R1KA MN DE ZAMDHOEVE X DOOK A.J.HOOGEMBIRK * O F' CALLEM&XCH RIKA VAN DE ZANDHOEVE RIKA Wi DE ZANDHOEVE X DOOFt A.J-HOOGENBIRK X TWEEDE DRUK GEÏLLUSTREERD DOOR HETtK POEDER Of' CALLEMBACH L OP DE ZANDHOEVE. Aan het einde van de lange, heel lange dorpsstraat, waarin mijn verhaal begint, was een plek waar menigmaal een vreemdeling, die de plaats bezocht, een oogenblik staan bleef. Wat daar dan te zien was? Dat zal ik u vertellen. 't Dichtst aan de straat vertoonde zich een zwart ijzeren hek met scherpe puntspijlen, die — 't prikkeldraad was toen nog niet uitgevonden, — het overklimmen heel onraadzaam maakten. In 't midden ging het hek in tweeën open. Op elk der openstaande gedeelten prijkten zwaar vergulde letters, die te zamen het woord Zandhoeve vormden. Vreemd genoeg. Want noch van zand noch van een hoeve was hier iets te bespeuren. Achter het hek lag een smalle strook grond, lief beplant met boompjes, heesters en bloemen. Vlak tegenover den toegang verhief zich een woning van 8 Rika van de landhoeve twee verdiepingen met een torentje er op. Onder de klok, die dit torentje versierde, las men weder: Zandhoeve. In het grootste der vijftien huizen woonden in den tijd, waarvan ik hier spreek, vijf menschen, die drie opeenvolgende geslachten vormden. Tot het oudste behoorde de grootvader, een man van om en bij de zeventig, maar nog niet grijs en evenmin verzwakt van ouderdom. Hij had een vriendelijken oogopslag en een zeer innemend voorkomen. Zes dagen van de zeven droeg hij een blauw lakensch pak, dat wel ouderwetsch was, maar hem een deftig voorkomen gaf. Dit paste dan ook wel voor den man, die in heel het dorp bekend stond als „de vader vanZandhoeve". Behalve van de Zandhoeve was de oude heer ook vader van de vrouw des huizes, die met zijn schoonzoon mede het huis bewoonde. De schoonzoon, die Ter Laan heette, was iemand in de kracht des levens en van beroep opzichter over wegen en bruggen, zoodat bij vaak van huis moest zijn. Zijn vrouw, die veel naar 't uiterlijk op haar vader geleek, was daarentegen nergens liever dan op Zandhoeve. Tot het jongste geslacht behoorden hun twee kinderen: Rika en Kobus. Rika was een jaar of veertien, Kobus twaalf jaar oud. Op de Zandhoeve 9 De dikke Kobus met zijn blozende wangen, stak zeer af bij zijn zusje, zoo zelfs dat als die twee samen liepen, en dat gebeurde vaak, soms wel iemand uit de grap zei: „Daar gaan eerste kwartier en volle maan". Al werd dit wat achteraf gezegd, beiden hadden er toch wel eens iets van gehoord. „Eerste kwartier" vond het ver van aardig, maar „volle maan" lachte er om, en zei: „Beter overvloed dan gebrek." Zoo hebben we dan kennis gemaakt met de drie geslachten, die de Zandhoeve bewoonden, of liever het middelste huis, op den tijd waarvan we hier spreken, 't Is goed, gelijk later blijken zal, dat we het eenigszins leerden kennen. Ik moet er. echter nog iets bij vertellen. Zooals ge weet, werd de oudste der huisgenooten in het dorp de vader van de Zandhoeve genoemd. Dat zag niet op hem als hoofd van het geslacht, maar op heel iets anders. Hij was, als gezegd, „vader" in dubbelen zin; vooreerst van zijn kinderen, maar hoewel op andere wijs van al de veertien gezinnen, die behalve het zijne op de Zandhoeve leefden. Ge moet namelijk weten, dat de woningen, die samen zoo heetten, bijeen behoorden en een soort van gesticht vormden of zoo iets als wij wel een hofje noemen. De huizen dienden tot woning aan lieden, 10 Rika van de Zandhoeve die 't niet te breed hadden, goed van handel en wandel waren, en wier geslacht minstens tachtig jaar in het dorp had gewoond. Eenige heeren waren bestuurders er van en zeiden wie er op mochten. Kwam er een huisje leeg, dan waren er altijd meer liefhebbers dan ruimte. Want men woonde op de Zandhoeve mooi en kosteloos, had een aardigen tuin en was zeker niet te behoeven verhuizen, althans zoolang men niet zelf wilde, of niet de groote verhuizing kwam, die elk van ons wacht. Om op de huisjes toezicht te houden, het noodige op te schrijven en de heeren in te lichten, was er een „vader" aangesteld, die echter — dat begrijpt ge — over zijn „kinderen", soms even oud als hij, weinig te zeggen had. De toenmalige vader van de Zandhoeve was bij al de bewoners in achting en als een vroom en liefderijk man bij velen bemind. Als zij hem op zijn verjaardag „nog vele jaren" toewenschten, was dit evenzeer om den jarige, als om hun zelfs wil. Nu, dat mocht wel, en 't kan ook een zegen des Heeren wezen, als de menschen blij zijn, dat ze ons nog mogen behouden. •">{ Op zekeren dag zat Rika in het tuintje voor het huis. Zij breide, gelijk wel meer, kousen voor een ge- Op de Zandhoeve 11 zin met vele kinderen, dat op de Zandhoeve woonde en waarvan de jonge leden heel wat „sleten aan de voeten" zooals de huisvrouw zei. Ze bedoelde het natuurlijk anders. Terwijl Rika daar zat, hoorde zij iemand voorbijgaan. Zij keek op en ontwaarde een heer, dien ze nog nooit op het dorp gezien had. Hij was in. een luchtig zomerpak en droeg een stroohoed, die een gelaat overschaduwde, dat er heel vriendelijk uitzag. Rika was dan ook in 't minst niet verlegen toen de vreemdeling, dicht bij haar gekomen, voor het hek staan bleef en zei: „Kunt u mij ook zeggen, wat dit voor een huis is?" Die vraag was al zoo dikwijls door anderen gedaan, dat Rika het antwoord er op als 't ware uit het hoofd kende, en vlug zei: „Dit huis heet de Zandhoeve, naar de boerderij van een vroegeren bewoner, die het bij uitersten wil bestemde tot woningen voor eerzame dorpsgenooten. De oude naam moest echter behouden blijven." „Wel, meisje, dat heb je netjes opgezegd," sprak de heer glimlachend, „maar nu wou ik nog wel wat meer weten." „Ja mijnheer, dan zal ik even iemand roepen," zei Rika, „kom u maar hier." 12 Rika van de Zandhoeve Zij gaf den vreemdeling een tuinstoel en ging binnen. Weldra keerde zij terug vergezeld door grootvader. De heer groette den ouden man zeer beleefd, en vroeg of hij eens komen mocht, op een gelegen dag, om iets naders omtrent de Zandhoeve te vernemen. „Ik heb," zei hij, „wel het een en ander daarover gehoord, maar weet het rechte niet. Ik ben iemand, die veel schrijft, wat ik dan laat drukken in bladen of in boeken. Zoo zou ik nu ook graag wat over dit huis vertellen, dat belangrijk is. Misschien Op de Zandhoeve 13 wilt u me wel iets meêdeelen. Ik heb op mijn eerste vraag al zulk een duidelijk antwoord gekregen, dat ik niet twijfel of ik mag nog wel meer hooren." „Ja, mijn kleindochter weet wel haar woord te doen," zei de oude man. „Ik ben de vader van de Zandhoeve, zooals ze dat hier noemen. Ik zal den heeren vragen of ze goedvinden, dat ik u, als 't kan, alles vertel wat u weten wilt. Als u dan de volgende week of zoo eens terugkomt, zal alles wel goed loopen." De heer stond op, en terwijl de grootvader hem uitliet sprak hij: „Uw kleindochter is een meisje om trotsch op te zijn, mijnheer. Zij weet haar woord te doen en ook hoe men iemand moet ontvangen. Daar ontbreekt bij dorpskinderen dikwijls veel aan. Nu, zij ziet er dan ook niet als een boerenkind uit en is zeker heel goed opgevoed." „Och, we zijn maar eenvoudige menschen," antwoordde de oude man. „En mijn kleindochter is, zooals het den Heere God beliefd heeft, haar te maken, 't Is maar goed, dat zij niet heeft gehoord wat u daar van haar zei." De heer keek den „vader" eenigszins vreemd en met een medelijdend lachje aan, doch zei alleen: 14 Rika van de Zandhoeve „Nu, beste vriend, tot de volgend eweek. Dinsdag over acht dagen; is dat goed? 'k Heb er natuurlijk graag wat voor over." „Dat is niet noodig, mijnheer," zei de vader, en zoo namen zij afscheid van elkaar. II. HOE DE ZANDHOEVE AAN HAAR NAAM KWAM. De bepaalde week brak aan. De heeren hadden er niets tegen gehad, dat over de Zandhoeve eens iets zou worden geschreven. Br moest dan echter bij, zoo zeiden zij tot vader, wie de bestuurders waren, en ook dat het hun zooveel zorg en werk kostte de stichting goed te besturen. Vader beloofde te zullen zorgen, dat dit er ook inkwam. Om echter alles duidelijk te maken was het noodig allerlei oude papieren te hebben, vooral één over den oorsprong van de Zandhoeve. De oude man kreeg daarom een heelen bundel stukken thuis, die hij moest lezen of laten lezen, maar niet uit zijn handen geven. Zelf moest hij ze maar eerst eens inzien om van alles op de hoogte te zijn, als de vreemde heer kwam, wiens naam en adres de heeren ook weten moesten. Grootvader was wel wat verlegen met de zaak. 16 Rika van de Zandhoeve Doch eindelijk kwam een gedachte bij hem op. Rika kon hem helpen. Zij had op school goed geleerd, las veel en kon met allerlei terecht. Waarom ook niet hiermee? Zijn zoon, die veelal van huis was, kon hem reeds daarom niet dienen, en zijn dochter al evenmin. Nadat eenige brieven waren gelezen, kwamen zij aan ëen stuk, dat in een zwaren, lederen band gebonden was, en met rood zijden koorden afgesloten. „Dit is het verhaal over de stichting van Zandhoeve," zei grootvader; „ik geef dit liefst niemand in handen. Want het is veel waard. Je moet dit maar voorzichtig en netjes overschrijven, Rika." Het meisje beloofde dat. Weinig vermoedde zij of Hoe de Zandhoeve aan haar naam kwam 17 grootvader van wat groote gevolgen de schijnbaar geringe arbeid wezen zou. De vreemdeling was zoo goed als zijn woord. Op den bepaalden tijd verscheen hij, en werd door grootvader in de mooiste kamer van het huis ontvangen. Nadat hem was meegedeeld wat de heeren hadden gezegd, kwamen de papieren voor den dag en kon de bezoeker daarin een poosje snuffelen, terwijl grootvader zijn lange pijp rookte. „Ik zou uit al die brieven en stukken wel wat kunnen halen," zei de vreemdeling eindelijk. „Mag ik ze meenemen?" „Dat gaat niet," sprak grootvader; „we willen ze wel voor u overschrijven. Maar we hebben ook een geschiedenis van de Zandhoeve, een heel merkwaardig verhaal. Misschien kan dat u helpen." „Is dat hier ook?" „Ik zal 't u halen," was 't antwoord van grootvader, clie het vertrek nu verliet, om weldra terug te keeren met het kostbare stuk, waarvan we reeds spraken en met zijn kleindochter. De bezoeker mocht het papier in den lederen band eens inzien, en zei toen: „Dat is juist wat mij dient." „Daarom heeft mijn kleindochter het ook maar Rika van de Zandhoeve 2 18 Rika van de Zandhoeve overgeschreven," zei grootvader. „Ze wil het zeker u wel voorlezen." „Heel graag," sprak de ander, en een weinig beschroomd begon Rika te lezen. Het kwam dan hierop neder. In het eerst was het Claes Pieterszoon niet voorspoedig gegaan, en had hij zelfs een tijd armoede geleden. Eindelijk had hij zich nedergezet in het dorp, waar we 't eerst met de Zandhoeve hebben kennis gemaakt. De laatste was destijds een groote boerderij, waarbij nog veel zandgrond behoorde, aan welken zij haar naam dankte. Daar was Claes als boerenknecht in dienst getreden en had hij jaren gewerkt. In het dorp woonde ook een meisje, Brecht geheeten, die evenals Claes een vondeling was, en daarom — ieder wist het — door velen werd geminacht, alsof zij het helpen kon! Claes echter had dikwijls voor haar partij getrokken, en was ten slotte met haar getrouwd, misschien wel ook omdat hij zelf een vondeling was, wat hier evenwel op het dorp toen niemand wist. De baas^van de Zandhoeve echter, die een vroom en degelijk man schijnt geweest te zijn, vond het mooi, dat Claes een vrouw nam, die geheel onverdiend bij velen werd geminacht. Want Brecht leefde onberis- Hoe de Zandhoeve aan haar naam kwam 19 pclijk voor de wereld en was ijverig en vriendelijk. Toen het huwelijk was gesloten, kregen de pas getrouwden van den baas vrij wonen op de hoeve, met nog een stuk grond er bij, dat zij voor zich konden bewerken. Zij leefden zeer gelukkig met elkander, en menigeen had reden Claes en zijn vrouw te benijden. En toen hun een dochter geboren werd, achtten zij zich zeker rijker dan menigeen, die zijn ouders en voorouders tot in verre geslachten kent. Verder was het onzen man zeer voorspoedig gegaan, wat de aardsche dingen betreft. Zijn land had wel gedragen en voor geld, dat hij van den baas leende, had hij er nog ander bijgekocht, dat weder goede oogsten opleverde. Zoo werd Claes Pieterszoon een tamelijk welgesteld man. Hij bleef knecht op de Zandhoeve, maar met de jaren liet zijn meester, die hem geheel vertrouwde, het beheer der zaken aan hem over. En Claes kweet zich zoo goed van zijn taak, dat de baas hem niet alleen hoog loon gaf, maar ook besloot hem in zijn testament te zetten voor een niet geringe som. Dit wist Claes echter eerst toen het er tijd voor was. Een groot onheil trof man en vrouw, toen de eerste bijna zestig jaar oud was. Hun dochter, hun eenig kind, 20 Rika van de Zandhoeve kwam op treurige wijs om het leven. Op een morgen toen zij over de vrij diepe beek van het dorp wilde gaan, brak plotseling de houten leuning, en stortte zij, daar zij zich daaraan had vastgehouden, in het water. Wel was zij hieruit spoedig gered, maar toch te laat. In den val namelijk was zij op het paalwerk terecht gekomen, en schriklijk bezeerd van daar in het water. Hoe de Zandhoeve aan haar naam kwam 21 Een paar uur nadat men haar had thuis gebracht, was zij een lijk. De dood der geliefde dochter bracht blijkbaar een geheele verandering in het gezin. Alle vreugd was geweken. We lezen zelfs van de moeder, dat „se soo grooten wee droegh over haer kint, dattet niet was uyt te spreeken, ende allengs weg duynde, tot se 't na een jaar of twee bestorf." Ook Claes Pietersz, haar man, „ging sijn vreugt quyt," zooals het verhaal zegt. Hij bleef echter ijverig werken. Toen zijn baas stierf, en diens twee zonen, welke in 's lands dienst waren, de Zandhoeve wilden verkoopen, werd Claes er eigenaar van. Kort daarop stierf zijn vrouw en van nu af werd het leven van den man heel anders dan het vroeger was geweest, „gans extra-ordinair ende verbasende velen." Er waren evenwel ook menschen, die eveneens 't gedrag van Claes afkeurden, doch zonder dat ze daarom op hem schimpten. Tot dezulken behoorde o. a. de leeraar van het dorp, die niet naliet boer Claes te bezoeken. Dan kwam het gesprek ook wel eens op de begeerte om rijk te worden, de geldgierigheid en wat de Schrift daarvan zegt. Claes Pietersz. had daar dan nooit iets tegen in te brengen, doch zijn gedrag bleef als te voren. Behalve voor zijn onder- 22 Rika van de Zandhoeve hoorigen was hij in alles even zuinig. De boerenjongens vertelden spottend, dat hij zijns grootvaders jas droeg. Doch toen hij dat eens hoorde, zei hij met een droeven glimlach: „Dat zou me onmogelijk wezen." De menschen echter begrepen niet wat hij bedoelde. Eindelijk klommen de jaren van Claes zoo hoog, dat hij niet meer uit kon gaan. Doch zijn verstand bleef helder, en het was hem steeds mogelijk op al wat rondom hem voorviel 't oog te houden. Dat hij niet lang meer leven kon, wist ieder en menigeen giste er al naar, wie, als Claes stierf, zijn bezittingen en goed erven zou, daar hij, zoover men wist, geen familie had. Doch „gissen is missen." Op een morgen ging plotseling door het dorp de tijding, dat Claes dien verloopen nacht was gestorven, „deeser werelt overleden," gelijk het oude geschrift zei. Veel indruk maakte dit bericht niet. Er waren maar weinigen, wellicht geen meer, die den ouden man hadden lief gehad, en zoo was dan ook de rouw bij zijn dood niet groot. Wel echter was er veel nieuwsgierigheid, wat er nu met de Zandhoeve zou gebeuren, en ook met het geld, dat Claes had nagelaten. De een wist daarvan nog meer te vertellen dan de ander, zoodat het wel scheen, als had onze Hoe de Zandhoeve aan haar naam kwam 23 Claes koning Salomo nog in rijkdom overtroffen. Thans