DOOR MAX DOMPERS DOMPERS door MAX. BOEK-CENTRALE — AMSTERDAM Keizersgracht 62—64 EERSTE HOOFDSTUK. Zoodra ik het welbekende gekraak van Jan's voeten op mijn versleten kokosmat vernam — wat heusch geen toer was — schoof ik vogelvlug het geraadpleegde Standaardwerk: DAS CHRISTENTUM UND DIE VERTRETER DER NEUEREN NATURWISSENSCHAFT in mijn bureaulade, legde mijn notitieboekje zoo, dat ik er in tijd van nood een oogje in werpen kon en wachtte toen kalm de dingen die komen gingen. — Pastoor Max, bemoedigde ik mijzelf, — wees nu een echt redenaar! Besproei je auditorium met zulk een stortbui van wetenschap, dat het als een natte poedel zonder blaffen of bijten het hazenpad kiest. Van de Entente heb je geleerd, dat ammunitie de hoofdzaak, van de Centralen dat alléén het offensief succesvol is.. Over beideni heb je de beschikking, je heb maar te beginnen en.... En ik begon. — Steek deze sigaar in je mond om te beletten dat je mij — met onzin — in de rede valt, want wat ik je te zeggen heb, is het resultaat van lange, zwaarwichtige studie en moet op eens, 6 om den draad niet kwijt te raken worden afgefilmd. — Jan, mijn zoon, vervolgde ik met een vaderlijken blik op mijn notities, — er knaagt een worm aan je hersens en daar ga ik je van verlossen. Het wil je voorkomen, dat al wat in de moderne Wetenschap een naam heeft op te houden, zich uiteraard te schamen heeft voor den naam van Geloovige, van Christen, van Katholiek. En daarom staande voet of gaandeweg dat praerogatief moet glippen laten, zoo op de manier waarop je een sigaar laat glippen, die niet trekt. De godsdienst, waarin vader en moeder je hebben opgevoed en grootgebracht, schijnt je een geschikte verpoozing voor Sijmen en Bartels en den kleinen middelstand, maar een kantoorheer met diploma type-writen en een leeraar H. B. S. met acte middelbaar heeft dat soort kinderziekte bereids al doorgemazeld Szjt, houd je sigaar maar stevig in den mond en maak damp van wat ge hierop te zeggen hebt. Zonder interrupties ga ik je mijn bevinding meededen, tot ik je uit je laatsten schuilhoek verdreven heb. Die opinie, waar ge als een halsstarrige kakkerlak aldoor weer op terugkomt, is gewoon «iét te houden.... — Ik.... — Houd uw mond toch! Denk je dat ik na een hemeltergende studie van lange dagen mij met een: Ik heb geen tijd.... laat afschepen? Dan kent ge de duivelsche koppigheid niet van een, die met engelengeduld heele standaard- 7 werken doorworsteld heeft — hier klopte ik op mijn lade — en nu ook mordicus antwoorden wil to the bitter end Zoo trotsch als een veulen, dat op de paardemarkt den eersten prijs behaald heeft, stapte ik op en neer. Jan zat als een hond, die van emotie zijn staart bijna afkwispelt, zijn kraaloogjes keken bij de hand en hij draaide koket zijn kopje met me mee. — Bij de ongeloovige natuurvorschers, die je zoo trotsch aan de buurlui vertoont als een moeder haar vroegrijp wicht, hebben we drie Wassen te onderscheiden. Tot de eerste klas behooren dan, die voor de buitenwereld op den grooten trom slaan en zich buiten den intiemen kring van vakgeleerden voor Internationaalteam uitgeven, maar in de wetenschappelijke wereld eigenlijk niet veel beteekenen. In de tweede klas rangschikken wij hen, die in de wetenschap wel bijster veel presteeren, maar. wien het — zooals den natuurvorscher Darwin — daardoor aan tijd mankeert om over God of Godsdienst ernstig na te denken. Tot de derde klas reken ïk de heercn, die wèl beslagen natuurvorschers, maar minderwaardige philosofen zijn. Oolijkerds, die alléén dat verkiezen te gelooven, wat ze met eigen oogen zien, | met eigen ooren hooren kunnen. Een klas van geleerden, die Schopenhauer op het oog had, toen hij toornde: Zulke heeren van de distilleerkolf moet men aan 't verstand brengen, dat puur cnemie iemand wel tot apotheker maar nog met 8 tot wijsgeer maakt. En dat men een doorbakken zoöloog kan zijn en alle zestig apensoorten aan een touwtje rijgen kan, maar niettemin als men niets anders weet een onwetend en tot het Commune Martyrum behoorend dilettant blijft. En dit is het geval dat voorkomt vandaag. Vaklui, die chemie, physica en physiologie gestudeerd hebben, maar daarbuiten ook geen krats, werpen zich als volksverlichtere op; wat hun van de Katechismusbanken nog aan Christendom rest, trachten zij daarmee accoord te krijgen, en wanneer die twee stukken niet aanstonds aan elkaar passen, vangen zij vlijtig aan alle godsdienst dood te spotten en verworden tot platte, smakelooze materialisten. Dat er een •Plato en Aristoteles, een Locke en Kant bestaan hebben, zullen ze misschien uit de catalogen weten, maar aangezien die menschen geen kroezen en retorten hanteerden noch apen uitplozen, wordt hun geen verdere aandacht waardig gekeurd. Zonder blad voor den mond te nemen moet hun eens worden gezegd, dat zij de dompers zijn en nog heel wat te leeren hebben, eer ze mogen meepraten.... Als de haan op de pan passen Schopenhauer's woorden ook op dat slag van lui, die zich verbeelden, dat Natuurwetenschap om zoo te zeggen de eerste de beste wetenschap is, waar in onze moderne maatschappij mee te rekenen valt. De eenige, die in vraagstukken, welke God of Godsdienst raken, 't beslissende woord heeft. Het beslissende woord, dat dan op Godloochening 9 aanstuurt. Onderwijl toch de beroemdste natuurvorschers aller tijden, de werkelijke meesters der natuurstudie, geleerden van naam, die de oude paden verlieten om nieuwe wegen te banen, niet de geringste aanleiding tot ongeloof op hun weg vonden, maar het voor heel de wereld betuigden, dat er een God is, die de wereld schiep. Of zooals Lord Kei vin het zegt: Ik houd dat de wetenschap het bestaan van een Schepper demonstreert .... Neem om de liefde Gods een lucifer, Jan je sigaar is uit en ik begin pas Nu willen we dan eens zien, wat de meesters der Natuurkunde over het groote vraagpunt van God en wereld te zeggen hebben. Eerst noem ik eenige van de bekendste astronomen of sterrekundigen. Daar hebt ge — om te beginnen — Kopernicus, de grondlegger der nieuwere sterrekunde, die tot de bevinding kwam, dat de zon het centraallichaam is, waaromheen de aarde en de andere planeten zich bewegen. Kopernicus was een Katholiek priester en dat hij in die kwaliteit aan God geloofde, behoeft geen betoog. Andere astronomen, beroemd en geloovig beide, zijn Kepler, Tycho de Brahe, Newton, Herschel, Arago, Madler, Piazzi, Secchi en tallooze Meren.... . — What's in a name, klonk het sceptisch uit den zwaren rookwolk als de stem van de Delphische Pythea. — In dat geval wil ik bij enkele namen ook 10 een paar veelzeggende feiten plaatsen. Phzzi, een Ordensgeestelijke, ontwierp een hemel-atlas, waarop de stand van meer dan 7000 sterren was a?ngeteekend, volgens uitspraak van den beroemden Bessel een weergalooze arbeidsprestatie. Volgens Bessel ook wist Piazzi den zin tot diepere studie van het firmament, welke jarenlang gesluimerd had, weer op te wakkeren. Ook heeft hij Ceres, de eerste der kleinere planeten ontdekt. Van katholieke priesters, die zich in de sterrekunde verdienstelijk maakten, noem ik nog: graaf Barnabas Oriani (1832). Kind eener arme familie en van huis uit metselaarsgezel werd hij door Karthuizermonnikken opgemerkt, die hem lieten studeeren. Zijn hoogere studies volbracht hij bij de Barnabieten. Oriani maakte zich door zijn arbeid zoo beroemd, dat hem de graventitel werd geschonken. Napoleon I wilde hem zelfs bisschop en minister van eeredienst maken, doch die waardigheden wees hij van de hand. Een Europeeschen naam als astronoom gewon ook Giovanni Inghirami (1851), Provinciaal en later Generaal van de Orde der Piansten. Toen de Berlijner Universiteit een kaart van den hemel-equator opstelde, werd aan Inghirami een groot deel van dezen reuzenarbeid toevertrouwd. Ofschoon zijn taak op duchtige zwa-, righeden stiet, keurde men het werk dat Inghirami leverde het best geslaagd. Tot de Orde der Barnabiten hoorde eveneens Francesco Denza 11 (1894) die zijn vaderland, Italië, met meer dan 200 weerstations voorzag. Beroemde astronomen waren ook de Jezuiten Francesco de Vico (1848) en Joseph Perry (1882). De Engelsche regeering droeg den laatste verschillende wetenschappelijke reizen op. Een wereldnaam als sterrekundige voerde de Jezuitenpater Angelo Secchi (1878). Ond-nks talrijke verzoekingen verbrak hij zijn trouw jegens de Sociëteit evenmin als zijn verknochtheid aan Paus Pius IX. Zoo verbluffend waren zijn prestaties, dat een geleerde van hem getuigde: Men zou meenen met de resultaten van een Wetenschappelijk Genootschap te doen te hebben, niet met het werk van een eenzaam geleerde. Genoemde voorbeelden mogen volstaan voor het bewijs, dat een geleerd en hoogstaand astronoom zich ook thuis kan voelen in den priestertoog. Uit de geloovige leekenwereld springen talrijke namen en van de besten naar voren. William Herschel (1871) staat niet slechts voor geloovig, maar voor een vroom en serieus Christen bekend. Leverrier (1871) leefde en stierf als overtuigd Katholiek. Uit de nagelaten brieven der twee vrienden Friedrich, Wilhelm Bessel en Wilhelm Olbers schittert op tal van plaatsen hun geloof in Gods leiding en voor¬ zienigheid. — God vergelde mijn zoon — staat er — wat die VOOr zun Olirien vaHpr rinpt En tot antwoord klinkt de vriendelijke wensch 12 van den