973 ^pfe|wt«gtn der ^ê6erfan6^S fer $rooie gMjnagoge te ^^slétóam ';..*rjini^« Jli>^l-p684 (l|lprU:i924) A 52 Geschenk van: me^&„....djm /Én^d. - £#&1>3.Jt<##r&C. t-SgU-^ . 1 Interieur der Groote Synagoge na het aanbrengen van de eikenhouten betimmering in 1921 Interieur van de Groote Synagoge bij de Heilige Arke vóór 1768 UIT DE GESCHIEDENIS DER GROOTE SYNAGOGE DER HOOGDUITSCH-JOODSCHE GEMEENTE TE AMSTERDAM IN DE JAREN 1768-1814 door Dr. D. M. SLUYS Secretaris van de Nederlandsch-Israelietische Hoofdsynagoge te Amsterdam AMSTERDAM 1924 HET AUTEURSRECHT IS IN ALLE OPZICHTEN VOORBEHOUDEN I. VOORWOORD. De komst van onze geëerbiedigde Landsvrouwe binnen de muren van de Groote Synagoge der Hoogduitsch-Joodsche Gemeente te Amsterdam, de oudste Synagoge van westelijk Europa, is een gebeurtenis, waarvan de mare tot verre buiten onze landsgrenzen alle leden van den Joodschen stam, die ervan zullen vernemen, met ontroerende vreugde zal vervullen en dankbaar stemt allen, die er een eer in stellen tot dat* oude volk te behooren. Deze feestgave verbonden aan de orde van de- plechtige ontvangst van Hare Majesteit, moge getuigenis afleggen van de diepe toegenegenheid, die het Nederlandsch Jodendom van oudsher aan het Vorstenhuis verbindt. Aan het historisch moment van de komst van Hare Majesteit de Koningin binnen de oude tempelmuren, sluit zich deze schets aan. Zij bevat eenige episoden uit de langdurige betrekkingen van Oranje en Israël, waarvan die muren getuigen zijn geweest en die ontleend zijn aan de gelijktijdige opteekening ervan in de protocollen der Hoogduitsch-Joodsche Gemeente te Amsterdam. 2 II. Het bezoek van den Erfstadhouder Prins Willem V aan de Groote Synagoge op 3 Juni 1768.') „In de maand Siwan 5528 (Mei 1768) werd de mare vernomen, dat Zijne Doorluchtigheid Prins Willem V met Zijne Gemalin H. K. H. Sophia Frederika Wilhelmina, Prinses van Pruisen, hier ter stede zoude komen, Parnassijns en Penningmeesteren 2) der gemeente hebben voor het geval dat Hij ook de Groote Synagoge de eer zou aandoen van een bezoek, vergaderd met de Thesaurieren Jechiel Bacher en Aron de Metz, aan wie was opgedragen de Synagoge te versieren gelijk verder in den breede uiteengezet is. (Van de ervoor getroffen arrangementen worden in deze schets slechts enkele opgesomd.3) Zondag 13 Siwan (29 Mei) is in de vergadering van Parnassijns en Penningmeesteren, het ontwerp opgemaakt voor een toespraak door hen te richten tot Zijne Doorluchtigheid den Prins, als zij genadiglijk in audiëntie zouden worden ontvangen. Daarna werd geloot tusschen Parnassijns en Penningmeesteren, wie zouden afgevaardigd worden om de toespraak te houden en het lot viel op de Parnassijns Nathan Salomons, Philip Salomons, Jacob Elias Levij. Nathan Salomons heeft het vereerd aan Magnus Nathan, welke het weer heeft afgestaan aan Marcus Philip Gomperts, zoodat werd bepaald, dat Marcus Philip Gomperts zou lid zijn van de deputatie, en besloten werd opnieuw te loten tusschen jacob Elias Levij, Philip Salomons en Magnus Nathan. 4) Maandag 14 Siwan (30 Mei) kwam Zijne Doorluchtigheid met alle hoogwaardigheidsbekleeders, die hem begeleiden, in den voormiddag te 11 uur te Amsterdam. Alle Colleges n.1. de Stedelijke Regeering en de 36 Raden, de Admiraliteit, de Oost- en West Indische Compagnie, alle Kerkeraden en 25 Kooplieden, afgevaardigden van onze Beurs, zijn in audiëntie ontvangen. Parnassijns der Portugeesche Gemeente waren reeds te 12 uur op het Raadhuis aanwezig, terwijl de drie afgevaardigden onzer *) Dit relaas is overgenomen uit het in het Joodsch-Duitsch gesteld protocol der Gemeente. 2) Parnassijns of te wel Parnassim en Penningmeesteren vormden het college, dat het beheer der gemeente voerde. 3) Het bezoek was vermoedelijk geruimen tijd te voren officieus aangekondigd. 4) Seërith Jisrael (Amsterdam 1855, blz. 621 vlg.) noemt als gedeputeerden Marcus Philip Gomperts, Philip Salomons en Magnus Nathan. 3 gemeente zich eerst om twee uur daar hebben vervoegd. Beide Colleges zijn echter daarna bescheiden tegen Donderdagmiddag 2 uur, zooals ook de Luthersche, Doopsgezinde, Katholieke, Baptiste en andere Kerkeraden op dit uur zijn „geappointeerd". Woensdag 16 Siwan (1 Juni) is een bode van Burgemeesteren bij den koster R. Hirsch gekomen met de boodschap, dat in plaats van te 2 uren Parnassijns om 11 uur verwacht werden. Des Donderdags zijn de drie afgevaardigden om 10 uur in een extra mooie koets in zwartlakensche kleedij naar het Raadhuis gereden, waar zij alle reeds vermelde Colleges, die op hetzelfde uur waren bescheiden, aantroffen. Deze zijn om 11 ]/2 uur in audiëntie ontvangen, de twee Joodsche gemeenten het laatste. Midderwijl kwam bij ons Schepen Hartsinck, die met nog 3 anderen de leiding had van het ceremonieel en vroeg ons in welke synagoge de voorzangers zouden voorgaan als Zijne Doorluchtigheid en zijn gevolg zich den volgenden ochtend te 12 uur naar onze synagoge zouden begeven en verzocht ons ook wegens de warmte niet te veel lieden toe te laten. Daarna kwam nog vóór de audiëntie een bode van Burgemeesteren bij ons om ons in hun naam te zeggen, dat wij ons na de audiëntie bij hen zouden vervoegen. Om 1 uur zijn wij genadiglijk in de kamer van de 36 Raden in audiëntie ontvangen door Zijne Doorluchtigheid, en H. K. H. Zijne Gemalin. Daarbij hield marcus Philip gomperts (volgens het protocol) de volgende toespraak: „Doorlugtige Vorst en Koninklijke Hoogheid, De Represanten der Hoogduijtsche Joodsche gemeente bidden om verlof U Doorlugtige