de vervolging der opperhoofden van de Orde der T. H. »Als hij voor den Meester verschijnt, wordt hij op een' norschen toon ondervraagd; men onderzoekt zijne standvastigheid, enz. Dit is alweder eene voorstelling van de oninenschelijke hardheid der regters in het verhoor der T. H., toen de ongelukkige slagtoffers kiezen moesten tusschen vrijheid en smadelijken dood, en men hen daardoor dwingen wilde om de geheimen der Orde te verraden. De T. H. zijn onwankelbaar getrouw gebleven, en hebben niets ontdekt. ..De Vrijmetselaars-Eed stelt de oude gelofte voor, die door den T. H. bij zijne intrede in de Orde werd afgelegd; allen verbonden zich door deze eed, om de geheimen van hun genootschap onschendbaar te bewaren. » Na den afgelegden eed voert men den Candidaat terug tot aan den dorpel des tempels, hetwelk met vele plegtgebruiken vergezeld gaat; een beeld der gevaren, waaraan de broeders door hunne geslotene verbindtenis met de Orde zijn blootgesteld, en van de vervolging, ballingschap en den dood, die lien aangrimmen. .. Men neemt hem den blinddoek af: een lichtstraal verschrikt hem, en verdwijnt op hetzelfde oogenblik, terwijl men hem in het oor galmt: Sic transit gloria mundi! (Aldus vergaat de heerlijkheid der wereld!) en alle degens op zijne borst gerigt zijn. Dit is eene voorstelling van tien val en de vernedering der T. H. en van de moorddolken, die dorsteden naar het bloed van den standvastigen ridder. Het is altijd dezelfde vervolging die ook door het bloedmengen bij de aanneming van een Vrijmetselaar wordt voorgesteld. " bloedmengen (*) is in alle Loges van den Zweedschen en Duitschen ordensregel gebruikelijk. Ofschoon deze Ceremonie altijd >vijst op vreemd bloed, dat vergoten moet worden, schijnt dezelve nogtans ook eenen hoogsten graad van broederlijke vereeniging aan te duiden, en zal welligt (*) Daar het bloedraengen in het Engelscli rituaal niet voorkomt, zoo zal ik hier eene anecdote verhalen, die welligt tot het zinnebeeld van een bloedbad of van bloedmenging aanleiding heeft gegeven. In eene zeer oude Loge eener Duitsche Rijksstad moesten op denzelfden avond twee broeders aangenomen worden. De zwarte kamers waren destijds nog niet in gebruik j en de voorbereiding geschiedde, kort en goed, in een voorvertrek, in hetwelk de tafel reeds gedekt was voor het avondeten. — Gedurende de hoogst eenvoudige receptie-gebruiken overviel den oudsten broeder eensklaps eene hevige neusbloeding, en de dienstdoende broeder trad haastig in het voorvertrek, om eene kom met water te halen. Toen het bloed gestild was bragt hij de bloedig^ kom weder in het voorvertrek terug! De jongste broeder, die in hetzelve zijne beurt stond aftewachten, en een verward geraas vernomen had, vraagde den dienstdoenden broeder, wat er toch gebeurde, en van waar dat bloed gekomen zij 1 waarop deze, zijne angst bemerkende, hem droogjes ten antwoord gaf: >» O ! het is ditmaal genadig afgeloopen! Dit weinigje bloed is van uwen bloeder, maar gij moet daarom niet kang zijn !" Dit antwoord had ten gevolge, dat de verschrikte < andidaat, die nog zijne kleederen niet had afgelegd, uit vrees van bloedverlies, terstond zijn besluit veranderde, en door dwang nocli goedheid, te bewegen was, om zich als Vrijmetselaar te laten aannemen. bij enkele gelegenheden, uit verhevene gevoelens van vriendsehaps-trouw met plegtigen ernst gehouden zijn, om daardoor als ware het, zijn hart aan dat van den vriend te boeijen, door gemeenschappelijke neigingen en gevoelens, door eener- jj lei lot en geluk of ongeluk, en ongekrenkte trouw inleven en dood. » Het getal drie, tweemaal drie,driemaal drie wordt verklaard door de Geschiedenis van de Orde der T. H.; de drie Vrij- , metselaars-graden wijzen op de drie tijdperken van den wasdom der Orde; zij zijn een zinnebeeld van het drievoudig Generalaat. Het getal drie, bij de aanneming der leerlingen, benevens al hetgeen daarbij door drie geschiedt, heeft toepassing op het Generalaat. In het tweede tijdperk der Orde had zij zes Generaals of opperhoofden, hetwelk door het getal zes in den gezellengraad wordt aangeduid. In haren hoogsten bloei telde zij negen, of driemaal drie Generaals; dit getal is verknocht aan den Meestergraad, en werd niet zonder reden als heilig beschouwd. Negen ridders hadden zich aanvankelijk vereenigd om het genootschap te stichten, en zich vervolgens in drieën verdeeld, tot dat Koning boudewijn hun het huis [Maison] bij den tempel ter woning gaf. Driemaal negen of zeven-en-twintig ridders hebben de Orde, tot op het jaar 1127, in stand gehouden, toen zij negen ridders naar het Concilie te Troyes afvaardigden, om de wettiging der Orde, benevens den ordensregel te erlangen. Daarop verdeelden zich de zeven-en-twintig ridders in drie zetelplaatsen, en kozen daartoe Jerusalem, Aleppo en Cesarea; elk van negen ridders. Weldra koos elke dezer afdeelingen eenen Superior, en deze Superiores benoemden zich ieder eenen Praefectum. Daaruit verklaart zich de geheimzinnige opklimming der getallen, van drie tot negen, welk laatstgenoemde schittert in de voorstelling der negen opperhoofden. De nieuw aangenomen broeder ontvangt een wit schootsvel enz. dit is het zinteeken van de bekleeding der T. H. Hetzelve stelt, benevens de witte handschoenen, het ordeskleed voor, hetwelk hun door den Paus en het Concilie van Troyes bewilligd werd. » De troffel is het Ordeskruis, hetwelk verborgen moet gehouden worden. "In den krijg van elkander verwijderd levende, hadden Je T. H. teekenen en paswoorden, om naar tijd en gelegenheid, elkander te herkennen; dit gebruik heeft aanleiding gegeven tot dergelijke teekenen bij de Orde der Vrijmetselaars. Het hals en borstteeken, even als alle anderen in den graad der Leerlingen en Gezellen, zoo wel als dat van den Meester, hebben betrekking op de mondelinge overlevering van die wraak, welke de overgebleven T. H. uitoefenden, aan hen, die de Orde verraden hadden. »De letters J. B. en M. B. verdienen eene bijzondere opmerking. Zij vereeuwigen zonder dat de Vrijmetselaars daarop hechten, den naam van den ongelukkigen Grootmeester der T. H. De drie voorletters J. B. M. zijn van jacob bernhard molay, wiens merkwaardige Geschiedenis in den Meestergraad, onder den naam van den Grootmeester adonhiram, die ten tijde van salomo door zijne Gezellen werd omgebragt, zinnebeeldig wordt voorgesteld. » De benaming van Broeder, die den Candidaat' na de aanneming gegeven wordt, b enevens de kus dien de voov2e. druk. , zittende Meester hem geeft, wanneer deze hem naar het gezelschap der broeders terug wijst, zijn zinnebeelden van de broederschap en den broederkus [osculum fralernitatis) die bij de oude Orde in zwang waren. „ De Grootmeester, die door zijne oproerige Gezellen om het leven werd gebragt, kon in onze Geschiedenis zeer wel de Subprior van Montfaucon, carolus de monte carmel zijn, wiens dood de eerste aanslag was der verraders tegen de veiligheid der Orde, en in die beteekenis waren de drie slagen, die bij het erlangen van den Meestergraad gegeven worden, werkelijk geschiedkundig even juist, als de Acacia of kruisdoren, dien de moordenaars gebruikten om de plaats te herkennen, waar zij het lijk van den Subprior begraven hadden. Deze zinnebeelden zijn tevens toepasselijk op de ridders van den Subprior, die, hem vermissende, het lijk zochten onder eenen hoop Acacia-takken. — Hetzelve werd opgegraven en vervolgens in den tempel ter aarde besteld, gelijk dit in de aanneming der Meesters verhaald wordt, en zinnebeeldig voorgesteld door al de proef-ceremoniën, welke bij de aanneming plaats hebben. Van eene andere zijde konden deze zinteekenen ook betrekking hebben op den dood des Grootmeesters molay ; de negen kaarsen, die om den verslagenen Meester geplaatst worden, stellen klaarblijkelijk de negen Generaals der T. H. voor, de zinrijke woorden . De huicl enz. — het vleesch verlaat enz. zinspelen duidelijk op de verbrande overblijfselen van den Grootmeester. „ De drie reizen, welke de Meester doet van het oosten naar het westen, van het westen naar het zuiden, en van daar terug naar liet westen, onder het opschrift: Memento mori beteekenen de drie reizen van molay, van den hoofdzetel des Groot-generaals in Cyprus, naar Parijs, van daar naar Rome om zich te verdedigen, waarop hij weder naar Parijs terug gevoerd en aldaar veroordeeld werd. De drie slagen, welke de Meester, bij zijne aanneming van den Meester, met zijnen hamer — in andere Loges van de Opzieners met papierrollen — ontvangt, vertegenwoordigen de aanklagt, veroordeeling en den dood des Grootmeesters. De verraders en moordenaars zijn nossodei, Paus clemens V en philippus de Schoone, Koning van Frankrijk. Onze Geschiedenis meldt, dat, toen de brandstapel omstreeks den middag was uitgebrand, het lijk onder het puin van een gebouw begraven werd; dat echter de ridders ter middernacht gekomen zijn, om hetzelve weg te halen en aan den voet van een berg ter aarde te bestellen. Uit dien hoofde neemt men aan, dat de Loge op den middag geopend wordt. Verder meldt onze Geschiedenis, dat de T. H. op het graf eenen kruisdoren geplant hebben, en dat deze doren — een zinnebeeld ter vereering voor de T. H. — den Schotschen Meesters tot teeken diende, toen zij zich den inval van Koning eduard in Frankrijk ten nutte maakten, om het gebeente van molay op te graven, hetwelk vervolgens, voor het Hoog-altaar in de Kerk der T. H. te Parijs, aan de aarde werd toevertrouwd. Men wil, eindelijk, dat de Voorzienigheid binnen het jaar, den dood des Grootmeesters aan zijne moordenaars Paus clemens V en philippus den Schoone gewroken hebbe. »"Wat van dit alles voor onloochenbare waarheid moet gehouden worden, vermeen ik niet te bepalen, en geen Vrijmetselaar zal, geloof ik, daartoe in staat zijn. 3* >» De blaauwe kleur die den Meestergraad onderscheidt, was door de heimelijk voortgeplante Tempelorde aangenomen, en het trekken der degens bij liet openen der Loge beteekent de krijgshafte ridderschap der T. H. » Voor het overige was het voorzigtig, wijs en noodzakelijk, en nog tot op heden is het van belang dat de Vrijmetselaars ceremoniën spelen, zonder dat zij eenig begrip hebben van derzelver ware beteekenis." Eenigen zullen welligt bij dit oordeel van den lieer smith, en zijne vergelijking der Vrijmetselaar-ceremoniën met die der Tempelorde, lagchend de schouders ophalen; niettemin pleit al het aangevoerde voor het gevoelen dat onze Orde haren oorsprong in die der T. H. genomen heeft, en dat zij onder cromwell tot het hoogste punt van roem en luister is opgerezen. Door een ander beroemd onderzoeker wordt verhaald dat molay in de veertiende eeuw, toen hij reeds in de Bastille was opgesloten, vier Loges te Napels, Edinburg, Stockholm en Parijs gesticht zou hebben, als ook dat derzelver leden zich bij eede verbonden, alle koningen en het geslacht der Bourbons uitteroeijen, de magt van den Paus te vernietigen, de vrijheid der volken te prediken, en eene algemeene republiek te stichten. Masaniello (?), cromwell, en de voornaamste Jezuiten zijn ingewijden geweest; cromwell bewerkte den dood van karel I, verhief de Vrijmetselaars Orde tot eer en aanzien en bediende zich van dezelve tot bereiking zijner oogmerken. Thans ga ik over tot hetgeen door een kundig Vrijmetselaar nopens de Orde gezegd wordt. U'at Je Vrijmetselarij is, en waarvoor een beschaafd Vrijmetselaar zijne Orde houden moet. De Vrijmetselarij is eene der schoonste instellingen tot beschaving en veredeling van den mensch. Hare inrigting, hare broederlijke vereeniging, de bezadigde vreugde bij hare maaltijden, de geest harer liederen: alles is berekend, om het hart, zelfs van den ruwsten en ongevoeligsten onder hen, te vervullen met de edelste aandoeningen van vriendschap, deugd en menschenliefde. Indien er ooit eene maatschappelijke verbindtenis bestaan heeft, die uit haren aard geschikt was, om het hart en verstand van den mensch te verheffen en te veredelen, hem aan de natuur, aan onschuld en de oorspronkelijke grootheid van zijn bestaan nader te brengen, en hem den verloren adel der ziel weder te geven; indien ooit eenig gesticht ten doel had, waarheid, liefde, lust tot onderzoek en vrijheid van denken aan te kweeken, den mensch te ontgloeijen voor deugd, menschenmin en broederliefde, hem zachte en zielverheffende genoegens aan te bieden en hem in de zalige uren der vereeniging in den engen kring der geliefde vrienden al de lasten des levens, en de drukkende bezwaren van stand en betrekking in de maatschappij te doen vergeten: dan is het voorzeker de Vrijmetselarij. Dit is hare ziel en haar leven, hare bestemming, hare waardigheid. De vergaderingen m de Loges zijn heilige uren aan rust en schuldeloos genoegen toegewijd. Ieder broeder laat zijne zorgen, zijne belangen, de her- innering aan de moeijelijke pligten van zijn beroep met alles wat zijn leven verbittert, buiten de muren van dit heiligdom, om met volle teugen dat geluk te smaken, hetwelk alleen hij kent, die Vrijmetselaar is. De ware Vrijmetselarij vereenigt alle menschen in alle hemelstreken, door eenen band, die allen heilig en eerbiedwaardig Zijn moet — door dien van wijsheid en deugd; maar zij eerbiedigt de engere betrekkingen des maatschappelijken levens; zij eerbiedigt ze niet alleen, maar zij heiligt dezelven. Algemeenheid is het grondkarakter van onze liefde-ademende Orde. Wilt gij als mannen werken, doet het naar hare voorschriften door liefde en weldadigheid. De Vrijmetselarij is eene broederlijke Orde, haar karakter is liefde en eendragt. Zij werkt in het algemeen op verschillende wijzen. Door hare hooge, beeldsprakige leerwijze, bewaart en vereeuwigt zij de gewigtigste waarheden, die in de gewone talen der menschen voorgedragen, van lieverlede duister geworden, en door uiteenloopende gevoelens en meeningen ontheiligd zijn, en nogtans in hetzelfde Alfabet beslooten liggen, hetwelk, opdat het niet verloren ging, in de zinnebeelden der Vrijmetselaars is bewaard geworden. Den eenvoudigen zin dezer beeldspraak te verstaan onafhankelijk van allerlei uitleggingen, deze beeldspraak te verstaan in derzelver reinheid en verhevenheid, en niet verleid te worden door volksbegrippen ; integendeel te be¬ seffen, dat deze begrippen met verschillende woorden, altijd hetzelfde te kennen geven : dit is het erfdeel, het genot van slechts weinige Vrijmetselaars, en de vatbaarheid daarvoor laat zich niet koopen, of aanleeren, maar ■wel in ons opwekken. Hij die deze vatbaarheid bezit, leert in onze Orde zalig, onafhankelijk, met alles^ tevreden, onder dwang en verdrukking vrij en gelukkig zijn, en den dwang als noodzakelijk erkennen; zij ontwikkelt zijn toekomstig lot, toont hem, dat de menschelijke verdorvenheid onvermijdelijk, en over het geheel geene verdorvenheid is; zij bewijst hem de waarheid van alle Godsdienst-stelsels in derzelver eersten oorsprong, leert hem de bron van alle dwalingen kennen, en overtuigt hem dat de dwaling zelve slechts eene verschillend gewijzigde waarheid is. Dit geluk smaakt alleen hij, die met ernst zoekt, en door het bezielend vermogen der hzerofflyphen-spTaak daartoe wordt aangespoord. Zóó vereenigt zij de edelste menschen van allerlei standen, volken en geloofsbelijdenissen, door den engen band der broederschap, zonder nogtans in liet maatschappelijk leven de onderscheiding van rang en stand te vernietigen of te verzwakken. Door haar esprit de corps verbant zij alle achterhoudendheid, wantrouwen en verwijdering: zij doet dit in het bijzonder door de gemeenschappelijke bewaring der Orde-geheimen; en de begeerte om deze geheimen, die een wijs en deugdzaam man geheel bezitten kan, te leeren kennen, bewerkt bij velen zedelijke en verstandelijke beschaving, menschenmin en liefdadigheid, gevoel van eigenwaarde, vaderlandsliefde, en beteugeling van lage hartstogten. — Door hieroglyphen en zinnebeelden geeft zij gelegenheid tot velerlei nieuwe ontdekkingen, ook aan hem die in de beperktheid zijner geestvermogens zich dezelven niet geheel ten nutte maken kan. De hieroglyphen zijn bijkans zoo oud, als de bekende wereld. Zij, die dezelven aan de Loges voorteekenden, beoogden daarmede, deels aan denkende mannen en oudheidkenners stof tot onderzoek der belangrijkste waarheden en den min kundigen wenken tot ernstig nadenken te geven; deels door middel van een geheimzinnig verbond de beste en edelste menschen tot broederlijke gezindheid, en door esprit de corps (genootschapsgeest) tot geestdrift voor schoone daden op te wekken. Door middel van dezelven worden waarheden voortgeplant, doch niet zoodanige, welke niet in eene gesprokene taal uitgedrukt, of op eene verschillende wijze afgebeeld konden worden, immers dan waren het geene menschelijke waarheden. Neen, zij laten zich met duidelijke woorden uitdrukken, en worden ook dagelijks in woorden gehoord, want alles wat in de wereld geleerd wordt, berust op dezelven. Maar het is juist door deze voorstelling en omschrijving dat zij duister zijn geworden (*). Eene enkele hieroglyphe zegt meer dan men in folianten schrijven kan; hij, die voor deze dingen het orgaan heeft, verstaat ze; wie het niet bezit, dien baten geene omschrijvingen: dagelijks worden hem in'het gemeene leven deze omschrijvingen gegeven, en echter verstaat hij tlaarvan niets, gelijk zijne handelingen bewijzen. Om die -(*) Ook zullen zij wel altijd duister blijven. reden worden de zinnebeelden op eene geheimzinnige wijze medegedeeld, vermits zij voor den grooten hoop eene dwaasheid zijn, — en de rijkdom, de wijzigingen en de veelzijdige voorstellingen der waarheden verloren zouden gaan, indien elk zich aan het eenvoudige hield; verwarde hoofden zouden dezelve op nieuw vervalschen, en kleingeestigen, die deze hieroglyphen slechts ten halve begrepen, zouden van hunne opmerkingen het gevaarlijkst misbruik maken. Indien de ouden van hunne mysteriën zulke verhevene schilderingen geven en dezelven als het zuivere licht, de bron der wijsheid en den dageraad des waren levens doen voorkomen, dan kan, met evenveel regt, van onze Vrijmetselarij hetzelfde beweerd worden, ofschoon deze van genen hemelsbreed verschillend is. Het plegtige, het geheimzinnige der Orde op zich zelf, het hieroglyphisch onderwijs, ja zelfs de conventionnele uitdrukkingen geven voedsel aan de geestdria (*). Alles werkt mede, om het hart te verruimen, den geest te verheffen, en de verbeelding aangenaam bezig te houden. De echte sleutel tot de zinteekenen der Vrijmetselaars is het eenige en ware geheim der Orde. Alle verbasteringen van het genootschap zijn het gevolg geweest van valsche (?) sleutels, die men ontvangen, of zelf gemaakt heeft. Het doel der gansche Orde is voortplanting en bewaring dezer geheimen. Zoodanig was het toen zij gesticht werd, en zal het altijd zijn. ( ) Die spoedig verkoelt, vooral wanneer men den tweeden graad erlangt. Alle Vrijmetselaars trachten naar deze geheimen; weinigen zoeken dezelven daar, waar zij te vinden zijn; het doel onzer Orde verbergt zich onder den mantel der zinnebeelden en toespelingen; in plaats van de slip des mantels op te heffen, wil men de Vrijmetselarij onder hare vermomming leeren kennen en beoordeelen, terwijl nogtans elk gedeelte harer zinnebeeldige inkleeding ook slechts een gedeelte der Leden voorstelt. Niet openbaring, maar verberging — niet verheffing maar dulding, zoekt de ware Vrijmetselaar. Hij wil slechts in het verborgene genieten, wat de weldoende hand der Voorzienigheid hem in dit voortreffelijk genootschap geschonken heeft; wat hem gelukkig maakt wenscht hij, onder behoorlijke bepaling, aan het dankbaar nageslacht over te brengen. Al wat in het natuurlijke, in het zedelijke en verstandelijke Wetenschap genoemd kan worden; alles wat tot het zedelijk en verstandelijk geluk van den mensch zamenloopt, is het onderwerp der Vrijmetselarij. Wat van het hoogste goed gezegd wordt, dat het niet naar buiten, maar bmnen in ons zeiven moet gezocht worden, dat geldt ook, in eenen bepaalden zin, van de Vrijmetselarij. De Orde leert, dat onze waarde alleen berust op eigenschappen van hart en verstand, en dat alle uiterlijke voorregten slechts toevalligheden zijn, die bij de beoordeeling van den mensch niet in aan- merking mogen komen. Een der groote voordeelen der Vrijmetselarij is, dat in dezelve, al de enkele raderen der geheele machine, terwijl elk loopt en streeft daSr waar de Voorzienigheid hetzelve geplaatst heeft, in liet gemeenschappelijke doel elkander ontmoeten, en in de schoonste harmonie te zamenwerken. De kunst der Vrijmetselaars bestaat minder in grondstellingen dan in oefeningen. Niet de Acten maken de Vrijmetselarij uit, maar het werkelijke gaan op den, in beelden aangetoonden weg. De Vrijmetselarij leert niets onmogelijks. Haar geheim bestaat alleen daarin dat men leert beseffen, wat wezenlijk is; zij leert de kunst goed te worden, zonder roersels van vrees en hoop, onafhankelijk van hemel en hel: want de Vrijmetselaar verwacht zijn loon niet van de onzekere toekomst: hij heeft hetzelve reeds ontvangen en is voldaan. Hij is deugdzaam, niet om eenmaal gelukkig te worden, maar omdat hij daarin reeds gelukkig is, dat hij leeft overeenkomstig de eischen der rede; hij weet dat de deugd, middel en doel — arbeid en genot tevens is (*). Het welzijn der broeders door de medewerking der Orde te bevorderen is bij elke voordragt het eenige doel, hetwelk tweevoudig bereikt wordt, zóó door het onderwijs in de leer, de oogmerken en de geschiedenis der Orde, als door de ontwikkeling van het vermogen der Orde, tot verhooging onzer gelukzaligheid en veredeling onzer natuur. Het eigenlijke onderrigt in vergaderingen, waar broeders van alle graden tegenwoordig zijn, kan slechts de eerste gronden tot onderwerp hebben. Men geeft hun de stof, die zij door eigen nadenken moeten bewerken naar mate hunne ( ) Zoo handelt ieder braaf man, ook die geen Vrijmetselaar is; en het getal der zoodanigen is oneindig grooter dan dat der zoogenaamde TOjmetselaars, want thans heet hetdidr : velen zijn geroepen — om de recqifie-gelden — maar weinigen uitverkoren. vatbaarheid en lust tot onderzoek, door oefening, door ervaring en trapswijze aanleiding toeneemt. De Orde handelt ten hunnen aanzien gelijk de meester, die het kind leert lezen. Niet zelden liggen in het boek, waaruit wij leeren lezen, de belangrijkste waarheden, de rijkste schatten van menschelijke kennis; wanneer wij vervolgens de taal hebben leeren verstaan, en onze opmerkzaamheid geoefend is geworden, dan rijpt ook ons nadenken, dan kunnen wij eindelijk zeiven ontdekken, wat te voren voor onze oogen verborgen lag, en wij zullen hem altijd dankbaar zijn, die ons de eerste trappen leerde beklimmen. Geschiedkundige waarheden (*) die natuurlijk voor de Orde van het uiterste gewigt moeten zijn, kunnen eerst spade met eene juiste keuze en groote behoedzaamheid worden medegedeeld; zij zijn slechts voor die weinige leden, welke door talenten en geestvermogens, en door hunne betrekking in de maatschappij tot diepe nasporingen worden in staat gesteld (f). De behoefte van zedelijk goede menschen aan vriendschap (§), is door de Vrijmetselarij over de geheele wereld verspreid geworden. Gelukkige tijden waren het, toen de Orde in het verborgene de edelste pligten der liefde en menschelijkheid betrachtende, geene uiterlijke steunsels behoefde maar hare (*) Waar vindt men dezelve? (t) Wanneer men echter 47 jaren een vlijtig onderzoeker en arbeider geweest is, behoorde men tot den verheven rang der weiaiigen opgeklommen te zijn. l§) Nog meer de behoefte aan het zonderlinge. instandhouding verwachten mogt van Hem, die in het verborgene ziet; doch nimmer werd dat licht geheel uitgeblusclit, in alle tijden en eeuwen, zelfs in die, welke de barbaarsche genoemd worden, vond men edele mensclien, welke de belangrijkste waarheden tot heil der menschheid bewaarden en aankweekten. In zeker opzigt kan men zeggen dat het geheele leven eens Vrijmetselaars, tot dat hij zijne gelukkige voleindiging bereikt heeft, een tijd van beproeving is; ook zou de Orde voorzeker hoogst onvoorzigtig handelen, en de hooge waardij miskennen, van datgene, wat zij in haar binnenste opsluit, wanneer zij aan elk harer leden, zonder uitzondering, hetzelfde wilde toevertrouwen, zonder alvorens overtuigd te zijn, dat hare geheimen in veilige handen berustten. Niets weten is dikwerf het geval bij de Vrijmetselaars: zij meenen bij hunne eerste intrede alles te vernemen, zien zich in hunne verwachting bedrogen, en het ontbreekt hun aan ijver en moed, om door den nevel heen te dringen, dien zij voor zich zien. Mij dunkt, deze gelijkenis is op hen toepasselijk, want wanneer men in eenen nevel op eenig voorwerp slechts vluchtige blikken werpt, ziet men niets; wanneer men echter scherp en onvermoeid op hetzelve staroogt, dan is men weldra in staat, het huis of den toren te onderscheiden, hetwelk eerst onmogelijk was. Gelijk het met de zintuigen is, eveneens is het met de vermogens van den geest. Wanneer een broeder gelooft, dat de Vrijmetselarij aan zijne tijdelijke welvaart hinderlijk zij, zoo laat men hem in dezen waan, en vergunt hem de vrijheid om zich aan de Orde te onttrekken in de overtuiging, dat hij getrouw aan zijne verpligting tegen den roem en de veiligheid der Orde niets ondernemen zal (*]. Men kan het den broeders niet ernstig en dringend genoeg inscherpen, dat zij zich eeniglijk door de gezonde rede laten leiden, en nimmer iets aannemen of drijven wat strijdig is met de regelen van denken en dus aan het verstand zou moeten worden opgedrongen (f). Derhalve behooren zij, van de ééne zijde, in de Orde niets te zoeken, en, wanneer hun iets gezegd wordt, niets te gelooven, dan wat overeenstemt met hunne rede; van eene andere zijde moeten zij altijd de Orde van hare zedelijke zijde bearbeiden, vermits zij daardoor, niet alleen overeenkomstig den echten geest derzelve handelen, maar tevens als wereldburger hunnen pligt betrachten (§). Het is ten eenenmale strijdig met den geest der Vrijmetselarij, deel te nemen aan twist en oneenigheid; waar die immer voorvallen, treedt de kleine kring van wijze mannen terug, inzonderheid dan, als het hun gelukt is, (*) Wat zou hij dan ook ondernemen kunnen! Hij kon door den druk bekend maken, dat hij niets voor zijnen geest gevonden had, of de ceremoniën bij de aanneming openleggen : doch dit is reeds lang geschied; de Engelschen, zoo min als de Franschen hebben daarvan een geheim gemaakt, en zij hebben niet alleen hunne gebruiken in de Loges, maar ook de Vrijmetselaars-Katechismus in het licht gegeven. (1) lk vond zoo min iets dat voor mijn verstand duister, als eenige waarheid die voor mijn geluk belangrijk was. (§) Zalig zijn zij, die niet zien, en nogtans gelooven. de waarheid te ontdekken. Zij nemen de wereld, gelijk zij is, dewijl zij weten, dat alles goed en noodzakelijk is. en dat alles den regten weg gaat, wanneer ieder, in die betrekking, welke hem door het lot aan de hand der Voorzienigheid is aangewezen, als ondeelige, en als lid der maatschappij, al dat goede doet waartoe hem de middelen gegeven zijn. In de Vrijmetselarij vindt hij zich daartoe opgewekt, en hij vindt er troost tegen de onvermijdelijke rampen van dit leven. Dit genot heeft nu elke ware Vrijmetselaar, want de hieroglyphen blijven altijd. Even als de Goddelijke wijsheid en goedheid bij de regeling en instandhouding van ontelbare werelden, niets anders bedoelt, dan het hoogst mogelijke geluk van levende wezens; zoo is het ook de bedoeling van den echten Vrijmetselaar in de regeling van zijn leven en zijne handelingen. Van menschenliefde doordrongen tracht hij onder zijne natuurgenooten licht en kennis te verspreiden, of hun de gelegenheid daartoe aan te bieden; want hij weet dat zonder opgeklaarde begrippen, geene grondige verbetering van het menschelijk hart mogelijk is. — Met langmoedigheid verdraagt hij in anderen de zwakheden en gemoedsgebreken, die hij niet veranderen kan, en altijd genegen tot verschooning en toegeeflijkheid, beoordeelt hij in den afdwalende het temperament, de omstandigheden en betrekkingen, die hem van het regte spoor leiden; hij kent de bronnen van onwetendheid, beperktheid des verstands, gebrek aan ervaring en nadenken, waaruit hunne afdwalingen voortvloeijen, en hij vergeet het nimmer, dat hij zelf over velerlei afwijkingen de inschikkelijkheid van anderen moet inroepen. Hij beschouwt het als zijnen heiligsten pligt, de aanslagen der hoosheid te verijdelen, een schelmstuk in de geboorte te verstikken, de onschuld te redden uit den strik der verleiding, vrede en eendragt in zich zeiven aantekweeken en bij anderen te bevorderen, bittere vijanden te verzoenen, welgekozene vriendschaps-verbindtenissen te stichten, met weduwen en weezen te weenen, en hen te ondersteunen, treurenden te vertroosten en voor wanhoop te behoeden, behoeftigen te verkwikken, nederige verdienste aan te moedigen en te beloonen, den gevallene op te beuren, en, waar hij immer vermag, door voorbeeld, door raad en daad, tot vermeerdering van heil en welvaart, tot verbetering van den toestand zijner medemenschen alle krachten in te spannen ( ). Deze edele gezindheid van den Vrijmetselaar ontspruit uit de overtuiging van derzelver nuttigheid en noodzakelijkheid, uit de erkentenis der gelijke menschenregten, en de op dezelve gegronde aanspraak der ongelukkigen op mededoogen en hulpbetooning ; uit de bewustheid dat tijdelijk geluk en alle andere voorregten, ook die des verstands, geene persoonlijke verdiensten zijn, maar vrije gaven der Godheid, die in hare ondoorgrondelijke raadsbesluiten, verheffing en vernedering, geluk en ongeluk, vreugd *) Dit alles tracht ook hij te beoefenen, die niet tot Je Orde der Vriimetselaars behoort, maar van de reine leer van Jezus doordrongen is. en leed, kracht en zwakheid onder het menschdom uitdeelt. Eigenliefde is de eenige drijfveer onzer daden, zij verheft, of. vernedert ons, naar mate wij haar eene verschillende rigting geven. De Vrijmetselaar moest ophouden mensch te zijn, wanneer hij deze neiging, die ons altijd aankleeft, in de Orde kon afleggen; van de rigting welke hij aan dezelve geeft, hangt echter het geluk af, dat hem in de Orde kan te beurt vallen. Al wie zijne door de rede bestuurde eigenliefde, of wat hetzelve is, zijn waar geluk, zoekt in de bereiking van het verhevene doel, waarmede de alwijze Schepper hem het aanzijn gegeven heeft, in de medewerking tot volmaking van het geheel, in de veredeling van zich zeiven, en in de beschaving zijner broeders, die zal in de Vrijmetselarij nieuwe, groote, en krachtige hulpmiddelen vinden, door welken hij dit edel doel bereiken kan. Door ernstig nadenken zal hij den zin der hieroglyphen leeren verstaan en het weldadige, het hartverheffende gevoelen, van die waarheden, welke de Orde hem leert kennen. Hij zal geene bijzaken als het hoofddoel beschouwen, nimmer zal hij den eindpaal zijner reize uit het oog verliezen, wanneer hij op zijnen weg, hier en daar verkwikkingen vindt, die een oogenblik zijnen smaak streelen kunnen. De volharding des Vrijmetselaars bestaat in eene warme en geheele toewijding zijner krachten aan de instandhouding en uitbreiding zijner Orde. \ astberadenheid is het sieraad van den Vrijmetselaar; door deze mannelijke deugd is de wijze gelijk aan eene rots, die tot de aanspoelende zee zegt: Niet verder 1 — Zij geeft den Vrijmetselaar zelfstandigheid en gevoel van eigenwaarde. Den ontvvetende te leeren, den verdwaalde op den regten weg te leiden, dit is de pligt des Vrijmetselaars. Zachtmoedigheid is zijne lievelingsdeugd. Hij is openhartiger jegens eenen broeder der Orde, dan jegens Profanen, maar ook heerscht onder Vrijmetselaars eene zekere vooringenomenheid, die vooral berust op beproefde vriendschapstrouw. De beroemde en eerbiedwaardigste mannen hebben in de Vrijmetselarij den grond gelegd tot hunne edelste en beminnelijkste hoedanigheden. De hamer des Vrijmetselaars is voor de hand van elken broeder, wiens hart met de zinnebeelden van eenen Meester instemt, en die kennis genoeg bezit, om zijne broeders op de duistere paden der Orde te leiden. Rang of titel sieren den zetel van salomo niet maar wel kennis, volharding en regtschapenheid. De gezellige avond-vreugde van den Vrijmetselaar behoort met het verstandig nadenken van den volgenden morgen bestaanbaar te zijn. Indien men aan de Orde het edelste en beste doel toekent, dan kan dit geen ander zijn, dan om meer en meer verlichte begrippen onder het menschdom te verspreiden, de voorschriften der rede te doen gelden, en de rampen, die het onafscheidelijk gevolg zijn van onbeschaafdheid, zedeloosheid en losbandigheid te doen ophouden — met een woord te arbeiden aan de verwezenlijking van dat Ideaal, hetwelk den mensch voorstelt als een met rede begaafd schepsel, wiens zinnelijke lusten te allen tijde onder het gebied der rede staan, en wiens wil nimmer door onstuimige hartstogten gebogen wordt, die onbeneveld ziet en oordeelt, de grenzen van zijn verstand heeft leeren kennen, en met nederig zelfgevoel beseft, dat hij voortdurend aan dwalingen onderworpen blijft. In het begin der twaalfde eeuw hebben wijze mannen den grondslag gelegd van de Orde der Vrijmetselaars (*); hetzij dan dat zij van hooger hand op eene bijzondere wijze werden toegerust tot het verheven ontwerp eener toekomstige wereld-verbetering, aan welke zij, broederlijk vereenigd, moesten werkzaam zijn, hetzij dat zij uit vroegere mysteriën begrippen en krachten ontleenden, welke zij in die dagen van algemeene verwarring, bewaren en aan het nageslacht overbrengen wilden, en tot dat einde een genootschap stichteden, hetwelk overeenkomstig met den geest des tijds in dier voege werd ingerigt, dat zij, onder den sluijer eener wetenschappelijke vereeniging, beveiligd waren voor domme onbescheidenheid, verstandeloozen Godsdienst-ijver, en voor den argwaan der heersclizuchtige grootent waarom zij noodig vonden, hunne nieuw aangenomene leden te beproeven, te vereenigen en te onderwijzen, door middel van zinnebeelden, welke voor hem, die de ware beteekenis doorgronden kon, verborgene wijsheid, en voor alle anderen beuzelarij en poppenspel was. (*) Wie waren deze wijze mannen anders dan aumont en zeven andere ridders, die naar Schotland vloden 1 De Orde blijkt dus hieruit alweder eene voortplanting te zijn van de Orde der Tempelieren. Men kan onder Vrijmetselarij in het uitwendige verstaan, het genootschap zoo als hetzelve in den tegenvvoordigen vorm is ingerigt; in de ware beteekenis is het de Orde in hare werking en waarheden. Hij alleen, die standvastig naar het doel streeft, ziet de voortplanting en de Geschiedenis der Orde in de schoonste ontwikkeling. De leerling erlangt eene grondschets van het geheele gebouw, aan hetwelk ieder verpligt is te arbeiden. De volgende graden behelzen de verdere afleekeningen van deze grondschets, welke aan allen naar eenerlei maatstaf opgegeven en verklaard wordt, opdat in de voltooijing van het gebouw eenheid heerschen moge. De grondslag ishetmenschelijk hart, de bouwstoffen zijn vrije wil en gemoedsneigingen, de werktuigen zijn de tong en de handen, en het geheele werk is niets anders dan zelfkennis, met het vaste voornemen om te worden, wat wij zijn kunnen. De Vrijmetselaars hebben drie klassen van verklaring hunner hieroglyphen, welke zij met opmerkzaamheid onderscheiden moeten, om niet in verwarring te geraken: De eerste zinspeelt op den uitwendigen vorm der Orde, op de zeden en gebruiken van vorige tijden, en op de aanneming als medelid der Orde : de tweede behelst de verklaring, welke door de Orde zelve gegeven wordt, en de derde bevat die ophelderingen die zich bij rijper nadenken, al meer en meer aan het verstand als van zelve voordoen, en het helderst licht doen geboren worden. De laatstgenoemden zijn eigenlijk alleen voor diegenen, welke dezelve vinden kunnen en zij worden, door het algemeen waarheidsgevoel, ook van anderen, om derzelver gewigt en waardij gereede- lijk aangenomen. Echter kunnen zij niet als geschilpunt behandeld, of aan hem, die voor dezelve geene vatbaarheid bezit, uit hetzelfde gezigtspunt verklaard worden. Goud blijft goud, ofschoon liet in velerlei afwisselende vormen bearbeid wordt, en het eene zuiverder is dan liet andere ; evenzoo is liet gelegen met verhevene begrippen, die door allegorische voorstelling, in een ieder naar mate zijner ontvangbaarheid en bijzondere denkwijze ontwikkeld worden. De Vrijmetselarij is in haren aard zinnebeeldig, en zinnebeelden hebben op zich zeiven alleen die beteekenis, welke het verstand daaraan gegeven heeft. De zinnebeelden der Vrijmetselaars zijn derhalve daarin gelijk aan alle andere teekenen, dat zij verstaanbaar zijn, alleen voor diegenen, welke den sleutel gevonden hebben. Wie alleen die teekenen kent, zonder de beteekenis, is slechts in schijn Vrijmetselaar : wie dezelven valsch uitlegt, is een onecht V rijmetselaar, en elke ontaarding der Orde is daaruit ontstaan dat men valsche sleutels (*) ontvangen, of voor zich zeiven gemaakt heeft. Oudtijds bestond er slechts eene Vrijmetselarij (f), doch elk genootschap, elk menschelijk werk blijft aan menschelijke lotgevallen onderworpen. Scheuring en tweespalt is het erfdeel der menschen, het wezen zelf der Orde is nogtans in stand gebleven, want dit is onveranderlijk en altijd hetzelfde. { ) Waar zijn dan doch de eclite sleutels te bekomen f (f) Ware Godsvereering. De geschiedenis der Orde staat in zulk een naauw verband tot die der mensehheid in het algemeen, dat een geoefend denker, -wanneer het doel der Orde hem duidelijk is geworden, alras uit de eene waarheid in deze geschiedenis tot eene andere besluiten kan. Op zicli zelve is deze Geschiedenis geene verborgenheid; zij wordt het echter, vermits langs dezen weg de wereld bekend zou worden met vele andere dingen, die voor het Publiek verborgen moeten blijven ; uit dien hoofde is ook het onderzoek naar den oorsprong van onze Orde en hare geheimen, eene zaak geworden, die even zorgvuldig voor den oningewijde verborgen wordt, als datgene wat zij in zich zelve opsluit. Deze Geschiedenis maakt eigenlijk het wezen der Orde zelve uit (*), alle hieroglyphen hebben betrekking op dezelve (f). Opwaarts streven naar de hoogste volkomenheid der menschelijke natuur is het doel der Vrijmetselarij: bevordering van gezellige deugden en van menschengeluk in de ruimste beteekenis. Het menschelijk geluk bestaat in vrijheid , vooroordeelen zijn knellende boeijen en vernederen den mensch tot den verachtelijksten slavenstand. Zou het derhalve zoo geheel ondoelmatig, zou het zoo ver buiten de grenzen van den menschelijken werkkring gelegen zijn, wanneer zij, die verheven waren boven dwazen eigen- (*) Waarom wordt dezelve niet aan de oudere broeders medegedeeld, indien er zoodanige eene Geschiedenis bestaat. (f) Op de vervolging der zuivere leer van jezus door het Katholicismus. ■waan, volksmeening en bekrompene vooroordeelen, zich vereenigd hadden, om de bezoedelde deugd in hare oorspronkelijke reinheid te herstellen, wanneer zij als door eene onverbrekelijke keten zich bij eede verbonden hadden, om hunne grondstellingen ongeschonden te bewaren, en, ware het mogelijk, onder het menschdom voort te planten. Immers is het onloochenbaar, en als grondregel der Orde aan te merken, dat de menschen niet zijn, wat zij zijn konden; de oorzaak daarvan ligt voorzeker in de wijze hunner eerste behandeling. De handen, die hen tot hunne grootsche bestemming — om gelukkig te zijn — zouden opleiden, waren daartoe even ongeschikt, als de hoofden en harten, welken deze verhevene taak op zich namen. De menscli is door de weldadige hand der natuur met goede en edele neigingen uitgerust, en kan alleen door mishandeling, het gevolg van onkunde en misbegrip ten aanzien van zijne bestemming, vernederd en verdorven worden. Door eene doelmatige leiding wordt hij daarentegen opgevoerd tot het verhevene standpunt van volkomenheid, op hetwelk hij in de rij der denkende wezens prijken moet. Niets kan derhalve edeler, nuttiger en doelmatiger zijn, dan aan dit groote werk de hand te leggen. In den beginne waren het slechts weinige edele zielen, die zich het lot der menschheid aantrokken; met onbezweken ijver volhardeden zij in hunne pogingen, die niet altijd met eenen gelukkigen uitslag bekroond werden. Zeiven vrij, zagen zij met diepe smart hunne broeders in ketenen geklonken, en verlaagd tot den toestand van het redeloos gedierte ; doch hoe zou het hun gelukken het rus- teloos wentelend rad, dat de menschheid onweerstaanbaar voortsleurde, en als kaf door elkander dreef, in deszelfs woedende vaart te stuiten; daartoe worden bovenmenschelijke krachten gevorderd. Zij bepaalden zich derhalve tot eenen kleinen, werkkring, en vereenigden in dezelven alle diegenen, welken zij voor hoogere beschaving vatbaar hielden, aldus stichteden zij een Philantrophinum of school tot opvoeding van menschen in de uitgebreidste beteekenis. Hier en daar werden volgens dit ideaal plantsteden aangelegd, uit welken in het vervolg alle groote mannen der oudheid te voorschijn traden, en onder den naam vanwijsgeeren in roem en aanzien hunne grondstellingen en leeringen op onze tijden hebben overgebragt. Allen streefden zij naar een zelfde doel, om door openbaar onderwijs, en eene, zoo veel mogelijk algemeene, en overeenkomstig de vatbaarheid der menigte, voorgestelde wijsbegeerte, hetheinelsch zaad, vrij gebruik van rede en denkvermogen, en wereldburger-zin op aarde uit te strooijen. De Vrijmetselaars-Orde, die in hare grondwetten berust op de verhevenste waarheden, en de edelste deugden — die van hare leden billijkheid, broedertrouw, liefdadigheid, waarheidsmin, belangloosheid en geheimhouding, als de onontbeerlijkste hoedanigheden vordert, die den armen enden rijken, den vorst en den onderdaan tot hetzelfde doelvereenigt, en allen gelijk stelt — in welke het verstand eenen volmaakten vrijstaat heeft gesticht — deze eerwaardige Orde werd, toen bijgeloof het hoofd verhief, door dweepers en schijnvromen, uitgekreten voor eene pest, die onzigtbaax voortsluipende haar vergif over alle standen van menschen uitstort. Vrijmetselarij en Atheismus waren bij hen woorden van gelijke beteekenis. Als een groote onzigtbare tooversteen vertoonde zich de Orde tot ergernis van velen, wier stelsels zij in den weg lag. Duizend hefboomen werden in beweging gebragt, om dezelve te verwijderen; doch te vergeefsch 1 — alle pogingen werden verijdeld door die verborgene kracht, die hen belette het ware evenwigtspunt te ontdekken. Toen duisternis en bijgeloof de