1124 41 ONMISBARE ZAKEN VOOR ELKEN STUDENT n.l. een 3 Geschenk van: S r I v I e d mt' F UNIE VAN R. K. STUDENTEN-VEREENIG ING EN IN NEDERLAND JOUBERTWEG 2, - OOSTERBEEK 3 s r i v Soenneckerrs coIlegeboeK, vuui net mamn en alfabetisch bewaren van de notities op de colleges. VRAAGT ONZE CATALOGI No. 51 en 54 ADR. KOLLER & VAN OS ROTTERDAM. AMSTERDAM. 's-GRAVENHAGE LEUT EN LUIT LIEDERBUNDEL VAN DE UNIE VAN R. K. STUDENTENVEREENIQINGEN IN NEDERLAND. f. UNIELIED. A. K. M. NOYONS. J. A. S. v. SCHAIK Krachtig en opgewekt. Ge - loof en Land In lief - de hou! Geen schroom in den striid voor het Recht! Maar kloek ver¬ mand Ons woord ge-trouw, Zoo zijn wij Go- des knecht! Ge-trouw te-zaam, houdt aan el-kaar! Dan kan net geen ge - vaar. wij Dni-ven noumstuw al-tijd klaar Voor God en voor el-kaar! 2. Ook wij willen vree, — Wij willen jolijt,— Maar haten het laksche gebroed; — Maar sturen de bee, — Door 't harte gezeid, — Omhoog en roepen om moed. 3. Laat sloopen de tijd — Tot dage het Licht, — Begroet door ons vreugdegedruisch; — Dan rijze bevrijd — Ons manschapgericht — Door hoogen Triomf van het Kruis. 4 2. THOMAS-VAANDELLIED L. G. KORTENHORST. R. A. VAN PELT. Komt Room-sche stu-den-ten met zan - gen ge¬ groet ons krijgs-ba-nier ;ver-schil-len-de stu-die-be- lan - gen: dit vaan ver - eent ons hier. Wij dur-ven deez' vlag te ver-too-nen; zijwekt geen haat en geen nijd. Met ach - ting zal men be- loo - nen den Room-schën stu-dent, die strijdt., 2. Maar wee dengeen, die door flauwheid — den dienst ontzegt aan dit doek, — hem straffe zijn suffende lauwheid — metvriends en vijands vloek. — Gij echt katho.lieke studenten — staat strijdend -scherp en schrap, — en dient met uw jonge talenten — Geloof en Wetenschap. 5 3. VAANDELLIED VAN ST. VIRGILIUS. J. HELL. J. MEKEL. Opgewekt, niet te langzaam. Rond-om de vaan wij al - len staan, Een le-ger jon - ge krach;- ten; Wij zijn be-reid 'ten al - len tijd den aan-val af te wachForsch 811 opgewekt. ten. REFREIN : Met kracht en gloed en man-nen-moed voor God en Kerk ons stre-ven, met hart en hand voor God en land ons wer -ken en ons 2. Be wereld wacht ons jonge kracht, — De strijd wil versch'e mannen; — Weest kloek en rap, Sta vast en schrap — En laffe vrees gebanrfen. ': 3. Wij willen blij en vrank en vrij — Het recht ons leven wijden; — De blik omhoog, de harten hoog, — De zege na het strijden. 6 4. LIED VAN „ALBERTUS MAGNUS". FR. SIEMER Pr. DADO. Wij zijn de studs, wij dan-sen, wij boo-men, dra - gen den blok en dra - gen de droo-men, dra - gen den ernst en dra - gen de vreugd. Wij zijn de studs, zijn de eeu-wi - ge jeugd. 2. Wij zijn de jeugd, wij lachen, wij werken. — Wij zijn de hoop, wij worden de sterken. — Magnus Albertus die is onze vlag. — Wij zijn.de jeugd — En wij brengen den dag. 3. O, onze dag! — Wij wachten en wachten. — Harde gezichten die droomden en lachten. — Trouw aan den Christus, 't ga zoo het gaat. — Hard is de dag. — Maar wij brengen de daad. 4. Trouw is de daad. — Wij juichen, wij zweren. — Trouw aan den vaan met z 'n kruis en z 'n eere. — Trouw aan het Werk en trouw aan de vreugd. — Wij zijn: de studs — En de daad is 'n jeugd! 7 5. AUGUSTINUSLIED. J. C. W. v. d. WIEL. Vrien-den, een lied moet er klin-ken. Een da - ve¬ rend lied moet er zijn, Dat er de rui-ten van rin - ken,'t Lied van een goed Au-gus-tijn! Zingt van de lief-de, zingt van de vriend-schap zingt van de tHijd-scnap, klin-kena en Klaar, wij wii - len zin-gen en le - ven en ster-ven Voor on - zen God, voor ons land en el - kaar. 2. Groot als een zonnige morgen, — Zoo lacht nu het leven ons aan, — Wij met een lach zonder zorgen, — Durven de wereld wel aan! 3. Bang zijn voor niets, Augustijnen, — En moedige daden gedaan, — Dan groet een Heil'ge de zijnen, — Zegent hun wapperend vaan! 8 6. VERITASLIED. Mgr. Dr. ANDREAS JANSEN. Krachtig en vlot. FRANSCHE MELODIE. Heft, broe-ders, aan een blij-de, f or- sche wij - ze, Nu 't bloed nog j eügdig ons door d'aadr'en Vloeit! Heft aan uw lied, dat hoog ten he- mei rij - ze, Der geestdrift tolk, waarvan ons harte gloeit! Wat val-sche leu - zen klinken, Wij zien de Kruisvaan blin - ken, En strijden moedig saam in 't heet ge¬ vecht voor Chris-tus' Rijk, voorWaar-heid,Vrij-heid, Recht. 2. Geen wetenschap dringt door der raad'slen duister, Dan zij, die licht zoekt in het eeuwig Woord!— Geen recht bestaat, geen vrijheid, waar de luister — Der Zonne van Rechtvaardigheid niet gloort. — Wat wijzen op haar smalen, —- Wij juichen in haar stralen— En strijden moedig saam in 't heet gevecht — Voor Christus' Rijk, voor Waarheid, Vrijheid, Recht. » 9 3. Uit één Geloof, door Gods gena gegeven, — Uit ééne Liefde, sterker dan de dood, — Uit ééne Hoop, die reikt in 't ander leven, — Ontsproot de bond, die hecht aaneen ons sloot. — Wie ook hun trouw verraden, — Wij blijven Kameraden, — En strijden moedig saam in 't heet gevecht — Voor Christus' Rijk, voor Waarheid, Vrijheid, Recht. 7 AAN U, O KONING DER EEUWEN. Dr. SCHAEPMAN. TOH. T. H. VERHULST.. schij - nen, Haar glan - sen ster - ven niet. 10 2. Hoor! juichend naderen eeuwen — Met psalmen vol hooger gloed, — In breede koren weerklinken — Den Koning hulde en groet! — Hoe jubelen hun zangen, — Langs aarde en luchtgebied: — Den Koning aller eere — Zij leven, liefde en lied! 8. IO VIVAT. tas! tro-rum sa - ni - tas! 2. Io vivat! Io vivat! — Nostrorum sanitas! — Dum nihil est in poculo, — Jam repleatur denuo. 3. Io vivat! Io vivat! — Nostrorum sanitas! — Nos jungit amicitia, — Et vinum praebet gaudia. 11 9 GAUDEAMUS. Statig. Gau- de - a - mus 1 - gi - tur, j u- ve- nes aum su-mus! Post ju - cun - dam ju - ven-tu-tem Post mo-les-tam se- nee- tu- tem Nos ha- be - bit hu mus. Nos ha-ber bit hu mus. 2. Vivat academia; — Vivant professores! — Vivat membrum quodlibet! — Vivant membra quaelibet,— Vivant Senatores. 3. Vivant omnes virgines — FaciöS^ formosae, — Vivant et mulieres, Tenerae, amabiles — Bonae, laboriosae. 10. WILHELMUS. Wil - hei-mus van Nas-sou - we Ben ik van Duit-schen bloed;Het va - der - land ge- trou-we Blijf ik tot in den dood, Een Iets vlugger. prin-se van O - ran-je Ben ik vrij on-verNog een weinig vlugger. veerd; Den ko - ning van His- Breeder. pan - jen Heb ik al - tijd ge - ëerd. 12 trou-we Blijf ik tot Iets vlugger. I 2. Mijn schild en de betrouwen — Zijt gij, o God, mijn Heer! — Op U zoo wil ik bouwen, — Verlaat mij nimmer meer! — Dat ik toch vroom mag blijven — Uw dienaar 't aller stond; — De tirannie verdrijven, — Die mij mijn hart doorwondt. 13 11. HOU ZEE! MARIUS A. BRANDTS BUYS. Matig snel Hou zee, hou zee, hou moe-dig zee. Gij leus van on - ze Va-dren,Stortkrachtenmoedin d 'a-dren: Hetloo-pe te- gen, 'tloo-pe mee, Hou zee, hou zee! 2. Hou zee, hou zee, hou recht door zee!~^r~- Kamp wakker met de golven, — Wel worstlend, nooit bedolven : — Het loope tegen, 't loope mee, —- Hou zee, hou zee! 3. Hou zee, hou zee, hou juichend zee! — Wat stormen u omgeven, — Tot God de ziel geheven: — Het loope tegen, 't loope mee, — Hou zee, hou zee! 4. Hou zee, hou zee, in krijg en vree! — Wie ooit z'n vlag mag strijken, — Ons Neerland zal niet wijken: — Het loope tegen, 't loope mee, — 't Houdt zee, 't houdt zee! 14 12. EEN LIEDJE VAN DE ZEE. ADR. VALERIUS. Zeer opgewekt. iets verbreeden Wie gaat met ons mee o - ver zee ?Houd het eerste beweging roer recht} Frisch blaast de wind hier langs de reé, Blijft ge iets verbreeden thuis in'tnest met de rest. Houd het roer recht I eerste beweging. Ons hikt de zee het al - Ier-best! Wie wat wor-den wil. wel. die zit niet stil. Neen hij trek-ke'tzee-gat uit, Hemwacht rij-ke buit. 2. Bij de hand, bij de hand voor het land! — Houd het roer recht! — Zoo klinkt het luid van allen kant, — Voor u uit het oog en omhoog, — Houd het roer recht! — Dat u geen storm verrassen moog! — Met het oog in 't zeil en voor niemand veil, — Stuurt de zeeman 't zwemmend paard — Voor geen hel vervaard. 