No. .35. HET GEHEIM DER SNEEUWKONINGIN po°R W. BLOMBERG — ZEEMAN MET ILLUSTRATIES VAN JAN FRANSE TWEEDE DRUK UITGAVE H. TEN BRINK — ARNHEM Tl I "Ml III11111I II I111111 ( HH UITGAVEN VAN H. TEN BRINK - ARNHEM. Nieuwe Zondagsschool-Serie onder redactie van A. L. GERRITSEN. FEESTUITGAVEN VOOR KERSTFEEST en PAASCHFEEST. Verder geschikt voor uitdeelingen van eiken aard, Leesbibliotheken, enz. Keuze ft f\ diverse uit ?U deeltjes. Condities bij bestelling' voor uitdeelingen, enz. Wij leveren alle bestellingen tot een bedrag van minstens f 10.— waarde of bij minstens 25 exemplaren, geheel naar eigen keuze al of niet gesorteerd, tegen de helft van de genoteerde prijzen (alzoo met een korting van 50%)« Bij de meeste boekhandelaren zijn onze Zondagsschool-uitgaven ter inzage te verkrijgen. Bij directe aanvrage tot ons zenden ook wij gaarne ter inzage mits men ze ons franco terugzendt. Een volledige Titel-catalogus, met korte beschrijving van inhoud, recensies en prijzen, is gratis beschikbaar. No. 35. NIEUWE ZONDAGSSCHOÓL-SERIE ONDER REDACTIE VAN a. l. gerritsen. HET GEHEIM VAN DE SNEEUWKONINGIN DOOR W. BLOMBERG-ZEEMAN. geïllustreerd door jan franse. TWEEDE DRUK. UITGAVE H. TEN BRINK. ARNHEM. HOOFDSTUK I: TOEN TREESJE JARIG WAS. 1 December was altijd een heerlijke dag voor alle schoolmeisjes, die even oud waren* als Treesje van den Burgemeester. Dan werd er een heel groot feest gegeven en dan mocht Treesje alle meisjes uit haar klas noodigen. En dat waren er heel wat, want Treesje woonde op een dorp, dat vrij ver van de stad lag. Alle kindertjes, arm en rijk, gingen daarom op de dorpsschool. Treesje was het eenigste kind van burgemeester Meddens en het was te begrijpen, dat die verjaardag een ware feestdag moest zijn. Daar kwam bij, dat Treesje geen moeder meer had. Hoewel ze heel rijk was, miste ze toch oneindig veel. Ze zou nu tien jaar worden en de goede burgervader wilde dezen feestdag schitterender vieren dan ooit. De familie Meddens was uit Zeeland afkomstig en daar worden de zoogenaamde kroonjaren dubbel feestelijk gevierd. In afwijking van andere jaren zouden ook de jongens uit Treesjes klas op het feest mogen komen. Je begrijpt, welk een vroolijke opschudding dit in het dorp Bloem wijk teweeg bracht! 4 Daar Treesje een heel zwak poppetje was, werd besloten, dat het een middagfeest zou worden. Het vorig jaar had ze 's avonds van vermoeidheid niet in slaap kunnen komen. Die arme schooljuffrouw van Treesjes klas had het echter hard te verduren en verlangde al even sterk als de kinderen naar 1 December. Want die rateltjes stonden geen oogenblik stil. En wat waren ze er toch slecht bij. Schoolblijven hielp ook al niet, want zelfs dan waren hun gedachten heel ergens anders dan bij sommen of taalwerk. Eindelijk brak 30 November aan. Dien dag waren ze woeliger dan ooit, want Treesje deed wonderlijke verhalen van een tombola. Een tombola! Wat was een tombola? Dat moest Leentje Weller toch even stilletjes aan haar buurtje vragen. „Misschien zoo iets als een grabbelton, laatst op den bazaar," vertelde Marie Boers fluisterend. De juffrouw had al twee maal Leentjes naam genoemd. „Ze hebben het over de tombola," sprak Jan Alders, toen hij zag, hoe ontstemd die arme juffrouw keek. „Ja, we krijgen een tombola," riep Trees nu. De juffrouw besloot maar blijde te zijn met de blijden en Trees mocht voor het bord komen en aan alle kinderen vertellen, wat een tombola was. „Juffrouw Meeuwig, onze huishoudster, maakt een mooi tentje en daar staan allemaal aardige dingen in." „Wat voor dingen?" riep er een. „Boeken, spelletjes, bouwdoozen en ander speelgoed. En dan zijn er opgerolde papiertjes en daar 5 staan nummertjes op. Van den leeftijd af mogen we er een uitnemen en wie nummer 1 trekt, mag het eerst iets uitzoeken. En dan nummer 2 en zoo verder." Onder ademlooze stilte hadden ze Trees aangehoord. Dat gaf weer stof tot nieuw gebabbel, maar de juffrouw stak er een stokje voor. „Wie vandaag BEN MOOI TENTJE. blijven moet, blijft morgen ook," klonk het gestreng. Dat hielp. Morgen blijven! Juist als je vroeg thuis moest komen, om je beste pakje aan te trekken. Nee, dat ging niet. Ieder spande zich in, om zijn blijde, vroolijke gedachten maar diep in een hoekje te verstoppen. Toen ze maar eenmaal rustig aan den gang waren lukte het wel. Na schooltijd wachtte hen nieuwe 6 vreugd. Langzaam, heel langzaam vielen witte, donzige vlokken naar beneden. Het sneeuwde! De eerste sneeuw! En wat bleef ze heerlijk liggen. De steenen waren er al geheel mee bedekt. Je kon er heusch reeds gemakkelijk op glijden. Menige jongen en ook vele meisjes keken, voor ze slapen gingen, nog eens even naar buiten. De vlokken bleven gestadig vallen, de wereld werd al witter, al blanker, al zachter. Hoewel de maan niet scheen, was het toch aardig licht op straat. De witte, tulen gordijnen leken nu wel vuil, als je keek naar de vensterbank, die belegd was met een schitterend wit kussen. De rijtuigen leken wel alle op gummibanden te gaan, zoo onhoorbaar zacht rolden ze langs de wegen. Wat een heerlijk vooruitzicht, morgen een dag van sneeuwpret. Het- eerste woord bij het wakker worden was: „Ligt er nog sneeuw ?" „Een vracht," zuchtte moeder en ze dacht aan al die vuile voeten. En nog-al op Zaterdag. Ze dacht ook aan vele paren natte schoentjes en kousjes. Hoe kreeg ze diedroqg! Maar het jonge goed dacht alleen aan een heerlijken dag, metechtouderwetschen winterpret. Toen burgemeester Meddens 's morgens in zijn tuin keek, schoot hem plotseling een aardig plan te binnen. Vanmiddag moest de lieve jeugd zich maar eens vermaken in den grooten tuin. Midden op het groote grasperk konden ze best een sneeuwpop maken, of hij kon ze in groepjes verdcelen en dan prijzen uitloven voor de mooiste sneeuwpop. 7 Treesje was verrukt, toen vader haar het plannetje vertelde. Ja, dat zou eenig zijn, een feest in den tuin, een sneeuwfeest! „En de tombola?" „Ja, die is al klaar, maar nu moeten de prijzen verdiend worden." Natuurlijk wisten alle gastjes vóór schooltijd reeds, dat er een sneeuwfeest zou plaats hebben. „Ik bouw een standbeeld", zei Leentje. „Ik een hond," opperde Marie. „De vier pooten is veel te moeilijk. Ik neem een bloemenmeisje," verkondigde Jan Stols. Tegen twee uur waren ze genoodigd. Maar de torenklok moest nog half slaan, toen er reeds een heel groepje voor het huis stond. Het had nu opgehouden met sneeuwen. Er was flink wat gevallen en daar het een weinig vroor, leek het er veel op, alsof de sneeuwlaag voorloopig zou blijven liggen. Toen Trees uit school kwam, werd ze opgewacht door Oma. Oma, die heelemaal uit Zeeland gekomen was om den verjaardag van haar kleinkind te vieren. „Een klein cadeautje, lieveling," sprak de oude dame, terwijl ze Treesje een heel klein vierkant pakje gaf. Hè, wat klein, dacht Trees. Oma gaf anders juist zulke groote dingen. Verleden jaar nog die reuze-pop, daar voor een leunstoeltje, en nu zoon nietig dingetje. Uit de vloeitjes kwam eindelijk een rood lederen doosje te' voorschijn. Grootmoeder beduidde haar hoe ze nu op het knopje moest drukken. 8 En „O!" riep ze, toen het doosje geopend was en ze op wit pluche een sierlijk gouden vingerhoedje zag liggen. Grootmoeder nam het er uit, schoof het aan Treesjes vinger en toen wees ze haar op een sierlijke T. gevormd van kleine pareltjes. „Een gouden vingerhoed," riep ze verheugd en ze pakte Oma en kuste haar zoo innig, dat de goede ziel de tranen langs de wangen liepen. Wie bezat er nu ook een gouden vingerhoed en dan een metpaarlen bezet. Trees was blij, dat de kinderen binnen mochten komen en dat ze aan de vriendinnen haar kostbaren schat kon toonen. „Wat een groot gezelschap," riep Grootmoeder, toen ze steeds maar meer jongens en meisjes zag. „Precies veertig," zei Trees. „Met mij mee veertig." „Dat treft prachtig," sprak de Burgemeester. „Dan verdeel ik jullie in tien groepen van vier. Je krijgt een half uur tijd en dan wil ik eens zien, wie de mooiste sneeuwpop maakt. De Burgemeester groepeerde ze en nu zocht ieder een plaatsje op. Er was wel ruimte voor honderd poppen. Weldra waren ze ijverig aan het werk. Trees, Marie, Leentje en Jan waren met hun viertjes bezig om een sneeuwkoningin te maken. Trees had zelf dien naam uitgevonden. Midden in het grasperk stond een voetstuk, waarop 's zomers een kaboutertje pronkte. Dit voetstuk zou de troon van de koningin zijn. Het werd werkelijk alleraardigst. Uit den vuilnisbak stak een randje kastpapier. 