Hoogheeden van herten te feliciteeren tot het gelukkig arriviment alhier. Wij smeeken U Doorlugtige Hooge Protectie, sooals wij dezelve van U Doorlugtige Voorvaderen glorieuse gedagten altoos hebben moogen genieten en verzoeken aller onderdanigst 't geluk te moogen hebben van U Doorlugtige Hooge Presentien in onze Senagogue vereerd te sien om aan te hooren de Gebeeden dien wij gestadig uijt storten dat den alvermogende God U Doorl. en Koninkl. Hoogheiden ontelbaare jaaren conserveeren in gesondheid, prosperitijt, en dat het Doorl. Huijs van Oranje groeije en bloeije tot in der Eeuwigheid. Amen." De vorstelijke personen hoorden hen vriendelijk en genadiglijk aan. Het antwoord luidde volgens het protocol: „Ik bedank de deputatie sal altoos bedagt sijn hun te protecteeren, als de tijd permitteert sal profiteeren van U vriendelijke invitatie van te komen in de Senagogue." Daarna gingen wij naar de Burgemeesteren evenals de Par- 4 nassijns der Portugeesche Gemeente die ook bij hen bescheiden waren. Eerst had men te kennen gegeven, dat beide Colleges tegelijk binnen zouden komen, daarna kwam de bode echter zeggen, dat de Parnassijns der Hoogduitsche gemeente zouden binnenkomen. Burgemeesteren vroegen ons nu, daar de Prins morgen (Vrijdag) zou komen, hoelang de ceremonie wel duren zou, waarop wij antwoordden: ongeveer 1 uur. Daarop vroegen zij, daar de Prins nog andere bezoeken wenschte af te leggen, of de tijd niet kon worden ingekort, waarop wij antwoordden het op 3 kwartier te kunnen stellen. Wij hebben hun tevens verzocht eenige compagnien burgers ter onze beschikking te stellen, om wanorde te voorkomen, waarop zij antwoordden, dat zij daartoe zouden order geven, en de Hoofdschout die mede in de Burgemeesterskamer zat, zeide, dat hij zijn lieden ook zou zenden. Daarop hebben wij dank gezegd voor de vriendelijke ontvangst en zijn direct gereden naar de vergaderzaal, waar onze Collega's Parnassijns en Penningmeesteren wachtten om te vernemen, hoe de audiëntie was afgeloopen. Wij hebben toen ongeveer een uur beraadslaagd. Om 5 uur hebben wij alles geregeld met de oppassers. Parnassijns en Penningmeesteren zouden zich bij de Hooge Receptie opstellen als volgt: Parnas-President Nathan Salomons en Marcus Philip Gomperts voor de Parnassijnsbank, waar de Prins en de Prinses plaats zouden nemen, Magnus Nathan en Philip Salomons aan de koets, Jacob Elias Levij en Marcus David Gompertz voor de deur van de Synagoge, in de vestibule. • Vrijdagochtend 9 uur zijn wij tezamen gekomen in de gemeentekamer, waar wij hebben aangetroffen 2 compagnien burgers, die aan iederen kant een afzetting hebben gemaakt, doch zoo, dat men zeer gemakkelijk er tusschen door kon gaan of rijden. Om 10 uur zijn alle gemeenteleden die zitplaats hadden in de Groote Synagoge, mannen en vrouwen, een voor een in Sabbathkleeding in de Synagoge gekomen, waar men tot klokke 2 uur heeft gewacht. Toen zijn Hunne Hoogheden met een groot gevolg in 8 koetsen aangekomen. De stoet bestond uit Zijne Doorluchtigheid den Prins en Hare Koninklijke Hoogheid de Prinses, 3 Burgemeesteren met name de Vrij Temmink, Clifford, Huijgens én den Schout Isaac Sweenus, den Hertog van Brunswijk Wolfenbuttel, den Prins van Hessen Cassel, 3 Freules met name Dankelman, Schwerin en van Rheede, Opperhofmeester Luitenant Generaal Bigot, Opperstalmeester Baron van Wilkenitz, Hofmaarschalk Baron VoiGT van elspe, 4 Kamerheeren: Graaf de Marsij, 5 Baron van Heekeren, Rengers, Graaf van Heijde, 4 Kamerjonkers: Graaf van Heijde tot Ootmaarsen, Baron Piek van Soelen, Heekeren tot Brantsenburg, Van den Berg, OudSchepenen Hoofd, Hartsinck, Petersen, Hop, Geelvink. Hunne Hoogheden zaten in de Parnassijnsbank, de andere leden van den stoet op fluweelen banken aan de noord- en zuidzijde. Zoodra zij de Synagoge binnentraden, is de Heilige Arke geopend en zijn de voorzangers en hun zangers begonnen de welkomstgroet te zingen, die gedrukt is in een speciaal daarvoor uitgegeven boekje, waarvan men 2 had laten drukken op wit satijn in banden zeer kunstig met de wapens van Hunne Hoogheden versierd, welke door den Parnassijn Marcus Philip Gomperts aan Hunne Koninklijke Hoogheden zijn overgegeven, een 50 stuks dito in rood satijn gebonden voor de leden van het gezelschap, alles met Hollandsche vertaling en 500 stuks zonder vertaling voor de gemeenteleden. Daarna trad de Opperrabbijn voor de Parnassijnsbank waarin Hunne Hoogheden zaten en heeft hen gezegend als volgt: ujhk 'rj/a ;n ukxbi laio mooi maan pbn wjc n "pa rran ha xaS onaaai o^ai unvm nxwn vra rmi trv:n Darmen Da^nianx -wa -non o^Sano urax'ia tvh run itmpn vóvn m««-t3 na'ja u*in run awn Sa oambn Danbru np'i pro nrmn unmb uk rana oa-iiKa d»3313mmTll nrpjn ipix rvui Knwn uji-ik diSc hk rujr vpbx en als Hunne Hoogheden vroegen wat dit beteekende, is Hun door Marcus Philip Gomperts de vertaling ervan in het Hollandsch ter hand gesteld, welke luidde: Doorlugtige Koninglijke Hoogheden zijt welkom, geseegende des Heeren die U lieden van sijne Eere en van sijne goede hoedanigheeden deelgenoote gemaakt heeft, en wij soveel genade in uwen oogen hebbe mogen meriteeren van U Doorlugtige Koninglijke hoogheeden, verselt van soveele Edele en groot Agtbaare Heeren te mogen sien in ons Beede Huis Waarinne wij dagelijks en steets voor U lang leeven, verheffinge en vreede bidden, nu U aangesigt schijnt ons toe als de Heldere glanse der Sonne, Maan en Sterren, en door U licht is ons Jooden, licht, blijdschap, vreugde en Eere toegebragt, God sal uit den Hemel (Sijiï geheiligde woning) U Doorlugtige en Koninglijke Hoogheeden en alle deeze heeren, welstand, voorspoed, zeegen en leeven aanseggen tot in Eeuwigheid, Amen. De Voorzanger en de zangers verrichten toen het gelegenheidslied, het gebed voor het vorstelijk Huis gelijk in het boekje 6 gedrukt is en nog een bijzonder gebed voor den Hertog, daarna Psalm CXI, het gelegenheidsgebed en de Psalmen LXVII en LXXXIV. Hunne Hoogheden en de Hofhouding zijn gebleven tot het einde, de geheele plechtigheid heeft driekwart uur geduurd. Vrijdagavond hebben de twee voorzangers met de zangers voorgedragen de begroeting van den Sabbath en wederom het gebed voor het vorstelijk Huis en alle kronen waren verlicht met waskaarsen. Den volgenden Sabbathochtend heeft men op het Almemor5) het gebed verricht om de kostbare versierselen niet te beschadigen. In het gewone formulier voor het vorstelijk Huis hebben wij ingelascht de woorden: Ihre Königliche Gemahlin, en aan het slot den wensch en de bede: God moge hun wegen doen gelukken om te bereiken hun doel in leven en vrede. De synagoge is voor het publiek opengesteld gebleven tot Zondagavond. Maandag 21 Siwan (6 Juni) gingen de 3 gedeputeerden vroeger vermeld dank betuigen aan den Heer Schout voor de bewezen eer, alsmede aan de Edelachtbare Heeren Burgemeesteren en allen antwoorden, dat zij zeer voldaan waren wegens de goede inrichting en orde." Tot zooverre het verhaal van de ontvangst. Van de versiering van de Synagoge wordt in het werk Seëerith Jisroel, een beknopte beschrijving gegeven. Vermeld zij hier nog, dat de kandelaars op de Arke en het Almemor waren vervangen door die ter Nieuwe Synagoge 6) en dat op het kleed in de bank waarin de vorstelijke personen gezeten waren boven hun wapens geborduurd was het vers II Samuel VII 16. III. Uit woelige dagen. De staatkundige woelingen die ons land in de laatste helft der 18e eeuw hebben geteisterd, zijn ook de Hoogduitsch-Joodsche Gemeente alhier niet spoorloos voorbijgegaan. In 1796 had zich B) Almemor of Biema: ook wel altaar, de verhevenheid in de synagoge, waarop de voorlezing uit de boeken Mozes geschiedt. 6) Er stonden toen slechts twee kandelaars aan weerszijden van de Heilige Arke, gelijk nog te zien is op de afbeelding, het interieur uit dien tijd voorstellende. Na het bezoek van den Prins schonken Parnassijns de thans nog ter Groote Synagoge gebezigde kandelaars, t.w. 6 bij de Heilige Arke en 4 op het Almemor. 7 reeds een groep gemeenteleden afgescheiden en onder den naam Adath Jesurun (gemeente Jesurun's) een nieuwe gemeente gevormd. Scherper werden de verhoudingen na de eerste staatsgreep van Daendels op 22 Januari 1798 met de daarop gevolgde remotie van de hoogere en lagere staatscolleges en de afzetting ook van de regeering der stad Amsterdam. Parnassim 7) werden, evenals een politiek staatslichaam, den 16 Maart 1798, op, — zooals zij het uitdrukken in een „Korte schets van de gebeurtenissen voorgevallen in de Hoogduitsche Joodsche gemeente te Amsterdam" in dato 12 Mei 1807 ter hand gesteld aan den Heer Staatsraad Mr. Jan Wolters van de Poll, — „een zeer flettrisante wijze" van hun posten ontzet door een van het gouvernement afgezonden Commissie bestaan hebbende uit de leden J. R. Pietersse, D. Pompeira en J. Romswinckel, die den vorigen dag het stadsbestuur hadden afgezet en nu de fungeerende en de oude Parnassim hadden gelast zich in de Groote Kerk te sisteeren, hun aldaar onder gewapende bedreigingen ten aanzien van een talloos grauw allerlei ongerijmde verwijtingen naar het hoofd slingerden en ten slotte hen van hun posten ontzet verklaarden. Parnassim werden toen vervangen door zoogenaamde directeuren. In den korten tijd dat deze het beheer voerden, was de gemeente zienderoog achteruit geraakt. De tweede staatsgreep van Daendels op 12 Juni 1798 had tot gevolg, dat de oude Parnassim op 27 Juni d.a.v., mede door een Commissie van wegens het gouvernement benoemd, bestaande uit de Heeren J. W. van Hasselt, A. Reessen, onderscheidelijk President en vice-President van de mumcipaliteit en A. Musquetier, Maire dezer stad wederom in hun posten hersteld zijn, om provisioneel daarin te fungeeren, totdat door het gouvernement deswege nader zou zijn gedisponeerd. Provisioneel fungeerende Parnassim bleven hun functie waarnemen tot 4 Januari 1809, toen volgens decreet van 17 December 1808 de daarbij benoemde Parnassim der Hollandsch Hoogduitsche Israëlietische gemeente, zooals de gemeente toen genoemd is geworden, en de leden van het Armbestuur der gemeente door den nieuwen Burgemeester mr. Jan Wolters van de Poll werden geïnstalleerd. Parnassim hadden inmiddels veel van hun dictatoriale macht ingeboet. Zij zouden den druk der tijden echter nog erger moeten voelen. Onder het rechtstreeksch Fransch bewind werden zij geplaatst onder het op 7) Parnassim is de titulatuur gebezigd in de sedert 4 Januari 1809 in het Hollandsch gestelde protocollen. 