3. Een hoezee, een hoezee voor de zee! — Houd het roer recht! — Jongens van Holland, roept het mee! — Hier is 't veld, is 't veld voor den held, — Houd het roer recht! — Hier toont de man wat hij geldt, — Onder 't zeemansbuis daar is moed nog thuis, — In zijn vuistje ligt heel zijn lot. — Hij vreest niets dan God. 15 13. VOLKSLIED. H. W. v. d. MEIJ . KOR KUILER. Mijn Ne - der-land,mijn va - der- land, Ik heb het lief als geen! Geen land ter we-reld kan daar zijn mij lie-ver dan mijn ei - gen land. Mijn Ne - der-land,mijnva-der-land,Ik heb het hef als geen.Geen land ter we - reld kan daar zijn mij lie - ver dan mijn ei - gen land» 2. Mijn Nederland, mijn vaderland, — Ik heb het lief dat land! — Laat beuken vrij dë zee zijn strand, I— Wat zinken moge, nooit mijn land. (2 x) 3. Ons Nederland, ons vaderland, — Wij blijven trouw dat land! — Neen, niets kan breken ooit den band, — Dien God legt tusschen volk en land. (2 x) 16 14. NEERLANDS MANNEN. MARIE KOENEN. ALPH. G. J. MOSMANS. Neer-lands man-nen,Chris-tus 'va-zal-len! Zingt van den ou-den ge - ze - gen-den grond. Zingt van uw land dat aan God mocht ge-val-len, . Die er als wa-kers zijn Hei - li - gen zond. Bouw-den de Va- de- ren mach- ti - ge ker-ken, Ee - rend hun grond als dier Hei - li - gen graf, Uns daar de wa- ke, net we - ren net wer-ken: Houdt van de tij - den Gods vij-an-den afl 17 Refrein. f Goed declameeren en steeds aanzwellen. Wilt U ten strij-de nu blij- de be-rei-den Vecht nu voor God om den wor - den-den dag. Sterkt U ten strijd en ver - o - vert de tij-den: Met nadruk. ^ Chris-tus de Ko - ning! Het Kruis on-ze vlag I Met alle kracht. -f—f—f- Chris-tus de Ko-ning!Het Kruis on-ze vlag! 2. Neerlands mannen, Christus' vazallen! — Zingt van uw nieuwen blijmoedigen strijd. — Zingt van den strijd, die aan God zal gevallen, — Die er de harten tóe roept en bereidt. — Allen in Eénen en Eén in ons allen —. Chris^ne wakers door Chrisfens bewaakt, — laat nu ons lied als een vreugderoep schallen. — Dat het de harten der vijanden raakt! — Wilt U ten strijde nu blijde bereiden — Vecht nu voor God om den wordenden dag. — Sterkt U ten strijd en verovert de tijden: — Christus de Koning! — Het Kruis onze vlag! 13 15. ONS LIED. v. d. MEI T -HOFLAND. L. ADR. v. TETTERODE. Ik ben de Zan-ger, die trekt door het land, een zwer-ver langs vel-den en we - gen. In dor - pen en ste-den, langs wei-den en strand,klinkt hel-der mijn stem - me U te - gen: Ik ben er de dra-ger van'tHol-land-schelied. Ik breng het in hui-zen en za- len,Dat lied is miin trots, ik ruil het niet voor 't schoonst uit on-eig-ne ta - le. 2. Ik ben de Zanger, die zingt voor zijn land, — of and'ren al smalen en tarten,— Ik klop aan uw woning, mijn luit in de hand, — En roep met mijn lied tot uw harte: — weest met mij de dragers van 't Hollandsche lied — O, breng het in huizen en zalen, — Het blijve uw trots, ons vaderlandsch lied, — dat lied der eigene tale. 19 16. VAANDELLIED. Dr. SCHAEPMAN. J. A. S. VAN SCHAIK. Opgewekt, vooral niet slepend. Des Ko - nings isjuis-Da- nier treedt voor.wj vol - ke - ren ver-rijst. Het woord klinkt heel de we-reld door, Dat U de waar-heid wijst. Ver- ee-nigd om des Krui-sesvaan U w kracn-ten en uw leed, Des Hee - ren h-n - gel voert u aan, Al is de strijd zoo heet! Des Hee - ren En - gel /oert u aan, Al is de strijd zoo heet. 2. Wij volgen Onzes Heeren vaan — Door stormen en door nood, — Des Heeren licht zal met ons gaan, — Zij 't duister bloedig rood; —■ Wij strijden heel den heeten dag —• Rechtvaardig vroom en vrij, — En treft ons eens de laatste slag, — Dan blijde sterven wij! 3. Gezegend zij de Heere God, — Die dus ons sterven dee, — Ons ophief boven 't wisslend lot — Der woeste wereldzee. — Die ons de vorstelijke eere gaf, — Zijn hoogst genade pand, — Te dalen in een eerlijk graf, — Den Vaandeleed gestand. 20 17. GOD VAN ARBEID. Dr.SCHAEPMAN. J. A. S. VAN SCHAIK. God van ar - beid, God van ee - re, God van. lief - de, God van recht. Dat uw vre-de tri-om-fee - re Voor den mees-ter, voordenknecht. Blijf bij 'tder-ven en 'tbe-gee-ren, Blijf bij 'twis-se- len des löts Tri - om-fee-ren. S " —w ' ■—■ 1 en re- gee-ren, On- be-vlek-te vre- de Gods, Tri-om-fee-ren en re-gee-ren On- - - be¬ vlek ----- te vre - de Gods! 2. Wij in arbeid saamgetreden, — Wij in eenheid kloek en sterk, — Gaan tot U met kinderbeden. — Gaan tot U met mannenwerk; — Zegen, God, wie U vertrouwen, — Zegen God het vaderland, — Op zijn vrijen bodem bouwen — Wij met U den arbeidsstand. 21 18. NU ZIJT WELLEKOME. Nu zilt wel - le - ko - me, Je - su lie-ven Heer! Gij komt van al zoo hoo - ge, van al zoo veer. Nu zijt wel- le - ko-me van den hoo- gen he - mei neer. Hier al in dit aard- rijk Zijt gij ge - zien nooit meer. Ky - ri - e - leis. 2. d'Herders op den velde hoorden een nieuw lied.— Dat Jezus was geboren, zij wisten 't niet. —i Gaat aan geender straten, en gij zult het vinden klaar. — Bethlem is de stede, daar 't is geschied voorwaar.— Kyri-eleis. 3. d'Heilige dcie. Koon'gen uit zoo verren land, — Zij zochten onzen Heere met offerhand : — Ze 'offerden ootmoedelijk myrr', wierook ende goud, — 't Eeren van dat Kinde, dat alle ding behoudt. — Kyri-eleis. 22 19. NOEL. Rejrain. II est né le di - vin En - fant, Jou - ez, haut-bois, ré - son-nez, mu - set-tes, II est né le di - vin En- fant, Chan-tons Fin. tous- sen a - ve -ene - ment. Ah, qu ïl est befwÉ qu'il est char*|jtnant! Ah! que ses gra - ces sont par - fai - tes! Ah, qu'il est beau, qu'il est char-mant! qu'il est doux ce Jé - sus en - fant! '2. II veut nos coeurs, il les attend, — II nait pour faire leur conquête, — II vent nos coeurs, il les attend, — Donnons les lui donc promptement. 3. O Jésus! o Roi tout-puissant1 — Tout petit enfant que vous êtes, — O JéstBj O Roi tout-püissant! — Régnez sur nous entièrement. 23 20. IN DULCI JUBILO. In dul- ci ju - bi - lo nun sin - get und seit froh - '- - - Ün - sers Her - zens won - ne liegt in prae - sae - pi o - - - - und 4ékicarte± als die Son- ne ma - tris in gre -mi-o - - - - Al - pha es et O - - - Al - pna es et O. 2. O Jesu.parv^e, nach dir ist mir so weh. Tröst mir mein Gemüte, o puer optime durch alle deine Güte, o princeps gloria—■ Trahe me post te, trahe me post te. 3. Ubi sunt gaudia, nirgend mehr denn da. Da die Engel singen nova cantica und die Schellen klingen in regis curia — Eia, war'n wir da — eia, war'n wir da ! 24 21. VIVA MARIA. GUI DO GEZELLE. J. A. S.VAN SCHAIK. Opgewekt. Ik voe-le als dat mijn tong her-leeft, vi- va; Om- dat mijn hert weerblijd-schapheeft, vi- va: Het is Ma - ri - a. zui - vré Maagd, Die bo - ven al mij wel be¬ haagt: A - ve Ma - ri - - - a, A- ve Ma - ri - a! 2. De locht is als een groot kasteel, viva; —- Bewoond door vogels vlugge en veel, viva; — De wolken liggen als een baan, — Bedekt met duizend rozenblaan, Viva Maria. S^ftT'' 3. De vruchten rijpen goed en schoon, viva; — Na langen arbeid valt de loon, viva; — Wij werken geern, wij zingen klaar, ■— Want blij zijn is een deugd voorwaar. Ave Maria. 4. Maria's kindren altemaal, viva; — Wij doên gelijk de nachtegaal, viva; — Van 's morgens vroeg, al voor den dag, — Herhaalt hij voor die 't hooren mag: Viva Maria. 22. CHR. MERTZ, Pr. Kalm en Her. 25 MISSIELIED. THEO SMIT. 2. Maar hoog uit het noorden en diep uit het zuid, — uit landen van Westen en Oosten, — schreit broeder aan broeder in 't donker, — zoo luid, Wie zal met ons licht hem vertroosten? 