prikkelender opwekking behoeven dan wat Riehl als „Opiate für den Verstand" hoonend afwees, of dat het utilitaristisch en in den laatsten tijd sportief afgericht denken en dweepen ook hen voor het zoeken naar het ideale en geestelijke minder ontvankelijk maakt? Wanneer de voorbesprekingen die, op grond van het Academisch Statuut, aan de Wijsbegeerte, door een eigen Candidaats-examen de haar toekomende waardigheid en waarde willen verzekeren, weldra tot een besluit hebben geleid, en daardoor praktische bezwaren hebben weggeruimd, moge de vlijtige beoefening dier opvoedende, onze Universiteit kenmerkende Wetenschap de gestelde vraag gaandeweg uitschakelen. Indien al de laatste weinig verheffende vraag den indruk wekken kan eener van de hoogste idealen afzwenkende geestesrichting, zij wettigt geenszins dien van wetenschappelijke kwijning. Want hoewel wij dit jaar, het tweede van ons bestaan, tot geen plechtige promoties mochten overgaan, werd toch het studieleven geprikkeld en in stögen stuur gehouden door de andere akademische examens: 45 in getal met 35 geslaagde, waarvan de Juristen met hun 26 candidaats- en 2 doctorale examens het talrijkst, de Letterkundigen met hun 4 over verschillende groepen verdeelde candidaats- en 1 doctoraal-examen het verscheidenst, de Theologen met hun 2 Baccalaureaten het bescheidenst waren. Het gesproken woord op onderscheiden plaatsen des lands, de deelname door voordrachten aan meerdere wetenschappelijke samenkomsten en kongressen, — ik noem enkel het Philologencongres, de Vereeniging tot bevordering van de wetenschap onder de Nederlandsche Katholieken, den Nederlandschen Katholiekendag, de vergaderingen van de Görres-Gesellschaft te Heidelberg, van de Fédération archéologique et historique te Brugge, door de collega's Franses, Drerup, Mulder, Brom, Pompe, Lr. Molkenboer bijgewoond, — geven slechts een bescheiden beeld van de werkzaamheid onzer Hoogleeraren naar buiten. Het is eerst volledig, indien men de talrijke wetenschappelijke werken, verhandelingen en artikelen van 24 onzer hoogleeraren en docenten in het ter perse liggend Jaarboek der R. K. Universiteit overziet. Ik mag hier ter vermelding een uitzondering maken voor een 5 Wetenschappelijk werk dat, en door innerlijk gehalte, en als getuigenis van prachtige samenwerking tusschen den hoogleeraar en zijn studenten, en als rijpe vrucht van ons bloeiend Instituut van Nederlandsche Letteren onze Universiteit tot eer strekt: het zijn de zoo juist verschenen „Publicaties der afdeeling Nederlandsen van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit, door Prof. Jac. van Ginneken S.J." Dat ook op ander gebied, in gelijkenden of anderen vorm, aan serie-werken ernstig wordt gedacht en gearbeid, bewijst dat de academische akker rijpende garven draagt voor den oogst in de toekomst. Die veelzijdige arbeid vond waardeering ook buiten eigen en engeren kring. De gelijktijdige verheffing, in November 1924, tot de waardigheid van Geheim Kamerheer onzer beider Collega's Schrijnen en Hoogveld beteekende meer dan een onderscheiding voor persoonlijke verdiensten. Wat bekend was en wat onbekend bleef van beider werkkracht en taaie volharding, van hun idealisme, dat geen bezwaren kende en geen arbeid schuwde, waarmee zij de stichting der Universiteit voorbereidden en goeddeels mogelijk maakten, was en blijft, voor ons allereerst, een rede tot vreugde en deelname aan die eer- en dankbetuiging van Z. H. den Paus. Onze ambtgenooten Van der Grinten, Brandsma en Brom werden benoemd tot leden van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, terwijl den eerste nog de vereerende taak werd opgedragen zitting te nemen in de CommissieKooien tot reorganisatie der R.K. Staatspartij. Collega van der Heijden zag zich benoemd als lid der Commissie in zake regeling van de Binnenvaart, en als plaatsvervangend lid der Staatscommissie belast met het afnemen der notarieele examens. Meerdere van onze ambtgenooten namen zitting in verschillende Staats-examencommissies. Een geheel bijzondere eer gewerd onzen ambtgenoot Baumstark, toen de 1000-jarige aansluiting van het Rijnland aan het Duitsche rijk de Universiteit Bonn deed besluiten haren en onzen Hoogleeraar het eere-doctoraat in de Theologie te verleenen. Wie, gelijk wij, zijn baanbrekend werk op liturgisch gebied kennen — om dit slechts te noemen — weten dat deze titel hem in den volsten zin siert. 