ander: — de hemel beware u en de uwen in voortreffelijke gezondheid. Een van Frankrijks beroemde astronomen was de in 1902 gestorven H. Faye. Herhaaldelijk toont hij in zijn wetenschappelijke werken met den vinger aan, hoe de aanschouwing der natuur tot de kennis Gods voert. — Daar is, zegt hij, nog wel iets anders dan de dingen hierbeneden, nog wel iets anders dan deze fonkelende sterren. En aangezien ons verstand zich zelf niet gemaakt heeft, möet ergens in het heelal een hoogere Wijsheid wonen, waaraan het onze zijn aanzijn dankt. Geloovig Katholiek was ook de Beiersche sterrekundige Johannes Von Lamont, geb. 1806, die na het ontvangen der laatste Sacramenten zijn vrienden stervend de hand reikte en verklaarde: — Nu ben ik kalm en rustig en zal ik gaarne heengaan.... De Duitschers Kreil (1862) en Eduard Heis (1877) waren insgelijks practiseerende Katholieken. De laatste bad iederen avond in zijn familiekring den Rozenkrans voor. Toen hij met zijn atlas klaar was, stuurde hij het eerste exemplaar aan Pius IX en toonde zich kinderlijk blij met den pauselijken dankbrief. De Zwitser Rudolf Wolf (1893) en Alfred Gautier (1881) — insgelijks twee Christenen — laat ik ongemerkt de revue passeeren om als „slot dat pakt" te eindigen mei Johann Heinrich Von Madler (1874), die in een van zijn werken dezelfde thesis opzet, onze thesis, welke hij door 13 een Christelijk leven gelijktijdig demonstreerde dat namelijk echte en ware wetenschap haar volgelingen niet tot ongeloof voert, doch dat vlak omgekeerd het tegendeel plaats grijpt en dit nergens zoo sterk als juist in de astronomie. TWEEDE HOOFDSTUK. Een ontbijt in mijn tuinprieel vind ik een van de smakelijkst opgediende maaltijden. De ochtenddauw glinstert zoo versch op de boter het tafellaken met de franje ziet er zoo smetteloos uit, de wijde koppen bieden zich met zooveel kiesche mildheid aan. Als alle menschen daar ontbeten, zouden er geen misdaden en geen sociale kwestie meer zijn. Geen schepsel zou on- Ider zoo'n invloed ongerechtigheid uitbroeden. — Nooit van je leven meneer Patent ontmoet, vroeg ik aan den jeugdigen Salomon, die ondanks dien lumineuzen morgen naast me zat met 'n tronie als de fijne lui, die naar dure begrafenissen gaan. Van vaderskant had hij natuurlijk een anderen naam, maar onder zijn vele kennissen werd hij doorloopend met dien bijnaam gedoodverfd, om rede dat dit woord onveranderlijk in zijn mond bestorven lag. Toen hij bij de ; gladdigheid zijn arm brak en de buren hem I meewarig vroegen: Hoe gaat het? poogde hij I nog met pijnlijk vertrokken gezicht te lachen: I patent hoor, mijn ééne vlerk moet in de repa- I ratie, maar de andere mankeert geen zier En zoo in alles. Een andermaal had hij aar- 14 dig wat geld verloren, gespeculeerd in marken. Nog patent afgeloopen, troostte hij zichzelf, — een deel van m'n vaderlijk erfdeel is foutu, maar wat er overblijft, dat heb ik nog Hij huisde ergens op de vierde verdieping. — Wel wat hoog, maar heel patent, want de arme drommels op de zesde hebben het nog wel zwaarder. 'Op een keer lag hij uit zijn venster en boog kennelijk te veel het raam uit, immers hij verloor het evenwicht en.... viel. Zijn onderbuur van de derde, een uiterst beleefd ambtenaar, stond voor het raam een luchtje te scheppen, zag den armen duivel naar beneden schieten en informeerde in het voorbijgaan: Hoe gaat het? — Voor het oogenblik patent, riep de ander, optimist tot zijn laatste inoment, want in het volgende lag hij in puddingvorm op het trottoir. Treur niet, meewarige vriend, want het is maar een sprookje. Ik weet niet of Patent zóó aan z'n eind kwam, niet of hij dood op het trottoir viel, zelfs of hij vóór zijn dood geleefd heeft, weet ik niet. Maar ik weet dat zijn volmaakte tegenbeeld er is en leeft en nog niet dood is, nog lange niet. Zijn volslagen contrast, de Heer Nurks, onverbeterlijk pessimist, die van alles en nog wat den verkeerden kant, die Nachtseite, het tekort ziet, ook al bestaat dit slechts in zijn cholerische verbeelding, Nurks-Knibbel, die in zijn even ontSHlijke als onbarmhartige critiek op Kerk en Christendom me even denken doet aan 15 de schoonmama, die haar schoonzoon a faire neemt: — — Nico, hoe kom je erbij om nu je haar te laten knippen ? — Maar lieve Mama, ik heb me heelemaal niet laten knippen! — Waatom zorg je daar dan niet voor, je ziet er uit als een raagbol! Om dit eenzijdig en onzinnig criticisme te keeren, kondig ik je bij dezen de voortzetting vn mijn boutade aan. Tegenover het geliefkoosd slagwoord, waaraan je jonge wijsheid zich een indigestie eet; Alle natuurkundigen zijn nu eenmaal ongeloovig, zet ik botweg mijn thesis: dat zou je wel willen! Zoo iemand daaraan twijfele, dat hij kome en zie De natuurvorscher Davy (1829) stak zijn geloof in de onsterfelijkheid der ziel en het bestaan van God alvast niet onder stoelen en banken. In zijn „Laatste dagen eens Natuurvorschers" spreekt hij het onomwonden uit: — De invloed van den Godsdienst overleeft alle aardsche vreugde en neemt toe in kracht, naarmate de organen verouderen en het lichaam zijn ontbinding tegemoet ziet. Godsdienst is als de avondster, welke naar ons vast betrouwen in een andere wereld weer morgenster zal worden en haar stralen door de schaduw en het duister van den dood zendt De ware Chemiker ziet God al de duizendvoudige vormen der bui- 16 tenwereld.... In de aanschouwing der schoonheid en veelvormigheid om zich heen vindt hij overvloedig stof om een oneindige Wijsheid te betrachten, Wiens welgevallen hem toestond zich in de studie te verdiepen.... In het dagboek zijner laatste levensjaren vinden we slag op slag uitlatingen als de volgende: — Ik breng den driemaal Almachtige mijn dank onder tranen van dankbaarheid en de gevoelens van diepe aanbidding.... Aan de Oorzaak van alle Zijn richt ik mijn dankzegging voor al zijn erbarming jegens mij, een onwaardig en ondankbaar, nu echter zeer dankbaar schepsel. Mocht ik met iederen dag beter en dankbaarder worden en deemoediger gezind.... De natuurvorscher Robert Mayer, geb. 1814 te Heilbronn schrijft in een brief aan zijn onderhoorigen: — Den algoeden God zij dank, dat Hij mij alles ten beste gaf, — kleine wederwaardigheden, zonder welke het leven niet zijn kan daarbij begrepen — zoodat ik niet moede word Zijn Wijsheid te loven.... En in een wetenschappelijke voordracht getuigt de Engelsche natuurkundige Joule (1889): — Het gansche Heelal wordt door den souvereinen wil van God gedragen. Op een Congres van geleerden te Edinburg hield de beroemde natuurvorscher Thomson geb. 1824 te Belfast een lezing, waarin de volgende woorden voorkomen: Overweldigend krachtige bewijzen voor een wijze en alles ten beste schikkende doelmatig- 17 heid omringen ons van alle zijden en wijzen uit, dat alle levende wezens van een aldoor werkenden Schepper en Wetgever afhankelijk zijn. Ook de bekende mathematiker Bernhard Euler (1783) was hoogst godsdienstig. In zijn gezin werd 's avonds gezamenlijk gebeden, waaraan hij nooit verzuimde deel te nemen. Gausz (1855) insgelijks een mathematicus maar van nog weidscher naam wordt door zijn levensbeschrijver aldus geteekend: — Een vast geloof aan den Beschikker der dingen, aan een eeuwigen, gerechten, alwijzen, almachtigen God, vormde den grondslag van zijn godsdienstig leven. In Frankrijk werd L. Cauchy in 1789 te Parijs geboren, een der grootste sterren aan den hemel der wetenschap. Velen.houden hem voor den knapsten wiskundige zijner eeuw. Zoozeer was deze geleerde in hart en nieren Kathdliefc,i dat hij eveneens naam maakte in geloofsverdediging en uitbreiding van den godsdienst. Bizonder liet hij zich gelden in werken van naastenliefde, was lid van de Vincentiusvereeniging* werd in die functie een toevlucht voor armen en zieken, weduwen en weezen. In een geschrift, waarin hij een lans breekt voor de godsdienstige scholen van Frankrijk verklaart hij rondeman: — Ik ben Christen en geloof aan de Godheid van Christus met Tycho de Brahe, Kopernicus, Descartes, Newton, Fermat, " Leibnifz, Pascal, Grimaldi, Euler, Guldin, Boscovich 18 Gerdil; met alle groote astronomen, ja met alle bekende natuurvorschers der voorbije eeuw. Met het meerendee.1 hunner ben ik katholiek en mocht iemand er op "gesteld zijn mijn motieven te vernemen zoo ben ik ten allen tijde bereid die te geven. Dan zal men zien, dat mijn overtuiging niet het gevolg van overgeërfde vooroordeelen is, maar van een diepgaand onderzoek. Ik ben met hart en ziel Katholiek, zooals Corneille, Racine, La Bruyère, Bossuet, Bourdaloue, Fénelon geweest zijn, zooals een groot aantal mannen van onzen tijd geweest zijn en nog zijn. Ik ben van één geloof met hen, die in de exacte wetenschappen, in de philosophie en de litteratuur hebben uitgeblonken en het grootste sieraad onzer Académies waren. Ik deel dezelfde diepe overtuiging, welke zoovele geleerden van den eersten rang als Ruffini, Haüy, Laënnec, Ampère, Pelletier, Freycinet, Coriolis in woord en daad en geschriften hebben aan den dag gelegd. En indien ik — om hun bescheidenheid te ontzien — geen enkele van de levenden noem, zoo kan ik op zijn minst met vreugde zeggen, dat ik den vollen adel en de echte verfijning van het Christelijk geloof in mijn hoogstaande vrienden terugvind: den schepper der kristallographie (Haüy), den ontdekker