ACNES SL4WONSKI DO® IR FELICIE JE HU GEÏLLUSTREERD ALKMAAR GEBR. KLUITMAN rsJfljk dienst boek en jéutfd NjtlN postbus 93054 nDiC 2509 AB den haag AGNES SLAWONSKI Van FELICIE JEHU zijn verschenen:" Wat Noortje beleefde, 2e druk Prijs in prachtb. f 3.50 Het Cirkuskind, 2e druk - 3.50 Blind Zuske, 2e druk „ * - 3.75 Van lief en leed, 3e druk . . „ „ - 3.15 De „jongens" van Professor van Leuven, 2e druk „ ,. - 3.50 Nettie v. d. Slee, 3e druk. . , - 3.50 Van zeven meisjes, 3e druk . „ „ „ * - 3.15 Nel de Ontembare, 3e druk . „ „ „ - 3.50 De Pleegzusjes > » ~~ 3.15 Een verwaarloosd troepje . . „ „ .. - 3.65 Moeder Neurke .. » ~ 3.75 De kinderen van haar jongen „ „• „ - 3.90 ALLE MOOI GEÏLLUSTREERD .... Dit was toch niet de gewone kamer waar ze met Arda en mademoiselle geslapen had. (Pag. 5). AGNES SLA WONSKI DOOR FELICIE ]EHU Schrijfster van: „Het Qrcusklnd", „Nel de Ontembare", „Blind Zuske' „Netty v. d. Slee", „De Pleegzusjes", „Wat Noortje beleefde", e. a. 2e DRUK UTRECHT - A. W. BRUNA & ZOONs UITGEVERS M'J. ELECTRISCHE DRUKKERIJ L. E. BOSCH & ZOON - UTRECHT I. Agnes wordt verwacht» Toen Titine van Clarenstein haar oogen opende, kon ze zich heel even niet tehuisbrengen, in welke kamer ze wakker werd. Dit was toch niet de gewone kamer, waar ze met Arda en Mademoiselle geslapen had, zoo lang ze zich herinneren kon. Ze keek naar de mooie, witgelakte meubeltjes en de fijne, japansche mat op den vloer, heel even maar en toen wist ze het: vandaag kwam Agnes en dit was de dolgezellige kamer, die ze met haar nichtje deelen zou. Ze had hier vannacht alleen geslapen. Dat had ze gisterenavond wel een beetje eng gevonden, vóór ze insliep. Ze geloofde, dat ze lang had wakker gelegen, maar precies wist ze het niet meer, je wist immers nooit, wanneer je eigenlijk insliep. Ze had al dikwijls geprobeerd, het juiste moment te snappen, maar 6 AGNES WORDT VERWACHT. gelukt was haar dit nooit. Enfin, vanavond was Agnes er, dolletjes, dan konden ze nog heerlijk wat babbelen, voor te gaan slapen, zoo zalig met hun tweetjes alleen. Arda ging altijd later naar bed dan zij en zelfs, als ze eens gelijk gingen, was het toch nog niet dat geweest, want Mademoiselle zat altijd in de kamer ér vlak naast en luisterde ieder woord af, dat je zei. En als je dan Hollandsen sprak riep ze: Francais s.v.pl. mesdemoiselles, bang, dat ze niet ieder woord begrijpen zou. Het mooiste was nog, dat ze best Hollandsen verstond, ze wilde het alleen maar niet weten. Titine keerde zich in bed om, het licht hinderde haar. Zalig nog zoo'n beetje te liggen soezen. Eerst had Moeder besloten, dat Arda alleen een eigen kamertje zou krijgen, die was nu al zestien, en dat zij dan, met Agnes, bij Mademoiselle op de kamer zou blijven. Nu, daar was natuurlijk niets leuks aan geweest, dat vervelende Madje had eeuwig wat te bedillen en te vitten. Maar gelukkig bedacht Moeder zich, dat het voor Lolo hard noodig was, dat er een beetje meer op hem gelet werd. Tot nog toe had Marie, zijn gewezen kindermeisje, geslapen in het kamertje naast het zijne, met een tusschendeur, die 's nachts openbleef. Maar Marie was Lolo niet meer de baas, vond Moeder, ze AGNES WORDT VERWACHT. 7 kibbelde te veel met hem. Daar had Moeder wel gelijk aan, Lo gaf geen snars om haar. Alsof het ongeoorloofde woord haar werkelijk ontsnapt was, sloeg Titine haar hand tegen haar mond. Als Madje dat eens gehoord had! Ze verstond wel quasi geen Hollandsen, maar als je het waagde zoo'n woord te gebruiken, dat je nu juist leuk vond, maar dat volgens Madje niet netjes was, dan kreeg je een standje van waar ben je me. Mademoiselle ging nu in Marie's kamertje slapen, ze vond dat heel plezierig, zei ze, omdat ze dan vrijer was en de groote kamer zou logeerkamer worden. De vroegere logeerkamer was voor haar en Agnes ingericht, het was een heele verhuizing geweest. Echt wel, !zoo eens iets anders! En Lolo kon nu op zijn beurt eens profiteeren van de „fijne beschaving" van Mademoiselle. Nu, ze gunde het hem, want hij kon haar soms gemeen plagen. Niet dat zij nu van Madje af was! O hemeltje neen, ze kon er nog genoeg plezier van hebben, maar op haar éigen kamer zou ze ten minste vrij zijn. Alleen met Agnes, zalig zou dat zijn! Agnes was zoo'n leuk kind. Wat had ze haar in lang niet gezien, een heel jaar niet.4) ') Zie „Het Circuskind." 8 AGNES WORDT VERWACHT. In de Kerstvacantie was Agnes zelf ziek geweest, daarom waren ze toen niet bij Groot-r vader kunnen gaan logeeren en nu was de heele groote vacantie bedorven geweest, doordat eerst Lolo de mazelen gehad had en toen zij. Wat een reuzenwanbof was dat geweest. Ineens begon Titine te lachen. Toen ze dat gisteren ook beweerde,' had Mademoiselle, die geen woord Hollandsen verstond, moet je goed begrijpen, haar verzocht, niet zulke ordinaire uitdrukkingen te gebruiken, En ze vond het juist zoo'n geestig woord: reuzenwanbof. Titine's oogen schitterden van ingehouden pret.. Dolletjes, dat Agnes vandaag kwam. Als ze maar niet vefanderd was, nu ze zoolang bij die saaie, oude tantes gewoond \iad. Maar dat zou wel niet, verleden jaar had ze Agnes toch zoo eenig gevonden. Ze zou eerst al na de Kerstvacantie gekomen zijn, dat was toen ook al zoo'n teleurstelling geweest. Door haar ziekbed had Agnes een poosje niet kunnen leeren en had Grootvader het beter gevonden, dat ze nog een tijdje bij hem buiten bleef, om aan te sterken en nog wat bij te werken. Agnes zelf had dat ook liever gewild, ze was bang geweest, dat ze anders op school in zoo'n lage klasse zou komen. Agnes was nu al dertien, net een jaar jonger dan zij. AGNES WORDT VERWACHT. 9 Een gek leven had die Agnes gehad. Ze was toch het echte kleinkind van Grootvader, het dochtertje van tante Agnes. En niemand had iets van haar af geweten, vóór zoowat anderhalf jaar geleden. Maar Grootvader scheen boos te zijn geweest op tante Agnes, omdat ze tegen zijn zin getrouwd was met een meneer, die in het orkest van een circus gespeeld had. Later ten minste, eerst was hij, geloofde Titine, meer een echte violist geweest. Grootvader had toen niets meer van zijn dochter willen weten. Toen tante Agnes gestorven was, was het kind, de kleine Agnes, bij haar vader gebleven. Die pom van haar, want dat was hij toch, was later ook gestorven en toen scheen Grootvader opeens niet meer boos te zijn en was Agnes bij hem en de oude tantes buiten komen wonen. Ze trokken allemaal erg hun neus op voor Agnes' vader, maar als je er haar zelf over hoorde, was die orkestoom vroeger juist iets heel bizonders geweest, een groot violist en een echt kunstenaar, die op de beste concerten speelde. Agnes zei, dat haar vader pas in dat orkestje was gaan spelen, toen haar moeder dood was, omdat hij toen zoo'n verdriet had. Waarom hij toen speciaal in een circusorkest was gaan spelen, begreep Titine niet goed. Misschien omdat hij dacht, dat het hem opvroolijken zou. Agnes zei, dat hij toen geen lust meer had om te 10 AGNES WORDT VERWACHT. studeeren, enfin, dat kwam er ook eigenlijk niet opaan. Agnes zelf kon ook mooi vioolspelen, daar stond je van te kijken, als je het hoorde. En ze vond het prettig, om te studeeren! Ze schreef laatst nog, dat ze het zoo heerlijk vond, nu weer les te hebben en dat ze goed vooruit ging. Muziek studeeren prettig vinden! Titine dacht aan haar eigen uurtje gedwongen pianostudie dagelijks en zuchtte diep. Daar ging opeens de kamerdeur open en Mademoiselle stapte naar binnen. „Comment? Encore au lit, Titine? Huit heures viennent de sonner, n'as tu pas honte?" O hemeltje, daar had je nu Madje toch, kon dat mensch haar dan zelfs hier niet met rust laten. Maar ze richtte zich vlug in bed op en beloofde dadelijk op te staan. Daar was Mademoiselle niet tevreden mee, ze moest Titine uit bed zien. Onwillig liet het meisje zich uit de dekens glijden en begon langzaam haar kousen aan te trekken. Mademoiselle zei, dat ze nu naar Lolo moest, die was ook niet alleen te vertrouwen. Kon ze Titine nu met een gerust hart alleen laten? Zou ze voortmaken? AGNES WORDT VERWACHT. 11 Verontwaardigd bromde Titine: „Natuurlijk," waarop Mademoiselle de kamer verliet. Nauwelijks had ze de deur achter zich gesloten, of Titine zond haar een langen neus na. Gelukkig voor Mademoiselle, dat ze het niet zien kon. Het zou haar erg teleurgesteld hebben, want ze was in de waan, ^at Titine door haar zorgvuldige opvoeding een beschaafd jongmeisje geworden was. Uiterst langzaam begon Titine aan haar toilet. Waarom zou ze zich haasten, ze had immers nog vacantie. Midden in het uitborstelen van het haar hield ze op. ' ï Wat hoorde ze daar? Wat dat Lolo? Ze liep naar de deur, opende die op een kier en luisterde. Jawel hoor, het was haar broertje, dat hevig protesteerde en daaj tegenin de ratelende stem van Mad, die een van haar eeuwige standjes ten beste gaf. Met een zucht van tevredenheid sloot ze de deur weer. Zalig, daar was ze nu tenminste 's morgens van af. Voor Lolo kon het geen kwaad, die gaf er toch niets om, maar zij kon daar niet goed tegen. Ze begon dadelijk te huilen, de overweldigende flux de bouche van 12 AGNES WORDT VERWACHT. Mademoiselle maakte haar zenuwachtig. Zie zoo, ze was klaar. Zou ze haar nachtjapon durven laten liggen? Ze vond dat opvouwen zoo vervelend. Maar straks zou Madje wei komen kijken, hoe ze de kamer gelaten had en dan kon ze toch weer naar boven. Ze hoopte, dat Agnes lekker slordig was, dat zou ze zoo gezellig vinden en misschien gaf Agnes wel niets om standjes. Beneden gekomen vond ze Mademoiselle en haar broertje al aan de ontbijttafel. Arda was er gelukkig nog niet, ze was al bang geweest, erg laat te zijn. Mademoiselle verklaarde niet langer te willen wachten. Als Arda te laat kwam, moest ze zich maar met afgeschonken thee tevreden stellen. Titine grinnikte. Dat zou Arda ook wat kunnen schelen. Maar laat was ze wel vanochtend, ze waren al bijna klaar en nog was ze er niet. Daar had je haar, Titine hoorde haar nuffige trippelstapjes in de gang. Mademoiselle zette zich schrap voor. een .geducht standje, zoodra de schuldige zou zijn binnengekomen, maar de woorden bleven haar van verbazing in de keel steken. Naar binnen stapte Arda, niet, zooals gewoonlijk, met losse AGNES WORDT VERWACHT. 13 krullen samen gebonden met een lint, maar naar de laatste mode gekapt, precies als haar moeder. Titine juichte het uit. „O Ard, wat eenig! Wat zie je er leuk uit zoo, net Moeder." Lolo bekeek zijn zuster critisch en verklaarde toen: „Je ziet er bespottelijk uit, idioot gewoon. Je denkt zeker, dat je nu een dame bent, omdat je een eigen kamer hebt hè? Maar ik ga vragen of Marie weer in haar oude kamertje mag slapen. Je kunt voor mijn part Mademoiselle weer terug krijgen, gerust hoor." Arda moest te veel lachen om zijn ongelukkig gezichtje, om boos te zijn over zijn lief oordeel over haar mooi kapsel. „Dat zou je wel willen," plaagde ze, „maar daar komt niets van in, hoor." „Frangais, Arda," bromde Mademoiselle. Toen gaf ze Arda permissie eerst even te ontbijten, maar daarna moest ze dadelijk naar boven om haar kapsel te veranderen, zóó wilde ze haar niet langer zien. Daar had Arda heelemaal geen lust in. Het had haar moeite genoeg gekost, het zóó in elkaar te krijgen, beweerde ze. „Dat wil ik gelooven," zei Titine, en keek vol bewondering naar haar zusters hoofd, „hoe kon je het zoo, het is eenig!" 14 AGNES WORDT VERWACHT. Arda lachte tevreden; het deed haar goed, dat tenminste Titine haar moeite beloonde. „Kap je mij ook eens," vleide Titine. Mademoiselle drong er op aan, dat Arda nu ging. Hoe eerder ze er weer uitzag, zooals het behoorde, hoe beter. „Ik ga er eerst mee naar Moeder, die moet dan maar zeggen, of ik het zoo niet houden mag," zei Arda, met een stug gezichtje. Mademoiselle antwoordde niet en begon een en ander op te ruimen. „Au revoir, Mademoiselle," riep Arda ondeugend en maakte een diepe révérence. Toen pakte ze zich weg, bang, terug gehouden te worden en liep regelrecht naar haar moeders slaapkamer. Haar moeder, die dikwijls 's avonds laat thuis kwam, was gewoon op haar kamer te ontbijten. Ze was 's ochtends te moe om vroeg bij de hand te zijn en daarom vond ze het beter, dat de kinderen op tijd met Mademoiselle ontbeten. Haar man hield er van, heel vroeg uit te rijden, daar was dus heelemaal geen rekening mee te houden. Moeder vond Arda's gekapt kopje wel aardig, maar gaf Mademoiselle toch geen ongelijk. Ze was nog te jong. Als ze zeventien was, zouden ze eens zien, maar een jaar moest ze zeker nog wachten. AGNES WORDT VERWACHT. 15 Teleurgesteld ging Arda naar haar kamer, om haar zoo moeitevol verkregen kapsel weer los te maken. Het troostte haar een beetje, dat ze best aan Moeder had kunnen zien, dat die het haar wel aardig vond staan. Ze bekeek zich in den spiegel en kon noode afscheid nemen van het aardige dameshoofdje, dat ze daar zag. Met een zucht trok ze de eerste haarspeld er uit. Enfin, dan een volgend jaar maar! Een kwartiertje later kwam mevrouw van Clarenstein in de kamer, waar ze wist Mademoiselle en de kinderen te zullen vinden. Ze zag dadelijk, dat niet alles was, zooals het wezen moest. Lolo zat met beide elleboogen op tafel, zijn zuur gezichtje op zijn handpalmen gesteund, terwijl Mademoiselle hem met den noodigen woordenvloed trachtte te overtuigen, dat hij zich klaar moest gaan maken voor zijn ochtendwandeling. Nauwelijks zag Lolo zijn moeder, of hij vloog op haar af. „Mag ik mee Agnes gaan halen, Moesje? Ja, hè? Toe, ik wou zoo dolgraag." „Er is geen plaats in de auto," snibde Titine. „Hou jij je mond,.akeligheid," huilde Lolo bijna. „Stil, stil, nitt zoo driftig. Ik denk niet, dat 16 AGNES WORDT VERWACHT. het gaat, vent. Laat eens zien, wie gaan er mee?" „Ik natuurlijk," viel Titine in, „Agnes komt voor mij." Haar moeder keek haar lachend aan. „Zoo, dat wist ik niet, ik dacht, dat Agnes voor zichzelve hier kwam." Nu lachte Titine ook. „Nu ja, natuurlijk; ik bedoel, dat Agnes toch het meest van mijn leeftijd is." „Ja, daar heb je gelijk aan. Jij mag dan ook mee naar het station, wees maar niet bang. Dan ik, dat's twee en Grootvader en Agnes, dat's.vier. Dan zijn we eigenlijk vol, maar Lolo sou naast den chauffeur kunnen zitten." Lolo sprong handenklappend in het rond. „Ja, ja, naast den chauffeur, leuk, leuk!" „Gaat Arda niet mee?" vroeg Titine. „Neen Arda niet, die had een afspraak." „Met wie, Madame?" vroeg Mademoiselle, die tot nog toe met een stroef gezicht gezwegen had. Mevrouw van Clarenstein begon te lachen. „Wat kijkt u gewichtig! Ik weet het heusch niet. Met een vriendinnetje* denk ik." „Ik vind, dat Arda te oud wordt om zooveel vrijheid te hebben, Madame/' Mevrouw v. Clarenstein trok even verwonderd haar wenkbrauwen op. „Vindt u? Arda is nog een kind." Daarna moest ze dadelijk naar boven om haar kapsel te veranderen. (Pag. 13). AGNES WORDT VERWACHT. 17 „Een aardig kind! Heeft u haar met dat opgestoken haar gezien?" „Ja, snoezig, vond u niet?" „U heeft haar toch niet gepermitteerd het voortaan zoo te blijven dragen?" /s „Neen, maak u niet ongerust, daarvoor is ze nog te jong. Maar wat denkt u eigenlijk? Dat Arda een afspraakje heeft, dat we niet weten mogen?" „Een rendez-vous," gierde Titine. Een zeer booze blik van Mademoiselle deed haar zwijgen, maar haar oogen tintelden van pret. „Gebruik geen woorden, waarvan de beteekenis je niet duidelijk is, kind," zei Mademoiselle streng. „Mag ik nu mee, Moeder," zeurde Lolo. „Toe zeg nu, dat ik mag." „U moet vooral Lolo zijn zin geven, als hij dwingt, JMadame." Mevrouw van Clarenstein keek van den jongen naar Mademoiselle en wist niet goed, wat te doen. „Als hij nu zoo erg graag mee wil, er is toch plaats," aarzelde ze. Lolo nam deze aarzeling voor gewonnen spel aan. „O, ik mag, ik mag, ik mag!" juichte hij. „Nu goed dan, goed dan." Agnes Slawonski. 2 18 AGNES WORDT VERWACHT. Nieuw gejuich van het kind, ontevreden gemompel van Mademoiselle. „U moet natuurlijk zelf weten, wat u het beste oordeelt, Madame. Arda had vanochtend piano moeten studeeren, daar komt nu den verderen dag weer niets van." Toen tot Titine: „Jij hebt in ieder geval nog een uur vóór je weg moet, ga jij dus nu dadelijk studeeren." Titine keek haar moeder smeekend aan. „Hè neen, wel Moeder, vandaag hoef ik niet te studeeren. Als Arda het nu toch ook niet doet. Toe, ter eere van de komst van Agnes, mag ik het vandaag laten, is 't niet?" Weer aarzelde mevrouw van Clarenstein. Ze gunde Titine ,best een vacantiedagje van haar pianostudie, waar ze zoo'n hekel aan had. Maar Mademoiselle! ., Voor den tweeden keer durfde ze haar niet dwarsboomen. Mademoiselle was al tien jaar bij haar en had haar altijd prachtig geholpen met de opvoeding van de kinderen. Ze kon ze geheel aan haar toevertrouwen, een groot gemak was dit altijd geweest. Maar nu de kinderen ouder werden, ging alles niet meer zoo van een leien dakje als vroeger, ze kregen veel meer hun eigen wil en ze was wel eens bang, dat Mademoiselle er genoeg van zou krijgen. AGNES WORDT VERWACHT. 19 En haar missen wilde ze voor geen geld, juist nu de meisjes ouder werden, hadden ze toezicht noodig en zij zelf had zoo wéinig tijd om haar te chaperonneeren. Ze zei dus, niet zonder een tintje medelijden in haar stem: „Kom Titine, ga nu maar gauw. Mademoiselle heeft gelijk, er is geen een reden,, waarom jij nu vanmorgen niet studeeren zou. Om half twaalf komt de auto voor, maak dan, dat ie klaar bent." Titine slenterde de kamer uit, naar de vroegere kinderkamer, waar de studeerpiano stond. Moeder en Mademoiselle beiden tegen haar, daar was ze niet tegen opgewassen. „Mag ik met u mee?" fluisterde Lolo zijn moeder in, „ze is zoo boos en dan is ze zoo vreeselijk naar." Zijn moeder had eigenlijk niets geen lust om hem mee te nemen; hij zou haar zeker in den weg loopen. Maar Mademoiselle zag er wel erg ongenaakbaar uit, het ventje zou zeker geen prettig uurtje hebben. Ze zou hem dan maar bij zich houden. Ze bedierf hem misschien wel een beetje, mabr och, hij was haar eenige zoon en haar jongste. „Kom dan maar mee," zei ze, zijn arm door den haren stekend, „dan heeft Mademoiselle een rustig ochtendje." 20 AGNES WORDT VERWACHT. Mademoiselle bromde, dat ze dat volstrekt niet verlangde. Maar Lolo en zijn moeder waren de kamer al uit en liepen elkaar na in de gang. Ze hadden beiden een beetje een gevoel, dat ze eigenlijk iets ondeugends deden. II. Welkom Agnes I Zoodra de trein het Haagsche station binnenreed, keek Agnes nieuwsgierig uit, of ze tante Albertine of oom Lodewijk ook zag staan. En jawel, daar zag ze haar tante, die haar toewuifde en naast haar Titine en Lolo. „Daar zijn ze al, Grootvader," zei ze, zich tot een ouden neer wendend, die glimlachend naar haar geanimeerd gezichtje keek. Juist stopte de trein en in een wip was Agnes den wagon uit. Ze wilde dadelijk op het groepje toeloopen, dat ook haar tegemoet kwam, maar bedacht zich en keerde zich om, om haar grootvader een hand toe te steken. Deze zag er niet bepaald naar uit, of hij steun noodig had, maar toch legde hij zijn hand in het tengere pootje van zijn kleindochter en stapte zoo uit. Ondertusschen waren mevrouw van Clarenstein en de kinderen tot bij den wagon genaderd. 22 WELKOM AGNES. „Dag Vader,hoe maakt u het? Welkom Agnes, welkom bij ons, lieve kind," en Agnes werd hartelijk omhelsd, eerst door haar tante, toen door Titine en daarna vloog zelfs Lolo haar om den hals. Agnes beantwoordde al die omhelzingen en toen ging het gezelschap druk pratend naar de auto, tante Albertine met Grootvader voorop, Agnes met Titine aan den arm en Lolo aan de hand achteraan. Thuis gekomen vonden ze Arda en haar vader, die Agnes ook welkom heette in zijn huis. „Ik hoop, dat het leven hier naar je zin zal zijn, Agnes," zei haar oom, „je hebt zeker wel verlangd, eindelijk eens uit de stilte buiten weg te komen en het stadsleven te genieten." „Ik denk wel, dat ik het bij u heel prettig zal vinden." zei Agnes beleefd, maar te gelijkertijd stak ze haar arm door dien van haar grootvader en gaf er een druk je op: Deze glimlachte. „Agnes vond het buiten bij ons nog zoo kwaad niet, wel kindje?" Agnes duwde haar hoofd tegen zijn schouder en zei wat gedrukt: „Ik vond het heerlijk bij u, dat weet u wel." ' Toen ineens, mét een verschrikt gezicht: „Waar is Tom? O, we hebben Tom vergetenl"1) Haar tante stelde haar gerust. ') Zie „het Circuskind". WELKOM AGNES. 23 „Tom komt dadelijk. Ik heb bevel gegeven, hem tegelijk met de koffers te halen en hem dan eens flink te wasschen en te kammen in de garage. Je weet nooit, wat zoo'n hond in den beestenwagen opdoet." Agnes keek niet erg tevreden. „Hij had een eigen reishok, Tante, Tom is nooit vies," zei ze verontwaardigd. „Tom is een hond als een ander," viel oom Lodewijk in, „wees maar blij, dat je hem mee hebt mogen brengen, ik houd eigenlijk niet van honden." Agnes vond het 't verstandigst om maar niet te antwoorden. Oom Lodewijk deed haar vreeselijk aan de oude tante Bernardine1) denken, ze vond tante Albertine veel liever. Na de lunch stelde mevrouw van Clarenstein Titine voor, Agnes nu eens mee naar boven te nemen, dan kon ze hun gemeenschappelijke kamer zien. „Je zult haar wel gezellig vinden. Agnes," voegde ze er bij, „ze is heelemaal nieuw voor jullie ingericht." „Heerlijk, Tante, gezellig, dat ik met Titine samen mag slapen. Maar mag ik eerst even kijken, of Tom er al is?" „Doe dat nu liever niet, want dan wil het beest zich misschien niet meer door Herman ') Zie „het Circuskind". 24 WELKOM AGNES. laten helpen. Als het schoon en droog is, mag het binnenkomen." Agnes had eigenlijk geen rust, voor ze zekerheid had, dat Tom aangekomen was. Ze keek haar grootvader eens aan, wat die er van zei. „Weet je wat, kindje," zei deze, haar bezorgd gezichtje ziende, „we zullen eens even laten vragen of je lieveling goed en wel gearriveerd is. Dan kun jij met een gerust hartje naar boven gaan, terwijl Herman Tom's toilet maakt." Zoo gebeurde het dus en toen Agnes maar eenmaal zeker wist, dat Tom er was, ging ze vroolijk met Titine mee, die al vol ongeduld op haar stond te wachten. „Ik ga ook mee," verklaarde T^olo en liet zich van zijn stoel glijden. „Hè neen, blijf jij nu hier," protesteerde Titine. „Ik ga mee," hield Lolo vol en toen Titine hem tegen wilde houden: „Toe Maatje, zeg nu, dat ik mee moet." „Kom eens bij mij, Lolo," zei Grootvader en strekte zijn hand uit. Onwillig ging de jongen naar hem toe, maar Grootvader ongehoorzaam zijn, durfde hij toch niet. Zijn grootvader trok hem op zijn knie. „Zie zoo, ventje, vertel jij me nu eens, wat je in de vacantie alzoo hebt uitgevoerd, nu je niet op Clarenstein geweest bent." WELKOM AGNES. 25 Titine trok Agnes vlug mee de deur uit. „Hè," zuchtte ze verlucht, „dat was op het kantje af. Ik was heusch bang, dat Moeder dien vervelenden Lolo mee naar boven zou laten gaan. Kom nu maar gauw, dan kunnen we eens prettig samen babbelen. Straks moeten we misschien met Madje uit." „Met Mademoiselle? Neen hoor, ik blijf niet den heelen middag van Grootvader weg. Je moet denken, hij gaat vanavond al weer naar huis." „Nu ja, wat zou dat, je bent nu toch lang genoeg bij Grootvader geweest." Agnes zag er opeens verdrietig uit. „Ik vind het afschuwelijk van Grootvader weg te gaan," zei ze. Titine lachte vroolijk. „Je bent nog al beleefd, je vergeet • zeker, dat je bij ons komt. Maar laten we nu niet zeuren. Wat zeg je wel van de kamer?" en vol trots opende Titine de deur. Verrast keek Agnes naar binnen. Lief en vroolijk zag het er uit. De zon scheen op de witte meubeltjes en een vaas met mooie bloemen stond op een tafeltje voor het openslaande raam. „O, wat een snoezige kamer", zei Agnes. Ze was in het laatste jaar gewoon geraakt aan de wel deftige, maar wat stijve en ouderwetsche meubileering van Clarenstein en vond 26 WELKOM AGNES. nu al dat wit en die aardige, kleine meubeltjes het toppunt van elegance. „Heeft tante Albertine dat zoo beeldig voor ons ingericht?" vroeg ze. „Ja, Moeder heeft alles gekozen, maar Grootvader heeft er het geld voor gegeven. Het moest een verrassing voor jou zijn. Ik geloof, dat Grootvader bespottelijk gek op je is." Agnes had vochtige oogen. „Ik ga even naar beneden, ik wil Grootvader dadelijk bedanken." „Toe neen, doe dat nu niet. Dat kun je toch straks net zoo goed doen. Laten we hier nu gezellig een beetje "gaan zitten en een heerlijk babbeltje houden. Wat hebben we elkaar in een eeuwigheid niet gesproken." „In bijna een jaar niet." „Ja, stel je voor, wat een tijd, hè," en Titine duwde Agnes in een aardig gemakstoeltje en ging zelf op een poef zitten. Ze trok haar eene been omhoog en vouwde haar handen om haar knie. „Zie zoo, nu zitten we knus. Ik heb je een ,massa te vragen." Agnes keek naar haar nichtje en begon te lachen. „Best, begin maar." Titine van haar kant keek Agnes aan en schaterde het uit. „Bespottelijk, nu ben ik alles vergeten, wat WELKOM AGNES. 27 ik vragen wou. Weet je wat, begin jij maar, dan schiet het me wel weer te binnen." Weer keken beide meisjes elkander aan en proestten het uit. „Dat's .gewoon idioot," verklaarde Titine, „daar hebben we elkaar in geen jaar gesproken, zitten zóó ver vol vragen en weten niets te zeggen. Wacht, ik weet al wat. Hoor je nog wel eens iets van die madame uit het paardespel. Hoe heette ze ook weer?" „Madame Berdini." *) „Ja juist. Schrijven jullie elkaar nog?" „In den laatsten tijd niet. Grootvader wil niet, dat ik met haar correspondeer." „Neen, dat begrijp ik wel. Maar ik vind het niets voor jou, om het daarom ook heelemaal te laten." Agnes kleurde. „Och zie je, eerst heb ik haar wel eens stilletjes geschreven. Piet, je weet wel, bezorgde dan dien brief voor me. Maar ik kreeg nooit antwoord. Je weet, de heele post gaat eerst naar Grootvader, nu en die zei ronduit, dat als er brieven voor mij bij waren van de lui uit het circus, hij die achterhield. Toen ben ik er vanzelf mee opgehouden. Op die manier had ik er toch niets aan." „Neen, dat vind ik ook. Wel erg vervelend voor je." „Och, zie je, als ik met Grootvaders toestem- l) Zie „het Circuskind." 28 WELKOM AGNES. ming had mogen correspondeeren met madame Berdini, had ik dat heerlijk gevonden, niaar nu had ik er toch eigenüjk een hekel aan." „Waarom?" „Denk je, dat het prettig is, rond te loopen met een gevoel dat je valsch doet? Hoe langer ik bij Grootvader was, hoe onmogelijker ik het had kunnen doen. Ik had me gewoon dood geschaamd." „Nu overdrijf je toch een beetje," zei Titine „je moet wel. eens iets doen, dat eigenlijk niet mag." Agnes begreep niet, waarom Titine opeens zoo bloosde. Later begreep ze het, toen Titine haar een en ander verteld had van een oneerlijkheid van haar kant. Ze had een schoolkennisje, waar ze graag aan huis kwam, hoewel haar ouders niet goedvonden, dat ze met dat meisje intiem omging. „Waarom vinden ze dat niet goed? Is er iets tegen dat meisje. Is ze misschien niet van je stand?" „Och, van mijn stand! Ze woont in een prachtig huis, haar vader is heel rijk, maar ze zjjn niet van adel." :|yy| Agnes keek verwonderd. „En mag je daarom niet met haar omgaan? Och kom, dat kan ik niet gelooven." „Nu ja, dat is het ook niet precies. Moeder zegt, dat haar dat niets' zou kunnen schelen, WELKOM AGNES. 29 als het maar een beschaafd meisje was." „Is ze dat dan niet?" „Moeder vindt van niet. Slechte manieren, zegt Moeder, verwaarloosd, doordat haar vader het heel druk heeft en niet veel naar haar omkijkt en haar moeder ziekelijk is. Ze is juist zoo leuk, moet je weten, het is net een jongen. O, ze kan eenig zijn!" „En kom je daar dan stil aan huis?" „Nu ja, ik moet kiezen of deelen. Het is er dol, moet je weten, je mag net doen, wat je wilt. Tillie speelt heelemaal de baas in huis. Tenminste meestal. Soms gaat ze te ver en dan kan haar vader opspelen, neen maar, dat moest je hooren." „Wat is dat voor een man, die vader?" „O, wel een leuke sinjeur, als hij in zijn hum is. Maar als hij een enkelen keer boos wordt, dan geneert hij zich niet. Het is wel gebeurd, dat hij Tillie een oorvijg gaf, die klonk." Agnes dacht, dat ze Titine heel veranderd vond in dat jaar, zoo ruw geworden. Verleden jaar zou haar dat misschien niet opgevallen zijn, gewoon als ze toen was aan de joviale, maar dikwijls ruwe manieren van haar circusvrienden. Maar dit jaar was ze in zoo'n geheel andere omgeving geweest. „En wat doe jij dan bij zoo'n scène?" vroeg ze. „Ik? Niets natuurlijk. Hij slaat mij niet," zei Titine verontwaardigd. „Het gebeurt trouwens 30 WELKOM AGNES. niet dikwijls, Tillie zegt, dat ik er maar niet op letten moet. Haar vader meent het zoo kwaad niet, zegt ze; als hij zoo gauw boos wordt, heeft hij iets met zijn zaken, dat hem hindert. Meestal is het er leuk en kunnen we net doen, wat we willen." Agnes dacht na. „Ik zou daar toch maar niet heengaan, als ik jou was." „Er niet heen gaan? Dat kun je begrijpen. Zeg eens, je bent toch niet zeurig geworden? Ik heb Tillie verteld, dat je kwam en wat voor en leuk type je zijn kunt. Ze verheugt er zich dol op, je te zien. Je moet weten, dat ik dacht, dat Tillie juist iets voor jou zou zijn, maar ik ben heusch bang, dat je onder den invloed van Grootvader saai bent geworden." . „Saai?" En Agnes oogen staarden doelloos voor zich uit. Ze dacht aan de laatste gesprekken met haar grootvader, waarin hij haar had voor gehouden, dat noblesse oblige. Grootvader vond, dat hoe hooger een rnensch in stand was, hoe meer hij ook verplicht was, als mensch hoog te staan. Wat zou Grootvader gek opkijken, als hij wist, hoe Titine over iets zoo leelijks als bedrog dacht. Daar voelde ze zich aans'tooten. „Zit je te slapen?" WELKOM AGNES. 31 „Neen, ik zat in gedachten. Ik dacht na over wat je me verteld hebt." Titine lachte wat onnatuurlijk hard. „Lieve deugd, zit je daarover te zeuren. Laat dat nu maar aan mij over. Je zult zien, dat je zelf nog met mij mee gaat. Het is een opluchting om eens weg te zijn uit die goede manieren en al dat gezanik, waarop je hier in huis letten moet." „Ik geloof niet, dat je me daar mee naar toe zult krijgen. Ik zou het niet kunnen doen tegenover Grootvader." „O Grootvader, nu ja, die gaat immers vanT avond weer weg." „Dat's erg genoeg," en Agnes zuchtte diep. Titine rekte zich eens uit en geeuwde. „Nou hoor, het werd hoog tijd, dat je hier kwam, want je bent mooi op weg een echte saaierd te worden. Eerlijk gezegd, val je me tegen. Neen maar, dan is Tillie anders," en Titine begon met zoo'n geestdrift van Tillie te vertellen, van haar vroolijkheid en haar vele grappen, dat Agnes onwillekeurig geboeid werd. Op het laatst was ze in haar hart niet weinig nieuwsgierig naar dat beruchte vriendinnetje van Titine. Ze zou haar graag eens leeren kennen. Maar niet door stilletjes bij haar aan huis te komen. Ze hoopte Tillie op school te zien en daar kon ze haar dan ook wel eens spreken. III. De Tca. Niet alleen Titine, maar ook haar moeder was van oordeel, dat het goed voor Agnes was, dat ze uit haar eenzaam buitenleven gehaald was. Ze vond Agnes niet meer het drukke, levendige kind van een jaar geleden, ze leek haar te stil en te ernstig voor zoo'n heel jong meisje. Het kind stond blijkbaar gauw onder den invloed van haar omgeving; ze hoopte dus, dat ze hiei^ weer opnieuw jong en vroolijk zou worden. Agnes zelf was het niet heelemaal met haar •0/sns. Ze had het laatste halfjaar bij haar grootvader heel prettig gevonden. De oude tantes, nu ja, die waren niet bepaald gemakkelijk in den omgang, maar ze was aan ze gewend geraakt. Vooral toen Grootvader, na haar vlucht naar Arnhem, zich zoo voortdurend met haar bemoeid had. ') Die lieve grootvader, wat miste ze hem. Wat *) Zie „het Circuskind." . DE TEA. 33 hadden ze veel samen gepraat en wat had ze veel van hem geleerd. Stil was het buiten wel geweest, maar als ze met haar werk voor de les klaar was, had ze heerlijk met Tom mogen spelen en wandelen, zooveel ze wilde. En als tante Bernardine dan bromde, nam Grootvader haar partij. Hier had ze lang zooveel vrijheid niet. Niet, dat Oom en Tante zoo heel veel naar haar omkeken, maar Mademoiselle! Titine had maar al te zeer gelijk, dat was een lastige! En Tom mocht zoo weinig bij haar zijn. Binnen mocht hij zoo goed als nooit komen, Oom hield niet van honden en Mademoiselle was er vies van. "Mee uit wandelen mocht hij, nu ja, maar wat had je daaraan. Want nooit mocht je eens rennen of draven, zooals buiten, het beest was lang zoo vroolijk niet meer als vroeger. Dat alles maakte Agnes stil en weinig opgewekt. „Ze moet maar eens gauw kennis maken met een paar van je vriendinnetjes, Titine," zei haar moeder, „als ze over een week naar school gaat, is het prettig voor haar, als ze al een paar van de meisjes kent." „Ja Moeder, ik vind het natuurlijk best," antwoordde Titine, „maar denkt u er wel aan, dat ze niet in mijn klasse komt? Wat heeft ze er dari aan, of ze mijn vriendinnetjes al eens gesproken heeft." Agnes Slawonski. 3 34 DE TEA. De zaak was, dat Titine bitter weinig gaf om de meisjes, die haar moeder als haar vriendinnetjes beschouwde. Zij hield alleen van Tillie en die mocht ze er natuurlijk niet bijvragen . Maar haar moeder was het niet met haar eens. „Kom, kom, dat is niets. Daar heb je bijvoorbeeld Minnie Duivelaar. Die kan haar jonger zusje meebrengen. Is Jeannetje niet zoowat van den leeftijd van Agnes?" „Ja, die is dertien, in haar klasse zal Agnes dus wel komen." „Nu kijk eens aan, het kan niet mooier. Je moet Minnie en Jeannetje maar eens op een middagthee vragen in het boudoir van Arda. En dan inviteeren we er nog een paar aardige meisjes bij. Denk er maar eens over, wie de liefste van je schoolvriendinnetjes zijn." „Tillie natuurlijk," mompelde Titine binnensmonds. „Wie zeg je?" Titine werd heel rood. „Neen niemand, ik zeg niets, Moeder." „Niet? Noemde je daar geen naam?" Titine knikte van neen. „Nu enfin, denk er nog maar eens over na, wie je het geschiktst vindt. Op het eind van de week moet dat feest dan maar plaats hebben, want eerst moet ik met Agnes er eens op uit, om haar toilet een beetje te verbeteren. De DE TEA. 35 jurken, die tante Bernardine voor haar gekozen heeft, zijn niet erg geschikt om haar een aardigen indruk te doen maken. Agnes zal wel graag eens iets nieuws hebben." Nu, daar had Agnes niets op tegen. Ze vond ook, dat haar jurken lomp en leelijk waren, vergeleken bij die van haar nichtjes. Arda zou meegaan, die had zooveel smaak, vond tante Albertine en dag natuurlijk zijzelve. Wat Titine betreft, die was al te blij, dat ze thuis mocht blijven. „Ken je iets afschuwelijkers dan kleeren passen?" vroeg ze aan Agnes. („Je hebt er ook niet het minste idee van, kind," verklaarde Arda, „als je je eigen kleeren; mocht kiezen, liep je in een hanssop." „In een hanssop ? Mocht ik maar, eenig zou het zijn", en Titine maakte een paar luchtsprongetjes. Arda trok verachtelijk haar neusje op. „Och, kind, stel je toch niet zoo aan, je meent er niets van." „En je zei zelf..." „Nu ja, goed hoor, schei nu maar uit." Titine vereerde haar zuster met een langen neus, wat haar op een klap tegen haar hand te staan kwam. Ze was dadelijk bereid tot tegenweer, maar Moeder vroeg, of ze zich niet schaamden, zulke groote meisjes vechten als kleine jongens. 36 DE TEA. „Was ik maar een jongen," zuchtte Titine. Maar Arda zei: „U heeft gelijk, Moeder, ik moest me nietv afgeven met zoo'n klein kind," wat Titine al weer deed opstuiven. Maar Moeder maakte er een eind aan, door Arda mee te nemen naar haar boudoir. Titine bleef brommend achter. Die Arda werd onuitstaanbaar, ze verbeeldde zich minstens even oud te zijn als Moeder. Dien middag gingen ze dus met hun drietjes winkelen, tante Albertine, Arda en Agnes. Gemakkelijk was de keus niet, want er werden een massa mooie japonnetjes getoond, het een al liever dan het andere. Agnes zelf was dadelijk doodelijk van een kersroode tricotzijden jurk, die ze zoo prachtig van kleur vond. Dat stond haar nu eens mooi, dacht ze. Ze was in den laatsten tijd altijd in zulke gedekte kleuren gekleed geweest en haar hart sprong op van blij verlangen, toen ze de levendig gekleurde japonnetjes zag, die voor haar uitgespreid werden. Ze deden haar denken aan de vroolijke jurken, die madame Berdini voor haar kocht, in den tijd, toen ze nog het drukke circusleven meemaakte. „Vindt u ook niet, Tante, dat deze jurk me beeldig staat?" vroeg ze, terwijl ze, zich om en om draaide voor den grooten spiegel om DE TEA. 37 toch goed te zien, hoe aardig ze er uitzag in dat korte, elegante, mooi gekleurde japonnetje. Tante Albertine scheen het met haar eens te zijn, ze knikte tenminste goedkeurend, maar Arda fronste haar wenkbrauwen. „Vindt u niet, dat ze er wat opgeschikt mee uitziet, Moeder? Zoo'n felle kleur." „Opgschikt? Vin' je? Ik dacht juist, dat het kersrood haar wel mooi stond." „Ik vind, dat het haar wat ordinair staat. En dan is die jurk bepaald te kort." „Hè neen," viel Agnes in, „ik heb zoo'n hekel aan lange rokken, ik ben juist zoo blij, dat de jurk zoo lekker kort is." Hier vond de winkeljuffrouw het noodig een woordje mee te spreken. „Volgens de laatste nouveautés is dit japonnetje beslist niet te kort, mevrouw. De jonge dame is tenger en lenig, dan misstaat het niet, of het been wat. te zien is." Agnes schoot in een lach; ze had grooten lust die poppige, gemaakte juffrouw eens te laten zien, hoe tenger en lenig ze was, door haar nuffige neusje even aan te raken met den punt van haar teen, een kunstje, dat ze indertijd van den goeden Hans geleerd had.1) Die beste Hans, hoe zou hij het maken? Ze zag hem opeens voor zich in zijn clownpak, *) Zie „het Circuskind." 