Maar één minuutje EEN VERHAAL i&slw&ss mm®»* DOOR E.GERDES -^s^ ^•NUKERK- G F CALLENBACH-^ i „Ja — ja, ga maar kijken! gij zult zien, dat ik waarheid spreek." blz. 14 MAAR ÉÉN MINUUTJE EEN VERHAAL DOOR E. GERDES VIJFDE DRUK NIJKERK - G. F. CALLENBACH SUZE'S BOEK. Bulders was meesterknecht op een groote fabriek, die een goed half uur van de stad lag. Hij woonde vlak bij die fabriek in een klein huisje, dat er van buiten en van binnen net uitzag. Hij was een vlijtig werkman, die hard moest arbeiden voor zijn brood van des morgens vroeg tot des avonds laat, en die, als hij 's middags tehuis kwam om te eten, of tegen vier uren even naar binnen wipte, om een kopje thee te drinken, gaarne zag, dat de huiskamer netjes aan kant was en hem tot zitten uitlokté. Des avonds zat hij dan ook, na volbracht dagwerk, het liefst bij de zijnen, rookte smakelijk, las iets voor uit een nuttig boek of vertelde wat hij gehoord of gelezen had. Ongelukkig werd dit genoeglijk huiselijk leven eenigszins verstoord. Juffrouw Bulders kreeg een ziekte, een zeer pijnlijke ziekte, die de dokters maar niet genezen konden, en toen de arme vrouw bijna drie maanden te bed gelegen had, verklaarde de genees* heer, dat zij verlamd zou blijven, tenminste zoo, dat zij wel hare handen een weinig, maar hare voeten in het geheel niet zou kunnen gebruiken. Dit was zeer droevig voor Bulders, want niet slechts dat het hem smartte zijn lieve vrouw zoo te moeten zien lijden, maar zijne middelen veroorloofden hem niet een huis* houdster te nemen, die de zorg voor de huishouding op zich kon nemen, te meer, daar de dokter gezegd had, dat juffrouw Bulders niet den ganschen dag in de huiskamer mocht zitten, maar in het bovenkamertje, 4 waar de rust en de afzondering haar goed zouden doen en misschien veel tot haar mogelijk herstel zouden bijdragen. Gelukkig was Truitje een handig meisje. Truitje was hun eenig kind, een meisje van veertien jaren, een lief, flink kind, aan wie al heel wat van de zorg voor de huishouding kon worden toevertrouwd. Ge hadt haar des morgens maar eens moeten zien, als ze geheel alleen bezig was om de kamer op orde te brengen. Dan werden venster en deur opengezet, stoffer en boender ter hand genomen, en dan begon zij — heb ik jou daarl te vegen, te boenen en te wringen, dat, voordat moeder naar beneden kon geholpen worden, de huiskamer blonk als een spiegel, en het voor de zieke huisvrouw een genot was voor het venster te zitten in het zonnetje, dat getemperd werd door een rij bloempotten, waarin reseda's, roosjes en geraniums, die alle wedijverden om de lekkerste geuren in de kamer te verspreiden, i „ Moeder nam dan den bijbel en las wat voor, waar* na zij samen ontbeten. Daarna had Truitje nog allerlei te beredderen, boven in de slaapkamer, in den kelder, in het tuintje of in de keuken, — en wanneer dat af* geloopen was, haalde zij haar bak met aardappelen, die zij dan, gezeten naast moeder, begon te schillen, onderwijl moeder^ zich bezighield met naai* of brei* werk en met hare dochter een aangenaam gesprek hield. Juffrouw Bulders was een verstandige vrouw. Zij had niet gedaan als zoovele andere moeders,'die hare dochters aan het huiswerk zetten, zoodra zij zich een weinig ontwikkeld hebben, — neen, zoodra Truitje de handen slechts roeren kon, gaf zij .haar iets te verrichten in keuken of huiskamer, en naarmate de krachten van het meisje