3. De handen gevouwen, geofferd ons goud, — en God slaat zijn zonen tot helden, — dfcdragen hetlïcht over zeeën en woud, — Ziet! wit van den oogst staan de velden :> < 26 23. DE VLAAMSCHE LEEUW. HIPPOLYT VAN PEENE. K. MIRY. Matig. tem - - men, Zoo - lang een Vla-ming leeft; zoo lang deLeeuw kan klau-wen. Zoo-lang hij tan-den 27 lang hij tan-den heeft. 2. Wee hem den onbezoaaeh, ■— Die valsch en vol verraad, — Den VTaamschen Leeuw komt streelen, — En trouweloos hem slaat. — Geen enkle handbeweging — Die hij uit 't oog verliest, — En, voelt hij zich getroffen ; —i Hij schudt zijn maan en briescht. — Zij zullen hem niet temmen, enz. 3. Het wraaksein is gegeven. — Hij is hun tergen moe : Met vuur in 't oog, — met woede, — Springt hij den vijand toe. — Hij scheurt, vernielt, verplettert. — Bedekt met bloed en slijk, — En zegepralend grijnst hij — Op 's vijands trillend lijk. — Zij zullen hem niet temmen, enz. 24. HET LIED DER VLAMINGEN. EMMANUEL HIEL. PETER BENOIT. 28 2. Daar stijgen uit 't verleden — De Keerl, en Clauwaert op; — Zij hebben stout gestreden, — Verplet der vreemden kop — Hun goed, hun bloed, hun leven — Met mildheid steeds verpand — Om ons te kunnen geven — Het vrije, het vrije Vaderland, — Het vrije Vaderland! 3. O Nederland, o vrijheid, — Gij adelt ons gevoel; — Wij zweren ook met blijheid: — Uw toekomst is ons doel; — Wij zullen,"jonge scharen, — Steeds, onzen plicht gestand, — Mét^ hart en hand bewaren — Het heilig, het heilig Vaderland, — Het heilig Vaderland! 25. HET LIED DER VLAAMSCHE HOOGESCHOOL. L. LAMBRECHTS. EMIEL HULLEBROECK. Zijt gij de knecht,een an-der de Heer? 29 2. Bant gij uw taal naar keuken noch stal, — Klinkt zij in school en kloosterhal, — Heerscht zij in hut en heerenwoon, — Vriend en vreemd zal tuigen: Hoe schoon! — Mannen van Vlaandren, enz. (Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G. Alsbach en Co., Amsterdam.) 30 26. DAAR IS MAAR ÉÉN VLAANDREN. RENÉ DE CLERCQ. JEF VAN HOOF. brandt, daar is maar één Vlaan-dren 't is mijn land. 2. Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn, — Daar is maar één vreugd, daar is maar één pijn; •— daar is maar één liefde, daar is maar één haat, — daar is maar één Vlaandren, en 't vergaat. 3. Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn, — het groeit naar de daad en die daad is mijn, — het wordt in de wereld veel of niets, — daar is maar één Vlaandren, en 't is Dietsch! 31 27. DE BLAUWVOET. A. RODENBACH. J. DESTOOP. Krachtig. zee! Vliegt de blauw-voet ? Storm op zee I 2. 't Wierd gezeid dat Vlaanderen groot was, — Groot scheen in der tijden wolk, —- Maar dat Vlaanderland nu dood was, — En het vrije kerelsvolk. 3. Maar dan klonk een stemme krachtig — Over 't oude Noordzeestrand, — En het stormde, grootsch en machtig, — In het doode Vlaanderland. 4. En hier staan wij, 't hoofd omhooge, — Vuisten siddrend, kokend bloed; — Vlam in 't herte, vlam in de ooge, — En ons naam ons trillen doet! 32 28. BEI A ARDLIED. JULIUS DE GEYTER. PETER BENOIT. dan - sen. Dan | be - den. 2. Dan schiept gij opgetogen— Tot prinsen,Vlaamsche steden, — Die onder zegebogen — Op zegewagens reden. (2 x) 3. Dan liet gij uw rondeelen — En kanten gevels glanzen; — Dan schonkt gij landjuweelen; — Dan vlocht gij lauwerkransen. (2 x) 4. Dan spreiddet gij voor d'oogen —• Uw Vrijheid, Kunst en Zeden; — Op allen mocht gij bogen; — Om allen werdt g'aanbeden! (2 x) 33 29. THE STUDENT SONG. ROBERT BREMNER. W. H. MAXFIELD. 34 a - long, ra-pid and strong, the glo - ri - ous sound of a stu - dent song. 2. Come, then, ye days of good luck or adversity!— Who knows the lot ifHthe lap of his fate ? — Days may befall when good friends are in scarcity, — Love may swing light in the balance with hate. — Raise we the chants of our old University, — Speeding along, enz. 30. MY OLD KENTUGKY HOME. sic all the day. The young folks roll on the 35 36 31. OLD FOLKS AT HOME. weary, far from de old folks at home. 2. All up and down de whole creation sadly I roam, — still longing for de old plantation, and for de old folks at home. — All de world am sad and dreary, ebry where I roam, — Oh! darkeys, how my heart grows weary, far from de old folks at home. 37 32. DEBOUT! LA JEUNESSE DE FRANGE. H. BARON. H. VALEUR. Re train. vei-nes, Sachons en - cor le ré - pan-dre comme 38 39 2. Noi siam la giovinezza — fiera vibrante e viva: — che sa la tenerezza — della terra nativa: — e come gia suil' arso — nudo suolo del Carso, — sempre, se Italia invita, — siam pronti a dar la vita. 3. Noi siam la giovinezza — che si inginocchia e crede, — e aspira alla certezza — con umilta di fede: — cosl tra 1'ardue carte — della scienza e dell' arte — guida il nostro pensiero — la luce del mistero. 4. Noi siam la giovinezza — della gioia perfetta, — a noi piena dolcezza — entro il cuor si ricetta, nel nostro cuore a stanza — una viva speranza — un. eterno desio — un inf inito: Iddio! 40 34 SANTA LUCIA. 2. O dolce Napoli, o suol beato, — ove sorxidere yol'il creato; — tu sei 1'impero dell' armonia! Santa Lucia! Santa Lucia! — Tu sei 1 'impero dell' armonia' — Santa Lucia, Santa Lucia I 41 35. WIR HATTEN GEBAUET 2. Wir lebten so traulich, — So einig, so frei; — Den Schlechten ward es graulich,— Wir hielten gar zu treu. 3. Das Haus mag zerfallen, — Was hat 's denn finNat ? — Der Geist lebt in uns allen — Und unsre Burg ist Gott! 42 je-rum, o quae mu - ta - tio re - rum. 2. Da schreibt mit finsterm Amtsgesicht — Der eine Relati'onen, — Der andre seufzt beim Unterricht, — Und der macht Recensionen, — Der schilt die sündge Seele aus, — Und der flickt ihr verf all'nes Haus. — O jerum, jerum, jerum, o quae mutatio rerum. 3. Drum, Freunde, reichet euch die Hand, — Damit es sich erneue, — Der alten Freundschaft heil'ges Band, — Das alte Band der Treue. —■ Klingt an und hebt die Glaser hoch, — Die alten Burschen leben noch, — Noch lebt die alte Treue! 37. CA, CA, GESCHMAUSET! 2. Der Herr Professor liest heut' kein Collegium; — drum ist es besser, wir trinken Eins 'rum! — Edite, bibite, collégiales! — post multa saecula pocula nulla! 43 38, AUF DIESER WELT HAB ICH KEIN FREUD. HOFFMANN-RICHTER, Schles. Volkslieder 1842. 2. Einst ging ich über Berg und Tal, — da sang so schön Frau Nachtigall, — sie sang so schön, so schön,. — sie sang so fein, so fein, sie sang, — ich sollt ihr Liebster sein. 3. Jetzt ging ich zu dem Stadttor ein, — Da stand mein Schatz so ganz allein. — Mir tut mein Herz, mein Herz, — Mir tut's so weh, ja weh, — Wenn ich mein Schatz aui der Schlosswach seh. 4. Jetzt ging ich zu dem Goldschmied ein, — Kairft' meinem Schatz ein Ringelein,— Ein Ringlein an die Hand, ja an die rechte Hand, — So reisen wir nach Sachsenland. 44 39. KEIN SCHONER LAND IN DIESER ZEIT. 2. Da haben wir so manche Stund — Gesessen da in froher Stnnd — Und taten singen; — die Lieder klingen im Eichengrund, — Und taten singen, die Lieder klingen im Eichengrund. 3. Dass wir uns hier in diesem Tal — Noch treffen sovielhundertmal: — Gott mag es schenken, — Gott mag es lenken, — Er hat die Gnad'. 4. Jetzt, Brüder, eine gute Nacht!—Der Herr im hohen Himmel wacht, — In seiner Güten uns zu behüten, — Ist er bedacht. 45 40. ICH REISE ÜBERS GRUNE LAND. v. EICHENDORFF. Volkslied. 2. Der Mor-gen tut ein' roten Schein, — den recht mein Herze spüret. — Da greif ich in die Saiten ein, — Der liebe Gott mich führet.. 3. So silbern geht der Ströme Lauf, — Ferhüber schallt Gelaute, — Die Seele ruft in sich: ,,Glück auf! "— Rings grüssen frohe Leute. 4. Wie bist du schön! Hinaus! Im Wald — Gehn Wasser auf und unter; — lm grünen Wald sing, dass es schallt; — Mein Herz, bleib frei und munter! 