9 Daar werd een kroon van gefabriceerd. Trees vloog hu naar den zolder. In een oude koffer had ze eens een stuk gaas gevonden. Daar kon best een prachtjapon van gemaakt worden. Hier en daar wat roode hulstbesjes, dat vormde een mooie versiering. Toen ze weer beneden kwam, botste ze haast tegen juffrouw Meeuwig aan, die met een blad gebakjes den tuin inliep. „Breng jij er eens een paar naar de keuken, daar zit Stijntje zich te warmen," zei de huishoudster tot de jarige. „Mag Stijntje mijn cadeautjes niet even zien?" vroeg Trees. „Nu roep haar maar," was het antwoord. Stijntje was het dochtertje van vrouw Bonte, de schillenvrouw van het dorp. Hoewel Stijntje maar weinig ouder was dan Trees, was ze reeds van school. Ze moest moeder meehelpen. Vrouw Bonte ging dagelijks met de schillenkar de dorpen langs om aardappel-schillen, groente-afval en oud brood op te halen. Dat verkocht ze weer aan de boeren. En die gebruikten het voor veevoeder. Was haar karretje volgeladen, dan kon er wel een flinke boterham op overschieten. Den laatsten tijd leek het echter, alsof ze steeds minder ophaalde, ,,'t Is een dure tijd, misschien eten de menschen minder," overpeinsde ze bij zichzelf. „Maar de rijke menschen dan?" Of zouden ze ? Neen, die gedachte durfde vrouw Bonte niet uit te spinnen. Zoo dom, en kleingeestig kon toch niemand wezen. Arme vrouw Bonte! Ze 10 had moeilijke dagen achter zich. Haar man was verleden maand betrapt bij het stroopen van wild. Nu zat hij in de gevangenis. God wist, dat zij er onschuldig aan was. Slechte vrienden hadden hem verleid. Hij was zonder werk en ledigheid is nu eenmaal des duivels oorkussen. En nu kwam het vrouw Bonte voor, dat de menschen haar achterdochtig aanstaarden, als ze het erf opkwam. Vaak werd er al uit de verte geroepen: „Vandaag niet." Maar och, misschien was dat maar verbeelding. Hier bij den Burgemeester had ze altijd een goede vangst, 't Viel nu met die sneeuw op lange na niet mee. Of ze zich even warmen wou? Wat graag! Mocht Stijntje ook? Nou, die stakkerd was pimpelpaars van kou. Stijntje dekte den hond lekkertjes toe, gaf hem wat brood en liep toen vlug Moeder achterna. Wat een leven was het in den tuin! Wat een gegons! De keukenmeid vertelde haar van het feest. Ter eere van de jarige kregen vrouw Bonte en haar dochtertje een lekkere kom warme chocolade-melk. Daar ging de keukendeur open. Hè, daar verschrokken ze van. De jubilares kwam zelf binnen met een groote schaal gebakjes. Verlegen stapte vrouw Bonte op het rijke kind toe en wenkte Stijntje om ook te feliciteeren. „Dank jullie wel hoor en zoek nu.maar eens uit." Stijntjes oogen schitterden van pretlichtjes, toen ze een grooten dikken roomhoorn op een schoteltje legde. Ze had er dadelijk wel in willen bijten. 11 Maar ze zag, dat Moeder ook nog niet begon. „Mag Stijntje even mijn cadeautjes zien?" „Zeker wel," zei vrouw Bonte. Fluks hapte Stijntje nu in het overheerlijke gebakje, 't Zou toch al te jammer' zijn dit te moeten achterlaten. Vroolijk liepen de meisjes door de gang naar de kamer, terwijl Stijntje heimelijk om zich heen keek. Wat waren hier allemaal mooie dingen! En wat liep je zacht op die fluweelen looper! Verlegen was Stijntje anders niet, want door moeders bedrijf ging ze met vele menschen om. Maar nu ze in die mooie kamer met keurig aangekleede menschen stond, voelde ze zich toch vreemd te moe. „Dat is Stijntje van vrouw Bonte, ze komt even naar mijn cadeautjes kijken," verklaarde Treesje, daar ze bemerkte, dat Oma en nog een paar dames in de grootste verbazing naar die bedremmelde Stijn keken. „Van vader die boeken, en die doozen chocola van tantes en die mooie pop van onze huishoudster en die kralen van Grietje, de meid; en die bonbons van Marietje Boers ennne, ennne.. . Zoo babbelde Trees maar door, telkens aan de verbaasde Stijntje een nieuwen schat toonende. „Maar nu komt nog het allermooiste," riep de jarige, toen alle geschenken op een na bezichtigd waren. Ze nam Grootmoeders cadeautje, drukte op de veer van het etui en liet Stijntje den glanzend gouden vingerhoed zien. „Wat een fijne " „Nou hè! Kijk, hij past me precies." 12 „Laat mij eens passen," vroeg Stijntje, wie het reeds een genot leek, zoo'n kostbaar sieraad eventjes aan den vinger te mogen hebben. „Voorzichtig hoor! Laat niet vallen," maande Grootmoeder. MET STILLE BEWONDERING BBZAG STIJNTJE HAAR GOUDEN VINGERTOP. Met stille bewondering bezag Stijntje haar gouden vingertop. „Trees! Trees, waar zit je ?" „Hier! Wat is er?" „De Sneeuwkoningin is klaar. Kom eens kijken," riep Jan. 13 „Ga maar mee," sprak Treesje tot Stijntje. Nu, dat wou Stijntje wel. Ze vond het bij de kinderen ook veel prettiger dan bij de groote menschen. Alle jongens en meisjes van Bloemwijk kenden immers Stijntje van vrouw Bonte. „Dag Stijn! Dag Stijn!" klonk het allerwegen. „Kijk onze pop eens!" „Wat zeg je van ons beeld?" „Hoe vind je onze groep?" Stijn liep van den een naar den ander. Het half uurtje was haast om en bijna allen waren klaar. Ze gingen eens bij elkaar buurten. Er werd zelfs gewed, wie wel den eersten prijs zou hebben. Over 't algemeen, werd ,,De Schoorsteenveger" het mooist gevonden. Daar kwam de Burgemeester ook aan. Hij monsterde met kritischen blik de verschillende sneeuwpoppen en hij keek nog eens en nog eens op zijn horloge, teekende toen wat aan in zijn notitieboekje en gaf ten slotte een sein om op te houden. Met een vroolijk toespraakje kende hij den eersten prijs „den schoorsteenveger" toe. De vier jongens, die dat kunststuk gefabriceerd hadden, mochten straks het eerst iets uitzoeken van de tombola. Toen volgde „de Sneeuwkoningin". Ze zag er werkelijk koninklijk uit. Vervolgens kwam een borstbeelden-groep als derde prijswinner uit. Daarna een vogelverschrikker, toen een vischvrouw en zoo maar verder. Ieder kreeg een prijs, want — zei de Burgemeester — jullie hebt allen je best gedaan. Nu gingen de feestgenooten naar de huiskamer, waar het mooie tentje was opgericht. Wat 14 een alleraardigste dingen waren daar klaar gelegd, je wist haast niet, wat te kiezen, 't Was zoo leuk, dat Trees ook iets uitkiezen mocht. Ze nam maar een DE EERSTE PRIJS: „DE SCHOORSTEENVEGER". fleschje eau de cologne. Dat kwam altijd te pas, want ze had zooveel, zooveel. „Ik heb een zilveren vingerhoed,'' riep Leentje Weller verrukt. „Prachtig hè, al.is hij dan ook niet zoo mooi, als de jouwe," vervolgde ze tot Trees. „De mijne is ook zeldzaam mooi, maar.... Ik heb hem toch wel weer van Stijntje teruggehad." Eenigszins verschrikt holde Treesje naar de tafel, waarop haar geschenken waren uitgestald. Daar stond het geopende etui, doch — zonder vingerhoed. Zenuwachtig grabbelde ze tusschen doozen en kistjes, maar nee, geen spoor van den mooien, gouden schat. Misschien had Stijntje hem ergens neergezet. Waar was ze? Ze was niet meegegaan naar de tombola. Wacht, ze zou zeker in de keuken zijn. Vlug holt Trees naar de keuken. Ze ziet juist vrouw Bonte met Stijntje vertrekken. „Stijntje, waar is mijn vingerhoed?" „Je vingerhoed?!" „Ja, die gouwe, jij hebt hem nog aangehad." Verstomd staarde Stijntje naar Trees en van Trees weer naar moeder. „Kun je niet praten?" vroeg vrouw Bonte min of meer ontstemd, 't Was ook wat moois, dat die Stijn aan een ander zijn boeltje zat. „Ik weet het heusch niet," zei Stijn bedremmeld. „Misschien op de tafel, of in dat doosje." „Toe, ga nog even mee. Ik kan hem niet vinden," zei Trees. Toen de meisjes binnenkwamen, had Oma reeds door Leentje van het geval gehoord. „Waar is hij nu?" vroeg de oude dame aan Trees. „Stijntje zal hem dadelijk wel "vinden," sprak Trees op geruststellenden toon. De arme Stijntje liet haar oogen dwalen over de tafel met geschenken, lichtte dit eens op en zette dat op zij, maar vergeefs, de gouden vingerhoed was nergens te zien. N. Z. S. No. 35. Geheim Sneeuwkoningin. - * Tweede druk. 16 „Heb je hem ook per abuis in je zak laten glijden ?" vroeg Grootmoeder nu. Het zou immers kunnen wezen, dat het meisje b.v. een zakdoek had moeten krijgen en dat toen dB vingerhoed van haar vinger gegleden was. Stijntje tastte diep in haar^zak, haalde een groezeligen zakdoek en een kaal beursje te voorschijn, keerde toen ten bewijze, dat er niets meer in was, den zak binnenste buiten. „Herinner je nu eens goed, waar je den vingerhoed van den vinger deedt," vervolgde de oude dame op eenigszins strenger toon. Met gefronste wenkbrauwen zat Stijntje eenige oogenblikken stil voor zich uit te staren. „We werden geroepen voor de sneeuwpoppen," riep ze opeens. „Dan kan ie buiten liggen," sprak Trees. „Buiten in de sneeuw! Als hij dan maar terecht komt," zuchtte Oma. De andere kinderen, allen voorzien van een geschenk, kwamen nu bij de tombola vandaan en hoorden van het verloren schaap. De een voor den ander bood aan te gaan zoeken, maar den Burgemeester kwam het beter voor, dat er niemand meer langs het tuinpad ging. Lag hij daar, dan bestond er alle kans, dat er op getrapt werd of dat hij nog dieper in het sneeuwtapijt zou verdwijnen. „Ik zal den tuinjongen wel aan het zoeken zetten"; sprak Treesjes vader. Trijntje droop af met een heel ongelukkig gevoel. De Burgemeester streek zijn jarig dochtertje eens 17 over haar krullebol en zei: „Denk nu maar niet meer aan den vingerhoed. Die komt heusch wel terecht. Wat het huis verliest, vindt het huis weer." Juffrouw Meeuwig, die een echte kindervriendin was, bleek onuitputtelijk te zijn in het bedenken van aardige gezelschapsspelletjes. Het duurde dan ook niet lang of Treesje dacht niet meer aan den verloren schat. Toen de hinderen moegespeeld waren, kwam meneer Meddens met een groote doos aandragen. Uit de doos haalde hij voor iederen gast een ijzeren figuurtje te voorschijn. „Wat is dat nu?" vroeg Leentje Weller. „Dat zijn puzzles, kind. Iedere puzzle bestaat uit twee ineengedraaide dingetjes. Probeeren jullie nu eens ze van elkaar te krijgen. Wien het gelukt, krijgt van mij een reep chocolade." Het leek zoo gemakkelijk, maar 't viel lang niet mee. Wat weerden zich die handjes! Wat werd er gerukt en getrokken! Maar zooals het meestal gaat, de kalme en rustige werkers zagen toch hun moeite beloond. Ook daaraan kwam een einde Nog eens werden versnaperingen rondgedeeld en al spoedig kwam de meid vertellen, dat Jan Stols en Leentje Wellen gehaald werden. Het feest was afgeloopen. Met veel bedankjes