toenamen, moest zij meer doen, zoodat, toen Truitje veertien jaren oud was, zij zoo flink en handig was geworden, dat moeder haar bijna nooit iets behoefde te wijzen en alle buren er 5 over riepen wat juffrouw Bulders toch voor een knappe huishoudster had in hare dochter. Doch meen nu niet, dat er in Truitje in het geheel geen gebrek was. Dan zoudt ge u zeer vergissen, 't Is waar, zij deed wat zij deed goed, maar er waren wel eens oogenblikken* dat moeder haar tot 't een of ander, wat zij moest doen, moest aanzetten. Moeder werd gewoonlijk na het eten door haar en vader naar boven gebracht, waar zij een paar uren stil doorbracht. Tegen den avond kwam zij dan weer beneden bij haar man en kind in de huiskamer. Maar hoewel moeder boven was, toch wist zij wat er beneden gebeurde. Juffrouw Bulders had een scherp gehoor, en als zij op een tijd, dat iets verricht moest worden, niet hoorde dat Truitje bezig was, dan riep zij haar toe en vermaande haar tot den arbeid. Nu moet ge weten, dat Truitje een dol liefhebster was van lezen. Elk boek, dat zij te pakken kon krijgen, verslond zij als 't ware, vooral als het boeken waren, die verhalen inhielden. Nu was zij goed bekend met Suze, de dochter van den dominee, bij.wien zij ter katechisatie ging, en dikwijls kwam Suze 's middags, als juffrouw Bulders boven was, een uurtje bij haar, om Truitje in hare eenzaamheid gezelschap te houden. Suze had vele boeken, die zij gaarne aan hare vriendin te lezen gaf, en waarvan deze in haar vrije oogen* blikjes ook een gretig gebruik maakte. Ik heb u echter nog niet verteld, welk gebrek Truitje had, maar mij dunkt, ge hebt er al iets van begrepen. Haar gebrek bestond hierin, dat zij wel eens een dringend werk verzuimde om haar boek uit te lezen, en meest altijd als moedër haar van boven toeriep: «Truitje, denk er aan, vader komt straks van de fabriek, zorg dat het theewater kookt, en (als het winter was) dat de kachel brandt, want vader houdt er van, dat de thee op tafel staat en dat de kamer lekker warm is,« riep zij terug: 6 »Ja moeder, over een minuutje ben ik klaar; dan zal ik zorgen, dat alles gereed is.« Over een minuutje! Zie, dat was haar gebrek. In plaats van iets terstond te doen en het boek uit de hand te leggen en een werk te verrichten, dat veel nuttiger en noodiger was, stelde zij dit uit, en dikwijls kwam zij dan — te laat. Zij had er reeds verscheidene malen onaangename gevolgen van ondervonden, totdat er twee gebeurte* nissen plaats hadden, de eene nog droeviger dan de andere, maar die dit nut hadden, dat zij voor altijd van haar gebrek genezen werd. Op zekeren avond zou moeder, die zich niet al te wel gevoelde, boven blijven. De arme vrouw had weer zooveel pijn, dat haar het minste geritsel hinderde; zij lag echter niet te bed, maar zat in een gemakke* lijken leunstoel, met een warmen mantel om, want het was buiten koud. Een klein lampje stond op tafel en Truitje had gezorgd, dat moeders naaiwerk naast haar lag, om, als de pijnen een weinig minderden, te kunnen naaien. Tegen den tijd dat vader thuis zou komen, werd juffrouw Bulders onrustig. Zij hoorde beneden niets. Suze van den dominee, die Truitje bezocht had, was reeds een uur lang weg en nog hoorde moeder niet, dat hare dochter iets had gedaan tegen dat vader verwacht werd. »Truitje,« riep moeder van boven, »Truitje," denkt ge er wel aan dat vader komt? Brandt de kachel wel goed? Hebt gij het water reeds aan de kook ge* maakt? Is de thee al in de bus gedaan? Staat vaders tabakspot op tafel en ligt zijn pijp er naast? Zult gij het doen?