GESCHIEDENIS VAN DE BOUWKUNST GESCHIEDENIS VAN DE BOUWKUNST DE ONTWIKKELING VAN DE BOUWSTIJLEN VAN AF DEN OORSPRONG TOT HET HEDENDAAGSCHE TIJDPERK DOOR J. GODEFROY DEEL I OUDHEID EN MIDDELEEUWEN MET 1375 FIGUREN UITGEGEVEN TE AMSTERDAM DOOR DE N. V. WED. J. AH REN D & ZOON tri VOORWOORD iet dan na lang aarzelen ben ik gezwicht voor het herhaald verzoek van de uitgevers tot samenstelling van een overzichtelijk, rijk geïllustreerd studieboek over de Geschiedenis van de Bouwkunst. De toezegging van de uitgevers, de uitvoering aan zeer hooge eischen te doen beantwoorden, was niet de aerinaste der overwegingen, die mij tot de uitgave van dit werk deden besluiten. Bij het samenstellen heb ik gemeend, niet uitsluitend archeologisch en geschiedkundig te werk te moeten gaan, maar dit boek zoo te moeten inrichten, dat nadruk wordt gelegd op datgene wat de student in de bouwkunst behoort te weten en dat, wat voor den bouwkundige in het algemeen nuttig en belangrijk is en bij kan dragen tot zijn algemeene ontwikkeling: een overzicht van de stijlleer van de architectonische vormen en in verband hiermede van de kunstnijverheid. Terwille van het gewenschte groote aantal illustraties was het noodzakelijk juist die op archeologie en geschiedenis betrekking hebbend, op kleine schaal te teekenen, terwijl voor de afbeeldingen, van belang voor de practijk, gebruik is gemaakt van foto's op grooter schaal. Wat de teekeningen aangaat, deze zijn in penteekentechniek en met behulp van film zoo zorgvuldig mogelijk vervaardigd, zoodat, niettegenstaande de vaak kleine schaal de duidelijkheid niet geschaad wordt en toch aan het artistieke element een plaats is ingeruimd. Wat den algemeenen opzet betreft is bij lederen stijl eerst land en volk. geschiedenis en kuituur behandeld; daarna zijn de belangrijkste monumenten besproken in verband met de kenmerkende architectonische en decoratieve details, terwijl tevens een overzicht van de bestaande architectuur is opgenomen. Bovendien, wat nieuw is voor onze literatuur op dit gebied, zijn kaarten ingevoerd, die een beter inzicht moeten geven in de verbreiding van de verschillende stijlen over de afzonderlijke landen. Mijn hoofdstreven was, in een technisch goed uitgevoerd boek, een groot aantal afbeeldingen, waarvan het overgroote deel niet voorkomt in bestaande werken, en in de begeleidende text een duidelijk niet te uitvoerig overzicht te geven. In hoeverre ik hierin, met medewerking van de uitgevers, geslaagd ben, laat ik gaarne aan den welwillenden lezer over te beoordeelen. Amsterdam, Najaar 1920. t GODEFROY j 1 I. DE BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN, j 1. E OUDSTE MENSCHEN WAARVAN MEN HET BESTAAN KAN nasporen, hebben geleefd in het diluviaal tijdperk, dus nog voor het ijstijdperk, duizenden jaren geleden. Zij hebben geen architectonische monumenten nagelaten en hun bestaan is slechts door natuurkundigen en archeologen bekend. De allereerste uitingen van kunst zijn niet aan tijd en plaats gebonden; de ontwikkeling van het eene volk kan nog pas zijn begonnen, als die van andere volkeren reeds duizenden jaren oud is, of zelfs kan zijn geëindigd. Zoo verkeerden de bewoners van Midden-Europa nog in het aanvangsstadium, toen in Azië en Afrika reeds volkeren het hoogtepunt van hun kuituur hadden bereikt; en nu de Europeesche volkeren op gebied van kunst en techniek een zeer hoog standpunt innemen, verkeeren nog bewoners der Zuidzee-eilanden in hun aanvangsstadium. Doch de eerste kunstuitingen van prae-historische, zoowel als van hedendaagsche natuurvolken vertoonen in alle landen en in alle tijden een zelfde karakter. De ontwikkeling der volken hangt ten nauwste samen met het hun al of niet bekend zijn van verschillende materialen voor werktuigen en wapens. Volgens het gebruik hiervan wordt het prae-historische tijdperk ingedeeld in drie hoofdperioden: a. het steen-, b. het brons- en c. het ijzertijdperk. 2. Van het steentijdperk is het begin niet vast te stellen. Het einde is voor Europa ongeveer 1500 jaar v. Chr. Het oudste steentijdperk is dat van het diluvium, dus voor den ijstijd, toen in Midden-Europa de nu hier uitgestorven of naar andere oorden verhuisde dieren leefden, als mammouth, rhinoceros en rendier. Dit tijdperk wordt palaeolithisch genoemd, terwijl het tweede steentijdperk, het neolithische, valt na het ijstijdperk, en ongeveer 1500 jaar v. Chr. eindigt. Palaeolithisch tijdvak. De menschen leven van jacht en vischvangst, hebben geen vaste woonplaats en wonen in natuurlijke grotten onder overhangende rotsen, in aardholen of boomkruinen, of hoogstens in tenten van dierenhuiden. Van bouwkunst is dus nog geen sprake. De werktuigen en wapenen zijn van ruw afgekapte en bijgeslagen vuursteen. Uit kunstoogpunt beschouwd zijn slechts belangrijk de met diermotieven ingegrifte rendierof mammouthbeenderen. Deze eerste ornamentiek getuigt van groot waarnemingsvermogen. Fig. 1. Neolithisch tijdvak. De menschen leven, naast jacht en vischvangst, van veeteelt en landbouw. Gebonden aan bepaalde landstreken, ontstaan dorpen van betere woningen. Deze woningen zijn deels nog kunstmatige of natuurlijke onderaardsehe holen, deels boven den grond gebouwde hutten van palen, gedicht met vlechtwerk van takken en klei. Zelfs zijn reeds paalwoningen gebouwd in het water aan oevers van meren. De vischvangst werd hierdoor gemakkelijker, terwijl, daar ce toegang langs smalle bruggen plaats vond, tevens voor de veiligheid was gezorgd. De paalwoningen zijn eveneens van met leem gedicht gevlochten takkenwerk, rustend op een vloer van ronde balken, in 2 lagen, kruiswijs aangebracht op in den moerasgrond gedreven palen, die 1 S 2 M. boven het water uitsteken. Ook wel stond de woning op een vlot van houten palen. Begon dit, verzadigd van water Fig. 2. en tengevolge van de belasting te zinken, dan werden er nieuwe lagen palen op aangebracht, zoolang, tot ten 2 DË BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN. Fig. Ornament uit het oude steentijdperk: rendier, paard, rhinoceros en mammouth. I slotte het geheel op den bodem rustte; 5 De oudste paalwoningen zijn onge- • veer 7000 jaar oud. • Wapenen en werktuigen waren S van geslepen en gepolijste vuursteen. • Het vaatwerk van gebakken klei ! werd reeds met ornament versierd, ; niet meer met dierlijke, maar met • geometrische motieven. • 3. De oudste steenen monu5 menten dateeren ook uit het j neolithische tijdperk. Oor- • spronkelijk uitsluitend gewijd : aan de doodenkultuur, dienen : ze later ook voor religieuse • doeleinden. Droegen de wo'; ningen der levenden een meer j tijdelijk karakter, die der doo- den schenen berekend op de eeuwigheid. Gewoonlijk bestond een grafkamer uit zware steenblokken, door een reusachtig steenblok afgedekt. Oogenschijnlijk lijkt er voor het omhoog heffen van een dergelijk reuzenblok een enorme kracht noodig te zijn geweest; vermoedelijk echter werden de dragende steenen met zand bedekt, zoodat er een heuvel ontstond, waartegenop het zware blok werd gerold (op zichzelf trouwens ook een enorme prestatie). Lag dit laatste boven de dragende steenen, dan kon de aarde verwijderd worden en was het monument vrijstaand. Oök wel werd de aarde niet verwijderd. In de oude steengroeven treft men, behalve beenderen of een met asch gevulde urn (lijk- ;••«.•*••»•••••••••••••••••••• : verbranding), ook nog levensmiddelen aan : en gebruiksvoorwerpen, meest wapenen. Men • onderscheidt deze steenen monumenten, die : zeer in grootte verschillen, in: a. Tumuli, aarden grafheuvels; b. galgals, : tumuli van kleine steenen; c. menhirs, lange, \ afzonderlijk vertikaal staande steenen; d. dol- • men, reusachtige steenenblokken, door klei- j nere gedragen; e. hunnebedden, dölmen door j aarde bedekt; f. overdekte gangen, in een • grafvertrek uitkomend, al of niet tumuli : vormend; g. cromlech, cirkelvormig gerang- : schikte steenen. 5 Fig. 4. Fig. 2. Paalwoningdorp. (Naar Lückenbach). DE BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN. 3 Fig. 3. Keltische steenen, Menhirs, bi] Carnac in Frankrijk. (Naar foto). Tumulus. Deze vorm geldt als oudste voor graven over de geheele aarde bij alle volkeren. Over het lijk of Fig. 8. a, b, de urn werd aarde aangebracht. Tot in den tijd der Romeinen weiden ze nog vervaardigd, want in Wales c en d. vond men bij opening Romeinsche munten en vaatwerk erin. Hoe meet Noordelijk, hoe langer de gewoonte om in tumuli de dooden te begraven bleef gehandhaafd. De jongste dateeren uit de 2e eeuw n. Chr. Tumuli bereiken dikwijls een aanzienlijke hoogte en bevatten steenen vertrekken, rechthoekig of halfrond beëindigd. Zelfs zijn er graf vertrekken, die reeds ingedeeld zijn door tegen de wanden geplaatste steenblokken. De in tumuli gebruikte steenen zijn meestal ruw, langwerpig, vierzijdig prisma- vormig. ') Galgal, Keltisch woord voor hoop kleine steenen. Deze komen overeen met tumuli, verschillen alleen in materiaal. Menhirs zijn lange steenen, die meestal afzonderlijk staan en dienden als grensaanduiding, of misschien als herinnering aan personen of feiten werden opgericht; ook op de plaats waar een gevallen krijger was begraven, werden ze aangebracht, soms meer dan een. Gemiddeld is de hoogte 5 3—6 M., doch ook van 15 tot 20 M. komen ze voor; de grootste in • Bretagne meet zelfs 22 M., doch is in vier stukken gebroken. De menhirs s staan vertikaal, meestal met het dunne einde in den grond; tweederde ! van de lengte steekt boven den grond uit. Ze worden aangetroffen j o. a. bij Carnac in Frankrijk (2000 stuks, gerangschikt in elf rijen) en Fig. 3. • gelijken op ruwe obelisken. Vele zijn vernield in de eerste jaren van • het Christendom; andere echter in verdraagzamer tijden van een inge- • hakt kruis voorzien. g;a as w 'nip. i v-V '■' Mm AVAYaVj! Fig. 4. Ornamenten uit het nieuwe steentijdperk: geometrische motieven. ') De kunstmatige heuvels in Friesland, die terpen worden genoemd, zijn geen tumuli, doch eenvoudig verhoogingen tegen overstrooming. Ze zijn eveneens üït den tijd, lang voor de Romeinen hier kwamen; Friesland bezat er eens meer dan 400, doch vele zijn afgegraven, niet om de belangrijke vondsten van vaatwerk en sieraden, maar ter wille van de vruchtbare aarde. De hoogste terp in het Noorden van Friesland is die van Hooge-Beintum, waarop een, nu verzakkend oud kerkje is gebouwd, en die gedeeltelijk is afgegraven. De hoogte bedraagt ongeveer 11 '/j M., de doorsnede is 290 M. van Oost naar West en het oppervlak bedraagt 9'/2 H.A. Fig. 5. a. Dolmen in Zuid-Zweden. d. Dolmen te Trie (Frankrijk). (Naar Montelius). e. Grotte aux Fées, bij Saumur (Frankrijk). b. Trilith te St. Nazaire (Frankrijk). f. Platte grond van e. c. Twee dolmen, bij Anglesey (Engeland). (Naar Gadhabaud). DE BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN. 5 Dolmen zijn steenen tafels, die waarschijnlijk gediend hebben als offertafels. Ze komen in drie hoofdvormen voor. a. Dolmen, bestaande uit drie steenen, trilithen, waarvan één steen gedragen wordt; ze dienden niet voor offeren en komen zelden voor. Fig. 5. b. b. Dolmen, bestaande uit vier steenen, drié ervan gerangschikt in een rechthoek, waarvan één zijde ontbreekt; en de vierde rust op de drie andere. Fig. 5. d. c. Dolmen, bestaande uit meer dan vier steenen, soms een kist vormend, naar alle zijden gesloten (in Ierland). Dat dolmen gediend hebben voor offerdoeleinden wordt bewezen door de in vele gevallen op het bovenvlak aanwezige ronde uitholling voor het opvangen van bloed, en het gootje, waardoor het werd afgevoerd. De bekende groote steen in „de Vuursche" (Gooiland) is onder de eenvoudige dolmen te rangschikken. Hunnebedden, door aarde bedekte dolmen, zooals die nog in Noord-Duitschland voorkomen. Ook de in ons land in Drente (o. a. bij Borger, Rolde en Havelte) gevonden steengroepen zijn hunnebedden. ') Fig. 5. aenc. Ganggraven. De lange gangen bestaan uit een dubbele rij vertikaal staande, gewoonlijk binnenwaarts hellende steenen, die eindigen in een rechthoekig of rond vertrek, eveneens van steenblokken, afgedekt door een of meer reusachtige steenen, open aan den voorkant, achter gesloten. Soms is het vertrek in twee of drie deelen verdeeld, soms ook is reeds een vertikaal staande steen als pijler gebruikt. Belangrijke voorbeelden zijn de ganggraven bij Saumur (Frankrijk), New-Grange (Ierland) en Antequera (Spanje), welk laatste het grootst is, n.1. 25 bij 6 M., Fig. 5. eenf. en door pijlers is ingedeeld. Ganggraven kunnen ook in tumuli zijn verborgen. Fig. 8. e. Cromlechs, steencirkels, komen in Frankrijk en Duitschland weinig, in Engeland meer voor. De meest beroemde is de Stone-henge (hangende steenen) bij Salisbury in Zuid-Engeland. Het was, evenals de Fig. 6. a. b, Druïdentempel bij Abury, een heilige plaats. In cirkelvorm zijn 30 pijlers van 4'/2 M. hoog gerangschikt. c en «• Hierop rusten, door middel van een gat aan de onderzijde, passend op een pen van de pijlers, dwarsbalken. Binnen den eersten cirkel ligt een tweede cirkel van kleinere steenén. In 't midden staan 10 pijlers van graniet (uit Ierland aangevoerd) paarsgewijs in hoefijzervorm, waarbinnen ook weer een rij kleinere steenen. De middellijn van den buitensten cirkel is ongeveer 88 M. De Druïden-tempel bij Abury ligt op een groot, cirkelvormig terrein van 500 M. middellijn, Fig. 6. f. omgeven door een gracht en wal, waarop twee alleeën van steenen pijlers uitkomen. Een der alleeën eindigt weer in een cromlech. Het centrum van den grooten cirkel wordt ingenomen door twee cromlechs, die elkaar bijna raken. 4. Het bronstijdperk. Een groote schrede voorwaarts was het gebruik van het brons, een verbinding van koper en tin, waarvan het gebruik ongeveer 2000 j. v. Chr. in Midden-Europa voor het eerst kan worden aangetoond. De oudste periode sluit aan bij het steentijdperk en duurt tot ongeveer 1000 j. v. Chr. De jongere bronsperiode duurt voor Midden-Europa van 1000—700 v. Chr. Eerst dan komt het ijzer het aantal metalen, tot dusver koper, brons en goud, vermeerderen. In Noord-Europa eindigt het bronstijdperk eerst omstreeks 500 v. Chr. Niet alleen werden bronzen voorwerpen uit het Zuiden ingevoerd, ook de bronstechniek was in Midden- en Noord-Europa buitengewoon ontwikkeld. Bij het geometrische ornament komen nu, vooral in verband met de techniek, voornamelijk spiralen, concentrische cirkels en golflijnen, met sterk overslaanden kop. In het Noorden worden hier diermotieven aan toegevoegd, vooral slangen en draken. Ook de woningen werden verbeterd. De paalwoningen werden nu op het land gebouwd en omgeven door ') Dergelijke groote granietblokken, vooral in 't Oosten van ons land wel aangetroffen, en niet tot hunnebedden gerangschikt, noemt men zwerfblokken. Ze zijn door Skandinavische gletschers afgerukt, door ijsbergen aangevoerd, en na het smelten hiervan achtergebleven. Fig. 6. a. Stone-Henge, bij Salisbury. d. Gerestaureerd plan van de Stcne-henge. b. Gerestaureerd grondplan. e. Cromlech van Stennis. c. Stone-henge, van een andere zijde ge- f. Druïdentempel van Abury. zien dan a. g. Steenen van de Cromlech van Stennis. (a. b. c. e en f naar Gailhabaud. d. naar LUbke). DE BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN. 7 Fig. 7. a, b en c. Huisurnen uit den ouden bronstijd. d (Naar Lisch, Lissauer wallen en grachten. Dergelijke paalwoningdorpen lagen b.v. de overige woonhuizen is natuurlijk niets bewaard gebleven Fig. 8. a. Tumulus van Silbury. d. Tumulus van Jersey. b. Doorsnede van een tu- e. Uit de tumulus van mulus van Oreades. New-Grange. C. Tumulus van Pornic. (Naar Gailhabaud). en e. Huisurnen uit den nieuwen bronstijd. en Becker). in de Povlakte en worden terramare genoemd. Van doch de talrijke, z.g. huisurnen, gevonden in Noord-Duitschland en Midden-Italië, geven een vrij juist beeld van den vorm. De huizen hadden Fig. 7. één vertrek en bestonden b.v. uit een cirkelvormig gat in den grond, waarboven een kegelvormig dak; in het midden was een open vuurhaard, waarvan de rook zich door het open dak een uitweg zocht. Hoog boven den grond lag de ingang. Ook cylindervormige huizen met een afgerond dak en lager liggende deur, rechthoekige woningen met stroodak zonder nok, en ten slotte rechthoekige woningen met sparredak, nok en zelfs een soort gootlijst komen voor. Deze vormen worden juist weergegeven door de huisurnen, die de asch van de verbrande dooden bevatten en begraven werden. 5. In de 7e eeuw kwam het ijzer naar Midden-Europa en is de laatste trap van de ontwikkeling in het voor-historische tijdperk bereikt. Het ijzer was geen vinding van de bewoners zelve, doch werd langs handelswegen uit Z.-O. Europa en Azië ingevoerd. Het ijzertijdperk wordt ook weer onderscheiden in een oudere en jongere periode, n.1. de Hallstatt periode en de LaTène periode, respectievelijk durend van 700—400 en 400 v. Chr.tot 100 n. Chr. 8 DE BOUWKUNST DER PRAE-HISTORISCHE VOLKEREN. De Haüstatt periode, zoo genoemd naar de vindplaats Hallstatt in Salzkammergut in Oostenrijk, levert alleen bronzen en ijzeren voorwerpen op. Van de volledig verdwenen .houtbouwkunst is niets bekend. De La-Tène periode, naar de vindplaats van dien naam in het NeuenburQenneer in Zwitserland heeft op bouwkundig gebied eveneens niets nagelaten. De dragers van deze ontwikkelde ijzerkuituur waren de Kelten, die later door de Romeinen langs den Rijn naar het Noorden werden teruggedrongen naar N.-Duitschland, Engeland en Ierland. Het ornament werd eenvoudiger, want de techniek in het harde ijzer werd moeilijker: graveerwerk en email. Geometrischè motieven worden geheel vervangen door band- en vlechtwerk van slangen met vogelkoppen en pooten in oneindig veel variaties. Dit ornament handhaaft zich tot na de 12' eeuw in Ierland en Skandinavië. II. DE BOUWKUNST VAN DE NATUURVOLKEN. E HEDENDAAGSCHE NATUURVOLKEREN STAAN, WAT HUN ontwikkeling betreft, op dezelfde hoogte als de voor-historische. Zoo kan men de kuituur van de Vuurlanders vergelijken met die van de volken uit de oudste steenperiode. En, hoewel de negers uit Centraal-Afrika reeds lang voor de Europeanen een bepaalden ontwikkelingstrap moeten bereikt hebben (immers de oude Egyptenaren dreven reeds ruilhandel met hen) en nu ook al langen tijd met het gebruik van metalen bekend zijn, is hun kunst toch nog primitief, evenals hun werktuigen en wapens het zijn. Het groote moderne wereldverkeer zal binnen afzienbaren tijd de kunst der natuurvolkeren doen verdwijnen. Wat we er nu van weten toont aan, dat de ontwikkeling der voor-historische volkeren belangrijker was en hun kunstproducten rijker versierd waren dan van de hedendaagsche natuurvolkeren, waarvan de ontwikkeling op een bepaald punt schijnt te zijn staan gebleven of wel moet beschouwd worden als een achteruitgang van een, lang geleden veel hoogeren beschavingstrap. Vooral bij de natuurvolken is goed te zien hoe de ontwikkeling van de bouwkunst van levenswijze en behoeften en het klimaat afhankelijk is. Vuurlanders, Australiërs, Boschjesmannen en Eskimo's, levend van jacht en vischvangst, hebben geen hoogere kuituur (zonder dat wat ze van ontwikkelde volkeren verkrijgen door ruilhandel) dan in het oude steentijdperk werd bereikt. De Amerikaansche Indianen, behalve jacht en vischvangst ook landbouw beoefenend, zijn, evenals b.v. de in paalwoningen levende Dayaks op Borneo, gelijk te stellen met de volkeren uit het jongste steentijdperk. 2. Van Bouwkunst in den eigenlijken zin des woords is bij de Australiërs geen sprake. Ze wonen in hutten van takken en holen, of hoogstens onder een plat dak op palen. Evenals alle natuurvolken versieren ze eerst zich zelf door tatoeeeren onder de huid. Deze tatoeeering is zeer karakteristiek. Het ornament, hoofdzakelijk geometrisch, is op hout ingekerfd. Ook mensch- en -dierfiguren komen voor, de dierfiguren weer karakteristiek voor het land, b.v. kangeroe's; ook in holen zijn primitieve muurschilderingen aangetroffen. Fig. 9. d. Op even lagen trap staan de Boschjesmannen in Z.-Afrika, ook voorn.1. in holen levend, op de wanden Fig. 9. a. Teekening van een Boschjesman. (Naar Fntsch). c. Stofpatroon, dito. (Naar Owen lones). b. Gevlochten stroo, van de Sandwicheilanden, en d. Australische steenteekening. (Naar Stokes). a bed ~V---~- J 10 DE BOUWKUNST VAN DE NATUURVOLKEN. 3. waarvan men ook holenteekeningen heeft aangetroffen, vooral bestaand in menschen en vee, en olifant, struisvogel en giraffe, als weer voor het land kenmerkende dieren. Fig. 9. j De Eskimo's, uit het hooge Noorden, die geen landbouw beoefenen kunnen tengevolge van het klimaat, doch steeds verhuizen moeten als hun rendieren den streek, waar ze wonen, hebben afgegraasd, leven in tenten van stokken met dierenhuiden bespannen, die gedeeltelijk in, gedeeltelijk boven den grond staan. Hun ornament bestaat uit diermotieven, als walrussen, rendieren en visschen. De negerstammen van Afrika zijn waarschijnlijk in den loop der eeuwen weer in beschaving achteruitgegaan. Hun woningen zijn in hoofdvorm kegelvormig; ongeveer als bijenkorven zijn ze ook cylindervormig met een kegelvormig dak. Ook zijn er stammen, die woningen maken met een rechthoekig grondplan. Vensters ontbreken. Soms steekt het kegelvormig dak ver over de muren uit en wordt dan gesteund door een rij palen, zoodat er een omgang om de woning ontstaat. Bij enkele zeer groote woningen is deze rij palen binnen de wanden aangebracht, zoodat binnenin deze omgang wordt gevormd^ De hoogste trap in de primitieve kunst bereiken de Maleiers in ons Ned.-Indië. Als in het neolithische tijdperk zijn de woningen op palen gebouwd, die ingeheid worden, o. a. in de Maleische paalwoningdorpen op Malakka, tegenover Singapore, op Borneo en Celebes. Waarschijnlijk heeft de vrees voor wilde dieren hier voorgezeten. De bouwkunst van de Maleiers is echter niet zuiver primitief meer. Allerlei invloeden zijn kenbaar, als Boeddhistisch (Boro-boedoertempel op Java), Chineesch, Mohammedaansch en Europeaansch. Waar echter de Maleiers zich ver van de kust in de binnenlanden van Borneo hebben teruggetrokken, is de kunst ongerept bewaard gebleven. De Dajaks op Borneo zijn de paalwoningbouwers bij uitnemendheid. Ze bouwen op het land zoowel als in het moeras tot 12 M. boven den beganen grond. De woningen zijn rechthoekig, met hooge steile daken voor regen afvoer, met dierenkoppen op de uiteinden van de nok. Rondom of er voor loopt meestal een open waranda. In het ornament spelen tijger, krokodil, draak en grijnzende duivelkop, alsmede inktvisch, plantmotieven, cirkel en spiraal een groote rol. Tot het fraaiste ornament behoort wel het bamboe- snijwerk. Fig. 10. Fig. 10. Bamboesnijwerk van deKajanDajaks, op Borneo. (Naar Loeber). III. DE OUD-AMERIKAANSCHE BOUWKUNST. N CENTRAAL Amerika, Mexico, Peru, Chili en Guatemala von¬ den de Spanjaarden machtige, goed georganiseerde rijken, die nog in het steentijdperk verkeerden, al was ook het gebruik van metalen, behalve dan ijzer, reeds bekend. De kunst van deze volken was toen ongeveer eenige eeuwen oud en kan afzonderlijk worden besproken, omdat ze in geen verband staat met de overige geschiedenis van de bouwkunst en de komst der Fig. 12. Gepleisterd ornament van een muur te Mayapan op Yuacatan. Spanjaarden er een plotseling einde aan maakte. In Amerika worden geen overblijfselen gevonden van menschen van denzelfden ouderdom als de diluviaalmensch in Europa. Daar Amerika geïsoleerd lag, zonder contact met Europa of Azië, kon de kunst zich hier ongestoord ontwikkelen tot op den hoogsten trap van het primitieve. Hoe, zonder aanraking met Europeanen, de kunst zich zou verder hebben ontwikkeld, is niet uit te .maken. De oorsprong van de kuituur der Mayavolken ligt op het schiereiland Yucatan. Als de Spanjaarden komen wordt steen als materiaal gebezigd, evenals brons, zilver en goud. De Inca's in Peru en de Azteken in Mexico hebben steden en dorpen, verbonden door straatwegen en bruggen over rivieren, gebouwd en beoefenden behalve jacht en vischvangst, ook landbouw. De tijdrekening was gebaseerd op het zonnestelsel. Ruïnen worden aangetroffen van waterleidingen, tempels en graven; vooral de pyra- 12 DE OUD-AMERIKAANSCHE BOUWKUNST. ": midebouw overheerscht. De j hoofdstad van Mexico was • Tenochtitlan, waar niets : van is overgebleven. En de : hoofdstad van Peru was • Cuzco, waar slechts kale i muren zijn blijven staan. • Overigens treft men ruï- • nen aan te Papantla en : Guatusco (bij Vera-Cruz), te : Tehuantepec (in Oaxaca) te • Uxmal (in Yucatan), te Pa:' lenque (in Guatemala) en j verder te Mitla, Chiapas, • Truxillo, Cuenca, Xochi- ï...........................^^..................^.....^..^^.^...............^; calco, Copan, Sayil, Quiri- gua, Tiahuanaco en Pumapunca e. a. In Mexico werden paleizen, zoowel als tempels en grafteekens op een pyramide-vormigen, van verre reeds zichtbaren onderbouw opgetrokken. De pyramiden waren trapvormig, met treden aan de voorzijde, aan alle vier zijden, of zigzagvormig rondom. Ze zijn gebouwd door de Olmeken die tot ± 650 n. Chr. leefden en door de Tolteken, die daarna aan het bewind kwamen. Aan het gebruik van natuursteen is het gedeeltelijk behoud van deze pyramiden (teocalli) en terrassen te danken. De paleizen hadden open gaanderijen en om een hof Fig. 15. b. gegroepeerde zalen. De muren waren opgetrokken van groote onregelmatige blokken steen, die zorgvuldig werden aangepast en waarvan de open ruimten met kleinere steenen werden aangevuld (cyclopen muren) en soms ook met specie verbonden. Ook gewelfbouw (Peru) was bekend en groote zalen werden gesteund door zuilen, soms met flguraal beeldhouwwerk karyatidevormig versierd. Pig 17 Fig. 13. Qud-Mexico. Versierde muren te Oaxaca. Fig. 14. Ruïne van het maagdenhuis te Uxmal in Yucatan. DE OUD-AMERIKAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 15. a. Ornament van een bouwwerk teTruxillo (Lübke). b. Teocalli te Guatusco. c. Paleis van Mitla. (Naar Woerman). d en e. Vogelornament uit Mexico. 13 Fig. 17. Mexikaansche zuil van de Azteken. (Naar Faure). In Peru is, behalve ruïnen te Mitla, Truxillo en Cuenca, de groote zonnetempel te Cuzco bewaard gebleven, evenals paleisruïnen te Tiahuanaco. Te Palenque in Guatemala bleef de uit zorgvuldig bewerkte, geslepen steen gebouwde ruïne van een paleis bewaard. Daar de Spanjaarden er reeds ruïnen aantroffen, o. a. te Tiahuanaco, Acapana en Pumapotnca, zijn deze gebouwd in den tijd vóór de Inca's. Op het schiereiland Yucatan, te Sayil is nog een fraai gevelstuk van een paleis bewaard gebleven. De drie ver- Fig. 16. diepingen zijn door lijsten gescheiden. De benedenbouw is open, met een zuilengaanderij, waarvan de zuilen verjongd zijn en een groote vierkante dekplaat dragen. Ook pilasters en dunne zuilen met een zuilring in het midden komen aan de benedenverdieping voor. In het fries is een groote slangenkop aangebracht. De overrijke gevelversiering doet een weinig denken aan de Indische architectuur: ze is overladen. Het ornament is hoekig, overladen, onregelmatig, primitief, vaak onsymmetrisch uitgevoerd en bedekt het muuroppervlak geheel. In Peru is het rechtlijnig meest en meandervormig, of trappyramidevormig; ook het Fig. 15. a. hakenkruis (de Swastica) komt voor en gekruiste doodsbeenderen (Malthezer kruis) met doodskop. In Mexico 14 DE OUD-AMËRIKAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 16. Tempelpaleis te Sayil op Yucatan. (Naar Maler). worden aan dit ornament toegevoegd: slangenmotieven, streng en hoekig geometrisch gestyleerd, schildpad, draak, lama, hert, puma, condor en vischkop. Ook rozetten, ruiten, ruw gestyleerde menschenkoppen en plantmotieven, als maïskolven komen voor. Aan het menschelijk oog, dat talrijke malen voorkomt, vaak gestyleerd in verband met vleugels, ligt waarschijnlijk een symbolieke beteekenis ten grondslag. In 't algemeen is de menschelijke figuur nooit geïdealiseerd toegepast, maar vreesaanjagend of lachwekkend gedrochtelijk, evenwel steeds met zeer ornamentaal opgevatte details. Al dit gevelornament, uitgevoerd in reliëfbeeldhouwwerk óf in pleister, was gekleurd: rood, blauw, geel, wit en zwart zijn de hoofdkleuren. Dezelfde kleuren vormden een toepassing in de Oud-Mexikaansche kunstnijverheid: weef- en vaatwerk, waarvan de graven in Peru ook zeer vele en fraaie voorwerpen opleverden. Fig. 12. IV. DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. ET LAND. HET groote stroomgebied van den Nijl was bij uitstek gunstig voor de ontwikkeling van de kuituur van de bewoners. Deze kuituur is de oudste, hoewel het twijfelachtig is, of niet de kuituur in Mesopotamië, het stroomgebied van de Euphraat en de Tigris, nog ouder is. Bij de bespreking van de bouwkunst echter geven we de voorkeur aan Egypte, omdat hier, dank zij het groot aantal goed bewaard gebleven zijnde monumenten, een aanschouwelijk beeld van de kunsthistorie is verkregen. Het minder duurzame materiaal in Mesopotamië had ten gevolge, dat het aantal overgebleven bouwwerken veel kleiner is en de staat ervan niet zoo goed. Het Nijldal ligt tusschen kale, eenzame en dorre woestijn plateau's en is hiertegen aan weerszijden beschermd door bergketens. Door de jaarlijksche overstrooming, en het hierdoor achtergelaten slib, is dit dal eender vruchtbaarste ter wereld. Het Nijlwater, dat door deze regelmatige overstrooming den regen, die hier zeldzaam valt, vervangt, begint in luni, tengevolge van den aequatorialen regenval, te stijgen, zoodat bij Assouan het verschil tusschen Fig. 11 16 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. : ] hoogsten en laagsten waterstand 15 M. : is en in de Nijldelta zelfs nog 11.70 M. • Echter was de watertoevoer gedurende ] de maanden Mei en Juni onvoldoende, : en bereikte het water zelfs de zee niet | meer, daar het voor besproeiing werd j gebezigd. Door de Engelschen is nu bij : Assouan, juist boven den eersten water- j val, de Nijl afgedamd door een stuwdam Fig. 19. : van 2 K.M. lengte, aan de basis 27 M., { boven nog 8 M. breed, waardoor voor • dien dam het water wordt opgestuwd en 5 een meèr gevormd wordt van 30 K.M. : lengte. In den drogen tijd kan nu de • waterafvoer geregeld worden. { Door het droge klimaat zijn talrijke : groote bouwwerken bewaard gebleven, • j..- i_.... i. : uie ouiiencuen waren opgetrokken uit I Fig.'l9. DeWdao*'^*'A«^'geZ vaTZ f duur2aam mat«iaal, kalk- en zandsteen : pylone van den tempel op Philae. (Naar „the Graphic"). : en albast uit de bergketens van Beneden"'en Midden-Egypte en hardere steensoorten, als graniet en porphyr in Boven-Egypte en Abessynië, waarvan de aanvoer stroomafwaarts gemakkelijk kon plaats vinden. Palm- en sykomorenhout werd in de oudste tijden gebruikt en later voor kleinere bouwwerken, waarvoor ook nog baksteen in aanmerking kwam. 2. HET VOLK. Minstens 6000 jaar geleden was Egypte bewoond door verschillende stammen, vermoedelijk uit Azië afkomstig. Deze voor-historische bewoners heeten Thiniten. In de bouwkunst hebben ze hun sporen nagelaten. Het gemiddeld aantal bewoners van Egypte was 7.000.000, wat ook nu nog het aantal is. De bevolking was vlijtig, energiek, praktisch en verstandig en vormde een staat, onderworpen aan despotisch gezag, waarin orde en regelmaat heerschten. In de Egyptische monarchie werd de gemeenschap geplaatst boven de individu. De koningen, P h a r a o' s genaamd, werden als goden vereerd en hebben de bevolking in hun dienst bij de uitvoering van hun groote en grootsche, maar weinig fantasievolle monumenten. De Pharao's vertegenwoordigen het hoogste wereldlijk en geestelijk gezag. De Egyptenaren waren vredelievend. Wel gewagen de tempeldecoraties en opschriften van grootsche overwinningen der Pharao's, maar de strijd ging uitsluitend tegen de omringende woestijnstammen, die slecht georganiseerd en klein in aantal waren. De eerste beste werkelijk zware strijd werd dan ook verloren (overheersching der Hyksos). DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 17 Het geloof onderging een diepgaanden invloed van de natuurkrachten. Vooral door dieren wefctën de goden symbolisch voorgesteld. Dan bleef verder ook de menschelijke geest na den dood voortbestaan, wat een uitgebreide doodenkultuur ten gevolge had. De uitsluitende beoefenaren van wetenschap en kunst waren de priesters; dit is de reden, dat voor tijdgenoot en nageslacht over de Egyptische kunst steeds een geheimzinnig waas bleef hangen. De priesters beoefenden wiskunde, astronomie en astrologie en waren gevorderd in de technieken (slijpen en polijsten van graniet), in mechanica (hefwerktuigen voor zeer zwaré monolithen), in waterbouwkunde (Nijlreguleering) en andere ingenieurs wetenschappen. 3. DE GESCHIEDENIS. De tijdsindeeling van de gesch iedenis werd gemaakt naar de regeerende koningsgeslachten, of dynastieën, waarvan er 30 hebben geregeerd. Deze 30 dynastieën worden ingedeeld in drie hoofdperioden. Tusschen 5000 en 3500 j. v. Chr. sticht Menes het koningsschap. De Vroegtijd duurt tot en met de 3e dynastie, ± 2800 v. Chr. Dan volgt: ') Het Oude Rijk, van 2800—2200, gedurende de regeering van de 4e—6e dynastie met Memphis, in Beneden-Egypte, als hoofdstad. Het is het steen- en bronstijdperk. Na een tusschenperiode van verval volgt Het Midden Rijk, met The b e als hoofdstad, van 2200— 1800, onder de 11e-13e dynastie. Aan de materialen wordt ijzer toegevoegd. De inval van de Hyksos, een oorlogszuchtig nomadenvolk uit Arabië, bracht het rijk onder overheersching van deze, tot ze 200jaar later verdreven werden. Her Nieuwe Rijk, met Thebe in Boven-Egypte als hoofdstad, duurde van 1600—1100, onder regeering van de 17e—20e dynastie, met een bloeitijdperk onder Pharao Ramses II. Na een priesterheerschappij volgde nog een nabloei onder de koningen van de 26e dynastie, met Saïs in Beneden-Egypte als hoofdstad, tot in 525 de Perzenkoning Cambyses en in 332 de Griek Alexander de Groote Egypte verovert. Onder de Ptolemaeën vanaf 306 beleeft Egypte nog een kort bloeitijdperk, tot in 30 v. Chr. de Romeinen Egypte tot een Romeinsche provincie maakten en voor goed een einde kwam aan de Egyptische kuituur. 1. BOUWKUNST EN MONUMENTEN. Beperkt als het uitzicht was in het Nijldal, was ook het inzicht van de bewoners in de bouwkunst; gedurende de vele eeuwen is deze niet ingrijpend in wezen veranderd. Alleen het uiterlijk mocht enkele veranderingen ondergaan, maar de overheersching van Hyksos, Perzen, Grieken en Romeinen had op de Egyptische kunst weinig invloed, sterk en verheven als de Egyptenaren in hun isolement waren. Toch kennen we uit de geheele Egyptische kunstgeschiedenis niet één naam van oorspronkelijk kunstenaar. ') Natuurlijk moest het indeelen van de geschiedenis volgens dynastieën leiden tot zeer groote tijdsverschillen. Snofru, de stichter van de 4* dynastie, uit den tijd van den grooten pyramidenbouw, leefde b.v. tusschen 2830 v. Chr. en 4100 v. Chr. ('t laatste jaar volgens den grooten Egyptoloog Maspero). Een ander Egyptoloog van niet i minder beteekenis, Lepsius, laat hem leven 3124 v. Chr. Tengevolge van deze tijdsverschillen is de gebruikelijke *• indeeling ontstaan in drie hoofdperioden. 18 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 20. 1. Grondplan van een Prae-Egyptische vesting. (Naar Quibell). 2. Grondplan van het graf van Nagade. (Naar Morgan). 3. Mastaba van Gem-ni-kai. Opstand. (Naar von Bissing). 4. Plattegrond van de mastaba van Gem-ni-kai. 5. Loodrechte schachten in de Mastaba's bij Gizeh. (Naar Lepsius). 6. Mastaba bij Gizeh. 7. Kamer en voorbouw van de mastaba van Ka-aper. (Naar Mariette). 8. Schijndeur van een mastaba te Sakkara. 9. Gevel van de mastaba van Ma-nefer. (Naar Mariette). 10. Schijndeur uit een mastaba bij Gizeh. (Naar Lepsius). 2. Wat wc van de Egyptische bouwkunst weten, weten we voornamelijk van de religieuse monumenten, graven en tempels, die van duurzaam materiaal waren vervaardigd en bovendien voorzien van talrijke opschriften en afbeeldingen. Woningen, paleizen en vestingen, opgetrokken uit minder duurzaam materiaal, en die dus niet zijn bewaard gebleven, komen minder in aanmerking; de geschiedenis hiervan is bekend uit de afbeeldingen. In verband met de religieuse strekking van de monumenten, spreken de volgende hoofdtrekken: ernstig karakter, groote en grootsche afmetingen, geweldige kracht en soberheid. De voornaamste opgaaf voor den bouwmeester in het Oude Rijk was het vervaardigen van een onverwoestbaar graf, ter beveiliging van het gebalsemde lijk, opdat het voortbestaan van den menschelijken geest (de Ka, de schaduw) zou zijn verzekerd. De oudste bouwkunst, omvattende de drie eerste dynastieën van het Vroege tijdperk, wordt genoemd die van de Thiniten. De huizen waren in dit tijdperk niet van natuursteen, DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 19 maar van hout en in de zon gebakken kleitegels. Om gevrijwaard te zijn voor vijandelijke aanvallen werden ze omringd door een sterke omwalling, die in staat zou zijn hen voor gevaren te behoeden. Fig. 20. 1. Zoo ontstond een vesting met sterke verdedigbare toegangspoort. En reeds nu is merkwaardig het streng rechthoekige grondplan, waardoor het is onderscheiden van die van alle andere volken in den oertijd. De graven in hun eenvoudigsten vorm, zand- of steenhoopen, waren voldoende tot berging van de mummies. Voor voorname personen werd echter de grondvorm van het graf spoedig regelmatig. Uit den vrcegtijd is ook afkomstig Fig. 20. 2. hetz.g.graf van koning Menes.de stichter van Memphis. Dit graf vormt in plattegrond een rechthoek van 54 X 27 M., met in het midden een ruimte voor den , doode, geflankeerd door aan weerszijden twee vertrekken voor geschenken. Rondom zijn nog een aantal kleinere vertrekken aangebracht, alle rechthoekig. Dit graf, zooals er meerdere worden aangetroffen bij Abydos, bij Naga de en Hierak o n p o 1 i s, is een prototype voor de mastaba's. ; ^ ^ Fig. 21. Schijndeur uit de mastaba vanMeri te Sakkara, 6e dynastie. (Naar Capart). 3. HET OUDE RIJK, 2800-2200. In deze periode zijn gebouwd mastaba's, pyramiden, grafkapellen, tempels, paleizen en • huizen. Oorspronkelijk koningen, en spoedig ook voorname personen, werden begraven in mastaba's, waarvan men uitsluitend bij Memphis op den linker Nijloever er zeer vele aan- Fig. 20. 3,6. treft. Ze vormen hier het grootste kerkhof ter wereld, 5 K.M. lang en 2 a 3 K.M. breed, in regelmatige rijen gegroepeerd om de pyramiden. Er zijn er, die 10—12 M. hoog, 50 M. breed en 25 M. diep zijn, maar meestal zijn ze kleiner, b.v. 3 M. hoog en 5 M. breed, aldus vormend doodenpaleizen en doodenwoningen. De muren zijn schuin oploopend (naar voorbeeld van de dijken en vestingmuren) en de afdekking is vlak, zoodat ze den vorm hebben 20 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. van afgeknotte pyramiden met een rechthoekig grondplan. Opgetrokken soms van tegels, maar meestal van gehouwen steen boven den grond, loopt van het bovenvlak tot op aanzienlijke diepte (soms 30 M.) verticaal naar beneden een schacht, die rechthoekig ombuigt en beneden verwijd is tot een doodenvertrek, waarin een sarcophaag van hout of graniet was geplaatst. Aan den achterwand van dit vertrek bevindt zich een schijndeur als symbool Fig.20.8,10. van den ingang naar het schaduwen rijk. Mastaba is een Arabisch woord, dat bank beteekent en welke naam onüeend is aan het uiterlijk der gebouwen. Behalve de grafkamer, waarin de sarcophaag is geplaatst, zijn er in de mastaba's dikwijls nog verscheidene andere vertrekken (tot 30 toe) aangebracht, die dienden als voorraadskamers en waarin verschillende spijzen werden geplaatst voor de Ka, den na den dood voortbestaan blijvenden menschelijken geest. Opdat de Ka in voortdurende gemeenschap kan blijven met het menschelijk lichaam, werd dit gebalsemd; de in de sarcophaag goed opgeborgen mummie werd verder door een onverwoestbaar graf voor vernietiging gevrijwaard. De deur naar de grafkamer werd daarom ook goed verborgen. De ceremoniën vonden oorspronkelijk plaats vóór de mastaba's, doch daar mogelijke voorbijgangers de beste stukken van de offergaven zullen hebben gestolen, werden spoedig aanbouwen vervaardigd, die naderhand vervangen werden door een van buiten toegankelijke grafkapel, Fig. 20. 7. waarin de doodenoffers geplaatst werden. Deze grafkapel was inwendig rijk gedecoreerd met schilderingen, betrekking hebbende op het leven van den overledene. De ingang was uitwendig zichtbaar door een paar vierkante pijlers, kort en gedrongen en niet in vorm afgeleid van houtconstructies. Een nabootsing van houtarchitectuur Fig. 20. 3, 4. in steen spreekt wel duidelijk uit de versiering van sarcophagen en van de schijndeuren. Deze schijndeuren zijn Fig. 21. van menschelijke proporties, dus evengroot als werkelijke deuren zouden zijn geweest. In den loop der tijden jverden de schijndeuren van vorm gewijzigd en vervangen door stélen of grafplaten, waarop de beeltenis van den overledene is aangebracht. De Egyptenaren uit het Oude Rijk kenden niet alleen oyer wel ving door overkraging, maar er is zelfs een voorbeeld bekend van een schuin naar beneden afloopende mastabagang, die door wigvormige steenen is overdekt. Overwelving evenwel geschiedde uitsluitend voor kleine en onderaardsche vertrekken. De pyramiden (Grieksch pyramis; Egyptisch pyramide = verticale hoogte) worden gevonden in het Noordelijk deel van Midden-Egypte, op den linker Nijloever ten Zuiden van Cairo. Op de hoogvlakte van Memphis liggen er, in groepen verdeeld, een honderdtal, over een lengte van ongeveer 70 K.M. Memphis (Meniter = goede stad), eens koningsstad, waarvan nog slechts enkele puinhoopen over zijn, lag aan de Westzijde van den Nijl; aan den kant, waar de zon ondergaat, dus Westelijk van Memphis, ligt het Egyptische doodenrijk aan den rand van de Lybische woestijn. De pyramidengroepen worden genoemd naar de kleine hedendaagsche plaatsjes in de nabijheid. Zoo onderscheidt men de pyramiden van Abu-Roash, van Gizeh, Sakkara, Daschur, Lisht, Medum, Saniet-el-Arian, Rigah, terwijl er ook Zuidelijker in Nubië, kleinere imitaties worden aangetroffen. Van Fig. 29. 3. deze pyramiden zijn er nog vele slechts herkenbaar als puinhoopen. Enkele echter verrijzen nog overweldigend groot boven de woestijnvlakte, getuigenis afleggend van de onbeperkte macht van de pharao's, wier grafmonumenten het zijn. In hun volmaakten stereometrischen vorm, maken ze, eenvoudig als ze zijn, toch een onvergetelijken indruk. Waarschijnlijk is de hoofdvorm afgeleid van de mastaba. Overigens komt dezelfde vorm van grafteeken voor in Fig. 22. 5. DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 21 1. Bekleeding van een pyramide. (Naar Perrot en Chlpiez). 2. Trappyramide van Sakkara. 3. Knikpyramide van Daschur. 4. Doorsnede van een kleine trappyramide, ten Z. van die van Mykerinos. (Naar Gailhabaud). Fig. 22. 5. Ontwikkeling van een pyramide uit een mastaba. (Naar Hartmann). 6. Doorsnede van de middenste pyramide van Abusir. (Naar Gailhabaud). 7. DoorsnedevandepyramidevanCheops. 8. Pyramide van Medum. (Naar Perring). 22 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 23. Pyramide van Mykerinos of koning Men-kau-ra. China, Mexico, Indië en andere rijken. De Egyptische pyramiden zijn als 't ware versteende grafheuvels of tumuli in eenvoudig geometrischen grondvorm. Met de zijvlakken gericht naar de vier windstreken, laat de nauwkeurigheid van deze richting wel te wenschen over. De oudste dateeren uit het tijdperk van de 4C dynastie. Ze waren bestemd als grafmonument voor een enkele pharao; al waren het dus geen familiegraven, toch vond in enkele gevallen ook de mummie van de koningin er een plaats in. De hellingshoek der zijvlakken met de basis varieert tusschen de 42° en 57°. Toch komen ook grootere hoeken voor, zooals b.v. aan de trappenpyramide te S a k k a r a. Ook de hoogte Fig. 22. 2. is zeer uiteenloopend. De grootste pyramide, die van Cheops, meet 146.5 M., de kleinste, bij Unis, is slechts 22 M. hoog. Dit hoogteverschil wordt toegeschreven aan verschillende oorzaken. Sommigen, waaronder Lepsius, zeggen, dat de hoogte met den regeeringsduur samenhangt. Een pharao begon dan met den bouw van een kleine pyramide, waaromheen telkens tijdens zijn regeering een mantel werd aangebracht, zoodat de oorspronkelijke pyramide niet meer was dan de kern van de voltooide. Als bewijs hiervoor wordt aangehaald de knikpyramide van Fig. 22. 3. Daschur; de hellingshoek van het bovengedeelte zou dan, daar voor dit bovendeel minder materiaal noodig was, wijzen op een versnelde voltooiing. Ook de trappyramide van Sakkara zou in onvoltooiden toestand zijn Fig. 25. gebleven. Evenwel zijn deze afwijkende pyramidevormen Fig. 24. Fragment van de bekleeding ! van de pyramide van Cheops. i DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 23 Fig. 25. Trappyramide van Sakkara, tegenwoordige toestand. zeldzaam. Anderen staan de meening voor, dat de grootte van de pyramiden geen verband houdt met den regeeringsduur, maar afhankelijk is van den voorraad beschikbaar materiaal en het bouwplan. Indien een groote pyramide in korten tijd werd gebouwd, zou dit wijzen op een meer ingespannen arbeid en sneller vervoer van materiaal- Of overigens het Egyptische volk wel zoo enthousiast aan deze gedenkteekènen arbeidde, als door enkele schrijvers wordt beweerd, mag worden betwijfeld. Vermoedelijk is de meening juister, dat ze ontstonden door intense slavenarbeid en ten koste van het leven van duizenden arbeiders. De oudste pyramide is de trappyramide van Sakkara ten Westen van Memphis; ze werd ongeveer 3000 j. v. Fig. 22. 2. Chr. gebouwd door koning Neterkhet (Teheser of Zoser), en laat nog duidelijk in het niet vierkante, maar rechthoekige grondplan van 107 bij 120JVI. de afleiding zien van de mastaba. Diep in de rots onder het 60 M. hooge bouwwerk ligt de grafkamer. De uit kleine steenen bestaande kern is bekleed met kalksteenblokken, door metselspecie verbonden. Herhaaldelijk uitgebreid en vergroot, bleef de pyramide ten slotte toch nog onvoltooid. Zoser's zoon Snefru bouwt de pyramide van Medun, volgens vierkant grondplan. Deze pyramide is een- Fig. 22. 8. voudiger van vorm, doch wordt, daar ze niet uit een gemetselde kern bestaat, doch uitgehouwen is uit de natuurlijke rots, ook wel onechte pyramide genoemd. Verrijzend op een hooge rots, bestaat ze uit een kleiner aantal treden, waarvan de onderste verreweg de hoogste is. Een derden, afwijkenden vorm vertoont de bovengenoemde knikpyramide van Daschur, waarvan de zijvlakken Fig. 22. 3. volgens een stompen hoek zijn gebroken, mogelijk wel ter wille van een snelle voltooiing tengevolge van politieke beweegredenen. Dan volgen de drie, geheel volgens regelmatigen vorm gebouwde pyramiden van Gizeh, n.1. die van Cheops, Chefren en Mykerinos, die ook in de hiergenoemde volgorde zijn gebouwd onder de koningen van de 4e dynastie. De pyramide van Cheops (Chufu) is 146.5 M. hoog, volgens vierkant grondplan, waarvan de zijden 233 M. Fig, 22. 7. zijn. Aan den bouw, die een oppervlakte beslaat van ongeveer 54000 M2., hebben 100.000 man ongeveer 30 jaar Fig. 27. gewerkt als steenhouwers en aan het vervoer.' t Geheel zou nu een waarde vertegenwoordigen van 100 m il 1 ioen gulden. 24 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. De pyramide rust op een verhoogd steenen terras en was omgeven door een lagen afsluitmuur, waarbinnen nog, rustend tegen de pyramide, een graftempel was aangebracht aan de Oostzijde. De bekleeding was van Fig. 26. kostbaarder en ook duurzamer materiaal, waarop de tijd geen invloed heeft gehad. Dat de bekleeding, die niet door het klimaat geleden heeft, niettemin bij deze groote pyramide bijna geheel is verdwenen, komt, omdat de Fig. 24. bekleeding door de schatten zoekende vreemde volken na 510 v. Chr. werd verwijderd om de opening of toegang tot het inwendige te kunnen ontdekken. Ook de alles verwoestende heerschappij van Turken en Arabieren droeg er toe bij, dat slechts van een klein, onder den beganen grond gelegen deel, de bekleedingsblokken zijn bewaard gebleven. De granieten bekleedingsblokken werden gepolijst en met zwaluwstaartvorniige doken verbonden. De daardoor Fig. 22. 1. ontoegankelijke helling werd boven het eerst voltooid. Waren de oudste pyramiden inwendig van baksteen en bestond alleen bekleeding uit natuursteen, de pyramide van Cheops was geheel van natuursteen, die bewerkt en gehakt werd met boren en koperen zagen, met corundum of diamanten punten. Waarschijnlijk werd ook amarilpoeder gebezigd. Aan de Noordzijde lag een veertiental meters boven den grond de ingang zorgvuldig verborgen. De afdekkende granietblokken waren zoo goed gepolijst, dat de voegen nauwelijks te zien waren. Door den ingang komt men in een lange gang, naar beneden loopend onder een hellinghoek van* + 26°. De toegang is afgesloten door een steenen deur, die draait op een tap. Op dezelfde wijze waren alle zijgangen meermalen door beweegbare steenen deuren versperd. De hellende gang kwam, juist .in de as van de pyramide, uit op een diep onder den bodem aangebrachte, onderaardsche grafkamer. Ook bij de andere pyramiden is deze grafkamer meestal nog onder het aardoppervlak, hoewel de inwendige verdeeling van de pyramiden altijd verschillend is, daar er niet volgens een bepaald indeelingsstelsel werd te werk gegaan. ögkiS Even voor de hellende gang het grondvlak van de pyramide bereikt, gaat er een zijgang naar boven, die, aanvankelijk smal, zich plotseling verbreedt tot een ruime, 47 M. lange en 8.5 M. hooge gang; de zolderhier van is verkregen door overkraging. Juist aan 't begin van deze ruime gang loopt een horizontale gang naar de z.g. grafkamer van de koningin. De breede gang zelf eindigt in de koningskamer, een vertrek van 5.32 M. lengte, 5.94 M. breedte en 10.64 M. hoogte, die men ook weer door een horizontale gang bereikt. Een paar kanalen, loopend naar boven in de richting Noord en Zuid, voorzien op eenvoudige wijze in de luchtverversching. Een laatste gang ten slotte, schuin naar de benedenste gang loopend, is door roofzuchtige Arabieren uitgebroken. Behalve de groote gang, zijn de overige laag en smal en slechts in gebukte houding door te komen. Het bovenste koningsgraf bestaat uit zuiver geslepen en gevoegde granietblokken. Om het te ontlasten van den druk der enorme er boven liggende massa, zijn er 5 boven elkaar liggende ontlastingsruimten aangebracht, Fig. 28. 2. die gescheiden zijn door granietplaten, elk 5'/2 M. lang, en met een onderlingen afstand van + 1 M. De bovenste granietplaten staan schuin, zadeldakvormig tegen elkaar en voeren den druk zijwaarts af. Bij het omhoog brengen van deze reuzenblokken moet over krachtige hulpwerktuigen en steigerwerken zijn beschikt. Alle grafkamers zijn verbonden door uiterst vernuftig bedachte valsteenconstructies, daar met pijnlijke nauwkeurigheid werd Fig. 28. 1. getracht de toegangen zorgvuldig geheim te houden. De pyramide van Chephven (Chaf-ra) is iets minder hoog, n.1. 138.5 M. Ze was bekleed met rozerood graniet in verschillende nuancen, terwijl de pyramide van Mykerinos (Men-kau-ra) de zorgvuldigst bewerkte Is van de Fig. 23. drie, maar ook de kleinste, n.1. 66.4 M. hoog. Hierin werd nog de prachtige sarcophaag gevonden van blauwzwart basalt, die bij de overbrenging naar Engeland in zee is verzonken. En eindelijk zij hier nog vermeld, dat de ontlastingsblokken van de pyramide Van Abasir, eveneens schuin boven Fig. 22. 6. elkaar geplaatst maar zonder tusschenruimten, van enorme afmeting waren. Een der steenen meet ongeveer 11 bij 3.5 M. De groote sphinx, de wachter van de necropool bij Gizeh, de angstinboezemende man- Fig. 27. leeuw, is het symbool van den zonnegod Re (Ra, Harmachis) en ligt, starend naar het DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 25 S Fig. 26. Doodentempel en pyramide van Sahu-re. (Naar een model van Borchardt). ; Oosten in de richting van de opkomende zon. De vereeniging van den krachtigen leeuwenromp en den verstandigen priesterkop is een symbool van physische en psychische oppermacht. \ In vroeger eeuwen droeg de kop een i helm en een baard; ook de haardracht is i niet die van een vrouw, maar van een man. \ Maar hoewel geschonden door de woeste ! Mammelukken, de Mohammedaansche ! ruiters, die den kop" als schietschijf ge! bruikten, zijn de gelaatstrekken, die van | koning Amenemhet III (tusschen 2200 v. i Chr. en 1900 v. Chr.) moeten zijn, dus uit ! de 12e dynastie, toch nog goed te onder! scheiden. ! De ouderdom van de sphinx is niet j met zekerheid vast te stellen. Misschien i ontstond ze in de periode, volgend op ! die van den pyramidenbouw, misschien j ook vroeger. Tusschen de pooten is een i granietzuil gevonden, waarop staat dat j koning Thutmosis IV haar uit het li 111■■■■»■ ■■■■■■■■ tmm .......................™........ï stuifzand opgroef, waaronder zij bedolven | Fig. 27. Voor- en zijaanzicht van de Sphinx van Gizeh. j was- Volgens gevonden hieroglyphen Op den achtergrond^ piramide van Cheops. j zou konjng Cheops ze gerestaureerd L^...*^.»...».».........................hebben, zoodat ze dan veel ouder zou 26 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 28. 1. Valsteen constructie uit de middenste pyramide van Daschur. (Naar Perrot en Chipiez). 2. Dwarsdoorsnede over de ontlastingsruimten van de pyramide van Cheops. (Naar Perring). 3. Plattegrond van den graftempel van Gizeh. (Naar Mariette). 4. Graftempel van Gizeh, gezien van boven. (Naar Bonnis). 5. Plattegrond van een rotsgraf te Beni-Hassan. 6. Achtzijdige Egyptische pijler uit een rotsgraf te Beni-Hassan. (Naar Perrot en Chipiez). 7. Mummie van een Egyptischen pharao. zijn dan de oudste pyramiden. De eerste veronderstelling is echter vermoedelijk de juiste. Het lichaam is 40 M. lang, de hoogte, van den hoek der voorpooten, 20.4 M., de kop alleen is 4 M. hoog. Het geheele monument is uit de levende rots gehouwen en de gaten zijn gedicht met metselwerk, terwijl de pooten later zijn toegevoegd. De Grieken noemden een leeuwenlichaam met vrouwenkop sphinx. Ook de Egyptenaren gaven de sphinx inplaats van een priesterkop, ook wel een vogel- of manskop; terwijl een sphinx ook gevleugeld kan zijn. In Egypte komen echter de sphinxen met vrouwenkop alleen in reliëf of geschilderd voor, en verbeelden dan godinnen of koninginnen. Sphinxen met mannenkoppen, Androsphinxen, gelijken gewoonlijk op den pharao,-die ze liet vervaardigen. De Androsphinxen dragen de gewone gevouwen doek als hoofdbedekking, echter versierd met een Ureusslang (koninklijke waardigheid), waarboven nog de geheele Egyptische koningskroon (symbool van heerschappij over Boven- en Beneden-Egypte) werd geplaatst. De over de schouders afhangende gevouwen hoofddoek bedekte op gelukkige wijze den moeilijken overgang van hals naar dierschouders. In basreliëf komen sphinxen voor, wier geheele voorlichaam menschelijk is, met armen, en een offerschaal dragend. DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 27 Sphinxen zijn gewoonlijk voorgesteld in rustende houding; op" reliëfs echter zijn zij soms voorgesteld in loopende houding. Kriosphinxen zijn sphinxen met een ramskop, symbool van Ammon. Hierakosphinxen hebben een leeuwenlichaam met sperwerkop en zijn het symbool van Phre (de zon). De dromos, allee naar den tempelingang, werd gevormd door een lange rij sphinxen aan weerszijden van een geplaveide straat; ook waren in Thebe alle groote monumenten onderling door dergelijke alleën van sphinxen of rammen verbonden, alle monolith en evengroot, het gelaat naar den weg gekeerd en rustend op een met hieroglyphen versierd piëdestal. 7. De graftempel van Gizeh, een kleine doodentempel aan de Oostzijde van de pyramiden Fig. 28. 3,4. is het eenige voorbeeld van vrijstaanden steenbouw uit het Oude Rijk. De indeeling wijkt geheel af van den lateren tempelbouw en vertoont eigenlijk veel meer overeenkomst met die der rotsgraven. Tusschen dezen granietbouw en den lateren tempelbouw is echter geen overgangsvorm bekend. Op vertikale prismatische steenpijlers, zonder voet- of dekplaat, en zonder eenig spoor van ornament of opschrift, rusten horizontale balken, die de zoldering dragen van zware steenplaten, Hier vinden we de eerst bekende werkelijke toepassing van steenen pijlers. Het grondplan van het tempeltje is vierkant. De plattegrond bevat twee zalen, die, rechthoekig op elkaar staand, in T-vorm liggen. De achterste zaal is door 10 pijlers in drie beuken verdeeld, terwijl de voorste, door een enkele rij van 6 pijlers in het midden, verdeeld is in 2 beuken. De wanden bestaan uit albast, de pijlers uit rozerood graniet. 1. HET MIDDENRIJK, 2200-1100. Gedurende het Middenrijk is de pyramidenbouw nog voortgezet; evenwel zijn voornamelijk de rotsgraven de monumenten uit dit tijdvak, waarin ook reeds tempels, de voornaamste bouwwerken uit het .Nieuwe Rijk, zijn gebouwd. De obelisk van Heliopolis is hiervan een der zeer weinige overblijfselen, die nog zijn bewaard gebleven. Of de sphinx van Gizeh uit het middenrijk afkomstig is, zooals enkele Egyptologen beweren, is onzeker. 2. Rotsgraven, of hypogeeën, zijn in het Oude Rijk ') zoowel als in het Nieuwe gebouwd. Tijdens het Oude Rijk werden de mummies, als ze niet in* pyramiden of mastaba's werden begraven, in de nabijheid van Gizeh, in de necropolis of doodenstad van Memphis ondergebracht. Zoo was de necropolis van het Middenrijk bij Beni-Hassan, bij Assiut en bij Der-el<-Berche, terwijl ook gedurende het Nieuwe Rijk een doodenstad ontstond bij Thebe. Evenals tot dusver de mastaba's en pyramiden dienden tot opname der mummies van hoogen adel en pharao's, dienden in het Middenrijk hiervoor de rotsgraven, hoewel ook nog pyramiden, maar zeer kleine, werden gebouwd, o. a. bij Abydos. De kalksteen rotsen, die Fig. 29. 3. het Nijldal begrenzen, boden een welkome gelegenheid voor het aanleggen van rotsgraven. ') Slechts één klein rotsgraf uit het Oude Rijk is bekend, n.1. dat van koning Snofrus. Het ligt in de nabijheid-van zijn pyramide te Medum en bevat slechts twee onversierde zalen. 28 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 29. 1. Vertikale doorsnede en plattegrond van het rotsgraf 3. van Menephtah I, te Beni-Hassan. 4 2. Ingang van een rotsgraf te Bèni-Hassan, waarvan 5 fig. 28 (5), den plattegrond geeft. Graftombe te Abydos, (Naar Mariette). Plattegrond van den tempel te Edfu. Gestyleerde veer, teeken van waardigheid. Door een smalle diepe gang als voorhal bereikt men de vierkante of rechthoekige hoofdzaal. Wanden en zoldering zijn bewerkt in een nagebootste houtarchitectuur van smal lattentimmerwerk. De deur krijgt dan een in steen nagebootsten ronden balk als bovendorpel. Fig. 20. Dergelijke houtimitatie, die men ook aantreft bij sarcophagen, zijn evenwel uitsluitend van het Oude Rijk afkomstig. Uit de hoofdzaal, die in den achterwand een nis met het beeld des gestorvenen vertoont inplaats van de schijndeur der mastaba's, voert weer een loodrechte gang, die verborgen is aangebracht en met puin gevuld, naar de sarcophaagkamer. De hoofdzaal, slechts toegankelijk voor priesters, die offeranden brengen, vertoont ook de eerste pogingen tot ruimte-indeeling door^het aanbrengen van pijlers en zuilen. En vooral de rotsgraven van Beni-Hassan, uit de 12e dynastie, zijn zoo belangrijk, omdat zich hieruit de latere vrijstaande tempelbouw ontwikkelt. Deze pijlers, niet uitsluitend constructief gevormd, maar zelfs versierd, vier of Fig. 28. ü DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 29 Fig. 30. Plattegrond en lengte-doorsnede van den Chons-tempel te Karnak. zes of soms meer in getal, zijn in rijen aangebracht, zoodat drie beuken ontstaan, waarvan de middelste op de nis uitloopt. Ze dragen de zoldering, die licht gebogen is, volgens een segment; doch eerst rust op de pijlers nog een, eveneens in de rots uitgehouwen architraaf, een rechte balk. Daar de pijlers nog een voetplaat en een dekplaat krijgen, zien we hier voor het eerst den logischen zuilenbouw zich ontwikkelen. 3. De rotsgraven vanBeni-Hassan, ± 2000 v. Chr., hebben een van voren open hal als ingang. De architraaf wordt door twee vrijstaande pijlers gesteund, die op een lage ronde Fig. 29. 2. schijf als voetplaat rusten en acht- of zestienkantig zijn, naar boven reeds een weinig verjongd. De afgeschuinde vlakken van de pijlers werden soms gecanneleerd, d. w. z. naar binnen licht gebogen; alleen het binnenste vlak, dat naar den tegenoverstaanden pijler gericht was, bleef als platte band staan en diende voor hieroglyphen opschrift. Daar ook een vierkante onversierde 30 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 31. Kiosk op het eiland Philae. dekplaat was aangebracht, leek de geheele pijlerstelling Fia- 28. 6. wel wat op de GriekschDorische zuilorde; en tengevolge van deze, zeer vage, gelijkenis kreeg deze pijler den naam van Proto-Dorisch. In later tijd, ± 1500 v. Chr., werd deze pijlervorm ook nog toegepast door koning Thutmosis III, bij den grooten tempel van Ammon te Karnak. De polygonale zuilen van de voorhal te Beni-Hassan Fig. 29. 3dragen een architraaf, waarboven de rots voorspringt. Onder dezen voorsprong zijn in steen nagebootste kopeinden van balken aan¬ gebracht, die, als overblijfselen van een houtconstructie, in de verte wat doen denken aan de tandlijst van het Grieksch-Jonische hoofdgestel. De gangen van de rotsgraven uit het Nieuwe Rijk naar de hoofzaal zijn zeer lang (tot Fig. 29. 1. 60 M. toe) en smal, vaak nog plaatselijk vernauwd, en loopen naar beneden hellend. De kalksteenrotsen bij Thebe, die het hier zeer nauwe Nijldal begrenzen, zijn als 't ware met een labyrinth van gangen doorboord, waarbij nog kwam dat meestal niet een, maar meer vertrekken het graf vormden en verbonden waren door rechthoekig op elkaar uitkomende gangen. De rotsgraven bij Thebe zijn dus veel gecompliceerder dan die van Beni-Hassan. Geheel vrijstaand en afgezonderd, maar in de nabijheid van de rotsgraven, werden graftempels opgericht. Nog een andere zuil dan de bovengenoemde polygonale komt in de rotsgraven voor, hoewel zeldzaam: de z.g. bundelzuilen met lotosknoppenkapiteelen, bestaande uit een schacht van vier aan den hals samengebonden ronde stammen met een eveneens vierdeelig kapiteel, dat eerst verdikt, daarna verjongend naar boven uitloopt. Het open lotoskelkkapiteel komt alleen nog maar geschilderd voor. Hierover echter later. De rotsgraven uit het Nieuwe Rijk zijn vooral belangrijk door de erin bewaard gebleven polychrome wandschilderingen. Deze bestaan niet meer uit gekleurde reliëfs, doch zijn uitgevoerd in temperatechniek, waarbij de met lijmwater gemengde kleuren met het penseel zijn DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 31 ooaebracht. Tafereelen uit het daae- •••••••••••• lijksch leven, jacht en vischvangst, maar ook, onder Assyrischen invloed, van veldtochten.veldslagen en vestingbelegering verschaffen ons de beste gegevens omtrent levenswijze, zeden en gewoonten en inrichting van huis en hof. Slechts uit deze wandschilderingen kennen we de inrichting van het Egyptische woonhuis. 4. De obelisk van Heliopolis stond voor een nu geheel verdwenen tempel. 35- Deze 20 M. hooge monolith schrijft men toe aan koning Sesurtesen I en is de oudst bekende gedenknaald. De later geplaatste obelisken, b.v. te Lu x o r en te K a r n a k varieeren in hoogte tusschen de 1 en 33 M. De zoogenaamde naald van Cleopatra te Londen is 21.6 M. hoog. De •*": obelisk is vierkant in doorsnede en eindigt, l Fig. 31. De Memmonbeelden bij Thebe, uit de • steeds verjongend, in een korte pyramide. J • * ynastie. Zelden is de punt afgerond, zooals b.v. bij den •»;•«■ im ■><:••••■•••■' >" ■,<*ï"^f,V,"*7 obelisk van Begig te Fayum. De vier een weinig convexe zijden zijn in vertikale richting bedekt met hieroglyphen, in den steen ingehouwen, en betrekking hebbend op de geschiedenis van den tempelbouw. Vaak ook staat de obelisk op een kubusvormig piëdestal. Obelisken zijn steeds naar andere landen vervoerd. De grootste bekende, te Rome, werd door de Romeinsche keizers vervoerd, is 33 M. hoog, terwijl het grondvlak 3 M. in het vierkant meet. Ook de in 1836 naar Parijs vervoerde obelisk van de Place de la Concorde, die 22 M. hoog is, heeft nog een grondvlak van 2.5 M. in het vierkant. 1. HET NIEUWE RIJK, 1600-1100. De voornaamste bouwwerken uit het Nieuwe Rijk zijn de tempels. Op de beide oevers van den Nijl strekken zich de grootsche puinhoopen uit van het vroegere honderdpoortige Thebe op de plaats van de hedendaagsche dorpen Karnak en Luxor en vooral op de Oostzijde van de rivier. Ook te Edfu, Esne, Denderah, Medinet-Aboe en op P h i 1 a e zijn groote tempelruïnen bewaard gebleven. 30. De tempel is eigenlijk slechts een, wat plattegrond aangaat, vergroot Egyptisch woonhuis. Aangelegd op een plateau of boven het waterpeil uitstekend terras, overheerscht deze heilige bedevaartsplaats de omgeving geheel. De kern van het bouwwerk de cel la, of het Sanktuarium, ligt achterin, is laag en niet verlicht. Hierin is, gehuld in een geheimzinnig duister, de gestalte of het symbool geplaatst van den god, waaraan de tempel was gewijd. Tot dit 32 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Sanktuarium, ook advton of sekos genaamd, had alleen de pharao, als zoon van god en opperpriester, toegang. Het Sanktuarium is omringd door verschillende, ook lage, min of meer donkere vertrekken, waarin de priesters verbleven. Dan volgt naar voren, een groote overdekte zaal, hypostyle, waarin geloovigen en priesters bijeenkomen. De zuilen van deze zaal zijn in rijen gerangschikt, maar zoo dat gewoonlijk de middenste rij zuilen het hoogst is. Er ontstaan zoo als het ware drie beuken, de middenste het hoogst en alle drie overdekt. In de boven de overdekking van de zijbeuken uit stekende middenbeukwanden bevinden zich getraliede lichtopeningen, Fig. 36. zeer smal, waardoor een zwak schemerlicht naar binnen dringt. Vóór de ^ zuilenzaal ligt een hof, door zuilen om- \ Fig. 32. Deur in de tweede pylone van den tempel ! . , . , , j . . j j tePhüae. (Naar London-News). : nngd, peristyle genaamd, waarin ïeder- ........*•••—•••••••••••••—: een voortdurend vrijen toegang had. De zuilen zijn aan drie zijden aangebracht (niet aan de voorzijde), en de omgang, die aldus ontstaat, is evenals de zuilenzaal en de hierachter liggende vertrekken, afgedekt met steenen platen. Iedere tempel heeft een voorhof, soms zijn er zelfs twee achter elkaar aangebracht. De voorzijde van den voorhof is afgesloten door een boven alles uitstekenden portaalbouw, de pylonen, waartusschen de ingang ligt, smal en hoog naar den rivieroever gericht. Zijn er Fig. 32, 37 twee voorhoven, dan zijn ook twee maal de pylonen aangebracht. Tegen de pylonen rusten vaak een paar reusachtige, zittende pharao-statuen. De pylonen zijn~pyramidevormig met een rechthoekig grondplan; de smalle hooge toegangspoort er tusschen wordt er geheel door beheerscht, terwijl ze, van voren gezien, den geheelen tempel verbergen, daar ze als . zijvleugels bovendien ook nog aan weerszijden buiten de tempelmuren uitsteken. Aan de voorzijde bevinden zich spleten.'waarin'hooge wimpelmasten passen, die bovenaan door consoles worden vastgehouden. Bovenop bevinden zich terrassen, door trappen binnen in de pylonen bereikbaar, en welke terrassen het front bovendien een vestingachtig uiierlijk geven, waaraan de masten met vroolijke wimpels, die bij feestelijke gelegenheden worden geplaatst, geen verandering vermochten te geven. Voor de pylonen staan obelisken en de straatweg leidend naar den ingang, is geflankeerd door twee rijen sphinxen of liggende rammen. De tempels van Karnak en Luxor zijn b.v. E DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 33 verbonden door een weg, waaraan ruim 600 dergelijke beeldwerken liggen. Over dezen geplaveiden, breeden weg, dromos genaamd, bewogen zich bij feestgelegenheden de lange processies. Het geheele tempelterrein is ten slotte omringd door een muur. Van den tempelbouw zelf zijn I Fig. 30. alle vertrekken symmetrisch langs een langsas gerangschikt. Deze langsas is niet altijd recht doch soms gebroken tengevolge van terrein moeilijkheden. Alle vertrekken bestaan slechts uit één verdieping en worden van voor naar achteren Fig, 30, 38. steeds lager en kleiner. Bovendien wordt eveneens van voren naar achteren de vloer steeds Fig. 34. Zuilen van den tempel van koning Tehutimes III te Karaak. Fig. 33. a en b. Lotusbloem en knop. • c, d en e. Papyrusbloemen. hooger, zoodat ieder achtereenvolgend tempeldeel een paar treden hooger ligt. Daar ook uitwendig de ingang wordt aangeduid tusschen de twee hooge torens, spreekt uitwendig ieder deel van het vastaaneengesloten geheel toch duidelijk. Inwendig is alleen de hypostyle van de peristyle gescheiden door een lage, met een hollijst gekroonde en door decoratieve paneelen ingedeelde borstwering, die Fig. 39. ongeveer tot halverhoogte de zuilen reikt. Tusschen de beide middenste zuilen is de borstwering door een ingang onderbroken. De groote tempels vormen een niet op zichzelf afgerond geheel, doch meer een herhaling van vertrekken; door elkaar opvolgende pharao's zijn ze dan ook steeds uitgebreid geworden door er eenvoudig 34 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. nieuwe deelen in de lengterichting aan toe te voegen. Er zijn echter ook bij tempels, kleinere tempels, gebouwd, die op zichzelf een afgerond geheel vormen. Deze zijn echter van lateren datum, en vaak zeer elegant; opgericht op de geboorteplaats van een koningsgeslacht en dienend als bezweringstempels voor booze goden, worden ze M a m i s i of Typhoniën genoemd. Ze bevinden zich steeds in de nabijheid van de groote tempels, meestal bestaande uit slechts een cella, al of niet overdekt, voor en achter open en aan de voorzijde door een trap toegankelijk. Dergelijke kleine tempels of kapellen vindt men teElephantine (overdekt), op Phi 1 ae (nietoverdekt), Fig- 31. te Thebe, Ombos (Küm Ombo) en Denderah. 2. De detai{s. In het constructieve systeem overheerscht de rechte lijn, in plattegrond zoowel als in opstand; gewelven werden niet toegepast. Op muren, pijlers en zuilen rusten horizontale steenbalken, welke een architraaf vormend, verschillende vlakke steenplaten droegen, die uitsluitend de afdekking vormden. Het klimaat maakte een eigenlijke dakbedekking overbodig. De constructieve elementen zijn dus vierledig, a. onderbouw, b. muren en zuilen, c. horizontale balken en d. dekplaten. De onderbouw bij groote tempels is een uit tegels gebouwd terras, dat dienst doet als gemeenschappelijk tempelterrein, waarop het geheele complex van gebouwen rust. Bij kleine tempels steunt de onderbouw uitsluitend den bovenbouw. De pijlers en de zuilen zijn de dragende elementen. Pijlers Fig. 28 (4 enf zijn vaak monolithen, vierhoekig, en hebben geen basement. Een achthoekig prisma ontstaat door afschuining der hoeken; evenzoo ontstaat het zestienhoekig prisma uit het achthoekig. Deze pijlers komen reeds voor in de rotsgraven van BeniHassan en Assouan. Ze zijn iets verjongd en de hoogte bedraagt ongeveer vijfmaal de doorsnede. De voetplaat bestaat uit een ronde schijf met afgeschuinde kanten. Er is geen kapiteel aanwezig, maar wel een vierkante dekplaat of abacus, die een overgang vormt naar de architraaf. Zuilen komen veel meer voor en zijn zeer verschillend van vormen en proporties. Tusschen Fig. 44. kapiteel en zuilhoogte bestaan geen bepaalde verhoudingen, zoodat niet, zooals later bij de Grieken, bepaalde orden zijn toegepast, evenmin als er bepaalde afstanden bestaan tusschen Fig. 35. Obelisk te Heliopolis Fig. 36. 36 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 54. 9. Fig. 36. 1. Protodorische zuilen in den Ammontempel te 4 en 6. Lotusbladen Karnak. (Naar Plüschow). 2. Egyptisch gekleurd glaswerk, + 1500 v. Chr. (Londen, Britsch Museum). 3. Gezicht in de groote zuilenzaal in den tempel te Karnak. (Naar foto). 5. Constructie van figuur 3. (Naar Chipiez). ! 7. Scarabeeën in verschillende stylatie. 8. OsirispijleruitMedinetAboe. (Naar Perrot en Chipiez). • 9. Pchent, volledige koningskroon, vereenigd Egypte. ! Fig. 37. Gevel van den tempel te Edfu. de zuilen onderling. Gedurende alle tijdperken van ontwikkeling van de Egyptische zuil blijft deze even zwaar, en de opening tusschen de zuilen is dikwijls niet grooter dan de zuilmiddellijn. De zuilen bestaan uit korte, op elkaar geplaatste cylinders, trommels Fig. 36. 1. genaamd, en zijn dus niet monolith zooals de Egyptische pijlers; zelfs worden groote en zware zuilen op- Fig. 36. 3. gebouwd als de muren, dus in horizontaal en vertikaal voegverband. De rijk gekleurde en vergulde en met hieroglyphen beschilderde zuilen vormen in hun groot aantal het ^•••••■••••••••••■■•••••••••••••••••••••••^^ • eigenlijke decoratie- : ve zwaartepunt van • de overigens sobere : tempels, zoodat de j zuilenzaal verreweg • het fraaist versierde | gedeelte vormt. Het basement • wordt gevormd door : een lage, ronde schijf, : met recht, schuin of • naar buiten uitgebo- : gen profiel; de mid- : dellijn ervan is steeds j, Fig. 38. Tempel te Dakke. •Fig. 39. Zuilenhal in den voorhof van den Isistempel op het eiland Philae. (Naar Hirth). 38 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. '5 grooter dan de zuildiameter. Het basement : symboliseert een aardheuvel, waaruit de zuil- • schacht, waarvan de vorm ook afgeleid is van 5 de plantenwereld, naar omhoog groeit. : De zuilschacht rust direct op de voetplaat Fig. 44. • en is aan de onderzijde vaak naar binnen ; afgerond, zoodat een insnoering ontstaat. De : voet van de schacht is dan verder nog om- • geven door een kelk van naar boven spits • toeloopende bladeren, waarvan de omtrekken : ingegrift zijn in de schacht, terwijl de bladeren • zelf, evenals de geheele zuil, zijn gekleurd. S , De oudste schachten zijn naar boven zwak i verjongde bundelstammen; ze bestaan dan • uit vier tot zestien stengels, waarvan het vrij Fig. 44. 6. • omhoog gaan schijnbaar wordt belemmerd i door horizontale banden, die op verschillende • hoogte zijn aangebracht. Ook komen deze • banden wel voor alleen aan het bovendeel, Fig. 40. Zuilengaanderij van den grooten tempel te Karnak. . Fig. 44. 4. vlak onder het kapiteel, aldus een hals vormend. De lotusstengels, waaruit de schacht bestaat, doen een naar buiten convexe canneleering ontstaan. Later werd de schacht gedeeltelijk (over het middenste deel) glad cylindrisch, of wel glad cylindrisch over de geheele hoogte. Maar zelfs al is de Fig. 44. 2. schacht glad, dan is toch nog vaak een halsband aangebracht. Gladde schachten zijn door in hori- Fig. 44. 12. zontale rijen gerangschikte hieroglyphen of figurale voorstellingen als 't ware in horizontale banden verdeeld, wat niet direct bevorderlijk is aan den indruk van naar boven strevende kracht. Gedeeltelijk gladde zuilen treft men aan in den tempel van Kurna, geheel gladde zuilen in den Chonstempel te Karnak en in dien te Medinet-Aboe. De hoogte van de gewoonlijk korte zware zuilen. Fig. 41. Tempel te Luxor. DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 39 varieert tusschen de 5 en 8 M., bij een doorsnede van ongeveer 1 'j2 M. Maar ook hooge zuilen komen voor van 15—17 M.( met een doorsnede van 4 M. 3. Het kapiteel. Zijn basement en schacht weinig aan verandering onderhevig, des te meer variatie bestaat er in de kapiteelvormen, die steeds rijk zijn versierd en gedetailleerd, en niet zijn te rangschikken in bepaalde orden. De hoogte van het kapiteel is steeds geheel onafhankelijk van de hoogte van de zuilschacht en varieert tusschen de 1 en 4 M. Voornamelijk zijn twee hoofdvormen te onderscheiden, n.1. de gesloten en de geopende lotuskelk. Open zoowel als gesloten lotuskapiteelen vertoonen steeds de karakteristieke lijnen in langsrichting, Fig. 45. Dactylvormig kapiteel uit Esne. Fig. 42. Kapiteel van den doodentempel van Sahu-re. (Naar Borchardt). die kelk- en bloembladen aanduiden. Als voorbeeld hebben gediend de twee soorten lotus, n.1. Nymphaea Lotus en N. Caerulea. Behalve dan knop- en kelkvorm van den lotus zijn de volgende kapiteelen bekend: omgekeerde lotuskelk, papyruskapiteel, palmkapiteel, leliekapiteel en waterbladkapiteel, terwijl uit den Laattijd nog het Hathorkapiteel afkomstig is. ar. Het gesloten lotosknopkapiteel is het oudste, Fig. 34, 41. reeds voorkomend in de rotsgraven van Beni-Hassan. In vertikale richting zijn gleuven aangebracht, die overeenkomen met de 4, 8, 12 of 16 gleuven van de bundelschacht. Waar de halsband nu de bundelzuil omgeeft, ontstaan openingen, zoo, dat tusschen de DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 41 Fig. 44. 1. Lotuskelkzuil van Karnak. 12. Zuil uit Karaak. (Naar Perrot en Chipiez). 2. Gladde papyruszuil. (Naar Puchstein) 13. Kapiteel van een wandschildering. 3. Lotusknopzuil van Karnak. 14. Zuil met omgekeerd klokvormig kapiteel te 4. Papyrusbundelzuil. (Naar Borchardt). Karaak. (Naar Perrot en Chipiez). 5. Lotusbundelzuil. (Naar Borchardt). 15. Papyrusbloem. 6. Zuil uit Luxor, lotosknopkapiteel. 16. Baldakijnzuil met halfgeopende knop. (Naar Perrot en Chipiez). (Naar Puchstein). 7. Zuil van een wandschildering. 17. Vierzijdige -pijler met hollijstbekroning. (Naar Perrot en Chipiez). (Naar Perrot en Chipiez). 8. Ronde zuil uit het grafteeken van koning Sahu-re. 18. Hathorkapiteel van een tempel op Philae. (Naar Borchardt). (Naar Prisse). 9. Palmzuil, als 8. 19. Doorsnede over een papyrusbundelzuil. 10. Gecanneleerde zuil. (Naar Chipiez). 20. Knopkapiteel. 11. Lotuskapiteel van een wandschildering. (Naar)ones). gleuven en den halsband nog kleinere stengels konden worden geplaatst, die ook eindigen in kleinere knoppen. Hierdoor wordt de indruk van samenbinden zeer versterkt. Is de schacht, waarop het knoppenkapiteel rust, echter glad, dan ontbreken aan het kapiteel ook de gleuven, en is dit als glad gedraaid op een draaibank. Het is dan met hieroglyphen of figurale voorstellingen beschilderd. Fig. 44. 1. b. Het lotuskelkkapiteel heeft een klokvormigen kern vorm van dubbelgebogen profiel; het werd in de oudste tempels slechts geschilderd toegepast. Aan den voet van den kelk ontspringen recht opstaande bladeren, die als een bladkelk de kern schijnen te omgeven. Uit dezen bladkelk ontwikkelen zich naar boven gerichte dunne stengels met bladeren. Fig. 44. 14. c. De omgekeerde kelkvorm. Hiervan is slechts één geval bekend, n.1. te Karaak, in de hal van Thutmosis III. Gelukkig bleef deze minder gunstig Fig. 46. Tempel te Dendur. Fig. 43. Kapiteel van een tempel te Philae. geslaagde artistieke uitspatting tot dit enkele geval beperkt. d. Het palmkapiteel, dat oorspronkelijk ook geschilderd, Fig. 42. voornamelijk is toegepast in het Midden- en Nieuwe rijk, is een zeer gelukkige vinding. Hoewel het kapiteel rust op een halsband bestaat de zuil niet uit een bundel dadelpalmstammen, doch is glad cylindrisch. e. Het papyruskapiteel komt in open, zoowel als in Fig. 44. 4. gesloten vorm voor. Het werd door de Egyptenaren 42 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 44. Fig. 47. Tempel te Medinet-Aboe bij Thebe, tweede hof. (Naar photo Dittrich). meestentijds schematisch in omtrek geteekend. Kenmerkend zijn Fig. 44. 19 de stengels van de bundelzuil, die meestal scherpkantig zijn, terwijl ook de voet van de schacht door een bladkelk is omsloten. f. Het leliekapiteel, dat is afgeleid van een plant, die nog niet juist is gedetermineerd, is uit den Laat tijd afkomstig, evenals g. Het waterbladkapiteel te Edfu, dat een zeer samengestelden vorm vertoont. h. Het Hathorkapiteel, ge- Fig. 44. 18. noemd naar de godin Hathor, is reeds in het Middenrijk voor het eerst gebruikt, doch werd voornamelijk in den Laattijd gebezigd. Het was den Egyptenaren, vooral tijdens de Ptolemaeën en de Romeinen, reeds opgevallen, dat er tusschen de zware kern en de vlakke behandeling met reliëf of schilderwerk geen goede verhouding was. Daarom werd wel de zware kern aangehouden, doch de decoratie door zwaardere plastiek rijker en effectvoller, ter vervanging van de als rond gedraaide knop- en kelkkapiteelen, die overdekt waren met willekeurig vlak ornament, waaraan de afleiding van plantmotieven geheel scheen te zijn verloren gegaan. Ook het Hathorkapiteel moest door fantastische combinatie de eenvoudiger vormen vervangen. Het bestaat uit twee verschillende elementen: het onderste, een vierzijdig blok, vertoont een vrouwenkop op de vier zijden met karakteristieke haardracht en •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••*•• • draagt een hoIHjst waarboven een verkleind tempelgevelmodel, dat ook weer door een hollijst is bekroond, in de vier hoeken waarvan voluten zijn aangebracht. Deze kapiteelvorm ontaardt geheel, als hij wordt samengesteld uit een Fig. 39. bladkapiteel, waar bovenop een kompleet Hathorkapiteel rust, en die b.v. worden aangetroffen in den Isistempel op Philae. De abacus is steeds een hooge, vierkante dekplaa t, die den naam draagt Fig. 48. Gezicht op het eiland Philae. DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 43 van den koninklijken stichter. Boven het knop- j Fig. 34. penkapiteel geplaatst, steekt de abacus bij de ! hoeken uit. Bij het open kapiteel echter springt j de abacus terug, en is van beneden af onzicht- i Fig. 44.1,12. baar, zoodat de architraaf vrij boven het kapiteel i schijnt te zweven. 4. Het hoofdgestel blijft bij alle kapiteelvormen i ■ Fig. 36. 8. hetzelfde en bestaat uit een architraaf en een i hollijst met rolstaaf. De architraaf wordt ge- < vormd door zware steenen balken, dikwijls meer i dan 9 M. lang. De hollijst is de eenige door de j Egyptenaren toegepaste kroonlijst, die ook in | de kunstnijverheid als bekronend deel haar toe- i passing vindt. Deze oudste vorm van kroonlijst is bij de Egyptenaren onveranderlijk vergeFig. 38. zeld van een rolstaaf. Waar de hollijst de muren bekroont, loopt deze rolstaaf op de hoeken der muren naar beneden. De versiering van deze, een krachtige schaduw werpende hollijst, bestaat uit vertikale strepen. Boven de ingangspoort aangebracht, bestaat de versiering iFig. 54. 12. uit een gevleugelde zonneschijf met Ureusslangen. In dit geval zijn zonnebol en slangen in reliëf aangebracht, de vleugels vlak geschilderd, en de overblijfende fond door vertikaal ge'"" "'■'••"««•"■««■«'riiiMiiin schilderde strepen opge- Fig. 49. Tempel van Kalabsche. Fig. 50. Plan van den half-rotstempel te Girsché. Plan van den grooten rotstempel te Abu-Simbel. (Naar Gailhabaud). vuld. In sommige gevallen is boven de hollijst nog een rij Ureusslangen aan- Fig. 55. gebracht in opgerichte Fig. 54. 11. houding. De rolstaaf is steeds zoo in kleuren versierd, dat het schijnt, alsof er een band omheen gewonden is. Fig. 54. 11. Daar er geen dak werd gebouwd, vormen de steenen platen, waaruit de zolders bestaan, terrassen, die door de hollijst, met het holle profiel naar buiten gekeerd, schijnen omgeven te zijn door een borstwering. 44 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 51. Ramsesstatuen van den grooten rotstempel te Abu-Simbel. (Naar foto). 5. De muren, schuinoploopenden tot 1.25 M. dik, zijn uitwendig niet onderbroken; geen vensters of zuilen zijn van buiten af te zien. De kern alleen bestaat uit baksteen; de buitenvlakte van de muren is bepleisterd, en met gekleurde reliëfs versierd, waarbij in 't geheel niet gelet is op steenverband, zoodat een duurzame kern verborgen is achter een ondeugdelijke bedekking, waarvoor zelfs gips werd gebruikt. Toch geven al deze tafereelen, gekleurde reliëfs en hieroglyphen, afbeeldingen van goden en pharao's, die Fig. 37. de tempels als 't ware met bonte tapijten bekleeden, het geheel een feestelijk, maar ook ernstig geheimzinnig uiterlijk. 6. De groote tempel van Ammon-Re te Karnak werd nog tijdens het Middenrijk gesticht door Sesurtesen I en door bijna alle volgende dynastieën werd hij uitgebreid ; hij is verbonden door een sphinxenallee met dien van Luxor. Door deze voortdurende uitbreiding ontstond eigenlijk een complex van bouwwerken, die samen een oppervlak besloegen van 560 bij H00 M. Zoo is b.v. de voorhof 170 M. breed en 90 M. diep. De Noordelijke buitenmuur is, als eenig bekende uitzondering op den regel, doorbroken voor een later bijgebouwd kleiner heiligdom, dat echter altijd nog 70 X 27 M. groot is. Fig.36.3en5. Uit den voorhof komt men, door weer twee pylonen, in de grootste zuilenzaal ter wereld, 102 bij 51 M.groot, gebouwd door Seri I en zijn opvolgers uit de 15e en 14e eeuw; 134 zuilen dragen de steenen zoldering. Ze zijn 13 M. hoog met een omtrek van bijna 8|50 M., met uitzondering van de 12 middelste, die 3.57 M. middellijn hebben, met een omtrek van meer dan 10 M., terwijl bovendien het kapiteel nog 3 M. hoog is. Fig. 36. 1. Een der zuilengroepen van de tempelruïne vertoont nog 16-kantige zuilen, met vierkante dekplaat, z.g. protodorische zuilen. In de groote zuilenzaal zijn gesloten knopkapiteelen toegepast, behalve die van de twaalf middenste, die open kelkkapiteelen dragen. Door een derde en nog een vierde paar pylonen, gaat men voort door een doolhof van overdekte zalen, gangen, galerijen, zuilenhallen en kapellen, tot men eindelijk het heiligdom bereikt. Dit heiligdom, de cella, het hoofdmoment van de architectuur, is uitwendig niet meer terug te vinden, waardoor dus eigenlijk te kort wordt DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 45 gedaan aan de hoofdvoorwaarde voor een architectonisch schoon monument: duidelijkheid in de distributie. Een dergelijke tempelbouw kan dus steeds in de langsrichting worden voortgezet en uitgebreid, zoodat geen afgerond, overzichtelijk geheel is ontstaan. Chonstempel te Karnak. De pylonen zijn 18 M. hoog, 32 M. breed en 10 M. diep. De open hof is door 28 zuilen omringd, die gesloten papy ruskapiteelen dragen. Door een smalle voorhal, de pronaos, komt men in de zuilenhal, waarvan de zolder wordt gedragen door 8 papyruszuilen, waarvan de middenste vier een open papyruskapiteel dragen. Fig. 52. Kleine rotstempel te Abu-Simbel. (Naai Gailhabaud). Fig. 53. Portret van een koningin 3<=—!*• eeuw v. Chr. De Chonstempel, door Ramses III gebouwd, is niet groot en munt evenmin uit door fijnheid van details. Het is echter een bij voorkeur voor af beddingen gekozen monument, omdat er op zeer eenvoudige" wijze de distributie van een Egyptischen tempel in 't algemeen mee is te demonstreeren. 7. Ook de Rotstempels, uit het Nieuwe Rijk, hebben Fig. 50. a, b in hoofdtrekken eenzelfde indeeling als de vrijstaande tempels. Ze zijn of geheel, of gedeeltelijk in de rotsen, die den oever begrenzen, uitgehouwen, zóó, dat de ingang, die niet uit twee pylonen bestond maar uit één groote Fig. 52. met den toegang in 't midden, naar de rivier was gericht. De ingang werd dan geflankeerd door twee of meer Fig. 51. groote, zittende statuen. Volledige rotstempels treft men aan te Abu-Simbel, Beni-Hassan en Gebel Silsile. Gedeeltelijk in de rots gehouwen tempels te Derr, Gerf-Hussein, Der-el-Bahri, Wadi Sebua en Bet-el-Walli. Vrijstaande tempels, maar leunend tegen de rots, vormen tusschen deze beide typen een overgang. De groote Rotstempel van Abu-Simbel is ongeveer 60 M. diep Fig. 50. b. in de rots gehouwen. De volgens gewoonte (en het beloop van de rots volgend) achteroverhellende gevel is 30 bij 40 M. groot; dein 46 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 54 1. Vooraanzicht van een huis te Thebe. (Naar Gailhabaud). ! 2, 3, 7. Plattegronden van huizen te Thebe. (Naar Gailhabaud). 4. Plattegrond van een kleine kapel te Thebe. (Naar Gugel). 5. Grondplan van een groot Egyptisch woonhuis. (Naar Borchardt). 6. Een Egyptische villa. (Naar Chipiez). Vooraanzicht van een Egyptisch woonhuis. (Naar Gailhabaud). Voet vaneen lotUSZUil te Karnak. (Naar Perrot en Chipiez). Venster te Medinet Aboe. (Naar Perrot en Chipiez). Rij Ureusslangen, bekroning van een kroonlijst. Egyptische kroonlijst. (Naar Perrot en Chipiez). Model van een woonhuis. (In het Louvre). 'ft midden liggende ingang, bijna 7'/2 M. hoog, is aan weerszijden geflankeerd door twee reusachtige zittende Fig. 51. statuen van Ramses II en zijn gemalin, die ongeveer 20 M. hoog zijn. Bij deze groote figuren zijn kleinere, staande figuren aangebracht. De achter den gang liggende groote zuilenzaal is in 3 travéeen gedeeld door acht zware Osiris-pijlers, Fig. 36. d. w. z. pijlers, waartegen aan de naar den middenbeuk gerichte zijde groote staande Osirisfiguren rusten. Op deze zuilenzaal volgen nog twee kleinere, successievelijk lager wordende vertrekken, waar achter ten slotte, maar steeds in de lange as van den tempel, de cella ligt. Verder liggen aan weerszijden van den eigenlijken tempelbouw langwerpig uitgehouwen vertrekken. De kleine Rotstempel van Abu-Simbel heeft een eveneens achteroverhellenden gevel, waarvoor 6 ongeveer Fig. 52. 9 M. hooge figuren staan, 4 van Ramses en 2 van de koningin, terwijl aan hun voeten de kinderen staan, de zoons bij den vader, de dochters bij de moeder. Ook hier ligt de ingang in 't midden; achter de 6 met een DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. 47 Fig. 55. Koning Amenophis IV door^zijne echtgenoote Nefretete bediend. (1392—1374 v. Chr.) 48 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. Fig. 56. Onvoltooid gebleven Saïtisch beeldhouwwerk. (Naar Capart). Hathorkapiteel gekroonde zuilen ligt ook weer de grafkamer, waarvan de toegang zorgvuldig is verdekt. De graftempel van Der-el-Bahri, ten W. van Thebe, is gedeeltelijk in de rots gehouwen: het grootste deel ligt er voor. Door vier zuilenhoven, op evenzooveel steeds hooger liggende terrassen, waartusschen de verbinding door trappen tot stand komt, aangelegd, bereikt men ten slotte op het hoogste terras het in de rots uitgehouwen heiligdom. Bij de half rotstempel te Girsché is de open Fig. 50. a. zuilenhof alleen gedeeltelijk vrijstaand, doch zuilenzaal en hierachter liggende, symmetrisch gerangschikte, steeds lager wordende vertrekken, zijn geheel in de rots gehouwen. 8. Het Ramesseum, door Ramses II gebouwd '), is een graftempel, waarvan de tweede zuilenzaal • gedragen wordt door karyatidenpijlers. Ook Ramses III bouwt te Medinet-Aboe een graftempel. Van het Labyrinth, waarover de oude Grieksche schrijvers wondere verhalen doen, is absoluut niets meer over, zoodat van dit monument, afkomstig uit den bloeitijd van de Egyptische kunst, in het geheel geen voorstelling meer is te maken. De beide Memmonskolossen, twee geweldige Fig. 31. statuen, geplaatst voor den nu geheel verdwenen doodentempel van koning Amenophis III op den linker Nijloever bij Medinet-Aboe, zijn zeer beschadigd. Het zijn afbeeldingen van dezen koning; zonder voetstuk 16 M. hoog zijn ze uit roode zandsteen gehakt. DE LAAT-TIJD. Tijdens de Saïtische dynastie (663—525) zijn er geen grootsche monumenten gebouwd, wel veel oude nagebootst en vervallen tempels hersteld. Tijdens de Ptolemaeën deden zich, hoewel in geringe mate, Grieksche invloeden gelden, die de Egyptische sterke en eenzelvige opvatting niet ingrijpend konden veranderen. Wel droegen de bouwwerken in de hoofdstad Alexandrië een overwegend Grieksch karakter, in Boven-Egypte is van Griekschen ') Ramses II, de grootste der Egyptische koningen, bouwt o. a. ook nog in Tanis, Memphis en Bubastis. Fig. 57. Buste van God Horus. Tusschen 700 en 660 v. Chr. vervaardigd. invloed weinig of niets te bespeuren. Er ontstaan nu talrijke fraaie kapiteelvormen, zoovaak gevarieerd, dat er nauwelijks twee kapiteelen gelijk zijn. Uit dezen tijd zijn dan afkomstig: de tempel te Es ne, de Hathortempel te Dender ah, de Horustempel te Edfu, en verder tempels teOmbos, ElKab, Kalabsche, Korte, Fig. 49. Amada, Wadi Halfa en Semne. Ook op het eiland Philae heerschte groote bouwbedrijvigheid. De kiosk is een schepping Fig. 31. van Trajanus, en wordt ook kiosk van Tiberius genoemd. Het is eigenlijk een daklooze kapel, bestaand uit een rechthoekige, door een kolonnade omringde ruimte. Ook te Elephantine is een kapel gebouwd, maar deze is wel door steenen platen overdekt. Staande op een I-pogen onderbouw, is ze langs een trap toegankelijk. Uit deze kleine bouwwerken blijkt, hoe ook de Romeinen de Egyptische kunst niet ingrijpend konden of wilden beïnvloeden. 2. De paleizen zijn zeer omvangrijk geweest, doch er is slecht zeer weinig van bewaard gebleven. Dat een paleis eigenlijk een zeer uitgebreid rijk woonhuis was. kan blijken uit de overblijfselen van het paleis van Amenophis IV te Tel Amarna, waarvan het grondplan nog goed is te onderscheiden. Het bestaat uit een complex van zalen, op dezelfde wijze getooid als de tempels. Het z.g. paviljoen van Ramses III ligt in de langsas van den graftempel te Medinet Aboe, op eenigen afstand ervoor. Half burcht, half woonhuis, was het eigenlijk een gedenkteeken voor den koning zelf. De paleizen waren zeer licht gebouwd; dezelfde details als van de tempels werden öf in houtbouw uitgevoerd, óf in lichter constructie. De muren waren van gedroogde kleitegels, zuilen en dekbalken van hout. Dit minder duurzaam karakter pleit ook voor de veronderstelling, dat de koningen uit den pyramidentijd niet steeds eenzelfde paleis bewoonden te Memphis, maar met hun hofhouding ergens gingen wonen in de nabijheid van hun pyramide, dus ergens tusschen Gizeh en Medum. 3 Ook de woonhuizen bestonden uit zeer vergankelijk materiaal, zoodat ze totaal vervallen zijn. Dit is de oorzaak Fig. 54.1-8. ' dat groote steden als Thebe en Memphis zoogoed als spoorloos verdwenen zijn, waarbij nog komt dat veel ook onder zandverstuivingen zal zijn begraven. Onze kennis van het Egyptische woonhuis berust op afbeeldingen in wandschilderingen. Overigens berusten rug.M.lenöj de opstanden hoofdzakelijk op fantasie. Het rijke woonhuis was drieledig: een voorhof, een groote zuilenzaal als Fig. 54. 6. eetvertrek, een smalle hof en hierachter woon- en slaapvertrekken. Trappen gaven toegang tot de eerste verdieping ; in Thebe zijn zelfs huizen gebouwd van drie of vier verdiepingen. Het aantal kamers is groot, doch de afmetingen ervan waren in verhouding zeer klein. Na volbrachten dagtaak verbleven de Egyptenaren gaarne op het terrasvormige dak, dat vaak als een dakgaanderij was ingericht. De uit zeer vergankelijk materiaal samen- Fig.^4. 6 en gestelde muren werden bepleisterd en beschilderd. De zuilkapiteelen, die van hout waren, werden fraai besneden. ' J Fraaie tralievensters, boven smaller dan beneden, lieten licht door in de door matten en kleeden rijk gedecoreerde Fig.54. 1 e* vertrekken. Het geheele woonhuis werd dan nog door een parkaanleg rechthoekig afgesloten en door een muur • j Fig. 54. 6. ] omringd. j£> Dit alles geldt natuurlijk alleen den woningen van voorname en rijke Egyptenaren. De mindere man zal. wel niet beter behuisd zijn geweest dan de hedendaagsche, die nog in klei- en stroohutten woont. 1 De beeldhouwkunst. Waar beelden werden gehakt uit graniet of hard materiaal, en op groote schaal, werden ' de partijen groot gehouden en was de opvatting sober. Kalksteen daarentegen, zachter en fijner van structuur, Fig. 56. Fig. 58. Egyptische vlakornamenten. (Naarjones). 52 DE EGYPTISCHE BOUWKUNST. liet meer uitvoerige detailleering toe. Zeer groote statuen, als b.v. de bovengenoemde Memmonszuilen, de Fig. 31. Ramsesstatuen voor den rotstempel van Aboe-Simbel, de sphinx van Gizeh, vertoonen, niettegenstaande de groote Fig. 51. schaal 'koninklijke majesteit en onbewogen verhevenheid. Daarentegen zijn portretten van koninginnen vol gratie en liefelijk, en. innig fijngevoelig bewerkt. De ontegenzeggelijk gelijkende portretten moeten reeds tijdens het leven Fig^ 53, 55, der individuen zijn vervaardigd, maar steeds wordt de gelijkenis geïdealiseerd. Het lichaam blijft echter in con- ventioneelen stand, hoewel hiervan de verhoudingen steeds slanker worden, en de houdingen steeds natuurlijker. Vooral ook op reliëfs is de houding conventioneel, kop in proflei, bovenlijf en face en beenen weer in profiel. Alleen waar personen uit de lagere volksklasse worden voorgesteld, is de houding soms vrijer, b.v. bij slaven en bedienden. Een paar danseressen van een gekleurd reliëf komen hierop voor in zeer naturalistische houding, maar dergelijke afwijkingen blijven uitzondering. Wat de reliëfs betreft, deze steken soms even buiten den fond uit, en hebben afgeronde hoeken; öf de omtrek is verdiept, zoodat het reliëf „en creux" is bewerkt. Juist door dit'zeer vlak reliëf blijven de muren, overdekt met de meest verschillende voorstellingen, toch rustig. 2 In de wandschilderingen is perspectief niet bekend; ook hierin zijn de figuren "in conventioneelen stand. ' Figuren, die verder van het tafereel zijn verwijderd, worden niet kleiner, maar hooger geplaatst. Meerdere menschen achter elkaar worden voorgesteld door verdubbeling of verveelvoudiging van den omtrek. Voorname personen zijn niet alleen op grooter schaal geteekend dan de overige figuren, maar dragen ook voornamer trekken. Fig. 55. Uit het Nieuwe Rijk afkomstig zijn ook de beschilderde papyrusrollen; geschilderde tafereelen dienen ter illustratie van den text, die uit hieroglyphen bestaat. Toch blijft ook in deze kleinkunst naturalisme uitgesloten. De kleuren zijn ongebroken, zonder nuanceeringen. Bruin en geel dienen ter onderscheiding van de twee rassen Egyptenaren; het gele ras was het voornaamste. De meest voorkomende kleuren zijn: röod, licht- en donkerblauw, geel, zwart, donkergroen en wit, met hars als bindmiddel. Violet als tusschenkleur is uit den Laattijd afkomstig. Zoo goed waren de harsverven, dat zelfs nu nog aan de buitenzijde van de tempelmuren, eeuwenlang blootgesteld aan weer en wind en zonlicht, duidelijk sporen van beschildering aanwezig zijn. 3 Het ornament is geometrisch, plantaardig, dierlijk, of bestaat uit voorwerpen of letters. Het geometrisch ' ornament bestaat vooral uit spiralen golflijnen, zigzaglijnen, sterren op blauwen fond (vooral voor plafonds) en meanders. Papyrus, lotus, lelie, moerasplanten en dadelpalm zijn aan de flora ontleend. Het dierenrijk leverde; Ureusslang, vleugels (voor zonneschijven b.v.), gier, sperwer, kat, hond, leeuw en scarabeus (mestkever). Het paard, eerst door de Hyksos bekend, is het minst gelukkig uitgebeeld. Voorwerpen zijn: kruis met ring (sleutel), veeren, zegel, diadeem en letterornament. Ten slotte zijn, over verschillende musea verdeeld, prachtige specimens bewaard gebleven van Egypüsche kunstnijverheid: gebakken kleiflguren, bronzen beelden, houtsnijwerk, gouden voorwerpen en ivoorsnijwerk. WEST-AZIË. I | V. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. j Fig. 59. ET LAND. Mesopotamië, het tweestroomen land, nu een dorre vlakte, waarin hier en daar zich verheffende heuvels evenzoovele resten zijn Van trotsche en machtige steden der oudheid, was eens een centrum van een kuituur, die inaeareoen heeft in de ontwikkelingsgeschiedenis van de menschheid. Mesopotamië was, evenals het Nijldal, dichtbevolkt, maar het lag niet afgesloten tusschen twee woestijnen, als Egypte; open en toegankelijk werd het land dan ook achtereenvolgens door verschillende volksstammen beheerscht. De vruchtbaarheid van het land was ook te danken aan de overstrooming van de beide rivieren: de Noordelijke, woest stroomende Ti gris, en de Zuidelijke, kalme, doch veel water afvoerende Euphraat. Maar niet als in Egypte ging het wassen van het water regelmatig. Als in het voorjaar in het Armenische gebergte de sneeuw smolt, moesten de stroomen door dijken en kanalen in toom worden gehouden. Niet overdadig weelderig was er de natuur, want uitgebreide besproeingswerken moesten het dal vruchtbaar maken; tijdens de allesverwoestende heerschappij van de Turken, die de waterdistributie verwaarloosden, is Mesopotamië weer een woestenij geworden, met slechts schamele dorpen op de plaatsen, waar eens wereldsteden verrezen. 2. GESCHIEDENIS. Voor zoover kan worden nagegaan was het Zuid-Westelijk gedeelte, Chaldea, ongeveer 5000 v. Chr. bewoond door een hoogbegaafden Arischen volksstam, de Sumeriërs, wier geheele kuituur door de Assyriërs en Babyloniërs werd overgenomen, in welke Semitische rassen de Sumeriërs verloren gingen omstreeks 2500 v. Chr. De Sumeriërs waren de dragers van de Oud-Babylonische kunstontwikkeling. Verschillende koningen heerschten over verschillende stammen, totdat ± 2200 v. Chr. de machtige koning der Chaldeërs Chammurabi het geheele benedenstroomgebied onder zijn heerschappij bracht en Babyion (het oude Babel) tot hoofdstad verhief. Ongeveer 2000 v. Chr. komen de Chaldeërs (Oud-Babyloniërs) in contact met de het Noordelijk stroomgebied bewonende Semitische Assyriërs, een woest en krijgshaftig volk, genaamd naar de hoofdstad As sur aan den rechteroever van den Tigris. De Assyriërs veroveren Babyion en stichten een wereldrijk tot aan de Middellandsche Zee, dat een bloeitijdperk beleefde tusschen 884 en 626, en vooral onder den machtigen koning Sargon II (722-705). Onder Assurbanipal (Grieksch Sardanapalus) verwekten de Babyloniërs opstanden, die eerst succes hadden toen Nebopolassar van Babyion zich verbond met Xyaxares van Medië. De Assyrische hoofdsteden Ninivé, Assur en Kalach (Nimrud, gesticht door Salmanassar) werden grondig verwoest, de Assyriërs voor altijd onderworpen en een Nieuw Babylonisch rijk gesticht, dat slechts van 606-539 zich kon handhaven. Wel werd Nieuw-Babylonië onder Nebucadnezar (604-562) een wereldrijk, werden Babyion en andere Assyrische steden hersteld, doch het rijk was niet sterk door inwendige verdeeldheid en in 538 had de Perzenkoning Cyrus met de verovering dan ook geen moeite. Onder Darius en Xerxes was het rijk geheel bij Perzië ingelijfd. 3. GODSDIENST. Assyriërs en Babyloniërs hadden het geloof van de Sumeriërs overgenomen. Toovenaars (Schamanen, Schamaïsme) met bovennatuurlijke krachten begaafd, waren de tusschenpersonen tusschen menschen en goden. De voornaamste goden waren Anu, de geest van den hemel, en Ea, de geest van de aarde. Hierbij kwamen Samas, de zonnegod, Sin, de maangod, en Ramman, de god van den bliksem. Verder de Semitische god Baal (Bel), de heerscher der wereld en vader der goden, terwijl ook in de sterren goden werden aanbeden, waaronder verreweg de voornaamste was Istar (Astarte. Venus) de godin der vruchtbaarheid. In Mesopotamië heerschte niet het geloof aan onsterfelijkheid als in Egypte; tengevolge hiervan had de doodenkultuur op de bouwkunst weinig invloed, en zijn er dan ook geen WEST-AZIÊ. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. 55 monumentale grafmonumenten ge¬ bouwd. Slechts een enkel graf van minder beteekenis is bekend, n.1. dat Fig. 60. a. van Mugheir, overwelfd door overkraging. Het is in het geheel slechts 2.12 M. lang, 1.08 M. breed en 1.52 M. hoog. Van tempels echter en paleizen gewagen reeds de klassieke Grieksche schrijvers met geestdrift. Zooals wc boven reeds opmerkten, bestaan de groote oude steden niet meer. Slechts puinhoopen, die zich voordoen als aanzienlijke heuvels, of dorpen in de nabijheid ervan, wijzen de centra aan, vanwaaruit eens een groot gedeelte van de toen bekende wereld werd geregeerd. Sinds 1850 is men begonnen met opgravingen, door Franschen en Engelschen, terwijl tot voor den grooten Europeeschen oorlog er Duitschers bezig waren. Zoo zijn opgravingen verricht op de plaats van de Sumerische steden: Eridu (nu Abu Scharein), Sipurla (nu Tello), Ur (nu Mugheir), Larsa (nu Senkereh). Uruk (nu Warka), Nippur (nu Niffer), Babyion, met Borsippa (nu Hillah, Birs Nimrud en El Kasr) en Agade, Akkad en Sippara (nu Abu Habbu). Fig. 60. Grafgewelf te Ur (Mugheir). (Naar Perrot en Chipiez). Tegelrozet. Kroonlijst van het tempelterras van het Sargonpaleis te Khorsabad. Assyrisch basement. (Naar Perrot en Chipiez). Baksteen bundelzuil uit Tello. (Naar Choisy). Kogelkapiteel uit Khorsabad. (Naar P. en C). Muurversiering uit Warka. (Naar Loftus). 1. CHALDEA. OUD-BABYLON. De Chaldeërs stichtten Babyion. Zij, zoowel als de Babyloniërs ontleenden hun bouwkunst aan de Sumeriërs, en ontwikkelden deze onafhankelijk en zelfstandig, tot alleen in den Laattijd enkele Egyptische invloeden zich deden gelden. De oudste bouwwerken waren waterwerken en dijken, tot regeling der overstroomingen. In verband hiermede werden alle groote gebouwen op terrassen opgetrokken, om ze boven waterpeil te houden. Het oudste bouwwerk, dat waarschijnlijk van vroeger is dan 5000 v. Chr., is een afvoerkanaal te N i p p u r, dat merkwaardig genoeg, door wigvormige steenen, speciaal voor dit doel vervaardigd, overwelfd was. De boog is spits: de spitsboog ging bij den gewelf bouw Fig. 60. a. den rondboog vooraf. Overkraging bij gewelven zien we te Ur (het grafgewelf te Mugheir). Van groote bouwwerken zijn overigens slechts puinhoopen over. Zoo de groote toren van Babel, die op de toen levende volkeren een ontzaggelijken indruk maakte. Dit totaal te gronde gaan is niet uitsluitend te wijten aan het materiaal, maar ook aan de verwoestende 56 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS, •• : oorlogen: onderworpen : hoofdsteden werden gron- • dig vernield, als wegge5 vaagd van de aarde door j brandstichting, getuigen • de verkoolde balken. • Gebakken en poreuze in : de zon gedroogde klei- • steenen vormden bij ge; brek aan natuursteen het .5 bouwmateriaal, waarvoor • uitstekende klei voorradig • was. Als bind- en dicht: middel werd asphalt ge- ........................•••••»••«••••••••••••••••••••"•• : bruikt, dat er overvloedig Fig. 61. Plattegrond(van i^j^^^B^ Gudea te Tell°- j werd gevonden. Houtwas * „..........^.................^...••••••••••••••~~~»~ï betrekkelijk zeldzaam, zoo¬ dat ook met gebakken steen zuinig moest worden omgegaan. De overdekking der vertrekken geschiedde door palmen- of cypressenhout, waarvan ook zuilen en pijlers werden gemaakt. Behalve asphalt werd ook in later tijd kalk gebruikt, terwijl voor meerder verband rieten matten en houten muurankers werden benut. De geringe draagkracht van het materiaal vereischte zware muren en terrassen en een uitgebreid grondplan. Voorts werden de muren nog versterkt door uitspringende steunbeeren of muurpijlers, die recht prismavormig of halfcylindervormig voorsprongen, en aan de muren een architectonische indeeling gaven. Bovendien werd het buitenvlak der muren bekleed met gebakken en soms geëmailleerde baksteen tegels; of wel bestond de bekleeding uit kleine geëmailleerde steenen, aldus een Fig. 66. 6. mozaïk vormend. Dergelijke muren zijn gevonden te Tello, Warka en Mugheir. Evenwel zijn er ook voorbeelden bekend van zuivere baksteenbouw, zonder uit- of inwendige Fig. 61. bekleeding, b.v. het paleis van koning Gudea te Tello. Een verrijking van den vlakken gevel wordt hier verkregen door palissade-vormig aaneengesloten halfcylindervormige muurzuilen en trapvormig voorspringende muurpijlers. De vloeren waren met soms -zeer fraai geornamenteerde vloertegels belegd. Behalve de bovenbesproken vlakke houten afdekking, zijn waarschijnlijk lange smalle vertrekken met tongewelven overdekt geweest. Koepels hebben de Oud-Chaldeeërs niet gekend. Behalve houten zuilen zijn er te Tello de resten ontgraven van viervoudige, in een kwadraat geplaatste, onderling gekoppelde zuilen, Fig. 60. e. afkomstig uit den tijd van koning Gudea. WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. 57 2. Groote tempels zijn trappyramidevormig, op een rechthoekig of vierkant grondplan, rechthoekig in het Sumerische zuiden, vierkant in het Semitische Noorden. Op het bovenste platform, toegankelijk langs een zigzagvormige trap (rondom of alleen aan de voorzijde), stond het sanktuarium, misschien koepelvormig afgedekt. De torens dienden als sterretorens; van hier af, verheven boven de lager hangende nevelen, kon terwille van de astrologie, het uitspansel worden bestudeerd. 62. Dergelijke sterretorens worden Ziguratgenoemd. De toren stond op een groot, ommuurd, door een monumentale vestingpoort toegankelijk tempelterras, waarop nog verschillende andere gebouwen en altaren waren geplaatst. Bij Mugheir is een groote, zeer oude trappyramide, de 4j 2200 v. Chr. gebouwde tempel van de stad Ur, ontgraven. Ze verrijst op een terras van 6'/2 M. hoog. Hierop staat de toren, drie verdiepingen hoog, ieder der verdiepingen rechthoekig. De eerste verdieping was 60 M. lang, 41 M. breed en 13 M. hoog. Van de tweede verdieping, 37 M. bij 23 M., kent men de hoogte niet. De muren, 3 M. dik, van baksteen, omringden een kern van gedroogde kleisteenen. Asphalt was het bindmiddel. De tempel van Baal te Baby Ion is eveneens een trappyramide, waarvan de basis 196 M. in het kwadraat meet. Met de 8 verdiepingen, waaruit ze eens bestond, en die ieder evenhoog waren, was de totaal bereikte hoogte grooter dan die van de Egyptische pyramiden. De tempel, nu de heuvel van Birs-Nimrud, was volgens de hoeken georiënteerd. Zie ook blz. 65. Verder zijn tempelruïnen gevonden te Warka.te Senkereh (het oude Larsa), N.