vertrokken de kleine feestgangers. Thuis vertelden ze in geuren en kleuren van al de pret, dien ze genoten hadden. HOOFDSTUK II. STIJNTJE BONTE. Stil, in zichzelf gekeerd, sjokte ze met moeder achter de schillenkar. Moeder had haar beknord om haar groote zorgeloosheid. Moeder had gezegd, dat ze niet begrijpen kon, dat Stijntje niet eens wist, waar ze zoo'n kostbaar ding, als een gouden vingerhoed, had neergelegd. „Als ze daar maar geen scha van had," zuchtte vrouw Bonte, terwijl ze met groote moeite de kar door de vaste sneeuwmassa voortduwde. „En wat zei de Burgemeester?" vroeg vrouw Bonte, die al een weinig spijt gevoelde van haar booze woorden tegenover haar eenigste lieveling. „Niets moeder, niets. Alleen die oude dame, die keek zoo kwaad. En van die moest ik in mijn zak voelen." „In je zak, in je zak," mompelde vrouw Bonte. En ze liet er op volgen: „Nu nog mooier, zou ze soms denken, dat je hem gestolen hadt?" Beiden liepen weer zwijgend verder, 't Was reeds schemerig, toen ze thuis kwamen. Vlug werden de schillen in het schuurtje geborgen, 's Morgens vroeg 19 sorteerde vrouw Bonte ze. Er lag vaak oud brood tusschen en dat gaf een extra verdienste. Stijntje stak intusschen het olielampje aan; zette toen wat water op het petroleumstel, kreeg brood en boter en zou juist brood gaan snijden, toen moeder binnen SJOKTE ZE MET MOEDER ACHTER DE SCHILLEN KAR. kwam. Tersluiks keek Stijntje naar moeders gezicht. Ze kon het niet hebben, dat moeder boos was. Ze vond de heele geschiedenis al vervelend genoeg. Maar moeder begon over heel andere dingen te praten. „Eet vlug je boterhammen op kind, 'tis morgen weer vroeg dag voor ons." Een half uur later ging Stijntje zich reeds uit- 20 kleeden. Voor ze ter ruste ging, zei ze bij moeder haar avondgebedje op en wanneer ze Amen gezegd had, bad moeder. Dat bidden van moeder vond Stijntje altijd zoo heerlijk, 't Was eigenlijk danken en bidden. Moeder dankte voor alles, wat ze dien dag genoten hadden en moeder bad om kracht voor alle komende zorgen. Nu dezen avond was moeders gebed heel kort en toch bad Stijntje van harte mee, toen moeder met trillende stem smeekte: „Lieve Vader in den hemel, breng spoedig het vingerhoedje terug. Laten ze inzien, dat Stijntje eerlijk is. Amen." Stijntje kon er eigenlijk niet goed van in slaap komen. Het drong nu pas tot haar door, dat die rijke menschen wel eens konden denken, dat ze het vingerhoedje gestolen had. Gestolen! Wat een vreeselijk woord. Arme Stijntje, ze wist wel, waarom vader in de gevangenis zat, al had moeder het haar niet verteld. Ze had er de buurvrouwen over hooren babbelen en die hadden haar toen zoo medelijdend aangekeken. Kinderen van het dorp hadden er openlijk over gesproken en ze hadden gevraagd; „Mot ie lang zitten? Hoeveel hazen het ie gestroopt?" En nog meer dergelijke vragen. Stijntje had haar schouders opgehaald. Ze durfde er moeder niet naar vragen. Moeder had vaak zulke behuilde oogen. lederen avond bad ze met moeder mee: „Bewaart TI onzen lieven vader". Ze wist eigenlijk niet goed, of ze haar vader heusch wel lief vond. Vroeger, ja vroeger wel. Toen speelde ze vaak paardje op vaders rug, 21 toen leerde ze mooie liedjes op vaders knie. Maar dat leek nu al heel lang geleden. Deji laatsten tijd had vader geen werk en dan was hij uit zijn humeur. Een keer had hij zelfs gezegd, dat bidden ook niets meer hielp. Stijntje had er van gerild. Zooals moeder bad, dat moest helpen. Daar was Stijntje verzekerd van. Eindelijk sloten zich haar oogjes en ze droomde van Trees en van schalen gebakjes en van wel honderd sneeuwkoninginnen, die gouden kroontjes op het hoofd hadden en zilveren sluiers om de leden. Vroeg in den morgen wekte moeder haar, de schillen moesten verkocht worden. „Heefthet weer gesneeuwd?" vroeg Stijntje. „Nee kind, gelukkig niet, maar alles is blijven liggen." „Zou de vingerhoed gevonden zijn, moeder?" „Daar heb ik niets van gehoord. Vandaag mocht ik nog om een vrachtje komen, dus dan vernemen we dat wel." Handig en vlug kleedde Stijntje zich aan, at toen haar boterhammen op en hielp moeder de schillen in zakken doen en vervolgens op het karretje laden. De hond werd nu ook voorgespannen en vooruit ging het den boer op. De wegen waren zoo glad, dat Stijntje telkens en telkens weer uitgleed. Dat hinderde niet, lachend schudde ze de sneeuw van haar dikken ruigen mantel en met nieuwen moed duwde ze den wagen voort. „Wat een geluk, dat we verleden jaar dien warmen 22 mantel voor je gekregen hebben," zei vrouw Bonte. „Hij is van Trees geweest hè?" „Ja en 't trof zoo, dat juffrouw Meeuwig er nog lappen van had; want jij bent wel een hoofd grooter." „Gisteren hadden ze feest," zei Stijntje meer tot zichzelf dan tot moeder. Zou de vingerhoed er al wezen? Wat zou Trees dan in haar nopjes zijn! Hoe zouden de sneeuwpoppen er uitzien ? Zou de sneeuwkoningin nog aangekleed zijn? Maar, als de vingerhoed eens niet gevonden was! Dan ging ze veel liever er niet heen. En ze zag weer de booze, wantrouwende blikken van de oude dame. Ze waren nu bij de boerderij, waar moeder de schillen verkocht. Ze werden binnen verzocht en kregen ieder een groote kom koffiie en een stuk koek. Hè, dat smaakte. De boer woog intusscben de zakken en toen hij binnenkwam, bracht hij rolletjes met centen mee. Nu stapten ze maar op, want voor de zon onderging, moest het leege karretje weer gevuld zijn. De boerin oogde hen na en mompelde: „Een kranig wijfje en altijd opgewekt. Hoe is het mogelijk met zoo'n sober bestaan." En toen de hondenkar in de verte verdwenen was, keerde ze terug naar haar ruim en gezellig vertrek. „Ze brengt heel wat minder schillen dan vroeger," sprak de boer tot zijn vrouw, terwijl hij zijn lange Goudsche pijp stopte. „Hoe komt dat zoo?" informeerde zijn wederhelft. „Och zie, nou die man in de gevangenis zit. ..." 23 „Maar dat kan vrouw Bonte toch niet helpen," viel de boerin hem in de rede. „Nee vrouw, dat is wel zoo. Maar de menschen kijken er haar toch maar op aan." ,,'t Is schande," zei de boerin verontwaardigd. „Och, je weet nooit, of je zulk volk vertrouwen kunt." „Maar man, hoe kun je...." Vrouw Hoek, zoo heette de boerin, kon niet uitspreken, want de deur ging open en Grietje, de keukenmeid van den Burgemeester stond op den drempel. „Goeie morgen samen!" „Goeie morgen! Goeie morgen!" „Hebben jullie wat karnemelk te missen? Onze jongejuffer moet weer het bed houden. Ze is oververmoeid van gister en nu kun je dat kind nergens meer op tracteeren dan op karnemelksche pap." „Nou, we hebben nog wel een paar kan te missen," zei boer Hoek en hij nam de porceleinen kan van Grietje aan en ging er mee naar achter. „Gaat efkes zitten," noodigde de boerin vriendelijk. Grietje gaf aan de uitnoodiging gehoor. Bij vrouw Hoek had je het zoo kwaad niet, vooral als de koffiepot nog stond te pruttelen. De gulle boerin haastte zich om het dienstmeisje spoedig van een warmen kop drinken te voorzien. Natuurlijk hoorde daar een flinke snee koek .bij. En ondertusschen moest ze van Grietje alles weten van dat schitterende 24 feest. De kinders van de buren waren er nog vol over. Grietje hield wel van een babbeltje, in geuren en kleuren vertelde ze van den sneeuwpoppen-wedstrijd en van de tombola en van de puzzles. Ze had een aandachtig toehoordster aan vrouw Hoek. Met open mond luisterde de goede ziel naar alles, wat het dienstmeisje vertelde. „Weet je wat zoo jammer was?" vertelde Grietje ten slotte; „dat Treesje een mooi gouden vingerhoedje miste,'dat ze van de oude mevrouw voor haar jaardag gekregen had." „Lieve mensch, hoe kou dat nou?" „Ja, daar snapt niemand wat van. Je moet weten, dat Stijntje van vrouw Bonte hem 't allerlaatst heeft aangehad." „Wat vertel je daar?" vroeg boer Hoek, die juist met de gevulde kan binnen kwam. Grietje begon van meet af aan en toen ze uitverteld was, voegde ze erbij: „De oude mevrouw zegt, dat ze Stijntje heel niet vertrouwt." „Maar Grietje hoe kan ze dat nu zeggen ?" begon vrouw Hoek. „Ja vrouw, daar hadden we het immers straks ook over. Zoo vader, zoo kind. Het komt meer voor." Grietje hoorde de koekoekklok slaan en begon opeens veel haast te krijgen. Terwijl al die zaadjes van kwaadsprekerij en laster her en der stoven, liepen vrouw Bonte en haar kind op den dorpsweg en vroegen hier en daar of er nog iets Avas. Beiden waren door en door koud, want 25 er woei een scherpe Oostenwind. Gelukkig alleen nog naar het burgemeestershuis en dan konden ze naar huis gaan. Stijntje hoopte, dat ze even in de keuken mochten kómen, dan kon ze in den tuin kijken naar de sneeuwpoppen. En misschien zag ze Treesje. Die was altijd even vriendelijk. Heelemaal niets trotsch voor zoo'n voornaam meisje. Niets van dat alles gebeurde echter. „Vandaag zijn er geen schillen," zei de werkmeid, die slechts het deurraampje opende. „En Grietje zei gisteren, dat ik vandaag nog een vrachtje kon halen," vervolgde vrouw Bonte op een toon van verbazing. „Nou er is niks," sprak de werkmeid kortaf. „Dan Zaterdag maar aankomen?" vroeg het scbillevrouwtje. „Ik weet eigenlijk niet. Ik geloof, zie je, dat de juffrouw nog iemand anders kent voor de schillen. Dien wou ze ze nu eens een poosje geven. Dat zei de oude mevrouw." 