38 DE TEA. met zijn wit bemeeld gezicht en staarde afgetrokken voor zich uit. Intusschen behaalde tante Albertine en de winkeljuffrouw samen de overwinning en werd er besloten de kersroode zijden jurk te nemen. De juffrouw verzekerde nog, dat mevrouw er beslist geen spijt van zou hebben. Toen kocht Tante-nog een mooien witsergen mantel voor Agnes en daarbij een slap wit vilten hoedje, wat allerliefst op haar blond krulhaar stond. Agnes keek zoo verrukt naar het figuurtje in den grooten spiegel, dat haar tante er om lachen moest en Arda verklaarde, dat ze niet gedacht had, dat het kind zoo nuffig was. „Nuffig, ik?" zei Agnes „Heelemaal niet. Ik zie alleen maar graag wat moois." Toen ze de lachende gezichten van haar tante en van de winkeljuffrouw zag, begreep ze op eens, dat ze een dwaasheid gezegd had. Ze kreeg een kleur en stotterde: „Nu ja, ik bedoel... die mantel staat toch leuk en dat hoedje..." De juffrouw hielp haar uit de benauwdheid. „De jonge dame heeft volkomen geüjk, dat toiletje staat haar keurig, beslist heel mooi." „Willen we gaan, Moeder?" vroeg Arda. „Ja zeker, Agnes kan dien mantel wel aanhouden." De tea. 39 „Mag ik het hoedje ook ophouden?" vroeg Agnes. „De jongedame kan er geen afscheid van nemen," zei de juffrouw. Tante Albertine vond goed, dat ze ook het hoedje ophield en zoo stapte Agnes, bizonder voldaan over haar uiterlijk, den winkel uit. Op straat gekomen gaf ze den arm van haar tante even een kneepje. „Dank u wel, Tantetje, ik ben dol blij met alles.0 „Goed kindje, dat doet me plezier. Maar dan voortaan vroolijk kijken hoor en niet meer met zoo'n starenden blik aan dingen, die voorbij zijn, denken. Morgen zul je kennis maken met een paar aardige vriendinnetjes van Titine. Hoe meer je met meisjes van je leeftijd in aanraking komt, hoe beter. Het zijn allerliefste meisjes, die je morgen ontmoeten zult." Agnes onderdrukte een glimlachje. Titine had haar alvast er op voorbereid, dat die tea van morgen geweldig vervelend zou zijn. De allerliefste meisjes, zooals Tante ze noemde, waren volgens Titine, vervelende kinderen en akelige nesten. Nu, ze was benieuwd, wie gelijk zou hebben, Tante of Tinetje. Den volgenden middag werd haar nieuwsgierigheid bevredigd. In het boudoir van Arda zouden de meisjes ontvangen worden en Agnes vond het begin 40 DE TEA. van het feest in ieder geval goed, want het zag er heel gezellig uit in het knusse kamertje, waar ze met Titine op de gasten zat te wachten. Arda's boudoir had mooie donker mahonie meubeltjes met lichtblauwe zijden stoelzittingen en op het theetafeltje stonden echte Japansche kopjes en een mooi zilveren trekpotje, een cadeau van haar vader op haar laatsten verjaardag. Arda stond maar noode haar boudoirtje af aan Titine en haar visite, vooral voor het theetafeltje was ze bang. Alleen op voorwaarde, dat Titine er met geen vinger aan zou raken en dat zij zelf de thee zou komen inschenken, had ze haar toestemming gegeven, op aandringen van haar moeder. Agnes verschikte met haar fijne vingers een paar rozen in een kristallen vaasje en zei: „Wat komen die kinderen laat, ik dacht, dat ze er om half vier zouden zijn." Titine wierp zich op een der stoeltjes, zoodat het kraakte en lachte. „Dacht je, dat ze precies op tijd zouden zijn, dat kun je begrijpen, dat vinden ze niet chic." „Kom, je maakt er wat van. Grootpa zegt, dat het niet meer dan beleefd is, precies op tijd te zijn." „Nu ja Grootpa, die is ouderwetsch." „En bij ons in het circus 1 Je moest niet wagen, later te komen, dan Madame je besteld had." DE TEA. 41 „Dat is nu ook weer wat anders, die madame van jou... daar wordt gebeld, daar zul je ze hebben." En jawel, geen vijf minuten later was Agnes in de gelegenheid met de gasten kennis te maken. Voorop kwam Minnie Duivelaar, een zeer lang, tenger meisje,^ met een scherp gezichtje. Ze begon met haar excuses te maken, dat haar zusje Jeannette niet mee had kunnen komen, doordat ze nog uit de stad was. Het zou Jeannetje bizonder spijten, want ze zou zeker dolgraag kennis gemaakt hebben met Titine's nichtje. „Daar behoeft ze zich heusch niet over dood te treuren," lachte Titine, „ze zal Agnes op school wel zien". Toen tegen een stevige zus, met een wat dom, maar frisch gezichtje: „Dag Luus, hoe maak jij het? Dat is Lucie van Westenburg, Agnes en dat is Maria Bareen." Maria liet zich in haar knieën doorzakken en stak Agnes een paar fijne gehandschoende vingers toe. „Aangenaam," zei ze. Het was een klein persoontje, met een nuffig poppengezichtje, waarin een paar slimme, bruine oogjes flonkerden. x Agnes schoot bijna in een lach om die kniebuiging en dat „aangenaam," maar ze hield zich 42 DE TEA. goed en schudde de aangeboden vingers. Daar kwam Arda binnen en begroette de meisjes. „Hoe is het, ga jullie niet zitten? Ik kom even theeschenken en dan laat ik jullie weer je vrijheid. Toe Titine, schuif Minnie een kussen onder haar voeten." '. m • Maar Minnie bedankte; ze was zoo lang en de stoeltjes zoo laag. „Ja, eigenhjk idioot," vond Titine, „we zijn toch niet allemaal dwergen. Wil je soms liever een kussen hebben om op te zitten, dat zou beter uitkomen." Agnes en Luus begonnen te lachen, maar Minnie en Maria zagen Arda's gefronste wenkbrauwen en hielden zich in. Ze hadden een groote vereering voor Titine's oudste zusje, dat al bijna volwassen was en zoo in-chic. Toen de thee rondgediend- en Arda verdwenen was, begon Minnie Agnes een beetje uit te vragen. Ze had iets gehoord van haar vroeger leven en wilde er het hare wel eens van hebben. „Je bent pas een jaar in Nederland, is het niet?" vroeg ze. „Ja, ruim een jaar, bijna anderhalf." „Je bent tot nog toe bij je grootvader op Clarenstein geweest, niet waar?" „Ja," knikte Agnes, „tenminste zoolang ik in DE TEA. 43 Holland ben." „O, ben je vroeger in het buitenland geweest?" vroeg Maria. ,Ja." „In Zwitserland?" „Ook al, overal zoowat." . .,.Met je ouders?" „Met mijn vader tenminste, Maatje is al lang dood." „Och ja? Dat's treurig," viel Minnie in, die nu wel weer eens een vraagbeurt wilde hebben. „Reisden jullie voor je genoegen?" „Heb jij van den zomer plezier gehad bij je oom?" viel Titine in. „Ja, heel veel, het was er erg gezellig. Maar wat ik zeggen wilde, je hadt zeker wel een prettig leventje, zoo altijd op reis, maar hoe..." „Was je vader bij de diplomatie misschien?" vroeg Maria., Agnes begon dat uitgevraag duchtig te vervelen. „Neen," zei ze kortaf. Maria lachte even. . „Je kijkt net, of ik je iets gevraagd heb, dat je niet bevalt. Me dunkt, de diplomatie..." „Mijn vader was een kunstenaar." Minnie vertrok even haar lippen en keek met een blik van verstandhouding Maria aan. „Een kunstenaar," zei ze toen, „o, zie je, 44 DE TEA. ik dacht..." „Nu wat dacht je?" Titine kon het niet meer uithouden. „Zeg Luus," viel ze uit, „ waar ben jij van den zomer toch geweest, toe vertel eens." Maar vóór Lucie kon antwoorden, vroeg Agnes, met een hooge kleur: „Wat dacht je, Minnie?" „Och neen, niets, de menschen praten zooveel, maar ze zeiden... och neen, dat zeg ik nu liever niet." Agnes was opgestaan, ze kon het op haar stoel niet uithouden. „Zeg, wat je dacht." „Nu ja, zie je, ze zeiden, dat je vader... Ik heb het geen oogenblik geloofd, hoor, dat niet, anders zou ik er je niet naar vragen, dan zwijgt men over zoo iets, maar..." „Ga door," zei Agnes hard. „Wel, als je het dan precies weten wilt, ze zeiden, dat je vader zoo'n muzikant bij een circusorkestje was geweest." Er volgde een diep zwijgen. Titine beet van zenuwachtigheid op haar nagels. Dat spook van een Minnie, om Agnes zoo jte plagen. Maria en Lucie waren een en al gehoor, ten hoogste geïnteresseerd. Toen barstte Agnes los: DE TEA. 45 „Je hoeft niets te denken en niets te gelooven, want het is zoo, als ze zeggen, Mijn vader was in de laatste jaren van zijn leven violist bij een circusorkest en als je nog meer weten wilt, ik ben grootendeels in een cirque opgegroeid na den dood van mijn moeder. Toen ben ik voornamelijk opgevoed door de directrice van dat cirque en ik schaam er me niets voor, niets, niets!" Agnes zag er nu zoo uitdagend uit, dat de meisjes vol verwondering naar haar keken. Daar klonk opeens Arda's stem, die stil binnen gekomen was, om de kopjes nog eens te vullen. „Mijn hemel, Agnes, wat mankeer je? Praat toch geen nonsens." „Nonsens? .Ik zeg de zuivere waarheid. Ze zijn allemaal goed en lief voor me geweest bij den troep en ik schaam me niet voor hun vriendschap, dat doe ik niet, al willen jullie me ook allemaal overtuigen, dat circuslui minderwaardig zijn. Dat zijn ze niet, ze zijn lief en hartelijk en eerlijk en oprecht en ik heb van ze gehouden, en houd nog van ze." Agnes zakte op een stoeltje neer en barstte in hartochtelijk gesnik uit. De meisjes .zaten .doodstil en Arda presenteerde met een strak gezicht de gebakjes en verliet toen het boudoir. Gelukkig, dat de kopjes juist gevuld waren en ze een gebakje konden knabbelen, want allen 46 DE TEA. waren een beetje verlegen met den toestand en niemand wist iets te zeggen. Titine was woedend, ze vergat haar plichten als gastvrouw en zat zwijgend voor zich uit te staren. Zoo gemeen zou Tillie Agnes niet geplaagd hebben, daar was ze zeker van, maar Tillie was niet goed genoeg voor deze lieverdjes. Toen de kopjes leeg en de gebakjes van de schoteltjes Verdwenen waren, verklaarde Minnie, dat ze weg moest. Ze had beloofd niet te laat thuis te zijn. Maria Bareen volgde haar voorbeeld en dikke Lucie wist nu niets beters te doen, dan ook maar te gaan. Zoo vertrokken ze dus met hun drietjes en natuurlijk liep het gesprek over niets anders, dan over „dat rare nichtje" van Titine. Minnie was van oordeel, dat je toch eigenlijk niet met „zoo'n kind" kon omgaan. Maria was dit met haar eens, maar beweerde, dat ze wel zouden moeten. Die Agnes... hoe heette ze ook weer, zoo'n echte kunstemakersnaam, enfin dat deed er ook niet toe, die Agnes dan, was . toch echt een kleindochter van den ouden graaf van Clarenstein; het zou dus onmogelijk zijn haar uit te sluiten. Ja, dat was Minnie wel met haar eens. Ze was ook in huis bij de ouders van Titine, ze zouden haar dus telkens ontmoeten. Prettig was het niet, dat was zeker. DE TEA. 47 Lucie had tot nog toe gezwegen. „Ik vond het eigenlijk wel een aardig meisje," zei ze nu. „Aardig?" „Ja leuk, ze ziet er zoo gezellig uit. Ik vond haar erg mooi, jullie niet?" Nu ja, leelijk was ze niet, maar dat was iets heel aparts. Enfin, ze moesten maar eens afwachten, hoe het verder gaan zou. Intusschen was Arda op hooge beenen naar haar moeder gestapt en had haar verteld, hoe ze de visite gevonden had. Ze was woedend, beweerde ze, die Agnes had zich zóó aangesteld. Als dat zoo door ging, compromitteerde dat kind de heele familie. Haar moeder beloofde met Agnes te zullen spreken, zoodra de meisjes weg waren. „O, die heb ik al hooren vertrekken; u begrijpt, die hadden na zoo'n scène geen lust langer te blijven." „Nu goed, dan zal ik dadelijk even gaan." Ze vond de beide meisjes heel opgewonden, en in druk gesprek. „Ga jij eens weg, Titine, ik heb wat met Agnes te bespreken." „Ja maar Moeder..." „Ga nu, Titine." „Ja maar, Agnes..." Haar moeder deed de deur voor haar open 48 DE TEA. en ze durfde dus niet langer aandringen. Met een medelijdenden blik op Agnes ging ze heen. Daar had je de poppen aan het dansen. „Agnes," zei haar tante, zoodra ze alleen waren, „kom nu eens rustig bij me zitten en -luister eens góed, naar wat ik zeg." Ze nam Agnes' hand in de hare en streelde die zachtjes. „Je hebt daar iets heel verkeerds gedaan, kindje, je'weet best, dat we niet graag hebben, dat je over je vroeger leven spreekt en Arda vertelt me daar, dat ze er van geschrokken is, zooals je je aanstelde." Agnes boog het hoofd en zweeg. „We hebben ook liever niet, dat je over je vader spreekt." Alsof een wesp haar stak, schokte Agnes op. „Niet over Vader?" „Neen, ook niet over hem." Agnes stond nu heel rechtop en haar gezichtje had weer die uitdagende uitdrukking, die indertijd haar tante Bernardine zoo boos kon maken. „Maar dat beloof ik niet. Ik beloof trouwens heelemaal niets; waarom zou ik niet over mijn vroeger leven spreken? Ik schaam er me volstrekt niet over, want er is niets in gebeurd, waarover ik me zou moeten schamen. Als iemand er me naar vraagt, zeg ik de waarheid, ik jok niet voor een anders plezier, dat doe ik niet." DE TEA. 49 „Agnes, Agnes!" „Nu ja Tante, u vindt me misschien brutaal, maar héusch..." Tante Albertine keek haar heel ernstig aan. „Ik moet je dat bepaald verbieden, je zwijgt voortaan over alles, wat je komst op Clarenstein vooraf is gegaan. Ik verbied je absoluut daar over te spreken. Onthoud dat goed." Agnes begon te schreien. „Ik beloof het toch niet." „Vergeet niet, wat Grootvader daarover gezegd heeft. Kom Agnes, wees verstandig en doe niet zoo koppig." „Maar ik vind het gemeen, om net te doen of ik madame Berdini eh al die lieve menschen niet gekend heb. En het is toch onmogelijk om niet over Paatje te spreken." „Dat begrijp je verkeert. Je mag wel over je vader spreken, maar niet over zijn spelen in dat circusorkestje. Je zegt zelf, dat je vader een echt kunstenaar was en dat alleen ongelukkige omstandigheden hem daarin gebracht hebben. Dat is geen werkkring voor een kunstenaar. Waarom zou je dat dan aan iedereen vertellen. Dat is toch niet noodig, wel?" „Neen," schudde Agnes. „Natuurlijk niet, je haalt hem op die manier naar omlaag, dat begrijp je toch zelf ook. Kom beloof me nu, wat ik vraag." Agnes Slawonski. 4 50 DE TEA. „Ik zal mijn best doen," fluisterde Agnes. „Goed, daar wil ik dan voorloopig tevreden mee zijn. Geef me nu maar een flinken zoen, dan praten we er niet meer over." Agnes vloog haar tante om den hals en kuste haar en vroeg haar, nog snikkend, niet meer boos te zijn. Tante Albertine beantwoordde haar kus en het haar toen alleen. Dan kon ze wat bijkomen, voor ze aan tafel gingen. IV. De eerste dag op school. Toen de dag daar was, dat Agnes voor het eerst naar school zou gaan, was ze het niet nvt zich zelve eens, of ze dat nu prettig vond of niet. Ze had er zich, toen ze nog op Clarenstein was, veel van voorgesteld, te zamen met andere meisjes te kunnen leeren en veel vriendinnetjes te krijgen. Ze had zich alles heel rooskleurig gedacht en had den heelen winter erg haar best gedaan met werken, om toch niet te veel achter te zijn bij anderen van haar leeftijd. Maar sedert ze dien middag kennis gemaakt had met „die nare spoken," zooals ze de theevisite van Titine betitelde, had ze veel van haar illusie verloren. Ze zag nu tegen verdere kennismaking op. Wie weet of het niet allemaal van die wijsneuzige nuffen waren. Alleen troostte het haar, dat die meisjes van onlangs allen ouder waren, dan zij, die Luus was zelfs al vijftien. Ze zaten 52 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. gelukkig in de klasse bij Titine en zij zou er dus niet veel mee in aanraking behoeven te komen. Het was best mogelijk, dat er in haar klasse aardige meisjes zaten, waarom niet. Ze besloot er Titine eens naar te vragen. „Nu, ik weet 't niet, daar zitten ook wel spoken in. Kijk nu maar niet zoo benauwd, ik ken ze niet allemaal, best mogelijk, dat er een leuk kind tusschen schuilt." Agnes zuchtte. Ze vreesde, dat het schoolgaan op een leelijke teleurstelling zou uitloopen. „In ieder geval heb je Tillie nog," ging Titine door, „daar zal ik je wel mee in kennis brengen, die vin' je zeker leuk," en weer kreeg Agnes verhalen van die typische Tillie, die toch zoo eenig kon zijn. Ja, die Tillie scheen wel aardig te zijn, maar zou ze daar nu wel mee om kunnen gaan, zoo tegen den zin van Oom en Tante in. Ze had eerst vast besloten het niet te doen, maar het leek zoo'n amusant kind en die andere, foei, wat een wichten waren dat! En als Titine het nu toch,ook deed. Ook omtrent haar nieuwe onderwijzeres maakte ze zich niet veel illusie meer. Haar hoop, dat het een aardige juffrouw zou zijn, had Titine al heel gauw den kop ingeknepen. „Het is een akelig mensch hoor, ik heb haar verleden jaar gehad," verzekerde ze. DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 53 Zoo ging Agnes dan met een wel wat bezwaard hart op weg, dien eersten morgen. Titine babbelde naar gewoonte er lustig op los, maar Agnes was stil; ze had niets geen lust in praten. Toen ze het schoolgebouw bereikt hadden, bracht Titine haar naar de kamer der directrice. Ze klopte en wachtte op het „binnen" der directrice en Agnes' hart sloeg onrustig. Ze wilde wel, dat ze al veilig en wel in de klasse was. De directrice ontving haar heel vriendelijk. „Wel Albertine, is dat nu het nichtje, waarover je moeder mij is komen spreken?" Toen tot Agnes: „Agnes Slawonsky, niet waar?" „Ja, juffrouw." „Best. Ga jij nu maar naar je klasse, Albertine, ik zal wel verder voor Agnes zorgen." Met kloppend hart zag Agnes haar nichtje verdwijnen. De directrice ordende een en ander op haar schrijftafel. Toen ze daarmee klaar was, keerde ze zich naar Agnes. „Je bent nog nooit op school geweest, wel?" „Neen juffrouw." „Altijd privaatles gehad?" „Ja juffrouw." 54 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. „Dat is dan wel een verandering voor je. Nu, ik denk, dat het schoolleven je best bevallen zal. Ga maar eens met me mee, dan breng ik je even in je klasse. Ik hoop, dat je zult kunnen volgen; de onderwijzer, van wien je den laatsten tijd les gehad hebt, schreef, dat hij wel dacht, dat het gaan zou." „Ik hoop het ook, juffrouw," zei Agnes, „ik zal in ieder geval mijn best doen." „Dat 's goed, meer kan niemand verlangen. Kom dan maar." Agnes volgde de directrice. door de lange gang en vond het geen prettige gewaarwording te worden nagekeken door al die meisjes, die daar haar goed afdeden of in clubjes stonden te praten. Zoodra de directrice met Agnes naderde, verstomden de gesprekken en werden aller oogen op Agnes gericht, die haar uiterste best deed om onverschillig te kijken en niet te kleuren.. Heel goed lukte haar dit niet, zoodat ze met warme, roode wangen in haar klaslokaal aankwam. Gelukkig vond ze daar nog niemand, dan de klasonderwijzeres, aan wie de directrice haar nu overdroeg. De juffrouw was heel aardig en Agnes dacht: heelemaal geen „spook," zooals Titine haar genoemd had. Ze sprak gezellig met haar en Agnes begon DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 55 juist geheel op haar gemak te raken, toen de eerste meisjes binnen kwamen. Ze groetten de juffrouw, keken nieuwsgierig naar Agnes en gingen toen op hun plaatsen zitten. „Dit is Agnes Slawonsky, Lize," zei de juffrouw tegen een van de meisjes. „Breng jij haar in het rustuur straks eens in kennis met haar nieuwe klasgenooten." Toen tot Agnes: „Ga maar naast Lize zitten en maak eens kennis met haar. Als het noodig is, zal ze je wel van het een en ander op de hoogte brengen." Agnes deed, wat haar gezegd was, bekeek eens van terzijde haar buurvrouw, betrapte haar op een dergelijken onderzoekenden blik en keek toen haastig voor zich. De klasse vulde^ zich; menig paar nieuwsgierige oogen keek naar Agnes en dikwijls volgde dan wat gefluister met een buurmeisje. Toen Agnes al hoopte, dat allen er waren en het dus uit zou zijn met dat nieuwsgierig gekijk, kwam er nog een meisje binnen rennen, dat haar bekend voorkwam. Wie kon dat zijn, ze kende hier toch niemand. Daar schoot het haar door het hoofd, dat dit meisje op Minnie Duivelaar leek, het was dus zeker het bewuste zusje, dat toen niet op de tea kon komen. Het meisje keek spiedend de klasse rond, 56 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. ontdekte Agnes, nam haar even nieuwsgierig op en begon toen druk met haar buurmeisje te fluisteren. „Ik weet alles van dat nieuwe kind af, Minnie heeft het me verteld." „Echt? Iets bizonders?" „En of, neen maar..." „Nu zwijgen, Jeannette, het is tijd, dat we beginnen. Sluit jij de deur even, Betsie. Zie zoo, stilte nu." i-'^V Jeannette keek naar de juffrouw en toen ze zag, dat die haar hoofd wat afgedraaid had, fluisterde ze nog gauw achter haar hand: „Straks, in de pauze." Haar buurmeisje, Jettie van Welen, knikte ten teeken, dat ze haar verstaan had. Ze was brandend nieuwsgierig naar wat Jeannette van dat nieuwe meisje weten kon. Het eerste gedeelte van den ochtend verliep rustig. De juffrouw mocht dan in Titine's oogen een spook zijn, ze was een goede onderwijzeres en wist flink orde te houden onder het woelige troepje, dat zoo direct na de vacantie nog meer moeite had om rustig te blijven, dan anders. Maar het eerste uur in een nieuwe klassse en een onderwijzeres, waaraan ze nog niet gewoon waren, hield hen in bedwang. En daarenboven konden ze niets „geks" aan de juffrouw vinden, hoe graag sommige meisjes DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 57 dat ook gewild hadden. Als er nu ook geen nieuweling bij gekomen was, hadden ze in de eerste rustpauze, toen ze zich weer vrij bewegen mochten, heusch niet geweten, waar het over te hebben. Maar gelukkig, daar was Agnes „het nieuwe kind." De meisjes voegden zich in groepjes bijeen en Agnes bleef wat verlaten staan. Wel voelde Lize zich gebonden door haar belofte aan de juffrouw en nam ze zich 'voor straks Agnes met de andere meisjes in aanraking te brengen, maar eerst moest ze even haar hart uitstorten bij Toeti, haar beste vriendin. Stel je voor, daar mocht ze nooit naast zitten, omdat ze dan te veel babbelden, verbeeld je zoo iets! Jeannette had al gauw een kringetje om zich heen en fluisterde druk. Vooral uit dat groepje werden van tijd tot tijd nieuwsgierige blikken op Agnes geslagen, die haar best deed onverschillig te kijken en niet te blozen. Daar maakte zich een van de meisjes uit het groepje los en kwam op Agnes aan. De* andere meisjes volgden op een kleinen afstand. „Zeg, hoe heet je?" „Agnes Slawonski." Gegichel onder de meisjes. 58 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. „Wat een gekke naam! Ben je geen Hollandsen meisje?" Even bedacht Agnes zich, vóór ze antwoordde: „Mijn vader was een Pool." pjlf Weer gegichel. „Zie je wel," fluisterde Jeannette. „Waar heb je vroeger gewoond?" ging de ondervraagster voort Agnes dacht aan haar belofte aan tante Albertine en zweeg. „Toe dan, kind, je weet toch wel, waar je vroeger gewoond hebt." „Op Clarenstein, bij mijn grootvader." „Nu ja, natuurlijk, maar daarvoor meen ik." Agnes' wangen gloeiden. „Wat komt er dat nu op aan," zei ze. „Wat er dat op aan komt ? Wel niets, dat spreekt, maar waarom zou je het niet willen zeggen. Je mag gerust vragen, waar wij alzoo gewoond hebben, niet waar, meisjes?" Ijverig knikten al de hoofden van ja. De heele klasse stond nu rondom Agnes en haar ondervraagster. „Best mogelijk, maar ik vraag het jullie niet, want het kan me niets schelen. Laten we nu over iets anders praten. Jullie weet nu, hoe ik heet, maar ik weet jullie namen nog niet." Ze voelde, dat als dat gevraag nog langer duurde, ze haar belofte, om niet over haar vroeger DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 59 teven te spreken, zou moeten breken. „Ze wil niet weten, waar ze vandaan komt," fluisterde er een. „Dat wil ik wel gelooven, zoo'n circuskind," zei een ander zacht. Een derde trok haar neusje op . „Ajakkes, zoo'n kermisschepsel, je kunt er eigenlijk niet mee omgaan, daar heeft Jeannette gelijk in." „Stil toch, ze moest je eens verstaan." „Wel, wat dan nog?" „Hè neen, zwijg nu, dat kan ze toch eigenlijk niet helpen." „Och helpen, dat zeg ik ook niet, maar Jeannette weet het zeker, het is een circuskind.*' „Zacht toch, kijk ze eens naar je kijken, ze heeft het bepaald gehoord." Agnes had het gefluister verstaan. Ze trilde op haar beenen van drift. Ze vergat haar belofte, ze dacht er niet meer aan, dat het breken daarvan haar grootvader verdriet zou doen en barstte los: „Ja, ik heb alles verstaan en als jullie het dan zoo graag weten willen, goed hoor, ik ben een circuskind geweest en daar ben ik trotsch op, trotsch, versta jullie. Want de menschen daar waren schatten en ik had er een heerlijk leven. Ik wou alleen maar, dat ik er nog was, nu weten jullie het." 60 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. Ze zweeg, hijgend van drift en de meisjes zwegen ook, bepaald een beetje verschrikt. Jeannette was de eerste, die zich herstelde. „Je vader was ook zoo'n kunstemaker, hè?" Opeens dacht Agnes weer aan haar belofte en ze schrok van wat haar ontsnapt was. Maar wat kon het haar eigenlijk schelen, Tante moest dan maar boos zijn, ze kon zich toch niet zóó laten traiteren. Zij zelve wilde immers gerust weten, waar ze vroeger geleefd had, zij schaamde er zich niet over, heelemaal niet. Toen zei ze: „Wat gaat het jullie aan, wat mijn vader was." „Was die ook paardrijder?" Agnes zweeg. Ze wilde nu niets meer los laten; alles wat ze zei, zou de zaak nog verergeren. Ze mocht er niet aan denken, wat Grootvader zeggen zou, als hij alles hoorde. Toen er nu uit Agnes niets meer te krijgen was, waren de meisjes zeker van hun zaakr Agnes' vader was een kunstrijder geweest, zoo'n gewone circusman. „Het kan toch eigenlijk niet, een nichtje van Titine," waagde nog een te beweren. „Misschien een aangenomen kleinkind van Titine's grootvader," besloot Jeannette. Toen was de rusttijd voorbij, de onderwijzeres begon met de les en de gelegenheid tot ver- DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 61 dere discusies ontbrak voorloopig. Agnes zat somber voor zich uit te staren. Hoe moest dat toch gaan? Telkens kwam ze in dezelfde moeilijkheden, ze vroegen haar uit, ze nam zich voor niets meer te vertellen en toch kon ze onmogelijk altijd zwijgen. Ze kon toch haar lieve, goede vrienden van vroeger niet verloochenen zonder akelig valsch te zijn. Ze hadden dat niet aan haar verdiend, ze waren altijd zoo goed voor haar geweest. Ze wilde niet verdragen, dat er met minachting over hen gesproken werd. En haar vader? Die was een echt kunstenaar geweest, ze was heel trotsch op hem, maar al was hij een eenvoudig muzikantje geweest, ja, al was hij niet anders dan een stalknecht geweest, dan zou ze nog niet verdragen, dat iemand hem aanviel, neen, dat zou ze niet. Ze was zóó in gedachte verzonken, dat ze niet eens hoorde, dat de juffrouw haar wat vroeg. Deze keek naar het overspannen gezichtje, waarin de oogen somber gloeiden boven een paar brandende plekken op de wangen. „Ben je zoo moe, Agnes? Je hebt je misschien wat veel ingespannen zoo'n eersten ochtend. Je hebt immers nooit school gegaan, is het wel?" „Alweer dat uitgevraag," dacht Agnes en haar onvriendelijk, stug antwoord was nauwelijks ver- 62 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. staanbaar. De juffrouw keek haar verbaasd aan. Wat scheelde dat meisje ineens, daar straks was ze zoo heel anders geweest. * Misschien had al het nieuwe van zoo'n eersten ochtend op school haar zenuwachtig gemaakt. Ze zou haar verder maar stil laten zitten, dan kwam ze wel weer bij. Zoo 'was Agnes het laatste uur aan zich zelve overgelaten en broedde op haar verdriet. Ze voelde zich heel ongelukkig. Titine zag om twaalf uur dadelijk, dat er iets niet in orde was. Ze vroeg, wat er aan scheelde en toen barstte Agnes los. Ze ging niet meer naar die school, de meisjes waren er valsch en akelig, ze hadden*haar bespot en ze waren de schuld, dat ze haar belofte niet had kunnen houden. Ze zou Grootvader schrijven, dat ze bij hem terug wilde komen ; in geen geval ging ze weer naar die school, dat deed ze niet. Titine was bepaald verlegen met de zaak. Ze deed haar uiterste best, Agnes te kalmeeren en wist haar met veel moeite over te halen, voorloopig thuis er over te zwijgen. Vanmiddag zou alles wel beter gaan, dat zou ze zien. En het ging beter. De meisjes hadden na schooltijd nog eens DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 63 samen overlegd en waren het er grootendeels over eens geworden, dat Agnes het in geen geval helpen kon, als het waar was, dat ze vroeger kunsten had moeten maken, zooals Jeannette beweerde. Een paar gingen zelfs zoover dien middag naar Agnes toe te gaan, om haar hun verontschuldiging aan te bieden. Agnes, die zich zpo vast had voorgenomen heel stug en stijf te zijn, ontdooide, haar warm hartje was zoo gevoelig voor een paar vriendelijke woorden en ze wilde zoo heel graag zich schikken in haar nieuw leven. Grootvader, die niets dan goeds voor haar verwachtte, mocht niet teleurgesteld worden. Tot groote opluchting van Titine, ging ze dien middag heel wat tevredener naar huis, dan ze naar school was gegaan. Alleen van Jeannette wilde ze niets weten, daar bleef ze bij. „Je zult haar toch niet heelemaal kunnen voorbijgaan," vreesde Titine, „je moet niet vergeten, dat de ouders van Minnie en Jeannette goede vrienden zijn van Papa en Mama. Ik ben bang, dat je er wel aan huis zult moeten komen." „Ik doe het niet," hield Agnes vol, „je zult het zien." Titine maakte een gebaar van ongeduld. „Praat geen nonsens. Begin liever geen dwaasheden, want volhouden kun je toch niet. Je bent ook zoo gruwelijk overdreven. Denk je, dat ik 64 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. van dat kind houd? Ik vind 't een spook, maar daarom doe ik toch niet zoo gek." Dat Titine gelijk gehad had, bleek al den volgenden dag. 's Middags vertelde tante Albertine, dat ze een briefje ontvangen had van mevrouw Duivelaar, waarin ze Titine en Agnes uitnoodigde, den volgenden Zondag op de lunch te komen. Ze vertelde dit op een manier, waaruit duidelijk bleek, dat ze de invitatie beschouwde als iets heel prettigs voor de beide meisjes en ze keek dan ook wat vreemd op, toen ze zoo weinig weerwerk vond. „Nu, wat zeggen jullie daarvan?" „Gezellig," mompelde Titine en keek van terzijde naar Agnes, hoe die zich hield. Agnes zweeg en keek voor zich. „Ik heb al geantwoord, dat jullie met genoegen komen zoudt," ging tante Albertine voort, „ik vind het bizonder vriendelijk van mevrouw, Agnes zoo gauw te inviteeren." Weer zweeg Agnes. „Vin' je dat ook niet, Agnes?" Agnes kreeg een kleur. Op die rechtstreeksche vraag diende ze te antwoorden. Ze mompelde iets-onverstaanbaars. „Wat zeg je kind? Dat mompelen moet je afwennen, dat is een onhebbelijke gewoonte van je. Als je wat zegt, verlang je toch zeker ver- Titine zag ze aankomen gearmd met een meisje, dat ze niet kende. (Pag. 69). DE EERSTE DAG OP SCHOOL 65 staan te worden." Titine zat op heete kolen. . • Het was veel beter, dat Moeder maar niets wist van al dat gezeur op school. Moeder zou er misschien werk van maken, dan zou Jeannette een standje,krijgen... en het was beter, dat ze met Jeannette goede vrienden bleef. Want die wist, dat ze veel met Tillie liep en zelfs bij haar aan huis kwam en ook wist ze, dat het eigenlijk niet mocht van Moeder. Tante Albertine keek naar Agnes en vond haar bij nader kennismaking toch wel een vreemd kind. Wat scheelde haar nu weer? „Wat heb je toch, kindlief, is er iets niet in orde?" vroeg ze. Agnes keek haar aan, aarzelde nog even en zei toen : „Ik ga Zondag liever niet." „Ga je Zondag liever niet? Och kom, wat een dwaasheid. Je behoeft heusch niet verlegen te zijn, het is een lieve familie, die je dadelijk op je gemak zal zetten. Het zal best gaan, je hebt in het laatste jaar heel wat manieren aangeleerd." Agnes werd heel rood. Dacht Tante, dat ze bang was geen goed figuur te zullen slaan bij die menschen? Alsof ze Grootvader die schande zou aandoen. Agnes Slawonski. 5 66 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. Toen besloot ze ronduit voor de waarheid uit te komen. *„Dat heeft er heelemaal niets mee te maken, Tante, maar ik wil niet op visite bij die Minnie en die Jeannette." „Niet bij Minnie en Jeannette op visite? En waarom niet?" Titine's knieën knikten. Wat zou er nu komen. „Omdat ik het zulke akelige meisjes vind." Haar tante keek ontevreden. „Je bent wel wat heel gauw klaar met je oordeel. Je kent Minnie en Jeannette nauwelijks. De Duivelaartjes zijn lieve, beschaafde meisjes en goede kennisjes van Titine. Er is dus natuurlijk geen sprake van, dat je thuis zoudt kunnen blijven. Ik heb de invitatie trouwens al aangenomen." Daarop verliet mevrouw van Clarenstein de kamer en Titine herademde. „Hemeltje, wat was ik bang, dat je wat zeggen zou van die scène op school. Het is met Jeannette beter goede, dan kwade vrienden zijn, hoor." Agnes trok haar schouders op. „Ik word toch nooit goede vrienden met haar, maar... „Wat?" „Neen,- niks." DE EERSTE DAG OP SCHOOL. 67 Titine behoefde niet te weten, dat ze alleen gezwegen had, omdat ze niet graag had, dat haar tante wist, dat ze zich op school alweer had laten gaan. Den volgenden ochtend op school kwam Jeannette naar Agnes toe met een vriendelijk praatje. Ze wilde blijkbaar den slechten indruk van dien eersten dag wegnemen, maar Agnes antwoordde haar nauwelijks, zoodat ze, na een paar vergeefsche pogingen, zich weer terugtrok. „Stel je voor," fluisterde ze haar intieme in, „dat kind komt Zondag bij ons lunchen. Als ze babbelt, ben ik er bij, want Moeder zou het me nooit vergeven, als ze wist, dat ik het nichtje van mevrouw van Clarenstein zoo geplaagd heb. Ik heb mijn best gedaan, weer goed met haar te worden, maar ze wil niet. Hoè vin' je nu zoo iets! Zoo'n wicht, in plaats van blij te zijn, dat ik met haar spreken wil. Ik ben benieuwd, hoe het afloopt, erg op mijn gemak ben ik niet." Er waren er meer, die benieuwd waren, hoe alles gaan zou. Ten eerste tante Albertine, die Agnes' manieren nog lang niet volmaakt vond. En de Duivelaars waren zoo streng opjlat punt. Dan Titine, die doodsbang was, dat er wat uit voort zou komen, dat minder prettig voor haar was. Ze wist, hoe eigenaardig Agnes kon zijn. 68 DE EERSTE DAG OP SCHOOL. En eindelijk Agnes zelf, die geen idee had, hoe ze zich houden moest. Want ze wilde niet lief zijn tegen die nare kinderen en toch wilde ze voor niets ter wereld Grootvader schande aan doen. Het viel mee. De familie Duivelaar vond Agnes een stil, wat stug kind zelfs, maar niet onbeschaafd. Men dacht, dat ze zeker nog wat verlegen was in een omgeving, waarin ze niet was opgegroeid. Maar ze moesten bekennen, de oude heer van Clarenstein en zijn zusters hadden eer van hun werk, Agnes maakte geen slecht figuur in hun kring. Jeannette en Titine waren dankbaar, dat Agnes geen woord gezegd had over dien naren ochtend op school en Agnes was tevreden over zich zelve. Ze wist, dat ze geen enkelen flater begaan had en toch had ze zoowel Minnie als Jeanette vrij wel links laten liggen. Zoo dom zouden die wel niet zijn, dat ze niet gerrrtrkt hadden, dat Agnes liever niets met haar te maken had. V. Tillie. Tot nog toe had Agnes de beruchte Tillie niet ontmoet. De eerste dagen na de vacantie was ze ziek geweest en daarom van school thuis gebleven. Agnes kende haar dus nog maar alleen uit Titine's verhalen en eerlijk gezegd, was ze heel nieuwsgierig naar de kennismaking. Nu gebeurde het op een dag, dat toen ze om twaalf uur op haar nichtje stond te wachten om samen naar huis te gaan, ze Titine zag aankomen, gearmd met een meisje, dat ze niet kende. Het moest bepaald Tillie zijn, ze voldeed volkomen aan de beschrijving, die Titine van haar gegeven had: eerder klein dan groot, vrij stevig, met donker, kortgeknipt, krullend haar, levendige, wat brutale oogen en een guitig wipneusje. Agnes zag, hoe Titine haar aan het vriendinnetje wees en toen kwamen de beide meisjes vlug op haar af. 70 TILLIE. „Hier is ze eindelijk," riep Titine druk, „dat typische kind, om net ziek te worden, toen ze weer naar school moest. Jullie moet maar gauw goede vrienden worden, je bent net zoo'n paar typen voor elkaar." Agnes drukte lachend de haar toegestoken hand. „Dat zullen we nog moeten ondervinden, we moeten elkaar eerst leeren kennen. Je bent zeker Tillie, Titine veronderstelt, dat ik dat wel raden kan." „Natuurlijk, wie zou ze nu anders zijn. Til kent jou ook al, hoor." „En of," lachte Tillie, waarbij haar mooie witte tanden sterk ontbloot werden. „Ik denk ook, dat we bij elkaar passen. Jij bent ook niet zoo'n vervelende stadsnuf, zooals je er hier zooveel hebt. Ik hoop, dat we duchtig samen pret zullen maken." „Dan toch altijd met z'n drieën," viel Titine in. Tillie schoot in een lach. „Hoor die eens, ze is nu al jaloersch," en met een paar ondeugende oogen Titine aankijkend, stak ze haar arm door dien van Agnes en voerde haar mee. „Weet jullie wat je doet? Ga vanmiddag na vieren met me mee naar huis, ik zal zorgen, dat er goed wat te smiekelen is." „Ja," stemde Titine toe, „dat 's leuk. Dan kun- TILLIE. 