41. MORGEN MUSS ICH WANDERN. Mor-gen muss ich wan -dem. neut nur bm ïcn nier, 46 2. Lebe wohl mein Madchen, — und vergiss nicht mein, — in viel fremde Stadchen, — kehren wir jetzt ein ; — in den fremden Stadtchen — sind viel schön e Madchen — doch mein Schatz allein—■ Soll mein eigen sein. — Dschundira, dschuhrlira, dschundiri diralala. 47 42. MORGEN WILL MEIN SCHATZ ABREISEN. 48 2. Spieiet auf ihr Musikanten, — Spieiet auf ein Abschiedslied. — Meinem Liebchen zu gefallen, — Liebchen zu gef allen, — Mags verdriessen, wen es will. — Ach, es fallt mir so schwer, — aus der Heimat zu gehn, — Wenn die Hoffnung nich war auf ein Wieder wiedersehn. — Lebe wohl, lebe wohl, lebe wohl, — lebe wohl, lebe wohl, auf Wiedersehn. 43. DIE WINTER IS VERGANGEN. Die win - ter is ver - gan - gen, Ik zie des mei-en schijn, Ik zie die bloem-kens han - gen, Des is mijn hert ver-blijd. So ver aen ge - nen da - le, Daar ist ge-noeg-lik 49 me-nig woud-vo- gel - kijn. 2. Ik wil den mei gaen houwen, — Al in dat groene gras, — Ende schenken mijn boel die trouwe, — Die mi die lieveste was, — Ende bidden dat si wil komen, — Al voor haar vensterken staan, — Ende ontvangen den mei met bloemen, — Hi is so welgedaan. 44. 'K HEB MIJN WAGEN VOLGELADEN. 50 ■2. 'k Heb mijn wagen volgeladen — Vol met oude mannen, — Toen ze op de marrekt kwamen, — Gingen Zé samenspannen, — Nu neem ik van mijn levensdagen — Geen oude mannen op mijn wagen, — Hop, paardje, hop! 3. 'k Heb mijn wagen volgeladen — Vol met jonge meisjes, — Toen ze op de marrekt kwamen, — Zongen zij als sijsjes. — Nu neem ik van mijn levensdagen — Steeds jonge meisjes op mijn wagen, — Hop, paardje, hop! 45. MERK TOCH HOE STERK. (Valerius „Gedenkklank".) Levendig en pittig. 51 2. 't Moedige,bloedige woedige zwaard — Blonk en het klonk, dat de vonken daaruit"^ logen. — Beving en leving, opgeving der aard, — Wonder gedonder nu onder was — nu boven. — Door. al 't mijnen en 't geschut, —; Dat men daaglijks hoorde, — Menig Spanjaard in zijn hut — In zijn bloed versmoorde. — Berg op Zoom houdt zich vroom — 't .St«t de Spaansche scharen; — 't Heeft 's Lands boom en zijn stroom — Trouwujk doen bewaren. 52 46. HOORT ALLEGAAR. {Valerius „Gedenkklank".) 2. Zeer triumfant, voer elk van kant, — Van Bergen 't Land, met kloek verstand, — Elk schip zeer vroom en welgemand, — Met Spanjaards ende Walen, — Zij meenden prijs te halen. — Maar 't viel haar uit de hand. — Maar 't viel haar uit de hand. 53 47. JAN PLOMPAERT. op, Zy gin-gen de merkt-weg op. 2. Als zy de merkt halfwegen kwam, — De beuter viel in den gracht. — Toen.braken al de eyers; Ja, — ja, van farlala; — Toen braken al de eyers; — De beuter viel in de gracht, — De beuter viel in de gracht. 3. ,,Maer Plompaert, zey zy, Plompaert, — Gaet huyswaert, haalt een net. — Wij zull'n de beut'r uyttrekken, — Ja, ja, van farlala; — Wy zull'n de beut'r uyttrekken, — Vóórdat ze in gronde gaet,.— Vóór dat ze in gronde gaet. 4. ,,'t En is wel om de beuter niet, — 't En is maer om den doek. — 'k En scheurd' hem maer gistr' aven, — Ja, ja, van farlala; — 'k En scheurd' hem maar gistr' aven. — Van Plompaerts beste broek, — Van Plompaerts beste broek.'' 54 .'5. — „Hebt gy van myne beste broek, :— Een beuter kleed gemaakt? — 'k En heb mijn levensdage, — Ja, ja, van farlala; — 'k En heb myn levensdage — Een .zulk bot wuf gehad, — Een zulk bot wuf gehad." 48. KLAASJE. Niet te vlug. 55 2. „Moeder, ik ben wijs genoeg — En tót mijn rijpe jaren; — All' de meisjes, ver en na, — Loopen my achterna; — „Klaas, wil u bedaren — Het huwelijk is pijn, — Vol ruzie en groot bezwaren, — Al zoo men" komt te zien. — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gy komt in ellende; — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gij komt in 't verdriet." 3. , .Trouwt gij met een kamenier — Of met een keukenmeisjen, — Lekker moet het kostjen zyn;— Die mogen bier en wyn.'— Trouwt gy met een vette, :— Ge hebt een luyerpak; — En trouwt gy met een mager, — G'hebt eenen be enen zak. — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gy komt in ellende; — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gij komt in 't verdriet. 4. „Trouwt gy met een schoon jonkynjf, — Die moet gij wel bewaren; — Trouwt gy met een oud katttyf, — G 'en hoort niet als gekyf. — Trouwt gy met een kreupel *, — 't Is: hay! hayl hayl myn been! — En trouwt gy met een scheel marmot, — Die ziet er twee voor een. — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gy komt in ellende; — Klaas en trouw uw leven niet, — Of gij komt in 't verdriet. 5. Klaas die kreeg de vrees in 't lijf — Al door zijn moeders woorden; — Hy en wil noch vrouw noch bruid, — Zoo Klaas die schoot daar uit. — Klaas moet Klaasje blyven; — 't Is Klaas zyn g'heel lyf deur. — Hy vreest voor kwade wijven, — Voor last en krevecoeur. — Klaas en trouwt zijn leven niet, — Want hy vreest, voor ellende; — Klaas en trouwt zijn leven niet, — Want hij vreest voor verdriet. 56 49. DEN UYL. Lichte beweging. ■2. Den uyl die schoot in eenen droom, — Den uyl die schoot in eenen droom — En viel van boven neer den boom. —■ Van simme dondaine, van farilonla, — En viel van boven neer den boom. — Den uyl vivat, Den uyl vivat. ! 3. Den uyl die daar zijn pootjes brak, — Den uyl die daar zijn pootjes brak — Zij staken hem in een blauwen zak, — Van simme dondaine, van farilonla, — Zij staken hem in een blauwen zak. — Den uyl vivat, Den uyl vivat! 57 4 Zij brachten hem naar den doktoor, — Zij brachten hem naar den doktoor. — De juffrouw die kwam zelve voor, — Van simme dondaine, van farilonla, — De juffrouw die kwam zelve voor. — Den uyl vivat, Den uyl vivat! 5. Zij trokken hem vijf oneen bloed — Zij trokken hem vijf oneen bloed, — 't Is jammer dat hij sterven moet. — Van simme dondaine, van farilonla, — 't Is jammer dat hij sterven moet. — Den uyl vivat, Den uyl vivat! 6. Zij droegen hem naar eenen hof, — Zij droegen' hem naar eenen hof. — Hij werd begraven met een lof, — Van simme dondaine, van farilonla, — Hij werd begraven mét een lof. — Den uyl, Den uyl vivat! 7. De koster met zijn droeve stem, — De koster met zijn droeve stem, — Die zong van Domine requiem. — Van simme dondaine, van farilonla. — Die zong( van Domine requiem. — Den uyl vivat, Den uyl vivat! 50. HET KLOOSTER VAN SINT ARJAAN. FRANS DE CORT. J • SCHREY. 58 2. Ei, nu zat ze in de klem, — Blozend sloeg ze de oogen neder — Bij den klank van Willems stem: — , .Lieve Lize, 'k zeg het weder: — Naar het klooster, enz. 3. „Zeg, wat is dat voor een sticht?" — Waagde ze eindelijk te vragen. — „Is de boet er zwaar of licht?/.* — „Ei, ze zou u vast behagen, — Naar het klooster enz* ncii i x 4. „Zeg, hoe ware mijn habijt — In de Godgewijde veste: — Hel of donker, eng of wijd?" — „Ei! liet simpelst-is-eF 't beste. — Naar het klooster, enz. 5. „Zeg, en dede ik naar uw woord, — Wie geleidt me, wie gelast er — Zich te ontsluiten mij de poort ?'' — „Ei! de schepene en de pastor! — Naar het Klooster, enz'. ... . .. ,Zoo! en gij dan?" vroeg ié nog —-^„Eif ik zal wel mede moeten! — Twee paar schoenen passen, toch — Allerbest aan twee paar voeten. — Kom, we zullen samen gaan, kind! — Naar het klooster van Sint Arjaan, kind! " enz. " 59 51. MEISKEN JONG, MIJN MAAGDEKEN TEER. 2. „Meisken jong, mijn maagdeken teer, — waar leg ik dan- mnn handekens neer ? " — , ,Leg uwe handekens op mijn hart, — 't Zal verdrijven pijn en smart", — sprak dat lodderig meisje. 60 52. VAN TWEE KONINGSKINDEREN. Gaande beweging, vertellend. 