54 §96. Kruistochten. r i c k I volgde hem op. Ook deze stierf jong (1174). Boudewijn IV was een melaatsche knaap (t 1184), en ook Boudewijn V stierf als jongeling (1186). De nieuwe koning GuidovanLus i g n a n zag zich bij zijn troonsbestijging tegenover een machtigen vijand geplaatst, sultan S a 1 a d i n van Egypte. Daarenboven heerschte onder de christenvorsten van het oosten oneenigheid, terwijl de geestdrift in het westen verkoeld was. Den 4 Juh 1187 leed Guido van Lusignan tegen Saladin, bij Hattin, aan het meer Genesareth, een verpletterende nederlaag en werd met vorsten en edelen gevangen genomen. Den 10 Juh viel Accon, den 5 September Ascalon, den 2 October gaf Jeruzalem zich over. Alles wat herinneren kon aan het christendom werd verwoest, de kerk van het H. Graf tegen een jaargeld overgegeven aan de Grieken. Het bericht dezer ontzettende gebeurtenis wekte het westen op uit zijn moedelooze onverschilligheid. 7°. Paus Gregorius VIII en Clemens III riepenx) tot een derden kruistocht (1189—1192) op en hernieuwden de geestdrift van het jaar 1095. Overal sloot men vrede : de Paus met Barbarossa, Philips August met Hendrik H van Engeland, Pisa met Genua, Venetië met Hongarije, Willem van Sicilië met den byzantijnschen keizer. Willem van Tyrus en de kardinaal van Albano doorhepen Europa en predikten het kruis. De eerste hulp bracht de vloot van Sicilië, die Tripolis beschermde tegen S a 1 a d i n. De koningen van Frankrijk en Engeland stelden zich aan het hoofd hunner krijgers en namen hun weg over zee (Juh 1190). De Friezen en Scandinaviërs vertrokken op 55 schepen. Reeds in het voorjaar van 1189 verbet Barbör o s s a Regensburg met 100.000 man, trok vreedzaam door Hongarije, maar moest zich door het Grieksche rijk een weg banen met het zwaard, omdat keizer Izaak Angelus zich had verbonden met S aladin. De zonen van Barbarossa veroverden Iconium 2) (Mei 1190). Dan trok het leger, dat intusschen tot 42000 man was geslonken, door Klein-Armenië in de richting van Antiochië en bereikte de rivier Calycadnus (Selef). Hier verdronk 10 Juni i) Jaffé, 16014, 16019, 16106. a) Floris III van Holland onderscheidde zich voor Iconium en overleed aan de pest te Antiochië. Ook graaf Otto van Gelder behaalde veel roem. Moll, t. a. p. bl. 12. § 96. Kruistochten. 55 1190 keizer Frederik Barbarossa1). Door deze ramp verloren velen den moed en keerden terug ; de anderen volgden FrederikvanZwaben. Het geringe overschot van het zoo machtige leger voegde zich bij de belegeringstroepen te Accon. Voor deze vesting had GuidovanLusignan, na de vrijheid te hebben verkregen, zijn zwakke krachten samengetrokken (Juni 1189) en wachtte op de Fransche, Engelsche en Noorsche schepen. In den winter 1190—1191 brak er de pest uit, waaraan ook FrederikvanZwaben stierf. Nadat P h i 1 i p s II van Frankrijk en koning Richard Leeuwenhart, die eerst Cyprus had veroverd, waren aangekomen, werd Accon door de vereenigde krachten bestormd en ingenomen (12 Juh 1191). Grooter krijgsdaden werden niet verricht. Terwijl S a 1 a d i n vol angst een aanval op Jeruzalem verwachtte, sloeg ijverzucht en oneenigheid zoowel de kruisvaarders als de vorsten van het H. Land met werkeloosheid. De koning van Frankrijk keerde weldra terug. RichardLeeuw e n h a r t, persoonlijk onversaagd en dapper, was geen veldheer. In Augustus trok hij tegen Ascalon op, dat echter door S a 1 a d i n verwoest werd. Deze weigerde de overgave van Jeruzalem en het H. Kruis. Van een huwelijk tusschen Richards zuster Joa n n a en M a 1 i k e 1-A d i 1, die dan Jeruzalem en de kuststeden zou ontvangen, kwam niets. Richard ondernam nu een tocht tegen Jeruzalem, die hem echter door de Tempelridders en Joannieten werd ontraden. Een opstand van Jan zonder Land en kwade bedoelingen des konings van Frankrijk riepen Richard naar huis (herfst 1192). Vóór zijn vertrek sloot hij met S a 1 a d i n een verdrag, dat den christenen het land van Joppe tot Tyrus, de vrije bedevaart naar Jeruzalem en een wapenstilstand voor drie jaren verleende. Richard viel in de handen van L e opold van Oostenrijk, die hem gevangen hield en later overgaf aan H e n d r i k VI. Eerst in 1193, bekwam de held voor een losprijs van 150.000 mark de vrijheid. 2) Twee oorzaken werkten mede, om het verdrag van Richard Leeuwenhartte bevestigen. De dood van S a 1 a d i n (1193), wiens rijk nu uit elkaar viel, en de zoogenaamde Duitsche kruis- !) Epist. de morte Friderici, Pertz, tom. XX, p. 496. Nerses van Lampron, in Hist. Jhrb. d. Görresg., 1881, p. 290. J) K. A. Knetter, S. J. Des Richard Löwenherz Deutsche Gefangenschaft, Erganzh. Stimmen a. M. L. 59. 56 § 96. Kruistochten. tocht (1196—1197). Tot boete zijner vele gruwelen nam Hendrik VI het kruis en zond KoenraadvanWittelsbach met 60.000 man naar het H. Land. Het eenige noemenswaardige feit was de verovering van Beiroet. Het bericht van Hendriks vroegen dood verstrooide het leger, dat grootendeels naar Duitschland terugkwam 1). 8°. Innocentius IH betreurde het, dat het Duitsche leger als vluchtend was weergekeerd en het H. Land alleen hopen mocht op de mildheid der Turken. Koning Amalrickll ondersteunde en beschermde hij en het een onderzoek instellen naar den toestand in het oosten. De grootmeesters der beide militaire orden vonden het oogenbhk voor een nieuwen tocht zeer gunstig. Nu begon de voorbereiding tot een vierden kruistocht (1202—1204). Van de geestelijkheid vroeg men het veertigste der inkomsten, van het volk rijke ondersteuning. De voornaamste kruisprediker was FulcovanNeuilly, die op het tournooi van Ercy het kruis gaf aan Theobald van Champagne, Lodewijk van Blois, SimonvanMontfort en een groot aantal vazallen, zooals aan den geschiedschrijver Godfried de Villehard o u i n 2). Dit voorbeeld trok, zoodat ook Boudewijn van Vlaanderen en zijn broeders Hendrik en Eustachius met hun baronnen volgden .*). Langs den Boven-Rijk predikte Martinus van Pairis bij Colmar en gaf velen het kruis. In den loop van 1200 koos men Theobald van Champagne tot aanvoerder en sloot een verdrag met den doge Dandoio, die op Venetiaansche schepen het leger zou overvoeren voor 85000 mark zilver en de helft der veroveringen. Ongelukkig stierf nog jeugdig in de lente van 1201 TheobaldvanChampagne. Een opvolger was moeilijk te vinden. Eindelijk koos men Bonifatius van Montferrat. Bij de goedkeuring van het verdrag van Venetië had Innocentius III als voorwaarde gesteld, dat het leger geen christelijk volk mocht bestrijden. Wellicht doorschouwde hij den sluwen Dandolo en zijn plannen. Deze benuttigde vooreerst het geldgebrek der kruisvaarders, die hem nog 36000 mark schuldig waren, en wilde de schuld kwijt- 1) Traub, Kreuzzugsplan Heinrichs VI, Jena 1910. ') La conquête de Constantinople, éd. de Wailly, Paris 1882. Tessier, La quatrième croisade, Paris 1887. s) Uit Holland sloten zich aan Willem van Lijnden en Dirk van Brederode. Zie J. Dirks, Noord-Nederland en de kruistochten, Vrije Fries, II, 135—223. § 96. Kruistochten. 57 schelden, indien men de stad Zara in Dalmatië innam. Geen verzet van den kardinaal-legaat hielp. Zara opende de poorten (24 Nov. 1202). Kort daarop, omstreeks Nieuwjaar 1203, kwamen gezanten van PhilipsvanZwaben aan en vroegen hulp voor diens zwager IzaakAngelus, die door zijn broeder was verdreven. Weldra verscheen diens zoon, de jonge A1 e x i u s, zelf in het leger. Trots de bedreigingen des Pausen richtte zich de vloot tegen Constantinopel, verdreef Alexius III en herstelde Izaak Angelus met A1 e x i u s op den troon. Over de voorwaarden (unie met Rome en 200.000 mark zilver) ontstond strijd. Een omwenteling had plaats, waardoor de troon kwam aan AlexiusDukas, die de westerlingen nog minder voldeed. Bij een nieuwen aanval op Constantinopel (Jan. 1204) moest Alexiux Dukas vluchten. Na gruwelijke dagen van plundering, wellust en moord werd het Grieksche in een Latijnsch keizerrijk (Romania) veranderd en Boudewijn van Vlaanderen eenstemmig tot keizer gekozen. Bonifatius van Montferrat zette de kroon van Macedonië en Thessalonika op, terwijl anderen rijke leenen en de Venetianen de gunstigst gelegen kusten, havens en eilanden ontvingen. De unie dreef men door met geweld, zoodat weldra het patriarchaat en vele bisdommen met Latijnen waren bezet. Ofschoon de Paus dit alles had willen beletten, legde bij zich neder bij het feit. In 1261 maakte de Grieksche keizer van Nicea, M i c h a ë 1 Paleologus, aan het Latijnsche keizerrijk een einde. 9°. De vierde kruistocht was dus voor het H. Land mislukt. Innocentius gaf echter den moed niet op en werkte met vuur aan de voorbereiding van een nieuwen kruistocht. Toch was de kans van slagen niet groot: in Spanje streed men tegen de Ahnohaden, in Frankrijk tegen de Albigenzen, in Engeland tegen Jan zonder Land, in Pruisen tegen de heidenen, te Constantinopel tegen de Grieken. De kruistocht-idee bleek evenwel nog sterk genoeg, om zelfs de eenvoudigste gemoederen tot geestdrift te ontvlammen. In Juni 1212 zette zich Stephanus1), een herdersknaap van Vendöme in het hoofd, dat hij door God geroepen was, de christenen naar Palestina te geleiden, en dat de zee, zooals voor de Israëlieten, voor zijn voet zou opengaan. !) Böhricht, Der Kinderkreuzzug (Hist. Zeitschr. 1876, S. 1 ff.). Des Essards, La croisade des enfants, Paris 1875. 58 § 96. Kruistochten. De kinderkruistocht vond bijval1). Vele duizenden kinderen, priesters, koopheden en gelukzoekers, gingen te Marseille scheep. Twee galeien vergingen, de overige zetten hun lading af op de slavenmarkten van Afrika. Terzelfder tijd predikte Nicolaas, een Keulsche knaap, het kruis en trok velen. Een twintig duizend knapen, waarbij zich eveneens vrouwen en deugnieten voegden, leidde hij over de Alpen. Velen keerden terug of kwamen van honger en vermoeienis om. De rest hield de bisschop van Brindisi tegen. Een gedeelte ging naar Rome om van de gelofte te worden ontslagen. Innocentius stelde de vervulling daarvan tot den volwassen leeftijd uit. Naar men zegt, heeft Nicolaas later voor Damiate gestreden. 10°. Nauwelijks was deze ietwat ziekelijke geestdrift bekoeld, of Innocentius III riep de gansche christenheid op tot een vijfden kruistocht2). De algemeene synode van 1215 zou over de uitvoering beslissen. Van alle geestelijken vroeg men een twintigste van hun inkomen, voor de kruisvaarders vrijheid van tol, staking van den handel met het oosten gedurende vier jaar, van tournooispel gedurende drie jaar, en een algemeenen godsvrede voor vier jaar. Aan alle kruisvaarders en aan hen, die schepen ter bescliikking stelden, werd een vollen aflaat verleend 3). De tocht zou 1 Juni 1217 beginnen. Na den dood van Innocentius nam Honorius III diens geestdrift over. De voornaamste kruispredikers waren Jacques de Vitry en Olivier van Keulen4). Niet veel deelneming vond de kruistocht in Frankrijk. Frederik II stelde telkens uit. Groote geestdrift was er in Hongarije, in Duitschland, Brabant, Holland en Scandinavië. Een gedeelte der legers onder koning Andreas van Hongarije en Leopold van Oostenrijk trok door Duitschland en scheepte zich in te Venetië en Spalato. Het andere verliet Noorwegen ter zee, nam de Rijnlandsche en Friesche kruisvaarders op, streed met de Portugeezen tegen den Islam en vereenigde zich met het groote leger in Mei 1218. Toen reeds was de koning van Hongarije, na eenige nuttelooze tochten, teruggekeerd, terwijl de jeugdige koning van Cyprus, die ook het kruis had genomen, overleed. In Mei 1218 *) Munro, American Hist. Rev. XIX, 1914. *) Potthast, Regesta, No. 4706. *) Hefele, V, 900 ff. *) Een brief van Olivier over zijn kruistochtprediking in Friesland, zie Revue Bénédictine, 1910, p. 521. § 96. Kruistochten. 59 nam de beroemde belegering van Damiate *) een aanvang. Alle kruisvaarders waren bier onder het opperbevel van Jan van Brienne, koning van Jeruzalem, en den kardinaal-legaat PeL a g i u s vereenigd. Tot aller spijt keerde LeopoldvanOostenrijk in de lente van 1219 huiswaarts. De belegering werd echter voortgezet. De Nederlanders en de Friezen deden wonderen van dapperheid 2). Den 5 November 1219 viel Damiate tot grooten schrik der Turken. Zooveel waarde hechtte sultan Alkamil aan het behoud der stad, dat bij het koninkrijk Jeruzalem in ruil aanbood. De legaat weigerde en wilde de ongeloovigen vernietigen. Ofschoon groote scharen uit het westen aankwamen, begon de krijgskans te keeren en Damiate viel in de hand des vijands terug. OliviervanKeulen schreef de schandehjke nederlaag aan het gedrag des kruisvaarders toe ; anderen weten het aan P e 1 ag i u s aUeen. Deze echter scheen Frederik II te verwachten 3). 11». Er was met den sultan een vrede van acht jaren gesloten, die alleen door een gekroond hoofd der christenen mocht worden verbroken. Nu drong H o n o r i u s III opnieuw bij keizer F r ed e r i k II aan. Deze had 1221 een vloot gezonden, die te laat kwam. Daarna begon het dralen opnieuw. Hij eischte medewerking der overige vorsten en won daarmee tijd. Den 25 Juh 1225 kwam het verdrag van S. Germano tot stand, waarin Frederik zich verplichtte, in 1227 den tocht te ondernemen. Intusschen nam hij bij zijn huwelijk met Isabella, dochter van Jan van Brienne, wederrechtelijk den titel van koning van Jeruzalem aan. Toen ook in 1227 de tocht werd uitgesteld, omdat het aantal schepen te gering bleek, stierven velen aan de pest. Frederik zelf veinsde zich ziek en ging in Otranto aan land, waar de landgraaf LodewijkvanThüringen overleed. Met de excommunicatie beladen ging de keizer eindelijk, 28 Juni 1228, scheep. Aan groote veroveringen kon hij niet denken. Wijl zijn leger te klein was, trad hij met den sultan in onderhandeling en sloot 18 Februari 1229 een verdrag : gedurende ongeveer 10? i) Voor de deelneming van Nederland zie nog, Broers, Bijdragen tot de Gesch. van het Nederl. Zeewezen, bl. 94. Delprat, Nijhoffs Bijdragen, V, 75. Nieuwbarn, Kath. Gids, 1893, bl. 382 vv. Van der Lans, t. a. p. bl. 134. ») Moll, Kerkgesch. van Nederland v. de Herv., II, 1, bl. io. ») Over de schuld zie Böhricht, Geschichte der Kreuzzüge im TJmnss, 1, 210—211. § 99. Rome en de oostersche scheuring. 71 ijverig voor de unie, begon te verflauwen, toen de westersche politièk hem niet voldeed. Nicolaas III vertrouwde hem niet en Martinus IV sprak in 1281 den ban over hem uit. Reeds dacht hij er aan, de scheuring te hernieuwen, toen hij in 1281 overleed x). Zijn zoon Andronicus herriep de unie terstond. De vroegere schismatieke patriarch J o s e p h werd in de plaats van Joannes XI gesteld, die trouw bleef aan Rome. Met de grootste krachtsmspanning had hij zich gedurende 8 jaren tegen het telkens opnieuw dreigende schisma verzet. Hij bracht 14 jaren in ballingschap door en stierf in 1298 2). 2°. Sedert het jaar 596 had Armenië zich van Rome losgerukt en leefde in de monophysitische ketterij s). Veel moeite was er besteed, om het land tot de eenheid terug te brengen. Maar zoowel de pogingen van Rome als van Constantinopel mislukten. Omstreeks 1080 zond Gregorius VII aan den katholikos der Armeniërs een schrijven, dat dezen tot de afschaffing van kettersche gebruiken vermaande 4), maar tevergeefs. Meer toenadering veroorzaakten de kruistochten. Intusschen begonnen ook de schismatieke Grieken opnieuw bij de Armeniërs te werken, met name Manuel Comnenus, die echter gedurende de onderhandelingen stierf (1180). Waren de Grieken niet geslaagd, Paus Coelestinus III vereenigde een groot deel der Armeniërs met de Kerk (1198). Innocentius III won in 1203 gansch Armenië voor Rome 5). De volgende twisten tusschen dit land en den graaf van Tripolis, die door Innocentius begunstigd werd, leidden tot verzet tegen den pauselijken legaat. Armenië kwam onder het interdict, dat echter de unie niet geheel vernietigde. Gregorius IX vereerde den katholikos met het pallium. Toen nu de Grieken telkens weer op vereeniging met Constantinopel aandrongen (1240)6), zond Innocentius IV een legaat. Door Gregorius X werd de koning van Armenië en de katholikos naar de algemeene kerkvergadering van Lyon (1274) uitgenoodigd. Paus NicolaasIV bevorderde de onderhouding der katholieke gebruiken, die wat later grootendeels werden aangenomen op de nationale synode van Sis (1307)'). !) Raynald, Annal., ad an. 1276 ss. Mansi, Tom. XXIV, 183 s. a) De werken van Joannes bij Migne, P. Gr., Tom. 141. ») Zie Deel I, § 24, 2. 4) Registr., lib. VIII, I. ») Potthast, Reg. 871, 872, 908, 920, 1689, 1690, 2374, 2430. 8) Mai, Spicil. Kom., X, 2, p. 442—448. 7) Mansi, XXV, 133—146. De Dominicanen stichtten er een congregatie van missionarissen, die later met de orde vereenigd werden en weldra 50 kloosters hadden. Zie Mortier, Hist. des maitres généraux O. P. Paris 1907, Tom. III, p. 320 ss. 72 § 99. Rome en de oostersche scheuring. 3°. De Maronieten woonden tegen den Libanon en Antilibanon en behoorden sedert de VII eeuw tot de ketterij der Monothelieten. Tijdens de kruistochten, toen het patriarchaat van Antiochië door den latijnschen patriarch Aimerich bestuurd werd, sloten zij zich bij Rome aan (1182). De later opkomende moeilijkheden werden gemakkelijk uit den weg geruimd, toen de patriarch Jeremias naar de XII algemeene kerkvergadering, de IV van Lateranen (1215), kwam, en teruggekeerd de unie voltooide. Terwijl Innocentius III de Maronieten in de Roomsche geloofsleer en gebruiken onderrichtte, gaf Alexander IV hun geestelijk opperhoofd den titel van Antiocheensch patriarch der Maronieten. Zij bleven tot heden aan Rome getrouw. De Maronieten van het eiland Cyprus vereenigden zich eerst later met de Kerk (1445). DERDE HOOFDSTUK. Ketterijen. § 100. xVlbigcnzcn. Du Plesaia oV Ar gentri, Collectio judiciorum de novis erroribus, Parisiis 1726. Hdhn, Geschichte der Ketzer im Mittelalter, Stuttgart 1845—1850, 3 Bnde. Tocco, L'eresia nel medio evo, Firenze 1884. Döllinger, Beitrage zur Sectengeschichte, München 1890, 2 Bnde. Douaia, Les Albigeois, Paris 1879. Lombard, Pauliciens, Bulgares et BonsHommes en Oriënt et en Occident, Genève 1879. Steude, Ursprung der Katharer (Zeitschr. f. Kirchengesch. 1882, s. 1 ff.) Vacandard, L'hérésie albigeoise au temps d'Innocent III, Etudes de critique etc. Paris 1910. J. Guiraud, Questions d'histoire et d'archéologie chrétienne, Paris 1906, p. 47 149. Dezelfde, Les Albigeois et les prédications de S. Dominique en Languedoc, Paris 1906. Dezelfde, Dict. d'hist. et de géogr. ecclésiastique, I, 1912. Vidal, Revue des quest. hist. 1906—1909. 1°. In. den bloeitijd der middeleeuwen zijn de ketterijen zeer talrijk. De oorzaken vindt men voor een gedeelte in de kerkelijke misbruiken des tijds. Tegen den rijkdom en den wereldschen zin der geesteüjkheid richtten zich bijna alle sekten. Verkeerdelijk meende men, dat de Kerk moest terugkeeren tot den eenvoud en de armoede der Apostolische tijden. Daarbij leidde de zucht naar vrijheid, vooral in de opbloeiende steden, tot verzet tegen de Kerk. Daarenboven moest de voortdurende strijd tusschen de Pausen en de keizers het kerkelijk gezag verminderen en aanleiding geven tot ongehoorzaamheid. Eindehjk leefden nog op vele plaatsen de overbhjfselen der oude ketterijen, waaruit gemakkelijk nieuwe opgroeiden. 2°. Dit laatste kan met name gezegd worden van de Albigenzen, die leeringen overnamen van de Gnostieken en Manicheën. Toen Innocentius III in 1198 den stoel van Petrus beklom, had de sekte der Katharen zich bijna over heel Europa verspreid : 74 § 100. Albigenzen. over Bosnië, Bulgarije, noordelijk Italië, Frankrijk, de Nederlanden, Engeland en Duitschland. Het gevaar was groot en kan alleen vergeleken worden bij den treurigen staat der VIII eeuw, toen de" Islam het westen bedreigde. De Katharen stonden niet op christelijken bodem : alleen hun woorden waren christelijk, niet hun gedachten. Waarschijnlijk hadden zij hun oorsprong in Bulgarije. Men onderscheidde twee hoofdrichtingen: de eerste, vooral in Frankrijk, leerde het volledig dualisme; de andere, vooral verspreid in Itahë, erkende in het booze beginsel geen God, maar een afgevallen geest. Overigens leerden allen voor de hoofdzaak hetzelfde, maar niet allen droegen denzelfden naam. Zij zelf noemden zich Katharenx) of de reinen. Het volk gaf hun verschillende namen: in de Nederlanden Piphili, Piffres; in Duitschland Punkeier; in Itahë Pater ini, Patarelli of Speronisten, ook Bulgari: in Frankrijk Publicani, Tesserants en later naar de stad Albi Albigenzen 2). 3°. Hun denkbeelden waren niet minder gevaarlijk voor den Staat dan voor de Kerk. Zij beleden een dualisme, waarin het booze beginsel, Jehova, vijandig stond tegenover het goede beginsel. Christus was hun het hoogste schepsel met een schijnhchaam, want de stof was boos voor een dualist. Omdat zij de zielsverhuizing aannamen, mocht geen dier worden gedood. Terwijl zij kerkehjke instellingen en kerkgebouwen verachtten, doodstraf, oorlog en eed bestreden, onthielden zij zich van het huwehjk, het gebruik van vleesch en oefenden een strenge vasten. Deze onthouding gold alleen voor de „volmaakten", die het Consolamentum hadden ontvangen. Dit eenige sacrament werd toegediend na een driedaagsche vasten door gebed, oplegging der handen en van het evangelieboek. Het bevrijdde van de materie en was ter zaligheid noodzakehjk. Deze „volmaakten", door de Kerk vestiti genoemd, omdat ze een koord droegen om het middel, waren doorgaans gering in getal. De meesten bleven altijd „geloovigen" (credentes), die echter de Convenenza of beloften aflegden, om voor hun dood het Consolamentum te ontvangen. Dezen leefden niet streng en gaven zich over aan hun lusten. Zondigde een „volmaakte" dan kwam hij weer onder de macht des boozen, totdat hij de reconsolatio animae had ontvangen. Daarom stelden zich sommigen na het consolamentum in de 1) In Italië werd het Gazzari, in de Germaansche landen Ketzer, Ketter. -) Hun veroordeeling bij Denzinger, Enchirid., ed. IX, p. 128, ed. X. No. 401 s. § 100. Albigenzen. 75 Endura % of sloegen de hand aan zich zeiven 2). Hun godsdienstoefening bestond in lezing uit het Nieuwe Testament, preek en het ontvangen der benedictie van de „volmaakten". De biecht heette appareülamentum. Zij behielden een soort hiërarchie : bisschoppen en diakens. Innocentius III zeide van hen : „De Katharen zijn gevaarlijker dan de Saracenen" 3). 4» Ofschoon er reeds vroeger tegen deze ketterij was gewerkt, trad echter Alexander III krachtiger op. De III synode van Lateranen vaardigde een strengen canon (27) uit, die ook ten kruistocht aanmaande tegen de ketters 4). De volgende Pausen hadden elders de handen vol. De helft van zuidelijk Frankrijk werd aangestoken. Bijna alle groote heeren des lands waren „geloovigen". De voornaamste was Raymond VI van Toulouse. Innocentius ni begon den strijd met zijn gewone kracht 5). Eerst zond hij legaten en bad den koning van Frankrijk om steun 6). Raymond werd bevreesd en beloofde beterschap, waarbij het echter bleef. Om hun prachtig gevolg werden de legaten bespot. Nu begonnen bisschop Diego van Osma en de H. Domin i c u s de „arme missie". Bijna terzelfder tijd raadde ook I n n oc e n t i u s III dien maatregel aan 7). Maar ook zoo richtte men niet veel uit. Toen de legaat Peter van Castelnau in Januari 1208 vermoord was8), schreef Innocentius III tegen de ketters een kruistocht uit, die aangevoerd werd door Simon van Montfort. Tegenover de gruwelen der ketters was hij somwijlen te streng ; zelfs wreed 9). In korten tijd ging bijna het gansche gebied van Toulouse in de macht des kruislegers over. Ofschoon Raymond te Rome smeekte om het behoud van zijn land, bleef hij, opgehitst door Peter van Arragon, de ketters begunstigen. De kruistocht werd hernieuwd. ») Zich aan den hongerdood overgeven. ») Phil. Limborch, Hist. Inquisitionis, Amstelod. 1692, Append., p. 20, 29, 138. 3) Over de leer vooral Döllinger, Beitrage, I Band. *) Mansi, XXII, 321 ss. Hefele, V, 716. ») Epist. lib. I, 298 ; II, 1, 228 ; VIII, 85, 101. •) Ep. VII, 79 , Cf. 76, 77. ')• Epist. lib. IX, 185. Migne, Tom. 215, 1024 s. : „In despecto habitu et ardenti spiritu non pertimescant accedere ad despectos" etc. •) Villemagne Bullaire du b. Pierre de Cast., Montpellier 1917. •) Douais, Un épisode des croisades contre les Albigeois. Revue des quest. hist., 1882, Tom. 31, p. 121 ss. 70 § 101. Waldenzen. Innocentius III had moeite de roofzucht der kruisvaarders te bedwingen1). Na den slag bij Muret, 12 Sept. 1213, waar Peter van Arragon werd verslagen, ontving Simon van M o n t f o r t het veroverde deel van het graafschap Toulouse, wijl anders het bedwingen der ketterij onmogehjk scheen 2). In 1218 sneuvelde Simon van Montfort. Zijn zoon Amaury volgde hem op. Nadat Raymond VI van Toulouse in 1222 gestorven was, stond zijn zoon Raymond VII tegen A m a u r y. Men streed voort tot 1229, toen de oorlog eindigde met den vrede van Parijs. De macht der ketters was gebroken. Het overige bekeeringswerk deed de inquisitie. § 101. Waldenzen. De algemeene werken zie boven, § 100. Brunei, Les Vaudois des Alpes francaises, Paris 1889. Comba, Histoire des Vaudois d'Italie, I Partie, De Valdo a la réforme, nouv. édit., Florence 1901. Huck, Dogmen-historischer Beitrag zur Geschichte der Waldenser. Nach den Quellen bearbeitet, Freiburg i. Br. 1897. D. Harting, De Waldenzen (De Gids, 1852, II, bl. 45 w., 190 vv.). Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, 1886, 471 ff. Gay, Hist. des Vaudois, Florence 1912. 1°. De stichter dezer sekte was de Vaux (Waldo, Wald u s), een vermogend burger van Lyon 8). Diep getroffen door de lezing der H. Schrift (Matth. XIX, 16- 29) en door de legende van den H. Alexius, het hij zijn grondbezit aan zijn vrouw en deelde omstreeks 1173 al het overige onder de armen uit. Velen trok hij tot zich, om met hen een apostolisch leven te leiden en den armen het Evangelie te verkondigen. Daarom het hij door twee priesters, Stephanus de Ansa en Bernardus Ydros de Evangeliën en andere bijbelsche boeken in het Romaansch overbrengen en een verzameling maken van geloofs- en zedenspreuken der Vaders. Omstreeks 1177 ging W a 1 d u s met zijn volgelingen twee aan twee predikend door het land. Zij dragen sandalen (Sa- *) Epist. lib. VI, 102. Migne, Tom. 216, p. 613. 8) Mansi, XXII, 936—939. 3) Dat de Waldenzen dagteekenen uit de tijden van Claudius van Turijn of Paus Sylvester, ja zelfs uit de dagen der Apostelen, is een fabel. § 101. Waldenzen. 77 batati, Insabatati) en waren arm gekleed. Wijl leeken en zelfs vrouwen aan het preeken sloegen, verbood dit eerst de aartsbisschop van Lyon en wat later de derde synode van Lateranen (1179)1). Om hun weerspannigheid werden de Waldenzen in 1184 geëxcommuniceerd2). Zij verspreidden zich weldra over Lombardije, Piëmont en Duitschland. Men noemde ze Armen van Lyon, Leonisten, Insabatati, Armen van Lombardije, Humiliaten. De predikers (Perfecti) leefden van de aalmoezen hunner volgelingen (Credentes) en deden bij de gelofte van armoede ook die van kuischheid en gehoorzaamheid aan hun overste. 2°. Terwijl het Fransche gedeelte der sekte uiterlijk met dé Kerk verbonden bleef en de godsdienstoefeningen bijwoonde, scheidde het Lombardische zich af. De poging, om op de samenkomst van Bergamo (1218) de eenheid te herstellen, mislukte. Uit vreeze voor vervolging namen later de Lombardische ketters weer aan de kathoheke godsdienstoefeningen deel. Bij beide gedeelten kwam weldra een reeks van dwalingen voor. Zij stonden op tegen de hiërarchie, verwierpen het leergezag der Kerk en steunden eenzijdig op de H. Schrift. Ofschoon leeken, kenden zij zich het recht van preeken toe en gaven dit zelfs aan vrouwen. De sekte weigerde tienden en oblaties, bestreed de leer der aflaten en der kerkelijke straffen, en week allengs af van de leer der sacramenten. Alleen op Witten Donderdag vierde zij op hare wijze de Eucharistie, verwierp de priestemijding, de sacramentahën, de vereering der Heiligen en rehquieën en verviel in tal van ketterijen aangaande de eschatologie. In vele dezer punten werden zij de voorloopers der protestanten. Ook was bij hen, zooals later bij de hervormers, de kerkelijke kunst der verachting en bespotting prijsgegeven. Beeldenvereering heette afgoderij. Van de leer der zaligmaking door het geloof alleen bleven zij echter zóó ver verwijderd, dat zij in het verrichten van uitwendige werken tot het uiterste gingen 3). 3°. Innocentius III trachtte de kettersche vereeniging der Waldenzen in een kathoheke te hervormen. Eenige bekeerde geestelijken stelden zich aan het hoofd, in het bijzonder Durandus van Osca4). In 1212 werd de vereeniging der Katholieke Armen i) Hefele, V, 717. a) Mansi, XXII, p. 476 ss. 3) Zie vooral Döllinger, Beitrage, B I, en Huck, Dogmenhist. Beitrag, s. 30 ff. *) Innocentius, Epist. Lib., XII, 17 ; Lib., XV, 90, 93—94. 78 § 102 Kleinere sekten. door den Paus goedgekeurd en met voorrechten verrijkt. Aan de terugkeerenden schreef Innocentius een geloofsbelijdenis voor x). Veel goeds stichtte deze vereeniging in Frankrijk en Itahë. Toch verdween de sekte niet. In Piëmont en elders bleef zij bestaan. Velen sloten zich later aan bij H u s, de overigen bij de leer van C a 1 v ij n. De Calvinistische regeering van Holland schrikte voor geen moeite terug, om van de regeering te Turijn bescherming voor de Piëmonteesche Waldenzen te erlangen 2). § 102. Kleinere sekten. De algemeene werken zie boven § 100. Vita Norberti, Pertz, ' Script., Tom. XII, 663 ; Tom. XIV, 670 ss. Petrus Venerabilis, Tract. Contra Petrobrus. Migne, Tom. 189, p. 719 ss. Hausrath, Arnold von Breseia, Leipzig 1891. Baumker, Ein Tractat gegen die Amalricianer, Paderborn 1893. Muratori, Script, rerum ital., IX, 425. Krone, Fra Dolcino und die Patarener, Leipzig 1844. Schneider, Joachim von Flora ünd die Apokalyptiker des Mittelalters, Dillingen 1873. Sachsse, Bernardus Quidonis Inquisitor und die Apostelbrüder, Rostock 1891. Schumacher, Die Stedinger, Bremen 1865. P. Beuzart, Les hérésies pendant le moyen- age etc, Paris 1912. 1°. De talrijke sekten der XH en XIII eeuw hangen gedeeltelijk samen met de Katharen; andere vinden hun oorsprong in de pantheïstische denkbeelden der oudheid, of in het kwalijk begrepen en geoefend mysticisme dier dagen. Tanehelm 3), wiens geboorteplaats onzeker is, zag in de Nederlanden (Zeeland, Vlaanderen, Brugge) het levenslicht. Het eerst ontmoet men hem op de Zeeuwsche eilanden. Ofschoon leek en ongeletterd, wist hij door zijn welsprekendheid velen, vooral vrouwen te boeien. Hij gaf zich uit voor Gods zoon, omdat hij de volheid des H. Geestes bezat; noemde zich bruidegom der H. Maagd, met wie hij zich plechtig in het openbaar verloofde; hield schitterende optochten en groote gastmalen. Vooral met zijne preeken tegen de geestelijkheid vond hij veel aanhang. De hiërachie was niets (nihil), de Kerk *) Migne, Tom. 216, p. 608—609. Denzinger, Enchir., Ed. IX, p. 125 s. Ed. X, No. 420 s. 2) De geschriften van Pilichdorf, Eberhard van Bethune, Bernard, abt van Pons Calidus en Ermengard bij Gretser, Opp. Omnia, vol. XII, pars post., Ratisbonae 1738. 3) Moll, Kerk van Nederland voor de Hervorming, II, 3. Utrecht 1869, bl. 42 vv. 84 § 103. Inquisitie. § 103. Inquisitie. Bernardi Guidonia, Practica Inquisit. haeret. (éd. Douais, Paris 1886). Nic. Eymerici, Directorium Inquisit., Romae 1578. Fredericq, Corpus documentorum inquist. haeret. pravitatis Neerlandicae, Tom. I—V, Gent 1889—1906. Dezelfde, Geschiedenis der inquisitie in de Nederlanden, I—II deel, Gent 1892—1897. Molinier, L'inquisition dans le midi de la Franee au 13e et au 14e siècles, Paris 1881. H. C. Lea, A history of the inquisition of the middle age, New-York 1888. Fr. Vert. Reinach, 2 vol. Paris 1900. Duitsch, Hansen, Bonn. 1905 vv. Hinschius. Kirchenrecht, V (Berlin 1895), 449 ff. Douais, Les sources de 1'histoire de l'inquisition dans le midi de la France au 13e et au 14e siècles, Revue des quest. hist., 1881 (XXX), p. 383 ss. Michael, Zur Rechtsgesch. der Inquisition, Zeitschr. f. Kath. Theol., 1891, S. 363 ff. C. Wilde, in Studiën, deel 66 en volg. Vacandard, Etudes de critique etc, 2 série, Paris 1910. Kohier, Die Ketzerpolitik der d. Kaiser und Könige (1152—1254), Bonn 1913. 1°. Sinds de staat christelijk werd, strafte hij niet alleen de overtreders van zijn eigen, maar ook die van de kerkelijke wetten. Constant ij n tuchtigde in 316 de Donatisten met verbeurdverklaring en verbanning ; hij zond in 325 Arius met twee Ariaansche bisschoppen in ballingschap. Theodosius de Groote verbood in 381 de vergaderingen der ketters. Manicheën mochten niet erven, zelfs niet van hun ouders. Hetzelfde verbood een wet van 389 aan de Eunomianen, een andere van 416 aan de Donatisten. Reeds in 382 werd door Theodosius den Groote de doodstraf x) geëischt tegen de Enkratieten, Saccoforen en Hydroparastaten. Tegen de Manicheën spreekt de Codex Justinianeus de doodstraf uit. Toen reeds kwam de naam Inquisitores voor. Arcadius bevestigde in 395 de wetten van Theodosius. Met de Romeinsche rechtsgeleerden stemden sommige Kerkvaders overeen. Tertullianus, Origenes, Cyprianus, Lactantius en ook nog Hilarius keurden gewelddadige maatregelen tegen de ketters af. Tegen de doodstraf, niet tegen mindere straffen verklaarden zich Joannes Chrysostomus, Isidorus van Sevilla en later Bernardus. De H. Augustinus, in den beginne zeer zacht, werd door de ondervmding met de Donatisten strenger, maar bleef toch tegen de doodstraf 2). J) Dus niet eerst door den Usurpator Maximus, zooals Fredericq zegt in Gesch. der Inquisit. p. 5. *) Hergenröther, Kathol. Kirche u. Christl. Staat, S. 547. § 103. Inquisitie. 85 Hieronymus noemde de bestraffing der ketters „geen bloedvergieten maar uitvoering der wet". Leo de Groote en Optatus van Mi leve waren van meening, dat „de vreeze voor de doodstraf niet zelden betere gevoelens opwekte". Hiermee was het gedrag van Ambrosius en Martinus van Tours en anderen tegen bisschop Ithacius niet in strijd x). Onder de Merovingers en Karolingers strafte men kerkelijke overtredingen met den wereldlijken arm. In 1022 stierven te Orleans dertien Manicheèn den vuurdood. Keizer Hendrik III deed de aanhangers dezer sekte sterven aan de galg. De H. Bernardus noemde het beter, „de ketters in teugel te houden met het zwaard, dan te gedoogen, dat zij velen tot hun dwaling verleiden" 2). 2°. Op het einde der XII eeuw leidde het groote aantal en de stoutheid der dwalingen tot verscherping der maatregelen tegen de ketters. Paus Lucius III en Frederik Barbarossa schreven in 1184 op de synode van Verona voor, dat de aartsbisschop of bisschop de van ketterij verdachte plaatsen zelf of door een plaatsvervanger eens of tweemaal in het jaar moest bezoeken en een onderzoek naar de ketters instellen. Op hun aanwijzing zou de wereldlijke arm de schuldigen straffen 3). Dit begin werd door volgende synoden ontwikkeld. Die van Avignon 4) (1209) en Montpellier 5) (1215) wilden dat in elke parochie een geestehjke en eenige leeken werden beëedigd, om de ketters bij den bisschop ter kennis te brengen. Deze verordeningen ontvingen bevestiging in de Algemeene Synode van Lateranen (1215) 6). Op de synode van Narbonne i (1227) en vooral van Toulouse (1229) kreeg de instelling haar voltooiing : De bisschoppen zouden Inquisitores aanstellen in de bisdommen (can. I). De abten der exempte abdijen in hun gebied (can. II). Wie een ketter herbergde, verloor zijn bezitting (can. TV). Het huis, waar hij vertoefde, zou worden verwoest (can. VI). Tegen de hardnekkige ketters van Lombardije verordende reeds Frei der ik II in 1224 den vuurdood 7) en bevestigde deze straf bepa\ ling in 1231 ook voor Sicilië 8). Hergenröther, t. a. p., 551 ff. 2) Sermo 66 in Cant., n. 12. Migne, Tom. 183, 1101. ») Mansi, XXII, p. 778. 4) Mansi, ibid., p. 785. 6) Ibid., p. 950. 6) Mansi, XXII, 986 ss. ') Constit. contra haeretieos in Lomb. Pertz. Leg., II, p. 262 s. 8) Pertz, Leg., II, p. 287 ss. en 326 ss. 86 § 103. Inquisitie. Gregorius IX nam deze keizerhjke constitutie aan en richtte in 1231 de Inquisitie op, d. w. z. permanente gerechtshoven tegen de ketters, en belastte daarmede de orde der Predikheeren, hier en daar ook de Minderbroeders. De eigenschap, die de inquisitie van de gewone kettervervolging onderscheidt, is de permanente delegatie der rechters. Innocentius IV stelde voor de inquisitoren de folterbank ter beschikking, en met deze instelling kwam de kerkelijke rechtbank tot haar volle ontwikkeling 1). 3°. De inquisitie velde een drievoudig vonnis : de ketter die zich rouwmoedig bekeerde, ontving de gewone kerkelijke boete ; hij, wiens oprechtheid in de herroeping men betwijfelen moest, werd tot levenslange kerkerstraf verwezen ; de hardnekkige overgeleverd aan den wereldlijken arm. Het proces der inquisitoren stond onder toezicht van den bisschop, zoodat voor de kerkerstraf tijdens het onderzoek, voor het aanwenden der foltering en voor het vonnis zijn toestemming werd gevorderd. Alleen op een zeker bewijs volgde de veroor deeling. Een ieder kon een aanklacht indienen zonder vreeze, dat zn'n naam aan den schuldige bekend werd. Deze kon echter zijn vijanden noemen, die dan niet mochten getuigen. Ook het gebruik der pijnbank werd geregeld, 15 Mei 1252. Zwakken en hoogbejaarden mochten nooit, niemand meer dan eens worden gefolterd, en alleen dan, wanneer de schuld nagenoeg bleek. Daarna kon men het op de pijnbank beledene herroepen. Toch kwam men weldra niet zelden tot veel strenger behandeling, waartegen zich de Pausen, tot niet geringe ergernis der inquisitoren, herhaaldelijk verzetten. Ook na een zonneklaar bewijs werd de schuldige niet aanstonds gevonnist, maar herhaaldelijk door verschillenden aangemaand, zijn dwaling af te zweren 2). Nauwkeurig was dit alles beschreven en de processtukken waren niet enkel aan het toezicht van den bisschop, maar ook aan dat van den Inquisitor Generalis onderworpen. 4°. Geen instelling wordt onbillijker beoordeeld dan de inquisitie. Men bedenkt niet, dat de terechtstelling der ketters door -de Pausen of door bisschoppen aan het chris- *) Mgr. Douais, L'inquisition, les origines, sa procédure, Paris 1906. E. Vacandard, L'inquisition. Etude historique et critique sur le pouvoir coërcitif de 1'Eglise, III éd., Paris 1907. P. Fredericq, Revue hist., 1912, Mars—Avril, p. 307 ss. *) Henner, Beitrage zur Organisation und Competenz der papstlichen Ketzergerichte, Leipzig 1890. § 106. Metropolieten, bisschoppen enz. 95 eeuw bij de Duitsche kerken tot regel, zoodat de rijke kanunnikdijen bestemd waren voor de jongere zonen des adels*). Reeds vroeg werden deze opgenomen (14 jaar) en domicelli, domicellares genoemd. Een deel stond nog onder den kanunnik scholaster (canonici scholares). Rijkdom en hooge geboorte leidde niet zelden tot verwaandheid en verzet tegen de bisschoppen, het gemis der hoogere wijdingen tot een wereldsch leven. Dikwijls had het kapittel het aantal kanunniken vastgesteld (capituJa clausa), om de schraalheid der prebenden te voorkomen. Soms werd dit door de Pausen bevestigd 2). 4°. Tot het kapittel behoorde ook de aartsdiaken, die een zeer uitgestrekte volmacht had. Hij visiteerde in de plaats des bisschops, zat het zendgerecht voor, enz., en was door zijn jurisdictie- ordinaria zelfstandig. Hierdoor kwam hij vaak met de bisschoppen in strijd en werd door de Kerk tot zijn plicht geroepen 3). Hadrianus IV laakte het, dat zij geestelijken aanstelden 4). De bisschoppen zagen naar andere helpers uit en zoo ontstond in de XUl eeuw het ambt van vicarius generalis. Deze besliste over huwelijkszaken, concubinaat, simonie enz., terwijl de zaken van geringer belang aan den aartsdiaken bleven. Wijl men van dezen appèl kon aanteekenen tot den vicaris generaal, ontstond niet zelden oneenigheid. Dit duurde tot de XVI eeuw, toen de aartsdiakenen door de beslissingen der Kerkvergadering van Trente allengs verdwenen6). Ofschoon de I bisschoppelijke ambtenaren over het algemeen hun plicht betrachtI ten {officialis, vicarii, officiarii, vicarii in spiritualibus et temporaliI bus, quaestor palatii, archipresbyter), kwamen ook uitzonderingen voor, die soms zeer streng werden gelaakt 6). i) Friedberg, Corpus juris Canonici, II, p. 480 s. : „Quod non generis, I sed virtutum nobilitas vitaeque honestas gratum Deo faciunt et idoneum I servitorem." Zoo Greg. IX aan het kapittel van Straatsburg, C. 39 de praebendis (3, 5.) i ü) Potthast, Reg., n. 7278, 8756, 8897. ») Hefele, Tom. V, S. 268, 399, 924, 1153. Leclercq, art. Archidiacre, I Dict. d'archéol. et de lit., 1907. 4) Migne, Tom. 188, p. 1607. 6) Über TJrsprung und rechtliche Stellung der General-vicare. Tüb. I Quartalschrift, 1853, S. 535—590. •) Migne, Tom. 207, p. 89 ; Petrus Blesensis (f 1200) zegt : „Tota I officialium intentio est, ut ad opus episcoporum suae jurisdictioni commissas miserrimas oves quasi vice illorum tondeant, emungant, excorient. I Isti enim sunt episcoporum sanguisugae, evomentes alium sanguinem, I quem biberunt." 96 § 106. Metropolieten, bisschoppen enz. 5°. In dezen tijd namen vele bisschoppen, die drukke bezigheden hadden in het tijdehjk bestuur, wijbisschoppen aan. Deze vond men gewoonlijk in de bisschoppen van oostersche diocesen en hun opvolgers. Voor de tirannie der Turken gevlucht, behielden zij hun titels en ontvingen opvolgers (episcopi in partibus infidelium) van de Pausen, die op het herstel der oostersche bisdommen hopend, deze hiërarchie niet wilden onderbreken. In Duitschland en Nederland waren deze wijbisschoppen zeer talrijk1). Hun jurisdictie verschilde echter zeer van de coadjutores, die aan zieke en bejaarde bisschoppen door den H. Stoel werden gegeven 2). 6°. Het bisdom buiten de stad was verdeeld in parochiën, die door pastoors werden bestuurd. In de bisschopsstad echter stonden alle kerken onder den aartspriester, aan wien de bisschop het beheer der cathedrale kerk had gegeven. In de XI eeuw begon men ook hier de parochiën te verdeelen. Toch ontmoette men nog hier en daar den ouden toestand tijdens de Kerkvergadering van Trente, die de verdeeling der bisschopssteden in parochiën gebood 3). Om de monniken uit de zielzorg te weren, trachtte men in de XIII eeuw te bewijzen, dat de pastoors van goddelijke instelling waren en noodzakelijke leden der hiërarchie, zoodat ze ook als wetgevers konden optreden in de diocesane synode. Deze dwaling heeft de H. Thomas op last van Paus Clemens IV grondig weerlegd 4). In de XII eeuw werden vele parochiën ingelijfd bij kapittels of kloosters en ontvingen in de plaats van den pastoor een viearius. Behoorde de parochie tot een klooster, dan werd ze door een monnik bediend. De kapittels echter namen een geestehjke in dienst, die vaak een gering deel der inkomsten ontving. De middelen van onderhoud vulde hij dan aan door stipendia en jwra stolae. Deze laatste, tot hiertoe vrije giften der geloovigen, ontwikkelden zich allengs vrij algemeen tot een vaste taxe. 7°. Uit de verordeningen aangaande de geestelijken ziet men, dat de kerkehjke overheid met groote waakzaamheid bestuurde. Een bisschop moest minstens dertig jaren oud, van wettige geboorte, goed onderricht en deugdzaam zijn. Hij mocht de onderdanen bij *) Moll, II, 1, bl. 277 w. a) Orunau, De coadjutoribus episcoporum, Vratislaviae 1895. 3) Sess. XXIV, de ref. cap. 13. Lesêtre, La paroisse, Paris 1906. *) Wernz, De jure Decretalium, II, 1030 s. § 106. Metropolieten, bisschoppen, enz. 97 de visitatie niet op kosten jagen, niemand voor geld wijden en de kerkehjke beneficiën niet verkoopen. Hij zou voor het onderwijs zorg dragen en den geestehjke, die bij de kathedraal onderricht gaf, in een voldoend beneficie plaatsen J). Wie tot een dekenaat, aartsdiakonaat of tot de zielzorg werd geroepen, moest 25 jaren tellen, onderricht zijn en deugdzaam. De goederen, die men door het ambt had verworven, moesten bij den dood aan de Kerk terugvallen, de rijkdom besteed worden voor nuttige instellingen en weldadigheid. Innocentius IV vorderde strenge rekenschap over het kerkehjk goed. Alexander III bepaalde, dat de leeken het geroofde zouden teruggeven aan de Kerk. Alle geestelijken moesten gekleed zijn volgens hun stand, de tonsuur dragen, zich onthouden van jacht, dobbelspel en andere onpassende vermaken. Streng werd op de stichting bij de godsdienstoefeningen gezien 2). Aan de stipte onderhouding van het caelibaat werd de meeste aandacht gewijd. Gregorius VII drong sterker aan Op de uitvoering dezer wet. Urbanus II ging voort op dien weg en verordende, dat de vrouw van iemand, die de hoogere wijdingen had ontvangen, slavin des vorsten zou worden 3). De eerste (1123) en de tweede (1139) synode van Lateranen brachten de caelibaatswet tot haar voltooiing. Zeker verklaarde de laatste, dat het huwelijk, door iemand in de hoogere wijdingen aangegaan, zonder twijfel ongeldig is *). In dienzelfden zin, hoewel niet zoo duidelijk, was er reeds op de synoden van Melfi (1089), Troyes (1107) en Rheims (1119) gesproken. Het oude voorschrift werd dus door de tweede synode van Lateranen voor de gansche westersche Kerk opnieuw als verplichtend verklaard 5). Niet terstond werd het doel volkomen bereikt. De XII algemeene synode (1215) bedreigde de bisschoppen, die aan hun geestelijken voor geld het huwelijk toestonden 6). Veel moeilijkheden ontmoette men in Hongarije. Ook in Polen, Silezië, !) Lateranense III (1179), Hefele, V, 711 ff. s) Hefele, V, S. 399, 613, 865 enz. 8) Synode te Melfi (1089), can. 12. 4) Hefele, V, 380, 441. „Hujusmodi namque copulationem, quam contra ecclesiasticam regulam constat esse contractam, matrimonium non esse censemus." (Mansi XXI, 528). 6) Men bespeurt hier een dubbele werking der kerkelijke wet. Ze verbindt vooreerst met het subdiakonaat een votum solemne, waaraan zij de kracht geeft, een toekomstig huwelijk ongeldig te maken. Het¬ zelfde geschiedt in het oosten bij het diakonaat. ") Hefele, V, 886. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. T 98 § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. Moravië, Zweden en Denemarken vonden de caelibaatswetten eerst op het einde der XII en tegen het midden der XIII eeuw algemeen ingang. Maar al werd ook aan deze heilzame wetten niet overal met dezelfde gewilligheid gehoorzaamd, ze werden tot aan de hervorming niet meer bestreden. § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. M. Heimbucher, Die Orden und Congregationen, I Band, Paderborn 1907, II Auflage, Helyot, Histoire des ordres religieux, Tom. V—VII. Acta SS. Boll., II Tom. Febr., p. 206 ss.: Stephanus van Muret. Dom Beda Pleine, Le bienheureux Robert d'Arbrissel (Mémoires de PAssociation Bretonne, 1876, p. 33 ss.). Dezelfde, De vita et gestis b. Roberti Arbrisselensis (Stud. u. Mitth. aus dem Benedictinerorden, 1885, 2, p. 64 ss). L.Janauschek O. C., Orig. Cisterc, Tom. I, Vindobonae 1877. E. Vacandard, Vie de S. Bernard, II vols. Paris 1895. S. Bruno, fondateur de 1'ordre des Chartreux, Montreuil-sur-Mer 1898. Consuetudines Cartusienses, Migne, T. 153, p. 635 ss. Acta SS. Boll., T. III Oct., p. 491 ss. H. Löbbel, Der Stifter des Karthauser Ordens, der H. Bruno aus Köln (Kirchengeschichtl. Studiën, X Band, S. 246 ff.), Münster 1899. Coppens., Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland, II Uitg., Utrecht 1902, bl. 277 w. Génestal, Röle des monastères comme établissements de crédit, étudié en Normandie au XI et a la fin du XIII siècle, Paris 1901. G. Schreiber, Kurie und Kloster im XII Jahrhundert, Stuttgart 1910. Schulte, Der Adel und die deutsche Kirche, Stuttgart 1910. 1°. Dat in dezen tijd van geestehjke ontwaking het kloosterleven bloeide, is niet te verwonderen. De werking was ook hier wederkeerig : gehjk de Pausen de religieuzen begunstigden, zoo werden zij door dezen in het werk der hervorming krachtig gesteund. Men denke slechts aan de Pausen van den investituurstrijd en Cluny, aan de bedelorden en de groote Pausen der XIII eeuw. Terwijl de orde van Benedictus in nieuwe stichtingen herleefde, deden ook de ridderorden en vooral de bedelorden hun heilzamen invloed gelden. De leeken vonden een schuilplaats in de zoogenaamde derde orden, wier invloed niet hoog genoeg kan worden geschat. De aandrang zoowel tot de kloosters als tot de derde orden in de wereld grensde aan het wonderbare. 2°. De stichter der orde van Grandmont was de H. Stephanus van Muret (f 1124). Hij ontving zijn naam van den berg Muret bij Limoges, waar hij in 1076 zich als kluizenaar § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. 99 vestigde, na eenigen tijd in het Benedictijner klooster Aureil te hebben geleefd. Weldra ontving hij eenige leerlingen, leidde dezen in het geestehjk leven volgens den regel van Benedictus en de levenswijze van Camaldoli. Na zijn dood begaven zij zich naar de eenzaamheid van Grandmont, waarvan de orde haar naam ontving. De vierde prior, Stephanus van Lisiac stelde in 1143 de mondeling overgeleverde voorschriften des stichters op. De zevende prior Gerardus voltooide den regel, die door Urbanus III verbeterd en door Clemens Lil werd goedgekeurd 1). De orde breidde zich spoedig over Frankrijk uit en telde in 1170 reeds 70 kloosters. In het begin der XIV eeuw ontving de overste des moederkloosters Grandmont van Joannes XXII den titel van „abt". Wijl de rechten en de plichten der leekebroeders niet nauwkeurig waren bepaald, ontstond in de XIII eeuw reeds oneenigheid, die zelfs door pauselijke tusschenkomst niet werd weggenomen 2) en aanleiding gaf tot een splitsing. Toch bleef de strengere en zachtere observantie onder één generaal. De orde verdween door de Fransche revolutie. 3°. De H. Robertus van Arbrissel (f 1117) stichtte de orde van Fontevrauld. Hij studeerde te Parijs, werd professor te Angers en coadjutor van den bisschop van Rennes. In 1095 bouwde Robertus een dubbelklooster voor mannen en vrouwen. Ter eere der Moeder Gods 3) had de abdis het bestuur en zou ook de generale overste van alle dubbelkloosters zijn. Men leefde volgens den regel van Benedictus, met enkele gestrengheden verscherpt. Ofschoon de zedigheid stipt werd in acht genomen, ontstond er ontevredenheid over deze stichting, alsof er onvoorzichtig werd geleefd. Zelfs den H. Robertus bracht men in verdenking. Toch telde Fontevrauld weldra 4000—5000 religieuzen. Pasehalis II bevestigde de orde in 1105 en 1112 4) en I n n o- J) Jaffé, n. 10098, 10141. De regel bij Martene, De antiquis Ecclesiae ritibus, Tom. IV, p. 306 ss. ; Bullen en Statuten, ibid. 321—361. Index domorum, ibidem, p. 318 ss. *) Potthast, No. 1772. Cf. Migne. Tom, 214, p. 1107 s. Ombert, Destruction de Pordre et de 1'abbaye de Grandmont, 1878. 3) Joan., XIX, 26—27. 4) Jaffé, n. 4502, 4685. § 109. Groote bedelorden. 107 broeders {Fratres Minores). In 1209 ging Franciscus met 11 gezellen naar Rome, nadat hij eerst in 't kort den regel, die waarschijnlijk alleen in de aangeduide schriftuurplaatsen met een korte inleiding bestond, had opgeschreven. Innocentius III gaf zijn mondelinge goedkeuring en verlof om te preeken. Wonderbaar groeide nu de orde aan. De eerste huizen ontstonden te Rivotorto en bij de kerk van PortiuncvJa in Assisië. Maar reeds op het tweede generale kapittel in 1219, waren 5000 broeders tegenwoordig. Franciscus zelf ging nu scheep naar Afrika, om voor de Mohammedanen te prediken, en zond enkelen der zijnen naar Spanje en Marokko, waar vijf broeders de martelkroon ontvingen. Bij de overbrenging der relieken naar Portugal trad de Portugees Fernandez, de H. Antonius van Padua1), inde orde. Hij woonde het derde generaal kapittel bij (1221). Weldra ontstond er wrijving tusschen Franciscus, die in volmaakte armoede Christus wilde volgen, en de broeders, die de geregelde zorg voor het tijdehjke niet uit het oog verloren. Iets dergelijks vertoonde zich ten opzichte der studie. Kardinaal Hugolino, de protector der orde, wilde de Franciscanen en Dominicanen vereenigen ; zelfs stelde dit Dominicus te Viterbo aan Franciscus voor (Mei 1220), maar deze weigerde. Terwijl de H. Franciscus zich alleen aan den eersten regel hield a), oordeelden de voornaamsten der orde dien niet voldoende. Nu legde de Heilige op de bijeenkomst te Portiuncula, 17 Mei 1220, in tegenwoordigheid van kardinaal Hugolino het generalaat neder, dat Petrus Cataneus van Assisië op zich nam. Den 22 September 1220 werd door Honorius IH het noviciaat verphchtend gesteld. In 1221 bevestigde een generaal kapittel van 3000 broeders den regel, dien de H. Franciscus sedert Mei 1220 had geschreven. De kem daarvan kwam hierop neer: men zou volstrekt geen eigendom bezitten, bedelen als de nood het eischte en zich toeleggen op de preciiking. Dit was de zoo- !) J. A. Gugard, St. Antoine de Padoue, Paris 1868. A. Ricard, St. AntoinedePadoue, le grand Thaumaturge, 6 éd., Paris 1895. N. Dal-Gal. O. F. M. Antonio di Padova, taumaturgo francescano (1195—1231). Studio dei documentii, Quarracchi 1907. a) De drie gemelde schriftuurplaatsen. Over de eerste stichting en de meening van Franciscus aangaande de studie zie P. Hilarinus de Lucerna, Histoire des études de 1'ordre de S. Francois depuis sa fondation jusque vers le milieu du XIII siècle, Paris 1908. 108 § 109. Groote bedelorden. genaamde „eerste regel", die oorspronkelijk 17, ten laatste 23 hoofdstukken had. Kort daarop stelde Franciscus met kardinaal Hugolino 12 nieuwe hoofdstukken op aangaande de organisatie der orde. De gansche regel ontving de goedkeuring van H o n or i u s Hl, 29 Nov. 1223. 2°. De prediking van Franciscus maakte vooral op Clara Sciffi te Assisië een diepen indruk. Voor Christus wilde ook zij de wereld verlaten en ontving op Palmzondag 1212 den sluier. Met deze plechtigheid legden Franciscus en Clar a den grondslag der tweede orde. Niet lang daarna volgde haar zuster A g n e s en allengs een groot aantal maagden, met denzelfden geest bezield. Zij vestigden zich te Assisië bij de kerk van St. Damianus en beloofden aan Franciscus gehoorzaamheid. Haar eerste regel, door den Heilige gegeven, is onbekend. Kardinaal Hugolino ontwierp in het jaar 1218 of 1219 een anderen, welke dien van Benedictus tot grondslag had. Clara hield altijd zeer streng aan de armoede en wilde geen bezit, zelfs toen Gregorius IX daartoe de vrijheid gaf. Franciscus was zijn leven lang haar raadgever en vader. Zijn strenge richting bleef haar een wet. In dien geest werkte zij de constitutiën der orde uit, die in 1253 door Innocentius IV werden bevestigd x). 3°. De organisatie der derde orde van Franciscus had plaats in 1221. Bij de eerste prediking reeds werden velen diep getroffen. Slechts een gedeelte kon in het klooster gaan. De overigen leefden naar den geest van Franciscus in de wereld. Weldra dacht men er aan, aan dezen een regel te geven, die ook reeds in 1221 ontstond. De nadruk werd vooral gelegd op een vroom en zedig leven, op drie onthoudings- en twee vastendagen in de week, op het dagelijksch breviergebed of een aantal Onze Vaders, op driemaal 's jaars biechten en communiceeren, geregeld tienden betalen, geen wapenen dragen, zieken bezoeken en deelnemen aan begrafenissen. Dat zulke voorschriften heilzaam moesten werken, spreekt van zelf. Wie den regel opstelde, bhjkt niet met zekerheid. Hugolino, Paus geworden onder den naam van Gregorius IX, gaf nieuwe verordeningen in 1228 en een nieuwen regel in 1234. 4°. Na de stichting der drie orden, na het ontvangen van den *) M. Beaufreton, Sainte Claire d'Assise, Paris 1916. 110 § 109. Groote bedelorden. D i e g o in 1204 naar Rome en keerde over zuidelijk Frankrijk terug, leerde er de Albigenzen kennen en predikte niet zonder gevolg. Zijn optreden was zeer arm, omdat de ketters den spot dreven met den rijkdom der geestelijkheid. In 1206 stichtte D om i n i c u s het klooster La Prouüle ter verzorging van verarmde adelhjke meisjes. Allengs voegden zich bij den Heilige eenige gezellen, die zijn hefde tot de armoede en zielenijver deelden. In het najaar van 1215 begaf zich Dominicus naar Rome, om Innocentius III met zijn stichting bekend te maken en goedkeuring te erlangen. Volgens den wensch des Pausen zou de regel van Augustinus de grondslag der orde zijn. Den 22 Dec. 1216 keurde Honorius III de stichting goed, noemde in 1217 de leden Fratres praedicatores en gaf hun als hoofddoel preek en studie1). In deze jaren predikte Dominicus aan het pauselijk hof en verklaarde de brieven van Faulus. Zoo ontstond het ambt van Magister sacri palatii, dat Dominicus het eerst bekleedde. Intusschen breidde de orde zich uit. Wat den Heilige bewogen heeft, aan Franciscus de samensmelting beider orden te vragen (1220), is niet voldoende bekend. Terzelfder tijde begaf zich D om i n i c u s naar het belangrijke kapittel te Bologna, waar de orde haar voltooiing ontving. Hij drong aan op strenge armoede zonder persoonlijk of gemeenschappelijk bezit, behalve de kerk en het klooster. Dat Dominicus dit overnam van Franciscus, is niet genoegzaam bewezen 2). De orde ontving dezelfde inrichting als die der Minderbroeders. Het huis wordt door een prior, de provincie door een prior provincialis, de heele orde door een magister generalis bestuurd. Sterk ging de uitbreiding der orde vooruit. In het jaar van St. Dominicus' dood (1221) waren op het tweede generale kapittel reeds 60 huizen vertegenwoordigd, in het begin der volgende eeuw bestonden 21 provinciën met omstreeks 560 huizen. Op wetenschappehjk gebied als predikers en inquisitoren, in de bekeering der heidenen enz., behaalden de predikheeren zeer grooten roem. !) Potthast, Reg., No. 5402, 5403, 5428, 5434. J) Sabatier, Vie de S. Francois d'Assise, p. 247, 251 s. Schnürer, Frans von Assisi, S. 92. Vgl. daartegen J. Guiraud, Questions d'histoire et d'archéologie chrétienne, Paris 1906 : Saint Dominique a-t-il copié Saint Francois ? p. 153—165. Over de oudste levens van den H. Dominicus zie Van Ortroy, Analecta Boll. (1911), XXX, p. 27—87. Quellen und Forschungen zur Gesch. des Dominikanerordens in De.utschland, Leipzig. § 109. Groote bedelorden. 111 6°. De vrouwelijke tak of de tweede orde van den H. Dominicus heeft haar oorsprong in het klooster La ProuiUe (1206). De Heilige zelf gaf aan de zusters den regel van Augustinus, met eenige toevoegselen verrijkt. Anderen stellen de stichting in 1217, toen Dominicus op last van Honorius IH de zusters van eenige huizen te Rome in het klooster San Sisto bijeengebracht, ze onder strenge tucht, clausuur en volmaakte armoede stelde. Het kleed bleef hetzelfde, als dat der zusters van La ProuiUe. Deze orde, in 1218 bevestigd, had weldra talrijke kloosters, in den bloeitijd over 300. Het moederhuis in Frankrijk was La Prouille. Behoudens eenig verschil, is deze orde ingericht als de eerste, was vroeger contemplatief, maar heeft thans groote verdienste in opvoeding en onderwijs, hetgeen eenige verzachting in den regel vereischte. 7°. Naast deze twee kwam weldra de derde orde van den H. Dominicus op1). Oorspronkelijk had de militia Christi niet alleen de eigen heiligmaking ten doel, maar ook de bescherming der kerkelijke goederen tegen de aanvallen der ketters. Later ontstond daaruit de orde van broeders en zusters der boete. Reeds lang te voren waren de leden zeer talrijk. Wijl echter vrij langen tijd geen vaste regel bestond, ontving de derde orde in de verschillende landen verschillende namen en vormen. Mettertijd vereenigden zich vele vrouwelijke leden tot een gemeenschappelijk leven: de reguliere derde orde, die van Munio van Zamora den regel, van Innocentius VII de goedkeuring (1405) en van Eugenius IV de bevestiging ontving (1439). 8°. De invloed der Minderbroeders en Predikheeren werkte zeer krachtig en heilzaam. Hun armoede vormde een tegenwicht tegen den rijkdom en wereldschen zin ; hun woord en voorbeeld bestreed de onverschilligheid en verslapping veler geestelijken, zoowel in als buiten de kloosters ; hun pre Potthast, n. 5386. Cf. 7932. ») XocA.Hermann v. Salza, Meister des deutschen Ordens, Leipzig 1885. 4) Moll, II, 2, bl. 141 w., 148 .Vgl. D'Ablaing van Giessenburg, t. a. p., bl. 165 vv. 6) Migne, Tom. 200, p. 310 ss. Jaffé, No. 9993. •) Potthast, n. 9905. ') Migne, Tom. 200, p. 1024 ss. 8) Migne, Tom. 183, p. 1661 ss. ») Migne, Tom. 188, p. 1674. VIJFDE HOOFDSTUK. Sacramenten, godsdienstig en zedelijk leven. § 112. Sacramenten. Schanz, Die Lehre von den Sacramenten der Katholischen Kirche, Freiburg i. Br. 1893. Back, Die Siebenzahl der Sacramente, Begensburg 1864. ThcUhofer-Eiaenhofer, Handbuch der Kath. Liturgik, 2 Aufl., Freiburg i. Br. 1912. Franz, Die Messe im deutschen Mittelalter, Freiburg i. Br. 1902. Ebner, Quellen und Forschungen zur Gesch. und Kunstgesch, des Missak Romanum im Mittelalter, Freiburg i. Br. 1896. P. A. Kirsch, Zur Gesch. der Kathol. Beichte, Würzburg 1902. Br. N. Patdus, Geschichte des Ablasses im Mittelalter, 3 Bande, Paderborn (Schöningh), 1922—1924. Freisen, Gesch. des kanonischen Eherechtes, Tüb. 1888. 1°. Nog had het woord sacrament in het begin dezer periode niet de uitsluitende beteekenis van later. Zoo noemde Hugo van St. Victor het ontvangen van wijwater en gewijde asch een sacrament en rangschikte de kerkwijding onder het sacrament der heilige orden1). Godfried van Vendöme vermeldde bij de optelling der sacramenten alleen het doopsel, vormsel, oliesel en de H. Eucharistie2). Sigebertus vanGembloux (t 1112) telde er slechts drie 8), terwnl de synode van Londen in 1237 de zeven sacramenten de voornaamste noemde 4). Toch drong x) Lib. I de sacram. fid., pars 9, cap. 7 ; lib. II, pars 3—4. 2) Migne, Tom. 157, p. 226. 3) Pertz, VIII, Script., 362 s. ') Hefele, V, 1056. § 112. Sacramenten. 121 altijd meer de gewoonte door, het woord Sacrament in onzen zin te gebruiken, vooral sedert den strijd met de Katharen. Het eerst noemde Otto van Bamberg in 1124 alle zeven sacramenten achter elkaar x). Daarop volgde weldra Petrus Lombardus (c. 1150) 2). Alanus ab Insulis3) en de beroemde Constitutiones synodicae van Odo van Parijs (c. 1197) 4). 2°. Ofschoon het doopsel in den regel nog door driemalige indompeling werd toegediend, kwam toch sedert de XII eeuw de driemalige besproeiing meer in gebruik 5). Nog klaagde men soms over het lange uitstel des doopsels, dat onder andere zijn oorzaak had in de groote kosten voor peter en meter *). Het catechumenaat werd korter, maar bleef bestaan. In de XII eeuw hoorde men nog van onzekerheden en onjuistheden aangaande de doopformule, die echter in de XIII algemeen erkend werd. Driemaal in het jaar moest het volk in het toedienen des doopsels worden onderricht7). Het vormsel werd toegediend zooals heden. In het westen vormde men niet terstond na het doopsel. Eenige synoden wilden, dat men het vormsel nuchter zou ontvangen; ook hoorde men klagen, dat dit sacrament werd verzuimd. Na Thomas van Aquine stond het vast, dat de Paus een priester voor het vormsel kon delegeeren 8). 3°. Na Gregorius VII las men in het westen over het algemeen de H. Mis volgens de Romeinsche liturgie 9). Buiten de kathedralen, stift- en kloosterkerken verbond men alleen op hooge feestdagen de Mis met de kerkehjke getijden. De oblaties bestonden vooral in was en geld. In de XI eeuw, na de ketterij van Bereng a r i u s , kwam het gebruik op, de H. Hostie na de consecratie op te heffen ter aanbidding en daarbij een teeken te geven met de bel. De opheffing des kelks begon te Rome in de XIV eeuw en werd in de XV algemeen. In de Grieksche Kerk was de dubbele elevatie !) Herbordi vita, Lib. II, c. 18. Pertz, Tom. 20, p. 733. ») Lib. IV sent., d. 2—3. ») Migne, Tom. 210, p. 679. 4) Mansi, XXII, 673. s) De synode van Ravenna 1311, can. XI zegt: „Sub trina aspersione vel immersione." Hefele, VI, 456. 6) Hefele, VI, 232. ') Hefele, VI, 502. 8) Sum. Theol. III, q. 72, II. 9) Als liturgische schrijvers muntten uit: Rupertus van Deutz, Ivo van Chartres, Joannes Beloth, Innocentius III, Willem Durantis. 122 § 122. Sacramenten. reeds sedert de XII eeuw in gebruik. De synode van Piacenza, voorgezeten door Urbanus II, voerde de praefatie der H. Maagd in en bracht daardoor het aantal op tien, die nog heden bestaan. Terwijl eenerzijds het concilie van Lateranen (1215) klaagde over de lauwheid der geestelijken, die nauwelijks viermaal in het jaar lazen, verhieven zich anderzijds vele synoden tegen het misbruik, meermalen daags de H. Mis te lezen *). Alleen op Kerstmis en Paschen, elders op Pinksteren en Allerheiligen, en indien een voornaam persoon aankwam, bleef het geoorloofd. Innocentius III beperkte het meermalen lezen tot Kerstmis en het geval van strikte noodzakelijkheid. Uit dit laatste volgt het bineeren. Ook na den middag werd niet zelden de H. Mis gelezen, hetgeen eerst in 1566 werd verboden. De missa sicca, d.i. een Mis zonder consecratie, offerande of communie ; de missa bifaciata, trifaciata enz., d. i. het verbinden van één Mis met twee, drie en meer introitus, epistels en evangehes, lijkmissen voor levenden om deze spoedig te doen sterven, waren streng verboden. Aan kinderen na het doopsel de H. Communie te geven, kwam allengs in onbruik 2), evenzoo de Communie onder beide gedaanten. Toch gaf men deze nog op vele plaatsen in de XII eeuw ; de Paus bij plechtige Missen nog in de XV. Tengevolge der leer van H u s werd op de synode van Constanz de bestrijding van onder ééne gedaante te communiceeren verboden 3). Reeds de IV synode van Lateranen (1215) verplichtte de christenen op zware straffen, minstens eens in het jaar, met Paschen, tot de H. Tafel te naderen *). Aan zieken bracht men de H. Communie met grooter plechtigheid dan vroeger ; op grooten eerbied wees de begeleiding, het licht en het teeken met de bel of de klok. Voor het altaar of het sacramentshuisje brandde het „eeuwig licht". 4°. In het sacrament der biecht werd sedert de XIII eeuw de indicatieve vorm der absolutie, in plaats van de deprecatieve, algemeen 6). De vierde algemeene synode van Lateranen (1215) drong onder bedreiging van strenge straffen aan op het biechtgeheim, op de verplichting om ten minste eens in het jaar te biechten !) Hefele, V, 796, 922, 947, 951, v. 1007, 1082 ; VI, 183, 219, 455, 539. 2) Syn. v. Trier, 1227. Hefele, V, 947. 8) Sess: XIII. *) Mansi, T. XXII, p. 1006, 1010. s) Cf. Hefele, V, 948 : „Auctoritate, qua fungor, ego te absolvo" etc. (1227). § 122. Sacramenten. 123 bij zijn eigen priester (proprio sacerdoti). De laatste woorden veroorzaakten weldra een hevigen strijd. Bisschoppen, pastoors en universiteiten beweerden, dat een parochiaan tegen den wil des pastoors zijn paaschbiecht niet kon spreken bij een Moosterling. Daartegen hielden op het einde der XIII eeuw de bedelorden staande, dat hun biechtkinderen geen verphchting hadden, de biecht bij den pastoor te herhalen. Innocentius IV ontnam hun dit recht door de bul Etsi animatum (1254), als reden opgevend, dat de pastoor anders zonder biechtelingen bleef. Diens opvolger Alexander IV gaf aan de bedelorden in zijn bul Nee insolitum de privilegiën terug.1). Ook zonder verlof van den pastoor hoorden zij biecht met toestemming van den Paus, zijn legaat of den bisschop. Reeds werden de aan den Paus en aan den bisschop voorbehouden gevallen onderscheiden. In tijd van nood bij een leek te biechten was vrij algemeen en werd zeer aangeraden. Toch hield men altijd vast, dat een leek de volmacht om te absolveeren ontbrak 2). Nog bleef de boete streng. Na het Decretum Oratiani en de Decretales van Gregorius IX werden de oudere canones poenitentiales niet verboden, maar raakten feitelijk in onbruik. Kardinaal Hendrik de Segusia ( 1271) stelde 46 canones op, welke Bonaventura in zijn Confessionale overnam en met eenige vermeerderde. De boete daar voorgeschreven verschilde weinig van die der vroegere periode: gebed, aalmoes, vasten, bedevaart, intrede in een klooster, geeseling, het aanvaarden van een kruistocht 8). De geeseltochten der XIII en volgende eeuw brachten veel misbruiken voort en werden verboden. Ze hielden echter zoo spoedig niet op, namen vooral toe tijdens den zwarten dood (XIV eeuw) en hadden, behalve in Frankrijk, in alle landen plaats *). Maar ook thans bleef de reeds vermelde redemptie bestaan ; of hever de gelegenheden, om zonder boetedoening van de kerkehjke straffen ontslagen te worden, vermenigvuldigden zich zeer, zoodat de openbare boete sterk verminderde. Gedeeltelijk was dit toe te schrijven aan de grooter vrijgevig- x) Hefele, V, 228—229. Delorme, Bish. de Mediavilla, Quarraccbi 1925. 2) P. Laurain, De 1'intervention des laïques, des diacres et des abesses dans 1'administration de la pénitence, Paris 1899. Oromer, Die Laienbeicht, Augsburg, 1909. 8) Schmitz, Bussbücher, Mainz 1883, S. 792 ff. 4) Cooper, Der Flagellantismus und die Flagellanten, vertaald door Dohrn, Dresden 1899. Moll, II, 3, bl. 73 vv. 124 § 112. Sacramenten. heid met den aflaat. Reeds werd gezegd, hoe de aflaat ontstond. Hier moet worden bijgevoegd, dat de oudste algemeene kwijtschelding van zondenstraffen aan velen van bisschoppen afkomstig is, niet van Pausen. Den oudsten ons bekenden pauselijken aflaatbrief, die zeker is, gaf Paus Alexander II in het jaar 1063 aan de Spanjaards die tegen de Mooren streden. De ware beteekenis van de formule : kwijtschelding van schuld en straf is, dat de begunstigde een biechtvader mocht kiezen, die hem van alles kon absolveeren en alle straffen kwijtschelden, dus een vollen aflaat kon geven in den hedendaagschen zin des woords. Uitdrukkingen als : Hij ontvange volkomen vergeving aller zonden, die zeer vaak voorkomen zijn noch absolutie noch verleening van een aflaat, maar enkel een voorbede en een zegewensch x). Volle aflaten werden reeds in de XI eh XII eeuw geschonken. In het begin der XIII eeuw werd deze gulheid zelfs te groot, zoodat Innocentius III (1215) aan de bisschoppen het recht, een vollen aflaat te verleenen, ontnam en dat der gedeeltelijke beperkte 2). Toch gaven de Pausen zelf vaak een vollen aflaat: aan hen, die het kruis namen, krijgers uitrustten, een schip bouwden of op andere wijze bijdroegen voor den kruistocht. Innocentius III verleende een vollen aflaat voor het bouwen eener brug over de Rhöne bij Lyon ; Innocentius IV voor den bouw van den Keulschen dom (1248). In 1300 schreef Bonifatius VIII het eerste jubilé uit en gaf een voUen aflaat aan allen, die de eeuwige stad bezochten en aan de voorwaarde voldeden. Later kon die aflaat zonder de Roomsche reis worden verdiend 8). Gedeeltelijke aflaten gaven vaak de bisschoppen voor het bouwen van bruggen, 1284 te Maastricht voor het bouwen der Maasbrug, 1286 te Esslingen, 1300 te Mainz *). Voor eiken aflaat werd altijd de staat van genade en een goed werk vereischt. 5°. Wijl bruidegom en bruid de eigenhjke bedienaars van het huwelijk zijn, werd ook het clandestine huwelijk als geldig erkend, maar streng verboden. Allengs werden op vele synoden de proola- x) E. Oöller, Die papstliche Poenitentiarie von ihrem Ursprung bis zu ihrer Umgestalting unter Pius V, I : Die papstl. Poenitentiarie bis Eugen IV, I Teil, Darstellung; II Teil, Quellen, Rom 1907. N. Paulus, Mittelalterliche Absolutionen als angebliche Ablasse. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1908, S. 433 ff. en 621 ff. 2) Lateran. IV, can. 62. 3) P. Albers, S. J. Het jubilé in de Middeleeuwen. Studiën, 1900, d. 54. 4) Michael, Gesch. d. deutschen Volkes, I, 170—171. Hist. Pol. Bl. 1906. § 113. Godsdienstig leven. 125 maties voorgeschreven 1), impedimenten vastgesteld 2) ; de besloten tijd bepaald en de onmogelijkheid der echtscheiding ook in geval van echtbreuk, verdedigd. 6°. Enkele leeraren wilden niet, dat eenzelfde persoon het H. Oliesel meermalen ontving, omdat ook de openbare boete maar eens werd gegeven. Anderen verdedigden de hedendaagsche praktijk. Men gebruikte hier de indicatieve, daar de deprecatieve formule, en men vorderde gewoonlijk een leeftijd van minstens 14 jaar 3). § 113. Godsdienstig leven. Kellner, Heortologie oder das Kirchenjahr und die Heiligenfeste in ihrer geschichtlichen Entwicklung, Freib. i. Br. 1901. Baumer, Geschichte des Breviers, Freiburg i. Br. 1895. Lecoy de la Marche, La chaire francaise au moyenage, Paris 1886. Albert, Geschichte der Predigt in Deutschland bis Luther, III Theil, Gütersloh 1896. Braun, Die liturgische Gewandung im Occident und Oriënt nach Ursprung und Entwicklung, Verwendung und Symbolik, Freiburg i. Br. 1907. Mit 316 Abbildungen. Beissel, Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland wahrend des Mittelalters, Freiburg 1909. Dezelfde, Die Verehrung der Heiligen und ihrer Reliquien in Deutschland, 2 Bd., Freib. i. Br. 1890— 1892. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland, Amsterdam, Deel I—VI. De Katholiek, Dl. III (1897), bl. 252 w. 1°. Tot het godsdienstig leven behoorden bijzonder de kerkelijke feesten. Het voornaamste, dat in dezen tijd ontstond, is H. Sacramentsdag. In 1247 werd het ingevoerd te Luik ten gevolge der openbaringen aan deH. Juliana van Cornouillon gedaan.'In 1260 had bisschop Hendrik daarover briefwisseling met Urbanus IV, die aartsdiaken geweest was te Luik. Intusschen geschiedde 1263 het beroemde sacramentswonder-te Bolsena *). In 1264 strekte nu Urbanus het feest over de gansche wereld uit8). *) Hefele, V, 797, 895, 948, 1153; VI, 439, 446, 549 enz. a) Reeds Petrus Blesensis (XII eeuw) zegt: „Votum, conditio, violentia, spiritualis paternitas, error dissimilisque fides. Aetas, turpe scelus, sanguis, conjunctio, tempus. Haec si canonico vis consentire vigori, Te de jure vetant jura subire thori." Migne, Tom. 207, p. 343—345. Cap. Cum inhibitio, 3 de eland. matr. (4, 3). *) Kern, S. J. De sacramento extremae unctionis tractatus dogmaticus, Ratisbonae 1907. 4) Pastor, Gesch. der Papste, III, S. 796 ff. 5) De bul bij Raynald, 1264, No. 27. 126 § 113. Godsdienstig leven. Algemeen werd het eerst, toen Clemens V op de algemeene synode van Vienne (1311—1312) de bul van Urbanus IV overnam en bekrachtigde 1). Het heerlijke officie van het feest is van den H. Thomas. Het feest der Transfiguratie reeds vóór de VTTT eeuw in het oosten gevierd, werd ook in het westen na 1100 vrij algemeen2). .2°. In dezen tijd nam de vereering der H. Maagd zeer toe en drong in het leven der volken door. Bedevaarten en kerken ter harer eer werden zeer talrijk. Men vastte op Zaterdag en op de vigihën harer feesten. Krachtig werkten de bedelorden voor de vereering der Moeder Gods, de Karmelieten verspreidden het scapulier. Het Wees-gegroet werd veel gebeden. Bij de woorden des Engels en der H. E 1 i s a b e t h voegde hoogstwaarschijnlijk Urbanus IV: Jezus Christus. Amen 3). Bijzonder de H. Be rnardus en de H. Bonaventura bevorderden de Mariavereering door hun geschriften, die weldra in de verschillende talen overgebracht zeer veel werden gelezen. In 1263 vierden de Franciscanen het feest van Maria-Visitatie, dat in 1389 door Urbanus VI en door Bonifatius IX voor de gansche wereld werd voorgeschreven. Het feest der ontvangenis van Maria werd in het oosten reeds omstreeks het midden der X eeuw gevierd op 9 December. In Ierland ontmoet men het in de IX, in Engeland voor het midden der XI eeuw. Was het de viering der Onbevlekte Ontvangenis ? Hoe dit zij, zeker is, dat in het begin der XII eeuw de voorstanders van het feest in Engeland, Anselmus van Edmunsbury Osbertus van Clare, Eadmer, Nicolaas van S t. A1 b a n het voorrecht der Onbevlekte Ontvangenis in het hcht stelden. Van Engeland ging het feest over naar Rouaan en Normandië, vandaar naar andere kerken van Frankrijk 4). De H. B e r n a rd u s verzette zich daartegen vrij heftig. Terwijl sommige leeraren het leerstuk der Onbevlekte Ontvangenis ontkenden, ruimde S c o t u s de voornaamste theologische moeilijkheid uit den weg. 5°. Ook de vereering der Heiligen nam een hooge vlucht, vooral ten gevolge der kruistochten en der verovering van Constantinopel *) Cap. Unicum, De reliq. et de Ven. SS. in Clem. (3, 16). 2) Huf S. J. Liturgische Studiën, I, 59 vv. s). Esser, Gesch. des Engl. Grusses (Hist. Jahrb. der Görresgesellschaft, 1884, S. 88 ff.). *) Zie Eodmeri Tract. de Concept. S. Mariae, ed. Thurston en Slater, Frib. Bris. 1904. A. Noyon S. J., Les origines de la fête de 1'immaculée conception en occident, Etudes religieuses, Paris 1904. Thurston S. J. in The Month 1904. § 113. Godsdienstig leven. 127 (1204), toen het westen met rehquieën als overstroomd werd. Niet zelden moesten Pausen en bisschoppen zich tegen bedrog en al te groote hchtgeloovigheid verzetten. Alexander III (1159— 1181) behield zich de canonisatie voor. Op vele plaatsen werd het feest van St. Nicolaas, MariaMagdalena, Laurentius, St. Michaël, Joannes den Dooper enz. verplichtend gesteld. Ook de vereering van den H. Joseph, ofschoon hij geen eigen feest had, nam voortdurend toe x). Over het algemeen was het aantal feestdagen zeer groot. De synode van Szaboles (Hongarije) (1092) telde er 40, die van Toulouse (1229) 40 ; zelfs 53 strenge en 21 halve feesten schreef de synode van Oxford voor (1222). Onze bisschop Jan van Arkel stelde buiten de Zondagen meer dan 50 feestdagen verplichtend 2). Voor het dienstpersoneel en de hjfeigenen waren die rustdagen zeer welkom. 4°. Door de invoering der vele festen werd ook in het brevier meer afwisseling gebracht. Sedert de XI eeuw hadden de getijden der kanunniken drie lecties nünder dan die der monniken. Aanmerkelijk korter werd het brevier door de revisie van 1245, welke de generaal der Franciscanen bezorgde en Nicolaas III invoerde onder de geestelijken van Rome. Wijl er in die tijden geen andere namiddagoefening bestond, woonden de geloovigen zeer vaak het officie bij, dat niet enkel in kathedralen, stift- en kloosterkerken, maar ook soms in parochiekerken plechtig werd gezongen. 5°. In eenige betrekking tot de feesten en het brevier stonden de vastendagen. De vastentijd voor Kerstmis en het vasten op Zaterdag verdween allengs. Ofschoon de vasten voor Paschen, de Quatertemper en de Vigiliën bleven bestaan, zoo kwam toch ook hierin eenige verzachting. De volle maaltijd werd op den middag verplaatst, des avonds een collatie genomen en in het onthouden van zuivel vaak gedispenseerd. 6°. In deze periode bloeide de kerkehjke welsprekendheid, Ofschoon men voor de preek nog veel de homihariën gebruikte, maakte men zich toch allengs van de vroegere voorbeelden los. Dat er zeer practisch en populair gepreekt werd, blijkt uit hetgeen er uit dien tijd is overgebleven. Zelfs over de theorie der welsprekend- 1) J. Seitz, Die Verehrung des H. Joseph in ihrer geschichtl. Entwicklung bis z. Konzil von Trient, Freiburg 1908. 2) Hefele, Tom. V, 206, 221—223, 949, 983, 1082 ; Tom. VI, 554 f. ; 337 f., 547, 549. Moll, II, 3, 238 w. 128 § 113. Godsdienstig leven. heid werden goede werken geschreven x). De bloei der redekunst is bijzonder toe te schrijven aan de kruistochten, de bedelorden, de ontwikkeling der landtalen en der kerkehjke wetenschap. Had men tot dien tijd alleen onder de Mis gepreekt, de Idoosterlingen deden het vaak na den middag. De Franciscanen en Predikheeren werden door synoden aanbevolen2). Beroemde predikers waren b.v. de H Bernardus, Fulco van Neuilly, Guibertus van Nogent, Innocentius in, Antonius van Padua, Bonaventura, Thomas van Aquine, David van Augsburg en Bertholdus van Reg e n s b u r g. Vaak was de toeloop zóó groot, dat men preeken moest onder den blooten hemel. 