1130 >viARIE VAN EYSDEN-VINK (1879-1924) DOOR EDUARD VETERMAN I. ÜYTGEVERYE VANT RYCKSTE S-GRAVENHAGE CIOIOCCCCXXIIII MAR IE VAN EYSDEN—VINK Drukkerij A. BRINKMAN * ZOON — Goüda. MAR IE VAN EYSDEN-VINK rur (1879-1924) DOOR EDUARD VETERMAN UYTQEVERYE VANT RYCKSTE 'S-GRAVENHAGE CI3I0CCCCXXIIII INHOUD TEKST. Pag. HOOFDSTUK I 7 HOOFDSTUK H !3 HOOFDSTUK Hl 23 HOOFDSTUK D7 se HOOFDSTUK V 46 HOOFDSTUK VI 64 ILLUSTRATIES. Pag. „Marie v. Eysden—Vink in 1924 .... t|o. 7 „Maria Staart" „ 10 Marietje Vink, toen zij aan het tooneel ging „ 14 Programma Gysbrecht van Aemstel . . . „ 18 en 19 „Levensdal" „ 20 „De Avonturierster" „ 22 ,De Hertogin van Saragossa" „ 24 „In Uniform" „ 26 Mevrouw Van Eysden in 1904 „ 28 „Koningen" . . „ 80 „Oud-Heidelberg" „ 82 „Anny Clarckson" „ 84 „Portuin" , 36 „Madame Sans-Gêne" „ 38 „Collette" . . . „ 40 P. D. van Eysden bjj den aanvang zijner directie „ 42 „Maria Theresia" „ 44 „Mijnheer Pirroen" „ 46 „Steunpilaren der Maatschappij" . . . . „ 48 „Het Sprookje van den Wolf" ..... n 60 „De Sterkste Band" „ 62 P. D. van Eysden bij zijn aftreden als Tooneeldïrecteur „ 64 I. OONEELSPELERS hebben den naam immoreel te zijn. Immoreeler tenminste dan dichters of beeldende kunstenaars. Dat 's natuurlijk pure onzin. De grootste immoraliteit schuilt onder degenen, die 't volstrekt niet schijnen. Maar het leven van een tooneelartist is vrijwel openbaar. Iedereen weet, hoeveel malen hij getrouwd of niet getrouwd is — hoeveel malles hij bezit, of hoeveel faillissementen hij achter den rug heeft, en hoe zijn huiselijke omstandigheden zijn. En toch, dit belasterde, avontuurlijke leven... ja, het hééft zijn kwade kanten, dat geef ik toe... maar het schijnt voor de gezondheid volstrekt niet schadelijk te zijn. Ik geloof niet, dat in eenige professie de menschen zoo oud worden, als bij het tooneel. En zoo gezond blijven. Een vrouw van vijftig is nog een jong meisje, 'n Man van zestig nog een jeune amoureux. De vitaliteit schijnt onverflauwbaar, en de geestdrift en 7 roemzucht een eeuwige vlam. Merk maar eens op: hoe oud ook, willen de meesten tóch nog blijven comedie-spelen. Zeventig, tachtig, bijna negentig jaar Onverwoestbaar titahenras, dat léven wil tot den laatsten ademtocht in den roes van zijn glorie! Maar hier is er een, zestig jaar oud, die heur Muze den dienst gaat opzeggen. Marie van Eysden—Vink verdwijnt van het tooneel. Zestig jaar: dat is nog jong. Dat beteekent, in het toppunt te zijn van glorie en van kracht. Dat beteekent géén beëindiging, maar abdicatie. Hier draagt een vorstin den fakkel niet over, omdat het Almachtige Einde gekomen is — maar hier legt een heerscheresse vrijwillig het purper af, omdat zij, in terugblik op heur leven, genoeg meent te hebben gedaan, en de rest van heur jaren wil doordroomen met rust en overdenking, van wat is voorbij gewandeld. Dit afscheid van een kunstenares, die nog zóó levend in het midden harer wereld stond, is van diepere beteekenis. Hoor waarom. Ik wil niet hard en vooral niet onaangenaam zijn — maar het is rechtvaardig de dingen van 8 8 vlakbij te beturen, oprecht en eerlijk. En 't is rechtvaardig te oordeelen, als er geoordeeld worden moet. Het tooneel heeft de laatste twintig jaar een knak gekregen. Waardoor? Is het door de geexalteerde hervormings-pogingen, verward van alle zijden aangewend? Zeker, er viel te hervormen, want er was véél, véél verouderd maar hervormd moest worden door knappe, vaardige artsen, en niet door leeken, die wei eens vagelijk een a. b. c. van medicijnen hadden gehoord. En er zijn leeken geweest, die zich niet konden bedwingen hun handen naar de Tooneelkunst uit te steken; véél meer dan er waardige artsen zijn komen opdagen. Het tooneel gelijkt den stier, door dilettanten-toreadors bevochten: het beest martelt en martelt en martelt — maar geen die het treft naar de regelen der kunst. Doch denk niet dat de professionals 't nu allemaal precies wisten. No question about! Want naast de betoogende, goedwillige dilettanten zijn professionals opgestaan, die evenveel betoogden, even goedwillig waren, maar van alles en alles nog minder wisten, terend op wat 9 9 routine, en wat opgedane ervarings-wetenschap. Zij maakten zich meester van hét tooneel. Allerbedroevigst waren — en zijn — de resultaten. Aan den eenen kant betoogen de theoretici, en expérimenteeren eindeloos van 't eene isme naar het andere, zoekend den steen der wijzen, zonder te weten, dat die met elke poging meer ver* gruizeld wordt. En aan den anderen kant staan de professionals, de menschen, die van hun kunst een „zaakje" hebben gemaakt; die een stuk niet waardeeren, maar wegen, die een acteur taxeeren naarmate van „inbreng" zijner rollen. Zeker, het Tooneel is een industrie geworden. Dat doet een oprecht kunstenaarshart veel zeer. 't Gaat als met een geloof, dat in bijgeloof vergaat. Wie jong is, weet, dat hij nog te strjjden heeft, en bindt dan den strijd meteen maar aan. Doch wie op jaren komt, is het vechten moe, en vooral, wanneer hij niet weet, of het einde nog binnen zijn levenslimiet zal vallen; vooral wanneer zijn bouwsel van jaren zorg er mee op 't spel staat, zal hem de lust mangelen zich te mengen in den roezei, die gerezen is. En in onze dagen, die een jacht maken op den 10 10 acteur als individu — die een tooneelspeler aanzien voor bruikbaar middel om allerlei wellusten van decoratieve zinnenstreling te genieten, die razen van „ideeën" en „geest" en „versymboliseering" — vooral in onze dagen is het troosteloos te leven voor iemand, die wéét, dat zijn kunst tot de menschen sprak: diep sprak, veel dieper dan óóit een vergeneraliseerd isme zal spreken tot een massa — een doodgewoon gemengde massa, van talloos allooi. De artist is, als individu, aan 't verdwijnen en vanzelf moet hiermee een dagelijks benauwender beklemming rijzen om de epigonen van het oud geslacht, dat nooit anders heeft geleefd, dan in 't teeken van het individualisme. Zoo'n epigoon is Marie van Eysden—Vink. Een van het soort, waarvoor de dramaturgen van veertig jaar terug hun sterre-rollen schreven — een van het soort, die de oude klassieke drama's, welke ons litterair maar vervelend voorkomen, vlammend leven wist in te blazen. En deze epigoon ziet de traditie van heur geslacht ten onder gaan. Ze vindt de geur van heur kunst aan 't verflensen en zij heeft 11 11 geljjk. Noch bij publiek, nóch bij de kunstenaars zèlven is de liefde voor het Tooneel levend genoeg om een grooten bloei der dramatiek aan te blazen. En in een leger, dat zijn eigen land verraadt, wil zij niet strijden. Daarom gaat zij heen, vóór de golf der teleurstelling heur stralend leven komt overbruisen. Daar is moed voor noodig, en opofferingskracht. Want o, vrienden, het valt zoo zwaar, vrijwillig en schijnbaar noodeloos, afstand te moeten doen, van dat wat vijf en veertig jaar lang een leven van seconde op seconde heeft doorvuld! Wanneer een tooneelkunstenaar de plankenwereld verlaat — dan heeft mj meteen alles verloren — en och, de lauweren van roem zijn toch geen aanlokkelijk leger! 