't Was vrouw Bonte, of ze een klap in het gezicht kreeg. Ze stond zoo raar te kijken, dat ze .er niet eens erg in had, dat het raampje voor haar neus werd dichtgedaan. „Begrijpt u dat nou?", klonk Stijntjes stemmetje. Vrouw Bonte keerde tot de werkelijkheid terug. Nee Stijn, daar snap ik nou net zooveel van als niks. Met langzame schreden gingen ze op huis aan. 26 Vrouw Bonte deed haar best om zich goed te houden voor haar kind, maar toch ontging het Stijn niet, dat moeder met haar mouw langs de oogen boende. „Een beste klant weg," zuchtte vrouw Bonte. Dien avond gebruikten ze zwijgend het avondmaal. En toen het genuttigd was, wou Stijntje als naar gewoonte zich uit gaan kleeden, maar moeder zei: „Hoor eens Stijn, ik heb wat met je te bepraten." Vrouw Bonte schraapte zich de keel. 't Scheen over iets heel moeilijks te zijn, waarover ze met Stijntje praten wilde. ,,'tls morgen een week, dat vader weg is." „Ja moeder." „Morgenavond komt vader thuis." „Morgenavond!" riep Stijntje. Het ontging vrouw Bonte niet, dat het geen blijde uitroep was. „Morgenavond komt vader thuis. En nu moesten wij morgen ons kamertje eens van boven tot onder schoonmaken. Het moet er feestelijk uitzien, kind. Ik heb nog een klein stukje rookvleesch, dat vrouw Hoek mij eens meegaf. Als we nu morgen droog brood eten, dan kunnen wij voor vader morgenavond een feestmaal maken." „Goed moeder," zei Stijntje. Ze was niet verwend. Hoewel stevig en gezond, was ze toch van jongsaf gewend aan ontbering. „En dan zal alles weer in orde komen," begon vrouw Bonte. In haar oogen schitterde het van blij vertrouwen. „Heeft vader dan werk?" vroeg Stijntje. 27 ,,'t Zal wel komen. Dat geloof ik zoo zeker Stijn, want God verlaat de Zijnen niet. Geef den bijbel eens aan kind en sla eens op Psalm 28." Stijntje voldeed aan moeders verzoek en las de vertroostende woorden. „Zie je Stijn, dat is het, wanneer we gelooven, dat de goede Herder ons geleidt, dan zien we altijd licht." Toen ging Stijntje ter ruste. Ze dacht niet meer aan de vreemde boodschap bij den Burgemeester, ze wenschte slechts te zijn, zooals moeder was. Altijd licht te zien, dat was altijd blijde wezen. Het was een zegen, dat die arme vrouw Bonte zulk een rijk geloof bezat, want er braken moeilijke dagen voor haar aan. Den volgenden dag, juist toen haar huisje met bezemen gekeerd was, hoorde'ze de welbekende voetstappen. „Welkom thuis," en haar roode ruwe handen drukten de grove werkmanshandeu van haar man. Aandoening belette hem te spreken. Hij greep zijn Stijntje, hief haar in de hoogte en kuste haar teer. En die groote Stijn voelde ach, alsof ze nog een klein' kindje was. Een zeldzaam gelukkig gevoel doortintelde haar. Ja, moeder had gelijk. „Alles kon weer in orde komen." In het kleine kamertje zaten dien avond drie gelukkige menschenkinderen. Geluk is echter een heel broos plantje. Eén ruwe aanraking en het is geknakt. Bonte was een knap schilder en behanger, maar er was geen werk. Hij sprak nu met zijn vrouw af, dat hij eens bij de boeren zou vragen om een karweitje, 't Kwam 28 er niet op aan wat. Zijn handen stonden wel naar werk en zijn lichaam was forsch en sterk. Den volgenden morgen trokken ze gelijk op weg. Vrouw Bonte en Stijntje moesten naar een naburig gehucht waar ze op een bepaalden dag van de week schillen ophaalden. Bonte zou eerst maar eens bij Hoek gaan hooren. „We zullen vlug aanrijden," zei moeder tot Stijntje, „we moeten vandaag eens een warm maaltje koken." Dat was Stijntje best naar den zin. Het was ook veel te koud om lang met de menschen te staan praten. Om twaalf uur waren ze dan ook in Bloemwijk terug. Het fornuisje werd aangemaakt, een potje aardappels met kool en een stukje spek werd lekkertjes gaar gekookt. De tafel was net gedekt, toen Bonte binnenkwam. „Nou ?" vroeg zijn vrouw, terwijl ze een dampende schaal op tafel zette. „Niets, hoor. Heelemaal niets. Al hadden ze werk, ze gaven 't me niet. Wil je wel gelooven, dat de kinderen voor me uit den weg gingen?" „Misschien verbeeld je je dat wel," suste vrouw Bonte. „Ik verbeeld het me niet," riep Bonte en sloeg met zijn vuist op tafel. „En die boer Hoek, die ons altijd zoo geholpen heeft, deed nu zoo uit de hoogte, alsof hij de Burgemeester in hoogst eigen persoon was. Maar dat is waar ook, zou ik het straks eens gaan vragen bij den Burgemeester?" Een klein 29 straaltje van hoop verdreef even de sombere bui. „Je kunt het licht probeeren," zei vrouw Bonte. Ze was al blij, dat haar man in een beetje vroolijker stemming kwam. Zij voor zich verwachtte van dat bezoek heelemaal niets. Hoe hadden ze haar ontvangen! Jaren lang had ze toch de klandizie gehad! Maar je kon het niet weten. Niets veranderlijker dan de mensch. Met groote dankbaarheid dacht vrouw Bonte aan Een, die gisteren en heden dezelfde is. Den eenvoudigen maaltijd werd alle eer aangedaan. Bonte keek eens tersluiks van zijn vrouw naar zijn dochtertje. O! mocht hij maar werken voor die twee. Kon hij die beiden maar een rustig en goed thuis bezorgend Die dagelijksche tochten met zoo'n schillenkar was toch een hondebaantje. „Krijg ik geen werk, dan ga ik er met de kar op uit en jullie blijven thuis," zei hij eensklaps. „Ik ken mijn klantjes eenmaal en 't is heusch geen onaardig werk," antwoordde zijn vrouw. „Dan gaan we samen, want Stijn moet op naaien/' ging Bonte voort. Dat keurde vrouw Bonte goed. Dat had ze altijd gewild, maar vroeger had haar man den «neus opgetrokken voor die „schillenvragerij", zooals hij het noemde. Vrouw Bonte had wel alles goed willen vinden, als ze het haar man maar naar den zin kon maken. Dien middag trok Bonte naar het burgemeestershuis. Hij werd in een klein wachtkamertje gelaten. Grietje had hem open gedaan; verbaasd en eenigszins verschrikt had ze hem aan- 30 gestaard. Het bloed was hem naar de wangen gestegen, hij had zijn vuisten gebald. „Alsof ik een misdaad begaan heb," prevelt hij, terwijl hij met groote schreden door het vertrekje gaat. Plotseling staat hij stil. Heel duidelijk hoort hij Grietje zeggen: ,,'t Is Bonte, de vader van Stijntje." „Zou die den gouden vingerhoed komen terug brengen?" vraagt een andere stem. „Hij is pas uit de gevangenis," vertelt Grietje. „Dan geloof ik nog eerder, dat Stijntje het gouden vingerhoedje heeft meegepakt," zegt de ander. Zweetdruppels parelen op het voorhoofd van den vader, die daar zijn kind hoort beschuldigen van diefstal. Toch begrijpt hij er niets van. Hij spitst zijn ooren, om nog meer te kunnen opvangen, maar — daar treedt de burgervader binnen. „Zoo Bonte, wat had je?" klinkt het niet onvriendelijk. „Of U ook werk voor me had," zegt de man op.onvasten toon. De Burgemeester ondervraagt hem nu over de soort van arbeid, dien hij zou kunnen verrichten, hij noteert zijn naam en adres en met de belofte, dat hij eens hier en daar zal informeeren, kan Bonte naar huis toe gaan. Dergelijk soort beloften zijn voor hem van luttel waarde Wanneer hij weer buiten staat, tracht hij zich te herinneren, wat er toch over zijn Stijntje gesproken is. Daar moet hij meer van weten. En thuis gekomen begint hij Stijntje dadelijk te ondervragen over een gouden vingerhoed. Het kind is ten hoogste verbaasd, dat 31 vader daarvan afweek Eenvoudig biecht ze alles op. Hoe vader daar aan kwam? Och, toevallig gehoord bij den Burgemeester. Of hij al terecht ia? Nee nog niet. Den verderen dag is Stijntje telkens bevreesd, dat vader weer naar buiten zal gaan, naar de herberg, waar hij slechte mannen ontmoet, die hem tot verkeerde dingen zullen overhalen. Af en toe kijkt Bonte ook werkelijk naar zijn pet, maar dan ziet hij ook naar zijn vrouw. Wat is ze weer ijverig bezig zijn Zondagsche pak op te knappen. Nee hij wil haar niet teleurstellen, hij wil zijn leed niet gaan verdrinken. Straks komt het berouw immers. „Kom Stijn, haal het dambord eens, dan zulle» we samen een spelletje doen," zegt hij, als moeder de vrouw de lamp heeft opgestoken. „Ja, doen jullie dat," dan wip ik even naar juffrouw Trimpe om te vragen of Stijn op de naaischool mag komen." „Hè!" pruttelt Stijn. Het vrije leven met de hondenkar lijkt haar veel begeerlijker. „Leer, wat je leeren kunt, kind; later ben je er dankbaar voor," klinkt het ernstig uit vaders mond. Bonte en zijn vrouw knikken elkaar eens toe en onderwijl vader en dochter de schijven plaatsen, wipt moeder vlug naar buiten, 't Is vlak hij, even den hoek om. Juffrouw Trimpe opent zelf de deur en roept verbaasd. „Kom je nu nog om schillen ?" „Nee, juffrouw neen, 't betreft mijn dochtertje."* N, Z. S. "No. 35. Geheim Sneeuwkoningin. 3 Tweede druk. Juffrouw Trimpe heeft zoo juist bij den bakker Grietje van den Burgemeester gesproken en heeft daar ook het verhaal van het gouden vingerhoedje gehoord. „Zou vrouw Bonte bij haar komen om haar te vertellen, hoe. vreeselijk ze het vindt, dat haar kind zoo iets gedaan heeft? Ze heeft nog met ONDERWIJL VADER EN DOCHTER DE SCHIJVEN PLAATSEX. vrouw Bonte op school gegaan en ze hebben mekaar altijd graag mogen lijden. „Kom binnen mensch, kom binnen," zegt de goede juffrouw Trimpe op meewarigen toon, „Maar er is geen zwarigheid," herneemt vrouw Bonte lachend. „Integendeel. Mijn man en ik hebben besloten, dat Stijntje naaien moet leeren. We gaan samen den 33 boer op. Zou ze morgen al kunnen komen?" Als vrouw Bonte is uitgesproken, staart juffrouw Trimpe haar nog eenige oogenblikken in de hoogste verbazing aan. „Op naaien, zeg je ?" „Ja op naaien," herhaalt vrouw Bonte. En ze denkt bij zichzelf, dat juffrouw Trimpe toch wel wat suffig wordt. Juffrouw Trimpe is in gedachten verzonken. Stijntje op naaien. Er zijn wel twaalf naaimeisjes en ze wil wedden, dat die morgen reeds gehoord zullen hebben, waar Stijntje van verdacht wordt. De menschen op het dorp zullen vragen, of zij, juffrouw Trimpe,^ mal is, om zoo'n schepseltje op naaien te nemen. Lieve deugd, dat kan haar naaimeisjes kosten. „Is 't goed?" vraag vrouw Bonte, die bang is, dat juffrouw Trimpe in slaap doezelt. „Ja zie je, ik dacht zoo, je moet weten, dat ik eigenlijk geen plaats meer heb." „Geen plaats!" Nu is het vrouw Bontes beurt om ten hoogste verbaasd te zijn. Nog geen jaar geleden is juffrouw Trimpes voorkamer geheel verbouwd tot een groot lokaal, zoodat ieder nu spreekt van „de naaischool." „Ik heb wel ruimte, maar het wordt me zoo druk." „Maar Stijn is kalm, hoor!" Weer is het stil, heel stil in het vertrek. Even flitst het door vrouw Bontes brein, of ze Stijntje niet hebben wil om vader. Maar dat zou toch .... 