71 nen jullie meteen echt kennis maken." Agnes keek wat wijfelend. „Zou het kunnen?" vroeg ze. „Ja, het kan juist prachtig. Moet je hooren. Madje moet met Lo naar den tandarts, die komt dus zeker niet voor etenstijd thuis, want je moet altijd zoo'n eeuwigheid wachten bij dien tandenman. Arda heeft pianoles en Moeder is nooit voor het diner thuis, als ze haar jour niet heeft. Niemand zal dus naar ons vragen, als we maar maken, dat we nog even tijd hebben voor handen wasschen en zoo, vóór het eten.'' Agnes wist niet goed, wat te zeggen. Als Tante niet wilde, dat ze bij Tillie aan huis kwamen, mochten ze het toch ook niet doen. Maar daar tegenover stond, dat ze zoo dol nieuwsgierig was naar Tillie en haar omgeving. En brekespel zijn is toch ook een vervelend iets. „Goed dan," zei ze dus. „Leuk," verklaarde Tillie, „dat's afgesproken. Wat wil je snoepen, Tine, zeg het maar." „Abrikozentaartjes, je weet wel van die fijntjes met abrikozen en geslagen room. Van Monchen, bedoel ik." „Best, ik zal er voor zorgen, u edele heeft maar te bevelen. En jij Agnes, wat lust jij?" „Ik? Wou je dan iets aparts voor mij nemen?" 72 TILLIE. „Waarom niet, als je je zinnen op iets bepaalds gezet hebt. Vooruit er mee, geneer je niet, je kunt bij mij krijgen, wat je wilt." Agnes deden die woorden niet prettig aan, evenmin als de wat blufferige toon, waarop ze gesproken werden. Ze antwoordde vrij bits: „Als ik op visite ga, ben ik gewoon tevreden te zijn, met wat me gepresenteerd wordt." Tillie trok een lang gezicht. „Zoo mejuffrouw, is u dat. Dat vind ik prachtig, daar moet je je bepaald aan houden. Gelukkig weet Titine beter, hoe ze het goed moet hebben in de wereld. Die geneert zich niet en zegt ronduit, wat ze lekker vindt, ze weet, dat ik het haar geven kan." Titine kleurde een beetje. Gek, nu Agnes er bij was, vond ze het niet prettig, dat Tillie zoo sprak. Vroeger had haar zoo iets nooit gehinderd. Ze bromde binnensmonds: „Ik zeg het, om jou pleizier te doen, als ik het niet zeg, wor' je boos." „Natuurlijk, dat word ik ook, daar heb je gelijk aan. Nou, tot vanmiddag, ik moet dezen kant uit. Da-ag!" Weg rende Tillie en Agnes en Titine liepen samen zwijgend voort Toen begon Agnes: TILLIE. 73 „Zeg eens, Tine, Tante heeft toch niet gezegd, dat je nooit bij Tillie aan huis mag komen, wel?" Titine werd nu heel rood. Ze aarzelde even, toen zei ze haastig: „Wel neen, ben je mal, alleen maar niet dikwijls. Je moet er, dus liever niets van zeggen, dat we vanmiddag met haar meegaan, dat begrijp je." „En als ze dan merken, dat we zoo laat thuis komen, en vragen, waar we geweest zijn?" „O, dat zullen ze niet. In 't ergste geval zeggen we, dat we nog een poosje gewandeld hebben, het is heerlijk weer, dat kan dus best. Zeur er nu als 't je blieft niet langer over." Maar Agnes vond dat alles toch niet prettig. „Ja maar," begon ze, maar Titine viel-haar in de rede. „Hoor eens Agnes, je moet niet zoo bespottelijk precies zijn. Wat doen we daar nu voor kwaad mee, of we een uurtje bij Tillie gaan en wat lekkers snoepen. Moeder kan wel zooveel niet goed vinden. Die gaat zelf iederen dag op jours en eet zooveel lekkers, als ze maar wil. Waarom zouden wij het er ook niet eens van nemen, als we kunnen." „Gezellig zal het wél zijn." „Wees daar maar zeker van, het is dol bij Tillie. Moeder heeft heusch een heel verkeerd 74 TILLIE. idee van haar en als ze wist, hoe echt leuk het bij haar in huis is, zou ze zeker best vinden, dat we er heen gingen. Ik beschouw het altijd als een vooroordeel van Moeder." „Maar Tante heeft toch zeker wel een reden, waarom ze niet hebben wil, dat we er komen." Titine kreeg het benauwd; ze wist niet goed meer, hoe er zich uit te redden. „Hoor eens," zei ze bits, „als je liever niet mee wilt, blijf dan thuis. Ik kan best alleen gaan. Maar ik zou nooit gedacht hebben, dat iij zoo weinig durf hadt. Het ergste, wat er uit voortkomen kan, is een standje. Enfin, doe, wat je wilt, als je mij maar niet verklapt." Agnes antwoordde niet meer. Titine kon of wilde haar niet begrijpen. Als ze zelf maar niet zoo dolgraag had willen gaan. Tillie trok haar bepaald aan, het leek haar een leuk meisje, ze zag er net uit, of ze veel pret samen zouden kunnen hebben. Die andere kennisjes van Titine, waar ze dan wel mee mocht omgaan, vond ze het nog toe niets aardig. Die waren zoo heel anders, dan zij zelve was. „Ik kan het immers bij één keertje laten, als ik wil," suste ze haar geweten. En Titine en Tillie zouden haar een onmogelijk kind vinden, als ze niet meeging. Zoo voegde ze zich dan 's middags bij de TILLIE. 75 beide meisjes en ging mee naar Tillie's woning, niet weinig nieuwsgierig, hoe het haar daar bevallen zou. De ouders van Tillie bewoonden een mooie villa op Zorgvliet, een vroolijk huis, dat al dadelijk op Agnes een prettigen indruk maakte. Een beetje druk misschien, de hal wat overladen met al die beelden tusschen groene planten en vol kleine tafeltjes en gemakstoeltjes. Het deed Agnes aan een hotel denken. Tillie wees haar dadelijk een paar wit marmeren beelden en vertelde er bij, wat ze wel gekost hadden. Toen vroeg ze haar, of ze van schilderijen hield. „Heel veel," zei Agnes. „Dan moot je boven onze schilderijenzaal eens zien, daar heeft Pa een heel duitje aan besteed. We geven er eigenlijk zelf weinig om, maar als je geld hebt, moet je de kunst beschermen, zegt Pa. Het geld is er om te rollen en hoe kan je het nu beter besteden, dan om arme slokkers van kunstenaars te helpen. Wat jij ?" Agnes kleurde, maar zweeg, overbluft als ze was door het radde tongetje van Tillie, die nu vooruit rende en haar gasten naar haar eigen zitkamer bracht, een vroolijk vertrek, maar al weer te overladen en druk gemeubileerd. Erg netjes zag het er hier niet uit, maar als je zonder ongelukken tot bij het hoekraam was 76 TILLIE. doorgedrongen, vond je daar wel een gezellig plekje, heerlijke, zachte stoeltjes rond een klein tafeltje, waarop een vaas met prachtige rozen. Een theetafeltje stond daar ook, zilveren melkkan, mooi kristal suikervaasje en fijne porceleinen kopjes. Op een der uittrekbladen een schaal met gebakjes, op het andere een groote doos met fijne bonbons. „Zie zoo, maak het je lekker," noodigde Tillie en liet zich op een der stoeltjes neervallen. „Toe Tinetje, bel jij eens even om de thee, je bent er vlak bij." Een aardige groom bracht een zilveren trekpotje, waaruit een lekkere geur opsteeg. „Zet maar neer, Willem. Zie zoo* meisjes, nu kunnen we aanvallen, ik heb trek, jullie ook? Jij veel suiker en melk, hè Tine? En jij Agnes? Gewoon? Best, zoo goed?" Ze zette de gevulde kopjes voor haar gasten neer en greep naar de gebakschaal. Opeens veranderde haar lachend gezichtje, ze zag er nu niets aardig meer uit. „Wel lieve deugd nog toe, daar heeft me nu die aap van een jongen appeltaartjes gehaald, in plaats van de bewuste abrikozengebakjes." „Nou, die zien er ook lekker uit," vond Titine. TILLIE. 77 Maar Tillie had al driftig op de schelknop gedrukt. „Zoo'n ongehoorzamen rakker," bromde ze, „ik zal hem." Op haar schellen kwam de groom aangeloopen. „Blieft u nog iets?" Tillie werd nog driftiger. „Of ik nog iets blief, kwajongen? Waarom heb je niet voor abrikozentaartjes gezorgd, zooals ik je gezegd had." De jongen kreeg een kleur. „Ik had zoo weinig tijd vanmiddag, ik moest poetsen en Monchen is zoo ver af." „En de telefoon, is die ook ver af?" De jongen stotterde zoo wat. „Zwijg nu maar. Je hebt het natuurlijk weer vergeten tot op het laatste oogenblik en toen begreep je, dat ze van Monchen niet meer op tijd hier konden zijn. Daarom heb je toen maar wat in de buurt gehaald." De jongen zweeg. „Nou, heb ik geen gelijk." • | Nog altijd zei Willem niets. Tillie stampte met haar voet op den grond. „Als je denkt, dat ik met die vuiligheid tevreden ben, dan heb je het leelijk mis. Vooruit, mars, op je fiets naar Monchen. Je trapt tot je niet meer kunt, hoor, we wachten 78 TILLIE. er op." De jongen waagde nog een poging. Het weer was zoo veranderd, het regende zoo op het oogenblik, kon hij niet wachten, tot de bui over was? „Ben je nog niet weg," schreeuwde Tillie, „direct ga je, of je bent hier het langst geweest, versta je." De groom verdween en Tillie's drift bedaarde. Ze streek de vochtige krullen van haar voorhoofd en veegde haar gloeiende wangen af met haar verkreukeld zakdoekje. „Zoo'n aap," zei ze nog eens en nam een appeltaartje van de schaal, waarna ze deze aan haar gasten toeschoof. „We zullen hier maar mee moeten beginnen, zoo gauw kan hij niet terug zijn." Toen ze het laatste hapje had doorgeslikt, verklaarde ze, dat die dingen nog zoo kwaad niet smaakten. „Ik dacht, dat je het vuiligheid noemde," zei Agnes effen. Tillie gierde het uit. „Och jij," zei ze. • Maar Agnes was nog niet over haar verontwaardiging heen. „Die taartjes zijn heerlijk," zei ze, „ik vind het heelemaal niet mooi van je, dien armen jongen in den regen zoover weg te sturen, het TILLIE. 79 was heelemaal niet noodig." „Hij moet doen, wat ik zeg. Vooruit, hier zijn bonbons, tast nou maar toe, presenteeren doe ik niet meer. Wie thee wil, schenkt ze in, wie taartjes lust, eet ze en wie trek in bonbons heeft, grijpt naar de doos. Ik houd niet van deftigheid," en meteen trok Tillie een tweede stoeltje naar zich toe, waarop ze haar wat bemodderde laarsjes neervleide. Toen begon ook zij Agnes uit te hooren over haar circusleven, maar op een heel andere manier, dan de andere meisjes dat gedaan hadden. Ze stelde er het hoogste belang in en Agnes, meegesleept door haar levendige vragen en leuke opmerkingen, liet zich langzamerhand gaan en vertelde allerlei dingen, waarover ze in den laatsten tijd nooit gesproken had. Ze vertelde van Madame en van den goeden Hans, den clown, zoo'n beste vent en zoo ingrappig. Ook vertelde ze van het lieve Roosje, die op het program Signora Rosita heette en verloofd was met den'trapezist Berdetto, die zoo prachtig werken kon.*) Gespannen luisterde Tillie naar haar, toen ze sprak van het levensgevaar, waarin hij iederen avond verkeerde, wanneer hij zijn dubbele salto mortale maakte en haar de angst van het lieve *) Zie „hét Circuskind.' so TILLIE. Roosje schilderde, dat met ingehouden adem van uit de artistenloge het werken van haar verloofde volgde. Ze vertelde ook, hoe blij zij zelf dan geweest was, als Berdetto weer rustig en wel op den beganen grond stond en Roosje met stralende oogen naast haar zat. Toen sprak ze van haar lievelingspaardje Bibi, waarop ze had leeren rijden en wond zich op bij de gedachte, hoe ver ze het al gebracht had. Haar wangen brandden, haar oogen schitterden, ze hoorde weer in gedachte al de bekende geluiden, het gerinkel der kinkettingen, het gestamp der paarden, de opwekkende muziek.,. Tillie was al even opgewonden als zijzelve, „Zalig moet dat leven geweest zijn," zei ze met een diepen zucht, toen Agnes zweeg. „Ja zalig," beaamde Agnes en ze vergat geheel, hoe in dien tijd toch ook niet alles even prettig geweest was, hoe ze toen veel gemist had, wat ze later bij haar grootvader gevonden had; ze dacht nu alleen aan het opwekkende, gezellige en afwisselende van het drukke circusleven. „Ik ga vragen, of ik paard mag leeren rijden," besloot Tillie. „We hebben geen enkel paard op stal, alleen twee auto's, maar nu moet Pa een paard voor me koopen." Agnes slaakte een diepen, verlangenden zucht. „Hè, hoe heerlijk. Zou je vader heusch goed TILLIE. 81 vinden, dat je rijden ging?" „Waarom niet. Pa vindt alles goed, wat ik graag wil. Rij jij geen paard meer?" Agnes schudde droevig van neen. „Grootvader heeft gezegd, als ik achttien ben, mag ik het weer leeren. Voor dien tijd wil hij er niet van hooreri." Tillie klapte in haar handen. „O maar, zeg, als ik een rijpaard heb, mag jij er ook op, gerust hoor. Eenig zal dat zijn. En Titine ook, als ze wil," voegde ze er grootmoedig bij. Titine lachte maar eens, met haar mond vol chocolade. Die had zich intusschen te goed zitten doen. Ze kende al die verhalen van Agnes al lang. Wat wonden die twee zich bespottelijk op. „Je hebt je paard nog niet," beweerde ze. „Zoo goed als," zei Tillie, „ik krijg het vast. Agnes, 'Agnes, wat zullen we nog een pret samen hebben! Ha, daar hebben we eindelijk dien luien Willem. Kon je nog langer wegblijven, jongen?" Willem had blijkbaar heel hard gereden, zijn rood, bezweet gezicht legde daar getuigenis van af. Hij keek wat angstig naar Tillie, toen hij vertelde, dat ze bij Monchen geen enkel abrikozentaartje meer hadden. ' Agnes Slawonski. 6 82 TILLIE. Tillie probeerde een zuur gezicht te zetten, maar het lukte heel slecht, ze'was in zoo'n stralende bui. „Rakker," lachte ze, „je hebt ze zeker onderweg opgesnoept. Enfin, ruk nu maar uit. Wacht, hier, vang op," en ze zocht haastig een kwartje in haar beursje en wierp het den groom toe. Deze ving het geldstukje behendig op en liet het in zijn vestzakje glijden. Zijn verhit gezicht stond vroolijk, toen hij vroeg: „Niets meer van uw dienst?" „Jawel, dat je opd... Lieve deugd, daar versprak ik me bijna, in gezelschap van de freule van Clarenstein mag ik zulke woorden niet gebruiken," en Tillie trok Titine naar zich toe en samen rolden ze terug in een van de gemakstoeltjes, dat een verdacht krakend geluid deed hooren. Toen was het hoog tijd om naar huis te gaan voor Agnes en Titine, ze zouden nog hard moeten loopen en een trammetje zien te pakken, wilden ze bij tijds thuis zijn. Het afscheid was hartelijk. Agnes beloofde eens gauw terug te komen en Titine glunderde. Nu zag je eens, wat al die scrupules van Agnes waard waren.. Op straat vroeg ze natuurlijk dadelijk, of Agnes nu Tillie niet eenig leuk vond. „Ze is wel gezellig," beaamde Agnes. TILLIE. 83 „Kun je je nu niet begrijpen, dat ik het zoo nauw niet neem, met dat verbod van Moeder." „Een verbod van je moeder?" „Nou ja, ik bedoel over dat gaan bij Tillie. Als ik er kans toe zie, ga ik er heen, en ik verwed er een lief ding' onder, dat je telkens met me mee gaat." Agnes antwoordde niet. Ze moest bekennen, dat ze het een heel prettig uurtje had gevonden, die Tillie begreep haar zoo goed. Ze was ruw, dat was zoo, maar dat waren ze in het circus dikwijls ook geweest. Bij Grootvader was alles wel anders en ze was dat minder fijne wel afgewend, maar het had haar goed gedaan, zoo eens heerlijk van vroeger te vertellen. Die omgang met Tillie zou haar geen kwaad doen. Ze behoefde immers maar op te passen, dat zij zelf haar goede manieren niet weer verloor. VI. Tillie's viool. Van dien eerstén dag af was Agnes onder den ban van Tillie's wilde charme. Had ze zich eerst voorgenomen, het bij dit enkel bezoekje te laten, al gauw zag ze in, dat ze moeielijk weerstand kon bieden aan het verlangen, nog eens na schooltijd met haar mee naar huis te gaan. En Tillie was dol op Agnes! Dat was nog eens een vriendinnetje, waar je wat aan hadt, zooveel als die beleefd had en zulke eenige dingen, als ze wist te vertellen. En als je dan wist, dat van klein kind afaan het Tillie's grootste wensch geweest was, in een circus te mogen optreden, te leeren kunstenmaken, dat kun je begrijpen, wat Tillie voor Agnes voelde, die het echte circusleven had meegemaakt. Ze vertrouwde haar dan ook al spoedig haar TILLIE'S VIOOL. 85 geheim verlangen toe, maar ook, dat ze wist, dat daar nooit iets van komen zou. Neen natuurlijk niet, daar moest je toch heelemaal voor opgeleid worden. „Heb je er wel eens met je vader over gesproken?" vroeg Agnes. „Ja eens, een paar jaar geleden, toen ik dikwijls 's avonds naar Carré was geweest en half dol van verlangen was, zelf mee te doen." „En wat zei je vader?" „Pa lachte me uit en zei spottend, dat als ik naar slaag verlangde, ik dat van hem ook krijgen kon. Hij zei, dat al die kunsten er in geranseld worden." Agnes lachte vroolijk. „Dat is niet zuinig overdreven, zoo erg is het niet. Maar je moet je wel heel veel oefenen, altijd door eigenlijk, een gemakkelijk leventje is het zeker niet. Toch was het wel heerlijk!" en haar gezicht straalde. „Zie je wel, je snakt er zelf naar." „Ja maar, je moet niet vergeten, dat ik niet behoefde te werken, als ik niet wilde, dat is een groot verschil. Ik deed het voor mijn plezier. Vader vond het eigenlijk niet eens goed." „Enfin, je begrijpt, het ging niet zonder de toestemming van mijn ouders. Daarom ben ik nu maar besloten om later actrice te worden. Daar kun je mee wachten totdat je volwassen bent. 86 TILLIE'S VIOOL. Dat lijkt me ook wel leuk hé? Ja, het tooneel trok Agnes ook wel aan. „Willen we later samen gaan?" vroeg Tillie. Maar Agnes schudde ontkennend haar hoofd. Dat zou nooit gaan; zij zou wel altijd bij Grootvader thuis moeten blijven. Optreden in het publiek, als wat ook, zou haar nooit toegestaan worden. Zelfs haar eigenlijk ideaal, haar vader eenmaal te kunnen opvolgen in de concertzaal, verloor langzamerhand alle werkelijkheid. Ze had weer vioolles, nu ja, dat was zoo, maar wat voor een les! „Uitstekende 4essen," zei tante Albertine. „Afschuwelijke lessen," vond Agnes. De keus was gevallen op een reeds bejaard muziekleeraar, die in vele aristocratische gezinnen les gegeven had en nog gaf. Zijn lessen waren zeer precies, maar zijn methode wat verouderd. Hij hechtte voornamelijk aan techniek en vingervlugheid, de rest volgde dan vanzelf. Een uur daags mocht Agnes studeeren, of liever moest ze studeeren, want ze vond die eeuwige, eentonige vingeroefeningen geen pretje. Akelige, droge, technische oefeningen, onder toezicht van Mademoiselle, die niet toestond, dat ze ook maar even in een van haar vroeger gespeelde, geliefde melodieën over ging. p Agnes beweerde, dat die manier van studeeren TILLIE'S VIOOL. 87 goed was voor beginnelingen, maar voor haar! Ze snakte er naar, weer eens vrij te kunnen spelen, wat ze wilde en nooit mocht ze dat, nooit. Toen deed ze bij Tillie een heerlijke ontdekling. Tillie had een viool! Dat was zoo gekomen. Ongeveer een jaar geleden had Tillie op een concert een jongen violist gehoord van reeds veel naam. Ze hield van muziek en had een goed gehoor. Het vioolspel van dien jongen man had haar getroffen, ze had het prachtig gevonden. Heel opgewonden was ze thuis gekomen, nog nooit was ze zoo geboeid als door dat spel. Maar het was niet de muziek alleen, dat bekende ze ronduit. De violist zelf had ook deel aan haar geestdrift. „Wat een leukerd dat was," zei Tillie, toen ze Agnes haar muziekervaringen meedeelde, „neen, maar die had je moeten zien! En slanke, donkere man, met lange, krullende haren en een bleek gezicht. Net zoo eentje uit een boek, begrijp je." Agnes lachte haar uit. Ze beweerde, dat ze nog niet veel over lange, donkere mannen, met bleeke gezichten en krullende haren gelezen had. „Neen, dat's waar, je hebt nog bitter weinig gelezen. Enkel van die gewone kinderboeken zeker." 88 TILLIE'S VIOOL. „Ja natuurlijk, ik ben toch ook nog een kind." „Een kind, nou ja, zooals je dat nemen wilt. Jij bent pas dertien, dat 's waar, ik ben ruim veertien, dat 's natuurlijk wel een verschil." „Vroeger bij madame Berdini las ik ook wel wijze dingen, feuilletons en zoo, maar Grootvader en de tantes waren heel streng op dat punt en om je de waarheid te zeggen, lees ik niets liever dan een mooi meisjesboek. Daar heb je toch ook meer aan, dan aan boeken, waarin ze enkel over groote menschen spreken." Tillie trok haar wipneusje op. „Enfin, ieder zijn smaak. Maar nu zal ik verder vertellen van mijn langgelokten violist." „Best, ik luister." „Nou dan, ik zei tegen Pa, dat ik vioolles wilde hebben." „Goed", zei ie, „als je lust hebt te leeren fiedelen, ga je gang." „Maar dan moet ik eerst een viool hebben," zei ik. „Dat 's nog al glad," zei Pa, „dacht je, dat je kon leeren fiedelen met een tang op een braadpan?" Agnes schaterde het uit. „Ik geloof dat je vader wel een grappige man is." „O, hij kan leuk genoeg zijn, als hij wil. Enfin, die viool werd gekocht, een mooie hoor, TILLIE'S VIOOL. 89 heel duur en toen vroegen we aan den bewusten violist, of hij me les wilde geven. Hij stemde toe, tegen een aardig lesgeld natuurlijk en ik in mijn nopjes. De eerste les vond ik verrukkelijk, ikhad geen oog van hem af. Zoo vlak bij gezien, was hij nog interessanter, moet je weten, want nu kon ik zijn oogen zien. Menschenkind, wat een oogen had die snoes! Ik hing dus aan zijn lippen, deed precies wat hij zei en was doodgelukkig. De eerste week studeerde ik ook heel geregeld, tot groote vreugde van Moeder. Je moet weten, Moes is dol op muziek, maar kan nooit naar concerten gaan, omdat ze altijd ziek is." „Is je moeder altijd ziek?" vroeg Agnes meewarig. t~\^M Tillie's vroolijk gezichtje betrok. „Ja, altijd, ze komt nooit van haar twee kamers boven. Saai, dat begrijp je." Ze staarde somber voor zich uit en streek toen met de hand door haar kort krullend haar. „Nu, Moes hoopte dan, dat ik het gauw zou leeren en haar dan zou kunnen voorspelen. Maar jawel, na die eerste week kreeg ik er eigenlijk al genoeg van." „Dat was wat heel vlug," lachte Agnes. „Daar heb je gelijk aan, maar kon ik het helpen? Dat valsche gezaag van me, verveelde me gruwelijk." 90 TILLIE'S VIOOL. „Ja, het begin van vioolspel is niet gemakkelijk. „Gezeur is het! Nu moet je weten, dat, de tweede les nog prettig was geweest, want ik had er erg mijn best voor gedaan; maar de derde les was al minder leuk, hij liet me toen aldoor dezelfde vervelende handgrepen doen. Maar ik vond mijn leeraartje toen nog zoo lief, dat ik hem maar liet begaan en zelfs plechtig beloofde, voor de volgende les hard te studeeren." „En deed je het?" „Heelemaal niet. Er kwam van alles tusschen, ik had ook niets geen lust en toen ik weer lés had, moest ik bekennen, den strijkstok niet in mijn hand te hebben gehad." „Hoe durfde je. Wat zei hij wel?" „Hij keek leelijk zuur, heelemaal niet leuk en wilde weer met zijn vervelende handgrepen beginnen. Maar ik had geen lust, ik gaf er de brui van en vroeg, of hij niet liever eens wat voor me spelen wou. Wat kon het hem schelen, niet waar, als het uur maar omkwam. Het werd hem immers toch als een les aangerekend en betaald." Agnes keek ontzet. „Dat heb je hem toch zoo niet gezegd?" „Jawel, dat heb ik wel, ik meende er niets - kwaads mee. Ik-begrijp nog niet, waarom hij zoo razend werd. Hij zei, dat ik een dom, ondeugend kind was en dat hij aan zoo'n gans niet langer les beliefde te geven." TILLIE'S VIOOL. 91 „Dat kan ik me best begrijpen." „Ik niet. Ik vond het volstrekt geen reden om zoo op te spelen. Dat gekras van mij aan te hoören was heusch zoo'n pretje niet en als ik nu liever voor mijn goeie geld wat muziek hoorde, wat dan nog. Enfin, hij was nijdig, trok dadelijk af en liet me een beetje overduveld achter, 's Avonds kwam er toen een briefje aan Pa." „O jè!" „Eerlijk gezegd, had ik het toen wel wat benauwd. Hij schreef, dat hij geen tijd had om verder les te geven aan een meisje, dat wel muzikaal aangelegd was, maar absoluut geen werklust had. Verder niets." „Dat was toch mooi van hem." „Och, Pa had er waarschijnlijk net eender over gedacht, als ik. Maar ik keek toch een beetje gespannen naar Pa, toen hij dat briefje las. Ik wist niet vooruit, hoe hij het op zou nemen, hè ? Dat weet je bij Pa nooit. Soms kreeg ik als kind klappen voor een stoutigheid, waarom hij een anderen keer lachte. Het hing er maar van af, hoe zijn luim was. En nu die dure lessen, die ik gehad had en dan die dure viool. Het viel duchtig mee, hoor. Hij trok me aan mijn oor en zei dat ik een luie rakker was. En dat als die muziekmeneer te veel geld had, hij het zelf weten moest. Voor hem hónderd anderen." 92 TILLIE'S VIOOL. Agnes keek wat strak. Tillie zag het, kreeg een kleur en viel uit: „O lieve deugd, hoe dom! Jouw Pa was ook een violist, hè? Neem me niet kwalijk. Maar die gaf toch geen les, wel?" Opeens voelde Agnes, dat Tillie toch wel heel ver van haar afstond. „Ga maar door met je verhaal," verzocht ze. „Nou, ik zei, dat ik liever een beetje wachten wilde met weer les te gaan nemen, want dat ik juist zooveel te doen had voor school. „Mij goed," zei Pa, „hoe minder lawaai in mijn huis, hoe liever." En zoo bleef mijn viool op haar wit satijnen bedje slapen, totdat jouw fijne vingeren haar zal doen ontwaken. Is dat nu niet poëtisch gezegd?" „Wanneer zal dat zijn?" vroeg Agnes verlangend. „Morgen, als je wilt." „Zouden we morgen naar Til-kunnen gaan, Titine?" Ja, dat dacht Titine wel dat gaan zou. Madje ging uit eten bij kennissen, dan lette niemand veel op hun, het zou dus juist kunnen. Agnes lette dien dag op school slecht op, haar gedachten waren bij Tillie's viool. Wat zou het voor een instrument zijn? Heerlijk, nu zou ze weer eens naar hartelust kunnen spelen al de lieve, mooie muziek, die ze TILLIE'S VIOOL. 93 bij haar vader gespeeld had. Als het nu maar werkelijk een mooi instrument was. Het viel niet tegen. Toen Agnes de viool gestemd had, klonk ze prachtig. „Laten we nu eerst theedrinken," stelde Titine voor, die de lekkere bonbons even aanlokkend vond, als Agnes' spel. „Eén kopje dan," besliste Tillie. „Vin' je het goed Agnes?" Agnes knikte afwezig van ja. Door haar hoofd ruischten de melodiëen, ze luisterde er naar, ze wist nauwelijks, wat Tillie haar vroeg. Ze vergat haar thee op te drinken en begon te spelen. Heerlijk was dat! De een na den ander kwamen ze terug, de bekende tonen en wekten beelden voor haar op uit haar vroeger leven. Haar oogen zagen niet de gezellige, wat rommelige kamer van Tillie, niet de beide meisjes, waarvan het eene met verbazing, naar haar luisterde, ze zagen weer de eenvoudige hotelkamer en haar vader, die aandachtig haar spel volgde. En ze speelde door, de eene melodie na de andere, totdat eensklaps de deur geopend werd en de verpleegster van de vrouw des huizes 94 TILLIE'S VIOOL. kwam vragen, wie daar toch speelde. Toen was de betoovering gebroken. Agnes liet haar viool zakken en haalde diep adem. Tillie sprong op en vloog haar vriendin om den hals en Titine keek wat verlegen naar het bonbonschaaltje, waarvan de inhoud in haar maag verdwenen was. „Mevrouw zou heel graag willen, dat u eens voor haar speelde," zei de verpleegster, „mevrouw houdt zooveel van muziek en het spel dringt maar half tot haar door." „Hè ja," riep Tillie, „dat moet je doen, Agnes, wil je nu dadelijk?" Agnes was bereid, maar Titine sprak haar veto uit. Het was veel te laat, ze moesten naar huis. „Hoe jammer," zei Tillie teleurgesteld, „het zou Moes zoo'n plezier doen. Zou het niet even kunnen?" Titine trok ongeduldig haar schouders op. „Het wordt te laat," hield ze vol. W&m Maar Agnes had haar viool al opgenomen. Ze had er desnoods een standje voor over, om die arme, zieke mevrouw boven een pleziertje te doen. Ze volgde dus de verpleegster naar de kamer van de zieke. Ze vond een bleek, tenger vrouwtje, in een lilazijden peignoir, op een rustbank liggen. TILLIE'S VIOOL. 95 Met verlangende oogen keek ze uit naar bet verwachte genot. „Hier is Agnes," zei Tillie, „ze wil graag voor u spelen, Moesje." De zieke stak Agnes een mager handje toe. „Dat is lief van je kind. Ik hoorde je mooi spel hier zoo half en half en nu kon ik den wensch niet weerstaan, je te vragen, eens hier bij mij te komen spelen." „Gauw dan maar," drong Tjllie aan. „Agnes kan niet lang meer blijven, weet u." Het viel Agnes op, hoe zacht hier Tillie's vfoolijke, wat luidruchtige stem klonk en hoe teeder ze zich over haar moeder heenboog, om haar kussens wat op te trekken. Ze kwam tot het besluit, dat Tillie minder ruw was, dan ze zich voordeed. Toen nam ze haar viool op en speelde zacht en innig, vervuld van medelijden met de arme zieke en niet minder met Tillie. Waardoor dat gevoel voor Tillie zoo eensklaps over haar gekomen was, wist ze zelf niet. Maar plotseling was ze overtuigd, dat Tillie, niettegenstaande al de voordeden, die het leven haar bood, eigenlijk beklagenswaardig was. Ze speelde niet lang, daar was nu geen tijd voor, maar ze beloofde vast eens terug te komen en dan meer te spelen. Dat was iets heerlijks geweest, met haar 96 TILLIE'S VIOOL. muziek een zieke te kunnen verkwikken. Ze had er graag het standje voor over, dat haar te laat aan tafel komen haar verschafte. Maar ze schaamde zich wel, toen Titine's leugentje, dat ze na schooltijd gewandeld hadden en toen hun tijd vergeten, zoo grif aanvaard werd. VII. Bij Nelleke. Toen Agnes op een vrijen middag met Mademoiselle en Titine boodschappen in de stad deed, had ze een ontmoeting, die haar niet weinig verheugde. Ze waren met hun drietjes in een winkel, waar Mademoiselle het heel druk had met uitzoeken van passende zij bij een handwerk, dat ze voor het St. Nicolaasfeest wilde maken. Titine keek geïnteresseerd toe en Agnes tuurde ondertusschen door de met allerlei moois gevulde vitrine op straat, waar het drukke menschenbeweeg haar amuseerde. Opeens werd haar aandacht getrokken door een bekend gezicht, dat aandachtig naar het voor de ruiten tentoongestelde keek. j,Nelleke," schoot het door haar hoofd en op hetzelfde oogenblik liep ze naar buiten en stak blij haar hand uit naar haar gewezen gouvernante *). *) Zie „het Circuskind.' Agnes Slawonski 7 98 BIJ NELLEKE. . „Nelleke," ontsnapte haar. Toen vloog het bloed naar haar wangen en stótterde ze: „Ik bedoel juffrouw van Haltum." „Nelleke" keek verrast op. „Agnes, jij? Dat vind ik nu eens een verrassing. Ik heb al zoo dikwijls uitgekeken, of ik je niet eens op straat ontmoette. Ik hoopte, dat je wel eens in den Haag logeeren zou." Nellie van Haltum, of liever Nellie Verschoor, zooals ze nu heette, was niet meer geheel het tengere, bevallige persoontje, dat ze geweest was, toen ze op Clarenstein verscheen, om de opvoeding van Agnes te leiden. Ze was dikker geworden. Toch zag ze er nog allerliefst uit, met haar vrolijke, donkere oogen en het onder haar hoed uitkrullend haar. Ze was heel eenvoudig, maar smaakvol gekleed en Agnes was dadelijk weer even verrukt van haar, als ze nu zoowat anderhalf jaar geleden geweest was, toen ze.juffrouw van Haltum uit het rijtuig had zien stappen, van af het bordes van Clarenstein. „Dacht u me wel eens te zullen ontmoeten?" vroeg ze verbaasd, „woont u dan weer hier? Ik - dacht, dat u bij uw broer in Amsterdam was." „Bij mijn broer in Amsterdam? Daar ben ik maar een kort tijdje geweest, ik zocht toen een nieuwe betrekking." „En heeft u die nu in den Haag, Nelleke? BIJ NELLEKE. 99 Ik bedoel, juffrouw van Haltum..." Nellie Verschoor begon te lachen. „Je mag voor mijn part Nelleke zeggen hoor, maar geen juffrouw van Haltum, want zoo heet ik niet meer." „Heet u zoo niet meer?" „Neen, ik heet nu Nellie Verschoor, ik ben getrouwd." Agnes stond daar een en al verbazing. Hoe, Nelleke getrouwd en zij had daar niets van geweten. „Waarom heeft u me nooit eens geschreven?" Nellie Verschoor kleurde. „Och, lieve kind, dat weet je nu wel. De manier, waarop ik Clarenstein heb moeten verlaten ... Laten we dat nu maar laten rusten. Je weet het nu, ik ben getrouwd, al een heel jaar." „Zoolang al? Ik kan er nog niet bij." „Ja, het is ook heel gauw in zijn werk gegaan. Ik was nog niet lang bij mijn broer, toen ik mijn man ontmoette en omdat ik zoo heel weinig lust had, eerst nog in een nieuwe betrekking te gaan, zijn we maar gauw getrouwd. Het kon, we zijn wel niet rijk, maar alles is nu zoo heerlijk." Agnes was er stil van geworden. „Mag ik eens bij u komen?" vroeg ze bedeesd. „Graag, als je familie het toestaat. Logeer je 100 BIJ NELLEKE. bij je tante Albertine?" „Ik woon er tegenwoordig. Nadat ik was weggeloopen van die nieuwe juf ..." „Weggeloopen? Maar Agnes!" „O ja, daar weet u allemaal niets van. Dat moet ik u allemaal nog vertellen. Ik..." „Waar zit je toch, Agnes? Mad stuurt me om je te halen en kijkt zoo zuur als een onrijpe pruim." f^. Opeens zweeg Titine en keek verrast naar het jonge vrouwtje, waar Agnes het zoo druk mee had. „Bent u het?" zei ze verbaasd. „Ja, ik ben het, als je met je u Agnes' Nelleke bedoelt." Titine stak haastig haar hand uit. „O, wat eenig! Hoe komt u hier?" / „Verbeel je," viel Agnes in, voor dat Nellie Verschoor, nog had kunnen antwoorden, „Nelleke is getrouwd en woont hier in den Haag en ik mag haar eens komen opzoeken. Hoe vin' je nu zoo iets?" • „Eenig," herhaalde Titine haar lievelingswoord. „Neen maar, zoo iets... o jè, daar komt Madje in hoogst eigen persoon." Mademoiselle keek niet heel tevreden, toen ze haar beide pupillen daar in gesprek vond met een vreemde dame. Ze beval de meisjes afscheid te nemen en met haar mee te gaan. BIJ NELLEKE. 101 „Maar Mademoiselle, het is juffrouw van Haltum, u weet wel, waar ik vroegér les van gehad heb. Ze is..." Maar de naam van Nellie van Haltum deed de barometer van Mademoiselle's humeur niet stijgen. Dat was immers die gouvernante, die van Clarenstein weggestuurd was, omdat ze met haar leerling heulde, in plaats van streng in te grijpen bij het totaal verwaarloosde kind. Ze boog, nog stijver dan daarnet, heel even haar hoofd en beval toen de meisjes nog eens, nu mee te gaan. Met veel spijt, dat ze nu al weg moest, stak Agnes Nellie een hand toe. „Dan mag ik eens gauw bij u komen, niet waar, lieve juffie?" „Juffie," grinnikte Titine. „Nu ja, ik vergis me natuurlijk. Wanneer mag ik komen?" „Ik zal je tante een briefje schrijven, Agnes, of je me Zaterdagmiddag mag komen opzoeken. Is dat goed?" „Ja, heerlijk. Tante zal het vast goedvinden, waarom niet. Tot Zaterdagmiddag dan. Erg graag." „Je hebt Zaterdagmiddag muziekles," zei Mademoiselle, die beweerde geen Hollandsch te verstaan. „Muziekles? O ja, dat 's waar ook, maar om 102 BIJ NELLEKE. half drie ben ik al vrij, dan kan ik net nog heerlijk gaan." „Als Madame haar toestemming geeft." „Nu ja, dat spreekt. Dag schat," en Agnes kuste haar Nelleke hartelijk en stoorde zich niet aan de afkeurende blikken van Mademoiselle. Natuurlijk zat er wat op, toen ze thuis kwamen. Op straat verwaardigde Mademoiselle zich niet, nog een woord tot haar te richten, maar thuis barstte de bom los. Het was eën schande, zooals Agnes zich gedroeg. Zoo'n groot meisje, dat je nog geen vijf minuten uit het oog kon verliezen, zonder dat ze ontsnapte en maar met iedereen ging staan praten. „Maar met iedereen," protesteerde Agnes. „Ja, dat zei ik. Ik weet heel goed, wie die juffrouw van Haltum is en dat ze met schande van Clarenstein is weggejaagd." „Dat is niet waar," viel Agnes uit, „dat mag u niet zeggen." Mademoiselle's oogen keken dreigend. „Wil je wel eens niet zoo'n toon aannemen, schaam je wat. Als je nu nog brutaal bent ook, zal ik er voor zorgen, dat Madame op de hoogte komt van je gedrag. Dan zal ze zeker niet toestaan, dat je naar die juffrouw toegaat." „U bedoelt naar die mevrouw," waagde Titine te zeggen. BIJ NELLEKE. 