6 De Universiteit werd eindelijk in den tot u sprekenden Rector door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina onderscheiden door diens benoeming tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Naar binnen krachtige, naar buiten vruchtbare en gewaardeerde arbeid — de universitair-wetenschappelijke, de onze het allermeest — eischt als grondslag rustige orde en organisatie, als middel passend, deugdelijk werktuig, als prikkel samenwerking en edelen naijver, als waarborg van vooruitgang stoffelijken en geestelijken steun en sympathie. Al die levensfactoren grepen, dit jaar, aan onze Universiteit harmonisch ineen. Hoe stevig en plastisch ons veelzijdig samengesteld, daarom te gevoeliger, universitair organisme werd opgebouwd, ondanks den snellen — pessimisten zeiden hoofdschuddend: overhaasten — groei zijner enbryonnaire jaren, bleek het klaarst dit tweede jaar, zoo hachelijk voor alle jong leven. Het moge waar zijn, dat een veelhoofdig verspreid bestuur als dat der St. Radboudstichting, nadruk — voor stuwende kracht: te veel — zal leggen op het „festina lente", en dat een meer geconcentreerde uitvoerende macht voor de af- en ontwikkeling van langzaam wassende of ras opschietende vitale belangen veelal gewenscht, soms geboden is. Doch wie breeder en dieper blikt, vindt in dit collegiale bestuurssysteem meer voor- dan nadeel voor onze specifiek roomsche Universiteit. Immers wisten in de XÜIe eeuw de groote Pausen het opstekend absolutisme van romeinsche legisten, dat het wetenschappelijk vrije leven der Universiteiten bedreigde, krachtig terug te wijzen door den christelijken rechtsregel van Innocentius IV: „ad esse collegii non requiritur praelatus". Het persoonlijk contact veler leden van ons opperst bestuurcollege, niet het minst van zijn Doorluchtigen Voorzitter en zijn Secretaris, met inrichtingen en personen onzer Universiteit, dat wij dit jaar als heugelijk feit dankbaar hebben te boeken, zal daarenboven 't stroeve der verhoudingen smediger, het eerbiedig en eerbiedigend vertrouwen voller en warmer maken. Wanneer vele desiderata, en zij waren te over, niet of nog niet verwerkelijkt werden, valt dit allerminst te wijten aan ons 7 achtbaar Curatoren-College, wiens Voorzitter en Secretaris we het meest recht hebben op onze erkentelijkheid voor hun waakzame toch plooibare leiding, die ons rijk universitair leven tegen het pal-zettend of verschrompelend formalisme te hoeden wist. De „bonus vir", dien een bekende spreuk in den Senator wel wil erkennen, en die volgens een andere bekende definitie zeker in eiken Hoogleeraar „dicendi peritus" steekt, zou, indien men de spreuk ten einde toe wilde gelooven, corporatief optredend, vervormd worden tot een deel der beruchte „mala bestia". Dat dit beweren, hoe klassiek ook, onder christenen niet beaamd hoeft te worden, bleek het sprekendst ten onzent in de Senaats-vergaderingen, vier in getal, waar rijke verscheidenheid van inzicht, dus van leven en karakter, in de diepe eenheid van geestelijke beginselen ras de oplossing vond of zocht van grootere en kleine, blijvende of toevallige problemen. Dat de Rector niet radeloos vastraakte in wetsparagrafen, reglementen en bureaucratische lianen, dat hij niet redeloos kwam te staan voor verwarrende vragen en beslissingen, en ten leste niet reddeloos op de plank van eigen oordeel aan hoeft komen drijven naar het eind van zijn ambt, dankt hij mede aan het inzicht en doorzicht van den Rectoralen Raad, en aan de ervaren en trouwe hulp van den Secretaris van den Senaat, zijn waarden ambtsgenoot Van der Grinten. De eerste Dies natalis onzer Alma Carolina op 28 Mei, ingezet door den plechtigen dank der academische H. Mis in de Augustinuskerk, officieel gevierd door de rectorale rede over „De christelijke vredesgedachte", feestelijk besloten door het professorendiner, kon dus een dag zijn van zonnige vreugde, erkentelijkheid en vertrouwen. Wat er ontbrak aan