-W. van Ur op den linkerEuphraatoevèr, en te Abu Scharein, de Zuidelijkste Chaldeeuwsche stad Eridu, welke omringd was door zware vestingmuren. 3. De paleizen werden ook op terrassen opgetrokken, gebouwd om verschillendegrootepleinen, waarop de deuren van de omliggende vertrekken uitkomen, die niet volgens een as waren gerangschikt en dus ook niet symmetrisch lagen. De Oud-Babylonische paleizen waren zeker zoo mooi en uitgestrekt als de Egyptische; alleen het materiaal was minder duurzaam. Het paleis bestond uit drie hoofddeelen, n.1. serail (vorstelijke vertrekken), harem (vrouwen vertrekken) en khan (dienstvertrekken). De vertrekken zelf waren lang en smal, zonder zuilen of pijlers, en vermoedelijk slechts één verdieping hoog. Vensters waren er niet in aangebracht, doch het licht viel öf door openingen in het dak, öf door openingen boven aan de muren direct onder het dak. Fig. 62. Chaldeeuwsche tempel op vierkant grondplan. (Naar Perrot en Chipiez). 58 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. De muren zijn gewoonlijk bekleed met geglazuurde terrakotta mozaïken. Over de geheele hoogte zijn de muren geleed door trapvormig inspringende nissen of door rijen aangesloten Fig. 66. 6. halve cylinders, herinnerend aan rijen palen van houtbouw. Bij een muur te Warka zijn deze halve cylinders telkens groepsgewijs ten getale van 7 toegepast. Fig. 61. Van het Chaldeeuwsch paleis van koning Gudea te Tello is de plattegrond ontgraven; het beslaat een oppervlak van 53 bij 31 M., en bevat een 36-tal om binnenplaatsen gerangschikte vertrekken, waarvan het grootste ongeveer 4 bij 12 M. is. De geheele bouw staat op een terras van 200 M. lengte en 12 M. hoogte. Ook van Nebucadnezars paleis te Babyion, de heuvel El Kasr, is slechts het grondplan bewaard gebleven.^ terwijl te Abu-Habba, de ruïnen van de oude stad Sippara, ook nog een groot paleis is opgegraven met een langste zijde van 500 M. 4- Overigens zijn door de opgravingen, vooral te Tello, zeer vele voorwerpen en reliëfs te voorschijn gekomen; de reliëfs zijn vervaardigd uit hart diorit, uit kalksteen of van gebakken klei, en verraden groote technische vaardigheid. Een groot aantal steencylinders met ingediepte figuren, voorstellend den strijd tusschen goden en menschen en dierdemonen, en welke cylinders gebruikt werden als zegels, zijn fraaie voorbeelden voor klein reliëf. Geglazuurde muurfriezen, waarop prachtig gemodelleerde figuren van gedrochten en dieren, vertoonen een vrije en minder conventioneele styleering. Het oudste ornament is uit diermotieven ontstaan, visschen, hertenen monsters; eerst veel later, in de 12* eeuw, werd plantornament toegepast, voornamelijk de rozet. Het meeste Oud-Chaldeeuwsche ornament is echter geometrisch: bandvlechtingen, stralenwiel (zonnesymbool), halve maan (maansymbool) en golflijnen voor water. t. ASSYRIË. De Assyrische kunst is te beschouwen als een nabloei van de Chaldeeuwsche. De bouwkunst draagt een massief, reusachtig karakter; de versiering getuigt voor de prachtlievendheid van het krijgszuchtige volk en de figurale voorstellingen zijn dan ook een doorloopende verheerlijking van hofleven, oorlog en jacht. De voornaamste opgravingen werden gedaan te Kalach (nu Nimrud), Ninivé (Kujundschik) en Khorsabad. De opgegraven voorwerpen uit Ninivé worden in Londen, die uit Khorsabad in Parijs bewaard. In overeenstemming met den aard van het volk is het aantal overblijfselen van tempels gering; klaarblijkelijk werden voornamelijk paleizen gebouwd. 2 De tempel heeft den vorm van een trappyramide, en is georiënteerd niet volgens de zijden maar volgens de hoeken. Naast het paleis te Khorsabad is de ruïne van een tempel gevonden, waarvan nog 4 terrassen (van de 7, die er oorspronkelijk geweest moeten zijn) over zijn. Elke trede was 5—7 M. hoog, symboliseerde een planeeten droeg de kleur van deze. Op den top was een altaar of heiligdom geplaatst, dat tevens diende als observatiepost voor astrologen. De geheele toren heet in Assyrië Zigurat. Van reliëfs kennen we ook kleine religieuse gebouwen met een zuilenhal er voor. 3. De paleizen bestonden, evenals de Babylonische, uit een complex van binnenpleinen op een groot terras als onderbouw. Om de pleinen zijn weer groepen rechthoekige vertrekken gerangschikt, samen groote onderafdeelingen vormend: serail, harem en khan. In ieder geval waren de paleizen grooter dan de Egyptische. Op de terrassen zijn vaak parken aangelegd (de in de oudheid reeds beroemde hangende tuinen van Semiramis, zie blz. 65). Fig. 63. Gevleugelde god met adelaarskop. Assyrisch albastrelief uit het N.-W. paleis van koning Assurnasirpal (884-860 v. Chr.) te Nimrud. (Naar Hint). 60 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. Het terras was 10 tot 12 M. hoog, omringd door een steenen borstwering en toegankelijk langs een monumentale dubbele trap aan de Fig- 64- Tvoorzijde en een hellend vlak langs de zijde, Fig. 64. O. waarlangs ruiters en voertuigen naar boven kwamen. De vertrekken waren zeer lang, tot 50 M. toe, doch grooter breedte dan 12'/2 M. is niet bekend, welke breedte in direct verband staat met de overdekking. Bovendien waren, tengevolge van de geringe draagkracht van het materiaal, de muren overmatig dik, wat aanleiding gaf tot de veronderstelling, dat de vertrekken over¬ welfd zijn geweest. De vlakke muren, ter dikte van 4 a 5 M. waren geleed door vertikale insnijdingen, waardoor als 't ware muurpilasters ontstonden. De bekleeding geschiedde door stuc of pleister, terracotta en door groote reliëfs op albastplaten van meer dan 3 M. lengte, en aan de muren bevestigd in lange rijen, waarbij niet op het voegverband werd gelet. De beFig. 62. kroning van de muren bestaat uit trapvormige kanteelen of (zeldzamer) een hollijst, gelijkend Fig. 60. c. op de Egyptische. Vermoedelijk was de overdekking van hout. Waar in de 8e eeuw v. Chr. ijzeren werktuigen reeds algemeen in Assyrië gebruikelijk waren, kon ook meer natuursteen, uitgehakt in de bergen van het bovenstroomgebied, worden toegepast. De toegang werd door een groote poort, geflankeerd door gevleugelde stieren met menschenkoppen gevormd; ze werd gesloten door groote bronzen deurvleugels. Overigens zijn de groote deuren steeds open; tot 4'/2 M. breed, worden ze hoogstens door gordijnen afgesloten. Wat we van den opbouw ook nog weten door middel van de reliëfs is, dat de verlichting Fig. 64. Plattegrond van het paleis van Sargon te Khorsabad. 62 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. Fig. 66. 1. Fragment van een paleis op een bas-relief. 2. Groep overwelfde gebouwtjes, reliëf uit Kujundschik, van het paleis van Sanherib. (Naar Layard). 3. Gemetseld afvoerkanaal te Khorsabad. (Naar Perrot en Chipiez). 4. Kanteelen van het Sargonpaleis. (Naar Perrot en Chipiez). 5. Tempeltje van een basreliëf. 6. Gedeelte van de muurbekleeding te Warka. (Naar Loftus). WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. 63 Fig. 66. 1. inwendig plaats vond door open zuilengaanderijen in de bovenste verdieping, en misschien ook door vensteropeningen in de gewelven. Van de paleizen kennen we den ouderdom door opschriften in spijkerschrift. Het oudste is het paleis te Nimrud, door Assurnasirpal (884—860). Salmanassar II (859—825), zijn zoon, is ook als bouwer bekend. Sargon II bouwt het beroemde paleis van Khorsabad, terwijl het paleis te Kujundschik door Assurbanipal (Sardanapalus) werd gebouwd van 668—626. Het meest volledig bekend is het Sargonpaleis van Khorsabad. Het ligt op een HM. hoog terras, dat 334 M. lang en 314 M. breed is, dus een oppervlak beslaat van meer dan 100.000 M2. Het paleis zelf bevat 30 pleinen en 210 overdekte vertrekken. Fig. 64. Langs een monumentale trap (T) bereikt men het platform, waarop ook paard en wagen konden komen langs een oprit (O). De hoofdpoort (H. P) wordt als 't ware bewaakt door reusachtige dorpelwachters. Langs den oprit komt men door een tweede poort op het eerste hoofdplein (E), dat, wederom door een poort, toegang geeft tot de vorstelijke woning, waarvan de 50 vertrekken zijn gerangschikt om een vierkante binnenplaats (B). De kleinere vertrekken, als slaapkamers, woonvertrekken, zijn om kleinere binnenplaatsen (K) gerangschikt, terwijl de ontvang- en statiezalen op de grootere binnenplaats (B) uitkomen. Sargons zoon Sanherib bewoonde de vertrekken (Z), Noordelijk van het Serail. Ten Westen van deze vertrekken lag afzonderlijk de troonzaal, evenals de sterretoren (S). Sargons drie vrouwen bewoonden drie ongeveer gelijke, eveneens om binnenplaatsen (H) gerangschikte harems. Naast het voorplein (V) liggen de dienstvertrekken, stallen, keukens etc. (D). 5. Gewelfbouw. Het eerste volk dat systematisch den gewelfbouw toepaste, was het Assyrische, dat gebruik maakte van overkraging, zoowel als van wigvormig gebakken steen, voor spitsboog, elliptische en halfcirkelvormige tongewelven. Deze tongewelven overdekten lange smalle vertrekken en gangen. Het is mogelijk, dat ook het koepelgewelf bekend was, en dat dit werd toegepast ter overdekking van vierkante vertrekken met een overgang van pendentiefs; ronde vertrekken zijn nergens aangetroffen. Aangezien hoegenaamd niets is bewaard gebleven van eventueele koepeloverdekking, staat de toepassing ervan ook niet vast. Wel zijn onder de paleizen te Nimrud afvoerkanalen gevonden van 2 M. breed in spitsbooggewelf, met speciaal voor dit doel gevormde wigvormige steenen. Ook te Khorsabad is I Fig. 66. 3. een groot gemetseld kanaal bewaard gebleven. Op reliëfs worden dikwijls afbeeldingen aangetroffen van groote boogportalen als ingangspoorten, waarvoor steeds de rondboog werd gebruikt. De stadspoorten te Khorsabad hadden een spanning van 3 tot 4 Meter. 6. Zuilen van steen, vrij staand in 't midden van een vertrek, zijn nergens aangetroffen. Het materiaal was hout, met bekleeding van dunne gedreven bronsplaten. Waar steenen zuilen werden toegepast, geschiedde dit bijna uitsluitend decoratief, b.v. als muurgeleding; in dit sFig. 66.1,5. geval was de schacht glad. Dat vrijdragende steenen tuilen van geringe afmeting zijn toegepast geworden ook constructief, blijkt uit reliëfs, waarop men ze ziet toegepast in de open dakgalerijen. Pig. 60. d, f. Een speciaal Assyrische vinding is het platgedrukt bolvormige kapiteel en basement, met de schacht één geheel vormend; de bolvorm is hier versierd met in elkaar grijpende rondbogen. 64 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. Fig. 67. WEST-AZIATISCHE ORNAMENTEN. 1. Friesfragment uit Suza. (Naar Dieulafoy). - 2. Phoenicische zilveren schaal. 3. Syrische bloem. (Naar Prisse d'Avennes). 4. Friesfragment. (Naar Dieulafoy). 5. Assyrische zuilbasementen, reliëf uit Kujundschik. 6. Assyrische gevleugelde sfinx, een zuil dragend. (Naar Layard). 7. Palmetten palmenfries, dit Suza. (Naar Dieulafoy), 8. Gevel .van het graf van Midas, bij Doganlu, in Phrygië. 9. Albasten plaat uit Arad (Phoenicisch). (Naar Perrot en Chipiez). WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. 65 Doch ook andere kapiteelvormen komen voor, evenwel niet van Assyrischen, maar van oudBabylonischen oorsprong. Zoo b.v. het met liggende voluten versierde, waarvan ook een variatie op een reliëf met een afbeelding van een kleinen temFig. 66. 5. pel: twee voluten boven elkaar. Op houten zuilen rustte meestal een bronzen kapiteel. Op het kapiteel volgt een abacus, ,waarboven een architraaf. Het basement rust op een eenvoudige ronde schijf, op een sokkel. Soms wordt het bolvormig basement gedragen door ge- rig. 67. 5. vleugelde of ongevleugelde leeuwen, die in loopende houding op reliëfs zijn afgebeeld aan kleine zuilen. Telkens staan twee leeuwen tegenover elkaar. Deze toepassing van loopende uitgebeelde leeuwen komt uitsluitend bij de Assyriërs voor. Wel heeft de leeuw als symbolische zuildrager ook in andere tijdperken van de kunsthistorie een rol gespeeld, b.v. aan Romaansche portalen, doch dan meestal liggend, in rust. Pg. 67. 6. Een zeer bijzonder basement is te Birs-Nimrud gevonden: een gevleugelde leeuw met menschenkop, een sphinx dus. 1. NIEUW BABYLONIË. De Nieuw-Babylonische bouwkunst, onder Nabopolassar en Nebucadnezar II (604—561) voortzettend de Assyrische tradities, tot nieuw leven gewekt door herstelling van de oude Babylonische hoofdsteden, duurde slechts weinig langer dan een halve eeuw. Babyion was door een ringmuur van 350 voet hoog, 32 M. breed en 90 K.M. lang omringd, voorzien van 250 verdedigingstorens en 100 poorten van brons. Babyion werd door de Euphraat doorsneden. De koningspaleizen aan beide oevers waren door een tunnel onder den stroom door verbonden. Bruggen verbonden de beide oevers. 2. De beroemde hangende tuinen van Semiramis zijn een groep parken op terrassen van verschillende hoogte aangelegd, vermoedelijk rustend op gewelven. Ze werden door Nebucadnezar voor zijn Medische echtgenoote Amytis gebouwd om haar het gemis aan de bergen van haar geboorteland te vergoeden. De toren van Babel was door een vierhoekigen ringmuur omgeven, waarvan iedere zijde ongeveer 370 M. lang was. De steenen toren was 196 M. lang en breed, en bestond uit acht op elkaar volgende hooge terrassen, met het heiligdom op het bovenste, bereikbaar langs een wenteltrap rondom. Zoo beschreef Herodotus uit eigen aanschouwing den tempel. Fig. 68. Geglazuurd reliëf van een poort van Istar, door Nebucadnezar. 66 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYWËRS. ; 1. De Beeldhouwkunst staat geheel in ! dienst van de bouwkunst; tegenover de • talrijke reliets, die uit- en inwendig ae • muren geheel bedekken met daden en : leven van koningen, staan slechts zeer • zelden statuën. De reliëfs bevatten voor- • stellingen uit jacht en oorlog; de mensch- Fig. 70 | figuren, door overdreven musculatuur, zijn • overigens naturalistischer en natuurge- • trouwer weergegeven dan de Egyptische. : Ze vertoonen, behalve conventioneele | haar- en baarddracht, semietische gelaats- • trekken. Hoe sterker gemusculeerd de : figuur, hoe ouder het reliëf. ï Dwarsover de voorstellingen, inbreede Fig. 63. ; banen, loopt het spijkerschrift ter verkla- • ring ervan en zonder eenige ornamentale S bedoeling. • Vooral gelukkig zijn de dieren in hun Fig. 65. S woede of stervensnood uitgebeeld: ster- S vende leeuwen, paarden, ezels, kameelen, J herten en honden, maar vooral ook het • paard zijn meesterlijk van natuurobser{ vatie. ; Ook fantastische voorstellingen, b.v. ; goden met vleugels, gierkop en vogel! klauwen, gevleugelde leeuwen (Lamassi) • en gevleugelde stieren (Sêdi) komen veel • voor op reliëfs. 1 Een geheel bijzondere plaats nemen nog ••••• de soms 3 g0 M hooge portaalwachters. Fig. 69. I Fig. 69. Portaalwachter van het Sargonpaleis te Khorsabad. ] gevleugelde stieren met een baardigen • (Louvre, Parijs). • priesterkop, in. Het zijaanzicht is geheel • in reliëf gehakt, met vier pooten zichtblaren een vrij uitstekend voorlichaam, dat, van voren gezien, twee pooten heeft. Er zijn dus drie voorpooten aangebracht, zoodat in driekwart gedraaiden stand 5 pooten in zicht komen. Vervaardigd uit zacht wit albast of geelachtige kalksteen, zijn deze portaalwachters, die soms ook een leeuwenlichaam hebben, krachtig beschilderd. 2 Het ornament is vooral bekend van reliëfs, waaruit blijkt dat de techniek van het weven zeer gevorderd was, Mg. . ' terwijl het aardewerkornament geen groote rol speelt. De motieven zijn voornamelijk geometrisch, band- en vlechtwerken. De rozet heeft straalvormig gerangschikte bladeren, als het madeliefje; vooral in de trapvormige kanteelen, die de muren bekleeden. en bestaan uit 2 of 3 treden, worden ze aangebracht, terwijl onder de kan- F.g. 66. teelen een rozettenfries is aangebracht. Hoewel de rozet in Egypte al zeer vroeg we.d toegepast, komt ze »n de Assyrische kunst eerst in de 12« eeuw voor: ze is vrij aangebracht, of groeit aan een steel. Palmetten komen in het Chaldeeuwsch ornament niet voor en zijn dus waarschijnlijk van het Egyptisch ornament afgeleid; de WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER BABYLONIËRS EN ASSYRIËRS. 67 Fig. 71. waaiervormig uit een kelk ontspringende bladeren zijn met schubben versierd. Ornamenten gelijkend op granaatappels en andere, met spar rekegels overeenkomst vertoonend, worden even vaak aangetroffen op reliëfs als geopende Fig. 60. b. en gesloten lotusbloemen. Verder worden gestyleerd of naturalistisch toegepast de wijndruif, boomen, de lelie, en vooral de levensboom, waaraan palmetten en het sparappelmotief groeien aan de uiteinden der takken, en van welk motief men de juiste beteekenis nog niet kent. Deze levensboom of heilige boom is gewoonlijk geflankeerd door heilige gevleugelde dieren. Schrift vond geen ornamentale toepassing. Zeer mooie lotus- en sparappelstylaties zijn bekend van vloerplaten van klei; uit de stylatie blijkt, dat deze ornamenten zijn ontleend aan zeer oud weefwerk. Fig. 70. Leeuwenjacht, reliëf uit Nimrud: Een motief, eveneens overgenomen van de Egyptenaren, is de gevleugelde zonneschijf, waaraan een erop geplaatste mensenfiguur is toegevoegd. Ten slotte komt ook nog de palmboom voor, met een karakteristiek geschubden stam. De ornamenten op tegels werden geglazuurd; op stuc werd , al fresco" geschilderd, terwijl de reliëfs zonder schaduwpartijen werden gekleurd. De meest voor ornament gebezigde kleuren zijn: blauw, geel, bruin, wit en zwart, aangevuld met groen en oranje. Fig. 71. Assyrische en Perzische ornamenten. (Naar Owen Tonei). WEST-AZIË. VI. DE BOUWKUNST DER PERZEN. 2. «Pi B Fig. 72. Graf van Cyrus bij Murghab. (Naar Dieulafoy). 1. VOLK • en Geschiede- l nis. De Perzen j waren een Ari- I sche volkstam, Indo-Ger- : manen, waartoe ook de • Meden en Indiërs behoor- ; den, en die Iran bewoon- ! den, een hoogland tusschen • Mesopotamië en Indië. • Westelijk van de Perzen I woonden de Meden, die in • de 7e eeuw v. Chr.' de Assy- • riërs overwonnen. Van de i kuituur der Meden bleef j, nietsbewaard. Slechts weten : we door de klassieke schrij- :. vers, dat te Ecbatana een koningsburcht stond, een pyramide van 7 terrassen, waarvan de ringmuren afwisselend goud en zilver waren gekleurd. De Perzenkoning Cyrus (559—529) onderwerpt de Meden, en voegt in 550 Babylonië en Assyrië bij zijn rijk. Het Perzische wereldrijk strekt zich dan spoedig uit van Indië tot aan de Middellandsche Zee, terwijl Cyrus' zoon Cambyses zelfs in Egypte doordringt. Dit wereldrijk duurde 200 jaar, daar in 330 Perzië door Alexander den Grooten werd veroverd. De oude Perzen hadden zelf geen kuituur, doch wisten zich uitstekend aan te passen bij de overwonnen volkeren. Godsdienst. De Perzische godsdienst was de leer van Zarathustra (Grieksch-Zoroaster). De schepper en behouder der wereld, de alwijze en almachtige god Ormuzd, vertegenwoordigt het goede, het ware en reine. In zijn strijd tegen den vorst der duisternis, de vertegenwoordiger van het booze en het onware, heeft hij de hulp van den licht- en vuurgod Mithra. Als vuuraanbidders was voor de Perzen het vuur een symbool van het streven van den mensch naar het hoogere. Om het paradijs te verwerven moest de mensch naar zijn vermogen Ormuzd helpen. Grafmonumenten. Eigenlijke tempels werden door de Perzen niet gebouwd. Slechts op hooge bergen, dus goed zichtbaar, en op bijzonder heilige plaatsen werden altaren 3. 70 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER PERZEN. opgericht voor de aanbidding van den lichtgod Mithra. Graven werden gebouwd in torenvorm, als pyramide en als rotsgraf. De rotsgraven zijn inwendig eenvoudig en onversierd; in de rots werd echter een geheele facade uitgehakt. Trappyramiden bevatten niet inwendig het graf, doch dit werd gevormd door een gebouwtje op den top. Het Graf van Cyrus te Murghab (het oude Pasar- Fig. gade).is het oudst en belangrijkst; de vrouw of de moeder van Cyrus is er begraven. 7 Treden van reusachtige witglanzend gepolijste kalksteenblokken worden van beneden naar boven lager; de trap vormt een hoogen sokkel, 13.5 M. lang en 11.5 M. breed. De hoogte van de pyramide is 5.4 M„ en bovenop \ staat een gebouwtje, van 6.3 M. X 5-3 M., afgedekt ! door een zadeldak met tympan en daklijst. Het graf • Fig. 73. Graf van Darius, bij Nakschi-Rustan i (Merdascht). (Naar Gailhabaud). zelf was omgeven door een zuilenhal van 24 onverjongde zuilen. Het Graf van Darius bij Nakschi-Rustan (of Merdascht) is in een 300 M. hoogen rotswand kruisvormig uitgehakt. In 't midden is een schijndeur aangebracht met een hooge, door halfzuilen met eenhoornkapiteelen gedragen, kroonlijst. Een kleine opening geeft toegang tot een paar eenvoudige kleine vertrekken. Boven de van een tandlijst voorziene kroonlijst is een soort door slaven gedragen troon uitgebeiteld, waarop de koning aan een vuuraltaar offert. Koningspaleizen. Door de verschillende volken, waaruit het wereldrijk bestond werd het koningschap verheerlijkt door het bouwen van paleizen, waarvan de voornaamste worden gevonden te Babyion, Ecbatana, Persepolis, Suza en Pasargade. Ze rusten op een uitgestrekt Fig. 74. Perzische portaalwachters. :: WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER PERZEN. 71 Fig. 75. Koningspaleis te Persepolis. (Reconstructie van Perrot en Chipiez). verhoogd ommuurd terras; hierop waren kleinere terrassen aangebracht, als onderbouw voor poort, ontvangzaal, woonvertrekken enz. Het grootst en fraaist is het koningspaleis te Persepolis, door Darius I en Xerxes I gebouwd. Het koningspaleis te Persepolis rust op een terras dat 10—13 M. höog, 473 M. lang en 286 M. brèed is; het Fig. 75. is toegankelijk langs een monumentale dubbele trap van meer dan 100 marmeren treden, waarvan alle zichtbare deelen rijk met reliëfs zijn versierd. Elke trede is laag en zeer breed, zelfs begaanbaar voor paarden. Het platform zelf is met marmeren platen bedekt, waarop het portaal van Xerxes staat; pijlers en zuilen van 17 M. hoog, en aan het front groote gevleugelde stieren, geven het een indrukwekkend uiterlijk. Dan volgt weer een dubbele trap naar een hooger terras, waarop nu nog de resten van zuilen en kapiteelen worden aangetroffen. Van de 72 zuilen van dit voorportaal voor het hoofdpaleis staan er nog 13 overeind. De hoofdgroep van 6 X 6 = 36 zuilen werd aan 3 zijden omgeven door voorhallen van 2 rijen van 6=12 zuilen. Het hoofdpaleis van Xerxes en Darius bevatte een groote zaal met 36 zuilen. Deze zuilen hadden een onder- Fig. 76. lingen afstand van 7.7 M. hart op hart, waren 1.50 M. in doorsnede en 19.5 M. hoog. Tusschen de schacht en het dierenkapiteel was nog een dubbele kelk aangebracht. De zuilen hadden bovendien een kleine verdikking of entasis. De meer afzonderlijk gelegen troonzaal, of 100-zuilenhal van Darius, was vierkant; de marmeren muren waren 3.25 M. dik, 72 M. lang en bevatten 2 deuren ieder; de binnenkant der muren bevatte 33 nissen. 5. Zuilen. In de oude koningsburcht te Ecbatana waren de zuilen van ceder- en cypressenhout, bekleed met goud- en zilverplaten. Ook de latere Perzische zuilen waren buitengewoon 72 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER PERZEN, « Fig. 76. Perzische zuilfragmenten. (Naar Gailhabaud). slank van verhouding, daar ze slechts een lichte houten zoldering hadden te dragen. De schacht was zwak verjongd, en van 40—52 cannelures voorzien, Het basement was hoog omgekeerd klokvormig, en eveneens vertikaal gecanneleerd. Ook Fig. 76. g wel bestond het basement eenvoudig uit een cirkelring (torus) op vierkanten sokkel. Tusschen schacht en kapiteel is een samengesteld tusschenstuk aangebracht, bestaand uit een dubbele palmklok, waarboven een voluten stuk van 8 of 16 vertikaal verbonden voluten. Dit tusschen- Fig.76.aenc. stuk ontbreekt ook wel, en in dit geval is het dierkapiteel direct op de zuil geplaatst. Fig. 76. b. Tusschenstuk en kapiteel vormen samen 'ƒ3 deel van de geheele zuilhoogte. Het kapiteel wordt gevormd door twee ruggelings verbonden stieren of eenhoorns, waarvan de ruggen Fig. 78. dienst doen als zadel, waarop de balk rust. Op deze balken rust een kroonlijst (met tandlijst, graf van Darius) of wel een kroonlijst met trapvormige kanteelen. Het kapiteel in zijn geheel is, door de opeenvolging van verschillende motieven, onlogisch. Als het tusschenstuk ontbreekt staat het dierkapiteel wat plomp op de schacht, maar de stieren of eenhoorns zelf vormen een fraai bewerkt motief; de koppen, en vooral ook de hoorns van de eenhoorns, verminderen den afstand tusschen de zuilen en vormen een grooter draagvlak. 5. Deuren, vensters en muurnissen zijn rechthoekig, met een profileering rondom en door een hooge hollijst bekroond. Vensters en deuren zijn gelijkvormig, verschillen alleen in grootte. WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER PERZEN. 73 De hooge hollijst, die de portalen bekroont, is bekleed met drie rijen vertikale bladeren; de dekplaat is zeer breed. Deuren en vensters, alsmede de hoeken der muren, en voorsprongen als sokkels bestaan uit stukken kalksteen of marmer, gewoonlijk van zeer groote afmetingen. De muren zelf waren van baksteen of gedroogde kleitegels, soms zelfs van geperste kleimassa's, met tegels of steenplaten bekleed. Van de muren is dan ook, zoomin als van den bovenbouw en afdekking, niets staan gebleven. Uit de geringe dikte der zuilen, 1V2 M. bij den grooten onderlingen afstand van 10 M., volgt dat de afdekking van hout moet zijn geweest. Dit hout werd met dunne metaalplaten bekleed. 7. Reliëfs werken ook al mede tot verheerlijking van de koninklijke macht. Koningen of leeuwen erop Fig. 77. dooden of verscheuren eenhoorns. De reuzenstieren met menschen hoofden behooren ook tot de reliefkunst, die, in tegenstelling met vroeger, nu de figuren Fig. 77. Perzisch reliëf. (Naar Texier). Fig. 78. Perzisch eenhoornkapiteel. geeft in werkelijk profiel. Dikwijls zijn de reliëfs prachtig geglazuurd. Bekend zijn een fraai leeuwenfries en het boogschuttersfries, door Dieulafoy te Suza gevonden. De kleuren van het glazuur zijn niet naturalistisch, doch werken buitengewoon mede om de werking van de strenge stylatie te versterken : wit, groen, blauw en geel. Het voegverband snijdt alle figuren zeer willekeurig. 8. De Perzische gewelven, eivormige koepels boven vierhoekige vertrekken, b.v. te Tars, Sarvistan, FirouzAbad, zijn uit de 3e eeuw na Chr., dus uit den tijd derSassaniden. Ze zijn de prototypen van de Byzantijnsche koepels. Deze gewelftechniek, die zich onder het rijk der Sassaniden (226—636) ontwikkelde in verbinding met Grieksche en Romeinsch Byzantijnsche elementen, ontwikkelde zich tijdens den Islam volledig. Overigens bracht de Perzische kunst weinig nieuwe vormen; het ornament werd grootendeels ontleend aan dat van de onderworpen volkeren, doch werd vrijer toegepast. 74 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST DER PERZEN. Toch waren de zuilenhallen, tengevolge van den invloed van Grieksch-Klein Aziatische vormen, feestelijk, wereldsch, maar ook klassiek. Toen echter met den val van Alexander den Grooten ook de kunst, die zich immers uitsluitend dienstbaar stelde aan wereldsche kuituur, verviel, kwamen Grieksche vormen de oude verdringen. De fantastische latere bouwkunst in de landen, die deel uitmaakten van het Perzische wereldrijk, zijn uit den tijd van den Islam. WEST-AZIË. VII. DE BOUWKUNST IN KLEIN-AZIË. OK DE KUSTEN VAN DU MlUlJriLLAJNUb^rlri Z,tiri rJUUriJN AAlN de volkeren, Semieten en Ariërs, die zich hier al zeer vroeg vestigden, de voordeden aan van een vruchtbaar klimaat. De bewoners van dit deel van Azië vormen de schakel tusschen het Oude Oosten en het Oude Europa en, omringd door machtige naburen was hun kuituur afhankelijk van die der aangrenzende gebieden. In Noordelijk Syrië, tusschen den oorsprong van de Euphraat en de Middellandsche Zeekust vestigden reeds 1500 v. Chr.: 1. DE HETHITEN, wier kunst en taal op geheel West-Azië invloed hebben uitgeoefend, een 800-jarig rijk. Van hun paleizen en vestingen zijn slechts ruïnen, bestaand uit cyclopenmuren (opgetrokken van geweldig groote rotsblokken), bewaard gebleven. De muren waren door poorten, liggend tusschen twee zware torens, onderbroken. De eigenaardige baardlooze mannenfiguren met hooge spitse hoeden en lange spitse schoenen, die op de reusachtige groote reliëfs op de rotsen werden afgebeeld, zijn kenmerkend voor dit volk. Later werkten vooral Assyrische en Egyptische kunstvormen in. Op een reliëf is aangetroffen het oudste voorbeeld van voluutvormig kapiteel: een heiligdom met twee Jonische zuilen. 2. DE PHOENICIËRS bewoonden den smallen kuststreek tusschen den Libanon en de Middellandsche Zee. Het waren Semietische zeevaarders en kooplieden, die er zich 2000 v. Chr. vestigden en steden stichtten als Tyrus, Sidon, Marathus (Amrith). Als zeevaarders stichtten ze handelskoloniën in Spanje, Sicilië, Noord-Afrika (Karthago) en drongen zelfs over Mesopotamië door naar Indië, en misschien ook Westwaarts tot aan de Engelsche kust, waar zij de bewoners in aanraking brachten met Oud-Oostersche kunst. Hun rijk eindigt als in 333 v. Chr. Alexander de Groote Tyrus verwoest. Wat de bouwkunst betreft, ze bouwden geen tempels, maar wel graven, die den vorm hadden van tumuli, vrijstaande monumenten of rotsgraven. Het graf zelf werd onder de Fig. 79. c. aarde aangebracht of in een smalle nis in den onderbouw. Hun burchten hadden zeer zware muren, tot 10.10 M. toe. Te Karthago bevatten de muren zelfs nog een 2 M. breeden gang met zijvertrekken. Op het eiland Arvad(Arrados), tegenover de kust van Syrië zijn nog Fig. 79. o. sporen aanwezig van een reusachtigen dijkenaanleg. De beeldhouwkunst der Phoeniciërs, een vermenging van Egyptische en Assyrische motieven, behoeft hier niet nader besproken. De voornaamste rüïnen treft men aan te Amrith. Een grafteeken is hier bewaard gebleven, bestaande uit Fig. 79. a 3 cylinders, naar boven telkens kleiner van middellijn, rustend op een onderbouw en afgedekt door een halven bol en als koepeldak. Tegen den ondersten cylinder zitten 4 fragmentarische leeuwen; de eenige versiering van de cylinders bestaat uit een trapvormige kanteellijst en een tandlijst. Het grafvertrek ligt onder het aardoppervlak. Rotsgraven, zooals die worden gevonden te Maschnaka en te Dschebeil (Byblos), vertoonen gevels 76 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST IN KLEIN-AZIË. a, b g. h k, 1 d, e, f. Fig. a. Grafteeken by Amrith. (Naar Renan). b. Vrijstaand Lykisch rotsgraf. (Naar Lübke). c. Phoenicisch grafteeken, bij Amrith. (Naar Renan). d. Munt van Byblos. (Naar Perrot en Chipiez). e. Twee dieren naast een levensboom. (Naar Perrot en Chipiez). f. Kroonlijst van een tabernakel te Amrith. g. Munt van Paphos op Cyprus met Astarte. tempel. 79. h. Grondplan en doorsnede van het grafteeken bij Amrith. i. Graf te KyaneO-Jaghu. (Naar Lübke-Semrau). k. Pijlerkapiteel uit Athieno, op Cyprus. 1. Tabernakel te Amrith. (Naar Renan). m. Pijlerkapiteel uit Trapeza, op Cyprus. (Naar Perrot en Chipiez). n. Rotsgraffacade Uit Antiphellos in Lykië. (Naar Hartmann): o. Muurruïnen van Aradus. (Naar Lübke-Semrau). WEST-AZIË. DE BOUWKUNST IN KLEIN-AZIË. 77 met zuilen en tympans, uitgehakt in de rots en zelfs met reliëfs en volutenzuiltjes versierd. In een der tympans bestaat de versiering uit een 5 bladige roos. In plaats van tempels werden kapellen of tabernakels gebouwd, b.v. zooals er nog bij Amrith worden Fig, 79. 1. aangetroffen. Ze bestaan uit enkele groote rotsblokken op een uit de rots gehouwen 5 M. hoogen onderbouw: aan de voorzijde open, wordt de bekroning gevormd door een Egyptische kroonlijst, soms zelfs nog versierd Fig. 79. f. met de Ureusslang. Op een munt, gevonden te Byblos, komt een klein tempeltje voor, terwijl resten van tempels Fig. 79. d. gevonden worden op Gozzo, Malta en Cyprus. De tempels op het eiland Cyprus, een belangrijke Phoenicische nederzetting, zijn alle gewijd aan de godin Astarte (Aphrodite, Venus), die aan deze kust uit de golven heette te zijn geboren. Hier werden ook de proto-Jonische zuilen gevonden, een afzonderlijke vorm die nergens elders werd aangetroffen. Wat de details betreft: een op Cyprus bij T r a p e z a gevonden kapiteel heeft als hoofd- Fig. 79. m. motief een lelie en is voluutvormig; een ander, gevonden te Athieno, is eveneens voluutvormig, doch vertoont Fig. 79. k. als hoofdmotief de lotusbloem. Zuilen waren van hout of met metaal beslagen; ook de zolders waren van cederhout. "De Phoenicische huizen hadden meer dan één verdieping, waarvan in ieder geval de benedenste verdieping van steen was. De Oostersche gewoonte getrouw was op de bovenste verdieping een terras aangebracht. Van den eigenlijken huizenbouw bleef niets bewaard en de bestaande restauraties berusten geheel op fantasie. Beteekende de Phoenicische bouwkunst niet veel, het was vooral de kunstnijverheid die bloeide. Bekend waren de Phoeniciërs om hun fabrikatie van glas en van purper. Vazen van gebakken klei, bleekrood met donkerbruine teekening, evenals die uit graven zijn opgedolven te Dali, Alambra en Larnaka op Cyprus, zijn kenmerkend versierd met rechtlijnige motieven (uit de weefkunst) en spiraalvormige motieven en concentrische cirkels. Zigzag-, ruiten schaakbord-ornamenten houden geen verband met den vorm. Op Assyrischen invloed wijst de toepassing van heilige boom tusschen twee dieren. Fig. 79. e. 3. DE HEBREEËRS trokken ± 1250 uit Egypte naar Palestina. Ze vormen het eenige volk, dat slechts één god aanbad, terwijl ook de wetgeving van Mozes het vervaardigen van godenbeelden verbood. De Hebreeërs, zelf geen bouwmeesters en niet technisch aangelegd, lieten Phoeniciërs naar Jeruzalem komen. Zoo ook voor den bouw van den Jahwe-tempel die ± 1000 v. Chr. door koning Salomo werd gesticht.' De talrijke grafteekens in de Jordaanvlakte en in de nabijheid van Jeruzalem dragen wel zeer oude namen, doch zijn afkomstig uit het Laat-Grieksche tijdvak en vertoonen invloeden van de meest uiteenloopende stijlen. De Jahwe-tempel te Jeruzalem werd ± 1000 v. Chr. door den Phoenicier Hirom uit Tyrus voor koning Salomo gebouwd. Hij verrees op een kunstmatig terras van 490 bij 460 M. Overigens is er niets van bewaard gebleven. Herhaaldelijk verwoest en herbouwd, is hij ten slotte door den Romeinschen veldheer Titus met den grond gelijk gemaakt en voorgoed verdwenen. Op zijn plaats verrijst nu de Omarmoskee. De gegevens uit den Bijbel zijn niet van een bouwkundige afkomstig, maar van een enthousiast, die nadruk wilde leggen op den rijkdom. De indeeling, voorzaal en cella, herinnert aan Egypte. De cella was door een voorhang of kleed in twee deelen: het heilige en het heilige der heiligen, verdeeld. Van de grootte en het aantal vertrekken binnen den ommuurden tempelkring is niets bekend. De steenen muren waren binnen bekleed met cederhout en gouden platen. Dat ook vrijstaande zuilen kunnen zijn gebruikt, bewijst de munt van Paphos, waarop een Astarte (Venus) tempel Fig. 79. g. Is afgebeeld. 78 west-azië. ;de bouwkunst in klein-azië. « Waarschijnlijk vertoonde het paleis van koning Salomo gelijkenis met het Egyptische, zoowel als met het Perzische, wat de distributie betreft. De graven, z.g. van Zacharias en van Absalon, zijn vrijstaand, en losgehakt van den rotswand. Ze vertoonen combinaties van zuilen met volutenkapiteelen, Egyptische kroonlijsten, en zijn pyramide- of kegelvormig. 4. DE LYKIËRS, een bergvolk, bewoonden de Zuidkust van Klein-Azië, met belangrijke plaatsen als Phellos, Antiphellos, Xanthos, Telmessos, Limyra, Prysa en Myran. Van hun bouwwerken zijn de rotsgraven het meest merkwaardig. Ze zijn Fig. 79. i en n. in de rots gehouwen en vertoonen gevels met een volledig in steen overgebrachte houtconstructie. Soms ook zijn de grafteekens geheel vrij gehakt uit den rotswand en vormen zelfstandige monolithgebouwtjes in hoofd- Fig. 79. b. vorm gelijkend op houten sarcophagen. De latere rotsgraven zijn geheel afhankelijk van de Grieksche architectuurvormen. De gevels vertoonen tympans en het karakteristieke sparrenkoppenfries. 5. DE LYDIËRS, die ten N.-W. van de Lykiërs woonden, waren een handelsvolk, dat omstreeks 550 v. Chr. over geheel Klein-Azië heerschte. In genoemd jaar werd de hoofdstad Sar des door Cyrus verwoest en Lydië ingelijfd bij Perzië. De Lydiërs bouwden uitsluitend grafmonumenten, en wel tumuli van een tot dusver onbekenden vorm. De onderbouw is cylindrisch; de van polygonale steenen opgetrokken ringmuur, die een sokkel en kroonlijst vertoont, werd opgevuld met vastgestampte aarde. Het bovendeel werd kegelvormig beëindigd. Het graf van Tantalos, dat zoo gebouwd werd, heeft in het midden een rechthoekig grafvertrek van groote steenen, dat door overkragende steenen is afgedekt. Dit in de nabijheid van Sardes gelegen grafteeken heeft een middellijn van 70 M. Het graf van Alyattes (de vader van den Lydischen koning Croesus f 584), moet grooter zijn geweest dan de Egyptische pyramiden, daar de heuvel nu nog 70 M. ongeveer hoog is. Ook hier was de grafkamer inwendig zorgvuldig gemetseld door een gewelf. Behalve door overkraging kwamen ook gewelven voor, gevormd uit wigvormige steenen. 6. DE PHRYGIËRS woonden ten N, en ten N.-W. van de zee van Marmora, tot diep in het 1 WEST-AZIË. DE BOUWKUNST IN KLEIN-AZIË. 79 binnenland van Klein -Azië. Deze oudste dragers van Klein-Aziatische kuituur trokken reeds 3000 v. Chr. van den Balkan over de Bosporus naar Klein-Azië. In de vlakte van Troje zijn talrijke rotsgraven en tumuli bewaard gebleven, waarvan de inwendige grafkamer een nabootsing was van het huisinterieur, met banken en een overdekking volgens schema van zadeldak. Ook een ander type van rotsgraven, meer te beschouwen als gedenksteenen, met rijke gevelversiering in geometrische ornatie en schijndeur, vertoont b.v. het graf van koning Midas bij Doganlu, dat 12 M. breed en HM. hoog is. Reeds lang voor Christus' geboorte gingen al deze Klein-Aziatische rijken op in de grootere nabuurstaten, hoewel toch hun kuituur invloed heeft uitgeoefend op de klassieken. | ZUID- EN OOST-AZIË. VIII. DE INDISCHE BOUWKUNST. Fig. 81. ET LAND. VOOR-INDIE LIGT CiriHUriL AfUübUrlrilUriJN VAJN West-Azië; het groote schiereiland, in het Noorden afgesloten door het hoogste gebergte ter wereld, de Himalaya, van West-Azië gescheiden door de Indus, van Oost-Azië door de Bramapoetra, en omspoeld door de Indische Zee, beslaat van de Himalaya tot aan de Zuidkaap een uitgestrektheid als van de Oostzee tot aan de Zuidpunt van Griekenland. Het land, waarin bergen en dalen elkaar afwisselen, wordt door veel rivieren doorsneden, waarvan de voornaamste isdeGanges, de heilige stroom, hoewel het land genoemd wordt ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. 81 3. Tschaitya of rotstempel te Karli. 7. Kapiteel vaneen zegezuil teSankisa. (Naar Fergusson). 4. Dagop van Ceylon. (NaarHauser). 8. Kapiteel van een reliëf te Sanchi. (NaarGrUnwedel). 5. Gevel van den rotstempel te Nasik. (Naar Fergusson). 9. Zuil uit Ellora. 10. Kapiteel uit Ellora. 11. Indische zuil uit Udayagiri. (Naar Hauser). i naar de In dus (Sindhoe), de rivier die ! Indië scheidde van de oude Oostersche j volkeren. Ook hier weer was een machtig | stroomgebied, dat van de Ganges, de I plaats van oorsprong van een grootsche j kuituur. • Wat de natuur betreft is Hindostan : wel het rijkste gedeelte van Indië; het } bezit gletschers zoowel als palmbosschen. | Overigens was de weelderige en tropische : natuur van geheel Indië de oorzaak, dat j de bewoners van Indië, de Hindoes | nimmer een krachtig en zelfbewust volk 5 zijn geworden, dat zich nooit heeft kunnen \ handhaven tegen indringers, aangezien • geen strijd met elementen, noch strijd om : het bestaan een versterkenden invloed hadden. | De kunst van de Indiërs heeft zich in .: verband met den godsdienst der bewo¬ ners verbreid over Ceylon, Achter-Indië en Nederlandsch-Indië; de Oud-Indische kuituur breidde zich dus uit over een •*•• ""r"J '• oppervlak, grooter dan ge- • heel Europa, en omvatte on- j geveer de helft van de toen : levende menschen. • 2. Her volk, de geschiedenis j en de godsdienst, Een Indo-Germaansche | stam, de Ariërs, een fraai ge- : vormd begaafd volk, drong : in den oertijd, ongeveer 3000 • jaar v. Chr. het Indusgebied j binnen. De taal van deze na- : derhand Hindoes genoemde j Ariërs was het woordenrijke, £ welluidende Sanskriet, nu,: een doode taal, waarin de • Fig. 83. Poort van de stupa van Sanchi. Fig. 84. Visouakarma tempel te Ellora. (Naar Gailhabaud). !ï ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. 83 W eda's, de heilige liederen waren geschreven, die recht en zeden en geloof inhielden. Tot in de 15e eeuw bewoonden de Ariërs de Pendjab (vijfstroomenland) en vereerden den zonnegod Indra. In de 14e eeuw begon het tijdperk van heldendaden en veroveringen op de inwoners van het Gangesdal. Toen na eeuwen harden strijd de oorspronkelijke zwarte bevolking was verdreven, werden ook de Weda's vervangen door het nationale epos: de Mahabharata en de Ramayana, heldendichten en krijgszangen, in verschillende latere eeuwen gewijzigd en uitgebreid tot een zeer omvangrijk werk. De priesterkaste, de Brahmanen, namen ; Fig. 86. Pagode. Boeddhagayatempel. (Naar foto). • Fig. 85. Kailasatempel. (Naar Gailhabaud). na de krijgslieden de heerschappij in handen; ze verdeelde het volk in kasten: priesters, krijgslieden, landbouwers en handwerkslieden en paria's, welke laatsten de uitgeworpen oorspronkelijke inboorlingen waren, onrein en veracht. Zelfs het water, stroomend over hun schaduw, was verontreinigd, weshalve ze vervolgd en gejaagd werden als wilde dieren. De drie hoogste goden zijn Brahma, de verheven schepper, Vishnoe, de onderhouder, de god van zon en licht, en Ciwa, de verderver, doch tevens de vernieuwer van het geschapene en levenbrenger. In verschillende landstreken genoten de drie hoofdgoden, samen de Trimoer ti, de drieëenheidvormend, verschillende waardeering. Ciwa b.v. genoot op Java de 84 ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. Fig. 87. Kailasatempel te Ellora. (Naar Gailhabaud). meeste vereering. Het Brahmaïsme omvat ook de leer van de zielsverhuizing, zelfkastijding en ontaardde in den loop der eeuwen, tot Boeddha Cakyamoeni, Gautama, Prins Si dahar ta (f 540 v. Chr), zoon vankoning Coeddhodana en koningin Maya, de menschgodheid, de verlichte, een nieuwen godsdienst predikte en de Brahmaansche godenwereld loochende; hij pre• dikt liefde voor mensch en dier, gelijkheid aller men- fli.ix'i Aiiu.i'ii'ir 11V l;.f..t.,.t,..„.i ii'i111111jmi'ü^rxw.. '■.Ti.i miin;r * schen, en einddoel het Nirwana, het eeuwige niet-zijn in volmaakte rust. Het drukkende van het Brahmaansche veelgodendom, kastenindeeling en eeuwigdurende zielsverhuizing werd vervangen door het zelfingekeerde, zelfbespiegelend geestelijk leven der Boeddhisten, hoewel het : " : ooeddmsme, door aanraking met Brahmaïsme, al zeer spoedig onzuiver wordt. Toch verbreidde zich de Boeddhistische leer over geheel Voor- en Acher-Indië, de Indische Archipel, Tibet, China, Korea en Japan, waar nu nog ongeveer 300 mil-' lioen menschen deze leer aanhangen. Het langst en zuiverst bewaard bleef de Boeddhistische leer op het Neder landsch-Indische kleine eilandje Bali. De Indiërs kwamen voortdurend in aanraking met Fig. Zuid-Voor-Indië. Tempelaanleg. (Naar Moerkerken). ZUID- EN OOST-AZIÊ. DE INDISCHE BOUWKUNST. 85 andere volkeren. In 508 v. Chr. verwoest de Perzenkoning Darius N.-W. VoorIndië, en in 326 onderwierp Alexander de Groote Indië tot aan den Indus, want reeds in overouden tijd was Indië het land der wonderen en van onbegrensden rijkdom, tengevolge waarvan het steeds het doel was van veroveringstochten. Het Boeddhisme heerschte van de 3C eeuw v. Chr. tot de 7e eeuw na Chr., toen het Neo-Brahmaïsme in Voor-Indië het Boeddhisme bijna volledig verdrong; in de 12e eeuw na Chr. dringt de Islam door en treft het Neo-Brahmaïsme op het toppunt van zijn bloei aan. Na de 10e eeuw verrijzen in Indië sporadisch enkele bouwwerken. 1. BOUWKUNST EN MONUMENTEN. De Indische bouwkunst is niet als die van West-Azië voor Europa van ingrijpenden aard, en haar vormleer is praktisch van geen groote beteekenis. De Ariërs waren, toen ze de Pendjab binnentrokken, hun bronstijdperk reeds voorbij, doch bouwden uitsluitend in hout. Dit is ook de reden, dat er geen oud-Brahmaansche bouwwerken ineer over zijn, daar eerst bij het doordringen van Perzen en Grieken het hout door het materiaal steen werd vervangen, evenwel zóó, dat eeuwen lang de houtbouw zuiver werd geïmiteerd in steen. In West-Azië zagen we een langzamen, maar gestadigen vooruitgang: Egypte, Assyrië, Perzië, Klein-Azië, Griekenland, en steeds verder door de middeleeuwen heen tot in dezen tijd kunnen we de vervolmaking der bouwkunst van de Europeesche volkeren volgen. In Indië maakte in dezelfde landen de bouwkunst slechts langzaam vorderingen, daar aan eens geslaagde typen hardnekkig werd vastgehouden. Zelfs is een zekere achteruitgang niet te ontkennen. De aanraking met de Mohammedanen en later met de Europeesche volkeren had geen verbetering tengevolge, doch slechts verrijking van details, en de invloed van deze hoogere beschaving werd in de Indische opgezogen als het ware, zoodat de bouwkunst tot heden specifiek Indisch bleef. 2. De Oud-Indische architectuur begint dus met het Boeddhisme. Koning Azoka maakte ± 250 v. Chr. het Boeddhisme tot staatsgodsdienst en liet ter eere van den grooten meester talrijke gedenkteekenen oprichten, gedenkzuilen, stupa's (steenen tumuli) en grottentempels. Fig. 89. Ruiters als pilasters, van de groote pagode te Sriringam. (Naar I'Art pour tous). 86 ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDÜSCHE BOUWKUNST. 3. Fig. 90. Benares. (Naar Moerkerken en Noordhof). Wel werden later tijdens het Neo-Brahmaïsme ook grottentempels gemaakt, maar aan de bouwbedrijvigheid van na de 7e eeuw hebben vooral pagoden het aanzijn te danken. De Gedenkzuilen (stam- Fig. 82. 7. bha's of Lats) zijn opgericht ter herinnering aan de' zege van Boeddha. Ongeveer 12 M. hoog en voorzien van een klokvormig kapiteel, dragen ze hierop het zinnebeeld van Boeddha: heilig rad, leeuw of olifant, schild, swastika of voet¬ spoor (een gestyleerde afdruk van Boeddha's voetzolen). In dien oudsten tijd werd n.1. Boeddha nooit als beeld, maar altijd door een zinnebeeld voorgesteld. Stupa's (topen) waren bolvormig afgeronde tumuli, op een vierkanten of ronden onder- Fig. 82.1,4 bouw. Koepel, zoowel als onderbouw waren geheel van steen, en binnenin was een klein vertrek aangebracht voor bewaring van reliquien. In dit geval worden de stupa's ook dagops genoemd. Het geheel is door een steenen omheining of zuilenring omgeven, terwijl door steenen poorten, torana's, toegang verleend wordt. Fig. 83. Stambha's' zijn beneden +3M. dik en sterk verjongd; dat ze oorspronkelijk van hout zijn geweest, bewijst de slanke vorm. Men vindt ze bij Allahabad, Delhi en Sankisa. Het omgekeerd kelkvormig kapiteel wijst op Perzischen invloed, zoodat reeds bij de alleroudste monumenten vreemde invloeden zich gelden deden, hoewel ze niet leidden tot wetten en regels, doch alleen een vermeerdering van de toch al rijke vormen tengevolge hadden. Stupas (sanskriet), Topen (hedendaagsch dialect) zijn oorspronkelijk koningsgraven, terwijl dagop of dagoba beteekent: reliquihouder. Het steenen gewelf is verkregen door overkraging van horizontale lagen; werkelijke overwelving door middel van wigvormige steenen, wordt door de Indiërs nooit toegepast, tenzij later door de Mohammedanen. Naar boven is uitwendig de koepel beëindigd door een horizontaal-schermvormigen knop. Boven de acht reliquien van Boeddha, geborgen in kostbare gouden kisten, werden stupa's gebouwd. Koning Azoka liet zeven reliquien verdeden, elk in 12.000 stukjes; ieder deeltje, weer in een gouden kistje geborgen, werd vervoerd naar één van de 84.000 plaatsen van zijn rijk, en boven ieder kistje verrees een stupa. Nu moge dit aantal overdreven zijn, toch zijn er duizenden over Indië verspreid. Op Cey Ion ligt de Ruanwellistupa, vroeger 84 M., nu nog 42 M. hoog, op een granieten terras van 156 M. zijde in het vierkant. Op hetzelfde eiland ligt de Thupa-ramaya, slechts 15 M. hoog, maar door bijzonder fraaie Fig. 81.1. zuilen omringd. In Centraal-Indië, bij B h i 1 s a liggen 30 stupa's, waaronder die van Sanchi, 32 M. in doorsnede Fig. 83. en 17 M. hoog, met prachtige steenen poorten er omheen. ZUID- EN OOST-AZIÊ. DE INDISCHE BOUWKUNST. 87 Fig. 83. Torana's zijn steenen poorten met een geheel in steen overgenomen houtarchitectuur; door vertikale posten werden horizontale balken gedragen, die telkens op eenigen afstand boven elkaar liggen, en meestal een gebogen vorm hebben. In China en Japan treffen we ook dergelijke poorten aan. 4. De rotstempels. Boeddha leerde afzondering van de wereld; Boeddhistische priesters leefden als kluizenaars, en vermoedelijk zijn hun afgezonderde woningen de oorsprong van in de rots met veel moeite en geduld uitgehouwen tempels en kloosters. We Fig. 82. 3. onderscheiden Tschaitga's (tempels) en ViFig. 82. 2. hara's (kloosters). De eerste, steeds in de nabijheid van de kloosters, hebben een OudChristelijken basiliekvorm; een diepe rechthoek is door twee rijen pijlers of zuilen verdeeld in 3 beuken, waarvan de middenste het hoogst is en, in tegenstelling met de vlakke zoldering van de zijbeuken, t^oor een tongewelf is overdekt. De achterwand is halfrond, voor plaatsing van de stupa of de Boeddhastatue; ook in deze halfronde be¬ ëindiging zijn de pijlers geplaatst in een halven cirkel. De Vihara's bestaan in hun eenvoudigsten vorm slechts uit een vierkant vertrek; met een soort waranda ervoor in den rotswand uitgehouwen. Grootere bevatten een complex van cellen om een groote pijler- of zuilenhal gerangschikt. a. Oude Rotstempels, uit de 3e en 2e eeuw v. Chr., zijn volgens Boeddhistische opvatting, zeer eenvoudig. Er zijn er bewasrd gebleven te Bihar en Udayadschiri (Oostelijk Bengalen), te Bhadscha, Kondane, Bedsar, Nasik, Pitalkhora, Ajunta, Karli en te Kenhiri op het eiland Salsette in de baai van Fig. 82. 5. Bombay, de laatste uit de 10e eeuw. Een der belangrijkste is de rotstempel van Karli, uit de 2e eeuw v. Chr.; hij is 32 M. lang en 14 M. breed. De Fig. 82. 3. middenbeuk is omringd door 41 pijlers, en het tongewelf erboven wordt schijnbaar gedragen als door houten ribben. Boven den ingang is een groot halfrond venster aangebracht, waardoor het inwendige uitsluitend licht ontvangt. De rotstempels van Ajunta, in Hyderabad, zijn in 5 tempels en 24 kloosters in een 85 M. hoogen rotswand uitgehouwen; de oudste dateeren van 200 v. Chr. Waar ze met beeldhouwwerk rijk zijn versierd, vertoonen ze Brahmaanschen invloed. De eenige Oud-Boeddhistische vrijstaande tempel, een pagode, is misschien wat betreft de omheining uit Azoka's tijd; het is de beroemde, 9 verdiepingen hooge Boeddha Gaya in het oude rijk M a g & d h a, en hij geldt als oudste Indische pagode. Fig. 91. Groote Pagode van Meenachi. Zuid-Indië. 88 ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST Fig. 92. Boroboedoertempel op Java. (Naar foto). b. Brahmaansche rotstempels worden gevonden op het eiland Elefanta (bij Bombay) bij Ellora, Badami Fig. 84. en bij Mahavellipoer (ten Z. van Madras). Op het strand bij Mahavettipoer staan 5 monolithtempels van natuurlijke rotsblokken gehakt. Deze zijn echter niet volledig uitgehold. Wel is de versiering zeer rijk, daar als 't ware de ijverzucht van de Brahmanen aanspoorde tot grooter verfraaiing dan de Boeddhistische monumenten vertoonen. Dientengevolge werden de rotsen dan ook niet alleen uitgehold, doch geheel vrij van de overige massa uitgehakt. Zoo is ook de zeer fraaie monolithtempel Fig. 85. te Ellora behandeld, de KailasaFig. 87. tempel, de zetel der zaligen. Deze bestaat uit drie hoofddeelen, een Voorbouw, een kapel van den Nandi, en den grooten tempel, alle onderling door gangen en bruggen verbonden en ook met den rotswand, waarin ook cellen en gangen zijn uitgehold. Om den monolith is een hof uitgehakt, die 77 M. lang èn 47 M. breed is. De afstand van den rotswand tot den monolith is • voor 14 M. en achter 32 M. Het regelmatige grondplan is niet in overeenstemming met de overdadig weelderige orneering van nissen en ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST.- 89 5. Fig. 82. 9. Fig. 82. pilasterindeeling. Deze tempel, in de 8e eeuw gehakt uitden 30 M. hoogen rotswand, is gewijd aan Ciwa en Vishnoe. Bij Ellora liggen nog andere rotstempels, halfcirkelvormig gerangschikt, waarvan sommige een gemas' keerden ingang hebben. Het aan Cfwa gewijde eiland Elefanta, op 9 K.M. van Bombay, bevat ook rotstempels, dateerend uit de 13* eeuw. De fitfa-/ing'atempel is 39.5 M. lang, 40 M. breed en 4.5 tot 5.3 M. hoog; de zolder schijnt gedragen door 26 massieve pilaren en 16 pilasters, terwijl langs de muren over de volle hoogte beeldgroepen zijn uitgehouwen. Van deze Brahmaansche architectuur werd veel verwoest door Portugeesche beeldstormers. De zuilen zijn zoo veelvuldig gevarieerd, dat er geen bepaalde voorbeelden van gegeven kunnen worden. Men vindt geen twee gelijke zuilen in verschillende tempels. Vele vertoonen zuiver in steen geïmiteerde houtarchitectuur, en veelal bestaan ze uit een prismavormigen hoogen sokkel, waarop gedrukt bolvormige kapiteelen met consoles rusten. Alleen in Boeddhistische rotstempels zijn eenvoudige vierkante of achthoekige pijlers Fig. 94. Pagode te Tanjdoer. (Naar 1'Art public). Fig. 95. Tjandi Mendoet. Java. 90 ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. uitgespaard. De details zijn steeds willekeurig, en vooral bij monolithtempels soms geheel afwijkend van type tengevolge van toevalligheden in de rotsstructuur. 5. DE PAGODEN. Het hoogtepunt bereikt de Indische architectuur in den pagodenbouw, welke overal verspreide monumenten, door de Hindoe's Vimana's genoemd, vooral talrijk voorkomen in het Zuidelijk deel van Voor-Indië, in Achter-Indië en op de eilanden van den Indischen archipel. Een pagode (Bhagavati = heilig huis) heeft Fig. 88. een stupa-hoofdvorm; meestal bestaat een pagode uit een complex van poorten, terrassen, torens, Wfi^^S?5^K^3ït^^;?^^Sfraf*; : bijtempels, zuilen, gaanderijen, pelgrimszalen \i scnuuri s) en reimgingsuassins, anes uour een muur (of meerdere muren, binnen elkaar liggende hoven vormend) omringd. De kern van de pagode bestaat uit een vierkante cella, de reliquihouder achter in een driebeukig ruim, waarvoor meer of minder zuilenhallen zijn gebouwd. Boven de cella verheft zich op een rechthoekigen lagen onderbouw de machtige hoofdtoren, die tot 15 verdiepingen hoog kan zijn. Twee hoofdvormen van pagoden zijn te onderscheiden: a. iedere hoogere verdieping ervan vormt een kleinere piramide en Fig. 86. b. de buitenlijn van de pagode is flauw gebogen. Vaak eindigen de pagoden naar boven in Fig. 82. 6. een meloenvormigen koepel. Boven de poorten naar de pagoden, Gopuca's genaamd, verheft zich ook een trappyramide Fig. 91. of koepel, bovenaan meestal eindigend in een zadeldak. Deze Gopura's vormen vaak de hoogste gedeelten van het complex. Pagoden vindt men o. a. te Bhuanisnar (uit de 6e, 7e en 10e eeuw); te Kanarak (10e eeuw); te Fig. 82. 6. Jaggernaut (12e eeuw); te Kadschurao (10e eeuw); te Gwalior (lle eeuw); te Sriringam, Madura, Chalambrom, Tandjoer en Mahamalaipoer. Fig. 94. Het materiaal is meestal zandsteen, zonder specie zorgvuldig op elkaar gestapeld, soms met ingelaten ijzeren klauwen voor het verband. Alle onderdeelen zijn versierd, dragende zoowel als gedragen, zoodat er geen onversierde muurdeelen bestaan; ook voor lijsten in zeer rijke profileering (meestal rechthoekige) en friezen is, zoomin als voor zuilen en pijlers, een type als voorbeeld te stellen. Sprookjesachtig sthoon, van wit marmer en door ragfijn beeldhouwwerk als van kantwerk, zijn de Jaintempels in N.-W. Engelsch-Indië, o. a. te S ad ree, Amravati en op den berg Aboe. Ze zijn door de Jains, een sekte tusschen de Boeddhisten en Brahmanen in, in de llc en 12e eeuw gebouwd. Omstreeks 1850 waren ze in Fig. 96. Shwe Dagon pagode te Rangoon. ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. 91 zeer vervallen staat, doch sedert zijn ze doelmatig gerestaureerd en gefundeerd. Ook in Achter-Indië, in Cambodsj a, Fig. 97. B i r m a en S i a m zijn prachtige pagoden • gebouwd, daar deze streek na de 2e eeuw een centrum werd van bouwbedrijvigheid. Zeer bekend zijn de pagoden te R a ngoon en te Pegu. De bouwkunst in Achter-Indië draagt den naam van Khmerarchitectuur. Fig. 96. De Shwé-Dagon pagode te Rangoon, Burma's hoofdstad, is van den stupavorm afgeleid en 110 M. hoog. Het massieve metselwerk was met bladgoud bedekt, en de bovenste 20 M. zijn zelfs overtrokken met gouden platen. De uit 7 ringen bestaande spits was met 100 gouden en H00 zilveren klokjes behangen, terwijl de punt met 4600 edelsteenen, diamanten, smaragden en robijnen was bezet. De talrijke kapellen aan den voet worden nog ieder jaar uitgebreid. 7. Java bevat verscheiden fraaie tempels, tjandi's genaamd, o. a. ig. 95, 98. de Tjandi Mendoet, de Pcambanan, Panataran, Toempang en het grootste, meest beroemde en schoonste bouwwerk van de Javaansche oudheid, de Boroboe~ c/oertempel, tevens het grootste Eoeddhistische monument. Toen Nederland in 1816 ]ava van Engeland terugkreeg, was in dien tijd de Fig. 92. Boroboedoer door de Engelschen ontdekt. De bewoners in den omtrek wisten zelf niet, dat de met aarde bedekte en begroeide heuvel een Boeddhistische tempel was, door Boeddhistische priesters in de 13« eeuw bij de nadering van de Mohammedanen bedolven, en gebouwd ongeveer tusschen 650 en 750 na Chr. Deze trappyramidevormige stupa (inwendig bevat het monument geen vertrekken) ligt op een heuvel in de nabijheid van Magelang, ongeveer in Midden-Java. De zes onderste vierkante terrassen, waarvan de hoeken twee maal inspringen, zoodat elk terras 20 hoeken heeft (de Prambanantempels hebben op dezelfde wijze inspringende hoeken, maar 12 in aantal per terras), zijn georiënteerd. In het midden van iedere zijde zijn van terras tot terras trappen aangebracht tusschen zware leuningen, waarop leeuwen rusten. Om de terrassen zijn ringmuren aangebracht, ± l'/2 M. dik; tusschen deze ringmuren en elk volgend ongeveer 3 M. hooger liggend 92 ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. Fig. De Tjandi-Pawon, Java. (Indi< «ld). landsche regeering gelukt het monument vrij volledig te laten restaureeren. Fig. 100. De wereldvermaarde 120 reliëfs, die het geheele leven van Boeddha voorstellen, zijn in grijze lavasteen gehakt en van wonderlijke schoonheid in de strengste en zuiverste uitvoering, waardoor ze gerekend worden tot het mooist bestaande Boeddhistische beeldhouw-werk. De reliëfs zijn van elkaar gescheiden door pilasters of reliëfs, voorstellende een alleenstaande vrouwenfiguur met een lotosbloem in de hand. Ook de Boeddhabeelden zijn prachtig ; beneden zijn ze vrij zittend; hooger worden ze in talrijke nissen geplaatst; daarna volgen ze zittend in a jour beFig. 93. werkte dagops, die omgekeerd klokvormig zijn en op een lotuskussen staan. De groote dagop bovenop is geheel gesloten, en bovenop voorzien van een terras ontstond zoo een 2 M. breede galerij. De vier bovenste terrassen zijn rond, zóó, dat ieder hooger liggend terras, ongeveer 6 M. kleiner middellijn heeft; op deze ronde terrassen liggen, van beneden naar boven, respectievelijk 32, 24 en 'Fig. 93. 16, ruitvormig a jour bewerkte, ronde dagops, waarin Boeddhabeelden zaten. Op het centrum van het boventerras is een groote stupa opgericht, die in een ronde kamer een onvoltooid Boeddhabeeld van wonderlijken vorm bevatte, dat nu in een grafkamertje er onder gezakt is. De groote regelmaat van het bouwwerk, dat de in steen afgebeelde Boeddhistische leer voorstelt, en waarvan elk hooger terras, ook door zijn beeldhouwwerk een hoogere ontwikkeling symboliseert, was een vijfentwintig jaar geleden in de chaos van zwartgrijze steenkoepels, naalden, inspringende muren, uitspringende lijsten en beschadigde groote stupa's moeilijk te herkennen. Hoewel alle beeldhouwwerk uitstekend is gecon serveerd (veel werd vernield en medegenomen door toeristen), hebben de tusschen de voegen gedrongen wortels van het snel groeiend struikgewas veel verwoest. Toch is het aan de Neder- Fig. 99. Hoofdingang van het waterkasteel te Djokjakarta. [Indië in beeld). ZUID- EN OOST-AZlE. DE INDISCHE BOUWKUNST. 93 Fig. 100. Boroboedoer (Java). 8 zijdige pyramioevormige spits, die nu nog slechts l'/2 M. hoog en 3 M. breed is. De eveneens op een lotuskussen rustende groote dagop is een vlakke £ koepel, die 8 M. boven het hoogste terras uitsteekt; binnenin was een rond vertrek, waarin de vormlooze Boeddha (teruggekeerd in het niet-zijn) was geplaatst. De zijden van het vierkante grondplan zijn 157 M. lang. De naam: Tjandi Boroboedoer beteèkent tempel van de vele Boeddha's. Behalve op Java zijn ook op Sumatra, op Z.-W. Borneo en andere eilanden tjandi's bewaard gebleven, die vooral op Bali, Fig, 101. a en b. Indische steenornamenten, c. Houtsnijwerk van Bali. 94 ZUID- EN OOST-AZIË- DE INDISCHE BOUWKUNST. Fig. 102. Indische vlakornamenten. (Naar Jones). het laatste Boeddhistische bolwerk tegen de Mohammedanen, zeer zuiver van opvatting zijn. Waar dus van overheidswege tempels op Java zijn gerestaureerd is bij de onderwerping van Bali door de Nederlandsche troepen onberekenbaar schade toegebracht aan de fraaie tempels, en zijn beelden en beeldhouwwerk stukgesmeten, of in stukken gehakt om onder veldketels te worden gestookt. Officieren liepen rond met vergulde helmen en Chineesch porcelein en de rijkste Indische kunstvoortbrengselen zijn op zinnelooze wijze vernield. 8. De beeldhouwkunst is geheel vrij in opvatting en uitvoering, en niet op conventioneele wijze Fig. 100. aan banden gelegd, zooals het geval was bij de hiervoor behandelde groote kultuurvolken. ZUID- EN OOST-AZIË. DE INDISCHE BOUWKUNST. 95 ^ig.102. 9. 103. Op reliëfs worden figuren met evenveel vrijheid en face als en profil gehakt, terwijl bij de vrije beeldhouwkunst Boeddhabeelden van groote strengheid voorkomen, naast vrouwenfiguren met de meest moeilijke lichaamswendingen. Wat in verband kan worden gebracht met de groote lenigheid van de Indiërs. Bij volkomen afwezigheid van alles wat lijkt op spieren of skelet en bij gebrek aan naturalisme, valt bijzonder op de groote voorliefde voor rijke kleeding en sieraden, terwijl het naakt in ronde weeke vormen veel minder bestudeerd lijkt. Het ornament is ontleend aan de overrijke Indische flora en fauna, terwijl Perzische, Chineesche, maar ook Grieksche en Romeinsche invloeden zich doen gelden, zonder evenwel ook maar in het minst het specifiek Indisch karakter aan te tasten. Vooral de lotus en ook tijger, olifant, leeuw, pauw, papegaai worden ornamentaal verwerkt, zoowel als de mensenfiguur en fantastische combinaties van mensch en dier. Veel Brahmaansche hemelingen zijn in het Boeddhistische ornament opgenomen, met vele hoofden en armen; jacht- en strijd tafereelen, olifantenoptochten, alles symboliek,» worden veelvuldig toegepast, terwijl in tegenstelling hiermede tafereelen uit het dagelijksch leven zelden voorkomen. Van muurschilderingen zijn zelfs fragmenten aangetroffen in rotstempels: de kleuren zijn hierin voornamelijk rood, blauw, wit en bruin. IX. DE BOUWKUNST IN CHINA. N CHINA, EEN GROOT EN ZEER DICHT BEVOLKT RIJK, ') ontwikkelde zich een kunst, evenals de Indische, reeds in vele eeuwen voor onze jaartelling. Hoewel we omtrent de oudste uitingen op kunstgebied gebrekkig zijn ingelicht, en uit dit oude tijdperk ongeveer geen monumenten zijn overgebleven, kan de geschiedenis van de kunst toch gevolgd worden tot + 1700 v. Chr. Hoewel het langen tijd als vaststaand gold, dat de Chineesche kuituur, afgesloten van de wereld, geheel uit zichzelf zich ontwikkelde, is later toch gebleken, dat wel degelijk invloeden van buitenaf zich deden gelden. De oudste Chineesche bouwkunst is beïnvloed geweest door de Babylonisch Assyrische bouwkunst. Tempels werden niet gebouwd, doch offers gebracht in de open lucht op hooge terrassen. De godsdienst van de Chineeschen was niet gebaseerd op mythen en legenden, doch omvatte voornamelijk een vereering van den hemel (waaraan alleen de keizer mag offeren, en waartoe de hemelsche geesten als zon, maan en sterren gerekend worden), een vereering van de aarde (aardsche geesten zijn o. a. bergen, wouden, rivieren, zeeën) en een voorvaderen kuituur. Tot in de 2e eeuw voor Christus is een West-Aziatisch-Grieksche inwerking te bespeuren, terwijl na 67 n. Chr. vooral het Boeddhisme in China ingang vond. Naast het Boeddhisme vinden bij het Chineesche volk vooral wijsgeerige stelsels van Lao-tse en Kong-tse (Confusius) veel aanhang. In de Chineesche bouwkunst is het vooral de Boeddhistische kunst, die er het sterkst haar stempel opdrukt. Toch benadert de Chineesche architectuur nooit het monumentale, daar ze slechts ingenieurswetenschappelijke uitingen omvat, als kanalen, bruggen en vestingbouw, geheel in overeenstemming met het streven naar het nuttige en praktische, dat ook nu nog de Mongoolsche karaktereigenschap is. En vooral ook hierom legden de Chineeschen zich voornamelijk toe op het vervaardigen van kunstnijverheidsvoorwerpen, vooral in de bronstechniek en porcelein. Hoewel tot in de 4e eeuw n. Chr. Boeddhistische nijverheidsvoorwerpen in China werden geïmporteerd en nagemaakt, gingen deze in later eeuwen een zeer speciaal Chineesch karakter dragen, en werd de techniek tot zoo hoogen trap opgevoerd, dat deze Mongoolsche kunstuitingen in Europa gedurende een geheel tijdperk zijn gevolgd als voorbeelden. Het eenige monument, dat ouder geworden is dan een paar eeuwen, is De Groote Chineesche muur, een bouwwerk in 246 v. Chr. begonnen als bescherming tegen de invallen der Noordelijk wonende Tartaren. ') China beslaat een oppervlak = l'/s X Europa, met ongeveer 400 millioen inwoners, terwijl Europa 445 millioen inwoners telt. DE BOUWKUNST IN CHINA. 97 Fig. 104. Deze muur is ongeveer 3000 K.M. lang, heeft ongeveer 25.000 wachttorens en loopt over bergen en dalen onafgebroken door. Uit twee evenwijdige steenen muren bestaand, is de ruimte er tusschen opgevuld met puin en aarde, en deze vulling is afgedekt door gebakken tegels zoodanig, dat boven deze afdekking de muren nog wat doorloopen, aldus een borstwering vormend, die met kanteelen werd gekroond. De breedte van den muur wisselt af tusschen 3,/2en 8 M., de hoogte varieert tusschen 7 en 16 M. Op regelmatige afstanden springen zware vierkante bastions of verdedigingstorens uit, terwijl af en toe door zware rondboogpoorten doorgang verleend wordt. 2. Poorten. De Chineezen pasten het Fig. 107. 7. gewelf slechts toe voor poorten en brug¬ gen, en dan is het gewelf nog vaak gevormd door overkraging, in plaats van door wigvormige steenen. Koepels vonden geen toepassing. De stadspoorten van Peking zijn in 1274 gebouwd, en in 1409 veranderd; het zijn zware rondboogpoorten. Een Fig. 107. 8. hoogpoort in Nankaupas is als een echt rondbooggewelf gemetseld met wigvormige steenen, doch de halve cirkel is door een halven zeshoek aan den binnenkant vervangen. • Fig. 105. Eerepoorten of Pa-lü werden op keizersbevel opgericht ter eere van personen of belangrijke gebeurtenissen. Opgericht op pleinen of in straten hebben ze zeer veel overeenkomst met de poorten, die de Indiërs voor de stupa's oprichtten; alleen hebben de laatste slechts 1, Fig. 107. 4 de Chineesche 1, 3 of 5 doorgangen tusschen 2, 4 of 6 houten palen of steenen pijlers, die boven door dwarsbalken zijn verbonden en afgedekt door breed uitstekende gebogen daken, waarvan het middenste het hoogst is. Met houtsnijwerk en lakwerk rijk versierd, werd in gouden letters de naam van hem, wien ter eere de poort was opgericht, op de horizontale balken aangebracht. De vorm is ontleend aan de houttechniek, en het aspect van deze poorten zuiver Chineesch. 3. Tempels en groote gebouwen zijn meestal op terrassen gebouwd; steenen trappen geven toegang en ook de sokkels en onderbouw zijn van steen. Het geheele dak rust op houten meestal ronde pijlers, waar tusschen de muren als opvulsel zijn aangebracht, zoodat de pijlers Fig. 104. Chineesche muur. 98 DE BOUWKUNST IN CHINA. • zich als halfzuilen of oilasters voordoen. Ook Fig- 106. wel staan de pijlers een eind voor den gevel, en dan wordt een waranda gevormd, of wel Fig. 107. 2. staan de pijlers achter den muur, en zijn dan van buiten af onzichtbaar. De muren zijn van hout en baksteen, en dikwijls gepleisterd. Het dak (Ting) zelf is naar boven hol gebogen; soms zijn twee of drie daken boven elkaar aangebracht, en in dit geval is het onderste dak het grootst. Steeds steken de daken ver buiten Fig. 106. de gevels uit, zelfs bij de eerepoorten. Onder het overstekende deel van het dak is een eigenaardig console fries (masugumi) aangebracht. Op de nok en op de hoekribben, die sterk naar boven hol zijn gekromd, is allerlei fantastisch snijwerk, vooral in draakvorm, aangebracht. Inwendig blijven nu eens de dakpannen zichtbaar, dan weer worden ze door een cassetten- I zoldering aan het oog onttrokken; de cassetten Fig. 105. Pa4ü te Peking. (Naar foto). j ^ door fraai besneden li]Sten onderling ge- :.......................................«••• ï scheiden, op de kruispunten waarvan ornamenten zijn aangebracht, die aan metaalbeslag doen herinneren. In het midden bevindt zich een groot vierkant of veelhoekig naar boven verdiept middenveld. Inwendig van de gebouwen zijn ronde zuilen of vierkante pijlers met afgeronde hoeken aangebracht. De zuilen rusten op een platte, omgekeerd bordvormige schijf of voetplaat, doch ze hebben geen kapiteel, daar ze de zolderbalken niet dragen, maar deze in de zuilen zijn ingelaten. Wel zijn ter ondersteuning van de balken soms consolevormige, naar boven veerkrachtig gebogen houten armen aangebracht, die eveneens rijk versierd zijn door houtsnijwerk. 4. Tot de bijzonder karakteristiek Chineesche bouwwerken zijn de Boeddhistische, na de 2e eeuw n. Chr. opgerichte pagodentorens te rekenen, die Tha of Taï genoemd worden. In Fig. 107.1,2 de 9e eeuw na Chr. zijn deze allen op keizers bevel verwoest geworden, daar het Boeddhisme moest worden uitgeroeid; maar na de 12e n. Chr. zijn er opnieuw Boeddhistische tempels gebouwd in China, waar het Boeddhisme nooit geheel door de heerschende dynastieën kon worden verdrongen. De Chineesche pagoden bestaan uit een aantal gelijkvormige, naar boven kleiner wordende verdiepingen, ieder met een eigen polygonaal gebogen dak. De onderbouw is van steen, en DE BOUWKUNST IN CHINA. 99 een trap geeft toegang tot de eerste veelhoekige verdieping; een open waranda, gevormd door de glimmend gelakte zuilen die het dak dragen, en waartusschen vergulde hekwerken zijn aangebracht, omringt iedere verdieping. Zoo kan het aantal verdiepingen 13 bedragen, hoewel ze meestal kleiner, van 3 of 4 verdiepingen, zijn. Aan de hoeken van de naar boven gebogen dakribben en aan Fig. 109. Chineesch porselein, van de z.g. Groene familie (1662—1732). Fig. 106. Tempel des hemels te Peking. de dakranden hangen kleine metalen schelletjes, die, ook al tengevolge van het tingelend geluid, dat ze maken als er wind is, een kinderlijk naïf uiterlijk aan de toch al niet monumentale bouwwerken geven. Heel beroemd was de porseleinen toren te Nanking, gebouwd tusschen 1412 en 1431, doch in 1853 door opstandelingen verwoest. Geheel met kleurige porseleinen platen bekleed, en met gekleurde porseleinen tegels op de daken afgedekt, bereikten de negen gezamenlijke verdiepingen een hoogte van 65 M. Heden bestaan er nog verschillende andere met porseleinen platen bekleede pagodentorens. Later zijn ook rechthoekige hallenvormige tempels gebouwd, 'meestal met een dubbel dak; in het midden, Fig. 107. 100 DE BOUWKUNST IN CHINA. 1. Porseleinentoren, Westelijke heuvels bii Pekina. 2. Chineesch tempeltje. 3. Pagode van Pai-Ta-Szu, Peking. Stupavorm. Zie fig. 108. (Naar foto). 4. Chineesche Pa-lü. 5. Chineesche 5-voudige eerepoort, aan den ingang van de Minggraven. (Naar Paleoloque). Fig. 107. 6. Pagode bij Peking. (Naar foto). 7. Stadspoort te Seoul, Korea. (Naar foto). 8. Boogpoort in den Nankaupas. (Naar Fergusson). 9. Chineesch houtsnijwerk, uit Kanton. (NaarHirth). 10. Chineesche roos. 11, 12 en 13. Chineesche ornamenten. op een soort podium, zit een Boeddhabeeld, terwijl de mindere goden langs de wanden zijn gerangschikt. Ook ronde tempels met meerdere kegelvormige daken zijn opgericht, zooals b.v. de Fig. 106. Tempels des hemels te Peking, die op een driedeelig cylindervormig terras rust, dat beneden 60 M. en boven 30 M. middellijn heeft. De keizerlijke paleizen zijn symmetrisch aangelegd op verhoogde terrassen, waartoe steenen trappen toegang geven, en welke terrassen door eveneens steenen muren zijn omringd. Deuren zijn rechthoekig of spitsboogvormig, zóó dat de spitsboog zeer dicht den DE BOUWKUNST IN CHINA. 101 Fig. 108. Chineesche ornamenten. 102 DE BOUWKUNST IN CHINA. Fig. 108. rondboogvorm nadert. De muren zijn versierd met gladde gekleurde, of in licht reliëf bewerkte tegels, geheel in harmonie met het vlakke houtsnijwerk. 5. De kleinere burgerlijke woonhuizen zijn van geringe architectonische beteekenis, daar de bouwmeester, overeenkomstig zijn rang, was gebonden aan een hem van hooger hand voorgeschreven bouwwijze, waarin hem aantal zuilen, verhoudingen etc. werden voorgeschreven. Veel werk maakten de Chineezen van hun tuinaanleg, die gewild naturalistisch was, en waarin rotspartijen, ruïnen, hangende bruggetjes, watervalletjes, zomerhuisjes en tempeltjes, tuinsieraden en schilderachtige, soms wonderlijk gesnoeide boomgroepen, b.v. in den vorm van schepen of draken geknipt. Sedert 1750 is deze tuinaanleg ook in Europa nagevolgd geworden. Fig. 110. Pagode van Pai-Ta-Szu uit de • 6. Het ornament was in ouden tijd streng gestyleerd, 10= eeuw. reKing. («aar i Art puwicj. ; . VOrmen uit olanten en dierenriik werden zoo sterk gewijzigd, dat ze, als niet de naam van het motief be¬ kend is, ze onmogelijk zijn te herkennen. Na 200 v. Chr. echter trad een snelle verandering in en werd het ornament absoluut naturalistisch, met toevoeging van nieuwe elementen, als mensenfiguur, paard, en geheele gebouwen en tuinaanleg. Toch behielden evenwel door alle eeuwen heen dezelfde vaasvormen onveranderlijk hetzelfde ornament. ■ Fries- en lijstornamenten zijn meestal geometrisch: zigzaglijn, gevlochten banden, rozetten, en de kenmerkende Chineesche gebróken meander. Daarnaast komen zeer vrije randen voor van ranken of losse gestrooide motieven. Paneelen daarentegen zijn gevuld met het eindeloos herhaald wolken- en golvenmotief, waarin zich grillig bewegende, fantastisch gevormde draken zweven. Alle architectuurdeelen zijn verder gekleurd, in een warmen goudgelen hoofdtoon; het houtwerk werd fraai glanzend gelakt of verguld, pleister en baksteen geschilderd, uitgezonderd de steenen sokkel. Ook de dakbedekking werd gekleurd; doch gele en groene daktegels komen alleen voor aan tempels en keizerlijke gebouwen. X. DE BOUWKUNST IN JAPAN. AND EN volk. JAPAN ligt UP DÜZJbLFlJri WlJZ,ri 1 CAjCINUVrlK Azië als Engeland tegenover Europa. Evendicht bevolkt als Nederland is het ruim 20 maal zoo groot, met 70 millioen inwoners. De eilanden, waaruit het bestaat, bezitten een gematigd klimaat, hooge bergen van vulcanischen aard (b.v. de beroemde Fuji, wiens top door gletschers is bedekt) en korte, maar snel stroomende rivieren. Ongeveer de helft van het oppervlak is met bosch bedekt. Het overvloedig aanwezig zijn van hout, en het dikwijls voorkomen van aardbevingen zijn samen de reden, dat in de architectuur maar zelden van steen wordt gebruik gemaakt. 2. Her volk. De Japanners zijn niet de oorspronkelijke bewoners; deze werden door de van het vaste land komende Mongolen verdreven, die dezelfde eigenschappen hadden als de Chineezen. De Japanners staan, wat raseigenschappen betreft, tot de Chineezen ongeveer in dezelfde verhouding als de Romeinen tot de Grieken. Ook de kunst van Japan vindt haar oorsprong in China, hoewel de Japansche kunst, veel meer dan de Chineesche, grooten invloed heeft uitgeoefend op de Europeesche kunstnijverheid. 3. De geschiedenis gaat terug tot de 7e eeuw v. Chr., doch eerst van de 3e eeuw n. Chr., toen het eilandenrijk onder één Mikado werd vereenigd, is ze beter bekend. De kunstgeschiedenis begint met de 6e eeuw na Chr., toen het Boeddhisme over China doordrong tot het Rijk der opgaande zon. Het eerste bloeitijdperk valt in de 9e eeuw, toen naast de oude hoofdstad Nara de nieuwe hoofdstad Kyoto zich ontwikkelde. Het tweede tijdperk van bloei in de 12e eeuw komt overeen met de Europeesche middeleeuwen; ridders van adellijke familie's strijden onderling en met den Mikado. Weer een andere plaats wordt hoofdstad, n.1. Kamakura. In de 14e eeuw ondergaat de Japansche kunst ook een (Chineesche) Renaissance, en begint het 3C bloeitijdperk. Ongeveer 1600 wordt Yeddo hoofdstad, en in de 17e begint het laatste bloeitijdperk tot aan het einde van de 18e eeuw. Dan worden versiering en gebogen lijnen overdreven, en deze barok eindigt in 1868, als tengevolge van een omwenteling de Mikado Japan voor Europeesche invloeden openstelt '). Europa wordt nu op alle gebied nagevolgd met minachting voor oude traditie's, en voor de Japansche kunst is dit het begin van het einde. De Godsdienst, oorspronkelijk , het Shinto-geloof, de vereering als goddelijk van hemellichamen, aarde, natuurkrachten en enkele uitblinkende geesten, g^at over in een vereering ') Tot in de eerste helft van de 17' eeuw was Japan voor vreemdelingen toegankelijk. Naar aanleiding van Christen-woelingen, die gewelddadig en afdoende werden onderdrukt, werd Japan voor vreemdelingen, behalve gedeeltelijk voor Nederlanders, gesloten. 104 DE BOUWKUNST IN JAPAN. :: • Fig. 111. Octogonetempel te Kyoto. (Naar foto).J van voorvaderen. Als in het midden van de 6e eeuw het Boeddhisme doordringt verdringt het niet het oude Shinto geloof, maar ontwikkelt het zich er naast onder voortdurende wisselwerking. Shintotempels zijn gebouwd tot in de 9' eeuw n. Chr. Daar ze steeds na een bepaald aantal jaren, voor verschillende streken afwisselend tusschen de 20 en 60 jaar, moesten worden afgebroken en opnieuw gebouwd, opdat de bouwlust niet zou vernauwen, zijn de oudste typen, niet nauwkeurig gekopieerd, niet juist meer bekend. Vooral omdat Boeddhistischen invloed in de latere jaren goed merkbaar is. Shintotempels bestaan uit een vierkant of rechthoekig vertrek, afgedekt door een rechtlijnig Fig. 112. Torii. (Naar foto). DE BOUWKUNST IN JAPAN. 105 Fig. 1. Hoofdpoort van de Yeyastempel te Nikko. (Naar foto). 2. Versierde pijlers van een tempelpoort. (Naar Brinkmann). 3. Chineesch ornament, phoenix. (Naar lones). 4. Gesneden deurpaneel. (Naar Brinkmann). 5. Dakconstructie te Nara. (Naar Fergusson). 6. Brug, tempeklak en torii (bij X). (Naar Hokusai). 7. Horyujutempel bij Nara. (Naar foto). zadeldak, en door een omgang omgeven, waarvan de vloer evenhoog ligt als de vloer.van de cella. en dus langs een trap toegankelijk. Soms is voor de cella, waarvan de grootte varieert tot 11 M. toe, nog een kleiner voorportaal aangebracht. Het dak wordt door zware ronde zuilen gesteund; de voor en achter uitstekende nok is versierd met bronsbeslag en snijwerk. IJzerversiering vindt geen toepassing. Ook natuursteen wordt slechts toegepast als voetplaat onder zuilen, voor terrassen en trappen. Het overige materiaal is hout, waarvan het 106 DE BOUWKUNST IN JAPAN. •" * * land fraaie en kostbare soorten voort¬ brengt. 5. De eerste Boeddha tempel is te Nara gebouwd onder keizer Shiumun (724—749), evenals de tempel van de godin Kuanon onder keizer Kuanmun (782— 806). Boeddhistische tempels waren grooter, en omringd door bijgebouwen, zoodat ten slotte een complex ontstond van tempel, brandvrij 'gepleisterde houten tempélschatkamer, bidkapel, bibliotheek, kruisgang, priester- • •• • • « woningen en pagoden. Het Fig. 114. Tempel van Kiyomidzu te Kyoto. ; grondplan van den tempel blijft !*••••••••«•••• wel rechthoekig, maar de daken krijgen gebogen lijnen. Als de indeeling inwendig meer uitgebreid wordt, blijft toch de cella het kleinste en meest ontoegankelijke vertrek. De daken worden samengestelder, gebogen zadeldaken en lessenaarsdaken. De zware ftg. 111. dakconstructie rust op betrekkelijk weinig zuilen en steekt ver over, rustend op zadelvormige ingewikkelde consoleconstructies. De zuilen zijn verjongd en vertoonen een entasis, gelijdelijke verdikking in het midden. Van deze tempels is b.v. de honderdhoekige tempel te Kyoto een ver ontwikkeld voorbeeld. De Japanners zijn timmerlieden bij uitnemendheid, geen metselaars; baksteen is eerst na 1868, in navolging van de Europeesche bouwkunst, in toepassing gebracht. Mede met het oog Op aardbevingen zijn er dan ook geen vaste muren, doch het constructieve geraamte, ook voor buitenmuren, is door wegneembare vulstukken gecompleteerd. .In burgerlijke woonhuizen ontbreken zelfs deze losse tusschenmuren, en zijn ze vervangen door kamerschermen. Wordt evenwel in enkele uitzonderingsgevallen toch steen toegepast, dan worden de houtvormen zuiver gecopieerd, en zelfs de houtverbindingen in steen geïmiteerd. Op de ronde houten zuilen rusten samengestelde kapiteelvormen, bestaande uit een combinatie van houten balken Fig. 113. 2. en zadelvormige consoles. Uitwendig komt ook de overgang van muur naar uitspringend dak door een decoratief Fig. 115. console fries tot stand. Het ver uitspringend luifelvormig dakgedeelte rust op dicht naast elkaar liggende daksparren, waarvan de in zicht komende uiteinden als 't ware een tandlijst vormen. De dakbedekking zelf bestaat uit tegels. De zolders zijn inwendig vlak, door cassetten of verdiepte vierkante velden ingedeeld, welke velden zijn opgevuld met ornament: draken en vogels. Soms Ook ligt een rechthoekig groot middenveld hooger dan de rest van den zolder; de overgang naar het lager gelegen buitenzolderdeel komt dan tot stand door een groote hollijst. Het altaar is in het midden, soms tegen den achterwand geplaatst. 6. Een karakteristiek bouwdeel is nog de Torii, een toegangspoort in den geest van de Fig. 112. Chineesche Pa-lü. Op twee zware, ronde, naar binnen hellende houten zuilen, rust een door 107 13. 1 DE BOUWKUNST IN JAPAN. pen en gat er mede verDonden nonzon- : taal juk, dat uit een of twee horizontale j balken bestaat, waarvan de uiteinden j licht naar boven zijn gebogen. Dit j houten bouwdeel behoudt precies de- j zelfde vormen, ook als ze in steen en j brons zijn uitgevoerd, zooals dit bij uit- : zondering het geval is bij den Yeyas- j tempel te Nikko. De Yeyastempel is opgericht door de op- • volgers van Yeyas (f 1616). De bouw werd l aan Japans grootsten bouwmeester Zengoro l opgedragen en de tempel is dan ook Japans j mooiste bouwwerk. Het ligt tegen een natuur- ; lijke berghelling in een groot park met vele : pagoden en tempelgebouwen. Het fraaist is de j Fig. 116. Japansche vaas. (Naar 1'Art pour tous). Fig. 115. Vijfvoudige consolevorm.- i (Beide bovenste figuren naar Baltzer). ingang met prachtig bronsbeslag, warme schitterende kleuren en een rijk godenfries. Eveneens vermeldenswaardig zijn de in 600 n. Chr. voltooide Horyujutempel bij Nara en de Pagodetempel bij Osaka. Terwijl aan Fig. 113. 7. de zeer hooge, tegen een berghelling gebouwde Kiyomidzutempel te Kyoto, goed is te zien, hoe zelfs bij dergelijke hooge architectuur alle Fig. 114. kruisverband ontbreekt. Tot de overige openbare bouwwerken behoort nog het No-tooneel, een verhoogd, rondom open, vierkant tooneel, naar achteren door een brug met kleedvertrekken verbonden, en aan de drie overige zijden door rechthoekige vleugels voor de toeschouwers omgeven. De tooneelvoorstellingen werden gewoonlijk ontleend aan religieuse onderwerpen. Fig. 117. Japansche ornamenten. Wat de profane bouwkunst betreft moet nog genoemd worden de paleis- en burchtbouw uit de 16e eeuw, waarvan vooral het in 1600 voltooide kasteel Ni]o te Kyoto. De gewone woonhuizen zijn klein, hebben slechts één verdieping, en geen zolder of trappen. DE BOUWKUNST IN JAPAN. 109 De verschuifbare tusschenmuren laten combinatie toe van de verschillende vertrekken, terwijl ook de hoofdgevel, naar den tuinkant gericht, geheel open is te maken, waardoor directe gemeenschap ontstond tusschen woning en tuin, die in prachtigen stijl werd aangelegd. De Japanners waren meesters in de tuinarchitectuur, meer verfijnd nog dan de Chineezen. De daken zijn niet gebogen, maar rechtlijnig. 7. De beeldhouwkunst heeft groote, zoowel als kleine werken voortgebracht. Boeddhabeelden, grooter dan ze in China of Indië voorkomen, zitten in de nabijheid van tempels, en opmerkelijk is het, dat de gelaatstrekken klassiek Indisch zijn en niet het Mongoolsche type uitbeelden. Kleinere beelden, vooral ook van huisgoden, werden in zeer vrije, beweeglijke houdingen voorgesteld, en vervaardigd van hout, ivoor of brons. 8. De schilderkunst is decoratief. Tusschentinten, perspectief, anatomie en schaduw ontbreken. Evenals bij de gekleurde houtsneden, in 't vervaardigen waarvan de Japanners meesters waren, zijn de kleuren vlak. Niet ten onrechte zijn de Japanners de grootste decorateurs ter wereld genoemd. Het blijkt uit hun geheele kunstnijverheid, lakwerk, bronsbeslag, weefwerk, schabionen en geëmailleerde vazen. Toch zijn materiaal, techniek en vormenleer duidelijk aan de Chineezen ontleend. Fig. 117. Het ornament vindt ruime toepassing in het beschilderen en lakken van Boeddhistische tempels, waarvan alle nagelkoppen nog van versierde bronzen plaatjes werden vervaardigd. Lakwerk, en alle technieken, maar vooral in Fig. 116. champlevé uitgevoerde geëmailleerde bronzen vazen, bronsbeslag en houtsnijwerk leveren eveneens talrijke motieven op, die voornamelijk bestaan uit: wolken, golven, planten, bloemen en dieren, alle vrij gestyleerd en meesterlijk van karakteriseering. Ook de draak (met 3 klauwen en niet het symbool van keizerlijke macht als in China, waar deze met 5 klauwen wordt voorgesteld), de phoenix, het fabelhert, voorjaarsbloesem, bamboe, dennetak, pioenroos, maar vooral de eenvoudig als rozet gestyleerde chrysant als symbool voorstellend den stralenden zonnebloem van het land der opgaande zon, behooren tot de meest toegepaste elementen van de versieringskunst. WEST-AZIË EN EUROPA. XI. DE VOOR-GRIEKSCHE OF MYKEENSCHE 1 BOUWKUNST. j Fig. 118. ET MYKEENSCHE TIJDVAK OMVAT DEN GRIEKSCHEN STEENen bronstijd, waarvan de architecturale overblijfselen meer dan 4000 jaar oud zijn. Voor 't eerst ontwikkelt zich nu een bouwstijl in Europa, niet in een stroomgebied van een groote rivier, doch aan een naar alle zijden open zeekust en op het eilandenrijk van de Aegaeische zee, waardoor de kunst zich kon ontwikkelen steeds in contact met de oude hiervoor besproken volkeren. De Aegaeërs bewoonden de Oostkust van Griekenland tot Kreta, een landstreek, rijk aan kleine dalen tusschen bergketens, met in het Noorden een gematigd, in het Zuiden een meer tropisch klimaat, en welk land door harden arbeid moest en kon worden vruchtbaar gemaakt. De Aegaeërs behoorden oorspronkelijk tot den Arischen volksstam, en onderscheidden zich door groote geestelijke eigenschappen, waardoor de cultuur zich snel ontwikkelde. De oude Grieken noemden zelf de voor-historische bewoners van Griekenland, de Aegaeërs dus ook: Pelasgen. WEST-AZIË EN EUROPA. DE VOOR-GRIEKSCHE OF MYKEENSCHE BOUWKUNST. 111 Fig. 119. 1 en 2. Doorsnede en plattegrond van de schatkamer 7. Albastfries van het paleis te Tiryns. . van Atreus. 8- Poort °P DeIos- . , s 4. Grondplan en dromos van de schatkamer van Atreus. 9. Kapiteel en doorsnede van de Leeuwenpoort te 3 en 5. Kapiteelfragmenten uit de schatkamer van Atreus. Mykene. 6. Zuil van de schatkamer van Atreus. 10. Mykeensch aardewerk. Het Voor-Grieksche (Pelasgische, Mykeensche of Mythische) tijdperk eindigt in 1104. Dan komen de Europeesche volkeren voor het eerst in harden strijd met Azië, de Dorische volksverhuizing begint en de Doriërs, naar het Zuiden trekkend, veroveren de Peloponnesus en de Zuidelijke eilanden in de Aegaeische zee. Belangrijke plaatsen, waar Mykeensche bouwwerken werden opgegraven zijn Tiryns, Mykene, Argos, Orchomenos, Nauplia, Eleusis, Troje, CnososenPhaestos op Kreta en de eilanden Thera en Cyprus en Vaphio, Menidi, Spata en Volo. De opgravingen brachten paleizen (als onderdeelen van burchten) en graven aan den dag. DE GRAVEN. Behalve de pyramidevorm en de rotsgraven zijn onderaardsche schachten gevonden, die horizontaal afgedekt zijn, en waar boven verticale grafsteenen, z.g. stélen werden opgericht. Doch de meest belangrijke vorm van Mykeensche graven, waarvan er een groot aantal bestaat, is het onderaardsche koepelgraf. Bij Mykene, bij Vaphio, Menidi, Spata. Volo 'en Orchomenos liggen de belangrijkste, waaronder weer twee in het bijzonder van belang zijn door de schatten er in gevonden: de z.g. schatkamer van Atreus bij Mykene en de z.g. schatkamer van Minyas te Orchomenos. 112 WEST-AZIË EN EUROPA. DE VOOR-GRIEKSCHE OP MYKEENSCHE BOUWKUNST. Fig. 120. 1. Gewelfde gang in den burchtmuur te Tiryns. 4. Regelmatig netverband (Mykene). 2. Ingang naar het koepelgewelf. (Naar Gailhabaud). 5. Koepelgewelf. 3. Onregelmatig muurverband (Tiryns). 6. Ruïnen te Missolunghi. (Naar DodweU). Fig. 119. 1,2 De schatkamer van Atreus bestaat uit een 13'jj M. hoog bijenkorfvormig gewelf, dat beneden een doorsnede en 3. heeft van 15 m. Een 36{j2 M. lange en 6V2 m. breede open toegangsweg (dromos) leidt naar de ingangspoort, waarvan resten van zuilen en platen van verschillend gekleurd marmer zijn gevonden, niet genoeg echter om een nauwkeurige reconstructie te vervaardigen. Boven de poort, bestaande uit binnenwaarts hellende zware steen- Fig. 120. 2. posten, afgedekt door een horizontalen steenbalk, is in den muur een ontlastingsdriehoek uitgespaard. De koepelruimte (tholos) bestaat uit . 36 lagen cirkelvormig gerangschikte steenlagen, waarvan iedere hoogere laag een kleinere middellijn heeft, zoodat het gewelf ontstaat door overkraging. De steenen zijn niet wigvormig, en worden vastgehouden door den druk van de aarde er bovenop. De binnenvlakte is zuiver bewerkt (zoodat een doorsnede Fig. 120. 5. ongeveer een parabool oplevert) en was vermoedelijk bekleed met bronsplaten in rozetvorm, waarvan nog spijkers zijn aangetroffen. De eigenlijke schatkamer is een rechthoekige in de-rots uitgehouwen ruimte, 8.10 M. lang en 6.25 M. breed, waarvan de as bijna rechthoekig staat op de as van den dromos. Resten van zuilen, naar beneden verjongd, kapiteelen en gouden sieraden zijn in dit graf gevonden. Fig. 119 en 5. 3. HET PALEIS. Het paleis is niet alleen de woning van den heerscher, doch tegelijk een burcht, die zich op een heuvel, de acropolis, verheft. Zoo de burcht van Troje in N.-W. Klein-Azië, en de burcht van Tiryns, die wat grondplan betreft, op een middeleeuwsche WEST-AZIË EN EUROPA. DE VOOR-GRIEKSCHE OF MYKEENSCHE BOUWKUNST. 113 : het Parthenon 3/4 en den tempel te Rhamnus 4/s doorsnede. 6. Het fries (triglyphon) bestaat uit triglyphen en metopen. De triglyphen zijn korte zware Fig. 129. 8. pijlertjes, die met de balkenkoppen rusten op de architraaf, en samen de kroonlijst dragen. Ze zijn geplaatst boven de as van de zuil en juist boven het midden van het intercolumnium. Bij oude bouwwerken was de ruimte tusschen de triglyphen open en kwamen dus voor- en tFig. 128. 3. zijvlakken in zicht. Naderhand werden tusschen de triglyphen dunne marmeren platen, in sponningen opgesloten, geplaatst. . De hoogte van het fries is gelijk aan die van de architraaf, b.v. te Athene, of zooals op Samothrake en Delos V9 tot '/s architraafhoogte hooger. Alleen te Paestum is het fries lager dan de architraaf. Fig. 134. De triglyphen staan vóór de uiteinden der zolderbalken en zijn door 2 heele scherpkantige middengleuven en 2 halve gleuven aan de kanten gecanneleerd, overeenkomstig de dragende functie. De gleuven beginnen aan den Hg. 129. 11. voet en zijn van boven horizontaar met ronde hoeken afgesloten zóó, dat boven lederen hoek van het pijlertje een overhangende neus voorkomt. Bij peripterostempels liggen de zolderbalken steeds hooger dan de triglyphen, en Fig. 133. Leeuwenkop als waterspuwer, van Sicilië. (Naar foto Hirth). 132 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 134. Hoofdgestel van het Heroon van Empedokles te Selinus. (Naar Bühlmann). rusten de uiteinden niet op de architraaf, maar op het fries. De boven de zuilen staande triglyphen brengen den druk van het fries op de zuilen over; de zware architraaf echter is in staat ook in 't midden tusschen twee zuilen den druk van een triglyph met den daarop rustenden last te dragen. Op de triglyphen rust een lage, smalle abacus. De metopen zijn platen in den regel versierd met reliëfs (Parthenon) en een enkele maal ook onversierd (Paestum). Liggen de voorzijde van de architraaf en de voorzijde van de triglyphen in één plat vlak, de metopen springen terug. Ze zijn in den regel even breed als de triglyphen, dus ongeveer V2 onderste zuildoorsnede. Een zeer moeilijk vraagstuk in de Dorische orde was de plaatsing van de triglyphen; drie mogelijkheden doen zich hierbij voor, n.1.: a. Metopen en triglyphen zijn even breed, en op de hoeken van het fries is een triglyph geplaatst; in dit geval is de zuilafstand niet overal gelijk. b. Is de zuilafstand wel overal gelijk, en toch een hoektriglyph aangebracht, dan moeten de buitenste metopen grooter zijn dan de andere. c. Metopen en triglyphen zijn even breed, en de zuilafstand is overal even groot; op de hoeken komt dan eennalve metope. Dit geval is door de Grieken nooit in toepassing gebracht, wel later door de Romeinen en in de Renaissance. 7. De kroonlijst bestaat uit balken, waarvan de voegen boven triglyphen vallen. Buiten den gevel uitstekend, beschut zij tegen den regen en draagt boven de zijgevels de sima of gootlijst, en boven voor- en achtergevel de gevellijst. De kroonlijst bestaat uit een vertikaal voorvlak, naar boven door een Dorische kyma afgesloten. Het vrij overstekende deel is sterk naar binnen-boven afgeschuind, ter vermindering van het gewicht (dus_om kantelen te voorkomen) en voor afleiding van eventueel overloopend regenwater van den gevel. Tegen het schuine ondervlak zijn banden blijven staan ter breedte van de triglypen en de metopen, welke banden mutulen genoemd worden, en aan ieder waarvan 3 rijen van 6, dus 18 droppels hangen. Deze druppels zijn niet constructief, maar decoratief, en misschien symboliek, aanduidend dat de kroonlijst de draagster is van de watergoot. De vorm van de droppels is lang afgeknot kegelvormig, bij latere monumenten kort cylindrisch. De mutulen en Fig. 129. 4. guttae ontbreken aan de schuine gevellijst, maar hier is het schuin oploopend ondervlak ter afvoering van het water, naar binnen-boven gebogen. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 133 Fig. 135. Doorsnede over de zoldering van het Parthenon. (Naar Weiasman) De hoogte.van de kroonlijst zonder sima is te Paestum 3/8, te Rhamnus V3. aan het Parthenon 2/5, 'e Phigalia '/j en te Nemea '/5 onderste zuildoorsnede. Ook de voorsprong varieert tusschen '/2 doorsnede te Paestum en '/3 doorsnede aan het Parthenon. De gootlijst (sima) ontbreekt bij de oudste Dorische bouwwerken en heeft een enkelvoudig gebogen profiel of dubbelgebogen onder invloed van den Ionischen stijl (b.v. te Phigalia, Nemea en op Delos). De gootlijst komt aan de horizontale gevelkroonlijst niet, maar op de schuine wel voor. De voorzijde is met vertikaal staande ranken beschilderd, terwijl op bepaalde afstanden leeuwenkoppen als Fig. 134. waterspuwers in hoog reliëf zijn gehakt. Deze waterspuwers komen aan de gevelgootlijst niet voor. De overgang van het binnenste vertikale deel van de geison naar het schuine mutulen ondervlak komt bij sommige bouwwerken door een Dorische kyma tot stand. 8. De zoldering bestaat steeds uit kalymmata of cassetten, die op de zolderbalken rusten. Fig. 135. Bij den zuilomgang van het Parthenon echter liggen de kalymmata direct op fries en muren, zonder behulp van zolderbalken. De zolderbalken liggen bij de Dorische orde niet op de architraaf, maar op het fries. Het benedenvlak van de zolderbalken (stroteren) is met bandvlechtingen versierd, die verbinding en overbrugging symboliseeren. De vrijzwevende cassetten versiering bestaat meestal uit sterren. De cassetten zijn steeds rechthoekig, Fig. 135. d. vierkant meestal, niet polygonaal; oorspronkelijk bestaand uit een steenen plaat met uitdieping in het midden 134 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 10. 1. (ter vermindering van het gewicht) werden ze later zelfs geheel doorbroken en de opening afgesloten door een kleine dunne plaat. 9. Het dak (aetoma) rust op houten of steenen balken. Bij groote spanning zouden steenen balken niet mogelijk zijn geweest, maar de afstand van de cellamuren was zelden zoo groot, dat steenen balken niet konden worden toegepast. De helling van de balken was '/8 tot 79 Fi9- 13h van de basis. De daktegels waren bij de voegen voorzien van opstaande randen, waarover de holle tegels waren geplaatst volgens vroeger besproken constructie. De akroteriën waren ornamentaal, figuraal, of beide tegelijk, b.v. te Aegina. Het tympanon (fronton) was met j figurale reliëfs versierd (Parthenon). \ Vensters kwamen in de Dorische ! orde zelden voor. De vensters van ; de Propylaeën te Athene, een bouwi werk van de Dorische orde, zijn door i twee pilasters in den vorm van Dorii sche anten begrensd. Er bovenop • rust een zware horizontale balk. "InZendige zuilenrijen had b.v. de hypaetraaltempel te Paestum, en hoogstwaarschijnlijk ook het Parthenon. De beschildering was niet volkomen maar plaatselijk. Sporen van warme ongebroken kleuren en goud zijn aangetroffen aan het Parthenon, te Selinunt, Aegina en enkele andere tempels. Volgens deze weinige kleuroverblijfselen zijn de kleuren voor de volgende deelen als volgt vastgesteld: triglyphen en mutulen blauw, fond van het tympanon en metopen rood, kyma's rood, blauw, groen en goud, guttae rood, goud of wit, en reliëfs gedeeltelijk in verschillende kleuren. r&^| II. DE IONISCHE ORDE. Tegelijkertijd met de Dorische orde in de Peloponnesus ontwikkelt zich in Klein-Azie de Ionische onder invloed van de Oostersche voorliefde voor rijkdom en pracht. Deze invloed Fig. 136. a. Overdekking van den zuilomgang van het Parthenon. b. Plattegrond. c. Doorsnede bij den ingang van het Parthenon. 136 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 138. Attisch-Ionische orde van den tempel van Nikeapteros te Athene. (Naar D'Èspouy). is vooral zichtbaar in de toepassing van voluten en basement. Zijn de Aziatisch-Ionische bouwwerken groot, de Attisch-Ionische zijn kleiner; de laatste orde ontwikkelt zich edeler en fijner en meer volmaakt. Beide vormen van de Ionische orde kenmerken zich door een lichter bouwsysteem dan de Dorische orde. In Klein-Azië is het grondplan gewoonlijk een peripteros (Priene) of een dipteros (Ephesos, Milete); daarentegen in Attika krijgt de tempel den vorm van een prostylos (Erechtheion) of een amphiprostylos (Niketempel te Athene). De hoofdkenmerken van de Ionische orde zijn: een rijk geprofileerd basement, slanke zuilen met volutenkapiteel, en een ongedeeld fries met nguraal ornament. 2. De onderbouw is bij Ionische tempels als bij de Dorische rechtlijnig, met uitsluiting van de kromme lijn. Het basement. Bij de Dorische orde bestaat slechts een enkel voorbeeld van een zuilbasement, n.1. aan een tempel te Priene, waarbij het uit e ïn torus of cirkelring bestaat, rustend op een cylindrische plint. Het Aziatisch-Ionische basement is kenmerkend onderscheiden van het Attisch-Ionische: het eerste rust n.1. op een plint, dat bij het laatste type ontbreekt. Het Aziatisch'Ionisch basement rust op een vierkante plint of voetplaat; DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. zelden is dit veelhoekig. Op de plint rust het basement, bestaande uit twee opvolgende holle ■ Fig. 140. 6. insnijdingen (trochitf) waarboven een cirkelring (torus), alle onderling verbonden door staafjesringen (spira), die samen den indruk wekken van horizontale canneleering. De twee trochili samen vormen één geprofileerden grooteren trochilus. De hoogte van het geheele basement zonder plint = '/2 benedenste zuildoorsnede. pig. 140. 11. Het Attisch-Ionisch basement rust niet op een plint en bestaat uit een ondersten (grooteren) torus, een trochilus en een bovensten (kleineren) torus. Een uitzondering vormt het basement van den Niketempel, waarvan de Fig. 138. bovenste torus de hoogste is, de onderste daarentegen een grootere middellijn heeft. De torus Fig. 139. was glad, en dan waarschijnlijk met ornament Fig. 140. 11. beschilderd, doch meestal van in reliëf gehakte bandversieringen voorzien. Een zelfde vertikaal gedachte lijn wordt door den bovenkant van den trochilus aan de binnenzijde, door den binnenkant van den bovensten torus aan de buitenzijde geraakt. De hoogte van het basement is ook gelijk aan de halve zuildoorsnede. Het is deze vorm van basement, die in later eeuwen bij voorkeur werd toegepast als de meest volmaakte. 137 Fig. 139. Ionisch kapiteel van de middenhal van de Propylaeën te Athene. 3. De zuilschacht is gecanneleerd; het aantal halfcirkelvormige canneluren bedraagt 24, terwijl ze zijn gescheiden door een plat bandje. De loodrecht staande schacht is samengesteld uit trommels. Ook hier vormt weer een tempel, die van Aizanï, een uitzondering, waarvan de zuil een 8.50 M. hooge monolith vormt. Fig. 139. Boven en beneden vertoont de zuil een kwartcirkelvormige verbreeding, beneden a f 1 o o p genoemd en bovenaan 1 o o p. De boven en onder door een halven cirkel beëindigde canneluren loopen tot aan of wel nog over den aanloop en den afloop. De entasis zoowel als de verjonging zijn kleiner dan bij de Dorische zuil. Een groote verbetering is, dat de onderlinge zuilafstand steeds even groot wordt genomen, daar de plaatsing geheel onafhankelijk van het niet ingedeelde fries kan geschieden. De Aziatisch-Ionische zuilen zijn hooger dan die uit Attika, wat in verband staat met de grootere afmetingen van de monumenten. Zoo zijn de zuilen van den Apollotempel te Milete 18.70 M., en die van het Erechthelon 7.20 M. hoog. De hoogte van de Ionische zuil = 9 tot 10 zuildoorsneden ;"de Attisch-Ionische zijn 7 tot 9'/2 doorsneden (Niketempel 72/3, Erechtheion 83/5, Milete 9'/2 zuildoorsneden). De verjonging varieert tusschen 2/u en V7 doorsneden (Erechtheion '/„, Niketempel 2/n). Terwijl ten slotte het intercolumnium varieert tusschen l'/2 en 3 doorsneden (Milete l'/2, Priene l3/4, Niketempel 2, Noordhal van het Erechtheion 3). 4. Het kapiteel toont een zelfden hoofdvorm in verschillende variaties, óle alle zeer fraai het belast zijn en steunen uitdrukken. Het hoofdbestanddeel vormt bij Aziatisch-, zoowel als Fig. 140. Ionische details. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 139 Fig. 140. • 1. Basement van een Ionische zuil, op Samos. 10. Driedeelige architraaf van het Erechtheion. * • 2. Lesbisch kapiteel van Neandria, (Naar Koldewey). (7. 8, 9 en 10 naar Gugel). • • 3. Ionische zuildoorsnede. Attisch-Ionische orde van het Noordelijk deel t | 4. Ionisch kapiteel van een tempel te Bassae. van het Erechtheion. • ; i 5. Kapiteel van den tempel van Athene te Priene. 12. Onderaanzicht van een Ionisch kapiteel te j j 6. Basement van een Ionische zuil, te Priene. Priene. ; : 7. Ionische eendeelige architraaf van den tempel te 13- Onderaanzicht van een Ionisch hoekkapiteel te : 5 Ilissus. Priene. : • 8. Tweedeelige architraaf van den Apollotempel te 14- Zijaanzicht van een Ionisch kapiteel te Priene. : ; Milete. ' '5. Vooraanzicht van een pilasterkapiteel te Priene. J : 9. Driedeelige architraaf van den Niketempel te 16- Zijaanzicht van een pilasterkapiteel te Priene. • • Athene. (Naar Wetosman). J bij Attisch-Ionische orde de echinuskyma, in reliëf versierd met ovaal gevormde bladeren, en Fig. 140. 5. aan de schacht verbonden door een astragaal. Op deze kyma rust het volutenkussen met spiraalvormig opgewonden uiteinden. Voor- en zijaanzicht verschillen, daar van ter zijde de Fig. 140. 14. voluten niet in zicht komen maar een sterke insnoering zichtbaar is. Deze oorspronkelijk gladde insnoering schijnt door parelsnoeren als 't ware samengebonden te zijn, welke snoeren bij Fig. 140. 15. latere kapiteelen vervangen werden door plantaardig ornament, meestal in bladkelkvorm. Fig. 140. 5. Tusschen de echinuskyma en het volutenkussen is een kleine palmet aangebracht. Het middenpunt van de geheel uit de vrije hand vervaardigde spiraal wordt oog genoemd. Daar vóór- en zijaanzicht van het kapiteel verschillen, leverde het hoekkapiteel bij peripterostempels moeilijkheden op, die door de Grieken niet zeer fraai werden opgelost. De beide op den hoek samenkomende spiralen werden n.1. volgens de diagonaalrichting naar buiten omgebogen, terwijl aan de binnenzijde de volutenkussens eenvoudig tegen elkaar aansloten. Toch gaf deze oplossing 'aanleiding tot het ontstaan van een bij zonderen vorm van hoekkapiteel, het z.g, diagonaalkapiteel, dat aan alle vier zijden voluten kreeg, die diagonaalsgewijs uitgebogen tegen elkaar sloten. Het horizontaal gedeelte van de spiraal is in het midden naar beneden doorgebogen, doch het bovenvlak blijft horizontaal, daar de abacus erop komt te rusten. Een uitzondering vormt b.v. het kapiteel te Bassae gevonden, Fig. 140. 4. waarvan het bovenvlak naar boven is gebogen. De abacus is een dunne plaat, op den smallen kant versierd door een fraaie kyma. Hierboven volgt een scamillus. Fig. 140. 11. Een zeer bijzondere uitzondering vormt het kapiteel van het Erechtheion. Deze Attisch-Ionische vorm krijgt onder de kyma een met palmetten versierden hals, door een astragaal van de schacht gescheiden. De canneluren eindigen onder de astragaal. Bovendien is tusschen kyma en volutenkussen nog een bandvlechting aangebracht, terwijl de voluten ontstaan door de winding van twee lijnen inplaats van een enkelvoudige spiraal. Zijn de Aziatisch-Ionische kapiteelen versierd met reliefornament, de Attisch-Ionische ornamenten zijn in kleur of in reliëf én kleur. f ■* 4 Het Ionisch kapiteel is bijna 'ƒ2 zuildoorsnede hoog. 5. Vierkante pijlers zijn een nieuw element in de Grieksche bouwkunst. Ze komen o. a. voor aan de propylaeën te Magnesia. Van die van de propylaeën te Priene is de schacht verjongd. Het pijlerbasement is als dat van de zuil; de schacht is niet gecanneleerd. Het kapiteel komt voor in twee hoofdvormen: a. aan alle vier zijden gelijk, waarbij op Korinthische wijze uit het midden ontspringende rankvormige voluten zich aan de vier hoeken naar buiten ombuigen, HO DE- BOUWKUNST DER GRIEKEN. en b. met voor- en achterzijden gelijk, doch verschillerld met de zijkanten. Bij het laatste type loopt langs den onderkant een horizontale band, die langs de hoeken omhoog gaat en aan de bovenhoeken in voluten eindigt. De vierkante abacus is bij dit kapiteel laag, en de volutenkussens zijn aan de zijden tot horizontale bladkelken vervormd. Bij het type onder a genoemd is de abacus aan de hoeken naar buiten uitgebogen, volgend het beloop van de voluten. Karyatiden zijn een andere nieuwe vorm van vrijdragende steunen. Reeds aan den Zeustempel te Agrigèntum kwamen dragende mannenfiguren voor met nek en opgeheven armen de zoldering steunende (atlan- ten, telamonen). Deze figuren drukken duidelijk een zeer zwaar belastzijn uit. Een geheel ander karakter dragen de karyatiden van het Erechtheion, zes jonge meisjesfiguren (koren), staande op een borstwering, die, prachtig gebeeldhouwd, zonder de minste inspanning, rustig van houding, de architraaf schijnen te dragen. De overgang van kop naar architraaf wordt gevormd door een Dorisch kapiteel. De muren staan zuiver vertikaal en zijn steeds voorzien van een basement en een kroonlijst. De anten zijn juist als de Dorische. De Attisch-Ionische is verdeeld in basement, schacht en kapiteel. Het basement is als dat van de zuil en evenhoog, alleen is het rechthoekig, evenals de schacht, die niet gecanneleerd is, en bestaat het uit een trochilus in 't midden en onder en boven een torus. Het antenkapiteel heeft geen voluten, doch is als het Dorische, echter rijker geleed en voorzien van een hals met verkikalen anthemiënband. Het profiel van het kapiteel bestaat uit een echinuskyma, waarboven een Lesbysche bladlijst. Het antenkapiteel komt geheel overeen met de kroonlijst van den muur. Bij het Erechtheion volgen drie kyma's boven elkaar, welke herhaling van gelijkwaardige motieven eentonig aandoet. De kyma's zijn in reliëf en gekleurd. Bij den Niketempel zijn de ornamenten op het gladde profiel geschilderd. Bij dezen tempel heeft de muurlijst 2, het antenkapiteel 3 kyma's. De hoogte van een antenkapiteel == V2 zuildoorsnede, of grooter. De pilaster in Klein-Azië is een muurpijler, aan de langszijde van het bouwwerk ter versterking van den muur aangebracht. De breedte = een onderste zuildoorsnede. Het kapiteel DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 141 heeft voluten, die vertikaal naar ! iniiKJui-muii > n beneden ombuigen en horizontaal verbonden zijn, aldus een veld omsluitend, dat met - ornament is gevuld, b.v. de Apollotempel te Milete. De pilasters hebben overigens dezelfde proporties als de zuilen. Muurzuilen, vooral gebruikt bij de inwendige architectuur, zijn halve zuilen, geheel van dezelfde proporties als de zuilen, doch tegen den muur geplaatst. Ze zijn altijd iets grooter dan een halve cirkel, b.v. aan het Erechtheion. Pilaster zuilen ontstaan, als aan twee zijden van een pilaster halve t........................................ E zuilen zijn aangebracht, waardoor • c- <... »„. . , . ■ ■ CJ i L r, L . ï S riq. X'ïl. Attiscn-iomsch hoofdgestel van het Erechtheion ; dus een vrijdragend bouwdeel ont- : te Athene. staat, zwaarder dan een gewone • zuil. Boven de twee zuilhelften liggen de voluten, en daar de breedte veel grooter is dan bij een zuil alleen, komen in zijaanzicht twee naast elkaar liggende opgerolde kussens in zicht. 6. Deuren en vensters zijn rechthoekig of trapeziumvormig, doch altijd horizontaal afgedekt. Meestal bestaan de deuren uit twee vleugels, die naar buiten openslaan. Boven de deuren is een vast bovenlicht aangebracht, dat door traliewerk van brons is afgesloten. De vensters van het Erechtheion zijn trapeziumvormig, ongeveer 2 X z°o hoog als breed. Boven en aan weerszijden zijn ze begrensd door een doorloopend lijstwerk:, dat ter hoogte van de zijvlakken van den bovendorpel even terzijde uitwijkt en z.g. „ooren" vormt. De lijsten ontspringen op een eenvoudig rechthoekigen, even uitspringenden onderdorpel. Bijzonder fraai is de deur van het Erechtheion. De met fraai reliëf versierde kroonlijst wordt door S-vormig gebogen consoles gedragen. Van terzijde gezien is de bovenste voluut naar den muurkant opgerold, de benedenste kleinere naar buiten. Aan de voorzijde komt beneden een gecanneleerd opgerold volutenkussen te zien. Voorts maken de fijne profiellijsten, en de rij rozetten, bevestigd door verguld bronzen knoppen, een zeer voornamen indruk. Ook bij deze deur loopen de deurposten schuin naar bovenbinnen. 7. De architraaf'bestaat uit zelden 1, vaker 2, meestal 3 balken boven elkaar. Iedere hoogere balk heeft een kleinen voorsprong, terwijl de bovenste balk het hoogst is. De architraaf is door een lage abacus afgedekt, waaronder een astragaal en een lesbysche kyma. Fig. 140. 7, De tempel te Ilissus heeft een architraaf, bestaande uit 1 balk, die van den Apollotempel te Milete bestaat uit 2, Fig. 140. 8. Fig. 140. 9. die van den Niketempel te Athene b.v. uit 3 balken. Op de architraaf rusten de zolderbalken zóó, dat deze gedeeltelijk zijn ingelaten, waardoor de architraaf aan de binnenzijde lager lijkt dan aan de buitenzijde. Ter opname 142 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 143. Karyatide van het Erechtheion. (Naar foto). van de zolderbalken bestaat de architraaf dan ook wel uit 2 balken achter elkaar, waarvan dan de buitenste fries en kroonlijst, de binnenste de zolderbalkuiteinden draagt. De hoogte van de Ionische architraaf is 3/4, van de Attisch-Ionische 5/6 tot 9/10 onderste zuildoorsnede. De architraaf hoogte te Priene is 3/4, die van het Erechtheion 5/e en van den Niketempel 8/9 doorsnede. 8. Het fries, zophoros of thrinkos, bestaat uit vertikaal naast elkaar geplaatste marmeren platen, rustend op de voorzijde van de architraaf. Ze helpen de kroonlijst dragen en verbergen de zolderbalkuiteinden. Ongedeeld, zonder triglyphen, is het bij uitstek geschikt voor opname van lange historische of godsdienstige figurale reliëfs. Het fries is evenhoog als de architraaf, of meestal iets lager. De overgang naar de kroonlijst wordt gevormd door een Ionische pf Lesbysche kyma, behalve bij de Attisch-Ionische monumenten, waar in 't geheel geen overgang bestaat. De figurale reliëfs, zooals die b.v. voorkomen aan het Erechtheion en den Niketempel te Athene zijn gedeeltelijk gekleurd, en soms in later tijd vervangen door een rankenornament. 9. Aan de kroonlijst, bestaande uit geison en sima, ont- Fig.141,142. breken de mutulen. Daar de monumenten grooter zijn, is de voor- sprong van de geison grooter dan bij de Dorische monumenten, en een nog grootere voor- sprong kon wor¬ den verkregen door de onderzijde schuin naar bovenbinnen uit te hollen. Hierdoor wordt belet, dat de niet belaste geison voorover zou kantelen. Bovendien werd Fig. 144. Pilasterkapiteel. (Naar foto). DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 143 141 10. het gewicht van het overstekend gedeelte nog verminderd door van het onderste deel vertikale stukken weg te hakken, zóó, dat er tot steun op gelijke afstanden vierzijdige prisma's bleven staan. De aldus gevormde tandlijst, geisipodes, had dus oorspronkelijk een constructieve bedoeling. Bij oudere Aziatisch-Ionische bouwwerken is de voorsprong van de tandlijst grooter dan de hoogte, zoodat de tanden dus horizontaal liggen. Bij latere bouwwerken staan de tanden vertikaal, omdat de hoogte grooter is dan de voorsprong. Dan worden de tanden decoratief, en aangebracht ter wille van de rijke schaduwwerking, Aan de onderzijde van de tympankroonlijst ontbreken de tanden steeds. De hoogte van de tanden is ongeveer 2 X de breedte, en de onderlinge afstand 2/3 breedte. Daar de Attisch-Ionische bouwwerken kleiner zijn dan de Aziatische, was de voorsprong van de kroonlijst ook kleiner en kon dus de tandlijst vervallen. Attisch-Ionische bouwwerken hebben dan ook geen tandlijst. Met uitzondering alweer van de Karyatiden- hal van het Erechtheion, die. een uitsluitend decoratieve tandlijst heeft. De gootlijst, die op de kroonlijst rust, heeft een dubbel gebogen profiel en, als bekronend deel, is ze versierd met anthemiën, terwijl leeuwenkoppen het water afvoeren. Tusschen fries en tandlijst, tusschen tandlijst en geison, en ook tusschen geison en sima zijn kymata aangebracht als overgang. Al deze kymata en anthemiën drukken de functie dragen uit, terwijl de orneering in reliëf is uitgevoerd. De hoogte van de Aziatisch-Ionische kroonlijst is 3/4, die van de Attisch-Ionische '/, zuildoorsnede. De voorsprong tot aan de voorzijde van de geison 2/3, respectievelijk 3/8 tot '/2 zuildoorsnede. De zolder is als de Dorische; de sterkere balken rusten steeds op de architraaf. Op de zolderbalken rusten weer cassetten, grooter en dieper en rijker geprofileerd dan de Dorische. Zoo b.v. bij den Niketempel en het Erechtheion. Het dak is eveneens als het Dorische, doch van de inwendige constructie is geen enkel voorbeeld bewaard gebleven. De beschildering voltooit het Ionische bouwwerk. De ornamenten op basement, kapiteel, Fig. 145. Omlijsting en bekroning van het Erechtheion. (Naar D'Espouy). 144 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 146. Korinthisch kapiteel, marmer, uit 4e eeuw (Naar foto). Chr fries, tympanon, zolder en de kymata zijn, behalve gekleurd, ook verguld. Als de ornamenten in reliëf waren uitgevoerd, werden ze bovendien beschilderd, b.v. aan het Erechtheion. Daarentegen was de Niketempel te Athene uitsluitend geschilderd, zonder reliëfs. i III. DEAEOLISCHEORDE. ! Van een afwijkende, bijzondere ! bouworde, toegepast door de | Aeoliërs zijn teNeandria fragi menten gevonden, o. a. een uit de ! 7e eeuw v. Chr. ontstane kapiteel• vorm, die niet beschouwd kan i worden als een Ionisch kapiteel ' van afwijkenden vorm. Van deze bouworde werden ook op Lesbos en op de Akropolis te Athene fragmenten gevonden. Van den te Neandria gevonden tempel staat vast, dat de cella op een hoogen onderbouw rustte, en omgeven was door een open zuilengaanderij van 6 bij 11 zuilen. Bovendien was de cella, evenals o. a. de basiliek te Paestum, door een rij zuilen in twee beuken verdeeld. De zuil had geen basement, was niet gecanneleerd en sterk verjongd. Fig. 140. 2. Van het kapiteel was het onderstuk klaarblijkelijk ontleend aan Perzische voorbeelden. De bovenste torus bestaat uit ccn dubbele bladrij, en hieruit ontspringen in vertikale richting, dus niet horizontaal, zooals in de Ionische orde, twee voluten, waartusschen nog een palmetvormig ornament is aangebracht. IV. DE KORINTHISCHE ORDE. 1. In de 2e helft van de 5e eeuw gaf de prachtlievendheid van de rijke Dorische handelsstad Korinthe aanleiding tot een zoeken naar nieuwe versieringsvormen. Want van een karakteristiek constructief systeem, zooals dat kenmerkend is èn bij de Dorische, èn bij de Ionische orde, is bij de Korinthische orde geen sprake. Alle voornaamste kenmerken van de nieuwe bouworde concentreeren zich in de zuil en vooral in kelk- of klokkapiteel. In den Korinthischen stijl is in Griekenland geen enkel tempelplan bewaard gebleven; vooral in de profane bouwkunst vond hij toepassing. Alle Korinthische overblijfselen zijn uit den Laattijd afkomstig, waartoe trouwens de geheele orde behoort. Een groot aantal tempels, die ontstaan zijn in den Laat-Griekschen of Romeinschen tijd, zijn in den Fig. 147. Kapiteel van den toren der Winden, te Athene. 146 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 2. 3. Fig. 149. Kapiteel van het Lysikrates gedenkteeken. *• Alexandrijnschen tijd, toen menige : stad grondig werd verwoest, ver- • loren gegaan. En daarmede tevens • de gegevens van Korinthisch tem£ pelplan en ontstaan van den Ro- • meinschen tempelvorm. Overigens £ bepaalde zich in den Griekschen j tijd de Korinthische orde vooral • tot het inwendige van de bouw£ werken. Het fraaist bewaard ge£ bleven Grieksche monument is de £ Zeustempel te Olympia. S In Klein-Azië en Macedonia zijn ver- ; scheiden monumenten bewaard gebleven S uit den Romeinschen tijd, die toch blijk- S baar nog gevolgd zijn naar het Grieksche £ grondplan en den Griekschen opstand, al • komen er vele Romeinsche elementen aan • voor. Dergelijke monumenten worden aan- getroffen te Saloniki, Knidos, Alabanda, Labranda, Laodicea en Mylassa. Het grondplan wordt overigens meer gevarieerd. Behalve het rechthoekige, komt ook het veelhoekige (toren der Winden, of toren Van Kyrrhestes) en het ronde (Lysikrates gedenkteeken), beide te Athene, voor. De onderbouw is als bij de vroeger besproken orden; alleen komen niet altijd aan alle vier zijden treden voor. Ook de opstand vertoont niet in alle deelen dien zuiveren samenhang. Waren bij de Dorische orde zuil en fries van elkaar afhankelijk, en het eene element niet te wijzigen zonder met het andere in conflict te komen, bij de Ionische orde was al meer vrijheid in de plaatsing der zuilen. De Korinthische orde was het meest geëigend voor afwijkende grondplannen, daar het kapiteel een zelfde front vertoonde aan vier zijden, en het hoofdgestel door deze steunpunten meer willekeurig kon worden gedragen. Het is vooral het kapiteel, dat een veelzijdig gebruik veroorloofde. Het basement en de zuilschacht zijn Attisch-Ionisch, met een vierkant plint. Verjonging en entasis zijn zeer klein. Kleine zuilen zijn monolith, grootere bestaan uit trommels, verbonden door vier met lood vastgegoten doken, die ongeveer op V3 straalafstand van den rand zijn ingelaten. De doken, ingelaten in het bovenvlak van een lageren trommel, pasten in gaten in het ondervlak van een hoogeren. Het kapiteel. Het Korinthische kapiteel is een vinding van Kallimachos van Korinthe, en komt voor 't eerst voor ± 430 v. Chr. aan den Apollotempel te Bassae bij Phigalia. De hoofdvorm is steeds een naar boven breeder wordende kelk, waarom akanthusbladrijen, Fig. 124. 9. Fig. 124. 10. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 147 Fig. 150. Kapiteel van den tempel van Apo'.lo Didymeos, Milete. ranken en rozettenzijn aangebracht, waarvan derangschikking verschilt. Naar beneden is het kapiteel steeds Fig. 150. afgesloten door een astragaal of parelsnoer als halsring. De vier overstekende hoeken van den vierkanten abacus worden schijnbaar gesteund door naar buiten uitgebogen akanthusbladeren, die door een band of snoer aan den kelk schijnen te zijn gebonden. Daar de kelkvorm voor kapiteelen reeds vroeger door andere volkeren werd toegepast, bestaat de nieuwe vinding eigenlijk alleen in het akanthusblad met zijn distelachtig karakter, rijk en gesneden omtrek, Fig. 152. a. hooge reliefribben, gezaagden bladrand en fraaie gebonden stylatie. Van af de rechte tanden van den bladrand Ioopen de nerven alle naar den bladvoet, aldus zonder eenige vertakking bijna evenwijdig ontspringend. Dit rijke architecturale motief bleef sinds de invoering bij alle volkeren in gebruik. a. Het Vroeg-Korinthische kapiteel bestaat uit een gladden kelk (kalathos), waar het ornament, zich tegen aan Fig. 152. b. vlijt. Dit eenvoudige kapiteel is niet minder fraai dan het rijkere. De meest eenvoudige vorm is wel die, waar boven een enkelvoudige bladrij een vierkante dekplaat volgt. Dergelijke eenvoudige kapiteelen zijn een enkele maal gevonden op den acropolis te Athene en ook elders. Fig. 151. b. Het palmkapiteel, eveneens zeer eenvoudig, sluit geheel aan bij het Egyptische, is echter rijker geleed, minder streng. Het werd toegepast aan de midden zuilenrij in een tweebeukig gebouw. c. Rijker reeds wordt het kapiteel, als boven den acanthusbladrand een tweede rij gladde smalle,*gaafrandige bladeren wordt geplaatst, en tusschen de vierkante dekplaat en deze gladde bladeren een ronde schijf wordt ingelascht. Hier is reeds het kapiteel horizontaal in twee sprekende deelen verdeeld. Het aantal akanthusbladeren bedraagt 8, het aantal spitsen 16. De laatste ontspringen achter de eerste, en loopen tot onder den abacus door. Voorbeelden aan den Toren der Winden te Athene, en aan den Fig. 147. Apollotempel te Milete. Fig. 150. d. De rijkste vorm is het z.g. kapiteel van Kallimachos. De benedenste Fig. 149. helft van de kern wordt omringd door een enkelvoudigen of dubbelen akanthuskelk van 8 bladeren ieder, of door akanthusbladeren en gladde bladeren. Uit dezen bladerenkelk ontspringen 8 ranken, waarvan er telkens 2 samenkomen onder de hoeken van den abacus, waar ze in voluten overgaan, aldus een prachtigen overgang vormend naar de boven den kelkvorm uitstekende Fig. 151. Palmkapiteel van de Hal van Attalos II, te Pergamon. (Naar Gonze). 148 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. a. Akanthusrank. b. Vroeg-Korinthisch zuilkapiteel. c. Korinthisch zuilkapiteel uit Bassae. d. Drievoetkapiteel uit, Eleusis. Fig. 152. e. Sima,met akanthus, uit Olympia. (Naar von Sybel). f. Akroterie in palmetvorm uit Olympia. g. Bekroning van een grafstèle. h. Sima, met palmet uit Olympia. abacushoeken. De tusschen de ranken en bladkrans overgebleven kelkgedeelten worden op sierlijke wijze gevuld door spiraalvormige ranken, palmetten, rozetten of zelfs maskers. Dergelijke kapiteelen komen voor aan het Lysikratesgedenkteeken te Athene. De hoogte van dit kapiteel is ongeveer 1"2 zuildoorsnede. De voluutranken zijn reeds van den oorsprong af gebogen en zelfs de canneluren eindigen onder den hals in een rij spitspuntige kleinere bladeren, waardoor het schijnt of de zuilschacht eigenlijk voorstelt een bundel vertikaal groeiende plantenstengels. De zuilhoogte bedraagt tot 10 onderste zuildoorsneden. Ook de abacus verandert van vorm; de zijden zijn n.1. cirkelsegmentvormig uitgebogen en op de hoeken afgeschuind; bovendien is de dekplaat dun en geprofileerd. Boven de dekplaat is weer een scamillus aangebracht. Anten en pilasters bestaan beide uit een basement, schacht en kapiteel. De vlakke pilasters zijn soms versierd met uitgediepte paneelen, begrensd door omlijstingen. Het antenkapiteel gelijkt volkomen op een rechthoekig Korinthisch kapiteel. De muren zijn geheel gelijk aan die van de Attisch-Ionische monumenten. Het hoofdgestel is driedeelig; de vormen ervan zijn aan de Ionische orde ontleend. De hoogte van het fries, dat vlak is of met reliëf versierd, bedraagt '/2 of V3 van de architraafhoogte. Soms is het met plantaardig ornament versierde fries een weinig elastisch uitgebogen, zooals b.v. te Mylassa, Ephesos en Labranda. I De kroonlijst is steeds de Aziatisch-Ionische tandlijst, terwijl meestal nog consoles tusschen tandlijst en gootlijst zijn aangebracht. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 149 Deze consoles zijn rijk versierd, S-vormig gebogen met een groote voluut aan den buitenkant, met een naar buiten boven gebogen akanthusblad tegen den onderkant, öf wel ze zijn, als balkuiteinden, onversierd prismavormig. Doch ook in het laatste geval is er nog een klein afdekkend lijstje op de console aangebracht. De afstand der consoles onderling is grooter dan die van de tanden der tandlijst, en ongeveer gelijk aan den voorsprong van de gootlijst. Daardoor komen aan de onderzijde van het platvierkant vierkante velden in 't zicht, die versierd worden met cassetten, in 't midden waarvan een rozet wordt aangebracht. De tanden van de tandlijst springen zeer weinig uit en staan vertikaal. De hoogte van het hoofdgestel is ± 22/3 onderste zuildoorsnede, b.v. bij het Lysikratesgedenkteeken. Daar de Grieken zich alle bouw- i orden voorstelden als monolith, j werd op de voegen tusschen de ; afzonderlijke steenblokken geen nadruk gelegd, doch zooveel mogelijk werden deze aan het oog onttrokken. Alleen in den Laattijd werden ze meer geprononceerd. Van zoldering en dak bleef niets bewaard; de constructie was waarschijnlijk als bij de Dorische en Ionische monumenten. Wel zijn van het grafteekente Mylassa driehoekige cassetten gevonden, doch de dakconstructie van monumenten als de Toren der Winden en het Lysikratesgedenkteeken is te klein om hieruit een conclusie te trekken voor de constructie van het Korinthische dak in 't algemeen. Het materiaal bestond uit fijn marmer, dat uitsluitend bewerkt werd met reliëfs en beeldhouwwerk, dat, hoewel gedeeltelijk verguld, door de meer naturalistische vormen een versterking door kleur niet noodig had. HET GRIEKSCHE ORNAMENT. De Grieken ontleenden hun ornamentale motieven aan de plantenwereld en dierenwereld onder duidelijken invloed van Egyptische en Assyrische ornamentatie, en aan nijverheidsvoorwerpen. Ook de van oude stijlen overgenomen elementen werden karakteristiek vervormd en even specifiek Grieksch als de nieuwe Grieksche vondsten. Duidelijk overgenomen zijn b.v. palmet en lotus, terwijl b.v. de akanthus, roos. klimop, laurier, wijndruif met ranken, winde, denappel, papaver meer uitsluitend Grieksche vormen vertoonen. Fig. 153. Bekroning van het Lysikratesgedenkteeken te Athene, b en c. Voor- en zijaanzicht der consoles van de deurbekroning van het Erechtheion. 150 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Het dierenrijk leverde leeuw (ook fragmenten als poot of kop), kat, adelaar, zwaan, uil en slang, terwijl ook de zuiver ornamentaal toegepaste mensenfiguur veelvuldig wordt aangetroffen. De overige ornamenten werden grootendeels ontleend aan de textielnijverheid; zooals b.v. banden, snoeren, touwen, platte banden, meanders, vlechtingen en stofpatronen. Het Grieksche ornament is zeer zelden uitsluitend ornament, doch heeft in den régel de hoofdbedoeling: de verrichting van het architectuurdeel, waarop het is aangebracht, te symboliseeren. En wat in 't algemeen geldt voor het architecturale ornament, geldt ook in de kunstnijverheid, b.v. het vaatwerk. Zoo symboliseert het ornament b.v. binden, dragen, richting of onbelast zijn. Ook kan het ornament nog een tweede, b.v. mythologische symboliek in zich dragen b.v. de laurier, de uil, de klimop of de wijnrank. Omdat in de Grieksche bouwkunst vorm en constructie zoo zeer onverbreekbaar met elkaar in verband staan, kan ook het ornament niet willekeurig zijn aangebracht. Willekeurig ornament zou terstond alle nu bereikte harmonie hebben verstoord. Ook de vormen van het ornament hebben een duidelijk uitgesproken karakter: eenvoudige contour, duidelijke richting en organische ontwikkeling. Zoo is bij plantornament steeds terstond de oor- Fig. 154. Grieksche vaas, geometrische • Stijl. (Naar foto). Fig. 160. sprong, hoofdrichting en groeiwijze van stengels, bloemen en vruchten te herkennen. Ongestyleerd ornament hebben de Grieken nooit toegepast. Alle toevalligheden en onregelmatige afwijkingen, die een zuivere voorstelling zouden hinderen, zijn vermeden, doch is het, al naar het doel in verband met te versieren voorwerp, het materiaal en de techniek, kenmerkend gestyleerd, en meestal symmetrisch met volkomen uitsluiting van naturalisme. Hoewel nooit organische en anorganische motieven zijn samengevoegd, komen wel combinaties voor van organische elementen, b.v. planten en diervormen, en ook mensch en dier- Fig. 155. vormen, en diervormen in onderlinge combinatie. Toch zijn al deze fantastische combinaties steeds volkomen organisch samengevoegd (griffioenen, centaurs, harpyen), zoodat als 't Fig. 155. Mengvat uit Korinthe, 7e v. Chr., zwarte fig., 4 ooren naar bronzen voorbeeld. (Naar foto Hirth). DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 151 ware uit in de natuur bestaande elementen nieuwe vormen zijn geschapen. 2. Zijn de motieven van geschilderd en plastisch ornament hetzelfde, het geschilderd ornament is het oudste, en is in 't algemeen ook het eenvoudigste. De motieven van het oudere vlakschilderwerk zijn voor reliëf gewijzigd in rijkeren zin. Zoo behoort het geschilderde ornament tot de Dorische en Attisch-Ionische, het reliëf tot de Aziatisch-Ionische en Korinthische orde. Ook in de kunstnijverheid b.v. bij de Grieksche vazen is het reliefornament van den Laattijd. Het ornament draagt een zuiver architectonisch karakter, en is, buiten verband met de architectuur ondenkbaar. Het geschilderd ornament vindt toepassing op profielen, reliëfs, vlakke banden; het is duidelijk van contour en in vlakke kleuren opgebracht zonder halftonen of schaduwen; alleen bladomtrek en hoofdnerf spreken. Het reliefornament is eveneens juist zóó hoog, dat de vormen duidelijk spreken, terwijl deze vormen dan nog ondersteund kunnen worden door kleur. Hoewel het reliëf buiten den fond uitsteekt kan worden aan den fond. Fig. 156. 1. Sima van de schatkamer te 3. Lijstbekleeding van een tempel te Olympia. (Naar Dörpfeld). Selinus. 2. Geison en sima van een tempel 4. Lijstbekleeding van een tempel te te Selinus. (Naar Dörpfeld). Olympia. blijft het toch steeds binnen het platte vlak, dat parallel getrokken gedacht Fig. 157. Grieksche ornamenten. Fig. 157. f • aenb. Dorische kymata, van het Parthenon. r. Geschilderd bandornament. J c. Echinuskyma, van den grooten tempel te Rhamnus. s. Zwevend ornament, van een zolderbedekkinq f j d. Echinuskyma. (Propylaeën te Eleusis). : j e, f en g. Lesbische kymata. t. Doorsnede en lijstbeschildering uit Athene. f . h, i, 1 en m. Astragalen (h en i van Erechtheion). (Naar Hauser-Reich). S J j en k. Gevlochten touwornamenten (van vazen). u- Torus, symbool van binden. 1 ; n. Geschilderde bandvlechting. v. Tori, symbolen van binden. 2 o. Gevlochten ornament van een basement-torus. w- Dorische kyma. J ; p. Akanthusblad.. x. Bandvlechting, geschilderd. • j q. Bladsnoer, van het kapiteel van een tempel te Y- Reliëf band vlechting, van een bronzen vaas. S Priene. (Naar Hauser). J 3. In verband met het feit, dat het ornament symboliseert de functie van het te versieren architectuurdeel, zooals belast of onbelast zijn, dragen, zweven, worden op bepaalde vlakken of profielen steeds dezelfde soort ornamenten toegepast. Als bekronend ornament vinden b.v. lange rijen bladeren toepassing (ontfeend aan de Egyptische en Assyrische hollijst). Het ornament is echter slechts symbool van een functie, en heeft volstrekt niet de bedoeling zelf te functioneeren. Het draagt of bindt b.v. zelf niet, en daarom zijn b.v. ook de karyatiden van het Erechtheion als zuiver ornamentale mensenfiguren op te vatten. Zoo ook is boven het Korinthisch kapiteel nog een scamillus aangebracht, ten bewijze dat de akanthusranken niet dragen. Volgens de te symboliseeren functie wordt het ornament in verschillende groepen verdeeld. 4. De sima, of bekroning. Hiermede wordt ieder bouwdeel versierd, dat, voltooid zijnde, geen ander bouwdeel te dragen krijgt. Het bekronend ornament is nu karakteristiek voor het onbelast zijn, en bestaat gewoonlijk uit vertikaal opgerichte planten, als door ranken verbonden palmetten of lotoskelken, die logisch in de hoogte groeien en vrij eindigen, en zwak van vorm ook in 't geheel niet in staat zouden zijn te dragen, daar zij reeds Fig. 156. door hun eigen gewicht schijnen voorover te neigen. Op vlakke vertikale, of flauw gebogen lijst, wordt het 2 en 3. oudste bekronend ornament geschilderd. Zelfs komt nog hoogst enkel de aan de Assyriërs en Egyptenaren ontleende hollijst voor, b.v. aan de schatkamer te Olympia. Hierop is een soort bladlijst geschilderd, waarvan de Fig. 156. 1. punt nog niet naar beneden ombuigt. Zuiver vrij eindigend zijn b.v. de palmetten op dakranden en nok (akroteriën) en de Grieksche grafsteenen (stélen). Deze ornamenten ontwikkelen zich symmetrisch uit een as, en de ranken en. stengels eindigen in palmetten Fig. 160. of lotoskelken, geschilderd of in bas-relief. a en b. Later krijgt de sima een dubbel gebogen proflei, eerst naar buiten, hooger naar binnen gebogen. Dan maakt het ornament al den indruk van duidelijk door eigen gewicht naar voren om te buigen. Zoo b.v. het ornament van de kroonlijst van het Erechtheion. Deze soort vrij eindigende rankenornamenten worden anthemion Fig. 145. genoemd. 5. De kyma, of bladlijst. Op alle belast zijnde bouwdeelen wordt over de geheele lengte een karakteristiek ornament aangebracht, dat behalve het belastzijn, tevens uitdrukt, dat het deze belasting wederstreeft. Het meer of minder krachtig zich verzetten tegen de belasting hangt af van den last, en kan reeds beginnen bij belasting door een dunne vlakke plaat. * Zoo volgt direct onder de sima van b.v. den tempel te Selinus een kyma, waarvan de orneering dus juist het tegenovergestelde wil uitdrukken van de sima. De bladrijen, die meestal voor de versiering worden gebruikt, Fig. 156. e. 154 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 157. a en b. 6. schijnen, door den last in hun groei belemmerd, voorovergebogen, hoewel het ornament in den regel al bestaat uit van zichzelf krachtige bladvormen, schijnbaar goed op krachtigen weerstand berekend. De kyma, die geschilderd zoowel als in reliëf voorkomt, wordt als volgt onderscheiden in Dorische, Echinus- of Ionische en Lesbysche kyma. a. De Dorische kyma wordt uitsluitend in kleur op een voltooid profiel aangebracht. Het proflei vertoont in doorsnede een neus, en wordt daarom neuslijst genoemd. De bladrij biygt weinig om, symboliseerend een geringe belasting, en bestaat uit afgerond vierhoekige bladeren; nadruk wordt door kleur gelegd op bladrand en middennerf; afwisseling van bladeren wordt verkregen, door lichte en donkere bladeren om en om naast elkaar te plaatst», terwijl tevens voor- en achterzijde van een zelfde blad licht en donker gekleurd zijn. Hoe grooter de druk, die schijnbaar moet worden weerstaan, hce verder de bladrand naar beneden is gebogen. Deze kyma behoort uitsluitend tot de Dorische orde. b. De Echinuskyma drukt een grooteren last uit dan de voorgaande lijst, tengevolge waarvan de puntige of afgeronde bladspits den voet van het blad raakt, waardoor » m' ook weer het proflei verandert. Meestal worden achterelkaar Staande bladrijen uitgebeeld zóó, dat de punten van de achterste bladeren tusschen de voorste bladeren uit schijnen te steken. Ook hier is het oudste ornament geschilderd, en komt reeds voor op het Dorische kapiteel, en evenals bij de Dorische kyma zijn bladrand en hoofdnerf in het bijzonder geaccentueerd. In de Ionische en Korinthische orde verandert de echinuskyma voornamelijk, omdat ze met reliëf wordt versierd, dat op het vooraf voltooide proflei wordt gehakt. Ook hierbij is een dubbele rij bladeren voorgesteld, de voorste ovaal, de achterste, er tusschen doorkomend, spits. Toch is de bladrand nog zichtbaar verbonden aan het blad, al spreekt hij duidelijk. In latere stijlen, waarin de echinuskyma ook wordt toegepast, b.v. bij de Romeinen, zijn bladrand en ovaal blad volledig gescheiden, en ontstaat de z.g. eierlijst. c. De Lesbysche kyma drukt nog grooter belasting uit. Niet alleen raakt de omgebogen bladpunt den voet van het blad, maar is deze nog verder uitgebogen naar buiten, waardoor een profiel ontstaat van dubbele kromming: De hartvormige bladeren zijn naar beneden zeer verschillend gepunt. Daar de bladranden verbonden zijn juist op de plaats waar de neerbuiging begint, ontstaat een doorloopende contour, met telkens een vrij groot veld tusschen elke twee bladpunten, De geheele lijst komt in kleur voor, zoowel als in reliëf, en behoort tot de Ionische en Korinthische orde. Het bindend ornament, waartoe o. a. snoeren, banden en astragalen üenooren, is voornamenjK onueenu aan de textiele kunsten. Ze dienen om de bovengenoemde bladrijen symbolisch aan de architectuurdeelen te verbinden, en spreekt dan ook, in tegenstelling met deze, in horizoniale richting. Een dergelijk ornament kenden ook de Egyptenaren reeds, n.1. de rondstaaf onder de hollijst, die als met een band omwikkeld scheen. Dergelijke rondstaven vertoonen o. a. de schatkamer te Olympia (met schuinomwindenden band) en de tempel te Selinus Fig. 156. 1. Fig. 158. Vaasbeschildering, geometrisch bindend crniment. Fig. 157. c en d. Fig. 157. c. Fig. 157. d. Fig. 157. e, f en g. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 155 Fig. 156. 2. (met rechten band), beide aan de terrakotta bekleeding van de kroonlijst. Verder behooren tot het bindend ornament: >:Fig. 157. u en Fig. 157. [ x en y. Fig. 156. 1 en | Fig. 161. a. de torus, band of riem, in reliëf met rechthoekige doorsnede, behoorend vooral tot de Dorische orde. De torus loopt enkelvoudig langs den voet van de Dorische kyma, enkel of dubbel langs de kyma van de anten en 3- tot 5-voudig naast elkaar bij het kapiteel. In aantal naast elkaar doen ze dezelfde werking als een breede band. De torussen symboliseeren het binden van de kymabladeren aan het profiel en werden in hun eenvoudigsten rechthoekigen vorm gekleurd. Bij rijkere vormen ontstaan de vlechtbanden, op cirkelsysteem gevlochten torussen of als netwerk geknoopte banden. Ze komen als vlakornament voor, zoowel als in reliëf. b. taenia of band, voornamelijk in vlakornament, sprekend in de lengterichting, en in den meest karakteristieken vorm voorkomend als meander, een rechtlijnige bandvlechting. De naam is ontleend aan de rivier Meandros, in Klein-Azië, die een zeer bochtigen loop heeft. De meander, toegepast door oude volken, «•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• is een der | oudste orna- * menten. Ook 5 de Chinee- • zen en 1a- Fig. 159. Gestyleerde Grieksche bloemen, lotus en palmet. Fig. 160. a en b. Akroteriën. c. Lijstbekroning. panners maken er gebruik van, hoewel de Grieksche voorstelling verreweg het zuiverst is, daar ze werd ontworpen op een systeem van vierkanten, waardoor band en fond even breed zijn. De meander komt in vlakornament, zoowel als in reliëf, in ontelbare variaties voor. Afhankelijk van de breedte van het vlak bestaan ze uit één of meer door elkaar gevlochten banden, en vormen het eenige zuiver geometrische Grieksche ornament. De schatkamer te Olympia vertoont op de terrakotta bekleeding van de kroonlijst een rechtlijnige taenia, de tempel te Selinus daarentegen een cirkelvormig versierde. Andere variaties van de taenia zijn b.v. de golflijn, en de aan weerszijden met bladeren, b.v. klimop bezette stengel, die recht, zigzagvormig of golvend zijn kan. De eenvoudigste vormen treft men b.v. ook aan op vaasbeschilderingen, en Fig. de rijkste in reliëf, de fraaie doorloopende akanthusranken. En ten slotte kan de figurale versiering van Ionisch en Korinthisch fries ook .gerekend worden tot de taeniën. c. De snoer of astïagaal, eigenlijk een ingesneden rondstaaf, komt voornamelijk plastisch voor, en is afgeleid van 161. 156 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 161. Ornamenten van Grieksche vaasbeschilderingen. (Naar Jones e. a.) een snoer, waaraan parelen en Fig. gouden schijfjes geregen waren en bij kleeding of haardracht der ouden gebruikelijk was. In regelmatige afwisseling is de astra¬ gaal, bestaand uit een dunne staaf, waarop telkens naast één kogel of ellipsvormig lichaam twee vertikale schijven bevestigd zijn, een geliefkoosd motief uit den Attisch-Dorischen, Ionischen en Korinthischen stijl, welk motief de bladrijen aan het architectuurdeel verbindt. 7. Ook de cannelures zijn als orneering te beschouwen. Aangebracht op alle cylindrische steunpunten, b.v. zuilen, en kandelaarschachten in de kunstnijverheid, geven ze deze, doorloopend over de geheele lengte, een onbuigzaam karakter. Een uitzondering vormen de zuilen van den tempel te Ephesos, waarvan het benedendeel figuraal is versierd, en het bovenste deel gecanneleerd. Over vorm en aantal cannelures van de zuilschachten in de verschillende orden spraken we reeds. Een afwijkenden vorm van cannelures vertoonden de triglyphen, kleine pijlers, terwijl de ondiepe Dorische cannelures zeer dicht de geschilderde naderen, waarvan evenwel geen voor¬ beelden bekend zijn. 157. h, 1 en m. Vrijzwevend ornament bedekt alle boven de ruimte aangebrachte deelen, die aan een of meer zijden zijn Fig. 157. 5. ondersteund, b.v. onderkant kroonlijst, de onderkant van balken en architraaf (vlechtbanden) en cassetten van de zoldering, waarvoor stervormen in aanmerking komen of ornamenten, die zich van een middelpunt uit ontwikkelen. Daar ook de metopen een afsluitende functie hebben, is ook het ornament, hier op aangebracht, vrij zich ontwikkelend van uit het middenpunt. Terwijl eigenlijk ook de droppels, guttae, uit de Dorische orde tot het vrij- Fig. 134. zwevend ornament gerekend kunnen worden. 9. De palmet en de akanthus. De palmet, van Aziatischen oorsprong, rust op de aanraking van twee symmetrisch geplaatste S-vormig omgekrulde ranken. Soms ook breidt de palmet Fi( 159. ü DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 157 • Fig. 162. Acfopolis van Athene. (Naar Thierech). j Er. Erechtheion. A.P. Athena Promachos. Pa. (boven) Parthenon. A. Athena Niketempel l i R. Romatempel. P. (beneden) Pinakotheek. Pr. Propylaeën. ! zich van het aanrakingspunt naar boven en naar beneden uit (kroonlijst van den tempel te Fig. 156. 2. Selinus). Vaak komt de palmet voor, afwisselend met het lotosmotief. De bladeren van de Fig. 157. t. palmet zijn naar buiten gebogen en eindigen breed, terwijl de S-vormige ranken zuiver Fig- 152, schematische vlakke banden zijn. c. ^J? De ontwikkeling van het akanthusblad begint met een kleine wijziging in het palmettenfries. De S-vormige ranken worden geribd en eindigen in een klein geribd blaadje, terwijl spoedig ook een klein geribd blaadje op een stengelknoop wordt geplaatst, van waaruit Fig. 152. e. de rank zich splitst in twee voluten. Bovendien worden de bladeren van de palmet geribd, en niet meer naar buiten, maar naar binnen gebogen, spits eindigend. De stengel eindigt tot dusver in twee spiralen, doch ontspringt nu spoedig uit een akanthuskelk. Ook de palmet en de lotuskelk ontspringen uit akanthusbladen. Al deze variaties beginnen vooral aan de vrije ornamentale beëindigingen van grafsteenen. Spoedig treffen we de akanthus aan op de kroonlijst van het Erechtheion, en aan de vertikale consoles naast de deuropening ervan, en ten slotte aan de kapiteelen. Zoo is de nieuwe orde ontstaan, die, rijker en vrijer, toevoeging toelaat van bloemen en vruchten. Tot ten slotte de fraaie akanthusornamenten ontstaan van het Lysikratesgedenkteeken. 158 DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. Fig. 163.. Tempel van Castor en Pollux te Agrigèntum. De akanthus, naar Fig. 152. a. een voorbeeld uit Fig. 157. p. de natuur (akanthus mollis), komt juist op het moment, dat de aan de oudheid ontleende siervormen van de Grieken dreigen te gaan verstarren en te schematiseeren. Contour, zoowel als modelleering, spreken duidelijk, terwijl de bladpartijen evenzoo zijn ingedeeld als het geheele blad. Zoodat een bladpunt zich verhoudt tot een bladlob, als een bladlob tot het geheele blad. De hoofdnerf loopt van den voet naar den top, en voorts loopen van iedere bladspits kleinere nerven naar den voet, welke nerven te samen den hoofdvorm van het akanthusblad nog des te duidelijker doen uitkomen, al is de styleering overdreven. Het verdere orna¬ ment is meestal symbolisch. Iedere plant en ieder dier heeft in de mythologie een bepaalde beteekenis; daarom treft men klimop, laurier, wijndruif en andere motieven gewoonlijk niet aan op kapiteelen of kyma's. DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 159 Wat het schrift betreft, wordt dit nooit als ornament toegepast, doch dient alleen voor opschriften, waarvoor vooral de architraaf bijzonder geëigend is. Vooral in den Laattijd komen opschriften voor, o. a. aan het Lysikratesgedenkteeken en aan de Poort van de Agora, te Athene. OVERZICHT DER MONUMENTEN. Volgens de tijdsindeeling op biz. 119 begint de Grieksche tempelbouw met de invoering der olympiaden, dus 776 v. Chr. In deze archaische periode werden voornamelijk peripterostempels gebouwd, met één- of tweebeukige smalle cella. Vooral in de Groot-Grieksche kolonie Sicilië en in Zuid-Italië worden deze zware en Fig. 164. Tempel te Segesta. (Naar Gailhabaud). Fig. 165. Zuilen uit de Basilica te Paestum. (Naar von Sybcl). gedrukte monumenten aangetroffen, a. ARCHAÏSCHE PERIODE. Dorische bouwwerken. De Basilica te Paestum, 9 bij 18 zuilen. De D e m e t e r tempel, 6 bij 13 zuilen. De kapiteelen hiervan vertoonen nog de hollijst. Te Selinus staan nog de resten van een viertal door aardbevingen verwoeste tempels. De middenste heeft zuilen met 16 canneluren en was zeer lang, n.1. 6 bij 17 zuilen. Te Agrigèntum de Herkulestempel, 6 bij 15 zuilen. Te Pompeji staat een OudGrieksche tempel, een pseudodipteros van 7 bij 11 zware zuilen. De kapiteelen hiervan hebben een sterk gebogen profiel en een hollijst er onder. Te Metaponte stonden eveneens Grieksch-Dorische tempels. Te Syracuse de Zeustempel. Op Ortygia, het eiland bij Syracuse de Apollotempel. Te Olympia staat een der vroegste Dorische tempels, n.1. de tempel van Hera, een peripteros van 6 bij 16 zuilen, 19 M. breed en 50 M. lang. De onderbouw van de buitenste zuilen heeft één trede. Deze ongewoon lange tempel, uit de 7e eeuw v. Chr. afkomstig, laat duidelijk zien, hoe voor en na, de oorspronkelijk houten Zuilen zijn vervangen door steenen monolithzuilen. De burcht tempel te Korinthe is een peripteros, van 6 bij 15 zuilen. De Dorische tempel te Aegina, uit het begin van de 5e eeuw, heeft 6 bij 12 slanke Fig. 166. De Propylaeën te Athene. (Naar foto, Neue Phot. Gesellsch. Berlin Steglitz). DE BOUWKUNST DER GRIEKEN. 161 1. Fig. 167. Erechtheion te Athene. zuilen, die ver uit elkaar staan en is door zuilenrijen van 2 verdiepingen in 3 beuken verdeeld. De tempel te Assos in Klein-Azië heeft 6 bij 13 zuilen, welke slechts van 10 of 18 canneluren voorzien zijn. Ionische bouwwerken. De H era tempel op Sa mos, een zeer oude marmeren dipteros uit de 6* eeuw, met 10 zuilen in het front. Hij is een schepping van Rhoikos, die bouwmeester, beeldhouwer en goudsmid was. De Artemistempel te Ephesos, een ongeveer 130 M. lange dipteros met 18 M. hooge zuilen, gebouwd door Chersiphron en zijn .zoon Metagenes, verwoest door een waanzinnige, Herostratos, en herbouwd onder Alexander den Grooten door Theodoros van Samos. Te Milete de Apollo Didymaios tempel, in 492 door de Perzen verwoest. Te Olympia en te Delphi schatkamers. Deze werden, in tegenstelling met de hoofdrichting der tempels, die Oost-West was, in de richting Noord-Zuid gebouwd. Ze werden geheel tot in onderdeelen vervaardigd in de verschillende staten, in deelen opgezonden naar Olympia en daar in elkaar gezet. Een der oudste schatkamers is die van Gela, een stad op Sicilië, en gebouwd in de 6= eeuw. Ionisch is ook de groote Apollotempel, door Spintharos van Korinthe gebouwd. b. BLOEITIJD. In -. Terwijlhij tenslotteeen dakconstructie, naar binnen afwaterend maar toch zonder zuilen, noemt: toskaansch atrium. 1 en 3. Binnenshuis waren geen deuren, doch de muuropeningen werden door gordijnen en portières afgesloten. In de ramen werd, hoewel hoogst zelden, glas gebruikt. Fig. 202. Ruïnen van de basilica van Constantijn. 200 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 199. Inwendig waren de muren geheel vlak, alleen versierd met een kroonlijst. Fraaie architectonische details Fig. 196. waren, tengevolge van het materiaal en de kleine afmetingen der afzonderlijke woningdeelen uitgesloten. Als ze al waren aangebracht, b.v. aan pilasters en zuilkapiteelen, werden ze gevormd door een al of niet geschilderde stuc-bekleeding om een kern van het bouwmateriaal. Reliefbeeldhouwwerk komt daarom slechts bij uitzondering voor, en de ornamentatie van het inwendige komt uitsluitend tot stand door schilderwerk en pleisterornament. De slanke, ver uit elkaar geplaatste, baksteenen Fig. 194. zuilen werden bepleisterd, en geheel of gedeeltelijk Fig. 197. gecanneleerd. De stuc-kapiteelen zijn zeer verschillend en zeer vrij opgevat, daar ze door de werklieden uit de hand zijn gemodelleerd; daardoor zijn de vormen ook niet scherp. Soms, bij lijstwerken, waar een motief dikwijls werd herhaald, werd het motief op het profiel ingeperst; de werking werd dan verhoogd door kleur, en aangezien de hoog aangebrachte lijsten zwak verlicht werden door het compluvium, vielen de slappe onzuivere vormen niet zeer op. Een heel enkele maal zijn zolderbalken bewaard gebleven, ze waren berekend voor vlakke of zeer weinig gebogen daken. Bogen en gewelven komen in het woonhuis bij hooge uitzondering voor; daarentegen werden de plafonds wel gestucadoord, waarbij de ornamenten uit de hand werden gemodelleerd. Ook muurvlakken werden gesierd met figurale op den muur in gips gemodelleerde tafereelen, waaronder er gevonden zijn van groote schoonheid. Meestal werd de achtergrond van de figuren nog bruinrood of lichtblauw gekleurd, zoodat het ornament licht uit komt tegen den fond. De muren werden met een laag pleister van 5 tot 8 c.M. dikte bedekt, die werd beschilderd in frescotechniek. De pleisterlaag bestond uit drie lagen, waarvan de bovenste zeer fijnkorrelig was en reeds direct in de kleur van de grondverf werd aangebracht. Op deze laag werd, zoolang ze nog vochtig was, met wasverven geschilderd, die zoodoende in de pleisterlaag doordrongen en zeer duurzaam waren. Ook lijm en temperaverven werden bij uitzondering toegepast; de encaustiektechniek echter nooit. Het muuroppervlak, inwendig, werd gewoonlijk in drieën gedeeld. De sokkel, ongeveer '/e van de muurhoogte, was zwart of althans zeer donker gekleurd, en met organisch ornament, als groeiende planten en dierfiguren tusschen een architectonische indeeling versierd. Het middenveld was het hoogst, en in diepe warme kleuren geschilderd; door geschilderde zuiltjes, ornamentbanden of pilasters werd in de langsrichting dit middenveld gedeeld in drie DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 201 Fig. 204. Het Pantheon van binnen. evengroote velden of in drie, waarvan het middenste het grootst was en versierd met phantastische architectuur, constructief onjuist en in werkelijkheid onmogelijk, doch grillig en rijk Fig. 198 van vormen. Deze architectuurschildering had ten doel de betrekkelijk kleine vertrekken' Fig. 199 grooter te doen schijnen. De kleuren van het fries waren zeer licht; zelfs werd wit gebruikt; de indeeling is niet streng en de versiering licht en luchtig. Uit den aard der zaak is van de zolders zeer weinig bewaard gebleven. Behalve de hierboven gepleisterde zijn ze ook geschilderd en dan door een geometrisch lijnenspel ingedeeld, waartusschen mensch- en dierfiguren in voorstellingen uit het dagelijksch leven of uit de mythologie. 3 In de ontwikkeling van de Pompejaansche wandschildering onderscheidt men 4 perioden. Deze hebben waarschijnlijk ook gegolden voor die te Rome. le periode, omvattend de 3e en de 2e eeuw v. Chr. In frescotechniek werden verschillende marmersoorten nagebootst, waardoor deze periode den naam kreeg van incrustatieperiode. 2e periode, te Rome ongeveer 100, te Pompeji 90 v. Chr. Ook in deze periode werd marmer nagebootst, maar niet in stuc, doch geschilderd als bekleeding van architectuurfragmenten, die, hoewel onwaarschijnlijk, toch nog bestaanbaar zou kunnen zijn. 202 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 205. Romeinsch-Dorische orde van het theater van Marcellus. 3e periode, begint ongeveer tijdens het begin onzer jaartelling, en wordt de ornamentale gencemd; nu wordt de wand weer gedacht als één ongebroken vlak, waarop in fraai, zachte, harmonieuse kleuren Egyptische motieven o. a. worden aangebracht in nagebootste ornameptale omlijstingen. 4e periode, van 50—79 n. Chr., ook de Pompejaansche genoemd. Dit is de periode van de lichte, spelenderwijs in elkaar gezette fantastische architectuur, met vergezichten, gaanderijen, zuilenhallen, alles vol perspectievische fouten, die een gevolg zijn van het snel uitvoeren en ontwerpen in frescotechniek. Idyllische landschappen zijn bevolkt met geniën en zwevende figuren, alles in rijke Fig. 200. volle kleuren. Hoewel goedkoope materialen werden gebruikt, wil de decoratie nimmer kostbaar of smaakmisleidend schijnen, zooals dit wel in den Romeinschen monumentaalbouw het geval was. 4. Wat ten slotte de f toeren betreft, waren deze öf eenkleurige cementvloeren, öf veelkleurige mozaïkvloeren. Meanderranden om geometrische velden worden bij voorkeur, figurale tafereelen minder vaak toegepast. Een beroemd voorbeeld hiervan is het mozaïk, dat den grooten Alexanderslag voorstelt. In vestibulum en ostium werden in mozaïkletters de woorden DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 203 Fig. 206. 1, 2 en 3. Korinthisch kapiteel, basement en sokkel van het Colosseum. 4. Zijaanzicht van kapiteel en hoofdgestel van fig. 1. 5 en 7. Zij- en vooraanzicht van een Ionisch kapi¬ teel van het Colosseum. 8. Het bij 5 en 7 behoorend basement. 9 en 10. Zij- en vooraanzicht van een Dorisch kapiteel van het Colosseum. 11. Het bij 9 en 10 behoorend basement. 6 en 12. Dorische basementen van het Colosseum. 13. Basement van het Pantheon. 14. Dorisch kapiteel van het Marcellustheater te Rome. 15. Attisch basement, tempel van Portuna virilis, te Rome. 16. Dorisch kapiteel uit Albano. 17. Dorisch kapiteel van de thermen van Diocletianus te Rome. 18. Triglyphen met verticale en horizontale doorsnede. (Theater van Marcellus, Rome). 19. Voet en deklijst van den onderbouw van den Vesta-tempel te Tivoli. 20. Dorisch zuilkapiteel. 21. Baksteenprofiel van den tempel der Eer en Deugd, bij Rome. 22. Fig. 7, op grooter schaal. 23. Proflei van een kroonlijst, uitwendig een venster van den Vesta-tempel te Tivoli bekronend. (Naar Gailhabaud, Hauser-Reich e. a.). Salve (welkom) of Cave Canem (wacht u voor den hond) aangebracht, de laatste woorden dan in verband met een grooten hond. OVERZICHT DER MONUMENTEN UIT DEN VROEGTIJD. Als voorbeeld van Romeinschen tempel uit den vroegen tijd kan dienen de ] upi ter tem pel op het Kapitool, uit het einde van de 6* eeuw v. Chr. Nog werden te Rome gebouwd de Diosc uren tempel, de Apollotempel, de tempel van Venus, de tempel van Aesculapius. 204 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 207. Vooraanzicht van een Ionisch kapiteel. In verband met de Grieksche tempelvormen krijgen we nog de volgende zuilenplaatsingen: Dorische prostylos, Herculestempel, te Cora; Ionische prostylos pseudoperipteros, tempel van Fortuna virilis, te Rome; Fig. 184. c. Korinthische prostylos, tempel van Jupiter te Rome; Korin,thische ronde peripteros, Vesta-tempel Fig. 201. te Tivoli. Ook is bij Rome een tempel uit de 5e eeuw ontgraven van een volledig Grieksch type, lange cella, pronaos, opisthodomos en een zuilenomgang van 4 bij 9 zuilen. Later werden de tempels geheel in Griekschen trant gebouwd, nadat in + 150 v. Chr. Hermodoros van Cypros naar Rome werd geroepen voor den bouw van den Jupitertempel op het Marsveld, en den Junotempel. Deze eerste groote marmeren werken te Rome, van Helleensche opvatting en schoonheid, moesten wel hun invloed doen gelden. Van deze tempels is de Herculestempel te Cora het eenige voorbeeld van Romeinsch-Dorischen tempelbouw, die ± 80 v. Chr. is gebouwd. Aan den buitenmuur der cella zijn Laat-Grieksche muurpeilers aangebracht. De tempel van Fortuna virilis, in Ionischen stijl, dateert uit 212 v. Chr. en lag aan het forum Boarium; eveneens te Rome gebouwd in 197 v. Chr., en ook > i n ••■•■■»■•«•••«•• •■ " " * • in Ionischen stijl was de tempel van • Juno Sospita. Korinthische tem- t pelszijndeVestatempelteTivoli, * waarvan de zoldering in het peristyl » Fig. 192. met cassetten is versierd, waarin han- | gende reliefrozetten, en welke rond- S tempel dateert uit + 150 v. Chr.; de • tempel van Magna mater, uit 191 ï v. Chr,, gebouwd op den Palatijn- * schen berg; en de Vesta tempel aan j den Tiber, een in+ 100 v.Chr. ge- ! bouwde peripteros met 20 marmeren i Korinthische zuilen. De Korinthi- • sche Apollotempel te Pompeji ! was een peripteros, wel op een S podium staand, doch zonder muur- ■ afsluiting achter op het podium. Hij j lag in een zuilenhof, gevormd door S een 2 verdiepingen hooge gaanderij. \ Fig. 208. Zijaanzicht van een Ionisch kapiteel. .. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 205 2. Grafmonumenten. Uit den tijd der republiek dateeren de onderaardsche graven der Scipionen bij San ' Sebastiana. Van de vrijstaande monumenten is wel het grafteeken van Caecilia Metella bij Rome aan de Via Appia het belangrijkst. Boven een kubusvormigen sokkel verheft zich een ronde toren van 27 M. middellijn 'Elen ruim 10 M. dikke muren. De cylindermuur is vlak en rust op een basement (bestaand uit een torus met afloop en een hollijst); naar boven is ze door een deklijst beëindigd, waaronder een fraai fries van stierenschedels en festoenen. In later eeuwen is van dit monument een soort vesting gemaakt, vandaar de kanteelen boven op de muren. In pyramidevorm verheft zich bij Rome het grafmonument van Cajus Cestius, 30 M. in het vierkant en 47 M, hoog. Binnen de met marmeren platen bekleedde betonmuren ligt de grafkamer. 3. Basilieken. De oudste basiliek teRome isde basilica Porcia, dateerend uit 184 v. Chr. De basi 1 ica Fulvia, uit 179 v. Chr. is later vervangen door de basilica Aemilia. Op de plaats van de basilica Sem- pronia verrees de basilica Julia, door Caesar begonnen en voltooid door Augustus. Ook te Pompeji zijn Fig. 195. 7. 3 kleinere, eenbeukige basilieken gevonden, die naast elkaar liggen, en een groote, met een groote rechthoekige in de zaal gebouwde tribune, zonder nis eri mèt een voorhal. Nog zijn uit den vroegen tijd het forum te Pompeji, in Dorischen stijl en het tabularium te Rome, Fig. 187. het staatsarchief, eveneens Dorisch, en waaraan de zuilarchitectuur voorkomt in verbinding met bogen. DE ROMEINSCHE BOUWKUNST UIT DEN KEIZERTIJD. 1. De bloeitijd van de Romeinsche bouwkunst valt in de le eeuw na Chr. Uit een Rome van steen ontstond een Rome van marmer. Bijna alle keizers hebben hun aandeel gehad in de uitbreiding van Rome, en deze stad met imposante bouwwerken verrijkt. Van 30 v. Chr. tot 14 n. Chr. was het Augustus, en tot 117 na Chr. waren het de Flaviers en Trajanus, waaraan de Romeinsche bouwkunst haar groote ontwikkeling dankte. Dan begint de nabloei in de 2e eeuw na Chr., onder Hadrianus en Antonius, en ten slotte de barok, in de 3e en 4e eeuw. die zich kenmerkt door overdrijving en overlading, en die tevens het tijdperk van verval vormt: Septimus Severus, Caracalla, Diocletianus en Constantijn. Van Augustus wordt geschreven dat hij in de eerste jaren van zijn regeering 80 oudere tempels liet restaureeren, 20 andere voltooien en bovendien nog 40 nieuwe deed bouwen. In den Laattijd verplaatst zich de bouwbedrijvigheid meer naar het Oosten, Spalato. Athene, Baalbek. De gebouwen in KleinAzië zijn niet alleen overladen met rijke details, maar wijken af ook in hoofdvorm. Ook ontstaan in den lateren keizertijd gekoppelde zuilen, gebogen fries, rijke verticale consolen en andere nieuwe details, die toegepast werden aan tempels, zoowel als in de burgerlijke bouwkunst. 2. De gewelfbouw. De tempel blijft in hoofdzaak nog de prostylos op hoogen onderbouw. Daar echter in de andere publieke gebouwen de boog en gewelfbouw steeds meer toepassing gingen vinden, kregen deze constructieve vormen ook invloed op den vorm van het grondplan, dat rond of veelhoekig worden kon. Wel bleef nog bij den tempelbouw de horizontale SS vlakke overdekking, met muren en zuilen als steunpunten gebruikelijk, maar ook het tongewelf met cassetten deed zijn intrede. Zoo is b.v. de dubbeltempel van Venus en Roma te Rome door een tongewelf overdekt, hoewel aan de gevels nog een tympanon wordt aangebracht. Overigens ontstaat een voorliefde voor rondtempels. Fig. 209. Tempels van Saturnus en van Vespasianus, forum Romanum. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 207 Ten slotte komt een geheel nieuw probleem tot oplossing: de overdekking van groote rechthoekige, ronde of veelhoekige gebouwen zonder zuilen of pijlers als steunpunten, en de combinatie van verschillend gevormde en verschillend groote ruimten tot één geheel. Deze nieuwe combinaties, van horizontaal overdekte ruimten met zuilen en overwelfde ruimten, vereischen nieuwe constructieve elementen en nieuwe decoratieve oplossingen tevens, en zóó ontstaan indrukwekkende en grootsch opgevatte monumenten, die met alles wat tot dusver bestond een diepgaand verschil vertoonen, ja, in zekeren zin met de Grieksche bouwkunst een groote tegenstelling vormen. door de Romeinen toegepast: ■ 4 11 a' *on9ewe^r'' voor rechthoekige ruimten; Fig. 191.10. b. kruisgewelf, doordringing van 2 rechthoekig op elkaar staande evenhooge tongewelven; Fig. 191. c> koepelgewelf, voor ronde of, en dat vooral tijdens de Byzantijnsche keizers, ook vierkante ruimten; Fig. 191. 13. d. streksch gewelf, beter streksche boog, voor overspanning van muuropeningen en waarvan de binnenzijde recht is. IDe gewelven bestaan uit natuursteen of uit baksteen met zware kalklagen. De grootste Fig. 185. gewelven bestaan uit gietwerk, een mengsel van brokken steen en kalk, dat werd uitgestort over houten formeelen. Tot steun dienen dan ribben van baksteen, waartusschen ook platte Fig. 191. 12. tegels worden aangebracht, waarop dan de specie wordt aangegoten, aldus een onverwoestbaar sterke massa vormend. -:-s • Tongewelven zijn het eenvoudigst, en vormen halve cylinders. Bij kruisgewelven vormt het grondplan een vierkant; de snijlijnen der beide tongewelven, waar uit het bestaat, vormen Fig. 191. 10. binnen scherpe ribben, waarlangs de druk naar de hoekpunten van het vierkant wordt afgeleid. De zware muren, die noodig waren voor den zwaren zijdelingschen druk van het enkelvoudige tongewelf konden bij het kruisgewelf vervangen worden door pijlers onder de hoekpunten. Zoo was het nu mogelijk geworden lange rechthoekige ruimten te overdekken op eenvoudige, weinig materiaal vereischende wijze. Fig. 210. Ionisch diagonaal kapiteel uit Pompeji. 208 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Het koepelgewelf overdekt een cylinder, en is halfbolvormig. Het cylindergedeelte, waarop de halve bol Fig. 191. 5. rust, wordt tamboer of trommel genoemd. Nisvormige ruimten, dus vertikale halve cylinders werden overdekt door een kwart bol, b.v. boven de exedra's (de nissen in de basilieken), in thermen en boven muurnissen. De kwartbol werd dan schelpvormig met ribben versierd. Indien veelhoekige ruimten worden overwelfd, geschiedde dit door een kloostergewelf of helmkoepel, in welk geval het gewelf eveneens aan den top polygonaal bleef. Werd echter ook over een veelhoekige ruimte een halve bol geplaatst, dan rustte deze bol op de middens der zijden van den veelhoek, en werden in de hoeken overgangen gezocht, die door overkraging ontstaan. Als voorbeeld kan dienen de tienhoekige tempel van Minerva Medica. In het Byzantijnsche rijk later kwam de koepel op pendentiefs, de z.g. hangkoepel, tot grootsche ontwikkeling. Aan den binnenkant werden de gewelven versierd met cassetten, waarin Fig. 204 fraaie rozetten. Voor buitenste over¬ dekking diende een lessenaarsdak of ook zadeldak. Was de hélling naar 4 zijden gericht, dan werd het dak een tentdak genoemd. De afdekking geschiedde door tegels in verschillende vormen, doch ook, maar bij uitzondering, door marmeren platen of platen van brons. Waar groote en sterke constructies noodig waren, werden soms de dakspanten van metaal vervaardigd ; zoo waren de spanten over de voorhal van het Pantheon van brons. DE ROMEINSCHE ZUILENORDEN. 1. De zuilen met hun hoofdgestel hadden bij horizontale overdekking een constructieve beteekenis. Bij den gewelfbouw, waar de zuilen niet meer dragen, is hun toepassing een zuiver 3g 1 Fig. 191. 1, 2 en 3. Fig. 211. Korinthische zuil van den Concordiatempel te Rome. (Naar Daumet). DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 209 Fig. 212. Romeinsch-Korinthisch kapiteel van den tempel van Aurelianus te Rome. decoratieve. Waren b.v. zuilen niet lang genoeg om, binnen een bepaalde proportie, een zekere hoogte te Fig. 203. verkrijgen, dan plaatsten de Romeinen er hooge postamenten, piëdestals, onder. Bij gebouwen van meer dan eene verdieping werd het gewoonte, om de verschillende zuilenorden boven elkaar toe te passen, Het eerste voorbeeld hiervan levert het theater van Marcellus te Rome. Theaters, amphitheaters, kortom aan alle gebouwen, waaraan meerdere verdiepingen een afwisselende toepassing van de orden noodzakelijk maakten, werden van af de onderste verdieping achtereenvolgens de Dorische, Ionische en Korin■ thische orde gebruikt. Een eventueele 4e verdieping werd dan met de Korinthische pilasterorde verrijkt. Overigens werden de Dorische en de Ionische orde minder gebruikelijk, en werd met voorliefde de rijkere Korinthische toegepast. 2. a. De Dorische orde, als de meest eenvoudige moest voor een nuchter volk als de Romeinen waren, de meest Fig. 205. geëigende zijn. Meestal komt ze voor in afwijkenden vorm, de z.g. Toskaansche orde met halsring of astragaal. Het basement, als het wordt toegepast, bestaat uit een rechthoekig plint met een astragaal en afloop. De zuil- Fig. 206. 6. schacht is verjongd en gewoonlijk niet 'gecanneleerd Het kapiteel is niet fraai, een nuchtere navolging van het Grieksche; het echinusproflel is kwartcirkelvormig, en bovendien Fig. 206. 14. nog zeer vaak in reliëf versierd met een eierlijst. Onder den kwartcirkel liggen eenvoudige rechthoekige platbandjes. De vierkante abacus eindigt naar boven in een lage kyma. De insnijdingen onder den hals zijn vervangen door een smallen torus, waarboven en waaronder een platte band met aan- en afloop. De architraaf is vlak Fig. 205. of gedeeld, en voorzien van een abacus met regula, waaraan smalle lange droppels. Ook het fries, dat veel hooger is dan de architraaf, is vlak of gedeeld door triglyphen en metopen. Soms ontbreken de triglyphen; zijn ze toegepast, dan worden Fig. 206. 18. ze rechthoekig afgesneden en zijn ze niet uitgediept aan de hoeken, dus.zonder overhangende punt. De beteekenis der triglyphen van constructieve pijlertjes gaat Fig, 213. Hoofdgestel met gebeeldhouwd fries, uit de thermen van Agrippa. (Naar v. Sybel). 210 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. verloren. Het aantal ervan tusschen twee zuilen hangt af van den zuilafstand. De hoektriglyph rust boven de as van de hoekzuil. De metopen zijn ornamentaal of figuraal versierd met rozetten, stierenschedels, tropeeën en bloemguirlanden. De onderkant van de kroonlijst loopt schuin naar buiten beneden of is horizontaal. Daar de mutulen worden aangebracht boven de triglyphen, ontstaan er boven de metopen verdiepte velden, waarin zware, hangende rozetten worden aangebracht. Tusschen fries en kroonlijst komt soms nog een tandlijst. b.v. aan het theater] van Marcellus te Rome. Overigens is de gootlijst of sima naar verhouding zeer laag, en geprofileerd als een hollijst. b. De Ionische orde. De vormen worden Fig. 206. 7. nuchterder, armoediger, de details minder fijn. De echinus van het kapiteel is groot, het volutenkussen klein en recht. De met een passer geconstrueerde voluten worden daardoor onfraai. Naast den meer nuchteren Ionischen. kapiteelvorm komt een zeer rijke, overladen vorm voor, die door ornament is overwoekerd, zoodat zelfs de Fig. 207,208. volutenwindingen met akanthusranken zijn gevuld. Zelfs diervormen zijn in het oog van de voluut aangebracht. Geheel afwijkend is het vooral te Pompeji, maar ook te Rome toegepaste diagonaalkapiteel, waarbij op de Fig. 210. vierhoeken onder de abacus de voluten in de richting van de diagonalen van de abacus, naar buiten uitspringen. Fig. 209. Dit kapiteel laat een veelzijdige toepassing toe. c. De Korinthische orde, die reeds in het Vroeg-Romeinsche tijdvak bij voorkeur werd toegepast, is bij verschillende nieuwe bouwconstructies, vooral met het oog op het grondplan, beter toe te passen dan de andere orden. De Dorische orde levert moeilijkheden met de triglyphenplaatsing, terwijl het kapiteel van de Ionische orde behoort bij een uitgesproken rechte architraafrichting. Het Korinthische kapiteel kan naar vier zijden front maken, en is ook bij rondbouw de aangewezen vorm, temeer, waar het naturalistischer en vrijer van bewerking is, waardoor de ornamentale toevoegingen aan het hoofdgestel, die het kapiteel veroorlooft, het geheel een rijkeruiterlijk Fig. 211. kunnen geven. Het basement is een veranderd Attisch; de trochilus snijdt dieper in en bovendien wordt een plint toegepast. Ook komt zeer dikwijls een vorm voor, samengesteld uit het Attische en Aziatisch-Ionische; in dit geval bestaat het uit een plint, 2 groote trochili, waartusschen een kleine torus, alle onderling door astragalen verbonden. In Fig. 206. 13. bijzondere gevallen is het basement buitengewoon rijk, hoewel onlogisch, versierd, terwijl soms direct boven het basement een akanthuskelk volgt, waaruit de schacht als 't ware opgroeit. De hoogte van het basement is V2 zuildoorsnede. De schacht zelve is gecanneleerd als de Grieksche, of wel geheel glad. Ook allerlei buitennissigheden komen Fig. 209. voor, als gewonden canneluren, schubvormige versieringen, rankenornamenten, terwijl in enkele gevallen de schacht met mozaïk is overdekt. De ranken stellen klimplanten voor, als wingerd en klimop. De over het onderste Fig. 214. Romeinsche zolderrozet. Tempel van Mars te Rome. (Naar Redon). DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 211 V3 zuildeel aangebrachte ronde staafjes, die de canneluren, b.v. te Pompeji, vullen, verzwakken de werking van de zuil. De hoogte van de schacht is 9'/2 tot IOV4 zuildoorsnede. s Fig. 212. Het kapiteel is in hoofdzaak gevolgd naar den Griekschen kelkvorm; twee rijen van acht akanthusbladen, die achter elkaar zijn ingeplant, hebben verspringende hoofdnerven. De binnenste rij bladeren reikt tot op 3/5 van de hoogte van den kelk, terwijl de buitenste rij opgaat tot iets hooger dan de helft van de binnenste. Een achttal vertikaal groeiende stengels ontspringt naast de vier bladeren op de hoofdassen van het kapiteel, ieder ter halver hoogte van den kelk zich splitsende in tweeën. Van deze twee ranken loopt de eene, een voluut vormend, naar den hoek van de dekplaat, terwijl de andere zich onder het midden van de abacus vereenigt met de rankhelft, die van de andere zijde komt, samen eveneens een voluut vormend. Daar de hoeken van de abacus sterk uitspringen, geschiedt dit eveneens met de hoekvoluten, volkomen rationeel; geheel onlogisch is echter het uitspringen van de middenvoluten. De Korinthische pilaster is geheel gelijk aan fig. 206. een Korinthische zuil, maar rechthoekig. De zuil- 11, 2, 3 en 4. schachten aan het Pantheon te Rome zijn glad, daarentegen de bijbehoorende pilasters gecanneleerd, Ook zijn de pilasters wel voorzien van paneelen, die dan gevuld zijn met fraaie rankenornamenten. De pilaster is evenbreed als de dikte van een zuil onderaan. De architraaf is driedeelig. Op deze drie I Fig. 213. deelen wordt nadruk gelegd door ertusschen aangebrachte astragalen of kymata. De bovenste kyma is dan sterk gebogen, met een lage abacus. Het gladde, ongedeelde fries is figuraal of ornamentaal versierd. Ook dient het oppervlak 1 Fig. 213. wel voor opschriften. De hoogte = de architraafhoogte. Somtijds is het fries zelf convex of wel concaaf gebogen. De met overrijk ornament overladen kroonlijst, die evenwel lang zoo'n fraaie werking niet heeft als de Grieksche, bestaat uit dezelfde deelen als de Grieksch-Korinthische. Daar alle Fig. 215. Tempel van Castor en Pollux te Rome. 212 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. lc Fig. 216, 217. Fig. 216. Composietkapiteel uit Pompeji, le eeuw v. Chr. onderdeelen tevens evenhoog zijn, is er minder afwisseling. Achtereenvolgens van beneden naar boven zijn de onderdeelen: kyma, astragaal, vlakke lijst of tandlijst, kyma, vlakke lijst met consoles, kyma, en dan hierboven de sima op de eigenlijke kroonlijst. Dit achtereenvolgens opstapelen van gelijk hooge. onderdeelen heeft een sterk uitspringen tengevolge. De voorsprong van de kroonlijst is evengroot als de hoogte. Zijn architraaf en fries ongeveer evenhoog, de hoogte van de kroonlijst is belangrijk grooter; daardoor lijkt het geheel wat log en zwaar. Toch kan het hoofdgestel zeer rijk en fraai doen, b.v. aan den tempel van Jupiter Stator, uit den tijd van Domiüanus, en ook aan het Maison Carrée te Ni mes, uit den tijd van Hadrianus. ^••••••••••••••«••••«••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••^••••••••••••* De consoles eindigen naar voren en naar achteren in voluten en zijn daardoor S-vormig gebogen. De buiging wordt aan de onderzijde gevolgd door een fraai akanthusblad. Tusschen de lange, op kleine afstanden onderling aangebrachte consoles is de onderkant van de kroonlijst door cassetten ingedeeld, waarin fraaie hangende rozetten. De consoles zijn nimmer over diagonaal geplaatst. De hoogte van de kroonlijst = de onderste zuildoorsnede of grooter. Het tympanon is bijna '/s van •••••••••••••«•^•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••ï MM zijn basis hoog. De consoles aan de schuinoploopende zijden staan niettemin toch vertikaal. d. De composietorde is ontstaan tengevolge van het streven naar rijkere vormen, en is als zoodanig niet de gelukkigste Romeinsche vinding. Daar alleen het kapiteel verandert door een toevoeging van Ionische elementen aan den Korinthischen grondvorm, is de orde eigenlijk een rijke Korinthische. De zuil staat steeds op een hoog postament, omdat bij de groote afmetingen der Laat-Romeinsche bouwwerken, de zuil te kolossaal zou worden. Daar iedere zuil een afzonderlijk postament verkrijgt, wordt het architectonisch uiterlijk niet fraaier. Op het rijke, samengesteld Ionische Fig. lc Fig. 217. Composietkapiteel en Romeinsche akanthusbladvórmen. (Naar Hauser-Reich.) DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 213 basement rust een Korinthische schacht met 24 canneluren. Het tweedeel ige kapiteel bestaat voor] de onderste helft uit een dubbelen akanthuskelk waarboven een rijk Ionisch diagonaal kapiteel, waardoor de totaalhoogte van het kapiteel aanzienlijk grooter wordt dan bij de Korinthische orde. Het eerst komt het composietFig. 203. kapiteel voor aan den Titusboog (tusschen 81 en 96 n. Chr.) te Rome; bij dit kapiteel ontspringen de voluten nog als 't ware uit den kelk Aan den boog van ïir#ï Septimus Severus zijn de voluten echter horizontaal verbonden. Ook zijn uit den Laattijd afkomstig de z.g. fantasiekapiteelen, waarvan het onderste deel toch nog een akanthuskelkvorm blijft behouden, maar waaraan tot verrijking vrije Fig. 218. Amphitheater te Pola. (Naar Gailhabaud). plant-en diervormen, tropeeën en mensenfiguren worden aangebracht; overigens ondergaat het akanthusblad de karakteristieke wijzigingen van den Laat-Romeinschen tijd. Vooral aan pilasters en pijlers vindt dit kapiteel zijn toepassing. De geheele composietorde wordt door reliefornament als het ware overwoekerd, waardoor wel wordt gewonnen aan rijkdom, maar verloren aan rust. Het constructieve beginsel wordt zelfs zoover uit het oog verloren, dat niet zelden architraaf en fries tot één plat vlak worden saamgetrokken ter verkrijging van ruimte voor opschriften. Als de pilasterschacht niet wordt gecanneleerd, wordt ze paneelvormig ingediept, omlijst en met vertikaal groeiende ranken, plantornamenten en tropeeën versierd. Heeft als dragend element de caryatide dezelfde functie en vorm als in de Grieksche kunst, er bestaan ook mensenfiguren, zuiver decoratief en niet dragend geplaatst voor de pijlerschachten. Dat het geheele hoofdgestel decoratief wordt kan blijken uit den segmentvorm van het fries, en uit de cornissing als vóór den muur ter geleding zuilen en pilasters of halfzuilen worden geplaatst; dan springt het hoofdgestel boven Fig. 213. de muren plaatselijk, en niet over de geheele lengte voor, en wordt de gevel in vertikale traveeën verdeeld. Waar dus in de Grieksche kunst nadruk werd gelegd op het verschil in functie tusschen dragende en gedragen bouwdeelen, wordt bij de Romeinen de vertikale richting van de zuilen nog door het hoofdgestel versterkt; vooral ook waar zelfs de attica mede plaatselijk voorspringt. De attica, een speciaal Romeinsche vinding, is een boven Fig. 203. de kroonlijst geplaatste borstwering ter hoogte ongeveer van '/s zuil. Ze was noodzakelijk voor het verkrijgen van goede verhoudingen. Denk b.v. den triumf boog van Titus zonder attica. 214 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 219. 1. Plattegrond van een deel van het paleis van 5. Domitianus te Rome. (Naar Weissman). 2. Plattegrond van den cirkus Maxentius. 6. 3. Plattegrond van den tempel van Venus en Roma te Rome. '. 4. Plattegrond van den Vestatempel te Tivoli. 8. Plattegrond van den kleinen rondtempel te Baalbek. (Naar Frauberger). Plattegrond van de basilica van Maxentius. (Naar Konrad Lange). Plan van de Porta Nigra te Trier. (Naar Lückenbach). Plattegrond van het Mausoleum van Hadrianus. Ten slotte is eveneens een Romeinsche vinding de zuil als drager van statuen, zonder eenig verband met een hoofdgestel. Voor het eerst toegepast in het begin van de 2« eeuw na Chr., was de zuil oorspronkelijk uitsluitend een op hoog postament geplaatst dragend element,- waarop de geschiedenis van de statue werd vastgelegd, en waarboven ter afdekking een kapiteelvorm werd aangebracht. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 215 Fig. 220. Nimes. Tempel van Diana. 1. BOGEN EN GEWELVEN. De Romeinsche muren zijn onderbroken door vensters en nissen, waardoor de muren eigenlijk bestaan uit pijlers, waarvoor, geheel of gedeeltelijk vrij, zuilen en halfzuilen worden geplaatst. De muuropeningen worden naar boven afgesloten door rondbogen. Van deze gevelarchitectuur vinden we het oudste voorbeeld in het tabularium te Rome, gebouwd 78 v. Chr. De muren tusschen de openingen zijn ingedeeld volgens het schema van zuil en hoofd- Fig. 218. gestel, waarbij het hoofdgestel niet meer driedeelig is, omdat de constructieve beteekenis vervalt. De muur is slechts decoratief ingedeeld door de ervoorgeplaatste zuilen en halfzuilen 216 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. ; Fig. 221. Het Pantheon te Rome. Daar de muuropeningen halfcirkelvormig beëindigd worden, ontstaan nieuwe combinaties; de arcaden zijn karakteristiek Romeinsch, en worden in alle latere kunstperioden toegepast. Pijlers en bogen vormen als het ware het constructief geraamte; de pijlers rusten op een Attisch basement, of dit laatste bestaat uit een hollijst met afloop. De gladde schacht wordt door een meer of minder rijk antenkapiteel afgedekt, gevormd door een hals, kyma en abacus. Ter hoogte van dén voet van den boog is aan den pijler een lijst (het kapiteel) aangebracht, Fig. 233. 2. welke impostlijst alleen wordt onderbroken door de voor de pijlers staande opgaande decoratieve zuilen of halfzuilen, die doorloopend de boven de bogen zich bevindende horizontale deklijst steunen. In de meeste gevallen steunt dit constructieve stelsel op een hoogen onderbouw, waaraan voet- en deklijst den vorm geven van een postament. Hetzelfde stelsel wordt, bij toepassing van meerdere verdiepingen, herhaald. De architraaf boven de bogen wordt in het midden ondersteund door den in den vorm van een console gewijzigden sluitsteen van den boog; dit schijnbaar steunpunt is noodig, Fig. 235. omdat de zuilen ver uit elkaar staan. Hoezeer zuilen en hoofdgestel decoratief zijn en slechts een omlijsting van de arcadenarchitectuur, valt vooral op als vóór de pijlers vrijstaande zuilen DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 217 worden geplaatst, met een cornissend hoofdgestel. En ook, waar b.v. de voet van de kruisgewelven in de thermen dikwijls ontspringt op een brok hoofdgestel, dat geheel op zichzelf bestaat uit architraaf, fries en kroonlijst. Behalve door den rijk versierden sluitsteen wordt de boog, als hij niet vlak is, meer sprekend gemaakt door een omlijsting of archivolt,die ook driedeelig is. Het drie- Fig. 236. hoekige veld, dat tusschen boog, pilaster en architraaf overblijft, wordt meestal versierd door zwevende of zittende reliëffiguren. Nooit wordt de zuil toegepast in direct verband met den boog, doch steeds draagt ze, zij 't ook schijnbaar, het hoofdgestel. De boog zelf rust op een pijler of pilaster. Eerst in de 4e eeuw volgt het directe constructieve verband tusschen boog en zuil, b.v. aan het paleis van Diocletianus te Spalato. 2. INWENDIGE ARCHITECTUUR. Inwendig worden de muren onderbroken door rondboogdeuren en vensters, of wel zijn deze rechthoekig van vorm, met een Fig. 220. geprofileerde omlijsting, soms met tympanbekroning. Verder zijn de muren door talrijke nissen verrijkt. Hiertusschen zijn zuilen en pilasterorden aangebracht, en komt een veldenindeeling tot stand door horizontale en vertikale banden. Om donkere velden loopen lichtere randen. Zuilen en pilasters worden gepolychromeerd, basementen, kapiteelen, kroonlijsten en architraven licht, het fries donker, en de zuil- en pilasterschachten, evenals de kroonlijsten, van wit carrarisch marmer vervaardigd. Voorname bouwwerken worden inwendig met marmer getncrusteerd; de marmeren Fig. 222. Pantheon te Rome. a. Doorsnede van het Pantheon, waarbinnen is geteekend de dwarsdoorsnede van den Dom te Keulen. (NaarDurm). b. Steunbeeren van den Dom te Keulen. c. Grondplan van het Pantheon en gedeelte van de ernaast liggende thermen van Agrippa. (Naar Adler). 218 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 223. Rome. Engelsburcht (Mausoleum van Hadrianus) en Engelenbrug. platen fraai geslepen en met doken aan den muur bevestigd. Ook de vloeren werden met marmeren platen bedekt, of met marmermozaïk. Was in den vroegen tijd Opus tesselatum gebruikelijk, mozaïk van kleine veelkleurige kubusjes, in later tijd vond opus sectile, waarbij volgens de teekening dunne marmeren platen werden uitgezaagd, meer ingang. Vlakke en gewelfde zolders werden, evenals bij de Grieken, ingedeeld door cassetten. Ze waren echter meer plastisch en kwardraat-, ruit- of rechthoekvormig, en ook wel polygonaal. Ieder veld werd omlijst met parelranden, eierlijsten en bladranden, was zeer diep en in het Fig. 214. midden versierd met een zware, hangende rozet. Niet alleen schijnbaar, maar ook werkelijk was deze constructie licht. In amphitheaters en theaters bleven de tongewelven zonder eenige versiering. OVERZICHT DER MONUMENTEN UIT DEN KEIZERTIJD. Over de bouwbedrijvigheid van keizer Augustus spraken we reeds. Augustus vergroot o. a. het forum Romanum, verbouwt hierop den Concordiatempel, en bouwt den Fig. 215. tempel van Castor en Pollux (Dioscurentempel) en de kleinere Caesartempel met DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 219 de rostra Julia ervoor. Voorts sticht hij op het forum Augusti den tempel van Mars Ultor, de wrekende krijgsgod. Hiervan staan nog 3 Korinthische zuilen van 18 M. hoogte overeind, uit prachtig ca'rrarisch marmer. Ook de Apollo tempel op den Palatijnschen berg werd door hem gebouwd. 1. DE TEMPELS tijdens het keizerrijk zijn aanvankelijk nog horizontaal afgedekt, en in den vorm van prostylos of ronde peripteros gebouwd. In den Laattijd werd de cella overwelfd, al bleef ook de uitwendige architectuur gebaseerd op zuilenbouw met hoofdgestel en tympanon. In Korinthische orde opgetrokken worden de details zwaar en de architectuur overladen. Tot de goed bewaard gebleven tempels in Italië behooren o. a. die te Assisi, te Brescia en te Pola. De tempel van Augustus te Pola is een Italiaansche Korinthische prostylos op hoogen onderbouw ; de prostasis heeft 4 zuilen in het front en 2 in zijaanzicht. Op het Attische basement rust de ongecanneleerde zuil; de anten zijn daarentegen wel gecanne¬ leerd. De rijke kapiteelen lijken in hoofdvorm op die van het Lysikratesgedenkteeken. Onder basement en boven " kapiteel is een skamillus. De hoogte van de zuil is tot IOV2 onderste doorsnede. Van het hoofdgestel, dat op het Grieksche lijkt, is het fries aan de voorzijde met een opschrift, aan de 3 andere zijden met rankenornament versierd. De geison rust op vertikale consoles. De hoogte van het hoofdgestel = ','5 zuil hoog; de hoogte van het tympanon is '/s Van zijn basis. Een andere tempel in prostylosvorm is de tempel van H o n o s en V i r t u s te Rome, die overdekt is door een tongewelf van 12.5 M. spanning en 21.5 M. lang, dat, evenals de kern van de muren, uit beton is vervaardigd. Het beneden deel der muren inwendig is vlak; het bovendeel is door Korinthische pilasters verdeeld in velden, die paneelen vormen; de pilasters dragen een hoofdgestel. Het tongewelf is lichter gemaakt door achthoekige en kleine vierkante cassetten. De vierzuilige porticus, die later is dichtgemetseld, draagt een witmarmeren architraaf, waarboven een baksteenen fries en kroonlijst volgen. Aan de zijmuren zijn' steunbeeren aangebracht. Ook de tempel van AntoniusenFaustina, aan de Noordzijde van het forum Romanum is een prostylos. Van dezen door Antonius Pius in 141 aan zijn echtgenoote Faustina gewijden tempel staan nog 10 ongecanneleerde Korinthische zuilen met een rijk relieffries overeind. De Saturnustempel op het forum Romanum is verbouwd. Nog 8 zuilen met Ionische diagonaalkapiteelen Fig. 209. uit later tijd staan overeind. Van den door Domitianus gebouwden Vespasianustempel staan nog 3 zuilen. Fig. 209. Ten slotte zijn nog in prostylosvorm de volgende belangrijke tempels. Te Rome de bovengenoemde tempel van Mars Ultor; die van Jupiter Stator en die van Jupiter Tonans. Te Vienne de Augustustempel; Fig. 224. Grafteeken bij S. Remy in de Provence (Frankrijk). 220 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. te Nimes het Maison Carré e, te Spalato Fig. 189. de Aesculaaptempel. Een uitzonderingsgeval vormt de tempel van Venus en Roma te Rome. Deze werd in Fig. 219. 3. 135 n. Chr. naar het plan van Hadrianus voltooid in den vorm van een Korinthische pséudoperipteros dekastylos, van 10 bij 20 zuilen. De twee vierkante cella's zijn toegankelijk aan de smalle zijden en door tongewelven van 21 M. spanning overdekt. Uitwendig is echter de Grieksche vorm bewaard gebleven. Inwendig zijn ver vooruitspringende pilasters tegen de muren geplaatst, die nissen vormen, waarin beelden staan. In 't midden raken de beide groote beeldnissen elkaar met de rugzijde; dergelijke groote beeldnissen heeten exedra's. De geheele tempel is 115 M. lang en 60 M. breed. Als voorbeeld van een ronde peripteros kan de Vestatempel te Rome dienen. De cylindervormige cella is door een halfbolvormig koepelgewelf afgedekt. De best bewaard gebleven ronde peripteros is de reeds genoemde te Tivoli. Als verhoudingen zijn gegeven: Fig. 219. 4. cellamiddellijn = hoogte zuil; onderbouw = V3 hoogte zuil; zuilomgang = 2 onderste zuildoorsneden breed. Op te merken valt nog, dat de vensters zoogenaamde ooren hebben. Het Pantheon is gebouwd op de plaats van een ouder bouwwerk uit den tijd van Agrippa, Fig. 222. dat i 27 v. Chr. werd voltooid. Echter is met zekerheid niets bekend. Misschien was de geweldige rotonde de hoofdzaal van de aangrenzende thermen van Agrippa, die de eerste waren te Rome volgens Grieksch model, doch de thermen zelf zijn van iets lateren tijd. Het Pantheon werd in 110 n. Chr. door brand verwoest en herbouwd tusschen 110 en 125 in den vorm van een rondbouw met er voor geplaatste prostasis. De hoogte van den cylindrischen tambour = l/2 middellijn; de totale inwendige hoogte, van den koepel tot den grond = de doorsnede. De cylindrische onderbouw is 23.08 M. hoog; de half bolvormige koepel is 19.62 M. hoog, en de totaalhoogte = 43.49 M. Uitwendig is het gebouw uiterst sober; de cylinder is slechts door 3 horizontale lijsten Fig. 221. ingedeeld. Daar de voet van het gewelf verscholen is achter 6 trapvormige muurversterkingen, is de koepel uitwendig slechts gedeeltelijk zichtbaar. De koepel zelf is niet vervaardigd uit ribben met gietwerk, maar bestaat geheel uit beton, en de druk wordt door bogen in de cylindermuren afgeleid naar 8 baksteenen pijlers, waartusschen inwendig de nissen zijn aangebracht. Deze ontlastingsbogen zijn evendik als de muren, dus 61/2 a 7 M. De uitwendige middellijn is 55.8 M. De vroegere dakbedekking van brons is vervangen door eene van lood. Fig. 225. Columbarium voor slaven en vrijgemaakten aan de Via Appia. Er was plaats voor de asch van minstens 3000 personen. (Naar Tougeres). DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 221 Fig. 226. Ruinen van een aquaduct bij de Via Appia. Inwendig zijn tusschen de pijlers 8 nissen aangebracht, 3 ronde, door halve koepels en 5 recht- pig. 204. hoekige, door tongewelven overdekt. De nissen zijn geflankeerd door twee Korinthische pilasters, waartusschen twee zuilen van dezelfde orde, die bijna 9 M. hoog zijn, onderaan 1.13 M. en boven nog 1 M. in doorsnede. De cylinder is door twee hoofdlijsten in twee verdiepingen verdeeld. De onderste wordt door de zuilen gedragen daar waar ze de nissen passeert, behalve bij de ingangsnis en die er tegenover. De koepel is ingedeeld door 5 rijen, naar den top kleiner wordende vierhoekige cassetten, die met relieflijsten zijn versierd. De tusschen de cassetten liggende ribben volgen de richting van den koepel. De eenige lichtopening is in den koepeltop aangebracht, cirkelvormig, 8.995 M. in doorsnede, en door een metalen ring omspannen. De inwendige aankleeding van de tweede verdieping, die het geheele aspect buitengewoon schaadt, is uit later tijd. Voor den cylinderbouw is -een voorhal, een 3-beukige prostasis aangebracht, die 34 M. 222 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 227. Romeinsche brug te Alcantara (Spanje). breed is en in het front 8, in zij- • aanzicht 3 Korinthische zuilen ver- • toont. Mogelijk is deze voorhal het : oudste deel en de geheele rotonde : later bij gevoegd. De basementen • hebben een rijken, samengestelden | vorm, en zijn l/2 zuildoorsnede • hoog. De zuilschacht is glad, de • antenschachten daarentegen zijn | gecanneleerd. De meer dan 1 M. • hooge kapiteelen zijn fraaie voor- • beelden van de Romeinsch-Korin| thische orde. De beide zijbeuken • eindigen in nissen, waarin vroeger • beelden stonden van Augustus en j Agrippa; de tongewelven, die deze | zijbeuken vroeger overwelfden, zijn nu verdwenen. Kapiteelen, basementen en omlijstingen zijn van wit marmer; de vloer bestaat uit prachtige mozaïken. De fraaie 7.3 M. hooge hoofddeur is van brons. Een kalf, gedragen door 2 Dorische pilasters, deelt de deur in tweeën; het rooster in het bovenlicht = '/2 hoogte deur. De hoogte van de zuilen bedraagt 93/4, de verjonging 'ƒ7 onderste zuildoorsnede. De hoogte van het driedeelige hoofdgestel is 4' /3 maal begrepen op een zuilhoogte. De hoogte van de kroonlijst en de voorsprong ervan is evengroot als architraaf en fries samen. De geison van het tympanon, dat vroeger met rijk figuraal, nu verdwenen, beeldhouwwerk moet zijn versierd geweest, wordt ondersteund door vertikaal staande consoles. Het tympanon is meer dan '/s van zijn basislengte hoog. In vooraan- Fig. 228. Porta Nigra te Trier, stadszijde, begin 4C eeuw v. Chr., apsis rechts uit de lle eeuw. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 223 Fig. 229. Amphitheater te Pompeji. zicht zijn twee tympanons zichtbaar boven elkaar, waarvan het bovenste tegen de voorzijde van de rotonde zelf is aangebracht. 2. GRAFMONUMENTEN. Behalve tempels werden nog graven als gewijde bouwwerken opgericht. Meestal was de hoofdvorm die van een Etruskisch vrijstaand graf, vierkante onderbouw, cylindervormige bovenbouw, eindigend in tumulusvörm, alleen rijker door fraaie decoratieve architectuur. Ook rotsgraven, als die van de Etruskers, b.v. het i Scipionen en Nasonengraf bij Rome, werden aangelegd, en in den Laattijd het Rotsgraf bij Petra. Fig.233. 4. Het graf van de familie P1 a u t i u s, bij Tivoli, vertoont aan den vierkanten onderbouw een architectuur van halfzuilen. De ronde bovenbouw meet 20 M. in doorsnede. Overigens overtreffen natuurlijk de keizersgraven alle andere in grootte en rijkdom. In het Mausoleum van Augustus, gebouwd in 28 v. Chr., zijn verschillende imperators begraven. De ronde onderbouw meet 69 M. in doorsnede; de tumulus hierboven was vroeger met boomen beplant. Op den top stond 's keizers standbeeld; in den cylinderwand waren diepe nissen aangebracht, met half koepels overdekt, terwijl voor den ingang een zuilenporticus verrees. Het grootst is echter het Mausoleum van Hadrianus, gebouwd van 136—139 n. Chr. en nu Engelsburcht Fig. 219. 8. 224 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. S Fig. 230. Flavisch amphitheater (Colosseum). Fig. 223. genaamd, met een toegangsbrug, de Pons Aelius, Engelsbrug. De onderbouw is 104 M. in het vierkant; hierop rust een cylindervormige bovenbouw van 73 M. doorsnede, waarbinnen de grafkamers liggen. Deze cylinder was met marmer bekleed en bekroond met een kroonlijst, waarop statuen en waarachter de kegel verrees op welks top het beeld van den imperator. De nu aanwezige kanteellijst is aangebracht in later tijd, toen het bouwwerk als citadel dienst deed. Voorts verrezen buiten de stadspoorten aan de Via Appia en de Via Latina bij Rome, zoowel als aan de gravenstraat te Pompeji, talrijke tumuli met hoogen onderbouw (zie het bovengenoemd grafteeken van Caecilia Metella) of in pyramidevorm (Cestius pyramide te Rome). A e d i c u 1 a e noemt men graven in den vorm van kléine tempeltjes. Op kerkhoven met verbrandingsplaatsen (ustrina) treft men ze aan, evenals gedenkzuilen en marmeren grafplaten, stélen, hier cippi (enkelvoud cippus) Fig. 225. genaamd. Ten slotte nog de columbaria, onderaardsche grafgewelven, waarin lange rijen nissen ter opname van urnen met asch, en waarin in enkele gevallen ook wel sarcophagen werden ondergebracht. 3. BURGERLIJKE BOUWKUNST. De fraai aangelegde steden met hun goede straten, die aan alle verkecrseischen voldeden, en tevens aan de sanitaire en aesthetische, volgden in de eerste plaats Alexandrië na. Zuilenhallen aan weerszijden der straten, onderbroken door groote gebouwen of eerepoorten, kwamen uit op het forum; iedere groote stad had er minstens één; zoo is te Rome het forum Romanum het oudste, tevens geschiedkundig het belangrijkste, doch het forum Trajani was misschien het fraaist. Talrijke openbare gebouwen verrezen, als theaters, amphitheaters, cirkussen, thermen, paleizen, eerepoorten, gedenkzuilen en basilieken. Alle gebouwen voor algemeene nuttige doeleinden te Rome zijn zoo soliede uitgevoerd, dat ze als berekend zijn voor een eeuwigen duur; bovendien is het uiterlijk steeds monumentaal en vaak zeer fraai. Fig. 226. a. Talrijke waterleidingen en fonteinen werden aangelegd voor voeding van de thermen. In het begin van den keizertijd waren de Romeinsche waterleidingen samen 436 K.M. lang, waarvan 2.4 K.M. tunnel, en 64 K.M. aquaduct. Daarna zijn er nog 5 leidingen aan toegevoegd. Tegenwoordig doen nog 4 leidingen dienst, die Rome tot de waterrijkste stad der wereld maken, terwijl de overige als machtige, zich ver uitstrekkende ruïnen hier en daar in de stille campagna verrijzen. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 225 Fig. 231. Plattegrond van het Colosseum te Rome. Boven diepe dalen werd een aquaduct samengesteld uit 2 of 3 arcaden boven elkaar. Fig. 223. 3. Deze arcaden waren zoogoed als zonder eenige versiering; hoogstens werd een lijst aangebracht ter hoogte van de geboorte van den boog. Waar de aquaducten straten of wegen kruisten, werden er eenvoudige hoogpoorten in uitgespaard of wel fraaie poorten, waarvan de Porta maggiore een der voornaamste is. De Porta maggiore bestaat uit twee groote boogopeningen, en een kleinere in het midden. Versierd met Korinthische halfzuilen, die een tympanon dragen, is alles in rustiek werk uitgevoerd. Het geheel wordt bekroond door 3 attica's boven elkaar, bedekt met opschriften. Het in 49 na Chr. voltooide bouwwerk is bijna 25 M. hoog. Ook rivieren werden door de aquaducten gekruist, in welk geval de aquaduct tevens als brug werd benut. Een zeer bekend voorbeeld hiervan is de Pont du Gard, bij Nimes in Frankrijk, dateerend van even na Chr. geboorte. Hiervan is de bovenste rij bogen kleiner 226 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 232. Het Colosseum te Rome, van binnen. dan de onderste; telt deze 6 groote bogen, gene bestaat uit 11, met een totaallengte van 260 M„ een hoogte van 59 M. boven het wateroppervlak en een breedte van 4 M. Een ander fraai voorbeeld van Romeinsche bruggenbouw in veroverde landen is de in Fig. 227. 103 n. Chr. voltooide brug bij Alcantara in Spanje, die 200 M. lang en 8 M. breed is. Zes groote bogen, waarvan de middenste een spanning heeft van ruim 30 M., overwelven Fig. 223. de rivier. In Rome zelf dient genoemd te worden de pons aelius, engelenbrug, door Hadrianus gebouwd in 136 n. Chr. als toegang naar zijn Mausoleum. Stadsmuren om plaatsen in veroverde landen werden degelijk en sterk aangelegd. Als Fig. 228. voorbeeld hiervan bleef o. a. bewaard de Porta nigra te Trier. Deze massale bouw, Fig. 219. 7. die ± 50 n. Chr. werd voltooid, is 30 M. hoog. De bovenverdieping is door arcaden opengewerkt, terwijl de doorgang bestaat uit 2 groote boogopeningen. b. Het theater der Romeinen was, hoewel in hoofdzaak wel het Grieksche theater was nagevolgd, niet gebonden aan terreingesteldheid; de gewelfbouw veroorloofde ook den aanleg op vlak terrein, waarop het theater verrees in meerdere verdiepingen van arcaden. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 227 De zitplaatsen'zijn halfcirkelvormig gerangschikt voor een skene of tribunegebouw, dat met nissen en zuilenorden zeer rijk was versierd; in de gevelarchitectuur, die gericht was naar de zitplaatsen, kwamen de deuren uit, terwijl tegen den muur talrijke beelden/ waren geplaatst. De keizers wedijverden met elkaar, wie het volk het fraaiste en van het kostbaarste materiaal vervaardigde theater kon aanbieden. Twee concentrische gangen verdeelden de zitplaatsen in rangen; de tooneeluitvoering had niet meer plaats in de orchestra, maar op een verhoogde tribune (pulpitum). Het Grieksche proskenion werd, ten koste van de orchestra, verbreed, terwijl de paraskeniën verdwijnen. De zijtoegangen (parodoi), werden overwelfd; boven de parodoi lagen de voorname loges. Het eerste steenen theater was dat van Pompejus te Rome, gebouwd in 55 v. Chr., dat 40.000 toeschouwers kon bevatten. In Rome zijn overigens slechts 3 theaters gebouwd geworden. Andere wérden opgericht te Pompeji, Aspendos (Klein-Azië), te Salona, Lissa, en te Oranje, welk laatste theater het best is bewaard gebleven. Het theater van Marcellus te Rome werd 13 v. Chr. voltooid. Bewaard bleven slechts 2 rijen arcaden van Fig. 233. 2. den buitensten halven cirkel, waarvan de onderste rij de Dorische, de bovenste rij de Ionische orde vertoont. De bogen rusten op pijlers, waarvoor halfzuilen zijn geplaatst die de lijst schijnen te dragen welke de beide verdiepingen scheidt. De tongewelven, die zijn aangebracht over de gangen, rusten op bogen en pijlers. De details van Dorische èn Ionische orde vertoonen schematische, nuchtere vormen, waarbij aan de Dorische verdieping een tandlijst opvalt, evenals de verhouding tusschen de hoogten van fries en kroonlijst en de architraaf. c. Het amphitheater is een speciaal Romeinsche schepping, en diende voor dieren- en gladiatorengevechten. Daar hiervoor geen tooneel noodig was, werden eenvoudig twee theaters tegen elkaar geplaatst, waardoor een elliptische arena ontstond, waarin de orchestra de kampplaats vormde, die geheel door vele rijen in hooge verdiepingen gerangschikte zitplaatsen was omringd. Deze zitplaatsen rustten op gewelven en waren langs trappen en gangen toegankelijk. Alle gangen leidden straalsgewijs naar buiten, waardoor in zeer korten tijd het amphitheater kon worden ontruimd. De uitwendige bogenarchitectuur rust op pijlers, waarvoor halfzuilen en pilasters staan, die rondom doorloopende lijsten dragen. In groote amphitheaters konden zelfs zeeslagen worden geïmiteerd. Amphitheaters zijn o. a. bewaard gebleven te Rome, Pompeji, Herculanum, Verona, Pola, Tusculum, Sutri, Salona, Nimes, Trier, Capua, Arles, Reggio en ElDjemm (Afrika). Het amphitheater te Pompeji is zeer goed bewaard gebleven, en tevens het oudste van de bestaande, daar het Fig. 229. i 70 v. Chr. werd voltooid. Het amphitheater te Pola is geheel in rustiekwerk opgetrokken. Doch het grootst Fig. 218. is het Flavisch amphitheater of het Colosseum te Rome. Voor ruim 80.000 personen plaats biedend, is de hoogte buiten 48.50 M., de lengte 188 M. en de breedte 156 M. De arena zelf is 77 bij 46.50 M. groot. Het gebouw werd door Vespasianüs begonnen en is 80 na Chr. door Titus ingewijd. Van de vier buitenste verdiepingen hebben de 3 onderste ieder 80 bogen; de bovenste verdieping heeft geen Fig. 230. bogen, maar in de met Korinthische pilasters versierde muren zijn groote en kleine vensters aangebracht. De Fig. 23 3. 5. Fig. 233. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 229 j Fig. 233. j £ 1. Basiliek van Constantijn in aanbouw. 4. Gevel van een rotsgraf te Petra. (Naar Labke). 2 ! 2 Ruïne van den schouwburg van Marcellus te 5. Doorsnede van het Colosseum te Rome. £ ' Rome (Naar Duc)- : j 3. Doorsnede door een 3-verdiepingen hoog aqua- 6. Viaduct over de Via Appia. (Naar Hist. rom). j : duet van de Porta San Lorenzo te Rome. ; onderste 3 verdiepingen zijn daarentegen met Dorische, Ionische en Korinthische halfzuilen versierd. De bogen Fig. 231. hebben een spanning .van 4.20 M.; de onderste zijn 7 M., de bovenste 6.5 M. hoog, en zijn door profielen, z.g. archivolten, omlijst. (Bij de amphitheaters te Pola en Verona is de voet der bogen nog door een impostlijst aangeduid). Aan de muren der bovenste verdieping zijn rondom consolen aangebracht, waaraan hooge masten werden bevestigd, die door de kroonlijst heenjoopend, gelegenheid boden om touwen aan te knoopen, die dienden om het velum of zonnescherm te dragen. Geheel in tegenstelling met het eigenaardig overrijke karakter van den keizertijd zijn alle details schematisch Fig. 206. en hoogst eenvoudig. Vermoedelijk eendeels toevallig, omdat de bouw buitengewoon snel werd voltooid, maar misschien ook opzettelijk, omdat details bij een zoo kolossaal gebouw toch verloren zouden zijn gegaan, vooral die op groote hoogte, dus van Korinthische orde. Zoo mist de onderste Dorische orde triglyphen en mutulen; het Ionische kapiteel is in hoofdvorm aangegeven en de orde mist de tandlijst; de Korinthische kapiteelen bestaan uit ongedeelde bladen. Ook zijn alle lijstwerken slechts onversierde profielen. d. De Romeinsche civkus lijkt op het Grieksche hypodroom; hij was een lange smalle Fig. 219. 2. renplaats voor wagen- en paardenrennen; om de arena waren amphitheatersgewijs de zitplaatsen aangebracht, waarom zelfs nog een zuilenhal was opgericht. In het midden van de arena liep een verhoogde borstwering, de spina, waarop beelden en obelisken stonden. De kegelvormige eindpaal op de spina werd meta genoemd. De ingang lag aan de eene smalle zijde van den cirkus, terwijl de andere zijde halfrond was afgesloten, doch doorbroken door de porta triumphalis, waardoor de overwinnaar vertrok. Tegen het einde van de Republiek kwamen ook het odeon en het stadion in zwang, geheel gelijk aan de Grieksche voorbeelden. In Rome waren ongeveer 15 cirkussen. De oudste is de cirkus Maximus, waarvan voor de zitplaatsen geen gebruik werd gemaakt van natuurlijke grondverheffing, doch deze op gewelven rustten. De zitplaatsen waren niet overdekt, en boden plaats voor 260.000 toeschouwers. De cirkus was dan ook 595 M. lang en 110 M. breed. Zeer goed bewaard gebleven is nog de cirkus van Maxentius, waarin 18.000 toeschouwers konden Fig. 219. 2. plaats vinden. e. Te Rome stonden verscheiden basilieken, doch geen enkele is intact gebleven. Fig. 195. 7. De basilica Ulpia werd door Trajanus gebouwd op het forum Trajani, het fraaiste van alle fora. De bouw- Fig. 195. 6. meester was Apollodorus van Damaskus. Van de 5 beuken van de basiliek was misschien de middenste, die 88 M. lang en 24 M. breed was, van boven open; de muren en zuilen zijn n.1. zeer licht. Aan beide smalle zijden lag een apside. Onder Augustus werd de Neptunus basiliek gebouwd, waarvan nog 11 Korinthische zuilen van 13 M. hoog overeind staan. De bouw valt dus in den tijd van Vitruvius Pollio, architect en krijgsbouwkundige van Augustus. Deze wetgever op architectuurgebied heeft tijdens zijn" leven en daarna grooten invloed uitgeoefend. Hij was de auteur van een 10-tal boeken over architectuur, waarin hij eigenlijk de grondwetten volgde van den Griek Hermogenes. 230 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 234. Thermen van Caracalla te Rome. Fig. 202. De basiliek van Maxentius werd door Constantijn voltooid. Dit overwelfde rechthoekige gebouw, dat Fig. 219. 6. 100 M. lang en 76 M. breed is, verrees op het forum Romanum. Driebeukig, heeft de basiliek aan de Oostzijde Fig. 233. 1. een open pijlergalerij, waarin 3 toegangen, tegenover de middenste waarvan de apside ligt. De middenbeuk is 25 M. breed. Van de grootte van deze overwelfde ruimte kan men zich zoo ongeveer een denkbeeld vormen, als men weet, dat de kathedraal te Milaan, de grootste Gothische kathedraal, 19 M„ en de Dom te Keulen 15 M. breed is. De middenbeuk werd door 3 kruisgewelven overdekt, van 35 M. hoogte. De zijbeuken, die 17'/2 M. breed 'Zijn, werden ieder door 3 tongewelven overdekt, die 24.5 M. hoog waren, en waarvan de assen rechthoekig op de lengteas van het gebouw stonden. In de gewelven waren 8-hoekige cassetten aangebracht. Van geheel afwijkend type was de basiliek te Trier, gebouwd + 310 n. Chr. door Constantijn. Deze basiliek was niet in beuken gedeeld, ongeveer 60 M. lang en 33 M. breed met bijna 2 M. dikke, 32 M. hooge muren, die onderbroken waren door een dubbele rij zware boogvensters, waartusschen steunbeeren de muren tot 2.75 M. dikte versterkten. De vensteropeningen zijn 3.6 M. breed en 7.3 M. hoog. De basiliek, die niet in beuken is gedeeld, maar één ruimte vormt, is bijna geheel van baksteen opgetrokken. ~ DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 231 De basilica Julia werd + 50 v. Chr. gebouwd op de plaats van de basilica Sempronia. Dit 5-beukige, marmeren gebouw van 101 bij 48 M. werd begonnen door Julius Caesar, en door Augustus voltooid. f. De thermen. Reeds bij de Grieken bestonden openbare badinrichtingen, verbonden aan de gymnasia. Ze dienden niet alleen voor gezonde lichaamssport, maar ook voor geestelijke ontspanning. Bestaande uit drie hoofddeelen: f rigidarium, tepidarium en kaldarium (koud-, louw- en warmwaterbad), besloegen de thermen een groot oppervlak, vooral waar er nog gezelschapzalen, gymnasia, bibliotheken en zelfs theaters aan verbonden werden. Vooral de kei¬ zers van de laatste eeuwen gaven aan de •«•••••••••••••••••••••••••••••••••••• j volksbaden een groote uitbreiding. Alle 5 Fig. 235. Triomfboog van Septimus Severus te Rome. j vertrekken werden symmetrisch volgens Mt-',!-"'- i'wi'n de hoofdassen gerangschikt. Bij de voorportalen (vestibula) lagen de kleedkamers (apody teria) voor het zwembassin (natatio). In het kaldarium was nog een koudwaterbekken (labrum) aangebracht; andere vertrekken vormden het zweetbad (laconicum), een kleine, meest ïonde ruimte met heete droge lucht, de zalfkamer (unctorium) en de stookplaats (hypocaustum), een onderaardsch gewelf met heetelucht kanalen. Een hof, door zuilenhallen omgeven (palaestra) diende voor gymnastische oefeningen, waaronder vooral het geliefde balspel. Dienden bij amphitheaters en theaters de gewelven uitsluitend als constructieve elementen, de groote zalen van de thermen werden door fraaie, rijk gedecoreerde gewelven overdekt, al naar het grondplan, ton-, koepel-, half koepel- of kruis gewelven, zoodat ook de groote zalen niet door zuilen onderbroken werden. Het is dan ook in den bouw der thermen, dat de Romeinsche gewelf bouwkunst haar hoogtepunt bereikt. Te Rome behooren de thermen van Titus en die van Agrippa tot de grootste; de eerste zijn vooral bekend door de prachtige muurschilderingen, die door Rafaël werden nagevolgd. Ook te Pompeji zijn thermen gebouwd, en eveneens zelfs in Frankrijk, Duitschland en Engeland. Doch de grootste en rijkste zijn die van Fig. 234. Caracalla en van Diocletianus te Rome, in 216 na Chr. aan de Via Appia voltooid, en beter bewaard gebleven dan de hier voor genoemde. De rechthoekige ruimte in het midden was de eigenlijke badinrichting, die door 3 groote kruisgewelven was overdekt. Hieromheen groepeerden zich exedra's, theaters, renbanen en-tuinen, samen een uitgestrekt complex vormend. Bij de thermen van Diocletianus is de door kruisgewelven overdekte hoofdzaal 58.4 M. lang en 24 M. breed; de 8 zware muurzuilen, die de ribben van het gewelf opvangen, zijn bekroond door een hoofdgestel. Fig. 236. De triumfboog van Constantijn te Rome, voltooid 311 na Christus. DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 233 Fig. 237. De Drususboog aan het begin van de Via Appia Antica. De hoofdzaal van de thermen van Diocletianus bestaat nog, en werd door Michel Angelo verbouwd tot een kerk, de Santa Maria degli Angeli. g. Het paleis. Keerde het Romeinsche huis, evenals het Grieksche, zijn fraaiste deel naar binnen, de vorstelijke paleizen kregen een fraaie buitenarchitectuur, geheel afwijkend van de burgerlijke woonhuizen. De vestibule werd een grootsche voorhal, het atrium veranderde in een uitgestrekte zuilenhof, en het peristylium in een parkaanleg met wandelwegen en waterpartijen, waarbij van natuurlijke terreinverheffingen werd gebruik gemaakt voor den aanleg van terrassen. Fig. 238. Nis in den buitenmuur van den grooten tempelhof te Baalbek. Romeinsch. Overgang 2e en 3e eeuw v. Chr. ■ DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 235 Fig. 239. Fragment uit den Jupitertempel te Baalbek, begin 2e eeuw n. Chr. Bij het paleis lagen bibliotheken, j' schilderijengalerijen, tempels, : basilica's, theaters, thermen, en • zelfs huizen, fora en triomf bogen, : zoodat het paleis een gebouwen- l complex vormde ter grootte van • een stad. Het paleis op den Palatijnschen- J berg, een der 7 heuvelen van Rome, S werd door Augustus begonnen, en door ; de Flavische keizers verbouwd. Ook ; Tiberius en Calligula bouwden hier, S en Septimus Severus, wiens paleis op- ; vallend barokke details vertoonde. Het ! .219. 1. paleis van Domitianus leek, door den i gesloten bouw, op een zeer groot, rijk J huis. Voor het smalle hoofdfront lagen ï pijlergalerijen, waarin 3 hoofdingangen, S een leidend naar de basiliek, een naar ; de huiskapel en de middenste naar een •••.«•...••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• groote, rijke troonzaal van 30 bij 39 M., en die omgeven is door zuilen en nissen. Achter de troonzaal ligt het peristylium, 58 M. lang en 53 M. breed j aan weerszijden hiervan lagen een aantal kleinere vertrekken met halfronde exedra's, en aan de achter¬ zijde de eetzaal (triclinium), 30.5 bij 34 M. groot, met in de hoofdas een ondiepe nis en aan weerszijde een rotspartij met waterwerken (nymphaeum). Ook paleizen te Albano en te Tivoli zijn goed bewaard gebleven. De villa van Hadrianus te Tivoli is beroemd, omdat keizer Hadrianus, die zeer veel gereisd had, en een voorliefde had voor het Hellenisme, er in het klein een aantal copieën liet maken van de meest beroemde gebouwen uit dien tijd. h. De triomfbogen zijn de meest volmaakte specifiek Romeinsche bouwwerken, meer decoratief dan nuttig, die hun ! ontstaan te danken hadden aan de zucht van het volk om overwin- Fig. 240. Rondtempel te Baalbek. ningsveldtochten te verheerlijken 236 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 241. Reliëf uit den Titusboog. en te vereeuwigen. Aan het bouwwerk moesten velden worden geschapen, die plaats lieten voor reliëfs, op de veldtochten betrekking hebbend, en voor opschriften, die meestal op de zeer hooge attica werden aangebracht. Dwars over een straat werd een zware muur aangebracht, waarin de poort werd gebouwd. Stond de poort op een kruispunt van twee straten, dan werd het bijna vierkante monument doorbroken door twee, rechthoekig op elkaarstaande bogenhallen. Al naar de belangrijkheid van de overwinning, waren de poorten meer of minder monumentaal, en in ieder geval zeer verschillend van uiterlijk. De grondvorm is echter steeds een op zware pijlers rustende boog; tegen de pijlers staan dan op hooge postamenten pilasters, halfzuilen of vrijstaande zuilen, waarop het hoofdgestel rust. Uit den keizertijd zijn ongeveer 125 triomfbogen bewaard gebleven; 30 staan in Italië, 14 in Frankrijk, 6 in Spanje, 1 in Duitschland, 54 in Noord-Afrika en 20 in het Oosten. Fig. 203. De oudste boog, opgericht in 70 n. Chr., is de triomfboog van Titus (4/ 81 n. Chr.), die werd opgericht ter eere van zijn overwinning op de joden en de verwoesting van Jeruzalem. De ééne doorgang wordt overdekt door een halfcylindervormig tongewelf. Ter weerszijden van den boog staan halfzuilen, die het boven den boog langs loopende hoofdgestel dragen, dat rondom het bouwwerk heenliep. Het hoofdgestel springt voor boven de beide buitenste halfzuilen en over het geheele middendeel tusschen de beide middenste halfzuilen. De halfzuilen staan op hooge postamenten; boven de kroonlijst is een groote attika aangebracht. De boog van het nu grootendeels herstelde monument is 14.5 M. hoog en 4.75 M. breed. De hoogte van de zuil is meer dan 10, het kapiteel l'/4, de zuil met het postament 15 en de kroonlijst 2ll2 onderste DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 237 zuildoorsneden hoog. Het intercolumnium bedraagt IOV2 doorsneden. 241. De prachtige reliëfs aan den binnenkant der muren van hét tongewelf hebben betrekking op Jeruzalems val. Vooral het eene is van belang, omdat er een afbeelding op voorkomt van de medegevoerde tempel- • schatten, waaronder de gouden zevenarmige kandelaar. In de driehoekige velden tusschen boog en hoofdgestel bevinden zich zegegodinnen. 236. De boog van Constantijn te Rome is de laatste, die gebouwd werd, en was samengesteld uit de overblijfselen van een Trajanusboog. Dwars over een straat staande, bestaat hij uit een groot tongewelf, en twee kleinere er naast, die op vier pijlers rusten. Voor deze pijlers staan aan beide zijden vrijstaande zuilen op hooge postamenten, geplaatst voor met de zuilen overeenkomende pilasters. Het hoofdgestel loopt rondom het geheele bouwwerk, en springt boven de zuilen plaatselijk voor; ook de attica springt plaatselijk boven de zuilen voor, terwijl boven het hoofdgestel, telkens in de assen der zuilen, gebeeldhouwde figuren staan. De zeer rijke Korinthische zuilen staan ver uit elkaar, en zijn, evenals het hoofdgestel, zuiver decoratief zonder eenige constructieve beteekenis. Het bouwwerk bood gelegenheid voor zeer veel ornament; reliëfs komen voor boven de kleine bogen, b.v. medaillons, aan den binnenkant van de doorgangen en op de postamenten. Daarentegen is het fries onversierd, terwïil de attica opschriften bevat. 