103 „Wie vroeg jou wat? Ga jij maar vast aan je schoolwerk. Agnes, je weet het nu, als ik je weer..." Daar ging de gong voor het middagmaal en met een „o hemeltje, ik moet mijn handen nog wasschen," stoof Agnes weg en Mademoiselle's toorn keerde zich tot Lolo, die inkt aan zijn vingers had en die zijn haar niet had laten opkammen. Agnes wachtte met spanning op het briefje, dat haar Nelleke beloofd had te schrijven aan tante Albertine. Als ze er maar eenigszins kans toe zag, bespiedde ze den post, maar het lukte haar niet een briefje in het bekende handschrift te ontdekken. Eindelijk, Vrijdagochtends, daar lag het tusschen andere brieven op het blad, dat naar haar tante's slaapkamer zou gebracht worden. Wat zou het resultaat zijn? Zou ze mogen gaan? Ze had er niet vooruit over durven beginnen; ze had trouwens geen gelegenheid gehad, haar tante eens alleen te spreken. Ze wist dus heelemaal niet, hoe tante Albertine over dat bezoek dacht. Toen ze om twaalf uur van school kwam, hoorde ze het. „Of u even bij mevrouw wil komen," vroeg de huisknecht, die haar opendeed. „Mevrouw is op 104 BIJ NELLEKE. haar boudoir." Agnes vloog naar boven. Ze vergat hoed en mantel af te doen en stormde zonder kloppen naar binnen. „Mag ik gaan, Tantetje? Vindt u het niet eenig, dat ze nu hier woont en getrouwd is?" Tante Albertine schudde lachend haar hoofd. Wat kon dat kind nog onbesuisd zijn. De opvoedende kracht van Mademoiselle had nog niet veel uitgewerkt. „Agnes, Agnes, is dat nu een manier om te komen binnenvallen," bromde ze, hoewel ze moeite had, ernstig te blijven, „breng eerst even je goed weg en kom dan een beetje bedaarder terug." Maar Agnes keek zóó teleurgesteld, dat ze dadelijk haar eigen woorden in den wind sloeg en haar nichtje naar zich toetrok. „Wou je zóó graag je vroegere gouvernante eens opzoeken, kindje?" „O, dolgraag, Tante." „Hield je dan zooveel van haar?" „Als u eens wist, wat Nelleke voor me geweest is, dien naren, eersten tijd op Clarenstein. Als die andere dadelijk gekomen was met haar geplaag, was ik ziek geworden van heimwee naar alles van vroeger." ; rY' Haar tante trok haar nog wat dichter naar zich toe en kuste haar ernstig gezichtje. BIJ NELLEKE. 105 „Ja, dat was een groote overgang voor je en juffrouw van Haltum was sympathiek. Alleen een beetje jong om zoo'ri robbedoes, als jij was, onder den duim te houden." Agnes trok een pruillip. „Maar waarom moet ik toch met alle geweld onder den duim gehouden worden. Mademoiselle doet ook al niet anders dan duwen en kneden, totdat ik precies het fatsoen heb aangenomen, dat haar bevalt. Ik zou zoo denken, dat ik zijn moest, zooals de natuur me gemaakt heeft. Madame Berdini vond dat ook." Tante Albertine lachte. „Als je nu die madame weer eens ontmoette, zou je toch zelf raar opkijken, denk ik. Je bent nu anders gewoon." „Nou, dat geloof ik niet, Madame is Madame en een snoes. Hè, ik ben zoo blij, dat ik naar Nelleke mag." „Zoo, mag. je dat? Dan weet je meer dan ik, want ik ben het nog niet met mezelvë eens of ik het-toestaan kan." „He, Tante, dat meent u niet." „Wou je zoo heel graag gaan?" „Dat weet u wel." Ja, dat begrijp ik ook wel. Nu, goed dan, ga dan maar, ik zal het dan maar toestaan, hoewel Mademoiselle..." „O, natuurlijk, die moest er zich weer mee be- 106 BIJ NELLEKE. moeien." „Agnes! Niet zoo'n toon over Mademoiselle als 't je blieft, of je zoudt je eigen glazen ingooien. Enfin, je kunt gaan. Ik vond indertijd Nellie van Haltum een lief meisje en je opvoeden behoeft ze nu niet meer. Ben je blij ?" Agnes viel haar tante om den hals. Daarna deed ze een paar luchtsprongetjes. „Hoe dol, hoe doir Zaterdagmiddag immers? Stel u toch eens voor, hoe inleuk Nelleke in haar eigen huis op te zoeken." Haar tante had pleizier in haar opgewondenheid. „Je mag wel oppassen, dat je haar niet bij vergissing Nelleke noemt, want dat zou heelemaal niet passen. Denk er aan dat je „mevrouw" zegt." Agnes was op het punt van te zeggen, dat ze best Nelleke bij haar naam mocht noemen, maar hield het bijtijds in. Net iets van Tante om dat weer onbeschaafd te vinden of iets dergelijks. Ze gaf haar dus nog gauw een dankbaren zoen en liep toen naar Titine om haar het goede nieuws te vertellen. Dien Zaterdag vond Agnes de muziekles, die aan het bezoek vooraf ging, niet om door te komen. Ze lette slecht op en mijnheer bromde, dat het schande was, dat een meisje met zooveel aanleg, zich zoo weinig moeite wilde geven. BIJ NELLEKE. 107 Hoe lang het lesuur haar ook leek, eindelijk was het voorbij. Toen moest ze nog op Mademoiselle wachten, die haar brengen zou en volstrekt geen haast maakte. Toch kwam het oogenblik, dat ze tegenover haar gastvrouwtje in het gezellig salonnetje zat. Nellie Verschoor bewoonde maar een étagewoning, ze had niet veel ruimte, maar alles was zoo lief ingericht, het geheel was zoo knus* zooals Agnes het noemde, dat ze verrukt was. „Ik ben blij, dat je het prettig bij me vindt, lieve kind," zei Nellie, „maar het allermooiste heb je nog niet eens gezien." „Niet? Wat is dat-dan?" .«f? „Raad eens." Agnes bedacht zich en zei toen schalksch: „Uw man." Nellie lachte hartelijk. „Ja, wat zal ik je daar van zeggen, ik weet natuurlijk niet, of hij in je smaak zal vallen. Maar mijn man bedoelde ik daar straks niet. Ga maar eens mee naar de huiskamer," en voorzichtig schoof Nellie de tusschendeuren open, die de beide kamers scheidde. Toen zag Agnes dadelijk, wat Nellie bedoelde: een mooi, wit kanten wiegje en daarin een kleine pop, die juist de donkere oogjes opsloeg, toen 108 BIJ NELLEKE. Agnes zich over het wiegj'e heenboog. „O, wat schattig! Is dat heusch van u?" Nellie vond Agnes echt grappig. „Heusch van mij, echt hoor. Hoe vin' je hem?" Uit de volte van haar hart verklaarde Agnes: "„Een engel." De engel was zich intusschen bewust gewordan, dat zijn moeder hem niet zoo vlug opnam, als gewoonlijk en vertrok zijn rose gezichtje tot een droevig grimas. De oogjes werden stijf dicht gedrukt, het mondje ging wijd open en een tamelijk krachtig geschrei vulde de kleine kamer. Agnes trok haastig haar hoofd terug. Had ze hem bang gemaakt? Nellie stelde haar gerust. "„Neen, hij is nog te jong om bang te zijn voor vreemden, maar hij wil bij zijn moeder komen. Komt ie dan?" en Nellie stak uitnoodigend haar armen uit. De baby hield even op met huilen en bewoog armpjes en beentjes. Verrukt zei Nellie: „Zie je wel, hij begrijpt me al. Mijn man lacht me uit, als ik dat zeg. Hij beweert, dat het ventje er nog veel te jong voor is, maar ik weet zeker, dat het in mijn armen zou vliegen, als het maar kon." Ze had het kindje opgenomen en droeg het BIJ NELLEKE. 109 mee naar voren, waar Agnes nu al het heerüjke aan dat kleine wezentje bewonderen moest, de lieve donkere krulhaartjes, die hier en daar op het knikkertje als geplakt zaten, de mooie oogjes, het schattige mopneusje, het tandelooze mondje, de kleine vingers, als roze garnaaltjes en de snoezige voetjes. „Hoe oud is hij?" vroeg Agnes. „Pas zes weken. Wat een flink kind, hè? Heb je ooit zoo'n lief ventje gezien?" Agnes knikte van neen. Ze had eigenlijk nog nooit zoo'n jong kindje goed bekeken, maar schattig vond ze het. Intusschen begon de baby er genoeg van te krijgen, zoo rustig op Moeders schoot te liggen en gaf al gauw luidruchtig zijn ongenoegen te kennen. Agnes keek verschrikt. „Waarom huilt hij nu weer? Zou hij ergens pijn hebben?" „Neen, gelukkig niet, ik hoop het tenminste niet. Ik denk, dat hij honger heeft, maar het is eigenlijk zijn tijd nog niet." „Waarom niet, als hij trek heeft. Mag ik hem een fleschje geven?" Nellie kleurde even. „Neen, dat zal niet gaan." Toen met een blik op de klok: „Het is nog een kwartier te vroeg. Jammer, 110 BIJ NELLEKE. dat we hem wakker gemaakt hebben, maar ik verlangde er zoo naar, je hem te laten zien." Het kind schreide hoe langer hoe ongeduldiger. „Ik mag hem eigenlijk nog niet helpen, maar voor één keertje zal ik het toch maar doen. Stil dan maar, mijn baasje, Moeder zal je drinkentje geven", en toen opstaande tot Agnes, die haar volgen wilden: „Och neen, blijf jij nu even hier, dan help ik hem hiernaast. Ik ben dadelijk terug, kijk intusschen een beetje uit de ramen." Agnes tuurde gehoorzaam uit het venster en haar gedachten gingen over iets, waar ze nog nooit bepaald over gedacht had. Heerlijk, een eigen kindje te hebben? Met poppen had ze weinig gespeeld, ze had daar nooit veel van gehouden, ze was ook altijd zoo alleen geweest. Maar zoo'n levend popje, dat was iets anders! Toen Nellie terugkwam, had ze het kindje niet meer bij zich. „Waar is de baby?" vroeg Agnes. „Die slaapt alweer lekker in zijn wiegje. Voor je straks weg gaat, mag je hem nog even zien, nu moet hij rustig slapen. Wij gaan nu gezellig samen theedrinken en dan moet je maar eens een boel vertellen. Nadat ik van je weg ben gegaan, weet ik niets meer van je af." BIJ NELLEKE. 111 Nu kwam Agnes los. Ze viel over haar woorden, zoo'n haast had ze, om alles te vertellen. En Nellie wilde steeds nog meer weten. „Heb je nu ook muziekles?" vroeg ze. „Ja, vioolles zelfs, maar vreeselijk saai en vervelend." „Nog saaier, dan mijn pianoles?" vroeg Nellie ondeugend. Agnes sloeg haar arm om haar „juffie" heen en smeekte daar niet meer aan te denken. „Wat een onhebbelijk kind was ik toch," zuchtte ze. „Een prettig muziekleerlingetje was jes ten minste niet," lachte Nellie. „Wil je wel gelooven, dat mijn hand soms jeukte, om je een oorvijg te geven, zoo koppig en akelig kon je dan zijn." „Had het maar gedaan, juffie, ik had het verdiend. Ik schaam me nog, als ik er aan denkt, hoe ik u geplaagd heb." „Nu, dat is voorbij; maar ben ik nu nog altijd juffie?" „Ja gek hè, maar dat komt zoo heelemaal vanzelf. Ik zal er nooit aan wennen, mevrouw tegen u te zeggen." „Zeg maar Nellie." „Dat durf ik niet." „En vroeger, toen ik nog wel je gouvernante 112 BIJ NELLEKE. was, deed je niets liever. Ik begrijp nog niet, dat je toen zoo brutaal durfde zijn tegen je strenge opvoedster." „U een strenge opvoedster! Een schat was u. O, juffie, wat heb ik een verdriet gehad, toen u weg was." „We mogen van geluk spreken, dat je nu bij me mag komen." Agnes trok een mondje, dat Nellie zich nog maar al te goed van vroeger herinnerde. „Dacht u, dat ze met dat hadden kunnen beletten? Ik had wel weten te ontsnappen, als ze het met verboden hadden." Nu keek Nellie echt verwonderd. „Dat meen je toch niet, Agnes." Agnes kleurde. „Zou u het heel erg gevonden hebben?" vroeg ze en dacht, wat juffie wel zeggen zou, als ze wist van haar bezoeken bij Tillie. „Ja, eerlijk gezegd, zou ik je op die manier niet graag ontvangen hebben. Daar hoor ik mijn man; leuk, nu kun je dien ook nog even leeren kennen." Nellie's man leek Agnes al even aardig als alles, wat Nellie bezat. Ze was dadelijk met hem op haar gemak en toen Mademoiselle kwam om haar te halen, had Agnes een nieuw ideaal voor de toekomst: een kleine, gezellige étage, een leuke man en een schattig, klein kindje. VIII. Tom. Agnes had verdriet; ze was in zorg over Tom. Een paar dagen geleden was Herman ontsteld komen vertellen, dat Tom weg was, ontsnapt uit de garage. Hij had het beest daar opgesloten, omdat het in den stal het rijpaard van mijnheer aan het schrikken maakte, door op zijn rug te springen. Het paard werd er schuw van, het kon zoo niet langer, het zou ongelukken geven. En vastleggen kon je dien hond ook niet, want dan huilde hij, dat het je door merg en been ging- Agnes was wanhopend. Ze wilde dadelijk zelf de stad gaan doorkruisen om haar lieveling te zoeken, maar haar oom verbood het. Het zou nergens toe dienen. Als het beest in de buurt was, zou het wel terugkomen, zoodra het honger kreeg. Was het verder afgedwaald, dan werd zoeken een onmogelijkheid. Agnes Slawonski. 8 114 TOM. „Maar wat dan?" huilde Agnes. „Je moet beginnen met je niet zoo aan te stellen," zei haar oom koel. „Ze huilt als een hofhond," vond Lolo. Zijn vader verzocht hem de kamer uit te gaan, hij had hier niets te maken. Toen keerde hij zich weer tot Agnes: „Als je je nu verder bedaard houdt en uitscheidt met dat ordinaire gehuil, zal ik zien, wat ik vóór je doen kan. In ieder geval wachten we een dag om te zien, of de rakker niet vanzelf terugkomt. Is hij er morgen nog niet, dan zal ik een advertentie zetten en een belooning uitlooven, dan brengen ze den hond wel terug. Als ze hem ophouden, is het daar natuurlijk om te doen. Hiermee moest Agnes tevreden zijn. Ze durfde trouwens ook niets meer zeggen. Ze voelde zich met oom Lodewijk al even weinig op haar gemak, als ze dat op Clarenstein met tante Bernardine gedaan had. Op weg naar school keek ze scherp rond en om vier uur liep ze met Titine een straatje om, in de hoop haar lieven Tom te ontmoeten. De dag ging voorbij en geen Tom was verschenen. Den volgenden morgen waagde Agnes het, haar oom aan zijn belofte te herinneren. Ze had dien nacht slecht geslapen, ongerust als TOM. 115 ze was over het lot van haar vriendje en zag er bleek en betrokken uit. „Zoo," zei haar oom, „is de hond nog niet terug? Goed, dan zal ik vandaag een advertentie laten plaatsen. Maar één ding zeg ik je, als de ontrouwe rakker terug is, krijgt hij een pak, dat hem heugen zal. Hij moet dat wegloopen eens voor al afleeren." Agnes begon weer te huilen. „U mag hem niet slaan, Oom," snikte ze, „dat is hij niet gewoon." „Och kom, wat je zegt. Praat geen onzin, kind, zoo'n circushond!" „Echt niet, Oom, heusch niet. Dat was juist zoo prachtig van zijn dressuur, hij heeft alles geleerd door vriendelijke woorden en wat lekkers als belooning. Alleen een enkelen keer bromde Madame eens op hem en dan was hij doodongelukkig." „Kom Agnes, je wilt me wat wijs maken." „Op mijn woord, Oom, ik zeg de waarheid." Haar oom lachte ongeloovig en stak een sigaar op. Hij vond, dat het gepraat over dat beest lang genoeg geduurd had. Alleen zei hij nog even spottend, vóór de kamer uit te gaan: „Dat verklaart dan, waarom hij nu zoo'n ondeugende rakker is, totaal bedorven." Agnes keek haar oom na met heel booze 116 TOM. .oogen. Ze balde haar vuisten. Hij moest het niet wagen, Tom te slaan, ze zou het niet toelaten, desnoods gooide ze er zich tusschenin. Ze had er nu een nieuwe zorg bij, maar toch hoopte ze natuuurlijk, dat Tom teruggebracht zou worden. Weer keek ze dien dag op straat steeds uit, of ze haar lieveling nergens zag, maar tevergeefs. De advertentie zou dien avond pas verschijnen en kon dus morgen pas resultaten hebben. Toen ze den volgenden dag om twaalf uur uit school kwam, was haar eerste vraag naar Tom. Het beest was niet terug. 's Middags rende ze om vier uur naar huis, nu moest Tommy er toch zijn. En jawel, de huisknecht, die haar opendeed, stelde haar dadelijk gerust. Zoo even was de hond juist gebracht. „Heerlijk" juichte Agnes, „waar is hij?" „In de garage. Mijnheer heeft hem mee genomen, hij was juist in de gang, toen de hond thuis gebracht werd." „Oom?" zei Agnes niet weinig ontsteld. „Ja," knikte de knecht, „en ik geloof..." Maar Agnes was al weg; ze vertrouwde de zaak niet, ze dacht aan wat haar oom'gisteren gezegd had. • Ze vond de deur der garage dicht, op slot zelfs. Ze rammelde uit alle macht aan den knop, TOM. 117 maar het hielp niet, de deur was en bleef gesloten. Wat hoorde ze daar? Het was Tom, die jankte. Oom volvoerde zijn dreigement en strafte den hond af. Agnes wist geen raad, het was om dol te worden. Ze ranselde in haar wanhoop met beide vuisten op de gesloten deur. „Schei er uit! Laat me toch binnen! O Tommy, lieve Tommy!" Ze maakte zoo'n spectakel, dat niet alleen Herman uit den stal kwam loopen, maar ook de jongen, die in den tuin bezig was, kwam kijken, wat er gebeurde. Daar had je ook Titine, die wat later uit school gekomen was. „Agnes, Agnes, win' je toch zoo niet op, Vader zal hem niet erg slaan," trachtte ze haar nichtje te bedaren. Lolo was er nu ook bij gekomen. Hij stond in zijn geliefde houding, handen in de broekzakken en zei, dat ze niet zoo behoefde te schreeuwen. Vader had groot gelijk, zoo'n ondeugend beest moest slaag hebben. „Je bent zelf een ondeugend beest," gilde Agnes in haar drift en wilde den jongen te lijf. Maar deze wist haar te ontwijken en liep lachend weg. 118 TOM. Even stond Agnes stil. Daar hoorde ze Tom weer janken. Woest gooide ze zich tegen de deur. „Laat me er in, ik wil er in!" Juist ging de deur open en ze tuimelde tegen haar oom op, die naar buiten kwam, zijn karwats in de hand. Achter in de garage zag ze Tom, die haar ook in het oog kreeg en huilend aan zijn ketting trok. Ze wilde haar oom voorbij glippen naar binnen, maar deze greep haar bij een arm. „Halt, nu geen aangehaal. Vandaag blijft de hond alleen. Morgen kan je hem dan voor mijn part weer bederven." Agnes trachtte zich los te rukken, maar haar oom hield haar arm stevig omkneld. Hij deed haar zelfs pijn en trappelend van drift, sloeg ze met haar vuist op zijn hand. ,;Shiit die deur," beval haar oom aan Herman. En Agnes, die zich heftig verweerde, voor zich uit duwend, ging hij het huis binnen, gevolgd door de bitter schreiende Titine. Bij de trap gekomen, liet hij Agnes los. „Naar je kamer en je komt er vandaag niet meer af." Titine wilde Agnes volgen, maar haar vader hield haar tegen. „Jij hier blijven. Die wilde kat moet alleen TOM. 119 uitrazen." Zoodra Agnes haar arm uit Ooms stevigen greep bevrijd voelde, was ze de trap opgerend, naar haar kamer en daar wierp ze zich zoo lang ze was op den grond. Zoo bleef ze liggen, eerst doorsnikkend, maar langzamerhand uitgeput van verdriet en overspanning. Zoo vond tante Albertine haar, toen ze naar haar kwam kijken. Tante Albertine was niet thuis geweest, toen het drama zich afspeelde, anders had ze wellicht veel kunnen voorkomen. Ze boog zich over Agnes heen en streelde haar zacht over het hoofd. „Kom Agneslief, sta eens op, wat lig je daar akelig. Als ik niet wist, dat je echt verdriet hebt, zou ik een beetje om je moeten lachen. Is dat nu e^n reden om je zoo aan te stellen, omdat Tom een paar tikken gekregen heeft." Agnes schoot in de hoogte. „Een paar tikken! Oom heeft hem mishandeld," zei ze verontwaardigd en keek haar tante tusschen haar gezwollen oogleden aan. „En mij ook." „Jou ook?" „Ja, Oom heeft mijn arm bijna gebroken." „Maar kindje." 120 TOM. Tante Albertine stak haar een hand toe om haar op te helpen en trok haar toen naar zich toe. Ze had moeite om ernstig te blijven, die Agnes nam alles zoo tragisch op, maar ze begreep, dat ze vooral niet lachen mocht, wilde ze haar nichtje troosten. „Kom, kom, wees nu maar niet langer verdrietig. Wasch je maar eens flink en bet je oogen met frisch, koud water. Je mag je ook wel eens afborstelen, ze schijnen vandaag niet veel aan deze kamer gedaan te hebben. Zoo komen de misdaden van de meisjes uit," poogde ze te schertsen; afleiding was voor zoo'n overdreven kinderverdriet het beste. Ze schonk water voor Agnes in en drukte haar een spons in de handen. Machinaal deed Agnes, wat haar tante wilde. Hè, dat verfrischte. „Heeft u Oom gesproken?" vroeg ze, wat verlegen bij de herinnering aan wat bij de garagedeur gebeurd was. „Ja, je hebt je als een echt katje aangesteld. Oom liet me zijn hand zien, met een krab er op." Het bloed schoot Agnes naar de wangen. „Ik was vreeselijk driftig," zei ze, toch wel wat beschaamd, „en Oom had Tom geslagen." „Ja, dat weet ik. Je begrijpt zeker wel, dat Oom boos op je is." . „Ik ben boos op hem." TOM. 121 „Dat kan wel, maar dat neemt niet weg, dat je oom je excuses zult dienen aan te bieden." „Ik aan Oom excuus vragen?" „Nu ja, ik bedoel, dat je hem zeggen moet, dat het je spijt, dat je je zoo driftig hebt gemaakt" „Maar het spijt me niet! Die arme Tom..." „Dat doet het wel. Ik weet zeker, dat je best begrijpt, dat je te ver gegaan bent. Niet?" „Nou ja, maar..." „Neen, nu geen maren. Wil ik Oom uit jouw naam zeggen, dat het je spijt en dat zoo iets niet meer voor zal komen?" „Hoe kan ik dat nu beloven; ik verzeker u, dat als Oom Tommy nog eens..." „Zwijg nu maar, ik hoop, dat Oom er tevreden mee zal zijn, als ik je verontschuldiging overbreng. Ik denk het wel, want hij houdt er niet van lang over iets na te praten." Toen een beetje aarzelend: „Je weet, dat je vandaag niet meer beneden mag komen?" Agnes kleurde alweer. „Ik zou niet eens willen," bromde ze. „Dat komt dan goed," zei haar tante droog. „Je hebt zeker wel werk voor school, niet waar? En dan maar een beetje vroeg naar bed vanavond, dan ben je morgen weer heelemaal in orde." „Morgen mag ik naar Tom." 122 TOM. „Heeft Oom dat gezegd?" „Ja." „Nu, dat doet me plezier voor je. Na het diner kom ik nog wel eens naar je kijken. Zal je opeten, wat ik je zenden zal?" „Ja Tante." „Nu, dan ga ik maar." „Tante, toe Tante, hoor nog eens even." Mevrouw Albertine keerde zich om. „Is. er nog iets?" „Ja, ziet u... zoudt u me een groot plezier willen doen... een erg groot plezier? „En dat is?" „Of u even naar Tom wilt omzien. Hij zit zoo treurig alleen in die garage; hij zal denken, dat ik hem vergeet," en haar tranen begonnen alweer te druppelen. „Ik zal zorgen, dat hij goed eten krijgt en ook even naar hem toegaan. Ben je dan gerust?" Agnes greep haar tante's hand en kuste die. „Als 't u blieft. En zeg hem, dat ik dol graag naar hem toe zou komen, maar niet kan. Zult u dat niet vergeten? Het zal hem goed doen, want hij verstaat alles." Haar tante was op dat punt wel wat ongeloovig, maar toch beloofde ze Agnes, haar boodschap te zullen overbrengen. Ze lachte om haar overdreven nichtje, maar als die belofte het kind nu plezier deed. TOM. 123 Dien avond vóór ze uitging, kwam ze Agnes even vertellen, dat Tom het goed maakte en haar had opgedragen aan Agnes te zeggen, dat hij het best begreep en blij was, dat ze morgen bij hem zou komen. Toen lachtè Agnes weer. Tante Albertine was toch wel leuk. Al vroeg was Agnes den volgenden morgen bij Tom. Dat was een gelukkig weerzien! De hond likte zijn vrouwtje's gezicht en handen en Agnes kuste hem teeder op zijn kop. „Zult je nooit meer wegloopen, Tommy, beloof je het me?" De hond kwispelde en jankte zachtjes. „Nooit meer doen hoor, al heb je het hier ook niet prettig. Je doet er me zoo'n verdriet mee. Heb je het niet koud gehad vannacht? Je zit hier zoo akelig. Och Tommy, ik vind het zoo naar, dat je het zoo weinig prettig hebt, tegenwoordig, maar ik kan er niets aan veranderen.". Verdrietig ging Agnes naar school. Ja, nu had ze Tom terug, maar blij was ze toch niet, want ze was er bezwaard mee, dat haar lieveling het niet goed had. Het arme dier had maar een treurig leven in den laatsten tijd. Ze vroeg nog eens, of Tom niet in haar kamer zou mogen slapen. 124 TOM. Neen, dat wilde Oom niet. In den stal dan tenminste, daar was het warmer. Neen, dat kon ook niet, want hij liet het paard niet met rust. Agnes tobde hoe langer hoe meer over Tom's lot. Zelfs met haar wandelen mocht hij niet dikwijls. Dat was de schuld van Mademoiselle. Als Agnes zich maar in 't minst tegen haar verzette, mocht Tommy niet mee wandelen. En dan die treurige oogen van den hond, als hij thuis moest blijven! Agnes verbeeldde zich ook, dat Tom mager werd, zoo kon het niet langer. Maar wat te doen? Aan Grootvader vragen hem weer bij zich te nemen? Dan kon hij weer vrij rondloopen en Piet ^ou wel goed voor hem zorgen. Maar dan zou zij hem heelemaal niet meer kunnen zien en ze hield zoo veel van hem, zoo dol veel! Op een dag klaagde ze Tillie haar nood. Ze zou er toe moeten overgaan, Tom aan Grootvader af te staan, maar ze kón er maar niet toe besluiten, omdat ze hem dan heelemaal zou moeten missen. Tillie liep in gedachten. „Ik weet wat beters," zei ze eensklaps. „Jij? Wat dan?" fOM. 125 „Geef hem aan mij." „Aan jou?" „Ja, ik bedoel, breng hem bij ons. Ik zal goed voor hem zorgen en jij zult hem kunnen zien, zoo dikwijls je wilt." Dat was een idee. „Zou je hem mogen nemen?" „Natuurlijk, ik mag immers alles, wat ik wiL Hij. zal het best bij ons hebben. Hij mag op mijn kamer slapen, dan heeft hij het lekker warm en gezellig." Nu liep Agnes in gepeins. Misschien was dat de oplossing. Goed zou hij het bij Tillie wel hebben. Til hield veel van dieren en was goedhartig. Tom zou zeker veel van haar gaan houden. Die gedachte deed Agnes schrikken. ,Als hij eens meer van Tillie ging houden, dan van haar? Til zou dan altijd bij hem zijn, hem eten geven, hem liefkoozen, hem vertroetelen. „Als hij maar niet van mij vervreemd," uitte ze haar gedachten. „Van jou vervreemden? Kom, nonsens. Je kunt hem immers na schooltijd afhalen om mee te wandelen. In onze buurt komt zelden iemand van jullie, zoo aan den anderen kant van de stad. Hij zal zoo'n veel beter leven hebben, moet je denken." 126 TOM. Ja, dat zou hij zeker. Voor Tom zelf zou het wel een prettiger leventje zijn. Ook Titine drong er op aan. „Je weet, Vader houdt niet van honden en ik geloof, dat hij aan Tom speciaal het land heeft. Ik ben bang, dat Herman ook niet erg aardig voor hem is, want die vindt hem zoo lastig." Dat was allemaal waar, dat wist Agnes ook wel. „Je zoudt hem natuurlijk stilletjes bij mij moeten brengen," zei nu Tillie, „en je begrijpt, dat je er niets van zou mogen vertellen. Ze zouden het anders nooit goedvinden, want ik ben nu eenmaal het zwarte schaap bij jullie familie." Ja, dat was alweer een bezwaar, de hond zou natuurlijk gemist worden en dan... „Dan zeggen we maar, dat hij weer is weggeloopen," ried Titine. Precies, dat. was het beste vond ook Tillie. Agnes liep er stil bij, terwijl Titine en Tillie de zaak bespraken. Ze luisterde wel en vond ook wel, dat ze gelijk hadden, maar toch... Ze was ontstemd. Ze had een gevoel, alsof ze al meer en meer in een net verward raakte. Dit zou weer nieuw gedraai geven, ze zou onwaarheid moeten spreken en dat kon ze nooit doen, zonder dadelijk er aan te denken, wat Grootvader daar wel van zeggen zou. TOM. 127 „Heb je er wat tegen, Agnes, dat je zoo niets zegt," vroeg Tillie. „Als je de hond liever laat, waar hij is, mij best hoor." „Och neen, Tom zal het bij jou veel beter hebben." . „Wel nu dan? „Ik heb nu eenmaal een hekel aan dat gedraai." „Och kom, zoo'n leugentje om bestwil." „Weet je wat," viel Titine in, „zwijg jij er maar over, je hoeft er heelemaal niet over te spreken. Op een dag, als we de kans schoon zien, stelen we Tom gewoon. Als hij eenmaal weg is, behoeven wij toch niet te weten, waar hij is. Als er over gesproken wordt, zal ik wel meepraten, jij behoeft enkel maar te zwijgen. Begrepen?" „Ja." „Afgesproken dus?" vroeg Tillie. „Nou goed dan. Ik doe het voor Tommy. Je zult heel goed voor hem zijn, niet waar?" „Dat spreekt van zelf, zeur daar nu niet over. Je kunt met hem komen, wanneer je maar wilt. Zie maar eens, hoe het gaat. Daaag" en Tillie nam met een zwaai van haar hand afscheid, blij, dat het zaakje geregeld was. Ze wilde dien leuken Tom dolgraag bij zich hebben. Voor Moeder kon het ook nog een aardige afleiding zijn, Tom kende zulke mooie kunstjes. IX. Tom wordt „gestolen." Zoowat een week later zagen Agnes en Titine de kans schoon om Tom te „stelen," zooals Titine het noemde; Op een middag, dat Mademoiselle haar „dag" had, die ze gewoon was bij een goede kennis door te brengen, zou Lolo met zijn moeder en Arda mee gaan in de auto. Zoodoende waren de beide meisjes vrij wel aan zichzelve overgelaten. Van die vrijheid maakte ze gebruik om zich van Tom meester te maken, zonder door iemand gezien te worden. Bij Tillie had het afscheid natuurlijk niet zonder tranen plaats. Tom wilde met alle geweld met zijn vrouwtje mee. terug en moest opgesloten worden in Tillie's kamer. Agnes schreide bitter, maar toch was ze blij, dat ze hem daar nu veilig en wel wist. Het was koud geweest in de laatste dagen en ze had hevig getobd over Tom's slechte slaapplaats. TOM WORDT „GESTOLEN." 129 Het was dus wel een verluchting, hem nu in Tillie's warme kamer te weten. Ze zou heel gauw eens naar hem gaan kijken, dat nam ze zich vast voor, terwijl ze met haar zakdoek haar vochtige wangen droog wreef. Dat was me iets dien middag, toen Herman kwam vertellen, dat „die hond" alweer er van door was. „Lag hij dan niet aan de ketting?" „Jawel mijnheer, ik heb er hem zelf stevig aan vastgelegd. Maar misschien heeft freule Agnes hem losgemaakt, dat doet de freule wel meer." Agnes werd geroepen. Ze scheen totaal in de war, toen ze hoorde, dat Tom alweer weg was. Uit haar antwoorden was niet goed wijs te worden, ze kleurde en huilde en stotterde, zoodat haar tante het beter vond, haar met rust te laten. Het kind was blijkbaar kapot door het verlies van haar geliefden hond. Titine, ondervraagd, verklaarde kalm niets van Tom af te weten. „Zijn jullie vanmiddag nog met hem uit geweest?" „Ja, even, niet lang." „Dus is hij van zijn ketting geweest?" „Ja, natuurlijk." „Dan behoeven we er niet verder over te spreken," zei haar vader. „De zaak is duidelijk Agnes Slawonski. g 130 TOM WORDT „GESTOLEN." genoeg. Je hebt hem niet goed vastgelegd, toen je hem terugbracht en de hond heeft zijn kans waargenomen en is ontsnapt, toen de auto binnen gebracht werd en de deuren dus openstonden." Ja, zoo moest het bepaald gebeurd zijn. Oom Lodewijk verklaarde, dat hij hoopte, dat het beest nu maar weg bleef. Hij zou zich ten minste geen moeite geven, om den hond terug te krijgen, van advertenties en belooningen bij terugbrengen was geen sprake meer. Agnes was het nu toch zeker met hem eens, dat die Tom een ontrouwe rakker was? Even schokte Agnes op. Altijd dat gescheld op dien lieven, besten Tom. Ze hoorde nog zijn gehuil, toen hij zonder haar bij Tillie achterblijven moest. Ze was zelfs bang, dat hij daar niet wennen zou en wat dan? „Tom is het trouwste beest, dat er leeft," barstte ze los. Haar oom lachte sarcastisch. „Dat heeft hij bewezen. Enfin, ik beschouw die zaak als afgedaan. Ik wil in geen geval dien onruststoker langer hier hebben. Mocht hij onverhoopt terug komen, dan moet hij maar weggedaan." Bij zichzelven dacht hij: „zoo is meteen de laatste band, die Agnes aan haar vroeger leven bond, verbroken; dat is veel beter." Het viel tante Albertine op, dat na dat eerste TOM WORDT „GESTOLEN." 131 kwartier van groote zenuwachtigheid, haar nichtje zoo kalm bleef. Ze scheen zich dezen keer het verlies van haar hond lang zoo niet aan te trekken, als de vorige maal. Zou ze het mogelijk in haar hart met haar oom eens zijn en zelf vinden, dat Tom bewezen had, niet trouw te zijn. Hoe dat zij, ze was blij, dat Agnes zich de zaak niet te erg aantrok, vooral nu Tom toch niet meer hier zou mogen blijven, zelfs al kwam hij terug. Niets meer van het beest hooren, dat zou de beste oplossing zijn, meende ze. Titine genoot. Minder fijn besnaard dan Agnes, bezwaarde het haar heelemaal niet, dat ze haar ouders wat wijs gemaakt had. Een „erge" leugen, zoo een, waar iemand door benadeeld werd, die zou ze niet graag op haar geweten hebben. Maar zoo'n leugentje om bestwil! Wie deed ze daar nu kwaad mee? Vader was heel blij, Tom kwijt te zijn; Moeder kon het ook niets schelen en Agnes was gerust omtrent het lot van haar lieveling. Wat Tommy zelf betrof, die had er nog het meeste voordeel van. Agnes wilde, dat ze er ook zoo over denken kon, maar het lukte haar niet. Ze schaamde zich, o, ze schaamde zich heel erg en zelfs, toen er over de heele zaak niet meer gerept werd, kon ze dat nare gevoel niet van zich 132 TOM WORDT „GESTOLEN." afzetten. Ze stelde zelfs Titine voor, maar liever voor de waarheid uit te komen. Als Tom dan niet bij Tillie blijven mocht, moest hij maar naar Grootvader. Ze zou er dan wel in berusten, hem niet meer te zien. Maar Titine hield verschrikt haar hand tegen Agnes' mond. Mankeerde het haar nu heelemaal? Als ze vertelde, dat Tom bij Tillie was, verrieden ze immers meteen, dat ze wel bij Til kwamen en Agnes wist toch ook wel, dat ze dat eigenlijk niet mochten. Voor geen geld wilde ze, dat Vader dat te weten kwam, voor geen geld! Lieve deugd, hij was in staat hen naar een of andere strenge kostschool te zenden, zoo eentje in Frankrijk, waar Madje haar wel eens mee dreigde, waar de „jeunes filles" bewaakt werden als kostbare edelsteenen en je nauwelijks adem zou mogen halen, zonder er permissie voor gevraagd te hebben. Neen, Agnes mocht hen niet verraden, daar had ze het recht niet toe. Als het haar alleen had aangegaan, had ze het zelf moeten weten, maar nu! Ze was tegenover Titine verplicht te zwijgen, die had haar' vertrouwd. Begreep ze dat nu zelf niet? Ja, Agnes begreep het wel. Was zij alleen de schuldige geweest, dan zou TOM WORDT „GESTOLEN." 133 ze heusch liever alles verdragen hebben, dan... Titine lachte haar uit. „Och kom," zei ze, „dan zou je je ook wel eens tweemaal bedenken. Het werd natuurlijk aan Grootvader geschreven, hoe zou je dat vinden?" „Afschuwelijk, dat spreekt, maar nu is het haast even erg. Ik durf Grootvader niet meer onder de oogen komen." „Daar zul je met Kerstmis wel anders over denken. Hé, ik hoop maar, dat er dit jaar niets tusschen komt en we allemaal prettig naar Clarenstein kunnen gaan. Verleden jaar was het zoo vervelend, dat jij juist ziek was, hè?" Agnes antwoordde niet; ze verzonk in gepeins. Ja, verleden jaar was het naar geweest, dat ze toen juist ziek was, maar toch... Een rustigen, vredigen tijd had ze toen gehad. Heerlijk had ze bij Grootvader in zijn warme, gezellige kamer gezeten, toen ze weer wat beter was en op mocht. Wat hadden ze toen prettig en vertrouwelijk met elkaar gepraat. Op een dag had Grootvader haar laten opschrijven, wat voor plichten iemand had, die afstamde uit zijn geslacht. Zich zelf eerbiedigen in de eerste plaats. Daarmee bedoelde Grootvader niets doen, 134 TOM WORDT „GESTOLEN." wat laag of leelijk was, niets, waarover men zich zou behoeven te schamen. Eerlijk zijn dus en de waarheid getrouw. En ze had hem beloofd haar best te doen, ze had het zich toen ook vast voorgenomen en nu... „Ik ga het vertellen," zei ze opeens en stond op. Verschrikt hield Titine haar tegen. „Je mag niet, je mag niet, ik vergeef het je nooit," huilde ze bijna, „als je gaat klikken, maak je me doodongelukkig." Nu aarzelde Agnes weer. „En als je je verbeeldt, dat Grootvader je vergeven zou, dan heb je het leelijk mis. Je komt net zoo goed als ik bij Tillie aan huis, je bent er dikwijls geweest, stil, terwijl je heel goed wist, dat het niet mocht. Je zoudt Grootvader verschrikkelijk tegenvallen, denk daaraan." Agnes zakte weer op haar stoel neer. Zou ze Grootvader verschrikkelijk tegenvallen, als hij alles wist? Ja, ze was er wel bang voor. Ze voelde al haar moed ontzinken, ze durfde niet meer aan haar goede opwelling gehoor geven. Als ze zweeg, behoefde Grootvader er nooit iets van te weten en ze kon voortaan haar uiterste best doen, om eerlijk te zijn. TOM WORDT „GESTOLEN." 135 „Nu goed dan, ik zal zwijgen. Maar naar Tillie ga ik niet meer."* Titine lachte. Hè, dat was een verluchting. Die dwaze Agnes was heusch in staat geweest, als een martelares de waarheid te gaan vertellen, ze kon zoo overdreven zijn. Over dat niet meer naar Tillie gaan, maakte ze zich niet erg ongerust. „En Tom dan?" zei ze. Agnes zuchtte. Ja Tom, — die arme Tom, die zóó naar haar verlangen zou. „Ik had juist gedacht morgen na schooltijd eens naar hem te gaan kijken," ging Titine voort. „Dat kun je immers doen," zei Agnes met trillende lippen. „Ga jij dan niet mee?" Even een aarzeling. „Neen." Titine keek haar nichtje bepaald verschrikt aan. Zou ze het meenen? „Neen, ik ga niet," zei Agnes nog eens, alsof ze dat voor zichzelve goed vast moest stellen. „Tommy heeft het zonder mij ook goed," voegde ze er onzeker bij. Titine haalde haar schouders op. 136 TOM WORDT „GESTOLEN." „Je zult wel van opinie veranderen," meende ze. Maar Agnes liet haar den volgenden dag werkelijk alleen gaan. Dat had Titine niet verwacht. Ze vond het niet prettig ook. Was het dan zoo iets ergs, wat ze deed, dat Agnes liever Tom niet zag, dan met haar meegaan naar Tillie? Ze ging dus alleen en de berichten, die ze van Tom meebracht, waren bevredigend. De hond was heel blij geweest, haar te zien, maar hij scheen zich al aardig aan Tillie gehecht te hebben. Die was dan ook allerliefst voor hem, bedierf hem bepaald, niets was te goed voor haar logee, zooals Tillie zei. „Ze stopt hem den heelen dag vol lekkers," beweerde Titine. Agnes vond dat niet prettig om te hooren. „Als ze hem maar niet overvoedt, hij heeft neiging tot vet worden. Madame hield hem altijd een beetje op diëet." „Nu ja, toen moest hij ook kunsten maken." „Kon je niet merken, dat hij mij verwacht had?" „Jawel, natuurlijk, dat spreekt vanzelf. Tommy zal vast niet begrepen hebben, waar jij bleef, je hadt hem zoo vast beloofd, gauw te komen."- „Ja, dat had ik," zei Agnes met een zucht, die veel van een snik had. TOM WORDT „GESTOLEN." 