1132 DE OUDSTE UITGAVEN VAN HET PAMFLET AAN HET VOLK VAN NEDERLAND PROEVE VAN HISTORIES-BIBLIOGRAFIES ONDERZOEK Dr. M- DE JONG Hzn 11 28 BIJ | B. WOLTERS - GRONINGEN. DEN HAAG. 1924 DE OUDSTE UITGAVEN VAN HET PAMFLET AAN HET VOLK VAN NEDERLAND PROEVE VAN HISTORIES-BIBLIOGRAFIES ONDERZOEK DOOR Dr- JVL DE JONG Hzn f 0,75 bij j. b. wolters' u. m. - groningen, den haag, 1924 EEN WOORD VOORAF. Om twee redenen meen ik, dat publicatie van het hierna volgende onderzoek enig nut kan hebben: 1°. omdat het in een zeker niet alledaags voorbeeld doet zien, dat in de bibliografie met behulp van vertrouwbare waarnemingen en een strenge methode een enkele maal wel eens zekere resultaten te bereiken zijn, die boven beschrijving-alleen uitgaan; 2°. dat de uitkomsten van een bibliografies onderzoek ook voor de historicus wel eens van belang kunnen wezen. — Geen nieuws, dat is waar. Oude waarheid moge echter in nieuwe vorm erkenning vinden. Amsterdam, 27 Dec. 1923. M. DE JONG Hzn. BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS. DE OUDSTE UITGAVEN VAN HET PAMFLET AAN HET VOLK VAN NEDERLAND. De jaren vóór, tijdens en na de Vierde Engelse Oorlog hebben een buitengewoon rijke pamfletten-oogst opgeleverd, een bijverschijnsel van de politieke bewustwording der burgerklasse. Onder deze pamfletten is er geen enkel, dat toen en later de aandacht zozeer getrokken heeft, als het boekje, dat in de nacht van de 25ste op-de 26Bte September 1781 in de straten van de voornaamste Hollandse steden gestrooid was en tot titel had: „Aan het Volk van Nederland." Het predikte bittere haat tegen Engeland, dat ons steeds in knechtschap had willen houden, en ons daarom Stadhouders gaf. Het huis van Oranje, dat deze „erfonderdrukkers der Bataafsche 'vrijheid" had opgeleverd, had nooit een ander streven gekend, dan, met vertreding van de rechten des Volks, de souvereiniteit aan zich te trekken. Nimmer had dat gevaar zulke dreigende vormen aangenomen, als nu. Engeland deed ons een verraderlijke oorlog aan, maar de vijand was reeds binnen de poorten. Verkocht en verraden waren wij! En de man, die ons deze smaad, deze diepe vernedering had aangedaan, in hope op machtsvermeerdering; die dus aansprakelijk gesteld moest worden voor alle rampen, die het vaderland in de laatste jaren getroffen hadden, die man was Neerlands erfstadhouder, die man was Willem V. Geweldig was de indruk, die het geschrift maakte. Strenge plakkaten werden er tegen uitgevaardigd door verschillende provinciën, ook door de Generaliteit. De la Vauguyon, de Franse gezant, noemde het in een dépêche aan minister De Vergennes een „livre trés condamnable," en „messieurs d'Amsterdam" hadden, zoals hij schreef, gaarne meegewerkt aan een streng plakkaat, om alle verdenking, als hadden zij er ook maar bedektelijk de hand in gehad, van zich af te schuiven. Ondanks, ja, zoals het gewoonlijk gaat, mede tengevolge van de'scherpe verbods- en strafbepalingen, werd het pamflet nog in 1781 jgnige malen nagedrukt. Ook in latere jaren (1784 en 1795) zijn er nog nieuwe uitgaven van verschenen. Het werd vertaald in het Frans, in het Engels en (schoon niet met propagandistise bedoelingen) in het Duits. Er werden leesgezelschappen opgericht, uitsluitend met het doel, het pamflet te lezen en te bespreken. Sommigen, die geen gedrukt exemplaar konden machtig worden, schreven het hele boekje (76 bladzijden octavo) af1). Men heeft veel gezocht en gegist naar de schrijver. De vurige politieke dominee Francois Adriaan van der Kemp, de Overijselse democratise idealist Jhr. Joan Derk van der Capellen, diens gewestgenoot en medewerker, de advocaat en rechtshistoricus Jan Willem Racer en de „wegens 1) Een keurig geschreven exemplaar in sits-omslag, bijeengebonden door een oranjelint (!) zag ik indertijd in het magazijn van de firma R. W. P. de Vries, te Amsterdam; ook enige vellen van een twede, echter niet meer volledig exemplaar. 4 onrechtzinnigheid" te Groningen afgezette, toenmaals te Lingen docerende professor Van der Marck hebben aan vermoedens blootgestaan. Vermoedens vervlogen. De schrijver nam zijn geheim mee in het graf. In 1886 verscheen van de hand van Ds. A. Loosjes een boekje, onder de naam: „Een krachtig libel", met als ondertitel: Studie over het pamflet „Aan het volk van Nederland." Daarin werd beweerd, en naar Loosjes geloofde, op wetenschappelijke gronden betoogd, dat de schrijver van het pamflet niemand anders kon geweest zijn dan de hierboven genoemde Van der Capellen tot den Pol, echter met niet onbelangrijke medewerking van Van der Kemp1). Loosjes vond aanvankelijk weinig instemming en de Rotterdams^ bibliothecaris Van Rijn verklaarde zich in een opstel over de z. g. Rotterdamse nadruk van het pamflet (gepubliceerd in het „Rotterdamsche Jaarboekje" van 1888 en naderhand in een bibliografise behandeling der verschillende drukken in een bijlage tot „De Rotterdamsche Librije" zeer beslist tegen Van der Capellen's auteurschap. Niettemin was de aangevallene reeds in 1891 za gelukkig in een twede publicatie: „Nog een en ander over het pamflet „Aan het Volk van Nederland" een getuigenis te kunnen afdrukken, dat men hem uit Amerika toegezonden had: een uittreksel uit een autobiographie van Francois Adriaan van der Kemp, die in 1787, na de roemloze overgave van Wijk bij Duurstede, waar hij een tijdlang de lakens uitdeelde, naar de Nieuwe Wereld uitgeweken was, en waarin deze verklaarde, dat de schrijver van het beroemde pamflet was: zijn edele vriend Joan