235. De boog vanSeptimusSeverus werd in 204 gebouwd, ter herinnering aan de overwinning op de Parthen en Arabieren. Drie doorgangen zijn aan den binnenkant der gewelven met fraaie cassetten versierd. De boog van Trajanus te Benevente gelijkt zeer veel op dien van Titus. De boog van de Se r g ier s (porta aurea) dateert uit de 1= eeuw, en heeft aan weerszijden van de boogopening gekoppelde zuilen, waarboven het hoofdgestel voorspringt. DeHadrianusboog te Athene bestaat uit 2 verdiepingen, en is in zooverre een afwijkend type, dat hij geen opening vormt in een muur, of bestaat uit een constructief pijlersysteem met decoratieve zuilen en lijsten, maar deze laatste bouwdeelen meer zelfstandig constructief zijn. Op de 2e verdieping staan zelfs de zuilen volledig . vrij. Zijn de profielen en verhoudingen overwegend Grieksch, de kapiteelen zijn daarentegen zuiver Romeinsch. . 237. Eindelijk treft men nog bogen aan te Rome (die van Claudius, Drusus, Aurelius, Diocletianus e. a.), te Aosta, Susa, Rimini, Ancona, Verona, Pola, Benevento en Perugia; in Frankrijk teSaintRemy, Orange, Autun, Rheims, Besancon, Saintes, Carpentras en Cavaillon; in Spanje o. a. te Merida; in Griekenland te Saloniki; in Duitschland te Trier. Een der fraaiste decoratieve monumenten uit het laatst van den Romeinschen stijl is de eerepoort der goudsmeden te Rome, gebouwd ter eere van Septimus Severus. Klein, maar uiterst rijk gedecoreerd, rust de boog op twee vierhoekige pijlers, langs de hoeken waarvan pilasters loopen waarop de kroonlijst rust. De pilasterschachten zijn met vertikale ranken versierd en met composietkapiteelen bekroond, terwijl de velden Fig. 242. Romeinsch stucadoorswerk, le eeuw n. Chr. Villa Farnesina. (Naar Weissman). 238 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. it tusschen de pilasters overdekt zijn met figuraal ornament. Op het gebogen fries rust een zware kroonlijst; alleen boven den doorgang zijn architraaf en fries samengetrokken tot één veld voor het opschrift. Bijzondere beteekenis hebben nog de z.g. Janus bogen, op kruispunten van 2 wegen opgericht. Bekend is de boog van Janus Quadrifons te Rome. k. Eerezuilen. Op de fora werden, als piëdestals voor busten of standbeelden van keizers, nog eerezuilen opgericht. Dikwijls werden deze zuilen zoo groot en rijk versierd met reliëfs, dat het beeld, waarvoor ze als drager bestemd waren, slechts gelijkt op een bekroning. Ook het tropaeum, een zegeteeken op het slagveld, is zuiver decoratief en uit den Laattijd afkomstig. Bekende zijn: het tropaeum van Marius, dat van Pomponius in de Pyreneeën, en dat van Trajanus (te Adamklissi). Op het forum Trajani staat het beeld van den keizer op de Tjajanuszuil. Deze is in Dorischen stijl en rust op een 5 M. hoog postament, dat 5'/2 M. in het vierkant groot is. In dit postament is een deur aangebracht, die toegang geeft tot den wenteltrap in de holle zuil, die 4 M. dik is, en met het postament 40 M. hoog. De zuil is niet gecanneleerd, doch spiraalsgewijs omwonden door een reliëf, dat 1 M. hoog is en 200 M. lang, en dat een ononderbroken verhaal bevat van de geschiedenis van Trajanus. Boven het Dorische kapiteel is een laag voetstuk aangebracht voor de statue. Het reliëf, in 22 windingen schroefvormig om de zuil liggend, bevat de krijgstochten van den keizer tegen de Daciers. De 2500 figuren van 60—70 c.M. hoog geven zeer goed en historisch juist de kenmerken weer van de rassen met hun kleederdrachten en wapenen uit dien tijd, en vormen aldus een belangrijk historisch document. Een dergelijke zuil te Rome opgericht ter eere van zijn overwinningen op de Marcomannen, is die van Marcus Aurelius. MONUMENTEN UIT DEN TIJD VAN DEN NABLOEI. Gedurende den laten keizertijd verplaatst zich de bouwkunst steeds meer buiten Rome. Eerst in Gallië, daarna Germanië, en dan volgt het Oosten, waar de Romeinsche bouwkunst haar nabloei beleefde. Hier werd het constructief beginsel, gezuiverd door Helleensche opvatting, gecombineerd met de prachtlievendheid van het Oosten. Nieuwe steden verrezen in Klein-Azië en Syrië, waarvan de plannen reeds te voren waren ontworpen en waar bij de uitbreiding dus het toeval geen rol meer spelen kon. Zoo ontstonden hoofdsteden als Fig. 243. Romeinsch altaar, le eeuw n. Chr., Rome. (Naar foto Alinari Florence). DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. 239 Ephesos, Antiochia, Milete, Gerasa, Apamea en Palmyra in Syrië. De hoofdstraat in de laatste stad was over een lengte van bijna 1.2 K.M. aan weerszijden begrensd door een dubbele zuilengaanderij, ieder van 375 zuilen. Tegen het einde van de 3e eeuw na Chr. is het zwaartepunt van de Romeinsche bouwkunst geheel naar het Oosten, Byzantium, verplaatst, tot dat bij de verdeeling van het Romeinsche rijk in 395 door keizer Theodosius den Grooten de Romeinsche bouwkunst wordt verdrongen door een anderen stijl. Te Pergamon bouwt Trajanus op de acropolis het Trajaneum, een prachtigen Korinthischen wit marmeren tempel. Hadrianus voltooit te Athene den grooten tempel van den Olympischen Zeus. Hij sticht tevens een nieuw Athene, Hadriano pol is, en de 18 M. hooge en 13.5 M. breede poort naar deze stad werd reeds boven genoemd: de Hadrianusboog. Te Palmyra, Noord-Oostelijk van Damascus, wordt de groote Zonnetempel.gebouwd; deze staat in een grooten tempelhof, die omgeven was door muren met pilasters en vensters, en waarin een groote poort toegang gaf naar den voorhof. De tempel zelf was een dipteros, waarvan de cella was verlicht door vensters in de zijmuren. De toegangshal bestaat uit 4 rijen van Korinthische zuilen, waaraan op '/s der hoogte consoles zijn aangebracht, die eens dienden als steunpunt voor standbeelden. Zuilenresten te Gerasa, ten Zuiden van Damaskus, vertoonen aan den voet dire i r . De lesbysche kyma lijkt »»■»« « imMM>in»umi>mM— op de Grieksche. Evenw.1 komt ze ook geheel gewijzigd voor, daar slechts de rand in sterk reliëf blijft staan en de ruimte er tusschen in plaats door bladoppervlak wordt ingenomen door geheel andere, naturalistische blad- en bloemvormen, ook weer afwisselend naar onderen of naar boven gebogen. Ook hangt op de plaats van het hartvormige blad wel een akanthusblad, met den top naar beneden. Torus, taenia, snoer en meander blijven, doch zijn minder fraai gevormd; bovendien is het laatste versieringsmotief steeds in reliëf uitgevoerd, evenals de ornamenten die vrij zweven, afsluiten, of het onbegrensd zijn moeten uitdrukken. De sterren in de cassetten tusschen de zolderbalken worden daarom vervangen door hangende reliefrozetten. De canneleering is als de Grieksch Korinthische, en wordt even dikwijls toegepast als weggelaten. Soms worden de canneluren tot 73 van de hoogte opgevuld met ronde staafjes, soms winden ze schroefvormig om de schacht of zijn ze met fijne plantenranken, als klimop gevuld. Schroefvormig gewonden canneluren komen echter alleen in den zeer laten tijd, en dan niet in de architectuur, maar aan sarcophagen, kandelaars of grafsteenen voor. Het ornament uit de burgerlijke bouwkunst is nog ongebondener, en van een licht en luchtig karakter, toegepast alleen om zijn zelfswille. Hier is, in tegenstelling met de openbare gebouwen, de schildertechniek regel, soms in combinatie met reliëf, zelden alleen reliëf. Tusschen fantastische architectuurfragmenten, perspectievisch of projectievisch geteekend, zijn de muren-bedekt met ongebonden naturalistische ornamenten en voorstellingen, meestal met behoud van symmetrie. In de groote en kleine velden worden afbeeldingen geschilderd van mythen en legenden, landschappen of tafereelen uit het dagelijksch leven, vroolijk, grillig, onnatuurlijk, fantastisch, maar toch van diepgaande natuurstudie getuigend. Saters, faunen, centauren, tritonen en dolfijnen, Amor- en Bacchusfiguren zijn samengebracht in erotische composities, die echter nooit vulgair worden. De kleinére paneelen worden gevuld met stillevens, bloem- en vruchtenstukken, huisdieren en afbeeldingen van vazen. De muren in de thermen zijn meestal tot ongeveer op '/s van de hoogte, met echte marmeren platen bekleed of geschilderd als nabootsingen ervan; hierboven volgt een geschilderde decoratie. In burgerlijke woonhuizen is de decoratie geheel geschilderd. Volgens de hoogte zijn de muren in drieën gedeeld. De sokkel is dan geschilderd in donkere of zwarte tinten, de wand zelve in levendige primaire kleuren, als wit en zwart, rood, groen .en geel. Fig. 214. 246 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 251. Pompejaansche en Romeinsche mozaïken. . Wacht u voor den hond. 2. Meanderrand. 3. Romeinsch mozaïkfries uit Trier. Fig. Het lichtst is het fries. De gewelfde of vlakke zolders zijn volgens een eenvoudig meest geometrisch lijnenspel ingedeeld, waartusschen allerlei vrije composities. In de thermen komt deze indeeling tot stand door relieflijsten, waar tusschen zware, rijke, overladen decoraties, die min of meer in overeenstemming zijn met de stuclijsten. Omdat deze lijsten geheel willekeurig, onafhankelijk van de constructie zijn aangebracht, en niet ontstaan uit de constructie, zooals b.v. de cassetten, konden in deze indeelingen de rijkste variaties ontstaan, waarvan ontaarding het gevolg was. In de decoratie neemt de mensenfiguur een belangrijke plaats in, niet zoozeer bij den tempelbouw als bij den profaanbouw, waar ze is aangebracht met een decoratieve bedoeling ter herinnering aan personen of feiten in verband met den bouw. Tot de 2e eeuw nog voornamelijk geplaatst in het fries, wordt de mensenfiguur daarna aan alle belangrijke plaatsen, alleenstaand of groepsgewijze aangebracht. Overigens zijn de mensenbeelden verschillend al naar de plaats, b.v. de vrijstaande statuen voor pijlers, in nissen en arcaden en die, welke als bekronend motief dienst doen. Zelfs aan eenzelfde bouwwerk, b.v. aan de triomfbogen, valt het op, dat de mensenfiguur van verschillende grootte werd gemaakt. Het schrift, hoewel niet als ornament dienst doende, is van meer beteekenis dan bij de Grieken, daar het in zekeren zin het gebouw voltooit. Als opschriften, soms als uitvoerige mededeelingen, komt 203. het schrift eerst voor op de architraaf, dan op het fries, nog later op fries èn architraaf, tot ten slotte op de groote attica een overheerschende plaats erdoor wordt ingenomen. XV. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. E CHRISTELIJKE KUNsl UNlbl AAl jUlöl un uü.l\ urn ui^ ^1»^^^. .t. kunst, tijdens de heerschappij van de Romeinsche keizers, haar hoogtepunt heeft bereikt. En daar de Christelijke leer de zuiverste tegenstelling vormt met het materialistisch geloof van de Romeinen, ondervond ze juist van de Romeinsche heerschers en voorname Romeinen ernstigen tegenstand ofschoon de Christelijke gemeente'te Rome onder hare leden, aanvankelijk bestaand uit het mindere volk, al spoedig enkele aanzienlijke families mocht tellen. De eerste Christengemeenten ontstaan in Syrië en Palestina, met Antiochië, dat later de 2= hoofdstad zal worden van het Oost-Romeinsche rijk, als centrum; van hier uit verbreidt zich de leer naar Rome, waar in de eerste eeuw van onze jaartelling vele Joden woonden, en over Egypte (Koptische kunst) langs de kust van Noord-Afrika. Vooral in Rome breidt zich de Christelijke leer snel uit, en bestond ± 64 na Chr. reeds een bloeiende gemeente, die, steunend op het geloof, gedurende de eerste 3 eeuwen aan de hevigste vervolgingen wist weerstand te bieden en zich uit te breiden, totdat in 312 Constantijn de Groote den Christelijken godsdienst als staatsgodsdienst erkent. Dan verovert de Christelijke leer de wereld van uit Rome, een nieuw tijdperk voor Europa inluidend. De klassieke kunst eindigt, maar slechts langzaam weet de Christelijke kunst zich van de klassieke tradities vrij te maken. Al werd in 392 door keizer Theodosius het offeren verboden, en twee jaar later een einde gemaakt aan de Olympische spelen, eerst in 529 werd te Athene de laatste filosophenschool gesloten en nog lang daarna bleef onder het volk het geloof aan de oude goden bewaard. De bouwkunst werd niet meer beoefend om haar zelfs wil, maar de hoogere geestelijke idee deed haar inVloed gelden, afdoende echter in een veel latere periode. Want aanvankelijk moest de nieuwe leer gebruik maken van oude vormen, hoewel aan die oude vormen een andere beteekenis werd gehecht. Juist omdat de eerste Christenen geheel neutraal stonden tegenover de Romeinsche architectuur, werd alles wat bruikbaar was, overgenomen of toegepast. Ten minste wat Rome betreft. Wel werden vele tempels afgebroken, maar zuilen, kapiteelen, architraven werden ongewijzigd ondergebracht in nieuw te bouwen Christelijke bedehuizen. Waren echter tempels zeer fraai, of basilieken zeer bruikbaar, dan werden deze heidensche monumenten ongewijzigd in gebruik genomen. Zoo, hehalve het meest bekende monument, het P a n t h e o n, werden o. a. de volgende Grieksche en Romeinsche tempels veranderd in Christelijke bouwwerken: de tempel van Antonius en Faustina, de Vestatempel, de tempel van Romulus en Remus te Rome; het Parthenon, Erechtheion, het Theseion en de Ilissostempel te Athene, de Bacchostempel te Laodicea, de Venustempel te Aphrodisias, de Roma- en de Augustustempel te Ancyra en de Aesculaaptempel te Spalato. Waar geen klassieke fragmenten genoeg voorhanden waren, werden zeer vrij opgevatte onderdeelen toegevoegd ; ook in verschillende provincies en landen droegen deze nieuw vervaardigde elementen een zeer verschillend karakter. Hierdoor en ook door den tijd van ontstaan is geen nauwkeurige grens te trekken tusschen einde klassieke en begin Oud-Christelijke bouwkunst. Bovendien werd veel zoodanig in den loop der tijden gewijzigd, en is zooveel verwoest, dat alleen kleine, in afgelegen plaatsen gebouwde monumenten in oorspronkelijken, zij het ook vervallen toestand zijn bewaard gebleven. De Oud-Christelijke kunst maakt in Rome en Italië nog eeuwen gebruik van Romeinsche bouwvormen; gedurende de invallen der Germanen en nog later tot aan de Karolingische vorsten in de 8e eeuw, handhaafden zich de klassieke vormen in hoofdzaak. In Byzantium deden 248 DE OUD CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Syrische en Helleensche invloeden zich gelden.waardoor een overgangsstijl ontstond naar den lateren Byzantijnschen, welke overgangsstijl zelf weer zijn invloed deed gelden in Italië. Deze Byzantijnsch Oud-Christelijke stijl bereikte zijn hoogtepunt onder Justinianus(527—565), scheidt zich als Byzantijnsche stijl geheel van den Romeinschen Oud-Christelijken af, doch oefent gedurende de vroege middeleeuwen over geheel Europa overwegenden invloed uit, tot de doordringing van den Islam in Europa er een einde aan maakt. Uit den aard der zaak was Rome voor Italië het centrum van de Oud-Christelijke kunstontwikkeling. Toch neemt nog een andere stad, de zeer gunstig gelegen havenplaats Ravenna, een zeer bijzondereplaats in. Bij den inval der West-Gothen in het begin van de 5C eeuw was Ravenna de residentie van keizer Honorius. De Oost-Gothische koning Theodorik had hier ook zijn hoofdzetel (493— 526). Justinianus maakte van Italië een provincie van het Oost-Romeinsche rijk (555.— 568) en in dezen tijd werden de Gothen verdreven en deed DE OUD CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 249 3. de Byzantijnsch-Oud-Christelijke stijl zijn intrede hier, die, met den Vroeg-Germaanschen onder Theodorik, vele belangrijke en voorname monumenten heeft voortgebracht, maar waarvan weinig goed is bewaard gebleven. In het Oosten was, behalve Byzantium, ook Antiochië in Syrië een centrum. Vele steden in Syrië hadden in de eerste eeuwen bloeiende Christengemeenten. Gebrek aan hout voerde tot een speciale gewelfbouw die, hoewel reeds in de 7e eeuw deze steden, waar de Islam doordrong, verlaten werden, grooten invloed heeft uitgeoefend naar het Westen. Nu nog zijn geheele kerken en kloosters bewaard gebleven in den toestand, waarin ze werden verlaten, terwijl de overal verspreide ruïnen een prachtig studiemateriaal opleveren van de meest verschillende typen van Christelijke kerken, die hier gebouwd werden. De eerste Christengemeenten waren zeer klein. De oudste Christelijke bouwwerken waren dan ook geen kerken, daar in de woningen van de enkele voorname patriciër sleden voor bijeenkomsten plaats genoeg was. Doch te Rome zijn de oudste monumenten de katacomben. Fig. 253. 1. Graf van Malchus, te El Barah. 2. Plan van een Joodsch rotsgraf bij Jeruzalem. (Naar Wulff). 3. Christelijke doodenstad van El Bagauat, in Boven-Egypte. (Naar de Bock) 4. 5. Katacomben van Calixlus, grafkamer van den Paus, in tegenwoordigen toestand en gereconstrueerd. (Naar de Rossi). 250 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Fig. 254. 1. Doorsnede over een katacombe te Alexandrië, nu verwoest. 2. Plattegrond van 1. (Naar Cabrol). 3. Plattegrond van de basiliek te Kalb Luzeh. 4. Plan van katacomben op Sicilië.. (Naar Ftthrer en Schultze). 5. Volledig plan van een Christelijke basiliek. (Naar Bayet). 6. Grondplan van de Georgioskerk te Esra. (Naar de Vogué) 7. Plattegrond van de basiliek te Taf kha. (Naar de Vogué) 8. Grondplan van de basiliek van Turmanin. (Naar de Vogué) 9. Mausoleum te Rusaphat (Naar Sarre en Herzfeid). KATACOMBEN. De wensen niet begraven te worden naast de heidenen, en het verbod vruchtbare, voor landbouw geschikte aarde aan haar bestemming te onttrekken, naast het verbod van begraven in steden, gaf aanleiding tot de stichting van onderaardsche begraafplaatsen, daar direct buiten de muren van Rome de beschikbare plaats aan de oppervlakte langs de wegen over groote uitgestrektheid door heidensche monumenten was ingenomen. Deze onderaardsche gangen en vertrekken dienden, daar ze door de wet werden beschermd, tijdens de Christenvervolgingen ook als toevluchtsoord en tot het houden van godsdienstoefeningen. De oudste katacomben echter zijn die te Rome niet. a. In Palestina werden lijken begraven. Ook Christus werd in een rotsgraf begraven. Een zeer eenvoudig rotsgraf is bij Jeruzalem bewaard gebleven. Het bestaat uit een voorhal en een ondergrondsche kamer, aan ieder der drie zijden waarvan een 3-tal j-echthoekige nissen naast elkaar zijn aangebracht, waarin de lijken werden ge- Fig. 253. 2. schoven.'Andere onderaardsche graven zijn in aanleg kruisvormig, en de nissen hierin vervangen door halfcylindervormige, van voren afgesloten door een rondboog. In deze oude rotsgraven worden reeds Christelijke symbolen aangetroffen, als kruis, pauw, dolfijn, naast inheemsche ornamenten, als wijndruif, klimop, wolf en leeuw, zon en maan. b. In Syrië en Mesopotamië waren geen rotsen, en werden de graven onderaardsch aangelegd. Een onderaardsch DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 251 Fig. 1. Front van de basiliek van Turmanin. - (Naar de Vogué). 2. Bouwsysteem van de basiliek te Kalb Luzeh. (Naar de Vogué). 3. 4, 5. Opstand, doorsnede en grondplan van een overwelfde basiliek met galerijen te Bimbirkilisse. (Naar Holtzmann). 255. 6,7,8. Opstand, doorsnede en plan van een gereconstrueerde basiliek te Bimbirkilisse. (Naar Holtzmann). 9, 10. Doorsnede en plattegrond van een koepelbasiliek te Koja Kalessi. (Naar Headlam). 11, 12. Kruisvormige eentraalbouw te Bimbirkilisse. (Naar Holtzmann). 13. Trichorum uit N.-Afrika. (Naar Gseii). graf teEl-Barah lijkt op dat bij Jeruzalem; alleen is het in kruisvorm aangelegd, terwijl de nissen boogvormig Fig. 253. 1. Zijn (arcosolium). De niet-Christelijke katacomben te Palmyra hebben een veel uitgebreider grondplan met een ruimte voor ongeveer 360 lijken, die geborgen werden in spleten, loketten als 't ware, waarvan er tot 7 boven elkaar in de wanden zijn aangebracht. Op het eiland M e 1 o s bevatten de katacomben zelfs ruimte voor 1500 lij ken, die in arcosolia werden geplaatst. In Alexandrië vormden de katacomben de begraafplaatsen voor de armen, Fig. 254. 1. terwijl in Boven-Egypte, te El-Bagauat, een bovengrondsche necropool, bestaand uit een groot aantal vrijstaande mausolea, door hangkoepels overwelfd, die afgedekt waren door een horizontaal dak, rustend op de Fig. 253. 3. hooger opgetrokken muren. Deze necropool is uit de 6e eeuw afkomstig. c. In Noord-Afrika bij Karthago zijn de onderaardsche begraafplaatsen bijna zoo uitgestrekt als die te Rome, terwijl ze in Spanje bij uitzondering voorkomen. Die op Sicilië, op Sardinië en op Malta zijn ongeveer Fig. 254. 4. even oud als die in Zuid-Itatië, te Napels (le eeuw). De katacomben te Syracuse bevatten rotonden van ongeveer 10 M. middellijn, overdekt door half bolvormige koepels, waarin de lichtschacht uitkomt. 252 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. d. De katacomben bij Rome (hypogaën of cimeteria) dienden, toen de Christelijke godsdienst erkend werd, niet meer als plaats van bijeenkomst, en spoedig ook niet meer als begraafplaats. Wel werden, daar er martelaren begraven waren, talrijke bedevaarten ondernomen naar de katacomben, maar, daar in de 8e en 9e eeuw de reliquien eruit werden gehaald om in de kerken te worden ondergebracht, verminderden deze bedevaarten, totdat in de 14e eeuw de laatste bezoeken plaats hadden. Toen raakte het bestaan er van vergeten, tot in 1578 ze opnieuw werden ontdekt, weinig verwoest en goed bewaard gebleven. Zelfs nu zijn ze nog niet alle onderzocht. De katacomben vormen een onderaardsch stratennet van ongeveer 1000 K.M. lang. De gangen zijn zelden breeder dan 0.80 M. en 3 tot 4 M. hoog, uitgehakt in zachte tufsteen, ') omdat, uit vrees voor ontdekking, zorgvuldig de steengroeven werden vermeden. Soms lagen de gangen in 4 a 5 verdiepingen -boven elkaar; om instorting te voorkomen ligt de lagere verdieping + 1.70 M. lager. De ingangen lagen oorspronkelijk vrij aan de wegen, daar de begraafplaatsen bij de wet waren beschermd; tijdens de vervolgingen werden de ingangen verborgen. De bijzetting van lijken, die in de 4e eeuw reeds verminderde, eindigde geheel tegen het einde van de 5e eeuw. In de gangen viel licht door nauwe lichtspleten, luminaria, die tevens voor ventilatie dienden. Aan weerszijden werden rechthoekige nissen boven elkaar uitgehakt, de loculi, waarin de lijken werden geplaatst. De loculi werden dan door marmeren of terra-cotta platen afgesloten, waarop de naam van den overledene en Christelijke symbolen werden Fig.253.4,5. aangebracht. Voor martelaren en kerkvorsten werd de gang plaatselijk verbreed tot een vertrek, cubiculum, waarin de nis rondboogvormig werd uitgehakt (arcosolium). Reeds toen waren de dooden ook na den dood niet gelijk. De katacomben zijn vooral belangrijk, omdat men hierin het oudste Romeinsch-Christelijke ornament aantreft, evenals muur- en zolderbeschilderingen. De zeer eenvoudige inrichting bevat echter zeider iets, wat gelijkt op Fig.253.4,5. architectuur. In de katacomben van S. Calixtus werd de paus bijgezet in een grafkapel, met 4 marmeren zuilen tegen de zijmuren, en waarin een altaar stond met marmeren treden. Soms werd de schijnarchitectuur voltooid door een nagebootst kruisgewelf. De belangrijkste katacomben zijn die van S. Calixtus (ingang aan de Via Appia), van S. Sebastiaan, van Domiti 11 a, van Priscilla, Agnese, S. JanuariusenPraetextatus. En verder in Italië, behalve de reeds te Napels genoemde, te Chiusi, Bolsena en Milaan. 4. BIDKAPELLEN. Boven de katacomben werden bidkapellen opgericht, klein van afmetingen, waarvan er reeds in het begin van de 3e eeuw enkele gebouwd waren, terwijl tegen het einde van deze eeuw er verscheidene moeten zijn geweest. Er zijn echter nog maar weinige ruïnen van over. Een dergelijke basilica cimeterialis was gewoonlijk vierkant, met aan drie zijden halfcirkelvormige apsiden; aan de vierde zijde werd, als ze niet open was, wel een kleine voorbouw aangebracht. Een andere naam voor deze kleine bouwwerkjes is ') Daar er in den beginne, vooral tijdens de vervolgingen, veel dooden moesten worden begraven, kon, om tijdverlies te voorkomen, niet anders gewerkt worden dan in zachte steen. DE OUD CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 253 Fig. 256. • 1. Plattegrond van de S. Clemente te Rome. 3. Grondplan van de S. Pietro in Vincolo te j 2. Grondplan van de St. Pietersbasiliek te Rome. Rome. (Naar Dehio en v. Bezold). cella tcichora; ook in Noord-Afrika is een dergelijke cella trichora gebouwd. In 't Oosten, Fig.255. 13. in Syrië, werden mausolea opgericht, doch deze waren pyramide- of koepelvormig op een vierkanten onderbouw. Over mausolea in Egypte werd hier boven reeds gesproken. De voornaamste bidkapellen bij Rome zijn die boven de katacomben van S. Calixtus, en die van S.Sixtus, S. Caecilia en Soteris, en van S. Symphorosa. 1. DE BASILICA. Niettegenstaande den hartgrondigen afkeer van het heidendom, werden zijn monumenten toch in gebruik genomen, daar de bouwkunst, tengevolge van het langdurige vervolgingstijdperk der Christenen, meer op het praktische, dan op het aesthetische was gericht. De tempel was gebouwd uitsluitend als bewaarplaats van het godenbeeld, terwijl de godsdienstige handeling met het volk voor den tempel plaats vond. Als Christelijke kerk, verzamelplaats van de gemeente, was de tempel te klein, waren de thermen te fraai en constructief te kostbaar en te moeilijk uit te voeren, zoodat als eenvoudigste meest praktische DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 255 ruimte de horizontaal overdekte basilica overbleef, die echter zeer spoedig zoo ingrijpend werd veranderd, dat ze met de oude Romeinsche basiliek niet veel meer dan den naam gemeen had. De Oud-Christenen bouwden twee hoofdtypen van kerken, n.1. te Rome en in plaatsen onder invloed van Rome in basiliekvorm, en te Byzantium, en in plaatsen onder invloed van nyzantium m centraalbouwvorm; het eerste ; Fig. 258. S.Apollinare in Classe, bij Ravenna. 534—549. Toren 7= eeuw. : type horizontaal, het tweede : • gewelfvormig afgedekt. Overigens komen beide vormen naast elkaar in de verschillende landen voor. Tot voorbeeld voor de basiliek heeft te Rome gediend de basiliek van de fora, die van de paleizen, en misschien ook het huis; de naam wordt in de eerste eeuwen ook vervangen door ecclesia, dominicum of conventiculum. Zoolang de eerste Christengemeenten nog zeer klein waren, en een nieuw bedehuis werd gebouwd, was dit in den regel 1-beukig, met een aansluitend presbyterium voor de leiders van de vergadering; deze eerste kleine kerken werden eukterium of Oratorium genoemd. Later komt in den basiliekbouw, die eerst in de 4e eeuw een belangrijke verandering onderging toen de architraaf, die over de zuilen lag, werd vervangen door rondbogen, die direct op de kapiteelen rustten, constructief zoowel aesthetisch een belangrijke vooruitgang. Bij de Oud-Christelijke basiliek werd aan het inwendige meer aandacht besteed dan aan het uitwendige, waarin de gemeente samenkwam, en waarin het altaar voor allen moest zichtbaar zijn, en de preek.hoorbaar. 2. Het grondplan ontwikkelde zich in de richting van de lange as. Van de straat af trad men Fig. 254. 5. door een v:stibulum (prothyron) in het door muren en zuilenhallen omgeven atrium, dat rechthoekig van vorm was, en in 't midden waarvan de reinigingsbron (k a n t h a r u s, labrum) was geplaatst, als zinnebeeld van de reiniging. Het atrium was verder ingericht als een tuin (paradisus), waarin de boetelingen vertoefden en de doop plaats vond. Op het Fig.256. 2. atrium volgde de voorhal, vanwaaruit 3 of 5 deuren toegang gaven tot het door zuilenrijen in 3 of 5 beuken verdeelde schip, waarvan de middenste beuk het breedst en het hoogst is en hoofdbeuk genoemd wordt, terwijl de buitenste zijbeuken het laagst zijn. In den Noordelijken zijbeuk vonden de vrouwen, in den Zuidelijken de mannen een plaats. Door 256 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. den aan het einde van den hoofdbeuk op zware pijlers of zuilen rustenden triomfboog kon de gemeente het koor zien, het verblijf voor de priesters (sanktuarium, presbyterium), oorspronkelijk de apsis, waarin de priesters langs den halven cirkel zaten, in het midden een plaats vrijlatend voor den bisschopszetel (kathedra). De bisschopszetel staat in de as van het gebouw, juist achter het altaar, dat in het midden van de apsis staat. Het altaar bestaat oorspronkelijk uit een steenen tafel (mensa) op treden, en waarboven een baldakijn op steenen zuilen (tabernakel, ciborium) is aangebracht. Bovendien lag het koor eenige treden hooger dan de vloer van het schip. Fig.254. 5. In later tijd wordt tusschen het koor en den triomfboog een dwarsbeuk (transept) aangebracht, waarvan de lange as rechthoekig staat op de hoofdas van de basiliek, en welke dwarsbeuk, daar hij evenhoog en evenbreed is als de hoofdbeuk, aan het kerkgebouw den hoofdvorm van een Latijnsch kruis verleent. Bij toepassing van een dwarsbeuk wordt het altaar naar het midden ervan verplaatst, terwijl ook dikwijls de vloer van dezen beuk eenige treden wordt verhoogd, en dus evenhoog komt te liggen als de apsisvloer. Als naderhand ook een deel van den hoofdbeuk bij het koor wordt getrokken, wordt ook van dit deel de vloer verhoogd en door een borstwering (cancelli) afgesloten. In dit gedeelte kreeg de lagere Fig. 257, geestelijkheid en het zangkoor een plaats. Tevens werden de preekstoelen (a m b o n e n, een voor lezing van de epistels, en een voor lezing van het evangelie) verplaatst naar de lange zijden van dit koorgedeelte in den hoofdbeuk, opdat de lezing beter door de gemeente zou kunnen worden verstaan. De zetels naast het zangkoor waren bestemd voor de voorname Christenen, links voor nonnen en vrouwen (matronium) en rechts voor monniken en mannen (senatorium), terwijl de rest van de gemeente zich in de zijbeuken ophield. Naast de apsis komen in later tijd kleine vertrekken, waarin de benoodigdheden voor den dienst konden worden geborgen (sacristyen). Ook aan de voorzijde van het schip werd over de geheele breedte van de 3 of 5 beuken soms een gedeelte door een borstwering afgesloten (n a r t h e x), waarin zich de katechisanten ophielden. 3. Aanvankelijk stonden bij de kerken geen torens. Eerst vanaf de 6e eeuw kwamen deze in zwang, deden dan uitsluitend dienst als klokketoren, en stonden op eenigen afstand geheel vrij van de basiliek, bij uitzondering er tegen aan. Deze klokketorens (in Italië campanile Fig. 258. genaamd) waren te Rome vierkant, te Ravenna rond; de laatste zijn de oudste. Zeer oud is de vierkante toren van de S. Satiro te Milaan (9e eeuw), terwijl de oudste toren te Rome van niet vroeger dan de 1 lc eeuw dagteekent. 4. Oriënteering. De priester stond oorspronkelijk achter het altaar, met het gelaat naar het Oosten. De hoofdas van de oudste kerken liep dus van Oost naar West, zoodat de apsis aan de Westzijde lag. Na 420 stond de priester vóór het altaar, en van dat jaar af ligt de apsis immer aan de Oostzijde, en zijn de kerken georiënteerd. Steeds bevatte het altaar reliquien; bovendien was het, indien mogelijk, geplaatst boven het graf van een martelaar. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 257 Fig. 1 en 3. Plan van de bovenste en van de benedenste verdieping van het graf vanTheodorik te Ravenna. 2. Doorsnede over het baptisterium van Novare (Italië), 5e eeuw. 4. ViervoudigebasiliekteKalatSeman. (Naar de Vogué). 5. Plan van de S. Costanza te Rome. 6. Plattegrond van 2. 259. | 7. Basiliek te Orleansville. (Naar Gsell). £ 8. Constructie van den koepel van S. Giovanni in $ Fonte te Ravenna. • 9. Doorsnede over de kerk van den H. Georgios S te Esra. (Naar de Vogué). 10. Detail van den koepel te Omm-es-zeitoen. (Naar Bayet). • 258 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Fig. 260. 1 en 2 Lengtedoorsnede en dwarsdoorsnede van de 5. Kruisingstoren met koepel en apsisgewelf van de basiliek te Taf kha. (Naar de Vogué). basiliek van het Roode klooster in Egypte- 3 Aaios Georoios te Saloniki, uit de 4e eeuw. , . .-, ( aar e oc j. i pSeb vanTheodorik te Ravenna. (Naar Wulff). 6. Basiliek met tempelhof te Ruweha. Dit graf werd later vergroot tot een uitgebreide onderaardsche grafkerk (krypta, krocht). Van het grondplan wordt dikwijls afgeweken. Zoo ontbrak in Italië vaak de voorhof, waarvoor dan een kleine voorhal in de plaats kwam. In 't Oosten en Syrië ontbrak de voorhof bijna nooit, maar komt weer zelden Fig. 256. 3. een dwarsbeuk voor. Daarentegen zijn boven de zijbeuken, uitziende op den hoofdbeuk, galerijen aangebracht, .j. j i™. ;„ O™» h-off- m«.n TflHen twee verdieninaen aan. (De S. Agnese te Rome waar zien ue vruuwcu utvuuutu , ... .v^...^ ..w.v — r u , ;•. met zijbeuken). Geldt in 't algemeen de basiliek als vorm van godshuis tot aan Justinianus, toch treft men in de verschillende landen om de Middellandsche zee de meest verschillende vormen aan. B.v. is in Noord-Afrika de apsis niet halfrond, maar meestal rechthoekig. In Ravenna ontbreekt meestal de dwarsbeuk, maar is de voorhal overwelfd, en heet dan ardica. 5. De opbouw. In den opbouw treft het verwaarloozen van de details. De slordig uitgevoerde muren zijn opgetrokken in baksteen, tufsteen of natuursteen. De zuilen werden uitsluitend beschouwd als steunpunten; gehaald uit klassieke bouwwerken, werden ze evenwel veel zwaarder belast. Nieuwe zuilen kregen dan ook, terwille van de sterkte, nooit canneluren, en zelfs geen entasis. Waren de zuilen uit het klassieke monument voor het doel te lang, dan DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 259 Fig. 261. Apsiszijde van de basiliek te Kalb-Luzeh. (Naar dt Vogué). werden ze eenvoudig ingekort, waren ze te kort, dan kregen ze een verlengstuk. Ook kregen verschillend lange zuilen verschillende basementen en kapiteelen om pasklaar te worden gemaakt voor dracht van de architraaf. Zelfs staan in de S.Maria in Cosm e d i n te Rome de kapiteelen onderstboven. De architraaf bestond uit brokken hoofdgestel, onverschillig van waar en van welk monument, naast elkaar op de kapiteelen gelegd. De architraaf blokken in de S. Lorenzo bij Rome sluiten in 't geheel niet aan. Daar de architraaf, die, wegens de beperkte lengte van het materiaal, op vele zuilen rustte, de bovenmuren van den middenbeuk moest dragen, werd somtijds door kleine ontlastingsbogen in de muren de druk afgeleid naar de steunpunten. Vanaf de 5e eeuw werden in Rome de zuilen verbonden door rondbogen. Hierdoor kon met een kleiner aantal zware zuilen worden volstaan, waardoor aan ruimte, maar ook aan licht gewonnen werd. Waren er geen zuilen genoeg voorhanden, dan werd ook van pijlers gebruik gemaakt. Een heel enkele maal zijn de pijlers ook over den hoofdbeuk heen door dwarsbogen verbonden. De hooge muren van den middenbeuk waren vlak, met slechts boven de archivolten een profiel. Het bovendeel werd door rondbogenvensters doorbroken, Fig. 270. terwijl een bekronende lijst van de muren ontbrak, inwendig zoowel als uitwendig. De groote muurvlakken waren nimmer door reliëf versierd, alleen inwendig werd schilderwerk of Fig. 265. mozaïk aangebracht. De oudste vensters zijn breed, en juist boven de bogen aangebracht; later werden de Fig. 263. rondboogvensters smal, en door gordijnen of wel dunne marmeren platen afgesloten. Deze marmeren platen waren voorzien van volgens een netwerk uitgezaagde kleine openingen, of ronde gaatjes, waardoor in het inwendige een rustig, gedempt mystiek licht viel. Ook in de zijbeuken viel het licht door rondboog vensters. 6. De overdekking bestond uit een horizontale, houten cassettenzoldering, geschilderd en Fig. 265. verguld. Even vaak echter bleef de kapconstructie met balken en spanten in 't gezicht, die Fig. 263. evenwel ook geschilderd was. De apsis is steeds door een kwartbolvormigen koepel over- Fig. 270. welfd. In enkele gevallen zijn wel de kleinere zijbeuken overwelfd, doch bleef de middenbeuk horizontaal overdekt. Sommige der hangkappen hadden een spanning van meer dan 20 M. Van buiten was de middenbeuk door een zadeldak overdekt, en waren over zijbeuken en Fig. 258,271. voorhal lessenaarsdaken aangebracht. De ronde apsis was overdekt door een halven kegel; de veelhoekige, die ook voorkomt, door een pyramide. De muren waren overigens onversierd, 260 DE BOUWKUNST DER ROMEINEN. Fig. 262. Koor van de. basiliek S. Paolo te Rome. met soms aan den gevel wat mozaïk. (S. Lorenzo buiten de muren, te Rome, S. Apol- Fig. 271. linare in classe, te Ravenna). Voorts vertoonde de gevel nog het beeld van een klassiek tempelfront, dus een geveldriehoek. 1 De CENTRAALBOUW werd toegepast voor bijzondere doeleinden, b.v. grafkapellen Fig. 259. 5. (mausolea) en doopkapellen (baptisteria). Een prachtig voorbeeld leverde het Pantheon. De nieuwe bouwwerken van centraalbouwtype waren rond of veelhoekig en dan meestal 8-hoekig. Meestal vertoont de centraalbouw een neiging, om, door het laten spreken van Fig. 254. 6. een hoofdrichting, over te gaan in basiliekvorm, b.v. door het toevoegen van een apsis. Fig. 255. 12. Naderhand, door vereeniging van centraal- en basiliekvorm, ontstaat de Byzantijnsche stijl. Bij doopkapellen werd het doopbekken eenvoudig in het midden geplaatst; bij de grafkerk Fig. 264. leverde de plaatsing van het altaar moeilijkheden op. Dit werd n.1. niet, wat voor de hand zou liggen, in het centrum geplaatst, maar in een groote nis tegenover den ingang, een apsis, waardoor dus weer een hoofdas ontstaat. Behalve een apsis worden in de muren nog gewelfde nissen aangebracht; hierdoor wordt aan ruimte gewonnen. Deze nissen dienden DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 261 Fig. 263. Inwendige van de S. Apollinare in Classe, bij Ravenna. 534—549. (Naar foto). bij grafkerken, om er de sarcophagen in te plaatsen. Meestal zijn ze over diagonaal geplaatst en vormen ze naar buiten apsiden. (Baptisterium van S. Giovanni in Fonte, bij den Fig. 264. Dom te Ravenna). Deze doopkapellen staan in den regel aan de lange zijde, dan weer aan de voorhofzijde, zelden aan den kant van het presbyterium. De hoofdvorm is meestal 8-hoekig. In de latere doopkapellen is het doopbekken grooter (piscina) wegens het groot aantal doope- lingen; de doop had n.1. door algehele onderdompeling plaats. Door het plaatsen van de nissen op de diagonalen nadert de hoofdvorm weer het vierkant. (S. Giovanni in Fonte bij de S. Restituta te Napels). Rijkere monumenten van den centraalbouw hebben 2 of 3 omgangen, die ontstaan door de koepel op zuilen te plaatsen door middel van rondbogen. (S. Costanza te Rome). De Fig.259. 5. buitenste omgang is dan lager dan de koepelruimte, en de vensters werden geplaatst in de Fig. 269. koepelmuren en in de buitenmuren van den omgang. Aldus ontstaat een ruimteindeeling die Fig. 271. geheel oorspronkelijk is, en niet afgeleid van de klassieken. Uitwendig domineert de koepel. Als bij grootere kerken de nadruk wordt gelegd op de apsis, ontstaat een as van symmetrie. Als dan nog later ook nissen aan de beide andere zijden worden gebouwd, ontstaat een kruisvorm met het centrum in de kruising der assen; de hoofdvorm is dan die van een Grieksch kruis, welk christelijk symbool vooral in 't Oosten streng werd doorgevoerd. Fig. 255. 12. Het koepelgewelf rust dan op een cirkel, die ingeschreven is in het vierkant van de kruising 262 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. der armen. (Grafkerk van Galla Placidia te Ravenna). Tot aan den bouw van de Aya Sofia te Byzantium (eerste helft 6e eeuw) werd bij voorkeur veelhoekig gebouwd; op de hoekpunten werden de pijlers geplaatst, onderling door rondbogen verbonden. De 8-hoekige tamboer droeg den koepel, die ontstond door de onderste steenlagen ervan te laten overkragen. In de muren beneden den koepel kwamen de vensters. Indien het grondplan een Grieksch kruis vormt, komt de koepel op pendentiefs te rusten (nissen in de hoeken van het kruisingsvierkant), terwijl de kruisarmen door tongewelven worden overdekt. De narthex wordt dan uitgebreid tot soms een 3-beukige voorhal. 2. De gewelven die worden toegepast zijn: ton-, kruis-, nis- en koepelgewelf, en maar zeldzaam het veelhoekige kloostergewelf. De Fig. 259.2,6, koepel is meestal half bolvormig, aanvankelijk elliptisch gedrukt, later een volkomen halve Fig. 269. bol. In een enkel geval verandert de bol ook ter halver hoogte van straal, zoodat voor de bovenste helft de straal kleiner is. Over een vierkant en veelhoekig grondplan komt de overgang naar den koepel door sferische driehoeken, pendentiefs, tot stand. Een enkele maal worden in den koepel zelf een rij vensters aangebracht. Het materiaal was, vooral te Rome, baksteen. De ribben van de gewelven waren van baksteen, terwijl de gewelven wel uit een soort betonwerk bestonden. Steunbeeren en muurverzwaringen werden daar aangebracht, waar de meeste tegendruk noodig was. Een zeer bijzonder materiaal voor koepels van lichte constructie was de aarden kruik; de puntige voet Fig. 259. 8. van de eene werd gestoken in den hals van de volgende kruik, zoodat er ringen ontstonden, die werden aangegoten met beton. (Grafkerk van Galla Placidia, doopkapel van S. Giovanni in Fonte te Ravenna). De koepel was uitwendig overkapt, of bekleed met tegels of loodplaten. Zeer eenvoudig zijn ze zonder versiering. In Syrië wordt natuursteen gebruikt; hier zijn ook de koepels fraaier. De kapiteelen. De zuilenorden uit de klassieke bouwkunst gaan verloren; de vormen worden verwaarloosd, de details verzwakt en vervangen door nieuwe symbolen, tot ten slotte iets geheel nieuws ontstaat. Behalve de kapiteelen genomen uit klassieke bouwwerken worden, b.v. te Ravenna, waar uiterst moeilijk klassieke kapiteelen te krijgen zijn, al spoedig onder invloed van Byzantium, nieuwe kapiteelen gemaakt, waarvan de hoofdvorm de Fig. 263. Korinthische kelk blijft, maar het versierende blad inplaats van een akanthus vervangen wordt door een geribd en getand blad. Ook wordt als hoofdvorm een omgekeerde afgeknotte pyramide, naar onderen afgerond, toegepast, Fig. 265. Fig. 264. S. Giovanni in Fonte te Ravenna. (Naar foto). DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 263 een nieuwe vorm dus, afkomstig uit Byzantium. In den j vlakken hoofdvorm wordt het ornament uitgehakt door ' den fond te verdiepen, waardoor het plantmotief of het vlechtwerk spreekt. Het ornament wordt door christe- < lijke symbolen afgewisseld. Dit korfvormige of teerling- ! kapiteel wordt oorspronkelijk toegepast in 't Oosten in | den centraalbouw, doch wordt langzamerhand ook ge- ; bruikt in den basiliekbouw. Te Rome rust de boog ! Fig. 270. direct op de kapiteelen. Te Ravenna werd echter een 1 tusschenstuk op het kapiteel geplaatst, als overgang van j Fig. 265. kapiteel naar den boogaanzet. Het oorspronkelijk doel ! van het kapiteel, het dragen van een architraaf, verviel, : terwijl een boogaanzet, breeder dan de abacus, hierop niet organisch kon rusten. Tijdens Constantijn werd i Fig. 272. hierin voorzien door op twee gekoppelde zuilen een brok hoofdgestel te plaatsen. Ook kon het dienst doen als van een serie zuilen er enkele lager waren dan de andere. Overigens werden door deze tusschenstukken de rondbogen verhoogd en lichter van aanzien. Fig. 258.. Een ander nieuw versieringselement is de lisene; aan de buitenzijde van de muren werden pilastervormige muurverzwaringen aangebracht, die bovenaan werden verbonden door een serie rondbogen, samen een rondbogenfries vormend (S. Apollinare in Cl as se, te Ravenna). ^■■■■■■■■■■■■■■■■■'»«»»«'"TTTT'rTTTT -* 5. Het inwendige van de Oud-Christelijke monumenten was bij uitstek fraai. De vloeren Fig. 256. 1. bestonden uit mozaïken van veelkleurige marmerplaten. Het benedendeel der muren in dwarsbeuk en apsis zijn bekleed met gepolijste marmeren platen. Was het ornament van de vloeren geometrisch, de muren waren met figurale mozaïken bedekt, op een gouden fond. Het zwaartepunt van de versiering ligt echter in het koorgewelf, apsis en triomfboog. Grootsche mozaïken bestonden uit glaskubusjes, waarvan het oppervlak öf goud of gekleurd was, en die waren vastgedrukt in de kalk. In het apsisgewelf bracht men gewoonlijk aan een Rig. 270. afbeelding van Christus, door lammeren omringd (de goede herder en zijn gemeente). BeFig. 265. halve de Verlosser werden apostels en heiligen op decoratieve wijze Jaangebracht, soms ook op doorschijnend blauwen achtergrond. Pijlers en zuilen werden tot aan de geboorte van de gewelven kostbaar bekleed en in de arcaden werden draperieën gehangen. 6. Het ornament der eerste Christenen vindt men in Syrië in zijn eenvoudigsten oorsprong. In Antiochië vermengen zich de Oud-Oostersche en Helleensche motieven, waaraan door de Christenen een nieuwe beteekenis wordt gehecht. Oude motieven als gevleugelde zonneschijf, rozet, zonnerad, draaiende rozet en 6-puntige ster Fig. 268. werden gecombineerd met kruis, alpha en omega (A £1) of door het monogram van Christus (XP). Bepaalde motieven, als vlechtwerken, gebruikt voor deuromlijstingen, cirkelvlechtbanden, bestaande uit groote en kleine cirkels afwisselend, onbegrensde vlakpatronen van dezelfde motieven, en de swasüca komen over Byzantium, Fig. 268.2,3. Fig. 265. S. Apollinare Nuovo te Ravenna. (Naar foto). 264 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Fig 1 262. Fig. 268. 10, 19. Fig. 268. 6, 10. Fig. 266 Grafmonument van Theodorik te Ravenna. le helft 6e eeuw. naar Ravenna en Rome, en worden verspreid over geheel het Westen. In Syrië en Palestina werd, vóór de akanthus er werd toegepast, ook plantornament op grof-naturalistische wijze gestyleerd, groeiend aan rechte takken, of wel als regelmatige vrije motieven naast elkaar gerangschikt. Vrucht en blad van de wijndruif, klimop- en vijgeblad, eikel en dennekegel, olijf en citroenblad zijn alle aan de oude Helleensche kunst vreemd, doch worden nu in verband gebracht met dunne Romeinsche akanthusranken en palmetten, die ook soms gedeeltelijk Fig. 268. 13 bestaan uit akanthusbladeren en eierlijsten en van vorm veranderde Lesbysche kyma's; dë akantusbladen zelf waren diep en scherp inge- Fig. 268. sneden. Zóó was het ornament in Antiochië, 13, 14 Damascus, Baalbek en Palmyra, voor zich hieruit de Oud-Christelijke akanthusrank (en later ook de Islamitische arabesk) ontwikkelde. Symmetrisch groeiende wijndruiven, vaak uit vazen Fig. 268. 10 zich ontwikkelend, komen spoedig ook voor in Epypte, in het z.g. Koptisch ornament, maar Fig. 256. 2. dan zijn de druivenbladeren op eigenaardige manier veranderd in akanthuskarakter. Ook wordt al dit ornament toegepast in Ravenna en Byzantium, met overheerschend de scherpgetande, diepingesneden akanthusrank. In Rome werkt de klassiek-Romeinsche akanthusrank nog lang na; overigens worden ook bovengenoemde nieuwe symbolische motieven toegevoegd, en andere, als leeuw, anker, lier, palmtak, lauwerkrans, lelie, slang, lam, hert, haan, pauw, schip en visch, grootendeels ontleend aan Bijbelsche voorstellingen of aan den naam Christus; ook allerlei vormen van kruis en monogram van Christus, als XP, I en vooral de A en de fl. OVERZICHT DER MONUMENTEN. In basiliekvorm. In het West-Romeinsche rijk zijn er nog maar weinige bewaard gebleven. De hooge zware middenbeukmuren op zuilen en de houten kapconstructie waren de oorzaak van verwoesting door aardbeving en brand. Wat bewaard bleef werd geleidelijk herbouwd, verbouwd of uitgebreid. a. Rome. 5-beukige basilieken. De St. Paul buiten de muren (San Paoli fuori le mura) is groot, ruim en fraai van details. Gebouwd in 386 werd de kerk in 1823 tot op het koor na door brand vernield, doch is sedert 1828 geheel als vroeger gerestaureerd en vernieuwd. De kerk met atrium en dwarsbeuk is 120 M. lang en 60 M. breed; de middenbeuk alleen 80 M. lang, 22.80 M. breed en 23 M. hoog; de dwarsbeuk is even breed en 65.50 M. lang; de zijbeuken zijn nog 8.50 M. breed. De 80 zuilen in de kerk zijn van graniet, 10 M. hoog en van Korinthische orde. De bogen zijn geprofileerd, en de middenbeukmuren er boven worden door pilasters in velden verdeeld, waarin de vensters zijn aangebracht. De triomfboog rust op twee Ionisch zuilen. De St. Jan van Lateraan (S Giovanni in Laterano), uit de 9C eeuw, is ook 5-beukig. De S t. P i e t e r s b a s i 1 i e k, uit de 4* eeuw, was ongeveer gebouwd als de St. Paul, doch in de Renaissance Fig. 268. 13. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 265 werd deze kerk onder paus Julius II in de !' 16e eeuw door een nieuwe St. Pieterskerk S vervangen. De oude kerk had oorspron- j kelijk een dwarsbeuk. De middenbeuk • was 88 M. lang, 23 M. breed en 30 M. I hoog. De muren werden door 92 mar- • meren en granieten zuilen gedragen; de • middenbeukmuren rustten op architraven, l de zijbeukmuren op arcaden. Van deze ; basiliek, die op het graf van den apostel • | e Petrus werd opgericht, is niets bewaard {••••••••••••••••"•••••••«•«••••••••••••••••••••••••••••••••••••••^«••«««ï ge even. ; piQ 267. Tangenornament van het grafmonument van | b. Rome. 3-beukige basilieken. Theodorik te Ravenna. ; De S. Prudenziana werd in 145 S . mtnintninmnmiii * door paus Pius I gebouwd in een thermenzaal, en had archivolten boven de zuilen. De S. Maria Maggiore, uit de 5' eeuw, was 71 M. lang en 32 M. breed.Op42Grieksch-Ionischezuilen werd een architraaf aangebracht. Fig. 257. De S. Lorenzo fuori le mura, einde 5« eeuw, had galerijen boven de zijbeuken. Fig. 271. Fig. 270. De S. S a b i n a, in 425 op de fundamenten van den Junotempel gebouwd, verkeert, behalve de dichtgemetselde ramen in de middenbeukmuren, nog in oorspronkelijken toestand; 24 klassieke zuilen; geen dwarsbeuk. De S. Agnese, uit de 7e eeuw, had eveneens galerijen boven de zijbeuken. De S. Maria antiqua werd in 1899 ontdekt op het forum Romanum. In de 6* eeuw gebouwd had ze aan weerszijden van de ondiepe apsis een kapel. De S. Maria in cosmedin, gebouwd in de 6* eeuw, werd verbouwd in de 8«, terwijl de fraaie acht verdiepingen hooge vierkante toren ernaast uit het einde van de 11* eeuw afkomstig is. Onder het koor ligt een krypt. In de kerk werden voor het eerst 2 zuilen en 1 pijler afwisselend aangebracht. Fig. 256. 3. De H. Petrus in ketenen (S. Pietro in vincoli), gebouwd 442, was driebeukig, had 3 apsiden met een dwarsbeuk er voor, en bogen, die op .Dorische kolommen rustten. De S. Clemente, uit de 9* eeuw, is eveneens, behalve het koorgedeelte, geheel verdwenen, daar ze in de 12* eeuw werd verbouwd. De gecanneleerde of gladde Ionische zuilen werden afgewisseld door rechthoekige pijlers. De S. Prassede, met dwarsbeuk"" en architraaf bouw. De 3 groote baksteenen bogen, die den middenbeuk overspanden, rustten op zware pijlers. Ook de zijbeuken waren door dwarsbogen overspannen, die, evenals dié over den middenbeuk, het dak droegen. Ten slotte worden hier nog genoemd: S. Prisca (5* eeuw), S. Giorgio in Velabro (7* eeuw), S. Quattro coronati (7= eeuw, met galerijenbouw boven de zijbeuken), S. Maria in Trastevere (12* eeuw, inplaats van een oudere uit de 5* eeuw, een architraaf bouw met dwarsbeuk), S. Crisogono (een 12* eeuwsche architraaf bouw) en de S. Croce in Gerusalemme. c. 1-beukige basilieken te Rome. De basiliek met 1 beuk wordt in Rome zelden toegepast. Voor de S. Cosma e Damiano, gebouwd van 326-330, werd gebruik gemaakt van den tempel van Romulus op het forum "' *? Romanum. De S. Bal bi na, uit de 6* eeuw, werd bij de Caracallathermen opgetrokken. Beide 1-beukige basilieken hebben een halfronde apsis. 2. Basilieken te Ravenna. In Ravenna doen zich Romeinsche, zoowel als Byzantijnsche invloeden gelden bij den basiliek- zoowel als bij den centraalbouw. Hier werd geen direct gebruik gemaakt van klassieke fragmenten, maar alle details werden ter plaatse voor het doel Fig. 268. Oud-Christelijke ornamenten. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 267 vervaardigd. Meer zelfstandig ontstaan dan de Romeinsche basiliekbouw, wijkt die in Ravenna in wezen toch weinig van den eerstgenoemden bouw af. Zelf oefende Ravenna weer invloed uit op de bouwkunst te Parenzo en Triest. Meestal zijn de basilieken 3-beukig, zonder transept en zonder galerijen. Naast de apsis worden, in de assen der zijbeuken, kleinere nissen aangebracht. Tusschen het kapiteel en den voet van den boog ligt een omgekeerd afgeknot pyramidevormig tusschenstuk. Uitwendig kenmerken de basilieken zich door lisenen met bijbehoorend rondbogenfries, en door voor en achter aangebrachte topgevels, waartegen het dak loopt. De afzonderlijk staande torens zijn rond. Fig. 258. De S. Apollinare in Classe (genoemd naar de voorstad Classis, gebouwd 534—549), is een 3-beukige Fig. 263. basiliek, lang 55.7 M. en breed 29.7 M. De breede middenbeuk eindigt in een groote apsis, halfcirkelvormig van binnen, buiten in den vorm van een halven tienhoek. De zuilen zijn zonder entasis; lisenen met rondbogen vormen een blindbogenfries. De ronde alleenstaande toren is 40 M. hoog, beneden heeft de toren een middellijn van 8.4 M., terwijl de muren 1.8 M. dik zijn. De grootste en oudste 3-beukige basiliek te Ravenna is de in 501 Fig, 265. door Theodorik gebouwde S. Apollinare nuovo, geheel gelijk aan de eerstgenoemde, doch waarin 24 zuilen uit Byzantium zijn geplaatst. Verder de S. Agatha (417), met een ronden toren; en met een vierkanten toren de S. Giovanni Evangelista (425) en de S. Francesco (450). Ten slotte de S. Spirito (+_ 500). Verspreid in Italië liggen nog de volgende plaatsen, waar Oud-Christelijke basilieken werden gebouwd: Milaan (S. Ambrogio, 382), Aquileja, Albano, Brescia, Capua, Fiesole, Grado, Lucca, Murano, Nola, Napels, Ostia, Perugia, Parenzo, Pola, Salona, Sessa, Spoleto, Triest* Torcello (eiland bij Venetië), Terracina, Teurnia en Zara. 3. Basilieken in Byzantium, Griekenland en Klein-Azië. Deze hadden meestal een apsis, die na de 5e eeuw gebouwd gewoonlijk 3- of 4-hoekig waren ommanteld. Naast de apsis lagen dienstvertrekken, en er voor een dwarsbeuk, waardoor de basiliek een kruisvorm verkreeg. De zuilen loopen soms in den dwarsbeuk, een omgang vormend, door, terwijl ook meestal galerijen boven de zijbeuken zijn aangebracht. Pijlers worden alleen toegepast, als in groote gebouwen de constructie de toepassing eischt. Ook tempels werden in basilieken veranderd door toevoeging van een buitenmuur en een apsis, en door doortrekking van de lange rijen zuilen. De cella deed dan geen dienst meer. O. a. te Aphrodisias, te Ancyra (de Augustustempel), te Seleukia (hedendaagsche Meriamiik), Kardamena (nu Kos), Per ga mon, Ga za en niet te vergeten het Parthenon, en een tempel te Delphi. De Agiosjoannesofjohannes StudioskerkteKonstantinopel is een 3-beukige basiliek zonder dwarsbeuk. De inwendig ronde apsis is van buiten 3-zijdig. De zuilen dragen kapiteelen van de composietorde, met schematisch Byzantijnsch bladornament; op deze kapiteelen rust het hoofdgestel, waar boven galerijen volgen, die rondboogarcaden vormen. De voorhal is driedeelig, met atrium. De Dimetriusbasiliek te Saloniki dateert, wat grondplan betreft, uit de 5e, en volgens den opbouw uit de 7e eeuw. Later in moskee veranderd, vertoont deze 5-beukige kerk ook galerijen in den dwarsbeuk en boven de buitenste zijbeuken. Het licht valt heel hoog in den middenbeuk binnen. De zuilen dragen het teerlingvormige tusschenstuk, waarop de rondbogen rusten. Tusschen de zuilen van den middenbeuk staan aan weerszijden 2 pijlers. Nog worden overblijfselen van Oud-Christelijke basilieken, behalve bovengenoemde, gevonden, o. a. te Adalia, Asklepieion, Andaval, Bimbirkilisse (16 stuks), Dschardak, Dikelitash, Gulbagtsche, 268 DE OUD CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Fig. 269. Doorsnede over de S. Costanza te Rome. 'ï Gereme, Hierapolis, Kanitel- • lidis, Kappadokië, Kesteli, j Mazylyk, Milete, Perge, Rho- • diapolis, Sagalassos, Side, • Sivrifissar, Till-Koi, Ulu; Bunar e. a., alle getuigen van den • grooten bouwlust der Oud-Christenen in S deze landen. • 4. Basilieken in Syrië. Syrië, • met als centrum Antiochië, bezit ; zeer veel heel belangrijke monu- • menten. De basilieken zijn hier • veel zelfstandiger ontstaan, oor: spronkelijker en sterk door: drongen van de Christelijke "! idee. Ze zijn ernstig, monumen- : taal en kenmerkend eenvoudig. L^».»»»*.»».»...Vele werden gebouwd in de 7C en 8e eeuw, en eigenlijk is in deze streken het prototype te zoeken van de Romaansche kerk der middeleeuwen. In de 9e en 10e eeuw brengen n.1. de pelgrims talrijke nieuwe ideeën op bouwkundig gebied mede, die zich gedurende de Romaansche periode in West-Europa sterk doen gelden. Vele kerken bleven goed bewaard, daar de Christenen, verdrongen door de Arabieren, hun basilieken in den steek lieten, en de Arabieren de meeste dezer natuursteenen monumenten niet schaadden. In 't algemeen zijn de basilieken hier niet groot, hoogstens bedraagt de spanning van den middenbeuk 10 M.; driebeukig, met verhoogden middenbeuk, ontbreekt vaak de dwarsbeuk. Ook een voorhal komt niet steeds voor, terwijl de heele basiliek vaak in een tempelhof Fig. 260. 6. is geplaatst. Marmer en mozaïk ontbreken. Zijn de basilieken in Zuid-Syrië, Hauran, uitsluitend van steen, in Noord-Syrië wordt voor de dakconstructie ook hout gebruikt. De toegepaste steen is het moeilijk te bewerken graniet, vandaar dat de decoratieve vormen veel lijken op vereenvoudigde Grieksch-Romeinsche. De kapiteelen zijn Korinthisch, met ongetande bladeren, of Ionisch, en zelfs van Dorische orde. De basiliek te Schakka is door 4 rijen van 4 pijlers gedeeld in 3 beuken over de lengterichting, en in 5 dwarsbeuken; de afstand der rijen in langsrichting is 3 M. De groote bogen over den middenbeuk hebben een spanning van 8 M., die over de zijbeuken 4 M. Boven de zijbeuken zijn galerijen gebouwd, terwijl een apsis ontbreekt. Het geheele bouwwerk bestaat uit natuursteen. Naast de basiliek, doch er aan verbonden, staat een Fig. 254. 7. 3 verdiepingen hooge toren. De basiliek te Tafkha is eveneens drie-beukig, dateert evenals de vorige uit het Fig. 260 1,2. Vóór-Christelijk tijdvak, doch werd door de Christenen in gebruik genomen. Fig. 260. 6. De basiliek te R u w e h a ligt in een hof. Ze is door twee groote dwarsbogen, op pijlers rustend, in 3 traveeën gedeeld. Dezelfde pijlers dragen ook de bogen in de lengterichting. De basiliek teBakoezais misschien afgedekt Fig. 270. Het inwendige van de S. Sabina te Rome. 270 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. Fig. 271. Ingang van de S. Lorenzo te Rome. geweest door een houten kapconstructie, een zadeldak voor den verhoogden middenbeuk en zadeldaken voor de zijbeuken. De kap is echter volledig verdwenen. De middenbeukmuren rustten op zuilen, terwijl de bogen onversierd waren; wel waren in de muren vensters aangebracht juist boven de bogen en ertusschen. De bogen hebben een spanning van +_ 3 M.; de eerste en de laatste werden door muurpijlers ondersteund. Een dergelijk constructief Fig. 254. 8. systeem vertoont de basiliek te Turmanin. Bijzonder fraai is de gevel met zijn fraai rondboogportaal, waarFig. 255. 1. boven een open zuilenloggia, en dat geflankeerd is door twee stoere torens, die de trappen bevatten en eindigen in tympanons. Voor den middenbeuk ligt de narthex, en aan weerszijden van de apsis dienstruimten. Fig. 254. 3. Zeer fraai is ook de basiliek te K a 1 b-L u z e h, uit de 6e eeuw. Hierin worden de kapspanten ondersteund Fig. 255. 2. door kleine muurzuiltjes, rustend op kraagsteenen. De pijlerkapiteelen zijn versierd met een dubbele rij bladeren, Fig. 261. terwijl ook langs de bogen profileeringen met reliefranken zijn aangebracht. Prachtig is de boogversiering van de Fig. 259. 4. apsis. De basiliek te Kalat-Seman is kruisvormig. Elke kruisarm bestaat uit een 3-beukige basiliek, waarvan er één eindigt in 3 apsiden. De armen van het kruis zijn door hoeknissen verbonden. In de nabijheid ligt een groot klooster. Ook in Mesopotamië zijn reeds zeer vroeg Oud-Christelijke basilieken gebouwd. De Sergiusbasiliek te Sergiopolis (nu Rusapha) aan den Euphraat dateert uit de 6e eeuw. Tusschen ver uit elkaar staande pijlers zijn arcaden aangebracht. Te Z e n o b i a (nu Halebieh) is ook een kerkruïne gevonden. Hier hebben de bogen zoo n groote spanning, dat steunbeeren moesten worden aangebracht. Zelfs aan de overzijde van den Tigris zijn ruïnen gevonden, o. a. te Mayafarkin. Fig. 272. Het inwendige van de S. Costanza te Rome. 272 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 5. Van de basilieken in Palestina, uit de 4e eeuw afkomstig, zijn er enkele 5-beukig, o. a. de Mariakerk te Bethlehem; in kruisvorm gebouwd, hebben 3 armen een apsis. De korte zuilen met Korinthische kapiteelen dragen een architraaf. De 5-beukige basiliek van C o n s t a n t ij n op het H. Graf is geheel verdwenen. Nog stond op dén Olijfberg te Jeruzalem een 3-beukige basiliek, terwijl in andere plaatsen meerdere overblijfselen worden gevonden, o. a. te Ma de ba, van 8 basilieken. 6. Daar de Oud-Christelijke basilieken in Egypte vaak zijn veranderd, is het oorspronkelijke type niet juist meer vast te stellen. In Noord-Afcika echter, waar reeds in de 3e eeuw talrijke Christengemeenten bloeien, dateeren de meeste basilieken uit den Vóór-Byzantijnschen tijd. Daar ze echter niet van natuursteen waren gebouwd, doch opgetrokken van breuksteen met kalk, zijn ze slecht bewaard gebleven; slechts voor de apsis werd soms van natuursteen gebruik gemaakt. Meestal waren de basilieken 3-beukig, zelden 1-beukig, terwijl als regel de apsis werd ingebouwd. Toch komen ook 5-beukige en zelfs 7-beukige basilieken in N.-Afrika voor, zonder dwarsbeuk echter. De basilieken te Djemila en Hidra, uit de 4* eeuw, zijn rechthoekig, zonder apsis. Te Thebessa zijn naast de apsis, van af de 5e eeuw, dienstruimten bijgebouwd en boven de zijbeuken galerijen aangebracht, terwijl ook een voorhof en portiek, vanwaar uit 3 deuren toegang geven tot het schip, niet ontbreken. Te Orleansville werd een basiliek met 5, en te Tipaza een met 7 beuken gebouwd, terwijl bij Carthago het Fig. 259. 7. aantal beuken tot 9 wordt opgevoerd. Een enkele maal komen 2 apsiden voor, o a. te Orleansville; vermoedelijk' bestond de Westelijke reeds; toen, nadat orienteering vereischt werd, de Oostelijke werd bijgebouwd. Merkwaardig is het, dat alleen in N.-Afrika basilieken met 2 apsiden voorkomen. Te Orleansville zijn in de Re pa r a t us-basiliek beide apsiden ingebouwd, terwijl de basiliek dateert van + 250. In de basiliek te E 1-H a y z zijn zuilen als halfzuilen tegen de pijlers geplaatst, een voorlooper dus van de middeleeuwsche samengestelde pijlerconstructie. Centcaalbouw. 1. Te Rome de grafkerk van S. Costanza, aan de Via Nomentana, uit de 4= eeuw. Dit monument is geheel Fig. 259, 6. overwelfd; ter versterking werden de 12 paar zuilen van graniet twee aan twee gekoppeld, telkens geplaatst volgens stralen, zoodanig, dat ook weer telkens 3 paar zuilen van de volgende 3 paar gescheiden zijn door Fig. 269. een grooter intercolumnium, waardoor de kruisvorm spreekt. Ze dragen fragmenten hoofdgestel, waarop de ver- Fig. 272. bindingsbogen rusten. De middenbeuk is door een koepelgewelf van 11 M. middellijn, de omgang door een tongewelf overdekt. De kapiteelen zijn Korinthisch en Composiet. In de muren onder den koepel zijn 12 rondboogramen aangebracht, terwijl oorspronkelijk in den top een ronde opening licht door liet, welke opening nu door een lantaarn is afgedekt. Inwendig wordt een kruisvorm verkregen door den ingang en 3 halfronde nissen. De voorhal is aan weerszijden afgesloten door halfronde apsiden. Ook de doopkapel van Lateranen te Rome dateert uit de 4e eeuw. De S. Stefanorotonde is gebouwd volgens een dergelijk plan van een kerk op het H. Graf te Fig. 273. Jeruzalem. De zware muur, die den koepel schraagc, rust op een architraaf, waaronder 22 Ionische zuilen staan. De middellijn van den middenbeuk is 22.70 M. en de hoogte 24.25 M. Om de koepelruimte loopen nog 2 concentrische zijbeuken. De kruisvorm spreekt, doordat apsiden zijn aangebracht; de kruisarmen loopen door over de geheele middellijn van het gebouw. Hiertusschen liggen de zijbeuken, die overwelfd zijn. De grafkerk van H e 1 e n a is rond, en heeft 8 muurnissen. De doopkapel van Constant ij n is 8-hoekig. De zuilen staan in 2 verdiepingen; de zijbeuken zijn horizontaal afgedekt, terwijl de middenbeuk van boven oorspronkelijk open was. Voor de kapel staat een voorhal met zuilen. Te Nocera staat de Santa Maria Maggiore, waarvan de ronde koepel rust op 16 Korinthische dubbelzuilen. Op de kapiteelen rusten, zonder tusschenstuk, de bogen, en hier boven volgt direct het koepelgewelf, dat ongeveer te halverhoogte overgaat in een gewelf van kleiner straal. Vermoedelijk was de koepel van boven oorspronkelijk open. Buiten den koepel is de muur nog cylindervormig opgetrokken, terwijl de vensters in den koepel snijden. De S. Angelo te Perugia lijkt op de S. Stefanorotonde; ook hierin spreekt duidelijk de kruisvorm. De doopkapel van S. Giovanni in Fonte te Ravenna (+ 458) is 8-hoekig,met een middellijn Fig. 264. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. 273 Fig. 273. Het inwendige van de S. Stefano rotonde te Rome. van ruim 10 M. Inwendig is iedere zijde van den 8-hoek ingedeeld door een rondboog, waarboven een blindboog Fig. 259. 8. een tweede verdieping vormt. In iederen bovensten blindboog is een rondboogvenster, dat geflankeerd wordt door twee iets kleinere blindbogen. In Ravenna staat ook de doopkapel van S. Maria in Cosmedin, in de 6« eeuw onder Theodorik gebouwd, en de grafkerk van Galla Placidia, uit 440, welke grafkapel gebouwd is in den vorm van een Latijnsch kruis. Van de vier door tongewelven overdekte armen is n.1. één verlengd door.een voorhal; in de 3 andere armen van het kruis staan sarcophagen. Andere baptisteria bezitten o. a. de plaatsen Napels, Salona, Grado en Aguileja. In Syrië staan ook twee fraaie voorbeelden van centraalbouw uit het Oud-Christelijke tijdperk, n.1. te E s r a Fig. 245. 6. en te Bosra. De Agios Georgios te Esra werd in 515 gebouwd. De koepelruimte is 8-hoekig, en het Fig. 259. 9. centrale grondplan is basiliekvormig gemaakt door nissen in de hoeken, en een uitgebouwde apsis, waarnaast dienstvertrekken, die den rechthoek voltooien. De omgang is door horizontale steenplaten afgedekt, terwijl de koepel, die spitsboogvormig is in doorsnede, door overkraging (achtereenvolgens 16-hoek, 32-hoek en cirkel) tot stand komt. Ook te Kalat Seman werd een doopkapel gebouwd, evenals een te Deir Seta, waar een zeszijdig baptisterium verrees. Bij de tot dusver genoemde bouwwerken is duidelijk het streven zichtbaar, door de assen te laten spreken, een gelijkenis te vinden met den basiliekbouw. Toch bestaan er ook basilieken die door het gedeeltelijk overdekken van den middenbeuk door een koepel, naderen tot den centraalbouw. Een fraai voorbeeld hiervan is het mausoleum te Rusapha in Mesopotamië. In het midden van de 3 zijden tegenover het presbyterium van Fig.254. 9. 274 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST. deze 3-beukige basiliek werden nissen uitgebouwd. Daar de middenbeukmuren echter zeer dun zijn, kan hier Fig. 255. alleen sprake zijn geweest van overdekking door een houtconstructie. Ook de koepelbasiliek te Koja Kalessi ^' in Isaurië nadert den centraalbouw. De hoofdbeuk eindigt in een dwarsbeuk met apsis, terwijl de zijbeuken voor het transept eindigen in 2 kleinere apsiden. Boven de zijbeuken zijn galerijen aangebracht. Op het midden van den middenbeuk rust een hooge toren, waarvan de overdekking verdwenen is; misschien bestond deze uit een tentdak, mogelijk wel uit een houten koepelconstructie. De overgang van rechthoek naar 8-hoek komt door hoeknissen tot stand, die ontspringen van op kraagsteenen rustende zuiltjes. De Mariakerk te Ephesos is een koepelbasiliek uit den tijd van Justinianus. De koepelconstructie is niet meer bekend; misschien rustte de koepel op pendentiefs, misschien op hoeknissen, zooals die te Koja Kalessi. In de richting van de hoofdas wordt de koepel gesteund door 2 groote tongewelven op zware pijlers, terwijl de tongewelven op de smallere zijbeuken dienen voor tegendruk. 3. Een geheel afzonderlijke plaats in de kunstgeschiedenis neemt het mausoleum van Theodorik te Ravenna in als eerste groote stichting van het Germaansche ras. De Oost- Fig. 266. Gothen n.1. waren in Italië binnengedrongen. Odovokar onttroonde in 476 keizer Romulus, doch werd door de Oost-Gothen verslagen, die in 493 een Oost-Gothisch rijk stichtten, veel grooter dan Italië. Hun zeer bekwame koning Theodorik bevorderde de Romeinsche bouwkunst in zijn hoofdstad Ravenna; de S. Apollinare nuovo werd reeds besproken. Het mausoleum, een centraalbouw, werd in 525 gesticht, en ligt nu eenzaam en verlaten in het stille landschap om Ravenna als toonbeeld van kracht en grootsche techniek. Fig.259.1,3. De onderbouw is 10-hoekig en heeft blindbogen in de zijden, die de 1 O-hoekige 2* verdieping dragen. De bovenbouw is rond. In het benedendeel is een door tongewelven overdekte ruimte aangebracht in den vorm van een Grieksch kruis. De ruimte bovenin is rond en kleiner, daar om den bovenbouw een omgang van 1.20 M. breedte loopt. Tegenover den ingang ligt een nis. In den loop der tijden is het geheel ongeveer 2 M. beneden Fig. 267. den beganen grond gezakt. De bovenbouw is bekroond door een vlakke lijst, met een z.g. tsnffenorn&ment, waaruit vooral de Germaansche invloed blijkt. De geheel massieve, uit één stuk Istrische kalksteen vervaardigde deksteen, is gewelfvormig uitgehold; daar de middellijn 11 M. is en de hoogte 2.5 M., moet wegens het enorme gewicht het ophijschen ervan als een groote technische daad worden beschouwd. Het ophijschen geschiedde vermoedelijk aan de 10 ooren, die daarna dienden als voetstukken voor apostelbeelden. De bogen beneden zijn zeer sterk geconstrueerd met haakvoegen. Rondom de bovenverdieping is een rondbogenfries aangebracht, rustend op consolen aan den muur. De trappen op de afbeelding zijn een restauratie van later tijd. Fig. 260. 4. Toegeschreven aan Theodorik, maar vermoedelijk uit de 8* eeuw, is het z.g. paleis van Theodorik, dat bestaat uit baksteen, 2 verdiepingen hoog is, en in 't midden een groot rondboogportaal heeft. De bovenste verdieping is voorzien van blindboogarcaden. In Italië komt nu stilstand in de bouwbedrijvigheid tot aan de 10e eeuw, het begin van de Romaansche periode. Wel werden nog enkele basilieken gebouwd, doch deze bouw staat sterk onder invloed van de Byzantijnsche kunst, en van Ravenna. Ook invloeden uit het Noorden doen zich, wat het decoratieve deel betreft, gelden. XVI. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE j NOORDELIJKE LANDEN. EEDS DE Oost-Gothen bouwden,volgens gewijzigde opvatting, in Italië, getuige te Ravenna het mausoleum vanTheodorik. Uit den tijd van de overheersching van de Longobarden(568—774) zijn geen monumenten overgebleven; hun invloed beperkte zich meer tot het decoratieve deel. Belangrijk uit dezen tijd is alleen de doopkapel van dejohanneskerk te Cividale. Fig, 274. Het rijk van Karei den Grooten. In Spanje werd de oorspronkelijke bevolking, bestaande uit een vermenging van de oor¬ spronkelijke Basken met Phoeniciërs, Carthagers en Romeinen, verdrongen door de West-Gothen; en ook hier bleef weinig bewaard. Behalve de basilica van Johannes den Dooper te Banos de Cerrato (bij Valladolid) zijn alle basilieken, die overigens klein waren, verdwenen. Als in 711 de Mooren Spanje binnendringen, kan de Oud-Christelijke kunst zich nog slechts in het Noorden handhaven. De hier gebouwde kleine basilieken hebben langs den buitenkant van de zijbeuken open bogengalerijen, waarvan de hoefijzervorm der bogen wijst op inwerking van de Moorsche kunst. De belangrijkste kerken zijn: de S.Salvador (800) en de S.Maria de Naranco te Oviedo, de S.Salvador de Valdedios (bij Villa viciosa, 900) en de S. Miquel de Escalada (bij Leon) uit de 10e eeuw. 2. In Engeland werden ook reeds in het begin van de 5' eeuw Christelijke kerken gebouwd, vooral in Ierland, dat bewoond werd door Kelten en Angelsaksers. De bouwkunst in Engeland is voor ons land in zooverre van belang, dat, daar Willebrord uit Engeland in Nederland kwam om hier de Christelijke leer te prediken, waarschijnlijk de eerste Christelijke kerken in Nederland volgens Engelsche bouwwijze zullen zijn opgetrokken. 276 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. m 2 _ _ L_ . J Fig. 275. 1. Kapel te Aken. (Naar Dohme). 3. Grondplan en plan van de le verdieping van de kapel te Aken. 2. Keizerszaal in de St. Servaaskerk te Maastricht. 4. Plattegrond van het klooster St. Gallen. De oudste Engelsche kerken zijn kleine bouwwerkjes waarin één vertrek (oratoria). Slechts dat van G a 11 e r u s, in het graafschap Kerry in Ierland, bleef bewaard. De oudste basiliek is die van St. Maarten te Canterb u r y (590); ze bezat geen dwarsbeuk, had 2 nissen, één aan de West- en één aan de Oostzijde, en 2 klokketorens. Zeer waarschijnlijk was deze ■ basiliek van hout. Zuilen en pijlers, afwisselend, droegen gewoonlijk de middenbeukmuren; als een dwarsbeuk werd gebouwd, verrees boven de kruising een toren, terwijl boven de zijbeuken galerijen waren aangebracht. Ook te Wearmouth verrees een kloosterkerk uit 670, evenals te Jarrow. Zelfs stond te Hexam in Northumberland een voorbeeld van centraalbouw uit de 7e eeuw. Afzonderlijk van de kerken stonden de naar boven dunner wordende torens, die door een helmdak werden afgedekt, en verdedigbare toevluchtsplaatsen vormden tegen de invallen der Noormannen. 3. In Nederland is van kerken vóór het jaar 1000 niets bewaard gebleven. Waarschijnlijk waren ze van hout. De oude S t. M a a r; tenskerk te Utrecht werd i in 695 door den uit Engeland ! af komstigen aartsbisschop Wilj lebrord gewijd. Tijdens de ini vallen der Noormannen werd ! Utrecht in 857 verwoest, zoo! dat de bisschop zijn zetel in Deventer moest vestigen. Ook te Deventer, Tiel en Oldenzaal werden kerken gebouwd ; de krypt van de St. Servaaskerk te Maastricht uit 587 werd in de 1 le eeuw ten behoeve van de tegenwoordige St. Servaaskerk met puin opgevuld. De details vertoonen eenvoudige Romeinsche vormen. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. 277 4. De Franken woon- j den in de 3e eeuw in i het gebied van den < Midden-Rijn, de | Saliërs aan den Be- ! neden-Rijn. Naar het j Z.-W.opgedrongen, : stichtten ze in Gallië j een rijk dat onder de • Merovingers (481— : 751) zich tot een { machtigen staat uit- • breidde. De Romei- • men werden uit : Gallië verdreven en ! geheel Frankrijk ver- : overd. Onder de : Karolingers (751 — 5 843) werden de Lon- : gobarden in Italië : onderworpen, zoo- • dat Karei de Groote \ (768-814), die in : 800 tot Roomsch 5 keizer werd ge- | kroond, en de Sak- j sers onderwierp, een • wereldrijk regeerde, • Fig. 276. Het inwendige van de Karolingische kapel te Aken. Fig. 277. 2. dat zich over geheel West-Europa uit¬ strekte. Deze vorst rT"'" r i nmi nniiiiiiujiiiiiii Wiimiii'in ■ ■■u—imimmhiJ trad als beschermer van het Christelijk geloof, organisator van het binnenlandsch bestuur en bevorderaar van kunsten en wetenschappen op. Het door hem gestichte wereldrijk bleef intact tot 843; dan wordt het rijk door zijn opvolgers verdeeld en begint de afzonderlijke geschiedenis van Frankrijk en Duitschland. Uit den tijd der Merovingers dateert de dom te Trier (550). Hij werd zoo vaak en grondig verbouwd, dat de oorspronkelijke kerk, op misschien enkele fragmenten na, geheel is verdwenen. Het grondplan vormde een vierkant, van 40 M. zijde. Vier zware zuilen, verbonden door bogen, deelden het vierkant in 3 beuken, die 278 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. :: 4,5 Fig. 277. 1. Plattegrond van de kloosterkerk te Lorsch. 2. Basiliek te Trier. 3. Poort van de kloosterkerk te Lorsch. 4. 5. Details van 3. door een horizontale houten zolder waren overdekt. Een apsis werd later toegevoegd. De St. Maarten te Tours (473) had rondom de apsis een bogenhal, die in de 9e eeuw door straalsgewijs aangebrachte kapellen werd vergroot, aldus een oudste voorbeeld vormend van de middeneeuwsche kapellenkrans. Tot op de fundamenten na is nu de oorspronkelijke kerk verdwenen. De St. Généroux te Poitiers, met een doopkapel, vertoont mozaïkvormige versiering van gekleurde steenen. Hieruit blijkt invloed van Ravenna en het Oosten. Verder noemen we: de basiliek te Clermont-Ferrand (6e eeuw), de St. Germaind es-Pr és te Parijs, door Childebert I in 558 als •[■-vormige grafkerk gebouwd; de kerk te Savenières; de St. EusebiuskerkteGenne;de Abdijkerk van St. De nis, bij Parijs, door Dagobert I in | -vorm gebouwd, waarin marmeren zuilen; de St. Pier re te Metz, 3-beukig, zonder dwarsbeuk, uit 600; de basiliek te B e a u v a i s, uit de 8e eeuw. Van de kloosterkerk te Rebais (634) en abdijkerk te Fontanella bij Rouaan (648), beide j-vormig, is niets meer over. In 't algemeen zijn de details slecht begrepen Romeinsch. 5. Uit den tijd der Karolingers bleef eveneens weinig bewaard, daar er vele gebouwen van minder sterke constructie, van minder tegen den tand des tijds bestand zijnd materiaal verdwenen of werden ver- of herbouwd in later tijd. Vooral voor keizer Karei den Grooten, die in Italië was geweest, werden groote bouwwerken uitgevoerd onder leiding van zijn bouwmeester Einhard, die de werken van Vitruvius bestudeerde. Fig. 276. De paleiskapel van Karei den Grooten te Aken lijkt eenigszins op de S. Vitale te Ravenna, zonder evenwel er een directe navolging van te zijn (zie Fig. 284. 6). Gebouwd van 796—804, was het ontwerp misschien van Einhard, terwijl als bouwmeesters worden genoemd Ansigis, uit Rouaan, en Otto van Metz. De koepelruimte is 8-hoekig, 15 M. in doorsnede en 25 M. hoog tot aan het gewelf. Waar bij de S. Vitale deze koepelruimte vergroot wordt door nissen op de zijden van den 8-hoek, ontbreken in Aken de nissen. De koepel is niet rond, maar vormt een 8-zijdig kloostergewelf, van buiten door een 8-zijdige pyramide afgedekt. De omgang vormt een 16-hoek; tegenover iedere zijde van den binnensten 8-hoek ligt een even groote zijde van den 16-hoek, zoodat de omgang dus bestaat uit 8 vierkanten en 8 driehoeken. De omgang bestaat uit 2 verdiepingen, waarvan de benedenste door kruisgewelven, de bovenste hoogere door schuin naar binnen oploopende ton- en kegelgewelven is overdekt, welke den druk van den koepel naar de buitenmuren afleiden. Boven de gewelven, in de middenbeukmuren, zijn onder den koepel rondboogvensters aangebracht. In de boogopeningen van de galerijen bevinden zich telkens 2 zuilen boven elkaar, waarvan de bovenste twee rusten op een "smalle lijst. Het koor is evengroot als een vierkant van den omgang, en steekt buiten den omgang uit, die door lessenaarsdaken Fig. 275. 1 en 3 DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. 279 is afgedekt. De voorhal, die iets grooter is dan een flankeerd door twee ronde torens, die de trappen bevatten naar de galerijen. De zuilen en andere kostbare onderdeelen zijn uit Rome en Ravenna aangevoerd, terwijl de muren van Verdun de bouwsteenen geleverd hebben. Daar de zuilen van verschillende monumenten zijn gesloopt, zijn ze niet even lang, waardoor de voetplaten van hoogte verschillen. Zoo rijk overigens de marmerincrustaties en mozaïken van de benedenverdieping zijn, zoo sober en uiterst eenvoudig zijn de overige profielen, terwijl uitwendig hoegenaamd geen decoratie is aangebracht. Alleen de bronzen hekken, die in de galerijbogen dienst doen als borstwering, zijn in Aken gegoten, en zeer fraai van teekening. Een navolging op kleiner schaal is de kerk te Ottmarsheim bij Mühlhausen, in de Elzas, en ook de paleiskapel van Karei den Groo¬ ten te Nijmegen, alleen overgebleven van zijn paleis, dat bekend was als het Valkhof. De koepelruimte is 8-hoekig, en de omgang 16-hoekig, eveneens 2 verdiepingen hoog. Gerestaureerd in de 12e eeuw, dateert het gewelf uit nog later tijd, zoodat misschien alleen de benedenbogen uit den Karolingischen tijd afkomstig zijn. Fig. 278. De Karolingische kapel te Nijmegen. 280 DE OUD-GHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. Fig. 275. 2. Ook de Keizerszaal aan de Westzijde van de St.Servaas te Maastricht dateert uit het Karolingische tijdperk. Ze bestaat uit 2 verdiepingen, met een houten tusschenzolder; de benedenste verdieping deed dienst als kapel; de bovenste verdieping had vensters, die het uitzicht gaven in de kerk, en waardoor de keizerlijke familie den dienst kon volgen. De zuiver halfbolvormige koepel rust op een 8-hoek, die den overgang vormt naar het vierkante plan. De Michaelskerk te Fulda (820—822) is overdekt door een koepel, die op 8 door rondbogen verbonden zuilen rust. Rondom loopt een lagere omgang. Meer dan volgens centraalbouwtype werd in het Noorden volgens basilikatype gebouwd. Dikwijls, en dat vooral in Duitschland, werd de kerk aan twee heiligen gewijd; maar omdat uitbreiding van het koor niet mogelijk was, werd ook aan de Westzijde een koor gebouwd, waardoor de ingang verplaatst werd naar het midden van een zijbeuk, of wel aan het eind van een dwarsbeuk. Ook werd aan de Westzijde een tweede dwarsbeuk ingevoegd. Aan Oost- èn aan Westzijde van de kerk werd, als er twee apsiden waren, een krypt gebouwd. 6. De krypt, krocht of grafkerk komt nu tot ontwikkeling, In Italië werd meestal onder het altaar een kleine overwelfde ruimte aangebracht. Tijdens de Merovingers bestond de krypt uit verschillende kleinere, door gangen onderling verbonden vertrekken, maar tijdens de Karolingers werd de krypt uitgebreid tot een onderaardsche grafkerk, met zuilen en pijlers, 3 beuken en zelfs een apsis. Tengevolge hiervan werd het koor met eenige treden verhoogd. Men begon nu ook bij gebrek aan materiaal, de zuilen af te wisselen met pijlers, en spoedig ook werden de zuilen geheel door pijlers vervangen. De torens dienden, behalve om er de klokken in te hangen, in het Noorden ook ter verdediging. Eerst verrees aan het Westfront één zware toren, later twee, waartusschen de ingang lag. Ze waren echter niet rond, maar vierkant. In Frankrijk werd gewoonlijk op de kruising een klokketoren geplaatst. 7. Wat van de Karolingische basilieken bekend is, weten we slechts uit documenten. Zoo is een volledig in Fig. 275. 4. rooden inkt op perkament geteekend plan gevonden van het klooster met de kloosterkerk van St. Gallen. Deze basiliek was 3-beukig, met een dwarsbeuk en een verlengd koor door plaatsing van een vierkante ruimte tusschen koor en dwarsbeuk. Van de twee apsiden was de Oostelijke aan Petrus, de Westelijke aan Paulus gewijd. Voor de kerk, er niet mede verbonden, stonden 2 ronde torens, en een halfronde open voorhal. Fig. 277. 3. De zaal te Lorsch vormde een toegangspoort tot een in 774 voltooide kerk, die door Karei den Grooten en zijne gemalin Hildegard werd gewijd. De benedenverdieping werd versierd met halfzuilen, waarop Romeinsche composiet kapiteelen. Tusschen de zuilen waren gedrukte rondbogen aangebracht. Tusschen de kleine ramen Fig. 277.4,5. van de bovenste verdieping kwam de indeeling tot stand door Ionische pilasters, waarop tympans, die onderling tot een zigzaglijn waren verbonden. De muren waren versierd met witte en roode tegels, terwijl het geheel door een eenvoudige lijst op consoles werd gekroond. Enkele andere belangrijke kapiteelen waren: de kloosterkerk te Fulda, met 2 koren en een dwarsbeuk; de abdijkerk van het klooster Centula; de St. Emmeram te Regensburg, met 2 koren; de Einhardsbasiliek te Michelstadt (Odenwalt) in T-vorm, die gedeeltelijk als 3-beukige pijlerbasiliek bewaard bleef, terwijl de krypt T-vormig was; de Einhardsbasiliek te Seligenstadt (Odenwalt), ook in T-vorm; de oude Dom te Keulen, 820; de stichtskerk te Corvey aan den Wezer, met 2 torens aan de Westzijde; en de kerk van St. Justinus te Höchst (bij Frankfurt am Main), met Korinthische kapiteelen en teerlingvormige tusschen' stukken, uit 840. DE OUD-CHRISTELIJKE BOUWKUNST IN DE NOORDELIJKE LANDEN. 281 De kloosters waren centra van kunst en ontwikkeling. Nadat in 529 het eerste klooster door Benedictus te Monte Cassino in Italië was gesticht, verrezen ook in het Noorden meerdere Benedictijnsche kloosters; o. a. in Normandië te Centula, te Fontanella bij Rouaan, te Tours, Fulda, St. Gallen, Reichenau, Utrecht, Deventer, Tiel en Oldenzaal. Als voorbeeld kan dienen het bovengenoemde klooster van St. Gallen. Tegen Fig. 275. de kerk was aan de Zuidzijde de kloosterhof aangelegd, waaromheen aan 3 zijden de kruisgang. In het verlengde van den dwarsbeuk van de kerk lag het woonhuis van de monniken, waarvan de benedenverdieping als vergaderzaal, de bovenverdieping als slaapzaal dienst deed. Aan de Zuidzijde lag de eetzaal, waaraan de keuken grensde en de kelder. Verder lagen binnen de verdedigbare kloostermuren, die soms door torens waren versterkt :sakristie, leeszaal, abtswoning, school, ziekenhuis, bakkerij, stallen en ook het kerkhof. Het klooster lag ook wel aan de Noordzijde van de kerk. XVII. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. IOEWEL HET BYZANTIJNSCHE KEIZERRIJK VERDEDIGD MOEST WORDEN TEGEN de Germanen, die uit het Noorden, en de Mohammedanen, die uit het Oosten opdrongen, kon het toch langer dan 1000 jaar in stand worden gehouden. Het Oostelijk bekken van de Middellandsche zee was Grieksch wat taal en zeden aangaat, en op dezen bodem, juist op de grens tusschen Westersche en Oostersche beschaving werd Byzantium gesticht, waar de, zij 't ook sterk gewijzigde, Grieksche en Romeinsche kuituur bleef bewaard, met overwegend Aziatische invloeden. De Byzantijnsche keizers wilden, met Aziatisch despotisme, de oude Romeinsche kunst dienstbaar maken aan de Christelijke idee. Het vormelijke hofleven en kleinzielig ceremonieel verhinderden echter een vrije ontwikkeling van de Christelijke kunst. De groote tegenstelling overigens tusschen Westelijk en Oostersch Christendom had steeds meer een verwijdering onderling tengevolge, tot ten slotte in 1055 voorgoed de Grieksche en Romeinsche kerk van elkaar onoverbrugbaar werden gescheiden. Reeds in de 5e eeuw droeg de Byzantijnsche kunst, door invloeden uit Klein-Azië en Syrië, Alexandrië en Griekenland, een eigen karakter, terwijl in de 6e eeuw haar invloed in de aangrenzende landen al merkbaar werd. Zeer spoedig werd zelfs, onder Justinianus (526—565) het toppunt van bloei bereikt en werden grootsche, nooit overtroffen bouwwerken geschapen, die, hoewel gebouwd in het Oud-Christelijke tijdperk een zoo bijzonder karakter droegen, dat ze als Byzantijnsche kunstuitingen gerekend worden een nieuw tijdperk in te leiden. Op dit bloeitijdperk volgde een periode van verval. Oorlogen, waarbij de vijanden, Perzen, Bulgaren en Arabieren, tot onder de muren van Constantinopel doordrongen, en hevige twist over onbeduidende dogmatiek waren hiervan de oorzaak. Vooral de strijd tusschen de Ikonoklasten (beeldstormers) en Ikonodulen (beeldvereerders), tengevolge van een aan afgoderij grenzenden eeredienst, hadden een verwoesting van oneindig veel fraais tengevolge, daar, op bevel van paus Leo III, menig prachtig Oud-Christelijk mozaïk is verloren gegaan. Eerst keizerin Theodora wist aan dezen strijd een einde te maken, waarbij de beeldvereerders ten slotte de overhand behielden. Van 867—1056 trad opnieuw een tijdperk van bloei in onder de Makedonische keizers, die sterk de klassieke Grieksche en Romeinsche kunst voorstonden, waardoor de Oostersche invloeden wat op den achtergrond werden gedrongen; hetgeen niet verhinderde, dat in de 9e eeuw de Byzantijnsche kuituur zich geheel los wist te maken van de Romeinsche. De laatste vier eeuwen van het bestaan van de Byzantijnsche kunst echter zijn die van een doorloopend verval. In 1204 wordt Constantinopel door de kruisvaarders veroverd, en Fig. 279. Lengte doorsnede [en plattegrond van de Aya Sophia te'Constantinopel. (Naar Gurlitt). DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 283 Fig. 280. Verschillende Byzantijnsche plattegronden. Basiliek Aya Sophia te Nicaa. (Naar Gurlitt). 4. Kloosterkerk van Lawra, Athos. (Naar MÜiet). Aya Sophia te Trebizonde. Plattegrond. 5. Kloosterkerk van Nea Moni, Chios. (NaarWulff). rv. , , . , . , , ... , (Naar Teider en Pollan). D. Kloosterkerk van Dochiariu, Athos. « «.luuaicruerK. mee DijKerK van nosios L>UKas. (Naar Wulff). (Na Brockhausj tot 1261 duurt het Latijnsche keizerrijk. Dan komt de laatste Byzantijnsche dynastie, de Palaeologen, aan het bewind en volgt nog een korte opbloei voor het einde, de verovering in 1453 door de Turken. Maar de Byzantijnsche kunst bleef tot ver in de Middeleeuwen op West-Europa haar invloed uitoefenen, welke echter grootendeels beperkt bleef tot Italië wat de bouwkunst betreft; schilderkunst en beeldhouwkunst ondergingen dien invloed veel langer en over veel uitgestrekter gebied. 284 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 2. Het zwaartepunt van de Byzantijnsche bouwkunst ligt in den kerkbouw, en wel vooral in den centraalbouw, die overheerschend is, en waarvoor de Aya Sophia een voorbeeld vormde; werkelijke rotonden zijn zeer zeldzaam. Het grondplan van de Byzantijnsche kerk staat in nauw verband met den geheimzinnigen en feestelijken godsdienst van de Christenen in het Oosten, en de afzonderlijke plaats in het gebouw, die voor de vrouwen bestemd was. Het grondplan vertoont den vorm van een Grieksch kruis met 4 evenlange, korte armen; meestal is uitwendig door bijbouwen de hoofdvorm veranderd in een vierkant of een rechthoek, met een breede voorhal, maar ook spreekt soms uitwendig de hoofdvorm van een Grieksch kruis. Het centrum werd steeds door een koepelgewelf overdekt. De onderbouw voor den koepel ondergaat geen ingrijpende wijzigingen meer, ook niet in Italië en op Sicilië; alleen vertoont deze onder¬ bouw bij de later tot het Christendom bekeerde volkeren van Armenië en Rusland bijzondere eigenaardigheden. De plaats van de priesters was van die der leeken aanvankelijk gescheiden door een traliewerk of door gordijnen; later werd het presbyterium door een wand, met tafereelen versierd (ikonostasis), van den middenbeuk gescheiden en alleen voor priesters toegankelijk door deuren, zoodat de handelingen der priesters aan het oog der menigte waren onttrokken. Fig. 280. 3, Om ruimte voor het presbyterium te winnen, werd dan de Oostelijke kruisarm verlengd, en hierin het altaar geplaatst. De zitplaatsen voor de priesters bevonden zich in de apsis, die inwendig rond, aan den buitenkant veelhoekig was. De bisschoppelijke katheder bleef in het midden geplaatst. Naast de apsis lag aan weerszijden een kleinere apsis, de Noordelijke dienstdoend als prothesis, de Zuidelijke als diaconicon of sakristy, waarin de priesters zich kleedden voor den dienst. Fig. 280. 3. Door in de buitenhoeken van het Grieksche kruis vierkante ruimten aan te brengen, ontstaat een grondplan met drie beuken; de zijbeuken eindigen in pastophoriën, die naast Fig. 281. 1. Byzantijnsche koepel. (Naar Bayet). 2. Constructie van de Aya Sophia te Constantinopel. (Naar Choisyj. 3. 4 en 5. Ontwikkeling van den koepel op pendentiefs. 6. Palaeopanagia te Manolada. (Naar Lampakis). :: DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 285 het presbyterium liggen. De zijbeuken worden door de dwarsbeuken onderbroken, die niet door zuilenrijen van de koepelruimte zijn gescheiden. In deze dwarsbeuken ontbreken dientengevolge de galerijen, de voor de vrouwen bestemde plaats. Deze galerijen gaan langzamerhand hoe langer hoe meer verdwijnen, tot ze ten slotte alleen nog worden aangebracht aan de binnenzijde boven de narthex, die, aan de Westzijde gelegen, voor de boetelingen bestemd was. Voor deze narthex lag soms nog een tweede, de exonarthex, waarvoor weer de voorhof zich uitstrekte. Bij den centraalbouw werd de koepelruimte niet door zuilen onderbroken; alleen zware pijlers dienen als steunpunten; als vrijstaande dragende steunpunten komt de zuil niet alleen minder vaak voor in de koepelruimte, maar in 't algemeen slechts fFig. 284. 2. bij minder belangrijke gedeelten van het bouwwerk. Bij kleinere monumenten worden naderhand de pijlers ook door zuilen vervangen. In hoofdvorm bestond het centrale gedeelte |?ig.284.3,6. van de kerk uit een verder ontwikkelde doop- of grafkapel, en was dan veelhoekig of vier- ÉFig. 280. 3. kant. Zoo kon de koepel rusten op 12 pijlers, 8 pijlers en ook op 4 pijlers, die verbonden Werden door bogen. Tusschen iedere twee pijlers werd de centrale ruimte uitgebreid door Ipig. 284. 6. nissen, meestal 2 verdiepingen hoog, ingedeeld door zuilen en afgedekt door halve koepelgewelven. De nis voor het altaar was niet door zuilen ingedeeld en vergroot door een apsis, waardoor deze nis nog uitsteekt buiten den omgang, die ook veelhoekig is. Beide verdiepingen van den omgang zijn door tongewelven overdekt, of ook door kruisgewelven. Het grondplan van de Byzantijnsche kerken is overigens zeer verschillend. In Constantinopel hield men vast f Fig. 284. 3. aan het 8-pijler systeem, zooals dat was toegepast in de Agios Sergios en Bacchoskerk. In Klein-Azië, waar na de herovering door de Makedonische dynastie een groote bouwbedrijvigheid heerschte, en in Griekenland, waar I Fig. 282. de talrijke kerken van kleine, zelfs zeer kleine afmetingen waren, hield men vast aan het half basilikatype met 4 zuilen. Vooral te Athene en in de directe omstreken ervan, treft men zoo talrijke kleine monumenten aan, grootendeels uit lateren tijd. ■Fig. 280. 5. Een afwijkend type (Katholikon van Nea-Moni, op het eiland Chios) heeft transept noch zijbeuken, is slechts 1 verdieping hoog, en heeft een op 8 pijlers rustenden koepel. Door telkens 2 zuiltjes voor de pijlers te plaatsen, komt een overgang tot stand naar den cirkelvorm van den koepel. Ook het Oud-Christelijke kruisvormige type Fig. 282. Hagios Eleutherios te Athene. Fig. 283. Zuilen en hoofdgestel in de zijbeuk van de Agios Sergios en Bacchoskerk te Constantinopel. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 287 Fig. 281. 6. komt voor (Palaeopalagia in Manolada); op de kruising van het Grieksche kruis is een koepel aangebracht, terwijl toch weer een rechthoekige vorm aan het geheel wordt gegeven door de narthex rondom te laten loopen. Op de narthex rusten dan 5 koepels. Fig. 284.1,4. 3. De koepel boven het centrum domineert, en daar alle andere koepels van het bouwwerk kleiner zijn, wordt uitwendig, ook al nadert de centraalbouw den basiliekvorm, toch op het centrum nadruk gelegd. Bovendien blijft uitwendig de Byzantijnsche koepel zichtbaar pig. 281. 1. in bolvorm, in tegenstelling met de Oud-Christelijke koepels, die uitwendig door een houten dakconstructie werden afgedekt. Wel werden de tongewelven van de kruisarmen door zadeldaken overdekt, en de overige ruimten door lessenaarsdaken. Behalve de centrale koepel verheffen zich bijkoepels feg. 284. 2. boven de vier hoekruimten, boven de voorhal, en soms ook boven de pastophoriën; boven de k te Venetië). Fig. 284. 1 en 4. Agios Theotokos te Constantinopel. Gevel- en apsiszijde. (Naar Bayet). 2. Plattegrond van de Apostelkerk te Saloniki. (Naar Texier un Pullan). 3. Plattegrond van de Agios Sergios en Bacchoskerk te Constantinopel. 5. S. LorenZO te Milaan. (Naar Dehio en van Bezold). 6. Grondplan van de S. Vitale te Ravenna. ruisarmen vinden ze echter bij uitzondering een plaats (S. Marco In Antiochië werd de koepel reeds lang vóór den Byzantijnschen tijd opgetrokken van horizontale ringen, Fig. 285. Kloosterkerk Daphni bij Athene. Byzantijnsche bouwkunst. 1082—1105. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 289 Fig. 281. 3, 4 en 5 Fig. 281. 3. welke bouwwijze in den Christelijken tijd in Klein-Azië vooral werd toegepast. De eerste koepel op een vierkant grondplan werd in Klein-Azië gebouwd, terwijl ook in Syrië dergelijke koepels verrezen, waarbij de hoekoplossing door nissen tot stand kwam. Iets geheel nieuws was echter de Byzantijnsche koepel, die, boven een vierkant of veelhoekig grondplan, bestaat uit een benedendeel met groote, en een bovendeel met kleinere middellijn. Echter zijn in KleinAzië geen voorbeelden bewaard gebleven van dezen vroegen bouw, terwijl het kruisvormige mausoleum van Galla Placidia kan dienen als voorbeeld van de eerste constructies van een kruisingskoepel, zooals die oorspronkelijk ook in Byzantium kan zijn geweest. Als het grondvlak van den koepel een cirkel is, beschreven öm het vierkant, dan worden, als de vertikale vlakken, door de zijden van het vierkant gedacht, den bol snijden, hiervan gedeelten afgesneden. De bolvorm van den koepel is in dit geval te groot. Wordt daarenFig. 281. 4. tegen de cirkel beschreven in het vierkant, dan dekt de halve bol niet het vierkant; maar komen er in de hoeken stukken te kort, welke stukken 5. in het Byzantijnsche tijdvak worden gevuld door pendentiefs. Voor het onderste deel van den koepelbouw werd dan de constructie gevolgd van het vierkant öm den cirkel, en deze gewelfconstructie doorgevoerd tot bovenaan een cirkelvormige opening ontstond, die dan als grondslag kon dienen voor het bovenste half bolvormig koepeldeel. Dezelfde constructie kan ook worden toegepast bij de overwelving van veelhoeken. Bovendien behoeft het bovendeel niet bolvormig te zijn, maar kan dit zijn gevormd als een kloostergewelf, een veelhoekig gewelf (Kleine Sophiakerk te Fig. 286. 1. Kapiteel uit S. Vitale te Ravenna. (Naar Bayet). 2. Gecanneleerd composietkapiteel uit Constantinopel. 3. Pijlerkapiteel uit de Studiosbasiliek. (Naar foto, Wulff). 4. Byzantijnsch teerlingkapiteel (Pantokrator te Constantinopel). 5. Byzantijnsch kapiteel (Mistra). (Naar Mfflet). (Naar foto, Wulff). 6. Kapiteel uit de Aya Sopbia te Constantinopel. (Naar Bayet). Fig. 281 Fig/287. Gevel van de kleine Metropoolkerk te Athene. Byzantijnsch, begin 9<= eeuw. rffTYJTJj I Fig. Kapiteel uit de S. Marco te Ven etië. (Naar foto). *>uii DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 291 Constantinopel, met een 16-hoekig gewelf). Niet- •••••••••••• ............. ............ ............ ............ "tr^™™™ "<= vmuing van ae penaentiets verdwijnt de oplossing door middel van de hoeknissen echter niet uit de Byzantijnsche bouwkunst. 4. Van af de 9e eeuw wordt de koepel verhoogd door een cylindervormig stuk muur er onder aan te brengen, de tamboer. De vensters, die oorspronkelijk Fig. 279. in het onderste deel van den koepel insneden, vinden nu lager een plaats, in het vertikale deel er onder. Een bijzonder karakter krijgt de Byzantijnsche Fig. 281. 1. koepel, door dat de rnnrlhnnon A\* boven de vensters worden voorzien van sterk uitspringende omlijstingen, een aaneengesloten fries vormen, welk fries Fig. 282. de plaats inneemt van een bekronende i lijst van de tamboer, en dus een sierlijk gekartelde lijn vormt. De vensters zijn hoog et» smal en onderling gescheiden door kolommetjes, die de vensterbogen dragen, en telkens dienst doen als een soort kleine steunbeeren voor den koepel. Zeer vaak ook zijn de bogen als 't ware verhoogd door vertikale stukken er onder, terwijl de vensters spleetvormig zijn. Ook in de Fig. 282. muren worden de vensters hooge smalle lichtspleten. Behalve de rondbogen komen ook hoef- I ijzerboog, spitsboog en, zeer : zelden, de kielboog voor. Van af de 14e eeuw wordt de tamboer sterk verhoogd; hierdoor werd de zijdelingsche druk van den koepel meer opgeheven, terwijl er ook meer licht in de koepelruimte kon doordringen. Uitwendig krijgt de tamboer een 12 — 16-hoekigen, bij kleinere monumenten een 8—10-hoekigen vorm, op de hoeken door pijlertjes versterkt. 5. Het materiaalis hetzelfde als in het Oud-Christelijk Fig. 289. Byzantijnsche kloosterkerken van het klooster HosiosLukas ! in PhoklS. 11e tot 13e eeuw. (Naar foto Hirth). Fig. 290. Isidoros van Milete en Anthemios van Tralies. Aya Sophia. Gezicht door de gaanderij. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 293 'g. 284. 1 en 4. Fig. 291. Kamnekareakerk te Athene. (Naar foto). tijdvak. Uitwendig werd, door toepassing van afwisselend gele en roode baksteenlagen, een groote rust verkregen in den benedenbouw; wat van des te meer belang was, waar in de hoogte de golvende daklijnen en koepels op tamboer met hun boogvensters een levendig lijnenspel opleverden. De gewelven werden opgetrokken van kleine baksteen met dikke lagen kalk van uitnemende kwaliteit : zelfs daar, waar bii enkele monumenten de onderbouw gedeeltelijk is verwoest en bezweken onder de werking van den tand des tijds, bleven de koepels intact. Werd natuursteen gebruikt, dan vermeed men een vast verband tusschen gewelf en zuilen met het oog op aardbevingen; wat aan verschillende monumenten in Klein-Azië is te constateeren. ; - 6. De details zijn meer van on- : dergeschikt belang. Eerst vanaf • de 11e eeuw werden de gevels • verlevendigd door zigzaglijnen, Fig. 304 : deuren en ramen, meanders en • banden van geglazuurde tegels in • verschillende kleuren; ook blind- Fig. 301 : bogen, nissen en lisenen dragen • bij tot verlevendiging van het Fig, 291 • overigens uiterst sobere uitwenj dige. • Het interieur echter vormde 5 de grootst mogelijke tegenstelling : met het uitwendige. De muren • waren beneden overdekt door ": gekleurde marmerplaten, terwijl Fig. 296 j op het bovendeel figurale en „• ornamentale mozaïk composities Fig. 292. Hagios Theodoroskerk te Athene. (Naar foto). 294 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. op gouden fond waren aangebracht. Het glas- Fig. 290 mozaïk was fraaier en Fig. 299 rijker toch strenger nog toegepast, dan in de Oud-Christelijke kunst. Kon om bepaalde redenen geen mozaïk worden aangebracht, dan verving frescoschilderwerk deze techniek in volmaakt denzelfden stijl. Ook de vloeren werden mozaïkvormig ingelegd door geometrisch gerangschikte marmeren platen, die de overdadige pracht van het interieur voltooiden. De omlijstingen, die soms vlakdecoratief waren, kregen in ieder geval zeer weinig reliëf; ook bogen, gewelven en kapiteelen waren door vlakornament overwoekerd. De lijsten Fig. 283 hebben weinig voorsprong, en zijn slecht begrepen navolgingen van de klassieken. Wel zijn de lijsten op zich zelf goed van proportie, al bestaan ze uit weinig profielen, maar ten opzichte van het geheel zijn ze veel te onbeduidend. Zuilen. In de Byzantijnsche kunst werd zelden gebruik gemaakt van bestaande klassieke fragmenten; slechts een enkele maal werden kostbare en groote antieke zuilschachten benut, zooals in de benedenverdieping van de Aya Sophia. De schachten in de rechte muren van de koepelruimte (van*prachtig verde antico) waren ontleend aan den tempel te Ephesos, en die in de 4 nissen (porphyr) aan den tempel van Aurelius te Rome. De nieuw vervaardigde schachten zijn wel verjongd, echter zonder entasis. Het basement kwam in hoofdzaak overeen met het Attische; echter was het willekeurig van profiel. Het kapiteel droeg het karakter van het Laat-Romeinsch-Korinthische. Fig. 293. 1. Kapiteel uit de Herculesbasiliek te Ravenna. 2 en 3. Kapiteelen uit de S. Vitale te Ravenna. 4. Teerlingkapiteel uit de San Michele in Affricisco te Ravenna. Fig. 294. Byzantijnsche ornamenten. (Naar Tones en foto's). 296 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. ; Fig. 295. San Vitale te Ravenna. 526—547. Noordelijk gedeelte. (Naar Hirth). • Fig. 293. 4. De meer massieve hoofdvorm van het kapiteel was afgeleid van den vorm van het tusschenstuk, dat zelf weer Fig. 296. een wijziging is van het klassieke brok hoofdgestel, dat sinds de 4= eeuw op de kapiteelen werd geplaatst om den Fig. 286. 1. boog te dragen. Dit omgekeerd trapeziumvormig tusschenstuk is overal toegepast, waar Byzantijnsche invloed zich deed gelden. In de S. Vitale te Ravenna is het zelfs figuraal versierd met lammeren of pauwen, waar tusschen een kruis. In de 6e eeuw verdwijnt dit tusschenstuk en neemt het kapiteel er den hoofdvorm van over. Echter moest de vorm op de hoeken naar beneden worden afgerond, om te kunnen aansluiten bij het cirkelvormige boveneind van de zuil. Het ornament bestond aanvankelijk uit een vlechtwerk van Byzantijnsche akanthus- Fig. 293. 4. bladeren, dat den hoofdvorm geheel overdekte. Daarna liep het akanthusblad randvormig langs den boven- en den benedenkant en langs de hoeken, zoodat 4 velden werden ingesloten, die door vlechtwerk werden gevuld. Ten slotte Fig. 286. 6. wordt het vlechtwerk vervangen door akanthusbladeren, die den geheelen hoofdvorm omranken, het keizerlijk monogram insluitend. Fig. 288. Echter ontstaan ook kapiteelen, afgerond kubusvormig, overdekt met zuiver geometrisch ornament. En na 550 Fig. 286. 4. vinden ook andere bladmotieven een plaats, onder welke vooral de wijndruif dient genoemd te worden, gecombineerd met denappelmotieven, leeuwenkoppen en vogels (S. Marco te Venetië), gekruiste hoorns van overvloed Fig. 283. (Constantinopel), totdat het roizwenkapiteel zijn intree doet, afgedekt door een soort Korinthischen abacus. Echter blijven ook andere vormen gebruikelijk, waaronder vooral de kelkvorm, die, voor de onderste helft overdekt met schematische Byzantijnsche akanthus- en zelfs wijndruifranken, aan de bovenste helft gewijzigde rudimentaire Ionische hoekvoluten vertoonen. Ten slotte komt er in de symmetrisch gerangschikte akanthusranken ook meer Fig. 293. 1. beweging, tot in een afzonderlijk vouwentype de bladeren zich, als door den wind bewogen, om de kern vlijen. Zoolang boven de kapiteelen een tusschenstuk werd aangebracht, behield dit den oorspronkelijken hoofdvorm. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 297 p'g. 293. 2. Fig. 305. Fig. 294. Fig. 303. 286. 1 en 4. Fig. 294. Zelden werd het ornamentaal versierd; slechts een kruis of monogram, meestal in een cirkel geplaatst, vormden de versiering. Op de kapiteelen rustten de bogen; slechts zelden werd gebruik gemaakt van een architraaf. Kronende lijsten bestaan uit architraaf, fries en kroonlijst, min of meer klassiek nagebootst. Het ornament figuraal zoowel als planten dierstyleeringen, wordt teruggebracht tot eenvoudige strenge hoofdvormen in verband met de mozaïktechniek, die pracht aan duurzaamheid paart. De blauwe achtergrond uit den ouderen tijd werd vervangen door goud, waartegen de kleuren schitterend uitkwamen. De kunstenaar was echter in zijn opvattingen niet vrij. Daar de figurale voorstellingen ten allerinnigste verband hielden met het innerlijke, geestelijke leven, was voor naturalisme geen plaats. Verstarring en schematiseering waren hiervan het gevolg, en, hoewel de priesters de wijze van voorstelling aangaven van iederen Heilige, en zelfs voorschreven, in ! , : hoeveel plooien het gewaad moest neervallen, is het des te meer opmerkelijk, dat de figurale Byzantijnsche mozaïken, dank zij het niet te verloochenen persoonlijk fantastische element der kunstenaars, nog zooveel persoonlijke schoonheid geeft. En wel in grootere mate, naarmate de plaats verder van Byzantium verwijderd ligt. Ook het reliefornament, dat sterk het vlakornament nadert, houdt innig verband met het platte vlak, en is dus meer aan het Grieksche dan aan het Romeinsche verwant. Het lijkt dan ook meer in het vlak gesneden dan gemodelleerd. Steeds minder naturalistisch, doch meer schematisch symmetrisch gestyleerd worden de wijndruifrank en het akanthusblad; echter gaat het ornament na de 9e eeuw verwilderen en wordt, behalve de wijndruif met de vruchtentrossen, onherkenbaar. Langzaam aan burgeren zich ook weer klassieke motieven in, als griffioenen en gevleugelde paarden, waarnaast zich handhaven pauw en swastika, klimop en kruis. Zeer sterk doet zich in het Byzantijnsche ornament de nawerking gevoelen van de oude Oostersche motieven uit de textiele kunst: rozetten, gevlochten banden, rakende en snijdende cirkels en geometrische composities. In den eersten tijd is nog te zien, dat de scherp getande, diep ingesneden stroef gerankte akanthus ontleend is aan den Griekschen; in den Laattijd is evenwel moeilijk verband te vinden tusschen de geschematiseerde, als parasieten het vlak overwoekerende, met Oud-Christelijke symbolen gecombineerde gevlochten ranken en het klassieke voorbeeld, waarmee ze nog alleen maar Fig. 296. S. Vitale te Ravenna. Gezicht van uit den omgang naar de altaarnis. (Naar foto). 298 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. • het vlakke reliëf aemeen hebben. Ten slotte worden Fig. 286. in de overdadig rijke reliëfs van de Aya Sophia de fijn getande akanthusbladeren verguld en de fond er tusschen gekleurd. De beeldhouwkunst beleeft een periode van algeheel verval, daar door de kerk het maken van beelden was verboden. Van groote vaardigheid getuigen de figurale ivoorsnijwerken, waarop dan ook de enkele in steen gehouwen figurale reliëfs gelijken. OVERZICHT DER MONUMENTEN. 