zou blijken wat daarvan aan was. Er heerschte echter geen kleine verbazing op het dorp, toen bekend werd wat Claes in zijn testament had bepaald. En dat was geen wonder. Daar ik, zoo had de oude man laten schrijven, een gevonden kind ben, gelijk ook mijn vrouw was, en dus bij mijn weten geen betrekkingen heb, wijl mijn lieve dochter is gestorven, zoo laat ik de Zandhoeve en al wat ik verder heb, na aan het dorp waarin ik zoovele jaren heb gewoond. Ik heb er veel goeds genoten, en ben daarvoor, gelijk aan God, ook dankbaar aan de menschen. Daarom verzoek ik, dat van het geld, dat ik heb nagelaten, de hoeve zal worden verbouwd, tot woningen voor veertien gezinnen en een huis voor den opziener. Zij zullen daar vrij wonen, zonder kosten, voor hun leven, zoo zij zich niet misgaan, en ook een stuk land hebben, om zich van de opbrengst te onderhouden. De bekendmaking van het testament had aanstonds ten gevolge, dat de menschen over Claes heel anders begonnen te denken en te spreken dan vroeger. Zij, die hem voor een schraper en een vrek gescholden hadden, zwegen nu, en velen die zich nooit om 24 Rika van de Zandhoeve hem bekommerd hadden, prezen hem thans luide, misschien wel hopende op een plaatsje op de Zandhoeve. Zoo kort en duidelijk als het kon, vrienden, heb ik u de geschiedenis van de Zandhoeve verteld, gelijk die stond in het papier, dat Rika den bezoeker voorlas, en in andere stukken die hij inzag. Waar het noodig was gaf grootvader nadere uitlegging. De vreemdeling had aandachtig toegeluisterd, toen het meisje voorlas, en van tijd tot tijd iets opgeteekend. Toen 't was af geloop en en hij ook vele papieren ingezien had, zei hij vriendelijk dank. Het door Rika geschrevene nam hij mee. Niet lang daarna kreeg elk van de heeren, die de Zandhoeve bestuurden, het tijdschrift thuisgestuurd, waarin verhaald werd hoe de stichting was ontstaan, en ook wie de mannen waren die thans tijd noch moeite spaarden, om de zaak in stand te houden. Zulk een geschrift ontvingen grootvader en Rika's ouders en zij zelf ook, en allen vonden het heel aardig, dat de geschiedenis, die de meesten zelf heel slecht kenden, nu eens duidelijk en juist werd verhaald. Ieder in het dorp die maar wilde, kreeg het verhaal te lezen, 't Blijdst van allen echter was Rika, die behalve het Hoe de Zandhoeve aan haar naam kwam 25 geschrift, ook een pakje ontving, dat toen zij het opende, een zilveren knipbeursje bleek te bevatten, die destijds in de mode waren. Dat was, schreef de heer er bij, voor de goede diensten, die zij hem bij zijn werk had bewezen. III. EEN BELANGRIJKE VERANDERING. Eenige weken later kreeg Rika's vader een briefje, dat van denzelfden man kwam, welke de Zandhoeve zoo mooi had beschreven, en waarin de heer Ter Laan vriendelijk werd uitgenoodigd eens bij hem, den heer Smit, te komen, die in de naburige stad woonde, en dezen naam droeg. .Rika's vader was een man, ijverig en nauwgezet in zijn werk, gelijk zijn schoonvader. Doch in één opzicht althans geleek hij dezen niet. De oude man vreesde God en vond in des Heeren dienst zijn lust. De schoonzoon had hier wel niets tegen, maar zijn hart ging veel meer uit tot zijn werk. Hij ging des Zondags trouw ter kerk, las, als hij niet op reis was, thuis geregeld eiken dag uit den Bijbel, en werd alom geprezen als een braaf man, die zijn kinderen met eere grootbracht, en ieder het zijne gaf. Maar daarbij bleef het. Hij was een man, die onberispelijk voor de wereld Een belangrijke verandering 27 leefde, maar die geen lust had in den dienst des Heeren, al scheen het ook anders. Zijn vrouw volgde daarin haar man en was gewoon te zeggen: „Hij is voor het goeie en ik ook." De heer Smit ontving den vader van Rika zeer vriendelijk, en begon met hem geluk te wenschen, dat hij zulk een knappe en begaafde dochter had. „Nu wilde ik u," vervolgde de heer Smit, „iets voorstellen.We hebben bier een Vereeniging voor landbouw en 28 Rika van de Zandhoeve nijverheid, en die zal binnenkort haar vijf-en-twintigjarig bestaan vieren. We zouden gaarne bij dat feest een voorstelling geven, waarin Landbouw en Nijverheid worden vertoond door een paar meisjes, met andere er om heen. Mij dunkt, uw dochter, die er zoo flink en blozend uitziet, zou uitnemend den landbouw kunnen voorstellen. De bleeke stadsjongejuffrouwen deugen daar minder voor. Vindt u goed, dat zij die rol vervult?" Vader was niet zoo dadelijk bereid hierin toe te stemmen. „Mijn Rika is nog een kind, mijnheer," sprak hij; „zij is in de stad, en onder zooveel menschen heel niet gewend, en dan zoo alleen bij wildvreemden. Ook heeft zij nooit zulke feesten bijgewoond, en 't kon haar hoofd wel op hol brengen." „O, daar is geen vrees voor," was 't antwoord. „Ik zou het, dat begrijpt u, niet vragen, als ik niet wist dat op alles en iedereen behoorlijk het oog wordt gehouden. Wij zullen alle zorg op ons nemen. Oök gaat het hier fatsoenlijk toe. Er worden zelfs meisjes gevraagd uit den eersten stand, 't Is voor uw dochter misschien ook wel eens aardig wat meer te zien dan enkel de Zandhoeve." Dat laatste kon vader niet tegenspreken, en zoo Een belangrijke verandering 29 werd dan bepaald dat, als moeder het ook goed vond, Rika aan het feest mocht meedoen. Moeder nu vond het goed, wijl vader er niet tegen had, en Rika zelf allerminst. Wel begreep die niet recht hoe het wezen zou, maar mijnheer Smit was zulk een vriendelijk man, gelijk zij had ondervonden, dat hij wel voor alles zou zorgen. Alleen wist Rika niet of zij wel zou durven, onder zooveel menschen en dan nog wel om iets voor te stellen. Doch men sprak af, dat zij in dat geval eenvoudig weer naar huis zou komen. Rika evenwel dacht bij zichzelf: Ik zal me wel goed houden, 't zou toch jammer wezen al dat genoegen te moeten missen. De eenige, die de zaak niet zoo gunstig inzag, was grootvader. Hij vond het lang niet goed, dat Rika zoo alleen voor het eerst van haar leven naar de groote stad zou gaan, er wellicht allerlei ijdels zien en hooren, onder onbekende en zeker veelal wereldsche menschen. En grootvader praatte zoolang tot aan mijnheer Smit werd geschreven. Doch toen bleek, dat vader en moeder er, als zij wilden, ook gerust bij mochten zijn, ja heel welkom zouden wezen. Grootvader bleef er echter tegen, en vond dat zulke vertooningen zijn kleindochter meer kwaad dan goed zouden doen. Ten slotte echter ging de zaak door. Het was een groot, luisterrijk feest. De geheele stad 30 Rika van de Zandhoeve was er vol van. Er kwamen boeren en burgers en heeren en dames uit andere plaatsen om de tentoonstelling te zien, die gehouden werd en de feestelijkheden bij te wonen, die toch eigenlijk de hoofdzaak Schenen. Rika, die met vader en moeder naar de stad gegaan was en een zeer goed onderkomen had gekregen, vermaakte zich kostelijk en had er geen spijt van dat de zaak was doorgegaan. Eiken dag moest zij met eenige andere meisjes een poosje in een zaal zich oefenen, om straks behoorlijk zich te vertoonen als de Landbouw. De Nijverheid zou voorgesteld worden door een jongejuffer uit de stad. En Rika gevoelde zich heel gevleid, dat zij met meisjes uit hoogen stand zoo vrij mocht omgaan, en dat zij zoo vriendelijk waren. Ook streelde het haar niet weinig geprezen te worden om haar flinke gestalte, haar blozende wangen en bloeiend voorkomen. Dat er onder de menschen en kinderen ook waren, die haar soms uitlachten om haar eenvoudige en boersche manieren, merkte zij niet. De laatste, de groote feestavond brak aan. In een ruime zaal waren vele honderden menschen bijeen, zeker viermaal meer dan Rika ooit in de kerk op het dorp bij elkaar had gezien. Er was^licht en leven overal. Er werd door een paar heeren ge- Een belangrijke verandering 31 sproken, door een koor van in 't wit gekleede juffers gezongen en toen gingen eensklaps al de lichten in de zaal bijna uit. Doch zie, op de hoogte vóór in de zaal, op de plaats waar de heeren en de dames gesproken hadden, vertoonde zich een blauwe gloed, die al helderder werd en waaruit allerlei gedaanten als geesten naar voren schenen te zweven. Op 't laatst telde men er zestien. In 't midden stond de Landbouw, anders gezegd Rika Ter Laan, en reikte de hand aan het meisje naast haar, dat de Nijverheid moest voorstellen. Allebei waren toepasselijk gekleed en natuurlijk heel anders dan gewoonlijk. Ter zijde stond aan eiken kant een groep van zeven meisjes, eveneens opgetooid voor de gelegenheid. Rondom zag men allerlei zinnebeelden van den landbouw en de nijverheid: een ploeg, een eg, een dor sch werk tuig, een stoomwerktuig enz. Alles was omgeven door een krans van groen en bloemen; van een mat licht beschenen, terwijl de volle glans van blauw-witte stralen op de meisjes viel. Rika duizelde een oogenblik, toen zij daar stond, en Wist dat zooveel oogen op haar gericht waren. Doch zij kon ze niet zien, en hoorde alleen het handgeklap en de toejuichingen van de menschen, waarbij haar hart zwol van vreugd en — trots. Telkens waren 32 Rika van de Zandhoeve haar allerlei lievigheden gezegd, dat zij zich goed zou voordoen, er allerliefst uit zou zien in de voorstelling. En dames en heeren hadden mijnheer Smit geluk gewenscht, dat hij voor Landbouw en Nijverheid juist de meest geschikte personen had weten te vinden, en mijnheer Smit had gebogen en gezegd: „Nietwaar? —' 't is excellent." Ook had hij Rika aangemoedigd om toch vooral niet bloo te wezen, en er aan te denken dat allen het een genoegen zouden vinden haar te zien, en dat zij in het witte kleedje met een groene sjerp er alleraardigst uitzag en zoo meer. Zoo werd het hoofdje van de arme Rika werkelijk geheel op hol gebracht. Ze was als in een andere wereld. En toen ten slotte al de lichten weer werden opgestoken, en de menschen, die zij nu weer goed zien kon, de meisjes toejuichten en toewuifden, bogen ze allen diep, en Rika voelde zich o zoo gelukkig. Maar daarbij — hoe vreemd! — was het haar, als ware zij in enkele dagen vele jaren ouder geworden, en als waren de wereld en de menschen geheel anders dan nog een paar weken geleden. Toen de feesten eindelijk waren afgeloopen, keerde Rika naar haar dorp en naar de z,andhoeve terug. Ook daar leek het haar toe, alsof het in eens anders was geworden dan vroeger. De huizen schenen zoo Een belangrijke verandering 33 klein, de menschen veelal zoo gering, hun kleeding zoo eenvoudig, en alles geheel verschillend van wat men zag in de groote, mooie stad. Ze vertelde het aan moeder, maar die zei: „Kom kind, wees niet dwaas. Je vader, die overal komt, en veel gezien heeft, sprak vroeger ook wel zoo. 't Is maar verbeelding en 't zal wel overgaan." Evenwel, na drie weken was het nog niet over bij Rika, ja daarentegen erger geworden. Zij voelde zich niet meer, als vroeger, gelukkig op de plaats die zij in de wereld had. Het dorp was niet mooi, en de menschen waren zoo stijf; alles heel anders dan in de stad, waar iedereen vriendelijk voor haar was geweest. Ook vond zij het nu — waar zij vroeger nooit over gedacht had — erg stil op het dorp. In de stad zag men immers in een kwartier meer onbekende menschen, dan hier soms in heel een week. De huisgenooten begonnen al spoedig te merken, dat Rika niet meer was als vroeger. Want een ontevreden mensch is niet alleen ongelukkig voor zich zelf, maar tevens onaangenaam gezelschap voor anderen. Ook de andere lieden op de Zandhoeve, en die in het dorp merkten het wel. Want Rika was altijd zeer bemind geweest, en menigeen vroeg zich af wat haar toch schelen kon. Rika van de Zandhoeve 3 34 Rika van de Zandhoeve Nu er zijn kwalen, waartegen ook de knapste geneesheer geen raad weet, en daartoe behoort de ontevredenheid allereerst. Grootvader echter, die best begreep hoe de zaak stond, en er een goed geneesmiddel voor kende, zou graag gezien hebben, dat Rika eens met hem had gepraat over hetgeen haar deerde. Doch zoo deed zij niet, en dus was hij wel verplicht zelf er over te beginnen. Op een morgen, toen hij haar ontmoette, vroeg grootvader haar: „Zou je nog eens iets voor me willen overschrijven ?" „O, heel graag," zei het meisje, dat aanstonds dacht aan mijnheer Smit en aan de stad en zooveel meer. „Nu, kijk eens," sprak grootvader, ,,'t is maar een versje, niet heel lang. Als je het af hebt, krijg ik 't wel." Rika nam het haar gegeven blad mee en ging naar haar kamertje. Daar las zij het. Bovenaan stond: De Veldmuis. En dan volgde dit: Een jonge veldmuis die, ondoopen Aan 't aardhol, eerst de wereld zag, Stond gansch verbaasd in 't rond te kijken. En liep al wat men loopen mag. Een belangrijke verandering 35 „Ik heb nu," sprak zij, „zooveel dagen Getoefd in d' aard of in het perk, 'k Wil zien wat verder is gelegen. En stel mijn krachten eens te werk." Zoo loopt ze voort tot ze in de verte Een huis bespiedt, ruim, mooi en groot. Daar moet het muisje heenl Zij komt er En — raakt er binnen, ongenood. Zij sluipt al verder. Hooge zalen, Vol licht en kleur en pracht alom. Wat schoons al, dat ze nooit aanschouwde! En 't muisje dacht: 'k Ga niet weerom. Zij waagt zich eindlijk in de keuken; 't Gebraad lokt neus en mond te gast, Zij neemt in haast een lekker hapje, Nog eer haar kok of meid verrast. Wat is het heerlijk hier te wezen! Zoo denkt ons muisjen en zij zucht. Maar.... eensklaps hoort ze een schriklijk leven, En ijlings slaat zij op de vlucht. * * * In het hol teruggekomen, Zit ze stil en rust'loos neer, Eten smaakt haar niet, noch drinken; Mager wordt ze telkens meer. 36 Rika van de Zandhoeve „Vriendje," spreekt een oudé veldrat Op een morgen 't muisjen aan, „Zeg me toch, wat kan u deren? 