wereld met hare gruwelen vervulden straalde in het binnenste der Orde een helder licht, dat niet alleen in die rampzalige tijden alles overtrof, maar ook thans nog, indien liet uit den aard der zaak mogelijk ware, dat de verborgenheden der Orde openbaar werden, den eerbied, en de bewondering der geheele wereld verdienen zou. (?!). Daar, waar alles ten ondergang neigde, werden ook de krachtigste pogingen aangewend, om den val der Orde te verhoeden, en midden op de puinen verhief zich een gebouw, hetwelk in grootheid en voortreffelijkheid met het vorige vergeleken mag worden. De Orde heeft zich onder allerlei omwentelingen staande gehouden en zich eiken schok te» nutte gemaakt (*). Haar invloed en hare werken zijn rusteloos, aanhoudend en onvermijdelijk ; haar verheven doel (?) verliest zij nimmer uit het oog, en zij bedient zich van alle gepaste middelen, die naar doel bevorderen kunnen. Van de oudste tijden af zijn er menschen geweest, die H Dit getuigenis werpt geen voordeelig licht over der Orde- 2e. druk. door hunne beminnelijke hoedanigheden naderden aan dat verheven ideaal, hetwelk wij eenen Wijze noemen; hunne ontdekkingen wenschten zij altijd aan beproefde lievelingen mede te deelen. — Ook in onze dagen vinden wij genootschappen die, onder de gelofte der geheimhouding, hunne waarheden onder den sluijer der zinnebeelden voordragen. Daartoe worden zij aangespoord door liefde tot het ware en goede, zucht naar gezelligheid, hoogachting voor alles wat heilig en eerbiedwaardig is, en overhelling tot het wonderbaarlijk-verhevene. Deze roersels liggen in de menschelijke natuur, en hebben aan allerlei genootschappen het bestaan gegeven. Hier en daar hebben zij Mysteriën voortgebragt; en indien dezelven uit eenerlei bronnen geput zijn, indien de begrippen, die uit den vóórtijd bij het menschdom nog heerschende zijn, aan het werk van latere eeuwen eene nieuwe gedaante geven kunnen, dan kan het niemand verwonderen in al deze genootschappen zoo veel overeenkomst te vinden, dat onkundigen daardoor verleid worden, om de latere Orden als takken en uitspruitsels van vroeger bestaan hebbende genootschappen te beschouwen. Wanneer eenige beweren dat ten tijde der kruistogten de echte geest der vroegere verborgenheden in den tegenwoordigen vorm der Vrijmetselaars-Orde overgegaan zoude zijn, zoo volgt daaruit geenszins dat in de Mysteriën der ouden al of niet zekere voor het algemeen verborgene kundigheden uit het gebied der natuur of der zedeleer vervat waren, en het blijft altijd de vraag of de eerste oorsprong van dezen geheimen kring niet te zoeken zij in eene geheime school, die de geliefdste van jezus jongeren gesticht heeft, gelijk dit onder de eerste Christenen geloofd werd. Dit is echter slechts een wenk tot nadenken voor hen die het berigt der grijze oudheid onzer Orde als grootspraak beschouwen, omdat zij, niet tot het genootschap behoorende, met de ware gedaante van hetzelve, of als broeders met den geest dier tijden onbekend zijn gebleven. De vereering van johannes den Dooper was even zoo algemeen als die van den Evangelist ; de viering van den Johannisdag, oorspronkelijk eene zeer oude plegtigheid van het Heidendom op den langsten dag en het hoogste standpunt der zon, werd op hem overgebragt, en aangehouden, als ware het ter eere van hem, die van het ware licht getuigd heeft. Ligt het geheim der Natuur binnen de grenzen van het menschelijk verstand, zoo moet het noodwendig iets zijn, dat erkend en aangenomen kan worden, dat is wetenschap. Is deze zaak een bijzonder eigendom van hen, die tot de Orde behooren, en voor alle anderen ontoegankelijk, dan is het wat in den eigenlijken zin geheim genoemd wordt. Is de Orde met haar geheim geen Hemerobion, hebben wij dezelve veeleer naar in- en uitwendige beteekenis van diegenen, welke ons tot dezelve gebragt hebben, en deze weder van hunne voorgangers: dan bestaat er overlevering. Is het geheim een goed, hetwelk onafscheidelijk aan het bestaan der Orde verbonden is, dan kan de werking van hetzelve zich niet buiten liet genootschap uitstrekken. Is het behoud en de voortplanting van dit goed het doel der i* Orde, zoo ■wordt voor het Publiek niets aanschouwelijk, dan dat de Orde zich tracht staande te houden. De Vrijmetselarij werd kort na haar ontstaan het voorwerp der algemeene opmerkzaamheid, der bewondering, der vereering, der belastering. Hare uiterlijke gedaante werd beminnelijker, naar mate zij zich meer ontwikkelde. De lastertongen zwegen, vorsten beschermden haar, en schaarden zich onder hare medeleden. Het doel der leer van het genootschap is de kennis der waarheid. De Vrijmetselarij leert niets onmogelijks; door haar verlicht, leert men inzien wat het wezen der waarheid is; men leert zich te schikken in de wisselvalligheden des levens, in het geluk ootmoedig, in het ongeluk blijmoedig te zijn. De Vrijmetselaar behoort geheel doordrongen te zijn van de overtuiging dat zijne Orde tot het geluk en de welvaart der maatschappij krachtig medewerkt (?); verstand-verlichting, verbetering van liet hart wenscht zij onder het menschdom meer en meer te helpen bevorderen, en met de uitbreiding onzer Orde begint het tijdperk der verlichting en der vrijheid. Tot bevordering van het welzijn der Orde is het noodig, dat men bij het aannemen van nieuwe broeders omzigtiglieid gebruike (*); daardoor bevordert men, naar vermogen, de eensgezindheid in de Loges, en geeft aan de profane wereld, die altijd den Vrijmetselaar opmerkzaam gadeslaat, eenen hoogen dunk van het genootschap en deszelfs mede- [*) Zeer waar, maar wij hebben geld noodig. leden. De naam van Vrij metselaar behoort te zijn de eervolle onderscheiding eener hooge waardigheid, die aan den adel der ziel verknocht is, en een onderpand van zedelijke volmaking, die overal, waar beschaafde menschen wonen, erkend wordt, en den verscheurden band van waarheid en vertrouwen onder de menschen weder aanknoopt. Een echt Vrijmetselaar is onvermoeid werkzaam in elke onderneming tot nut en voordeel zijner medemenschen. Eene nimmer verkoelde zucht brandt in zijn binnenste voor al wat waarlijk goed en groot is. Nimmer ziet men hem traag, lusteloos of afkeerig; terwijl zijn hart gloeit van de edelste aandoeningen, vertoont hij naar buiten eene rustige houding, en eene vastberadenheid, die de schoonste trekken van het mannelijk karakter uitmaken. Ware Vrijmetselaars verheffen zich boven kleingeestige vooroordeelen en menschelijke hartstogten; zij reiken elkander de hand, en sluiten onderling eene onverbrekelijke keten, aan welke zij, in stille heilige eendragt en in trouw beproefde vriendschap, op den hobbeligen levensweg voortwandelen. Een Vrijmetselaar die, gelijk de zon hare stralen, zijne menschenliefde over medeburgers en landgenooten, in afgelegene gewesten uitstrekt; die, als een stille in den lande, ongezien de moeijelijkste pligten der deugd uitoefent, is een groot, edel, beminnelijk mensch, die op algemeene hoogachting en dankbaarheid de billijkste aanspraak heeft. Een dvveeper en onzinnige is daarentegen elk Vrijmetselaar, die zich ophoudt met goudmaken en geestbezweren, die den steen der wijzen zoekt en panaceën (algemeene geneesmiddelen) kookt; die door spookgeschiedenissen aan het bijgeloof voedsel geeft, en zich verbeeldt, dat het men schelijk geluk bevorderd wordt, door het verspreiden van schriften vol mystieke en alchymistische zotternijen, die het helder licht der Duitsche filosophie in den nacht der Paracelsische duisternis terug werpen. Men legt geloofsbelijdenis eener Godsdienst af alvorens men nog, door de rede, van de heilige waarheden derzelve overtuigd is; evenzoo wordt men Vrijmetselaar, eer men weet wat Vrijmetselarij is. Ieder brengt zijne bijzondere hartstogten en neigingen mede in de Loge, en ieder is geneigd, om in de verborgenheden datgene te zien, wat hij wenscht in dezelven te zien. Ieder haakt in dezelven naar verwantschap met zijne lievelings begrippen, en naar gronden voor de verwachtingen die hem streelen. De zedeleer is geene Vrijmetselarij, maar zij is het voorhof, waardoor men tot dezelve ingaat. Men kan groote geleerdheid, bedachtzaamheid en goede eigenschappen bezitten, daarbij belangrijke waarheden opgezameld hebben, en echter een onbeschaamd hart in den boezem dragen, Vrijmetselaar kan niemand zijn zonder ware zedelijkheid. • Op de zinnebeelden rust het wezen der Vrijmetselarij, en daar de verbeelding nergens vrijer spel heeft dan op het veld der zinnebeeldige voorstellingen, is er niets zoo ongerijmd, zoo beuzelachtig en belagchelijk, dat de eene of andere Loge niet in de leer der zinnebeelden gezocht heeft. Het eigenlijke ware geheim der Orde, is van den be ginne af aan, door overleveringen aan Vertrouwden voort- geplant, en ten allen tijde zijn er slechts weinigen geweest, die hetzelve gekend hebben. Er zijn lichtstralen en waarheden, die slechts voor liet geoefend oog weldadig zijn. Van daar dan de opklimmende graden der Orde ; de jongere broeders moeten eerst Ieeren, alvorens zij bekwaam zijn om anderen te leiden, en op te voeren tot het verhevene doel van het menschelijk aanzijn. Het Vrijmetselaars volk is een bijzonder volk, het wil door verstand en grondregels bestuurd, niet door dwang geketend worden. Hoogmoed en eigenbaat zijn twee hoofdbronnen van verderf in de Orde. De mannelijke beradenheid des Logemeesters en der oudere broeders in de grondregelen der Orde, moet de grondslag zijn van het gebouw der Orde. Kracht zonder wijsheid is roekeloosheid en dwaasheid. Het getal der Vrijmetselaar-broeders is onbepaald, vermits vrijheid en deugd geenszins aan een zeker getal personen uitsluitend toebehooren. Vooroordeelen, de geliefde dochters der onwetendheid, dienen de meesten tot wegwijzers, en voeren ben op dwaalwegen, van welken zij door het bevattelijkst onderrigt zich niet laten afbrengen. Flikkeringen van het noorderlicht zien zij aan voor morgenrood, en halsstarrig houden zij het oog op den Noordpool geslagen, van waar zij den opgang • der zon verwachten. Broeders te leiden op het pad der deugd, en zich daartoe te bedienen, niet van dwangmiddelen, maar van hunne vrijwillige gehoorzaamheid, mannen van aanzien en gevor- derden leeftijd ongemerkt van vooroordeelen te genezen : liun deugd te prediken, zonder den schijn van meerderheid aan te nemen ; den jongeren broeders achting en vertrouwen in te boezemen —ziedaar de grondtrekken van het loffelijk gedrag des regtgeaarden Meesters in de Loge. Hij is de goede huisvader die zijne Vrijmetselaars door voorbeeld, liefde en leer, geleidt en bestuurt. Regtscliapenheid, ijver en trouw moeten zijne daden kenmerken; hij moet voor zijne broeders een vader, vriend en leermeester zijn, en deze verschillende betrekkingen zóó schoon in elkander weven, dat zijne jongere broeders van hoogachting jegens hem doordrongen, de waardij hunner Orde leeren hoogschatten. Men noemt het zamenbegrip van zekere dingen die op eene gemeenschappelijke wijze bestaan een stelsel of systema. Aldus heet de zon met hare planeten en derzelver trawanten, een wereld- of zonnestelsel; de menschelijke zenuwen te zamen genomen het zenuwstelsel enz. In dezen, zin bestaan er ook Vrijmetselaars-stelsels. Die Loges namelijk, welke tot elkander in betrekking staan, en eene algemeene betrekking hebben op eene groote Loge, maken te zamen een stelsel uit. Meermalen hoort men ook de uitdrukking, dat deze of gene Loge niet tot het systema behoort, maar volgens hetzelve arbeidt; daaronder moet dan verstaan worden, dat zij niet op de rol of naamlijst der hoofdloge staat aangeschreven ; maar de grondregelen, naar welken deze met hare dochters arbeidt, heeft aangenomen, en het woord sysfema of stelsel beteekent dan de bijzondere wijze, op welke zekere aan elkander hangende waarheden aan het. menschelijke verstand worden voorgesteld. De tafel-loges zijn eigenlijk eene zinrijke toespeling op de vroegere inrigting en oogmerken der Orde, hoe weinig dit ook in aanmerking wordt genomen. Onderrigt en vertrouwelijke gesprekken moeten afwisselen met vrolijk gezangen wapenoefeningen, die het sober maal kruiden en den geest ontspannen. Staats-, godsdienst- en beroepszaken behooren niet in den kring der Vrijmetselaars broeders, alleen onschuldige kortswijl wordt daar toegelaten. Wanneer deze regelen in de tafel-loge in acht genomen en alle noodelooze kosten vermeden worden, dan smaakt de Vrijmetselaar in dezelve het zaligste genoegen (*) dat eenen wijze op aarde kan te beurt vallen. Het grootste getal der Vrijmetselaars is dat wat de torren zijn, onder de honigbijen (f). Arm aan geest gelijk dezen aan vlijt; werkeloos, overgegeven aan traagheid en zinnelijke lusten, verteren zij alles, zonder nieuwen voorraad in te zamelen, zij stooten de regtmatige kinderen buiten en nemen bezit van de erfenis. Eindelijk ontbreekt het hun aan voedsel, en zij sterven uit. Door eigenzinnigheid en verkeerde neigingen kan niemand tot het middenpunt genaken. Om te kunnen, behoeft men slechts te willen, en deze (*) Dit is waarheid! en wat men dAar gevoelt laat zich niet beschrijven. (f) Ook dit is maar al te waar. onveranderlijke wil heeft menigen Vrijmetselaar tot volkomenheid gebragt. Reinheid van hart, algemeene menschenmin, warme vereering van den schepper des heelals zijn de ware middelen, om het verheven doel te bereiken. Men beproeve zich zeiven, vliede het kwade, en streve naar liet goede ; op dezen weg treedt de welgezinde Vrijmetselaar voort tot zijne volmaking. Aanhouden en onvermoeid voorwaarts streven; in alle wisselingen van het lot aan zich zeiven gelijk, en aan zijne grondstellingen getrouw blijven, wel denken, en edel handelen ; dit zijn de middelen om tot hoogere kennis te geraken, die niet voor goud of zilver gekocht wordt, maar van oneindig hoogere waarde is dan deze, in het oog der wijzen, zoo verachtelijke metalen, die hij, uit dien hoofde, bij zijne intrede in de Loge aflegt, en daardoor te kennen geeft, dat dezelven voor menschengeluk maar al te dikwijls verderfelijk zijn, en dat men alle wereldsche dingen moet verloochenen, wanneer men zich aan de deugd wil toewijden. Vrolijkheid van geest is het kenmerk van den waren Vrijmetselaar. Hij leeft schuldeloos, getrouw in de vervulling zijner pligten, neemt de wereld, gelijk zij is, en verheugt zich in zijn bestaan. Hij sticht dikwerf meer goeds door vrolijken scherts, dan door gezetten ernst of vermaningen. De Vrijmetselaar is'deugdzaam, minder om daardoor eenmaal gelukkig te worden, dan omdat hij daardoor reeds gelukkig is, dat hij leeft overeenkomstig de voorschriften der rede. Gelijk reeds voor 300 jaren door een' broeder gezegd is: De Vrijmetselarij leere de kunst om goed te worden, zonder de roerselen van hoop en vrees, zonder Hemel of hel; want ofschoon de Vrijmetselaar zes dagen arbeidt, om op den rustdag de vruchten van zijnen arbeid te genieten, verwacht hij echter zijn loon niet in eenen toekomenden tijd maar hij heeft dien ontvangen, en is daarmede voldaan. De ware zuivere Vrijmetselarij is het goud in de mijn; het groeit langzaam; doch liet is van alle metalen het schoonste en edelste. Wat de natuur in duizende jaren heeft opgebouwd, wordt door menschenhanden in honderde jaren weggeroofd. De roofzucht der menschen heeft de ware Vrijmetselarij - het echte goud derzelve — met onedele metalen vermengd en zij laat het geroofde verstrooid in het rond liggen. Gelijk het bergwerk, uit hetwelk al het goud is opgegraven, duizend jaren noodig heeft, om nieuwe schatten op te leveren, aldus behoeft de Vrijmetselarij eeuwen, om weder in haren vorigen luister op te treden." De veredeling van den mensch is derhalve het doel der Orde, en onmogelijk is het, in de lagere of zoogenaamde drie Johannes-graden een ander, dan dit, doel, aan te wijzen, vermits geene schaduw van regel of zekere voorschriften. volgens welken aan hetzelve gewerkt moet worden, voorhanden zijn. Om een doel bepaald voor de Vrijmetselarij aan te nemen moest de Orde in haar geheel te zamen hangen, doch dit is het geval niet. De volgende Orde-stelsels zijn mij bekend; De slrictc en tle late observanz, dat van Zimendorf, liet Eclectische, en dat van Fessier ; liet systema der Loge Royale York en dat van Schrüder of liet Nedersaxische. In de drie Johannesgraden komen zij allen overeen, en wijken alleen af in de ceremoniën; gelijk dit bij de verschillende genootschappen der Christelijke Godsdienst plaats vindt. De Nedersaxische Loges hebben geene hoogere graden, maar alleen eenen herkenningstrap, waar aan de leden alles geschiedkundig wordt medegedeeld, wat in andere stelsels voor klinkende specie gekocht moet worden. Elke afzonderlijke Loge houdt nu hare vergaderingen naar willekeur, neemt aan, naar mate dat zij geld noodig heeft; en besteedt den Loge-tijd aan ceremoniën, hoogst zelden aan de verklaring van belangrijke waarheden, die ook dan nog geene betrekking hebben tot het wezen der Vrijmetselarij, of derzelver geheime bedoelingen. Wanneer men nu ziet, dat de wetten en leeringen der Orde geene anderen zijn, dan die, welken de zedekunde in het algemeen voorschrijft, en dat, uitgezonderd de kennisgeving van gevierde plegtigheden, namen der beambten en medeleden, of andere het uitwendige betreffende, inrigtingen, hoegenaamd geen verband tusschen de Loges onderling, of met de zoogenaamde groote Loge (veel minder derhalve een stelselmatig bestuur over de verrigtingen der gezamentlijke medeleden, tot eenig onbekend doel, geleidende) plaats vindt, dan kan men eene dusdanige, aan de meerderheid der leden zelve onbekende zamenwerking tot het inwendige doel der Orde geenszins aannemen, en er blijft niets anders overig, dan aan de lagere graden alle ei- gene realiteit te ontzeggen of aan dezelven meer algemeene bedoelingen toe te schrijven. Onder honderd Vrijmetselaars zijn er 97, die niet tot de hoogste graden opklimmen, dezelven niet begeeren, of daartoe geene gelegenheid hebben; dezulken vernemen derhalve niets anders, dan hetgeen hun in het vervolg door de receptiën der drie Johannes-graden duidelijk wordt. — Daar leert men inzien, dat de Vrijmetselarij, over het geheel genomen, zoo als zij in de gewone Loges vlugtig bearbeid wordt, eene doellooze inrigting is; dit is helaas zoo klaar, dat het verder betoog overtollig zou zijn, en het is te verwonderen, dat de Orde in de lagere graden, zich zie ï zoo lang, en in zulk een aanzien bij geheel gebrek aan wezenlijk doel, heeft kunnen staande houden, en dat denkende mannen besluiten kunnen, zinnebeeldige Vrijmetselaars te blijven. Welligt worden zij daartoe bewogend00r de ho&P °P eigendommelijke zelfstandigheid, die !1J' al Verder voortstrevende, ontdekken zullen; deels door iet maatschappelijke voordeel der verbindtenis met de Orde in het goede dat zij door de medewerking van zulk een anjk genootschap stichten of bevorderen kunnen; degroote loop wordt geboeid door het geheimzinnige, zonder zich om iet wezen der zaak te bekommeren. Hij, die in de Loges voedsel voor den geest zoekt, zai Jammerlijk bedrogen vinden; want de werkzaamheden, oo as dezelven thans gehouden worden, zijn het bestemid- °m den iJver in forten tijd geheel uit te blusschen. Inerdaad heeft men bij het stichten onzer Orde, of altham* •J de tegenwoordige inrigting derzelve, dit punt te zeer ver2e. DRUK. -waarloosd, en men moet op trage onverschillige medeleden gerekend hebben. Wanneer men de Vrijmetselaars in het algemeen gade slaat, vindt men bij verlichte koppen weinig ingenomenheid met hunne Orde. Het zijn of nieuwelingen, of leden die het reeds zeer ver in de Vrijmetselarij gebragt hebben, bij welke nog ijver en belangstelling wordt aangetroffen, want de Leerlings-receptie is bijzonder geschikt om die belangstelling op te wekken, en hij, die reeds ver gevorderd is, nu —die is dan ver gevorderd. In den tweeden graad verkoelt de ijver reeds voor dingen welker nut of strekking door niemand kunnen aangewezen worden, onbegrijpelijk is het derhalve dat mannen van doorzigt tot dus verre de gewenschte verbetering niet ondernomen hebben. Kan aan de Orde in de hoogere graden,— dat is in het wezentlijke — door overeenkomst eene veranderde rigting gegeven worden, om welke redenen, zou dit niet eveneens in de lagere graden kunnen plaats grijpen, vooral wanneer deze verbetering voor het behoud der Orde, zoo gebiedend noodzakelijk wordt? Datgene, wat men in de Loge de werkzaamheden noemt, bestaat, behalve de gewone ceremoniën, in het voorlezen van ontvangene brieven, en in redevoeringen, die deze of gene onder de broeders goed vindt te houden over onderwerpen, die veelal met het doel der Orde geene de minste gemeenschap hebben, en door den spreker, naar zijnen smaak gekozen en met zijne denkbeelden voorgedragen worden; want er bestaat geen voorschrift, hetwelk to dien iianzien wenken geeft. De briefwisseling is onbelangrijk, en vermeldt de stichting eener Loge, de viering van het Johannesfeest enz. Doch, ofschoon men nu ook vordert dat de meester van den stoel aan de werkzaamheden eene meer doelmatige rigting geve, zoo behoort men tevens in aanmerking te nemen, dat hij met de overige broeders op gelijken grond staat: hij werd uit hun midden gekozen, hragt zijne vorige begrippen mede in de nieuwe betrekking, en zal, wanneer 'lij zich gedrongen voelt, om de ware bedoelingen der Orde te bevorderen, zijne onderwerpelijke begrippen van de Orde nis voorwerpelijke waarheid doen voorkomen, en het zich moeten getroosten, wanneer een der broeders een tegenovergesteld begrip aannemelijker vindt, en met duchtige gronden liet zijne wederleggen kan. Ook is het den Meester niet geoorloofd zijne persoonlijke meening tot grondslag voor de werkzaamheden eener Loge uit te brengen. A.1 wie vlijtig de Loges bezocht heeft, zal gevonden hebben, dat er, wanneer het den Meester aan ijver ontweekt, niets voorvalt, dan liet openen en sluiten der Loge; 18 hij daarentegen een werkzaam Vrijmetselaar, zoo weet hij den broeders dien geest in te boezemen, dien hij voor Orde het doelmatigst oordeelt; daaruit volgt, dat de &ang en inrigting der Loge geheel van de stemming en hoedanigheden van den Meester afhangt. Daar de werkzaamheden derhalve onbepaald en ordeloos, in allerlei rigtmgen, worden voortgezet, zoo kan door middel derzelven nimmer een bepaald doel bereikt worden. Indien er echter een zoodanig bepaald doel bestaat, dan moet hetzelve in die hoogere graden te vinden zijn. Dan moet het — ja, daar ligt de knoop! In die Loges waar geene hoogere graden aanwezig zijn, hoe beuzelachtig vertoont zich di&r de Vrijmetselarij in de drie Johannes-graden! Beschouwen wij nu de Orde van deze zijde, dan daalt zij aanmerkelijk in onze schatting, en zij heeft eenen harden strijd om zich staande te houden. Treden wij vervolgens nog dieper in dit onderzoek, dan moet weldra alle begoocheling voor altijd ophouden, Het onderstelde doel der Orde ligt in de hooge graden, maar nu wordt de vraag of hetzelve een algemeen doel zij, en hier doen zich nieuwe zwarigheden op; gelijk reeds boven gezegd is, bestaan er uiteenloopende stelsels; elk derzelven wordt door deszelfs voorstanders voor het eenige en ware en alle anderen voor dwaling gehouden. Voor eenige jaren weigerde de late observanz, en de groote Landsloge te Berlijn, den toegang in hunne bijeenkomsten aan de leden der slricte observanz, onder voorgeven, dat deze hunne broeders tot dwaalbegrippen verleiden zouden. Van welken aard waren deze dwaalbegrippen ? Gesteld ook dat de drie Johannes-graden in kleine onbeduidende dingen van elkander afwijken, dan kon dit onmogelijk tot dwalingen aanleiding geven, die derhalve in de hoogere graden moesten gezocht worden. De Johannes-Vrijmetselarij "werkt in alle verschillende stelsels; bij gevolg moet zij niet medewerkzaam zijn in die gedeelten der verrigtingen, welke met elkander strijdig zijn, of het onderstelde doel moet van eenen zoo bijzonderen aard zijn, en in deszelfs zaraenstelling zulke gelijksoortige deelen bevatten, dat men door willekeurigen, doelloozen arbeid geheel strijdige oogmerken bevorderen kan! De Johannes-Vrijmetselarij speelt derhalve eene hoogst onbeduidende rol, en ook de hooge Vrijmetselarij geeft met hare bepaalde bedoelingen aanleiding tot zeer ongunstige gevolgtrekkingen. Er bestaan geene oorkonden van het oorspronkeJljke beginsel der Orde, en uit al het voorgaande blijkt derhalve bit elk verschillend stelsel als het produkt eener onderwerpelijke °^ertuiging aangemerkt moet worden. Hoe is het dan mogelijk dat mannen zich tot leden der Orde laten aannemen, terwijl in dezelve niets te vinden is, dat hunnen geest boeijen kan? Om deze vraag te beantwoorden, moet in het oog gehouden Xvorden, dat in het hart, ook van den beschaafden mensch, allerlei neigingen verborgen liggen, die der Orde uitnemend stade komen ; de Vrijmetselarij lokt reeds daardoor zoo ele liefhebbers, dat zij een geheime Orde is. Menigeen 'ndt het streelend, medelid te zijn van een gezelschap ^ an uitmuntende (?) en weldenkende mannen, voor welken "J zich zeiven veel te gering achtte: hij rijst daardoor in ZlJne eigene schatting, en gelijk hij vertrouwt, ook in die Vf>« het Publiek, hetwelk eene hooge gedachte koestert an de Orde, en van de verborgenheden, die hij, immers ' olgens zijne verwachting, tot op den bodem doorzien zal. k Dat eenigen in de Orde slechts burgerlijke voordeelen tot °°en' dat anderen in dit genootschap treden, omdat het otn 6n ^°eden toon behoort, en velen hetzelve aankleven naandelijkg eenen genoegelijken avond in een goed ge- zeischap door te brengen, dit alles is zoo begrijpelijk, dat liet verder betoog daarvan onnoodig is. Maar er zijn ook dweepzieke karakters, die met warme geestdrift de Orde zijn toegedaan, niet omdat dezelve aan hunne droomerijen regtstreeks stof of voedsel geeft, maar zij vinden in dezelve zekere voorwerpen, aan welken zij hunne dweeperijen ligtelijk kunnen vasthechten, en het ontbreekt hun derhalve in hun element nimmer aan datgene, waaraan zij eene dringende behoefte gevoelen. Het uitwendige der ceremoniën brengt hen telkens in eene ontvangbare stemming, en de levendige verbeelding doet het overige, /ouden zulke menschen de Vrijmetselarij niet vereeren, en als hare lofredenaars optreden ? Anderen zijn er, die, hoewel niet tot dweeperij overhellende, nogtans liever in duistere voorstellingen leven en zweven, dan dat zij tot duidelijke, bepaalde begrippen geraken; voor hen is de Orde als geschapen, en men kan met even veel grond beweren, dat zij altijd ijverige Vrijmetselaars blijven zullen, als dat een kant het zeker nimmer zijn kon. Eindelijk bestaat er nog eene klasse van Vrijmetselaars, welke de Orde houdt, voor hetgene zij waarlijk is, die, zonder hersenschimmen na te jagen, of voor in het duister verborgene bedoelingen eene blinde geestdrift te gevoelen, het wezen der Vrijmetselarij nimmer tracht uit te vorsche» en het koel en onbekommerd aanziet, wanneer het onder' stelde doel derzelve te leur gaat. Zij vindt de Vrijmetse' larij, voor zoo ver zij die kent, nuttig en achtingwaardig, e" «ebruikt haar tot bereiking van die oogmerken, voor wel' ken zij, in hare tegenwoordige invigting, geschikt is. Deze gronden, uit het eigendömmelijke van verschillende menschen-karakters afgeleid, zijn voldoende, om het begrijpelijk te vinden, dat de Orde zich nog voortdurend uitbreidt, en de Loges zoo vlijtig bezocht worden. De drie graden, waarin gemeenlijk gearbeid wordt, heten Johannes-graden; het feest van Johannes wordt in alle Loges den 24e Junij plegtig gevierd, waarom? Ja waarom. Opmerkelijk is het dat men een feest viert, zonder den oorsprong te kennen, en echter is het zeker, dat de lagere of Johannes-graden geene reden daarvan geven kunnen. Hier doet zich nu de vraag op: Is de naam St. Johannes Vrijmetselarij van lateren oorsprong, of is deze benaming zoo oud als de vereeniging, die door dezelve wordt uitgedrukt? Is het laatste het geval, dan is het duidelijk, dat de hooge Vrijmetselarij vroeger bestond, dan de lagere graden, die slechts van haar den naam ontleenen konden, vermits liet in de hoogere graden is, dat over dezen naam, en deszelfs toepassing op de Orde, uitsluitsel gegeven wordt. Ook indien deze benaming van lateren oorsprong is, r«oet zij, om dezelfde reden, in de hooge graden gezocht borden; hieruit ziet men, in welke afhankelijkheid de symbolische Vrijmetselarij staat van de hooge graden, en dat in dezelve alles op hooge trappen der Orde heen wijst. Hoe nu de Loges, die van symbolische Vrijmetselarij iets "weten willen, met de zaak klaar worden, dit is moeijelijk te begrijpen. Zij dragen eenen naam, waarvan zij den 001 sprong evenmin als de beteekenis weten. Zij vieren een hoofdfeest en kennen noch het voorwerp, noch de betrekking van hetzelve tot do aangelegenheden van het genoot- schap. Waarlijk, dit is armzalig J wanneer ik eene hoogere Vrijmetselarij erken, dan kan ik ieder, die ophelderingen van mij verlangt aan haar verwijzen; erken ik dezelve niet dan ben ik niet alleen buiten staat, om nopens de hoofdzaken mijner Orde, naar tijd en gelegenheid het belangrijkste te getuigen, maar ik moet ook hoogst ongunstige gevoelens van de Orde voor mij zeiven opvatten, en aan anderen inboezemen. Deze wenk is belangrijk als bewijs voor de ongenoegzaamheid der symbolische graden in het algemeen. Maarniet beter is het gesteld met de groote Loges; zij houden het Johannes-feest met groote plegtigheid, en de viering van hetzelve wordt den ondergeschikten Loges door hen ernstig aanbevolen; als groote Loges verkeeren zij intusschen in dezelfde onwetendheid, ten aanzien van het genoemde feest, als alle andere medeleden der symbolische Vrijmetselarij ; zij geven derhalve een openlijk bewijs, dat zij met de hooge Vrijmetselarij in noodwendige betrekking staan, als ook dat zij een werk voorstaan, hetwelk in zich zelf onnut, of slechts van betrekkelijke waarde is. "Wordt nu ieder niet gedrongen om deze Vrijmetselaarsfeesten voor een ellendig poppenspel te houden. Immers hoe sierlijk men op deze dagen ook over het gewigt van dit feest uitweiden en verhandelen moge, dat alles zal het hart van den nadenkenden niet ontgloeijen, indien de zaak zelve niet in duidelijke begrippen, geschiedkundig en met bewijzen voor de waarheid kan worden voorgedragen. De wijze waarop het feest doorgaans gevierd wordt is berekend om op de verstandigste broeders eenen ongunstiger indruk te maken. IJdele snappers gewagen van groote dingen die zij niet verstaan, en die alleen in hunne verbeelding worden uitgebroeid, zij vergasten zich op wind, en blazen zich op tot die plegtige zielstemming, die in het oog van den nadenkende bespottelijk is. Dit geldt bijzonder van de symbolische Vrijmetselaars, en alzoo van de meerderheid. Het is blijkbaar, dat door den invloed der hooge Vrijmetselarij op de symbolische, dat is, door de inrigting van deze n^ar de oogmerken en behoefte der eerstgenoemde, in de gemeene Vrijmetselarij, gelijk zij genoemd wordt, vele verkeerdheden zijn ingeslopen. De hooge Vrijmetselarij moet geheel op zich zelve beschouwd worden; zij ligt in haren geheelen omvang buiten den kring der gemeenschappelijke beoordeeling. De symbolische is voor haar, gelijk als voor alle geheime verenigingen, de weldadigste inrigting ; deze laat zich gedulr'ë opladen alles wat men goed vindt, alles wat tot de drie symbolische graden gerekend wordt, alvorens het tot den gel.eimen kring, te weten die der hooge Vrijmetselarij, wordt 0eoelaten. Begrijpelijk wordt het daardoor, op welke wijze secten en scheuringen in de Orde ontstaan konden, en daarom men zelfs aan eenige dezer secten het deelgenootschap aan de Vrijmetselarij ontzeggen wilde. n den eigenlijken zin heet eene geheime vereeniging zicf113 11311 Vrijmetselarii> wanlleer zij tot een bepaald doel laars ^ ^ attributen en zinnebeelden uit het vrijmetseseh'll lu^v<-rk bedient; zonder dat is zij een geheel vergenootschap. Deze bepaling behoorde ook de gronde e zijn 100r ,}e hooge graden, want alleen daardoor kunnen wij verzekerd zijn, dat wij, up onze symbolische loopbaan, niet in handen vallen van deze of gene secte, wier bedoelingen met die der Vrijmetselarij regtstreeksstrijdig zijn, en die hare medeleden verpligt tot het verkrijgen der drie Johannes-graden, alleen met het doel, om onder het masker van Vrijmetselarij hare geheime oogmerken te bereiken. Door dit middel kon dan zoodanige Secte verzekerd zijn, ten allen tijde openlijk geduld te worden; want men is reeds lang gewoon aan het Protectorium, hetwelk de Vrijmetselarij in eenige landen geniet, een' zoo wijden zin te geven, dat alles, wat onder den naam van Uooge graden bestaat, daaronder begrepen wordt Of nu de woorden eener zoodanige acte van Protectie voor deze uitlegging vatbaar zijn, daarover bekreunen zij zich natuurlijk weinig, en wij zullen ook niet stilstaan bij de vraag: of eene zoodanige acte niet in zeer bepaalde bewoordingen en volgens juiste begrippen vervat moest zijn? Zulke vragen leiden tot niets dan tot de erkentenis, dat het ons somtijds bij duistere voorstellingen beter gaat, dan bij heldere begrippen. Waarin bestaat dan nu het hoofddoel der Orde, zoo als zij zich thans aan ons voordoet! Weldadigheid in de uitgebreidste beteeltenis van het ivoord. Dat is het, en dat is iets. Hier wordt nu echter weder de vraag: of dit gronddoel ook in den eersten aanleg der Orde te vinden zij 1 dan ol hetzelve veelligt in latere tijden, hetzij dan uit onkunde van het oorspronkelijk doel, hetzij uit overtuiging, dat hetzelve in onze dagen onbestaanbaar was, in plaats van hot ver' ouderde en onbruikbare, werd aangenomen? Uit deze vraag' ontstaan nieuwe bedenkingen: onbevooroordeeld moet men erkennen, dat de Vrijmetselarij somwijlen tot bevordering van dit doel met vrucht gebruikt kan worden; maar dat zij geheel en uitsluitend tot bereiking van hetzelve was ingerïgt, dit zal niemand ligtelijk gelooven, die de dingen der Orde afzonderlijk .beschouwt, en met elkander vergeleken heeft. Men denke hier slechts aan alles, wat bij de aanneming der leden voorvalt, aan alles, wat men bij deze gelegenheid zelf gehoord, gezien en ondervonden heeft, en men vrage, of deze gebruiken, ook slechts zijdelings, met het onderstelde doel in verband staan; dan of dezelve niet integendeel, ten eenemale doelloos, ofbeter doelstrijdigzijn. Zou men niet op liet denkbeeld komen, dat door een bloot toeval, in de Ceremonie-wet en in het onderwijs de vreemdsoortigste dingen onder elkander geworpen waren, en dat Wen er daarna eerst aan gedacht had, om voor dit mengsel eenig doel of eenige beteekenis uit te vinden.' Moet men &iet erkennen, dat het onderwijs, hetwelk dan toch bij zoodanig doel van het grootste belang is, naar de regelen der gezonde redeneerkunde beoordeeld, het voorgestelde doel zooveel mogelijk tegenwerkt? Bij eenig ander doel zou 'nen het verklaren kunnen, waarom het onderwijs in lagere graden ingewikkeld zijn moet, vermits het-zelve niet regtstreeks wijzen kan op datgene, hetwelk voor deze graden eene verborgenheid blijven moet; doch e zal men ,]eze duisterheid verdedigen, waar het op are "weldadigheid aankomt, en deze zedelijke waarde hebben zal. Doch het is niet alleen in de lage graden, dat deze tegenstrijdigheid gevonden wordt; dezelve klimt in de hoogere graden, en met elke schrede wordt het moeijelijker het raadsel op te lossen. De zamenstelling der Vrijmetselarij in da St. Jöharmes-Loge moge duister schijnen, men houdt het voor waarschijnlijk, dat deze duisterheden zich in een Verborgen doel, hetwelk later ontvouwd wordt, heerlijk zullen opklaren; doch wat moet men van de zaak denken, wonneer nu dit onderstelde doel algemeen bekend is! In hot Journaal voor Vrijmetselaars, derde jaargang, derde kwartaal, blz. 90, wordt te dien opzigte het volgende gezegd: ..Hoezeer wij in bet onlangs aangenomen doel der Vrijmetselarij (Weldadigheid in de uitgebreidste beteekenis des woords) de edele gezindheid en menschlievende oogmerken onzer waardige Opzieners gereedelijk erkennen, ontveinzen wij echter niet, dat hetzelve ons ten aanzien onzer Hierogtyphen geheel in het duister laat. • Onze Ceremoniën, onze zinnebeelden, onze taal enz. kunnen uit de Weldadigheid evenmin verklaard wordeB? als de hebreeuwsche Ceremonie-dienst uit de wijsheid en goedheid van liet Opperwezen ; ten zij dan dat wij ons de Vrijmetselaars-weldadigheid voorstellen, als zoo geheel eigenaardig, onbevattelijk, en tegen de gezonde redeaandruischende, als de orthodoxe ijveraars voor het Joodsche volksgeloof zich welligt de wijsheid en goedheid van Jehova voorgesteld mogen hebben. In de acten van onze hooge Ordes-vergadering zie ik de geschiedenis van het Joodsche Sanhedrin, hetwelk in latere tijden den sleutel tot de geheimenissen der Theocratie (Godsregering) verloren had, welken sleutel hunne voorvaderen in mozes tijd bezaten, en dien men toen het stelsel inwerking was, den leeken ongemerkt uit de handen gewrongen heeft." Zoo geheel kenbaar moet dit doel zich dan ook niet voordoen gelijk, op blz. 17, in hetzelfde Journaal wordt aangemerkt : «Welk is het gronddoel der Vrijmetselarij ? zoo vraagden niet zelden verlichte en in het Heiligdom grijs geworden Vrijmetselaars elkander onder vier oogen of in talrijke vergaderingen. Een geheimzinnig gelaat of een lachje van zelfbehagen was dan het antwoord; terwijl men het openbare doel miskende, of buiten staat was, hetzelve naar waarde te vereeren en te betrachten, en zich schaamde de willekeurige bepalingen te dien aanzien aan elkander te belijden." Opmerkelijk zou het zijn, dat een in de Vrijmetselarij onmiskenbaar bloot liggend doel tot op de Ordes-vergadering te Wilhelmsbad (*) door niemand te voren begrepen >vare: de groote Moeder-Loge Royale York te Berlijn heeft *** het jaar 5798 der wereld, publiek bekend gemaakt, dat 2lj de Weldadigheid in den ruimsten zin des woords voor hst eenige, echte, zuivere, en geoorloofde doei der Orde erkent, en dat zij hetzelve tracht te naderen, door aan alle ^enschelijke onheilen, zoowel de zedelijke als ligchamelijke (*) Op de vergadering te Wilhelmsbad kwamen vele hoofden der Orde bij elkander, om het onbekende doel der Vrijmetselarij °P te sporen ; deze ' zamenkomst gaf aanleiding tot zeer uit één loopende gevoelens en de zaak bleef onbeslist. door geoorloofde middelen naar vermogen leniging toe te brengen. (*) Deze middelen omschrijft het genoemde Journaal aldus : " Al onze Middelen tot dit doel, laten zich gevoegelijk bepalen tot de Vrijmetselaars-gebruiken, bet beoefenend onderwijs en de bestaande wetten. De gebruiken, of eigenlijke Mysteriën der Orde behooren niets anders te zijn, dan eene zinnelijke voorstelling van het gronddoel, door welke de verbeelding der ingewijden geboeid, het gevoel verlevendigd, en het hart verwarmd wordt." De Loge Royale York vondt het uit dien hoofde noodig hare Ceremoniën eene veranderde gedaante te geven, en verklaarde betrekkelijk dezelvén het volgende: " De Ceremonie-wetten zijn niet bekend voor den geest des tijds; dit erkennen zij, die door hunne verkregene Vrijmetselaars-kundigheden, zich van derzelver onvolkomenheid overtuigen konden; wij hebben derhalve besloten, deze wetten te herzien en eene nieuwe verordening zamen te stellen." Wanneer nu echter de Vrijmetselaars-gebruiken zoo in den grond hervormd worden, dat zij eene zinnelijke voorstelling van het doel opleveren dan is de vraag: of het eindelijk Produkt dezer hervorming ook nog Vrijmetselarij zijn zal, en dien naam met regt dragen kan? Heeft bovendien de Royale York alleen de bevoegdheid om deze lier- (*) Bereikt de Royale York dit edel doel door receptic-gebrui' ten, redevoeringen en tafelloges! vorming te bewerkstelligen, zonder dat de gezamentlijke Loges daarin hebben toegestemd \ Immers welk een kakelbont geheel zou de Orde vertoonen, indien elke Loge, naar willekeur, het verouderde afschaffen, en iets nieuws ni de plaats stellen kon! Is dan de Royale York niet, even als alle andere Loges, verpiigt, zich te houden aan het 7deArtikel der algemeene verordeningen voor Vrij metselaarndders, bij hetwelk bepaald wordt, dat de algemeene wetten en Ceremoniën ten eeuwigen dage onveranderd moeten ln stand gehouden worden/ Welke Vrijmetselaars-kundigheden voor het overige in de bovengemelde woorden bedoeld worden, dit laat zich moeijelijk verklaren, wanneer de Orde niets dan Weldadigheid op het oog heeft. De zedelijke voorschriften der Vrijmetselarij zijn buiten tegenspraak voortreffelijk; doch zij zijn zeer verborgen of uitsluitend eigendom der Orde; en indien zij ook, gelijk bevveerd wordt, in het Vrijmetselaars-heiligdom ongelijk krachtiger werken, zoo blijkt nogtans uit de dagelijksche ervaring, dat de Orde, ook van deze zijde beschouwd, tot nog toe weinig maatschappelijk nut gesticht heeft. Men zal niet vele Loges kunnen aanwijzen, in welken het beoefenend onderlijs zulke schoone vruchten gedragen heeft, dat de wereld zich het verlies beklagen zou, indien het genootschap vernietigd werd; veeleer is het te gelooven, dat de Orde somwijlen eenig belangrijk nut stichten kan, wanneer het toeval in dezelfde Loge een zeker aantal uitmuntende karakters vereenigd heeft, hun biedt voorzeker de Vrijmetselarij eene sewenschte gelegenheid, om op eene verdienstelijke wijze tot heil der Orde en der burgerlijke maatschappij werkzaam te zijn. Eindelijk Tragen wij om welke oorzaak de Orde, indien de weldadigheid als doel wordt aangenomen, in opklimmende graden verdeeld moet zijn! Aan misbruik van het onderstelde doel, of aan nadeelen, die uit hetzelve ontstaan zouden, kan hier toch niet gedacht worden, en alle maatregelen van voorzorg te dien opzigte moeten derhalve beuzelachtig en overtollig zijn. Een vast beginsel in het aannemen van mannen van beproefde zedelijkheid is daarentegen een gewigtig vereischte, daar de veredeling van het genootschap, en de bereiking van het doel deszelven daarvan geheel afhankelijk zijn. Wanneer men nu ook de drie Johannes-graden als, voor het doel noodzakelijke, trappen wilde aanmerken, moet het echter verwondering baren, dat de graden nog steeds vermeerderd worden. Indien derhalve eene groote Loge, welke eene menigte dochter-loges telt, zich van hare groote Zuster-Loges losrukt, een verschillend doel vaststelt, hare gebruiken en plegtigheden verandert, en desniettemin Vrijmetselarij blijft, dan moet men daaruit besluiten, dat de orde in hare geheele inrigting geene stellige waarde heeft. Zonder op dit punt een beslissend oordeel te vellen, beweren wij dat de gebruiken en zinnebeelden der Vrijmetselarij op de veredeling der menschheid in het algemeen toepasselijk zijn; bij het verhaal der Receptiën van nieuwe leden zal dit nader blijken. Tot besluit der eerste Afdeeling zal ik hier laten volgen '«enige bijzonderheden uit eene belangrijke acte, welke over de strekking der Orde tot een mystiek Christendom veel licht verspreidt: uit dit geschrift blijkt: 1- Dat het Metselaars- en Bouwmeestersgenootschap in de zevende eeuw door wilbert gesticht, als den stam der Vrijmetselarij moet beschouwd worden. 