12 II. Beroemdheden hebben iets mystieks. Men nadert ze, met hetzelfde doel, als men in een dierentuin een tijgerkooi of een reptielenhuis nadert, ook, wanneer men zichzelf volstrekt niet tot het vulgus hoeft te rekenen. Het „mystieke" zit 'm hierin, dat de daden van een beroemdheid hem of haar — in ons oog — volledig hebben geanalyseerd; dat zij ons diets hebben gemaakt, de „geweldige" van binnen en van buiten te kennen. En waar wij in 't dagelnksche leven elkander per slot van rekening, nooit kennen, zelfs niet al verkeeren wij op den intiemsten voet, heeft het iets huivering wekkends zoo'n volkomen opengesneden ziel te ontmoeten Maar als men dan vóór de beroemdheid staat, en 't blijkt, dat men even weinig van dit individu snapt, als van alle andere, dagelijks ontmoette individuen; dan deelt zich den bezoeker een soort teleurstelling mee. Het verwezenlijkte ideaalbeeld blijft — schijnbaar natuurlijk — verre 13 13 beneden het gedroomde. En eerst als men door den uiterlrjken verschijningsvorm héén is; als men de ziel wéér heeft gevonden, dan komt het oude gedroomde beeld opdoemen in de herinnering. Doch meestal is de ontmoeting voor enkele malen — te zeldzaam althans, om van „doordringen tot den kern" te kunnen spreken. Doch daar zijn enkele „grooten", die zichzelve geluk blijven; wier daden zóózeer de uitspraak van hun persoonlijkheid zijn, dat zij nóóit tegenvallen; integendeel: dat zij, als men hen ontmoet, nog veel meer fijne facetten en veel meer nobele diepten vertoonen, als de aanschouwer hunner daden in hen heeft verondersteld. Deze laatsten bewaren ook een zekere majesteit. Zq hebben iets van antieke vorsten, ja waarlijk, zjj hebben iets herderlijk-monarchaals; zacht genoeg, om niet te ergeren; straf genoeg, om ontzag in te boezemen. Zulk een is Mevrouw Van Eysden—Vink. Men mag haar veilig een beroemdheid noemen — want hoe anders te betitelen een triomftocht van vijf en veertig jaren, geluk haar loopbaan was? 14 14 MA RIETJE VINK toe» zij aan het tooneel ging Komt men in onze groote steden — komt men in de kleinste dorpen, aan de boorden van ons land: men weet alom wie Marie van Eysden is — men heeft haar zien spelen, 't zij kortelings nog, 't zij lang gelee — maar men ként haar. En als je nu bij Mevrouw van Eysden een bezoek komt brengen dan vóel je dat, en niet alléén omdat je 't weet. Ze hééft iets, van wat ik zoo straks noemde: herderlijk-monarchaals. Ze staat zoo vóór je, met een onweersprekelijke grandeur in dat volle krachtige gezicht, waarboven haar coiffure een natuurlijke zilveren kroon ver-beeldt — en een even onweersprekelijke grandeur in haar gebaren. Ze doet je denken aan van die typiesche Haagsche dames, die men in een glimmende lak-karos door het Voorhout kan zien galoppeeren: nakomelingen van notabelen uit Regententyd en oer-ouden adeldom. Marie van Eysden is, wat men — helaas! — zoo weinig in „Plankenland" vindt, een dame der beau-monde, met al de daartoe vereischte savoir vivre, smaak, charme en grandeur. toch dit is allermerkwaardigst in deze 15 15 vrouw zij komt uit een eenvoudig milieu, dat meermalen heel wat moeite had, om 't hoofd rechtop te houden. Het gezin bestond uit zes S kinderen, waarvan „Marietje" de jongste was. Zij werd den 14en Maart 1864 te 's-Gravenhage geboren. De moeilijkheden in het gezin waren meermalen van hoogst bezwarenden aard: Marietje kreeg les van haar vader ( omdat een behoorlijke school te duur was) maar toen zij 'n jaar of twaalf werd, beschouwde men haar opvoeding als voltooid, en slokte de huishouding heur krachten op. Maar de ouders voelden, dat het kind en tout cas over een middel moest beschikken om zoo noodig in heur eigen onderhoud te kunnen voorzien. Daarom werd ze modiste. De oude heer Vink had, lang te voren, een mode-zaak gehouden, en 't was dus wel eenigszins begrijpelijk dat hij in die — hem bekende — richting zijn jongste dochter heur bestaansmogelijkheden wilde laten zoeken. Het hoeft nauwelijks betoog wat een belangrijken invloed deze eerste werkkring op haar smaak heeft gehad. Mevrouw van Eysden's éclatante goüt om zich te kleeden, 16 16 schiet zonder twijfel in deze dagen wortel op goeden grond. Intusschen: de familie Vink was allernauwst geparenteerd aan het tooneel. Twee tante's van „Marietje", Mevrouw Moor—Vink en Mevrouw Ruffa—Vink, waren bij belangrijke gezelschappen verbonden, en de echtgenoot van de eerste, Louis Moor, was in die dagen reeds een acteur van veel beteekenis. Geen wonder, dat de ambities, die het meisje in zich droeg — ze speelde komedie met haar poppen — warm werden aangewakkerd door de sympathie, die er in de familie Vink voor tooneel leefde: dit was een lucht om te groeien voor een geboren actrice! Later bezocht ze dikwijls den Schouwburg — en vooral „achter", menigmaal tot ergernis van den regisseur, die geen leeken in zijn heiligdom kon verdragen. Doch hier was geen stremmen aan. De vlammen waren opgelaaid; Marietjes hart trok naar voetlicht en schermen In die dagen was het al net zoo'n gedurig changement des ensembles in de tooneelwereld, als tegenwoordig. Men klaagt dikwijls, dat de gezelschappen „als paddestoelen uit den grond 17 17 verrijzen". Ach, het was vroeger niet anders ï Wanneer men een lijst zou aanleggen van de troepen, die zich sedert de laatste helft van de vorige eeuw vormden, en uiteenspatten...... dan zou men schrikken van haar lengte. Dat samenklonten en uiteendrijven is een altoos-durend mouvement geweest; 't was reeds ten tijde van Molière zoo, toen het beroepstooneel eigenlijk nog in knapenhozen stond, en het zal waarschijnlijk zoo bln'ven, ook al gaan zich honderd stedelijke overheden met de zaken bemoeien door preferenties met