8 Schaal en Kan voor de handenwasschingen van de Priesters (afstammelingen van Aaron, den Hoogepriester) Schild voor een Wetsrol De Schaal en Kan, het Schild en de Siertoren links deel uitmakende van een stel van 2 Siertorens, zijn in 1751 aan de gemeente geschonken door Josele, zoon van Elkana Halevi Thoramantel van zilverbrocaat Besnijdenisstoel in 1768 Zilveren Makkabeeënluchter, geschenk van Sara Samkalden, geb. Rintel in 1753 Fransche leest geschoeide consistorie, waaronder zij fungeerden als Commissaires surveillans oftewel opzieners van de Synagoge. Het consistorie heeft naar het illustre voorbeeld van zijn Meester een despotisch bewind gevoerd. Parnassim waren feitelijk zijn onderdanige dienaren. Eenige maatregelen door het consistorie genomen met name, dat bij de voorlezing uit de Boeken Mozes de gemeenteleden bij hun Hollandsche namen zouden worden opgeroepen daarvoor te verschijnen, dat de afkondigingen en kennisgevingen moesten geschieden in de Hollandsche taal in plaats van in het Joodsch-Duitsch, en dat de huwelijken alleen in de kerken mochten worden ingezegend, werden met verbittering in het hart door de gemeenteleden, die daarin niet ten onrechte een van uit Parijs op hen geoefenden druk zagen, ontvangen. Deze moesten hun woede en leed echter opkroppen, totdat 15 *ïovember 1813 de Franschen Amsterdam verlaten. Op Dinsdag 16 November rapporteert de President van Commissaires surveillans, dat de wijkmeesteren van wijk 14 van hoogerhand waren uitgenoodigd om ten gevolge van de onrustige beweging, die zich in de stad openbaarde, de noodige maatregelen te nemen ter voorkoming van ongeregeldheden. Commissaires surveillans werd verzocht in den nacht van 16 op 17 November te doen patrouilleeren in de Jodenwijk (wijken 14 en 15). In de Zuiderkerk waren ook eenige burgers bijeengekomen om regelingen voor de handhaving van de rust in hun buurt te beramen, Gepleegd overleg leidde tot het resultaat, dat besloten werd dien nacht en ook den volgenden nacht te doen patrouilleeren door 50 personen, waarvan 30 werden „gededommageerd" door Commissaires surveillans. De collecte voor de Armenkas die op 17 en 18 November was bepaald, werd uitgesteld. In de vergadering van Commissaires surveillans van 17 November werd besloten met het consistorie te beraadslagen of er ook eenige veranderingen in de gebruikelijke ceremoniën, zulks wegens de publieke omstandigheden, behoorden ingevoerd te worden. Op Zondag 21 November werd echter gerapporteerd, dat, zoowel de President van de consistorie, de Heer A. Mendes de Leon, als Mr. J. D. Meyer, medelid van het consistorie 8) en beiden ook medeleden van het provisioneele nieuwe stadsbestuur, hadden medegedeeld, dat de instructiën van het consisto- 8) Het consistorie bestond uit de heeren A. Mendes de Leon, Voorzitter, S. B. Berenstein, Groot Rabbijn, Abm. de Britto, tweede Rabbijn, Mr. C. Asser en Mr. J. D. Meijer. 9 rie omtrent het gebruik van de familienamen en van de Hollandsche taal ten strengste moesten worden geobserveerd, doch dat het gebed uit te spreken voor den Keizer „onderwege" zou gelaten worden. In de vergadering van Commissaires surveillans van 25 November wordt echter uit overweging, dat het bij de tegenwoordige publieke omstandigheden te duchten is, dat indien men voortgaat om evenals in Frankrijk de individu's in de kerken met bijvoeging van hunne familienamen te „nomineeren", waardoor onrustige bewegingen in de kerken zouden kunnen geboren worden, besloten een Commissie af te vaardigen naar den President van het stadsbestuur, den Heer C. van der Hoop, om dezen de bovenvermelde bezwaren voor oogen te stellen, en van hem de vrijheid te erlangen om voortaan wederom op de voormalige gewone wijze de gemeenteleden bij hun Hebreeuwsche namen voor de Boeken Mozes te roepen. Vrijdag 26 November werd. ontvangen een publicatie van de Commissarissen-generaal van het Departement van de Zuiderzee, houdende, dat het consistorie op denzelfden voet was gecontinueerd, dat het gebed voor den Keizer en de keizerlijke familie niet meer zou worden uitgesproken en dat de Groot Rabbijn de Eerw. Heer S. B. Berenstein een formuliergebed voor het welzijn dezer landen en haar hooge overheid aan het algemeen bestuur ten spoedigste zou voordragen. Hiervan werd mededeeling gedaan in de zitting van Zondag 28 November, waarin tevens door den President, den Heer A. B. de Metz, werd gerapporteerd als volgt: „Dat wijders ten gevolge van de aan de gezamentlijke lee„den der vergadering als alle in de Hoofdkerk (de Groote „Synagoge) present zijnde geweest bewuste ongeregeldheden die in alle kerken op gisteren hebben plaats gehad, „wijl overal de individueele leeden met de grootste verwarming en van alle kanten niet wilden toegeven om de publicatie in het Hollandsch af te lezen noch de individuues met „bijvoeging van famillienamens te nomineeren en derzelver „verlangen uitteden, dat wederom op de voormalige en zedert „onheugelijke tijden gebruikelijke wijze de publicatien in de „gewone Joodsche taal afgelezen en de individuu's alleen „bij derzelver Hebreeuwsche namen genoemd worden, met dit „gevolg, dat Commisaires surveillans verpligt waren om „overeenkomstig het advis van den Eerw. Heer Groot Rab„bijn aan het verlangen der gemeente te defereeren, en alzo „het gebruik van de famillienamens in de kerk weg te laten, „ondertusschen dat de opgemelde publicatie niet wierd af- 10 „gelezen en hij President gisterenavond bij een billet gelast „wierd om op hedenavond te compareeren bij den Heer Mr. J. „D. Meijer, lid van Stadsbestuur en gechargeerd met de za„ken van politie, dewelke hem President in zijn relatie wegens „de plaats gehad hebbende ongeregeldheden ten sterkste heeft „gereprocheerd met verwijting dat Commissaires surveillans „zich aan de Hoofdwagt hadden behooren te adresseren om „de militaire magt tot wering dier ongeregeldheden in te „roepen en wijders gelast, in het vervolg de verordeningen „betreffende de famillienamens en 't aflezen in de Holland„sche taal ten strikste te observeren en zulks aan de geëmployeerden der kerken op poene van demissie aan