Derk van der Capellen, en dat hij. Van der Kemp, met de verzorging van de druk en de distributie der exemplaren was belast geweest. Loosjes was dus gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Over het pamflet en zijn betekenis heb ik uitvoerig gehandeld in mijn proefschrift over Joan Derk van der Capellen2). Hier zij het vergund een bijdrage te geven tot de bibliografie van het pamflet. Loosjes en Van Rijn hebben heel wat materiaal bijeengebracht, zowel wat betreft de latere uitgaven en de vertalingen, als over de eerste drukken3). • Alleen met deze groep, de uitgaven van 1781, zullen we ons hier bezig houden. Zij waren het, die „de plectricqije schok" teweeg brachten, in 't bizonder natuurüjk de oorspronkelijke druk, die zich daaronder bevindt. Ook behoort daartoe de z.g. Rotterdamse nadruk, waarom zoveel te doen geweest is. Tegenover de latere uitgaven vertonen de uitgaven van deze groep een vormgehjkheid, die er op wijst dat de nadrukkers, uit winstbejag, en wegens de haast ook gemakshalve, er naar gestreefd hebben, hun product ook naar het uiterlijk gelijk te maken aan het origineel. Voor bespreken en citéren leverde deze vormgehjkheid natuurlijk een groot voordeel op. De uitgaven van 1781 zijn alle in octavo, tellen 76 bladzijden, met op elke bladzijde een zelfde aantal regels (42). Loosjes kende in deze groep drie uitgaven, die hij noemde A, B en C. De verschillen tussen deze drie zijn legio. A is onmiddellijk op het oog 1) Volgens opgave van Loosjes zou deze ± een derde deel van de tekst geleverd hebben. 2) Verschenen te Groningen bij J. B. Wolters, 1922. 3) Ik meen in dit geval geen onnauwkeurigheid te begaan, als ik „uitgave" en „druk" door elkaar gebruik. 5 te herkennen: 1°. het papier is veel beter, dan dat der andere twee, 2°. de pagineringscijfers staan niet (als bij B en C) tussen gewone ronde, maar tussen „gefigureerde" haakjes: twee open sikkeltjes met tegen de bolle buitenkant elk een driedelig palmet je, 3°. In de bovenmarge treft men een watermerk aan: een druiventros (fabrieksmerk) en de woorden: B. BRUN. MOYEN DANGOUMOIS, respectievelijk fabrikant, kwaliteit en plaats van herkomst aanduidende. B en C zijn op 't eerste gezicht niet te onderscheiden, tenzij dan door de wijze van innaaien, (die echter naderhand bij vele exemplaren veranderd is.) Zij wemelen evenwel van drukfouten, zojdat het gemakkelijk is een criterium vast te stellen: Wij houden ons aan de eerste bladzijde (pag. 2): B. C. reg. 7 v. b. over zulks overzulks. „ 9 v. b. voor de Alweetende God voor de Alweetenden God. „ 18 v. b. seder sederd. „ 4 v. b. weinige menige. Het laatstgenoemde is een gemakkelijk te hanteren en afdoende criterium, Omtrent de verhouding van A, B en C, die reeds in het proces van de Rotterdamse nadruk in 1781 en volgende jaren een voorwerp van onderzoek geweest is, had Loosjes aanvankelijk deze opvatting: A, verreweg de beste, zou de oorspronkelijke druk geweest zijn (drukker: Heyligert te Leiden). B en C vormden te zamen de Rotterdams^ nadruk. Van Rijn toonde aan, dat B en C verschillende uitgaven waren, o. a. hieruit blijkende, dat B door de rugvouw der vellen ingenaaid was, terwijl bij C drie steken door de rugmarge gegeven waren (men had hier dus op primitieve wijze door alle bladen heen geboord). Overigens meende Van Rijn aan Loosjes' onderstelling, dat A de oorspronkelijke druk was, te moeten vasthouden, ondanks twee bezwaren, die zich bij het onderzoek aan hem hadden voorgedaan t.w.: 1°. B en C staan ver beneden het peil van het drukwerk, dat anders van de pers van Jacobus Bronkhorst, alias Koos Horrel, de kreupele held van het Rotterdamse persdelict, kwam, 2°. Uit de processtukken, hierop betrekking hebbende, was het Van Rijn waarschijnhjk geworden, dat de Rotterdamse nadruk in garmond-lettertype gedrukt moet geweest zijn, terwijl het voorbeeld daarentegen een dessendiaan-letter vertoonde. Daar nu, op het eerste gezicht, de letter van A iets kleiner schijnt dan die van B en C, en volgens Van Rijn een garmond is, zou er, mede op grond van het onder 1°. aangevoerde, veel voor te zeggen zijn, B of C voor de eerste uitgave, A voor de Rotterdamse nadruk te houden. Van Rijn deelt niet mee, waarom hij de conclusie niet trekt. Durfde hij het niet aan, de zqyeel betere A voor een nadruk te verklaren? Waarschijnlijk staat deze terughouding in verband met een door hem gedane poging, om, met behulp van kentekenen als papier, watermerk (dat A toevallig vertoonde, zie boven), enz. de drukker en vervolgens de schrijver te ontdekken. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat de toepassing van een zeer eenvoudige truc, b.v. het gebruik van ander papier, e. d. al de scherpzinnige onderzoekingen van een bibliograaf, die alleen met de do/le stof rekent, te schande kan maken. Men mag niet al te lage gedachten van de slimheid van een boekdrukker hebben 1 6 Uit het voorgaande blijkt intussen afdoende, dat er niets omtrent de verhouding der eerste uitgaven vaststond. Aan Loosjes kon dus niet het recht ontzegd worden om ten behoeve van de reconstructie der wordingsgeschiedenis van het pamflet, die hij in zijn twede brochure ten beste gaf, zijn oude opvattingen aangelande die onderlinge betrekking prijs te geven en de conclusie te trekken, waarvoor Van Rijn teruggedeinsd was. In zijn „Nog een en ander" geeft Loosjes de volgende voorstelling van het beloop der zaken: Van der Capellen schrijft het pamflet in opdracht van Amsterdamse Patriotten: Van der Kemp