1. De S. Vitale te Ravenna, gebouwd van 526— Fig. 284. 547, is een 8-hoekige centraalbouw. De half bolvormige koepel verheft zich op 8 pijlers; tusschen deze pijlers zijn 7 nissen aangebracht, waarin tel- Fig. 296. kens 2 zuilen staan, voorzien van een kapiteel met tusschenstuk; alleen ter plaatse van de apsis is de halfronde nis vervangen door een recht- : • • ; noetuge, waaraan ae apsis aansluit, ue apsis steekt • Fig. 297. Eindvlak van de sarcophaag van j buiten het gebouw uit en is uitwendig 3-zijdig; het l den Aartsbisschop Theodorus van Ravenna l , • (677—688). Marmerrelief. (Naar foto Hinh). • presbyterium vóór de apsis is evenhoog als de • omgang, terwijl de apsis zelf lager is. Naast de apsis staan twee kleine rotonden op eenigen afstand ervan zóó, dat tusschen deze en de apsis kleine ruimten zijn overgebleven. De koepel bestaat uit een amphoraconstructie van gebakken klei; tusschen de ramen, die Fig. 259. 8. in den koepel insnijden, staan de amphora's vertikaal, erboven liggen ze spiraalsgewijze in horizontale rijen. Bepleisterd met kalk is deze koepel geheel met mozaïk inwendig bekleed. Tusschen den 8-hoek en de voorhal zijn twee ronde torens als trappenhuizen naar de galerijen geprojecteerd. De voorhal is met tongewelven overdekt en heeft aan de smalle zijden twee nissen. De tegenwoordige voorhal ligt geheel scheef ten opzichte van de hoofdas, aansluitend bij een nu verdwenen voorhof. Deze scheeve stand is te verklaren uit de ligging aan de straat, Fig. 295. terwijl de 8-hoek zelf georiënteerd is. Met het overrijke inwendige vergeleken is het uitwendige van het gebouw zeer sober. 2. De Agios Sergios en Bacchoskerk te Constantinopel dateert uit de 6e eeuw. Ook hier is Fig. 284. 3. de koepelruimte 8-hoekig, het geheele grondplan echter door een omgang 4-hoekig. De koepelruimte gelijkt op de S. Vitale, doch in de Agios Sergios en Bacchoskerk zijn slechts 4 nissen aangebracht over de diagonalen, terwijl tusschen de pijlers aan de 4 overige zijden de zuilen in een rechte lijn zijn geplaatst, waardoor reeds in de koepelruimte het vierkant is benaderd. Alleen voor de altaarnis ontbreken de twee zuilen. Het inwendige vertoont den DE BYZANTIJN SCHE BOUWKUNST. 299 vorm van een Grieksch kruis, waarvan de armen door tongewelven zijn overdekt. In de benedenverdieping rust op de zuilen een architraaf, terwijl in de bovenverdie- Fig. 298. ping de zuilen door bogen zijn verbonden. De koepel rust op een tamboer, waarin 8 vensters zijn aangebracht; sterke ribben, die ook uitwendig zichtbaar zijn, verdeelen het binnenkoepelvlak in 16 strooken. Begonnen in 527 onder Justinianus, vertoont het uitwendig in vervallen toestand verkeerende gebouw, tengevolge van herstellingen in later tijd, een onregelmatigheid in het grondplan, terwijl ook het oorspronkelijk atrium verdwenen is. Het inwendige is overigens goed bewaard gebleven; zelfs op de fraai met Fig. 283. akanthusranken versierde architraaf zijn nog de opschriften aanwezig. Van de Byzantijnsche gebouwen in Constantinopel is slechts de Aya Sophia volmaakter. 3. Fig. 298. Inwendige van de Agios Sergios en Bacchos te Constantinopel. (Naar foto). De Aya Sophia is het voornaamste monument uit het Byzantijnsche tijdvak, dat meer dan eenig ander en tot nu toe invloed heeft uitgeoefend op de geheele bouwkunst in het Oosten. Justinianus droeg den beiden bouwmeesters Anthemios van Tralies en Isidoros van Milete op, een Christelijke kerk te bouwen, grooter en schooner dan eenig bouwwerk tot dusver geschapen. En beide bouwmeesters kweten zich zoo goed van dien taak, dat in zeer korten tijd op de plaats van een even te voren door brand vernielde gelijknamige basiliek uit Constantijns tijd een grootsche schepping verrees. Den 23 Februari 532 werd de eerste steen gelegd, en de eerste.wijding kon reeds 26 December 537 plaats vinden. Toen korten tijd daarna, in 558, het Oostelijk deel van den koepel instortte werd, na herbouwing en versterking, de Aya Sophia den 24 December 563 opnieuw ingewijd. Fig. 279. De Aya Sophia is 82 M. lang en 75 M. breed, dus bijna vierkant in grondplan. Inwendig spreekt in dezen centraalbouw duidelijk de lengterichting. De hoofdkoepel, 32 M. in doorFig. 281. 2. snede, rust op 4 pijlers, die onderling door zware bogen zijn verbonden; de afstand tusschen de pijlers is in de dwarsrichting 31.4 M„ bij een pijlerdikte van 4.9 M., en in de lengterichting 22.6 M„ bij een pijlerdikte van 7.6 M. Zijn de pijlers van natuursteen, het gewelf, dat op pendentiefs rust, is van baksteen. Daar de hoogte van den koepel boven het vlak van zijn oorsprong nog niet de helft is van zijn middellijn, is hij sterk gedrukt; de dikte Fig. 299. Aya Sophia. Gezicht door de bovenste arcaden van den middenbeuk. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 301 Fig. 300. Aya Sophia te Constantinopel. (Naar foto). bedraagt in den top ongeveer 0.60 M. De hoogte van den grond tot den top van den koepel bedraagt 56 M. Bij den Oostelijken en Westelijken boog, die den hoofdkoepel dragen, sluiten halve koepels aan; dezehalvekoepelruimten zijn vergroot door eveneens met half-koepels overdekte nissen, waarvan de gewelven op zuilen rusten. Deze zuilen zijn alleen niet in de apsis en bij den ingang geplaatst. De geheele middenbeuk is dus bij den koepel het hoogst en bij de nissen het laagst. Door : : galerijen overdekte zijbeuken voltooien den rechthoek. Het aantal zuilen in de nissen bedraagt Fig. 290. beneden 2 en in de bovenste verdieping 6. De groote Noordelijke en de Zuidelijke boog in de hoofdkoepelruimte zijn ook in verdiepingen verdeeld; de onderste verdieping wordt door 4, de galerijenverdieping door 6 zuilen gesteund. Zware pijlers, die over de zijbeuken heen z;jn geb0uwd, bevatten boog¬ openingen; deze pijlers doen dienst als steunbeeren van den koepel, en loopen tot aan de buitenmuren door. De buitenmuren zelf zijn 1 a l'/2 M. dik. De ruimte inwendig is goed Fig. 299. verlicht; 40 ramen in de geboortevan den koepel, ramen in de half koepels, in de nissen, in de buitenmuren en in de muren onder den Noordelijken en Zuidelijken booglatenlichtin overvloed door. Vooral de hoofdkoepel schijnt boven de 40 ramen, waar helder licht doorstroomt, als 't ware te zweven. 301 Byzantijnsche gevel te Constantinopel) Zuidzijde van de Fethije-djami. (Naar v. MiUingen). 302 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. Fi'g. 302. De S. Marco te Venetië. Voor de kerk liggen 2 voorhallen en een atrium; van uit de voorhal geven 5 deuren toegang tot het inwendige, dat uitstekend bewaard is gebleven. De benedenverdieping is rijk geïncrusteerd; groote verschillend gekleurde marmerplaten zijn omlijst door fijne profielen. De zuilen zijn van porphyr, in de apsis van verde antico en in de zijbeuken van graniet. Het géincrusteerde marmer is rood en zwart geaderd en geel. In de gewelven zijn glasmozaïken Fig. 299. aangebracht op gouden grond; ze zijn ornamentaal, met aan de textiele kunst ontleende . motieven, en behoefden dus door de Turken niet verwijderd te worden. Het eenige Mahomedaansche, wat in de kerk opvalt, zijn de groote ronde schilden, waarop in ornamentale letters des sultans naam geschilderd is. Fig. 300. Uitwendig maakt de baksteenen kerk een zeer soberen indruk, alleen nog wat verrijkt door de rondboogvensters. Deze zijn gesloten door a jour bewerkte marmeren platen, en ingedeeld door zuilen en architraven. De geheele indeeling is uitwendig te zien, en toch is het uiterlijk verre van monumentaal, vooral door inbouwing; aan de Zuidzijde vooral liggen verscheiden koepelgebouwtjes, waaronder één baptisterium, dat mogelijk nog ouder is dan de Aya Sophia zelf. Fig. 303. Christus op den troon, omringd door 4 engelen. Gewelf uit den middenkoepel van de S. Marco te Venetië. 304 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. Nooit is de bouw van deze kerk geheel nagevolgd. Wel heeft men de ervaring benut, opgedaan bij den koepel; en ook ontbreken in 't vervolg de nissen in de zijgalerijen, terwijl tusschen de pijlers rijen zuilen worden aangebracht. 4. Constantinopel bezit nog verscheiden andere kerken. De Hagia Irene diende, meer dan andere bouwwerken nog, als voorbeeld, daar ze noch een zuivere centraalbouw, noch een basiliekbouw was, doch een vereenvoudigde combinatie van beide. Vóór den hoofdkoepel was een lagere aangebracht, zonder vensters, terwijl boven de pijlers galerijen een plaats vonden. De tambour van den • hoofdkoepel rust op pendentiefs. ^........... •••••••••••• j ^ Agios Theotokos, Moeder Godskerk, Fig. 284.1' : Fig. 304. Apostelkerk te Saloniki, van het Noord-Oosten. j uit de 9* en 10= eeuw, behoort tot het 4-zuilen (Naar foto Texier en Pullan). j SyS(-eem. Behalve den hoofdkoepel boven het centrum heeft ze nog 4 kleinere koepels boven de voorste van de twee voorhallen, die zeer breed is. De Agios Pantokrater, uit de lle eeuw is door latere bijbouwen zeer vergroot; in deze kerk werden de vorstelijke personen begraven tusschen 1057 en 1204. De Pantepopteskerk, uit de 10* eeuw, heeft één koepel. Kenmerkend voor de middeleeuwen is de Myreleionskerk (sinds de 15* eeuw een moskee); 4 pijlers dragen den koepel, terwijl ook boven de middentravée van de narthex een koepel is aangebracht. De overblijvende ruimten zijn overdekt door kruisgewelven. De tamboer is cylindervormig, maar schijnt, door pijlertjes tegen den buitenkant 8-hoekig. Aan de buitenmuren zijn halfronde pilastervormige steunbeeren aangebracht, een zelden voorkomende constructie. Bij de Andreaskerk vallen de 3 apsiden op, gerangschikt als een trikoncha. Mogelijk zijn ze tijdens de verbouwing onder Selim I, omstreeks 1500, toegevoegd. De kerk van den Verlosser is van veel beteekenis, omdat de geheele versiering binnenin tot heden onbeschadigd is bewaard gebleven zonder dat deze door de Turken, zooals dat in de andere kerken het geval was, werd verwijderd. Ten slotte zijn nog te vermelden de Panachrantekerk, de kloosterkerk van Chora (11* eeuw) en de S. Petras- en S. Marcuskerk. De Agia Sophia te Saloniki (16* eeuw) nadert, door de 3 apsiden, zeer sterk het basiliektype. De op pendentiefs rustende koepel wordt verlicht door 12 ramen in de tambour. Voorhal en zijbeuken vormen een omgang om de centrale koepelruimte. Wel is ook in deze kerk de inwendige ruimte grootsch, doch de constructie lijkt veel Fig. 304. zwaarder dan van de gelijknamige Aya Sophia te Constantinopel. Bij de Apostelkerk (1312) te Saloniki loopt Fig. 284. 2. de binnenste narthex ook als een omgang om de koepelruimte door. De Bardiaskerk (987) behoort tot het 4-zuilen type. De Eliaskerk (1012) bezit ook aan de kruisarmen apsiden. Fig. 280. 2. Te Trebizonde de Sophiakerk, volgens het 4-zuilen plan, met door uitbouwen vergroote kruisarmen; de Fig. 280. 1. St. Nicolaaskerk te Myra; de Aya Sophia te Nicaa; de St. Clemens te Ancyra, waarbij de koepel, zonder tambour, direct op hoeknissen rust. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 305 Fig. 282. Fig. 280. 4 en 6. Fig. 305. Byzantijnsch ornament, begin 9e eeuw. Stofpatroon. (Naar Hirth). Fig. 291 Te Athene zijn zeer veel kleine kerken en 292. gebouwfji 0 a je kathedraal van Taxiarchos, Fig. 287. de Panagia Gorgopiko (kleine metropoolkerk, 12e eeuw), met reliëfs van natuursteen in den gevel en in 't geheel slechts 11 M. lang en 7 M. breed, en de Eleutherioskerk uit het begin van de lle eeuw met een uitwendig zeer goed sprekende indeeling. Voorts kerken te Navarin, Modon, Samari, Vucano en te Zara (S. Lorenzo en S. Domenica). ] Van zeer veel belang in het Oosten < waren de kloosters. Ze waren tijdens de ; heerschappij van Byzantium de centra i van kunstontwikkeling, en bleven dit j voor de Christelijke leer tijdens het tijd- ; perk van verval en onder de Turken. Op ! den berg Athos, aan de Noordkust van | de Aegaesche zee, is een sinds de 9e eeuw j opgericht klooster behouden gebleven, ] waar nu nog een monnikenrepubliek is ge- j vestigd, omvattende een 20-tal kloosters • • • binnen versterkte muren. De Byzantijnsche kloosters waren door sterke, verdedigbare muren omringd. Tegen de binnenzijde hiervan waren cellen aangebracht, terwijl aan den bovenbuitenkant van de muren woningen waren uitgebouwd. Het centrum van het klooster wordt door de kerk gevormd, terwijl steeds een zware, verdedigbare toren aanwezig was. Fig. 280. 3. De kloosterkerk Hosios Lukas te Phokis werd in 946 gebouwd en heeft voor talrijke kloosterkerken Fig. 289. als voorbeeld gediend. De koepel rust op vier pijlers, die door bogen zijn verbonden; door trapsgewijze overbrugging van het vierkant wordt een 8-hoek gevormd. Bogen van pijlers naar buitenmuren leiden den druk af. In deze kerk is een fraaie ongedeelde ruimte gevormd vóór een driedeelig presbyterium. Fig. 285. De kloosterkerk Daphni (bij Athene), lle eeuw, die kort geleden werd gerestaureerd, is volgens hetzelfde plan gebouwd. Andere kloosterkerken zijn die te Skripu (in Boötië) (+ 875), de Agios Theodoros (1296) in Mistra Fig. 280. 5. (Z.-Griekenland) en de Nea Moni op Chios, waarin 8 zuilen als koepeldragers fungeeren. 6. De San Marco, te Venetië. De Byzantijnsche kunst verplaatst zich over Ravenna en Fig. 302. Venetië naar Italië, en West-Europa. De S. Marco is ook, al zij 't dan ook gewijzigd, naar een ouder voorbeeld gevolgd, n.1. de Apostelkerk van Justinianus, op de plaats van de tegenwoordige moskee van Mohammed II. Ze werd gebouwd op de plaats van een in 976 verbrande basiliek, gewijd in 1094, en vormt een fraai voorbeeld van Byzantijnschen centraalbouw. In den vorm van een Grieksch kruis, van 5 even groote vierkanten aangelegd, rust boven ieder vierkant een koepel; de middenste koepel is echter het hoogst, doordat er, even als bij de Aya Sophia, vensters in zijn aangebracht. Van de hoofdruimte zijn de zijbeuken door 306 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. Fig. 306. De Palatijnsche kapel te Palermo. zuilenrijen afgescheiden. De narthex loopt ook terzijde om de zijbeuken heen, en is door kleinere koepels afgedekt. DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 307 De lengte van de S. Marco is 76.5 M., de breedte 62.6 M. De hoofdkoepel, bijna 12.5 M. in doorsnede, bereikt een totale hoogte van 30 M. Tot in de 17e eeuw werd aan het in- en het uitwendige gebouwd, zoodat de geheele kerk niet één stijl vertoont. Zoo zijn de portalen met zuilen en bogen Lombardisch Romaansch, en de boogbekroningen uit de 14e eeuw in Gothischen ezelsrugvorm met hogels opgetrokken. Maar vooral het inwendige is van een rijkdom als een Oostersch sprookje. Niet door reliëfs of beeldhouwwerk, maar door kostbare marmerbekleeding beneden, en kleurige goudmozaïken boven, verschillend gekleurde bont marmeren zuilen en vergulde kapiteelen. Fig.284. 5. DeS. Lorenzo te Milaan | werd verbouwd in de 6e eeuw, i in de 12e eeuw en tijdens de j Renaissance. In dezen een- ; traalbouw zijn de 8 pijlers ! door rondbogen verbonden, j waarop de koepel, een 8-zijdig j kloostergewelf, rust. Het j bouwwerk is 46 M. in door- i Fig. 307. Kerk van den H. Basilius te Moskou. (Naar foto). snede, terwijl de top van het gewelf 37 M. boven den grond is verheven. Tusschen de pijlers, 1.35 M. zwaar, vergrooten 4 nissen de ruimte. De Dom te Torcello (bij Venetië) dateert uit 650, doch is in 864 herbouwd. Alleen de apsis, waarin de zitplaatsen amphitheatersgewijs zijn geplaatst, is uit den eersten bouw bewaard gebleven. De Santa Fosca is een Byzantijnsche centraalbouw, waarvan de koepel niet is uitgevoerd. De 8-hoekige centrale ruimte is n.1. door een horizontale zoldering overdekt. Voorts werden in Italië nog gebouwd de S. M a r c o te R o s s a n o, een kruiskoepelbasiliek uit de 11 e eeuw j de Cattolica te Stilo (Z.-Italië) uit de 13e eeuw, en kerken te Benevente, Bergamo, Perugia en Trani. Op Sicilië werden kerken gebouwd onder de regeering van de koningen der Noormannen. Verschillende invloeden, vooral Mahomedaansche doen zich hier gelden. Zoo worden n.1. de rondbogen door spitsbogen vervangen. Te Palermo staat de kleine Martoranakerk (1147), waarvan de koepel niet op pendentiefs, maar op hoeknissen rust. Vooral de fraaie Palatijnsche kapel uit 1143, gebouwd voigtns Oud-Chrlstaj}* Fig. 306. 308 DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. Fig. 308. Byzantijnsche ornamenten, meerendeels ontleend aan textielwerk. (Naar Dolmetsch, Fischbach, Gewerbehalle e. a.) basiliek-grondplan, met sterk uitgesproken Saraceensche invloeden, behoort, wat de inwendige versiering aangaat, tot de fraaiste Byzantijnsche bouwwerken. Overigens werd in den Byzanüjnschen tijd, waar centraalbouw te kostbaar was, het basiliektype toegepast. Zoo vooral in Klein-Azië, en in de 10' en 11* eeuw in Bulgarije. In Servië zijn te noemen de kerken te Semendria, Krusevac en Ravanica, In Rusland werden vanaf het einde van de 10e eeuw de kerken volgens Byzantijnsch plan gebouwd. Een eigen bouwkunst had Rusland niet, in 't Zuiden stond ze onder invloed van Klein-Azië en waren het vooral Romeinsch-Grieksche tradities, die overheerschten, terwijl in Midden-Rusland en langs de Oostzee de houtbouw uit Skandinavië een toepassing vond. Gedurende de Middeleeuwen (1238—1480) waren het de Mongolen, die aan de Russische bouwkunst Aziatische vormen toevoegden, die blijvend het kenmerk werden van de Russische bouwwerken. Kerken werden gebouwd volgens het Byzantijnsche grondplan, dat echter door talrijke toegevoegde ruimten werd vervormd en vergroot. De daardoor slecht verlichte hoofdruimte DE BYZANTIJNSCHE BOUWKUNST. 309 werd met Byzantijnsche mozaïken versierd, en was door een ikonostasis volledig van het presbyterium gescheiden. Fig. 307. Kenmerkend zijn ook de vele torens, opstijgend uit een lagen benedenbouw, en alle met verschillende, meestal uivormige koepels overdekt, die op een veel dunnere tambour verrijzen. Uitwendig komt de overgang van vierkanten onderbouw naar veelhoekige tambour tot stand door kleine in terugspringende rijen bovenelkaar geplaatste rondboog of spitsboog nissen. De koepels zelf zijn op de meest verschillende wijze bedekt, door fayence of metaal, zoodat het geheel uitwendig een zeer onregelmatigen, maar toch fantastischen indruk maakt. Zuiver Byzantijnsch is de Sophiakathedraal te Kiew (1037), die in later tijd zeer werd vergroot en toen uivormige koepels kreeg, Evenzoo de Sophiakathedraal te Novgorod (1052). De Demetriuskathedraal te Wladimir (1195) is een combinatie van Byzantijnsche en Romaansche grondvormen. Uit later tijd afkomstig, en door Italiaansche bouwmeesters in Russischen stijl ontworpen kerken, verheffen zich op het Kremlin te Moskou, n.1. de Maria Hemelvaartkerk en de Mariaboodschapkerk, respectievelijk met 5 en met 11 koepels uit het einde van de 15e eeuw. Fig. 307. Maar de meest specifiek Russische kerk is de Basiliuskerk te Moskou (1554). Om een groote hoofdruimte zijn 8 kleinere tweehoekige, door gangen verbonden, ruimten gerangschikt. Torens met koepels, portalen, «ware lijsten, met Chineesche, Perzische en Indische invloeden, maken deze kerk tot een barok monument, dat in Rusland zelf voor een wonderwerk geldt. 8. Monumenten uit de burgerlijke bouwkunst zijn niet bewaard gebleven. Zelfs te Constantinopel worden nog slechts de ruïnen van een paar onbelangrijke bouwwerken aangetroffen. De ruïne van Tekfur Serai is een 3 verdiepingen hooge zaal, waarvan alleen nog de buitenmuren staan en de gevel met de rondboogdeuren en vensters. De muren bestaan uit afwisselend drie lagen natuursteen en baksteen. Buiten het gevelvlak steekt een groote, op consolen rustende erker uit. Een 60 M. lange gewelfbouw is bekend onder den naam van de vertrekken van Anemas, en was eigenlijk een twee verdiepingen hooge verdedigingsmuur. Onder Justinianus legde men zich ijverig toe op de vestingbouwkunde. Muren en torens, ook van middeleeuwsche verdedigingswerken, zijn nog hier en daar als ruïnen aanwezig. Ten slotte zijn nog vermeldenswaard twee waterreservoirs te Constantinopel, een groot, met 420 zuilen, en een kleiner, met 224 zuilen, welk laatste in den volksmond den naam heeft gekregen van „de 1001 zuilen". Hierin zijn telkens 2 zuilen bovenopelkaar geplaatst, verbonden door een ring. De onderste zuilen steken nog slechts gedeeltelijk boven het puin uit, de bovenste zijn in hun geheel zichtbaar. En uit Justinianus tijd is nog afkomstig een groote aquaduct bij den Gouden Hoorn, waarvan de pijlers als golfbrekers zijn gevormd. XVIII. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. AHOMED WERD IN 570 GEBOREN Tü mhk.k.a. lhjuk hujn kijk muwhujk un staat gesteld zich aan overpeinzingen over te geven, kwam hij er toe een nieuwen godsdienst te prediken: „Er is slechts één God en Mahomed is zijn profeet". Daar toen, als nu, een profeet in eigen land niet werd geëerd, was hij genoodzaakt in 622 naar Medina te vluchten, en deze vlucht was voor de aanhangers van den Islam het begin eener nieuwe jaartelling (Hedschra). De Moslemin, aanhangers van den Islam, dwongen Mekka tot de nieuwe leer over te gaan, die eveneens zeer spoedig door alle Arabieren werd erkend. Mekka, waar de heilige zwarte steen in de Kaaba werd bewaard, werd een bedevaartplaats, en van hieruit werd de leer met het zwaard verbreid. Toen Mahomed in 632 stierf was geheel Arabië veroverd, en reeds 25 jaar later omvatte de nieuwe leer, vastgelegd in den Koran, Syrië, Palestina, Mesopotamië, Perzië, Armenië, Rhodos, Egypte en een deel van Noord-Afrika. Mahomeds erfelijke opvolgers heetten kaliefen, en waren koning en opperpriester tegelijk. In 711 werden de West-Gothen bij Xeres verslagen en Spanje onderworpen, behalve de Noord-Westhoek, waar de Christenen zich konden handhaven; eerst in 732 gelukte het Karei Martel bij Poitiers in Frankrijk de Mooren te verslaan, terwijl in Oost-Europa de Turken het hoofd stootten voor Constantinopel. De erfelijke kaliefen waren de Omajaden, die Damascus tot hun residentie verhieven, en in 750 door de Abbasiden werden verdrongen, die tot 1258 regeerden. Alleen Abd-er-Rahman ontkwam en trok naar Spanje, waarvan Cordova de hoofdstad werd. Bagdad was de hoofdstad van het Oosten. Tot aan de Abbasiden strekte het Mahomedaansche rijk zich dus uit van de Pyreneeën tot aan den Indus. De hoofdstad Bagdad kwam, vooral onder Hacoen-al-Raschid (768—809, een tijdgenoot van Karei den Grooten) tot hoogen bloei; de beroemde hoogescholen werden zelfs door Christenen bezocht. In 1258 valt Bagdad in handen van de Mongolen onder Dsjengis-Khan. Daar deze nomadenvolkeren echter zelf tot den Mahomedaanschen godsdienst overgingen, brachten ze het Oosten tot nieuwen bloei. Reeds vroeger verbrokkelde echter het Mahomedaansche rijk. Na Spanje werd in 868 Egypte onafhankelijk en in 870 volgt Perzië. Sicilië, dat in 827 veroverd werd, werd in 969 zelfstandig, tot het in 1090 door de Noormannen werd veroverd. In Klein-Azië woonden de Turken of Osmanen, een Seldsjukkenstam afkomstig uit Midden-Azië. Deze veroveren ondere Murad I in 1361 Adrianopel, doch worden in 1402 door Tamerlan (uit Turkestan met de hoofdstad Samarkand) verslagen. Als echter Tamerlan in 1405 sterft, komen de Osmanen opnieuw in Europa opzetten, totdat in 1453 Mahomed II Constantinopel verovert en de Turken tot Weenen doordringen. Ongeveer 40 jaar later, in 1492, valt in Spanje echter Granada, het laatste Moorsche bolwerk tegen de Christenen. Egypte, dat in de 15= eeuw onder de Mammelukken een tijdperk van grooten bloei beleefde, werd in 1517 onderworpen. De Islam echter werd, na de 12« eeuw, in Indië verbreid door Tartaren en Mongolen; in de 16e eeuw heerscht hier de Groot-Mogol. Vooral onder Akbat (1550—1605), die Delhi tot hoofdstad maakte van zijn rijk, kwam de Hindo-Islamitische kunst tot grooten bloei. 9 Toen de Mahomedanen zelf nog tentbewonende woestijnstammen waren, slaagden ze er in, in zeer korten tijd een nieuw wereldrijk te veroveren, waartoe vele volkeren behoorden, o. a. de Syriërs, met Byzantijnsche, de Perzen, met Perzische, en de Noord-Afrikanen, met Romeinsche beschaving. Een eigen bouwkunst hadden ze niet, en de oorsprong van de Mahomedaansche bouwkunst moet dan ook niet in Arabië, maar in Perzië worden gezocht, terwijl ze sterk werd beïnvloed door de Laat-Grieksche kunst uit Klein-Azië en de Koptische kunst uit Egypte. Toch deed zich later vooral de Byzantijnsche bouwkunst uit Constantinopel gelden. Het duurt echter nog 2 eeuwen, voor zich een volkomen Mahomedaansche bouwkunst heeft ontwikkeld. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 311 Fig. 309. 1. Grondplan van het slot Zisa, bij Palermo. 4. Stalaktieten. (Naar Kromhout). (Naar Lubke). 5, Plattegrond van de moskee van Selim II, te Adria- 2. Plan van de Amrumoskee te Kaïro. (Naar Corbett). nopel. 3. Plattegrond van de moskee te Cordova. Aanvankelijk werden voor godsdienstoefeningen kerken en synagogen in gebruik genomen, waarin geen altaardienst werd gehouden, doch waarin de geloovigen knielden met het aangezicht gericht naar de Kaaba te Mekka. Daar voor een gezamenlijk gebed een overdekte ruimte voldoende was, ontstond ook niet direct een nieuwe ruimte indeeling of gebouwentype. Alleen nieuw was de onovertroffen schoonheid van de Mahomedaansche decoratieve kunst. De voornaamste Mahomedaansche bouwwerken zijn: de moskee; de medvesse of universiteit, die meestal aan de moskee is verbonden; het mausoleum of de grafmoskee; de karavanserai of herberg; het paleis; de moristan of hospitaal, de bazar en de openbare bron. De moskee, als ze nieuw gebouwd werd, bestaat uit een rechthoekigen voorhof, waarop een reinigingsbron. Rondom is een open arcadenrij aangebracht; meerdere arcaden echter aan een zijde, die naar Mekka is gericht, waar de Kaaba, het middelpunt der aarde staat, en DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 313 1 Fig. 310. 1 • 1. Grondplan van de moskee van Suleiman I, te 5. Plattegrond van den Tay Mehal, te Agra. 2 Constantinopel. (Naar Gurlitt). (Naar Fergusson), g • 2. Aanleg van het Alhambra. 6. Plattegrond van de blauwe moskee te Tebriz. : t 3. Plattegrond van de moskee van Kait-Bey, te Kaïro. 7. Grondplan van een Karavanserai aan den weg j S 4. Plattegrond van de moskee van Sultan Hassan, te van Isfahan naar Schiras. (Naar Coste). { Kaïro. welke arcaden samen de gebedsruimte of liwan vormen. Waar dus de Christelijke kerken Fig. 309. 3. orienteeren, rayonneeren de moskeeën, d. w. z. zijn gebouwd naar één middelpunt. In den afsluitmuur aan de Mekkazijde is een nis uitgespaard, de mihrab, waarvoor de afsluitmuur vaak plaatselijk zeer verzwaard is geworden; naast de mihrab staat de mimbar, Fig. 311. de kansel. Voor de kalief of andere hoogwaardigheidsbekleeders is een ruimte afgesloten door middel van een ballustrade, welke ruimte in het sanctuarium ligt, de maksourah. De Fig. 319. 3. zoldering is vlak, terwijl boven de maksourah meestal een koepel gebouwd is, met uitzondering evenwel van de oudste moskeeën. Ook wordt de moskee wel als centraalbouw opgetrokken, met veelhoekigen koepel en dito omgang (Sachramoskee te Jeruzalem), of als de Aya Sophia te Constantinopel, maar Fig. 309. 5. dan gewijzigd, met 4 halve koepels, of, in Indië b.v., als een groote vleugelbouw, met een portaal in het midden; en zelfs in kruisvorm (blauwe moskee te Tebriz). Fig. 310. 6. De medresse, of schoolmoskee, is meestal kruisvormig; 4 zalen zijn, door middel van een grooten boog, naar het midden vierkant open. De 4 hoeken zijn bestemd voor schoolver- Fig. 310. 4. trekken, terwijl boven een der hoeken een koepel verrijst boven het graf van den stichter. De karavanserai's bestaan uit een groot aantal vertrekken, gerangschikt om een vier- Fig. 310. 7. kanten of veelhoekigen hof; deze vertrekken, voor logies of stalling bestemd, zijn naar buiten afgesloten door een sterken muur, waarin slechts één portaal, dat open is naar den karavaanweg. De paleizen zijn zeer fraai, ommuurd en van groote uitgestrektheid. Een fraai voorbeeld Fig. 310. 2. in Spanje is het Alhambra. Het hoofdgebouw van het paleis wordt alcazar genoemd. De audiëntiezaal ligt afzonderlijk in het park. Het woonhuis vertoont wel eenige overeenkomst in aanleg met het Romeinsche. Ook hier Fig. 313. zijn de vertrekken aangelegd om een hof, waarin een waterbassin en fontein. Mannen- en vrouwenvertrekken zijn volledig gescheiden. Geheel door vlakke muren van de buitenwereld afgesloten, worden de vertrekken slechts door kleine vensters aan de straatzijde verlicht, waar dan nog een ijzeren traliewerk in was aangebracht. Erkers, eveneens gesloten door traliewerk, verlevendigen de gevels. In den regel liggen ontvangzaal en mannenvertrekken beneden, de vrouwenvertrekken boven of om een afzonderlijken binnenhof. Fonteinen en openbare bronnen zijn meestal veelhoekig; een ver uitstekende baldakijn beschut het water tegen de zon. Behalve bij de oudste, treft men steeds bij de moskeeën minarets aan, slanke, sierlijke Fig.312.5,6. 314 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 311. Mihrab en mimbar in de moskee van Sultan Hassan te Kaïro. torens met 2 of 3 omgangen, waarvan de muezzin 5 X daags het uur voor het gebed afroept. Deze minarets, van 1 tot 8 in getal, zijn niet organisch met de moskee verbonden, doch zijn meestal bij de poort opgericht. In Kaïro staan ze geheel vrij en willekeurig ten opzichte van het bouwwerk; in Indië symmetrisch ten opzichte van de hoofdas van de moskee. Nieuwe constructieve elementen levert de Mahomedaansche kunst niet op; de bestaande elementen werden meestal nog decoratief toegepast. In zekeren zin is er op constructief gebied S DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 315 Fig. 312. 1. Achthoekig Arabisch tempeltje in den hof van de 4. Graf van Mahmoed te Bayapoer. (Naar foto), groote moskee te Damaskus, 8* eeuw. (Naar Mirth). 5. Moskee van Mahomed Ali te Kaïro. (Naar foto). 2. Hof van de groote moskee te Tlemsen. (NaarDiez). 6. De Selim-moskee te Adrianopel. (Naar foto). 3. Sachra-moskee te Jeruzalem. (Naar foto) 316 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST, zelfs achteruitgang te constateeren, b.v. bij den gewelfbouw. Muren en gewelven zijn in den beginne zeer onsoliede gebouwd, dragen zelfs een tijdelijk karakter. Zeer vaak is dan ook, voor verankering, gebruik gemaakt van houten balken. Het verband was vaak netvormig, öf de muren werden opgetrokken uit verschillend gekleurde horizontale lagen. Zelfs gegoten muren, als de Romeinsche, komen voor. In Spanje werden de muren met pleisterwerk of gips bekleed; zelfs waren de muren boven de arcaden geheel van latten getimmerd en met gipsplaten bedekt. 4. De buitenmuren zijn, bij gebouwen om het Middellandsche zeebekken, opvallend eenvoudig en vlak. Eerst in den lateren tijd ontstaat een gevelarchitectuur, waarbij meer gelet is op fantastische vormen dan op fraaie verhoudingen. Meestal verrijst de muur loodrecht uit den grond, zonder sokkel, en zonder lijsten langs de verdiepingen. Door lisenen of muurverzwaringen wordt een vertikale indeeling verkregen; veelvormige deuren, vensters, nissen, blindbogen en erkers verlevendigen de Fig. 314. groote muurvlakken, waarop de kroonlijst is vervangen door een vlakken band met kanteelen, welke laatste een fraaie ornamentale oplossing vormen als waren ze van uitgezaagd hout. Soms ook wordt de kroonlijst gevormd door een stalaktietenlijst, waarboven ook nog kanteelen kunnen zijn aangebracht (Moskee van Ibn Touloun). Behalve graniet, zandsteen, hout, albast en gips, die in hun veelkleurigheid bijdragen tot verlevendiging van de vlakke gevels, worden ook tegels, vlak zoowel als in reliëf toegepast, terwijl a jour bewerkte marmeren platen de vensters afsluiten. Het ornament van deze platen is meestal fraai geometrisch. Fig. 311. De binnenmuren zijn bekleed met kostbare materialen. Wordt gips toegepast, dan wordt Fig. 322. hierin het vlakornament gesneden, zoodat een zeer weinig verhoogd reliëf ontstaat. In Indië en Egypte worden voor bekleeding marmeren platen gebruikt, en soms ook marmermozaïken; of wel zijn de muren betimmerd met kostbare houtsoorten, ivoor en metaal. Maar het allerfraaiste bekleedingsmateriaal vormen de tegels, geglazuurd en geornamenteerd of ongeglazuurd met reliëfs. De geglazuurde tegels, zooals die reeds door de Oud-Egyptenaren, Babyloniërs Fig.313. StraatinMedina. (NaarfotoIlLLondonNews). DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 317 Fig. 315. en Perzen werden toegepast, raakten onder invloed van de Grieken in onbruik, doch werden in de 10e, lle en 12e eeuw opnieuw weer veel toegepast en algemeen gebruikt, ook voor rijkere woonhuizen, waarin vloeren en wanden ermede werden bekleed. Deze fayencetegels bestaan uit poreuze gebakken klei, overdekt door een ondoorzichtige tinglazuur, waarop, vóór ze gebakken werden, met kleur werd geschilderd. De metaalglans, die de tegels in Spanje en Perzië verkregen, maakte deze tegels bijzonder waardevol. Indien onder een doorzichtige laag glazuur direct op de klei wordt geschilderd, of wel, als deze door een melkwitte laag eerst wit gemaakt zijn vóór het schilderen, ontstaan de in de bouwtechniek als half-f ay ence bekende tegels. Hierbij wordt loodglazuur gebruikt, en de techniek is dezelfde als die van de pottenbakkerskunst. Weer een andere tegeltechniek, tegelmozaïk, ontstaat, als eenkleurige tegels volgens gebogen lijnen zijn uitgesneden, en van de stukken mozaïken in geheel willekeurige composities zijn vervaardigd. Als de zuil niet decoratief wordt toegepast, is ze de drager van de bogen. De schacht is glad, zonder entasis en zonder verjonging. Meestal staan de bogen, als ze op zuilen rusten, rechthoekig op den mihrabwand en staan ze er evenwijdig mede, als ze rusten op pijlers. Zeer vaak werd ook gebruik gemaakt van klassieke, Byzantijnsche en Vroeg-Christelijke zuilen, tegelijkertijd aan één gebouw, waardoor dus een organisch verband met de bouwvormen uitgesloten is. Eerst veel later ontstaat de lange, slanke, Saraceensche zuil, als een herinnering aan den nomadentijd. De schacht is omringd door talrijke voetringen en halsringen; de lange hals'bestaat uit evenwijdige smalle bladeren, waarboven een kubus- Fig.317.1,2. vormig kapiteel, dat van onderen afgerond is door arabesken. Ook komt de overgang van Fig.318.a,b. ronde schacht naar vierkant kapiteel dikwijls door stalaktieten tot stand. De abacus steekt ver uit; soms volgt hierboven een tusschenstuk, evenals bij de Byzantijnsche zuil, voor opname van het breedere onderdeel van den hoefijzervormigen boog. Nog veel later ontstond de Turksche zuilorde. De zware, ronde schacht, vaak ontleend aan klassieke monumenten, droeg een wit marmeren kapiteel, öf met stalaktieten, öf met waaiervormige plooien. Fig. 314. Grafmoskee van Kait-Bey, te Kaïro. (15e eeuw). 318 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 5. De boog vormt in West-Europa bij de S Christenen uitsluitend een constructief element; • bij de Mahomedanen echter een bij uitstek ; fraai decoratief onderdeel der bouwwerken, Fig. 316. • tengevolge waarvan dan ook de rondboog- • vorm wordt vermeden. Werd de rondboog 5 toch gebruikt, dan werd de zuil door een stuk • rechtstand verhoogd, waardoor tevens de • muurdruk verminderde. Vooral de spitsboog ; mocht zich in een zekere voorkeur verheugen; j in Egypte kreeg deze een V-vormigen sluit- Fig. 319. 8. • steen. Echter werd evenvaak de boog als een • 3/4 cirkel geconstrueerd, zóó dat het middel- | punt boven de horizontale lijn ligt, die ge- Fig. 319. 10. • trokken is ter hoogte van de geboorte van : den boog. De archivolt werd geaccentueerd : door een ornamenteelen rand, vaker in kleur • dan in reliëf. Nog vaker werd de boog spre- • kend gemaakt door de wigvormige steenen : van den boog zelf in kleur te doen afwisselen, • b.v. rood en wit. ; De hoefijzerboog uit Noord-Afrika en Fig. 322. : Spanje is speciaal fvloorsch, verhoogd rond- • boogvormig en van onderen plotseling ver: nauwend. Meer decoratief opgevat, is ze : gewoonlijk geplaatst tusschen twee muur- • penanten. In Perzië en Indië treft men steeds Fig. 333. ! Fig. 315. Tegeltableau met Perzische palmetten. • j i • il j- i j .. i 5 Moskee Achmedieh, Constantinopel. Turksche j den kielboog aan, die, lijkend op den spitsboog, fayence. 1609—1614. (Naar foto). • echter lager is, en waarvan het bovendeel be- S.i....................... : staat uit twee rechte lijnen, waardoor de boog den vorm krijgt van een omgekeerde scheepskiel. In Indië kwam deze boogvorm trouwens reeds zeer vroeg in den Boeddhistischen tijd voor. Verspreid komen de klaverbladboog en Fig. 312. 2. de getande boog voor, waarvan de eerste in de groote boogopening 3 kleinere bevat, en de laatste aan de binnenzijde door vele kleinere bogen is versierd, soms met zoovele, dat de dagzijde van de bogen als van kantwerk schijnen vervaardigd te zijn. Reeds vroeg treft men de bogen gekoppeld aan, als dubbele vensters; in het hoogveld boven de beide bogen werd dan wel een cirkelvormige opening aangebracht. Zelfs treffen we gekoppelde vensters in lange rijen aan, ingedeeld door kleine zuiltjes. Zijn de bogen gestapeld, DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 319 Fig. 325. d. w. z. liggen er twee bogen boven elkaar, dan bevindt zich tusschen de bogen geen muurveld; deze constructie dient, om grootere hoogte te bereiken; evenals bij de gevlochten bogen, die echter decoratief bedoeld zijn, maar toch ook het voordeel opleveren, een grootere hoogte te bereiken dan de enkelvoudige bogen. Dat in 't algemeen bogen een groote decoratieve rol spelen blijkt wel in Spanje, waar de muren boven de bogen bestaan uit een ruitvormig Fig. 316. lattengetimmerte, bekleed met gipsplaten, die in hun versiering duidelijk deze ruitvormige constructie laten zien. De koepel. Vlakke zolderingen worden gemaakt van palmboomstammen, dus van hout. In Syrië dienden als overdekking ook steenplaten. De versiering bestond dan uit cassetten of vlakornament. De gewelven echter werden alle ontleend aan de door de Mahomedanen overwonnen volkeren. Boven de maksourah verrijst de koepel in de meest verschillende vormen. De verhoogde eivormige koepel, zooals die door de Sassaniden werd gebouwd, komt maar weinig voor; in zijn plaats komt de kielboogkoepel, die ui-, peerof meloenvormig (geribd) is. Hij vindt voornamelijk toepassing in Perzië en Indië. In Egypte en Syrië is de vorm verhoogd spitsboogvormig, terwijl in Noord-Afrika en Turkijede Byzantijnsche halfronde koepel wordt overgenomen. De hoefijzerboogvorm spreekt uit de koepels in Spanje. De koepels zijn van baksteen, natuursteen of gietwerk vervaardigd. Bestaat de koepel uit een dubbelen mantel, dan ligt tusschen binnen- en buitenkoepel een houtconstructie. Koepels, geheel van hout, komen ook voor (Sachramoskee te Jeruzalem). Uitwendig is de koepel soms Fig. 312. 3. zeer fraai versierd (Kaïro) met netvormig vlakornament in laag reliëf. De spits bestaat uit Fig. 326. koperen bollen, ringen en de halve maan. Stalaktieten vervangen de consoles; zijn de laatste echter constructief, stalaktieten vormen een décoratief Fig. 330. element, daar ze van hout of gips vervaardigd, werden opgehangen aan houtconstructies. De over elkaar heen- Fig. 309. 4. stekende, opgestapelde, op bijencellen gelijkende nissen, vormen geheele gewelven, die aan druipsteengrotten herinneren ; ook ingangsnissen van portalen, en overgangen naar voorspringende bouwdeelen als kroonlijsten en overgangen van ronde zuilschachten op vierkante kapiteelvormen komen door stalaktieten tot stand. Binnen in de gebouwen is het materieel meestal gips, maar aan gevels wordt terra-cotta of natuursteen ervoor verwerkt. Alleen als ze worden toegepast om een overgang te vormen van een veelhoek naar een ronden koepel, zijn dè stalaktieten constructief: Het motief ontstaat voor 't eerst in Egypte in de eerste helft van de 12e eeuw. Fig. 316. De poppenhof, Alcazar te Sevilla. Christelijk Moorsch, Mudejarstijl. (Naar Hirth). 6. 320 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 317. 1. Kapiteel uit het Alhambra. 2. Kapiteel uit Granada. Het ornament is vlak of zeer laag reliëf, als 't ware met verdiepten fond; ook hun versieringen ontleenden de Mahomedanen aan de overwonnen volkeren, zoodat het ornament nu eens Klem-Aziatisch, Sassanidisch of Koptisch is, dan weer Byzantijnsche, Helleensche of Indische invloeden vertoont. Het Arabisch ornament is in den regel geometrisch, bestaand uit combinaties van 4- en 8-hoek, en bevattend een stelsel van Fig. 324 hoeken van 30° en 60°. Zoo ontstaan samengestelde en gevlochten veelhoeken in onbegrensde vlakpatronen, geschilderd op tegels of uitgesneden in gips of klei. Het reliëf, dat in het laatste geval ont- Fig. 328 staat, is juist daarom zoo schitterend als handwerk, omdat het niet werd geperst in te voren gereedgemaakte vormen, maar voor ieder deel opnieuw uit de vrije hand ' werd vervaardigd. Naast dit geometrisch ornament vinden Fig. 323 ook arabesken veelvuldige toepassing. Het zijn oorspronkelijk streng Aziatische styleeringen van het akanthusblad en rank, doch zóó als lijnornament opgevat, dat de natuur er niet meer uit te herkennen is. Bij voorkeur toegepast door de Mooren, wordt de arabesk ook wel moresk genoemd. Meestal vullen ze dan een geometrische hoofdindeeling aan. In Perzië is het ornament meer naturalistisch, evenals in Indië. Bladeren, bloemen, vruchten, dieren, en zelfs, maar altijd nog bij uitzondering, mensenfiguren vormen hier wonderrijke composities, die, hoe fijn als kantwerk bijna, opgevat, toch ook op grooteren afstand nog een fraai effect bereiken, daar de groote voerlijnen van de compositie blijven spreken. Fig. 311. Ook opschriften uit den Koran in rechtlijnig, rechthoekig meandervormig kupsch schrift, of vrij ornamenteel Fig. 331. 6. gebogen in arabisch karmatische letterteekens dienen als orneering van groote geveloppervlakken. Hoe uitnemend de Mahomedaansche kunstenaars van dit letterschrift wisten gebruik te maken, laat ons de Kutabminaret in Indië zien. De kleur is harmonisch en evenwichtig; met een uitgesproken voorliefde voor primaire kleuren, worden deze zoo toegepast, dat fond en ornament gelijkwaardig zijn. Als tapijten, herinnering aan den nomadentijd, spreiden zich de vlakornamenten in de weelderigste kleurencombinaties uit over de muren, vooral in de ArabischMoorsche kunst, waar de hoofdkleuren rood en blauw en goud door smalle witte lijnen zijn gescheiden. Evenals de geometrische indeeling wiskunstig verstandelijk en toch fantastisch is, blijft in de schitterende kleurencombinaties rust bewaard, terwijl symmetrie wordt verkregen door veelvuldige herhaling van dezelfde motieven. Daar levende wezens zelden werden toegepast in de schilderkunst, moet eigenlijk het vlakornament worden beschouwd als Mahomedaansche schilderkunst, en om dezelfde reden vervangt het vlakreliefornament, de beeldhouwkunst. Worden in de beeldhouwkunst al eens levende wezens afgebeeld, dan zijn ze buitengemeen streng Fig. 332. gestyleerd (leeuwen in den leeuwenhof van het Alhambra). DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 321 7. De indeeling van de monumenten. Daar de Mahomedaansche bouwkunst in de verschillende landen een zeer uiteenloopend karakter draagt, kunnen de bouwwerken, zonder nog te letten op den tijd van het ontstaan, het best ingedeeld worden volgens de landen, die achtereenvolgens werden veroverd. De indeeling luidt dan als volgt: a. Vroegste bouwkunst in Mekka, Medina, Palestina, Syrië en Egypte, vanaf den dood van Mahomed tot aan de Abassiden (632— 750); b. Mesopotamië en Syrië; c. Egypte; d. Noord- Afrika; e. Spanje; ƒ*. Sicilië; g. Perzië; h. Indië; i. Klein-Azië en Turkije. OVERZICHT DER MONUMENTEN. A. VROEGSTE BOUWKUNST. 1. Mekka. De oorspronkelijke moskee hier, is ten tijde van Selim I in het begin van de 16' eeuw, geheel verbouwd, zoodat ze een omgang kreeg met 360 koepels. In het midden van den rechthoekigen hofstaat de Kaaba, een klein bouwwerk met zwarte doeken omhangen, en in welks Oostzijde de heilige zwarte steen, een meteoor, is ingemetseld. ÉP1§P% Medina. De moskee is gebouwd op Mahomeds graf. Onder kalief Walid, in het begin van de 8* eeuw gesticht, verbrandde ze in 1256 en dateert in haar tegenwoordigen toestand uit 1483. De oudste moskee bestond uit palmboomstammen met horizontale bedekking; de door Walid herbouwde was van steen, hoewel het dak nog van verguld palmhout was. Jeruzalem. DeSachramoskee (koepel van den rots) verrijst op de plaats, waar eens Fig.312. 3. de tempel van Salomo stond. Ze heet gesticht te zijn door kalief Omar tegen het einde van de 7e eeuw, maar waarschijnlijk is de moskee een Oud-Christelijke centraalbouw uit den tijd van Justinianus, waarvan de zuilen aan verschillende monumenten zijn ontleend, n.1. de binnenste rij zuilen zijn Romeinsch, de buitenste Byzantijnsch. Een der kapiteelen draagt zelfs nog een Christelijk kruis, en ook de mozaïken zijn zeer waarschijnlijk door Byzantijnsche kunstenaars vervaardigd. Fig. 318. a. Stalaktieten kapiteel uit het Alhambra. (Naar foto). b. Kapiteel en oorsprong van een stalaktietengewelf uit den leeuwenhof van het Alhambra. (Naar Uhde), c. Ornamentale muurbekleeding uit een woning bij Samarra. (Naar Herzfeld). | Fig. 319. f f t Gevel van de moskee el Akmar, te Kaïro. 5. Tuinaanleg van den Tay Mehal, te Agra. I , (Naar Strzygowski). (Naar Diez) • . 2. Minaret van de moskee van IbnTouloun, te Kaïro. 6. Toren van de moskee, te Samarra. (Naar foto Diez)! : l 3. Mihrab en mimbar in de moskee el Monaiyad, 7. Graftoren, te Amol in Perzië. (Naar Sarre). • • . te Ka'iro- 8, 9, 10. Moorsche spitsboog, spitse hoefijzerboog X : 4. Plattegrond van het graf van Mahmoed. en hoefijzerboog; • I (Naar Fergusson). Het grondplan is 8-hoekig; in het midden staan, in een cirkel, 4 pijlers, waartusschen 4X3 zuilen, alle door spitsbogen van zwarte en witte steenen onderling verbonden. Op een hoogen trommel rust een houten koepel van ruim 30 M. middellijn en 40 M. hoog/inwendig half bolvormig, buiten spitsboogvormig. De buitenste rij pijlers van den tweebeukigen omgang staat in een 8-hoek, telkens afwisselend met twee zuilen, verbonden door halfronde bogen. De zijden van den 8-hoek zijn 20.4 M. lang; van de 7 kielboogvormige nisvensters aan iedere achthoekzijde zijn de 2 buitenste blind. Het lessenaarsdak van den omgang helt weinig; tegen den erboven uitstekenden trommel zijn de 4 binnenste pijlers doorgetrokken, en doen dus dienst als steunbeeren. DemoskeeelAqsa staat op de plaats van een basiliek uit den tijd van Justinianus, welke basiliek er nog een gedeelte van vormt. In den loop der tijden werd ze uitgebreid tot 7 beuken met een dwarsbeuk, waarboven een spitsboogkoepel verrijst, die van binnen met Byzantijnsche mozaïken is versierd. Zuilen en kapiteelen met akanthusbladen zijn uit Justinianus' tijd. Van de 7 spitsbogen van de voorhal is de middenste het hoogst en breedst. Damaskus. De Omajadenmoskee, gebouwd door bovengenoemden kalief Walid in 705 met gebruikmaking van Romeinsch tempelmaterièal, dat reeds te voren voor een Christelijke basiliek had gediend. Het werd een 3-beukige zuilenhal met dwarsbeuk en houten dak. De dwarsbeuk op pijlers ligt juist in het midden, terwijl de achthoekige hof, van 25 bogen lang en 9 bogen breed, in de lengte aansluit bij de lange zijde van het grondplan. De steenkoepel boven het midden van den dwarsbeuk is in later tijd door werklieden uit Constantinopel gebouwd. In 1893 verbrandde deze moskee bijna geheel; alleen de koepel op vier rondboognissen bleef staan. Kaïro. De Amrumoskee, waarbij alweer van klassieke bouwfragmenten werd gebruik Fig.309. 2. gemaakt, dateert uit 642. Het grondplan was oorspronkelijk rechthoekig, met een 6-voudige zuilenrij aan iedere zijde, en een reinigingsbron in 't midden van den hof. Op de bovenwanden boven de zuilen rust een vlakke balkenzoldering. Bosra in Syrië. De Omarmoskee heeft de oudste minaret, vierkant, en gebouwd in navolging van de vele Christelijke torens, die de Mahomedanen er bij de verovering der stad vonden. Burgerlijke bouwkunst. In Damaskus, als residentie van de kaliefen, bleef van paleisbouw hoegenaamd niets bewaard, evenmin als te Ramle, de residentie van Suleiman. De kaliefen bewoonden bij voorkeur z.g. woestijnsloten in den landstreek ten Oosten van de Jordaan; nochtans zijn ook hier slechts ruïnen over, waarvan naam van stichter, noch tijd van ontstaan bekend zijn. Het kleine paleis te Amva is een zomerpaleis uit den tijd der Omajaden. Het hoofdgebouw is een 3-beukige hal, waarboven 3 groote Syrische tongewelven; de middenbeuk eindigt rechthoekig, de beide zijbeuken in halfronde nissen. Kleinere bijgebouwen zijn eveneens overkoepeld of gewelfd. De geschilderde wandtafereelen, met mensenfiguren, en betrekking hebbend op jacht en vischvangst, zijn laatste uitingen van profane Helleensche schilderkunst. 324 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 320. Kaliefengraven te Kaïro. Aan den karavaanweg van Damaskus naar Mekka ligt het fraaie winterslot Mschatta, een verdedigbaar woestijnslot. De ruïne bestaat uit een zwaren muur, die een vierkant vormt van 144 M. zijde, en 23 halfronde versterkingstorens telt. De ingang is geflankeerd door 2 veelhoekige torens, evenals de muren gekanteeld. Aan den voet van deze torens en aan weerszijden van het portaal is het beroemde fries aangebracht, dat 46 M. lang en 5.50 M. Fig. 328. hoog is. In hoofdtrekken bestaat dit fries uit 2 evenwijdige lijnen, waartusschen een zigzaglijn driehoeken vormt, die zeer fraaie achthoekige rozetten bevatten. De lijsten bestaan uit akanthusbladeren, palmetten en gewijzigde Lesbysche kymata, terwijl de fond door een wonderschoon reliëf is gevuld, dat ontstaan is door het uitdiepen ervan. Dit rankenornament is een compositie van vazen en wijndruifranken, meanders, mensenfiguren en wilde dieren, als panters, leeuwen, tijgers, herten en vogels. De hoofdkoepelruimte werd door 3 halfronde nissen vergroot, aldus in plattegrond een klaverbladvorm vertoonend. Talrijke vertrekken liggen rondom binnen de buitenmuren, in 't midden een vierkanten hof open latend. Van den tijd van ontstaan zijn we niet zeker ingelicht, evenmin van den stijl, hoewel vermoedelijk Arabische bouwmeesters en Sassanidische kunstenaars DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 325 hebben medegewerkt aan dit kolossale, symmetrisch aangelegde bouwwerk. Eveneens een slot, tevens dienend als legerplaats, is het slot Ocheïdir. Hier vormt de muur een rechthoek, en is, als de Mschatta, ook met 3,4-ronde torens versterkt. Bovendien loopt rondom op eenigen afstand nog een tweede zwaardere versterkte muur met 4 hoofdpoorten zóö, dat de Noordelijke tevens den hoofdingang vormt van het paleis. Vele groote ruimten zijn met scherpribbige kruisgewelven of met tongewelven overdekt; en behalve een groote hal, eerehof en audiëntiezaal treft men nog, in den Jioek rechts van den ingang, een groote moskee. Geheel gebouwd van breuksteen met kalk, zijn bijna alle bogen toegepast, o. a. verhoogde spitsboog, stompe spitsboog en hoefijzerboog. Tengevolge van het vergaan van de houtverankering der gewelven, zijn de meeste ingestort. Ook te Rabbath Amman zijn paleisruïnen gevonden, en ten slotte zijn vermeldenswaard de ruïne el Kasr en Kasr-el-Tuba, waarom een rechthoekige muur met halfronde hoektorens en fraaie ornamentatie. d. mc^vrviAMlti ÜN SYRIË van 750-1258. In de bouwkunst wordt hier de Perzische invloed nu overheefschend; de residentie wordt van Damaskus naar Kufa, en weldra naar Bagdad aan den Tigris verplaatst. De Abbasiden maken van Bagdad een wereldstad, die het toppunt van bloei bereikte onder Haroen-al-Raschid. Samarra, de tweede hoofdstad, komt eveneens zeer snel tot bloei, doch wordt reeds na 50 jaren weer verlaten. In 1258 wordt Bagdad door de Mongolen verwoest en nu in 1916 Bagdad door de Engelschen is veroverd geworden, heeft mogelijk voorgoed de Mahomedaansche heerschappij hier een einde genomen. Bagdad. De groote moskee hier dateert van 760; deze hallenmoskee was horizontaal afgedekt, had houten pijlers en werd in later tijd uitgebreid. Rakka. De groote moskee is ongeveer 90 bij 105 M. De hal is 3-beukig, terwijl om den hof een tweebeukige hal loopt. De rij pijlers met spitsbogen, die de gebedshal van den hof afsloot, staat nog overeind. Ze vertoonen kleine zuilen op de hoeken. Samarra. De groote moskee van 260 X 180 M. dateert van 846; de rechthoekige buitenmuren waren versterkt door ronde torens. De 8-hoekige pijlers waren gemetseld van tegels, terwijl op de hoeken der pijlers ronde marmeren zuiltjes met bolvormige kapiteelen en basementen waren aangebracht. Waarschijnlijk was de zolder honzontaal, aangezien geen spoor van bogen [werd gevonden. De met pleister bekleede gebedsnis werd door lichtrood marmeren zuiltjes geflankeerd, terwijl de spitsboog met goudmozaïk was bedekt. De 5 windingen hooge kegelvormige minaret is met haar buitenomloopenden spiraalvorm een duidelijke navolging van de zigurat (blz. 57) Fig 319 6 Der kleine moskee, uit 861, bestond uit rijen pijlers, die verbonden waren in de richting rechthoekig op den mihrabmuur. De muren waren altijd nog 220 bij 140 M. lang. Het dak rustte op spitsbogen Fig. 321. Moskee van Ibn Touloun te Kaïro. Fig, 322. Zaal der gezanten in het Alcazar te Sevilla. Christelijk-Moorsche architectuur 4^ 1360, DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 327 2. Paleizen in Samarra en omtrek zijn nog als ruïnen aanwezig. Ook plattegronden van woonhuizen, die bijna alle gelijkvormig zijn, heeft men kunnen ontdekken. De muren zijn Fig. 318. c. fraai versierd; deze versiering concentreert zich voornamelijk op de lambri tot een hoogte van ongeveer 1 M., op het fries en op deur- en vensteromlijstingen. De deur- en vensteropeningen zijn in den regel rechthoekig, zelden spitsboogvormig. De versiering is gemodelleerd in gips; vormt ze zeer vlak reliëf, ornament en fond als 't ware ineenvloeiend en bestaand uitsluitend uit arabesken, dan is het bouwwerk zeer oud; als daarentegen de fond verdiept is, zonder nog dat het reliëf hoog wordt, en zijn dan plantmotieven, als b.v. de wijnrank in kleur toegepast, dan behoort het bouwwerk in een iets latere periode thuis. In de paleizen treft men ook Kufisch schrift aan, verbonden met bloeiende plantenranken. De gipsversieringen der muren zijn dan ook in kostbaarder materiaal, marmer, uitgevoerd. Torens en muren maakten deze paleizen tot verdedigbare sterkten. B.v. het kaliefenpaleis te Samarra; Kasr-el-Aschik, op den Tigrisoever, en Balkuwara nabij Samarra. D Fig. 324. Geometrisch Moorsch ornament. Fig. 323. Arabische en Moorsche bloemen. laatste mo¬ nument, vierkant, en door 2 recht¬ hoekig elkaar kruisende straten doorsneden, aan weerszijden waarvan talrijke vertrekken liggen, is door muren, 1250 M. lang en voorzien van torens, omringd. Als een verbeterd Mschattapaleis heeft dit bouwwerk invloed uitgeoefend op den paleisbouw, tot in Kaïro toe. 3. In Irak werden overkoepelde mausolea, rustend op rechthoekigen onderbouw, omringd door overdekte gangen voor pelgrims gebouwd. Het mausoleum van Iman Dur uit de 2= helft van de 1U eeuw vertoont een mooien koepel op torenvormigen onderbouw. Talrijke opschriften in Kufisch schrift verfraaien het geheel. Voorts een mausoleum te Kerbela, de graf moskee van Hussein, en te Redschef, de moskee van M a k a m A1 i, waar op een uit meerdere beuken bestaande pijlerzaal een koepel rust. Merkwaardige elementen vertoont de moskee te Diabekr, die gelijkt op een Vroeg-Christelijk bouwwerk uit den tijd van Justinianus. Aan de Noordzijde ligt een hof, waarvan een gevel uit 2 verdiepingen bestaat; de onderste verdieping heeft spitsbogen, de bovenste rechthoekige openingen, beide gescheiden door pijlers, waarvoor Korinthische zuilen. Boven deze voor den gevel staande zuilen springen de Korinthische lijsten voor. Verder zijn nog vermeldenswaard de groote 328 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 325. Inwendige van de moskee te Cordova. moskee te Mossoul, uit 1150, met prachtige spitsbogige met albast reliëf versierde gebedsnis en de Z ach ar ia s> moskee te Aleppo, uit 1169; terwijl in dezen tijd te Damaskus en te Jeruzalem weinig werd gebouwd. C. EGYPTE. 1. De moskeeën in Egypte, dat tot het kalifaat Bagdad behoort, doch van 868 tot 905 onafhankelijk is, behooren tot de fraaiste Mahomedaansche bouwwerken. Hier ontmoeten Oud-Christelijke en Syrische, Koptische en Perzische kunstrichting elkaar, terwijl ook de Spaansche en Italiaansche (Siena) bouwkunst op de Egyptische invloed kunnen hebben uitgeoefend. Uitwendig zijn de muren opgetrokken uit horizontale lagen gele en donkerroode steen, in kleur afwisselend; soms zelfs zijn deze kleuren dambordvormig gerangschikt. In later tijd worden de afwisselende lagen niet werkelijk toegepast, maar door schildering de illusie van afwisseling gewekt. Deze voorliefde voor het doen spreken van horizontale lagen kwam uit Spanje en Siena. Inwendig werden de muren, voor zoover het den sokkel betreft, met marmeren platen bekleed, en de belangrijkste plaatsen, b.v. de mihrab, met steenmozaïk versierd. Bij de oudere gebouwen worden vaker houten zolderingen gebruikt dan gewelven, die eigenlijk in Egypte niet inheemsch waren. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 329 Behalve de boven reeds besproken Amrumoskee is belangrijk te Kaïro, de I b n T o u 1 o u n- Fig. 321. moskee, voltooid 879, en ongeveer vierkant in grondplan, n.1.140 X 160 M. De hof is 90X90 M. groot, en dus kleiner dan b.v. die van de moskee te Samarra. Alle onderdeelen van den bouw zijn nieuw vervaardigd, en geen klassieke fragmenten zijn gebruikt, evenmin als het materiaal, dat bestaat uit baksteen en pleister. De gebedshal bestaat uit 5 rijen arcaden, evenwijdig aan den nismuur; aan de andere drie zijden van den hof staan telkens 2 rijen arcaden. De vierkante pijlers met kwartzuiltjes op hoeken dragen spitsbogen van ongeveer 4.50 M. spanning. Boven Fig. 321. de pijlers, en tusschen de spitsbogen zijn kleinere spitsboogvensters met hoekzuiltjes aangebracht, die dienst doen als ontlastingsbogen. De mihrab ligt in de hoofdas van het gebouw, en steekt buiten den muur uit; de nis is n.1. aan den binnenkant door 2 trapvormige sprongen verkleind. De zolder bestond uit palmboomen met een houten betimmering. In de moskee loopt boven langs de muren en om de bogen een ornamentale in gips of hout gesneden band, waarvan de versiering, evenals de pijlers met hoekzuiltjes, verwant zijn aan die van de Samarramoskee. De door traliewerk gesloten spitsboogramen van den gevel zijn afgewisseld met kleine schelpvormig versierde rondboognissen, terwijl zeer mooie kanteelen de muurbekroning vormen. Ook de merkwaardige minaret toont verwantschap aan de schroeflijnvormige te Samarra; echter liggen te Kaïro de trappen in Fig.319. 2. een vierkanten onderbouw, en vormen ze om het ronde bovendeel een wenteltrap. De top is 8-hoekig. Het materiaal bestaat uit kalksteen. Een moskee uit den Fatimidentijd is de Dscha m i-el - A zh a r te Kaïro, waarvoor wel klassieke zuilen zijn gebruikt. De gebedsruimte bestaat uit 6 rijen van 12 zuilen, verbonden door spitsbogen evenwijdig aan den mihrabwand. Aan de ingangszijde van den hof zijn de zuilen door kielbogen verbonden, naar het voorbeeld van den Perzischen kielboog, die in Perzië zelf voor 't eerst in de 10= eeuw voorkomt. In het midden van de gebedsruimte is een hoofdbeuk van dubbele breedte uitgespaard, aan het begin en voor de gebedsnis door kleine koepels overdekt, waarvan de overgang van vierkant naar 8-hoekigen tambour door hoeknissen tot stand komt. De moskee werd dikwijls verbouwd en werd ten slotte schoolmoskee. De minarets dateeren uit de 14= en 16= eeuw. De Hakimmoskee is een navolging van die van Ibn Touloun. Om den hof loopt een dubbele arcade, terwijl de gebedsruimte 5-beukig is. De pijlers zijn door hoekzuiltjes met klokvormige kapiteelen afgerond, en Fig. 326. Arabische koepels van mausolea te Kaïro, uit het begin van de 16= eeuw. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST; 331 verankerd door gesneden houten balken. De koepel voor de gebedsnis is van baksteen; de overgang naar den achthoekigen tambour komt door 4 nisgewelven tot stand. De minaret, voltooid in 1003, heeft voor de latere te Kaïro gebouwde als voorbeeld gediend. Fig. 319. 1. De moskee el Akmar, voltooid in 1125, vertoont een fraaie gevelarchitectuur, met schelpvormig versierde nissen en stalaktieten overgangen. De grafmoskee van Iman Schafai, uit 1211, is een medresse; 4 zalen open en met een grooten boog naar het midden vierkant, aldus een kruis vormend, waarvan de hoeken zijn bestemd voor schoolvertrekken. Boven één der hoeken verrijst de koepel, die een stalaktieten overgang van 2 rijen boven elkaar liggende nissen vertoont. Fig. 328. Fragment van den prachtigen gevel van Mschatta. (Naar foto Ernst Dier). 2. Volledige moskeeën zijn bewaard geF'9- 320. bleven uit den Mammelukkentijd( 1250— 1570). De belangrijkste en ook degrootFig.310. 4. ste is de Hassanmoskee te Kaïro, gebouwd van 1356—1362, in kruisvorm aangelegd als medresse, die reeds in 1391 tijdens een revolutie als vesting dienst deed. De vierkante middenhof, 32 X' 35.70 M. groot, kreeg aan 4 zijden een grooten spitsboog, waarachter een tongewelf lag. Het tongewelf aan de Z.-O. zijde met de gebedsnis is grooter en breeder dan de andere, 21 M. breed en 28 M. hoog. Hier achter ligt het mausoleum, met een 55 M. hoogen stalaktietenkoepel, waarnaar 2 monumentale deuren naast de gebedsnis toegang geven. Deze geheele wand is van fraai Fig. 311. geometrisch mozaïk, terwijl de bontgekleurde marmeren nis geflankeerd is door fijne zuiltjes. Ook het fries met de Koranspreuken is fijn bewerkt. Het uitwendige is echter zeer eenvoudig, al vormt de gevel reeds een voorbeeld van vertikale indeeling. Ook treft hier de voor de Mahomedanen ongewone venstergroepeering. In de nissen zijn telkens twee rondbogen gekoppeld, en het overblijvende tympan is door een cirkelvormige opening doorboord. Rijk is ook het voorspringende spitsboog-nisportaal, en Fig. 331. de stalaktieten kroonlijst rondom het gebouw. Van de vier minarets bleef slechts één bewaard, die de hoogste te Kaïro (81.60 M.) en op één na de hoogste ter wereld is. De moskee van den Mammelukken sultan Barkuk is als medresse gebouwd, geheel gelijk aan de vorige; alleen is de Z.-O. hal door pijlers in 3 beuken verdeeld. De koepeltambour is rond. De bouw duurde van 1382—1399. De grafmoskee van Barkuk buiten Kaïro is weer volgens het arcadenhofsysteem gebouwd. Behalve de 332 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. • Fig. 329. Giraldatoren. | • Spaansch-Moorsch. Beneden- ! : deel 1184—1196, door j ; Dschabir. Bovendeel 1568, • door Hernan Ruiz. twee hoofdkoepels boven de grafkapellen zijn boven de arcaden kleine koepels gewelfd. De vensters zijn in de koepels drievoudig gekoppeld, en erboven drie cirkelvormige openingen aangebracht, gerangschikt •*•. De omgangen der minarets rusten op stalaktieten lijsten. De Egyptische minarets worden overigens fraaier en slanker; aanvankelijk vierkant, worden ze spoedig 8-hoekig en ten slotte rond en bekroond door een koepeltje op zuilen. Van de moskee van sultan el Moyed, gebouwd van 1414—1422 in den vorm van een arcadenhof met zuilenhallen, bleven slechts gedeelten bewaard. De moskee van Fig. 314. Kait Bey (1466) vertoont weer den kruisvorm, 4 spitsbooghallen Fig. 310. 3. om een middenhof. De moskee is 2 verdiepingen hoog, en van roode en witte steenlagen opgetrokken. De mooie, slanke minaret bestaat afwisselend uit gele en roodbruine steenlagen, en de koepel is uitwendig geheel met ornament overdekt. Ook bouwde Kait Bey nog een zeer mooie, maar kleine medresse. Verder vormen talrijke eenvou- Fig. 320. dige overkoepelde mausolea van de kaliefen te Kaïro een doodenstad van ongekende architectonische bekoring. 3. Na 1517 wordt te Kaïro de Turksch-Arabische bouwkunst onder invloed van de Osmanen door den Byzantijnschen centraalbouw 8 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST, 333 van uit Constantinopel vervangen. De open hof uit het centrum van de moskee komt nu ervoor te liggen, terwijl het middenvierkant door een grooten koepel wordt overwelfd. We noemen slechts de in 1526 voltooide kleine moskee van Suleiman en de Fig.312. 5. Albastmoskee van Mahomed Ali, uit de 19e eeuw. D. NOORD-AFRIKA. 1. De bewoners. Berbers, landden in 711 onder Tarik bij Gibraltar, en stichtten in 755 het kalifaat van Cordova, dat bijna geheel Spanje omvatte. In Noord-Afrika zelf deden invloeden uit Kaïro, en later ook uit Spanje zich gelden. Klassieke fragmenten werden gebruikt, zoolang ze voorradig waren; dan volgt op de zuilen de vierkante en de 8-hoekige pijler. In Tunis, Algiers en Marokko werd voor den mihrabwand vaak een dwarsbeuk gebouwd, om terwille van den koepel een kruising te verkrijgen tusschen dwarsbeuk en middenbeuk van de gebedsruimte. De minarets zijn vierkant, bij uitzondering 8-hoekig. In Tunis is de oudste moskee die van Zeituna, uit 732, waarin Romeinsche en Byzantijnsche zuilen werden verwerkt. Om den voorhof staan arcaden; in de gebedsruimte is een middenbeuk uitgespaard, tweemaal zoo breed als de andere arcaden, terwijl boven het begin en voor de mihrab een koepel is gebouwd; de 8-hoekige tambour hiervan komt door schelpvormig versierde rondboognissen in de hoeken van het vierkant tot stand. De minaret is vierkant. Van de oude in 875 vernieuwde beroemde Sidi-Okbamoskee te Kairuan 334 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. ï Fig. 331. Portaal van de moskee van sultan Hassan te Kaïro. in Tunis werd alleen de oude mihrab bewaard en in de nieuwe gebruikt; Het grondplan is rechthoekig, doch door het aanbrengen van een dwarsbeuk, die even breed is als de middenbeuk in de gebedsruimte, wordt het grondplan T-vormig ingedeeld. De 17 beuken in de gebedsruimte staan rechthoekig op den mihrabwand. Van de beide koepels boven het begin en het einde van den hoofdbeuk is de voorste de hoogste. De overgang van vierkant naar den 16-hoek van den tambour komt alweer door hoeknissen tot stand. De buitenmuur bestaat uit afwisselende lagen zwart en wit marmer; inwendig komen spitsbogen, verhoogde spitsbogen en in den middenbeuk hoefijzerbogen voor. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 335 | Fig. 332. J [. Waterbekken, Mammelukken- • tijd, Egypte. Brons met zilver • en goud. Einde 15e eeuw. t 2, 3, 4 en 5. Perzische tegels, uit j het laatst van de 13e eeuw, • Britsch museum. : (Naar III. London News). • 6. Turksche ijzeren helm met zilver S inlegwerk. 16e—17e eeuw. (Naar foto Hirth). De oude moskee te Tlemsen is S geheel verdwenen. Alleen de oude \ vierkante minaret, waarvan het boven- j deel versierd is als de Giraldatoren ! te Sevilla, staat nog overeind. De groote moskee te Tlemsen, | Fig. 312. 2. uit 1135. De bogen op de pijlers zijn ge- S tand hoefijzervormig. Een dwarsbeuk ; ontbreekt Ook de moskee te Al- • giers heeft hoefijzerbogen, terwijl * de moskee te Fez in Marokko : Spaansche invloeden vertoont. E. SPANJE. I De vroege Spaansch-Maho- • medaansche stijl en de latere : Spaansch-Afrikaansche stijl j eindigen respectievelijk in 1031 j en 1492 met den val van Cor- : dova en van Granada. Echter j handhaaft zich de Mahome- | daansche kunsttechniek en or- : namentiek tijdens de Gothiek j en de Renaissance, en de ge- | mengde stijl, van de Mudejaren i (Moorsche nakomelingen) f wordt in Spanje M u d e j a a r s- | stijl genoemd. 1. Cordova. In deze groote { Spaansche stad, die omstreeks : 1000 ongeveer een millioen : Mahomedaansche inwoners ï Fig. 333. Leeuwenhóf in het Alhambra bij Granada. Moorsch. door Aben Cendid 4j 1377. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 337 telt, bouwt in 786 Abderahman I de Fig.309.3. groote moskee, die nu in een Christelijke kerk veranderd een oppervlak beslaat van bijna de St. Pieterskerk te Rome, liggende in een nu doode stad. Achter den voorhof ligt de gebedsruimte, 11 beuken diep en 13 beuken breed, die in de 9e eeuw vergroot werd door toevoeging van 9 beuken, en in de 10e eeuw met 14 beuken in de diepte en 8 beuken in de breedte; totdat de moskee 19 beuken breed en 35 diep Fig. 325. was. Van de 1200 monolithzuilen was een gedeelte Romeinsch en een deel Byzantijnsch, met slecht gecopieerde klassieke kapiteelen. Daar de zuilen 3 M. hoog zijn, en de beuken 10 JVL, moesten boven de zuilen pijlers doorloopen om een hoogte te bereiken voor de zoldering van 10 M. Wat hoog noodig was bij grondplanafmetingen van 167 bij 119 M. De zuilen dragen hoefijzerbogen, terwijl de boven de zuilen staande pijlers door rondbogen verbonden zijn. In het Oostelijk gedeelte zijn de hoefijzerbogen vervangen door spitsbogen. De bogen zijn wit en rood geschilderd, alsof ze bestonden uit afwisselend roode en witte steenen. In het zuilenwoud heerscht een mystiek halfdonker onder de lage tongewelven, die de oorspronkelijke cederhouten zadeldaken vervangen. In de voornamere gedeelten van het gebouw zijn tegen de pijlers boven de zuilen halfzuilen aangebracht, die door kleinere bogen getande bogen dragen. Daar de zuilen en pijlers, die den koepel boven de maksura dragen moesten, niet hoog genoeg reikten, zijn hier de bogen op elkaar gestapeld en door elkaar gevlochten in hoefijzer- en getandenboogvorm. Van de twee mihrabs is de oudste door een koepelvormig gewelf afgedekt, dat uitéén stuk marmer bestaat. De nieuwe mihrab bestaat uit een hoefijzerboog. De wand is samengesteld uit een mozaïk met gouden fond en KuBsche opschriften, vervaardigd door Byzantijnsche kunstenaars. De oude minaret uit 951, die als voorbeeld diende voor den beroemden Giraldatoren te Sevilla, werd in 1593 vervangen door een klokketoren. In het midden van de moskee werd in de 14e eeuw een 350-tal zuilen weggebroken, en op de vrijkomende plaats de Capella villa viciosa gebouwd. Fig. 334. a. Samarkand, Plattegrond van het graf van Tamerlan. (Naar Schubert-Soldern). b. Plattegrond en doorsnede onder de kroonlijst van de grafmoskee te Sultanieh. c. Ruïne van de grafmoskee te Sultanieh. (Naar foto Sarre). 338 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. K 2. Sevilla. Van de groote moskee bleef slechts de minaret bewaard, de Giralda- ^ ' toren, vierkant als alle Noord-Afrikaansche, is in grondplan 14 M. in het vierkant, terwijl de hoogte 57 M. bedraagt, met de uit lateren tijd afkomstige spits 80 M. De zijden van den toren zijn door lisenen ingedeeld, waartusschen kleine vensters de verdiepingen aantoonen. Tusschen de lisenen zijn de bovenmuren overdekt met fijne ruitvormig gerangschikte arabesken. Het Alcazar is een slot uit de 12eeeuw, gelegen in een prachtig park; geheel in den Mudejaarstijl gebouwd (14e eeuw),is het oude gedeelte verdwenen, en hebben in de volgende eeuwen talrijke verbouwingen plaats gehad. Alleen de hoofdgevel is een nauwkeurige nabootsing van den 12en eeuwschen. Om den grooten middenhof liggen verschillende vertrekken Fig- 327. gerangschikt, o. a. de zaal der maagden, waarin zuilen, wanden en vloeren van Fig. 316. wit marmer en wit pleisterornament zijn; en de zaal der gezanten, met Moorsche "g* 322. bogen boven fijne zuilen, alleen overtroffen door die uit het Alhambra. 3. Toledo. De Moorsche zonnetoren dateert uit de lle eeuw. De kleine moskee heet nu het klooster Christo de la Luz. Door 4 zuilen wordt het grondplan in 9 evengroote vierkanten verdeeld, overdekt door 9 koepels, waarvan de middenste de hoogste is. De toegepaste boog is hoefijzervormig, De Santa Maria la blanca, uit de lle eeuw is 5-beukig. De hoefijzerbogen van de arcaden rusten op 8-hoekige pijlers van gepleisterde baksteen, gekroond door merkwaardig versierde arabesken kapiteelen. Zatagossa. De kazerne, met sterke hoefijzerbogen uit de lle eeuw, was oorspronkelijk het slot de la A1 j a f e r i a. 4. Granada. Het Alhambra, een kasteel begonnen in 1232 lijkt van buiten op een bergFig. 310. 2. vesting, doch is inwendig van zoodanigen pracht, dat het gerekend wordt de laatste en hoogste uiting te zijn van de Moorsche kunst. In werkelijkheid was het Alhambra in de 9e eeuw een bergvesting, die veranderd werd in een koningspaleis; uitwendig zijn van de 36 torens nog 13 bewaard gebleven. Fig. 333. Op een aantal hoven komen verschillende zalen en vertrekken uit. De zuilen zijn dun, marmeren monolithen, en ter wille van de sterkte vaak gekoppeld, zelfs 3- of 4-voudig. Ze Fig.317.1,2. dragen sterk verhoogde rondbogen, die ook wel een weinig spits- of weinig hoefijzervormig Fig.3i8.a,b. zijn, en aan den binnenrand bezet met takken en boogjes, en stalaktieten, zoodat ze als van DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 339 fijne kant lijken. De bogen zijn zuiver decoratief, daar boven de zuilen pijlers doorloopen, die het dak dragen. Tusschen deze pijlers en de bogen is een ruitwerk van latten geslagen, welke latten Fig. 333. bekleed zijn met gipsplaten. In het ornament van de bekleeding spreekt deze constructie zeer duidelijk. Heel mooi is ook de schaduwwerking van de op houten sparren rustende, ver uitstekende daken. De zuilen bezitten meestal een aantal ringen boven het basement, en eveneens een aantal halsringen. De hals zelf bestaat uit een aantal Fig. 317. 1. streng gestyleerde rechtlijnige bladeren, waarop Fig. 318. a. een naar beneden afgeronde kubus rust, versierd met arabesken; de overgang naar het vertikale stuk boog komt door een hollijst tot stand. De lambri der muren is met azulejos (blauwe tegels) bekleed, het muurvlak met rijk in gips gesneden Fig. 337. Benedendeel van de Kutabminaret te Delhi, + 1238. (Naar foto). Fig. 336. Kutabminaret. (Naar foto). ornament in onbegrensd patroon, dat alleen door de omlijsting is afgesneden, die het in rechthoekige velden verdeelt. Het fries en de vertikale strooken tusschen de ornamentvelden zijn versierd met streng gestyleerde arabesken of wel Koranspreuken, alles in fraaie roode en blauwe kleuren met goud en wit. De mirtenhof vormt een rechthoek van 37 bij 23 M., en ontleent den naam aan de mirtenhagen om den vijver in het midden, die 34.50 M. lang is en 7.50 M. breed. De beide korte zijden worden door 7 prachtige bogen op marmeren zuilen gevormd, met mooie bovengalerijen. Van uit dezen hof komt men direct in den Comarestoren, waarvan de vensternissen in de zware muren zijn uitgespaard en kleine vertrekken vormen. 340 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 338. Heilige vijver van Ulwar; voorbeeld * van paviljoens met naiscne KloKKoepels. 8-hoek op 16-hoek, 16-hoek op cirkel. Ten slotte is nog te noemen de gerec De 2 verdiepingen hooge zaal (twee rijen vensters liggen boven elkaar) meet 11 M. in het vierkant èn wordt zaal der gezanten genoemd. De wanden hiervan zijn rijk met gipsornament overdekt, en de gewelven met schitterende stalaktieten. De leeuwenhof is 28 Fig- 333. bij 16 M. groot, en de lange as ervan staat rechthoekig op de as van den mirtenhof. In het midden staat een fontein van albast, waarvan het bekken wordt gedragen door 12 zwartmarmeren streng gestyleerde leeuwen. De omringende arcaden hebben bogen van verschillende spanning, die rusten op 1, 2 of 3 zuilen. In het midden van de beide smalle zijden staan twee voorspringende paviljoens met houten koepel. Een der aangrenzende vertrekken is dezaal der twee zusters, met stalaktieten gewelf en prachtige bekleeding van fafence tegels. Een ander beroemd vertrek is de zaal der Abencerragen, die door twee getande bogen in drieën gedeeld is. Het ingewikkelde stalaktieten gewelf vertoont achtereenvolgens overgangen van vierkant op 8-hoek, htszaal. F. SICILIË. De bloeitijd van de Mahomedaansche bouwkunst op dit eiland duurt van 827—1060. De op de Saracenen volgende heerschers, de Christelijke Noormannen, verwoestten aanvankelijk de moskeeën en paleizen, doch namen later Saraceensche kunstenaars in hun dienst. Van Christelijk-Saraceenschen oorsprong is het Palazzo reale, en ook dePalatijnsche kapel (reeds Fig. 306. besproken bij de Byzantijnsche bouwkunst, blz. 307). Van de verdere bouwwerken zijn slechts ruïnen bewaard DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 341 Fig. 339. De Diwan-I-Kass, private audiëntiezaal te Delhi. (Naar foto). 1. gebleven. Zoo staan van het kleine kasteel Zisa (± 1150) nog 20 M. hooge, vlakke, ongelede muren overeind. Fig. 309. 1. De gevel is 36 M. lang, met in het midden een fraai toegangsportaal; aan de smalle sijden springen twee traveeën voor als erkers. De middenzaal van het zomerpaleis was vierkant en met kruisgewelven overdekt. Van het vroegere kasteel Cuba staat nog een kleine toegangspoort overeind. Op een vierkant grondplan staan vier spitsbogen, die een halfbolvormigen koepel dragen. Ook van het kleine slot Menanibij Palermo zijn slechts fragmenten over. Sicilië was overigens een kunstnijverheidscentrum, vooral bekend door de zijdeweefkunst. G. PERZIË. In Perzië herleefde de Oud-Perzische bouwkunst onder de dynastie der Sassaniden (226-641 n. Chr.). Ruïnen te Firuz-Abad en te Sarvistan getuigen van de degelijke baksteen techniek en grootsche opvattingen. De middenhal van de paleisruïne te Ktesiphon bezit b.v. een tongewelf van 25.80 M. spanning, de grootste breedte in ouden tijd bereikt. In 641 wordt Perzië een provincie van het rijk der Oma jaden, en worden de bewoners Mahomedanen; Bagdad aan den Tigris wordt hoofdstad van dit rijk, tot in de 9e eeuw Merw, in Oost-Perzië, hoofdstad werd. In de lle eeuw veroveren de Turken Perzië, op hun beurt weer overwonnen door de Mongolen, die, zelf Mahomedanen geworden, de Perzische beschaving overnamen en de Perzische kunst aan het einde der 13e eeuw onder Tamerlan, met Samarkand als hoofdstad, tot bloei brachten. Als ten slotte, tijdens een bloeitijdperk onder Shah Abbas, Isfahan een bouwcentrum is geworden, is met het begin van de 17e eeuw de middeneeuwsche kunstontwikkeling voorbij.. Fig, 340, De Juma Mashid of Groote Moskee te Delhi. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 343 2. 3. Oud-Perzische en Chineesche invloeden werken op de Mahomedaansche kunst in. De bouwwerken vertoonen als kenmerken een hoogen, voorspringenden middenbouw met vleugels; kielbogen en ui- of meloenvormige koepels; groote, kielboognisvormige, rechthoekig omlijste portalen en ronde minarets, zonder omgangen behalve de ééne bovenaan onder de koepelvormige spits. Het ornament bestaat uit planten, bloemen en dieren, zelfs menschflguren, maar berust niet op een geometrisch verdeelschema. Uit het Vóór-Mongoolsche tijdvak bleef weinig bewaard. In Noord-Perzië werden kegelvomnige graftorens gebouwd van baksteen; als voorbeeld dienden dergelijke torens uit den tijd vóór de Islamiten er kwamen, en ook het graf van Cyros te Murghab, waarin de sarcophaag boven de aarde stond (zie blz. 69), bestond toen reeds. In geen der Noord-Perzische graftorens konden onderaardsche vertrekken worden aangetoond. In WestPerzië zijn de graftorens meestal vierkant of veelhoekig, en rijker ornamentaal bekleed. ! Graftorens treft men aan te Rhages (bij Teheran); te Amol, uit de 13= eeuw met eenvoudigen gevel en een Fig. 319. 7. inwendigen koepel; te Nachtschewan, te Damgan en te Chasna. De moskee te Schiras uit de 2= helft van de 9= eeuw heeft ronde baksteenen zuilen met spitsbogen. Voorbeelden van baksteenen zuilen worden te Tello en te Nippur gevonden (blz. 56). Ook de ronde zuilen van de oude moskee te Isfahan zijn gemetseld en naderhand overpleisterd. Andere Vóór-Mongoolsche monumenten worden gevonden te Veramin, Maraga, en te Bos tam een 12= eeuwsche grafmoskee; de minaret van de laatste is bedekt met geometrisch versierde relieftegels, die evenwel, in tegenstelling met de geglazuurde tegelbekleedingen van de andere Perzische bouwwerken, niet geglazuurd zijn. De omgang bovenaan wordt door stalaktieten overgangen gevormd. Uit den tijd der Mongolen dateeren verschillende belangrijke gebouwen, moskeeën, medressen, mausolea en paleizen. Zeer belangrijk is de grafmoskee te Sultanieh, de z.g. moskee van Chodabende, Fig.334.b,c. gebouwd tusschen 1304 en 1316. Zooals in de Middeleeuwen de geheele constructie van een Gothische kathedraal is afgeleid uit den gelijkzijdigen driehoek, is voor dit mausoleum een zeer bepaald verhoudingensysteem gebruikt; alle maten zijn n.1. afgeleid van de inwendige Fig. 335. middellijn, die 25.50 M. bedraagt. De hoogte is juist 51 M. Boven het 8-hoekige grondplan verheft zich een spitsboogkoepel, die uit twee evenwijdige, 0.33 M. dikke, mantels bestaat, welke onderling zijn verbonden, De overgang van 8-hoek naar cirkel komt door in de hoeken geplaatste stalaktieten tot stand, en de zijdelingsche druk van den koepel wordt ondervangen Fig. 341. Tay Mahal te Agra. (Naar foto). 344 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 334. a. Fig. 310. 6. door op de 8-hoekpijlers minarets te plaatsen. Uitwendig loopt juist onder de stalaktietenkroonlijst een open spitsbooggalerij, 3 bogen op iedere zijde van den 8-hoek. De tegelbekleeding uitwendig is donkerblauw, lichtblauw en wit, terwijl voor het inwendige hier andere kleuren aan zijn toegevoegd. De grafmoskee te Ardebil dateéft uit de 14= eeuw; ervoor staat een 16e eeuwschegebedshal, die aan den voorhof ligt, 2 verdiepingen hoog, met een kielboogportaal ter hoogte van de twee verdiepingen en bekroond door een mooie stalaktietenlijst. Een oudere moskee te Ardebil, uit de 13= eeuw, is bekleed met echt Chineesche tegels van de Mingdynastie, versierd met draak- en phoenixmotieven. De hoofdmoskee te Veramin (1322) was volgens een zeer regelmatig grondplan gebouwd. In het kielboogportaal, waarvan de rechthoekige omlijsting is verdwenen, zijn de stalaktieten niet van afhangende punten | voorzien en vormen ze nog een zuivere nissenovergang. I Samarkandisnude hoofdstad van Russisch Tur- t kestan. De koepels hier rusten op een vierkant grondplan, n waarvan de overgang naar den cirkel tot stand komt door den lb-hoek; de koepel rust op een tambour. Kenmerkend zijn de hooge kielboogportalen. Het graf van Tamerlan (Gur-i-Mir = graf van den heerscher) is tusschen 1490 en 1504 gebouwd en was verbonden, met een moskee, waarvan nog slechts één boog overeind staat. Het mausoleum is van buiten 8-hoekig, inwendig vierkant; een kruisvorm met 4 even groote nissen wordt gevormd door vier groote spitsbogen. Op den ronden tambour, die met licht- en donkerblauwe in ruiten gerangschikte tegels bekleed is, rust de door een stalaktietenlijst verhoogde, fraaie meloenvormige koepel, een uitwendige hoogte bereikend van 34 M. Naast den hoofdingang, een groote kielboognis, stonden twee wit met groen bekleede minarets, waarvan er nog één over is. Het paleis van Tamerlan is nu een Russische vesting; ook van Tamerlan's moskee, medresse en hospitaal bleef niets bewaard. De blauwe moskee te Tebriz, uit 1478, had oorspronkelijk een voorhof, waarin een bassin. De beide koepels en minarets bleven in goeden toestand tot in 1760 een aardbeving de moskee verwoestte. De hoofdruimte was vierkant, doch werd door 4 overhoeks geplaatste bogen in een 8-hoek veranderd, waarop de koepel rustte. Het diepe kielboogportaal staat nog overeind. De naam staat in verband met de diepe overheerschend kobaltblauwe kleur van de tegels. Zoo bestaat te Eriwan een 18= eeuwsche gele moskee. In de 16= en 17= eeuw was Isfahan hoofdstad, daarna Teheran. Het fraaie koningspaleis van Shah Abbas te Isfahan is 140 M. breed en 386 M. lang. Rondom loopt een 2 verdiepingen hooge booggalerij, terwijl aan iedere zijde van den rechthoek een groot portaal toegang gaf. Achter het Zuidelijk portaal ligt de groote koningsmoskee met een dubbelen koepel, die van binnen spitsböogvormig aan de buitenzijde door een uitbuiging aan den onderkant, zich uivormig voordoet. Dit bouwwerk, een der fraaiste uit de Laat-Perzische bouwkunst is geheel binnen, zoowel als buiten, met faience bekleed en met fresco's beschilderd. Fig. 342. Paleis der Winden, te Jeypoer. (Naar foto „Wonderen der wereld"). ^ DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 345 De grafmoskee van Shah Abbas te Amol bestaat uit verschillende overkoepelde vertrekken, onderling door gangen verbonden. De medresse van sultan Husein te Samarkand is goed bewaard gebleven. Ze dateert uit 1710 en is met een karavanserai verbonden. H. INDIË. I. Mahmoed van Ghasna (998—1030) is de eeijste Mahomedaansche veroveraar van Indië, dat achtereenvolgens beheerscht werd door Turkomenen, Mongolen en Tartaren, alle bekeerd tot den Islam. Tot en met het begin van de 16= eeuw was Delhi de hoofdstad. De groot-mogols veroverden in de 16= eeuw Delhi en Agra, en werden eerst in het begin van de 18= eeuw verdreven. Het bloeitijdperk van de Hindo-Islamitische kunst valt onder keizer Akbar (1536—1605) en onder Shah Jehan (1621-1658). Maakte eerstge-. noèmde Futtehpoer-Sikri tot hoofdstad, later werden weer Delhi en Agra tot residenties verheven. De Oud-Indische kunst heeft op de Perzische een even grooten invloed uitgeoefend als de Perzische op de Indische. Kreeg Indië van Perzië de ruimteontwikkeling, Perzië had de 2. Fig. 343. Konia, poort van de Indische minare. (Naar foto Solakian, Wulff). monumentale bouwkunst aan Indië te danken. Indische werklieden en bouwmeesters met eeuwen oude ervaring in pagodenbouw, maakten de Mahomedaansche bouwkunst in Indië tot een der schoonste ter wereld. Het weelderig ornament en de spitse kielboog waren van de Indiërs afkomstig, en zelfs den koepel kenden ze (rotstempel van Karli met door ribben gesteund tongewelf en halfkoepel, blz. 81) en de uivormige koepel in Indië (Tandjoer 11« eeuw) is ouder dan de oudste in Perzië. Ontstond de koepel in Mesopotamië in ouden tijd uit noodzaak, bij gebrek aan hout, de Indiërs hadden hout genoeg en kwamen tot deze schepping uit religieuse overwegingen: de koepelvorm in doorsnede vertoont een lotosbladvorm. In 't algemeen zijn de moskeeën minder rijk dan de pagoden, doch overtreffen ze in pracht de Westersche moskeeën. Tot aan de 13= eeuw werd van Indische fragmenten gebruik gemaakt, of werden deze geïmiteerd. Vierkante pijlers',&f een kapiteel, bestaand uit consolen wijzen op navolging van houtconstructie; de koepels ontstaan vaak door overkraging van horizontale lagen. Kielboog, portaalnis en rijkepjant- en dierornamenten voltooien het uiterlijk 346 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 344. De moskee van Achmed I, te Constantinopel, in 1610 gebouwd, van het gebouw, dat in de verschillende landstreken van Indië een geheel verschillend karakter draagt. De mausolea werden meest gedurende het leven van de heerschers gebouwd, en aangelegd in fraaie parken met vijvers en paviljoens, welke laatste door den specifiek Indischen klokkoepel zijn overdekt. Duurzaam gebouwd bleven de mausolea beter bewaard dan de paleizen. Fig. 336. 3. Te Delhi is het oudste Mahomedaansche monument de Koetab-minaret, gebouwd vóór 1250. Deze 80 M. hooge overwinningstoren is beneden 14.50 M. in doorsnede, kegelvormig naar boven dunner wordend en vertikaal geprofileerd, zooals de Perzische graftorens. Het materiaal is roode en witte natuursteen, in lagen toegepast; 5 verdiepingen spreken door op stalaktieten lijsten rustende omgangen. In horizontale richting zijn Fig. 337. verder opschriftenbanden op zeer gelukkige wijze decoratief toegepast. Van de moskeegevel er naast staat nog de reusachtige kielboog met 2 kleinere ernaast, opgebouwd uit horizontale overkragende lagen. De hof rondom is afgesloten door zuilenhallen met Indische consolekapiteelen. Het mausoleum van Altamsch te Delhi is vierkant in grondplan en droeg vroeger, op een 8-hoekigen overgang een koepel, bestaand uit horizontale lagen. De muren zijn geheel met Mahomedaansch ornament overdekt. Ook de Altamschmoskee te Adschmir vertoont Indische opvattingen wat de rijk gelede pijlers betreft. In Jaunpoer staat een groote moskee (Vrijdagsmoskee) met kielbogen en halve bol-vormige koepels. DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. 347 Oude moskeeën uit de 15« eeuw treft men vervolgens ï' nog aan te Ahmedabad; Pandua en Gor in f Bengalen; Mandu en Kulbarga. Een nieuwe stijl vertoont de bouwkunst in Indië als in • de 16* eeuw zich meer de Perzische en zelfs Europeesche £ invloeden doen gelden en de gewelven niet meer half- j bolvormig, maar spitsboogvormig zich ontwikkelen. S TeBayapoer, dat nu hoofdstad van den landstreek £ Dekan wordt, staat de hoofdmoskee; 9 vierkanten • in de lengte en 5 in de breedte zijn door lage koepels • overwelfd. De groote hoofdkoepel in het midden rust £ op 12 pijlers. 5 Van de twee mausolea teBayapoer, dat £ van Ibrahim en dat van Mahmoed Adil j (f 1660) is het laatste het belangrijkst, daar | Fig. 312. 4. de koepel, met afmetingen ongeveer als van £ het Pantheon te Rome, op één na de grootste \ Fig. 319. 4. ter wereld is. Het vierkante grondplan heeft | een zijde van 40.50 M. De opening, waar- £ boven de koepel ontspringt is 29 M., en de j koepel zelf heeft beneden een middellijn van : 37 M., waardoor rondom den oorsprong aan S•***•"••••• ••••^••■•••••"••••••••••••••••••••••••••••••.•••j de binnenzijde een gaanderij van 3.50 M. 1 Fi$>- Jfï ^f™0?0^1:. 4Moskee van SuItan | ; v ' * Mahomed II (Mehmedije). (Naar foto Gurlitt). i breedte overblijft. De koepel, die 59 M. hoog •-TTTT1, is, bestaat uit een massieven mantel van 3 M. dikte. Tot het inwendige geven 4 groote kielboogpóorten toegang, terwijl aan de 4 hoeken een 8-zijdige, uit 8 verdiepingen bestaande toren verrijst. 4. In Noord-Indië, met Nieuw-Delhi en Agra als hoofdplaatsen, breekt onder de overheersching der Groot-Mogols in de 16e eeuw een tijdperk aan, dat gevoegelijk de Mahomedaansche Renaissance zou kunnen worden genoemd. Het mausoleum van Scher-Shah te Sasseram, 1555, is geweldig van afmetingen. Een hooge onderbouw voor den koepel is in het water gebouwd; op de hoeken verrijzen een 4-tal paviljoens. De residentie van keizer Akbar (1556-1605) is Futtehpoer-Sikri bij Agra. Hier ligt op een hoog terras Akbars hoofdmoskee, met een grooten voorhof en 3 koepels. Te Agra zelf werd Akbars roode paleis gebouwd, tegelijk met zijn groot paleis te Futtehpoer. Akbars graf te Sikandri ligt op een vierhoekig terras; de spitsboogarcaden van de beneden verdieping zijn grooter dan die van de bovenverdiepingen. De groote poorten in de middens van de zijden zijn 3 verdiepingen hoog. Op het centrum van het gebouw staat geen hoofdkoepel; wel staan op de hoeken paviljoens met koepeltjes. Shah Jehan (1628—1658) bouwt te Delhi de groote moskee, de grootste ter Fig. 340. wereld. Het bouwwerk ligt op een hoog terras van roode zandsteen, met een grooten vierkanten hof ervoor, waartoe groote poorten in de middens der zijde toegang geven. Op ieder 548 DE MAHOMEDAANSCHE BOUWKUNST. der vier hoeken staat een paviljoen met uivormigen koepel. De moskee zelf is van roode zandsteen en wit en zwart marmer; de hooge middentravée bevat een grooten kielboogingang, rechthoekig omlijst en geflankeerd door twee kleine minarets. De beide vleugels worden aan de uiteinden door een hooge, slanke minaret begrensd. De drie groote wit marmeren koepels zijn door zwarte strepen vertikaal ingedeeld. . Te Agra bouwt Shah Jehan, behalve de parelmoskee, die boven de 7 getakte kielbogen in den gevel 7 open koepelpaviljoens heeft, en 3 hoofdkoepels boven de moskee zelf, nog een paleis, dat evenwel wordt overtroffen door zijn paleis te Delhi, 't Laatste ligt op een terras van 480 bij 700 M., en is door muren van roode zandsteen omgeven, waarom parken, fonteinen, kanalen en kiosken liggen. De 120 M. diepe ingangshal geeft toegang tot een grooten vierkanten arcadenhof. Hierachter volgt een rechthoekige middenhof, waarom de vertrekken en zalen zijn gelegen, waarvan veel verwoest werden tijdens den grooten Indischen opstand. De kleine Fig. 339. audiëntiezaal is een der rijkste vertrekken, waarvan de pijlers versierd zijn met prachtige mozaïken van gesneden steenen, misschien uitgevoerd door Italiaansche kunstenaars. Een der inschriften luidt: „zoo ergens een hemel is op aarde, is het hier, is het hier, is het hier." Fig. 341. Maar schooner dan eenig monument op aarde is de Tay Ma hal te Agra, het door Shah Jehan in 1648 voor zijn in 1629 overleden lievelingssultane voltooide grafmonument. Letterlijk beteekent Tay mahal wereldwonder. Het grafgebouw staat op een groot vierkant terras, waarop ook nog twee moskeeën staan. Op de hoeken van het terras staan slanke minarets. Fig. 310. 5. Het grondplan van het graf is vierkant, met afgesneden hoeken, en vormt een symmetrischen centraalbouw, met vier groote kielboognissen als portalen. De hoofdkoepel is 75 M. hoog, dubbel, de binnenste mantel half bolvormig, de buitenste op hoogen cylindrischen tambour uivormig. Geheel van wit marmer, met kostbare mozaïken door Italiaansche meesters versierd, en de vensters gesloten met a jour bewerkte marmeren platen, weerspiegelt dit prachtige monument zich in den langen vijver die er voor ligt. Het blanke mausoleum, afstekend tegen den azuren hemel en de groene tuinen, bevat, behalve de sarcophaag van de sultane, ook die van Shah Jehan. In de nu volgende periode werken op de bouwkunst zeer sterk Europeesche invloeden in. Enkele grootsche monumenten ontstaan nog als mausolea te G o 1 k o n d a en te Laknau. Hoezeer echter de bouwkunst ontaardt, moge Fig. 342. blijken uit een deel van het paleis van den Maharadja van Jeypoer, bekend onder den naam van „toren der winden". I. KLEIN-AZIË. 1. Seldsjukkenstammen uit Turkestan in Centraal-Azië veroveren Perzië en Mesopotamië en onder Suleiman in het midden van de 11e eeuw Klein-Azië, waarvan K o n i a (het oude Ikonicum) hoofdstad werd, welke echter spoedig door de Mongolen werd verwoest. In 1466 wordt Konia door de Osmanen onder Mahomed II veroverd, die de Byzantijnsche kunst overnamen en verbonden met de Perzische. Op de Seldsjukken volgen de Osmanen of Turken, tot dusver de heerschers van de Mahomedaansche wereld. In de door Osman I veroverde hoofdstad Brussa is de Byzantijnsche kunst overwegend. Doordringend naar Europa wordt Gallipoli in 1326, Adrianopel in 1361 en ten slotte Constantinopel in 1453 door Mahomed II veroverd. Kenmerkend zijn de portalen van de Seldsjukken, die overrijk georneerd worden. De door hen gebruikte materialen zijn marmer en natuursteen eenerzijds (Byzantium) en baksteen met faiencebekleeding anderzijds (Perzië). De zuilen werden gewoonlijk ontleend aan Christelijke bouwwerken; de nieuw vervaardigde zijn Mahomedaansch, gebundeld vaak en -dan ter halver hoogte door gebeeldhouwd bandvlechtornament verbonden. 2. Van deze vroege bouwwerken noemen we; de medresse te Erzeroem (12* eeuw); de moskee te Akschehir, met slanke minarets en blauwe faiencebekleeding; de moskee te Kon ia, met Dorische en Korinthische zuilen afwisselend; en in dezelfde plaats een medresse; een karavanserai van Sultan Han bij Konia; een moskee te Casarea; een medresse te Karaman en de Indische minare te Konia, overrijk versierd Fig. 343. met arabesken in reliëf, letterschrift en met twee fraaie minarets van 2 omgangen. De hoofdstad B r u s s a telt nu nog 74 moskeeën van de eerste sultans, benevens vele karavanserais. Belangrijk is de Ulu Dsjamimoskee, die voor veel Osmanenmoskeeën als voorbeeld diende. De moskee te Isnik (het oude Nicaa) dateert uit 1392; andere moskeeën in deze plaats zijn de Aya Sophia, een Christelijke baksteen basiliek, met de mihrab in den Zuidelijken zijbeukmuur, en de Groene moskee, van natuursteen. Ook te Brussa staan nog de ruïnen van een groene moskee uit 1423, en verder nog velschillende kleine mausolea van de sultans. Adrianopel, de oudste Turkenhoofdstad in Europa, bezit verschillende moskeeën, o. a. die van Bajesid I (1389—1403), die van Muhrad II, en de grootste en meest beroemde, die van Selim II. 3. De moskee van Selim II (1567—74), die door den bouwmeester Sinan (1489—1578), die Fig. 309. 5. 318 bouwwerken maakte, werd ontworpen. Sinan, Albanees, zoon van een Griek, kwam uit Constantinopel naar Adrianopel, en volgde voor deze moskee het plan van de S. Sergios en Bacchos. Het door hem gestelde doel, een groote vierkante ruimte door één koepel te overwelven, werd bereikt; de koepel is evenbreed als die van de Aya Sophia in Constantinopel, Fig.312. 6. maar lager. Hij rust op 8 twaalfzijdige pijlers, terwijl door halfkoepels de rechthoek wordt voltooid. De koepel rust op pendentiefs; talrijke vensters laten overvloedig licht door. 4. Constantinopel telt heden ongeveer 300 moskeeën, daar alle Christelijke kerken, in de eerste plaats de Aya Sophia, tot moskee werden ingericht. De Griek Christodoulos (1463-1471) bouwt de hoofdmoskee van Mahomed II op de plaats van de Apostelkerk. Tegen den koepel rusten vier halve koepels. Slanke ronde Fig. 345. minarets met 3 rijke omgangen worden door een spitsen kegel beëindigd. De toegepaste spitsboog werd alleen in de vensters door rondbogen vervangen. De moskee van Selim I, navolging van de Bajesidmoskee te Adrianopel, en de Prinsen moskee, een navolging van de moskee van Mahomed II, zijn heide door den bouwmeester Sinan gebouwd, en behooren tot zijn vroegere werken. Een zijner voornaamste werken is de moskee van Suleiman II, tusschen 1550 en 1556 ontstaan. Tegen den hoofdkoepel, die een spanning heeft van 26 M., steunen 2 halve koepels, in de hoeken waarvan weer 2 kleinere halve koepels ingrijpen. De hoofdkoepel rust op pendentiefs en op 4 groote spitsbogen. De zijbeuken van de moskee zijn door kleine ronde koepels overdekt, en van de hoofdruimte gescheiden door 3 spitsbogen op fraaie zuilen. De minarets vertoonen den karakteristieken waaiervormigen overgang van vierkanten sokkel naar ronde schacht. Ten slotte moet hier nog genoemd worden de moskee van Achmed I, gebouwd tusschen 1603 en 1647, die Fig. 344. uitwendig een zeer mooi beeld geeft van de inwendige ruimte. Ook hier hebben de fraaie minarets 2 of 3 omgangen en beneden den waaiervormigen overgang. } XIX. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST EN DE BOUW- : j KUNST UIT DEN OVERGANGSTIJD NAAR DE GOTHIEK. I EN REKENT DE MIDDELEEUWEN TE BEGINNEN MET HET JAAR 1000. HET RIJK van Karei den Grooten, dat uit verschillende nationaliteiten was samengesteld, spatte na zijn dood uiteen, daar zijn opvolgers niet krachtig genoeg waren het rijk in stand te houden. Zij verdeelden het, als ware het privaat eigendom; in 843, bij het verdeelingverdrag van Verdun, werden voor altijd de Germaansche volkeren van de Romaansche gescheiden. Tot in de tiende eeuw deden de Noormannen plunderend invallen in Nederland, Vlaanderen, Frankrijk en Italiü; Pavia werd door de Hongaren verwoest; in 912 werd Normandië, in 1066 Engeland en in 1130 Sicilië door de Noormannen veroverd, terwijl Spanje sinds 711 in bezit van de Mooren was. Bovendien zou met het jaar 1000, volgens voorspellingen, het einde der wereld komen, voorafgegaan door hongersnood, pest en oorlogen. Maar het jaar 1000 ging voorbij en de eerste jaren der elfde eeuw waren zelfs zeer voorspoedig en vruchtbaar. De abdijen en kloosters, door Karei den Grooten gesticht, voornamelijk als bescherming tegen invallen van heidenen uit het Oosten, en die gedurende dit duistere tijdvak in Europa's geschiedenis de centra vormden van wetenschap en kunst, werden onafhankelijk; de geestelijkheid kreeg grooten invloed op de lagere klassen der bevolking en dientengevolge ontstond de drang naar kerkbouw, die het begin inluidde van een voor de ge........»*....«».«........^....w........«..«....««—«—«» schiedenis der bouwkunst zeer . vruchtbaar tijdvak, de Middeleeuwen, die in 3 hoofdtijdperken worden verdeeld: de Romaansche periode, de Overgangstijd en de Gothische periode. Ook de Romaansche bouwkunst wordt in drieën gesplitst: a. Vroeg-Romaansche periode (1000—1100); b. Bloeitijd (1100—1180), ene. Laat-Romaanscheperiode of tijdperk van den overgang (1180—1225 in Frankrijk, en 1180—1250 in Duitschland). 2. De kunstrichting van Karei den Grooten was gebaseerd op onmiddellijke navolging van de klassieken, en bleef beperkt tot paleis- en kloosterbouw en een enkelen centraalbouw; deze kunst bleef den Noordelijken volkeren vreemd. De Romaansche bouwkunst, oorspronkelijk, streng, zwaar, soms zelfs ruw en plomp, vertoont in de verschillende landen veelzijdige ontwikkeling en verschillen; al worden ook plaatselijk in den bloeitijd sierlijke motieven toegevoegd en rijker oplossingen gezocht, de hoofdindruk blijft steeds eenvoudig en waardig. Eigenlijk was „Germaansche stijl" een betere benaming, hoewel hij niet uitgaat van een bepaalden Germaanschen stam, en evenmin van een bepaalden Germaanschen landstreek, doch zich gelijktijdig ontwikkelt in West-, Noord-, Midden- en Zuid-Europa. En dan nog niet eens zonder voorbeelden (Syrië). Maar nooit wordt de Romaansche bouwkunst, zooals de op Fig. 346, Noordelijk zijportaal van de kerk St. Gilles te 1'Ile Bouchard (einde 12e eeuw). t niri»«n»mimi«»»w«iii«iMtt»Mim««»»»MMM»» haar volgende Gothische, schematisch; zelfs, toen de DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 351 Fig. 347. Verschillende Romaansche plattegronden.™ 1. Dom te Spiers. 7. Kerk te Heisterbach.' 2. St. Maria op het kapitool te Keulen. 8. St. Pieterskerk te Angoulême. 3. bt. Oodehardskerk te Hildesheim. 9. St. Michielskerk te Pavia e e 1 isa- 10 Dom te Goslar. 5. bt. Ambrosiuskerk te Milaan. 11. S. Miniato te Florence o. Dom te Worms. 352 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Romaansche stijl door de Gothiek werd verdrongen, stond hij op het hoogtepunt van zijn bloei en had zichzelf nog geenszins overleefd; zonder de Gothiek zou hij zich stellig verder hebben ontwikkeld. Daar in den Romaanschen stijl bijna uitsluitend van den rondboog wordt partij getrokken voor constructieve (gewelven en ontlastingsbogen) en decoratieve (blindbogen, arcaden) doeleinden, wordt hij ook wel rondbogenstijl genoemd : eerst in het overgangstijdperk vindt de spitsboog; ontleend aan de Arabieren, doch vermoedelijk ook op sommige plaatsen zelfstandig gevonden, een veelvuldige toepassing. 3. Voornamelijk drie groote volkerengroepen, bewoners van West- en Midden-Europa, brachten de Romeinsche bouwkunst tot hoogere ontwikkeling, te weten: 1. De Germanen, die Duitschland bewoonden, en die, daar ze grootendeels van vreemde invloeden vrij bleven, in hun monumenten een zuiver, maar niet altijd fraai) karakter weten te leggen. Hier deed zich de kloosterorde der Cisterciensers gelden, die geen rijkdom en weelde bestreed. 2. De Galliërs, bewoners van Frankrijk, die, vooral in het Zuiden, voortbouwen volgens Romeinsche en, een weinig, ook Byzantijnsche tradities, terwijl ook, vooral in Midden-Frankrijk, Arabische invloeden merkbaar zijn. De kloosterorde van Cluny in Bourgondië (Cluniacensers", volgend de strenge wetten van eenvoud der Benedictijner monniken) kan niet, als in Duitschland de Cisterciensers, een grooten invloed doen gelden, daar in Frankrijk niet, als in Duitschland ónder de Saksische keizers, een algemeene staatkundige rust heerschte. 3. De Longobarden, in Lombardije, boven.Jtjalië. De nieuwe bouwkunst in de groote Italiaansche steden als Milaan en Pisa. die onafhankelijk waren op politiek gebied, bleven begrijpelijkerwijze op gebied der bouwkunst afhankelijk van de klassieken en van de Oud-Christelijke kunst, maar gaven hieraan toch een bijzonder eigenaardig karakter. DE KERKELIJKE BOUWKUNST. De bouwbedrijvigheid concentreerde zich voornamelijk op de kerkelijke bouwkunst; behalve kerken zijn er zeer weinig Romaansche gebouwen overgebleven. De namen die de kerken kregen duidden de grootte of de belangrijkheid aan. Dom, groote hoofdkerk (domus domini, huis des Heeren, domus dei, godshuis); kathedraal, groote kerk, zetel van een bisschop (basilica cathedralis, zetelkerk); munster, kloosterkerk (monasterium), later synoniem met dom. In 't algemeen worden groote Duitsche kerken „dom", groote Fransche kerken „kathedraal" genoemd. Kapittelkerk, verzamelkerk, bestuurd door een kanunnicaat (ecclesia collegiata); en parochiekerk, kerk van een parochie onder bestuur van een pastoor (ecclesia parochialis), de kleinste kerk. Fig. 348. Kloosterkerk Maria te Laach (bij Andernach, 1093—1156), met mooi atrium. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 353 n, o, p : SSE* : ? o ; a • u « Jl O i f/LM» ! <» ü O" . > «o 3 u o, O ! ST P o [ T3 > O i c .= 3 c 5 i cS^S^f- ' tj u S Q< •S .IS■ iJ .ij J< w CÜ C « S T3 £ Ji £ _; ra c S . Pea B 5 2=2' e. g l§s«l ! s! h CÈ j „• o | "f* JÏ .2 D-co I " ^ O • | o» a . óu j I-Él ™ K 2 co K ■ u. ra u, « 5"S jt is • a 5 ra • lil2! ! 5«Q S"3 : w o c w ra ; " c -a .s S * g Cu «I • 5 ^ ...^ -f)r1i^iii'1j^.:.rtjr.i,](tuii»_-ini>-|7,ii llu 361 vierkantvoorstellen.welkesnijlijne^ men u,t de hoekpunten bogen, die in het midden in een sluitsteen samenkomend, de gewelven droegen. Zim de graden met platte banden bekleed, dan wordt van gewelfribben gesproken Aangezien graden en ribben den gewelfdruk overbrachten naar de hoeken, dus de pijlers' konden de tussenliggende muren zeer licht blijven, doorbroken door vensters, en plaatselijk verzwaard door hsenen. Bij het kruisgewelf was de diagonaalboog ellipsvormig, omdat schild en gordelbogen hal arkelvormig waren (doorsnede van 2 cylinders). Toen later begonnen werd met den halfcirkelvormigen diagonaalboog, kon met twee gordelbogen worden volstaan maar moest het aantal schildbogen van 2 tot 4 vergroot worden. De hoofdpijlers waren zwaarder belast dan de tusschenpijlers, en daarom zwaarder, en samengestelder, doordat de gordelbogen zich over de pijlers als schalken of muraalzuilen voortzetten; schalken zijn muur- of pijlerverzwaringen, terwijl muraalzuilen slanke, hooge halfzuilen zijn; ook de schildbogen rusten op schalken van de tusschenpijlers. In de kerk te Laach komen uitsluitend noordpijlers voor. De koepel boven de vierkante kruising rustte op pendentiefs, die een overgang vormden naar den 8-hoek van den tambour; de koepel was öf 8-hoekig öf bolvormig In Frankrijk werd de kruisingskoepel uitwendig torenvormig verhoogd, waardoor ook uitwendig de kruising is gekenmerkt als belangrijkste deel. Van de Duitsche monumenten vertoont de IJ om te Worms een fraaien koepel. tweLTTrrlCel9 faUTeIf' Uk — * Gothiek, is ontstaan in de c^fvan'ond tV" EerSte ' VM ^ ^ Frankfiik- DC2e —^sstül is gekenmerkt door toepassing van rond- en sp.tsboog voor uitwendige en inwendige architectuur. De spitsboog was eerst constructief irkeZe"1! dT ^ « ~» * -deehge, waarbij de düJLX^S c rkelbo ^ gorde. £a m±sk^ werden ^ spjtsbogen dje_ ^ ^ vee/ zijdJ™ D7 aewdf 1"" ï~ ™*rhtea dM ^ r0ndb09en' ni*te°~de * ^ogte der pijlers grooter werï stds hctt d£n 9611 T materiaal OPfletTOkken ^ ^ gewelfvelden ze.f, die trouwt ^ t , «-onstrueerd; eveneens werden die punten van de buitenmuren, die den zijdelingschLZ van de gewelven moesten opvangen, zwaarder gemaakt dan de overige muurvlakte, die hJrftaLTto RomII TT ta VrOC9-R~he ^ -ond: omdat de muurverzwaringen in hTv oegft' VTT " SteUnbeeren WErden VerV°rmd- °°k de *«*he halve tongewelven we ke ^i^^" * h°°fd— - - — —n droeg.. werden^! . Wat het uitwendige betreft maken de Romaansche kerken met hun massale, weinig doorbroken muren en zware torens een compacten, zwaren en soms somberen indruk. Waar natuursteen voorradig was. werd dit verwerkt; was geen natuursteen aanwezig, dan waren de kerken van baksteen. In de provinciën Groningen en Friesland, en in Noord-Duitschland treft men nog oude Romaansche baksteen kerkjes aan. (Kerkje te Oldenzijl) De hchtbeuk. evenhoog als de dwarsbeuk en het koor, en tweemaal zoo hoog als de door lessenaarsdaken afgedekte zijbeuken, die met de daken tegen den lichtbeuk steunen, wordt verlicht door ramen, die vlak boven de zijbeukdaken zijn aangebracht. Bij de hallenkerken Fig. 354. Fig. 363. Romaansche kapiteelen. a. Uit Schwarzrheindorf. b. Uit de Drieëenheidskerk te Caën. (Naar foto) c. Uit de Stichtskerk te Aschaffenburg. d. Uit de St. Georgekerk te Dinkelsbühl. e. Uit den Dom St. George, te Limburg aan de Lahn '• ",L ue ™unsierKerK te ochwabisch-Hall Fig. 363. h. Uit de St. Serain te Toulouse. j en k. Hout, uit de kerk te Urnaes (Skandini uit ue KerK te Urubeck, bij Wernigerode. g. Teerl m. Pijlerkapiteel. n. Uit het Augustijnerklooster te Erzlingen. o. Uit de S. Ambrosius te Milaan. a pUCC1- P- Uit de kerk te Hammmlpl«, ï echter zooals ze in Westfalen en in Frankrijk werden gebouwd, zijn de 3 beuken ongeveer even breed en even hoog, en door een gemeenschappelijk dak afgedekt. Een der oudste hallenkerkjes is de kleine Bartholomeuskapel te Paderborn. uit 1017. De St. Martin Notre'Da 7 C d°°r tongewelven overdekt, evenals de Fig.375. 