te bevelen, „en eindelijk om de publicatie door de Commissarissen-ge„neraal gearresteerd op eerstkomende Zaterdag af te lezen". Men besloot de tusschenkomst van den Opperrabbijn 9) Moses Saul in te roepen om bij den ochtenddienst op Maandagochtend, waarbij weder rustverstoring werd verwacht, de gemeente door zijn invloed meer bedaard te maken en haar in de Hoofdkerk vóór de voorlezing uit de Boeken Mozes aan te sporen zich te gedragen naar de order door Commissaires surveillans gegeven; deze zouden ondertusschen zich onledig houden met de noodige demarches te doen opdat aan het verlangen der gemeente zou worden voldaan. De Opperrabbijn hield het verzoek in beraad, doch liet naderhand door zijn zoon weten, dat hij zich van het doen der aanspraak zou onthouden (klaarblijkelijk omdat hij een beslist tegenstander van de verordeningen van het consistorie was). Denzelfden dag was in alle synagogen een plechtige danken bedestond gehouden wegens de gelukkige plaats gehad hebbende omwenteling. Bij die gelegenheden waren eenige Psalmen gelezen en gezongen en was door den Groot Rabbijn een toepasselijk gebed geconcipieerd, welk gebed in de Hoofdkerk door den Heer Groot Rabbijn zelve na een treffende predicatie te hebben gehouden, was uitgesproken. De ongeregeldheden in de synagogen bleven als te verwachten was voortduren, zoodat de Groot Rabbijn, die mede bij den ochtenddienst op den bedoelden Maandag in de Hoofdkerk tegenwoordig was, wederom moest aanbevelen het gebruik der familienamen achterwege te laten. Het consistorie bleef in 9) Moses Saul LöWENSTAM was Opperrabbijn der gemeente. Hij was benoemd 23 Juni 1793 en overleed 27 Maart 1815. De Groot Rabbijn S. B. Berenstein was zijn schoonzoon. Begrijpelijkerwijze was de verhouding tusschen beiden niet zeer vriendschappelijk. Na den dood van Moses Saul werd zijn schoonzoon, wiens betrekking bij de nieuwe organisatie van het kerkgenootschap was opgeheven, den 27 Sept. 1815 tot Opperrabbijn der gemeente benoemd. Hii overleed 26 December 1838. 11 weerwil van alle vertoogen hardnekkig bij zijn besluit om niet af te wijken van de inrichtingen, die het had ingevoerd, en die desnoods door de Commissaires surveillans met behulp van de politie gehandhaafd moesten worden, hetgeen Commissaires surveillans begrijpelijkerwijze hebben geweigerd. De benoeming van gemeenteleden wien men verzocht te assisteeren bij het handhaven van de orde ter synagogen liep op niets uit, omdat de gemeente h. i. terecht verlangde niet langer inrichtingen in de kerk te observeeren die door het consistorie waren ingevoerd op aanschrijving van het centraal consistorie te Parijs, waarmede de gemeente thans niets meer te doen had. Zou politiehulp gehaald worden, dan kon dat slechts tot gevolg hebben, dat de gemeenteleden niet meer ter kerke zouden komen. Donderdag 2 December 1813 was de plechtige intrede van Zijne Doorluchtige Hoógheid den Prins van Oranje en Nassau binnen de stad; de gezamenlijke Commissaires surveillans gekleed met zwarte kleederen en lakensche mantels begaven zich tot H. D. begroeting naar het Raadhuis, alwaar ook de leden van het stadsbestuur en andere publieke autoriteiten alsmede de hoofden van de onderscheidene kerkelijke gezindten en Regenten van Instituten en godshuizen in een cirkel waren geposteerd. De namens Commissaires surveillans door den Heer Boas tot den Prins gerichte aanspraak werd in vriendelijke termen met toezegging van Hoogst Deszelfs protectie beantwoord. Bij de algemeene illuminatie op dien avond werd die plechtigheid ook gevierd door zinnebeeldige illuminatien zoo voor de deur van de Hoofdkerk als van die van de gang naar de vergaderzaal. Den 15 December vond in alle synagogen een dank- en bedestond plaats. De oproerige bewegingen in de synagogen die niet tegen te gaan waren vorderden veel inspanning van Commissaires surveillans. Den 8 December begaven zij zich en corps naar Heeren Commissarissen-Generaal van het Departement van de Zuiderzee, die zij in kennis stelden van de ontvangst die hun aanschrijving van den 26 November had gevonden, hun daarbij verzoekende om de inrichtingen ter zake overeenkomstig den wil der gemeenteleden weder op de oude wijze in te voeren. Commissarissen-Generaal, die de geschillen tusschen de leden der gemeente en het consistorie reeds hadden onderworpen aan het Hooge Bestuur, deelden mede, dat zij hun bereids een schrijven hadden gezonden, houdende verzoek bekend te maken, dat alles provisioneel was en de gemeenteleden zich dus rustig zouden gedragen wijl alles binnenkort naar hun genoegen zou worden geschikt, en dat zij hoewel niet bevoegd Commissaires 12 surveillans te machtigen tot de buiten gebruikstelling van thans bestaande inrichtingen, dadelijk een lid van het consistorie zouden doen ontbieden om tot het intrekken ervan te adviseeren.. De publicatie van 26 November, werd toen krachtens besluit van Commissaires surveillans in het Joodsch-Duitsch afgekondigd. Het consistorie heeft alsnu getracht te schipperen door n.1. te bepalen, dat de familienamen alleen zouden worden gebruikt bij het oproepen van de gemeenteleden voor de Boeken Mozes, doch achterwege konden blijven bij het uitspreken van de zegeningen na de voorlezing, als mede door inschikkelijkheid te betrachten omtrent de aflezing van de publicatien. Op 11 December herhaalden zich in de Hoofdkerk de onrustige bewegingen. Ook toen weder heeft de President van Commissaires surveillans alleen op expresse autorisatie van den Groot Rabbijn die beloofde daarvan een