61 2 Dit sach daer een oude quene, 1) — Een al soo vilijnich vel: 2) — Sy ghink er dat licht uytblasen, — Doen smoorde die jonghe held, — „Och moeder,, möte liefste moeder, — Mijn hoofdjen doet mijnder soo wee! — Mocht ick er een wijle gaen wandelen, — Gaen wandelen al langs de see!'' 3. „Och moeder, mijn joncste broeder — Is noch een soo éïeinen kint: — Hy loopt er naer alle de voghels, — Die hy onder weghen vint." — De moeder ginc naer de kerke, — De dochter ginc haren ganc, —Tot sy er by 't water een visscher, — Haers vaders visscher, vont. 4. „Och visscher", soo sprac sy, „visscher, — Mijns vaders visscheridjn, — Ghy soudt er voor my eens visschen, — Het sal u ghelonet syn!" — Hij smeet syne netten int? water, — De loodekens gingben t« gront — Int corte was daer gevisschet — Scomncssone, van jaren was jonc. 53. ZEG KWEZELKEN. 1) Quene = vrouw, 2) vilijnich vel = leelijke heks. 62 Dan-sen is on -ze re - gel niet, Be -gyn-tjes en kwe - zei - kens dan-sen niet." 2. „Zeg, kwezelken, wilde gy dansen? — Ik zal u geven een koe." — „Wel neen ik", zei dat kwezelken, —„Van dansen word ik te moe;—'k En kan niet dansen, — 'k En mag niet dansen, — Dansen is onze regel niet, — Begyntjes en kwezelkens dansen niet." 3. „Zeg, kwezelken, wilde gy dansen? — Ik zal u geven een paerd." — ,, WeLneen ik ", zei dat kwezelken, — ,, 't En is my 't dansen fiïCT waerd. — 'k En kan niet dansen, — 'k En mag niet dansen: — Dansen is onze regel niet, — Begyntjes en kwezelkens dansen:n£af:*| 4. „Zeg, kwezelken, wilde gy dansen? — Ik zal u geven een man." — „Wel ja ik", zei dat kwezelken, — ,,.'k Zal dansen al wat ik kan. — Ik kan wel dansen, — Ik mag wel dansen: Dansen is onze regel wel, — Begyntjes en kwezelkens dansen wel." 63 2. Als ze opstaan, als ze opstaan, — Dan kijken ze in de wolken; — Zij zeggen: „Wel, hoe laat is 't al ? — Mijn koe staat ongemolken." — Ik maai, is dat niet fraai ? — Mijn koe staat ongemolken. 3. Als ze uitgaan, als ze uitgaan, — Komt, haar de koster tegen: — „Wel koster, zeg hoe laat is 't al ? — Wat uur is 't daar geslegen ?" — Ik maai, is dat niet fraai? — Wat uur is 't daar ges legen ? 4. „Het uur dat daar geslegen is, — Dat kunt gij wel bemerken, — De hoogmis is al lang gedaan — En 't volk komt van der kerken." — Ik maai, is dat niet fraai? — En 't volk komt van der kerken. 5. En als zij komen in de wei, — Zij zeggen : „Koeiken blare! — Ik ben hier met mijn lieveken, — En zal u dat niet varen ?" — Ik maai, is dat niet fraai ? — En zal u dat niet varen ? 64 55. 'T LOOZE VISSCHERTJE. Schalks voor ie dragen. 2. Dat looze molenarinnetje, — Ging in haar deurtje staan, ja staan, — Omdat het aardig visschertje — Voorhij haar heen zou gaan, — Met zijnen rijf stok, met zijnen strijkstok, — Met zijnen lapzak, met zijnen knapzak, — Met zijne leeren van diredondeere, — Met zijne leeren leerzen aan. 65 3. Wat heb ik jou misdreven, -— Wat heb ik jou misdaan, ja daan, — Omdat ik niet met vrede — Voorbij jouw deur mag gaan! — Met mijnen rijf stok, met mijnen strijkstok, — Met mijnen lapzak, met mijnen knapzak, — Met mijne leeren van diredondeere, — Met mijne leeren leerzen aan. 4. Jij hebt mij niets misdreven, — Jij hebt mij «8» misdaan, ja daan, — Maar moet mij driemaal zoenen — Eer jij van hier moogt gaan. — Jij met jouw rijfstok, jij met jouw strijkstok, — Jij met hjouw lapzak, jij met jouw knapzak. — Jij met jouw leeren van didreondeerê, — Jij met jouw leeren leerzen aan. Overgenomen uit ,,Coers' liederboek van Groot-Ned." 56. AL BOVEN DOOR HET VENSTERKEN. Oud Volkslied. 66 2. Al boven door het vensterken — Daar lag een meisken fan; — Daarna kwam daar een slachter aan: — Zeg, meisken, wilt gij mij?" — ,,0 gij, slachter, rood van bloed — Gij die alle moorden doet, — Gij .zult mijne man niet zijn, — Mijne man zult gij niet .zijn!'' Bom! Bom! 3 Al boven door het vensterken — Daar lag een meisken fijn; — En nu kwam daar een smid gegaan: — ,Zeg, meisken, wilt gij mij?" — ,,O gij, smid, met uw. kwart vel, *Ï3 Ga naar huis, wascht u eerst wel, — Gij zult mijne man niet zijn, — Mijne man zult gij met .zijn!'' Bom! Bom! 4 Al boven door het vensterken, — Daar lag een Tneisken fijn; — En.fier kwant daar een studax aan: _ „Zeg, meisken, wilt gij mij?" — „Studax lief, met veel plezier, — Komt maar binnen, rap langs hier, — Gij zult wel de mijne zijn, — De mijne zult gij zijn!' Bom! Bom! HESESfflSBSBI «7 57. TROMMELAAR MET ROODEN MOND PRUDENS VAN DUYSE. FR. REYLOF. 2. Eens ^graven kind met zoeten lach — Dit roosken aan zijn knopsgat zag; —- Haar oog dat hing er aan. — Ran plan plan. —■ Geen bloemken schooner op der aard'; — De trommelaar was 't bloemken waard. — Ran plan plan. 3. Zij kreeg er van een maagdenbloos : — , ,Wel vriend, geef mij die schoone roos, — Gelijk een edelman". — Ran plan plan. —i „Die schoone roos en geef ik niet, i. Tenzij ge uw trouwe hand mij biedt." — Ran plan plan'. 4. „Mijn trouwe hand en geef ik niet, — Tenzij ge een regiment gebiedt. — Kom weer dan,' vraag mij dan.'' — Ran plan plan.— Een jaar verliep; een morgen vroeg — Was 't haar of weer een trommel sloeg. — Ran plan plan. 68 5. Een officier, met rooden mond,— Kwam neder buigend tot den grond; — Hij leek een edelman. — Ran plan plan. — „Zie daar het roosje dat ik schenk, — Opdat uw hertjen aan mij denk'." — Ran plan plan. 6. En blijder dan de grootste vorst, — Stak hij het op haar blanke borst; — Haar hertjen klopte er van. — Ran plan plan. — Er was nooit liefelijker bruid; — De trommel sloeg bij 't feestgeluid. — Ran plan plan. 58. VAN PIER DEN MANDENMAKER. RENÉ DE CLERCQ. JAAK OPSOMER. 2. Een huiske met een hoveke, — Een keuken met een schouw; — Wat stoelen en een stoveke, — En wij daar man en vrouw. — Trienlief, is dat geen plan, enz. 3. Blaast dan een gunstig windeke — Het wonder schipke alhier, — We koopen ons een kindeke ■— En heeten 't Trientje of Pier. — Trienlief, is dat geen plan, enz. 69 59. SARLOTTEKEN. RENÉ DE CLERCQ. HUBERT CUYPERS. 2. Uw oog is zoo bruin en zoo zoet als zeem, van t potteken, — En weet je voor ons niet een hutje van leem, enz. 3. Van liefde de volheid, van valschheid geen zweem, hertbotteken, — En weet je voor ons niet een hutje van leem, enz. 70 60 HET LIED VAN DEN SMID. F. LI EKENS. F. ANDELHOF. Matig. SS 71 2. Een meisje op haar kamer, — Die had dat lied gehoord; — Haar hartje ging aan 't jagen — Bij smidjes aardig woord. — Het ging zoo snel — Van tokke, tokke, tok, — Het ging zoo fel — Van kloppe, kloppe, klop; — Het sloeg zoo teeder dan, Bij 't liedje van den zwarten man. 3. „Och smidje van hierover, — Leer mij dat schoone lied", — „Lief meisje, 'k zal 't u leeren — Als gij mij geerne ziet. — Kom zing met mij — Van tokke,tokke, tok, — Kom zing met mij — Van kloppe, kloppe, klop; — Wij zingen samen dan — Het liedje van den zwarten man. 4. Het meisken werd zijn vrouwtje — En hij haar „beste man", — En kleine kleuters kwamen, — Die zongen mede dan. — Ze zongen blij — Van tokke,. tokke, tok, — Ze zongen vrij — Van kloppe, kloppe, klop; — Het klonk zoo lustig dan, — Het liedje van den zwarten man. 61. MIJN DORPJE. Dr. F. RUITEN. JOH. WINNUBST. 72 2. Ik zie uw torenspits van ver, — Met boomen om en om, —. En koeien loeien her en der,— Ten blijde wellekom, — Ik zie uw roode pannen weer,— En mossig rieten dak, — Het is of alles als weleer — Van beter vreugde sprak. 3. O vréugde van mijn ouderwoon, — En van mijn kindertijd, — Gij zijt het allerbeste schoon. — En liefste heerlijkheid, — Gelukkig is .men nergens meer, —Bij spel en vroolijk feest, — Gelijk men thuis in blij weleer, — Gelukkig is geweest. 4. Mijn stille dorpje van geluk, — Gedoken in het groen, — Dat ik nog eens uw bloemen pluk, — In 's levens laat seizoen; — Dat ik er een° nog zingen hoor, — Uw beek en waterval, — En ruste Sraar ik thuis behoor, — En vredig slapen zal. 73 62. DE VINK. LAMBRECHT LAMBRECHTS. JOZEF DE KLERK. 