2. Toen in lateren tijd de bien-état ontstond, en het genootschap (onder hetwelk vroeger Lijfeigenen gearbeid hadden, en deszelfs daglooners, en dienstdoende broeders geweest waren) leerlingen en gezellen aannemen, en bijgevolg aan vrijgelatenen het lidmaatschap bewilligen moest, liet men hun het gilderegt, en het genootschap bleef voor het overige op denzelfden voet voortduren, onder den naam van vrije en aangenomene Metselaars. 3. De dood van karel I gaf aan de Vrijmetselarij eene veranderde gedaante. 4. De vlugt van jakobus II gaf het bestaan aan de heogere graden; het geheim lag in den dolk, met welken men den'• overweldiger moest ombrengen (*). 5- Toen het volk zijnen Koning getrouw bleef, werd, in plaats van karel I, molay aangenomen, en door de Franschen werd de eerste ridderschap gesticht. b- Monniken dachten, dat daarbij eenig voordeel te be- > ) Bij de late observanz de vierde graad, die der Schotsche teerlingen of zwarte broeders. halen ware, en zoo ontstond de Orde der Tempelieren, met hare verborgene wetenschappen. 7. In Engeland werden de statuten door de groote Loge zelve openlijk bekend gemaakt, en de hooge graden door dit middel uit den weg geruimd. De regering beschouwde dezen, namelijk, als gevaarlijk voor de veiligheid van den Staat. Zij handelde ten deze echter niet met gezag, maar door den invloed der Vrijmetselaars zeiven, en dit was de beste partij, die zij kiezen kon. 8. De Loge York bleef onafhankelijk en aan het aloude stelsel getrouw. Zij leerde de onderlinge inwerking en vereeniging der standen in de maatschappij, zonder nogtans burgerlijke gelijkheid te prediken; langs dezen weg zocht zij volksbeschaving, wetenschappen, zedelijkheid en de leer van jezus onder hare medeburgers te verspreiden. 9. Jezuiten treden op, en mengen zich in de aangelegenheden der Tempelheeren. Gugumos en sciiröpfer waren hunne aanhangers. Zij trachten Proselytente maken. Sciiröpfer deden zij vallen, toen deze den Meester von wurmb zijn vertrouwen geschonken had. 10. Men nam ten laatste liet Mysticismus, de zedeleer van antoinette boürignon, als ook de Metaphysica van pordaedschen te baat, om op de Grooten invloed te verkrijgen, en hen in het net te lokken. j»l. De Illuminaten staan op en leeren van alles het te gendeel. 12. Aziatische Broeders en Ridders des Lichts, Emanatiesystema en Alchymie. 13. De Zweden stellen ook hoogere graden in, doch blijven tevens het oorspronkelijk stelsel getrouw aankleven, 14. Fessler verschijnt. Hij wil geen nieuw stelsel invoeren, doch de Vrijmetselarij tot hare aanvankelijke zuiverheid terugbrengen. Hoe edel ook zijne bedoeling was, hij bediende zich niet van regte middelen, noch van behoorlijk voorbereide broeders. Voor de meesten sprak hij te ingewikkeld en te zeer in de kunsttaal der filosofen. Gelijk zijn beschermer en vriend jozef, was hij te driftig in het hervormen, en mishaagde door zijne laatdunkendheid. Hij vond grooten tegenstand, de Orthodoxie zegepraalde, en alles bleef bij het oude. Alleen de groote Moeder-Loge Royale York begon het werk der hervorming; als grondslag der Orde werd door haar een ander doel vastgesteld, en zij veranderde hare Ceremonie-wetten. TWEEDE AFDEELING. BECEPTIE IN REN EEliSTEN, OF tEERLINOS-GHAAD. "Wanneer iemand Vrijmetselaar worden wil, moet hij door eenen Broeder Meester in de Loge worden voorgesteld; Gezellen en Leerlingen hebben het regt niet om dit te doen. De Candidaat verklaart zijne begeerte doorgaans schriftelijk, en geeft te kennen, dat hij wenscht in de Orde te worden aangenomen, niet uit ijdele nieuwsgierigheid, eigenbelang of andere berispelijke inzigten, maar dat hij wordt aangespoord door de bewustheid van het nut dezer voortreffelijke inrigting, en vurig wenscht tot het gezelschap van deugdzame en verdienstelijke mannen te worden toegelaten. De voorzittende Meester geeft in de geopende Loge den broeders verslag van dit aanzoek, en gelast hun, nopens den levenswandel van den Candidaat berigten in te winnen. De naam wordt op een zwart bord geschreven, en naar tijdsgelegenheid heeft het ballotteren plaats na verloop van vier, acht, ook wel van twaalf weken. Daartoe bedient men zich van witte en zwarte ballen, en allen moeten wit zijn, dat is in de taal der Vrijmetselaars: de ballottage moet helder licht zijn, om den Candidaat het lidmaatschap waardig te keuren. Op den dag der aanneming geleidt men den Candidaat ln het Lokaal der Loge en, wanneer daartoe in hetzelve gelegenheid is, in een eenzaam vertrek, alwaar hij op eene tafel twee brandende kaarsen vindt, henevens eenen Bijbel fl'e bij het eerste kapittel van Johannes ligt opengeslagen. Hier wordt hij eenige oogenblikken aan zich zeiven overgelaten; vervolgens ontkleedt men hem, dat is; men ontbloot hem de linker borst, de regter knie, en laat hem eenen schoen nedertreden; hoed, degen, en al wat hij van metaal bij zich heeft, wordt hem ontnomen. Nu wordt hij geblinddoekt in de zwarte kamer gevoerd, en men gelast hem, zich den blinddoek niet af te nemen, vóór dat hij ''r'e sterke slagen gehoord heeft, waarop hij weder alleen gelaten wordt. Als hij nu deze slagen hoort, en den blinddoek ontknoopt, hij aan eene tafel, waarop eene lamp brandt, een doodshoofd staat voor hem, en de Bijbel ligt opengeslagen; in 'iet vertrek zijn de wanden met zwart behangen. Nu treedt een der broeders binnen om hem voor te bereiden; hij Vlaagt hem nogmaals, met welke oogmerken hij in de Orde Vyenscht te treden; of hij ook tot eenig ander genootschap behoort; en of hij zich aan de wetten en proefgebruiken onderwerpen wil? Nadat hij deze vragen nogmaals schriftelijk beantwoord heeft, neemt de Examinator hoed en legen mede in de Loge tot een teeken zijner onderwerping, ^en weinig daarna komt de Examinator terug, blinddoekt hem andermaal, en geleidt hem voor de poorten des tempels. Dit alles heeft plaats buiten de. Loge, wij moeten nu ook onderzoeken, wat daar binnen voorvalt. De Loge, of het dusgenaamde arbeidsvertrek is gemeenlijk blaauw; de troon van den Meester, zoowel als de tafels der broeders-opzieners en beambten moeten van deze kleur zijn. Onder den troonhemel zit de Meester van den stoel; ter regter en linker zijde achter hem de broeders van den Steward, regts de Secretaris, links de Spreker en de Aalmoezenier. Voor hem op eene tafel ligt de Bijbel, een Winkelhaak en Cirkel; drie brandende kaarsen staan op dezelfde tafel. Hem tegenover in het westen zitten de beide opzieners, en in hun midden de Ceremonie-meester ; regts en links in twee rijen de broeders van alle graden door elkander. Tussehen het altaar, voor hetwelk eene kleine voetbank geplaatst is, en de broeders-opzieners, ligt op den grond een langwerpig vierkant, Tapis genoemd, hetweik den tempel salomo's voorstelt, en waarop allerlei metselaars gereedschap is afgebeeld, Rondom hetzelve staan drie groote brandende kaarsen, voorstellende de zuilen: "Wijsheid, Schoonheid en Sterkte, op welken de tempel rust; de twee voorste zuilen heeten Jakin en Boas, gelijk zij in den tempel genoemd werden. Een wachthebbende broeder staat aan de deur, en laat niemand binnen, die niet als Vrijmetselaar door hem herkend wordt. Zoodra nu de broeders zijn binnengetreden, en de hoogwaardige Meester van den stoel zijnen zetel in het oosten, en de broeders-opzieners hunne plaatsen in het westen, «ebben ingenomen, slaat de Meester met den hamer op het altaar en zegt: orde mijne broeders! op deze woorden plaatsen de hoeders zich in twee evenwijdige rijen, en de hoogwaardige spreekt: Broeders, eerste en tweede opziener! meldt aan de broeds, dat ik voornemens ben eene Leerlings-receptie-Loge openen. De eerste opziener zegt daarop: Mijne broeders aan de 2uidelijke zijde, helpt den hoogwaardige eene Leerlings Loge openen. De tweede opziener zegt hetzelfde tot zijne rij, $ie aan de noordelijke zijde geplaatst is. Ofschoon de Loge nog niet geopend is, vraagt de Meester aan den eersten 'opziener: Zijt gij Vrijmetselaar? Antw. Mijne broeders erkennen mij daarvoor. Vraag. Wat is de eerste pligt van den broeder tweede °Pziener 1 Antw. Toe te zien, of de Loge bedekt is. Meester. Doe uwen pligt, mijn broeder ! (De tweede opziener gaat naar buiten, komt weder binden, en grendelt de deur.) ^ Tweede opz. Hoogwaardige Meester! de Loge is behoorlijk bedekt, en wij zijn in veiligheid, zoodat het den Profonen onmogelijk is, in onzen tempel te dringen, en onze §eheimen uit te vorsclien. Wat is de pligt des eersten opzieners 1 Antw. Te onderzoeken of alle broeders Vrijmetselaars, en orde zijn. M. Doe uwen pligt, mijn broeder. De eerste Opziener ziet rond, of al de broeders liet Leerlings-Loge-teeken maken, en zegt vervolgens: Zij zijnhet Hoogwaardige ! M. Waar is de zetel van den Meester. Antw. In het Oosten. M. Waarom? Opz. Gelijk de zon, welke den dag verlicht, in het oosten staat, aldus heeft ook de Meester zijnen zetel in het oosten, om de broeders te verlichten, te regeren en hen tot den arbeid aan te sporen. M. Waar hebben de broeders-opzieners hunne plaatsen ? Opz. In het westen. M. Waarom? Opz. Gelijk de zon in het westen haren loop eindigt, aldus zitten ook de broeders-opzieners in het westen, om de arbeiders te ontslaan, en hun het loon te voldoen. M. Geef mij het woord. Opz. Ik mag het niet uitspreken. Geef mij de eerste letter, dan zullen wij hetzelve met elkander spellen. (Dit geschiedt). M. Geef mij het teeken. (Het wordt gegeven). M. Hoe oud zijt gij? Opz. Drie jaren. M. Hoe heet gij als Leerling ? Opz. Tubalkain. M. Verwittig de broeders dat de Loge geopend is. Opz. Mijne broeders! de Leerlings-Loge is geopend. Op !üÜ» broeders! ^ij maakt met de broeders liet Leerlings-Loge-teeken, eQ 2ij zetten zich neder. Al de broeders hebben het hoofd gedekt, tot teeken van gelijkheid. De meester kondigt nu den broeders aan, dat hij voornemens is, den heer N. als Vrijmetselaar aan te nemen, dat de ''allottage helder verlichtend geweest is, dat geene ongunstige berigten, van hem zijn ingekenomen, dat de Aspirant zich 'eeds in het voorhof des tempels, in de zwarte kamer fcevindt. Nadat daarop de broeder Secretaris het Protokol der laatste Leerlings-Loge heeft voorgelezen, zendt de Hoogwaardige den broeder Preparateur tot den Aspirant, gelijk reeds beschreven is. In den tusschentijd worden gemeenlijk de °ntvangene brieven voorgelezen, of iets anders, de Vrijmetselarij betreffende, verhandeld, totdat de Preparateur binnenkomt, met het berigt, dat de Candidaat volhardt bij zijn '>esluit, om als broeder te worden aangenomen; terwijl hij !'ls bewijs daarvan deszelfs hoed en degen overhandigt. De hoogwaardige zegt daarop: Mijn broeder! begeef u ander""aal tot hem, drukt hem de pligten zijner nieuwe betrekking e'nstig op het hart, en geleid hem, indien hij niet terug'reedt, voor de poorten des tempels. Nadat de broeder zich verwijderd heeft, deelt de Hoogvaardige de schriftelijke antwoorden van den Aspirant mede, °ok wel eenige karaktertrekken uit zijn leven, enz. W ar"ieer vervolgens de Preparateur den Candidaat uit (ie zwarte kamer, aan de poort des tempels (de deur der Loge) ^ebragt heeft, klopt hij driemaal sterk op de deur. 9e DRUK De Meester klopt met den hamer op het altaar, en zegt: >• In orde, mijne Broeders 1" A-lle staan op, en treden in het Leerlings-Loge-teeken. M. Broeder tweede Opziener! zie wie geklopt heeft, en indien het de Aspirant is, dan vraag hem, wie hij zij« enz. De tweede Opziener opent de deur een weinig, en vraagt naar buiten: » 'Wie is daar!" De Preparateur antwoordt: " Een v"j man, die wenscht in de Orde der Vrijmetselaars opgenomen te worden." Opz. Hoogwaardige! het is een vrij man, die wenscht, enz. M. Hoe heet hij? Opz, (naar buiten.) Hoe heet hij? De Preparateur en Opz. melden den naam. M. Welk ambt bekleedt hij ? (Het antwoord gelijk de vorigen door den Preparateur gegeven). Vervolgens: Hoe oud is hij? Van welke geloofsbelijdenis ? Wat voert hem tot ons? Wie is zijn borg? Nadat op deze vraag een der broeders genoemd is,volgt: >'Laat hem binnenkomen." Met gedruisch worden nu de deuren open geworpen, de tweede opziener ontvangt hem, zet hem de punt van den degen óp de borst, en plaatst hem tegenover den Meester. De Hoogwaardige spreekt hem gewoonlijk aan, met de volgende woorden: «Mijn Heerl gij hebt den wensch verklaard, om in het genootschap der eerwaardige Broeders Vrijmetselaars aangenomen te worden, en wij zijn genegen, dezen wensch te vervullen. Indien gij u echter voorstelt, onder ons iets buitengewoons en bovennatuurlijks te vinden, dan bedriegt gij u, enz,.'1 P dezen toon gaat het dan een poosje voort, al naardat feester de gave der welsprekendheid bezit. Eindelijk wordt hem nogmaals gevraagd, of hij bij zijnen wensch volhard; en deze vraag bevestigend beantwoord zijnde, vervolgt de feester: "Broeder, tweede Opziener 1 laat hem de drie reizen doen!" Deze zet hem nu weder den degen op de borst, en geleidt hem, voorbij de zuidelijke rij, tot vóór het altaar, aldaar hij met hem stilstaat; op dezen oogenblik slaat de ^feester hard op het altaar,- en de broeders ruisschen met hunne schootsvellen; dit maakt eenen zonderlingen indruk Op den Candidaat, die zich verbeeldt, dat er iets met geweld inéén gedrukt wordt. De opziener voert hem daarop langs de noordelijke rij, andermaal tegenover den Meester, Deze zegt hem eenige boorden, en op gelijke wijze wordt de reis nog éénmaal herhaald. Als hij voor de derdemaal tegenover den Meester staat» %vordt hij door dezen weder ernstig en met nadruk aldus Aangesproken: »Nog is hier niets geschied; gij kunt terug treden, en wij voeren u veilig daar, van waar gij gekomen zijt: u naam zal in onze vergaderingen nimmer gehoord worden. Ik geef u eenige minuten tijd tot overweging; daarna antwoordt gij mij met een verstaanbaar: »Ja!" Zo° het nog uwe begeerte is, aangenomen te worden." Nadat nu de Candidaat dit »Jal" heeft uitgesproken, verklaart de Meester: »Het lot is geworpen, ik borg voor niets! Broedei Opzienerj geleid f]en Candidaat door de drie gewone Vrijmetselaars-schreden naar het altaar." 6* De broeders opzieners plaatsen liem nu de voeten in een' huek, en laten hem tusschen de twee zuilen met drie lange schreden het altaar naderen. Vóór hetzelve moet hij met de ontbloote knie op de voetbank knielen, en de hand op den bijbel leggen. De Hoogwaardige zegt: >. Mijnheer I het boek, onder uwe hand, is de Heilige Schrift. Plaats dezen cirkel op uwe linkerborst, waar het hart slaat." Nadat hij hem nogmaals vermaand heeft, vraagt hij hem. »of hij bereid is, al het beloofde met zijn bloed te bekrachtigen, en den eed af te leggen?" De eed wordt hem door den Meester voorgelezen, en hij moet denzelven nazeggen. Het formulier is dat der oude Vrijmetselaars, en luidt als volgt: " zweer en beloof in den naam des oppersten Bouwmeesters aller "Werelden, dat ik de geheimen, teekenen, grepen, woorden, leeringen en gebruiken der broeder-Vrijmetselaars, nimmer ontdekken, en over dezelve een eeuwigdurend stilzwijgen bewaren zal. »Ik zweer en beloof voor God, dat ik noch met de pen, met teekenen, woorden of gebaren, noch door middel van de drukpers, door schrijven, graveren, in steen of metaal, zoo min van hetgeen mij thans bekend is, als wat ik in het vervolg vernemen zal. Ik verbind mij daartoe, met onderwerping aan de straf, indien ik mijn woord verbreek; dat men mij, namelijk, de lippen met een gloeijend ijzer afbrande, de hand afhouwe, de tong uit den hals scheure, den strot afsnijde, en ten laatste mijn ligchaam in eenG Loge der broeder-Vrijmetselaars, gedurende den arbeid en de aanneming eens nieuwen broeders, tot schande mijner trouweloosheid, en tot afschrik voor anderen, ophange, hetzelve verbrande, en de asch in de lucht strooije, opdat van en het aandenken van mijn verraad geen spoor overklijve. Zoo waarlijk helpe mij God en zijn Evangelie. Amen! v Onder het afleggen van dezen eed hoort men een gezang °feene harmonie-muzijk, naar mate de Loge muzijkale broeders onder hare leden telt. De Hoogwaardige neemt nu ^eder den hamer, plaatst den cirkel op de borst van den kandidaat, en klopt driemaal op denzelven, terwijl hij plegtig verklaart: »Aldus neem ik u dan aan tot broederVrijmetselaar! In den naam des oppersten bouwmeesters aller werelden ! In den naam der hooge overheden onzer Orde, en krachtens het aan mij verleende gezag I Ik omhels u als broeder-Vrijmetselaar. Broeder-Opzieners! voert ^em terug naar de poorten des tempels!" Terwijl de Mees*er nog eenige nadrukkelijke woorden zegt, geeft men den kandidaat het zwakke licht; de Loge is donker; op het altaar brandt een spiritus-lampje, en de degens der broeders 2yn op den nieuw aangenomene gerigt. Allen zeggen met eene doffe stem: » God straffe den Verrader!" Nadat hy nu andermaal geblinddoekt is, wordt de Loge weder verlicht, de broeders staan in eenen kring rondom *leTn, en men geeft hem het geheele licht: op den oogenMik, namelijk, dat men hem den blinddoek afrukt, laat men ®ene vlam vóór hem opstijgen, terwijl al de broeders roepen: " ir(wsit gloria mundi /" öe Meester zegt: » Hebt gij, mijn Broeder! zoo even ftlle degens op u gerigt gezien, tot een teeken, dat men li wen meineed straffen, maar ook dat men u in nood beschermen zoude, thans 2iet gij de degens in de schede, en u zeiven in den broederkring gesloten. Nu wordt liij weggeleid, om zich aan te kleeden, en nadat hij teruggekomen is, begroet de Meester hem naar Vrijmetselaars wijze, bekleedt hem met het schootsvel, hetwelk wit en van leder is, en geeft hem een paar witte handschoenen, die hij in de Loge, als zinnebeeld van de zuiverheid van zijn hart, dragen moet, alsmede een paar vrouwen handschoenen, om aan de uitverkorene van zijn hart te geven. Vervolgens worden hem de herkennings-teekenen der Vrijmetselaars medegedeeld : het eerste derzelve is het zoogenaamde halsteeken, voorstellende dat gedeelte van den eed, waarin het heet: den strot afsnijde. Hetzelve wordt gemaakt, wanneer men de hand eerst uitbreidt, vervolgens de vier vingers aan elkander gesloten onder de kin aan den hals legt, in dier voege, dat de duim onder het regter oor achterwaarts staat; men trekt daarop de hand horizontaal naar den schouder, en laat haar langzaam tot aan den heup nederzakken. Het woord heet Jachin, God heeft mij geschapen; wanneer twee broeders elkander meenen te herkennen, wordt het niet uitgesproken, maar gespeld Als do eene zegt: " Geef mij het woord," antwoordt de andere: »>Geef mij de eerte letter, en ik geef u de tweede.'' Daarop zegt de eerste J. de tweede A. en zoo beurtelingsDe greep is: dat men, elkander de regter hand gevende, den duim op den eersten knokkel van den wijsvinger legt» *n driemaal daarop drukt. Het paswoord in de Loge en dat onze Orde alle pracht vliedt. Men liet u de klee'eren afleggen, om aan te toonen, dat ons beter deel van 'aar hulsel ontdaan moet worden. " Men liet u den schoen nedertreden, en de linker borst I !l':>looten, om daardoor aan te duiden, dat wij in ootmoed ■ t,n moeten, en ons hart kloppen moet voor al wat goed 11 1'rijsselijk is, Gij werd geblinddoekt, tot een toeken,. dat onze stof, hoe helder verlichtend ook in zich zelve,, in eene duistere woning moet gevonden worden. »De moeijelijke reizen, welke gij driemaal, gedaan hebt, de aanspraak van den Opziener, en het overige daarmede gepaard gaande ceremoniëel beteekenen de gehoorzaamheid, de trouw en de stilzwijgendheid, welke gij uwer ordes-overheden toewijdt; dezelve leeren u tevens, dat men zich alleen door inspanning en nadenken, meteen welgesteld hart, tot ons verheffen kan, en eindelijk toonen zij door derzelver stilte aan, dat men dezen weg niet anders dan in de stilte en in het geheim vinden kan, en dat men ongeloofelijke bezwaren en gewigtige proeven met mannelijke standvastigheid moet doorstaan, om het gewenschte doel te bereiken. Vervolgens wordt de katechismus der leerlingen verklaard. Vraag. Van waar komt gij, mijn Broeder? Antwoord. Uit de bevoegde en volkomene St. JohannesLoge, tot de vlammende ster in het oosten te N. Vr. Wat brengt gij ons? Antw. Eenen groet van mijne Meesters en Gezellen. Vr. Wat zoekt gij hier ? * Antw. Mijne hartstogten te leeren overwinnen, mijnen wil te beteugelen, en nieuwe vorderingen in de Vrijmetselarij te maken. Vr. Wat is een Vrijmetselaar? Antw. Een Vrijmetselaar is een vrij man. De Metselaars, die salomo koos, om den tempel te bouwen, werden door hem vrij verklaard, en zij en hunne nakomelingen van de betaling aller lasten vrijgesproken ; zij hadden tevens liet reg* om wapenen te dragen. ^r. Waaraan zal ik u als Vrijmetselaar herkennen.' Antw. Aan mijn teeken, woord, greep en aan het ge1l°uw verhaal mijner aanneming. Vr. Welke zijn de teekenen 1 Antw. De winkelhaak, weegschaal en het liniaal. Vr. Hoedanig zijn de kenteekenen? Antw. Zekere regelmatige aanrakingen onder broeders. Vr. Wie was u behulpzaam om Vrijmetselaar te worden ? Antw. Een verstandig vriend, dien ik sedert dien tijd als broeder erkend heb. Vr. Waarom werd gij Vrijmetselaar ? Antw. Omdat ik in de duisternis wandelde, cn wenschte het licht te aanschouwen. Vr. Wat beteekent dit Licht? Antw. De kennis, en het geheel aller deugden ; ook is bet een zinnebeeld van den grooten bouwmeester aller Werelden. Vr. Waar zijt gij als Vrijmetselaar aangenomen? Antw. In eene bevoegde en volkomene Loge. Vr. Wat verstaat gij daaronder? Antw. Drie verzamelde Vrijmetselaars maken eene een' °udige, vijf eene bevoegde, en zeven eene volkomene Loge uit. Vr. Welke zijn de drie Vrijmetselaars, die tot eene een°udige Loge behooren? Antw. Een Meester met twee Opzieners. Vr. Welke zijn de vijf eener bevoegde. Antw. De fjrje reeds genoemden met nog twee Meesters, ^ Vi, Welke zijn eindelijk de zeven, die tot dezatnenstelnf- eener volkomene Loge vereischt worden? J Antw. Een Grootmeester, twee Meesters, twee Opzieners, een Gezel en een Leerling. Vr. Wie heeft u tot de aanneming voorbereid? Antw. Een geacht Broeder. Vr. Wat vorderde hij van u? Antw. Hij vraagde naar mijnen ouderdom, naar mijne burgerlijke betrekkingen en naar mijne godsdienst, en onderzocht mijne ernstige begeerte, om aangenomen te worden : ik verscheen daarop, noch naakt, noch gekleed; doch in eenen welvoegelijken toestand, en nadat hij mij alle metalen voorwerpen had doen afleggen, voerde hij mij aan de deur der Loge, op welke hij drie harde slagen deed; Vr. Waarom liet men u noch naakt noch gekleed verschijnen ? Antw. Om mij te leeren, dat pracht alleen gemeene zielen verblindt, en dat een deugdzaam man zich boven vooroordeelen verheffen moet. Vr. Waarom liet hij u het metaal afleggen ? Antw. Dewijl hetzelve een zinnebeeld der ondeugd is, en een echt Vrijmetselaar niets dan persoonlijk eigendom bezitten moet. Vr. Wat beteekenen de drie slagen ? Antw. Drie woorden der Heilige Schrift: klopt, en u zal opengedaan worden; zoekt, en gij zult vinden; bidt, en u zal gegeven worden. Vr. Wat hebben deze slagen uitgewerkt? Antw. De opening der Loge. Vr. Hoe heeft de broeder met u gehandeld, toen de Loge geopend was ? Antw, Hij gaf mij over aan den tweeden Broeder-Opziener. Vr. Wat zaagt gij bij uwe intrede in de Loge? Antw. Niets wat de menschelijke geest bevattenkan, een igte sluijer bedekte mijne oogen. Vr. Waarom werd gij geblinddoekt? Antw. Om mij te overtuigen, dat de onwetendheid voor et menschelijk geluk verderfelijk is. Vr. Wat deed de tweede opziener met u? Antw. Hij liet mij driemaal van het westen naar het Osten, door het noorden, en van het oosten naar het westen door het zuiden reizen, daarna gaf hij mij over aan den eersten opziener. Vr. Waarom liet men u reizen ? Antw. Om mij aan te toonen, dat wij ons met de eerste schrede tot de deugd niet vergenoegen moeten. Vr. Wat zocht gij op uwe reize? Antw. Het Licht. vr. Wat gebeurde er vervolgens met u? Antw. Men liet mij de voeten in den winkelhaak zetten, eH bragt mij in drie lange passen naar het altaar, waar de Hoogwaardige zit. ^r- Waarom moest gij de voeten in den winkelhaak Plaatsen, en drie groote schreden doen? Antw. Om mij den weg te wijzen, dien ik bewandelen ln°et, en om mij te onderrigten, op welke wijze de leerlingen onzer Orde gaan moeten. ^ r* Wat beduidt deze gang ? Antw. Den ijver, dien wij betoonen moeten op den weg l( hem, die ons verlicht. Vr. Moe handelde de Grootmeester met u! Antw. ïoen hij van mijne gezindheid overtuigd was, nain hij mij met de gebruikelijke Ceremoniën aan tot Vrijmetselaars-Leerling. Vr. Hoedanig waren dezen Ceremoniën? Antw. Ik moest met de ontbloote knie op eene voetbank vóór het altaar nederknielen, de regterhand op liet Evangelie leggen, en met de linker eenen half geopenden cirkel op de ontbloote borst houden, daar, waar het hart slaat. Vr. Wat deedt gij in deze houding? Antw. Ik deed den eed, om eeuwig de geheimen dei' Vrijmetselarij te verzwijgen. Vr. Waarom was uwe linkerknie ontbloot, en de schoen nedergetreden ? Antw. Om mij te leeren, dat een Vrijmetselaar in ootmoed leven moet. Vr. Waarom werd u de cirkel op de borst gezet.' Antw. Om mij in te prenten, dat het hart van den Vrijmetselaar open en rondborstig zijn moet. Vr. Wat hebt gij vervolgens ondergaan Antw. Men geleidde mij terug naar de poorten des tempels. De Meester vraagde mij, of ik mij zeiven nog vrij achtte? hetwelk ik met «Ja!" beantwoordde; daarna werd mij gevraagd, wat ik in mijnen toestand als het wenschelijkste beschouwde 1 Ik antwoordde: «Het Licht*" »Broeder-Opziener ! geef den nieuw aangenomene het flaau'W'8 Licht 1" sprak de Hoogwaardige vervolgens. Vr. Wat bespeurdet gij, toen men u de oogen opende ! ,ej "' en klein vlammetje op het altaar, achter het^ Ve stond. de Meester; de degens van al de broeders retl op mijne borst gerigt, en allen zeiden met een doffe 'erïl • "God straffe den Verrader!" ^r- Wat was van dit alles de beteekenis ? Antw. Dat zij bereid waren, om hun bloed voor mij te ^ bieten, indien ik getrouw bleef aan mijne verbindtenis ; W Ul °°k °m *e straffen, bij aldien ik een verrader ^ • Aldus betuigde de Meester mij ; het was een schriklekkend tafereel voor mij. Wat deed men al verder? Antw. De blinddoek werd mij op nieuw voor de oogen gebonden; er heerschte eene diepe stilte in de Loge, en °en mij de blinddoek werd weggenomen, was de Loge ^ 'tterend verlicht, vóór mij steeg eene vlam op, en al broeders zeiden: Sic transit gloria mundi! r' Wat volgde daarop ? ntw. Ik kleedde mij aan, en werd voor den Hooawaar- ^ gesteld. *• Wat werd u daar gegeven? ^mW. Teeken, greep en twee woorden. ; r- Geef mij het teeken. ' etzelve wordt gegeven.) ,l' ^oe noemt gij dit teeken ? vntw- Het halsteeken. ^ Wat is deszelfs beteekenis? lniJ liev Ken g6deelte mijner verpligting, te weten: dat ik der y .. ^en hals moet laten afsnijden, dan de geheimen ^metselaars aan Profan en te verraden. I^Rük. Vr. Geef mij den greep. (Men geeft denzelven.) Vr. Geef mij het woord. Antw. Ik mag het niet uitspreken. Geef mij de eerste letter, dan geef ik u de tweede, en wij zullen het te zamen spellen. (Dit geschiedt.) Vr. "Wat beteekent dit woord Jachin? Antw. God heeft mij geschapen. Het is de naam der zuil, welke aan de noordzijde van de deur des tempels staat, waar de leerlingen zich ophielden. Vr. Hoe luidt het paswoord 1 Antw. Tubalkain. Vr, Wat gaf men u verder? Antw. Een wit schootsvel, een paar mans- en een paai' vrouwen handschoenen van dezelfde kleur. Vr. Wat beteekent het schootsvel? Antw. De arbeidzaamheid. De witte kleur zinspeelt op de reinheid van hart en wandel. Vr. Waarom werden u witte handschoenen gegeven? Antw. Om mij te leeren, dat een Vrijmetselaar zijne handen niet door snoode daden ontreinigen moet. Vr. Waartoe dienen de vrouwenhandschoenen? Antw. Om daardoor aan te duiden, dat een Vrijmetselaar zijne Echtgenoote teeder beminnen moet, en dat hij haaf geen oogenblik vergeten kan, zonder aan zijne verpligting ontrouw te zijn. Vr. Wat zaagt gij, toen de Loge geheel verlicht was? Antw. Drie groote lichten in den winkelhaak geplaatst, een in het oosten, het andere naar het westen, en het derde naar het zuiden. Vr. Waarom stond er geen licht in het noorden? Antw. Omdat de zon dit gedeelte slechts flaauw verlicht. Vr. "Wat beteekenen deze drie lichten ? Antw. De zon, de maan en den Grootmeester der Loge? Vr. Waarom hebben zij deze beteekenis ? Antw. Omdat de zon den dag, de maan den nacht, en de Grootmeester de Loge verlicht. Vr Waar heeft de Grootmeester zijnen zetel t Antw In het oosten. Vr. Waarom 1 Antw. Gelijk de zon in het oosten opgaat, om den dag verlichten ; aldus houdt ook de Grootmeester zich aldaar °p, om de arbeiders te besturen, en hen met zijnen wijZen raad te verlichten. Vr. En waar zijn de plaatsen der opzieners ? Antw. In het westen. Vr. Waarom? Antw. Gelijk de zon in het westen den dag besluit, zóó °nthouden zich ook de Opzieners aldaar, om de Loge te sluiten, en de arbeiders te ontslaan, Vr. Welke plaats werd u na de aanneming aangewezen? Antw. In het noorden. Vr. Waarom? Antw. Uithoofde dit de minst verlichte zijde is, en d© leerling, die slechts een flaauw licht ontvangen heeft, nog geen sterker licht verdragen kan. Vr. Waaraan arbeiden de leerlingen? Antw. Aan eenén ruwen steen. Vr. Waar ontvangen zij hun loon t Antw. Bij de zuil J. Vr. Ik ben over uwe kennis voldaan ; zet u neder, mijn t Broeder 1 en neem deel aan onzen arbeid. Op deze wijze behoorde in elke Loge een broeder, die, als gast, voor de eerste maal den arbeid wil bijwonen, onderzocht te worden; doch dit geschiedt zelden, en velen, zelfs bejaarde Meesters, zouden niet in staat zijn deze vragen te beantwoorden. Zoodra nu de nieuw aangenomene plaats genomen heeft, zegt de Hoogwaardige : » Broeder-Opziener ! vraag aan de Broeders, of iemand hunner nog iets tot welzijn dezer Loge of van de Orde in het algemeen heeft voor te stellen ?" Eerste Opz. Mijne Broeders! de Hoogwaardige laat u vragen, enz. Heeft nu een broeder nog iets te zeggen, dan verzoekt hij het woord. Opz. Hoogwaardige! Broeder N. verzoekt het woord. Meester. Gij hebt het, mijn Broeder ! Daarop begint deze aldus : »Hoogwaardige Meester van den Stoel ! Hoogwaardige afgevaardigde Meesters! zeer eerwaardige Broeder-Opzieners en Beambten! waardige en geliefde Broeders! Een Broeder in het oosten te Y. meldt mij, enz." Meester. Ik dank u, mijn Broeder ! Zwijgt daarentegen ieder op de aanvrage des Opzieners, zegt deze : "Hoogwaardige Meester I het schijnt niet." M. Broeder eerste Opziener ! welke tijd is het ? Opz. Het is middag, Hoogwaardigste I öe Meester laat nu liet Protokol der gehoudene Loge v°orlezen; hij verzoekt de broeders, die wegens beroeps"ezigheden de tafelloge niet kunnen bijwonen, de armen ^dachtig te zijn, en vraagt daarop weder : » Broeder eerste Opziener ! welke tijd is liet t" Opz. Het is hoogmiddag, Hoogwaardigste ! M. Is het de voegzame tijd, om deze Loge te sluiten? Opz. Het is volkomen de voegzame tijd. Daar het dan volkomen de voegzame tijd is, sluit ^ deze leerlings-receptie-Loge in den naam des Oppersten bouwmeesters aller Werelden, in den naam der Hooge Verheden onzer Orde, en krachtens het mij verleende ge2ag< ^e Meester doet de drie gewone Vrij metselaarsslagenj 611 de Opzieners herhalen dezelve. Mijne Broeders! de Loge is gesloten. TAFEL-LOGE. Na eenige oogenblikken van gezellig onderhoud, wordt de Tafel-Loge geopend. Men bedient zich daarbij van eene tafel in de gedaante van een hoefijzer, en die, als de ruimte het gedoogt, zoo groot is, dat al de broeders aan de buitenzijde zitten kunnen. De Meester van den stoel heeft zijne plaats in het oosten voor het midden der tafel, inet den redenaar aan zijne regter, en de nieuw aangenomene aan de linker zijde. De opzieners zitten aan de twee westelijke hoeken, en de broeders zonder regel door elkander. Alles, waarvan men zich bij het maal bedient, draagt eenen veranderden naam : de glazen heeten kanonnen, de flesschen buskruidvaten; de wijn, fijn buskruid; het water grof buskruid; het brood steen; de spijzen bouwstoffen; de kaarsen sterren ; de borden tigchels ; de messen zwaarden; het zout zand. Drinken wordt vuren genoemd. "Wanneer nu al de Broeders gezeten zijn, slaat de Meester eenmaal op de tafel, hetwelk de opzieners herhalen, waarop de broeders zich in orde plaatsen en het leerlingsteeken maken. Zoo lang de Meester spreekt is het niet geoorloofd buiten het leerlingsteeken te treden. M. Broeders-opzieners meldt aan de broeders dat ik voornemens ben, eene Tafel-Loge te openen. Eerste Opz. Mijne broeders, de hoogwaardige, enz. M. Oremus ! (Allen ontblooten het hoofd en bidden). 31. Broeders-opzieners verzoek de broeders te laden. Eerste en tweede Opz. Mijne broeders, enz. Eerste Opz. Men heeft geladen Hoogwaardige ! Tweede Opz. Ook op mijne rij. De wijnglazen moeten een' sterken bodem hebben, en worden slechts halfvol geschonken: daarom heet het in den slotzang : Drinkt naar de ons welbekende maat! De Meester zegt daarna : Ik verzoek de muzijkale broeders het lied No.... aan te heffen. Wanneer dit geschied is, zegt hij; Mijne Broeders, wij vuren op het welzijn van onzen geliefden Vorst, van den Staat enz. De opzieners herhalen deze woorden, en de Meester spreekt. De hand aan het wapen! hoog 1 aan! vuur! sterk vuur? het volkomen vuur! Af! Een, twee, drie! Een, twee drie! Bij de derdemaal drie! stooten de broeders hunne glazen hard op de tafel, met een geluid als van een geweerschot, daarop wordt drie maal drie gedronken, gelijk het vrijmetselaars kloppen, in de handen geklapt, en vivat! geroepen. Ik zal trachten dit gezondheid drinken of kanonvuur eenigzins duidelijker te beschrijven. Als de Hoogwaardige zegt: Hand aan het wapen! vat men het glas onder aan; op het woord" Hoog! brengt men het op de hoogte der borst; bij het woord; Aan! tot aan den mond. Bij het woord; Vuur! wordt eenmaal, hij: sterk Vuur! de tweede maal, en bij: Het volkomen Vuur! voor de derde maal gedronken. Tusschen elk kommando wordt het glas afgezet. Bij het woord: Af! strekt men de hand met liet glas regtuit? bij het woordt: Een. ! brengt men het weder voor de regter zijde der borst, daarop vlak voor de borst uitgestrekt, en bij het woord: drie! terug naar de linkerborst. Bij het daarop volgende: Een 1 brengt men het glas eerst horizontaal een weinig naar de linker zijde; bij: Twee! gelijk met de regterborst, en bij: drie! zet men liet met eenen harden slag op de tafel, klapt driemaal in de handen en roept: vivat 1 Deze tempo's moeten goed geëxerceerd zijn, want zij worden zeer schielijk gemaakt. Na dit vuur wordt terstond weder geladen, en men drinkt op dezelfde wijze de gezondheid der Orde-Overheden. Daarop wordt de maaltijd genuttigd, tusschen ieder geregt de ka nonnen losgebrand, en een lied gezongen. De gewone en voorgeschrevene kanon-vuren zijn: Aan den Vorst. Aan de overheden der Loge. Aan den Meester van den Stoel. Deze worden door den eersten opziener ingesteld, en de volgende door den Meester : Aan de beambten. Aan de nieuw aangenomene. Aan de bezoekenden. Aan de Zusters, (de Vrouwen). Daarna zingt men een armenlied, en zamelt giften voor de behoeftigen, terwijl de gezondheid gedronken wordt van ulle verstrooide broeders over de oppervlakte der aarde. Bij dit vuur zegt de Hoogwaardige: Wij vuren op het welzijn van alle, over de oppervlakte der aarde verstrooide broeders! -hun, die in geluk en .overvloed leven, geve do Almagtige Bouwmeester aller werelden, ootmoed en gematigdheid ; hun, die lijden, onderwerping aan zijnen wil : hun, die met den dood worstelen, leniging van smarten ! Na dit vuur wordt de keten gesloten: op den hamerslag van den Meester namelijk, die telkens door de opzieners herhaald wordt, staan al de broeders op, vatten elkander, ieder zijnen tweeden buurman aan de regter en linker zijde, bij de hand, terwijl zij de armen door elkander strengelen ; en in dier voege een keten vormende, links en regts zwaaijen, terwijl de volgende regels van het Lied: Vrijmetselaars, echte wijsheids-zonen, door allen gezongen worden. Broeders, legt nu hand in hand, Zweert den ed'len broederband, Zweert elkander moed en trouw, Ter voltooijing van 't gebouw. Hoog de glazen opgeheven ; Drinkt naar de u bekende maat: Alle Broeders moeten leven ! De laatste drie regels worden driemaal gezongen. Daarna slaat de Meester met den hamer op de tafel, de opzieners doen hetzelfde, en al de broeders staan in het Leerlingsteeken. M. Broeder eerste opziener, hoe laat is het! Opz. Hoog middernacht. M. Is het de voegzame tijd om deze Tafel-Loge te sluiten. Opz. Het is, enz. M. Daar het dan, enz, Ik groet u Broeders door driemaal drie. Hij klapt in de handen, de broeders doen hetzelfde en de Loge is gesloten. Het volgende moet hierbij nog opgemerkt worden : Wanneer men op het welzijn der gasten gevuurd heeft, wordt door een hunner daarvoor bedankt, en nadat hij op de reeds beschrevene wijze om het woord gevraagd heeft, spreekt hij nagenoeg aldus : »»Hoogwaardige Meester van den Stoel, hoogwaardige Meester Afgevaardigde, eerwaardige broeders beambten, allezins waardige en geliefde broeders dezer eerwaardige, volkomene en bevoegde Johannes-Loge! Gij hebt zoo even op het welzijn der bezoekenden een kanon afgevuurd, en uwe broederlijke gezindheid daardoor aan den dag gelegd. Terwijl wij u daarvoor onzen hartelijken dank toebrengen, betuigen wij, dat wij met innig genoegen uwen arbeid hebben bijgewoond, en door middel van denzelven het Licht genaderd zijn. Moge de Almagtige Bouwmeester verder uwe pogingen zegenen, en deze Loge tot den hoogsten bloei opvoeren! Wij bekrachtigen dezen wensch door het losbranden onzer kanonnen, naar alle de regelen der Koninklijke kunst. Mijne broeders 1 Hand aan het Wapen! enz. De dienende broeders, zijn op gelijke wijze als de anderen aangenomen, doch zij bekomen het medelids-teeken der Loge niet. Dit teeken wordt aan een' blaauwenband om den hals, of indien het eene medaille is, in het knoopsgat gedragen. In de Loge, van welke ik medelid ben, en die eene dochter der groote Landsloge te Berlijn i3, draagt men kleine zilveren troffels aan een' band. Die van den leerling is ongebruineerd ; de Meester draagt een gouden troffel en een' ivooren sleutel aan een' blaauwen band om den hals. De beambten hebben in de Loges bovendien nog andere onderscheidingsteekens; de Meester den winkelhaak, de opziener de weegschaal, het paslood, enz. Op eenen bepaalden dag in elke maand wordt in al de Loges gearbeid ; wanneer zij geene receptie hebben, wordt er eene Instructie-Loge gehouden, die op dezelfde wijze geopend en gesloten wordt. Met den nieuw aangenomene herhaalt men dan gewoonlijk de Katechismus zoo als wij die beschreven hebben, en voor het overige bestaat dan de arbeid in eene voorlezing over de Vrijmetselarij, waarvan hier eene proeve; » Mijn nieuw aangenomene Broeder 1 »Bij uwe eerste intrede in onze Orde, hebt gij dat onderrigt ontvangen, hetwelk voor den trap waarop gij als leerling staat, geschikt en doelmatig is; gaarne gelooven wij, dat van dien oogenblik af aan, verwarde begrippen bij u gehuisvest hebben, en dat donkere beelden voor uwen geest zweven. » Wij houden ons overtuigd, dat gij rnet smachtend verlangen uitziet, naar het oogenblik wanneer gij in staat zult zijn, deze beelden in het helderst licht te rangschikken, en daardoor in de aandoeningen uwer ziel het verloren evenwigt te herstellen. »Laat het u echter niet ontmoedigen mijn Broeder ! laat het uwen ijver niet verflaauvven, wanneer gij ontdekt, dat gij van dit verheven standpunt nog verder verwijderd zijt dan gij bij den aanvang vermoeden kondt. Volharding en rusteloos streven zullen u den weg banen. Of zoudt gij wenschen kunnen, uit den zwarten nacht plotseling in den schitterenden zonneglans over te gaan? Hoe verderfelijk zou dit voor u zijn! De duisternis is weldadiger dan het licht, en eene waarheid, die men noch bevatten noch toepassen kan, is voor den mensch menigmaal eene. bron van heillooze dwalingen en wanbegrippen. Verheug u intusschen mijn broeder, over het uiterlijk schoon onzer Orde, en laat ons onderwijs uw hart innemen. Beschouw dit onderwijs als wenken tot opwekking van nadenken en lust tot onderzoek. Tracht uit dezelven een zamenhangend geheel te vormen, hetwelk u de Orde vertoont in haren verheven' aanleg en menschlievende bedoelingen. Dan zult gij als leerling het uwe gedaan hebben, en als mensch voor u zeiven daarvan de vruchten plukken. » Hoed u echter, dat gij met uwe verbeelding de grenzen van het gebied der Vrijmetselarij niet te buiten gaat; hoe eenvoudiger fde uitkomsten uwer navorsching zijn, zoo veel te nader zijt gij aan de waarheid; hoe natuurlijker de weg is, dien gij bij uw onderzoek inslaat, zoo veel te zekerder zult gij het voorgestelde doel bereiken kunnen. »De Vrijmetselarij behandelt geene onderwerpen, die buiten de grenzen der ervaring liggen ; zij tracht niet, in de natuur, of in het bestaan van den mensch geheimen te verklaren welke onverklaarbaar zijn. >» Wij mogen regtstreeks, of op eene middelbare wijze voor de Orde werkzaam zijn, wij werken nogtans aan datgene wat haar onmiddelbaar doel is; wij mogen langs verschillende banen trachten dit doel te bereiken, wij mogen tot op een nader, of meer verwijderd standpunt gevorderd zijn, in het laatste geval verval zullen wij echter ons aandeel tot het geheel bijgedragen hebben, en in het eerste, veelligt niet verwondering ontdekken, dat alle elkander doorkruisende, in verschillende rigting loopende paden te zamentreffen op één punt, hetwelk in het gebied der Vrijmetselarij het eenige ware is. »Deze gedachte verstrekke u, mijne gezamentlijke Broeders 1 tot eene streelende bemoediging! Gij moogt dan als leerling de grondstoffen .der Vrijmetselarij, als genootschap, bepeinzen, of in den Gezellengraad door het zinnebeeld derzeive uwen geest met hoogere onderwerpen bezig houden, of eindelijk de Hieroglyphe van den overgang uit liet eindige tot het oneindige u stof tot nadenken opleveren. — O mijne Broeders, eenmaal zullen wij ons in denzelfden tempel vereenigd vinden, dciar zien wij de Vrijmetselarij in haren glans, bewonderen haar in haar beginsel, en roemen het geluk van in dezelven werkzaam te zijn. Maar, vergeten wij het niet, mijne Broeders ! dat volharding