'k Ben heusch met uw lot begaan." „Och, ik kan hier niet meer leven," Spreekt ze, ,,'k heb hier geen pleizier, Vroeger was 't nog uit te houden, Maar 't is al veranderd hier." „Hoor eens vriend," zei rat, „uw oordeel Is niet. recht, geloof me vrij, 't Is hier al zoo 't was gebleven, Maar veranderd — dat zijt gij." Hieronder had grootvader gezet: Dit is nog uit mijn schoolboek. Maar ik heb het bewaard, omdat het nuttig kan wezen. Rika las het versje eens over. Zij vond het niet onaardig, gelijk wel meer fabels die zij geleerd had. Verder evenwel dacht zij op het oogenblik niet. Zij zette zich aan 't werk, om grootvader genoegen te doen, en weldra was het versje netjes door haar afgeschreven. „Dank je wel, meid," zei de oude man, toen zij het hem reeds zoo spoedig bracht, „hoe vind je dat versje nu?" Een belangrijke verandering 37 „O, heel mooi, grootvader." „Zoo, en denk je dat de muis of de rat gelijk had?" „Wel, ik zou zeggen de rat." „Goed zoo, maar je weet wel: 't Is maar een fabel. Heb je nu ook eens gedacht wat die zou beteekenen?" Op grootvaders vraag had het meisje niet zoo aanstonds het antwoord gereed. Of liever zij had het wel, maar dorst het niet uitspreken. Grootvader, die dat merkte, zei: „Nu, denk er dan nog maar eens over na. Maar je weet zeker wel wat we eergisteren gelezen hebben in den brief van Jacobus, over den man, die zijn eigen aangezicht in den spiegel had gezien. Toen hij weggegaan was, vergat hij weldra hoe hij er uitzag. Zoo 38 Rika van de Zandhoeve gaat het meer, Rjka, en je weet ook wel, dat er nog andere spiegels zijn, dan die we aan den wand hangen. Dat heeft het versje van Van Alphen je al kunnen leeren." Nu was Rika oud en wijs genoeg, om te begrijpen waar grootvader heen wilde. Doch zij voor zich gevoelde al heel weinig lust mee te gaan. Dus zei ze maar weinig of niets, en was blij dat grootvader heenging. Zóó doen trouwens meer menschen. Zij weten of begrijpen zeer wel, wat de goede weg is, maar hebben weinig lust dien in te slaan. Wordt daarover nu gesproken dan stoppen ze liefst hun ooren. Aldus ging het reeds bij Israël oudtijds, en zoo is het meermaals nog. L V' Een jaar ging voorbij. Op een middag toen Rika in den tuin was, kwam Kobus haar spreken. Hij zag, tegen de gewoonte, lang niet vroolijk en de zuster kon niet laten te vragen wat hem scheelde. „Och" zei Kobus, „ik ga vanschoolaf, zooals je weet." „Ja," was 't antwoord, „maar dat zal je toch niet bijzonder spijten?" „O neen, heelemaal niet. Maar nu moet ik een vak leeren. Vader wil dat ik bouwkundige zal worden, en daar heb ik geen zin in." Een belangrijke verandering 39 „Niet? waarom niet? Dan word je naderhand een heel heer en je bouwt groote huizen,, misschien wel een voor mij ook." „Ik heb niets geen trek om een heer te worden," zei Kobus met een onnoozel gezicht. „Ik wil wezen zooals grootvader." „Maar jongen," hernam Rika, „je doet dwaas. Wil je dan heel je leven hier op het dorp onder de boeren blijven? Neen, hoor eens, als ik in jou plaats was, wist ik het wel. Ik vroeg aan vader, of hij een plaats voor mij zocht bij een bouwkundige in de stad. Dan heb je een prettig leven, heel anders dan hier." „Ja, dat zeg je altijd, maar ik'heb er geen lust in. Ik wil hier timmerman worden of tuinder of zoo wat. Wie een groot heer of een dame wil wezen, moet dan maar naar de stad gaan." „Nu, daar zou ik geen neen op zeggen," sprak Rika, een beetje spijtig. Haar wensch zou vervuld worden. Niet lang daarna toch, toen vader zich voor zijn werk eens in de stad bevond, sprak hem een heer aan, die vroeg of hij niet Ter Laan heette. Toen het antwoord luidde „ja", noodigde de vrager hem vriendelijk uit mee te gaan naar zijn huis. Daar gekomen, deelde mijnheer Brandwijk — zoo 40 Rika van de Zandhoeve heette deze stadbewoner — aan Rika's vader meê, dat hij hem juist had willen schrijven. „Er bestaat hier," zei mijnheer Brandwijk, „een gelegenheid voor meisjes, die graag nog wat meer willen leeren en kennen dan hun op school werd onderwezen. Zij kunnen daar dan later nut van hebben, op welke wijs zij er gelegenheid toe vinden. Nu zijn er twee plaatsen te bezetten, waarvoor niet betaald wordt. Zoo dacht, ik, zou uw dochter misschien lust hebben er een in te nemen. Ik heb haar bij het feest laatst gezien en gesproken, en dacht dadelijk, gelijk mijnheer Smit, aan haar toen de plaats open kwam. Ik heb daar mee over te zeggen." Vader kon dit aanbod, hoe vriendelijk ook, niet dadelijk aannemen en zei, dat hij gaarne er thuis met Rika en de anderen over spreken zou, wat heel goed werd gevonden. „Maar," ging Ter Laan voort, „mijn dochter moet dan ook heel de week in de stad blijven, en dat zal niet gaan. Misschien, daar het om Rika's bestwil is, wil moeder haar missen. Dan evenwel zou zij ergens, bij menschen in de stad moeten wonen. En ziet u, daar hebben wij geen geld voor." „O, dat doet er minder toe," antwoordde de heer Brandwijk. „Mijn vrouw en ik, we zijn beiden al op Een belangrijke verandering 41 leeftijd, en zouden gaarne een meisje in huis nemen, dat mijn vrouw wat kon helpen in de huishouding. Uw dochter is braaf en fatsoenlijk, en als zij bij ons wil komen zal zij het, vertrouw ik, naar haar zin hebben. Zij kan dan eiken dag de lessen waarnemen, en daarna ons helpen. We zijn, als ik zei, niet jong meer, maar zullen het haar toch zoo aangenaam trachten te maken, als ons mogelijk is." Vol gedachten keerde Ter Laan naar huis, om daar over de zaak, die hem zeer verrast had, te spreken, 't Was een schoon aanbod, dat viel niet te ontkennen, en evenals den eersten keer bleek ook nu, dat eigenlijk grootvader de eenige was die er veel tegen had, dat men het zou aannemen. Rika vond het juist wat zij had gewenscht, en vader zei tegen moeder: „We mogen, dunkt mij, zoon goede gelegenheid niet verwerpen. Rika schijnt toch hier op het dorp geen schik meer te hebben." Andere menschen vonden ook dat zij beter kon doen, dan zoo op het land haar leven te slijten, en moeder merkte op, dat zij aan Rika heel weinig meer had, en het dus misschien maar het best zou zijn, dat die elders eens een poosje was. „Laat Rika maar eens eerst zélf zien, hoe het leven in de stad en bij vreemden is," zei moeder, „dan komt ze misschien later graag hier weer terug." 42 Rika van de Zandhoeve Grootvader echter was op dat laatste minder gerust, en vond heel de zaak niet goed. Hij meende, dat Rika's eerste bezoek aan de stad al niet heilzaam voor haar geweest was, en haar jong hart met hoogmoed en ontevredenheid had vervuld. Zou het beter worden als zij nu kreeg wat zij wenschte, en een geheel nieuw leven inging, dat, naar grootvader vreesde, niet leiden zou tot de vreeze des Heeren? „Dat is toch," zei de oude man, „het beginsel vari alle wijsheid. En dat weet Rika ook wel. Zonder de vreeze Gods zal zij toch niet gelukkig en voorspoedig wezen." Na veel pratens, kreeg grootvader het zoover, dat zijn schoonzoon eerst eens zou onderzoeken wie de heer Brandwijk was. Dit was spoedig geschied. Die heer, zoo kon vader weldra mededeelen, is in de stad bekend als iemand die veel over heeft voor zijn evenmensen, en den armen dikwijls wel doet. ,,'t Is," zei vader, „een heel braaf man enzijn vrouw is al net zoo." „Is 't ook een godvreezend man ?" vroeg grootvader ernstig. „Ja dat weet ik nu juist niet," was 't antwoord; „daar kan je de menschen toch moeilijk zoo naar vragen." Grootvader voelde zich echter niet bevredigd, nu Een belangrijke verandering 43 hij op de laatste en gewichtigste vraag geen antwoord had gekregen, dat zei wat hij weten wilde. „Het is volstrekt niet noodzakelijk, dat Rika van hier gaat," sprak hij; „waarom zou zij dan niet veel liever blijven? In de vreemde stad is zij geheel buiten ons oog, hoe goed die menschen ook wezen mogen." Het baatte echter niet veel wat de oude man opmerkte. Want Rika geloofde nu eenmaal vast en zeker, dat zij op het dorp nooit recht gelukkig kon leven, en haar ouders gaven toe, ook wijl ze meenden, dat hun dochter er bij winnen zou. Echter ging vader nog eens eerst mijnheer Brandwijk bezoeken om over 't een en ander te spreken; o. a. of zijn dochter ook geregeld ter kerk kon gaan en de catechisatie bezoeken. „O zeker," sprak mijnheer Brandwijk geruststellend, „zij kan al haar godsdienstplichten waarnemen naar behooren. Wij zelf wenschen het Opperwezen, als betamelijk is, te eeren. Uw dochter kan ter kerk gaan en naar de catechisatie, wanneer het daartoe de tijd is. Al wat deugd en braafheid kan bevorderen, is ons altijd aangenaam; dat weet hier trouwens menigeen." Nu voelde vader zich geheel gerust. En het stelde hem zeer te leur, toen zijn schoonvader nogal niet tevreden was en zei: 44 Rika van de Zandhoeve „Ik had gaarne nog iets anders en beters gehoord. Ik meen, dat als de dienst des Heeren ons niet meer dan een plicht en geen lust is, wij niet zijn, waar we wezen moeten." Een maand later vertrok Rika naar haar nieuwe woonplaats. Moeder bracht haar weg. Beiden werden door mijnheer en mevrouw Brandwijk heel vriendelijk ontvangen. Rika was nog maar heel zelden in zulk een mooi huis geweest, als waarin nu haar woning zou zijn. Het was een groot, niet hoog gebouw, waarin het er net uitzag. Er heerschte geen pracht, maar alles toonde, dat de bewoners het goed hadden en 't gemakkelijk en degelijk verlangden. Haar kamertje zag er allerliefst uit. Op de tafel stonden mooie bloemen en het venster gaf een vriendelijk uitzicht in den tuin. Aan de muren hingen fraaie schilderijen, er waren twee groote glimmende kasten om alles in te bergen, ook een inkt- en zandkoker, en een rek met boeken. Een belangrijke verandering 45 Kortom, Rika dacht dat zij nog nooit zulk een prettig kamertje had gezien. En dat zou nu het hare zijn. Moeder en zij werden door mevrouw het heele huis rondgeleid, en daarna nam de eerste hartelijk afscheid en vertrok. Een paar uur lang was Rika nu druk bezig met al wat in een grooten koffer was meegekomen uit te pakken en netjes in de kasten te bergen, waarin echter nog vrij wat ruimte overbleef. Terwijl zij hiermede bezig was, kwam mevrouw binnen om te vragen, of zij ook wat helpen kon. Juist lag op de tafel het Bijbeltje, dat grootvader zijn kleindochter had meegegeven en waar hij den tekst in geschreven had, waarin gevraagd wordt, wat het den mensch baten zou zoo hij de geheele wereld won en hij leed schade aan zijn ziel. „Zoo, heb je dat boek ook meegebracht?" zei mevrouw Brandwijk, terwijl zij las wat er vooraan in stond. „Nu, 't is heel goed, maar anders, we hebben hier ook nog wel een Bijbel voor je." Een poosje later werd het meisje geroepen om te komen eten. Vooraf werd er gebeden; dat Wil zeggen: alle aanwezigen waren een oogenblikje stil, met gesloten oogen. Thuis was Rika gewoon geweest, dat grootvader hardop bad. De maaltijd zelf was ook 46 Rika van de Zandhoeve anders dan thuis en vrij wat meer naar den smaak der nieuwe huisgenoote, al voelde die zich overigens nog niet zoo aanstonds op haar gemak. Mijnheer en mevrouw echter waren zoo vriendelijk, dat Rika al spoedig niet meer schuchter was, en in druk gesprek raakte met mijnheer, die haar veel van de Zandhoeve liet vertellen, en met mevrouw over kleeding en huishouden. Na het eten en nadat men weer eventjes stil was geweest, gingen de oudsten van het gezelschap wat rusten, en trok de jongste weder naar haar kamertje, waar zij bleef tot er een bel luidde voor het theedrinken. Ook daarbij was het recht gezellig, en Rika moest nu vast leeren hoe alles in zijn werk ging, om later zelf te kunnen behulpzaam wezen. Er kwamen ook een paar dames, die met haar praatten, en zeiden dat zij heel verstandig gedaan had, in de stad te komen, nu er zulk een goede gelegenheid was om het verder in de wereld te brengen dan op het dorp mogelijk was. Zij moest nu maar op de school en in huis haar best doen, dan zou zij later heel nuttig kunnen zijn en een gelukkig leven hebben. Reeds een paar dagen na haar aankomst ging Rika naar de school. Zij vond er een aantal meisjes, die wel gewoon schenen vreemde gezichten te zien, 't geen Een belangrijke verandering 47 ook trouwens hier nogal eens voorkwam. Niemand scheen op haar bijzonder te letten, wat Rika heel aangenaam vond. Een week lang woonde zij de lessen bij, die door heeren en juffrouwen werden gegeven. Daarna moest zij bij den hoofdonderwijzer der inrichting komen, die haar vertelde dat zij, als ze lust en ijver bleef betoonen als tot nu toe, bij de klasse blijven kon, waarin men haar had geplaatst. Ze moest maar ijverig zijn, dan zou alles wel gaan. Rika vond dat kostelijk, ook toen zij het aan haar nieuwe huisgenooten kon vertellen. Dat het goed en noodig was den Heere te vragen haar te helpen, en haar gezondheid en bekwaamheid te geven, kwam niet bij haar op. Trouwens niemand scheen dit hier te vinden, noch mijnheer of mevrouw, noch de hoofdonderwijzer. Op de school werd over God en Zijn dienst ook bijna nooit gesproken. Als des morgens de lessen zouden beginnen, werd er niet gebeden, maar luidde een bel, die het teeken gaf. Rika zag daar eerst wel vreemd van op, maar daar ieder ander het heel gewoon scheen te vinden dacht zij er spoedig eveneens over. Zondags ging zij — voor het eerst alleen — naar de kerk. Want mijnheer was te moe en bleef thuis, en mevrouw had hoofdpijn en kon niet gaan. Ze hadden 48 Rika van de Zandhoeve echter eigen plaatsen in de kerk, en zoo kon Rika daarvan gebruik maken, wat haar veel verlegenheid spaarde. Op haar plaats kon zij uitnemend al wat gesproken werd verstaan en zij nam zich voor om goed te luisteren, dan kon zij aan hen, die thuis waren gebleven, straks 't een en ander er van vertellen. IV. EEN KUNSTENAAR IN DEN DOP. Terwijl Rika alzoo het stadsleven meer en meer werd ingeleid, had haar broeder Kobus den wensch zijns harten verkregen en was geplaatst bij het timmeren. Vader had dat eerst anders gewild. Niet omdat Kobus als krullenjongen moest beginnen, maar wijl er op het dorp eigenlijk geen goede timmerman woonde. Degeen die er was werd bij zijn vakgenooten geacht als een schoenlapper bij de schoenmakers. Er viel trouwens op het dorp weinig bijzonders voor hem te doen, want er stonden bijna niet dan eenvoudige boerenhuizen, en juist geen groote, en bovendien timmerden vele bewoners als het noodig was, zelf, zoo goed en kwaad het ging. Evenwel werd besloten, dat Kobus bij dezen baas de eerste beginselen van het vak zou leeren, en tevens het bouwkundig teekenen in een dorp dat een uur ver Rika van de Zandhoeve 4 50 Rika van de Zandhoeve lag, waar een bekwaam teekenaar woonde, die lessen gaf. Later zou men dan verder zien. In 't eerst beviel het Kobus bij het werk uitstekend. Hij had altijd van een vrij leventje en van veel beweging in de open lucht gehouden, en die kreeg hij hier naar hartelust. Daarbij kwam dat er niet zoo heel veel te timmeren viel, en er dus veel tijd tot spelen overbleef, al vonden de huisgenooten op de Zandhoeve dat minder goed. De zoon van den baas — een jongmensch die ook het vak leerde — was weldra met Kobus zeer bevriend. In één ding echter verschilden zij. Kobus namelijk was wel goedhartig en dienstvaardig, maar evenmin als het leeren op school trok hem het werken in den timmerwinkel aan. Hij was niet lui, maar 't scheen hem onmogelijk zich lang bij zagen of bij krullen verzamelen te bepalen. Hij had zich, zei hij, het timmeren heel anders voorgesteld dan het was. En of grootvader al zei: „Ja jongen, dit en dat heb ik ook moeten doen," Kobus vond het vak al onpleizieriger. Zijn jonge vakgenoot daarentegen leefde er als 't ware in. Zoo levendig en vlug als onze vriend was, bij al wat hem beviel, zoo dom en onnoozel was, of scheen hij, in al wat het werk betrof. En dit werd allengs Een kunstenaar in den dop 51 eer erger dan beter naarmate de liefhebberij er af ging. Den baas begon het al spoedig te verdrieten, ook wijl zijn zoon dus almee gevaar liep minder ijverig te worden. De zoon en de knecht, die er was, vermaakten zich echter soms kostelijk met Kobus' onnoozelheid. Op zekeren middag, toen er weer weinig te doen was, zei Kobus' jonge makker tot hem: „Vrind, weet je wel wat een cederboom van den Libanon is?" „Neen," zei de jongen kortaf, schoon hij er denkelijk wel eens van gehoord had. „Nü, toch moet je er een gaan bestellen bij den houtkooper, een flink grooten. 't Best is, dat je vraagt of je hem ook mee kunt nemen. We zijn er verlegen om. Je weet nu goed de boodschap?" „Ja, een dikke cederboom van den Libanon." Kobus ging op weg zonder een oogenblik over de boodschap na te denken. Men had hem evengoed kunnen opdragen, den heelen Libanon te bestellen. 't Was een goed uur wandelens naar [den houtkooper, en onze vriend vond dat heel pleizierig. Ter plaatse aangekomen deed hij zijn boodschap. De houtkooper wist niet wat hij hoorde, het hem de vreemde bestelling nog eens overzeggen, en was blijk- 52 Rika van de Zandhoeve baar op 't punt boos te worden, wijl men hem voor den gek hield, toen eenklaps de uitdrukking van zijn gezicht geheel veranderde, als begreep hij alles. „Je bent zeker nog niet lang bij 't vak, hé ?" „Neen, nog maar een week of wat." „En word je door den baas zelf gestuurd?" „Neen, door zijn zoon." „Je moet zeggen," sprak nu de houtkooper met een spodach, „dat het me spijt, maar al mijn cederboomen van den Libanon zijn net uitverkocht. Zoodra de jaagschuit van den Libanon komt zal ik ze sturen. Begrepen?" „Ja, mijnheer." „Wacht, ik zal 't liever opschrijven. Anders komt de boodschap misschien niet goed over. En weet je wat, jongetje, gebruik in 't vervolg je verstand een beetje beter, als ze je bestellingen opgeven." „Best, mijnheer." Even weinig nadenkend als zooeven, nam Kobus met het geschrift in zijn zak, den terugweg aan. Hij trof den baas met diens zoon en den knecht in den winkel, en gaf den eerste het briefje over. De man zette groote oogen op, keek toen nog eens het papier en daarna zeer grimmig Kobus aan, en vroeg: „Wat beduidt dat, jochie?" Een kunstenaar in den dop 53 „Dat is van den houtkooper, baas." „Ja, dat zie ik, maar hoe kom je aan die malle boodschap?" „Van hem," zei Kobus, op den zoon van den baas wijzende, die achter zijn vader staande gelijk de knecht, den buik vasthield van 't lachen. 