subsidiën en theaters. IJdelheid, maar ook enthousiasme, en vooral ook de oeconomie spelen belangrijke rollen in dit verschijnsel, en hoe zou men regel willen brengen in motieven, die, als deze, ontstonden uit de menschelijke natuur als eenling en als deel eener samenleving? In 1876 was het eindelijk zoo'n janboel geworden, dat een aantal Amsterdamsche mecaenaten besloten in te grijpen. De heeren A. C. Wertheim, een bekend macaenas en H. J. Schimmel richtten de Vereeniging Het Nederlandsen Tooneel op, dat beoogde eenige lijn te brengen in het tooneelbedrijf dier dagen, 18 18 OP HET LEYDTSEPLEYN « neDGRDUYTse «coonneeLiscGn » van Stadts Schou-burch VERTOONEN: f^YSBRECHT = v*VAN AEMSTEL Zxeurfp< f * te * Stjf * Btórtjïen ♦ öoor * 3. Ban * b«n ♦ (gonfcef EN NAE HET SELVE: DE BRUYLOFT VAN Clortö entie Mooöje Clucbtige Comedie met zang en dans in een bedrijf, ■■ril >m Sr. tipt n 3uff. ftftrt* i« *rt karodtn dab C&omiMêit « INrtmtU tri lorpMfdijki «Uu-jottBonie^ non Sr. BOilltm Pnjprre jai oerttn Btfflffprekfa. GYSBRECHT= =VAN AEMSTËE 000090009000 00 «prctAfnlf Jterfonogien: Sptttttr»: GYSBRECHT VAN AEMSTEL VELTMAN. WHXËBORD, Vader Tan 't Kathuifcrs klooster . CLAES VOS. ARENT VAN AEMSTEL, Gysbrecht's broeder. VAN WESTERHOVEN VOSMEER, de fpie BIGOT. R«y vin Amlterdarnfche Maeghden, i" bedrijf . Juf. VAN WESTERHOVEN. Rey van Amflerdamfche Maeghden, bedrijf . Juff. ANNA FUCHS WILLEM VAN EGMONT, veltheer DAN. VAN OLLEFEN Ir DIEDERICK VAN HAERLEM, maerfchalcl . . VAN DYK. Poortier van t Klooster . . ' VINK. BADELOCH, vrouw van Aemstel .... Ju*. ELLENBERGER. Heer PETER, deken ME VER VAN BEEM. GOZE WYN VAN AEMSTEL, BüTchop van Uitrecht DAN VAN OLLEFEN KLAERIS VAN VELZEN. Moedei van 't Klaeriffen Uooster JtrfT. RUFFA. ■°* ■ • MOOR. De Heer VAN VOOREN, met den trompetter. . ELLENBERGER. ADELGUND, Gysbsecht'i dochter .... JurT. MARIETJE VINK VEENERICK, Gtsbrecht's zoontje .... Jutl. BRAKENSH3K. Rey van Edellingen u. OE VRIES. Rey van Hoplieden GROEBE. RAFAEL, een der aeven Engelen Jutl ANNA FUCHS. en vooral jonge, intelligente acteurs met de toen reeds gevierde grootheden tot een excellent gezelschap te vereenigen zocht J. H. Róssing, die stellig een onzer beste critici is geweest, fungeerde destijds als secretaris van den Raad van Beheer, en heeft in die dagen ongetwijfeld een brok empiriesche tooneelkennis opgedaan, waarvan hij later zooveel vruchten oogstte. Ook Louis Moor werd bij Het Nederlandsch Tooneel geëngageerd, en als hij in Den Haag kwam spelen, was een bezoek aan het gezin van Marietje natuurlijk een stage gang. Ook kwam zijzelf in nog nauwer contact met tooneel en tooneelspelers, nu ze wat ouder was geworden, en men haar ambities niet zoo licht meer voor grillen, dan wel voor ernstige sympathieën nam. En deze nadere kennismaking — hoevelen heeft zij wrang teleurgesteld! — kon Marietje's feu sacré niet blusschen. Als een visch op het drooge naar zijn element, zoo bleef zij snakken naar de tooneellucht, waarin heur droomen hingen als kleurige fata morgana's Tot er een uitkomst kwam. Tooneelspelers zijn wellicht het langst van alle 19 19 kunstenaars bohémiens gebleven, hoewel zij er 't eerste het uiterlijk van aflegden. Een acteur voelt elke verbindtenis wegen op zijn ziel als een zerk, en spartelt uit pure recalcitrantie tegen bij de onbelangrijkste verplichting, die men hem oplegt. De geste van de oprichters van Het Nederlandsch Tooneel, die werkelijk voor een oogenblik den verbrokkelingsgeest had neergeslagen, bleek evenmin van langen duur te kunnen zijn, als vroeger gedane pogingen. In 1879 scheidden de heeren Van Ollefen, Moor en Veltman zich van Het Nederlandsch Tooneel af, om onder een eigen directie te bestreven, wat hen bij Het Nederlandsch Tooneel onbereikbaar toegeschenen had. En bij dit gezelschap nu deed Marietje Vink haar eerste stappen op het Tooneel; gelegenheid om de Tooneelschool te bezoeken bestond er voor haar niet; bovendien had zij nauwelijks voldoende lager onderwijs genoten. En toch was zij in bevoorrechter positie dan menige van heur collegae: zij bezat in Louis Moor, een fijn, beschaafd en ontwikkeld protector die, door een grondige sympathie gestuwd, zijn nichtje op bewonderenswaardige wijze het 20 20 leven heeft binnengeleid, zonder haar onrechtmatig te pousseeren. Vooral dit laatste was zoo juist gezien van Moor. Ik houd het voor een van de venijnigste kwalen van de tooneelmisère onzer dagen, dat de beginners te snel voor „groot" werk worden gezet, en daardoor nóóit het métier de 1'art leeren: de duizend kleine kundigheên, waardoor een acteur capabel wordt zijn kunst tot in 't — menschelijker wijze gesproken — volmaakte te dienen. Want juist in de beschikking over zooveel schijnbaar onbelangrijke détailkennis, onderscheidt zich de kunstenaar van den dilettant, hoe al-verterend het innerlijk vuur bij den laatste ook moge zijn. Let eens op hoe abonimabel er tegenwoordig gesproken wordt! Hoe radeloos-wanhopig er naar „houding" gezocht wordt, voor handen en voeten! Nee — voor „over 't paard-tillerij" had Marietje Vink bij oom Louis niet te vreezen. Ze trad het eerst op in een kermisstuk, met 'n rolletje van 'n paar woorden en verder 'n hoop figuratie. En toen nog een hoop figuratie... Eindelijk mocht zij „defouteeren" — dat aardige gebruik is óók al uit de mode! — als Francisca 21 21 in de Dochters van Hasemann, en daarna..... viel ze weer terug op figureeren en hééle, hééle kleine rolletjes. Bijgaande afbeelding van het programma der Voorstelling van Ghijsbrecht van Aemstel op Nieuwjaar 1880 door het gezelschap Van Ollefen, Moor en Veltman, annonceert Me}. Marietje Vink als Adelgund, de bekende rol van anderhalve claus! Mevrouw Van Eysden heeft dit zeldzaam document uit haar eerste tooneel jaar zorgvuldig bewaard; ik geloof dat het hier voor den eersten keer wordt gereproduceerd. 