voegt er van het zijne aan toe tot een bedrag van iets minder dan de helft van Van der Capellen's aandeel en brengt het manuscript naar Lingen, waar het op de huisdrukkerij van prof. Van der Marck gedrukt wordt. Dit is uitgave B; Van der Kemp zorgt met Dr. Van Schelle van Leiden voor de verspreiding. Er zijn er niet genoeg! De drukker Heyligert te Leiden zorgt voor een nadruk (C). Er zijn er nog niet genoeg! De koopman Adriaan Valk op de Leuvehaven te Rotterdam, Capellen's vriend, zorgt voor de bij Bronkhorst gedrukte (derde), nauwkeurige garmond-editie (A). Van deze voorstelling van zaken, waarbij Loosjes, niet tevreden met de slechts gedeeltelijke bevestiging zijner hypothesen zich zelfs veroorlooft aanmerkelijk af te wijken van wat Van der Kemp getuigd had, is geen steek waar. Zij berust louter op fantasie. Men ziet er echter uit, welke rol de verschillende uitgaven van een pamflet in de geschiedenis en in historisg controversen spelen kunnen. Daar het hier niet de plaats is, de zuiver historise annexen van het geschil te behandelen, zal ik mij er toe bepalen een onderzoek in te stellen naar de verhouding der eerste uitgaven van bibliografies standpunt, wat in dit geval, naar mij gebleken is, niet tot een „non liquet" behoeft te leiden. Een van de voornaamste bezwaren, die ik heb tegen de bibliografie, zowel van Van Rijn als van Loosjes, is, dat ze maar zo nu en dan (b.v. als beleefdheid jegens de in gebruikgever), de herkomst van het door hen gebruikte materiaal hebben opgegeven. Aangezien in wetenschappelijke dingen de controle der waarnemingen zo_ gemakkelijk mogelijk moet gemaakt worden, begin ik met hieronder op te geven, waar de door mij onderzochte exemplaren berusten. Zo nodig zal ik ze dan in 't vervolg onder het nummer aanhalen*): A. 1. Rijks-Archief, Leeuwarden, verzameling Van Beyma. 2. Univ. Bibl., Utrecht. 3. Vereeniging voor Overijsselsch Regt en Gesch., Zwolle. 4. Univ. Bibl., Amsterdam: R. i. 38. 5. Koninkl, Bibl., Den Haag: Knuttel 19864. 6. Idem, dubbel. 7. Idem, derde ex. 8. Bibliotheca Thysiana, Leiden. 9. Provinciale Bibl., Zeeland. 10 Idem. 11. Schrijver dezes. B. 1. Univ. Bibl., Amsterdam: R. i. 38a. 2 Univ. Bibl., Groningen. 3. Provinciale Bibl., Zeeland. 4. Bibl. Thysiana, Leiden. 5. Kon. Academie van Wetenschappen. C. 1. Athenaeum-Bibl., Deventer. 2. Idem. 3. Gemeente-Archief, Amsterdam. 4. Gemeente-Archief, Kampen. 5. Univ. Bibl., Amster- •) De Bibl. Thysiana en de Univ. Bibl. te Amsterdam hebben alle 3. Amst. heeft C in duplo. De Kon. Bibl. heeft 3 A's en een C, geen B. 7 dam: R. i. 39. 6. Idem, R. i. 40. 7. Maatschappij der Ned. Lett., Leiden. 8. Koninkl. Bibl., Den Haag. 9. Univ. Bibl, Utrecht. 10. Prof. Dr. Brugmans, Amsterdam. 11. Bibl. Thysiana, Leiden. 12. Ver. v. d. Boekhandel. A is op goed (geelachtig) papier gedrukt; er zijn maar weinig ontwijfelbare zetfouten in, zowat een tiental. Wel is het aantal onregelmatigheden vrij groot: deze zijn echter bijna alle aan de spelling van het voorbeeld toe te schrijven. Op bladz. 2 vonden we b.v. al dadelijk: sedert en sederd 3 maal: zo en eenmaal: zoo, (dit laatste bij B en C precies eender). B en C zijn gedrukt op veel slechter (grauwwit) papier, zonder watermerk. Terecht is door Van Rijn opgemerkt dat B uit typografies oogpunt, vrij wat minder is dan C: telkens ontmoeten we scheve, krom staande, of- half verzakte regels, vooral onder aan de bladzijde, zie b.v. bladz. 14 en 18. Daarentegen heeft Loosjes ongelijk, als hij meent, dat echter C zich door zijn groot aantal drukfouten ongunstig van B onderscheidt1). Integendeel, B heeft er vrij wat meer, wat natuurlijk in verband staat met de winderwaardige druk (niet een gevolg is van opzet, zooals Loosjes van C denkt). De oorspronkelijke gedaante is niet altijd gemakkelijk te bepalen. Vele exemplaren zijn met andere pamfletten samengebonden in een harde band, zoals A 10, B 2, B 3, C 2 en C 4; B 2, C 2 en C 4 in een band uit die of iets later tijd. Afzonderlijk, in originele band gebonden, zijn A 11, C 7 C 10 en C 12; in moderne omslag of uniformbandje: A 3, A 4, A 5, B 1, B 4, C 5, C 6, C 8 en C 11. Verkregen door splitsing van een gebonden verzameling: A 6, A 7, A 9 en C 3. Alleen wat overblijft, heeft min of meer de oorspronkelijke gedaante bewaard: n.1. A 1, A 2, A 8, C 1 en C 9. Evenwel is A 2 (Utrecht) door de gestrenge hand eens conservators zodanig besnoeid, dat van het watermerk in de witte bovenrand zo_goed als niets meer te zien is, en de gaten in 't oorspronkelijke omslag van C 9 bewijzen, dat bij dit ex. de oude wijze van innaaien niet is bewaard gebleven. We houden dus over: A 1 (Leeuwarden), A 8 (Leiden) en C 1 (Deventer). Wat bij deze exemplaren aanstonds in het oog valt, is een witte omslag van 't zelfde papier als waarop gedrukt is. Bij A 1 is de achterhelft half afgescheurd; het overgebleven stuk bevat nog 't watermerk: B. BRUN. Verder blijkt, dat A en C inderdaad beide, zoals Van Rijn al had opgemerkt, met steken door de witte rugrand genaaid zijn (niet op gewone wijze door de vouw) en wel bij C, zoals C 1 te zien geeft, met 2 steken; bij A, zoals uit A 1, 2 en 8 blijkt, met 3 steken. Bij A, zowel als bij C, is de witte omslag mee doorgestoken, het touw is héél aan de buitenkant vastgeknoopt. A, zowel als C, is bij halve vellen gedrukt in octavo, zodat het boekje is samengesteld uit katerntjes van 4 blaadjes of 8 bladzijden. Het pamflet telt 76 bladzijden of 9 en een half katerntje, zodat, de omslag meegerekend, voor elk exemplaar van A, en ook van C, juist 10 halve vellen nodig geweest zijn. Terwijl echter bij A het eerste katerntje van 4 blaadjes of 8 bladzijden begint met bladz. 