7 o Tot het kerkehjk leven kan ook het geestelijk drama 3) worden gerekend. Het schijnt zich bijzonder na de XI eeuw te hebben ontwikkeld. Het ontstond zeker uit de liturgie, die wel het eerste denkbeeld van het mysteriespel moest wekken. Werd er meestal met ernst gespeeld, zoo lag toch de profanatie van het heilige nabij. In de XI en XII eeuw raakte het los van de liturgie. Reeds sedert de XIII eeuw begon men deze spelen uit de kerk te weren 4). Evenwel hebben ze ook daarna nog veel goeds gesticht. De stoffen waren verschülend. Men had Kerstmis-, p»B»io-, , jumu>«v en hemelvaartspelen. Niet zelden kwamen mysteriën uit het leven der H Maagd, van den kerkpatroon of andere heiligen op het toneel. Zeer dikwijls leverde de H. Schrift de stof, zoowel het Oude als het Nieuwe Testament. Naast de mysteriespelen ontstonden ook andere minder edele. La féte des fous 5) en het daarmee samenhangend fête de l'dne schijnt buiten Frankrijk niet te zijn verspreid. Ze wezen terug op het heidendom, op de Saturnaliën en de Decembrtca. Omstreeks nieuwjaar werden ze gevierd en leidden tot vele misbruiken. Tegen de fêtes des fous heeft de Kerk zich verzet. Hiermee mag men i) Guibertus van Nogent (t 1104) : Liber, quo ordine sermo fieri debet. Migne Tom 108, p. 21 ss. Alanus ab Insulis (t 1202) : Summa de arte praedicatoria, Migne, Tom. 210, p. 109 ss. Hubertus de Bomanis (f 1277) : De eruditione praedicatoria. Bibl. Max. PP., Tom. 25, p. 424 ss. ■) Hefele, V, 323, 950 ; VI, 37, 42, 198, 444, 533, 624. ») Froning. Zur Gesch. und Beurteilung der geistl. Spiele im MA., Frankf 1884. Wijbrands, Opmerkingen over het geestelijk drama hier te lande in de Middeleeuwen. Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theol., III, 193—290. T .„ *) Hefele V, S. 1007. MoU, II, 3, bl. 264. Vgl. Batav. Sacra I, p. 168. «) G. Br\ves, Zur Gesch. der fêtes des fous. Stim. aus ML. 1894, S. 571 ff. § 114. , Zedelijk leven. 129 niet verwarren de onschuldige voorstellingen van Christus' intocht in den tempel, van de vlucht naar Egypteen de voorspelling van Balaam. Dergelijke spelen hadden plaats op het feest van den episcopus puerorum, of het Gregoriusfeest wanneer (6 of 28 Dec.) een knaap in bisschoppelijk gewaad werd rondgeleid en waarbij niet zelden muzikanten en potsenmakers optraden. Den risus pasehalis wekte men op door lachwekkende verhalen in de preek. Bij dit alles heerschte meestal gezonde humor. De op parodieën gelijkende nabootsingen van het heihge deed in die eeuwen van geloof geen of minder kwaad. Misbruiken trachtte de Kerk te weren § H4. Zedelijk leven. O. Grupp, Kulturgeschichte des Mittelalters, 2 Bnde, Stuttgart 1894 — 1895. Michael, Geschichte des Deutschen Volkes, I—VI Band, Freib. i. Br. 1915. Revue des quest. hist. 1893, p. 183 ss. : Vacandard, L'Eglise et les ordalies au XII siècle. Ratzinger, Geschichte der Kirchlichen Armenpflege, 2 Aufl., Freiburg 1884. Revue des quest. hist. 1899, p. 95 ss. : Le Grand, Les Maisons-Dieu, leurs statuts au XII siècle, Lallemand, Histoire de la charité, Tom. IV, Paris 1910. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1898, S. 601 : Hoffmann, Die Steüung der Katholischen Kirche zum Zweikampfe bis zum Konzil von Trient. Kober, der Kirchenbann, 2 Aufl., Tübingen 1863. Hinachius, Kath. Kirchenrecht, IV, 698 ff. 1°. Het dagelij ksch leven was in de middeleeuwen doortrokken van den geest des geloofs. Al bleek deze bij velen niet sterk genoeg, om de felle hartstochten voortdurend te bedwingen, hij leidde na den val gewoonlijk tot een oprechte, vaak roerende bekeering en boete. Vandaar dat men de grootste tegenstellingen ontmoet : wreedheid ook tegen weerloozen, tegen geestelijken en kloosters in den voortdurenden strijd tusschen Paus en keizer, in de talrijke twisten tusschen de steeds machtiger wordende grooten, zelfzucht en gierigheid door den toenemenden rijkdom, niet alleen bij leeken, maar ook bij een groot aantal geestelijken; onzedelijkheid bij den *) W. Schmitz, S. J. Das christl. Element in den Unterhaltungen und bei den Festen des Mittelalters. Der Katholik, 1897, Octob.—Nov. Moll, II, 3, bl. 265 vv. Ciampi, Le rappresentazioni sacre del medio evo in Italia, Roma 1865. Dat het Carnaval op de Saturnalia en het heidendom terugwijst en onafhankelijk is van de lentevasten, kan niet worden bewezen. Zie H. Thurston, The Month, Maart 1912, p. 225—239. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 9 130 § 114. Zedelijk leven. machtigen aangroei der steden en den vaak al te weekelijken vrouwendienst der ridderschap *); roof en plunderzucht bij de nog altijd groote gebreken in de rechtspraak. Daar tegenover stonden echter niet alleen de groote voorrechten der vrijheid, frissche kracht en natuurlijkheid bij het volk, koene dapperheid bij de ridders, de geest van opoffering en volharding bij allen, maar ook heldhaftige bekeeringen en strenge boete, die keizers en koningen diepe vernederingen deed aanvaarden en tal van ridders naar het klooster dreef Men denke aan de boete der moordenaars van bisschop Koenraad I van Würzburg (1202) ; aan die van Frederik van Isenburg; van Lodewijk II van Beieren; van hertog B o 1 e s 1 a u s van Süezië (1258) 2). De beweging, die bij de stichting der Minderbroeders ontstond, trok rijk en arm naar boete en deugd. Heele steden en dorpen trokken de predikers met groene twijgen en licht te gemoet. Op hun machtig woord sloeg men zich op de borst en geeselde zich in het openbaar. Trof men onder de vorsten onverschühgen en zedeloozen aan, zooals graaf Jan van Soissons (einde XI eeuw), Hendrik IV, koning Jan zonder Land en keizer Frederik II, men vond er ook een L o d e w ij k IX van Frankrijk, zijn moeder B 1 a n c a van Castilië, een Elisabeth van Thüringen, een Hedwigis van Polen, Elisabeth van Portugal, Ferdinand van Castilië, Leopold van Oostenrijk enz. 2° Om de boosdoeners, koningen en vorsten, ridders en heeren, zelfs gansche landen en steden tot de orde te roepen, maakte de Kerk niet zelden gebruik van de kerkelijke straffen, die over het algemeen zeer heilzaam werkten. Gewoonlijk gingen drie waarschuwingen aan de excommunicatie vooraf. De gevolgen dezer straf j waren menigvuldig. De kerkehjke drukten het zwaarst. Tot de burgerlijke behoorden, dat de gebannene niet als eischer voor het gerecht kon optreden, dat hij moest gemeden (vitandus) worden 8) Toch werden hierop allengs veel uitzonderingen gemaakt. Het i) Het jus primae noctis behoort zeker tot het „geleerde bijgeloof". Zie K. Schmidt, Das jus primae noctis, eine geschichtliche Untersuehnng, Freib i B 1881. Verder te zijner verdediging in Zeitschr. für Ethnologie, 1884, S. 18—69 ; en Zeitschr. der Hist. Gesellsch. für die Prov. Posen, 1886 (I Jahrg.). Heft 3—4. ») Michael, II, 242—248. ») Na de synode van Constanz was alleen de met name geëxcommuniceerde vitandus. § 114. Zedelijk leven. 131 interdict vond veel meer toepassing dan vroeger en was zeer geschikt, om ook den hardnekkigste tot zijn phcht te brengen. Door den aard dezer straf werden vaak onschuldigen getroffen. Om dit zooveel mogelijk te voorkomen, was de toediening der meest noodzakelijke sacramenten nooit uitgesloten. Bij gesloten deuren mocht in stilte godsdienstoefening worden gehouden en dit werd bij hooge uitzondering op de aller eerste feesten zelfs in het openbaar toegestaan. Toch vermaanden de Pausen aangaande deze straf altijd tot de grootste voorzichtigheid. De geestelijken strafte men sedert de XII eeuw niet enkel met afzetting, maar ook met degradatie, waardoor zij de rechten van den geestehjken stand verloren en onder de jurisdictie der wereldlijke rechtbank kwamen. Zeer zelden echter maakte de Kerk van deze verschrikkehjke straf gebruik1). De vroeger reeds ingevoerde Godsvrede (Treuga Dei) werd allengs algemeen erkend, bijzonder door de kruistochten begunstigd en door de Pausen met kracht doorgezet. De bepalingen der algemeene synoden van Lateranen (I—III) werden opgenomen in het Corpus juris 2). Het wreed wapenspel bestreed de Kerk met kracht en trachtte de godsoordeelen (ordaliën) als gerechtelijk bewijs te vernietigen 8). Zeeroof, woeker, strandrecht (jus littoris) enz. werden met kerkehjke straffen belegd. ») 3°. Heerhjk heeft de christelijke weldadigheid in dezen tijd gebloeid. De armenzorg der kerkelijke gemeente was in den Karolingischen tijd hervormd, maar had in de IX en X eeuw door de woestheid der. .tijden veel geleden. De laatste Karolingers hadden het kerkehjk goed meestal in de hand van leeken gebracht. Ook de XI eeuw had hierin nog niet veel veranderd. Men scheen den oudchristehjken stelregel te hebben vergeten, dat kerkehjk goed het goed der armen was. Ook de geestehjken droegen daarvan eenige schuld. Voor de geregelde armenzorg stonden tot in de XHI en XIV eeuw alleen de kloosters en kloosterorden. Van ouds was het gebruik, dagelijks een aantal armen en pelgrims aan de kloosterpoort te spijzen. De oude Benedictijnerkloosters en de latere hervormingen hebben hierin onnoemelijk veel goed gedaan. In vele kloosters was de opbrengst van een landgoed voor de armen bestemd. De abdij x) Zie Moll, II, 4, bl. 150 w. ; 168 w. Vgl. II, I, bl. 168, 174. 2) Cap. 1, 2, X. De Treuga et pace (1, 34). *) Decret. Greg. IX, 6, T. 34, 35 ; Cf. Cap. 2, T. 14. 4) Vgl. ook Moll, II, 4, bl. 225 v. 132 § 114. Zedelijk leven. Hirsau in het Zwarte Woud deelde jaarlijks 400 mud kóren en vruchten, dagelijks aan 200 armen middageten uit. Abt W a 11 e r v a n E g m o n d was een vriend der armen, de abdij van Oostbroek had geregelde armenzorg, de monniken van Wittewierum beoefenden zeer groote weldadigheid, de vrijgevigheid der abdij van Rijnsburg ie spreekwoordehjk gebleven Heele kloosterorden wijdden zich aan werken van naastenliefde : b.v. de Kruisbroeders, Antonieten, de H. Geestbroeders, Alexianen, Trinitariërs en zooveel andere, om van de vrouwelijke orden niet te spreken. 4». In de XII eeuw verrezen reeds tal van inrichtingen van liefdadigheid, die vooral in de XITI eeuw tot hoogen bloei kwamen. In België bestond op het einde dezer eeuw bijna in elke stedelijke parochie een armenhuis. Ook de gilden, de Heihge-Geesttafel en het stedelijk bestuur hadden meestal hun eigen hefdehuizen2). In Holland bezat elke stad, hier en daar zelfs dorpsgemeenten, een gasthuis, zoodat men niet kan nalaten, „den uitstekenden ijver onzer vaderen tot dit hefdewerk te bewonderen" 8). Zeer talrijk waren de leprozenhuizen. Reeds in den aanvang der XHI eeuw bezat Frankrijk er 2000, die alle aanstekehjke zieken verpleegden. Zooals hier, in België en Frankrijk, .was het ook in de zuidelijke landen van Europa, waar bijna alle orden van liefdadigheid waren ontstaan en zich de christelijke geest en het krachtig volksleven in de stedelijke en burgerlijke hefdegestichten openbaarde. Vorsten en grooten gaven het voorbeeld. Bekend is de opofferende liefde van den H. L o d e w ij k, die zelf de armen aan tafel bediende 4) van de H. Elisabeth, de H. Hedwigis en tal van anderen. Bij ons werd gravin Sofia (f 1176) „een tweede Dorcas" en „haer herte een grondelos wael van ontferme" genoemd ; gravin Mathilde, moeder van den roomschkoning, stond in den slag van Westcappele (1253) de gewonden op het slagveld bij 8). Pausen en bisschoppen waren bij dezen niet ten achter en bevorderden de groote beweging der christelijke liefde uit alle !) Moll, II, 4, bl. 243 vv. Schotel, De Abdij van Rijnsburg, 's-Hertogenbosch 1851. «) P. Alberdingk Thvjm, Gestichten van liefdadigheid van Karei den Grooten tot aan de Hervorming, Leuven 1883. ») Moll, Tl, 4, bl. 253. «) Joinville, Histoire de S. Louis, Chap. 139, éd. de WaiUy, Paris 1890, p. 291 s. s) Moll, n, 4, bl. 223 vv. § 114. Zedelijk leven. 133 kracht. Onze bisschoppen hebben op het voorbeeld van A n sf r i e d, groote liefdewerken verricht. Boven anderen wordt Guy van Avesnes geprezen. De behoeftigen dier dagen noemde men de „armen van Christus", „vrienden van Christus", „kamerheeren des hemels" en hun handen de „schatkist van C h r i s t u s". 5°. In dezen bloeitijd der middeleeuwen ontstonden tal van gilden en genootschappen x) ter bevordering van ambachten, handel en alle soort van kunst. Ze hadden hun eigen H. Patroon, hun kerkehjke feesten, hun wapen en vaandel. Wat een hefdewerken en sociale weldaden hebben deze gilden bewezen ! De kerkelijke broederschappen bevorderden niet alleen het godsdienstig leven, maar ook het vriendschappelijk onderling verkeer. Wonderbaar was de offervaardige en volhardende samenwerking van arm en rjjk, jong en oud bij den bouw der heerhjke middeleeuwsche kerken. Voor het aanleggen van wegen en bruggen vormden zich broederschappen, zelfs kloosterorden, zooals de Fratres pontifices. De drang en het streven naar vereeniging en aansluiting was algemeen en bewerkte op verschillend gebied onnoemehjk veel goeds. *) P. A. Het oude gilde en zijn hervorming in onzen tijd. Studiën, Deel 34—-35, Utrecht 1890. De gilden van Utrecht tot 1528, 2 deelen door Overvoorde en Joosting, 's-Gravenhage 1896—1897. Fagniez, Corporations et syndicats, Paris 1905. ZESDE HOOFDSTUK. KERKELIJKE WETENSCHAP EN KUNST. § 115Kerkelijke wetenschap. Denifle, Die Universitaten des Mittelalters bis 1400, I B, (niet meer verschenen) Berlin 1885. G. Kaufmann, Gesch. der d. Universitaten, 2 d. 1888—96. H. Bashdall, The Umversities of Europa in the middle Ages, 2 vol. Oxford, 1895. Denifle-Chatelain, Chartularium Universitatis ParisieSnsis, 4 Tom., Par. 1889 ss. Auctarium Chartularii, 2 Tom., Par. 1894 'ss. Stöckl, Geschichte der Philosophie des Mittelalters, 3 Bde, Mainz 1864—1866. Haurêau, Histoire de la Philosophie scolastique, Tom. 2, Paris 1872 ss Schwane, Dogmengeschichte der mittleren Zeit, Freib. i. Br. 1882. Grabmann, Geschichte der scholastischen Methode, I—III, Freiburg 1909 ss. J. de Ghellinkc, S. J., Le mouvement théologique du XII siècle, Paris 1914. Archiv. für Litt.- und Kirchengesch., II, 165 ff. V, 165 ff., 603 ff. A. van Weddingen, Albert le Grand, le maitre de St. Thomas, Paris 1881. De Groot O. P. Het leven van den H. Thomas van Aquino. Dezelfde, De H. Thomas als Wijsgeer, Openingsrede 1894. Cornudet, Histoire de S. Thomas d'Aquin, Paris 1913. Hoogveld (Grabmann), Thomas v. Aquine, Utrecht 1914 Werner, Duns Scotus, Wien 1881. Lemmens, Leven van den H. Bonaventura, Utrecht 1916. Schoengen, De ontwikkeling van het hooger onderwijs in de middeleeuwen, Annuarium R. K. Stud. 1907. 1» De brandpunten der kerkehjke wetenschap waren toen reeds de universiteiten. Door de zorg der Kerk vooral vermenigvuldigden zich de inrichtingen van hooger onderwijs voortdurend. De school van Salerno werd beroemd om de studie der medicijnen ; bijzonder toen de geneesheer Constantinus Africanus de geschriften der Arabieren in het latijn vertaalde (XI eeuw). De school van Bologna, reeds in den aanvang der XII eeuw de moeder van alle rechtsgeleerden, werd door den roem van G r a 11 a n u s § 116. Kerkelijke wetenschap. 135 de bron van alle kerkelijk recht. Parijs bleef den voorrang handhaven in wijsbegeerte en godgeleerdheid. Allengs ontstond er een groot aantal zulke scholen, welke alle naar die van Parijs en Bologna waren ingericht: tot aan het jaar 1303 telt men er 29. Aanvankelijk nog Scholae of wat later Studium genoemd, ontvingen die inrichtingen in de XIII eeuw den naam van Studium generale J). Dit laatste woord drukte niet uit; dat er alle leervakken werden gegeven, maar dat de inrichting bestemd was voor aUe studeerenden der gansche christenheid. Deze hoedanigheid sloot natuurlijk het voorrecht in, dat de graden op een studium generale verkregen in de gansche christenheid werden erkend 2). Ook noemde men sedert de XIII eeuw de hoogeschool een universiteit. Toch verschilde de beteekenis van dit woord veel van de hedendaagsche. Bedoelde men later meer de universitas faeultatum, in de middeleeuwen had universitas de beteekenis van corpus, corporatieve verbinding 3). Elke universitas was daarom nog geen hoogeschool. Eerst in den tijd, toen de professoren en studenten zich tot een corporatie vereenigden, begon men te spreken van een studium universitatis, studium ac ejus universitas, corpus collegii sive universitatis, universitas studii, universitas magistrorum et scholarium. De oudste studia generalia Parijs, Bologna, Oxford ontstonden hierdoor, dat de verschillende vakken afzonderhjk en onafhankelijk bestaande, zich bij elkander voegden. De latere werden opgericht meestal door de Pausen, soms door de vorsten en ontvingen het voorrecht van studium generale, naar het voorbeeld der oudste 4). Tot hoogen bloei kwamen de studia generalia eerst, toen ze als corporatiën een rechtehjk bestaan, bescherming en privilegiën genoten. De inrichting te Parijs was hoofdzakelijk deze : de professoren der verschillende vakken vormden het collegium doctorum ; het werd verdeeld in vier faculteiten, theologie, recht, medicijnen en philosophie of de schoone kunsten ; aan het hoofd aller faculteiten stond de cancellarius, die oppertoezicht en rechtsmacht had x) Komt het eerst voor in 1239. Denifle, 8. 11. a) Denifle, p. 20 : „ut quicumque magister ibi examinatus et approbatus fuerit in qualibet facultate, ubique sine alia examinatione legendi liberam habeat facultatem." Cf. Potthast, 9173, 9176. ') „Universitas est plurium corporum collectio inter se distantium uno nomine specialiter eis deputato." Aldus Hugolinus bij Denifle, 30. *) Aldus Toulouse b.v. en het studium te Rome. Denifle, 20. Deloume, Apercu hist. sur la faculté de droit de runiversité de Toulouse, Paris 1900. 136 § 115. Kerkelijke wetenschap. over de gansche hoogeschool; over elke faculteit stond een decanus. Deze inrichting was de grondslag der universiteit. In de eerste helft der XIII eeuw oordeelden de studenten {sckolares) ter bescherming hunner rechten en voorrechten onderlinge aansluiting noodzakelijk. Zoo ontstonden de corporatiën der scholaren, die niet naar faculteiten, doch naar natiën waren ingericht, en zich verdeelden in Franschen, Picardiërs, Normandiërs en Engelschenx). Deze indeeling in natiën heeft zich niet spontaan ontwikkeld, maar is gemaakt, zooals later die der universiteiten van Weenen, Praag en Leipzig. De natiën hadden de adnunistratie der goederen en de handhaving der tucht. Had men als vertegenwoordiger en bestuurder der natie een procurator, aan het hoofd aller natiën stond de rector. Door de magistri artium, die nog tot de sckolares behoorden werden deze beambten gekozen. Niet lang duurde het, of de reetor streefde den canceUarius voorbij en bestuurde feitelijk de universiteit. Het eerst erkende hem de faculteit der philosophie, vóór het midden der XTV eeuw ook die van het recht en de medicijnen, het laatst die der theologie. Te Bologna vereenigden zich de scholaren op het einde der XII eeuw, zoodat er omstreeks 1250 van heverlede twee corporaties waren ontstaan, die elk scholaren van verschillende landen opnamen. Geleidehjk hadden ze zich tot vrije verbindingen ontwikkeld, om in een vreemde stad recht en bescherming te erlangen. Alleen vreemden (Italianen of buitenlanders) maakten deel uit van de corporaties en heetten bij uitstek scholaren. Aan het hoofd van elke corporatie stond de rector scholarium, die door consiliarii werd ter zijde gestaan. De corporatie was zelfstandig en had een eigen rechtspraak. Toch waren de twee corporaties der ultramontani en citramontani niet zóó gescheiden, dat zij niet één universitas scholarium vormden. Wijl de corporaties te Bologna doelmatiger waren ingericht dan te Parijs, is het geen wonder, dat Bologna grooteren invloed op de vorming van andere universiteiten heeft uitgeoefend. Van de graden, die aan de universiteit werden toegekend, noemde men het eerst den doctor juris (legist). Onder de regeering van Innocentius IH ontmoette men reeds doctores legum, decretorum (kerkehjk recht), doctores medicinae, grammaticae, logicae, i) Weldra sloten zioh Duitschers en Italianen bij de Bngelschen aan. Fitting, Les commencements de 1'école de droit de Bologne, (trad. Lesueur), 1888. Luchaire, L'université de Paris sous Phüippe Auguste, Paris 1898. § 115. Kerkelijke wetenschap. 137 philosophiae, theologiae en sacrae paginae. Het licentiaat was de eerste schrede naar het doctoraat; oorspronkelijk was het baccalaureaat geen academische graad, maar een titel, die aanduidde een scholaris, die lessen gaf en ontving. Het doctoraat werd vaak vermeden om de groote kosten aan de promotie verbonden 1). Uit tal van bullen en breven blijkt de teedere zorg der Pausen voor de Universiteit 2). Erkende de Kerk het groote nut, zelfs de noodzakelijkheid der studiën, zij was evenmin blind voor het gevaar, dat den jongeling dreigde aan de universiteit. Al is de schildering, die Jacques de Vitry gaf van de zeden der Parijsche Universiteit, overdreven, toch was zeker een samenloop van 20.000 —30.000 jonge heden voor de zedelijkheid niet gunstig 3). Gregorius IX excommuniceerde allen, die winst trokken uit de ontucht. Allengs kwam men op de heilzame gedachte, eigen collegiën voor de studenten te stichten. Het beroemdste was dat van S o rb o n, hofkapelaan van den H. Lodewijk (1250). In een soort gemeenschappelijk leven legde men er zich, ver van het bederf der wereld, geregeld op de studiën toe. Beurzen in die collegiën te stichten, beschouwde men als een goed werk. Vóór 1350 ontstonden te Parijs 19 collegiën met 375 beurzen. 2°. Niet gering is op de ontwikkeling der scholastiek de invloed der Grieken en Arabieren geweest. Zeer weinig geschriften van Aristoteles werden vóór de XII eeuw in het westen gelezen. De vertaling van B o ë t i u s had de Kategorieën en het boek De interpretatione bekend gemaakt. Omstreeks 1150 verschenen de logische geschriften, het Organon, in het latijn, dfe physische en metaphysische in 1204 ; deze laatste niet onnüddelhjk uit het Grieksch, maar uit Arabische bewerkingen en vertalingen. Dit was de oorzaak, waarom men de werken van den Stagyriet, die veelal met Arabische bijvoegselen waren vermengd, vaak heftig bestreed. In den loop der XHI eeuw werd dan Aristoteles opnieuw onmiddellijk uit het Grieksch vertaald. Groote verdienste heeft hierin de H. Thomas van Aquine, die zijn medebroeder Willem van Meerbecke met goed gevolg aanspoorde ter !) Vergl. c. 2 de Magistris etc, 5, 1, in Clem. 8) Potthast, 1061, 6093, 6173, 6220, 6251 enz. passim. Zie vooral Denifle, Chartularium en Auctarium. s) Hurter, Innocent III, éd. Franc., Paris 1855, III, 521 s. Funk, Jak. von Vitry, Leipzig 1909. 138 § 115. Kerkelijke wetenschap. voltooiing van dit uiterst nuttige werk. Natuurlijk verwierp men ook nu nog versehillende stellingen van den grooten heiden, maar men achtte hem zeer hoog en verklaarde hem voortdurend in de school. Vooral zijn logica was ongeëvenaard en genoot bij alle scholastieken het hoogste aanzien. Van Plato kende men vóór den bloeitijd der scholastiek door eigen inzage alleen den Timaeus, Toch was zijn wijsbegeerte reeds vroeg in het westen doorgedrongen. Vooreerst door de werken van Augustinus en vervolgens door het boek van Apulejus: De dogmatibus Platonis. De Arabische wetenschap kwam ten gevolge der verovering naar Spanje en werd tijdens de kruistochten meer bekend. Hadden ook de Arabieren zelf de eerste wijsgeerige kennis ontleend aan de Grieken, die hun gedurende de Vin en IX eeuw in Syrische vertaling bekend werden, zij deden er van het hunne bij en brachten allengs de Arabische philosopbie tot hoogen bloei. Men vond bij hen tal van Neo-platonici, die echter hun theodicea aan Aristoteles ontleenden. De beroemdste waren A1 f a r a b i (f 950), Avicenna (f 1050), Algazel (f 1111). Dezen schreven in het oosten. Het hoofd der Arabische wetenschap in Spanje werd Averroës (f 1198), die commentaren op Aristoteles uitgaf. Volgens den H. Thomas was hij minder peripateticus, dan vervalscher der peripatetische philosopbie1). Niettemin werden zijn geschriften op last van keizer Frederik H *) vertaald en als Aristotelische naar de studia generalia gezonden. Tot welke dwalingen die werken voerden, heeft Siger van Brabant ondervonden3). Averroës leerde de eeuwige materie; de emanatie uit God ; de reeks van intelligentiae, die de sterren bezielen; de numerieke eenheid van het erkennende verstand en daarmee de ontkenning van het persoonlijke voortbestaan der ziel na den dood des menschen. Alleen in het algemeen bestuur der wereld erkende hij de Voorzienigheid, in de bijzonderheden het fatalisme. Ook de Joden, die Averroës met Aristoteles verwarden, trachtten deze dwalingen te verbreiden: vooral !) Opuscul. Contra Averroem. *) Ook Aartsb. Raym. van Toledo belastte daarmee zijn aartsdiaken Gondisalvi (1130—1150). 3) P. Mandonnet, O. P. Siger de Brabant et 1'Averroisme latin au XIII siècle, Etude critique et documents inédits, Fribourg 1899. § 115. Kerkelijke wetenschap. 139 Avicebron (f 1070) en Mozes Maimonides (f 1204). Geen wonder, dat de geschriften van Aristoteles met zulke verklaringen achterdocht verwekten. De metaphysica en de physica werden dan ook weldra door de synode van Parijs (1210), door den legaat des Pausen (1216) en door Gregorius IX in 1231 verboden. De laatste beval de zuivering der Aristotelische werken en waarschuwde tagen een al te groote zucht, om de geloofswaarheden philosophisch te willen bewijzenJ). Het verbod van Gregorius IX werd bevestigd door Urbanus IV in 1263. Toch waren deze bepalingen vermoedelijk locaal.- 3°. De logica bekleedde in de kloosterscholen van de IX tot de XII eeuw een voorname plaats en was een zeer geschikte inleiding op de studie der theologie. De meest gebruikte leerboeken waren B o ë t i u s, de Isagoge van Porphyrius en het boek van Marianus Capella over de „zeven vrije kunsten". Natuurlijk kwam ook de leer over de algemeene begrippen (universalia) ter sprake. In de IX eeuw leerde Scotus Erigena, dat de algemeene begrippen als zoodanig objectief reëel zijn. Dit grove realismus riep in de bestrijding een ander uiterste te voorschijn. Men ging zóó ver, dat men alle objectiviteit der algemeene begrippen ontkende en deze aan het menschehjk denkvermogen alleen toeschreef. Zulk een Nominalismu* leerde Henricus van Auxerre (f881) en zijn leerling Remigius van Auxerre (f 904). Roscellinus van Compiègne verhief op het einde der XI eeuw het nominahsmus tot een systeem. Wel het hij geen werken na, maar zijn leer, dat de algemeene begrippen enkel flatus vocis zijn, bhjkt uit Anselmus2), Abaelardus8) en Joannes van Salesbury4). In de Triniteitsleer kwam Roscellinus hierdoor tot een soort tritheismus, dat hij afzwoer op de synode van Soissons (1092). Een der machtigste verdedigers van het realismus werd Willem van Champeaux (f 1121), stichter der school van St. Victor te Parijs en vriend van den H. Bernardus. Hevig bestreden door zijn leerling Abaelardus, wijzigde hij zijn leer 8). Later viel Gilbertus Porretanus (f 1159) door !) Potthast, No. 8231. 8) De fid. Trin. cap. 2. Migne, Tom. 158, p. 265. s) Ep. XVI. Migne, Tom. 178, p. 355 ss. 4) Metalogicus, lib. II, c. 17. Migne, Tom. 199, p. 874. Cf. Polycraticus lib. VII, c. 12. Migne, ibid., p. 665. 6) Hist. Cal. c. 2. Migne, Tom. 178. p. 119. 140 § 115. Kerkelijke wetenschap. zijn realismus in dwalingen tegen de H. Drievuldigheid *). Realismus en nominalismus waren beide valsch. De waarheid lag in het midden. Een poging om dit midden te bereiden, was het Conceplualismus : buiten het conceptus mentis hebben de algemeene begrippen geen realiteit, maar het conceptus bevat meer dan een flatus vocis. Tot de verdedigers hiervan behoorde Joscellinus van Soiss o n s (XII eeuw). Doch ook deze leer was valsch. De ware drukte de H. T h o m a s uit en leerde, dat de universalia ante rem bestaan in het goddehjk verstand ; dat de universalia in re zjjn de individueele essentiën der dingen en de universalia post rem in het menschelijk verstand. 4°. De strijd over de algemeene begrippen en bijzonder de diepere kennis der Grieksche philosopbie leidde tot een hoogere ontwikkeling der theologie. Was men voorheen tevreden met de kennis en de reproductie van de talrijke geschriften der Vaders, thans ging men over tot de dialectische en systematische behandeling der theologie, die wetenschap werd in den waren zin des woords. Deze nieuwe wetenschap, de scholastiek, steunde, zooals de vroegere godgeleerdheid, op het geloof. Wijl echter tusschen de rede en het geloof, die beide hun oorsprong vinden in God, geen tegenspraak kan bestaan, nam deze nieuwere theologie de wijsbegeerte tot opheldering en bewijsvoering ter hulp. Zoo ontstond een wetenschappelijke samenstelling van de leerstukken der Kerk en de theologische conclusies, een logisch stelsel, dat zoowel de geloofs- als de zedenleer omvatte. 5°. De eerste grondlegger der scholastiek was de beroemde Anselmus, aartsbisschop van Canterbury (t 1102)2). Geboren te Aosta in Piëmont trad hij in het klooster Bec in Normandië en ontving er tot leermeester den geleerden Lanfrank van Bec. Zijn streven drukte hij uit in de woorden : Fides quaerü intellectum en Neque enim quaero intelligere ut eredam, sed credo ut intelligam. Al scheen het somwn'len, dat Anselmus in enkele werken 3) de geheimen des geloofs uit de rede alleen trachtte te bewijzen, in werkelijkheid was de rede voor hem niet het eerste richtsnoer. Altijd toch voegde hij de correctie daarbij, dat de !) Hefele, V, 503. *) Opera bij Migne, Tom. 158—159. H. Rosa S. J., Anselmo di Aosta, Firenze 1909. Domet de Vorges, S. Anselme, 2 vols, Paris 1901. 3) Monologium en Cur Deus homo, Migne, Tom. 168. § 115. Kerkelijke wetenschap. 141 duidelijke zin der H. Schrift onomstootbaar vast staat1). Zeer druk werd Anselmus besproken om zijn Proslogium, waarin hij het bestaan van God a priori wilde bewijzen met de woorden : „ Vere est aliquid, quo majus cogitari non potest"2). Hiertegen schreef de monnik Gaunilo van Marmoutiers zijn Liber pro insipiente. Terecht beweerde hij, dat men uit de gedachte aan een wezen niet tot het zijn daarvan kan besluiten. De werken van Anselmus werden het richtsnoer der volgende geleerden 3). 6°. Op zijn diepe, grondige en geestrijke bespiegeling volgde een tijdvak, waarin de systematische ontwildseling der scholastieke theologie voortdurend toenam in kracht. Men werkte en zwoegde om het objectum fidei tot een afgerond, samenhangend geheel te maken. De tijd der Summa's brak aan. Het eerst verscheen Hugo van St. Victor (f 1141) *), die hooge bespiegelingen over de voornaamste geheimen des geloofs nahet. Belangrijk was de Summa sententiarum, een kort begrip der theologie samengesteld uit de plaatsen der Vaders, die hem echter door velen niet meer wordt toegeschreven 8). In zijn hoofdwerk, de twee boeken De sacramentis christianae fidei gaf hij ons een stelselmatige behandeling der gansche theologie. Robertus Pullus (f 1146)6) leeraarde te Oxford en te Parijs en was vooral bekend om zijn Libri octo sententiarum, die meer op de H. Schrift en de rede steunen, dan op de Vaders. Weinig werd dit boek gebruikt, omdat weldra de Libri quatuor Sententiarum van Petrus Lombardus (f 1164)7) verschenen (1152). Dit beroemde werk bestaat bijna geheel uit gezegden der Vaders, bijzonder van Augustinus, Ambrosius en Hilarius. Het eerste boek geeft 48 distincties De deo uno et trino ; het tweede 44 distincties *) Cur Deus homo, Mign., Tom. 158, p. 359 ss^ Certus enim sum, si quid dico, quod sacrae scripturae absque dubio contradicat, quia falsum est, nee illud tenere volo, si cognovero. Cf. ook De Concordia praescientiae et praedestinationis. Migne, Tom. 158, p. 328. *) Migne, Tom. 158, p. 228. s) Migne, Tom. 158, p. 242. Cf. Rivière, Le dogme de la Rédemption, Paris 1914. *) Hauréau, Les oeuvres de Hugon de St. Victor, 2 éd., Paris 1886. Migne, Tom. 175—177. 6) Roch de Chefdebien, TJne attribution contestée, Revue Augustinienne, Mai 1908. Vgl. Der Katholik, Heft 8, 1909. Revue d'hist. ecclés., fase. 2, 1909. 6) Migne, Tom. 186. 7) Migne, Tom. 191—192. 142 § 115. Kerkelijke wetenschap. De creatione, angelis et homine lapso ; het derde De incarnatione Verbi, de caritate Dei et proximi 40 distincties ; het vierde 50 distincties De sacramentis et de novissimis. Trots de vele gebreken bleef dit boek doorgaans het tekstboek in de scholen tot aan de XVI eeuw, toen de onvergelijkelijk volmaaktere Summa van den H. Thomas de bovenhand kreeg. Aan dezen sluiten zich aan Robertus van Melun (f 1167), Rolandus Bandinelli (f 1181) en Petrus van Poitiers (f 1205). 7°. Een heel verschillenden weg volgde de schei^zinnige maar ook vermetele en overmoedige Petrus Abaelardus (f 1142) x). Leerling van Willem van Champeaux (f 1121), Roscellinus en Anselmus van Laon (f 1117) overtrof hij zijn meesters weldra in dialectische vaardigheid, maar ook in ijdele koenheid. Te Parijs kwam hij tot diepen val. Na een tijd van ongeoorloofde gemeenschap, gevolgd door geheim huwehjk met Heloïse trad hij in het klooster van S t. Denys, H e 1 o ï s e in dat van Argenteuil (1119). In de Historia calamitatum verhaalde hij zijn leven 2). Spoedig beklom hij opnieuw den leerstoel. Zijn Introductie- ad theohgiam leerde rationalistische stellingen en overdreef de kracht van het menschelijk verstand met betrekking tot de bovennatuurlijke waarheden, zoodat hij den zin van Anselmus bijna omkeerde : Intelligo ut eredam. Door de synode van Soissons veroordeeld en in onmin geraakt met de monniken van St. Denys 8), bouwde hij in de nabijheid van Troyes het beroemde klooster Paracletus, dat in 1126 aan Heloïse kwam. In 1136 hervatte hij zijn voorlezingen te Parijs. De omgewerkte Introductio had haar dwalingen behouden en bracht hem in strijd met den H. Bernardus4), die hem verweet, dat hij niet tevreden was met te zien per speculum et in aenigmate, maar alles wilde weten in den hemel en op de aarde. Het boek De unitate et trinitate divina, dat te Soissons (1121) ten vure gedoemd was, werkte A b a e 1 a rd u s om tot de Theologia christiana, die echter ook tal van rationalistische en andere dwalingen bevat. Op de Synode van Sens *) Ed. Cousin, 2 Tom., Paris 1859. Migne, Tom. 178. a) Migne, Tom. 178, p. 114 ss. ») Hij zeide, en wel terecht, dat de daar vereerde Dionysius niet de Areopagiet was. *) Vacandard, Abélard et sa hitte avec Bernard, Paris 1886. § 115. Kerkelijke wetenschap. 143 (1141) trad Bernardus tegen hem op. De veroordeehng x) werd door den Paus bevestigd. Bernardus zeide : Cum de trinitate loquitur, sapit Arium, cum de gratia, sapit Pelagium, cum de persona Christi, sapit Nestorium, Verzoend met de Kerk stierf Abaelardus te Cluny 1142. 8°. Intusschen waren verschillende wakkere geloofsverdedigers opgetreden. De meest bekende onder hen zijn Joannes van Salisbury (f 1180) 2), de rechterhand van Thomas van Canterbury en een onverschrokken verdediger der priesterlijke en pauselijke macht en hervormer der zeden. Zijn voorname geschriften zijn : Metalogicus, Polycraticus, Entheticus en de 329 brieven. Petrus Venerabilis (f 1186) schreef tegen de Joden, de Saracenen en de Petrobrusianen 8). Ook Petrus van B1 oi s (f 1200) gaf een zeer goed werk tegen de Joden 4). Petrus Cantor (f 1197), het een Summa na, die gewoonlijk om den aanhef Verbum abbreviatum wordt genoemd 5). Den overgang tot den bloeitijd der scholastiek vormde de bekende Alanus ab Insulis (f 1202), die doctor universalis werd genoemd. Hij volgde Anselmus en Abaelardus. Hierin vooral verschilde hij van andere schrijvers zijner eeuw, dat hij systematisch, bijna mathematisch uit de geloofspunten, als uit even zooveel beginselen, andere wijsgeerige en godgeleerde conclusies trok. Zijn voornaamste werk is De arte seu articulis catholicae fidei libri quinque 6). Op de schaduwzijde der toenmahge bespiegeling, een beginnend rationalisme, wees wellicht met eenige overdrijving Walter van Mortagne in zijn werk Libri contra quatuor Qalliae labyrintos7). Hiermee bedoelde hij: Abaelardus, Lombardus, Petrus van Poitiers (f 1205) en Gilbertus Porretanus. 9°. Zoo ijverzuchtig was de universiteit van Parijs op haar voorrechten, dat zij de monniken weerde, in de meening, dat haar privilegiën door de afhankelijkheid der reguliere professoren zouden verloren gaan. Toen echter in 1228, bij een twist tusschen koningin *) Hefele, V, S. 451 ff. tot 487. ») Migne, Tom. 199, p. 823 ss. *) Migne, Tom. 189. *) Migne, Tom. 207. 8) Migne, Tom. 205. «) Migne, Tom. 210. 7) Migne, Tom. 199. 144 § 115. Kerkelijke wetenschap. Blanca en de universiteit*), de lessen werden gestaakt, richtten de bedelmonniken een leerstoel op 2), een tweede in 1230. Later verzette zich de universiteit en er ontstond een lange strijd (W i 1lem de St. Amour), die ten gunste der bedelorden werd beslecht 3). In de professoren der bedelorden hoofdzakehjk werd de hoogste bloei der scholastiek bereikt. 10°. Alexander van Hales (f 1245), geboren in Engeland had een scherpzhmigen en veelomvattenden geest. Als beroemd leeraar te Parijs trad hij 1230—31 in de orde der Minderbroeders. Ook als regulier bleef hij professor en begon de Aristotelische wijsbegeerte dienstbaar te maken aan de scholastieke godgeleerdheid. Op aanraden van Innocentius IV ontwierp Halensis zijn Summa theologiae, die om haar breeden aanleg, scherpzinnige indeeling, diepzinnige leer en hooge bespiegeling beroemd is en geprezen werd door Thomas van Aquine. Alexander van Hales heette doctor irrefragabilis en fons vitae. Herhaaldelijk werden zijn werken gedrukt *) en zeer veel gelezen. 11°. Overtroffen is hij door den H. Thomas, den doctor angelicus (f 1274). Vermoedehjk geboren in 1227 uit het grafelijk huis van Aquine in het Napelsche, trad hij op zestienjarigen leeftijd in de orde der Dominicanen en studeerde te Napels, Parijs en Keulen. Toen Thomas hier en te Parijs voorlezingen begon te houden, groeide zijn roem van dag tot dag. Hij trok leerlingen uit alle landen tot zijn leerstoel. Tijdens de twisten van Willem de St. Amour begaf hij zich naar Rome en verdedigde de Moosterlingen met kracht (Contra impugnantes). Na wederom te Parijs en Napels te hebben geleeraard, werd hij door Gregorius X naar de algemeene synode van Lyon geroepen en stierf onderweg bij de Cistercienzen in het klooster Fossanuova (7 Maart 1274). De H, Thomas van Aquine werd beroemd als scherpzinnig wijsgeer, diepdenkend theoloog, onoverwinbaar polemist, degelijk moralist, groot exegeet en dapper verdediger van de rechten der Kerk. Zijn werken 8) munten uit door klaarheid, veilige bespiegeling, !) Bierbaum, Bettelorden und Weltgeistlichkeit an der Universitat Paris (1255—1272), Franc. Stud. Munster 1920. a) Mandonnet, L'incorporation des Dominicains dans 1'univ. de Paris, Revue Thom., 1896. ») Potthast, Reg. No. 16271, 16272, 16424, 16435, 16436. *) Venetiis 1576. Colon. 1622. Fol. Tom. 1—4. 6) Eerste volledige uitgaaf te Rome, 1570. Laatste volledige te Parijs 1882 ss., Tom. 34. De nieuwste, Rome 1882 w., is nog niet voltooid. § 115. Kerkelijke wetenschap. 145 onweerstaanbare bewijskracht, ongeëvenaarde beheersching der stof en helderen betoogtrant. Gehjk Halensis en zijn leermeester Albertus de Groote brengt hij de wijsbegeerte van Aristoteles in het bereik der christelijke wetenschap, verdedigt vervolgens de ware leer tegen dwalingen en bouwt een grootsch theologisch systeem op. Het eerste streven uit zich vooral in de Summa contra Oentiles, het tweede vindt een volmaakte uitdrukking in de Summa theologica. Ze zijn de kern zijner geschriften, de hoofdwerken, die door een groot aantal andere nader worden verklaard. De plaats, die Augustinus bekleedt onder de Vaders, neemt Thomas in onder de beroemde doctoren der scholastiek. Leo XIII verhief hem tot patroon der kathoheke scholen. 12°. Moeilijk kan van Thomas worden gescheiden zijn tijdgenoot en vriend Bonaventura (f 1274). Geboren in 1221 trad hij 1238 in de orde der Minderbroeders en had vermoedehjk als leermeester te Parijs Alexander van Hales, die van hem zeide : „Zie een waar Israëliet, die in Adam niet heeft gezondigd". Op 24-jarigen leeftijd reeds verklaarde hij te Parijs openlijk Lomb a r d u s. Als generaal zijner orde (1257) muntte hij uit door heihgheid en een wijs bestuur, als bisschop van Albano en Kardinaal was hij de ziel der algemeene synode van Lyon, waar hij overleed 15 Juh 1274. Zijn begrafenis bleef beroemd in de Kerk. Als leeraar wordt Bonaventura doctor seraphicus genoemd. Niet alleen is hij scherpzinnig in de bewn'svoering, leerrijk in het onderricht en vlug in de bepalingen, maar hij vereenigt innige vroomheid met groote eruditie, zoodat hij de gemoederen treft en tot vurige devotie stemt. In Thomas treedt het karakter van Aristoteles op den voorgrond, in Bonaventura de eigenschappen van P1 a t o ; bij genen meer de analyse, bij dezen de toeleg op de synthese. De geschriften van Thomas toonen meer het onderzoek der rede, de methode en den vorm der school, Bonaventura echter volgt meer de schrijfwijze van Augustinus1). Ofschoon Bonaventura niet altijd zoo klaar en vloeiend is als Thomas en veel conclusies overlaat aan den lezer, staat hij toch den grooten denker der scholastiek waardig ter zijde. Zijn hoofdwerken op speculatief gebied zijn de Commentarius in quatuor libros Sententiarum en het Breviloquium 2). *) Vgl. Opp. Omnia, Quaracchi, Tom. X (1902), d. 1, p. 3, c. 1, No. 7. *) De beste editie der Opp. Omnia is die van Quaracchi, 1882 ss. P. Altiers, S. J. Kerkgesch. II. 10 146 § 115. Kerkelijke wetenschap. 13°. Als de vierde in tijdorde volgt Albertus de Groote (f 1280). In 1193 geboren te Lauingen, studeerde hij eerst te Pa.dua, trad in de orde der Predikheeren en leeraarde later op vele plaatsen, ook te Parijs. Te Keulen was Thomas van Aquine zijn leerling. Omstreeks 1248 ontmoette hij Willem van Holland, nam die gelegenheid te baat, om zijn Orde in ons land te bevorderen en wijdde kerken te Utrecht, Nijmegen en Maastricht1). Om zijn wonderbare geleerdheid werd Albertus doctor universalia geheeten. Ontelbare werken het hij na2). De voornaamste zijn Summa theólogiae en Summa de creaturis. Zijn groote verdienste bestaat hierin, dat hij de Aristotelische wijsbegeerte zuiverde en geschikt maakte voor de scholastieke theologie. In diepte, helderheid en methode stond hij achter bij Thomas en Halensis Om zijn verrassende kennis der natuur werd Albertus de ,,Plinius der XHI eeuw" genoemd. Hij stierf in 1280. 14°. Het kon wel niet anders, of bij het eerste gebruik der Grieksche en Arabische wijsbegeerte moest menig leeraar zich minder zeker gevoelen. In 1269 veroordeelde de aartsbisschop van Parijs Averroïstische stellingen, waarvan eenige bij de Franciscanen waren binnengeslopen. Ook Thomas werd in 1277, vooral om zijn prmcipium individuationis, door Etienne Tempier, bisschop van Parijs veroordeeld, welk voorbeeld door den bisschop van Kantelberg, Robert Kilwardby gevolgd werd. Toch hield de tegenkanting allengs op en in 1324 werd de veroordeeling ingetrokken. Dit veroorzaakte wrijving en bestrijding van het Thomistisch systeem. In 1285 volgde het Beprehensorium seu correctorium fratris Thomae 3) van den Engelschen Minderbroeder Willem van Ware. Van de andere zijde kwam een Correctorium Corruptorii. Wat later trad de beroemde Joannes Duns Scotus (t 1308), de doctor subtilis, op en zette den strijd voort. Hij werd geboren omstreeks 1260 in Northumberland, trad in de orde der Minderbroeders en leeraarde in Oxford tot 1305, te Parijs tot 1308, in welk jaar hij te Keulen overleed. Scotus had een zeer scherpzinnig en critisch verstand. De laatste hoedanigheid bracht hem tot de beoordeeling van verschülende scholastieken : Thomas, Hendrik van Gent, Anselmus, Richard i) Moll, II, 1, bl. 114; H, 2, bl. 104 v. *) Editio Lugduni 1651, 21 fol. Parisiis 1890. Tomi 37. ») Baluzius, Miscell., III, 218. Een Protectorium Thom. Aquin., III, 409. § 115. Kerkelijke wetenschap. 147 van St. Victor. Van Aristoteles week hij niet zelden af. Partijdigheid kende Scotus niet en zocht alleen de waarheid, zoodat hij Thomas, zijn grooten tegenstander, nauwelijks ooit noemde. De studie der godgeleerdheid heeft hij daarom zeer bevorderd en in zijn orde een school gesticht, welke van die van Halensis en Bonaventura nogal verschilt. Zijn gezag werd door Paulus V beschermd. De voornaamste werken1) zijn het Opus Oxoniense, Reportata Parisiensia, beide commentaren op Lombardus; de Quaestiones Quodlibetales. Taal en stijl is soms minder klaar en duidelijk. De oorzaak hiervan ligt grootendeels in de polemische strekking 2). 15°. Naast de groote meesters der scholastiek verdienen nog vermelding : Joannes van Wales (G u a 11 e n s i s f omstreeks 1300), door zijn tijdgenooten Arbor Vitae genoemd, die een öommentarius in 4 11. Sententiarum schreef3). Richard van Middleton (f 1307), wien na Halensis, Bonaventura en Scotus de vierde plaats onder de theologen der Minderbroeders toekomt. Hij heette doctor sólidus en het naast andere werken Quaestiones (commentaren op Lombardus) met Quodlibeta na, een helder en degelijk werk4). Henricus van Gent (f 1293), kanunnik en aartsdiaken te Doornik, studeerde onder Albertus den Groote en leeraarde eerst te Gent, later te Parijs. Hij had een scherpen en veelomvattenden geest. Als hoofdwerken schreef hij een Summa Theologiae met Quodlibeta 5) en heette doctor solemnis. De Servieten namen hem als hun leeraar, ofschoon hij geen hd hunner orde was. Petrus de Tarentasia, Donnnicaan, gaf commentaren op Lombardus uit8) en stierf als Paus Innocentius V (1276). Roger Bacon (f 1294) van de orde der Minderbroeders werd doctor mirabilis genoemd, hij muntte bijzonder in natuurlijke wetenschap uit en wordt nog heden zeer hoog geschat. Beroemd is zijn Opus majus ad Clementem IV). Vincentius van [Beauvais (f 1264) van de orde der Predikheeren, voedde de kinderen I J) Opp. ed. Wadding, Lugd. 1639, 12 Tom.; Parisiis 1891—1895, 26 Tom. 2) Seeberg, Die Theologie des Duns Scotus, Leipzig 1900. 8) Lugduni 1511. [ 4) Parisiis, 1504, 1512 enz. 5) Quodlibeta, Parisiis 1518 ; Summa, ibid. 1520. Zeitschr. f. Kath. Theol. 1890. ") Quêtif, Script. O. P. I, 350. I ') Edit. Bridges, Oxford 1897, 2 Tom. Revue des Quest. hist. 1884, llöss. tBoffmann, La synthèse doctrinale de Roger Bacon, in Arch. f. Gesch. der Philosophie, Bd. XX, 1907. Monographie van Bridges, Londen 1914. 148 § 115. Kerkelijke wetenschap. van L o d e w ij k den Heilige op en was een der geleerdste mannen zijns tijds. Hij liet ons zijn beroemd Speculum doctrinale, historiale en naturale na, het morale werd later bijgevoegd1). Vincentius toonde meer eruditie dan scherpte van verstand. Hugo Argentinensis O. P. (f c. 1300) schreef commentaren op de 4 Libri Sent., Sermones, Quodlibeta en waarschijnhjk het zeer bekende Compendium Theologicae veritatis 2). 16°. Men was in deze periode niet tevreden met de beoefening der mystiek, ze moest ook wetenschappelijk onderzocht en methodisch te boek worden gesteld 3). Bovenaan staat hier de H. Bernardus (f H53), de grootste man zijns tijds, die, hoezeer gemengd in alle groote ondernemingen, nog tal van mystieke werken schreef *). De beste zijn De diligendo Deo, Sermones (86) in Canticum, De Consideratione. Naast en na Bernardus werkten aan de ontwikkeling der mystiek de bekende prioren van St. Victor. Hugo (f 1141) is zeer aantrekkelijk door vorm en stijl. Ook in zijn speculatieve werken heerscht de mystiek. Zeer schoon zijn De arca Noë mystica. De arrha animae, De vanitate mundi6). Richard (f 1173) was een Schot en volgde Hugo te Parijs op als prior en leeraar. Hoofdwerken zijn : De ■ praeparatione ad Contemplationem, De statu interioris hominis, De Contemplatione. Hij bezat niet de scherpzinnigheid zijns meesters8). Ook Bonaventura vereenigde de mystiek met de scholastiek. Zeer zalvend en stichtend zijn de Meditationes vitae Christi, Itinerarium mentis ad Deum, Incendium amoris. Het boek Stimulus amoris is van Jacobus Mediolanensis, leerling van Bonaventura7). Vooral de Duitsche kloosters zijn om hun mystieke werken beroemd. De Benedictijner monnik Rupertus van Deutz (t 1135) is mystiek in al zijn geschriften, niet het minst in de verklaringen des bijbels. Zijn hoofdwerk is : De trinitate et operibus ejus. Van de 42 handelen de 9 laatste boeken over de werking en Ed. Duaci 1624, 4 fol. Bontarie, Revue des quest. hist. 1875, 1 ss. ») Zie Zeitschr. f. K. Theol. 1905, s. 329 ff., 1909, s. 429 ff. ; Mandonnet, Revue Thom. 1909—1910. ») I. Zahn, Einführung in die christliche Mystik, Strassburg 1908. 4) Migne, Tom. 182—185. Zijn eschatologie, Badeke, Langensalza 1915. 5) Migne, Tom. 176—177. «) Migne, Tom. 196. ') Etudes religieuses, Mars 1912; Aiguillon d'amour, traduit en francais par le P. Ubald d'Alencon, Paris 1910. § 115. Kerkelijke wetenschap. 149 de gaven des H. Geestes 1). David van Augsburg (f 1271), novicenmeester en professor der theologie in het Franciscanerklooster te Regensburg, was een zeer innig schrijver en een vermaard redenaar. Zijn beste geschriften De triplici statu religiosorum en De septem processibus kende men vroeger aan Bonaventura toe. Voor de leeken schreef hij Duitsch 2). Hildegardus van Bingen (f 1179), wier revelaties door Eugenius III op de synode te Trier in 1147 werden goedgekeurd, gaf het Liber Scivias (scire vias Domini), IAber divinorum operum enz. 8), Haar vriendin de H. Elisabeth van Schonau (f 1165) werd geleid door haar broeder Ekbert, die tevens haar revelaties opschreef: Visiones, Liber viarum. De Revelationes de sacro excercitu virginum cóloniensium hebben terecht veel tegenspraak gevonden 4). De H. Mechtildis van Maagdenburg (| omstreeks 1285) was eerst Begijn, later zuster in het klooster te Helfta bij Eisleben. Zij het het schoone boek, Het vloeiende licht der Godheid, en goede Geestelijke gedichten na 5). Ook de H. Gertrudis 6) was zuster in het genoemde klooster van Citeaux te Helfta en overleed er omstreeks 1301 ; met haar leefde de H. Mechtildis van Hakeborn (f 1299). Beiden zijn om haar openbaringen beroemd 7). 17°. Dat de bijbel veel werd gelezen en bestudeerd, bhjkt voldoende uit de groote werken der scholastieken. Als afzonderlijk vak heeft de exegese niet zeer gebloeid. Niet enkel droeg het gebrek aan de noodige taalkennis hiervan de schuld, maar ook de zucht, om meer moreele en mystieke, dan letterlijke verklaringen te geven. De glosse van Walafried Strabo was nog zeer gezien, ;*) Migne, Tom. 167—170. Odilo Wolff O. S. B., Mein Meister Rupertus, Freib. 1920. a) August. Vind. 1593. Preger, Abh. der K. Akad. der Wissensch. z. München. Cl. ttt, B. XIV, part. II, S. 183—253. 8) Migne, Tom. 197. Schmelzeis, Leben und Wirken der H. Hildegard, Freib. 1879. J. May. Die H. Hildegard v. Bingen aus dem Orden des H. Benedict (1098—1179), Kempten 1911. 4) Migne, Tom. 195. Roth, Die Visionen dér H. Elisabeth und die Schriften der Aebte Ekbert und Emecho v. Schönau, Brünn 1884. 5) P. G. Morel, Das fliessende Licht der Gottheit, Regensb. 1860—69. Michael, Gesch. des deutschen Volkes, III, 187—199. •) Vaak wordt deze Heilige met Gertrudis Hakeborn, abdis in Helfta (t 1292) en zuster van de H. Mechtildis van Hakeborn, verward. Zie Michael, Band. III, 175. Oordeel over de openbaringen, S. 203—211. ') Revelationes Gertrudianae et Mechtildianae. Solesm. O. S. B. Monach. cura et opera. Par. 1875—1877, 2 Tom. 150 § 115. Kerkelijke wetenschap. maar werd gaandeweg verdrongen door de ghssa interlinearis van Anselmus van Laon (f 1177) x). Toch zijn als exegeten beroemd de H. Bernardus (Canticum), Guibertus van Nogent (| 1124), Hugo en Richard van St, Victor, de Benedictijner monnik H e r v e u s en de H. Thomas. Voor den tekst der Vulgata, die zeer gebrekkig was geworden, heeft de Dominicaner orde en bijzonder de geleerde kardinaal Hugo a S. Caro O. P. zeer veel gedaan. Hij gaf in 1237 een gezuiverden tekst uit en schreef, met de hulp zijner ordebroeders, de eerste Sacrorum bibliorum concordantiae 2). 18°. Wijl in deze periode voortdurende wrijving, soms hevige strijd bestond tusschen Kerk en staat, werden van de zijde der Kerk vooral de heerschende rechten nauwkeurig onderzocht en bepaald. Dit en andere oorzaken leidden tot hoogen bloei van het kerkelijk recht. Zeer talrijk waren de verzamelingen van Canones 3), waarin echter weinig of geen orde en niet zelden tegenspraak gevonden werd. In deze verwarring trachtte de Benedictijner monnik Gratianus eenheid te brengen en gaf omstreeks 1150 het beroemde Decretum Gratiani uit, dat hij zelf Concordantie discordantium canonum 4) doopte. Onder grooten toeloop verklaarde G r a t i an u s dit boek te Bologna, waar destijds het recht zijn eersten zetel had. Zoo werd het Decretum in de gansche wereld bekend en drong weldra* niet alleen in de andere universiteiten en scholen, maar ook in de gerechtszalen door. Van de vele commentaren op het Decretum gebruikte men de Glossa ordinaria van Joannes Teutonicus (f 1240) het meest. De ondertusschen nieuw uitgekomen kerkrechtelijke beslissingen der Pausen het Gregorius IX systematisch samenstellen door Raymundus de PennaforteB), die het werk in 1234 voltooide. Als authentieke collectie zond de Paus de zoogenaamde Decretales Gregorii IX naar Bologna en Parijs. Ook deze ontvingen haar glossen, waarvan de beste is de Glossa ordinaria van Bernardus van Parma (f 1266). In 1298 !) Antverp. 1634. a) S. Biblia recognita et emendata. Opp. Omnia, Venetiis 1754, 8 Tomi. Sassen O. P. Hugo von S. Caro, Bonn 1908. ») Zie boven, § 67, No. 2. 4) Ed. A. Friedberg, Tom. I, Leipzig 1879. 6) Balme et Paran, Raymundiana, seu documenta, quae pertinent ad S. Raymundi de Pennaforte Vitam et scripta, 1898—1901. Analecta O. P. 1899. § 116. Kerkelijke kunst. 151 volgde het Liber sextus van Bonifatius VIII, dat de decreten sedert Gregorius IX bevatte; in 1317 werden de Clementinaex) gepubhceerd. Geen wonder, dat met deze pauselijke verzamelingen het kerkehjk recht een hooge vlucht nam. Gehjk de Libri sententiarum in de theologische voorlezingen werden verklaard, zoo ook deze collecties in de voorlezingen over kerkehjk recht. Tevens ontstonden allengs verschillende groote werken, welke de gansche stof der decretalen systematisch behandelden. Zoo verschenen allengs verschillende Summa's over de Moraal, ook Poenitentiale of Confessionale genaamd. Het meest bekend was de Summa van Raymundus de Pennaforte, die in 1235 het hcht zag in vier boeken : De poenitentia et matrimonio 2) ; dan die van den Minderbroeder Monaldus (f omstreeks 1285), Summa Monaldina 3), welke eigenlijk Summa juris canonici heette en als de aurea werd geprezen. § 116. Kerkehjke kunst. F. X. Kraus, Geschichte der Christlichen Kunst, II, 1. Freiburg i. Br. 1897. W. Lübke, Die Kunst des Mittelalters, 15. Aufl. Esslingen 1923. Sauer, Symbolik des Kirchengebaudes etc, Freiburg 1902. E. Michael, Geschichte des Deutschen Volkes, V Band, Freiburg 1911. Molkenboer O. P., Roomsche Schoonheid, Bussum 1913. Jakob, Die Kunst im Dienste der Kirche, 5 Aufl. Landshut 1901. Barbier de Montault, Oeuvres Complètes, 11 vols, Paris 1899 ss. Gleeson White and T. F. Strange, Bells Cathedral Series, 20 vols, London 1899 vv. Beusens, Archéologie chrétienne, 2 édition, 2 vols, Louvain 1885—1886. E. Frantz, Geschichte der christl. Malerei, Freib. i. Br. 1887—1888. J. A. Alberdingk Thijm, De H. Linie. Proeven over de oostwaartsche richting van Kerk en autaar als hoofdbeginsel der kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1858. Kleinschmidt, Lehrbuch der christl. Kunstgeschichte, Paderborn 1910. Braun, der christliche Altar, München 1924. 1°. In den tijd der groote Pausen, nu de Duitsche keizers hun hoogste macht ontvouwden, de kruistochten aller geestdrift ontvlamden en de nieuwe wetenschap der scholastiek begon te bloeien, 1) Al deze collecties zijn vaak gedrukt. Het laatste Friedberg, Leipzig, Tom. II. 2) Moguntiae 1618 enz. 3) Lugduni 1516. 152 § 116. Kerkelijke kunst. toen kwam ook de bouwkunst tot een nieuwe ontwikkeling. Moest de vorige periode de romaansche worden genoemd, in deze heerschte de gothiek. Ze onderscheidde zich van het romaansch door den spitsboog met gewelfribben, die in een sluitsteen samenloopen en de gewelfschilden dragen. Aldus komt de druk van het gewelf alleen neer op de hoeken, welke door steunbeeren worden versterkt. De steunbeeren der zijbeuken, hooger opgetrokken, steunen de muren van den middelbeuk door halve spitsbogen, die luchtbogen worden genoemd en aan groote kathedralen voorkomen twee tot drie boven elkaar. De kern der gothische pijlers is rond, maar omgeven door een aantal schalken, die niet alleen de bogen, maar ook de ribben der gewelven dragen, en beneden rusten op het veelhoekig voetstuk. Ofschoon de gothische kapiteelen zeer verschülend zijn, vertoonen ze toch meestal den kelkvorm, hebben aan de onderzijde een astragaaUijst en een rijk geprofileerde déklijst, die door de bogen en gewelfribben worden bepaald. De pijlers, steunbeeren, luchtbogen en gewelfribben vormen het geraamte der gothische kerk. De muren hebben bijgevolg geen constructieve beteekenis en zijn alleen vullingen, die men desverkiezende door vensters vervangt. Deze zijn veel grooter dan in het romaansch, verdeeld door zuilen, die in kleine spitsbogen uitloopen, en daarboven aan¬ gevuld met traceeringen, die tot omstreeks het ]aar ldUU mt cirkels, in de XIV eeuw uit cirkelsegmenten en later uit vlamvormige figuren bestaan. In den westelijken gevel en den kruisbeuk vindt men ook radvensters (rosetten). In de plaats van de vroegere galerijen bracht men boven de zijbeuken triforiën aan. De steunbeeren en luchtbogen zijn vaak rijk versierd. De eerste loopen in fiolen (slanke torentjes) uit, die eindigen in een kruisbloem, terwijl de tweede met hogéls (kleine verhevenheden) zijn bezet. Een groote rol speelt de bladvorm in de gothiek. In de XIII eeuw strekten bij voorkeur waterplanten en boschkruiden ten voorbeeld, in de XIV bladeren van boomen en struiken, in de XV koolplanten en distels. Vooral de westelijke gevel der kerk bood ruimte voor rijke versiering; vooreerst drie portalen met nissen en beelden; het hoogveld met reliëfs, zelfs het portaalgewelf prijkend met overhellende beelden. De fraaiste versiering vormen gewoonlijk de torens. Het vierkant gaat boven in het achtkant over, heeft vaak hoektorentjes, en draagt een spits van steen, met geprofileerde ribben, traceeringen en bovenop de groote kruisbloem. Sommige § 116. Kerkelijke kunst. 153 kerken dragen een toren op het kruis. De basihekvorm bleef behouden, de crypten verdwenen, het koor werd een halve veelhoek, die vaak even zooveel kapeUen bevatte. In het algemeen waren de gothische kerken hooger en slanker. De hoog stijgende muren, de opwaarts zich verdunnende steunbeeren en luchtbogen geven aan de zwaarste gebouwen een wonderbare lichtheid en luchtigheid. In de gothiek heerschte doelmatigheid, schoonheid en symbolisme. 2°. De gothiek heeft zich in het noorden van Frankrijk geleidelijk uit het romaansch ontwikkeld. Reeds in de laatste jaren der XI eeuw vond men gewelfribben in den vorm van een kruis, die zich in het begin der XII vermenigvuldigden. Dan volgde omstreeks 1125—1160 de overgangsstijl, die weldra eindigde in de zuivere gothiek. Vermoedelijk reeds vóór het koor van St. Denis ontstonden St. Louis te Poissy en eenige andere kerken. In de dagen van Philips August (1180—1223), bouwde men de beroemde kathedralen te Ghartres, Bourges, Parijs, Soissons, Loon en Rheims. In de XIII eeuw ging de nieuwe bouwkunst naar andere landen over. De St. Gudule van Brussel werd in 1226 begonnen,.in 1227 de Lieve- Vrouwekerk te Trier. Weldra waren alle landen van Europa met heerhjke gothische kerken overdekt. 3°. Dat de ontwikkeling der gothiek niet stil stond, spreekt van zelf ; maar dat ze in aUe landen niet even snel vooruit ging en niet overal dezelfde richting hield, is niet minder- zeker. De vroeg-gothiek duurde in Frankrijk tot omstreeks 1200, in Duitschland en ook elders tot over 1250. Deze kunst is nog streng in haar vormen. De apsis is soms nog vierkant, veelal ontbreken de luchtbogen of ze missen de lichtheid van later. Nog ontmoet men den vierkanten pijler èn soms in torens en portalen den rondboog. Toch bevalt de vroeg-gothiek door haar frissche soberheid en haar krachtige lijnen. Behalve de boven genoemde behooren tot de vroeg-gothiek : De dom van Lausanne in Zwitserland (1235), de dom van Maagdenburg (1208) de kerk van' de H. Elisabeth te Marburg (1243). De bloeitijd der gothiek heerschte in Frankrijk tot 1250, elders tot ver in de XIV eeuw. De gewelven worden rijker, de steunbeeren eindigen in fialen, de luchtbogen bereiken de volmaaktheid, de traceeringen bijzonder met de cirkels en cirkelsegmenten komen tot zeer bevallige sierlijkheid, de ronde pijlers verdwijnen in de schalken, de portalen zijn diep en rijk 154 § 116. Kerkelijke kunst. versierd, heerlijke torens verheffen zich alom. Uit deze bouworden spreekt de wereldbeschouwing der middeleeuwen, het godsdienstig enthusiasme, dat de scholastiek bezielde, de kruistochten in het leven riep. De voornaamste kerken van dezen stijl zijn: De Sainte Chapelle te Parijs (1243), de dom van Straatsburg (tweede helft der XIII eeuw), de dom van Keulen (1248), de dom van Metz, de dom van Freiburg in B., de dom van Regensburg, van Halberstadt en van Meissen. De laat-gothick (XIV, XV en XVI eeuw) doet zich kennen door scherpe en willekeurige vormen, door de traceeringen (flamrne, vischblaas), de ezelsruggen, zeer kunstige, soms gekunstelde, net- en stergewelven, niet gemotiveerde versieringen, overdreven loofwerk. Toch heeft ook deze tijd nog heerlijke kathedralen voortgebracht. De schoonste kerken der laat-gothiek zijn: De kathedraal van Antwerpen (1352), de dom van Erfurt (1349), St. Stephanus te Weenen (1351) de dom te Praag (1344), de Lieve-Vrouwekerk te Neurenberg (1355), het Munster te Ulm (1377); de Noord-Duitsche kerken in baksteen te Lübeck, Brandenburg, Danzig, enz. 4°. In ons land is reeds zeer spoedig de Fransche kathedraalgothiek doorgedrongen. In 1254 werd de eerste steen te Utrecht1) gelegd, wat later te 's-Hertogenbosch. Qoes en Meerssen ontvingen een kerk in dien stijl. Ook de zoogenaamde Hallenkerk, welker drie of vijf beuken dezelfde hoogte hebben, komt bij ons veel voor. Tot de schoonste behooren de St. Michielskerk te Zwolle, de kerk te Enkhuizen en de Walburgskerk te Zutphen, die tengevolge dezer bouwwijze bijzonder slank zijn en hcht. De sierlijkste gothische torens zijn ten onzent die van Breda, Amersfoort, Rhenen en van de St. Janskerk te Maastricht. In hoogte wint het de domtoren van Utrecht. Behalve de reeds genoemde verdienen vermelding : de St. Bavo van Haarlem, de St. Pancras te Leiden, de Lieve- Vrouwekerk te Dordrecht, de twee kerken van Kampen, de oude en nieuwe kerk te Amsterdam en Delft, de St. Stephanuskerk te Nijmegen. Alle worden verre overtroffen door de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch, gebouwd in den trant der Fransche kathedralen, een meesterwerk van den eersten rang, dat zoowel om zijn grootschen aanleg als rijke uitvoering met het beste in het buitenland kan worden vergeleken2). J) Weisman, Oud-Holland, XXIV jaarg., bl. 199 w. 2) J. G. A. Hezemans, De St.-Janskerk te 's-Hertogenbosch en haar § 116. Kerkelijke kunst. 155 5°. Met de gothieke architectuur bloeide tevens de beeldhouwkunst. Aan de rijke facaden, in de talrijke nissen, tegen de pijlers, zelfs niet zelden boven op de steunbeeren vond deze kunst volop te doen. Het eenvoudige retable-altaar moest voor het hooge gothieke wijken. Ook de rehekschrijnen, koorafsluitingen, doopfonten1) en grafmonumenten werden kunstgewrochten. Zeer fraaie en hooge sacramentshuisjes verrezen, die alle dagteekenen uit den bloeitijd en de laat-gothiek. De schoonste zijn dat van St Severinus te Keulen (1378), dat der Laurentiuskerk te Neurenberg (omstreeks 1500). Het hoogste vindt men te Ulm (1469). Ook het heerhjk sacramentshuisje te Meerssen is in den tijd der laat-gothiek gebouwd. Kunstig bewerkte preekstoelen werden gezet. De voornaamste ontstonden in de XV eeuw : in de St. Stephanuskerk te Weenen (1430), te Freiburg (1470), te Straatsburg (1486) enz. De voorstellingen nam men zoowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. De gansche verlossingsgeschiedenis met haar voorafbeeldingen, de beschermheiligen van landen, kerken, standen, corporaties en personen stelde men voor. Op grafmonumenten vindt men zelfs het portret. De werken der vroeg-gothiek doen zich gewoonlijk kennen door stijve en strenge vormen, door magere slanke lichamen, naar eene zijde gebogen ; op de uitcbukking ligt ernst en vrede, om de hppen speelt een vriendelijke, zalige glimlach. In den bloeitijd en de laat-gothiek werd de houding meer natuurlijk en waar, het hchaam minder gebogen, het gewaad lang en ruim ; wel eenigszins ongewoon in de vouwen, maar toch afwisselend en levendig. De koppen, voorheen vaak te groot, ontvingen de juiste verhouding en dikwijls zeer groote schoonheid. 6°. Ook de schilderkunst had in den gothischen tijd druk werk. Men denke aan de muurschildering, de altaarstukken, de beschü- geschiedenis, 's-Hertogenbosch 1866. De St.-Janskerk te 's-Hertogenbosch (39 kopergravuren van P. J. Arendsen met inleiding van J. G. A. Hezemans). Uitgegeven door het Prov. Gen. van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant ('s-Hertogenbosch) 1895, fol. Dr. G. F. Xavier Smits, De Kathedraal van 's-Hertogenbosch, AmsterdamBrussel 1907. l) Aert van Maastricht schiep de koorafsluiting van Xanten en de doopvont van 's-Hertogenbosch. Men denke tevens aan de Noodkist en andere kunstgewrochten in den schat te Maastricht. Ook in het land van Luik bloeide de kunst. Zie Bock en Willemsen, Antiquités sacrées, conservées dans les anciennes collégiales de S. Servais et de NotreDame a Maestricht, Maestricht 1873. Expositon de 1'art ancien au pays de Liège. Catalogue général, Liège 1905. 156 § 116. Kerkelijke kunst. dering der orgels en, vooral in den lateien tijd, het groot aantal losse schilderijen, dat de kerken versierde. De verschillende behoeften der gothische godshuizen deden overal bloeiende schilderscholen ontstaan. In Itahë week allengs de hiëratische, conventioneele vorm van het Byzantijnsche en herleefde de natuur. Beroemd zijn hierom Cimabue (1240—1303) te Florence, Guido van Siena (1271) en Giotto (f 1337), die een eigen weg baande. Van de Westphaalsche school bestaat nog het antipendium van Soest (omstreeks 1200), het retable van St. Maria te Soest, en de kruisiging (XIII eeuw). De Vlaamsche en Nederlandsche scholen, later zoo beroemd, hadden ook in de XII en XIII eeuw haar meesters 1). Maastricht wedijverde, volgens Wolfram van Esschenbach 2), in de XIII eeuw met Keulen. 7°. De glasschilderkunst nam bijzonder een hooge vlucht in den bloeitijd der gotiek. De XIII eeuw hield zich aan kleine voorstellingen in medaillons (Bourges, Chartres, la Ste Chapelle). Blauw, rood en groen hadden den boventoon. Er heerschte leven in de voorstelling. Allengs werden de beelden grooter, zelfs zeer groot in de hoofdvensters van het koor. Ook grisailles waren in gebruik op groenachtig glas. De XIV eeuw ging in teekening vooruit; de hoofdkleuren waren blauw, rood en geel. Toch verdween de natuur der glasschildering allengs, zoodat ook voor de vensters de teekeningen der gewone schilderkunst werden genomen. Uit den bloeitijd zijn zeer schoone werken over te Beauvais, Evreux, Limoges, Narbonne, Carcassone, Straatsburg en Keulen. 8°. De miniatuursehilderhig werd in deze periode veel beoefend en zeer ontwikkeld. Duitschland (Trier, Straatsburg), maar vooral Frankrijk (Parijs) en de Nederlanden (Brugge en andere steden) hadden hun meesters. Ook de kloosters kwamen in die kunst tot hooge volmaaktheid, vooral toen in de tweede helft der XIV eeuw bij de grooten het gebruik opkwam, geïllumineerde boeken te bezigen. Tot de beroemdste werken behooren het Psalterium van L o d e w ij k IX, de Grandes Heures van den Hertog van Berry (1409). Later het Breviarium Grimani, vermoedelijk van Vlaamschen oorsprong 3). Tot welken bloei die kunst kwam, blijkt uit hetgeen de bibliotheken nog heden bewaren. *) J. Kalf, Onderzoekingen naar dertiend'eeuwsche schilderkunst in Nederland. (Tweemaandelijksch Tijdschrift 1897). 2) Parcival (begin XIII eeuw) : „Von Kölne noch von M&stricht kein schiltaere entwürfe in baz, denne alser ufem orse sass. *) Bréviaire Grimani de la Bibliothèque de S. Marco a Venise. Reproduction photographique compléte éditée par Scato de Vries, Leyde 1904 ss. Zie Onze Eeuw 1904 (X afl.) bl. 103 vv.: Over Middeleeuwsche Vlaamsche miniaturen door Dr. G. J. Boekenoogen. DERDE PERIODE. van Bonifatius tot aan de hervorming. 1303—1517. EERSTE HOOFDSTUK. Pat/sbn. § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. XV Algemeene kerkvergadering (1311). Opheffing der Tempeliers. Baluzius, Vitae Paparum Avenionensium, 2 voll., Parisiis 1693. Mottat, Etude critique sur les vitae etc. Paris 1917. Dezelfde, Nouv. édit. Parijs 1916 ss. G. Mollat, Les Papes d'Avignon (1305—1378), Paris 1912. Pastor, Geschichte der Papste, I (4 Aufl.), S. 67 ff. Hefele—Knöpfler, Conciliengeschichte, VI B. Schottmüller, Untergang des Templerordens, Berlin 1887. Lavocat, Procés des frères et de 1'ordre du Temple, Paris 1888. Knöpfler, Hist. Jahrbuch der Görresges. 1887, 666 ff. ; 1888, 496 ff. H. Finke, Papsttum und Untergang des Templerordens. Beformationsgeschichtl. Forsch., IV—V, Munster 1907. Deze periode wordt gekenmerkt door de daling der pauselijke macht, de Babylonische gevangenschap te Avignon, de groote westersche scheuring, de pseudo-synoden, het verval der kerkehjke tucht, door telkens hernieuwde vruchtelooze hervormingsplannen. Daarbij kwam nog de achteruitgang der scholastiek, het ontstaan der conciliaire theorie en het bederf der heidensche renaissance. 1°. Na den dood van Bonifatius VTII besteeg een Paus uit de orde der Predikheeren, Benedictus XI1) (1303—1304) den troon. Hij trachtte langs zachteren weg tot den vrede met Frankrijk te geraken. Na de bewerkers der heihgschennis van Anagni, N ogaret en Sciarra Colonna, met name in den ban te hebben gedaan, ontsloeg hij Philips en de kardinalen J a c obus en Petrus Colonna van de excommunicatie, verzachtte de bul Clericis laicos door de constitutie Quod olim, maar weigerde *) Funke, Benedict XI, Kirchengesch. Studiën, B. I, S. 1—151, Munster 1891. Grandjean, Les régistres de Benoït XI, Paris 1883 ss. 160 § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. beslist, Bonifatius VIII als ketter en intrusus te veroordeelen. Benedictus stierf reeds 7 Juli 1304 *) en wordt als Zalige vereerd. 2°. Na een conclave van 11 maanden werd gekozen Bertrand de Got, aartsbisschop van Bordeaux. Hij noemde zich Clemens V (1305—1314) 2). Zijn onderhoud met Philips den S c h o o n e, waarin deze de voorwaarde der keuze zou hebben gesteld, is een fabel 3). Aan de uitnoodiging der kardinalen, om naar Rome te gaan, voldeed Clemens niet, maar trok vier jaren rond (Bordeaux, Poitiers en Toulouse) en vestigde zich in 1309 te Avignon. Wat hem tot zoo treurigen stap bewoog, is niet zeker ; men meent de onlusten in Itahë en vooral de invloed van Philips4). Zeker is het echter, dat het vertrouwen der volkeren in den Paus allengs werd geschokt; de universahteit der Pausen verminderde, wijl hun bestuur onder den druk der Fransche regeering en door het groot aantal Fransche kardinalen bjjna Fransch werd. Ofschoon de invloed van koning Philips en zijn opvolgers zeer is overdreven, de groote verdienste der Pausen van Avignon daarentegen meestal onderschat, sleepte toch de Babylonische gevangenschap (1309—1377) rampen na zich, welke op de volgende eeuwen allernoodlottigst hebben gewerkt: vernederende machteloosheid van het pausdom en de groote westersche scheuring. Den 1 Februari 1306 kwam de bul Meruit 5) uit, waarin Philips de verzekering ontving, dat de constitutie Unam Sanctam de vrijheid van hem en zijn rijk in niets had verminderd. Ook wijzigde Clemens enkele bullen van Bonifatius VHI vooral Auscutta fili en trok Clericis laicos zelfs geheel in «). Ook het proces tegen Bonifatius VIII stond de Paus in zóóver toe, dat hij reeds in 1307 een onderzoek deed instellen en drie jaar daarna de getuigen verhooren. Zich ten slotte zelf het vonnis voorbehoudend, *) Over de voorgewende vergiftiging zie Haurêau, Bernard Délicieux et l'inquisition albigeoise, Paris 1877. *) Clementis V Regestum, ed. cura et studio mon. ord. S. Bened. 9 voll. en 2 voll. Append., Bomae 1885—1892. IAzerand, Clément V et Philippe le Bel, Paris 1910. B) Boutaric, Revue des quest. hist. X, 301 ss. 4) A. Eitel, Der Kirchenstaat unter Clemens V, Berlin 1907. Abhandl. d. mittleren und neueren Gesch. Heft 1. 5) Cap. 2 de privil., V, 7 in X vagg. Comm. 6) Cap. un. de Immun. Ecc, in Clem. III, 17. § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. 161 verklaarde hij, dat de koning te goeder trouw tegen Bonifatius had gehandeld. Ook Willem Nogaret werd van den ban ontslagen. 3°. Het groote feit der regeering van Clemens Visde opheffing der Tempeliers. Reeds lang stonden de Tempeliers Philips den Schoone in den weg. Werkelijk konden hun groote inkomsten den koning uit zijn geldverlegenheid redden. Vooral moest de opheffing der orde aan Philips dubbel welkom zijn, wijl zij met haar ridders x) en geldelijke middelen zijn streven naar absolutisme in den weg stond. Natuurlijk deed zich de koning openlijk voor als beschermer van rechtgeloovigheid en deugd en diende zware beschuldigingen tegen de orde in. Te gemakkelijker moest hem dit vallen, daar reeds vroeger tal van aanklachten tegen de Tempeliers waren ingekomen. Om van de grieven der bisschoppen, die de exemptie der orde met moeite verdroegen, niet te gewagen, in 1207 had Innocentius III de ridders om hun slecht voorbeeld krachtig berispt en die waarschuwing in 1213 herhaald 2); Clemens IV had in 1265 zelfs met zware straffen gedreigd 3). Paus N i c o 1 aus IV dacht er in 1292 aan, de orde van den Tempel met die van S t. J a n te vereenigen, welk plan ook thans Clemens V weder opnam. Toch hechtte de Paus geen geloof aan de ontzettende beschuldigingen, waarmee Philips de ridders overlaadde. Wijl er ernstig over een kruistocht werd gedacht, had de koning met den Paus in April 1307 een samenkomst te Poitiers, en hernieuwde tegen de Tempeliers de aanklacht van zeer grove onzedelijkheid, ongeloof, beschimping van Christus en het kruis, bespotting der sacramenten, bijgeloof enz. De grootmeester Ja cques de Molay, te Poitiers aanwezig, wilde niet onder zoo zware verdenking blijven en vroeg den Paus een onderzoek 4), hetgeen deze toezegde einde Augustus. Grooten spoed maakte Philips. Hij voorkwam het onderzoek des Pausen, het den grootmeester met alle ridders gevangen nemen en beslag leggen op hun goederen. De Paus berispte den koning (7 Oct.) en suspendeerde de inquisitoren (1 Dec). Op de vraag om jurisdictie voor de bisschoppen en de inquisitoren tegen de Tempehers, om *) Er waren destijds in Frankrijk slechts 2000 ridders. Zie Mollat 1. c. p. 235. f s) Migne, Tom. 215, p. 1217. Cf. Potthast, No. 3176 en 8996. 3) Raynald, an. 1266, No. 75—76. *) Boutaric, Revue des quest. bist. 1871, p. 323 ss. O. Mollat, Les Papes d'Avignon, Paris 1912, p. 229 : La Papauté' et la France. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 11 162 § 117. Begin der Babylonische gevangenschap. opheffing der orde via provisionis apostolicat antwoordde Clemens met een weigering. Reeds te voren echter hadden de inquisitoren te Parijs van 19 Octoher tot 24 November 140 Tempeliers op de folterbank verhoord. Toen 137 de verloochening van C h r i s t u s en de bespuwing van het kruis beleden, kreeg Clemens V aehterdocht en beval aan de christelijke vorsten de gevangenneming der Tempeliers (1307). Het volgend jaar was noodlottig voor de orde (1308). Den 5 Juh ontvingen de predikheeren de jurisdictie terug ; in dezelfde maand deed de Paus afstand van het persoonhjk verhoor des grootmeesters; 12 Augustus reeds werd op straffe van den ban verboden de Tempeliers te herbergen, en 30 December, de orde met raad en daad bij te staan. In 1309 benoemde C1 e m e ns een pauselijke commissie, die met het verhoor was belast. Velen bekenden1). Een ramp voor de orde was de benoeming van Marigny tot aartsbisschop van Sens, die door zijn wreedheid de Tempeliers tot wanhoop bracht. Den 18 Maart en 25 Augustus 1311 schreef Clemens ook voor andere landen de foltering voor. 40. De uitkomst van dit algemeen onderzoek werd opgezonden naar de XV algemeene kerkvergadering van Vienne (1311—1312). Uit alle landen kwamen hier bisschoppen en vertegenwoordigers bijeen. De eerste zitting werd gehouden den 16 October 1311. Een deputatie uit de synode onderzocht de zaak der Tempeliers./ De tweede zitting 12 April 1312 gaf de beslissing. Men stelde voorop, dat de orde op grond der bestaande bekentenissen niet bij rechterlijk vonnis kon worden opgeheven. Toch hield men zich tevens overtuigd, dat een aantal harer leden schuldig was aan de dwalingen en misdaden, dat door het onderzoek in de verschillende landen de gansche orde haar goeden naam had verloren, waardoor ze voor haar doel ongeschikt werd. Daarenboven zouden, bij verlenging van den gestelden termijn, al haar goederen worden geroofd. Om deze redenen hief de Paus de orde van den Tempel op, niet bij rechterlijke uitspraak ; maar bij wijze van administratieve beschikking 2). Zonder het drijven van Philips zou vermoedelijk de orde niet zijn opgeheven ; niemand zal echter kunnen zeggen, dat de i) Tabel in Zeitschr. f. k. Theol. 1879, S. 424 ff. Cf. Jungmann, Dissert. XXXI, en Zeitschr., S. 621. *) De bul Vox in excelso, avilta Catt. 1866, fase. Aug.—Sept. Tub. Quartalschr. 1866, S. 56—84. § 118. Fransche Pausen. 163 Paus voor de opheffing per viam provisionis seu ordinationis apostolicae niet redenen te over had. Van vreeze voor een leger blijkt tijdens de synode niets *). Den grootmeester en den praeceptor van Normandië het Philips in Maart 1314 verbranden. Dat de eerste een rede hield en den Paus binnen een jaar, den koning binnen veertien dagen voor Gods rechterstoel daagde, is zeker een fabel2). Over het algemeen kan men zeggen, dat de schuld der Fransche Tempeliers niet bewezen, de onschuld der ridders van andere landen zeker is. Verder besloot de synode tot een kruistocht, die echter niet werd ondernomen. Tegen P h i 1 i p s, die het lijk van Bonifatius VIII als ketter wilde verbrand zien, hield de synode de rechtgeloovigheid des Pausen staande, maar sprak tevens de goede trouw des konings uit. De leer, quod anima rationalis seu intellectiva non sit forma corporis humani per se et essentialiter, werd veroordeeld. Clemens V stierf 20 April 1314. § 118. Fransche Pausen. Strijd met Lodewijk van Beieren. E. Muller, Der Kampf Ludwigs des Bayern mit der röm. Kurie Tübingen 1879, f. Verlaque, Jean XXII, sa vie et ses oeuvres, Paris 1883. Pflug—Harttung, Anhang, Gegner und Hilfsmittel Ludwigs des Bayern in seinem Kampf mit der Kurie (Zeitschr. f. Kirchengesch. 1901, S. 463 ff.). Coulon, Lettres secrètes et curiales du Pape Jean XXII relatives a la France, Paris 1900 ss. Mollat, Lettres communes du Pape Jean XXII, Paris 1901 ss. R. Scholz, Unbekannte pol. Streitschriften aus der Zeit Ludwigs des Bayern, Bom 1911. O. Riedner, Die Rechtsbücher L. des Bayern, Heidelberg 1911 1°. De H. Stoel stond twee jaren ledig, omdat het eene gedeelte der kardinalen een Paus verlangde, die te Rome resideerde, *) D'Achery Spicil. III, 65, waar sprake is niet van een leger des [konings maar van een „decens ac potens comitiva praelatorum, nobilium et magnatum." Vgl. Nederl. Arch. voor Kerkgesch., I, 's-Gravenhagel902. 