ruime belangstelling der Universiteitsstad, die inmiddels op verblijdende wijze hare schuwheid voor universitaire gebruiken begint af te leggen; het opvallend gemis aan deelname, bij de godsdienstige en bij de officieele viering, van de studenten, wier ridderlijke hoffelijkheid voor hun Alma Mater nog niet opgewassen bleek tegen de verlokking van het vrij-af; het werd opgewogen door de gulle feeststemming der docenten. Wie weet hoe van ouds de studentenwereld haar academische 8 vrijheid en autonomie als erfgoed bewaart in eigen kring en tegen ongewilde diensten (als ondiensten gevoeld) veiligt, zal van mij geen onbescheiden antwoord verwachten op de belangstellende of opdringerige vraag, vaak en veelvuldig gehoord, naar het leven in den breedsten zin van onze Nijmeegsche Studenten. De „Magna charta" dier vrijheid door Honorius III in 1231 uitgevaardigd, behoudt haar volle pedagogische waarde voor den Rector allereerst, die zich in zijn leiding hield aan een anderen bestuursregel door dien Studenten-Paus aan de Universiteit van Bologna tot wet gesteld: dat de „scholaren door mildheid meer dan door harden greep aan de Universiteit worden gebonden".') De inauguratie-dagen in November, — ik houd mij aan dien term liever dan aan het wrange „ontgroenen" — meer nog de inwijding van het studentengebouw in Mei, godsdienstig en studentikoos, officieel en leutig door „Carolus Magnus" gevierd, toonden het fleurig studentenleven aan Nijmegen, waar nu de klacht, waarop de vorige Rector doelde, dat men niets van de studenten merkte, wel voor goed zal verstomd zijn. Zou het waar zijn dat onze Universiteitsstad zich opmaakt hare oude Middeleeuwsche zustersteden, — ik noem als voorbeeld Vercelli met zijn 400 geriefelijke studentenkamers en ontelbare privilegies, — na te streven en om zijn studenten een finantieel-economisch paradijs te scheppen? Zeker willen dit de Amersfoortsche Zusters van O. L. V. beproeven door den aankoop en de inrichting tot Home voor Damesstudenten van een mooi, in de nabijheid van station en Universiteit gelegen huis. Het Studenten-Tehuis dat er was, het nieuwe Dames-Home dat er is, het Priester-convict dat komen zal: in twee jaren drie groote stichtingen die den vereenzaamden student trekken in de warmbehagelijke sfeer van gezelligheid en vriendschap. De echte studentendeugd van frisch-spontane dankbaarheid voor leidende, zorgende vriendschap uitte zich in de dubbele ') Attendentes quod scholares ipsos benignitate retinere potestis melius quam duritia...." Brief van Honorius III van 13 Mei 1220 aan de autoriteiten van Bologna. Zie Denifle. Die Universitaten des Mittelalters. Berlin, 1885. S. 166. 9 hulde waarmede zij in November hun herstelden Moderator inhaalden en op den inwijdingsdag van hun „Tehuis" plechtig lauwerden. Dat het studieleven en de zin voor het ideale niet taande, bewees het instandhouden der met twee vermeerderde studieclubs. De toekomst zal leeren of de nieuwe jeugdidealen zich laten vastleggen en leiden in oude, wel wat stroef-officieele vormen; — of het echt-katholieke federatieve beginsel, dat allen omspant en toch vrijheid geeft aan elke frissche, geestelijke en geestige levensuiting, niet plastischer voegt aan het vereenigingsleven onzer studenten, dan de eenheidsvorm die licht tot vorm verstart; — of de geestdrift van ons roomsche volk voor zijn Hoogeschool niet wanner kan tintelen in hun studeerende zonen en dochters; — of deze, bewust van de groote cultuurtaak die hen wacht in Vaderland en Kerk, hun weethonger niet grager kunnen maken naar ideale, vol-roomsche wetenschap? Het lijdensjaar 1923/24, toen Instituten en bibliotheek met één slag moesten geschapen worden in den volsten zin, en het hoogleeraren en studenten bang te moede was, is voorbij. De Instituten, — wij tellen er met het nieuw gestichte voor Semitische taal- en letterkunde acht: zes aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte en een aan elk der beide andere Faculteiten, — zijn in behoorlijk-bruikbaren toestand. Meer dan dat, als wij op het getuigenis afgaan van een hoogstaande persoonlijkheid die het Instituten-wezen bij ervaring kent, en die onlangs zijn bewondering uitte