1 (de titelbladzijde) (1—8, 9—16, enz.), zodat de laatste 1) Nog een en ander,- bl. 6. 8 4 bladzijden op een dubbeloctaafje komen te staan, waarna alles te zamen door het witte omslag omsloten wordt, begint bij C het eerste hele katerntje met bladz. 3, (3—10, 11—18, enz.), terwijl bladz. 1 en 2, 75 en 76 te zamen op een dubbeloctaafje gedrukt zijn, dat als een binnenomslag om de 9 katerntjes gelegd werd, waaromheen dan nog weer het witte dubbeloctaafje geslagen was. In de bibliotheken werd, op de genoemde enkele uitzonderingen na, het witte blad verwijderd, bij C 9 werd het in zijn geheel buiten de naaidraden aangeplakt. De wijze van innaaien werd ook niet gehandhaafd; men maakte het touwtje los en naaide dan op de gewone wijze in, n.1. door de rugvouw. Evenwel zijn bij de op deze wijze behandelde exemplaren de oude doorslagga'ten, (3 bij A, 2 bij C, B was door de vouw genaaid), zeer duidelijk zichtbaar; zij wijzen niet op een losmaken uit een band. Bij de nieuwe manier van innaaien, kwam echter door het bovenvermelde verschil van samenstelling bij A en C de naaidraad niet op dezelfde plaats te liggen, bij A na bladz. 4, 12, 20, 28 enz., bij C na bladz. 6, 14, 22, 30 enz. bij A kon het dubbeloctaafje (bl. 73—76) op de gewone wijze mee ingenaaid worden (draad na bladz. 74), maar bij C moest men anders te werk gaan. Daar werd het dubbeloctaafje, dat hier als binnenomslag diende, bevattende de bladz. 1, 2, 75 en 76, door midden gesneden en de 2 verkregen losse blaadjes voor en achter aangeplakt. Daar aan de achterkant ook wel een stuk weggeknipt moest worden, zijn de doorslaggaten niet altijd meer te zien; wel duidelijk echter nog b.v. bij 't ingebonden ex. C 2. Van B heb ik geen enkel exemplaar in zijn oorspronkelijke vorm onder de .ogen gehad. B 4 heeft 3 steken door de rugrand, B 1, 2 en 3 door de vouw, B 3 vertoont 3 oude steekgaten door de rugrand. Daar B 1 en 2 echter niet het minste spoor van doorslaggaten in de witte rand vertonen, is het zeker, dat B, in tegenstelling met A en C, oorspronkelijk door de rugvouw genaaid is. De samenstelling was evenwel als bij C n.1. 9 hele katerntjes, waarvan 't eerste bij bl. 3 begon (draden bl. 6, 14 enz.). Van Rijn noemt als een kenmerk van B tegenover C, dat 'teerste en laatste octaaf je aangeplakt zijn. Daar we dit reeds bij C hebben leren kennen en bovendien nog als een operatie van later tijd, vervalt niet alleen het kenteken, maar is het zeer waarschijnlijk, dat ook B een binnenomslag met bladz. 1—2 en 75—76 gehad heeft, mogelijk ook een wit buitenomslag. Aangaande een paar van de hierboven vermelde exemplaren een opmerking: A- 10 is met 8 andere tractaatjes in één band-saamgebonden, met een „ex hbris"-schutblad: een door engeltjes omgeven schild, waarop geschreven staat: „Aan het volk van Nederland en daarop uitgekomen" (geschriften n.1.); aan de voet der bladzijden aantekeningen van dezelfde hand. Blijkens deze aantekeningen (één spreekt van de gezegende revolutie Van 1795) is het 't zelfde exemplaar, dat Loosjes vermeldt in „Nog een en ander", bl. 13. Capellen noemt hij eenmaal; tweemaal spreekt hij van „de schrijver",' in generlei verband met Capellen. 't Is duidelijk, dat hieruit, ondanks Loosjes, wel het tegendeel blijkt van bekendheid met de schrijver. A 11 is in originele leren band gebonden met: „Antwoord van het goede Volk van Nederland." C 10 is gebonden, vóór met 22, achter met 16 blaadjes schrijfpapier, samen 72 bladz., blijkbaar om er aantekeningen, in verband met het pamflet, op te maken. Als een begin hiervan is te beschouwen een 9 stuk in het Engels, onder de titel „Advertisement", hetwelk niet anders blijkt te zijn, dan de voorrede van de in 1782 verschenen Engelse vertaling. We geven hier nog even in schema de verhouding der uitgaven, zoals Loosjes (eerste opvatting) en Van Rijn zich die voorstelden. Loqsjes. A (Leiden) ; ■ ► B—C (Rotterdam) Van Rijn. C (Rotterdam) < A (Amsterdam) - —s> B (?) Van Rijn had dus grotendeels Loosjes' constructie overgenomen. Alleen had hij A naar Amsterdam verplaatst (waar hij Holtrop voor de drukker hield), B van C gescheiden en naar een twede (onbekende) nadrukker verwezen. Om het onderzoek vooruit te brengén, zullen we beginnen met klaarheid te scheppen in de kwestie van de gebruikte lettertypen. Zoals we weten hield Van Rijn (op gezag van deskundigen) A voor een garmond, Loosjes noemde het een dessendiaan, voor hij zich — op dit punt gaarne — door Van Rijn bekeren liet. Dat hier enige speling in de qualificatie mogelijk is, zullen we niet onopgemerkt laten. Voor alles scheen het mij nodig, zelfstandig na tegaan, wat de Rotterdams^ processtukken, die nog volledig bewaard zijn, op dit punt te zeggen hebben. Deze bieden vooreerst twee verklaringen. De eerste is van de drankhandelaar Holtus, beklaagde, die zich uit winstbejag met de clandestiene Rotterdamse uitgave ingelaten had. Holtus, een leek op typografies gebied, getuigde, dat het pamflet in kleine letter naar een exemplaar met groter letter gedrukt was. Deze verhouding moet dus voor een leek wel zeer "duidelijk geweest zijn. Of loog Holtus? Het is volstrekt niet in te zien, welk belang hij bij een onjuiste voorstelling der feiten zou hebben. Hij was in confesso, hij had zijn medeplichtigen verraden in hoop op kwijtschelding van straf; het kon hem