34 Juffrouw Trimpe ziet opeens licht om zich uit deze netelige kwestie te redden. Ze zal uitstel geven. Over een paar weken zal het zaakje zeker opgehelderd zijn. Is Stijntje door de mand gevallen, dan zal vrouw Bonte zelf wel inzien, dat Stijntje niet op de naaischool hoort. „Over een paar weken zou het me, wat het werk betreft, beter schikken," begint juffrouw Trimpe op weifelenden toon. „Nu, dan maar over een paar weken," is het gemoedelijke antwoord. Vrouw Bonte staat op, wenscht goeden avond en stapt naar huis. Ze weet niet waarom, maar ze voelt zich beklemd. Als ze naar de opeengepakte wolkenmassa ziet, is het haar, alsof zich ook op haar levensweg steeds meer zorgen samenpakken, 't Loopt haar niet mee. Maar kijk, daar breekt de zilveren maan door het wolkengordijn en giet glanzende stralen over de donkere aarde. „Daarboven woont God," zegt ze eerbiedig. En 't is haar als fluistert een stem: Werp al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u. Moedig treedt ze voort. Al was de heele wereld tegen haar, wat kunnen menschen haar doen, als God voor haar is? HOOFDSTUK III. VAN KEN KLEIN DUIVELTJE. „En ik kan niet gelooven, dat Stijntje het vingerhoedje heeft weggenomen," zei Treesje, toen Oma haar de karnemelksche pap voerde en haar kleindochtertje haar vermoeden te kennen gaf. „Maar wie moet het dan anders gedaan hebben?" vroeg de oude dame. „Het kan toch gevallen zijn." „Zeker kan dat. Maar dan hadden de meisjes het nu toch gevonden. En de kamer heeft een groote beurt gehad en alle hoeken en kieren zijn doorzocht." „Maar 't kan toch ook wel wezen, dat hij in het tuinpad van haar vinger gleed." „Ja, dat dacht je vader ook en daarom heeft Dirk, de tuinjongen, alle sneeuw uit het pad moeten scheppen. En die sneeuw hebben we met ons allen bevoeld, maar niets hoor! Om zeker te zijn, heeft je vader de uitgeschepte emmers in de keuken bij de 36 kachel gezet. Nu is alles gesmolten, maar geen vingerhoed." Treesje zweeg. Ze kon niet gelooven, dat die aardige Stijn zoo maar een vingerhoed kon stelen. „En ze had hem niet eens in haar zak," begon Trees weer. „Misschien had ze hem tusschen haar goed," opperde Grootmoeder. Verbaasd keek Trees Oma aan. Hoe kon Grootmoeder nu toch zulke slechte dingen denken! De oude dame voelde, wat Treesje dacht en sprak: „Zie je kind, ik zeg niet, ze heeft het gedaan, maar ik denk het slechts, te meer, daar Grietje mij vertelde, dat haar vader pas wegens oneerlijkheid uit de gevangenis ontslagen is." Daar ging de deur open, de Burgemeester trad binnen. „lloe maakt mijn vrouwtje het? Gisteren te veel pret gemaakt en te veel taartjes gegeten?" Trees lachte flauwtjes. Ze was nu niet in de stemming om grapjes te maken. „Vader, gelooft u het ook van Stijn?" vroeg ze plotseling. ;,Ja kind, wat zal ik je zeggen, de bewijzen zijn tegen haar. Dat zoo'n kind dan ook niet kan vertellen, waar ze er mee gebleven is." Met bezorgde blikken keek de Burgemeester nu naar zijn dochtertje. „Je ziet er moe uit vrouwtje. Tob verder maar niet over dien vingerhoed. Als je straks beter bent, heeft Oma een mooi plannetje. Raad eens!" „Zegt u het maar," klonk het onverschillig. 37 Heel dicht kwam vaders mond bij Treesjes oor en hij fluisterde: „Dan mag jij met Oma net zoo'n gouden vingerhoedje gaan koopen." Trees glimlachte flauwtjes. Wat kon haar een nieuw vingerhoedje schelen, als de menschen toch maar dachten, dat Stijn 't gestolen had. De oude mevrouw van der Weelen, Treesjes Oma, had veel slechte dingen van de menschen ondervonden en daarom geloofde ze helaas het kwade eerder dan het goede. In de keuken van het burgemeestershuis sprak men over het bang vermoeden der oude dame als over een vaststaand feit. Daar groeide het duiveltje van den laster. Ieder deed er wat bij. Grietje begon nu zeker te gelooven, dat het zilveren theelepeltje, dat sinds eenige dagen vermist werd, ook wel bij de schillen vrouw zou zijn. Hoe vaak was ze niet alleen in de keuken geweest! Neel, de werkvrouw, begreep nu, waarom Stijntje altijd mee moest. Die kon immers voor spion dienen. „Maar nu verstaat ze zelf de kunst," ginnegapte Dirk, de tuinjongen. Behalve bij boer Hoek, had Grietje het ook verteld bij den kruidenier en die had het weer verteld bij den slager. De vrouw van den slager was een zuster van den smid, 't sprak dus vanzelf, dat die het ook aan de weet kwam. De smid woonde vlak naast den timmerman en de timmerman was zeer bevriend met den molenaar. Dus ging het met het leelijke duiveltje van den laster als met een sneeuw- 38 tol, al rollende, werd het steeds grooter. Maar wet dat al haalde de schillenvrouw steeds minder schillen op en steeds vaker moest ze hooren: „vandaag niet." Wat kon daarvan toch de reden zijn? Op de vuilnishoopen had ze zelfs schillen en groente-afval zien liggen. Was het geen zonde en schande. En toch, diep in haar hart verborg ze haar leed en dat knagende gevoel, alsof haar smaad werd aangedaan. Bonte mocht en zou het niet weten. Hij kon eens gaan denken, dat hij de oorzaak ervan was. Het was hem niet ontgaan, hoe dikwijls zijn vrouw vergeefs bij de menschen aanklopte en toen hij eens met eigen oogen zag, dat Dirk, de tuinjongen, een boordevollen zak schillen bij boer Hoek bracht, barstte hij uit: „Moet zulk rijk volk daar zelf nog een slaatje uit slaan!" „Misschien weet de Burgemeester er niets van," suste zijn vrouw. „Dan doen de meiden het en dan doen ze het om mij of om Stijn." „Om Stijn?" „Ja, om Stijn, vanwege dien vingerhoed." „Maar die zal nu toch wel terecht zijn ?" „Weet ik het. Als hij niet terecht is dan heeft zulk arm volk, als wij zijn hem gestolen. Haar vader wordt immers ook als dief beschouwd," vervolgt hij bitter. Een hand wordt op zijn schouder gelegd en smeekend klinkt het: „Niet opstandig man. Al zijn de menschen tegen ons. God is voor ons." „God," roept hij hoonend uit. 't Is vrouw Bonte zoo heel bang te moede. Haar 39 spaarpot, zoo zuinig bijeen vergaard, wordt steeds lichter. De winter is hard en streng, sneeuw en ijs wisselen elkaar af. Wie zorgt straks voor hen ? De dorpelingen zijn altijd zoo goed voor haar geweest. Hoe vaak lei de kruidenier op het mandje boodschappen nog een extra zak erwten of boonen. En de slager had meer dan eens een worst aan haar schillenzak gehangen. En dan niet te vergeten baas Hoek! Nooit ging ze op een kouden winterdag met leege handen daar vandaan! En nu! Ze kan het niet helpen, dat de tranen haar langs de wangen stroomen, want 'tis haar, of het gansche dorp zich tegen haar gekeerd heeft. Bij haar nadering ziet ze vijandige, achterdochtige blikken. De deuren blijven voor haar gesloten, maar ook de harten. Gelukkig bespeuren Vader en Stijntje niets van haar tranen. De eerste is te veel met zich zelf vervuld en Stijn glijdt als een onbezorgd kind langs de spiegelgladde wegen. Niemand ziet haar tranen, niemand kent haar leed, dan de Vader daarboven en Die zal alle leed in vreugde doen verkeeren. Maar op Zijn tijd. HOOFDSTUK IV. STIJNTJE EN TREES. Alle dagen kon men het dokterskoetsje zien stilhouden voor bet burgemeestershuis. De schoolkinderen spraken er met mekaar over, dat die lieve Trees na het feest toch zoo heel erg ziek was geworden. Hoe jammer! Wat was het toch een zwak poppetje, dat ze zoo weinig hebben kon. Misschien had ze wel kou gevat bij het maken van de Sneeuwkoningin. Die was nog even mooi, net als de andere poppen. Als je je neus door het hek duwde, kon je ze allemaal nog zien. Juffrouw Meeuwig had de Sneeuwkoningin gisteren twee lampions om de armen gehangen en toen mochten ze 's avonds branden. Dat was zoo n prachtig gezicht. En de meester had verteld, hoe die goede juffrouw Meeuwig dat bedacht had, om Trees plezier te doen. Trees kon van uit haar bed juist de Sneeuwkoningin zien. Het arme kind was al eenige dagen zoo lusteloos, ze lag maar suf en koortsig voor zich uit te staren. Toen ze de verlichte lampions zag en haar mooie Sneeuw- 41 koningin die nu wel in een rosé costuum gekleed scheen, hadden haar oogjes even blij geschitterd en ze had in de handen geklapt en „mooi, mooi!" geroepen. Maar dien zelfden nacht was de koorts met nieuwe hevigheid komen opzetten en de Burgemeester had aan meester gezegd, dat zijn hart vol angst en droefheid was voor het leven van zijn eenigste lieveling. Toen de jongens en meisjes dit hoorden, ALLE DAGEN KON MEN HET DOKTBRSKOETSJE ZIEN STILHOUDEN VOOR HET BURGEMEESTERSHUIS. waren ze er stil van geworden. De meisjes hadden irt de vochtige oogjes gewreven en de jongens moesten vervaarlijk hun neus snuiten. En dien geheelen ochtend hadden ze de ijs- en sneeuwpret vergeten, ze moesten al maar denken aan die arme, zieke Trees. Ja, ze was heel ziek. Zelfs de dokter zei het openlijk, toen hij dien morgen het kleine patientje bezocht. Droog en heet waren de handjes en wat 42 hijgde dat borstje. Af en toe greep ze naar. haar blonde kopje, alsof ze daar pijn voelde. „Doet het zeer?" vroeg de dokter meewarig. „Ja," knikte Trees, maar verviel toen in een half bewusteloozen toestand. Er moest ijs op het hoofdje gelegd worden en dat deed haar merkbaar goed, want het kreunen verminderde. 