137 Een heele week hield Agnes het uit. Dat Tillie haar bespotte en haar een zoet papkindje noemde en van de heilige Agnes sprak kon haar niet schelen. Toen ze deze benamingen afwisselde met aanstellerig wicht en saaie prent trok ze onverschillig haar schouders op. Dat alles was niets van belang, maar Tom! Om haar te dwingen te komen, wilde noch Tillie, noch Titine haar meer iets van den hond vertellen; ze moest zelf maar naar hem komen kijken, als ze belang in hem stelde, zeiden de plaaggeesten. En op een dag had ze den moed niet meer te weigeren en ging ze na schooltijd met Tillie mee naar haar huis. Wat was ze gelukkig, toen ze Tom terug zag en hoe dwaas verrukt stelde het beest zich aan! Agnes vergat al haar verdriet en gewetenspijn, toen ze gezellig in Tillie's kamer zat, met Tom's trouwen kop op haar knieën. Van tijd tot tijd sprong de hond op om zijn snoet in haar gezicht te duwen, bedelend om een liefkoozing en Agnes genoot er van, ze had dat zoo lang gemist. Na dien eenen keer hield ze Jiet niet lang meer uit, al gauw ging ze weer. Tillie was ook dol op Tom en het dier hield ook wel van, haar, maar de vreugde als zijn 138 TOM WORDT „GESTOLEN." eigen vrouwtje kwam, was toch altijd zeer uitbundig. En één ding wilde hij niet voor Tillie doen, hij was er niet toe te brengen te dansen. En daarop juist had Tillie zich zoo verheugd; ze had gehoopt daardoor haar zieke moeder afleiding te kunnen geven. -Ze klaagde er over tegen Agnes. „Je geeft hem te veel snoep, hij wordt te dik en daardoor lui," beweerde Agnes. „Dat 's nonsens, neen, hij wil gewoon niet. Anders zou hij het toch in ieder geval wel eens probeeren, maar ik kan er hem niet eens toe krijgen even op zijn achterste pooten te gaan staan. Ik heb hem gevleid en aangehaald en lekkere hapjes voor gehouden, maar hij bedankt er voor. Toen heb ik hem zelfs gedreigd en het eenige resultaat was, dat hij duchtig begon te brommen." Agnes had inwendig pret. Zij vond het wel heel aardig, dat hij niet voor Tillie wilde doen, wat hij op het minste teeken voor haar gedaan had. „Gromde hij? Dat deed hij tegen mij nooit," * verzekerde ze. „Maar ik denk, dat je hem toch niet goed hebt aangepakt," vervolgde ze, „laten we eens zien, of hij beter naar mij luisteren wil. Hij is gewoon mij te gehoorzamen, moet je denken." Agnes riep Tom bij zich, streelde hem over den kop, keek hem heel vast in de oogen en TOM WORDT „GESTOLEN." 139- commandeerde, terwijl ze haar hand omhoog hield: „Als een mensch, Tom." Tom aarzelde even, hij scheen werkelijk lui te zijn geworden, maar op herhaald bevel hief hij de voorpooten op en stapte netjes op zijn achterpooten rond. Tillie gilde van pret. Verschrikt liet het dier zich zakken. Agnes lachte hartelijk, haalde Tom even aan, maar zei toen weer op haar bevelenden toon: „En avant Tom, als een mensch!" terwijl ze haar handgebaar maakte. Tom wandelde weer gehoorzaam rond, terwijl Tillie haar hand tegen haar mond hield, om haar vreugdekreten te onderdrukken. Agnes gaf Tom een teeken, dat het genoeg was en dadelijk liep de hond op haar toe, om zich te laten streelen. „Nu, wat zeg je er van?" vroeg Agnes. „Eenig," gierde Tillie, „eenig gewoon. Dat moet Moeder zien. Laten we dadelijk naar Ma gaan." Maar Agnes maakte bedenkingen. „Even wachten, je kunt zien, dat Töm moe is. Hij heeft het wel erg afgeleerd en te dik wordt hij bepaald." „Kan hij nog meer kunstjes?" vroeg Tillie. Met een mond vol borstplaat bromde Titine: 140 TOM WORDT „GESTOLEN." „O een massa! Je moet hem zien dansen, hij walst beeldig." „Kan hij echt dansen? Als een mensch danst?" „Hij kan snoezig walzen, maar dan moet hij muziek hooren," zei Agnes. „Die kun je wel voor hem maken. Neem mijn viool." „Jawel, dat kan." Agnes vond het heerlijk, het bracht haar vroeger leventje weer zoo heelemaal voor haar terug. „Willen we dat dan op je moeders kamer gaan doen?" „Ja, heerlijk, maar ik moet eerst even kijken, hoe Ma is. Soms is ze te moe voor zoo iets, zie je." Tillie ging, maar kwam terug met een teleurgesteld gezichtje. Haar moeder was werkelijk heel moe vandaag, ze durfde het niet aan. Ze liet vragen, of Agnes eens een anderen dag Tom zou willen vertoonen als danskunstenaar. „Natuurlijk, graag hoor. Is je moeder weer minder goed?" Tillie's oogen stonden bezorgd. „Vandaag is ze zoo moe, zegt ze. Je kunt er eigenlijk geen dag van opaan. Het is een ellende." Agnes slóeg spontaan haar arm om Tillie heen en gaf haar een kus. TOM WORDT „GESTOLEN." 141 „Ze zal wel weer beter worden," troostte ze. Tillie schudde Agnes' arm wat ongeduldig af. „Laten we er maar niet meer over praten, het geeft toch niets." Toen haar best doende opgewekt te zijn: „Laten we nu eerst even snoepen, dan kan daarna het honden-ballet vertoond worden. Als je nog iets over gelaten hebt, Tinetje, presenteer ons dan eens als 't je blieft." Titine deed verontwaardigd. „Nog iets over gelaten! Ik heb net een of twee borstplaatjes genomen." „Of drie of vier," lachte Tillie. „Of mogelijk wel vijf of zes," beweerde Agnes. Titine stak haar tong uit tegen het plagende tweetal. „Spoken zijn jullie, hier heb je het heele schaaltje, ik wil er niets meer van hebben." „Mooi, we houden je aan je woord," en Tillie trok het bonbonschaaltje naar zich toe, zoodra Titine er weer naar grijpen wilde. Nu volgde een druk gestoei, waaraan Tom vroolijk blaffend deelnam. Een stoel werd omgeworpen en de meisjes maakten zoo'n lawaai, dat er een boodschap van Tillie's moeder kwam, die een beetje stilte verzocht. Plotseling hield alle gestoei op. Agnes raapte zacht den omgevallen stoel op 142 TOM WORDT „GESTOLEN." en Titine plofte op de rustbank neer, hijgend van het rennen. Tillie had het land. De ware reden daarvan was, dat ze haar zieke moeder zoo heelemaal vergeten had. Maar ze bromde: „Wat een gezanik toch, je kunt ook nooit eens ongestoord plezier hebben." Van het dansen van Tom kwam dien dag niets m§er. Het was tijd om naar huis te gaan voor Agnes en Titine, zoodat Tom, zonder dat er verder iets van hem gevergd wérd, zijn zacht kussen voor den warmen haard kon opzoeken, om lui en dik te worden, zooals Agnes volhield. X. De Kerstvacantie. Op Clarenstein werd de Kersttijd met verlangen tegemoet gezien. Dit jaar zouden ze weer eens allen bij elkaar kunnen zijn. De familie uit den Haag zou de heele Kerstvacantie op Clarenstein komen doorbrengen en wat leven en vertier brengen in het ouderhuis, waar het zoo heel stil kon zijn in den winter. Verleden jaar was dat wel anders geweest. Toen had Agnes gezorgd, dat de rust van haar grootvader en haar oudtantes van tijd tot tijd verbroken werd, hoewel niet altijd op de manier, die hen het best aanstond. Juist daardoor viel de eentonigheid en de stilte zoo op aan de drie oude bewoners van het buitengoed. Grootvader kwam er rond voor uit, dat hij zijn kleindochtertje miste. Ze was hem zoo'n lief gezelschap geweest in die wintermaanden en zijn verlangen naar haar vroolijk gezichtje en levendige manieren was groot. Ook zijn zuster Maria bekende eerlijk, dat ze er zich op verheugde, de lieve Agnes weer eens bij zich te zullen hebben. 144 DE KERSTVACANTIE. In haar hart was de oudste zuster, Bernardine, het volkomen met haar eens, maar te bekennen, dat ze naar Agnes verlangde, lag niet in haar aard. „De lieve Agnes," bromde ze, „je schijnt heelemaal te vergeten, wat een zorg en een last dat meisje ons bezorgdneeft." Maria keek haar verwijtend aan. „Zorg en last! Hoe kun je nu zoo iets zeggen, het lieve kind was de gezelligheid van het huis." „Dat hangt er maar van af, wat je onder gezelligheid verstaat. Jij vondt het misschien gezellig, zoo'n totaal onopgevoed kind te moeten dresseeren. En vergeet je die last met de gouvernantes? Eerst krijg je er een, die heelemaal niet gschikt is om een verwaarloosd kind op te voeden en die dus het meisje totaal bederft. En als je er dan in slaagt er een te vinden, die berekend is voor haar taak, die het rietje weet te buigen, terwijl het jong is, dan bedankt de jonge dame er voor en loopt weg." *) Maria schudde het hoofd. „Wat draaf je weer door, Bernardine. Je weet heel goed, dat het kind het niet uit kon houden, het had te veel verdriet. Ik was toen ook niet thuis." Bernardina lachte onaangenaam. „Wil je zeggen, dat ze daarom is weggeloopen? *) Zie „Het Circuskind." DE KERSTVACANTIE. 145 Omdat jij niet thuis was?" Maria kreeg een kleur. „Neen, dat wil ik niet zeggen, natuurlijk niet. Ik meen maar dat, als ik thuis was geweest, het misschien niet zoo ver gekomen zou zijn." • „O zoo, denk je dat. Ja, bij jou vond Agnes altijd steun, als ze onhebbelijk of ongemanierd was, daar heb je gelijk in." „De laatste maanden was ze toch heel lief." „Lief? Jawel, toen haar grootvader haar in alles haar zin gaf en haar even hard bedierf, als hij indertijd haar moeder bedorven heeft. En wat is daar van terecht gekomen. Ik vraag je alleen maar, daar aan te denken. Enfin. Ik heb toen mijn handen van haar afgetrokken. Lodewijk moet de verantwoording nu maar zelf dragen." „Je vergeet, dat ze nu bij Albertine is en bij haar lieve nichtjes. Ze zal nu zeker even goede manieren krijgen als Arda en Titine." „Dacht je dan, dat ze hie geen goedé manieren had kunnen aanleeren? Je oordeel over Lodewijk en mij is heel vleiend, dank je zeer. En Titine moet je vooral aanhalen, als er van goede manieren sprake is". Maria vond het beter van onderwerp te veranderen. „Ik vind het wel een prettig idee, dat Mademoiselle dezen keer niet meekomt," zei ze. „Zoo, vin' je? Als jij dan maar de drukte op je Agnes Slawonskl. jg 146 DE KERSTVACANTIE. neemt, die de kinderen, totaal zonder toezicht, geven zullen." „Och kom, die drukte zal zoo groot niet zijn. Juffrouw Sluijters kan Lolo helpen met kleeden en zoo en de meisjes zijn geen kleine kinderen meer, die kunnen zich zelf best redden." „Ik kan je anders verzekeren, dat ik Mademoiselle er liever bij had gehad. Maar ze had er wel recht op, de feestdagen eens bij haar familie door te brengen, dat beaam ik ten volle. Ik vind Mademoiselle een zeer geschikte persoonlijkheid. Ze weet ten minste haar gezag te handhaven." „Dat weet ze, maar misschien wel juist daarom vind ik het gezellig, eens onder elkaar te zijn. Vooral voor de kinderen is dat heerlijk. Mademoiselle is wel wat bedillerig." „Bedillerig, wat een uitdrukking, Maria. Laten we nu over dat punt maar liever zwijgen, we worden het er toch nooit over eens." Nu, dat vond Maria ook en zwijgend verheugde ze zich verder op de komst van de jeugd. Ook in den Haag werd met verlangen uitgezien naar het begin der vacantie. Het Kerstfeest bij Grootvader was altijd heel prettig. Arda droomde al van een mooi bontstel, dat ze dik onderstreept op haar verlanglijstje had gezet en Titine snakte er naar, eens heerlijk ' vrij buiten te kunnen rondvliegen. DE KERSTVACANTIE. H7 Lolo hoopte maar, dat er sneeuw zou komen, want Grootvader had een ar. Jaar in jaar uit verlangde Lolo in de ar te kunnen rijden en nog nooit had het geluk hem gediend. Ook Agnes verlangde naar den tijd, dat ze naar Clarenstein zouden gaan, maar toch werd ze onrustig, telkens als ze aan het weerzien van haar grootvader dacht. En toch had ze in de eerste maanden de dagen geteld, die haar van dat weerzien scheidden. Waarom was dan nu haar plezier niet onvermengd? Agnes was een beetje bang haar grootvader onder de oogen te komen. Nooit had ze hem iets van Tom durven schrijven. Ze mocht de waarheid niet zeggen, dat wilde Titine niet en soms dacht ze, dat ze het toch niet had durven doen, al was ze vrij geweest, te schrijven, wat ze wilde. Leugens aan Grootvader schrijven, dat kon ze niet. Ze hoopte, dat tante Albertine hem het verdwijnen van Tom had meegedeeld, maar ze wist er niets van. Ze sprak nooit uit zichzelve over Tom, bang zich te zullen verraden en de anderen schenen den hond al heelemaal vergeten te zijn, het beest werd niet meer genoemd. Zoo keerde Agnes dus met een bezwaard hart naar Clarenstein terug. In den eersten roes van het weerzien van al 148 DE KERSTVACANTIE. de bekende menschen en dingen vergat ze haar zorg en was even blij en vroolijk als Titine. Maar al gauw zei Grootvader: „Dat 's waar ook, waar is Tom? Jullie hebt hem toch zeker meegebracht?" Opeens was al het plezier van Agnes weg; ze kreeg tranen in haar oogen en stotterde iets onverstaanbaars. Maar Lolo zorgde er wel voor, dat zijn grootvader ingelicht werd. „Tom is immers weg, Grootvader, wist u dat niet?" „Wat zeg je daar, jongen, Tom weg? Wat beteekent dat?" „Weggeloopen, tot tweemaal toe, had u zoo iets van Tom kunnen denken, Grootvader? Wat een ondankbare..." „Hou je mond," viel Agnes uit „Maar Agnes," zei tante Albertine, bang, dat die ruwe uitval aan haar opvoeding zou worden toegeschreven. De oude tante Bernardine zei niets, maar keek haar zuster Maria veelbeteekenend aan. Agnes kleurde. „Nu ja, Tante, maar die nare jongen behoeft niet te zeggen, dat Tom ondankbaar is, want dat is niet waar." „Hum, hum," kuchte tante Bernardine, „dat is weer het oude toontje." DE KERSTVACANTIE. 149 Grootvader keek ernstig. „Is het werkelijk waar, dat Tom weggeloopen is?" vroeg hij. „Ja> Vader," zei nu tante Albertine, „tweemaal zelfs, Lolo heeft de waarheid gezegd. Maar Agnes hoort niet graag kwaad van haar gewezen, lieveling." „Het is ook wel treurig voor haar. Het spijt me heel erg voor je, Agnes je. Is er geen kans meer, dat de hond teruggevonden wordt? Is hij al lang weg?" Nu werd Grootvader op de hoogte gebracht van het tweemaal verdwijnen van Tom. Allen spraken door elkaar, behalve Agnes, die zwijgend, maar met trillende lippen er bij zat en zenuwachtig haar zakdoek in elkaar frommelde. Toen haar grootvader alles gehoord had, trok hij Agnes naar zich toe en haar liefkoozend, zei hij: „Dat is heel verdrietig voor Agnes, jullie moet niet vergeten, wat Tom voor haar was. Een andere hond zou je zekér niet kunnen troosten, wel kindje?" Zoolang allen door elkaar gepraat en Tom beschuldigd hadden van ontrouw en ondank, had Agnes zich goed kunnen houden; haar boosheid won het van haar verdriet. Maar nu haar grootvader zoo lief tot haar sprak en ze zijn streelende hand op haar hoofd 150 DE KERSTVACANTIE. voelde, kon ze zich niet meer inhouden en barstte ze in tranen uit. Tante Maria werd ongerust. Wat was Agnes je zenuwachtig geworden, dat verblijf in den Haag had haar geen goed gedaan. Tante Bernardine triompheerde/ Het kind was nog grooter huilebalk, dan toen ze onder haar régime stond. Het onaangenaamste voelde zich tante Albertine. Wat stelde Agnes zich aan. Vader zou nog denken, dat ze het niet goed bij haar gehad had, het leek wel een opgekropt verdriet, dat tot uitbarsting kwam. „Weet je, wat je doet, kindje," zei Grootvader, „ga jij nu eens naar juffrouw Sluyters en vraag haar, of ze je wat te drinken wil geven. Als je dan wat gekalmeerd bent, kun je je een beetje opknappen en dan kom je over een half uurtje opgewekt en prettig aan tafel. Niet?" Agnes kustte haar grootvaders hand en verliet toen de kamer, om te doen, wat hij verlangde. Haar grootvader keek haar met bezorgde oogen na. Hij had de zaak expres zoo onverschillig mógelijk behandeld, maar in zijn hart was hij niet gerust. Wat scheelde het kind? Zoo zenuwachtig had hij zijn kleindochter nooit gekend. Dat leek niet alleen verdriet over het DE KERSTVACANTIE. 151 verlies van haar hond, hoewel ze wel heel innig aan het beest gehecht was geweest. Aan tafel werd er geen woord meer over Tom's verdwijnen gesproken; Grootvader had dit verzocht. De stemming van de Kerstdagen mocht niet bedorven worden. Gelukkig kwam Agnes al gauw onder den invloed van de vroolijkheid van het overige gezelschap. Het was haar een groote verluchting, dat Tom niet meer genoemd werd. Het ergste was nu wel voorbij. Ze was niet minder nieuwsgierig naar den Kerstboom en wat die brengen zou, als haar nichtjes en Lolo. Ze had nog nooit een echt Kerstfeest bijgewoond, verleden jaar lag ze in bed en vroeger, och, toen kwam daar zoo niets van. Toen Moeder nog leefde, was ze nog zoo'n kleine baby en later ging Vader feestvieren met vrienden. Ze hoorde dan wel vertellen van de Réveillon en van veel vroolijkheid en pret, maar dat was niets voor kleine meisjes, werd haar gezegd, die moesten bij tijds naar bed. Kerstboomen had ze natuurlijk wel gezien, in de winkeluitstallingen, maar dat was iets heel anders, dan zelf een versierden boom te hebben. Dien avond moest ze met Titine en Lolo vroeg naar bed. Grootvader wilde eigenlijk, dat Arda ook verdween, maar die keek zoo beleedigd, toen haar voorgesteld werd met de 152 DE KERSTVACANTIE. jongeren gelijk naar bed te gaan, dat haar grootvader plagend zijn excuses maakte. Hij kon er nog niet aan wennen, dat hij al een volwassen kleindochter had. Hoe oud was ze ook? Achttien? Arda lachte wat verlegen. „Dat weet u wel beter. Maar ik word toch al gauw zeventien, dat is toch ook niet zoo jong meer." „Heel oud zelfs," zei Grootvader ernstig, maar zijn oogen tintelden van pret. „Ze heeft al een man," riep nu Lolo. „Wat heeft ze?" vroeg Grootvader verbaasd. Voor Lolo kon antwoorden, viel Arda haastig uit: „Och luister toch niet naar dien mallen jongen, hij weet niet goed wat hij zegt." Ze raapte haastig haar gevallen zakdoek op en scheen bepaald congesties naar het hoofd te hebben. Lolo wilde graag meer zeggen, maar werd, tusschen Titine en Agnes in, de kamer uitgetrokken. Die vonden zelf wel, dat Arda soms bespottelijk wijs deed, maar ze wilden haar toch graag uit de benauwdheid redden. Lolo werd op de gang dan ook eens flink door elkaar geschud en geraden verder geen onzin te praten. Lolo rukte zich los en wreef zijn pijnlijken arm. DE KERSTVACANTIE. 153 „Arda heeft toch een man," gilde hij, zoodra hij los was, „ik heb het zelf gezien." Binnen keek Grootvader naar zijn mooi kleindochtertje en besloot er eens met haar moeder over te spreken, of ze ook te veel vrijheid van bewegen had. Later eens, vanavond moesten ze aan niets denken, dan aan het versieren van den boom. Dat deden ze dan ook en ze hadden er allen zoo'n plezier in, dat zelfs tante Bernardine haar brommigheid vergat en vroolijk werd. De boom werd dan bok prachtig, daar waren ze het allen over eens. Het weer werkte niet mee den eersten Kerstdag, het regende en het waaide, dat het een aard had. Daardoor duurde de dag wel lang en ieder verlangde naar den avond, als de somberheid van druipende en zwiepende boomen zou worden buiten gesloten en de schitterend verlichte boom zou stralen in al zijn pracht. Den heelen dag was de kamer, waar de boom stond, afgesloten geweest en toen ze 's avonds in het aangrenzend vertrek zaten te wachten, totdat al de kaarsen zouden zijn aangestoken, was Agnes zoo opgewonden, dat ze maar vast de wachtenden amuseerde met een Spaansche dans, die ze indertijd van een danseres in het circus geleerd had. Haar vingers deden dienst als castagnetten en terwijl ze die duchtig deed 154 DE KERSTVACANTIE. klappen en met sierlijke bewegingen rondvloog, gingen opeens de tusschendeuren open en verving een plotselinge stilte het juichen van Titine en Lolo en het afkeurend gebrom van Arda, die vond, dat Agnes zich weer aanstelde als een echt circuskind. Er ging een schok door het kleine groepje. De schitterende boom, stralend van kleuren en licht, gaf aan hun opgewonden zieltjes eensklaps een gevoel van plechtigheid. Ze naderden langzaam en wat verlegen en luisterden naar het kerstlied, dat tante Albertine zong, zich zelf begeleidend. Vooral Agnes was onder den indruk. Zooeven nog een en al opgewondenheid en pret, voelde ze nu een heerlijke rust over zich komen. Even had ze het gevoel, alsof ze knielen moest en het hoofd buigen. Maar lang duurde dat niet. Nauwelijks had tante Albertine het lied geëindigd en was de laatste toon van haar lieve stem verklonken, of Lolo gilde: „O, daar hangt mijn pistool," terwijl Titine de kamer rondsprong, juichend: „een golf spel, een golf spel!" Arda vloog haar grootvader om den hals, uit dankbaarheid voor het heerlijke bontstel, dat ze onder den boom ontdekt had. Agnes was te overbluft om iets te onderscheiden. Ze zag nog maar alleen de mooie DE KERSTVACANTIE. 155 boom met de vele brandende kaarsen tusschen het groen en het geschitter der nagemaakte sneeuw en in den top de groote fonkelende ster. Ze greep haar grootvaders hand en kuste die. „Hoe mooi, Grootvader," zei ze zacht. 1 „Niet waar, Agnes? Ja zoo'n eersten keer maakt een kerstboom wel den meesten indruk. Maar nu moet je toch eens kijken, wat al zoo voor jou bestemd is. Dit hoekje is jouw eigendom, lieve kind." Nu voelde ook Agnes haar opgewondenheid terugkeeren. Heerlijke boeken, juist die, waarnaar ze verlangd had, een paar nieuwe schaatsen, zalig, als er nu maar ijs kwam. En een schattig armbandje, neen maar, wat een dotje. En dat pakje; wat zou daarin zitten? Haastig maakte ze het omhulsel los en nam den inhoud er uit. Maar even haastig vouwde ze het papier weer samen. En met bleeke wangen en met oogen, waaruit alle vroolijkheid verdwenen was, nam ze een boek op en bladerde er machinaal in. „Wat zit er in dat pakje, Agnes?" vroeg Titine nieuwsgierig. „Och niets, een vergissing" en het pakje opnemend ging ze naar grootvader en zei zacht: „Berg dat liever weg, als 't u blieft." „Wegbergen? Wat is dat dan?" „Een ■ vergissing," zei Agnes weer en het 156 DE KERSTVACANTIE. pakje in haar grootvaders hand duwend, liep ze haastig weg. Haar grootvader opende het pakje, hij begreep niet, wat het zijn kon, maar toen hij zag, wat het bevatte, schrok hij. Daar had hij vergeten dit cadeautje weg te nemen van het stapeltje voor Agnes bestemd en in plaats van genoegen had hij haar pijn gedaan. Een nieuwe halsband voor Tom, een mooie? met een zilver plaatje met Tom's naam er op. Juist een, zooals Agnes zoo graag had willen hebben. Voor Agnes was nu het ware plezier van den avond weg. De angel stak weer in haar hart, ze bedroog haar grootvader, haar lieven, lieven grootvader, die niet wist, wat hij verzinnen zou om haar genoegen te doen. Dolgraag had ze Tom met dien mooien halsband gezien, maar hem houden, wilde ze toch niet. Ze zou dat ook niet gedurfd hebben. De heele verdere vacantie raakte ze dat gevoel van schuld niet meer kwijt. Ze vroeg Titine nog een paar maal dringend de waarheid te mogen bekennen, maar die wilde daar niets van weten. Ze smeekte Agnes te zwijgen. Ze moest er toch aan denken, wat de gevolgen zouden zijn. De geheele gezellige omgang met Tillie zou uit zijn en wie weet, wat Vader in zijn boosheid DE KERSTVACANTIE. 157 doen zou. Kon Agnes haar dat aandoen? Titine wond zich zoo op, bij het denkbeeld * alleen, dat. Agnes spreken zou, dat die maar weer beloofde te zwijgen. Misschien zou Grootvader haar wel vergeven hebben, als hij geweten had, waarom zij hem niets vertelde van de geschiedenis van Tom. Zoo trachtte Agnes zich zelve te troosten, maar de heele verdere vacantie was ze zich zelve niet, zoodat haar grootvader er zelfs over dacht, haar niet meer naar den Haag te laten terug gaan. Hij sprak er met zijn schoondochter over, Agnes maar weer bij zich te houden, maar deze verzekerde hem, dat Agnes juist in den Haag vroolijk en opgewekt was. Ze vond haar hier ook vreemd en gedrukt, ze begreep niet, waardoor dat kwam, maar van één ding was ze overtuigd, het leven in hun gezin deed Agnes goed. Het afscheid tusschen Agnes en haar grootvader was inniger dan ooit. Ze schreide bitter en kon haast niet wegkomen en toch leefde ze op, toen ze weer in haar gewone doen was, naar school ging en haar werk had en niet meer steeds het vriendelijke gezicht van haar grootvader voor zich had, dat haar een voortdurend verwijt was. Het moest dan maar gaan, zooals het wilde, voorloopig zag ze in de zaak geen licht, ze kon immers Titine niet verraden. 158 DE KERSTVACANTIE. Maar eens zou de tijd komen, dat ze hem alles zou kunnen vertellen, later, als Titine niet meer bang behoefde te zijn, naar kostschool gezonden te worden. Daarmee paaide ze haar geweten, er zou een tijd komen, dat ze geen enkel geheim meer voor Grootvader behoefde te hebben. Nu kon het nog niet, maar later! XI. Een weerzien. D'e winter ging verder eentonig voorbij, veel eentoniger, dan Agnes zich had voorgesteld. Door haar schoonvader er attent op gemaakt, dat Arda mogelijk wat veel vrijheid had, droeg tante Albertine aan Mademoiselle op, er vooral op te letten, waar de meisjes na schooltijd bleven. Mademoiselle, die er zich in den laatsten tijd toe bepaald had Lolo van school te halen, besloot voortaan weer iederen dag met haar pupillen te gaan wandelen, zooals ze dat vroeger gewoon was geweest. Ze voelde zich in het laatste jaar dikwijls vermoeid en had daardoor het drietal misschien wat veel vrijheid toer gestaan. Maar Madame had gelijk, ze zou weer geregeld met de kinderen gaan wandelen. De vacantie had haar opgeknapt, ze voelde zich nu weer tot meer in staat. Gelukkig was de school van Lolo niet heel ver van het jongedamesinstituut, waar Arda, Titine en Agnes schoolgingen. Hij moest dan maar wachten, tot ze zijn 160 EEN WEERZIEN. zusters had afgehaald, den portier der school kon opgedragen worden, zoolang op den jongen te letten. Zoo was het dan uit met alle vrijheid van beweging en Agnes en Titine hadden maar hoogst zelden gelegenheid Tillie te bezoeken en met Tom een straatje om té loopen. En zelfs zoo 'n enkelen keer zou het niet gelukt zijn, als ze hun toevlucht niet genomen hadden tot een noodleugentje. In Tillie's buurt woonde namelijk een kennisje, waar ze van tijd tot tijd een middagje mochten doorbrengen en van die toestemming maakten ze gebruik, om Tillie te bezoeken en Tom te zien. Ze gingen dan ook even bij het andere kennisje aan, 'volgens Titine jokten ze dus niet, als ze zeiden, daar geweest te zijn en Agnes' liefde voor Tom maakte haar zwak, ze gaf toe. Toch vond ze zichzelve onoprecht en had daar verdriet over, maar Tom heelemaal niet te zien, dat hield ze niet uit. Ze was doodsbang, dat Tom van haar vervreemden zou en zich geheel aan Tillie hechten. Maar alsof Mademoiselle instinctmatig voelde, dat niet alles was, zooals het wezen moest, werd ze, volgens de meisjes, lastiger en lastiger; ze bracht ze zelfs meestal, als ze op vistie gingen. Ze werd ook brommiger dan ooit, zoodat de meisjes het werkelijk een verademing vonden, EEN WEERZIEN. 161 toen ze op een morgen te bed bleef, omdat ze zich ziek gevoelde. „Weet je, wat ik wou," zei Titine, „dat ze minstens een week ziek bleef. Wat zouden we dan zalig naar Tillie kunnen gaan, hè, dol zou het zijn." Agnes moest lachen om haar enthousiasme. „Nu één weekje gun ik haar ook wel. Hemeltje, wat kon ze lastig zijn in den laatsten tijd. We mogen wel eens een beetje rust hebben." „Maar je zult zien, als we om twaalf uur thuis komen, vinden we haar op," profeteerde Titine, ineens somber gestemd. Maar dat had ze mis. Niet alleen lag Mademoiselle nog te bed, maar de dokter, die haar was komen zien, vond haar zieker, dan zij zelf gedacht had. Het bleek nu, dat ze zich al maanden niet goed gevoeld had, maar er niet aan had willen toegeven. Nu verklaarde de dokter, dat een absolute rust van minstens eenige maanden volstrekt noodig was. Het beste zou zijn, als ze eens een poos naar een andere luchtstreek ging, zou dat niet gaan? Ja, dat kon, in Italië had ze familie, die haar graag een tijd bij zich zouden ontvangen, daar kon Mademoiselle heen. Zoo was dan alles bepaald en de dag van het vertrek vastgesteld. Nu voelden Agnes en Titine toch wel medelijden met het arme Madje. Als ze zich al lang Agnes Slawonski. ,, 162 EEN WEERZIEN. niet goed voelde, dan was ze daar zeker zoo lastig van humeur door geweest. Ze gaven haar bloemen mee op reis en wenschten haar van harte beterschap, maar toch... heerlijk was het wel, zoo eens een poosje haar toezicht te moeten missen en ze zouden raar op hun neusjes gekeken hebben, als hun wensch naar spoedige beterschap plotseling vervuld was. Ook Arda ademde verlucht op. Haar vrijheid was wel heel erg beperkt geweest in den laatsten tijd. Wie het minst met den loop der zaken was ingenomen, dat was tante Albertine. Hoe moest dat nu? Een juffrouw ad interim te nemen had wel zijn bezwaren, hoe von' je nu zoo dadelijk een geschikt persoontje. En natuurlijk moest de betrekking voor Mademoiselle open blijven, als ze beter was, moest ze terug kunnen komen, dat sprak vanzelf. „We kunnen best eens een paar maanden zonder juffrouw," beweerde Arda. „We zijn toch geen kleine kinderen meer." „En Lolo dan?" „Lolo, wel, die laat u door een ander naar school brengen en weer halen. In huis zal ik u wel helpen een oogje op hem te houden; u moet niet vergeten, dat ik al zestien ben. Als u me EEN WEERZIEN. 163 maar niet afvalt, zal ik hem wel leeren respect voor mij te hebben." Maar moeder lachte. Dat was net iets voor Arda, over haar broertje te kunnen bazen. Toen zei ze: „Lolo is ook eigenlijk niet het grootste bezwaar. Ik kan desnoods 's avonds een onderwijzer bij hem nemen en hij gaat vroeg naar bed. Maar jullie drietjes vind ik bezwaarlijk." „Ons, Moeder? Waarom? We kunnen heusch wel alleen voort. Titine is al vijftien en Agnes wordt al gauw veertien. Wij zijn geen kleine kinderen meer, dat zult u toch zelf moeten bekennen." „Dat is wel zoo, maar juist daarom. Enfin, ik zal er nog eens over denken, wat het beste zal zijn." Het resultaat van dat denken was: voorloopig geen juffrouw, eens zien hoe het ging. Agnes en Titine werden ernstig op het hart gedrukt na schooltijd samen een uurtje te gaan wandelen, daar stond de huisdokter zoo op. Ze moesten zich maar aansluiten bij een van hun kennisjes, die door een juffrouw gehaald werden. Arda moest ook beloven met haar beste vriendin mee te gaan, onder bescherming van miss Clarence, de Engelsche gouvernante. Agnes keek sip, maar Titine beloofde opgewekt, te zullen doen, wat Moeder zei. Alleen vroeg ze nog, als het nu zoo uit kwam, dat niemand ging wandelen na schooltijd, dan moch- 164 EEN WEERZIEN. ten zij en Agnes toch zeker wel samen gaan? Daar kon Moeder toch niets tegen hebben. Haar moeder had het juist heel druk met allerlei maatschappelijk werk. Als ze geen jour moest bezoeken, had ze een vergadering, ze kon zich zelf dus onmogelijk belasten met het toezicht op de kinderen. Daar had ze, naar haar idéé, eerlijk geen tijd voor. Het moest dus maar gaan, zooals het ging, het was ook maar voor een paar maanden en ze zouden wel in geen zeven slooten tegelijk loopen, daar waren ze toch te goed voor opgevoed. In het begin deed ze nog al eens navraag naar het doen en laten der kinderen, maar toen de eerste weken voorbij waren en alles goed ging, was ze tevreden, als ze allen gezond en wel bij de maaltijden aantrof. Zoo zagen Agnes en Titine nog al eens kans met Tillie en Tom te gaan wandelen. Tillie liet haar groom met Tom haar te gemoet komen en met den hond trokken ze de böschjes in, omdat ze wisten, dat Arda met Loukie en haar Engelsche stëeds in het Haagsche bosch wandelden. Op een dag maakte ze weer een loopje met Tom, toen ze den hond opeens doodstil zagen staan, met opgeheven kop en den neus in de lucht. „Wat mankeert die?" vroeg Tillie. „Hij hoort of ruikt iets, dat 's duidelijk," zei Agnes. „Wat is er dan, Tommy?" Maar Tom luisterde niet naar haar stem, hij EEN WEERZIEN. 165 bleef stijf, in afwachtende houding, staan en schoot toen vooruit een zijpad in. De meisjes volgden hem, nieuwsgierig waar hij naar toe was, en zagen hem in woeste vreugde tegen een dame opvliegen. Het volgende oogenblik was Agnes hem gevolgd en hing aan den hals der dame, terwijl Tillie en Titine verbaasd toekeken. Wat was dat voor een raar, opgeschikt mensch, dat Agnes daar om den hals vloog? Door Titine's hersens schoot de naam Berdini, dat moest de madame van het circus zijn, waar Agnes het altijd zoo druk over had. *) Ze fluisterde Tillie in, wat ze dacht, die dadelijk een en al belangstelling was. Dat vond ze nu eens een tref je! Intusschen liefkoosde madame Berdini, want ze was het werkelijk, om beurten Agnes en Tom en schetterde met haar hooge stem Fransch en Hollandsen door elkaar en verklaarde nog nooit zoo blij te zijn geweest. Wat had ze verlangd Agnes en Tom terug te zien. Agnes was niet minder in haar schik. „Hoe komt u hier?" vroeg ze, toen de eerste onstuimige begroeting wat bedaard was. „We zijn met den troep in Amsterdam, heb jë dat niet gelezen? Schitterende beoordeelingen in de couranten." ') Zie „Het Circuskind." 166 EEN WEERZIEN. Neen, Agnes wist er niets van. Ze mocht nog geen couranten lezen. „Niet? Hoe idioot, hoe wil je dan op de hoogte blijven van alles, wat er gebeurt Stel je voor, niet eens te weten, dat het circus Berdini in Amsterdam is. Natuurlijk weet je ook niet, dat we op Scheveningen komen?" „Komt u op Scheveningen? O, wat eenig, dan zal ik wel meer van mijn vroegere vrienden terug zien. Of heeft u allemaal nieuwe sujetten?" „Neen, niet allemaal. Je zult nog wel kennissen bij den troep aantreffen, ma petite. Er zijn er die weg geweest zijn, en weer terug. Zoo gaat 't, n'est-ce pas? Wat willen die petites bétas daar toch, ze hebben geen oog van me af." Dat sloeg op Titine en Tillie, die hun nieuwsgierigheid niet langer bedwingen konden en wat dichter bij gekomen waren. Agnes kleurde. Opeens viel het haar op, dat madame's hoed wel heel zwierig op haar rosse krullen stond en dat madame's oogen sterk bijgeteekend waren. De manier, waarop madame telkens met haar wandelstok tegen haar rokken sloeg, was ook opvallend, het was de oude, bekende manoeuvre van de karwats tegen de amazone. „De eene is mijn nichtje en de andere een vriendinnetje, waar ik mee wandelde," zei ze, EEN WEERZIEN. 167 en kleurde opnieuw, toen madame Berdini nu op de meisjes afstapte en ze een hand toestak. „Bonjour mes petites, hoe gaat het? Wie van jullie is la cousine? Jij? Hoe is 't mogelijk, pas la moindre ressemblance. Leuke snoetjes anders, allebei, de jolies petites frimousses. . Titine en Tillie lachten en kleurden op hun beurt. Grappig, dat zoo maar in je gezicht gezegd te worden, maar toch wel leuk. Intusschen nam madame Berdini Agnes wat nauwkeuriger op. „Hoor eens, chérie, jij hebt je wel eens beter uit gezien. Hoe is het, petite, plaagt die oude heks je soms te veel?" Nu bloosde Agnes nog sterker. „Welke oude heks?" grinnikte Titine. „Moi foi, zoo'n oude tante bedoel ik, daar buiten. Zoo'n magere, vinnige oude juffrouw, hoe ze heet, weet ik niet meer, mais peu importe, je weet wel, wie ik bedoel." Tillie was een en al gehoor, wat een eenig mensch was dat! „U bedoelt zeker tante Bernardine," gierde Titine. „Bernardine, possible, je ne m'en souviens plus. Maar het was een lieverdje! En die trotsche, oude man, monsieur le comte, leeft die nog?" Agnes keek niet heel vriendelijk naar haar anders aangebeden madame. 168 EEN WEERZIEN. „Grootvader is geen trotsche man," zei ze en richtte zich onwillekeurig wat op, „hij maakt het best, dank u." „Tiens, mademoiselle is beleedigd, omdat ik den grandpère een trotschen, ouden man noem.* Tegen mij was hij onaangenaam en trotsch. Peu s'en a failu, of hij had me de deur uitgezet. Hij en zijn beide malle zusters kunnen me dus gestolen worden, et voila." Agnes zweeg, onaangenaam aangedaan. Madame kon zich toch wel ruw uitdrukken. Vroeger was haar dat niet zoo opgevallen. Titine kneep Tillie zachtjes in haar arm. Amuseerde ze zich niet kostelijk? „Logeer je nu hier in den Haag?" vroeg madame Berdini. „Neen, ik woon hier." „Comment? Hadden de ouwetjes genoeg van het buitenleven?" De ouwetjes, Grootvader en de tantes! Titine proestte alweer. Madame lachte hardop mee en Tillie, die eerst niet gedurfd had, barstte nu ook los. „Ik ben nu bij tante Albertine in huis," zei Agnes, „dat is Titine's moeder." „Heet ze Titine? Joli nom, uitstekend voor het program." „Mijn nichtje heet ook Albertine, ze wordt maar zoo genoemd. Ik ben hier voor mijn ver- EEN WEERZIEN. 169 dere opvoeding, weet u." „Och wat, je maakte ze het buiten zeker te lastig. Ca ne m'étonne pas du tout, je was een veel te aardig schatje voor die stijve prenten." Toen met een blik op Agnes' slank figuurtje: „Goddank, dat je tenminste niet dik bent geworden. Ik was zoo bang, dat ze je daar buiten vet zouden mesten." Hier barstte Tillie los. De tranen kwamen haar in de oogen van het lachen. „Alsof Agnes een varkentje is!" „Een varkentje, neen, dat gelukkig niet. Enfin, ik ben trés contente, dat ze niet dik is geworden. Maar een beetje couleur op haar wangen, c'est ce que je préférerais pourtant, elle est pale comme je ne sais quoi. Scheelt er wat aan, mon ange?" „O neen, heelemaal niets." „Dan komt het zeker van te veel leeren of zoo. Rijd je nog paard?" Agnes zuchtte. „Helaas niet." „Mais quel dommage, je kon het al zoo aardig. Als we op Scheveningen zijn, moet je eens naar Bibi komen kijken." „Hè ja, heerlijk, maakt Bibi het goed?" „Uitstekend, un vrai petit trésor. Je moet haar maar weer eens berijden." „O ja, dolgraag. Wanneer komt u op Scheveningen?" 