van de kinine en de stethoscoop (Pelletier en Laënnec), den beroemden zeevaarder aan boord der Urania en den onsterfelijken schepper" der dynamische electriciteit (Freycinet en Ampère) 19 Toen Cauchy in zijn laatste levensdagen de Sacramenten der stervenden ontving, toonde hij een aangrijpende godsvrucht. De schoonste bloemen uit zijn tuin liet hij kwistig uitstrooien over de huistrappen, waarover de Heer tot hem kwam. Een geleerde van den eersten rang en opvolger van Cauchy was Puiseux (1883). Evenals zijn voorganger was hij een man van diepChristelijke overtuiging. Als deze legde hij — insgelijks Vincentiaan — een onuitputtelijke goedheid jegens de armen aan den dag. Niet voordat ziekte zijn laatste krachten gesloopt had, liet hij af door sloppen en stegen te zwerven en de trappen der krotwoningen op te klauteren. Practiseerend Katholiek, en dat geen beetje, was 'ook de Fransche geleerde Charles Hermite (1901), tijdgenoot van den nog beroemder Duitschen mathematiker Karl Weierstrasz (1897). Zoo goeden klank had zijn naam, dat verscheidene universiteitsprofessoren hun leerstoel onbezet lieten om zich voor een tijd aan de voeten des meesters verder te bekwamen. Ook deze was geloovig Katholiek . — Maar op het gebied van electriciteit, hoor ik vragen, hoe staat het daarmee? Handel en industrie, journalistiek en snelverkeer, alles draait immers om de electriciteit. Hoe staan de groote mannen van die branche tegenover Geloof en Christendom? Waarop ik antwoord: 20 — De groote namen bp electriciteitsgebied zijn — als ik het wel heb — die van Volta, Ampère en Faraday en alle drie waren vrome, geloovige Christenen. Het wonderlijkste instrument, ooit door menschenhand uitgevonden, komt van Volta. Het is de naar hem genoemde Volta-zuil, niet een toevallige vondst, zooals vaak bij andere uitvindingen het geval is, maar het resultaat van gespannen geestesarbeid. Toen Volta uit zilver, zink en vochtige lappen zijn zuil opbouwde, had nog geen enkel natuurvorscher van de grootsche uitvinding, die te gebeuren stond, een simpel begrip. Maar Volta was zeker van zijn zaak Van stap Jot stap was hij voortgeschreden tot hij opeens met zijn geweldige surprise de wereld in verbazing bracht. En dit scherpzinnig denkvermogen was — evenals gij en ik — van huis uit en doorloopend Katholiek. Als een gewone man uit het volk nam hij zijn godsdienstplichten waar. Zelf onderwees hij zijn kinderen de Katechismus. Toen men hem eens de opmerking maakte, dat aan zijn godsdienstige overtuiging getwijfeld werd, verklaarde hij openlijk en openhartig, dat hij zich allerminst voor het Evangelie schaamde, maar „den Katholieken godsdienst voor den eenigen, waren en onfeilbaren gehouden had en nog hield." Deze getuigenis van zulk een groot geleerde klemt temeer, naardien het de geloofsbelijdenis van een der scherpzinnigste geesten bevat, wel- 21 ke zich speciaal met de studie van religieuze waagstukken placht bezig te houden. Een voorname geest en eerste kracht op electriciteitsgebied is ook Ampère (1835). Aanvankelijk onverschillig in zijn godsdienstig leven werd hij later door bangen twijfel gekweld en ten slotte een ijverig en nauwgezet Christen, wat hij tot het eind zijns levens bleef. Juist in de jaren, dat zijn schitterendste ontdekkingen vielen, was hij een overtuigd en practiseerend Katholiek, die met den eenvoud van een kloosterbroeder voor het altaar knielde. Onderhield hij zich met zijn vriend Ozanam over diepzinnige onderwerpen, dan richtte hij den blik gewoonlijk naar boven. Dan nam hij — verhaalt Ozanam — zijn breede voorhoofd tusschen beide handen en riep uit: — Wat is God groot, Ozanam, wat is Hij groot en onze wetenschap is niets daarbij! Der Dritte im Bunde is de op electriciteitsgebied beroemde Engelschman Faraday, geb. 1791. Door mannen, die het weten kunnen wordt hij „de grootste Experimentator aller tijden" geheeten. Ook deze was een vroom, geloovig Christen, die er onbevangen mee voor den dag kwam, dat hij voor zich tusschen geloof en wetenschap nooit tegenspraak ontdekt had, maar dat sinds de schepping' der wereld een eeuwige Macht en Wijsheid in de zichtbare dingen te erkennen viel. Mannen als Volta en Ampère wegen op tegen duizenden natuurvorschers, die — al zijn ze dan specialiteiten in hun 22 vak — er nooit den tijd voor namen om aan hoog ere dingen te denken en ten aanzien van het Christendom veelal een onwetendheid aan den dag leggen, die men daar allerminst verwachten zou. Volta en Ampère echter, de beroemsten onder de beroemden, hebben het pro cn contra zorgvuldig overwogen en bevonden, dat het Christendom de waarheid heeft.... Toen hebben ze hun machtig hoofd deemoedig neergebogen voor het Menschgeworden Woord, Jezus Christus. DERDE HOOFDSTUK. Vervuld van een ontembaar verlangen om goed te doen en met een hart vol deernis jegens de wereld, die zich verveelt, zocht Jan weer naar iemand, die hij ten zegen zijn kon en besloot tert leste zijn vrijen Engëlschen Zaterdagmiddag aan mij te besteden, die met een hoofd vol zorgen voor mijn Zondagspreek zat. Bij zijn zwa°rmoedig binnentreden kwam mij de gedachte ontrusten, hoe overmatige hersenarbeid vaak zenuwzinkingskoortsen na zich sleept en hoe Jan's ontijdige dood dan op mijn rekening komen zou. Daarom zei ik, hem met mijn vaderlijksten glimlach bejegenend: — Een heerlijke middag, Jan. — Heerlijk, Pastoor! — Veel te fijn om in zoo'n bedompte oude- 23 heeren- kamer te blijven suffen. Zet je hoed op, ga uit en maak pret! — Maar, Pastoor, vroeg de teleurgestelde gast, hoe heb ik het nu.... Eerstens val ik niet in dat onzinnig wandelen en daarbij zou ik vandaag het derde deel van onze oude thesis te hooren krijgen. — Wat oude thesis hier, oude thesis daar Die blijft wel staan tot de volgende week Kom, je gaat uit! — Het kan niet wachten, geen dag en geen nacht, soebatte de jongen bijna schreiend. Het is dan ook om wanhopig te worden zooals ik in' de penarie zit. Moet u hooren Wat we hier saam beredeneeren, breng ik weer aan den man b"j een vriend, die volslagen ongeloovig is, maar thuis hoort in hetzelfde pension. Ongenadig heb ik hem onder den neus gewreven enfin, wat we zoo gevolgelijk over geloof en ongeloof hebben uitgedokterd. In de vooruitgeschoven punten, die we vorige week hebben aangelegd, wist ik mij schitterend te handhaven, daar niet van — maar gisteravond bij het verdedigen der buitenste linie kwam ik er toe een wapenstilstand van vier en twintig uur te sluiten en dat onder zeer verdachte omstandigheden — En wat ben je nu van plan te doen? — De zaak met u bespreken en uw raad volgen, zei Jan bescheiden. Het was roerend en ik waardeerde het in hem. — Hoe stonden de partijen toen de wapen- 24 stilstand intrad, informeerde ik met het air' van een Maarschalk bij den volkerenslag . — Met die oude Middeleeuwsche bokkebaarden als Kopernicus wilden ze niets te maken hebben. Dat waren kinderen van hun tijd, werd er beweerd, van hun naieven, lichtgeloovigen tijd. Om waar te maken dat de moderne wetenschap in merg en been ongeloovig was, kwamen ze met namen op de vlakte, die we nog van de H. B. S. uit de natuurkunde kenden, namen als Virschow, Du Bois-Reymond, Tynd^ll, Berthelot, Haeckel en Carl Vogt. Tegenover hen 'Sommeerden ze mij een even groot aantal be¬ kende moderne mannen te stellen, maar van Christelijk erf en van geloovige richting, mannen, die we uit onze boeken kenden als beroemd en gevierd.... — Zooals Volta, Ampère en Faraday.... — Precies en die had ik ook voortdurend bij den kop. Maar dat gezegend drietal heb ik zoo telkens van voor naar achteren en dan weer achterste voren afgefilmd, dat het ten slotte op een paskwil is uitgeloopen. Als ik mijn mond maar even opendeed, schaterde heel het pension het uit en begon in koor te zingen: Tèrèrèboum-dijée! Ampère en Faraday! zoodat ik er niet meer tegen op kon en de plaat poetste.... U weet de rest! — Open, Jan, je luisterende ooren, begon ik, — voor een consideratie van het hoogste ge- 25 wicht. Zelfs in geval je ongeloovige pensionvrienden het bij 't rechte eind hadden — maar dat hebben ze niet, — zelfs in dat singulier geval hoefden wij, noch hoefde ons Geloof zijn toevlucht te nemen tot de akeligheid van een roemloos hazenpad. In geval de heeren natuurvorschers van onzen tijd inderdaad als één man tegenover Christus en Christendom stelling namen, zoo was dit uiterst bedenkelijk voor de heeren natuurvorschers vn onzen tijd. Maar rechtstreeks tegen dat Christendom pleiten zou het niet. En wel om deze open reden, dat die beoefenaars van chemie, van physica en geologie ontegenzeggelijk autoriteiten zijn, maar autoriteiten op hun eigen terrein. Op hun begrensd terrein van feiten, wetenschappdïpÈ$ gegevens en natuurkundige verschijnselen. M^teri-lisme, atheisme, en positivisme zijn evenwel geen feiten, maar wijsgeerige systemen, gevolgtrekkingen uit feiten en wel gevolgtrekkingen niet op natuurkundig maar op metaphysisch gebied. In dit soort vraagstukken is de natuurvorscher als zoodanig niet de meest-bevoegde rechter. Anderen hebben evengoed, ja met nog meer recht een stem in het kapittel. D~t vooreerst en op de tweede plaats dit. Het is een historisch feit, Jan, dat de superieure levensbeschouwing vaak niet te vinden is aan die zijde, waar een blinkende materieele cultuur de geesten in haar