« »Over een minuutje, moeder 1« riep Truitje, even opziende van het boek, dat Suze haar gebracht had. Wat was dat boek mooil Zoo mooi, dat ze er niet van kon scheiden 't Is waar, moeder had haar voor de tweede maal toegeroepen, maar nog maar 7 een minuutje! Nog maar een paar bladzijden, dan was het hoofdstuk uit en dan — dan zou zij dadelijk .... Het hoofdstuk was nog niet uit toen haar vader de kamer binnentrad. Hij bleef aan den ingang staan en zag er knorrig uit. Hij was doodmoe van aL de vermoeienissen van den dag en had nu gewenscht een -gezelligen avond in de huiskamer door te brengen bij een kopje thee en een lekker warme kachel en — niets stond er op tafel; het vuur in de kachel was uit en het was koud en ongezellig in het vertrek. »Is moeder boven ?« vroeg Bulders op knorrigen toon. »Ja, vader,« antwoordde Truitje verlegen. »Dat kan ik wel merken,« ging hij voort, »want als moeder beneden geweest ware, zou ik hier alles gevonden hebben zoo het behoort. Nu is er geen thee en alles waait mij koud aan. Dat is jou schuld, Trui.... Weet je wat, ik ga naar »het bruine paard«, hierover. Daar vind ik in de gelagkamer een warme kachel en de courant en kan dan een kop thee of een glas bier drinken ....« Bulders sloeg de deur boos achter zich toe en ging heen. Sp'"-^ Truitje stond zeer verlegen. Zij was beurtelings rood en bleek geworden. Haar hart klopte geweldig en haar geweten beschuldigde haar van groote na* latigheid. Zij nam het boek, dat haar verleid had, en lei het in een kast, zoo ver — ver mogelijk weg, om het in de eerste dagen niet meer te zien. Hoe goed dit ook was, toch vergat zij, dat het boek geen schuld droeg, maar zij. Wel is verleiding zeer gevaarlijk, maar wanneer wij naar hare stem niet luisteren, ver* mag zij op ons niets. Moeder had alles gehoord. Het smartte haar zeer, dat Truitje zoo nalatig geweest en nu de oorzaak ge* worden was, dat haar vader thans den avond door* bracht in de herberg in plaats van tehuis. Wanneer 8 haar man alles in de kamer gereed had gevonden, zou hij zeker tehuis gebleven zijn en had gewis ook even de moeite genomen om naar boven te komen en zijn kranke vrouw te bezoeken. Maar nu was hij knorrig en — met recht — ontevreden geworden. «Truitje W, riep moeder, »kom eens bij mijl« Met loodzware treden begaf Truitje zich naar boven. »Truitje,« zeide moeder, — en hare stem was zacht, niet verwijtend, — «Truitje, wat heeft het mij leed gedaan, dat uw vader niet alles zoo vond als hij het verwachten kon.« »Ach,« sprak Truitje, op zeer verlegen toon, »het boek, dat Suze mij geleend heeft, boeide mij zoö! Als vader maar één minuutje gewacht had, zou alles klaar geweest zijn. Ik heb ook maar een minuutje lang gelezen.« «Maar een minuutje ?« vroeg moeder. «Heeft het maar één minuutje geduurd, sinds Suze u verlaten heeft ?« Truitje werd vuurrood, want haar eigen mond ver* oordeelde haar. «Neen moeder,« was haar antwoord. «Suze is al meer dan een uur weg.« «Meer dan een uur!« zeide moeder. xO Truitje, wat hadt gij in dien tijd al kunnen doen? Waarom niet eerst alles in orde gebracht voordat vader kwam? Dan hadt gij zoolang kunnen lezen als gij wildet, en als vader dan thuis was gekomen, zoudt gij eens ge* zien hebben hoe prettig en gezellig hij het bij u ge* vonden had. En dat alles hebt gij nu bedorven door uw dwaze gewoonte van uitstel. Ziet gij dat nu niet in?