170 EEN WEERZIEN. „Over een week of wat. Ik ben nieuwsgierig, of je veel verleerd hebt. Je moet maar eens gauw komen en me toonen, wat je nog kunt.** „Niets liever, als ik er kans toe zie, kom ik dadelijk." „Er kans toe zie? Het spreekt toch vanzelf, dat je mij en je oude vrienden komt opzoeken. Desnoods laat ik je stelen," en madame Berdini lachte vroolijk. Tom sprong tegen haar op. Er werd niet genoeg notitie van hem genomen naar zijn zin. „Jawel Tommy, mon amour, ik vergeet je niet. Oefen je hem nog wel eens, Agnes? Niet dikwijls? Dat's jammer, hij werkte zoo aardig. En dan, Tom is bepaald te dik geworden." Agnes keek Tillie veelbeteekenend aan. Had ze nu geen gelijk gehad, als ze beweerde, dat Tom te veel lekkers kreeg? Nu hoorde ze eens, wat madame Berdini zei, die had er verstand van. Madame hield haar stok horizontaal in de hoogte. „Laat me eens zien, of je nog springen kunt, mon petit. En avant, Tom." Aan de bevelende stem van madame wilde Tom graag gehoorzamen, hij was dat altijd gewoon geweest en na eenige aarzeling nam hij zijn sprong. Mis, de sprong was te kort, hij kwam niet over den stok heen. EEN WEERZIEN. 171 Madame liet den stok zakken en dreigde Tom met haar vinger. „N'as tu pas honte? Zoo'n sprongetje te missen." En den stok weer in de hoogte houdend: „Nog eens, en avant!" Weer trachtte Tom te gehoorzamen, maar weer mislukte de sprong. Driftig liet madame Berdini haar stok vallen en verschrikt stoof Tom achteruit. „Tiens, tiens, tiens, wat is dat beest achteruit gegaan. Had jij daar niet beter voor kunnen zorgen, zeg, petite méchante," viel ze uit, „heb ik je daarvoor den hond, toevertrouwd. Je maakt maar, dat hij alles weer aangeleerd heeft, vóór je met hem bij me op Scheveningen komt, of ik neem hem weer bij mij en jij kunt naar hem fluiten. Voila." Ze veegde zich het warm geworden gezicht af en haalde diep adem. Agnes stond heel beteuterd te kijken na dien uitval. Ze was zoo iets niet meer gewend. Vroeger had ze madame Berdini nog wel anders hooren aangaan, zonder er zich veel van aan te trekken. Ze wist immers, dat ze haar boosheid dadelijk weer vergeten was. Maar nu hinderde het haar. Wat moesten Tillie en Titine daar wel van denken. Ze keek schuw van terzijde naar de beide 172 EEN WEERZIEN. meisjes en zag, dat zij er wat onsteld uitzagen. Na een oogenblik van stilte, begon madame Berdini hartelijk te lachen. „Tiens, je staat er alle drie bij, of je geen boe of ba meer zeggen kunt. Niet gewoon aan zoo'n hartig woordje? Agnes heeft er anders wel eens erger van langs gehad, niet waar chérie? Ze weet wel, dat het zoo kwaad niet gemeend is. Maar wat ik wel degelijk meen, is, dat je maakt, dat Tom weer de oude wordt of ik neem hem weer terug." Agnes kreeg tranen in haar oogen. „Neemt u hem maar mee," zei ze. Madame kon g^een tranen zien. Ze trok Agnes naar zich toe en kuste haar en streelde haar handen en zei, dat ze zich maar niets van haar woorden moest aantrekken. Kende ze haar oude madame nu nog niet? Wist ze dan niet, dat die meer blafte dan beet? Ciel, wat was het al laat, ze moest er van door. Adieu dus, au revoir in Scheveningen. 's Morgen was ze altijd in de tent voor de repetities, maar als ze liever 's middags kwam, ook goed, als ze het dan maar vooruit liet weten. Meestal werd er dan ook nog gerepeteerd, de fijne dressuur en de zware toeren, waarbij ze liever geen publiek hadden, 's Middags was dus eigenlijk beter, dan waren ze vrijer, want dan werden geen vreemden toe gelaten. Zou ze vast komen? EEN WEERZIEN. 173 Certainement? Best hoor, adio, dan, adio! Tom moest bij zijn halsband worden vast gehouden, hij wilde madame achterna. Heel opgewonden keerden de drie meisjes naar huis terug. Gelukkig waren ze nog net bijtijds voor het middagmaal, en gelukkig ook, vroeg niemand, waar ze geweest waren. Wel merkte haar tante op, dat Agnes weinig at en drong er op aan, dat ze wat meer gebruiken zou, maar Agnes kon niet. De ontmoeting met madame Berdini had haar te veel opgewonden; ze moest er aldoor aan denken of het haar mogelijk zou zijn, naar het circus te gaan, als de troep in Scheveningen was. Mogelijk of niet, ze ging, ze wilde haar oude vrienden terug zien. XII. Weer in het circus Berdini. ") Toen Agnes op de aanplakbiljetten gezien had, dat de troep Berdini in Scheveningen was aangekomen en bezit had genomen van het circusgebouw op het Gevers Deynootplein, had ze geen rust meer. Ze moest en zou er naar toe. Tillie bezorgde haar een courant, waarin de openingsvoorstelling besproken werd. ' Haar wangen gloeiden, toen ze las van het succes van madame Berdini op haar schimmel Seuleika en van de geestige dressuur van Plux en Plox. Ze zag alles weer voor zich, Madame het arena binnenrijdend op haar prachtig dier, gevolgd door de twee gracieuse witte paardjes, die geheel uit zich zelve iedere beweging van Seuleika volgden, zoo prachtig door zijn berijdster in school gereden. Ze ontmoette verscheidene namen, die ze niet kende, maar toch ook vele, die een beeld voor haar opriepen uit haar ') Zie „Het Circuskind." WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 175 vroeger leven. Ze las, hoe signor Berdetto nog steeds zijn prestaties aan de trapéze eindigde met de gevaarlijke, dubbele salto mortale en zag opeens Roosjes' angstige oogen, die iedere beweging van haar verloofde in spanning volgden, ze voelde zelfs haar warm handje krampachtig haar vingers omklemmen. Zou Roosje ook weer bij den troep zijn? Ja, daar noemden ze haar ook, de bevallige rijderes Signora Rosita. Heerlijk, haar zou ze dus ook terugzien! En die grappige, kleine clown, waarover ze spraken, zou dat haar oude Hans zijn? O, ze hoopte het maar. Dol, dolgraag zou ze hem terug zien. Ze brandde van verlangen een middag naar hen allen toe te kunnen gaanr en zie, het lot was haar gunstig. Haar oom en tante maakten plan een dag naar Amsterdam te gaan om vrienden te bezoeken, die pas uit Indië waren teruggekeerd. Daar ze Arda mee wilden nemen, werd een Woensdag gekozen, om den vrijen schoolmiddag. Mooier kon het al niet, dacht Agnes. Lolo werd den geheelen dag bij vrienden op visite gestuurd, hem waren ze dus ook kwijt. Toch was bijna alles misgeloopen, want tante Albertine sprak er van, voor dien dag ook belet te vragen voor Agnes en Titine. Maar Titine wist haar te overtuigen, dat het 176 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. niet gaan zou. Eerst hadden ze 's middags beiden muziekles, ze moesten dus in ieder geval thuis koffie drinken en verder waren ze op school juist midden in een repetitie, ze moesten vast den heelen avond werken, ze konden heusch niet uitgaan. „Maar in ieder geval kan je dan toch wel uit eten gaan," vond haar moeder. „Dat neemt zooveel tijd, en eerlijk gezegd, we zouden het zoo dol vinden om eens met ons beidjes te mogen eten. Niet waar, Agnes?" Agnes beaamde dit ten volle, leuk zou het zijn. En ze had 's avonds veel werk, dat was volkomen waar en als je eenmaal op visite was, werd het toch altijd vrij laat, voor je weer thuis was, dat begreep Tante zelf toch ook wel. Ja, dat begreep Tante werkelijk en dus stond ze dan maar toe, dat ze samen thuis zouden eten. Toen de zaak dus geregeld was, keken Agnes en Titine elkaar met schitterende oogen aan. Nu zou het gaan. >y/ Agnes schreef een briefkaart aan madame Berdini, om haar te waarschuwen, dat ze kwamen, en vol verwachting trokken ze den bewusten Woensdagmiddag naar Scheveningen. Tillie was ook van de partij. Zoodra ze hoorde, dat de meisjes gaan zouden, besloot ze ook me.e te gaan. Ze zou maken met Tom op het afgesproken uur bij den ingang van het circus te zijn. Daar vonden Agnes en Titine haar dan WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 177 ook, opgewonden van plezier. Ze vond het dol om nu eens niet als gewoon toeschouwster, maar meer als intieme het circus binnen te gaan.' Agnes werd verwacht en dadelijk binnen gelaten. Tillie en Titine volgden haar, een beetje verlegen, maar vol nieuwsgierigheid. Agnes vloog op Madame af, die, op de barrière gezeten, in druk gesprek was met een slanken, tengeren man, in een wat vuil tricot met versleten fluweelen broekje. Ze herkende dadelijk in hem haar ouden vriend Berdetto. Madam Berdini omhelsde haar hartelijk. „Te voüa enfin, petite? Ik dacht al, dat je ons in den steek liet. Ik had je al veel eerder verwacht. Koest Tommy, ja ja, beste hond. Doucement, niet zoo wild. Ken je Berdetto nog, Agnes?" „Of ik! Hoe maakt u het? Gaat u juist werken? Leuk." Berdetto lachte. „Dat loop je mis, poesje, ik ben net klaar. Ik moet me gaan verkleeden; Roos komt me halen. Kijk, daar is ze al." | Agnes keek op en zag haat oud vriendinnetje, signora Rosita, zooals het program haar noemde, Roosje, zooals ze in het dagelijksch leven heette. Ze was niets veranderd, een klein beetje dikker geworden misschien. „Agnes!" riep Roosje verrast en stak beide Agnes Slawonskl. 12 178 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. handen naar haar uit. Agnes vloog haar om den hals. „Verrukkelijk, je terug te zien, zalig gewoon? Hoe gaat het? Wat zie je er goed uit." Madame stond op van haar barrière. „Babbel jullie maar even samen, ik moet nog iets regelen. Straks zal ik Bibi laten komen, maar eerst moet de troep Bengala gelegenheid hebben om te werken. Je wilt immers graag nog eens rijden?" Agnes klapte in haar handen. „O ja, dolgraag, als 't u blieft." Toen rondkijkend: „Waar zijn Tine en Tillie gebleven? O, daar zitten ze. Ik heb ze mee gebracht, ze wilden zoo graag, het mocht toch wel?" „Waarom niet. Nu, au revoir," en madame Berdini verdween in de Stallen. Roosje nam Agnes eens goed op. „Wat ben je gegroeid, een heel meisje geworden.*Hoe lang hebben we elkaar wel niet gezien." „Zoowat twee jaar." „Hemeltje ja, waar blijft de tijd. Je hebt het zeker wel goed, je zit schitterend in je plunje. Mooi hoedje, wat je op hebt." „O ja," lachte Agnes, „wat dat betreft heb ik het best. En jij? O, Roos, ik zie ons nog samen zitten in de artistenloge en in spanning kijken naar signor Berdetto." WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 179 „Daar zit ik nog alle avonden en de spanning is er niet minder op geworden. Je moet denken, hij is nu mijn man." „Je man, zijn jullie getrouwd?" „Wist je dat niet? Al bijna twee jaar. Dat wil zeggen, we zijn in Augustus getrouwd van hetzelfde jaar, dat jij weg gegaan bent. Ik heb een baby ook, een schat van een jongen." „Hè Roos, wat heerlijk, vin' je dat niet verrukkelijk?" „Dat begrijp je, het is zoo'n mooi, stevig ventje. Maar in de toekomst geeft het nieuwe zorgen." „Hoe dat?" „Mijn man wil den jongen natuurlijk in zijn vak opleiden. Och, dat spreekt ook eigenlijk van zelf. Maar^an heb ik er later twee, waar ik iederen avond voor in angst zit, begrijp je?" Agnes kuste haar bezorgd gezichtje. „Je bent een lieve, bange schat. Wat een idee, om daar nu al aan te denken. Als ik jou was, zou' ik blij zijn, dat mijn kind ook het heerlijke circusleven zou kunnen volgen, daar gaat toch eigenlijk niets boven." „Vin' je?" en Roosje dacht, dat ze veel liever een gewoon huisvrouwtje geweest zou zijn, met een man, die niet iederen dag een paar maal met zijn leven speelde en een kind, dat een veilig beroep zou leeren. Agnes keek peinzend naar de parterreacroba- 180 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. ten, die zich in het arena oefenden.. Zou ze werkelijk graag terugkeeren tot haar vroeger leven? Of zei ze dat maar zoo onder den indruk van het oogenblik? Roosje brak haar gepeins af. „Nu moet ik weg, maar kijk, daar komt Hans, dat is ook nog zoo'n vroegere vriend van je." Agnes keek naar den ingang der stallen en ja, daar had je hem, zooals ze hem in het dagelijksch leven gekend had, ongesminkt, maar met zijn grooten mond tot een vroolijke grijns vertrokken, die ze zoo goed van hem kende. Agnes liep hem te gemoet. „Hans, Hans," riep ze verheugd en kuste hem hartelijk op beide wangen, tot niet gering plezier van Titine en Tillie, die dergelijke familiariteiten minder gewoon waren. „Agnesje, waarachtig, het is Agnesje! En een heele dame geworden ook. Misschien deed ik beter met juffrouw Slawonsky te zeggen." Agnes trok hem aan zijn oor. „Als je het waagt! En hoe maakt het je vrouw en de jongen?" „De jongens, bedoel je," zei Hans met trots, „ik heb er al drie." „Drie?" „Ja, een tweeling er bij. Drie nette kereltjes, die geen Hansjes in het circus zullen worden." „Niet? Meen je dat? Je maakt er misschien WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 181 liever kunstrijders van." Hans wuifde afwerend met zijn hand. „Niets daarvan. Kalme, nette jongens zullen het worden met een fatsoenlijke betrekking. Geen kerels, die iederen avond voor idioot moeten spelen of anders op een of andere manier hun leven wagen. Zoodra ze er groot genoeg voor zijn, worden ze ergens in de kost gedaan, bij degelijke menschen, in een plaats, waar goede scholen zijn. Mijn vrouw is het daarmee eens. Hun papa zal dan wel verder dollen, om dat alles te kunnen betalen." Agnes streelde Hans over zijn door smink bedorven wangen. „Ik dacht altijd, dat je je leven prettig vondt, Hans." „Prettig? Omdat ik iederen avond voor gek speel? Wees jij maar blij, kind, dat je leven zoo'n andere richting, genomen heeft, ik ben er voor jou blij om. Daar heb je mijn collega Rossi, dien heb je ook nog gekend, niet?" Ja zeker had ze dien gekend, den geestigen, vluggen, Italiaanschen clown, die haar niet anders noemde dan ma bella en haar verteld had van zijn mooi land, waar hij nooit meer heen kon gaan, omdat hij iets had uitgevoerd, waarvoor hij eigenlijk in de gevangenis moest. Wat,, had Agnes nooit precies geweten, maar het scheen iets heel ergs te zijn, in drift iemand zwaar 182 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. verwond, meende ze. Hij had nog altijd dezelfde melancholieke uitdrukking in zijn groote zwarte oogen en zijn wat gebroken Fransch klonk nog even aardig in Agnes' ooren, als vroeger. Ook hem omhelsde Agnes, tot groote vreugde van Titine en Tillie. „Toe maar, ga je gang," fluisterde Tillie en Titine smoorde haar lachbui in haar zakdoek. De acrobaten waren klaar met hun oefeningen en verlieten het arena. Kort daarop kwam Madame terug. Ze zag Agnes tusschen Rossi en Hans op de barrière zitten en lachte. „Zoo, heb jullie elkaar terug gevonden? Zoo dadelijk komt Bibi. Ik heb haar maar niet laten zadelen, je reedt altijd enkel op een klein dek, niet waar? Durf je nog?" Voor Agnes anders kon antwoorden, dan door een knik, werd Bibi binnen geleid, haar lievelingspaardje, waarop ze indertijd had leeren rijden. Agnes vloog op het aardige dier af en kuste het op den rosen, vochtigen neus. „Bibi, lieve schat, ben je daar?" en ze sloeg haar arm om den slanken hals der merrie en trok het hoofd liefkoozend naar zich toe. Het leek wel of Bibi zijn vroeger meesteresje herkende. Ze stak haar ooren in de hoogte en hinnikte verheugd. „Ze kent me," juichte Agnes. WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 183 Toen zich naar Titine en Tillie keerend: „Zie jullie wel, dat Bibi me nog kent? Vin' je dat niet schattig! Heb jullie wel ooit mooier merrietje gezien?" De clowns, die tot nog toe geen notitie van de beide meisjes genomen hadden, keerden zich nu ook tot hen. Hans groette op zijn komische, overdreven manier, terwijl Rossi deftig boog en haar een blik uit zijn mooie, donkere oogen toezond, die Titine aan het blozen bracht en Tillie deed fluisteren : „Wat een snoes, zeg!" „Ik ga rijden," juichte Agnes, „nu moet jullie goed kijken." Madame keek wat bezorgd. „Zou het nog gaan?" vroeg ze. „O vast, ik weet zeker, dat als ik weer op het paard zit, ik heelemaal de oude zal zijn." „Heb je die twee jaar nooit op een paard gezeten?" „Neen nooit Later mag ik wel weer rijden. Grootvader vindt me nog te jong. Maar ik ben het nog niet verleerd, dat voel ik." Maar madame Berdini was daar zoo zeker niet van. „Het koord," commandeerde ze en Hans haastte zich de katrol binnen te brengen met het koord, waaraan een breede ceintuur bevestigd was. „Hè neen," pruttelde Agnes, maar Madame 184 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. deed alsof ze het niet hoorde en gespte zelf de ceintuur om Agnes' middel. Agnes keek wat verlegen naar de meisjes, die zaten toe te kijken. Wat zouden die er wel van denken, dat ze aan een koord moest rijden, terwijl ze altijd, en naar waarheid, verteld had, dat ze zelfs staande kon rondvliegen. Maar ze kende madame Berdini, als die iets wilde, gebeurde het; dan hielp geen tegenspartelen en dus moest ze nu maar tevreden zijn, met aan het koord te rijden. Signor Rossi bood Agnes zijn hand als stijgbeugel en wipte haar op het paard. Hans plaatste zich bij de katrol, om de bewegingen van het koord te regelen en in tijd van nood toe te grijpen, door Agnes op te trekken. Madame ging naar het midden van het arena, klapte met haar chambrière en vooruit ging het. In de eerste oogenblikken voelde Agnes zich niet heelemaal op haar gemak, ze had moeite niet van den rug van het paard te glijden, maar al gauw vond ze haar evenwicht terug en zette Bibi met de gewone kreetjes aan tot vlugger loopen. „Bravo," juichte Madame haar toe en Signor Rossi klapte in zijn handen, terwijl Hans luidkeels: „goed zoo, mooi zoo" riep. Titine en Tillie juichten om het hardst. Heerlijk vond Agnes dat alles, zoo heerlijk, als ze niet meer geweten had, dat het zijn zou. Angst WEER,IN HET CIRCUS BERDINI. 185 voelde ze absoluut niet meer. Zou ze de ceintuur los durven gespen? Ze wist zeker, dat ze niet vallen zou, maar zou madame Berdini het goed vinden? Kom, ze waagde het, Tillie en Titine moesten zien, wat ze kon. Als Madame zag, dat het best ging, zou ze het zelf aardig vinden. „Wat doe je daar, petite méchante," riep Madame, maar op hetzelfde oogenblik gleed de ceintuur van haar af en voelde ze zich vrij, heerlijk vrij in haar bewegingen. „Sapristi," bromde Madame, „quelle petite canaille", maar toen ze Agnes al vlugger en vlugger zag rondvliegen, juichte ze haar toch van harte toe. „Bravo, bravo, c'est ga," en Agnes, opgewonden door haar succes, zette Bibi tot steeds sneller galop aan. Opeens boog ze zich voorover. „Wat begint ze nu?" fluisterde Titine. „Ze doet haar schoenen uit," riep Tillie. Daar vlogen beide schoentjes van Agnes door het cirque en Agnes zelf... neen maar, hoe durfde ze... Agnes nam op het zelfde oogenblik een sprong en kwam staande op den rug van Bibi terecht. In haar schrik gebruikte Madame een heel krachtige uitdrukking en Hans klemde zijn hand tegen zijn mond, terwijl zijn oogen heel angstig 186 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. keken naar het nu staande meisjesfiguurtje. Rossi trachtte Bibi's vaart te doen verminderen, maar voor hem dat gelukte, wankelde Agnes, strekte haar armen uit, als om haar evenwicht te bewaren en viel toen achterover in het zand, terwijl Bibi voortrende. Nu begreep Rossi het paard bij zijn staart, om het te doen stilstaan, terwijl Madame haar chambrière wegwierp en op Agnes toesnelde. Maar Hans was al bij haar en boog zich over haar heen. Titine en Tillie kwamen nu ook aanloopen. Ze hadden erbarmelijk gegild, toen ze Agnes zagen vallen, maar niemand lette er op, ieders aandacht was bij Agnes. „Heb je je erg bezeerd?" vroeg Madame angstig. „Kun je je bewegen, opstaan?" Agnes glimlachte flauw. Ze was wat bedwelmd door den schok, maar ze geloofde niet, dat ze zich ernstig bezeerd had. Alleen haar rug deed pijn, maar dat werd ook al wat minder, het zou wel niets zijn. Madame Berdini hielp haar op. Het ging, ze kon staan. Armen en beenen bewegen kostte ook geen moeite, het scheen goed afgeloopen te zijn. Nog eens vroeg Madame: „Heb je werkelijk nergens pijn, petite?" ,;Alleen een beetje in mijn rug en dan is mijn WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 187 hoofd zoo geschokt. Maar dat komt wel terecht, ik heb gelukkig niets gebroken," en Agnes sloeg het zand van haar rok en knikte geruststellend tegen Titine, die bitter stond te schreien. Tillie was in druk gesprek geraakt met Hans, terwijl Rossi Bibi wegleidde. „Je ziet doodsbleek, kind," zei Madame, „ga mee naar mijn loge, dan zal ik wat wijn laten komen, dat zal je opknappen. Goddank, dat het zoo afgeloopen is. Als ik er aan denk, wat de gevolgen van je roekeloosheid hadden kunnen zijn, zou ik lust hebben, je eens flink af te rossen. Dat heb je eigenlijk verdiend." Agnes stak haar arm door dien van Madame en drukte haar witte gezichtje tegen haar mouw. „Wees maar niet boos," fluisterde ze met trillende lippen, „ik wilde alleen maar laten zien, dat ik nog niets verleerd was." Dat bevende stemmetje was te veel voor haar vroegere pleegmoeder. Ze omhelsde Agnes en liefkoosde haar en verklaarde, dat ze een moedige snoes was en dat het dood en doodjammer was, dat ze haar voor het beroep verloren moest rekenen. In de kleedkamer van madame Berdini barstte Agnes in tranen uit. In den eersten schrik was ze te verdoofd geweest om zich te kunnen uiten, maar nu kwam de huilbui los en dat deed haar goed. 188 WEER IN HET CIRCUS BERDINI. Haar zenuwen ontspanden zich en toen ze op aandringen van Madame een glas wijn gedronken en wat gerust had voelde ze zich veel beter. „Vindt u het erg dom van me, te vallen?" vroeg ze nu. „Weineen, heel natuurlijk zelfs. Daarom had ik je juist het koord aangedaan. Ja, als ik er aan denk, hoe je tegen mijn bevel in gedurfd hebt, dan zou ik je..." Agnes stond lachend op en liep naar de deur. „Ik maak, dat ik wegkom, dat vind ik veiliger. Waar. zijn Titine en Tillie? En waar is Tom?" Ja, waar was Tom? Aan den hond had niemand gedacht, waar kon het beest gebleven zijn? „Hij is straks met me mee naar de stallen gegaan, misschien is hij daar nog. We zullen eens gaan kijken." „En ook waar Titine en Tillie zijn," zei Agnes. Nu, die waren gauw genoeg gevonden, die zaten gezellig met Hans en Rossi te babbelen. Titine sprak gemakkelijk Fransch, dank zij Mademoiselle, maar Tillie deed salvo's van gelach opgaan door haar krom gebabbel. Ze waren blij Agnes weer zoo goed te zien, niet meer zoo bleek als daar straks. En gelukkig, ze lachte weer. Heel jammer vonden ze het, dat ze weg moesten, ze amuseerden zich uitstekend. Tom bleek rustig te liggen slapen in de stallen. ) WEER IN HET CIRCUS BERDINI. 189 „Weet je wat," zei Madame, „laat het beest bij mij, zoolang ik hier op Scheveningen ben. Of zou je hem te veel missen?" Nu vertelde Agnes, dat Tom eigenlijk niet meer bij haar was, dat ze hem uit logeeren had moeten sturen. „Hij heeft het niet goed gehad," zei ze. Ook vertelde ze, hoe ze het hadden aangelegd om hem weg te krijgen. Madame sloeg zich van pret op haar dijen en verklaarde, dat ze allen drie rakkers waren, echte deugnieten, petites canailles, maar ze mocht dat wel, er zat durf in het drietal. „Maar Tom houd ik, dat moeten jullie me niet kwalijk nemen. Ik heb het beest genoeg gemist en Agnes kan hem nu toch niet bij zich houden." Ja, eigenlijk was dat een goede oplossing, ze liepen altijd gevaar, dat Tom bij Tillie ontdekt zou worden en het beest kon het nergens beter hebben dan bij zijn eigenlijke vrouw. Zoo gingen ze dan zonder Tom naar huis, druk babbelend en heel opgewonden, door alles, wat ze beleefd hadden. 's Avonds voelde Agnes zich nog wel wat duizelig en niet heel lekker en den volgenden morgen was ze erg stijf. Maar ze klaagde er niet over, evenmin als over de pijn in haar rug, die ook nog niet heelemaal over was. Ze moesten het geheim van dien middag goed bewaren, daarover waren allen drie het eens. XIII. De fuif. Mademoiselle werd binnen een paar dagen terug verwacht. Ze had geschreven, dat ze zich weer heel goed voelde en blij was, haar werkzaamheden te kunnen hervatten. „Net nu) we zulk heerlijk zomerweer hebben," bromde Titine, „ik had zóó gehoopt, dat ze niet mee naar buiten zou zijn gegaan. Waarom blijft ze nu niet tot September in Italië." Nu, dat had Agnes ook wel graag gehad, maar toch deed het haar wel plezier, dat Madje weer beter was. Dat was tante Albertine geheel met haar eens; die was zelfs heel blij, want ze hield van Mademoiselle en vond het een heerlijk iets, de kinderen weer aan haar trouwe zorgen te kunnen toevertrouwen. Titine stak haar arm door dien van Agnes en nam haar mee naar den tuin. „Dus nog maar vier daagjes van vrijheid," zuchtte ze, „daar moeten we van profiteeren." DE FUIF. 191 „Ja, nog maar vier daagjes," zuchtte ook Agnes. „Ik ben maar blij, dat Tom bij madame Berdini gebleven is, want we zullen nu niet dikwijls meer kans zien, naar Tillie te gaan." „Als je dat maar weet. Madje komt natuurlijk razend van drilijver terug en zit ons den heelen dag na." „Daar ben ik ook bang voor." . Zwijgend liepen de meisjes voort. Agnes dacht er aan, dat ze over eenige weken naar Clarenstein zouden gaan, om er zes weken te blijven en Titine scheen iets gewichtigs te bepeinzen, het was anders haar gewoonte niet, zoo lang te zwijgen. „We moeten een afscheidsfuif hebben," zei ze* opeens, terwijl ze stil bleef staan. „Een afscheidsfuif?" „Ja, een leuke fuif met Til. Vin' je ook niet, dat we Tillie wel eens wat mogen aandoen, we zijn zoo dikwijls bij haar geweest in den laatsten tijd en dan was ze altijd zoo gul." Ja, daar voelde Agnes wel wat voor; ze konden bijv. iets moois voor haar koopen van hun zakgeld, ze had toch ook zoo goed voor Tommy gezorgd. „Laten we ons geld bij elkaar leggen en haar een cadeautje geven," stelde ze voor. Maar dat was heelemaal niet wat Titine bedoelde. „Weineen, wat zouden we nu Tillie kunnen 192 DE FUIF. geven, dat ze niet zelf koopen kan. Neen, we moeten haar fuiven... op onze kamer," voegde ze er wat aarzelend bij,. Agnes was een en al verbazing. „Op onze kamer? Dat zal immers niet mogen. Dat zal Tante nooit goed vinden." Titine kreeg een kleur. „Daar ben ik ook bang voor, maar waarom zou Moeder er iets van behoeven te weten." „MaarTine!" „Doe nu niet zoo aanstellerig, wat is dat nu voor ergs, om eens een grapje te hebben." „Een grapje, ja maar..." „Toe, zeur nu niet," viel Titine driftig uit, „we doen er niets geen kwaad mee, integendeel. Moeder zegt zelf altijd, dat je genoten beleefdheid terug moet doen. We betalen alles zelf, dat spreekt." Ze keek van terzijde naar Agnes en haar weinige instemming ziende, ging ze haastig voort: „Wees nu als 't je blieft geen brekespel, van tijd tot tijd heb je van die vervelende buien, dan durf je niets en..." „Ik durf wel, dat is de kwestie niet, maar ik vind..." 1 „Je hebt niets te vinden, dan dat het een leuk plan van me is. We zullen morgen aan Tillie vragen, of ze Woensdagmiddag komen wil. Dat kan zoo prachtig, moet je hooren, ik heb alles vooruit bedacht. Moeder heeft dan vergadering DE FUIF. 193 en is zeker niet vóór zes uur thuis. Lo gaat iederen Woensdag met Henri en Bobje Terlaan mee naar ^Scheveningen met de juffrouw, dat weet je en Arda vroeg vanochtend aan Moeder of die het goed vond, dat ze Woensdag met miss Clarence mee naar de matinée op het Kurhaus ging en Moeder vond het best. Die zijn we dus ook kwijt Moet je nu niet bekennen, dat alles past als een doosje en het zonde zou zijn er geen gebruik van te maken." Agnes aarzelde nog. „Zou Tillie willen, denk je?" „Natuurlijk, waarom zou ze niet willen?" „Wel, als ik wist, dat ik eigenlijk niet welkom was in een huis, dan zou ik..." „Nu ja, jij, maar zoo zeurig is Til niet. Die wil'juist dolgraag eens bij ons komen, wat kan het haar schelen, of Moeder er niet op gesteld is. Je zult nu toch zelf moeten bekennen, dat het gewoon bespottelijk is, dat ik niet intiem met Tillie mag worden. Je vindt haar zelf toch ook aardig." Ja, aardig vond Agnes haar wel, meestal ten minste. Maar soms kon ze toch zoo goed begrijpen, dat tante Albertine niet hebben wilde, dat ze met haar omgingen. Wat was het bij voorbeeld weinig fijn van haar, hier te willen komen buiten Tante om, zooals Titine beweerde, dat ze doen Agnes Slawpnski. 13 194 DE FUIF. zou. Vreemd, dat Tine dat niet voelde. Eigenlijk vond ze deze heele geschiedenis alweer een vervelend iets, maar ze zou Titine niet kunnen beletten haar plannetje uit te voeren. En het was waar, ze hadden bij Tillie aan huis gastvrijheid genoten. Het heele zaakje deugde niet, dat voelde ze best. Kon ze er maar eens met Grootvader over spreken. Maar je moest Titine hooren, als ze het waagde er een woord van te zeggen. Titine had goed gezien, Tillie wilde dolgraag komen, juist omdat alles een geheimpje moest zijn, vond ze het eenig! Nu ze het toch deden, moesten ze het goed doen, beweerde Titine en dat was Agnes met haar eens. Ze had er nu wel plezier in, ze had zich zelf wijs gemaakt, dat alles werkelijk maar een grapje was, een soort mop. Ze was veel te zwaar op de hand in den laatsten tijd, daar had Titine gelijk in. Misschien kwam het, doordat ze zich dikwijls niet lekker voelde, moe en pijn in haar rug. En dan kon ze zoo weinig opgewekt zijn. Van den zomer buiten zou ze wel weer opknappen. „Thee kunnen we haar niet geven, ik zou niet weten, hoe we boven aan warm water en theegerei zouden komen, zonder dat ze het beneden merkten," zei Titine, „maar limonade kunnen we koopen, koud water is gemakkelijk te krijgen en gla- DE FUIF. 195 zen hebben we op de waschtafel, daar zijn er vier." „Jawel, maar twee smaken er naar Odol," gichelde Agnes. „Als't anders niet is, dat neem ik dan wel. Nu, en dan taartjes en wat fijne bonbons of confituren. Hoeveel zakgeld heb jij nog?" Ze legden bij elkaar, wat ze nog van hun maandgeld over hadden en het bleek, dat ze net hun inkoopen er van zouden kunnen betalen. Toen de Woensdagmiddag daar was, was Titine half dol van opgewondenheid, i f Ze kaapte stil wat rozen uit den tuin en zette die irt een mooi vaasje op tafel en wachtte toen tot Moeder met de auto vertrokken was. Arda en Lolo waren al weg, nu konden ze veilig alle lekkernijen te voorschijn halen en klaar zetten. En dan zou Titine beneden op de loer gaan zitten, of ze Tillie zag aankomen, dan kon ze haar opendoen, vóór ze belde. Titine schikte de bonbons op een schaaltje en stak de laatste uit het zakje in haar mond. Toen riep ze opeens: „Hè, dat 's jammer." „Wat is jammer? Is de bonbon niet lekker?" spotte Agnes. „O jawel, dol hoor, maar ik heb Tillie beloofd, dat we rooken zouden. Dat heb ik heelemaal vergeten en ik heb geen cent meer." „Ik ook niet. Dan maar niet rooken." 196 DE FUIF. „Ja maar, ik heb het vast beloofd. Dat zou nu juist eens iets aparts zijn. Je weet, dat we het tot nog toe zoo goed als nooit gedaan hebben. Het zou juist zoo echt zijn, hoe moet dat nu?" Ja, daar wist Agnes ook niets op. „Wacht," riep opeens Titine, „ik weet wat. Arda heeft wel eens sigaretten, ik weet, waar ze die dan stopt, we zullen eëns gaan kijken, of er nog zijn." „En als Arda het merkt?" „Dan durft ze ons nog niet verraden, want ze mag, zelf niet rooken. Vader wil het niet. Gauw, gauw, ga mee," en Titine greep Agnes bij de hand en trok haar mee naar Arda's kamer. Ze vonden werkelijk in het bewuste laadje een pakje sigaretten en vol triomf wilde Titine terug gaan, toen Agnes zich bukte en een stuk papier van den grond opraapte. „Wat heb je daar?" vroeg Titine nieuwsgierig. „Een briefje, geloof ik." „Een briefje, toe laat eens zien," en Titine griste het velletje papier uit Agnes' hand en begon te lezen, wat er op stond. „Neen maar, nu moet je hooren," riep ze, „het is van Dorry, zulke nesten, als dat toch zijn." En ze las: Liefste Arda, Ik ben vandaag niet naar school gegaan, DE FUIF. 197 omdat ik hoofdpijn had. Ga je Woensdagmiddag mee naar 't Kurhaus met miss Clarence en mij? Misschien zie je hem dan, hij is gisterenavond aangekomen en je kunt je niet voorstellen, wat een leukert het is. Mijn broer heeft niets te veel van hem gezegd. Hij had geen ongelijk, toen hij me plaagde ,en zei, dat ik dadelijk dol zou zijn op zijn Brusselschen vriend. En jij, die zijn portret al zoo eenig vond! Hij is nog veel knapper, hoor, zoo ingedistingeerd, zoo lang en slank. Als hij jou nu maar niet aardiger vindt, dan mij! Ik weet natuurlijk niet zeker, of hij Woensdagmiddag op Scheveningen komt, maar Vrijdagavond op het Symphonieconcert komt hij vast. Zie je moeder over te halen, er met je heen te gaan. Ik ben eigenlijk veel te goed, want natuurlijk vindt hij jou knapper dan mij, maar ik wou toch zoo graag, dat je hem eens zag. Nu dag schat, je Dorry. Na het lezen van dit briefje keken Agnes en Titine elkaar aan en proestten het uit. „Neen maar, hoe vin' je het! Wat een wichten," gierde Titine. „Hoe onvoorzichtig om dat briefje te laten slingeren," vond Agnes. „Ja stom gewoon, maar net iets voor Arda. Zullen we het meenemen?" 