onverschillig zijn, of hij voor een groter of voor een kléiner lettertype verantwoordelijk gesteld werd. Daarmede klopt volkomen de verklaring van Adrianus Sterck, die in dienst van Bronkhorst geweest, maar bij hem vandaan gegaan was, omdat hij niet genoeg verdiende, en er nu derhalve niet het minste belang bij had, ter wille van zijn voortvluchtige ex-baas onjuiste verklaringen af te leggen, terwijl hij de zekerheid had, vrij uit te zullen gaan, als hij de justitie hielp. Op de omstandigheden van diens verhoor heeft Van Rijn niet voldoende acht gegeven. Wel had hij opgemerkt, dat de justitie enige losse blaadjes van de nadruk in beslag genomen had. Belangrijker is echter, dat in judicio een exemplaar van de nadruk vertoond werd. Het verbaal zegt dan: „Daarop verklaart Sterck het zeer wel te kennen en dat hetzelve naar een exemplaar, gedrukt met een dessendiaanse letter nu omtrent ses weken geleden op order en ten huize van Jacobus Bronkhorst door "Johannes Visser x) en hem, dep(osant), als letterzetters gezet en herdrukt is met een garmondse letter." Dat men inderdaad beschikte over een exemplaar van de Rotterdamse druk bhjkt uit het 5de examen van Jacobus Bronkhorst, die zich na veel omzwervens ter beschikking van de justitie gesteld had. ') Deze was mede voortvluchtig. 10 Onder de „vraagarticülen" dan van dat verhoor, hetwelk de 19de Juli 1785 afgenomen werd, komt het volgende pro memorie voor: „Aan de Gev* (gevangene) het originele exemplaar, zoowel als het herdrukte exemplaar in judicio te vertonen ..." En voorts laten de volgende woorden van de hoofd-officier: „. . . . daar het zeker is, dat het gemelde exemplaar met een dessendiaanse letter, en het bij Gev8 herdrukte boekje met een garmondse letter gedrukt zijn, en het boekje . . . aan het volk van Nederland in geen ander soort van druk als toen in wezen is geweest" *) — aan duidelijkheid niets te wensen over. Van Rijn, die A voor een garmond-editie hield, kon niet meer met een gerust geweten A voor de oorspronkelijke druk houden. Of B, of C, moest daar nu voor in aanmerking komen. Welke middelen staan ons nu ten dienste om de prioriteit van een dezer twee te bepalen. De speculaties van Loosjes geheel verwerpende, meende ik, dat er niets anders overschoot, dan de corpora in natura naast elkaar te leggen, m. a. w. de uitgaven B en C regel voor regel en woord voor woord te vergelijken. Daaruit bleek mij alras, dat B en C zeer nauwe verwantschap vertoonden; zo nauw, dat er geen twijfel overbleef, of de een was van de ander afgedrukt: een massa slaafs nagedrukte fouten, waaronder vele zetfouten bewijzen het, b.v. bl. 6: maekte; de allerijselijkste Placcaaten. bl. 7: in Switserland (in als eerste woord van de zin zonder hoofdletter); (zij) vereenigde zig' allen; Granvellen; minagtig. bl. 19—20: moe-en (i. p. v. moeten). bl. 21: (laatste woord): partiepanten (later steeds goed B, Q. bl. 35: verradelijk. bl. 40: Godbeeters. bl. 72: U en u huis, (later B, C: uw huis); dit ontschuldig U niet; deezes Brief. Enzovoorts. Al deze dingen staan in A anders en beter. Er is derhalve geen twijfel mogelijk, dat B van C, of C van B, rechtstreeks afgedrukt is: A kan de middelterm niet geweest zijn. Een en ander versterkte mij in het vermoeden, dat een van beide de oorspronkelijke druk moest zijn; immers het is wel waarschijnlijk te achten, dat de afdrukken altans een van beide, gemaakt zijn, niet van afdrukken, maar van de oorspronkelijke uitgave. Maar hoe de prioriteit te bepalen ? Ik was geneigd, aan C de voorrang toe te kennen, omdat bijna alle dwaasheden, die in C voorkomen, ook in B te vinden zijn, terwijl het omgekeerde niet het geval is. Dat er een zeer slecht nadrukker aan het werk geweest was, viel niet te betwijfelen; aan zijn kant dus de meerderheid van de fouten. Zo heeft B bl. 54: op de moedigste wijze, C: op de demoedigste wijze (smeken n.1.). Vóórts bleek C me veel ruimer vertegenwoordigd in de bibliotheken. Evenwel, dit gaf geen zekerheid. Ik heb toen getracht te bepalen, welke van beide de meeste verwantschap met A vertoonde. Was dit bijgeval óók C, dan zou C in 't midden van de 3 komen te staan en 't vermoeden van zijn oorspronkelijkheid versterkt worden. Het zoeken was dus naar gemeenschappelijke kenmerken tussen *) Deze laatste opmerking kan nog dienen. 11 A en een der andere drukken, B of C met uitsluiting van de derde. Gemakkelijk ging dit niet, want A vertoont wel veel spelling-eigenaardigheden en incongruenties, maar die behoren, zoals we opgemerkt hebben, zonder twijfel tot het voorbeeld. Wel vertoonden A en C een aantal gemeenschappelijke fouten, maar deze zijn meer als spel- en taalfouten, of als misverstand van de inhoud te beschouwen, b.v.: bl. 39: iets goed, iets voordeeligs. bl. 41: zo voer hij de Militaire Jurisdictie in. bl. 43: en niets ter wereld Godt (i. p. v. Gods). bl. 47: Ridderschap en Edelen (i. p. v. Steden). bl. 44: den weg zijn'er Vaderen (i. p. v. zijner), enzovoorts. Zij komen dan ook getrouw in B voor. Evenwel vond ik bl. 49, zowel in A als in C, maar niet in B, de zetfout: driehonderdert. B had de juiste vorm. Hiermee was in elk geval uitgemaakt, dan B niet tussen A en C kon staan, evenmin als (zie boven) A tussen B en C. C moest dus de middelterm geweest zijn. 