2) Zeitschrift für k. Theol. 1881, S. 600 ff. Vgl. nog voor het bovenstaande Ignatius van Os, De abolitione ordinis templariorum (Dissert. inaug.) Herbipoli 1874. H. Finke, Papsttum und Untergang des Templerordens. Reformationsgeschichtliche Forschungen. B. IV—V, Münster [1907. M. Schüpferling, Der Templerorden in Deutschland, Bamberg 1915. Prutz, Die geistlichen Ritterorden, Ihre Stellung zur kirchlichen fgesellschaftlichen und wirtschaftlichen Entwicklung des Mittelalters, [Berlin 1908. 164 § 118. Fransche Pausen. het andere een, die in Frankrijk bleef. De laatste partij zegevierde en koos den kardinaal Jacobus van Osa: Joannes XXII (1316—1334), die zich vestigde te Avignon1). Hij was geboortig van Cahors en werd geprezen als een man van ondenmding, wetenschap en deugd. Ongelukkig bevestigde Joannes de residentie te Avignon weldra door de benoeming van zeven Fransche kardinalen. De regeering des Pausen werd vooral door Lodewijk van Beieren en door de Spiritvales bemoeilijkt. 2°. Keizer Hendrik VII, op last van C1 e m e n s V door een kardinaal te Rome gekroond (1312), werd door Dante geprezen als de redder der Itahaansche vrijheid, maar was m werkelijkheid aUeen de aanvoerder der Ghibelhjnen. Na zijn spoedigen dood (1313) verdeelde een dubbele keuze het rijk: Lodewijk van Beieren ontving te Aken, Frederik van Oostenrijkte Bonn de koningskroon. Beiden wendden zich tot J o a n n e s XXII, die C1 e m e n s intusschen was opgevolgd. Ofschoon de Paus, zoolang er geen keizer was, de regeering van Itahë op zich nam, zond L o d e w ij k, tegen het oude recht in, een plaatsvervanger naar Itahë en steunde den grooten vijand des Pausen, Galeazzo Visconti. Lodewijk, overwon zijn tegenstander bij Mühldorf (1322). Hoewel niet ongeneigd hem te erkennen, eischte toch Joannes onthouding van het bestuur, totdat de koningskeuze zou zijn onderzocht, en binnen drie maan, den verantwoording aangaande zijn vijandig gedrag tegen den Paus 2). L o d e w ij k verzette zich, noemde de maatregelen des Pausen ongeldig, diende een aanklacht tegen hem in en beriep zich op een algemeene synode. Joannes deed hem in den ban (23 Maart 1324), waarop L o d e w ij k, onder den invloed der Franciscaner-Spirituales, de ajypellatie van Sachsenkausen afkondigde en den Paus ketterij voorwierp 3). Gedurende de jaren 1325 en 1326 door Leopold van O o s t e n r ij k in het nauw gebracht, werd L o d e w ij k handelbaar. Toen echter Leopold stierf, trok hij in 1327 naar Itahë, het zich kronen door S c i a r r a Colonna en stelde den Franciscaner Pietro Rainalducci als tegenpaus aan, die zich noemde N i c o 1 a u s V (1328—1330), 1) Fayen, Lettres de Jean XXII. Instit. hist. Beige, vol. 1—3, Paris 1912. 2) Muratori, Script., XII, 989 s. Gualvaneus de la Flamma, De reb. . eest. a vicecomitibus. . ») Erhle, Archiv. f. Litt.-und Kirchengesch. 1887, S. 540 ff. Zeitschr. f. Kirchengesch. 1897, S. 72 ff. Mollat, Les Papes d'Avignon, Paris 1912, p. 192. La Papauté et 1'empire. § 118. Fransche Pausen. 165 I een weelderige hofhouding hield en L o d e w ij k kroonde. Itahë W. koos echter allengs partij voor Joannes, zoodat L o d e w ij k I aftrok en de tegenpaus zich aan Joannes onderwierp (1330). ■ In Januari van dit jaar was Frederik van Oostenrijk ■ gestorven, en in Mei knoopte Lodewijk van Beieren I onderhandelingen aan met den Paus. Eerst drie jaren daarna was B hij bereid, de onwettig verkregen keizerskroon af te zetten. Tijdens ■ de verdere onderhandeling stierf Joannes XXII op negentigI jarigen leeftijd (4 Dec. 1334). 3°. In den strijd tegen Kerk en Paus werd L o d e w ij k door H de dweepzuchtige partij der Spirituales gesteund. Haat ■ dreef hen tot den tegenstander des Pausen, die hun dwaze leer || over de armoede weerlegde en verwierp1). Vooral blijkt hun B invloed uit de appellatie van Sacksenkausen, waar zij den Paus met ■ laster overlaadden. Hij handelde, volgens hen, tegen Christus, m de Apostelen en het Evangelie ; gedroeg zich in zijn bepaling der ■ armoede niet alleen als „onbeschaafd ketter", maar tevens als ') „heiligschenner" en „godslasteraar"2). Naast dezen stonden ■ twee professoren der Parijsche hoogeschool: Marsüius van Padua ■ en Joannes de Jandun o, die in 1326 aan het hof te NeurenI berg verschenen. Samen hadden zij ten gunste van L o d e w ij k ■ het noodlottige boek Defensor Pacis 3) geschreven, dat de meest ■ vermetele stellingen bevat. De wetgevende en rechterlijke macht H der Kerk is bij het volk, waarvan de keizer de eerste vertegen- I * woordiger is. Van het volk gaat die macht op de geestelijkheid over, • Christus heeft geen zichtbaar hoofd der Kerk aangesteld. ■ De Paus kan worden afgezet door den keizer, deze alleen door een | algemeene synode. Alle kerkehjke goederen behooren den keizer. ■ Het werd in 1327 veroordeeld *). Voor den keizer vatten onder ■ anderen nog de pen op Hendrik van Keiheim, provinciaal der Minderbroeders, Engelbert van Admonten vooral Willem Occam, die na heftig de Spirituales en hun armoede te hebben verdedigd, uit vreeze voor Joannes XXII naar Lodewijk van Beieren vluchtte (1333). Ook hij schreef den keizer een bijna onbegrensde macht toe en drukte die de3 1) Balthasar, Geschichte des Armutstreites im Franziskanerorden, Münster 1911. Calley, L'idéalisme franciscain sphituel au XIV siècle, Louvain 1911. 2) Balutius, Vitae papar. Avenion., II, 478 ss. vooral 494, 500, 502. 3) Ed. Qoldast, Monarchia s. Imper. Rom., II, 154 ss. Frankf. 1668. 4) Denzinger, ed. IX, p. 141. Ed. X, No. 495 ss. 166 § 118. Fransche Pausen. Pausen neer. Deze heeft volgens hem, geen recht den keizer te kronen en is ook met de algemeene synode niet onfeilbaar *). Natuurlijk stonden ook verdedigers der pauselijke volmacht op : vooreerst de Minderbroeder Alvaro Pelayo ("f na 1340) 2), Augustinus Triumphus (1334) 3) en anderen, die de onafhankelijkheid des keizers van den Paus bestreden, de pauselijke macht verdedigden en somwijlen in een ander uiterste vervielen. Zoo was deze strijd even noodlottig voor den Paus als voor den keizer, omdat al dit geschrijf het gezag en het aanzien van beiden verminderde *). 4°. Ook om zijn persoonlijke meening aangaande de visio beatifica raakte Joannes XXII in strijd. Terwijl het de bijna algemeene leer der Kerk was, dat de ziel na volledige zuivering terstond de aanschouwing Gods geniet, oordeelden sommigen, dat deze aanschouwing tot na het laatste oordeel wordt uitgesteld. De meening dier enkelen had Joannes XXII vóór zijn verheffing in een boek verdedigd en droeg ze ook als Paus van. den kansel voor. Toen men zich te Parijs en elders krachtig bleef verzetten, verklaarde de Paus alsJacobus van Osaen niet als Paus te hebben gesproken. Vóór zijn dood beleed hij de algemeene leer der Kerk. Toch eischten de Spirituales enLodewijk van Beieren zijn veroordeeling op een algemeene synode 5). 5°. Benedictus XII (1334—1342) dacht er ernstig over, naar Rome terug te keeren, maar zag, om de daar heerschende onlusten, van zijn plannen af. Nu ontwierp hij de stichting eener betere residentie en begon den beroemden pausehjken burcht te Avignon8). Ijverig was deze Paus er op bedacht de kerkehjke misbruiken uit te roeien, zond de bisschoppen en prelaten naar hun *) Decisiones octo qq. super potestate Sum. Pontificis, Lugd. 1468. De jurisdictione Imperatoris in causis matrimonialibus. Dialogorum libri 7, Parisiis 1476. 2) De planctu Ecclesiae libri III, Venetiis 1560. 3) Summa de ecclesiastica potestate, Romae 1582. 4) Biezler, Die literar. Widersacher der Papste zur Zeit Ludwig des Bayern, Leipzig 1874. 5) Over den schat van Joannes XXII zie Ehrle, Archiv. f. Lit.-und Kirchengesch., V (1889), S. 159. Hier is de uitkomst s/« millioen goudgulden, terwijl Vittani 18 millioen en 7 millioen in kostbaarheden telde. Vgl. Sagmüller, Hist. Jahrb. Górresges. 1897, 37 ff. 6) P. M. Baumgarten, Die Papstveste in Avignon, Festschrift Hertling, 1913. Vgl. Vidal, Benoit XII (Begesten), Paris 1913. § 118. Fransche Pausen. 167 kerken terug en werkte met krachtige hand aan de hervorming der monniken. Door de bul Benedictus Deus1) maakte hij een einde aan den strijd over de visio beatifica en definieerde de algemeene leer der Kerk. Met alle zachtheid en vredelievendheid kon echter Benedictus geen vrede houden met L o d e w ij k van Beieren, wiens drijven zijn gansche regeering verbitterde. Aan de buitengewone belastingen (annatae, reservationes), die Joannes XXIT om den altijd stijgenden geldnood had opgelegd, werd door Benedictus grootendeels een einde gemaakt. Hij stierf 25 April 1342. 6°. Bij het volgend conclave beklom opnieuw een Franschman den pauselijken stoel. Clemens VI (1342—1352) trad met kracht tegen Lodewijk van Beieren op en bracht hem tot onderwerping 2). Maar nu verwierpen de Duitsche vorsten niet enkel de eischen des Pausen, aan L o d e w ij k gesteld, maar ook Lodewijk zeiven en kozen Karei IV, kleinzoon van Hendrik VII tot koning (1346). Het jaar daarop stierf de ongelukkige Lodewijk van Beieren (1347). Niet lang daarna onderwierpen zich de Spirituales. Ook O c c a m schijnt ontslagen van den ban te zijn overleden. Onder Clemens VI barstte te Rome de revolutie van Cola di Rienzouit3). Zijn streven was de eenheid van Itahë onder een Italiaanschen keizer, hetgeen bij de menigte, om de schitterende herinneringen der oudheid, ingang vond. Hij regeerde als tribuun tot 1347, toen hij door de baronnen werd verdreven. In die dagen (1347) heerschte in Europa de zwarte pest 4) en verontrustten de optochten der dweepzieke geeselaars het volk. Clemens VI toonde tijdens die rampen zoowel moed en kracht, als vaderlijke hefde. Hij was een uitstekend Paus, maar verduisterde den glans zijner regeering door verkwisting en het verhoogen der kerkehjke belasting. Door den aankoop van Avignon verbond hij de Pausen altijd vaster aan Frankrijk. Clemens overleed 1352. 7°. Een anderen weg sloeg Innocentius VI (1352—1362) in. Hij schafte een menigte commenden af en trad streng op tegen !) Mansi, XXV, p. 985 s. Baynald, an. 1334, No. 8 s. J. M. Vidal, Benoït XII. Lettres communes etc, Paris 1911. 2) Constitutie Prolixa retro, Baynald, an. 1343, No. 42 s. s) Filippini, Cola di Rienzo e la curia Avignonese. Studi stor. 1901 (X). Burdach—Piur, Briefwechsel des Cola di Rienzo (Vom Mittelalter zur Bef. 1912—1914). 4) Höniger, Der Schwarze Tod in Deutschland, Berlin 1882. Voor Nederland, Moll, II, 3, bl. 75, 77. 168 § 118. Fransche Pausen. het bezit van meer dan één beneficie {cumulus beneficiorum). Om Rome en den kerkehjken staat tot rust te brengen, zond hij den beroemden kardinaal Albornoz1) met een leger naar Italië, die den vroegeren tribuun Cola di Rienzo tot senator van Rome aanstelde. Toen echter Cola si Rienzo de Romeinen verdrukte en daarom vermoord werd, stelde Albornoz een nieuwen senator aan, ontving Karei IV te Rome, die den 5 April 1355 door den kardinaal van Ostia werd gekroond. In korten tijd heroverde Albornoz de Campagna, Spoleto, het Patrimonium, Ravenna, de mark van Ancona en de Romagna voor den H. Stoel en baande aldus den weg voor den terugkeer des Pausen. Innocentius raakte in onmin met Karei IV, toen deze door de gouden bul 2) de geldigheid der Duitsche koningskeuze afhankelijk maakte van de meerderheid der stemmen. Toch duurde de oneenigheid niet lang. De beste Paus van Avignon stierf 12 Sept. 1362. 8°. Aan den naam van den voortreffelijken Urbanus V (1362— 1370) hecht zich het verblijdend feit, dat Rome na 60 jaren wederom de poorten mocht openen voor den stedehouder van Christus (16 Oct. 1367). Herhaaldelijk hadden P e t r a r c a en de H. B i rg i 11 a 3) het algemeen verlangen geuit. Ook Karei IV drong op den terugkeer aan en kwam (1365) met een schitterend gevolg naar Avignon. Den 30 April 1367 verbet Urbanus de stad der ballingschap en werd den 16 October te Rome met ongekende vreugde ontvangen. Het leven keerde terug in de eeuwige stad. Karei IV, Joanna van Napels, de koning van Cyprus en de, Grieksche keizer Joannes Paleologus bezochten er den Paus. De laatste zwoer de scheuring af en zocht hulp tegen de Osmanen, welke hem niet gewerd. De verwarring in Itahë, de opstand van Perugia en Barnabo Visconti ontmoedigden Urbanus. Het heimwee naar Frankrijk en het aandringen der Fransche kardinalen trokken hem naar Avignon terug. De H. B i r g i 11 a voorspelde hem daar een spoedigen dood. Niets hielp; den 24 Sept. 1370 kwam Urbanus te Avignon Wurm, Der Kardinal Albornoz, Paderborn 1892. 67. Mollat, Les Papes d'Avignon, Paris 1912, p. 129 : La Papauté et 1'Italie. 2) O. Harnack, Das Kurfürstencollegium bis zur Mitte des XIV Jahrhunderts, Giessen 1883. Koch, Die goldene Bulle Karls IV (1356), Düsseldorf 1912. 3) Acta SS. Boll., Tom IV Oct., p. 368 ss. Krogh—Tonning, Die H. Birgitta von Schweden, Kempten 1907. § 119. Groote westersche scheuring. 169 aan en stierf reeds den 19 December. In geur van heiligheid overleden, wordt hij als zahge vereerd. Zeer ijverig voor de zaak van het H. Land, streed hij met kracht tegen het zedenbederf, simonie, verwaarloozing der synoden en de misbruiken der curie 1). 8°. De groote meerderheid der Fransche kardinalen koos wederom een Franschen Paus, Gregorius XI (1370—1378). De toestand van Italië was ongunstig. Milaan en Florence spoorden de kerkehjke staten, die reeds lang morden tegen hun Fransche bestuurders, tot opstand aan. In 1376 belegde Gregorius Florence met het interdict en zond Bretonsche legers naar Itahë. Nu ging als afgevaardigde der Florentijnen, de beroemde H. Catharina van Siena 2) naar Avignon. Deze rustte niet, voordat zij den vrede bewerkt en den Paus had binnengeleid in de eeuwige stad. Eerbiedig te Avignon ontvangen, sprak zij met zóóveel doorzicht, vrijmoedigheid en kracht tot den Paus en zijn omgeving, dat haar niemand weerstond. Vrees, ziekte, bloedverwanten, de kardinalen en de koning, alles hield den Paus aan Frankrijk verbonden, maar hij vertrok op het woord der Heilige en deed den 17 Januari 1377 zijn intocht in Rome. De Babylonische gevangenschap was geëindigd. Toch bleef Rome onrustig, Florence in vijandige stemming, bijna gansch Itahë in openlijken strijd. Een vredescongres te Sarzana werd onderbroken door het overlijden des Pausen, 27 Maart 1378. § 119. Groote westersche scheuring. Souchon, Die Papstwahlen in der Zeit des grossen Schismas, 2 Bde, Braunschweig 1898—1899. Salembier, Le grand schisme d'Occident, Paris 1900. Valais, La France et le grand schisme d'Occident, 4 vols, Paris 1896—1902. Valais, Le grand chisme en Allemagne de 1378 a 1380 (Röm. Quartalschr. 1893, S. 107 ff.). Pastor, Geschichte der Papste seit dem Ausgang des Mittelalters, I, 4 Aufl., Freiburg i. Br. 1901, S. 115—205. Hefele—Knöpfler, Conciliengeschichte, VI, S. 727 ff. ; Bd. VII. W. Mulder, S. J., Dietrich *) Magnan, Histoire d'TJrbain V et son siècle, 2 éd., Paris 1863. Chaillan, Le bienheureux Urbain V (1310—1370), Paris 1911. 2) Vgl. A. v. Reumont, Briefe heiliger und Gottesfürchtiger Italiener, Freiburg 1877. Forotier, Ste Catherine de Sienne, Paris 1921. Monografie van C. M. Antony, Londen 1916. 170 § 119. Groote westersche scheuring. von Nieheim, zijn opvatting van het Concillie en zijn Kroniek (Academisch proefschrift van Leiden), Amsterdam—Leuven 1907. Br. O. Brom, De tegenpaus Clemens VII en het bisdom Utrecht. Bijdragen en Mededeelingen b. h. Hist. Genootschap, Amsterdam 1907, bl. 1—102. Seb. Puig, Pedro de Luna, Barcelona 1920. 1°. Eenige dagen voor zijn dood vaardigde Gregorius XI een verordening uit, ten einde de aanstaande Pauskeuze te bespoedigen. Van de 23 kardinalen waren 16 te Rome aanwezig en deze gingen 7 April 1378 in het conclave. Ofschoon er drie partijen bestonden, was er reeds vóór het conclave tusschen de Fransche en Itahaansche toenadering gekomen; zelfs van de Limousijnsche partij sloot zich een of ander bij hen aan, zoodat toen reeds 9 of 10 stemmen van de 16 zich vereenigden op P> a rtholomaeus Prignano, aartsbisschop van Bari. Den 7 April vroegen de senator en de oversten der stadskwartieren van Rome een Romeinschen of Itahaanschen Paus, waarop door de kardinalen werd geantwoord, dat ze zouden kiezen volgens hun plicht. Des anderen daags ontstond er een tumult en de bisschop van Marseüle riep naar binnen : „Haast u een Romein of een Itahaan te kiezen, want wij kennen hier buiten het gevaar beter". Wijl toch een of meer candidaten Italianen waren, besloten de kardinalen toe te geven. Een paar deden het met weerzin. Allen kozen Prignano. Zeker is, dat zij, behoudens eenige uitzonderingen, hem wilden kiezen. Terwijl ze nu de menigte konden bedaren, wachtten de kardinalen eerst de toestemming van Prignano af, wilden dus een beslissende keuze doen. Intusschen brachten zij hun goed tegen de gewone plundering in veiligheid. Na tafel bevestigden allen in de kapel opnieuw dezelfde keuze. Intusschen drong het volk het Vaticaan binnen en werd in de uiterste verwarring de hoogbejaarde Romeinsche kardinaal Tibaldeschi geïnthronizeerd, die zich echter voortdurend bleef verzetten : „Ik ben geen Paus, ik wil het niet zijn. Mgr. van Bari is gekozen". Den 9 April vereenigden zich twaalf kardinalen in de kapel van het Vaticaan ; niemand dacht aan een nieuwe keuze. Kort daarop werd Bartholomaeus Prignano geroepen, die na de aankondiging der keuze werd geinthronizeerd en geproclameerd. Den 10 April en volgende dagen hadden de gewone plechtigheden, het verleenen van aflaten, de excommunicaties en op Paschen de kroning plaats. Maanden § 119. Groote westersche scheuring. 171 lang gedroegen zich nu de kardinalen, zelfs de partij der Lünousins, eerbiedig en onderdanig. Terwijl hun eenige zorg moest zijn, aan de Kerk een wettigen Paus te geven, hoorde men over de keuze geen woord van ongerustheid, van geen beraadslaging of bezorgdheid voor de toekomst der Kerk 1). 2°. De nieuwe Paus noemde zich Urbanus VI (1378—1389). Bij de schitterende hoedanigheden naar geest en hart leed hij aan een zeer noodlottig gebrek, onbesuisde voortvarendheid en hevigheid, welke vaak de grenzen der voorzichtigheid overschreed. Hervorming, vooral in de hoogere kringen, was dringend noodzakelijk. Catharina van Siena spoorde den Paus daartoe aan, maar vermaande hem telkens tot zachtheid. Urbanus toonde wel zijn kracht, het zoo noodige zelfbeheer echter niet. De kardinalen noemde hij „meineedigen" en „dwazen", den kardinaal 0 r s i n i een „domkop". Altijd meer werd de toestand gespannen. De breuk had plaats, toen Urbanus het aantal Italianen in het H. College dreigde te vergrooten. In een verwaand manifest van 9 Aug. 1378 spraken nu 13 kardinalen te Anagni de ongeldigheid der keuze uit2) en kozen, bemoedigd door Karei V van Frankrijk, den 20 September te Fondi, Robert van Genevetot paus : Clemens VII (1378—1394). Van dit rampzahg feit droegen de kardinalen de schuld, die hun hartstocht en eigen belangen stelden boven het welzijn der Kerk. Aanleiding gaf Urbanus door zijn onvoorzichtigheid, zoowel tegenover de kardinalen als tegenover de vorsten. 3°. Thans begon er een scheuring en een verwoede strijd van 39 jaren (1378—1417). Na een mislukten aanval op Rome vestigde Clemens VII zijn residentie te Avignon. Weldra verdeelde zich de gansche christenheid in twee verschillende obediënties, waarbij de politiek voor of tegen Frankrijk nagenoeg beslissend werd. Voor Clemens stond Frankrijk, Beneden-Italië, Schotland en Spanje ; voor Urbanus, Engeland, het grootste gedeelte van Duitschland, Hongarije en Polen, Denemarken, Zweden en Noorwegen, Midden- en Boven-Italië. Niet enkel natiën werden door de scheuring gesphtst, maar zelfs bisdommen, kloosterorden en kloosters. Beide obediënties hadden haar overtuigde verdedigers ; 1) De gegevens van Oayet (Le grand Schisme d'Occident. Les Origines, 2 vols, Florence—Berlin—Paris 1899) en Valois maken de wettigheid der keuze van Urbanus VI zoo goed als zeker. 2) Balutius, Vitae, I, 487. 172 § 119. Groote westersche scheuring. aan beide zijden stonden groote Heiligen ; naast Urbanus: Catharina van Siena, Catharina van Zweden, Petrus van Arragon en Gerrit de Groote; naast Clemens: Vincentius Ferrerius, Petrus van Luxemburg en Coleta. Zoowel Avignon als Rome had zijn college van kardinalen. Urbanus van allen verlaten benoemde er 29 te gelijk uit alle natiën ; Clemens VII voegde er aan de bewerkers van de scheuring toe. Gebjk dezen, zoo ijverden ook de theologen der beide obediënties voor hun Paus. Een groot aantal geschriften voor en tegen verscheen. De voornaamste waren van Hendrik van Langenstein, Koenraad van Gelnhausen, Pierre d'Ailly, Philippe de Maizières, Theodorik van Niem enz. Daarbij hield men in elke obediëntie verschillende particuliere synoden ; alles om de eenheid in de Kerk te herstellen. Den 15 October 1389 overleed Urbanus VI, die tot opvolger had Bonifatius IX (1389—1404). Zijn karakter vormde een ware tegenstelling met dat van Urbanus. Was deze gehaat, zoodat zelfs de kardinalen zijner obediëntie zich tegen hem verzetten, Bonifatius was weldra zeer bemind : was Urbanus wreedx) en afstootend, Bonifatius trok allen tot zich en heroverde weldra het terrein der obediëntie, dat Urbanus verloren had. 4°. Te midden der verwarring van begrippen ontwikkelde zich de conciliaire theorie, die hoogstwaarschijnlijk O c c a m tot vader had 2). Eerst vroeg men zich af, of de Paus wel noodzakehjk was. Heeft Christus wel op Petrus de Kerk gebouwd ? Zou zulk een grondslag niet te wankelend zijn ? Van Christus, niet van den Paus ontvangt de bisschop zijn jurisdictie. Men noemt den Paus van Rome het hoofd der Kerk, omdat hij er de eerste bedienaar van is. De ondergeschiktheid der Kerk aan den Paus is geheel toevallig ; want alleen de algemeene Kerk is onfeilbaar, niet de Paus, die meer dan eens gedwaald heeft. Daarom 1) Over den opstand en het lot der kardinalen, zie Erler, Dietrich von Nieheim, Leipzig 1887, S. 65 ff. 2) Br. Aug. Kneer, (Die Entstehung der Conciliairen Theorie, etc. Röm. Quartalschr., Suppl. I, 1893, S. 1—45) noemt Koenraad van Gelnhausen den grondlegger en waren vertegenwoordiger. Vgl. echter Arguillière, L'appel au concile sous Philippe le Bel et la génèse des théories conciliaires. Bevue des quest. hist., 1 fase, p. 23 ss. 1911. § 119. Groote westersche scheuring. 173 is de Paus in geloofszaken onderworpen aan de algemeene synode, die de algemeene Kerk vertegenwoordigt. Volgens d' A i 11 y vertegenwoordigen de bisschoppen de algemeene Kerk; volgens Gerson echter hebben ook de priesters stem in de synode. Dit laatste systeem is door de synode van Constanz in praktijk gebracht. De synode van Bazel en vele godgeleerden stonden zelfs hierbij niet stil. Het hoofddogma in dezen tijd van verwarring en scheuring bleef echter de conciliaire theorie : het oppergezag der algemeene synode over den Paus. Toch waren er ook velen, die in een algemeen concilie het eenige middel zagen om tot eenheid te geraken, zonder daarom aanhangers der conciliaire theorie te zijn. 5°. Clemens VII stierf in September 1394. Tegen den wil des konings en der universiteit van Parijs kozen de kardinalen terstond een nieuwen Paus, Petrus de Luna, die zich noemde Benedictus XIII (1394—1417). Gelijk alle kardinalen, zoo had ook bij vóór de keuze in het conclave beloofd, het mogelijke te doen en zelfs de pauselijke tiaar af te zetten voor de eenheid in de Kerk. Eenmaal gekozen deed Benedictus echter niets, zoodat in de volgende jaren' tusschen Parijs en Avignon een groote oneenigheid ontstond, die eindelijk de subtractie van Frankrijk, Castilië en Navarra ten gevolge had. Het tweede jaar toch van Benedictus XIII rijpte bij Kare 1 VI van Frankrijk en de hoogeschool van Parijs het plan beide Pausen tot het nederleggen hunner waardigheid te brengen. Engeland en Castilië en weldra ook de Roomsch-koning W e n z e 1 sloten zich bij dit voornemen aan. Frankrijk zou, zoo noodig, Benedictus XIII tot aftreden dwingen ;Richard IlenWenzel moesten op Bonifatius IX hun invloed doen gelden. Deze echter hield vast aan zijn recht en werd niet bemoeilijkt, omdat Wenzel en Richard hun kroon verloren. Benedictus XIII in zijn residentiestad belegerd, moest in 1399 beloven, te zullen heengaan, wanneer zijn tegenstander dit deed. In 1403 was de obediëntie van Avignon wederom hersteld. Bonifatius IX overleed in 1404, en ontving een opvolger in Innocentius VII (1405—1406), die veel te hjden had van de onlusten te Rome en het keizerlijk schisma in Duitschland. Op Innocentius VII volgde weldra Gregorius XII (1406—1417). Deze beloofde in het conclave, voor de eenheid te zullen werken, en daarvoor zelfs afstand te willen doen. Benedictus XIII stelde nu een samenkomst der beide 174 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. Pausen voor (1407). Men werd het echter niet eens over de plaats en, niettegenstaande een onderhandeling van twee jaren, kwam de bijeenkomst niet tot stand x). Aan beide zijden, ook bij Gregorius XII, ontbrak het aan ernstigen wil. Vooral de wispelturigheid des laatsten was aan zijn kardinalen zeer onaangenaam. Toen hij nu tegen zijn belofte het H. College vermeerderde, zeiden 7 der oude kardinalen hem de gehoorzaamheid op. Terzelfder tijd keerde zich ook tegen den Franschen Paus de stemming der vorsten en kardinalen. Deze vereenigden zich met de 7 Romeinsche te Livorno, om te werken en te beraadslagen voor de eenheid der Kerk. § 120. Synoden van Pisa en Constanz. Hefele, Conciliengeschichte, VI (2 Aufl.), 922 ff. ; VIII Band. Schmitz, Zur Geschichte des Concils von Pisa 1409 (Röm. Quartalschr. 1895, S. 351 ff.). Stuhr, Die Organisation und Geschaftsordnung des Pisaner und Constanzer Concils, Schwerin 1891. Gregor XII und Kaiser Sigismund im Jahre 1414 (Röm. Quartalschr. 1887, S. 354 ff.). Funk, Martin V und das Concil von Constanz (Kirchengeschichtl. Abh., I), Paderborn 1897, S. 489 ff. Fromme, Die Wahl Martins V, Röm. Quartalschr. 1896, S. 131 ff. Salembier, Le Grand schisme d'Occident, Paris 1902, p. 251 ss. Valois, La France et le grand schisme d'Occident, Tome IV, Paris 1902. Mulder S. J., Dietrich von Nieheim enz. Zie ook' Bliemitzrieder, das Generalconcil im grossen abendl. Schisma, Paderborn 1904. Mitteilungen aus dem Benedictiner und Cist. Orden, 1—4, 1910. Finke, Acta Concillii Constantiensis, I—II, 1896—1923. 1°. Reeds in 1381 had Pierre d'Aillyde drie wegen getoond, waarop men tot eenheid kon geraken : de overeenkomst (via compromissi), het afstand doen (via cessionis), de algemeene synode (via synodi generalis). Den eersten weg was men niet eens opgegaan, de tweede had tot geen uitkomst geleid (1394—1409); de derde, waarop men het eerst had gewezen (1380—1394), zou thans worden beproefd. De kardinalen te Livorno vereenigd kwamen tot het besluit, den 25 Maart 1409 een algemeene synode te openen te Pisa. Ofschoon alleen de Paus een algemeene synode J) Meister, Hist. Jahrb. d. Görresges. 1893, S. 320 ff. Röm. Quartalschr. 1894, S. 217 ff. Ehrle, Zeitschr. f. kath. Theol. 1889, S. 387 ff. § 120. Synoden van Pisa en Constanz. 175 kan vergaderen, en alleen om ketterij de Paus van zijn waardigheid kan worden ontzet, ging men toch vooruit. De Parijsche godgeleerden verdedigden den stap x), terwijl anderen, vooral regulieren, zich daartegen verzetten2). Toch waren de omstandigheden zoo mcieilijk, dat men de leden der synode nauwelijks van onvoorzichtigheid kan beschuldigen. 2°. Op den gestelden dag werd de synode te Pisa (1409) geopend. In de dagen der hoogste voltalligheid waren 24 kardinalen (14 van Gregorius XII, 10 van Benedictus XIII), 80 bisschoppen, 102 procuratoren van afwezige bisschoppen, een zeer groot aantal andere geestehjken en 300 doctoren aanwezig. De oudste kardinaal, Guy de Maillesec, zat voor. Na veel getwist verklaarde zich de synode in de VÜI en IX zitting wettig vergaderd. In de volgende vijf zittingen onderzocht men de „misdaden" der Pausen, die in de XV werden afgezet als scheurmakers en ketters ; de XVI zitting beloofde maatregelen ter hervorming van hoofd en leden ; de XVII bepaalde, dat de kardinalen ditmaal „in opdracht der algemeene synode" een Paus zouden kiezen. Na de XIX zitting begon het conclave, waaruit de aartsbisschop van Milaan, Petrus P h i 1 a r g i, als gewaande Paus Alexander V (1409—1410) te voorschijn trad. Hij zat de XX—XXII zittingen voor, vaardigde een menigte decreten uit, die op de eerste plaats sanctie der onrechtmatigheden in de keuze, afschaffing van nusbruiken beoogden en beloften van verdere hervorming door een synode, die na drie jaren zou vergaderen 8). 3°. Natuurlijk werd door deze onwettige synode de eenheid noch de hervorming gebaat. Er waren nu drie Pausen in Gods Kerk. Zóówel Gregorius XII als Benedictus XIII teekenden verzet aan tegen het conciliabulum van Pisa *), riepen op hunne beurt synoden samen te Aquilea en Perpignan en telden tot hun obediënties : Benedictus: Spanje, Schotland, Corsica, Sardinië enz., Gregorius : een klein stuk in Itahë, een gedeelte van Duitschland, Noorwegen, Zweden enz., terwijl het grootste deel der christenheid het met Alexander hield. Ofschoon deze hoopte weldra zijn tegenstanders te kunnen verdringen, begon men toch alom aan de wettigheid der synode en der pauskeuze te twijfelen. *) Oerson, De unitate Ecclesiae. Petrus de Alliaco, Commend. Script. Sacr. etc. a) Raynald, Annal. an. 1395, No. 12 ; 1409, vooral No. 74—79. 3) Mansi, Tom. XXVI—XXVII. 4) Raynald, ad an. 1409, No. 74 s. 176 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. Zelfs de doctoren van Parijs, zooals Pierre d'Ailly, Nicolaas van ClemangesenTheoderik van Vrie, waren tegen de synode gestemd. De verdediging van G e r s o n was meer mystiek dan overtuigend en vond daarom geen ingang. Daarenboven wist men zeer goed, dat Gregorius XII of wettig Paus was of niet: was het eerste waar, dan kon een vergadering zonder hoofd hem niet afzetten ; was hij echter niet wettig, dan waren het evenmin de kardinalen en bijgevolg onbevoegd tot de nieuwe keuze. Gregorius XII af te zetten als ketter, zooals de synode het deed, was zonder twijfel onrechtvaardig en onwettig. 4°. Terwijl Gregorius XII voor de Venetianen naar Gaëta vluchtte, baande Lodewijk II van Anjou voor Alexander V den weg naar Rome, waar hij als Paus werd uitgeroepen, maar reeds den 3 Mei 1410 overleed. In zijn plaats koos het conclave den 17 dier maand kardinaal Cossa, die zich Joannes XXIII (1410—1415) noemde. Deze was zeer wereldschgezind en werd als kardinaal door Gregorius XII „zoon des verderfs en leerling der boosheid" genoemd. Koning Ladislaus van Napels, eerst zeer vijandig tegen Joannes XXIII, werd door dezen gewonnen en verhet Gregorius XII, die op Venetiaansche schepen van Gaëta naar Dalmatië vluchtte, dan naar Cesena, eindelijk naar Rimini en er bescherming vond bij zijn vriend Karei Malatesta (1412). De door het concilie van Pisa beloofde synode ♦as reeds op den 1 April 1412 te Rome samengeroepen, maar om de toenmahge houding van koning Ladislaus zoo schaars bezocht, dat ze moest worden verdaagd. Doch ook na de veranderde gezindheid des konings was het aantal prelaten niet groot, zoodat, na de veroordeeling van eenige geschriften van W i c 1 e f, die synode opnieuw werd verschoven. Intusschen had zich echter Ladislaus weer van Joannes XXIII afgewend en trok tegen Rome op. Joannes ontkwam en vond bescherming in Boven-Itahë bij den roomsch-koning. S i g i sm u n d (1410—1437) leefde in de overtuiging, dat alleen een algemeene synode eenheid kon brengen en zette daarom in de onderhandelingen van October—December 1413 bij Joannes XXIII door, dat den 1 November 1414 de bedoelde kerkvergadering zou beginnen te Constanz. Men zegt, dat de convocatie der synode Joannes weldra berouwde. Met weerzin maakte hij zich gereed voor de reis. 5°. De XVI algemeene kerkvergadering van Constanz (1414— § 120. Synoden van Pisa en Constanz. 177 1418), die de zoozeer verlangde eenheid aan de Kerk terugschonk, telde gedurende de hoogste voltalligheid 33 kardinalen, bijna 200 bisschoppen met een zeer groot aantal geestehjken en 300 doctoren. Ook koning Sigismund en veel Duitsche vorsten waren aanwezig. Den 14 October hield Joannes XXIII zijn intocht. De eerste zitting had plaats den 16 November. Drie doeleinden vooral beoogde de synode: tle hervorming der Kerk in hoofd en leden (in capite et in membris), de veroordeeling der Hussietische dwahngen en bovenal de eenheid der Kerk. 6°. Bij den aanvang der synode dacht men waarschijnlijk onder den invloed van Joannes XXIII, het einde der scheuring te bewerken door de afzetting van Gregorius XII en B e n ed i c t u s XIII. Weldra echter moest Joannes tot zijn groote teleurstelling ondervinden, dat de synode een anderen weg opging en reeds in Januari 1415 aan de cessie "der drie Pausen dacht. Wel koesterde hij nog altijd hoop, dat zijn groot aantal Itahaansche bisschoppen en prelaten de synode zou kunnen beheerschen, maar ook in deze verwachting zag hij zich bedrogen. De Duitschers toch wisten door te zetten, dat niet alleen de aanwezige bisschoppen, maar ook de procuratoren der afwezigen, de abten, de kapittels, de universiteiten, de doctoren en zelfs de gezanten der vorsten stemrecht zouden hebben. Was daardoor reeds de macht van J o a n n e s XXIII gebroken, nog geringer werd zijn invloed, toen men besloot, in de synode niet bij hoofdelijke, maar bij stemming naar natiën vooruit te gaan. De Duitsche, Fransche, Itahaansche, Engelsche en later ook de Spaansche natie vergaderden eerst elk afzonderhjk. Iedere natie had maar één stem en de meerderheid van stemmen beshste. Het eerste legde Gregorius XII, den 22 Januari 1415, door zijn gezant Joannes Dominicide verklaring af de waardigheid te willen neerleggen, op voorwaarde, dat ook Petrus de LunaenBalthasar Cossahet deden en de laatste bij de zitting, waarin de cessie werd afgekondigd, niet tegenwoordig was. Tot zóó edelmoedigen stap ontbrak Joannes XXIII de moed. Toen echter een anonieme aanklacht tegen zijn minder stichtend leven bij de synode was ingediend, begon hij te vreezen en verklaarde op zijn beurt, te willen aftreden, wanneer de beide tegenstanders hetzelfde zouden doen. Doch ook nu voelde hij zich niet veilig. Na eenige dagen verschalkte hij Sigismund, die de poorten der stad het bewaken, en vluchtte, als stalknecht P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 12 178 § 120. Synoden van Pisa en Constanz. verkleed, naar Schaffhausen, om vandaar Avignon te bereiken. Hierdoor verloor Joannes alle vertrouwen. Wanneer hij meende aldus de synode te kunnen bedwingen, dan vergiste hij zich. Want spoedig had ze zich van haar eersten schrik hersteld. Om een dogmatischen grondslag aan haar verder werk te geven en de maatregelen van Joannes te voorkomen, werden in de IV en V zitting, door de bemoeiingen van Zabarella, Pierre d'Aillyen G e r s o n de bekende decreten van Constanz uitgevaardigd. De inhoud luidde : de synode van Constanz, wettig in den H. Geest vergaderd, is een algemeene synode en vertegenwoordigt de strijdende Kerk ; heeft haar volmacht onmiddellijk van God ; en iedereen, zelfs de Paus, is verplicht haar te gehoorzamen in hetgeen geloofszaken, het einde der scheuring en de hervorming in hoofd en leden betreft; de Paus kan de synode, zonder haar toestemming, noch ontbinden, noch verdagen, noch naar elders verleggen1). De kardinalen keurden deze decreten af en verklaarden, dat de Romeinsche Kerk staat aan het hoofd der gansche Kerk en daarom ook aan het hoofd der algemeene synode. Intusschen was Joannes XXIII gevangen genomen. De IX—XII zitting onderzocht de 72 beschuldigingen tegen hem ingediend en sprak ten slotte zijn afzetting uit, omdat hij bekend stond om simonie en zijn ergerlijk leven. Nog vier jaren bleef Joannes in gevangenschap en werd toen voor het zwaar losgeld van 30.000 goudgulden in vrijheid gesteld. Hij stierf als kardinaal te Florence (1419). 7°. In de XIV zitting (4 Juh 1415) het nu de ware Paus Gregorius XII door Karei Malatestaen kardinaal Joannes Dominici zijn aftreden bekend maken, maar tevens verklaren, dat hij de synode tot dan toe niet als wettig erkende, maar enkel als door Sigismund vergaderd; gaf haar echter voor het vervolg het recht eener algemeene synode. Deze op haar beurt erkende alles wat Gregorius naar de kerkehjke voorschriften in zijn obediëntie had beslist en nam hemzelf in het college der kardinalen op (f 1417). Hetzelfde aanbod deed de synode aan de obediëntie van Avignon. Martinus V erkende later de acten en gunstverleeningen van alle drie de obediënties. Nu was nog alleen Benedictus XIII (Petrus de Luna) over. Hij bleef halsstarrig, niettegenstaande Sigismund zelf naar Perpignan x) V. d. Hardt, Magnum oecumenicum Constantiense concilium, 6 voll. Francofurti et Lips. 1692—1700, Tom. II, 288 ss. Mansi, Tom. XXVII, 31. § 120. Synoden van Pisa en Constanz. 179 reisde en ook gezanten hem tot aftreden zochten te brengen. Toch was al deze moeite niet vergeefsch. Aangemaand door Sigismund vielen Castilië, Arragon, Navarra en Schotland van zijn obediëntie afx), zoodat hem niets dan zijn bergslot Peniscola overbleef. Toch was, volgens hem, de Kerk Gods te Peniscola, zooals vroeger het gansche menschdom in de ark van N o ë. Te Constanz werd hij echter in de XXXVII zitting als meineedige, als notorisch en onverbeterlijk ketter afgezet. Klokgelui en het Te Deum vertolkten de vreugde over het feit, dat den weg baande voor de keuze van een wettigen Paus. Na de XL zitting gingen de kardinalen met 30 vertegenwoordigers der natiën in het conclave en kozen reeds den derden dag (11 November 1417) kardinaal Otto Colonna eenstemmig tot Paus, die zich ter eere van den feestheilige Martinus V 2) (1417—1431) noemde. De vreugde over het herstel der eenheid was onuitsprekelijk groot 3). 8°. Betrekkelijk de zoo lang verbreide hervorming van hoofd en leden kondigde de XLILT zitting (21 Maart 1418) 7 algemeene decreten af, en sloot de Paus concordaten met de verschillende natiën. In de decreten schafte men de tijdens het schisma ingevoerde exempties af, deed de Paus afstand van de inkomsten der vacante beneficiën, werden de vroegere straffen tegen de simonie vernieuwd, de bezitters der beneficiën verplicht tot het ontvangen der wijdingen en het houden der residentie, de oplegging der tienden beperkt en het dragen der geestehjke Meeding bevolen. In de concordaten, die slechts voor 5 jaar, d.i. tot de volgende algemeene synode, geldigheid hadden, werden de aflaten beperkt, de annaten, reservaties, commenden enz. geregeld en het aantal kardinalen op 24 bepaald. Toch verdedigde ook Martinus V zijn rechten4). De synode veroordeelde de ketterijen van Wiclef en Hus5). De leer aangaande den koningsmoord6) van den Minderbroeder Jean Petiten den Dominicaan Jan van Falkenberg werd in onvolledige vergadering afgekeurd. 1) Nu trad ook de Spaansche natie in de synode. 2) Fromme, Die Wahl Martins V. Röm. Quartalschrift, 1896. s) V. d. Hardt, IV, 1843 ; „Tanta omnium laetitia, ut prae gaudio loqui vix homines possent." *) Miltenberger, Neuordnung der papstl. Kammer, Röm. Quartalschr. 1894. 6) Zie beneden, § 123 en Deminger, ed. IX, p. 147—163 ; ed X, n. 581—625, 627—656. 6) Denzinger, ed. X, No. 690. 180 § 121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 9». De synode van Constanz is de XVI algemeene Kcruvergauermy van de XLII—XLV zitting, toen MartinusV voorzat. Vroegere besluiten zijn niet goedgekeurd noch in het algemeen, noch in het bijzonder. Wel verklaarde de Paus in de laatste (XLV) zitting, dat hij alles goedkeurde wat de synode beslist had in materna fidei conciliariter.... et non aliter nee alio ullo modo; maar deze woorden sloegen op den eisch der Polen terug: de veroordeeling van F a 1k e n b e r g, over wien slechts de Duitsche en Fransche natie, niet een algemeene zitting (conciliariter) beslist had. Wanneer de Paus in de bul tegen de Hussieten van de verdachten een eed vraagt, dat hetgeen de synode in favorem fidei et salutem animarum *) besloten heeft, door alle geloovigen moet worden gehouden, dan kan dit alleen gelden als een goedkeuring van de veroordeeling der Hussietische en Wicleffietische leer. Eugenius IV noemde 22 Juh 1446 de synode van Constanz de XVI algemeene „absque tarnen praejudicio juris, dignitatis et praeeminentiae sedis Apostohcae.' § 121. XVII Algemeene kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. Scheuring van Felix V. Pastor, Geschichte der Papste seit dem Ausgang des Mittelalters, J_IV 4 Aufl. 1899—1906. Hefele, Conciliengesehichte VII—VIII. Vanutelli, II concilio di Firenze, Roma 1899. Mon. Concil. Gen. saec XV I III, 1857—1896. Birk, Nicolaus von Cusa m Basel (Hist. Janrb. der Görresges. 1892, S. 770 ff.). Haller, Beitrage zur Gesch. des Konzils von Basel. (Zeitschr. f. d. Gesch. des Oberrheins. 1901 S q. ff.)- Concilium Basileense, Studiën und Quellen zur Geschichte des Conzils von Basel, Band I—IV, Basel 1895—1903. Lazarus, Das Konzil v. Basel, Neue Studiën, 1912. 1«. Ofschoon zoowel S i g i s m u n d als de Franschen alles in het werk stelden, om den Paus in hun land te houden, trok Martinus V toch naar Itahë. Bijna twee jaren hielden hem de onrustige tijden te Florence. Na eenige onderhandelingen met Joanna van Napels, die Rome en Beneventum bezet hield, kon de Paus 20 September 1420 zijn intocht houden in de eeuwige stad. De hoofdstad der wereld was een ruïne geworden. Krachtig sloeg M a r t i n u s de handen aan het werk en werd de hersteller van Rome, de bevorderaar der kunst, de bevestiger van den kerkelijken staat. Veel deed hij voor de wederopluiking van het kerkelijk leven. Voor de verderfelijke besluiten te Constanz, om alle 10 jaren een algemeene synode te houden, was de Paus niet gunstig gestemd. *) Denzinger, ed. X, No. 658. § 121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 181 Toch wilde hij zich tegen de toenmalige conciliaire beweging niet openlijk verzetten en beriep in 1423 een generale synode te Pavia. Toen deze zeer slecht bezocht werd, verlegde hij ze naar Bazel met een uitstel tot 1430. Toch is er in die 7 jaren weinig voor de zoo noodzakelijke hervorming gedaan1). Tegen het einde zijns levens trachtte men den Paus tot een algemeene synode te dwingen. Ofschoon ongaarne benoemde hij den kardinaal Cesarini in het begin van Februari 1431 tot legaat voor de synode van Bazel. Haar anti-kerkehjk streven heeft Martinus V niet meer gezien, wijl hij in dezelfde maand overleed. Hij werd „het geluk van zijn tijd" (temporum suorum felicitas) genoemd. 2°. Hem volgde Eugenius rV (1431—1447), die met de andere kardinalen in het conclave een capitulatie voor den toekomstigen Paus als reactie tegen Martinus V had moeten onderteekenen 2). Nog op den dag der kroning werd kardinaal Cesarini als legaat tegen de Hussieten en voor de synode van Bazel bevestigd. Nauwelijks was de eerste zitting, die zeer schaars bezocht werd, gehouden, of Eugenius IV vaardigde, op onjuiste berichten en uit vreeze voor de macht der synoden, den 18 December een bul uit, waardoor hij de synode ontbond en over anderhalf jaar opnieuw samenriep te Bologna3). De heele vergadering: drie bisschoppen, eenige abten en zeer veel doctoren, verheten tijdens de voorlezing der bul de vergaderzaal, en richtten den 21 Januari 1432 aan alle geloovigen een rondgaanden brief, dat zij met den bijstand des H. Geestes het concilie zouden voortzetten. De wereldlijke macht beschermde de weerspannige vergadering, de overwinning der Hussieten bij Tausz gaf haar nieuwe kracht. De legaat Cesarini trachtte den Paus tot het intrekken der bul te bewegen, maar tevergeefs. Het revolutionnaire streven der synode werd intusschen door den geleerden Nicolaus van Cusa, toen pastoor te Coblenz, in zijn werk De concordantia catholica verdedigd. Allengs was nu de vergadering talrijker geworden, had in haar II zitting (15 Febr. 1432) de decreten van Constanz x) Van Martini V Papae Constitutio de Cardinalibus, protonotariis, abbreviatoribus etc. (Döttinger, Beitrage zur politischen, kirchlichen und Cultur-Geschichte, II B. Materialen zur Gesch. des XV und XVI Jahrh. S. 333—344) is lang niet alles uitgevoerd. 2) De eerste Capitulatie dagteekende uit het conclave van 1352. Ze werden door Innocentius XII (1692) verboden. s) Mansi, Tom. XXIX, p. 564 ss. 182 § 121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. over het oppergezag der algemeene synode vernieuwd, de persoonlijke tegenwoordigheid van den Paus en de kardinalen geëischt onder bedreiging van een proces; de beslissende stemmen der synode in de hand der talrijke doctoren en lagere geestehjken gelegd, wijl bij de 500—600 leden nauwelijks 20 bisschoppen waren. De vredesvoorstellen des Pausen wees men af. Door de tusschenkomst van S i g i s m u n d, die den 31 Mei 1433 te Rome tot keizer gekroond werd, gaf de Paus eindelijk toe uit vreeze voor een nieuw schisma en trok de bul in (15 Dec. 1433) *). Maar ook nu het men de legaten des Pausen enkel toe na een eed op de vernieuwde decreten van Constanz, die daarenboven in de 18 zitting nogmaals werden bevestigd. 3°. Nu verscheen een groot aantal hervormingsdecreten : straffen tegen het concubinaat, beperking van het interdict, verbod van een tweede appèl in processen, regeling van het brevier, afschaffing van narrenfeesten, verwijdering van jaarmarkten en schouwspelen uit heilige plaatsen. Vooral toen men de hervorming der curie bepaalde, trad de kracht der conciliaire theorie op den voorgrond. Voorschriften werden gegeven over de pauskeuze, de benoeming der kardinalen en het bestuur van den kerkehjken staat. Terwijl de Paus uit het revolutionnaire Rome verdreven te Florence van aalmoezen leefde, verbood de synode alle annaten en gaf niets daarvoor in de plaats. Verder schreef zij voor, dat voortaan de nieuwgekozen Paus een eed zou doen, om de geloofsdecreten der algemeene synoden, vooral die van Bazel en Constanz te behjden en haar voorschrift aangaande het bijeenroepen van algemeene synoden te onderhouden. Meer dan 24 kardinalen mocht de Paus niet hebben en geen neef benoemen zonder toestemming der meerderheid van het H. College. Ook de onderhandelingen over de Unie der Grieken trok de synode aan zich, kon het echter niet eens worden over de plaats, waar de Grieken zich met hen in synode zouden vereenigen. De minderheid vroeg met de Byzantijnen een stad in Itahë. Deze gelegenheid gebruikte de Paus, om die van Bazel voor een nieuwe scheuring te behoeden, hief de synode op en beriep een nieuwe te Ferrara (18 Sept. 1437). De legaat Cesarini, Nicolaus van Cusa met een groot aantal andere leden gehoorzaamden den Paus. 4°. Kardinaal d' A11 e m a n d 2) met 25 bisschoppen en 17 abten i) Mansi, Tom. XXIX, p. 78—79 : „Dudum Sacrum" etc. a) Pérouse, Cardinal d'Allemand, Paris 1904. § 121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 183 verzetten zich en betraden den weg der scheuring (Februari 1438). Een proces werd ingeleid tegen den Paus, het oppergezag der algemeene synode boven den Paus en haar onontbindbaarheid tot dogma verheven. Vooral door het drijven van kardinaal d'A 11 emand sprak de pseudo-synode 24 Januari 1438 de suspensie, 25 Juni 1439 de afzetting uit tegen Eugenius IV. In een conclave, dat één kardinaal en elf bisschoppen telde, werd den 5 November 1439 de eerzuchtige hertog Amadeus van Sav o y e tot tegenpaus gekozen. Ofschoon de H. C o 1 e t a hem bij de wonden des Heeren smeekte, de waardigheid te weigeren, aanvaardde hij de keuze en noemde zich Felix V (1439 1449). Buiten Zwitserland en Savoye vond de tegenpaus zeer weinig aanhang. De laatste zitting had plaats in 1443. Eenige hardnekkigen bleven te Bazel tot 1448, toen zij verdreven werden en zich terugtrokken naar Lausanne, de residentie van Felix. 5°. Gedurende deze droeve comedie te Bazel, vergaderde de algemeene kerkvergadering Ferrara—Florence (1438—1445). Reeds vroeger hadden de Grieken, uit vrees voor de macht der Turken, aanknooping gezocht met het westen. De verhandelingen te Constanz waren mislukt. Toen nu echter in 1430 Thessalonica was gevallen, kwam Constantinopel in gevaar. Vol angst drong nu Joannes Paleologus aan op de herstelling der kerkehjke unie en stelde een synode voor. De Paus wees Ferrara aan. De opening (8 Januari 1438) zat kardinaal Albergati voor, de verdere zittingen Eugenius IV. Er verschenen allengs 150 bisschoppen uit het westen ; uit het oosten de keizer met groot gevolg, de patriarch van Constantinopel, Marcus van Ephese, Bessarion van Nicea en andere bisschoppen. Natuurlijk werd er lang over de oude Grieksche grieven : de consecratie in ongedeesemd brood, het vagevuur, het primaat en vooral de processio Spiritus Sancti verhandeld. Het grootste aandeel hadden Cesarini, Traversari, Torquemada, Joannes van Rag u sa en aan de zijde der Grieken Bessarion1). Om verschülende oorzaken werd de synode na de XVI zitting naar Florence verlegd. Hier onderhandelde men nog een half jaar. Vaak dreigde de vergadering door de hardnekkigheid der Grieken te mislukken. De politiek echter dwong hen. Eindelijk kwam 5 Juh 1439 de unie tot stand. Het beroemde stuk 2) werd *) Racholl, Bessarion, 1904. s) Bullarium Bom., ed. Taur., V, 39—42. Denzinger, Ed. X, No. 691—694. 184 § 121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. door bijna alle aanwezigen geteekend, en beleed : bet uitgaan des H. Geestes uit den Vader en den Zoon als uit één beginsel (quantum ab uno principio), de billijkheid om Filioque in het symbolum te plaatsen, het recht om zoowel ongedeesemd als gedeesemd brood te gebruiken in de H. Mis, de leer der Romeinsche Kerk aangaande het vagevuur. Na de synoden van Pisa, Constanz en Bazel was vooral belangrijk de belijdenis van het primaat des Pausen over de gansche Kerk : „Item definimus sanctam Apostolicam sedem, et Romanum Pontificem, in universum orbem tenere primatum, et ipsum Pontificem Romanum successorem esse beati Petri principis apostolorum, etverum Christi vicarium, totius que Ecclesiae caput et omnium Ghristianorum Patrem ac doctorem existere ; et ipsi in beato Petro pascendi, regendi ac gubernandi universalem Ecclesiam a Domino nostro Jesu Christo plenam potestatem traditam esse". Quemadmodum etiam in gestis oecumenicorum Conciliorum et in sacris canonibus continetur. Nog werd te Florence een Unie gesloten met de Armeniërs in den herfst van 1439 1); met de Jacobieten in Februari 1442 2); later te Bome met eenige andere oostersche kerken 3). Al duurde ook de vereeniging der Grieken met de Moederkerk niet lang, door de gansche wereld was het oppergezag des Pausen, die te Bazel werd veroordeeld, erkend en met overtuiging beleden op een algemeene synode. Dat ook het gezag des Pausen hierdoor moest rijzen, spreekt van zelf. Uit het bovenstaande blijkt, dat de eerste 25 zittingen te Bazel als oecumenisch kunnen gelden, voor zoover ze niet indruischen tegen de rechten van den H. Stoel. Bij de XXV zitting sluit de synode van Ferrara—Florence zich aan, zoodat ze kunnen gezegd worden, samen de XVII algemeene kerkvergadering te vormen 4). 6°. Na een tienjarige ballingschap keerde Eugenius IV den 28 September 1443 terug naar Rome, dat in zijn afwezigheid zeer vervallen was. In het herstel der stad heeft de Paus groote verdienste. Nog grooteren lof verwierf zijn verzet tegen de Turken. Hij leidde en bemoedigde helden als H u n y a d y, koning W1 adislaw van Hongarije en Skanderbeg. Jammer, dat zoo krachtige mspanning moest uitloopen op de groote nederlaag der christenlegers bij Varna (10 Nov. 1444). Met afwisselend gevolg *) Decretum pro Armenië bij Denzinger, 1. c-, p. 160 ss. Ed. X, No. 695—702. !) Ex Decreto pro Jacobitis, Denzinger, 1. c, 165 ss. Ed. X. No. 703—715. s) Denzinger, 1. c, p. 170. Ed. X, No. 715. Deze decreten bevatten geen nieuwe bepaling. *) Hefele, I, 62—66. §121. XVII Alg. kerkvergadering van Bazel—Ferrara—Florence. 185 werkte Eugenius aan het sluiten van concordaten met de christelijke vorsten. Nadat de Paus voorgoed had gebroken met de synode van Bazel, volgden Duitschland en Frankrijk noch het oproerig conciliabulum noch Eugenius, maar bleven neutraal. Lof verdiende zulke handeling niet. In Frankrijk werd daarenboven op de groote vergadering der Fransche geestelijkheid te Bourges de Pragmatieke Sanctie (1438) van Karei VII aanvaard l). Niet alleen nam men hierin met geringe veranderingen de hervormende decreten van Bazel op, maar ook die van het oppergezag der algemeene synode over den Paus. Zeer noodlottig werkte deze wet op de Fransche Kerk en werd de inleiding op het ellendig Galhcanisme. 7°. In Duitschland verklaarde de rijksdag van Frankfort zich neutraal in 1438. Die van Mainz in 1439 ging wat verder, sprak zich voorloopig voor de decreten van Bazel uit en hield zich zelfs aan het oppergezag der algemeene synode boven den Paus. Gelukkig werden deze voorloopige besluiten niet tot rijkswet verheven. Voor een groot deel was dit aan Enea Silvio de Piccolomini (later Pius II) te danken. Eerst won hij C as par Schlick, dan koning Frederik III voor den Paus. Deze voelde zich nu sterk genoeg en sprak de afzetting uit over de aartsbisschoppen van Keulen en Trier, die de pseudo-synode van Bazel aanhingen. Hierop volgde in Duitschland een versterking van het antipauselijk streven en zeker had Bazel de overhand gekregen, indien de schranderheid van Enea Silvio den Paus niet gered had. Hij slaagde erin oneenigheid in den bond der keurvorsten te brengen, die nu grootendeels met Frederik III zich schaarden aan de zijde des Pausen. Deze ommekeer leidde tot de zoogenaamde vorstenconcordaten (Febr. 1447), waardoor de invloed van Bazel in Duitschland vernietigd werd. In dezelfde maand stierf Eugenius IV. Hij was vrij van nepotisme, rein, een vader der armen. Hij wilde meer doen dan hij kon en hield daarom geen maat. Zijn opvolger bevestigde de genoemde concordaten en sloot met Frederik III den 17 Februari 1448 het concordaat van Weenen, dat in hoofdzaak overeenkwam met hetgeen Martinus aanging te Constanz 2). i) Du Fresne de Beaucourt, Charles VII et la pacification de 1'église. Bevue d. quest. hist. 1888 (Tom. 53), 390 ss. P. Schmitz, Zur Vorgeschichte des Konkordates von Bourges (1438), Münster 1902. a) Zie boven § 120, No. 8. Deutsche Beichstagsakten unter Kaiser Friedrich Hl, Erste Abt., erste Half te, Gotha 1912. 186 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. XVIII Algemeene kerkvergadering. Pastor, Geschichte der Papste, I—IV (4 Aufl.) Freib. 1899—1906. Hefele-Hergenróther, Conciliengeschichte, VIII B., Freiburg 1887. Sagmüller, Die Papstwahlen und die Staaten von 1447—1555, Tübingen 1890. Calmette, L'élection du Pape Nicolas V (Mélanges d'arch. et d'hist. 1903, p. 419 ss.). Schnitzer, Zur Gesch. Alexanders VI (Hist. Jahrb. 1900, S. 1 ff.). Yriarte, Autour des Borgia, études d'hist. et d'art, Paris 1891. Ooyau, Le Vatican, Paris 1895. 1°. Den 8 Maart 1447 koos het conclave Thomas Parentuccelli tot Paus: Nicolaus V (1447—1455). Weldra moest deze zien, dat de Grieksche keizer, toen hij geen hulp ontving van het westen, de kerkehjke eenheid verhet (1448). Nogmaals werd door den laatsten Constant ij n de unie hernieuwd, die echter voor altijd verloren ging door den val van Constantinopel (1453). In het westen daartegen nam de scheuring voorgoed een einde. Nadat de tegenpaus de onrechtmatig verkregene waardigheid had neergelegd, koos de synode van Bazel te Lausanne Thomas Parentuccelli, in zijn obediëntie Nicolaus V genaamd, tot Paus 16 April 1449. In een volgende zitting (25 April) werd de synode van Bazel gesloten1). Het woord synode, dat lang betooverend op de gemoederen gewerkt had, verloor allengs zijn kracht. Ofschoon groote mannen, b.v. de Karthuizer Jacob van Jüterbogk, ook nu nog alle heil van regelmatig terugkeerende algemeene synoden verwachtten, keerden anderen, zooals Geiler van Kaysersberg, Juan de Torquemada, Rodericus Sancius de Arevalo, Dominicus Capranica, Joannes Capistrano en Pier del Monte zich terecht tot het oppergezag des Pausen. Ook door de uitstekende hoedanigheden zijner eigen persoonhjkheid en de benoeming van groote mannen tot de hoogste waardigheden steeg het aanzien van Nicolaus V voortdurend. In Itahë herstelde hij orde en rust en deed alles, om ook in Polen, Hongarije, Bosnië. Croatië en Cyprus vrede te stichten. Niet overal slaagde de Paus in gelijke mate. In Bohemen duurden de twisten voort. In 1450 schreef hij een jubilé uit, dat ontzaglijk veel pelgrims trok2). Een algemeene hervor- *) Het meest comische moment der Bazelsche comedie is het slot. 2) Studiën, Jg. 32, D. 54. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 187 ming zou hiermee gepaard gaan. Kardinaal Estouteville werd tot legaat voor Frankrijk, Nicolaus van Cusa voor Duitschland benoemd. Vooral de laatste werkte zeer vruchtbaar x). Den 9 Maart 1452 ontving Frederik III uit de handen van den Paus de keizerskroon. Dit was de laatste kroning te Rome. Beroemd werd Nicolaus Vals bevorderaar van wetenschap en kunst. Hem dankt de Vaticaansche bibliotheek haar ontstaan 2). Zijn bemoeiingen tegen de Turken bleven zonder gevolg. Hij stierf 1455. Men noemde hem het licht der Kerk en der eeuw. 2°. Zijn opvolger uit het huis de B o r j a noemde zich Calixtus Hl (1455—1458). De hoofdzaak van zijn pontificaat was de strijd tegen de Turken. Terwijl alle vorsten hun eigen belangen zochten, richtte deze Paus al zijn kracht op de bevrijding van Europa. Reeds in Mei 1455 vaardigde hij een bul uit. Een jaar daarna stak een vloot in zee. Alleen Hongarije steunde den Paus en behaalde onder Hunyadyende pauselijke legaten C a r v aj a 1 en den H. Joannes Capistrano schitterende overwinningen bij Belgrado (1456). Toen deze laatste enHunyady weldra stierven, verdween alle hoop op verder krijgsgeluk In Duitschland heerschte een anti-pauselijke stemming. Ook Frankrijk begreep het streven van Calixtus niet: de Sorbonne verzette zich tegen de tienden voor den Turkenkrijg en beriep zich op een algemeene synode tegen den Paus. Terwijl echter het westen zijn phcht vergat, streed in het oosten Skanderbeg.aan het hoofd zijner Albaneezen tegen den Turk met goed gevolg. Ook de pausehjke vloot behaalde een schitterende overwinning bij Metelino (1457). Venetië was bevriend met de Turken en dwarsboomde alles. Calixtus stierf 6 Augustus 1458. Hij verdient hoogen lof voor zijn moed. Het proces van Jeanne d'Are, die in 1437 te Rouaan op den brandstapel was gebracht, werd onder Calixtus herzien 3). i) Studiën, Jg. 32. Deel 54. Scharpff, Der Kardinal Nic. v. Cusa als Reformator, Tüb. 1871. Verder in Archief, deel IX, X ; Nederlandsch Archief, I, III; Nieuw Archief, II; Kerkhist. Archief, I—II. Reformentwurf d. Kard. Nic. Cusanus (Hist. Jahrb. 2 ; 1911). Schmitt, Nicolaus Cusanus, Coblenz 1908. *) De Rossi, De origine, historia, indicibus scrinii et bibliothecae sedis Apostolicae, Romae 1886. Ehrle, Hist. Biblioth. RR. PP. I, Rom. 1890. J. Ouiraud, L'Eglise Romaine et les origines de la renaissance, 3 éd., Paris 1904, p. 217 ss. 3) Petit de Juleville, Jeanne d'Arc, Paris 1900. Ayrolles S. J., La vraie Jeanne d'Arc, 5 vols, Paris 1893 ss. P. H. Dunand, Etudes critiques sur Jeanne d'Arc, Paris 1904. Bussemaker, in Onze Eeuw, 1912. 188 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 3°. Dat Calixtus verder zag dan zijn tijdgenooten, toonde zijn opvolger, de beroemde Enea Silvio de Piccolomini1), onder den naam van Pius II (1458—1464), die den Turkenoorlog volhield met al de kracht van zijn genie. Den 13 October 1458 verscheen de schoone bul Vocavit nos pius2), waarbij alle vorsten ter beraadslaging werden opgeroepen naar Mantua. Zijn moed bezweek niet, ofschoon eerst September 1459 het congres kon beginnen. De redevoeringen des Pausen, vooral die tot de Franschen gericht, zijn meesterstukken 3). Er werd tot een driejarigen oorlog tegen de Turken besloten. Intusschen woedde de troonstrijd tusschen Anjou en Arragon. Frankrijk en Duitschland koesterden afgekeerdheid van het pauselijk gezag. Het eerste dreigde met een algemeene synode; in Duitschland leed de zending van Bessarion, door de listen van Diether vanlsenburg en Gregorius va n Heimburg, volkomen schipbreuk 4). Bohemen werd nog altijd door de Hussietische woelingen geteisterd. Dat de aanhoudende pogingen des Pausen om de bekeering en hereeniging des lands te bewerken, mislukten, moest vooral worden geweten aan de hardnekkigheid en tegenwerking van koning Podiebrad. Veel hield Pius H zich bezig met ontwerpen voor de hervorming der Kerk en werd hierin gesteund door Nicolaus van CusaenDomenicode Domenichi. Door het gevaar vanwege de Turken en de onrust in Europa kwam van de uitvoering der plannen niets. Den 26 April 1463 verscheen van Pius' hand de beroemde retractatiebul, waarin hij de feilen zijner jeugd, vooral met betrekking tot de synode van Bazel betreurde : Aeneam rejicite, Piwm recipite! 5) Ook het al te weelderige Tractatus de duobus amantibus herriep de Paus6). Toen in hetzelfde jaar de politiek in Europa gunstiger werd voor den strijd tegen den Islam, trad Pius opnieuw met de vorsten in *) Boulting, Aeneas Silvius (Pius II), London 1909. 2) Epistole Enee Silvii, ed. Neuremberge 1496, 390 ss. Baynald, ad an. 1458. 8) Epistole L c, ep. 411. Spicilegium d'Achery, III, p. 803—811. 4) Menzel, Diether von Isenburg, Erlangen 1868. Pastor, II, 130— 143. De teekening van Heimburg door Ullmann (Reformatoren vor der Reformation, in 't Hollandsch vertaald door O. P. Kits van Heyningen, II, Utrecht 1848, bl. 35—51) is mislukt. 5) Gedrukt met Commentarius de Concilio Basileensi, Helmstadii 1700. Het best bij Fea, Pius II, Romae 1823, p. 148—164. 6) Epistole etc. 1. c. ep. 114; de retractatie ep. 409. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 189 onderhandeling. Intusschen vertrok hij den 18 Juni 1464 zelf aan het hoofd van een leger, maar overleed 15 Augustus te Ancona. Hij was een der grootste Pausen der XV eeuw. 4°. Zijn opvolger Paulus II (1464—1471) heeft den haat der humanisten ondervonden, omdat hij het college der Abbrevialores hervormde. Platina schreef een pamflet, dat hem kerker en foltering kostte. Kort daarop ontdekte men een samenzwering der Romeinsche academie, welker hoofd en stichter Pomponius L a e t u s was, een leerling van V a 11 a. Velen werden gestraft, waarover de humanisten zich wreekten door laster 1). Paulus II zette den strijd tegen de Turken voort en riep de vorsten ter hulp voor Skanderbeg (1466), die naar Rome kwam en een schitterende ontvangst genoot. Krachtig verzette zich Paulus II tegen het caesaropapisme van Venetië, Florence en Frankrijk. Terwijl hij na den val van Negroponte (1470) een oorlog tegen de Osmanen beraamde en de huip van Usunhassan, vorst der Turkomannen, verwachtte, stierf Paulus II onverhoeds, 26 Juli 1471. Hij was een rechtvaardig, vredelievend en heilig man, die groote verdiensten verwierf, vooral ook door de bevestiging van het pauselijk gezag in den kerkelijken staat. 5°. Gekozen werd kardinaal Franciscus della Rover e, vroeger generaal der Franciscanen: Sixtus IV (1471—1484). Terstond richtte ook deze Paus zijn ijver tegen den vijand der christenen. Vijf legaten en een bul 2) riepen op tot den strijd. De vorsten waren onverschillig en de Italiaansche vloot bleef machteloos wegens de nederlaag van Usunhassan bij Terdschan (1473). Daarentegen onderwierp Julianus della Rovere de provincie Umbrië aan het pauselijk gezag. Noodlottige gevolgen had 's Pausen onmin met Lorenzo de Medici. Tegen dezen zetten dePazzienGirolamo Riario met medeweten van Sixtus een samenzwering op touw. Terwijl de Paus niets anders dan een omwenteling zonder bloedvergieten beoogde, trachtten genoemde samenzweerders den dood der Medici te bewerken. Doch de aanslag mislukte. Lorenzo was wreed, zoodat hij ook onschuldigen strafte. Daarom excommuniceerde hem de Paus 8), die dientengevolge niet enkel in oorlog kwam met Toscane, *) Zie de Vita Pauli II bij Platina. 2) Raynald, ad an. 1471, No. 72. s) Raynald, ad an. 1478, No. 4. 190 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. maar ook met Venetië in vijandschap geraakte. Zelfs in den kerkelijken staat stonden de Colonna's en de Savelli's tegen hem op. Intusschen dreigde L o d e w ij k XI van Frankrijk met een algemeene synode. Aan die twisten werd een einde gemaakt door den aanval der Turken op Rhodus en de overrompeling van Otranto (1480). Nu was S i x t u s IV de ziel der beweging tegen den algemeenen vijand, wiens macht werd gebroken door den dood van Mohammed II (1481). Terwijl in de legers der Turken oneenigheid ontstond, viel Otranto door de dapperheid der Italiaansche vloot in de hand der christenen. Prins Dschem (t 1495), die voor zijn broeder Bajazet moest wijken, vluchtte naar Rhodus (1482) en werd, vooral als gijzelaar, in de hand der westersche vorsten een machtig wapen tegen den Turk x). In 1843 legde Sixtus Venetië onder het interdict, omdat deze republiek, eerst bondgenoote van den Paus tegen Ferrara en Napels, ook na den vrede den strijd volhield. In den kerkelijken staat verhieven zich de C o 1 o n n a's en S a v e 11 i's tegen Sixtus IV en werden gestraft. Ook de aartsbisschop van Granea, A n d r e a s van Z amometic, stond op en riep een synode te Bazel bijeen. Hiervan kwam echter niets, hoewel de genoemde aartsbisschop zich in verbinding stelde met alle vijanden des Pausen : Lodewijk XI, Florence en Napels. Te Campo morto zegevierde de Paus over zijn vijanden (1482). Sixtus IV was niet alleen zelf geleerd, maar ook bevorderaar van wetenschap en kunst. Hij opende de Vaticaansche bibliotheek, verfraaide Rome en bouwde de Sixtijnsche kapel. De vereering van Maria Onbevlekt Ontvangen en den rozenkrans bevorderde Sixtus ten zeerste en schonk aan de Dominicanen2), Karmelieten 3), maar vooral aan de Franciscanen4) uitgestrekte privilegiën [Mare magnum). Ook andere orden werden begunstigd. Den 1 November 1478 gaf hij verlof tot het oprichten der Spaansche inquisitie. Een hervormingsbul, reeds ontworpen en opgesteld, werd nooit gepubliceerd. Het is te betreuren, dat Sixtus IV bij de benoeming der kardinalen niet alleen aan nepotisme toegaf, maar ook weinig lette op het gedrag der candidaten (R i a r i o, !) Zijn vergiftiging is een fabel. *) Bullar. Rom., ed. Taur., V, p. 224 s. 3) Bullarium Carmelit., Romae 1715, p. 319 ss. *) Buil. Rom., V. p. 217 ss. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 191 Orsini, Colonna, Sclafenatus en Savelli), die later een keuze van een Alexander VI bewerkten. 6°. In het volgende conclave viel de keuze op kardinaal C i b ó, die zich noemde Innocentius VIII (1484—1492). Dat hij door het drijven van Giuliano della Rovere simonistisch werd gekozen, kan nauwelijks meer worden betwijfeld1). Was ook zijn jeugd vóór de wijding niet rein en vierde hij als Paus openlijk de bruiloft zijner twee kinderen, hij beoogde vrede, gerechtigheid, den bloei der Kerk en der eeuwige stad. Gedwongen nam hij deel aan den oorlog tusschen Ferrante van Napels en zijn baronnen. Toch dreigden Mathias Corvinus en Ferrante met een algemeene synode. Onverwacht sloot de Paus een voor hem gunstigen vrede. Het congres te Rome (1490) tegen de Turken leidde tot niets, hoewel de kansen des Pausen gunstig waren wegens het bezit van prins D s c h e m. Men heeft de politiek en de kerkelijke werkzaamheid van Innocentius gelasterd. Zijn bul Summi desiderantes van 5 Dec. 1484 droeg geen dogmatisch karakter en was wel niet de oorzaak, maar toch een begunstiging der heksenvervolging 2). Tegen de kerkehjke misbruiken deed hij echter niet veel. Karakteristiek is het, dat in 1489 een vereeniging van pauselijke ambtenaren ontdekt werd, die valsche bullen uitgaf. Innocentius stierf 25 Juh 1492. 7°. Door een simonistische keuze kwam nu kardinaal R odrigo Borja, onder den naam van Alexander VI (1492—1503) op den pauselijken troon3). Veel is Alexander gelasterd. Onwaar is het, dat hij verboden omgang had met zijn dochter Lucretia; onwaar, dat hij prins D s c h e m heeft vermoord ; niet zeker, dat hij een madonna het schilderen met de trekken van Julia Farneseen zich zeiven aan haar voeten in biddende 1) Pastor, III, 173 f. Eerst sedert Julius II (1506) is de simonistische keuze ongeldig. 2) Buil. Rom., III, p. 291. Hist. pol. Bol., 98, S. 312. Hist. Jahrb. VII, 326. 3) Burchardi Joan. Argentin. Diarium, sive rerum urban. Commentarii (1483—1506), ed. L. Thuasne, 3 voll., Par. 1883—1885. Mgr. P. de Roo (Materials for a history of Pope Alexander VI, 5 vol. Bruges 1924) heeft een loffelijke, maar te zwakke poging gedaan, om Alexander te redden. Cf. thans Pastor, V—VII Aufl., S. 596, No. 5 ; en Anhang, No. 56, 1—44; de meening der Analecta Bollandiana, 1925, fase. 1, en den Bed. van Hist. Jahrb. 1924, s. 262. 192 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. houding ; laster ook, dat hij gestorven is aan het vergif, dat voor een kardinaal was gemengd : laster ten slotte, dat zijn zoon broedermoord beging. Toch blijft er genoeg onstichtelijks over : ten einde toe hield hem de duivel der zinnelijkheid geboeid x). Hij was zeer vaardig in de behandeling der zaken, welsprekend, waardig van voorkomen en vroohjk van aard. Het schijnt, dat hij zijn pontificaat met ernstigen toeleg begon. Sedert echter de kinderen en verwanten naar Rome kwamen, werkte hij bijna uitsluitend aan de verheffing zijner familie. Zijn zoon Juan, door den koning van Spanje tot hertog van Gandia verheven, ontving het opzettehjk voor hem samengestelde hertogdom Beneventum. De beruchte C e s a r e (1475—1507) 2) was bestemd voor den geestehjken staat en ontving in 1493 den rooden hoed. In 1498 echter van het subdiakonaat gedispenseerd, huwde hij een Fransche prinses en werd hertog van Valence en bevelhebber der Romagna. Ce sar e was een geboren veldheer, maar zeer wreed, misbruikte zijn machtigen invloed op den Paus, ontzag geen misdaad, om een midden-Itahaansch koninkrijk te stichten en bracht zijn zwager Alphonsus van Bisceglia ter dood. Ten zeerste gehaat vluchtte hij in 1504 naar Spanje, waar hij weldra den dood vond. J o f f r é ontving de hand eener natuurlijke dochter des konings van Napels en het hertogdom Squillace. Alex anders hevelingsdochter was L u c r e t i a, die ofschoon nogal berispelijk, toch al te zeer is gelasterd en als hertogin van Ferrara een voorbeeld was van vrouwelijke deugd. Den 14 Juni 1497 werd Juan, hertog van Gandia, wreedelijk vermoord. Hierdoor hevig geschokt begon Alexander VI hervorming in hoofd en leden. Een commissie werd ingesteld, een bul voorbereid en een volledige hervorming uitgewerkt 3). Deze ijver duurde niet lang en de bul is nooit verschenen. Toch werkte de pauselijke legaat P e r a u 1 d in Duitschland veel goeds. Alexander VI bevorderde het religieuze leven en de vereering der H. Maagd, verdedigde de kerkehjke vrijheid en de zuiverheid der leer. Naar 1) Hij had zes kinderen vóór zijn verheffing. Van Vanozza de Cataneis : Cesare, Juan, Joffré en Lucretia. Van een andere : Pedro Luis en Giroloma. Omstreeks 1497 nog Juan en 1503 Rodrigo. Hergenröther, Regest. Leonis X, fase. VI—VII, No. 16494 : Pastor, III, 261 ff. 2) Yriarte, César Borgia. Sa vie, sa captivité, sa mort, 2 voll., Paris 1889. Woodward, Cesare Borgia, London 1913. 3) Pastor, III Band, Anhang, No. 41. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 193 de nieuw ontdekte landen zond hij geloofsverkondigers en gebruikte den invloed van den H. Stoel om den vrede te bewaren tusschen Portugal en Spanje. Op 3 en 4 Mei 1493 onderteekende Alexander VT drie acten. De eerste gaf aan Spanje aUe landen, die Columbus ontdekt had en nog ontdekken zou; de tweede bepaalde de privilegiën ; de derde trok de demarcatielijn : deze liep van de Noord- naar de Zuidpool, 60 Spaansche uren westelijk van de Azoren. Wat westelijk lag behoorde aan Spanje, wat oostelijk lag aan Portugal x). In het verdrag van Tordesilla (1494) werd de hjn 270 Spaansche uren verder naar het westen verlegd. Alexander stierf aan malariakoortsen 18 Augustus 1503. 8°. De vrome en ziekelijke kardinaal Franciscus Piccolomini werd gekozen, omdat men aangaande een ander tot geen overeenstemming kwam. Hij noemde zich Pius Hl (1503), regeerde slechts 26 dagen en stierf door aUen betreurd 2). 9°. Het volgende conclave behoort tot de kortste der geschiedenis. Bijna eenstemmig viel de keuze op kardinaal Giuliano della Rover e, die zich noemde Julius II (1503—1513). Hij was een der meest oorspronkelijke, krachtige en verheven karakters der aan groote mannen zoo rn'ke renaissance. Als hoofd deiKerk en als wereldhjk vorst stond J u 1 i u s II tegenover de grootste moeilijkheden. De Spanjaarden dreigden ten zuiden, de Franschen ten noorden. Venetië ontroofde den H. Stoel de eene stad na de andere. Het hoofddoel van J u 1 i u s was de herstelling van den kerkehjken staat. Eerst werd Cesare Borja onschadelijk gemaakt. Dan keerde de Paus zich tegen de rooftochten van Venetië en eischte in een schreven van 10 Januari 1504 zijn bezittingen terug 8). Toen de doge weigerde, onderwierp hu' Perugia en Bologna en dwong Venetië door de Liga van Cambray (22 Maart 1509) en de groote excommunicatie (27 April 1509) *). Om Venetië van den ondergang te redden en de vreemden uit Itahë te verdrijven, sloot hij weldra vrede en kwam daardoor in strijd met Lode- *) Buil. Rom., V, 361—364. Raynald, ad an. 1493, No. 18 s. Ehrle, Stimmen a. Maria-Laach, 1894. Fr. van Ortroy S. J., Christophe Colomb. Les diverses phases de sa vie d'après la légende et 1'histoire. Revue d. quest. scientif., fase. 20 Oct. et suivant, 1912. a) J. Schlecht, Pius III und die deutsche Nation, Kempten 1914. ') Raynald, ad an. 1604, No. 1. 4) 67. dalla Sancta, Le Appellazioni della Republica di Venezia dallo scommuniche di Sisto IV e Julio II, Venezia 1899. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 13 194 § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. wij k XII en Maximiliaan I. Gesteund door Venetië en de Zwitsers wierp hij de vreemde troepen uit Itahë. De vorsten deden een beroep op de aanstaande synode, die door de oproerige kardinalen werd samengeroepen te Pisa 16 Mei 1611. Om dit te verijdelen vergaderde Julius de XVIH algemeene Kerkvergadering van Lateranen (1512—1517). Tegen Frankrijk sloot hij de H. Liga met Spanje, Venetië en (wat later) Engeland (4 Oct. 1511). Terwijl de Paus in een zware ziekte viel, trachtte M a x i m i 1 i a a n I zich de tiara te verzekeren *): Tegen alle verwachting genas echter Julius II. Wel moest hij zien, hoe de troepen der H. Liga bij Ravenna werden verslagen (11 April 1512), maar hij verloor den moed niet, omdat de Fransche veldheer Gaston de Foix was gevallen en de Zwitsers redding beloofden. Den 5 Mei 1512 begon de uitgeschreven synode. In de II zitting werd de valsche leer, dat de algemeene synode staat boven den Paus, door C aj et'anus zonder eenige tegenspraak scherp veroordeeld. Tusschen de II en III zitting verdreven de Zwitsers de Fransche legers uit Itahë. Deze zegepraal werd te Rome met uitbundige geestdrift gevierd. Nog drie zittingen der synode beleefde J u 1 i u s II en stierf 20 Februari 1513. Was hij een groot regent, een machtig veldheer en tijdens zijn pontificaat zeer kerkehjk en vroom, ook als bevorderaar der kunst is hij beroemd. Door Julius II zijn Raf aël en Michel Angelo geworden, wat zij zijn. 9 Het volgende conclave koos den kardinaal Joannes de Medici: Leo X (1513—1521)2). Hij telde slechts 37 jaren. Terstond rezen groote moeilijkheden rondom den pausehjken troon. Aanvankelijk werkte L e o X niet zonder gevolg. Met L o d e w ij k XII kwam de verzoening tot stand, waardoor de pseudo-synode van Pisa-Milaan haar steun verloor. Frans I het de pragmatieke sanctie van Bourges varen en sloot met L e o X het concordaat van 1516 8). Den 27 April 1513 vergaderde de VI zitting der algemeene synode, waarop nog zes andere volgden. De leer van de sterfelijkheid der ziel werd veroordeeld ; de bul Unam Sanctam van B o n i f a t i u s VIII bevestigd ; uitgesproken, dat de Paus i) Aloys Schutte, Kaiser Maximilian als Kandidat für den papstlichen Stuhl, Leipzig 1906. ■) Leonis X Regesta, ed. Hergenröther, Frib. 1884 ss. 6 fascicuh tot 1614. . _ ' . , . ») Jules Thomas, Le concordat de 1516. Ses ongmes. Son histoire au 16 siècle, 3 vols, Paris 1910. § 122. Pausen der renaissance tot Leo X. 195 staat boven de synoden ; ten slotte hervormende decreten uitgevaardigd. Ingrijpend waren deze laatste niet, en bleven daarenboven een doode letter. De richting der pauselijke regeering was voor een ernstige hervonning niet gunstig en moest eer wereldlijk, dan kerkehjk worden genoemd. Al werd ook het pontificaat van L e o X door dichters en humanisten bovenmate geprezen, door de grootste kunstenaars verheerlijkt, de overheersching van het wereldsche en de verwaarloozing van het kerkehjk leven verdiende een scherpe veroordeeling en werd noodlottig voor den H. Stoel en de gansche Kerk. Terwijl te Rome onder de kardinalen een samenzwering (Petrucci, Sauli, Riario) tegen het leven des Pausen ontdekt werd, nam in Duitschland het treurspel der pseudo-hervonning een aanvang x). J) Pastor, Leo X, Freiburg 1906. André Peraté, L'oeuvre de Jules II et de Léon X in 67. Goyau, Le Vatican, Paris 1895, p. 582 ss. J. Richard, Origines de la nonciature de France, Revue des quest. hist., torn. 80, 1906. Bodocanachi, La première Renaissance. Rome au temps de Jules II et de Léon X, Paris 1912. TWEEDE HOOFDSTUK. Kettersche en hervormende bewegingen. § 123. Jan Wiclef, Jan Hus en Hieronymus van Praag. Hefele, Concüiengeschichte, VI—VII Band. Pastor, Geschichte der Papste, I Band. Vattier, John Wicleff, sa vie, ses oeuvres et sa doctrine, Paris 1886. G. Bonnet-Maury, Les précurseurs de la Béforme et de la liberté de conscience dans les pays latins dn Xlle an XVe siècle, Paris 1904. Vgl Studiën, deel 49, Jg. 30. Sonstral, Geschiedenis van het Hussitismus van zijn oorsprong af, in de 14e eeuw totdat het bij den majesteitsbrief van keizer Rudolph als eene Protestantsche Kerk werd erkend, 1882. Capes, The English church in the 14. and 15. centuries, London 1900, B. Manning, The people's faith in the time of Wyclit, London 1919. 1» De westersche scheuring en de conciliaire theorie verminderden den invloed van het pausdom, dat nu langen tijd de handen vol had aan de herovering der eenheid en aan zetfverdediging. De leer der Waldenzen, van M a r s i 1 i u s v a n Padua en van de Apocalyptici woekerde, ten minste in haar hoofdbestanddeelen, langzaam voort. Aan onderdrukking kon niet worden gedacht. Zoo ontstond allengs een conglomeraat van verschillende ketterijen, die vooral door W i c 1 e f en H u s gepredikt en, met de hulp van talrijke leerlingen, krachtig werden verdedigd. 