22 „De Avonturierster" III. Het tweede jaar bracht Marietje prettiger dagen. Eerstens werd heur gage van 600 gulden op 750 gebracht — en tweedens kwamen er werkelijk nu en dan rolletjes van beteekenis op haar schoudertjes wegen. Het eerste daarvan was Paula in „Gravin Olga" maar toen kwam ook de blinde Louise in „De Twee Weezen". Ze had succes, veel succes. Het derde jaar werd heur gage tot 900 gulden opgevoerd maar ze had nu zooveel te meer noodig voor haar Ausstattung want toén reeds leefde in haar de smaak voor épatante toiletten, zooals wij dat nóg van haar kennen; haar ervaring in de modekringen opgedaan, had haar geleerd niet met het eerste 't-beste tevreden te zijn. Maar een greppeltje sneed dwars door het gladde weggetje, dat Marietje Vink als tooneelster tot dusver bewandeld had. De „Zaak" van Ollefen, Moor en Veldman werd geliquideerd. Hiertoe hadden volstrekt niet de resultaten der 28 28 exploitatie meegewerkt, want deze waren zelfs vrij gunstig; maar interne haken en oogen maakten een langere samenwerking zéér moeilijk en dus ging men uiteen. Wat nu? Iedereen in de tooneelwereld — en bij vermoeden ook menigeen daarbuiten — weet, wat het zeggen wil, voor den eersten keer een engagement kwijt te raken, en dat nog vóór men met een nieuw „gedekt" is. Zelfs de verstoktste optimist vertoont bij zulke gelegenheden pessimistische vlekjes — geen wonder dat 't de jonge, pas beginnende actrice héél wee om 't hart Werd bij de gedachte, dat er zoo onverwachts een kink in heur jonge carrière-kabel zou worden geslagen. Maar het Zondagskind kreeg alweer uitkomst. In Rotterdam had namelijk Het Nederlandsch Tooneel een stedelijke afdeeling opgericht, die er jaren lang heeft bestaan. Het gezelschap Le Gras, van Zuylen en Haspels, dat gevoelige verliezen geleden had, wist zich niet meer staande te houden, en ging ten slotte naar die Rotterdamsche afdeeling over. Het laatste stuk van de zomercampagne, De ambtenaar op reis, had 24 24 „De Hertogin van Saragossa" namelijk véél geld gemaakt, zoodat Het Nederlandsche Tooneel — waarvan W. Stumpf destijds gérant was — deze voorstellingen niet wilde afbreken, en daarom de gansche troupe en bloc overnam. Behalve Willem van Zuylen, die vreesde, na zijn eigen directeurschap 't niet te zullen schikken onder zoo geheel vreemd beheer. Met het plan den „Kleinen Schouwburg" te gaan bespelen, begon hij een eigen gezelschap te vormen, waarin hij Louis Moor een belangrijke plaats aanbood. Moor accepteerde maar op voorwaarde, dat zijn nichtje bij het nieuwe gezelschap eveneens een engagement zou vinden 't geen gebeurde. In 1882 betrad Marietje Vink als simpele onderdaan het Rotterdamsche plan- kenland dat zij ruim veertig jaar trouw is gebleven, en thans als koningin verlaat. Zij debuteerde bij haar nieuwe directie in „Oude Vrijsters" met groot succes. Het publiek begroette de nieuwe ster aan den tooneelhemel met enihousiasme; Van Zuylen werd geluk ge- wenscht met de aanwinst van deze actrice Waarvan 't resultaat was, dat zij zoo goed als 25 25 niets meer te spelen kreeg. Hierin meet men niet een onaangenaam gebaar van Van Zuylen zien. Integendeel. Zoo 't aan hèm had gelegen, zou Marietje Vink wel het schitterendst repertoire van al heur kunstgenooten hebben gespeeld. Maar in de tooneelwereld kan men slechts heel moeilijk met persoonlijke belangen rekening houden, als er zóó hard gewerkt moet worden om een sluitende begrooting te veroveren. Men speelde niet de stukken, waar die of die een mooie rol in vervulde, maar waar 't publiek naar kwam zien. En bij al haar successen, een „trekker" was Marie Vink toen nog niet. Vaak echter ligt de toekomst van een tooneelspeler in het toeval. Hoevele acteurs en actrices hebben niet plotseling hun reputaties gevestigd met het opnemen van een belangrijke rol, waardoor opeens de verborgen talenten bloot schoven? Ook hier verliep dit spel. Mevrouw de Boer, die de rol van Ilka in „Inkwartiering" speelde, werd ziek, juist toen het gezelschap op 't punt stond, dit stuk met de Heldersche kermis te gaan opvoeren. De directie droeg Marietje Vink op, deze belangrijke rol over te nemen 't geen 26 26 „In TJnifonn" ze in héél korten tijd met 'n paar vluchtige repetities deed. En 't werd een daverend succes voor haar. Van Zuylen begreep, dat hij dit meisje niet langer in de schaduw mocht laten en zij werd in 't licht gebracht Ze kreeg nu waarlijk mooie rollen te spelen maar de zaken, gingen slechter en slechter; men reduceerde de salarissen beetje voor beetje tot liquidatie onvermijdelijk werd. Men ziet, dat debacles in de tooneelwereld niet van vandaag of gisteren zijn; dat er zelfs in de beste tijden door de vermaardste kunstenaars échecs werden geleden, 'n Bewijs hoezeer het voorwendseltje van malaise, tegenwoordig zoo grif uitgespeeld, op een zwak stelletje beenen staat! Men moet het publiek weten te pakken, voila tout — en dan kunnen geen duivel en geen malaise spelbrekers zijn. Maar van groot belang voor Marietje Vink was, dat zij in de tooneelwereld beteren naam kreeg. Want daarmee alleen gingen de vooruitzichten gepaard in groei of lirimping. Ze verdiende nu een simpele 1000 gulden per jaar — en leefde daarvan met haar moeder samen, 't 27 27 geen, zooals zich begrijpen laat, niet tot overdadige weelde aanleiding gaf. In deze jaren leerde Marietje den jongen acteur P. D. van Eysden, („Dieck", gelijk hij genoemd werd) kennen, en een verloving volgde spoedig. Maar het huwelijk zou nog eenigen tijd op zich laten wachten, 't Is grappig als men de oude bibliotheek van het Rotterdamsch Tooneel doorsnuffelt, om daar telkens die namen „Mejuffrouw Marie Vink" en „de Hr. Van Eysden" te lezen en dan opeens — maar eerst veel later „Mevrouw van Eysden—Vink". „C'est fait", denkt men dan bij zichzelf. Maar reeds in die dagen was haar verloving met Van Eysden het snoer, waarlangs een nieuwe uitkomst naar haar kwam opklauteren. De Rotterdamsche afdeeling van Het Nederlandsch Tooneel voelde de noodzaak haar tableau aan te vullen met een jonge actrice — en de roep, die van Marie Vink was uitgegaan, deed sterk de aandacht van den Raad van Beheer op haar vestigen. Deftig — want bij het Nederlandsch tooneel ging alles steeds heel deftig toe deftig kwamen de heer Browne van Streef- 28 28 Mevrouw VAN EYSDEN in 1904. kerk, lid van den Raad, met Mevrouw Catharine Beersmans als adviseuse een voorstellino; bijwonen van „Moeder en Zoon", en waren zoo zeer tevreden over haar kwaliteiten, dat men op hun voorstel besloot Mejuffrouw Vink te engageeren. Dit was, zooals zich vatten laat, een heele eer. De heer Berkenhoff, directeur-gérant dier Rotterdamsche afdeeling, schreef haar een brief, met het verzoek even op zijn kantoor te willen komen, teneinde de mogelijkheid van een verbindtenis te bespreken. Maar Mejuffrouw Vink scheen het stilzwijgen te bewaren; de deftige Raad van Beheer hoorde taal noch teeken... en