alleen ons dit schitterend uitzigt openen kan. Beschaming is het deel des tragen en werkeloozen, terwijl de vlijtige Broeder in het vrolijk bewustzijn zijner volharding den loon zal hoogst en. In de Leerlings-instructie-Loges wordt, als de Meester van den Stoel zijne zaak verstaat, en door een bekwaam redenaar ondersteund wordt, aan de jongere broeders nagenoeg op de volgende wijze onderrigt gegeven; » Het streven des Leerlings is niet het doel der Orde. Zijn doel en zijn werk is het bearbeiden van den ruwen steen. Zijn blik * Jacliin, God heeft mij geschapen. In dit woord vindt hij de geschiedenis van het ontstaan aller dingen, en bijzonder die, van zijn eigen aanzijn. Hij ziet de Schepping en den Val, herkent in den ruwen steen zijn beeld, ziet dat hetzelve gereinigd moet worden, en hoe zwaar deze arbeid is. Langs welken weg hij nu dit doel bereiken kan, wordt hem in zijne aanneming als leerling voorgesteld. Daar geschiedt deze arbeid aan hem zeiven, en zal in het leven, in de wezentlijkheid aan hem voltooid worden. »De geheele aanneming zinspeelt op verloochening van eigene kracht, op onbegrensd vertrouwen, met onbezweken ijver en kloeken moed, om zich te onderwerpen aan al datgeen, wat de Orde als goed en heilig erkent. In de aanneming des Leerlings worden aan den zoekende, volhardende en lijdende alle krachten der profane menschheid benomen. Vermogt hij in het beeld dezer aanneming, zonder geleide geene enkele schrede te doen, hoe zou hem dit mogelijk zijn, daar, waar dit beeld in hemzelven waarheid wordt? Doch de Orde blijft getrouw; zij komt hem met hare liefde vóór, en geeft hem dat licht, hetwelk hem den veiligen weg doet kennen, het helderste van alle lichten 1 Een wijs Meester weet hier den zonnestraal', dien hij inliet Oosten heeft opgevangen, om zijne broeders te verwarmen, met liefde te verdeelen, opdat aan geen' hunner het licht ontbreke, dat hij noodig heeft. »Uit eigene ervaring zal hij hem het licht geven, dat JEZUS CHRISTUS verschenen is, in dat glansrijk licht, hetwelk van hem getuigt, Hij die onze eenige Leidsman is. »Ik vermag alles door Hem, die mij kracht geeft — CHRISTUS. «Onze intrede in de Orde zij met opregte harten, met toewijding van ons zeiven. — Van daar al de vragen van den Grootmeester aan der waarheid zoekende. Door volharding in het zoeken erlangt hij den toegang tot de □ en wordt een aanhouder, en reeds ontvangt hij zijn' loon in het woord van den Grootmeester, dat onder ons niets onheiligs gevon&en wordt. »Driemaal wordt het hem voorgelegd, en driemaal heeft hij het op, door onderwerping aan alles, wat hem tot waarheid voeren kan, hoe ongebaand de weg ook zijn moge. Wat wij als lijdenden ondergaan moeten, daartoe wordt bezadigd nadenken en onwankelbare moed vereischt. — ïïu als lijdende drie reizen. Telkenmale zinnebeeldige voorstelling van ons voortstreven op den weg der waarheid. Op de borst het zwaard des geloofs. »De hand des tweeden opzieners; het beeld der liefde, die ons leidt. En geliefde! omgeven van schrikgestalten, meent gij voort te wandelen, hooge bergen en steile klippen te beklimmen, — waren uwe oogen geopend, gij zoudt den gebaanden weg voor u zien, gij zoudt den kring van heilige broederliefde die u omgeeft, zegenen; en in het beeld van den tweeden opziener, de magt die u geleidt, dankbaar erkennen. »Weest dan getrouw aan de waarheid, gelijk gij zulks in het beeld geweest zijt, gordt, aan de wapenen des geloofs, vertrouwt u zeiven aan de bescherming der broeder- liefde, die u geleidt van liet Westen naar het Zuiden, enz. Doch het deksel ruste op uwe oogen, dat is: Het oog in u zeiven gekeerd, zonder u door uitwendige dingen te laten verstrooijen. Wordt dan ook niet moedeloos, wanneer u, na de eerste reize, de oogen nog niet geopend worden, en de glans der waarheid nog uw hart niet vervrolijkt. «Aldus moest gij ook in het zinnebeeld zoeken, en zoeken en andermaal zoeken, eer men van u zeggen kon : Thans is de lijdende op den regten weg, enz. Het geleiden naar het altaar geschiedt met geheele verloochening van eigene kracht; ondersteund door de opzieners, bewandelt gij wegen, die u moeijelijk, ondoorgrondelijk zijn ; maar die u tot het doel geleiden, tot het altaar waar licht en regt zetelen. » Nu nadert gij de aanneming, den loon uwer onderwerping en zelfverloochening. O heerlijk is deze belooning! Heilige waarheid en Goddelijk licht! In de ootmoedige houding van een' armen, kranken lijder, die door licht en waarheid genezing zoekt, nadert gij, en de Grootmeester legt uwe hand op het heilige boek, gewapend met het zwaard des geloofs. Gij omhelst de waarheid door het geloof! Heil u, wanneer dit beeld in u wraarheid wordt! »Het Goddelijk boek ligt geopend bij het Evang. van Johannes het le Kap. Daar waar de heilige voorlooper getuigt: Doet boete, want het heil is nabij ? » Hier vindt gij licht over de benaming van onze □ □ St. Johl □ □ van- onzen arbeid. Doet boete, reinigt u, legt af het vuil dat u aankleeft. Johannes was de voorlooper die de wegen bereidde, en de baan kende. Maar alleen hij, die voorbereid, gereinigd was door den ^ doop, kende het licht en de waarheid. "Wijders duidt de opening van het heilige woord bij ^et Ie Kap. van het Evang. van Joh. op ons woord Jachin, op het begin aller dingen door het woord. ■—.» » Gelooft gij"/ vraagt de Grootmeester, » » Gelooft gij, dat dit boek de heilige schrift zij 1" " En als de lijdende sen zwak geloof aan den dag legt, tracht de Grootmeester hetzelve door gepaste toespraak te versterken. Doch eerst dan als hij. het getuigenis van zijn geloof aflegt, zonder door het licht der rede tot geloof gedrongen te worden, dan eerst ontvangt hij van den Meester den Cirkel, het beeld der natuur, met hare krachten en verborgenheden. Hier verzegelt gij het getoonde vertrouwen door eenen duren eed, die alleen in zulk' eene heilige zaak geene ontheiliging is. Hier ligt eene zware beproeving. Ik^ bid eiken ^vijzen Meester, datgene wat de Orde ons tot aan het einde toe geeft, den nieuw aangenomene met ernst op het hart ^e drukken. Ieder, die zonder vertrouwen op de Orde den Sed aflegt, ontheiligt zich zeiven. »En nu zult gij het licht aanschouwen; doch niet in het Oosten, niet in het allerheiligste. Op eenen afstand, maar niet Vfm het licht afgewend, worden uwe oogen geopend; gevaren, schrikbeelden omringen u; of was het niet zoo, toen het deksel u van de oogen viel, en de degens op uwe borst ger*gt waren; toen gij in uwe verbeelding den trouweloozen bloedig gestraften broeder voor u zaagt ? Tot wraak over den verrader, maar tot vaderlijke bescherming waakt -ö kracht der Orde. Wraak over hem, die eenmaal het icht gezien heeft, dien het hart geopend werd, om dewaarheid des Heeren te ontvangen, en die zich weder afwendt, en daar de waarheid ontrouw wordt 1 11 Treedt nu met een geopend hart, maar door vreemde kracht geschraagd, tot het altaar. Ernstig, heilig zij uwe stemming! En als gij nu in de waarheid zijt, hoedt u, dat gij ontrouw aan de leer, die u in het beeld gegeven werd, op het licht van lioogere trappen geene aanspraak maakt! Verbeidt met een ootmoedig hart, aan de poorten des tempels, wat u zal geschonken worden. In het boek der Orde ■werd uw naam opgeteekend, en zal ook in het boek des levens worden aangeschreven, indien gij, als in het beeld, ook in de waarheid getrouw blijft, want de Heer kent de zijnen, noemt ze bij name. Zoo werd dan het beeld der aanneming voltooid. Deze we<*en moest gij bewandelen, aan deze beproeving u onderwerpen, tot een getuigenis, dat aan u zeiven, en aan geen' ander in uwe plaats, dit alles geschieden moest, alvorens gij medelid der Orde worden kondt. «Ontvangt dan nu ook deu loon, het teeken uwer waardigheid! Reinheid en onschuld moeten hem sieren, die ofschoon onderworpen aan menschelijke zwakheden en gebreken, als leerling zich der wijsheid toewijdt. Zij moeten ook den Edelen sieren, die met hem het levenspad bewandelt, en dien hij door de waarheid leiden moet, gelijk hij zelf aan de hand der waarheid geleid wordt. De man zij het hoofd der vrouw, gelijk jezus Christus het hoofd der gemeente is. Tot dezelfde reinheid en onschuld, maar niet tot denzelfden moeijelijken arbeid is de vrouw bestemd, uit dien hoofde ontvangt zij slechts het reine, blanke sieraad harer deugd: aan den man alleen worden troffel en schootsvel toevertrouwd. »Deelt dan, Geliefde ! aan de gezellin uwes levens, van elke gave, die u geschonken wordt, zoo veel als voor hare reine onschuld goed en nuttig is. Voor u zij de troffel tot een beeld, dat gij uw hart omheinen moet tegen de aanvallen van het kwaad, opdat het voor de deugd geopend zij. » Na de aanneming wordt aan den leerling het beeld van zijnen graad in de Orde, naar gelang zijner vatbaarheid, uitgelegd. Door de beproevingen bij zijne aanneming nedergebogen, is zelfs de doode letter liem onverstaanbaar; maar het schoonste licht verbeidt den waarheid- en lichtzoekende, indien hij getrouw is, en door gelooven tot verstaan — door kennis tot volmaking tracht op te klimmen. „ Bij herhaling moest gij verslag geven van uwe profane betrekkingen: naam, beroep, uitwendige Godsdienst enz.; want van dit alles moest gij, in den nieuwen levenskring, afstand doen. Gelijkheid van zin en beginsel moet onder ons heerschen: allen zijn wij vereenigd onder één opperhoofd, in dezelfde liefde, en met dezelfde verwachting. "Ziet en merkt op, mijn Waarde 1 waartoe toch al dit afmanen van den u geleidenden broeder, van den Meester zeiven, waartoe anders, dan om u op hoogere wegen te leiden 1 " Moest niet elke omstandigheid uwer aanneming aan u zeiven vervuld worden in dat leven, hetwelk gij zoudt intreden, en waarvan gij in uwen Vrijmetselaars-naam, in <]e teekenen enz. het getuigenis draagt? Vestigt hierop uwe aandacht, want het is de eerste en gewigtigste waarheid, die aan uw streven in de Orde eene bepaalde rigting geeft. »Buiten deze waarheid blijft alles in de Orde voor u een beeld, en nimmer wordt het ware leven in u opgewekt. » Wij leggen alle metaal af, tot een bewijs dat wij hetzelve voor onze welvaart niet behoeven, en dat de begeerte naar deze doode schatten ons van de waarheid doet afdwalen. De wijsheid vermaant ons daarom in dit beeld der aanneming : Hangt uwe harten niet aan zilver of goud; ziet op Hem, die u als zuiver goud gelouterd heeft. » Het afleggen der kieederen: Verzaking is de eerste pligt dien de Orde ons voorschrijft : Wij leggen alles af, wat ons persoonlijk eigendom is, in het vertrouwen op hoogere schatten. ii De schoen nedergetreden: ootmoed en bereidwilligheid om ten allen tijde, onze broeders als leden van hetzelfde ligchaam te dienen en naar vermogen behulpzaam te zijn. "De regter knie ontbloot: Eerbied voor Hem, voor wien alle knieën zich buigen moeten, van hen die in den hemel, op aarde, of onder de aarde zijn. » Ontblooting van den linker schouder en de borst. Het is ons beroep, tegen de vijanden der deugd, het zwaard te dragen. Als ridders, rustig in den strijd, moeten wij hun de vrije borst tegen stellen. Het wegdragen der kleederen. Wij moeten kinderen worden. Wie het licht zien wil, moet uit de duisternis tot het licht naderen, hij, die waarheid zoekt, moetdeleu- gen afleggen. Zie het in dit beeld, hier nog als kinderen smartelijk is de scheiding, dat afleggen in den mannelijken leeftijd. "Den voorbereidenden broeder gewillig volgen enz. Het heeld van den standvastigen moed, die met het oog naar tinnen, zich door geene uiterlijke dingen van den regten "weg laat aftokken. De sluijer voor de oogen: Wij zijn verhinderd te zien wat ons omringt. »Hoe menigmaal wanen wij eenzaam en verlaten ineene dorre woestijn om te dolen, terwijl alles rondom ons leeft, ons heil bevordert, en wij veilig onzen weg afleggen, want de Heer laat ons nooit alleen. Wanneer wij Hem het vertrouwen van ons hart gegeven hebben; daarop wijst in de aanneming het licht, en de pleegvader in de zwarte kamer. De geest, die over ons waakt, is ons altijd nabij. » Het heen- en wedervoeren van den zoekende. Denk hier aan al de hindernissen, welke u den ingang zoo moeijelijk haakten: den ingang tot de waarheid. «Drie sterke slagen: van dit beeld zult gij verschillende Verklaringen vinden; doch gelijk in alle beelden, Hieroglyphen enz. der Orde, alle uit dezelfde bron geput, en tot dezelfde waarheid geleidende '■ de ijv er gloed der Orde. Het getal drie wijst volgens de geheimzinnige beteekenis op de vereenigde krachten, welke de orde inspant, om het welz'jn der broeders te bevorderen. » De stilte: De □ bereidt zich door uiterlijke stilte tot inwendige rust, vereischte gesteldheid der ziel om de gaven der Orde te ontvangen. Waar eigen werken plaats heeft, daar is gedruisch ; waar vertrouwend verwachten gevonden wordt, daar heerscht rust, die ook in het uitwendige stilte gebiedt. »Drie waarschuwingen : ernstige poging der Orde om eiken Profane te doen beseffen, aan welke gevaren hij zich blootstelt, wanneer hij onwaardig het Heiligdom nadert. »Hier moet ik andermaal terugkomen op datgene, wat u den ingang verschaft — of zou ik dit met stilzwijgen voorbij gaan, omdat de zaak zoo dikwerf verkeerd begrepen wordt? Is het eigen streven, door eigene kracht, met eigen' wil om tot de waarheid te naderen? of is het een onwankelbaar vertrouwen op hem, die u leidt? onderwerping aan alles wat de Orde u voorschrijft. Was het een steunen op eigene kracht, of vertrouwen op de kracht der Orde, waardoor u de weg gebaand werd ? O gij zoekende in nood, vervreemd van licht en waarheid! al wie gelooft, dat hij liet heeft, die liegt, wanneer hij als zoekende in de Orde treedt, wanneer hij niet met waarheid zeggen kan : De duisternis omringt mij, en ik zoek hier tot licht en waarheid te geraken.— Rusteloos streven en lijden. Zonder lijden, is in de Orde geene waarheid te verwerven. Als zoekende traadt gij in de □ ; maar eerst als lijdende werden uwe oogen geopend. Ik bid u Broeders, opent uwe ooren om te hooren. " Hoe vereenigt zich deze taal met het ijdel gesnap van vrolijke gezellige Loges, die ook in onze Vrijmetselaarsliederen zoo dichterlijk bezongen worden ? — Neen, het vereenigt zich met de heilige woorden der waarheid: Neemt uw t op, en volgt mij. Het lijden en de hindernissen, die gij hebt doorgeworsteld, hebben u tot medelid onzer Orde doen opklimmen. Denk hier aan de keten, die wij rondom u sloten: het beeld van onze vereeniging door X. » De drie reizen als Vrijmetselaar- Een heerlijk getuigenis der waarheid, van welke de aanneming in de □ het treffende beeld is. O, dat uwe ooren tot hooren, en uwe °ogen tot zien geopend werden, en dat gij in uwe aanneming in de Orde het beeld uwer inwendige aanneming erkennen mogt! drie reizen : vermaning tot onbezweken ijver en standvastigheid, waardoor gij alles overwint. Welk een nietig poppenspel ware de geheele aanneming, indien uwe ^vegen als leerling, bij uwe intrede in de □ reeds in de Waarheid uitliepen! Dit beeld zij door u toegepast op uw leven, en wee u, als gij niet met standvastigen moed gewapend zijt! »Het zal u in het vervolg duidelijk worden, welk verheven beeld door de teekenen van winkelhaak enz. wordt voorgesteld: voor het tegenwoordige zij het u genoeg, dat de wet der Orde voorschrijft: Hebt den Heer, uwen Meester lief, gelijk hij u eerst heeft lief gehad — bemint alkander. Onze Ordes-Overbeid is liet beeld der Godheid — de Orde zelve, een afdruk.der Goddelijke huishouding, volgens het getuigenis der waarheid: Waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben ik in het midden van W, maar eerst dan, wanneer wij in het leven en niet hechts in het beeld onze □ openen. "De hand op den Bijbel: een getuigenis dat dit het eenige licht zij, op hetwelk wij hopen. " Drie slagen met den hamer. Sterkte, wijsheid en schoonheid ; maar die schoonheid, welke eene dochter der wijsheid is. Hier vindt gij den grondslag onzer heilige in"telling. «Het bloedige gewaad, en de met bloed gevulde schaal. Uw bloed moet met het onze vermengd worden. Het bloerV onder het hart des lijdenden, en het bloedig gewaad, hebben eenerlei beduidenis: innige vereeniging, tot één zelfde lig— chaam, in hetwelk één zelfde bloed alle aderen doorstroomt. Ik ben de wijnstok, zegt onze heilige Meester, en gij zijt. de ranken. — Al de ranken trekken hunne sappen van denzelfden stam. v Het bevel van den Grootmeester, om voor den gewonde zorg te dragen. Ook hier is de Grootmeester het schaduwbeeld der, in het oosten opgaande ©. der alles verwarmende, en voor het heil der Broeders wakende liefde. » Diegenen nu, welke dit alles in den geest en in waarheid volbragt hebben, zijn liet, wier namen in het boek des levens staan opgeteekend, en indien zij getrouw bevonden worden, zal ook van hen gezegd worden: Dezen zijn het die gekomen zijn uit grooten nood, en zij hebben hunne kleederen gewasschen en wit gemaakt, in het bloed deslams ; daarom staan zij voor den troon Gods,, en dienen hem dag en nacht. »Verklaring der leerlingstafel. Op de aanneming van den leerling volgt de verklaring der zinnebeelden, en door den uitwendigen zin wordt de waarheid aan den inwendigen kenbaar gemaakt. Maar de aanneming behoort leven te zijn, en de inwendige zin door haar geopend te worden, anderzins blijft alles slechts doode letter. De inwendige zin wordt geopend, niet door inspanning van krachten, maar door reiniging en heiliging. Hoedt u derhalve, dat gij den uitwendigen zin niet verstompt, niet ontheiligt , °Pdat beide niet ten verderve gaau. Wie echter den Uitwendigen zin te veel voedsel geeft, die doodt den in,vendigeu. " De naam. — Onze verborgenheden, tot bevordering Van menschenheil, trekken zich in een punt zamen. ^ot rigting, niet van den leerling, maar van den leermees,er> worden wij nader gebragt tot liem, die in het middenpunt zetelt, wiens vijf krachten het heil der menschen ?evonden hebben, waarvan onze ^ getuigt. »De waarheid heeft in den beginne alle dingen in delfde waarheid en hetzelfde licht voortgebragt; toen echter duisternis kwam, en zich met liet licht vermengen wilde, trok het licht zich voor eenen kleinen tijd terug, in den ®ngen geheimen kring eener geheiligde broederschap, tot dat hetzelve eens van eeuwigheid tot eeuwigheid heerschop Ofschoon nu de duisternis, welke het licht inet hare ^reinheid besmetten wilde, dit heiligdom niet kon bin^ndringen, vertoonde zij echter eenen misleidenden schijn, 0r*i zwakken en dwazen te verblinden. En zoo zal het zijn ei1 blijven, tot dat alles geopend zal zijn, en het licht voor Eeuwig van de duisternis worden afgescheiden. " De vier hemelstreken. Wie gevoelt hier niet, dat de ^rde door geene observanz enz. verdeeld wordt ? Wie de Vvaarheid lief heeft, die is ons een broeder, want de wijsheid is ons hoofd, en al wie haar zoekt, is ons tot een Medelid. Het oog zegge dan niet tot de hand: Ik behoef 11 a'et; want elk lid. als het rein is, is goed en heilig tot Sebruik des ligchaams. "De Fries, enz. Wij hebben op den tempel van salomo 2e- DRÜK. i a een beeld van de Fries, waaraan iiet voorhangsel was vastgehecht; doch het voorhangsel zelf hebben "wij niet, want het is gescheurd en het Heilige is openbaar geworden. — De vlammende ster straalt onder ons, en geen deksel verbergt haar voor ons gezigt. " k*en blik op de tijden. In den tempel van Salomo was het slechts den gewijden heiligen priester vergund, éénmaal des jaars, in het Heiligdom in te gaan, om verzoening voor het volk te erlangen. Maar eene eeuwige verzoening is verschenen , daarvan getuigt de vlammende ster. "Laat ons dan met innig dankgevoel, en verheffing onzer harten, onzer heilige roeping indachtig zijn. Het staat in de Heilige Schrift: Heeft de waarheid zulke groote dingen aan u gedaan, toen gij nog in de duisternis wandeldet, wat zal het zijn, welke zaligheid enz. Hadden de Joden in de belofte, en de Oostersche Wijzen in het beeld der natuur reeds zoo veel ontvangen, wat zal dan ons deel zijn, in de vervulling dier belofte, welke door het werk der heiligen, gedurende 1800 jaren onder ons is bevestigd geworden. Wee hem, die het licht vliedt, en zijn heil zoekt in Kabbalistische wijsheid of Heidensclie Mysteriën! die daar waarheid zoekt in het beeld, hetwelk reeds door de waarheid zelve vernietigd is ! » De voornoemde getuige der waarheid zegt, dat dit alles slechts de schaduw is van datgene, wat toekomstig is; maar het ligchaam zelf is christüs, in wien alle schatten der kennis en der wijsheid verborgen ?ijü. Dit zeg ik, opdat gij niet door ijdele spitsvindigheden verleid moogt worden»@ en Alle krachten van onzen Meester. Gelijk jkzus niet door eigene kracht werkte, alzoo ook wij ; gelijk hij, met het oog op den Heer, overwonnen heeft, zuó 18 ook ons oog naar boven geslagen. Even als de zon mij verwarmt, en mij tot den arbeid lust en krachten geeft; Selijk de maan met haren zacliten glans mijn hart vervrolijkt, even zoo ontvonkt en heiligt de liefde des Heeren Hijn gemoed. " De hamer. Zinnebeeld van kracht, niet gegrond op °vermagt of burgerlijke voorregten, maar alleen op natuur en Godsdienst. »De troffel. Wij moeten ons hart reinigen, opdat wij niet behoeven te vreezen, hetzelve voor den Broeder-Vrijmetselaar open te leggen. De liefde draagt elkanders zwakheden, en ziet niet op het vergankelijk gebouw, maar op den eeuwigen Bouwmeester. " De ruwe steen. De leerling moet zijn, door zinnelijke driften verontreinigd gemoed zuiveren, en den Heer toewijden eenen bereiden steen, die tot den bouw des tempels geschikt is. De leerlingen bragten glad gehouwen steenen tot opbouw van den aardachen tempel. Laat ons met de2elfde trouw in onze verhevene roeping ons hart zoodanig bearbeiden, dat hetzelve onzen Ilemelschen salomo welbe'lagelijk zijn moge. " De Teerling. Den gezel in zijnen graad toebehoorende, Selijk den Meester het trekbord. "Bij de zuil ontvingen de leerlingen van salomo hun '°on; zoo ook wij, Jachin is het loon des leerlings; bet 's de glans van het in hem ontstoken licht," en het eerste, 'Jat den naar waarheid dorstende kan gegeven worden, 8* Immers, indien aan den pot eenen inwendigen zin kon gegeven worden, zou deszelfs eerste begrip zijn: de pottebakker heeft mij gevormd. »Eindelijk Broeders Leerlingen, wenscli ik dat, hetgeen gij hier in het beeld ontvangen hebt, ten leven aan u geopenbaard worde, het zal u opvoeren van licht tot licht, indien gij daarnaar streeft, in den geest der Orde, door bidden, zoeken en aankloppen," » V er klaring der Leerlingsteekenen. »De Vrijmetselaar wordt, in zijne uiterlijke aanneming tot de Orde, herkend aan zijne uiterlijke teekenen. Kan hij mij echter niets dan deze teekenen geven, dan kan hij ook niets meer van mij verwachten, en het ware leven sluimert; want waar Hieroglyphe is zonder waarheid, daar is alles dood. Het leven is in de waarheid. » De krachten der Orde bezielen het beeld, en hier bewijst zij hare krachten. Hier ligt de grondslag Tan alle ■wijsheid in de Orde ; die dit vatten kan, vatte het! — Wijsheid, gelijk het den Eeuwige behaagd heeft, haar als zijn beeld in den mensch af te schaduwen. »De drie slagen des Meesters duiden op den eersten oorsprong der Orde, en hare ontwikkeling door Godsdienst en natuur tot vastheid en sterkte. De krachten der Orde zijn het, die onze rede verlichten, maar tevens haar boeijen en beperken. Door natuur en Godsdienst wordt de rede, die door den geest des kwaads verduisterd, en van de waarheid vervreemd was, verlicht en tot kennis gebragt. Door de natuur alleen geleid tot kennis; hier nog duisternis, behoefte, begeerte naar waarheid. Maar nu verschijnt de ■Godsdienst in het gewaad dei heilige liefde, zij verwarmt, verlicht, bezielt ons tot ontvangenis en geloof. Ja geloot, gij zijt het, u opent de liefde den tempel. "De laatste slag met nadruk. Hij, aan wien de heilige brachten zijn toevertrouwd, mag niet sluimeren; waar hem de wijsheid leidt, daar moet hij zijne krachten aanwenden. Door den weg der liefde geleid tot hoogere kennis, tracht hij op te wekken, te bezielen, en elk ledig aan te vullen met de stralen van het licht, dat hij ontvangen heeft. „ Het aankloppen des Leerlings. Gelijk David zich liever aan de Magt des Heeren onderwerpen wilde, dan te vallen in de handen zijner vijanden: zóó toont ook de leerling door dit aankloppen, dat alle helsche magt van achter hem ■wijken moet, en dat hij zich onder de hand des Heeren verootmoedigen wil. »De herkenning des Broeder-Leerlings door middel van het halsteeken. Het teeken van getrouwheid aan de Ordede aanraking, teeken van Broederliefde: het eerste in deze gedaante "I, het andere aldus [ . Als deze getuigd hebben, dan volgt eerst het woord: JacJrin, God heeft mij geschapen, Dit woord, dit getuigenis kan geen broeder afleggen, alvorens hij onderzocht heeft, hoedanig het vat is, aan hetwelk hij dit heiligdom zal toevertrouwen. „ DE OPENING DER " Verwijdering van al het profane. »Een slag met nadruk, en alle geesten der duisternis vlieden. Een verheven, heilig beeld. Hier vinden wij liet getuigenis, waar de waarheid ligt. Wie bij hot licht onzer eerwaardige Orde heeft leeren zien en begrijpen, hij alleen aanschouwd hier, wat de menschelijke rede niet doorgronden kan. Nu vertoont zich voor hem de Orde in haar alles bezielende vermogen; in het oosten het schitterend licht, in het westen de uitdeelers har«er liefde. Ja het licht heerscht, duisternis is verdreven. » Nader aan de opening. » Hier medewerking aller broeders. Opening van elk deel; uitgaan uit de duisternis tot het licht, van den leugengeest tot het rijk der waarheid. — En nu opent zich het geheel; dan is het middag, het oosten schittert, en elk naar zijn' graad kan het A der liefde omhelzen. Ieder dan, die deze hoop voedt, reinige zijnen tempel, en opene denzelven voor den heiligen straal." A- Op dezelfde wijze worden nu alle Loges gehouden, en zoo menigmaal de Broeder-Leerling eene Loge bijwoont, hoort hij telkens hetzelfde; doch over het doel der Orde of hare geheimen wordt nimmer gehandeld. De beschaafde man kan derhalve in dit alles voor zijnen geest geen voedsel vinden, en uit alles, wat hij gehoord en gezien heeft, besluit hij niets verder, dan dat hij in verbindtenis getreden is, met lieden, die hunne verpligting kennen, om zedelijk wel te handelen, en den evenmensch naar vermogen te ondersteunen en wel te doen. Dit is alles en zeer veel • Maar waartoe nu zoo vele Ceremoniën? Waartoe die geheimzinnige inkleeding? Waarom toch mag de wereld niet weten, wat in de Loge voorvalt ? Immers is iemand nog §een medelid van een genootschap, als hij kennis draagt van deszelfs doel en verrigtingen» Daar men nu echter zoo geheimzinnig spreekt, in beelden voorstelt, en den nieuw-aangenomene doet vermoeden, *tat hij, in vervolg van tijd, wondervreemde dingen vernemen zal, in welk vermoeden hij zich echter meer en fileer ziet teleurgesteld, zoo kan het niet anders, of verstandige mannen moeten eerlang voor de Orde, inzonderheid Voor de Ceremoniën, ten eenenmale onverschillig worden. Dit worden zij gemeenlijk wanneer zij den tweeden graad ingetreden, maar tot het wezenlijke der zaak — of beter tot datgene wat zij zochten, geene hand breed genaderd zijn. ^en groot geluk is het voor de Orde, dat de meerderhheid broeders zich buiten de Loge, om de Orde weinig bekommert ; genoeg is het hun dat zij Vrijmetselaar zijn ; hunne ^'enschen zijn vervuld, zij worden gezel en Meester, verkrijgen een ambt in de Loge, prenten zich de formulieren het geheugen, en eten regt smakelijk in de Tafelloge. GEZELLEN-LOGE. [De tweede Johannes-graad der Vrijmetselarij). De binnenzijde dei Loge vertoont zich als in den eersten graad; maar boven den Meester van den stoel hangt de vlammende ster, met de letter G in het midden. De Meester van den stoel opent vooraf eene leerlings-loge, waarin de leerlingen, die bevorderd moeten worden uit den Kateehismus onderzocht worden. Men neemt gemeenlijk drie, en in enkele gevallen tot zeven leerlingen te gelijk aan. Wanneer de leerlingen daarop weggevoerd zijn, opent de Meester de Gezellen-loge op de volgende wijze : (NB. De vlammende ster wordt nu eerst opgehangen). De Meester klopt als gezel. Dit geschiedt als in den leerlings-graad, door tweemaal drie slagen; -—- -—- — - . —. In de Neder-Saxische Loges wordt slechts éénmaal geklopt, en wel omgekeerd — -—' -—-• Wanneer de opzieners dit beantwoord hebben, zegt de Hoogwaardige : Broeders, eerste en tweede opziener, verwittigt de broeders op de zuidelijke en noordelijke zijde dat zij mij helpen eene Gezellen-loge te openen : Nadat dezen dit op de reeds gemelde wijze gedaan hebben, vraagt hij ; Broeder eerste opziener, van waar komt gij? Antw. Ik kom van mijnen arbeid in den tempel, waarin als gezel gewerkt Heb. M. Waartoe zijt gij hier? Antw. Om uwe bevelen te ontvangen, en aan uwe kennis deel te nemen. M. Wat behoort gij als gezel in acht te nemen ? Antw. Of ai de broeders in orde zijn. M. Doe uwen pligt. Antw. (Nadat hij rond gezien heeft) Zij zijn het allen. M. Waartoe vergaderen wij ? Antw. Om ons in de Koninklijke kunst te oefenen, en ons toe te leggen op de wetenschappen, welke daartoe ver^ischt worden. M. Hoe laat is het ? Antw. Hoog middag. M. Hoe oud zijt gij ? Antw. Vijf jaren. M. Hoe heet gij als gezel? Antw. SCHIBOLETH. M. Uit aanmerking van tijd en ouderdom verzoek ik 11 aatl de broeders bekend te maken, dat de Gezellen loge geopend is en dat wij onze werkzaamheden beginnen zullen. Eerste Opz. Mijne broeders op de zuidelijke zijde enz. Tweede Opz. Mijne broeders op de noordelijke zijde enz. Het gezellen-teeken wordt gemaakt, en allen nemen plaats, Üe Meester meldt nu aan de broeders, dat de broeders®ei'lingen tot nadenken over hunne bevordering zich in e zwarte kamer ophouden, dat zij hunnen leerlingstijd ten einde gebragt hebben, en waardig zijn, om bevorderd te worden. Vervolgens wordt de broeder Preparateur aan hen afgezonden, om hun de pligten der Vrijmetselarij te herhalen, en zij worden door hem aan de tempelpoorten met drie slagen aangemeld, waarop men hen binnen laat. De hals en armen zijn hun ontbloot, als van iemand die zwaar werk verrigt. Op het oogenblik dat zij buiten aankloppen, zegt de Meester nadat hij eenen sterken slag op het altaar gedaan heeft: » In orde, mijne Broeders!" — Allen plaatsen zich in het teeken der gezellen. De tweede opziener treedt de kloppenden te gemoet, zet den voorsten zijnen degen op de borst, vat hem bij de hand, en doet met de leerlingen, zoo velen er zijn, weder driemaal de reis rondom het Tapis. Zij beginnen in het zuiden, en gaan door het westen en noorden naar het oosten, waar de Meester hun telkens eenige woorden toespreekt. Al de broeders zingen middelerwijl een der Vrijmetselaars-liederen. Wanneer de opziener voor de derdemaal met hen in het westen is aangekomen, zegt de Meester: Laat de BroedersLeerlingen met de zeven schreden naar het altaar treden. De opziener doet den voorsten deze schrede vóór, en de anderen geven acht, om dezelve te kunnen nadoen. Men zet den regter voet vooruit, met de teenen naar het oosten en den hiel naar het westen, en trekt dan den linker achteraan, hiel tegen hiel, zoo dat de voeten te zamen eenen J vormen. Als deze zeven schreden gedaan zijn, moet de leerling ook nog door de drie schreden naar het altaar treden, waar hij nu ter regter zijde nevens hetzelve geplaatst wordt, Vervolgens iu eenen halven cirkel om het altaar staande, Wordt hun, door den Meester bij herhaling ingeprent, van alles, wat zij gezien en gehoord hebben, aan hunne jongere broeders, of aan Profanen niets te openbaren. Met eenen eed en handslag moeten zij deze gelofte bekrachtigen, en Worden vervolgens pp gelijke wijze, als bij de leerlingen Plaats heeft, tot gezellen aangenomen. Als dit geschied is, bindt de Meester hun het schootsvel der gezellen voor; aan hetzelve zijn blaauwe zijde banden, en de klep die bij den leerling omhoog geknoopt is, wordt afhangende gedragen. Het teeken is de regter hand op de borst, de vier vingers, aan elkander sluitende, uitgestrekt, de duim als een winkelhaak omgebogen. — Aldus staat de gezel in de Loge; op liet woord:» Maken!" trekt men echter de hand van het hart, naar de regter zijde, en laat haar langzaam tot aan de heup nederzakken, De greep is als die der leerlingen, met dat onderscheid, dat de drukking op den tweeden vinger geschiedt. Het woord is Boas, de naam der tweede zuil in den tempel van Salomo, en wordt even als het woord JacTiin niet uitgesproken, maar te zamen gespeld. De Meester omarmt den nieuwen gezel, en wenscht hem geluk met zijne bevordering. De broeder spreker leest hun nu de Katechismus voor, en de Loge wordt gesloten met de vragen en antwoorden, zoo als, bij de aanneming der leerlingen verhaald is. Men sluit de keten, de Meester bidt en eindigt met de w'oorden: »En deze keten, waardige Broeder! word nimmer Verbroken'" daarop klapt men tweemaal driemaal in dehan- den, en Ruk. Vr. Van welke stof waren zij !. Antw. Van koper. Vr. Hoe hoog waren zij ? Antw. Achttien ellen. Vr. En de omvang ? Antw. Twaalf ellen. Vr. "Waarmede waren zij versierd? Antw. Met kapiteelen. Vr. Welke sieraden vond men aan de kapiteelen? .Antw. Leiieën en granaatappelen. Vr. Koe vele? Antw. Honderd en daarboven. Vr. Waarom zegt gij honderd en daarboven? Antw. Om daardoor aan te duiden, dat het getal def | goede Vrijmetselaars niet bepaald moet worden. Vr. Waartoe diende het binnenste der zuilen? Antw. Tot berging der Geometrische werktuigen, als ook van den schat, waaruit de werklieden betaald werden. Vr. Aan wien was de Loge, waarin gij werdt aangenomen, toegewijd? Antw. Aan den heiligen johannes den dooper. Vr. Waarom? Antw. Ten tijde der oorlogen in het beloofde land ver-! eenigden de Vrijmetselaars-ridders zich met de joiiannbsridders van Jeruzalem, om de ongeloovigen te bestrijden»; en .begaven zich dus onder de bescherming van deze*1 Heiligen. Toen zij do zege behaald hadden, dankten ^ hem, en van toen af werden al de Loges aan hem toegewijd' Vr. In welk oord is uwe Loge t Antw. ïn een oord, waar vrede, waarheid en eendragt wonen, ten oosten van liet dal van josapetat. Vr. Hoe lang is zij ? Antw. Zij strekt zich uit van het oosten naar het westen. Vr. Hoe breed ? Antw. Hare breedte reikt van het zuiden tot aan het noorden. Vr. Hoe hoog is zij ? Antw. Ontelbare ellen. Vr. Hoe diep is zij? Antw. Hare diepte reikt van de oppervlakte der aarde tot aan derzelver middenpunt. Vr. "Waarmede is zij bedekt? Antw. Met eenen Hemel vol sterren. Vr. Waarop rust dit uitgestrekt gebouw? Antw. Op twee groote zuilen. Vr. Hoe noemt gij die? Antw. Wijsheid en sterkte. Vr. Verklaar mij dit nader. Antw. Wijsheid om op te rigten, en sterkte om te behouden. Vr. Hebt gij ook sieraden in uwe Loge! Antw. Ja, zeer Eerwaardige, drie, het Mozaïk, het ge'ande lint, en de vlammende ster. Vr. Wat wordt daardoor voorgesteld? Antw. Het Mozaïk beteekent den vloer van den grooten 2ijgang des tempels; het getande lint de uiterlijke sieraden, en de vlammende ster het middelpunt, waaruit het Xvare licht ontspringt. Vr. Hebben deze sieraden niet tevens eene zedelijke ^eduidenis. 9* Antw. Ja, zeer Eerwaardige, het Mozaïk, hetwelk uit vele raast elkander gepleisterde steenen bestaat, beteekent de naauwe vereeniging der Vrijmetselaars die door deugd en waarheid aan elkander gehecht zijn; het getande lint is het zinnebeeld van het schoonste sieraad dèr Loge in de zedelijkheid harer broeders, en de vlammende ster is een beeld der zon. Vr. Hebt gij ook kleinooden in uwe Loge? Antw. Ja, zeer Eerwaardige, zes, waarvan drie bewegelijk, en drie onbewegelijk. Vr. Welke zijn de drie bewegelijke? Antw. De winkelhaak, het waterpas en het paslood. Vr. Waarom worden zij bewegelijk genoemd? Antw. Uit hoofde zij van den éénen broeder tot den anderen overgaan. Vr. Waartoe dienen zij? Antw. De winkelhaak dient om zuivere vierhoeken temaken, met het waterpas worden vlakten gelijk gemaakt en met behulp van het paslood worden gebouwen regtstandig opgerigt. Vr. Welke zijn de drie onbewegelijke kleinooden? Antw. De ruwe steen, de kubieksteen of slijpsteen, en de trektafel der Meesters. Vr. Waartoe worden deze gebruikt? Antw. De ruwe steen is voor den arbeid der Leerlingen; den kubieksteen gebruiken de Gezellen, om op denzelven hun gereedschap te slijpen, en op de trektafel teekenen de Meesters hunne schetsen. Vr. Hebben deze kleinooden ook eene zinnebeeldige beteekenis ? Antw. Ja, zeer Eerwaardige! de winkelhaak leert ons, dat al onze daden door de billijkheid bestuurd moeten worden ; het waterpas, dat alle menschen als natuurgenooten, gelijk 2ijn, gelijke regten hebben, en door broederlijke liefde versenigd moeten zijn; het paslood beteekent den vasten grondslag onzer Orde op deugd en waarheid; de ruwe steen, dien de leerlingen bearbeiden, is het afbeeldsel onzer ziel, die zoowel voor goede, als voor kwade indrukken vatbaar 's; de kubieksteen, waarop de gezellen hunne werktuigen slijpen, toont aan, dat wij door waakzaamheid over ons gemoed, ons voor de ondeugd behoeden moeten; de trektafel der Meesters is het goede voorbeeld, waardoor de beoefening der deugd ons wordt aangeprezen. Vr. Hoe velerlei Vrijmetselaars telt gij ? Antw. Tweederlei; theoretische en praktische. Vr. Welke Vrijmetselaars noemt gij theoretische? Antw. Diegenen onzer broeders, welke der deugd tempels, en der ondeugd kerkers bouwen. Vr. Wat zijn praktische Vrijmetselaars? Antw. Werklieden, die stoffelijke gebouwen oprigten. Vr. Welk nut heeft de theoretische Vrijmetselarij? Antw. Door hare grondregels en verhevene zedeleer ^ordt ons hart gereinigd, en wij bekwaam gemaakt, om ais mensch en burger nuttig te zijn. Vr. Hoedanig zijn de wetten der Vrijmetselarij? Antw. Zij eeren de deugd, en straffen de ondeugd,, Vr. War behoort een Vrijmetselaar te vermijden? Antw. Nijd, laster en onmatigheid. Vr. Wat moet hij betrachten t Antw. Stilzwijgendheid, bedachtzaamheid en menschenliefde. Vr. Hoe vele punten kunt gij mij in de Vrijmetselarij aanwijzen? Antw. Zij zijn ontelbaar, doch kunnen onder vier hoofdpunten gerangschikt worden, te weten: het halsteeken en het borstteeken, waardoor wij aan onze pligten herinnerd worden, overeenkomstig de verklaring, die men geeft, wanneer deze teekens gemaakt worden ; het handteeken, door hetwelk de aanraking gegeven wordt, waaraan men elkander herkent; en eindelijk het voetteeken, hetwelk ons te kennen geeft, dat een echt Vrijmetselaar den weg der billijkheid bewandelen moet. Vr. Hoe reizen de gezellen? Antw. Van het westen naar het zuiden, van het zuiden naar het noorden, en van daar naar het oosten. Vr. Wat beduiden deze reizen? Antw. Dat een Vrijmetselaar zijne broeders te hulp moet snellen, al waren zij aan de uiterste grenzen der aarde. Vr. Waar moeten de gezellen in de Loge zich ophouden. Antw. In het zuiden, om de bevelen van den Meester te ontvangen. Vr. Waar staan zij? Antw. Bij de zuil B. Vr. Hoe luidt het paswoord der gezellen? Antw, Schiboleth. Vr. Wat is de beteekenis van dit woord? Antw. Epi in het Hebreeuwsch; het was het Legerwoord van den Israëlitischen Veldheer jephtha ; toen de stam van Ephraïm in opstand was, bezette jephtha de oe- vers der Jordaan, die Epliraïm wilde overtrekken, en ieder die dit woord niet kon uitspreken, werd gedood, en in den vloed geworpen. Vr. Hebt gij heden uwen Meester gezien? Antw. Ja, zeer Eerwaardige, Vr. Hoe was hij gekleed? Antw. In het hemelsblaauw met goud. Vr. Wat beteekenen deze woorden? Antw. Dat een Meester, schoon hij met eer en aanzien bekleed zij, de wijsheid bewaren moet. Vr. Hoe oud zijt gij? Antw. Vijf jaren. Vr. Hoe laat is liet! Antw. Middernacht. Ziedaar dan nu alles, wat den Broeder-leerling als gezel wordt opgedischt. Hoe nietig en schraal vertoont zich deze graad, zoowel in het inwendige, als wat den uit erlijken vorm betreft. Bij de beschouwing van den derden Graad, zou men vermoeden, dat de Orde, in haren eersten oorsprong, uit slechts twee graden, den eersten en derden werd zamengesteld, en dat men in lateren tijd den tweeden of gezellen-graad tusschen die beide had ingeschoven. Waarom? Beweert men welligt dat de Vrijmetselaar bij zijne reeds gemaakte vorderingen, thans het zinnelijke niet meer behoeft, en dat hij, volgens het verhevene doel der Orde, zich van hetzelve moet losrukken, om zijnen geest, vrij en onafhankelijk tot hoogere onderwerpen op'te heffen; waarlijk, dit alles klinkt schoon, en moet de verwachting van den gezel al hooger en hoogerspannen; doch waartoe dan, met gelijke plegtigheid eene herhaling der zelfde Ceremoniën, welke in den eersten graad gebruikelijk zijn? Waarom toch heeft men dezen graad der Orde zoo geheel verwaarloosd, dat in denzelven niets wezenlijks gevonden wordt ? Het, kan toch niet anders of de leerling moet in den gezellen-graad dingen te gemoet zien, die hem een klaar begrip geven van al datgene, wat hij als leerling gezien en gehoord heeft; natuurlijk verwacht hij een vervolg van het eerste onderwijs, hetwelk op zich zelf geen zamenT nangend geheel uitmaakt, en van alle zijden aanvulling, uitlegging en toepassing noodig heeft. Doch hoe jammerlijk vindt -hij zich te leur gesteld! en wanneer hij, even na de aanneming tot gezel, verwonderd vroeg: » Ben ik het dan nu waarlijk ? ' dan zou deze vraag zeer verschoon lijk zijn. Uit dien hoofde telt de Orde, naar evenredigheid zoo weinig gezellen ; zoo ras het slechts mogelijk is, treedt ieder tot den Meester-graad over, die als het orakel der wijsheid beschouwd wordt; en het schijnt, dat men, om het streven naar denzelven aan te vuren, aan den tweeden graad voorbedachtelijk alles onthouden liebbe, wat eenig belang voor denzelven kon inboezemen. Men houdt Meester- en leerlings-instructie-Loges, maar, de receptiën uitgezonderd, zijn gezellen-Loges iets zeldzaams, en het dusgenaamd onderwijs hij de gezellen-receptie is voor alle verdere ontwikking [ongeschikt; bet is een onding, dat met het wezen der Orde geene gemeenschap heeft — eene Episode in dezelve. De letter G in de vlammende ster is het eenige, dat de gezel als leerling nog niet gezien had, en deze letter beteekent, zoo verklaart men hem — Geometrie! RECEPTIE in de MEESTER-LOGE. Derde en hoogste graad der JohannesVrij metselarij. De Meester-Loge is met zwart versierd, en flaauw verlicht, op het altaar ziet men een doodshoofd en eene brandende spiritus-lamp. Op het Tapis staat eene lijkkist, waarin een dienstdoende broeder gewoonlijk den doode voorstelt ; in sommige Loges is dezelve gesloten, en dus geen lijk zigtbaar. De gezel wordt buiten de Loge geëxamineerd en vervolgens aan de poorten des tempels geleid. De broedersMeesters dragen zwarte