« «Ja, moeder,« antwoordde Truitje, «en als ik ge* weten had, dat het zoo zou afloopen, had ik zeker niet begonnen het boek te lezen; dat boek is de schuld van alles.« «Neen, dat boek niet, maar gij zelf zijt er de schuld 9 van. Geef mij den bijbel eens, die daar op het kastje ligt.« {•> Truitje gaf haar den bijbel, waarin juffrouw Bulders een paar oogenblikken bladerde en toen tot hafe dochter zeide: fflê&p »Hier zijn drie verzen, die gij eens goed moet lezen en onthouden. Twee uit het oude en een uit het Nieuwe Testament. Hoor eens wat de wijze Salomo zegt, Prediker 3 vs. 1: »Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd.« Voorts Prediker 9 vs. 10: »Alles wat uwe hand vindt om te doen, doe dat met uwe macht.« En eindelijk, hoor wat Paulus zegt in Colossensen 3 vs 28: »En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere.« Zijn dat geen goede en wijze vermaningen?« »Ja moeder, ze lijken wel voor mij geschreven te zijn.« »Dat is ook zoo, mijn kind. Het woord Gods is voor alle tijden, voor alle gelegenheden, voor alle menschen geschikt. Er is niemand in de wereld, 'tzij k jong of oud, rijk of arm, of de H. Schrift heeft een woord voor hem. Zoo ook thans vbor u. Ik raad u dringend aan, deze drie teksten uit het hoofd te leeren en den Heer te bidden, dat Hij ze u diep in het hart prente. Als dat gebeurt, zult gij, wanneer gij ge* roepen wordt iets te doen, dat men van u verlangt, §||M, niet meer zeggen: maar een minuutje, of óver een minuutje, maar gij zult terstond doen wat uwe hand vindt om te doen, met uwe macht.« 'Truitje nam den raad harer moeder ter harte en haastte zich naar beneden, om de verloren oogen* blikken in te halen en de kamer zoo gezellig mogelijk te maken, opdat haar vader, wanneer hij uit »het bruine paard« terugkwam, weer een vriendelijk gelaat zou vertoonen. Juist was zij hiermede gereed en stond de thee op tafel, terwijl de kachel rustig snord?, toen vader binnentrad. Terstond kon Truitje het hem aan* 10 zien, dat hij weer in zijn nopjes was. Toen hij kort daarop naar boven ging, zei hij tegen zijne vrouw: »'t Is jammer, dat Truitje zich door allerlei nesterijen van haar werk laat afleiden, 't Is anders een beste, handige meid. 't Spijt.me wel, dat ik een beetje grof tegen haar sprak, — maar ik hoop, 't zal niet weer gebeuren.« DE KANARIEVOGELS. Het valt uiterst moeilijk een diep ingewortelde kwade gewoonte terstond af te leggen. Een man, die gewoon is te drinken en zich dagelijks te buiten gaat, is reddeloos verloren voor tijd en eeuwigheid, tenzij hij, gesteund door de genade Gods, een onverzettelijken wil betoont om nooit, nooit meer dat menschen*ver» nederende vergift aan zijne lippen te zetten. Doch wanneer men dan later uit zijn mond verneemt, hoe ontzettend groot zijn strijd is geweest tegen al de booze machten en goddelooze invloeden, die hem trachtten te bewegen om hem weder tot het drinken te verleiden, — dan overvalt ons een huivering en zien wij eerst hoe sterk de macht der zonde is, die alleen door een vasthouden aan Gods genade kan overwonnen worden. Er is bijna geen kind of het heeft een kwade hebbelijkheid, en hoewel het hem telkens onder de oogen wordt gebracht, hoe zondig en nadeelig deze is; hoe ontelbaar vele malen de knaap of het meisje zich voorneemt die zondige hebbelijkheid te laten varen, telkens valt hij of zij in de oude gewoonte terug, tenzij er met ernst, onder voortdurend gebed, tegen gestreden wordt. 