voor het, in twee jaar, stoffelijk en organisatorisch voortreffelijk geslaagd werk, dat op zich zelf tien volle jaren arbeids zou vereischen. Dit moge tevens gelden als hulde aan de groote toewijding en trouwen dienst van de beambten onzer bibliotheek, door onzen kundigen ambtgenoot de Vries de Heekelingen krachtig geleid. Want er wordt hard gewerkt De leeszaal werd in Januari geopend; van wat er bij gebrek aan ruimte te ordenen was zijn 50.000 deelen gecatalogiseerd, en het ter perse liggend eerste deel van den Catalogus zal binnen afzienbaren tijd verschijnen. . Maar voldoen de Instituten voorloopig aan de nijpende eischen van het studieleven in striksten zin, met eiken dag dringen sterker 10 en gebiedender de behoeften aan ruimte en uitbreiding van lokalen naar voren. Het groote werk der Centrale-Bibliotheek, zonder hetwelk het benutten, uitleenen en uitwisselen van boekwerken, ook voor het niet-academisch publiek, een onmogelijkheid blijft, terwijl de boeken zonder rangschikking zich opstapelen, eischt voorziening. Wij hopen en meenen te weten, dat daaraan te ernstiger wordt gedacht, nu op zoo grootmoedige wijze de Katholieke Sociale Actie alom in den lande om boeken werft voor onze Universiteit, nu kortelings een milde gever een edelmoedig, en naar wij hopen, aanstekelijk voorbeeld gaf door de Bibliotheek in staat te stellen een geheele waardevolle boekerij aan te koopen. Hoezeer concentratie van kracht in de jeugdjaren eisch is van beleid en bescheidenheid, toch behoeft de Universiteit krachtens innerlijkst wezen, tot gestadige verruiming van werkgebied en verjonging van werkmethoden, de uitwisseling van gedachten en vriendschap met andere nationale en internationale organen van wetenschap. Aan den steun van het Ministerie van Koloniën en het welwillend initiatief van den sympathieken Directeur van den Inlichtingsdienst voor Indië, den Heer Dom van Rombeek, dankten wij in de eerste dagen van December de drie voortreffelijke lezingen van Ir. Feber, Prof. Kleijntjens en Pater van der Kolk, wier inleidingen tot de kennis der algemeen-cultureele, rechts- en godsdienstige toestanden in onze Oost-Indische bezittingen de drie Fakulteiten zoowel als de geïnviteerden boeiden. Deze Indische lezingen zullen ook voor de volgende jaren bestendigd worden. De voornoemde Directeur koos tevens als centrum van zijn Inlichtingsdienst, bepaaldelijk voor het Zuiden des lands, onze Universiteit, waar hij om de twee maanden eiken derden Woensdag zitting houdt. Door onzen collega Dagens genoodigd, kwam op 17 Maart Mr. Robert Garric, agrégé de 1'Université, Directeur de la „Revue des Jeunes", ons op zijn geestige openbare les over „Mistral et la Renaissance Proven?ale francaise au XlXe siècle" vergasten. De Universiteitsvereeniging, ten vorigen jare op initiatief van Rector Schrijnen die haar voorzitter werd gesticht, en sinds met ettelijke bijdragende leden vermeerderd, toonde dit jaar het eerst 11 haar kracht en beteekenis naar buiten. Op hare eerste openbare bijeenkomst van 2 Februari hield, na een programmatisch openingswoord van den Voorzitter, onze Amsterdamsche Collega Van Rooij een verheffende rede over „Geestelijke Zelfcultuur", later met het inleidend woord van den Voorzitter in druk verschenen. Op 4 en 5 Mei wist zij den vermaarden Professor la Vallée Poussin van Gent te winnen tot het houden van twee belangrijke voordrachten over het Boeddhisme.. ' Wie den machtigen finantieelen en zedelijken steun kent, waarmee de Universiteitsvereenigingen, bijvoorbeeld van Leiden en Amsterdam, elke vrije wetenschappelijke levensuiting mogelijk maakt en bevordert, die bij ons door stoffelijk onvermogen wordt pal gezet, zal het billijken dat ik van deze plaats alle vrienden der Universiteit, de Nijmeegsche in 't bijzonder, oproep tot krachtige ondersteuning van deze voor onzen vrijen bloei onmisbare Vereeniging. Ik mag wel de bijzondere en blijde aandacht vragen voor de heugelijke stichting „Het Petrus-Canisius-Studiefonds", dat door bemiddeling en onder leiding van Mr. J. Wierdels dit jaar officieel tot stand kwam. Het wil uit zijn renten en andere inkomsten voorloopig aan twee en, bij vermeerdering