't Vermoeden, dat C de oorspronkelijke druk was, was weer versterkt. Strikt genomen, waren er echter nog drie gevallen mogehjk: I. A < C > B, II. A > C > B, III. A < C < B. Een van deze kon ik alras uitsluiten, n.1. het laatste. Bij een nadere vergelijking van A, B en C bleek mij n.1. het merkwaardige feit, dat op bl. 9 van B een regel ontbrak. Terwijl A en C hebben (reg. 19 v.v. van boven): De Algemeene Staaten niet, zo als tegenwoordig, [door den geest van eenen Engelscngezinden Stadhouder,] maar door den geest der Vrijheid gedreven, ondersteunden deeze patriotsche pogingen; ontbreekt in B het door mij tussen haken geplaatste gedeelte, dat juist gelijk staat met een hele regel druks; een tussenzin, die in 't midden van r. 20 bij een komma begint en in 't midden van r. 21, óók bij een komma, eindigt. Het moest dus aherwaarschijnlijkst zijn, dat het oog van de zetter van B, die toch al buitengewoon slordig te werk ging, na 't zetten van „tegenwoordig", met de komma een regel was afgezakt en, weer beginnend na de komma van r. 21, met het woordje „maar" was voortgegaan. Evenwel moest nog rekening gehouden worden met de geringe mogelijkheid, dat de regel bij het drukken van 't manuscript af (op de aangegeven wijze) was weggelaten en bij een herdruk ingevoegd. Deze mogelijkheid wordt echter volstrekt uitgesloten door het feit, dat bl. 9 van B, waaruit de regel is weggevallen, een regel minder telt dan bl. 9 van A en C, en dan alle andere normale bladzijden, ook van B zelf, n.1. 41 i. p. v. 42 regels. Van 't manuscript afdrukkend, zou de zetter zo iets niet gebeurd zijn, ook al sloeg hij iets over. B is dus een nadruk en wel blijkens zijn zeer nauwe verwantschap met C, van C. Er bleven nu nog 2 mogelijkheden over, n.1.: I A < C > B, II A > C > B. 12 Wanneer men ten slotte de eenstemmige getuigenissen uit 't Rotterdamse proces betreffende het lettertype in de schaal werpt, dan behoort men te kiezen ten gunste van de eerste formule. Toch aarzelde ik met stelligheid de conclusie te trekken, en wel om een zeer bizondere reden. A heeft op bladz. 64: (r. 17, v.v.): „Dat niets van dit alles is geschied, dat wij tans in oorlog zijn, en niet even zoowel dé voordeelen der Neutraliteit en vrije Zeevaard mogen genieten als Rusland Zweeden en Denemarken, ..... het is alles uwe schuld. B en C hebben: Neutraliteit en Zeevaard, (zonder vrije). Gezien de ervaring met het onwillekeurig weglaten van de regel op bl. 9, moest het hier wel het waarschijnhjkst heten, dat het woord „vrije" weggevallen was. Of zou het eigenmachtig door de Rotterdamse nadrukker ingevoegd zijn? Niet zeer waarschijnlijk! Het is echter duidelijk, dat het er naar zijn betekenis voor hoort, zoals ook bl. 71 van alle uitgaven met hoofdletters te lezen geeft: om ... . onze Neutraliteit en Vrije Zeevaart tegen Elk (te) kunnen handhaven. Verder is in B en C de regel, waar „vrije" ontbreekt, met ongewoon grote spatiën gedrukt, terwijl, A daar niets bizonders vertoont. Wanneer het zeer stellige Rotterdamse getuigenis ons niet in de weg stond, zou deze eigenaardigheid er ons toe brengen, om A tot de oorspronkelijke druk te verklaren, waarvoor ook overigens zoveel te zeggen valt. In deze dingen ligt een onoplosbare tegenstrijdigheid, tenzij .... Er is nog een omstandigheid, die het bijna onmogelijk maakt, A voor de Rotterdamse nadruk te houden. Het is ons immers gebleken, dat de vrij talrijk voorkomende A's nu nog o. a. aanwezig zijn: te Amsterdam (1), Den Haag (3), Zwolle (1), Utrecht (1), Leeuwarden (1), Middelburg (2), Leiden (1). Uitgesloten is het natuurlijk niet, dat de Rotterdamse, exemplaren zq ver verspreid geraakt zijn, maar er waren bij de ontdekking nog maar zo_ weinig gedebiteerd. En dan nu nog zoveel overgebleven? A moet dus wel de oorspronkelijke druk zijn. En de Rotterdamse getuigenissen dan? Zij zijn niet anders met deze aan zekerheid grenzende waarschijrdijkheid overeen te brengen, dan door aan te nemen, dat er nog een vierde vorm van het pamflet bestaat of altans bestaan heeft. Dit nu is inderdaad het geval. Er bestaat altans nog één exemplaar van een uitgave, die noch Van Rijn, nóch Loosjes gekend heeft en die ook nergens bibliografies verantwoord is. Rotterdam, dat de befaamde nadruk voortbracht, heeft ook nog een (blijkbaar hoogst zeldzaam) exemplaar van het geheimzinnige boekske bewaard. Een van de laatste exemplaren van het pamflet, die ik te zien kreeg, werd mij toegezonden door het Rotterdams Leeskabinetx). Op het eerste gezicht hield ik het voor de late nadruk van 1795; het was namelijk, evenals dit, veel kleiner van letter dan de A, B, C-exemplaren. Ook dan A. Maar bij nader inzien bleek terstond het verschil. Terwijl 1795, welks spichtige druk trouwens aanmerkelijk verschilt van de onderhavige, l) Rotterdam leverde mij geen exemplaar A, B of C op. 13 maar 61 bladzijden telt (dus niet meer streeft naar gehjkvonnigheid met het origineel), had dit exemplaar, evenals A, B en C, 76 bladzijden, met evenveel regels per bladzijde, en telkens hetzelfde aantal letters op elke regel. Ik begreep, dat dit de Rotterdamse nadruk moest zijn. Dit was nu inderdaad een garmond-editie, waarop de qualificatiën van Sterck en vooral van Holtus, volkomen van toepassing waren. Dit type moest op een leek, als Holtus was, onmiddellijk de indruk „klein" maken, wat met A tegenover B en C nauwelijks het geval kan zijn. De drukspiegel is bij B en C gewoonlijk niet meer dan 1 of 2 mM. breder dan bij A op sommige bladzijden zelfs smaller, en ook maar enkele mM. langer. Het verschil in lettergrootte is dan ook zo gering, dat men geneigd is, slechts aan een groter schijnen te denken, als gevolg van grover druk op slechter papier. Om zich daarvan te