schriftelijk bewijs te zullen geven, toegegeven aan den wil van de menigte. Commissaires surveillans kwamen echter tot de overtuiging, dat het hun niet meer mogelijk zou zijn hun functie langer waar te nemen, als het consistorie zich voortdurend tegen den wil van de gemeente zou blijven verzetten, waarvan zij in den avond kennis gaven aan het consistorie. Daar het te laat in den avond was om nog van dit college bericht te ontvangen, lieten zij bij den Groot Rabbijn verlof vragen om den volgenden ochtend geen familienamen in de kerk te behoeven te gebruiken. De Groot Rabbijn deelde mede, dat hij die permissie niet kon geven, doch dat hij zelf den volgenden ochtend ter kerke zou komen, indien Commissaires surveillans voor zijn veiligheid zouden zorgen. Deze lieten daarop antwoorden, dat zij voor hun eigen veiligheid niet konden instaan; zij verzochten nu echter een bepaald antwoord of hij tot bewaring van de rust wilde order geven om het voorlezen uit de Boeken Mozes dien ochtend achterwege te doen blijven. Op die vraag kwam geen antwoord, waarop besloten werd, ten einde alle stoornis te voorkomen, dien ochtend de familienamen in de kerken niet te doen bezigen. De toestand werd voor Commissaires surveillans hoe langer zoo kritieker. De verbitterde gemeenteleden beschouwden hen in zeker opzicht als medeschuldig aan de handhaving van de door het consistorie getroffen inrichtingen en ontzagen zich niet hun krenkende en beleedigende uitdrukkingen toe te voegen. Op Zaterdag den 18 December en den volgenden Zondag bereikte het tumult in de synagoge zijn toppunt. Commissaires surveillans hadden n.1. den Groot Rabbijn vroeger verzocht een formulier-gebed voor Zijne Koninklijke Hoogheid vast te stellen. Het formulier dat door den Groot Rabbijn ter goedkeuring naar den 13 Haag was opgezonden, bleef eenigen tijd uit. Commissaires hebben toen eigener autoriteit, omdat zij meenden „dat het geheel onvoegelijk zou zijn om met het uitspreken van een zegen over Zijne Koninglijke Hoogheid langer te deloyeeren" besloten, van Zaterdag den 18 December af, het gewone formulier van een gebed voor de Overheid zooals voormaals gebruikelijk was geweest, met inlassching van de woorden ONZE HEER, ZIJNE KONINGLIJKE HOOGHEID DE HEER PRINCE VAN ORANGE EN NASSAU, SOUVEREIN VORST DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, in alle Synagogen door den Voorzanger te doen uitspreken. Op den gemelden Zaterdag kwam nu tijdens de voorlezing uit de Boeken Mozes een mededeeling van de Commissaires adjoints (Kerkvoogden) ter Nieuwe Synagoge, dat een zekere Nathan Daniël Abraham, zich had veroorloofd aan de Commissaires adjoints in de bijkerken een billet toe te zenden bevattende een formulier om in te lasschen in het gebed voor Zijne Koninklijke Hoogheid. Zoodra dit ter kennisse kwam van Commissaires Surveillans die in de Hoofdkerk waren gaven zij bij monde van den President order dat formulier in de bijkerken op te halen. Die lastgeving werd toevallig aangehoord door een zekeren Isaac Juda Levie Canteman, die ook op de Biema aanwezig was, en daarop een oproerigen kreet aanhief, welke dadelijk ondersteund werd door een aantal van zijn „complices, die op de Biema toesnelden en onder een geweldig geschreeuw, zonder het respect der Synagoge en van den dienst te ontzien, Commissaires Surveillans met scheldwoorden en daden mishandelden", den President, den Heer de Metz, van de Biema afdrongen en den Heer Boas en hem zoodanig bedreigden en aanvielen, dat zij niet dan ter nauwernood de kerk konden verlaten, en zich naar huis moesten latetr escorteeren. De buitensporigheden herhaalden zich Zondag 19 December. De President is daarop des avonds ontboden bij den Commissaris-Generaal van het Departement der Zuiderzee, Fannius Scholten en in kennis gesteld, dat hij, Commissaris-generaal, reeds door het schriftelijk rapport van den Kapitein-commandant van de schutterij geadresseerd aan den Heer Luitenant-Kolonel, plaatselijk commandant ad interim, geïnformeerd was van de malversatiën, die bij dag in de synagoge waren bedreven, en dadelijk de noodige orders had gegeven om de aanleidende oorzaak dier oproerigheden te onderzoeken, alsmede de „agresseurs" in arrest te nemen. Een publicatie houdende mededeeling van deze maatregelen was bereids door hem opgesteld en werd aan den President overgereikt met verzoek die in het Joodsch-Duitsch 14 te doen vertalen en den volgenden ochtend in de kerk te publiceeren met uitnoodiging aan de gemeenteleden, de orde voortaan te bewaren en nog even in den staat van zaken te berusten en voorts af te wachten de beslissing van hoogerhand te nemen. De publicatie (het was juist een van de dagen van het Inwijdingsfeest, waarop ook voorlezing uit de Boeken Mozes plaats vindt) heeft tot nieuwe excessen geleid, zoodat de President zelfs, toen hij order gaf de gemeenteleden met bijvoeging der familienamen op te roepen, door de oproerige gemeente weder bejegend werd met scheldwoorden en vuistslagen en met bedreiging hem te zullen „verpletteren", en ten slotte met groot gevaar en onder escorte van eenige dienaren der politie, zich naar huis moest begeven. Commissaires surveillans besloten nu hun post neer te leggen, indien niet van hoogerhand middelen zouden worden ter hand genomen om de reeds te ver gevorderde onlusten te beëindigen en eischten voorts „een eclatante satisfatie te bekomen wegens de fletrissante hoon aan hun en voornamelijk aan den President en den Heer Boas gepleegd". De Commissaris-generaal hiervan in kennis