kon zich nauwelijks deze beleediging voorstellen. In verontwaardiging besloot men dan maar de zuster van Mevrouw Van Kerckhoven -Jonckers, die te Antwerpen speelde, aan 't gezelschap te verbinden. Doch Lize Jonckers had er geen puf in. En ook Philomène Jonckers had er geen puf in. Zoodat de deftige Raad in groote verlegenheid zat, want men móest een jonge rol zien te krijgen. Waarop men de wrok tegen die onbeleefde juffrouw Vink een beetje op zij schoof, en nog een poging wilde wagen doch 29 29 niet rechtstreeks. Zóóver ging de zelfverloochening van de deftige heeren niet Men had van haar engagement met Dieck van Eysden gehoord en verzocht hem nu om een onderhoud, teneinde een eventueel engagement te bepraten. Deze, in den zevenden hemel met zoo'n buitenkansje in de benauwde situatie, waarin ook hij zich bevond, liet er geen gras over groeien. Eenmaal in gesprek, werd hem de opmerking gemaakt, dat 't wel jammer was, dat juffrouw Vink geen lust scheen te hebben een verbintenis met het „Nederlandsch" aan te gaan; maar dat 't toch in ieder geval de moeite waard zou zijn geweest, even 'n briefje terug te schrijven. Dieck van Eysden in stomme verbazing. ,,'n Brief terug te schrijven?" Ja. Men had toch „Weet ik niets van!" Men kreeg vermoedens en pluisde de zaak na. De heele juffrouw Vink bleek van geen brief te weten! Tóen ging het verklarend lichtje op: een paar huizen verder woonde een andere juffrouw Vink, géén tooneelspeelster maar die wél een 80 so „Koningen" engagements-aanbod had ontvangen! En daar — begrijpelijkerwijs — niet op was ingegaanI Slot van dit drama: de geëngageerden beiden gulhartig bij het Nederlandsch Tooneel geëngageerd! Dit gebeurde in 1884. Marie Vink kreeg nu prachtig werk te spelen — en een buitengewoon geluk was het voor haar, dat ze onder leiding kwam te staan van een der beste regisseurs, die ons Nederlandsch tooneel heeft gekend, namelijk A. J. Le Gras. Le Gras was een buitengewoon fijn artist. Hij was geen groot acteur, hoewel hij z'n „genres" had, die onverbeterlijk waren, waaronder de „financier". Maar de groote kwaliteiten van Le Gras lagen in zqn kijk-op-tooneel, in zijn aanvoelingsvermogen, in zqn litteraire ontwikkeling en in zqn paedagogische talenten. Le Gras wist een acteur precies zijn bedoeling duidelijk te maken — maar ook hem te helpen, die uit te beelden. Het is een oude „komediantentruc", om, als een regisseur een opmerking 31 maakt, te zeggen: doet u 't dan eens voor! En héél dikwijls gebeurde het, dat een regisseur daar volstrekt niet toe in staat was. 't Zij door physieke ongestemdheid, 't zij, doordat hij wel 'n theoreticus, maar geen practicus was. Doch Le Gras kon dit wel — bij mannen èn bij vrouwen. Mevrouw Van Eysden — en velen van haar collegae — spreken nog met hooge bewondering en eerbied over Le Gras. Men heeft nota bene van dezen man gezegd, dat hij lui was! Ik vraag mij af, hoe dit mogelijk zou zijn, bij een leven als het zijne: elke veertien dagen een nieuw stuk uitbrengen — en hoe! — zelf héél dikwijls spelen en dan nog tientallen stukken vertalen, bewerken, óverwerken! Marietje Vink heeft héél veel aan Le Gras te danken gelijk een groot aantal anderen die als jonge acteurs onder zijn leiding hebben gestaan. In den zomer van 1885, toen de Raad van Beheer het achter haar liggend drietal jaren van Rotterdamsche tooneelexploitatie overzag, werden hem de stage verliezen toch wat al te machtig, en zon men op middelen om van den tijd, dat men nog door verschillende artiesten82 82 contracten verbonden was, af te komen, en de Rotterdarnsche exploitatie te laten varen. Ten leste stelde men Mevrouw Catharine Beersmans, de groote tragédienne, en de heeren Le Gras, Jaap en Derk Haspels en Rosier Faassen, voor, de onderneming over te nemen, onder toekenning van een subsidie door Het Nederlandsch Tooneel, voor den tijd, dat de loopende verbindtenissen nog van kracht waren. De vijf kunstenaars hadden geen keus: zij vormden een vennootschap, „De Vereenigde Tooneelisten", -Vdie onder tamelijk gunstige omstandigheden de taak van het Nederlandsche Tooneel in de Maasstad voortzette. Marie Vink bleef mooie rollen spelen. De stukken èn de rollen zijn lang vergeten. Niets is zoo sterfelijk als de kunst van tooneel. Een serie oude portretten zijn de poovere overblijfselen van de tailooze glorieuze avonden die de jonge actrice bij dit gezelschap beleven mocht. Toen Jeanne de Groot vertrok, kwam de plaats van jeune première open. In dien tijd werkte men nog veel met het „emplooien"systeem, dat ongetwijfeld zijn uitnemende kan- 33 33 ten heeft. Men kweekte de artiesten in een genre op, en in dit genre werden ze geperfectioneerd. De „grooten", die over genoeg talenten beschikten, om zich niet tot één emplooi te beperken, groeiden immers tóch wel over deze afbakening heen! Het sprak bijna vanzelf dat Marie Vink haar collega Jeanne de Groot zou opvolgen, 't Aantal rollen, dat zij sindsdien speelde, is legio. Als men de oude manuscripten doorbladert, staat „Mej. Vink" bijna in . elke rolverdeeling genoemd, dat wil dus zeggen een vijf-en-twintig a dertig rollen per jaar! Voor het meerendeel waren dit blijspelen — een enkele maal ook ernstiger stukken, maar dan moesten 't ook „krachf-roLlen zijn! Over 't algemeen heeft Mevrouw van Eysden zich bij het blijspel gehouden — en wie haar nog onlangs in „Het Alarmsignaal" van Hennequin en Coolus heeft gezien: wie daar de wonderbaarlijke vitaliteit en jool van deze eeuwig-jeugdige heeft bewonderd en wie dan ook weet, hoe ze dansend naar haar kleedkamer keert, en daar nog de shimmy-passen staat uit te voeren, waar ze 84 84 „Anny Clarckson'' de zaal om brullen laat die kan het zich begrijpen! Den 4en Januari 1891 werd Marietje Vink Mevrouw van Eysden. Nu is voor elke vrouw haar trouwdag iets bizonders; voor Marie Vink was het toch wel zeer buitengewoon, 't Was de aanvang van een uiterst gelukkig huwelijk — maar 't was ook de dag dat zij den naam verwierf, waaronder zij door het gansche land populair geworden is. 35 IV. In 1894 gebeurde er iets bizonders, dat Marie van Eysden plots op het eerste plan bracht, waar ze sindsdien is gebleven. Le Gras was ziek geworden héél erg ziek — en men zag in, dat er van geen beter-worden meer sprake kon zijn. Rosier Faassen nam de regie over — en onder andere stukken monteerde hij het successtuk Madame Sans-Gêne van Victorien Sardou, met Catharine Beersmans in dé titelrol. Marie van Eysden speelde de Hertogin van Napels. Het stuk had succes; doch bij de derde opvoering zakte Mevrouw Beersmans in het vierde bedrijf inéén, door 'n zenuwtoeval getroffen. Men moest het scherm laten zakken. Groote consternatie bij publiek en collegae. De directie radeloos: een volle zaal, een kostbaar stuk wat te doen? ,,'t Geld teruggeven!" riep de een. „Mevrouw van Eysden de rol laten lezen," riep de ander. 