2» Geboren in 1324 studeerde Wiclef wijsbegeerte en godgeleerdheid'aan de universiteit van Oxford, welke hij in 1360 tegen de bedelorden verdedigde. Hij behoorde weldra tot hen, die de hervornung der Kerk beoogden, maar tevens werkten aan de omverwerping der kerkehjke en burgerhjke orde. In 1365 stond hij tegen § 123. Wiclef, Hus enz. 197 den Paus met E d u a r d III, die aan Urbanus V het achterstallige leengeld bleef weigeren. Toen reeds kwam hij met zijn hevelingsstelling voor den dag, dat de wereldlijke macht aan de geestelijkheid wegens misbruik het tijdelijk bezit mag ontnemen x). Nu werd hij koninklijk kapelaan en in 1372 professor der theologie. Twee jaren daarna behoorde Wiclef tot de Engelsche gezanten, die te Brugge met de legaten van Gregorius XI onderhandelden over de vraag, om de Engelsche beneficiën aan Engelschen te vergeven, en werd door den Paus om zijn verdiensten èn reinen wandel hoogelijk geprezen. Naar Oxford teruggekeerd kantte Wiclef op kansel en leerstoel zich hevig tegen de pauselijke belastingen, de tijdelijke goederen der Kerk, de bedelmonniken en tegen de geestelijkheid, aan welke hij zijn „arme priesters", de latere sekte der Lollarden, tot voorbeeld gaf. Door den bisschop van Londen in 1377 voor het gerecht gesteld vond hij bij de grooten des rijks een krachtige bescherming. Toch werden 19 zijner stellingen naar Rome gezonden. Wiclef stoorde zich echter aan niets, verdedigde zijn stellingen en ontkende zelfs de Transsubstantiatie. Gevaarlijk werd de toestand voor Wiclef, toen de vroegere bisschop van Londen, Willem van Courtnay, op den primatialen zetel van Canterbury kwam. Den 17 Mei 1382 vergaderde deze een provinciale synode te Londen en legde haar twee reeksen van Wicleffietische stellingen voor, die eenstemmig werden 'verworpen 2). Aan de universiteit van Oxford ontstond een hevige strijd voor en tegen de synode van Londen. In November 1382 hield de primaat een tweede synode te Oxford, die eveneens de leer van W i c 1 e f en de zijnen verwierp 8). Nu trok zich de ketter naar zijn pastorie te Lutterworth terug, predikte dikwijls en stelde zijn hoofdwerk, Trialogus, op, waarin een samenspraak tusschen de waarheid, de leugen en de voorzichtigheid wordt gehouden en de Wicleffietische leer de overwinning behaalt. Hij overleed kort daarna te Lutterworth, 31 December 1384. 3°. De ketterijen van Wiclef vormen den overgang van de oudere dwalingen tot die der hervorming. Haar grondslag is pantheïsme en absolute praedestinatie. Volgens WicleJLis alles 1) Trèsal, Les origines du schisme anglican, Paris 1903, p. 6. ») Mansi, Tom. XXVI, 697 s. Hefele, VI B. S. 810 ff. Mortier, Hist. des maïtres généraux O. P., Paris 1906, III, p. 650. 3) Hefele, B. VI, S. 827 ff. 198 § 123. Wiclef, Hus. enz. God ; alles, ook de werken Gods hebben een noodzakelijk bestaan. Daarom bestaat er zoowel een voorbeschikking tot de verdoemenis als tot de glorie. Leden der Kerk zijn alleen de voorbeschikten tot de glorie. Daarom is noch excommunicatie noch canonisatie geoorloofd zonder een bijzondere goddelijke openbaring. De Kerk moet worden teruggebracht tot den eenvoud der apostolische tijden. In staat van doodzonde heeft de geestehjke noch de wereldlijke overheid eenige macht. De Transsubstantiatie is onmogelijk en een uitvinding des duivels, de Bijbel de eenige geloofsbron x). De Romeinsche Kerk is de synagoog des duivels, de Paus de Antichrist en de gruwel der verwoesting 2). 4°. Deze leer werd ook na den dood van Wiclef door zijn volgelingen, de sekte der LoUdrden, verspreid. Haar hoofdzetel had zij in de bisdommen Londen, Lincoln, Worcester en Salesbury en werd voorloopig zeer zwak bestreden. Eerst H e n d r i k IV ging met grootere strengheid te werk, waardoor de ketterij allengs achteruitging. De synode van Constanz gebood de verbranding der Wicleffietische geschriften en veroordeelde zijn leer in 45 artikelen. 5°. Door het huwehjk van Richard II met Anna van B o h e m e n (1382), ontstond er een levendig verkeer tusschen Bohemen en Engeland. Oxford werd door Boheemsche, Praag door Engelsche studenten bezocht. Aldus drong weldra de leer van W i c 1 e f in Bohemen door en vond er een gunstigen bodem. Tooh was ze niet de eenige oorzaak der Hussietische beweging. Reeds heerschte in Bohemen een valsche mystiek, die velen tot de Apostel-broeders en Apocalyptiei dreef. Geestdrijvers stonden op en kondigden den antichrist aan. Daarbij waren door de stichting der universiteit te Praag (1348) de Fransche denkbeelden van hervorming der geestelijkheid naar Bohemen gekomen en doorgedrongen in het volk. Niet weinig droegen tot de onrust bij de twisten der Czechen (realisten) met de Saksers, Beieren en Polen (nominalisten). Veel kwaad stichtte daarenboven het te strenge en onvoorzichtige optreden van JanMiliczvanKremsier(t 1374), die de misbruiken der geestehjken bestreed, maar tevens tegen !) De vertalingen der H. Schrift door Forschall en Madden uitgegeven en onder den naam van Wiclef-Bijbel bekend, zijn feitelijk de kathoheke vertalingen van onze vaderen vóór de Hervorming. Gasquet, t. a. p., p. 164, 155. Studiën t. a. p., bl. 25. 2) Trialogus cum supplemento Trialogi, ed. Lechler, Oxonii 1869. Denzinger, ed. IX, p. 147 ss. Ed. X, No. 581—625. § 123. Wiclef, Hus enz. 199 de studie der wetenschappen uitvoer en van de Spirituales de denkbeelden over het rijk van den antichrist overnam. Zoowel hij als zijn leerling MatthiasvanJannow kwamen in verdenking van ketterij. Het was bij dit alles geen wonder, dat er in Bohemen een sterke gisting ontstond. 6°. Aan het hoofd der beweging plaatste zich de beruchte Jan Hus. Omstreeks 1369 geboren te Husinec, werd hij 1398 professor te Praag, in 1402 rector der universiteit en niet lang daarna biechtvader van koningin S o p h i e. Ofschoon onberispelijk van gedrag, bewonderde hij de verderfelijke leer van Wiclef en vond als prediker bij de kapel Bethlehem gelegenheid, zijn gedachten onder het volk te verspreiden. Sedert 1407 werd Hus verdacht van ketterij. Het volgend jaar verwierp de universiteit van Praag de 45 stellingen van Wiclef. Slechts gedwongen en in schijn sloot Hus zich aan bij dit vonnis en verklaarde in een preek, „gaarne met Wiclef een plaatsje in den hemel te willen hebben". Ofschoon hem het prediken werd verboden, verwierf hij allengs veel aanhang onder de Czechen der universiteit. Toen koning W e n z e 1 in 1408 de Romeinsche obediëntie verhet, om naar die van Pisa over te gaan, traden de Czechen oogenbhkkehjk toe, terwijl de Duitschers zich hielden aan Rome. Bij edict van 18 Januari 1409 gaf nu W e n z e 1 drie stemmen aan de Czechische natie der universiteit tegen eene aan de Duitsche. Kort daarop verlieten de Saksische, Beiersche en Poolsche studenten de stad en stichtten de universiteit van Leipzig (1409). 7°. Nu had Hus vrij spel, zette zijn gewaagde en kettersche preeken te Bethlehem voort en werd hierin door zijn onstuimigen vriend Hieronymus van Praag krachtig gesteund. Tegen de beschuldigingen, die weldra te Rome inkwamen, meende Hus sterk genoeg te zijn door de bescherming van W e n z e 1 en diens gemalin Sophie. Toch kwam mj 1411 in den ban en de stad Praag onder het interdict. Hus beriep zich op een algemeene synode en op Christus en zette zijn drijven voort. Woedend beschimpte hij in 1412 den aflaat en de kruistochtbul tegen Ladislaus van Napels1) en werd alleen door Hieronymus van *) Questio de indulgentiis ; Contra bullam Papae, Joannis Hus et Hieronymi Pragensis, Hist. et Monumenta, 2 voll. Noremb. 1668 ; Francof. 1716, Tom. I, 121 s., 184 s. Een nieuwe editie verschijnt te Praag (bezorgd door Plaishans en Kominkova) 1905 w. 200 § 123. Wiclef, Hus enz. Praag in fanatisme overtroffen. Het interdict onderhielden de geestehjken van Praag zeer streng, zoodat de kathoheken weldra verzet aanteekenden tegen Hus en de zijnen. Deze verhet op verlangen des konings de stad, trok zich op de kasteelen (Kozihradek en Krabowec) zijner vrienden terug en schreef een reeks van boeken, vooral zijn hoofdwerk Tractatus de Ecclesia1). Intusschen hield de aartsbisschop Conrad van Vechta in Februari 1413 een groote synode te Praag. De theologische faculteit eischte de veroordeeling der Hussietische dwaling; koning Wen zei begunstigde de voorstanders van Hus, zoodat de synode tot geen uitkomst geraakte en het gevaar van dag tot dag steeg. 8°. Dientengevolge gaven W e n z e 1 en koning Sigismund aan Hus den raad, zich voor de kerkvergadering van Constanz te stellen, en beloofden hem vrijgeleide voor de reis. Na eenig aarzelen toonde Hus zich bereid en kwam 3 November 1414 te Constanz aan. Joannes XXIII ontsloeg hem voorloopig van ban en interdict, maar verbood hem het Mis-lezen en preeken. Dit laatste onderhield Hus echter niet en werd daarop gevangen gezet. Intusschen ging het onderzoek voort en bracht een reeks van 58 stellingen uit zijn geschriften, vooral uit het Tractatus deEcclesia, bijeen. Hiervan veroordeelde de synode er 30. De voornaamste zijn : De Kerk bestaat alleen uit gepraedestineerden (1). De voor de verdoemenis bestemden behooren niet tot de Kerk (3). Petrus was niet het hoofd der heilige kathoheke Kerk (7). De pauselijke waardigheid is voortgevloeid uit de keizerlijke macht (9). Zonder een bijzondere openbaring kan niemand van zich zelf of een ander met reden verklaren, dat hij het hoofd van een bepaalde Kerk is (10). Wat men doet in staat van doodzonde is kwaad, wat men doet in staat van genade is goed (16). Een priester moet prediken, ook wanneer hij in den ban is (18). Door de censuren (ban, suspensie en interdict) bereidt de geestelijkheid den weg voor den antichrist (19). Wanneer de Paus slecht, vooral wanneer hij voorbestemd-is ter helle, dan is hij niet het hoofd der strijdende Kerk (20). Voordat de pausschap ingevoerd was, werd de Kerk door de apostelen en trouwe priesters des Heeren goed bestuurd (29). La staat van doodzonde is niemand *) Moniimenta etc. I, 196—256. § 123. Wiclef, Hus enz. 201 wereldlijk machthebber, niemand prelaat of bisschop (30) x). Terecht verwierp de synode van Constanz deze leer, omdat ze niet alleen het bestaan der gansche Kerk, maar zelfs de burgerlijke orde bedreigde. Jan Hus zelf werd als ketter veroordeeld, gedegradeerd, om zijn hardnekkigheid overgeleverd aan den wereldlijken arm en verbrand (6 Juh 1415). Onvervaard besteeg hij den mutsaard. Zijn vriend en vurigste volgeling Hieronymus vanPraag, die eerst zijn ketterij had herroepen, maar later de herroeping de grootste zonde zijns levens genoemd had, onderging eveneens den vuurdood. De zóóveel besproken geleibrief 2) moest Hus alleen beschermen op reis, volstrekt niet tegen het vonnis der synode. „Word ik schuldig bevonden aan dwaling of ketterij," zoo verklaarde Hus zelf, „dan ben ik bereid als dwaalleeraar en ketter te lijden." Een uitspraak der synode, dat men niet gehouden is aan de belofte jegens een ketter (nullam fidem haeretico esse servandam), bestaat niet. Het bewaarde document is het ontwerp van een hd der synode 8). 9°. Met de terechtstelling van Hus en Hieronymus van Praag verdween de ketterij geenszins. Integendeel de strijd nam in hevigheid toe. Niet lang voor zijn dood had Hus*) aan de leeken de nuttiging des kelks aanbevolen. Had men vroeger alleen in Praag den kelk gebruikt en hiervoor zich beroepen op het VI hoofdstuk van den H. Joannes, weldra was het algemeene praktijk onder de Hussieten, die daarom Utraquisten werden genoemd. Koning W e n z e 1, in den beginne veel te toegevend voor de kettern', stond later machteloos tegen de oproerlingen, die in Joannes Ziska een zeer bekwamen aanvoerder hadden. Zij bouwden op Hardstein een vesting, door hen Tabor genoemd, vervolgden en doodden monniken en priesters, hielden 30 Juh 1419 de beruchte kelkprocessie, bestormden het raadhuis te Praag en wierpen zeven raadsheeren uit het venster. Koning *) Mansi, XXVII, p. 754 s. V. d. Hardt, Magnum concil. Const., IV, 408—412. Denzinger, ed. IX, 150 ss. Ed. X, No. 627—656. 2) De tekst en de bespreking bij Hefele, VII, 218 ff. 3) Höfler, Hist. polit. BL, B. 4, S. 421 ff. en B. 41, S. 529 ff. Hefele, VII, 227 ff. 4) Epistolae quaedam piissimae et eruditissimae Johannis Hus, quae solae satis declarant Papistarum pietates esse Satanae furias. Addita est D. Martini Lutheri praefatio. Witembergae ex officina Joannis Luft. Anno MDXXXVII. Epist. 6. Domino Hauulikom. 202 § 123. Wiclef, Hus enz. Wen zei stierf van schrik 16 Augustus 1419. Intusschen had MartinusV22 Febr. 1418 de bul Inter cunctas x) uitgevaardigd en een scherp onderzoek verordend volgens 39 gestelde vragen a). De kardinaal Dominici werd naar Bohemen gezonden. Koning Sigismund, die Wen z e 1 was opgevolgd, zou de inquisitoren beschermen, werd echter door de oproerlingen herhaaldelijk verslagen. Reeds sedert 1419 was er tusschen de oproerlingen een splitsing ontstaan. De gematigde Utraquisten, hadden hun zetel te Praag ; de heftigere Taborieten op Tabor. Bij den dood van Ziska (1424) kwam het tot een verdere ontbinding. Een derde gedeelte noemde zich Horebieten, naar hun zetelplaats Horeb, een vierde Orphanieten (weezen), omdat het verhes van Ziska voor hen onherstelbaar was. De strijd duurde voort. Want ook nu stond Sigismund machteloos tegen de ketters, die, hoewel onderling verdeeld, zich vereenigden tegen den gemeenzamen vijand. Na den ongelukkigen veldtocht van 1431 kwam men tot de overtuiging, dat met geweld niets tegen den opstand te bereiken was. Een ander middel werd beproefd. Sigismund bracht hen in verbinding met de synode van Bazel (1433). Nadat in deze stad tevergeefs was onderhandeld, kwamen legaten uit de synode naar Praag, waar de vrede tot stand kwam, bekend onder den naam van Compactata van Praag (1433): o) in Bohemen en Moravië zal men bij de H. Communie beide gedaanten mogen ontvangen, maar goed onderricht worden, dat Christus geheel is onder ééne ; b) de zonden zullen volgens goddelijke en kerkelijke wetten, doch alleen door de wettige overheid, worden gestraft; c) het woord Gods mag vrijelijk worden gepredikt door hen, die kerkelijke zending hebben ontvangen ; d) de kerkehjke goederen zullen volgens de uitspraken der Vaders getrouw worden beheerd. De gematigde Utraquisten waren tevreden, sloten met de katholieken een verbond, om de orde te herstellen en brachten den Taborieten te Lipan bij Praag een volslagen nederlaag toe (1434). Dit leidde tot den vrede van Iglau, waar de Compactaten tot rijkswet werden verheven (1436). Een deel der Taborieten sloot zich !) Mansi, XXVII, p. 1204 ss. V. d. Hardt, IV, p. 1518 ss. Hefele, VII, 345 ff. 2) Denzinger, ed. IX, p. 153 ss. Ed. X, No. 657 ss. § 124. Verdere dwalingen. 203 echter niet aan en stichtte later de vereeniging der Boheemsche en Moravische broeders *) (1457). Ook kon de vrede tusschen Katholieken en Utraquisten moeilijk lang duren. Van een oproerige synode hadden de laatsten de compactaten ontvangen, waarvan ze wel de voordeelen genoten, maar niet de voorwaarden onderhielden. Daarbij kwam dat R ok y c a n a, vroeger hoofd der Utraquisten en thans aartsbisschop van Praag, opnieuw utraquistische neigingen toonde en G e o r g Podiehrad, sedert 1458 koning van Bohemen, zich niet daartegen verzette. Onder zijn oogen bevorderde Rokycana de nuttiging des kelks (1459). Wel trad Podiebradin 1461 daartegen op, doch alleen om den Paus gunstig te stemmen voor zijn streven naar de Duitsche kroon. Het volgend jaar zond hij een huldigingsgezantschap naar Pius II, maar vroeg tevens de bevestiging der Compactaten, waarin de Bohemers een goedkeuring zagen hunner ketterij. De Paus weigerde en hief de Compactaten op (31 Maart 1462). Reeds in Augustus ging nu Podiebrad over tot het Utraquisme, waartegen de moedige legaat F a u s t in u s zich krachtig verzette. Paulus II excommuniceerde den koning, die nog eenige jaren voor zijn ketterij streed en met R ok y c a n a in 1471 overleed. Onder koning Ladislaus sloot men den vrede van Kuttenberg (1485), die aan beide partijen gelijke rechten toestond. Tijdens de reformatie gingen de strenge Utraquisten over tot Luther 2). § 124. Verdere dwalingen. Pastor, Geschichte der Papste, Band I—IV. Hefele, Cpncilien-geschichte, VI—VIII Band. Ullmann, Hervormers voor de Hervorming, Hollandse!) door G. P. Kits van Heyningen, Utrecht 1848—49, 2 deelen. W. Moll, Kerkgeschie. denis van Nederland voor de Hervorming, II, 3, Utrecht 1869. F. Rocquin, De la cour de Rome et Pesprit de Béforme avant Luther, Paris 1897. 1°. Nog steeds leefde de sekte van den vrijen geest. Omstreeks 1370 reinigde keizer Karei IV, aangemaand door G r e g o- *) Qindely, Geschichte der Bömischen Brüder, Prag 1857. a) Cochlaeus, Historiae Hussitarum, Moguntiae 1545. Mansi, Tom. XXVIII, Compendiosa narratio etc. p. 1173 ss. 204 § 124. Verdere dwalingen. rius XI de kerkprovinciën van Maagdenburg en Bremen. Tal van leden der secte vloden weg naar de Rijnstreken, naar Brabant en Holland, vanwaar ze in 1373 opnieuw werden verjaagd. G e rrit de Groote1) bracht een zekeren Bartholomeus, Augustijner-Eremiet, als vrijen geest voor de geestehjke rechtbank van Utrecht. Te Kampen, Zwolle en Woudrichem had hij gepredikt, dat de mensen wordt door de genade, wat God is door zijn natuur ; dat het leven van een volmaakt mensch op louter niet (super puro nihil) moet berusten ; dat de mensch, wanneer God somtijds wil, dat hij zondigt, daarmee vrede moet hebben ; dat men de boete, biecht en genoegdoening moet verachten2). 2°. Gelijk in de XIII eeuw ten gevolge van pest en hongersnood geeseltochten werden ondernomen, zoo herhaalde zich dit verschijnsel in de XIV eeuw. Omstreeks 1350 sleepte de zwarte dood honderdduizenden ten grave 3). Alom heerschte de grootste ellende. Schrik en angst dreef het volk in gansch Europa tot een zonderlinge boete. Tweemaal daags verheten groote scharen de stad en geeselden zich onder bepaalde ceremoniën in het open veld. Hierbij voegde zich dwaalleer en verachting der hiërarchische orde : eigen bloed alleen kon de zaligheid verwerven; het doopsel des bloeds was hun noodzakelijk; de kerkehjke hiërarchie had haar kracht verloren ; de Eucharistie hield men voor ongeldig. Vaak was de woede der geeselaars tegen de Joden gericht. Ook in ons land waren zij talrijk en gingen er voor heiligen door. In hun Meedhigstukken wikkelde men de dooden ; den hoed of wandelstaf van een geeselaar legde men in de kist. Bisschop J anvanArkel kwam in 1355 daartegen op. Reeds in 1349 had Clemens VI de geeselaars veroordeeld 4). Toch werd het kwaad niet uitgeroeid en kwam te Maastricht nog in 1400 voor 5). 3°. Nog was de rust niet hersteld, of een ander, veel zonderlinger verschijnsel deed zich voor. Nadat de Rijnstreken en Nederland in 1368 door pestziekten en andere rampen veel hadden geleden, !) Geert Groot de ketterhamer, Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theol., Amsterdam 1870, Deel I, 343 vv. 2) Acquoy, Gerardi M. Epistolae, Amstelodami 1847, p. 24 ss. 8) B.v. in het klooster Klaarkamp stierven er 183, te Foswerd 207, te Aduard 194 enz. Dom U. Berlière, Trois traités inédits sur les flagellants de 1349. Bevue Bénéd. 1908. 4) Batavia Sacra, I, p. 195. Harzheim, Coneilia Germ. IV, p. 354 s. ; 627 s. 5) Fisen, Hist. Eccles. Leod., p. 157. § 124. Verdere dwalingen. 205 openbaarde zich de zoogenaamde danswoede onder het volk1), vooral te Aken, Keulen, Gulik, later in Gelderland, Limburg, Luik en Vlaanderen. Tal van mannen en vrouwen, bijzonder uit de geringste volksklasse, vereenigden zich op straten en pleinen, vooral echter in kerken, en dansten en gilden het woord frisch of zongen het rijm : Here sent Johan so, so, frisch end fro, here sent Johan ; omhelsden elkander en dansten, totdat zij uitgeput nedervielen en van benauwdheid schenen te sterven. Ook trok men met bloemen getooid van heiligdom tot heiligdom rond. Afkeer van de geestelijkheid was bij hen algemeen. Ook visioenen, vergezeld van krampachtige gebaren, kwamen voor. Te Maastricht, waar groote beroering ontstond, en in het Luiksche nam de geestelijkheid exorcismen te baat. Aan ketterij kan bij deze ongelukkigen nauwelijks worden gedacht. 4°. Dit laatste kan niet gezegd worden van Joannes van Wezel 2) (R i c h r a t), aldus geheeten naar de stad van dien naam (Oberwesel ?). Hij was student en later professor te Erfurt. In 1450, tijdens het jubilé van Nicolaus V, schreef hij tegen den aflaat en ontzegde den Paus de macht, de kwijtschelding van zondenstraffen te verleenen 8). Na prediker te zijn geweest te Worms, werd bij pastoor van den dom te Mainz, waar het geestelijk gerechtshof hem tot levenslange opsluiting veroordeelde. Na het proces herriep hij met de woorden : „Ik onderwerp mij aan de Kerk en aan de uitspraken der leeraars en bid om genade." Na twee jaren overleed hij in het klooster der Augustijner-Eremieten. Jan van Wezel leerde : Het eeuwig leergezag is de H. Schrift, die alleen door Christus kan worden verklaard. Van eeuwigheid af heeft God zijn uitverkorenen opgeteekend in het boek des levens ; niemand wordt er uitgewischt noch bijgevoegd, ban noch hiërarchie of aflaat kan iets daarin veranderen. Het lichaam van Christus kan in de H. Eucharistie tegenwoordig zijn, zonder dat het wezen des broods verandert. Christus wil geen feesten, geen vasten en geen bepaalde gebeden buiten het ') Die Tanzwuth, Berlin 1832. Israëls, De danswoede in de Nederlanden. Nederl. weekbl. v. Geneeskunde, Jg. 1866, No. 36—38. 2) Clemen, Deutsche Zeitschrift f. Geschsw. 1897, II, 143 ff. ; 344 ff. Paulus, Zeitschr. f. k. Theol. 1900, S. 644 ff. ; Der Katholik, 1898, I, 44 ff. 3) Joannes de Vesalia adv. indulgentias disputatio. Walch, Mon. med. aevi, Göttingae 1767, II, 1. 206 § 124. Verdere dwalingen. Onze Vader. Hij zeide: „ik verzacht den Paus, de Kerk en de kerkvergaderingen, maar prijs Christus Onzen Heer." 5°. Johannes Pupper van Goch1) werd geboren in het begin der XV eeuw en studeerde waarschijnlijk bij de Broeders van het gemeene leven en elders. Dat hij overste van het fraterhuis te Harderwijk is geweest, blijkt niet genoeg. Omstreeks 1460 stichtte hij het nonnenklooster Thabor te Mechelen en bestuurde het tot aan zijn dood (1475). Zijn hoofdwerk is het Liber de libertate christiana 2). Ten onrechte is hij als hervormer vóór de hervorming bestempeld. Evenmin is het te bewijzen, dat hij de H. Schrift als eenige geloofsbron erkende 3). Zijn leer over de rechtvaardigmaking is de middeleeuwsche. Hij dwaalde echter, wanneer hij den bisschop geen hoogeren rang toekende dan den priester en hem den eerste onder zijns gehjken ('primus inter pares) noemde, de beloften der religieuzen niet verbindend achtte en tevens ontkende, dat de religieuze staat kan worden afgeleid uit de H. Schrift. 6°. Ook Joannes Wessel Gansfort *) is minder juist hervormer vóór de hervorming genoemd. Zijn vrienden heetten hem het licht der wereld, zijn vijanden meester der tegenspraak (magister contradictionum). Hij werd omstreeks 1420 te Groningen geboren, studeerde eerst in zijn vaderstad, daarna te Zwolle bij de Broeders van het gemeene leven; de hoogere wetenschappen te Keulen, Leuven, Parijs, Rome, Bazel, Heidelberg en Aduard. Zijn geschriften zijn meestal van ascetischen aard. Het voornaamste is wellicht Wesselii Farrago, waarbij Luther later een voorrede schreef5). Ofschoon Wessel zich vaak minder juist uitdrukte, de denkbeelden van Bazel en Constanz verdedigde, was hij eigenlijk geen ketter. Hn' ijverde tegen de misbruiken zijns tijds ; vele hem toegeschreven stellingen zijn twijfelachtig of niet juist verklaard. *) Clemen, Johann Pupper von Goch, Leipzig 1896. Delprat, Broederschap van Geert Groot, Arnhem 1856. *) Bd. Grapheus, Ant. 1521. Andere werken bij Walch, Mon. I, 4 ; II, 1. s) Vgl. plaatsen als deze : „Sensus literae conformis . . . non est pro vero tenendus, si determinationi Ecclesiae obviare manifeste reperitur. Nam Ecclesiae auctoritas est maxima auctoritas ... si non crederem Ecclesiae non crederem Evangelio . . . Liber de libertate christ., I, 4. Vgl. Clemen, S. 231 f. 4) Muurling, Commentatio historico-theol. de Wesselii Gansfortii cum vita tum meritis, Traiecti ad Bhenum 1831. H. v. Rijn, Wessel Gansfort, Den Haag 1917. 5) Opera, ed. Groningae 1814. § 124. Verdere dwalingen. 207 Reeds in 1528 had Joannes Faber gezien, dat Wessel in 31 punten van Luther verschilde. Hij leerde de vrijheid van den menschelijken wil, de kerkelijke leer der rechtvaardigrnaking ; hij hield de zeven sacramenten, het vagevuur en de Maria vereering. Wessel overleed 1489 te Groningen. 7°. Nog knnnen vermeld worden Nicolaus Russ te Rostock, die in zijn boek De triplici funiculo x) niet enkel het monnikendom, maar ook de hiërarchie, den aflaat en de vereering der Heiligen bestreed ; en Jan Böhm van Niclashausen 2), een fanatiek dweper, die oproerige preeken tegen de geestelijkheid hield en door den bisschop van Würzburg ter dood werd verwezen (1476). In ons land leefde omstreeks 1450 Epo van Haarlem, een preeklustig kleermaker. Nicolaas van Naarden, priester en doctor in de vrije kunsten werd met vele anderen zijn aanhanger en vriend. Voor de inquisitie van Utrecht gedaagd, herriepen beiden uit vrees voor den dood. Zij leerden, dat het bloed van Christus geenerlei kracht heeft; dat de hostie ook na de consecratie gewijd brood is en de zielmissen den overledenen niets baten. Epo stierf hetzelfde jaar aan de pest. Nicolaas bleef, naar het schijnt, zijn belofte voor de inquisitie afgelegd, getrouw. 8°. Een ander Hollandsen ketter was Herman van Rijswijk 3). Van zijn leven voor de gevangenneming is niets bekend. Uit zijn ketterij bhjkt, dat hij een schoolsche vorming had genoten. In 1502 gevangen genomen door Jan van Ommaten, prior der Dominicanen te Utrecht, beleed hij zijn dwalingen, waaruit bleek, dat Herman met het Christendom volmaakt had gebroken. Volgens hem is de wereld van eeuwigheid, het verhaal der schepping een verzinsel van den „dwazen Mozes", bestaat er hel noch hemel, sterft met het hchaam ook de ziel, zijn Aristoteles en Averroës der waarheid het meeste nabij, was Christus een „dwaas" en „onnoozele fantast", die de gansche wereld heeft bedorven, is het Christendom een leugen, evenals het Oude en x) Ed. Nerger, Rostock 1886. 2) Ullmann, Vert. Kits van Heijningen, II, bl. 449 w. s) Catalogus hereticorum omnium pene, qui ad haec usque tempora passim literarum monumentis proditi sunt — quem fr. Bernardus Lutzenburgus, artium et sacrarum literarum prof. ordinis praedicatorii quinque libris conscripsit. Editio tertia (Colonie), anno 1526, mense Martio. Vgl. Moll, II, 3, bl. 104 vv. 208 § 125. Spaansche inquisitie. Nieuwe Testament. Toen Van Ommaten het doodvonnis uitbracht, herriep H e r m a n en werd dan tot levenslange opsluiting veroordeeld. Hij wist echter te ontvluchten, schreef verschillende kettersche boeken en werd opnieuw gegrepen in 1512. De inquisiteur JacobHoogstraeten met JacobRuysch, deken van Den Haag, leverden hem uit aan den wereldlijken arm. Den 13 December 1512 verklaarde het Hof, dat de ketter „zou gesteld worden in een vuur en verbrand tot pulver en assche en zijn goed geconfisceerd." Van Hermans geschriften, die met hem werden verbrand, is ons volstrekt niets bekend. Een derde Nederlander Joannes van Alkmaar 1), die omtrent de kerkelijke goederen een soort van Hussietische denkbeelden koesterde, werd voor de kerkvergadering van Constanz gedaagd en herriep er zijn dwaling. § 125. De Kerk tegenover de Joden. Spaansche inquisitie. Eubel, Zu dem Verhalten der Papste gegen die Juden (Röm. Quartalschr. 1900, S. 29 ff.). Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I, Freiburg 1897 (XVII—XVIII Aufl.). Hefele, Der Kardinal Ximenes (II Aufl.). Tüb. 1851. Lea, The Moriskos of Spain, their conversion and expulsion, Philadelphia 1901. J. Rodrigo, Hist. verdadera de la Inquisiton, 2 voll., Valencia 1901. Pastor, Gesch. der Papste, II B., 3—4 Aufl., Freib. 1904. S. 634—630. 1°. De Joden stonden algemeen bekend niet alleen als haters en lasteraars van het Christendom en de Christenen, maar ook als oneerlijke woekeraars. Dit leidde reeds vroeg tot hevige aanvallen op de Joden, die door den H. Bernardus werden beschermd. Hernieuwde uitbarstingen volgden wat later, zoo ten jare 1320 in Frankrijk, 1347 in Frankfort. Ook in de vijftiende eeuw werden zij van vergiftiging der putten, opzettelijke uitbreiding der pest, moord van christenkinderen en het gebruik van christenbloed beschuldigd. Paus Paulus II eischte ook ten J) Moll, Studiën en Bijdragen op 't gebied der hist. Theologie, Amsterdam 1876, III deel, bl. 1 vv. ; de afzwering, bl. 20 vv. § 125. Spaansche inquisitie. 209 gunste der Joden rechtvaardigheid. Martinus V verbood in 1421 het doopen der Jodenkinderen tegen den wil der ouders. Toch ontvlamde de toenemende rijkdom en hemeltergende woekerij den haat tegen de Joden telkens opnieuw. In Duitschland werden ze gedurende de XV eeuw uit nagenoeg alle steden verdreven. Niet zelden ging met de vervolging een onvoorzichtige ijver voor de bekeering der Joden gepaard. Vooral geschiedde dit in Spanje, waar ze vaak hadden te kiezen tusschen het doopsel en den dood. Zoo kan het niet anders, of er moest weldra een groot aantal schijnbekeerden worden gevonden, de zoogenaamde Marranos. Dat deze verkapte Joden gevaarlijker waren dan de bekende, spreekt van zelf. Niet alleen in hooge wereldlijke ambten, maar ook in kerkehjke waardigheden, zelfs in bisschoppelijke drongen zij binnen en brachten in Spanje het Christendom in gevaar. 2°. Tegen deze Joden-christenen en andere afvalligen werd de Spaansche inquisitie opgericht. Hiertoe gaf Sixtus IV verlof door een bul van 1 November 1478 x). Eerst beproefde men zachtere middelen zooals preeken enz., doch tevergeefs. Nu benoemden Eerdinand en Isabella twee Donainicanen en een wereldgeestelijke tot inquisitoren voor het bisdom Sevüla. De hardnekkige Joden-christenen werden overgeleverd aan den wereldlijken arm en verbrand. Dat er in de wijze van procedeeren weldra rmsbruiken voorkwamen, blijkt uit een breve des Pausen van 29 Januari 1482, waarin op zachtheid en overleg met de bisschoppen werd aangedrongen en de benoeming van inquisitoren voor de overige deelen des rijks geweigerd. Om den gerechtelijken gang niet te vertragen, benoemde S i x t u s IV, bhjkbaar op verzoek van Ferdinand en Isabella, den aartsbisschop van Sevüla tot rechter in hoogste instantie (25 Mei 1483). Hieruit echter vloeide het nadeel, dat de bovenmatige strengheid der Spanjaarden onttrokken was aan den verzachtenden invloed van Rome. Reeds den 2 Augustus 1483 klaagde dan ook de Paus over de onverantwoordelijke hardheid der inquisitie. Daarom eischte hij, dat het vonnis, in hoogste instantie te Rome gewezen, ook in Spanje zou worden geëerbiedigd ; dat men de met hun misdaad verlegen boetelingen in het geheim zou ontslaan ; dat men de eens ontslagenen ongemoeid zou laten. Ten slotte vorderde de Paus uit(kukkehjk, dat men de handjniet x) De tekst schijnt verloren. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 14 * 210 § 125. Spaansche inquisitie. mocht slaan aan de bezittingen der bekeerden. Deze verordeningen wekten de hoogste ontevredenheid der Spaansche regeering, die kort daarop de benoeming van een Spaanschen groot-inquisitor verkreeg in den persoon van Thomas de Torquemada, Dominicanerprior in Santa Cruz (1483) x). Deze had de leiding der gansche inquisitie, kon anderen delegeeren en de aan hem appelleerenden vonnissen in hoogste instantie. Zijn jurisdictie over Castilië en Loon strekte S i x t u s IV den 17 October 1483 over Arragon, Valencia en Catalonië uit. Den groot-inquisitor, en den hem ter zijde staanden inquisitieraad benoemde de koning. Alle rechtsmacht der inquisitie daarentegen ging int van Rome. Door een pauselijke breve ontving ze de groot-inquisitor, die ze op zijn beurt meedeelde aan de raden. Aldus was de Spaansche inquisitie een gemengde instelling met een overwegend kerkehjk karakter. Daarvoor pleit ook de uitlevering der veroordeelden aan den wereldlijken arm, hetgeen bij een zuiver wereldlijk instituut onbegrijpelijk zou zijn. Het hoofddoel der inquisitie werd slechts ten halve bereikt. Natuurlijk verbitterde de groote strenhgeid de hardnekkige Marranos, die uit wraakzucht den inquisitor Petrus Arbues2) vermoordden (1485). Toen men daarbij van een heulen der Joden met de Saracenen vernam, werd aan de eersten de keuze tusschen bekeering of ballingschap gelaten. Omstreeks 160.000 kozen het laatste en vestigden zich in Portugal, waaruit ze echter reeds in 1496 opnieuw werden verjaagd. Wat later moesten de Mooren, tenzij ze zich bekeerden, uit Spanje vertrekken. Daardoor groeide ook bij hen het aantal schijnchristenen aan, zoodat een nieuw arbeidsveld voor de inquisitie werd geopend. Ofschoon de Spaansche inquisitie herhaaldelijk door de Pausen werd berispt en haar gestrengheid vaak tot klachten aanleiding gaf, was ze echter veel zachter dan alle rechtbanken dier dagen. Hatelijke partijdigheid») heeft haar daden valsch voorgesteld en het getal der veroordeelden zeer overdreven. De auto-da-fé's waren meestal veel minder verschrikkehjk, dan de latere hartstochtelijke schildering. Zeker is het bovendien, dat enkel christenen en schijnchristenen, geen Joden of Mooren werden gevonnist. x) Sabatini, Torquemada and the Spanish Inquisition, London 1913. «) Civilta Catt. Ser. VI, vol. XI, (1867) p. 273, p. 385. *) Llorente, Histoire critique de l'inquisition d'Espagne, 4 vols, Paris 1817. § 126. Licht- en schaduwzijden. 211 § 126. Licht- en schaduwzijden. Streven naar hervorming. Pastor, Geschichte der Papste, B. I—IV. Hefele, Conciliengeschichte, B. VI—VIII. 67. Orupp, Kulturgeschiehte des Mittelalters, 2 Bde, Stuttgart 1894—95. V. der Hardt, Magnum oecum. Constantiense concilium, 6 voll., Francof. et Lipsiae 1896—1700. Tüb. Quartalschrift, B. 50, S. 68 ff. Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, B. 19, S. 29 ff. 447 ff. 1°. Al daalde ook het kerkehjk gezag en verslapte de kerkehjke tucht, toch had ook het laatste gedeelte der middeleeuwen zijn verbhjdende lichtzijde x). Het geloof b eef altijd zeer levendig en uitte zich in echt christelijke werken. Het volksleven was gezond. In de hoopvolle kathoheke levensbeschouwing was plaats voor gemoedelijkheid en vrije schalkschheid, die men in alle standen aantrof. Openlijk werd de misdaad bestreden, de ondeugd zelfs in de hooggeplaatste personen met groote vrijmoedigheid gelaakt. Het godsdienstig onderwijs werd vlijtig gegeven. Talrijk waren de boetepredikers, die niet alleen met het woord, maar ook met de pen hun heilzame leeringen verspreidden onder het volk. Zoowel de werkende stand als de rijkere koopheden vereenigden zich in gilden, die, een christehjken geest ademend, met den welstand ook den kerkelijken zin der stedelingen bevorderden. Nooit was wellicht de weldadigheid grooter dan juist in dezen tijd. Alle soorten van weldadige stichtingen verrezen alom 2). Bijzonder werd deze periode gekenmerkt door een groot aantal ijverige mannen, Zaligen en Heiligen van beiderlei geslacht, niet alleen onder de geestehjken en kloosterlingen, maar ook onder de leeken 8) ; door heldenmoed en opoffering, door ziekenverpleging en vaderlandsliefde. Men *) Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I Band, XVII—XVIII Aufl. passim. Pastor, Geschichte der Papste, III Band, III—IV Aufl., Einleitung, S. 1—164. 2) Ratzinger, Geschichte der kirchl. Armenpflege, II. Aufl. Freiburg 1884. Blaize, Des Monts-de-piété et des banques de prêt sur gage, 2 vols, Paris 1856. Holzapfel, Die Anfange der montes pietatis, München 1903. P. Alberdingk Thvjm, Gestichten van liefdadigheid in België van Karei den Groote tot aan de XVI eeuw, Brussel—Leuven 1883. Moll, II, 4, bl. 223 vv. David de Kok O. F. M. De Montes pietatis. Voorloopers van de tegenwoordige volksleenbanken, De Katholiek, Oct.—November 1912. Lallemand, Hist. de la charité, Tom. III : Le Moyen-age, Paris 1906. 3) De Heiligen zie bij Möhlei—Qams. Kirchengeschichte, III B., Regensburg 1868, S. 36—52. Pastor, Gesch. der Papste, III, 63—66. 212 § 126. Licht- en schaduwzijden. denke aan een H. R o c h u s, Jeanne d'Are1) enz. Deze Heiligen wekten niet enkel door hun voorbeeld tot navolging der deugd, maar bewezen ook door hun daden, dat de Kerk van Christus in de meest benarde tijden haar helden heeft en de ware weg is tot heldhaftige deugd en tot het hemelsche vaderland. 2°. Dit alles nam de donkerheid der schaduwzijde niet weg. Laag stond vooreerst het geestehjk gezag. Het was een natuurlijk gevolg van het lange verblijf der Pausen te Avignon, van de westersche scheuring, de conciliaire theorie en de heerschende niisbruiken onder de geestelijkheid. Het ergste euvel bleef het concubinaat, waardoor de priesters hun invloed op de menigte verloren en der verachting waren prijsgegeven2). Veel kwaad veroorzaakte de jacht op beneficiën, de verwaarloozing van den residentieplicht en het verval der tucht in sommige religieuze orden. Niet minder verderfelijk werkte het, dat een groofi deel der hooge kerkehjke waardigheidsbekleeders in weelde leefde, terwijl de lagere geestelijkheid vaak in nijpende armoede verkeerde 3). De sociale toestand was niet beter. Vaak bleek de wereldlijke macht niet in staat de openbare misdaden naar verdienste te straffen. Het vuistrecht stak weer driest het hoofd omhoog, roofridders maakten de dorpen onveilig, rooversbenden trokken plunderend en brandschattend rond. Woeker was aan de orde van den dag, vooral onder de Joden, die daarom niet zelden bloedige vervolging ondergingen. De ontucht nam de overhand, vooral de onnatuurlijke zonde der pederastie in Frankrijk en Itahë, en eischte door akelige ziekten talrijke offers *). Deze ondeugden trokken voedsel uit de bovenmatige weelde, de onzedige kleeding bij beide geslachten, en het groot aantal geheime huwelijken. De genade- 1) Ayroles, La vraie Jeanne d'Arc, 4 vols, Paris 1895 ss. Duhr, Jeanne d'Arc im TJrteil der neueren Geschichtschreibung (Stimmen aus ML. XXXV, Heft 7—8). Bussemaker, Onze Eeuw, 1912. a) Een synode van Parijs of Sens (1429) klaagde: „Cum propter crimen concubinatus, quo multi ecclesiastici et religiosi viri inficiuntur, habeantur Ecclesia Dei' et totus clerus in derisum, abominationem et opprobrium omnibus gentibus, et illud nefandissimum scelus in Ecclesia adeo invaluit, ut jam non credant Christiani simplicem fornicationem esse peccatum mortale, nos volentes etc." Mansi, Tom. XXVIII, p. 1107. Over den treurigen staat in Frankrijk zie Stimmen a. ML. 1900, 2 Heft, 233 ff. 8) Voor Duitschland zie Janssen—Pastor, XVII—XVTII Aufl. I, 681—736. 4) Pastor, Hl, S. 83—98. § 126. Licht- en schaduwzijden. 213 middelen der H. Kerk, de Zondagsviering, het naderen tot de HH. Sacramenten, vasten enz. werden door zeer velen verwaarloosd. Een groote ramp voor het volk was zeker het heerschende bijgeloof, de bestrijding der heksen, het bedrog der astrologen, alchimisten, waarzeggers enz. De koningen en vorsten gaven er aan toe, terwijl de Tempeliers op de folterbank over tooverij werden ondervraagd, en Jeanne d'A r c door de universiteit werd veroordeeld als toovenares 1). Zoo diep was dit kwaad ingeworteld, dat men de natuurlijke uitlegging der feiten niet eens beproefde 2). 3°. Natuurlijk moest in zulk een toestand het streven naar hervorming levendig worden. Op de eerste plaats komen de talrijke hervormende synoden. Reeds die van Vienne (1311—1312) vaardigde hervormende decreten uit 3). Veel werd er verhandeld over de oneenigheid tusschen secuheren en regulieren, wier ijver en privilegiën den eersten een doorn in het oog waren. Dat de synode van Pisa (1409) niets tot stand bracht en zoowel de eenheid als de hervorming in hoofd en leden tegenwerkte, ligt in haar revolutionnair karakter, dat verklaard kan worden door de moeilijkheden des tijds. Te Constanz (1414—1418) werden hervormende concordaten gesloten en hervormende decreten uitgevaardigd. Dat het geen ernstig streven was, bewijst de korte duur (5 jaar) der eerste en de zwakke uitvoering der laatste 4). Na een tijd van zooveel ellende ontbrak de kracht tot een ingrijpende hervorming. Daarenboven vergiste men zich in de middelen. Het decreet Frequens 5), *lat aUe tien jaar eene algemeene synode voorschreef, verzwakte de macht der Pausen, die het daarom niet ten uitvoer legden. Te Pavia-Siena (1423—'1424) kwam niets tot stand. Het hervormingsdecreet van Martinus V (142ö) drong niet voldoende door. Van de synode te Bazel (1431—1437) kon men zeker niets verwachten, wijl ze weldra opstond tegen Rome. De voortzetting van Ferrara—Florence (1437—1439) hield zich bezig met de unie der Grieken en andere oostersche kerken. In 1512 riep Julius II *) Denifle et Chatelain, Le proces de Jeanne d'Arc et 1'université de Paris. Mem. d.1. société de 1'histoire de Paris, XXIV (1898) p. 1 ss. 2) Tijdens de reformatie nam het kwaad zelfs toe. Zie beneden. Imnart de la Tour, Le mouvement réformiste dans le catholicisme avant Luther, Correspondant, 1908. 3) Hefele, VI, S. 473 ff. 4) Hefele, VII, 332 ff. ; 349 ff. ; 351 ff. 5) Mansi, XXVII, p. 1159 ss. 214 § 126. Licht- en schaduwzijden. de V synode van Lateranen (1512—1517) bijeen, maar stierf het volgend jaar. L e o X was niet de man voor een degelijke hervorming. Wel verschenen enkele hervormende decreten, maar ook deze bleven grootendeels een doode letter. Op het einde dezer synode nam in Duitschland de pseudo-hervorming een aanvang en vond, helaas ! meer ingang dan de ware. 4°. Niet alleen op algemeene en bijzondere synoden, maar ook door woord en geschrift werkten echt kerkelijk gezinde hervormers mede tot verbetering van hoofd en leden. In ons land verdienen vooral vermelding om hun heilzamen arbeid Gerrit de Groote (1340—1383), beroemd om zijn zegenrijke stichtingen en zijn vruchtbare prechking voor de hervorming van geestelijkheid en volk *): Florens Radcwijns (1350—1400) was een man van de daad, legde de plannen van deOroote ten uitvoer en deed zijn geest met dien zijns meesters voortleven in de hervormende werkzaamheden der Broeders van het gemeene leven en der Congregatie van Windesheim2). Thomas a Kempis (f 1471) had door zijn onsterfelijke werken en vooral door De Navolging van Christus grooten invloed niet enkel op zijn tijd, maar op alle volgende eeuwen 8). Een zeer gevierd hervormer en prediker was de bekende Joannes Brugman (t 1473). Wat hij beoogde blijkt uit zijn woorden: „Laat ons beklagen," zegt hij, „en beschreien den waardigen wijngaard der heilige Kerstenheid, die zoo jammerhjk verbijsterd wordt heden ten dage in menige menschen, vrouwen en mannen, in jongen en ouden, in heeren en onderzaten, in geestehjken en wereldlijken ; want velen hebben christelijken en geestehjken schijn«en zij leven daarin zoo jammerhjk. Och, laat ons Onzen Lieven Heer bidden, dat Hij alle goedwillige kerstenmenschen in deugden en in zijne gracie sterken wil en alle verdwaalde schapen op den rechten weg brengen en vooral die bevel hebben over de schapen en lammeren van Christus, opdat zij met ons en wij met hen in de minne J) Grube, Gerhard Groot und seine Stiftungen, Köln 1883. 2) B. Acquoy, Het klooster van Windesheim en zijn invloed, Utrecht 1876, I, hoofdst. I—II. 8) Ed. Pohl, Freib. 1902 ss. Victor Becker, Thomas a Kempis schrijver der „Navolging". Jaarboekje van Alberdingk Thijm, Amsterdam 1907. Dezelfde, L'auteur de 1'imitation et les documents Néerlandais, La Haye 1882. Het geding van Ginneken—Huygen—Schoengen—Paul Hagen (Lübeck) is nog niet geëindigd. § 126. Licht- en schaduwzijden. 215 van Christus ontstoken mogen worden" 1). Als een der grootste hervormers der XV eeuw stond Dionysius de Kartuizer bekend (f 1471). Op znn hervormingsreis met kardinaal Cusa stichtte hij zeer veel nut; in zijn cel te Roermond deed hij door een uitgestrekte briefwisseling en een onafzienbare reeks van werken zijn heilzamen invloed over gansch Europa gevoelen. 2) 5°. In Duitschland traden op den voorgrond de reeds genoemde kardinaal Nicolaus van Cusa (f 1464), die te midden van duisternis en veiwarring verscheen als een engel van licht en vrede. Hij had een open oog voor de gebreken zijns tijds en werkte krachtig ten goede, vooral op zijn groote hervormingsreis 3). Met oprechte meening arbeidden voor hetzelfde doel Koenraad van Gelnhausen (f 1390), (Epistola concordiae, Tractatus de congregando concilio tempore schismatis) 4). Hendrik van Langenstein (t 1397). (Epistola pacis, Epistola consilii pacis)B). Theodorik van Nieheim (f 1418 te Maastricht), een vrijmoedig, soms scherp verdediger der hervorming in hoofd en leden (Nemus unionis, De schismate6). Felix Hemmerlin (f 1464), die het goed meende, maar vaak al te scherp optrad (Contra validos mendicantes, Contra Beghardos et Beghinas)7). Jaeobus van Jüterbogk (| 1465), ordebroeder en geestverwant van Dionysius den Kartuizer, ofschoon een aanhanger der conciliaire theorie zooals zeer velen van zijn tijd, was een zeer ijverig hervormer in den goeden zin (Avisamentum ad papam pro reformatione Ecclesiae, De negligentia praelatorum libellus. De septem Ecclesiae statibus in Apocalypsi descriptis. De auctoritate Ecclesiae ejusque reformatione opusculum) 8). Joannes Buseh (f 1481), geboren te Zwolle en later kanunnik te Windesheim, werd prior te Hildes- x) W. Moll, Joannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de XV eeuw, Amsterdam 1854, 2 deelen. 2) Studiën, Jaargang 1897, deel 49. 3) Hist. Jahrb., I, 393 ff. ; VIII, 629 ff. Zibermayr, Die Legation d. Kard. Nic. Cusanus, München 1914. 4) Bij Martene, Thesaurus, Tom. II, p. 1200 ss. 5) Hartwig, Leben und Schriften Heinrichs von 'Langenstein, Marburg 1858. 6) W. Mulder S. J. Dietrich von Nieheim, zijn opvatting van het Concilie en zijn Kroniek, Amsterdam—Leuven 1907. De tractaten De modis en De difficultate reformationis zijn niet van Nieheim. ') Fiala, Beitrage zur Vaterlandischen Geschichtsforschung, vornehmlich aus der nordwestlichen Schweiz, I, Solothurn, S. 281—780. x) Tüb. Quartalschrift, B. 48 (1866), S. 315—348. 216 § 126. Licht- en schaduwzijden. heim en begon zijn grootsche werkzaamheid als hervormer der Duitsche kloosters (inclytus reformator) ; voor zijn dood keerde hij naar Windesheim terug (Liber de reformatione monasteriorum)1). Geiler von Kaisersberg (t 1510), beroemd redenaar en domprediker te Straatsburg, bestreed in zeer vrijmoedige leerredenen de voornaamste gebreken zijns tijds en het ter stichting en onderrichting der nakomelingen een groote verzameling van preeken na 2). 6°. In Spanje deed de beroemde kardinaal Ximenes (f 1517) veel voor de hervorming der geestelijken en der monniken. Zeer grooten toevloed op de studiën had zijn polyglottische bijbeluitgave van Alcala. De nieuwe uitgave van Aristoteles werd door zijn dood verijdeld. Met de mystieke geschriften trachtte hij het lezen van gevaarlijke boeken te voorkomen 8). 7°. In Frankrijk muntte Willem Durandus (f 1328) uit, die, naar het schijnt, op last van Clemens V, een boek schreef De modo celebrandi concilii et corruptelis in Ecclesia reformandis 4). De beroemde Pierre d'Aiüy (f 1425), kanseher van Parijs en later aartsbisschop van Kamerijk, was een der ijverigste en invloedrijkste hervormers op de synoden van Pisa en Constanz (Canones reformationis Ecclesiae in concilio Constantiensi, Capita agendorum in concilio generali Constantiensi) 5). De ziel der hervormende bewegingen zijns tijds bleef tot aan zijn einde Joannes Gerson (f 1429), kanseher der Parijsche universiteit. Hij leefde zeer ascetisch en verwierf zulk een naam, dat hem gedurende langen tijd De Navolging van Christus is toegeschreven. Zijn hervormende geschriften zijn talrijk (De simonia, De emendatione Ecclesiastica, De statibus Ecclesiasticis enz.) *). Nicolaas van Qemanges (f 1434), rector der Parijsche universiteit en later secretaris van Benedictus XIH te Avignon, ijverde voor de verbetering der kerkelijke toestanden, vooral in zijn talrijke geschriften (De studio theologico, De praesulibus simoniacis, De novis festivitatïbus non instituendis, De corrupto Ecclesiae statu, Disputatio habita per scriptum super *) Ed. Grube, Halle 1887. V. Becker S. J., Bijdr. en Mededeelingen van het Hist. Genootsch., X, bl. 376—445, Utrecht 1887. 2) Uitg. van Lorenzi, 4 deelen, Trier 1881—1883. Dacheux, Un réformateur Cathol. a la fin du XV siècle, Paris 1876. 8) Hefele, Der Kardinal Ximenes und die kirchlichen Zustande Spaniens, I Aufl., Arnheim 1853. 4) Ed. Parisiensis 1545 en 1671. Hefele, VI, 461 ff. 5) V. d. Hardt, I, p. 409 ss. en 506 ss. •) Ed. Dupin, 5 vols, Paris 1706. Schwab, Johannes Gerson, Würzburg 1858. § 126. Licht- en schaduwzijden. 217 materia concilii generalis cum quodam scholastico Parisiensï)x). 8°. In Italië werkte waarschijrilijk met goede bedoeling, maar zeker zonder gunstig gevolg de al te vurige en heftige Hieronymus Savonarola. Eerst predikte hij een tijdlang te Florence zonder veel toeloop (1482—1483). In 1490 geeselde hij de ondeugden der Florentijnen en deed veel goed. Toen zich echter de prediker met Karei VHI (den nieuwen C y r u s) tegen Alexander VT verklaarde en den Paus met een algemeene synode en afzetting bedreigde, was het met den waren hervormingsijver van Savonarola gedaan. Hij verzette zich tegen de breven van 25 Juh 1495 en 8 September 1495 en geraakte hierdoor in den ban. Tegen de bul van 16 October 1496 predikte hij met bijtende scherpte, niet minder tegen Rome en den Paus. Opnieuw verachtte hij een breve van 7 November 1496, waarop de excommunicatie volgde, 12 Mei 1497. Onder de bescherming der wereldlijke macht verachtte S avonarola den ban, las met Kerstmis drie Missen, besteeg in 1498 opnieuw den kansel en vroeg de verdoemenis, wanneer hij aan de excommunicatie zou gehoorzamen. Alexander dreigde Florence met het interdict. Nu gehoorzaamde Savonarola aan de Signoria, die hem het prediken verbood en werkte voor een algemeene synode tegen den Paus (1498). Weldra verhieven zich de Franciscanen en daagden hem tot een godsoordeel uit. Savonarola nam de uitdaging aan en bereidde aldus zijn ondergang voor. Toen op den vastgestelden dag (7 April 1498) het godsoordeel, wegens oneenigheid aangaande het ceremonieel, niet plaats had, viel Savonarolain ongenade. Hij predikte daarenboven tegen het verbod der Signoria en werd daarop gevangen gezet, gefolterd en met Fra Domenico da PesciaenFra Silvestro, op wiens visioenen hij altijd vertrouwd had, gehangen en verbrand. Zoo eindigde de geniale, zeer kerkehjk gezinde en ijverige monnik. De oorzaken van zijn val waren politieke drijverij en zijn grove ongehoorzaamheid aan den stedehouder van Christus2). Als verzachtende omstandigheid kan gelden, dat Savonarola, hoewel ten onrechte, den simonistisch gekozen Alexander VT niet als wettig Paus beschouwde. De H. Philippus Neri, de H. Catharina van Ricci en anderen, ook Julius II, hadden voor hem een hooge vereering. *) Editio Lugd. Batavorum, 1593, met een levensbeschrijving. a) Pastor, Geschichte der Papste, III, 132 ff. ; 377 ff. Zur Beurtheilung Savonarolas, Freib. 1898. Studiën, Jg. 30, Deel, 50. Vgl. Hist. pol. Blatter, B. 121 (1898) S. 456, 548, 634, 717, 777, en Paolo Luotto, II vero Savonarola e il Savonarola di L. Pastor, Firenze 1897. DERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke hiërarchie. Seculieren en regulieren. § 127. Apostolische Stoel. Phillips, Kirchenrecht, Band III. Bangen, Die römische Kurie, Munster 1854. Fr. X. Wernz, Jus decretalium. Tom. II: Jus constitutionis Ecclesiae Catholicae, Bomae 1899. Hinschius, Kirchenrecht, I Band. W. v. Hoffmann, Preus. Hist. Institut, B. 12—13, Bom 1914. 1°. Tengevolge der residentie te Avignon en der groote westersche scheuring begonnen de Pausen rechtsmacht te oefenen op punten, waar ze die vroeger niet, of niet in die mate hadden doen gelden. De zegepraal over de conciliaire theorie door Leo X op de V synode van Lateranen behaald met de verklaring : „Romanum pontificem, tamquam super omnia concïlia auctoritatem habentem, conciliorum indicendorum, transferendorum ac dissolvendorum plenum jus et potestatem habere" (sess. XI), mag volstrekt niet beschouwd worden als het hernemen der pauselijke oppermacht over de synoden. Deze macht kan nooit worden afgestaan door den H. Stoel. En hebben ook velen in de XTV en XV eeuw die oppermacht der Pausen ontkend, deze ontkenning was niet algemeen. De dwaling van zooveel geleerde en heilige mannen wordt door de haast onoverkomehjke moeilijkheden der scheuring en het eigenaardig karakter der synode van Constanz verklaard. 2°. Hadden vroeger de metropolieten het recht, hun suffraganen te bevestigen en te wijden, na de authentieke compilaties der decretalen, sedert het begin der XIV eeuw en gedurende de residentie te Avignon trokken de Pausen de uitoefening van dit recht weder tot zich. Meer nog werd den metropolieten ontnomen door de kerkvergadering van Trente, die hun rechten tot den tegenwoordigen toestand beperkte. § 127. Apostolische Stoel. 219 3°. De meest ingrijpende verandering voerde de Apostolische Stoel in door de vermenigvuldiging der pauselijke reservatiën. Theoretisch konden de Pausen, als stedehouders van Christus, ten allen tijde aanspraak maken op het collatierecht van alle beneficiën (plenaria dispositie-). Als eerste beslissing aangaande reservatiën gold gewoonlijk het decreet van Clemens IV (1266), dat den Paus de „bij den H. Stoel" vacante kerkehjke ambten voorbehield en dit als een oude gewoonte bestempelde l). De Pausen der XIV eeuw, Bonifatius VIII, Joannes XXII en Benedictus XLI gingen verder voort op dien weg, verklaarden het decreet van Clemens IV nader en breidden het uit. Aldus behielden de Pausen zich voor : de aanstelling der patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen ; verder de lagere kerkehjke ambten, die vacant waren, doordat de bekleeders in de residentie des Pausen of op een plaats, slechts twee dagreizen daarvan verwijderd, stierven, werden afgezet of verplaatst, ofwel afstand moesten doen wegens het bezit van meerdere beneficiën (cumulus beneficiorium); dan nog alle beneficiën der kardinalen en beambten der curie, eindelijk de beneficiën die door een niet-canonieke keuze waren bezet. Deze reservaties werden opgenomen in de regels der kanselarij en kregen daardoor de kracht van een wettelijk voorschrift 2). Hierbij genoten de Pausen het devolutierecht, waardoor zoowel de beneficia minora als majora aan den H. Stoel vervielen, wanneer ze binnen den bepaalden tijd niet of niet geldig door den aartsbisschop of den bisschop waren bezet. Niet zelden trok de Apostolische Stoel de bezetting van een beneficie aan zich voor één bepaald geval (provisio), of gaf het recht op een nog bezet beneficie, eerst te aanvaarden, wanneer het vacant werd (exspectantia). Deze pauselijke reservatiën bewerkten veel goeds, vooral om trouwe en verdienstelijke mannen te beloonen en den invloed der wereldlijke macht op de bezetting der beneficiën te verzwakken. Toch was het te betreuren, dat men te vaak aan Italiaansche geestelijken beneficiën verleende in vreemde gewesten,waarvan ze de taal niet verstonden ; dat één persoon zeer dikwijls meerdere beneficiën (cumulus beneficiorum) *) Licet Ecclesiarum, Lib. VI, III, 4, 2. Dit werd door Clemens V en Clemens VI bevestigd. 2) De reg. Cancellar. bij Ferraris, Prompta bibl. in v. Beneficium. Hinschius, III, 123 ff. Begulae eancellariae Apostolicae, ed. Otlenthal, Innsbruck 1888. 220 § 127. Apostolische Stoel. of ook één definitief en een voorloopige administratie van een beneficie (commendae) ontving. 4°. In tijden van geldnood, vooral gedurende de residentie te Avignon en de westersche scheuring, gaven de reservaties tevens een welkome aanleiding tot de vermeerdering der inkomsten van den H. Stoel1). Sedert de oudste tijden toch bestond de gewoonte, dat hij die het beneficie ontving, een vrijwillige gift deed. Deze giften werden servitia genoemd en in het midden der XLYI eeuw tot een vaste som bepaald. Alleen hij, die een bisdom of een abdij (beneficia consistorialia) van den Paus ontving, was er toe verplicht. Deze servitia verdeelde men in servitia communia, welke voor de eene helft aan de Camera apostolica, voor de andere aan het H. College en servitia minuta, welke aan de beambten der curie vervielen. Ook heetten ze annatae, omdat ze naar de hoogte der jaarlijksche inkomsten van het beneficie werden bepaald. Ook voor mindere beneficiën, door den Paus te vergeven, voerde Bonifatius IX in 1392 deze annatae in en vorderde de helft der inkomsten van het eerste jaar (annatae Bonifatianae). Gedeeltelijk om in benarde tijden de pausehjke inkomsten te vergrooten, maar ook om de bezetting der beneficiën te bespoedigen, maakten sommige Pausen aanspraak op de inkomsten der vacante beneficiën (fructus medii temporis). Aldus verordende Clemens V betrekkelijk de Engelsche beneficiën voor den tijd van drie jaren. Joannes XXII eischte de helft der inkomsten des eersten jaars van alle vacante beneficiën. Na de synode van Constanz verdween deze belasting aUengs. Nu en dan, in dagen van nood, vroegen de Pausen ook het tiende gedeelte der kerkehjke inkomsten. 5°. Zoowel tegen de reservaties als tegen de pausehjke belastingen hoorde men sedert den aanvang der XV eeuw voortdurende klachten 2). Bij gebrek aan moed tot verbetering van zich zeiven, meende men krachtiger te ijveren voor de hervorming in hoofd en *) König, Die Papstliche Kammer unter Clemens V und Johannes XXII, Wien 1894. Hist. Jahrbuch d. Görresges., IX B., S. 300. Gottlob, Aus der Camera Apost. des XV Jahrh., Paderb. 1894. Ch. Samaran et G. Mollat, La fiscalité pontificale en France au XIV siècle, Paris 1905. Ernst Hennig, Die papstlichen Zehnten aus Deutschland im Zeitalter des Avignonesischen Papsttums und wahrend des grossen Schismas, Halle/S. 1909. 2) Zie als voorbeeld Nic. de Clemanges, De corrupto Ecclesiae statu, Ed Lugd. Bat., p. 4—28. Mayer bij Freher, Script, rer. Germ. (ed. Struve), II, 686. Hefele Band, VII—VIII. § 127. Apostolische Stoel. 221 leden, naarmate men luider znn stem verhief tegen de misbruiken der curie. Een eeuw lang herhaalden de Duitschers de gravamina nationis germanicae, de Franschen de libertates ecclesiae gallicanae. In hoofdzaak was dit alles gericht tegen de pauselijke reservationes en belastingen, waartegen vooral de vorsten, de adel en de grootendeels adellijke bisschoppen zich bleven verzetten. Dit leidde tot de concordaten van Weenen (1448) met Duitschland en van Bologna (1516) met Frankrijk, waardoor de reservaties en belastingen werden beperkt. Het eerste bepaalde, dat de Paus in Duitschland mocht verleenen : 1. de beneficiën, welke vacant werden „bij den H. Stoel"; 2. de bisdommen en exempte mannenkloosters, wanneer de keuze niet-canoniek of niet tijdig bericht was of er een geldige reden bestond, den gekozene niet te aanvaarden ; 3. de hoogste beneficiën (dignitates) aan de dom- en collegiale kapittels en alle andere beneficiën aan dezelfde stiften in de oneven maanden (alternativa mensium); 4. de servitia mocht de Paus trekken van aUe bisdommen en exempte mannenkloosters, van de overige beneficiën de annatae, wanneer de jaarlijksche inkomsten minstens 24 kamergulden bedroegen. In Frankrijk zou 1. de koning benoemen voor alle bisdommen, kloosters en prioraten, die vroeger het canoniek kiesrecht hadden bezeten ; 2. de Paus zou de benoemden bevestigen ; 3. tevens benoemen voor alle beneficiën, die vacant werden „bij den H. Stoel" (apud sedem apostolicam vacantia); 4. dan nog een beperkt aantal provisiones hebben aan de dom- en collegiale kapittels, maar geen exspectantiae1). In Frankrijk veroorzaakte het concordaat over het algemeen tevredenheid ; niet zoo in Duitschland, waar de gravamina nationis germanicae ook nu nog werden herhaald en de klachten over de Romeinsche verdrukking de gemoederen voorbereidden voor de pseudo-hervorrning. 6°. De gemelde aangroei der pausehjke belastingen en servitia had, naast het verbhjf te Avignon en de scheuring, tot gedeeltelijke oorzaak de gedurige ontwikkeling der Romeinsche curie. Naarmate de macht en de invloed der Pausen toenam, groeide hun verkeer met de gansche wereld en daarmee het personeel van het hof. Op de eerste plaats kwam de Rota romana2), het hoogste pauselijk gerechtshof voor de burgerhjke recht- De tekst bij Nussi, Conventiones, p. 15 ss. Baudrillart, Quatre cents ans de concordat, Paris 1905. *) Sagmuller, Tüb. Quartalschrift, 1895 S. 97 ff. 222 § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. spraak. De definitieve inrichting dagteekende van Joannes XXII en Martinus V, terwijl het aantal auditores door Sixtus IV op twaalf werd vastgesteld. Aan het oudste instituut, de Cancellaria aposlolica x), was toevertrouwd de uitvaardiging der apostolische brieven : bullen met, breven zonder het advies der kardinalen. Het bestuur had de vieecancellarius ; onder hem stonden zes notarii en een groot aantal abbreviatores en scriptores. In de XV eeuw werd de Dataria opgericht en haar een deel van het werk gegeven.Haar personeel bestond uit een datarius en een aantal referendarii, die gunsten en aanvragen in faro externo bezorgden. Voor de absoluties en dispensaties in foro externo en interno stond de Poenitentiaria. De eerste bekende poenitentiarius was de H. Raymundus de Pennaforte. Onder ClemensV (begin XTV eeuw) had zich de instelling reeds ontwikkeld en aan haar hoofd stond een magnus poenitentiarius met meerdere poenitentiarii. De pauselijke geldzaken beheerde de Camera apostolica, welke reeds zeer oud was, maar zich voorgoed ontwikkelde onder Eugenius IV, die den camerarius zeven ondergeschikte ambtenaren ter zijde stelde : met name werd de thesaurarius en de auditor camerae genoemd 2). Het aantal kardinalen was in dezen tijd geringer dan voorheen en daalde in de XV eeuw, na de beslissingen der synode van Constanz, zelf tot 24. § 128. Bisschoppen en andere geestehjken. Reformatorium vitae clericorum, ed. Bas. 1494. De hervormende geschriften van Oerson, N. de Clemanges en Dionyzius den Kartuizer : De vita et regimine praesulum, De vita canonicorum, De vita curatorum. Tübinger Quartalschrift, 50 Band, S. 68 ff. Hist. Jahrb. der Görresges., 19 Band, S. 29 fl. ; 447 ff. Hefele, Conciliengeschichte, Band VI—VIII. 1°. In dezen tijd daalde het gezag en de invloed der bisschoppen altijd meer. Hiertoe werkten verschillende oorzaken mee. *) H. Breslau, Handbuch der TJrkundenlehre, 2 Aufl., Leipzig 1912, I, 216 ff. Qoyau, Le Vatican, les Papes et la civilisation, Paris 1905, p. 324 ss. 2) Markgraf, Die Bömisehe Kurie, Breslau 1875. § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. 223 Op de eerste plaats de uitsluiting der met-adellijken van het episcopaat. Dit leidde vooral in Duitschland tot zeer noodlottige gevolgenx). Zonen van vorsten en adellijken, waardig of niet, namen bijna alle zetels in. Niet enkel had dit groote ontevredenheid ten gevolge, maar verergerde ook den wereldschen zin van het episcopaat, dat zijn plichten vergat, bedacht was op glans en rijkdom, meer zorg besteedde aan het wereldlijk bestuur dan aan de kerkehjke tucht. Een andere oorzaak bestond in den machtigen invloed der vorsten op de bezetting der bisdommen. Dat de minder stichtende heerschers dier dagen meer op macht en aanzien, dan op talent en heiligheid zagen, is bekend. Daarom kwamen zelfs commendataire bisschoppen voor. De derde oorzaak moet gezocht worden in het anti-pauselijk streven der bisschoppen, die niet begrepen dat met het gezag des Pausen ook hun invloed noodzakelijk dalen moest. Daarbij werkte de overheersching der kerkehjke democratie te Pisa, Constanz en Bazel, waar doctoren, lagere geestelijken en zelfs leeken een hoogen toon aansloegen, voor de hiërarchische onderwerping uiterst noodlottig. Toch kan dit alles, behalve de steeds toenemende wereldsche zin der prelaten, verontschuldigd worden door de haast onoverkomelijke moeiüjkheden, waarin de Kerk toenmaals verkeerde. Ook was het kwaad lang niet algemeen. Tal van krachtige en heilige bisschoppen regeerden van 1300—1500 in Gods Kerk. Op den zetel van Utrecht kunnen genoemd worden Jan van Arkel (tot 1364). Floris van Wevelinkhoven (f 1393), Frederik van Blankenheim(t 1423) en anderen ; te Trier Boudewijn(t 1354), Otto (t 1430) ; te Mainz Petrus Aichspalter (f 1320), Theoderik van Erbaoh (t 1459), Bertholdus van Henneberg; Nicolaus Neugaus te Salzburg, Joannes Dominici, de H. Antonius van Florence en Laurentius Justiniani te Venetië. Ook Frankrijk en Spanje konden op verschillende uitmuntende bisschoppen wijzen. Synoden werden vaak gehouden en deden veel goed. 2°. Nog meer misbruiken heerschten wellicht in de kapittels. Ze waren het gewone toevluchtsoord der niet-eerstgeborenen des adels geworden en herbergden velen, die volstrekt geen roeping voor den geestehjken staat gevoelden. Dat zulk een stemming zeer noodlottig werken moest op hun gedrag, spreekt van zelf. i) Janssen, Geschichte des d. Volkes, XVII—XVIII Aufl., 8. 688 ff. 224 § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. De groote plaag was het concubinaat1), waarvan onverschilligheid, gebrek aan ijver en verwaarloozing der sacramenten het natuurlijk gevolg was. Het recht der bisschoppen op de benoeming der kanunniken werd zeer beperkt, zoodat het kapittel zelf de vacante plaatsen aanvulde en zelfs de dignitates koos. In Frankrijk, Duitschland en Engeland kwam sedert de XHI eeuw het jus primariarum precum in zwang, waardoor de koning en andere rijksvorsten het presentatierecht uitoefenden voor de eerste plaats, die na zijn kroning in de stiften des rijks vacant werd. Dat de vorsten vaak niet op de deugd en bekwaamheid letten, is een droevig feit. Niet zelden stelden zijA personen voor, die de bezigheden aan het beneficie verbonden, niet konden verrichten : knapen, ongewijden of zulken, die reeds een of meer andere beneficiën bezaten. Wel trachtten Pausen en synoden het misbruik tegen te gaan, maar meestal tevergeefs 2). De cumulus beneficiorum en de commendae bleven bestaan. Reeds Joannes XXH had de kardinalen en vorstenzonen van zijn verordeningen daaromtrent gedispenseerd 3), zoodat dit bhjvende voorbeeld schadehjk werken moest op de lagere rangen, vooral op de kanunniken. 3°. De kapittels en kloosters hadden somtijds het patronaatrecht over verschülende parochiën, die over het algemeen met de behandeling tevreden konden zijn. Een ramp was het zoowel voor de parochiën als voor de pastoors, wanneer de patroon willekeurig te werk ging, zich bij de bezetting der vacante plaats aan den bisschop niet stoorde en de kerk met haar inkomsten als zijn eigendom beschouwde. Dan werd het leven der pastoors zeer hard. In sommige landen, b.v. in Engeland, waren vele kerken zoo arm, dat er geen geestehjke zich voor opdeed en de priester liever wilde leven van Mis-stipendiën aUeen. In Scandinavië klaagde men over simonie, door de patroons bij de bezetting der parochiën bedreven 4); in Oostenrijk, dat de patroons de pastoors verdrukten 8). Vooral in de XTV eeuw werd er door de synoden zeer sterk tegen de talrijke misbruiken der patroons geijverd 6). *) Hefele, B. VII, S. 593 f. Gerson, Opp., II. 617. a) Hefele, B. VI, 445, 462, 554, 556, 605, 617, 688 ; VIII, 155, 293, 373, 469, 732. a) Extr. Joan XXII, cap. un. De praebendis. 4) Hefele, VIII, 203. 5) Hefele, VIII, 294. ') Hefele, Band VI, passim. § 128. Bisschoppen en andere geestelijken. 225 4°. De vorming der geestelijken verschilde zeer van die der vroegere tijden. Een groot gedeelte studeerde aan de universiteiten, die zich bijzonder krachtig ontwikkelden en vermenigvuldigden in de XV eeuw. Reeds in 1322 schreef de synode van Valladolid voor, dat van de 10 kanunniken aan alle kathedrale en collegiale kerken minstens één op een universiteit (studium generale) moest studeeren en wel zóó lang, totdat hij behoorlijk onderricht was. Gedurende dien tijd bleef hij in het genot van het beneficie. Hetzelfde schreef de synode van Toledo in 1339 voor. De synode van Lavaux (1368) wilde, dat er altijd twee van het kapittel aan de universiteit zouden zijn. Die van Maagdenburg (omstreeks 1390) verordende, dat er van het metropolitaan-kapittel drie (voor godgeleerdheid, kerkehjk en burgerlijk recht), van de bisschoppelijke twee (voor godgeleerdheid, kerkehjk of burgerlijk recht), van de collegiale kerken en kloosters minstens een (voor godgeleerdheid of kerkehjk recht) de universiteit zouden bezoeken. Een benoemd pastoor mocht een plaatsvervanger stellen en 7 jaren aan een universiteit studeeren *). In den loop der XV eeuw groeide aldus het aantal degehjk onderrichte geestelijken zeer aan. Voor sommige waardigheden in de kapittels en belangrijke parochiën werden academische graden geëischt 2). Toch studeerde nog het grootste gedeelte der geestehjken aan stift- en kloosterscholen of andere, die allengs de eerste hadden vervangen. Een voorschrift bestond hieromtrent vóór de kerkvergadering van Trente niet; een examen was voldoende. Er werd niet gevraagd, waar men de kennis had opgedaan 3). Alleen heten sommige kapittels niemand toe, die niet twee jaar aan een universiteit had gestudeerd. Landproosten, pastoors en curaten, die de middelen bezaten, moesten zich drie jaar op theologie of kerkehjk recht toeleggen. Aldus de synode van Maagdenburg in 1390 4). Voor lagere rangen werd veel minder gevorderd ; ook waren de eischen lang niet overal dezelfde. J) Hefele, VI. 536, 564, 625, 837. Cap. Cum ex eo, 34 de elect. in 6. 2) Janssen-Pastor, %. XVII—XVIII Aufl., 103—106 ; 181 ; II, 212 : Luther overdreef : „Niemand kann Prediger oder Pfarrer werden, er sei denn Magister, Doctor oder auf's wenigste in einer hohen Schule gestanden." ■ s) Zie echter de synode van Sabina 1494. Hefele, VIII, 366. 4) Hefele, VI, 837. P. Albera, S. J. Kerkgesch. II. 15 226 § 129. Regulieren. § 129. Regulieren. Helyot, Histoire des ordres monastiques, religieux et militaires etc. — 1714, 8 tomes, Paris 1714—1719. Max Heimbucher, Die Orden und Congregationen, 2 Bde, II Aufl., Paderborn 1907. Henrion, Histoire des ordres religieux, Bruxelles 1838. G. Giucci, Iconografia storica degli ordini religiosi e cavallereschi, Boma 1844. HolsteniusBrockie, Codex regularum etc. 6 torn., Aug. Vind. 1759. 1°. Terwijl de oudere orden in dit tijdvak daalden en achteruit gingen in gehalte, kwamen talrijke nieuwe reguliere stichtingen op, die de hervorming en verbetering der zeden in de hand werkten en haar krachten zeer nuttig besteedden op allerlei gebied. In ons land ontstonden de beroemde stichtingen van Gerrit de Groote 1). Geboren te Deventer in 1340, studeerde hij eerst aan de collegiale school zijner vaderstad, dan te Parijs. Ook vertoefde hij te Praag, Keulen en Avignon. Met een rijken schat van geleerdheid en tal van beneficiën leidde De Groote een wereldsch leven. In 1374 kwam hij te Utrecht in aanraking met Hendrik van Kalkar, prior van het Kartuizer klooster Munnikhuizen bij Arnhem, die hem tot een vroom leven bracht. Na bijna drie jaren te Deventer en meer dan twee te Munnikhuizen aan boete en ascese te hebben besteed, stichtte hij in 1379 Meester-Geertshuis of de Zusters van het gemeene leven. Een bepaalde kleeding hadden zij niet. Geloften legden zij niet af , maar waren aUeen tot gehoorzaamheid en kuischheid verplicht. Wie hier tegen handelde, werd verwijderd ; wie gedwongen of uit vrije verkiezing was heengegaan, nooit meer toegelaten. Jaarlijks op Sint-Gregoriusdag (12 Maart) had de keuze eener overste (meistersche) plaats, die door de schepenen der stad werd bekrachtigd. Geld inbrengen mocht niemand. Iedere zuster, die er de kracht toe had, moest leven van den arbeid harer handen. De stichting groeide aan en breidde zich over gansch Nederland J) Thomas a Kempis, Vita Gerardi M., ed. Somalius, Antw. 1607. Delprat, Verhandeling over de broederschap van Geert Groote en over den invloed der Praterhuizen, Utrecht 1830 ; Arnhem 1856. Th. A. enJ. Clarisse, Arch. v. Kerkl. Gesch. 1829, 355 w. ; 1831, 1 w.; 1857, 1 w. Grube, Gerhard Groot und 'seine Stiftungen. Köln 1883. § 129. Regulieren. 227 uit. In de eerste helft der XV eeuw bestonden er 90 huizen. Later namen velen den derden regel van den H. Franciscus of dien der Augustijner kanunnikessen aan. Enkele bleven aan de eerste regeltucht niet getrouw en gingen verkwijnend te gronde. De meeste huizen echter gingen ten onder in de stormen der hervorming. 2°. Van 1380 tot 1383 predikte De Groote, die in 1379 het diakonaat had ontvangen, in het bisdom Utrecht en stichtte ontzaghjk veel goed1). Tusschen zijn reizen in vertoefde hij te Deventer, trok er de leerlingen der kapittelschool tot zich en het hen boeken afschrijven. Naar Deventer kwam ook in dien tijd Florens Radewijns van Leerdam, kanunnik van Sint-Pieter te Utrecht, die te Praag den graad van meester in de vrije kunsten had verworven2). Hij voelde zich tot De Groote zóó zeer getrokken, dat hij van zijn voordeelige praebende te Utrecht afstand deed, vicaris te Deventer werd en zich bij de kopieerende leerlingen voegde. Op zekeren dag in 1381 of '82 sprak Radew ij n s tot De Groote: „Lieve meester, wat zou het schaden, zoo ik en deze schrijvende klerken van goeden wil datgene, wat wij wekelijks hebben te verteren, bijeenlegden en er met elkander van leefden ?" Na eenige aarzeling antwoordde De Groote: „In naam van God, begint. Jk zal uw trouwe verdediger en beschermer zijn." De schrijvende klerken gingen samenwonen en leefden gemeenschappehjk. Aldus ontstond de Broederschap van het gemeene leven s). Op raad en onder toezicht van De Groote ontwierp Florens Radewijns, die tot eerste overste werd aangesteld, een leefregel. Geloften deden zij niet, maar legden de verklaring af van volharding en gehoorzaamheid, en hun brood te zullen verdienen door arbeid en schrijven. De congregatie bestond uit priesters en klerken, die een kleed van grijze wol droegen met een kap. In 1384 werd een tweede huis voor de Broeders te x) Archief v. Kerkl. Gesch., Deel I, II en VIII, Studiën en Bijdragen, Deel II, 432—469. Acquoy, Het klooster van Windesheim en zijn invloed, Deel I, Utrecht 1875, bl. 33—43. 2) Qerritsen, Florentius Badewijns, Nijmegen 1891. 8) 67. de Bonnet—Maury, De opera scholastica fratrum vitae communis in Neerlandia, Parisiis 1889. Móbius, Beitrage zur Charakteristik der Brüder des gem. Lebens, Leipzig 1888. Honig, Die Brüder des gem. Lebens und ihre Zeit, Gütersloh 1894. Barnikol, Die Brüder vom gemeinsamen Leben in Deutschland, Marburg 1916. 22S § 129. Regulieren. Zwolle x) aangekocht, nog tijdens het leven van De Groote, die den 20 Aug. 1384 overleed. De Broeders van het gemeene leven hebben een machtigen invloed uitgeoefend door hun talrijke convicten, waar zij ook repetitor es aanstelden. Eigen scholen bezaten zij enkel te Utrecht, Luik en 's-Hertogenbosch. Het duurde niet lang, of deze vrije congregaties werden vervolgd. Vooral muntte in ijver tegen de Broeders uit de Doniinikaan Matthaeus G r a b o w, die de zaak zelfs voor de synode van Constanz bracht, maar tot herroeping werd gedwongen 2). Nadat de Broeders zeer veel hadden gewerkt in Holland, België en Duitschland, bezweken zij onder de slagen der hervorming. 3°. Tot bescherming der twee congregaties vatte De Groote het plan op, een klooster van reguliere kanunniken te stichten en gaf op zijn sterfbed aan zijn leerlingen zoo geen bevel, dan toch de opdracht, dit plan ten uitvoer te brengen 3). In 1387 begon de bouw van het beroemde klooster te Windesheim 4), dat den 17 October van dat jaar werd betrokken. Deze is de stichtingsdag der Congregatie van Windesheim, omdat toen de zes eerste leden hun kloostergeloften aflegden als reguliere kanunniken der orde van den H. Augustinus. Hun kloosterleven was streng. Viermaal in de week hadden zij abstinentie, vastten van Kruisverheffing tot Paschen, en hielden zich bezig met het koorgebed, handenarbeid en vooral met het afschrijven van boeken, dat meer en meer alle werk verdrong. Hun clausuur was streng en hun kleed dat der reguliere kanunniken. De congregatie bestond uit priesters en leeken. Aanvankelijk kwamen de novicen van Windesheim alle uit het Deventersch fraterhuis. Later traden ook anderen, zelfs x) M. Schoengen, Die Schade von Zwolle, I Theil. Von den Anfangen bis zum Auftreten des Humanismus, Freib. 1898. Dezelfde, Jac. Traiecti al. de Voecht, Narratio de inchoatione etc. Amsterdam 1908. !) Keussen, Der Prozess des Dominikaners M. Grabow. (Mitteil. aus dem Stadtarchiv von Köln, 1890, S. 102 ff.). *) Hierin stemt de traditie van den Agnietenberg met die van Windesheim overeen. Cf. Thomas a Kempis Vita Gerardi M. Cap. XV en Joan. Busch, Chron. Windes, ed. Orube, p. 263—264. L. Schmedding S. J., Fred. v. Blankenheim, Leiden 1899, bl. 39—40 tegen Acquoy, Het klooster van Windesheim, I, bl. 46 w. 4) Acquoy, Het Klooster van Windesheim en zijn invloed, 3 deelen, Utrecht 1875—1880. Veel verbeteringen, volgens „Prothocolla et decreta capituli generalis" geeft Hist. Jahrb. der Görresges., Jg. 1915. § 129. Regulieren. 229 geheele kloosters toe. In het geheel telt men 86 mannen- en vrouwenkloosters, die den regel van Windesheim volgden. Zeer groot was hun invloed ten goede, hetgeen verklaard wordt door hun strenge ascetische richting en hun letterkundigen arbeid in dien geest. 4°. Onder de Windesheimers muntten uit door hun mystieke en andere geschriften : Hendrik Mande (Liber de tribus statibus hominis conversi) x); Gerlach Peters (Breviloquium en Soliloquium )2); Thomas a Kempis (Imitatie- Christi etc. etc.) 3); Frederik van Heilo (Contra pluralitatem confessorum et de regimine sororum, De offieiis rectoris) 4); Joannes B u s c h (Chron. Windesemense en Reformatio monasteriorum) 8). Eindelijk Willem Vornken (Epistola de prima institutione monaMerii de Windesem) 6). Van de Broeders van het gemeene leven : Gerard Zerbold van Zutfen (De reformatione virium animae, De spiritualibus exercitiis sive ascensionibus, etc.)7); Dirk van Herxen (De innocentia servanda, De moriendi desiderio, Nobilia dicta, Speculum juvenum etc.)8); Herman Rheid te Neuwerk, prior Silvester van Rebdorf en anderen. De groote kloosterhervormers waren Joannes Busch van Windesheim voor Duitschland, Hendrik Loder voor Friesland en Westphalen, Joannes Mauburnus voor Frankrijk. Alle drie behoorden tot de congregatie van Windesheim. 3°. Tijdens de vreesehjke pestziekten in de XIV eeuw ontstonden verschillende genootschappen voor de verpleging van zieken en de begrafenis der aan de pest overledenen, vooral, sedert Clemens VI (1348) aflaten voor dit hefdewerk had verleend. Ook een zekere T o b i a s stichtte toenmaals zulk een genootschap aan den Rijn, dat na het ophouden der pest bleef voorbestaan. Zij noemden zich Arme Broeders, werden later Gellebroeders en om den naam van hun patroon Alexianen genoemd. Zn" breidden zich weldra uit, ook *) Moll, Brugman, I, 263—292. Acquoy, I, 268. 2) Acquoy, I, 271 ss. s) Ed. M. J. Pohl, Friburgi, 1902 ss. Voor Tom. I, p. 347, waar Epilegomena en de adnotatio critica worden gevonden. 4) Pool, Fred. van Heilo, Amsterdam 1866. 5) Ed. Grube, Halle 1887. 6) Acquoy, III, 235—256. ') Delprat, Bijlage I, bl. 349 vv. ") Moll, II, 2, p. 369 v. 230 § 129. Regulieren. in de Nederlanden, waar ze wegens hun begrafenisgezangen Lollarden heetten. Aanvankelijk in gemeenschap levend zonder geloften, namen ze later den regel der orde van Franciscus en ten slotte den Augustijner regel aan. Zij droegen een zwart kleed, met zwarte kap en scapulier; bij begrafenissen nog een zwarten mantel. Men trof ze eerst aan te Leiden (1421), te Amsterdam 1440 en verder in vele andere steden van ons land. Hier en elders stierven zij met de Fransche revolutie bijna uit. Haast gelijktijdig kwamen ook kloosters van Cellezusters op en werden talrijk in ons land. Haar statuten, welke bijna overeenkomen met die der derde orde, ontvingen in 1457 de goedkeuring van David van Bourgond i ë, bisschop van Utrecht. Men noemde ze om haar dracht ook Zwarte Zusters1). In Duitschland en België bestaan de Cellezusters nog heden 2). 