54 Rika van de Zandhoeve De vader keek eens om. Dadelijk begreep hij alles. „O zoo," sprak hij, „is het in dien tijd? Je kunt wel gaan," vervolgde hij tot Kobus, „maar pas op dat je geen ezel tegenkomt. Hij kon je eens voor zijn broer aanzien." Den volgenden dag was Kobus weer op tijd aanwezig, doch heel den dag werd hij geplaagd met zijn onnoozelheid van gisteren, en weldra wist heel het dorp er van. De meesten lachten den jongen uit. Doch de schoolmeester die 't ook hoorde zei: „Ik wed, dat Kobus veel beter dan de meesten van jelui weet wat een cederboom van den Libanon is. Hij had er volstrekt niet behoeven in te loopen. Maar 't kon hem eenvoudig niet schelen." Dat laatste was op meer toepasselijk. Alleen in het teekenen betoonde onze vriend veel lust en maakte hij goede vorderingen. Maar met hef timmeren ging het treurig. De jongen deed weinig, en nog minder goed. Al was hem honderdmaal gezegd, dat hij bij 't gebruiken van den beitel niet naar zich toe moest steken, Kobus vergat dat telkens, tot groote schade van zijn kleeren, ja van zijn lichaam. En toen hij nu eindelijk eens bij vergissing een klaargemaakt houten raam had klein gezaagd, werd de baas toornig en stuurde hem weg met de woorden: „Je moet maar Een kunstenaar in den dop 55 prefester worden, en als dat niet lukt schoenlapper." Of Kobus ook deze boodschap letterlijk overbracht weet ik niet, maar wel, dat grootvader, vader noch moeder kans zagen hem professor te laten worden, en evenmin lust gevoelden den knaap te laten studeeren voor schoenlapper. Vader was boos en zei tot Kobus: „Je hebt zelf niet anders gewild dan timmerman te worden en nu doe je zoo weinig je best: het is schande." Doch de jongen antwoordde alweer dat hij 't zich heel anders had voorgesteld dan het was. „Ja, ja," zei vader, „zoo gaat het meer: niet om het vak, maar om 't gemak. We zullen nu wat anders beproeven, maar dan is ook mijn geduld uit." Tehuis kon onze Kobus natuurüjk toch niet blijven. En zoo werd het dan beproefd met een nieuw vak. De bakker van het dorp had een jongen noodig en wou het wel eens met Kobus probeeren. „Dan leert hij ten minste brood bakken," zei vader, „en dat zal hem mettertijd misschien brood geven." Dus kwam dan onze vriend in een ander bedrijf, dat hem eigenlijk nog veel minder leek dan het timmeren, vooral daar nu natuurlijk ook de teekenlessen eindigden, waar hij veel van hield. Maar van broodjes en beschuiten behoeven niet vooraf teekeningen gemaakt te worden. 56 Rika van de Zandhoeve Toch zou onze vriend met de teekenkunst weer te doen krijgen, en zelfs meer dan hem lief was. De bakker van het dorp had zijn klanten tot ver daarbuiten, wijl de menschen zeer verspreid woonden. Op het dorp waren er onder de meer geringen een aantal, die het brood wel zelf bereidden, maar het dan naar den bakker zonden, om 't in den oven verder te laten klaar maken. De brooden werden later elk aan zijn eigenaar terugbezorgd, die dan voor het bakken wat moest betalen. Nu moet ge weten, dat, om de brooden te onderscheiden en elk het zijne weer te doen krijgen, de vervaardiger er een merk in groefde. De een drukte er b.v. met den onderkant van een kopje drie ringen in, de ander een sleutel, de derde grifte een nummer in het deeg, enz. De bakker wist van wien elk merk was, en zond ieder zijn brood, van zacht in hard veranderd, terug. Deze bezorging nu was het eerste dat Kobus te doen kreeg, om het beroep „in de gronden" te leeren. Hij ontving een lijstje, waarop de merken stonden met de namen der eigenaars er achter. De brooden werden in een karretje geladen, en aan Kobus, zooveel noodig, beduid, waar hij wezen moest. Daarop ging hij met de smakelijke vracht zijns weegs. Een kunstenaar in den dop 57 Dat gebeurde zoo eiken dag een paar weken lang, en 't eenige waarover te klagen viel was dat Kobus niet scheen te kunnen leeren het werk wat vlug te doen. Na veertien dagen kostte het nog een heelen dag, als in den beginne. Niet lang zou het echter goed gaan. Want reeds in het midden der derde week ontving de bakker onverwachts allerlei klachten. De boerin van de drie kringen had het sleutelbrood gekregen, en de man van nr. 4 was met nr. 7 bedeeld geworden. Zelfs had er een twee nummers of figuren gekregen, en een ander niets. In 't kort 't was een groote verwarring, waarover ook zij die er eenig voordeel bij hadden, toch ontevreden waren, 't Meest ontevreden 58 Rika van de Zandhoeve was echter de bakker zelf, die natuurlijk Kobus ter verantwoording riep. „Je hadt toch een lijst," zei de patroon. „Ja," was 't antwoord, „altijd." „Heb je die dan niet gebruikt?" „O zeker, eerst wél, maar ik dacht dat ik het nu wist." „Dat zie je," sprak de bakker ontstemd, „je jaagt zoodoende de klanten weg en ik heb er al de schade van. Ik had je nooit moeten nemen." Waarschijnlijk zou dat ons bakkersknechtje niet erg gespeten hebben. Doch hij zei niets en werd gewaarschuwd dat, viel er weer zoo iets voor, hij onmiddellijk op straat zou worden gezet. Ook de gedachte hieraan scheen Kobus niet te ontrusten. Thuis vertelde hij alles net als 't gebeurd was en ook wat hem boven 't hoofd hing. De huisgenooten — vader was afwezig — namen het niet zoo licht op. Moeder bestrafte Kobus zeer ernstig over zijn achteloosheid en grootvader zei: „Ja, vriend, zoo kom je nooit verder. Je blijft een sukkel. Waarom doe je niet eens je best?" * Kobus kwamen de tranen in de oogen, terwijl hij zijn goeden grootvader aanzag, en zei: „Och, ik 'wil het wel, maar ik kan niet om al die Een kunstenaar in den dop 59 dingen denken. Ik wou wel altijd maar teekenen." , Ja, maar met enkel teekenen is geen brood te verdienen, beste jongen, ten minste niet voor ons. Heb je den Heere wel eens ernstig gebeden om je te helpen, ook die slordigheid te overwinnen, die nooit goed is?" Ook nu gaf Kobus geen antwoord. Misschien wel omdat hij op grootvaders vraag geen ja kon zeggen. Den volgenden dag zat grootvader over zijn kleinzoon te denken, toen hij 't bezoek ontving van den predikant der plaats of eigenlijk van ettelijke plaatsjes in den omtrek saam. Hij woonde in het zoogenaamde kerkdorp, waar een kerkgebouw stond. Het dorp van de Zandhoeve was zoo rijk niet. Toen daar twee eeuwen geleden zich zooveel menschen vestigden, dat het noodig werd voor hen een afzonderlijken predikdienst in te stellen, had men natuurlijk besloten een kerk te bouwen. Zoolang die er echter nog niet was zou men zich behelpen met een groote steenen schuur. Dit behelpen had nu echter al twee eeuwen geduurd, en nog was de kerk er niet, ja, nog geen steen er voor gelegd. Ge vindt dat misschien een lang uitstel, doch dergelijke dingen zijn — hoe verkeerd dit ook is — als het des Heeren dienst geldt, in ons land niet ongewoon. 60 Rika van de Zandhoeve Li Amsterdam b.v. is een straat die de Kerkstraat heet en die loopt van de Leidschegracht tot de Oostereilanden. Dat is een brave wandeling van een half uur. Menigeen, die dezen tocht gemaakt heeft, heeft echter nooit iets van een kerk bespeurd. — Hoe komt de straat dan aan haar naam ? Wel, nu een twee en een halve eeuw geleden besloot men een straat aan te leggen met vier kerken er in. De eene, de Oosterkerk, werd gebouwd. Voor de andere zou op een plein, het Amstelveld, voorloopig een houten loods gezet worden, tot in de plaats een kerk kwam. Nu echter, na een paar honderd jaar, staat die houten, voorloopige kerk er nog en menigeen weet niet eens dat het een kerk is. De twee andere kerken zijn zelfs nooit „voorloopig" getimmerd. Daar de leer aar zulk een uitgebreide gemeente had, moest hij spaarzaam zijn met zijn tijd. Toch vond hij nog vaak gelegenheid de Zandhoeve eens te bezoeken. Want de oude huisvader was iemand met wien ook hij gaarne sprak, en al was de dominee heel knap, toch wilde hij gaarne van grootvader nog wat leeren. Immers er zijn dingen, die ook de beste hoogleeraar zelfs den uitnemendsten leerling niet onderwijzen kan, wijl ze alleen geleerd worden in de school des Heeren. En in die school was de oude man zoo wel Een kunstenaar in den dop 61 onderwezen, dat hij aan anderen ook wat mededeelen kon. Zooals te begrijpen was, kon grootvader niet zwijgen over hetgeen met zijn kleinzoon was voorgevallen. De dominee had er trouwens al van gehoord. „En nu weten we eigenlijk niet wat te doen," zei de oude man verdrietig. „Bij den bakker blijft Kobus toch niet. Wie weet hoe gauw, stuurt die hem ook weg. Mijn kleinzoon valt me bitter tegen. Ik had altijd gehoopt, dat hij mij in het timmervak zou opvolgen, maar daar komt niets van. En toch is Kobus niet lui of onverschillig." „Neen wezenlijk niet," zei de dominee; „hij is een van mijn beste leerlingen op de catechisatie en niet slordig ook. Trouw in 't komen en stipt in 't leeren. Maar ik denk dat hij in 't bakken en timmeren geen lust heeft." „Neen, hij wil teekenen, maar wat geeft dat?" „Teekenen? Dat leert hij immers?" „Nu niet meer. En dat was ook bouwkundig teekenen, zooals bij het timmeren te pas komt. Daar hield hij ook wel van, maar liefst teekent hij landschappen en dieren en menschen. Hij heeft laatst den voorzanger uitgeteekend, en 't leek sprekend." 62 Rika van de Zandhoeve „Hebt u ook hier zulke teekeningen?" vroeg de predikant. „Ja zeker, wilt u ze eens zien?" Meteen stond de oude man op, ging naar de andere kamer en kwam weldra terug met een pak, dat hij op tafel lei en opende. Daar kwamen allerlei teekeningen voor den dag, ook, tot niet geringe verbazing van den dominee, zijn eigen afbeeldsel. „Dat dacht u zeker niet," sprak grootvader lachend;: „vindt u dat het lijkt?" ,,'t Is lastig, ook hier, over zichzelf juist te oordeelen, vriend. Maar ik zou zeggen: Ja, 't lijkt heel goed. Hoe heeft hij dat zoo weten te maken?" Een kunstenaar in den dop 63 „Wel, hij zag u dikwijls vóór zich op den predikstoel en zoo, denk ik, heeft hij het klaargespeeld." ,,'t Is knap," zei de leeraar, de teekeningen een voor een beziende. „Dat had ik niet achter Kobus gezocht. Mij dunkt als hij lust en aanleg heeft voor de teekenkunst, is het daarmee best te beproeven." „Ja, maar dat zal heel wat kosten, dominee; en dat kunnen zijn ouders onmogelijk betalen, 't Was veel beter dat hij wat verdiende." „Ik zal eens over de zaak nadenken," zei de leeraar, die nu van wat anders ging spreken en daarna vertrok. Nu moet ge weten, dat de predikant een zeer bemiddeld man was, wat heel goed kwam. Want al bediende hij meer dan één dorp, toch zou hij moeilijk hebben kunnen leven van zijn jaarwedde, Nu gaf hij die grootendeels weg aan de armen. Hij hield van Kobus, gelijk die van hem. De leeraar nu had zeer goed opgemerkt, dat de jongen allesbehalve een suffer was en ook dat de teekeningen bijzonder goed waren, althans voor iemand die nog zoo weinig had geleerd. Wie weet, als Kobus zich wat meer oefende, wat er dan van hem groeien kon. En zoo duurde het niet lang, of de predikant verscheen weer op de Zandhoeve om er met Kobus' 64 Rika van de Zandhoeve ouders en met grootvader over te spreken, 't Slot van de zaak was, dat Kobus verlof kreeg den bakker zijn diensten op te zeggen en voortaan zich aan de teekenkunst te wijden. Men kon dan zien hoe 't ging. De dominee zou het onderwijs betalen, dat in de naaste stad werd gegeven, waarheen onze vriend driemaal per week een wandeling moest maken. Dat deed hij echter gaarne. Zijn groote vreugd was, dat hij nu niet meer in de bakkerij behoefde te zijn en zich geheel overgeven kon aan datgene, waarheen zijn hart hem trok. Van Rika, aan wie hij alles geschreven had, kreeg Kobus een briefje, waar onder anderen in stond, dat hij heel goed gedaan had, met geen timmerman of bakker te worden, daar hij wel wat beters kon doen. Hij moest nu maar zien heel knap te worden. Dan zouden de menschen hem ontzien, hij zou een heel heer wezen, en dan moesten ze geen van beiden op het dorp blijven. Daar kon iemand toch nooit verder komen; er woonden ook zulke boersche menschen. 't Was gelukkig maar, dat Kobus op deze taal weinig lette. Hij was al te verblijd dat het zoo liep. Op het dorp vond hij het opperbest; met de menschen kon hij het nog even goed vinden als Rika vroeger, eer de groote stad haar hoofdje in verwarring had Een kunstenaar in den dop 65 gebracht. Nu 't eenmaal zoover was als thans, zou alles wel gaan. Met blijde verwachtingen volbracht hij reeds na enkele dagen zijn eerste reis naar de teekenschool of de academie, zooals het heel deftig werd genoemd. In het stadje aangekomen, waarin de inrichting lag, werd hij verwezen naar een lange straat. Weldra vond hij het huis waar hij zijn moest, een groot, ouderwetsch gebouw, met een poort, waarboven de woorden prijkten: Teeken- en Schilderacademie. Hier woonde dan de heer Van der Es, die de lessen gaf. Hij was alom bekend als zeer bekwaam, en sommige leerlingen kwamen dan ook uit nog verder streken dan Kobus, om van het onderwijs, dat deze heer gaf, nut te trekken. 