van baten, aan meerdere on- en minvermogenden de studiën aan onze Universiteit mogelijk maken. Deze particuliere stichting beteekent meer dan een versterking der studiemiddelen, welke wij in de 5 studiebeurzen der gemeente Nijmegen en de 7 beurzen door de regeering dit jaar beschikbaar gesteld, reeds bezitten. Fijne en sprekende hulde aan den heiligen studenten-vriend in dit zijn eerejaar, heugenis en herleving der machtige Universiteits-stichtingen der katholieke tijden, is zij een eerste tot navolging en edelmoedigen wedijver opwekkende daad, waarvan katholiek Nijmegen zich de eer niet wilde laten ontglippen. Het heeft onze Universiteit aan belangstelling en gulle vriendschap van Zuster-Universiteiten niet ontbroken. Talrijk waren de aanvragen voor uitwisseling van geschriften en mededeelingen, en medewerking op wetenschappelijk gebied. De oudste Lands-Universiteit Leiden noodigde Rector en Secretaris uit op 9 Februari aan de 350e viering harer Stichting officieel deel te nemen. Het was den Secretaris en mij een hoog 12 genot aan onze groote Zuster-Universiteit, wier Rector op onzen stichtingsdag ons zoo edel begroette, onze hulde te brengen, hare hoffelijk-gastvrije vriendschap te genieten en van de plechtige promotie van Hare Majesteit de Koningin tot Doctor in de Rechtswetenschap in de Pieterskerk verheffende indrukken te ontvangen. Op heusche wijze bood de Universiteit ons de gedenkpenning harer feestviering aan. Een andere uitnoodiging tot deelname aan de feesten van het 1100-jarig bestaan der Universiteit van Pavia in Mei, konden wij hoe ongaarne ook, om dwingende redenen niet anders dan door een telegrafischen gelukwensch beantwoorden. Hoe ongaarne ook! Want wie de geschiedenis der Universiteiten kent, en weet hoe in den laatsten tijd de Hoogescholen hun oud en verouderd isolement doorbreken, en in de verschillende vormen van intellektueele coöperatie, uitwisseling van Professoren en studenten, als bij instinct het inter-universitair verkeer zoeken en aankweeken, bevroedt hoe het ons leed doet, zulke ons spontaan aangeboden gelegenheden te moeten laten voorbijgaan. Daartegenover staat dat mijn energieke en breedziende ambtsvoorganger met den Rector der door de italiaansche katholieken en den Paus bewonderenswaardig gesteunde Milaneesche Universiteit Gemelli, krachtig samenwerkt aan het tot standkomen eener Entente of vereeniging aller katholieke Universiteiten, wier doel is door jaarlijksche bijeenkomsten, alsook door regelmatige uitwisseling van inlichtingen en mededeelingen op universitair en wetenschappelijk gebied, de algemeene katholieke wetenschap zoowel als de bijzondere belangen der katholieke hoogescholen te bevorderen. Dit energiek initiatief voerde tot het hoopvol resultaat, dat reeds 17 Universiteiten tot die Entente zijn toegetreden en hunne correspondenten hebben benoemd. Het sinds het vorig jaar in ons land ingesteld RectorenCollege beoogt door bespreking der gemeenschappelijke belangen onze Nederlandsche Universiteiten onderling te verbinden en te steunen. De Rector, tot de eerste samenkomst te Amsterdam uitgenoodigd, mocht daar ervaren dat een vruchtbare samenwerking op organisatorisch en zuiver wetenschappelijk gebied, zonder het individueele karakter eiker universiteit aan te tasten, mogelijk en wenschelijk is. 13 Het bezoek van Monseigneur Seipel op 29 April bracht ons behalve de bezieling van zijn christelijke staatsmanswijsheid welke hij op onze uitnoodiging in „de Vereeniging" voor academisch gevormden en genoodigden ontvouwde, de bekoring van zijn persoonlijkheid in wie de Hoogleeraren in de Senaatskamer bij monde van den Rector hun gevierden collega der Weener Universiteit begroetten. Jnr. Mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck vergoedde bij zijn niet-officieel bezoek aan de Universiteit op 25 Juni door warme belangstelling en pittig woord de teleurstelling van de verhindering zijner officieele deelname als minister-president aan onzen Dies. Welke waardeering onze jeugdige Carolina als Universiteit, welke bewondering zij als stichting van de Nederlandsche katholieken wekt, bleek wel het treffendst bij de Canisius-feesten, toen de