6°. In 1360 stichtte de zahge Joannes Colombini3) de Jczuaten. Hun naam ontvingen zij van den groet „Geloofd zij J e z u s", zij volgden den Augustijner regel en droegen een witten mantel, een muts van dezelfde kleur en een houten schoeisel aan de bloote voeten. Ziekenverpleging was hun voorname bezigheid. Paulus V stond hun in 1606 de wijdingen toe. Ze kwamen tot rijkdom en vervielen in misbruiken, zoodat Clemens IX ze in 1668 ophief. Vroeger hadden zij in Itahë en Zuidelijk Frankrijk veel goed gesticht. 7°. In de XIV en XV eeuw kwamen vier congregaties van den Augustijner regel op, die zich naar hun patroon Hieronyiuieten noemden. o. Stichter der Spaansche Hieronymieten was P e d r o Fernando Pecha (f 1402), die van Gregorius XI de bevestiging ontving. Zij hadden later tal van beroemde kloosters : St. Isidorus in Sevüla, San Yuste 4) en het Escuriaal van Philips II. Alle werden in 1835 opgeheven. Dat in het Escuriaal herleefde. Hun leven was streng, hun bezigheid koor, missiën, wetenschap enz. Reeds in 1376 ontstond een vrouwelijke tak. b. Stichter der Italiaansche Hieronymieten was de Z. Petrus van Pisa (f 1435) die een eremietenleven leidde en veel volgelingen had (1377). De zetel bleef op den berg Montebello. De congregatie breidde zich uit in J) Moll, II, 2, bl. 159 w. 2) Heimbucher, I, 480 f. ') F. Pösl, Leben des sel. Johannes Colombini, Regensb. 1846. Gomtesse de Bambuteau, Le bienheureux Colombini, Paris 1893. 4) G. M. Alboraga, Historia del monastero de Yuste, Madrid 1906. § 129. Regulieren. 231 Italië. Eerst in de 17e eeuw sloten zich twee kloosters in Tyrol en Beieren aan. Die van Rome en Viterbo bestaan nog heden. c. Ook de derde congregatie ontstond in Itahë te Fiesole, werd gesticht door Carlo da Montegranelli (f 1417), had in haar bloeitijd 40 kloosters, maar werd door Clemens IX met de voorgaande vereenigd. d. De vierde was een hervorming der Spaansche Hieronynietem, dankte haar ontstaan aan L o p e d'0 1 m e d o (f 1433) en drong ook in Itahë door. Terwijl de 7 Spaansche huizen zich in 1595 weder met de oorspronkelijke Spaansche congregatie vereenigden, bleven de 17 Itahaansche zelfstandig. 8°. De H. Birgitta (f 1373) stichtte de orde, die haar naam of ook dien van orde des Verlossers draagt. In 1344 bouwde zij een klooster te Wadstene in Zweden, waarin haar dochter, de H. Catharina van Zweden (f 1381), ten uitvoer bracht, wat de moeder had bepaald ; in het eene klooster woonden 60 zusters en in een ander, dat door de kerk van het eerste was gescheiden, 13 priesters, 4 diakens en 8 leekebroeders. De 13 priesters stelden de apostelen met den H. Paulus, de zusters met de diakens en leekebroeders de 72 leerlingen voor. De abdis had het hoofdbestuur over beide kloosters. Aldus bestond de stichting uit dubbelkloosters, zooals de orde van Fontevrauld en die van den H. Gilbertus (f 1189) van Sempingham in Engeland. De statuten der orde werden door Urbanus V (1370) en Urbanus VI (1379), die beiden menige verandering aanbrachten, goedgekeurd. Nieuw was de regel geenszins, maar veeleer een aanvulling van den Augustijner regel x). De Meeding zoowel der mannen als der vrouwen had een grijze kleur. De zusters droegen op den zwarten sluier een witte geborduurde kroon met 5 roode sterren ter eere der doornenkroon en der HH. wonden, de priesters op de linker borst een rood kruis met een hostie in 't midden; de diakens een witten cirkel en daarin een roode vlam en vier tongen ter gedachtenis aan de vier groote latijnsche kerkleeraars ; de leekebroeders een wit kruis met 5 roode vlekken ter herinnering aan de wonden van Christus. De grootste uitbreiding erlangde de orde in het noorden, later in Vlaanderen, Pruisen, Polen en Rusland, vervolgens in Itahë, Frankrijk en Duitschland. In ons land werden l) Acta SS. Boll. Tom. IV. Oct., p. 419—422. Gomtesse de Flavigny, Saint e Brigitte, Paris 1892. 232 § 129. Regulieren. kloosters gesticht te Cauwater, dat later naar Uden werd verplaatst en nog bestaat; te Gouda, Kampen, Soest, Utrecht, Brielle en Zuidland. Er bestaan nog 12 zusterkloosters in 't geheel. 9°. De Minhni of Fratres Minimi hadden den H. Franciscus van Paula (f 1507) tot vader en werden door Sixtus IV (f 1484) bevestigd. In haar hoogsten bloei telde de orde 450 huizen. Zij werden ook Paulani, in Frankrijk Bons hommes, in Spanje Paters van de overwinning genoemd. 10°. L o d e w ij k XII van Frankrijk besteeg den troon van Frankrijk in 1489 en het zijn huwelijk met de H. J o a n n a van Valois ontbinden, die zich naar Bourges terugtrok en er de orde der Annuntiatié stichtte in 1501. Alexander VI en Leo X keurden de statuten goed. De orde groeide tot 40 huizen aan in Frankrijk, de Nederlanden, Lotharingen en België, waar ze nog heden bestaat. De regel, die zeer streng is, bevat tien hoofdstukken en handelt over de tien deugden der H. Maagd. Het veelkleurige kleed herinnert aan verschillende deugden, het koord met tien knoopen aan de tien deugden der H. Maagd, de drie einden aan de geeseling 1). Met deze Annuntiaden hebben de Itahaansche (Turchine), in 1604 te Genua gesticht, niets gemeen. 11°. Aan den Boven-Rijn en in den Elzas woonden in de XIV eeuw tal van ascetische leeken, Godsvrienden genaamd, die het inwendig leven beoefenden met groote innigheid. Tal van zusterkloosters deden hetzelfde, vooral Engelthal, Wiler in Wurtemberg en eenige andere in Zwitserland. Gelijk de Begijnen en Begharden kwamen ook zij in verdenking van ketterij. De vroeger zoo beroemde Godsvriend van het Oberland heeft nooit bestaan en is verzonnen door Rulman Merswin, een koopman van Straatsburg, die zich bij de Godsvrienden had aangesloten *), of door zijn omgeving. 12°. Terwijl buiten de genoemde nog veel andere nieuwe ontstonden, streefden de oudere orden veelal naar een grondige hervorming. Behalve de Kartuizers, die de oorspronkelijke tucht *) Herbroid, Histoire de S. Jeanne de France, duchesse d'Orléans et Berry, Paris 1890. 3) Denifle, Hist. Pol. BL, B. 75, 17 ff. ; 93 ff. ; 340 ff. Zeitschr. f. deutsche Altert., Jahrg. 1876, 1880, 1881. Taulers Bekehrung, München 1877. Riedel, Der Gottesfreund vom Overland, Innsbruck 1905. § 129. Regulieren. 233 hadden bewaard 1), waren de meeste van hun eersten nver afgeweken. In menig klooster had de armoede zeer geleden. Hier en daar was zelfs het gemeengoed des huizes onder de monniken en zusters verdeeld. De regels werden hchtvaardig overtreden, de voorgeschreven kapittels niet meer gehouden. Wereldsche zin, zinnelijkheid in de ergste beteekenis, ongehoorzaamheid en onwetendheid kwam maar al te dikwijls voor. Daarom hoorde men alom en voortdurend klachten over het verval der kloosterlijke tucht. Zonder twijfel waren die jammerkreten vaak zeer overdreven. Maar al was slechts de helft daarvan gegrond, dan nog moet het bederf allertreurigst zijn geweest2). 13°. Doch er ontstond in de XIV en XV eeuw een beweging ten goede. Paus Benedictus XII vaardigde in 1336, na overleg met zes geleerde Benedictijner abten, de bul Summi Magistri uit, schreef aan de Benedictijnen het houden van kapittels voor en verdeelde de gansche orde in 36 provinciën. Reeds was in 1312 de hervormde congregatie der Olivetanen gesticht door den H. Bernardus Tolomeo3). Daarna volgde in 1412 die van St. Justina te Padua, waarbij ook Monte Cassino zich aansloot. Ze telde in haar bloeitijd 200 kloosters. Naar haar voorbeeld ontstond in Spanje de groote congregatie van Valladolid. In Duitschland stichtte abt Jan van Minden (1433) de beroemde congregatie van BursMd, die later 136 mannen- en 42 vrouwenkloosters telde. Nog mag worden genoemd de zuidduitsche hervorming van Melk (1426), waarin de kloosters onafhankelijk bleven. 14°. De Augustijner kanunniken vonden een zeer degelijke hervorming in de congregatie van Windesheim, een der beroemdste der XV eeuw. 15°. Nadat de Karmelieten zich tijdens het schisma gesplitst hadden in Conventueelen en Observanten, trachtte Thomas *) J. Busch, Reform, mon., Lib. III, c. 32, ed. Orube, p. 721 s. : „Carthusia omnis a prima sua institutione in regulari observantia permansit propter tria, videlicet solitudinem, silentium et visitationem." 2) Joan. Busch, Cronic. Windes, Lib. I, cap. 3, 59. Lib. II, cap. 2. Libri De reformatione, passim. Trithemius, Liber lugubris de statu et ruina monastici ordinis, Mog. 1495. Summenhart, Super decem defectibus viror. monatic, Tub. 1492. Nic. de Clem. De corrupto Ecclesiae statu, cap. 21—23, ed. Lugd. Batav. 1593, p. 19 ss. Zie ook de schildering van Ruysbroeck bij Moll, Johannes Brugman, I, 105 w. ») B. M. Maréchaux, Vie du B. Bernard Tolomei, Paris 1888. 234 § 129. Regulieren. Connecte de tucht te herstellen en stichtte waarschijnlijk de congregatie van Mantua (1425), die allengs 50 kloosters telde. Ijverig werkte ook de 26ste generaal Joannes Soreth (f 1471) voor de hervorming. De congregaties der Indische missie van Monte Oliveto en Albi telden weinig leiden. Eerst de XVI eeuw zou een algemeene hervorming brengen. 16°. Ook in de orde der Augustijner-Eremieten kwam nieuw leven. De voornaamste congregaties waren : die van Illiceto, gesticht in 1385 door den generaal Ptolemaeus Venetus; de congregatie van Carbonnière op het einde der XIV eeuw ; van Perugia met 11 kloosters (1419); de Lombardische congregatie met 56 ; die van Genua met 25, van Zampani met 40 kloosters ; de Duitsche congregatie (1423) bloeide zeer, maar geraakte na het optreden van Luther spoedig in verval. 17°. De orde der Franciscanen leed zeer veel door het schisma en den „zwarten dood". Dit gaf aanleiding tot het ontstaan der Observanten (1368), die Paulus van Foligno als hun stichter erkennen. Veel werkte voor de verspreiding de H. Be rnardinus van Siena, de H. Joannes Capistrano, de H. Jacobus van der Mark en Albertus van Sarthiano. Over heel Europa breidden ze zich uit. Ten onzent werkte Joannes Brugman voor de invoering der Observanten. Tal van kloosters namen de hervorming aan, het eerst Gouda omstreeks 1440x). Ook de Conventueelen brachten verbeteringen aan, die men de halve hervorming noemde (Observantes de communitate), vooral in Frardmjk en Duitschland. Sixtus rV en Julius II wendden pogingen aan, om de Observanten en de Conventueelen te hereenigen, doch tevergeefs. De laatste besliste nu, dat deze twee hoofdtakken zouden bhjven ; dat echter de kleinere genootschappen, die in de XV eeuw waren ontstaan, zich met een van beide zouden vereenigen. De definitieve scheiding verordende Paus Leo X in 1517 en gaf aan de Observanten een minister-generalis, aan de conventueelen een magister-generalis, die van den eersten bijna geheel onafhankelijk was. 18°. Ook de orde der Dominicanen werd door het schisma in twee deelen gesplitst, maar door de bemoeiingen van Martinus V kwam in 1418 de hereeniging tot stand. Dezelfde Paus stond aan M Moll, J. Brugman, I, 122 w. § 129. Regulieren. 235 eenige huizen toe, onroerende goederen en zekere inkomsten te hebben (1425), hetgeen Sixtus IV in 1475 en 1477 ook aan de gansche orde verleende. De hervormende beweging begon in de XV eeuw, toen Koenraad van Pruisen (t 1426) in Duitschland de hand aan het werk sloeg en door Joannes N i d e r (j" 1438) werd gesteund x). In Itahë begon de H. B a r t h o1 o m e u s een hervorming, die voortgezet werd door Joannes Dominici2), en Raymund van Capua3). Een Lombardische congregatie ontstond in het midden der XV eeuw ; in 1493 de Toscaansche; dan een Hollandsche, die niet enkel tal van Nederlandsche, maar ook Fransche, Belgische en Saksische kloosters bevatte 4). In 1415 ontstond een eigen Fransche congregatie. 19°. Veel kwaad heeft in de middeleeuwen de oneenigheid tusschen de wereldgeestelijken en de bedelorden gesticht. Om haar groote verdiensten waren de laatste met talrijke voorrechten beloond. Een gereedehjke aanleiding tot wrijving gaf het privilegie van Martinus IV (1281—1285), dat aan de mendicanten toestond, te prediken en biecht te hooren zonder verlof des pastoors. Daarom verordende Bonifatius VIII een beperking5), die echter door Benedictus XI wederom werd vernietigd6). Nieuwe klachten verhieven zich op de synode van Vienne, zoodat Clemens V de bul Constituti super cathedram weder in het leven riep en de volgende bepalingen vaststelde : a. de mendicanten mogen preeken in hun eigen kerk en op de straat, behalve op de uren, waarop in de parochiekerk wordt gepreekt; b. in de parochiekerken alleen dan, wanneer ze worden gevraagd ; c. ze mogen geen biecht hooren zonder verlof van den kerkelijken overste der plaats ; d. weigert deze aan enkele personen, dan zullen zij gehoorzamen ; weigert hij aan aUen, dan zal de Paus het geven ; e. in hun kerk mogen zij begraven allen, die het verlangen, maar moeten ook de quarta funeralium betalen aan de parochie. Deze verordeningen troffen op de eerste plaats de Franciscanen en Dominicanen, maar wat later ook de Karmelieten en Augustijnen. Toch kwam de vrede 1) Magister J. Nider aus dem Orden der Prediger-Brüder, Mainz 1885. s) Rösler, Jo. Dominici O. P., Freib. 1893. 3) H. M. Gormier, II beato Raimondo da Capua, Roma 1900. 4) Moll, II, 2, bl. 200 vv. 6) Extrav. comm. cap. 2 de Sep. III, 6. •) Ibid. cap. I de priv. V, 7 236 § 129. Regulieren. geenszins tot stand. In 1321 leerde Jan Poilly te Parijs, dat zelfs de Paus geen verlof kon geven om bij een monnik te biechten. Hij moest herroepen1). In 1351 nam Clemens VI de mendicanten tegen de bisschoppen in bescherming, Alexander V in 1409 tegen de doctoren van Parijs. De synode van Constanz daarentegen hief vele privilegiën der kloosterlingen op : de synode van Bazel nam weldra een vijandige houding tegen hen aan. Daarentegen leerden eenige mendicanten, dat zij overal biecht konden hooren en dat de geloovigen even goed de Mis konden bij wonen bij hen als in de kerken der parochie. De tegenpartij zweeg daarop niet. Weldra moesten Eugenius IV (1431—1447) en Callixtus III (1455—1458) opnieuw de mendicanten verdedigen, de eerste tegen den Ier Philips Norreys, de tweede tegen de universiteit van Parijs. Sixtus IV overdreef zonder twijfel de voorrechten der bedelorden (Mare magnum), stelde de Franciscanen en Dominicanen van de quarta funeralium vrij en gaf hun de volmacht van de bisschoppelijke reservata te ontslaan (1474 en 1479). De twisten duurden voort, vooral te Parijs. Ze namen zelfs in hevigheid toe, toen de Franciscaan Joannes Angelus onvoorzichtig de Franciscanen „eigen priesters en ware curaten" noemde 2). Hiertegen stelde Joannes Lallier (1484) zijn stellingen op, die zelfs indruischten tegen de goddehjke inrichting der Kerk en de pauselijke macht. De V synode van Lateranen trok zich de zaak aan. Sommige bisschoppen stelden 80 klachten op en eischten opheffing der bullen van Sixtus IV (Mare magnum). Een bul werd in de X zitting uitgevaardigd over de jurisdictie der bisschoppen en over de exempten. Nog erlangden de bisschoppen de pauselijke goedkeuring over een bond van verdediging hunner rechten tegen de exempten. De kardinalen hielden Leo X terug. In de XI zitting (19 December 1516) verscheen een constitutie van den volgenden inhoud : aan de regulieren werd opgelegd, de bisschoppelijke processies bij te wonen ; de censuren des bisschops op diens verlangen af te kondigen ; op Paaschzaterdag niet te luiden, voordat men in de kathedraal of de voornaamste kerk der plaats had geluid ; in hun parochiekerken zich aan de bisschoppelijke visitatie te onderwerpen in alles wat betrekking had op het toedienen der sacramen- J) Joannes XXII, de bul Vas electionis, Buil. O. P., II, 152. P. Feret, La faculté de théol. de Paris, Paris 1896, III, 229 ss. 2) Zie nog andere stellingen bij Hergenróther—Kirsch, II, 1015, noot 1. § 129. Regulieren. 237 ten aan leeken, op het examen voor de approbatie en de wijding ; er werd beslist, dat de regulieren de door den bisschop gecensureerden niet mochten ontslaan ; geen huwelijk inzegenen, noch het viaticum en het H. Ohesel toedienen zonder het verlof des pastoors, tenzij deze het weigerde zonder genoegzamen grond ; dat zij zich tot hun eigen bisschop moesten wenden voor de wijdingen en de consecratie hunner kerken1). De meeste bezwaren der bisschoppen verdwenen hiermee. Niet alle, zegt de pauselijke ceremoniemeester Paris de Grassis, hadden dezelfde eischen gesteld. „Zeker steunden vele vorderingen niet op rein-kerkehjke en zuivere motieven" 2). Toch kon men verheugd zijn, dat volgens Raynald, „ingentes illae lites compositae sunt". J) De bul bij Raynald, ad an. 1516 No. 27—38. 2) Hergenróther—Kirsch, II, S. 1016. VIERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke wetenschap. § 130. Scholastiek. * Werner, Geschichte der Scholastik des spateren Mittelalters, 5 Bde, W'ien 1881—1887. Jos. Kleutgen S. J., Die Theologie der Vorzeit, 3 Bde, Munster 1853 ff. Dezelfde, Die Philosophie der Vorzeit, 2 Bde, II Aufl., Innsbruck 1878. Stökl. Geschichte der Philosophie des Mittelalters, 3 Bde, Munster—Mainz 1864—1866. Kaufmann, Geschichte der deutschen Universitaten, 2 Bde, Stuttgart 1888—1896, II Band. Denifle, Les Universités francaises au moyen-age, Paris 1892. De Wulf, Hist. de la philosophie médiévale, 2 éd., Paris 1907. 1°. Ook in de latere middeleeuwen bleef de inhoud der scholastiek dezelfde als in den bloeitijd. De juiste wereldbeschouwing, de ware beginselen, de zuiver kerkehjke theologie hield men vast. Toch kan men spreken van een verval der scholastiek. Zn' dwaalde af van de groote voorbeelden der XHI eeuw. In de plaats van grondigheid kwam in de XIV en XV eeuw meestal spitsvondige haarklooverij. Het opwerpen en weerleggen ging in het eindelooze door. Daarbij werd de vorm gezocht, stijf en barbaarsch en had meestal al het vloeiende en aangename der vroegere voorstelling verloren. De twee groote systemen der scholastiek, het Thomisme en het Seotisme, stonden scherp tegenover elkaar en werden hoofdzakehjk het eerste door de Dominicanen, het tweede door de Franciscanen verdedigd. Terwijl de Thomisten het realisme voorstonden en de Scotisten hun formalisme verdedigden, herleefde in de XTV eeuw het nominalisme, dat in den bloeitijd der scholastiek was bezweken, opnieuw, vooral aan de Universiteit van Parijs. Voorloopers van het systeem waren de Franciscaner Petrus Aureolus (f 1321), later aartsbisschop van Aix, die om zijn Commentarivs in Sententias en § 130. Scholastiek. 239 Quodlibeta den naam van doctor facundus ontving1). Dan de Dominicaan Willem Durandus (f 1332) de St. Pourcain, professor te Parijs, vervolgens bisschop van Meaux. Men noemde hem doctor resolutissimus, omdat hij met groote stoutheid op de moeilijkste vraagstukken veelbetwiste antwoorden gaf. Het werk Gommentarius in libros sententiarum bevat zijn nominalistische strekking 2). De eigenlijke stichter der nominalistische school was Willem Occam (f 1347) leerling van Duns Scotus, daarna professor te Parijs, en eindelijk hoftheoloog van Lodewijk van Beieren. De zijnen vereerden hem als den venerabilis incoeptor et singularis doctor, sommigen zelfs als invincibilis. De universalia waren hem enkel verzinsels des verstands, de gedachten alleen teekenen der dingen. Met groote hevigheid bestreed hij zoowel Scotus als Thomas en bouwde een eigen systeem op 8). Zoo stonden drie scholen tegenover elkaar : het realisme (Thomisten), het formalisme (Scotisten) en het nominalisme (Occamisten). Grooten invloed oefenden de systemen niet alleen op de philosophie, maar ook op de theologie. Over de heele linie ontvlamde de strijd, die veel kracht nutteloos verspilde en de hoofdoorzaak werd van het verval der scholastische studiën. » 2°. Als Occamisten volgden hun meester twee Dominicanen : Amand de Beauvoir (f 1340) en Robertus Holcoth (f 1349), van wien de Parijsche universiteit eenige stellingen verwierp ; verder Joannes Buridanus, die commentaren op Aristoteles schreef, de vrijheid van den wil bestreed en als rector der Sorbonne (1327) de leer van Occam trachtte te verbreiden. Het nominalisme verdedigden nog Thomas Bradwardinus (t 1349), doctor profundus genoemd, kanseher van Oxford en aartsbisschop van Canterbury. Hij schreef het Liber de causa Dei. De vrome man dwaalde door God de oorzaak der zonde te noemen: Deus aliquo modo vult peccata, ut peccata sunt. Pierre d'Ailly (f 1425), reeds als hervormer genoemd, verdient zeker den naam van „Adelaar van Frankrijk" (aquila Franciae) niet. In zijn leer was hij minder solied en deed te veel aan astrologie 4). Hij schreef Quaestiones super libros (1, 2, 4) sententiarum, De anima, maar vooral over schriftuur en hervorming. Marsilius van Inghen (f 1369), rector der universiteit van Parijs, J) Romae 1596—1605, 2 Tom. in fol. *) Antverpiae 1566. ») Ed. Lugdun. 1495. *) Denifle, Introd. ad Tom. III, Chart. Univ. Par. p. XIX. 240 § 130. Scholastiek, later tot negenmaal toe van Heidelberg, volgde zijn meester O cc a m slechts gedeeltelijk en leefde zeer heilig. Hij het commentaren na in libros sententiarum en Quaestiones in libros de generatione et corruptionex). Gabriel Biel (f 1485) wordt de laatste scholastiek genoemd. Zeker was hij een der besten zijner school, helder, juist en veel kerkelijker gezind dan vele anderen. Zooveel te meer valt het op, dat hij een Collectorium ex Gul. Occam in libros Sententiarum opstelde 2). 3°. Tot de voornaamste Scotisten werden gerekend: Franciscus Mayron (f 1325), magister abstractionum en ook doctor acutus genoemd. Hij bewerkte de voornaamste leeringen van Scotus voor de school, maar had ook zeer vreemde meeningen over de verhouding van God tot de zonden en over de verdiensten van Christus en de Heiligen. Zijn voornaamste werk is de Commentaar in quatuor libros sententiarum. Joannes Bassolis (f 1347), om zijn heldere voorstelling doctor ordinatissimus geheeten, werd door Scotus zelf boven al zijn leerlingen gesteld {commentaria in libros Sententiarum). Petrus de Aquila (f 1370) heette doctor sufficiens. Zijn voornaamste werk Scotellus is een zeer schoon compendium van S'c o t u s 3). Nu bleef deze school een tijd lang onvruchtbaar. Tegen het einde der XV eeuw verschenen opnieuw eenige verdienstelijke mannen : Willem Vorilong (t 1464), Nicolaus d'Orbelles (f na 1465), Stephanus Brulefer (f 1499) Paulus Scriptoris (t 1505), Nicolaus de Nysse (f 1509), Antonius Trombetta (t 1518) enz. 4°. Groote mannen vond men onder de Thomisten : Petrus de Palude (f 1342) was leeraar te Parijs en later patriarch van Jerusalem, een sieraad zijner orde en zijns tijds. De commentaren in libros sententiarum worden zeer geprezen. Een zeer machtig verdediger van het Thomisme was de beroemde Joannes Capreolus (f 1432), de „eerste der Thomisten" en anima d. Thomae genoemd. Zijn beste werk is Libri defensionum4). Kardinaal Joannes Torquemada (f 1468), Ecclesiae universae splendidissimum lumen et columen, schreef een lange reeks werken over verschillende theologische x) Argentorati 1501, 1504. a) Tüb. Quart., Jahrg. 1865. Ed, Tübing. 1502, Tom. 3 in fol. 3) Ed. Venet. 1600. 4) Ed. Venet. 1843, Tom. 4 in fol. § 130. Scholastiek. 241 vakken (Summa de Ecclesia, Flos theologiae, Quodlibetica, enz.). Hervaeus Natalis (| 1322) was de eerste, die voor Thomas tegen Scotus, Hendrik van Gent en Durandus de partij opvatte. Hij leeraarde te Parijs en behoorde tot de groote theologen zijner orde. Zijn voornaamste werk is In libros Sententiarum *). 5°. Ofschoon de genoemde scholen het grootste aantal volgelingen telden, verdienen hier toch ook vier andere vermelding. De Servieten verklaarden Hendrik van Gent tot hun leeraar2). De Augustijnen hielden zich aan Aegidius Romanus (f 1316), leerling van St. Thomas, generaal zijner orde en waarschijnlijk de steller der beroemde bul Vnam Sanctam. Hij schreef : De anima, Quaestiones metaphysicales, De esse et essentia, etc. etc. 3). Ook de Augustijner generaals Thomas van Straatsburg (f 1357), die Lectura in libros Sententiarum *), en Gregorius van Rimini (t 1358), de doctor authenticus, die een boek met denzelfden titel 5) en andere werken naliet. Tot de orde der Karmelieten behoorde Joannes Baco (f 1346), doctor resolutus, wiens werken (In libros Sententiarum 6), Quodlibeta etc.) het generale kapittel dringend aanbeval aan de orde, doch zonder voldoende gevolg, omdat St. Thomas de scholen beheerschte; dan Franciscus Baco (f 1372), doctor sublimis, en Joannes Railester (1384). Een vierde school vestigde Raymundus Lullus (| 1315), die met de beste bedoeling zeer vreemde meeningen verkondigde, maar door de zijnen doctor illuminatus genoemd werd (Ars generalis, Ars brevis, etc. etc. Lugduni 1517). Zijn school heeft in Spanje geduurd tot het einde der XVIII eeuw, doch schijnt thans vooral in Catalonië met kracht te herleven. 6°. Een heel nieuwe methode beproefde de beroemde kardinaal Nicolaus van Cusa (f 1464). Hierin vooral verschilde hij van de scholastieken, dat hij voortdurend meetkunde en wiskunde gebruikte. Zelfs maakte hn de wiskunde tot grondslag van znn gansche systeem. Bijna overal moest de meetkunde zijn metaphysische stellingen tot grooter duidelijkheid brengen. Wel kon men hem een vernuftig 1) Venetiis 1505. 2) Zie boven § 115, No. 15. s) Ed. Romae 1555, die 20 werken bevat. 4) Argentorati 1490. 6) Parisiis 1482. 6) Ludguni 1484. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 242 §131. Mystiek. vertegenwoordiger eener nieuwe speculatieve verklaring der geloofsleer noemen, maar zijn wijsbegeerte is niet vrij van meeningen, die naar pantheïsme rieken ; ze is als de schakel tusschen het pantheïsme van de middeleeuwen en den nieuweren tijd. Het standpunt des kardinaals blijkt duidelijk uit zijn voornaamste werk: De docta ignorantia en Apologia doctae ignorantiae. Hier begon de afgekeerdheid van de scholastiek. Beroemd is nog De catholica concordantia, waarin hij de rechten der synoden overdreef x). § 131. Mystiek. Schmidt, Essai sur les mystiques du XIV siècle, Strasbourg 1836. Preger, Geschichte der Deutschen Mystik im Mittelalter, 3 Bde, 1874—1893, Auger, Etude sur les mystiques des Pays-Bas au moyen-age, Bruxelles 1892. Oreith, Die deutsche Mystik im Predigerorden, Freiburg i. Br. 1861. Hurter, Nomenclator Litterarius, ed. III, Oeniponte 1903. Denifle, O. P., Das geistl. Leben. Eine Blumenlese aus den deutschenMystikern, I Aufl., Graz 1873. E. Oebhardt, L'Italie mystique. Hist. de renaissance rel. au moyen-age, 8 éd., Paris 1917. 1°. Was de mystiek in de vorige periode met de scholastiek innig vereenigd geweest, in het begin der XIV eeuw scheidden ze zich allengs, werden een zelfstandige wetenschap en stonden wat later somwijlen zelfs vijandig tegenover elkander. Vooral toen de scholastiek tot verval kwam en zich in spitsvondigheden verloor, ging de mystiek haar éigen weg en, verstoken van het licht der scholastiek, dwaalde ze somtijds af in vaag pantheïsme. Dit was inzonderheid het geval bij de Duitsche mystici, aldus genaamd, omdat ze hun werken hoofdzakelijk schreven in de landtaal. 2°. De eerste dezer richting was meester Eckhardt O. P. (f 1327). Aanvankelijk leeraarde hij te Parijs, werd daarna tot provinciaal zijner orde gekozen en was dan opnieuw professor te Parijs, Straatsburg en Keulen. Hier aangeklaagd om zijn leer, herriep Eckhardt alles nog voor het onderzoek en stierf kort daarop. Na zijn dood veroordeelde Joannes XXII 28 zijner stellingen2), waarvan 18 als kettersch (1329). Hij schreef een groot aantal werken !) Ed. Basil. 1556, 3, in f. a) Denzinger, Ed. X, No. 501—529. Daniels O. S. B., Eine lat. Bechtfertigungsschrift des M. Eckhart, Munster 1923. Beitr. gesch. Phil. Mittelalter, B. 23. § 131. Mystiek. 243 (Exegese, Sermones en Tractatus) en toonde zich ervaren in de scholastiek1). De oorzaak zijner dwalingen is een pantheïstische opvatting. Al trok hij zelf de consequentie niet, de Begharden en andere ketters deden het voor hem. Overigens is zijn vroomheid zeer innig, diep en eenvoudig, zijn stijl schoon, helder en duidelijk. Een leerling van Eckhardt is Joannes Tauler (t 1361). In Bazel werd hij bevriend met de Godsvrienden (Zal. Venturini de Bergamo, Merswin, Egnolfus, Margareta en Christina Ebner enz.) en predikte later onder veel toeloop te Straatsburg en Keulen. Zijn werken 2) waren preeken, Divinae institutiones, De novem statibus, Speculum lucidissimum, etc. Door Eek en anderen gelaakt, werd zijn leer echter door Dionysius den Kartuizer, Blosius enz. verdedigd. Zeer beroemd is de vrome Hcnricus Suso (f 1365). Ook hij studeerde onder Eckhardt te Keulen. In zijn eerste boek de Veritate tegen de Begharden en vrije geesten verbeterde hij de stellingen en zegswijzen zijns meesters. Later verschenen Horologium Sapientiae, Autobiographia, Epistolae, Sermones 3). Het eerstgenoemde werk, dat in het Duitsch werd gesteld en toen door Suso zelf in het latijn vertaald en vermeerderd, is zeer veel gelezen en in bijna alle tallen vertolkt. Suso is zeer eenvoudig en zalvend, zijn proza het schoonste dier tijden. De ongenoemde schrijver der Duitsche Theologie leefde in de XIV en XV eeuw te Frankfort en werkte de denk> beelden van Eckhardt uit. Hij leerde, dat God uit noodzakelijkheid schiep en de schepselen geen eigenlijk wezen bezitten. Het natuurlijke hcht des menschen is de booze geest, het hcht der genade is goed, en daarom de natuurlijke hefde boos, de bovennatuurlijke goed. Gehoorzaamheid is de vernietiging van eigen wil, van het eigen ik. Het schepsel moest niet willen. De volmaakte hefde is vereeniging met God, waardoor de mensch God en God mensch wordt. Dan is de mensch verheven boven wet, gebod en rede. Dit werk heeft Luther in 1518 uitgegeven en zeer geprezen 4). *) Pfeiffer, Deutsche Mystiker, Leipzig 1857, Band II. Jostes, Meister Eckhart und seine Jünger, Freib. i. B. 1895. A. Jundt, Essai sur le mysticisme spéculatif du maïtre Echard, Strasbourg 1871. Dezelfde, Histoire du panthéisme populaire au moyen-age, Paris 1875. 2) Colonia 1548, in f. Zoepf, Margareta Ebner, Leipzig 1914. 3) Ed. Diepenbrock, Batisbonae 1829, 1837. Veel beter de onvoltooide van Denifle, München 1880. Wilms, Der S. Heinrich Seuse, Dülmen 1914. 4) Uitgave Pfeiffer, III druk, Gütersloh 1875. De Katholiek, D. XX, bl. 65. 244 §131. Mystiek. 3°. De eerste der Nederlandsche Mystici is Joannes Ruysbrocck 1381) x). Tot zijn 56ste jaar wereldpriester en kapelaan aan de St. Gudule te Brussel, trad hij in 1348 in het klooster der reguliere kanunniken van den H. Augustinus te Groenendaal bij Brussel, waar hij weldra tot prior werd gekozen en het bleef tot aan zijn dood. Heinde en verre was zijn deugd en vroomheid bekend, zoodat velen hem bezochten, zelfs Tauler en Gerrit de Groote. Tal van geschriften het hij na, onder andere : Het sieraad der geestelijke bruiloft, Van den kerstenen ghelove, Van twaalf deugden 2). Met kracht heeft G e r s,o n het naar pantheïsme zweemende in R u y sb r o e c k bestreden 3). Ofschoon zijn boeken hier en daar een goede en juiste uitlegging vragen, werd hij hooggeschat door Thomas a Kempis, Dionysius den Kartuizer en Less i u s. Door velen is hij doctor exstaticus genoemd. Dionysius de Kartuizer (f 1471) werd geboren te Rickel niet van van St. Truyen (1402) en trad 1423 in het Kartuizerklooster Bethlehem te Roermond, na te Keulen den graad van Meester in de schoone kunsten te hebben behaald. Zóózeer legde Dionysius zich toe op het mystische leven, dat hij later algemeen de doctor extaticus genoemd werd, maar studeerde tevens zóóveel, dat hij een der vruchtbaarste schrijvers aller tijden is geworden. Nog heden bezit men omstreeks 50 ascetische en mystieke werken 4) van hem. Al mochten zijn overwegingen hier en daar aan den beoordeelaar wat gezocht voorkomen, voor het vrome gemoed zqn ze vol zalving. Tot de schoonste behooren : De oratione, De meditatione, De contemplatione, De fonte lucis, De donis Spiritus Sancti, zijn commentaren op P s e u d o-D ionysius, Cassianus en Climacus 5). Over de ascetische schrijvers uit den Deventerschen en Windes- *) Analecta Boll., Tom IV. Auger, De doctrina et meritis Joannis van Ruysbroeck, Lovanii 1892. Moller, Alle de werken van Jan van Ruusbroec enz. I, Bussum 1912. De Vreeze, Jean de Ruysbroek, Bruxelles 1909. a) Uitgave J. B. David, Werken der Maatschappij der Vlaamsche Bibliofilen, Gent 1860. ') Inter Opp. Oersonii, I, 59 ss. 4) Doctoris exstatici, Patris Dionysii Cartusiani, Opp. Omnia, Montrolii 1896 ss. Tot heden 42 deelen. 6) Mougel, Denys le Chartreux, Montreuil-sur-Mer 1896. Duitsch, Mülheim a. d. Rhur, 1898. Montagnani, Un eminente Scolastico troppo dimenticato. Montreuil-sur-Mer 1898. Vgl. Albers, Dionysius de Kartuizer en zijn werken. (Studiën, Deel 59). § 131. Mystiek. 245 heimschen kring is reeds boven x) gesproken. Alleen de grootste van allen, Thomas a Kempis (t 1471) moet opnieuw worden vermeld, omdat hij zonder twijfel de schrijver is van het beroemdste mystieke boekje: De navolging van Christus2). Daarenboven schreef hij nog verschillende eenvoudige zeer zalvende werken : Orationes et Meditationes de Vita Christi, Soliloquium animae, De elevatione mentis, Hortulus rosarum, Vallis liliorum, Meditatio de incarnatione Christi, Sermones ad novitios, enz. enz. 3) Als Nederlandsche mystieke komt nog de beroemde hjderes Lidwina van Schiedam in aanmerking. Zij werd geboren in 1380 en overleed na een zeer heilig en wonderbaar extatisch leven in 1433 *). 4°. Ook in andere landen leefden bekende mystiek Een der grootsten was Joannes Gerson, die zich aansloot bij Hugo en Richard van St. Victor. Hij stond op zuiver scholastiek terrein. Zijn standpunt blijkt bijzonder uit de werken Considerationes de theologia mystica en Tractatus de elucidatione scholastica mysticae theologiae 8). Nog in eenige zijner overige werken trachtte Gerson het ascetisch leven te bevorderen. Angela van Foligno (f 1309) het de Theologia crucis na6). Zoowel om hare wonderbare daden als om haar geschriften (brieven, dialogen en openbaringen) werd de H. Catharina van Siena (t 1380) beroemd7). Catharina !) § 129, No. 4. *■) K. Hirsche, Prolegomena zu einer neuen Ausgabe der Imitatio Christi, 3 Bde, Berlin 1873—1894. Spitzen, Thomas a Kempis als schrijver der Navolging van Christus gehandhaafd, Utrecht en Leiden 1880. Dezelfde, Nalezing op mijn Thomas a Kempis, Utrecht 1881. Dezelfde, Les Hollandismes de 1'Imitation de Jésus-Christ, Utrecht 1884. Dezelfde, Nouvelle défense de Thomas a Kempis, Utrecht 1884. V. Becker S. J., L'Auteur de 1'Imitation et les documents Néerlandais, La Haye 1883, Dezelfde, De Katholiek, 1885, bl. 388—404 ; Bijdr. en Mededeel, v. h. Hist. Genootsch. 1887, p. 376 vv. Jaarboekje v. Alberdingk Thijm, Jaarg. 1897. Funk, Der Verfasser der Nachfolge Christi (Abh. u. Unters,, II, 408 ff.). 3) De beste editie is die van Pohl, Frib. Brisg. 1902 ss. Verschenen de deelen 1, 2, 3, 5, 6. 4) Thom. a Kempis, Vita Lidewigis. Pohl, Tom. VI, Brugman's leven, en ook dat van Joannes Gerlach in Acta SS. Boll,, Tom. II, Aprilis, p. 270 ss. Huysmans, S. Lydwine de Sohiedam, Paris 1903, 15e édition. Brugman, vertaald en bewerkt door P. G. Meyer O. P. 5) Ed. Lugdun, p. 361 ss. 8) Acta SS., Tom. I Jan. 186—234. ') Oapecelatro, Geschichte der H. Kath. von Siena. Deutsch von Conrad, Würzb. 1873. H. v. Bedern, Katharina v. Siena, Schwerin 1918. 246 § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. van Bologna (f 1463) heeft haar Revelationes opgeteekendx). Catharina van Genua (t 1510) wijdde zich aan de ziekenverpleging en stelde mystieke verhandelingen en dialogen op2). Over de Revelationes der H. Birgitta (f 1373) is zeer veel onderhandeld (Florence en Bazel) 8) en geschreven 4), vooral naar aanleiding harer canonisatie. Een formeele goedkeuring van den H. Stoel hebben ze nooit ontvangen. § 132. Moraal, kerkehjk recht en bijbelstudie. Htvrter, Nomenclator literarius, Tom. IV (1109—1563), ed. 3. Oeniponte 1903. Schutte, Geschichte der Quellen und Litteratur des kan. Bechtes von Gratian bis zur Gegenwart, Band 1—3, Stuttgart 1875—1880. Schmitz, Die Bussbücher und Bussdisciplin der Kirche, Mainz 1883 ff. Dezelfde, Die Bussbücher und das kanonische Bussverfahren, Düsseldorf 1898, S. 720 ff. Vigouroux, Dictionnaire de la Bible, Paris 1895, ss. fase. I—XXVII, articles: Versions (Francaises, Allemandes, Espagnoles etc); ook de articles: Travaux Dominicains, Franciscains etc. Walther, Die deutsche Bibelübersetsung des Mittelalters, Braunschweig 1889. Voor Nederland, Van Druten, Gesch. der Nederlandsche Bijbelvertaling, I—III, Leiden—-Botterdam 1895—1905. (Vgl. De Vooys, Theol. Tijdschr. 1903, bl. 111 w.). Ebbinge Wubben, Over Middelnederlandsche vertalingen van het Oude Testament, 's-Gravenhage 1903. J. P. van Kasteren, S. J. Dictionnaire de la Bible (Vigouroux), Paris 1906, fase. XXVIII, p. 1449 ss. 1°. Was vroeger de moraal gewoonlijk in de dogmatiek en het kerkelijk recht behandeld en voor de practijk samengedrongen in de Canones poenitentiales, thans trad ze meer en meer als afzonderlijke wetenschap op den voorgrond. Dit blijkt uit het groot aantal Summae casuum van dien tijd. Meestal waren deze boeken alphabetisch geordend en boden de stof in casuïstieken vorm. De meest gebruikte was van den Minderbroeder van Asti, naar zijn woonof geboorteplaats gewoonlijk Astesanus genoemd, die op aandringen van kard. Theodorus Gaetanus omstreeks 1317 de Summa Astesana 5) opstelde en bhjk gaf van groote geleerdheid. De Summa Pisana6) stelde de Dominicaner Bartholomeus *) Ed. Bonon. 1536. Marcus, Das Leben der H. Kath. v. Bol., Begensb. 1868. 2) Fliche, Ste Cathérine de Gênes, Paris 1880. ») Mansi, XXX, 698—814. *) Gerson, De probatione Spirituum, Opp. I, 37—43. *) Ed. Romae, 1728, 1730. Tom. II, in fol. e) Ed. Parisiensis 1470. § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. 247 van Pisa (t 1347) op en volgde hierin de Summa Confessorum van Joannes van Freiburg (XHI eeuw). De Minderbroeder Angelus Carletus (t 1495) schreef de beroemde Summa, naar hem geheeten Summa Angelica1). Allengs kwamen nu ook de handboeken voor de biechtvaders (Confessionalia, Interrogatoria) in gebruik. Een zeer goed Manuale Confessorum van Joannes Ni der O. P. (t 1438) werd minstens twaalfmaal uitgegeven in de XV eeuw. Nog meer verspreid was de Modus Confitendi van Andreas de Escobar (f omstreeks 1430). Het beroemdste werd de Summa theologiae moralis van den H. Antoninus van Florence (t 1459), het eerste werk, dat systematisch de gansche moraal-theologie omvat2). 2°. Ook in het kerkelijk recht kwam, naast de reeds vroeger vermelde glossen op de canonische rechtsboeken, altijd meer de casuïstieke behandeling in gebruik, vooral in Itahë. Zeer geleerd en belezen was de canonist Joannes Andreae (t 1348), fons et tuba juris, rabbi doctorum genoemd, professor te Bologna, die behalve verschülende glossen, schreef de Summa de sponsalibus et matrimonio, Summa de consanguinitate etc. 3). Nicolaus Eymericus (omstreeks 1392), van de orde der Predikheeren, gaf het Directorium inquisitorum *). Tot de grootste canonisten der middeleeuwen behoorde zeker Nicolaus Tedeschi (t 1443) bijgenaamd Panormitanus. Hij was professor van het kerkehjk recht te Catana, Siena, Parma en Bologna, schreef commentaren en Consilia, Thesaurus etc. 5). Na hem en zijn voorganger Joannes Andreae ging de kennis van het recht langen tijd niet meer vooruit, omdat men hun studiën verder verwerkte. Nog kunnen genoemd worden de kardinalen Zabarella (f 1417), die Commentaren, Consilia en Bepetiliones nahet, Torquemada (1468) met zijn Commentarii in decretum Oratiani, De potestate Papae. Henricus Odendorp (f 1400), decretorum doctor genoemd, schreef Bepetitio Capituli „Omnis utriusque sexus". In dezen tijd komen bij de vroeger reeds bestaande rechtscollecties de zoogenaamde Regulae cancellariae 6). Zij regelen den gang van J) Had 31 edities en werd door Luther verbrand. Lugduni 1613. *) Veronae 1740. ») Venetiis 1681, in fol., Norimbergae 1477, im fol. 4) Barcinone 1503. Venet. 1607. «) Opp. Omnia, Venetiis 1617, Tom. IX. e) Ed. Ottenthal, Innsbruck 1888. 248 § 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. zaken aan de cancellaria apostolica en werden vastgesteld door Joannes XXII en zijn opvolgers tot Martinus V. Deze en volgende Pausen gebruikten ze geregeld. Ook de Decisiones rotae romanae golden als kerkelijk wetboek of liever als gezaghebbende verklaringen daarvan 1). Allengs ontstonden verschillende monographieën over afzonderlijke punten van het kerkehjk recht, dat gedeeltelijk in de handen der leeken geraakte. 3°. Groote vorderingen maakte in dezen tijd de bijbelstudie als afzonderlijk vak, vooral met betrekking tot den letterlijken zin. Door het gebruik der Grieksche en Arabische geschriften werd het westen meer en meer met de taal van het oosten bekend. Daarenboven verordende Clemens V op de algemeene synode van Vienne (1311), dat in de residentie der Pausen en aan de universiteiten van Parijs, Oxford, Bologna en Salamanca leerstoelen voor het Hebreeuwsch, Arabisch en Chaldeeuwsch moesten opgericht en aan elke der genoemde universiteiten twee bekwame professoren aangesteld worden2). Deze maatregel werkte voortreffelijk. Een hooge vlucht nam de studie der oostersche talen in de XV eeuw. Niet alleen in Duitschland, waar Beuchlin (glossarium en grammatica) en Petras Niger groote verdienste verwierven, maar ook in Itahë en Spanje. Het Grieksch bloeide alom in den tijd der renaissance. Door de taalkennis kwam men tot de verbetering van den tekst. De grootste poging in deze richting was de Biblia polyglotta complutensis (1614:—1517) van kardinaal Ximenes, die aan Demetrius Ducas, Ferd. Nonnius, Stunica, de Vergara, Alphonsus de Zamora en andere geleerden dit reuzenwerk opdroeg. Dan volgen de studiën van Reuchlin op het Oude Testament en de Erasmiaansche grieksche uitgave van het Nieuwe. Het tweede gevolg van de kennis der talen was het streven naar een letterlijke tekstverMaring. Hiervoor heeft Nicolaus van Lyra (t 1340) zeer groote verdienste. In Normandië geboren trad hij vroeg in de orde der Franciscanen en werd professor te Parijs. Zijn hoofdwerk is de Postilla, een commentaar op den ganschen bijbel, waarin hij kort en duidelijk den letterlijken zin verklaarde en slechts zeer zelden zich een mystieke uitweiding veroorloofde. In het zoeken naar den letterlijken zin lag voor dien tijd de hooge waarde *) Dikwijls uitgegeven. Onder andere Coloniae 1581. Venetiis 1624. 2) Cap. I, Clem. (5, 1). $ 132. Moraal, kerkelijk recht en bijbelstudie. 249 van het werk, waardoor de schrijver als de doctor planus, utilis beroemd werd. Zeer veel is later deze Postilla gebruiktx). De vroegere rabbijn Salomon Levi, later bekend als Paulus van Burgos (1345) en bisschop dezer stad, voegde met goede bedoeling Additiones aan de Postilla van Nicolaus van Lyra toe, die hij aanvulde en verbeterde. Daarom echter werd hij zeer hevig aangevallen door Mathias Döhring O. M. (f 1469) in het Defensorium Nicolai Lyrani, dat, ook Correctorium Corruptorii door hem betiteld, meer uitmunt door onhoffehjkheid dan door wetenschappelijke waarde. De beroemdste schriftuurverklaarder dier tijden is wel Alphonsus Tostatus (f 1452), AbuUnsis bijgenaamd. Zijn hoofdwerk is een Commentarius in Libros Mstoricos V. T. en In Evangélium St. Matthaei, dat nog heden met nut kan worden gebruikt. Al zijn werken beslaan 24 fohodeelen2). De bijbelverklaringen beoogen den letterlijken zin, zijn meestal zeer lang, maar altijd vernuftig en scherpzinnig. Hem volgde de onvermoeide werker Dionysius de Kartuizer (1471) van het klooster te Roermond. Hij schreef Gommentaria op den ganschen bijbel. De beste zijn de Psalmen, Job, de Boeken der Wijsheid, de Propheten, de Evangeliën en de Brieven van Paulus. Minder waarde hebben de historische boeken 8). Naast deze grootsten muntten nog door bijbelstudiën uit: Aegidius Romanus (f 1316); Petrus Aureolus (f 1322) wiens Breviarium Bibliorum nog onlangs herdrukt is *). Ludolphus de Saxonia (t 1335), die een Vita Domini nostri Jesu Christi schreef, dat overal en ook ten onzent zeer veel is gelezenB); Jacob Perez (t 1491) met commentaren op het Canticum Canticorum. Postillen leverden Nicolaus van Gorrham P. 0. (f 1375), Henricus van Hessen (f 1427), Nicolaus van Dirikelsbühl (f 1433)en Thomas Hasselbach. Joannes Gerson (f 1429) maakte zich verdienstehjk door zijn Propositiones de sensu literali scripturae et de causis errantium. Reeds vroeger, maar vooral in deze periode ontstonden alom 1) Vandaar zeide men : Nisi Lyra lyrasset, totus mundus delyrasset; en ook : Si Lyra non lyrasset, Lutherus non saltasset. Zie echter Gornely, Introductio, No. 249. 2) Venetiis 1615. 3) Ed. Montrol. 1896 ss. *) Quarachi 1896. 6) Ed. Parisiensis 1865, 1870. 250 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. bijbelvertalingen in de moedertaal. Bijzonder na de uitvmding der boekdrukkunst nam bet bijbellezen overal toe. Somtijds voegde men aan de duistere plaatsen verklaringen uit Nic. van Lyra toe. Dat de bijbel veel gelezen werd, volgt uit de oplagen. Van 1460 tot 1517 verschenen in Duitschland 21 volledige bijbels in druk. In Itahë van 1471 tot 1500 36 maal de gansche bijbel, 35 maal gedeelten ; in Frankrijk 9 oplagen tot 1524. In Spanje verscheen de eerste vertaling der gansche H. Schrift te Valencia in 1478. In ons land vindt men gedeeltelijke vertalingen van 1360 en 1384 ; een bijna volledige in 1477 *) ; de Bibel in 't Corte te Antwerpen viermaal (1513—1518) ; een Psalter dagteekent van het begin der XIV eeuw ; een ander wellicht van den kring van Gerrit den Groote, dat later van 1486—1509 tienmaal is herdrukt; het N. Testament werd van ouds veel gelezen in De levens des Heeren ; van de epiêtólaria en evangeliaria zijn de mss. zeer talrijk en de drukken bijna ontelbaar ; zoowel het N. T. als de volledige bijbel werd in de XVI eeuw door de kathoheken zeer dikwijls herdrukt. Dat Luther den bijbel te voorschijn heeft gehaald is reeds zeer lang weerlegd 2). § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. Jean Quiraud, L'Eglise Romaine et les origines de la Renaissance, III éd., Paris 1904. Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien, VII Aufl., Leipzig 1899. Pastor, Geschichte der Papste, I Bd., Einleitung, S. 1—63 ; III Bd. Einl. S. 1—167. Voigt, Die Wiederbelebung des klassischen Altertums, Berlin 1859. Oeiger, Renaissance und Humanismus in Italien und Deutschland, Berlin 1882. J. Janssen, Geschichte des Deutschen Volkes XVII—XVIII Aufl., I—II Band. Baumgartner S. J., Geschichte der Weltliteratur, IV B., Freib. i. B. 1900. G. FumagaUi, Lexicon typographicum Italian., Firenze (z. d.). 1°. Zoowel de geschriften der middeleeuwen als het groot aantal handschriften, waarin de ouden zijn bewaard, toonen duidelijk, x) Gedrukt te Delft. ») Janssen—Pastor, XVII—XVIII, Aufl., I, S. 72—76. § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. 251 dat de klassieke studiën nooit geheel werden verwaarloosd. Niet alleen de groote Kerkvaders, maar ook de geleerden der verdere eeuwen hadden aan de klassieken hun vorming te danken. Velen ontwikkelden hun talenten in de lezing der ouden en legden zich dan zelf op de letterkunde toe. Namen als A1 c uinu s, Radboud van Utrecht, Hroswitha, Abaelardus, JanvanSalesburyen veel anderen bewijzen het voldoende. Een hooger vlucht nam de studie der ouden in het Itahë der XIV eeuw. Daartoe droegen verschillende oorzaken bij. Vooreerst de reactie op het pas verloopen tijdperk. De scholastiek had de klassieken meer teruggedrongen dan noodig was. De tekst der oude schrijvers verkeerde in verwaarloosden staat, de Grieksche was meestal alleen in vertalingen aanwezig. Voldoende kennis van het Grieksch kwam zelden voor. Inhet Latijn der Scholastiek kende men Cicero en L i v i u s niet meer terug. De hierop intredende reactie werd begunstigd door de aanraking met de Grieken tijdens het streven naar de unie en later bij den val van Constantinopel. Ook de kerkehjken aanvaardden de herleving met geestdrift. Bisschoppen en vooral kardinalen hadden hun letterkundigen, die beschermd werden en met geschenken beloond. Het meest heeft de Pausehjke stoel voor de renaissance der oude letteren gedaan. Reeds te Avignon werd de letterkunde bevorderd en de „eerste der humanisten" Petrarca, met beneficiën overlaten. Martinus Ven Eugenius IV, bijzonder echter Nicolaus V, Sixtus IV, en Leo X begunstigden de renaissance en de humanisten uit alle kracht. Een nieuwen, zeer krachtigen stoot gaf de uitvinding der boekdrukkunst aan de letterkundige beweging, die aldus zich zeer snel kon voortplanten en doordringen tot de burgerij. 2°. Zoolang men de heidensche oudheid van het chnstehjk standpunt bleef beschouwen, kon men spreken van een christelijke renaissance, die in vrede was met de Kerk. Want gehjk de oude wereld alleen van de hoogte des Christendoms duidelijk kan worden waargenomen en begrepen, zoo wordt ons het christelijk geloof, de christelijke eeredienst en de christelijke zedenleer, bij vergehjking en tegenstelling met het klassieke heidendom, altijd duidelijker en dwingt steeds meer bewondering af. Aldus opgevat kon de studie der klassieken, onder de bescherming en begunstiging der kardinalen en Pausen, de kerkehjke belangen grootehjks bevorderen. Daarom heeft de Kerk der wetenschap en de kunst der ouden tot de hare 252 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. gemaakt; wel het heidensch bijgeloof en de heidensche onzedelijkheid, maar volstrekt niet de Grieksch-Romeinsche beschaving bestreden. Zoolang de humanisten, naar het voorbeeld van Paulus en de groote Kerkvaders, de oud-kerkelijke methode volgden en de beschaving der ouden als een middel tot christelijke doeleinden gebruikten, strekte de nieuwe kunst en wetenschap der Kerk tot heil. Lang duurde het echter niet, of de studie der klassieken werd het doel, dat door sommigen naast of in de plaats van het Christendom werd gesteld. Deze heidensche renaissance werd bevorderd door de tijdsomstandigheden. Er heerschte een algemeene verslapping van het kerkehjk leven, die sedert het begin der XIV eeuw zich verried in de daling van het pauselijk gezag, den wereldschen zin der geestelijkheid, het verval der scholastieke wijsbegeerte en godgeleerdheid en in de grootste verwarring van het politiek en burgerlijk leven. Zoo werden de gevaarhjke bestanddeelen, welke de oude literatuur zonder twijfel bevat, aangeboden aan een geestehjk kranke en overprikkelde maatschappij. Dit kon niet anders dan nadeelig werken. Men verviel in overdreven en ziekelijke dweperij met het klassieke ideaal, dat ten slotte vereenzelvigd werd met het heidendom. De volgelingen dezer richting streefden er naar, om den heidenschen geest te doen heerschen in denken en leven, het Christendom daarentegen als een verbastering te verwerpen. 3°. Gelukkig telde Italië slechts een betrekkelijk klein aantal echte vertegenwoordigers der heidensche renaissance. En ook dezen bleven uiterlijk met de Kerk verbonden. Niet weinigen dienden aan de curie als ambtenaren, terwijl zij in hun satiren en paskwillen niet zoozeer den spot dreven met kerkehjke instelhngen en dogma's als met toestanden en personen. Geen trotsche ketternaturen waren het, maar lichte, oppervlakkige loszinnigen, die zeer ontuchtig leefden en zich lustig maakten over elk hooger streven. Daarom vindt men geen groot karakter, geen geniaal baanbreker onder hen. Op den drempel der renaissance stond Joannes Boccacio (1313—1375), wiens werken wel doorgaans heidensche zinnehjkheid ademen, maar geenszins vijandig staan tegenover het geloof. Al worden ook in de novellen van zijn beroemde Decamerone vooral geestehjken en kloosterhngen met hoon overladen, een ongeloovige, een vijand der Kerk was Boccaccio niet. Op rijperen leeftijd vooral hield hij zich met ernstige klassieke studiën bezig, veroordeelde zijn vroegere hchtzinnigheid en stierf in vrede met de § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. 253 Kerk x). De beroemdste is wellicht Poggio Bracciohni (f 1459). Hij ontrukte Quintilianus, Lucretius, Silviusltalicus, Ammianus M ar c e llinu s, waarschijnlijk ook de eerste boeken van Tacitus, aan de vergetelheid en vertaalde L ucianus, Diodorus Siculus en Xenophon. Daarbij was hij echter een ontuchtig en lasterziek mensch. Het oude heidendom ging hem zóózeer ter harte, dat hij alle schatten der dogmatiek zou gegeven hebben voor een nieuwe rede van Cicero. Zijn zedelooze Facetiae zijn berucht. Toch trad hij als zedenmeester tegen de geestelijkheid op2). De meest schaamtelooze hersteller van het heidendom was Laurentius Valla (f 1457). Znn boek De voluptate verhief de wellust tot het hoogste goed. De maagdelijkheid noemde hij de grootste ellende. Wat later dorst hij de religieuze geloften bestrijden (De professione religiosorum). Het eerste schreef hij een boek tegen de onechte Donatio Constantini. Eindelijk ging hij naar Rome, herriep zijn misslagen en stierf als pausehjk secretaris en kanunnik van het Lateraan 3). Antonius Beccadelli (f 1471) was vooral berucht om zijn Hermaphroditus, een verzameling van epigrammen. Het werk werd orjenhjk verbrand en de schrijver geëxcommuniceerd 4). Pomponius Laetus en Platina (t 1481) stonden met hun gansche academie als heidenen en samenzweerders tegen den Paus in verdenking. Streng werden zij door Paulus H behandeld en kwamen aldus allengs tot bezinning. De eerste kon onder Sixtus TV zijn voorlezingen te Rome hervatten, de laatste stierf als bibliothecarius van het Vaticaan. De grootste vruchtbaarheid ontwikkelde Franciscus Fflelfo (f 1481). Hij schreef Carmina, Epigrammata-, De jocis et seriis en een epos op het huis der S f o r z a. De gewone ij delheid der humanisten steeg bij hem tot het ongeloofelijke. Hij noemde zich het genie van zijn tijd ; om hem moest de aarde zich draaien, omdat hij Grieksch sprak en goed Latijn schreef 6). De humanisten noemden zich gaarne „poëten" maar slechts weinigen hadden dichterlijk talent. Gehjk hun proza, zoo leed ook hun poëzie aan holle zinledigheid, koude navol- Korting, Boccaccios Leben und Werke, Leipzig 1880. Het Latijnsche hoofdwerk : Genealogia Deorum, Venetiis 1647. ») Opera, Basil. 1538. Hist. populi Florentini, Muratori, SS., T. III. s) L. Valla, Opera, Basil. 1540. 4) A. Beccateliu8, Epistolae et Orationes, Ven. 1653. 6) Gedrukt werden van zijn dichtwerk enkel de satiren. Satyrarum. decades X, Venet. 1502. . 254 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. ging der ouden, ongenietbare vleierij en walgelijke zinnelijkheid. 4°. Voorlooper der christelijke renaissance was de onsterfelijke Dante Alighieri (1265—1321). Hoewel hij den grootsten roem heeft verworven door zijn Divina Commedia, waarin hij aan de beschrijving van hel, vagevuur en hemel allen rijkdom der poëzie en een wonderbare theologische kennis besteed heeft, oefende hij toch ook een grooten invloed door zijn Latijnsche werken: De vulgari eloquentia, De monarchia, Epistolae, Ecloga, Quaestio de aqua et terra. Dante was scholastiek en humanist tevens x). Als eersten humanist der christelijke renaissance noemt men gewoonlijk den wereldberoemden Franciscus Petrarca (1302—1374). In 1337 werd hij te Rome op het capitool plechtig tot dichter gekroond en legde den lauwerkrans neer op het altaar van den H. Petrus. Hoe hij dacht over de klassieken, zegt zijn brief aan een jeugdig religieus2). Niettegenstaande de bijna oudheidensche ijdelheid en het tamelijk ongebonden leven zijner jeugd, bleef Petrarca's opvatting door en door christelijk. Vooral blijkt dit uit de vier collecties brieven, welke tevens het belangrijkste Latijnsche prozawerk zijn. Edel en rein zijn de beroemde sonetten op Laura. Nooit heeft Petrarca een hoogere wijding ontvangen 3). Genoemde religieus Lodewijk Marsigli (t 1394), leerling en vriend van Petrarca, stichtte in het Augustijner klooster Santo Spirito te Florence een soort academie. Een aantal letterkundigen sloot zich aan. Hooger nog steeg het humanisme te Florence onder de Medici in de XV eeuw. Hier bloeide de echt christelijke en vrome Manetti (f 1459), vriend van Eugenius IV en Nicolaus V, die een buitengewone kennis van het Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch bezat, en door zijn talrijke geschriften den roem van een groot geleerde verwierf. Diens leeraar Ambrosius Traversari (f 1439), Camaldulenzer en sedert 1431 generaal der orde, gaf blijk zijner geleerdheid in de onderhandelingen met de Grieken te Ferrara en Florence en de vertaling van Kerkvaders en andere schrijvers. Hij x) Opere poetiche di Danti. Met vertaling van Zoozmann, II ed., Freib. i. Br. (1912). Krans, Dante, sein Leben und sein Werk, sein Verhaltniss zur Kunst und Politik, Berlin 1897. Baumgartner, Gesch. der italienischen Literatur, Freiburg 1911. a) Baumgartner, S. 476 ff. Charadia, La storia del Canzoniere di Fr. Petrarca, Bologna 1908. Eppelsheimer, Zur Religion Petrarcas (Arch. f. Kulturgesch. XII, Jg. 1916). ') P. de Nolhac, Pétrarque et 1'humanisme, Paris 1892. Opera omnia, Basil. 1554. § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. 255 schreef zeer goed Latijn. Leonardi Bruni (t 1444), eerst huisleeraar bij de Medici, dan Secretarius Apostólicus en eindelijk kanseher te Florence, leefde zeer christelijk. Zijn werken schreef hij in klassiek Latijn en in 't Grieksch. Hoewel Marsilius Ficino (t 1499) P1 a t o te zeer vereerde, schreef hij een verdienstelijk werk over de onsterfelijkheid der ziel en een zeer schoon gestelde apologie van het Christendom. De werkzame bibliothecarius Tortello (f 1466), de Latijn en Grieksch schrijvende aartsbisschop Perrotte (f 1480), de beroemde Latinist Maffeus Vegio (f 1458) enz. waren geloovige en gedeeltelijk zeer vrome christenen. Twee zijn uit de rij der geleerden opgeklommen tot den pauselijken zetel: Thomas Parentucelli als Nicolaus V (f 1455), een der grootste maecenaten aller tijden; Enea Silvio de Piccolomini als Pius H (f 1464), die zonder twijfel een der geleerdste en meest klassiek gevormde mannen zijns tijds was. Nog als Paus, trots het standvastig doorzetten van zijn kruistocht-idee, werkte hij aan zijn geographisch hoofdwerk. — Ook in de overige gedeelten van Itahë was het humanisme geenszins een afval van het geloof, verzet tegen de Kerk en tegen de regulieren. Daarvoor pleitten mannen als Loschi (t 1450) te Milaan, Verona en Napels. Da Feltre (t 1446) te Mantua, Guarino (f 1460) te Ferrara en anderen. 5°. De Pausen en hun hof hebben de renaissance begunstigd. Wederkeerig heeft de renaissance haar invloed doen gelden op de curie. De klassieke letteren en de kunst der renaissance hebben er een heerlijken bloeitijd beleefd. Met het goede was echter het kwaad van het humanisme vaak innig vereenigd. De twee stroomingen hepen soms vlak naast elkaar. Aan de eene zijde een onweerstaanbare drang naar het heidendom, hoovaardij des geestes, zedenbederf ; aan de andere geloof, hefde en onthechting. Terwijl de christelijke renaissance aan het pauselijk hof de bovenhand had, drong toch ook de heidensche er binnen. De schandelijke P o g g i o was gedurende 50 jaren secretaris van zeven Pausen ; Leonardus Aretino en Valla behoorden tot het college der secretarii apostolici, F i 1 e 1 f o genoot de vriendschap van Nicolaus V en Beccadelli vertoefde als gezant van Napels aan het pauselijk hof. Reeds onder Sixtus IV had de geest der heiden- Hist. flor. populi, libri XII, bij Muratori, vol. XIX. izegi TtoXirelag &Aogevrivav. Ed. Hasper, Leipzig 1861. Freudenthal. Leonardi Bruni enz. N. Jahrb. kl. A. 1912. 256 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. sche renaissance ook tal van kardinalen bedorven. Men denke aan de verkwisting en het ongeregeld leven van Rodrigo Borja, Ascanio Sforza, Balue, della Rover e, Sanseverino en Orsini. Later ontmoet men er Cesare Borja, Petrucci, Sauli, Riario, Soderini, Castellesi, Bibbiena en Bembo. Deze allen werden be-heerscht door den wereldschen geest der renaissance, die ten slotte den pausehjken stoel besteeg in Alexander VI en Leo X. 6°. Naar Duitschland bracht de eerste kiemen van het humanisme de dichter Petrarca, die in 1356 als gezant in Praag vertoefde en den kanseher des keizers overhaalde tot de studie der klassieken. Later kwamen ook Poggio en Vergerio naar Duitschland. Enea Silvio trad 1442 zelfs in de kanselarij van Frederik Hl, waar hij weldra leerlingen vond, onder anderen den weerbarstigen Gregorius van Heimburg, die humanistisch gevormd was. Een der eerste Duitschers was de beroemde kardinaal Nicolaus van Cusa (t 1464), oud-leerling van Deventer, wiens geest alle wetenschappen omvatte, maar ze gebruikte tot de verheerhjking Gods en het heil der zielen *). Uit denzelfden geest kwam voort de school der oudere humanisten, waarvan de voornaamsten studeerden te Zwolle 2). De eigenlijke stichter der school was Rudolphus Agricola, (1442—1485) te Baflo bij Groningen geboren. Hij studeerde te Zwolle en verwierf zoo groote kennis van het Latijn, dat hij de tweede Virgilius genoemd en zelfs in Itahë, waar hij eenige jaren vertoefde, bewonderd werd. Door zijn ijveren voor de klassieken is hij voor Duitschland geworden wat Petrarc a was voor Itahë ; maar hij overtrof dezen ver door zijn vroomheid en reinheid van zeden. Agricola werd te Heidelberg in het kleed der Franciscanen begraven 8) Znn leerling Alexander Hegius (t 1498), uit Westphalen, ging school bij de Broeders van het gemeene leven te Zwolle, werd 1469 rector te Wezel, 1474 te Emmerik en 1475 te Deventer. E r a s m u s noemde hem den hersteller der Latijnsche taal en Murmellius roemde zijn Grieksch. Groote kennis en vroomheid vereenigden zich in hem. In zijn laatste jaren reisde hij naar Sponheim, om de bibhotheek van x) Trithemius, De vera studiorum ratione, fol. 2. 2) Schoengen, Die Schule von Zwolle, I Theil, Freiburg (Schweiz) 1898. s) R. Agricolae Opera, Col. Agr. 1539. Tresling, Vita et merita Rud. Agricolae, Groningae 1830. § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. 257 Trithemius te zien en verhaalde aan zijn 2200 leerlingen te Deventer, hoe zijn verwachting nog ver was overtroffen1). Ook Rudolphus Lange (f 1519) studeerde te Zwolle, werd de eerste Latijnsche dichter van Duitschland en door zijn leerlingen te Munster de hervormer der Westphaalsche scholen. Zijn vriend Mauritz van Spiegelberg (f 1485) genoot de opvoeding te Zwolle, studeerde verder in Itahë en hervormde als proost te Emmerik het gymnasium dezer stad. In denzelfden geest werkte Lodewijk Dringenberg, sedert 1450 leeraar te Schlettstadt; ook de Roermondenaar Joannes Murmellius (f 1517), die door Hegius te Deventer gevormd werd. Hij schreef 25 schoolboeken, die lang in Holland en Duitschland werden gebruikt, gaf tal van klassieken uit, en zeide, dat het einddoel der studiën alleen is de kennis en verheehjking Gods. Jaren lang was hij conrector te Munster en riep in 1512 den humanist Joannes Caesarius derwaarts2). Hij zelf aanvaardde het rectoraat der school van Alkmaar, waar hij in acht klassen 900 leerlingen onder zich had. Door brand van have en boeken beroofd, ging Murmellius naar Deventer en muntte ook daar om zijn kennis en opvoedkunde boven de anderen uit. Ortuinus Gratius (1448—1535), geboren uit een deftig Deventersch geslacht te HoUwijck, verdiende volstrekt niet den spot, die hem in de Epistolae obscurorum virorwm ten deel viel. Hij leeraarde met lof te Deventer en te Keulen. Nog kunnen genoemd worden Trithemius (1516), de geleerde abt van Sponheim ; Koenraad Peutinger, die werkte aan de uitgaaf der reiskaart van M a r c u s A u r e 1 i u s, naar hem Tabula Peutingeriana genoemd; Heynlin van Stein (| 1496), de ziel der universiteit van Bazel; Sebastianus Brant (f 1521), de schrijver van het Narrenschijf, die met Jacobus Wimpheling (t 1528) de oude letteren en vooral de geschiedenis beoefende. 7°. De oudere humanisten in Duitschland en de Nederlanden waren vertegenwoordigers der christelijke renaissance. Hoewel zij de klassieken hefhadden en zeer vhjtig lazen, bleven zij rein, eerbiedigden de H. Godgeleerdheid en noemden zich trouwe zonen der Kerk. Zooals Hegius, oordeelden zij alle geleerdheid verderfelijk, die met verhes der vroomheid wordt verkregen. De jongere humanisten daarentegen traden vijandig op tegen de x) A. Hegii Opuscula, Daventriae 1503. a) D. Beichling, Johannes Murmellius, Sein Leben und Seine Werke, Freib. 1880. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. " 258 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. Kerk, verwierpen haar leer en gebruiken, hoonden de christelijke zedenwet door hun geschriften en vooral door een schandelijk leven. Teekenen van een naderenden opstand had men reeds lang in Duitschland gezien, vooral in Saksen en Thüringen. Grooten toeloop had te Erfurt de kanunnik Koenraad Mutianus Rufus (1471—1526), die, ofschoon in Deventer gevormd, half vrijdenker werd, niet alleen de misbruiken, maar de Kerk zelf aangreep en alle volmaaktheid stelde in de humanistische studiën. Hoofdpoëet te Erfurt was Eobanus Hessus (1488—1540), die nog in 1515 Maagdenbrieven schreef, maar weldra Luther en Van Sick i n g e n verheerlijkte. Een humoristisch bevorderaar der nieuwe beweging, Crotus Rubeanus (1480—1551), verkeerde zeer veel met die van Erfurt, werd door Luther als Epicurist gebrandmerkt en keerde zich later van den hervormer af. De grootste kracht van het anti-kerkehjke humanisme was Ulrich van Hutten (1488—1523). Door zijn ouders in de kloosterschool van Fulda geplaatst, ontvluchtte hij de strenge tucht en koesterde sedert een gloeienden haat tegen de monniken. Lang trok hij rond als bedelstudent en leed ten gevolge der uitspattingen, sedert zijn twintigste jaar, aan een schandelijke ziekte. Gaarne gaf hij zich den roem van patriotisme, die echter alleen bestond in een voortdurend razen tegen Franschen, Italianen en vooral tegen den Paus. Hutten was meester van den vorm. Van al zijn geschriften maakte geen enkel méér indruk', dan de Epistolae obscurorum virorum, die hij met Crotus Rubeanus uitgaf gedurende de Reuchlinsche twisten. Een bekeerde Jood, Pfefferkorn, ijverde te Keulen voor de bekeering zijner rasgenooten. Keizer Maximiliaan gaf verlof de talmudische boeken te onderzoeken en daarover het gevoelen te hooren van de universiteiten te Mainz, Keulen, Erfurt en Heidelberg, van den inquisitor Jacob Hoogstraet e n, den priester Victor van Carben en Joannes Reuchlin. Allen waren voor het intrekken dezer boeken, behalve Heidelberg. Reuchlin verdedigde de talmudische geschriften en beleedigde Pfefferkorn. In de hitte van den strijd kwam hij daarenboven tot onkerkelijke uitingen. In 1512 werd zijn Oogenspiegel in beslag genomen. Reuchlin appelleerde naar Rome en begaf zich derwaarts om zich te verdedigen. Intusschen openden zijn vrienden een woedenden strijd tegen de theologen van Keulen. Zelf had hij reeds de met hem instemmende brieven uitgegeven onder den titel: Clarorum virorum epistolae latinae, graecae et hebraicae variis § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. 259 iemporibus missaeadJ. Reuchlin, Phorcenzem. Dit was zijn vrienden niet voldoende. E r a s m u s gaf een nieuwe uitgave van zijn Encomium Moriae (1515). Hutten en Crotus Rubeanus verdichtten een verzameling brieven, gericht aan Ortuinus Gratius, den humanistischen vertegenwoordiger der Keulsche theologen. Het zijn de beruchte Epistolae obscurorum virorum ad venerabilem virum Magistrum Ortuinum Oratium Daventriensem, Coloniae Agrippinae bonas literas docentem variis in locis et temporibus missae et in volumen coactae *). Het paskwil maakte ontzaglijk veel opgang. De Lamentationes obscurorum virorum van Gratius vermochten daartegen niets. Wel deed de opstand van Luther den twist weldra vergeten, maar de universiteit van Keulen herstelde zich niet meer van den slag, haar toegebracht door de humanisten van Erfurt. De ernstige mannen keerden zich van de opstandelingen af, die weldra met Luther de Kerk en de beschaving bestreden. Reeds vroeger was Desiderius Erasmus 2) (1536) ontgoocheld en hij verbet de revolutionnairen, van wie hij een nieuw leven had verwacht. Door zijn eerste opvoeding nog tot de vrome school van Deventer behoorend, gevoelde hij in zijn hart weldra een hevigen strijd tusschen wereldsche neiging en godsdienstig streven, humanistische geleerdheid en verlangen naar hooger volmaaktheid. Rust heeft hij nooit gevonden. Eerst ongelukkig in het klooster, dan ontevreden in de wereld, joeg hij met hartstocht ijdele eer na, werd het orakel van Europa, maar heeft het evenwicht van een groot karakter niet gekend. Door geest en kennis, door aanzien en invloed had Er as mus een beroemd voorvechter der Kerk kunnen zijn, doch hij onttrok zich aan dien strijd, bespotte eerst geestehjken en kloosterlingen, dan met nog grooter sarcasme de trouwlustige monniken, die het reine Evangelie verkondigden. Zijn eerste geschriften waren vroom. La zijn Enchiridion militis christiani viel hij het eerst de kerkehjken aan. Om Thomas Morusopte vroohjken in zijn ziekte, schreef hij in Engeland het Encomium Moriae seu Laus stultitiae, dat, ofschoon het zelfs door Leo X gaarne werd gelezen, ontzettend veel kwaad deed, vooral met de commentaren van Gerardus Listrius (1515). Hutten wees hij af {Spongia Erasmi adversus aspergines Hutteni, 1524) en geraakte ook in hetzelfde jaar met Luther 1) Als drukplaats was Venetië opgegeven. 2) Huizinga, Erasmus 1924. 260 § 133. De Kerk en de letterkundige renaissance. in strijd (De libero arbitrio diatribe). E r a s m u s zag, dat bij zelf met zijn humanisme bijna vergeten werd in de verwarring der revolutie. Intusschen schreef bij voort. Naast zijn beroemdste geschrift, de Colloquia, gaf hij tal van klassieken, Kerkvaders en vertalingen uit. Hij was en bleef humanist. Geen zijner toenmalige werken doet vermoeden, dat de wereld in vlam stond. Zijn invloed had weinig meer te beteekenen. Te Leuven stichtte hij met anderen het Collegium Trillingue en had er zijn vrienden in Paludanus, Gaverius, Dorpius, Barlandus, Barsalus, Ceratinus en G o c 1 e n i u s ; in Holland J o a nnes Secundus. Nog moest E r a s m u s zien x), hoe het humanisme in Engeland, dat hij zoo lang had bevorderd, door den afval werd vertreden. Tal van groote, meestal kerkelijke mannen, hadden er gebloeid : zooals Robert Fleming, William Grocyn, Thomas Linacre; vooral de Zal. Thomas Morus (t 1535), die satyren, humor en ernst met zeer fijnen smaak wist te schrijven2); dan de Zal. Joannes Fischer (f 1535), die niet enkel een verdediger der Kerk, maar ook een vriend der wetenschap en der letteren was 3). *) Erasmi Opp. Omnia emend. et auctiora, Lugd. Bat. 1702—1706 (11 Tom.) Desiderius Erasmus of Rotterdam, by E. Emerton, London 1899. 2) Bridgett, Life and Writings of Sir Thom. More, London 1892. Thomae Mori Opera Omnia, Francof. et Lipsiae 1689. Bremond, Thomas Morus, Paris 1904. H. Kautshy, Thomas More und sein Utopie, Stuttgart 1907. 8) A. Zimmerman S. J., Die Universitaten Englands im XVI Jahrh., Erganzh. St. a. ML. 1889. VIJFDE HOOFDSTUK. Kerkelijk leven en Kerkelijke kunst. § 134. Kerkelijk leven. Funk, Die Entstehung der heutigen Taufform (Abhandl. und TJntersuch., Paderborn 1897, I, 478 ff.). Hoffman, Geschichte der Laienkommunion, Speier 1891. Paulus, Die Reue in den Deutschen Beichtschriften des ausgehenden Mittelalters (Zeitschr. f. Kath. Theol. 1904, S. 1 ff.). Frédéricq, La question des indulgences dans les Pays-Bas au commencement du XVI siècle (Extrait du Buil. de 1'Acad. de Belgique), Bruxelles 1899. Zanotto, Storia della predicazione nei secoli della litteratura itaüana, Modena 1899. Gasquet, Religious instruction in England during the XIV and XV century (Dublin Review, 1894). J. R. G. Acquoy, Het geestelijk bed in de Nederlanden vóór de Hervorming, 's-Gravenhage 1886. Dezelfde, Kerkliederen en Leisen (Archief voor Nederl. Kerkgesch., VI, 217 vv.). B&umker,De& Katholische Kirchenlied, Freiburg 1886. Dezelfde, Ein Deutsches geistl. Liederbuch mit Melodien aus dem XV Jahrhundert, Leipzig 1895. F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied enz., teksten en melodieën, 's-Gravenhage 1903 v. 3 Deelen. 1°. Het doopsel toegediend door de mdompeling bleef in de XIII eeuw bijna de eenige vorm. In de XIV ging de begieting (aspersio) wel een schrede vooruit, maar werd nog volstrekt niet algemeen, zoodat uit dien tijd meer getuigenissen bestaan voor den ouden dan voor den nieuwen vorm. Toch was deze laatste in de XV eeuw zóózeer toegenomen, dat de Grieken te Florence er over klaagden. Daarnaast werd nog de mdompeling vermeld op de synode van Passau (1470), te Würzburg (1482), Besancon in 1571. Vaak hing de vorm van het bestaande baptisterium af. In de protestantsche Agenden en in het Booh of common prayer 262 § 131. Kerkelijk leven. schreef men nog de indompeling voor, die het langste in gebruik bleef in de Ambrosiaansche Kerk. 2°. Reeds in vroeger eeuwen ontving men buiten de H. Mis de H. Communie1) onder ééne gedaante. Ook onder de H. Mis werd dit in de tweede helft der XIII eeuw vrij algemeen, en in de XIV vond de kelk nauwelijks een verdediger meer. Bevorderd werd dit gebruik door het gevaar van storten en de vrees voor de opkomende meening, dat Christus niet geheel tegenwoordig is onder ééne gedaante. Enkele overblijfselen van het oude gebruik bleven nog lang bestaan. Durandus bericht 2), dat op eenige plaatsen bij een rest van het H. Bloed wijn werd gegoten en deze na de Communie aan de geloovigen uitgereikt. De eenige reactie gedurende deze periode had plaats in de beweging der Hussieten. Niet ijverig was men over het algemeen in het naderen tot de H. Tafel. Toch kwam daarin eenige verandering ten goede, vooral door de pogingen der mystici en de stichtingen van Gerrit de Groote. Te Windesheim en in de talrijke onderhoorige huizen gingen de leekebroeders om de 14 dagen ter Communie 3). Ook Joannes Busch verordende dit in alle door hem hervormde kloosters, tenzij de Communie om een groot feest werd vervroegd of een weinig uitgesteld 4). Ook de vrouwelijke tak van Windesheim, de Broeders en Zusters van het gemeene leven en vooral De Navolging van Christus (IV boek) hadden op de veelvuldige Communie een niet geringen invloed. De priesters der genoemde stichtingen bevorderden het lezen der H. Mis. Hetzelfde beoogden talrijke synoden. Li Spanje verplichtte men de priesters tot drie of vier Missen in het jaar 5). Te Arranda werd in het jaar 1473 verordend, dat alle bisschoppen minstens driemaal, alle priesters viermaal de H. Mis zouden lezen. Nog in de XVI eeuw (1517—1518) moest men verbieden meer dan eens per dag te celebreeren8).* Over het bijwonen der HH. Geheimen werd niet zóózeer geklaagd. Zeer velen kwamen ook op werkdagen naar M Funk, Der Kommunionritus, Abh. und Unters., t, 293 ff. Schmitz, St. U. L. 1890. 2) Rationale divin. off., IV, 32 s. 3) Chron. Wind. ed. Orube, p. 117. 4) De reform. Monaster. ed. Orube, p. 637. V. Miert S. J. Studiën 1921. 6) Tarragona (1317), can. 6. Toledo (1324), can. 7. «) Hefele, VIII, 748. § 134. Kerkelijk leven. 263 de kerk. Nog was het voorschrift, Mis te hooren in de parochiekerk niet opgeheven, maar raakte in onbruik. Eerst in 1517 verklaarde Leo X, dat alle geloovigen met in de kerken der Mendicantes de Mis te hooren, voldeden 2). Voor de beste oefening onder de H. Mis hield men de overweging van 's Heeren hjden. Maar ook hierin ging men te ver en noemde het een zonde, wanneer men gebeden las 3). Preutschheid kende men in de middeleeuwen nauwehjks. Maar toch klaagde men over onwaardig gedrag in de kerk. De priester gaf vaak het voorbeeld door tijdens de Mis nuttelooze gesprekken met leeken aan te knoopen. Men bracht honden, katten en valken mee ; ook de mannen hielden gewoonlijk het hoofddeksel op. Hoe gemeenzaam men omging met het heihge, toonen de Misparodieën, zooals Missa de potatoribus, Missa satyrica in honorem Bacchi, Missa potatorum et lusorum. Reeds de titels zijn stuitend voor ons gevoel 4). 3°. Nog bestond de openbare boete in de XIII eeuw 5). Ze raakte echter in verval en verdween allengs in de XV en XVI eeuw. Wel merkt men in verschillende synoden na de kerkvergadering van Trente een herleving op6), die echter niet duurzaam bleek te zijn. Daarentegen werden de volle aflaten zeer talrijk 7). De Paus verleende ze voor bijdragen tegen de Turken en niet zelden voor het bouwen van kerken. Als vereischte stelde men altijd den staat van genade en een aalmoes naar vermogen, terwijl dit laatste bij de armen in een ander goed werk werd veranderd. Bijna altijd noemden de Pausen dén aflaat „een volledige kwijtschelding aller zonden" (plenissimam onnium peccatorum veniam) 8), en bedoelden daarmede de vergiffenis der zonden en der eeuwige straffen door de biecht, de kwijtschelding der tijdelijke straffen, hier of hiernamaals in het vagevuur te ondergaan, door den aflaat. Ten aUen tijde was dit de leer der Kerk. Elke andere verklaring is onjuist 9). x) Cf. Cap. 2 de par. et al. par. (3, 24). 2) Breve : Intelleximus, Buil. B., Tom. III, 3, p. 462. 3) Aldus J. Mauburnus in zijn Bosetum exercitiorum spiritualium. *) A. Franz, Die Messe im deutschen Mittelalter, Freib. 1902, An- lage IV. 5) Summ Theol., P. III, Suppl. q. 28, art. 3. 6) Sess. XXIV, Cap. 8 de ref. ') N. Paulus, Gesch. des Ablasses im Mittelalter, 3 Bande, Paderborn 1922—1923. 8) P. Albers S. J, Het jubilé in de Middeleeuwen, Studiën, D. 54 (1900). 9) Archief van Kist en Rooyaards, D. IX, bl. 64 vv. 264 § 134. Kerkelijk leven. Met zoo helder dachten velen over den aflaat voor overledenen1). Terwijl sommigen twijfelden, of een aflaat kon worden toegepast op de zielen, die niet meer onder de rechtsmacht der Kerk staan, beweerde menig aflaatprediker, dat de aflaat zeker en volledig aan de overledenen ten goede zou komen, en voegde somwijlen er bij, dat men zulk een aflaat kon verdienen zonder in staat van genade te zijn. Tegenover deze onzekerheid en overdrijving leerden de voornaamste scholastieken2), dat men een aflaat voor de overledenen kan verdienen. Ook hadden de Pausen sedert lang zulke aflaten verleend en allengs tal van altaren tot altaria privilegiata verheven. Altijd echter werd uitdrukkehjk verklaard, dat men de aflaten op de overledenen toepaste per modum suffragii. 4°. De ontwikkeling der feestdagen 3) ging ook nu altijd voort. Het feest der H. Drievuldigheid op vele plaatsen, niet echter te Rome gevierd, werd algemeen voorgeschreven door J o a n n e s XXII in 1334; Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie, tijdens het schisma door Urbanus VII en Bonifatius IX ingesteld, doch niet alom in gebruik gekomen, werd door Sixtus IV in 1475 hersteld en met een octaaf verrijkt. Onder denzelfden Paus ontbrandde naar aanleiding van zijn officie een hevige twist over de leer der Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd. In 1485 verscheen er een bul, waarin een ieder veroordeeld werd, die zeide, dat zij die de Onbevlekte Ontvangenis beleden en het feest vierden, zich schuldig maakten aan ketterij. Het feest was derhalve nog lang niet algemeen, maar werd door deze beslissing niet weinig bevorderd 4). In 1371 kwam het feest Maria-Presentatie uit het oosten naar het westen en verspreidde zich weldra. Sixtus IV nam het officie op in het Romeinsch brevier pro aliguibus locis en Sixtus V strekte het uit over de gansche Kerk. Niettegenstaande de H. J o s e p h in de H. Schrift „rechtvaardig" wordt !) N. Paulue, Hist. Jahrb., XXI, 654 ff. ; Zeitschr. f. Kath. Theol., XXIV, 1 ff.; 249 ff. *) Raymundi de Pennafort, Summa de poenitentia et matrimonio etc. Romae 1603, p. 497. Alberti M. Comm. in IV Sent., d. 20, a. 18, q. 3. Opp. XXIX, Parisiis 1894. 