3. IN otre-Uame la Grande te Poitiers. 7. De eenige versieringen zijn de lisenen met de rondbogen, friezen en dakgalerijen De Fi9'375'4' hsenen ontspnngen op den sokkel van het gebouw en loopen door tot aan de kroonlijst Fig 348 orto ' b kk rUSt£n °P C°nSOkS' 60 2i,n 9£maakt Van Wi9v™9* st-nen of van g oote brokken natuursteen, nu eens weinig uitspringend als een vlakke lijst, dan weer Fig 368 geprobeerd en versierd met maskers of bladwerk. Zelfs doorsnijden de bogeJ elkaar soms b'Lf Tï arChiteCtUUr- B^ ^ schuin oploopende topgevels loopen ook de rond- Fig 350 boogfnezen op. De hsenen markeeren uitwendig de inwendige distributie, daar zij overeen- komen met de traveeën, de gelijkvormige : ...«..„...„.. aeeien. waaruit de kerk bestaat, in het Romaansche tijdvak dus een vierkant van den zijbeuk. 8. Dakgalerijen zijn een rijkere vorm van j 355. rondbogenfriezen; deze open arcaden, vlak j onder de kroonlijst uitgespaard in de | muren, dienen als wandelgangen en vor- I men met hun diepe schaduwwerking een I fraaie afsluiting van de overigens zoo j vlakke, onversierde gevels. (Dom te I Spiers). Ook onder de kroonlijst van de j torens wordt een dakgalerij toegepast. De j daken, aanvankelijk vlak met een helling ! kleiner dan 45°, werden in het Laat- I Romaansche tijdvak steiler, grooter dan |' 45°; deze grootere hoogte leidde vanzelf ! tot toepassing van dakvensters, een nieuw Fig. 364. Kapiteel uit de St. Servaaskerk te Maastricht. Fig. 365. Decoratieve beeldhouwwerken uit de Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht. 13* eeuw. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 365 architectonisch motief, dat in de Gothiek tot volle Fig. 356. ontwikkeling komt. Torendaken worden helmen genoemd, en zijn zeer verschillend van vorm, afgedekt door leien, pannen of lood, soms geheel van steen. Aanvankelijk evenhoog als de basis, worden ze steeds hooger en samengestelder. De oudere vormen zijn lage vierzijdige pyramiden of lage kegels (St. Front te Perigueux). Kleine torens hebben soms een zadeldak, in welk geval twee der zijvlakken van den toren in topgevels doorloopen, vaak versierd door een rondbogenfries. Indien de vier torengevels in een geveldriehoek eindigen, vormen de twee elkaar kruisende zadeldaken een kruisdak. Torens afgedekt door een eenvoudige vierzijdige pyramide, bezit o. a. de St. Servaaskerk te Maastricht; een 8-zijdige pyramide de Munsterkerk te Bonn. Meer samengestelde helmen ontstaan door iedere zijde van een I achthoekige bovenste torenverdieping van een punt- j gevel te voorzien, en vervolgens het dak pyramide- | vormig op te trekken zoodanig, dat van den top van den I puntgevel een uitspringende en van het voetpunt van i Fig. 366. 12* eeuwsch Duitsch ivoor- • snijwerk uit Keulen. • Fig. 367. Romaansche bladl ijst. ; den puntgevel een insprini gende ribbe naar boven ; loopt. Waaiervormige Fig. 356. e. torenhelmen ontstaan, als elk der zijgevels van een vierkanten toren eindigen in twee puntgevels. Nog hooger worden de torendaken in het Overgangstijdperk (b.v. van den Dom te Bamber g), maar omdat met dit hooger worden de zijdelingsche druk toeneemt, worden op de hoeken van de torens ter verzwaring kleine afzonderlijke hoektorentjes aangebracht, die dikwijls door het toepassen van kolommetjes op baldakijnen gingen 366 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. " Fig. 368. Geveldetail van de Notre-Dame la Grande te Poitiers, tweede helft van de 12* eeuw. gelijken. Ook de dakvlakken van den torenhelm zelf werden voorzien van dakramen, terwijl boven op den top het kruis werd geplaatst met den haan als symbool van waakzaamheid. 9. De betrekkelijk zeer kleine vensters in de zware muren zijn met schuine dagkanten Fig. 349. d. bewerkt, waardoor meer licht kan toetreden. Ieder venster staat in de as van een travée, tusschen twee lisenen in. De ramen aan de apsis zijn hoog geplaatst, weinig in aantal (3 of 5) of, bij kleine kerken, is ze zonder ramen. De afschuining van de dagkanten heeft naar buiten èn binnen plaats, soms zelfs trapvormig met zuiltjes in de hoeken, op de wijze van de portalen. De kerkvensters waren enkelvoudig; gekoppelde twee- of drielichten komen uitsluitend voor aan de torens, waarbij dan de vensterhelften door twee zuiltjes, bij zware muren twee achter elkaar, gescheiden zijn. In het Laat-Romaansche tijdvak maakt een enkele maal de rondboog plaats voor den spitsboog, en, onder Oosterschen invloed, werden ze soms naar boven waaiervormig verbreed of samengesteld uit bogen, getrokken uit verschillende middelpunten (klaverbladboog). Fig. 349. c, r. De lijstwerken zijn, tengevolge van het niet zeer goede materiaal en het gebrek aan technische vaardigheid van de werklieden, eenvoudig, zelfs grof geprofileerd en van geringen voorsprong buiten de muren. Meestal is het profiel een combinatie van kwart- en halfrond DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 367 met bol, gescheiden door platte banden. Dekkende lijsten zijn schuin afloopend, met een eenvoudig, zelden ojiefvormig profiel er onder. Dragendelijsten, Fig. 349. r. als b.v. de sokkel, hebben een schuinen kant of staaf bovenaan ter beëindiging. Een enkele maal nadert het profiel dat van een Ionisch zuilbasement. Alleen de kroonlijst springt iets Fig. 349. b. meer voor, rust op con- \ soles (Dom te Pavia) i Fig. 368. of volgt terstond op het j rondbogenfries. Het j profiel is dan ongeveer ! een omgekeerd Attisch- ] Ionisch basement. Con- | soles, kraagsteenen of : corbeau's zijn met mas- | kers en koppen ver- • sierd. 10- De pijlers uit het { Vroeg-Romaanschtijd- f vak zijn eenvoudig vier- : kant opgetrokken, als { een deel van den hoofd- j" beukmuur. Daarna : Fig. 349. q. kreeg, omdat ook zuilen { werden toegepast, de • pijler een Voet in een- L voudig basement profiel 3,4 Fig. 369. 12* eeuwsche grafsteen uit Cluny. 4. Van den hoofdinaano mn 1. 2. Houtsnijkunst uit Noorweoen 3. Ornament van het Noordelijk por taal van de kerk St. Denis. de St. Etienne de Sens 5. Duitsch-Romaansche rank. • (Naar Godefroy. Ornamentstijl) en een abacus; de schemp niiWlrnnre,, „r r gehold, en ^ iater kwamen in dere vier „„«en £ü « sZZ^Z Z doorsnede, toida, in nee bloeitijdperk van de Romaansche periode de pijlerdoorsnede verrijkt 368 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 370. Gebeeldhouwd fries van de kerk te Selles-sur-Cher. werd met vier halfronde zuilen tegen de zijkanten, welke half- Fig. 349.'a, t. zuilen bestemd waren voor het dragen van de arcadenbogen en gewelfbogen. De pijlerdekplaat werd soms zóó bewerkt, dat een op een zuilkapiteel gelijkende afdekking ontstond. De zuilen, hoewel tot de 12e eeuw onder klassieken invloed, hadden geen bepaalde verhoudingen, maar lang en dun of kort en dik, al naar de plaats waar ze werden aangebracht; in den regel werden echter werkelijk dienstdoende lm i iéi uh «yn'i«Mm in ■» 11111 ■ • ••••.••••••••••••••••ï zuilen zwaarder dan de decoratieve. Van verjonging was zelden sprake, muraalzuilen werden nimmer verjongd. Entasis en canneluren ontbreken steeds, en meestal waren de zuilen monoliet. De versiering van de Fig. 359. Romaansche zuilen is zeer willekeurig; getorst (schroefvormig gewonden), geschubd, glad, Fig. 360. met mozaïk bedekt, zigzagvormig gebroken, naturalistisch begroeid, werden bovendien deze Fig. 361. zuilen nog vaak naast elkaar aan eenzelfde monument toegepast. Dat rust en draagkracht zóó niet worden uitgedrukt, is duidelijk. Pijlers worden zelfs in twee richtingen door wandelpaden doorboord; eigenlijk vormen ze meer fragmentenmuur dan op zichzelf staande pijlers Fig.375. 1. (St. Front te Perigueux). Het basement is Attisch-Ionisch, oorspronkelijk hoog, in den bloeitijd meer naderend tot de klassieke verhoudingen, en steeds voorzien van een vierkant plint, waarvan de vier buiten Fig. 361. het eigenlijke basement uitstekende hoeken door hoekblaadjes of dierornamenten van af de Fig. 359. basementtorens worden overgroeid. Deze hoekblaadjes zijn weer een kenmerkend Romaansch detail, en komen voor van af de 12e eeuw (het eerst in Lombardije), om in de 13e eeuw weer te verdwijnen. Het kapiteel vertoont de meeste variatie, in vorm en kleur. Veelvuldig toepassing vindt de teerlingvorm, verwant aan den Byzantijnschen, en ook de Romaansche teerlingvorm, Fig. 363. g. bestaand uit een halven bol, door een abacus gedekt zoodanig, dat de buiten den abacus uitstekende boldeelen vertikaal zijn weggekapt; de overgang naar de zuil komt dan door een rolstaaf tot stand. Meestal is het teerlingkapiteel versierd, zóó, dat öf de hoofdvorm blijft spreken öf deze door ornament is overwoekerd en bijna onherkenbaar. Ook de Korinthische Fig. 364. hoofdvorm, maar meer geschematiseerd, komt aan oudere bouwwerken voor. De Romaansche Fig. 363. e. ................ DE ROMAANSCHE BOUWKUNST ig. 363. a-p. teerlingvorm kómt het eerst voorinde Michaëlskerk te Hildesheim (1001-1033) en is hier reeds geheel ingeburgerd omstreeks 1050, de laatste herinneringen aan klassieke vormen in de kapiteelen verdrijvend. De hooge abacus wordt van ornament voorzien, dat evenals de kapifeelversiering bestaat uit bladeren, maskers, gedrochten, mensenfiguren, primitief, onhandig, soms zeer plat realistisch, vaak ook heel av.v.oi,y vaiiuijvcucuig. een geheel nieuwe Romaansche vinding is het gekopa. 363. h no/X C'n,.rt;, i „ t-^-'">- 'wapiieei, waarvan het ornament één tafereel voorstelt, over beide kapi- ; teelen heenloopend. 11. Al deze details ondergaan i tegen het einde van het Romaan- j sche tijdvak een aanmerkelijke ] wijziging, die in het Overgangs- \ tijdperk voornamelijk van een 5 rijkere opvatting getuigen. Aller- { eerst werd de pijlerdoor- j snede samengestelder, doordat : arcadenbogen, gordel- en schild- J, bogen, evenals de gewelfribben, X rijker worden geprofileerd en : alle zich over den hoofdpijler • voortzetten, rustend op afzon- schilderwerk uit het einde van de 12' eeuw derliik kaniw, ,WU j , "•"••••••••••••^•••••••••••••••••.••••...••m» 370 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 372. Decoratief beeldhouwwerk, in het schip van de Kathedraal te Cahors. pijlerkern; terwille van de sterkte worden nu de lange, dunne, slanke schalken op verschillende hoogte aan de pijlerkern of aan den muur bevestigd door z.g. schachtringen, die, oorspronkelijk dus constructief bedoeld, later als een scherp geprofileerd, voor den overgangsstijl kenmerkend.middenstuk, overgaan op vrijstaande zuilen. De gewelfribben, evenals de lijstprofielen, worden op doorsnede peervormig, spitsboogvormig of driekwart rond van vorm. Het teerlingkapiteel wordt meer en meer vervangen door het fraaiere, hoewel minder krachtige en forsche kraterkapiteel, dat, soms uitsluitend bestaande uit een onversierden kelk, meestal versierd is door in twee rijen boven elkaar geplaatste, langgesteelde bladvormige knoppen, die echter den kelk zichtbaar laten. Het basement krijgt een hooger plint; het profiel bestaat uit diepe hollen, met platte, peervormige, uitspringende banden, terwijl de voetblaadjes verdwijnen, zoodat soms zelfs het basement buiten het meestal achthoekige plint uitsteekt. Het ornament vertoont meer en meer blijken, dat de natuurstudie ingang vindt; planten en dieren worden ontleend aan de inheemsche flora eh fauna, zoodat langzamerhand het fantasie bladornament en de gedrochten verdwijnen. Bepaald kenmerkend voor het overgangstijdperk is voorts ook nog de toepassing van drie- en v i e r g 1 o o p voor kleine, en van de veelgloop voor grootere vensteropeningen. Het materiaal was in den regel goed. Daar de geestelijkheid, uitsluitend met den bouw belast, nog geen technische ervaring had, was ze in den aanvang dan ook zoekend naar constructie en vorm; de technische vaardigheid kwam eerst, toen uit de leekebroeders een corps ambachtslieden ontstond, die, al naar er noodig waren, van de eene bouwonderneming naar de andere trokken. Berekening en plannen werden misschien in de eerste helft van de 11' eeuw niet eens gemaakt, zoodat soms, te vroeg in gebruik genomen, de kerken in een later tijdvak moesten worden voltooid. Ook onnauwkeurigheden in het grondplan, b.v. fouten maken bij het 12 ................. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST uitzetten van rechte hoeken, geeft ons zekerheid, dat de werktuigen en hulpmiddelen zeer primitief moeten zijn geweest. Ook de fundeering van de toch door gewelf belasting zeer verzwaarde muren was vaak onvoldoende, zoodat reeds bij" het bouwen bedenkelijke verzakkingen plaats hadden; getuige b.v. nog de scheeve toren te Pi sa, e. a. Gelukkig dat door duurzame kalk een goed verband in de muren werd gebracht. In Italië, waar overvloedia mar¬ mer was, kon rijke profileering en beeldhouwkunst een voorname werking aan de gebouwen geven. Ook het materiaal in Frankrijk, fijn korrelige en gemakkelijk te bewer- Ken kalksteen, leende zich tot decoratieve opvatting, meer dan de tufen zandsteen in Duitschland, die, behalve in den Rijnstreek, zeer grofkorrelig en poreus is. De muren waren in het oudste tijdvak van ruw behakte stukken steen, met af en toe horizontale lagen baksteen er tusschen voor het verband, om welke reden ook op de hoeken zware stukken natuursteen werden gebruikt; in de Noordelijke landen waren de oudste kerken van hout. Trouwens, in 1 Fig. 373. 1. Doorsnede van den Dom te Spiers. 2. Plattegrond van de kerk uit Wang. 3. Plattegrond van de St. Front te Perigueux 4. Doorsnede van den Dom te Limburg aan de Lahn. 5. Doorsnede van de kerk te Schwarzrheindorf Duitschland worden ook eerst in rl» ne j i v^r,^ \t 7 ^ £euw de houtcn gebouwen door steenen kerken a„ k* °"der '«vloed, werden ook m„^vo" metsTeT " '°e9ePaS'' dikWii'S ,ïn k°SK ™° de Rijkheid va„ he, Van verstrekkende nadeelige gevolgen was in het Romaansche tijdvak het invoegen van Fig. 374. Houtsnijwerk van de kerk te Urnaes, 13' eeuw, Noorwegen. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 373 In Noord-Duitschland wordt, in navol- ging van Nederland en Lombardije, veel baksteen toegepast, terwijl in Skandinavië hout het bouwmateriaal blijft. Waar evenwel tufsteen kon worden aangevoerd, werd deze toegepast ook. Zoo was b.v. in Groningen de St. Walburgskerk, nu j spoorloos verdwenen, geheel van tufsteen, i 13. Het ornament wordt evenvaak als vlakschilder- j werk als in reliëf toegepast. Reliefornament, nu eens ! op sommige monumenten en architectuurfragmenten ! overvloedig toegepast, ontbreekt elders weer geheel, j Gevels en portalen, die van dichtbij worden be- S schouwd, zijn met reliëf beeldhouwwerk overdekt, ! terwijl daarentegen de zijgevels zeer sober zijn ge- • ornamenteerd. Van het geveldetail Nötre-Dame £ Fig. 368. la Grande te Poitiers, is elk onderdeel met £ reliëf versierd, zooals in Zuid-Frankrijk b.v. regel is. • Evenwel, zonder uitzondering voor alle landen, gold £ in dit tijdperk de rijke versiering van de portalen. Zoo 5 één architectuurdeel van naderbij werd beschouwd, { dan was het wel de ingang van het kerkgebouw, die, £ naar buiten en binnen verwijd, gelegenheid te over £ bood voor vei siering. De oudere Romaansche portalen • Fig. 346. waren hoofdzakelijk met geometrische motieven ver- •••••■••••••••••••••••«•••••■« sierd, die verwantschap vertoonen met houtsnijwerk; in Duitschland spreken meer Oud-Germaansche, in Frankrijk Byzantijnsche invloeden. Er bestaan een groot aantal verschillende boogornamenten, die meermalen werden toegepast en karakteristiek zijn; enkele belangrijke van deze boogfriezen zijn: briljanten-, kogel- of knoopen-, kabel- of touw-, schaakborden-, spijkerkop-, schubben-, ruiten-, band-, zaagtanden-, rechthoekig gebroken staaf-, en (vooral in Engeland en Normandië) het biljettenfries. Symbolische figuren verrijken de portalen uit het bloeitijdperk; kolommetjes in de portaalwanden worden vervangen door heiligenbeeldjes, gedragen en gedekt door baldakijns; deze beelden worden ook in de bogen geplaatst, zoodat de bovenste beelden horizontaal liggen. In het betrekkelijk kleine, halfcirkelvormige hoogveld vinden symbolische reliëfs een plaats, b.v. Christus, omgeven door aureool of nimbus, of de symbolen van de vier evangelisten (Mattheus = engel, Marcus = leeuw, Lucas = os en lohannes = ^H-l^rl • ■Mm fc— engelen, apostelen en kerkvaders. Een beroemd voorbeeld van een Romaansch portaal is dé z.g. „Gouden poort" te Freiberg, begin 13* eeuw. Diermotieven worden vaak toegepast, maar gebrekkig van opvatting en styleering; het plantornament is eveneens nooit naturalistisch. Uit zware geribde golfvormig gebogen of slapspiraalvormig gewonden stengels ontwikkelen zich de twee-, drie- of vijflobbige, stompe bladeren. Soms zijn de stengels plat als banden en versierd (evenals bij uitzondering de bladeren) met diamant- of spijkerkoppen en bolletjes. Ook ontaarden de bladstengels in een bandvlechtwerk, waarin geen hoofdstengel is te onderscheiden; en uiterst zelden maakt zich het ornament los van den fond. De Noorsche ornamenten, gestyleerde dieren in verband met verwarrende Fig. 375. 1 en la. St. Front te Perigueux, doorsnede over A-B. 2. Clermont-Ferrand, Notre-Dame du Port. 3. Lyon, Saint-Martin d'Ainay. 4. Poitiers, Notre-Dame-la-Grande. Fig. 351. Fig.363.a,b. Fig. 363. m. Fig.363.d,e. i Fig. 363. 1. 374 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. bandvlechtingen, dragen Fig. 363. j, k een geheel kenmerkend meer Keltisch karakter; gesneden in hout blijkt de verwantschap met het Romaansch uit de drieot vijfvoudige bladlobben aan de einden der ranken en aan de met diamanten versierde stengels. Het Fig. 374. Scandinavisch ornament bevindt zich hoofdzakelijk aan de kerkportalen. Het akanthusblad, vrij gevolgd naar het Romeinsche, is veel plomper en zwaarder van vorm, conventioneel, zonder op natuurstudie te berusten. Naast al dit plastisch ornament, dat zeer dikwijls door kleur wordt opgehoogd, komt g es c h i 1 d e r d ornament heel veel voor; het kerkruim werd n.1. geheel gepolychromeerd; bovendien was er een groot oppervlak voor beschikbaar op de gewelfvelden en de muren, die slechts door kleine vensteropeningen waren onderbroken. Krachtige kleuren, als gele oker, rood, blauw, lichtbruin, groen, purper, paars en goud vonden de meeste toepassing. De hoofdmotieven zijn meestal wit gecontoureerd, opgehoogd met goud of breed en donker omlijst. Zuilen werden geometrisch beschilderd, kapiteelen gedeeltelijk naturalistisch gekleurd als het plantornament betreft, of verguld met donkerrooden fond; in dit geval was het kapiteel zonder reliefornament in zijn eenvoudigsten vorm toegepast. De hollen zijn blauw of rood, de staven lichter, n.1. groen, rood en geel. Schaduwen worden niet toegepast, maar wel arceeringen in de richting van het vlak en den vorm, waardoor de muurvlakken lijken behangen te zijn met krachtig gekleurde tapijten. Daar de kostbare mozaïktechniek werd vervangen door Fig. 376. waterverf op droge kalk, zijn bijna alle Romaansche schilderingen verdwenen. Overigens is de beschildering van de architectonische onderdeelen meer logisch, omdat bij de decoratie van kapiteelen en profielen, waarbij de mozaïkbekleeding te veel technische bezwaren oplevert, de schilderkunst in inniger verband treedt met de te kleuren deelen. Trouwens, de grondstoffen voor mozaïkbekleeding waren niet aanwezig. 14. De decoratieve schilderkunst, figurale voorstellingen en gewijde tafereelen, dienden tot leering en stichting van het volk, en namen de plaats in van de boeken in later tijd. Door de geestelijken werd de symboliek bepaald, terwijl de meeste kleur werd geconcentreerd in koor en apsis. Eerst in de 13e eeuw blijkt in deze muurschilderingen natuurstudie. Bewaard gebleven of gerestaureerd zijn o. a. de gewelf beschilderingen in de kapittelzaal te Brauweiler, die in de kerk te Schwarzrheindorf. Ook de St. Gereonskerk te DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 375 Keulen, de plafondbeschildering in de abdij van g. 371. St. Michaël te Hildesheim, alsmede de nagebleven schilderingen in enkele Fransche kerken, de Germigny-des-Prés, de kerk te Montmorillon, de kerk te Saint Sa vin zijn voor de kennis van de Romaansche decoratie van het grootste belang. De Romaansche decoratieve muurschilderkunst staat hooger dan de Gothische; eerstens onderging de laatste (onder invloed van de paneelschilderkunst, sedert de 15* eeuw in' zwang) een principieele wijziging, daar ze een te onafhankelijke rol ging spelen en niet meer direct ondergeschikt bleef aan de architectuur; en tweedens diende geschilderd ornament en kleur tijdens het Romaansche tijdvak uicsluitend om de werking der architectonische onderdeelen te verhoogen. Het Romaansche vlakornament is dan ook meer in overeenstemming met het platte vlak, daar alle licht- en perspectiefeffecten streng gemeden werden, en de natuurvormen niof- morton „.,„„1, J__i_ » i , . — uc^uuuui, uutn gescyieera in verband met het karakter van de architectuur, zoodat ze deze voltooiden en afwerkten. De Romaansche decoratieve schilderkunst is dus monumentaal, en brengt het aantal figuren terug tot het hoogst noodzakelijke; zoo wordt b.v. de plaats van de handeling aangegeven door een boom, een tapijt, een venster, zelfs door een op- of bijschrift, alles in vlakke kleuren en tinten in mat opdrogende fresco of temperatechniek, of in lang natblijvende, glinsterend opdrogende olieverf. ') Gedurende de lle eeuw bleef de muurschilderkunst in Italië en op Sicilië volmaakt onder Byzantijnschen invloed; Byzantijnsche kunstenaars waren hier werkzaam en vormden in Italië leerlingen, die uitsluitend vormen en techniek overnamen, terwijl ze overigens, wat den inhoud der voorstellingen betreft, onafhankelijk bleven. 376. Fig. 377. Laat-Romaansch glasschilderwerk uit de Elizabethkerk te Marburg, + 1250. 15. r>— . „ a * . ,. . , ... uc vensteropeningen gekleurde glazen te zetten, werd onderbreking van de kleurvlakken der muren, doorkleurlooze openingen, voorkomen. Deze glas-in-lood techniek komt in de Romaansche periode in de Noordelijke landen tot bloei. Daar de vensters klein waren, moest het glas, terwille van het toch al spaarzame licht, zeer doorzichtig zijn; het fonkelde als edelsteenen. oom of £ TT u T i ^ 9ebmik Va" WaterVerf °P een dr°9en muur' °nd" ^voeging van eiwit, gom of h,m. De frescotechniek daarentegen eischte een natten muur, terwijl als bindweefsel kalkwater en zure melk werd toegepast; de muur werd dan met natte kalk bedekt, en de gebruikte water- of lijmverf verbond zich sche.kund.g met het muuroppervlak, zoodat de schildering slechts tegelijk met den muur kon te niet gaan soote7™°hed sporen van bederf, en het teloorgaan van dit meesterwerk is dan ook voornamelijk aan dit procédé te wijten 376 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. S In het begin werden de teekeningen geheel voltooid op perkament en dan hierop, bij wijze van legkaart, de verschillend gekleurde stukjes glas gelegd, die dan door looden bandjes aan elkaar bevestigd werden, welke looden bandjes tegelijkertijd de omtrekken vormden van de figuren. De fijnere details, b.v. de gezichten der figuren, werden in zwart opgebracht en ingebrand. Ofschoon reeds in de 10e eeuw de mensenfiguur in een ornamentalen rand werd toegepast, werd ze streng gestyleerd.Natuurlijk waren de gekleurde vensters nog veel sterker blootgesteld aan vernietiging dan muurschilderingen, zoodat er zeer weinig van is overgebleven. Tot de alleroudste behooren de vijf van profetenfiguren voorziene vensters in den Dom te Augsburg (einde 12e eeuw). De stukken glas, rood, blauw, geel, groen en paars, waren nog zeer klein van afmeting. Voor naakte lichaamsdeelen, als gezicht en handen, werd kleurloos glas gebruikt. Voor de stevigheid werd het geheele venster door horizontale metalen stangen verdeeld in vakken, waarin een medaillon het hoofdmoment van de compositie vormt, in wélke medaillons de heiligenfiguren tegen een blauwen fond werden aangebracht. Langs het geheele venster liep een Romaansche bladrand, terwijl de rest met ornamenteele vullingen werd voltooid, meestal planten geometrisch ornament gecombineerd, en in wit of geel, groen, of paars tegen een donkerder fond goed uitkomend. De 12e eeuwsche vensters zijn van de 13e eeuwsche te onderscheiden door de reeds genoemde indeeling van medaillons of vierkanten (de diagonaal vertikaal) en met domineerend blauw in de fond. Meer samengesteld zijn 377. de 13e eeuwsche, terwijl ook geheele figuren voorkomen, tegen het einde van deze eeuw staande op een voetstuk, en gedekt door een baldakijn. 12e eeuwsche vensters bevat de kerk te St. Denis, de Kathedraal te Angers, te Le Mans en te Chartres. Niet altijd evenwel werden de glas-in-lood vensters voorzien van gekleurd glas; tot in de 13e eeuw werd het kleurlooze glas veel toegepast uit eischen van licht (kleine vensteropeningen), goedkoopte en uit eenvoudsbeginsel (Cisterciensers). In de 13e eeuw kwam bovendien het z.g. grisaille, kleurloos glas, met bruine arceeringen voor de fond, in toepassing. In Zuid-Europa bleven a jour bewerkte marmeren vensterschotten tot in de 15c eeuw in gebruik, Het klimaat eischte in de Noordelijke landen afsluiting der openingen door glas. 16. De beeldhouwkunst was hoofdzakelijk ornamentaal, de figurale beeldhouwkunst streng decoratief en ondergeschikt aan de architectuur. In de 1 le eeuw was de beeldhouwkunst nog zeer gebrekkig, daar de beeldhouwer nog met de techniek in zandsteen had te worstelen, Fig. 378. Rome. Kruisgang St. Paul buiten de muren. 3e eeuw. , 351. 368. ••••••.»................................°E ROMAANSCHE BOUWKUNST. 377 terwijl de natuurstudie ontbrak. Trnmo^c :•—~ 1 uaar steeds de plaats aan het gebouw waar de figuur moest worden gehakt werd aangewezen, kwam er van goede proporties zeer weinig terecht, en is de figuur nu eens kort en gedrongen, dan weer lang en gerekt. Bovendien doen Romeinsche (door meerdere losheid en ongedwongenheid) en Byzantijnsche (door strakheid en soberheid) invloeden zich gelden. Tegen het einde van de 11* eeuw begon de steenbeeldhouwkunst zich te ontwikkelen; door het maken van ornament en kleine reliëfs was de i techniek zoover gevorderd, dat men zich aan I grootere reliëfs dorst gaan wagen. Tegen het 3 einde van de 12* eeuw werden bovendien de ge- I laatstrekken der figuren natuurlijker en verhevener I van uitdrukking,de figuren zelf minder ruw en l onbeholpen. En het hoogtepunt in de ontwik- f keling van den Romaanschen stijl wordt bereikt f in de beeldhouwwerken aan het Zuidelijk dwars- I beukoortaal van aar, r» ... r, ., • — —u uuui k rreioerg in Fig. 379. Plattegronden. Klooster te Maulbronn. b. Abdijkerk tP ri„n„ van het fraaie beeldhouwwerk. De'beeldT van de n ï °"*ren^k ^ beschildering en vergulding realisme. Waar de ornamental^ho^ in het Zuiden staat de laatste s^o^CL^TrT ™ ^ * « frankrijk (vooral met de figura.e beeldhouwkunst. De RomaanseZ t fH n " is juist omgekeerd Frankrijk de Gothische stijl zijn tavfcÏÏZT^L T l " dan °°k «*» bloeitijd, toen in onder het vo.gend tijdperk Lhoort ,t^^^^f^ beeldhouwkunst waar de geesüae Fransche J u! 9eraafchlkt-_De voornaamste figuren komen voor op de kapiteelen. 370. wrocht. Het Fransche plastische oLmen^ToT ^^JT^ ™ —berken in houding en gewaad met stijve plooien) ZlrZ ^ en hoe * , ^ ^ In Italië blijft de Romaansche Ll^u^ invloeden. In Noord-Italië werken DuJ^^^TÏ* f™^ Vert°°nt de °«* verschillende werd eerst tegen het midden der ? h—bappij stond, Toskane muntte niet uit door architecturaal bTeldhou t \^ ^ ^ * 365. bleef uit het Romaansche ^^^0^^^?^ T, * Nederland vroegere Abdijkerk te EgmoufdatTet he^ U 5 ^ ^ ^ het b°°°Veld ™ * uie ± 1100. Op het eerste staat ^ « Ï^ÏTf.^ f S' Michaë»^"k te Zwolle, dateert Verder komen er nog eenige kleinere!™™ o ^P*** f Skutels' °P het 'weede Abraham als borstbeeld, deel van de St. Servaas te Maas riT„ reliëfs voor, uit de 13* eeuw, voorstellend het le^ ' ^ ^ ^ ^ ^ 37g DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 380. Romaansch woonhuis te Poitiers. (Naar Havard). KLOOSTERS EN KLOOSTERKERKEN. I Het waren hoofdzakelijk drie geestelijke orden, die gedurende de middeleeuwen een machtigen invloed uitoefenden op den kloosterbouw, n.1. de Clunyacensers (naar het klooster Cluny, een 10e eeuwsche Benediktijnsche stichting), deHirsauers (naar hetklooster Hirsau in Schwaben) en de invloedrijke orde der Cisterciensers (naar het klooster te Citeaux in West-Frankrijk). Beide eerstgenoemde orden zochten naar verbetering op kerkelijk gebied en naar vrijmaking van het wereldlijke, terwijl de Cisterciencers zich meer toelegden op landbouw en landbouwontginning, en invloed uitoefenden over alle landen van West-Europa. Kloosters zijn gewoonlijk aan de Zuidzijde van een kloosterkerk gebouwd; portalen in den zijbeukmuur geven toegang tot hetklooster, waarvan de vertrekken zijn gerangschikt om een met kruisgewelven overdekte arcaden- Fig. 379. Fig. 378. galerij, de kruisgang, die een open binnenhof omringt, en als wandelgang dienst doet. Een der mooiste hoven bezit het klooster Puy-en-Valay in rranKnj*. ouwö ^ ™* — gebouwd als centraalbouw (Tempeliers), en ook wel als een cellensysteem voor kluizenaars (Karthuizers). 2 Voornamelijk in den kerkbouw is de invloed van de drie orden door bijzondere eigenaardigheden duidelijk te onderscheiden. Voor de Clunyacensers diende de oude, strenge Abdijkerk van Cluny als voorbeeld; n.1. een horizontaal afgedekte, driebeukige zuilenbasiliek met een Oostelijk transept en twee groote Westtorens boven een voorhal. Fig. 379. b. Deze kerk was in 981 gewijd. Dit grondplan, dat door de Hirsauers werd overgenomen en behouden, werd door de Clunyacensers verlaten, toen ze tusschen 1089 en 1131 een nieuwe abdijkerk van Cluny optrokken met 5 beuken twee achter elkaar liggende transepten, kooromgang en kapellenkrans van 5 kapellen. Zoodat het ook in 't vervolg door de Hirsauers gehandhaafde eenvoudige grondplan werd vervangen door een njker waarvan bovendien de dwarsbeuken aan elk der twee armen twee apsiden aan de Oostzijde kregen. Ongeveer 1220 werd de kerk nog vergroot door een driebeukige vóórkerk uit den Overgangstijd naar de Gothiek, waardoor de kerk de lengte had verkregen van de oude St. Pietersbasiliek te Rome. Voor het inwendige werden kostbare marmersoorten gebruikt, terwijl voor het uitwendige een grootsche werking was verkregen door de levendige geledmg en de 7 torens. * ' . , . . Naderhand volgden, zij het ook vereenvoudigd, de Cisterciensers dit hoofdtype; de kerken waren dan 3-beukig ROMAANSCHE BOUWKUNST. 379 4. met een Oostelijken dwarsbeuk en een voorhal; geen krypt, en een kooromgang met kapellenkrans, en tongewelven in de zijbeuken. De spitsboog wordt toegepast voor de arcaden van den middenbeuk en voor de constructieve bogen, terwijl de rondboog zijn toepassing blijft vinden in de versiering en voor de vensters. Eigenaardig zijn nog de tegen de pijlers geplaatste gecanneleerde pilasters, die nog op klassieke invloeden wijzen. De Hirsauers doen van 1080—1150 hun invloed gelden. Hun kerken zijn driebeukige zuilenbasilieken met voorhal, een Oostelijken dwarsbeuk en een rechthoekig afgesloten koor j met twee rechthoekige bijkoren. Twee zware ! torens flankeeren de voorhal, voor welke torens I soms een kruistoren in de plaats komt, waarbij j dan twee Oosttorens aansluiten. Het midden- : schip is horizontaal gedekt, de zijbeuken hebben j eenvoudige kruisgewelven. Doordat alleen { rondbogen en teerlingkapitelen worden toe- j gepast, de basementen geen hoekblaadjes I krijgen, en dikwijls lisenen en rondbogenfries | afwezig zijn, maken de gebouwen van de ! Hirsauers een ernstiaen, somberen inriVnV I. teruggebracht als ze zijn als 't ware tot den oorspronkelijke7blXkTorm -^de^nrvt^T e°ÜT^Z £ °Penkele weinige ruïnenna, geheel verdwenen, t „no mBoUr90ndleiSeenn°9goedbewaardgebleve„monumentvandenstrengenstijl. In 1098 werd de Cistercienserorde r„ j . . °— vucau* \v>isceriumi in net JNoorden van Bourgond.e. en de im{^ va„ dKe orde ha vèrstrd^ ™ eeuwsche bouwkunst. Doe* hun ijverige landontginning e» kolonisatie waren de Cstercensers spoed* populair en ver verbreid, en bezaten ten slotte „eer mach, dat «Toer noodzakehke. Zoo konden b.v. torens gemist worden; slechts een dakruiter boven de k™s,„g wtlden ze toestaan. ,erwl„ 2e 9ee„ ktypt boüwden. Hel normale ,ypeZ,ZTtet yen net einde van de 12' eeuw vergroot en ze worden soms, als een dubbele koor olïïZt. dol'ze 00T0°kf'k PaS"n ^ C***— h, Duitschland een vlakke zoldermg toe, doch ze gmgen al spoedig over tot de overdekking door gewelven. Fig. 381. Raadhuis te St. Antonin. (Naar Godefroy, Romaansch). Fig. 382. Burcht Ortenberg in den Elzas. Toren omringd door een onregelmatig zeshoekigen muur. (Naar Naeher). De Cistercienserkerk te B r o n n b a c h bij Wertheim, die in 1151 werd gesticht, is nog geheel Romaansch, doch is, voor het eerst in Duitschland, spitsbogig overwelfd. Het inwendige bleef bijna geheel onversierd, zonder triforiën, wandschilderingen of gekleurde vensters; de kelkvormige kapiteelen zijn onversierd of versierd met enkele spaarzaam aangebrachte bladknoppen. De schalken ontspringen niet op basementen, maar op in den muur bevestigde consoles, waarschijnlijk uit een zuinigheidsoogpuht. Waar alle afdeelingen met Frankrijk in contact bleven, hielpen de Cisterciensers ook de verbreiding van de Gothiek, waarin de Romaansche stijl in de 13e eeuw overging. Een goed voorbeeld is de abdijkerk van Fig. 379. a. het klooster te Maulbronn in Würtem- berg; hoewel het klooster zelf op den duur vele veranderingen onderging, die niet altijd met de bescheiden opvattingen van de stichters strookten. Wat Nederland betreft, hier waren het vooral de Cisterciensers, die grooten invloed uitoefenden, getuige nog de overblijfselen van Romaansche architectuur aan kerken in Groningen en Friesland, die alle zijn ge- bouwd volgens het eenvoudsbeginsel. De kloosters evenwel zijn zoo eenvoudig niet (behalve in het Noorden), omdat ze voor edellieden waren bestemd. DE BURGERLIJKE BOUWKUNST. Vooral in de vroege middeleeuwen neemt de profaanbouw, in vergelijk met den kerk- en kloosterbouw, een zeer bescheiden plaats in. Evenwel, tegen het midden van de 12e eeuw, toen de steden en burchten tot ontwikkeling kwamen en van grooter beteekenis werden, is ook hierin meer bedrijvigheid te bespeuren. In Frankrijk, zoowel als in Duitschland, zelfs in Nederland en Engeland hebben de Romeinen versterkte legerplaatsen Fig. 383. De Bovenburcht bij Rüdesheim. Gracht 10 M. : breed. Ongeveer 1100. (Naar Essenwein). . Straats¬ burg, Trier en Keulen hun ontstaan te danken hadden), die zich in de middeleeuwen tot steden uitbreidden. Verder ontstonden steden aan de kruising van voorname verkeerswegen of op gunstig gelegen plaatsen aan bevaarbare rivieren. Deze oudmiddeleeuwsche steden vormden een warwinkel van steegjes en slopjes. met als centrum de kathedraal en kloosteraanleg. Spoedig werden ze j Fig. 385. omgeven door verdedigingswerken, j Fig. 384. Burcht Scharfeneck, bij Landau. (Naar Essenwein). Fig. 385. Carcassonne. Middeleeuwsche vesting; dubbele rij versterkingen met 50 ronde torens. (Naar foto). | een hoogen muur met schietgaten, tinnen en borst| weringen, die plaatselijk versterkt was door vier| kante lage torens en zeer sterke verdedigbare : stadspoorten. Een mooi voorbeeld van zoo een ; Romaansche poort is die te Komburg. Tegen het | einde van de 13e eeuw werden de verdedigingswerken i uitgebreid door diepe grachten. ! De poort te Komburg is uit de lle eeuw afkomstig. In \ Basel dateert de Rijnpoort uit de 12e eeuw. de Spalenpoort te Eszlingen, de Romaansche poort te Andernach, die te Mainz en te Spiers zijn alle poorten van de oude verdedigingswerken; ook Nederland is nog in het bezit van een oude 12e eeuwsche Romaansche poort, n.1. de Hellepoort te Maastricht, nu zorgvuldig gerestaureerd. (Zieafb.hierachter). Binnen de verdedigingswerken lagen de woonhuizen ; daar de ommuring eenmaal was vastgesteld, bleef natuurlijk bij den snellen aanwas der bevolking, weinig grond over ter bebouwing, en moest met de ruimte worden gewoekerd, tengevolge waarvan de woonhuizen meestal in de hoogte werden uitgebouwd. Huizen van meerdere verdiepingen, dicht op elkaar gedrongen, vormden, langs nauwe straten gerangschikt, een schilderachtig, maar uit architectonisch oogpunt een armoedig stadsbeeld. Tengevolge van de ontwikkeling van den middenstand, en ruimtegebrek, moesten de bestaande huizen worden afgebroken en nieuwe gebouwd. Niet alleen de veranderde eischen van de 382 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 386. 's-Gravensteen te Gent. (Naar foto Stecnbergh). stedenbewoners waren de oorzaak van het verdwijnen der huizen uit de lle en 12e eeuw. De voornaamste oorzaak moet worden gezocht in het gebezigde materiaal, hout, dat in de Noordelijke landen werd verwerkt, maar ook in Italië b.v., waar zelfs nog in de 10e eeuw kerken en paleizen van hout werden opgetrokken. Het minder duurzame materiaal was bovendien nog de oorzaak, dat zelfs geheele steden door brand verwoest werden. En daar ook nog stijlveranderingen in den loop der eeuwen, wat de burgerlijke bouwkunde betreft de mode, meewerkten, en de grond in de oudste stadswijken van bestemming veranderde, is het eigenlijk zeer merkwaardig, dat er nog lle eeuwsche huizen bestaan. Overigens zijn geen huizen van vóór de llc eeuw bewaard gebleven. Met het bezigen van steen als materiaal gingen de kerk- en kloosterbouwmeesters voor; daarna volgden ook de ridders en kerkvorsten voor hunne woningen, en ten slotte de rijke stedelingen. De bewaard gebleven steenen woonhuizen, uit Midden- en Zuid-Frankrijk, zooals die 380. gevonden worden o. a. te Cluny, Poitiers, Laon, Perigueux (welke plaatsen tevens nog in het bezit zijn van prachtige Romaansche kathedralen) zijn geheel van steen en bescheiden van afmeting. Met de tot dusver gevolgde distributie, de rangschikking der vertrekken om een open hof, moest wegens ruimtegebrek worden gebroken: eveneens met de DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 383 Fig. 387. De keizerpfalz te Goslar. Gezicht op de palas De steun en 7^7^? ,7dfn' De keiz«aal Iigtin de bovenste verdringen is 57 X 18 M. groot. Links de S. Ulrichskapel, door een aana met de palas verbonden. traditie van de klassieken, dat de woning moest afgesloten zijn van de buitenwereld: in de muren aan den publieken weg werden vensters aangebracht, fvon toch een kleine binnenplaats worden aangelegd, dan werden hieromheen de dienstvertrekken gerangschikt. Gewoonlijk gaf een groote boogvormig overdekte opening, die ongeveer de geheele breedte van den gevel innam, toegang tot de verdieping op den beganen grond; somtijds bevond zich dan nog naast deze poort een kleinere en smallere ingang, die langs een gang toegang gaf^W^^ rmmte op den beganen grond diende tot uitoefening van het bedrijf, winkel of werkplaats. Ue eerste verdieping bevatte kamers voor de bewoners, verlicht door vensters, terwijl de kamers op de tweede verdieping minder fraai waren en het dak droegen. De vensters waren 'j meestentijds lange, horizontale j rechthoekige muuropeningen,, door j vertikale posten met zullen, voor: zien van kapiteel en basement, inge| deeld tot drie-of vierlichten, elk deel : overwelfd door een rondboog. Ook | komen tweelichten voor, öf rond- Fig. 380. | bogig öf rechthoekig afgesloten. De | posten, die de openingen indeelen, | zijn van steen. Aanvankelijk zeer • klein, afgesloten met luiken of door j blazen of hoornplaatjes, worden ze I allengs grooter. Toch treft men in i het begin, alleen bij patriciërswoi ningen glas aan voor de vensters. Uitwendig domineert het muurvlak, maar toch zijn de vensters in Fig. 381. Fig. 388. De keizerpfalz te Gelnhausen. G uw—iz.vAj. L,inks ingangspoorten, bouwd van rechts palas. 384 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 389. De Dom te Worms, van het ZuidWesten gezien. werk, kon het voor oude Duitsche steden karakteristieke overkragen van de verdiepingen plaats vinden; door consolevormig uitstekende horizontale vloerbalken konden de bovenverdiepingen een voorsprong krijgen, waardoor evenwel het gebrek aan lucht en licht in de toch al nauwe straten maar sléchts verergerd werd. In de lle eeuw werd de geheele benedenverdieping van steen opgetrokken, die dan door op zware pijlers rustende kruisgewelven werd overdekt; hierboven werd de bouw voltooid door vakwerk. Eerst in de 13e eeuw werden de huizen meer algemeen geheel van steen opgetrokken, en eindigen dan in een gekanteelden of driehoekigen topgevel. De daken werden afgedekt met riet, stroo of houten dakbordjes; vóór de 12e eeuw werden zelden dakpannen toegepast. In Cluny o. a. treffen we overstekende sparredaken aan, die een fraaie schaduwwerking opleveren; in de begane grondverdieping is dan, inplaats van een goede verhouding aangebracht. De vloeren zijn bedekt met een kalk- en zandlaag, of met tegels, eerst met in reliëf ingedrukte ornamenten, later met verglaasde of onverglaasde tegels. Ze rusten op moerbalken met kinderbalken, die zichtbaar bleven. Het dak is betrekkelijk steil. Wateren de daken in Frankrijk b.v. nog af op straat, in Duitschland mag dit niet en geeft dit verbod aanleiding tot het ontstaan van hooge topgevels, meestal gekanteeld. In Duitschland vertoont de bouwwijze overigens nog andere merkwaardigheden. Door toepassing n.1. van vakwerkbouw, houten posten en dwarsbalken, waartusschen baksteen of houtblokjes, of een met kalk, leem en stroo dichtgemaakt lak- Fig. 390. Parochiaalkerk te Andernach, uit het begin van de 13e eeuw. Koor en Oosttorens uit de eerste helft van de 12e eeuw. 380. Fig 391. rondboogtoegang, een groote spitsboog aangebracht, die zonder rechtstand terstond met de hoekpunten op den grond rust. De verdiepingen zijn dan bepleisterd. Inwendig worden in het algemeen vakwerkmuren betimmerd, en steenen muren gepleisterd. Ook geweven benangsels zijn geliefd. haatt llf ^ tr iT"' b£neden tedrijf Cn b°Ven W°ning'iS t0t in de 17e ee™ 9^andhaafd gebleven. Beeldhouwwerk werd niet of heel weinig, en dan nog grof en primitief aangebracht. Het bleef beperkt tot kapiteelen en basementen aan venster, rozetten tusschen de bogen, en enkele details aan den ingang. Overigens munten de Romaansche woningen uit door eenvoud, burchtachtig en forsch uiterlijk, soliede. massief karakter en rationeele constructie, waaraan ondanks alle soberte. toch een zekere gratie niet kan worden ontkend • zz::;:::"in nauw verband met de gro°te —^ - *• *< -«*™ 386 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Saint Antonin gelden, Fig. 381. dat, nu raadhuis, Frankrijks oudste openbaar gebouw is. Het is ook uit de 12* eeuw afkomstig, en 3 verdiepingen hoog. De lichtopeningen bevatten telkens twee achter elkaar geplaatste dubbele zuilen, waarvan de details heel mooi zijn. 2. Deze huizen waren betrekkelijk ingericht tot verdediging, inzooverre aan de benedenverdieping kleine vensters voorkomen, en de bovenverdieping slechts langs één trap toegankelijk is. Doch de regeerende patriciërs, die uit den aard der zaak zich meer mengden in onderlinge twisten en veeten, brachten de eerste verdieping, en vaak ook nog de tweede volkomen in staat van verdediging, met een hoog liggende deur. Zoo ontstonden in Frankrijk de z.g. donjons (in Engeland keeptowers, in Duitschland Wohntürme geheeten) geheel op verdediging Fig. 383. ingerichte woonhuizen, eigenlijk voorloopers van de burchten. De benedenverdieping was ingericht als bergplaats voor levensmiddelen etc, de tweede voor het dienstpersoneel, de derde voor het gezin, en hierboven de mannenzaal (in burchten de ridder- of pronkzaal), terwijl heel in den top de torenwachter zijn verblijf hield. Fig. 392. Gezicht in het inwendige van de Michaëlskerk te Hildesheim. (Naar toto Hirth). DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 387 Fig. 382, 383, 3M i Tegen het einde van de 10e eeuw ontstaan de burchten, verdedigbare kasteden van de ridders; bij het bouwen hiervan werd van de natuurlijke terreingesteldheid zooveel mogelijk partij getrokken : rotsen en rivieren. Het grondplan was dan ook meestal zeer onregelmatig. De oorspronkelijke burcht bestaat uit een hoocren. ronden of Fig. 383. rechthoekigen toren met een ongeveer 10 tot { 13 M. hoog geplaatsten, slechts door inhaalbare ladders te bereiken, uitgang aan de meest beveiligde zijde. Deze toren diende tot verdediging, voor uitkijk en aanvankelijk als woning. De middellijn van den burcht van Augenstein bij Bazel is 10 X 12 M. Om den toren ligt het door een ringmuur afgesloten burchtplein. Vele burchten zijn door de Duitsche keizers gesticht; door hun groote muurvlakken, torens en kleine vensters hebben ze een dreigend, somber en ondoordringbaar uiterlijk. 4. Tegen het einde van de lle eeuw diende de toren nog slechts als laatste toevlucht, en de burchtheer woonde met z n familie in een afzonderlijk gebouw binnen den ringmuur, welk F» 387. gebouw pa as werd genoemd, en meestal rechthoekig was met monumentale toegangstrap en gekoppelde rondboogvensters. Beneden hield weer het dienstpersoneel verblijf; de bovenverdieping was door een zuilenrij in twee beuken verdeeld, en sloot, bij groote burchten, aan bij een kapel. Ook alle hofhoorigen werden binnen den ringmuur in afzonderlijke gebouwtjes ondergebracht, evenals de bezetting en de stallen. Ten slotte werd het aantal ringmuren nog dikwijls uitgebreid tot twee of drie, met voorburchten, die eerst F.g. 382. moesten worden veroverd, vóór de hoofdburcht kon worden ingenomen Fig. 393. Krypt uit de St. Michaëlskerk te Hildesheim. 5' elkaHarlaaaen„taI wt" T, T 9r°0t * **** " ^ die het k elkaar lagen m het Run-, Moesel- en Neckardal. De voornaamste zijn die van de regeerende vorsten en dé ^Z lZ lTZV t °ank^;d"°de te Brunswijk, gebouwd door hertog Hendrik den Leeuw U^chen 1166 „1172; de kerzerpfalz te Goslar, door Hendrik II van 1002-1024; de burcht te Fig 387 Hagenau. door Barbarossa van 1152-1190; verder burchten te Kaiserslautern, Wimpfen Eger z TnJrT9 rT, GelnhaUSeD- Vele der b-h*n ^staan nog slechts in ruïne, terwijl ander zeeffr ai Fig 388 d«,M t P 9iVS kaSted ^ d£ 9raV£n VM Vlaand— 'Gravensteen Tc n 386 Terk 1t d T rd£eItelijk ^ °°k iH Nederfand V*dt ™« de van een zeer oud vesting- 9' werk, uit de 8e eeuw misschien, en dus Vöór-Romaansch; de burcht te Leiden. 588 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Van al deze is de keizerpfalz te Gelnhausen (1180—1200) als ruïne in oorspronkelijkén toestand het best bewaard gebleven, en als gerestaureerde burcht de Wartburg. KERKBOUW IN DUITSCHLAND, OOSTENRIJK EN ZWITSERLAND. 1. Van de groote menigte bouwwerken, die in het Romaansche tijdvak in de Germaansche landen werden gebouwd, zijn er vele verbouwd in de Gothiek. Wederkeerige steun; dien keizers en geestelijkheid elkaar verleenden, was van het belangrijke aantal kerken de oorzaak; bovendien zijn de Duitsche kerken gewoonlijk grooter dan die in andere landen. Waren in Frankrijk en Italië in de Romaansche bouwkunst duidelijk verschillende scholen te onderscheiden, niet aldus in Duitschland, waar bovendien geen bestaande bouwwerken invloed op de architectuur konden uitoefenen. Een speciaal Duitsch kerktype is dat met een Fig. 347. 6. dubbel koor, één aan de Oost-, en bovendien Fig. 389. nog een aan de Westzijde (Dom te Worms, Mainz, Laach, etc.) Dit tweede koor, gewijd aan een kerkpatroon of een heilige, vervalt Fig. 348. echter na de 12e eeuw; geen verlies voor de architectuur, omdat nu bij alle kerken de gevel een sprekend, goed tot zijn recht komend onderdeel wordt van het gebouw. De kooromgang met kapellenkrans, zooals die zich in Frankrijk ontwikkelt, vindt maar zelden in Duitschland Fig. 347,379. toepassing; b.v. bij de St. Mariakerk op het kapitool te Keulen, welke kerk bovendien nog Fig. 347. 2. den halfronden transeptvorm heeft. Ook op enkele uitzonderingen na, b.v. de gouden poort te Freiberg, ontbreekt de rijke sculptuur van de Fransche en Italiaansche kerken. In Duitschland zijn in het Romaansche tijdvak drie hoofdcentra van bouwbedrijvigheid; de Saksische landen, de Rijnstreek en Westfalen; waarvan Saksen de leiding neemt op politiek-, zoowel als op wetenschappelijk- en kunstgebied. 2. In de Saksische landen blijft de architectuur lang hechten aan Karolingische tradities; grondplan en opstand worden steeds zeer streng opgevat. Kenmerkend zijn: kruisvormige basiliek met ronde koorafsluiting, apsiden in het transept, toepassing van zuilen en pijlers afwisselend, en twee groote torens aan de Westzijde. Hildesheim, een Bisschopsrad, bezit een drietal vlak afgedekte basilieken met dubbel koor, dubbelen Fig. 392. dwarsbeuk, en inwendig telkens twee zuilen afwisselend met één pijler, n.1. de Michaëlskerk (1001 — 1190, Fig. 393. gewijd in 1186). en in den ouden vorm herbouwd; de Dom (1122—1190), en de goed bewaard gebleven, Fig. 347. 3. inwendig rijk gedecoreerde St. Godehardskerk (1133—1172). Fig. 394. Middenbeuk van den Dom te Spiers. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 389 3. De Slot- of Stichtskerk te Quedlinburg (1070—1129) V is een eenvoudige kruisbasiliek; de Kapittelkerk te Gernrode | (960 gesticht) is, evenals de Kloosterkerk te Hecklingen j (1117—1170) veel kleiner, met regelmatige afwisseling van zuilen 1 en pijlers; vooral de laatste is een normaal type van Saksisch- { Romaanschen kerkbouw met houten zoldering. De Kloosterkerk • te Paulinzelle (gesticht 1105) en de Stichtskerk te Ham- j m e r s 1 e b e n (gesticht 1112) waren zuivere zuilenbasilieken, waar- j vcU UUy aicuu, ue scnuaeracntige ruinen zijn overgebleven; zuivere { pijlerbasilieken zijn: de Dom te Bremen (gesticht ± 1050), de Lieve Vrouwekerk te Halberstadt (gesticht 1135) en de fraaie Stichtskerk te Königslutter (gesticht 1135) bij B runs wijk, waarvan reeds koor en transept met gewelfzolderingen (zonder ribben) zijn overdekt. Alleen de Dom te B r un s- wijk (1137—1194) is nog een zuiver Romaansche, en toch geheel j overwelfde pijlerbasiliek; de overige kerken, die geheel overwelfd S zijn, met eenvoudig grondplan en rondbogen voor ramen en por- j talen, doch waarbij reeds de spitsboog inwendig en voor decora- j tieve doeleinden toegepast is, behooren tot het overgangstijdperk I naar de Gothiek. : Tot dit overgangstijdperk behooren: deDomteNaumburg j (1242 gewijd), met 2 koren; de Dom te Halberstadt (1181— ï" 1220); de Lieve Vrouwekerk te Arnstadt; de Dom te { Maagdenburg (gesticht 1209), waarvan de opstand reeds ge- j heel tot het Gothische tijdvak schijnt te behooren; en de Dom m L. Ereiberg, waarvan slechts de beroemde gouden poort met de eens heerlijk vergulde statuen Romaansch bleef terwijl het geheele overige kerkgebouw bij den herbouw Gothisch werd. De belangrijkste, op Oud-Saksisch grondgebied gestichte Cistercienserkerk, is die te Riddag sh a usen • de buitenste kooromgang hiervan is door een laag, de binnenste door een hooger lessenaarsdak afgedekt, zoodat van de koorzijde gezien, de drie daken terrasvormig boven elkaar liggen. In Westfalen dragen de kerken een eenvoudig en praktisch karakter, dat, bij solide constructie en beperkte decoratieve elementen, aan alle noodige eischen voldoet. Meestal ajn het pijlerkerken met drie even hooge, breede beuken, z.g. hallenkerken met kruisgewelven, die b.v. reeds zeer vroeg voorkomen aan de Bartholomeuskapel te Paderborn (1017). Kruisvormige hallenkerken zijn de Dom te Paderborn (1068) en de Dom te Minden, de eerste met rechthoekje koorafsluiting, de laatste met een Gothisehen kooraanleg. De grootsche Dom te Soest was oorspronkehjk een horizontaal afgedekte pijlerbasiliek, die echter nog in het Romaansche tijdvak van gewelven werd voorzien. 11 Wat betreft de Westfaalsche kerken uit het overgangstijdperk, dient in de eerste plaats genoemd te worden de Dom fc Osnabrack (1256-1291), een overwelfde pijlerbasiliek met 8-hoekige kruising; de Dom te Munster 0225- 261), eveneens een pijlerbasiliekinet dubbel koor en 5-hoekige koorafsluiting; de prachtige L /l, t£ D°rtmund' 601 Wormige basiliek, en de onder den invloed van de Cisterciensers gebouwde kloosterkerk te Mariënfeld (1222). Fig. 395. Kerk te Schwarzrheindorf bij Bonn. 390 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 4. Ook in den Rijnstreek, in welke vruchtbare vlakte eens de Romeinen op architectuurgebied waren werkzaam geweest, en waar reeds zeer vroeg bloeiende steden ontstonden, kwam de Romaansche bouwkunst tot hoogen bloei. In dezen door de natuur zoo rijk gezegenden landstreek heerschte een diep godsdienstige geest. Daardoor ontstonden hier vele monumentale kerken, waarvan de versiering stond onder invloed van Romeinsche vormen. De details zijn niet fijn, daar als materiaal zandsteen is verwerkt. Fig. 396. Inwendige van de kerk te Schwarzrheindorf bij Bonn. Van de beide oudste, horizontaal afgedekte ruime zuilenbasilieken, de Abdijkerk te Limburg aan de Hardt (1034) en de Stichts¬ kerk te Hersfeld (in Hessen, 1040) zijn slechts de bouwvallen overgebleven. De bloeitijd in den Rijnstreek begint met den bouw van de drie hoofdwerken, met de groote Dommen te Spiers, Mainz en Worms. Ze zijn volkomen volgens Romaansch systeem overwelfd, doch oorspronkelijk opgetrokken als horizontaal afgedekte basilieken. Fig. 373. 1. De oudste is de Dom te Spiers; op de plaatst van de in 1030 door keizer Coenraad ge- Fig. 394. Fig. 354. stichte kerk werd door keizer Hendrik IV een nieuwe kerk gebouwd (1080—1100). De krypt Fig. 347. 1. van dezen Dom diende tijdens de Middeleeuwen tot mausoleum van de Duitsche keizers. De plattegrond vormt een kruisbasiliek met Westelijk portaal; het buitengewoon groote schip is 14.60 M. breed en 32.70 M. hoog. Boven kruising en voorportaal verheffen zich twee achtzijdige koepels, twee slanke torens aan de Oostzijde van den dwarsbeuk en twee andere tusschen voorportaal en zijbeuken. De werking van het inwendige, nog verhoogd door horizontale donkere banden, is van de drie groote kerken wel de fraaiste. De kruisgewelven zijn nog niet van ribben voorzien, wat eveneens het geval is geweest te Mainz en te Worms, waar ze later zijn aangebracht, wat valt af te leiden uit de pijlergeleding. De Dom te Mainz werd tusschen 1081 en 1137 gebouwd, op de plaats van een in 778 gebouwde vroegere basiliek. De dom heeft een Westkoor, en behalve twee zeer groote koepeltorens, vier kleinere veelhoekige zijtorens. Fig. 389. De Dom te Worms werd tusschen 1171 en 1234 gebouwd, op de plaats van een vroegere basiliek uit 1000. Als kruisbasiliek met dubbel koor vormt hij een massa, waarvan de eindFig. 347. 6. gevels gelijkwaardig zijn door koepels en torens, zoodat, hoewel het uitwendige grootsch en schilderachtig is, een hoofddeel in dit brok architectuur niet als zoodanig spreekt. Een krypt DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 39 j Fig. 355. Fig. 348. Fig. 390. Fig. 373. 5. Fig. 395. Fig. 396. Fig. 347. 2 Fig. 373. 4. Fia. 350. is niet aanwezig; de beide koepels zijn 8-zijdig, en inwendig wordt de overgang hier verkregen door nisvormige pendentiefs; de vier ronde zijtorens maken een zwakken indruk daar ze m 't midden zijn onderbroken door een open arcadenreeks, als voortzetting van de dakgalerij van het gebouw zelf. DeBenediktijnerkerkteLaach (bij Andernach 1093— 1156) een kruisvormige pijlerbasiliek, met dubbel koor, met een als open zuilenhal opgevat voorportaal (paradijs) en met 6 torens, is eveneens een der voornaamste kerken uit den Rijnstreek, een flink en forsch bouwwerk, wat plattegrond, zoowel als opstand betreft. Ook de schilderachtige Munsterkerk te Bonn heeft een dubbel koor. Rondbogen voor de arcadenbogen, maar spitsbogen voor de dwarsbogen vertoonen de kerk te Sinzig en die te Andernach. De Castorkerk te Coblenz (1157— 1201), een pijlerbasiliek met vier torens, is overwelfd. Tegenover Bonn, aan de overzijde van den Rijnoever, ligt de fraaie kerk te Schwarzrheindorf (1149—1151), die dienst kan doen als algemeen type van slot- of burchtkapel ; ze bestaat uit twee verdiepingen boven eenzelfde ! grondplan, die door een opening in den zolder met elkaar »««»«»«»«•«—-.—.-— ■ ■■■■■■ct.i-.....,.1 in verbinding staan. De bovenste verdieping, de eigenlijke kapel, dient voor de voorname personen, de benedenste voor het mindere volk of het dienend personeel, of wordt ook als grafkapel gebruikt. In Keulen, de oude Romeinsche nederzetting, zijn verschillende belangrijke kerken ontstaan van eigenaardige en ryke: koor- en transeptontwikkeling. Bij de St. Mariakerk op het Kapitool (gewijd 1049), de Apostel- Fig. 397 kerk (2e helf 12e eeuw) en de Groot-St. Martin (gewijd 1172) ontwikkelt zich het koor, omdat ook aan de kruisarmen apsiden worden uitgebouwd, tot een soort centraalbouw; te meer, omdat ook de kooromgang voortgezet wordt om de apsiden van het transept. De St. Gereonskerk is in waarheid een tienhoekige centraalbouw, die in 1069dooreenlanggèrekthalfrondof gesloten koor werd vergroot. Voorts heeft de kerk een prachtige ruime krypt Een der voornaamste bouwwerken aan den Beneden-Rijn, uit het overgangstijdperk, is de in 1207 verbouwde «uirinskerk te Neusz, met waaier- en klaverbladvormige ramen en spitsbogen. Eveneens de buitengewoon fraaie Dom te Limburg aan de Lahn (1213-1242), die ligt hoog boven de stad te midden van een romantische natuur. Kruisbasiliek, met een ronde koorafsluiting en inwendig een kooromgang is hij 50 M. lang en 30 M breeds hij heeft 6 klokketorens en een 8-hoekigen koepel boven de kruising. Ook de rijk met ornament versierde kerk te Gelnhausen aan den Beneden-Rijn dateert uit het overgangstijdperk AandenBoven-RijnligtdeMunsterkerk te Bazel, gesticht 1185. een 5-beukige kruisvormige overwelfde basiliek met een kooromgang en twee Westtorens. Ook de oudste gedeelten van de Gothische Munsterkerken te Freiberg en te Straatsburg behooren tot het Romaansche tijdvak; uit de eerste helft van de 13e eeuw zijn transept en Oosttorens van de eerste kerk, en uit 1179 (tegen 1260 voltooid) het Oostelijk deel van de laatste kerk af komstig. De Romaansche kerken in den Elzas dragen een Fransch karakter met Italiaansche invloeden, hoewel ze, met hun ernstig en zwaar uiterlijk, veel met de Duitsche overeenkomen. Fig. 397. De Apostelkerk te Keulen. (Naar foto). 392 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 398. Hoofdportaal van de St. Jacobskerk te Regensburg. (Naar Hirth). Meestal zijn de kerken kruisvormige pijlerbasilieken, met een toren op de kruising, twee vierkante Westtorens, dikwijls rechthoekig koor, en met een ornamentiek, ontleend aan fantastische mensch- en diergestalten. De St. Peter- en Paulskerk te R o s h e i m (gewijd in 1049, herbouwd in de 12e eeuw) heeft een Westgevel zonder torens, die door rondbogen is ingedeeld, en daardoor herinnert aan de kerken in Toskane. Afwijkend is eenigszins de Abdijkerk van Murbach (1216), terwijl de Abdijkerk van Mauresmünster en de St. Fideskerk te Schlettstadt het type kerk ui{ den Elzas zeer zuiver vertoonen. Aan de rijk getooide kerk te Gebweiler (1082), vertoonen zich zeer vroeg kenmerken van den stijl uit het overgangstijdperk. De kerken in Zuid-Duitschland, Zwaben en Beieren onderscheiden zich meer door het ornament dan door plattegrond en ruimteontwikkeling. Werd soms de dwarsbeuk weggelaten, dan kwamen naast het koor twee bijkoren, en torens aan de Oostzijde. Eerst zeer laat komen hier gewelven in gebruik. De later geheel verbouwde Dom te Augsburg (1077) is oorspronkelijk een pijlerbasiliek met 2 koren, twee Oosttorens en een Westelijken dwarsbeuk. De Dom te Freising (1060—1205) bezit een fantastisch DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 393 398 '9. 399 7. georneerde krypt. Regensburg bezit meerdere Romaansche kerken, o. a. de St. Emmeram (1020—1052) met twee koren en twee krypten en een fraaien kruisgang; de Bovenmunsterkerk, en de Schntn»,.fIarnUL kerk, met een mooi portaal. In Zwaben zijn te noemen: de Aureliuskerk te Hirsau (1059-1071) en de Pieterskerk te Hirsau (1082-1091); de Abdijkerk te Alpirsbach (1095) en de Stichtskerk te Ellwangen (1146-1233), de eerste overwelfde basiliek hier, en die eenige overeenkomst vertoont met den Dom te Worms. Voorts te Schaffhausen de Munsterkerk; een dito te Konstanz (1054-1089) naderhand uitwendig Gothisch . verbouwd; te Ebrach, Bronnbach en Maulbronn belangrijke kloosters; te Mittelzell de Munsterkerk een pijlerbasiliek; te Ober zeil. een kleinere zuilenbasiliek, beide op het eiland .Reichenau; de kerk te Dachau (afwisselend zuilen en pijlers); te Prul (bij Regensburg) de Benedict ij nerkerk, een geheel overwelfde hallenkerk. Tot het tijdperk van den Overgang behooren de St. Sebalduskerk te Neurenberg, uit de eerste helft van de 13= eeuw. De Dom te Bamberg, de fraaiste Dom uit Zuid- en Midden-Duitschland, werd gewijd 1012, verbrandde 1081, werd weer gewijd 1111, en verbouwd tusschen 1192 en 1237, en behoort tot dit tijdperk. Arcaden en gewelven van het middenschip zijn spitsbogig, evenals de ramen in de Westtorens, die in het laatste kwartaal van de 13e eeuw bou d werd£n (tQen dus d£ Gothtache stijI d£ heerschend£ was> ^ njettonin Romaansch De Romaansche architectuur in Duitschland bereikt in dezen Dom haar hoogtepunt. In Noovd-Duitschland, de uitgestrekte laagvlakte, waar natuursteen ontbrak, werden baksteen en aangevoerde tufsteen verwerkt. In het midden der 12= eeuw begon de baksteenbouw, onder Nederlandschen invloed, en ontstonden in verband met het nieuwe materiaal talnjke nieuwe vormen. Boven-Italiaanschen invloed vertoont het trapeziumvormig baksteenkapiteel, dat een zandsteenen dekplaat kreeg. In het ontbreken van natuursteenornament werd voorzien door friezen van kraagsteenen, door elkaar slingerende rondbogen, overhoeks. geplaatste tegels en door mozaïkvormig gerangschikte, soms geglazuurde steenen. In den regel ontbreken torens. een^ëtt' ™™T ^ * * K'°°sterk"k * ï*-how (bij Tangermünde), gebouwd 1147-1.52, een n.et overwelfde, kruisvormige driebeukige zuilenbasiliek. Verder de Dom te Ratzeburg (1178), een regel matige knasvormige pijlerbasiliek, met recht afgesloten bijkoren en zonder kruisribben overwelfd „„.I l t TH °VerflangStiidperk behoorende Dom te Lübeck (1173), later veranderd in een Gothische hallenkerk; de Kloosterkerken te Diesdnrf Mlfil n«n a , tcu uuujiscne j„„ , 1 , esdort (U61-1181'en te Arendsee, kruisvormig overwelfd-en de zeer late Crstercienserkerken te Brandenburg, Chorin en Lehnin. Fig. 399.' Dom te Bamberg, van het NoordOosten. (Naar foto). 394 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 9. 8. De kerken in Oostenrijk staan sterk onder Italiaanschen invloed wat betreft architectonische en ornamentale versiering. De plattegrond heeft geen dwarsbeuk, maar drie Oostelijke apsiden, en twee Westtorens. In de Peterskerk te Salzburg (1131) wisselen telkens twee zuilen af met één pijler, welke bouwwijze in Oostenrijk vaker is toegepast. De kloosterkerk te Seckau (1142— '95) is gebouwd onder invloed van de Hirsauer school. Doch de fraaiste kerk is de Dom te Gurk, een driebeukige pijlerbasiliek met dwarsbeuk, die even lang is als de 3 beuken breed zijn, en met kruisgewelven, rustend op honderd marmeren zuilen, die de krypt overdekken. De rijke abdijkerken te Trebitsch en Tisclino witz, de Cisterciencerkloosters te Heiligenkreuz, Lilienfeld en Z w e 11, behooren tot het tijdperk van den overgang. In Zwitserland noemen we nog, naast de op blz. 391 besproken Munsterkerk te Bazel, de eenvoudige strenge Groote Munsterkerk en de Vrouwen-Munsterkerk te Zürich, beide met rechthoekige koorafsluiting. KERKBOUW IN FRANKRIJK. De Romaansche bouwkunst in Frankrijk is gedurende langen tijd weinig bekend geweest; bij kenners echter stond ze steeds hoog aangeschreven; en in de laatste jaren is de kennis Fig. 400. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 395 Fig. 401. Koor van de kerk in Paray-le-Monial. meer verspreid en de waardeering grooter geworden. Immers, èn wat de ontwikkeling van het inwendige kerkgebouw betreft, èn de wijze van decoratie, geheel ondergeschikt aan de arch.tectuur en hare grootsche lijnen, onderscheiden zich in 't bijzonder de Fransche kerken door verschillende opvattingen, zoodat de kerken in verschillende Fransche provincies zeer uiteenloopende typen en ieder op zichzelf een individueel karakter vertoonen. Vooral ZuidFrankrijk verloochent in de ontwikkeling van de kerkarchitectuur niet de verwantschap met de Italiaansche klassieken, en hier blijven zelfs de tradities beter bewaard dan bij de Italianen zelf. Ook de Christelijke basiliekvorm, in geheel overig Europa als punt van uitgang gehandhaafd wordt, ter wille van het monumentale karakter, wel vervangen door driebeukige haUenkerken of door het eenbeukige ruim, overdekt door ton- of koepelgewelven, en getooid met het fijnste ornament. De decoratief armere bouwkunst van Noord-Frankrijk, vertegenwoordigd door de beide hoofdscholen van Normandië en van Bourgondië (Clunyacensers), geeft een nieuwe ontwikkeling in den kapellenkrans rondom den kooromgang. Daardoor oefent, hoewel ze minder 396 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. rijk is, de Noord-Fransche bouwkunst meer invloed uit op overig Europa dan de ZuidFransche. 2. Oud-Romeinsche monumenten, en ook Oostersche invloeden, hebben zich vooral doen gelden in de Provence, de Romeinsche Provincia, daarna in de Zuidelijke provinciën, als Auvergne, Dauphiné, Languedoc en Poitou. De kerken zijn in het algemeen klein en laag, en inwendig sober verlicht. Een- of tweebeukig, zijn ze door een tongewelf, dat halfrond of puntboogvormig is, overdekt. Direct op deze gewelven rusten de flauw hellende daken. De plattegrond vertoont een hoofdapsis met twee of vier kleinere apsiden, Fig. 402. Kerk te Moriënval. (Naar foto). die bij het koor aansluiten. Het aantal torens is gering. Worden aan de kerkmuren lisenen en rondbogenfries toegepast, tegen de koormuren worden pilasters en halzuilen geplaatst. Belangrijke monumenten zijn: de Kathedraal van Fig. 407. Marseille, de St. Trophime te Arles (12e eeuw) en de Nötre-Dame d'Avignon. De kerk NótreFig. 375. 4. Dame la Grande te Poitiers, uit het midden van Fig. 368. de 12e eeuw, vertoont een met blindbogen versierden Fig. 357. gevel, waarin afgebeeld is de Bijbelsche Geschiedenis vanaf den zondenval tot aan de geboorte van Christus. In Dauphiné zijn belangrijk de kerk St. Paul trois Chateauxen de kerk St. Restitute. Languedoc. De St. Gilles in Languedoc werd in 1116, de Abdijkerk te Conques in 1060 en de St. Saturnin te Toulouse in 1096 gebouwd. Beide laatsten hebben een groot koor met kooromgang, waaraan respectievelijk drie en vijf kapellen; beide hebben galerijen boven de zijbeuken; die te Conques bovendien Fig. 403. Westgevel van de Kathedraal NotreDame-Le-Puy. (Naar foto), DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 397 galerijen boven de kooromgangen; beider dwarsbeuken S zijn driebeukig. Van de St. Saturnln zijn de middenbeuk \ door een ton-, de zijbeuken door kruisgewelven overdekt; • boven de galerijen komen halve tongewelven. De koepel- S toren boven de kruising is buitengewoon groot. Anvergne. De Nötre-Dame du Port, teCIer- j Fig. 356. g. mond-Ferrand (Puy-de-Dóme) uit het midden van | de 11= eeuw, heeft een tongewelf voor den kruisbeuk en : Fig. 375. 2. kruisgewelven voor de zijbeuken. Het koor bevat zuilen \ inplaats pijlers, en onder den verhoogden vloer ligt een S krypt. Door gele, roode, witte en zwarte steenen zijn de £ buitenmuren mozaïkvormig bewerkt, met cirkelvormige, • ruit-, zigzag- of stervormige figuren. Belangrijk zijn nog ) de kerk te Issoire (Puy-de-Döme), waarvan het mid- i denste tongewelf puntboogvormig is, en de fraaie kerk * Nectaire-le-haut (Puy-de-Döme) met zuilen in plaats f pijlers en blindbogen in de zijgevels. • 3. In Oost-Frankrijk vervangt het spitsboog- \ gewelf het tongewelf. Hierdoor is de uitge- I oefende zijdelingsche druk veel minder ge- j worden. Evenwel wordt de spitsboog slechts j voor constructieve doeleinden toegepast, en : niet voor decoratieve, voor vensters en riVm-on r Kenmerken in het algemeen zijn: zijgalerijen, j Fi9'4°4, Koor van J A^rk te Fontgombault. j kapellenkrans, fraaie groote voorportalen, vele »-Tt,.„....'...„„^ hooge torens en rijke details met klassieke versieringsmotieven. Bourgondië. De kerk St. Philibert te Tournus (1007) is in rechthoekig op de lengte staande traveeën verdeeld, die overdekt zijn door tongewelven, waardoor de zijdelingsche druk aanmerkelijk is verminderd; de tongewelven rusten op dwarsbogen, de zijbeuken zijn door kruisgewelven overdekt. De hoofdbeuk van de Abdijkerk te Paray-le-Monial is door een tongewelf overdekt, en zoo hoog, Fig 401 dat de zijhchten onder dit gewelf zijn aangebracht. De zijbeuken hebben géén halve tongewelven, zoodat ter ondervanging van den zijdelingschen druk, hier steunbeeren zijn toegepast geworden. Ook aan de kerk te Beaune, en aan de Kathedraal te Autun komen steunbeeren voor. Zeer belangrijk was de, tijdens de revolutie in 1793 verwoeste kloosterkerk te Cluny (1130). Kerk met 3-beukige voorkerk samen waren Fig 379 b 153 M. lang. de totale breedte was 53 M. De twee dwarsbeuken waren eenbeukig, het tongewelf puntboogvormig. Zeven zware torens gaven het gebouw een grootsch uiterlijk. De Madeleinekerk te Vezelay (1130) met fraaie decoratieve portalen en kapiteelen met akanthusbladeren 'en symbolische voorstellingen. Verder de kloosterkerk St. Benoit-sur-Loire, met een portiek van zware forsche pijlers. Aqaitanië. DeSt. Front te Perigueux vertoont in grondplan een Grieksch kruis, waarvan centrum en Fig 405 .g. 375.^ armen door koepels zijn overdekt. Deze koepels zijn spitsboogvormig, en rusten op horizontaal overkragende Fig 373 3 • pendentiefs, die weer op zware breede bogen steunen. De pijlers zijn zwaar, vierkant en doorbroken. Het bouwwerk maakt een massalen indruk. De St. Pieterskerk te Angoulème heeft drie koepels boven het Fig 347 9 schip en één boven de kruising, welke laatste alleen van buitenaf is te zien. terwijl de andere onder een dak zijn 398 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. verborgen. De rijen blindbogen van den rijk versierden gevel bevatten een groote menigte reliëfs; inwendig is een fraaie ruimteontwikkeling ontstaan. De Puy-en- Fig. 403. Velay is eveneens door een rij koepels boven het schip overdekt, welke koepels echter niet op pendentiefs rusten. De uit donkere lava en grijze zandsteen samengestelde gevel eindigt in drie topgevels, waarvan de beide buitenste schijnarchitectuur zijn. In den prachtigen arcadengang om den binnenhof van het klooster is boven de bogen mozaïk aangebracht; de sluitsteenen van de bogen zijn met maskers, de kapiteelen met akanthusbladeren versierd. Fig. 405. St. Front te Perigueux. (Naar foto). ■ : 4. Normandië werd in 911 door • de Noormannen veroverd. Het ornament is primitief als het Vroeg- Noorsche, en hoofdzakelijk geometrisch, als het Keltische. De sombere, massale kerken, zonder kooromgang of kapellenkrans, zijn zuiver van verhoudingen; de zijbeuken zijn achter den dwarsbeuk verlengd. Zuilen werden niet toegepast; op de zware pijlers rusten zesdeelige kruisgewelven, die in Normandië voor het eerst de ton- en koepelgewelven boven den hoofdbeuk vervingen. Het zesdeelige gewelf heeft 6 gewelfvelden, die ontstaan door tusschen de vier hoofdpijlers twee tegenover elkaar staande tusschenpijlers te plaatsen, waarop een nieuwe boog rust, evenwijdig aan de dwarsbogen. Boven de zijbeuken in den hoofdbeukmuur zijn tciforiën uitgespaard, een dwerggalerij of loopgang vormend, die tot den zolder onder de lessenaarsdaken der zijbeuken toegang geeft. De kruising is overdekt door een 8-deelig verhoogd gewelf; hierboven verheft zich een zware toren, terwijl ook aan de Westzijde een tweetal zwaardere torens werden geplaatst, die, gesteund door zware steunbeeren, den gevel in drieën schijnen te deelen. De hooge, smalle rondboogvensters zijn tusschen de lisenen geplaatst, die, verder buiten het muurvlak uitstekend, bijna overgaan in steunbeeren. De oudste kerk is de Abdijkerk te Jumièges, begonnen 1067; terzelfdertijd verrezen te Caën de Drieeenheidskerk (1066) en de St. Etienne, gesticht door Willem den Veroveraar en zijne echtgenoote. Aan de Drieëenheidskerk zijn reeds de in het latere Gothische tijdvak veelvuldig gebezigde luchtbogen toegepast, die, over de zijbeuken heenloopend en de gordingen dragend van de zijdaken, den zijdelingschen druk van de gewelven op de hoofdbeukmuren ondervangen. Het groote hoofdportaal, pet het door symbolisch ornament versierde hoogveld, ligt in het middendeel van den gevel, en wordt door twee zware, stoere torens geflankeerd. Vermeldenswaard zijn nog de A b d ij k e r k te B o c h e r v i 11 e en de in de 2' helft van de 12e eeuw gestichte kathedraal te Bayeux, die een Vroeg-Gothisch koor bezit. Wat Parijs betreft, het centrum van lle de France, Champagne en Orleanais, is nog slechts de St. Geneviève te Parijs (1068) Romaansch. In deze DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 399 streken zijn alle Romaansche gebouwen zeer klein van afmeting; veel is hier verdwenen, daar steenconstructie in de 10= eeuw nog uitzondering is. Ook de St. Geneviève heeft een houtzoldering, evenals de oude kathedraal van Beauvais in Picardië. Voor het overige zijn de meeste gebouwen in dezen streek afkomstig uit het overgangstijdperk, gedeeltelijk Romaansch, gedeeltelijk Gothisch. Zoo de St.Jean te Chalons sur Marne, de St. Remy te Rheims(1049),deNötreDame te Chalons sur Marne, de Abdijkerk St. Germer (Picardië) en de kathedraal te Noy o n, die als type van dit tijdperk kan gelden. De laatste is gewijd ongeveer 1160; aan de benedenverdieping is de spitsboog, aan de bovenverdieping de zwaardere rondboog toegepast. Boven de met pij- ! Iers afwisselende zuilen zijn i dwarsbogen aangebracht, j die het ruim verdeelen in ! langwerpige traveeën, en j waardoor ook uitwendig j de kerk een hoogen slanken Fig. 406. Westgevel van de kerk te Pont-l'Abbé. (Naar Hirthi. I indruk wekt. De aan weers- ï zijden van den uitgang geplaatste torens zijn in drieën gedeeld en door zwarrs'teunr^reLnderste'und'De drte portalen zijn door gedrukte spitsbogen overdekt. Iedere travee bevat twee (in plaats een) rondbogen, waardoor de slanke hooge indruk nog wordt versterkt. KERKBOUW IN ITALIË. De groote werkzaamheid op bouwgebied, aangetroffen in de Noordelijke landen, valt niet te bespeuren in de streken ten Zuiden van de Alpen. In Italië waren er reeds talrijke kerken, 400 °E ROMAANSCHE BOUWKUNST. SS en viel dus voor de Middeleeuwsche kunst niet meer zoo'n groot veld te ontginnen als elders. Bovendien werkte gemis aan politieke eenheid in Italië een gelijkmatige ontwikkeling van den kerkbouw tegen: de bloei van de steden localiseerde de kunst, terwijl, na de groote volksverhuizing, Noordelijke invloeden niet meer geweerd konden worden. In Lombardije, eens door de Longobarden onderworpen, kreeg de versteende Byzantijnsche bouwkunst nieuw leven, terwijl in 't Zuiden, waar eens de Noormannen regeerden, de Oud-Christelijke vormenleer herleefde. Alleen bleven in tegenstelling met de meer Noordelijke gebouwen, de Italiaansche lichter en minder somber. De kerken zijn meestal T- of kruisbasilieken, mèt of zonder galerijen en met een veelhoekigen kruisingstoren; de klokketoren, campanile, werd evenals vroeger, zonder verband met het gebouw, afzonderlijk ernaast opgetrokken. In Toskane ontbreekt de krypt, in Lombardije en Zuid-Italië is ze zeer rijk opgevat. Pijlers en zuilen, soms afwisselend, vormen de steunpunten. Algemeen is de overdekking, behalve in enkele Noord-Italiaansche, onder Franschen invloed staande kerken, samengesteld uit kruisgewelven, hoewel ook de vlakke zoldering en zichtbare spanten en binten met voorliefde worden toegepast. Uitwendig is de DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 401 sterk uitgesproken horizontale indeeling door lijsten nog een nawerking van de klassieken. De gevels vooral werden, daar ze wegens het ontbreken van torens een groot oppervlak aanboden, door mozaïken, donkere horizontale banden of arcaden versierd. In het onder Byzantijnschen invloed staande Zuid-Italië overheerscht het centrale stelsel, terwijl de talrijk voorkomende ronde of veelhoekige doopkapellen over geheel Italië niet zeldzaam zijn. 2. Lombardije. Hier liggen centra als Milaan, Parma, Pavia, Modena en Verona; de oervormen van enkele karakteristieke details van den Romaanschen stijl worden hier gevonden; zoo werden lisenen en rondbogenfriezen reeds toegepast in Ravenna, terwijl de blindbogen- i galerijen op door consoles ondersteunde zuiltjes j Fig. Kerk te Bassae. Fig. 409. Dom te Pisa, en de scheeve ! rustend, voorkwamen bij de Longobarden. I Bij de St. Ambrosiuskerk te Milaan zijn de Fig. 347. 5. ! drie beuken onder één dak gebracht. Gesticht van ; 1046—1071, is de verhoogde middenbeuk door kruis: gewelven overdekt; een dwarsbeuk ontbreekt; in de zijbeuken zijn galerijen aangebracht; de kruisgewelven worden ondersteund door gemetselde diagonaalribben, die op ronde, als hoekzuilen gevormde pijlerschalken rusten. De gevel, geflankeerd door twee hooge torens, heeft een driebogige open loggia, terwijl een klimmend rondbogenfries het uiterlijk van den zwaarmoedigen gevel wat opvroolijkt. Ernstig en ruim is ook de uit het begin van de 12e eeuw afkomstige voorhof, die omringd is door een pijlerarcade. De middenbeuk van de San Michele te Pavia is verhoogd, zoodat in de bovenmuren ramen konden worden aangebracht. Gesticht tegen het einde van de 1 le eeuw, zijn midden- en zijbeuken door kruisgewelven overdekt. De Dom te Parma (1170) is een der fraaiste Lombardisch-Romaansche monumenten, driebeukig, met Fig. 347. 9. 402 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 410. a. Plattegrond van de S. Marco te Venetië. b. Gevel van Florence. de S. Miniato, bij dwarsbeuk, en een koepel boven de kruising. De zware gevel maskeert de zijbeuken, en bevat drie portalen. De Dom te Piacenza heeft veel gemeen met de school van Pisa. (Zie hieronder). Nog zijn te noemen de Dom te Trient (+ 1212), de Peter en Paulskerk te Bologna; de Dom te Modena (1099), een horizontaal afgedekte basiliek, en de fraaie kerk S. Z e n o te Verona, waarvan de Fig. 415. gebroken daklijn zeer juist de achterliggende ruimte aangeeft. De vlakke gevel is door een roosvenster en een rijk portaal versierd. De vrijstaande, massieve klokketoren heeft in het bovenge¬ deelte open gewerkte galerijen; de krypt bevat rijen zuilen, afgewisseld met pijlers. Het uit 1139 dateerende portaal is rijk met beeldhouwwerk versierd, en de deur is geheel met Romaansche bronsreliëfs bekleed. In N.-W .-Italië zijn tongewelven gebruikelijk, waardoor die kerken veel gemeen hebben met de Fransche architectuur uit de Provence. In Venetië kan zich de Romaansche architectuur niet losmaken van de Middeleeuwsch-Byzantijnsche kunst, die in de San Marco haar hoogste triomfen viert. In Toskane, Midden-Italië, ontwikkelt zich de Romaansche kunst in navolging van de klassieken. Het land van de oude Etruskers behield den Oud-Christelijken basiliekvorm met vlakke zoldering of zichtbare kapconstructie, maar de gevel werd rijk versierd met arcaden, zuilen en kleurige mozaïken. Zóó vooral de kerk S. Miniato te Florence en het baptisterium te Florence. De Dom te Pisa (1063.—1118) is het fraaiste Romaansch-Toskaansche bouwwerk. De bouwmeesters Busketus en Rainaldus legden het in den Latijnschen kruisvorm aan, vijfbeukig, 95 M. lang, met een driebeukigen dwarsbeuk van 70 M. Aan de Oostzijde ligt een Fig. 347. 4. apsis, en ook de dwarsbeuk eindigt in kleine apsiden. De beide middenbeuken steken boven de lessenaarsdaken van de zijbeuken uit, terwijl de kruising is gedekt door een ellipsvormigen koepel. De buitenmuren zijn met blindboogarcaden en pilasters verrijkt, doch de gevel is kenmerkend Toskaansch; de verdiepingsgewijs gerangschikt horizontale booggalerijen zetten zich ook voort onder de schuine daklijn. Is de gevelomtrek overeenkomstig de achterliggende architectuur, de arcaden houden hier hoegenaamd geen verband mee. Het inwendige bestaat uit donkergroen en wit marmer. Korinthische en komposietkapiteelen, grootendeels van Fig. 410. 3. Fig. 410. b. Fig. 409. Fig. 412.- DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 403 verre aangevoerd, en ontleend aan oude monumenten, kronen de 68 zuilen, en dragen de vlakke door kasetten ingedeelde houten zoldering van den hoofdbeuk, terwijl de zijbeuken overdekt zijn door kruisgewelven. Zijdelings achter de koorapsis verrijst de klokketoren, de beroemde ±1174 door Bonannus gebouwj. 409. de scheeve toren van Pisa. Geheel in overeenstemming met den Domgevel zijn de 6 open galerijen, die op even zoovele verdiepingen rondom den toren loopen. De muren, beneden 3.8 M. en boven 2.3 M. dik, zijn van met marmer bekleede baksteen opgetrokken. De scheeve stand is te danken aan gr ondverzak kingen, — j_ _r.__.-i_! • 1 . .... _ . . ue dlwijKing is nogai aanzienlijk; op M M. hoogte staan de muren 4'/2 M. uit het lood. De diameter is 8 M.; de arcaden zijn, evenals die in den Domgevel, in de muren uitgespaard. Tegenover den Dom staat het eveneens Romaansche baptisterium, in 1153 door Diotisalvi als koepelrotonde begonnen. De Gothische details zijn later toegevoegd. Het 30.5 M. in doorsnede groote bouwwerk is overdekt door een bijna kegelvormigen koepel. 411. De kerk San Michele te Lucca vertoont hetzelfde type als de Dom te Pisa, en is gebouwd van 1160-1239 terwijl verder verschillende andere kerken zijn gevolgd naar hetzelfde type, o. a. San Giovanni fuori Fig. 411. Gevel van de kerk San Michele te Lucca (Naar Godefroy. Romaansch). 404 DE ROMAANSCHE' BOUWKUNST. Civitas en de San Andrea te Pistoja, die echter, onder Florentijnsche invloeden, wat afwijkt. Tot in Dalmatië oefende Pisa invloed uit, o. a. op den Dom te Zara (van 1247). Geheel bijzonder van aanleg isde Dom van Ancona, Fig. 414. gebouwd volgens den Griekschen kruisvorm; schip en dwarsbeuk zijn evenlang en beide driebeukig; boven de kruising verrijst een twaalfzijdige koepel. Byzantijnsche invloeden (Ancona ligt aan de Adriatische zee) zien we aan de zuilen, ontleend aan een of ander oud bouwwerk. Kleinere Romaansche bouwwerken zijn nog: de SanPietro te Toscanella (bij Viterbo), gebouwd van 1039-1090; en de San Maria te Toscanella, van 1050—1206, beide basilieken met 3 beuken en fraaie gevels; voorts de kerken te S p a 1 a t o, Corneto, de San Maria te M o n z a en de Dom te C o m o. 4. Te Rome en in de onmiddellijke om¬ geving heeft de Romaansche stijl nooit vasten voet gekregen; men hield zich aan het OudChristelijke basiliekschema met zichtbare kapconstructie of vlakke zoldering, en aan de klassieken. Er werden minder nieuwe kerken gebouwd dan wel oude bestaande veranderd of hersteld of minstens verfraaid wat betreft het inwendige. Slechts een betrekkelijk onbelangrijke verbouwing had in 1139 plaats, en wel van de San Maria in Trastevere. Toch zijn hier in de Middeleeuwen werken van bijzonderen vormenadel en kleurenrijkdom in klassieken DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 405 Fig. 413, Inwendige van de San Miniato al Monte te Florence, geest tot stand gekomen, die tot het schoonste behooren wat de Middeleeuwen hebben opgeleverd: voornamelijk decoratieve steensculptuur aan altaren, kansels en in kloostergangen. Een hoogst oorspronkelijke, bekoorlijke en fijn gevoelde versieringswijze werd nr°,ndoo dT d£ kunstenaarsfamilie de Cosmaten, wier werkzaamheden vallen van lüyU-1322; ze bestaat uit de aan de klassieken ontleende bouwvormen, verrijkt met bont- kleurigemarmermozaïken.Prachtigevoorbeeldenleverenop^ekruisgangenvanhetkloo^ ,in o 1 ° T mUra' 9eb°UWd d°°r PetrUS Van CaPua en gister Petrus van Ii2U-1241;ende kruisgangen van de San Giovanni in Laterano, van 1222-1230 gebouwd door vader en zoon Vassallettus. 5. In Beneden-Italië zijn de Romaansche vormen sterk gewijzigd. Deze landen stonden tot het midden van de 11* eeuw onder Byzantijnsche heerschappij, en daarna tot het midden van de 13= eeuw onder die van de Noormannen, 't Gevolg is een mengeling van Noorsche, Byzantijnsche en deels ook Moorsche vormen. Meestal zijn de kerken Latijnsche basilieken met dwarsbeuk, waaraan dadelijk de apsiden aansluiten; de middenbeuk is meestal gedekt door een horizontale houtzoldering, terwijl de zijbeuken door kruis- of stalaktietengewelven 406 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 414. De Dom San Ciriaco te Ancona. zijn overdekt. Een Byzantijnsche koepel, en kanteellijsten op torens en op muren zijn uitwendige kenmerken, terwijl inwendig »•••••••«•••••••••••••••••••«•......« de zuilendetails van klassieken oorsprong zijn, en prachtige mozaïkschilderingen op gouden grond de wanden tooien. De Dom te Salerno (1077) is later verbouwd tot een pijlerbasiliek met tongewelven. De kathedralen van Ravello en Amalfi zijn geheel vernieuwd; de invloed van Siciliaansche architectuur spreekt bij deze gebouwen uit de verhoogde rondbogen en blindboogarcaden, die elkaar snijden. In Apulië herinneren de gebouwen door lisenen, boogfriezen, galerijen etc. weer aan de Noord-Italiaansche en Germaansche. Dikwijls zijn de torens aan de gevels verbonden. Fig. 415. Krypt uit de S. Zeno Maggiore te Verona. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. _jQ7 Fig. 416. Dom te Ferrara. (Naar Formenschatz). Hier zijn belangrijk: de Dom te Bari (1034) en de Dom te Troja (1093-1119), beide zuilenbasilieken; de Dom te Trani, waarin telkens twee zuilen zijn gekoppeld, en waarin de krypt onder de geheèle kerk doorloopt; de kerk San Maria te Foggia, wier krypt volkomen als een ouderkerk is ingericht. Het inwendige van de kerken is geheel in overeenstemming met de prachtlievendheid van de Zuidelijke volkeren. De uit Byzantium afkomstige familie Marmorarii waren hier, wat voor Midden-Italië de Cosmaten waren. Hun decoraties mochten zich zoodanig in den algemeenen smaak verheugen, dat ze navolging vonden tot in Toskane, Rome en op Sicilië. Was de techniek der Cosmaten marmermozaïk, toegepast in geometrische vlakversieringen! de Marmorarii sneden de afzonderlijke ornamenten, als bladranken, bladeren, palmetten etc. uit dunne marmerplaten en bevestigden deze in de plaatselijk verdiepte oppervlakte van de te versieren bouwkunstige onderdeelen. Ten slotte is nog op Italië's Zuidkust deAndreaskerkteAmalfite noemen. 7. Sicilië, het door de natuur zoo rijk gezegende eiland, achtereenvolgens door Grieken. Gothen, Byzantijnen en Mooren veroverd, beleefde onder de uitnemende regeering van de Noorsche koningen een tijdperk van bloei. De overleveringen van de verschillende kuituurvormen werkten hier op gelukkige wijze samen, om een fraai geheel te verkrijgen, waarinde schoonheidszin spreekt van de Grieken wat betreft het streven naar het volmaakte, en de praktische opvatting van de Romeinen, voor zoover het betreft het grondplan van de basiliek, de logische centraalbouw met koepelbouw van de Byzantijnen, evenals de schitterende 408 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. marmer- en mozaïktechnieken van de laatsten; en de overvloedige, zuiver decoratieve toepassing van arcaden, de toepassing van stalaktieten en de weelderige kleurenpracht. Al deze elementen werden door de Noormannen voltooid, door de toepassing van torens in de gevels, die het geheel een monumentaal uiterlijk gaven. Zuiver Byzantijnsch is de kerk La Martorana te Palermo. De San Giovanni degli Eremiti (gesticht 1132) lijkt op de vorige; gebouwd als kerk met vijf koepels is ze in den geest van een basiliek gewijzigd door het aanbrengen van een hoofdbeuk en dwarsbeuk, met drie apsiden. De om het interieur beroemde Palatijnsche kapel werd Fig. 306. door koning Roger tus¬ schen 1129 en 1140 bij zijn paleis gebouwd. Op de kruising van deze driebeukige basiliek verrijst een LaatByzantijnsche verhoogde koepel, terwijl de middenbeuk naast Byzantijnsche mozaïken veel Arabische elementen vertoont in vorm en verhoudingen. De verhoogde spitsbogen zijn met decoratieve figuren beschilderd. De kathedraal te Palermo (1169—85) is nog slechts gedeeltelijk Romaansch (krypt, zuilen, koorapsis en vrijstaande torens). De Dom te Cefalu, een zuivere basiliek met vlakke zoldering, is in de le helft van de 12e eeuw gebouwd; twee geweldige Romaansche torens flankeeren den Westgevel, terwijl het geheel burchtachtig en, door horizontale gevelbeëindiging, Oostersch aandoet. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 4Q9 De Dom te Monreale (1174—89), een driebeukige kruisbasiliek met Westelijke voorhal tusschen twee torens, en met een rijk versierd portaal, is uitstekend bewaard. Het schip is met hout afgedekt, terwijl het koorgedeelte in verhouding tot het schip van groote afmeting is. In de spitsbogen zijn Byzantijnsche en Arabische invloeden te bespeuren; ook de goudmozaïken beslaan een enorm oppervlak. Even schoon, en fabelachtig rijk, is de in de nabijheid gelegen kloosterhof Fig. 359. (1200—1221), wiens kruisgang met z'n fraaie gekoppelde zuilen, spitsbogen en zuilschachten door mozaïk versierd, de schoonste is van geheel Italië. SPANJE EN PORTUGAL. 1. Na zwaren strijd met de Mooren, stichtten Christelijke West-Gothische heerschers in de lle eeuw de koninkrijken Leon, Castilië, Navarra en Arragon, die samen de Noordelijke helft van het schiereiland omvatten. In het volgende riddertijdperk werden de Mooren tot Granada (1250) teruggedrongen; en hoewel de kunstrichting dientengevolge in Spanje werd gewijzigd, bleven Zuid-Fransche, Lombardische, maar vooral Moorsche invloeden werkzaam. Rondboog, spitsboog en hoefijzerboog komen aan eenzelfde bouwwerk voor, terwijl nu eens in het grondplan, dan weer in de constructie of versiering een der richtingen den boventoon voerde. Na het einde van de 12= eeuw wordt het spitsbooatonaewelf door kruisapwplvor. vWvpnn«.n In het algemeen dragen de kerken het karakter van den overgangsstijl; Fransch is o. a. de soms volledige kapellenkrans, evenals het rijk versierde kerkportaal; geheel in Noordelijken trant daarentegen de in de 11= eeuw gebouwde S. Maria la Blanca te Toledo, waarin het Blz. 333. 5-beukige ruim door op 8-hoekige baksteenpijlers rustende hoefijzerboog-arcaden is verdeeld. Meestal zijn echter de kerken als de Zuid-Fransche kruisbasilieken driebeukig; het koor eindigt in 3, soms 5 apsiden, of in één apsis met kooromgang en kapellenkrans. Het koor is verhoogd, de kruistoren rijk opgevat. Overigens zijn drie typen te onderscheiden, n.1. hallenkerken, hallenkerken met gaanderijen, en overwelfde basilieken. De kathedraal van Santiago de Compostella (1100-1190) is driebeukig; hoofdbeuk en dwarsbeuk zi,n door tongewelven, de zijbeuken door kruisgewelven overdekt. Grootsch van opvatting, lijkt het geheel op de StSernin te Toulouse. Een vlakke houtzoldering treft men aan in de S. Milan en in de S L oren zo te Segovia. De S. Isidoro te Leon (1149) lijkt op de Santiago de Compostella, doch is kleiner. Ten slotte zijn nog Romaansch de S. Maria te Coruna, een hallenkerk met tongewelven, de S. Petro te Gerono, driebeukig, en de S. Maria del Campo. Fig. 418. 1. Zoogenaamde „Galilee" bij de Kathedraal te Durham. 2. Plattegrond van de Kathedraal te Durham. 3. 5. Kapiteelen uit de Kathedraal te Northampton. 4. Kapiteel uit den Tower te Londen. 410 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 419. Krypt uit de St. Pieterskerk te Utrecht. Een afzonderlijke vermelding verdienen nog de Spaansche Cistercienserkerken, met hun rechthoekige koorafsluiting, als o. a. Las Huelgas bij Burgos (1180—1182) en de centraalbouwen der Tempeliers, als La Veracruz bij Segovia (1150), een 12-zijdige veelhoek met 3 apsiden en een vierkanten klokketoren. Een zeer belangrijk monument uit het overgangstijdperk is de oude kathedraal te Salamanca (1120); de " zestien-zijdige rijke kruisingstoren is in twee verdiepingen gebouwd, en door 4 ronde torentjes geflankeerd. De kerk werd in de 12e en 13= eeuw voltooid. De St. Vicente te Avilla heeft een fraaien Westgevel, rijke portalen, en tusschen twee lage torens arcaden. Karakteristiek voor den Laat-Spaansch-Romaanschen stijl is de grootsche kathedraal van Taragona, een kruisvormige basiliek met 5 apsiden. Verder de kathedraal te Zamora, de hoofdkerk te Tudela en de S. Miquel te Valencia. In Portugal, dat eerst in 1139 politiek vrij werd, doch op kunstgebied geheel afhankelijk van Spanje en West-Frankrijk, is het voornaamste Romaansche bouwwerk de oude kathedraal van Coimbra, uit het midden van de 12= eeuw, een driebeukige, in drie apsiden eindigende pijlerbasiliek, voorzien van tongewelven, en een dak dat door hoog getinde muren is gemaskeerd, waardoor het geheel een burchtachtig uiterlijk verkreeg. Ten slotte de Tempelierskêrk te Th om ar (1162) en de Cistercienserkerk teAlcobaga (1148—1222). DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 411 ENGELAND. Willem de Veroveraar trok in 1066 met 60.000 krijgslieden naar Engeland, versloeg koning Harald bij Hastings, veroverde diens rijk, en verdeelde het onder den Normandischen adel. Vandaar dat de Engelsch-Romaansche bouwkunst veel gemeen heeft met de Normandische, doch alleen onder invloed van de inheemsche bouwkunst is gewijzigd. In afwijking met het normale Romaansche grondplan is het koor, om ruimte te winnen voor de talrijke geestelijken, buitengewoon verlengd, zoodat het een verlenging schijnt te zijn van den hoofdbeuk door den dwarsbeuk heen; bovendien eindigt het koor rechthoekig, en komt een kapellenkrans niet voor. De Fig. 421. Romaansch venster uit de 8-hoekige kapel van het Valkhof te Nijmegen. dwarsbeuk, die bijna in het midden van het schip ligt, krijgt meestal naar de koorzijde een zijbeuk, doch is ook wel driebeukig. De muren zijn buitengewoon zwaar en sterk, de pijlers op Normandische wijze geleed; vooral bij kleinere kerken worden vaak zware ronde pijlers toegepast, die van kleine steenen zijn opgemetseld, en afgedekt worden door het teerlingkapiteel in zijn karakteristiek Engelschen vorm van vouwenkapiteel of plooienkapiteel. De binnenzijde van de bogen is eveneens karakteristiek, bedekt met meander- of zigzagvormig ornament. De slanke, tegen de pijlers geplaatste, halfzuilen blijven zonder constructieve beteekenis, 412 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. ; aangezien de middenbeuk niet werd J overwelfd; de zijbeuken werden • overdekt öf door een halftongewelf, ; öf door kruisgewelven. De middenj beuk krijgt (uitgezonderd die in 5 de kathedraal van Durham) een- • voudig een vlakke houtzoldering, £ fraai verguld en beschilderd. De : bogen boven de portalen zijn half- • rond of gedrukt spitsboógvormig, • zonder tympanon. De toren boven j de kruising is zwaar, zonder spits 5 horizontaal afgedekt en door tinnen • bekroond. Als bij uitzondering £ (kathedraal van Durham) torens : voorkomen aan den Westgevel, zijn • deze eveneens vlak afgedekt, weinig Fig. 422. Achterzijde van de St. Servaaskerk te Maastricht. (Naar foto). hooger dan de gevel zelf, en sluiten een portaal in. Soms ook zijn de Westorens naast de zijbeuken geplaatst (kathedraal van Norwich). Het meest zuivere, Engelsch-Romaansche type is de kathedraal van Peterborough (1140—93). Het middenschip heeft een vlakke houtzoldering en de zijbeuken zware kruisgewelven. Komen in den hoofdbeuk bundelpijlers voor, het koor bevat ronde en 8-zijdige pijlers. De gevel van het massale bouwwerk vertoont reeds elementen uit de overgangsperiode. Fig.418.1,2. De monumentale kathedraal van Durham heeft den hoofdbeuk door kruisgewelven overdekt. De kathedraal van Norwich (1096) is reusachtig van afmetingen ; de gewelfoverdekking van den middenbeuk en het hooge gevelvenster zijn uit den Gothischen tijd afkomstig. Tot de oudste bouwwerken behoort nog de door Willem den Veroveraar gestichte St.Johnskapel in den Tower te Londen; de bouwwijze, met de Fig. 418. 4. gedrongen ronde zuilen en tongewelven, geeft het bouwwerk een somber aanzien. Fig. 423. O. L. Vrouwekerk te Maastricht. (Naar foto DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 413 Tot den ontwikkelden stijl behoort o. a. de van 1079—1093 gebouwde kathedraal van Winchester, die later dikwijls is verbouwd en hernieuwd, en die een uitgestrekte krypt heeft, eveneens zijn van de uit denzelfden tijd afkomstige kathedraal van Canterbury slechts de groote krypt, enkele onderdeelen van het koor en de torens in de oorspronkelijke Normandische bouwwijze bewaard gebleven; voorts een gedeelte van de kathedraal van Ely (1082—1174), waarvan de gevel uit lateren tijd dateert, en de kathedraal van Cloucester (gesticht 1089). In het algemeen vertoonen veel Engelsche kerken het overgangstype van den Laat-Romaanschen stijl; voornamelijk onder invloed van de Cisterciensers werd al heel vroeg de spitsboog toegepast, vooral in de arcaden, terwijl zelfs voor de afdekking nog de houtzoldering werd gehandhaafd. Vroeger dan in Duitschland, ongeveer 1157, kan men rekenen dat in Engeland de Gothische stijl begint. Tot de belangrijkste monumenten worden gerekend: de kathedraal te Chiches t e r, die van Ely (gedeeltelijk), die te Lincoln, te Worcester en te Salisbury (gedeeltelijk). Fig. 424. li St. Servaaskerk te Maastricht. 2. Onze r.ievc. Vm,,™. kerk te Maastricht. 3. Keizerszaal uit de St. Srrvaa<:l_i.lr t» 4. Romaansche ranken. 5. Plattegrond van de Munsterkerk te Roermond. Maastricht. NEDERLAND. De Romaansche bouwkunst in ons land staat onder NoordFransche, en zeer sterk onder Duitsche invloeden. De kerken, de eenige bouwwerken van steen, werden in baksteen opgetrokken en bekleed met tufsteen, die langs den Rijn werd aangevoerd. Deze tufsteen leende zich niet voor versieringen. Die gedeelten, die bestemd waren voor ornament, werden daarom van zandsteen gemaakt, die eveneens uit Duitschland kwam. De kerkjes in Friesland en Groningen, geheel van baksteen opgetrokken, dienden als voorbeeld voor de in iets lateren tijd ontstane baksteen kerken in de Noord-Duitsche laagvlakte. Dateerend uit het overgangstijdperk, 13* eeuwsch dus, zijn ze gebouwd volgens het 414 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 425. Zuid-Oostzijde van de kerk te Oldenzijl. (Naar Peters, „Bouwkunst-'. Cistercienser eenvoudsbeginscl. met enkele constructieve Vroeg-Gothische vormen en Romaansche decoratieve details. In 't algemeen waren de Romaansche kerken in ons land driebeukig met dwarsbeuk en ronde apsis. Fig. 422. De grootste kerk is de St. Servaaskerk te Maastricht, die voor ons land eenig Fig. 424. 1. is door den Byzantijnschen op nisvormige pendiefs rustenden koepel, welke zijn oorsprong neemt op vier zware gordelbogen van 10 M. spanning elk. Het inwendige is rijker gemaakt door een fraaie dwerggalerij aan de apsiszijde; beurtelings wisselen hiervan twee zuilen met een bundelpijler, die geplaatst is juist in de as van de blindboogzuilen van de lagere verFig. 424. 3. dieping. De krypt uit den Karolingschen tijd en de aangebouwde keizerszaal werden reeds op blz. 276 en 280 besproken. Fig. 423. Een zeer bijzondere gevel vertoont de LieveVrouwekerk te Maastricht, mogelijk Fig. 424. 2. uit de 10£ eeuw afkomstig. De gevel is bijna evenhoog opgetrokken als de twee ronde torens, waardoor hij wordt geflankeerd. Torens en gevel hebben slechts enkele lichtspleten, behalve boven vlak onder het dak; ze wekken zeer sterk den indruk, op verdediging ingericht te zijn DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 415 geweest. Verder zijn nog gedeeltelijk Romaansch de Abdijkerk te Rolduc, en de kleinere natuursteenen Limburgsche kerkjes te St. Odiliënberg en te Susteren. Fig. 424. 5. De mooiste Romaansche kerk uit Nederland is de Fig. 427. St. Maria Munster te Roermond, in 1218 door Gerard III van Nassau, graaf van Gelder en Zutfen, gesticht. De dwarsbeuk eindigt halfcirkelvormig, terwijl het koor is afgesloten door kapellen. Inwendig zijn de diep neerhangende gewelfsluitsteenen uitsluitend decoratief. De kerk is meesterlijk gerestaureerd door den architect Dr. P. J. H. Cuypers. Fig. 420. In Nijmegen is de apside van deKeizerszaal van. het Valkhof, in 1155 door keizer Frederic Barbarossa geFig. 421. sticht, mèt de Karolingische kapel het eenige wat uit den Romaanschen tijd is overgebleven. Te Utrecht bleef van de in 1814 gesloopte St. Maria- Fig. 426. Helpoort te Maastricht Fig. 427. Munsterkerk te Roermond. kerk (1130) de gedeeltelijk gerestaureerde kloostergang bewaard. Gedeeltelijk Romaansch zijn de St. Janskerk, de St. Pieterskerk, voltooid in 1045, met gewelven uit later tijd, en driebeukig met dwarsbeuk; en de St. Nicolaaskerk, met Romaanschen toren; beide eerstgenoemde kerken Fig. 419. hebben nog een Romaansche krypt. Uit het overgangstijdperk zijn van de vele kerkjes te noemen de fraaie kerk te Zuidbroek in Groningen, en die te Oldenzijl en te S t e d u m; de toren van de laatste is met Fig. 429. een zadeldak afgedekt; de steunbeeren zijn, evenals het veelhoekige koor, uit later tijd. In Zuid-Nederland is de kathedraal te Doornik (1213) gedeeltelijk Laat-Romaansch, gedeeltelijk Gothisch; de lengte van deze hoofdkerk is 125.50 M. en de breedte 22.50 M. Hoewel vele kerken uit het Laat Romaansche tijdvak gedeeltelijk den Romaanschen, gedeeltelijk den Gothischen stijl vertoonen (immers, de bouwmeesters gaan mét hun tijd mee, en passen den nieuwen stijl toe) is het met de kathedraal van Doornik toch een bijzonder geval, omdat, 416 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 428. Kolommen uit de krypt te Rinsumageest. • rtoen de kerk geheel in Romaanschen stijl was S voltooid, men het koor is gaan afbreken om er ; een Gothiseh voor in de plaats te bouwen. Zoo- | doende zijn schip en dwarsbeuk zuiver Romaansch; | van de vijf zeer hooge torens,*waarvan er één op i de kruising staat en vier in de hoeken ernaast, j zijn er twee geheel Romaansch, twee geheel uit | overgangstijdperk en één Gothiseh, met spits- ! bogen. Uitwendig wint de rustige Romaansche | architectuur het van de drukkere Gothische van j het koor; dit laatste, 9 M. hooger dan het schip, ! en met hooge vensters, is van binnenuitgezien > mëer indrukwekkend. De bouw van het koor ! duurde 80 jaar. | Een dergelijk karakter als deze kerk vertoonen i nog de kerk St. Jacques en de St. Quentin j te Doornik, de No t re-Dame te Ouden- [ aarde, de kathedraal St. Martin te j Yperen en het Laat-Romaansche koor van • ••• j_ St. Gudule te Brussel. SKANDINAVIË. Eerst in de 12e eeuw werd de Christelijke godsdienst in Skandinavië voor goed ingevoerd. Het Zuiden, b.v. Denemarken, Seeland, het eiland Gotland, Zuid-Zweden en Noorwegen, staan hoofdzakelijk onder invloed van den Noord-Duitschen baksteenbouw. Engelsch-Normandische kenmerken draagt de steenbouw in Noorwegen, terwijl èn in Noorwegen èn in Zweden door hout-vak- werkbouw een bijzondere plaats wordt ingenomen. In Noorwegen en Zweden zijn ongeveer 80 houten kerken bewaard gebleven. Het Fig. 373. 2. grondplan is ongeveer vierkant; de hoog opgetrokken hoofdruimte is omgeven door een hal of open dwerggalerij met een borstwering en drie portalen. Tegenover den ingang ligt een klein, vierkant, van een halfronde apsis voorzien koor. De muren zijn meestal öf van hout Fig. 429. Baksteenkerk te Stedum, + 1250. Het koor uit de 15e eeuw. LU DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 417 Fig. 430. Oud-Noorsche kerk op Bygdö, Chri stiania. v«u - ^WC1R opgetroKKen; inwendig blijven de houtconstructies zichtbaar, tenzij een scheepskielvornng gewelf als zoldering wordt aangebracht. Het uitwendige maakt een schilderachtig effect De hoog opgaande hoofdruimte, afgedekt door een zadeldak met een Fig. 430 dakruiter; de tegen de muren van de hoofdruimte rustende lessenaarsdaken, en weer lager lui e? h7 t °r 93lerii: ^ Z3deldaken b°Ven d£ P°rtalen' de eind^vels, dakramen, hufels; het rijke houtzaag- en snijwerk, dit alles geeft het in pyramidevorm opgetrokken bouwwerk een bekoorlijk en hoogst eigenaardig en karakteristiek uiterlijk. Hoewel de 418 DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. Fig. 373. 2. f grondvorm is ontstaan uit het Noorsche woonhuis, en de Noorsche tempels wat den plattegrond betreft, is spoedig de invloed te onderscheiden van den steenbouw elders; wat de kapiteelen van de oudste der kerken te Urnaes aantoonen. Het tot in het oneindige gevarieerde oud-Germaansche, Keltisch-Noorsche houtsnijwerk met bandslingeringen en dierfiguren, concentreert zich ook hier voornamelijk op de portalen. De Dom te Rib e (begonnen 1176) op Jutland lijkt op de bouwwerken uit den Rijnstreek; de Dom te Roeskilde (Seeland 1191) vertoont ook Duitschen, zoowel als Franschen invloed. De Dom te Lund in Zuid-Zweden, gewijd in 1145 en voltooid in 1200 is een normaal type van Duitsche basiliek, met twee Westtorens en versierd met een eigenaardig Noorsch ornament, dat ontstond onder Byzantijnschen invloed (wel te onderscheiden van dat onder Keltischen invloed). Volgens Fransch systeem is de middenbeuk door een tongewelf, zijn de zijbeuken door halve tongewelven overdekt. Hallenkerken komen vooral op het eiland Godand voor; hiertoe behooren o. a. de kerk te Dalhem (1209 gewijd) en de Dom te Wisby (1225 gewijd). In Noorwegen wijzen de zware ronde pijlers, de vouwenkapiteelen en zigzagornamenten op Engelsch-Normandische verwantschap; als typen kunnen hier gelden: de Dom te Stavanger (1128—1150), horizontaal afgedekte basiliek, en-de Dom te Drontheim (gedeeltelijk). De laatste kerk, het Noorweegsch nationaal heiligdom, is slechts Romaansch wat betreft den dwarsbeuk. De kerk te Urnaes (1090), te Borgund (eerste helft 12= eeuw), Hitterdal (einde van de 12e eeuw), de kerk te Gol (nu bij Christiania verplaatst) en de kerk te Wang, die in 1844 naar Bruckenberg in Silezië is verplaatst, zijn alle nog van het houttype. Fig. 430a. De Fortun Stavkirke te Fantoft. (Naar foto). DE GOTHISCHE BOUWKUNST. N HET BEGIN VAN DE 13e EEUW VERPLAATSTE ZICH HET POLITIEKE OVER. vo-H M 7 rr?nKn'k- lerw«> Duitschland, waar de keizers tot macht geraakten, p^'f 'n ^ Strijd den P-™. - «el voorgoed in kleine staten, wistent zl V I Tri ^ ^ ICidÜlfl t£ krii8£n in WereIdsch* - <** geestelijkt zaken. Vooral in Noord-Frankriit m»r D--:i„ j_. , , ... w j „ , 7n t ' ° ' "W *"*» M 1096- * *»' »>< >°< ^ kruistochten „„„ h.. bouwl>ed„)v1ghe1d niet uit. De Romaansche kerken voldeden niet meer aan de behoefte van ne voIk nad t d 420 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 1. Nötre-Dame te Reims. 2. Nötre-Dame te Parijs. 3. Kathedraal te Amiens. Fig. 431. 4. Kathedraal te Albi. 5. Dom te Keulen. 6. Elisabethkerk te Marburg. 7. Dom te Ulm. Tot in de 12e eeuw trad in de middeleeuwen de vrouw nooit op den voorgrond; de Heilige maagd gold als middel, totdat onder invloed van de vrouwenvereering onder het regime der ridderorden, de Mar ia vereeri ng steeds meer veld wint. Nog een ander zeer verstrekkend gevolg heeft de middeleeuwsche vrouwen vereering: de nationale dichtkunst, onder invloed van de troubadours, leidt tot erkenning van de landstaal, waar tot dusver het Latijn, zij 't ook geradbraakt, als schrijftaal en beschaafde omgangstaal zich had weten te handhaven. En reeds in de 13e eeuw gold de Fransche taal als beschaafde omgangstaal in West-Europa. De Gothiek werd voorbereid door de Romaansche bouwkunst, doch breekt geheel met de altijd nog eenigszins op klassieke principes berustende Romaansche constructie. De Gothiek behoort bij deNoordelijke volken. Toen, als nu, heerschte tengevolge van rassenhaat, afgunst tegen de nieuwe bloeiende bouwkunst, die niet uit het Zuiden afkomstig was. Zoo kon het geschieden, dat een Italiaansch schrijver en bewonderaar der klassieken, Vasari, tijdgenoot van Michel Angelo, de nieuwe bouwkunst Gothiseh noemde, d. w. z. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 421 barbaarsch en onbeschaafd. Zoodat de naam Gothiek eigenlijk, hoogst onbillijk, een spotnaam beteekent. Want juist de Gothen onder Theodorik, hebben in Italië de kunst slechts beschermd; in hun tijdperk was Ravenna het centrum van kunst en wetenschap.Overigens kwam de Gothiek in Italië niet tot consequente ontwikkeling tengevolge van den invloed der klassieken. Al ontstaat de Gothiek in Frankrijk, Isle de France en Picardië, als vondst misschien van den zeer kunstzinnigen en geleerden abt Sugerius van St. Denis (wiens abdijkerk in 1144 werd herbouwd), toch behoort ze niet bij de Romaansche volkeren, daar in Noord-Frankrijk Germanen, Kelten en Noormannen zich hadden ingeburgerd. De Gothiek, bijna gelijktijdig in Engeland ontstaan, ontwikkelt zich snel tot een internationalen stijl, bijna onafhankelijk van de raseigenschappen van de volkeren. Voor 't eerst verschijnt als volledig Gothiseh stelsel de Nötre-Dame te Parijs. Al komen alle elementen reeds in het Romaansche tijdvak voor: kooromgang, gelede pijlers en gewelfribben, spitsbogen en steunbeeren, eerst in 1150 heeft zich dit alles in een volkomen systeem vereenigd. Alle afmetingen der elementen zijn echter gebaseerd op de menschelijke P 9'w£. ^K^realteYork. 