Kardinalen Mercier en Von Faulhaber en Mgr. Besson, bisschop van Freiburg, oud-hoogleeraren van Leuven, Straatsburg en Freiburg, officieel en niet-officieel de Universiteit als edelste schepping van roomsch Nederland prezen en haar wezen op haar verheven roeping in ons vaderland en ver daarbuiten. Gaarne zou ik, van de Canisiusfeesten gewagend, de gevoelens uiten der Universiteit bij de verheffing van haren schutspatroon tot Heilige en Leeraar der Kerk. Maar ik moet mij dit ontzeggen. Want hoewel de Universiteit zich bij de feesten te Rome door onzen ambtsgenoot Schrijnen officieel deed vertegenwoordigen, de Rector op 21 Mei een gelukwensch-telegram zond aan den Generaal van de Sociëteit van Jesus, en de Senaat op uitnoodiging van het feest-comité deelnam aan den optocht op 6 en de Pontifikale Mis op 9 September, meende de door den Senaat ingestelde Commissie dat de tijd niet reikte tot voorbereiding eener academische plechtigheid, welke het volgend jaar niet enkel den geleerden heilige, maar vooral den heiligen geleerde zal huldigen. Een roomsche Universiteit, ook en vooral als Universiteit, bewust van de groote leertradities der christelijke tijden, van haar cultuurwaarde voor het heden, en hare roeping voor de toekomst, richt zich met innerlijken drang naar haar natuurlijken Beschermer, die door leiding en wet, door privilegies en stichtingen de Universiteiten tot het leven wekte, haar vrijheden met het 14 opperst recht der Waarheid veiligde, en haren bloei /orderde. Wat Paus Pius XI voor onze Nijmeegsche Universiteit is, kwam eerst dit jaar tot ons vol en dankbaar bewustzijn, toen hij de hollandsche katholieken aanzette, door een nieuwe krachtsdaad onze Universiteit met de stichting der beide Faculteiten van Natuurwetenschap en van Geneeskunde te voltooien, en zelf de katholieken voorging door zijn edelmoedige grootsche gift voor ons Priester-convict. En toen de Rector namens de Universiteit den Paus dankte voor die heerlijke daad, deed hij hem door den KardinaalStaatssecretaris op 20 juli 'antwoorden: „Blijde om dit getuigenis „van kinderlijke erkentelijkheid, bemoedigt u Zijne Heiligheid en „wenscht u geluk met de moedige medewerking door daad en „door woord der Nijmeegsche Universiteit aan het grootsche „Werk des Vredes van de individuen en de volken." De Paus en het roomsche volk, de twee grootmachten aan wie het verleden opkomst en hoogste ontwikkeling van het rijke universitaire leven dankt, zijn voor onze Universiteit de hechtste waarborgen van stijgenden bloei en intens wetenschappelijk leven. Ik mag daarom dit jaarverslag niet eindigen zonder uit naam der geheele Universiteit plechtig en openlijk onze groote erkentelijkheid uit te spreken voor al onze roomsche broeders en zusters wier bewonderenswaardige mildheid niet enkel in een tijd van hooge geestdrift hun groote gaven en hun penningske offerden voor onze en hunne groote roomsche stichting, maar die door hun blijvende bijdragen haar trouw bleven ook het vorig jaar. De Universiteitsweek, waarin binnenkort op initiatief der wakkere diocesane en plaatselijke comité's der St. Radboud-stichting, in verschillende steden meerdere van onze Hoogleeraren zullen spreken, zal breeder uiting geven aan onze erkentelijkheid en hun vertrouwen, en den hechten band tusschen Universiteit en volk bestendigen. Het vele lief en het weinige leed! Mijn jaarverslag van feiten, eerlijk verhaald, moge U en allen overtuigen dat onze Roomsch-Katholieke Universiteit, den Heer der Wetenschappen dankend voor verleende stille kracht, en door Hem gewekten rijken steun van buiten, haar derde jaar jeugdigfrisch en levens-krachtig mag ingaan. 15 Hooggeleerde Mr. Dr. Raaymakers, het ambt van Rector Magnificus dat gij gaat aanvaarden, vindt in uw hoog rechtsgevoel, uw klare ideeën, uwe door bestuurservaring rijpe bedachtzaamheid, den natuurlijken grondslag tot een vast, plooibaar en vruchtbaar bestuur van onze dierbare Alma Mater. Wat U echter en ons daarvan hooger zekerheid mag geven is, dat de beginselen van den heiligen Rector Magnificus van Ingolstadt, Petrus Canisius, de uwe zijn, en dat hij zijn orde- en ambtsgenoot tot gids en beschermer zijn zal. Onder zijn schutse draag ik ambt en waardigheid aan U over. Salve Rector Magnifice, iterumque salve! 