8. Thomae Summa Theol. Suppl., q. 74, a. 10. 3) Kellner, Heortologie, Freiburg i. B. 1901. V. d. Berg, De viering v. d. Zondag en de feestdagen in Nederland voor de hervorming, Utrecht 1914. *) Over de lasterlijke aantijging tegen eenige Dorninicanen en hun veroordeeling, zie Paulus, Ein Justizmord an vier Dominikaner begangen (Frankfurter zeitgem. Broschüren, 1898, No. 3). § 134. Kerkelijk leven. 265 genoemd, kwam zijn feest eerst laat in zwang. Zijn naam stond het eerst in een koptisch calendarium, dan iets later in een synaxarium der IX eeuw ; in de X vermeldden hem eenige martyrologiën, onder andere dat van Fulda. Wel viel den Heilige private vereering ten deel (Bernardus, Gertrudis, Birgitta, Vincentius Ferrerius enz.); Gerson werkte veel voor de verspreiding, ook op de synode van Constanz, en stelde een officie ter eere der Desponsatio op. Daarop nam Sixtus IV het feest van St. Joseph op in het Romeinsche brevier (19 Maart) als festum simplex. Verplichte feestdag werd het in 1621 *). 5°. Kwam het Wees-gegroet2), d. w. z. de groetenis des Engels met de woorden der H. Elisabeth, reeds sedert de XIII eeuw algemeen in gebruik, eerst in de XV voegde men den naam van Jezus daarbij, het smeekgebed „Heilige Maria" in de XVI. Sedert de oudste tijden telde men aan een koord met knoopen of korrels de Onze-Vaders, later ook het Wees-gegroet. De eigenlijke rozenkrans 3) is echter van veel later dagteekening en hoogstwaarschijnhjk niet ingevoerd door den H. Dominicus. De bewijzen maken dit nagenoeg zeker. Vóór de tweede helft der XV eeuw is door niemand de rozenkrans toegeschreven aan S t. Dominicus. Zelfs in de orde van Dominicus, waar zoo vaak over de vereering der H. Maagd werd gehandeld, sprak geen enkel officieel stuk over den rozenkrans vóór 1487. De eerste pausehjke bul, die den rozenkrans vermeldt, dagteekent van 1478. Alexander VI bracht in 1495 Dominicus ermee in verband. De conclusie der geleerden, ook der Predikheerenorde, luidde dan ook: de H. Dominicus heeft den rozenkrans noch ingesteld noch verbreid. Als de schepper dezer Dorninicus- of rozenkranslegende wordt met groote waarscMjnhjkheid Alanus de Rupe genoemd. Denkelijk ontstond het rozenkransgebed in de eerste !) Lépicier, Tractatus de S. Josepho, parte III, p. 281 ss., Parisiis 1907. J. Seitz, Die Verehrung des H. Joseph in ihrer geschichtl. Entwicklung, Freib. i. B. 1908. 2) Hist. Jahrb. der Görresges., 1884, S. 88 ff. 3) Thurston, Our Popular Devotions, II. The Rosary (The Month, A Cath. Magazine, London, Octob. 1900—April 1901). Holzapfel, St. Dominikus und der Rozenkranz, München 1903. 7. Heeswijk, in Dietsche Warande en Belfort, Antw. 1903—1904. Meijer, in De Katholiek, 1903, D. 124, bl. 395 vv. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland,' Deel III, bl. 282 vv. Beissel, Die Geschichte der Verehrung Maria's in Deutschland w&hrend des Mittelalters, Freib. i. Br. 1909. 266 § 134. Kerkelijk leven. helft der XV eeuw. Niet zonder grond schrijven sommigen de samenstelling ervan toe aan Hendrik van Kalkar (f 1408), Karthuizer prior te Munnikhuizen bij Arnhem, te Roermond en te Keulen *). De bijvoeging der geheimen is het werk van Dominicus Prutenus(f 1461) Karthuizer te Trier2). Zeer spoedig breidde deze devotie zich uit, zoodat reeds in 1478 door Sixtus IV het bestaan eener Broederschap van den rozenkrans wordt gemeld. De Angelus 3) heeft zijn oorsprong in het avondluiden, dat reeds voorkwam in de XIII eeuw, en in de XIV meer algemeen werd. Vaak schonk de bisschop een aflaat aan hen, die op dit teeken eens of meermalen het Wees-gegroet baden (in Tyrol reeds in 1233). Sedert het begin der XIV eeuw werd ook het morgenluiden vermeld. De voorwaarde voor den aflaat was toen een of meer Weesgegroeten, een Onze-Vader, vijf Onze-Vaders ter eere van Christus' HH. Wonden, zeven Wees-gegroeten ter gedachtenis der zeven vreugden van Maria enz. Op het einde der XIV eeuw kwam allengs het middagluiden in zwang. Ook daarbij bad men om een aflaat te verdienen Onze-Vaders, Wees-gegroeten, somwijlen een psalm. De Engel des Heeren in zijn tegenwoordigen vorm kwam eerst voor in het midden der XVI eeuw en werd in de XVII vrij algemeen. De kruisweg 4) te Jerusalem dagteekent reeds uit de dagen der kruistochten. Dj. de XV eeuw kwam hij naar het westen en werd misschien het eerst opgericht door A 1 v a r u s O.P. (f 1420). Langen tijd wisselde het aantal statiën af. Adam Krafft (1490) vervaardigde er acht; zeer dikwijls vergenoegde men zich met zeven, die een zevenvoudigen val onder het kruis voorstelden ; dan weer telde de kruisweg 12, 15, 17 zelfs 34 statiën. De hedendaagsche orde, zonder de twee laatste, ontmoette men in de XVI eeuw. In de XVII voegde men de kruisafneming en de graflegging 1) Rosarium beatae virginis, Valer. Andr. p. 356. Enen Psalter toe laven der glor. j offeren Maria, die Henricus Calcar Carthuser gemaect hevet. Den Haag, Koninkl. Bibl. HS. No. 222. 2) Esser, Die ersten Spuren von Betrachtungen beim Rosenkranz (Der Katholik, 1897). 3) Zeitschrift f. K. Theol. 1901, S. 348. Hist. Jahrb. der Görresges. 1902, S. 22 ; 247 ; 755. 4) Der Katholik, 1895, I, 226. Stimmen a. ML. 1897, II, 336. Keppler, Die 14 Stationen des H. Kreuzweges (7 Aufl.), Freib. 1897. H. Thurston, S. J., Etude sur le chemin de la croix. Trad. francaise, Paris 1907. Kneller S. J. Gesch. der Kreuzwegandacht (Erganzungsh. St. a. ML.) Freib. im Br. 1908. § 134. Kerkelijk leven. 267 daarbij. Aan deze 14 statiën werden door Innocentius XI (1686) aflaten verleend. Eindelijk worde hier de gulden Mis1) vermeld, d.w.z. de Advents-Mis der H. Maagd, die plechtig werd gezongen op Quatertemperwoensdag van den Advent. Hieraan schreef men doorgaans een grooter kracht toe en duidde dit aan door gulden, d. i. voortreffelijk, krachtig. Zeer druk werd deze Mis in die dagen bezocht. 6°. De preek2) werd op het einde der middeleeuwen volstrekt niet verwaarloosd, integendeel werd er zeer veel en in de landtaal gepreekt. Beroemde predikers zijn ons. uit die tijden bekend : Vincentius Ferrerius, Bernardus van Siena, Joannes Capistranus, Gerson, Geiler van Kaisersberg, de mystici; ten onzent Gerrit de Groote, Brugman, Joannes van den Gronde, Thomas a Kempis, Joannes Brinckerinck, Wermbold van Utrecht, Dionysius de Kartuizer enz. Het schijnt, dat niet enkel in Itahë en elders, maar ook in ons land vooral de bedelorden veel hebben gepredikt s). Talrijk waren de fondaties voor Missen met preek. Een menigte verzamelingen van preeken en homiheën ontstond : Sermones de Tempore, Sermones de Sanctis, Sermones dominicales, Sermones festivales, Sermones quadragesimales, Sermones adventuales, Sermones Mariales. Een aantal handboeken voor homiletiek verscheen. Het meest gebruikte was het Manuale Clericorum van Ulrich Surgant. Over het algemeen waren de preeken dier tijden zeer indrukwekkend, soms wat triviaal en vaak uiterst vrij in de behandeling der meest voorkomende zonde. Volgens de nog bestaande Specula exemplorum werden aan het volk de ongelooflijkste voorbeelden en wondergeschiedenissen verhaald, door humanistisch gevormde predikers soms meer de'klassieken dan de H. Schrift als bewijzend gezag aangehaald. Meestal echter waren de preeken zeer geschikt voor de hoorders, behandelden de voornaamste waarheden des geloofs, de ware bekeering, het vertrouwen op de verdiensten i) A. Franz, Die Messe im D. Mittelalter, Freib. 1902, S. 282—286, waar een Mis uit de XV eeuw staat. B. Kruitwagen O: F. M. De gulden Mis (De Katholiek, jg. 1907). ») Tüb. Quartalschr., Jahrg. 1861—1862. Hist. Jahrbuch, Jahrg. 1882—1883. Janssen, Gesch. d. d. Volkes, I. B. Pastor, Gesch. der Papste, III B. Albert, Gesch. der Predigt in D. bis Luther, Gütersloh lg92 1893. W. Moll, J. Brugman, Amsterdam 1854, bl. 147—187. 3) Pastor, S. 128. Moll, Brugman, 148 v. 268 § 134. Kerkelijk leven. van Christus. Soms ook kwamen de spitsvondige vragen der latere scholastiek op den kansel. Er zijn verzamelingen bewaard van lijk- en huwelijksreden (conciones funebres et nuptiales). De passiepreeken namen een zeer voorname plaats in. Men hield de geloovigen vooral op Goeden Vrijdag, soms vijf tot zes uren bezig. De soms wat al te drastische schildering stootte de hoorders in die dagen waarschijnlijk niet. 7°. Groote ijver werd getoond in het volksonderrichtx). Hiervan leggen de synoden2) en vooral het groot aantal catechismussen en andere godsdienstige volksboeken getuigenis af. In 1330 verscheen in Spanje het veel gebruikte werk Manipulus pastorum van den Donnnicaner de Monte Rotherio. Het eerste hoofdstuk der synode van Lavaux (1368) bevatte een praktischen catechismus. In Duitschland had men Ein schone Krestenliche Unterweisung van den Franciscaner Christianus van H o n e f f ; dan de Himmelstrasz, Spiegel der Sitten, Selenwürtsgertlein, Selentrost, Weingarten der Sele, Marientrost, Geistliche Jagd 3). In ons land werd de Selentrost en zeer dikwijls Den Kerstenspieghel van Broeder Dierik van Munster herdrukt. Veel gebruikte men Des conings somme, een vertaling van de Somme le roy. Dan de Tafel van des Kersten ghelove van Dirk v. Delft, hofprediker van graaf Albrecht sedert 1399 ; Spiegel des Kersten gheloefs (midden XV eeuw); reeds vroeger bestond het beroemde Gnotosolitos van Arnold v. Geilhoven. Hiertoe behoorde het bekende werk van Dionysius den Kartuizer, De vita curatorum, waar hij bij elk hoofdstuk catechetische verklaringen voegde *). Ook de zoogenaamde biechtboeken kwamen in menigte voor. Nog kent men er in Duitschland alleen 59. Het meest gebruikte was van Jan W o 1 f f, kapelaan in Frankfort. In Itahë waren ze zoo talrijk, dat Savonarola ze met een onoverkomelijke zee vergelijkt. Dj. ons land las men veel in Gnotosolitos of Spieghel der consciëntie; de Somme van JanvanRode;JandeWeert's Nieuwe Doctrinael6); Folk, Die Druckkunst im Dienste der Kirche, Köln 1879. Dezelfde. Die deutschen Sterbebüchlein, Köln 1890. *) Valladolid in 1322, can. 2; Lavaux in 1368; Prag. 1381 ; Suderkopingin 1441 ; Eichstadt in 1447 ; Angersin 1448; Basel in 1503 enz. enz. ») Hist. Jahrb., VI, 345—412. 4) Servaas Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de 1'Observance de S. Francois en Belgique et dans les PaysBas, Anvers z. j. Campbell, Annales de la Typographie Néerlandaise, au XV siècle etc. 5) Uitgave Dr. J. H. Jacobs, 's-Gravenhage 1915. § 135. Kerkelijke kunst. 269 ook Die Cancellier, waarin staat, wat der biechten toebehoort. 8°. Zeer veel droeg het geestelijk lied tot de volksonderrichting hij en was meer verspreid dan in onzen tijd. Vooral in de XV eeuw waren tal van verzamelingen bekend ; in Duitschland alleen verschenen er van 1470—1520 bijna 100. Ook in ons land x) werd er veel gezongen. Het waren verzamelingen van hymnen, hturgische gezangen, sequentiën, boetpsalmen, maar ook tal van oorspronkelijke hederen. Het geestelijk schouwspel2) was zeer gezocht en werd zelfs in dorpskerken opgevoerd. Zeer talrijk werd soms het personeel, met name in de XV eeuw ; een stuk nam niet zelden meerdere dagen in beslag. Veel goeds werd er door bereikt. Ofschoon de spelers nu en dan satiriek tegen de geestehjken optraden, waren ze toch nimmer de Kerk vijandig, zelfs toen het spel meer tot het profane overging. Allengs verdrong de geestelijkheid dit drama uit de Kerk. Toch bleef het op vele plaatsen doorgaan in de XV en XVI eeuw : in Den Haag in 1401 ; te Utrecht bestond nog in 1418 de gewoonte met Driekoningen het spel van Herodes in den dom te geven ; te Lier in 1438 ; Damme in de XV eeuw ; te Leuven in de XV eeuw ; te Ostende nog in 1517 ; hetzelfde jaar in Den Bosch ; te Geraertsberge in 1548 enz. § 135. Kerkelijke kunst. F. X. Krans, Synchronistische Tabellen zur christlichen Kunstgeschichte, Freib. 1880. Springer—Weissman, Geschiedenis der beeldende Kunst, De Renaissance, Leiden z. j. Adolf F&h, Grundriss der Geschichte der bildenden Künste, Freiburg 1897. Herder's Bilderatlas zur Kunstgeschichte, mit kurzer Uebersicht über die Kunstgeschichte, Freiburg z. j. Erich Frantz, Geschichte der christlichen Malerei, 2 Bde. Freiburg 1887—1894. Reusens, Archéologie chrétienne, II éd., 2 vols, Louvain 1885—1886. P. W. von Keppler, Aus Kunst und Leben, Neue Folge, Freiburg 1906. C. Ed. Taurel, De christelijke kunst in Holland en x) Behalve de werken boven deze §, zie voor ons land nog 67. Kal]], Gesch. der Nederl. Letterkunde in de XVI eeuw, 2 deelen, Leiden 1889. Jonckbloet, Nederl. Letterkunde, II, 396 w. Moll, Johannes Brugman, Deel II. Knuttel, Het geestelijk lied, Botterdam 1906. 2) Wijbrands, in Studiën en Bijdragen, III, 193—293. 67. Kalf], Geschied, der Nederl. letterkunde, Deel 1—II, Groningen 1905 vv. Endepols, Het decoratief en de opvoering van het Middelnederlandsche drama volgens de Middelnederlandsche tooneelstukken, Amsterdam 1903. 270 § 135. Kerkelijke kunst. Vlaanderen, Amsterdam 1889. Cuypers—Kalf, De Katholieke Kerken in Nederland, Amsterdam 1906—1913. E. Male, L'art francais de la fin du moyen-age, Revue d. d. mondes 1908. Dezelfde, L'art rel. de la fin du mayen-age en France, Paris 1909. Wörmann, Gesch. d. Kunst, Band III—IV, Leipzig 1918—1919. 1°. De bouwkunst dezer periode werd over het algemeen nog door de gothiek beheerscht (zie § 116). De kunstenaars der zuidelijke landen zijn eigenlijk nooit in het wezen der gothiek doorgedrongen en legden zich vooral toe op het decoratieve gedeelte. Het plan der Itahaansche gothieke kerken week nauwelijks van dat der oude basilieken af. Als voorbeelden kunnen dienen de St. Franciscuskerk te Pistoia en de St. Franciscuskerk te Cremona. Verder komen in aanmerking de dom van Florence in 1296, verbouwd in 1357 ; St. Franciscus te Assisië in de XHI eeuw ; de kathedralen van Siena (1259) en Orvieto (1290) ; het Campo Santo van Pisa en Santa Maria Novella te Florence (1278-1350). De voornaamste kerken der laat-gothiek zijn de dom van Milaan (1386) en St. Petronius te Bologna. Hetzelfde kan van de Spaansche gothiek worden gezegd. Heerhjke gewrochten zijn de kathedralen van Burgos met facade en koepel in laat-gothiek, van Toledo (XII eeuw), Leon (XIII eeuw), Barcelona (XTV eeuw). Tot de laat-gothiek behooren de kathedraal van Sevüla en de scheeve toren van Saragossa. 2°. Onder den invloed van het humanisme keerden de Itahaansche meesters weldra tot de oud-romeinsche vormen terug, welke niet werden gecopieerd, maar verwerkt en samengevoegd tot een nieuwen bouwstijl, de zoogenaamde renaissance. Haar karaktertrekken zijn : het tongewelf en de koepel; de terugkeer van de verticale tot de horizontale richting, van het ideëele tot het realistische ; de indruk der zware massa ; het oude metselwerk in de plaats van de steenhouwerij ; ten slotte groote, helverlichte ruimten met uitgestrekte muurvlakken, die door den schilder en beeldhouwer worden versierd, en de opoffering der constructie aan het aesthetisch effect. Uitgangspunt en middelpunt der nieuwe kunst was Florence, waar Brunellesco (1377—1446) in 1420 den koepel van den dom ontwierp en de nieuwe richting deed gelden in de basiliek van den H. L a u r e n t i u s. Van dezen schepper der renaissance is de sacristie van Santo Spirito, de schoone capella Pazzi aan Santa Croce. Op hem volgde Alberti (1402—1472), de § 135. Kerkelijke kunst. 271 bouwmeester van Maria Novella te Florence. Groote meesters waren nog Antonio (f 1534) en Giuliano (f 1416) da Sangallo. Te Milaan bouwde den koepel van Sta Maria delle Orazie de beroemde Bramante ("f" 1514), die in 1506 den St. Pieter te Rome begon, het machtigste gebouw der renaissance, waaraan nog Peruzzi, Rafaël, Michelangelo en anderen hebben gewerkt. 3°. De sculptuur ging in de XIV eeuw, behalve in Itahë sterk achteruit. Wel bleef zoowel de teekening als de uitvoering nog altijd edel en schoon, maar de idealistische richting leidde tot affectatie en conventie. Een gezond realisme ontwaakte in Duitschland in de laatste jaren der XV eeuw. Te Neurenberg waren drie meesters beroemd : Veit Stoss (f 1533) ; Adam Krafft (f 1507) om het beroemde sacramentshuisje en Peter Vischer (f 1529) om het Sebaldusgraf te Neurenberg en zijn medewerking aan het grafmonument van Maximiliaan I te Innsbruck. Te Würzburg werkte Tilman Riemenschneider (f 1531), te Ulm de bekende Jörg Syrlin (f omstreeks 1474). Ook aan den Rijn bloeiden eenige meesters, zooals te Kalkar, Xanten en Kleef ; in Tyrol Michaël Pacher (f 1481), wiens voornaamste werk het altaar van St. Wolfgang is. Nergens ontwikkelde deze kunst zich weliger dan in Italië. Reeds vroeger opgekomen begon ze haar hoogsten bloei in Andreas Pisano (f 1349), meester eener beroemde deur van het baptisterium te Florence ; in Orcagna (f 1368), die het tabernakel in Or San Michele schiep. Een heerhjk werk is het grafmonument van St. Augustinus te Pavia (1362). Hebben de voorgaande kunstenaars de vroeg-renaissance ingeleid, Ghibcrti (f 1455) te Florence was een van hare voornaamste vertegenwoordigers en wrochtte de deuren van het beroemde baptisterium : de schoonheid der figuren verzachtte zijn realisme. Hartstochtelijker was Donatello (f 1466), de meester van St. Georg aan het Bargello te Florence en de bas-reliefs van St. Antonius te Padua. Beroemd zijn nog Lucas (f 1482) en Andreas (f 1528) della Bobbia om hun heerhjke ferra-cotta's ; Verroechio (t 1488); Quercia (t 1438) te Siena ; Leopardi (f 1522) te Venetië, en een reeks van kunstenaars, die hun talent besteedden aan de Certosa di Pavia. Andreas Sansovino (f 1529) ging reeds over tot de hoog-renaissance. 4°. Een nieuw leven begon ook de schilderkunst in de XIV eeuw. Tal van altaarstukken schiep men in Duitschland, meestal 272 § 135. Kerkelijke kunst. tempera op goudgrond. Een hoogere volmaaktheid bereikte de Vlaamsche school in de XV eeuw. De gebroeders H u b e r t (f 1426) en J a n (t 1440) van Eyck (Gent en Brugge) toonden een meuwen weg door de volmaking der olieverf. Hun hoofdwerk was de Aanbidding van het Lam, altaarstuk te Gent. In de Brabantsche school muntten uit de gepassioneerde en vruchtbare Rogier van der W e ij d e n (f 1464) en Dirk Bouts (f 1475) een Hollander, beroemd om zijn heerhjke landschappen in den achtergrond zijner altaren. Hans Mcniling (t 1494) vereenigde de hoedanigheden van verschillende scholen in zijn altaar van St. Jan, Ursula- schrijn, vreugden van Maria enz. Verder moeten vermeld worden :Peter Christus (XV eeuw), Gerard David, geboren te Oudewater omtrent 1450, QuintenMetsijs, geb. te Leuven omstreeks 1460 ; Engelbrechtsen, geb. te Leiden, 1460; Lucas van Leiden, geb. 1494, JanMostaertvan Haarlem, geb. 1474, Jan J o e s t van Kalkar enz. Onder den invloed der Vlaamsche èn Brabantsche school stonden in Duitschland H a n s en W i 11 e m Pleydenwurff, Michaël Wolgemut, Martin Sehongauer te Colmar (Madonna im Rosenhaag, rust op de vlucht naar Egypte) werd nagevolgd zelfs buiten Duitschland. Zeitblom muntte uit door eenvoud en een schoon koloriet, Hans Holbein de oudere door majesteit en hcht (altaar van St. Sebastianus en Maria m den tempel te München). De Keulsche school was beroemd om haar zachte bevalligheid. Haar beste vertegenwoordiger was Stephanus Loehner, wien het eerste werk der Duitsche schilderkunst wordt toegeschreven : de Aanbidding der drie koningen in den dom te Keulen. , , i Geheel verschillend was de ontwikkeling der schilderkunst in Italië Hier was het streven vooral op de schoonheid van vormen en mtdrukking gericht. In de eerste tijden beperkte men zich bijna enkel tot fresco's. Door Cimabue, Duccio en Giotto was deze kunst aan de stijve Byzantijnsche conventie ontrukt. De voornaamste leerling der laatsten was Taddeo Gaddi (f 1366) die het leven van Maria schilderde in Santa Croce te Florence. Onafhankelijker werkte Orcagna (t 1368); hij schiep het laatste oordeel en de hemelsche glorie in St. Maria Novella. In Siena bloeiden Simone di Martino (f 1344) met zijn broeder D o n a t o en zijn zwager Lippo Memmi (t 1346). Veel krachtiger waren de gebroeders PietroenAmbrogio Lorenzetti. Met het vertrek der Pausen naar Avignon was uit Rome het § 135. Kerkelijke kunst. 273 leven geweken. Wat later deed Fra Angelico (1387—1455) het middeleeuwsch ideaal herleven. In hem bereikte de kerkehjke schilderkunst haar toppunt. Niemand heeft zoo bezielde en gevoelvolle koppen geschilderd. Hij gaf tal van schilderstukken, daarbij fresco's in San Marco te Florence, in de kathedraal van Orvieto, in het Vaticaan en leidde de kunst over tot een nieuw tijdvak, de vroegrenaissance. Ook nu bleven de werken overwegend kerkehjk. De techniek was dezelfde tot 1473, toen de olieverf altijd meer veld won. Ontelbaar waren de talentvolle kunstenaars. Als eersten meester der nieuwe richting noemt men Masaccio (1401—1428). Veel schitterender was Filippo Lippi (f 1469), die in zijn Madonna's het eerst de huiselijke innigheid schilderde, en diens leerling Botticelli (f 1510), die veel portretten in zijn stukken opnam. Hem volgde Filippino Lippi (t 1504). Hij schilderde te Rome in St. Maria della Minerva. Zijn beste altaarstuk is het visioen van St. Bernardus. Ghirlandajo (f 1494) vatte zijn voorgangers samen, muntte uit door zijn duidelijke compositie en zijn heerlijke perspectieven. Hij schilderde de roeping der Apostelen in de Sixtijnsche Kapel enz. Een krachtig talent en een diep denker was Lucca Signorelh (f 1523), die tal van altaarstukken gaf. Van de Umbrische school was Perugino, die zooals Ghirlandajo te Florence, alle goede eigenschappen zijner voorgangers te Perugia vereenigde. Zijn beste fresco is Christus aan het kruis in Sta Maria Maddalena de Pazzi, een heerhjk stuk ook de graflegging in het museum Pitti te Florence. Hij was de leermeester van R a f a ë 1. Veel overeenkomst met hem had Pinturicchio ; beroemd en onlangs gerestaureerd zijn de Appartamenta Borja te Rome. Te Padua werkte Mantegna (f 1506); te Bologna Franeia (t 1517) ; de roem der Venetiaansche school waren Gentile (t 1507) en Giovanni (f 1516) Bellini. De eerste muntte uit door zijn gezond realisme en zijn zonnig hcht, de tweede door teekening en kleur. 5°. Tijdens de residentie der Pausen te Avignon en de scheuring ging de kerkehjke muziek niet achteruit. De pausehjke kapel was te Rome gebleven. Te Avignon werd de zang voornamelijk geleid door Belgen, die meestal contrapuntisch zongen, maar ook minder kerkehjken zang in het heiligdom brachten. Deze kunstenaars gingen met den Paus naar Rome, waar voortaan Belgen de kapel leidden. Onder hen vond men enkele goede meesters, b.v. W. Dufay (f 1432) uit Henegouwen. Toch heerschte weldra een wereldsche toon in de kerkmuziek te Rome. Wehger bloeide deze P. Albers S.J. Kerkgesch. II. 18 274 § 135. Kerkelijke kunst. kunst in Zmd-Dmtschland en de Nederlanden op het laatst der XV eeuw. Aan het hof van P h i 1 i p s d e n G o e d e componeerde reeds wat vroeger iEgidius Binchois (f midden der XV eeuw). Beroemd werden Jan Okeghem van Vlaanderen (f 1513); Jacoh Obreeht (t 1505), kapelmeester te Utrecht, later te Antwerpen ; Josquin des Pré (t 1521), die aan alle hoven een grooten naam had en in de uitdrukking van den tekst enkel door OrlandoLasso werd bereikt; Pierre de la Rue (XV eeuw); Antonius Brnmel (XV eeuw); Loiset Compère (f 1518) en een menigte anderen *). i) A W Ambros, Geschichte der Musik, Breslau 1862—1878. De Nederlandsche toonkunstenaars der XV en XVI eeuw. Fragmenten der Muziek van A. W. Ambros, Rotterdam 1882. F. de Menü, L'école contrapuntique flamande au XV et au XVI siècle, Paris 1905. DERDE TIJDVAK. NIEUWE TIJD. 1517—HEDEN. EERSTE HOOFDSTUK. Vak Luthers optreden tot het begin der Fransche Revolutie. 1517—1789. EERSTE HOOFDSTUK. Hervorming in Dtjitsohland. § 136. Luther en de Aflaatstrijd. De werken van Luther : uitgave Walch, 24 oleelen, Halle 1740—1750; uitgave Plochmann en Irmischer, 67 deelen, Erlangen 1826—1857 ; uitgave Knaake—Kawerau, Weimar 1883 w. Brieven : uitgave De Wette, 5 deelen, Berlin 1825— 1828. L. Endera, Dr. M. Luthers Briefwechsel, 11 Bnde, ' Frankfurt a/M. 1884—1907, XII B. van G. Kawerau, Leipzig 1910. Tischreden : uitgave Bindseil, Berl. 1863—1866 ; uitgave Preger, Leipzig 1888. Geistliche Lieder: uitgave Wackernagel, Stuttgart 1856 vv. Melanchthon, Historia de vita et actis M. Lutheri, Wittemb. 1546. J. Gochlaeus, Commentaria de actis et scriptis M. Lutheri Saxonis, Mog. 1549. Evers, Martin Luther, 6 Bde, Mainz 1883—1891. Köstlin, Martin Luther, 3 Bde, Elberfeld 1883. H. Denifle, Luther und Luthertum in der ersten Entwicklung, II Aufl., Mainz 1904. H. Grisar S. J., Luther I—III, Freiburg 1911—1912. Laemmer, Monumenta Vaticana historiam eccles. sec. XVI illustrantia, Frib. 1861. Dezelfde, Analeota Bomana, Schaffhausen 1861. Balan, Monumenta reformationis Lutheranae ex tabulis s. sedis secretis (1521—1525), Batisb. 1883—1884. Dezelfde, Monumenta seculi XVI historiam illustrantia, Oeniponte 1885. Augusti, Sammlung der symbolischen Bücher, VII Aufl. (Müller), Gütersloh 1890. Löscher, Vollstandige Reformationsacta, Leipzig 1720—1728. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwicklung und ihre Wirkungen im Umfange des luther. Bekenntnisses, Arnheim 1853—1854. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, 19— 20 Aufl., B. 1—2, Freib. 1914. H. Böhmer, Luthers Romfahrt, Leipzig 1914. Corpus Catholicorum, ed. Greving en andere, Munster 1919 ff. Dit tijdvak wordt ingeleid door de pseudo-hervorming. Een groot deel der noordelijke volken valt af van de Kerk en bestrijdt zijne moeder. Li de Kerk zelve komt het tot een ware hervorming, 278 § 136. Luther en de aflaatstrijd. tot een inwendige versterking en bevestiging. Naar buiten breidt ze zich uit in bloeiende missiën. De staten onttrekken zich allengs aan de gehoorzaamheid en den invloed der Kerk, zoodat het van üeverlede komt tot scheiding van Kerk en staat. 1°. Nadat de ware hereorming in hoofd en leden meer dan een eeuw lang was uitgesteld, vaak zelfs tegengewerkt, brak in den aanvang de XVI eeuw een geweldige revolutie uit, die in Duitschland haar oorsprong had en zich voortplantte over het gansche noorden. De hoofdbewerker der omwenteling was Martinus Luther (1483—1546). Geboren te Eisleben uit behoeftige ouders doorleefde hij een harde jeugd, bezocht daarna de Latijnsche school te Maagdenburg en Eisenach en studeerde sedert 1501 aan de universiteit van Erfurt wijsbegeerte en rechtsgeleerdheid. Als meester der schoone kunsten trad Luther 1505 te Erfurt in de orde der Augustijner-Eremieten *), legde na zijn noviciaatsjaar de professie der drie geloften af, en werd in 1507 tot priester gewijd. Om zijne begaafdheid werd L u t h e r in 1508 door zijn provinciaal Joannes van Staupitz naar Wittenberg geroepen, om aldaar zijne studies voort te zetten en tevens als professor op te treden. Als magister in de philosophie hield Luther voorlezingen over de ethica van Aristoteles, en waaractajnhjk ook over de dialectica. Reeds in Maart 1509 verwierf hij een graad in de theologie, dien van baccalaureus biblicus, waardoor hij bevoegd werd tot cursorische voorlezingen over de H. Schrift aan de universiteit. Maar nog in 't najaar van 1509 werd Luther teruggezonden naar Erfurt; om welke reden, is niet bekend; vermoedelijk zal Luthers houding in den strijd over de Observantie,.die in de Saksische congregatie was uitgebroken, van invloed zijn geweest; want Luther stond aan de zijde der Observanten van Erfurt tegenover de Staupitzianen van Wittenberg. Hij trad thans in Erfurt als sententiarus op en hield anderhalf jaar voorlezingen over de Libri Sententiarum van Petrus Lombardus. Gedurende den winter 1510—1511 vertoefde hij te Rome, om in opdracht van de Observanten hun belangen te bepleiten. Tevergeefs zoekt men in Luthers geschriften uit dezen tijd sporen van ketterij : de jonge theoloog staat geheel op kerkelijk standpunt, ook in de gewichtige leerstukken die hij later zoo fel zou bestrijden, zooals de rechtvaardigmaking, de sleutelmacht der Kerk, de verdienstehjkheid der goede werken, enz. Maar hij geeft blijken i) Duynstee, Maarten Luther en zijn orde, Leiden 1924, 2 Deelen. § 136. Luther en de aflaatstrijd. 279 van zelfbewustheid, hoogmoed, neiging tot tegenspraak en liefdeloosheid tegenover anderen. Hij schijnt somwijlen aan hevige aanvechtingen en angsten te hebben blootgestaan, maar volgens zijn eigen herhaalde bekentenis voelde hij zich toch gelukkig in het klooster. Over de toestanden in Rome en in Itahë oordeelde Luther in later jaren zeer ongunstig en dikwijls zeer onbillijk ; lof heeft hij voor de beoefening der naastenliefde en weldadigheid, voor de matigheid der Italianen, en den geregelden gang van zaken aan de Curie. Dat hij door het minder stichtende niet aan het wankelen kwam, getuigt zijne latere bekentenis ; „Yk. zou in staat geweest zijn een ieder te dooden, die den Paus, ook maar met één woord gehoorzaamheid had geweigerd." 2°. Uit Rome teruggekeerd werd Luther weer naar Wittenberg verplaatst; 1 October 1512 verwierf hij den doctorsgraad in de theologie en trad op als professor in de H. Schrift. Van 1513 tot 1515 gaf hij eene verklaring van de Psalmen. Ook deze Psalmenverklaring bewijst nog geen afwijking van de kerkelijke leer. Luther leert nog de natuurlijke vrijheid van den wil, de verdienstelijkheid der goede werken, de onderwerping aan het kerkehjk gezag, enz. ; maar het is opmerkelijk, dat hij voortaan optreedt als de felle bestrijder der Observanten, dat zijn hoogachting voor de goede werken begint te dalen, en dat hij sterk nadruk legt op de macht der begeerlijkheid en de zwakheid der menschelijke natuur tegenover de kracht der genade en der verdiensten van Christus. Luther sprak van eene hervorming der theologie ; maar voor die taak was hij in 't geheel niet berekend ; grondig geschoold was hij volstrekt niet; van de scholastiek kende hij slechts de uitwassen van het nominalisme. Valsch mysticisme en spiritualisme deden hun invloed gelden. Li de drukke bezigheden en verstrooiingen van zijn werkkring ging Luthers geestelijk leven achteruit; zelden bleef hem genoeg tijd over om het brevier te bidden, en de H. Mis te lezen. Het nederig gebed, om te bhjven staan, was hem vreemd ; en onderwijl had hij hevige aanvechtingen te doorstaan en kostte hem het onderhouden der wet, het onderdrukken der begeerlijkheid geweldigen strijd. Zijn zelfoverschatting, zijn gehechtheid aan eigen inzicht namen toe ; overal, bij Tauler, bij Augustinus, in de H. Schrift meende hij de bevestiging van zijn ideeën te vinden. Zoozeer ontbrak het hem aan zelfbeheer, zoover veroverde hem de hoogmoed, dat hij weldra de teksten geweld aandeed om ze voor zijn vooropgezette meening te doen spreken. 280 § 136. Luther en de aflaatstrijd. Van 1515 tot 1516 hield Luther voorlezingen over Paulus' Brief aan de Bomeinen en verkondigde hij voor het eerst beslist kettersche stellingen: dé inwendige gerechtigheid is onmogehjk ; de zonde wordt niet weggenomen, zij blijft, maar wordt niet aan gerekend ; de neiging van het vleesch tegen den geest en de wet is reeds kwaad ; de begeerlijkheid is de erfzonde. Wij kunnen slechts een uitwendige gerechtigheid verwerven : de gerechtigheid van Christus moet onze ongerechtigheid bedekken ; door het geloof worden wij ze deelachtig, ons beroepend op Christus :l) „Zie, deze heeft voldaan, deze is rechtvaardig, deze is mijn verdediging, deze is voor mij gestorven". En dan: „Wanneer Hij mijne zonden maakt tot de zijne, dan heb ik ze niet meer en ben vrij. Maar wanneer Hij zijne rechtvaardigheid tot de mijne maakt, dan ben ik rechtvaardig door dezelfde rechtvaardigheid, die Hij heeft." De mensch zelf is altijd krank, altijd in zonde, maar de rechtvaardigheid van Christus bedekt bij den kranke, de zonde 8). Weldra verwierp L u t h e r den vrijen wil (Liberum arbUrium est mortuum). Het geloof des menschen is daarom het werk Gods alléén : „Het geloof is het voornaamste werk Gods... Hij bewerkt het in ons en zonder ons." Het geloof is dan, volgens Luther, de formeele rechtvaardigheid a). Het bruiloftskleed is het geloof, zonder de hefde. Tot de zaligheid is niets anders noodig dan het geloof !). Zoo kwam L u t h e r tot de valsche en noodlottige Solafidesleer, een der hoofddogma's der heirvonning. Sinds 1518 voegde hij daarbij de fides fiducialis, waardoor de mensch in zijn vertrouwen op de verdiensten van ChriBtus absoluut zeker is van zijne rechtvaardiging en zijn toekomstige zaligheid. Deze leer noemde Luther de blijde boodschap, het nieuwe Evangelie, dat door de Kerk reeds vroeger was verloren en thans opnieuw teruggevonden door hem. Gevloekt werd een ieder, die L u t h e r niet geloofde. Door deze „theologie" moest natuurlijk de gansche Kerk, haar inrichting, haar sacramenten, haar eeredienst en kathohek leven als een verealsching der oor- !) Over den langzamen achteruitgang van Luther, zie Studiën, Hervormingsnummer, Nov. 1917 en Hartmann Orisar S. J. Luther, I. a) „Fides jam est gratia justificans. Fides est formalis justitia, propter quam justificamur." s) „Fides est haec vestis, qua induimus jnstitiam Christi coram Deo. Alii dicunt, esse charitatem, non fidem. Hos sinimus ambulare suo sensu, èt dicimus : si possunt hanc vestem (charitatem) afferre, bene concordabimus nos. Sed ipsi nesciunt, hoe esse impossible . . . Justitia Christi nos ornat, non opera nostra." § 136. Luther en de aflaatstrijd. 281 spronkelijke Evangelische Kerk worden gebrandmerkt. „Geen letter is er," volgens Luther, „in de kathoheke leer zoo klein, geen werk in de Kerk zoo gering, of het verloochent en lastert Christ u s en schendt het geloof in Hem." Aldus stond Luther reeds in 1516 met zijn leer over de begeerlijkheid, de erfzonde, de vrijheid van den ml, de genade, de rechtvaardigmaking bulten de leer der Kerk. In September van dat jaar zat hij aan de universiteit een disputatie voor en het daarin de stelling verdedigen: „Homo guando facit, quod in se est, peccat, cum nee veile aut cpgitare ex seipso possit." In Augustus 1517 stelde Luther voor een doctorandus 29 stellingen op, waarvan de 4de nagenoeg hetzelfde zegt; de 5de ontkent den vrijen wil: de wil is niet vrij, maar gevangen. In zijn vastenpreeken van dat jaar sprak hij zich reeds tegen den aflaat uit; C h r i s t u s is de voldoening, „het is niet noodig naar Rome, Jeruzalem of Compostella te gaan." Reeds toen werd Luther door velen ketter genoemd. Kort daarop aanvaardde hij openhjk den strijd tegen de Kerk. 3°. Van dat optreden tegen de Kerk en Paus is de Aflaatstrijd volstrekt niet de oorzaak, maar hoogstens de aanleiding geweest1). Paus J u 1 i u s II was den bouw der nieuwe St. Pieterskerk te Rome begonnen. Veel nog bleef bij zijn overlijden (1513) te doen. Het lag voor de hand, dat de christenen der gansche wereld zouden bijdragen voor de voltooiing der pausehjke basiliek. In 1506 was te dien einde een aflaat uitgeschreven, welken Leo X (1514) vernieuwde2). Als voorwaarde had deze Paus gesteld biecht en communie, vasten op den dag vóór de biecht, het bezoeken van 7 kerken en 7 altaren en een bijdrage voor den bouw van den St. Pieter naar vermogen. Commissaris voor de kerkprovinciën Mainz en Maagdenburg was de aartsbisschop van Mainz, Albrecht van Brandenburg, die de helft van het bedrag ontving 3). Als aflaatprediker voor het oostelijk gedeelte zijner provincie stelde hij aan den predikheer Joannes Tetzel *), een bekend redenaar en theoloog. Deze *) Aan Tetzel, die treurde over de verwarring, schreef Luther, dat Tetzel de oorzaak niet was, maar dat het kind een heel anderen vader had. Brieven, De Wette—Seidemann, VI, 18. Zie Grisar, Luther, I, 281. 2) De aflaat en vooral de misbruiken bij de prediking werden ook door zeer kerkehjke personen gelaakt. Zie Pastor, Geschichte der Papste, IV, S. 228 ff. ») Hist. pol. BL, B. 118 (1896), S. 73 ff.; 106 ff. «) N. Paulus, Hist. Jahrb. d. Görresges. 1895, S. 37 ff. Vooral echter : Die deutschen Dominikaner im Kampf gegen Luther, Freiburg 1899. Johann Tetzel, der Ablassprediger, Mainz 1899. 282 § 136. Luther en de aflaatstrijd. preekte met goed gevolg, ook in Saksen, het laatst te Jüterbogk, nabij Wittenberg. De humanisten spoorden Luther aan tot verzet, die daarop den laatsten October aan de slotkerk 95 stellingen aansloeg over den aflaat. Eén gedeelte bevat Luthers zeer verwarde beschouwingen over de vergiffenis der zondenstraffen ; een ander verheft zich tegen de wijze, waarop de aflaat werd gepredikt. „Wie tegen den aflaat predikt, zij gevloekt (71) ; gezegend daarentegen wie tegen den moedwil der af laat predikers te velde trekt" (72). De 4de stelling past volledig in het systeem van Luther: „De straf der zonde bestaat in haat tegen zich zelf (omdat alles wat de mensch doet zonde is) ; wijl deze zondenstraf alleen innerlijk en de eenig ware boete is, daarom kan ze niet worden kwijtgescholden door den Paus." „De Paus wil en kan alleen de straffen kwijtschelden, die hij heeft opgelegd" (5). „Deze kwijtschelding is enkel een verklaring, dat God de straffen kwijtscheld" (6). De alfaten hebben niets uit te staan met de geloovige zielen (8—29). „Door een waar berouw erlangt ieder christen, ook zonder aflaatbrief, volledige hem verschuldigde kwijtschelding" (36). „Elke christen, levend of dood, heeft zonder aflaat het hem toekomende deel in alle goederen van Christus en de Kerk" (37). „De schat, waaruit de aflaten worden geschonken, bestaat niet in de verdiensten van Christus en de Heiligen ; want deze werken zonder de vergunning des Pausen" (58). Anderzijds gaf Luther toe, dat de kwijtschelding des Pausen, als teeken der goddelijke kwijtschelding, niet mocht worden veracht. (38) x). 4°. Zeer spoedig werden deze -stellingen over gansch Duitschland bekend en vonden vooral bijval bij de humanisten en het jongere geslacht. Terstond vatte Tetzel het plan op, de uitdaging te aanvaarden en haalde eerst den doctorsgraad te Frankfort a/O. Voor het openhjk dispuut der promotie (20 Jan. 1518) sloeg hij 106 antithesen 2) over den aflaat aan 3). Deze zijn juist, klaar en 1) Opp. Omnia Bev. P. D. M. L., quae vir Dei ab anno MDXVII etc. edidit, Tom. IV, Jenae 1564—70, I, fol. 1 ss. Amore et studio elucidandae veritatis haec subscripta disputabuntur Wittenbergae, praesidente B. P. Martino Luthero artium et s. Theologiae magistro eiusdem ibidem lectore ordinario. Quare petit, ut qui non possunt verbis praesentis nobiscum disputare, agant id litteris absentes. 2) Opp. omnia Lutheri, ed. Jen. I, 5, ss. 3) Minstens had Wimpina, professor van Tetzel te Frankfort, dezen in het opstellen der Antithesen krachtig geholpen. Vgl. Paulus, Hist. Jahrb. 1895, S. 54 f. § 136. Luther en de aflaatstrijd. 283 doen den opsteller kennen als een goed theoloog, die terstond had opgemerkt, dat hier geen sprake was van een schooltwist, maar van een opstand tegen de beginselen der boete en den aflaat1). Toch werden deze antithesen niet alleen door de studenten van Wittenberg openlijk verbrand, maar ook door Luther zelf van den kansel bestreden. Dezelfde dwalingen werden herhaald, andere erbij gevoegd en zijn tegenstanders met verachting behandeld. Tetzel op zijn beurt bewees, dat de leer van Luther met die van Wiclef en Hus overeenkwamen verklaarde kort daarop (April 1518) in 50 stellingen de onfeilbaarheid der kathoheke Kerk. Luther echter beweerde, aUes wat men bestreed te hebben ontvangen van God en verkondiger te zijn der reinste theologie. In hetzelfde jaar schreef Joannes Eek, kanunniktheologaal van Eichstadt, op aansporing zijns bisschops, Obelisci2) bij enkele theses van Luther, die zeer hartstochtelijk met zijn Asterisci antwoordde en door Carlstadt gesteund werd. Ook de Keulsche professor Jacob Hoogstraeten O. P. 8) schreef tegen Luther, maar richtte daarmee nog minder dan de anderen iets uit. April 1518 had er een openlijk dispuut plaats in het Augustijner klooster te Heidelberg 4), waar Luther de stellingen deed verdedigen, dat de natuur van den mensch door de zonde van Adam geheel is bedorven en daarenboven den vrijen wil heeft verloren. Velen zijner vroegere vrienden trokken zich terug 5), terwijl vooral onder het jongere geslacht het getal zijner aanhangers groeide. 5°. Dit laatste was de reden, waarom Luther ook in Saksen een openlijk dispuut trachtte te houden. Carlstadt6) zou Luther verdedigen tegen Eek. Deze weigerde aanvankelijk, maar gaf door Luther gedrongen eindelijk toe en bepaalde, dat de disputatie te Leipzig (1519) zou plaats hebben7). Litusschen *) Der Katholik, 1860, I, 641—682; II, 129—165. 2) Ed. Jen. I, 31 ss. met de Asterisci. Wiedemann, Dr. Joannes Eek, Regensb. 1865. 3) Der Katholik, 1897, II, 160 ff. ; 1902, II, S. 22 ff. 4) Bauer, Die Heidelberger Disputation (Zeitschr. für Kirchengesch. 1901. S. 233 en 299). 6) „Peregrina illis videbatur theologia." «) Barge, A. B. von Karlstadt, Leipzig 1905, 2 Teile. ') Ecciüs noster a me tentatus Augustae, ut cum Carlstadio nostro Lipsiae congrederetur pro componenda contentione, tandem obsecutus est. Luther bij de Wette, I, 216. Seitz, Der Authentische Text der Leipziger Disputation, Berlin 1903. 284 § 137. Luther tegenover Paus en keizer. liet hij 12 stellingen over den aflaat en de volmacht des Pausen verspreiden, waardoor Luther zoo vertoornd werd, dat hij antithesen uitgaf en, gesteund door hertog Georg van Saksen, doorzette, zelf te mogen deelnemen aan het dispuut. Het werd gehouden van 27 Juni tot 16 Juh, tegen den wil der bisschoppen van Merseburg en Brandenburg, in tegenwoordigheid van Georg van Saksen. De overwinning was aan de zijde van Eek, die Luther en Carlstadt een gevoelige nederlaag toebracht. De universiteiten van Parijs, Heidelberg, Keulen en Leuven heten zich, na inzage der acten, uit tegen Luther, die zelf erkende, dat er slecht gedisputeerd was, en Carlstadt schande had ingeoogst voor eer (quia est infelicissimus disputator, horridi, et hebetis ingenii). Eek daarentegen werd om zijn „behendigheid, vernuft, geleerdheid, minzaamheid en trouw" door Melanchthon1) en Scheurl ten zeerste geprezen. Luther onderwierp zich niet, noemde het dispuut te Leipzig tijdverhes, maar verheugde zich, dat zijn vrienden hun toorn uitstortten over Eek2).Georg van Saksen daarentegen keerde zich af van Luther, die in 't vervolg ook door den geleerden Hieronymus Emser met kracht werd bestreden s). § 137. Luther tegenover Paus en keizer. Pastor, Geschichte der Papste, IV Band, Freiburg 1906. K. Muller, Zeitschrift f. Kirchengeschichte, XXIV, S. 46 ff. Kalhoff, ibidem, XXV, 90—147 ; 273—290 ; 399—469 ; 503—603. Schutte, Quellen und Forschungen, VI Band. Kalhoff, Forschungen zu Luthers römischem Prozess, Rom 1905. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, II B. XVII— XVIII Aufl. 1°. Nadat de nieuwe leer van Luther door den aartsbisschop van Mainz te Rome was bekend gemaakt, droeg L e o X aan Gabriël della Voltra, plaatsvervangend generaal der Augustijnen, op, den trotschen professor van Wittenberg tot rust x) Ellinger, Philipp Melanchthon. Ein Lebensbild, Berlin 1902. Opp. Corpus Reformat. ed. Bretschneider et Bindseil, Hallae et Brunsvic 1834—1860, 28 Tomi. a) Eccius dedolatus van Willibald Pirkheimer. 3) Ed. Jen. I, 348 ss. ; 350 ss. Enders, Luther und Emser. Ihre Streitschriften aus dem Jahre 1521, 2 Bde, Halle 1889—1891. § 137. Luther tegenover Paus en keizer. 285 te brengen. Dit was een zware taak. Kort daarop toch zond L ut b e r zijn Resokitiones over de kracht van den aflaat naar Rome en weigerde tê herroepen. Tegelijk hield hij een preek over de excommunicatie, welke, volgens hem, niemand kon uitsluiten van de onzichtbare gemeenschap met de Kerk. Litusschen werd te Rome het proces tegen Luther aanhangig gemaakt en de magister sacri palatii Silvester Prierias gaf een korte weerlegging van diens leer in het boek: R. P. Fratris Silvestri Prieriatis .... in praesumptuosas M. Lutheri conclusiones de potestate papae dialogus (1518) x). Handig was dit geschrift niet gesteld en het viel daarenboven aangaande den aflaat in overdrijving 2). Op het bevel, zich binnen 60 dagen te Rome te verantwoorden, antwoordde Luther met een weigering en schreef aan Frederik van Saksen, zelfs aan keizer Maximiliaan I, om in Duitschland te worden gevonnist. Den 12, 13 en 14 October 1518 verscheen Luther voor kardinaal Cajetanus te Augsburg, weigerde echter beslist te herroepen, maar beloofde stilzwijgen, wanneer dit ook zijn tegenstanders onderhielden. Enkele dagen daarna uit Augsburg gevlucht, appelleerde hij a Leone male informato ad Leonem mélius informandum 8). Den 9 Nov. 1518 vaardigde L e o X een constitutie ter verklaring van den aflaat uit, die in een groot aantal exemplaren over Duitschland werd verspreid. De indruk van dit belangrijke stuk was zeer gering, vooreerst omdat de aflaat bij het volk gehaat was geworden en vervolgens, omdat Luther vóór de aankomst der bulle zich op een algemeene synode had beroepen, hetgeen door duizenden werd toegejuicht. Kort daarna kwam de pausehjke kamerheer, Karei van Milt i t z, naar Duitschland. Maar zooals te verwachten was, leidden de onderhandelingen van dien oppervlakkigen, hchtvaardigen hoveling met een hardnekkige als Luther tot niets. 2°. Door L e o X aangezocht ondernam E o k 18 Jan. 1520 de reis naar Rome, waarop het proces tegen Luther werd bespoedigd. Terwijl men te Rome beraadslaagde, schreef Luther zijn werkje De Captivitate babylonica Ecclesiae *) waarin hij de leer der sacramenten aanviel en deze tot drie beperkte. Terzelfder 1) Ed. Lutheri, Jen. I, fol. 15 ss. 2) Ibidem, fol. Ba. Hist. Jahrb. 1895, S. 49 f. 3) Acta R. P. D. M. Lutheri apud D. Leg. Thom. Cajetanum, ed. Jen. fol. 185—202. 4) Ed. Jen. II, fol. 259 a—286 a. 286 § 137. Luther tegenover Paus en keizer. tijd verscheen het geschrift De libertate christiana, dat tal van vroegere dwalingen herhaalde. Van Miltitz bracht deze boeken, die einde October 1520 gereed waren, met een schrijven van Luther naar Rome. Hier had men zeer lang, wellicht te lang getalmd. Eindelijk was den 15 Juni 1520 de beroemde bulExsurge Domine uitgevaardigd. Plechtig klonk de aanhef : ingeroepen werd de hulp des Heeren tegen de vossen, die den wijnberg verwoestten, het zwijn des wouds, dat hem vernielde. Dan noemde de Paus 41 stellingen op, die dwalingen bevatten vooral tegen : den vrijen wil, de erfzonde, de sacramenten in het algemeen, het geloof, de genade, de zonde, het berouw, de biecht, de goede werken, den aflaat, het vagevuur, de communie, het primaat, de excommunicatie en het gezag der algemeene synoden. Binnen 60 dagen moest Luther herroepen en anders de straf der notorische en hardnekkige ketters ondergaan 1). 3°. Met de afkondiging en uitvoering der bul belastte L e o X Hieronymus Meander2) en Joannes Eek, twee mannen niet minder trouw aan den H. Stoel als beroemd om hun talenten. Toch was de keuze van Eek, die als de groote tegenstander van Luther bekend stond, niet zeer voorzichtig. Reeds terstond moest hij ondervinden, wat moeilijkheden hem wachtten. Te Leipzig en Wittenberg rukten studenten de bul af. Eek werd persoonlijk bedreigd. De universiteiten van Weenen en lngolstadt toonden zich traag. Verschillende bisschoppen maakten moeilijkheden tegen de afkondiging der bul. Men zag het gevaar niet in. Luther hield zich eerst, alsof hij twijfelde aan de echtheid en voer uit tegen E c k, die de bul zou hebben verdicht. Daarna echter stortte hij al zijn gal uit tegen den Paus en schreef een hartstochtelijk pamflet „Tegen de verfoeilijke bul van den Antichrist" 3). Den 10 December 1520 hield hij te Wittenberg een optocht en verbrandde de bul, zeggende : „Wijl gij den Heilige des Heeren bedroefd hebt, daarom bedroeve en vertere U het eeuwige vuur." J) Th. Harnack, Luthers Theologie mit besonderer Beziehung auf seine Versöhnungs-und Erlösungslehre, Erlangen 1862—86. Buil. Rom. ed. Taur. V, p. 748 ss. Raynald, ad an. 1520, no. 51 ss. Denzinger, IX, p. 175. Ed. X, No. 741 ss. 2) Pagnier, Jér. Aléandre, Paris 1900. P. Kalkoff, Aleander gegen Luther, Leipzig 1908. A. Virgili, Girolamo Aleandro, Arch. stor. It. t. XXXI (1903), p. 387 ss. 3) Adversus execrabilem Antichristi bullam, ed. Jen. II, 286b—292. § 137. Luther tegenover Paus en keizer. 287 Scherper kon Luther niet uitdrukken, dat hij voorgoed met de Kerk had gebroken. De 60 dagen waren den 20 November verloopen. Eerst 3 Januari werd door de bul Decet Romanum Pontificem1) over Luther en zijn aanhangers de ban uitgesproken. De eerste alleen werd met name genoemd : de absolutie van L uther, Hutten, Pirkheimer en Spengler behield de Paus zich voor. Terwijl de beide laatsten zich onderwierpen, bleef Hutten hardnekkig, raasde tegen Rome en riep allen tot een godsdienstoorlog op 2). 4°. Zulk een (Irijven te verhinderen, was de phcht van den jeugdigen keizer K a r e 1 V. Deze ontving den pauselijken legaat, Hie ronymus Aleander, te Antwerpen zeer eervol en verklaarde zijn leven te willen geven voor de verdediging der Kerk; het de bul uitvoeren en de kettersche boeken verbranden. Na zijn kroning te Aken hield Karei een Rijksdag te Worms (1521). Frederik van Saksen deed al het mogehjke bij den keizer, om L u t h e r te Worms in verhoor te nemen en eerst dan te veroordeelen. Eindelijk ging Karei V hierop in, werd echter spoedig door Aleander overtuigd, dat Luther, in een pausehjke bul als ketter veroordeeld, door een lagere rechtbank te Worms niet kon worden vrijgesproken ; waarop de keizer zijn verlof introk en alleen toestand dat Luther, wanneer hij wilde herroepen, in de nabijheid van Worms kon worden gebracht. Intusschen trachtte E r a s m u s, gesteund door Frederik van S a k s e n, de valschheid der pauselijke bul te bewijzen en beschuldigde den legaat Aleander, die hem echter te Keulen te woord stond en van onwaardige huichelarij overtuigde. Op den rijksdag waren de gevoelens verdeeld. Terwijl de keizer, als beschermheer der Kerk, van plan was de bul uit te voeren en Luther in den rijksban te doen, trachtten zijn raden en de meeste keurvorsten door te zetten, dat Luther eerst zou worden gehoord. Om de rijksstanden niet reeds op zijn eersten rijksdag tegen zich in te nemen, gaf Karei eindelijk toe en onderteekende 6 Maart 1521 den geleibrief voor Luther, maar beval tevens.diens geschriften in beslag te nemen. Den 16 April J) Buil. Bom., ed. Taur. V, 761—64. *) Dr. M. Luthers Freundschaft mit TJlrich v. Hutten. Der Katholik, 1890, II. S. 325 ff. 288 § 137. Luther tegenover Paus en Keizer. kwam Luther te Worms1) aan. Den volgenden dag had het eerste verhoor plaats voor den keizer en den rijksdag. Op de vraag, of hij de daar aanwezige boeken had geschreven, bekende Luther; voor zijn herroeping vroeg hij bedenktijd, die hem werd toegestaan tot den volgenden dag. Den 18 April verdedigde hij zijn leer, trok in een zeer hevige rede los tegen de tirannen der Kerk en weigerde zijn dwaling te erkennen. Aan Cochlaeus.die hem vroeg : „Is het u geopenbaard" ? antwoordde L u t h e r na eenig talmen : „Het is mij geopenbaard" 2). Karei V drukte nu zijn spijt uit, niet vroeger tegen L u t h e r te hebben gehandeld en verklaarde kroon en leven te willen wagen tot behoud der religie en tot uitdelging der ketterij. Den 26 Mei onderteekende de keizer het Edict van Worms, dat met de scherpste bewoordingen L u t h e r in den rijksban deed en de verbranding zijner geschriften beval, hetgeen plaats had te Worms den 29 Mei. Behalve in de Nederlanden, op het gebied van de Habsburgers en enkele geestehjke vorsten, voerde men het edict zeer kwalijk uit. Luther zelf werd door de list zijns vorsten aan den rijksban onttrokken. „Bi laat mij opsluiten en verbergen", schreef L u t h e r uit Frankfort, „ik weet zelf nog niet waar. Er moet een korten tijd worden gezwegen en geleden". Niet lang daarna zond Frederikvan Saksen hem ruiters achterna, dieLutherin schijn overvielen en op den Wartburcht brachten. Terstond strooide men uit, dat hij een zeer wreede behandeling had ondergaan en zijn hjk in een bergkloof was gevonden. In werkehjkheid zat Luther op zijn „Patmos" in veiligheid onder den naam van jonker Georg3). i) Acta Lutheri in comitiis Wormat., ed. Policorius, Vitehergae 1646. Hausrath, Aleander und Luther auf dem Reichstag zu Worms, Berlin 1897. . |g ») Dat Luther gezegd zou hebben : „Hie steh ich, ich kann nicht anders, Gott helf mir. Amen", is een verzinsel. Volgens öruner, Forsch. z. deutschen Gesch. 1886, 8. 141 ff., zeide Luther alleen : „Gott helfe mir. Amen." ») Förster, Luthers Wartburgjahr, Halle 1895. Theol. Stud. u Knt. 1897, & 271 ff. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 289 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. Rijksdag van Neurenberg. Janssen, II Band, S. 198—623. Schade, Satiren und Pasquillen aus der Beformationszeit, Hannover 1856 ff., B. I—HL Thesaurus libellorum (300) hist. reform, illustrantium, Leipzig 1870. Jörg, Devftschland in der Bevolutionsperiode (1522—1526), Freiburg 1851. Redlich, Der Beichstag von Nürnberg 1522, Leipzig 1822. 1°. Terwijl men te Rome nog beraadslaagde, trad Luthers lang voltooide afval van de Kerk altijd meer aan het daglicht. Een heel andere richting nam de beweging, toen bij zich aansloot bij de anti-kerkehjke humanisten en den revolutionnairen adel. De humanisten waren opgegroeid in den strijd en niet minder vaardig met het woord dan met de pen. Gelijk vroeger voor Reuchlin, zoo stelden zij thans al hun talenten voor Luther beschikbaar, zoodat de aanvankelijk zuiver theologische strijd allengs een geheel verschülend karakter kreeg. Aan de spits dezer strijders stond UlrichvanHutten1). Deze revolutionnair had eerst den strijd, als ijdel monnikengetwist, met medehjden aanschouwd. Na de disputatie van Leipzig zag hij echter, waartoe die monnik hem dienen kon. Luthers zaak was voortaan de zijne (1520). De dialoog Vadiscus of Romeinsche Drievuldigheid gloeit van haat en woede tegen Rome. De pausehjken zijn hem „reusachtige, naar bloed dorstende wormen". „Wanneer Duitschland niet bij machte is," zegt hij, „dan moet de Turk het wraakgerecht aan Rome voltrekken. Daar is de groote schuur der wereld, waar alles wordt samengesleept. In het midden zit de onverzakehjke korenworm. Zullen de Duitschers niet naar de wapenen grijpen en aanvallen met vuur en zwaard" ? 2). 2°. Li 1519 had Hutten zich reeds aangesloten bij Frans van Stekingen (f 1523) 3). „Ons plan," zoo schreef hij, „zal niet worden volvoerd zonder moord en bloedvergieten." Na zijn pamfletten tegen den paus en de priesters, die hij als „bandieten" en „rooversbend^n" betitelde, hoopte hij, dat zijn gastheer Frans *) Strauss, TJlrich von Hutten, 3 Bde, Leipzig 1858—1860. !) Werckshagen, Luther und Hutten. Eine hist. Studie über das Verhaltnis Luthers zum Humanismus in den Jahren 1518—1520, Wittenberg 1888. 3) üllmann, Franz von Sickingen, Leipzig 1872. Vogt, Die Vorgeschichte des Bauernkrieges, Halle 1887. Der Katholiek 1877, Juliheft. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 19 290 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. aan het hoofd van 100.000 man zou staan. In 1522 geloofde men een groote en algemeene omwenteling" voor de deur te zien. Den 13 Augustus van dat jaar kwam een „Broederlijke vereeniging" van den Rijnlandschen adel tegen de vorsten tot stand. Aan het hoofd plaatste zich Frans van Sickingen. Eerst zou men Trier veroveren, om daarna te gemakkelijker op Hessen de hand te kunnen leggen. Het begin viel echter volstrekt niet mee. Trier was sterk genoeg, om de belegering uit te houden, totdat een machtig leger van de Palts, Hessen en het Triersche den vermetelen ridder op de vlucht joeg. S i c k i n g e n nam op kloosters en kerken een woedende wraak. Het volgend jaar moest hij opnieuw voor het leger der bondgenooten onderdoen, werd in den burcht Landstoel belegerd en overleed terstond na de overgave aan een doodelijke wonde. Zoowel de Rijnlandsche als Frankische adelspartij werd nu vernietigd en haar burchten verwoest. Hutten vluchtte naar Zwitserland en overleed weldra op het eiland Ufnau in het meer van Zürich. 3°. Naast Hutten stond nog een groot aantal humanisten ), die niet zoo ver gingen als deze. De eerste plaats nemen die van Erfurt in. Door Mutianus, Justus Jonas en Eob anus Hessus werd Luther als een „nieuwe Hercules", als een „tweede Paulus" begroet. Die van Augsburg, Straatsburg, Schlettstadt, Bazel en Zürich waren bereid alles voor L u t h e r te doorstaan ; „aanbaden hem, vereerden zijn geschriften" en stemden het volk tot medelijden en vereering voor den vervolgden hervormer. Den belangrijksten medestrijder vond Lutherin Melanchthon (1497—1661) 2), eigenlijk Philippus Schwarze r d geheeten. Ofschoon eenzijdig pbilologisch gevormd, werd hij de gevierde theoloog van het Lutheranisme. Toch schitterde hij meer door zijn stijl, dan door helderheid en scherpte van redeneering. Zijn karakter vertegenwoordigde het stil en zacht element naast het onstuimige en woeste van Luther. Reeds in 1521 leverde hij zijn Loei communes3), het systeem der Luthersche i) Baudrillart, L'Eglise catholique, la Renaissance, le Protestantisme, Paris 1904. Evers, Das Verhaltniss Luthers zu den Humanisten, Rostock 1895. Zweynert, Luthers Stellung zur Humanistischen Schule und Wissenschaft, Chemnitz 1895. *) Zie boven § 136, bl. 283. ») Plitt, Die Loei communes Philipp Melanchthons, 3 Aufl. von Kolde, Leipzig 1900. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 291 geloofsleer, door Luther geprezen als onsterfehjk en waardig te worden opgenomen in den canon der H. Schrift. Tot aan zijn dood bleef Melanchthon zijn meester getrouw en werkte naast hem aan de innerlijke inrichting van het Lutheranisme. Ofschoon nauwelijks een schrijver op Duitschen bodem den eerbied voor den H. Stoel zóó diep heeft ondermijnd als Erasmusx), zóó den spot gedreven met den bijbel, zich zoo oneerbiedig uitgelaten over de geïnspireerde schrijvers van het Oude en Nieuwe Verbond, toch keerde hij zich af van Luther, omdat deze de vrijheid van den menschehjken wil verwierp. Tal van anderen, edeler van inborst dan E r a s m u s, deinsden terug voor de verschrikkelijke gevolgen der Luthersche beweging en verheten den ketter en opstandeling, die het verstand een beslia noemde. Tot dezen behoorden Albrecht Dürer, Reuchlin, Jacobus Wimpheling en Ulrich Zasius. 4°. Hulp en vriendschap vond Luther bijzonder bij de afgevallen priesters en monniken. De meesten waren de kloosters der Augustijnen ontvlucht, die nagenoeg geheel werden ontvolkt2). Zij haatten de Kerk niet minder vurig dan Luther, die veel dienst van hen had, maar over hun onzedelijk leven vaak heftige klachten aanhief. Tot de Benedictijner orde had Urbanus R hegius behoord, de hervormer van Brunswijk. De beruchte B u t z e r 3) had de Domuücaner orde verlaten en werkte zeer veel voor het nieuwe Evangelie, vooral te Straatsburg. Afvalligen der Franciscaner orde waren Myconius, Eberlin van Günzburg, Lambertus, de rechterhand van Philips van Hessen, en Stephanus Kempen, die Hamburg hervormde. Capito, de proost van het Thomasstift, predikte de nieuwe leer te Straatsburg. Zelfs twee bisschoppen vielen af en ijverden voor de uitbreiding der ketterij : Joannes van P o 1 e n z, bisschop van Samland en die van Pomesanië, E r h a r d van Queis. 5°. Enkele van Luthers volgelingen pasten terstond zijn beginsel der bijbelverklaring toe en leidden daaruit gevolgtrekkin- x) Opp. Omnia, ed. Lugd. Bat. 1703—1706, 10 vol. Stdhelin, Erasinus' kStellung zur Beformation, Bazel 1873. Kalhoff, Arch. für Bef. Gesch., 1, Heft 1, Berlin 1903. *) N. Paulus, Der Augustiner-mönch J. Hoffmeister, Freib. 1891. Hefele—Hergenróther, IX, 309. 8) Stern, M. Butzer. Ein Lebensbild, Strassburg 1891. Paulus, in Der Katholik 1891, II, 44 ff. 292 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. een af die het nieuwe Evangelie en den verkondiger zeer onwelkom waren Te Zwickau in het keurvorstendom Saksen traden reeds in 1521 handwerkslieden onder de leiding van Thomas Münzer *) als profeten op en trachtten een nieuw Gods rijk te stichten. Daarin zouden onder Münzer 12 apostelen en 72 leerlingen worden aangesteld geen wereldlijke overheid moest er zijn, geen uitwendige eeredienst, niemand, „die iets van zijne bezitting zijn eigendom noemde". Het spreekt van zelf, dat de stadsraad zulke profeten verdreef Eenigen kwamen naar Wittenberg en wilden het leven van Zwickau hervatten. Eerst werd de stad van het „papisme" gereinigd. Carlstadt voegde zich bij hen en voerde den beeldenstorm aan Alle scholen schafte hij af, stelde leeken als predikanten aan van het nieuwe Evangelie en bracht in enkele dagen de stad in onrust en opstand. Melanchthon stond radeloos en berichtte het woeste drijven aan L u t h e r, die tegen den raad zijns vorsten den Wartburcht verbet en zich naar Wittenberg spoedde (Maart 1522) Acht dagen preekte hij tegen de profeten en beriep zich voortdurend op den Brief van Jacobus, dat het geloof zonder hefde niets helpt, zelfs geen schaduw van geloof is, en berispte allen, die zonder zijn verlof zoo iets hadden durven bestaan 2). De wereldlijke macht kwam te hulp, Carlstadt moest in ballingschap, en alom door den machtigen hervormer vervolgd, dwaalde hij rond, totdat hij in 1541 te Bazel overleed. Münzer zette in Thüringen zijn precuking voort en stichtte te Mühlhausen opnieuw een „rijk Gods", nam deel aan den Boerenkrijg, bekeerde zich oprecht en verloor door beulshand het leven (1525). 6° Luther had nu voor goed ingezien, waartoe zijn beoinselen leidden, maar schold op den duivel, die zijn werk had willen verwoesten. Doch ook dit was hem klaar geworden, dat hij verder moest, wilde hij de beweging blijven leiden. Daarom prees hij de afgevallen monniken van Wittenberg, die de Mis hadden afgeschaft en de altaren verwoest; den proost van Kemberg B e rn a r d i, die het eerst een vrouw had genomen. Velen hadden onder i) Seidemann, Thomas Münzer, Dresden 1842. Kohier, Thomas Münzer und seine Genossen, Leipzig 1846. Vgl. Hist. pol. BL, VII, 236-256; 310—320. P. Wappler, Thomas Münzer in Zwickau und die Zwickauer Propheten, Zwickau 1908. •j F von Bezold, Luthers Bückkehr von der Wartburg. Zeitschrift für Kirchengesch. XXII (1902), 615 ff.; XXI (1900), 186 ff. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 293 Luthers goedkeuring dit voorbeeld gevolgd, met name C a r 1s t a d t en de grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Brandenburg. Weldra deed ook Luther zelf den beslissen den stap. Nadat hij einde 1524 zijn ordekleed had afgelegd, huwde hij den 13 Juni1525 met Katharina van Bora, een afvallige non uit het Cisterciënzer-klooster te Nimptschen. Terwijl hij zelf deze daad prees als „vroom en heilig", noemde Melanchthon dit huwehjk „ontijdig" en verhaast door het verkeer met afvallige religieuzen *). Luther kondigde de bruiloft aan met het bijgevoegde bericht, dat in Franken 10,000, in Wurtemberg 6000, in Zwaben 11.000, in Elzas 20.000 boeren waren gesneuveld. Daarom zeide E r a s m u s, dat de Luthersche tragedie voor hem op een komedie uitliep 2). 7°. Machtiger dan zijn vrienden en aanhangers werkten bij het begin der hervorming de geschriften van Luther. Ulrich van Hutten werd zijn voorbeeld. Niet aUeen ontleende bij aan deze zijn radicale beginselen, maar zelfs niet zelden de uitdrukking. De bescherming van Schaumburg en Sickingen maakten hem driest. „Voor mij is de teerling geworpen," schreef hij aan Spalatinus, „ik veracht zoowel de woede als de gunst der Romeinen ; in eeuwigheid wil ik mij met hen niet meer verzoenen . . . Ht zal veroordeelen en openlijk verbranden het gansche pauselijk recht, d. i. de Lerneïsche hydra der ketterij .... Ik schrijf reeds een boek in het Duitsch en grijp den Paus als den antichrist aan zoo heftig mogelijk" 8). Li Augustus 1520 werd dit boek in duizenden exemplaren verspreid en droeg den titel: Aan den christelijken adel der Duitsche natie *). Drie muren heeft Rome, volgens L ut h e r, getrokken om de Kerk : het verschil tusschen priester en leek, het recht der Kerk op de uitlegging der H. Schrift en het recht des Pausen op de bijeenroeping der algemeene synoden. Deze muren van stroo en papier moeten vaUen. Daarenboven eischte *) Der Katholik, 1900, I, 385: „Opus Dei pium et sacrum.... Os obstruxi infamantibus me cum Catharina Borana." Cf. De Wette, III, 2—3. 2) Brief van Melanchthon aan Camerarius over het huwelijk van Luther in Der Katholik, 1900, I, 385 ff. Simon Lemnius, Les noces de Luthe r ou la Monastropornomachie, Paris 1893. Thoma, Katharina von Bora, Berlin 1900. 3) De Wette, I, 466, 469, 475. 4) Uitgave van Benrath, Halle 1884, met noten. Luthers werken, Weimar, VI, 381 ff. 294 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. Luther een Duitschen primaat te Mainz, afschaffing van feestdagen, bedevaarten, vasten, geestehjke straffen en het caeübaat. De domstiften zullen zijn voor de kinderen des adels, de kerkehjke staat en het leenheerschap over Napels voor den keizer, dien Luther evenals den adel trachtte te winnen. Het volk vleide hij door zijn heftigen aanval op het kapitalisme, op de weelde en de onzedelijkheid, en won ontelbaren voor de kerkehjke omwenteling. De vijandschap tegen Rome groeide bij den dag. Denzelfden geest ademde het iets vroeger (20 Juni 1520) verschenen antwoord op het Epttome responsionis1) van Sylvester Prierias. Bij diens werk schreef Luther Een woord vooraf, een Bijvoegsel en Kantteekeningen. Hier verkondigde hij, dat de antichrist te Rome zijn zetel had in Gods tempel, dat de Romeinsche curie was de synagoge van satan. De Grieken en Bohemers noemde hij gelukkig, omdat ze niet stonden onder Rome. „Indien wij de dieven met den strop, de roovers met het zwaard, de ketters met het vuur bestraffen, waarom vaUen wij deze leeraars des verderfs niet met alle wapenen te gelijk aan, deze kardinalen, deze Pausen en de gansche bende van het Romeinsche Sodoma, dat de Kerk Gods voortdurend bederft, en wasschen onze handen in hun bloed" 2). 8°. Het jaar, dat Luther doorbracht op den Wartburcht, werkte hij door geschriften aan de inwendige vorming der sekte. Onder anderen schreef bij De abroganda missa privata 3), waarin hij zijn ordeleden, die de Mis hadden afgeschaft, bemoedigt en onderricht, dan het boek De votis monasticis % dat de religieuze geloften veroordeelde en talloozen uit de kloosters dreef. Op den Wartburcht begon Luther ook zijn hoofdwerk, de Duitsche bijbelvertaling 5). Het Nieuwe Testament werd er voltooid en verscheen Sept. 1522 ; het Oude zag het hcht bij gedeelten van 1523 tot 1534. In dit jaar gaf L u t h e r, die ondersteund was door Melanchthon, Bugenhagen, Jonas, Aurogallas, Kreu- i) Ed. Jen. I, fol. 62b—69a. ») In razende woede schreef Luther : „Et Romanensibus, Ntmrothis, IsmaeMis sanguisugis, Sybaritis, Zodomitis, Antichristis, orbem totum fictis verbis seducentibus, modus aliquis ponatur." Ibid. 68b. 3) Ed. Jen. II, 441a—468a. 4) Ed. Jen. fol. 477b—515a. . *) Biehm, Theol. Studiën und Kritiken, 1884, S. 293-322. Dictionnaire biblique : Allemandes (Versions), Version de Luther, p. 376 ss. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 295 z i g e r en eenige Joden, den ganschen bijbel uit onder den titel: Biblia, d.i. de gantze heilige Schrijft, Deutsch. Mart. Luth. Wittenberg MDXXXIV1). Niet alleen was dit werk belangrijk voor de Hoogduitsche taal, maar tevens het krachtigste middel voor de ontwikkehng van het protestantisme. De vertaling is niet letterlijk, maar Duitsch ; de stijl helder, levendig, afwisselend en edel. Toch is de overzetting van Luther terecht veroordeeld door de Kerk. Vooral in Job, de Propheten en de Brieven heeft hij vaak den zin niet begrepen. Volgens W. Grimm2), moet zijn kennis van het Hebreeuwsch en zelfs van het Grieksch gebrekkig geweest zijn. Een groot aantal fouten kwamen voor. Dit zag reeds Hieronymus Emser3) en veel later Chr. C. J. van B u n s e n *). Al waren de meeste niet ingrijpend, enkele zondigden zwaar tegen de kerkelijke leer. Zoo b.v. schoof Luther bij Paulus (Rom. Hl, 28) : Arbitramur enim justificari hominem per fidem, sine operibus legis, na fidem het woord solam in. Niet welkom was hem de Brief van Jacobus, dien hij daarom „als een recht strooien epistel" uit zijn canon wierp. 9°. Van den Wartburcht gevlucht hernam Luther zijn revolutionnairen toon en dreigde de vorsten met het zwaard des burgeroorlogs, „dat hing boven hun hoofden." Ln Juh 1522 riep hij in een geschrift: Tegen den valschen geestelijken staat des Pausen en der bisschoppen, alle rechtgeaarde Christenen op, om de bisschoppen, „boden en stedehouders des duivels", te verdrijven. Kinderen Gods en ware Christenen moeten met hun hjf, hun goed en hun eer het bisschoppelijk bestuur uitroeien. „Onder de Christenen zal geen overheid zijn", zeide Luther in zijn schotschrift: Van wereldlijke overigheid (1523). De vorsten noemde hij „de grootste dwazen en ergste deugnieten op aarde", aan wier „dwingelandij God een einde wil maken". 10°. Litusschen was L e o X overleden (1522) en had tot op- *) Tien edities had de vertaling tijdens zijn leven ; tot 1580 zelfs 38, en 72 van het N. T. ; later ontelbare malen. 2) Kurzgefasste Geschichte der lutherischen Bibelübersetzung, Jena 1884, S. 35—36. 3) Auss was Grund und TJrsach Luthers Dolmatschung dem gemeinen Mann billich verbotten worden sey, Leipzig 1533. *) F. Nippold, Chr. J. v. Bunsen, Leipzig 1871, B. III, p. 483. 296 § 138. Luthers medehelpers en geschriften. volger Adrianus VI (1522—1523) x). Geboren te Utrecht 1459 studeerde hij te Leuven, werd er professor en rector, later leermeester van Karei V, bisschop van Tortosa en stedehouder des keizers in Spanje. Geen Paus was met betere bedoelingen bezield. Aan het pausehjk hof heerschte onder hem eenvoud en strenge tucht, die echter aan tal van hchtzinnigen volstrekt niet beviel. Deze overgang van Alexander VI, Julius II en L e o X was den Romeinen te sterk. Zijn sparen werd gierigheid, zijn kerkehjke strekking tegenover de humanistische van L e o X botheid, zijn heivorming kleingeestigheid genoemd. Adrianus meende terecht, dat de kerkehjke verslapping de bron was van alle rampen. Daarom drong hij op een algemeene synode aan. De verzamelde stenden op den rijksdag te Neurenberg (1522—1523)2) zou de legaat Chieregati bewerken. Deze verklaarde, dat de zonden der geestelijkheid de schuld droegen van de bestrijding der Kerk ; hij beleed de misbruiken, die sedert waren ingeslopen aan het pausehjk hof, beloofde hervorming en vroeg voorstellen aangaande de maatregelen tegen de ketters. Niettegenstaande dit aUes vond de legaat bij de stenden geen vertrouwen. Al waren ook de vorsten voor het grootste deel tegen Luther, de pogingen werden verijdeld door hun raadslieden, die meestal aan de zijde van Luther stonden. Wel werd op den rijksdag besloten, dat Luther met de zijnen tot aan de synode zou zwijgen, dat het Evangelie zou worden gepredikt volgens de uitlegging der H. Kerk, dat alle afvallige monniken en gehuwde geestelijken hun vrijheden, privilegiën en beneficiën zouden verliezen en dat de wereldlijke overheid de geestelijke zou beschermen 3), doch niets werd onderhouden. Zelfs het rijksbestuur, gevestigd te Neurenberg sedert 1521, schond deze x) Allereerst en vooral Pastor, Gesch. der Papste, IV, 2, S. 1—157, Freiburg i. Br. 1907. Domarus, Die Quellen zu Gesch. des Papstes Hadrian VI (Hist. Jahrb. der Görresges. (1895, S. 70 ff.). Pieper, ibidem, 777 ff. C. v. Höfler, Hadrian VI, Wien 1880. Burmann, Hadrianus VI, Trajecti ad B. 1727. Hier vindt men drie biographieën van tijdgenooten : Paulo Giovio, Moring en Ortiz. Zie ook Qachard, Correspondance de Charles V et d'Adrien VI, Bruxelles 1859. Cf. ook Reusens, Syntagma doctrinae theolog. Adriani VI, Lovanii, 1861. Anecdota de Vita et scriptis Hadriani VI, Lovanni 1862 Marchesi, Papo Adriano VI, Verona 1882. Huurdeman, De Nederlandsche Paus Adriaan VI. Naar het Duitsch van Pastor, Amsterdam (1908). 2) Deutsche Beichtagsakten. Jüngere Beihe, B. IH, S. 383—453. ») Edict van 6 Maart 1523. § 138. Luthers medehelpers en geschriften. 297 bepalingen en liet ze schenden, wie wilde. Vooral voor Luther bestonden geen bevelen. Hij schreef spottend over de vereering van den H. Benno van Meissen en zette de leden der Duitsche orde aan, vrouwen te nemen en de kerkehjke goederen onderling te verdeelen. Alleen dit had de rijksdag bewerkt, dat de beslissingen van Worms (1521) waren verijdeld, en dat men weer opnieuw was teruggekomen op de gravamina nationis germanicae1). Met dezen naam* bestempelde men sedert de synode van Bazel zoogenaamde „verdrukkingen der Duitsche natie" door den H. Stoel. In 1510 had men ze in 10 punten samengevat en aan Paus Julius II gezonden. Veel grooter (102) was het aantal, dat men te Worms (1521) indiende ; te Neurenberg (1522—1523) telde men er juist 100. Slechts enkele dezer gravamina konden misbruiken worden genoemd, vele toonden reeds den invloed der nieuwe ketterij. Zij hadden betrekking op de toepassing der excommunicatie, de privilegiën der geestehjken, de dispensaties, aflaatgelden, de voorbehouden gevallen enz. Men had de onkieschheid de gravamina bekend te maken, voordat men ze afzond aan den Paus. Deze wees ze terug en wilde de zaak behandeld zien door de diplomatie. Hierop antwoordde men met een weigering en nu kwamen de latere rijksdagen telkens op de gravamina terug. 11°. Met name de rijksdag van Neurenberg (1524). Te vroeg was Adrianus VI gestorven. Zijn opvolger heette Clemens VII2) (1523—1534), uit het geslacht der Medici en neef van L e o X. Gebjk zijn voorganger bleef ook hij een tijdlang tusschen KarelVenFransI neutraal en werkte aan een bevredigende oplossing in Duitschland. Zijn gezant G a m p e g i o droeg hij op, te Neurenberg aan te dringen op de uitvoering van het edict van Worms. Waren de vorsten daartoe geneigd, de steden volstrekt niet, omdat, zooals zij voorgaven, daaruit onrust, ongehoorzaam- ») Ed. Gebhardt, Leipzig 1895. Vgl. Nuntiaturberichte, ed. Friedensburg, Gotha 1982, I, 2. S. 341 ff. *) Balan, Clemente VII e 1'Italia de' suoi tempi, Milano 1887. Dezelfde, La politica di Clemente VII fino al sacco di Roma, Roma 1884. Ranke Die römischen Papste, IX Aufl., Leipzig 1889, I Band, S. 82 ff. Ehses. Die Politik Clemens' VII bis zur Schlacht von Pavia (Hist; Jahrb. 1885 S. 557 ff. ; 1886, S. 553 ff.). Glaretta, Carlo V e Clemente VII, Torino 1893. Janssen, Gesch. des deutschen Volkes, XVII XVIII Aufl., IH Band Freib. 1899, S. 1 ff.; S. 139 ff. Zie echter vooral Pastor. Gesch. der Papste, IV, 2, S. 157 ff. Freib. i Br. 1907. 298 § 139. Boerenkrijg. heid, bloedvergieten en doodslag zou volgen. Ten slotte kwam een edict tot stand, dat beide partijen moest bevredigen. Zooveel mogelijk zou men volgens keizerlijk bevel het edict van Worms naleven ; men verlangde naar een algemeene synode; toch zou men over de bestreden geloofspunten niet de beslissing der synode afwachten, maar een vergadering te Spiers den 11 November daarover beraadslagen en beslissen. Niemand was natuurbjk met dit besluit tevreden. Terstond teekende de legaat en later de Paus verzet aan tegen de vergadering van Spiers, die wilde vonnissen over „de algemeene synoden en de HH. Vaders." Ze kwam gelukkig niet tot stand. Reeds voordat de keizer (15 Juli 1524) deze bijeenkomst verbood, had C a m p e g i o (6 Juh) de overeenkomst te Regensburg bewerkt, waarbij aartshertog Ferdinand, de hertogen Willem en Lodewijk van Beieren en 12 Zuidduitsche bisschoppen zich verphchtten, het edict van Worms streng te onderhouden, kettersche geschriften te onderdrukken en voor een heilzame hervorming te werken. Te dien einde gaven zij de Gonstüutio ad removendos abusus et ordinatio ad vitam cleri reformandam uit*). Het minste was Luther over het besluit van den rijksdag van Neurenberg te spreken. In woedenden toorn gaf hij het met een voorbericht en een slotwoord in het hcht, schold den keizer en de vorsten leugenaars, wilde dieren; vermaande het volk niet tegen den Turk te strijden, „wijl deze tienmaal wijzer en vromer" was' en bad ten slotte, dat God hen mocht verlossen en uit barmhartigheid andere regenten geven. Hoe kan iemand, die aldus schrijft, zeggen, „dat hij het volk niet aanhitst tot opstand tegen de geestehjke en wereldlijke overheid ?" § 139. Boerenkrijg. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, II Band (XVII —XVIII Aufl. v. L. Pastor), S. 419—623. Schreiber, Der ») Dittrich, Hist. Jahrb. der Görresges., B. V. 335 ff. ; 382 ff. Janssen— Pastor, III, 360 ff. § 139. Boerenkrijg. 299 deutsche Bauernkrieg. Gleichzeitige Urkunden, Freiburg, 1863 ff. 3 Bde. Baumann, Akten zur Geschichte d. deutschen Bauernkrieges aus Oberschwaben, Freib. 1881. Schreckenbach, Luther und der Bauernkrieg (Dissert.), Oldenburg 1895. Stolze, Der deutsche Bauernkrieg, 1908. 1°. De kerkehjke omwenteling was in vollen gang, die door de rijksdagen en besluiten niet het minst werd gestuit. Zeer snel breidde de nieuwe leer zich uit en het bederf, dat vroeger reeds groot was bij geestehjken en volk, nam voortdurend toe. In Saksen ging het oude geloof sterk achteruit. Li Mecklenburg en Pommeren genoot het nieuwe de bescherming der hertogen. Pruisen werd ijverig op de secularisatie voorbereid. Philips van Hessen was reeds een vurig aanhanger van het „Evangelie." L o d e w ij k van de Palts het het „zuivere woord Gods" alom verkondigen, terwijl Lodewijk van Tweebruggen eeredienst en leer inrichtte naar de leer van Luther. Bijzonder welig bloeide het nieuwe geloof in de rijkssteden, die met de bisschoppen in oneenigheid leefden en daarom gaarne zagen, dat de geestelijkheid allen invloed verloor. In feestelijken optocht werden de predikanten ingehaald als de verkondigers der blijde boodschap. Dezen waren het natuurlijk vaak niet eens en ontstichtten, naar het voorbeeld van Luther en Carlstadt, de gemeente door ergerlijke twisten. Om hieraan een einde te maken, vereenigden zich de afgevaardigden der steden te Spiers (Juh 1524) en besloten, dat de predikanten van elke stad zouden disputeeren in tegenwoordigheid van den raad, die dan zou beslissen, welk het ware Evangelie was. Hiervoor beriep men zich op Luther, die reeds in 1523 x) aan de gemeente het oordeel had gegeven over de leer en tevens de volmacht, om predikanten te beroepen en af te zetten. 2°. Met de kerkehjke omwenteling ging een andere gepaard op sociaal gebied. W i c 1 e f s revolutionnaire beginselen waren door J a n H u s in Bohemen bekend gemaakt en door zijn volgelingen toegepast. Het eens zoo bloeiende land werd een gruwel der verwoesting2). De Hussietische beweging deed zich ook in Duitschland gevoelen. Niet alleen Oostenrijk en Beieren, maar ook Franken, Saksen, Silezië en zelfs het land der Duitsche orde telde veel aanhangers der woeste ketterij. Tengevolge harer be- Janssen, De „TJnterweisung", II, S. 391 ff. 2) Zie boven § 123. 