kappen, of zijn in het zwart gekleed: in eenige Loges draagt men een zwart schootsvel, waarop een doodshoofd gestikt is. Als de broeders binnengetreden zijn, klopt de Hoogwaardige driemaal driemaal als Meester; de opzieners doen hetzelfde, en de Hoogwaardige zegt: Eerwaardige broeders-opzieners, verzoekt de eerwaardige broeders-Meesters, dat zij mij eene Meester-Loge helpen openen. Eerste en tweede opzieners voldoen aan hunnen last. M, Met welk oogmerk zijn wij vergaderd ? Opz. Met oogmerk, om het verloren Meesterwoord te zoeken. M. Indien dit zoo is, begeeft u dan naar het zuiden en het noorden, om al de Meesters, die hier tegenwoordig zijn, te ondervragen, vermoedelijk zult gij van hen het woord terug bekomen, hetwelk gij mij in het oosten overbrengt. De opzieners nemen daarop, ieder aan zijne zijde, aan eiken broeder de aanraking af, geven hem den kus des vredes, en ontvangen het heilige woord, waarmede zij, tot den Hoogwaardigen genaderd zijnde, het hem met dezelfde formaliteiten wedergeven. Mr. Wat staat ons, nu het woord gevonden is, verder te doen? Antw. De schetsen te teekenen, die den gezellen tot voorbeelden strekken moeten. Vr. "Waarmede moeten wij arbeiden? Antw. Met krijt, eene schotel en kolen. Vr. Wat beteekenen deze drie dingen? Antw. IJver, moed en standvastigheid. Vr. Hoe oud zijt gij ? Antw. Zeven jaren. Vr. Hoe laat is het t Antw. Hoog-middag. Meester. Uit aanmerking van uur en ouderdom gelost ik u, alle onze broeders te melden, dat onze Meester-Loge geopend is, en wij met onzen arbeid een aanvang zullen maken. De opzieners voldoen aan dezen last, en een oogenblik daarna verschijnt de Candidaat; hij wordt rugwaarts binnengeleid, en met den rug naar het oosten geplaatst, in diervoege dat hij de lijkkist niet zien kan, aldus voert men hem ook zijrlwaarts driemaal oni dezelve henen, terwijl de geleidende opziener hem telkens eenige woorden toevoegt, bijv. Denk aan den dood ! — Hij is u nabij ! — enz. De Meester vraagt daarop : Heeft hij zijnen tijd uitgeleerd ? Zijn zijne Meesters over hem te vreden ? Is hij der bevordering waardig? Nadat deze vragen met ja! beantwoord zijn, beveelt de Hoogwaardige den Candidaat, door de drie schreden over de lijkkist, tot het altaar te doen naderen ; als dit geschiedt is, klimt de dienstdoende broeder ongemerkt uit de lijkkist, en de Meester van den stoel treedt van achter het altaar, met den hamer in de hand voor den Candidaat, die de lijkkist achter zich heeft. Ter regter en linkerzijde staan de broeders-opzieners. De Meester van den stoel leest hem het volgende voor: «Toen Koning salomo den tempel wilds bouwen, verzocht hij aan hiram, Koning van Tyrus, hem eenen kundigen bouwmeester toe te zenden. "Deze zond, hem adonhiram, den zoon eener weduwe uit den stam van Naphtali, die daarop door Salomo werd aangesteld, om het werk van den tempelbouw te besturen. Als nu aponhiram de werklieden in drie klassen verdeeld hacl, en aan elke derzelve, overeenkomstig Imnne bekwaambeid, het loon betaalde, aan de leerlingen bij de zuil Jachin, aan de gezellen bij de zuil Boas, en aan de Meesters ia het middenvertrek, "waren drie der gezellen misnoegd, dat hun loon niet mét dat der Meesters was gelijk gesteld; en zij kwamen overeen, om den Bouwmeester adonhiram, het, Meesterwoord met geweld af te persen, en hem vervolgens van kant te maken. Een hunner bragt hem aan de westelijke deur een Revigen slag toe, de tweede viel hem aan bij de deur in het zuiden, en toen de ongelukkige door de deur in het oosten ontvlieden wilde, werd hem daar door den derden gezel den laatsten en doodelijken slag toegebragt." Bij dit verhaal slaat de Meester van den stoel den Broeder-gezel met den hamer driemaal zacht voor het voorhoofd ; bij de derdemaal grijpen de opzieners hem van achteren aan, en werpen hem in de lijkkist, die met een laken gedekt wordt. De Loge en de vlammende ster worden schitterend verlicht, en de broeders heffen een koorgezang aan. Als dit geëindigd is, vat de eerste opziener den Candidaat bij de hand, om hem op te rigten, en zegt: » De huid verlaat het vleesch," De andere opziener grijpt hem bij de andere hand, en zegt: »Het vleesch verlaat de beenderen." Daarop treedt de Groot-Meester toe, vat hem met de volle hand bij zijne regterhand., hetwelk de Meestergreep is, en zegt.: » Dan zal ik hem oprigten." Terwijl hij aldus, voet tegen voet, knie tegen knie rustende, hem op- heft, legt hij hem de linkerhand op den linker schouder, en fluistert hem in het regter oor: Mae, en in het linker: Benae, hetwelk het Meesterwoord is. Mae beteekent Putréfaction (de eerste uitroep van verbazing) ; Benae heet: In schijn (de tweede uitroep). Op het oogenblik dat de nieuwe Meester opgeheven is, zingen de broeders een vreugdelied; vervolgens wordt hem den eed der geheimhouding afgenomen, de Katechismus medegedeeld, en de Loge, gelijk bij de gezellen-receptie, gesloten; met dat onderscheid, dat de Meester driemaal driemaal klopt. Het meesterteeken is aldus: Men sluit vier vingers van de regterhand te zamen, en plaatst den duim op het onderlijf, zoodat de hand eenen hoek maakt. — De linkerhand houdt men, met den duim afhangend, voor de oogen: een zinnebeeld van schrik en afgrijzen, bij het lijk van den vermoorden Bouwmeester. KATECHÏSMUS der MEESTERS. • Naar het oud-Engelsch Rituaal). Meester van den Stoel. Van waar komt gij, mijn Broeder? Opz. Zeer Eerwaardige, ik kom uit het middenvertrek. Vr. "Wat doet men daar ? Antw. Men eert de nagedachtenis van onzen achtings waardigen Meester adonhirajvi. Vr. Hoe zijt gij daar binnengekomen? Antw. Op eenen wenteltrap, die langs drie, vijf en ze'ven trappen, beklommen wordt. Vr. Wat beteekenen deze getallen? Antw. De jaren van den leerling, gezel en Meester ? Vr. Hoe heeft men u ontvangen ? Antw. Zoo als men de Meesters onzer Orde aanneemt! men gaf mij een' Acacia-tak. Vr. Waar zijt gij als Meester aangenomen ? Antw. In eene volkomene Loge. Vr. Hoe vele broeders behooren tot eene zoodanige Loge? Antw. Negen, die door de negen kaarsen worden voorgesteld, namelijk een Grootmeester, twee opzieners, en zes Meesters. Vr. Hoe zijt gij tot Meester aangenomen? Antw. Door op het graf van onzen vereerenswaardigen Meester adonhikam van den winkelhaak tot den cirkel over te gaan. Vr. Wat zaagt gij bij uwe intrede in de Meester-Loge. Antw. Het werd mij niet vergund in het rond te zien, ik hoorde slechts zuchten en klagen. \ r. Wat zaagt gij, toen gij aangenomen waart? Antw. Een groot licht, met de letter G. in het midden. Vr. Welke beteekenis heeft deze letter? Antw. Grootheid, heerlijkheid, die hoog boven u verheven is. Vr. Wat kan boven mij verheven zijn, daar ik Vrijmetselaar, en m eene zoo volkomene geordende Loge, Meester ben? Antw. God; dewijl de letter G, in vele talen de eerste letter is van het woord, waarmede wij den naam van liet Opperwezen uitdrukken. Vr. Wat gaf men u, toen gij tot Meester waart aangenomen ? Antw. Het geheim der Vrijmetselarij. Vr. Geef mij het volkomen punt uwer intrede. Antw. Geef mij het eerste, ik zal u het tweede geven. Vr. Ik bewaar? Antw. Ik verberg. Vr. Wat verbergt gij? Antw. Alle geheimen, die mij toevertrouwd worden. Vr. Waar verbergt gij die? Antw. In het hart. Vr. Hebt gij eenen sleutel tot hetzelve ? Antw. Ja, zeer Eerwaardige. Vr. Waar bewaart gij denzelven ? Antw. In eene koralen doos, die met elpenbeenen sleutels open- en toegesloten wordt. Vr. Van welk metaal is deze sleutelt Antw. Van geenerlei. Het is de tong, die aan de rede gehoorzaam is, en van afwezenden als van aanwezigen niets dan goeds spreekt. Vr. Vermoedelijk zijt gij leerling en gezel geweest, alvorens gij Meester werd? Antw. Ja, J en B zijn mij bekend, zoo als ook de regel der drie, waardoor ik tot alle Loges den sleutel heb. Vr. Hoedanige sleutel is dit ? Antw. Het is de kennis der teekenen, woorden en aanrakingen der drie graden. Vr. Toon mij denzelven! (Men maakt de teekens der eerste twee graden, daarna stelt men zich in orde als Meester en zegt): Antw. Zie hier, gij moet hem herkennen, want hij vertoont de kenmerken van den echten Vrijmetselaar. Vr. Ja, mijn broeder; waar hebt gij denzelven verkregen? Antw. Van mijne linker zijde, en ik bewaar hem alseenen kostelijken schat. Vr. Waarom houdt gij dezen sleutel zoo kostbaar? Antw. Omdat ik door middel van denzelven, het ware licht aanschouwe, en waar ik hem vertoon, den arbeid kan bijwonen. Vr. Waarom draagt gij hem aan uwe linkerzijde! Antw. Ik duid daardoor aan, dat hij in mijn hart rust, waarin al de geheimen der Orde bewaard worden, ook worde ik daardoor herinnerd aan het lijk van adonhiram, hetwelk gevonden werd, met den linker arm uitgestrekt, en den regter, als een winkelhaak, het borstteeken voorstellende. Vr. Waardoor is het Meester woord verloren gegaan? Antw. Door drie sterke slagen. Vr. Wat beteekenen deze drie slagen? Antw. Den verraderlijken aanval der drie gezellen op onzen ongelukkigen Meester adonhiram. Vr. Hoe ontdekte men, dat het gezellen waren, die dezen moord gepleegd hadden? Antw. Door het bijeen roepen van al de werklieden en de vlugt der schuldigen. Vr. Hoe ging men te werk, om het verloren woord "weder te vinden ? Antw. De Meesters waren in het vermoeden dat adonhiram vermoord was, en zij vreesden, dat de angst hem het Meesterwoord had afgeperst; daarom kwamen zij overeen, dat het eerste woord, hetwelk bij het wedervinden van zijn lijk werd uitgesproken, hun voortaan tot herkenningswoord dienen zoude. Vr. Hoe vele Meesters worden tot het opsporen van den Verslagenen uitgezonden? Antw. Negen, welk getal door de negen kaarsen wordt voorgesteld. Vr. Waar vond men het Iigchaam van onzen achtingswaardigen Meester? Antw. Onder eenen puinhoop van omtrent negen kubiekvoeten, waarop een Acacia-tak gestoken was. Vr. Waartoe diende deze tak? Antw. Tot een teeken voor de verraders, om de plek vveder te vinden, waar zij het lijk verborgen hadden, hetwelk zij op eene meer afgelegene plaats begraven4wilden. Vr. Hoe handelde men met het gevonden lijk? Antw. salomo liet hetzelve in het Heiligdom des tempels begraven; een gouden driehoek sierde het grafgesteente, op hetwelk de naam jehova, het oude Meesterwoord, gelezen werd. Vr. Welke gedaante had deze grafsteen? Antw. Dezelve was zeven voet lang, vijf voet breed, en de diepte was van drie voeten. Vr. Welke zijn de voornaamste kenteekenen van eenen Meester ? Antw. Een teeken, eene aanraking, twee woorden en vijf volkomene punten van den Meester-graad. Vr. Geef mij het teeken? (Het wordt gegeven). Vr. Hoe benoemt gij dit teeken ? Antw. Het teeken van den schrik. Vr. Om welke reden? Antw. Uit hoofde hetzelve den schrik aanduidt, welke de Meesters trof toen zij het lijk van adonhiram gewaar werden. Vr. Geef aan den eersten Broeder-opziener de aanraking. (Men gehoorzaamt). Vr. Geef mij het heilige woord. (Het wordt, volgens den regel, gegeven). Vr. Wat is de beteekenis van dit woord? Antw. Het vleesch verlaat de beenderen. Vr. Hoe luidt het paswoord? Antw. Subliem, de toenaam dien men onzen achtingswaardigen Meester gegeven heeft. Vr. Noem mij de vijf volkomene punten der Vrijmetselarij. Antw. Het voetteeken, de kniebuiging, de zamenvoeging der beide regter handen, de linker arm op den schouder en de kus des vredes. Vr. Verklaar deze teekenen. Antw. Het voetteeken toont aan, dat wij ten allen tijde bereid zijn om onze broeders te hulp te komen ; de kniebuiging, dat wij ons voor den oorsprong van ons be- staan behooren te verootmoedigen; de zaïnenvoeging der handen herinnert ons aan de heilige verpligting om onze verarmde Broeders in hunne behoefte van het onze naar vermogen te verzorgen; de hand op den linker schouder, dat wij hen met wijzen en deelnemenden raad ondersteunen moeten, en eindelijk beteekent de kus des vredes, die onverbrekelijke eendragt, welke de grondslag onzer Orde uitmaakt. Vr. "Waardoor wordt de Meester-loge ondersteund? Antw. Door drie groote vierhoekige zuilen, die wijsheid, sterkte en schoonheid genaamd worden. Vr. Wie heeft dezelve aldus genoemd? Antw. salomo, hiram, Koning van Tyrus, en adonhiram Opper-Bouwmeester des tempels. Vr. Waarom wordt de wijsheid aan salomo toegeschreven ' Antw. Omdat hij deze gave van God ontvangen heeft, en de wijsste vorst was van zijnen tijd. Vr. Waarom de sterkte aan hiram ? Antw. Dewijl hij aan salomo het hout, en de bouwstoffen leverde. Vr. Waarom aan adonhiram de schoonheid? Antw. Omdat bij als Opper-Bouwmeester des tempels al de sieraden teekende voor dit prachtig gebouw. Vr. Hebben deze namen der zuilen ook nog eene andere beteekenis? Antw. Ja. zeer Eerwaardige! de gedaante der zuilen stelt ons het begrip der Godheid voor; de wijsheid is haar wezen ; de sterkte hare magt ; en de schoonheid duidt op de volkomenheid van al hare werken. Vr. Welke eigenschappen behoort een Meester te bezitten ! Antw. Wijsheid, sterkte en schoonheid. Vr. Hoe kan hij deze uitmuntende gaven in zich vereenigen? Antw. De wijsheid in zijne zeden; de sterkte in de "ereeniging met zijne broeders ; en de schoonheid in zijne inborst. Vr. Zijn er in de Loge kostbare kleinooden? Antw. Ja, zeer eerwaardige, drie, het Evangelie, de cirkel, en de hamer. Vr. Wat beteekenen zij! Antw. Het Evangelie beduidt de waarheid; de cirkel, de geregtigheid; en de hamer, waardoor de goede orde bewaard wordt, toont aan, dat wij de leer der wijsheid gaarne hooren en betrachten moeten. Vr. Waarom bedienen de drie eerste Loge-beambten zich van den hamer? Antw. Oin ons onophoudelijk daaraan te herinneren, dat, indien het stof geluid geeft, wanneer daarop geslagen wordt veel meer de, met rede en gevoel begaafde, mensch de stem der deugd hooren, en zijnen Schepper eerenmoet. Vr. Hoe heet de Meester? Anfw. Gabaon, de naam der plaats, waar de Israëlieten in tijden van oorlog de verbondsark in veiligheid bragten. Vr. Wat beduidt dit? Antw. Dat het hart van een' Vrijmetselaar rein, en aan God als een tempel geheiligd zijn moet. Vr. Hoe noemt gij den zoon van een' Vrijmetselaar ' Antw. Luwton, een Engelsch woord, hetwelk aan eenen leerling in de bouwkunde herinnert. Vr. Welk voorregt geniet een luwton? Antw. Dat hij bij voorkeur boven anderen tot Vrijmetselaar wordt aangenomen. Vr. Waarop arbeiden de Meesters t Antw. Op de teekentafel. Vr. Waar ontvangen zij hun loon? Antw. In het middenvertrek. Vr. Hoe reizen de meesters? Antw. Over de oppervlakte der gansche aarde. Vr. Waarom1? Antw. Om over dezelve het licht te verspreiden. Vr. Wanneer gij eenen Broeder verliest, hoe kunt gij dien wedervinden? Antw. Tusschen den winkelhaak en den cirkel. Vr. Verklaar mij dit antwoord nader? Antw. De winkelhaak en den cirkel zijn zinnebeelden van wijsheid en geregtigheid, van welke een waar Vrijmetselaar nimmer moet afwijken. Vr. Wat zoudt gij doen, wanneer gij u in gevaar be~ vondt? Antw. Ik zou het hulpteeken maken, en uitroepen; Kinderen der weduwe, komt mij te hulp 1 Vr. Waarom zegt gij : kinderen der weduwe? Antw. Omdat de Vrijmetselaars, na den dood van adonHiram, zijne moeder, die weduwe was, verzorgden ; en zich hare kinderen noemden, gelijk adoniiiram hen altijd zijne broeders genoemd had. Vr. Hoe oud zijt gij ? Antw. Zeven jaren. Vr. Wat beteekent deze ouderdom? Antw. Den tijd, welken salomo tot den tempelbouw besteedde. Vr. Hoe laat is liet? Antw. Ploog-rniddag. A De vierde Graad. SCHOTTEN OF VOLMAAKTE MEESTERS. (In het oud-Engelsche stelsel had men slechts deze vier graden). De Loge is met groen behangen ; op het Tapis ziet men de afbeeldingen van een' vos, aap, leeuw en een pelikaan. Tot volkomen Meester wordt niemand verheven die geene bijzondere neiging en kundigheden aan den dag legt; geen der broeders kan zich daartoe aanmelden, hij wordt opgezocht, in de Loge voorgedragen, en tegen eenen bepaalden tijd uitgenoodigd. De Hoogwaardigste doet vier gelijke slagen, welke door de opzieners beantwoord worden. De genoodigde wordt in de zwarte kamer voorbereid, en treedt na driemaal driemaal aangeklopt te hebben, met een strop om den hals in de Loge. Voor de deur tvordt hem vooraf gevraagd, of hij zich tot vrijheid, gelijkheid, moed, gehoorzaamheid en standvastigheid bekwaam en genegen gevoelt] en wanneer hij dit met ja! beantwoordt, wordt hij binnengelaten. Men begint den omgang bij den vos, gaat langs den pelikaan en den leeuw, en blijft tegenover den vos stilstaan. De Hoogwaardigste onderzoekt hem in al de graden, laat hem door al de graden naar het altaar voeren, en eindelijk den volgenden eed afleggen: » Ik vernieuw hiermede alle verbindtenissen, welke ik in de voorgaande graden der Vrijmetselarij lieb aangegaan, en beloof dezelven getrouw na te komen, op straffe van al datgeen, wat den meineedigen en jegens de Orde trouwloozen broeder is aangekondigd. Om de vurigheid van mijn verlangen naar de volmaaktheid te bewijzen, beloof ik voor het aangezigt van den grooten Bouwmeester der wereld, en in de tegenwoordigheid der verlichte Vrijmetselaars, die mij aanliooren, dat ik ten allen tijde, in ootmoed des harten, alle die deugden zal betrachten, welke de wet der Vrijmetselarij mij voorschrijft, en waarin de leden onzer Orde uitblinken, terwijl ik, indien ik ooit mijne gelofte verbreken mogt, toestem, dat men mij uit de mensehelijke samenleving verstoote, en mij verklare voor een' nietsWaardigen, die den naam en de voorregten der Vrijmetselaars voor altijd verbeurd heeft. Zoo waarlijk helpe mij God! Amen!" Na het afleggen van dezen eed, omarmt hem de Hoogwaardigste, en geeft hem teeken, woord en greep. Het teeken is, dat men de regter hand op het hart legt, endelin- ker met afhangenden duim voor de oogen houdt. Het woord is Adonaï, en wordt gelijk de andere leuswoorden gespeld. De greep buiten de Loge is, dat men elkander bij de volle hand vat, en met den middelsten vinger in dezelve wrijft. De Hoogwaardigste geeft aan den Schot het groene schootsvel, en den groenen band met het Andreas-kruis. Daarop volgt dan: DE KATECHISMUS DES VOLMAAKTEN MEESTERS. Vr. Wie zijt gij? Antw. Hoogwaardigste ! ik ben Meester en ken den grooten jehova. Vr. Wat beteekent dit woord? Antw. Den naam van het Opperwezen. Je beduidt het voorledene; ho het tegenwoordige en va het toekomende; of dat wat was, wat is, en wat zijn zal. Het is het Meesterwoord dat nooit verloren is geraakt. Vr. Wat verlangt gij? Antw. In het Heiligdom des tempels in te treden om de lessen der wijsheid te hooren, die ter volmaking in de Orde gegeven worden. Vr. Iloe zult gij u deze gunst waardig maken? Antw. Door het bewijs, rlat ik den cirkel en deszelfs kwadratuur ken. Vr. Op welke wijze zijt gij tot deze volmaaktheid or: geklommen ? Antw. Door de Leerlings Gezellen — en Meester-graden. Vr. Hoe werd gij in de Loge binnengeleid! Antw. Met een' strop om den hals. Vr. Waarom? Antw. Om mij te leeren, dat wij ons niet behooren te schamen over de proef-ceremoniën, welke wij ondergaan moeten, om onze volmaking te bevorderen; tevens herinnert de strop ons het lot van den ongelukkigen Meester adonhiram, die door zijne moordenaars met een' strop om den hals door de westelijke deur uit den tempel gesleept werd. Vr. Wat vondt gij in het midden der Loge? Antw. Eenen grooten vierhoekigen steen, waarop vier cirkels en vier vierhoeken gezien werden. Vr. Wat beteekenen de vier cirkels? Antw. Het bestaan, de oneindigheid, de almagt en de eenheid van den grooten Bouwmeester der wereld. Vr. Wat beteekenen de vierhoeken? Antw. De vier werelddeelen, over welke de magt van het Opperwezen zich uitstrekt. Vr. Door welke deur zijt gij den tempel binnengetreden ? Antw. Door de zuidelijke. Vr. Waarom door deze? Antw. Om aan te duiden, dat wij door verwijdering van i>et gewone pad, tot volkomenheid geraken. Vr. Wat. zaagt gij bij deze deur' Antw. Den grafsteen van onzen Meester adonhrram. Vr. Welk onbedriegelijk teeken kunt gij mij geven, «m mij te overtuigen, dat gij volmaakt Meester zijt? 2e druk. 10 Antw. Een beslissend heilig woord, het Paswoord, teekens en aanraking, waardoor wij ons van alle anderen onderscheiden. Vr. Noem het woord? Antw. Adonaï. Vr. Wat beteekent, dit woord 1 Antw. In het Hebreeuwsch den Heer, een der Namen Gods. Vr. Hoe heet gij als Schot? Antw. Notuma. Vr. Hoe veel teekens hebt gij? Antw. Vier. Het eerste wordt gemaakt, als wij de hand uitstrekken, alsof wij dezelve op het Evangelie leggen wilden, waardoor wij de vastheid onzer vereeniging aanduiden; het tweede is met de hand op de linkerborst; bij het derde wordt de uitgestrekte hand opgeheven, om daardoor te kennen te geven, dat wij onze broeders moeten bijstaan, terwijl wij de oogen ten Hemel opslaande, de leiding der Voorzienigheid eerbiedigen ; bij het vierde eindelijk, wijzen wij met den voorsten vinger op de aarde, om ons te herinneren, dat wij allen uit haren schoot zijn voortgekomen, en tot haar zullen wederkeeren. Vr. Hoe vele aanrakingen zijn er? Antw. "Vijf. Vr. Noem mij dezelve? Antw. Voet tegen voet, knie tegen knie, de eerste greep met de volle regter hand, de tweede greep aan den reg- ter elleboog, de linkerhand op den rug. Vr. Waarmede heeft men u versierd? Antw. Met eenen groenen band. Vr. Waarom? Antw. Om mijne hoop te verlevendigen, dat ik door de beoefening der voorgeschrevene deugden en pligten tot volkomenheid gerake. Vr. Hoe oud zijt gij \ Antw. Volkomen zeven jaren. Vr. Welk weder is het? Antw. Een schoone sterrenhemel, met helderen maneschijn. Vr. Van waar komt de wind? Antw. Uit de gelukkige werelddeelen. Vr. Hoe laat is het? Antw. Hoog middernacht. Er zijn slechts weinige Broeders, die tot dezen eersten Schotten-graad opklimmen, en wanneer zij het in de Vrijmetselarij tot deze hoogte gehragt hebben, verstaan zij hoegenaamd niets anders, dan wat hier is medegedeeld. Onder duizend Vrijmetselaars zijn er naauwelijks tien, diedshoogere Schotten graden bereiken, en echter, indien de Orde inderdaad belangrijke waarheden en geheimen bezit, dan moeten dezelve daar te vinden zijn. De Lezer oordeele Ik zal hier thans laten volgen eene beschrijving der Schotscha Leerling», Gezellen en Meester-graden, -volgens het 10* echte Rituaal, hetwelk door de groote Lands-Loge in Duitschland gevolgd ,wordt. Vooraf eene verklaring der in de Vrijmetselarij gebruikelijke Hieroglyphen. Hoog-middag en Hoog-middernacht. Deze woorden geren te kennen, dat men te 12 ure weten moet, of de werkzaamheden der Loge, al of niet, worden voortgezet. De O (Loge) wordt gedekt, uit hoofde de tijd nog niet vervuld is dat de vruchten van Vrijmetselaars arbeid, ook door Profanen, geplukt kunnen -worden. Oriënt. Van dit woord bedient men zich, omdat de Wijzen eil Ordestichters in het oosten gewoond hebben. De Orde is gesticht door drie graden, verbeterd door vijf en tot volkomenheid gebragt door zeven graden. De vereeniging der drie eerste graden is de otde equester. De twee Schotten-graden maken de theorie en de overige twee in de beteekenis de Orde der Tempelieren uit. De Leerlings-graad is geschiedkundig de oorsprong der Orde. De Gezellen-graad hare uitbreiding. De Meester-graad haar ondergang. De Leerling houdt zich op in het noorden, hij kan de zonnehitte niet verdragen, vermits alleen de ingewijden weten wat de zon is. Het Leerlingsteeken is de helft van het f hetwelk ons tot zegen is, en ons tot den arbeid moed en krachten geeft. Drie slagen geschieden ter gedachtenis aan drie gewigtige •gebeurtenissen, de schepping der wereld door den Vader, de verzoening der .zonden door den Zoon, en de heiliging onzer harten door den Geest. De twee eerstgenoemde be- hooren tot het voorledens, van daar de eerste twee slagen kort, de laatstgenoemde duurt nog voort. Wijders beteekent de eerste slag ook het schuldeloos vergoten bloed van abel, als het eerste offer in het oude Testament; do tweede het bloed van joiiannes, het eerste offer in het N. T. ; de derde het offer van onzen onschuldigen Grootmeester als het tweede in het N. T. Het Regent beteekent het vocht, als niet elektriekgeleidend, want alle arbeid der Orde zinspeelt op verborgene krachten. De leerling gaat van het westen naar het oosten, dat is: hij moet van het westen komen, om te naderen tot het allerheiligste, hetwelk in het oosten is. Alle metaal wordt afgelegd, om reden hetzelve de elektrieke stof aantrekt; om derhalve bij den arbeid niet in gevaar te zijn, moet het afgelegd worden. Het schootsvel was ook bij de Esseërs in gebruik. De zwarte kleur in den Meester-graad beteekent, dat booze daden goed kunnen worden, wanneer zij door wijzen ten goede geleid en bestuurd worden. Het Meesterwoord is verloren: beteekent, dat de tijd verloopen is, toen men beweren kon, dat een klein getal uitverkorenen (Elus) in het bezit was, der hoogere verborgenheden; het woord Macbenac. mag niet luid, en zelfs door de ingewijden niet zonder vergunning uitgesproken worden. De Johannes-dag is voor de Vrijmetselarij merkwaardig, uit hoofde de Orde op dien dag op het Schotsche Eiland Moll door amono (aumond) Legerhoofd van Auvergne met eenige andere broeders gesticht werd, ten einde de vervolgde Orde der Tempel-Heeren onder dezelve te verbergen. De negen, sterren zijn teekenen der eerste negen Stichters van do Orde der T. H. daartoe behooren tevens de band met negen knoopen, en de driemaal drie slagen bij de opening der Loge. De drie reizen zinspelen op drie togten naar het heilige Land. De eed is eene soort van ordesgelofte. Acacia is de palmtak, bij den waren Meester bekend. DERDE AFDEEL1NG. SCHOTSCHE LEERLINGS-RECEPTIE. Scliotsche Leerlingen heeten ook zwarte broeders. De Loge is ingerigt als volgt: De wanden, de vloer en het altaar moeten met zwart bekleed zijn, op het altaar ziet men, behalve de gewone sieraden, eene kroon en eene brandende lamp. De Grootmeester is in het zwart gekleed, draagt eenen hoed met blaauwe sterren, en den zwarten band waaraan de dolk hangt. De beambten vertoonen zich insgelijks in het costuum der hoogere graden. De Schotsche Meesters nemen Plaats in het zuiden, en de uitverkoren broeders staan in lange rouwmantels gehuld, tusschen de Ceremonie-Meesters 'o het noorden. In het buitenvertrek, hetwelk insgelijks met zwart behangen is, bevindt zich een der zwarte Broeders; hetzelve vvordt door eene lamp slechts flaauw verlicht. Midden op den vloer ligt het zwarte lijkkleed. In het buitenste of derde vertrek, staat naast den ingang: tot het middenvertrek een altaar, hetwelk verlicht en bekleed is, gelijk in de Johannes-Loge. In dit vertrek bevindt zich insgelijks een zwarte Broeder ; doch het voorvertrek wordt door een' dienstdoenden broeder bewaakt. Aan de noordzijde van den altaar in het binnenste vertrek staan twee voetstellen ; op het eene liggen de akten en de hamer der St. Johannes-Loge; op het andere, op een zwart kussen, de sieraden die uitgereikt zullen worden. Zoodra, bij het sluiten der Loge, de Andreas-Loge in eene Johannes-Loge verandert, wordt de tafel der zwarte Broeders, door den Ceremonie-Meester weggenomen. Opening der Loge. Als de St. Johannes-Loge geopend is, verandert de GrootMeester de Meester-Loge in eene Schotsche Loge der uitverkorene Broeders, terwijl hij den hamer op het kussen legt, en het klokje in de hand neemt, met hetwelk hij viermaal schelt. De broeders-opzieners doen hetzelfde. De Grootmeester beveelt daarop, aan den hoogwaardigen broeder kennis te geven, dat hij gezind is, de Loge te veranderen. Dit geschiedt; het Schotsche Loge-teeken wordt gemaakt, en de lantaren aangestoken. De hoogwaardige Broeders-opzieners verwittigen de broeders, dat de St. Andreas-Leerlingen-Loge geopend is. De Grootmeester benoemt twee broeders, een hunner om in het buiten- en de andere om in het binnenvertrek de aankomst des zoekenden af te wachten. Wanneer deze aangekomen is, wordt zulks door liet klokje in het buitenvertrek aangekondigd, waarop de geleidende Broeder hem te gemoet gaat, en hem vraagt, wat hij zoekt? of hij niet vreest, zich bloot te stellen aan de gevaren die hem dreigen. "Waarom hij zich niet met den Meester-graad vergenoegen wilde? enz. Hij verklaart hem vervolgens, dat hij zelf den weg zoeken moet, en het aan zich zeiven te wijten heeft, indien hij in levensgevaar geraken mogt. Als nu de zoekende bij zijn besluit Volhardt, voert de broeder hem naar het altaar, legt zijne band op den Bijbel, en zegt: Waardige Broeder, indien gij bij uw besluit volhardt, om den toegang tot de uitverkorene broeders te verwerven, dan vraag ik u, bij uwen voormaals afgelegden eed, en op bevel van onzen Grootmeester, of gij plegtig voorneemt, aan geen' der broeders in de lagere graden, de geheimen te openbaren, welke gij thans verwerven zult. Als de zoekende daarop met ja 1 geantwoord heeft, geeft de geleidende broeder hem het klokje en zegt: zoo leen ik u dit klokje, om u door middel van hetzelve aan te ftelden : de wegen zijn duister, daarom leen ik u ook deze lantaarn, doch (hier toont hij het ontbloot zwaard) weet, dat Rls gij terugkeert, zonder mij een overtuigend bewijs te kunnen geven, dat gij den toegang verworven hebt, dit zwaard 11 den' dood zal geven. Alleen onder deze voorwaarde geef 'k u klok en lantaarn, en thans is het u niet meer geoorloofd 11 te bedenken en om te keeren. In het middenvertrek gaat de broeder, die zich dft&r opftoudt, den zoekenden met opgeheven dolk te gemoet, en Vraagt: Wie hij is? Wat hij verlangtT en voegt er bij: dat hij van goede werktuigen voorzien zijnde, zich zeiven den weg banen moet. Voor den ingang van het binnenvertrek laat nu de zoekende zijn klokje liooren, de gezamenlijke uitverkorene broeders kleppen met de hunnen, en de broeders-opzieners geven hetzelfde teeken aan den Grootmeester, die hun beveelt, op hunne hoede te zijn, opdat zij niet overrompeld worden. De deur wordt geopend, de zwarte broeders sluiteneenen kring om den binnentredende, en dreigen hem met hunne dolken. De Grootmeester vraagt hem nu weder, wie hij is 1 waar hij Meester geworden is ? om welke reden hij verdere bevordering wenscht enz. Zijne antwoorden worden door den Secretaris opgeteekend, voorgelezen, en in het Protokol der Loge gebragt. Alsnu vraagt de Grootmeester aan de gezamentlijke broeders • »Is het met uwe toestemming dat deze waardige Meester, Broeder N. N. tot Schotsch Leerling en gezel worde aangenomen V7 De broeders der hoogere graden geven het bevestigend antwoord door middel van het logeteeken; de zwarte broeders met de lantaarn, die zij voor het gezigt houden. De Grootmeester zegt daarop: » Hoogwaardige Broeders-Opzieners, laat dezen waardigen Broeder den eed afleggen." De opzieners leggen hunne degens hem kruislings op de borst, de Ceremonie-Meester houdt hem den Bijbel vóór, waarop hij de hand legt, en de Secretaris zegt hem den eed voor, die genoegzaam van denzelfden inhoud is, als het formulier der vorige graden. De Grootmeester beveelt vervolgens aan de Broeders-Opzieners den waardigen Broeder als uitverkoren Schotschen broeder te laten reizen. De Uitverkoren Broeders plaatsen zich aan de tafel, met den rug naar dezelve gekeerd. Een der opzieners houdt den Candidaat de lantaarn voor het gezigt en laat hem viermaal door het westen en noorden gaan. Bij eiken gang laat hij hem in het westen stilstaan, terwijl van de volbragte reis berigt gegeven wordt. Op het oogenblik als de vierde reis afgelegd is, keeren de zwarte broeders zich schielijk naar de tafel, en de grootmeester zegt: »Hoogwaardige Broeders-Opzieners, laat dezen waardigen Broeder door 27 schreden tot het binnenste des tempels naderen. » Dit geschiedt door hem 13 schreden naar het westen en 14 naar het zuiden te laten doen, waarna de Grootmeester vraagt: »Staat gij toe, mijne Broeders! dat deze waardige Broeder het altaar nadere?" Het antwoord daarop met het loge-teeken, en de lantaarn voor het gezigt gegeven zijnde, wordt de zoekende naar de vier hemelstreken, namelijk van het zuiden door het westenen noorden naar het oosten voor het altaar gebragt, en hem bevolen neder te knielen. De Grootmeester legt zijne hand op den Bijbel en den degen, en geeft hem in de linker hand den dolk, die op zijne borst gerigt is. In deze houding wordt hij door den Grootmeester aldus aangesproken. "Belooft gij, mijn Broeder l met vernieuwing de verbindtenis, welke gij zijt ingetreden, en met onderwerping aan de gedreigde straffen, de Vrijmetselarij en hare geheimen, wanneer de nood het vorderde, met uw bloed te verdedigen? » Belooft gij, te overwinnen of te sterven, en de geweldda- digheden te wreken, welke tegen de orde of hare leden mogten ondernomen worden?" Nadat de zoekende dit met ja beantwoord heeft, plaatst de Grootmeester zijne hand tegen die des zoekenden, door de kroongreep boven de kroon, en beveelt hem op te staan; de Grootmeester neemt de kroon in de linkerhand, en met de regter maakt hij het kroonteeken; terwijl hij zegt: "Waardig Broeder! Ingevolge uwe betuiging, en uit kracht der waardigheid, die ik bekleed, neem ik u aan (terwijl hij de kroon door de gewapende hand strekt) tot uitverkoren broeder Leerling en Gezel der Schotsche Loge." Bij deze woorden zwaait hij den dolk langs hals en borst, geeft denzelven naar de manier der zwarte Broeders den nieuw aangenomen in de hand, maakt vervolgens het kroonteeken en eindelijk het armteeken, terwijl hij zegt: »Wees welkom !" Daarop begeeft hij zich weder naar zijne plaats als Grootmeester, en beveelt den Ceremonie-Meester met den nieuw aangenomenen te naderen, opdat deze de sieraden en de noodige verklaringen ontvangen moge. Als zij toegetreden zijn, leest de Grootmeester het volgende voor: >1 Het rs u allen bekend, mijne Broeders! welk rampzalig lot onzen eerbiedwaardigen vader adonhiram getroffen heeft gij weet hoe treurig salomo was, toen hem het berigt van deze gruweldaad werd overgebragt; welke nasporingen hij beval, om het lijk van den verslagenen op te zoeken, en met welke eerbewijzingen hij hetzelve liet ter aarde bestellen, Ik zal u thans mededeelen, alles wat bij deze begrafenis is voorgevallen, en op welke wijze salomo de trouw be- ibünd heeft van diegenen, welke deze begrafenis bezorgd hebben. Luistert met aandacht naar dit verhaal, hetwelk door getrouwe overlevering tot ons gekomen is. (Zie Bijlage A). Na de voorlezing van het eerste gedeelte van dit verhaal, geeft de Grootmeester den nieuw aangenomenen liet Schootsvel, en zegt: » Hoogwaardig Broeder, uit kracht van het aan mij verleende gezag, heb ik u tot uitverkoren Broeder aangenomen, en tot teeken van dezen graad ontvangt gij dit Schootsvel. Öeszelfs beteekenis hebt gij reeds gehoord; die der vier Bandrozen op hetzelve zult gij, in liet vervolg vernemen, waniieer onze Schotsche Meesters dienstig oordeelen, u dezelve uit te leggen. Daarop geeft de Grootmeester hem het kleine Ordes-lint *ttet het doodshoofd, en zegt: »Wat dit lint aanduidt, hebt gij almede vernomen; laat het doodshoofd u herinneren aan Onzen vader adonhiram, en het vast besluit in u opwekken, om liever te sterven dan datgene te ontdekken, wat men zonder meineedigheid niet openbaren kan." Bij het overreiken van het klokje, vervolgt de Grootmeester : „Dit klokje moet u indachtig maken aan uwe verpligting» °m voor de veiligheid der orde te waken, en eiken aanslag tegen dezelve door tijdige kennisgeving te verijdelen." Nadat de aangenomene aldus uitgerust is, wordt hem het woord en de leus der Loge medegedeeld. Vervolgens leest de Secretaris het overige gedeelte van het geschied Verhaal, terwijl de Grootmeester daarbij de gebruikelijke Coremoniën verrigt, en eindelijk den nieuwen Broeder de ^ntaarn geeft met de woorden: «Mijn Broeder! Gij weet 2e druk. 11 bereids tot welk einde u deze lantaarn wordt uitgereikt, waak dan dag en nacht over onzen tempel!" Op gelijke wijze wordt de aangenomene tot trouw aan de orde, enz. vermaand, wanneer de Grootmeester hem den doik aan eenen witgestreepten band omhangt. Bij de uitreiking der witte handschoenen wordt hij herinnerd aan hetgeen Lij in de vorige graden betreffende dit sieraad geleerd heeft, en bij het overhandigen der vrouwen-handschoenen, vermaand tot achting en teedere zorg voor zijne vrouwelijke betrekkingen. Eindelijk ontvangt hij het noodige onderrigt, betrekkelijk de herkennings-teekens (zie Bijlage B.), de Ceremoniën bij de aanneming (zie Bijlage C.), en de wetten der Schotsche Loges, hetwelk hem alles door den Spreker der Loge wordt voorgelezen. Als dit gedeelte der werkzaamheden geëindigd is, verandert de Grootmeester de ' Schotsche aannemings-loge in eene instructie-loge, en nadat de gewone vragen geschied zijn, ook of iemand der Broeders nog iets ten beste der orde voor te dragen hebbe, wordt de Schotsche Loge in eene St. Johannes-Loge veranderd en op de gebruikelijke wijze gesloten. * A BIJLAGE A. De begrafenis van adonhiram. Koning salomo had bevolen, het lijk van adonhiram op te nemen, en met alle eerbewijzingen ter aarde te bestellen, en hij zelf wilde bij deze treurige plegtigheid tegenwoordig zijn. Tot dat einde beval hij aan de Meesters, wanneer zij met het lijk den Tempel genaderd zouden zijn, door het luiden hunner klokken, hem van hunne aankomst kennis te geven, terwijl hij zicli naar eenen verborgenen gang van den tempel begaf, van waar hij allen, die daar binnen gingen, en alles wat bij de begrafenis voorviel, over. zien kon, zonder door iemand der aanwezigen opgemerkt te worden. De 27 Meesters, aan welke de begrafenis was toevertrouwd, gingen te middernacht naar de plaats, waar zij den ongelukkigen vader gevonden hadden; zij waren in Metselaars-kleeding, droegen lantaarns en hadden zich elk van eene spade voorzien, om liet ligchaam op te graven. Toen zij aan den berg gekomen waren, bleven 18 dezer getrouwe Meesters aldaar terug, om te beletten, dat vreemden of kwaadwilligen zich bij hen vervoegden, en hun in de uitoefening van dezen vromen pligt hinderlijk waren. De overige 9 Meesters gingen voorwaarts, en drie derzelven tot aan de plaats, waar de Acacia-tak in den grond gestoken was, en waar zij, schoon de duistere nacht door maan noch sterren verlicht werd, bij den glans 11* van een ongewoon Leider stralend licht, ai aanstonds liet lijk van adonhiram wedervonden. Nu riepen zij de zes teruggeblevene Meesters tot zich, en nadat zij het lijk uitgegraven hadden, wikkelden zij hetzelve in hunne schootsvellen, en keerden onder geleide der, aan den voet des bergs, hen wachtende Meesters terug naar den tempel, alwaar tot de begrafenis bereids de noodige aanstalten gemaakt waren. Salomo had ook al de overige Meesters onder de bouwlieden bij elkander doen roepen, om de begrafenis bij te wonen, en rondom den tempel de wacht te houden, want hij wilde dat alleen Metselaars bij deze plegtigheid tegenwoordig zouden zijn. Als nu deze 27 Meesters aan den tempel gekomen waren, plaatsten zich 9 van hen aan den oostelijken- en 9 aan den zuidelijken ingang, terwijl de overige 9 Meesters, welke het lijk opgegraven en gedragen hadden, door den ingang ten westen hetzelve, in hunne schootsvellen gewonden, naar binnen droegen, en met al de eerbewijzen, die den vrijmetselaar toekomen, onder een driewerf herhaald vuren, in een prachtig graf nederlieten. Nadat de plegtigheid op deze wijze voltrokken was, oordeelde salomo, dat de 9 Meesters, welke voor het van den vermoorden vader zulk eene teedere zorg gedragen hadden, op eene belooning aanspraak hadden. Hij vertoonde zich aan hen, vergunde hun, zijne kroon aan te raken, en tot aandenken aan hunne trouw, schonk hij hun een zilveren doodshoofd, hetwelk zij, als bewijs hunner onschuld, aan een zwart lint met drie witte strepen, om den hals dragen moesten. Bovendien vergunde hij hun, tot hem te naderen, zoo dikwerf zij dit ^venschten, en opdat hij hen herkennen mogt, schonk hij hun een klokje, om zich in stede van leuswoord, door midvan hetzelve bij hem aan te melden. Toen de overige 18 Meesters vernamen, welke uitstekende gunstbewijzen hunne broeders van Koning salomo ontvangen hadden, waren zij misnoegd, over deze onderscheiding, en gaven te kennen, dat zij het hunne tot het opgraven hadden bijgedragen, en eene gelijke belooning verwachten mogten. Salomo gaf gehoor aan hunne klagten, en verleende hun dezelfde eereteekenen, welke aan de andere Meesters geschonken waren, terwijl hij deze bovendien, als een bijzonder bewijs van 2ijn vertrouwen, het oppertoezigt over den tempel opdroeg, en hun beval denzelven vlijtig te bezoeken, en dag en nacht te bewaken, waartoe zij van hem eene lantaarn ontvingen; hij omarmde hen, verbond hen meer en meer aan zijn persoon, en gaf hun een afzonderlijk Meesterwoord, door middel van hetwelk zij elkander ten allen tijde herkennen konden. Ter hunner verdediging schonk hij hun den dolk die aan zijnen schouderband hing, en beval hun den gepleegden moord te wreken, de weduwe met hare kinderen te beschermen. B. Herkennings-teekens der Schotsche Leerlingen en Gezellen. De Leerlingen en Gezellen der St, Andreas-Loge, (doorgaans de Schotsche Ix)ge genaamd) hebben afzonderlijk© Herkennings-teekens, waardoor zij zich van de broeders der St. Johannes-Loge ondergclieiden; betrekkelijk derzelver gebruik dient bet volgende opgemerkt te worden: De graad der Schotsche leerlingen en gezellen was oudtijds in twee bijzondere aannemingen verdeeld, en heeft uit dien hoofde ook tweederlei teekenen, welke, schoon de beide graden in lateren tijd in een gesmolten werden, thans nog in acht genomen, worden, zoodat geen broeder zich als Schotsch gezel kan te kennen geven, dan nadat hij eerst het leerlings-teeken gemaakt heeft. Dit geschiedt aldus: Men brengt de linker hand voor het voorhoofd, den duim met een' hoek tegen de vingers, welke gesloten opwaarts voor het aangezigt gehouden worden; vervolgens trekt men de hand in eene regte lijn naar de linker zijde, en laat haar loodregt nedervallen. Het Loge-teeken der leerlingen bestaat in het eersto tempo dezer beweging. Het erkennings-teeken der leerlingen vordert ook de aanraking, op de volgende wijze : Men nadert eikander als Meester, voet tegen voet, knie tegen knie met teruggetrokkene hielen; dan legt men de linker hand elkander op den regter schouder, vervolgens reiken beide elkander de regter hand,, terwijl zij met den duim, den middelsten en kleinsten vinger, eenen dubbelen hoek vormen, de andere vingers nedervouwen, en de beide regter handen elkander in dezen plooi naderen, om te zamen eene kroon voor te stellen, tot bewijs, dat het hun vergund werd, de kroon van salomo aan te raken. - Het woord in. dezen graad is het nieuwe Meesterwoord Macbenac, hetwelk op bevel van salomo half in het eene, en de andere helft in het andere oor gefluisterd wordt. Onder de Schotsclie broeders wordt hetzelve echter geheel in liet linker oor gegeven, dewijl