74 2. Trientje lag in 't zoldervenster — En ze dacht: ,,ik ben alleen"! — Over 't moskleed van den gevel — Gleed een briefje naar beneen. — Maar zij schrok —• En trok — Den blonden kop weer vlug — Terug — Want de vink riep op den appelboom — Trien, Trien enz. 3. Trientje liet zich mede lokken — In het lieve lentegroen, — En ze wou het halsje rekken, — Rekken naar een malschen zoen. — Maar zij schrok — En trok — Den blonden kop weer vlug — Terug — Want de vink riep op den appelboom — Trien, Trien enz. 4. Vlugger, stouter werd Katrientje — Als zij achter 't haagje zat, — Als zij 't lieve ventje wachtte, — Als zij om een tootje bad. — En zij schrok — Of trok — Den kop niet meer zoo vlug — Terug — En zij lachte toen de vink begon, Trien, Trien erz. 75 63. HEMELHUIS. RENÉ DE CLERCQ. EMIEL HULLEBROECK. mm 2. Daar, op 't schouwke, prijkt mijn eenig kruis. -— Wees mijn engel, vrouwke, — Wees mijn hemelhuis. — Wees mijn L stoutste roemen, l— Wees mijn zoetste troost, — 'FriSScne levensbloemen krachtig kroost.— Frissche levensbloemen krachtig kroost. 76 3. O, mijn kind'ren! Graag gebroken brood! — Zou 't geluk vermind 'ren — Waar de last vergroot ? — Zou men armoe lijden — Om een mondje meer! — Och, waar menschen strijden — Helpt de Heer! — Och, waar menschen strijden, helpt de Heer. Opgenomen met toestemming van componist en uitgever. Met pianobegeleiding verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 64. AAN U ALLEEN. WILLEM GIJSSELS. E. HULLEBROECK. 77 2. Geen sterreken verleidt er mij, — Ik zie uw oogenpaar, — Dat in mijn harte blinkt zoo blij. — Da3$ajt< ge weder daar! — Wanneer uw oog in 't mijne straalt, — Geen afstand is er, neen, — Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt, —• Aan u, aan u alleen. 3. Geen kloksken klinkt er uit de vert, — Zoo vredig over 't land, — Dat het een wijlken uit mijn hert, — Uw stille stemme bant. — Wat ook zijn lieve klank verhaalt, — Wij spreken steeds meteen. — Ik denk aan u, waar gij ook dwaalt, —• Aan u, aan u alleen. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers met pianobegeleiding verschenen bij G AlsDach & Co., Amsterdam. 78 65. STUDENTELIED. (Zuid-Afrikaansch.) CF. VISSER. EMIEL HULLEBROECK. V 79 2. Soos mieliepitte *) spat uiteen, —> die oue trouwe vriende; — ik staan nou moedBrsiel alleen, — en is maar net bediende. — Ik is nie meer mijn eie baas, — ik werk met Paul en Piet en klaas, — O, treurigheid op note, — Ik staan op eie pote. — O, treurigheid op note, Ik staan op eie pote! 3. Maar moe nie glö al word ons oud, — ons hart kan ooit verander; — ons liefde is nog lang nie koud, — ons staan nog bij mekander. — Dus vriende, reik mekaar die hand, —■ hernuw die heil'ge vriendskapsband, — Gaan dit met stamp en stote, — Nog blij ons op ons pote. — Gaan dit met stamp en stote, nog blij ons op ons pote! (Opgenomen met toestemming van Componist en Uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 1) Soos mieliepitte s= zooals maispitten. 80 66. DE GILDE VIERT. RENË DE CLERCQ. EMIEL HULLEBROECK. 81 2. De beker ruischt de beker scbpimt! — Sa makkers frisch en opgeruimd — Het glas aan uwe lippen! — Die Óp zijn kamer koekeloert, — En geestversnipp'rend dwaasheen snoert. — Drink water als de kippen. — Het beste biertje enz. 3. Het pijpke dampt in monkelmond — En spreidt wellustig in het rond — Studentikoze geuren! — Die steeds aan perkamenten kluift — En perkamenten geuren snuift, — Krijgt perkamenten kleuren. — Het beste biertje enz. 4. De gilde juicht, de gilde viert! — Hoera de pet omhoog gezwierd — En nog eens hard geklonken! — De blokker ligt reeds log en loom, — Gekweld door naren blokkersdroom — Met droge keel te ronken. — Het beste biertje enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegeleiding versehenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 82 67. HET ZIJN GEEN JONGENS. RENÉ DE CLERCQ. EMIEL HULLEBROECK. 2. Het zijn geen jongens de studenten, — En rooken ze uit hun lange pijp, — Met een gezicht van vogel grijp, — De groene zelve zijn al rijp! — Het zijn geen jongens enz. 83 3. Het zijn geen jongens de studenten, — Zoo was het gister, zoo vandaag: — Een goede mond, een goede maag. — Eten en drinken doen ze graag! — Het.f^ri geen jongens enz. 4. Het zijn geen jongens de studenten, — Geen codex stoort hmrjrepubliek, — Geen hygiena maakt hen ziek, — Geen wijshèiS kort hun geesteswtek! — Het zijn geen jongens enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 68. MIJN LIEVEKE. HERMAN BROECKAERT. EM. HULLEBROECK. 84 2. Wel zeker, ik hoor ze geren, Ali — De dichters in hooge sferen, Aio — Dichten ze en doen ze de windekes ruischen, — Dichten ze en doen ze de storremen buigen, Rustig geprevel of wild geknal! — 'k Hoore ze geren in hoge sferen, maar, — 'k Hoore m'n lieveke Hebt van al. 3. Wel zeker, ik hoor ze geren, Ali — De meidekes zoet mij fleeren, Aio — Rozeke, Lotteke, Betteke', Mietje, — Tieneke, Lotteke, Liezeke, Grietje, — Meidekes mollig en lustig mal, — 'k Hoore ze geren mij lustig fleren, maar, —'k Hoore m'n lieveke liefst van al. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers- Met pianobegeleiding verschehe* bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 69. ALS 'T ZONDAG IS. WILLEM GIJSSELS. EMIEL HULLEBROECK. 85 2. De kloefen mogen rusten, — Na 't wekendaagsche werk, — Daarom ook gaat het meisje — zoo geerne naar de kerk, de kerk, — met linten die zwieren,— Bomladeriere, Bom ladera! — Ze bloost en blinkt gelijk vernis — Als 't Zondag is, Trala! 3. De oude kwenen kijken, — Ze noemen het een schand! — En knorren: Dat is zeker — Een die haar netten spant, ja spant, — Om kermis te vieren, — Bom laderiere, Bom ladera! — Met Pier of Wannes na de mis, — Als 't Zondag is, Trala! Opgenomen met toestemming van componist ^ift uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G Alsbach & Co., Amsterdam. 86 70. MARLEENTJE. WILLEM GIJSSELS. EMIEL HULLEBROECK. 2. Ik kuste dat Marleentje op haren mond — Marleentje, Marleentje vond dat gezond. — Ze zou niet geren — Zich tegen weren — Och! wat loopen er meisjes hier rond! — Als mijn Marleentje, enz. 87 3. Ik trouwde met Marleentje niet lang na dien, — Marleentje, Marleentje werd geern gezien, — Dra zong mijn vrouwken — Een douwriedouwken — Ja, er zijn er veel schooner misschien! — Als mijn Marleentje, enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G» Alsbach & Co., Amsterdam. 71. KARLIJNTJE. LAMBRECHT LAMBRECHTS. EMIEL HULLEBROECK. 88 2. Een knaap trad nit het hooge koren — En wipte naderbij. — Het was een stoute, vlugge kerel, — Daar zat hij aan haar zij. — De boer sprak van de kermis feeste, — Was lollig als een nar, — Terwijl de handjes naar elkander tastten — Van achter op de kar. 3. Een logge wolk kwam aangewenteld, — Zoo donker als een muur; — Zijjscheurde plidderpletsend open — En spoog de lucht vol vuur. — Het ging te vierklauw door de bosschen, — Abeel voorbij en spar, — Terwijl de lipjes naar elkander zochten — Van achter op de kar. 4. De minnaar zei: ,, Adieu! Karlijntj e!" — En sprong weer op de baan. — KarlijTfïjfe fiad ih heel haar leven — Geen mooier reis gedaan. — Nog nooit gevoelde zij haar zinnen — Zoo lekker in de war!... —■ Ik wensch u allen zulk een leutig tochtje — Van achter op de kar. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegel. verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 72. 