gesteld, gaf alsnu vrijheid het gebruik der familienamen in de kerken weg te laten, de annonces in het Joodsch-Duitsch te doen en de huwelijken naar verkiezing ook buiten de kerken in te zegenen en verzocht de commissie, die zich bij hem had vervoegd, hem deze punten den volgenden dag schriftelijk ter hand te stellen met een vertaling van het gebed voor Z. K. H., wijl hij voornemens was een nadere publicatie deswege uit te vaardigen. Den volgenden dag deelde hij den Heer Boas en den Secretaris der gemeente mede, dat hij de zaak verder had gesteld fn handen van het stedelijk bestuur tot hetwelk zich Commissaires surveillans hadden te wenden. Commissaires surveillans deden onverwijld deze stap en gaven daarbij ook kennis van hun zeer ernstig voornemen om ontslag te nemen en van hun dringenden eisch wegens de geleden „versmadingen" satisfactie te bekomen. Op verzoek van den President van het Stadsbestuur bleven zij echter hun functie waarnemen, terwijl zij de verzekering ontvingen, dat de geschillen eerlang zouden worden vereffend en Commissaires surveillans niet alleen intusschen voor geen molest zouden behoeven te vreezen, maar ook staat konden maken een „genoeglijke" satisfactie te zullen bekomen. Commissaires surveillans haastten zich nu ten zeerste zich los te maken van den knellenden band, waarin het consistorie hen hield en besloten voor een op 5 Januari 1814 te houden bedestond den Opperrabbijn der gemeente een formulier-gebed 15 te verzoeken, om hetzelve nevens door hem opgegeven Psalmen in alle synagogen te doen uitspreken. Een nadien door den Groot Rabbijn toegezonden formulier-gebed werd niet in aanmerking gebracht, op grond dat door het consistorie geen aanschrijving voor het vieren van den bedestond was gedaan. Bij schrijven van 7 Januari deed het consistorie aan Commissaires surveillans toekomen een door den Souvereinen Vorst uitgevaardigd bevel op den 13 Januari een algemeenen dank-, vasten bededag te houden. Het berichtte bij later schrijven, dat de Groot Rabbijn een programma van de Psalmen en gebeden daarbij uit te spreken zou vaststellen en een predicatie houden in de Groote Synagoge. Commissaires surveillans hebben evenwel uit overweging, dat het houden van die predicatie wellicht opnieuw aanleiding zou geven tot wanorde en dat de leden van het consistorie zelf blijkbaar afwezig zouden blijven, vermoedelijk om zich niet aan onaangenaamheden bloot te stellen, den Groot Rabbijn verzocht van het houden van de predicatie af te zien en den Opperrabbijn der gemeente uitgenoodigd de orde voor den dienst vast te stellen, een gelegenheidsgebed te vervaardigen en de predicatie uit te spreken. Commissaires surveillans bleven intusschen aandringen op het beëindigen van de geschillen en het ontvangen van een billijke en eclatante satisfactie. Den 10 Februari arriveerde hier ter stede de Commissaris voor de kerkelijke zaken, de Heer Jansen, tot wien zich een commissie uit Commissaires surveillans begaf, ten einde zijn aandacht te vestigen op de onheilen, die van de plaats hebbende geschillen in de gemeente te duchten waren en hem te verzoeken het daarheen te leiden, dat de geschillen zouden worden beëeindigd en der vergadering wegens den haar aangedanen smaad een billijke satisfactie zou worden verschaft. De Heer Jansen deelde mede, dat de zaak reeds was voorgelegd aan den Souvereinen Vorst, wiens decisie nu rustig kon worden afgewacht, daar ze zeer waarschijnlijk binnen eenige dagen genomen zou worden. Toch meenden Commissarissen surveillanten, zooals zich toen Commissaires Surveillans begonnen te betitelen, zich rechtstreeks bij schrijven van 27 Februari te moeten wenden tot den Souvereinen Vorst om dezen hun billijke wenschen voor te leggen, waarvan zij de inwilliging in het belang der gemeente verzochten. Hangende de behandeling van die zaak genoot op Donderdag 10 Maart 1814 de Groote Synagoge de eer van het bezoek van Hare Keizerlijke Hoogheid Mevrouw de Groothertogin Catharina Prinses DouAiRièRE van Oldenburg. Ter eere van dit bezoek was de Synagoge belegd met tapijten, waren de 16 Biema en de voorbanken met rood fluweel bekleed en de Heilige Arke evenals op de feestdagen versierd. De receptie van Hare Keizerlijke Hoogheid werd bijgewoond door het consistorie, den Opperrabbijn der gemeente, en de subalterne collegien van bestuur. H. K. H. werd aan den ingang van de kerk ontvangen en toen binnengeleid door Commissarissen Surveillanten benevens door MR. C. Asser, lid van het consistorie. Nadat de Heilige Arke en de wetsrollen waren bezichtigd en de Oppervoorzanger eenige Psalmen had gezongen, werd H. K. H. door dezelfde Commissie uitgeleide gedaan. In de vergadering van Commissarissen van 13 Maart 1814, kwam de eindbeslissing. In die vergadering werd n.1. gelezen een missive van Zijn Excellentie den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, ten geleide van het besluit van den Souvereinen Vorst van 26 Februari 1814 no. 9010), houdende vernietiging der Fransche organisatie van het Israëlietisch Kerkbestuur en vaststelling van nadere bepalingen dienaangaande, (sedert bekend als no. I van de Verordeningen voor het Israëlietisch Kerkgenootschap binnen het Koninkrijk der Nederlanden) en houdende ter beantwoording der missive van 27 Februari, dat aangezien Z. K. H. in de behoeften der Israëlieten door het besluit van 26 Februari 1.1. op een weldadige wijze had voorzien, Zijne Excellentie zich verzekerd hield, dat Commissaires surveillans voor zich personeel geen andere voldoening