stralen verguldt. Zoo stond Christus zelf destijds in volle wapenrusting tegenover de toonaangevende Joodsche we- 26 tenschap van zijn tijd. Wat niet wegneemt, dat de Talmudische haarkloverijen der getabberde Schriftgeleerden v ndaag geen oortje meer in tel zijn en de geschiedenis Christus in het gelijk, de toenmalige wetenschap in het ongelijk stelt. Later werd datzelfde Christendom door de Neo-Platonisten als een „misgeboorte van barbarenhersens" gedoodverfd; voelden Gnostieken en Manicheëen zich hoog verheven boven de gewone Theologen met in plaats v~n Christus' leer hun Christelijk-geschminkte Grieteche en Oostersche philosophie als hoogste wijsheid te verkondigen. Over al dat "fraais echter kunnen we ons troosten met met woord waarmee Hieronymus de Grieksche wijsbegeerte van zijn tijd kenmerkte: Hoogstens een paar oude heeren, die niets anders om handen hebben, geven zich in hun duf scriptorium daarmee af, maar over onze onbeschaafde visschers spreekt heel de wereld, heeft iedereen den mond vol. Nog scherper springt deze eigenaardigheid in het oog van wie in verre, lang-voorbije tijden terugblikt. Zoo vaak het Volk van Israël in het Oude Verbond met de verfijnde beschaving van Egypte, Assyrië of Griekenland in aanr-king kwam, leek dat Volk Gods door de zinnenstreelende schittering, die het in de oogen straalde, wel verblind en bedwelmd. De Joden gevoelden zich gewoonweg achterlijk, geneerden zich voor den godsdienst hunner Vaderen, vielen den kinderachtigsten afgodendienst in de armen, er op 27 uit om — als in den Machabeëen tijd — door de laatste sporen hunner eigen cultuur een streep te halen. Maar wie ziet nu niet in, dat de karakterloozen, die dermate te werk gingen, hun kostbaarst erfgoed en heiligste poesaka tegen waardeloos klatergoud verkwanselden, naardien we Israels Godsgeloof toch torenhoog verheven weten boven den schunnigen natuurdienst hunner heidensche naburen. Derhalve? Derhalve ook al stonden de zaken zooals ge voorgeeft wat dan nog? Maar zooals ik bereids de eer had op te merken, zoo staan ze niet en de nestor van je pension zou een zwaren dobber hebben met het bewijs, dat onze first-rate natuurvorschers meerendeels met het geloof gebroken hebben en dat onze groote geesten bij voorkeur huizen op ongeloovig erf. Laat hij bij zijn studie om dat bewijs achter mekaar te krijgen maar eens met echte Samaritanenhaat tegen het Christendom probeeren om de wetenschappelijke winst door Christenen aangebracht van de h'nd te wijzen.. 't Zal dien liefhebber slecht vergaan en heel wat hoofdbrekens kosten. Indien hij chemicus is, moet hij zien rond te komen zonder Lavoisier, Verzelius, Dumas, Saint Claire, Déville, Chevreul, wat wil zeggen, dat zoo ongeveer de gansche moderne chemie door hem opnieuw dient te worden op pooten gezet. Studeert hij physica, zoo moet hij in de electriciteitsleer Gal-' vani, Volta, Ampère en Faraday overboord zet- 28 ten, bijkant alles alzoo wat er is op dat gebied. In de optiek moet hij haasje-over-springend over Fresnet, Fraunhofer en Fiseau weer aanlanden bij de oude emissie-theorie, terwijl hij m de warmteleer tegen wil en dank te doen krijgt met Mayer en Joule. Insgelijks dient in de sterrekunde een streep gehaald door alles wat met Fraunhofers verrekijker werd ontdekt, en van de mechanica der hemellichamen mag maar het schamel restantje behouden worden, wat overblijft als de arbeid van Leverrier en Laplace is uitgeschakeld Buiten het eigenlijke domein der wetenschap, op het breed terrein van handel en scheepvaart, kunst en industrie zal het hem niet beter voor den wind gaan. Ik zie den stakkerd al in 't donker met zijn smeerkaars scharrelen, want stearine is hem verboden waar, wijl aan de hand gedaan door den Katholiek Chevreul. Ook is hij zedelijk verplicht zijn electrisch licht te dooven, waarvoor de stroom geleverd wordt in de eenheden: Volta en Ampère, twee pur sang Katholieken. Aluminium is evenzeer uit den booze, de Roomsche hersens van Saint-Claire vonden het. Dan mag hij voort zijn melk niet pasteuriseeren, in de photographie geen kollodium van Schönbein aanwenden noch ook waterglas of cement gebruiken. In de medicijnen heeft hij verder af te zien van Pelletier's kinine, Laënnec*s auscultatie in den hoek te werpen en de reusachtige bacteriologische vorderingen dood te zwij- 29 gen, die onafscheidelijk aan den naam Pasteur verbonden zijn Wie lust heeft kan op dit stramien nog verder voortborduren. Deze enkele feiten in 't wilde opgeraapt mogen volstaan om de vraag te wettigen, een klemmende vraag voor je pension-meneer: — Wanneer de wetenschap inderdaad van kop tot staart in ongeloovige handen berust, hoe verklaart ge dan het feit, dat we in pijnlijke verlegenheid, ja tot volslagen bankroet zouden komen, indien de prestaties der Christelijk-Katholieke geleerden hooghartig werden op zij gezet VIERDE HOOFDSTUK. Octobermorgen in de duinen, — Phoebus steeg enz., — gouden wagen enz., — rozenvingenge Aurora enz., — donzen wolkjes, zilveren golfjes enz. (Wegens papiernood eigenhandig uit te werken.) Kortom, 't was een prachtdag, de zon hing als een groote, gouden ridderorde over vreedzaam Nederland en — naar we hopen — ook even schitterend over de rampzalige landouwen in de buurt. We zijn toch zulke wormstekige egoisten niet als de onderdanen van het Huis Reusz-Greisz-Schleisz en Lohenstein, die enkel voor zich zelf zorgden en aldus plachten te bidden: Heer, dat vandaag uw zonlicht schijn' Op Reusz-Greisz-Schleisz en Lohenstein En, wenschen dit nog andere streken, Die kunnen dan voor zich zeiven spreken. BSHS 30 — Op één conditie loop ik met je mee, zei ik tot Jan, die ernstig als een pantsertoren naast me stond en zoo bedenkelijk op me neerzag als 'n vliegmachine naar 'n onderzeeër, — op één conditie, dat je me van morgen niet met die schandalige Europeesche politiek aan me lijf komt. Ik weet daar zoo zachtjes aan alles al van. Fiume, Versailles, Helsingfors, staking hier en staking daar en dan.... dit heerlijk najaarsweer .... en vla des choses, qui ne sont pas faits pour aller ensemble! Laat een man, die veel heeft nagedacht je zeggen, dat men van* daag van graniet of van caoutchouc zijn moet, doch dat producten van het laatste makelij verstandig doen met den eersten tijd geen krant meer in te zien. Op dit woord volgde een diepe stilte. Men had den keizer van Siam met zijn verheven moeder hooren niezen kunnen. Jan keek me aan als de jongeling uit het Evangelie die alles doen wou, wat de Meester wilde, als hij zijn schatten maar behouden mocht. Erbarmelijk zuchtend stak hij zijn ochtendblad weer in den zak. — Anders de zwaarste crisis, die onze aarde heeft meegemaakt al de millioenen jaren dat ze door menschen wordt bewoond, provoceerde Jan met de borst vooruit als een panklare kalkoen. Hier had ik moeten zwijgen of op het een of ander duinkonijntje de aandacht moeten vestigen, doch ik was zoo dwaas om daar op in te 31 gaan. In den regel doe ik niet dwaas, de vroege morgenlucht moet het mij gedaan hebben. >n begon te lachen, geen luidruchtige, verkwikkende lach maar een nauw-hoorbaar inwendig gegrinnik, dat mij de angst in het hart joeg. Als een man inwendig bloedt is dat gevaarlijk voor hemzelf, maar als hij innerlijk lacht, spelt dit niets goeds voor anderen. —Volgens de nieuwste onderzoekingen, doceerde Jan, streng als de getabberde wetenschap, strekt de ouderdom van den mensch zich tot het tertiaire tijdvak uit, dus minstens 300.000 jaren. Volgens Professor Boeke zelfs millioenen jaren. Zeg twee of drie millioen. *) Ah zoo, precies, nu weet ik het naadje van de kous, twee of drie millioen! Och, wie in 't veen zit, ziet op geen turfje. Als je samen met prof. Boeke en den Heer Bakels een commissie moest vormen om mijn kerkekas op te nemen, zou ik als president met het uitgebracht rapport allicht geen vrede nemen. Je lijkt de savante juffrouw wel, die een astronomische lezing hield, en aan 't vertellen hoeveel millioen mijlen de zon wel van de aarde stond, zichzelf met haar chaxmantsten glimlach in de rede viel en afvroeg: — Of moeten het billioenen zijn? Zoo met eenzelfde flair, waarmee ze van haar toque Jan citeert hier zijn lievelingsschrijver: H. Bakels, Beknopt Bijbelsch Woordenboek. Voorwerk I. 32 verklaard zou hebben: die kost me niet meer dan 'n daalder.... of was het soms twee gulden? .... Hoe vaak gebeurt het niet, dat ze den Bijbel zeggen laten, wat die geenszins zegt, geen wonder dat dan oppositie komt tusschen wetenschap en wat we*pretendeeren het Woord Gods te zijn. Hier hebben we weer een ander geval, 't Kan gebeuren, dat ook de Wetenschap kwalijk verstaan wordt en we haar zeggen laten, wat ze niet of niet meer beweert. — Geloof en Wetenschap.... en v'la des choses, qui ne sont pas faits pour aller ensemble, grinnikte Jan. — Van jongs af heb ik het grootst respect gehad voor wetenschap en aanverwante artikelen. Voor de nieuwste ontdekkingen en uitvindingen der moderne Kuituur ben ik gewoon mijn hoed af te nemen, al zag ik ze graag — ik ben diep in de zeventig — wat mindër verslingerd op massa menschenmoord, wat meer gespitst op verlenging en veraangenaming van ons particuliere leven. Maar niettemin knowledge is power eh diepeerbiedig buig ik mijn hoofd — het hoofd van een eenvoudig Pastor in den Lande voor de kopstukken der wetenschap, wie het gelukte met behulp van nog geen \% kilogram hersens een indrukwekkend overzicht van geheel het menschelijk weten achter mekaar te krijgen. Heeft de wetenschap niet even groote als talrijke diensten aan de menschheid bewezen? Is zij niet inderdaad onmisbaar, indien de 33 mensen iets beters zijn zal dan de arme wilde, bezig om in zijn lekke boot wat visch te vangen, die hij dan half-geroosterd verteert om zijn armzalig bestaan te verlengen. Alleen maar bij de met zooveel voorliefde vooruitgeschoven stelling alsof Geloof en Wetenschap twee vijandige machten zouden zijn, elkaar finaal uitsluitend, zitte men niet aanstonds met de handen in het haar over het deerniswaardig lot der Roomschfi Kerk, wie bij dezen of genen nieuwen stand der wetenschap, bij nu algemeen gevolgde theoriëen geen andere houding overblijft dan langs het smadelijk hazenpad het veld te ruimen. 