salomo het uitsprak toen dit nieuwe Meesterwoord door hem werd goedgekeurd. Het teeken met het klokje, door viermaal kleppen, wanneer men in de Schotsche Loge treden wil, wordt buiten de Loge nooit gegeven. Bij de intrede van het binnenvertrek der Loge is het woord Notuma de gewone leus der Meesters. Het kloppen en woord vragen der Schotsche leerlingen geschiedt met den gewonen Vrijmetselaarsslag, die na eene kleine rust door den vierslag gevolgd wordt, om de Schotsche Loge aan te duiden. Bij de herkenning der Leerlingen en Gezellen onder elkander, in de Schotsche Loge, grijpt men met de regterhand den dolk, stoot met denzelven horizontaal naar den hals, sluit arm aan arm, en hand tegen hand, terwijl de linker hand de geslotene lantaarn voor het gezigt houdt ; daarop laat men de gewapende hand zakken, en maakt te zamen den kroongreep. De aanraking geschiedt, met in achtneming der volgende bewegingen: men sluit knie tegen knie, en de regter voet half tegen die des anderen. De regter hand, met de geslotene lantaarn wordt tegen elkanders schouder gehouden. De aanraking zelve is als volgt: De broeders houden elkander den regter arm toe, grijpen den ellenboog, terwijl zij elkander éénmaal met den middelsten vinger aanraken, waarna het woord gegeven wordt; hetzelve beteekent: Do Heer in de hoogte, of God. Dit woord wordt viermaal gegeven, telkens met eene aanraking v an den ellenboog; bij de drie eerste malen wordt slechts de eerste letter in het linker-, en de drie laatste lettergrepen in het regter oor gegeven; doch bij de laatste maal wordt het geheele woord in liet regter oor uitgesproken. "Wanneer echter twee Broeders van dezen graad elkander buiten de Loge aantreffen, is het voldoende elkander te vragen, en de wederzijdsche berigten voor geloofwaardig te houden, zonder zich op nadere verklaringen in te latenr alvorens men elkander in de Schotsche Loge ontmoet. Wanneer een Schotsch Meester-Broeder in eene vreemde Loge een bezoek wenscht af te leggen, zoo vervoegt hij zich bij ven' Schotschen Broeder, die hem terstond aanmeldt, waarop eene Herkennings-Loge bezorgd wordt, in welke hij zijns, aanbevelings-brieven, in geval hij daarvan voorzien is, overhandigt; nadat hij zich bekend gemaakt heeft en de Herkennings-Loge nopens hem aan de Loge heeft verslag gedaan, wordt hij bij de eerste zamenkomst uitgenoodigd. C. Aanneming en Tafel der Schotsche Leerlingen en Gezellen. n Hoogwaardig broeder! de Ceremoniën bij uwe aanneming in acht genomen, zullen u welligt vreemd zijn voorgekomen, doch zij zullen ophouden u verwondering te baren, wanneer gij bedenkt, dat bij het overlijden van.geliefde be- dekkingen en vrienden, een eervolle begrafenis het eerste is» "waarop wij bedacht, zijn, oin naar de behoefte van ons ^jdend hart voor den afgestorvene onze liefde en achting te bewijzen. Evenzoo is het gelegen met adonhiram en de broeders van den tempel. Zij zouden onwaardig geweest zijn bunnen geliefden Broeder weder te vinden, indien zij zich dit geluk niet hadden ten nutte gemaakt, om aan zijn mishandeld lijk de laatste eer te bewijzen. Hebt gij derhalve bij uwe aanneming in de St. Johannes-Loge het ontdekken v&n adonhiram's dood gevierd, thans behoort gij te weten, dat de, bij de aanneming tot Leerling en gezel in de St. Andreas-loge, gebruikelijke plegtigheden ook op de begrafenis van onzen vader adonhiram betrekking hebben. »Dat u een klokje en eene lantaarn gegeven werden, waardoor gij u de intrede in onze zwarte en duistere Loge verschaffen moest, dit behoort u te herinneren aan eene begrafenis, waarbij de lijkkist bij het schijnsel der lantaarns en het klokgelui wordt weggedragen, en aan den schoot der ^Warte aarde toevertrouwd. "Dat gij zelf den ingang zoeken moest, zij u tot herinnering aan de 27 Meesters, welke op gelijke wijze te middernacht, met lantaarns hunnen weg van den berg, naar den tempel zoeken, en hunne aankomst, door klokken aankondigen moesten. » Men liet u door een duister vertrek, in hetwelk de dood den tijd scheen gezelschap te houden, tot de Loge gaan: dit duidt aan, dat onze vrome voorvaderen, in schrik en duisternis wandelen, en dooden in hunne graven bezoeken ontrusten moesten, alvorens zij adonhiram vonden en hem eene veilige rustplaats konden geven. Dat de wapen» der uitverkorenen bij uwe intrede op u gerigt waren, is tot aandenken aan de gewapende wacht van 18 Meesters, welke bij den berg Sinaï, en aan al de overige Meesters, welke bij den tempel den lijkstoet vergezelden. »»Reizen moest gij, gelijk zij met den vermoorden adonIIiram gereisd hebben: gij herinnert u mijn broeder, debeduidenis uwer reizen, bij de aanneming tot Vrijmetselaar; heil u, zoo gij met licht en wapens uwe reis langs het pad der deugd voortzet! » De uitverkorene broeders kwamen u in eenen kring te gemoet, en de tafel bleef gedurende uwe reizen voor u bedekt! dit toont aan, dat, hoezeer de moordenaars geloofden, met den band, die ziel en ligchaam vereenigt, ook den gulden band der orde verscheurd te hebben, wij nogtans in onze orde door eenen onverbrekelijken band vereenigd zijn. » Gij zijt als Schotse h Gezel met 27 schreden in het binnenste des tempels getreden: wees daarbij indachtig, dat gij den tempel vlijtig bezoeken moet, met die gezindheid des harten, die u eenmaal den Hemelschen tempel openen zal. De schreden rondom de tafel, naar alle vier wereld' deelen geven uwe verbindtenis te kennen, welke gij inuW hart bewaren, hoogschatten, en verdedigen moet. »Op de tafel vindt gij andermaal den cirkel en winkelhaak afgebeeld: zij zijn voor den Vrijmetselaar geliefkoosde zinnebeelden, ofschoon hij den laatstgenoemden met voeten . getreden heeft, en niet bevindt, dat de eerste bij de aan' neming van nut is. Adonhiram's lijkkist, de berg SinaJ» 8a de Adacia-tak zijn almede bekende dingen; liet verdriete u niet, dezelve zoo dikwerf voorgesteld te zien, maar herinner u, dat zij van de Geschiedenis van adonhiram's dood en de begrafenis onafscheidelijk zijn. De Meetroede, hier in eenen regten hoek gelegd, is verdeeld in 27 gelijke deelen, welke in den aard van het getal zelf gelegen zijn, zijnde dit getal 3 maal 9. «Inzonderheid moet gij echter bij dezelve de nagedachtenis der 27 Meesters eeren, welke de begrafenis van adonHikam op zich genomen hebben. Zon en maan worden hier voorgesteld, want als vrienden van het licht, kunnen wij de zinnebeelden des lichts niet ontberen. » Dewijl echter de lijkplegtigheid in eenen nacht der nieuwe maan voorviel, verschijnt hier deze fakkel des hemels verduisterd, en de ster is verdwenen. "De kroon beduidt de tegenwoordigheid van salomo bij de begrafenis; zij werd in den tempel en oudtijü in den Tabernakel bewaard, en was bewerkt naar het model dat mozes op den berg Sinaï vervaardigd had. " De drie zwaarden, waarvan het eene op het altaar, en de anderen gekruist op de tafel liggen, herinneren ons aan de Israëlieten, welke bij den herbouw des tempels, het Metselaars^truweel in de ééne, en het zwaard in de andere hand hielden. Deze wapens herinneren u tevens, dat gij getreden zijt in eene ridderlijke orde, welke zich door drommen van vijanden, naar de poorten van het nieuwe Jerusalem, al strijdende, den weg moet banen. Door middel van hét klokje verkrijgt gij den ingang tot den tempel, en de lantaarn dient u in de duisternis van den middernacht: Gene vermaant u om over u zelven te waken; deze, om op uwen togt door het duistere jammerdal het geopenbaarde licht te volgen, hetwelk voor Profanen omneveld is. KA.TECHISMUS, of algemeene Vragen en Antwoorden voor Schotsclie Leerlingen en Gezellen. Vr. Hoogwaardige Broeder, zijt gij Schotsch Leerling en Gezel 1 Antw. De Grootmeester en alle echte Broeders erkennen mij daarvoor. Vr. Van waar komt gij? Antw. Van het aantal dergenen, welke hunnen verloren Meester hebben wedergevonden, en zich over zijne onschuld verheugen. Vr. Waarom hebt gij u tot Schot laten aannemen? Antw. Om een beschermer der "Weduwen en des waren Adels te zijn. Vr. Welk bewijs kunt gij mij geven, dat gij Schotsch broeder zijt ? Antw. Dat de Acacia mij bekend is. Vr. Op welke wijze hebt gij u als Schot doen herkennen ? Antw, Jk werd herkend door mijne teekens, greep, Woord en door mijne onschuld aan den moord van adonhiram. Vr. Hoe geeft gij mij het teeken? Antw. Als Schotsch Leerling, door de linker hand in eenen regten hoek voor het gezigt te houden en als Leerling, door den regter arm loodregt op te heffen, terwij l ik den dolk horizontaal van mij afstoot. Vr. Hoe geeft gij mij de handgrepen? Antw. Nadat ik den halven voet tegen den voet geplaatst, en knie tegen knie gestooten heb, geef ik u als leerling de hand, om te zamen het leerlings teeken te maken, waarop ik als Gezel, vervolgens den regter arm tegen regter arm, den middelsten vinger tegen den elleboog druk, en den linker arm op den rug leg. Vr. Welk is liet woord? Antw. Als Schotsch Leerling geef ik u het nieuwe Meesterwoord ; als Gezel zal ik u de letter A noemen, en u het overige laten noemen. Vr. Ën het teeken? Antw. Als Leerling weet ik mijn klokje te gebruiken, en als gezel toon ik u mijne lantaarn. Vr. Hebt gij uwen Meester gezien? Antw. Hij zag mij. Vr. Hoe was hij gekleed? Antw. In het Hemelsblaauw met sterren. Vr. Hoe heet gij? Antw. Mijn naam is gelijk die van den eersten Bouwmeester. Vr. Hoe oud zijt gij ? Antw. Ver over zeven. Vr. Waarom antwoord gij aldus ? Antw. Dewijl salomo ons tot uitverkorenen benoemde, niet op grond van onzen ouderdom, maar van onze trouw. Vr. Wanneer een broeder eenen anderen verliest waar vindt hij dien weder ? Antw. Tusschen het oosten en het westen. Vr. Waar is de plaats van den Grootmeester? Antw. Daar, waar dezelve zijn moet. Vr; Wat betêekent dit antwoord? Antw. Dat de zon in het oosten opgaat, ofschoon zij niet alom te gelijk zigtbaar is. Vr. Waar hebben de broeders eene veilige plaats? Antw. In het westen. Vr. Waar hebt gij de uwe? Antw. Nevens de zon. Vr. Waarom"! Antw. Omdat de zon on3 niet verblindt. Vr. Wanneer gij uwe plaats nevens de zon hebt, waartoe dient uf dan het licht? Antw. Als de zon verduisterd wordt, dan zien wij liet licht der maan. VERVOLG. Vr. Hoe komt gij in de hooge Schotsche Loge! Antw. Langs 27 trappen. Vr. Wat is daarvan de beteekenis? Antw. Dat mij bevolen" is, den tempel vlijtig te bezoeken, met de 27 Meesters, van welke 9 in elke poort stonden, toen onze Grootmeester begraven werd. Vr. Hebt gij als Schot gereisd? Antw. Naar Leerlings-gebruik heb ik viermaal gereisd. Vr. Op welke wijze hebt gij gereisd? Antw. Gewapend, verlicht, maar op duistere wegen. Vr. Welke ontmoeting hadt gij op uwe reizen? Antw. De schaar der broeders omsingelde mij, en dreigde mij met hunne wapens, tot dat ik aan mijne verpligting voldaan had. ' Vr. Op welke wijze voldeedt gij aan uwe verpligting? Antw. Door betooning van trouw, moed en standvastigheid. Vr. Wie heeft u den ingang gewezen? Antw. Ken mijner broeders leende mij een klokje en eene lantaarn, waarmede ik zelf den ingang zocht. Vr. Hoe hebt gij de 27 trappen beklommen, welke naar bet binnenste des tempels leiden ? Antw. Door het westen naderde ik met 13 trappen naar het zuiden, alwaar de overige 14 trappen gesloten werden. Vr. Hoe zijt gij tot den Grootmeester genaderd? Antw. Door vier schreden naar alle werelddeelen. Vr. Hoe handelde de Grootmeester met u ? Antw. Hij liet mij onderwijzen, in al datgene, wat een leerling en gezel behoort te weten, en gaf mij daarna de sieraden, welke in dezen graad gedragen worden. Vr. Wat beduiden de vier rozen op uw schootsvel? Antw. Dat weten mijne Meesters. Vr. Wat beteekenen de kleuren van uwen band? Antw. De zwarte bewijst onzen rouw over den dood van onzen Grootmeester; en de witte onze onschuld aan den gepleegden moord. Vr. Tot welk einde wordt u het doodshoofd gegeven? Antw. Tot eene herinnering dat ik even zoo bereid moet zijn om te sterven, als onze onschuldige Grootmeester, wanneer men mij dwingen wilde, om de geheimen der Orde te verraden. Vr. Waartoe gaf men u den dolk en de lantaarn ? Antw. Om den tempel te verdedigen, en liever te sterven, dan meineedig te worden. Vr. Op welke wijze verdedigt gij u zeiven met den dolk ? Antw. Door ongeschonden trouw, en een deugdzaam leven. Vr. Waarom gaf men u handschoenen? Antw. Om mij in te prenten, dat ik verpligt ben weduwen en weezen te beschermen. Vr. Waarom werdt gij bij het licht eener lamp aangenomen ? Antw. Om daardoor aan te duiden, dat het woord der waarheid, hetwelk ons verlicht, is, gelijk eene lamp, die aan eene duistere plaats ontstoken is, tot dat de dag aanbreekt, en de morgenster in ons hart opgaat. Vr. Wat is uwe verrigting in de Schotsche Loge? Antw. Het beschaven en veredelen van den arbeid. Vr. Hoe doet gij dat? Antw Door het wapentuig met het werkgereedscbap te vereenigen, en met het zwaard in de eene, en de troffel "i de andere hand het werk te voltooijen. VRAGEN tot verklaring der Schotsche leerlings- en gezellen-tafel. Vr. Wat zaagt gij bij uwe intrede in de Loge ? Antw. Bij het flaauwe licht eener lamp zag ik niets dan voorwerpen van rouw. Vr. Noem mij dezelve. Antw. De lijkkist van onzen vereerenswaardigen vader, en de werktuigen waarmede hij gedood werd. Vr. Waar zaagt gij dezelve? Antw. Onder den berg Sinaï, waar hij verborgen was, van waar hij vervolgens door onze Broeders weggedragen en begraven werd. Vr. Wat zaagt gij op den berg? Antw. De plaats, waar de Aeacia-tak in den grond gedoken was. Vr. Wat zaagt, gij al verder op den berg? Antw. Ik zag de zon en de maan verduisterd en de vlammende ster was verdwenen. Vr. Wat bedoelt gij daarmede? Antw. Dat de begrafenis in den duisteren nacht plaats had. Vr. Op welk uur gebeurde deze plegtigheid ? Antw. Om middernacht. Vr. Hoe waren de Meesters gekleed, als zij zich op weg begaven, om onzen ongelukkigen vader op te sporen? Antw. In metselaars-kleeding, met schootsvellen, met spaden in de hand, om het lijk op te graven, met lantaarns, om hunne weg te vinden, en met klokken, om door middel van denzelven een teeken te geven, wanneer hun eenig gevaar genaken mogt. Vr. Op welke wijze, en door wie werd deze begrafenis bezorgd ? Antw. De 9 Meesters, welke het lijk gevonden hadden, wonden het in hunne schootsvellen, en droegen hetzelve naar den tempel, alwaar de overblijfselen van den vereerenswaardigen vader prachtig begraven werden. Vr. Wat zaagt gij verder? Antw. Ik zag wat regt en billijk was. Het hoofd werd hem afgehouwen, het hart uit den boezem gerukt, en vertreden, tong en ingewanden in den afgrond der zee geworpen, zijn ligchaam werd tot asch verbrand, en de asch in de lucht gestrooid. Vr. Wie waren degenen, die dit deden ? Antw. Onze Broeders Vrijmetselaars. Vr. Wiens lijk was het, waarmede zij aldus handelden? Antw. Deze daad geschiedde, om de nagedachtenis des- zeiven onder de broeders Vrijmetselaars voor altijd uit "te ^visschen, derhalve heb ik niet gevraagd. Vr. Wat hebt gij al verder waargenomen? Antw. Ik heb de kroon van den tempel van salomo gezien, en dezelve aangeraakt. Vr. Hoedanig was deze kroon gemaakt? Antw. Van fijn goud, met een opschrift volgens het model, hetwelk in den Tabernakel bewaard wordt. (Exodus XXXIX v. 30.) Vr. Wat beteekent deze kroon? Antw. Dat wij de kroon des levens verdedigen moeten, welke tot belooning van onzen geestelijken tempelbouw in de eeuwigheid voor ons is weggelegd. Vr. Hebt gij nog meer gezien? Antw. Ja, ik zag twee zwaarden, kruislings over elkander gelegd. Vr. Wat beteekenden deze zwaarden? Antw. Dat de Israëlieten bij den herbouw des tempels het metselaars-truweel in de eene, en het zwaard in de andere hand droegen. Vr. Waarom lag het zwaard op het altaar? Antw. Ik deed vóór hetzelve de laatste gelofte, gelijk alle uitverkoren Broeders afleggen. Vr. Is dit alles wat gij gezien hebt, of zaagt gij nog meer ? Antw. Ik heb nog vier dingen gezien: den band van vereeniging onder al de Broeders, den aardkloot, waarop wij verstrooid zijn, de klok en de lamp, waarmede ik mij den weg gebaand heb. Vr. Waarom draagt gij een kiokje? Antw. Om waakzaam te zijn, gelijk het eenen uitverkoren Broeder betaamt. Vr. Waarover moet gij waken? Antw. Over de kroon, den tempelbouw, en de vijanden des tempels. Vr. Wie zijn de vijanden des tempels ? Antw. Alle ondeugden, die den geestelijken tempelbouw verstoren. Vr. Waartoe dient u de lamp? Antw. Om mij in den duisteren nacht te verlichten. Vr. Wat wijst de klok? Antw. Het zuiden, als de Logs geopend is, en het noorden, wanneer zij gesloten is. RECEPTIE van een' Schotschen Meester en Andreas-ridder. Bij de aanneming van eenen Schotschen Meester wordt het volgende in acht genomen: 1, Het altaar en de troon moeten met wit bekleed, en aan alle zijden met Andreas-kruisen versierd zijn; op de westzijde van liet altaar ligt een rood kleed met geborduurde sterren. 2. Op het altaar ligt gewoonlijk een Bijbel, cirkel, winkelhaak en het zwaard; ook ziet men de kroon, eene brandende lamp, en een klokje in den driehoek geplaatst, henevens zeven kaarsen, waarvan drie in het noordwesten en vier in het zuidwesten staan. 3. De Grootmeester verschijnt in zijne gewone kleeding en met den versierden hoed op het hoofd. De beambten bezetten hunne gewone plaatsen. De twee Stewards hebben roode banden aan hunne staven. De Schotsche meesters houden zich in het zuiden. Zoo lang de Loge geopend is, hebben al de broeders den degen in de hand. 4. Aan de zuidzijde van het altaar liggen op een rood kussen de ornamenten, welke uitgereikt zullen worden; op een blaauw kussen ziet men de ordesteekenen, welke tot de St. Johannes-loge behooren. 5. In het zuiden wordt de galg opgerigt. Opening der Loge. De Grootmeester slaat viermaal vier slagen met den SchotSchen hamer, op het Grootmeester-zwaard, welke slagen floor de Broeders-opzieners herhaald worden. De Grootmeester opent de Loge op de gewone wijze, en zendt vier der jongste broeders af, om het buitenvertrek te bekaken; twee hunner plaatsen zich voor den ingang der Schotsche Loge, en de andere twee aan den uitgang naar bet voorvertrek. In dit laatste ligt op eene, met rood bekleede, en door eene lamp verlichte tafel, een Bijbel f^e bij het Evangelie van Johannes opengeslagen is. Zoo ras men verneemt, dat de zoekende gekomen is, zendt de Grootmeester den geleidenden Broeder tot hem; deze ontneemt hem den degen, onderzoekt zijnen verkregenen graad in de Orde, vordert het teeken, den greep en het woord als uitverkoren Broeder, en geleidt hem alsdan naar het altaar, waar hij hem met de hand op den Bijbel, de eerste gelofte laat doen. (zie Bijlage A.) Vervolgens keert hij naar de Loge terug, geeft verslag en overhandigt den degen aan den Grootmeester, die denzelven kruislings op het Grootmeesters-zwaard legt, en depi geleidenden broeder, vergezeld van twee Stewards, andermaal tot den zoekende afzendt, om hem de tweede gelofte af te nemen, en hem te versieren. Wanneer nu de zoekende deze tweede gelofte (zie Bijlage B.) heeft afgelegd, hangt de geleidende broeder hem den strop om den hals, en steekt hem het afhangende gedeelte daarvan in den zak, terwijl hij hem aldus aanspreekt: «Hoogwaardige Broeder, ik ben gelast, u te versieren met dit gulden koord, als teeken van vereeniging. Daar hetzelve voor menigen Broeder doodelijk geweest is, wensch ik dat u een gelukkiger lot te beurt vallen moge." Terwijl hij dit zegt, leggen de beide Stewards hunne degens den zoekende kruislings op de borst, en de geleidende broeder vertrekt, om van zijne verrigtingen en de tweede gelofte des zoekenden verslag te geven aan den Grootmeester, die daarop aan de gezamentlijke broeders hunne toestemming vraagt, om den zoekende binnen te geleiden, tot welk einde de geleidende broeder, voor de derde maal afgevaardigd zijnde, hem naar de deur der Loge voert. en zijne komst door viermaal vier slagen met den degen aanmeldt. De Grootmeester beveelt daarop toe te zien wie klopt, en de deur wordt geopend. De Stewards treden binnen, en begeven zich naar hunne gewone plaatsen, doch de geleidende broeder blijft met den zoekende op drie schreden afsta nds buiten de deur staan. De Grootmeester vraagt: » Wie is daar ? — Wat verlangt hij ? — Zijn ouderdom t Is hij reeds medelid van eene andere Loge geweest?" Nadat deze vragen door den geleidenden broeder beantwoord zijn, en zijn antwoord door de opzieners is overgebragt, vraagt de Grootmeester: »Van waar komt hij?" »Van de vereeniging der uitverkorene broeders. »Waarom vvenscht hij Schotsch Meester te worden: „ Om zijne graden te voleinden, om zich in de waarheid te volmaken, en om plaats te maken voor eenen waardijen Meester, die wenscht aangenomen te worden, onder de uitverkoren broeders, welke anderszins overtallig zouden zijn." De Grootmeester vraagt verder: .. Geeft gij "u'e toestemming mijne Broeders, dat aan dezen waardigen broeder den toegang tot onze Loge ver- leend worde?" Als het bevestigend antwoord op de, in dezen graad gebruikelijke wijze gegeven is, wordt de zoekende met ze ven schreden binnen geleid, namelijk dne schreden buiten de Loge naar de deur; bij de eerste wordt hem het leer»lings-teeken, bij de tweede het gezellen-, en bij de derde het Meester-teeken, als ook een handgreep en het woord afgenomen. Binnen de Loge wordt hij met vier schreden in een' regten hoek naar de opzieners gevoerd, waar hij dan het teeken der zwarte Broeders maakt. Als hij binnentreedt, houden al de broeders het oog op de Schotsche tafel geslagen, en op het oogenblik dat hij het teeken der uitverkoren Broeders maakt, treden zij schielijk terug, en geven het teeken van bewondering of verbazing, terwijl de geleidende Broeder zich naar zijne plaats begeeft. De Grootmeester herhaalt nu de, buiten de Loge voorgestelde vragen, beveelt het verhandelde, als ook de aanbevelingsbrieven, bijaldien hij de zoodanigen overhandigd heeft, op het protokol te schrijven, en vervolgt tot de opzieners: «Laat dezen waardigen Broeder de derde gelofte afleggen, gelijk alle Schotsche Meesters verpligt zijn, wanneer hun de intrede vergund wordt." De opzieners zetten hem de punten hunner degens kruislings op de borst, en de Ceremoniemeester houdt hem den Bijbel voor, waarop hij de hand legt, terwijl hij den eed nazegt, die hem door den Secretaris wordt voorgelezen, (zie Bijlage C.) Na het afleggen van dezen eed, beveelt de Grootmeester den zoekende, als Scliotsch Meester te reizen, hetwelk geschiedt in viermaal drie omgangen door het zuiden; bij eiken omgang wordt hem door de opzieners eenen kruisslag met de degens gegeven. Wanneer de Grootmeester goed vindt, hem bij de tweede omreize, van de overigen te ontslaan, dan worden hem de kruisslagen der twee ontbrekende reizen op eenmaal toegeteld. Daarna vraagt de Grootmeester de bewilliging der Broeders, om den zoekende naar bet altaar te voeren, en nadat zij door het ruisschen met de schootsvellen geantwoord hebben, nadert dé zoekende, door de opzieners geleid, in vier schreden naar alle hemelstreken. Nu beveelt de Grootmeester den Ceremoniemeester de öoodige toebereidselen te maken, om den waardigen Broeder tot Schotseh Meester aan te nemen. Deze neemt den strop, legt denzelven om den hals des zoekenden, en het daaraan vastgehechte touw buiten om den kring der broeders henen, over den haak van den galg of kraan; het einde van dit touw geelt hij den Grootmeester in de hand en geleid den zoekende met den rug naar den kring gekeerd, onder de kraan, alwaar de Grootmeester hem aldus aanspreekt; » Hoogwaardige Broeder! ik hoop en vertrouw, dat gij, alvorens gij in dit vertrek zijt binnengetreden, uw geweten en uwen levenswandel sedert uwe eerste aanneming tot Vrijmetselaar, met ernst beproefd en overwogen hebt: Daar gij u derhalve verstout om deze plaats te naderen, vraag ik u, of'gij met volkomen zelfvertrouwen, en met de bewustheid uwer onschuld u verzekerd houdt, dat gij kracht bezit, om het licht te verdragen, hetwelk gij hier aanschouwen zult? Waart gij veelligt door eene ijdele nieuwsgierigheid aangespoord geWorden, om den toegang tot dit vertrek te zoeken, dan z°udt gij u teleurgesteld vinden. Mijn ambt vordert van mij, dat, bijaldien gij het Meesterschap op eene onwettige 2» drük, 12 •wijze verkregen, of de regten en instellingen onzer eerwaardige Orde geschonden hebt, ik u in dat geval nadrukkelijk vermane, om niet te volharden in eene onderneming van welke gij alsdan verwachten moet, dat zij uwe krachten verre te boven zal gaan. Wees bedachtzaam, mijn Broeder, en vraag u zeiven, of gij u voor dezen regterstoel kunt verantwoorden. Het zal mij en mijne medebroeders eene opregte vreugde zijn, te ontdekken, dat gij u zeiven niet misleid hebt." Nadat de zoekende daarop de gewenschte verklaring gedaan heeft, antwoordt de Grootmeester op een' hevigen toon uitvarende: Zeer wel, mijn Broeder, dat zullen wij zoo aanstonds onderzoeken! Bij deze woorden staat hij driftig op, grijpt den degen van het altaar, loopt op den zoekende aan, en terwijl hij hem met de linker hand bij den nek vat, zet hij hem met de regter, den degen op de borst, en vraagt met eene krachtige stem: » Waar hebt gij het Meesterwoord bekomen/" Beantwoordt nu de zoekende deze vraag volgens de Katechismus, met de woorden: » In het middenvertrek." dan worden de aannemings-ceremoniën voortgezet; maar wanneer hij, gelijk veelal plaats heeft, zich in zijne verwarring dit antwoord niet kan te binnen brengen, wendt de Grootmeester zich op eenen gemelijken toon tot den geleidenden Broeder aldus: » Mijn Broeder, waarom hebt gij dit slagtoffer tot ons gebragt? Hij kan geen bescheid géven, waar hij liet Meeaterwoord ontvangen heeft; ongetwijfeld is hij een der °proerigen, welke hetzelve aan adoniiiram hebben afgeperst. Zijn geweten beschuldigt hem; hij zij niet gespaard, bereid hem ten dood! De Ceremoniemeester geleidt den zoekende daarop naar i Spoed u, broeder! om het vonnis te voltrekken," De geleidende Broeder hervat daarop: "Hoogwaardige Grootmeester! Ik heb den beschuldigde naauwkeurig ondervraagd, en wel verre, dat ik hem schuldig vind, heeft hij zich weten te regtvaardigen." De Grootmeester antwoordt: »Mijn Broeder, mag ik uw getuigenis voor waarheid houden?" De Broeder verzekert dat hij de waarheid gezegd heeft. »In dat geval," hervat de Grootmeester, »zal ik hem andermaal onderzoeken. Broeder Ceremoniemeester, geleid den zoekende nogmaals naar de kraan en het altaar, en bijaldien hij onschuldig bevonden wordt, zoo maak gij de noodige toebereidselen, tot zijne bevordering, opdat zijne onschuld beloond worde." Nadat de zoekende nog eenige vragen uit de Vrijmetselaars-Katechismus beantwoord heeft, vervolgt de Grootmeester : 12' » Hoogwaardig Broeder I Thans ben ik volkomen over u voldaan, en het verheugd mij, dat ik in staat ben, u het voorregt toe te kennen, naar hetwelk gij zoo vurig gestreefd hebt. Wapen u met standvastigheid, om die moeijelijkheden door te worstelen, welke u nog te wachten staan. Nog is u lot onbeslist, maar gij zijt reeds zóó ver gegaan, dat gij, ofschoon gij ook wildet, het overige niet ontwijken kunt. Nog eene beproeving, welke met oogenschijnlijk gevaar verbonden is! Broeder opziener, geleid den waardigen Broeder door de gebruikelijke vier schreden, naar de merkwaardige plaats, waar de gouden strop, die tot de vereeniging onzer Broeders den grond gelegd heeft, het middel zijn zal, om ook hem met ons en onze Schotsche Meesters te vereenigen." De zoekende wordt nu vier schreden rugwaarts, onder de kraan gevoerd, en de opzieners staan aan beide zijden naast hem. De Grootmeester zegt daarop: » Nadert den ongelukkige, mijne Broeders 1 Alle sluiten eene keten rondom hem, en houden den degen omhoog, de Grootmeester treedt in het midden van den kring; met zijnen en des zoekenden degen in de hand; hij plaatst zich tegen over hem, zet hem den degen op de borst, terwijl de opzieners de hunnen op zijne knieën gerigt houden." In dezen stand rukt de Grootmeester viermaal aan het touw en zegt: «Hoogwaardige Broeder! door deze vier rukken," (telkens rukt hij, viert de koord en velt den degen) »uit kracht van do verhevene waardigheid welke ik hekleed,'' (Hier doet hij den eersten ruk.) " en met toestemming der gez&mentlijke Broeders Schotsehe Meesters," (Tweede ruk.) " Neem ik U," (Derde ruk.) " Met dezen vierden Sehotschen slag," (Vierde ruk.) " tot Schotsch Meester en medelid dezer Schotsehe Loge aan." » Broeder ceremoniemeester, ontknoop den gulden band der vereeniging waardoor deze waardige Broeder met ons vereenigd is geworden." Op het oogenblik als hem de strop afgenomen is, ontvangt hij van den Grootmeester en de gezamentlijke Broeders de omarming (accolade), en de Grootmeester beveelt aan de opzieners den nieuw aangenomene voor het altaar te voeren, om het hem verschuldigd regt te verschaffen. Voor het altaar laat men hem nederknielen met de eene hand op den Bijbel en de andere op de kroon, terwijl de Grootmeester hem de vierde gelofte laat afleggen, welke door den Secretaris wordt voorgelezen (Bijlage D.); opstaande wordt hem zijn degen terug gegeven en de Grootmeester zegt: "Deze u toebehoorende degen, welke gedurende de aanneming op het altaar der Orde is bewaard gebleven, wordt u weder ter hand gesteld. Nimmer zal dezelve u in eenige Loge weder ontnomen worden; bedien u van dit wapen tot eer en verdediging onzer orde, en tot uitbreiding van dezelve." De Grootmeester geeft den nieuw aangenomene de acten der aanneming in de eerste drie Vrijmetselaars-graden in de linker, en een' Vrijmetselaars-hamer in de regter hand, terwijl hij hem op den regter schouder de Vrijmetselaarsslagen geeft en zegt- » Door deze slagen wordt u het regt der Schotsehe Meesters geschonken, om Vrijmetselaars-, Leerlings-, Gezellenen Meesters-Loges te openen en te sluiten, en in de genoemde graden, in stem-, huishoudelijke en tafelloges het licht te ontsteken ! Misbruik dit regt nimmer ten nadeele van geconstitueerde Loges." Vervolgens wordt de aangenomene voor den troon geleid om de sieraden van dezen graad te ontvangen: de Grootmeester overhandigd hem eerst het schootsvel, daarop den schouderband met de volgende woorden: » Ontvang den rooden schouderband, het sieraad eens Schotschen Meesters hetwelk nimmer geschonken is dan aan de zoodanigen, die als mannen van goede beginselen en als echte Christenen bekend waren. Gij draagt dezen band tevens ter nagedachtenis van onzen vader adonhibam, en van zoo vele martelaars en helden, welke tot bevestiging der Christelijke leer hun bloed gestort hebben. Hetzelve wordt van de regter naar de linker zijde gedragen, ter gedachtenis aan de door wonde zijde van onzen grooten Meester, wiens vergoten bloed het eenige middel is, om in uw hart die reine deugd aan te kweeken, welke door den echten Vrijmetselaar in de vereeniging zijner orde wordt nagejaagd. Onder aan dezen band, is als sieraad en Ordes-teeken eene ster gehecht, welke gij ook op het schootsvel ziet voorgesteld. De beteekenis van dit zinnebeeld kan u niet onbekend zijn, vermits het dezelfde vlammende ster is, welker schitterend licht u in den Leerlingsgraad het eerst in het oog viel, en in welker straalpunt gij bij uwe bevordering tot den gezellengraad de letter G hebt opgemerkt. Deze ster herinnere u aan die merkwaardige verheveling, welke oudtijds aan drie verlichte Vrijmetselaars den weg wees, als zij uit het Oosten kwamen om licht en waarheid te zoeken. Wat verder de letter G aanbelangt, deze heeft velerlei beteekenissen • allereerst den naam van onzen grooten Orde-Opperheer, en Opper-Bouwmeester ; wijders kan dezelve het woord Golgotha beteekenen, en u mitsdien inprenten dat geene uitwendige gevaren ons van den inwendigen Tempelbouw mogen afschrikken; deels herinnert deze letter u ook het woord Geometrie, de vijfde der wetenschappen, welke inzonderheid aan den vijfden graad onzer Orde wordt toegekend. De vijf stralen der ster zijn de vijf .wonden van onzen hoogsten Orde-meester; en de vlammen rondom dezelve herinneren u den ijver-gloed die eene Schotschen Meester, voor het welzijn der Orde, bezielen moet; van eene andere zijde: dat gij vuur en vlammen moet trotseren, als het aankomt op de verdediging eener orde, die op zulk eenen schoonen grond gebouwd is." Bij het uitreiken van den groenen Orde-band, vervolgt de Grootmeester aldus; »Ook dit teeken verstrekke u tot sieraad, en band van vereeniging: de groene kleur van hetzelve stelt de levendige hoop voor, welke wij nimmer verliezen moeten, om den verwoesten tempel weder in vorigen glans herbouwd te zien. Hot aan dezen band gehechte Orde- teeken is het afbeeldsel van den heiligen andreas, door de zon beschenen, op een groen geëmailleerd Andreaskruis. De reden, waarom dit teeken door de Schotsche broeders gedragen wordt, is eensdeels, dat St. andreas, die een leerling van St. joannes was, door hem werd toevertrouwd aan een' voornamen Meester, in wiens dienst hij een voortreffelijk Bouwmeester geworden is; eene andere reden is, dat Sr. andreas als Beschermheilige van Schotland beschouwd wordt, in welk land onze voorvaderen langen tijd bescherming en veiligheid genoten hebben. De zon op dit Orde-teeken duidt aan, dat gij bij het erlangen van den Meestergraad aan de waarheid en aan de voleindiging onzer Allegorische orde genaderd zijt. Nadat aan den nieuw-aangenomene eindelijk nog een paar mans- en een paar vrouwenhandschoenen zijn uitgereikt, doet de Grootmeester de gewone vier slagen, en beveelt den Secretaris het onderrigt voor te lezen, betrekkelijk de Herkenningsteekenen (Bijlage E.); de Broeders-Opzieners zijn daarbij behulpzaam, om hein deze teekenen voor te doen. Vervolgens leest de Secretaris de wetten en verordeningen der Schotsche Loge, en alles wat in dezelve behoort in acht genomen te worden. (Bijlage F.) Als deze geëindigd heeft, leest de Spreker der Loge het verklarend onderwijs over de Ceremoniën bij de aanneming en de Schotsche Meester-tafel. De Privilegiën worden slechts éénmaal 's jaars, namelijk op den gewonen feestdag van dezen graad, afgelezen. De Grootmeester doet daarop nog menige vragen betrek- kelijk het gelezene en nadat hij aan de gezamentlijke Broeders gevraagd heeft, of iemand nog iets ten nutte der Loge of der Orde voor te dragen hebbe, wordt de Loge °p de gebruikelijke wijze gesloten. "Wanneer de Grootmeester eene Stemloge tot bevordering van een' Meester tot de Schotsche graden opent, zoo dienen de algemeene stemwetten hem tot grondslag voorbeeld; geheel vrij en naar eigene keus handelt hij echter, wanneer Schotsche Leerlingen en gezellen tot den Meestergraad bevorderd worden, met bepaling nogtans dat hij niet meer dan vier broeders te gelijk bevorderen mag, en dat deze uit de negen oudsten gekozen moeten worden. De Maaltijd-Loge wordt op gelijke wijze als in de lagere graden geopend, met inachtneming der teekens en slagen, welke tot dezen graad behooren. Wanneer hij St. Johannes-Loge denkt te houden, wordt aan de Broeders der lagere graden den toegang vergund, en hun den graad der werkzaamheden voor dien avond medegedeeld. De instructie-Loge houdt de Grootmeester naar welgevallen, zoo dikwerf, of zoo zeldzaam hij dat goedvindt. B IJ L A G E A. Eerste Gelofte. Belooft gij mijn Broeder, op dit Heilige Boek, met vernieuwing der geloften welke gij als Vrijmetselaar, Leer- ling, Gezel, Meester en uitverkoren Broeder hebt afgelegd aan geen' der Broeders in de lagere graden iets van de wétenschap, geheimen, en werkzaamheden der Schotsche Meesters te openbaren en nimmer op eenigerlei wijze tot derzelver bekendwording aanleiding te geven? Antw. Ja! B IJ L A G E B. Tweede Gelofte. Belooft gij, Hoogwaardige Broeder, op deze Heilige Schrift en met vernieuwing uwer te voren ingetredene verbindtenissen, nadat gij tot Meester aangenomen zijt, alle verpligtingen der Schotsche Meesters getrouwelijk na te komen; bereid en genegen te zijn, om den arbeid der Orde te bevorderen, overal, waar u zulks door uwen Bouwmeester aanbevolen wordt; twist en oneenigheid, welke onder de broeders ontstaan mogt, door vredelievende pogingen uit den weg te ruimen, en naar uw vermogen onze Broeders te beschermen en te verdedigen tegen alle aanranding of geweldenarij, welke tegen hen en hunne veiligheid gesmeed mogt worden? Antw. Ja \ BIJLAGE C. Derde Gelofte. Ik N. N. verbind mij in. de tegenwoordigheid van den. Qrooten Bouwmeester der Wereld, van den Grootmeester dezer Loge, van Broeders-Opziener, Beambten en Gezatoentlijke Broeders, Schotsche Meesters, om met inspanning van alle krachten, het doel der Vrijmetselaars-Orde te lielpen bevorderen, hare wetenschappen voort te planten, de Bouwlieden tot den arbeid aan te sporen, en de Vrijmetselaars in de Bouwkunde te onderwijzen ; desgelijks om uit alle oorden der wereld geschikten arbeid en bouwgereedschap tot herstel en wederopbouwing des tempels aan te brengen, en door vuur noch vlam, onderdrukking, list noch geweld, mij immer te laten afschrikken, om met standvastigen moed, de zuiverheid, de eer en de uitbreiding der Orde te handhaven, en daarvoor te strijden, Waar en wanneer zulks gevorderd wordt; belovende ik deze verpligtingen der Schotsche Meesters getrouwelijk na te komen, met gewillige onderwerping aan de straffen en verheurten, waartoe ik mij zeiven als Schotsche Meester en krachtens mijne vroeger aangegane verbindtenis veroordeel, zonder op verschooning of barmhartigheid te hopen of aanspraak te maken, wanneer ik aan deze gelofte ontrouw bevonden worde. Zoo wnarlijk helpe mij God, de hoogste Bouwmeester! BIJLAGE D. Vierde Gelofte, Ik N. N. belove bij mijnen door driemaal drie, te voren als Vrijmetselaars-Leerling, Gezel en Meester afgelegden eed, driemaal voor mijne Broeders waardige Schotsche Meesters, dat ik van het mij toegekende regt, om in de drie eerste graden der Vrijmetselarij licht uit te deelen, nimmer misbruik maken zal. Desgelijks verbind ik mij, om overal, waar mij, in mijnen graad, of door bijzondere volmagt, dit regt verleend wordt, op geene andere wijze, dan zulks door onze oorspronkelijke wetten en gebruiken door driemaal drie, voorgeschreven en bevolen wordt, en alleen aan waardige mannen, het licht uit te deelen. Zoo waarlijk helpe, enz. BIJLAGE E. Herkenning steekenen in dezen graad. Schotsche Meesters herkennen elkander aan bijzondere teekenen en gebruiken op de volgende wijze: vooreerst door het viermaal kloppen, waarbij in acht genomen wordt, dat men telkens den vierden slag na eene kleine rust, op den derden volgen laat, om de Schotsche Loge aan te duiden. Het teeken wordt gegeven, wanneet men met de vlakke hand over het hoofd vaart, den duim in eenen regten 'loek met de gesloten vingers, aan het voorhoofd brengt, en dan de hand in eene horizontale beweging naar de ''egter zijde trekt, van waar zij loodregt nedervalt, en alzoo weder eenen regten hoek maakt. Behalve dit gewone teeken van dezen graad, wordt als hijzonder Loge-teeken gebruikt, dat men met de regter hand tegen de regter heup «enen regten hoek maakt; de gesloten vingers staan voorVit, en de duim naar den rug gekeerd. Te gelijker tijd plaatst men den regter voet in eene regte lijn voor den linker, en verheft zich op de teenen. In de Loge zijn de Broeders echter van dit voetteeken ontslagen, alzoo het hun moeijelijk vallen zou, dezen stand langer dan een oogenblik vol te houden. JDe aanrakingsteekenen zijn driederlei: het eerste met den elleboog, hetwelk gegeven wordt, om liet woord te vragen ; het andere liet de hand, om de leus te vragen; en het derde met den middelsten vinger, het eenige dat buiten de Loge gebruikt tyordt. De aanraking zelve geschiedt, door den regter knie en de leenen, tegen die van den broeder te plaatsen, en de linker hand elkander op den rug te leggen. Ook wordt de eerste toenadering als volgt gegeven: Pe beide broeders steken den regter arm uit, grijpen elkander "»et de volle hand bij den elleboog, terwijl zij de vingers Plaatsen, gelijk dat bij de Meestergreep gebruikelijk is. Het ^oord bij den Schotschen Meestergraad is hetzelfde Mees 'orwoord (EtOHïM], hetwelk zij bij dezen graad weder aan2« DHÜR, 13 genomen hebben, en wordt bij de eerste aanraking aldus gegeven: nadat de armgreep geschied is, trekt de een des anderen arm tot zich en zegt E, nu trekt de andere en zegt • Zo, daarop trekken beide en zeggen elkander in het linker oor, Elohim. Na de eerste aanraking volgt de tweede om het leuswoord te vragen; beide geven elkander de volle hand, terwijl zij den duim onder den wijsvinger leggen, en de overige vingers gesloten om de hand buigen. Het leuswoord is Gabaon, en wordt gegeven terwijl men onder de aanraking, driemaal de hand omkeert, en beurtelings telkens eene letter van hetzelve uitspreekt. Het vingerteeken, eindelijk, liet eenige dat buiten de Loge geoorloofd is, geschiedt na de handgreep, door met den middelsten vinger het vlakke der hand aan te raken. Geen ander teeken dan dit wordt buiten de Loge gegeven, veel minder is het geoorloofd als Schotsch Meester buiten de Loge te kloppen. Wanneer derhalve twee Broeders elkander ontmoeten, is het voldoende, elkander te vragen, en zich als Schotsch Meester bekend te maken. Een Broeder, die zich als Schotsch Meester heeft te kennen gegeven, wordt in eene plaats waar Schotsche Loge en Meesters zijn, weldra toegelaten, en heeft d&ar gelegenheid om zich door de gewone teekens te doen herkennen. BIJLAGE F. »• Waardig Broeder, billijk verwacht gij thans eene verklaring der Ceremoniën, van welke gij zoo even getuige zijt geweest. Deze verklaring zal uwe verwondering doen ophouden, en gij zult u zeiven van onze verbazing bij uwe intrede in deze Schotsche Meester-Loge voldoende reden geven kunnen. » Het treurige lot van onzen tempel heeft met regt onze verwondering gaande gemaakt, want gij moet weten, mijn Broeder, dat het gansche gebouw verwoest en bedorven is. Beschouw deze tafel! Daar ziet gij niets dan puinhoopen en vergruisde sieraden, de treurige overblijfselen van vorigen luister en heerlijkheid! De twee verhevene zuilen, welke den ingang versierden zijn nedergeworpen, en in vier stukken gebroken. — Zie deze trappen, zij zijn losgewoeld, en uit elkander gedreven; de ingang is met over elkander liggende steenen opgevuld; met één woord, de geheele tempel is verwoest en afgebroken, en men ziet aan alle zijden de aandoenlijke sporen van geweld, roofzucht en meinedigheid. » In deze beklagenswaardige ramp, troost ons echter de hoop, om onzen tempel eenmaal in vorigen glans hersteld te zien. — Toen eenige van onze Broeders, ijverige Bouwmeesters, dit onheil vernomen hadden, vereenigden zij zich om naar den tempel te reizen, ten einde de overblijfselen van dit prachtig gedenkstuk bij één te