86 36 „Fortuin" Daar stormde Marie van Eysden het tooneel op; op 't punt den schouwburg te verlaten, want na III was ze „af. Ze ziet de wanhoop: Mevr. Beersmans bewusteloos, met twee doctoren bij haar „Geef maar hier; maar vraag de zaal 'n beetje geduld te hebben, want ik moet me natuurlijk verkleeden." En Marie van Eysden snelde naar heur kleedkamer terug. Twintig minuten later werd weer „gehaald" en speelde men verder. 't Publiek was dankbaar maar de directie niet minder. Den volgenden dag moest 't stuk echter in Dordrecht gaan, en aarzelend vroeg Haspels, of Mevrouw Van Eysden ook daar de zieke tragedieme wilde vervangen. „Ik zal zien hoor! De zal mijn best doen", was het antwoord en den volgenden dag bij de spoedrepetitie, kende zij al die honderden pagina's van buiten, tot stomme verbazing van haar collegae! De voorstelling, 's avonds, liep op rolletjes. Het Dordtsche publiek, dat van den toestand op de hoogte was gebracht, toonde zich enthousiast, en toen zij het stuk besloot met de bekende claus: „Zie zoo nu kunnen wij gaan 37 37 slapen Wij hebben onze rust wel verdiend..." toen barstte er een frenetieke ovatie los, en werd zg met bloemen en kransen en huldigingen overstelpt. Maar 't duurde een paar dagen voor zij haar zenuwen weer meester was Ze blééf Madame Sans-Gêne spelen, ook toen mevrouw Beersmans weer herstelde. De groote tragédienne zal wel de eerste zijn geweest om te erkennen, dat haar dit minstens toekwam. Een lange reeks van allerlei rollen — bijna uitsluitend hoofdrollen — volgde; vooral werd nu de „grande coquette", haar lievelingsemplooi. In de Sardou-stukken, die voor de Paarijschê sterren geschreven werden, vond zij dan ook ruimschoots gelegenheid tot spel, want dit is een onmiskenbare kwaliteit van deze stukken. Iets bizonders echter was, dat Mevrouw Van Eysden toen óók al bejaardere vrouwen speelde, zooals in „Fortuin", (zie foto) „Waanzinnig of Heilig", „De Vijf Frankforters", en nog vele andere stukken. Marie van Eysden is nooit een van die actrices geweest, die zich coüte que coüte mooi willen maken. Zij heeft een wonderbaarlijk transformatie-vermogen getoond. 38 38 „Madame Sans-Gêne" ?n^ heeft nooit, zelfs in haar laatste jaren, een rol benéden zich geacht. De zaken der „Vereenigde Tooneelisten" gingen hoe langer hoe slechter. Le Gras had zijn ontslag genomen, Jaap Haspels stierf, Mevrouw Beersmans sukkelde ernstig, Faassen werd zeer ziek, Jan. C. de Vos, eertijds mede-directeur en regisseur, was naar het Nederlandsch Tooneel te Amsterdam overgegaan Een aantal tooneel-liefhebbers ontfermden zich over het stedelijk tooneel. Men moet niet denken, dat Rotterdam toen reeds zoo'n reusachtige stad was, als nu. In 1870 was 't nog een doodgewoon provincie-stadje, en pas om-' rtreeks 1895 begon die reusachtige bloei, waar-, uit Nederland'* tweede koopstad groeien zou. Een aantal handels-magnaten voelden de cultureele noodzaak van een eigen toneelgezelschapmen bood den heer Van Eysden, die zich altoos een consciencieus, beschaafd man had betoond de directie aan van een nieuwe onderneming: „liet Rotterdamsch Toneelgezelschap". Van Eysden weigerde; dorst die enorme verantwoordelijkheid niet aan. Maar toen men daarop 89 89 dreigde een talentvol, doch volkomen ongeschikt acteur hetzelfde aanbod te doen, beet Van Eysden toe, en zoo werd Marie van Eysden—Vink in den jare 1900 directeursvrouw. Oef-oef wat gingen er toen een beroeringen door de tooneelwereld! Wat werd er, zooals tooneelspelers dat noemen, „geroddeld" I Nu zou Mevrouw Van Eysden directeurtje spelen, en alle mooie rollen wegpikken, ook die haar niet „lagen"; en Van Eysden zelf zou heldenrollen gaan spelen... Zij zouden samen, geheel alleen... Kletspraat! Van Eysden bleef wat hij was, een eerlijk, plichtsgetrouw man, en Marie van Eysden speelde geen rol, die haar niet toekwam! Maar bovendien heeft de heer Van Eysden zich als acteur geheel teruggetrokken, om aan de praatjes van zijn eerzuchtige voornemens voor goed een einde te maken. Ik wil hier even den toneeldirecteur Van Eysden memoreeren, die 't vorige jaar (1923) de Muzen zijn dienst heeft opgezegd. Er was toen geen gelegenheid, den man op waardige wijze naar zijn ambteloosheid uitgeleide te doen, doch, waar dit afscheid zoo nauw samenhangt 40 40 „Collette" met het huidige heengaan van zijn echtgenoote, moeten mij even een paar woorden van 't hart. Ik heb den heer Van Eysden korten tyd van zeer nabij kunnen gadeslaan — maar reeds in dien korten tijd heb ik kunnen begrijpen, wat een gewéldig moeilijke positie mj al die jaren van zijn directeurschap heeft ingenomen. Ik wijs alleen maar op de omstandigheid, dat er zoo dikwijls tusschen de individuen moest worden dóór-gezeild, want de elementen zijn o zoo gauw ontketend in onze lieve toneelkunstenaars. Maar ook financiëele zorgen bleven hem niet uit den weg. Vooral het oorlogsjaar 1914 gaf een knauw. Velen, die anders getrouwe couponhouders of abonné's waren — organisaties, waaruit de directie contanten putte, om de eerste maanden dóór te komen — dachten aan geen tooneel. Ze hadden nu wel iets anders aan het hoofd! Wie wist, wat er gebeuren ging? Of men meegesleurd zou worden in de oorlogsramp? En Van Eysden was radeloos. Hij riep 't gezelschap bijeen, legde het den toestand bloot Aan de contractueele gages kon niet worden voldaan. Hij garandeerde een klein percentage, 41 41 en stelde voor, de eventueele winst daarbóven te verdeelen. Er viel niets anders te doen, dan dit voorstel te aanvaarden; en het geluk wilde, dat met „De Twee Weezen" en andere bekende stukken aardige recettes werden gemaakt zonder echter veel meer op te leveren dan hoog noodig was. Men worstelde het seizoen door tot Eduard Verkade onderhandelingen aanknoopte, om „Het Rotterdamsch Tooneel" in zijn „Tooneeltrust" op te nemen. Van Eysden verkocht hem den ganschen inventaris van het gezelschap ,en... ging toen met 'n rijtuigje al zijn acteurs en actrices af, om hen dat, wat zij aan hun oorspronkelijke contractueele salarissen te kort waren gekomen, thuis te brengen, ofschoon zij een minder bedrag officieel hadden aanvaard! Dit staaltje van karakterdistinctie teekent Van Eysden! De directe van Verkade — Van Eysden bleef directeur-gérant — werd een mislukking. In 1916 werd (vooral door de bemoeiingen van Frits Tartaud) een belangrijk bedrag bijeengezameld, en Het Rotterdamsch Toneelgezelschap 42 42 P. D. VAN EYSDEN bij den aanvang zijner directie onder directie van Van Eysden en Tartaud voortgezet. Tot in 1920 de fusie met Het Hofstad-Tooneel werd gesloten, en de directie van Hofstad-Tooneel en Rotterdamsch tooneel in handen van het triumviraat Cor van der Lugt Melsert, P. D. van Eysden en F. H. Tartaud kwam. Doch reeds had van Eysden zijn grootste rol gespeeld: want in deze laatste directie fungeerde hij uitsluitend als zakelijk directeur, en liet hij de artistieke leiding aan Cor van der Lugt Melsert over. 't Vorig jaar achtte hij zijn tijd gekomen om te gaan Ik heb dat betreurd. Van Eysden is een ongewoon man. Ik heb hem nooit voor een krachtpatser gehouden maar hij was eerlijk en hij was hoogbeschaafd; twee zeldzame kwaliteiten in een karakter. Hij had meer van een diplomaat dan van een artist...... en zooals hij nu in een schijnbaar dolce far* niente zijn fijne artistieke genoegens beleeft — hij schildert en teekent héél verdienstelijk — lijkt hij mij benijdenswaardiger dan als tooneeldirecteur, welk ambt bijna nooit anders dan zorgen en moeilijkheden kent Toch heeft Van Eysden als directeur belangrijke 43 43 dingen kunnen doen. Opvoeringen van werk als „Maria Staart*', „Monna Vanna", „Medea", „Vorstenschool", „Jefta", „Vasanthasena", „de Burger-Edehnan", „Geleerde Vrouwen", stukken van Emants, van Fabricius, van Schürmann, enfin, duizend-en-één belangrijke kunstwerken, beschaafd en verzorgd — zij 't dan ook niet altijd modern — ten tooneele gebracht; daar mag men toch wel met, laten wij zeggen met voldoening op terugzien, niet waar? Van Eysden's beheer is lang niet de minste periode geweest in de geschiedenis van het Rotterdamsch tooneel: integendeel. 44 V. Het is volstrekt niet mijn bedoeling een volledige opsoinming te geven van al de groote en kleine rollen, die Marie van Eysden sinds de directie van haar man heeft gespeeld. Dat zou ondoenlijk wezen. Ik durf bijna te wedden, dat zij zélf niet in staat is, zoo'n kompleete actografie op te stellen. Het doet er ook weinig toe, want nu zij van het tooneel verdwijnen gaat, zal men haar toch nooit meer die rollen spelen zien — en ze beschrijven met hetzelfde resultaat, als dat zij ze spelen zou wie vermag dat? Men vindt hier een aantal fotografieën bijeengezameld ca suffira. Want ik geloof u veel nader tot Marie van Eysden te brengen, door mij te herinneren al die frappante momenten, dat ik haar ontmoette — en door te analyseeren, wat zij nu eigenlijk voor het Nederlandsch tooneel beteekend heeft. Aan historiefeiten is zoo weinig meer te vertellen. Ze werd populairder en populairder. Ze 45 45 vierde in 1904 triomfen, bij haar zilveren jubileum in „Maria-Theresia"; in Leiden werden de paarden van heur rijtuig ontspannen en trokken de studenten haar rond. Het was een kolossale zegetocht door het land. Een aardige verrassing was haar de vondst van het nieuwe nummer van „Le Théatre" op heur schrijftafel met op 't titelblad haar portret in „Marie-Thérèse". Wie kende haar niet in Rotterdam ? Als ze 'n nieuwe hoed op had — en dat gebeurde nog al eens — werd die in alle gezelschappen besproken. Wandelde ze een beetje snel de Coolsingel over, dan fluisterde men: „Vast iets niet in den haak. Ik heb mevrouw van Eysden op de Coolsingel zien rennen." Vijftien jaren gingen om van ups and downs. Tallooze rollen werden gespeeld... veel moois... veel vervelends En zoo kwam in 1919 haar veertigjarig jubileum. Beseft men, wat dat zeggen wil: veertig jaar? Zeker, er zijn aan ons tooneel zeer velen van zooveel dienstjaren. Mevrouw Theo Mann—Bouwmeester, haar groote kunstzuster, is eigenlijk op 't oogenblik 62 jaar aan 't tooneel. Maar Marie van Eysden 46 46 heeft het véél zwaarder gehad dan menigeen: zij droeg mee de zorgen van haar man-directeur; zij mocht een heele boel dingen niet doen, waar een ander wel 'ns verlichting in vond; zij mocht nooit weigeren, nooit tegenstribbelen. Zij moest altijd werken, altijd door. Daarom was 't haar een groote belooning, toen ze bij haar veertigjarig jubileum door de Koningin met de Huisorde van Oranje-Naassau begiftigd werd. Tooneelkunstenaars zijn niet verwend op dat punt, en dus mocht Marie van Eysden deze accolade wel als een bizondere onderscheiding opnemen. Dx heb Mevrouw van Eysden eigenlijk eerst goed leeren kennen bij het instudeeren van „Mijnheer Pirroen". *k Heb daar zoo goed als alle repetitiën van meegemaakt, en gezien hoe ze bouwde, bouwde en hoe ze op ontroerde momenten, na 'k weet niet hoeveel repetities nóg met tranen in de oogen stond. Ze is zoo'n goeie, vroolijke vrouw; ze montert je dadelijk op. Ze kan een allerliefste vriendin wezen — en een aller-gezelligste collega. En ze is altijd vol interesse voor opmerkingen omtrent haar rol. Daar is niets van hoogmoed, al 47 47 laat haar krachtige, besliste verschijning dat wel eens vermoeden. Deze vrouw met haar warme, sterke stem en haar majesteitelijk vertoon, heeft een in-goed hart. Daar heb ik héél veel voorbeelden van gezien. Vraag 't maar eens na bif het schouwburgpersoneel en bij zooveel anderen. Het is heel moeilijk haar talent te analyseeren. Niet omdat 't zoo gecompliceerd is, want juist Marie van Eysden is de eenvoud zelf. Maar omdat het bij haar geen tooneelspeelkunst geworden, doch tooneelspeelkunst gebléven is. Ze speelt geen rollen „buiten zich om", zooals men dat noemt. Ze is „er in". Een fijn voorbeeld daarvan is „Domheidsmacht" van Marcellus Emants. Men weet, dat Van Eysden de Emantsvertooner is geweest. En de knappe auteur had voor directeur en directeursvrouw veel bewondering. Hij schreef „Domheidsmacht" met Marie van Eysden voor oogen en zond het anoniem den heer Van Eysden toe. Deze las het, vond het interessant maar wou eerst wel eens weten, wie de anonyme auteur was. Hij zocht, zocht, zocht tot men hem 't stuk botweg terug 48 48 „Steunpilaren der