's Wird nicht so heisz gegessen, als wie es wird gekocht! Heel de geschiedenis der wetenschap legt getuigenis af, dat de mensen slechts ten deele kent, dat hij alleen door vallen en opstaan vooruitkomt; dat ieder volgend onderzoek aantoont} hoe onvast en onzeker de feiten zijn, die een vorig geslacht als waarheden aannam. Het is een onsterfelijke eer voor de Congregatie van het H. Officie, dat men aldoor drie eeuwen tot Galilei moet teruggaan om haar een misgreep te kunnen ten laste leggen, doch ten aanzien der Wetenschap hoeft men nu juist zoo'n Spatzier* . gang niet te maken. Slag op slag en dag aan dag hebben de mannen der wetenschap in hun zoeken en tasten naar de waarheid gedwaald, hetzij ze de feiten niet genoegzaam kenden, hetzij ze valsche hypothesen opbouwden ter ver- 34 klaring van verschijnselen of wetten vaststelden, die buiten hun studeercel niet bestonden. Roma-Mora bleek in zijn naieve omzetting een heel wijs woord en de Katholieke Kerk heeft schoon gelijk wanneer Zij er voor past voor elk nieuw wetenschappelijk resultaat en iedere laatste hypothese uit den weg te gaan, waar straks een nóg nieuwere wetenschap omverstoot, wat de waan van één dag bleek te zijn. Hoe uiterst voorzichtig men om moet gaan met wat de hedendaagsche wetenschap als vaststaande feiten en wetten decreteert, mogen de twee slakjes uitwijzen, waar ik hier zout opleg. De eerste merkwaardigheid ligt op het breed terrein der Scheikunde. Vooral deze wetenschap, de odaliske der moderne vrijgeesten, heeft in de afgeloopen eeuw reuzenvorderingen gemaakt. En zoo diep meende men reeds in alle schachten en lagen der materie te zijn doorgedrongen, dat de hypothesen van deze wetenschap als wetten van Meden en Perzen golden en al wat met die hypothesen in strijd bleek voor onwetenschappelijk en „schön dagewesen" werd uitgekreten. Daar komt het echtpaar Curie te Parijs, wien het gelukt een nieuw element te ontdekken, Radium genaamd, dat de wondere eigenschap bezit voortdurend licht uit te stralen zonder merkbare vermindering van kracht. Van hoe groot belang deze ontdekking voor de praktijk zal blijken te zijn, kan eerst de toekomst uitwijzen. De geneeskundige Faculteit maakte er een kostelijk hulpmiddel van met verrassende resultaten. 35 Maar van hooger belang nog voor het vraagstuk der wetenschap zelf is, dat deze ontdekking gelijk een bekend Duitsch Tijdschrift openlijk bekende, „die Grundlagen unserer Chemie über den Haufen wirft", spot met wat de Scheikunde als grondslag voor haar wetenschap had aangenomen en deze wetenschap dwingt tot een totale herziening van haar uitgangspunt o zoo! De tweede slak — doch hier raakt mijn beeldspraak in 't gedrang — beweegt zich op het gebied van sterrekunde of astronomie. Zijn de hemellichamen — zonnen, sterren of planeten — die bij millioenen aan onzen nachtelijken hemel staan, bewoond door wezens met verstand begaafd, die op den naam van menschen aanspraak maken of doen ze uitsluitend dienst tot verheerlijking van Gods macht en glorie, tot baldakijn voor de aarde, waarop Gods Zoon eens wonen kwam. Al bestaat in deze materie geen bindende uitspraak der Kerk, tóch was het een even algemeen als voor de hand liggend gevoelen der Christenheid, dat onze aarde, al bekleedt die materieel een onbeteekenende plaats tusschen zooveel myriaden van sterren — in geestelijk opzicht het middelpunt van het heelal is; dat God alléén op deze wereld menschen schiep naar Zijn beeld, die Hij bezocht heeft door zijn Zoon, gezonden in het vleesch tot verzoening voer alle menschen. Tegen deze antropocentrische voorstelling als zou onze kleine aarde het geestelijk 36 middelpunt van het heelal zijn, verzette zich de ongeloovige wetenschap, die o zoo gaarne wilde, dat met onomstootelijke bewijzen kon worden aangetoond, hoe ook de andere planeten bewoond waren. Nu zijn de meeste planeten te ver van de aarde verwijderd om zelfs door de scherpste telescopen op den keper te worden waargenomen. Slechts één planeet, die zich betrekkelijk dicht in de buurt ophoudt, scheen hier een uitzondering te maken. Dat was de planeet Mars. De beroemde astronoom Schiaparelli te Milaan slaagde er in op het vasteland van Mars een aantal zeer fijne lijnen waar te nemen, die men als kanalen aanduidde. Uit de eigenaardigheid, dat zij parallel liepen, scheen de conclusie voor de hand te liggen, dat deze evenwijdigloopende kanalen niet door de natuur, maar door kunst, door menschelijk toedoen ontstaan waren. Zoo men al niet met een soort telegrafisch schrift te doen had met de bepaalde bedoeling om met de bewoners van andere planeten in contact te komen, in elk geval was liet een feit, dat hiei krachten aan het werk waren van wezens, evenals de mensen met verstand begaafd Het bestaan der Marsbewoners scheen verzekerd. (Heraut 1017). In een oude illustratie staat een vermakelijk plaatje van drie sitrrekundigen, op reis om in donker Afrika een zonsverduistering waar te nemen. De eerste ontdekt een curieuze lichtende streep, die bij nader onderzoek een op de lens 37 verdwaald haar uit zijn eigen grijzen baard blijkt te zijn; de tweede beschrijft met fanatieke verzekerdheid een grootschen melkweg van blazen en bellen altemaal zweetdruppels op den rug van den neger, die vlak voor den kijker is gaan staan. De vertrouwbare waarneming van den derde gelijkt sprekend op het indrukwekkend panorama, dat het binnenste van een inktkoker oplevert. In 't helsche donker heeft hij niets gezien* Iets dergelijks is onzen Schiaparelli overkomen. De astronomen Maunders en Evans van de Koninklijke Sterrewacht te Greenwich hebben afdoende aangetoond, dat deze merkwaardige kanalen niets anders zijn dan een optisch bedrog. Zij gaven aan een aantal leerlingen op school een ronde schijf van enkele duimen doorsnede, waarop dezelfde donkere en lichte plekken als op de planeet Mars waren afgebeeld, om na te teekenen. En nu bleek,dat door een eigenaardig gezichtsbedrog deze knapen van 12—14 jaar, die nooit een afbeelding van Mars hadden gezien, diezelfde lijnen of kanalen, die Schiaparelli op Mars meende te ontdekken, op hun papier teekenden. Maunders en Evans leidden uit deze proefneming, die meermalen herhaald werd en altijd hetzelfde resultaat opleverde, terecht de gevolgtrekking af, dat deze kanalen op Mars niets anders zijn dan een illusie van het oog en dat alle conclusiën, die op het bestaan dezer kanalen gebouwd zijn, daarmee vervallen. 38 — En wat volgt nu uit al dat moois? vroeg Jan zoo vinnig als een Iersche Ponny. — Dat de wetenschap op tal van punten haar laatste woord nog ^niet gesproken heeft. Denkelijk blijkt ze later over macht van kwesties van heel ander gevoelen dan ze nu is.... — En doceert dan, blufte Jan zoo brutaal als een Belg in Zeeuwsch-Vlaanderen, — dat tweemaal twee voortaan vijf en tweemaal vijf maar negen zijn.... —Laat me niet zeggen, wat ik niet gezegd heb, il n'y a de pires sourds que ceux qui ne veulent pas entendre Ik beweer niet, dat alle gegevens der wetenschap voor verbetering vatbaar zijn, maar spreek van een beperkt, bepaald getal. Mathematische waarheden blijven vanzelf buiten spel en zooals nu zal in de verste toekomst, als het nageslacht je allang vergeten is, de som der hoeken van een driehoek wel aan twee rechte hoeken gelijk blijven. Maar eigenaardig, op dit stuk, op stuk van dit soort waarheden, ontdekt ge ook nooit de minste tegenspraak tusschen Bijbel en wetenschap, Geloof en rede. — 't Was maar een lolletje om u eens op st^ng te rijden, ik luister nu weer serieus, Pastoor. — Naast de mathesis hebben we de natuurwetenschap. Om den spijker maar aanstonds op den kop te raken, begin ik met de geologie, die men vooral beweert, dat met den Bijbel overhoop zou liggen. Maar zoo de Bijbel kant en 39 klaar en keurig afgeleverd voor ons ligt, met de geologie is dit niet het geval, die loopt nog in de korte rokjes, is nog niet droog achter de ooren en moet nog groeien met den dag . — Zijn de Heeren Geologen zelf van die opinie, vroeg jan met een gemeenen lach. —Dat zijn ze. Hoor de Lapparent maar eens brommen, in deze materie lang de minste niet: Ernstige moeilijkheden, zegt hij, vertragen nog de oplossing van heel wat geologische problemen en het is volmaakt overbodig te constateeren, dat de kennis onzer aarde — wat vorderingen er de laatste jaren ook gemaakt zijn — op geen stukken na haar laatste woord gesproken heeft. Vandaar dat ik altijd moet meesmuilen, als ik iop hoogen toon beweren hoor: — De Geologie, meneer, eischt verbazingwekkend lange tijdperken van millioenen jaren sinds de verschijning van den mensch op aarde, 't Is juist de Geologie niet, die dit zegt, maar dit beweren enkele Geologen en heel veel niet-Geologen. Hoe ter wereld kunt ge ook verlangen, dat de Geologen van vandaag met die van morgen accoord gaan, als ze het nu reeds zoo geweldig oneens zijn onder mekaar.... ? — Hé, wat-zegt-u-me-daar-nu? — De harde, maar eerlijke waarheid, jongen, ze verhouden zich als vuur en water en dat niet enkel bij wijze van beeldspraak, want de vorming onzer aarde bijvoorbeeld — toch geen krentebroodje — wordt door den een aan de 40 werking van het vuur en door zijn collega aan die van water toegeschreven. 