2. Kath. te Canterbury. 3. St*. Chapelle te PariMtoy^verdieping). 4. St.StefanuskerkteWeenen. 5. Kath. te LidhflelA 6. Lieve Vrouwekerk te Trier. 7. Dom te Florence. '8. Dom te Regensburg 422 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 1. Dom te Utrecht. 2. St. Jan te 's Hertogenbosch. 3. St. Bavo te Haarlem. Fig. 433. 4. Kathedraal te Milaan. 5. Dom te Halberstadt. 6. O. L. Vrouwenkerk te Antwerpen. gestalte; ramen, trap, treden, deuren, balustrades en basementen worden niet grooter, als het gebouw grooter wordt. Een pijler, al draagt deze veel ribben, wordt niet zwaarder, maar voorzien van meer schalken. Het groote portaal gaat slechts open voor processies met banieren. In geen geval worden de proporties afgeleid van onderdeelen, zooals b.v. de zuildoorsnede bij de klassieke tempels. De bouw van deze bezielde, hooge, lichte en luchtige kathedralen, deze grootsche ruimtescheppingen met uiterst weinig materiaal, duurde uit den aard der zaak lang. Aan eenzelfde gebouw kan daarom soms de ontwikkeling van den Gothischen stijl worden nagegaan, van Oost naar West, en beneden naar boven. Er zijn Gothische kathedralen, begonnen in het Romaansche tijdvak, en voltooid in de Renaissance. Ook vele kathedralen bleven onvoltooid, doordat de bouw te lang duurde, dan dat één generatie de voltooiing zag, en de jongere generatie aanvaardde niet steeds de onvoltooide erfenis. De Gothische kerken vertoonen een groot aantal zeer verschillende plannen; toch is voor al deze gebouwen eenzelfde streven in constructieve richting karakteristiek. Bij de klassieken werd de afdekking gedragen door zware zuilen pn muurmassa's; in de Gothiek is het streven een zoo licht mogelijke afdekking, de gewelven, door zoo weinig mogelijk materiaal te doen DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 423 dragen. Berust bij de • eersten de bouwkunst : op de zwaartekracht, { de Gothiek wordt be~ • heerscht door even- : wicht van] krachten. • De gewelfdruk werd • naar pijlers en [muren : zoo afgevoerd, dat, bij { een uiterst lichte con- • structie toch iedere : druk werd weerstaan j door een tegendruk, • die juist groot genoeg : was. De gewelfribben j moesten den geheelen • last dragen van de ge- : welfvelden; de ribben j vormden het construc- • tieve geraamte voor de zoo licht mogelijk geconstrueerde gewelfvelden, die eigenlijk slechts als vulling dienst deden. Bovendien konden, door het aantal ribben te vergrooten, deze lichter worden geconstrueerd, terwijl overigens de velden kleiner werden en dus ook lichter: zesdeeliggewelf, ster-, net- en waaiergewelven ontstaan. De druk der gewelfribben wordt ondervangen door pijlers en wandpijlers. Deze 7,10 13 14,15 3,4 5,6 8,9 11, 12! Fig. 434. 1 en 2. Pijlerkapiteel en basement, uit den Dom te Keulen. 3. Doorsnijdina van een boog met een pijler uit de kathedraal te Narbonne. 4 en 6. Pijler uit dè kerk Saint-Martin te Laon. 5. Pijlerdoorsnede uit Keulen.- 7. Kapiteel uit ': _* L- Vrouwekerk te Esslingen. 8. Pijlerdoorsnede uit de Munsterkerk te treiburg 9. Pijlerbasement en sokkel uit de kathedraal te Reims. 10. Pijlerdoorsnede uit den Stefanusdom te Weenen. 11. Uit een Saksisch kerkje 12. Pnlerkapiteel uit de kathedraal te Amiens. 13 en 14. Uit den Dom te Keulen. 15. Vroeg-Gothische sokkel uit den Dom te Halberstadt. (Gedeeltelijk naar Viollet-le-Puc). 424 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 435. 1. Pijlerdoorsnede uit Amiens. 5. Balustrade uit Carcassonne. 2. Console uit een kerkje te Clamecy (Frankrijk). 6. Kapiteel uit de Sainte Chapelle te Parijs. 3. Balustrade van de kathedraal te Carcassonne. 7. 13e eeuwsche Fransche nokbekroning van lood. 4. Van een toren van de kathedraal te Amiens. . (Naar Viollet-k-Duc). worden gedetailleerd naar de bestemming; om de ronde kern worden driekwart zuilen geplaatst, de zwaardere voor dwars- en schildbogen, lichtere voor diagonaal ribben; meerdere ribben hebben rijkere samenstelling tengevolge: bundelpijlers. De profileering houdt weer direct verband met die van de ribben. De pijlers staan onder vertik alen druk, daar aan alle kanten bogen en gewelfribben er door gedragen worden. Anders evenwel is het bij de muurpijlers, daar deze eenzijdig door bogen en gewelfribben worden belast. Ze worden daarom aan de buitenzijde verzwaard: ontstaan van steunbeeren. Bij drie-of vijf beukige hallenkerken was zoo de oplossing eenvoudig, en het geheel werd door één groot dak afgedekt. Als echter de middenbeuk hooger was dan de zijbeuken, werd het bovendeel der middenste rij pijlers ook weer eenzijdig belast; steunbeeren van beneden uit het schip opgetrokken zouden het inwendige ontsieren. Een tegendruk werd in dit geval gevonden in luchtbogen, die over de zijbeuken heenloopend, den druk afvoerden naar de buitensteunbeeren, die men tengevolge DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 425 van deze nieuwe belasting, genoodzaakt was hooger op te voeren. De tusschen de steunbeeren liggende muurvlakken dienden slechts als vulling; zelfs werden ze vervangen door groote vensters. De eerste luchtbogen vertoonde de kathedraal teNoyon(1167). Het constructieve geraamte van een kathedraal, dat uitwendig geheel zichtbaar bleef, en waarin door verjonging van alle deelen naar boven, de vertikale lijn sterk spreekt, vereischte natuurlijk groote kennis van de bouwmeesters. In uitvoerige ontwerpen werden grondplan en neergeslagen opstanden en doorsneden geprojecteerd, welke buitengewoon i ingewikkelde teekeningen getuigen van groote vormenkennis j en kennis van statica. Naar bewaard gebleven plannen zijn | zelfs monumenten voltooid geworden in veel later eeuwen ! (Dom te Keulen). Werd in het Romaansche tijdvak ontworpen ! Fig. 436. Kapiteel uit Reims 13e eeuw. (Naar foto). Fig. 437. Kapiteel uit Reims, 13* eeuw (Naar foto). op een vierkantsysteem, in de Gothiek golden, behalve bovengenoemde menschelijke propor- . ties, een systeem van gelijkzijdige driehoeken. Praktische ervaringen en berekeningen werden den werklieden in de bouwhutten mondeling medegedeeld, later vastgelegd in geschriften, waardoor nog een en ander ons bekend is geworden. Geschriften uit dien tijd, die een systeem aangeven van ontwerpen op rechthoekig gelijkbeenige, gelijkzijdige of Egyptische driehoeken zijn niet bewaard gebleven j wat we er van weten is afkomstig van theorieën van latere kunsthistorici, en deze theorieën zijn alle aanvechtbaar. Mogelijk heeft een driehoekensysteem gegolden voor enkele vroege Fransche kerken,-, als overal geldend stelsel is het echter niet bewezen. KERKBOUW. . 1. Het grondplan. De plattegrond van de meeste Gothische kerken werd aangelegd volgens een Latijnsch kruis, waarbij, meer dan in het Romaansche tijdvak, de dwarsbeuk naar het midden werd verlegd. Dit tengevolge van het steeds toenemend aantal geestelijken, waarvoor een grooter koor vereischt werd. Koor en apsis werden bovendien evenhoog gebouwd als de middenbeuk, en hierdoor verloor de 426 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 438. Kapiteel uit Toulouse, (Naar pleister). 15e eeu dwarsbeuk aan beteekenis. Hij werd driebeukig (Keulen) of eenbeukig (Haarlem) Fig.431. 5. en werd, bij hallenkerken, soms geheel weg- Fig. 433. 3. gelaten (München). Daarentegen werd het aantal kapellen uitgebreid, daar het aantal heiligenbeelden grooter werd even als van de, van de kruistochten medegebrachte, reliquien, die niet meer in een krypt werden geplaatst. De krypt vervalt, en dientengevolge wordt het koor slechts zeer weinig verhoogd. Het Romaansche systeem, waarbij op één vierkant van den middenbeuk twee vierkanten van de zijbeuken voorkomen, vervalt; bij een rechthoek van den middenbeuk, overdwars geplaatst, sluit één overlangs geplaatste rechthoek of één vierkant van de zijbeuken aan, en zoo ontstaan de doorgaande traveeën, waarbij geen hoofd- en tusschenpijlers meer voorkomen, daar ze alle dezelfde functie hebben. Zeer vaak had de behoefte aan een grooter koor alleen uitbreiding hiervan tengevolge, en bleef de rest van het gebouw naar verhouding op oorspronkelijke grootte; het aantal Fig. 431. 3. beuken van het koorgedeelte werd dan grooter gemaakt dan van het schip. Verder werden de beuken breeder en hooger. De hoofdbeuk ;••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••*•••••; werd meer dan twee maal, gewoonlijk drie maal zoo hoog als breed, en twee maal zoo breed en hoog als de zijbeuken. De koorafsluiting was tengevolge van de toepassing van stetfnbeeren veelhoekig in plaats van rond; het aantal zijden van den veelhoek bedroeg dan: 3 zijden van den 6-, 8-, 10- of 12-hoek, 5 zijden van den 8-, 10- of 12-hoek of 7 zijden van den 10-, 12- of 14-hoek, doch het meest voorkomend is het getal 5 zijden van den 8-hoek. De kapellenkrans vertoont oneindig veel variaties. Nu eens zijn ze zoo aangebracht, dat Fig. 431. 3. de steunbeeren zijn ingebouwd, dan weer liggen Fig.431. 1. ze binnen>de steunbeeren; somtijds ontbreken Fig. 439. Kapiteel uit de kathedraal te Laon, 13e eeUW. (Naar foto). DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 427 1. Kruisbloem uit Troyes. 2. 4 en 5. Gothische lijstprofielen van de Nötre-Dame te Parijs. 3. Steunbeerpinakel van de kathedraal te Chalons-sur-Marne. 6. Gedrochtelijke figuur van de Nötre-Dame te Parijs. 7 en 9. Sokkelprofielen. Fig. 440. 8. Vroege kruisbloem. 10. Ontwikkeling van de Gothische deklijst. 11. Basementprofiel uit de kerk te Vézélay (12* eeuw). 12. 22 en 24. Ribbenprofielen uit Maulbronn. 13. Boogprofiel uit de St. Nazaire te Carcassonne. 14, 17 en 20. Werkprofielen van ribben. 16 en 18. Boogprofielen uit Vézélay. Boogprofiel uit Amiens. Uit de Nötre-Dame te Parijs. Uit de kerk te Eu (15= eeuw). Ribbenprofiel uit Worms. Uit Seligenstadt. (Naar VioIlet-le-Duc, e. a.) 15 19. 21. 23. 25. 26. 428 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 441. Portaal van de kathedraal te Reims. (Naar foto „Buiten"), kapellen, of is het koor rechthoekig afgesloten (kathedraal van Laon, Engelsche kathedralen), Fig. 433. 5. terwijl ook 1 kapel in de hoofdas geplaatst voorkomt (Halberstadt). Meestal loopt alleen de binnenste zijbeuk rond het koor, aldus den kooromgang vormend, en gaat de buitenste Fig. 433. 2. zijbeuk over in de kapellenkrans ('s H e r t o g e n b o s c h), maar ook loopt de buitenste zijbeuk Fig. 431. 2. als dubbele kooromgang door, terwijl dan de kapellen ontbreken, of bovendien nog kapellen zijn aangebracht. De kooromgangen zijn, evenals de zijbeuken, lager dan de middenbeuk. a. Kathedralen met kooromgang en kapellenkrans zijn gewoonlijk 3- of 5-beukig, soms 7-beukig, terwijl de weinig uitspringende dwarsbeuk 3- of 1-beukig is. Soms ontbreekt de dwarsbeuk geheel. De zijbeuken loopen rond het veelhoekige koor, als omgang met kapellenkrans. Deze kapellen liggen soms ook langs de zijgevels. Het hoofdportaal ligt tusschen twee zware torens, die boven de zijbeukingangen zich verheffen. Fig. 433. 6. De kathedraal te Antwerpen is 7-beukig, met 1-beukigen dwarsbeuk. De kathedraal te Amiens is 5-beukig Fig. 431. 3. in het koorgedeelte, 3-beukig in het schip vóór den dwarsbeuk, die zelf 3-beukig is. De Munsterkerk te U1 m is Fig. 431. 7. 5-beukig zonder dwarsbeuk; 4 der beuken zijn recht afgesloten, terwijl de verlengde middenbeuk in een apsis eindigt; 5-beukig, met dubbelen kooromgang zonder kapellen, en eenbeukige dwarsbeuk is de Nötre-Dame te Fig, 431. 2. Parijs. Een 3-beukige kerk met kooromgang zonder kapellen is de St. Bavo te Haarlem; een kapel in de Fig. 433. 3. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 429 as heeft de Dom te Halberstadt, meerdere radiaal Fig. 433. 1.' geplaatste kapellen de Dom te Utrecht. Soms ook zijn bij 3-beukige kerken de apsiden diagonaal geplaatst. b. Kerken in basilica-vorm, met een kooraanleg zonder kooromgang. De 5 of 3 beuken eindigen alle in een apsis, evenhoog en breed als de beuken en niet rond maar veelhoekig. Deze meer eenvoudige aanleg van hallenkerken dateert uit het Laat-Gothische tijdvak. Indien de steunbeeren ingebouwd werden, ontstond gelegenheid voor galerijen. Natuurlijk ont- Fig. 443. Hogels en kruisbloemen uit: 1. Keulen; 2. Rouaan (15* eeuw); 3. Abdijkerk St. Denis; 4 en 5. Chateau Ambóise, kapel; 6. Milaan; 7. Chartres (14* eeuw). (Naar Raguenet). Fig. 442. Houtsnijwerk. Laat-Gothische console van een koorstoel uit den Dom te Ulm (+ H70). breken triforiën, terwijl het geheele gebouw door één groot dak werd overdekt. Bij den Dom te Regensburg eindigt ieder van de Fig. 432. 8. 3 beuken in een apsis, terwijl de dwarsbeuk éénbeukig is. De 3-beukige Elisabethskerk te Marburg heeft een Fig. 431. 6. eénbeukigen dwarsbeuk, die aan weerszijden, evenals de middenbeuk, eindigt in een veelhoekige apsis. In de 5-beukige Munsterkerk te Ulm ontbreekt de dwars- Fig. 431. 7. beuk; alleen de middenbeuk eindigt in een veelhoekige apsis. c. Tweebeukige kerken bestaan soms uit een hoofdbeuk met lagen zijbeuk, meestal echter uit 2 evenhooge beuken met een rij pijlers in het midden. Het veelhoekige koor ligt dan in de hoofdas (abdijkerk te Middelburg) of ieder der beuken eindigt in een koor. d. Bijna alle kleinere steden in de middeleeuwen hebben éénbeukige kerkjes. Toch komen OCH-» 450 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. deze ook in grootere afmetingen voor. De kathedraal te Alb y in Frankrijk is overdekt door één groot gewelf, hoewel Fig. 431. 4 het gebouw 28 M. breed is. Overigens zijn meestal kapellen éénbeukig. De SainteChapelle te Parijs is beneden 3-, Fig.432. 3 boven éénbeukig, en heeft beneden een koor omgang. e. Uiterst zeldzaam is in de Gothiek de centraalbouw; slechts kapellen worden zoo aangelegd. In Griekschen kruisvorm, met kapellenkrans rondom (Lieve Vrouwekerk Fig.432. 6 te T r i e r) of als veelhoek, met lagen omgang en kapellenkrans, bieden ze prachtig gelegenheid voor de ontwikkeling van ster-, net- of waaiergewelven. HET INWENDIGE. 1. De pijler. Daar in de Gothische bouwkunst de traveeën doorloopen ver- Fig. 444. Torenspitsfragment van den Dom te Keulen. (Naar foto). Fig. 434. 5,6 en valt de afwisseling tusschen zware en lichtere pijlers of pijlers en zuilen. De eenvoudigste pijlervorm is de ronde, onversierde, zooals die in de oude Fig. 446. Fransche kathedralen, en ook in ons land vooral wordt toegepast. Dan volgt de pijler met een ronde of vierkante kern, waar tegen 4 of 8 schalken zijn geplaatst; de vier komen overeen met de schild- en dwarsbogen en zijn zwaarder dan de vier, die bij toepassing van 8 schalken er aan zijn toegevoegd, en die dienen voor ondersteuning van de gewelfribben. Deze schalken zijn aanvankelijk rond en met de kern verbonden; in Engeland blijven ze van de kern vrijstaand. Is de pijlerkern vierkant, dan is dit vierkant overhoeks geplaatst. Rijkere gewelven hebben een rijkere pijlerdoorsnede tengevolge, waarbij aanvankelijk de Fig. 434. 10. ronde kern nog zichtbaar blijft, doch die verdwijnt zoodra de ruimten tusschen de schalken diep worden uitgehold. De pijlerschacht en ook Fig. 445. Portaal van den Dom te Keulen. (Naar foto Lübke-Semrau). DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 43, die van de schalken is slank, zeer dun, glad en onverjongd; bij de rijk geprofileerde schachten werkt de profileering als de canneluren bij de klassieke zuilen: ze versterken den indruk van slankheid. Vooral als ten slotte de sterk geprofileerde gewelfribben en arcadenbogen zich over den pijler voortzetten, waarbij soms het kapiteel geheel vervalt of slechts een decoratieve functie vervult, wordt de vertikale richting sterk geaccentueerd, temeer, waar in het bloeitijdperk van de Gothiek ook de schalken inplaats van Fig. 435. 1. rond, peervormig worden geprofileerd. In de Laat-Gothiek wordt de pijler ■ R*ia. 434. 11. Sfprk \TC*rc>o-nimiAir.A „„„J „£0 1 1 • . . UUUnjU, iuiiu ui o-iioeKig, ; waardoor aan ruimte en vrij uitzicht op j Fig. 447 Portaal vande kathedraal te Bouraes (Naar foto Hirth). J Fig. 446. St. Pancras- of Hooglandsche kerk te Leiden, • u-yiu4 eeuw. UNaar toto, Weissman). : het altaar wordt gewonqen, of de vergevorderde j techniek leidt tot overdrijving, zooals spiraal- j vormig gewonden schalken om een rechte kern. : Alleen op de kruising, onder de torens en tegen j de muren blijven bok bij het eenvoudiger worden | der pijlers, de bundelpijlers bestaan. De muur- : pijlers zijn geprofileerd als de vrijstaande. Pijlers j en schalken hebben ieder een eigen basement en Fig- 434. | kapiteel. Daar de gewelfribben van den midden- 1 en 2' \ beuk echter hooger ontspringen dan in de zij- j beuken, verschilt ook de hoogte van de kapi- j teelen. Zoo ontspringen in den middenbeuk : ook de arcadenbogen lager op een eigen kapi- • teel. In den Dom te Utrecht ontbreken de wsmm 432 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. arcadenkapiteelen en gaat de boogprofileering ononderbroken over in die van den pijler. 2. Het basement. Pijlers en schalken Fig. 434. 9. hebben allen een afzonderlijk basement; de gezamelijke basementenen grondplan als de pijlerdoorsnede) rusten op een vierkanten of veelhoekigen sokkel. Fig.434. 15 Hoe rijker pijlerprofileering, hoe rijker en samengestelder de sokkel, die steeds, op een enkele uitzondering na, op een vierkant gemeenschappelijk plint rust. Zeer eenvoudig is de sokkel van een ronden pijler; meestal is het bovendeel 8-hoekig Fig. 446. ] en lijkt de sokkel door grootere hoogte op een postament. Rijke bundelpijlers hebben rijke sokkels, steeds samengesteld uit soms zeer vernuftig gevonden prismatische samenstellingen. Het basement zelf is van een sterk uitspringend gedrukt attisch profiel, met diepe hollijst. De Fig. 440. 11. onderste torus is niet halfrond, en springt op de hoeken buiten den sokkel uit, op deze plaatsen soms door consoles gesteund. Alleen zeer vroeg komen nog een enkele maal hoekblaadjes Fig. 434. 9. voor. In de Laat-Gothiek bestaat het basement vaak uit een opeenstapeling van gedrukte rondstaven, zonder hollijsten ter afscheiding. Het kapiteel. Omdat het kapiteel niet meer noodig is om den vertikalen druk op te nemen, verliest het in de Gothiek zijn beteekenis, en vormt ten slotte slechts een decoratieve pijlerverzwaring. In de Laat-Gothiek vervalt het soms geheel, en snijden de ribben direct in de Fig. 434. 3. pijlers in. De hoofdvorm is als die van het Laat-Romaansche, kelkvormig, met een vierkante. Fig. 448. Gewelfsluitsteen uit Spiers, 14e eeuw. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 433 Stompe spitsboog. Tudorboog (4 middelpunten). Gelijkzijdige spitsboog. Korfboog. Fig. 449. 5. Lancetboog. 6. Ezelsrugboog. 7. Gebroken kielboog. 8. Tudorboog. 9. Lage ezelsrugboog. 10. Saksische gordijnboog. ul ^ JSO°,S 'T . fPlaal' °e VerSie™9 bKtea' ™»"ük ui, knolvormige F„. «6 akat hlTad D T ; T T'SPrin9e° 8" *>" van he, Romaansch. akanthusblad. Doch spoedig worden deze knopvormige bladeren door naturalistische, aande F„ w nheemsche fa. ontleende bladeten vervangen, die nie. meer aan de» halsring ontapringend Fig. £ , ^1"° Z"° "TT** 9ehee' de' «"« —* £*L, blijvende kern, zijn aangevlijd. s^Z ""'f0111' fm°P' k,aVerbkd' r°OS' distd' e- volstrekt niet Fig. 436 symbohsch; ze ontaarden in de Laat-Gothiek in schematische gebobbeld bladeren, met Fi 43 ' mgesneden randen en sterk sprekende bladnerven, van fraaie schaduwwerking. Zijn in den r nLf dt tTTT f h£rkrbaar' ^ Noestige, dorre tak- en blad- Fig. 438. ranken, die los van den fond zi,n gebeiteld, en met enkele naturalistische bloemen en vruchten worden verlevendigd, zijn onherkenbaar gestvleerd. vruenten Als pijlerkern en schalken hun afzonderlijke kapiteelen krijgen, ontstaat een kapiteelkrans • Fig 434 1 de veelhoekige geprofileerde dekplaten liggen evenhoog en vormen één horizontaal ehee ' tS^ÏÏF^J^ °P VerSChilknde h°°9ten- ^ ^ L--G°*iek vervallendJ Fi,434. 12. lel ' A «' a , fÊ kCrn °Ver' Waar°P 3llerlei P^tische overgangen worden bedacht naar de 8-zijdige dekplaat. Ten slotte krijgt men alleen een eenvoudige overgang van kelk naar vakante dekplaat, terwijl de halsring ontbreekt. Wel blijft een heel enkele mll 434 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 450. 1. Venster van den Dom te Keulen. 2. Van de Sainte Chapelle te -Parijs. 3. Vischblaasvenster uit de kerk te Soest. 4. Venster uit de kathedraal te 's Hertogenbosch. 5. Ontwikkeling van de neuzen of toten. 6. Vischblaasvenster uit Weenen. 7. Van de kerk te Soest in Westfalen. 8. Vischblaasvenster van den Dom te Munster. 9. Roosvenster uit Weenen. 10. Roosvensterindeeling van de Nötre-Dame te Parijs. de zuilring in 't midden van de schacht bestaan, maar in den regel is ook de schacht onversierd. Tot eindelijk het heele kapiteel verdwijnt. 4. Consoles. Deze komen in de meest verschillende vormen voor. Omgekeerd pyramidevormig, sterk naar boven verbreed Fig. 435. 2. en door een krachtig geprofileerde dekplaat afgedekt, zijn ze met bladornament eenvoudig of rijk versierd. Ook in kelkvorm, als de kapiteelen, komen ze voor, en zijn, evenals deze, met plant- of dierornamenten bekleed. In de Laat-Gothiek bestaat de console uit een masker, dier- of Fig. 442. mensenfiguur in gedrongen houding, geheel realistisch. Het •zijn vaak grofgeestige voorstellingen in allerlei variaties. 5. Gewelfribben en bogen. De doorsnede van de ribben zijn in 't beqin in hoofdvorm Fig. 440. , 14, 17, 2q rechthoekig; in de uitgeholde hoeken zijn rondstaven geplaatst, Fig- 440. 21. Fig. 440. 15. of wel is de geheele ribbe als een rondstaaf gevormd. De eerste vorm kwam reeds in het Laat-Romaansche tijdvak voor. Hoe later in het Gothiseh tijdvak, hoe meer de rechthoekige ribbendoorsnede veranderde in een in hoofdFig. 440. 23. vorm driehoekige. Tevens werd de rondstaaf vervangen dooreen in doorFig. 440. 19. snede peervormige staaf, begrensd door diepe hollen aan weerszijden. De Fig. 440. 13. peervormige of spitsstaaf is zen rond- ! staaf, met een plat bandje aan de voor- i zijde; de doorsnede wordt langzamer- j hand langer, de hollen dieper, en het I aantal hollen en peervormige staven j grooter, waardoor ingewikkelde pro- ■ Fig. 452. Kruisgang uit den Dom te Aken. Fig. 451. Luchtbogen en wimbergen van de kathedraal te s Hertogenbosch. (Naar Smits). j fielen ontstaan van rijke schaduwwerking, j Tegen het einde van de 15e eeuw verdwijnen | de staven, en blijft alleen een langgerekte I rechthoek met diepe hollen op de hoeken | over; of wel het aantal hollen wordt vergroot | ten koste van de staven; zelfs ontaarden de | profielen in vlechtingen van als dorre takken ! gevormde lijsten. Boven het kapiteel vormen : de ribben als een groep profielen de voortzeti ting van den ronden schalk. Waar kapiteelen ontbreken, snijden de ribbenpr#elen schuin Fig. 434. 3. in de pijlers in, of zet zich de profileering over de schacht voort. De boogprofielen volgen eenzelfde ontwikkelingsgang als de ribben, n.1. rondstaven, peervormige staven en hollencombinaties. 6. Sluitsteenen. De diagonaalribben ein- Fig.-448. digen in den top van het gewelf in een Fig. 452. sluitsteen, die veelal als een ring is gevormd. In torens, waar deze ring groote afmetingen kan aannemen, had ze nog een praktisch nut, daar er materiaal door omhoog geheschen kon worden. Echter worden de sluitsteenen zeer dikwijls met bladornament, heraldische wapens, opschriften of figuraal beeldhouwwerk versierd. Diep naar beneden neerhangende sluitsteenen treft men vooral in Engeland aan; ze zijn opgehangen aan hangijzers, die stevig bevestigd zijn aan boven het gewelf aangebrachte sterke diagonaal ribben, die uitsluitend voor dit doel zijn gemaakt. 7. Gewelven. Reeds in het Romaansche tijdvak werd af en toehetzesdeelig kruisgewelf toegepast. In de Gothiek wordt de onderverdeeling steeds grooter; van Fig.454. 8. stergewelven vormen in horizontale projectie de ribben een stervormige figuur. Daar de deelen van de gewelfribben meestal cirkelbogen zijn, liggen de stervormig gerangschikte ribben op een koepelgewelf, half bolvormig in den DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 437 Fig. 454. 1. Gothische waterspuwer. 2. Roosvensterdetail van de Ste Chapelle te Parijs. 3. Triforiën van de kathedraal te Amiens, doorsnede. 4. Gedrocht van de Nötre-Dame te Parijs. 5. Langsdoorsnede over de Nötre-Dame te Parijs. 6. Steunbeer, pinakel en luchtbogen van de kathedraal te Reims. 7. Netgewelf. 8, 9 en 10. Stergewelven. (Naar Raquenet, VioUet-k-Duc, foto e. a.) 438 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 455. Gothiseh ornament uit de kathedraal te Reims (1250—1300). hoekigen vorm, en ontstaat een netgewelf, waarvan bogen en ribben op een tongewelf liggen, dus gebogen zijn, maar in horizontale projectie rechte lijnen vormen. In dit tongewelf snijden dan de steekkappen van de lichtvensters van den hoofdbeuk in. Als alle constructieve elementen, tengevolge van een tegroot meesterschap over de techniek, ontaarden de gewelven in technische bravourstukjes. In horizontale projectie verdwijnen de rechte lijnen in de gewelven en worden het figuren van vrij ingewikkelde gebogen lijnconstructies; en niet altijd gaan die lijnen naar steunpunten, of eindigen ze in andere, maar snijden ze elkaar, en eindigen de uiteinden plotseling midden in een gewelfveld. Waaiergewelven ontstaan, als eert groot aantal ribben zich vereenigt in een enkel steunpunt; vooral in Engeland worden hiervan prachtige voorbeelden aangetroffen. Niet altijd eindigen de ribben op het Fig. 446. kapiteel of worden hun profielen afgeleid naar een pijlerschalk; soms nemen ze hun oorsprong op de boven besproken consoles of kraagsteenen. regel, en gaande door de vier hoekpunten van het vierkante of rechthoekige grondplan. Behalve hoofdribben, dienen de kleinere tevens om de sterfiguur te voltooien, zijn dus even zwaar en valt hierdoor het Fig- 454. 9. verschil in hoofd- en tusschenribben weg. Vooral als ook nog de dwarsbogen van de rechthoekige traveeën in de figuur worden opgenomen, en dezelfde zwaarte Fig. 454. 7. krijgen als de ribben, verliezen de traveeën hun duidelijk uitgesproken recht- Fig. 456. Uit de Nötre-Dame te Parijs, 13e eeuw. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 439 Fig. 457. Uit de Nötre-Dame te Dyon, 14e eeuw. De gewelfvelden zijn van baksteen, gerangschikt in rijen, die rechthoekig staan op de gewelfribben. Ze steunen op een schuinen kant aan de ribben, of wel in een in deze ingehakte sponning. De gewelfsteentjes blijven dan in zicht doch worden ook wel gepleisterd, en in het laatste geval soms beschilderd. Inde burgerlijke bouwkunst zijn de zolders, zooals die in hetRomaansche tijdperk werden beschreven. De balken worden echter afgeschuind en met profielen verrijkt, die overeenkomen met de besproken gewelfribben. Afwisselend wordt van eenzelfden balk een stuk geprofileerd en blijft een rechthoekig stuk staan. Of wel wordt de geheele oppervlakte met houtsnijwerk versierd, waarvan de fcnd is uitgestoken. Is de zoldering met planken betimmerd, dan komt op de naden een profiellijstje, en wordt het geheel opgevroolijkt door beschildering. 8. Triforiën. De muurvlakken zijn onderbroken door vensters; alleen in de muren van den middenbeuk blijft een muuroppervlak onder de vensters Fig. 454. 3. staan. Daar het dak van de zijbeuken direct boven de gewelven ligt, ontbreken, behoudens een enkel uitzonderingsgeval in den vroegen Gothi- schen tijd, gewoonlijk de galerijen. Op dezelfde plaats echter zijn nu open- of blindarcaden aangebracht, boogjes op kleine zuiltjes, welke arcaden slechts onderbroken worden door de verticaal loopende pijlers. Achter deze triforiën ligt een smalle wandelgang, uitgespaard in den muur. 9. Vensters. De dagkanten der vensters zijn sterk naar buiten en naar binnen afgeschuind, en geprofileerd met een combinatie van hollen en rondstaven, ook al weer overeenkomend met de profileering van de gewelfribben. De vensters eindigen naar boven steeds in een spitsboog; Fig. 450. soms zijn zij gecombineerd tot drie lichten, in welk geval het middenste venster hooger is dan de beide zijvensters. Rechthoekig naar boven afgesloten vensters behooren in het late Gothische tijdvak, en dan nog voornamelijk in de burgerlijke bouwkunst. De profileering in de dagkanten van Fig. 458. Uit de Nötre-Dame te Dyon 440 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 459. Zijportaal van de Stichtskerk te Goes, begin 16e eeuw. de vensters bestaat in de Late Gothiek uit combinaties uitsluitend van hollen en platte banden, en ten slotte worden de proflleeringen steeds nuchterder, totdat de vensters worden spitsbogige gaten met eenvoudige schuine dagkanten, zonder eenig profiel. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 441 Fig. 460. Kathedraal te s Hertogenbosch. Het rechthoekig deel van het venster is ingedeeld door smalle vertikale steenen posten, Fig. 450. 2. 1, 3 of 5 in getal, het spitsboogdeel door een decoratief steenen traceerwerk. De vertikale posten zijn, als er 3 of 5 zijn toegepast, verschillend van dikte (oude en jonge posten) en zijn langen tijd gevormd als kleine zuiltjes met kapiteel en basement; in het bloeitijdperk van de Gothische bouwkunst worden echter de zuiltjes vervangen door proflellijsten, waarvan de profielen overeenkomen met de dagkantproflelen wat de zware posten, en met details ervan wat de lichte posten betreft. Gezamenlijke, door horizontale trekstangen verbonden posten vormen een uitmuntenden steun voor het groote glasoppervlak. Het traceer- of maaswerk in het bovendeel van de vensters is geprofileerd als de posten. Geheel de traceering werd geconstrueerd met passer en liniaal, en bestaat oorspronkelijk uit een a jour bewerkte steenen plaat, later uit losse, in elkaar passende brokken natuursteen. De composities van cirkels, driekwartcirkels, bogen, drie-, vier- en veelhoeken vormen in de raakpunten, waar ze eindigen, Fig. 440. 5. neuzen of toten, die in den vroegen stijl scherp, later stomp, gespleten, of zelfs bladvormig eindigen. Als tegen het einde van de Gothiek het traceerwerk zeer eenvoudig wordt, vallen de toten geheel weg. Indien in het traceerwerk cirkelvullingen voorkomen van drie, vier of Fig.450.1,4. veel kleinere cirkels, spreekt men van drie-, vier- of veelglopen. Na 1350 vindt het viscablaasmotief een ruime toepassing; de openingen zijn dan door Fig.450.3,8. 442 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 461. Saintc Chapelle, te Parijs, benedenverdieping. twee neuzen ingedeeld in een grooter en een kleiner stuk. Dan verdwijnt langzamerhand de strenge geometrische indeeling, en gaat het traceerwerk ten slotte vooral in Frankrijk over in vlamvormige motieven: de z.g. Laat-Gothische flamboyantstijl. En alle vensters aan eenzelfde bouwwerk worden dan bij voorkeur door verschillend traceerwerk ingedeeld. Fig. 450. 1. Het traceerwerk vindt, in de Gothiek, niet uitsluitend een plaats in de vensteropeningen; Fig. 435. alle opengewerkte bouwdeelen, als balustraden, borstweringen, wimbergen, triforiën, en zelfs gewelfvelden en torenhelmen worden ermede gevuld. Fig. 444. 10. Rad~ of roosvensters. De reeds in het Romaansche tijdperk fraaie roosvensters worden Fig. 450. nu gevuld met traceerwerk. In Frankrijk krijgt het roosvenster de voornaamste plaats in den gevel, boven het hoofdportaal. In de andere landen komt in plaats van het roosvenster gewoonlijk een reusachtig spitsboogvenster, terwijl ook de eindgevels van den dwarsbeuk worden ingenomen door groote spitsboogvensters, soms ter breedte van den geheelen beuk, Fig.450. 10. evenals de roosvensters. Het roosvenster van de Nótre-Dame te Parijs heeft een doorFig. 464. snede van 9 M., dat van de kathedraal te Straatsburg 12.50 M. 11 • Portalen. Decoratief vormen de hoofdportalen het voornaamste gedeelte van het bouwwerk. Fig. 464. De dagkanten zijn sterk schuin, en geheel bezet door zuiltjes of rond- en peervormige staven DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 443 Fig. 441 met diepe hollen, waarin bij rijkere portalen beelden geplaatst werden. Ieder beeld is overdekt door een baldakijn, dat weer dient als console voor een hooger staand. Zoo zijn de tot aan den top van den spitsboog doorloopende hollen door rijen beelden gevuld. Het rechthoekige deel is door een zwaren post in tweeën gedeeld, die tevens het driehoekige hoogveld ondersteunt; dit hoogveld is met reliëfs versierd, of, bij uitzondering b.v. aan de kathedraal te Reims, is het gevuld door een roosvenster. Meestal is de gevel door de 4 zware steunbeeren van de beide torens in drie groote partijen verdeeld; ieder dezer partijen bevat een portaal. Indien de portalen zeer ver vooruitspringen, zooals te Reims, worden de diepe nissen door een zadeldak afgedekt, waarvoor een tympan moest geplaatst worden, een topgevel gevuld met maaswerk. Ook de eindgevels van den dwarsbeuk krijgen portalen. De boogvorm van het portaal verandert, evenals die van de vensters: Fig. 463. Munsterkerk te Ulm spitsboog, ezelsrugboog, segmentboog, en, heel laat, ook rechthoekig boven met een kwartcirkel als overgang naar het vertikale deel. 12. Wimbergen. De spitsboog van portalen en vensters wordt ingesloten door een drie- • > 111 j : Fig. 447. hoek, een werkelijk of schijnbaar tympan, dat, met traceerwerk gevuld, het portaal of venster grooter maakt. De wimbergen van de lichtbeukvensters onderbreken de horizontale daklijst. De helling van de zijden wordt grooter, naarmate de stijl zich verder ontwikkelt; de kanten zijn met Fig. 445. hogels, de top is met een kruisbloem bezet. In de LaatGothiek wordt de wimberg ook als ezelsrugboog gevormd, Fig. 466. en in de kunstnijverheid vormt ze dan, liefst door elkaar gevlochten, een veel toegepast motief. 13. Steunbeeren zijn de muurverzwaringen daar, waar de gewelfribben samenkomen; ze dienen dus als tegendruk Fig. 469. Fig. 462. Torenspits van de 5 Bakenesserkerk te Haarlem. 2 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 445 465. Topgevel van het stadhuis te Middelburg. voor de gewelven, maar tevens vormen ze het verti- • kale geraamte, dat de lichte muren versterkt tegen : winddruk. Op de hoeken van het gebouw staan er öf j twee in het verlengde der muren, öf één in de richting • van het verlengde van de lijn, die den binnenhoek : midden doordeelt. : De oudste steunbeeren zijn zonder eenige versiering • samengesteld uit zware groote blokken; trapsgewijs ! worden ze naar boven minder zwaar, zóó, dat de • treden telkens door lessenaarsdaken worden afgedekt, • waarvan de helling varieert tusschen 30° en 60°. De j I Fig. 467. top kan dus door een zadeldak worden afgedekt. De j lessenaarsdaken op de verjongingen van de steun- • beeren bestaan uit afwaterende dekplaten, geprofi- : leerd als deklijsten. Spoedig worden de steunbeeren • geprofileerd en van nissen voorzien; en tegen 1220 Fig. 440. 3. worden ze naar boven beëindigd door pinakels en : fioelen, eindigend in kruisbloemen, welke opzet den • vertikalen druk verzwaart; de fioelen zijn eerst vier- • kante-, later zes- of achthoekige pyramiden; soms worden de vierkante fioelen overhoeks geplaatst, om een rijker werking te verkrijgen. Al deze kleine torenspitsen, opengewerkt op Fig. 454. 6. vier zuiltjes met beelden er in, worden aangebracht uit constructief oogpunt, boven de plaats waar de luchtboog wordt opgevangen, maar ook zuiver decoratief als vertikale beëindigingen. Meer eenvoudige steunbeeren worden bekroond met een hurkend beeldje, zijn plaatselijk nisvormig uitgediept voor een beeldje, of dragen bovenaan een waterspuwer ter hoogte van de gootlijst der zijbeuken, of ter plaatse, waar de luchtboog wordt opgevangen. 14. De luchtbogen doen dezelfde werking als de steunbeeren ; ze vormen een tegendruk tegen de gewelven van Fig. 467. den hoofdbeuk, en steunen de hoofdbeukmuren tegen wind- Fig. 451. druk. De gewelfdruk wordt over de zijbeuken afgevoerd naar de steunbeeren; bij hallenkerken ontbreken ze daarom. Bij vijf beukige kerken zou de spanning der bogen te groot worden; ze worden dan ondersteund door de door het dak der zijbeuken verlengde zijbeukpijlers. Aanvankelijk zeer eenvoudig, worden het later rijk geprofileerde bogen, voorzien 466. Zuiderportaal te 's Hertogenbosch. 446 DE GOTHISCHE BOUWKUNST van traceerwerkbalustraden of gedrochtelijke dier- en menschfiguurtjes, die er schrijlings op zitten. Overigens volstaat men ook bij 5-beukige kerken soms met één enkelen luchtboog van groote spanning; de kathedraal te Chartres vertoont meerdere bogen boven elkaar, door zuiltjes onderling verbonden. 15. De muren zijn opgetrokken uit inheemsche natuursteen, waarvan de eigenschappen hun invloed doen gelden op de bouwwijze, maar ook op de details; deze materiaaleigenschappen waren de oorzaak, dat de detailleering in Duitschland ontaardde, en volgens conventioneele begrippen werd geschematiseerd. Waar geen natuursteen voorhanden was, werd ze ten koste van veel arbeidsloon, tengevolge van het moeielijke vervoer, aangevoerd. Daarom Fig. 468. werd ook alle materiaal zoodanig benut, dat geen stukje natuursteen verloren ging. Vereenvoudiging in bouwsysteem en in details was daar geboden, waar uitsluitend of bijna uitsluitend baksteen werd toegepast, zooals vooral in ons land, waar dientengevolge het karakter der monumenten anders is dan in andere landen. Ook de Noord-Duitsche laagvlakte vertoont een overeenkomstig karakter in de bouwkunst, met bijzondere, voor baksteen geëigende versieringsvormen. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 447 Fig, 469. Dom te Keulen. Hoe vernuftig ook de constructie in het Gothische tijdvak was, toch heeft de tijd ze te licht bevonden. Zonder onophoudelijke vernieuwing of restauratie zouden de Gothische monumenten reeds lang zijn verdwenen, terwijl veel monumenten in een toestand van groot verval verkeeren. En ondanks de menschen bestaan er nog monumenten uit de klassieke oudheid. De licht geconstrueerde muren zijn doorbroken door groote, met wimbergen bekroonde vensters en soms ook door blindbooggalerijen en triforiën met traceerwerk gevuld, op de 448 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 470. Fragment van een gevel t%Nijmegen, 16e eeuw. wijze zooals dat geschiedde bij de oude Romaansche monumenten in Toskane. Alleen de torenmuren werden zeer zwaar, b.v. van den Stefanusdom te Weenen, waar zeeën dikte verkregen van 'ƒ4 deel van den plattegrond van den toren. Overigens geldt, dat hoe zwaarder de muren zijn, hoe lichter de steunbeeren, en omgegekeerd. De steunbeeren vervangen dus eigenlijk de lisenen uit het Romaansche tijdvak. De gevels in Frankrijk en Engeland worden door doorgaande open galerijen geheel doorbroken, in welke galerijen beelden worden geplaatst (Reims. Amiens, Lichfield) en bovendien bevatten ze het groote roosvenster. Het Laat-Romaansche klaverbladboogfries blijft, maar alleen in de burgerlijke bouwkunde, gehandhaafd; echter krijgen de bogen de traditioneele toten, terwijl de voeten steunen op rijk met bladwerk versierde kraagsteenen. Het spitsbogenfries steunt eveneens op versierde kraagsteenen, en is krachtig en sprekend geprofileerd. Alleen in Italië vinden bogenfrie- ^.«.««.^««ui . ^ ra-ra j»^»c in de kerkelijke bouwkunst. Fig. 411. 16. De daken. Het zadeldak boven den hoofdbeuk is hoog en steil, de helling van de lessenaarsdaken der zijbeuken is minder groot. Bij hallenkerken zou het zadeldak over de gezamenlijke beuken te groot worden; boven de traveeën komen dan dwars geplaatste zadeldaken met rijke eindgevels, öf, b.v. in ons land, is iedere beuk door een zadeldak overdekt, waardoor dan zakgoten noodig zijn (St. Michaëlskerk te * Z w o 11 e). Ook worden bij kerken in basiliekvorm de hoofdbeuk door een zadeldak en de zijbeuken door lessenaarsdaken boven iedere travee afgedekt, waardoor tevens beter licht in den hoofdbeuk kan vallen. Ook worden de binnenste zijFig. 460. beuken door lessenaarsdaken, de buitenste door zadeldaken overdekt (kathedraal te 's Hertogenbosch). De voor de kapellen van den kooromgang toegepaste daken zijn steeds veelhoekige tentdaken. Fig. 471. Hoektorentje en balustrade van het raadhuis te Kampen. DE GOTHISCHE' BOUWKUNST. 449 Topgevels in de burgerlijke bouwkunst werden reeds in het LaatRomaansche tijdvak opgevat als trapgevels. In de Gothiek worden de trappen verhoogd als kanteelen of Fig. 465. op de trappen pinakel vormige spitsen Fig. 496. aangebracht. De steile daken worden verrijkt met dakvensters, die licht Fig. 499. onder de kap toelaten, en tevens toegang geven tot de daken bij herstellingswerken. Op de nok werd Fig. 435. 7. een doorbroken steenen bladrand geplaatst van staande bladeren; vaak ook waren deze van smeedwerk. Vooral in Frankrijk werd het dakvlak zelf versierd met verschillend gekleurde daktegels. Het hemelwater werd opgevangen in zorgvuldig gemetselde goten, langs de luchtbogen afgevoerd over de zijbeuken, en ver van de muren I Fig. 454. l. weggego{en door waterspuwers. De goten zijn ondiep, en breed genoeg om door te Fig. 435.3,5. loopen. De borstweringen om de gootlijst dienen ter bescherFig. 471. ming van de werklieden. De goten worden in Frankrijk dikwijls op consoles buiten de muren geplaatst. De voor de >? Fig. 440. 3. steunbeeren uitstekende waFig. 467. terspuwers zijn öf eenvoudige buizen, öf, meestal, dieren, gedrochten of duivelen, die het met snelheid over de luchtbogen aangevoerde regenwater met geweld door den bek uitspuwen. 17. Lijsten. Vooral de vertikale 450 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. lijsten ontwikkelen zich op fraaie en rijke wijze, en volgens profielen die geheel met passer en liniaal zijn geconstrueerd. De sokkel is dikwijls eenvoudig recht, met schuinen bovenkant; de rijkere sokkels zijn geprofileerd als de basementen, Fig.440.7,9. maar zoo, dat ze niets meer gemeen hebben met de klassieke | profielen. Steeds is de sokkel laag, en weinig uitspringend. De lijsten onder de vensters en de kroonlijst zijn beide afwaterend, met een onder een hoek van 45° hellend boven- Fig. 435. 4. vlak (waterslag). Onder den schuinen kant komt een diep hol, aan den buitenkant een scherpen rand vormend, de druip- Fig. 440. 10. kant. Onder het hol volgt, tegen den muur, een rondstaaf. Gewoonlijk valt het geheele profiel binnen een rechten hoek. Hoe hooger de lijst werd aangebracht, hoe grooter de hellingshoek van het bovenvlak werd gemaakt; vermoedelijk om de erboven liggende bouwdeelen niet aan het oog te onttrekken. Al zijn de lijsten in de Vroeg-Gothiek gedeeltelijk rechtlijnig, alleen bij de kroonlijsten blijft aan den voorkant soms een gedeelte als vertikaal vlak bewaard. Fig.440.10DDaar de kroonlijsten bovendien klein zijn, vormde de na 1225 toegepaste borstwering een welkom motief ter verhooging van het effect. Vertikale lijsten steunen steeds op sterk hellende vlakken van een gemiddelden hellingshoek van 45°, zooals b.v. de profielen in de dagkanten van de vensters. Deze steunen Fig. 475. echter niet op de dorpels, maar eindigen hooger op een schuin vlakje, loopen hier als 't ware op dood. Onder zware lijsten wordt in den bloeitijd een bladrand aangebracht, b.v. bij kroonlijsten. De rondstaaf wordt dan Fig. 435. 4. vervangen door de fraaiere peervormige, terwijl de bladrand bestaat uit eenvoudige rijen vertikaal staande bladeren, of wel uit afwisselend grootere en kleinere. De balustrade op de gootlijst bestaat uit posten, waar tusschen traceerwerk. In Engeland, Fig. 490. 3. en in de Noord-Duitsche laagvlakte in verband met den baksteenbouw, wordt vaak de balustrade door kanteelen vervangen. 18. De torens zijn echte klokketorens, echter veel minder in aantal dan in het voorgaande tijdperk. Meestal verrijzen twee hoofdtorens aan den Westelijken gevel, het portaal van den middenbeuk insluitend, en samen een breeder front beslaand dan de 3 beuken samen; zijn er 5 beuken, dan is hiervan de totale breedte evengroot als de frontbreedte van de torens. Fig. 473. Domtoren te Utrecht, VOOr de herstelling. (Naar Weismann). DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 45 j Indien slechts een toren in den gevel Fig. 463. staat, verrijst hij juist op de lange as vanhetgebouw, en isevenbreedalsde hoofdbeuk. Deel uitmakend van het schip, ingebouwd dus, is b.v. de kerk Fig.431. 7. te Ulm; voor het schip gebouwd, doch wel in verband ermede, de Fig. 488. kerk te Freiburg. Een enkele maal ook is de toren geheel vrij voor het schip gebouwd, b.v. bij den Dom te Fig,433. 1. Utrecht. Hier was tusschen schip en toren een vrije overdekte doorgang ; de verbinding kwam hier tot stand door een bisschopslöge. Boven de kruising van hoofdbeuk en dwarsbeuk staat een kleine dakruiter ; rijkere en iets grootere dakruiters treft men aan bij de St. Bavo te Haarlem, en bij de kathedraal Fig. 460. te 's Hertogenbosch. Alleen in Frankrijk en in Engeland zijn de torens boven de kruising zwaar. Regel is, dat de torens in deGothiek uit 4 verdiepingen bestaan, waarvan de twee onderste tot aan de nok van don hnnMr«>„t reiken, de derde voorzien is van groote klankbordvensters, en de vierde bestaat uit den torenhelm. In Frankrijk en Engeland blijft de toren tot boven toe vierkant, de verdiepingen Fig. 482. gescheiden door smalle lijsten. In ons land zijn de beide bovenste verdiepingen meestal Fig. 462. 8-zijdig. Op te merken valt, dat, waar in de Romaansche periode de overgang van vierkant Fig. 473. naar 8-hoek tot stand komt in den torenhelm, in ons land deze verjonging reeds begint boven de eerste of tweede verdieping. Heel dikwijls ook worden de beide onderste verdiepingen samengetrokken, zoodat dan de toren 3 verdiepingen heeft. De steile helm, die gewoonlijk een 8-zijdige pyramide vormt, is massief in de VroegGothische periode, van hout en met leien afgedekt. Daarna worden ze van steen opgetrokken, en met vensters verrijkt, waarin traceerwerk; en ten slotte vertoonen zich de helmen als Fig. 444. geheel opengewerkte steenen spitsen. (Dom te Freiburg). Heeft de toren 3 verdiepingen Fig. 488. en een houten helm, dan zijn op de hoeken van de 3e verdieping veelhoekige torentjes geplaatst, die onderling door een borstwering zijn verbonden, en een overgang vormen van vierkant op achthoek. In den Laattijd is soms halverhoogte den helm een omgang aangebracht. 452 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 475. Truhe, met houtsnijwerk en intarsia 1500, Neurenberg). bij wijze van balkon. Zeer eenvoudige dorpskerken echter behouden hun door zadeldaken afgedekte torens met driehoekige, soms van trapgevels voorziene topgevels. Daar het grondplan steeds vierkant is, begint bij groote torens de overgang reeds beneden zich te ontwikkelen door de sterke Fig. 483. verjonging van de Fig. 472. zware hoeksteunbeeren, die door fioelen zijn bekroond. Deze zware steunbeeren verbreeden soms de torenfronten aanmerkelijk, zoo zelfs, dat b.v. bij den Dom te Keulen de torens veel te zwaar zijn tegenover den smallen middenbeuk. De torens bereiken, voornamelijk door hun spits, soms een aanzienlijke hoogte; die te Ulm is ruim 160 M. hoog, terwijl de Dom te Utrecht 105 M. haalt. In Frankrijk zijn, wegens ontbreken van de helmen, de hoogten ge¬ ringer. Voltooide torens zijn ongeveer 5- of 6-maal zoo hoog als breed, de steunbeeren mede gerekend. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 453 19. Kruisbloem en hogels. Langs alle hellende lijnen zijn Fig. 443. uitstekende bladknoppen aangebracht, hogels genaamd. Langs wimbergen, torenhelm, ribben, fioelen en luchtbogen groeien ze als 't ware naar buiten. Voor het eerst treft men ze aan bij de kathedraal te L a o n (1174— 1226); Fig. 440. 8. ze zijn dan nog knop-bolvormig. Later zijn ze op de meest verschillende manieren gevarieerd. De bovenste Fig. 440. 1. 4 hogels vormen samen de kruisbloem, die ook in den loop der tijden rijker en fraaier wordt, en het torenkruis vervangt. Een enkele maal wordt de bekroning ook gevormd door een staand beeldje. In ieder geval verdwijnt het Romaansche bekroningskruis, waarvan de 4 armen in één vertikaal vlak liggen; de vier armen van de kruisbloem liggen in de Gothiek in één horizon¬ taal vlak. Prachtige voorbeelden van hogeb en kruisbloe- Fig. 477. Glasschilderwerk uit deal Dom te Keulen 4- 1350. men wor- j denvooral • in Frank- : rijk ge- ! vonden. 5 20. De l hnnnnnr- ! ; Fig. 476. Meester v. Flemalle. Maria met ï men Zijn ; Christusbeeld. Vlaamsch schilderwerk, i eveneens ï...................„...................#.......j zeer verschillend. De gewone spitsbogen zijn het oudst. Drie hoofdvormen zijn te onderscheiden, n.1. de stompe spitsboog, waarvan de middel- Fig. 449. 1. punten binnen de voetpunten van den boog vallen, de gelijkzijdige spitsboog, waarvan de Fig. 449. 3. middelpunten juist in de voetpunten van den boog vallen, en de spitse of lancetboog, waarvan Fig. 449. 5. de middelpunten buiten de voetpunten vallen. De gedrukte spitsboog of Tudorboog is met Fig.449.2,8 454 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 2 middelpunten beschreven; eveneens zeer gedrukt is de met-elliptische korfboog, een specifiek Nederlandsche boog, voornamelijk Fig. 449. 4. toegepast in de burgerlijke bouwkunst. De klaver- Fig. 468. bladboog uit het Romaansche tijdvak handhaaft zich voor portalen naastden ezelsrugboog; voordeu- Fig.449.6,9. ren en vensters vindt de segmentboog toepassing, een gedrukte halfcirkelvormige boog. Ook een omge- Fig. 449. 10. keerde spitsboog,bestaande uit verschillende omgekeerde cirkelsegmenten behoort bij de Duitsche LaatGothiek, terwijl bij rechthoekig afgesloten deur- of vensteropeningen de hoeken door halve cirkels worden afgerond. fc HET ORNAMENT. Reeds in de 12e eeuw werd in Frankrijk gepoogd de ornamentvormen te ontleenen aan de flora van weide en van woud. Het plantornament herinnert nu niet meer aan vroegere tijdperken of andere stijlen, doch neemt een geheel afzonderlijke plaats in. Af en toe alleen lijkt in de vroege periode de akanthus Fig. 436. Fig. 456-458. nog iets op den Romaanschen. Fig. 439. Maar de eerste ornamenten van de inheemsche flora zijn duidelijk te herkennen: weegbree, aronskelk, ooievaarsbek, Fig. 437. Fig. 455. leverkruid, leeuwenbek, erwt, klaverblad, papaver, boterbloem, waterkers, brem, hoefblad en vele andere, evenals de grootere motieven: klimop, wijndruif, hagewinde, ahorn, hulst, koolblad. Tegen het einde van de 13e eeuw volgen eik, kastanje, beuk, en kleine planten, waaronder vooral de peterselie en de distel een groote plaats innemen. Fig. 438. Een symbolische beteekenis ontbreekt, behalve bij de reeds oud-Christelijke symbolen, als roos, lelie, wijndruif, korenaar en papaver; alle ornamenten zijn zuiver natuurnavolgingen. Echter dragen ze in de architectuur niet het karakter van een tijdelijke versiering, maar versterken ze de architectonische bestemming, tegelijkertijd die verklarend. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 455 Hoe kleiner plant, hoe fraaier en strenger styleering en vroeger de tijd van ontstaan; later Gothiseh ornament daarentegen is vrij en ongebonden gestyleerd. In den beginne worden bij voorkeur knoppen en ontluikende bloemtakken verwerkt; later, terwille van reliëf en Fig. 459. schaduwwerking, worden ontwikkelde bladeren nog voorzien van bolvormige verhevenheden. Steeds houdt het reliëf goed verband met de plaats, zoodat bij toenemende hoogte ook het reliëf grooter wordt, en de partijen grover als 't ware. Bovendien wordt het ornament zooveel mogelijk van den fond vrijgehakt, zoodat slechts enkele steunpunten het verband bewerkstelligen. Bladeren worden, in lange rijen zich herhalend, of in afwisselende groepen toegepast; in de LaatGothiek groeien de bladeren naturalistisch en zijn ze afgewisseld met bloemen, vruchten of dieren. Hoewel alle architectonische onderdeelen werden versierd, concentreerde zich de ornatie voornamelijk aan kapiteelen, hollijsten, wimbergen, deur- en vensteromlijstingen, sluitsteenen, fioelen en torenspitsen. In de 15e en 16e eeuw verdween de logische gedachtengang in het ornament; het werd knoestig, verstard, schematisch en onrustig van werking. Fioelen van grafmonumenten werden, evenals kruisbloemen op wimbergen, gebogen, de Fig. 459. eersten volgens de buiging der gewelven. Vensterposten groeien slingerend op, met doode afgeknapte zijtakken, zooals we aan rustieke boschbruggetjes zien. Naast de bobbels vertoont het bladornament holle oppervlakken, terwille van de schaduw. 2. Figurale beeldhouwkunst vindt ruime toepassing aan de gevels; tympans worden geheel gevuld met figurale Fig. 492. reliëfs; in portaalomlijstingen, worden vrijstaande statuen toegepast, evenals in de in tabernakels eindigende steun- Fig. 441. beeren. De zelden symbolische voorstellingen worden meer en meer verdrongen door karikaturistische of humoristische. Op alle consoles en baldakijnen, soms in rijen in de gevels der Fransche kathedralen (konings- Fig. 482. galerijen), worden de kleinhoofdige, van lange smalle handen voorziene beelden geplaatst, met de karakteristieke Fig. 500. S-vormige uitbuiging der heup; de meer klassieke plooival uit den Romaanschen tijd wordt door de inheemsche kleederdracht vervangen, en meestentijds hebben de gelaatstrekken een sentimentéele uitdrukking. Bovendien werden menschen en dieren dikwijls vervormd tot gedrochtelijk gestyleerde waterspuwers, aangebracht op die plaatsen, waar Grieken en Romeinen diermaskers gebruikten. 456 DE JGDTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 480. Inwendige van de kathedraal te Troyes. (Naar foto Gurlitt). Fig. 481. Kathedraal van Amiens. 3. Decoratieve schilderkunst. Het geheele inwendige kerkruim werd gepolychromeerd; veel muurvlakte was overigens niet te beschilderen, daar de wanden bestonden uit steunsels en gaten en het bouwwerk ten slotte niet Fig. 478. meer was dan een constructief geraamte. Figuraal schilderwerk vond dan ook minder toepassing dan ornamentaal; de figuren werden in omtrekteekening opgezet en ingevuld met lichte kleuren en weinig schaduw, terwijl de fond öf eenkleurig öf geometrisch werd georneerd. Langzamerhand werd echter onder invloed van de paneelschilderkunst meer schaduw toegepast, terwijl achtergronden zeer primitief een landschap voorstelden, als er planten of boomen op werden gestyleerd. Van de profane decoratieve schilderkunst is slechts weinig bewaard gebleven; voornamelijk legenden, sagen en tafereelen uit het dagelijksch leven vormen den hoofdinhoud. 4. Glas-in-lood schilderkunst. Waren de Romaansche glas-in-lood vensters eigenlijk slechts gekleurde glasmozaïken, in de Gothiek veranderde dit. Allereerst werd e«n nieuwe kleur toegevoegd, n.1. geel; en bovendien werd, door het plaatselijk wegslijpen van het gedoubleerde rood en het hierop aanbrengen van andere kleuren, het aantal nieuwe kleuren tot vier verhoogd, n.1. wit (weggeslepen rood), geel, zwart en rood, waarbij in later tijd nog groen, blauw en violet gedoubleerd voorkwamen. Wfel zijn de kleurige figurale 14« en 15e eeuwsche vensters zeer fraai, doch de kleurharmonie van de 13= eeuwsche ramen was toch beter. Naast deze veelkleurige vensters kwamen nog de eenkleurige grisaille vensters voor, met spaarzaam plaatselijk aangebrachte gekleurde gedeelten; door de loodstrippen werd de teekening aangegeven. De 14* eeuwsche vensters zijn gekenmerkt door Fig. 477. bladornamenten en tapijtvormige achtergronden, de 15« eeuwsche door figuren te midden van traceerwerk. De DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 457 medaillons uit de 14' eeuw worden vervangen door bouwkundige fragmenten: consoles, bal¬ dakijns, boelen en wimbergen en torenv bekroningen. wormige OVERZICHT DER MONUMENTEN. FRANKRIJK. 1. De Vroede- Gothiek duurt in Frankrijk van 1150—1200. De zware vormen uit het Romaansche tijdvak werken nog na in de ronde pijlers voor i den middenbeuk en de kapiteelvor- i men. De zware Westtorens blijven | vierkant tot aan de bovenste ver- ! dieping toe, terwijl de horizontale j gevelindeeling krachtig spreekt. De j kooromgang, enkel of dubbel, is nog I steeds halfrond, mèt of zonder kapel- 5 len, terwijl ook de dwarsbeuk soms | apsiden krijgt. De vensters zijn spits- I boog- of ook nog rondboogvormig, j zonder traceerwerk. Algemeen vindt | het zesdeelige kruisgewelf toepassing, ! met stevige rondstaafprofielribben. j Ook worden nog galerijen gebruikt, |< doch deze worden reeds door trifo- ! riën vervangen. Het ornament wordt :. levendiger, ontleend aan inheemsche flora en fauna. 2. De bloeitijd duurt van 1200-1300, en wordt style rayonnant genaamd. Alles wat aan Romaansch herinnert, verdwijnt. De ronde pijlerschacht krijgt schalken, gevormd aU halve zuilen, die doorloopen van het basement tot aan de geboorte van het gewelf. Achter de zware geveltorens ligt een driebeukig schip; ook de dwarsbeuk is driebeukig, doch het koor is 5-beukig veelhoekig eindigend in veelhoekige kapellen. Een vierkant van den zijbeuk vormt steeds met één rechthoek van den middenbeuk een travée. De gaanderijen worden steeds door triforiën vervangen; terwijl over 't algemeen de vensters breeder worden, neemt ook net roosvenster in omtrek toe. 3. De Late-Gothiek heet style flamboyant en is gekenmerkt door uiterste lichtheid en slanke vormen. De glopen der venstertraceeringen veranderen in vlamvormige motieven als Fig. 482. Natre-Dame te Pa rijs. 458 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. langgerekte vischblazen, en zijn in alle vensters verschillend van compositie. Het ornament vertoont verwording door overlading en streven naar het uiterst bereikbare in rijkdom. Om dezelfde reden loopen ook de kapellen langs de zijbeuken door. Slechts weinig grootere bouwwerken worden echter begonnen; de oorlogen, waarin Frankrijk werd gewikkeld, lieten slechts voltooiing van begonnen, en restauratie van oudere monumenten toe. 1. De Vroege Gothiek. De eerste Gothische vormen komen voor aan het koor van de Abdijkerk SaintD e n i s: het is het eerste bouwfragment in Gothischen stijl, opgetrokken onder toezicht van den zeer kunstzinniger! abt Sugerius. Om den dubbelen kooromgang zijn, vlak naast elkaar, 7 kapellen gerangschikt. De beide fronttorens dateeren uit het Overgangstijdperk. De Nötre-Dame te Parijs (1163—1235) is 5-beukig; op ieder vierkant van den midden- Fig. 431. 2. beuk komen twee van de zijbeuken voor (Romaansch systeem). De eenbeukige dwarsbeuk steekt bijna niet uit, terwijl de dubbele kooromgang geen kapellenkrans heeft. De zuilen zijn rond; de muurschalken voor de gewelfribben ontspringen boven de zuilkapiteelen. Boven de zijbeuken liggen galerijen; de opening hiervan naar den middenbeuk is spitsbogig, en door 2 zuiltjes in drieën gedeeld; de zuiltjes zijn onderling weer door kleine spitsbogen verbonden. Oorspronkelijk bevonden zich boven de galerijen- Fig. 454. 5. bogen roosvensters, en hier boven spitsboogvensters, voor de directe verlichting van den middenbeuk. Tegenwoordig zijn roosvensters en spitsboogvensters samengetrokken tot groote spitsboogvensters. Zware steunbeeren Fig. 467. j met dubbele luchtbogen steunen den middenbeuk. Tusschen de beide Westtorens, die evenbreed zijn als de Fig. 482. 1 zijbeuken en vierkant tot boven toe, ligt het hoofdportaal door twee zijportalen geflankeerd. De torenhelmen zijn niet voltooid. De gevel vertoont koningsgalerij, roosvenster, hooge triforiën en een sprekende kroonlijst. Fig. 450. 10. De kathedraal te Noyon (1167) is eveneens vroeg; ook de kathedraal te Laon (1174—1226), die 3-beukig is, met 3-beukigen dwarsbeuk, rechte koorafsluiting en 7 torens. Dan de Nötre-Dame te Chalons sur Marne (1183), het koor van de S. Remy te Reims (1162—1181), de Nötre-Dame te Senlis (1191), de kathedraal te Angers. Beroemd is de kathedraal te Chartres (1130). De twee torens en het 3-voudige portaal zijn vroeg. Na de verbranding van koor en schip werd dit gedeelte herbouwd tusschen 1194 en 1260. In de kathedraal te Sens (1152) worden bundelpijlers afgewisseld door zuilen; galerijen ontbreken hier. Nog zijn te noemen de kathedraal te Soissons (1175—1212); de Cistercienserkerk te Pontigny, de in 1170 voltooide Fig. 483. Kathedraal van Reims. DE ROMAANSCHE BOUWKUNST. 459 2. I Fig. 483. |Fig.431. ï. kerk te Mantes en de kathedraal te SaintG e r m a i n. Bloeitijd. Noord-Frankrijk. De kathedraal van C h a rtres, die in 1260 voltooid werd, met 9 torens. De Nötre-Dame te Reims werd in 1212 be¬ gonnen; de schitterende gevel, voltooid in de 14= eeuw, werd in 1251 begonnen en als bouwmeester wordt genoemd Robert de Coursy. De rijke steunbeeren met fraaie dubbele luchtbogen Fig. 454. 6. gelden voor het fraaiste constructieve stelsel uit de Gothiek. Deze kathe¬ draal met enkelvoudigen kooromgang en 5 kapel. len is reeds veel hooger en slanker dan die te Char- tres. In den gevel ligt het roosvenster in de middenste, de koningsgalerij inde bovenste verdieping. De kathedraal te Amiens geldt als het meesterwerk van de Fransche Gothiek. Gebouwd tusschen 1220 en 1288 door Robert de Lusarches en Thomas en Renault de Cormont, werd de Fig. 481. gevel voltooid in de 15e eeuw. Hoofd- en dwarsbeuk zijn drie- Fig. 441. Fig. 431. 3. Fig. 484. Het kasteel van Amboise. (Kapel van St. Hubertus). 460 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. beukig, het koor is vijfbeukig met omgang en 7 kapellen in de krans, waarvan de middenste verder uitsteekt dan de andere en die onderling door zijmuren gescheiden zijn, samen de voortzetting vormend van den buitensten koor omgang. De ver uit elkaar staande pijlers zijn slank; boven de schildbogen zijn tri- Fig. 454. 3. foriën aangebracht. De steunbeeren zijn zwaar, de luchtbogen dubbel, de vensters met wimbergen gekroond, die door de dakbalustrade heensteken, 't Minst fraai van deze grootste Fransche kathedraal (8000 M2.) is de gevel, voornamelijk door het onevenwichtige in de torens. In 1231 werd de abdijkerk van Saint-Denis geheel in Gothischen stijl verbouwd. De kathedraal van le Mans (1217- 1254)heeft 5 beuken; de binnenste rij beuken is hooger dan de buitenste. Fig. 478. Zeer fraai is ook de Sainte-Chapelle te Parijs (1245—1248), onder Lodewijk den Heiligen als paleiskapel Fig. 421. 3. Fig. 461. gebouwd door den bouwmeester Pierre de Montereau. Deze kapel heeft twee verdiepingen; de lage onderste Fig. 485. Het kasteel van Blois. (Vleugel van Lodewijk XII). DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 4gj 480 447. is driebeukig, de kapel zelf éénbeukig, en bijna een en al i venster. Twee andere fraaie kapellen zijn de kapel van | den aartsbisschop te Reims, en de paleiskapel te j S. Germain-en-Laye. De S. Pierre te Beauvais (1225-1288) is een j navolging van de kathedraal te Amiens; de middenbeuk • werd zelfs hooger en breeder aangelegd dan van laatst- { genoemde, met het gevolg, dat de gewelven reeds in 1234 } instortten. Uit 1280 dateert de kathedraal te Troyes. j Normandië. De kerkbouw blijft hier streng, I als in de Vroeg-Gothiek. De kruisingstoren is j zwaar en forsch, veel grooter dan de West- | torens; traceerwerk ontbreekt. Wel zijn de I pijlers rijk geleed, doch het knoppenkapiteel j uit het Vroeg-Gothische tijdvak blijft gehand- | haafd. Het koor is verlengd in de richting van : de hoofdas. De voornaamste kathedralen zijn hier die te Rouaan ! (1207—1280), die geheel verbouwd is; die van Bayeux, 2 Lisieux, Coutances (1250 begonnen), Seez, Fe- j camp en St. Quentin (1230). Zuid-Frankrijk. De Gothische kunst komt f hier maar zeer langzaam tot ontwikkeling, daar 2 klassieke en Romaansche bouwkunst hier een ï«« overwegenden invloed uitoefenen; eerst in de 13* eeuw begint ze zich te ontwikkelen. Belangrijk zijn: de kathedraal te Bouraes (1174 benonnen. vnlrnr«r1 ;„ I4e „„ v „i i' , , ,. , « — 1 — w «*r- ais voorDeeia aienae de Notre-Dame te Parijs. De beide binnenste zijbeuken zijn hooger dan de buitenste. De kathedraal te ClermontFerrand (1268 begonnen); de kathedraal te Lyon; het koorgedeelte van de kathedraal teNarbonne-de kathedraal van Limoges; die te Toulouse; de St.Nazaire te Carcassonne; de kathedraal te Bordeaux (14e eeuw), doch koor en dwarsbeuk uit den bloeitijd; en de kathedraal te AIbi in Languedoc, Fig 431 4 begonnen 1282, éénbeukig, met vestingachtig uiterlijk en ingebouwde kapellen. Bouvgondië. Hier worden genoemd; De Nötre-Dame te Dyon, zonder kooromgang en kapellenkrans, met 1 vierkant van den middenbeuk op 2 van de zijbeuken, zuilen met knoppenkapiteelen en fraai gewelfstelsel- de kathedraal van Auxerre; die van Poitiers, Gothiseh, behalve het Romaansche koor en dito dwarsbeuk met een middenbeuk, slechts weinig hooger dan de zijbeuken; de Nötre-Dame te Saumur, en die te Lausanné (Fransch-Zwitserland); die van Toul en Metz (Oost-Frankrijk) en die te Genève in Zwitserland. Late-Gothiek. De St. Pierre te Caën, met fraaien toren (begonnen 1308); de kathedraal van Tours, een kleine navolging van de kathedraal van Amiëns; de St. Ouen te Rouaan, begonnen 1318, koor uit 1339, en gevel uit de Fig. 479 lo* eeuw, en de St. Ma clou te Rouaan, 1437, door Pierre Robin: de kathedraal te O r 1 e a n s, begonnen 1601, en de gevel van de S t. Urbaine te Troyes (1506-1590): de St. Nicolas du Port, bij Nancy de St. Wolframkerk te Abbeville (1488) en de St. Maurice te Rijssel, een 5-beukige hallenkerk, 'met Fig. 486. Huis van Jacques Coeur te Bouraes. (Naar foto). 462 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. slanke ronde zuilen; en ten slotte de kathedraal te A u c h in Zuid-Frankrijk, 3-beukig, met aan weerszijden kapellen. 4. KLOOSTERS, BURGERLIJKE BOUWKUNST. Herbouwd werd hetklooster van Citeaux; verder kloosters te Pontigny (1150), Chalis, Longpont en Vaucelles; in Fontenay, Frontfroide en Ourscamp bestaan nog Vroeg-Gothische abdijen, evenals de buitengewoon schilderachtige abdij van MontSaint-Michel, in N.-W. Frankrijk. Te Laon noemen we een Laat-Gothischen kruisgang. Oude kasteelen zijn er in Frankrijk nog vele. Verdwenen is het Oude Louvre te Parijs, vervangen door een bouwwerk van Frans I. Het koninklijk slot te Tarascon, en het fraaie slot te Avignon, een grootsche burcht met geweldige torens, dat een verdedigbaar pauselijk kasteel was en nu tot kazerne ingericht is gewor¬ den; kasteelen te Poitiers, Pierrefonds, gesticht in 1390 en door Viollet le Duc gerestaureerd; en de vleugel van Lodewijk XII Fig. 485. van het kasteel Blo is. Van al deze kasteelen blijft in Frankrijk, zoowel als in Engeland de donjon als woning van den burchtheer het voornaamste deel. Te Bordeaux bevindt zich een fraaie verdedigbare stadspoort; ook hebben vele Fransche steden nog een stadstoren, waarin klokken en uurwerken werden opgehangen. Maar zeldzaam fraai zijn de stadhuizen, o. a. te Compiègne, met een hoogen toren en hoektorentjes; het stadhuis te Saumur, te Dreux en te N a r b o n n e, voorheen het aartsbisschoppelijk paleis, voltooid in de 14e eeuw; het paleis van justitie te Rouaan, gesticht door Lodewijk XII; het paleis van justitie te Parijs; het huis van den abt Fig. 486. van Cluny te Parijs (begin 16e eeuw), het huis van Jacques Coeur te Bourges, het slot Meillant, en huizen te Caën, Lisieux, Chartres en Fécamp. DUITSCHLAND EN OOSTENRIJK. Duitschland dankt zijn Gothische bouwkunst aan Frankrijk ; ze ontwikkelde zich er niet geleidelijk uit de Romaansche bouwkunst, doch werd als voltooid systeem overgenomen, zij het ook met eigen kenmerken. Zoo steekt niet steeds de middenbeuk boven de zijbeuken DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 453 uit, tengevolge van een voorliefde voor hallenkerken. De drie evenbreede, evenhooge ruimten worden verlicht door groote vensters in de buitenmuren, en zijn door één groot dak overdekt. Ontegenzeggelijkstaathethallenkerkensysteem in schoonheid achter bij het Fransche, vooral het uitwendige. Daar dikwijls iedere beuk in een soms veelhoekige apsis eindigt, of de middenbeuk in een vereenvoudigd koor eindigt, zonder omgang en kapellenkrans, komt ook hier een streven naar eenvoud aan den dag. Het hoofdmotief wordt gevormd door Fig. 472. de twee hooge gevel" torens. In de gevels verdwijnt in Duitsch- Fig. 489. Het inwendige van de kathedraal te Straatsburg. land de horizontale indeeling van de Fransche kathedraalgevels. Boven het portaal komt een hoog spitsboograam, en alle lijsten worden door vertikale motieven onderbroken. Bovendien zijn torens met hooge a jour bewerkte spitsen bij uitstek Duitsch. Ook in Duitschland is een bloeitijdperk in de Gothiek te onderscheiden. In 1220 openbaren zich de eerste uitingen; reeds in 1250 is de Gothiek tot volle ontwikkeling gekomen, en begint het bloeitijdperk, dat ongeveer tot 1300 duurt. Eerst in 1650 is de Gothiek door de Renaissance volledig verdrongen. De Vroege Gothische monumenten bezitten nog zuilen of eenvoudige vierkante pijlers, 464 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 1. Fig. 487. waartegen half-zuilen staan. De gewelfribben be- staan uit een eenvoudig rondstaaf profiel, het traceerwerk is samengesteld uit cirkels. In de dagkanten van de tweedeelige vensters, en tegen den middenpost staan zuiltjes met basement en kapiteel. De pijlerkapiteelen zijn met naturalistische bladvormen versierd. De pijlers uit het bloeitijdperk zijn rijk als bundelpijlers geprofileerd, endragen Fig. 434.1,2 streng gestyleerde natuurmotieven; de gewelfribben worden peervormig. De gelijkzijdige spitsboog overheerscht; de vensters zijn gevuld met fijn, zuiver geometrisch te construeeren traceerwerk, voornamelijk drie-, vier- en veelpassen. In de dagkanten der vensters, en tegen de posten verdwijnen de zuiltjes, waarvoor diepe hollen in de plaats komen. De eenvoudige steunbeeren en luchtbogen uit het vroege tijdperk worden nu met fioelen en balustraden verrijkt. Vooral de torens treden nu als hoofdmotief op. De Laat-Gothiek kenmerkt zich door een streven naar vereenvoudiging (hallenkerken), dat in nuchterheid ontaardt, öf naar overrijke detailleering. De bundelpijlers worden dikwijls door zuilen of achtkante pijlers vervangen, zonder Fig. 434. 11 kapiteel vloeiend overgaand in de gewelfribben. De gewelven zelve worden minder hoog, en reeds is een streven naar terugkeer tot de horizontale lijn der Renaissance te bespeuren. De rijkste ster-, net- en waaiergewelven, samengesteld soms uit gebogen ribben, gaan samen met vischblaastraceerwerk in de vensters, die gedrukte en omgekeerde spitsboogvormen vertoonen, terwijl de wimbergen meestal ezelsrugboogvormig zijn. Het ornament daarentegen wordt dor en schematisch. Fig. 434. 7. MONUMENTEN. In den Rijnstreek is de eerste Gothische kerk de Lieve Vrouwekerk te Trier (1227—1243), tevens een Fig. 432. 6. eigenaardig voorbeeld van Gothischen centraalbouw. In de hoeken van een Grieksch kruis staan telkens, straalsgewijs, twee lagere kapellen; boven de kruising verheft zich een toren, terwijl de koorafsluiting Fransch is. Behalve in de kruising werden eenvoudige zuilen toegepast. De Elisabetskerk te Marburg (1235—1283) is driebeukig, eindigend in een veelhoekig koor; de een- Fig. 431. 6. beukige dwarsbeuk eindigt aan weerszijden eveneens in een veelhoekig koor. Evenals te Trier liggen de vensters in twee rijen bovenëlkaar. De beide hooge Westtorens zijn bekroond met massieve helmen. Fig. 490. Dom te Regensburg. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fic 453 W , U r Z■ ï L Straatsbur9- be9°— Koor (1176) en dwarsbeuk zijn nog Romaansch Llnt,P 1 , fflet iD ^ ram£n- °e 9£Vel <« —™ Fransche en DuTch Fig 489 L d o" T7: 7 ErWiB StdnbaCh (t 1318) En U ™** d°°r « 9root roosvenster en en F g 464 beeldengalen,. De Noordelijke geveltoren is in 1439 voltooid, en 142 M hoog Fig. 434. 8. Jf£^^^ 5 ^ —d~rd om den rraaien Westtoren, met Fig. 488. u .te KCUlen' ^ bdan9rijkste uit Duitschland, is in 1248 begonnen. Het koor, Fig.431 5 uit 1322. isbima een copie van de kathedraal van Amiens en van die van Beauvais. Als bouwmeester wordt genoemd Gerard van Rile. De 5 beuken zijn 135 M. lang, en 61 M. breedde dwarsbeuk is driebeukig. De 45 M. hooge middenbeuk is 2% maal zoo hoog als de 2 beuken, en 3 maal zoo hoog als breed. De bouw duurde tot 1516, en werd in 1842 hervat naar de nnHV n=nn»n D—j ■ j. ., \v, . _ ... n» ■ / ,; ZU11 Staan U schalken- waarvan de drie middenste. Fig. 434.5 gericht naar den middenbeuk. ononderbroken doorloopen tot het begin van de gewelven. Fig. 492. Westportaal van de St. Lorenzkerk te Neurenberg. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 457 Fig. 491. Rondom den mid denbeuk loopen triforiën, met traceerwerk versierd. Het luchtbogen-en steun- Fig. 469. beerensysteem is als van de kathedraal te Amiens. De gevel met drie portalen, waarin de horizontale lijn ontbreekt, is het minst geslaagd, Fig. 472. daar de alles overheerschende Westtorens den midden- Fig. 445. beuk niet tot zijn recht doen komen. De vier verdiepingen hooge torens zijn, Fig. 444. met de geheel opengewerkte torenhelmen, 156 M. hoog. De Cisterciënzerkerk te Marienstatt dateert uit 1227. Ten slotte zijn uit de vele kerken te noemen: De kloosterkerk te Altenburg a. d. Laan (1255-1379), metFranschen invloed; de S t. V i ctor-Dom te Xanten (1263); de Katharinakerk te Oppenheim, met buitengewoon rijk traceerwerk in de vensters: het koor Fig. 493. van de Munsterkerk te Aken; de St. Vincentiuskerk, streng vroeg karakter, en de kathedraal te Metz, Fransch, met omgang en 3 veelhoekige kapellen, uit de 14«= eeuw; de Munsterkerk te Schlettstadt, zèer vroeg; de St. Martin te Kolmar; de Lieve Vrouwekerk te Worms uit de 15e eeUw; de kerk Fig. 440. 25. te Thann, zeer laat, met fraaien doorbroken torenhelm; en kerken teAhrweiler, Alsfeld, Friedberg, Oppenheim, Weiszenburg, Wesel, Wetzlar en Wimpfen im Tal. 2. Zuid-Duitschland. De Sebalduskerk (1368-1377). de Lorenzkerk, voltooid in 1477, 3-beukig, met evenbreed koor en Fig. 492. 468 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 494. Westgevel van de Abdijkerk te Chorin in Brandenburg. fraaie Westtorens, en de Vrouwekerk te Neurenberg (f355—1361) met rijken gevel, 3-beukig en 1-beukig koor. De Vrouwekerk te Ingolstadt, hallenkerk van baksteen, uit 1425; de Martiuskerk te Landshut (1400), evenals de Vrouwekerk te München (1468—1488) een baksteenen hallenkerk; de Mariakapel • Fia. 495. Het oude raadhuis 2 in Brandenburg. te Würzburg (1377 begonnen); de Lieve Vrouwekerk te Bam' berg" (1320—1378). Verder de kloosterkerk te Et tal (1330) een 12-hcekige centraalbouw, met lage veelhoekige^ kapellen; de Ulrichskerk te Augsburg(1464Fig.432. 8. 1499); de Dom te Regensburg, begonnen 1275, 3-beukig met drie veelhoekige apsiden, een driehoekige Fig. 490. voorhal uit de 15* eeuw, een niet-uitspringenden dwarsbeuk, en torens, die in de 2* helft van de 19' eeuw zijn voltooid; de Vrouwekerk te Fig. 434. 7. Eszli'ngen, in 1342 door Ulrich von Ensingen, den grootsten Gothisch-Duitschen bouwmeester, die ook de Munsterkerk te Ulm bouwde, begonnen; de St. Michaelskerk te Gmund in Schwaben; de St. Nicolaaskerk te Ueberlingen, 5-beukig met kapellen tusschen de diepe steunbeeren; de St. Georgekerken te Dinkelsbühl en te Nordlingen, de stichtskerk te S t u 11 g a r t, en de eenvoudige, Vroeg-Gothische Mariakerk te Reutlingen (1247—1343). Fig. 431. 7. De Munsterkerk te Ulm (1377—1543) is aangelegd met 3 evenbreede beuken, later 5-beukig gemaakt door, terwille van de stevigheid, in de zijbeuken geplaatste zuilenrijen, en zonder dwarsbeuk. Fig. 463. De Westtoren is 161M. hoog, in 1890 voltooid volgens het oude plan als de hoogste Gothischetoren. De benedenverdieping van den toren vormt 470 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. een fraaie hal, 42 M. hoog en 48.6 M. breed, ter hoogte dus van den middenbeuk, en vierkant. Naast deze hal ligt aan weerszijden nog een vierkante hal. De in 1890 uitgevoerde torenhelm is volgens plannen van Mattheus Böblinger voltooid. De Heiligekruiskerk te Gmund ia Schwaben, voltooid 1521, 3-beukig met driezijdig koor, dat hooger is dan het schip, en waaromheen de zijbeuken loopen, tusschen welker steunbeeren kapellen liggen. De dwarsbeuk is zeer smal. En eindelijk, in Zwitserland, de Munsterkerk te Bern, gebouwd door Matthias van Ensingen, met zwaren Westtoren; en de Munsterkerk te B a s e 1. 3. Midden-Duitschland. De oudste Gothische elementen in Duitschland komen voor aan den Dom te Maagdenburg, die gedeeltelijk Romaansch, gedeeltelijk Gothiseh is. Het koor is in 1208 begonnen, veelhoekig, met omgang en kapellenkrans; boven den omgang zijn galerijen aangebracht. Een luchtbogensysteem ontbreekt, en eigenlijk zijn slechts de spitsbogen Gothiseh. Heel belangrijk zijn overigens de kerken in Midden-Duitschland niet. We noemen o. a.: De Annakerk in Annaberg (1499—1525), 3-beukig, zonder dwarsbeuk, met veelhoekig koor, waarvan de steunbeeren naar binnen zijn gebouwd, en met veelhoekige pijlers, waarvan de vlakken naar binnen zijn uitgehold; deAegidiuskerkteBrunswijk (begonnen 1278); de Slotkerk te Chemnitz; de Dom te Erfurt, waarvan in de 15' eeuw het schip werd verbouwd; de Dom te Freiberg in Saksen; de Peter- en Paulskerk te Gorlitz (1423—1497); de Dom te Halber- Fig.433. 5. Fig.434, 15. stadt, 1239, waarvan het voorste deel uit den overgangstijd, het koor uit 1402 dateert; de kerk te Halle, voltooid in 1554; de kerk St. Martin te Heiligenstadt; de Dom te Meiszen (1312—1342); de 3 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 47 j Mariakerk te Mühlhausen; de Dom te Naumburg, waarvan het Westkoor ± 1270 werd begonnen; de Cistercienserkerk te Pforta; deStadskerk te Porna, voltooid 1546; de Johanneskerk te Plauen; de Wolfgangskerk te Schneeberg, na 1515, en de Mariakerk te Zwickau (1453— 1538). 4. Westfalen. De Petruskerk te Dortmund (1319-1353); de Mariakerk te Herford; de Mariakerk te Lippstadt; de D o m te M inden, het hoofdwerk uit de Gothiek in Westfalen; de Lieve Vrouwekerk (1340) en de Lambertikerk te Münster (1375); de Mariakerk te Osnabrück; en de Katharinakerk aldaar; de Dom te Paderborn; de MaFig.450.3,7. ria Wiesenkerk te Soest, een fraaie hallenkerk; de kerk te Unna, en de Willebrorduskerk te Wesel. 5. Noord-Duitschland. De kerken hier zijn, evenals in alle Noorde¬ lijke landen, van baksteen; soms met natuursteenversieringen, zijn gewoonlijk alle details eveneens gebakken, waarom eenvoud geboden was. De Mariakerk te Lübeck (1270—1310) is de voornaamste kerk in Noord-Duitschland; grootsch, maar eenvoudig, is de hoogte 38.6 M., bij een lengte van 102 M.; het aantal kapellen bedraagt drie, de beide fronttorens zijn 123 M. hoog. Voorts zijn belangrijk de Franciskanerkloosterkerk te Berlijn (1290); de Mariakerk te Danzig (begonnen 1343), driebeukig, met rechthoekige koorafsluiting; de kloosterkerk te Dargun; de Cistercienserkerk te Doberan, met kooromgang en kapellenkrans; de Dom te Frauenburg; de Nicolaaskerk te Greifswald; de Cistercierserkerk te Hude; de Dom te Lübeck; de Mariakerk te Rostock; de Dom te Schwerin; de Mariakerk teStargard; de Nicolaaskerk en de Mariakerk te Stralsund; de Johanneskerk te Thorn, een hallenkerk, en de Nicolaas- en de Mariakerk te Wismar. Een aantal belangrijke, voornamelijk hallenkerken, zijn dan; De Mariakerk te Nieuw-Brandenburg 472 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 498. Kathedraal te Antwerpen. beuk is alleen aangeduid door zwaardere gordelbogen, en is niet breeder dan een travee; op de plaats van den dwarsbeuk zijn twee torens geprojecteerd, waarvan de Zuidelijke voltooid is in 1433, en reeds van den grond af den pyramidevorm vertoont. Inwendig staan de pijlers Fig.434. 10. zeer ver uit elkaar; het koor, het oudste deel, is met kruisgewelven overdekt, het schip met netgewelven. Uitwendig.zijn toren, traceerwerk der ramen en hooge wimbergen boven de vensters van ongemeenen rijkdom. De Dom St. Feit te Praag (1344) is een kruiskerk, gebouwd door den Franschman Matthias van A r r a s. Aan den Zuidelij ken en de Katherinakerk te Brandenburg; de zeer fraaie Cistercienserkerk te Chorin (1273—1334); de Mariakerk te Fig. 494. Königsberg; de Mariakerk te Prenzlau (1325—1340); de Dom te Stendal en de Mariakerk aldaar, beide hallenkerken met twee Westtorens; de Stephanuskerk te Tangermünde en de Bedevaartskerk te Wilsnack ( + 1450). OOSTENRIJK. De Stefanusdom te Weenen (begonnen 1339) Fig.432. 4. is een der belangrijkste; de drie bijna evenhooge beuken eindigen in drie koren, met ieder een veelhoekige apsis. De gevel, met de twee kleine geveltorens, dateert uit het overgangstijdperk. De dwars- Fig. 499. Stadhuis te Brussel. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 473 dwarsbeukarm staat de toren; het koor werd van 1356—1385 voltooid door Peter Pari er, die ook de bouwmeester was van de Karlshoferkerk te Praag, een achthoekigen centraalbouw van 22.75 M. middellijn, overdekt door een grooten stergewelfkoepel. Nog zijn te noemen: de kerk te Heiligenkreuz; de Augustijnerkerk te Weenen; de Barbarakerk te Kuttenberg (1386), 5-beuki'g, met gebogen gewelfribben, dubbele luchtbogen, en zonder toren; de St. Bartholomeuskerk te Kolin; Gstercienserkerken te Bosen, te Sterzing, te Straszengel (alle drie hallenkerken) en te Z we til. KLOOSTERBOUW. Tengevolge van de grootere welvaart en de vermeerdering van i Fig. 500. Belfort te Bru • Fig. 501. Van het portaal van het stadhuis te Brussel. I j grondbezit ontstaan uitgebreide gebouwencomi plexen. Als vroeger, bleven bij de Franciskaner ; en Dominicaner kloosters het eenvoudsprincipe j bewaard, terwijl de Karthuizers aan rijkere bouwwerken de voorkeur gaven. Vooral de kloosters, gesticht door de vorsten, waren prachtig, waarvan de Certosa di Pavia in Italië en het klooster te Batalha schitterende voorbeelden vormen. Het klooster te Maulbronn, geheel omringd door Fig. 379. sterke verdedigbare muren, werd tijdens de Gothische periode Fig. 440. uitgebreid. Beroemde kloosters zijn in Noord-Duitschland de 1 >■ 22, 24. abdijen van Chorin en Lehnin, en de Cistercienserabdij te Bebenhausen. Kruisgangen uit het bloeitijdperk der Gothiek worden aangetroffen te Maagdenburg, Regensburg en Erfurt. Ook in Oostenrijk worden de kloosters te Heiligenkreuz, te Zwettl en te Liliënfeld vergroot. Bekend zijn verder de Cistercienserabdij Klosterneuburg en in Bohemen te Hohenfurt en te Goldenkron. BURGERLIJKE BOUWKUNST. 1. Burchten. De vorderingen, die de krijgskunst 474 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 502. Stadhuis te Leuven. der muren, hoe beter verdedigbaar een stad was. Openingen in de sterke verdedigingsmuren werden versterkt, en de poorten dikwijls in verbinding gebracht met bruggen. Daar, waar kanalen of rivieren in de stad traden, werd eveneens een poort aangebracht, een z.g. waterpoort, zooals er vooral in Nederland nog worden aangetroffen. Vaak ook bestond een poort uit een poortgebouw en een voorpoort, onderling verbonden. maakte door de uitvinding en verbetering der vuurwapenen, maakten, dat de burchten niet meer als in de Romaansche periode, onneembaar waren. De talrijke kasteelen in den Rijnstreek, in Tirol en Bohemen, waren dan ook eigenlijk meer paleizen. Wel is de Ordensburcht te Mariënburg in Pruisen een sterk, verdedigbaar complex van gebouwen, maar toch is ook hier een paleis be- Q' doeld. Uit de 15e eeuw dateert de Albrechtsburcht te Meiszen, eveneens Gothiek. Verder de burcht te Coburg, in de 16e eeuw herbouwd; de burcht Lichtenstein in Wurtemberg; de Hohenzollern; de Pfalz, het slot te Marburg; Stolzenfels, en Weringerode in de Harz, alle geheel of gedeeltelijk gerestaureerd. 2. Poorten. Hoe korter de totaallengte Fig. 503. Raadhuis te Oudenaarde. (Naar Hirth). • DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 475 Tot de oudste poorten behooren de stadspoorten te Keulen, uit de 13' eeuw. Onder de vele in Duitschland vallen nog te noemen: de Spahlenthor te Basel; de Eschenheimertorenpoort te Frankfort am Main; de poort te Königsberg; de Holzthor te Mainz; de Holsterpoort te Lübeck (1477); poorten te Praag (14* eeuw) en te Prenzlau; te Stendal, te Tangermünde en te Werden. Voorts: de Karlsbrug (door Peter Parler), de Altstadter bruggetoren en de kruittoren te Praag; en de Elbebrug te Raudnitz (in Bohemen). Stadh uizen. De burgerlijke bouwkunst in Duitschland uit het Gothische tijdvak kan in 't geheel geen vergelijk doorstaan met Frankrijk of Vlaanderen; maar toch zijn er nog belangrijke bouwwerken ontstaan. De stadhuizen bevatten steeds een groote zaal, waarin onder leiding van de magistraat vergaderingen plaatsvonden, de raadzaal met kanselarij. De benedenverdieping was voor den handel aan gewezen, en bestond vaak uit open hallen; mi mm Fig. 504. Koningshuis te Brussel. : M Fig. 505. Hallen te Yperen. (Naar foto). ook de schepenkamer en gerechtszaal waren in het stadhuis ondergebracht, soms afzonderlijk aangebracht; terwijl de burgertrots zich uitte in eejn hoogen toren. Het stadhuis te Münster in Westfalen (1350) heeft 2 verdiepingen, en is een Fig, 496. goed voorbeeld van Duitsch stadshuis; het stadhuis op de markt teBrunswijk dateert uit 1393; dat te Aken is met kanteelen gekroond, en bevat vijf groepen van drie vensters; de beide torens in de zijgevels zijn, na een brand, in Barokstijl hersteld; het zeer fraaie stadhuis in Breslau; te Praag; te U1 m; te B a s e 1, en gedeeltelijk Gothiek te Neurenberg en te Keulen. Alle bovengenoemd van natuursteen, de hieronder 476 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 506. Gent. Ingang van het stadhuis. volgende in Noord-Duitschland van baksteen: te Brandenburg, Bremen, Hannover, Lübeck, Königs- Fig. 495. berg, Stendal, Stralsund en Tangermünde. Handelsgebouwen. Het Kaufhaus te Freiburg; de Gürzenich te Keulen (na 1450) en de Artushof te Danzig" (eveneens na 1450). De oude universiteit te Erfurt dateert uit de 16* eeuw. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 477 Fig. 507. Schippershuis te Gent. Fig. 508. Baksteenhuis te Yperen (1544). (Naar foto van IJzendijck). 4. Woonhuizen. In Noord-Duitschland waren ze van baksteen, in het wnndriik^ M;rWo„ Duitschland van houten balken en leggers voor bet constructieve deel, met baksteen of pleisterwerk als vulling (vakwerkbouw). De huizen werden soms gepolychromeerd, of wel met snijwerk versierd. Vele van de huizen zijn verdwenen, tengevolge van verkeerseischen en uitbreidingsplannen der steden, die, daar ze verdedigbaar moesten zijn, een klein oppervlak besloegen. Tengevolge waarvan de straten nauw, de pleinen klein en de huizen hoog en smal waren. Eerst na 1450 werd voor woonhuizen vensterglas algemeen. De vakwerkhuizen kregen overstekende verdiepingen, met gesneden consoles en erkers. Als vroeger bleef het beroep beneden uitgeoefend, en de woning boven toegankelijk langs fraaie trappen, bij voorkeur wenteltrappen. Huizen bleven bewaard in Brandenburg, Brunswijk, Elbing, het steenenhuis te Frankfort a. M. (15e eeuw), te Hannover, Halberstadt, Hildesheim; Etzweilersche huis te Keu 1 en, Lüneburg; te Munster in Westfalen; het Nassauer- en het Kraftsche huis te Neurenberg (1510); te Stendal; te Quedllnburg, en te Wernigerode. 478 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. BELGIË EN NEDERLAND. Tusschen Frankrijk en Duitschland ingesloten, kon het niet anders, of beide groote landen oefenden invloed uit op de kleinere landen aan de Noordzee. In het Romaansche tijdvak vertoonde de bouwkunst in Nederland vooral een Duitsch karakter, evenals in de Laat-Gothiek. België bleef gedurende het geheele Gothische tijdvak overwegend Fransch, evenals Nederland gedurende het bloeitijdperk. Maar steeds blijft de Gothiek in België fraaier en van meer belang dan in Nederland, en dit vooral wat betreft de burgerlijke bouwkunst. In België, zoowel als in Nederland, waren in de 12e eeuw reeds de steden tot bloei en macht geraakt; slechts de groote steden in Italië streefden de Vlaamsche en Hollandsche steden in macht opzij. En de gebouwen, die van dezen macht getuigden, droegen met hun zwaren hoogen toren, de beffroi, een geheel eigen karakter, al zijn de details ontleend aan de kerkelijke bouwkunst. Ongeveer 1250 heeft in België de Gothiek reeds geheel de Romaansche bouwkunst verdreven. De kerken zijn 3-, 5- of zelfs 7-beukig, met veelhoekig koor, al of niet met kooromgang en kapellenkrans, overdekt door net- en stergewelven, rustend op ronde zuilen. De beide buitenste beuken ontstaan door tusschen de steunbeeren kapellen aan te Fig. 509. Koor van den Dom en ingang van den kloostergang te Utrecht. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 479 Fig. 510. De kloostergang te Utrecht. leggen. Dat de Belgische kathedralen niet dien indruk maken, welke de vrijstaande Fransche verwekken, komt omdat ze, ook al weer op 'n enkele uitzondering na (St. Goedelakerk te Brussel), geheel of gedeeltelijk zijn ingebouwd, zoodat alleen de hoofdingangen zijn vrij gebleven. In Nederland heerschte steeds weinig geestdrift voor kathedraalbouw, of was de geestdrift spoedig bekoeld, waardoor de bouw slechts langzaam vorderde, en bij uitzondering een kathedraal de voltooiing nabijkwam. De Nederlandsche kathedralen, met Utrecht en 's Hertogenbosch in de eerste plaats, besloegen wel een groot oppervlak, maar zijn niet hoog: de bodemgesteldheid liet geen hoogen bouw toe. De verhouding van onze Gothische kerken in het bloeitijdperk (15e eeuw) is een voor de Gothiek buitengewone. Steenen gewelven zijn, ook weer tengevolge van de bodemgesteldheid, gewoonlijk vervangen door, soms bijzonder fraai bewerkte, houten gewelven. De slanke torens, waarbij de architect slechts te zorgen had voor een goede fundeering ter opname van den vertikalen druk, 480 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. bereiken vaak een zeer groote hoogte. De kooromgang, al of niet met kapellenkrans, is veelhoekig; triforiën ontbreken vaak, en, tengevolge van de voor ons land kostbare natuur¬ steen, werd deze slechts voor details toegepast.metuiterst sobere ornatie. Zelfs werd voor de baksteenen kerken de natuursteen gebruikt van de afgebroken oudere Romaansche monumenten. De gevelversiering door horizontale natuursteenbanden, die in de Renaissance in ons land zoo 'n groote rol zal spelen, ontstaat in dezen tijd. Monumenten in België. De St. Goedelakerk te Brussel, waarvan in 1226 met het koor werd begonnen. De oud¬ ste Gothiek in België; schip en kapellenkrans dateeren van 1350. Inwendig zijn de zuilen kort en zwaar; uitwendig is de kathedraal vereenvoudigd Vroeg-Fransch; zóó b.v. de beide zware, 15e eeuwsche Westtorens. In den gevel ontbreekt het roosvenster, waarvoor een hoog venster in de plaats kwam. De kathedraal zou niet zoo indrukwekkend lijken, als niet de toegang werd gevormd door fraaie terrassen met breede hooge trappen naar den gevel. De kathedraal te Doornik dateert uit het overgangstijdperk, wat schip en halfrond beëindigden dwarsbeuk betreft. In 1242 werd het koor begonnen, dat hooger is dan het schip, en kooromgang met 5 kapellen heeft, het fraaiste koor in België. Om den kruistoren zijn 4 slanke hoektorens geplaatst. Hier valt duidelijk heit verschil waar te nemen tusschen het stemmingsvolle Romaansche gedeelte en het technisch knappere Gothische deel. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Traveeën uit het koor van de St. Jan te 's-Hertogenbosch, uit den middenbeuk van den Dom te Utrecht en uit de St. Pieterskerk te Leiden. De Romboutskerk te Mechelen, met een fraaien toren; de Lieve Vrouwekerk te Brugge- de 15e eeuwsche St. Pieterskerk te Leuven, gedeeltelijk in 1914 door brand verwoest. De Kathedraal te Fta 498 Antwerpen, begonnen in 1352. met een koor uit de 14e eeuw. en 7-beukig door latere uitbreiding. De bundelpijlers pT 433 inhetsch.p.datm 14.1 werd voltooid, staan ver uit elkaar. De gevel kwam in 1422 gereed; van den Zuidelijken toren kwam slechts het benedendeel gereed, terwijl de Noordelijke toren van Pieter Appelmans in 1518 door Dommicus van Waghemakere werd voltooid tot den fraaisten uit de gezamenlijke Nederlanden. Fraai overgaand van vierkant op 8-hoek, worden de details naar boven toe steeds mooier, tot een hoogte van 122 M. wérd bere.kt. Mooie 13e eeuwsche kerken zijn nog die te Brugge, Dinant, Gent, Leuven, Tongeren en 482 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 502. Het stad hui s te Leuven (1448—1463) is overrijk van details en gevelbeeldhouwwerk, reliëfs en statuen op consoles, heeft echter geen toren. De 3 verdiepingen zijn gelijk. Het stadhuis te Brugge (1376—1387) heeft mooie spitsboogvensters, veel beelden met baldakijnen, kanteelen en erkertorentjes op de hoeken en in het Fig. 503. midden. Voorts stadhuizen te Oudenaarde (1525—'29), Fig. 506. te Bergen en te Gent, het laatste rijk Laat-Gothisch. Hallen, gildehuizen en woonhuizen getuigen eveneens van den buitengewönen rijkdom en tevens van het fijne kunstgevoel van de burgers. De laat voltooide hallen Fig. 500. te Brugge zijn gekroond door een 107.50 M. hoogen Fig. 505. toren uit 1282. De Lakenhal te Yperen (1200— 1304), nu raadhuis, is ruim 133 M. lang, gekroond door een 70 M. hoogen toren. Twee verdiepingen hoog, bezit het fraaie spitsboogvensters, erkervormige hoektorentjes, en is door kanteelen boven afgesloten. De groote toren eindigt in 4 hoektorentjes. Dergelijke hallen vindt men Fig. 504. te Brussel (Koningshuis), Gent, Leuven en Mechelen. Merkwaardig is nog het Bisschoppelijk Yperen. Uit de 15e eeuw dateeren de St. Jacobskerk en de St. Martin te Luik, en de St. Wandru te Bergen. De burgerlijke Gothische bouwkunst in Vlaanderen is de allerfraaiste; vooral de stadhuizen, van natuursteen en uitermate rijk van detailleering zijn onovertroffen. Vooral geldt dit voor het Stadhuis te Fig. 499. Brussel, gebouwd van 1402—1454. De 80 M. lange gevel heeft beneden arcaden, en op de vier hoeken 8-hoekige torentjes. Rijk doet ook het hooge dak met vier rijen dakvensters. De in 1448 door Jan van Ruysbroek voltooide toren is 102 M. hoog. De ingang ligt niet symmetrisch. F'g- 501. Fig. 516. De Oldenhove te Leeuwarden. paleis te Luik (1508) nu paleis van justitie. Het 42 bij 59 M groote binnenplein is omringd door Tuderboogvormige arcaden, rustend op zeer barokke pijlers. Van de fraaie Onthief» .:=_' afgebeeld: Het schippershuis te Gent, een gildehuis, en een Fig. 507. Fig. 508. baksteenen gevel uit Yperen (1544) MONUMENTEN IN NEDERLAND. De Dom te Utrecht werd in 1254 begonnen door Fig. 433 Bisschop Hendrik van Vianden, en volgens het systeem Fig. 510 van de Noord-Fransche bouwmeesters. Gedeeltelijk in pig. 511 1674 door een storm verwoest, en nooit herbouwd, Fig. 513, staat alleen nog de in de 2e helft van de 15e eeuw gebouwde dwarsbeuk en het koor met rijken kooromgang, Fig. 509. kapellen tusschen de steunbeeren. Ook de kruisgang j Fig. 517. Voorportaal van de St. Ste- : fanuskerk te Nijmegen. uit het begin van de 15e eeuw, fi hersteld onder leiding van Dr. \\ Cuypers, is bewaard gebleven,!: 473. evenals de alleenstaande toren. Ij Deze laatste werd in 1321 begonnen, geheel afzonderlijk staand van de kerk, zoodat ook toen deze nog niet door den storm was verwoest geworden, er tusschen schip en toren een door een bisschoploge overdekte gang gelegen was. De HOM. hooge toren is beneden Fig. 518. Kerk te Zuidbroek. 484 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. vierkant, en zonder hoekverzwaringen, van baksteen; de bovenste verdieping'springt terug en is 8-hoekig, van natuursteen, zeer eenvoudig opgevat. De kerk zelf is ook van baksteen, inwendig gepleisterd, uitwendig bekleed met natuursteen. De Kathedraal St Jan te ' s-Hertogenbosch is de fraai- Fig. 460. ste en grootste in ons land. In 1366 begonnen, lijkt dit Fig. 450. 4. bouwwerk met zijn 7 kapellen, waarvan de middenste het langst is wat het grondplan betreft, op de kathedraal van Amiens. Van de Romaansche kerk, op wier plaats de St. Jan is gebouwd, bleef de 13e eeuwsche Westtoren staan. Een Gothische toren verheft zich boven de kruising. Inwendig zijn de pijlers rijk gekleed, doch missen Fig. 512. Fig. 519. Plattegrond van de St. Stevenskerk te Nijmegen.- kapiteelen, daar de geledingen direct overgaan in de gewelfribben; verder vallen op: de met traceerwerk gevulde triforiën, Fig. 451. en, uitwendig de dubbele luchtbogen. Het Noorderportaal werd Fig. 466. voltooid ± 1475, het Zuiderportaal een kwart eeuw later. De kerk bleef niet onbeschadigd; de beeldenstorm en het beleg van Frederik Hendrik lieten hun sporen na. Fig. 433. De Sr. Bavo te Haarlem, uit Fig. 520. de 15e eeuw, heeft geen toren, maar een heel mooien houten,met lood bekleeden kruistoren uit de 16e eeuw. Alleen de zijbeuken zijn in steen overwelfd; koor, dwarsbeuk en schip in houten Fig. 520. St. Bavo te Haarlem. " DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 435 Fig. 521. Nieuwe kerk te Amsterdam, 15e eeuwsche koorkapellen, stergewelven. Deze kerk van groote afmetingen heeft een eigenaardige koorafsluiting; het koor eindigt in drie zijden, doch de kooromgang is 9-zijdig. De korte, zware zuilen zijn van bladkapiteelen voorzien, de zuilen in het koor hebben geen kapiteelen. Aan de oostzijde staat nog een fraai portaal in flamboyantstijl. Genoemde drie kathedralen zijn in ons land de belangrijkste. Belangrijk voor de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst zijn voorts de volgende kerken: Aardenburg. de St. Bavokerk (1243_15e eeuw) 3-beukig, met triforiën; Alkmaar, de St. Laurenskerk, 3-beukig met kapellen in de zijbeuken gebouwd, dwarsbeuk, veelhoekig koor met omgangen, stergewelven in steen, behalve het houten tongewelf van den middenbeuk; Amersfoort, de St. Joriskerk 3- Fig 547 beukige hallenkerk, gedeeltelijk uit de 13e eeuw, met Laat-Gothisch koor en fraaie portalen aan Noord- en Zuidzijde; Amsterdam, de Oudekerk (of St. Nicolaaskerk) ± 1300, met een 16e eeuwsche torenspits- de N.euwe kerk (St. Catharinakerk), begonnen 1412, dwarsbeuk Laat-Gothisch, kooromgang en kapellenkrans, Fig. 521. geprofileerdepijlersmet bladkaptteelenengedeeltelijksteenenoverwelvingen; verbouwd 1452, vaak hersteld; Arnhem Fig. 522. de St. Eusebiuskerk, gedeeltelijk na 1500, stergewelven en geprofileerde pijlers; Bergen op Zoom, dé 486 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. St. Geertenkerk, 3beukig, met kapellen naast de zijbeuken,dwarsbeuk, en toren vóór den middenbeuk; Bolsward, de Broerekerk en de St. Maartenskerk, voltooid in de 15e eeuw, met een zadeldak op den toren en bekend' om de fraaie koorbanken; Breda, de Lieve Vrouwekerk, met rijke kooraanleg en triforiën, voltooid 1550, zware steunbeeren zonder luchtbogen en fraaien hoogen toren; bekend ook om het grafmonument van Engelbrecht van Nassau 4/1504; Brouwershaven, de St. Petrus en Pauluskerk, 3-beukig met dwarsbeuk en 5 kapellen op de 9 zijden van den 16-hoek (merkwaardig!); Delft, de St. Hippolytuskerk, 1240, geheel baksteen, met dwarsbeuk en zeer scheef staanden Westtoren, die 4 hoektorentjes heeft naast den steenen spits; de 15e eeuwsche Nieuwekerk, eveneens met dwarsbeuk, en vierkanten toren met 2 verdiepingen hoogen lantaarn waarnaast hoektorentjes verbonden door luchtbogen; Deventer, de S t. Lebüinuskerk, een hallenkerk van baksteen en natuursteen, met een 15e eeuwschen toren, waarvan het bovendeel door Hendrik de Keyzer in de 17e eeuw werd ontworpen; Dordrecht, de driebeukige Mariakerk, met dwarsbeuk, kooromgang en kapellenkrans, en zwaren, onvoltooiden Westtoren uit 1339, bekend om de fraaie eiken koorbanken, tusschen 1538 en 1542 in Renaissancestijl door Jan Aertsz van Terwen gesneden; Edam, de St. Nicolaaskerk, 3-beukige hallenkerk met tongewelven; Enkhuizen, de St. Pancras (Zuider-)kerk, tweebeukig met houten tongewelven, 15e eeuw, met steenen toren waarop een 8-zijdige spits; de St. Gommarus pig_ 545 (Westef-) kerk, 3-beukige hallenkerk met houten tongewelven, rechthoekig koor, zijbeuken schuin afgeslotens Franeker, de St. Maartenskerk; Goes, de Maria Magdalenakerk, drie beuken, ieder eindigend Fig. 522. St. Eusebiuskerk te Arnhem. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 487 Fig. 523. Portaal van de Michaelskerk te Zwolle. ; Fig. 525. Uit de Abdij te Middelburg. • in.een haven 10-hoek, zuilen, nissen ; ! in de zijbeuken en stergewelven in ; den middenbeuk; baksteen in combij Fig. 524. Amsterdamsche poort | natie met natU"rsteen; Gouda, de te Haarlem. St. Tanskerk, met houten aewel¬ ven en prachtige gebrandschilderde ramen; Groningen, de St. Maartenskerk, begin 13e eeuw; in de 14e eeuw zijbeuken verbouwd, en deze evenhoog en breed gemaakt als de middenbeuk (hallenkerk); koor met omgang uit de 15e eeuw; zuilen en steenen overwelving. De Martinitoren uit 1469 is vierkant, met een kleiner vierkant middenstuk en een Fig. 531. 2-verdiepingen hooge 17e eeuwsche bekroning. De A-kerk werd in de 15e eeuw verbouwd, heeft geprofileerde pijlers; den Haag, de St. Jacobskerk, drie evenhooge beuken uit de 14e eeuw en koor met omgang; de toren is zeskant; Haarlem, de St. Janskerk met een fraai torentje, dat gedeeltelijk reeds Renaissance is; de Bakenesserkerk, éénbeukig met veelhoekig koor en prachtige Westtoren; Haren'(Groningen),"een vroeg- Fig. 462. Gothiseh kerkje uit 1220; Harderwijk, de St. Maartenskerk, bleef slechts gedeeltelijk behouden, vanaf den dwarsbeuk; Kerk te Hasselt; Hoorn, de 3-beukige St. Cyriacuskerk, de Noorder- en de Oosterker k, de laatste met een Renaissancegevel; Hulst, de St. Willibrorduskerk, 5-beukig, geheel van natuursteen; Kampen, de St. Nicolaaskerk, 5-beukig met kooromgang en 7 kapellen, steenen kruisgewelven en zwaren gedeeltelijk nog 13e eeuwschen toren; de Lieve Vrouwekerk, 13e eeuwsch, en voltooid in de 15e; Leiden, de St. Pieterskerk, 14e eeuw, met kooromgang, en 15e eeuwschen dwarsbeuk, die een Fig. 514. Westelijken zijbeuk heeft; de zijbeuken zijn door zuilen in tweeën gedeeld, waardoor kapellen ontstaan; overdek, king door steenen gewelven, behalve de middenbeuk, waarom luchtbogen ontbreken; de toren is verdwenen, en het rijke venster boven het Westportaal dichtgemetseld; in plaats van triforiën zijn vlakke nissen aangebracht. De St. Pancras (Hooglandsche) kerk heeft een veelhoekig koor, dwarsbeuk met zijbeuken, steenen Fig. 446. stergewelven in zijbeuken en kooromgang waarvan de ribben rusten op zuilen met fraaie kapiteelen en consoles tegen de muren; de dwarsbeuk eindigt in fraaie gevels, met groot venster boven het portaal; alleen boven de kruising verrijst een kleine spits. Evenmin als de vorige kerk is deze Pancraskerk geheel voltooid; Maastricht de St. Janskerk, zonder dwarsbeuk, met een koor, hooger dan het ruim, en een flinken toren; ook de St Matthiaskerk is Gothiseh, evenals de St.Servatiuskerk het gedeeltelijk is; Medemblik, met de St Fig. 549. Bonifaciuskerk; Meersen (Limburg) de Lieve Vrouwekerk; Middelburg, de Abdijkerk, een- Fig. 525. 488 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 2 Fig. 526. Plattegrond van het Muiderslot. 2 J beukig oorspronkelijk, later uitgebreid; de abdij heeft een kruis- 2 gang met stergewelven; een gedeelte van het klooster, dateert £ uit de 12e eeuw; Midwolde (Groningen), een kerk met 15e • eeuwsch veelhoekig koor; de kerk is 40 M. lang, de toren even 2 breed als de middenbeuk; Monnikendam, de St. Nicolaas- 2 kerk met een bijzonder fraaien 16e eeuwschen toren; Muiden, de S t. Nico- 2 laaskerk, 3-beukig, met zuilen en geheel 2 van baksteen behalve de toren, die van 2 • tufsteen is; Naarden, de St. Vituskerk, 15e eeuw, met zwaren Westtorenen zeldzame beschilderde tongewelven; N ij- 519. megen, de bt. Stevenskerk, 15e eeuw met drie evenhooge beuken, dwarsbeuk met zijbeuken, kooromgang met kapellen, 517. geprofileerde pijlers en een fraai portaal bij de Zuiderkruisbeuk, dat door een 16e eeuwsch stergewelf is overdekt. De kerk is geheel bekleed met natuursteen, de toren is van baksteen; Oldenzaal, metdeSt.Plechelmuskerk; Rhenen, 515. de St. Cunerakerk, 3-beukig, in steen overwelfd; hierbij de prachtige Cune ratoren, 1492 begonnen in bak- en natuur- Fig. 527. Sassenpoort te Zwolle. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 489 Fig. 529. Havenpoort te Hoorn. zwarenWesttoren;Vianen, de Lieve Vrouwekerk, 3-beukig, met dwars¬ beuk; Weesp, de St. Laurenskerk, met Romaanschen toren, 3-beukig met zuilen en houten gewelven; het koor is éénbeukig, veelhoekig eindigend ; Z a 11bommel, St. Maartenskerk, He eeuw, 3-beukig met 8-kante pijlers, éénbeukig koor en een fraaien, ingebouwden toren; Zuidbroek (Groningen), Fig. 518. een fraaie vroeg-Gothische kerk in kenmerkenden baksteen bouw ; Zutfen, de steen, vierkant beneden en 8-kant boven. Het in 1897 verbrande bovendeel is weer hersteld. Roermond, met de St. Chrlstoffelkerk, Rotterdam, de St. Laurenskerk met toren, prachtig van silhouet, doch waarvan alleen het benedendeel werd voltooid; Sneek, met de St. Maartenskerk; Steenwijk, met de Clemens kerk, waarbij een hooge, zware Westtoren; Utrecht met de Buurtkerk, 5-beukig; St. Ge er ten kerk, Catharijnekerk, St. lacobskerkenSt. ......... — '-■ Nicolaaskerk, alle in £ de 15e eeuw verbouwd; • Venlo, de St. Maar- 5 tenskerk, 2e helft van £ de 15e eeuw, baksteen, • met vierkante pijlers, drie ! evenhooge beuken en een S Fig. 530. Huis te Sluis. £ Fig. 531. Martinitoren te Groningen. 490 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 532. Raadhuis te Haarlem. Fig. 533. Huis New-York, te Groningen. Fig. 523. eeuw; Zwolle, de St. Michaelskerk, 3 evenhooge beuken, maansche kerk, drie apsiden, steenen kruis- ••••••••••••••••••••••••••< gewelven, mooi 15e eeuwsch Noorderpor- j taal geheel van bak- en natuursteen; de j Lieve Vrouwekerk is 15e eeuwsch. ! Belangrijke torens zijn, behalve de reeds j genoemde nog; te Amersfoort, de Lieve • | Vrouwe toren, die in 1471 werd vol- ! tooid; volgens de regels in ons land vier- ! kant beneden en 8-hoekig boven, staat op j een der hoeken van het vierkante beneden- i deel een traptoren. De spits is van Jacob ! van Campen. De kerk zelf is verdwenen; j Edam, toren van een eveneens verdwe- ! Fig. 516. nen kerk; Leeuwarden, de Oldenhove, ! toren uit 1530, geen kerk; Veere, de j St. Walburgskerk, 13e eeuw, later verbouwd, met 3 evenhooge beuken kooromgang met één kapel en dwarsbeuk; de 13e eeuwsche ingebouwde toren heeft een bekroning uit later tijd. De boekerij of libry dateert uit de 16e waaraan fragmenten van de vroegere Ro- Fig. 534. Koppelpoort te Amersfoort. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 491 Fig. 535. Woonhuis te Kampen. Fig. 536. Zijgevel van het stadhuis te Kampen. Lieve Vrouwe toren, waarvan slechts het benedendeel door Antonius Keldermans in natuursteen werd voltooid; Zierikzee, deSt. Lievenstoren, onvoltooid; uit gevonden plannen blijkt, dat deze toren die van Antwerpen had moeten evenaren. Stadhuizen van belang zijn die te Alkmaar, Laat-Gothisch; te Delft, waarvan alleen nog de toren Gothiek is; te Gouda, met natuursteen gevels, voltooid 1460. overwelfde kelders, Renaissance stoep en geveltorentje; te Kampen, baksteen met natuursteendetails, console en baldakijns met beelden, dak balustrade eh hoektorentjes op den zijgevel; te Monnikendam, dat verdwenen is, maar waarvan de bijzonder fraaie speelto ren nog is overgebleven; te Middelburg, verreweg het mooiste, Laat-Gothiek in natuursteen. De beneden verdieping is eenvoudig j tusschen de ramen van de tweede verdieping zijn op consoles en onder baldakijns de beelden geplaatst van de graven van Zeeland. Het stadhuis is asymmetrisch, met een topgevel rechts en een hoektoren, doorloopend tot op den grond. Achter het gebouw staat een fraaie toren, vierkant beneden, boven achthoekig. Bouwmeesters o.a. Andries en Antonie Keldermans. Het stadhuis te Sluis, ± 1400 voltooid in baksteen, met ingebouwden toren en vier hoektorentjes; te Veere, voltooid in de 16e eeuw, met toren en oeeiaen in ae nissen tusschen de vensters, ün noemen we nog de Waag te Deventer. Kasteelen bleven in ons land slechts weinige bewaard.'Het oudste is het Binnenhof, te 's-Gravenhage, in 1247 voor graaf Willem II van Holland gebouwd; het bestaat uit twee verdiepingen, beide overwelfd, de de benedenste zonder ribben. Op de hoeken staan torens; baksteen met natuursteen. Te Haarlem, een deel van het tegenwoordige stadhuis, voor de Graven van Holland gebouwd; te Medemblik, het kasteel van Floris V, Fig. 548. Fig. 538. Fig. 471,536 Fig. 542,543. Fig. 465. Fig. 539. Fig. 537. Fig. 532. 