11 Ook Truitje zou dit ondervinden. In het eerst had bovengenoemd voorval dit uitge» werkt, dat zij in de eerste maanden nimmer weder een boek of iets anders ter uitspanning in handen nam, voordat zij met al haar werk gereed was. Maar langzamerhand kwam de oude hebbelijkheid weder boven, eh dikwijls moest juffrouw Bulders, wanneer zij haar dochter aan iets herinnerde, weer hooren, dat Truitje riep: «Maar één minuutjel« of «over een minuutjel« Doch voor de tweede maal zou Truitje de ellendige gevolgen van haar uitstel ervaren. Naast het huisje van Bulders woonde vrouw Muides, wier man ook op de fabriek werkte. Zij was een goede buur, die dikwijls de kranke bezocht en zich altijd bereid betoonde om haar van dienst te wezen. Op zekeren morgen, terwijl juffrouw Bulders be* neden zat op haar gewone plaats bij het venster achter de bloemen, en Truitje de laatste hand legde aan het opruimen van de kamer, trad vrouw Mulder bij hare buurvrouw binnen. Haar gelaat was droevig en hare oogen waren vol tranen. «Lieve juffrouw Bulders,« zeide zij, «zoudt gij niet even Truitje kunnen missen, om naar de stad te gaan en den dokter te ontbieden? Mijn kleine Willem, die reeds een paar dagen ongesteld was, is van morgen zóó naar geworden, dat Ik voor hem begin te vreezen. 't Kind is hard, hard ziek en de dokter zeer noodig. Nu heb ik niemand die naar den dokter kan gaan. Mijn man kan niet van zijn werk af en ik durf mijn Willem geen minuutje alleen laten. Och, zou Truitje het wel voor mij willen doen?« »Met alle pleizier, buurvrouw! «antwoordde juffrouw Bulders. «Nietwaar, Truitje?« «O, gaarne moeder,« zei Truitje. «Och, lieve meid,« zei vrouw Mulder, «doe het dan dadelijk. Het is nu precies negen uur, en de dokter 12 gaat altijd om tien uur van huis. Wanneer je nu dadelijk heengaat, dan kom je nog tijdig genoeg, daar de afstand van hier naar het huis van den dokter hoogstens een half uur is. Belooft gij het mij, Truitje, dadelijk heen te gaan?» Truitje had haar omslagdoekje reeds omgedaan, haar hoedje opgezet, en na beloofd te hebben aan het verzoek der buurvrouw prompt te voldoen, was zij heengegaan. Vlug als een hinde liep zij over den weg, dien zij spoedig reeds half had afgelegd, terwijl zij berekende dat zij binnen een kwartier de stad zou bereiken. Maar .... Wat was dat? Waartoe stonden er zooveel menschen op den hoek van de groote laan, die naar het naastbijzijnde dorp leidde? O, dat moest zij weten. Wie weet, wat daar te zien was 1 En er was ook wat te zien Een menigte menschen had zich geschaard rondom een tafeltje, waarop een kooi stond met kanarievogels, die allerlei kunsten verrichten konden. »0,« dacht Truitje, »dat moet ik even zien. Maar een minuutje. Ik kan straks des te harder loopen.a Nieuwsgierig van aard als zij was, drong zij door de menschen heen, waarbij haar bijna de hoed van het hoofd viel, en kreeg een plaats vlak vooraan. Wat zag zij nu? Een man, de baas van de kanaries, was juist bezig zijn vogeltjes het exerceerente leeren, en daar een hunner het niet goed deed, werd hij ver» oordeeld doodgeschoten te worden. De man kleedde nu een kanarievogel aan als soldaat, hing het diertje een patroontaschje