198 DE FUIF. „Neen, beter van niet. Laat het maar weer op den grond vallen, dan vindt ze het straks wel." „Neen, dat doen we niet. We zullen het netjes op haar nachtgoed spelden, dan weet ze niet, wie het gedaan heeft en is natuurlijk doodsbenauwd." „Kom, laten we het maar laten liggen." „Neen, dat doe ik niet. Want je moet weten, dat ik Moeder wil overhalen, ons ook mee te nemen Vrijdag. Als Arda nu denkt, dat we er alles van af weten, durft ze het natuurlijk niet tegen te werken, wat ze anders vast doen zou." „Ja, dat zou ze wel, ze zal er ons niet graag bij hebben." „Natuurlijk niet. Jij bent even nieuwsgierig als ik, beken het maar. Denk eens aan, een eenige, lange, slanke, leuke, gedistingeerde, knappe Brusselaar. Mijn liefje wat wil je nog meer," lachte Titine. Agnes lachte ook en liet Titine begaan, die het briefje handig tusschen de plooien van Arda's nachtjapon verborg en die toen weer in den nachtzak deed. „En nu naar beneden, het is meer dan tijd, misschien staat Tillie al op stoep," en Titine rende de trap af, de gang door naar de voordeur, om even op straat te kijken, of de verwachte nog niet in aantocht was. En ja, daar kwam ze juist aan en blij, dat ze dat zoo handig gesnapt had, voerde ze Tillie mee i DE FUIF. 199 naar boven, waar Agnes al stond te wachten. „Zie zoo," lachte. Tillie, „dat 's veilig binnen. Was je bang, dat ze me zien zouden, dat je zoo achter de deur stond?" Agnes kleurde. „Wel neen, hoe kom je er bij. Titine keek maar eens, of je nog niet kwam." „Kijk die Agnes nu, is ze niet eenig! Bezwaar jij je zieltje maar niet met een leugentje om mijnentwil, ik ben zoo fijn niet aangelegd, dat ik dadelijk gekwetst ben. Ik vind het in tegendeel juist leuk, dat we het heele boeltje hier verschalken moeten." „Hoe vin'je onze kamer?" viel Titine in, die Agnes' gezicht betrekken zag en dus maar gauw van onderwerp veranderde. „Leuk," zei Tillie rondkijkend, „snoezige meubeltjes, ze lijken wel pas nieuw." „Dat zijn ze ook, Grootvader heeft ze gegeven, toen Agnes bij ons kwam. Maar laten we gaan zitten, dan kan de fuif beginnen. Wacht, even de deur sluiten, zekerheidshalve, weet je." Tillie maakte het zich gemakkelijk, voor zoover dat op de kleine, moderne stoeltjes ging. ,,'t Is goed, dat ik niet nog dikker ben, dan zakte het stoeltje bepaald in," beweerde ze, „jullie moest hier een paar clubfauteuils zetten, dat zou wel zoo gemakkelijk zijn." „Wel zeker, we zijn oude heeren. Maar weet je 200 DE FUIF. wat, we zullen het Madje vragen, die beweert, dat les jèunes filles nooit leunen mogen." „Nóóit leunen! Wat een mensch! Dan is ze zeker zelf wel blij geen jeune fille meer te zijn. En nu vooruit, dok op, laat zien, wat je hebt." De limonade werd ingeschonken en smaakte heerlijk bij het warme weer. Titine beweerde zelfs, dat de lichte odolsmaak, aan haar glas eigen, een heel eigenaardig aroma aan den drank gaf. Ook de taartjes smaakten best en waren spoedig verdwenen. De bonbons volgden. „Zie zoo, dat is er al weer geweest," zei Tillie, „nu is de boel zeker op." „Dat denk je maar," en vol trots liet Titine de sigaretten zien. „Sigaretten? O, dat 's leuk. Het valt me mee, dat jullie die hier durft rooken." „Ja, nu Wel, omdat de ramen openstaan." „En Madje er nog niet is." „Precies. Als 't blieft, mejuffrouw, steek op." Tillie nam een sigarette, maakte een vlammetje en liet het rolletje tabak aantrekken. Ze wuifde den rook langs haar wipneusje en verklaarde, dat ze best waren. „Hoe kom je er aan?" vroeg ze. „Neen maar," vond Agpies, „dat is ook een vraag. Zij zijn niet gestolen," voegde ze er ondoordacht bij. DE FUIF. 201 Titine keek haar aan en zij Titine en toen proestten ze het uit Tillie begreep er niets van. „Zeg, hoe heb ik het nu? Wat mankeert jullie?" „Niets," beweerde Titine en kneep Agnes in haar arm, „heelemaal niets, we lachen maar eens, niet waar Agnes?" Agnes knikte van ja en probeerde ernstig een trekje aan haar sigarette te doen. Maar ze schoot weer in een lach, de rook kwam in haar keel en een benauwde hoestbui was er het gevolg van. Tillie was gepikeerd. „Als jullie geheimen voor me hebben, goed, houdt ze dan maar voor je»" Toen opstaande en zich uitrekkend: „Wat ben ik stijf van op dat miserabele stoeltje te zitten. Je moet me niet kwalijk nemen, als ik mijn gemak een beetje neem." Meteen liet ze zich op Titine's bed neervallen, zoo maar boven op de mooie sprei. „Zie zoo, ik lig zalig, als jullie klaar ben met je flauw gelach, zou ik je aanraden op het andere bed te gaan liggen. Jullie kunt daar best met je beidjes op, ik ben alleen zoo wat zoo dik als jullie samen." En Tillie lachte vrooÜjk om haar eigen geestigheid. Titine had wel lust dien raad op te volgen, maar Agnes wilde het niet. „Ga op je eigen bed liggen, als je er lust in 202 DE FUIF. hebt, zei ze, „op het mijne kom je niet." „Bah, wat een egoïst," bromde Tillie. „Egoïst of niet, ik heb geen lust om mijn sprei ook zoo vuil te maken. Kijk eens wat een vuile voeten jij op Titine's sprei gemaakt heb." Ja, dat was erg genoeg, een leelijke zwarte streep teekende zich af tegen de mooie lichte kleur van de sprei. „O lieve deugd," riep Titine verschrikt uit, „wat ziet mijn bed er uit!" Tillie probeerde de vuile vlek af te wrijven, maar het hielp niet. Toen liet ze zich weer neerzakken. „Het is nu toch gebeurd, ik zal dus maar nog een beetje genieten," verklaarde ze. Daar werd aan den deurknop gerammeld. „Zijn de freules hier?" riep de stem van Marie. „Ja, wat is er?" „Ik rook zoo'n vreemde lucht, er brandt toch niets?" „Branden? Wel neen." ,^Ik ruik toch iets, kunt u me niet eens even laten kijken." „Je moet het je verbeelden, er is heusch mets, ga nu maar." „Maar ik ruik ook een brandlucht," zei Agnes ongerust. vffi'i ,,'t Is niets, ik heb met^ mijn sigarette een gat in mijn blouse gebrand, dat ruik jullie." DE FUIF. 203 „Een gat in je blouse? Erg?" „Och, weineen, morgen geef ik het vod aan Ma's kamenier, die is er dol blij mee en zwijgt natuurlijk als een mof. Ik heb blouses genoeg." Weer kreeg Agnes dat vervelende gevoel, dat Tillie toch eigenlijk niet hier hoorde. „Ik zou nu maar eens opstaan," zei ze kortaf. „Ik geloof, dat het tijd wordt, dat we de partij opbreken." Tillie wuifde de rook van haar sigarette in Agnes' gezicht. „Jij bent tegenwoordig in geen schitterend humeurtje. Hoe laat is het?" „Al bij half zes," riep Titine verschrikt, „maar dan moet je heusch gaan, anders komt iedereen thuis." „Zoo en wat dan nog? Dan kun je me eens aan je familie voorstellen." Titine keek verlegen, maar Agnes begreep best, dat Tillie gekheid maakte. „Een ander keer, hoor," beloofde ze schertsend. „Och, och, wat ziet dat bed er uit." Tillie had zich op den grond laten glijden en stond nu op. Ze wierp haar sigaretteeindje uit het raam en streek haar verkreukelde rok wat glad. „Enfin, ik zal dan maar optrekken." Toen spottend: „Mag ik de freules wel zeer bedanken voor haar bizondere gastvrijheid." - 204 DE FUIF. Titine was niet op haar gemak. „Je bent toch niet boos, Til?" „Boos? Heelemaal niet. Ik ben er zelfs heel gevoelig voor, als de freule me weer zelf wil uitlaten, inplaats van den knecht te bellen. Dat is de freule toch zeker van plan?" Tillie deed Zoo komisch, dat Titine weer lachen moest en nu 'werd Agnes vooruit gestuurd om te zien, of de weg vrij was. Toen Tillie veilig en wel op straat en de voordeur achter haar gesloten was, keken de beide meisjes elkander verlucht aan. „Ik vond het wel een beetje angstig, en jij?" vroeg Titine. „Ik vind het zelfs nog angstig," antwoordde Agnes. „Denk eens aan het bed en aan de brandlucht, die Marie geroken heeft en aan de sigaretterook, die in de kamer hangt. Die open ramen helpen ook al niet veel. Het zou me niets verwonderen, als we nog niet van ons fuifje af waren." XIV. Een oud vriend. Agnes had goed gezien. Den volgenden morgen werd Titine bij haar moeder geroepen om zich te verantwoorden over de vuil geworden sprei. „Je hebt zeker met je schoenen op bed gelegen, Titine." „Neen, heusch niet, Moeder." „Jok er nu niét om, dat maakt de zaak maar erger. Toen Marie gisterenavond in je kamer kwam, kon ze duidelijk zien, dat er iemand zoo maar boven op het bed gelegen had. Je behoeft het dus niet te ontkennen, want het helpt je toch niet," Titine vond het maar het wijste-om te zwijgen. De waarheid durfde ze immers niet zeggen. „En dan nog iets. Wat was dat voor een verdachte lucht, die Marie geroken heeft?" Nieuwe schrik van Titine. „Een verdachte lucht, Moeder? Ik weet het heusch niet." „Een soort brandlucht, zei Marie. 's Avonds 206 EEN OUD VRIEND. hing er nog flauw een luchtje als van sigaretten. Nu, hoe kwam dat daar?" Titine stond weer met haar mond vol tanden. „Nu, ik denk er het mijne van. Ik ben heel blij, dat Mademoiselle nu gauw terug komt. Ik verzeker je, dat het dan uit zal zijn met al die ongerechtigheden, ik zal haar goed op het hart drukken, flink op jullie te letten. Enfin, ga nu maar, ik zal het er nu maar bij laten, overmorgen staan jullie gelukkig weer onder streng toezicht." Agnes wachtte haar nichtje vol nieuwsgierigheid op. Ze had bepaald verwacht, ook nog geroepen te worden. "?*%) Titine kwam vroolijk aangesprongen. „Dat is goed afgeloopen. Moeder neemt de dingen altijd nog al licht op. Ik geloof, dat ze het zelf vervelend vindt om standjes te maken. Ze laat het liever aan Madje over." Agnes voelde zich niet weinig verlucht. „Gelukkig, dat Tante niet erg boos was. Hoe heb je je er uit gered?" „O, gemakkelijk genoeg. Moeder bromde wat en ik zweeg boetvaardig." „Heb je al over morgenavond gesproken? Zouden we mee mogen?" „Neen, daar heb ik nog niet over durven beginnen. Weet je wat, vraag jij het na de lunch. Ze spelen een symphonie van Beethoven en dan zeg je maar, dat je die zoo dol graag hooren wilt." EEN OUD VRIEND. 207 „Dat behoef ik niet maar te zeggen, dat is zoo." „Des te, beter, je wordt toch altijd benauwd, als je njét precies voor de waarheid kunt uitkomen. Jou schijnt Moeder ook heelemaal niet te verdenken, jij bent niet genoemd." „Goed, ik zal het straks Vragen." „Maar denk er aan, ik wil ook mee." „Dat begrijp ik. Ik zal goed zeggen, dat je er letterlijk naar snakt, om de symphonie te höoren. Titine begon te lachen. „Ja, die symphonie zal ik moeten slikken, maar voor belooning hoop ik. dan de lange, slanke, leuke..." „Enz., enz.," viel Agnes in. „Nieuwsgierig ben ik wel naar dat wonder; hè, ik hoop, dat we maar mee mogen." Het lukte, ze mochten mee. • Arda besteedde zooveel zorg aan^haar toilet, dat de auto wachten moest, omdat ze nog niet klaar was. Haar vader, die zelf chauffeeren wilde, werd ongeduldig en stuurde Titine om haar te zeggen, dat ze gingen, als zcniet klaar was, moest^ ze maar thuis blijven. Met een laatst blikje in den spiegel, trok ze dus haastig nog een krullend lokje naar voren, greep haar handschoenen en liep Titine achterna, die al weer weg was. 208 EEN OUD VRIEND. Ze wipte de auto in, juist voordat die zich in beweging zette. „Arda, Arda, waarom ben jè toch niet op tijd," zei haar moeder, „het past toch niét, dat we allen op je wachten moeten." Arda ging wat rechter zitten en keek verongelijkt. ' „Ik moest eerst mijn werk klaar hebben en me toen nog verkleeden." „Ben je nu klaar met je werk?" „Tenminste, zoo goed als." Haar moeder, die, als ze er tijd voor had, wel een goede opmerkster was, zei: „Je ziet er uit, alsof je nog wel degelijk hadt moeten werken. Als dat zoo is, had je thuis moeten blijven, dat weet je toch. Ik vertrouw er op, dat je je werk vóór laat gaan." Arda mompelde iets van best klaar te komen en morgenochtend wat vroeger op te willen staan en Titine fluisterde Agnes in, dat ze wel begreep, dat Arda vanavond in geen geval thuis had willen blijven. „Je moet denken de slanke, leuke enz." Agnes knikte lachend terug en met hun tweetjes bespiedden ze Arda, die naast haar moeder tegenover hen gezeten was. Arda dacht over het op zoo'n vreemde plaats teruggevonden briefje en voelde zich zenuwachtig worden onder die loerende oogen. EEN OUD VRIEND. 209 „Wat mankeert jullie? Waarom kijk je mè zoo aan?" „Je hoed zit scheef," zei Titine gemaakt ernstig, terwijl Agnes het uitproestte. „Heusch?" en ontsteld voelde Arda naar haar hoedje, met zooveel zorg en na zooveel gekijk in den spiegel, opgezet. „Op één oor," verzekerde Titine. Haar moeder keek nu ook en begreep dadelijk, dat Titine haar zuster wat plagen wilde. „Je hoedje staat best hoor," verzekerde ze geruststellend, „kom er maar niet aan. Toe Titine, wees nu niet zöo flauw en Agnes zit ook al zoo zonder reden te lachen; wat mankeert jullie toch?" „We zijn zoo blij, dat we meemogen vanavond, niet waar, Agnes?" Toen met een gemaakte stem: „O, ik verheug me intens op de symphonie, jij niet Arda? Het is immers ook juist om de symphonie, dat jij naar het Kurhaus wilde vanavond?" Arda kreeg een hevige kleur. „Natuurlijk, kind, waarom anders. Wat ben je toch nog kinderachtig en flauw. Als Moeder jou thuis had gelaten, dan had ze heel verstandig gedaan. Agnes houdt tenminste van muziek, maar jij!" „Ik? Hoe kun je het zeggen, ik ken niets heerlijkers, dan zoo'n lange symphonie. Maar nog meer houd ik van..." Agnes Slawonski. x ^ 210 EEN OUD VRIEND. „Zeg eens, kinderen, ik geloof heusch, dat het kibbelen wordt tusschen jullie," viel hun moeder in. „Geniet liever van den heerlijken rit. Wat een verrukkelijke avond, na zoo'n warmen dag." Agnes stemde daar volkomen mee in, ze reed zoo graag in een auto, eigenaardig, dat Grootvader er niet van hooren-wilde, er een aan te schaffen. Er ontspon zich tusschen haar en haar tante . een gesprek over het voordeel van een auto boven een equipage en Titine maakte hiervan gebruik om, als voor zich zelve, te fluisteren: lang, slank en in-gedistingeerd. Arda schokte op en boog zich naar haar zusje toe. „Wat praat je toch kind." Titine keek quasie verschrikt op. „Zei ik wat? Weineen. Toch? Dan droomde ik misschien hardop," en meteen proestte ze het weer uit over Arda's onrustig, verschrikt gezicht. Agnes, die maar met een half oor naar haar tante geluisterd had en dus heel goed gemerkt, wat er tusschen haar nichtjes omging, kon zich ook niet langer inhouden. Ze trok scheeve gezichten, beet zich op de lippen en keek toen plotseling naar den weg, alsof daar iets heel bizonders te zien was. Haar tante schudde, nu zelf lachend, het hoofd. Wat hadden die twee toch van avond. Ze schenen pret over iets te hebben, maar EEN OUD VRIEND. 211 waarover was haar een raadsel. Zeker over een of ander schoolgebeurtenisje, ze kende dat nog uit haar eigen meisjestijd. Daar waren ze er. Oom Lodewijk stelde voor in de veranda te gaan zitten, het was veel te mooi weer voor zoo'n warme zaal. „En de muziek dan?" vroeg Arda. Ze wist dat Dorry en haar gezelschap in de zaal zouden blijven. „Die kunnen we hier ook wel hooren," besliste haar vader en legde beslag op een tafeltje. „Zie zoo, hier zitten we aangenaam en luchtig." „Maar het is een symphonieconcert, het is Vrijdag," pruttelde Arda nog tegen. Ook Agnes had liever in de zaal gezeten, ze was bang, dat de muziek hier niet genoeg doorklinken zou, maar ze durfde niets te zeggen. Gelukkig viel het nog al mee en tevreden luisterde Agnes naar de mooie uitvoering van Beethovens zevende. Arda en Titine probeerden ieder op hun manier in de zaal te gluren, in de hoop Dorry en haar begeleiders te ontdekken. Maar het gaf hun niets, Dorry was niet te zien. „Als ze er maar is," dacht Arda. Ze wilde zoo vreeselijk graag het origineel ontmoeten van dat leuke portret, dat Dorry haar had laten zien. Ze waren toen samen zoo gezellig verliefd op dat portret geworden en nu had Dorry het origineel 212 EEN OUD VRIEND. iederen dag bij zich, terwijl zij niet eens het portret bezat. Ze hoopte nu op de pauze. Dan zouden ze zeker buiten op het terras komen wandelen en in dat opzicht zaten ze hier heerlijk, niemand kon de zaal verlaten, zonder door hen gezien te worden. De pauze kwam en Arda, Titine en Agnes keken in spanning uit naar de verwachten. Eerst werden ze teleurgesteld. Een stroom van menschen vulden het terras, maar geen Dorry, noch broer, noch logée was te sten. Opeens werden Arda's wangen donkerrood, ze had Dorry's lachend gezicht ontdekt, dat haar een knipoogje toezond. Daarna wezen de oogen verscholen naar haar metgezel, die inderdaad een zeer knap jongmensen was. Agnes en Titine waren op dat oogenblik juist sterk gepreoccupeerd door een grappig dik paartje, waarvan de vrouw zich buitengewoon opgeschikt had. Ze merkten dus het naderende gezelschap niet op, voordat het vlak bij hun tafeltje gekomen was en ze Dorry's stem hoorden, die de familie groette. Toen keken beiden op... op het zelfde oogenblik vloog Agnes met uitgestrekte handen op het jonge mensch toe, dat juist voorgesteld werd. Opgewonden, tamelijk luid, riep ze: Willy, ben jij het heusch?" EEN OUD VRIEND. 213 Ze haar haar ouden vriend uit Brussel herkend, „langen Willy," zooals ze hem toen noemde, haar vriend, die haar altijd bedorven had met bonbons en aardigheden, toen ze nog bij het circus van madame Berdini was "■);. „Lange Willy" keek even verbouwereerd naar het jonge meisje, dat hem zoo hartelijk begroette. Het had inderdaad niet veel gescheeld, of ze was hem om den hals gevlogen. Toen keek ook hij verrast en haar handen op en neer schuddend, zei hij blij: „Agnes, neen maar, het is Agnes. Wat een verrassing, wie zou dat nu gedacht hebben." Een ieder was even verbaasd. Oom Lodewijk keek heel ontevreden over die, naar zijn oordeel, zeer ongepaste begroeting in het openbaar. Tante Albertine zag er meer belangstellend uit, terwijl Arda totaal overbluft was. Maar Titine begreep opeens alles, ze had van Agnes genoeg gehoord van haar leven in het circus. Bij herhaling had ze geluisterd naar het verhaal van dien laatsten avond, hoe WiDy haar toen dat snoezige ringetje gegeven had, dat ze nog altijd droeg, nu aan haar pink. Dit moest dus de bewuste Willy zijn. Neen maar, wat leuk voor Agnes om dien nu hier te ontmoeten ! *) Zie „Het Circuskind.' 214 EEN OUD VRIEND. Dorry verbrak het oogenblik van verbazing, door te vragen: „Wat is dat nu? Kent u Agnes?" „Zeker," beaamde Willy, „heel goed zelfs." „Maar waar heeft u haar dan ontmoet?" „In Brussel, jaren achtereen, niet waar Agnes? Maar toen was ze nog zoo'n klein ding, dat ik haar niet dadelijk herkende in deze jonge dame." Agnes lachte druk. „Ik een jonge dame! Daar heb ik toch nog niets van," een gezegde, dat haar oom bij zichzelve ten volle beaamde. Hij wilde graag een eind aan dit gesprek hebben, hij voorvoelde niet veel goeds, maar zijn pogingen mislukten door de onbevangen vreugde van Agnes, die haar teruggevonden vriend zóó niet losliet, maar weten wilde, of hij den troep nog wel eens in Brussel zag en er in haar opgewondenheid uitflapte, dat ze madame Berdini hier ook nog eens ontmoet had. Een trap op haar voet van Titine deed haar eensklaps zwijgen. O je, daar versprak ze zich leelijk. Maar Oom en Tante schenen het niet eens op te merken. Neen maar, wat keken die boos! Dat zag ze nu pas. Ze vonden het zeker niet goed, dat ze over haar circusleven sprak. Waarom? Willy wist er immers toch alles van. Ze wilde absoluut nog wat met hem praten, ze was veel te EEN OUD VRIEND. 215 blij hem ontmoet te hebben. „Mag ik een eindje met u opwandelen?" vroeg ze. Willy boog. „Natuurlijk, heel graag, als mijnheer en mevrouw het permitteeren." Zonder op de toestemming te wachten, was Agnes al opgestaan en had zich door de menschenmenigte heen gewerkt. Willy volgde haar en al gauw waren ze uit het gezicht verdwenen, ver van al de booze oogen, die hen volgden. Haar oom en tante waren eigenlijk blij, dat het gesprek nu niet meer aan hun tafeltje plaats had; ze konden toch moeielijk dien vreemden heer het zwijgen opleggen. Maar Arda en Dorry waren woedend. Dorry's broer was een andere familie gaan aanspreken en nu had zij er op gerekend met Arda en den logé te gaan wandelen. Ze hadden met hem willen pronken tegenover een paar andere kennisjes, die ze wisten, dat hier vanavond waren. En in plaats daarvan konden ze nu aan dat vervelende tafeltje blijven zitten, met Arda's ouders, zoodat ze niet eens vrij praten konden. Bij Arda kwam daar nog iets bij. Vreeselijk was het, dat die interessante vreemdeling Agnes gekend had als circuskind. Was het niet om je 216 EEN OUD VRIEND. dood te schamen, je eigen nichtje! Alleen Titine zat zich te verkneukelen van de pret. Wat een eenig avontuur! Heel de pauze bleef Agnes weg en toen ze eindelijk terugkwam en afscheid moest nemen van haar weergevonden vriend, sloeg ze spontaan haar armen om zijn hals en gaf hem een kus. Daar was „lange Willy" nu zelf wel een beetje verlegen mee. Hij klopte haar op haar schouder en' trachtte vaderlijk te doen, maar keek toch van terzijde uit, wie die omhelzing gezien kon hebben; Agnes was nog wel een kind, maar ze was lang voor haar veertien jaar. Toen het gezelschap in de zaal verdwenen was, heerschte een doodelijk zwijgen aan het tafeltje in de veranda. Agnes voelde al haar vreugde verdwijnen, de stilte drukte haar. Ze durfde niets zeggen, nauwelijks opkijken. . Toen het eerste stuk na de pauze geëindigd was, stond haar oom op. Wilden ze nu maar eens gaan? Zwijgend volgde hem de heele familie en zwijgend reden ze naar huis, totaal niet meer in staat te genieten van den prettigen rit in den mooien zomeravond. Thuis gekonien verdween Oom in zijn studeer- EEN OUD VRIEND. 217 kamer en gaf zijn vrouw een wenk hem te volgen. Even daarna werd ook Agnes daar geroepen. En toen barstte de bom los. Zoo'n standje had Agnes haar leven lang nog niet gehad. Zelfs tante Albertine viel haar heelemaal af. Vooral die kus, dien ze Willy gegeven had, scheen iets vreeselijks te zijn. Ze begreep niet waarom, hij was toch haar goede vriend. Een vreemde jongeman noemde Oom hem, maar dat was hij niet voor haar. En alles zou aan Grootvader geschreven worden. Zou die dat nu ook zoo erg vinden? Ze had nu in haar eigen oogen geen kwaad gedaan. Ze had niets verborgen, ze was oprecht geweest. Dat ze madame Berdini stil in het circus bezocht had, dat was niet goed geweest. Dat ze met Tillie omging buiten weten van haar oom en tante, dat was slecht. Maar vanavond had ze geen kwaad gedaan. Doodongelukkig, verward, versuft van verdriet ging ze dien avond naar bed. Iedereen, behalve Titine, was boos op haar en zelfs die zei nog, dat ze zich gek had aangesteld. En ze had toch heusch geen kwaad gemeend. XV. Agnes heeft verdriet. Toen Grootvader dien zomer Agnes bij zich had, beviel ze hem maar half. Hij vond, dat ze er slecht uitzag en over het algemeen lang zoo fleurig niet was, als vroeger. .Hij sprak er met tante Albertine over, die zijn bezorgdheid trachtte weg te praten. Agnes groeide sterk en het was zoo warm geweest den laatsten tijd in de stad. Hier buiten in de heerlijke Geldersche lucht zou ze wel weer opknappen. Haar schoonvader hoopte, dat ze gelijk had, maar zijn zorg over de gezondheid van Agnes was niet weggenomen. Wel kon ze druk zijn en vroolijk, opgewonden zelfs, maar dan weer stond haar smal gezichtje pijnlijk strak en hadden haar oogen een uitdrukking, die hem niet beviel. Op zijn vraag, of er wat aan scheelde, antwoordde ze haastig: „Neen, heelemaal niet, Grootvader," om er dan aarzelend bij te voegen: „alleen wat moe, we hebben hard geloopen, weet u." AGNES HEEFT VERDRIET. 219 Vroeger klaagde ze niet over vermoeidheid, zelfs al had ze lang gewandeld of gespeeld, toen was ze als kwikzilver, moeielijk in rust te houden. Als het zoo bleef zou hij er zijn dokter eens over raadplegen, vóór ze met de familie naar den Haag terug ging, maar hij hoopte, dat ze vóór dien tijd wel weer zou opknappen. Een beetje beter zag ze al wel uit, troostte hij zich. Tot hij op een dag Agnes schreiende in den ouden koepel vond1). Daar zat ze met haar treurige oogen op het landschap in de verte gericht, terwijl groote tranen langs haar wangen neerrolden, zonder dat ze zich de moeite gaf, ze af te vegen. Op de tafel lag haar viool, de strijkstok was op den grond gevallen. Ze schrok op, toen ze opeens haar grootvader in de deur zag staan, haar gedachten waren zoover weg geweest, dat ze hem niet had hooren naderen. , , Haastig veegde ze oogen en wangen met haar mouw af en deed een poging om vroolijk te kijken, wat haar heel slecht afging. Haar grootvader trok haar naar zich toe. „Huil je, kindje? Wat scheelt er aan? Heeft iemand je verdriet gedaan? Vertel het Grootvader maar." Agnes drukte haar gezichtje tegen zijn arm en ') Zie „Het Circuskind." 220 AGNES HEEFT VERDRIET. begon zoo zenuwachtig te' schreien, dat haar grootvader er niet weinig van schrok. Hij streelde haar liefkoozend over het haar, maar liet haar verder stil uitschreien, dat leek hem het beste. Straks zou hij wel hooren, wat zijn kleine Agnes zoo'n verdriet deed. Hij had goed gezien. Na een poosje verminderde de huilbui en niet lang duurde het, of Agnes zocht naar haar niet te vinden zakdoek om haar oogen af te drogen. Haar grootvader hielp haar met den zijne. Toen deed ze haar best opgewekt te kijken en zei met een nog bevend stemmetje, dat het nu over was, dat hij maar vergeten moest, dat ze zoo flauw was geweest. Het was niets, echt niet. Haar grootvader keek haar eens goed in de gezwollen oogen. „Werkelijk niets, Agnes?" Agnes' lippen begonnen weer verraderlijk te trillen. „Niets ergs ten minste." „Maar toch iets. Vertel er me nu eens alles van* dan kunnen we er samen misschien wat op vinden om dat verdrietje weg te nemen. Kom Agnes, wie kun je nu eerder vertrouwen, dan je ouden grootvader." Agnes zuchtte trillend. „Och Grootvader, het is heusch niets bizonders. Ik heb mijn viool meegebracht, zooals u weet, AGNES HEEFT VERDRIET. 221 om hier buiten eens heerlijk te kunnen spelen, mijn eigen mooie stukken van vroeger en nu — nu gaat het niet. „Gaat het niet? Hoe komt dat dan?" Agnes scheen die vraag niet graag te beantwoorden, maar op herhaald aandringen van haar grootvader fluisterde ze: „Als ik speel, krijg ik zoo'n pijn in mijn rug." „In je rug, kindje?" „Ja," knikte ze nu, „zoo erg, dat ik de viool haast niet vast kan houden en de strijkstok uit mijn hand valt." Haar grootvader schrok niet weinig. Daar had je het, het kind was ziek. „Heb je die pijn al lang?" vroeg hij ongerust. „Al een heel poosje, maar niet zoo erg als tegenwoordig. Vandaag vooral was het vreeselijk, ik kon niet doorgaan met spelen, hoe graag ik ook wilde." „Heb je daar wel eens tegen Tante over geklaagd?" „Neen nooit." „Waar waarom dan niet?" Nu kleurde Agnes. Die pijn dateerde van den dag, waarop ze in het circus van het paard gevallen was en ze wilde immers niet weten, dat ze daar geweest was. Ook voor Grootvader moest dit verzwegen worden. Madame Berdini zou anders natuurlijk 222 AGNES HEEFT VERDRIET. de schuld krijgen en, die had er niets aan kunnen doen. Het was haar eigen schuld geweest, dat ze gevallen was, ze had tegen den wil van Madame de ceintuur losgemaakt. En dat ze ineens staande had willen rijden, dat had Madame ook niet kunnen voorkomen. „Och," antwoordde ze flauwtjes, „het was eerst zoo erg niet, ik dacht, dat het wel van zelf over zou gaan." „Het was heel verkeerd van je, er over te zwijgen. Enfin, ik ben maar blij, dat ik'nu weet, wat er aan scheelt, tenminste, wat je voelt. De dokter zal natuurlijk moeten uitmaken, wat de oorzaak van die pijn kan zijn." Het scheen dat Grootvader tante Albertine verweten had, dat ze niet genoeg op Agnes gelet had. Tenminste dien middag, nadat haar schoonvader een poosje met haar alleen was geweest; liet ze Agnes bij zich komen en zei, dat het haar verdriet deed, dat ze zoo weinig vertrouwelijk met haar was. Wat was dat nu voor dwaasheid, om' te verzwijgen, dat ze pijn had. Wat moest Grootvader daar nu van denken? Dat ze zoo hard voor haar pleegkind was, dat dit niet durfde klagen, als ze pijn had, omdat... Ja, waarom, daar kon ze geen antwoord op geven. Maar ze vond het niets lief van haar, dat wist ze wel. Met die woorden liet ze Agnes alleen. AGNES HEEFT VERDRIET. 223 Deze keek haar na met een nieuwe zorg in haar oogen. Zie zoo, nu was tante Albertine ook nog boos. Ze snakte er na, iedereen alles te vertellen, wat haar zoo benauwde, al die kleine onoprechtheidjes van zich af te werpen, niets meer te hebben om over te tobben. Dat was begonnen, toen ze stil haar viool had terug genomen %, Hoe lang geleden leek haar dat nu! Toen was die heerlijke winter bij Grootvader gevolgd, waarin ze zooveel met hem alleen was geweest en het haar zoo gemakkelijk gevallen was, eerlijk en goed te zijn. Maar van haar gaan naar den Haag af was het weer mis geweest. En ze voelde zich zoo moe, zoo lusteloos, zoo heel weinig moedig om tegen den stroom van kleine bedriegerijtjes in te gaan, waarin ze zoo langzamerhand geraakt was. Tillie, madame Berdini, de geschiedenis van Tom, het was alles verkeerd, alles leelijk en naar. En toen ze volkomen oprecht was geweest, dien keer met Willy, wat was toen het gevolg geweest? i Een standje, zooals ze nog nooit gehad had, verwijten en dreigementen. Agnes vond het leven niet gemakkelijk. Den volgenden dag kwam de dokter. J) Zie „Het Circuskind." 224 AGNES HEEFT VERDRIET. Hij onderzocht Agnes, klopte haar eens vriendelijk op haar schouder en zei, dat het wel schikken zou. Ze kon nu gaan. Hij wilde nog een en ander bespreken met haar grootvader. Agnes liep verlucht met Titine den tuin in, de dokter scheen niets geen kwaad in die pijn te zien. Ze moest nu eerlijk bekennen, dat ze zich weieens ongerust gemaakt had, vooral omdat de pijn toch zeker het gevolg was van dien val. Titine, die, terwijl Agnes bij den dokter was, ook even bang geweest was, werd uitgelaten. Ze stelde Agnes voor, eens eventjes om het hardst te loopen. Agnes knikte toestemmend, maar stond al gauw stil. Het loopen ging niet, dat onderzoek had haar zeker vermoeid. Dien avond hoorde Agnes, dat haar grootvader met den dokter had afgesproken, dat haar rug nog eens onderzocht zou worden. De dokter wilde dat met de Röntgenstralen laten doen en daarom zouden ze morgen met tante Albertine naar Arnhem gaan. Agnes ontstelde er van. tftjt „En de dokter zei, dat het niets was." „Hij zei, dat het wel schikken zou, kindje en dat zal het ook wel. Maar om heel precies te weten, waar het kwaad zit, moet je rug nog eens nauwkeurig bekeken worden. Ik heb dat zelf gewild. Je moet maar denken, dat dit onderzoek dienen moet, om mij gerust te stellen. Wees maar AGNES HEEFT VERDRIET. 225 niet bang, het is zoo erg niet." Zoo ging dan Agnes den volgenden dag met haar tante en haar grootvader naar Arnhem. Bij den specialist, die haar onderzoeken zou, moest ze een heel tijdje in de wachtkamer zitten, wat er niet weinig toe bijdroeg om Agnes zenuwachtig te maken. Dat een tweede onderzoek noodig geoordeeld was, had haar onrust al weer opgewekt. En haar grootvader was zoo stil en tante Albertine deed zoo bizonder druk. Hé, ze verlangde nu maar toegelaten te worden, dan kwam er een eind aan die spanning. Toch schrok ze, toen haar grootvaders naam genoemd werd door den. knecht, die de patiënten kwam waarschuwen, dat de dokter hen ontvangen kon. * De dokter was een vriendelijke man, met kalme manieren, die Agnes al gauw op haar gemak zette. Het onderzoek zelf viel ook mee. Alleen schrok ze even, toen de dokter vroeg, of ze zich ook herinneren kon, gevallen te zijn, waarbij ze haar rug had kunnen bezeeren. Haar grootvader keek tante Albertine vragend aan en deze schudde beslist ontkennend het hoofd. Niet dat ze wist, ze had er nooit iets van gehoord. Agnes antwoordde eerst niets, maar op herhaalde vraag van den dokter ontsnapte haar een ja. Agnes Slawonski. |j 226 AGNES HEEFT VERDRIET. „Wat zeg je, kind," zei haar tante-ontsteld, „ben je gevallen? En je hebt me daar nooit iets van gezegd. Wanneer was dat dan en waar?" Agnes was zelf geschrokken van haar ja. Nu had ze zich verraden en nu zou iedereen madame Berdini de schuld geven. „Al heel lang geleden," stotterde ze. „Maar wanneer dan?" „In het voorjaar." „En waar?" Voor Agnes kon antwoorden, vroeg de dokter: „Ben je toen op je rug gevallen?" Agnes knikte van ja. „Hoe ben je toen gevallen? Uitgegleden?" „Neen dokter." „Toch op je rug gevallen?" „Ja dokter." Haar stem was nauwelijks hoorbaar. „Ergens afgetuimeld dan?" Even aarzelde Agnes. Toen heel zacht: „Ja dokter." „Waar vanaf?" Weer een aarzeling. „Van een stoel." „Waarop ben je neergekomen?" „Op... het... zand." „Op het zand? Dus in den tuin?" „Ja, ja, in den tuin." .Dat was een opluchting! AGNES HEEFT VERDRIET. 227 De dokter vroeg niet meer en tante Albertine viel uit: „Dat je ons daar nooit iets van gezegd hebt! Vindt u dat nu ook niet heel verkeerd, Vader? „Natuurlijk, heel verkeerd." Agnes sloeg haar oogen naar hem op, maar keek dadelijk weer voor zich. Haar tante hielp Agnes met het aankleeden en ging toen met haar naar de wachtkamer terug, terwijl haar grootvader achterbleef om den toestand met den dokter te bespreken. Toen hij hen kwam halen, keek hij zoo ernstig, dat zoowel Agnes als haar tante er van schrokken. „Er is toch geen gevaar bij?" vroeg tante Albertine, toen ze in het rijtuig hadden plaats, genomen. „Neen, neen, het zal wel losloopen. Ik kan nu de zaak niet bepraten, thuis zul je er alles van hooren. Het kan goed terecht komen, wees dus maar niet bang, Agnesje," voegde hij er bij, Agnes'hand streelend. Thuis gekomen, verdween de oude heer in zijn kamer, waar al gauw zijn zoon en schoondochter en ook zijn beide zusters geroepen werden. Na een half uurtje werd ook Agnes verzocht te komen en toen haar grootvader haar bleek, ontsteld gezichtje zag, trok hij haar bij zich in zijn grooten stoel en streek liefkoozend over haar hoofd. „En nu zullen we eens zien, of Agnes niet blij 228 AGNES HEEFT VERDRIET. ral zijn, als ze hoort, wat we besloten hebben." Vol spanning keek Agnes hem aan. „Iets besloten? Wat dan Grootvader?" „Kom meiske, kijk nu niet zoo benauwd, het is eigenlijk iets prettigs. Je mag een poosje buitenslands, wat zeg je daarvan?" „Ik buitenslands?" „Ja jij, kleintje. Je gaat voor een tijdje naar Zwitserland, vin' je dat nu niet mooi?" Agnes vertrouwde haar ooren niet. „Ik naar Zwitserland?" herhaalde ze. „Ja, ja, jij naar Zwitserland, je hebt 't goed verstaan." „Met wie? Met u?" vroeg ze vol hoop. „Nu ja, ik breng je natuurlijk, maar dan moet je er een tijdje alleen blijven bij een of andere lieve familie in huis." „Ik alleen?" Agnes keek verbaasd van den een naar de ander. „Maar waarom? Ik blijf veel liever hier bij u. Hier kan ik ook wel beter worden. Ik zal precies doen, wat u zegt." Haar grootvader onderdrukte een glimlach. „Dat wil ik graag gelooven, maar het gaat niet. Nu moet je eens goed naar me luisteren. Ik zal je eens precies vertellen, wat de dokter en ik samen besproken hebben. Je rug is niet heelemaal in orde, een der ruggewervels is wat ontstoken en om dien voor goed te genezen, zijn AGNES HEEFT VERDRIET. 229 zonnebaden noodig en veel rust. Nu, rusten zou je hier natuurlijk ook kunnen, maar zonnebaden nemen gaat hier niet, vooral niet, nu de zomer al zoo'n eind voorbij is. Nu stuur ik je naar Zwitserland, ergens de bergen in, waar de lucht zuiver is en de zon lekker warm. Daar zul je het best hebben, prettig zelfs, daar ben ik zeker van. Je ziet nog eens iets anders en komt heelemaal genezen en gezond weer bij ons terug. Is dat nu geen mooi plannetje?" Agnes sloeg haar arm om haar grootvader heen en verborg haar gezicht tegen zijn jas, juist zooals ze gewoon was ,toen ze nog een paar jaartjes jonger was. „Kunt u niet met me meegaan?" fluisterde ze. „Neen, dat gaat niet. Kom, wees nu een verstandig meisje en bekijk de quaestie van den goeden kant. Wat is dat nu? Schreien? Foei, wat een flauw kindje. Is dat nu Agnes, die me van den winter beloofd had, een echte van Clarenstein te worden?" Toen Agnes niet opkeek, maar doorschreide, bromde oom Lodewijk: „Je moet niet zoo ondankbaar zijn, Agnes. Je begrijpt, dat dit alles groote onkosten meebrengt, die je grootvader zoo goed is, op zich te nemen. Huilbuien komen dus wel het allerminst te pas." Even keek Agnes op naar haar oom, met booze oogen. 230 AGNES HEEFT VERDRIET. Nare man, die haar nooit begreep! Ze was niet ondankbaar, alleen maar verdrietig en bang, alleen zoo ver weg te moeten. „Zie zoo, nu gaan Agnesje en ik nog even samen den tuin in," zei haar grootvader en stond op uit zijn stoel, waardoor Agnes wel genoodzaakt was, hem los te laten. „Als we de zaak samen nog eens bekeken hebben, zal Agnes er heel anders over denken, daar ben ik van overtuigd. Kom, meiske, geef me maar een arm." Samen wandelden ze den tuin in en toen ze een half uurtje later weer binnen kwamen, voelde Agnes zich al wat getroost. En vooral veel moediger. Ze had Grootvader vast beloofd, alles te doen, wat ze kon, om zoo spoedig mogelijk beter te worden. XVI. Naar Zwitserland. „Wel Agnesje, hoe is het, moe?" vroeg haar grootvader. x Agnes knikte van neen, maar haar bleek gezichtje weersprak dat gebaar, ze zag er invermoeid uit. Toch was de reis heel prettig geweest en had ze echt genoten van al het natuurschoon, dat haar door de raampjes van den coupé was voorbij geschoten. Ze hadden de reis langzaam gemaakt, met overnachten in Bazel en naderden nu hun doel, Chateau d'Oeux. In dit, in een dal gelegen plaatsje ingesloten door hooge bergketens, waar de lucht wel fijn, maar niet zoo koud is als in het eigenlijke hooggebergte en waar bijna voortdurend zonneschijn en weinig nevel heerscht, zou Agnes weer gezond moeten worden. Ze zat stil voor zich uit te staren. Nu ze het doel van de reis naderde, kreeg het gevoel van angst, 232 NAAR ZWITSERLAND. alleen te moeten achterblijven, weer de overhand. Onderweg had ze zooveel afleiding gehad, dat ze vroolijk en opgewekt had kunnen zijn, maar nu voelde ze al haar lusteloosheid en vermoeidheid terugkomen. Haar grootvader keek haar bezorgd aan. Hoe hoopte hij haar weer te zien als vroeger, zonder dat pijnlijke trekje om den mond en dat smalle gezichtje, met zoo bitter weinig kleur op de wangen. Tante Albertine zocht vast de handbagage bij elkaar, de trein zou zoo dadelijk stoppen en Agnes knoopte haar mantel dicht en trok haar handschoenen aan. „Handschoenen zul je hier wel niet veel verslijten, meisjelief." „Neen, dat denk ik ook niet. In de bergen zal ik wel met bloote handen mogen loopen." Toen een beetje ongerust: „Ik zal de bergen toch wel eens op mogen?" Tante Albertine keek haar schoonvader aan. Die Agnes, dié een ligkuur ging doen en de bergen in wilde. Maar deze antwoordde kalm: „Zeker wel kindje, later, als je wat opgelaiapt bent. Vooreerst moet je je natuurlijk kalm houden en veel rusten. Agnes keek niet erg vroolijk. „Ik hoop maar, dat het een aardige mevrouw NAAR ZWITSERLAND. 233 zal zijn, waar u me brengt. Ik zal zoo heelemaal aan haar overgeleverd zijn." Ja, dat hoopte haar grootvader oók. Hij had haar expres niet in een sanatorium gedaan, omdat ze nog zoo jong was. Het pension, waar ze komen zou, werd gehouden door een weduwe, die vroeger verpleegster was geweest en nu een beperkt aantal patiënten bij zich nam, voornamelijk herstellenden en rustzoekenden. Het was hem sterk aanbevolen en hij hoopte, dat Agnes het er naar haar zin zou hebben. „Als je je maar heel precies houdt aan wat je voorgeschreven wordt, zal alles best gaan," verzekerde hij. Vóór Agnes kon antwoorden, voelde men den kleinen schok, veroorzaakt door het stilstaan van den trein en niet lang daarna zaten ze in het rijtuigje, dat hen naar de Chalet zou brengen, waar madame Ourlet haar pension hield. Lief lag de Chalet daar, te midden van een aardigen tuin en de aangename indruk door het huis opgewekt werd nog versterkt door de vriendelijke ontvangst van de eigenares, een flinke, krachtige vrouw, met een lief, oprecht gezicht. Ze strekte haar armen uit, om Agnes uit het rijtuig te tillen, maar deze was haar voor en wipte luchtig op den grond, hoewel ze met moeite een kreetje van pijn onderdrukte bij dat drukke beweeg. Maar ze wilde dadelijk toonen, dat ze geen 234 NAAR ZWITSERLAND. erge zieke was, niet iemand, die steeds geholpen en verzorgd behoefde te worden. Madame Ourlet keek even verwonderd. Er was haar geschreven, dat haar nieuwe pensionaire een ruglijden had en dus had ze niet verwacht haar zoo vlug uit het rijtuig te zien springen. Maar binnen gekomen zag ze wel aan dat bleeke gezichtje, dat niet alles in orde was. Ze stelde voor, dat het gezelschap eerst wat gebruiken zou. Daarna zou ze hun de kamer laten zien, bestemd voor Agnes. Het beste zou zijn, als het patiëntje dan ging rusten, daaraan zou ze wel behoefte hebben na zoo'n reis. Tante Albertine vond dat uitstekend. Haar schoonvader en zij bleven dien nacht in een hotel. Ze wilden den volgenden morgen het oordeel van den dokter hier hooren en daarna naar huis terugkeeren; Zoo gebeurde het dus. Ze aten met hun drietjes in de particuliere kamer van madame Ourlet, morgen zou Agnes dan kennis maken met de andere inwonenden. Het was beter haar dien dag geen nieuwe indrukken meer te geven. Daarna bracht madame Ourlet hen naar dekamer, waar Agnes logeeren zou, een frisch, ruim vertrek, met een breed balcon, waarop een gemakkelijke ligstoel. De zon scheen het grootste gedeelte van den dag op de plaats, waar de lig- NAAR ZWITSERLAND. 