1— Nee, die getuigenissen kloppen niet, dat stem ik toe. — En zoo zou men een film sans fin van onfeilbare gegevens kunnen afdraaien, volgens hun auteurs alle hoogst-wetenschappelijk, maar die diametraal met elkaar in oppositie komen. Welk karweitje eigenlijk al is klaargespeeld. Nooit van Moigno gehoord? — Nooit van gehoord of gelezen? jj — Natuurlijk niet.. een Katholiek geleerde.. alzoo onbekend! Nu, ieder diertje heeft zijn pleziertje en zoo had die Abbé er leut in om twee verschillende tabellen aan te leggen; links een serie stellige gegevens van een geoloog uit zijn tijd, wetenschappelijk gedemonstreerd, — rechts evenzooveel andere stellingen aan „un autre Géologue contemporain" ontleend en insgeliflè als onweersprekelijk aangekondigd. Maar de eene stelling met de ander vergelijkend komt men alras tot de ontstellende bevinding, dat ze hopeloos tegenstrijdig zijn. Kom eerst maar binnen in mijn Pastorie, reik me dat deel eens aan uit mijn bibliotheek Deel II der „Splendeurs de la foi". Laat eens zien, hier begint de comedie zes bladzij vol het eind is er van weg, we moeten een keus doen. Neem onder tal van anderen deze kwestie, uiterst belangrijk in den komenden winter: Hoe zijn de steenkolenbeddingen gevormd? 41 — Bekend 't zijn overblijfselen van uitgestrekte wouden, lang vóór de verschijning van den mensch. — Jawel maar, bevonden zich die wouden vlak boven de plek, waar men nu kolenmijnen vindt of zijn ze door aanschuiving van elders gekomen? De vraag is door twee knappe geleerden onder handen genomen: De Beaumont en Lyell. Hier volgen hun uitspraken: De Beaumont, De kolenbeddingen zijn op de plaats zelf ontstaan op de manier van veenland door onafgebroken plantengroei. Lyell, Steenkolenmijnen danken hun ontstian aan de aanschuiving van groote plantenvlotten door de rivier van verre aangevoerd en aan den grond geraakt. — Ja dat gaat kwalijk samen en de een kan niet tot den ander zeggen: Vous avez raison, mais je n'ai pas tort! — Verdere tegenspraak van dezelfde autoriteiten in zake een ander vraagstuk, het ontstaan der Alpen. Hoe is dat toegegaan, plotseling of trapsgewijs? Hier hebt ge beide orakels: ' De Beaumont, De opheffing der Alpen had een plotseling karakter en bracht op den aardbodem een totale Lyell, De opheffing der Alpen heeft zich onmerkbaar toegedragen met een uiterste langzaamheid 42 verandering teweeg; van ongeveer een mehet grootste gedeelte ter per eeuw, zoodat van den bergketen steeg er duizende eeuwen plotseling op uit den toe noodig waren, schoot der zee. — Verduiveld, die Lyell schijnt zich op de hoogte van De Beaumont's theoriën gehouden te hebben enkel om het genot van hem in de wielen te rijden. — Hier heb je dan twee anderen: Ampère en Baillard, beiden al even vinnig aan het bekvechten over de vraag of de kern onzer aarde gasvormig of vloeibaar is. Vloeibaar, decreteert Ampère, onmogelijk! En Baillard daar tegen in: Onmogelijk, zeg je, heel best mogelijk! Maar lees liever zelf: Ampère, Wanneer de kern der aarde vloeibaar was, zou de invloed der maan op die reusachtige massa een ontzettende wisseling van eb en vloed teweegbrengen. Hoe zoude aardkorst dezen druk kunnen weerstaan, den druk van een hydraulischen hefboom met een straal van maar eventjes 1400 mijlen. Baillard, De soliede wand onzer aarde is dermate elastisch, dat hij onder de spanning van ondergrondsche vloeden gemakkelijk buigt en plooit, wat hem belet te scheuren 43 En zoo gaat dat spelletje door op nagenoeg alle punten. In eenzelfde leem vindt ge overblijfselen van menschen en dieren. Bewijst dit nu, dat die cadavers tijdgenooten waren? Buiten kijf, houdt de een.... geen sprake van, beweert de ander. Zijn de kolenbeddingen in broek- en veenland gevormd? Ongetwijfeld, doceert Beudant... . Om den dood niet, betoogt.... wie? — Betoogt Lyell, alreeds genoemd. Maar hier steek ik een speld bij, want ook zonder heel het 'rijtje af te haspelen, merkt ge wel, dat de kennis onzer aardformatie haar laatste woord nog niet gesproken heeft. Klagen sommige geleerden dus steen en been, dat ze tegen den lastigen Bijbel hun schenen stooten, geef hun dan den verstandigen raad van het eerst met elkander eens te worden .... dan kunnen ze later nog verder zien.... Puisque tu le comprends ainsi, quittons le sujet. Over de wijsheid van dezen orakelspreuk verzonk Jan in diep gepeins. Hij is er nog niet uit ontwaakt. VIJFDE HOOFSTUK. Als er ooit iemand grooter dwaas is geweest dan ik vandaag ben, dan zou het me bepaald tot troost strekken zulks te weten. Misschien had de man, die zei, dat de hond de beste vriend van den mensch is, wel gelijk. Jan komt voor die kwalificatie allerminst in aanmerking. Mijn 44 trouwe Bobby had me een dag voor de afreis misschien gevraagd om mee te mogen als reis- en lotgenoot. Stellig had die me niet van mijn koffers weggehaald en me aan mijn „schrijfdisch vastgeklonken" op een tijd, dat ik nog zooveel te pakken had. Onderwijl ik mijn oude, maar nog indrukwekkende jas aan het afborstelen was, die mijn nog oudere botten tegen het ongure weer beschermen zou, begon Jan mij toe te spreken op 'n toon en in bewoordingen, die niet volstrekt misplaatst zouden geweest zijn bij 'n inwijding" in de Eleuzinische geheimen en den adept dan ook niet weinig zenuwachtig maakten. De bedoeling van al dat fraais was niets minder dan mij van mijn hevig begeerd uitstapje te doen afzien. Welmeenende vriendschap was het, die als drijfveer werd opgegeven. Het denkbeeld, dat iemand zoo op mij verzot kon zijn, dat hij vreesde mij voor goed te verliezen, verzengde mij als het ware. Zwijgen zou een te gemeen metaal zijn om het zuivere goud van zijn liefde te betalen. Daarom wuifde ik hem met mijn borstel een soort van afscheid toe en groette hartelijk: — God bless you, my boy, let us never see your face again! — Onbegrijpelijk, protesteerde Jan en gooide het over een anderen boeg, — onbegrijpd^ dat u over uw hart kunt krijgen mij alléén in dezen beerenbak achter te laten, weerloos en onbeschermd tusschen allerlei wolven en hye- 45 na's. U weet hoe vaak ik op mijn kantoor, in mijn pension en waar al niet, met de lui overhoop lig. Haast geen dag gaat voorbij of ik moet voor de een of andere Roomsche kwestie opdraaien. Hoe hou ik in's hemelsnaam mijn motor op gang, als u me wekelijks geen benzine meer levert? Pastoor, ik wensch u een pleizierige reis, natuurlijk, ofschoon ik voor mij op uw leeftijd Maar alla, alle moffrikaantjeé kunt u mijnentwege met een Hollandsche metworst beschenken, pas maar op, dat ze u niet bij de kladden krijgen, doch de profeet Elias wist in gelijke omstandigheden béter wat een achtergebleven vriend en collega toekwam. En toen ik, arme wurm, totterdood beschaamd uitkeek naar een gaatje om er in te kruipen, had Jan vlug als een handelsreiziger mijn Bijbel te pakken en las er gevoelig de crir tiek uit op mijn ongevoelig bedrijf: „En het geschiedde, dat Elias zeide tot Eliseus: begeer wat ik doen zal, eer ik van bij u weggenomen wordt. En Eliseus zeide: dat toch twee deelen van uw geest op mij zijn. En het gebeurde als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet zoo was er een vurige wagen, die tusschen hen beiden scheiding maakte. Alzoo voer Elias met een onweder ten hemel. En Eliseus zag het en hij riep: Vader, mijn vader, wagen en wagenmenner Israëls! En hij zag hem niet meer, maar hief Elias' mantel op, (dien regel las Jan tweemaal over en 46 deed of hij niet wist, waar hij gebleven was) maar hief Elias' mantel op die van hem afgevallen was en keerde weder en stond aan den oever van den Jordaan".... De vernuftige lezer — ik zoek al jaren naar een publiek met ezelsooren, dat mij beter past — de vernuftige lezer ziet van hier wat volgen gaat. Jan hield niet op of ik zou vóór mijn gevaarlijke afreis iets voor hem achterlaten, niet zoozeer mijn mantel, dien hij een ouden Oostganger scheldt, als wel een soort van uiterste wilsbeschikking, die hem na mijn op-de-handverscheiden als een stuk leidraad of richtsnoer langs zijn volgend levenspad kon van dienst zijn. Zijn bedoeling was hier duidelijker dan zijn beeldspraak. Over enkele dingen, voor Jan's verdere evolutie van belang, moest ik kort en bondig mijn opinie zeggen, de bekende goede raad, dat vandaag het goedkoopst van alles is. Ik zou dit doen in den min- of meer plechtigen vorm van een testament. In geval eenig ongeval mij onverhoopt trof, zou de stijlvolle manier, waarin mijn laatste wilsbeschikking tot hem kwam, het effect op zijn bedroefd gemoed verhoogen. Trouwens