overtuigen legge men een der scherpst gedrukte bladzijden van B of C naast een minder gelukkige van A. Treffend komt dit uit bij A 4 (Amsterdam), waarin een half vel (met de bladzijden 65—72) van witter tint en minder kwaliteit voorkomt, (schoon nog altijd beter ^ dan B en vooral C, waarvan de bladen zo slap zijn als een lapje). Vergelijkt men 64 en 65 en 72 en 73, dan ziet men bij de eerste oogopslag, hoeveel dikker de druk is op dit halve vel en hoeveel meer hij nu gelijkt op die van B en C. Het is mij bij nauwkeurige meting met en zonder loupe ook niet mogen gelukken wezenlijk verschil in grootte vast te stellen, zodat ik, ondanks de deskundigen van de heren Loosjes en Van Rijn, het waag, A voor een dessendiaan-druk te houden, niet verschillend van B en L. Bij de nieuw gevonden druk, die ik A-R ») zal noemen, is de drukspiegel (bladz 11 als voorbeeld) 6 mM. smaller en 14 mM. korter dan zelfs bij A. Het exemplaar, dat ik onderzocht, is gecartonneerd, heeft dus met meer zijn oorspronkelijke gedaante. Het is, evenals A, B en C, op halve vellen gedrukt op goed papier, al is het niet zo stevig als dat van A, zonder watermerk, met ronde haakjes om 't pagineringscijfer. Wat de samenstelling betreft, komt A-R overeen met A. Het eerste katerntje begint n.1. met de titelbladzijde, zodat wederom een dubbel-octaafje het boekje afsluit Het ex. is door de vouw genaaid (draden na bladz. 4, 12 enz.). Dat dit niet de oude toestand is, bewijzen de 2 steekgaten door de witte rugrand. Aangezien verder de vouw geen oude gaten vertoont, is A-R dus op dezelfde wijze gehecht geweest als A. Ongetwijfeld heeft er een wit omslag omgezeten; daar anders de losse katerntjes aan de rugkant zichtbaar waren geweest. A-R is dus van samenstelling geheel gelijk aan A geweest; men heeft voor elk ex. 10 halve vellen nodig gehad. Van welke uitgave is A-R nu afgedrukt? Dat is zeer gemakkelijk vast te stellen A en A-R hebben tegenover de beide andere talrijke gemeenschappelijke kenmerken. Niet alleen is de in B op bl. 9 ontbrekende zin hier aanwezig, ook het in B en C missende woord „vrije" voor „zeevaard' is er. Van de overige noem ik: bl 28: trouwlooslijk verlaten (B, C: trouwloos). bl. 48: op zig Oud-Hollands (wat geen fout is, maar waarvoor Beul hebben 't gewone: op zijn Oud-Hollands). bl. 53: eenig ambt, welks begeving (B, C: welkers begeving) en voorts A-Rotterdam. 14 de haast talloze gevallen, waarin A-R met A een zuivere vorm hebben tegenover een gemeenschappelijke fout bij B en C. Is de naaste verwant opgespoord, de prioriteit van A tegenover A-R staat door de getuigenissen in het Rotterdamse proces nu ontwijfelbaar vast. Een nader gevolg van de ontdekking van de Rotterdamse nadruk is, dat nu ook buiten twijfel gesteld kan worden, dat niet C, maar A de oorspronkelijke druk geweest is. In zijn verhoor op 23 Nov. 1781 verklaart Holtus op een vraag van de hoofd-officier, of het boekje „voor of na da Publicatie van 19 0ct. 1781 "1) gedrukt is, „dat die nadruk omtrent 14 dagen voor de Publicatie is begonnen en 3 dagen voor dezelve geheel is voltooid", waarnaast staat het getuigenis van de drukkersknechts, die op 27 Nov. verklaren, dat zij 5 of 6 weken geleden het boekje gedrukt hebben, waaraan ze 12 dagen bezig geweest zijn. Wanneer die 12 dagen vóór de 5 a 6 weken te plaatsen zijn, wat waarschijnlijk is, dan is er zelfs volkomen overeenstemming, vooral in aanmerking genomen, dat nog zetwerk vooraf ging, zojdat mag vastgesteld worden, dat men aan de nadruk begonnen is op 5 October of weinig tijds later. Dat men toen nog niet over een herdruk beschikte van het 9 dagen te voren gestrooide pamflet, is zonder meer duidelijk. Ten overvloede zij herinnerd aan de nadrukkelijke verklaring van de hoofd-officier 2). Ook uit een brief van de Stadhouder aan Van Bleiswijk s) blijkt, dat de Rotterdamse nadruk de eerste was. Ergo: de uitgave, waarvan Bronkhorst afdrukte, is de oorspronkelijke. En dit is A geweest, niet C. We hebben nu het volgende schema met stelligheid verkregen: A / \ A-R C \ B We kunnen nu ook oordelen over de waarde der herdrukken. Om niet in de lucht te praten, heb ik alle 4 uitgaven onderzocht op de laatste 17 bladzijden (bl. 60 bovenaan). Wat A betreft, kon natuurlijk niet vastgesteld worden, in hoeverre het van zijn voorbeeld afwijkt. De incongruentie van het spelsysteem, de mogelijkheid van fouten in 't manuscript, van onleesbare letters, enz. laten niet toe, zeker soort van afwijkingen, die trouwens weinig in getal zijn, een 8-tal (b.v. gedugste), aan de zetter toe te schrijven: ontwijfelbare zetfouten komen in dit gedeelte niet voor4); de regels staan er zeer goed bij. De eerste nadruk (A-R) is ook de beste geweest; alle mogelijke afwijkingen (van A) bijeengerekend, komen we tot^een getal van 30, waarvan 3 verbeteringen zijn, 15 spellirigvariaties en 9 absolute zetfouten. De regels staan zeer goed, een enkele keer niet (bl. 68), maar minstens 14 maal is een letter geheel uitgevallen of bijna onzichtbaar in de druk. Met B en C is het een zeer eigenaardig geval. Wat Loosjes er van zegt (B de meest nauwkeurige, C krioelende van drukfouten)5), berust niet *) Bedoeld wordt het plakkaat van de Staten van Holland tegen V. v. N., Crimineel Examenboek, no. 36, fol. 14 v.v. *) Hiervoor, bladz. 10. 3) Huisarchief van H. M. de Koningin. 4) In het hele pamflet misschien een stuk of 7. 5) Een krachtig Libel, bl. 30. 