235 stoel stond, hier zou ze dus heerlijk kunnen liggen en ook de vereischte zonnebaden nemen. „Je ziet %" zei madame Ourlet, „je ligt ver van den publieken weg af, je hebt zelf een prachtig uitzicht en niemand kan je bespieden." Agnes knikte maar. Gélukkig dat ze zoo goed Fransen verstond, want madame sprak druk en vlug. Hoe had dat anders moeten gaan. „En nu naar bed, niet waar?" zei madame Ourlet, „wil ik je helpen of kun je alleen?" „O, ik kan wel. En anders wil Tante me misschien wel even helpen." Tante Albertine, die begreep, dat Agnes graag had, dat ze bij haar bleef, beloofde niet weg te gaan, vóór ze in bed was, waarna haar grootvader met madame Ourlet de kamer verliet. Agnes ging op den rand van haar bed zitten. „Hoe vindt u haar?" vroeg ze met een benepen stemmetje^ Haar tante keek haar lachend aan. „Lief, jij niet?" „Och jawel. Zou ze niet een beetje bedilderig zijn?" „Bedilderig? Weineen, dat vind ik heelemaal niet. Ze lijkt me een flinke vrouw, en je moet niet vergeten, dat ze hier voor alles verantwoordelijk is. Wat een gezellige kamer heb je en wat een prachtig ui,t«Uht." 236 NAAR ZWITSERLAND. Ja, dat was Agnes met haar eens, maar erg op haar gemak gevoelde ze zich hier niet. En toen haar tante was weggegaan en haar grootvader haar nog even kwam goedendag zeggen*- had ze heel veel moeite zich goed te houden, om hem geen verdriet te doen. Nauwelijks had hij dan ook de kamer verlaten, of ze huilde eens flink uit en dat deed haar goed. Daarop viel ze al gauw in slaap en ontwaakte niet voordat den volgenden ochtend de zon vroolijk in haar kamer scheen. Pas goed tot bewustzijn gekomen, zag ze de kamerdeur opengaan en madame Ourlet binnenkomen, die een groot blad droeg. „Wakker? Dat komt goed, want ik breng je hier net je ontbijt. Je hebt heerlijk geslapen, niet waar, lieve kind?" Ja, dat moest Agnes bekennen, goed geslapen had ze. Ze begreep zelf niet, dat ze zoö goed had kunnen slapen, zoo alleen in een vreemd huis. „Dat doet me plezier," zei madame Ourlet. „Ontbijt nu maar vlug, anders wordt alles koud." „In bed ontbijten?" „Ja, je hebt zoolang geslapen, dat je grootvader en tante er al geweest zijn. Ze zijn weer weg gegaan, omdat je nog zoo rustig sliep." Agnes keek teleurgesteld. „Weggegaan? Hadt u me toch wakker gemaakt." „Ze komen straks terug, wees maar niet bang. NAAR ZWITSERLAND. 237 Je grootvader is nu naar den dokter, om hem het schrijven van je medicus in Holland te brengen en komt daarna hier terug. Waarschijnlijk zal de dokter je zelf willen onderzoeken en daarom is het beter, dat je in bed blijft, tot hij er geweest is. Begrijp je? Dus nu maar vlug ontbijten." Madame propte een kussen in Agnes' rug, zoodat ze gemakkelijk zat en reikte haar een bord havermout toe. „Ik hoop dat de pap niet te koud geworden is door ons gebabbel. Eet nu maar vlug het bord leeg." Agnes keek met schrik naar dat groote bord pap voor zich. Ze had in den laatsten tijd zoo weinig honger, ze kreeg die massa nooit naar binnen. „Toe dan Agnes," drong madame Ourlet aan, „haast je een beetje, anders zijn we niet klaar, als de dokter komt. De kamer moet toch ook nog een beetje aan kant gemaakt worden." Met lange tanden at Agnes een paar happen, ze had niets geen trek. „Dooreten," drong madame aan en vertelde ondertusschen, dat ze het zoo gemakkelijk vond, dat Agnes zoo goed Fransch sprak. „Zeker een Fransche gouvernante gehad?" „Ja, bij Oom en Tante in den Haag is een Fransche juffrouw. Maar ik kon het al, ik heb altijd met mijn vader Fransch gesprokén, moet u denken." 238 NAAR ZWITSERLAND. „Met je vader? Was die een Franschman?" maar vóór Agnes antwoorden kon, drong madame er weer op aan, dat ze door zou eten, een paar hapjes nog, dan was ze er. Maar Agnes legde den lepel met walging neer, ze kon niet meer. „Nu, dan zullen we het er voor vandaag maar bij laten. Maar in het vervolg mag er nooit meer iets blijven staan, zal je daar aan denken. Nu je eitje en een lekker boterhammetje." „Moet ik nog meer eten?" vroeg Agnes ontzet. Madame's lach klonk vroolijk door de kamer. „Wat zet je een paar verschrikte oogen op, meisjelief. Natuurlijk moet dat eitje er nog in. Kom, hap maar eens." Met heel veel moeite at Agnes haar ei leeg; het was niet eens heel lekker, maar dat dórst ze niet te zeggen. Toen het boterhammetje nog en een glas melk. Agnes protesteerde hevig. „Straks drink ik dat wel op," beloofde ze. „Straks? Dan krijg je er nog een. Dit kannetje moet voor het middageten leeg. Enfin, vandaag zal ik maar wat toegevend zijn, laat dat halve glas dan maar staan." Agnes luisterde nauwelijks, naar wat ze zei; ze hoorde voetstappen, die naderden, misschien was het Grootvader. Hij was het en even later sloeg ze haar armen NAAR ZWITSERLAND. 239 om zijn hals en kuste hem en pakte hem, alsof ze hem nooit weer los zou laten. „Krijg ik heelemaal geen beurt," schertste tante Albertine. Half lachend, half schreiend omhelsde Agnes nu ook haar. „Hoe laat komt de dokter, weet u dat misschien?" vroeg madame Ourlet, de resten van het ontbijt op het blad schikkend. „Over een half uur, madame, zou hij hier zijn." „Dan laat ik u nu even alleen bij Agnes en kom over een kwartiertje terug om een beetje op te ruimen," en madame Ourlet nam het blad op en vertrok. „Grootvader," vleide Agnes, „wat zei de dokter? Zou u me niet weer mee naar huis kunnen nemen. Ik zal precies alles doen, wat de dokter zegt, dan kan ik thuis toch net zoo goed beter worden." Haar grootvader was een en al verbazing. „Maar kindje!" Tante Albertine lachte haar nichtje gewoon uit. „Kom, dwaas kind, zeg niet zulke malle dingen, je meent er zelf niets van." „Ik hoopte, dat als die dokter hier me niet erg vond, het wel zou kunnen." „Heb je het hier dan niet goed?" vroeg haar grootvader ongerust. „Hoe kan ze daar nu al over oordeelen," 240 NAAR ZWITSERLAND. bromde tante Albertine. „U moet zoo iets niet in haar hoofd brengen, Vader." „Madame Ourlet wil, dat ik zooveel eet," klaagde Agnes. „Beter dan dat ze je honger laat lijden. Hoor eens, Agnes, wees nu verstandig, anders doe je Grootvader verdriet. Kijk eens, hoe treurig hij kijkt." Agnes keek op en zag dat haar grootvader er echt verdrietig uitzag. Ze greep zijn hand. „Let u er maar niet op, Grootvader, ik ben een naar, flauw kind. Ik zal wel wennen, maar madame Ourlet is vreeselijk..." „St," zei tannë Albertine en legde een vinger tegen haar lippen. Op hetzelfde oogenblik werd er geklopt en kwam madame Ourlet binnen, vergezeld van een dienstmeisje, dat de kamer een beetje in orde kwam maken. Grootvader en tante Albertine gingen zoolang op het balcon en trachtten van daar Agnes op te wekken door te vertellen van het prachtige uitzicht, dat ze genoten. Nauwelijks was het dienstmeisje weer verdwenen, of de dokter kwam. Agnes voelde zich zenuwachtig; wat zou die nu weer te zeggen hebben? De dokter was een vriendelijke, al wat oude NAAR ZWITSERLAND. 241 man, die heel vaderlijk deed en aan wiens scherpe oogen toch blijkbaar niets ontging. Het onderzoek duurde tamelijk lang en was van tijd tot tijd ook pijnlijk, maar Agnes hield zich goed. Ze beet zich op de lippen, maar uitte geen klacht. „Je bent een flinke meid," zei de dokter, toen nij klaar was. „Ik ben er zeker van, dat je precies zult doen, wat ik zeg. Dat zie ik dadelijk aan mijn patiënten. Daarom zul je ook heelemaal genezen naar je land terug kunnen gaan." Agnes keek hem dankbaar aan, zijn vriendelijke opgewektheid deed haar goed. „Hoe lang moet ik hier blijven?" vroeg ze. De dokter begon te lachen. \, „Hoe lang? Ja, dat kan ik nu nog niet zeggen, dat hangt van zooveel af." „Toch niet langer dan een maand?" „Niet langer dan een maand? Neen, neen, zoo gauw gaat dat niet." Zich toen tot den ouden heer van Clarenstein wendend: „Ik ben het geheel eens met mijn collega in Holland. Rust, zonnebaden en een stevige voeding moeten het hem doen. En ook een beetje geduld kunnen we niet missen." Toen weer tot Agnes: „Kindje, vooreerst moet het liggen zijn en zoo min mogelijk bewegen. Van het bed op den Agnes Slawonski. 16 242 NAAR ZWITSERLAND. ligstoel op het balcon en vice versa. Kijk nu maar niet zoo verschrikt. Ik zeg, vooreerst. Langzamerhand komt daar wél verandering in. Dan mag je eens naar beneden om te eten bijvoorbeeld en word je langzamerhand weer een gewoon gezond mensch. Nog eens, als je heel precies doet, wat ik zeg, loopt het wel los. Wat is dat nu, tranen? En daar straks heb je je zoo flink gehouden. Wil ik je eens wat zeggen, waardoor je dadelijk weer lachen zult? Vandaag geef ik je vacantie, één dagje kan geen kwaad. Je mag opstaan en met je grootvader mee uit. Wat zeg je daar nu van? Zie je wel, ik wist wel, dat je lachen zou. Maar dan ook morgen zoet zijn, hoor. Beloof je het me? Ja? Geef me dan maar een hand. Mor- I gen kom ik wel eens kijken, of je woord houdt." Met die woorden greep hij zijn hoed en nam afscheid. De oude heer van Clarenstein volgde hem. Hij wilde graag nog het een en ander met hem en madame Ourlet bespreken. Intusschen zou tante Albertine Agnes helpen met opstaan en dan zouden ze met hun drietjes een wandelingetje maken. Daarna kon Agnes wat rusten in het hotel, dan mee aan de table d'höte eten en na afloop daarvan hadden ze nog een paar uurtjes voor zich. Ongeveer vier uur ging de trein, waarmee men vertrekken wilde. Dien, dag had Agnes het nog echt prettig. Alles NAAR ZWITSERLAND. 243 vond ze even mooi, zoo vol bloemen had ze nooit een wei gezien en zulke prachtige koeien, als ze hier zag grazen ook niet. En dan dat aardige geluid van al die klokjes! Haar muzikaal oor genoot. Grootvader nam een auto en liet zich een eind naar boven brengen, opdat Agnesje zich ten minste de omgeving zou kunnen voorstellen, als ze op haar ruststoel moest ïjggen. Het eten aan de table d'höte vond ze ook dol amusant, want hoewel ze vroeger veel gereisd had, was daar toch nooit iets van ingekomen. Altijd had ze met Riek op hun kamer gegeten. Ze waren ook niet altijd in hotels geweest. Een chambre garnie en zoowat eigen kooksel van Riek was gewoonlijk haar lot geweest. f Grootvader en Tante deden opgewekt en zeJ vergat meestal haar verdriet en genoot van wat haar geboden werd. Na het diner rustte ze wat op Tantes bed en daarna gingen ze teaën in een prachtige confiserie, waar ze zich te goed mocht doen aan heerlijke taartjes. En toen... toen naderde het uur van afscheid riemen. Ze was graag meegegaan naar den trein, maar haar grootvader wilde dat liever niet. Hij vond het beter, dat ze rustig bij madame Ourlet was, als hij haar verliet en madame was dat geheel met hem eens. De dag was al vermoeiend genoeg 244 NAAR ZWITSERLAND. geweest voor haar patientje. Zoo kwam dan het oogenblik, dat Agnes het rijtuig uit haar oogen zag verdwijnen, dat haar grootvader en tante wegbracht. Madame Ourlet sloeg een arm om haar heen en wilde haar naar binnen voeren, maar Agnes rukte zich los, liep de trap op, vloog haar kamer binnen, wierp zich gekleed en al op het bed en huilde en snikte, of haar hart breken zou. Madame Ourlet liet haar begaan; als ze straks tot kalmte gekomen was en wat over haar eerste verdriet heen, kon ze misschien het avondeten beneden komen gebruiken en kennis maken met de andere huisgenooten. Dat zou dan meteen een goede afleiding voo^ haar zijn. XVII. Nadere kennismaking» Toen madame Ourlet een half uurtje later eens naar haar nieuw huisgenootje kwam kijken, vond ze Agnes nog op het bed liggen, met haar gezicht in de kussens verborgen. Ze kéék niet op, toen ze iemand hoorde binnenkomen. Wat kon het haar schelen, wie daar was; ze kende hier immers niemand. Madame ging naar haar toe en legde zacht een hand op haar schouder. „Hoe is het Agnes? Al een beetje over het afscheid heen?" Liefst had Agnes die hand van zich afgeschud, maar dat durfde ze toch niet goed. Ze bepaalde er zich dus toe, haar gezicht nog wat dieper in het kussen te drukken en geen antwoord te geven. „Kom Agnes, wees nu verstandig en doe niet zoo overdreven. Je hebt nog niet eens je goed afgedaan? Wil ik je even helpen?" 246 NADERE KENNISMAKING. Tot alle antwoord begon Agnes opnieuw te snikken. „O, o, wat een dom meisje heb ik daar in mijn huis gekregen. Weet je wel, dat het heel slecht voor je is, je zoo overstuur te maken." „Het kan me niet schelen," snikte Agnes. „Niet? Nu mij dan wel. Ik ben verantwoordelijk voor je welzijn en mag niet toelaten, dat je jezelve ziek maakt." „Dat ben ik al." „Hu ja, een beetje, maar het is toch niet noodig jezelve erger te maken. Probeer nu eens niet méér te huilen, dan lukt het wel. Als je je dan een beetje opknapt, kun je gezellig bij ons beneden komen soupeeren en dan meteen eens kénnis maken met de andere huisgenooten." „Die kunnen me niets schelen," mompelde Agnes, nog altijd in het kussen. „Maar jij hun wel. Ze vinden het een prettige afleiding, als er zoo eens een nieuwelingetje bij komt." mÊÊ „Ik ben hier niet gekomen tot amusement van die vreemde menschen." Madame's wenkbrauwen fronsten zich even. Een ongeduldige trek kwam om haar mond. „Zijn er meer meisjes in Holland, die zoo'n antwoord zouden geven?" vroeg ze. En Agnes schaamde zich. Eenige oogenblikken van stilte. GOEDE VOORNEMENS. 247 Toen ging madame Ourlet voort: „Er is een meisje van zestien jaar bij, dat bizonder naar je komst verlangd heeft." Agnes keek even op. „Werkelijk naar je komst verlangd, Agnes. Ze is een Hollandsche." Met een ruk richtte Agnes zich op en ging op den rand van haar bed zitten. " „Een Hollandsche?" „Ja, een Hollandsch meisje." Madame streek even over haar mond om den glimlach niet te laten zien, verwekt door deze plotselinge belangstelling. „Ze spreekt niet erg vlot Fransch en is pas een paar maanden hier. Ze voelt zich dus nog al eenzaam." Agnes streek haar verward haar uit de oogen en duwde haar hoed wat naar achteren. „Waarom is ze hier?" vroeg ze. „Het schijnt, dat ze zich overwerkt heeft." f „Overwerkt, zoo'n jong meisje? Waarmee?" „Dat is een heel verhaal, dat zal ze je zelf wel eens vertellen." „Hoe heet ze?" „Lize Keizer." Madame had Agnes van haar hoed bevrijd en begon nu haar mantel los te knoopen. „En dan hebben we nog Marion Laforge, een Zwitsersche uit Genève." 248 NADERE KENNISMAKING. „Hoe oud?" vroeg Agnes. „Een beetje ouder al, een jaar of twee en twintig, meen ik."' „Ook ziek?" „Zooals je dat noemen wilt. Ze is wat zwak, heeft het ook al te druk gehad en kon niet goed tegen het sterk afwisselende klimaat van Genève. Geef mij den sleutel van je koffer eens, dan haal ik er een aardig japonnetje uit, terwijl je je wascht en je haar wat opkamt." Machinaal deed Agnes wat haar gevraagd was. „Marion," ging madame Ourlet voort, „vond het ook heel naar om van huis té gaan. Ze heeft geen moeder meer en zorgde voor haar vader en haar broertje en "zusje* Nu is er een juffrouw in huis moeten komen, en dat trekt ze zich erg aan. Toch doet ze heel erg haar best om niet te tobben en opgewekt te zijn, want ze begrijpt, dat dat haar genezing bevordert." . „Je moet maar kunnen," zuchtte Agnes. „O, een mensch kan zooveel, als hij maar vast wil. Dat zijn dus Marion en Lize en dan woont hier nog een Russische dame in, die is niet ziek of herstellend." „Is die Ban hier voor plezier?" „Ja, in zekeren zin wel. Madame Lamonsky heeft niemand maar in de wereld en daarom zwerft ze liefst maar een beetje rond. Meestal is ze hier of daar in Zwitserland. Dit jaar is ze NADERE KENNISMAKING. 249 bij mij." „Heeft die mevrouw heelemaal niemand, waar ze van houdt?" vrpeg Agnes ontzet. „Dat zeg ik niet. Maar ze heeft geen enkel na familielid. Ze is dus wel eenzaam. Je ziet wel, kindlief, dat-je niet de eenige bent, die haar pakje te dragen heeft.' Agnes keek treurig voor zich. Dat was wel zoo, maar dat nam niet weg, dat ze zich zelf erg te beklagen vond. Madame Ourlet zag haar gezichtje weer betrekken en ging haastig voort: V-^ „Dat zijn dus mijn logées. Verder hebben we hier natuurlijk het dienstpersoneel en dan mijn jongens niet te vergeten." „Uw jongens? Heeft u kinderen?" „Ja, wist je dat niet? Twee jongens van negen en tien." „Dat's wel leuk. Als ze tenminste aardig zijn. Aan Lolo had je niet veel." » „Niet? Wie was Lolo?" „Mijn neefje, maar niets geen aardige jongen." „Nu, dan hoop ik, dat mijn jongens beter ih je smaak zullen vallen. Het zijn beste kereltjes, die me al flink helpen." „U helpen? Die kleine jongens? Waarmee dan?" „Wel, ze poetsen met hun beidjes 's morgens vroeg al de laarzen en schoenen van het huis. Dat 250 NADERE KENNISMAKING. doen ze heel netjes en het is heerlijk voor de meisjes, dat die daar af zijn. Die hebben het al druk genoeg, dat begrijp je." Agnes begon te lachen. „Stel je Lolo voor, die schoenen poetst." Madame lachte ook. „Wie weet, wat een leuk werkje hij het vinden zou. Maar de levensomstandigheden van je neefje zijn natuurlijk heel anders, dan die van mijn jongens. Die zien hun moeder hard werken, om hun een goede opvoeding te kunnen geven en vinden het dus van zelf sprekend, dat ze ook een handje mee -uitsteken. Charles, dat is de oudste, is heel sterk en kan uitstekend houthakken." „Maar moeten die jongens dan niet naar school?" „Zeker wel. Om acht uur 's morgens in den winter en om zeven uur zomers moeten ze op school zijn." Agnes keek verbaasd. „Zóó vroeg? Lolo's school begon om half tien." „Nu zeg ik: zóó laat! Dan zijn bij ons de kinderen al uren aan het werk. Laat me je eens bekijken. Wat een mooi japonnetje is dat, het staat je allerliefst. Daar gaat werkelijk de gong al en ik heb mezelf heelemaal niet opgeknapt. Dat komt van het babbelen. Wacht me even hier, dan ga ik vlug mijn handen wat wasschen en dan NADERE KENNISMAKING. 251 gaan we samen naar beneden." Met die woorden verdween madame Ourlet en Agnes bekeek wat overbluft haar eigen spiegelbeeld. Daar stond ze nu, netjes aangekleed, gekapt, gewasschen, te wachten om naar beneden te gaan en dat, terwijl ze zich vast voorgenomen had, vandaag boven te blijven en niet met die nieuwe menschen kennis te maken. Wat konden ze haar schelen, morgen moest ze immers toch boven blijven. Hoe ze er eigenlijk toe gekomen was, zich te verkleeden, begreep ze niet goed. Ze had heel den avond alleen willen bhjven, om Grootvader in gedachte steeds te kunnen volgen op reis en nu betrapte ze er zich op, dat ze het laatste kwartier heelemaal niet meer aan hem gedacht had. Ze had nu weer niets geen lust om naar beneden te gaan, maar daar kwam madame Ourlet en stak haar arm door den hare en voerde haar weg, de trap af, de eetkamer binnen en voor dat ze het zelf wist stond ze midden tusschen de pensionaires, die zich met de beide jongens in de eetkamer vereenigd hadden. „Hier breng ik je nu ons nieuw huisgenootje, Agnes Slawonsky. Hoewel ze voorloopig boven zal moeten blijven, omdat de dokter dat beter vindt, wilde ze toch graag eerst eens kennis met jullie maken. Niet waar Agnes?" Madame Ourlet keek haar zóó grappig aan, 252 NADERE KENNISMAKING. dat Agnes in een lach schoot. Ze had juist heelemaal geen lust in die kennismaking gehad. Madame noemde nu de namen der overige gasten en zei toen, op haar twee jongens wijzend: „Dit is Charles en dat Louis. Als ze je op een of andere manier van dienst kunnen zijn, zal hun dat pleizier doen. Laten we nu aan tafel gaan." Ze wees Agnes haar plaats aan tusschen Marion' en Lize en Marion was al gauw met haar in gesprek. Ook madame Lamonsky mengde zich daarin. Ze vroeg of Agnes van Russische afkomst was, haar naam gaf dat aan. Alleen Lize zweeg en zat verdrietig voor zich uit te staren. Madame Ourlet merkte dit op en vroeg, of er wat aan scheelde. Voelde ze zich minder goed? Neen dat niet, maar madame had haar voor den gek gehouden. „Je voor den gek gehouden? Ik?" „Ja zeker, dat heeft u. U heeft gezegd, dat er een Hollandsch meisje zou komen en nu is het een Russische." „Een Russische, waarom denk je dat? Om den naam ?" „Ja natuurlijk, zoo'n naam, die ik niet onthouden kan en niet eens goed uitspreken heeft toch geen Hollandsch meisje. Maar al kon dat, dan geloof ik het nog niet, ze spreekt immers Fransch NADERE KENNISMAKING. 253 en geen Hollandsch." Madame Ourlet lachte. „Maar Lize, jij spreek toch ook Fransch met ons." „Ik? Het is heel vriendelijk van u dat Fransch te noemen. Maar die nieuweling spreekt het als haar moedertaal." ,Ja, Agnes spreekt goed Fransch, maar ze spreekt toch ook best Hollandsch, niet waar Agnes?" „Of ik," zei Agnes en nu in het Hollandsch, „ik kom heusch uit Nederland en vind het ook prettig hier een landgenoot aan te treffen." Nu kreeg Lize een kleur van plezier. Dus toch! Dan zou ze zich misschien voortaan minder eenzaam voelen. Ze begon dadelijk druk te babbelen, haar hart ophalend, nu ze zich weer eens vrij kon uitdrukken, zonder vooraf de zinnetjes in elkaar te moeten zetten, of ze een opstel maakte. De anderen luisterden geamuseerd toe naar die taal, waarvan ze geen woord begrepen. Lize vertelde, dat ze op het gymnasium was geweest in Amsterdam, omdat haar vader graag wilde, dat ze later studeeren zou. Die dacht, dat ze heel gemakkelijk leeren kon en de eerste jaren op het gymnasium was het ook wel gegaan. Maar natuurlijk werd alles hoe langer hoe moeilijker en moest ze aldoor harder werken om bij te 254 NADERE KENNISMAKING. blijven. Ze was gelijk opgegaan met haar vriendin, die heel knap was en alles gemakkelijk bij kon houden en nu wilde ze niet achterblijven. Zoo als ze toen gewerkt had! Maar ze kreeg een gevoel of ze hoe langer hoe dommer werd en van zenuwachtigheid en verdriet daarover, kon ze 's nachts niet meer slapen. En op een dag kon ze heelemaal niet meer denken. Afschuwelijk was dat geweest. Ze was toen heel ziek en was een heele poos thuis verpleegd geworden. Langzamerhand was het beter gegaan en nu was ze hier om heelemaal op te knappen. „En daarna zal ik Rie, zoo heet mijn vriendin, wel weer inhalen," eindigde ze haar verhaal. Toen vroeg madame Ourlet vriendelijk of ze nu weer Fransch wilden spreken. Het was zoo ongezellig, dat gesprek aan tafel, waarvan niemand anders iets verstond. Samfen konden ze immers nog zooveel Hollandsch spreken als ze wilden. Agnes lachte een beetje verlegen en zei, dat ze niet onbeleefd had willen zijn, maar Lize verloor opeens al haar animo en zat weer stil en somber voor zich uit te kijken. Na afloop van het avondeten vroeg Lize of Agnes met haar mee in den tuin ging. Agnes wilde wel en stak haar arm door dien van Lize. Het was toch wel een tref, hier een landgenootje te hebben. „Niet verder dan even in den tuin, Lize," riep NADERE KENNISMAKING. 255 madame Ourlet haar na, „denk er aan, je mag niet te laat naar bed." Lize bromde iets onverstaanbaars en begon tegen Agnes uit te pakken over dat vervelende bedillen van Madame Ourlet. Dit mocht je niet en dat moest je laten. „Iederen avond stuurt ze me vroeg naar bed, alsof ik een baby ben." „Vin' je het hier niet prettig?" vroeg Agnes een beetje angstig. „Prettig? Dat kun je begrijpen. Alles moet je op commando doen, eten, drinken, slapen, wandelen. Vrijheid heb je geen zier." Agnes zuchtte diep. „Jij mag ten minste wandelen." „Dat spreekt. Jij niet?" „Voorloopig niet. Ik moet liggen en rusten en zonnebaden nemen, zegt de dokter." Lize keek alweer in-teleurgesteld. „Wat heb ik dan aan je? Ik dacht met je te kunnen wandelen. Je bent wel jonger dan ik, maar ik kan tenminste Hollandsch met je praten." Agnes keek Lize van terzijde aan met een spottend trekje om haar mond. „Dat's een geluk voor me, anders was ik zeker te jong en Veel te kinderachtig om met zoo'n jonge dame te mogen praten. Overigens vind ik, dat het voor mij heel wat erger is, niet te mogen loopen, dan voor jou. Ben je dat niet met me eens?" 256 NADERE KENNISMAKING. Lize kleurde. „Nou ja, natuurlijk, maar ieder denkt toch het eerst aan zichzelve. Ik weet wel, dat het niet aardig is, maar iedereen doet het. Daar heb je het alweer, we worden geroepen. Heb ik je niet gezegd, dat ze je geen oogenblik met rust laten. Ik heb grobte lust me niet aan dat schreeuwen en in de handen klappen te storen." „Maar ik niet," zei Agnes een geeuw onderdrukkend, „ik ben doodmoe en verlang naar bed." Madame Ourlet ging met Agnes mee naar boven. Ze wilde meteen haar koffer uitpakken en de kasten in orde maken., Voor Agnes was het noodig zoo min mogelijk te bukken. „Hoe bevalt Lize je?" vroeg ze, toen Agnes in bed lag toe te kijken, hoe madame alles netjes op de plank schikte en haar japonnetjes ophing. „Wel aardig," antwoordde Agnes flauwtjes. Madame Ourlet keek haar met lachende oogen aan. „Dat komt er niet erg verrukt uit. Ze zal je wel meevallen. Ze is nog niet heelemaal gezond, haar zenuwen zijn nog niet geheel in orde en dat werkt op haar humeur. Ook schijnt ze thuis wel een beetje te veel haar eigen zinnetje gevolgd te hebben. Ze vertelde me, dat ze soms om twaalf uur 's nachts pas naar bed ging. Je ziet wat er de gevolgen van zijn. Ze meent het zoo kwaad niet" NADERE KENNISMAKING. 257 Toen Agnes alleen was, probeerde ze al de indrukken van dien dag terug te roepen. Er was zooveel in gebeurd, dat ze niet begrijpen kon, dat ze pas één dag hier was en nog geen twaalf uur van haar grootvader af. Maar haar gedachten vervaagden al gauw en toen madame Ourlet een uurtje later eens kwam kijken, of haar nieuw patientje ook last had van slapeloosheid, vond ze het in zoete rust. Even liet ze het schijnsel der kaars over het fijne gezichtje op het kussen vallen. „Een mooi kopje, maar wel teer," dacht ze, „een kind nog." Of ze gemakkelijk in den omgang zou zijn? Het arme kind zou het in den eersten tijd wel moeielijk hebben, maar ze zou haar best doen, het haar zoo aangenaam mogelijk te maken. Toch moest ze zorgen, dat de bevelen van den dokter stipt opgevolgd werden. Het leek haar een levendig, druk schepseltje; dat stilliggen zou een ware beproeving zijn. - Enfin, ze wilde er het beste van hopen. Agnes Slawonski. ir XVIII. Het-moeilijke begin. * Heerlijke gouden zonneschijn vulde een deel der kamer en het balcon zag er zoo verlokkelijk uit, dat Agnes het niet langer in bed uit kon houden. Ze had wel beloofd te blijven liggen, totdat ze ontbeten had, maar het was nog vroeg, ze kon best even een kijkje nemen, vóór madame Ourlet kwam. Ze stapte uit bed, welke beweging haar wel even een pijnlijk gezicht deed zetten en liep, zooals ze was, op bloote voeten naar de open balcondeur. Geboeid bleef ze staan. Wat was het hier toch mooi; hoe prachtig lag dat kerkje daar op die hoogte. Het leek net een oud kasteeltje met dien schilderachtigen toren. Grootvader had haar gisteren verteld, dat het een heel oud kerkje was, nog uit de middeleeuwen. Zóó verdiept was Agnes in het beschouwen van al het mooie voor zich, dat ze niet merkte, dat de HET MOEILIJKE BEGIN. 259 kamerdeur geopend werd en ze niet weinig schrok, toen ze naast zich hoorde zeggen: „Agnes, Agnes, hoe heb ik het nu met je? Je hadt me toch beloofd stil te blijven liggen, tot ik bij je kwam." Agnes was niet weinig geschrokken. Onwillekeurig trok ze haar nachtjapon vaster om haar bloote beenen. „O Madame, ik kon niet in bed blijven. De zon scheen zoo verlokkend en ik wilde zoo graag het kerkje van hieruit zien. Grootvader had er me gisteren van verteld. Ik heb het toen wel van beneden af gezien, maar van hier is het veel mooier." „Was je gisteren dan niet op het balcon geweest? „Ja, maar niet zoo vroeg, het licht is nu zoo prachtig." „ Madame Ourlet kwam naast haar staan en keek naar den trots van het dorp, het oude kerkje. „Ja, mooi is het, daar heb je gelijk aan. Maar nu naar binnen en gauw in bed. Zoo warm is de zon op dit uur nog niet, dat je met zoo weinig aan op het balcon kunt staan. Als je ziek wordt, is het je eigen schuld, onverstandig meisje." „O, daar ben ik niets bang voor. Mag ik op blijven en op het balcon gaan liggen?" „Neen, dat kan niét, eerst ontbijten, anders wordt alles koud. Stap vlug weer in bed, dan 260 HET MOEILIJKE BEGIN. wor' je meteen weer warm en als je dan alles op hebt, help ik je op het balcon. Eet smakelijk." Agnes ging weer in bed en madame Ourlet steunde haar rug met kussens. Agnes keek naar het volle blad, dat op tafel stond en had groote lust om te pruttelen. Maar hoewel madame Ourlet vriendelijk genoeg was geweest, had ze toch wel gemerkt, dat ze niet tevreden was over haar eigenaardig optreden en om dit nu weer te goed te maken, at ze zonder tegenspreken alles op, wat haar voorgezet werd, Daarna moest ze nog een half uurtje stil blijven liggen en toen hielp madame Ourlet haar met kleeden, tot groote pret van Agnes, die beweerde, dat ze het heusch wel alleen kon. Maar madame wilde niet, dat ze bukte, daar moest ze vooral aan denken, dat was slecht voor haar rug. Een beetje met de zaak verlegen, liet Agnes haar kousen aantrekken en haar schoentjes dicht maken. Daarna werd ze op den grooten ligstoel buiten op het balcon geinstalleerd, waar ze nu een uurtje rustig moest blijven liggen. Daarna zou madame Ourlet terugkomen, om haar te helpen met het zonnebad. De zonnestralen waren nu nog niet sterk genoeg. Agnes liet maar met zich sollen, zooals ze het uitdrukte. Het was alles nog nieuw voor haar, dus verveling kende ze nog niet. Na een kwartiertje kwam Lize haar een be- HET MOEILIJKE BEGIN. 261 zoetje brengen en vertelde haar van alles over het pension, madame en de kinderen. Lize beweerde, dat ze nog heelemaal niet wennen kon, ofschoon ze hier al twee maanden was. Het ergste vond ze dat vele eten en dat vroeg naar bed gaan. Ze keek zoo innig bezwaard, dat Agnes haar hartelijk uitlachte. „Ja, jij gaat liever om twaalf uur 's nachts naar bed, hè?" plaagde ze. „Wat? Heeft ze je dat aL verteld? Dat schijnt ze iets vreeselijks te vinden. En als ik het nu nog voor mijn plezier gedaan had, maar ik werkte." „Dat is waar, ik vind het heusch prachtig van je, dat je zoo ijverig was, maar die volwassen menschen kunnen zoo raar over iets denken." „Ze is anders lastig genoeg hoor. En zoo veeleischend! De jongens hier moeten op tijd naar bed, werk klaar of niet. Maar toch wordt er van de stumperds verwacht, dat ze goed op school zijn. Ze moeten hun tijd goed leeren gebruiken, zegt madame." „En zijn ze goed op school?" „O ja, best." „Dan heeft ze toch eigenlijk gelijk, vin' je ook niet" „Ik vind het gezeur. Tot ziens hoor, daar komt iemand, ik poets 'm." Het was madame Ourlet, die Agnes kwam 262 HET MOEILIJKE BEGIN. helpen voor haar zonnebad. „Zoo'n haast om weg te komen. Liesje," spotte ze. „Is je geweten soms niet heel zuiver?" Lize trok knorrig haar schouders op en liep door. Madame lachte eens tegen Agnes. „Was ze nogal gezellig?" dfrf:. „O jawel, ze praat genoeg." „Doet ze? Dat is dan zeker, omdat ze nu Hollandsch kan spreken, tot nog toe kreeg je niet veel uit haar. Maar komaan, nu genieten van de heerlijke, warme zon. Wacht, ik zal je helpen. Je rug moet ontbloot worden, begrijp je, zoodat de zon met kracht kan schijnen op je zieken ruggewervel. De onmiddellijke invloed van de zonnestralen moet je voornamelijk-genezen. Zie zoo, nu op je buik gaan liggen, met je armen op de kussens. Lig je zóo niet ongemakkelijk?" „Nog al, niet erg prettig," beweerde Agnes. Madam verschikte een en ander. „Zoo beter? Ja?" „Ja, ik lig nu wel goed. Maar die naakte rug geeft me zoo'n raar gevoel; kan niemand me zien?" „Alleen de zon," lachte madame Ourlet, „en die is er aan gewend hier. In ernst, niémand kan je zien, daar behoef je niet bang voor te zijn. Zal je nu zoo heèl stil blijven liggen? Wil je soms een boek?" HET MOEILIJKE BEGIN. 263 „Och neen, dank u, ik heb niets geen lust in ' lezen. Moet ik lang zoo liggen?" „Vandaag een goed uurtje, later wat langer. Maar de houding is op den duur wat vermoeiend, vooral als je er nog niet aan gewoon bent. Daarom • beginnen we met een uur. Ik moet je nu alleen laten, want je begrijpt, dat ik veel te doen heb. Denk er aan, hoe stiller je ligt, hoe beter." Weg ging madame Ourlet en Agnes bleef: alleen. Heel stil was alles rondom haar en het eerste kwartier lag ze rustig te soezen en na te denken over allerlei. De warmte der zon deed haar goed en ze voelde zich vrij behaaglijk. Ze dacht aan haar grootvader en aan de oude tantes. Hoe was het mogelijk geweest, dat ze het eerst bij Grootvader buiten zoo naar had gevonden. Maar de verandering was ook wel groot geweest. Ze was zoo'n typisch leventje gewoon geweest en toen plotseling bij die stijve tantes, die op alles vitten, wat ze deed, vooral tante Bernardine. Eerlijk gezegd, hield ze daar nog niet van. En van oom Lodewijk ook niet. Die twee waren net zoo'n stelletje bij elkaar, ze hadden moeder en zoon moeten zijn. Oef, wat werd ze stijf van dat liggen. En ze lag pas een half uur! Nog ruim zoo lang, dat hield ze gewoon niet uit. En ze begon zich te vervelen ook. 264 HET MOEILIJKE BEGIN. Wat hoorde ze daar in den tuin onder haar balcon? Ze rekte haar hals uit, maar kon niet zien, wie daar spraken. Ze richtte zich een beetje op, maar ook dat hielp niet, de balustrade belette haar in den tuin te zien. Als ze eens even keek, om haar nieuwsgierigheid te bevredigen en dan dadelijk weer ging liggen. Alle dagen hier zoo volkomen onbewegelijk te blijven liggen, hield ze toch niet vol. Madame. Ourlet zou vooreerst nog wel niet komen. Ze kwam dan meteen eens even uit die liggende houding, zoo lang voorover liggen was heusch niet alles. Ze wentelde zich dus om en richtte zich daarna op. Lieve deugd, wat was ze stijf! Voorzichtig stond ze op en keek over de balustrade-heen. Daar liepen madame Lamonsky en Marion, ze gingen zeker samen een wandeling maken. Agnes zuchtte diep. Gelukkige menschenkinderen, die in deze prachtige natuur vrij mochten rondloopen. Het was toch ook geen toestand, je niet eens ziek te voelen, alleen zoo'n beetje pijn in je rug en dan huisarrest te krijgen, ja zelfs kamerarrest. HET MOEILIJKE BEGIN. 265 Ze had een gevoel, of ze een gevangene was. Een mooie vrouw was die Russische, zoo groot en flink. En Marion was een dotje, ze had zoo'n snoezig figuurtje en zulk prachtig, donker haar. Lizè vond ze niet mooi, die was zoo bleek en had zulke onrustige oogen. En ze keek zoo ontevreden. Waar zou die zitten? Kijk, daar had je haar juist. Wat liep ze hard, ze wilde zeker ook mee. Agnes vergat heelemaal, dat ze absoluut niet gezien wilde worden en riep, met haar zakdoek wuivend: „Lize, Lize, dag!" Lize keek op, ontdekte Agnes en wuifde terug. Maar ook madame Ourlet had het roepen gehoord en kwam naar buiten loopen. Daar zag ze Agnes, die ze rustig op haar stoel in de zon dacht, over de balustrade hangen. Agnes had alleen oogen voor de voortrennende Lize en zag haar niet. Wat benijdde ze Lize! „Agnes." Kort en streng klonk dat woord achter haar. Verschrikt keek Agnes om. O hemel! Madame Ourlet. Wat keek ze boos. ~ Agnes durfde haar niet aanzien. Verlegen keerde ze naar haar ligstoel terug. Zwijgend hielp madame Ourlet haar de goede houding weer aannemen. 266 HET MOEILIJKE BEGIN. Agnes durfde ook niets ^zeggen. Dat zwijgen drukte haar vreeselijk en graag had ze iets tot haar verontschuldiging gezegd, een verklaring gegeven, maar het was, alsof ze er geen woord uit kon krijgen. Toen ze weer goed en wel lag en het waagde even schuldbewust op te kijken, vroeg madame Ourlet: „Hoe oud ben je eigenlijk Agnes?" „Hoe oud? Veertien en een half." „Toch? Ik meende ook, dat je grootvader dat gezegd had, maar ik dacht me te vergissen." „Waarom?" vroeg Agnes, hoewel ze best begreep, wat madame Ourlet bedoelde. •"" „Nu, ik dacht dat een meisje van bijna vijftien jaar oud genoeg was om te doen, wat haar wordt voorgeschreven met het oog op