300 § 139. Boerenkrijg. ginselen hadden er in Duitschland gedurende de XV en in het begin der XVI eeuw tal van opstanden plaats (1431, 1476, 1478, 1486, 1491—1492, 1493, 1502, 1513, 1514) Ze konden voorboden der groote revolutie van 1525 worden genoemd en toonden, dat ook zonder Luthers optreden de algemeene ontevredenheid tot opstand en revolutie zou zijn overgegaan. Haar algemeenheid en uiterste verschrikkelijkheid echter had men aan Luther en de godsdienstige verwarring te danken. In den tijd dat deze zich verhief tegen de Kerk, heerschte er in Duitschland weelde, onmatigheid, verwüdering des volks, woeker, verdrukking der arme koopheden door groote handelsvereenigmgen en monopoliën, tweedracht tusschen de aanzienlijken en het proletariaat, tusschen heeren en boeren, wijl de heeren de laatsten onderdrukten. Li deze hcht ontvlambare massa wierp Luther met zijn predikanten de toorts des oproers. Eerst werd door hen, als gevolg van het „Evangelie", het Mozaïsche jubeljaar, dat alle schulden kwijtschold, gepredikt. Tal van andere eischen stelde het gepeupel, dat gedeeltelijk ook door oproerige geschriften van Luther driest was geworden. De heffe des volks hep samen en dwong den eerzame tot deememing. Het steedsche, boersche en adellijke proletariaat reikte elkaar de hand. Niet weinigen uit de lagere geestelijkheid sloten zich aan. Geld en genot was het doel, het reine Evangelie de leuze, die alle oproer en boeverij moest rechtvaardigen. 3°. Als program van het woeste drama hadden de opstandelingen twaalf hoofdartikelen2) opgesteld, die even zooveel eischen bevatten : hun pastoor wilden ze zelf kiezen ; deze zou het zuivere Evangehe verkondigen zonder menschehjk bijvoegsel • zij zouden de veetienden afschaffen, vrije jacht en visscherij en vrij hout hebben ; alle grondbezit, dat door geestehjken en wereldlijken niet door aankoop was verworven, moest aan de gemeente terugvallen 3). Alles was zeer vaag gesteld, zoodat men volgens „het goddehjk woord" en „het goddehjk recht" kon eischen, wat men wilde. i) Vogt, Die Vorgesch. des Bauernkrieges, Halle 1887. *) Wie de opsteller der artikelen was, is niet zeker. Zie Janssen— Paster, II, S. 475, noot 1. 3) Götze, Die 12 Artikel der Bauern von 1525, in Hist. Vierteljahrschr. Leipzig 1901, S. 1 ff ; 1902, S. 1 ff ; 1904, S. 53 ff. Vgl. Hist. Zeitschr. 1903, S. 1 ff. § 139. Boerenkrijg. 301 Evenzop had men tien artikelen opgesteld voor de hervorming van Kerk en staat: deze beoogden een democratisch-socialistische repubhek met een keizer zonder gezag als hoofd. Daarbij nam de opstand terstond den vorm van een godsdienstoorlog aan; het Evangelie moest worden nageleefd, monniken en geestelijken, die niet afvielen, gedood, kloosters en kerken tot asch verbrand. Hierbij beriep men zich natuurlijk op Luther, die dit alles met de grootste heftigheid had gepredikt en geschreven. 4°. De opstand nam een aanvang in Zwaben (23 Juni 1524) en breidde zich weldra uit over bijna alle Duitsche landen. Münz e r en verschülende anderen leidden het oproer. In Wurtemberg stond hertog U1 r i c h aan het hoofd. Met de boeren hoopte hij zijn hertogdom te herwinnen. Vandaar ging de beweging naar het Allgau, naar Tyrol, den Elzas, naar Thüringen en de landen aan den Main. Alleen Beieren, met kracht bestuurd, bleef rustig. Het is natuurlijk, dat velen Luther den belhamel noemden. Overtuigd van de groote schade, die het reine Evangehe door de revolutie hjden moest, schreef hij in de lente van 1525 een „ Vermaning tot vrede op de twaalf artikelen der boeren in Zwaben" *). Alle schuld schoof hij van zich zelf en het Evangehe af 2) en beweerde, dat zijn vijanden, de „moordprofeten", het volk tot opstand hadden verleid. Dan viel hij uit tegen de vorsten, „de verblinde bisschoppen", de „dolle papen en monniken", die het oproer hadden verdiend door hun verzet tegen het „heilig Evangehe", door de onmatige belasting, door weelde en hoogmoed. Zulke taal ontvlamde den hartstocht der boeren nog meer. Wat kon het helpen, dat Luther hen vervolgens beval, ook aan slechte oversten te gehoorzamen, een goede zaak met rechtvaardige middelen, niet met roof en moord te verdedigen ? De boeren gingen voort heel Duitschland te verwoesten. Ongekend was het onheil, aangericht door het zoogenaamde „Evangehsche leger", waarvan, na den woesten Oeorg Metzier, de wreede Götzvan Berlic hingen het hoofd was. Lijken, rookende puinen en ellende lieten zij achter. Bij de 1000 burchten, kasteelen, stiften en kloos- 1) Janssen-Pastor, II, 519. s) Zie P. Schreckenbach, Luther und der Bauernkrieg. Dissertation, Oldenburg 1895. Vgl. Janssen-Pastor, noot 2, S. 519—521. 302 § 139. Boerenkrijg. ters werden geplunderd en verbrand, onnoemeujke gruwelen gepleegd x). ïTvYi 1 5°. Intusschen hadden zich de vorsten gewapend. Philips vanHessen vereenigde zich met hertog GeorgvanSaksen, nertog Hendrik van Brunswijk en eenige kleinere vorsten. Den 15 Mei 1525 werden de boeren bij Frankenhausen verpletterd en verder overal verslagen. Een onmènschelijke behandeling ondergingen de overwonnenen. Meer dan 150.000 boeren kwamen om, bij de 50.000 verheten het land en verloren hun bezitting. Opnieuw greep Luther naar de pen en schreef nu: Tegen de moord- en roofzuchtige benden der boeren. Als trouwelooze, meineedige, leugenachtige, ongehoorzame boeven en booswichten hebben, volgens hem, de opstandelingen den dood aan lichaam en ziel verdiend. Over hen was een ieder rechter en beul. Nu kon een vorst den hemel verdienen met bloedvergieten, beter dan met bidden. Het was de tijd van den toorn en het zwaard, niet der genade : steek, sla en verworg wie kan. Wel kon dan L u t h e r vele jaren later de bekentenis afleggen :„Ik Maarten Luther heb in het oproer door goedkeuring en bevel alle boeren doodgeslagen. Al hun bloed heb ik op mijn geweten, maar ik wijt het aan God onzen Heer, die mij bevolen heeft aldus te spreken". Nog lang na de overwinning woedde het zwaard en voegde bij de droefheid over het onherstelbaar verhes van have en goed, bij armoede, ellende en honger nog den angst voor een geweldigen dood. Niet zelden werden weduwen en weezen van drie vierden hunner goederen beroofd en tot wanhoop gebracht. — Daarom rilden alle rechtgeaarden van verontwaardiging en ontzetting, toen L u t h e r den 1 Januari 1526 een Nieuwjaarswensch in 't hcht gaf tegen den Paus, tegen bisschoppen, priesters en monniken. Als de bloedgierige J e z a b e 1 moest de Kerk in het slijk der straten worden vertreden, want mets vond de hervormer op aarde zoo verachtelijk als haar. Zijn vrienden noodigde hij uit „om te schrijven, te dichten, te rijmen, te zingen en te schilderen" tot vernietiging van het „edele afgodengeslacht", dat men verpletteren zal en maken tot asch. Reeds vroeger had Melanchthon de onbeperkte heerschappij der wereldhjke i) Cardauns, Die Lehre von Widerstandsrecht des Volkes gegen die rechtmassige Obrigkeit im Luthertum und Calvinismus des XVI Jahrhunderts (Dissert.), Bonn 1903. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 303 overheid tegen de boeren geprediktx). Nog heftiger verkondigde dit B u t z e r en gaf haar tevens het toezicht over den godsdienst. Het woord Gods moest veranderen met de gevoelens des vorsten, zoodat het volk na deze revolutie zoowel in het geestehjke als in het tijdehjke gethannizeerd werd. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. Janssen-Pastor, Gesch. des deutschen Volkes, III B. (XVII—XVIII Aufl.), Freiburg 1899. Richter, Die evangelischen Kirchenordnungen des 16. Jahrh., Weimar 1846, 2 Bde. Pastor, Die kirchlichen Beunionsbestrebungen wahrend der Beg. Karsl V, Freib. 1879. K. Hoü, Luther und das landesherrliche Kirchenregiment, 1911. 1°. Sedert 1520 had Luther de grondslagen der Kerk trachten te ondermijnen en ten slotte alle kerkehjk gezag verworpen. Tegen den Paus en de kardinalen, „die leeraars des verderfs," had hij den keizer, de koningen en vorsten tot een bloedigen godsdienstoorlog opgeroepen. In 1523 was de oorlog verklaard tegen de Duitsche bisschoppen, die Frans van Sickingen op last van Luther zou aangrijpen en vernietigen. Maar het ondernemen mislukte. De kracht des adels werd gebroken, die der rijksvorsten nam toe. Wat later werd eveneens de kerkehjk-pohtieke revolutie des volks onderdrukt. En ook deze overwinning versterkte de vorsten des rijks. Luther, dié hen voorheen „de grootste dwazen en ondeugendste boeven der aarde" had genoemd, preekte nu met Melanchthon hun onbeperkte macht. Had hij eerst aan de gemeente alle recht en macht over kerkehjke leer en eeredienst geschonken, weldra zag hij in, dat men op zulk een grondslag geen kerk en kerkehjke inrichting kan vestigen. Reeds in 1525 klaagde hij, dat er in Duitschland bijna zooveel geloofsrichtingen waren als hoofden : de een wilde geen doopsel, de ander geen H. Sacrament; hier zet men nog een andere wereld tusschen deze en den jongsten dag, daar leert men, dat Christus geen God *) Janhen-Pastor, H, 620 ff. Corpus Reform., XX, 641—662. 304 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. is ; enz. Er is geen hoofd zoo dom, of het droomt, dat het van den H.' Geest inspraken ontvangtx). Met deze anarchie in geloofszaken ging het verval der scholen en milde schenkingen, de ondergang der schoolmeesters en predikanten, gepaard. Een algemeene verwildering des volks bleef niet uit. 2°. In dezen nood riepen de hoofden der nieuwe leer de wereldhjke macht te hulp en stelden hun kerk in dienst van den staat. Aldus ontstonden de landskerken der hervonning 2). De vorsten, de rijkssteden en magistraten zouden niet alleen het bestuur van de kerkehjke gemeenten en het kerkehjk goed aanvaarden, maar ook, onafhankelijk van eenige geestelijke macht, de geloofsleer onder de -willekeur van hun vorstelijk welbehagen stellen. Deze dubbele nieuwe leer : de onbeperkte macht over de onderdanen en de onderwerping der Kerk aan den staat verbonden met het vooruitzicht op de rijke goederen der Kerk trok een groot aantal vorsten tot het zuiver Evangelie. Openlijk traden terstond na de vernietiging der boeren tot de hervorming over : de grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Brandenburg, keurvorst Jan van Saksen, landgraaf Philips van Hessen, de markgraven C a si mir en Georg van BrandenburgCulmbach, de hertogen Philips, Otto, Ernst en Frans van Brunsw ij k-L tineburg, vorst Wolfgang van Anhalt enHertog Hendrik van Mecklenb u r g. Van de rijkssteden traden er elk jaar meer tot het nieuwe geloof toe. Ook zij onttrokken zich aan de bisschoppen, weigerden belasting, legden de hand op het kerkehjk goed en droegen de geestelijke jurisdictie der bisschoppen over op hun wereldlijken magistraat. Al deze vorsten en steden hadden het recht, niet enkel om de kerk van hun land te besturen, maar ook en vopral om de leer te wijzigen. Iedereen zou denken en gelooven zooals de landsheer. Hierin bestond het zoogenaamde jus reformandi : Cujus regio, ejus et religio. Luther, die aldus aan de vorsten in zijn kerkehjk drama de hoofdrol gaf, trad sedert 1525 meer op den achtergrond. Had hij vroeger gescholden en gewoed tegen de „tirannie van Rome", thans had hij even zooveel Pausen, despotische geweldenaars in Duitsch- !) De Wette, TTT, 61. Brief aan die van Antwerpen. >) Woltersdorf, Zur Geschichte und Verfassung der evangelischen Landes-Kirche, Greifswald 1891. Steker, Die rechtliche Stellung der evangelischen Kirche Deutschlands in ihrer gesch. Entwicklung bis zur Gegenwart, Leipzig 1893. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 305 land, als er rijksvorsten waren *). Terstond maakten deze van hun vermeend recht gebruik en, terwijl de keizer de handen vol had in Itahë (1525—1529), voerden zij met geweld het zuivere Evangelie in, hieven kloosters en stiften op, stelden overal predikanten in de plaats der kathoheke geestehjken aan, wien met hun kudden de keuze gelaten werd tusschen afval van het ware geloof of de ballingschap. 3°. In Maart 1526 richtte keizer Karei een schrijven aan^de aartsbisschoppen van Keulen en Bremen, aan de bisschoppen van Munster en Minden en 10 andere; aan de vorsten uit het huis van Wittelsbach, Joachim van Brandenburg, de hertogen van Brunswijk en Lüneburg, die van Pommeren, Mecklenburg en Jülich—Cleve—Berg. Hij sprak zijn dank voor hun trouw aan het geloof uit en beloofde weldra met hen in overleg te treden tegen de rampen in Duitschland. Zulke plannen waren voor de nieuw-geloovige vorsten hoogst onwelkom. Philips van Hessen en de Keurvorst van Saksen poogden daartegen een verhond te vormen en wonnen de hertogen Philips van Bruns wij k—Grubenhagen, Ernst en Erans van Brunswijk—Lüneburg, Hendrik van Mecklenburg, Wolfgang van Anhalt, graaf Albrecht van Mansfeld en de stad Maagdeburg, die allen beloofden op den rijksdag van Spiers eenstemmig voor het „Evangelie" op te treden. De verhandelingen namen 25 Juni 1526 een aanvang. Omtrent de voorstellen des keizers heerschte groote oneenigheid. De afgevaardigden der steden en sommige vorsten verhieven zich tegen de Mis, de monniken en de oude gebruiken, kwamen opnieuw met de gravamina nationis Germanicae voor den dag en verdedigden het zuivere Evangehe. Een twist dreigde de overeenkomst te verijdelen. Eindelijk kwam men tot het besluit, dat aangaande den godsdienst niets zou worden veranderd, dat binnen één of anderhalf jaar een algemeene synode zou vergaderen. Ditusschen zou, met betrekking tot het edict van Worms, een ieder zijn onderdanen zóó regeeren, dat „men zich voor God en den keizer kon verantwoorden." Hier vond men derhalve volstrekt niet den rechtsgrond, >) Melanchthon klaagde : „Video enim qualem simus habituri Eccle siam, dissohrta itoAireia ecclesiastica. Video postea multo intolerabiliorem futuram tyrannidem, quam antea umquam fuit. Corp. ref II p 334; cf. 341 en 360. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 20 306 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. maar wel het uitgangspunt voor de ontwikkehng der staatskerken omdat alle stenden der nieuwe leer zich zoo gedroegen, dat zij zich niet konden verantwoorden voor God en den keizer. 40 Het eerst verklaarde Philips van Hessen den rijksdag zóó, dat hem alle recht toekwam een landskerk te stichten. Zijn synode van Homberg (October 1526) verordende de afschaffing der feesten en de bedevaarten, de opruiming der reliquieën en beelden, tot voorkoming van „gruwelijke afgoderij". In tal van kerken dreven zelfs beeldstormers hun spel. Het kerkehjk goed werd genaast en daarna de kathoheke eeredienst afgeschaft. Wie zich naar de nieuwe orde niet wilde voegen, kon in ballingschap gaan *) Een werkje, dat de katholieken tot het zuivere Evangehe moest trekken, prees den landgraaf P h i 1 i p s als „een werktuig Gods" en een „nieuwe Josias". Toch leefde hij voortdurend ui echtbreuk en dacht er in 1526 reeds aan, bij zijn eerste een tweede vrouw te nemen. Zoo slecht leefde hij het „Evangehe" na dat hij in 15 jaar slechts eens deel aan het avondmaal nam. Het volk was, volgens den stichter der Hessische kerk, EransLambert), niet veel beter. Het keurvorstendom Saksen lag woest en wdd, zoodat Luther en Melanchthon bij den keurvorst over het verval der religie en der zeden bitter klaagden. Eindehjk benoemde deze visitatoren : theologen en leeken. De eersten zouden de landskerk inrichten, de laatsten den staat der kerkehjke goederen onderzoeken Melanchthon ontwierp de instructie voor de predikanten, die door Luther werd goedgekeurd en aangevuld met de bijvoeging, dat men de communie onder beide gedaanten moest aanprijzen en heftig uitvallen tegen het Pausdom, als tegen den duivel en zijn rijk". Niet alle feesten schafte men af en behield een Duitsche Mis om den eenvoud des volks 3). Het hertogdom Brunswijk *) hervormde hertog Ernst, een trouwe aanhanger van Luther. Graaf Enno van Oost- i) Conrad, Die Reformationsordnung für die Gemeinden Hessens von 1526 nach Inhalt und Quellen, Halle 1897. "... *) Stieve, De Fr. Lamberto Avenionensi, Vratislavu 1867. Buffet, Biosraphie de Fr. Lambert, Paris 1873. . *)Burkhardt, Geschichte der S&chsichen Kirchen- und Schulvisitationen von 1524—1545, Leipzig 1879. 4) Wrede, Die Einführung der Reformation im Lüneburgischen durch Herzog Ernst den Bekenner, Göttingen 1887. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 307 Friesland liet de kostbaarheden uit de kerken rooven en behield het meeste voor zich ; evenzoo de kloostergoederen, zoodat een derde aller grondbezittingen in zijn handen kwam. Hertog Frederik van Liegnitz en Brieg voerde 1517 het „Evangehe" in. Hij onderdrukte" den roomschen eeredienst en gaf een verordening uit aangaande de toedienning der sacramenten. Wie het oude geloof trouw bleef, kon uitrekken met have en goed x). Het wreedst tegen de katholieken was de vroegere grootmeester der Duitsche orde, Albrecht van Branden'burg in Pruisen 2). Door O s i a n d e r uit „de duisternis des Pausdoms" gerukt, door Luther aangezocht zijn „dwazen en verkeerden ordesregel" te verwerpen, een vrouw te nemen en Pruisen in een erfelijk hertogdom te veranderen, ging hij met ijver aan het werk. De bisschoppen van Samland en Pomesanië stonden hem bij. De laatste gaf reeds in 1525 een hervormingsprogram voor zijn bisdom. Maar twee sacramenten bleven over, aUe kerkehjke gebruiken verdwenen, alle feesten, behalve Paschen, Pinksteren en Kerstmis, De hiërarchie bleef bestaan. Albrecht zelf schreef aan Lut h e r, de Duitsche orde naar diens voorstel te willen hervormen. In 1525 werd Pruisen geseculariseerd. Genoemde bisschoppen stelden hun bisdommen onder de jurisdictie van Albrecht, die terstond aan alle predikanten des lands een edict toezond, „om het heilig Evangehe en de leer van Christus rein en zuiver te verkondigen". Alleen Evangelischen werden in het land geduld, de kerken geplunderd en de kerkehjke goederen genaast. Tegen de kathoheken veroorloofde Albrecht zich alle soort van geweld. Daarbij werd Pruisen het tooneel van de hevigste theologische twisten. De berooide adel bracht het landvolk in een drukkende slavernn' 3). Met nog meer wreedheid ging de invoering der nieuwe kerkregeling in de rijkssteden gepaard, waar de nieuwe leer reeds lang het godsdienstig gevoel had verdoofd. Gewelddadigheden tegen priesters en kloosterlingen kwamen aanhoudend voor in Straalsond, Braunsberg, Brunswijk en Wismar *). In de eerste stad vertrad men *) Soffner, Geschichte der Reformation in Schlesien, Breslau 1886. 2) Joachim, Die Politik des letzten Hochmeisters in Preusen, Alb. von Brandenburg, Leipzig 1892—1895. Vgl. Hist. pol. BL, B. 121, S 327 ff. 3) Kolberg, Die Einführung der Bef. in Preussen. Der Katholik (1897), Jahrg. 72, I B. 4) Der Katholik, 1879, April. 308 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. de hostiën, na de kerken te hebben geplunderd. In Hamburg Kwam men zelfs tot beeldstormerij Te Frankfort-aan-den-Mam overviel men de processie, waaraan de stedelijke raad deelnam. Kerkehjke sieraden werden openlijk verkocht. Neurenberg was ter prooi aan ontuchtige en nietswaardige predikanten. In zedenbederf overtrof men de heidenen, omdat men onder voorwendsel van het Evangehe niets zocht dan roem, rijkdom en zingenot. Van sacramenten kon geen sprake meer zijn. Het lagere volk zocht in het „Evangehe slechts gemeenschap van goederen en vrouwen. 50 Zooals te Neurenberg bevorderde de nieuwe leer ook elders het verval van tucht en zeden. „Ik leef in droefheid en klachten , schreef de Hessische hoftheoloog Frans Lambert, „want weinigen maken van de vrije belijdenis des Evangelies een goed gebruik Voor hefde kwam laster, leugen en afgunst m de plaats. Wij hebben wel afgebroken, maar wat hebben wij opgebouwd? ) Volgens Luther lagen de parochiën woest. Niemand gaf iets, memand betaalde. Opbrengst was er in 't geheel niet, of weinig. De gewone man telde den predikant of pastoor voor niets. De visitatie in Saksen (1527—1529) bracht niet veel goeds aan het hcht. De predikant van Lucka had drie vrouwen; een andere had bij twee gezusters zes kinderen. Van godsdienst wilden de boeren niets weten ; weigerden het Onze-Vader te leeren, omdat het te lang was. In zeker dorp kwamen slechts drie personen in de preek, in een ander legde men het pinksterbier in de kerk ; elders wilde men den predikant steenigen Melanchthon schreef aan Justus Jonas dat men de predikanten verachtte als „uitvaagsel en drek op straat . Zoo driest ruw en wild werd het volk, alsof het „Evangehe" was verkondigd, om aan slechte heden vrijheid tot de ondeugd te geven. Rondom Wittenberg ontving men het avondmaal niet meer ; tijdens de godsdienstoefening ging de bierkan rond. Indrukwekkend zijn de klachten van Luther: „de adel maakt van den predikant een stoker, een boodschaplooper, een brievenbode; zij ontnemen hem interest en inkomen, waarvan hij met vrouw en kind leeft, en toch zijn allen goed Evangelisch". „Het gaat overal zoo schandehjk en jammerlijk toe, dat ik niet gaarne meer den kansel beklim". „Er heerscht geen recht meer, maar louter moed- i) SiUem, Die Einführung der Ref. in Hamburg, Halle 1886. *) DöUinger, Die Reformation, II, 18—19. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 309 wil". De boeren dwingen den predikant, om „de koeien en zwijnen te hoeden". „Onder het Evangehe wil een ieder doen wat hij wil". „Onze Evangelischen", zoo zeide hij in 1529, „worden zevenmaal erger, dan ze vroeger geweest zijn. Want nadat wij het Evangelie geleerd hebben, stelen, liegen, bedriegen, vreten en zuipen wij en begaan aUerhande ondeugd. Terwijl één duivel is uitgedreven, zijn zeven ergere in ons gevaren, zooals te zien is aan vorsten, edelheden, burgers en boeren". „Boeren, burgers en edelheden zijn onder het hcht des Evangelies gieriger, ijdeler en hoovaardiger, zelfs tienmaal erger, dan ze onder het Pausdom geweest zijn". Hetzelfde schreef de predikant Thomas A d e r p u 1 over Mecklenburg. Albrecht van Brandenburg klaagde dat hij „geen trouwen onderdaan meer had en liever schaapherder wilde zijn dan hertog". Zijn hofprediker Funk meldde in een visitatiebericht, dat de predikanten genoodzaakt waren, het vee te hoeden en te waken als een boer, dat de kerken en pastorieën vervielen, wijl de gemeenten niets ervoor deden. „Overal waarheen men zijn oog wendde, in noord en zuid heerschte een woest, ruw en goddeloos leven". „God", zoo luidde de wensch van Willibald Pirkheimer, „God behoede alle brave menschen, land en heden voor zulk een leer ; want waar ze haar intrek neemt, is het met vrede, rust en eensgezindheid gedaan" x). 6°. Door oorlogen in Itahë en de ongelukkige politiek van Cl e m e n s VII 2), die daarvoor gevangenschap en de plundering van Rome onderging was Karei V verhinderd, in Duitschland zijn invloed te doen gelden. Na den vrede met den Paus kwam een rijksdag te Spiers (1529) tot stand, om de verschrikkelijke ellende te lenigen 3). Koning Ferdinand zat voor. Bij de opening (15 Maart) las men de keizerlijke propositie : een algemeene synode staat voor de deur ; geen der stenden mag, op straf van ballingschap, iets ondernemen tegen het oude geloof. Men heeft den zin van den *) Robelot, De 1'influence de la réform. de Luther sur la croyance religieuse, Paris 1823. Vgl. vooral Döllinger, Die Reformation, en Janssen, vooral B. VIII. ") Ehses, Die Politik des P. Clemens' VII bis zur Schlacht von Pavia. Hist. Jahrb. d. Görresgesellschaft, VI—VII. Vgl. P. Balan, La politica di Clemente VII fino al sacco di Boma, Roma 1884. 8) Jung, Geschichte des Reichstags zu Speier im Jahre 1529, Strassburg und Leipzig 1830. 310 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. rijksdag te Spiers (1526), die zeide, dat een ieder zal regeeren, zooals hij het kan verantwoorden voor God en den keizer, nusbruikt. Daarom heft de keizer dit artikel op. Natuurlijk veroorzaakte zulke taal groote ontevredenheid bij de Luthersche stenden. Nog minder waren zij over de besluiten van den rijksdag te spreken. Want ofschoon deze aan de Lutherschen toestond, de nieuwe religie, den eeredienst en regeeringsvorm tot aan de algemeene synode te behouden en voor de kathoheken alleen vrijheid van godsdienst vroeg, verzetten zich de kettersche vorsten en steden. Men wilde de kathoheken niet eens dulden. En hoewel Melanchthon verklaarde, dat de artikelen van den rijksdag nog gunstiger voor hen waren, dan die van 1526, protesteerden de Luthersche vorsten denlOApnl en ontvingen van deze protestatie den naam van protestanten x). Melanchthon noemde dit „een verschrikkehjkfeit". Toch sloten zich veertien steden, waaronder verschillende Zwinghaanschgezinde, bij het protest der vorsten aan. Een verdere onderhandeling kon de eensgezindheid niet meer heretellen. Integendeel nog vóór het vertrek uit Spiers (22 April 1529) sloten Hessen, het keurvorstendom Saksen met Straatsburg, Ulm en Neurenberg een geheim verbond ter verdediging van „het goddehjk woord". Hier nam de scheuring der Duitsche natie een aanvang. Bh" het vernemen dezer gebeurtenis, werd Melanchthon zóózeer van schrik bevangen, dat hij „alle folteringen der hel meende te verduren". Ook Luther verfoeide het verbond vooreerst, omdat het de tegenpartij tot verweer moest uitlokken, maar vooral, omdat het ook alle Zwinghanen zou opnemen. 7°. Met dezen was Luther reeds lang in twist over het H. Sacrament des Altaars. Daarom overreedde hij den keurvorst van Saksen, zich toch niet met de Duitsche en Zwitsersche Zwinglianen te verbinden. Philips van Hessen echter rekende de leer van het Sacrament tot de twistpunten der geleerden, wilde een algemeen Protestantsch verbond tegen „de Papisten en hun boevenwerk" en riep de Lutheranen met de Zwinglianen op tot een godsdienstgesprek te Marburg (October 1529) 2). Reeds vroeger 1) Tittmann, Die Protestation der ev. Stande im Jahre 1529, Leipzig 1829. |l * ,. . 2) Brieger, Die Torgauer Artikel, Leipzig 1890. Schmitt, Das Rehgions- gesprfich zu Marburg, Marburg 1846. § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. 311 had Luther Carlstadt verdreven, die de viering van het avondmaal alleen als een herinnering aan den dood des Heeren beschouwde en dit trachtte te bewij zen met de bemerking, dat Christus bij het uitspreken der woorden : Hoe est corpus meum, op zichzelf had gewezen. Deze leer had Zwing li overgenomen, verklarend, dat Hoe est wil zeggen : Dit beteekent. Luther daarentegen bleef altijd vasthouden aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, omdat de tekst hem dwong. De verklaring vond hij in zijn leer der impanatie en ubiquiteit. Luther en Melanchthon verzetten zich aanvankelijk tegen de uitnoodiging naar Marburg. Want dat Zwingli zich zou bekeeren, kon Luther niet hopen. „Nog nooit", zoo schreef hij, „is iemand die een valsche leer heeft uitgevonden, bekeerd. Christus zelf heeft niet de hoogepriesters, maar alleen hun leerlingen gewonnen." Des te gretiger namen de Zwinghanen het voorstel aan. Het spreekt van zelf, dat noch Luther noch Z w i n g 1 i zich te Marburg gewonnen gaf. Het godsdienstgesprek miste zijn doel; of liever de verbittering en de tegenstelling der partijen nam toe. Philips van Hessen daarentegen werd Zwingliaan en sloot een verbond met de Zwitsers. Hij beoogde het herstel van Ulrich van Wurtemburg en een Evangelisch keizerrijk. Dit zou worden opgericht met de hulp van Venetië, Frankrijk en de Turken. 8°. Terwijl de Duitsche stenden te Spiers een voor Duitschland zeer nadeehgen rijksdag hielden, verbet de Sultan Constantinopel, veroverde Hongarije en sloeg het beleg voor Weenen, dat zich echter dapper verdedigde. Karei V richtte, na de overwinning in Itahë, zijn schreden naar Duitschland. Reeds kwamen hem de gezanten der protesteerende stenden te Piacenza tegemoet, om zich te rechtvaardigen, maar ze werden niet vriendelijk ontvangen. Den 21 Januari 1530 had de keizer de stenden tot een rijksdag te Augsburg uitgenoodigd, die den 8 April zou beginnenx). Alles wat de Protestanten kon stooten, was in het schrijven vermeden en aUeen gewezen op het gevaar der Turken en den vrede. Intusschen wapende Philips van Hessen met zijn bondgenooten zich tot een oorlog tegen den keizer. Hij hoopte op de hulp van Frankrijk en Venetië en op verovering van Weenen door. *) Brieger, Zur Geschichte des Augsburger Reiehstages, Leipzig 1903. Schornbaum, in Zeitschr. f. Kirchengesch. 1905, S. 142 ff. 312 § 140. Inrichting der landskerken. Rijksdagen. de Turken. Deze hoop werd niet vervuld. Eerst den 15 Juni kwam Karei te Augsburg aan en woonde den volgenden dag met groote pracht de Sacramentsprocessie bij. Den 20 Juni werd de rijksdag geopend. Eerst wilde de keizer beraadslagen over de hulp tegen de Turken, daarna over de bijlegging der kerkehjke twisten. Wijl nu echter de protestanten tegen den erfvijand der Christenen niets wilden toestaan, zonder daarvoor de uitgebreidste concessiën voor hun ketterij te ontvangen, werd de orde omgekeerd. Terstond trachtten de protesteerenden te bewijzen, dat zij zich volstrekt niet van de Kerk hadden gescheiden, maar alleen waren teruggekeerd tot het juiste begrip der Apostelen en HH. Vaders. Te dien einde bood men 25 Juni den keizer een geschrift aan, dat door Melanchthon opgesteld en door Luther goedgekeurd den naam van Augsburgsche Confessie (Confeaaio Auguatana) en later symbolische waarde ontving. Het eerste gedeelte bevat in 21 artikelen de protestantsche leer, het tweede in 7 hoofdstukken de misbruiken en menschehjke instellingen in de Kerk. Hieronder rangschikte men de communie onder ééne gedaante, de caelibaatswet, biechtdwang, de abstinentie- en vastenwet, de religieuze geloften en de bisschoppelijke macht Terstond bewerkten Eek, Cochlaeus, Dietenberger en Wimpina een Weerlegging der Confessie2) (Confutatio Augustana), die eerst, na vijfmaal te zijn overgewerkt, door de kathoheke stenden werd goedgekeurd. Hiertegen stelde Melanchthon zijn Apologie der Augsburgsche Confeaaie, waarin de geschilpunten, zooals in de Confessie, handig werden bedekt 8). De keizer en de kathoheke stenden streefden eerhjk naar den vrede en trachtten verder te onderhandelen, toen Philips van Hessen heimelijk den rijksdag ontvluchtte. De verdere zittingen leidden tot niets*). i) Zöckler, Die Augsburger Confession hist. und exeget. untersucht, Frankf. 1870, Kolde, Die Augsburger Confession, Gotha 1896. *) Ficker, Die Confutatio August, enz., Leipzig 1892. *•) Het primaat werd niet vermeld; de synoden en Vaders nog als gezag erkend; in de rec'htvaardigmaking door het geloof het woord sola weggelaten ; in de Mis zeide men niet veel te hebben veranderd ; toch had men den Canon weggelaten ! «) Nog kwamen de Zwinglianen met een belijdenis bij den rijksdag in, die bekend is als de Confessio Tetrapolitana en ook door de kath. theologen weerlegd werd en voorgelezen. Zie Pdtzold, Die Confutation des Vierstadtebekentnisses, Leipzig 1900. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 313 Van toegeven kwam niet veel. Men loochende het leergezag der Kerk, het altijddurende offer en priesterschap, dat steunt op de geheimzinnige en heilzame werking van Jezus Christus in de Kerk. Luther oefende van uit de verte grooten invloed uit op de onderhandelingen en was zeer ontevreden over Melanchth on, die aangaande de bisschoppelijke jurisdictie toegevend was geweest en door sommigen als verrader werd gebrandmerkt. Betrekkelijk den eisch des keizers, om den kathoheken godsdienst en de kloosters te dulden, verklaarde Luther, dat men geen handbreed zou toegeven, al moest gansch Duitschland ook te gronde gaan. De verzoening was mislukt; de scheuring des rijks daarentegen veel duidelijker en grooter geworden. De kathoheke stenden sloten met den keizer een verbond, om zich, indien het noodig mocht zijn, tegen de protestantsche vorsten en steden te verdedigen. Weldra zou het blijken, dat deze voorzorgsmaatregel niet nutteloos was. § mi Protestantisme onder bescherming van den Smalkaldischen bond tot 1546. Dood van Luther. Janssen-Pastor, III Band, S. 237 ff. Winckelmann, Der Schmalkaldische Bund, 1530—1532, und der Nürnberger Beligionsfriede, Strassburg 1892. Hasenclever, Die Politik der Schmalkaldener vor Ausbruch des Schmalkaldener Krieges, Berlin 1901. Pastor, Die kirchlichen Beunionsbestrebungen zur Zeit Karls V, Freiburg 1879. Dezelfde, Hist. Jahrb. der Gftrresges. 1880. Kirch, Die Fugger und der Schmalkaldische Krieg 1915. 1°. De protestantsche vorsten verwierpen de besluiten van den rijksdag en kwamen daarmee in openlijken opstand tegen den keizer. Ofschoon de keurvorst van Saksen en eenige anderen er aanvankelijk nog niet toe konden besluiten, zich met geweld te verzetten „tegen hun heer", werden ze door hun raden bewerkt en vooral door Luther in den burgeroorlog gedreven. „De papisten hebben noch goddelijk noch menschehjk recht," zoo schreef deze in de Waarschuwing aan zijn beminde Duitschers tegen de besluiten van Augsburg. „Ze handelen tegen het goddehjk en menschehjk recht als booswichten en moordenaars". De Paus was, volgens hem, de oorzaak van het bloedblad, dat in Duitschland zou worden aangericht. Luthers roem en eer zou het zijn, altijd 314 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. „vol booze woorden, scheldwoorden en vloeken te zijn over de papisten". Want „hij kon niet bidden zonder daarbij te vloeken". Onder dezen invloed riep de keurvorst Jan van Saksen einde December 1530 een voorbereidende vergadering te Smalkalden bijeen. Den 27 Februari van het volgend jaar sloten het keurvorstendom Saksen, Hessen, Brunswijk-Lüneburg, Anhalt, Mansfeld een 11 steden, waaronder Straatsburg, Ulm, Constanz, Lübeck, Maagdeburg en Bremen voor den tijd van 6 jaren den Smalkaldisehen bond1). Men kwam overeen, dat één bondshd het ander, dat om het „woord Gods" of wat daaruit volgt, werd aangevallen, zou verdedigen als zijn eigen land. In April en Mei beloofden Frankrijk en Engeland „bescherming der Duitsche vrijheid" tegen den keizer; ook Denemarken sloot zich aan. Zelfs de hertogen van Beieren, afgunstig op Ferdinand die juist tot Roomschkoning was gekozen, schaamden zich niet zich te verbinden met de Lutherschen tegen het Oostenrijksche huis. De gansche bond stelde daarenboven zijn hoop op den sultan en diens vazal Z a p o 1 i a. Hoe langer zoo dieper zonk Duitschland weg. 2°. Op het bericht, dat de Sultan met een machtig leger Oostenrijk en Duitschland wilde veroveren, opende Karei V 17 April 1532 een rijksdag te Regensburg 2). De stenden beloofden hulp; die van Smalkalden alleen op voorwaarde, dat er eerst vrede in Duitschland moest zijn. Aldus in het nauw gebracht gaf de keizer toe : aan de eene zijde had hij de Turken, aan de andere de Lutherschen, die niet alleen hulp zouden weigeren, maar zelfs tijdens den Turkenoorlog naar de wapenen grijpen tegen den keizer. Aldus kwam 22 Juni 1532 de godsdienstvrede van Neurenberg tot stand. Tot aan de naaste algemeene synode zou er tusschen de Kathoheken en Lutherschen vrede zijn : alle processen „om geloofszaken" zouden in suspensie blijven. Deze vrede was slechts schijnbaar en duurde niet lang. Beieren werkte onophoudelijk tegen den Roomsch-Koning, trachtte met de Lutherschen den Zwabischen bond (1488—1533) te vernietigen en Wurtemberg aan Ferdinand te onttrekken. 3°. In 1534 werd niet alleen hertog Ulrich in het bezit van Wurtemberg hersteld, maar nam ook de protestanti- x) Stoy, Erste Bündnisbestrebungen evangelischer Stande, Jena 1888. s) Schlecht, Ein abenteuerlicher Reunionsversuch in den Jahreh 1531—1632. Röm. Quartalschr. 1893, S. 333 ff. Ficker, Zeitschr. f. Kirchengesch. XII (1891), S. 583 ff. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 315 zeering van dat land een aanvang (verdrag van Cadan 1534). Met geweld ontrukte U1 r i c h aan het volk het katholieke geloof, hief de kloosters op, verdreef de monniken en kloosterzusters en riep predikanten in het land. De christelijk-goddelijke orde van U1 r i c h begon met de berooving der kerken. „Het intrekken der kerkelijke goederen," zeide hij, „is de plicht van mijn ambt en geweten." In geen protestantsch land ging men zoo gewetenloos met die goederen om als in Wurtemberg. De predikant Myconius vreesde voor XJ1 r i c h de straf van Baltassar, die wegens schending van den tempelschat om het leven kwam. Alle gouden en zilveren monstransen, kelken, kruisen enz. werden geroofd. Het volk, tot het „Evangehe" gedwongen, wierp allen godsdienst en zedelijkheid over boord. De predikanten en hun vrouwen waren, volgens M yc o n i u s, de hoofdzaak van de verwüdering, die vooral in godslastering, dronkenschap en ontucht bestond. 4°. Een andere vredebreuk was de stichting van het rijk der Wederdoopers te Munster (1534—1535), dat vooral door Philips van Hessen beschermd werdx). Trots alle vei^olging hadden deze gevaarlijke en dweepzuchtige ketters zich zeer vermenigvuldigd. Nadat Melchior Hoffman herdoopt was, trachtte bij een „rijk van Sion" te Straatsburg te stichten, werd echter in de gevangenis gezet 2). Van hier schreef hij aan de Hollandsche Wederdoopers, die hij in 1532 bezocht had : „Geliefde Heiligen Gods en ijverige ledematen van Christus, verheft uwe hoofden, harten, oogen en ooren, want de verlossing staat voor de deur.... Wanneer het rijk van Babyion en Sodoma een einde neemt, dan zal Joseph en Salomon weer heerschen in de kracht Gods" s). De oprichting van het „rijk van Sion", dat mislukt was te Straatsburg, zou beter slagen te Munster. Li 1529 was deze stad nog katholiek, maar reeds predikte kapelaan B e rnard Rothmann4) de nieuwe leer onder de muren. In de 1) Cornelius, Geschichte der Wiedertaufer, Munster 1853. Gesch. des Münsterischen Aufruhrs, 2 Bde, Leipzig 1855—1860. Hermanni a Kerssenbroch, Anabaptistici furoris Monasterium, inclitam Westphaliae metropolim, evertentis hist. narratio, ed. Detmer (Geschichtsquellen des Bist. Munster), Münster 1901. *) Hulshof, Geschiedenis van de doopsgezinden te Straatsburg 1525— 1557, Amsterdam 1905. 8) F. O. zur Linden, Melchior Hoffmann, ein Prophet der Wiedertaufer, Haarlem 1886. 4) Detmer und Krumbholtz, Zwei Schriften des M. Wiedertaufers B. Bothmann, Dortmund 1904. 316 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. goede week 1531 bestormde bet gepeupel de Mauritskerk en verbrijzelde de beelden. Allengs nam de aanhang van Rothmann toe. Tot de aanzienlijken behoorde de lakenkoopman B e r n a r d Knipperdolling. Toen bisschop Er ich 1532 stierf, brak in de steden van Westfalen het oproer uit. Te Munster werden alle kerken door de predikanten bezet en ook het bestuur der stad kwam in de handen der ketters. Knipperdolling zette bij de gilden de keuze van 36 mannen door, die het „nieuwe Evangehe" zouden invoeren. Met den nieuwen bisschop Frans van Waldeck kwam, door de bemiddeling van Philips van Hessen, een verdrag tot stand. De ketters ontvingen de zes kerken, maar moesten den bisschop, het kapittel en de geestehjke collegiën ongemoeid laten. In 1530, toen talrijke aanhangers van Melchior Hoffman uit Holland en Friesland naar Munster kwamen, ging Rothmann tot de sekte der Wederdoopers over. Onder de Hollanders muntte bijzonder de kleermaker Jan van Leiden1)" uit, die zeer veel aanhang vond. In Januari 1534 werd de profeet van Amsterdam, Jan Mathijs, derwaarts geroepen. Het bestuur der stad namen Knipperdolling en Kippenbroik in handen en wilden Salomons tempel in het Heilige Sion stichten. Terwijl alle goeden de stad verheten, stroomden van alle zijden wederdoopers toe. Gemeenschap van goederen werd ingevoerd onder het beheer van Jan Mathijs. Toen deze bij een uitval tegen het leger van den bisschop was gesneuveld, werd Jan van Leiden „de nog grootere propheet". Het stadsbestuur kwam in handen van 12 ouderlingen, de bijbel moest worden nageleefd en de veelwijverij ingevoerd. Rothmann nam vier vrouwen, Jan van Leiden zestien. Jong en oud begon te profeteeren. In September 1534 werd Jan van Leiden tot „koning van het nieuwe Sion" uitgeroepen. De opperste koningin in zijn harem was de weduwe van Jan M a t h ij s (D i v o r a). Het nieuwe Sion zou de wereld onderwerpen, alleen Philips vanHess e n zijn land behouden. Naar alle windstreken zond men apostelen uit, die overal broeders vonden „tot opstand bereid", vooral in de ») Philippi, Der sogenannte Artikelbrief des Münsterschen Wiedertaufer-Königs J. v. Leyden. Zeitschr. f. Kirchengesch. (1881), X, 146 ff. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 317 Nederlanden *). In Holland, West-Friesland, Overijsel en Brabant waren de grootere steden broeinesten der Wederdoopers.Bovenal trok de gemeenschap der goederen hen aan. Amsterdam was na Munster de eerste hoofdstad en werd (1534) door hen bijna veroverd. Ten gevolge van Rothmanns geschrift, De wraak (1534), vormden zich oproerige complotten te Amsterdam, dat in eens 30 schepen met ge wapenden uitzond ; te Deventer, te Leiden, in het land van Groningen. Vier vaandels zouden naar Munster optrekken : een uit Essenbroek aan de Maas, een ander uit Holland en Waterland, een derde uit de streek tusschen Maastricht en Aken, een vierde uit Friesland en Groningen. Lrtusschen brak in het belegerde „rijk van Sion" een nijpende hongersnood uit, waarvan de ellende door het schrikbewind van Jan van Leiden, nog werd verhoogd. Gelukkig viel de stad in den nacht van 24 op 25 Juni 1535 door overrompeling in handen van den bisschop. De zwaarste straffen ondergingen de koning Jan van Leiden, zijn stedehouder Knipperdolling en K r e c h t i n g, 's konings kanseher. Ze werden met gloeiende tangen genepen, doodgestoken met een gloeienden dolk en hun hchamen in ijzeren kooien opgehangen aan den toren der SintLambertuskerk. Munster had de weldaden van het nieuwe geloof genoten en bleef voortaan altijd getrouw aan het oude, ofschoon de overwinnaar der Wederdoopers, bisschop Frans van Waldeck, wat later de Luthersche leer trachtte in te voeren. |p 5°. Ook Lübeck kwam in 1533 onder de heerschappij der Wederdoopers. Jurgen Wullenweber verdrukte de katholieken en vatte zelfs met Oldendorp en Marcus Me ij er het plan op, het gansche noorden aan Lübeck te onderwerpen en het „Evangehe" met alle kracht uit te breiden. Ook stelde zich de stad met Munster in verbinding. Weldra echter trok Christiaan van Holstein naar Lübeck en maakte een einde aan het rijk van Wullenweber en de zijnen (1535). 1) 8. Blaupot ten Cate, De gesch. der doopsgezinden in Friesland, Leeuwarden 1839. Gesch. der doopsgezinden in Groningen, Overijsel en Oostfriesland, Leeuwarden 1842. Gesch. der doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, 2 deelen, Amsterdam 1847. De Hoop Scheffer, Kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531, 2 deelen, Amsterdam 1873. Deel II, bl. 611 vv. bl. 615. Zie ook Doopsgezinde bijdragen, 40 deelen, Amsterdam 1860 vv. 318 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 6°. Middelerwijl groeide de Smalkaldische bond voortdurend aan en hield December 1535 een vergadering te Smalkalden, waar de overeenkomst 10 jaren verlengd en besluiten genomen werden tegen den vrede van Neurenberg. In 1536 begon ook Frankfort-aanden-Main de katholieken te verdrukken ; in 1537 werd het Evangehe in Augsburg ingevoerd. De bond wees een algemeene synode van de hand en deed zijn best om de Lutheranen en Zwinghanen aangaande de leer van het H. Sacrament tot eenheid te brengen en zoo de laatsten te winnen. Dit geschiedde door de Concordia van Wittenberg (1535), die zoo gesteld was, dat beide partijen ze konden uitleggen naar hun zin. Zelfs Luther legde zich daarbij neer en gaf dadelijk toe, dat ook de elevatie in de Luthersche Mis werd afgeschaft. Aldus versterkt ging men, niettegenstaande den bond der katholieke stenden te Neurenberg (1539), met de protestantizeering altijd voort. Na den dood van Georg van Saksen (1539) kwam diens broeder Hendrik aan de regeering, die tot den Smalkaldischen bond behoorde. Terstond begon de onderdrukking der katholieken, de afschaffing van de „papistische gruwelen en afgoderij." De theologen van Wittenberg raadden het gebruik van dwang en geweld auerdringendst aan en Luther berispte de regeering, dat ze niet terstond meer dan 500 pastoors, „giftige papisten" had weggejaagd. De universiteit van Leipzig moest Luthersch worden. Het plunderen van kerken en kloosters volgde van zelf. „De hovelingen gedroegen zich als begeerige raven" *). Terzelfder tijd trad ook het keurvorstendom Brandenburg in de protestantsche kerk. Een der ijverigste bewonderaars was Matthias van Jagow, bisschop van Brandenburg, die zijn vroegeren eed ergerhjk schond. Di 1540 het de keurvorst Joachim de nieuw kerkehjke orde afkondigen. Ceremoniën en gebruiken der oude Kerk bleven grootendeels bestaan tot rust en vrede des volks. Luther keurde dit niet goed, maar voegde zich daarnaar en schreef aan de predikanten: is de keurvorst met één koorkap niet tevreden, hangt er dan drie om. Kathoheken werden niet meer geduld. De geestehjke goederen kwamen aan den vorst en den adel2). In 1540 bracht men ook Riga met geweld tot de nieuwe *) Leo, Gesch. der Reformation in Leipzig und Dresden, Leipzig 1834. Vgl. Hist. Pol. Bl. 1860, Heft 4—6. a) H. v. Mühler, Gesch. der ev. Kirchenverf. in der Mark Brandenburg, Weimar 1846. § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 319 leer. Van alle Brandenburgers was alleen Albrecht aartsbisschop van Mainz, nog kathohek, ten minste in schijn. Voor geld gaf hij Maagdenburg en Halberstadt verlof om Luthersch te worden. Anderen het hij gratis doen wat zij wilden. Zijn residentie Halle ging ongestraft tot de hervorming over. In geloofsijver uiterst zwak, overtrof hij alle vorsten in weelde en verkwisting, zoodat hij schulden op schulden stapelde. 7°. Niettegenstaande deze voortdurende uitbreiding der nieuwe leer, trachtte Karei V nog altijd door overreding de partijen te vereenigen. Wel hadden de protestanten een algemeene synode afgewezen (1537) en de Smalkaldische artikelen x) opgesteld, het tweede symbolische geschrift der Lutheranen ; toch wanhoopte Karei niet. Vooral toen de protestanten zelf godsdienstgesprekken wenschten, gaf hij gretig toe en dacht er niet aan, dat het eigenlijk met de kathoheke beginselen streed. Het eerste godsdienstgesprek werd begonnen te Hagenau (1540), voortgezet te Worms en eindelijk gesloten op den rijksdag van Regensburg (1541) 2). In het keizerlijke kabinet dacht men over de religiezaken al te menschelijk.zoodat men onderhandelde over de geloofsleer als over de pohtiek. Den 27 April werd het godsdienstgesprek geopend. Tegenover de kathoheke theologen, Eek, Pflug en Gropper stonden de protestantsche Melanchthon, Butzer en Nidda. Aangaande de leer over het geloof, de rechtvaardigmaking, de. goede werken en het doopsel kwam men vrij dicht bij elkander, volstrekt niet over de Kerk, den Paus, de synoden, de Eucharistie en de biecht. Den 29 Juni 1541 onderteekende de keizer de besluiten van den rijksdag en de vastgestelde artikelen, het zoogenaamde Interim van Regensburg s). Aan deze artikelen zouden beide partijen tot aan een algemeene of nationale synode of een rijksdag zich houden, den vrede van Neurenberg nakomen, de kloosters ongemoeid laten. Toch gaf Karei in een Declaratie van 29 Juh toe, dat protestantsche vorsten de in hun land gelegen kloosters mochten hervormen of opheffen. Dat Luther het Interim verwierp en niets toegaf, *) Kolde, Zur Gesch. der Smalk. Artikel (Theol. Stud. u. Krit. 1894 S. 167 ff.). Pfender, Les Articles de Smalcalde 1537, Paris 1899. 2) Zur Gesch. des Wormser Konvents 1541. Zeitschr. f. Kirchengesch. XX (1901), 112 ff. 3) Vetter, Die Rehgionsverhandlungen auf dem Reichstag zu Regensburg 1541, Jena 1889. 320 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. was een geluk voor de katholieken, die daardoor van zelf van het half Luthersche Interim waren verlost. — Was het optreden des keizers in dezen rijksdag zóó ongelukkig, dat men zijn regeering begon te wantrouwen, zeer onvoorzichtig noemde men ook het geheime verdrag met Philips van Hessen. Deze leefde sedert 14 Maart 1540 in een dubbel huwelijk, dat hij met verlof van Luther en Melanchthon had gesloten: „Wat in de wet van M o z e s aangaande het huwelijk is toegestaan, dat kan in het Evangehe niet verboden zijn", hadden dezen geantwoord. Alleen moest het tweede huwehjk geheim bhjven wegens de ergernis. Toch werd het openbaar. Tot een openlijke ontkenning echter was de landgraaf, zelfs op herhaald aandringen van Luther niet te brengen. Toch vreesde hij den keizer en de straffen tegen de veelwijverij. Het was- Philips derhalve zeer welkom, in een geheim verdrag te kunnen beloven, overal de zaak des keizers te willen voorstaan, en daarvoor de verzekering van Kareis „bijzondere genade en vriendschap" te ontvangen. Onderhouden echter wilde de landgraaf niets en vond daarvoor in het verdrag zelf voldoenden grond, omdat hij gehoorzaamheid beloofde in alles, „behalve in religiezaken, den Smalkaldischen bond en andere overeenkomsten tusschen de vorsten der Augsburgsche confessie". Li deze clausule kon Philips elk oogenblik een aanleiding vinden tot openbaar verzet1). 8°. Trots het Interim en de -rijksdagen van Spiers en Neurenberg (1542) ging men met de protestantizeering voort; eerst de bisdommen Naumburg-Zeitz en Meissen, dan het hertogdom Brunswijk-Wolfenbüttel2). Nadat hertog Hendrik, tegen wien Luther zijn smaadschrift Tegen Hansworst schreef door den Smalkaldischen bond uit zijn gebied was verjaagd, nam de invoering van het evangehe met een beeldenstorm een aanvang. Men roofde alle kostbaarheden, rukte de dooden uit het graf, verstrooide en schond het H. Sacrament. Luther klaagde over de gierigheid en de rooverijen der overwinnaars 8). Dan stelden dezen een kerkorde in; de „verleidelijke, afgodische misbruiken" hielden op en " *) Rockwell, Die Doppelehe des Landgraf en Ph. von Hessen, Marburg 1904. *) Hoffmann, Naumburg im Zeitalter der Reform., Leipzig 1901. (Leipz. Studiën). 8) Maar toch noemde hij de verovering een wonder : Summa, Deus est in hac re totus factus, seu, ut dicitur, Fac totum. „Recte scribis miracula Dei esse." § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. 321 „christelijke predikanten'' begonnen hun werk. Doch de godsdienst ging achteruit: „de kerken zijn leeg, de herbergen vol; de geringen volgen het voorbeeld der aanzienlijken ; aan onmatigheid en ontucht komt geen einde". Tegen zulke gewelddadigheden in het rijk verzette zich het keizerlijk gerechtshof; dit werd echter niet meer erkend. Ook de rijksdag van Neurenberg (1643) vermocht niets. Hier won de Smalkaldische bond zelfs nieuwe krachten. Vooreerst trachtte Frans van Waldeck, bisschop van Munster, hd te worden, dan de paltsgraaf Otto Hendrik van Palts-Neuburg ; de stad Hildesheim werd opgenomen; hetzelfde „geluk" hoopte Herman van Wied1), aartsbisschop van Keulen, deelachtig te worden. Reeds langen tijd had deze de nieuwe leer begunstigd en, naar men zeide, in tien jaren geen Mis gelezen. Latijn verstond bij niet, maar werd als „goed jager" geroemd. La 1543 deed men veel moeite, om Keulen te winnen. Reeds had Butzer en Melanchthon een kerkorde uitgewerkt, toen de aartsbisschop werd afgezet. Zijn Zwinglianisme was de oorzaak, dat Luther en de Smalkaldische bond hem niet steunden. Terzelfder tijd wilde hertog Willem van JüIieh-CIevc als hd worden aangenomen en werd hierin door zijn zwager, den keurvorst van Saksen, geholpen, Zelfs zond deze den hertog hulptroepen tegen den keizer, die echter met 35000 man het hertogdom Jülich-Cleve2) onderwierp, het katholiek geloof staande hield en tevens ontzag inboezemde aan de Luthersche vorsten, wier eenheid en onderling vertrouwen destijds veel had geleden. Toch werd hun verhouding tot de kathoheken en den keizer, zooals de rijksdagen van Spiers (1544) en Worms (1545) bewezen, altijd meer vijandig 3). 9°. Zeer veel droeg daartoe bij de ophitsing van een schotschrift, tegen het naderend einde van Luther verschenen. Hij gaf het den titel: „Tegen het Pausdom te Rome door den duivel gesticht" en riep daarmee, onder goedkeuring zijns keurvorsten, tot den godsdienstoorlog op. Nog nooit had de hervormer aldus gewoed tegen Rome, den Paus en de kathoheken. „Luther is tot waanzin gekomen of door den duivel bezeten", zoo oordeelde een tijdgenoot. Nog meer wilde bij schrijven tegen „het giftige Pausdom", maar het graveel *) Varrentrapp, Hermann von Wied und sein Reformversuch in Köln, Leipzig 1878. ") Dr. B. Schotten, Zur Gesch. der Stadt Cleve aus archivalischen Quellen, Cleve 1905. *) A. de Boor, Beitrage zur Gesch. des Speierer Reichstages 1544, Strassburg 1878. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 21 322 § 141. Smalkaldische bond. Dood van Luther. pijnigde hem te zeer. Onder onnoemelijke zorgen en folteringen ging Luther op het einde zijns levens gebukt. Niettegenstaande den rasschen voortgang zijner ketterijen, klaagde hij bitter over het altijd toenemend bederf. „Wij leven in Sodoma en Babylon," schreef hij, „de toestand wordt dagelijks erger." Liever wilde hij voortdurend rondtrekken en gebedeld brood eten, dan te Wittenberg zijn laatste dagen vergallen. Twijfel, angsten en gewetenswroeging waren hem bekoringen en inblazingen des duivels. Zelfs de inspraken der rede schreef hij aan satan toe ; het geloof moest deze „bruid des duivels" overwinnen. In Januari 1546 ondernam Luther de reis naar Eisleben, om een twist der graven van Mansfeld te beslechten. Te Halle ergerden hem de monniken, die daar hun habijt nog droegen. Op den kansel eischte hij, dat men dit „boevenvolk" uit de stad zou jagen. Wat verder wekten de Joden zijn toom. Te Eisleben zou hij een preek houden tegen het Pausdom en een „opwekking tegen de Joden", toen de dood hem verraste in den nacht van den 18 Februari 1546 *). 10°. Aan de hervorming het Luther bij zijn dood de volgende leer : a. In zijn oorspronkehjken staat had de mensch alleen natuurlijke gaven. De booze begeerlijkheid, die tot het wezen des menschen behoort, is de erfzonde. 6. Door de erfzonde ging de vrije wil verloren, c. De rechtvaardigmaking is niet innerlijk, maar enkel een uiterlijk toerekenen der verdiensten van Christus, dat plaats heeft door het geloof, d. i. het vertrouwen op Christus' verdiensten ; dit geloof alleen is ter zahgheid noodzakelijk, de goede werken doen daartoe volstrekt niets. d. Het vagevuur, de aflaten en het onderscheid tusschen doodzonden en dagehjksche zonden wordt geloochend, e. Er zijn slechts twee sacramenten (doopsel en communie), die echter geen genade geven, maar enkel een teeken der rechtvaardigmaking zijn of des geloofs. /. In het Sacrament des Altaars is Christus, in en met het brood alleen op het oogenblik der communie, werkehjk tegenwoordig, g. De eenige geloofsbron is de l) Het is niet voldoende bewezen, dat Luther den avond voor zijn dood op den muur schreef : „Pestis eram vivus, moriens ero mors tua papa." Toch komen gedachten en vorm van dit vers herhaaldelijk bij Luther voor. De zelfmoord van Luther is een fabel. Zie Paulus, Luther's Lebensende und der Eislebener Apotheker Johann Landau, Mainz 1896. Dan Luther's Lebensende, Freiburg 1898. Zie ook Janssen-Pastor, III Band (XVII—XVIII Aufl.), S. 599 : noot 4. Grisar S. J. Luther, Freiburg 1912, III B. 841—876. § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648.) 323 bijbel, die begrepen wordt en tot het geloof brengt door een innerlijke inspraak Gods. h. Daarom bestaat er geen leerambt, geen priesterschap, geen hiërarchie in de Kerk. i. Deze is onzichtbaar gehjk het geloof in de harten der menschen, die zich echter vereenigen ter aanhooring van het reine Evangehe en het ontvangen der sacramenten. — Men denke echter niet, dat alle Lutheranen de leer van Luther onvervalscht bewaarden. De goede werken hield M elanchthon reeds in 1535 noodzakelijk ter zaligheid ; iets dergelijks leerde het Interim van Augsburg en Leipzig. Nicolaas A m s d o r f daarentegen oordeelde, dat de goede werken ter zaligheid zelfs schadehjk waren. Over dit en verschülende andere leerstukken van Luther ontstonden heftige twisten. § 142. Godsdienstvrede in Augsburg in 1555. Kerkelijke twisten tot den vrede van Munster (1648). Janssen-Pastor (XVII—XVIII Aufl.), Band III. 605 ff. ; Band IV—V. Pastor, Die kirchlichen Beunionsbestrebungen wahrend der Beg. Karls V, Freib. 1879, S. 345—478. Wolf, Der Augsburger Beligionsfriede, Stuttgart 1890. Brandt, Der Augsburger Beligionsfriede vom 25 Sept. 1555, München 1896. Bitter, Deutsche Geschichte im Zeitalter der Gegenreformation und des dreissigjahrigen Krieges, 2 Bde. Stuttgart 1887. Onno Klopp, Der dreissigjahrige Krieg bis zum Tode Gustav Adolfs 1632, Paderborn 1891 ff. 3 Bde. Oindely, Geschichte des dreissigjahrigen Krieges, Prag 1869 ff. 4 Bde. Freitag, Le peuple allemand a 1'époque de la guerre de Trente ans, trad. Mercier, Paris 1900. Meaux, La réforme et la politique en Europe jusqu' a la paix de Westphalie, Paris 1889. 1°. De oorlog tusschen den keizer en den Smalkaldischen bond had reeds lang gedreigd en brak eindehjk na den dood van Luther in den zomer van 1546 uitDe vijandelijkheden opende de hoofdman der bondgenooten, Sebastianus Schartlin, die in Juh de stad Pussen innam en wilde voortrukken naar Trente, om de synode uit elkaar te jagen. De keizer verhet Regensburg in Augustus en bracht, bijna zonder tegenstand te ontmoeten, heel l) Le Mang, Die Darstellung des Schmalkaldischen Krieges in den Denkwürdigkeiten Kaiser Karls V, Leipzig 1890. John, Geschichte des Schmalk. Krieges, Leipzig 1857. 324 § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vréde van Munster (1648). Zuid-Duitsehland tot onderwerping. Den 24 April van het volgend jaar leden de verbondenen een verpletterende nederlaag bij Mühlberg 1). Men kan niet zeggen, dat Karei V de behaalde overwinning en de verwarring der protestantsche vorsten goed gebruikte. Door zijn raden misleid brak hij de overeenkomst met den Paus, die te recht had gevorderd, dat de keizer in religiezaken tot schade der Kerk niet eigenmachtig mocht beslissen. Er volgde tusschen den keizer en den Paus een twist, die voor Duitschland en de synode van Trente zeer noodlottig werd. Op den rijksdag van Augsburg (1548) verklaarde Karei de verlegging der synode naar Bologna ongeldig. Zelf zou hij doen wat hem zijn macht veroorloofde, om de kerkehjke zaken te regelen. De Paus echter het zich geen vrees aanjagen en antwoordde den keizerlijken gezant, dat Christus niet tot den Caesar, maar tot den H. Petrus had gezegd : „Op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen." De weg, dien de keizer thans insloeg, voerde Duitschland opnieuw tot de zoo verderfelijke Interims. Want werkelijk werd Julius Pf 1 ug, bisschop van Naumburg, met Michael Helding, wijbisschop van Mainz en den hof predikant van Joachim van Brandenburg, Agricola aangewezen, om het Interim van Augsburg (1548) uit te werken. Terwijl de leer der rechtvaardig making door de synode van Trente reeds was vastgesteld, ging men zijn eigen weg en naderde meer tot Luther. Ook betrekkehjk de H. Mis sprak men minder scherp en juist. Buitendien werd de communie onder beide gedaanten en de opheffing van het caelibaat toegestaan. Zulk werk moest de protestanten en kathoheken voldoen en, om de protesteerenden te gemakkelijker te trekken, den keizer worden aangeboden door den protestantschen keurvorst Joachim van Brandenburg. Het Interim werd afgekondigd den 14 Mei en vormde in de bedoeling des keizers het'onfeilbaar middel, om de protestanten terug te voeren in den schoot der Kerk. Karei bedroog zich zeer. De kathoheke stenden hadden zich ten slotte bij het edict neergelegd, wijl men verzekerde dat „het hun niet aanging". Terwijl enkele protestanten het aanvaardden, Maurits van Saksen het veranderde tot het Interim van Leipzig, ontstaken bijna alle predikanten in hevigen toorn en zeiden, dat met het Interim „het vervloekte en gruwelijke J) Turba, Verhaf tung und Gefangennahme des Landgraf en Philipp (Arch. f. Oesterr. Gesch. 1896, S. 199 ff.). § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 325 Pausdom" wederom werd ingevoerd. Het miste daarom, zooals te voorzien was, het beoogde doel. De verwarring groeide met den dag, omdat de keizer zoowel de kathoheken als de protestanten tegen zich had. Tegen de laatsten gebruikte Karei in eenige steden zelfs geweld. Ook dit hielp niets, maar was integendeel de oorzaak van nog heviger verzet*). 2°. Terwijl de keizer zich aftobde aan zijn noodlottige religiedecreten, zetten de vorsten opnieuw een samenzwering tegen hem op touw en zochten steun vooral bij Hendrik II van Frankrijk. Zelfs op Kareis leven had men het gemunt. Dan zou men alle bisschoppen en priesters met de geestehjke rijksvorsten over de kling gaan jagen. Den 5 October 1551 sloten de protestanten een verdrag met Frankrijk en namen tot leuze de „Duitsche vrijheid" en het „Evangehe". In 1552'brak de oorlog uit. Terwijl Hendrik II met 35000 man Lotharingen bezette, de sultan, bondgenoot van Hendrik,- langs den Donau naar Hongarije trok, begon in Duitschland een krijg, zoo gruwelijk en wreed, als nog nooit was aanschouwd. De keizer had zich, om dichter bij Trente te zijn, naar Linsbruck begeven en dacht noch aan de trouweloosheid van M a u r i t s van Saksen noch aan een opstand. Tot het laatste oogenbhk had deze zijn verraad verborgen gehouden en zou zeker den keizer te Innsbruck hebben verrast, indien in zijn leger geen muiterij was uitgebroken. Jammerlijk moest Karei over den Brenner vluchten2). Te Passau werd nog in 1552 een wapenstilstand gesloten. Intusschen drong Albrecht van B r a n d e n b u r g—C u 1 m b a c h het land der geestehjke keurvorsten binnen. Men hoorde of zag niets dan plundering, brand en moord. Al die heldenfeiten verrichtte de woeste Brandenburger in naam des konings van Frankrijk. Ellendig was het met Duitschland zoowel op geestelijk als op tijdelijk gebied gesteld. Slechter werd het land genoemd dan Sodoma en Gomorrha. Men verlangde terug naar den katholieken tijd. Melanchthon klaagde zóó bitter over den gruwehjken toestand onder het „Evangehe", dat Flacius Illyricus hem een „papist geworden heUebrok" noemde. 3°. Om eiken prijs wilde men den vrede. Met verlangen zagen daarom vooral de geestehjke keurvorsten uit naar den rijksdag, 1) Chalibaeua, Die Durchführung des Leipziger Interims, Leipzig 1905. *) Schönherr, Der Einfall des Kurfürsten von Sachsen in Tirol, Innsbruck 1868. 326 j 1142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). die reeds te Passau was beloofd. Den 5 Februari 1555 werd de rijksdag van Augsburg geopend x). Terzelfder tijd vergaderden de voornaamste protestantsche vorsten te Naumburg en kwamen voor zich en hun erfgenamen overeen nooit af te wijken van de Confessie van Augsburg. Tot welk een driestheid de protestanten waren gekomen, bleek uit hun voorstel op den rijksdag, dat de geestelijke stenden met de Confessie aan te nemen niets van hun sticht, prelatuur, beneficiën en inkomsten zouden verhezen. Met verontwaardiging werd echter dit voorstel verworpen (reservatum ecclesiasticum), waarop de protestanten zelfs opnieuw met oorlog dreigden. Hierdoor ten zeerste bevreesd bewilligden de geestehjke stenden in alle verdere vorderingen der vijanden : deden afstand van de jurisdictie over de protestanten hunner bisdommen en van de geroofde kerkehjke goederen. Het besluit van den rijksdag, de zoogenaamde religievrede (1555), werd eindelijk na velerlei getwist den 25 September onderteekend. Tusschen de kathoheken en de belijders der Augsburgsche Confessie zou vrede heerschen. Het bezit der geroofde kerkelijke goederen werd den protestanten verzekerd. Iedere vorst ontving het jus reformandi d. i. hij kon eischen, dat alle onderdanen zijn geloof aannamen of anders met hun goederen en rechten het land verheten 2). Dat dit laatste artikel noodzakelijk tot despotisme en gewetensdwang leidde, daaraan werd nauwelijks gedacht. Oppenheim veranderde in 100 jaren tienmaal, de Palts in 40 jaren viermaal van godsdienst. De religievrede van Augsburg werd voor het volk de bron der gruwelijkste ellende. 4°. Een vrede, voor beide partijen zoo noodlottig, kon niet meer dan een wapenstilstand zijn. Waren de kathoheken ontevreden over het verhes dat de Kerk zoowel in het tijdehjke als in het geestehjke geleden had, de protestanten toornden nog altijd over de grenzen, die de religievrede hun had aangewezen : met name over het reservatum ecclesiasticum, dat ze feitelijk niet onderhielden. Tal van geestehjke vorstendommen en stiften gingen allengs voor de Kerk verloren, omdat de besturende prelaten tot het protestantisme J) Beutel, Ueber den TJrsprung des Augsb. Interims, Dresden 1888. Wolf, Der Augsburger Beligionsfriede, Stuttgart 1890. Vgl. Hist. Zeitschrift. 1905, S. 206 ff. 2) Hergenróther, Kathol. Kirche und christl. Staat, S. 718—721. Bonin, Die praktische Bedeutung des jus reformandi, Stuttgart 1902 (Kirchenrechtl. Abhandl. von Stutz). § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 327 overgingen. Na den religievrede van 1555 kunnen genoemd worden Bremen en Maagdeburg, Brandenburg, Havelberg, Halberstadt, Merseburg, Naumburg, Meissen, Schwerin, Kamin, Verden, Lübeck en Minden. Zelfs Keulen x) liep gevaar. In 1582 ging de aartsbisschop Gebhard Truchsess van Waldburg tot het protestantisme over en huwde gravin Agnes van Mansfel d. In zijn poging het geestelijk vorstendom te hervormen en te seculariseeren werd hij bijgestaan door den paltsgraaf Johan C a s i m i r. De Paus echter zette Waldburg af en gaf hem een opvolger in Ernst van Beieren, die, met de hulp van zijn broeder Albrecht, den afvallige uit het aartsbisdom verdreef. Li den religievrede had de rijksdag (1555) verordend, dat de steden zoowel Kathoheken als Lutherschen naast elkaar zouden dulden. Hoe men dit wettelijk voorschrift onderhield, bleek uit het feit dat te Donauwörth 2), Kolmar, Hagenau en Straatsburg de kathoheke kerken werden geroofd en de geestehjken verjaagd. Hierbij kwam, dat enkele vorsten het Calvinisme invoerden, een nieuw vergrijp tegen den rehgievrede van Augsburg, die enkel het Katholicisme en Lutheranisme toehet. Reeds zeer vroeg, in 1560, bracht keurvorst Frederik III de Palts met geweld tot het Calvinisme. De Catechismus van Heidelberg, door Ursinus en Olevianus vervaardigd, werd richtsnoer des geloofs. Willem JV van Hessen begon in 1604 zijn land te calviniseeren, slaagde echter maar half. Wat later namen nog enkele kleinere vorsten den Calvinistischen godsdienst aan (1610), terwijl Bremen reeds vroeger (1562) het voorbeeld van de Palts had gevolgd. Het laatst sloot keurvorst Johan Sigismund van Brandenburg zich aan bij Calvijn (1613). Niet alleen hier, maar ook elders ging dit met hevige twisten der Luthersche en Calvinistische theologen, met moord en oproer gepaard. De kathoheken op hunne beurt klaagden, dat de religievrede nergens werd onderhouden, de protestanten daarentegen, dat ze bij het vergeven van ambten in katholieke steden en het keizerhjk gerechtshof werden achtergesteld. Was het getwist in geschriften tot dan toe zeer hevig geweest, de verbittering kende weldra geen grenzen meer en nam voortdurend in hartstochtelijkheid toe 3). In 1580 vormde zich een Calvinistische !) Lossen, Der Kölnische Krieg, Gotha-München 1882—1897, 2 Bde. Hist. Jahrb. der Görresges. X, 493 ff. 2) Stieve, Der Kampf um Donauwörth, Münohen 1876. 3) Janssen-Pastor, V Band, 329—584. 328 } 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). revolutieparth* onder leiding van den keurvorst van de Palts. Frankrijk begunstigde de oneenigheid in Duitschland en streefde er naar om door de vernietiging van het keizerlijk gezag en de verawakking des rijks de eerste macht van Europa te worden. Onder de hoede van Hendrik IV kwam in 1608 te Ahausen de Calvinistische Unie tot stand ; daarop volgde in 1609 te München de kathoheke Liga. Aan het hoofd der eerste stond de keurvorst van de Palts, de aanvoerder der tweede was de hertog van Beieren. Door de vermoording van Hendrik rV (1610) werd echter het begin van den oorlog verschoven x). 5°. Na een langen tijd van spanning barstte 1618 de dertigjarige oorlog los in Bohemen. Hier hadden de protestanten zich allengs zeer vermenigvuldigd en door den majesteitsbrief van Rudolf H (1609) vrijheid van godsdienst ontvangen, overal behalve in het gebied der geestehjke vorsten. Aan die uitzondering stoorden de protestanten zich niet, maar bouwden te Braunau en Klostergrab protestantsche kerken. Dat de eerste op de klachten van den aartsbisschop van Praag en den abt van Braunau door den keizer gesloten werd, de tweede afgebroken, is een fabel2). Dit was dus niet de aanleiding tot den opstand, geleid door Matthias Thurn, die het raadhuis van Praag bestormde, de keizerlijke ambtenaren uit het venster wierp en Frederik V van de Palts tot koning van Bohemen uitriep (Winterkoning). Zelfs Weenen kwam in gevaar. Ferdinand II (1619—1637) sloot een verbond met Max van Beieren, trok naar OpperOostenrijk en Bohemen, waar Tilly aan den Witten Berg bij Praag den vijand een beslissende nederlaag toebracht (8 Nov. 1620). De Wmterkoning kwam in den rijksban, de kathoheke godsdienst werd in Bohemen hersteld. Na de onderwerping der Palts in de veldslagen bij Wimpfen en Höchst (1622) ontving Max van Beieren de Opper-Palts met de waardigheid van keurvorst2). Ook de Deensch-Saksische krijg (1625—1629) had een gunstig verloop voor den keizer. Tilly versloeg Christiaan van Denemarken bij Lutter am Barenberg (1626), Wallen- 1) Ritter, Deutsche Gesch. im Zeitalter der Gegenreformation und des dreissigjahrigen Krieges, B. I—III, Stuttgart 1889—1903. Janssen, Gesch. d.d. Volkes, B. IV—VIII. 2) Wintera, Braunau und der dreissigjahrige Krieg 1903. § 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). 329 stein het leger van Mansfeld bij Dessau. Dit leidde tot den vrede van Lübeck (1629). Ferdinand II oordeelde zich sterk genoeg tegen alle verzet en vaardigde het restitutie-edict1) uit (9 Maart 1629) met de bepaling, dat de religie vrede van Augsburg streng zou worden doorgezet en dus de Calvinisten geen godsdienstvrijheid zouden genieten, dat verder alle geestehjke goederen, sedert 1555 geseculariseerd, twee aartsbisdommen, twaalf bisdommen en een groot aantal abdijen en kloosters zouden teruggegeven worden aan de kathoheken. Rechtvaardig was dit restitutie-edict zonder eenigen twijfel; dat het onder de gegeven omstandigheden voorzichtig was, kan moeilijk worden verdedigd. Immers door den nan'ver van Frankrijk, de eerzucht van Gustaaf Adolf en de verbittering der protestantsche vorsten werd het restitutiewerk weldra gestaakt. Di den Zweedschen oorlog (1630—1635) stond Gustaaf Adolf2), een roemzuchtig veroveraar, als voorvechter der hervoiming, met de protestantsche vorsten en gesteund door Frankrijk tegenover den keizer en de liga. Na Maagdenburg te hebben ingenomen (1631) werd Tilly, die nog nooit was overwonnen, te Breitenfeld bij Leipzig (1631) verslagen en bij Rain zóó zwaar gewond, dat hij weldra overleed (20 April 1632). Zegevierend trok de koning van Zweden voort, totdat hij sneuvelde in den slag van Lützen, waar ook Pappenheim den dood vond (6 Nov. 1632). Toen de keizer bij Nördlingen (1634) weder overwon, kwam de vrede van Praag tot stand (30 Mei 1635), waarbij het restitutie-edict verviel. Terwijl men in Duitschland algemeen den vrede verlangde, zette Frankrijk (Richelieu) den oorlog voort. De Zweedsch-Fransche oorlog (1634—1648) voltooide de verwoesting van Duitschland. Legers doorkruisten het rijk. Dertien volle jaren duurde het onteeren, moorden, plunderen en branden. In 1641 begonnen te Hamburg de onderhandelingen, die voortgezet te Munster en Osnabrüek (1645), totdat eindelijk in 1648 de vrede van Munster werd gesloten. De voornaamste beslissingen waren 3): a. Als normaal jaar zou gelden 1624. Wie op 1 Januari van x) Hist. Zeitschr. B. 76 (1896), S. 62 ff. 2) Ofrörer, Gustav Adolf und seine Zeit, 4 Aufl., Stuttgart 1863. s) Joh. Oottfr. von Meiern, Acta pacis Westphalicae publica, 6 Tom. Hannover 1734—1736. Zie vooral Tom. VI, S. 128 ff. 330 j 142. Vrede van Augsburg (1555) en vrede van Munster (1648). dat jaar bezitter was van kerken, scholen, kloosters en de daartoe behoorende goederen, zal het bhjven. Het reservatum ecclesiasticum gold dus voor beide belijdenissen : de protestanten behielden de goederen van 2 aartsbisdommen, 14 bisdommen en 6 abdijen ; de katholieken daarentegen bleven in het veilig bezit van 4 aartsbisdommen, 20 bisdommen 8 abdijen en de twee vorstendommen der Teutoonsche ridders en der orde van St. Jan. b. Het jus reformandi was voor alle stenden, met uitzondering der steden, gelijk. Een ieder mocht echter blijven in den godsdienst, dien hij openhjk uitoefende in 1624. Hetzelfde werd bepaald aangaande de consistoriën, predikanten en onderwijzers (annexa religionis). c. Gold de religievrede van Augsburg tot dan toe enkel voor Kathoheken en Lutheranen, in de toekomst zouden ook de Calvinisten van den vrede genieten, d. In het keizerlijk gerechtshof zouden van de 4 presidenten 2 protestant en 2 katholiek, van de 48 leden de ééne helft kathohek, de andere protestantsch zijn. e. Op de rijksdagen zou het jus eundi in partes gelden ; d. w. z. in kerkelijke zaken zal men niet met meerderheid van stemmen beslissen, maar door een vreedzame overeenkomst tusschen beide partijen (Corpus Evangelicorum en het Corpus Catholicorum). Gedurende 130 jaren had de kathoheke Kerk in Duitschland zware verhezen geleden, die door den vrede van Munster officiéél werden erkend en bezegeld. De pausehjke nuntius Eabio Chigi (later Alexander VII) teekende den 26 October 1648 verzet aan tegen al wat de vrede voor de kathoheke Kerk nadeeligs inhield. Denzelfden dag onderteekende Innocentius X de bul Zelo domus Dei en verklaarde de schadehjke artikelen ongeldig en onrechtvaardig. Met dit protest vervulde de Paus een duren phcht. Hem daarvan een verwijt te maken, is onverstandigx). Reeds te voren echter hadden de vorsten een mogelijk protest afgewezen : „Contra hanc transactionem.... nulla jura canonica.... aut concordata cum Pontificibus.... unquam allegentur" 2). x) Memel, Neuere Gesch. der Deutschen, IV, S. 268. 2) Acta Pacis Westph. publ. VI, 128 ff. art. XVII, 3. TWEEDE HOOFDSTUK. HERVORMING IN DB OVERIGE LANDEN VAN EUROPA. HAAR INWENDIGE ONTWIKKELING. § 143. Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. De werken van Zwingli, uitgegeven door Schuier en Schulthess, 8 Bde, Zürich 1828—1842, Suppl. 1861. Nieuwe editie in Corpus reform. Tom. 88, uitgegeven door Egli en Finsier, Berlin 1904, w. Stahelin, Huldreich Zwingli. Sein Leben und Wirken, 2 Bde. Basel 1895—1897, Jackson, Huldreich Zwingli, The Beformer of German Switzerland, London 1901. Oorthuis, De anthropologie van Zwingli, Leiden 1895 (Dissert.). Janssen-Pastor, III Band, S. 92 ff. ; Jakson, The latin Works and Correspondence of Zwingli, London 1912 ss. Good, Hist. of The Swiss ref. Church, Philadelphia 1913. 1°. Zwingli werd 1484 geboren te Wildhaus in het Zwitsersche graafschap Toggenburg. Na zijn studiën te Bern, Bazel en Weenen te hebben voltooid, ontving hij zijn aanstelling als pastoor te Glarus, dan te Einsiedeln en later als plebaan te Zürich. Ofschoon zijn zedelijk leven naar eigen bekentenis niet rein was x), predikte hij met ongewone welsprekendheid tegen het bederf der geestelijkheid en der Kerk, tegen de vereeniging der Heihgen, het priesterschap en de geloften. Ook voor hèm werd de afkondiging van den aflaat onder Leo X aanleiding, zijn dwalingen openlijk te verkondigen. Ofschoon hij geen misbruiken der commissarissen kende 2), predikte hij te Zürich tegen den aflaat en vond er een zeer gretig gehoor (1519—1520). In 1522 begon zijn verzet tegen de Kerk, wier vastenwet hij ongeldig noemde. Toen reeds vroeg hij met eenige anderen *) Janssen, An meine Kritiker. 2) Paulus, Ablassprediger B. Sanson, Der Katholik, 1899, II, 434 fl. 332 § 143. Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. de opheffing der caelibaatswet en predikte tegen de traditie, de synoden, het primaat en vorderde de communie onder beide gedaanten. Weldra trad Zwingli in het huwelijk en zond aan alle geestehjken zijn Inleiding in de nieuwe leer. Op zijn voorbeeld namen nu tal van geestelijken een vrouw. Znn aanhang groeide bij den dag. 2°. De leer die Zwingli aan zijn volgelingen gaf, is pantheïstisch, en fatalistisch. De godheid is het wezen aller dingen, die door emanatie uit God zijn voortgekomen. Het schepsel is niet vrij, maar in de hand Gods wat het werktuig is in de hand des kunstenaars. God is derhalve de oorzaak van aUes, ook van het kwaad, de zonde. Zonde is elke overtreding der wet, ofschoon de mensch van zijn vrijheid beroofd ze noodzakelijk pleegt. God zondigt niet met den mensch tot de zonde te dwingen, omdat voor Hem geen wet bestaat. De kiem van alle kwaad in den mensch is de eigenhefde. De erfzonde is de neiging tot het kwaad, een ziekte der natuur, die ook door het doopsel niet wordt weggenomen.' Wn'1 alles uit God is voortgekomen, keert alles tot God terug. Zwingli verwierp de gansche inrichting der Kerk en stelde een democratisohe in de plaats. Het doopsel was hem slechts een teeken der opneniing in de Kerk, die alleen uit uitverkorenen bestaat. Het Sacrament des Altaars is enkel brood en wijn, een herinnering aan de vereeniging met Christus. De godsdienstoefeningen bestonden in preek en de uitdeeling van het avondmaal. 3°. Aanvankelijk hadden de andere Duitsche kantons de leer van Zwingli verworpen en zonden zelfs een gezantschap naar Zürich om den raad der stad te bezweren, toch het oude geloof niet te verlaten. Deze stoorde zich daaraan niet en richtte in 1525 een staatskerk op volgens de leer van Zwingli. De kathoheke godsdienst werd afgeschaft en wat daaraan herinnerde, geroofd of vernield. De goederen van stichten en kloosters naastte de stad Zürich. Een streng verbod vaardigde men uit tegen Mis-lezen en hooren. Weldra breidde de ketterij zich ook over andere kantons uit. Bern nam in 1528 het Zwinglianisme aan en het zelfs de beeld stormers vrij in hun woest geweld. Te Bazel werkte vooral 0 e c olampadius2) voor de nieuwe leer en ontving weldra hulp van den woesten beeldstormer en predikant Willem Farel, later 1) Baur, Zwinglis Theologie, ihr Werden und ihr System, 2 Bde. Halle 1885—1888. 2) Hagenbach, Joh. Oekolampadius und Myconius, Elberfeld 1859. § 143. Zwingli en Zwinglianisme in Zwitserland. 333 ook van de professoren Munster en Grynaeus1). Nauwelijks had men de vrije uitoefening der ketterij afgedwongen (1527), of men hervormde met zulk een ijver, dat in 1529 reeds de oude leer met geweld werd onderdrukt. De beeldenstorm was zoo hevig, dat E r a s m u s vertoornd de stad verhet. Hetzelfde had plaats te Mühlhausen (1528), te Appenzell, te Glarus en Schaffhausen (1528). Li het begin van 1529 voerde de burgemeester Vadianus2) van St. Gallen het Zwinghanisme in en het de beeldstormers hun woede koelen aan de heerlijke kerk der abdij. Op de bemerking, dat deze kerk niet aan de stad behoorde, antwoordde men : „Het Evangehe geeft recht op alles." De kantons Luzern, Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug, Wallis en Freiburg bleven het katholiek geloof getrouw. 