16 DE RJK* UNIVERSITEIT IN 19244925 REDE, UITGESPROKEN TER GELEGENHEID DER OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT OP DINSDAG 15 SEPTEMBER 1925 DOOR DEN AFTREDENDEN RECTOR-MAGNIFICUS Prof♦ Mag. G, DE L ANGEN^WENDELS OR N.V. DEKKER & VAN DE VECHT EN J. W. VAN LEEUWEN NIJMEGEN —UTRECHT — 1925 AANG-EBODEIV DOOR DE R. K. UNIVERSITEIT Mijne Heeren Curatoren, Professoren, Lectoren en Assistenten dezer Universiteit, Dames en Heeren Studenten, en gij allen die deze plechtigheid met uwe tegenwoordigheid vereert: Zeer geachte Toehoorders! De opening van een nieuw, ons derde, academiejaar brengt den scheidenden Rector, wien als laatste „wettelijke" plicht het verslag van de „lotgevallen" der R.K. Universiteit is opgelegd, licht in de verzoeking, — en daarmee onder Bredero's spot, — hoorders en lezers te dienen met „ghetappijte en gheborduurde woorden, ghelijck als veel spreeuwen van Hovelinghen en Stadtschrijvers besighen". Wat hem echter na velerlei ambtelijke bezigheid van den Stads-schrijver nog aankleeft, wat hem, naar hij wil en hoopt, bijblijven zal van den Hoveling zijner Alma Mater Carolina, wijkt als hij, het jaar overziend, zint op Maerlants oude wijsheid: Wat sagic in den spiegel claer: Dat sterven es met mi geboren. Ernstig vermaan dat hem weerhoudt ook den schijn te wekken van Menig logenaer Die smeecken ende decken dwaer') Als hen die heren zouden horen. Een ongesmukt verslag is daarenboven te gemakkelijker en te meer geboden, wijl het 't vele lief en het weinig leed verhalen kan en mag. Weinig leed. Want ware niet door een noodlottig ongeval een ') Die vleien en de waarheid bedekken. 1 onzer studenten aan de liefde en de verwachtingen zijner achtbare familie ontrukt, wij zouden dit jaar, dat door geen ontslag of sterven de gelederen van doceerenden en leerenden dunde, geen rouwdagen hebben gekend. Integendeel werd de staf der doceerenden versterkt door nieuwe krachten die het wijde arbeidsveld der Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte verruimden. Toen op 2 April Dr. Aurelius Pompen O.F.M. den reeds het vorig jaar ingestelden zetel voor Engelsche taal en letterkunde als buitengewoon hoogleeraar inwijdde met zijn boeiende oratie over „Newmans idee van een Universiteit", opende zich voor dé wachtende, leergrage candidaten de ruim geboden gelegenheid tot volle academische studie. De verwachting van mijn ambtsvoorganger dat daarmede „de filologie nog aanzienlijk zou winnen in omvang en intensiteit" ') bleek een voorspelling: 18 studenten deden zich dit jaar voor het Engelsch inschrijven. Met de toelating van Dr. Giovanni da Casamichela als Privaatdocent der Italiaansche taal- en letterkunde, eveneens ten vorige jare verwacht, en diens eerste les op 28 November over de „Condizioni generali del pensiero e dell' arte nel cinquecento", werd ook aan de italiaansche cultuur- en gedachtenwereld een bescheiden plaats gegund aan onze katholieke Universiteit, die de weetgierigen althans ontslaat daarbuiten leentjebuur te spelen. De beide andere Faculteiten zouden om dien aanwas en grooter werfkracht hare gelukkige Zuster benijden, wanneer zij daarin niet een hoopvol teeken en een waarborg zagen, dat eerlang en gaandeweg ook haar veel omvattende taak — om van uitbreiding niet te gewagen — zal verlicht worden. De eerste Rector getuigde dankbaar het vorig jaar: „het getal van 189 studenten heeft de meest optimistische verwachtingen verre overtroffen". Maar dan mag de vermeerdering gedurende het tweede academiejaar met 93 nieuw-ingeschrevenen dit optimisme zeker niet lager stemmen. Eerder hooger, wanneer wij ') Overdrachtsrede van Prof. Dr. Jos. Schrijnen, van 16 September 1924.. Jaarboek bl. 27. 