't Getal jongelui was trouwens altijd groot, zoodat 't den predikant zelfs heel wat moeite had gekost zijn jongen vriend dadelijk geplaatst te krijgen. Welk een vermaard kunstenaar de heer Van der Es echter ook was, één ding ontbrak hem, namelijk de kunst om anderen te leeren, wat nog heel iets anders is dan iets zelf te weten of te kunnen. Wie bij hem kwam kon veel leeren als hij er zijn best toe deed, en menigeen maakte dan ook van de lessen een zeer nuttig gebruik. Doch op de academie, te weten voor- Rika van de Zandhoeve 5 66 Rika van de Zandhoeve zoover die des avonds gehouden werd, kwamen meest jongelui van veertien tot achttien jaar, en die begrepen hun eigen belang dikwijls heel slecht. Zij speelden meer dan ze leerden of voerden althans zoo weinig mogelijk uit. Als 't maar niet gemerkt werd, waren zij best in hun schik. Ze vergaten dat zij, zoodoende, niet den meester maar hun ouders en vooral zichzelf de meeste schade deden. Kobus werd door den onderwijzer zeer vriendelijk ontvangen, en in een groote kamer gebracht, waar lange, hooge tafels stonden waarop geteekend werd. Aan de wanden waren planken met rollen papier, portefeuilles en allerlei voorwerpen en beelden, die bij het teekenen dienst moesten doen. Bij dat teekenen moest men staan, en Kobus had juist een tafel die voor hem paste uitgezocht, toen een paar opgeschoten jongens binnenkwamen en hun plaatsen innamen. Weldra liep de kamer vol. Met allen ijver begon Kobus aan de hem opgegeven taak. Doch als hij een enkele maal opkeek, bespeurde hij wel dat niet alle leerlingen zoo deden. Sommigen hielden een praatje met elkaar, anderen wierpen hun naasten met proppen of trokken ijselijk scheeve gezichten. Intusschen wandelde de heer Van der Es kalmpjes tusschen de tafels door, om hier en daar Een kunstenaar in den dop 67 waar 't noodig was een leerling aanwijzingen te geven of hem te helpen. Slechts nu en dan, als er wat luid onderling gesproken werd, riep hij met een forsche stem: „Stilte!" Veel hielp dit echter niet. Den derden dag na zijn komst op de school, trad Kobus een kwartier vóór zes uur, den tijd van aanvangen, de leerzaal binnen. Hij vond er nog pas twee jonge menschen, die na allerlei vragen, hoe hij heette, waar hij woonde, ook wilden weten hoe 't hem hier beviel. „Best," zei Kobus, „je leert bier flink." „O ja, maar je kan hier ook veel pret hebben. Meneer merkt er toch niets van. Heb je al boete voor den pot betaald?" „Voor den pot? Wat meenen jullie?" „Nu, dat zal ik je morgen wel vertellen," zei de vrager met een guitig gezicht. „Maar ik bedenk daar, dat ik wat vergeten heb. Zou je 't niet even voor me willen halen? Want ik kan niet weg, weet je. Ik wacht op iemand, 't Is hier vlak bij, om den hoek in de Marktstraat, bij Adriaansen. Je moet maar vragen om de rol teekeningen. Ze liggen klaar. Wil je 't doen?" Met zijn gewone goedhartigheid stemde Kobus toe, schoon hij in de stad volstrekt geen weg wist. De twee snaken'grinnikten, toen ze hem zagen weg- 68 Rika van de Zandhoeve draven. Hij sloeg den hoek om, de eerste straat de beste in, maar al spoedig bemerkte hij, dat het niet de Marktstraat was. Die lag een eind verder. Daarheen dan. Maar waar woonde nu Adriaansen? Juist wilde hij dat een voorbijganger vragen, toen de groote torenklok op de markt zes uur begon te spelen. Zonder lang bedenken liet Kobus zijn boodschap ongedaan, en ijlde terug om nog bijtijds binnen te wezen. Maar 't was te laat. Hij vond de deur dicht. Wel werd op zijn schellen geopend, maar toen hij, binnengetreden, verder wou gaan, sprak de portier: „Eerst twee centen voor den pot, jongeheer." „Voor den pot? Waarom?" „Wel, wie na zessen komt, betaalt twee centen, wie na halfzeven komt een stuiver. Maar de heeren gaan er des zomers ook voor uit, weet u! U kan ook wel heengaan als u niet wil betalen." In heengaan had Kobus niet veel zin. Hij betaalde dus in vredesnaam twee centen voor den pot, al kreeg hij voor de heele week maar zeven en een halven cent zakgeld. Misschien denkt de lezer: nu, dat geld kwam naderhand toch als 't ware weerom. En misschien dachten er dat wel meer, want het was doorgaans tegen den uitgaansdag een heel vette pot, dien men had te ver- Een kunstenaar in den dop 69 teren. Trouwens, men werd niet alleen beboet voor te laat komen, maar ook voor vele andere onbehoorlijkheden. Wie morste met Oostindischen inkt kreeg een cent boete, wie zijn teekeningen vergat of niet opborg twee centen, enz. Op praten met de buren onder de les stond eigenlijk ook boete. Maar die werd zelden geheven of betaald, anders zou de pot licht zijn overgeloopen; dat begrijpt ge. „Je hebt mijn teekeningen niet meegebracht," zei Adriaansen bij het uitgaan van de academie tot Kobus. „Neen," was 't antwoord: ,,'t werd te laat." „En weet je nu al wat de pot is?" Kobus begon te merken wat de bedoeling was geweest en zei: „Ja zeker, en ik krijg dus nu twee centen van je." De ander keek leelijk op zijn neus, want er viel niet veel tegen in te brengen, temeer daar andere jongens, die meer zulke grappen hadden bijgewoond, zeiden dat Kobus gelijk had. Adriaansen moest de beurs trekken, of hij wilde of niet. Maar toen hij Kobus de twee centen gaf zei deze: „Neen, houd ze maar. Dan kan een ander daar de boodschap voor doen." 't Was gelukkig voor Kobus, dat hij altijd groote 70 Rika van de Zandhoeve haast moest maken, wilde hij op tijd nog thuis zijn. De leden der academie toch, zoover zij in het stadje woonden, hadden elkaar zoo lief, dat zij, ook al was de les uit, niet dadelijk konden scheiden. Zij bleven op straat bijeen, en wat er dan uitgevoerd werd was van dien aard, dat menigeen tegen dat de school uitging, zijn deur sloot, of zijn wachthond losliet. De „jonge kunstenaars", zooals zij zich noemden, waren in heel de plaats berucht. „Dat hoort er zoo bij," zeiden ze. Ze vergaten dat, al heeft menig kunstenaar slordig geleefd, dit hem zoo goed als een ander tot oneer strekt. Wie in zijn jeugd loszinnig is en leeft, plukt er later kwade vruchten van. V. RIKA'S NIEUW TEHUIS. We hebben Rika onlangs verlaten in de kerk. Toen ze daaruit kwam en aan haar straks opgevatte voornemen dacht, om mijnheer en mevrouw iets mee te deelen van hetgeen zij gehoord had, werd haar al spoedig duidelijk, dat dit moeilijk gaan zou. Want thuis gekomen, bespeurde zij weldra, dat het er voor de huisgenooten minder toe scheen te doen, wat zij in de kerk gehoord had. Wel ontstond er, terwijl men smakelijk en overvloedig zat te eten en te drinken, een lang gesprek over schoone" voordracht, welsprekendheid, mooie gezegden, enz. Daarna kregen nog de voorzanger en het orgel en zoodoende muziek en zang een beurt; ja, eindelijk zelfs de gebeeldhouwde preekstoel en de fraaie lichtkronen in de kerk, ware kunstwerken. Doch over de preek sprak niemand. Eigenlijk schenen mijnheer en mevrouw Brandwijk te denken, de preek 72 Rika van de Zandhoeve is iets waarnaar men moet luisteren zoo lang het duurt. Daarna mag hij het gerust weer vergeten. Des middags gingen mijnheer, die nu niet meer moe was, en mevrouw, die geen hoofdpijn meer had, naar een concert. Rika bleef thuis om 't een en ander te verrichten, en ging daarna een brief schrijven naar de Zandhoeve. Toen ze 't papier daarvoor uit de kast nam, zag ze daar haar mooien, nieuwen Bijbel liggen, die al de dagen dat ze hier was, nog niet gebruikt was geworden. Ze schaamde zich bij die gedachte, want ze had grootvader beloofd eiken dag een woord üit de Schrift te lezen. Doch weldra stelde zij zich weer gerust. Want, zoo redeneerde zij, mijnheer leest eiken morgen uit den Bijbel voor. En of ik 't nu lees of hoor lezen, zal toch wel op hetzelfde neerkomen. Nu, dit was ook zoo. En toch — toch bewees die gesloten Bijbel veel meer dan Rika aan zich zelf wou bekennen. Kort na den eten kwam er bezoek, en weldra werd Rika gevraagd ook binnen te komen. Ze werd aan eenige heeren en dames voorgesteld, en voelde zich eerst niet weinig verlegen. Doch de lieden waren zoo vriendelijk, dat het meisje zich al spoedig niet meer schuchter voelde. Een van de heeren, die verzen maakte, had zijn nieuwste gedicht meegebracht, om Rika's nieuw tehuis 73 dat aan den heer Brandwijk te vereeren. Deze dankte vriendelijk, en vroeg toen aan Rika, of ze 't eens voor wou lezen. Eerst aarzelde zij, doch weigeren ging moeilijk, en toen zij eenmaal begonnen was, duurde het niet lang of het nieuwe gedicht vervulde haar zoo geheel, dat zij al 't andere vergat. Met haar fraaie, klankrijke stem, vol gevoel, las zij het vers voor, zonder eenig haperen, ten einde toe. De dames en de heeren klapten in de handen, en de dichter zei, dat het hem nog zelden gebeurd was, iemand, onvoorbereid, zoo schoon een vanzijn verzen tehooren voordragen. Rika werd dan bleek, dan rood bij al de loftuitingen, 't was soms als voelde zij zich duizelig. Dat ging echter gauw weer over. Doch er was iets anders, helaas, dat bleef, al kon niemand dat nu opmerken. Nog pas drie maanden had Rika de school bezocht, toen zij reeds haar huisgenooten kon verrassen met de mededeeling, dat zij tot een hoogere klasse was bevorderd. Mijnheer Brandwijk en zijn vrouw wensch- 74 Rika van de Zandhoeve ten haar hartelijk geluk. Mijnheer had ook van het hoofd der school een brief ontvangen, waarin Rika zeer geprezen werd en gezegd, dat zij evenveel aanleg als goeden wil bezat. ,,'t Is goed, dat je niet op dat dorp gebleven zijt," sprak mijnheer tot Rika. „Nu kan er nog iets van je worden, dat je zelf en ons tot eer strekt. Over een paar dagen is er concert, dan moet je eens meegaan. Je hebt het wel verdiend." Mijnheer hield zijn woord. Op den bepaalden avond kwam het rijtuig voor en reden alle drie naar de concertzaal, die groot, fraai beschilderd en schitterend verlicht was. Op lange rijen kussenstoelen zaten heeren en dames, ook de heer Smit, allen in hun beste pak. Op een verhevenheid was plaats voor de zangers en de muzikanten. Weldra begon het concert, en ruischten de tonen door de hooge zaal. Rika had nog nooit zoo iets gehoord. Al haar aandacht was bij de muziek en den zang, die haar oor streelde en geheel haar ziel vervulde. Geen oog wendde zij van het orkest af; alles om haar heen scheen ver en vergeten. Ja, met zulke strakke trekken en starende oogen keek zij voor zich uit, dat mevrouw haar eindelijk glimlachend eens aanstootte en zei: Rika's nieuw tehuis 75 „Maar meisje, droom je of ben je wakker? Scheelt er wat aan?" Rika schrikte op. Was ze eerst bleek geweest, nu werd ze vuurrood en keek verlegen even ter zijde. Ze bekwam echter spoedig en bespeurde toen, met wel wat verwondering, dat enkele aanwezigen met elkaar stilletjes zaten te fluisteren, anderen weer bezig waren de mooie kleeren van hun buren te bekijken en enkelen een zeer vervelend gezicht zetten. Zij begreep toen, dat niet alle menschen hier kwamen om de muziek en den zang. Doch bij haar was het wel zoo. Toen, na een korte rust, weer de muziek door de zaal ruischte, begeleid door de prachtige, volle stemmen van eenige zangeressen, voelde Rika zich als in verrukking meegesleept. Eiken toon, eiken klank ving zij op, de ooren spitsend — wel te weten, zoover dat mogelijk is — om toch maar niets te verliezen, 't Werd laat — ongewoon laat voor_ Rika, maar geen slaap hinderde haar, zelfs geen vermoeienis, al was zij, ouder gewoonte, vrij vroeg op geweest. En 't verbaasde, ja hinderde haar, toen zij een heer knikkebollen en een paar juffers dutten zag. Den volgenden dag werd er thuis nog druk over het concert gepraat, en Rika had geen woorden ge- 76 Rika van de Zandhoeve noeg om te beschrijven, hoeveel zij genoten had. Mijnheer Brandwijk, die zelf veel van muziek hield, vroeg na een poos, of zij zich vroeger ook al in de toonkunst had geoefend, en toen Rika zei: „Niet veel," was zijn antwoord: „dat is wel jammer, maar je bent niet te oud om er nog aan te beginnen." 't Gevolg van het concertbezoek was, dat mijnheer Brandwijk den directeur van de school ging opzoeken, en ook eens sprak met mijnheer Smit. Allen kwamen daarna overeen, dat Rika uitnemend geschikt was om opgeleid te worden „voor de kunst". Daarmee werd door de heeren bedoeld, dat zij aanleg had voor tooneelspeelster en hoogstwaarschijnlijk ook wel voor zangeres. Zoo niet het een dan het ander. In elk geval zou zij het wel ver in de wereld kunnen brengen. Daar Rika echter vooreerst nog vele dingen te leeren had, eer zij aan „de kunst" kon beginnen, zei mijnheer Brandwijk noch aan haar noch aan haar ouders iets van het bij hem gevormde plan. Dat zou wel geschieden als de tijd er voor rijp was. Voortaan zou het meisje evenwel ook onderwezen worden in muziek en zang, opdat men weten zou of zij daarvoor gaven had. Nu, dat was zoo, Rika bleek een stem te hebben, die evengoed tot lezen als tot zingen geschikt was. Trouwens, dat zij een schoon, zuiver orgaan had, was Rika's nieuw tehuis 77 reeds bekend uit den tijd toen zij nog op school zingen leerde. Maar nu werd het nog duidelijker. De onderwijzers hadden zelden zoo weinig moeite gehad als bij deze leerling, die een fijn gehoor bezat en de tonen even goed en juist onderscheidde als voortbracht. Wel kostte muziek- en zangleer haar veel inspanning. Maar ook hier werd het aloude vers waarheid: Lust en liefde tot een ding, maakt alle moeite en last gering. Daarbij kwam dat Rika, al wat zij van muziek en zang wist, kostelijk en met eere kon gebruiken in het huis waar zij woonde. En dat moedigde haar krachtig aan. Zoo voldeed zij dan allen in haar omgeving en kreeg een goeden naam bij velen. Dit nu is niet te verachten, gelijk de Schrift ons leert, maar het hoogste is het niet. En dat wordt er vaak bij en door vergeten. Had Rika 't zich al aanstonds met het Bijbellezen gemakkelijk gemaakt, allengs verloor zij geheel den lust er toe. Werd in het huis waar zij woonde meer uit sleur dan uit behoefte gebeden, weldra was het haar bij haar morgen- en haar avondgebed evenzoo. In enkele maanden had zij zooveel gezien, gehoord en opgemerkt, dat alles haar nu anders voorkwam dan vroeger. Tot kerkgaan gevoelde zij al spoedig weinig opgewektheid meer, en van de catechisatie werd, met goedvinden harer ouders, maar geen werk gemaakt, 78 Rika van de Zandhoeve „zoo lang zij nog zoo nieuw was in haar werk" — een nieuwheid die vele maanden duurde. Grootvader had haar een paar goede boeken meegegeven, maar toen Rika ze na een poos begon te lezen, vond ze al spoedig, dat die toch wat al te godsdienstig waren. Hier in huis waren er veel prettiger. Kortom, veel goeds dat in huis en op school en in de kerk in Rika's hart was gebracht, veel goed zaad, dreigde te verstikken onder de doornen. We weten wat de Heere Jezus in de gelijkenis van den Zaaier daarmee zeggen wil. Toen Rika een poos na haar komst in de stad, eens haar ouders zou gaan bezoeken, werd mevrouw ziek. Zoodoende werd, hoe hartelijk zij ook verlangde eens allen weer te zien, de reis uitgesteld. Eindelijk kon zij echter gaan en mocht enkele dagen blijven. De gulheid van mijnheer Brandwijk had haar in staat gesteld voor Kobus een teekendoos te koopen, en nog allerlei kleine geschenken voor anderen. Vol verlangen en blij ging zij weg. Wat zou ze, al had zij ook reeds verscheiden brieven naar huis geschreven, nog veel hebben te vertellen! .-. /' VI. EEN GEWICHTIG VOORSTEL. Met groote hartelijkheid werd Rika in het ouderlijk huis ontvangen. Moeder weende bijna van vreugd, toen zij haar kind wederzag, en had wel willen zeggen: Blijf maar voorgoed weer hier. Dat ging echter op het oogenblik niet. Vrienden en kennissen, die wisten dat zij komen zou, kwamen Rika opzoeken, en heel den middag na haar aankomst had zij het druk met vertellen. Grootvader, die haar eveneens hartelijk welkom had geheeten, zat met stil genoegen, zijn lange pijp rookende, nu eens Rika dan weer de anderen aan te zien. Kobus daarentegen sprong als een kleine jongen nu en dan door de huiskamer, als kon hij zijn blijdschap niet genoeg lucht geven. Toen vader des avonds van de reis thuis kwam, moest alles nog eens weer verteld. Ieder vond, dat Rika het bijzonder goed had getroffen, en mijnheer en mevrouw Brandwijk beste menschen waren. Ook 80 Rika van de Zandhoeve kon Rika in waarheid zeggen, dat zij het er goed had. Veel moeilijk werk had zij niet te verrichten, en de diensten, die van haar gevergd werden, kon zij met genoegen doen, wijl zij er zelf lust in had. „En kun je nu met zulke menschen uit grooten stand omgaan?" vroeg moeder, „was je dat niet vreemd ?" „Och, eerst wel," was het antwoord, „maar het went gauw. En ze zijn ook altijd heel vriendelijk." Heel de volgende dag werd besteed aan het brengen en ontvangen van bezoeken. Rika had het druk. Des avonds toen er een rustig uurtje was, ging zij naar grootvader, van wien ze veel hield, en wien ze wist dat het genoegen doen zou, dat zij eens bij hem kwam praten. Dat was dan ook zoo, en grootvader rookte tot haar eer voor het eerst uit de nieuwe, Duitsche pijp, die zij voor hem had meegebracht. Rika moest nu nog eens heel veel vertellen en ook allerlei dingen uideggen, die grootvader niet duidelijk waren, daar hij nooit in de stad had gewoond, en van het leven onder aanzienlijke lieden weinig afwist. „En zijn die heer en zijn vrouw ook menschen die God vreezen?" vroeg de grijsaard eindelijk. „O ja, het zijn beste menschen, grootvader, en zij lezen ook eiken morgen uit den Bijbel." Een gewichtig voorstel 81 „Nu, dat is goed, en spreken zij er dan ook wel eens over en van den Heer en Zijn dienst?" „Niet zoo veel, maar als ik uit de kerk kom, praten we'daar wel eens over." „En lees je nu zelf trouw in den Bijbel, dien je hebt meegekregen?" „Ja, ziet u, lieve grootva, daar is niet altijd gelegenheid voor. Ik moet 's morgens zorgen, dat de huiskamer in orde is voor het ontbijt, en kijk dan graag mijn lessen nog eens na. Na het ontbijt zijn er heel veel dingen te doen, en dan ga ik meestal voor een poos weg naar de school. Kom ik thuis, dan is er, dat begrijpt u, weer veel dat wacht, 