hieronder vindt de lezer zelf wat Jan bedoelde. Ik zou nog liever mijn hoofd afsnijden en het er achterste voren weer aanhechten dan nog eens zoo'ri post voor hem waarnemen. Voor meester Graspol, notaris gevestigd te 47 Koedijk, in tegenwoordigheid der na t? noemen getuigen, compareerde. De Zeereerw. heer Max, R. K. geestelijke en pastoor alhier. Welken comparant, verlangend zijn uitersten wil te maken, 'dien vooraf buiten de tegenwoordigheid der getuigen zakelijk heeft opgegeven aan den bovengenoemden notaris Graspol, die overeenkomstig de opgave daarvan de tegenwoordige acte heeft doen schrijven en gereed gemaakt, wier inhoud des comparants wil behelzende door hem alsnu nader in tegenwoordigheid der getuigen aan genoemden notaris is opgegeven als volgt: Ik, pastoor Max, R. K. geestelijke te Koedijk, benoem tot eenig en algemeen erfgenaam van al de behartigenswaardige wenken en waarschuwingen, welke nu volgen, Johannes Knibbel, ingezetene dierzelfde gemeente, onder servituut die zorgvuldig te bewaren en bij elk kwartaal opnieuw van buiten te leeren. Wil niet vergeten, zoo vaak ze u in de schoenen schuiven, dat de een of andere wetenschap een beletsel is voor uw geloof in een .persoonlijken God, dat Francis Baco schreef: Een weinig philosophie (wetenschap) voert 's menschen geest tot atheisme, maar dieper studie voert 's menschen geest tot den godsdienst terug. *) *) Essays: Of Atheism. 48 Vergeet ook niet, dat Lord Keivin, een der grootsten onder de moderne mathematikers en natuurkundigen verklaart, dat wetenschap het bestaan van een Schepper demonstreert. Luister niet te veel naar algemeenheden over 't stelling nemen der Kerk tegenover opvoeding en wetenschap. Wel is waar vindt men individuën onder de Katholieken, zooals men ze vindt onder Protestanten en Mahomedanen, die de studie van gewijde wetenschap poogden in de hand te werken door profane wetenschap op den achtergrond te dringen, maar dit is nimmer de öfficieele leer of praktijk der Kerk geweest. Het is notoir, dat gedurende de duistere eeuwen van barbaarsche invallen en het ineenstorten van het Romeinsche rijk, juist de kloosters het „heemschut" van de wetenschap waren; dat allerlei slag van boekwerken in hun scriptoria gecopiëerd werden; dat kloosterscholen de eerste waren, welke werden opgericht in het nieuwe Europa, dat verrees met de kerstening dier barbaarsche volkeren; en dat met uitzondering van het Moorsche Spanje, al de universiteiten van Europa haar stichting danken aan de Kerk. In 1336 telde Florence op een bevolking van 90.000 zielen van acht tot tienduizend jongens en meisjes in zijn lagere scholen, van duizend tot twaalfhonderd knapen of knechtjes in zijn zeven middelbare scholen en van 550 tot 600 49 studenten in zijn vier hoógescholen, een verhouding als van New-York in 1893.1) In de dertiende eeuw, toen de Katholieke Kerk haar hoogtepunt van macht en invloed bereikte, had men in verhouding tot de bevolking méér universiteits-scholieren in Europa dan vandaag. Geloof toch niet, dat er geen sprake was van eigenlijke wetenschap vóórdat de moderne tijden baki braken. Menige tak van wetenschap, bijzonder die van practisch onderzoek, stond gedurende die middeleeuwen ongemeen hoog. Middeleeuwsche hoógescholen stelden levendig belang in wetenschappelijk onderzoek en nwstó van kwesties werden volgens door en door wetenschappelijke methoden bestudeerd. Voor haast elk onderdeel der wetenschap komen de geleerden tot deze bevinding met verwijzifljj naar lang verwaarloosde middeleeuwsche autoriteiten. Blaas je niet als een bazuinengel op over den hoogen stand van ons modern systeem van medische opleiding vooraleer ge de handboeken van medische en chirurgische wetenschap hebt ingezien, die in de middeleeuwen gebruikt werden en het studieplan, dat toen was voorgeschreven. Vele dier middeleeuwsche handboeken waren de eerste werken na de uitvinding der boekdruk- *) Prince Kropotkin Mutual Aid a Factor in Evolution. 50 kunst uitgegeven, doch werden tot op dezen tijd systematisch achter dexbank geworpen. Maar vandaag staan de mannen, die ze ter hand nemen, verstomd over het feit, dat het hoogst waardevolle bijdragen voor medische en chirurgische wetenschap zijn, in menig merkwaardig onderdeel de moderne praktijk vooruit- en voorbijstrevend. Hoor eens wat T. C. Allbutt, professor aan de faculteit van Cambridge van meester Salicet beweert :*) En om zijn eigen groote verdiensten als origineel en onafhankelijk waarnemer én als meester van Lanfranc verdient Salicet met eere genoemd onder de groote Italiaansche geneesmeesters van de laatste helft der dertiende eeuw.... Hij vond, dat waterzucht haar oorzaak hebben kan in duritia renum, tegen het Arabisch misbruik van het schfoeiijzer bracht hij het mes in zwang, onderzocht de oorzaken, waarom heeling falen kon, beschreef de gevaren van halswonden, naaide gescheurde peezen aaneen en bracht de diagnose van etterende heupziekte een goed stuk vooruit. . Met professor Gurlt moeten we het betreuren, dat we niet zooveel bladzijden als wij wel wilden kunnen wijden aan de gedachtenis dier oude meesters in de geneeskunde, die machtig bij- 1) Historical Relations of Medicine and Surgery to the end of the Sixteenth Century. 51 droegen tot de grondlegging der moderne heelkundige praktijk. *) In 1321 vaardigde Paus Johannes XXII, die te Parijs en te Oxford gestudeerd had, een bulle uit tot de oprichting van leerstoelen voor de juridische en medische faculteit in Perugia, waai door zijn voorganger een universiteit gesticht was, welke een cursus van vijf tot zeven jaar vorderde voor den graad van dokter in de medicijnen, waarvan drie jaren op zijn minst aan medische studie in de een of andere universiteit moesten gewijd zijn. Het was bij de Benedictijnen, dat de kloosterstudie der medicijnen zich het eerst op hoogere aspiraties richtte2). De grootste lijst van toonaangevende doctoren in de geschiedenis der medicijnen is die van de pauselijke geneesheeren — van Guy van Montpelier, door Innocentius III naar Rome ontboden om het hospitaal del Santo Spiritu te reconstrueeren, en Richard de Engelschman Aldorotti, den tijdgenoot van Paus Johannes XXI, die zelf een bekwaam oogarts was, en Guy de Chauliac, de vader der moderne geneeskunde genaamd, in de dertiende en veertiende eeuw tot Eustachius en Varolius in de zestiende Caesalpinus en Malpighi in de zeventiende en Lancisi en Morgagni in de achttiende eeuw2). 4) Dr. E. Gurlt. Geschichte der Chirurgie. Vol. I Pag. 701. 2) The Popes and Sciences. J. J. Walsh, p. p. 199—221. 52 Spreek niet of spreek zacht over een pauselijke bul, die aan beoefenaars der anatomie het snijden of ontleden verbieden zou. De bulle van Paus Bonifacius VIII (1300) met die bedoeling aangehaald, mag door een ieder gezien worden, die de moeite nemen wil ze met eigen oog te lezen. Klaar-duidelijk gaat het over een verbod tegen de praktijk van het ontvleezen en koken van lijken met het doel om het gebeente naar het eigen land te vervoeren ter begrafenis *). Maak u niet overstuur ter oorzake van een pauselijke bulle tegen de studie der chemie. Met dit te doen geeft ge blijk uit de tweede hand te putten, en wel uit een tweede hand, die merkwaardig goed goochelen kan, aangezien de bulle in kwestie, door Paus Johannes XXII in 1317 gelanceerd, het enkel over bedriegelijken namaak en valsche munters heeft.2) Wil niet blozen over die fatale pauselijke bulle tegen de komeet van Halley, nademaal een dusdanige bulle nooit of te nergens gevonden werd. — Bluf niet te hard op onze moderne gezondheidsleer. Melaatschheid, de ireurige ziekte, welke gedurende de kruistochten Europa binnendrong, werd tusschen de twaalfde ai 4e vijftiende eeuw zoo goed als uitgeroeid door de oprichting van speciale afzonderings-hospitalen. We mogen van geluk spreken indien we er in 1) The Popes and Science p. p. 28—60, 413— 414. 2) Anti-Catholic History p. p. 16—17. 