2 het getal van 282, zonder statistisch geknutsel, aan werkelijkheid en oorzaak toetsen. Terwijl immers het vorig jaar 70 pCt. als volstudenten tot 't behalen van academische graden waren ingeschreven, wies deze bloeiende kern van ons academie-leven tot 80 pCt. en daalde aldus 't getal der groep-studenten en der hoorders van enkele lessen absoluut en relatief van 56 op 54. Nu moge deze aanduiding niet het karakter hebben eener hooghartig-aristocratische neiging onzer Carolina, die haar deuren zou willen toeslaan of op een kier zetten voor wie het dingen naar academische lauweren te moeizaam, te omslachtig of te kostbaar is. Want de groot-katholieke leertraditie, terugreikend tot de Alexandrijnen der 2de eeuw, en door de Kerk de eeuwen door in wet en stichting gehandhaafd, zoowel als het besef van eigen roeping in ons Vaderland, leggen onze roomsche Universiteit tot levenstaak op populair te zijn in den edelsten zin en hare veredelende werking in breedsten kring uit te breiden. Echter is het een ervaringswet dat de innerlijke waarde van haar hooger onderwijs rijzen en dalen moet met de selectie van haar studeerenden, wier academische voorbereiding, wier ijver en studie-emst, aan programma's methoden en examina gebonden, haar hoog, steeds stijgend wetenschappelijk peil blijvend waarborgen. Die vermeerdering in aantal en gehalte blijkt geen toevallige of kunstig opgedrevene, maar natuurlijke groei, overmits zij in de bijna gelijke getallen van 46 en 45 aan de beide Faculteiten van Rechtsgeleerdheid en van Letteren en Wijsbegeerte te goede kwam, en in de laatste zich harmonisch over bijna alle afdeelingen en vakken vertakte. Het is geen hoffelijkheid alleen, wanneer ik de aandacht vraag voor onze dames-studenten, — en de bescheidenheid onzer 13 ingeschreven kloosterzusters moge zich voorshands achter dien nuchteren, of (zal ik zeggen ?) eere-titel blijven verschuilen. Haaf aantal, dat absoluut en, kenmerkender nog, ook procentueel klom van 20 tot 25 pCt. van alle studeerenden, getuigt dat haar psyche zich aan onze Universiteit als Alma Mater verwant voelt. Haar stil-ernstig en levensblij werken zamelt naarstig die fijne geestes- en gemoedsbeschaving die zij later, en reeds nu om zich willen doen uitstralen. Ook voor onze Roomsche Universiteit, 3 niet het minst in dezen en in den komenden tijd, geldt het bekende woord van de Maistre: „il faut vivre avec elles pour ne pas devenir sauvages". De Faculteit van Godgeleerdheid werd intusschen door geen grooten toeloop van studenten, — hun getal groeide spichtig met twee tot 13, — afgeleid van haar stille werk dat haar breeden, in het buitenland niet geëvenaarden opzet van vier volledig gedifferentieerde secties behoeft. Een gunstige atmosfeer, zeker, voor ingetogen nadenken over verganen roem, toen de statige schoonheid der Sacra Theologia duizenden aantrok; — voor berustende boetestemming wellicht over wat zij, in de wilde jaren harer emancipatie van de oude roomsche leer, eertijds hier te lande, te Leiden en te Franeker niet het minst, door dwingerig heerschen over hare zusterwetenschappen en het geheele volksleven trachtte uit te winnen, wat zij aan levensvolheid en diepte en vastheid verloor. Onze Theologische Faculteit echter kan noch wil alleen plechtig getuige zijn van een eerwaardig verleden, nog minder een esoterisch, voor het kleinste getal toegankelijk, door het volk met bevreemding aangestaard heiligdom. De groote daad, waartoe het Nederlandsch Episcopaat, door Paus Pius XI aangemoedigd en gesteund, dit jaar besloot: de stichting van een convict voor Priesterstudenten, waarvan de leiding aan onzen Collega Van Welie werd toevertrouwd, opent blijde vergezichten voor de toekomstige theologen onzer bisdommen en geestelijke orden. Is de wensch naar een roomsch-nederlandsche groote Theologie een te stoute droom? De andere vraag of onze Faculteit van Godgeleerdheid, gelijk haar doel en bedoeling is, ook niet-theologen zal aantrekken en, gelijk eertijds, door haar beginselen en methoden in diepte en omvang leiding zal helpen geven aan onze geheele roomsche cultuur, lijkt gewaagd. Te meer als men het feit waarneemt, — typeerend na de geestdrift door de stichting der bijzondere leerstoelen te Amsterdam en Utrecht gewekt — dat, behalve een uiteraard wisselend getal hoorders, slechts één student zich voor de volle studie der Wijsbegeerte als academisch leervak liet inschrijven. Zou het waar zijn dat Hartmann's afkeer voor de „Selbsttaiischung der Metaphysik" ook onze roomsche jongeren beïnvloedt, dat zij 4