op den rug, zette hem een sjako op en gaf hem iets in de pootjes, dat een geweer moest verbeelden. Daarna plaatste hij den kanarie* vogel, die doodgeschoten moest worden, vlak voor een kanonnetje. Het arme beest zag er bedrukt uit, net alsof het wist welk lot hem wachtte, en op kommando van den baas liet de eene kanarievogel het geweer zakken, het schot ging af — paf! daar lag 13 de veroordèelde op zijn rug, zoo stil als een muisje, net alsof hij dood was. Al de omstanders klapten in de handen ten teeken van goedkeuring, en ook Truitje kon zich niet weerhouden hetzelfde te doen, hoewel zij de arme vogeltjes beklaagde, die tot zulke kunsten gedwongen werden. »Maar nu, heeren en dames 1« vervolgde de man, »zult gij nog een kunststuk zien, dat als het achtste wonder van geleerdheid en kunst kan worden be* schouwd. Ik zal u eens laten zien, hoe mijn kanaries kunnen touwtje springen; è* zoo knap en zoo sierlijk, dat menig meisje er nog een lesje van kan nemen. Allé monsieur Padeloep!« ging hij voort, »kom jij eens voor den dag. Gij en uw maat, juffrouw Valencia! Gij moet eens samen touwtje springen!« Truitje had reeds een beweging gemaakt om heen te gaan, want zij begreep, dat, als zij nog langer wachtte, de dokter dan niet meer thuis zou zijn.... Maar .... och, zij wou zoo graag de kanaries zien touwtje springen. Dat was zeker heel mooi— En, het duurde immers slechts kort.... maar één mi* nuutje.... Zij bleef en zij bleef, en zij zag het kunstwerk aan, totdat haar hart fel klopte en zij door de, menschen heendrong om buiten den kring te komen. Nu liep zij wat zij loopen kon en was ook binnen tien minuten bij de stad. De dokter woonde in een zijstraat, en voortrennende sloeg zij den hoek om en.... »Hé daar, lompe meidl« werd haar door een groenteman toegeroepen, tegen wiens wagen met groenten en vruchten zij aangeloopen was, »hé daar, lompe meid! Ziet gij dan niet wat gij doet? Gij hebt mijn mand met appelen omgegooid, en ik laat u niet gaan, voordat gij ze alle hebt opgeraapt.« Haastig bukte zich Truitje, terwijl zij een diepen zucht loosde en naar de straat keek, hopende nog het dokterskoetsje te zien. 14 »Ik heb zoo weinig tijd,« riep zij. »Ik moet bij dokter Barendse wezen 1« »Bij dokter Barendse!« zei de groenteman, terwijl hij den laatsten appel in de mand wierp, »die daar in die straat woont? Dan komt gij te laat: Die man is reeds lang weg. Ik zag hem een kwartier geleden wegrijden.« Truitje werd doodsbleek, en 't was haar alsof haar het hart van schrik stilstond. »Ja — ja, ga maar kijken!« zei de groenteman, ziende dat Truitje twijfelde, »gij zult zien, dat ik waarheid spreek.« Truitje ging naar het huis van den dokter — en het kwam uit zooals haar gezegd was. De dokter was lang weg en kwam niet voor één uur terug. Toch was het meisje zoo verstandig de boodschap achter te laten, om den dokter zoo spoedig mogelijk bij vrouw Mulder te zenden als hij tehuis kwam. Met loome schreden begaf zich nu het meisje op den terugweg. Wat zou zij zeggen? Toen zij hare boodschap aan vrouw Mulder over* bracht, verwonderde deze zich hierover en zei: »Hoe is het mogelijk! De dokter gaat nooit voor tien uur uit, en gij moet zeker reeds voor halftien aan zijn huis geweest zijn. Ach, mijn arme Willem! Wat zal ik nu beginnen? Als hij maar niet sterft 1« Vrouw Mulder boog het hoofd schreiende over het bedje van haar Willem, en elke snik, dien Truitje hoorde, was als een steek door haar hart. Diep be* droefd ging het meisje naar hare móeder. »Zeg mij de waarheid, Truitje,« zeide deze, haar ernstig aanziende, »zeg mij de waarheid: hebt gij u niet onderweg met beuzelingen opgehouden, in plaats van oogenblikkelijk te doen wat gij op u genomen hadt?