zamelen; en daar het hun bewust was, dat salomo den waardigen Meester adonhtram binnen den tempel had laten begraven, 3 * besloten zij de lijkkist op te sporen, en niet weder te keeren, alvorens zij dezelve gevonden en in veiligheid ge bragt zouden hebben. Met dit prijsselijk voornemen aanvaardden zij hunne reis, en daar zij eik eenen bijzonderen weg gingen, bepaalden zij onderling kenteekenen en handgrepen, door middel van welke zij elkander ten allen tijde herkennen konden; terwijl zij, in de vaste overtuiging, dat een ijverig Bouwmeester als adonhiram, nimmer het Meesterwoord aan een' oproerige zou hebben toevertrouwd, het oude Meesterwoord Elohim verder aannamen. .. Zoodra deze verdienstelijke mannen ter plaatse waren aangekomen, vonden zij te midden van de puinhoopen den grondsteen des tempels onbeschadigd. Deze steen was van gedaante een teerling, en bij nadere beschouwing vonden zij op denzelven, in eenen driehoek, het oude Meesterwoord gebeiteld. .. Deze ontdekking deed hen vermoeden, dat het lijk van onzen ongelukkigen vader adonhiram onder den grondsteen, begraven ware: zij kwamen dus overéén, om denzelven op te heffen, en toen hun dit door middel van twee kruisbaken gelukt was, zagen zij zich in hunne verwachting niet bedrogen, want zij vonden aldaar de grafplaats en de lijkkist van onzen Meester. Innig verheugd over het welgelukken hunner pogingen, beraadslaagden zij op welke wijze dit kostbaar overblijfsel op te beffen, en in veiligheid te brengen ware. Zij bedienden zich daartoe van eene gouden koord, welke zij om de zerk wonden, en wierpen het einde derzelve over pene bouwkraan. welke drie dezer Broeders, bij het licht der fonkelende ster, in de nabijheid des tempels hadden opgemerkt. Door middel van deze gulden koord werd de lijkkist, in vier rukken omhoog geheven, en door hen weggebragt. » Behalve dezen geliefden schat, vonden onze Broeders onder velerlei kostbare gedenkteekenen, ook den kandelaar met zeven armen, dien gij hier ziet afgebeeld. Deze kandelaar was een der sieraden in salomo's tempel, en stelt de zeven lichten en wetenschappen voor, welke een vrijmetselaar beoefenen moet, wanneer hij een volmaakt Bouwmeester worden wil. De sleutel, boven in het Oosten, is een passepartout of looper, tot den tempel en de geheimen der St. Johannes-Loge. Hij werd door vader adonhiram bewaard, en men vond hem in zijne lijkkist weder, alwaar dezelve ook thans nog te vinden is. De os, de leeuw, de adelaar en de engel, welke ieder op eenen hoek der tafel staan, zijn afbeeldsels welke op de pilaren in den tempel gezien worden; deze pilaren waren vierhoekig, en op elke der vier zijden vertoonde zich eene dezer vier gedaanten. De twaalf lichten, aan alle zijden op deze tafel geplaatst, zijn ter nagedachtenis aan onze twaalf oudste Bouwmeesters, welke de Bouwkunst in alle oorden der wereld hebben zoeken uit te breiden. De aardkloot stelt den ganschen aardbodem voor, over welken onze overige Schotsche Meesters verstrooid leven, met het doel om alom arbeiders en Bouwlieden aan te kweeken, dag en nacht te waken, en met behulp der overige werklieden den herbouw voort te zetten tot dat de tempel voltooid zal zijn, en de poorten geopend worden. Door dit berigt, hetwelk wij u mededeelen, zoodaniy als het ons door onze voorvade- ren is overgeleverd, zult gij leeren verstaan, alles wat u duister scheen, en gij zult de redenen verklaren kunnen der plegtige gebruiken, welke u met bevreemding vervuld hebben. » Vele vragen moest gij beantwoordden, ten einde ons te overtuigen, dat gij op eene wettige wijze den graad erlangd hebt, die u de gelegenheid geeft, om den toegang tot onze Loge te verwerven. » De strop werd u om den hals gelegd, met het voornemen, om u onverwijld te straffen, indien gij u aan eenig vergrijp tegen de instellingen der orde had schuldig gemaakt ; uwe onschuld werd daarentegen door de aanneming beloond; en even als met zoodanig eene koord het lijk van onzen waardigen Grootmeester gered werd, aldus kon men ook u redden, wanneer gij der bevordering waardig gevonden werdt. Men ontnam u den degen, om u alle middelen van zelfverdediging te benemen, indien gij schuldig verklaard werdt; hij werd u weder ter hand gesteld met de verzekering dat dit wapen u nimmer weder in onze Loge zoude ontnomen worden, vermits uwe onschuld en ijver voor de belangen der orde overtuigend gebleken waren. Men heeft u laten reizen, om u in te prenten, dat men onvermoeid, met overwinning van alle hindernissen op het pad der deugd moet voortstreven. v Wat verder onze tafel aangaat, behoort gij op te merken, dat de lijst, rondom dezelve, eenerlei beteekenis heeft met die, welke u bij de voorgaande tafel is verklaard geworden. De ingestorte muur en trappen des tempels mogen u telkens herinneren, dat de muur des bijgeloofs, en de Vesting van geweld en bedrog moeten afgebroken worden; om in het hart den tempel der ware Godsvrucht, en der verlichte vrijheid op te rigten. De kandelaar met zeven armen zij u en allen broeders tot opwekking om in eiken graad der orde zoo veel licht te verspreiden, als voor denzelven nuttig is; dat elk dezer armen een bijzonder licht droeg, om den tempel te verlichten, en al deze armen zich op denzelfden voet verhieven, in eene zinnebeeldige voorstelling van de eensgezindheid onder al de broeders der Orde, welke, hoezeer tot verschillende graden behoorende, als ware het, slechts éénen graad uitmaken. »De sleutel ligt boven in het Oosten om u te herinneren aan de, in het Oosten opgaande eeuwigheid, voor welke de ware Vrijmetselaar zich ten allen tijde bereid moet houden. De kruisbalken, waarmede de grondsteen werd omhoog geheven, vermane u dat gij geene moeijelijkheden of bezwaren vreezen moet, om, tot op den grondslag van het heerlijk gebouw, uwen arbeid voort te zetten. » Adonhiram's grafsteen, het doodshoofd, de doodsbeenderen, en de Acacia-tak zijn voor den Vrijmetselaar treffende zinnebeelden, welker beduidenis u reeds bekend is, en hier op nieuw wordt voorgesteld ter nagedachtenis aan den wijzen en geliefden vader, die zulk eene onverzettelijke standvastigheid betoond lieeft. Onze pligt is het, in zijne voetstappen te treden en hem in onschuld en heldhaftigen moed gelijk te worden. De tafel, waarop deze voorwerpen zijn afgebeeld, is rood en wit, tot aandenken aan het bloed van adoniuham, hetwelk uit zijne wonde aan liet hoofd vloeide, toen liij door den •derden 4ag werd nedergeveld. >» Aldus luiden de instructiën voor Schotsche Meesters, met betrekking tot hunne receptie en de tafel in dezen graad. Als Spreker blijft mij nog overig, u met uwe bevordering geluk te wenschen." De Schotsche Meesters hebben bijzondere regten, welke jaarlijks eenmaal in de Loge worden voorgelezen; de voornaamste wil ik hier kortelijk mededeelen. Schotsche Meesters lieeten diegenen der Vrijmetselaars, welke door de kennis van geheimen, die in de lagere graden niet worden medegedeeld, eh ten gevolge hunner bevordering tot dezen graad van de gehoorzaamheid aan de Loge, en van de zamenkomsten in de Johannes-graden ontslagen zijn, en de vergunning bekomen hebben' om zonder vrijheidsbrief, Vrijmetselaaars-leerlingen, Gezellen en Meesters aan te nemen en te bevorderen, en in al ie Loges der voornoemde graden de tafel voor te leggen. In een Land, waar geene Loge bestaat, is de Schotsche Aleester verpligt, eene goede Loge in te rigten, en het hangt van zijne keuze af, tot welken graad hij dezelve brengen, of wel alle drie graden uitdeelen wil, enz. A A N N E M I N G van henen Schotsciien Oud- of Oppermeester en Ridder van den heiligen Andreas. De Hooge Schotsche Loge is rood behangen ; de Broeders verschijnen in de kleeding der vorige graden; de banden aan de staven der Loge-beambten zijn zwart. De Meester draagt in plaats van den winkelhaak een £\ de eerste opziener een' winkelhaak, en eene meetroede, met eene halve zon over dezelve; de tweede Opziener eene halve maan in den cirkel. De schootsvellen zijn wit, met roode voering. De tafel is met rood bekleed; op dezelve staan drie kaarsen, de cirkel, de hamer en de Bijbel.— Om het Tapis staan vier kaarsen. Al de broeders verschijnen zonder degens, uitgezonderd de jongste, welke in de Loge Frère gardien genoemd wordt, en met ontblooten degen aan de deur de wacht houdt. Wanneer al de Broeders vergaderd zijn, slaat de Meester met éénen slag op de tafel, en zegt: In orde, mijne Broeders! Allen maken het teeken der Vrijmetselarij, van den Leerling tot aan den hoogen Schotschen graad. Daarna zegt de Meester: Viermaal eerwaardig Broeder, eerste Opziener behoort gij tot den Meestergraad der hooge Schotsche Loge ? Antw. Ja, viermaal eerwaardig Meester. Vr. Wat is de pligt van een Meester der hooge Schotsche Loge? Antw. Te zorgen, dat de Loge gedekt zij door deu beschermenden Broeder. De Frère gardien gaat naar buiten, onderzoekt of de deuren gesloten zijn, en komt terug met de woorden : Viermaal eerwaardig Broeder Opziener, de deuren zijn gesloten. Vr. Broeder tweede Opziener, hoe heet gij? Antw. Ik heet sarsena. Vr. Hoe laat is het? Antw. De zon is ondergegaan. Meester: Alzoo het dan de voegzame tijd is, open ik deze Loge uit naam van den Grootmeester der gansche Orde, en van de Overheden dezer Loge, met al de plegtigheden in het heilige getal. Hij klopt zevenmaal op de tafel aldus : — ^^ — v. „ —; de Opzieners doen het zelfde, en de Loge is geopend. De Recipiendus wordt daarop door den Meester tot broeder der Loge voorgeslagen, en wanneer geen der aanwezigen iets tegen hem heeft in te brengen, zendt de Meester een' der broeders, om hem voor te bereiden, en zijne denkbeelden van de Orde naauwkeurig uit te vorschen. De Preparateur brengt het verslag daarvan in stilte over aan den Grootmeester, en bijaldien deze hetzelve als wettig erkent, wordt de aanneming voortgezet; zoo niet, dan heeft hij het regt, om aan de Loge te verklaren, dat hij uit vrees voor de gevolgen, den Candidaat moet afwijzen. In het eerste geval beveelt hij denzelven voor de deur der Loge te voeren; de Preparateur klopt zevenmaal, en de Meester laat door den Frère gardien de volgende vragen doen. r Onderzoek, wie het is, die klopt.'' Antw. Ken Schotsch Broeder, die wenscht tot den Meestergraad der hooge Schotsche Loge toegelaten te worden. » Vraag hem liet woord der leerlingen." Antw. Jachin. »Vraag hem het woord der Gezellen." Antw. Boas. «Vraag hem het Meester woord." Antw. Macbenac. » Vraag hem het Schotsche woord." Antw. Notuma. Vr. Van waar komt bij? Antw. Uit het Westen. Vr. Waar gaat hij henen? Antw. Naar het Oosten. "Vraag hem of hij in eenige verbindtenis getreden zij, welke met de onze strijdig is." Antw. Neen. NB. Deze verbindtenissen zijn : Eene andere Orde, dienstbaarheid, en in strenge Loges de gehuwde staat. — Als deze vragen beantwoord zijn, wordt den Recipiendus de degen afgenomen, en men laat hem, met een' doek over het aangezigt en eene brandende kaars in de hand, binnentreden. De Meester spreekt hem aldus aan : "Hoogst gewigtig is uw besluit, om in deze hooge Schotsche Loge den toegang te begeeren. Wat gij onder ons vindt, zal Welligt niet in alle deelen overeenstemmen, met de begrippen die gij van deze Loge gekoesterd hebt. Nog staat gij op eerten grooten afstand van het licht, dat u in de toekomst zal geschonken worden; vele hindernissen hebt gij door te worstelen, om tot hetzelve te geraken; en ik twijfel, of gij het einde gelukkig bereiken zult. Geheel verschillend is alles, wat gij hier ziet, van datgene wat gij in vorige graden ontdekt hebt; van eenen geheel verschillenden r.ard zijn ook de geheimen, welke u geopenbaard zullen worden; alvorens vorderen wij echter van u eenen plegtigen eed, die u zal voorgelezen worden." Deze eed behelst, even als die, welke in de vorige graden wordt afgelegd, belofte van geheimhouding en verder de verpügting. tt menschenliefde, een deugdzaam leven, in ootmoed en getrouwheid aan het Christelijk geloof, gehoorzaamheid aan de Ordes-overheid, enz. De Meester vraagt hem: » Wilt gij dezen eed afleggen?— Houdt gij denzelven voor regtmatig, ongedwongen en onverbrekelijk ? — Hebt gij waarlijk geene verbindtenissen, welke met de onze onbestaanbaar zijn?" Wapneer de Recipiendus daarop den eed heeft afgelegd, wordt hem de kaars uit de hand genomen: de Opzieners bedekken hem het gezigt weder, en voeren hem, rugwaarts van het Tapis, driemaal de Loge rond. Inmiddels worden al de lichten uitgebluscht en op het altnar een flaauw brandend lampje aangestoken. De Meester vraagt nu : « Viermaal eerwaardig Broeder eerste Opziener, hoe laat is het?" Antw. Viermaal eerwaardig Meester, het is het stilste uur van den nacht! Vr. Wat bespeurt gij? A.ntw. Het is donker geworden, onze Broeders zijn verstrooid, en er flikkert slechts een enkel lichtje in den tempel. Vr. Waardoor zijn onze Broeders verstrooid ? Antw. Door een onweder, hetwelk van alle zijden des hemels opkomt. Laat dan, vervolgt de Meester, een der Meesters tot mij komen, opdat ik hem onderwijze, en onder het getal der Schotsche Broeders aanneine. De Opzieners nemen alsdan den Recipiendus onder de armen, en leiden hem nog viermaal rondom het Tapis, totdat hij aan de regter hand van den Meester gekomen is, waarop zij terugtreden. De Meester neemt den doek weg, die hem het gelaat bedekte, en spreekt hem aldus aan: " Nadat gij dan vrijwillig deze moeijelijke verpligtingen op u genomen hebt, waag ik het, u tot de vereeniging der Schotsche Broeders toe te laten. Ik zou vreezen dit te doen, indien het niet rondom ons duister ware, en wij ons daardoor van alle zijden in veiligheid bevonden; deze duisternis is als een muur tusschen ons en de vreemden opgetrokken. »Ik neem u derhalve het schootsvel af, hetwelk gij tot hiertoe gedragen hebt. en bekleed u met dit schootsvel der hooge Schotsche Broeders. (Hij bindt hem hetzelve om.) «Bedenk, dat alles, wat gij tot heden ontdekt hebt, niet kan vergeleken worden, met de geheimen, welke u in het vervolg zullen bekend gemaakt, worden, indien gij daartoe zijt uitverkoren, en u dezelve waardig maakt. >» Door dezen zevenvoudigen slag (hij slaat hem driemaal met den hamer zacht voor het voorhoofd en tweemaal op eiken schouder,) neem ik u aan als Schotsche Broeder. Zie hier het teeken onzer Broeders, hetzelve beduidt, dat gij reeds van hier in de verte den glans der Orde aanschouwt, en dat gij de geheimen derzelve in uw hart zult opsluiten. » Dit is de stand, dien gij in de Loge houden moet, en de beteekenis daarvan : de verbrokene zuilen, en de vol- • maaktheid, welke onder dezelve verborgen ligt. Deze teekens behoort gij echter niet anders, dan in eene echte Schotsche Loge te maken. Het woord is Sarsena, en uw ouderdom meer dan volkomen. Ik wensch u hartelijk geluk ! wandel in zuiverheid en opregtheid voor God, eer : uwe Ordes-overheid, bemin uwe Broeders, wees getrouw in de vervulling uwer pligten, en hoed u, dat gij immer r iets van onze geheimen verraadt, aan wie het ook zijn i moge, al ware het den Meester van alle Loges zelf, want uwe bestemming en uwe geheimen hebben niets gemeen^ i met die der overige graden. «Prent dit wel in uw hart. — Laat u nu door de Opzieners herkennen en treed in de rij der Broeders." Terwijl nu de Recipiendus voor de Opzieners de teekens maakt, worden de kaarsen weder aangestoken, en de Meester beveelt hem het Tapis uit te leggen. VERKLARING VAN HET TA VIS IN DEN Schotschen Meestergraad. » Mijn Broeder, gij hebt heden eene der plegtigste da den in uw leven verrigt, uwe bestemming en uwe verpligtingen als Vrijmetselaar waren Dereids hoogst gewigtig, ofschoon gij ook dezen stap niet gedaan hadt ; doch met denzelven lïeeft uwe betrekking tot de Orde eene gansch verschillende gedaante aangenomen. Gij zult daarvan ten volle overtuigd worden, als ik u den zin der Ceremoniën bij uwe aanneming, en der Hieroglvphen in onzen tempel verklaard zal hebben. •• Alvorens liet u vergund werd, de deur der Loge te naderen, onderzochten wij naauwkeurig de begrippen welke gij van de Orde hadt opgevat. Zelden maken wij ons eene juiste voorstelling van het binnenste van een gesloten Paleis, hetwelk wij nimmer betreden hebben ; en er bestaan wettige redenen, waarom het alleen den Meester toekomt, die begrippen te beoordeelen. Gij werdt aan de deur door den wachthebbenden Broeder zóó scherp onderzocht, alsof gij aan de Orde vreemd waart; daaruit moogt gij besluiten, dat, hoewel wij alle Vrijmetselaars als Broeders erkennen, zij nogtans zoo ver van ons gescheiden zijn, als vreemden, welke niet tot de Orde behooren. Men bedekte u het gezigt, om u aan te toonen, dat het licht, lot hetwelk gij naderen zoudt, te schitterend is, dan dat hetzelve zonder gevaar door u aanschouwd kon worden. Men ontnam u den degen, omdat wapens onder ons nutteloos zijn, en het gebruik derzelve met de vervulling onzer pligten ten eenemaal strijdig is. » Eindelijk vergunde men u binnen te treden, gij stondt voor den Meester, met eene brandende kaars in de hand, tot een teeken, dat gij zocht naar datgene, wat eener moeijelijke opsporing waardig is. »Met groote behoedzaamheid werd u daarop de eed afgenomen: het staat mij niet vrij, de redenen van alle in dezen eed voorkomende punten, voor u uitéén te zetten ; de tijd zal u alles verklaren, en het is dus u belang aan deze belofte getrouw te blijven. Daarna moest gij driemaal reizen; het werd stil rondom u, en toen gij op uwe eerste plaats teruggekomen waart, werden aan de Opzieners vragen gedaan, welke u te regt bevreemding baarden; —deze vragen zijn van het hoogste aanbelang, en ik zeg u de waarheid, als ik u betuig dat zij de sleutel tot den tempel en het binnenste der Orde zijn. Nadat gij andermaal vier reizen hadt afgelegd was het uwe begeerte, de geheimen der Schotsche Loge te doorgronden. Let wel op alle deze bijzonderheden, en gedenk daarbij aan uwe eerste aanneming tot leerling, toen gij evenzoo driemaal reizen moest, dewijl men nog niet wist, waartoe gij bestemd waart. Werden ^ene drie reizen u als drie volle jaren toegerekend, zoo vorm u hetzelfde begrip van deze zeven omreizen, en gij zult van • Toen gij vervolgens voor uwen Meester stondt, was het rondom u nacht: schrik en vrees vervulde uw gemoed: wij hebben reden, mijn Broeder, om met schrik en afgrijzen dien treurigen nacht voor onze verbeelding te herroepen, toen ons heiligdom verwoest, het bloed der onzen vergoten, en onze getrouwe Broeders met geweld verdreven werden ; doch wij gedenken tevens met vreugde aan dien bangen nacht, wij vieren denzelven in ons heiligdom, omdat de duisternis ons behouden, en aan de vervolging onzer vijanden ontrokken heeft. Alles wat hieronder al meer verborgen ligt, vermag ik u thans nog niet bloot te leggen ; doch de tijd komt dat gij alles doorgronden, en deze duisternis zegenen zult. »Thans ga ik over tot de Hieroglyphen, deze zullen u, ■ niet minder dan onze iCeremoniën, duister en onbevattelijk zijn voorgekomen, en het is mijne taak niet u nopens dezelve dat klaar en volledig onderrigt te geven, hetwelk gij welligt verwachten moogt; tot uwe bemoediging kan ik u daarentegen verzekeren, dat het de laatste zijn. Heden is het de laatste maal, dat men u van beelden gewaagt. » Wees getrouw in de betrachting der u opgelegde pligten, dan zal eerlang de gordijn der beeldspraak weggeschoven worden; men zal duidelijker met u spreken, en gij zult de waarheid kennen, en het glansrijk licht, dat voor u opgaat, bewonderen. »De kleur van dit Tapis is rood, en herinnert u aan het vergoten bloed onzer Broeders ; bedenk tevens dat de vuurkleur die der Schotsche Broederschap is; zonder haar zijn wij niets, vermits alles op liefde en bloed gegrond is. Gij ziet hier den tempel verwoest, de zuilen nedergeworpen, de trappen des tempels met puin overdekt; dit alles is eene voorstelling van het treurig lot, hetwelk aan onze Orde is te beurt gevallen ; van het verlies, dat wij geleden hebben, en van de ontmenschte vervolgingen, waarmede sommigen van ons voor hunne dwaasheid geboet hebben; want het is mij niet geoorloofd, u den tijd te noemen, toen onze Orde de prooi der hebzucht, en het slagtoffer der boosheid geworden is. Doch tot op heden zijn onze geheimen onschendbaar bewaard gebleven; nog heeft het niemand gewaagd deze grenzen te overschrijden. -Aan uwe zijden vindt gij vier kaarsen; wat zij eigenlijk beduiden, mag ik u niet ontvouwen: genoeg zij het u, dat het viertal op het drietal, en dit op de eenheid gegrond is. Wilt gij daaronder de vier Elementen verstaan, aan de vier hemelstreken of aan den vierhoekigen steen denken ; ik laat u de keuze want gij zult daarin niet grootelijks mistasten, al ware het ook rondom u duister als het uur van den middernacht. Deze beteekenissen loopen allen op hetzelfde uit, en keeren daarheen vanwaar zij gekomen zijn, even gelijk de rivieren welke zich in de zee ontlasten. De namen en letters welke gij nevens dezelve opmerkt, zijn Hieroglyphen, zij zullen u op eenen anderen tijd verstaanbaar worden. Zoo verre is de verwoesting gegaan, en niet verder. De buitenste muur is ingestort, en het puin in het heiligdom nedergevallen, doch de lichtende ster is ons niet ontroofd geworden, nog schijnt haar liefelijke glans in de duisternis, en de duisternis heeft haar niet begrepen. "Gij vindt rondom haar nog andere zeven sterren, welke eene veelzijdige beteekenis hebben: in zekeren zin, duiden zij op hetzelfde, wat door de negen sterren op het Tapis der leerlingen wordt voorgesteld. Met eene andere toepassing hebben zij weder eene verschillende beduidenis, de fonkelende ster kan zonder deze bestaan, zoo lang zij alleen aan het uitspansel prijkt, en der geheele wereld haar licht schenkt. Zoo ras wij haar echter tot leidsvrouw kiezen, om den weg in het het heiligdom aan te wijzen, zijn ook deze zeven sterren onontbeerlijk, om tot hooge volkomenheid te geraken. Zon noch maan vertoonen zich onder deze zinnebeelden; van deze hemellichten zijn wij door het het geweld onzer vijanden verstoken geworden; ook hebben wij ten alle tijde de stilte van den nacht bemind, welke met de plegtige stilte, die in dit Heiligdom heerscht, overéénstemt; hoe hoog wij nogtans hare diensten weten te schatten, dit ziet gij daaruit, dat wij aan beide de hoogste plaats in het binnenste van onzen tempel hebben aangewezen. Zonder haar zouden wij niet zijn, hetgeen wij geweest zijn, en nog zijn; ja, de helder schitterende ster zelve, zou ons niet tot leidsvrouw verstrekken kunnen » Voorts ziet gij hier midden in den tempel eene vierkante gouden kist : wat dezelve bevat kan ik u niet mededeelen, want nog is het de tijd] niet dat de schellen u van de oogen vallen ; de zuilen nevens dezelve zullen u echter het raadsel eenigermate oplossen, gelijk mede van den naam jehova, welke zich in den driehoek op het deksel vertoont. Bij het graf van adonhiram herinnert gij u hier uwe verpligting, om gelijk hij, zelfs ten koste van uw leven, het Meesterwoord en de geheimen der Orde u niet te laten ontrukken ; de gloeijende Cassia op den heuvel zal u de hersteliing van onzen Meester voor de aandacht brengen; ginds ziet gij vaten tot reiniging, deze stellen de reinheid der zeden voor, welke ieder Schotsche Broeder hebben moet, om aan onze geheimen deel te verkrijgen, en als een waar vereerder der Godheid den tempel binnen te treden. »Boven ziet gij nog den band der vriendschap, welke alle Broeders der Orde, hoe verre ook over de oppervlakte der geheele aarde van elkander verwijderd levende, te zamen vereenigd houdt ; vermits allen van den zelfden oorsprong zijn, het zelfde doel hebben, en de zelfde geheimen in het hart bewaren. » Zoodanig zijn de begrippen, welke gij, mijn Broeder, u van onze Ceremoniën en Hieroglyphen te vormen hebt. Heil u, zoo gij eens in de waarheid aanschouwt, alles wat u hier in beelden wordt voorgesteld. Reeds zijt gij dit verheven doel tot op ééne enkele schrede genaderd ; doch thans zijn nog de middelen benomen om deze schrede te doen. Geduld, tijd en beproeving, en onder deze beproeving standvastige moed en volharding, zullen u den eindpaal uwer wenschen eenmaal zeker doen bereiken. De plegtige ernst welke in dezen tempel heerscht, vervulle u met waardige begrippen van onze Orde; de maatregelen, welke wij nemen om onze geheimen, zelfs voor onze Broeders, verborgen te houden, overtuigen u van het hoog gewigt derzelve, en de belanglooze ijver, waarmede wij uwe aanneming hebben voorbereid, vermeerdere in uw hart, de hoogachting welke gij aan deze geheimen verschuldigd zijt. >» Overdenk en bepeins dezelve, maar vergeet ook niet dat. de Meesters in de Loge zijn, niet blootelijk om de Ordegebruiken te regelen, maar vooral om onze schreden te besturen, en ons op den regten weg te leiden; zij behoeden ons voor struikelen; met hun licht vergezellen zij ons op duistere paden, opdat wij niet in den afgrond storten. Hier is het gevaar van struikelen groot en dreigend, en de val is te dieper, omdat dezelve het verstand benevelt, en wij derhalve buiten staat geraken, om ons weder op te rigten. Open daarom uw hart voor uwen Meester, vertrouw hem de gedachten, die bij u huisvesten, en volg gewillig, de regelen die hij u voorschrijft. Maar bovenal, heb eerbied voor de heilige Godheid ; als redelijk schepsel is liet uwe eerste en duurste verpligting, maar hoe veel meer, vindt gij daartoe de krachtigste aansporing als Broeder Vrijmetselaar der hooge Schotsche Loge. » De strenge vervulling uwer pligten zij u eindelijk aanbevolen, waardoor alleen gij onder ons met waardigheid uwe plaats bekleeden kunt. Menschenmin, nederige zelfskennis, edelmoedigheid, matigheid en ware Godsvrucht behooren den echten Vrijmetselaar te onderscheiden, dan zal de zegen der Godheid op u rusten, en hot licht uit zijn Heiligdom u bestralen. •. Ik wensch u van harte geluk, enden vrede uit het Oosten, van waar de vrede gekomen is." Deze verklaring wordt gevolgd van eenige vragen uit den Katechismus; daarna laat de Meester den nieuw aangenomene weder voor zich treden en zegt tot hem : Ik zou u mijn Broeder, nog uwen degen overhandigen moeten ; doch het is onder ons geen gebruik wapens te dragen ; ik geef u eoJiter thans de plaats van den waelitdoenden Broeder; bescherm en verdedig deze hooge Loge tegen alle vreemden, welke dezelve naderen mogten. »Begeef u alzoo terstond op uwen post." De nieuw aangenomene gaat naar de deur, doet zich door den Frère gardien herkennen, en ontvangt zijnen degen, waarop deze weder in den kring der broeders treedt. De Meester sluit de Loge op de volgende wijze: • Viermaal eerwaardig broeder eerste Opziener, welke tijd is het?" Antw. Het is vier ure, de tijd der vroege morgenschemering. „ Viermaal eerwaardig broeder, tweede Opziener, is het de tijd, om deze Loge te sluiten ?" Antw. Ja, het is de voegzame tijd. „ Daar het derhalve de voegzame tijd is, enz. Hij klopt zevenmaal met den hamer: v— —, de Opzieners doen hetzelfde en de Loge is gesloten. KATECHISMU S. Ie. Vraag. Belioort gij tot de Meesterschap der hooge Schotsche Loge? Antw. Onderzoek mij, want ik behoor tot dezelve. 2e. Vr. Waaraan zal ik u herkennen? Antw. Aan mijnen naam, aan den tijd, en den arbeid, die mij is opgelegd. 3e. Vr. Hoe heet gij ? Ant. Sarsena of een volkomen Bouwmeester. 4e. Vr. Waardoor zijt gij een volkomen Bouwmeester geworden ? Antw. Door het getal zeven. 5e. Vr. Waarom is dit liet volkomen getal ? Antw. Vermits in hetzelve de driehoek en de kwadraatsteen der Meesters besloten zijn, en dit getal ons bij den arbeid licht geeft. 6e. Vr. Waar hebt gij gearbeid? Antw. In het binnenste vertrek des tempels, waar alleen Meesters toegelaten worden. 7e. Vr. Wanneer hebt gij aldaar gearbeid. Antw. Toen het stil en rustig was, in de duisternis. 8e. Vr. Wie waren uwe leidslieden ? Antw. De lichtende ster en een ervaren Bouwmeester. 9e. Vr. Waardoor is uw werk gestoord geworden? Antw. Door het licht en de zwarte wolken welke van alle zijden za men pakt en. 10e. Vr. Wat verstaat gij daaronder l Antw. Dat wij de geheimen, welke ons zijn toevertrouwd, zóó zorgvuldig verbergen moeten, alsof dezelve -n den donkeren nacht begraven waren ; en dat onze Broeders verstrooid zijn. i Le. Vr. Waardoor hebt gij in de hooge Schotsche Loge den toegang verworven? Antw. Door zeven slagen van den Meester. 12e. Vr. Welk^ beteekenis hebben deze slagen? Antw. De zeven trappen, welke ik ben opgeklommen, om de tempelpoort te naderen. 13e. Vr. Waaraan hebt gij uwen Meester herkend? Ant. Aan den driehoek, dien hij aan een' zwarten band droeg. 14e. Vr. Wat beteekent deze driehoek? Autw. De volkomenheid, waarop onze geheimen berusten, en den rouw, dien' wij over onze Broeders dragen moeten. 15e. Vr. Hoe zijt gij tot deze geheimen genaderd? Antw. Door zeven reizen in de duisternis. 16e Vr. Waarom was het duister, toen de Meester u de geheimen openbaarde. Antw. Om aan te duiden dat wij onze geheimen niet alleen voor Profanen, maar zelfs voor onze Broeders verbergen moeten. 17e. Vr. Hoedanig bevondt gij den tempel bij uwe intrede in de Loge? Antw. Ik vond de zuilen verbroken, den muur ter aardo geworpen en alles verwoest. 18e. Vr. Waardoor is de tempel verwoest. Antvv. Door de handen der ongewijden, en de roofzucht der krijgslieden. 19e. \ r. Wat hebt gij in denzelven al verder opgemerkt. Antw. De steenen door en over elkander geworpen, het puin der muren aan het kruis liggende, het graf van onzen verslagenen Meester, den heuvel met de bloeijende Cassia, de vlammende ster, omgeven van zeven andere sterren, en den geheelen schat des Hemels. 20e. Vr. Hoedanig is deze schat? Antw. Eene vierkante gouden kist, waarop in eenendriehoek de naam jehova gelezen wordt. 21e. Vr. Wat beteekent dezelve? Antw. De volkomenheid in het getal drie en vier, benevens het Meesterwoord der hooge Schotten, hetwelk in den tempel verloren geraakt, en op de Schotsche eilanden wedergevonden is. 22e. Vr. Wat zaagt gij meer? Antw. "Vier lichten, zijnde de vier hemelstreken waarin onze Broeders verstrooid zijn. 23e. Vr. Wat verder? Antw. De vaten der reiniging, om ons zeiven tot de tempeldienst te reinigen. 24e. Vr. Waarin bestaat deze reiniging? Antvv. In het afleggen van den smet der ondeugd, en in het beoefenen van de pligten der deugd. 2oc. X r. Wie heeft u daartoe geroepen 7 Antw. De Meester, doordien hij mij zulks als ecne gelofte oplegde. 2e Ml UK. , . 26e, Vr. Hoe reizen de Schotsclie Meesters? Antw. Van het Westen naar het Noorden, en van daar door het Oosten. 27e. Vr. Welke kleur is die der hooge Schotsche Broeders ? Antw. De vuurkleur. 28e. Vr. Welke tijd is hett Antw. Het is vier ure, de tijd der vroege morgenschemering. O TAFEL-LOGE p . n • dek Schotsche Meesters. Wanneer de Broeders na liet siuiten dei' Loge, niet elkander souperen willen, zijn daarbij de volgende regelen voorgeschreven: De Meester en de Opzieners bezetten hunne gewone plaatsen ; de Broeders zitten naar welgevallen. Nadat men geheden heeft, klopt de Meester op de tafel, en zegt: Broeder eerste Opziener, welke tijd is het? Antw. Het is middag. Broeder tweede Opziener, is het de voegzame tijd, om deze Loge te openen? Antw. Ja, het is de voegzame tijd. Daar het dan, enz.; hij slaat driemaal ' -—' — en (ie Opzieners tweemaal — Wanneer daarop ieder plaats genomen heeft, beveelt de meester: Silentium ! en men drinkt: De gezondheid van den Grootmeester. Vervolgens gedurende den maaltijd; De gezondheid van de Overheid der hooge SchotscheLoge. Van de Broeders ; deze wordt staande ingesteld. Van den Meester der Loge; door den Opzieners ingesteld. Van de Opzieners. • Van de Broeders dezer Loge; door den Meester ingesteld. Van den nieuwen Broeder. De Tempos, zoo als in de tafel-loge der andere graden, worden hierbij niet in acht genomen, doch de Meester slaat eenmaal op de tafel en zegt: wij drinken de gezondheid van enz. Zoo lang het Silentium voortduurt, heerscht er eene onafgebroken stilte in de Loge, en de Meester kiest dit oogenblik om door een' der Broeders iets te laten voorlezen. Wanneer de Loge op de gebruikelijke wijze gesloten is, heeft ieder de vrijheid om te spreken. Het teeken der hooge Schotten is met de regterhand op het hart, gelijk in den tweeden Johannes- graad; te gelijk houdt men de linker een weinig van het aangezigt voor de oogen, met het buitenste naar het gelaat gekeerd, de vingers gesloten; uitgestrekt, en den duim nederhangende. In de Loge legt men de beide, met den duim naarbin- 14 * nen, geslotene handen, aan de polsen kruislings over elkander. Bij het maken van den handgreep vouwt men de vingers van de regter hand te zamen, en legt de linker hand elkander op den regter schouder. De magtige Meester en de Opzieners maken het groote teeken inet uitgestrekte armen en blijven in die houding staan De Meester vraagt aan den Broeder Maarschalk: Zijn wij allen volkomen? Antw. Ja, voor zoo ver menschen het zijn kunnen. Meester. Doorluchtige Maarschalk onderzoek de aanwezigen, of zij allen met waardigheid de regterhand kunnen uitstrekken. De Maarschalk, nadat hij rondgezien heeft: Magtig Meester, het is alles goed. HET GROOTKRUIS der St. Johannes- of volkomene Vrijmetselaars-Loge. Opening der Loge. Mi' Zoo laat ons aanvangen. {Het groote teeken wordt door allen gemaakt). Zijt gij volkomen Vrijmetselaar 1 Antw. Ik ben het. M. Verheugt u zulks? Antw. Mij en de Ridderschap. M. Waaraan zal ik herkennen, dat gij volkomen Vrijmetselaar zijt? Antw. Aan het teeken; woord en den greep! M. Geef mij het teeken. (Het wordt gemaakt). Geef mij het woord. (Het wordt in het oor gezegd). Geef mij den greep. (Het geschiedt in den kring). M. Hoe laat is het? Antw. Het is de volmaakte tijd. M. Welke tijd is dit? Antw. Toen de wachters met schrik ontwaakten. M. Doorluchtige Broeders, eerste en tweede Opziener, en overige hooggeschatte Ridders, de Loge der volkomene Vrijmetselaars is geopend. Hij klopt driemaal negenmaal, de negende §lag is telkens een lange ; de Opzieners doen hetzelfde. RECEPTIE in dezen graad. De Broeder Assistent bereidt, met hulp van eenen anderen Broeder, den Candidaat, die zich in een duister.ver* trek bevindt. Men geeft hem te verstaan, dat hij het orde lint reeds lang gedragen heeft, zonder daarvan de beteekenis te kennen; dat men hem waardig acht, om tot de geheimen door te dringen ; doch dat hij zich zelf alvorens beproeven moet, of zijn tot hiertoe gehouden gedrag, geene list geweest zij, om tot dit doel te geraken. Wanneer hij daarop het tegendeel plegtig betuigt, vraagt men hem : ofhij genegen zij het werk der zelfbeschaving en verbetering met allen ernst voort te zetten, zijnen evenmensch met goeden bloed bij te staan ; te leven en te sterven in het geloof, waarvan hij, bij het erlangen van den Riddergraad, belijdenis heeft ai'gelegd; voorts of hij zich onderwerpen wil aan de nieuwe verpligtingen, welke hem zullen woiden voorgelezen ; en eindelijk of hij welligt onder den sluijer der geheimen eenig kwaad vermoedt? Zijn antwoord op deze vragen aan den Meester overgebragt zijnde, beveelt deze, dat hij eenzaam in de duisternis nogmaals overdenken moet, of hij zich tot de vervulling der pligten in staat gevoele. Nadat men den Candidaat eene wijl alleen gelaten heeft, gaat de Broeder Assessor tot hem, geleidt hem voor de Loge, en klopt driemaal; de opzieners herhalen dit en de Maarschalk zegt: »»Men klopt." Meester. Zie, wie het is, die aanklopt. Maarschalk. Het is de Broeder Commandeur N., die wenscht tot de verborgenheden der volkomene Meesters toegelaten te worden. Meester. Laat hem binnentreden De Candidaat wordt daarop voor den troon van salomo gevoerd, en de Meester spreekt hem aldus aan: » Mijn Broeder, gij zult heden verheven worden tot den graad van het eerwaardig Kapittel, in hetwelk de verborgenheden, betrekkelijk den Meester adonhiram u geopenbaard zullen worden. Deze verborgenheden zijn, van den eersten graad tot op den tegenwoordigen, u slechts in Ilieroglyphen en Allegoriën voorgesteld. Wanneer gij dezelve immer verraadt, zal ik u doorboren; gelijk gij verdient, en met het werktuig uwer tuchtiging zal ik ook mij zeiven straffen, wegens de roekeloooze daad van zulk een' verachtelijken booswicht in den graad der volkomene Vrijmetselaars toe te laten. Dan zal u voorzeker hetzelfde lot te beurt vallen, dat den moordenaar van adonhiram getroffen heeft. Plegtig v-aag ik u derhalve, of gij levenslang wilt zwjjgen en getrouw zijn?" Antw. Ja! " Wilt gij hier op dit oogenblik de laatste gelofte afleggen, en bij het heil uwer ziel zweren, dat gij de voornoemde geheimen tot aan uwen dood, in uw hart zult opsluiten. Overleg deze vraag met al den ernst dien zij verdient. Gelooft gij daartoe niet in staat te zijn, dan raad ik u nog eenigen tijd te wachten. Op het bevestigend antwoord van den Candidaat geeft de Meester hem den Bijbel, bij het 21e Kap. der Openb. van Joh. opengeslagen, in de hand, en zendt hem naar het buiten vertrek terug, om deze Kapittels door te lezen. Weder binnen geleid zijnde doet hij geknield de volgende gelofte : »lk zweer en beloof bij de poorten van het nieuwe Je* ruzalem, in dit verheven Kapittel, en in de tegenwoordigheid van God, voor wien alle dingen naakt en geopend zijn, dat ik nimmer de geheimen welke mij toevertrouwd zullen worden, aan Broeders van den eersten tot den zesden graad ingesloten, veel minder aan Profanen ontdekken zal. Ik beloof zulks met een opregt en heilig voornemen, en zoo ik immer deze gelofte schenden mogt, verbeur ik het heil mijner ziel, de barmhartigheid Gods, en de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem. God die magtig is, en mijne gelofte hoort, helpe mij door Zijnen Heiligen Geest, in de getrouwe vervulling mijner verpligtingen, en voere mij eenmaal aan de poorten van het vernieuwde Jeruzalem. » Zoo waarlijk enz." Als hij dezen eed heeft afgelegd, kust de Meester hem op het voorhoofd en zegt: ..De groote, onzigtbare, oneindige en alwetende, die zich als Vader, Zoon en Heilige Geest openbaart, in wiens tegenwoordigheid gij uwe werktuigen en kenteekenen der Ridderschap benevens uw zwaard hebt afgelegd, en van wien gij het luisterrijk licht, stille rust en de volkomene belooning der Orde verwacht, schenke u alles in zijne genade, en voere u, met de heilige, hemelsche Ridderschap binnen de poorten van het nieuwe Jeruzalem. Amen I Halleluja! Amen!" De opzieners en de gezamentlijke Broeders herhalen: Halleluja! Amen! De Meester geeft hem daarop het teeken, hetwelk gemaakt wordt mat omhoog geheven en zamengevouwen handen. Het woord is Labareth, en de beteekenis van het- zelve : God is mijn sterke muur. In andere Loges bedient men zich van het woord Dakineth, God is mijn veroverd Goed. De Meester versiert hem nu met het Kruis aan den witten band, en zegt: »Zoo versier ik u met het ware orde-teeken: draag het met eer tot aan uwen dood. Wees een schitterend licht voor de Broeders der mindere graden, en bevorder daardoor naar uw vermogen den bloei onzer heilige Orde, lk verleen u de magt tot al de heilige verrigtingen, welke aan de Apostelen van Christus in de eerste Kerk waren opgedragen. Blijf getrouw, en bewaar het woord Gods rein en in waarheid. Ontvang eindelijk den sleutel tot onze Hieroglyphen. Doorluchtige Broeder eerste Opziener, wat beteekent de ruwe steen der leerlingen? Antw. De wet, volgens welke de menschen leefden alvorens God zijne Wet door mozes geopenbaard had. Vr. Wat is de kubieksteen der gezellen? Antw. De wet van mozes. Vr. De trektafel der Meesters ? Antw. Het Evangelie. Vr. De drie kaarsen? Antw. De Drieëenheid. Vr. De getande Lijst t Antw. Het voorhangsel des tempels. Vr. De vlammende Ster ? Antw. De Ster? welke door de Wijzen uit het Oosten gezien werd. Vr. Wie is adonhiram. Antw. Een zinnebeeld van Christus. Vr. Wat beteekent bet midden-vertrek"? Antw. Het Allerheiligste. Vr. De drie gezellen welke adonhiram ombragten ( Antw. De Secten welke Christus het bitterst vervolgden. Vr. Waar is uwe Loge? Autw. In, om en bij mij. Vr. Waarom is johannes de patroon der Orde? Antw. Omdat hij het eerst de Drieëenheid gezien heeft. Vr. Waarom roept de Vrijmetselaar de kinderen der weduwen aan 1 Antw. Ter gedachtenis aan den Kindermoord te Bethlehem. (Men zamelt giften voor de armen.) Vr. Mijn Broeder, zijt gij een volkomen Vrijmetselaar, en St. Johannes-Ridder t Antw. Ja ik ben het, en heb alles ontvangen. Vr. Waardoor zijt gij tot deze waardigheid opgeklommen ? Antw. Door God, mijne trouw, en door zware beproevingen en edele daden. Vr. Waar zult gij uwe belooning ontvangen? Antw. In het vernieuwde Jeruzalem. Vr. Welken tijd hebben wijt Antw. Wij hebben tijd noch uur. Meester. Verkondig den Broeders dat het noch tijd noch uur is. (Het geschiedt.) De Loge wordt met h.et Te Deum in cxcelsis gesloten. BESLUIT Toen ik in het jaar 1768 den ouderdom van vijfentwintig jaren bereikt hebbende, als medelid der groote Vrijmetselaars-Orde werd aangenomen, begon ik, ofschoon mij zulks uitdrukkelijk verboden werd, alles te lezen, wat over Vrijmetselarij het licht zag. Spoedig werd ik bekend met de: Kortelijk en naar waarheid ontdekte geheimen der Leerlingen, Gezellen en Meesters in de Vrijmetselarij, door Pachard, te Luik, in het jaar 1736 uitgegeven; en bij 'mijne bevordering tot hoogere graden, vond ik in dit werk meer waarheid, dan in eenig ander hetwelk ik tot dus verre gelezen had. Van lieverlede ontwaakte nu bij mij de begeerte, om zelf zoodanig werk in het licht te geven; terwijl ik inmiddels tot den Schotschen Meestergraad opgeklommen zijnde, gelegenheid had, om de berigten van anderen met de resultaten van eigene waarneming en onderzoek te vergelijken, op te helderen, en uit dezelve een goed ge heel zomen te stellen. In de laatste jaren ontbrak bet niet aan nieuwe Lektuur over mijn onderwerp : de groote Loge Royale York gal zelve een onbewimpeld verslag van hare inrigting en het beginsel liarer werkzaamheden ; en eindelijk verscheen het werk, getiteld : Der Signal-Stern, in hetwelk de Hioroglyphen en Ceremoniën breedvoerig behandeld worden. Daar de geheimen der Orde derhalve sedert langen tijd aan de zoogenaamde Profanen zijn blootgelegd, heb ik niet geaarzeld, om al de graden, zoo als dezelve mij in de Receptie- en Instructie-Loges werden medegedeeld, naauwkeurig op te teekenen. Wat den vorm betreft zullen eenige mijner Ritualen, veelligt in kleinigheden van die der andere Loges afwijken; de hoofdzaak is echter in alle Loges dezelfde. In een kort bestek vinden Vrijmetselaars en Profanen alles wat in de St. Johannes-graden, en in de hooge Schotsche Loges belangrijk is. Ik heb waarheid geschreven, anderen hebben waarheid met verdichtsel opgesierd, of in uitvoerige, meer kostbare werken allerlei onbeduidende zaken bijeen gezameld. Na mijnen dood zal ik, wegens deze uitgave door sommigen streng geoordeeld worden; wel verre echter dat deze gedachte mij eenige bekommering baren zou, mag ik, bij de bewustheid mijner zuivere bedoelingen, den dageraad van licht der eeuwighieid zonder schrik te gemoet zien. %£ Zït-SA ■■ I SR? SARSENA OF DE VOLMAAKTE BOUWMEESTER, BEHELZENDE DEN OORSPRONG EN DE GESCHIEDENIS DER VRIJMETSELAARS-ORDE, DERZELVER ZINNEBEELDEN EN CEREMONlëN, HET HOUDEN7, OPENEN EN SLUITEN DER LOGES, RECEPTIE EN BEVORDERING IX DE DRIE St. JOHAIVNES-GRADEN, ALSMEDE IN DE HOOGE SCHOTSCHE GRADEN EN DIE DER AN DRE AS-RIDDERS. BESCHREVEN DOOR EENEN Broeder Vrijmetselaar, EN UIT DÈSZELFS NAGELATENE PAPIEREN IN HET LICIIT GEGEVEN'. Tweede Nederduitsche druk, vertaald naar de vijfde Hoogduit sche uitgave* TUnstttïmm, GEBROEDERS DIEDERICHS. 