492 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 537. Waag te Deventer Fig. 538. Stadhuis te Gouda. in de 16e eeuw in Renaissance stijl herbouwd; en ten slotte het geheel gerestaureerde Muiderslot, baksteen, vierkant Fig.526,528. grondplein, met ronde hoektorens, in een gracht liggend. Poorten. De voornaamste is de Spaarnwouderpoort te Haarlem, in't laatst van de 15e eeuw verbouwd,baksteen met gedeeltelijknatuursteen en bestaand uit een hoofdpoort met Fig. 524. een door twee torens geflankeerde voorpoort. Van de andere, waaronder nog grootere poorten te Haarlem bleef niets bewaard. Te Amsterdam, de St. Anthoniepoort, nu Fig. 544. Waaggebouw, evenals de vorige bestaand uit een hoofdpoort, met twee ronde torens en nog twee aan de Westzijde, en een voorpoort met twee ronde torens, die naar boven achtkant worden. Baksteen met natuursteen banden. Te Amersfoort de Koppelpoort, 15e eeuw, baksteen, Fig. 534. met 3 bogen over het water, verdedigend de toegang over het water naar de stad. Te Enkhuizen de Drommedaris, in 1540 verbouwd, Te Hoorn de Hoofdtoren, Fig. 529. Laat-Gothisch ; te Kampen, de Broederpoortuit 1465 met 4hoektorens; de Celleb roed erspoort, eveneens uit 1465 met twee ronde torens, en de Koornmarktpoort, als de vorige; alle drie baksteen. Te Nijmegen de 15e eeuwsche Kronenburgertoren. Te Zierikzee de Havenpoort en de Nobelpoort, beide uit de 15e eeuw. Te Zwolle de Sassenpoort uit 1436, baksteen met 4 achtzijdige hoektorens. , Gothische huizen vindt men te Amersfoort, het Kapelhuis, Laat-Gothisch. Te Delft het Fig. 527. Fig. 539. Raadhuis te Veere. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 493 Fig. 540. Huis te Goes. Fig. 541. Oude Latijnsche school te Nijmegen, fragment. Fig. 551. gemeenlandshuis, ± 1500, oorspronkelijk burgemeesterswoning; asymmetrisch, met verschil van venstergrootte en vorm, verschil in vloerhoogte, en korfbogen in plaats van spitsbogen. De heraldische wapens boven den ingang dateeren uit het Renaissance tijdperk. Verder een Laat-Gothisch huis. Te Edam de voormalige Latijnsche school. Te Goes een gevel aan de Turfkade. Te Groningen het pakhuis New- Fig.540,533. York; breed 8.75 M., diep 17.35 M., voorgevel 1 M. dik, zijgevel0.64 M. dik. Te Kampen een Laat-Gothische Fig.530,535. Fig. 552. gevel. Te Sluis een gevel. Te Utrecht het huis Zoudenbalch, nu gerestaureerd. Te Vee re twee woonhuisgevels uit het laatst van de 14e eeuw. In ons land waren de huizen hoog en smal en grootendeels van hout; balken en vloeren, deuren en vensters en binnenmuren waren van eikenhout; ook in de baksteen buitenmuren waren eiken stijlen aangebracht. Al deze huizen zijn afgebroken of door brand verwoest ENGELAND. Engeland was het eerste land, waar de Gothische beginselen doordrongen. Reeds in het Romaansche tijdvak deed hier de invloed van Normandië zich gelden, doch de Gothiek draagt in Engeland een geheel bijzonder karakter. Men onderscheidt er den vroegere stijl (early English style) tot 1270, den bloeistijl (decorated style) tot 1380 en de Late style (perpendicular style). 494 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 542. Stadhuis te Middelburg. (Naai foto Krook). Fig. 543. Detail van het Stadhuis te Middelburg. Fig. 432. 5. Het kerkgrondplan is even lang ongeveer als het Fransche, doch minder breed; de dwarsbeukis naar verhouding zeer lang; bij toepassing van twee of drie dwarsbeuken vermindert de lengte, zoodat die, welke het dichtst ligt bij het rechthoekig zonder kapellenkrans afgesloten koor het kortst is. De totaal lengte van de kerk wordt nog vergroot door een kapel, die in de Fig. 432. 2. hoofdas van het gebouw ligt achter het koor. Eigenlijk blijft het bouwsysteem Romaansch, met Gothische details. Wat inwendige ruimteontwikkeling betreft, komen in Engeland de bouwmeesters niet tot nieuwe gezichtspunten. De kerken zijn veel lager dan op het vaste land; hierdoor kon het luchtbogensysteem grootendeels worden gemist, maar tevens kwam het gewelfstelsel meer in het gezicht, wat een buitengewoon rijke ontwikkeling van het overwelvingssysteem ten gevolge had. De grootste waarde van de Engelsche Gothiek ligt dan ook in de fantastische decoratie. Bij voorkeur worden bundelpijlers toegepast; dikwijls zijn * DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 495 in den vroegen tijd om een ronde kern geheel vrijstaande zuiltjes met eigen kapiteel en basement geplaatst, of in de hollen van de geprofileerde pijlerkern eveneens vrijstaande zuiltjes geplaatst, terwijl dan door schachtringen het verband bewaard blijft. De ribben van de ster-, net- of waaiergewelven rusten op consoles, of korte, hoog ontspringende schalken, en meestal boven de triforiën; de gewelven zelf zijn van hout of steen, zóó, dat in de overwelving de horizontale lijn, door toepassing b.v. van tongewelven in gedrukten Tudorboog vorm, sterk 496 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 432, 2. Fig. 559. Fig. 556. Fig. 555. Fig. 551. Ingang Gemeenlandshuis te Delft. spreekt. Tusschen de gewelfribben bevindt zich, in den Laat-tijd, traceerwerk. Het portaal blijft, in verhouding tot den breeden gevel, klein; boven het portaal kwam een groot hoog venster, in den vroegen tijd zeer hoog en spits (lancetboog), later zeer gedrukt (Tudorboog). De beide Westtorens eindigen horizontaal, zelden in pyramidalen spits. Daar tevens de vertikale geledingen door de horizontale worden onderbroken, en voor muurbekroning kanteelen worden toegepast, domineert de horizontale richting. Boven de kruising verheft zich een zeer zware toren. De hooge smalle vensters zijn in den vroegen tijd van eenvoudig traceerwerk voorzien; in het bloeitijdperk wordt het koor ook door een groot venster afgesloten en de traceering rijker door toepassing van vischblaas en vlammotief, terwijl tevens de vertikale lijn in de gevels gaat domineeren. Inwendigwordt in den Laat tijd door ver door¬ gevoerde detailleering een decoratie verkregen, die in fijnheid lijkt op kantwerk. MONUMENTEN. De kathedraal van Canterbury, verbrand in 1174, kreeg een koor in den trant. van de kathedraal van Sens; dit koor is halfrond met omgang, één kapel in de as en vertoont de Vroeg-Fransche Gothische details. De gevel van de kathedraal van Peterborough is eveneens vroeg. De kathedraal van Lincoln kreeg in 1190 een Gothiseh koor, terwijl in 1209 met"den bouw van het schip werd begonnen. Ze bezit drie zware torens, doch de gevel, met groot nisvormig portaal is wat eenvormig. Inwendig is de kerk ruim, met rechthoekig afgesloten koor en stergewelven, die hier voor het eerst voorkomen. Fig. 555. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 497 Het koor van de kathedraal van Worcester dateert uit 1218. Die te Ely, gebouwd van 1235—1252 is bekend door de rijke koorontwikkeling. De kathedraal te Salisbury, (1220-1258) Fig. 432, 5. bezit een zeer hoogen kruistoren, waar- Fig. 559. op een pyramidevormige helm; het grondplan is karakteristiek Engelsch evenals de verhoudigen; 140 M. lengte. 25 M. hoogte middenbeuk en 10 M. breedte van dezen. Ook de gevel van de kathedraal is eentonig door de herhaling van horizontale arcaden. Van de kathedraal te Wells, waarvan de gevel en de twee groote Westtorens in 1242 werden voltooid, en het koor in de 15e eeuw, is de kapittelzaal met fraaie waaiergewelven bekend. Vroeg is nog de Munsterkerk te Beverley. Drie voorname kathedralen uit het bloeitijdperk zijn die van York, met Fig. 432, 1 koor uit 1335, houten gewelven en een gevel uit 1400, waarin de verticale lijn sterk spreekt; die te Li ch field, met Fig. 560,561. netgewelven en drie torens met spitse helmen; en die te Exeter (1327-1369) met fraai traceerwerk en rijke bundelpijlers. Van de Westminster Abbey Fig.557,558. te Londen, tusschen 1245 en 1369 gebouwd, is het koor veelhoekig met kooromgang en kapellenkrans. Ook de & 1 xi , liSaiSS! nuuincn van rvieirose, nu een imposante ruïne, en de kathedraal te H ere ford zijn uit dezen tijd. Van later datum zijn verbouwingen van de kathedralen Canterbury, Chester, met grootsch Zuiderportaal, en die te Winchester, met rijke netgewelven. En voorts de kerken te Bristol, Cambridge. Lavenham, Meiford en Oxford. Van bijzonder belang zi,n de fraaie steenen waaiergewelven uit de Georgekapel van het kasteel te Windsor (1460-1483), en uit de kapel in Kings college te Cambridge (1530), terwijl als het rijkste Gothische bouwwerk in Engeland kan gelden de van 1502-1520 gebouwde kapel van Hendrik VII aan de Westminster Fig- 554. abdij te Londen, inwendig even rijk en decoratief als het fraaiste Moorsche paleis. Belangrijke kruisgangen hggenbijde kathedralen van Durham, Gloucester, Salisbury, Wells en York De reeds genoemde Colleges zijn gebouwencomplexen met kanteelen, erkers en fraaie poorten; inwendig zijn het groote ruimten met prachtvolle betimmeringen, en met alle kenmerken uit den Laten Engelsch-Gothischen tnd.Ten slotte noemen we nog Gothische Kasteelen te E11 h a m, H a m p t o n-C o u r t, Warwich en W estminster. I 498 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 554. Kapel van Henri VII Westminster Abdij, Londen ± 1500. ZWEDEN, NOORWEGEN EN DENEMARKEN. De Gothische bouwkunst in de skandinavische rijken vertoont geen belangrijke eigenaardigheden, noch zijn er kathedralen met bijzondere vermeldenswaardigheden gebouwd. Aanvankelijk vertoonen zich Fransche en Engelsche, in den laten Gothischen tijd voornamelijk Duitsche invloeden. Vooral hallenkerken mogen zich in een bijzondere voorkeur verheugen. In Noorwegen staat de belangrijkste, n.1. de Dom te Drontheim, begonnen in de 13e Fig. 553. eeuw; ze is 3-beukig, met een zwaren kruistoren, en een fraaie achthoekige grafkapel van den Heiligen Olaf. Met den bouw van den Dom te Stavanger werd in 1672 aangevangen, In Zweden dateert de Dom te Linköping uit het overgangstijdperk; ze is als hallenkerk met bundelpijlers gebouwd, terwijl het koor een omgang met drie kapellen heeft. Andere Gothische kerken zijn: die te Helsingsfor ongeveer 75 M. lang; de Dom te S k a r a ; die te U p s a 1 a, 1287 tot in de 15e eeuw, rijk van kooraanleg en van welke kerk als bouwmeesters .genoemd worden Etienne de Bonneuil, maar ook Ger 1 ach van Keulen; en de St. Karink e r k te W^ i s b y, waarvan het Gothische koor in 1410 werd voltooid. De kerken in Denemarken zijn gebouwd als hallenkerken, in navolging van Noord-Duitschland. De Dom te Aarhuus heeft een rechthoekig afgesloten koor; de traveeën van de zijbeuken zijn afgedekt door dwars geplaatste zadeldaken. s; te Malmö, met verhoogden middenbeuk, vijfzijdig koor en in totaal * DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 499 Fig. 556. Kathedraal te Lincoln. : • ITALIË. In Italië begon de Gothiek zich tegen het begin van de 13e eeuw te ontwikkelen; hare ontwikkeling vertoont hier een zelfde mate van zelfstandigheid als in Engeland, doch Italië kon zich niet losmaken van de klassieke traditie. De horizontale lijn blijft domineeren, en niet als in het Noorden was een streven kenbaar naar ruimteontwikkeling in de hoogte. De middenbeuk werd slechts weinig hooger opgetrokken dan de zijbeuken; de vensters waren klein, in 't bijzonder die in de middenbeukmuren, doch gaven in het Zuidelijke land nog licht genoeg. Evenmin ontwikkelden zich de rijke bundelpijlers; ze bleven veelhoekig of rechthoekig met voorsprongen, met grooten onderlingen afstand. Na 1300 werden de pijlers ook rond gemaakt met 8-hoekige dekplaat. Daar bovendien de middenbeuk zeer breed werd gemaakt, en in den regel iedere middenbeuktravee vierkant bleef, was de inwendige ruimteontwikke- Fig. 432, 7. ling grootscher dan die in de kathedralen uit 't Noorden. De zijbeuktraveeën bestonden uit een rechthoek, liggend naast het middenbeukvierkant. Zoo behoort de Dom te Milaan tot de grootste scheppingen uit de Gothiek, al is de Gothische traditie niet logisch en consequent Fig. 433. 4. doorgevoerd. Alleen bij groote spanning werd de spitsboog toegepast, waarnaast zich de rondboog 500 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 557. Kapel van Henri VII, Westminster Abdij te Londen. verband van den gevel met torens is echter niet wel mogélijk, zoodat de afzon568. derlijke staande campanille blijft gehandhaafd. Boven de kruising verheft zich een koepel. De daken zijn minder hoog, ook in verband met de grootere hoogte van de zijbeuken, waardoor het steunbeer- en luchtbogensysteem niet die ontwikkeling vertoont van de Noordelijke landen. Ook het traceerwerk bleef eenvoudiger, terwijl het ornament minder realistisch was. MONUMENTEN. In Boven-Italië staat het hoofdmonument van de Italiaansche Gothiek, de Dom handhaafde. Daar de ruimteontwikkeling in horizontale richting grooter was dan in vertikale richting, nam de zijdelingsche druk der gewelven toe; hiertegen werd gebruik gemaakt van verankering door houten balken zoowel als door ijzeren trekstangen. In grondplan vertoonen de kerken meestal drie beuken, met vaak rechthoekig koor en rechthoekige kapellen langs de zijbeuken; zelden vertoont het koor de rijke aanleg van de Noordelijke landen. Ook werd niet steeds gebruik gemaakt van overwelving, maar de eenbeukige kerken in Toskane overdekt door een open kapconstructie. De decoratieve gevel krijgt spitsboog, wimbergen, fioelen en andere Gothische details, alles in marmer incrustatie en mozaïk; Fig. 558. Inwendige van de kapel van Hendrik VII, in de Westminster Abdij. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 501 Fig. 559. Kathedraal van Salisbury. Fig. 433. te M i 1 a a n, (1386— 1577) die de grootste inwendige Fig. 563. ruimte heeft van alle Gothische kathedralen. Zij is 148 M. lang en 88 M. breed, waarvan alleen de middenbeuk 19 M. breed is. Van de 5 beuken zijn de buitenste aanzienlijk lager dan de binnenzijbeuken; de dwarsbeuk is driehoekig, het koor 8-hoekig met kooromgang doch zonder kapellenkrans. De bundelpijlers zijn gekroond door kapiteelen, die bestaan uit een krans van baldakijnen met beeldten. Waar zich moeilijkheden voordeden in de constructie werd de hulp ingeroepen van bouwmeesters uit het Noord en. Geheelopgetrokken in wit marmer, is de kathedraal eerst voltooid in de 19e eeuw; de gevel vertoont dan ook vele Renaissance details. De St. Petronio te Bologna werd in 1390 begonnen, en moest in grootte den Dom te Milaan overtreffen. De bouw begon echter te laat en werd, daar de Renaissance begon, slechts voltooid tot aan den dwarsbeuk. De lengte zou bijna 200 M. bedragen, en de lengte Fig. 560 en 561. Front en inwendige van de kathedraal te Lichfleld. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 503 Fig. 563. Kathedraal te Milaan. van den dwarsbeuk 140 M. volgens de plannen van Antonio di Vicenzio en Fra Andrea Manfredi. Het schip, dat in 1647 door een apsis ter breedte van den middenbeuk werd gesloten, is 3-beukig met vierkante kapellen langs de zijden, Verder zijn Gothiseh: de S. Domenico te Bologna; de S. Francesco te Bologna, gesticht 1246, met kooromgang, rechthoekige kapellen en zesdeelige gewelven; het schip van den Dom te Como, (1396); de S, Maria in Strada te Monza; de S. Maria del Camine te Pavia; de Certosa di Pavia (Kartuizerklooster) begonnen in 1396, met toepassing van rondboog in arcaden en vensters, gedeeltelijk voltooid in de Vroeg-Renaissance, 3-beukig met dwarsbeuk, omgang en kapellen; de S. Antonio te Padua, voltooid 1307, met kruisgewelven in het koor, doch met koepels op het schip en den dwarsbeuk (in navolging van de S. Marco te Venetië). In Venetië de S. Maria dei Frari (1330), een Franciscanerkerk en de S. Giovanni te Paolo, (1333), een Dominicanerkerk; een S. Andrea te Vercelli is in plan Vroeg-Fransch, en de oudste Gothische kerk in Italië; en ten slotte deS. Lorenzo te Vicenza, een fraai baksteen monument. In Midden-Italië zijn ook een paar zeer belangrijke kathedralen gebouwd. De D o m te Fjg. 569. Siena, begonnen 1250, heeft invloed uitgeoefend op den bouw van den Dom te Florence. Fig. 567. Paleis del Comune te Pistoja. 1295—1395. 506 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Het schip is 3-beukig evenals de dwarsbeuk; het koor is rechthoekig afgesloten. De kruisgewelven zijn rondbogig ; boven de kruising verrijst een 6-hoekige, boven 12-hoekige koepel, gebouwd tusschen 1259 en 1264 en niet bijzonder fraai. De muren zijn geïncrusteerd met wit en donkergroen marmer, evenals de pijlers, die vierkant zijn met vier halfronde zuilen er tegen. De in 1284 door Giovanni Pi san o gebouwde gevel bestaat uit licht en donkerrood marmer; de 3 evengroote portalen zijn, evenals de geheelegevel, met overrijk beeldhouwwerk versierd. Toch vertoont de gevel, met de groote middenpartij in het bovendeel tegenover de smalle vleugels, evenmin een organisch geheel. Fig. 568. De Dom te Florence werd in 1296 begonnen door Arnolf o di Cambio ("j* 1300), terwijl beroemde bouwmeesters, als Giotto di Bondon e, Francesco Talenti en Filippo Fig. 432, 7. Brunelleschi er aan werkten. De kerk is drie-beukig, en bestaat uit 4 traveeën, waarvan ieder vierkant der middenbeuk 16.64 M. zijde heeft. Hierachter volgt een centraalbouw, waarboven een 8-hoekige koepel, die in Vroeg -Renaissance werd voltooid. Aan de koepelruimte sluiten in kruisvorm 3 polygonale apsiden aan, die verder nog worden vergroot door 5 vierkante kapellen, die tusschen naar binnen geplaatste steunbeeren zijn gebouwd. De Fig. 568. Dom en Campanille te Florence. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 507 iiliii Fig. 569. Dom te Siena. ': koepelruimte zelf is even breed als midden: beuk en zijbeuken samen. Van de grootsche • inwendige ruimte, overspannen door reus; achtige bogen, laat de verlichting te wenj schen over. In de details blijkt duidelijk de • invloed van de klassieke profielen. De gevel, : die in het laatst van de 15e eeuw werd afge: gebroken, is eerst in de 19e eeuw geheel • volgens de oude plannen opnieuw opge; trokken, van wit marmer met groen marme: ren incrustatie. • Zeer mooi is de beroemde, in 1334 naar : 't plan van G i o 11 o gebouwde campanille. : Vierkant tot boven toe, 8'4 M. hoog, even¬ eens in marmerincrustatie, worden de verdiepingen naar boven toe hooger, evenals de vensters grooter worden. Deze campanille geldt als een der fraaiste van Italië. De San Francesco te Assisi (1228—1253) bestaat uit een rondbogige benedenkerk en een één-beukige bovenkerk, waarin de diagonaalribben van de spitsbogige kruisgewelven op muurpijlers rusten. De 5 traveeën zijn vierkant; de laatste travee heeft aan weerszijden een smallere, die den dwarsbeuk vormen, en aan de Oostzijde een apsis. In de groote muuroppervlakken vormen de vensters slechts kleine, smalle openingen. Gothiseh is ook de S. Chiara te Assisi; de Dom te Arezzo; de S. Francesco te Cortona, de S. Croce te Florence, 1294 begonnen, 3-beukig met veelhoekig koor en 10 kapellen aan de Oostzijde van den dwarsbeuk, die 13 M. breed is; de breedte van den middenbeuk bedraagt 19 M., Fig. 570. Palazzo Vecchio te Florence. Fig. 572. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 509 die van de zijbeuken 8 M. De open kapconstructie rust op 8-kante pijlers. Deze kerk is een werk van den bouwmeester Arnolfo di Cambio, doch de wit marmeren gevel dateert uit de 19e eeuw. Ook de S. Trinita te Florence is Gothiseh, evenals de S. Maria Novella te Florence, 3-beukig met dwarsbeuk, een der fraaiste Gothische kerkjes uit Toskane. De Dom te Orvieto is eenvoudiger dan die te Siena; de gevel lijkt veel op die van laatstgenoemde kathedraal, doch is beter van verhouding. Deze driebeukige kerk werd in 1290 begonnen, kreeg een open dakconstructie, terwijl dwarsbeuk en het rechthoekig eindigende koor overwelfd werden. Alle details en profielen zijn, evenals de geheele kerk, overdekt door rijke mozaiken op goudgrond. De Dom te Perugia is een drie-beukige hallenkerk, evenals die te P i e n z a, die reeds gedeeltelijk in Renaissancestijl werd opgetrokken. Te Pisa noemen we de S. Francesco, de S. Maria della Spina, met haar fraaien gevel, en de Campo Santo (1270 — '83), een door Giovanni Pisano naast den Dom gebouwden kruisgang. Verder de S. Francesco te Pistoja, de S. Francesco te Siena, de S. Galgano te Toskano, gebouwd in 1210, en een der oudste Gothische bouwwerken in Italië. Rome bezit slechts één Gothische kerk van eenig belang; twisten tusschen adel, paus en Fig. 572. Florence. Gezicht op den toren van het oude paleis door een venster van den Domtoren. Fig. 573. St. Nicolaaskathedraal te Famagusta op Cyprus. ± 1300. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 511 Fig. 574. Kruistoren van de Kathedraal te Burgos. volk waren een beletsel voor de bouwbedrijvigheid, zoodat de Gothiek nooit goed in Rome is doorgedrongen. De eene te noemen kerk is de S. Maria sopra Minerva, drie-beukig, met transept en kapellen. Beneden-Italië. Verder naar het Zuiden toe worden de Gothische monumenten zeldzaam aangetroffen. Wel bespeurt men den invloed van de Go- Fig. 573. thiek tengevolge van de kruistochten nog verder naar het Oosten, en zelfs in het heilige land, maar kunst-historisch zijn deze bouwwerken van weinig belang. Een der oudste Gothische kerken is de Cistercienserkerk te Fossa-Nuova (1208). In Napels staan de S. Lorenzo (1324) met kooromgang en 5 kapellen, de Dom en de S. Domenico Maggiore; en op Sicilië gedeeltelijk de Dom te Palermo (± 1350), van zeer gemengden stijl (Noormannen, Byzantijnen en Mahomedanen). Burgerlijke bouwkunst. In Italië werden kasteelen gebouwd, waarvan er nog eenige beroemde over zijn. Enkele zijn gebouwd onder Franschen invloed (koningen uit het huis van 512 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Anjou, andere onder Duitschen invloed. De voornaamste zijn: Castell del Monte, bij Andria (1240), vormend een 8-hoekig grondplan met 8-kante hoektorens; Castell d'Este, te Ferrara; kasteel te Bari; te Milaan; te Pavia; en het Castell Nuovo te Napels. De paleizen in de steden zijn van een verdedigbaar type. De benedenverdieping is in den regel van natuursteen, met weinig kleine vensters, en fraaien ingang met portaal en trap. De bovenverdieping was, als elders, de bewoonde, van baksteen, met uitspringende lijsten op consoles, en met kanteelen gekroond. De vertrekken zijn gerangschikt om een rechthoekigen hof; boven arcaden van 8-hoekige pijlers, waren de muren opgetrokken. In Venetië vervalt echter het verdedigbare karakter, evenals de binnenhof, daar in deze Lagunenstad gebrek was aan goeden bouwgrond. De gevels waren naar de kanalen gericht, en met balcons en gekoppelde vensters, waarin fraai traceerwerk, verrijkt. Deze vensters, balkons en loggia's werden aan de tweede verdieping, bewoonde, aangebracht, terwijl de benedenverdieping de dienstvertrekken bevatte. Gewoonlijk werd de tweede verdieping ingenomen door een groote zaal over de geheele diepte van het paleis. Fig. 570. In Florence zijn bekend: Het Palazzo Vecchio (1298-1301), door Arnolfo di Cambio: boven het sombere gebouw verrijst een 94 M. hooge toren; de Loggia del Bigallo; de Loggia de Lanzi Fig. 571. (1376); de Or San Michele (1337) meteen open hal en de begane grondverdieping die oorspronkelijk als korenbeurs dienst deed; en het Palazzo Quaratesi. In Bologna de baksteenen Mercanzia. Het stadhuis te Perugia, met rondboogportaal, waarin de blijvende invloed bewaard bleef van de klassieken, en het stadhuis te Piacenza, een fraai baksteen monument. Dan te Siena het Palazzo Pubblico (1289—1305) met spitsboogramen en een grooten toren; en het Palazzo Buonsignori, met gekoppelde drielichten. Verder treft men paleizen aan inde steden Bergamo, Brescia, Como, Cremona (1245), Milaan, Fig.562,567. Orvieto, Pavia, Pisa Pistoja en Ragusa. Fig.564. Ten slotte in Venetië het Dogenpaleis (1310—16e eeuw). De bovenverdieping,uit vlakke muren met hooge spitsboogvensters bestaande, rust op arcaden, waardoor de bovenverdieping veel te zwaar lijkt ten opzichte van de benedenverdieping, De muren zijn overdekt door marmerincrustatie in geometrische patronen, terwijl in het midden een fraaie open zuilenloggia met traceerwerk is aangebracht. Fig. 575. Inwendige van de Kathedraal te Burgos. DE GOTHISCHE BOUWKUNST. 513 Heel beroemd is ook het Ca Doro; Fig. 565. palazzo Cavalli; palazzo Toscari (15e eeuw); palazzo Giustiniani en palazzo Pisani. Fig. 576. Santa Maria te Belem (n. foto Feilchenfeld). SPANJE EN PORTUGAL. Ook de Spaansche Gothiek draagt een heel merkwaardig eigen karakter. In omstreeks 1250 bouwden de Cisterciensers er de eerste kerken in den nieuwen stijl, maar eerst in de 15e eeuw kwam de Gothiek er tot hooge ontwikkeling, met de wereldheerschappij en tengevolge van den rijkdom, voortvloeiend uit de ontdekking van nieuwe werelddeelen. Uit alle andere landen, vooral Frankrijk en Nederland, maar ook Italië en Duitschland werden bouwmeesters en werklieden naar Spanje geroepen. De 15e eeuwsche Gothiek in Spanje wordt Estilo florido genoemd; het is een vereeniging van motieven uit den Style flamboyant en de Moorsche kunst. In de burgerlijke bouwkunst heet deze stijl M u d e j a a r s t ij I, terwijl, als de Gothiek zich gaat vermengen met motieven uit de Italiaansche Renaissance in de 16e eeuw de stijl Plateresko wordt genoemd. De middenbeuk, zoowel van schip als van dwarsbeuk, is slechts weinig hooger dan de zijbeuken, waarnaast kapellen zijn gebouwd. Het rechthoekige koor heeft een kooromgang met kapellen; vaak ook, vooral in de Noordelijke provinciën' wordt de voorkeur gegeven aan het hallenkerktype boven het basiliektype. Het aantal beuken bedraagt 3, 5 of 7. Boven de kruising verrijst een zware kruistoren; evenals in Italië zijn de vensters klein. MONUMENTEN. In Spanje is de kathedraal te Burgos (1221) een der belangrijkste. Het grondplan is Fransch; driebeukig, met dwarsbeuk, veelhoekig 5-beukig koor, kooromgang en kapellen- 514 DE GOTHISCHE BOUWKUNST. Fig. 575. krans. In het schip staan bundelpijlers, in het koor ronde pijlers. In de details werken Moorsche invloeden nar. De gevel met zijn beide Westtorens, voorzien van opengewerkte spitsen, is een der mooiste ' Fig. 574. in Spanje, evenals de zware kruistoren; Eveneens driebeukig, met ronden kooromgang, kapellenkrans en éénbeukigen dwarsbeuk is de kathedraal te Barcelona. De 13 M. breede middenbeuk is in vierkante traveeën verdeeld, waarnaast telkens één rechthoek van een zijbeuktravee aansluit, benevens 2 kapellen tusschen ingebouwde steunbeeren. Boven de zijbeuken liggen galerijenOok de S. Maria del Mar te Barcelona (1328—1383) is Gothiseh. De kathedraal te Gerona (1415) is éénbeukig, het koor is driebeukig. Het eenbeukige schip is door kapellen verwijd. De kruisgewelven hebben een spanning van 22.25 M., de grootste uit de Middeleeuwen. De kathedraal te Granada dateerend uit de 16e eeuw, is alleen Gothiseh, wat het grondplan betreft; de opbouw valt in het Renaissance tijdperk. De kathedraal te Leon, begonnen 1250, heeft een grondplan als de kathedraal te Reims, en fraaie breede en hooge vensters. De middenbeuk van de kerk te Manresa is 18.30 M. breed. De kathedraal te Palma op Malorca, is 3-beukig, met kapellen langs de zijbeuken. De totale breedte is 56 M., 40 M. zonder de kapellen en 19.50 M. voor den middenbeuk alleen. In Portugal is de Kloosterkerk te Ba tal ha, gesticht ongeveer 1390, van belang. De kerk is driebeukig, met dwarsbeuk, koor en bijkoren en zonder toren. Aan de Zuidzijde staat het mausoleum van den stichter, aan •• de Oostzijde dat van Koning Manuel, in Laat-Gothisch-Moorsche opvatting. Zeer fraaie architectuur vertoont Fig.576,577. ook de Kloosterkerk te Belem bij Lissabon. Hier is toegepast de z.g. Emanuelstijl, een samenvatting van Nederlandsche, Italiaansche, Indische en Moorsche motieven. Fig. 577. Kruisgang van het klooster te Belem. (Naar foto Feilchenfeld). INHOUD VAN DEEL I hl.. I. De Bouwkunst der Prae-Historische volkeren 1 II. De Bouwkunst der Natuurvolken 9 III. De Oud-Amerikaansche Bouwkunst 11 IV. De Egyptische Bouwkunst 15 V. West-Azië. De bouwkunst der Babyloniërs en Assyriërs 53 VI. West-Azië. De Bouwkunst der Perzen 69 VII. West-Azië. De Bouwkunst in Klein-Azië $| . 75 VIII. Zuid- en Oost-Azië. De Indische Bouwkunst 80 IX. De Bouwkunst in China 96 X. De Bouwkunst in Japan 103 XI. West-Azië en Europa. De Vóór-Grieksche of Mykeensche Bouwkunst . . 110 XII. De Bouwkunst der Grieken 118 XIII. De Bouwkunst der Etruskers 173 XIV. De Bouwkunst der Romeinen 179 XV. De Oud-Christelijke Bouwkunst 247 XVI. De Oud-Christelijke Bouwkunst in de Noordelijke landen 275 XVII. De Byzantijnsche Bouwkunst 282 XVIII. De Mahomedaansche Bouwkunst 310 XIX. De Romaansche Bouwkunst en de Bouwkunst uit den overgangstijd naar de Gothiek 350 XX. De Gothische Bouwkunst 419 Register 517 517 REGISTER VAN PLAATSNAMEN, KUNSTENAARS, MONUMENTEN, ENZ. De cijfers, gemerkt * geven de bladzijde aan, waarop een afbeelding voorkomt. A. Aanloop 129, 137 Aardenburg, St. Bavo . . 485 Aarhuus, Dom .... 498 Abacus, Dorische . . . 130 — , Egyptische... 42 — , Ionische . . . 139 Abbasiden ...... 310 Abbeville, St. Wolfram . . 461 Abd-er-Rahman .... 310 Aboe, tempel op den berg . 90 Absalon, graf van ... 77 Abu-Habbu (Sippara) . 55, 58 Abu-Roash, pyramide . . 20 Abu-Simbel, rotstempel43*,44*,45 — , kleine rotstempel 45*, 46 Abury, druidentempel . . 5 Abu Scha rein 55 Abusir 2l*,24 Abydos, pyramiden ... 27 — , graftombe . . . 28* Acapana ...... 13 Acropolis .... 157*, 162* Acroterie .124*, 125,148*, 155* Adalia, basiliek .... 267 Adrianopel,moskeeBajesid I 349 — , moskee Muhrad II 349 — , moskee Selim II 311*, 315*, 349 Adschmir, Altamsch moskee 346 Adyton ....... 32 Aediculae 224 Aegaeërs 110 Aegina . 150 Aeoliërs 118 Aeolische orde . . . . 144 Aetoma ....... 134 Aetos, fronton .... 125 Afloop 137 Agade 55 Agora .170 Agra, parelmoskee . . . 348 — , Roode paleis van Akbar 347 — , Tay-Mehal 312*, 343, 348 — , tuinaanleg .... 322* Agrigèntum, Castor en Pollux- tempel 158*, 161 — , Concordiatempel 161 — , Herculestempel 159 — , Zeustempel 120*, 161 Ahmedbaad, moskee . . 347 Ahrweiler, kerk .... 467 Airvault, pijlerkapiteel. . 353* Aithusa (Tiryns) .... 115 Ajunta, rotstempel ... 87 Akanthus 147, 148*, 152*, 156 — , Romaansche. . 374 — , Romeinsche . . 212*, 244*, 244 Aken, Annakapel.... 467* — , huizen ..... 385 — , kapel . 276*, 277*, 278 — , kruisgang v. d. Dom 435* — , munsterkerk. . . 467 — , stadhuis .... 475 Akkad ....... 55 Akschehir, moskee . . . 349 Alae (vleugels) .... 197 Alahabad, stambha's . . 86 Alambra vazen .... 77 Alatri, stadsmuren . . . 173 Alba-longa ..... 179 Albano, basiliek .... 267 — , grafteeken . . . 174* — , kapiteel .... 203* — , paleis 235 Albi, kathedraal . . 420*, 461 Alcantara, brug . . 222*, 226 Alcobaca, eistere, kerk . . 410 Aleppo, Zachariasmoskee . 328 Alexander d. Gr. ... 69 Alexandrië, catacomben 250*, 251 Algiers, moskee .... 335 Alkmaar, St. Laurenskerk 485 — , stadhuis . . . 491 Alpirsbach, abdijkerk . . 393 Alsfeld, kerk ..... 467 Altaar 250 — , Romeinsch reliëf . 238* Altenburg a. d. Laan, kerk 467 Alyattes, graf van ... 78 Atnada, tempel .... 50 Amalfi, kathedraal . . . 406 — , Andreaskerk . . 407 Amboise, kasteel van . . 459* Ambonen 256 Amenophis IV, reliëf . . 47 Amerika, Oud .... 11 Amersfoort, kapelhuis . . 492 — , koppelpoort 490*, 492 — , St. Jonskerk 485,495* — , L. Vr. toren . . 490 Amiens, balustrade . . . 424* Amiens, boogprofiel. . . 427* — , kathedraal . . . 420*, 456*, 459 — , pijlerdoorsnede . 424* — , pijlerkapiteel . . 423* — , triforiën .... 437* Ammontempel, Karnak 30, 35*, 44 Amol, grafmoskee . . . 345 — , graftoren . . 322*, 343 Amphiprostylos . . . . 121 Amphitheater, Flavisch (zie Colosseum) — te Pola 213,* 227 — te Pompeji 223*, 227 Amra, paleis ..... 323 Amravati, Jaintempel . . 90 Amrith, grafteeken . . 75,76* — , kroonlijst . . . 76* — , tabernakel ... 77 Amsterdam, Anthoniepoort (waag) . 492, 495* — , Nieuwe kerk (St. Catharina-kerk) . 485* — , Oude kerk (St. Nico¬ laaskerk) .... 485 Amytus 65 Ancona, boog 237 — , Dom. S. Ciriaco 404, 406* Ancyra, St. Clemens . . 304 — , Romaen Augustus- tempel 247,267 Andaval, basiliek . . . 267 Andernach, parochiaalkerk 384*, 391 — , poort . . . 381 Ahdria, Castell del Monte . 512 Andron (gang) .... 197 Andronikos van Kyrrhos . 172 Andronitis ...... 172 Androsphinx ..... 26 Angers, kathedraal . . . 458 Anglesey 4* Angoulême, St. Pieterskerk 35i*/ 397 Annaberg, Annakerk . . 470 Annuli .130 Ansigis van Rouaan . . . 278 Antefixa ...... 125 Anten, kapiteel . . 124*, 126* — tempel, Dorische . 130 518 REGISTER Anten tempel, Ionische. . 140 — tempel, Kormthische 148 Antequaratempel '. . . 121 Anthemiënband .... 140 Anthemios van Tralies . . 299 Antiea (woonhuis) . . . 197 Anticum 188 Antiochia ...... 239 Antiphellos (rotsgraf) . . 76* St. Antonin, huizen. . . 385 — , raadhuis 379*, 386 Antonio di Vicenzio . . . 503 Antwerpen, kathedraal. . 472* — , O. L. Vr. kerk 422*, 481 Aosta triomfboog . . . 237 Apamea . . . ... 239 Aphrodisias, Venustempel 247, 267 Aphrodite, kop van". . . 166* Apódyteria ..... 231 Apollodorus van Damaskus 229, 240 Appelmans, Pieter ... 481 Apsis ...... 193, 256 Aqsa, el, moskee .... 323 Aquaduct . . 193, 221*, 224 — , Porta S. Lorenzo te Rome 228* Aquileja, baptisterium . . 273 — , basiliek .... 267 Arabesken . . . . . . 320 Arad, albasten plaat . . 64* Arcaden 216 Archaïsche periode . . . 159 Architraaf, Dorische . . 131 — , Grieksche . . 125 — , Ionische . . . 141 Archivolt . . . . . . 217 Arcosolia 251, 252 Ardebil, grafmoskee . . . 344 Ardica ....... 258 Arendsee, kloosterkerk . . 393 Arezzo, Dom . -. . . . 507 Argos m — Heratempel . . . 163 Ariërs ....... 82 Arles, St. Trophime 396, 400* Arnhem, St. Eusebiuskerk 485, 486* Arnolfo di Cambio 506, 509, 512 Arnstadt, L. Vr. Kerk . . 389 Arpinum, poort te . . . 175 Arrados (Arvad) .... 75 — , ruïnen .... 76* Arras, Matthias van . . . 472 Arvad (Arrados) .... 75 Aschaffenburg, kapiteel . 362* Aschkist, Etruskische . . 175* Asklepieion, basiliek. . . 267 Assisi, S. Chiara .... 507 — , San Francesco . . 507 Assos, tempel te . . . . 161 — , gymnasium . . . 170 Assouan, dam .... 16* Assur 54 Assurbanipal . . 54, 61*, 63 Assurnasirpal, reliëf van . 59* Assyrië, geschiedenis van . 54 — , kaart van . . . 53* Astragaal . . 139, 152*, 155 Athene, Dionysostheater 167*, 186 —, Eleutherioskerk 285*, 305 —, Hadrianusboog . . 237, 239 —, Hagios Theodoroskerk 293* —, Horologion . . . . 169 —, Ilissostempel . . . 247 —, Kamnekareakerk . 293* —, Kleine metropoolkerk 290* —, Kloosterkerk Daphni 288* —. Lysikratesgedenkteeken 120* —, Niketempel . 120*, 164* —. Niketempel, architraaf 138* —, Olympieion . 145*, 168* —, Poort van de Agora . 171* —, Propylaeën .... 163 —, Theseustempel, kapiteel 126* — Zeustempel. . . 120*, 239 Athieno, pijlerkapiteel . . 76* Athos, kloosterkerk van Dochiariu 283* — > >, van Lawra 283* Atlanten . . . . . . 140 Atreus, kapiteelfragmenten 111* — schatkamer . in*,[i2 Atrium, Etruskisch . 178, 255 — van een Romeinsch huis 197 — corinthium . . . 198 — displuviatum. . . 198 — tetrastylum . . .198 — testudinatum . . 198 Attica 213 Auch, kathedraal . . . 462 Augsburg, Dom . . . 392 — , Ulrichskerk . . 469 Aula 172 Aulnay, apsisvenster . . 353* Australiërs ...... 9* Autun, kathedraal .... 397 — , triomfboog . . . 237 Auxerre, kathedraal ... 461 Avallon, beeldhouwwerk . 355* Avignon, Notre Dame . . 396 — , Slot te ... . 462 Avilla, St. Vicente . . . 410 Azoka 85 Azteken n Azulejos . . . . . . 339 B. Baal, Bel ..... . 54 Baalbek, Jupitertempel235*, 239 — , kleine tempel . . 240 — , nis in den grooten tempel 234* — , rondtempel 214*, 235*, 239 Babel, toren van ... 55, 65 Babyion....... 65 — , tempel van Baal . 57 Babylonië, kaart van . . 53* Badami, rotstempel ... 88 Bagdad, moskee .... 325 Bakoeza, basiliek . . . 268 Baldakijn ...... 256 Bali . . \ ..... 84 —, houtsnijwerk van . . 93* Balkuwara, paleis .... 327 Bamberg, Dom . . 393*, 393 — , L. Vr. kerk . . 469 Bamboesnijwerk . . . 10* Banos de Cerrato, basiliek . 275 Baptisteria 260 Barcelona, kathedraal . . 514 — , S. Mar a del Mar 514 Bari, Dom . . . . .. . 407 —, kasteel ..... 512 Basel, burcht Augenstein . 387 — , Munsterkerk 391, 394, 470 — , Rijnpoort . . . . 381 — , Spahlenthor . . . 475 — , stadhuis 475 Basement, Assyrisch 55*, 63, 64* — , Egyptisch... 36 — , Gothiseh . . . 432 — , Ionisch Attisch . 137 — , ,, Aziatisch 136 — , Korinthisch . . 146 — , Perzisch . . . 72* — , Romaansch . . 368 Basilica . . •'. .. . 193 — Christelijke 250*, 253 — cimeterialis . . 252 — van Constantijn 199* 228* — Fulvia . . . . 265 — Julia ...... . 205 — v. Maxentius . . 230 — v. Neptunus . . 229 — te Pompeji . . 191* — Porcia .... 205 — Sempronia. . . 205 — te Trier .... 230 — Ulpia. . . 191*, 229 Bassae, kerk . . . . . 401* Bassae, Ionisch kapiteel 138*, 139 Batalha, kloosterkerk . . 514 REGISTER 519 Bayapoer, graf van Mah- moed 315*, 322*, 347 — , hoofdmoskee . 347 — , mausoleum van Ibrahim 347 Bayeux, kathedraal . 398,461 Beaumais, console fries . 353* Beaune, kerk 397 Beauvais, basiliek . . . 278 — , kathedraal . . . 399 — , St. Pierre . . . 461 Bebenhausen, abdy . . . 473 Bedsar, rotstempel ... 87 Beeldhouwkunst Assyrische 66 — , Babylonische 66 — , Byzantijnsche 298 — , Egyptische . 50 — , Gothische . 455 — , Indische . . 94 — , Japansche . 109 — , Romaansche 371, 376 Belem, kloosterkerk 5i3*/ 514/ 514* Benares 86* Benevente, triomfboog . . 237 — , kerk .... 307 Beni-Hassan, pijler . . . 26* — , rotsgraf 26*, 28*, 29 St. Benoit-sur-Loire, kerk 397 Bergamo, kerk .... 307 — , paleis .... 512 Bergen (N. H.), kerkruïne 446* Bergen (België), stadhuis . 482 — , St. Wandru . 482 Bergen-op-Zoom, St. Geer- tenkerk . . 486 Berlijn, Franciskaner kerk 471 Bern, Munsterkerk . . . 470 Besancon, boog te 237 Bet-el-Walli, rotstempel . 45 Bethlehem, Mariakerk . . 272 Beuken v. e. basiliek . . 195 Beverley, Munsterkerk. . 497 Bhadscha, rotstempel . . 87 Bhagavati, pagode ... 90 Bhüsa, stupa's .... 86 Bhuaniswar, pagoden . . 90 Bidkapellen 252 Bihar, rotstempel ... 87 Bimbirkilisse, basiliek 251*, 267 — , centraalbouw 251* Bindend ornament . . . 154 Birma 91 Birs-Nimrud, sphinx . . 65 Bisschopszetel .... 265 Bladlijst, Romaansch . . 365* Bloemen, Grieksche . . 155* Blois, vleugel Lod. XII. 460*, 462 Bocherville, Abdijkerk . . 398 Boeddha, Cakyamoeni, Gau- tama, Sidaharta. . 84 — Gayatempel te Magadha 87 Bogen, Moorsche . . . 322* — , Gothische 433*, 434, 453 Bologna, S. Domenico . . 503 — , S. Francesco . . 503 — , Mercanzia . . . 512 — , Peter en Paulskerk . 402 — , St. Petronto . . . 500 Bolsena (Vulcini), rotsgraf . 177 — , katacomben . . . 252 Bolsward, Broerekerk . . 486 — , St. Maartenskerk 486 Bonanus ...... 403 Bonn, Munsterkerk . . . 391 Boppard, huizen .... 385 Bordeaux, kathedraal . . 461 — , stadspoort .- . 462 Borger 5 Borgund, kerk .... 418 Boroboedoertempel . . 88*, 91 — , reliëfs van den . 92, 93* Borsippa (Nillah, Birs Nimrud, El Kasr) 55 Borstwering 33, 256 Boschjesmannen ... 9* Bosen, Cistercienserkerk . 473 Bosra centraalbouw . . 273 — , Omarmoskee . . . 323 Bouleuterion (raadhuis) . 172 Bourges, huis van Jacques Coeur 461*, 462 — , kathedraal . . . 461 — , portaal v. d. kathe¬ draal 431* Bouwhutten 419 Brahma 83 Brahmanen 83 Brandenburg, Cirsterc. kerk 393 — , huizen .... 477 — , Katharinakerk . . 472 — , oude raadhuis . . 469* — , stadhuis .... 476 Breda, L. Vr. kerk . . . 486 Bremen Dom 389 — , Stadhuis . . . 476 Brescia, basiliek .... 267 Brescia, paleis 512 Breslau, stadhuis .... 475 Bristol, kerk 497 Bronnbach, kerk .... 380 — , klooster. . . 393 Bronstijdperk ..... 5 Brouwershaven, St. Petrus en Pauluskerk 486 Brug, Japansche .... 105* — , Romeinsche . 222*. 193 Brugge, Belfort . . 473*, 482 — , huizen te . . . 385 Brugge, L. Vr. kerk . . . 481 — , stadhuis .... 482 Brunswijk, Aegidiuskerk . 470 — , Dankwarderode . 387 — , Dom ..... 389 — , huizen .... 477 — , stadhuis .... 475 Brussa, groene moskee . . 349 — , Ulu Dsjami moskee 349 Brussel, St. Gudule (Goe- dela) 416, 480 — , koningshuis" 475*, 482 — , portaal stadhuis . 473* — , stadhuis. . 473*, 482 Burchten 387 Burgos, kruistoren van de kathedraal . .511* — , kathedraal . 512*, 513 — , Las Huelgas . . 410 Byblos, munt .... 76* — , rotsgraf ... 75, 77 Byzantium . . ■ . . . 248,282 C Ca D'oro .... 504*, 513 Caecilia Metella, graf 189*, 205 Caën, Drieëenheidskerk . 308 — , St. Etienne . . . 398 — , huis te 462 — , kapiteel .... 362* — , St. Pierre .... 461 Caere (Cervetri), graf . . 176 Cahors, decoratief beeldhouwwerk 370* Cajus Cestius, graf van . . 205 Calixtus, catacomben . . 249* Cambodsja 91 Cambridge, kerk .... 497 — , kapel Kings College 497 Cambyses 69 Campanile 256 Campen, Jacob van . . . 490 Cancelli ...... 256 Canneluren .... 123, 156 Canterbury, kathedraal 413,421*. 496,497 — , St. Maarten . 276 Capua, basiliek .... 267 Carcassonne, balustrade . 424* — , St. Nazaire . 461 — , boogprofiel . 427* — , vesting. . . 381* Carnac (Frankrijk) ... 3 Carpentras, boog te . . . 237 Carthago, basiliek . . . 272 Casarea, moskee .... 349 Cassetten, Grieksche . . 127 — , Romeinsche . 187* Castel d'Asso, profielen uit graven . . 174* 520 REGISTER Castel d'Asso, rotsgraf . . 174* Castellaccio, rotsgraf . . 177 Castor en Polluxtempel te Agrigèntum . . 158* Cavalli, palazzo . . . . 513 Cavaillon, boog te . . . 237 Cauroy, torenhelm . . . 357* Cefalu, Dom ..... 408 Cella ....... 121 — , trichora ...... 253 Cenaculum (eetzaal) . . . 197 Centraalbouw .... 260 — , Gothische . 430 Centula klooster . . 280,281 Cervetri (Caere), graf . . 176 Chalambrom, pagode . . 90 Chaldea, kaart . . . . 53* — geschiedenis . . 54 'Chalis, klooster .... 462 Chalons-sur-Marne, St. Jean 399 — , Notre-Dame 399,458 — , steunbeerpinakel 427* Chammurabi ..... 54 Chartres, huis te ... . 462 — , kathedraal . .458,459 Chasna, graftoren . . . 343 Chefren 24 Chemnitz, slotkerk . . . 470 Cheops, pyramide 21*, 22,* 23*, 26* Chersiphron 161 Chester, kathedraal . . . 497 Chiapas, ruïne .... 12 Chiches ter, kathedraal . . 413 China ....... 96 Chineesche muur . . 96,97* Chios, kloosterkerk van Nea Moni 283*, 285, 305 Chiusi, katacomben . . . 252 Chonstempel te Karnak 29*, 45 Choragisch monument . . 168 Chorin, Abdijkerk . 468*, 473 — , Cisterc. kerk 393, 472 Ghristelij ke(oud-)Bouwkunst 247 — , kaartje van de 248* Christiania, kerk op Bygdö 417* Christodoulos ..... 349 Ciborium ...... 256 Cippi (stélen) ..... 224 Cimeteria 252 Cirkus, Maxentius . 214*, 229 — , Maximus . . . 229 — , Romeinsch . . . 229 Cisterciensers .... 378, 379 Citeaux (cisterium) . . . 379 — , klooster . . . 462 Cividale, Johanneskerk . 275 Ciwa 83 Clamency, console . . . 424* Clermont-Ferrand, basiliek 278 — , kathedraal . . . 461 Oen Cloai Clou Clun Clun Clusi Cnos Cobl Cobt Cour Colle ColO! Colui Comi Com] Comj Com] Conf Conq Cons Cons Clermont, Notre-Dame du Port 373*, 397 — , torenhelm . . . 357* Cloaca maxima, Rome 175*, 176 Cloucester kathedraal . . 413 Cluny, abdijkerk . . 377*, 378 — , grafsteen te . . 367* — , huizen .... 382 — , kloosterkerk . . 397 Clunyacensers .... 378 Clusium (Chiusi) graf te Poggio Gajelia . . 176 Cnosos ....... in — , paleis van Minos . 114 — , zuil te .... 114 Coblenz, Castorkerk. . . 391 Coburg, burcht .... 474 Coünbra, kathedraal. . . 410 Colleges ...... 497 Colosseum 224*, 225*, 226, 227 — , details van het 203*, 228* Columbarium . . . 220*, 224 Como, Dom .... 404, 503 — , paleis ..... 512 Compiègne, stadhuis te . 462 Compluvium, Etruskisch . 178 Composietkapiteel Pompeji 212* — orde .... 212 Confusius ...... 96 Conques, abdykerk . . . 396 Console, Gothische . . . 434 — , Japansche . 106,107* — , Korinthische . . 149 — , Romeinsch. Korinth. 212 Constantinopel, Agios Joannes2Ó7 — , Agios Pantokrater . 304 — , Agios Sergios en Bacchoskerk 286*, 287*, 298,299* — , Agios Theotokos 287*, 304 — , Andreaskerk . . . 304 — , Anemas vertrekken 309 — , Aya Sofia 282*, 284*, 292*, 299, 300*, 301* — , Fethije-djami . . . 301* — , Hagia Irene.- . . . 304 — , kerk van den Verlosser 304 — , kleine Sofiakerk . . 289 — , kloosterkerk van Chora 304 — , St. Marcuskerk . . 304 — , moskee van Achmed I 346*, 349 — , van Mahomed 11,347*, 349 — , van Suleiman I 312*, 349 — , van Suleiman II . . 349 — , Myreleionskerk . . 304 — , Panachrantekerk . . 304 — , Pantepopteskerk . '. 304 — , St. Petruskerk. . . 304 — , Prinsenmoskee . . 349 — , Teerling kapiteel iSf . 289* — , Tekfur-Serai ruïne . 309 Copan, ruïne ..... 12 Cora, Herculestempel . . 204 Cordova, Capella viciosa . 337 — , moskee 311*, 325, 337 Cormont, Thomas en Renault de 459 Corneto (Tarquinii), kerk . 404 — , rotsgraf . 174*, 176 Corona ....... 125 Cortona, S. Francesco. . 507 — , muren te . . . 173 Coruna, S. Maria . . . 409 Corvey, Stichtskerk. . . 280 Cosa, stadsmuren te . . . 173 Cosmaten 405 Coutances, kathedraal . .461 Cremona, paleis . . . . 512 Cromlech 5, 6* Cubiculum 252 Cuenca ....... 12 Cuzco, muren ..... 12 — , zonnetempel. . . 13 Cyclopenmuren . . . . 113 Cyprus ....... in — , munt van Paphos 76* Cyrus ....... 54 — , graf van . . . 69*, 70 D Dachau, kerk ..... 393 Dactylvormig kapiteel. . 39* Dagob (Ceylon) . . 81*, 86 — v. d. Boroboedoer. 88* Dak 134 —, Gothiseh .... 448 —, Romaansch .... 363 — bedekking te Samothraké 124* Dakconstructie te Nara . 105* — galerij ..... 363 — ruiter .... 365, 451 — tegel te Rhamnus . 124* Dakke, tempel .... 36* Dalhem, kerk ..... 418 Dali, vazen ..... 77 Damascus ...... 310 — Arabisch tempeltje . 315* — Omajaden moskee . 323 Damgau, graftoren . . . 343 Danzig, Artushof.... 476 — , Mariakerk . . . 471 Dargun, kloosterkerk . . 471 Darius, 54 — , graf van . . 70, 70* Daschur, pyramide 20, 21*, 22,23 Dauphiné, St. Paul trois chateaux 396 — , St. Restitute . 396 Decastylos 121 REGISTER 521 Deir Seta, doopkapel . . 273 Deklijst, Gk)thische . . 427* Delft, Gemeenlandshuis 493/ 496* — , St. Hippolytuskerk . 486 — , laat Goth huis . . . 493 —, Nieuwe kerk . . . 486 —, stadhuis . . 491,495* Delhi, Diwan-I-Kass , . 341* — , groote moskee 342*, 347 — , mausoleum van Altamsch .... 346 — , Kutabminaret. 339*, 346 — , paleis van Shahjjehan 348 — , Stambha's .... 86 Delos, Apollotempel . . 163 — , huis 162* — , poort . . . in*, 113 — , stierenhal .... 168 Delphi, basiliek .... 267 — , schatkamer . . . 161 Demetrios 166 Denderah, tempel . 31,34,56 Dendur, tempel .... 41* Denis, St., Abdijkerk , . 278 — , ornament . , 367* Der-el-Bahri ...... 48" Der-el-Berche, necropolis . 27 Derr, rotstempel .... 45 Deur van het Erechtheion . 141 — , gesneden Japansche 105* Deventer, klooster . . . 281 — , St. Lebuinuskerk 486 — , Oude kerk . . 276 TvT, 'W^g * * 491,492* Diabekr, moskee .... 327 Diaconicon 284 Diagonaal kapiteel 139,207*, 210 Diesdorf, kloosterkerk . . 393 Dikelitash, basiliek . ... 267 Dinant, kerk 481 Dinkelsbühl, St. Georgekerk 469 — , kapiteel . . 362* Dionysostheater te Athene 167* ïi 168* Dipteros ...... 121 Djemila, basiliek .... 272 Djokjakarta, waterkasteel 92* Doberan, Cisterc. kerk . . 471 Dokoi . . ... . . 127 Dolmen c Dom (Domus Domini) . . 352 Dominicum . . . . . 255 Domus aurea 343 Dongalu, graf van Midas 64*, 79 Donjons ...... 386 Doornik, St. Jacques . . 416 — , kathedraal . .415,480 — , St. Quentin. . . 416 Dordrecht, Mariakerk . . 486 Doriërs nf Dorische details . . 128,182' — , orde .... 126* — , hoofdgestel . . 130* — , kapiteel ... 12c — , zuil 12É Dortmund, Petruskerk . . 47] — , Reinoldskerk . 38c Draagkorven ..... 36c Dreux, stadhuis .... 462 Dromos 33 Drontheim, Dom 418,497*, 498 Droppels (guttae) . . . 131 Drübeck, kapiteel . . . 362* Dschabir ...... 332 Dschardak, basiliek . . . 267 Dsjengis Khan .... 310 Dubbele antentempel . . 121 Duitschland, kaart van . . 385* Durham, galilee .... 409* — , kathedraal 409*, 412,497 Dwarsbeuk 256 Dyon kathedraal .... 461 — ornament uit de N. Dame .... 439* E Ea, aardgeest ..... 54 Ebrach, klooster .... 393 Ecbatana, burcht .... 69 Ecclesia 255 Echinuskyma .... 129,154 Edam, Latijnsche school . 493 — , St. Nicolaaskerk. . 486 — , Speeltoren . . . 490 Edfu, tempel plattegrond . 28* — , tempel . . . 36*, 50 — , waterbladkapiteel. . 42 Eerepoort der goudsmeden te Rome . . . 237 Eerezuil van Marcus Aurelius 238 — , van Trajanus . . 238 Eger, burcht 387 Egmond, hoogveld van de abdijkerk . . . 377 Egypte, kaartje van . . . 15* Einhard 278 Eisenach, Wartburg . . . 387 El Baganat, doodenstad 249*, 251 El Barah, graf van Malchus . 249*, 251 Elbing, huizen .... 477 Elefanta, Ciwa-lingatempel 89 — , rotstempel. . . 88 Elephantine, tempel ... 34 Eleusis . ju — , tempel van Artemis 120* El Hayz, basiliek .... 272 Elis, gymnasium .... 170 El Kab, tempel .... 50 I Ellora, Kailassatempel 84*, 88 — , rotstempels ... 88 , Zuil 8l* — , Visouakarmatempel 82* 1 Ellwangen, Stichtskerk. . 393 ! Elne, pijlers van de abdij . 359* Eltham, kasteel .... 497 1 Ely, kathedraal . . . 413,497 Emanuelstijl 514 Emplektos, gietwerk . . 189 Engeland 411 Enkhuizen, Drommedaris 492 —, St. Gommaruskerk 486,495* —, St. Pancraskerk . . 486 Ensingen, Matthias van . 470 — , Ulrfch von . . 469 Ephesos 239 — , Artemistempel 161,166 — , gymnasion . . . 167 — , Mariakerk . . . 274 — , stadion .... 170 Epidauros, gymnasion . . 170 — , theater . . . 169* — , Tholos . . . 168 Epistylion 131 Erfurt, Dom ..... 470 — , kruisgang. ... 473 — , Oude Universiteit. 476 Erechtheion . 120*, 135*, 165 — , architraaf van het 138* — , Karyatidenhal . . 161* — , Noordelijk deel . 138* Eridu . 55 Eriwan, gele moskee . . 344 Erker (Romeinsche) . . 193* Erzeroem, medresse . . 349 Eskimo's 10 Esne, tempel . . . . 31,50 — , kapiteel .... 39* Esra, Georgioskerk 250*, 257*, 273 Estilo florido 513 Eszlingen, kapiteel . 362*, 423 — , Spalenpoort . . 381 — , Vrouwekerk. . 469 Etienne de Bonneuil . . 498 Ettal, kloosterkerk . . . 469 Etrurië, kaart van . . . 173* Etruskers . . ... . . 173 Eu, boogprofiel .... 427* Eukterium ...... 255 Euphraat ...... 53 Evangelisten ..... 373 Exedrae 198,220 Exeter, kathedraal . . . 497 Exonarthex . . . . . 285 F Faesulae, muren te . . . 173 Faience, Mahomedaansche 316 522 REGISTER Falerii, poort ..... 176 — , tempel .... 177 Famagusta, St. Nicolaas- kathedraal . .510* Fantasie kapiteelen . . . 213 Fantoft, Fortun Stavkirke 418* Fecamp, huis te ... . 462 — , kathedraal . . . 461 Ferrara, Castell d'Este . . 512 — , Dom .... 407* — ■ , Westportaal v. d. Dom .... 408* Festoenen, Romeinsche . 243 Fez, moskee 335 Fiesole, basiliek . .... 267 Filippo Brunelleschi . . 506 Firouz-Abad 73 — , ruïne te . . 341 Flamboyantstijl .... 441 Flemalle, meester van . . 453* Florence, baptisterium . . 402 — , Campanille . 506*, 509* — , S. Croce .... 507 — , Dom . . . 1421*, 506* — , Loggia del Bigallo . 512 — , de Lanzi .... 512 — , S. Maria Novella . . 509 — , S.Miniato351*,402*, 405* — , Or San Michele 508*, 512 — , Palazzo Quaratesi . 512 — , Palazzo Vecchio 507*, 512 — , S. Trinitea .... 509 Focus, haard 178 Foggia, S. Maria .... 407 Fontanella (bij Rouaan), klooster . . . 281 Fontein, Mahomedaansche 313 Fontenay, klooster . . . 462 Fontgombault, abdijkerk . 397* Forum Augusti . . . . 219 — Boarium .... 204 — te Pompeji . . . 183* — Romanum . 206*, 224 Fossa-Nuova, Cisterc. kerk 511 Fra Andrea Manfredi . . 503 Francesco Talenti . < . . 506 Franeker, St. Maartenskerk 486 Frankfort a./M., Eshenheimer- poort . . 475 — , huis . . 477 Franken ...... 277 Frankrijk, kaart van . . 394* Frauenburg, Dom . . . 471 Freiberg, Dom . 389, 391, 470 — , Gouden poort . 354* Freiburg, Kaufhaus . . . 476 — , Munsterkerk 462*, 465 — , pijlerdoorsnede . 423* Freising, Dom .... 392 Frescotechniek .... 375 Friedberg, kerk . . . . 467 Fries, Dorische . » '. 131 — , Grieksche .... 125 — , Ionische .... 142 — , Romaansche . . . 373 Frigidarium ..... 231 Frontfroide, klooster . . 462 Fronton (Grieksch) . 125, 134 Fulda, klooster . •. .. . 281 — , kloosterkerk . . . 280 ■ — , Michaekkerk. . . 280 Futtehpoer Sikri, Akbars moskee 347 — , paleis . 347 G Galgal 3 Gallen, St., klooster 275*, 280,281 Galliërs 352 Ganges 79 Ganggraven .... 4*, 5 Gaza, basiliek 267 Gebel Silsile, tempel . . 45 Gebweiler, kerk .... 392 Gedenkzuilen, stambha's . 86 Geisipodes (tandlijst) . . 143 Geison 125 Gekoppeld kapiteel . . . 369 Gela, schatkamer . . . 161 Gelnhausen, huizen . . . 385 — , keizerpfalz 383*, 387 — , kerk . . . 391 Genève, kathedraal . . . 461 Genne, St. Eusebiuskerk . 278 Gent, 's Gravensteen 382*, 387 — , hallen 482 — , huizen . . . 385,477* — , kerk ...... 481 — , schippershuis. . . 483 — , stadhuis. . . 476*, 482 Gerard van Rile .... 465 Gerasa, pendentiefs . . . 187* — , zuilenresten. . . 239 Gerf-Hussein, rotstempel . 45 Gereme, basiliek .... 268 Gerlach van Keulen . . . 498 Germanen 352 Germer, St. abdijkerk . . 399 Germigny-des-Prés, kerk . 375 Gernrode, kapittelkerk . 389 Gerona, kathedraal . . . 514 Gerono, S. Maria de Campo 409 — , S. Petro .... 409 Gevels, Gothische . ... 448 Gewelfbouw, Assyrische . 63 — , Etruskische . 175 — , Gothische 423, 437* — , Mykene . . 112* — , Oud-Christe¬ lijke . . . 262 Gewelfbouw, Perzische. . 73 — , Romaansche. 359 — , Romeinsche 205, 207, 215 Gewelfribben . .361,370,434 Gietwerk, muren ' . . . 189 Gilden ....... 419 Gilles, St., huizen . . . 385* Giovanni fuori Civitas, San 403 Giovanni Pivano . . . 506, 509 Giotto di Bondone . . . 506 Giralda toren 332* Girsché, halfrotstempel 43*, 48 Giustiniani, palazzo . . . 513 Gizeh, graftempel . 26*, 27 — , pyramiden ... 20 Glas in lood . . .- . 375, 456 Glasschilderwerk, Gothiseh 453* — , Romaansch . 375* Glaswerk, Egyptisch . . 35* Gloop, 3-, 4-, veel-, . 370, 441 Gloucester, iathedraal . . 497 Gmünd, H. Kruiskerk . . 470 — , St. Michaelskerk . 469 Goden, Grieksche . . . 119 Goes, zijportaal van de stichtskerk 440* Goes, (D) Gevel aan de Turfkade 493, 493* — , Maria Magdalenakerk 486 Gol, kerk 418 Goldenkron, klooster . . 473 Golkonda, mausoleum . . 348 Gootlijst, Dorische . . . 133 — , Grieksche. . , 125 — ., Ionische . . . 143 Gopura's, poorten ... 90 Gor, moskee ..... 347 Gorlitz, Peter en Paulskerk 470 Goslar, Dom 351* — , keizerpfalz . 383*, 387 Gothen . 248 Gouda, St. Janskerk . . 487 — , stadhuis . . 491,492* Gozzo, tempelrest . . 4* 77 Graden, gewelfribben . . 361 Grado, baptisterium . . 273 — , basiliek .... 267 Graf bij Abydos .... ig — van Caecilia Metelia 189* — Etruskisch . . . . 176 — bij Hierakonpolis . . 19 — van Menes .... 18* — monumenten, Romein¬ sche 192, 223 — bij Nagade .... — steen, Mykeensch . . 116* Granada, Abencerragenzaal 340 — , Alhambra. 338, 312* — , Comarestoren . 339 — , gerechtszaal . . 340 REGISTER 523 Granada, Gezantenzaal . 340 — , kathedraal . . 514 — , Leeuwenhof 336*, 340 — t Mirtenhof. . . 339 — , Zaal der Zusters. 340 Graven, Perzische ... 69 Greifswald, Nicolaaskerk . 471 Grieken 118 Griekenland, kaartje van . 110* — , goden. . . 119 — , tempel. . . 119 — , tijdperken . 119 Grisaille 376,456 Groningen, A-kerk . . . 487 — , huis New-York 490*, 493 — . Maartenskerk . . . 487 — , Martinitoren . 487, 489* — , St. Walburgskerk . 373 Groteske 243 Guatusco, ruïne . . . 12,13* Gudea, paleis van ... 58 Gulbagtsche, basiliek . . 267 Gurk, Dom 394 Guttae (droppels) . . . 131 Gwalior, pagode .... 90 Gymnasion ..... 170 Gynaikonitis 172 H Haag, den, Binnenhof . . 491 — , St. Jacobskerk . 487 ijaarlem, Amsterdamsche poort 487* — , Bakenessertoren 443*, 487 — , St. Bavo 422*, 484, 484* — , St. Janskerk . . . 487 — , raadhuis . . 490*, 4gi — , Spaarnwouderpoort. 492 Hadrianopolis 239 Hadrianusboog . . 237,239 Hagenau, burcht .... 387 Halberstadt, Dom 389,422*, 470 — , huis . . . 477 , L. Vr. kerk . 389 — , sokkel, vroeg Goth. 423* Halebieh, basiliek . . . 270 Halicarnassos, mausoleum . 168 Halle, kerk 470 Hallenkerken 361 Hallstattperiode .... 7 Hals, van, kapiteel . . . 130 Hammersleben, kapiteel . 362* — , stichtskerk . 389 Hampton-Court .... 497 Hannover, huis .... 477 — , stadhuis . . . 476 Harderwijk, St. Maartenskerk 487 Harem 57 Haren (Groningen), kerk . 487 Haroen-al-Raschid . . . 310 Hasselt, kerk 487 Hathorkapiteel. . . . 40*, 42 Havelte ....... 5 Hebreeërs ...... 77 Hecklingen, kloosterkerk . 389 Heiligenkreuz, abdijkerk 394/ 473 Heiligenstadt, St. Martin . 470 Heisterbach, kerk . . .351* Hekatompedon .... 165 Heliopolis, obelisk . . 31,34* Hellas 118 Helleenen 118 Helmkoepel ..... 208 Helsingfors, kerk . . . 498 Herculanem, huizen . . 195 Hereford, kathedraal . . 497 Herford, Mariakerk . . . 471 Hermogenes 168 Hermodoros van Cypros . 204 Hernan Ruiz 332 Heroon van Empedokles, hoofdgestel 132* Herostratos ..... 161 Hersfeld, stichtskerk . . 390 's Hertogenbosch, St. Jan 422* — , kathedraal . . 441*, 484 — , luchtbogen en wim¬ bergen 435* — , venster uit de kathedraal 434* — , zuiderportaal . . . 445* — , travée uit het koor . 481* Hethiten ...... 75 Hexam, centraalbouw . . 275 Hexastylos ...... 121 Hidra, basiliek .... 272 Hierakosphinx .... 27 Hierapohs, basiliek . . . 268 Hildesheim, Dom . . . 388 — , St. Godehardskerk 35i*. 388 — , huis . . . . . - . 477 — , krypt 387* — , Michaëlskerk . 386*, 388 — , schilderwerk . . . 369* Hindoes 82 Hippodromos 170 Hirom van Tyrus ... 77 Hirsau, Aureliuskerk . . 393 — , Pieterskerk . . . 393 Hirsaners 378, 379 Hissarlik, ruïnen . . . . 115 Hitterdal, kerk .... 418 Höchst, St. Justinus . . 280 Hoefijzerboog . . . . 318 Hoekblaadjes 368 Hogels 429*, 453 Hohenfurt, klooster . . . 473 Hohenzollern, burcht . . 474 Homerus 115 Honorius 248 Hoofdgestel, Attisch Ionisch 141* — , Aziatisch Ionisch . 140* — , Dorisch . . 124*, 130* — , Egyptisch .... 43 — , Grieksch . . . . 125 — , Korinthisch . . . 148 — van het Heroon van Empedokles (Selinus) 132* Hooge Beintum .... 3 Hoorn, St. Cyriacus kerk . 487 — , Havenpoort . . . 489* — , hoofdtoren . . . 492 — , Noorderkerk . . 487 — , Oosterkerk . . . 487 Horologion te Athene 169,172 Hortus 198 Horus, buste . . .- . . 49* Horyujutempel (Nara) . . 107 Hosios Lukas, kloosterkerk 283* Hude, Cistercienserkerk . 471 Huis, Assyrische .... 62* — , Chineesche .... 102 — op Delos .... 162* —, Egyptische .... 46* —, Grieksche . . 162*, 172 —, Mahomedaansche . . 313 —, Phoenicische ... 77 — te Pompeji . . 193*, 195 — , Pansa 191* —, Vettias . . . 190*, 194* — te Priene .... 162* —, Romaansche . .. . 381 — , Romeinsche 191*, 193*, 195 Huisurnen 7* Hulst, St. Wiilibrorduskerk 487 Hunnebedden . . . 4*, 5 Hyksos 16 Hypaetraaltempel . . . 125 — te Paestum . 134 Hypocaustum . . . . 231 Hypogeeën rotsgraven . 27, 252 Hypostyle> Egyptisch . . 32 Hypotrachelion .... 130 IJzertijdperk 7 Ikonodulen ..... 282 Ikonoklasten ..... 282 Ikonostasis 284 Iktinos 163,165 lTle Bouchard, kerk. St. Gilles 350* Ilissus, Ionische architraaf 138* — , tempel .... 120* Imbrices (daktegels) . . 125 Impluvium (Etruskisch) . 178 Inca's 11 524 REGISTER Incrustatie 201 Indië, geschiedenis van . 345 — , kaart van .... 80 Indra 83 Indus (Sindhoe) .... 82 Ingolstadt, Vrouwekerk . 468 Insnijdingen (v. h. kapiteel) 130 Intercolumnium . . . . 121 ' Ioniërs ....... 119 Ionische details .... 138* — hoofdgestel, Attisch 141* — , Aziatisch . . . . 140* — , kapiteel .... 137* — , orde .... 134, 136* — , zuildoorsnede . . 138* Irak, mausoleum van Iman Dur 327 Isfahan, koningsmoskee . 344 •— , koningspaleis . . 344 Isidorus van Milete . . . 299 Isistempel op Philae . . 37* Isnik, Aya Sophia . . . 349 — , moskee ..... 349 Issoire, kerk 397 Istar (Astarte, Venus) . . 54 Ivoren toren (Achter Indië) 91* Jaggernaut, pagode ... 90 Jahwe tempel 77 Jain tempels ..... 90 Janusboog, kruisgewelf 187*, 238 Janus Quadrifonsboog . . 238 Japan. . . . , . . . 103 — , tempels 106 Jarrow, kloosterkerk . . 275 Jainpoer, groote moskee . 346 Jerichow, kloosterkerk . . 393 Jersey, tumulus .... 7* Jeruzalem, basiliek van Constantijn. . . . 272 — , Joodsch-Rotsgraaf . 249* — , .Sachra moskee 315*, 321 Jeypoer, paleis der winden t I HÊ , 344*, 348 Jumieges, abdijkerk . . . 398 Juno .186 Jupiter tgfj Jupiter Capitolinustempel 175* Justinianus. . . . .248,282 K Kaaba, Mekka .... 311 Kadschurao, pagode . . 90 Kailassa tempel (Ellora) . 84* Kairo, el Akmar moskee 322*, 331 — , Amru moskee 311*, 323 — , Arabische koepels. 329* — , Dschami-el-Azhar . 329 Kaïro, grafmoskee van sultan " Baskuk. .... 331 — , Grafmoskee van Iman Schafai. .... 331 — , Hakim moskee . . 329 — , Hassan moskee 312*, 314*, 331, 334* — , Ibn Toulounmoskee 322*, 325*, 329 — , Kait-Beymoskee 312*, 317*332 — , Kallefengraven . . 324* — ,Mahomed-Alimoskee3i5* — , el Monaiyad moskee 322* — , el Moyed moskee . 332 — , Suleiman moskee . 333 Kairouan, Sidi Okbamoskee 333 Kaiserslautern, burcht . . 387 Kajan-Dajaks, ornament . 10* Kalabsche, tempel . 43*, 50 Kalach (Nimrud) ... 54 Kalat Seman, basiliek 257*, 270 — , doopkapel . 273 Kalathos, kapiteelkelk . . 147 Kalb Luzeh, basiliek 250*, 251*, 259*, 270 Kaldarium ...... 231 Kallikrates 165 Kallimachos van Korinthe 146 Kalymmata . . . 127,133* Kalypteres (holle tegels) . 125 Kamakura (Japan) . . . 103 Kampen, Broederpoort. . 492 — , Cellebroederspoort 492, 495* — , details van het raadhuis 448* — , Koornmarktpoort 492, 495* — , L. Vr. kerk . . 487 — , St. Nicolaaskerk 487 — , stadhuis . 491*, 491 — , woonhuis . 491*, 493 Kanarak, pagode . . 81*, 90 Kandelaar, Romeinsch reliëf 243* Kanitellidis, basiliek . . 268 Kantharus . ... . . 255 Kanton, Chineesch houtsnijwerk 100* Kapellenkrans . . . 355,426 Kapiteel, Assyrische 55*, 63 — , Byzantijnsche 286*, 289*, 291*, 294*, 296 — , Dorische .... 126* — .Egyptische 39*, 40*, 41* — , Eenhoorn .... 73* — , Gothische .... 432 — , Ionische . . 137*, 204* — , Ionische diagonaal . 207* — , Korinthische 144*, 146*, 146,147* Kapiteel, Moorsche . . . 320* — , Oud-Christelijke. . 262 — , Perzische .... 72 — , Romaansche 36o*,362*,368 — , Romeinsche . 203*, 209* — te Sanchi . . . . 81* — te Sankisa .... 81* — , Stalaktieten . . . 321 — van den toren der Winden .... 144* — van den Vestatempel teYTivoli .... 168* Kapitool ...... 179 Kapittelkerk ..... 352 Kappadokië, basiliek . . 268 Karaman, medresse . . . 349 Karavanserai . . . 312*, 313 Kardamena (Kos) . . . 267 Karei de Groote . . 275*, 277 Karli, rotstempel. . . 81*, 87 Karmatisch schrift . . . 320 Karnak, Ammontempel 30, 44 — , Chonstempel 29*, 35*, 45 — , tempel te ... . 38* — . tempel van Tehutimes 33* Karolingers 277 Karthago, katacomben . .251 Karthuizers ..... 378 Karyatiden 140 — van het Erechtheion 142* Kasr-el, ruïne ..... 325 Kasr-el-Aschik .... 327 Kasr-el-Tiba 315 Katacomben ..... 250 Kathedra ...... 256 Kathedraal 352 Keeptowers 386 Keldermans, Andries . . 491 — , Antonius . . 491 Kelkkapiteel, lotus . . . 40* Kenhiri, rotstempel ... 87 Kerbela, mausoleum van Hussein .... 327 Kerk, Romaansche . . . 352 — , Gothische .... 425 Kerry, oratorium van Gallerus 276 Kesteli, basiliek .... 268 Keulen, Apostelkerk . . 391* — , details van den Dom 423* — , Dom 420*, 447*, 449*, 465*, 465 — , Etzweilersche huis . 477 — , fragment van den Domtoren. . . . 430* — , St. Gereonskerk . . 391 — , Gurzenich .... 476 — , huizen ..... 385 — , ivoorsnijwerk . . . 365* — , 01. Maria op net Kapitool 351*, 391 REGISTER 525 Keulen, Groot St. Martin . 391 — , Oude Dom . . . 280 — , portaal van den Dom 430* — , stadhuis. .... 475 — , stadspoort .... 475 — , venster van den Dom 434* Khan ....... 57 Khmerarchitectuur ... 91 Khorsabad, afvoerkanaal . 62* — , kapiteel .... 55* — , paleis van Sargon 60, 63 — , tempel 58 Kiew, Sophiakathedraal . 309 Kiosk op Philae . . 30*, 50 Klaverbladboog . . 366,448 Klokkapiteel, omgekeerd 40* Klokkestoel (galg) . . . 355 Klooster (Romaansche) . 378 Kloostergewelf .... 208 Klosterneuburg, abdij . . 473 Knopkapiteel, lotus . . 40* Koepel, Byzantijnsche . 284* — , gewelf .... 207 — , Mahomedaansche 319 — ontwikkeling pendentiefs .... 284* — te Tivoli . . . 187* Koepelgraven te Memidi, Mykene Orchomenos, Spata, Vaphio, Volo 111 Koja Kalessi, koepelbasiliek 251*, 274 Kolin, St. Bartholomeuskerk 473 Kolmar, St. Martin . . . 467 Komburg, poort .... 381 Koncha (apsis) . . . . 193 Kondane, rotstempel . . 87 Kong-tse (Confusius) . . 96 Konia, Indische minare 345*, 349 — , karavanserai. . . 349 — , moskee .... 349 Koningsberg, Mariakerk . 472 — , poort ... 475 — , stadhuis . . 476 Koningsgalerijen . . . 445 Königslutter, Stichtskerk . 389 Konstanz, Munsterkerk . 393 Koor-afsluiting, Gothische 426 — -omgang . . . . . 355 Korfboog 454 Koren (karyatiden) ... 140 Korinthe, burchttempel . 159 Korinthische orde . . . 144 Korte, tempel ..... 50 Kraagsteenen . . ... . 369 Krepidoma ..... 122 Kreta 144 Kriosphinx 27 Krocht 258,280 Kroonlijst, Assyrische . . 55* — , Dorische . . 132 Kroonlijst, Egyptische . . 46* — , Grieksche . . 125 — , Ionische. . . 142 — , Korinthische . 148 Kruisbloem . 427*, 429*, 453 Kruisgewelven .... 360 — te Ephesos . . . 167 — , Romeinsche 187*, 207 Krusevac, kerk .... 308 Krypta ..... 258,280 Ktesiphon, paleis . . . 341 Kuanmun, keizer . . . 106 Kufisch schrift .... 320 Kujundschik, (Ninevé). . 58 — , basementen 64* — , huizen . . 62* — , paleis... 63 — , reliëf . . . 61* Kulbarga, moskee . . . 347 Kunstnijverheid(Etruskische) 170 Kuttenberg, Barbarakerk . 473 Kurna, tempel .... 38 Kyanco-Jaghu, graf . . 76* Kymata .... 152*, 153 Kyoto Qapan) .... 103 — , kasteel Nijo . . 107,108 — , octogonetempel . . 104* — , tempel van Kiyomidzu 106* L Laach, kloosterkerk . 352*, 391 Labrum 231, 255 Labyrinth ...... 48 Laconicum ..... 231 Laknau, mausoleum . . 348 Lamassi, gevleugelde leeuw 66 Lanarka vazen .... 77 Lancetboog 453 Landau, Scharfeneck . . 381* Landshut, Martiuskerk . 468 Languedoc, St. Gilles . . 396 Laon, huizen ..... 382 — , kapiteel .... 426* — , kathedraal. . . . 458 — , kruisgang .... 462 — , pijler uitdeSt.Martin423* Lao-tse ....... 96 Larsa (Senkereh) ... 55 La-Tène periode .... 7 Latijnen .179 Lausanne, kathedraal . . 461 Lavenham, kerk .... 497 Leeuwarden, Oldenhove 482^490 Leeuwenpoort, Mykene ui*, 114*, 115 Lehnin, Cistercienserkerk 393» 473 Leiden, burcht .... 387 — , St. Pancras (Hoog- landsche kerk) 431*, 487 Leiden, St. Pieterskerk zuilen 48**, 487 Lelie kapiteel ..... 42 Leon, S. Isidoro .... 409 — , kathedraal te . . . 514 — , S. Miquel de Escalada 275 Leoncel, halve tongewelven 355* Lesbische kyma . . . . 154 — , Romeinsche kyma 245* Lesbos ....... 118 Leuven, hallen .... 482 — , St. Pieterskerk. . 481 — , stadhuis . . 474*, 482 Levensboom, Assyrische . 67 Lichfield, kathedraal 497, 500* Liliënfeld, abdijkerk . 394, 473 Limburg aan de Hardt, abdijkerk. . . 390 — a. d. Lahn, Dom . 354*, 371*, 391 — , kapiteel . . . 362* Limoges, kathedraal . . 461 Limyra 78 Lincoln, huizen .... 385 — , kathedraal 413,496,498* Linköping, Dom.... 498 Lippstadt, Mariakerk . . 471 Lisene ..... 263,363 Lisieux, huis 462 — , kathedraal . . . 461 Lisht, pyramide .... 20 Xiwan ....... 313 Loculi 252 Loggia del Bigallo, Florence 512 — de Lanzi, Florence 512 Londen, St. Johnskapel, Tower 412 — , kapel Hendrik VII 497 — , kapiteel uit den Tower 409* — , Westminster abbey - 497, 498* Longobarden . . . 275,352 Longpont, klooster . . . 462 Lorsch, kloosterkerk 278*, 280 Lotos bladen 35* — bloem-knop . . . 33* — bundelzuil. . . . 40* — kelkkapiteel ... 41 — kelkzuil, Karnak. . 40* — knopkapiteel ... 39 — zuil te Karnak . 40*, 46 Lotus, Grieksche . . .115* Lübeck, Dom. . . 393,471 — , Holsterpoort . . 475 — , Mariakerk . . . 471 — , stadhuis. . . . 476 Lucca, basiliek .... 267 — , San Michele . . 403* Luchtbogen . . . 424,445 Luik, Bisschoppelijk paleis 483 526 REGISTER Luik, St. Jacobskerk . . 482 — , St. Martin . . . 482 Luminaria . . . . ' . . 252 Lund, Dom 418 Lüneburg, huis .... 477 Luxortempel ..... 38* Lydiërs 78 Lykië, kaart van .... 53* Lykiërs 78 Lyon, kathedraal.... 461 — , St. Martin d'Ainay 363, 373* — , torenhelm van de St. Martin d'Ainay 357* Lysikratesgedenkteeken . 163* — kapiteel . . . 146* Lijstbekleeding te Selinus 151* — bekroning. .... 155* — te Olympia .... 151* —, Gothische .... 449 —, Romaansche . . . 366 M Maagdenburg, Dom . 389,470 — , kruisgang . 473 Maastricht, Hellepoort 381,415* — , St. Janskerk . . 487 — , kapiteel . 360*, 364* — , keizerszaal 276*, 280, 413* — , krypt van de St. Servaas .... 276 — , St. Matthiaskerk . 487 — , Onze Lieve Vrouwe¬ kerk, details 364*, 412*, 413*, 414 — , St. Servaas 412*, 413*, 414,487 Maaswerk 441 Madeba, basilieken . . . 272 Madura, pagode .... 90 Maenianum (erker) . . . 193* Magadha, Boeddha Gaya- tempel 87 Magister Petrus .... 405 Magnesia, Artemistempel 168 Mahabharata 83 Mahamalaipoer, pagode 90 Mahavellipoer, rotstempel 88 Mahomed 310 Mahomedanen . 310, 333* Mainz, Dom 390 — , Holzthor . -. . 475 — , poort te . . ... 381 Maksourah . . . . . 313 Maleiers 10 Malmö, kerk 498 Malorca, kathedraal tePalma 514 Malta, katacomben. . . 251 — , tempelrest ... 77 Mamisi 34 Mandu, moskee .... 347 Manolada, Palaespanagia 284* Mans, le, kathedraal. . . 460 Manresa, kerk .... 514 Mantes, kerk 459 Marathus 75 Marburg, Elisabethkerk 420*, 464 — , glasschilderwerk 375* — , slot 474 Mariënburg, eetzaal. . .471* — , Ordensburcht 474 Mariënfeld, kloosterkerk . 389 Mariënst adt, Cistercienser- kerk 467 Markthal van Attalos II, Athene 170 Marmorarii 407 Mars 186 Marseille, kathedraal . . 396 Marzabotto, tempel. . . 177 Mastaba, 20 — van Gem-ni-kai, Gizeh, Kaaper, Ma-nefer, Sakkara .... 18* — van Memphis. . 19 Masugimi, consolefries . 98 Matronium 256 Maulbronn, klooster 377,393,473 — ,ribbenprofielen427* Mauresmünster, abdijkerk 392 Mausolea ...... .260 Mausoleum van Augustus . 223 — van Hadrianus 214*, 218*, 223 Mayapan, ornament ... 11 Mayafarkin, basiliek . . 270 Mayavolken 11 Mazylijk, basiliek . . . 268 Meander 155 Meanderdal, pendentiefs . 187* Meandros ...... 155 Mechelen, hallen . . . 482 — , Romboutskerk 481* Medemblik, St. Bonifaciuskerk 487, 495* — , kasteel . . . 491 Meden 69 Medina, moskee .... 321 — ., straat in . . . 316* Medinet-Abu, pavilloen . 50 — • .pijler. . . 35* — , tempel . 31,42* — , venster . . 46* Medresse ....... 313 Medun, pyramide . 20, 21*, 23 Meenachi, pagode ... 87* Meersen, L. Vr. kerk . . 487 Megaron . . . .113,115 Meillant, slot . . ... . 462 Meiszen, Albrechtsburcht . 474 — , Dom .... 470 Mekka, Kaaba 321 — , moskee .... 321 Meiford, kerk .... 497 Melos, katacomben . . . 251 Melrose, Abdijkerk . . . 497 Memmonbeelden '. ; 31*, 48 Mendoet, tjandi .... 91 Mengyat, Korinthisch . .150* Menhir ....... 3* Menidi, koepelgraf . . . 111 Mensa 256 Mercanzia, Bologna . . . 512 Mercurius 186 Merdascht, graf .... 70* Merida, boog te ... . 237 Merovingers 277 Mesopotamië ..... 53* Messene, stadion .... 170 Meta 229 Metagenes ...... 161 Metaponte, tempels . . . 159 Metopen . . . . •. . 132 Metz, huizen ..... 385 — , kathedraal. . . 461,467 — , St. Pierre .... 278 — , St. Vincentiuskerk . 467 Mexico . 11 Michelstadt, Einhardsbasiliek . . . 280 Midas, graf van . . 64*, 79 Middelburg, abdijkerk 487*, 487 — , stadhuis . . 491,494* — , stadhuis, detail . 445* Middeleeuwen, geschiedenis 350 Midwolde, kerk .... 488 Mihrab . . . 313,314*, 322* Mikado 103 Milaan, S. Ambrogio 251*, 267, 401 — , kapiteel .... 362* — , kasteel .... 512 — , katacomben. . . 252 — , kathedraal422*,5oi,503* — , S. Lor en zo . 287*, 307 — , Paleis. .... 512 — , S. Satiro. . . . 256 Milete, Apollo Didymeos- tempel 161,166 — , basiliek .... 268 — , Ionische architraaf. 138* — , kapiteel .... 147* Mimbar . . 313, 314*, 322* Minaret 313 Minden, Dom . . . 389, 471 Missalunghi, ruinen . . 112* Mistra, Agios Theodoros . 305 — , Byzantynsch kapiteel 289* REGISTER 527 Mithra 69 Mitla, ruïne 12,13* Mittelzell, Munsterkerk . 393 Mnesikles 163 Modena, Dom .... 402 Modon, kerk te ... . 305 Monnikendam, St. Nicolaaskerk 488 — , Speeltoren 491 Monopteros 121 Monreale, Dom .... 408 — , hoekzuil . . . 359* — , kloosterhof . . 498 Monterone, tumulus . . 176 Montmorillon, kerk . . . 375 Mont-Saint Michel ... 462 Monza, S. Maria . . 404, 503 Moriënval, kerk .... 396* — , pijlervoet . . 353* Moskou," H.'Basiliuskerk . 307* — , Maria Boodschap- kerk .... 309 — , Maria He mei vaart- kerk 309 Moskee ....... 311 Mossoul, moskee.... 328 Mozaïk, Byzantijnsch . . 294 — , Pompejaansch. . 244* — , Romeinsch. . 202,246 Mschatta .... 324,331* Mudejarstijl . . 319,335,513 Muezzin 314 Mugheir, graf 55* — , trappyramide. . 57 Mühlhausen,* Mariakerk . 471 Muiden, St. Nicolaaskerk . 488 Muiderslot . . . 488*, 492 Mummie 26* München, Vrouwekerk . 468 Munster ...... 352 Munster, Dom .... 389 — , huis .... 477 — • , Lambertikerk. . 471 — , L. Vr. kerk . . 471 — , stadhuis . 470*, 475 — , vischblaasvenster 434* Murano, basiliek . . . . 267 Murbach, abdijkerk . . 392 Muren . . 44, 55*, 56,62*, 96, 112*, 113,130,140,148,173, 188, 291, 316, 370, 371, 446 Murghab, graf van Cyrus 69*, 70 Mutulen 132 — , profielen . . .126* Muurschilderwerk, Mykene 116* — , Tirijns 116* Muurzuilen 141 Mykeensch tijdvak . . . 110 Mykene, dolk . . . .116* — , goud reliëf . . .116* — , koepelgraf. . . m Mykene, leeuwenpoort 11*, 114* — , muurschilderwerk 116* Mykerinos , . . 21*, 22*, 24 Mylassa, casetten . . . 149 Myra, St. Nicolaaskerk . 304 — , rotsgraven .... 78* N Naarden, St. Vituskerk . 488 Nabopolassar 65 Nachtsche wan, graf toren . 343 Nagade, graf 18* Nakschi-Rustan, graf . . 70* Nancy, St. Nicolas du Ports 461 Nankaupas, poort . . . 100* Naos 121 Napels, Castell Nuovo . . 512 — , Dom ..... 511 — , S. Domenico Mag- . giore ,. . . . 511 — , S.GiovanniinFonte 261 — , S. Lorenzo . . . 511 — , katacomben. . . 251 Nara (Japan) 103 — , dakconstructie . . 105* — , Horyujutempel . . 105* Narbonne, kathedraal . . 461 — , pijler .... 423* — , stadhuis . . . 462 Narthex 256 Nasik, rotstempel . . 81*, 87 Natatio 231 Natuurvolken 9 Naumburg, Dom . . 389,471 — , pijler . . . 353* Nauplia ....... 111 Navarin, kerk 305 Neandria, Lesbysch kapiteel 138* — , tempel . . . 144 Nebucadnezar .... 54, 65 Nemea, Zeustempel . . . 163 Neo-Brahmaïsme ... 85 Neolithisch tijdvak ... 1 Netgewelven 438 Neurenberg, burcht . . . 387 — , Kraftsche huis . . 477 — , Lorenzkerk . . . 467 — , Nassauerhuis. . . 477 — , St. Sebalduskerk 393,467 — , stadhuis .... 475 — , Vrouwekerk . . . 468 — , Westportaal, St. Lorenzkerk 466* Neutz, Quirinskerk . . . 391 Neuzen (toten) . . 434*, 441 New-Grange, tumulus . . 5, 7* Nicaa, Aya Sophia . . . 283* Nieuw-Brandenburg, Mariakerk 471 Nike-apterqstempel, Athene ■ 136*, 164*, 165 Nikko (Yeyastempel) 105*, 107 Nimes, Maison Carrée 185*, 212, 220 — , Pont du Gard . . 225 — , Tempel van Diana 215* Nimrud ... . 54 — , albast reliëf. . . 59* — , leeuwenjachtrelief 67* — , paleis van Assurna sirpal 63* Ninivé 54 Nippur, (Niffer) .... 55 — , afvoerkanaal . . 55 Nirwana 84 Nocera, Santa Maria Maggiore 272 Nokbekroning, Fransen . 424* — tegel, Rhamnus . . 124* Nola, basiliek 267 Noorwegen 498 — , houtsnijwerk i 367* Norchja, graf tegel . . . 174* Nordhngen, St. Georgekerk 469 Northampton, kapiteelen 409* Norwich, kathedraal . . 412 No-tooneel 107 Novare, baptisterium . . 257* Novgorod, Sophiakathedraal 309 Noyon, kathedraal 399, 425,458 Nijl 15 Nijmegen, gevelfragment 448* —i , kapel . . . - , . 279* — , Kronenburgertoren . 492 — , Latijnsche school . 493 — , plattegrond St. Ste- venskerk .... 484* — , Portaal St. Stevens- kerk 483* — , St. Stevenskerk . . 488 — , Valkhof 411* — , venster van het Valk¬ hof . . . .. . . 411* Nymphaeum 235 O Oaxaca, muren .... 12* Obelisk, Heliopólis . .31, 34* Obelisken 31 Oberzeli, kerk .... 393 Ocheidir, slot 325 Octastylos ..... 121 Octogonetempel, Kyoto . 104* Odeion, Athene . . . . 170 Odiliënberg, kerk . . . 415 Oeci (feestzalen) .... 197 Oldenzaal, klooster . . . 281 — , Oude kerk . . 275 — , St. Plechelmuskerk488 Oldenzijl, kerk , . 414*, 415 Olmeken 12 528 REGISTER Olympia, gymnasium . . 170 — , Heratempel . . . 159 — , Philippeion . . . 168 — , schatkamer . 120*, 161 — , Zeustempel 120*, 129*, 163 Olympieion te Athene . . 145* Omajaden ...... 310 Ombos (Küm Ombo) 34, 50 Omm-es-Zeitoen, koepel 257* Onderbouw, Ionische . . 136 — , Kormthische. 146 Oog (kapiteel-) . . . . 139 Oost-Gothen ..... 274 Opisthodomos . . . . 121 Oppenheim, Katharinakerk 467 Opus, incertum .... 189 — , reticulatum . . . 189 — , rusticum .... 188 — , sectile ..... 218 — , spicatum . . 187*, 189 — , tesselatum .... 218 Orange, triomfboog . . . 237 Oratorium 255 Orden, Romeinsche . . . 208 Orchestra ...... i6g Orchia, rotsgraf . . . . 177 Orchomenos, koepelgraf . 116* — , schatkamer van Minyas in Oreades, tumulus ... 7* Orienteering . . . . . 256 Orleans, kathedraal . . . 461 Orleansville, basiliek 257*, 272 Ormuzd ...... 69 Ornament, Arabisch . . 327* — , Assyrisch . . 66, 68* — , Babylonisch ... 66 — ', Byzantijnsch 295*, 297, 305*, 308* — , Chaldeeuwsch . . 58 — , Chineesch 100*, 101*, 102 — , Egyptisch . . 51*, 52 — , Gothiseh 438*, 439*, 454 — , Grieksch 149,152*, 156* — , Indisch . . 93*, 94*, 95 — , Japamch . . 108*, 109 — van den Jupiter Statortempel te Rome 240* — , Koptisch .... 264* — , Mahomedaansch 320*, 335* — , Mexikaansch . . . 13* — , Moorsch .... 327* — , Mykeensch . 116*, 117 — , Neolithisch ... 4* — , Oud-Christelijk 263,266* — , Palaeolithisch ... 2 — , Perzisch . . . 66*, 73 — , Romaansch. . 367*, 373 — , Romeinsch. . 241*, 242 — , Syrisch 64* OrSanMichele,Florence 5o8*,5i2 Ortenberg, burcht . . . 380* Ortygia, Apollo tempel . . 159 Orvieto Dom 509 — , paleis 512 — , rotsgraf.... 177 Osaka, pagode tempel . . 107 Osirispijler, Medinet-Aboe 35* Osmanen 310 Osnabrück, Dom.... 389 — , Mariakerk . . 471 Ostia, basiliek .... 267 Ostium (vloer) . . . . 197 Ottmarsheim, kerk . . . 279 Otto van Metz .... 278 Oudenaarde, Notre-Dame 416 — , Raadhuis 474*, 482 Ourscamp, klooster . . . 462 Oviedo, S. Maria de Naranco 275 — , S. Salvador . . . 275 Oxford, kerk 497 P Paalwoningen . . . 1, 2*, 10 Paderborn, Bartholomeus- kapel . . 363,389 — , Dom . 389,471 Padua, S. Antonio . . . 503 Paestum, basilica . 122, 159* — , kapiteel. . 126*, 159 — , mutulen . . . 126* — , Neptunestempel. 122* — , Poseidontempel . 163 Pagoden, 90 — in China ... 98 — te Kanarak . . 81* — te Magadha . . 87 — te Meenachi. . 87 — te Tjandjoer . . 89* Paionius 166 Palaeologen 283 Pateeokthisch tijdvak . . 1 Palaestra..... 170,231 Palas 387 Palatium 179 Palazzo Buonsignori, Siena 512 Palazzo Publico . . . . 512 Palazzo Quaratesi, Florence 512 Palazzo Vecchio, Florence . 512 Paleis, Assyrische . . . 62* — , Chaldeeuwsche . 56* — , Chineesche . . . 100 — van Domitianus . 214* — , Egyptische ... 50 — , Grieksche . . . 172 — , Mahomedaansche. 313 — van Minos op Cnosos 114 !— opdenPalaü'jnschen berg ..... 235 — , Perzische ... 70 — , Romeinsche . . 233 Paleis te Tirijns . . . .113* Palenque, ruïne . . . 12, 13 Palestina 77 Palestina, begraafplaatsen 250* Palermo, S. Giovanni degli Eremiti . . . 408 — , kasteel Cuba . . 341 — , kathedraal. 408,511 — , Martoranakerk 307,408 — , Palatijnsche kapel 306*, 340, 408 — , Palazzo reale . . 340 — , slot Menani . . 341 — , slot Zisa . 311*, 341 Pa-lü (eerepoorten) ... 97 — te Peking . . 98*, 100* Palma (Malorca), kathedraal 514 Palmet, Grieksche . 155*, 156 Palmyra, katacomben . .251 — , zonnetempel . . 239 Palmzuil 40* — kapiteel ... 41 — kapiteel te Pergamon 147* Panataran 91 Pandua, moskee .... 347 Pantheon . . 216*, 217*, 220 — , detail .... 203* — , inwendig. . .201* Paolo, S. Giovanni . . . 503 Papantla, ruïne . . . . 12 Papyrusbloem 33* — bundelzuil . . . 40* — kapiteel .... 41 Paradisus 255, 358 Paradoi 227 Paraskenen ..... 169 Parastaden (anten) . . . 121 Paray-le-Monial, kerk 395*, 397 Parenzo, basiliek .... 267 Parler, Peter 473 Parma, Dom 401 Parthenon , .120*, 122*, 123*, 134*, 165* — , kapiteel . 126*, 128* — , Westfries. . . 163* Parijs, boogprofiel . . . 427* — , Sainte Chapelle42i*,442* — , St. Chapelle, boven¬ verdieping . 454*, 460 — , — , roosvenster . 437* — , — , venster . . 434* — , doorsnede Notre Dame 438* — , gedrochtelijke figu¬ ren van de Notre Dame . . . 427*, 437* — , St. Geneviève . . 398 — , St. Gertnain des Prés 278 —■ , huis van den Abt van Cluny 462 REGISTER 529 Parijs, kapiteel van de Ste Chapelle . . . 424* — , langs doorsnede van de Notre Dame. . 437* — , lijsten van de Notre Dame 427* — , Notre Dame, 420*, 421, 457*, 458 — , — , ornament. . 438* — , — , roosvenster . 434* — , Paleis van Justitie . 462 — , Oude Louvre . . 462 Pasargade, graf van Cyrus . 70 Pastophoriën 284 Paulinzelle, kloosterkerk . 389 Pavia, Kasteel . . . . 512 — , S. Maria del Camine 503 — , Certosa di . . . 503 — , St. Michielskerk 351*, 401 — , Paleis 503 Paviljoen van Ramses II . 50 Pawon(Tjandi) .... 92* Pchent, koningskroon . . 35* Pegu 91 Peking, pagoden .... 100* — , pagode van Pai-Ta-Szu 102* — , poorten . . . 97, 98* — , tempel des Hemels 99* Pelasgen ...... 110 Pendentiefs...... 187* Pergamon, basiliek . . . 267 — , hal 168 — , paleis.... 172 — , Trajaneum . . 239 — , Zeusaltaar . . 168 — , Zeustempelfries 165* Perge, basiliek .... 268 Penkles 165 Peripteros 121 Peristyle, Egyptisch ... 32 Peristylion 121 Peristylium 197 Persepolis, paleis . . .71, 71* Perzische deuren, vensters 72 Perugia, S. Angelo . . . 272 — , Augustusboog . . 176 — , basiliek .... 267 — , Dom 509 — , Porta marxia . . 176 — , stadhuis .... 512 — , reliëfs .... 73* — , triomfboog . . . 237 Perugueux, St. Front 371*, 373, 397, 398* — , huizen . . . 382 Perzië ....... 69 — , kaart van .... 53* Peterborough, kathedraal 412,496 Petra, rotsgraf. . 223, 228*, 240 (24* 137* 127* 458 138* 134* 462 462 70 284 389 512 503 503 401 503 50 92* 35* 91 00* 02* 98* 99* 110 87* 267 168 172 239 168 65* 268 165 121 32 121 197 71* 72 272 176 267 509 176 512 73* 237 98* 382 69 53* 496 240 Petrus van Capua . . .405 Pfalz, burcht 474 Pforta, Cistercienserkerk . 471 Phaestos . . . . . . 111 Pharao's 16 Phellos ........ 78 Phidias 165 Phigalia, Apollotempel . . 163 Philae eiland 41* — , Isistempel . . . 37* — , kapiteel .... 41* — , kiosk .... 30*, 50 Phoenicië, kaart van . . 53* Phoeniciërs ..... 75 Phoenix (Chineesche) . . 105* Phokis, klooster van Hosios Lu kas . . . 291*, 305 Phrygië 53* Phrygiërs 78 Piacenza, Dom .... 402 — , stadhuis . . . 512 Piëdestal ...... 209 Pienza, Dom ..... 509 Pierre de Montereau . . 460 Pierrefonds, kasteel . . . 462 Pilaster, Ionische .... 140 — , kapiteel .... 142* — , Korinthische . . 148 — , zuilen .... 141 Pinakotheek 163 Pisa, baptisterium . . . 403 — , Dom .... 351*, 402 — , S. Francesco . . . 509 — , S. Maria de 11a Spina 509 — , Campo Santo. . . 509 — , paleis 512 — , scheeve toren . . . 401* Pisani, palazzo .... 513 Piscina 261 Pistoja, S. Andrea . . . 404 — , S. Francesco . . 509 — , Paleis del Comune 505* Pitalkhora, rotstempel . . 87 Plateresko 513 Plattegronden, Grieksche . 120* Plauen, Johanneskerk . . 471 Pluto ....... 186 Podium 117 Poggia Gajella, graf . . . 176 Poitiers, Notre Dame la Grande, torenhelm 357*» 373*, 396* geveldetail . . . 366* — , St. Généroux . . 278 — , kasteel .... 462 — , kathedraal . . . 461 — , woonhuis . 378*, 382 Pola, Amphitheater. . .213* — , Augustustempel 180*, 219 — , basiliek . . • . . . 267 — , triomfboog .... 237 Pompeji, Amphitheater . 223* — , Apollotempel. . 204 — , basilica,grondplan 191*, 205 — , Forum . . 183*, 205 — , huis van Cornelius Rufus .... 242* — , huis Pansa. . . igi — , huis Vettius 190*, 194*, 196* — , huizen .... 195 — , Oud-Grieksche tempel .... 159 — , wandbeschildering 195*, 197*, 201 Pontigny, Cistercienserkerk 458 klooster. . . . 462 Pont 1'Abbé, kerk . . . 399* Pons, Certius ..... 180* — , Fabricius .... 180* Poort op Delos .... 111* — te Falerii .... 176 — , Mykeensche . . . 113 — te Seoul (Korea) . 100* Porna, stadskerk .... 471 Pornic, Tumulus ... 7* Poros (mergelkalksteen) . 127 Porcelein, Chineesch . . 99* — toren te Nanking 99 — bij Peking 100* Porta dell'Arco, Volterra . 175 — , Maggiore .... 225 — , Marxia (Perugia). . 176 — , Triumphalis . . . 229 Portaal ....... 357 — , Gothiseh . . . 442 — , hoofd .... 357 Portaalwachter, Assyrische 66* — , Perzische . 70* Portret v. e. Egyptische koningin 45* Portugal 409, 513 Postament ...... 209 Posten (oude en jonge) . . 441 Postica (achterhuis) . . . 197 Pos tic um 121 Praag, Altstadter brugge- toren 475 — , St. Feit 472 — , Karlsbrug. . . . 475 — , Karlshoferkerk . . 473 — , kruittoren. . . . 475 — , poort _ 475 — , stadhuis .... 475 Prambanan 91 Preahistorische vólken . . 1 Preekstoel 256 Prenslau, Mariakerk. . . 472 — , poort 475 Presbyterium . . . 255,256 Priene, Athene poliastempel 167 530 REGISTER Priene, Ionisch kapiteel . 138* — , kapiteel v.d.Athene- tempel .... 138* — , pilaster kapiteel . 138* — , huis . . . . . 162* — , zuilbasement . .138* Prodomos (Tiryns) . . . 115 Pronaos 121 Propylaeën, Athene . 160*, 163 — , plattegrond . 162* —r , Tiryns . .. . 115 Proskenion 169 Prostylos ...... 121 Prothyron 255 Proto-Dorische pijler . 30,35* Prül, Benediktijner kerk . 393 Prijsa ....... 78 Pseudodipteros . . . . 121 — , peripteros 121 Pteron 127 Pulpitum (tribune) . . . 227 Pumapunca, ruine ... 12 Le Puy, Notre Dame . . 396* Puy de Döme, Nectaire- le-haut..... 397 Puy-en-Velay, kerk . . . 398 Pijler, doorsneden . 353*, 369 — , Egyptische . . 34,40* — , Gothische . . . 430 — , Grieksche . . . 139 — , Japansche . . . 105* — , Romaansche . 353*, 367* — , Romeinsche . . . 216 Pylone ....... 32,32* Pyramide ...... 20 — , Abu Roash . . 24 — , Abusir ... 24 — , bekleeding 21*, 24* , Cheffren ... 24 — , Cheops . . 21*, 23 —. , Daschur . . 21*, 23 — , doorsnede . . 21* — , Gizeh . . . 21*, 23 — , helling ... 22 — , knik- .... 22 — , Lisht . . . 21*, 23 — , Medum . . 21*, 23 —, , Mykerinos . 22*, 24 — , ontwikkeling . 21* — , Rigah .... 22 — , Sakkara . 21*, 23* — , Samiet-el Arian 22 — , trap- .... 21* — , Unis .... 22 Pythios ..... 167,168 Q Quedlinburg, huis . . . 477 — , slotkerk . . 389 Quirigua, ruïne .... 121 R Rabbath-Amman, paleis . 325 Ragusa, Rectorpaleis 502*, 512 Rakka, moskee . . . 325 Ramayana ...... 83 Ramesseum 48 Ramman, bliksemgod . . 54 Ramsesstatuën .... 44* Rangoon, Shwe Dagon pagode. . . 90*, 91 Ratzeburg, Dom .... 393 Raudnitz, Elbebrug . . . 475 Ravanica, kerk .... 308 Ravello, kathedraal . . . 406 Ravenna 248 Ravenna, S. A gat ha . . . 267 — , S. Apollinare in Classe 255*, 260, 261*, 267 — , S. Apollinare Nuovo 263*, 267 — , S. Fransesco . . . 267 — , S. Giovanni in Fonte 257*, 261, 262*, 272 — , S. Giovanni Evan- gelista ..... 267 — , grafkerk van Galla Placidia . . . 262,273 — , graf van Theodorik 257*, 264*, 274 — , kapiteel (Herculess¬ basiliek) .... 294* — , kapiteel (S. Michele in Affricisco) . . . 294* — , S.Maria in Cosmedin 273 — , S. Spirito .... 267 — , tangenornament 265*, 274 — , paleis van Theodorik 258, 274 — , S. Vitale 287*, 296*, 297*, 298 Rebais, kloosterkerk . . 278 Redenaarstribune . . . 195 Redschef, moskee van Ma kam AH 327 Regensburg, Bovenmunster- kerk 393 — , Dom . . 421*, 464*, 469 — , St. Emmeram . 280, 393 — , huizen ..... 385 — , St. Jacobskerkportaal 392*, 393 — , kruisgang .... 473 Regula ........ 131 Reichenau, klooster ... 281 Reims, Kapel van den aartsbisschop .... 461 — , kapiteelen . . . .425* — , Luchtbogen systeem 437* — , Notre Dame 420*, 458*, 459 Reims, ornament, kathedraal 438* — , Portaal van de kathedraal 428* — , pijlerbasement en sokkel 423* — , St. Remy . . 399,458 — , triomfboog . . . 237 Reliëf van den Titusboog 236* Reutlingen, Mariakerk . . 469 Rhabdosis 123 Rhages, graftoren . . . 343 Rhamnus, antenkapiteel . 124* — , Nemesistempel 120*, 163 — , Themistempel . . 124* Rhenen, Cunerakerk . . 488 — , toren 482* Rhodiapolis, basiliek . . 268 Rhoikos 161 Ribe, Dom ..... 418 Ribben, Gothische . . . 427* — , Romaansche . . 353* Riddagshausen, kerk . . 389 Rigah, pyramide .... 20 Rimini, boog te ... . 237 Rinsumageest, kolommen 416* Robert de Coursy . . . 459 — , de Lusarges. . . 459 Robin, Pierre .... 461 Roermond, St. Christoffel- kerk .... 489 — , Munsterkerk 413*, 415, 415* Roeskilde, Dom .... 418 Roheim, St. Peter- en Pauls- kerk 392 Rolde ....... 5 Rolduc, abdijkerk . . . 415 — , kapiteel.... 353 — , zuil . . ... . 360* Romaansche details . . 353* Rome ....... 179 — , Aesculapius-tempel . 203 — , S. Agnese . . . 258, 265 — , Antonius en Faus- tina tempel . . . . 219 —, Apollo tempel . . 203,219 —, Aurelianustempel, detail ...... 209* — , S. Balbina .... 265 —, Basilica van Constantijn 199* —, Basilica van Maxentius 214* — , Ulpia, grondplan . .191* —, bidkapellen van: S. Caecilia soteris, S. Calixtus, S. Sixtus,S. Symphorosa . . . 253 —, Boog van Titus . . 253 —, Caecilia Metella graf 189*, 205 —, Caesartempel . . . 218 REGISTER 531 Rome, graf Cajus Cestius 205 —, CastorenPolluxtempel 211*, 218 —, Cirkus. Maxentius. . 214* —, S. Clemente . 253*, 265 —, Cloaca maxima 175*, 176 —, Concordiatempel 208*, 218 —, S. Cosma a Damiano . 265 —, S. Costanza 257*, 261,268*, 271, 272 —, S. Crisogona . . . 265 —, S. Croce in Gerusa- lemme 265 — , Dioscurentempel 203, 218 —, Doopkapel van Constantijn 272 —, Engelenbrug . . . 226 — , Fortuna virilis tempel 180* —, zuil 187* — , detail .... 203*, 204 — , S. Giorgio in Velabro 265 — , Grafkerk van Helena . 272 — , Honos en Virtustempel 219 —, Huieen . . . 191*/ 195 —, Jupitertempel 177,203,204 —, Jupiter Statortempel 212, 219 — , Jupiter Tonanstempel 219 —, S. Jan van Lateraan 264, 405 —, Junotempel.... 204 —, Katacomben . . . 252 —, — van Agnese, S. Calixtus, Domitilla, S. Januarius, Praetex- tatus, Priscilla, S. Lebastiaan .... 252 —, S. Lorenzo fuori le mura 254*, 264, 269, 270* — , Magna matertempel . 204 — , S. Maria antiqua . . 265 —, S. Maria in Cosmedin 259, 265 —, S. Maria Maggiore . 265 — , S. MariasopraMinvera 511 — , S. Maria in Trastevere 265 —, mozaik < . . 374*» 4°4 — , Mars-Ultortempel . 219 — , rozet 210* —, Mausoleum v.Hadria- nus,Engelsburcht2i4*,2i8* — , Minerva medica 208, 240 — , Paleis van Domitianus 214* — , Pantheon . . 216*, 217* — , S. Paolo .... 260* —, S. Paul buiten de muren, kruisgang . 376* — , S. Pietersbasiliek 253*, 264 —, S.PietroinVincoli253*,265 — , S. Prassede ... 265 — , S. Prisca .... 265 Rome, S. Prudenziana. . 265 — , S. Quattro coronati . 265 —, Rostra Julia . . . 219 — , Rustiek muurwerk, Romeinsch . . 187*, 188 —, S. Sabina . . 265,269*' — , Saturnustempel 206*, 219 —, ScipionenenNasonen- graf 223 —, S. Stefana rotonde 272, 273* — , Tabularium .... 205 —, Theater van Marcellus 209, 227, 228* — , Thermen van Caracalla 181 * —, Venustempel . . . 203 —, Venus en Roma tempel 214*, 220 —, Vespasianustempel 206*, 219 —, Vestatempel . . 204, 220 Romeinen, geschiedenis . 179 — , godsdienst . . 184 Romeinsch-Dorische orde 189, 209 — , Ionische orde 184*, 191, 202*, 210 — , Korinthische orde 192,210 Rondbogenfries 263, 353*, 363 Rond tempels 121 te Tivoli . . 198* Roode klooster, Egypte . 258* Roos- of Radvenster . . 442 Rossano, S. Marco . . . 3°7 Rostock, Mariakerk . . . 471 Rostra, redenaarstribune . 195 Rostrum, boegspriet . . 195 Rotsgraf te Antiphellos . . 174 — , Beni-Hassan 26*, 28*, 29, 45 — , Bolsena (Vulcini) . 177 — , Caere 177 — , Castellaccio . . . 177 — , Castel d'Asso . .174* — , Clusium (Cliusi) . . 177 — , Corneto (Tarquinii) 174*, 177 — , Dschebeil (Byblos) . 75 — , Kyaneo Jaghu . . 76* — , Lykisch .... 76* — , Maschnaka ... 75 — , Myra 78* — , Orchia ..... 177 — , Orvieto ..... 177 — , Thebe 3° — , Veji 177 — , Viterbo 174* — , Vulci 177 Rotstempel te Abu Simbel 43*» 45* — , te Ajunta . . ' 87 Rotstempel, Bet-el-Walli . 45 — , Brahmaasche ... 88 — , Der-el-Bahri ... 45 — , Derr 45 — , Gebel Silsile ... 45 — , Gerf-Hussein ... 45 — , Girsché .... 43* — , Indische .... 87 — , Karli . . . 81*, 87 — , Nasik 81* Rotterdam, St. Laurenskerk 489 Rouaan, abdijkerk te Fon- • tanella . . . • 278 — , paleis van Justitie 462 — , kathedraal... 461 — , St. Quen . 455*» 461 Rozet, Assyrische . . . 55* Ruanwellistupa (Ceylon) . 86 Rüdesheim, burcht . . . 380* Rusapha, basiliek . . . 270 — , mausoleum 250*, 273 Rusland 3°8 Ruweha, basiliek . . 258*, 268 Ruysbroek, Jan van . . . 482 Rijssel, St. Maurice . . • 461 S Sabijnen 179 Sadrie (Jaintempel) ... 90 Sagalassos, basiliek . . . 268 Sahu-re, doodentempel . 25* — , kapiteel ... 39* — , zuil 4°* Saintes, boog te ... . 237 Saint-Remy, grafteeken . 219* — , triomfboog . 237 Saint Denis, abdijkerk 458,460 Saint Germain, kathedraal 459 — en- Laye, kapel. 461 Saint-Nazaire, trilith . . 4* Saint Quentin, kathedraal . 461 Saïtisch beeldhouwwerk . 48* Sakkara, pyramide 20, 21*, 22, 23* Sakristijen ...... 256 Salamanca, kathedraal . . 410 Salerno, Dom .... 406 Salisbury, kathedraal 421*, 497, 501* — , stonehenge . . 5, 6* Salmanassar II ... • 63 Salomo, tempel van ... 77 Salona, baptisterium . 267, 273 Saloniki, Agios Georgios . 258* — , Agia Sophia . . 3°4 — , Apostelkerk 287*, 304* — , Bardiaskerk . . 304 — , boog. . . . . 237 — , Demetriusbasiliek 267 — , Eüaskerk . . . 3°4 532 REGISTER Salsette bij Bombay . . 87 Salzburg, Peterskerk . . 394 Samari, kerk 305 Samar kand, graf van Tamerlan (Gur-i-Mir) . 337*, 344 — , medresse van Sultan Hussein .... 345 Samarra, huizen .... 327 — , moskee .... 325 — , muurbekleeding . 321* — , paleis .... 327 — , toren v. d. moskee 322* Samas, zonnegod ... 54 Samos, Heratempel . . . 161 — , Ionisch basement . 138* — , poort 113 Samothrake, Dorische tempel 168 — , kapiteel . .126* — , poort . . . 113 — , mutulen . . 126* — , rondbouw van Arsinoë. . . 168 Sanchi, kapiteel .... 81* — , poort 82* — (stupa) .... 86 Sandwicheilanden ... 9* Sanherib, reliëf uit het paleis van . . . 62* Saniet-el-Arian, pyramide 20 Sankisa, kapiteel . . . 81* — , stambha's ... 86 Sanktuarium ..... 256 San Sebastiano, Scipionen- graven 205 Sanskriet 82 Santiago de Compostella, kathedraal ..... 409 Sardanapalus 63 Sardes 78 Sardinië, katacomben . . 251 Sargon II 54, 63 Sargonpaleis te Khorsabad 59*,6o — , kanteelen . 62* Sarkophaag v. Theodorus van Ravenna .... 298* Sarvistan 73 — , ruïnen .... 341 Sasseram, mausoleum . . 347 Satyros 168 Saumur, grot ..... 4*, 5 — , kathedraal . . . 461 — , stadhuis.... 462 Savenières, kerk .... 278 S. Savin, kerk 375 Sayil, ruïne . . . . 13, 14* Scamillus .... 124*, 130 Scarabee 36* Schachtringen .... 370 Schaffhausen, Munsterkerk 393 Schakka, basiliek . . . 268 Schalken ...... 361 Schilderkunst, Dorische . 134 — , Gothische . . . 456 — , Japansche . . . 109 — , Jonische.... 143 — , Pompejaansche 195*, 196*, 197* — , Romaansche . . 374 — , Romeinsche . . 200 Schlettstadt, St. Fideskerk 392 — , Munsterkerk 467 Schneeberg,Wolfgangskerk 471 Schwabisch-Hall, kapiteel 362* — , pijlerdoorsnede 353* Schwarzrheindorf, kerk . 371*, 389*, 390*, 391 — , kapiteel . . 362* Schwerin, Dom .... 471 Schrift, Grieksch . . . 159 — , Romeinsch . . . 246 Schijndeur, mastaba van Gizeh .... 18* — van Meri . . 19*, 20 Seckau, kloosterkerk . . 394 Sêdi, gevleugelde stier . . 66 Seez, kathedraal .... 461 Segesta, tempel . . 159*, 163 — , zuil en hoofdgestel 126* Segovia, S.Lorenzo . . . 409 — , S. Milan .... 409 — , La Veracruz . . 410 Sekos . 32 Seleukia (Meriamlik) basiliek 267 Seligenstadt, Einhards basiliek 280 — , ribben . . 427* Selinus, Jupitertempel- kapiteel. . . .126* — , Middenste tempel 120* — , Zeustempel 120*, 159,161 Selles-sur-Cher, fries . . 368* Semendria, kerk .... 308 Semiramis, hangende tuinen 58, 65 Semne, tempel .... 50 Senatorium 256 Senkereh (Larsa) ... 55 Senlis, Notre-Dame . . 458 Sens, kathedraal .... 458 — , ornament .... 367* Seoul (Korea) poort . . 100* Serail . 57 Sergiopolis, basiliek . . . 270 Sessa, basiliek .... 267 Sevilla, Alcazar .... 338 — , Alcazar, poppenhof 319* — , Gezantenzaal . . 326* — , Giralda toren 332*, 338 — , eerezaal .... 330* Shah Jehan . ; . . . 347 Shinto-geloof ..... 103 — tempels . . . . 104 Shiumun, keizer .... 106 Siam 91 Sicilië . 407 — , katacomben . . 250* Side, basiliek 268 Sidon ....... 75 Siena, Dom . . . 503,507* — , S. Francesco . . 509 — , Palazzo Buonsig- nori ..... 512 — , Publico .... 512 Sikandri, Akbars graf . . 347 Silbury, tumulus .... 7* Sima . 125 —, Dorische. .... 133 — uit Olympia . 148*, 151* — uit Selinus .... 151* Sin, maangod ...... 54 Sinan ....... 349 Sinzig, kerk 391 Sippara (Abu Habbu) . . 55 Sipurla (Tello) .... 55 Sivrifissar, basiliek . . . 268 Skandinavië ..... 416 Skara, Dom ..... 498 Skene ....... 169 Skripu. kloosterkerk . . 305 Skopas ....... 163 Sluis, huis te . . . •» . 489* — , stadhuis .... 491 Sluitsteen, Gothische . . 435 — uit Spiers . . 432* Sneek, St. Maartenskerk . 489 Snoer, astragaal . . . . 155 Soest, vensters .... 434* Soissons, Dom .... 389 — , kathedraal. . . 458 — , Maria Wiesenkerk 471 Sokkel, Gothische . . . 432 — , Gothische profielen 427* Spalato, Aesculaaptempel 220, 247 — , kerk ..... 404 — , paleis van Diocle¬ tianus . . 217,240 Spanje 409,513 — , katacomben . . 251 Spata, koepelgraf . . . 111 Spoleto, basiliek .... 267 Sphinx, Assyrische . 64*, 65 — van Gizeh . 24, 25* Spiers, Dom 351*, 356*, 371*, 388*, 390 — , torenhelm . . . 357* — , gewelfsluitsteen. . 432* — , poort ..... 381 Spina 229 Spintharos van Korinthe . 161 Spira ...... 130,137 REGISTER 533 Spitsbogenfries .... 448 Sriringam, pagode ... 90 — , pilasters . . . 85* Stadion . 170 Stalaktieten . . . 311*, 319 — , gewelf . . 321* Stambha's of Lats ... 86 Stargard, Mariakerk. . . 471 Stavanger, Dom . . 418,498 Stedum, kerk . . . 415,416* Stedenbouw, Etruskische . 178 — , Grieksche . 170 Steentijdperk 1 Steenwij k, St. Clemenskerk 489 Steinbach, Erwin von . . 465 Stendal, Dom 472 — , huis 477 — , Mariakerk . . . 472 — , poort . .... 475 — , stadhuis.... 476 Stennis, cromlech ... 6* Stereobaat 122 Stergewelven 437* Sterzing, Cistercienserkerk 473 Steunbeeren ..... 443 Stilo, Cattolica .... 307 Stoa's, markthallen . . . 170 Stolzenfels, burcht . . . 474 Stonehenge .... 5, 6* ■Straat in Pompeji. . . . 193* S traatsburg.Laurentiuskapel 436* — , Munsterkerk 391,465 — , kathedraal, portaal 444* — , kathedraal, inwen¬ dig 463* Stralsund, Mariakerk . . 471 — , Nicolaaskerk 471 — , Stadhuis. . . 476 Straszengel, Cistercienserkerk 473 Streksche toog . . 187*, 207 Stroteren .... 127,133 Stucadoorswerk (Romeinsch) 237* Stupa s (topen) .... 86 — van Thuparamaya 81* Stuttgart, stichtskerk . . 469 Style flamboyant .... 457 — rayonnant .... 457 Stylobaat ...... 123 Sugerius, abt 458 Sultanieh, grafmoskee 337*, 338*, 343 Sumeriërs 54 Susa, triomfboog . . . 237 Susteren, kerk .... 415 Suza, fries ..... 64* —, palmetten .... 64* Syracuse, Athenatempel . 163 — , katacomben . . 251 — , tempel.... 159 T Tabernakel 256 — te Amrith 76*, 77 Tablinum, Etruskisch . . 178 — , Romeinsch . . 197 Tabularium te Rome . 205 Taenia 131,155 Tafkha, basiliek 250*, 258*, 268 Tai (Chineesche pagode) . 98 Tambour 220 — , Byzantijnsche . 291 Tandjoer, pagode . 89*, 90* Tandlijst 143 Tangermünde, poort . . 475 — , Stephanuskerk 472 — , stadhuis . . 476 Tantalos, graf van ... 78 Taragona, kathedraal . . 410 Tarascon, slot 462 Tarquinii (Corneto) rotsgraf 177 — tumulus . 174*, 176 Tars (Perzië) 73 Tebriz, blauwe moskee 312*, 344 Tebessa,. Tempel van Minerva 180* Teerling kapiteel . . 362*, 369 Tegea, Athena tempel . . 163 Tegeltableau uit Constin- - . tinopel 318* Tehuantepec (Oaxaca) . 12 Tel Amarna, paleis ... 50 Telamonen 140 Tello (Sipurla) .... 54 — , bundelzuil . . . 55* — , paleis van Gudea 55*, 58 Telmessos ...... 78 Tempel, Assyrische . 58, 62* — , Chaldeeuwsche . 57* — , Chineesche. . . 97 — , Egyptische... 31 — , Etruskische . . 175* — , Indische . . . 84* — , Romeinsche 186,180* Tempeliers 378 Temperatechniek . . . 375 Tenochtitlan ...... 12 Teocalli 12, 13* Tepidarium 231 Terpen 3 Terracina, basiliek . . . 267 Tetrastylos 121 Teurnia, basiliek .... 267 Tha, Chineesche pagode . 98 Thann, kerk 467 Theater 169, 226 — te Aspendos . . 169 — , Delos 169 — , details van . . . 203* — , Dorische orde 202*, 209* Theater te Epidauros 169*, 170* — , Eretria .... 169 — , Lissa 217 — , Magnesia . . . 169 — , Marcellus 202*, 203*, 227 — , Megalopolis . . 169 — , Oranje .... 227 — , Pireus .... 169 — , Pompeji .... 169 — , Pompejus te Rome 227 — , Priene .... 169 — , Salona .... 227 — , Sikyon .... 169 — , Syracuse , . . 169 — , Termessos . . . 169 Thebe, rotsgraven ... 30 — , tempel .... 34 Thebessa, basiliek . . . 272 Theodora ...... 282 Theodorik 248 Theodorus van Samos '. . 161 Thera 111 Thermen ...... 231 — van Agrippa, hoofdgestel 209*, 231 — van Caracalla 181*, 230,* 231 — van Diocletianus , detail . . 203*, 231 — van Titus 181*, 231 Theseion 163 — , canneluren . . 126* — , mutulen . . . 126* Thiniten 18 Thomar, tempelierskerk . 410 Thorn, Johanneskerk . . 471 Thrinkos (fries) . . . 125,142 Thuparamaya, stupa 81*, 86 Tiahuanaco .... 12, 13 Tiber 179 Tibereiland. 180* Tiel, klooster 281 — , oude kerk .... 275 Tigris , 53 Till-Koi, basiliek . . . 268 Timgad, boog van Trajanus 242 — , muurschildering . 116* Ting (Chineesch dak) . . 98 Tipaza, basiliek .... 272 Tirijns, burcht . . 113*, 115 — , fries. in* — , gewelfgang . . .112* — , gewelfingang . .112* Tischnowitz, abdijkerk . 394 Tivoli, Plautiusfamüiegraf 223 — , kapiteel, Vestatempel 186* — , koepel, Tempio della Tossa 187* — , paleis 235 534 REGISTER Tivoli, rondtempel . . . 198* — , Vesta tempel 120*, 204, 214*, 220 — , Vesta tempel detail. 203* — , zolderdetail . . . 188* Tjandi ....... 91 Tjandi-Mendoet . . . 89* Tlemcen, groote moskee . 335* — , oude moskee . .315* Toempang ...... 91 Tolteken ...... 12 Toledo, moskee Christo de la Luz 338 — , Santa Maria la blanca 338 —, zonnetoren . . ":> . 338 Toms .... 137,152*, 155 Tongeren, kerk .... 481 Tongewelf .... 187*, 207 Topen (stupa's) .... 86 Torana's (poorten) ... 87 Torcello, basiliek . . » 267 — , Dom .... 307 — , Santa Fosca. . 307 Toren der Winden, Athene 170 Torenhelmen . . 357*, 365, 451 Torens 256 — , Gothische . . . 450 — , Romaansche . . 355 Torii 104*, 106 Toscanella, S. Maria . . 404 — , S. Pietro. . . 404 Toscano S. Galgano . . 509 Toscari, palazzo .... 513 Toten (neuzen) . . 434*, 441 Toul, kathedraal .... 461 Toulouse, kapiteel . 362*, 426* — , kathedraal . . 461 — , St. Saturnin . . 396 Tournus, St. Philibert . . 397 Tours, kathedraal . . . 461 — , klooster .... 281 — , St. Maarten. . . 278 Traceerwerk 441 Trajanuszuil ..... 238 Trani, Dom 407 — , kerk 307 Transept 256 Trapeza, pijlerkapiteel . 76*, 77 Travestin 188 Trebitz, abdijkerk . . . 394 Trebizonde, Aya Sofia 283*, 304 Trichorum 251* Triclinium ..... 197 Trie (Frankrijk) .... 5 Trient, Dom ..... 402 Trier, basiliek .... 230 — , Dom . . . 277,278* — , huizen 385 — , L. Vr. kerk 421*, 462*, 464 — , Porta Nigra 214*,222*,226 Trier, triomfboog . . . 237 Triest, basiliek .... 267 Triforiën 439 Triglyphen . . .* •. . 131 Triglyphon 131 Trilith ....... 5 Trimoerti 83 Triomfboog . . . 235,237 — van een basiliek . 256 — , Constantijn . . . 232* — , Drusus .... 233* — , Hadrianus (Athene) 237 — van Marcus Aurelius 242 — , Romeinsche . . 237 — , Septimus Severus 231*, 237 — , Sergiers .... 237 — , Titus .... 200* — , reliëf .... 236* — , Trajanus te Bene- vente 237 Tripolis, boog van Marcus Aurelius 242 Trochili 137 Troja, Dom 407 Troje, burcht . . • . . . 115 — vlakte van . . . 79,111 Trommels van zuilen 36, 123 Tropaeum 238 — van Marius, Pomponius en Trajanus 238 Troyes, kathedraal . 456*, 461 — , kruisbloem . . 427* — , St. Urbaine. . . 461 Truhe, Gothische .451*, 452* Truxillo .... 12, 13* Tschaitya (rotstempel) 81*, 87 Tschultri's, pelgrimzalen . 90 Tudela, hoofdkerk . '. . 410 Tudorboog ...... 453 Tuin, Chineesche . . . 102 — , Japansche . . . . -109 Tumulus 3,7 Turmanin, basiliek 250*, 251*, 270 Tusculum, graf te . . . 174* — , waterresfervoir . 175 Tympanon .... 125,134 Typhoniën 34 Tyrrhenen 173 Tyrus ....... 75 U Udayagiri, rotstempel . . 87 — , vihara. . . . 81* — , zuil .... 81* Ueberlingen, St. Nicolaaskerk 469 Ulm, console .... 429* — , Dom 420* Ulm, Munsterkerk . 443*, 469 — , stadhuis. . . 475 Ulu-Bunar, basiliek. . . 268 Ulwar, heilige vijver . . 340* Unctorium 231 Unis, pyramide .... 22 Unna, kerk 471 Upsala, Dom 498 Ur, Mugheir 55 Ureusslangen ..... 46* Urnaes, kapiteel . . . 362* — , kerk 418 — , houtsnijwerk . . 372* Uruk (Warka) .... 55 Ustrina 224 Utrecht, Buurtkerk . . . 489 — , Catharijnekerk . 489 — , Dom . 422*, 478*, 483 — , Domtoren . 450*, 483 — , Domtravee . .481* — , St. Geertenkerk . 489 — , huis Zoudenbalch 493, 496* — , St. Jacobskerk. . 489 — , St. Janskerk . . 415 — , klooster .... 281 — , kloostergang 415/ 479*, 480* — , St. Maartenskerk. 276 — , St. Nicolaaskerk 415, 48g i— , St. Pieterskerk 410*, 415 Uxmal, ruïne .... 12* .V Vaasbeschildering . . . 154 — , Chineesche ... 9g — , Geometrische stijl . 150* — , Japansche . . . 107* — , Mykeensche . . .116* Valencia, S. Miquel . . . 410 Valkhof te Nijmegen . . 279 Valsteen, Dashur . . . 26* Vaphio, koepelgraf . . . 111 — , reliëf .... 116* Vassallettus ..... 405 Vaucelles, klooster . . . 462 Veere, gevels ..... 493 — , L. Vr. toren . . . 491 — , stadhuis . . 491,4g2* Veji, rotsgraf ..... 177 Velum (zonnescherm) . . 229 Venetië, Dogenpaleis 504*, 512 . — , Ca D'oro . . . 504* — , Grand Canal . . 504* — , koepelgewelf . . 303* — , S. Marco, 302*, 305, 402*, 404* — , S. Maria dei Frari 503 REGISTER 535 Venlo, St. Maartenskerk . 489 Venster, Byzantijnsche . . 291 — , Dorische .... 134 — , Egyptische . . . 46* — , Gothische .... 439 — , Grieksche .... 125 — , Mahomedaansche . 318 — , Oud-Christelijke . . 259 — , Romaansche . . . 366 Venus 186 Véramin, hoofdmoskee . 344 Vercelli, S. Andrea ... 503 Verjonging 123 Verona, boog 237 — , S. Zeno . . 402,406* Vestia 186 Vestibulum . . 197,231,255 Vesting (prae Egyptische) . 18*, 19 Vezelay, basementprofiel 427* — , boogprofiel . . 427* — , Madeleinekerk ,. 397 Via Appia, Rome. . . . 192 Viaduct 228* Vianen, L. Vr. kerk . . . 489 Vicenza, S. Lorenzo . . . 503 Vienne, Augustustempel . 219 Vihara's (Udayagiri) 81*, 87 Villa Hadriana, kruisgewelf 187*, 235 Vilkviciosa (S. Salvador de Valdedios). . . . 275 Vimana's 90 Vischblaasmotief .... 441 Vishnoe 83 Viterbo, brug ... . . 175* — , rotsgraven Castel d'Asso .... 174* Vitruvius Pollio .... 229 Vloeren, Romeinsche . . 202 Volaterrae, muren . . . 173 Volo, koepelgraf . . . . m Volterra, poort te. . . . 175* Volutenkussen . . . . 139 Voorhal 255 Voorportaal 358 . Vouwenkapiteel .... 296 Vucana, kerk 305 Vulci Cucumellagraf . . 176 — , rotsgraf .... 177 Vulcini (Boisena, rotsgraf) . 177 Vuursche, de 5 W Waaiergewelf 438 Waaiervormige torenhelmen 365 Wadi-Halfa, tempel ... 50 Wadi-Sebua ..... 45 Waghemakere, Dominicus van 481 Wandschildering, Egyptische 52 Wang, kerk . . . 371*, 418 Warka (Uruk) .... 55 — , muurversiering 55*, 58, 62* Warwich, kasteel .... 497 Water afvoerkanalen. . . 176 — blad kapiteel • • 42 — leidingen (Rome) 193, 224 — reservoir Constantinopel, ..... 309 — spuwer (Gothische) 131* — (Grieksche) 437*, 449 Wearmouth, kloosterkerk . 276 Weda's 83 Weenen, Augustijnerkerk . 473 — , pijlerdoorsnee . 423* — , roosvenster . . 434* — , St. Stefanuskerk 421*, 472 — , vischblaasvenster 434* Weesp, St. Laurenskerk . 489 Weg, doorsnede .... 193* — , Romeinsche . . . 192 Weiszenburg, kerk . . . 467 Wells, kathedraal ... 497 Werden, poort .... 475 Wernigerode, burcht . . 474 — , huis . . . 477 Wesel, kerk 467 — , Willibrorduskerk . 471 Wfestminster abbey, Londen 497 E — kasteel . 447, 500* Wetzlar, kerk 467 Wi}librordus 275 Wilsnack, bedevaartskerk . 472 Wimbergen 443 Wimpelmasten .... 32 Wimpfen, burcht . . . 387 — im Tal, kerk . . 467 Winchester, kathedraal 413, 497 Windsor, Georgekapel . . 497 Wisby, Dom . . . .418,498 Wismar, Mariakerk . . . 471 — , Nicolaaskerk . . 471 Wladimir, Demetriuskerk 309 Wohntürme 386 Woonhuis, Egyptisch . . 50 — , Etruskisch . . 178 — , Grieksch. 162*, 172 Worcester, kathedraal 413,497 Worms, Dom 351*, 35°*, 384*, 390 — , ribbenprofiel . . 427* — , L. Vrouwekerk. . 467 Wuitemberg, burcht Lich- tenstein 474 Würzburg, Mariakapel . 469 — , zuil .... 358* X Xanten, St. Victor Dom . 467 Xanthos ...... 78 — , Nereïdengedenk- teeken .... 167 Xerxes ........ 54 Xochicalco, ruïne ... 12 Y Yeddo (Japan) .... 103 Yeyasiempel, Nikko 105*, 106 York, kathedraal . . 421*, 497 Yperen, hallen . . 475*» 482 — , huis . . . 477*» 483 — , kerk . . ... 482 — , St. Martin ... 416 Yucatan 1° Z Zacharias, graf .... 78 Zalt-Bommel, St. Maartenskerk 489 Zamora, kathedraal . . . 410 Zara, basiliek ..... 267 — , Dom 404 — , S. Dominica . . . 305 — , S. Lorenzo. . . . 3°5 Zaragossa, Aljaferia . . . 338 Zarathustra (Zoroaster). . 69 Zeituna (moskee) . . . 333 Zengoro 107 Zenobia (Halebieh) basiliek 270 Zetels, Dionysostheater . 162* Zierikzee, havenpoort . . 492 — , St. Lievenstoren 491 — , Nobelpoort . . 492 Zigurat (sterretoren) . . 57 Zoldering, Gothische . . 439 — , Grieksche . . 133 — , Ionische . . . 143 — , Korinthische . 149 — , Oud-Christelijke 259 — , Parthenon . . 133* — , Vestatempel te Tivoli .... 188* Zolderrozet, Marstempel 210* Zophoros (fries) . . . . 125 — , Ionische . . . 142 Zoroaster 69 Zuidbroek, kerk 415, 483*, 489 Zuil, Assyrische .... 63 — , Byzantijnsche . . . 294 — , Egyptische . . 34, 40* — , Ellora 81* — , Etruskische . . . 177 — , Grieksche .... 123 — , Indische . . 81*, 89 — , Ionische . . 137,138* 536 REGISTER ^Jj Zuil Korinthische . 146,208* Zuilenorden, Romeinsche . 208 Zweden ...... 498 _, Mykeensche . . . »| - ,VJcwrenMi«ister^ ^wolle> f^chaelskerk ^4Q0 Z' Romaansche' ' Zutfen, St. Walburgskerk. 49° - , Sassenpoort 488*, 492 _, Romaansctte ^ ZwetlL'Abdijkerk ... 394 - , L. Vrouwekerk . 490 — , Romeinsch Dorische 189 — , Cistercienserkerk . 473 4$ F