15 op onderzoek. In 't bedoelde gedeelte constateerde ik bij C 70, bij B 89 afwijkingen van A. Echter .... B is niet van A afgedrukt, maar van C Nu doet zich het zonderlinge geval voor, dat B slechts 37 maal van C afwijkt, (herstel van evidente zetfouten van C (dus verbeteringen) niet meegerekend). Waaruit volgt, dat B 52 maal de afwijking van C mee overgenomen heeft. Dit zijn natuurlijk voor een deel spellingvariaties, maar in niet minder dan 18 gevallen zodanige fouten, dat de gedachte aan elke kritiek van spelling, taal, stijl of betekenis uitgesloten is: alleen absolute zetfouten verbetert hij tot een getal van 18, soms door er een andere voor in de plaats te stellen, b.v. Eqnipeeren, wordt Epuipeeren; de 37 gevallen waarin B van C afwijkt zijn bijna alle evidente zetfouten, waaruit volgt, dat we hier te doen gehad hebben met een zetter, die getracht heeft, zijn voorbeeld in alles gelijk te worden; er bestaan voor zijn oog alleen zetfouten, hij maakt ook geen andere. Hij heeft zijn best gedaan, maar zijn geestespeil was buitengewoon laag. Misschien was hij leerling in 't vak. Met C is het anders. Die had een uitstekend voorbeeld en oefende ook enige kritiek, al was het niet veel (op zijn Oud-Hollands* verplaatsing van een komma, voor de zin noodzakelijk, bladz. 51: „maar gij, gij alleen, die hem hebt gebruikt en ondersteund, hebt den Heere van der Capellen .... beledigt"; A heeft de komma ten onrechte achter 't twede „hebt"). Maar C heeft met de uiterste haast en grote slordigheid gewerkt: bl. 64: ons schepenen te wapenen, bl. 67: een geweldenarijen, bl. 68: beestachting, bl. 72: dezes Brief, bl. 73: goedkeurig, enz., deze alle door B nauwkeuriglijk overgenomen. Van de grote onbedrevenheid van B, ondanks zijn goede wil, leggen ook nog zijn bochtige regels getuigenis af, wat de haastige en slordige C er vrij wat beter heeft afgebracht. Deze kon het beter, maar gunde zich de tijd niet1). Over de tijd van de nadrukken valt alleen dit te zeggen: A is in September en A-R in October gedrukt, C vermoedelijk ook kort daarop. Immers reeds de 25ste October spreken de Gelderse Gecommitteerden in de Sta tenGeneraal van een nadruk, die in de Generaliteitslanden verspreid wordt. Dit kan de Rotterdamse nadruk bezwaarlijk zijn. Voor B bestaat de mogelijkheid, dat hij in 't begin van 1782 gedrukt is. Van de drukkers is vooralsnog niets te zeggen, behalve dan van die van A-R. De uitkomst van het onderzoek op watermerk en cijferhaakjes, door Van Rijn op enige honderden boeken en pamfletten uit die tijd uitgevoerd, leidde tot Holtrop, patriotties drukker te Amsterdam2). De methode lijkt vertrouwbaar, maar (zooals wij opmerkten) hij laat een factor van belang buiten rekening: de menselijke geest. Het volgende zou echter eventueel Van Rijn's mening steun kunnen geven; Gosse ontving zijn 3 exemplaren onder couvert „par Amsterdam"; hiertegen geldt echter dezelfde opmerking als tegen de watermerkmethode. Van der kapellen is waarschijnlijk 4; 10 Augustus te Amsterdam geweest; de 15de schrijft hij uit Appeltern een brief aan Livingston, waaruit blijkt, dat hij enige dagen te voren de bankier Jan de Neufville gesproken heeft. Als Holtrop de drukker geweest is, dan betekent dit, dat Capellen en Van der Kamp opzettelijk Leendert Herdingh te Leiden, hun gewone uitgever, niet ge- *■) De rol van een eventuele correktor is niet in rekening gebracht. *) Rott. Jaarboekje, bl. 267/68. 16 nomen hebben. Deze en Van der Kemp waren juist in een langdurig proces gewikkeld geweest wegens de uitgave van de bekende „Lierzang", waarvan volgens Van der Kemp Pieter Vreede de maker was, maar waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich nam, omdat Vreede die niet kon dragen en Van der Kemp Herdingh er niet voor wou laten opdraaien. Dit proces eindigde 28 Jan. 1781 met Van der Kemp's vrijspraak wegens gebrek aan bewijs? Uit de verhoren -) blijkt de nauwe betrekking tussen Van der Kemp en Herdingh; deze was diaken van zijn gemeente. Van der Kemp liet hem de voordelen van de uitgave van genoemde „Lierzang" 2). Onder deze omstandigheden zou het niet vreemd zijn, als Herdingh altans een der uitgaven van het pamflet, misschien wel de oorspronkelijke, voor zijn rekening had. Nu we met stelligheid de oorspronkelijke druk kennen, blijkt het pas goed, hoe weinig de spelling kon bijdragen tot oplossing van de auteurskwestie. Van opzettelijk drukfouten maken, zoals Loosjes voor C aannam, en wat hij „slim" noemde, is geen sprake. Wat verder het taalgebruik betreft, is mij maar één geval voorgekomen, dat mij houvast biedt; maar dit Verdient dan ook de# aandacht. Op bl. 48 van het pamflet vinden wij de uitdrukking „op zig Oud-Hollands", die C voor een fout aanzag, evenals een der lezers (ik meen van A5), die met de pen het woordje „zig" veranderde in „zijn", dat ook C heeft. Blijkbaar kende men in Holland deze zegswijze niet. Dat er van een vergissing of een drukfout geen sprake is, blijkt uit niet minder dan drie plaatsen bij Van der Capellen. In De Beaufort's uitgave der „Brieven" vindt men: „op zig Jezuitisch", en in onuitgegeven brieven eenmaal „op zig Kampers"; een ander maal schrijft hij, dat de Friezen niet goed doen, de garnizoenen in hun provincie „op zig Joods" te plagen. Deze overeenkomst is belangrijk genoeg, om tegelijk Van der Capellen's auteurschap, als de positie van A als oorspronkelijke uitgave te bevestigen. J) Afschriften op het Kon. Huis-Archief. *) In een van die verhoren deelt Van der Kemp mede, dat zijn veel gebruikte initialen: E. H. J. betekenen: Een Hollands Ingezetene.