's Avonds gaan Rika van de Zandhoeve 6 82 Rika van de Zandhoeve we soms uit, of moet ik nog leeren, en zoo is de dag altijd heel gauw om." „Ik zou toch wel willen, dat het niet te gauw ging, om nu en dan eens in Gods woord te lezen," zei de oude man, heel ernstig. „Ik zal mijn best doen, grootvader. Ik hoor anders toch eiken morgen uit den Bijbel." Zoo misleidde Rika zich zelf, en dat deed zij ook toen, bij een bezoek aan den dominee, deze zeer ernstig met haar sprak, daar hij begrepen had hoe het met haar stond. Ze beloofde naar de catechisatie te zullen gaan en nog meer, doch was eigenlijk heel blij toen het bezoek was afgeloopen. Zij wachtte zich echter wel, dat den predikant te laten merken, ook wijl ze wist hoeveel hij voor haar broeder Kobus had gedaan. Trouwens na een dag of drie — zij mocht een week uitblijven — begon Rika heel het dorp weer onaangenaam te vinden. Op de Zandhoeve ging het nog 't best, al leefde men er, naar haar zin, wel wat al te eenvoudig. Maar daar omheen voelde zij zich heel niet meer thuis. „Ons dorp is toch een klein, vervelend nest," sprak ze tot Kobus, die haar naar den wagen bracht. „Als ik groot ben, kom ik er nooit weer. Je moet nu maar Een gewichtig voorstel 83 goed je best doen, om een kunstenaar te worden. Dan kun je later in een mooi huis in de stad wonen en ik ook." Kobus, die aan zijn mooie teekendoos dacht, kon niet anders dan ja zeggen, maar voegde er bij: „En als ik dan niet meer kan werken, kom ik toch weer hier." Niet lang nadat Rika in de stad was teruggekeerd, vierde mijnheer Brandwijk zijn geboortedag. Er kwam dan altijd veel bezoek en des avonds was er feest. Dat had Rika gehoord en ze besloot mijnheer, die altijd zoo vriendelijk voor haar was, eens te verrassen. Dit deed zij door hem des morgens te begroeten met een mooien verjaarswensch op rijm —■ alles eigen werk — keurig geschreven en even keurig opgezegd. Des avonds liet zij weer haar erkentelijkheid blijken, door het spelen van een muziekstuk op de piano, met haar stem begeleid, door 'twelk dan tevens blijken zou, welk gebruik zij had gemaakt van de lessen in den laatsten tijd ontvangen. Had het mooie vers mijnheer zeer getroffen, en bij mevrouw de oogen doen overloopen, de muziek kreeg de goedkeuring van heel het gezelschap, dat des avonds bijeen was. Handgeklap klonk van allen kant, 84 Rika van de Zandhoeve als bewijs hoe het spel van Rika werd op prijs gesteld. Mijnheer Brandwijk bedankte haar openlijk, ook voor de vele goede diensten, welke zij in huis bewees, en vroeg toen, of ze ook niet nog eens het vers van van morgen wilde lezen. Rika deed dit gaarne, en weer oogstte zij van velen lof. 't Was zeker geen wonder, dat het hoofd van het meisje bij al die loftuitingen verward werd en haar hart met hoogmoed en eigenwaan vervuld. Had de verjaardag aan allen, ook aan Rika, veel vreugde verschaft, de gevolgen van dezen dag waren grooter dan de laatste had kunnen denken. Mijnheer Brandwijk toch, die, zooals we weten, veel van „de kunst" hield, had nu kunnen opmerken, dat zij daarvoor allen aanleg bezat. Haar voordracht van het vers, haar spel, haar gezang, alles toonde dat. En zoo rijpte dan bij mijnheer het plan geheel, om Rika, zoo mogelijk, een kunstenares te doen worden, die op het tooneel roem zou behalen, en dan haar toekomstig geluk grootendeels aan hem danken zou. Eens in 't jaar was er op de school een algemeen examen, dat velen dagen van inspanning bezorgde. Om daarvan wat te bekomen, hield men dan drie weken later een groot feest, waarbij behalve de leerlingen en onderwijzers, ook vele gasten tegenwoordig Een gewichtig voorstel 85 waren. Ditmaal zou er ook een tooneeluitvoering gegeven worden. Men zou een stukje spelen getiteld : „De Herderin." Alleen die meisjes mochten meedoen, welke bij het examen hadden uitgemunt. En 't streelde Rika niet weinig, dat ook zij daartoe behoorde. De groote dag van het feest kwam, en „het Herderinnetje" werd gespeeld. Rika dacht weer aan den eersten avond, toen zij voor zooveel meer menschen nog dan nu gestaan had. Maar toen was het makkelijker geweest dan thans. Ze deed echter haar best om niet bloo te wezen, zich kalm te houden, en zoo haar rol goed te spelen. Toch trilde haar stem meer dan gewoonlijk, toen zij voor het eerst spreken zou, en een volgenden keer raakte zij zelfs zoo in de war, dat men haar helpen moest, om de juiste woorden te zeggen. Ze kreeg een kleur en al deed ze verder mee, haar genoegen was weg, vooral toen ze zag, hoe een paar meisjes blijkbaar pret hadden over haar misvatting. Ze kreeg hoofdpijn; met groote moeite speelde zij nog voort, doch aan het nafeest dat volgde kon zij geen deel nemen. Ze was hartelijk blij toen ze weer thuis was, en was heel den volgenden dag niet wel, al kon ze niet zeggen wat haar eigenlijk scheelde. Zij poogde zich echter te troosten en zie — dat gelukte. Want kort daarop werd zij bij den directeur 86 Rika van de Zandhoeve der school geroepen, die haar vriendelijk maar kortweg vroeg, of zij lust had voor het tooneel opgeleid te worden; voor al het verdere zou dan worden gezorgd. „Maar, mijnheer," zei Rika, „zou ik daar wel voor deugen? Den eersten keer, bij het feest, heb ik het er zoo slecht afgebracht, dat ik vrees voor zulke dingen niet bekwaam te zijn." „Als ik dat ook dacht," was 't antwoord, „zou ik het u niet vragen. Iemand kan heel moeilijk over zich zelf oordeelen. Denk er eens over na, en laat me dan uw antwoord weten. Na de vacantie zien we wel verder." VIL DE EERSTE LAUWEREN. Een half jaar ongeveer was Kobus op de teekenschool geweest, toen mijnheer Van der Es op zekeren avond mededeelde, dat er over eenige maanden in de hoofdstad der provincie een tentoonstelling zou worden gehouden van werkstukken, door leerlingen van teekenscholen vervaardigd. De beste zouden met een prijs bekroond worden. „Natuurlijk," zoo voegde de leermeester er bij, „kunnen alleen de oudsten hier meedoen. De anderen zijn nog te weinig "gevorderd. Evenwel raad ik je allen aan, de tentoonstelling te bezoeken, want jullie kunt er veel leeren. En ik hoop ook, dat althans één van mijn leerlingen een prijs krijgt." Kobus had die boodschap in 't oor geknoopt. Hij zou, o zoo graag, meedoen, maar hij behoorde tot de jongeren. Hoe zou hij misschien uitgelachen worden, als hij met een teekening aankwam? Intusschen, als gezegd, was de tentoonstelling op 88 Rika van de Zandhoeve handen. Kobus dacht er telkens aan. Zou hij 't eens wagen ook mee te doen? Maar als 't niet lukte en hij werd uitgelachen 1 Doch toen hij eens vroeg hoe het toeging, hoorde hij iets, dat hem gerust stelde. Wie een teekening inzond, om die te laten tentoonstellen, mocht er zijn naam niet onder schrijven, maar er moest een cijfer,'een letter jof een Jspreuk onder staan, als herkenningsteeken. Dat teeken moest ook gezet worden buiten op den brief, waarin de teekenaar zijn naam, woonplaats en ouderdom vermeldde. Werd nu een teekening een prijs waardig gekeurd, dan maakten de heeren, die dat deden, het briefje er bij open, en keken van wie het werk was. Al de andere briefjes werden niet geopend maar verbrand. Dat was onzen vriend een pak van 't hart. Deugde zijn werk niet, dan zou niemand weten, dat hij 't had ingezonden. Alleen als 't goed was, zou men het merken, en dan hinderde het niet. Hij wou 't dus maar eens beproeven. Enkel grootvader mocht van het geheim weten en hij volgde ook diens goeden raad, om weer bij 't werk den Heere te kennen, en de uitkomst in Zijn hemd te stellen. Terwijl hij ijverig in stilte aan de teekening werkte, die gezonden moest, spaarde Kobus al de verdiende centen en dubbeltjes op, om de kosten te betalen De eerste lauweren 89 voor een reis naar de hoofdstad. Van zijn dorp moest hij daarheen, als eenmaal Rembrandt naar Den Haag, namelijk in den bolderwagen. Hij was echter zoo wijs er niet op te rekenen, dat hij als Rembrandt geen vracht zou behoeven te betalen. Eindelijk was de teekening klaar. Zij werd stevig ingepakt en toen, zonder iemand te zeggen wat het doel van zijn reis was, ging hij een eind buiten het dorp, in den namiddag, den wagen opwachten. Als gewoonlijk zat er niemand uit zijn plaats in, wat Kobus niet speet. Na een paar uur rijdens kwam hij in de hoofdstad aan, en haastte zich, met zijn rol onder den arm, naar het huis waar hij zijn moest. Gelukkig vond hij het spoedig. Blij dat het donker was, en men hem dus niet licht herkennen zou, gaf hij rol en brief aan een knecht af, en rende toen weer weg, om nog den laatsten wagen te halen, die hem terug moest brengen. Dat ging nog net, en zoo kwam hij dan op tijd weer thuis, waar ieder meende dat hij uit de teekenschool kwam. 90 Rika van de Zandhoeve 't Moest nu maanden duren eer bij iets over zijn werk kon vernemen. Die tijd viel onzen man schrikkelijk lang. Hij had nog niet veel geheimen te bewaren gehad. Hij was een jongen van wien vader wel eens zei: „Zijn hart ligt op zijn tong/' wat natuurlijk niet letterlijk was te verstaan. Daarbij kwam, dat Kobus op de academie eiken avond over de tentoonstelling hoorde praten. Verscheiden leerlingen, doch allen veel ouder dan hij, hadden iets ingezonden. Weldra werd de gelegenheid geopend om te gaan zien, en 't spreekt vanzelf, dat Kobus niet verzuimde daar gebruik van te maken. Hij kreeg een kleur, toen hij daar zijn eigen werk zag hangen met het teeken: „Het Lam" er onder. Wat was er veel schoons! Kobus kon er de oogen niet afwenden en bleef er uren lang. Doch wat beteekende zijn werk bij zooveel prachtige stukken! ,,'t Is maar goed toch, dat niemand het weet," sprak hij bij zich zelf; „ik had het gerust kunnen laten." Op zekeren namiddag zat Kobus met vader en moeder in den tuin — vader zou nu een poos op het dorp blijven — toen de krant gebracht werd, die tweemaal per week het nieuws kwam vertellen, dat uit de groote menschenwereld te verhalen viel. De eerste lauweren 91 Vader nam het nieuwsblad aan, keek het eens in, terwijl moeder thee schonk en met Kobus praatte. Opeens echter staakte vader het lezen en zei: „Ik zie daar net in de krant, dat op de tentoonstelling van teekeningen — jelui weet wel —> ook iemand bekroond is, die net heet als jij, Kobus. Dat is zeker nog verre familie van ons, maar ik weet niet, waar hem te zoeken en 't staat er ook niet bij." Kobus werd nu eens bleek dan weer rood. Want hij begreep ineens alles. Hij was blij toen moeder zei: „Nog van onze familie, zeg je? Och, lees dat eens voor." 92 Rika van de Zandhoeve „Ja, K. Ter Laan staat er, zooals mijn vader heette. Maar luister eens." En nu las vader een lang verhaal over de tentoonstelling en al het schoone, dat daar te zien was geweest. Daarop volgde de meedeeling over het bekroonde werk. De eerste prijs was behaald door iemand, van wien mijnheer Ter Laan nooit had gehoord. Daarop volgde: „De tweede prijs is toegekend aan het werk van een inzender, onder het kenteeken: „Het Lam". Uit het briefje bleek, dat de vervaardiger den naam draagt: K. Ter Laan; doch hij heeft verzuimd zijn woonplaats op te geven. De commissie zal nu gaarne opgaaf van zijn adres ontvangen, om hem den prijs te kunnen toezenden met het bijbehoorend getuigschrift." Onrustig dribbelde Kobus op zijn stoel heen en weer, terwijl vader dat las. Ten slotte zei deze: „Dat komt toch aardig uit: K. Ter Laan en „Het Lam", allemaal hier bekend. Begrijp jij ook, Kobus, wie het wezen kan?" Maar Kobus, wien nu de kleur uitsloeg, was te verlegen om te antwoorden. En moeder, die wel begreep dat er iets gaande was, vroeg vriendelijk: „Ben jij 't ook zelf, jongen ? Zeg het dan maar; er steekt immers geen kwaad in." De eerste lauweren 93 „Maar vrouw," zei mijnheer Ter Laan, „dat kan immers niet. Daar is onze Kobus nog veel te jong voor, en bovendien zou hij er ons wel iets van verteld hebben." Gelukkig kwam op dit oogenblik grootvader in het prieel. Zoodra hij hoorde, waar men het over had, keek hij Kobus eens aan, en zei toen glimlachend: „Ik geloof, dat ik dien prijswinner heel goed ken. Hij woont hier dicht bij." „Zoo, wie is 't dan?" vroeg vader. „Daar zit hij," was 't antwoord, en grootvader wees op Kobus. „Wel jongen, is 't mogelijk!" riep vader, „en heb je me daar nu niets van gezegd." „Och vader," zei de ander eindelijk, „ik dacht, het lukt toch niet, en daarom deed ik het maar stilletjes, ziet u." „Nu, in alle geval, 't is mooi afgeloopen. Ik weet ook heel goed, welke teekening het is. En ik moet zeggen, jongen, je hebt er alle eer van." „Ik wensch je hartelijk geluk, beste vriend," zei grootvader, „en ik weet ook, dat je den Heer in deze zaak hebt gekend. Hij heeft het tot een heerlijk einde gebracht. Vergeet nu ook niet Hem hartelijk te danken." 94 Rika van de Zandhoeve „En nu, Kobus," zei moeder, „moest je eens naar den dominee gaan en 't hem vertellen, 't Is wel een heel eind, maar de dominee heeft zooveel moeite voor je gedaan, dat het behoorlijk is, zoo hij dit nieuws ook van je verneemt." Kobus was blij dat hij op kon stappen. Hij nam haastig afscheid en ging op weg. Toen hij den volgenden avond op de academie kwam, bemerkte hij, dat men daar reeds duidelijk had begrepen wie den tweeden prijs had gehaald. Mijnheer Van der Es kwam al aanstonds op hem toeloopen, drukte hem de hand en wenschte hem met luider stem geluk, wat hij nog eens deed, toen straks al de leerlingen bijeen waren. Er ging een groot gejuich op voor Kobus, en toen onthaalde de leermeester al de jongelui op broodjes en chocolade. „Want," zei hij, „dat is een groote eer voor de academie. We halen dit jaar twee prijzen, en dat de tweede voor iemand zou wezen, die nog zoo jong is, had ik nooit durven denken. Lang leve Ter Laan 1" * Deze zegewensen werd met groot gejuich herhaald; was het bij den een om Kobus, bij den ander om de broodjes en de chocolade, die hij oorzaak was dat verorberd werden. De eerste lauweren 95 Van teekenen kwam dien avond niet veel, en ditmaal had mijnheer Van der Es daar vrede mee. Hij zorgde ook dat er in de krant werd gezet waar Kobus woonde, en dat de tweede prijs, gelijk nog een, gewonnen was door leerlingen van zijn teekenschool. Maar den Heere God te danken, daarvan was op de academie geen sprake. Zoo gaat het bij menschen, die God niet vreezen. Zij willen wel de zegeningen des Heeren ontvangen, doch Hem daarvoor te prijzen, komt niet bij hen op. Want, zoo zeggen zij in hun hart, al spreken ze het niet altijd voor anderen uit, 't is toch onze kracht, onze vlijt, onze wijsheid, die ons zoover gebracht heeft. En eigenlijk meenen zij, dat zij recht hebben op al die zegeningen, wijl Zij er immers zoo hun best voor hebben gedaan. En toch, die lieden doen dwaas. Even dwaas als de man, van wien onze geestige dichter Huyghens vertelt: Klaas wierp een schellingsken In 't zakjen van de kerk, En om zijn gierigheid Te troosten bij 't goed werk, „God," sprak hij, „mag mij 't eens Vergelden met Zijn zegen" — Als had hij 't schellingsken Niet eerst van God gekregen. 96 Rika van de Zandhoeve Dit laatste vooral vergeten de menschen maar al te vaak. Veertien dagen later kwam de met smart verwachte tweede prijs; nadat Kobus zijn adres had opgegeven, 't Was een boekwerk van groote waarde, handelend over de teekenkunst, en met vele fraaie platen versierd. Hoe blij onze vriend was, begrijpt gij, en ook dat heel het dorp het mooie boek zien moest en het getuigschrift in roode en gouden letters er bij. En Kobus dankte God, die hem zoo veel goeds schonk. Na dien tijd noemde niemand hem meer een droomer of domoor. Men begreep, dat wie voor het een niet deugt, voor het ander nog heel bruikbaar kan wezen. Het voorbeeld, door Kobus gegeven, werkte gunstig op zijn schoolmakkers, die nu toch begonnen in te zien, dat men flink en bekwaam kon wezen, ook al deed men niet mee met allerlei ruwe en dolle pret. Zoodoende kreeg onze man veel vrienden. Rika schreef hem een brief, waarin zij zeide, er trotsch op te wezen, dat hij haar broer was, en denzelfden naam met hem te dragen. Zij hoopte het ook eens ver te brengen net als hij, die overal met eer genoemd werd. 