's Middags kwam de dokter weer eens kijken en juffrouw Meeuwig vertelde hem, dat het kind zeer onrustig was. Ze brabbelde over alles en nog wat. „Zij ijlt door de koorts," sprak de arts en hij streek bezorgd met zijn koele hand over het heetc gezichtje. „Stijntje! Stijntje," prevelde Trees. „Wie is dat?" vroeg de dokter aan juffrouw Meeuwig. „Dat is Stijntje Bonte, die met schillen loopt." „Hoe komt ze daar nu aan ?" „Heeft u niet gehoord van die geschiedenis van het gouden vingerhoedje ?" „Nee, juffrouw, mijn leven is te druk om geschiedenisjes op te vangen," schertste de dokter. De juffrouw wilde in 'tkort het gebeurde meedeelen, maar het kleine patientje begon al weer te ijlen. De dokter luisterde aandachtig. En ja, daar had je het weer: „Stijntje, Stijntje!" „Wonderlijk," sprak de dokter. Rusteloos plukten de vingers aan de dekens, 't waren nu onverstaanbare klanken, die ze uitte. De geneesheer nam het 43 polsje in zijn hand om te constateeren of de koorts aanhield. Onwillekeurig keek hij naar buiten. Juist gluurde er een meisjeskopje door het hek naar de mooie glinsterende sneeuwpoppen. Plotseling wenkt hij juffrouw Meeuwig en fluistert: „Is dat die Stijntje niet?" „Ja, juist," zegt de huishoudster, die het kind direct herkent. „Haal haar, vlug," zegt de dokter. „Maar dokter..." „Toe nou. Kijk, ze gaat weer weg. Ze moet direct komen." De juffrouw is in tweestrijd. Wat moet ze doen? De dokter beveelt en dan moet zij toch gehoorzamen. Gelukkig, dat de oude mevrouw weg is, want anders. . . Stijntje heeft voor moeder een paar boodschappen moeten doen. Ze moest op den dorpsweg zijn en nu kon ze de verleiding niet weerstaan om eens eventjes te kijken, of de sneeuwpoppen nog even mooi waren. En wat zag die sneeuwkoningin er leuk uit met die lampions. Moeder had verteld, dat Trees weer ziek was en nu heel erg. Toch wel fijn om zoo'n mooien tuin te hebben met allemaal zulke prettige dingen, maar als je zoo dikwijls ziek bent, nee, dan kun je nog beter met een schillenkar loopen. Tegenwoordig was er anders de aardigheid af, nu er zooveel menschen geen schillen meer gaven. En de menschen waren lang zoo aardig niet meer als vroeger. Zoo kort en zoo onvriendelijk. 44 Dirk van den kruidenier schold haar gisteren uit voor gapperd. Zijn moeder haalde hem in huis, maar ze had het best gehoord. Gapperd! Wat een scheldwoord, net alsof ze gestolen had. Och, die jongens roepen maar wat. Toch flauw, zoo schelden WAT ZAG DIE' SNEEUWKONINGIN ER LEUK UIT MET DIE LAMPIONS. zonder reden. Zou dat vingerhoedje al terecht zijn? Hè, wat deed die grootmoeder toen onaardig. Net, of zij hem had. Zouden Treesje of de Burgemeester of juffrouw Meeuwig ook zoo iets gedacht hebben? Het bloed stijgt Stijntje naar de wangen. Zij wil 45 niet meer door het hek kijken. Wat kan het haar schelen. Wat kunnen haar al die akelige, nare menschen schelen. Vlug stapt ze voort. „Stijntje! Stijntje!" Ze kijkt om. 'tïs Grietje van den Burgemeester. Ze kunnen zeker weer schillen komen halen. „Ik heb geen kar bij me," roept het meisje. „Wacht even," klinkt het terug. Stijntje loopt Grietje tegemoet en als ze bij Grietje gekomen is, zegt deze: „Of je even meeging." „Meeging?" vraagt Stijntje verbaasd en achterdochtig. Ze bedankt er lekker voor weer uitgehoord te worden. Als Grietje haar weifeling bemerkt, zegt ze overredend: „Trees is zoo ziek en ze roept om je. Nu vraagt de dokter of je komen wil." „Is die oude dame er ook?" „Nee, die is gisteren vertrokken." „Dan ga ik mee, want voor Trees wil ik komen," zegt Stijn en het valt Grietje op hoe flink en zelfbewust die kleine Stijn is. „Als ze nu toch eens doodonschuldig was!" Voor het eerst heeft het dienstmeisje spijt van haar babbelzucht en daarom zegt ze hartelijk: „Ga maar gerust mee hoor, straks krijg je van mij een lekker kopje warm drinken." Ze gaan den tuin door en Stijn slaat steelsgewijze blikken naar die wonderlijke sneeuwpoppen. Dan trekt ze haar klompen uit, gaat de trappen op en blijft met Grietje voor Treesjes kamer wachten De huishoudster had haar reeds gezien en opent de deur. Ze noodt Stijntje binnen te komen en de 46 dokter neemt haar bij de hand 'en doet haar nederzitten naast Treesjes bed. „Och," roept Stijntje meewarig, als ze neerziet op het zieke meisje. Of het komt door den uitroep, Treesje slaat de oogen op. „Stijntje." „Hier ben ik, Trees." De glinsterende oogen kijken Stijn doordringend aan, zoodat de arme Stijn er zenuwachtig van wordt. „Rustig, zitten blijven, niets vragen," sust de dokter. „Stijntje!" „Ja Trees." „Jij hebt den vingerhoed niet hè." „Neen Trees, heusch niet." Weer eenige oogenblikken stilte. „Stijntje!" „Ja Trees." „Zijn de menschen naar tegen je?" „Ja, Trees," fluistert Stijntje en haar lippen trillen. „Geef mij maar een hand Stijn, je hebt het niet gedaan. En ik geloof je." Nu kan Stijn niet meer zitten blijven. Alles is zoo vreemd en zoo raar. Gebogen staat ze bij Treesjes bed. Daar pakt het zieke meisje Stijntjes koude hand. „Hè, dat brandt," denkt Stijn. Trees drukt er een kus op en nog een en die arme Stijn kan niet anders doen, dan met een stemmetje, schor van tranen vragen: „Word je gauw beter Trees?" „Ja, ja," roept het kind. Nu treedt de dokter tusschenbeiden en zegt: „Als Treesje nu rustig slapen gaat, mag Stijntje weer terugkomen." „Morgen?" vraagt ze. „Ja morgen,*' zegt de dokter. Dan gaat Stijn heen, in haar hartje is een mengeling van groot leed en groote vreugd. En als ze bij Grietje in de 47 keuken onder het genot van een warm kopje thee alles opdischt, dan is het Grietje, alsof ze wel een week loon zou willen missen, als ze al deze lasterpraatjes terug kon nemen. „We hebben weer schillen hoor," zegt ze tegen Stijn, als ze aanstalten maakt om naar huis te gaan. Vrouw Bonte heeft al wel een half uur naar Stijntje uitgekeken Eindelijk, ja hoor, daar komt ze aan. „We kunnen morgen weer schillen halen bij den Burgemeester," roept Stijn, nog voor ze moeder gegroet heeft. Dan valt ze op een stoel neer en vertelt honderd uit. Af en toe slaat moeder Bonte de handen ineen. Haar Stijntje bij Treesje geroepen! Hoe kan 't bestaan! Als« God die lieve engel nu maar weer gezond wou maken. „Ze hebben ons met dat al een schadelijke week bezorgd," moppert Bonte voor zich heen. Maar in zijn hart is hij toch maar heel blij, dat zoo'n voordeelige klant weer is komen opdagen. „Nu zullen de anderen ook wel terugkomen," vervolgt hij tot zijn vrouw, ,,'t ls te hopen/' antwoord ze opgewekt. In haar hart is groote dank. Alles om haar heen schijnt lichter te worden. Den volgenden morgen is Bonte juist bezig met de kar in orde te brengen, als Grietje op hem toetreedt. Ze had al wat langzamer geloopen, toen ze in de verte zag, dat Bonte voor zijn huisje bezig was. Die Bonte kon wel eens heel verbitterd op 'N. Z. S. No. 35. Geheim Sneeuwkoningin. 4 Tweede druk. 48 haar wezen! Maar zij heeft haast en hij schijnt nog al lang werk te hebben. „Goeie morgen Bonte!" „Goeie morgen. Jij bent er ook vroeg bij." „Ja, weet je, de dokter had onze jonge juffer beloofd, dat Stijn vandaag terug mocht komen. En nu was het maar amper licht, of daar begon ze al te vragen naar Stijntje. Hoe dat kind van jullie toch zoo in haar hoofdje ronddwarrelt, ik weet het niet." „Maar ik wel," zegt Bonte scherp. „Dat kleine ding bij jullie heeft meer gevoel dan de rest." Gelukkig voor Grietje komt nu ook vrouw Bonte naar buiten, want anders had ze zeker nog meer harde noten moeten kraken. „Ja, zie je," zegt vrouw Bonte, als ze hoort, wat er aan de hand is, „ze mag best komen, maar waar moet ze straks heen; wij gaan den boer op." i „Niks geen bezwaar hoor, ze kan bij ons blijven, tot je haar op den terugweg halen komt," zegt Griet hartelijk. Bonte moppert wat voor zich heen, maar zijn vrouw strijkt hem sussend over het borstelig haar. Grietje stapt op Stijntje toe, die juist met een mandje brood van den dorpsweg afkomt. Of ze weer naar Trees wil? Nou, wat graag. Maar die grootma? O! is die voor een heelen tijd weg. Dan wil ze dadelijk wel mee, als ze het thuis goed vinden. Nog al geen verschil den harden bevroren weg langs sjouwen of daar in die mooie kamer zitten. „Maar wat moet ik er eigenlijk doen?" vraagt Stijntje eensklaps, als ze 49 na" afscheid van vader en moeder genomen te hebben, naast Grietje voortstapt. „Een beetje praten, denk ik. Juffrouw Meeuwig zei, dat de dokter haar niet erger vond." „Gelukkig," zegt Stijn met een. zucht van verlichting. „Gisteren deed Trees zoo vreemd, je zou er bang van worden." „Ga maar naar boven," roept de werkmeid, als ze Grietje en Stijn hoort binnenkomen. In een ommezien snelt het meiske de trap op. Tik, tik, klopt ze aan de kamerdeur. „Stijntje," roept Trees verheugd en ze strekt haar mager wit handje uit. „Dag Trees, dag Trees!" Een rood glimmend knuistje omvat het kleine