'T LIEDEKE VAN DEN SCHILDER. HERMAN BROECKAERT. EM. HULLEBROECK. • doen. Het 89 2. Daar leven wij zoo zoetekes — En vroolijk in vree; — Daar past voor uwe voetekes — Een blommespree; — En 't meezeke en het merelke — De nachtegaal, — Het kwedelt en het vedelt er, — In dichters taal; — Daar in den velde enz. 3. We tieren er lijk boomekes, — In bloeiende kracht, —• Bij zalig zoete droomekes —■ En liefdemacht. — Ons kiekskes geven eieres — En ons schaapke melk; — En koeksken en een pappeken — Is goed voor elk; — Daar in den velde, enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers^ Met pianobegel. verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 90 73. VLAAMSCHE KERMIS. RENÉ DE CLERCQ. EMIEL HULLEBROECK. 91 2. Zonder wufte poeders, — Zonder valsche lok in 't haarSchoon gelijk uw moeders — Over dertig jaar, — Mijn blonde, ronde deernen — Blauwe oogen lijk lanteernen! -— Een mond beroosd, — Een wang die bloost, — Een borst die zuchtjes loost. — Ha! Niets zoo leutig, fraai en frisch enz. 3. Kerels, kloek als eiken,—• Roode guit en bruine kwant — Treden voor en reiken — Kluchtig u de hand. — Nu draven lijk de veulens! ■— Nu draaien lijk de meulens! ■— Totdat ge hijgt, —Terneder zijgt — En warme kussen krijgt. — Ha! Niets zoo leutig enz. 4. Trouwt en kweekt ge kindren, — Wordt ge van den ouden^tijd, —■ Komt geen jonkheid hindren — Als ze speelt eïl vrijt. — Oud moederke en oud manneke, — Kruipt dichter bij het kanneke, — En drinkt verheugd — Op al dat deugt, — Op oude en jonge jeugd! — Ha! Niets zoo leutig enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegeleiding verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 92 74. TINEKEN VAN HEULE. RENË DE CLERCQ. EMIEL HULLEBROECK. Vroolijk en guitig. p 93 Tijdmaat 94 2. Tineken heeft geld noch goedje, — Noch landeke, noch pandeke, noch koetje, — Noch huisje, noch kruisje, — Noch een lappeken voor mijn buisje, — Tineken heeft geld noch goedje, —■ Maar een hemel is haar lachen en haar groetje, — Als ze trippelt naar de bron, — Met haar emmer in de zon, — En haar klompeken vast aan haar voetje: — Liever dan een visch enz. 3. Tineken van Heule mijn minneken, — Op u staat mijn zoetste zinneken, — U lust ik, u kus ik, — Op uw harteken bouw en rust ik. — Tineken van Heule mijn minneken, — Mijn poezelig dubbel kinneken, — Leg uw handeken in de mijn, — En een bruiloft zal het zijn, — Van een boer en een schoon boerinneken: — Liever dan een visch enz. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegel. verschenen bij G. Alsbach & Go., Amsterdam. 75. HIJ DIE GEEN LIEDJE ZINGEN KAN. WILLEM GIJSSELS. EMIEL HULLEBROECK. Redelijk snel en krachtig gerythmeerd. 2. Zoodra het onweer wat verzacht, — Dan kom ik voor de pinnen : — 'k Heb u iets lekkers meegebracht, — Toe, speel het lustig binnen! — En krijg er zelf een stuksken van, —■ Om 't vreeverbond te sluiten, — Hij, die geen liedje zingen kan, Die moet er maar eentje fluiten. 3. Het kindje paaien is een last, — Men zou er bij vergrijzen, — Ik neem den kleinen bengel vast, — Eh laat hem biezebijzen, — Of geef bij 't lied van ;;Ruiter Jan", —. Hem papken met beschuiten: —■ Hij, die geen liedje zingen kan, — Die moet er maar eentje fluiten. 4. Een broksken boter of wat vet, —■ Op onze roggenstuiten, 2) Naast 't werkzaam vrouwken altijd net, — Weert d'armoe bij ons buiten; — Zoo leef ik als een zalig man. — Tot ik mijn oogen'Khüte: — En wie mijn lied niet zingen kan, Die moet het dan maar fluiten,— Hij, die geen liedje zingen kan, — Die moet het dan maar fluiten. Opgenomen met toestemming van componist en uitgevers. Met pianobegel. verschenen bij G. Alsbach & Co., Amsterdam. 95 1) Op de knie rijden. 2) Roggen boterham. INHOUD. No. Blz; 1. Unielied ... 3 2. Thomas Vaandellied 4 3. Vaandellied van St. Virgilius 5 4. Lied van Albertus Magnus 6 5. Augustinuslied 7 6. Ver itas lied 8 7. Aan U, o Koning der Eeuwen ... 9 8. Io vivat 10 9. Gaudeamus 11 10. Wilhelmus 12 11. Hou zee! 13 12. Een'liedje van de zee 14 ' 13. Volkslied 15 14. Neerlands-Mannen 16 15. Ons Lied 18 16. Vaandellied 19 17. God van arbeid 20 18. Nu zijt wellekome 21 19. Noël 22 20. In dulci jubilo 23 21. Viva Maria 24 22. Missielied 25 23. De Vlaamsche Leeuw 26 24. Het lied der Vlamingen... 1 '27 25. Het lied der Vlaamsche Hoogeschool 28 26. Daar is maar één Vlaandren 30 27. De blauwvoet 31 28. Beiaardlied 32 29. The Student Song 33 30. My old Kentucky Home 34 31. Old folks at home 36 32. Debout! la jeunesse de France 37 33. Inno.della Fuci ... ... 38 34. Santa Lucia 40 35. Wir hatten gebauet ,™ .„ 41 36. Rückblick 41 37. Ca ca, geschmauset 42 38. Auf dieser Welt hab ich kein Freud' ... 43 39. Kein schoner Land in dieser Zeit 44 97 No. Blz. 40. Ich reise übers grüne Land 45 41. Morgen muss ich wandern 45 42. Morgen will mein Schatz abreisen 47 43. Die winter is vergangen 48 44. 'k Heb mijn wagen volgeladen 49 45. Merk toch hoe sterk 50 46. Hoort allegaar 52 47. Jan Plompaert 53 48. Klaasje 54 49. Den Uijl 56 50. Het klooster van St. Arjaan 57 51. Meisken jong, mijn maagdeken teer 59 52. Van twee koningskinderen 60 53. Zeg Kwezelken 61 54. De meisjes van Kieldrecht 63 55. 't Looze visschertje 64 56. Al boven door het vensterken 65 57. Trommelaar met rooden mond 67 58. Van Pier den mandenmaker 68 59. Sarlotteken 69 60. Het lied van den smid 70 61. Mijn dorpje 71 62. De vink 73 63. Hemelhuis 75 64. Aan u alleen 76 65. Studentelied 78 66. De gilde viert 80 67. Het zijn geen jongens 82 68. Mijn lieveke 83 69. Als 't Zondag is 84 70. Marleentje 86 71. Kar lijntje 87 72. 't Liedeke van den Schilder 88 73. Vlaamsche kermis 90 74. Tineken van Heule 92 75. Hij die geen liédje zingen kan 94 ALPHABETISCHE LIJST VAN DE BEGINREGELS DER LIEDEREN. No Blz. Aan U, o Koning der Eeuwen 7 9 Al boven door het vensterken 56 65 Als ik wat laat naar huis toe kom 75 94 Auf dieser Welt hab'ich kein Freud 38 43 Bezem uit, 't is kermis 73 90 Ca, ca, geschmauset 37 42 Daar is maar één land ... 26 30 Dan mocht de beiaard spelen ... - 28 32 Debout, la jeunesse de France 32 37 De gilde viert 66 80 Den uil die op den peerboom zat 49 56 Des konings kruisbanier treedt voor 16 19 Des winters als het regent ... 55 64 Des Zondags als de klokken 69 84 Die studentejaren gaan voorbij 65 78 Die Winter is vergangen 43 48 Door mijn woning speelt een zonnig licht... 63 75 Een smid je in zijn smisse , 60 70 Een trommelaar met rooden mond 57 67 Gaudeamus igitur 9 11 Geen avondwind en ruischt zoo zoet ... 64 76 Geloof en land in liefde hou! ..: 1 3 God van arbeid ... 17 20 Hail to thee .... ... 29 33 'k Heb mijn wagen volgeladen 44 49 Heft broeders aan een blijde, forsche wijze ... 6 8 Het waren twee koningskinderen 52 60 Het zijn geen jongens de studenten 67 82 Hoort allegaar 46 52 Hou zee! 11 13 Hunker niet langer naar gunsten meer .... 25 28 Ich reise übers grüne Land 40 45 Ik ben de zanger 15 18 Ik pakte dat Marleentje 70 86 Ik voele als dat mijn tong herleeft 21 24 Ik weet, ik weet een huizeke 72 88 II est né le divin Enfant 19 22 99 In dulci jubilo 20 23 Io vivat 'f. io Jan Plompaert en zijn wuvetje ■• 47 o3 Keitt. schoner Land in dieser Zeit 39 44 Klaas die sprak zijn moeder aan 48 54 Komt Roomsche sttfdisnten met zangen ... 2 4 Lize kloeg! zoo gansch alleen 50 51 Meisken iong, mijn maagdeken teer 51 59 Merk toch hoe sterk 45 50 Morgen muss ich wandern 41 45 Morgen will mein Schatz abreisen 42 47 Mijn dorpje in het stille dal 61 71 Mijn Nederland, mijn vaderland 13 15 Neerlandt mannen, Christus' vazallen! ... 14 16 Noi siam la giovinezza 33 38 Nu een lied van Vlaamsche zonen 27 31 Nu zijt wellekome 18 21 O, als ik u zacht in mijn armen neem ... 59 69 O alte Burschenherdtchkeit! 34} 41 Pier zei: ik weet een woordeke 58 68 Rondom de vaan wij allen staan 3 5 Sul mare luccica 34 40 Te Kieldrecht, te KMdrecht 54 63 The sun shines bright 30 34 Tineken van Heule, ors maartje 74 92 Trientje loerde door de bloemen 62 73 Vrienden, een lied moet er klinken 5 7 Waar Maas en Schelde vloeien 24 27 Way down upon de Swanee ribber 31 36 Welzeker, ik hoor ze geren 68 83 Wie gaat met ons mee over zee ? 