't Was gelukkig voor Kobus, dat hij op zulke hoogmoedige De eerste lauweren 97 taal weinig lette, en de Heer hem bewaarde bij nederigheid. Na twee jaar was Kobus aan de academie volleerd. Hij had in dien tijd nog eens een prijs gewonnen. Velen hadden zijn werk gezien en geprezen, en zoo was het geen wonder dat onze vriend, hoe jong hij toen ook nog was, reeds een aanbieding kreeg, om in een groote stad aan een inrichting, die honderden leerlingen telde, teekenles te geven. Hij zou daar ruimschoots voor betaald worden. In 't eerst had Kobus er echter weinig lust in, doch de dominee wees er hem op, hoe hem dat werk geheel onverwacht werd aangeboden, terwijl hij, als hij 't weigerde, eigenlijk geen bepaalden arbeid zou hebben. Dat moest iedereen toestemmen, en zoo begon onze jonkman dan in te zien, dat deze zaak de beschikking des Heeren was. Al kostte het hem veel van zijn lief dorp te scheiden, toch vertrok hij weldra naar zijn nieuwen werkkring. Daar werd hij recht vriendelijk ontvangen, en kon hij naar hartelust aan 't werk gaan. Van de jongelui waren velen bijna even oud als Kobus, en zeker zou hij moeite gehad hebben, onder hen de orde te bewaren, als hier niet een zeer gepaste tucht had geheerscht. De leider of directeur der inrichting was een vriendelijk maar streng man; wien dat niet beviel, Rika van de Zandhoeve 7 98 Rika van de Zandhoeve wie wanordelijk was, wees hij zonder meer de deur. Alzoo had Kobus met zijn leerlingen geen moeite, er werd ijverig gewerkt, en daar de leermeester voor allen vriendelijk en hulpvaardig was, had hij zich Spoedig zeer bemind gemaakt. Vijf jaar bleef Kobus daar werkzaam. Hij bad nu wat men noemt een prachtige betrekking, verdiende veel geld en was algemeen geacht Toch voelde hij zich niet recht gelukkig. Want de omgeving, waarin hij hier verkeerde, was, hoe goed overigens ook, geheel vreemd aan de vreeze Gods. Wel werd Ter Laan niet bespot of gesmaad om zijn vroomheid, maar hij vond niemand met wien hij eens hartelijk spreken kon. Naar danspartijen en tooneelvoorstellingen ging hij niet mee, evenmin als hij des Zondags van 't gezelschap wou zijn, als men ging rijden of varen. „Mijnheer Ter Laan is veel te ernstig en dat voor een jongmensen," zeiden de lieden. Doch de waarheid was, dat zij veel te weinig letten op de roepstem des Heeren, die zij toch ook konden vernemen. Daarbij kwam, dat onze Kobus in de groote stad zich niet thuis voelde. Hij was een echt plattelander en nog altijd nergens liever dan buiten, gelijk hij ook 't liefst landschappen teekende. Doch hoe zou hij op een dorp den kost verdienen ? De eerste lauweren 99 Hij was gewoon, wat in zijn hart was, voor den Heere uit te spreken. Zoo ook ditmaal. En hoort, wat er gebeurde. In de stad was een gebouw, waar schilders en teekenaars konden saamkomen, om platen, kunstwerken enz. te bezien. Op zekeren dag zat Kobus daar, toen er een heer inkwam, blijkbaar een vreemdeling, die Duitsch sprak. Hij zette zich neer, bekeek eenige kunstplaten en ging met iemand in gesprek. Half gedachteloos keek Kobus intusschen de zaal rond, tot zijn blik kwam te rusten op een stuk wit papier, dat voor hem lag. Onwillekeurig haalde hij zijn podood te voorschijn, en 't volgende oogenblik reeds was hij bezig, het groepje personen voor hem te schetsen, waarbij ook de vreemdeling was. Toen stond hij op, liet het papier achteloos liggen en ging heen. Den volgenden dag kreeg Ter Laan bezoek van een heer, die hem vroeg te spreken. Dadelijk herkende hij den Duitscher van gisteren. Daar Kobus weinig Duitsch en de heer 'weinig Nederlandsen kende, was er veel goeden wil noodig om elkaar te verstaan. Toch kwam Ter Laan alzoo 't volgende te weten. ïoe Rika van de Zandhoeve Kort na zijn vertrek was de Duitscher voorbij het tafeltje van Kobus gekomen, had diens teekening opgemerkt en nauwkeurig bekeken. Hij was een en al bewondering over het schoone werk en de treffende gelijkenis der gezichten, en vroeg den knecht wie de heer was, die zoo pas aan het tafeltje had zitten teeke- lijk, als had ik er uren voor gezeten.U zijt wel gelukkig, zulke groote gaven te bezitten." „Och, 't was maar een aardigheid," zei Kobus, ,,'t beteekent niets." „U vergist u," sprak de heer, het papier te voorschijn halend. „U begrijpt wel dat ik met een doel nen. De knecht had toen het adres van mijnheer Ter Laan opgegeven en nu kwam de vreemde heer Kobus spreken. 4 „Ik heb mij verbaasd," zoo sprak hij, „over dat schoone werk in zoo enkele oogenblikken. Ik zag mijn portret zoo duide- De eerste lauweren 101 kom. Ik ben een uitgever van boeken en plaatwerken. Als u nu voor mij wildet werken, zou mij dat groot genoegen doen. Ik heb alle weken iets noodig, en over het verdere worden we het wel eens." Kobus zou het eens overwegen. Reeds den volgenden dag kwam de vreemdeling antwoord halen. Ter Laan had ook deze zaak den Heere voorgelegd, en hij vroeg zich af, of het ook een middel kon zijn in Gods hand, om hem in een andere omgeving te brengen, naar zijn wensch. Doch er bestonden nog vele bezwaren, die echter niet onoverkomelijk waren. Kortom, 't kwam in orde. Eenige maanden later keerde Kobus naar zijn dorp terug, waar zijn komst velen groot genoegen deed. Hij was uitwendig veel veranderd, van een jongeling een man geworden. Maar zijn hart had zich niet verheven. Hij ging dan ook weer bij zijn ouders op de Zandhoeve wonen, al was hij nu iemand geworden, die zeer goed een mooier huis had kunnen betrekken. Dat kwam echter bij hem niet op. Zijn vreugd was, dat hij naar hartelust kon werken, te midden van zijn bekenden en van velen die God vreesden, 't Liefst bestudeerde en schetste onze vriend dan ook de werken Gods in de natuur. Wat hij gaf 102 Rika van de Zandhoeve werd hoog geschat, en weldra kreeg hij ook veel aanvragen van menschen in ons land, die iets van zijn hand begeerden. God de Heere had den eenvoudige, die Hem gekend had, verhoogd. vm. EEN ERNSTIGE WAARSCHUWING. Drie jaar waren voorbijgegaan. In dien tijd was veel veranderd, al werd daarvan naar het uiterlijke niet zooveel bespeurd. We hebben reeds, wat vooruidoopend, gezien, hoe het onzen vriend Kobus ging. Grootvader had intusschen zijn taak op de Zandhoeve moeten neerleggen, hij was er te oud en te zwak voor geworden. Toch leefde hij nog in alle dingen mee, gaf velen goeden raad, en was een vriend van allen, die op het dorp God vreesden. In zijn werk had hij zijn schoonzoon tot opvolger gekregen. En hoe was het met Rika gegaan? Op het dorp werd zij in den laatsten tijd maar heel zelden, en dan nog slechts voor korten tijd, gezien. Zij had het, zei ze, te druk om daar veel te komen. De waarheid was, dat zij er even hef vandaan bleef als haar broeder er gaarne was. Intusschen had zij zich met allen ijver toegelegd op 104 Rika van de Zandhoeve „de kunst," zooals dat geheeten werd, zonder dat zij ooit overwoog, dat er ook een „ijdele kunst" is, gelijk Gods Woord ons leert. Aan dat Woord echter dacht Rika al minder. Grootvaders mooie Bijbel bleef mooi, omdat hij ongebruikt, ongelezen, in de kast lag. De kleine nederlaag, die Rika in 't eerst geleden had, had haar al spoedig geprikkeld tot de uiterste inspanning. Ze moest en zou althans niet bij de anderen achterstaan. Zoodoende maakte zij snelle en groote vorderingen, en waren haar leermeesters en leermeesteressen bijzonder tevreden. Het stond dan nu ook vast, dat Rika voor het tooneel moest worden opgeleid. Daar was zij, meende men, alleszins geschikt voor. Vader en moeder hadden er eerst wel tegen gehad. Want, zoo zeiden zij, ons kind behoeft geen groote dame te worden, en daarbij waren zij van oordeel, dat iemand wel tot wat beters kon opgeleid worden, dan om op het tooneel te spelen. Doch mijnheer Brandwijk en andere heeren, brachten hun aan 't verstand, dat het leven voor het tooneel volstrekt niet zoo verkeerd was als zij dachten. Onder de tooneelspelers waren ook wel brave menschen, zeiden zij, en daar hun dochter zoo groote gaven had, mochten de ouders haar geluk niet in den weg staan. Ging Rika zoo voort, dan kon zij later vermaard worden, veel Een ernstige waarschuwing 105 geld verdienen en een gelukkig leven hebben. Wat kon men meer wenschen? Zoo stemden dan de ouders toe, wat zij zeker niet zouden gedaan hebben, als zij God hadden gediend, anders dan voor het uiterlijke. Niet allen dachten echter zoo. Vele vrome lieden op het dorp waarschuwden hen, gelijk ook grootvader gedaan had, dat Rika een verkeerden weg op ging. Doch dat kon vooral mijnheer Ter Laan niet toestemmen. Toen eens een vrome boer, een oude huisvriend, hem er over sprak, zei vader: „Maar wat kwaad steekt er dan eigenlijk in? Er is op Rika niets te zeggen. Zij doet haar best. Iedereen mocht nog willen dat hij zoo was." „Zeker," zei de ander, „maar de groote vraag is toch, nietwaar, of wij wandelen in de wegen des Heeren. En hoeveel vrome menschen zouden er nu wel onder de tooneelspelers zijn?" „Dat weet ik niet. Ik ben daar niet mee bekend. Maar in alle geval is het vak daarom nog niet slecht. Als iemand zich nu eens verkleedt als een koning of een koningin, doet hij toch geen kwaad. En als hij mooie verzen of gedichten opzegt, ook niet. Toen kort geleden, Pieters de ouderling zijn zilveren bruiloft gaf, waren er ook twee verkleede kinderen, die een vers opzeiden. En geen mensch vond daar iets kwaads in." 106 Rika van de Zandhoeve „Maar," zei de buurman, „dat maakt een groot onderscheid. Voor die kinderen was dat louter iets als een spelletje, en heel gauw vergeten. Gansch wat anders is, als ik van zulke vertooningen mijn vak maak, en er mijn leven en mijn kracht aan geven moet. Dat past geen Christen. Daarbij, de kinderen zeiden een lief, mooi vers op, waarin de Heere God werd erkend. Maar hoeveel laffe, ijdele en zondige stukken worden op het tooneel vertoond, en dat trekt de menschen. Let maar eens op. Net zoo min onder de bezoekers van den schouwburg als onder degenen die er spelen, zult ge licht godvreezende menschen aantreffen. Ik heb daar genoeg van gehoord." Doch Rika's vader liet zich niet overtuigen, ook niet door den predikant, die hem kwam spreken. En zoo kon het meisje dan voortgaan. Eén ding echter was haar daarbij min gunstig. Zij bezat wel een vlug en vaardig, maar geen trouw geheugen. Verzen of andere stukken te lezen en dan den inhoud te vertellen, een geheele bladzijde en meer zelfs uit het hoofd te leeren, kostte haar zeer weinig moeite; 't ging om zoo te zeggen ineens. Maar heel lang blééf het haar niet bij. Na een week was zij soms de halve bladzijde al vergeten, of wist zij bijna niet meer wat zij gelezen had. Wel deed zij al haar best om dat gebrek Een ernstige waarschuwing 107 te overwinnen, maar veel beterde het vooreerst niet. Nu gebeurde het, dat op zekeren tijd aan Rika en eenige andere meisjes, die met haar leerden, werd opgedragen een gedeelte te bestudeeren uit het tooneelstuk van Vondel, „Gijsbrecht van Amstel." In dit tooneelstuk komen alleenspraken voor, die nogal heel lang en soms ook wel wat vervelend zijn. 't Moest nu echter tot oefening dienst doen en van den uitslag hing veel af, daar zij, die het er goed afbrachten, tot een hoogere af deeling zouden bevorderd worden. Wie nog niet mee kon, had echter later weer gelegenheid een stap hooger te doen. Rika wist dat, maar zij was aanstonds vast besloten, om nu niet weer zich de loef te laten afsteken. Met allen ijver ging zij aan 't werk, las het stuk, maakte er opstellen over, en luisterde aandachtig, wanneer de onderwijzer de min begrijpelijke dingen en de oude woorden en uitdrukkingen verklaarde. Zoo gelukte het haar een overzicht van alles te krijgen, maar nu kwam nog het moeilijkste. Zij had namelijk een bepaald gedeelte uit het hoofd te leeren, op te zeggen, zonder hulp niet alleen, maar daarbij in den rechten toon, met behoorlijke verheffing en daling van stem, met de vereischte gebaren; kortom zoo, dat heel het vers zoo duidelijk mogelijk werd, 108 Rika van de Zandhoeve het schoone er van uitkwam, en het aangenaam was om te hooren. De tijd kwam eindelijk, waarop de meisjes moesten toonen, hoe het met hun oefening en kennis stond. Allen hadden hun best gedaan, en Rika had nu reeds ervaren, dat hoe mooi de weg tot „de kunst" ook mag schijnen, het geen gemakkelijke weg is. Toch kon zij ditmaal tevreden zijn. Haar moeite en inspanning werd beloond, door de goedkeuring en den lof dien zij inoogstte. Dat was anders dan den vorigen keer! Ook werd zij tot een hoogere afdeeling bevorderd. Eenige heeren en dames, die de uitvoering hadden bijgewoond, vereerden haar een prachtig bloemstuk, en Rika was als buiten zich zelf van vreugd, bij zooveel lof en eerbetoon. Heel haar hoofd en hart werd er mee vervuld, en zoo was daar nu geen plaats meer voor wat anders en beters, voor den dienst des Heeren, het lezen van Zijn Woord, het bedenken van de dingen die boven zijn. De psalmdichter bidt: „Wend mijn oogen af, dat zij geen ijdelheid zien;" doch Rika was hier midden in de ijdelheid, en gaf er zich aan met hart en ziel. De eenige bijna, naar wien Rika nog wel eens luisteren wilde, was haar in dien tijd ontvallen. Groot- Een ernstige waarschuwing 109 vader, de vrome, vriendelijke grootvader, was in goéden ouderdom gestorven. Zonder ziekte of veel zwakheid, had hij zijn taak lang vervuld, tot de Heer hem wegnam, en hij heenging in vrede. Hij had Rika meermalen geschreven en haar ernstig vermaand God in haar jeugd te zoeken, niet te steunen op eigen kracht en Hem te dienen en te eeren. Rika's antwoorden daarop bevredigden den ouden man niet, al waren haar brieven lang en hef. Doch als zij een enkele maal •— heel zelden — eens overkwam, bespeurde hij wel, dat zijn kleindochter niet meer het eenvoudige meisje was van vroeger, dat hoe zij ook in grootte en verstand mocht zijn toegenomen, haar inwendig leven niet was vooruitgegaan. Want Rika's hart toonde zich afkeerig van de dingen van Gods koninkrijk, en toen grootvader haar daar eens ernstig over sprak, had zij ronduit geantwoord: „Ik kan het niet helpen, maar ik heb geen lust om zoo vroom te wezen. Ik kan daarom toch wel een goed mensch zijn." Toen grootvader gestorven was, en Rika hem mee had begraven, en aangehoord had wat door den dominee bij het graf werd gezegd, voelde zij zich toch getroffen en ontroerd, en herinnerde zij zich zoo menig goed en hartelijk woord, door den ouden man 110 Rika van de Zandhoeve tot haar gesproken. Een poos lang kon zij het Zelfs niet vergeten, en was zoo terneergeslagen en droevig, dat mijnheer en mevrouw het opmerkten en vroegen wat haar scheelde. Rika zei het eindelijk. Ze vertelde, hoeveel zij van grootvader had gehouden en hoe zij hem nu miste, althans zijn brieven, en dat zij niet nalaten kon, telkens aan hem te denken. „Dat eert u en hem, lieve Rika," sprak mevrouw. „We moeten onze dierbare afgestorvenen niet vergeten, die ons een voorbeeld van deugd en braafheid hebben nagelaten. We mogen ons daarbij troosten met de gedachte, dat we hen eens in een volmaakter plaats zullen weervinden. Ik heb twee lieve kinderen gehad, maar het Opperwezen heeft hen tot zich genomen. Zij zijn nu engelen in den hemel, gelijk uw lieve grootvader en zoo velen. De goede God geve ons ook eenmaal daar te komen!" Mevrouw Brandwijk sprak heel zelden over zulke dingen, maar nu zij