« »Ik heb maar een minuutje ergens naar staan kijken, moeder,« antwoordde Truitje schoorvoetend, zich 15 hiermede willende verontschuldigen. »Maar één minuutje? Dat kan niet waar zijn. Gij moet u zeker een half ,,uur opgehouden hebben.« »Ik keek maar een béétje naar die kanarievogels,*: zeide Truitje, «maar dat minuutje vloog zoo gauw om. 't Was ook zoo mooi, moeder 1« »Foei,« zei Juffrouw Bulders, »foei, dat gij nog van mooi kunt spreken 1 Gij wist immers hoe angstig vrouw Mulder om haar kind wasl Niets — hoe mooi het ook was, had u onderweg moeten aantrekken; Gij hadt een dringende zaak te volbrengen en moogt dus niets zeggen tot uwe verontschuldiging. Ik ben zeer ontevreden over u. Gij hebt mij door uwe achteloosheid verdriet aangedaan en uzelve ook, terwijl gij de benauwdheid van onze arme buurvrouw over haar kind vergroot hebt.« De tranen kwamen in Truitjes oogen en hardop begon zij te snikken, vooral toen moeder haar de mogelijkheid voorstelde, dat het kind,>>thans buiten de hulp van den dokter, zieker worden en misschien sterven zou. O, die gedachte was verschrikkelijk voor haar, en zij Hep van angst en vrees heen en weer, niet wetende waar zij het zoeken zou. Moeder gaf haar nu den raad den Heer om vergeving te vragen en Hem te bidden het kind te herstellen. Dit deed zij dan ook terstond en begaf zich naar de boven* kamer, waar zij hare schuld voor God beleed en Hem smeekte den kleinen Willem beter te maken. Tégen den avond kwam de dokter. Hij was zeer ontevreden, dat men hem niet eerder had geroepen, want het kind was gevaarlijk ziek, en hij vreesde te laat gekomen te zijn. Hij zou echter alles doen wat hij kon, hoewel hij geen hoop kon geven dat de kleine zou herstellen. Stel u nu eens den angst van Truitje voor. O, hoe bejammerde zij hare achteloosheid 1 Zij had geen lust in haar werk, en in plaats van in de huishouding te 16 helpen, zat zij maar gedurig te schreien. Wel twintig malen liep zij naar boven of naar een~eenzaam hoekje, om tot God te bidden, en telkens ging zij naar vrouw Mulder, om te zien hoe het met den kleinen Willem was, of teïiooren wat de dokter, die tweemaal daags kwam, gezegd had. •.. x ■ Gelukkig kwam er beterschap in de ziekte en weldra mocht dokter Barendse aan de angstige moeder mededeelen, dat het gevaar geweken was en de kleine spoedig herstellen zou. Niemand Wijder dan Truitje,' die nu den Heer dankte voor het herstel van dat kind, maar tevens Hem bad om haar te bevestigen in haar voornemen van nooit zich met beuzelingen in te laten, wanneer hare hulp voor iets dringends geëischt werd. ï^pfSf; "Nooit vergat Truitje deze gebeurtenis in haar leven, en naarmate zij grooter werd en zich ontwikkelde, werd zij flinker en opmerkzamer, en hoewel haar lust om goede boeken te lezen niet verminderde, raakte zij echter geen boek aan, voordat haar huiswerk was afgeloopen en zij een tevreden blik ontving van vader en een hartelijken kus van moeder,- die tot vreugde van het kleine gezin langzaam aan in zooverre her» stelde, dat zij zich weder door het huis bewegen kon. ■