wegens de in tijd van verwarring geleden onaangenaamheden zouden verlangen, en wijders dat dezelve als bestuurders der gemeente bleven geplaatst totdat na de vaststelling van nieuwe reglementen, dienovereenkomstig de aanstelling zou kunnen plaats hebben en eindelijk, dat Zijne Excellentie alles zou doen om de leden der vergadering gedurende dien tijd de waarneming hunner functien gemakkelijk te maken. Een van de eerste maatregelen die Commissarissen Surveillanten hebben genomen, was hun besluit van 31 Maart 1814, dat in aanmerking genomen, dat na de suppressie van het consistorie zij niet langer als ondergeschikt college mochten of konden worden aangemerkt, het bestuur van de gemeente voortaan tot de inwerkingtreding van de nieuwe organisatie, door de leden der vergadering zou worden waargenomen onder den voormaligen gewonen naam van PARNASSIM DER HOOGDUITSCH ISRAELIETISCHE GEMEENTE. 10) De considerans, aanvangende met de woorden: „overwegende, dat het noodzakelijk is zoo spoedig mogelijk een einde te maken aan de geschillen, waardoor de Joodsche Gemeenten in Nederland sedert eenigen tijd ontrust zijn geworden" treedt door het vorenstaande in het volle licht. 17 5. GEBED VOOR HET KONINKLIJK HUIS BIJ GEOPENDE ARKE. Hij, Die koningen hulp en vorsten heerschappij verleent, Wiens Koningschap is een Koningschap van alle eeuwigheid; Hij, Die David, Zijn dienaar, gered heeft van het zwaard des verderfs, Die in de zee een weg, in de machtige wateren een pad heeft gebaand; Hij zegene, behoede, beware, verheffe, make groot en verhooge in aanzien onze Gebiedster, Hare Majesteit Koningin Wilhelmina — verheven blijve Hare Majesteit — Z. K. H. den Prins Gemaal, H. K. H. Prinses Juliana, en H. M. de Koningin-Moeder, benevens het geheele Koninklijke Huis, verheven blijve Hunne Majesteit! De Koning aller koningen schenke Haar in Zijne barmhartigheid leven, behoede Haar en bevrijde Haar van allen nood, kommer en onheil, onderwerpe volken aan Hare voeten, late Hare vijanden voor Haar vallen. Moge Zij, waarheen Zij zich ook wende, gelukkig zijnl De Koning aller koningen wekke in Zijne barmhartigheid in Haar hart en in dat van al Hare hooge raadslieden een gevoel van barmhartigheid, om ons en geheel Israël wèl te doen. Moge in Hare en onze dagen Juda geholpen worden en Israël veilig wonen. Kome de Verlosser voor Tsion, zoo zij het welgevallig, laat ons hierop zeggen: Amen. 6. SLOTZANG. Psalm XCI, vs. 9 tot 11. Voorwaar, Gij die belijdt, de Eeuwige is mijn toeverlaat, die in den Allerhoogste hebt gesteld Uwe toevlucht, voorwaar, U zal niet wedervaren onheil, rampen zullen niet doordringen in Uw tente. Want Zijne Engelen zal God Uwentwille gebieden om U te behoeden op al Uwe wegen. VII .rmerpn roSan -ijo rbsn a^vh n^tfw d^^ei? npwi [otti iH"n^ Wbö d^Sir1?? nis1?© to?o raOT *Hiï D£ W|f|F 'nK"3 2!P "iirr_i tk^i ifiW t)?? Dijt nfrfp1? «trn ^1 dotti 0133 rqn ognp -itrn rrc^>rn*n rrjn nnn nro tvs OT") nn^tf $3 i#s i Dim dit rtO/ct to ^3 tfjya npi t iv : : •: tiv -: t : - : : - : I v Tv nnn dw. "©7! pjfl jun nlf ^PSi vT • v ~: : t iïi : t iv : •-: t iv : - nitrtó rvupq-i rr$n rpjKj» m * '?mtp ^3 pp uajr pots p*?^ *qi nftjS pap? ^l^n n"3in: ^J1"1 •K'"1—'ö piDS K"2C IIDtO n^rph: sjjiyp npt? pf^ tTO " njjx g iwïP?? "trnJE TW1?© VI 1. BEGROETINGSZANG. Psalm CXVIH, vs. 26. Gezegend Gij, die komt in den naam des Eeuwigen; wij zegenen U van uit het Huis des Eeuwigen! Psalm CXV, vs. 15. Gezegend zijt Gij, bij den Eeuwige, Maker van hemel en aarde. 3. KONINGSZANG. Psalm XXI, vs. 1 tot 8. Voor den zangmeester, een Psalm van David. — Eeuwige, in Uwe zege moge zich de koning verblijden; hoe moge hij over Uwe hulp juichen! Den wensch zijns harten vervult Gij, wat zijne lippen uitspreken, onthoudt Gij hem niet, Sela! Gij komt hem met heilrijke zegeningen te gemoet, Gij plaatst op zijn hoofd een kroon van goud. Leven heeft hij van U verzocht, Gij geeft hem lengte van dagen, eeuwigen duur. Verheven is zijn majesteit door Uwe hulp, luister en macht geeft Gij hem ten deel. Voorwaar, Gij maakt hem tot zegen in eeuwigheid, verblijdt hem met de vreugde Uws aangezichts. Voorwaar, de koning, die vertrouwt op den Eeuwige, en op de gunst des Allerhoogsten, nimmer zal hij wankelen. V 4*3 pioa mp niojo :; nro 051,1313 S Dtf? K3n •?pn$ •ra pioa rap naio •n—x piba *t"3 nata • t t ; v iv x i™ t mwji 31c3 ptETp iflTprn? h DVD : rs rrpr m3-53 inp^rrp : yh% nitfri nni -nn : csid?"^ npnrn nyta Dfö IV PROGRAMMA 1. Begroetingszang, Psalm CXVII1, vers 26 en Psalm GXV, vers 15. . door Voorzanger en Koor 2. Toespraak door den Voorzitter van den Kerkeraad der Hoofdsynagoge, den Heer Mr. B. E. ASSCHER. 3. Koningszang, Psalm XXI, vers 1—8, door Voorzanger en Koor. 4. Rede van den WelEerw. Heer Opperrabbijn, den Heer A. S. ONDERWIJZER. 5. Gebed voor het Koninklijk Huis, door Voorzanger en Koor. 6. Psalm XCI, vers 9—11, door Voorzanger en Koor. Tekst en Vertaling van de gezangen, vermeld onder 1, 3, 5, 6 volgen hierachter. De gezangen worden voorgedragen door den Heer A. STOUTZKER, Eersten Voorzanger ter Groote Synagoge met het koor dier Synagoge, onder leiding van den Heer S. H. ENGLANDER. iii nnspn no pfii rbMm nojsn nas n^rran dub* dk Tja ijs1? nnn1? nas pr ntn ncusn na npöH p'b1? p hiija rw w tk ra Dan 6e ^Cecf>tige ^nfocmgsst van ^xO}eimxna ^otrötgro 6er ~gtebev£cmben iev groote gtjuagoge te &m&texbanx op ^tttsbag 36 Jlöarii 5684 Jl.SK. (1 Jlpril 19S4) De Groote Synagoge in haar stichtingsjaar (1671) De Groote Synagoge, zijde N. Amstelstraat, tegenwoordig aanzicht