handje. Juffrouw Meeuwig zet voor/ Stijntje een stoel klaar naast Treesjes bed en ze zegt, dat ze wel wat babbelen mag met Trees. Over een half uurtje komt juffrouw Meeuwig Stijntje wegjagen. De beide meisjes zitten elkaar eerst wat verlegen aan te kijken, maar spoedig komen de tongetjes los. „Ben je nu wat beter?" vraagt Stijntje deelnemend en ze denkt bij zich zelf, hoe echt zwakjes die lieve Trees er toch uitziet. „Ik ben dadelijk gaan slapen, toen jij weg was. En nu heb ik geen koorts en daarom mocht je terugkomen," zegt de kleine patiënt. En ze vervolgt: „Gisteren was ik zoo heel, heel naar. Ik zag al maar jou voor me en je huilde zoo, omdat de 50 menschen zoo leelijk tegen je deden. En toen dacht ik, dat het oma's schuld was .en dat vond ik zoo vreeselijk. Daarom wou ik je zoo graag zien." Stijntje lacht en Trees moet nu ook lachen en ze babbelen over schoolmeisjes en over de sneeuwpoppen en over het feest. „Het vingerhoedje zal wel terecht komen," zegt Trees opeens. „Ja het SPOEDIG KOMEN DE TONGETJES I.OS. zal terecht komen," herhaalt Stijn. Dan komt juffrouw Meeuwig weer binnen en zegt, dat Trees nu een poosje moet slapen en dat Stijntje in de keuken op moeder mag wachten. „Ze mag gauw terugkomen, hè," vraagt Trees smeekerid. „Als Stijntje zulk een goede medicijn voor je is, mag ze alle dagen een poosje komen," is het vriendelijke antwoord. HOOFDSTUK V. TERECHT. De winter regeerde lang en streng. De kinderen genoten volop van ijs en sneeuw. Echte armoede, zooals men die aantreft in onze groote steden, kende men in Bloemwijk niet. Toch sprak het vanzelf, dat ouden van dagen en minder bedeelden met groot verlangen uitzagen naar de lieve lente. Eindelijk, eindelijk steeg de thermometer tot het nulpunt en nog eventjes daarboven. „Hè, het dooit," zeiden de schoolkinderen tot elkaar op een toon van groote teleurstelling. Zij zouden nog wel weken willen schaatsenrijden. Den volgenden dag drukte de meester den jongens op het hart zich niet meer op vaarten en slootjes te wagen, want het ijs was onbetrouwbaar. Niettegenstaande meesters vermaning moest meer dan een Avaaghals zijn roekeloosheid met een nat pak en een zware verkoudheid * bekoopen. Dirk Markels, het eenigst zoontje van den kruidenier was bijna verdronken, als — Bonte, de schillenboer, hem niet met gevaar van eigen leven gered had. Meester had dien zelfden morgen, thcn hij de jongens waarschuwde, Dirk in 't bizondcr 52 aangekeken, want meester kende zijn pappenheimers. Was er een ondeugend stukje uitgehaald, dan was Dirk vast en zeker een der aanvoerders geweest. „Dirk luistert naar God noch gebód,'' zei zijn moeder vaak op verdrietigen toon. Toen het dan eindelijk begon te dooien, hadden zijn ouders hem ook gesmeekt niet op het ijs te gaan. Dirk wilde echter zelf onderzoeken. Wat wisten die groote menschen er nu van ! Even buiten het dorpje was een korn en daar was het ijs wel zoo sterk geweest, dat Bonte er met de hondenkar overreed. Of dat hem niet houden zou! Na schooltijd liep hij er vlug heen. Er reed niemand. Nu ja, door het water rijden was slecht voor je schaatsen. Maar daaronder was het ijs steenen dik. Wip! Hij was er op hoor! De waterdruppels spatten door zijn kousen heen. „Dirrrk!" Daar had je Frits van den molenaar. „Durf jij er over?" „Jij dan niet?" ,,'k Zou je danken, je ziet niets van de scheuren" antwoordde Frits. ,,'t Hindert ook wat," pochte Dirk. Al glijdend liep hij over de bevroren plas. „Wiebelt het niet?" riep Frits. „Wat zou dat?" En Dirk danste en hotste, om eens te laten zien, hoe erg het wel wiebelde. Krak, krak! „Hoor je 't?" riep Dirk. „Neen, doe 't nog eens." Dirk sprong omhoog en — krak, krak. Tot grooten schrik van Frits verdween dé durfal in de diepte. Neen, daar kwam hij weer. Met beide handen steunde hij op de schotsen en gilde uit alle macht. Frits gilde ook en keek wanhopig om zich heen. 53 „Wat moet dat? Wat gebeurt daar?" riep Bonte, die met zijn vrouw en Stijntje juist kwam aanloopen. „Dirk is er in gezakt", stotterde Frits. Fluks trok Bonte zijn jekker uit, en klets, klets liep hij naar de plaats, waar nog slechts een paar vingertoppen van den drenkeling te zien waren. Hij hoorde niet, dat Stijntje hem angstig achterna riep: „O, vader, verdrinkt u toch niet." Hij hoorde alleen de noodkreten van den jongen, die binnen weinige oogenblikken in de diepte verdwenen zou zijn. Het was het werk van een oogenblik zich op zijn buik te werpen. Hij greep den reeds zinkenden knaap en toen kraak! Onder zijn lichaam brak de schots af. In zijn sterke armen hield hij den zwaren last omkneld. Zou het hem niet te machtig worden? Godzijdank, een paar andere armen namen Dirk over. Vrouw Bonte was te hulp gesneld. Op bevel van het dappere vrouwtje kwamen ook Stijn en Frits toeschieten. Bonte was overeind gekomen. Bibberend trok hij zijn jas aan en begon toen Dirk, die met vereende krachten naar den oever gesleept was, te bewerken. Gelukkig, hij haalde weer adem, de leikleurige wangen herkregen hun blosje, hij sloeg de oogen op. „Kun je loopen?" vroeg Bonte. „Misschien," zuchtte Dirk en zijn tanden klapperden. Toen trok Bonte zijn jas weer uit, hing die den jongen over de schouders, nam hem toen op zijn armen, alsof het een schootkindje was en spoedde zich met hem voort. 54 Stijn en Frits holden vooruit, om den kruidenier en zijn vrouw vast voor te bereiden. Wat schrokken die goede menschen! De arme moeder liep schreiend den weg op. Daar kwam het natte vrachtje al aan. Toen Bonte den jongen aan zijn ouders had overgedragen, spoedde hij zich met vrouw en Stijn naar huis. Vlug hielp zijn vrouw hem droge kleeren aantrekken en stopte hem toen lekkertjes onder de wol. Stijn had al theewater opgezet. „Als je maar niet ziek wordt," zuchtte zijn vrouw, terwijl ze zijn verstijfde voeten wreef. Ging daar de klink? „Ligt je vader al onder de wol?," vroeg iemand aan Stijn. „Ja baas, net zoo." „Kom er maar in! Kruidenier Markels geloof ik." „Juist vrouw. We waren zooeven lamgeslagen van schrik, maar terwijl moeder den jongen naar bed brengt, kom ik eens even je man hartelijk en hartelijk de hand drukken. „Hij treedt op de bedstee toe, grijpt de steenkoude hand van den schillenboer, en vervolgt: „Als je 't maar niet bezuren moet. God vergelde je deze goede daad en ik zal, ik. . . Tranen beletten hem voort te gaan. „Niks te beteekenen man, niks te beteekenen," prevelt Bonte, die ondanks zijn drie dikke dekens nog bibbert van kou. „Ja Bonte, dat heeft wel wat te beteekenen." spreekt nu de kruidenier op ernstigen toon. Ik zal jè tOonen, dat ik dankbaar ben. Vanavond kom ik nog even oploopen," vervolgt hij tot vrouw Bonte. 55 Hij kijkt eens rond door het armelijk vertrekje en zijn oog valt op een vergulde spreuk aan den wand: „God ziet het hart aan." „Zoo is het vrouw Bonte. „God ziet het hart aan" en wij menschen gaan vaak af op praatjes en veroordeelen onze medeschepselen. Ik heb ook geluisterd naar de lasterpraatjes, vergeef het me, vrouw Bonte. Zooveel het KOM IK EENS EVEN JE MAN HARTELIJK DE HAND DRUKKEN. in mijn macht is, zal ik alles goed maken, dubbel"'" goedmaken." Voor de vrouw van haar verbazing bekomen is, is baas Markels vertrokken. Vrouw Bonte houdt de hand voor de oogen. 't Is als begrijpt ze nu, waarom de menschen onvriendelijk voor hen waren. Maar de Heer zal alle dingen wel maken. 56 Een half uur later wordt er een groote mand kruidenierswaren gebracht en bij vaders bed viert een gelukkig trio feest. Fik, de hond, wordt ook getracteerd. Baas Markels heeft er zoowaar hondenbrood bij gedaan. Wat een schat van heerlijke, voedzame levensmiddelen. Rijst, gort, boonen, meel, worst, spek. „Voel je je al wat prettiger?", vraagt vrouw Bonte aan haar man. „Alleen van het aanzien zou een ziek mensch beter worden," zegt hij op vroolijken toon. En als dien nacht het maantje haar zilveren stralen werpt in het eenvoudige kamertje, bestraalt ze drie gelukkige gezichten. Voor dag en dauw stapt Bonte uit de veeren. Hij voelt zich zoo frisch als een hoen. Hè, wat tikt die regen gezellig tegen' de ruiten. Gezellig? Zeker. Want ze hebben al dagen verlangd naar zachter weer. Voor vandaag kunnen ze wel binnen blijven, 't Is Zaterdag en Bonte wil zijn vrouw eens flink meehelpen met de huiselijke bezigheden. .Hij begint een deuntje te fluiten. Dat is hem in lang niet overkomen. De wereld en de menschen hebben toch niet alle bekoring voor hem verloren. Zijn vrouw kon altijd haar liedje zingen, ja die is altijd blijde, altijd tevreden, ook al stroomden de tranen haar langs de wangen. Haar vertrouwen was niet op de menschen, maar op God gericht. „Als het zonnetje van binnen schijnt, dan heeft het weer geen invloed op je," prevelt hij, terwijl 57 hij door de ruitjes naar buiten tuurt. Wat is dat? Komt Grietje van den Burgemeester daar nu al aan ? 