het deed, trof het Rika, hoe geheel anders zij er over sprak dan grootvader. Die had het nooit over deugd en braafheid en had ook zeker niet geloofd, dat hij, of welk mensch of kind ook, ooit een engel zou worden —« wat trouwens onmogelijk is, en ook nergens in de Schrift staat. Een ernstige waarschuwing 111 Doch Rika's hart was te zeer met de dingen dezer wereld vervuld, om veel over de eeuwige dingen na te denken, 't Was veel gemakkelijker ten slotte, om zich ook maar te troosten met de hoop op een „volmaakter plaats", en voorts zich in die zaken niet te verdiepen. En zoo duurde het niet lang, of ook de indruk van grootvaders sterven was uitgewischt. Van tijd tot tijd moest Rika voor meer menschen dan vroeger optreden, en nu deze dan die rol vervullen, zooals dat heet. Elk speler (of speelster) in een tooneelstuk heeft een gedeelte, dat om zoo te zeggen, voor zijn rekening is. De een speelt voor koning, de ander voor boerin, de derde voor koopman. Wat hij of zij te spreken heeft, werd vroeger geschreven op een rol. Vandaar de uitdrukking: Zijn rol spelen. Nu ging dat spel op zich zelf voortreffelijk, en de deskundigen zeiden allen, dat Rika mettertijd een der beste en knapste tooneelspeelsters worden kon. Zij zelf echter bleef daaraan twijfelen, om de reden die we reeds kennen, haar ontrouw geheugen. Hoeveel moeite zij ook deed, het gelukte haar maar niet, het eens geleerde, dat zij in weinige dagen kende, er ook in te houden. Zoodra zij aan een volgend stuk begon was het, als werd het vorige uit haar heugenis weg- 112 Rika van de Zandhoeve gevaagd. Eindelijk sprak zij er over met den directeur, doch deze stelde haar gerust, 't Zou wel overgaan en zoo niet, dan was het wel lastig, maar geen bepaald gebrek. Er waren er meer zoo, verzekerde hij. Op een middag kreeg Rika een briefje van den directeur, die haar verzocht eens bij hem te komen. Hij had een plan waar haast bij was, en wilde dat gaarne met haar en enkele anderen bespreken. Nieuwsgierig wat het zijn mocht, kleedde Rika zich na den eten, zoo haastig zij kon, voor het bezoek, en ging heen. Groot nieuws had de directeur mee te deelen. Een heer, die veel voor de school had gedaan, en later naar St. Petersburg was vertrokken, waar hij een post bekleedde bij een groot handelshuis, was weer in Nederland teruggekeerd, om er een poos te blijven. Een ernstige waarschuwing 113 Hij zou ook de school bezoeken, voor welke hij nog steeds had bijgedragen, en nu wilde de directeur, dat men den bezoeker met eere zou ontvangen. Daartoe behoorde ook, dat voor hem een welkomstgedicht zou worden opgezegd, en een woord van dank namens de leerlingen gesproken. De laatsten vonden dat heel goed, en nu werd er om geloot, wat ieder doen zou. Rika trof het opzeggen van het gedicht. Dat zou wel gaan, meende zij, al had zij nog maar drie dagen voor zich. Eigenlijk was dat haar gemakkelijker, dan het lang in 't geheugen te houden. Toen zij echter om het vers vroeg, kreeg zij ten antwoord, dat het nog niet geheel af was, maar dat zij het den volgenden morgen hebben zou. De directeur dichtte het zelf. Het werd vrij laat eer alles besproken was. Of het nu daardoor kwam of door het dichten, genoeg de dichter voelde zich toen allen weg waren zoo slaperig, dat hij onmogelijk langer opblijven, laat staan dichten kon. Dat was recht verdrietig voor meer dan éën. Maar onze directeur troostte zich met het oude gezegde : „Tot het onmogelijke is niemand gehouden," en sliep toen rustig in. Den volgenden morgen stond Rika heel vroeg op, en ging zoo gauw mogelijk naar beneden, in de hoop Rika van de Zandhoeve g 114 Rika van de Zandhoeve het vers wellicht al in de brievenbus te vinden. Doch 't was er niet, en zij begreep nu dat het nog wat vroeg was. Doch toen de post het begeerde stuk straks niet bracht, en het na 't ontbijt, ja later, er nog niet was, werd het meisje ongerust. Eindelijk zond zij een boodschap, en kreeg bericht: 't zou heel gauw komen. Maar 't werd middag en nog was er niets. Rika werd al meer ongerust, want de tijd ging inmiddels voort en was kostbaar! Eindelijk kon zij 't niet meer uithouden en ging zelf hooren wat er aan schortte. Gelukkig was de dichter nu juist met zijn vers gereed en kon het, onder veel verontschuldigingen, haar ter hand stellen, 't Was nogal uitgedijd, zei hij zelf, maar dat zou wel niet hinderen; wijl Rika zoo vlug leerde. Haastig nam zij het vers en spoedde zich naar huis. 't Was juist tijd van eten, maar 't meisje gunde zich daar ternauwernood tijd voor. Zoodra het even ging zocht zij haar kamer op, en zette zich aan het lezen en leeren van het gewichtige stuk. Zoo zat zij daar twee uur achtereen zich met inspanning te oefenen — want het vers was lang en vrij, moeilijk -— tot eindelijk mevrouw, die ongerust werd, eens kwam zien, waar het meisje bleef. Met tegenzin volgde zij mevrouw naar de theetafel, en bleef daar een poosje, doch bijna zonder iets te zeggen. Een ernstige waarschuwing 115 Door de spanning waarin zij eerst verkeerd had, en de inspanning daarna, zag zij er vermoeid en bleek uit. Mijnheer Brandwijk en zijn vrouw, die dat opmerkten, raadden haar aan, vroeg naar bed te gaan. Eerst wilde Rika dat niet. Doch plotseling scheen zij van besluit te veranderen en zei: „Ik geloof toch, dat het maar beter voor mij is, naar boven te gaan. Ik ben erg moe." „Ja, doe dat," zei mijnheer bezorgd, „als je geslapen hebt, zal 't wel weer over zijn." Maar Rika dacht aan heel wat anders dan rusten. Zoodra zij boven was ontkleedde zij zich wel een weinig en legde zich te bed, doch in plaats van nu te trachten te slapen, plaatste zij zich zoo gemakkelijk mogelijk in de kussens en begon te lezen. Toen het donker was geworden kwam mevrouw nog eens zien hoe zij het maakte. Rika, die haar had hooren aankomen, deed alsof ze sliep en toen ging de dame weer heen. Nauwelijks echter was mevrouw Brandwijk weg, of het meisje, nu zeker wetend dat zij niet meer gestoord zou worden, verliet het bed, stak een licht op, zette dat achter een schermpje op een tafeltje voor het bed, en legde zich toen weer daarop, maar met het schrijfboek bij zich waar het gedicht in stond. 116 Rika van de Zandhoeve 't Was pas negen uur. Ze kon, docht haar, nog wel een paar uur op het vers studeeren, en dan nog lang genoeg slapen. Eerst overhoorde zij zich zelf. Dat viel mee. Zij kon het lange stuk bijna zonder haperen uit het hoofd opzeggen. Had zij 't in een paar uur zoo ver gebracht, dan zou, meende zij, het overige ook wel gaan. Maar dat overige was juist 't moeilijkst, en lang niet geschikt om op den laten avond te worden beoefend door iemand, die een dag vol gejaagdheid achter zich heeft. Want het kwam er nu op aan, het vers sierlijk op te zeggen, met behoorlijke buiging van de stem, in den rechten toon, met geschikte gebaren en zoo meer. Rika wist dat, maar juist dat moeilijke prikkelde haar tot doorzetten en volhouden. Reeds had de klok elf uur geslagen en nog altijd was Rika druk bezig. Zij had gevreesd slaperig te zullen worden. Maar vreemd genoeg, zij bespeurde zelfs geen zweem van lust tot sluimeren. Integendeel 't was haar als werd ze steeds helderder en als ging het steeds vlugger. Haar hart klopte sneller van blijdschap bij de gedachte, dat alles zou gelukken, dat zij de eer zou hebben, ten aanhoore van zoovelen het gedicht voor te dragen. Wat zou men haar toejuichen! hoe voldaan zou de directeur niet zijn. Hoe.... Een ernstige waarschuwing 117 Eensklaps was 't haar, als kreeg zij een zwaren slag op het hoofd, het schrijfboek ontviel haar hand, zij zonk achterover in de kussens. 't Was omstreeks twee uur na middernacht, toen mijnheer Brandwijk, wiens slaapvertrek op dat van Rika uitzicht had meende daar nog licht te bespeuren, 118 Rika van de Zandhoeve wat anders niet het geval was. Hij maakte zijn vrouw opmerkzaam, die dadelijk opstond en naar de kamer van het meisje ging. Toen zij, op haar roepen geen antwoord kreeg, schrikte zij. Ze ging naar het bed en zag bij het licht der lamp, hoe Rika daar lag, doodsbleek, zwaar adem halend en met een uitdrukking op 't gelaat, die de dame deed schrikken. Het schrijfboek, waarin zij gelezen had, lag nog op het bed. Mevrouw begreep niet zoo aanstonds, wat er gebeurd was, want Rika had van haar taak niets verteld. Zij haastte zich het meisje te roepen, doch er kwam geen antwoord. Zelfs toen mevrouw haar poogde wakker te schudden, ontwaakte zij niet. Wat was er gebeurd? Dat wist in 't eerst niemand te verklaren, en ook de geneesheer, die, al was 't nacht, dadelijk gehaald werd, kon het onmogelijk aanstonds met zekerheid zeggen. Niet voor den volgenden middag kwam het meisje althans in zooverre tot bewustzijn, dat zij de voortdurend gesloten oogen weer opende, en met een uitdrukking om zich heen staarde, als van iemand die schrikt. Een poos later begon zij te spreken, maar Een ernstige waarschuwing 119 't was wartaal, die niemand begreep. De dokter schudde zeer bedenkelijk het hoofd, schreef geneesmiddelen voor, en verzocht Rika's ouders te waarschuwen, wijl niet te voorzien was, hoe het met haar zou afloopen. Inmiddels had de directeur, die met zijn leerlingen nog afspraken had te maken, zich, toen hij Rika niet zag verschijnen, op wie hij zoozeer rekende, naar haar huis begeven. Met schrik hoorde hij van mijnheer Brandwijk wat er dien nacht was voorgevallen, en kwam er zoo vanzelf toe, om te vertellen wat plannen er bestonden, en hoe Rika daarbij betrokken was. „Nu gaat me een licht op," sprak mijnheer Brand- 120 Rika van de Zandhoeve wijk. „Ik zag gisteren wel, dat zij heel den dag erg gejaagd was, maar begreep natuurlijk volstrekt niet waarom. Ik had haar daarom aangeraden, vroeg ter rust te gaan, maar ik zie, ze heeft dien raad niet opgevolgd. Toch, mijnheer, was het dunkt mij ook wat veel gevergd van haar, in zoo weinig tijd." „Gevergd heb ik niets," was 't antwoord. „Het is louter liefhebberij en ik heb ervaren, dat wat men voor zijn genoegen doet, doorgaans ook goed gaat. Toch heb ik zooveel spijt als haren op mijn hoofd, 't Kwam ook alles zoo in eens, en natuurlijk, nu kan het plan niet doorgaan." Het duurde niet lang of Rika kreeg hevige koorts, waarin zij voortdurend ijlde en geheele verzen opzei, met een stem zoo luid, dat men het in de naaste kamer duidelijk hooren kon. Ook vloog zij telkens op, maakte allerlei gebaren en klapte dan weer in de handen. ,,'t Was," zooals iemand zei, die haar bezocht, „om naar van te worden." Hevig verschrikten haar ouders, die zoodra mogelijk gekomen waren, toen zij hun dochter in zulk een toestand vonden, die, zoo 't scheen, weinig hoop liet. 't Was nu duidelijk, dat Rika in haar ijver om nog klaar te komen, in haar vrees dat zij misschien zou te kort schieten, al te veel van zich zelf had gevergd, Een ernstige waarschuwing 121 en daardoor zich overspannen en een gevaarlijke ziekte op den hals gehaald had. 't Feest ging intusschen toch door. Een andere leerlinge las nu het vers, waar Rika zich aan had ziek gestudeerd, en werd er luid voor geprezen. Vier weken lang zweefde de zieke om zoo te zeggen tusschen leven en dood. Eerst daarna kwam er een keer ten goede. De koorts minderde, zij kwam weder geheel tot kennis, doch voelde zich nu zoo zwak, dat het haar zelfs bijna onmogelijk was de hand op te heffen. Met alle zorgvuldigheid werd Rika verpleegd. Door de gunst des Heeren, wien het geliefde de middelen te zegenen, begonnen ten slotte ook de gevolgen der ziekte te wijken, en sterkte zij allengs aan. Toen zij nu voor het eerst weer op mocht zitten, wenschten mijnheer en mevrouw haar hartelijk geluk, en hadden de kamer met bloemen gesierd. Rika glimlachte van genoegen toen ze het zag en de dokter zei: „Nu winnen we wat, juffrouw, 't is op het kantje af geweest." „Op 't kantje af." Rika begreep wat hij bedoelde. En misschien verstond zij er de beteekenis nog beter van dan de geneesheer zelf. Rika kon nu althans zich voorstéllen, hoe het ge- 122 Rika van de Zandhoeve weest zou zijn, als het eens „over het kantje" was gegaan. Wel sprak in haar omgeving daar niemand over, of dacht er wellicht ook maar aan, doch de zieke des te meer. Ze gevoelde nu een vrees, als ze vroeger nooit had gekend; ze was het sterven nabij geweest, en begreep thans hoe terecht de Schrift zegt, dat er tusschen den dood en ons maar één schrede is. Van alle kanten kwamen gelukwenschen met haar herstel. Van ouders, broer Kobus, vrienden, van den directeur, die al vaak mooie bloemen had gezonden, 't Was als deed haast ieder zijn best, om haar het gebeurde te doen vergeten. Zelfs had niemand er haar ook maar een verwijt van gemaakt, dat zij door onvoorzichtigheid zich, wel beschouwd, de ziekte berokkend had. Kortom, alles scheen weer tot het oude te zullen terugkeer en, en de directeur zei: „Houd je maar flink. Dan kom je er wel weer bovenop." Een paar dagen later beproefde Rika eens een handwerkje te doen. 't Was zoo vervelend altijd ledig te zitten, en het denken over vele dingen maakte haar erg moe. Het handwerkje vlotte tamelijk wel. Maar toen zij, hierdoor aangemoedigd, zich twee dagen later weder aan een boek waagde, ging het net als den eersten keer. Ze moest het lezen al spoedig opgeven. Een ernstige waarschuwing 123 Doch kon zij dan al zelf het niet doen, mevrouw was bereid haar voor te lezen, en deed dat ook trouwens meer dan een uur lang. Toen de dame vertrokken was, trachtte Rika zich al het gehoorde nog eens te herinneren. Maar dat ging bijster slecht. Het meeste was zij nu reeds weer vergeten of warrelde in haar hoofd dooreen. Wel had zij, gelijk we weten, ook vroeger moeilijk iets lang kunnen onthouden, maar toch viel wat zij thans ondervond, haar bitter tegen; zij begreep het niet, wijl ze nu toch weer loopen kon, en allerlei dingen doen. „Je hoofd zal nog te zwak zijn, mijn beste," zei mevrouw, aan wie zij haar nood klaagde. „Van een ziekte zegt men terecht: Het komt te paard, het gaat te voet." Dat was nu wel een troost, maar gaf geen beterschap. Twee weken later was die nog niet gekomen. Rika had al driemaal beproefd aan broer Kobus te schrijven — vader en moeder bezochten haar nu en dan, maar hij woonde te ver « doch het gelukte maar niet. Overigens was zij allengs den stoot weer te boven gekomen en ging uit en in als andere menschen. Maar van verder leeren kon natuurlijk nog geen sprake zijn. De directeur der school echter, die trotsch was op de vorderingen die het meisje onder zijn leiding ge- 124 Rika van de Zandhoeve maakt had, zag haar heel gaarne terug, en sprak er over met mijnheer Brandwijk. Deze evenwel beriep zich op den dokter, die niet wilde dat Rika zich vooreerst veel zou inspannen. De directeur sloeg toen voor, eens een professor er over te raadplegen. Dit geschiedde, en de geleerde heer bracht Rika een heel lang bezoek. Daarna kwam hij nog eens, en zei toen: „Vooreerst moet u zich heel rustig houden. Dan zullen we zien." Doch na een maand, bij een derde bezoek, was zijn raad ten slotte dezelfde. Rika werd bitter ontmoedigd en teleurgesteld. Eindelijk vroeg zij mijnheer Brandwijk dringend, dat hij eens bij den professor zou gaan vernemen, hoe het met haar stond. En zoo geschiedde. „Rika," zei mijnheer, een paar dagen later, „ik heb gedaan wat je me gevraagd hebt. 't Spijt me, dat ik je geen beter boodschap kan brengen. De professor zegt, dat, al voel je je ook gezond, je hoofd toch nog te zwak is, zoodat je zeker opnieuw ziek zoudt worden, als je dadelijk weer aan de studie gingt. Je moet, zegt hij, een poos de buitenlucht hebben, en niets lezen of schrijven of leeren. Dan kan alles nog best terecht komen." Maar toen een half uur later mevrouw Brandwijk, Een ernstige waarschuwing 125