Maatschappij" vroeg. Het moest worden bezorgd bij de weduwe Peypers — echtgenoote van den eens zeer bekenden schrijver van volksstukken — die op 'n zooveelste verdieping van een der Amsterdamsche grachten woonde. Van Eysden ging er natuurlijk zelf naar toe, om uit te visschen wie de groote onbekende met zulke vreemde manieren, toch wel was — maar de weduwe Peypers kon of woü niets loslaten. Om zich te troosten lag de heer Directeur nog een poosje op z*n knieën onder een bedsteê in oude manuscripten van wijlen den heer des huizes te snuffelen, of daar soms iets van zijn gading bij mocht zijn 't Volgend seizoen zagen de Van Eysdens tot hun stomme verbazing „Domheidsmacht" bij het „Nederlandsch Tooneel" geannonceerd met Christine Poolman en Jan C. de Vos in de hoofdrollen en als auteur Marcellus Emants vermeld! Terwijl Van Eysden onderwijl nog op een diner naast Emants had gezeten, en deze zelfs geen syllabe over 't geval had gekikt! Toen Eduard Verkade in 1918 het stuk vrij gaf, maakte Marcellus Emants 't Rotterdammers duidelijk, dat hij er après tout zeer op ge- 49 49 steld zou zijn, de rol tóch. nog ééns door Mevrouw Van Eysden gespeeld te zien. En 't gebeurde... met gewéldig „Erf olg"! „Domheidsmacht" werd een der glansrollen van Marie van Eysden, waarin haar gaven zich merkwaardig manifesteerden. Deze rol werd volstrekt niet gespeeld, maar geleefd. Zij is de geïncarneerde domheid... natuurlijk in den zin, zooals Emants haar indiceert. Zij heeft zich zóó schitterend in Marie ter Voorst met al haar eigenwijsheden, domheden, ijdelheden en toch bóven al haar goede trouw ingeleefd dat menschen die haar niet kennen, zouden wapen, dat ze hier heur eigen karakter manifesteert! Maar toch — Marie van Eysden's talent helt voornamelijk over naar den humoristischen kant. Zij heeft dat gezonde, vrooljjke, dat voor 'n blijspel volstrekt onontbeerlijk is. Als ze lacht en den dolleman uithangt, werkt dat ongelooflijk aanstekelijk. Maar. meestal is ze dan ook waarlijk in die stemming, en werkt ze even vroolijk in op haar medespelers. Zn' is eigenlijk de sterkere, machtige folio-editie van het soort, waar de onvergetelijke Mien Schmidt Crans een 50 50 „Het Sprookje van den Wolf" fijne diamant-uitgave van was. Mallooten, schoonmoeders, man-wijven dat zijn onverbeterlijke creaties van haar geweest. En dan — last not least — de „grande coquette". Als men haar met Napoleon in flirtation ziet in het derde bedrijf van Madame Sans-Gêne on- weerstaanbaar-charmant dan zal men dat grif erkennen! Maar ook in latere rollen. Haar schitterende 2e Bedrijf uit „Pirrcen" en haar Madame Toulousel uit „Het Alarmsignaal" bijvoorbeeld! Een creatie, waarin bleek over hoeveel fantaisie zij beschikt, is de gravin uit „Het Sprookje van den Wolf" van Franz Molnar. Dit stuk is een van de moeilijkste stukken. Het stelt aan zijn uitbe elders geweldige eischen. Mevr. Van Eysden beantwoordt deze in haar „Gravin" volkomen. Ze maakt er volledig de onwaarschijnlijke droomfiguur van, zooals die zich in het geëxalteerde hoofd van het droomende vrouwtje gevormd heeft Deze creatie is vol trouvailles van opkomsten en afgangen; en ook het faussetstemmetje past er zoo wonderlijk bij, dat, als men hier tegenover een stuk ziet als „Het Huwe- 51 51 lijk van Florence Bell", een uitgebreidheid van kannen wordt verkregen, waarover alleen een zeer groot talent en een werkzaam leven de beschikking veroveren. Na Marie van Eysden blijft Mevrouw Tartaud—Klein nu als laatste over der Rotterdamsche School. En vooral het heengaan van de eerste, die bovendien als Directeurs vrouw drie-entwintig jaar een middelpunt van het Rotterdamsche tooneelleven is geweest, geeft aan het uitsterven dier school een geweldige stoot toe. Men kan zich nauwelijks indenken, wat het voor een jong acteur of actrice beteekent, een jeugd te doorleven in zoo'n cultuur als het Rotterdamsche Tooneel bezat. Mannen als de fijne Le Gras, de vorstelijke Derk Haspels, Jaap Haspels, de véél te weinig gewaardeerde Rosier Faassen en dan een vrouw als Catherine Beersmans, en Mevr. de Vries, in hun onmiddellijke nabijheid meê te leven daar gaat 'n opvoedende kracht van uit. Naar menschen, die het weten kunnen, mij vertelden, moet Mevrouw Van Eysden sterk aan de oude Mevrouw de Vries doen denken — hoewel ik er zeker van ben, dat de stoere, sap52 52 „De Sterkste Band" pige Vlaamsche pit van een Catherine Beersmans ook niet zonder invloed op haar gebleven is. Als Marie van Eysden een tooneel opkomt, is 't „gewM" — maar op een eigenaardige wijze. Er is léven binnengekomen en spontaniteit maar ook cultuur. Er komt een bepaald soort tooneel-leven binnen (in den goeien zin); ik zou haast zeggen: iets deftigs, iets gedragens. en dat is typiesch Rotterdamsche-school. Dat deftige, gedragene, behoudt Mevrouw Van Eysden zelfs in haar burleske rollen.: het zijn de onuitwischbare sporen van een richting. Het zijn öók de charmante sporen! 53 VI. Nogmaals — het is volstrekt niet de bedoeling geweest een standaard-werk te schrijven. Het is de bedoeling geweest, bh' het afsluiten van een zód glanzende carrière als Marie van Eysden—Vink achter zich heeft liggen, in 't kort uiteen te zetten wat deze voor beteekenis in de groote cultuurgang had. De vijf en veertig jaren die liggen tusschen „De dochters van Hasemann", waarmee Marietje Vink in 1879 debuteerde en „La Comédienne", waarmee ze in April en Mei 1924 het Tooneel vaarwel zegt, omvatten een der mooiste stukken toneelhistorie, die wij ooit zullen kunnen boeken! Er zitten zelfs vliegen op de neus van Zeus; en daarom valt het niet te verwonderen, dat er ook veel „vliegen" de naam der Van Eysdens trachtten te bewandelen. Maar dit zal nooit kunnen beletten te erkennen, dat met Marie van Eysden's afscheid de kroon wordt gezet op een indrukwekkend monument van talent èn energie 54 54 P. D. VAN EYSDEN bij zijn aftreden als Tooneeldirecteur — een monument, dat zij zichzelve heeft opgericht! Den 14en Maart 1924 ia Marie van Eysden zestig j'aar geworden. Van heinde en verre kwamen gelukwenschen, onder meer van Minister de Visser. Haar huis was vól en vól met bloemen: gracieuze en levende bewijzen van de enorme sympathie waarop zn' bogen mag. En nu zullen de Van Eysdens nog een groot aantal gelukkige jaren de vreugden des levens kunnen plukken. Ik wensch hen die van harte toe. Den Haag, Maart 1924. 55