't Is amper aan licht. Dat Treesje zal toch niet zieker wezen. Gisteren had ze nog in het zonnetje gewandeld, had Stijntje verteld. Misschien moest ze wel verderop wezen. De Burgemeester had altijd veel boodschappen en de looper was immers ziek. Maar nee hoor, ze kwam recht op hun huisje af. „Kom er in! Kom er in! Toch geen zwarigheid ?" „Neen Bonte, geen zwarigheid. Maar 'k moest hierheen, 'k Kon niet langer wachten," ■ hijgt Grietje, terwijl ze met haar zakdoek voorhoofd en wangen droogwrijft. „Ga zitten en vertel gauw, want je maakt me nieuwsgierig." Grietje valt op den rieten stoel neer, plukt eens aan haar goed, kijkt rond en zoekt naar woorden. „Nou?" „Het gouden vingerhoedje is terecht." Het groote woord is er uit en verlegen kijkt ze voor zich. „Het gouden vingerhoedje?", vraagt hij verbaasd. En hij vervolgt op den ouden bitteren toon: „Waar komt dat nu vandaan ?" „Van een sneeuwpop. Van die Sneeuwkoningin," zegt Grietje schuchter. „Dan weet ik, hoe het er kwam," klinkt het plotseling van achter de bedsteedeuren. Wip! Op bloote voeten staat Stijntje op den vloer. Toen Grietje binnenkwam, was ze wakker geworden en 58 tegen wil en dank had ze het geheele gesprek gehoord. Met ingehouden adem had ze geluisterd, maar nu Grietje vertelde, waar de verloren schat vandaan kwam, kon ze zich niet langer stilhouden. „Ik weet het, ik weet het," jubelde ze. „Vertel op," sprak vader ietwat barsch. Maar Stijn lette daar niet op en babbelde opgewonden : „Ik mocht hem aandoen hè ? En toen riepen ze van buiten. Toen gingen we naar de Sneeuwkoningin. Trees vond, dat haar gezicht zoo mager was en we hebben alle twee een handje sneeuw genomen om haar wat dikker te maken. Ik heb den vingerhoed heelemaal vergeten, maar met de sneeuw is hij vast van mijn vinger gegleden." „Hoe vonden jullie hem?" vraagt Bonte, terwijl hij Grietje een kopje thee inschenkt. Nu durft Grietje spreken en als ook vrouw Bonte voor het voetlicht komt, herleeft haar vrijmoedigheid. „Je moet dan weten, dat ik vanmorgen brandstof uit de schuur moest halen. Het regende, dat het goot en daar hingen zoowaar nog de lampions aan de armen van de druipende Sneeuwkoningin. Alle sneeuwpoppen zagen er erbarmelijk uit en toen ik de lampions wegnam viel het hoofd er af, vlak voor mijn voeten. Plotseling zag ik wat schitteren. Daar zat me de vingerhoed tusschen de waterige sneeuwmassa." ,Hoe is 't mogelijk," herhaalt Stijn. Vrouw Bonte doet niets dan met het hoofd schudden, haar oogen schitteren van diepe vreugd. Gods wegen zijn 59 wonderbaar, dat is de grondtoon van haar blijde overpeinzing. „En weet niemand het nog?" vraagt Bonte aan Grietje. „Alleen de werkmeid. Ik moet het ze even zeggen," zei ik tegen haar. „Daar heb je goed aan gedaan," zegt vrouw Bonte ontroerd. Nu staat Grietje op. Ze drukt allen hartelijk de hand en vlug, vlug gaat ze huiswaarts. Wat deerde haar regen en wind! Ze heeft immers zonneschijn gebracht in een armelijk huisje en nu is het in haar eigen hart zoo warm, zoo zonnig, zoo blij! VIEL HET HOOFD VOOR MIJN VOETEN. HOOFDSTUK VI. ZONNESCHIJN NA REGEN. Tot Grietjes eer moet vermeld worden, dat ze aan ieder, dien ze op haar weg ontmoette, vertélde, dat het vingerhoedje terecht was en dat Stijntje heelemaal onschuldig was. Toen ze thuiskwam, had de werkmeid aan den Burgemeester en juffrouw Meeuwig reeds alles meegedeeld. En meneer Meddens was zelf met het vingerhoedje' naar boven gegaan en hij had het zijn lieve Trees laten zien. „Is het terecht?" had ze blij geroepen. „Ja en raad eens waar vandaan?" „Toe, zegt u het maar. Ik heb al zoo vaak alle mogelijke plaatsjes opgenoemd." „De Sneeuwkoningin hield hem verborgen." „De Sneeuwkoningin?" „De regen wierp haar koninklijk hoofd voor Grietjes voeten. Ze zag toen geschitter en ja hoor, uit de gesmolten wangen kwam de vingerhoed." „Wat grappig, wat grappig," juichte Trees. „Je kunt er wel een verhaal van maken en dat moet 61 dan heeten: Het geheim van de Sneeuwkoningin. „Vadertje — en ze trekt vaders hoofd naar zich toe —„vadertje, nu mag Stijntje dadelijk komen hè. Want wij wisten wel, dat hij terecht zou komen. Vadertje — haar stemmetje gaat over in gefluister — Stijntje en ik hebben er om gebeden." „Dan zal ik zelf Stijntje gaan halen," zegt de Burgemeester aangedaan. ,.Je vadertje zal alles goedmaken hoor." Rustig legt Trees zich neder. En de Burgemeester spoedt zich voort. De dorpelingen zien hem gaan en fluisteren: „Hij gaat naar Bonte. Dat vingerhoedje is terecht. Die kleine Stijn had het niet gestolen." Menigeen zoekt zijn schillen weer op Juffrouw Trimpe, die om 5 minuten over negen de heele toedracht al weet, neemt zich voor dien eigen morgen even bij vrouw Bonte aan te wippen, om te vertellen, dat er ruimte gekomen is voor Stijn. Boer Hoek liet juist een paard beslaan bij den smid, toen Grietje voorbij kwam. En de smid èn boer Hoek moesten ook het geheim van de sneeuwkoningin vernemen. Thuis komende, maakt de boer er zijn vrouw ook deelgenoot van. „God zij dank," zegt de boerin ernstig en ze vervolgt: „we mochten hier wel allemaal op Bloemwijk in onze kamers neerschrijven: „Oordeelt niet." Dan gaat ze naar den zolder, pakt haar karbies en vult die met mooie rood-wangige appels. Ze zal er ook nog een stuk eigen gebakken brood bijvoegen en ze zaL 62 straks zelf even naar vrouw Bonte gaan. Die leelijke smet moet spoedig weggenomen worden. „Wel, lieve deugd, daar komt zoowaar de Burgemeester aan," roept vrouw Bonte, die juist bezig is haar straatje schoon te schrobben. Van schrik gooit ze den hal ven inhoud van 'haar emmer over haar klompen. „Geef je je zelf een voetbad?" vraagt de Burgemeester lachend. „En mag ik met mijn modderschoenen wel op je straatje komen?" „Kom erin meneer. Kom er alsjeblieft in." Vrouw Bonte beeft van het hoofd tot de voeten. Bonte staat met de pet in de hand in het woonvertrek. „Grietje heeft al verteld, dat het verloren schaapje terecht is," begint de burgervader. „En nu heb ik van mijn meiske opdracht gekregen om jullie Stijntje zoo spoedig mogelijk bij haar te brengen. Dat mag wel hè? Waar zit de ondeugd?" Met hoogroode wangen komt Stijn uit de keuken, waar ze juist bezig was met kopjes wasschen. „Natuurlijk mag ze," zegt vrouw Bonte. „Kleed je dan maar vlug aan, kind en loop maar zoo hard je kunt naar mijn huis, want Trees heeft net zooveel geduld als niets. Ik moet nog even met vader en moeder praten." Stijn is in een ommezientje klaar en loopt als een haas den dorpsweg af. „Komen jullie eens rustig bij me zitten," zegt de Burgemeester tot Bonte en zijn vrouw, die als twee verlegen kinderen bij de tafel staan. „Bonte, ik heb 63 werk voor je. Je moest het tuinmanshuisjé eens opknappen." „Neemt de Burgemeester weer een grootcn tuinman ?" „Nee, Bonte, ik heb aan Dirk voldoende hulp. Ik zoek een bode, wiens vrouw het gemeentehuis schoon kan houden. Als woning wilde ik hun het vroegere tuinmanshuis geven." „Ik zal het in de puntjes afwerken, meneer," zegt Bonte opgewekt. De gedachte, dat hij voorloopig weer geregelden arbeid kan verrichten, stemt hem blij. „Over 14 dagen moet het klaar zijn." „Bestig Burgemeester." De heer Meddens vertrekt. Ën Bonte en zijn vrouw zien elkaar eens aan. „Ik begin vandaag al," zegt hij op vroolijken toon. „Vandaag lijkt het wel een feestdag", antwoordt zij. En 't wordt een werkelijke feestdag. Eventjes moet ze bij den kruidènier hooren, hoe Dirk den nacht heeft doorgebracht. Ze zal meteen het mandje teruggeven, waar al de goede gaven in gezeten hebben. Dirk moet nog een paar dagen het bed houden, maar vrouw Bonte moet toch even bij zijn bed komen. En ze moet vertellen, hoe haar man het maakt, Juffrouw Markels zal zien, dat ze in het schaftuurtje even overwipt, want ze wil en zal Bonte zelf bedanken. Nu moet vrouw Bonte weg, 't is Zaterdag en 't lijkt net Zondag. Wat is dat? Vrouw Hoek! Komt die ook al naar N. Z. S. No. 35. Geheim Sneeuwkoningin. Tweede druk. 64 haar toe? „Gemorgen vrouw Bonte. Ik breng je wat bellefleurs en wat eigengebakken brood. Pak maar vlug uit, want 't is Zaterdag, hè." „Ja, 't is Zaterdag," zegt vrouw Bonte, als in gedachten verzonken. Dan grijpt ze de roode dikke hand der boerin en zegt aangedaan: „Duizendmaal dank, vrouw Hoek. En dat je dat zelf bracht! En dan op Zaterdag!" 't Lijkt net Zondag," gaat vrouw Bonte voort. ,,'t Lijkt net Zondag," herhaalt vrouw Hoek. Met een hartelijken groet snelt ze met de leege karrebies langs de modderige wegen. De natte mist maakt haar mooien boerinnenkap heelemaal slap. Het hindert niets, 't lijkt toch net Zondag.' Vrouw Bonte heeft juist de appels in de kast gelegd, die kast, die er nu zoo heerlijk gevuld uitziet, door de goede zorgen van den kruidenier en vrouw Hoek, of de klink gaat alweer. „Juffrouw Trimpe!" „Ik houd je niet op hoor, want 't is Zaterdag. Maar Stijn kan Maandag wel komen. Kan het." Vrouw Bonte vertelt nu van het karweitje, dat haar man is opgedragen, dus nog veertien dagen moet Stijn helpen, maar dan, dan komt ze. „Zie je," fluistert juffrouw Trimpe geheimzinnig, „ik had nog zoo'n mooie roode lap goed over en daar heb ik een jurk van geknipt, voor Stijntje. Ik ga gauw naar huis om hem af te naaien, want *t is morgen Zondag." UITGAVE VAN H. TEN BRINK - ARNHEM. ZOO JUIST VERSCHENEN: Sprookjesleesboek MET GEKLEURDE EN ZWARTE PLAATJES VAN JEANNE FAURE. Compleet in twee deeltjes Prijs f 0.60 per deeltje. De School m. d. Bijbel. Wat een fijn boekje! De vind dat Douwes ze moot vertelt, die rijke fantasietjes, aan wier betoovering geen kind zich onttrekken kan. De heb de sprookjes aanvaard, als de cultuurproducten van en voor den kindertijd, en daarom wil ik ze ook den kinderen geven. En deze uitgave is bijzonder geschikt voor voorlezen en zelf lezen. Chr. Vrouwenleven. Een keurig boekje. Chr. Sociaal Weekblad. In dezen vorm de leesboekjes op school te gebruiken, is zeker een goede gedachte, het spoort tot lezen aan. VOOR HET TWEEDE LEERJAAR DOOR Dir. Rijks-Dagnormaalschool en Gem. Cursus v/d. Hoofdacte in Appingedam.