4840. GEDRUKT BIJ BAREI.S EN KRÖBEIl. YÖORBERIGT. De Schrijver van dit JVerk, een braaf en achtingwaardig man} is in 47 jaren tot den hoogsten graad in de Vry metselaars-Orde opgeklommen. Eenige maanden vóór zijnen dood verzocht hij aan een' vriend, deze aanteekeningen, op losse bladen, en ten deele gebrekkig en onduidelijk geschreven, te verbeteren; in orde te schikken, en na zijn overlijden aan de drukpers over te geven. Volgens zijnen wensch is bij de uitgave geen enkele regel weggelaten of bijgevoegd. INHOUD. EERSTE AF DEELING. Geschiedenis der Orde. — Wat is Vrijmetselarij, en uit welk oogpunt moet dit Genootschap door een' kundig Vrijmetselaar beschouwd worden! — Merkwaardige Acte betrekkelijk den oorsprong en de uitbreiding der Orde bl. 1. TWEEDE AFDEELING. Aanneming en receptie-ceremoniën in den eersten St. Johannes- of Leerlings-graad. — Het houden der Tafel loge in denzelven. — Instructie-Loges. — Receptie in den tweeden of Gezellen-graad. — Katechismus der Gezellen. — Receptie in den Meestergraad. — Volkornene of Schotsche Meesters. — Verklaring der Hieroglyphen enz bl. 92. DERDE AFDEELING. Schotsche Leerlings-receptie. — Instructie betrekkelijk de teekenen, het Tapis enz. — Katechismus. — Receptie van Schotsche Andreas-Ridders. — Het Grootkruis der St. Johannes- of volkomene VrijmetselaarsLoge. — Besluit bl. 175. EERSTE AFDEELING. GESCHIEDENIS DER VRIJMETSELARIJ. Wanneer wij de oude Geschiedenis opslaan, dan vinden «ij bij alle volken geheime genootschappen, welke de belangrijkste waarheden naspoorden, en tevens aan de verderfelijkste dwalingen en wanbegrippen oorsprong gaven. Zij vormden zich reeds in de vroegste tijden der wereld, bestonden vele eeuwen, en hebben echter slechts flaauwé sporen van hun bestaan nagelaten; derzelver overblijfselen, schaars vermengd met de puinen van rijken en staten, zijn geheel veranderden onkenbaar geworden. Toen zedebederf en misdrijf zich onder ons geslacht begonnen loort te planten, zochten zij, die zich daarmede bezoedeld hadden, door voorspraak en bemiddeling den toorn des Ho'ogsten Wezens af te wenden. 'Wijze en achtbare mannen traden op, om de volken bij de beleedigde Godheid te vertegenwoordigen, endoor offers en boetedoening hunne schuld te verzoenen; als 1 aadgevers en leidslieden der blinde menigte bedienden zij 7.\i h van zekere teekenen en zinnebeelden, om de Natiën aan 2e DRUK. , de gezette tijden hunner feesten te herinneren, merkwaardige gebeurtenissen aan de nakomelingschap over te brengen, en elkander hunne leer en ontdekkingen mede te deelen. Aldus ontstonden de eerste Hieroglyphen, welke bij alle priesters der oudheid gevonden worden; en ten einde te verhoeden dat onwaardigen tot den kring hunner heilige afzondering werden toegelaten, stelden zij proefgeboden en voorbereidingen in, welke van eene plegtige inwijding gevolgd werden. Ofschoon nu deze instellingen door sommigen aan de Egyptische priesters worden toegeschreven, is het echter waarschijnlijk, dat dezelve reeds in een vroeger tijdperk bij de Indische volken bekend waren, en uit de overeenkomst van leer en gebruiken der priesters blijkt, dat zij van gemeenschappelijken oorsprong zijn. Bij de Chaldeërs woonden de Magiërs of Wijzen op de kruinen der bergen; donkere bosschen waren de verblijven der Celtische Druïden; bij de Indiërs hadden de Brachmanen en Oymnosophisten oorden, die hun waren toegewijd, en de Egyptische priesters hielden zich in ruime onderaardsche woningen op. Allen hadden hunne zinnebeelden en onderscheidingsteekenen, en allen waren hunnen roem verschuldigd aan hunne Mysteriën, en aan de gestrengheid hunner inwijdingen. De verborgenheden der ouden hadden tweederlei beteekenis : de eerste hadden betrekking tot de plegtigheden der Godsdienst, welke in derzelver beteekenis, eene eeuwige verborgenheid voor het volk blijven moesten; eene andere soort \an verbolgenheden was aan de wijsheid aller dingen toegewijd. De heilige Mysteriën vervielen met het Romeinsche lijk ; en de uitbreiding der Christelijke Godsdienst was de hoofdoorzaak van dit verval; doch de inwijding tot de geheimen der Wijzen bestond nog langen tijd daarna; van tijd tot tijd veranderden zij, deels de namen, en inrigting der graden, met de, aan dezelve verknochte wetenschappen; deels den aard van het genootschap zeiven. Zij, die onder den naam van Magiërs of wijze Meesters bekend waren, beoefenden de kennis van het menschelijk hart, als de eerste en belangrijkste wetenschap; hun alleen werd de opvoeding der koningen en rijksgrooten toevertrouwd, vermits zij het waren, die de geheimen der natuur en der kunst verstonden, en, ondanks hunne vooroordeelen, eene natuurlijke Theologie leerden, welke op de vereering van een Opperwezen gegrond was. Daar echter hunne leerwijze symbolisch was, werden hun, wegens hunne veelvuldige Hieroglyphen allerlei dwaalbegrippen toegeschreven. De Wijzen van Memphis en Heliopolis stonden in hooge achting bij het volk, en de roem, die van hunne geleerdheid uitging, was zoo groot, dat wijsgeeren, krijgshelden en aanzienlijke vreemdelingen naar Egypte reisden om zich bij hen te laten inwijden, en hunne geheimen te leeren kennen. Bij deze priesters vonden lykurgüs en solon de grondtrekken hunner zedewet en orfheus de Grieksche fabelleer; thales werd door hen onderwezen; pythagoras vond onder hen zijne leer der zielsverhuizing; herodotus, democritus werden in hunne school gevormd, en mozes bediende zich van de bij hen aangeleerde verborgenheden der natuur, om de Israeheten uit de Egyptische dienstbaarheid te verlossen, en de vereering van den waren God onder hen in te voeren. 1* In de gewijde Geschiedenis lezen wij, dat deze wetgever aan de Leviten proefdiensten voorschreef, en dat de verborgenheden der heilige bediening voor alle andere Israëlieten omsluijerd bleven; ook in den tempel van salomo hadden de kandelaar met zeven armen, de twaalf runderen, de brooden, de koperen zee, enz. eene zinnebeeldige beteekenis. Toen de tempel verwoest werd, en het Joodsche volk gedeeltelijk in slavernij geraakte of in ballingschap omzwierf, kon men niet beletten, dat het heidendom zich het overblijfsel hunner plegtgebruiken toeëigende, en dezelven bezigde tot strengere voorbereiding van hen, welke men tot de verborgenheden wilde toelaten. De verstrooide leden bleven nogtans, ook in vreemde landen, getrouw inde vervulling hunner wederkeerige pligten; lengte van tijd en opvolgende gebeurtenissen noopten hen om aan hun genootschap eenen veranderden vorm te geven, ten einde hetzelve onder de Christenen in stand te houden; daartoe bragten zij hunne instellingen in zekere overeenkomst met de wetten der Christenen; de boeken van mozes werden nevens de gedenkschriften der heidensche Wijzen aangenomen, tot grondslag voor een nieuw genootschap, hetwelk zij onderwierpen aan wetten, die met de voorschriften des Christendoms bestaanbaar waren. Uit de Kruistogten ontsproten allerlei orden en vereenigingen van verschillenden aard; en in het jaar 1118 verbonden zich de Magische Broeders met de nieuwe orde der Tempelridders, aan welke zij hunne grondregelen en verborgenheden mededeelden. De val der Tempelorde en de vernietiging derzelve door het Concilie van Weenen, in het jaar 1311. had ten gevolge, dat de hoofdwetenschappen der oude Magiërs, welke grootendeels betrekking hadden tot de verborgene krachten en eigenschappen der natuur, van toen af verloren gingen. Een gedeelte der Vrijmetselaars vindt nu in de Vrijmetselarij de herstelling van de Orde der Tempelieren; met welke het systema der groote Landsloge van Duitschland en dat der Zweedsche Broeders in liet naauwst verband staat. Volgens dit systema is de Vrijmetselarij eene mythische voorstelling van de hoofdleer des Christendoms; de verslagene Meester is niemand anders dan Christus. Hier wordt nu met regt gevraagd: Predikte Christus dan verborgenheden en geheimzinnige leeringen, die slechts aan een klein getal uitverkorenen geopenbaard werden, en voor alle andere Christenen — in de Vrijmetselarij Profanen — voor eeuwig een raadsel blijven moesten? Immers wilde' hij geene Godsdienst stichten die zich slechts tot weinigen zoude uitstrekken ; hij predikte niet met geslotene deuren, maar in het openbaar, ten aanhoore van zijne volgelingen, vrienden en vijanden. De leer van Christus en zijne deugden, in derzelver heilrijke gevolgen slechts op weinigen te beperken, en deze deugden te kunnen verwerven door ceremoniën en receptiegelden, heet dat niet de Christelijke Godsdienst ontheiligen en haar in Afgodendienst verkeeren? Eene gewone tegen werping is, dat het licht der waarheid alleen den wijze tot geluk leidt en den grooten hoop niet anders dan verblinden kan ; daarop vragen wij: l. Welke zijn dan die waarheden, die alleen den vrijmet- selaar nuttig zijn? — Ik ben 47 jaren vrijmetselaar — een vlijtig arbeider en onderzoeker geweest, docli nimmer ],eb ik zoodanige waarheden en evenmin iets nieuws of belangwekkends in de vrijmetselarij kunnen ontdekken. 2. Hoedanig is het middel waardoor de Orde Wijzen vormde Boezemen hunne gebruiken en ceremoniën welligt zoo veel wijsheid in, dat de leden daardoor deugdzamer en gelukkiger worden? 3. Waarom wordt men in deze school der wijsheid voor geld aangenomen (*). Waarom maakt men bij deze aanneming zoo weinig onderscheid, dat de hoogste graden niet zelden nan mannen, ontbloot van alle begaafdheden of verdienste verleend worden? Zijn de zoodanigen dan geschikt om als onderwijzers en leidslieden der onkundigen op te treden? De kundigste Vrijmetselaars plaatsen het ontstaan der orde in den tijd van cromwell ; anderen beweren dat de Egyptenaars, of vóór hen, de Chaldeërs stichters zijn van de eerste graden, en zij geven voor reden de kennis welke dit volk droeg van de vlammende ster Oromanzes (f), welke niet aan hunne ingewijden werd medegedeeld, alvorens zij zich door drie reizen, dat is eigenlijk door drie reinigingen met vuur, water, en bloed beproefd hadden. Beschouwen wij de gezangen, die het geluk der vrijmetse- (*) Treurig genoeg, dat vele Loges te dien opzigte zoo onbedachtzaam handelen, rijp en groen tot leden aannemen, en zich niet met eenen enkelen Candidaat vergenoegen, maar in den regel twee of meer aannemen, ten einde daardoor klinkende munt in de kas gestort worde. (f) Oromanzes beteekent in het Chaldeeuwsche : schitterend licht. laars verheerlijken, dan gelijkt ook, te dien opzigte, de geschiedenis der orde naar de verhalen der beroemdste volken der oudheid, als der Assyrièrs, Persen en Egyptenaars, die hunnen oorsprong op onheugelijke tijden, en in hunne Jaarboeken op millioenen van jaren berekenen. Het is den eerwaardigen opstellers dezer liederen niet genoeg, dat men den oorsprong hunner orde tot op den tijd van salomo terugplaatst. Is het echter niet wel een wezenlijk voordeel de groeven der oudheid te doorwoelen, om daaruit de waarde eener aloude afkomst op te sporen ? Indien de orde der vrijmetselaars, zoo als het voorgeven is, niets bedoelt dan menschelijk geluk, en al haar streven deze eenige strekking heeft, zoo behoeft zij hare voortreffelijkheid niet te ontleenen uit eene reeks van verloopene eeuwen of vermolmde gedenkteekenen, — zij bezit die in zich zelve. Al wat in zich zelf goed is, blijft goed, zonder vreemde hulp; en de nieuwheid der orde kan haar geenszins schadelijk zijn. Ofverdienden andere, even zoo nuttige vereenigingen en derzelver stichters, minder toejuiching, omdat zij niet op de hoogachting der oude tijden bogen kunnen? Doch genoeg daarvan! De Vrijmetselaars zouden zich aan ondank schuldig maken, wanneer zij de oprigting of voor het minst de inrigting hunner orde, volgens den tegenwoordigen vorm, die zij gehouden zijn aan een der grootste staatspersonen toe te kennen met hersenschimmige verdichtselen omkleeden wilden, daar zijn verstand, en de bedoelingen, die hij bij het stichten der orde aan den dag gelegd heeft, verdienen 'lat zij dezen stichter niet verloochenen. Gelijk wij boven gezegd hebben, en door de meeste stemmen erkend wordt, was deze stichter de bekende cromwell in Engeland. In dit Rijk heeft men de Orde zien wassen, toenemen en zich verheffen tot dien graad van aanzien en volkomenheid, waarop zij zich nog vertoont. Engeland is de vruchtbare bron van alle Loges, die overal in de wereld zijn opgerigt. Wat is er aan gelegen, dat de Orde door deze belijdenis eenige duizend jaren (*) in oudheid verliest? Ook is het haar geenszins nadeelig, dat zij cromwell als haren voornaamsten Meester erkent, wat men ook immer tegen zijnen roem en zijn karakter moge te berde brengen. Zulk een' ondernemende geest, als hij bezat, werd vereischt om een werk van dit belang tot stand te brengen, en de middelen te vinden om hetzelve te ontwikkelen tot op het tijdstip der geduchte omwenteling die de wereld verbaasd heeft (j). Slechts weinige leden der Orde hebben den moed en de wijsheid den blinddoek af te rukken en over liet doel en de plannen des stichters na te denken. Cromwell was te Huntingdon in liet het jaar 1590 geboren. Door zijne buitengewone geestvermogens wist li ij zich uit den middelstand tot den rang der Koningen te verheffen, en be- (*) De Vrijmetselaars schrijven het jaartal 5600 enz. (j) Had napoleon zijn oogmerk bereikt, dan zou de Vrijmetselarij zich ook eene hervorming hebben moeten getroosten; ongetwijfeld had hij haar eene rigting gegeven, die aan zijne plannen kon dienstbaar zijn, zoo als dat reeds aanvankelijk het geval was met kleine veranderingen in het rituaal of de ordes-gebruiken der Fransche Loges. hield deze waardigheid tot aan het einde van zijn leven. Hij stierf in zijn Paleis in het jaar 1651. Onder zijne regering bloeide de Vrijmetselarij: hij was, indien niet de stichter, toch de hersteller der Orde; en liet is van belang, te onderzoeken, op welke wijze hij de vruchten van zijnen arbeid ingeoogst en aan de Orde vastheid gegeven heeft. Dit is het merkwaardigste en — de hoofdzaak. Eene schildering van zijn karakter zal ons in staat stellen, om de grondslagen der Orde te toetsen aan zijne beginselen;Beschouwen wij een oogenblik de vrijmetselaars (*) in hunne godsdienstige en staatkundige gevoelens, in hunne overhelling tot geestdrijverij, in hunne plegtige handelingen en duistere woorden, in hunnen geest van vrijheid en behendige wijze van dezelve bedektelijk voor te stellen, en in de gronden, die zij aanvoeren, zoo kunnen wij het denkbeeld met wraken, dat zij eene nieuwe Godsdienst en eenen nieuwen Godsdienstvorm wilden invoeren, waarin alle standen gelijk, en volkomen vrij zouden zijn. Dit vermoeden heeft der Orde die menigvuldige vervolgingen berokkend, welke zij in verscheidene staten onderdaan heeft, en nog ondergaat, tot dat zij van lieverlede mei de staatkunde verzoend werd. Immers op de sluitrede: dat in de zedekunde alleen dwazen en bedriegers geheimen hebben, volgt eene andere: dat de geheele zaak op misleiding en bedrog uitloopt, en het voorbeeld des stichters, wien de orde alleen uit dien hoofde met stilzwijgen voorbijgaat, 'S niet geschikt om dit vermoeden te wederleggen. I*) Deze woorden zullen in het vervolg, bij nadere beschrijving der Orde, duidelijker begrepen worden. Nadat cromwell des konings dood bewerkt had, was het zijne eerste zorg, de kuiperijen te verijdelen, van die genen, welke hem, bij de oprigting der nieuwe Republiek in den weg konden staan. Tot dat einde werd bij eene Parlements-akte bekend gemaakt: dat de Koninklijke waardigheid nutteloos, verderfelijk, en voor de vrijheid, zekerheid en het welvaren der Natie heilloos bevonden was, en mitsdien behoorde vernietigd te worden. Daarop werd besloten, dat de regering voortaan in handen der aanzienlijksten berusten zou, en men benoemde eene soort van Staatsraad, die, met cromwell aan het hoofd, uit veertig leden was zamengesteld; zij namen den titel aan van: Beschermers der Engelsche vrijheid. Nu predikte cromwell Godsdienst en Vrijheid, hetwelk eerlang geheel Engeland doortrok. Hij was onvermoeid in het bidden, vermanen, dreigen en opwekken; en spaarde list, geweld, noch vleijerij om zijne oogmerken te bereiken. Hij zond Afgevaardigden niet alleen in de voornaamste steden van Engeland, maar ook in Schotland en Ierland, welke rijken hij door het geweld der wapenen in bedwang hield. Overal moesten deze afgevaardigden het nieuwe Genootschap oprigten of bevorderen. Door zijne huichelarij kon hij intusschen niet beletten, dat hij, zoo in openbare gesprekken, als in geschriften als een dwingeland, overweldiger en vijand der algemeene welvaart werd afgemaald; en toen zijne vijanden, die zijne listige ontwerpen gewaar werden, hem den voet wilden ligten, wist hij door zijne sluwe kunstgrepen zich van allen argwaan te zuiveren. Met den meesten ijver ^verzorgde hij nu z'.jne belangen en die der Orde, zoodat hij in December 1653 de hoogste magt in handen had, met den titel van Beschermer (Protector) der vereenigde Koningrijken Engeland, Schotland en Ierland. Binnen weinige jaren had geheel Engeland de gevoelens der Vrijmetselaars aangenomen, en cromwell trachtte van nu af aan alle verschillende Godsdienst-Secten niet alleen, onderling, maar ook met zich zeiven te vereenigen (*). Deze groote plannen noopten hem, om eene kamer van zeven personen met vier schrijvers op te rigten. De aardbodem werd, volgens hun ontwerp in vier Provinciën verdeeld, waarvan Frankrijk met Zwitserland, de valleijen van Piemont en Italië de eerste, — de Palts, met de overige Protestanten in Duitschland de volgende, — de Noordsche Rijken en Tur/cijë de derde, — Oost- en West-Indiën de vierde uitmaakten. Aan elk der schrijvers werd eene dezer groote Provinciën aangewezen; ieder moest eene briefwisseling openen, den afwezigen in alle werelddeelen berigten geven, en van hen aan de aanwezige leden berigten doen toekomen. Werd hun een nieuwe afgevaardigde toegezonden, zoo moest hij door de leden der Kamer met de vier Secretarissen gekozen, onderzocht en hem zijne werkzaamheden aangewezen worden. Tot goedmaking der kosten bepaalde cromwell jaarlijks eene som van tien duizend I*) Dit is ook thans nog het beginsel der Orde. Daar men echter [in de hoogere graden] de Joden uitsluit, blijkt het, dat alles in dezelve op het christendom uitloopt. Wel is waar, dat onder napoleon in de Fransche loges, Joden als leden zijn aangenomen; maar daarin ligt juist liet bewijs, dat hij, even als cromwell, aan de orde, eene, hem dienstbare, rigting geven wilde. Pond Sterling, welke, in geval van nood, verhoogd kon ■worden, en waaruit ook de inrigting van een geschikt gebouw, tot de behandeling der zaken van de Orde, bekostigd werd. Kan het na dit verslag nog verwondering baren, dat Frankrijk, Italië en andere naburige landen tot het genootschap zijn toegetreden, en hetzelve zich van het Noorden tot het Zuiden heeft uitgebreid ? Eenigen meenen, dat cromwell's oogmerk geweest zij, door deze stichting de Protestantsche Godsdienst over Europa te verspreiden; maar zij bedriegen zich wanneer zij naar het uiterlijke oordeelen, zonder de ware drijfveeren zijner handelingen na te sporen, want achter zijnen schijn van deugd en vroomheid verborg hij den ligtzinnigsten spot met Godsdienst en zedeleer. — Alle belijdenissen golden bij hem even weinig. Hoe kon overigens deze bedoeling aan de Orde worden toegeschreven, terwijl Katholieken, Protestanten, Joden, Turken en Heidenen zonder onderscheid als leden werden aangenomen? Maar welke gemeenschap heeft dan het belang der Orde met de ontwerpen van cromwell ? welk verband is er tusschen de Orde zelve en zijn staatsgebouw? — Dit zal uit liet volgende duidelijk worden. De orde der Vrijmetselaars is een genootschap, hetwelk onder den aangenomen naam van vertrouwelijke broederschap, eene menigte personen, tot dezelfde oogmerken met elkander vereenigt, zonder dat verschil van temperament, neigingen, of Godsdienstig gevoelen aan deze vereeniging hinderlijk zij. Eene eigene staatkunde, die vervat is in de leer welke de Orde voordraagt, strekt zich uit tot alle broeders, welke zij onderling vereenigt, en deze leer, die, als ware het het ware leven des geheelen genootschaps is — die al de leden deszelven bezielt —is niets anders, dan die grondregel der natuur, die wet, welke in alle harten geschreven is, en den grond onzer daden behoort uit te maken. Aan eiken nieuw aangenomen broeder, wordt deze regel bekend gemaakt, doeh niet aan allen op dezelfde wijze; maar aan elk hunner naar mate van zijn verstand, van zijne kennis en beschaving. Dit is eene voorzorg, die geheel overeenstemt met de sluwheid van cromwell ; hij wist talenten naar waarde te schatten, en de minkundigen door zinnebeelden en duistere inkleedingen schijnbaar gewigtige 'waarheden voor te spiegelen. Men verbeelde zich dan ook niet, dat een nieuw aangenomene van alle hem aanklevende gebreken en hartstogten gezuiverd werd. De uit één loopende gevoelens worden in de Orde geenszins tot overeenstemming gebragt, men blijft geheel wat men te voren was; alle Godsdiensten behouden hare regten, geene secte verwijdert zich van de hare, geene gaat door toedoen der Orde tot eene andere over. De vorst en de overheid verliezen niets van de onderwerping, welke de vrijmetselaar hun schuldig is. Men verbant niets dan tweedragt en verdeeldheid, die in hetzelfde oogenblik ontstaan, en weder verzoend worden. Op dezen grondslag, die eiken broeder bezielt, rust het gebouw der Orde. Volgens deze grondwet moeten al de broeders, elkander beminnen, en in de tijden van nood de één den anderen tot raadsman, vriend en redder verstrekken. Dan helaas ! deze gezindheid koestert men alleen in de Loge, en naauwlijks is deze gesloten, of men is elkander zoo vreemd, als andere eerlijke menschen. Ook wanneer broeders, zonder elkander als zoodanig te kennen, in twist geraken, en in de hitte des geschils tot dadelijkheden overgaan, behoorden zij zich te verzoenen, zoodra zij door de gewone teekenen elkander herkend hebben, en alle ongelijk vergevende, elkander in de armen te vallen. Cromwell huichelde algemeene vrijheid en gelijkheid, hij viel op de knieën en riep God aan tot getuige, dat hij liever eenen herdersstaf dan het Protectoraat aannemen wilde, vermits deze verhevene betrekking strijdig was met zijne denkwijze en beginselen ; om nogtans de Natie voor verwarring te bewaren, en te verhoeden dat zij de buit werd van den algemeenen vijand, had hij, zoo verklaarde hij plegtig, zich onder de levenden en dooden begeven, tot op het tijdstip, dat God hun zou ingeven, op hoedanigen voet zij hunne regering behoorden in te rigten; daarna zou hij den zwaren last dien hij torschte, met even zoo innige vreugde afleggen, als hij verborgene smart leed, bij het schitterend praalwerk waarvan hij zoo afkeerig was. Tevens nam hij den schijn aan alsof hij met alle standen van menschen vertrouwelijk, gulhartig verkeerde, en hun als zijns gelijken achting bewijzen wilde. Vrijheid en gelijkheid — dit zijn nu ook de schiterendste voordeelen, van welke de orde zich voorbehoudt aan alle hare leden het bezit te geven. Alle andere voorregten /ijn hier vervallen ; rang en aanzien gelden niets. Dit is de grondregel der vrijmetselaars; even als in de leer van cromwell. Hij gaf aan zijne Orde den naam van Vrijmetselaarsorde, want een nieuw gebouw wilde hij optrekken, hij wilde het menschelijk geslacht verbeteren, maar de koningen en vorsten, wier geesel hij zijn wilde, moesten uitgeroeid worden. Ten einde zijne aanhangers van dit voornemen een klaar begrip te geven, stelde hij hun den herbouw des tempels van salomo voor. En wie bewonderd daarin niet den schranderen geest van dezen buitengewonen man, die dit verschrikkelijk vuur onder de asch verbergen wilde. Men overwege slechts het doel dezer onderneming in elke bijzonderheid. Op Goddelijk bevel werd deze tempel door salomo gebouwd. Dezelve was het Heiligdom der Godsdienst en aan de schitterendste plegtgebruiken toegewijd. Na verloop van vele jaren werd dit prachtig gebouw in de asch gelegd. Het volk, dat in denzelven den waren God vereerd had, werd in ketenen naar Babel gevoerd, en eindelijk na eene harde gevangenis weder vrijgelaten. Een afgodisch vorst werd verkoren, als het werktuig der Goddelijke genade, en vergunde aan dit ongelukkig volk, niet slechts den tempel weder op te bouwen, maar hij was ook .genegen hun daartoe door gepaste middelen in staat te stellen. In dit beeld vindt nu de orde de getrouwe voorstelling van haar genootschap. Deze tempel, in deszelfs glans en heerlijkheid, is het zinnebeeld van den eersten toestand d^s menschen toen hij geschapen werd; de Godsdienst, de ceremoniën, die in denzelven gehouden werden, zijn niet anders dan de algemeene, en allen menschen in het hart geschrevene wet, die haren grond heeft in de begrippen van billijkheid en liefde, waartoe menschen onderling verpligt zijn. De verwoesting des tempels, de slavernij van hen, die in denzelven bij elkander komen, zijn hovaardij en eerzucht, welke de afhankelijkheid bij het menschdom hebben ingevoerd. De Assyriërs, het alles vernielende leger, zijn de koningen, vorsten, en overheidspersonen, wier magt zoo vele ongelukkigen heeft nedergebogen. Het uitverkoren volk, eindelijk, aan hetwelk de wederopbouwing des tempels was toevertrouwd, zijn de Vrijmetselaars, die de vorige orde der dingen herstellen moeten, Zij wenschen in staat te zijn alle geslachten tot een ligchaam te vereenigen; de fakkels van tweedragt, die het menschdom verteeren, uit te blusschen en de vruchtbare asch derzelven te bezielen, om daaruit eene meer volmaakte en gezuiverde soort voort te kweeken. De stichter der Orde wilde echter niet dat men zijne zedeleer in haar geheel bekend maakte, maar dat dezelve slechts van tijd tot tijd aan eenige daartoe uitgekozenen verklaard werd; daartoe bediende hij zich van zinnebeelden, opdat het nieuw gevestigde genootschap beveiligd voor storm en gevaren, ongehinderd bloeijen mogt. Deze welberekende voorzorg noopte hem tot de bekende verdeeling der Orde in Leerlingen, Gezellen en Meesters; en daar hij in zijne allegorie den tempel van salomo voor oogen hield, werd de geheele Orde overeenkomstig dit zinnebeeld ingerigt. Al deze verschillende klassen of graden zijn te vinden bij den arbeid aan den tempel, en de werkzaamheden werden diensvolgens verdeeld, overeenkomstig de geschiktheid deiarbeiders, die in de Loge bekend is. In de eerste jaren na het ontstaan dezer Orde heeft zij dikwerf haren naam verwisseld; aanvankelijk noemde zij zich het genootschap der vrijmetselaars; vervolgens werden hare leden Nivelleurs (Meters met het paslood) geheten; daarna, lieden die niet aan de politie onderworpen waren ; later droegen zij den naam van Leden der vijfde Monarchie en eindelijk hebben zij weder den naam van vrijmetselaars aangenomen. Van al deze onderscheidene benamingen werd een schijnbare grond aangegeven. De naam van Nivelleurs moest hunnen toeleg uitdrukken, om alle leden in zekere gelijkheid te stellen; hun Opperhoofd (Meester) was destijds de Generaal rainsborough, een groot vriend van cromwell. De naam van hen, die zich aan de politie onttrokken, had zijnen oorsprong in de volmaakte vrijheid, welke zij wilden invoeren. De Nivelleurs hadden den meestvermogenden invloed onder de republikeinen; zij hadden het meest tot den dood des Konings medegewerkt en waren over de verwisseling van hunnen naam met dien van vrijmetselaars zoo verbitterd, dat zij cromwell den dood zwoeren. Eindelijk noemden zij zich Burgers van de vijfde Monarchie, uit hoofde de Bouwmeesters de vijfde klasse, of de waardigheid uitmaakten, waaruit hunne Monarchie bestond. Hun opperhoofd was harrington, aan wien cromwell een gedeelte zijner verlichting en geestvervoering had toevertrouwd. 7.ij wilden vrijheid en gelijkheid invoeren, en aan nieBiand dan aan Christus onderdanig zijn, waarom .zij ook voorgaven, dat zij dagelijks de aankomst van hunnen Koning jezus te gemoet zagen. Cromwell had hen in den beginne aan zijn belang verbonden, maar in het vervolg wantrouwden zij hem, en verdachten hem van het ontwerp om zich de hoogste magt toe te eigenen. Cromwell oordeelde het in zijn belang, dit gegrond vermoeden weg te nemen en hield tot dat einde met harrington een mondgesprek over het Rijk van jezus, doch deze liet zich door zijne vermomming niet langer misleiden en smeedde eene zamenzwering, om het juk van cromwell af te schudden. Door zijnen secretaris türloc ontving cromwell berigt van eene geheime zamenkomst; hij zond soldaten om de zaamgezworenen te vatten, en zij werden in eene gevangenis gebragt, in welke zij omkwamen. Zij hadden een vaandel op hetwelk een slapende leeuw gezien werd, met de woorden: IVie zal hem wekken ? Na deze welgelukte onderneming tegen zijne vijanden oordeelde cromwell dat de Orde haren eersten naam weder aannemen moest, en hij vond nuttig haar eenige begrippen van Godsdienst en vroomheid bij te brengen, niet alleen om daardoor zijne daden in een schooner licht te vertoonen, maar tevens om door dezen band zijne geheimen onschendbaar te bewaren. Met de roersels der menschelijke daden bekend, wilde hij de instandhouding zijner Orde niet van de hoop op toekomstige vrijheid en gelijkheid afhankelijk maken. Het uitzigt op eenig goed, inzonderheid op een onzeker, in de verre toekomst liggend goed, werkt als drijfveer onzer daden niet zoo krachtig, als de vrees voor het naderende kwaad ; uit dien hoofde bepaalde hij de straffen voor de verraders van de geheimen der Orde, gelijk zulks blijkt uit de Eedformulieren die bij de beschrijving der receptieceremoniën vermeld zullen worden Venner, gray, gowler, hopkings, hapton en anderen, waaronder lokeyer en thompson, benevens een aantal Nivelleurs leveren voorbeelden van de allerstrengste strafoefeningen. Ook wordt verhaald dat pachard, een Engelschman, het slagtoffer der bloedigste wraak geworden is. — Hij had te Luik in het jaar 1736 een Tractaatje in de Fransche taal uitgegeven, hetwelk ook in het Italiaansch, Engelsch en Hoogduitsch vertaald werd. In hetzelve waren de geheimen der Leerlingen, Gezellen en Meesters kort en naar waarheid bloot gelegd. Hij werd verraden, men voerde hem in den nacht met geweld, in de groote Loge te Londen, alwaar een aantal broeders waren zamengekoinen; men rukte hem de tong uit den hals, liet hart uit het lijf, en liet hem, zoo lang de Loge duurde, aan een spijker hangen; daarna werd het ligchaam verbrand, en de asch in de lucht gestrooid. Alle binnen'- en buitenlandsche loges ontvingen berigt van deze gebeurtenis (*) (*) Zulke barbaarsclie mishandelingen zijn echter slechts enkele malen voorgevallen. Even zoo zeldzaam was de tuchtiging met waterpompen, wanneer een ongewijde in de Loge sloop, gelijk ruim 50 jaar geleden met den Abt percan te Soissons gebeurde. Een der broeders ontdekte hem door het leuswoord: »Het regent.'* waarop de Meester tot die broeders-opzieners zeide: >» onderzoek wie de schuldige is." Percan werd terstond herkend, ofschoon Tot hiertoe heb ik verhaald, op welke wijze de Vrijmetselaars-Orde ontstaan is, welken magtigen invloed cromwell op dezelve heeft ^uitgeoefend, hoe dezelve in zijnen tijd als herboren werd, en dat de toenmaals ingevoerde ceremoniën, welke nog heden nagenoeg dezelfde zijn, van hem afkomstig waren. Uit dit alles blijkt dan overtuigend, dat hij als de Stichter of beter, als de Hersteller van het genootschap moet worden aangemerkt. Daar echter de Orde, vooral in de hooge graden, onderscheiden stelsels heeft aangenomen, en elk dezer stelsels de Geschiedenis der Orde op eene verschillende wijze voordraagt, zal ik hier een hypothetisch, (op onderstelling berustend) geschiedverhaal derzelven mededeelen, alvorens ik overga tot de beschrijving, der receptie-gebruiken, en tot die kundigheden, welke den broeder Vrijmetselaar voor zijn geld, worden medegedeeld, en in welke mate liij door denzelven wijzer en — gelukkiger wordt. Tot heden bezitten wij geene, met oorkonden gestaafde, geschiedenis van het Vrijmetselaars-genootschap, zuilen dezelve ook wel nimmer bekomen (*). Wanneer men echter naauwkeu- hij teeken, greep en leus kende, maar de plaats niet kon opnoemen, waar hij als lid was aangenomen, Men bragt hem onder eene pomp, en overgoot hem terwijl al de aanwezigen lachten en zich ten zijnen koste vermaakten. Daarop liet men hem zijne kleederen verwisselen, en hij werd gedwongen, zich als broeder Vrijmetselaar te laten aannemen. (*) De schrijver kon van het later uitgekomen werk van krausjs die Urkunden des Freimaurerordens enz. geene kennis dragen. Uiig. rig bekend is, met de uitéénloopende verhalen, en met datgene wat de overlevering in de Orde vermeldt, is liet niet moeijelijk daaruit een resultaat op te maken. In een land, waar bijgeloof, onwetendheid en slavernij heerschten, waar het gevaarlijk werd, de waarheid luid te te doen hooren, daar trokken zich hare vereerders in het verborgene terug, en sloten eenen naauwen kring om hunne grondstellingen en de waarheid getrouw te bewaren, en haar voor de ontwijding der volksmenigte te behoeden. Uit het opkomende geslacht kozen zij geschikte voorwerpen, aan welke zij » Wijders is de geschiedenis bekend der geheime aanstelling van eenige ridders der Orde, die, aan het verderf ontkomen, gemagtigd worden, om ten eeuwigen dage, de aanspraak der Orde te doen gelden op regten, die haar door geweld ontroofd waren; en tevens om den vorm derzelve, onder de schaduw van een geheim te verbergen, tot op het tijdstip dat zij dezen sluijer konde afwerpen, en weder openlijk te voorschijn treden. >» De naam van Vrijmetselaar werd aangenomen, dewijl aumont met zeven ridders, om den moord te ontvlieden, als metselaars gekleed, zich in Schotland verborgen, en aldaar, uit vrees van herkend te worden, het metselaars ambacht uitoefenden. Dit handwerk oordeelde men bijzonder geschikt om de vervolgde Orde voor alle nasporing te beveiligen. Het metselaars gereedschap bragt de vlugtelingen op het denkbeeld om zinnebeelden te kiezen, welke aan de Orde den schijn gaven eener zedelijke vereeniging, en haar tevens dienen konden als hieroglyphen, ter afbeelding harer Geschiedenis. » De Vrijmetselaars moeten den Tempel van salomo weder opbouwen. Hierin ligt duidelijk eene zedelijke verpligtïng; de ware beteekenis is echter, dat zij de T. H. moeten behulpzaam zijn, in het herstellen hunner Orde. De cirkel, de hamer, de winkelhaak, het paslood enz. beteekenen de voorzigtigheid, de schranderheid en de naauwkeurigheid, die voor de T. H. welke verstrooid leven en nis onder de puinhoopen hunner Orde begraven liggen, zoo noodzakelijk zijn, om in de toekomst te zegepralen. »Om zich van de ambachtslieden te onderscheiden, droeg men den naam van Vrijmetselaars — Francs Mapons, en het woord franc hetwelk in de Engelsche, Fransche en Hoogduitsche talen dezelfde beteekenis heeft, werd met reden gekozen. Behalve de gewone beteekenis herinnert hetzelve tevens aan de bloedige slagvelden in Palestina, waarop de T. H. gestreden hadden, onder den naam van Franken, zoo als de Europeanen in het algemeen door den Mahomedaan genoemd worden. Gelijk de Vrijmetselaars zich van teekenen bedienen, om elkander op hunne reizen te herkennen, zóó bediende men zich ook van hunne zinnebeelden, om de geheime wetenschappen te omsluijeren, welke de T. H. bezaten en welke de gruwelijkste folteringen hun niet ontwringen konden. »Men heeft aan de orde den naam van koninklijke Orde en koninklijke kunst gegeven ter gedachtenis aan boude wijn Koning van Jeruzalem, die de T. H. in zijne bescherming nam, hun in zijn paleis eene woning gaf en hen op eene koninklijke wijze in staat stelde, om, volgens de gelofte der Orde, weduwen, wezen en bedevaartgangers te beschermen. »Men noemde haar ook eene heilige Orde uit hoofde van den heilige orderegel en de heilige instelling, welke de T. H. van Pausen en Conciliën verkregen hebben, van daar ook de benamingen Hoogwaardige, Hoogwaardigste, en de titel Broeder. >»In de Geschiedenis der Orde wordt het bewijs voor de voortplanting van de Orde der T. H., en voor den naam Francs-Mapons gegrond op de vlugt van aumont, een Fransch Edelman, die Maarschalk zijner orde was, en die der andere ridders, welke hem vergezelden, en op den Groot -Commandeur iiarris dien zij in Schotland aantroffen. »Deze mannen, zegt men (?), hebben de orde der Vrijmetselaars uitgevonden, en achter dezelve die der T. H. verborgen, maar in diervoege dat de Orde der T. H. zelve of het eigenlijke geheim der Vrijmetselaars, in volgende tijden, het eigendom hunner nakomelingen blijven moest; niet te min heeft men mannen van alle standen, van alle natiën en christelijke geloofsbelijdenissen als leden aangenomen. »Aldus vertoont zich de Orde, na verloop van vele eeuwen, nog altijd in dezelfde gedaante (?). Of zij zich tot het binnenste van Schotland en Engeland bepaald heeft, dan wel of hare geheimen ook onder de natiën van het vaste land verspreid zijn geworden, daarvan vermeldt de Vrijmetselaars-geschiedenis niets, ofschoon in dezelve eene tijdrekenkundige tafel van Namen der voornaamste Opperhoofden en Grootmeesters, waaronder Schotten, Engelschen, Franschen en Duitschers, gevonden wordt. Intusschen blijkt uit de hier aangehaalde daadzaken dat de orde der Vrijmetselaars of onmiddelbaar afstamt van de gevlugte Tempelridders of dat derzelver nakomelingen onze inrigting hebben aangenomen. "Wanneer ons de Geschiedenis nogtans verzekerd, dat de Schotselie Meesters hun erfregt op de Tempel-Orde aan anderen hebben overgedragen, om aan hunne eigene Orde meer kracht en uitgebreidheid te geven — wanneer de geschiedenis van Europa eerst voor honderd jaren de eerste sporen van Vrijmetselarij in de Britsche Eilanden aanwijst — en wanneer wij tevens overal, waar wij de oogen slaan onder de ontelbare menigte Loges, in het algemeen tucht, regel en wijze wetten vinden, zoo zijn wij gedwongen te gelooven, dat de Vrijmetselarij de eenheid en overeenstemming harer instellingen aan vroeger onderngt, en in het bijzonder aan de in Schotland oorspronkelijk gevQnncie constitutie, zoo wel als aan het aanzien der Loges en kapittels aldaar te danken heeft." (*) " De Meester der Loge achter zijne tafels, de opzieners tegenover hem, en de broeders aan beide zijden, stellen eene getrouwe afbeelding voor van de oude Kapittel-zitting der geestelijke broeders (Fratrum Ecclesiasticorum). De Meester houdt zich op in liet oosten, gelijk de Grootmeester der T. H. in den bloeitijd der Orde eenen hoofdzetel had in de oostelijke Landen, en de Orde aldaar tot den hoogsten trap van luister is opgeklommen: zijne onder- H Onder cromweiz in l,et Jaar 1600; - doch wij moeten nu ook verder liooren, op welke wiize do gebruiken der Vrijmetselaars, door den Heer shitii, met die der T. H. vergeleken worden. Commandeurs bewoonden de westelijke landen, en daar was liet, dat de ondergang der Orde werd voorbereid. Lieden van allerlei Geloofsbelijdenis worden zonder onderscheid als leden aangenomen, gelijk de leden der Grieksclie- en Latijnsche Kerk tot de Orde der T. H. zonder onderscheid werden toegelaten. » De gebruikelijkheden bij het voorstellen van eenen Candidaat tot de Vrijmetselarij zijn volmaakt dezelfde als bij de oude Orde werden in acht genomen : het ballotteren, met zwarte en witte ballen, besliste d&4r als bij ons, over de aanneming van den nieuweling. „ De zoon van een vrijmetselaar kan ontslagen worden van den, bij de wet gevorderden, ouderdom om in 4? Orde te worden opgenomen. Hij moet den ouderdom van achttien jaren bereikt hebben. Wanneer de Candidaat geen Vrijmetselaars zoon is, moet hij volgens den regel, viji en twintig jaar oud zijn, zoo als vereischt wordt tot het intreden van den priesterstand. „ Door deze bewilliging wordt aangeduid dat de Orde der T. H., die men voor vernietigd houdt, door de kinderen der ridders (*), welke aan de vervolging ontkomen zijn, wordt voortgeplant; en dat deze kinderen reeds bij hunne geboorte door hunne bloedverwanten als leden en aankweekers der Orde beschouwd worden. t\.. i .mnr Aa sflirik-tafereelen bii de receptie I) UV /, W ctl IC IYlilllV-1. ~ beduiden, dat de Tempelridders bij hunne intrede in de Orde, niet voorzagen dat hunne trouwe aankleving en (*) De tempelhoeren waren niet gehuwd, kinderen! — van waar dan de handhaving van den roem der Orde, hen aan verbanning, folteringen en smadelijken doodstraf zouden blootstellen. " Het afleggen van wapens en kleederen, de ontblooting van de linkerborst en den regter knie beduiden, dat de oude kleeding moet worden afgelegd, om zich te voorzien van die der Orde. Door dit zinnebeeld wordt ook herinnerd aan den nood der vlugtende tempelridders, en den smaad die hun is toegevoegd. » Men ontneemt hun alles, wat zij van metaal bij zich hebben, vermits de rijkdom der T. H. den nijd en de hebzucht der magtigste vorsten opgewekt en het verderf der Orde berokkend heeft. De blinddoek voor de oogen, de degen op de borst schilderen den hopeloozen toestand der T. H., toen zij door hunne beulen naar de strafplaats gesleept, of zonder verhoor doorstoken werden. «Het Examen van den Candidaat is het zinnebeeld van de verhooren der T. H. » Men voert hem in de Loge onder het gedruisch der schootsvellen. »Hoe gepast zijne antwoorden ook zijn mogen, men stoot hem niet te min in de zwarte kamer terug. Dit gedruisch en deze behandeling leveren een zinnebeeld van het rumoer en de onmenschelijkheid, welke bij de verliooren plaats grepen, toen de T. H. van liet eene gelegtshof naar het andere gesleurd werden, om hun de gevorderde bekentenis af te persen, alvorens hun bloed vergoten werd. "Men voert den Candidaat driemaal om het Tapis ; wat daarbij voorvalt, duidt op het onverwacht berigt van