12 14 Wilhelmus van Nassauwe 10 12 Wir latten gebauet 35 41 Wij dragen ons rijke geloof als een zon ... 22 25 Wij zijn de studs, wij dansen, wij boomen ... _4 6 Zeg kwezelken, wilde gij dansen ? 53 61 Zij kwamen van Ter Bosch gereden 71 87 Zij zullen hem niet temmen 23 26 ried. spaaruerzekeping uoor KaïnoiieRen Hoofdkantoor: Hofweg- n, 's-GRAVENHAQE, Tel. H. 5486 Directeur: P.J. J. HAAZEVOET - Wisk. Adv. Dr. A. WINTER WAAROM nemen de Katholieken één of meer inschrijvingen in de Nederlandsche Spaarverzekering voor Katholieken? OMDAT ie. Zij daar verzekerd zijn, dat hun spaarpenningen op de meest soiiede en winstgevende wijze belegd zijn. 30. Zij de millioenen heipen bijeen brengen, welke voor den bouw aan R K. Kerken en Scholen noodig zijn. 3e. Zij daardoor uit de winst steun verztkeren aan nood. lijdende Kerken en aan de Missiën in Nederlandsen Oosten West-lndië. 4e. Zij na beëindiging der Spaarkastermijnen in het bezit worden gesteld van een Premievrije polis ad f500.— per Inschrijving met gewaarborgden Uitvaartdienst. 50. Zij een hypotheek ter verkrijging van een eigen huis -kannen bekomen, waardoor zij bij de beëndiging der Spaarkas onbelast bezitter daarvan zijn. Onderling Spaarsysteem met stortingen van tenminste f 3.— per maand. Halve inschrijvingen f 1 50 per maand. Waarborgt volledige openbaarheid en recht van controle aan iederen inschrijver, die zich op kosten der Maatschappij door een accountant kan laten bijstaan. GEGARANDEERD IMPORT-SIGARETTEN ONGEVALLEN VERZEKERJNG'M" „FIDUCIA" SPOORSTRAAT 14, - - NIJMEGEN Persoonlijke ongevallenverzekering op gunstige voorwaarden. J. B. wolters - Groningen, Den Haag Dr. W. Nolen, Dr. A. A. Hijmans van den Bergh en Dr. J. Slegenbeek van Heukelom, Levensverzekering-geneeskunde. Een leidraad voor artsen en voor studenten in de geneeskunde. Met illustraties in en buiten den tekst, gebonden 3e druk f 18.50 K. de Snoo, Beknopt leerboek der verloskunde. Geïllustreerd met 12 gekleurde en 254 zwarte afbeeldingen, met register, ingen. f 8.90, gebonden U . . 3e druk f 9.90 Dr. W. Storm van Leeuwen, Grondbeginselen der Algemeene Pharmacologie, voor studenten in de medicijnen en voor artsen, geïllustreerd . . f 22.50 Dr. W. Storm van Leeuwen, Indrukken van een Studiereis naar Amerika. Personen, nieuwe onderzoekingen, medische laboratoria en klinieken,geïllustreerd, ingenaaid f4 50, gebonden f5.50 Dr. W. Storm van Leeuwen, Oorzaken en behandeling van Asthma, bronchiale, hooikoorts en verwante toestanden, gebonden .f7.90 Dr. N. Ph. Tendeloo, Leerboek der Algemeene Ziektekunde, voor studenten in de medicijnen, met zwarte en gekleurde afbeeldingen , . . f32.50 Dr. F. M. Jaeger, Elementen en atomen, eens en thans. Schetsen uit de on twikkeli ngs-geschiedenis der elementenleer en atomistiek, voor studeerenden in de natuurwetenschappen aan Nederlandsche Universiteiten en Hoogescholen. Met 25 figuren en 32 portretten, geb. 2e druk f875 Dr. F. A. F. C. Went, Leerboek der Algemeene Plantkunde, voor studenten in de medicijnen en in de biologie, geïllustreerd f 18 go Dr. Gerard Brom, Barok en Romantiek . , . . f 2.90 Dr. G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letter, kunde, in 7 deelen, gebonden . . f8.50 Een uitvoerig prospectus van 32 bladzijden met Inhoudsopgaven van de deelen Is op aanvrage verkrijgbaar. Dr. G. Kalff, Westeuropeesche Letterkunde, compleet in vier deelen. Eerste deel: 15e-16e eeuw, gebonden f8.90 Uiigauen uan J. B. wolters — Groningen, Den Haag J. B. Ulolters - Groningen. Den Haag M. A. P. C. Poelhekke en Dr. C. O. N. de Vooys, Platenatlas bij de Nederlandsche Literatuurgeschiedenis, gecartonneerd f4.75. gebonden in linnen stempelband 2e druk f5.25 Dr. J. A. Worp, Geschiedenis van het Drama en het Tooneel in Nederland, compleet in 2 deelen, geb. f750 Dr. H. van Gelder, Algemeene Geschiedenis. Ie deel: Tot den dood van PèrWles, geb. ■;,t^-t S.ftf ' 2e deel: Tot de verbreiding v. h. Christendom, geb. f8.50 3e deel: Tot het overwicht van het Westen op het Oosten, gebonden f 8.50 4e deel: Geschiedenis van het Westen, tot het beginnend verval der Pauselijke macht, gebonden . , . . f 8.S0 (Compleet in 6 a 7 deelen) Dr. A. J. van der Meulen en M. ten Bouwhuys. Platenatlas voor de Vaderlandsche Geschiedenis, bezorgd door "örvrl. B. Tenhaeff, gecartonneerd 4e herziene druk f4.00 Mr. A. S. de Blécourt, Beklemrecht en Stadsmeierrecht, 'TTëtMnrBijlagen, ingenaaid f 8.5o, gebonden . f 9-90 Mr. A. S. de Blécourt, Het stadsmeierrecht in de Groninger veenkoloniën f3 00 Mr. A. S. de Blécourt en Dr. N. Japlkae, Klein plakkaatboek van Nederland, ingenaaid f 9-7'i gebonden f 11.50 P. Bonfante, Grondbeginselen van het Romeinsche recht, voor Nederland bewerkt door Mr. J. Hamburger A.Dzn., gebonden 112.90 Charles Qide, Beknopt leerboek der Staathuishoudkunde, 'kOo'i Nederland bewerkt door C R. C. Herckenrath, gebonden 7e herziene druk f 6 90 Mr. M. Polak, Handboek voor het Nederlandsche Handelsen Faillissementsrecht, deel I, gebonden 3e druk f 18.50 Deel II, Eerste stuk »3-7S (Compleet in 3 deelen; afzonderlijke deelen worden niet geleverd). üitgauen van J. B. Ulolters — Groningen, Den Haag Ruys & Co. - Rotterdam (Den Haag - Amsterdam - Antwerpen Brussel - Marseille) Cargadoors - Expediteurs Hoofdagenten der Stoomvaart-Maatschappij: „Rotterdamsche Lloyd", Koninklijke Nederlandsche Postdienst É Geregeld Post-, Passagiers- en vrachtgoederenverkeer vanaf Rotterdam met alle havens in Nederlandsch-Indië, via Marseille, Port Said, Suez, Colombo, Sabang, Belawan-Deli, -- Singapore | VACANTIEREIZEN naar het eiland Wight, Marocco en de MIDDELLAND SGHE ZEE Geregelde afvaarten naar Frankrijk, Egypte, I Oost- en Westkust van Afrika, Engeland, Australië, Britsch Indië Drukkerij-Uitgeverij W. Bergmans LANGESTRAAT 35 - - TILBURG is ingericht uoor alle soonen DruHuierh van het eenvoudigste tot het fijnste voor KLEINE en GROOTE oplagen. UITGEVERS VAN WETENSCHAPPELIJKE TIJDSCHRIFTEN: TIJDSCHRIFT VOOR TAAL EN LETTEREN. Onder Redactie van de Docenten der R. K. Leergangen. Verschijnt 6 maal per jaar. Abonnementsprijs per jaar 750 TIJDSCHRIFT VOOR ZIELKUNDE EN OPVOEDINGSLEER. Onder Redactie van de Do centen der R. K. Leergangen. Verschijnt 4 maal pet jaar. Abonnementsprijs per jaar f 8.75 HISTORISCH TIJDSCHRIFT. Onder Redactie van Dr. Goossens, Dr. Huijbers en Dt. Witlox. Versuhijnt 3 maal pet jaat. Abonnementsprijs p. jaar f 4 50 BRONNENPUBLICATIES VAN HISTORISCH TIJDSCHRIFT. Ptijs 25 cent per vel; maximum 20 vel druks per jaar. Abonné's Historisch Tijdschrift > 20 pCt. reductie. Vraagt inlichtingen. HET JONG-STUDENTENBLAD. Redactie Pater Victorius Beekman O. F. M. Verschijnt om de 14 dagen. Abonnementsprijs per jaar . . . . f 3.00 LUSTRUM JAARBOEK 1922 det R. K. Studentenveteeniging ,.St- Leonardus" te Tilburg. In prachtband f2.75. Nu ; I 150 HET ZILVEREN REGEERINGS-JUBILÉ ONZER KONINGIN door P. J. L. M. Goulmy. Ingenaaid, f 1.50 Prachtband f 2.50 NV-ZEEPFflBRIEKEflJiET ANKER* j%GEBR- DOfeBELMflNN NyMEGEN EENIQE FABRIKANTEN DER ECMTC PflLMITINEZEEPt Typewriter Model 1923. EEN OPVOUWBARE, HANDIGE EN DAARBIJ UITERST SOLIDE SCHRIJFMACHINE, WELKE BIJ UITSTEK GESCHIKT IS VOOR: STUDENTEN, — GEESTELIJKEN en voor SEMINARIES, OVERAL VERKRIJGBAAR. „ö^oltanfëe ©ampet?" $folen*fr. 12 - 3Eijmeaen - ^Telejf. 2218 3^at>ana Import — 3solI. ^avana'e ^erfijnoe Uroma aan alle mer&en. In $ujareiren: „Jtast "ïS>6at 3J[ou trant" o'^oüarttee kamper. Drukkerij W. Bergmans TILBURG Langestraat 35. Telefoon Int. 301 Drukkers van Tijdschriften en Periodieken. Zoowel groote als kleine orders worden met evenveel zorg uitgevoerd.