53 slagen onzen modernen geesel, de tering, gelijkerwijs terug te dringen door het voorbeeld dier verachte Middeleeuwers te volgen. — Denk niet, dat tandheelkunde een laatgeboren spruit onzer moderne tijden is. Het plombeeren van tanden met goud en ander metaal, het kappen, zelfs het overplanten van tanden is reeds een vinding van ouden datum. — Wil niet vergeten, dat vele van de voormannen der Renaissance vrome Katholieken waren, zooals Linacre, de oprichter van het Koninklijk Instituut van Geneesheeren, die in zijn levensavond priester werd, en zijn opvolger J. Cajus, de stichter van het Cajus College, Cambridge, de lijfarts van Eduard VI, Maria en Elisabeth. — Geloof ook niet dat de studie van medicijnen of biologie een noodlottige werking heeft op het geloof van den man der wetenschap. Laënnec de uitvinder der Stethoscoop, Theodoor Schwann, de man van-de cel-theorie der organische structuur. Claude Bernard, de grootste onder de moderne physiologen en Louis Pasteur geven, Katholiek als ze zijn, eerder blijk van het tegendeel. — Spreek ook niet van het Galilei-proces als bewijs, dat de Kerk er op uit is de wetenschap te muilbanden. Naardien dit het eeniggeval van dien aard blijkt, dat in zeven eeuwen wordt aangehaald, is het veeleer als een bewijs van het tegendeel te beschouwen. Of, zooals Prof. Augustus de Morgan het uitdrukt: 54 De Pauselijke macht moet over het algemeen ten aanzien van wijsgeerige stelsels zeer gematigd zijn opgetreden, gezien het groote kabaal, dat men over dit ééne feit pleegt te maken. Haal om de liefde Gods nooit of te nimmer Gallilei's slagwoord: E pur se muove aan. En toch beweegt zij zich! Voor het eerst verschijnt die phrase in den zevenden uitgaaf eener biographische dictionnaire, aanmerkelijk meer dan honderd jaren na Galilei's dood. — Gruw niet om Galilei's kerkerkot noch om zijn lange jaren van gevangenisschap. Nog voor geen uur zat hij in 't cachot. Hij was veroordeeld onder toezicht van een vriend te blijven en na het eerste jaar werd zijn zoon zijn bewaker. Zijn voornaamste straf was het dagelijks reciteeren der zeven boetpsalmen, drie jaar lang. — Waag niet te zeggen, — zooals Professor Bury doet — dat het fanatieke drijven om Galilei's werken tot 1835 op den Index te houden „noodlottig inwerkte op de studie der Natuurwetenschap in Italië", daardoor zoudt ge blijk geven een beunhaas in de nieuwe geschiedenis te zijn en niet af te weten van Galvani en Volta, de Italiaansche stichters van de electriciteitsleer, beiden vrome Katholieken of van hun Fransche opvolgers Coulomb en Ampère. — Verbeeld je geen oogenblik, dat de wetenschap in staat is de mysteries van het zijn te doorgronden. Denk aan Newton's woorden: Ik weet niet wat ik voor de buitenwereld 55 schijn; doch aan mij zelf schijn ik enkel een knaap geweest te zijn, spelend aan het zeestrand en mij zei ven bezig houdend met ru en dan een glad keisteentje of een eigenaardig gevormd schelpje te vinden, terwijl de groote oceaan van waarheid nog ganschelijk onontdekt voor mij lag1). Sir William Ramsay, de groote chemist, verhaalt boe bij als jonkman bezield ging van Tiet idee om nooit iets aan te nemen, wat hij niet begreep, maar allengs tot de bevinding kwam, dat het gladweg onmogelijk bleek ook maar iets te vinden, wat hij in staat was volkomen te door gronden - Vergeet niet in de volle fleur van kracht en gezondheid den wenk van Deken Stanley op diens ziekbed: Het leven lijkt van horizontale kant bekeken heel anders. — Wil niet — grasduinend in historische liefhebberijen — vergeten, dat het de Dominicaner en Franciscaner Orden waren, waaraan de universiteiten van Noord-Europa hun wonderbaarlijk succes te danken hebben. Leeraars zooals de Dominicaan Albertus Magnus, Thomas Aquino en de Minderbroeder Roger Baco. J. R. Green zegt daarvan:2). In de rangen van die „broeders" was *) Memoires of Newton. Vol. II Cap. XXVII. -) Short History of the English People Ch. III Sect. 4. 56 het, dat de wetenschappelijke vooruitgang der universiteiten haar hoogste vertegenwoordigers vond.. De Franciskaner school van Oxford maakte naam door heel de Christenheid. Lyon, Parijs en Keulen kwamen daar hun professoren leenen. — Laat u geen oogenblik in de schoenen schüiven als zou er in de Middeleeuwen van geen wetenschappelijke studie sprake zijn. Dante mag als voorbeeld gesteld worden van de kunde eens leeken-scholiers in de dertiende eeuw. Af* gezien van zijn opvallend diepe kennis der Ptolomaische sterrenkunde, welke tot rasterwerk zijner Divina Comedia strekte, is er van hem gezegd: Geen enkel dichter heeft als hij de verhevenste poëzie gecombineerd met beschouwingen over zoo ingewikkelde onderwerpen uit alle takken van wetenschap. Op de eene .plaats treffen we een lange verhandeling over ontstaan en ontwikkeling van het leven, welke naief en scholastiek als ze is, merkwaardig veel lijnen van gelijkenis toont met de moderne inzichten der biologie. Op een andere plaats1) staat weer een geleerde samenspraak tusschen dichter en 'Beatrice over de herkomst van de maanvlekken, waarbij een actueel experiment" in gezichtkunde gegeven wordt. — In de derde canto van het Purgatorio treft l) Paradiso Canto II. 57 ons de prachtvolle vergelijking van 's menschen leven, dood en verrijzenis met de ontwikkeling van rups tot pop en vlinder. Wat Dante over de bijenwereld te zeggen heeft, schijnt — hoewel ten deele ontleend aan Lucretius en Virgilius — voor een ander deel oorspronkelijk werk. Zijn vergelijking van het omhelzen van twee zielen ih het Paradijs met de aanraking der voelsprieten onzer mieren, klopt met de waarnemingen van den overleden geleerde lord Avebury; en Humboldt, die Dante's beschrijving van de rivier van licht voor ingegeven houdt en aan de hand gedaan door het phosphoriseeren der Adriatische Zee, vond in zijn gedicht: Openbaringen van de diepste gevoeligheid voor de bekoorlijkheden van ons aard; sche natuurleven. — Zeg niet, dat alle Hooger Onderwijs tot aan de moderne tijden in de studie der klassieken bestond. Juist in de Renaissance kwam het tot de klassieken. De Middeleeuwsche leergang was het Trivium en het Quadrivium, dat is te zeggen: een driejarige cursus in spraakkunst, redekunst en welsprekendheid en voor gegradueerden nog een vierjarige leergang in muziek, rekenkunde, meetkunde en sterrenkunde. Van dezen leergang heeft Huxley gezegd: Ik betwijfel of het curriculum van eenige moderne universiteit zulk een schitterende en ruime samenvatting geeft, van wat men onder kuituur te verstaan heeft. — Geef niet buitensporig af op het kinder- 58 achtig Middeleeuwsch bijgeloof, want bijgeloof steekt den kop op in ieder tijdvak. In het zeventiende eeuwsche Engeland en in Amerika ging het paal en perk te buiten in den waanzin der schandelijke heksenprocessen en zelfs vandaag — nu het gebruik van de gelukaanbrengende Mascotte schier algemeen werd, nu kaartlegsters en waarzegsters een goed betaald emplooi gevonden hebben, — moesten we over de bijgeloovigheden van andere tijden er maar het zwijgen toe doen. Sla de handen niet'in mekaar over het zoeken der middeleeuwsche alchimisten om onedele metalen in goud en zilver te converteéren. Sir Isaac Newton merkte op, dat goud en koper zij aan zij in sommige ertsen voorkomen en zag daar een aanwijzing in, dat koper na verloop van tijd in goud verandert. Ramsay en andere leidende Chemikers van onzen tijd hebben het in denzelfden zin over het merkwaardig samentreffen van lood en zilver, terwijl het practisch bewijs geleverd is, dat het element Uranium door het afstralen van Helium zichzelf langzamerhand tot lood omzet. — Schetter niet te luid over het gebrek aan initiatief in de Middeleeuwen. Frederik Harrison schrijft daarover: Van alle tijdvakken, waarin naar nieuw leven gestreefd werd, is de tijd van Aquino, van Roger Baco, St. Franciscus, St. Lodewijk, Giötto en Dante, het zuiverst geestelijk, het meest opbouwend en — in den 59 goeden zin des woords, het diepst wijsgeerig. — Reutel niet over „luie monniken". Buiten kijf hebben we het aan den ijver der Benedictijner copiisten te danken, dat GriekSche en Latijnsche klasieken al die eeuwen door bewaard bleven. Bezie in de Musea hun rijk geïllumineerde manuscripten eens, bezoek de Middelburgsche Abdij en den Maastrichter brug en lees er den ouden Hofdijk eens op na om aan de weet te komen, hoe die monniken onverpoosd werkten. Een monnik, Guido van Arezzo vond in de tiende eeuw den toonladder uit en legde den grondslag voor de harmonieleer. Het was ingelijks een monnik, Fra Mauro, die de kaart heeft geteekend, waarnaar Columbus zeilde. Een Cisterciener fabriceerde de eerste brandspuit en tot de zeventiende eeuw vormden de Capucijnen de brandweer van Parijs. De bewonderenswaardige uurwerken der Engelsche Kathedralen waren het werk van Pater Lightfoot, een monnik van Glastonbury en de Portugeezer monnik Berthold Guzman maakte den eersten luchtballon en steeg omhoog in 1720, zestig jaar vóór Montgolfier. Vergeet ook niet, dat in spijt aller verbluffende heldenfeiten onzer twintigste eeuw, er meer en meer stemmen opgaan, die de dertiende eeuw het schoonste tijdvak der menschelijke historie heeten. De Amerikaansche professor Walsh van de Fordham Universiteit heeft een boek geschreven met den titel: „The Thirteenth, 60 Greatest of Centimes", waarover een hoogstaand tijdschrift zich uitliet als volgt: Een tijdperk, dat zoo weergalooze werken tot stand bracht in architectuur, in kunst en handwerk, in opvoeding en letterkunde en wetgeving als de dertiende eeuw, mag niet lichtzinnig achter de bank geworpen of ongunstig vergeleken worden met perioden, die ons nader staan. — Luister niet naar zotteklap over de ,,lange lange nacht van die donkere tijden". John Fiske, • de kundige Amerikaansche schrijver spreekt van *) Al de werken, zwanger van beloften voor de toekomst, juist ih die eeuwen, tot stand gebracht, in die eeuwen, door moderne schrijvers in hun onkunde over het hoofd gezien of gebrandmerkt als „duistere tijden". — Houd daarbij voor oogen, dat deze periode van bloeiende beschaving tegelijk de „bloeitijd van het geloof' was. En ril niet als een juffershondje over het armelijk lot der vrije menschheid in de slavernij der oppermachtige Roomsche Kerk. Want John Fiske, die zelf niet Katholiek was, en ook begon met ,/illen", verklaart zich van dien schrik bekomen als hij zegt: ') The Beginnings of New England. 61 Ik kan geen woorden vinden om den tol van dankbaarheid weer te geven, welke onze moderne beschaving aan de Roomsch Katholieke Kerk verschuldigd is1). •j Verschillende feiten zijn ontleend aan twee artikelen van de hand van Prof. Walsh .Vordham Universiteit, New-York. ■