4°. Het fanatisme van Zwingli en de zijnen, die de kathoheken voortdurend tot afval van het geloof trachtten te brengen, beleedigden en sarden, moest tot een oorlog leiden. Het dispuut te Baden (1526) had de kathoheken bevestigd, de ketters verbitterd. Reeds in 1527 sloten de Zwinglianen een verbond met Constanz, waarmee het jaar daarop Bazel, Bern en andere kantons zich vereenigden. De kathoheken van hun kant waren op verdediging bedacht en sloten met koning Ferdinand het verbond van Wallis (1529). Het kwam echter voorloopig nog tot een minnelijke schikking te Kappel (1529). Toch werd dit verdrag door die van Zürich niet lang onderhouden. Met geweld trachtten zij de omliggende plaatsen te protestaniseeren : de „afgodendienst", „de Baaispriesters" moesten worden uitgeroeid. In fanatieke taal zette vooral Zwingli den raad van Zürich tegen de kathoheken op. Tevergeefs riepen dezen de hulp van den keizer en den Roomsch-Koning Ferdinand in. Voor het behoud des geloofs waagden zij eindelijk alléén den strijd. Den 11 October 1531 kwam het tot een bloedig gevecht bij Kappel, waar de Zwinghanen werden verslagen. Ook Zwingli sneuvelde met nog 7 predikanten 3). Luther zag in de zegepraal der kathoheken een straf des Heeren. De taak van Zwingli nam Bullinger*) op zich, terwijl voor Oecolampadius, 1) Chenevière, Farel, Froment, Viret, réformateurs, Genève 1835. 2) Arbenz, Joachim Vadian im Kirchenstreite (1523—1532), St. Gallen 1905. 3) Hyrvoix, in Revue des quest. hist. 1902 (LXXI), p. 494 ss. 4) Schulthess-Rechberg, Bullinger der Nachfolger Zwinglis, Halle 1904. 334 § 144. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. die kort daarop stierf, Myconius in de plaats kwam. Op veel plaatsen werd het oude geloof hersteld. Zürich echter met Bazel, Bern en Schaffhausen bleven Zwingliaansch. Allengs stelden nu de hoofden der Zwitsersche ketterij behjdenissen op. In 1536 ontstond onder de handen van Bullinger, Myconius en Grynaeus de Conf essio Hclvctica I, ook Basileensis posterior genaamd, in 28 artikelen. De Basileensis prior hadden reeds vroeger (1632—1534) Oecolampadius en Myconius geschreven. De Confessio Helvetica II, het werk van Bullinger (1564), werd door B e z a in het Fransch vertaald en later in verschillende landen aanvaard x). § Hl. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. Johannis Calvini opera, ed. O. Baum, E. Cunitz en E. Beuss (Corp. reform. Tom. XXIX ss.), Brunsw. 1863—1900. Opera omnia Joh. Calvini, 9 Tom. fol., Amstelodami 1671. Herminjard, Correspondance des réformateurs dans les pays de langue frangaise, 9 vols. Paris 1866—1897. Pierson, Studiën over Joh. Kalvijn, 3 deelen, Amsterdam 1881— 1891. Kampschulte, Johann Calvin, seine Kirche und sein Staat in Genf, 2 Bde, Leipzig 1869—1899. Doumergue, Jean Calvin, les hommes et les choses de son temps, 5 Tomes, Lausanne—Paris 1899—1917. Beyburn, John Calvin, London 1914. Ooyau, Une Ville-Eglise, Genève, Paris 1919. 2 vol. 1°. Naast het Lutheranisme en het Zwinghanisme kwam bijna te gelijkertijd het Calvinisme op, dat zijn hoofdzetel had te Genève en door organisatie en invloed de eerstgenoemde verre overtrof. Werd het Lutheranisme buiten Duitschland en Scandinavië weinig beleden, het Zwinghanisme hoofdzakelijk tot Zwitserland beperkt, het Calvinisme verspreidde zich weldra over Fransch Zwitserland, de Palts, Frankrijk, de Nederlanden, Engeland en Schotland, Hongarije en Zevenbergen, Joannes Calvijn (Jean Chauvin) werd geboren te Noyon in 1509 en studeerde te Parijs, later te Orleans en te Bourges. Door Melchior Volmar raakte hij met de leer van Luther bekend, die bij reeds in 1533 zocht te verspreiden en te verdedigen (De christiana philosophia). Toen *) Niemeyer, Collectio confessionum in ecclesia reform, publicatarum, Lipsiae 1840. § 144. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. 335 er een onderzoek werd ingesteld, verliet C a 1 v ij n Parijs en schreef te Orleans zijn eerste theologische werk: De Psychopannychia tegen de Anabaptisten. In 1535 voltooide hij te Bazel zijn hoofdwerk : Calvini Institutio (later Institutiones) religionis christianae, dat bij met een opdracht aan Frans I van Frankrijk het eerst uitgaf te Bazel in 1536. Bij eiken nieuwen druk groeide het werk aan x) Was het oorspronkehjk in 6 afdeelingen, de laatste door C a 1 v ij n zelf bezorgde uitgaaf (1558) bevat 80 hoofdstukken in 4 boeken : De cognüione Dei Bectoris ; De cognitione Dei Redemptoris ; De modo percipiendae gratiae Christi ; De externis mediis ad salutem. 2°. Stond C a 1 v ij n wellicht in oorspronkehjkheid beneden Luther en Zwingli, in logische gevolgtrekking en scherpe redeneering overtrof hij beiden. Het hoofddogma zijner leer 2) is de absolute praedestinatie en reprobatie. God zet den mensch aan en drijft hem tot de zonde, die echter toch vrijwillig gepleegd wordt, omdat de drang niet uitwendig, maar alleen inwendig is. God schept een deel der menschen, om door hen het kwaad te doen ; maar toch is deze noodzakelijkheid geen fatahsme, maar de verborgen wil Gods, die rechtvaardig is, ofschoon de mensch dit niet begrijpt 3). In de leer der rechtvaardigmahing verschilde C a 1 v ij n niet veel van Luther. Het geloof is hem als een aarden vat, in zich zelf waardeloos, maar waarin aan den hemelschen Vader wordt aangeboden Jezus Christus, die den mensch zahg maakt. Wat de gevolgen der erfzonde aangaat, is de leer van C a 1 v ij n niet vast, zoodat hij nu eens de vernietiging, dan weer alleen beschadiging van het evenbeeld Gods in den mensch verkondigt. De goede werken der heidenen noemt hij zondig, die der geloovigen niet heel rein. Slechts twee sacramenten erkende C a 1 v ij n. Allen die bestemd zijn voor de verdoemenis worden in het doopsel alleen uiterlijk ') Lanaon, L'institution chrétienne de Calvin (Revue hist. 1894 (Tom. 54), p. 60 ss.). s) Levièvre, la maitrise de 1'esprit. Essai critique sur le principe fondamental de la theologie de Calvin, Cahors 1900. Grosclaude, Exposition et critique de 1'ecclésiologie de Calvin, Genève 1986. s) „Dicimus, aeterno et immutabili consilio Deum semel constituisse quos ohm semel assumere vellet in salutem, quos rursum exitio devovere. Hoe consilium quoad electos in gratuita ejus misericordia fundatum esse asserimus, nullo humanae dignitatis aspectu : quos vero damnationi addicit, his justo quidem et irreprehensibüi ipsius judicio vitae aditum praecludi. Instit. lib. III, Cap. 21. No. 7 ; ed. Lugdun. Batav. 1654, p. 329. 336 § 144. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. afgewasschen, ontvangen ook geen genade en in het avondmaal niets dan brood en wijn. De transsubstantiatie en zelfs de werkehjke tegenwoordigheid van Christus werd ontkend, geen praesentia realis, maar alleen een praesentia virtualis aangenomen, zoodat de gepraedestineerden in het avondmaal niet Christus' hchaam ontvangen, maar enkel een goddelijke kracht, die voortvloeit uit het hchaam van Christus in den hemelx). Over de Kerk dacht C a 1 v ij n zooals Luther. Ze is onzichtbaar, bestaat uit de gepraedestineerden en wordt bestuurd door predikanten, ouderlingen en diakenen, die hun beroeping ontvangen van de gemeente. De eenige geloofsbron is de H. Schrift, welke een ieder naar het inwendig getuigenis des H. Geestes verklaart. 3°. Li 1536 vestigde zich C a 1 v ij n te Genève en had er weldra als prediker en professor een machtigen invloed. Zijn zelfstandig, tiranniek optreden maakte hem echter spoedig gehaat, bijzonder toen hij het Zwinghanisme verwierp, feestdagen afschafte, gedeesemd brood bij het avondmaal gebruikte, enz. In 1538 met F ar el uit de stad verdreven, ging hij naar Straatsburg, waar hij in 1540 met Idelette van Buren in het huwehjk trad. Met aandrang naar Genève teruggeroepen, stelde C a 1 v ij n zijn voorwaarden en kreeg zoowel in het tijdehjke als in het geestehjke een bijna onbeperkte macht. Het huiselijk, burgerlijk en kerkehjk leven richtte hij in naar zijn Ordonnance eccUsiastique de Véglise de Genève. Het consistorie voerde het opzicht over de zeden en het kerkbezoek en vonniste uiterst streng. Li korten tijd had Genève een droefgeestig en duister aanzien gekregen. Theaterspel, dans en muziek waren verboden. Di de plaats der herbergen kwamen geestehjke !) „Praesentia Christi in sacramento minime talis somnianda nobis est qualem Romanae curiae artifices confinxerunt: acsi locali praesentia, corpus Christi manibus attrectandum, atterendum dentibus, ore deglutiendum sisteretur.... ita sub haec corruptibilia elementa retrahere ipsum, aut ubique praesens imaginari, prorsus ducimus nefas esse. Neque id sane opus est, quo ipsius participatione fruamur : quando hoe beneficii per Spiritum suum nobis Dominus largitur, ut unum corpore, spiritu et anima secum fiamus. Vinculum ergo istius conjunctionis est Spiritus Christi, cuius nexu copulamur : et quidam veluti canalis, per quem quicquid Christus ipse et est et habet, ad nos derivatur. Nam si solem conspicimus radiis in terram emicantem, ad generandos, fovendos, vegetandos ejus foetus suam quodammodp substantiam ad eam trajicere : cur inferior Spiritus Christi esset irradiatio ad communionem carnis et sanguinis ejus in nos traducendam T" Institut. Lib. IV, Cap. XVII, No. 12 ; ed. Lugd. Batav. 1654, p. 491. § 144. Calvijn en Calvinisme in Zwitserland. 337 casino's. Voor het avondmaal eischte C a 1 v ij n een soort van biecht. Met onverbiddelijke gestrengheid behandelde hij zijn tegenstanders (libertins)1). De beroemde prediker Sebastianus Castellio en de geneesheer Hieronymus Bolsec werden in ballingschap gezonden ; het raadshd Ameaux boette zijn verzet in den kerker; Jacobus Gruet werd terechtgesteld ; G e n t i 1 i s, die om een dwaling tegen de triniteitsleer ter dood veroordeeld was, redde door een plechtige afzwering zijn leven; de Spaansche geneesheer Michaël Servede stierf op den brandstapel als ketter2). Velen ondergingen kerkerstraf, omdat ze bij gelegenheid eener bruüoft hadden gedanst. Den dictator te beleedigen of te bedreigen werd tot een halszaak gemaakt. Tegen allen, die zich niet tot het Calvinisme wilden bekeeren, heerschte een waar schrikbewind. Van 1542—1546 werden 57 doodvonnissen onderteekend 8). 4°. Ter uitbreiding zijner ketterij stichtte Calvijn in 1548 zijn academie4) te Genève, waar naast wijsbegeerte, Grieksch en Hebreeuwsch vooral de godgeleerdheid werd onderwezen. Zoo groot was de toevloed van leerlingen, dat hun geregeld aantal reeds het eerste jaar tot 200 steeg. Naar Frankrijk, Duitschland, Engeland, Schotland en de Nederlanden keerden ze terug, niet enkel als verdedigers zijner leer, maar ook als voorstanders zijner staatkundige beginselen, die bijna overal leidden tot opstand en verzet tegen het vorstehjk gezag. Calvijn overleed 27 Mei 1564, en werd te Genève opgevolgd door zijn grootsten leerling Theodorus Beza, die reeds sedert 1558 een leerstoel aan de academie bekleedde. Zijn zachtere inborst won de harten, zijn geleerdheid trok velen naar Genève, waar hij de leer en de meeningen van Calvijn met kracht verdedigde. Hij stierf in 1605 5). *) Galiffe, Quelques pages d'histoire exacte sur les procés intentés a Genève en 1547, Genève 1862; Nouvelles pages d'histoire exacte, Genève 1863. a) Van der Linden, Michaël Servet, een brandoffer der gereformeerde inquisitie, Groningen 1891. N. Paulus, Hist.-pol. Blatter, B 136 (1905), S. 161 ff. s) Rouquette, L'inquisition protestante. Les Victimes de Calvin, Paris 1906. l) Borgeaud, Histoire de 1'université de Genève, Genève 1901. De Vries, Genève pépinière du Calvinisme Hollandais, 2 Tom. La Have 1918—1924. 6) Ghoisy, L'état chrétien calviniste a Genève au temps de Théodore de Bèze, Genève 1902. P. Albers, S. J. Kerkgesch. Et. 22 338 § 145. Calvinisme in Frankrijk. § 145. Calvinisme in Frankrijk. Serrani, Comment. de statu religionis et reipublicae in regno Galliae, 4 Tomi, Genevae 1572 s. Theod. de Beza, Histoire ecclésiastique des églises réformées au royaume de France (tot 1563). Anvers 1580. Coignet, La Réforme francaise avant les guerres civiles (1512—1559), Paris 1890. Imbart de la Tour, Les origines de la Réforme, Paris 1904. O. de Félice, Histoire des protestants de France, VHIe éd., Toulouse 1895. E. Lavisse, Hist. de France depuis les origines jusqu'è, la Révolution, Tom. V (1492—1559) par H. Lemonnier, Paris 1903 ; Tom. VI par Mariéjol, Paris 1904 ; Tom. VII, Paris 1905. Richter, Die padagogische Lit. in Frankreich wahrend des XVI Jahrh. I: Die Katechismen, Leipzig 1904. Hanotaux, Hist. du card. de Richelieu, 2 vols. Paris 1896—1903. Dr. W. Platzhoff, Frankreich und die deutschen Protestanten (1570—1573), München-Berlin 1912. Fouqueray S. J., Hist. de la Cömp. de Jésus en France, Tom. 1—5, Paris 1913—1925. 1°. Het protestantisme drong het eerst Frankrijk binnen in Luthersche geschriften en vond tal van mvloedrijke personen gunstig gestemd. Onder bisschop Willem Briconnet ontstond omstreeks 1520 een Luthersche gemeente te Meaux, die door Le Fèvre1), FarelenLe Clerc werd onderricht. Reeds in 1523 echter vond de Sorbonne 48 dwalingen in hun Epistelen en Evangehën, waarop enkelen werden gestraft, anderen echter ontvluchtten. Wel trachtten ook later nog Butzer en Melanchthon zelf hun invloed te doen gelden en een dispuut uit te lokken met de Sorbonne, maar zij slaagden niet, evenmin C a 1 v ij n. In 1530 stelden de Waldenzen in Frankrijk, Zwitserland en Itahë zich met de protestanten in verbmding en veroorloofden zich weldra allerlei gewelddadigheden. Ofschoon die beweging in 1544—1545 door O p p è d e werd onderdrukt, drongen toch altijd nieuwe kettersche boeken het land binnen. Allengs echter moesten de Lutherschen wijken voor de Calvinisten, die in Frankrijk den naam van Hugenoten ontvingen 2). Tot bloei kwam de sekte voorloopig niet, omdat ook Hendrik n (1547—1559), zooals zijn voorganger Frans I, de ketters wel in het buitenland begunstigde, 1) O. van Proosdij, J. le Fèvre d'Etaples, voorganger van Calvijn, Leiden 1906. 2) De afleiding is onzeker : Eigenots (eedgenooten), Huguenot (nachtspook), Duganau (in 't Provencaalsch een nachtuil). § 145. Calvinisme in Frankrijk. 339 doch in Frankrijk hevig vervolgde. De inquisitie verdubbelde haar ijver. Toch bielden de ketters in Mei 1559 een synode te Parijs, waar een Calvinistische geloofsbehjdenis (Confessio Gallicana) en de Zwitsersche presbyteriale kerkinrichting werden vastgesteld x). 2°. Bij den dood van Hendrik II waren reeds enkele leden der faroihes Bourbon en Coligny tot het Calvinisme overgegaan ; b.v. Antoine de Vendom e, koning van Navarra, zijn broeder Louis de Condé, Montmorency, admiraal Coligny, kardinaal Odet van Chatillon enz. Nog verbitterd over de gestrengheid des overleden konings en ijverzuchtig op de machtige G u i s e n, zetten zij tegen dezen een samenzwering op touw (1560). Het plan lekte uit en verscheidenen stierven op het schavot. Ofschoon nu de macht der Guisen steeg, bleven de edicten tegen de Calvinisten (12 Maart en 7 Mei 1560) door den invloed der koningin-moeder, Catharina de Medici, krachteloos, zoodat de prins de Condé opnieuw een samenzwering beproefde. Hij was reeds gevangen genomen en ter dood veroordeeld, toen Frans II (1559—1560) overleed en Karei IX (1560—1574) aan de regeering kwam. Hij stond onder het regentschap zijner moeder, die Condé genade schonk, zoowel de Calvinistische als de Kathoheke partij aan zich trachtte te verbinden en aldus de oorzaak werd der zoo noodlottige godsdienstige twisten. Li September 1561 riep zij Kathoheke en Calvinistische geleerden samen tot een godsdienstgesprek, het Colloque de Poissyz), waar vooral Beza en Laynez S.J., het woord voerden. Ofschoon de laatste waarschuwde tegen het uitvaardigen van dogmatische besluiten, het Catharina toch een overeenkomst opstellen, die echter door de Sorbonne als kettersch werd verworpen. Den 17 Januari toonde de koninginmoeder opnieuw haar genegenheid voor de Hugenoten door het edict van St. Germain, waardoor hun buiten de steden vrijheid van godsdienst werd verleend. Hiermee waren echter de ketters niet tevreden en gingen over tot gewelddadigheden tegen de kathoheken. Den 1 Maart 1562 volgde nu het bloedbad van Vassy 8), waar de soldaten van den hertog van Guise, zonder diens voorweten, 60 Hugenoten 1) Pidoux, La discipline ecclésiastique des églises réformées de France, Lausanne 1901. 8) A. de Ruble, Le colloque de Poissy, Paris 1889. 3) Stimmen aus Maria-L. 1872, S. 510 ff. 340 § 145. Calvinisme in Frankrijk. tijdens een godsdienstoefening vermoordden. Hier ligt de aanleiding van den volgenden burgeroorlog a). 3°. Het triumviraat der kathoheken bestond uit den hertog Frans van Guise, MontmorencyenSt. André; de eersten der Hugenoten waren de Chatillons en Condé. Deze verzamelde een leger en veroverde enkele steden. Bij Toulouse kwam het in Mei tot een gevecht, waar de kathoheken overwonnen. Toen de Hugenoten zich niet onderwierpen, werd het edict van St. Germain herroepen en de strijd voortgezet, totdat de oproerlingen in December 1562 bij Dreux een beshssende nederlaag leden. Condé kwam in gevangenschap en Coligny verschanste zich te Orleans. Toen Guise deze stad belegerde, werd hij in Februari 1563 door den Calvinist P o 11 r o t vermoord2). De eerste oorlog eindigde in Maart 1563 met het verdrag van Amboise, waar het edict van St. Germain, met eenige beperkingen, hernieuwd werd. 4°. Door de ontevredenheid van Condé en Coligny ontbrandde de tweede oorlog weldra. Het sein daartoe gaf de Michelade de Nimes (29 Sept. 1567) 8). De kathoheken overwonnen bij St. Denys, waar echter hun aanvoerder Montmorency het leven het. Toen troepen uit de Palts de Hugenoten te hulp kwamen, werd de vrede van Longjumeau gesloten (Maart 1568), waardoor de vrede van St. Germain opnieuw werd bevestigd. De Hugenoten eischten echter meer, tot groote ergernis van Karei IX, die den vrede herriep en de ketterij op straffe des doods verbood. 5°. Terstond brak de derde oorlog uit (1569). Bij Jarnac leden de Hugenoten nogmaals een nederlaag en verloren hun aanvoerder Condé (Maart 1569). Nu stelden zich Coligny, Hendrik van Navarra en Hendrik Condé aan het hoofd der Calvinisten. Maar wederom werden ze geslagen bij Moncontour (3 Oct. 1569) en dankten alleen aan vrienden bij het hof hun behoud. In Augustus 1570 kwam de vrede van St. Germain-en-Laye tot stand, waardoor de Hugenoten werden versterkt. Ze ontvingen I) Lacombe, Les débuts des guerres de religion. Cath. de Médicis entre Guise et Condé, Paris 1899. A. Picard, Thóodore de Bèse. Ses idéés sur le droit d'insurrection et son röle pendant la première guerre de religion, Cahors 1906. *) De Ruble, L'assassinat de Francais de Lorraine, duc de Guise, Paris 1898. 8) Combes, L'entrevue de Bayonne, Paris 1882. Bouquette, L'inquisition protestante. Les St. Barthélémy calvinistes, Paris 1906. § 145. Calvinisme in Frankrijk. 341 behalve vrijheid van godsdienst in het gansche rijk, Parijs uitgezonderd, vier versterkte steden en toegang tot alle ambten. Coligny behoorde voortaan tot het hof en Hendrik van Navarra huwde met de zuster des konings, Margareta van Valois (Aug. 1572). De kathoheken waren diep vernederd, de invloed van Coligny steeg. Zelfs trachtte deze Catharina de Medici van de regeering uit te sluiten en den koning in een oorlog met Spanje te verwikkelen. Catharina zon op wraak. Nadat haar aanslag op Coligny was mislukt, wijdde zij, gesteund door Anjou, de gansche Calvinistische partij ten dood. Catharina en Anjou wonnen den koning voor hun plan en werden aldus de oorzaak van den zoo beruchten Bartholomaeusnacht (24 Aug. 1572), die het gevolg was eener zeer spoedige beslissing, en niets had van een lang overdachte en voorbereide misdaad. Met de Hugenoten werden ook tal van kathoheken vermoord. Het juiste aantal is zelfs niet bij benadering te bepalen. Men berekent het op 1000—2000 te Parijs, op 6000—8000 in de provincies. Deze opgave is echter zeker te ruim. Het voornaamste slachtoffer was Coligny1). Aan de hoven ontving men de tijding, dat een samenzwering tegen den koning en zijn familie door de vermoording der booswichten was verijdeld. Zooals anderen geloofde ook Gregorius XIII het bericht en vierde een dankfeest voor de redding der koninkhjke familie en het behoud des geloofs. Niet het geringste aandeel der oorzaak komt neer op den Paus noch op de religie 2). 6°. Vele Hugenoten namen de vlucht; anderen keerden terug tot het oude geloof. Een groot aantal echter zocht veiligheid in La Roebelle. Met de belegering dezer stad begon de vierde oorlog (1573). Toen Hendrik van Anjou tot koning van Polen werd gekozen, eindigde de strijd, die echter opnieuw ontbrandde in 1576. De vrede van Beauheu schonk aan de Hugenoten algemeene vrijheid van godsdienst, behalve te Parijs ; alle burgerlijke rechten ; wettigheid aan de kinderen van priesters en monniken ; daarbij acht versterkte steden (1576). 7°. Deze nieuwe versterking der Hugenoten had van kathoheke x) Revue des quest. hist. 1866 ss. ; 1884, Tom. 35, p. 386 ss. De la Ferrière, La St. Barthélémy, Paris 1892. Elkan, Die erste Publizistik der Bartholomausnacht, Heidelberg 1905. Duhr S. J., Jesuitenfabeln,4 4 Aufl. 1904, s. 694. a) Vacandard, Etudes de critique et d'histoire religieuse, Paris 1905, p. 219 ss. 342 § 145. Calvinisme in Frankrijk. zijde vaster aaneensluiting in de Heilige Liga x) ten gevolge. Haar hoofd was hertog Hendrik de Guise, die weldra in het gansche rijk duizenden aanhangers vond. Wijl de koning aan de onderdrukking der machtige Liga zelfs niet kon denken, plaatste hij zich aan de spits en het terstond de godsdienstvrijheid der Hugenoten herroepen (Blois 1577). Nu ontvlamde de vijfde oorlog, die echter nog hetzelfde jaar eindigde in den vrede van Poitiers (1577). De Calvinisten ontvingen naar hun zin niet genoeg. 8°. Derhalve begonnen zij in 1580 den zesden oorlog. Uiterst gunstig was voor hen de vrede van Filex (26 Nov.). Hendrik van Navarra steeg tot hoog aanzien en werd zelfs tot troonopvolger bestemd (1584). Heel Frankrijk kwam daarop in beroering. Hendrik de Guise, de candidaat der kathoheken behaalde verschillende voordeelen, maar werd met zijn broeder, den kardinaal van Lyon, door den koning verraderlijk vermoord (1588). De Liga verhief zich tegen den koning en zelfs Parijs greep naar de wapenen. Hendrik IH echter verbond zich met Hendrik van Navarra en trok op tegen Parijs, waar hij door den jongen Dominikaan Jacques Clément, als tiran zijns volks werd gedood (1589). 9°. Met hem overleed de laatste V a 1 o i s, zoodat nu Hendrik IV van Navarra de kroon aanvaardde. Wel sloeg deze allen tegenstand der Spanjaarden en bijzonder der Liga met groote dapperheid neer, maar zag weldra in, dat hij als Calvinist nooit rustig de kroon zou dragen. S u 11 y raadde hem de bekeering tot het katholicisme, dat hij eindelijk den 25 Juh 1593 openlijk omhelsde 2). De rust was hersteld en de Liga loste zich op. Wat later werd de zaak van den godsdienst geregeld door het edict van Nantess) (13 April 1598): vrijheid van godsdienst werd aan de Hugenoten geschonken, toegang tot alle ambten en scholen ; vertegenwoordiging in de parlementen van Grenoble en Bordeaux ; vrij bezit hunner universiteiten en voor hun veiligheid versterkte steden voor acht jaar. Zeer weinig beteekende eenige geringe *) H. de VEpinois, La ligue et les papes, Paris 1886. Richard, La papauté et la Ligue francaise, Paris 1901. 2) Etudes, Tom. 92 (1902), 91 ss.; 101 (1904), 64 ss. ; 168 ss. Revue des q. hist., Tom. 68 (1900), 217 ss. De la Brière S. J. Conversion de Henri IV, Paris 1905. 8) Faurey, Henri IV et 1'édit de Nantes. Bordeaux 1903. Etudes, Tom. 98—99 (1904), 759 ss.; 44 ss. Boulenger, Les protestants a Nimes au temps de 1'édit de Nantes, Paris 1903. § 146. Afval van Engeland. 343 beperking. Op deze vrijstelling tierde het Calvinisme zeer welig. Nadat Hendrik IV door het staal van Ravaillac was gevallen, werd de vredesvoorwaarde der versterkte steden nog eens verlengd. Sedert 1621 echter kwam de regeering altijd meer tot de ondervinding, dat men met de onrustige Hugenoten niet in vrede kon leven. Toen immers telden de Hugenoten 760 gemeenten, waartoe 400 edelheden behoorden; zij konden 25000 krijgers stellen en bezaten 200 versterkte steden 1). Reeds Richelieu (1624—1642) verzette zich tegen hun overmoed met krachtige hand. La Rochelle werd 1628 genomen en daarmee de kracht der Hugenoten gebroken. L o d e w ij k XIV (1643—1715) hield sedert den aanvang zijner regeering het oog op de beperking en opheffing van het edict van Nantes gevestigd. Zijn dragonaden en mission bottée vonden strenge afkeuring bij den Paus 2), die oordeelde, dat men de afgedwaalden niet in de Kerk mocht sleepen. Eindelijk den 18 October 1685 kwam het tot de opheffing van het edict van Nantes 8). Alle uitoefening van den godsdienst werd den Hugenoten verboden. Aan de predikanten het L o d e w ij k de keuze, het land te verlaten of tot het cathohcisme over te gaan. Wie tot dit laatste besloot ontving een hooge jaarwedde, vrijheid van inkwartiering en belasting. Alle andere kregen het bevel in Frankrijk te bhjven. Toch werd die verordening door zeer velen overtreden. Men sprak van 48.700, 70.000, zelfs van 100.000 en meer uitgewekenen. In enkele provinciën hadden opstanden plaats, die men echter met geweld onderdrukte4). De opheffing van het edict van Nantes paste volledig bij L o d e w ij k s karakter en politiek. Kracht te oefenen naar buiten, eischte eenheid van streven in het land. § 146. Afval van Engeland. Dixon, History of the Church of England f rom the abolition of the Roman jurisdiction (tot 1570), 6 vols. London 1884—1902. Alliea, x) Ranke, Die Römischen Papste, IX Aufl., II, 279. 2) Ranke, T. a. p., III, 115, noot. *) Douen, La révocation de 1'édit de Nantes, 3 vols. Paris 1894. Revue d. q. hist. 1878 (tome XXIV). Stimmen a. Maria—L. 1876. Mémoires des évêques de France sur la conduite a tenir a 1'égard des réformés (1690), publiés par Jean Lemoine (Arch. de 1'hist. rel. de la France), Paris 1902. 4) Douen, Les premiers pasteurs du désert, Paris 1879. F. Vernet, art. Camisards, Dict. de Theol. Cath. 344 § 146. Afval van Engeland. History of the Church in England 1509—1603, 2 vols. London 1896. Oairdner, The Englisch Church in the 16 oentury from the accession of Henry VIII to the death of Mary (New history of the English Church, vol. IV.), London 1902. HaU, Henry VIII, 2 vols. London 1904. SpiUmann, Die Englisehen Martyrer unter Heinrich VIII, 2. Aufl., Freib. i. Br. 1900. Beesly, Queen Elizabeth, London 1892. Creighton, Queen Elizabeth, New ed., London 1901. SpiUmann, Die Blutzeugen unter Jacob I, Karl I und dem Commonwealth (1608—1654), Freiburg i. Br. 1905. Dezelfde, Die Blutzeugen aus den Tagen der Tïtus-OatesVerschwörung, Freib. i. B. 1901. Over Jacobus I zie Zimmermann S.J., Der Katholik (1889), II, 253 ff.; Röm. Quartalschr. 1902. 8. 376 ff. Hutton, The English Church from the accession of Charles I etc. (Hist. of the Eng. Church, Tom. VI.), London 1903. W. Walther, Heinrich VIII von England und Luther, Leipzig 1908. Trésal, Les origines du schisme anglican, Paris 1908. Oairdner, Lollardy and the Bef. in England, London 1913. BurtonPollen, Lives of the English Martyrs under Elisabeth, London 1914 ss. 1°. Engeland werd tot de scheuringx) en vervolgens tot de ketterij gedreven door den lagen hartstocht van Hendrik VHI (1509—1547). Hij beklom den troon in 1509 en huwde in hetzelfde jaar Catharina van Arragon, de weduwe van zijn ouderen broeder Arthur, die kort na het huwehjk, voor de consummatie, was overleden. In deze echtvereeniging, met dispensatie van Julius II gesloten, leefde Hendrik zeer gelukkig. Hij was streng katholiek, bestreed de opkomende hervorming en^schreef tegen Luther zelfs een boek De septem Sacramentis, waarvoor hij van L e o X den titel Defensor fidei ontving. 2°. In 1527 vroeg Hendrik, ontvlamd door onreine hefde voor Anna Boleyn, echtscheiding op grond, dat zjjn huwehjk met Catharina (volgens Lev. XVTH, 16; XX, 21 en Marcus VI, 18) ongeldig was. Kardinaal Wolsey2), de almachtige minister, steunde den koning en trachtte het gevoelen der godgeleerden te winnen 8). Clemens VU, voor wien Hendrik de zaak bracht, vond de redenen onvoldoende, een onderzoek in Engeland onraadzaam, gaf echter ten laatste op 's konings aandringen toe en belastte daarmee de karchnalen Wolsey en x) Zie vooral Pastor, Gesch. der Papste, IV, 2 : Clemens VII, Kapitel XI, S. 483—516. a) Kard. Wolsey, der intellektuelle Urheber des Ehestreites Heinrichs VIII von England (Zeitschr. f. Kath. Theol. 1883, S. 401 ff.). 3) Creighton, Card. Wolsey, London 1888, with explan. notes by Ketcham, New-York 1903. Taunton, Thomas Wolsey, legate and reformer, London 1902. § 146. Afval van Engeland. 345 Campegio. Men zocht tijd te winnen, in de hoop, dat Hendriks hartstocht zou bekoelen. Terwijl Catharina van Arragon een geleerden verdediger vond in John Fisher, bisschop van Rochester, legde H e n d r i k, op raad van Thomas C r a n m e r , huiskapelaan der familie B o 1 e y n, de moeilijkheid aan de universiteiten voor. Velen, zoowel in Engeland als in Frankrijk, beslisten te zijnen gunste, ofschoon de meesten de geldigheid van het huwehjk met Catharina verdedigden. Wolsey, hoewel hij de echtscheiding begunstigde, werkte, als vijand harer familie, tegen Anna Boleynen viel in ongenade (f 1530). Intusschen uitte Hendrik heftige klachten over den duur van het proces, dat de Paus, op verzoek van Catharina, aan zich had getrokken, schafte de annaten af (1532) en leefde met Anna Boleyn. Deze echter de bevalling nabij, verweet den koning, haar door de belofte der kroon te hebben bedrogen. Zonder de uitspraak van Rome af te wachten, trad nu Hendrik 25 Januari 1533 in het huwehjk. Cranmer, in zijn hart protestant en heimehjk gehuwd met een nicht van Osiander, besteeg den aartsbisschoppehjken zetel van Canterbury en verklaarde het huwehjk van Hendrik met Catharina ongeldig. De Paus daarentegen sprak 23 Maart 1534 plechtig de geldigheid uit*). 3°. Reeds in Februari 1531 had Hendrik zich de hoogste rechtsmacht in geestelijke zaken aangematigd. De geestelijkheid, bevreesd en zwak, stemde hierin toe met de clausule : „zoover het de wet van Christus gedoogt" (Quantum per legem Christi licet). Na zijn huwehjk brak de koning voorgoed met den Paus. Den 1 Juni 1533 verhief hu' Anna Boleyn tot koningin van Engeland ; in 1534 volgde de uitvaardiging der acte van suprematie. Hiermee werd de scheuring voltooid. Alle rechten des Pausen trok de pauskoning Hendrik in hoogste instantie aan zich. De lafheid der geestelijkheid was groot en bood nauwehjk weerstand. Ook het parlement verzette zich niet. Ter uitoefening der kerkehjke suprematie benoemde de koning in 1535 den leek Thomas Cromwell2) en gaf hem den voorrang boven alle wereldlijke en geestelijke heeren. Deze begon l) Ehes, Hist. Jahrb. der Görresgesellschaft, IX, 23; XIII, 470. Röm. Quartalschr. 1894, S. 180; 1900, S. 256. Römische Dokumente z. Gesch. der Ehescheidung Heinrichs VIII v. England, Paderb. 1892. s) Merriman, Life and Letters of Th. Cromwell, Oxford 1902. 346 § 146. Afval van Engeland. met alle geestelijke jurisdictie te suspendeeren. Wie ze terugvroeg, moest den eed op de suprematie, na de geboorte van E1 i s a b e th, ook den successie-eed afleggen. Op verzet tegen de suprematie stond de doodstraf. Tal van geestelijken en leeken stierven den marteldood. Tot de voornaamste slachtoffers behoorden vooral Thomas Morus1) en kardinaal John Eisher2). Middelerwijl werden vele kerkehjke goederen verbeurdverklaard, alle kloosters opgeheven (1536—1540) en de opbrengsten verkwist 3). De kerkelijke leer veranderde Hendrik niet. De overtreding van het caehbaat strafte hij zelfs met den dood. In zijn zes artikelen nam hij op : de transsubstantiatie, de communie onder eene gedaante, de biecht, de zielmissen, de geloften en het caelibaat. Op verwerping der artikelen stond de dood. Terwijl de kathoheken stierven voor de behjdenis van het primaat, werden de Calvinisten en Lutheranen als ketters verbrand. Ook Thomas Cromwell, beschuldigd van ketterij en verraad, werd in 1540 terechtgesteld. Het meest ondervonden Hendriks gemalinnen de koninkhjke willekeur. Anna Boleyn kwam in verdenking van overspel en bloedschande en stierf op het schavot (19 Mei 1536). Denzelfden dag huwde de koning Joanna Seymour, die kort na de geboorte van Eduard (VT) stierf (24 Oct. 1537). Anna van Kleef, zuster van Willem II van Gelre behaagde den tiran niet en werd naar Duitschland teruggezonden (1540). Zooals Anna Boleyn en om dezelfde reden stierf ook de vijfde gemalin des konings, Catharina Howard, door beulshand. Catharina Parr wist zich zóó onmisbaar te maken, dat zij, hoewel verdacht van ketterij, op den troon bleef tot aan Hendriks dood (27 Januari 1547) 4). 4°. Tijdens de regeering van Eduard VI (1547—1553) drong ook de ketterij voorgoed in Engeland binnen. Onder den titel van hertog van Sommerset voerde graaf Seymour, *) Bridgett, Life and writings of Sir Th. More, London 1891. Brémond, Le B. Thomas More, Paris 1904. s) Bridgett, Vie du B. Jean Fisher, trad. de 1'Anglais par J. Cardon, Lille 1890. 1890. Vgl. Analecta Boll. 1891, p. 121 ; 1893, p. 97. 8) Oasquet, Henri VIII et les monastères anglais, trad. de 1'Anglais par J. Philipson et Du Lac S. J., Paris 1894. *) Hume, The Wives of Henry VIII and the parts they played in History, London 1905. § 146. Afval van Engeland. 347 een aanhanger der hervorming, het regentschap. De verderfelijkste raadsman was Thomas Cranmer, die nu het masker afwierp en openlijk de nieuwe leer invoerde. De wet der zes artikelen werd buiten kracht gesteld, de communie onder beide gedaanten voorgeschreven, de keuze der bisschoppen overgelaten aan de kroon en het caehbaat afgeschaft. Butzer en Fagius ontvingen een leerstoel te Cambridge, Bernardino Ochino en Petrus Martyr te Oxford. Reeds in 1549 schafte Cranmer de oude liturgie af en schreef het Book of common prayer voor 1). Op de weigering werd geld- en kerkerstraf gesteld. Volksopstanden en verzet onderdrukte men met gewapende macht. In 1552 schreef Cranmer met Ridley, bisschop van Londen, een geloofsbelijdenis in 42 artikelen, die, ofschoon hoofdzakehjk Calvinistisch, ook Luthersche, Zwingliaanscheen kathoheke leerstellingen bevat 2). Daarenboven werd ter vervanging der decretalen, een kerkelijk wetboek door Cranmer ontworpen, maar niet ingevoerd, omdat intusschen koriing Eduard op zestienjarigen leeftijd overleed (6 Juh 1553). 5°. Wijl naar het oordeel van C e a n m e r zoowel Maria als Elisabeth waren gesproten uit een onwettig huwehjk, had Eduard, op raad van den hertog van Northumberland, diens schoondochter Joanna Gray als opvolgster aangewezen. Veel sterker was echter de partij van Maria (1553—1558) 8), die met een leger naar Londen trok en zonder verderen tegenstand den troon beklom. Toen de hertog van Northumberland een opstand tegen haar bewerkte, werd hij met Joanna Gray terechtgesteld. Maria's taak was zeer zwaar, Karei V en Granvelle raadden tot gematigdheid, terwijl anderen elk uitstel als zwakheid veroordeelden. De proclamatie van 18 Augustus 1553 sprak kalm en voorzichtig. Het hof verloor zijn puriteinsche gestrengheid. De rechtmatige bisschoppen hernamen hun zetels. Allengs werden de protestantsche geestelijken door rechtgeloovige vervangen, de gehuwden uit hun x) Bellesheim, Die Entstehung des englischen Common Prayer-Book (Der Katholik 1891, I, S. 1 ff.). Daniël, Prayer-Book. lts history, language und contents, 20 ed., London 1902. 2) Burnet, The History of the ref. of the Church of England, London 1679, Tom. II, 209 s. 8) Zimmermann, Maria die Katholische, Freib. i. Br. 1890 (Erganz. Stimm. a. Maria—L. 48. 348 § 146. Afval van Engeland. ambt ontzet. Na het huwehjk der koningin met Philips II van Spanje kwam Reginald Pole1), op wiens hoofd Hendrik Vin 50.000 dukaten had gesteld, in zijn vaderland terug en bewerkte de hereeniging van Engeland met Rome, die bijna eenstemmig door het parlement werd aangenomen (Dec. 1554). Was Maria aanvankelijk zacht tegen de met-katholieken, door de verschülende opstanden en samenzweringen (Wyat, Suffolk enz.) werd zij strenger en bracht de strafwetten tegen de ketters weer in werking. Men telde omstreeks 280 terechtstellingen (Cranmer, Latimer, Ridley). Den bijnaam van „bloeddorstige" verdiende zij zeker niet. Onder Hendrik VTH, Eduard VI en Elisabeth was de vervolging veel bloediger. Maria overleed te vroeg, November 1558. 6°. Wijl Maria Stuart, de rechtmatige erfgename der Engelsche kroon, met Frans II van Frankrijk gehuwd en in het testament van Hendrik VTH achter Elisabeth 2) (1558— 1603) gesteld was, had deze de protestantsche partij op haar zijde en beklom na M a r i a 's overhjden den troon 3). In geloofszaken hield Elisabeth zich aanvankelijk vrij onverechilhg. Opgevoed in scheuring, neigde zij onder Eduard tot het Lutheranisme en was onder Maria katholiek, het zich kronen volgens den kathoheken ritus en zwoer, de oude religie te zullen verdedigen. Paulus IV, wien zij haar troonsbestijging aankondigde, gaf ten antwoord, dat haar recht op de kroon niet onbetwistbaar was ; bij zou echter, wilde men hem de beslissing overlaten, zoo toegeeflijk mogehjk zijn, als het recht gedoogde. Ofschoon deze taal de hooghartige vorstin zeer diep moest grieven, was ze niet de oorzaak, maar alleen de naaste aanleiding van haar overgang tot het protestantisme 4). Weldra voelde Elisabeth zich krachtig genoeg, om met de vernietiging van het katholicisme te beginnen, C e c i 1 stond haar bij. Den 25 Januari 1559 bief zij alle wetten van Maria op en herstelde die van Eduard VI. Met den H. Stoel brak zij voUedig, matigde zich de suprematie aan en vorderde' den eed op *) Zimmermann, Kardinal Pole, sein Leben und seine Schriften, Regensburg 1893. 2) Destombes, La persécution religieuse en Angleterre sous Elisabeth et les premiers Stuarts, 2 ed., Lille 1886, 3 vols, Meyer, England und die kath. Kirche in England unter Elisabeth und den Stuart, 1 B. Rom. 1912. "Vgl. Hist. Zeitschr. (B. 108), 1912. 8) Jé H. Pollen, The English catholics in the Reign of Queen Elisabeth, London 1919. *) Bridgett, The true story of the catholic hierarchy deposed by Queen Elisabeth, London 1889. § 146. Afval van Engeland. 349 straffe van verlies van ambt en goederen. Voor de standvastige geestehjken, wier aantal betrekkelijk zeer gering was, stelde zij protestantsche in de plaats. Den 17 December 1559 werd M a tthaeus Parker ongeldig tot aartsbisschop van Canterbury gewijd en daarmee allengs de hiërarchie der Engelsche kerk vernietigd1). Al bleef ook de helft der natie in het hart katholiek, krachtig verzet tegen den altijd toenemenden gewetensdwang ontmoette de regeering bijna nergens. In het jaar 1562 vorderde men niet alleen van alle parlementsleden, geestehjken, advocaten en leeraren den eed op de suprematie, maar werden ook de 42 artikelen van Eduard VI herzien en tot 39 beperkt. Deze waren voortaan de belijdenis der Engelsche kerk, die bij de vereering en aanroeping der Heiligen ook het H. Misoffer, de transsubstantiatie, de aflaten, het vagevuur en bijzonder het pauselijk primaat verwierp. Toch gaf Pius IV de hoop niet op en zelfs nog Pius V had aanvankelijk geduld. Toen echter honderden als aanhangers van M aria Stuart den dood ondergingen2) (1568—1570), en de vervolging steeds scherper werd, sprak de laatstgenoemde Paus 25 Februari 1570 excommunicatie en afzetting over Elisabeth uit 3). De mislukte poging, om Maria Stuart te verlossen, ontvlamde den toorn der koningin nog meer. Als hoogverraad werd het gestraft, wanneer men haar recht op de kroon ontkende of betwijfelde, een bul, breve, enz. van den Paus aanvaardde ; op de weigering, om de godsdienstoefeningen der staatskerk (High Church) bij te wonen stond geldboete, kerkerstraf en tuchtiging (1571). Later stelde men zelfs de doodstraf op het geven der absolutie, op het lezen der H. Mis, op het wijden en ook op het herbergen van kathoheke priesters. Spoedig waren de kerkers gevuld en de geloovigen, van hun herders beroofd, een weerlooze prooi des vijands. 7°. Voor het vormen van Engelsche priesters heeft op de eerste plaats Dr. William Allen4) groote verdienste. Met ontzag- -) Bul van 13 Sept. 1896 : Apostolicae curae. Brandi, La condanna delle ordinazioni Anglicane, 3 ed., Roma 1908. Phillips, The extinction of the ancient hierarchy, London 1905. Vgl. Zeitschrift f. K. Theol. 1895, S. 718 ff.; Der Katholik 1894; Arch. f. Kirchenrecht, 1874 en 1897. Bondinhon, Etudes théol. sur les ordinations angl. Canoniste contemporain 1895. 2) J. Leslaeus, Ep. Boffensis, De titulo et jure ser. princ. Mariae Scot. reg., quo regni Angliae successionem sibi j uste vindicat, Bhemis 1581. a) Buil. Bom. ed. Taur., VII, p. 810 ss. Hergenróther, Kath. Kirche und christl. St., S. 678 ff. 4) Bellesheim, Allen und die Seminare des Festlandes, Mainz 1885. 350 § 146. Afval van Engeland. lijke moeite en kosten stichtte hij een seminarie te Douai (1568), dat wat later door de Engelschen bemcteilijkt, naar Rheims werd overgebracht. Te Rome bloeide sedert 1579 het Engelsen College, waar de leerlingen zich tot de geestehjke hulp van Engeland verplichtten. In 1580 aanvaardden twee priesters der Sociëteit van Jezus de gevaarlijke missie en doorkruisten het land, overal troost en zegen verspreidend. P e r s o n s werkte tal van jaren. E dmond Campion1) gaf het beroemde werkje Decem rationes 2) uit en stierf den marteldood. Zooals hij, gaven hun leven de Jezuiëten Alexander Briant, Thomas Woodhouse, Joannes Nelson, Thomas Cottam; de priester Cuthbert Maine en een groot aantal anderen. Ook door den moord op Maria Stuart bezoedelde Elisabeth haar ziel en volhardde in de bloedige vervolging tot aan haar dood, die voorviel den 4 April 1603. Onverschilligheid in godsdienstzaken, wreedheid en losheid van zeden wierpen een schaduw op haar staatkundig beleid, dat Engeland tot bloei bracht. 8°. Met Elisabeth stierf het huis der T u d o r s uit, zoodat de Engelsche kroon overging op de S t u a r t s. Het eerst beklom JacobusI (1603—1625), zoon van Maria Stuart, den troon. Ofschoon hij een Calvinistische opvoeding had ontvangen, hoopten toch de kathoheken op verzachting der harde verdrukking. Het tegendeel echter had plaats. Reeds in 1604 traden de wreede wetten in werking, Tevergeefs poogden de Jezuieten (vooral P. G a r n e t) sommige kathoheken tot geduld en hjdzaamheid te brengen. De wanhopige toestand voerde enkelen (C a t e s b y) tot het zoogenaamde buskruitverraad (5 Nov. 1605) 8). Allen moesten boeten voor wat weinigen hadden misdreven. De wetten werden verscherpt, een eed van trouw opgelegd, dien Paulus V veroordeelde. Met verhes hunner goederen gingen velen in ballingschap. Toen Jacobus ook de presbyterianen en puriteinen vervolgde, ontstond een oproer, dat zich voortzette tot onder de regeering van zijn opvolger. 9°. Karei I (1625—1649) was, onder den invloed zijner gemalin *) W. van Nieuwenhoff, Edmond, Campion, Amsterdam 1888. J. H. Pollen S. J., Abrief hist. of the glorious martyrdom of twelve rev. priests, Edmond Campion and his Companions, London 1890 : Unpublished documents relating to the English martyrs, vol. I, London 1908. 2) Decem rationes propositae in causa fidei, Antverpiae 1631. 8) Morris, The condition of catholics under James I. Father Gerards narrative of the Gunpowder Plot, London 1878. Pfülf, Stimm. a. M—L., Band 54 (1899), 41 ff., 142 ff., 286 ff. § 147. Calvinisme in Schotland. 351 Henriette van Frankrijk, niet ongunstig tegenover het katholicisme gestemd. Toch offerde hij de kathoheken op aan de dweepzucht der puriteinen, die hem ten slotte zelf als papist vervolgden, van de eene stad dreven naar de andere, in 1647 gevangen namen en in 1649 onthoofden. 10°. Onder de republiek (1649—1660) vervolgde Cromwell, een fanatiek puritein, de katholieken *), deels omdat ze aan de zijde des konings hadden gestaan, deels uit haat tegen Rome. Karei II (1660—1685), die vrij zacht gestemd was, trachtte tevergeefs het lot der vervolgden te verbeteren. Zelfs dwong hem het parlement de testaete af (1673). Hierdoor sloot men ieder trouw kathohek uit van elk rijksambt, omdat, bij de aanvaarding de eed van trouw en het ontvangen des avondmaals verplichtend werd gesteld. Heviger vervolgde men de kathoheken, toen Titus Oates (1678) de Jezuïeten en anderen valschehjk van een samenzwering tegen den koning beschuldigde. Ofschoon Karei II in 't geheim Oates een leugenaar noemde, had hij daartoe niet den moed voor 't parlement, waaruit de katholieke lords werden verbannen. Na een heerlijke rede van Norfolk verheten zij de zaal. Zes Jezuïeten stierven met veel anderen op het schavot 2). Jacobus H (1685—1688) was kathohek, poogde de testaete en andere vervolgingswetten buiten werking te stellen, maar werd van den troon gestooten, dien nu zijn schoonzoon Willem III van Oranje beklom. Ook deze vervolgde de kathoheken. De bill of rights gaf aan den eed van trouw een vasten vorm. Zoo bleef het tot de Amerikaansche vrijheidsoorlogen en de Fransche revolutie, toen allengs eenige verandering kwam. § 147. Calvinisme in Schotland. A. Bellesheim, Geschichte der kath. Kirche in Schottland, 2 Bde. Mainz 1883. Brown, John Knox, 2 vols, London 1895. Cowan, John Knox (Heroes of the Beformation), *) Qardiner, Oliver Cromwell, London 1901. Firth, Oliver Cromwell and the rule of the Puritans in England, London 1900. 2) SpiUmann, Stimmen aus Maria—L. 1882—1883 : Justizmorde. Destourbes, La persécution relig. en Angleterre sous Elisabeth et les premiers Stuarts, 2 éd., Paris 1893, Tom. III. De Oouraon, La persécution des catholiques en Angleterre, un complot sous Charles II, Paris 1898. The genesis of Titus Oates's plot, The Month, fase. Nov. 1912. 352 § 147. Calvinisme in Schotland. London 1005. Huraut, J. Knox et ses relations avec les églises réformées du continent, Cahors 1902. Zimmermann S. J., Die vermeintlichen Segnungen der schottischen Beformation (Frankf. zeitgem. Brosch.), Frankfurt a. M. 1895. Stalker, John Knox, His ideas and ideals, New-York 1905. 1°. Reeds tijdens de eerste regeeringsjaren van Jacobus V (1524—1542) werd het Lutheranisme in Schotland gepredikt. Eenige verkondigers der nieuwe leer stierven den vuurdood, anderen ontkwamen door de vlucht. Wijl de geestehjkheid onwetend was, en grootendeels leefde in concubinaat, groeide het gestrooide zaad der ketterij zeer spoedig op. Grooten bijval vond de nieuwigheid bij den berooiden adel, die op het kerkehjk goed der stiften en kloosters belust was. In 1546 werd de aartsbisschop van St. Andrews, David Beaton, door de protestanten vermoord. Tot deze opstandehngen, die door den regent A r r a n in een slot werden belegerd, behoorde ook de predikant en latere reformator van Schotland, John Knox. Hij was in 1505 geboren en reeds lang een tegenstander der oude Kerk, zoodat hij zich als aalmoezenier bij de protestantsche revolutionnairen aansloot. Na twee jaren gevangenschap in Frankrijk kwam hij naar Engeland en ging later (1553) naar Genève, waar hij vriendschap sloot met C a 1 v ij n 1). Litusschen bleef hij in betrekking met de belhamels in Schotland. Vooral sedert 1557, nog tijdens het leven der koningin-moeder, Maria de Guise, begon de protestantizeering van Schotland. 2°. Knox preekte de revolutie. Het gevolg was, dat de protestantsche lords een verbond sloten tegen de kathoheken. De vuurdood van een afgevallen priester, Walter Milne (1558) was de naaste aanleiding tot den opstand. Onder bedreiging van revolutie eischte men vrijheid van godsdienst. Knox keerde uit Genève terug en veroorzaakte een vernietigingskrijg tegen kerken en kloosters. Noch het heilige noch de kunst werd gespaard ; zelfs verwoestte men den heerlijken dom St. Andreas te Edinburg. In 1559 kwam het tot een verdrag, waardoor vrijheid van godsdienst werd verleend. Toch duurde de oorlog voort. Met den dood der korungin-moeder Maria de Guise (1560) bezweek tevens de oude religie in Schotland. Het parlement schafte het katholicisme af ; de jurisdictie des Pausen had een einde ; op het lezen of hooren der H. Mis stond ballingschap en verhes van goederen, voor den derden keer de doodstraf; de kerkehjke goederen ontving de adel *) Mezger, John^Knox et ses rapports avec Calvin, Montauban 1905; § 147. Calvinisme in Schotland. 353 als belooning voor de behaalde overwinning. John Knox voerde de presbyteriaansche kerkinrichting in en schreef een Calvinistische geloofsbelijdenis voor (Confessie- Scotica)1). 3°. In 1561 overleed Frans II van Frankrijk. Zijn jeugdige weduwe Maria Stuart 2)* keerde, op uitnoodiging zoowel van protestanten als kathoheken, naar Schotland terug. De ketters koesterden de hoop, dat zij het Calvinisme zou omhelzen, en hadden daarvoor reeds alles geregeld. Wat aan den ouden eeredienst kon herinneren was verwoest. Toen Maria standvastig bleef, werd haar verblijf een martelaarschap. Bij het Mis-hooren kwam haar leven in gevaar ; den kapelaan dreigde men te steenigen ; schaamteloos beleedigde Knox zijn koningin op den kansel: haar kapel werd opengebroken en geplunderd. Ofschoon Maria zeer gematigd was, voorzichtig in haar optreden, innemend en goed, werden toch door de Calvinisten al haar daden veroordeeld, zij zelve met leugens en laster overladen 3). Om steun te hebben in zoo hatelijke omgeving huwde Maria haar neef D a r n 1 e y, die voor goed kathohek doorging (1564). Het huwehjk was ongelukkig en Darnley ontevreden, omdat hem niet de gansche regeering werd toevertrouwd. Den 9 Februari 1567 viel hij als slachtoffer eener samenzwering. Het gerechtehjk onderzoek door de koningin verordend leidde tot niets, omdat de rechters tot de medephehtigen behoorden. Terwijl de volksmond terecht graaf Bothwell als den moordenaar aanwees, belasterde Knox met hem ook de koningin als schuldig aan echtbreuk en moord 4). Nu ontvoerde Bothwell Maria Stuart met geweld en hield haar zóó lang gevangen, totdat zij door schandelijke middelen gedwongen, den moordenaar haar hand schonk. Een opstand noodzaakte haar, J) Collection of the confessions of faith in the Church of Scotland, 2 vols, Edinburg 1719—1722. Augusti, Corp. libr. symbol. p. 143 ss. %) Kervyn de Lettenhove, Marie Stuart et 1'oeuvre puritaine, le procés, le supplice, 2 vols, Paris 1891. Philippson, Hist. de règne de M. Stuart, 3 vols, Paris 1891. Lang, The mystery of Mary Stuart, London 1901. Cowan, Mary, queen of Scots, and who wrote the casket letters ? 2. vols, London 1902. Cardauns, Der Sturz Maria Stuarts Köln 1883. Maxwell Scott, The tragedy of Fortheringay, London 1895. Henderson, Mary queen of Scots. Her environment and tragedy, 2 vols, London 1906. *) In 1562 zond Pius IV haar een trooster in pater Nic. Flor. Goudanus S. J. (van Gouda). Pollen, Papal negociations with Mary queen of Scots during her reign in Scotland (1561—1567), Edinburg 1901. 4) Pastor, Gesch. d. Papste, VII, 469 ff. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 23 354 § 147. Calvinisme in Schotland. de regeering over te geven aan haar zoontje Jacobus, voor wien graaf Murray, baar halve broeder, het regentschap voerde. Uit de gevangenis ontkomen verloor zij tegen Murray den slag bij Longside en vluchtte naar Engeland, waar zij in de plaats van hulp, na een negentienjarige gevangenschap, den dood vond op het schavot. 4°. Na de vlucht van Maria Stuart naar Engeland werd het protestantisme door het parlement tot staatsgodsdienst verheven. Murray en Lennox verdrukten de kathoheken met ijzeren vuist (1568—1572). Niet minder wreed was de vervolging onder den regent Morton (1572—1578). Een kleine verademing kwam er, toen Jacobus VI, ofschoon calvinistisch opgevoed, zelf de regeering aanvaardde. Toch was de koning tegen de dweepzucht der Calvinisten op den duur niet bestand en de venrolging begon opnieuw. Niet enkel het Katholicisme, maar ook de Engelsche High Church werd niet geduld, ofschoon de koning alles in het werk stelde, om deze in te voeren (1584—1592). De hardnekkige presbyterianen weken geen stap, zelfs toen Jacobus VT, in 1603 koning van Engeland geworden, bisschoppen voor Schotland benoemde, eenige predikanten veroordeelde en zijn wil trachtte door te zetten met geweld. Hetzelfde ondervond zijn opvolger Karei I, die zelfs een opstand beleefde en niet kon verhinderen, dat op de bijeenkomst der presbyterianen (1638) het episcopale systeem verworpen en de Schotsche kerk onafhankelijk verklaard werd. Zelfs erlangden de Schotsche presbyterianen een tijd lang de overhand in Engeland en riepen Karei II tot koning uit, die echter de vlucht nam. Trots alle verdrukking en vervolging stierven de kathoheken in Schotland niet uit. Ter vorming van kathoheke priesters ontstond reeds vroeg een college te Parijs (1578), een ander te Pont-a-Mousson (1576), dat in 1612 werd overgeplaatst naar Douai ; een derde te Rome (1600) x). 1) Lang, A history of Scotland from the Roman occupation, Vol. III (1626—1689), London 1904, Brown, History of Scotland, Vol. II : From the accession of Mary Stuart to the revolution of 1689, Cambridge 1902. § 148. Lijden van Ierland. 355 § 148. Lijden van Ierland. A. Bellesheim, Geschichte der kath. Kirche in Irland, 3 Bde. Mainz 1890—1891. Zimmermann S. J., Die irischen Martyrer wahrend der ersten Half te des 17. Jahrhunderts (Der Katholik, 1888). Murphy, Our Martyrs. A record of those who suffered for the catholic faith under the penal laws in Ireland, Dublin 1896. Boyle, The Irish College in Paris from 1578 to 1901, London 1901. H. HoUoway, The Beformation in Ireland, London 1919. 1°. Nadat in 1534 de aartsbisschop van Dublin vermoord was, koos Hendrik VIII een anderen, die hem dienstig kon zijn ter uitvoering zijner plannen. Het parlement zette ook in Ierland de scheiding van Rome door ; maar slechts enkele bisschoppen, die door Hendrik waren aangesteld, legden den eed op de suprematie af, terwijl alle anderen met de geestelijkheid en het volk standvastig bleven. Al werden ook (1536—1538) alle kloostergoederen verbeurd verklaard, de mormiken predikten krachtig tegen de suprematie. Ook onder Eduard stond het Iersche volk pal, dat slechts op enkele plaatsen terugweek voor list en geweld. Tijdens de regeering van Maria verdreef men de hofbisschoppen uit Ierland. Opnieuw begon het hjden bij de troonsbestijging van Elisabeth, die de staatskerk trachtte in te voeren, Anglicaansche geestehjken aanstelde en de standvastigheid met geweld wilde buigen. Velen stierven als martelaars. Een verwoede godsdienstoorlog ontbrandde en eindigde in 1603 met een zeer nadeehgen vrede. Maar ook onder de verdrukking bleven de Ieren trouw aan het geloof*). Nu begon er een stelselmatige verdelging, zooals er nauwelijks een andere in de geschiedenis bekend is. Reeds onder Elisabeth kwamen 600.000 morgen lands aan Engelsche kolonisten. De hoop der Ieren op Jacobus I werd teleurgesteld. De onttrekking der landerijen nam toe. Eerst werden in Ulster 400.000 morgen ontnomen, wat later in Midden-Ierland nog bijna 400.000. Zóózeer bemoeilijkte men handel en industrie, dat de Ier nauwelijks kon leven. Litusschen ging de geloofsvervolging voort. De geestelijkheid werd verdreven, het wegblijven uit de godsdienstoefeningen der staatskerk gestraft, de eed der suprematie ook van leeken geëischt. Karei I stond den Ieren vrijheid van *) Balt, The reformed Church of Ireland 1537—1888, 2 ed., London 1891. 356 § 148. Lijden van Ierland. godsdienst toe en veiligheid hunner goederen. Bijna niets werd echter door den stadhouder, Lord Strafford, onderhouden; nog minder door de vijanden des konings, zoodat van 1625—1649 tot 2500.000 morgen land werden verbeurdverklaard. Het wanhopig verzet werd door Cromwell neergeslagen1). De rijke grondbezitters plaatste hij over naar Connaught, om hun goederen te geven aan protestanten. Omtrent 5.000.000 morgen werden aldus aan de Ieren onttrokken. Daarbij stelde men een prijs op het hoofd van een bisschop, een monnik en een schoolmeester. Men berichtte naar de verschillende hoven, dat Engeland gaarne wervers zag komen naar Ierland ; weldra waren 34.000 Ieren aangenomen voor de legers van Frankrijk, Spanje en Polen. Onder Karei H en Willem III van Oranje hadden nieuwe confiscaties plaats. Koningin Anna nam nog 1.000.000 morgen bouwland weg, zoodat er in het gansche land slechts voor de kathoheke Ieren overbleef. 2°. De knevelarij der XV111 eeuw vindt in de geschiedenis nauwelijks haar weerga. De kathoheke Ieren moesten de geestehjken zelf onderhouden en de jura stolae betalen aan de staatskerk. Een kerk te bezitten was hun verboden, zoodat zij zich moesten tevreden stellen met een kapel zonder toren of klok. Voogd kon de kathohek niet zijn; hij mocht geen school houden, noch een buitenlandsche bezoeken. Bijna alle rechten had hij verloren ; hij kon rechter zijn noch advocaat, geen hoogere plaats bekleeden in het leger, had geen burgerrecht in de steden, mocht geen wapenen dragen en was beroofd zoowel van het actieve als passieve kiesrecht. Werd de oudste zoon eener katholieke familie protestant, dan viel hem de gansche erfenis ten deel. Geen kathohek kon grond koopen of ontvangen van een protestant, zelfs niet langer dan voor 30 jaar huren; steeg de opbrengst, dan werd ook terstond de pachtprijs verhoogd. Ieder protestant kon bij het gerecht een klacht indienen tegen de overtreding dezer verordeningen en ontving de bezitting, wanneer de aanklacht gegrond was. Een kathohek koopman moest een bijzondere belasting opbrengen en mocht zich slechts voor een bepaalden tijd vestigen in de stad. Van alle industrieelen en handwerkers was het enkel den linnenwever geoorloofd meer dan één leerling te hebben. Het paard van een Iersch kathohek kon ieder protestant overnemen voor 5 pond, ook wanneer het een veel l) Irwin, A history of presbyterianism in the south and west of Ireland, London 1890. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 357 grootere waarde bezat. — Tegen het einde der XVTII eeuw verloor de uitvoering dezer wetten aan gestrengheid. Men kon grond erven of pachten voor 999 jaar, staatsambten bekleeden en met verlof van den Anglicaanschen bisschop zelfs school houden x). Al dien tijd van eUende en vervolging waren de Ieren trouw gebleven aan hun geloof. Geestelijken ontvingen zij uit de Iersche collegiën te Rome, Parijs, Lissabon, Valladolid, Leuven, Antwerpen, Rijssel, Doornik, die bij de altijd toenemende armoede van Ierland door den H. Stoel werden ondersteund. § 149- Hervorming in de Nederlanden. Gachard, Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas, Bruxelles 1848 ss. Bakhuizen v. d. Brink—• Theiasen, Correspondance Francaise de Marguerite d'Autriche avec Philippe II, Utrecht 1925. Gachard, Papiers d'état du card. de Granvelle, Paris 1841—1842. Piot, Correspondance du card. de Granvelle, Bruxelles 1878 ss. Groen van Prinsterer, Archives ou Correspondance' inédite de la maison d'Orange-Nassau, Bruxelles 1835 ss. (2 séries) X. J. L. Kramer, III série, Tom. 1—3, Leyde 1907—1909 ; Bussemaker, IV Serie, Tom. 1—3 Leyde, 1908—1912 ; Kramer, V Serie Tom. I, Leyde 1910 ss. W. J. F. Nuijens, Gesch. der Nederlandsche Beroerten in de XVI eeuw, Amsterdam 1904 (II druk). B. Fruin'a, Verspreide geschriften, uitgegeven door P. J. Blok enz. 's-Gravenhage 1900 vv. Blok, Willem I van Oranje, I—II, Amsterdam 1919 vv. P. J. Blok, Gesch. van het Nederlandsche volk, Groningen 1892 vv. vooral deel III—V. J. Beitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de hervormde kerk der Nederlanden, Derde druk, afl. I, Utrecht 1913 ; afl. II en w. in Godgeleerde Bibl. 1914 w. Beitsma en Van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden (1572—1620), Groningen 1892 vv. L. de Geer, Ontstaan, invoering en ontvangst van den evangelischen gezangenbundel in de Nederduitsch-hervormde kerk, Groningen 1902. L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk gedurende de XVI en XVII eeuw, Amsterdam 1911. 1°. Onder de regeering van Karei V stonden de Nederlanden in den hoogsten bloei. Antwerpen overtrof in rijkdom en handel alle steden der wereld. Terwijl Brugge beroemd was om zijn fabri- 1) Bellesheim, Gesch. der kath. Kirche in Irland, III, S. 127 ff. 358 § 149. Hervorming in de Nederlanden. kaat van Spaansche wol, stegen Kortrijk, Doornik en Rijssel tot grooten rijkdom door een uitgebreiden lakenhandel, Brussel door zijn tapijten. Hetzelfde kan gezegd worden van de noordelijke steden ; in het bijzonder van Dordrecht, Leiden en Utrecht. Vooral wekte het bewondering, dat handel en nijverheid niet enkel in de steden, maar ook elders in de provinciën bloeide. In de rijke provinciën lagen 300 steden, 150 marktplaatsen en 6000 grootere dorpen1). 2°. Zooals gewoonlijk was ook hier weelde en zedenbederf het gevolg van den rijkdom. Noodlottig werkte reeds het zinnelijke hofleven der Bourgondische hertogen op den adel, die weldra eveneens feesten, gelagen, dobbelspel en erger tot tijdverdrijf nam en van heverlede diep in schulden geraakte. De burgers der rijke steden deden vaak in verkwisting en weelde voor den adel niet onder. Dat onzedelijkheid en uitspatting zulk een leven op den voet moest volgen, ligt voor de hand. De letterkunde der rederijkers droeg het hare daartoe bij. Ook de kerkehjke toestanden waren in de eerste helft der XVI eeuw niet gunstig. Een groot deel der geestelijkheid ontbrak het aan vorming, waarvan dikwijls lediggang en onzedelijkheid het gevolg was2). Het preeken en godsdienstonderricht werd verwaarloosd, de Zondag niet gevierd. Over de 17 provinciën stonden slechts vier bisschoppen, die, meestal uit adellijken of vorstelijken huize 3), meer eigen macht en aanzien dan het heil hunner kudde beoogden. Het volk leefde dan ook zóó ongodsdienstig en zedeloos, dat Maria van Hongarije, die 25 jaren als regentes deze gewesten bestuurd heeft, aan Karei V schreef, niet langer te willen leven onder een volk, dat geen eerbied meer betoonde voor God noch de menschen. 3°. De eerste en oudste sporen van een Nederlandsch protestantisme zijn te zoeken bij de fanatieke wederdoopersche sekten. Eerst later kwam het echte Lutheranisme. Wat later zagen ook de Calvinisten, die uit Genève of uit Frankrijk herwaarts terugkeerden of kwamen, zich weldra door een groot getal leerlingen omringd. De laatst aangekomenen zouden weldra de eersten 1) Guicciardini, Descrizione di tutti i Paesi-Bassi, Anversa (Plantijn) 1588. a) Zie vooral Fruin, Wederopluiking in Verspreide Geschriften, III, bl. 252—260. 3) De Croy's, de Bergen's en de van der Mark's hadden bijna altijd de zetels bezet. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 359 zijn x). De strenge plakkaten, die Karei V met toestemming der Generale Staten uitvaardigde tegen de ketters, hadden slechts weinig gevolg. De edelen gaven het voorbeeld aan de menigte en begunstigden de nieuwe leer, om in de volgende verwarring met de kerkehjke goederen niet alleen hun schulden te betalen, maar ook hun fortuin te herstellen. Zelfs beoogde de hoogere adel de verdrijving der Spanjaarden en de eigenmachtige regeering des lands. De leider was Willem van Nassau, prins van Oranje. Hij leefde verkwistend, stak diep in schulden2) en was in godsdienstzaken onverschillig *). Luthersch opgevoed leefde hij te Brussel kathohek en noemde nog in 1561 de predikanten volksverleiders en bandieten. In hetzelfde jaar beloofde hij aan Anna van Saksen, dat ze Luthersch kon bhjven, terwijl hij Philips II schreef, dat zijn echtgenoote kathohek zou leven. Wat later was Willem weer Luthersch en werd, om Holland te kunnen veroveren, Calvinist. Hij gebruikte den godsdienst aUeen ter bereiking zijner plannen. Li 1555 droeg Karei V het bestuur der Nederlanden over aan zijn zoon Philips. Deze, hoewel een wijs en voorzichtig vorst, was volbloed Spanjaard en had een Spaansche opvoeding genoten, zoodat zijn zienswijze niet met die der Nederlanders strookte. Hij voelde zich in HoUand niet thuis en keerde weldra naar Spanje terug (1559). Daar Margareta van Parma het regentschap ontving, waarop Willem van Oranje had gehoopt, begon deze een stelselmatig verzet tegen de regeering. 4°. In 1559 had de oprichting der nieuwe bisdommen plaats *). De ontevredenheid daarover was ten hoogste onbillijk, werd echter door Oranje en de zijnen gevoed. Een andere grief was het verblijf van Spaansche soldaten in het land : Philips II nam ze weg. De edelen haatten kardinaal Granvelle en diens poli- *) De Hoop Scheffer, Geseh. der Kerkhervorming in Nederland tot 1581, Amsterdam 1873, Rutgers, Calvijn's invloed op de reformatie in de Nederlanden, Leiden 1900. Vettenaar, Théodore de Bèze et ses relations avec les théologiens des Pays-Bas, Kampen 1904. a) Jttste, Hist. de la révolution des Pays-Bas sous Philippe II, Tom. 1, 251 s. ») Namèche, Guillaume le Taciturne, prince d'Orange, 2 vols, Louvain 1890. Laxheret, L'évolution religieuse de Guillaume le Taciturne, Cahors 1904. R. Pvtnam, William the Silent, prince of Orange (1533—1584) and the revolt of the Netherlands, Londen 1911. 4) A. Havensius, De erectione novorum in Belgio episcopatuum, deque iis rebus, quae ad nostram hanc usque aetatem in eo praeclare gestae sunt, Coloniae Agrippinae 1609. 360 § 149. Hervorming in de Nederlanden. tiek : de koning zette hem af (1564). Nu hadden zij de handen vrij : Philips het hen begaan. Dit zwak en weifelend *) optreden maakte zoowel de edelen als de ketters vermetel. De laatsten vermenigvuldigden zich dagelijks. Bij vele hagepreeken verschenen de toehoorders gewapend. In Brugge en Antwerpen bloeide de veelwijverij. Engelsche en hugenotische agenten moedigden tot opstand aan en verbonden zich met Oranje. Beza in Genève verklaarde, dat de tijd der revolutie was gekomen (1564). De strenge edicten tegen de ketters werden, sedert het aftreden van Granvelle, niet meer uitgevoerd en dienden alleen als middel in de handen der revolutionnaire partij tot opruiing des volks. Met hetzelfde doel verkondigde men altijd weer opnieuw de naderende invoering der Spaansche inquisitie 2), waaraan Philips II zeker nooit heeft gedacht. Toen met het gedurig toenemen der ketters ook de onrust en woeling aangroeide, gebood Philips einde 1565 strenge uitvoering der edicten. Terwijl echter de welmeenende raadslieden eerst den koning over de noodlottige gevolgen dezer uitvoering wilden onderrichten, zette Oranje de oogenblikkelijke afkondiging der bevelen door en zeide daarop tot een vertrouweling, dat men nu weldra een heerlijk treurspel zou beleven 3). Het doel was bereikt. Overal teekende men verzet aan tegen de inquisitie. De ernstige gisting getuigde van de teleurstelling der bevolking, die door heftige pamfletten nog meer in spanning werd gebracht en vreesde dat de Spaansche inquisitie voor goed haar werk ging beginnen. Het oproer stond voor de deur. 5°. Ter gelegenheid van het huwelijk van prins Alexander van Parma, den later zoo beroemden zoon der landvoogdes, verbonden zich te Brussel een twintigtal edelen : dit was het beruchte Compromis (1565), dat weldra 300 handteekeningen droeg. Het kwam op tegen de verscherpte plakkaten en vooral tegen de invoering der Spaansche inquisitie *), die de adel uit alle macht *) In andere omstandigheden daarentegen kon Philips zeer beslist zijn, zelfs tegen den Paus. a) Zelfs verspreidde men later het veel besproken advies der Spaansche inquisitie, dat alle Nederlanders des doods schuldig verklaarde, en het doodvonnis van Philips II tegen alle Nederlanders. Een en ander is echter ondergeschoven en een verzinsel, om Holland tegen Spanje op te zetten. Zie prof. P. J. Blok in Bijdragen voor Vaderlandsche Gesch. 1907, bl. 241 w. s) Vita Viglii, p. 45. Vgl. V. der Haer, De initiis tumultuum, Lovanii 1640 (ed. II), p. 288. 4) Aan die invoering heeft Philips nooit gedacht. Voor den adel was ze een middel ter opruiing. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 361 zou verhinderen, maar tevens het gezag des konings hoog houden en iedere verstoring der orde beletten. De verbondenen beloofden elkander te verdedigen tegen eenieder en riepen Gods bescherming af over het verbond, welks doel was ,,de roem van Gods naam, de dienst van den koning en het heil van allen in den staat." *) Op aansporing van Oranje kwamen den 5 April 1566 een vierhonderd edelen te Brussel bijeen en boden de landvoogdes een verzoekschrift aan. Hierin werd gewaarschuwd tegen de strenge handhaving der plakkaten, die hun gevaarlijk toeschenen en leidende tot oproer. Hadden de Grooten of de Staten de landvoogdes niet opmerkzaam gemaakt op het gevaar, zij wilden de verantwoordelijkheid voor een opstand niet op zich nemen en verzochten voorloopig opschorting der plakkaten en der inquisitie. Intusschen kon men den koning bewegen de plakkaten te verzachten. Men verhaalt, dat Barlaymont de landvoogdes geruststelde met de woorden: „Comment, Madame ! peur de ces gueux !" De edelen, die zich voortaan „geuzen" noemden a), waren met de belofte van gematigde uitvoering der plakkaten niet tevreden. Het wederzij dsche wantrouwen groeide steeds aan. De ketters echter werden weer driester, want de plakkaten waren zoo goed als afgeschaft. Tal van ballingen keerden terug ; te Antwerpen kwam een calvinistische synode, geleid door Aldegonde, bijeen ; soms stroomden er vlak buiten de stad 20 of 30.000 menschen naar de kettersche preek. De predikanten Guy de Bray, Peregrin de la Grange, Jean Taffin, Francois du Jon, Petrus Dathenus, Casper van der Heiden, Hermanus Moded en anderen bewerkten het volk. Druk werden de hugepreeken bezocht. Het gansche land kwam in beweging, vooral Vlaanderen, Artois en HoUand. Zelfs onder de poorten van Brussel werd openlijk gepredikt. Den 14 Juh kwam een groote vergadering van verbonden edelen te Stj.-Truyen bijeen, riep voorloopige vrijheid van godsdienst uit en besloot, dat men deze tegen de regeering zou verdedigen. Onmiddellijk vormde nu de synode van Antwerpen het plan, om op hare beurt een verzoekschrift bij de landvoogdes in te dienen. Twaalf of veertienhonderd der voornaamste calvinisten uit alle gewesten zouden het stuk aanbieden, zooals de adel in plechtigen optocht. M Blok, III, 31—32. s) 22. van Bastelaer, L'origine et 1'application du mot „gueux" aux signataires du compromis des nobles. Acad. royale d'archéol. de Belgique, 1912, p. 317 ss. 362 § 149. Hervorming in de Nederlanden. 6°. Daar brak echter plotsehng, maar niet onvoorbereid 1), de beeldenstorm los. M o d e d en andere dweepzuchtige predikanten, veilig onder de bescherming der edelen 2), vuurden de Calvinisten aan. Reeds in Juh deed het gewapende volk een aanval op de afgelegen kerken bij Yperen en Kortrijk, vernielde de beelden en plunderde de kerkekassen. Van het eene dorp sloeg de storm naar het andere over. In gansch West-Vlaanderen bleef bijna geen kerk ongerept. Da het noorden was de woede niet minder hevig. De graaf van Brederode gelastte, alle altaren en beelden uit de kerk van Vianen te verwijderen. Die van Kuilenburg was persoonlijk bij de verwoesting der kerk tegenwoordig en richtte na het heldenfeit een drinkgelag aan. Te Leiden werden de beeldstormers aangevoerd door twee edelen, die het onderscheidingsteeken der geuzen droegen. Te Utrecht en Oudenaarde beriep men zich op de edelen. Zelfs te Brussel, zooals de magistraat aan de landvoogdes berichtte, spoorden Lodewijk van Nassau en twee edelen uit het gevolg van Oranje tot den beeldenstorm aan. Het treurigst was de verwoesting te Antwerpen. Di de Lieve-Vrouw sloeg men de altaren, de beelden, het orgel en de geschilderde glazen stuk ; men doorstak de schilderstukken, verscheurde de heilige gewaden en roofde kelken, monstransen en andere kostbaarheden. Drie volle dagen duurden deze gruwelen, terwijl priesters, monniken en kloosterzusters werden mishandeld. Da Vlaanderen alleen vielen 400 kerken der vernieling en verwoesting ter prooi. Een groot deel der eerbiedwaardige middeleeuwsche kunst lag vernield. Bijna nergens kwam de overheid in verzet. Alleen Brugge, Bergen, Kamerijk, Douai en Atrecht bleven van den beeldenstorm bevrijd. 7°. Bij het hooren dezer gruwelen was Philips H overstelpt van smart en toorn 8). Granvelle vermaande hem tot zachtmoedigheid en raadde hem opnieuw, om in persoon de provinciën te bezoeken. Had de koning reeds veel vroeger moeten *) Nuijens, De Nederlandsche beeldenstorm. Volksalmanak voor Nederl. Kath. 1865, bl. 129 vv. Thoden van Velzen, Beeldstorming van 1566. Evang. Volksalmanak 1859, bl. 130 w. Vgl. Nijhoff, Bijdragen, 1888, III B. IV, 405 bw. en Brill, Betwiste Bijzonderh. bl. 78. 2) Dat de beeldstormerij met voorweten en toelating der edelen van het Compromis geschiedde, leest men bij Bor, Nederl. oorlogen, I, 302—304. 8) Gachard, Fureur de Philippe II sur le pillage des églises, 1566. Analect. Belg. p. 264. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 363 komen, maar altijd besluiteloos gedraald, thans stonden hem groote hindernissen in den weg : zijne zwakke gezondheid, het verzet der Castiliaansche Cortes en de toestand van Don Carlos, die een aanval op A1 v a gedaan en een zonderlinge rede voor de Cortes had gehouden1). Philips kwam niet, hoewel Pius V hem daartoe aanspoorde. Zou zijn komst de rust hebben hersteld ? Reeds in December 1566 hadden de edelen zich te Amsterdam en Antwerpen verbonden om zich ook tegen den koning zelf te verdedigen. Zij hoopten op den bijstand der Zwitsers, der Engelschen, der Hugenoten, ontvingen zelfs een bemoedigend schrijven uit de omgeving van den sultan, die Spanje zou bestoken, en stonden in innige verbinding met de samenzwering van Grumbach te Gotha. Ditusschen peinsde Philips op een voorbeeldige bestraffing der Nederlandsche oproerlingen en leende daarbij het oor aan den Augustijner monnik Lorenzo de Villavicenc i o. Met de wraak en het herstellen der rust werd belast de ijzeren hertog van Alva 2). Was deze een uitmuntend soldaat, het vervolg bewees, dat hij als bestuurder groote gebreken bezat. In Augustus 1567 reed Alva Brussel binnen met een leger van 10.000 man en richtte 5 September den raad der beroerten op. Het land was met schrik geslagen. Schuldbewust gingen duizenden in vrijwillige ballingschap, velen werden tot dezelfde straf met confiscatie der goederen of tot den dood veroordeeld, ook de graven van Egmond en Hoorn e (5 Juni 1568) 3). Zélfs na de overwinning en verstrooiing der vijanden handelde Alva niet met gematigdheid. Had de koning met een algemeene amnestie gedraald tot November 1569, Alva stelde ze nog uit tot Juni 1570. Toen kwam ze te laat. Daarop volgde de heffing van den lOOsten, 20sten en den lOden penning, die zóóveel kwaad bloed bij de Nederlanders gezet heeft. Niet alleen de ketters, maar ook de reohtgeloovige en trouwe onderdanen verzetten zich en werden den Spanjaarden vijandig. „Niet de neiging tot ketterij en opstand gaf aan tal van Nederlanders het wapen in de hand, maar de harde behandeling" !) M. iBüdinger, Don Carlos' Haft, Wien u. Leipzig 1891, S. 17'; 88—89. a) Public, de la Soc. du Limbourg. Tom. 29, p. 96 ss. Brugmans, Don Carlos, Onze Eeuw, Juli 1920. 3) Relation des exécutions a Bruxelles les 1, 2 et 5 juin etc. Bullet. Comm. d'Hist. 2 Sér. Tom. IX, p. 175 ss. Jean Meyhoffer, Le martyrologe protestant des Pays-Bas (1523—1597), Bruxelles 1907. Deze schat het aantal veel te hoog. Vgl. W. Wilde S. J., Oud en Nieuw, Tweede Bundel, Leiden 1903, bl. 3 vv. : De geloofsvervolging der XVI eeuw. 364 § 149. Hervorming in de Nederlanden. (Granvelle). Tot de uiterste verbittering echter kwamen de Calvinisten. Voortdurend groeide hun haat tegen het geloof, dat de aartsvijand beleed. Vreeselijk woedden de Watergeuzen na de inneming van Den Briel (1 April 1572); zij mishandelden en doodden de negentien Gorkumsche Martelaren 1). In hetzelfde jaar veroverde de Prins van Oranje Roermond, waar zijn soldaten zich overgaven aan plundering en moord, kerken en kloosters verwoestten en de bewoners van het kartuizerklooster wreedehjk vermoordden2). 8°. Allengs zag Philips in, dat Alva met zijn gestrengheid de rust niet zou herstellen. La November 1573 kwam.de nieuwe landvoogd don Luis de Requesens te Brussel aan. De verwachting, die hij koesterde van de amnestie van Juni 1574, werd bitter teleurgesteld. Van het verzet tegen Spanje het Oranje niet af. Terwijl de Requesens met onbezweken moed den Spaanschen krijgsroem handhaafde, werd hij overwonnen door de aanhoudende muiterij der niet-betaalde troepen. Toen de dappere don Juan van Oostenrijk verscheen, waren de hoofdredenen van den opstand weggenomen, maar het verzet duurde voort: „Oranje redde Holland" zegt Groen3). Farnese wist in 1579 de zuidelijke provinciën op zijn zijde te trekken, waardoor België voor het geloof behouden en allengs weder goed kathohek werd. Hiertegen stelde Oranje de Unie van Utrecht (1579). Van tolerantie was nu in het noorden geen sprake meer. Ofschoon de ketterij eerst een zeer gering deel der bevolking had aangetast, nam zij toch bijna alle kerken in gebruik. Voortdurende verdrukking, schending van den religie- *) Guil. Estius, Novorum in Hollandia constantissimorum Martyr. passionis historia, anno 1572 a Domino G. Estio Hesselio Gorcom. S. Theol. Lic. deseripta, ac amico Coloniam transmissa. Gedrukt in 1572 en overgedrukt in De Kathohek, 1864. D. 45, bl. 166—172. Dezelfde, Historiae Martyrum Gorcomiensium Libri quator, Duaci 1603. Hierin .ook acten van eenige andere martelaars. De Katholiek, Jg. 1860—1861 ; 1864, 1865, 1866 ; 1883. Allard, Studiën, IVde Jaarg. FrvMs, Verspreide geschriften, II, 277 vv. Kronenburg, Neerlands Heiligen in later eeuwen, Amsterdam 1901. Coppena, Alg. overzicht v. d. kerkgesch. v. NoordNederland, 2e uitgaaf, Utrecht 1902, bl. 603 v. H. Meuffels, Les martyrs de Gorcum, 2 éd. Paris 1908. 2) Kronenburg, Neerlands Heiligen in later eeuwen, Amsterdam 1901, bl. 149. Havensius, Historica relatio duodecim martyrum carthusianorum, qui Ruremundae in ducatu Geldriae anno 1572 agonem suum feliciter compleverunt, (Gandavi) 1608. Over eenige andere martelaars zie Kronenburg, t. a. p. 3) Archives, Tom. VIII, p. XLIII. Nuyens, La Pacification de Gand 1576 (Revue générale 1876 juillet et aoüt). § 149. Hervorming in de Nederlanden. 365 vrede, hernieuwde beeldstormerij en plundering onder de veldheeren Hohenlohe, Sonoy en Jan van Nassau dreven de kathoheke bevolking tot een wanhopig verzet. Maar de partij der Desperaten werd overwonnen. Overijsel ging in 1580 tot de Vereenigde Provinciën over; Groningen eerst veel later. In December 1581 werd de openbare uitoefening van den kathoheken eeredienst verboden. Oranje door Philips vogelvrij verklaard, werdin 1584 door Balthasar Gerards te Delft vermoord1). 9°. Het Calvinisme dat reeds eenige jaren voor 1566 als hervormde kerk ten onzent werd gevestigd, maar aanvankelijk voor het Lutheranisme moest onderdoen en ook door Willem van Oranje niet werd begunstigd, was bij zijn dood de heerschende kerk2). Wel hielden de Calvinisten in 1571 de eerste nationale synode nog te Embden, doch het jaar daarop kwam reeds te Hoorn een particuliere Calvinistische synode bijeen 3). Alom vormden zich nu in Holland en Zeeland hervormde gemeenten, zoodat men moest omzien naar meer predikanten. Deze werden betaald uit de rijke goederen en fondsen der oude Kerk, die in het voorjaar van 1573 aan den staat waren getrokken. Li 1574 werd de universiteit van Leiden gesticht, vooral „om gheleerde ende waerdige herders te formeeren" 4). De tweede nationale synode van Dordrecht (1578) die van den grooten vooruitgang van het Calvinisme getuigde, handelde reeds over bijbelvertaling en psalmberijming, scherpte het vasthouden aan de Confessie en den Heidelbergschen Catechismus in en zag de scheiding der Waalsche en Nederduitsche gemeenten. In Gelderland richtte Jan van Nassau het Calvinistisch kerkwezen in en hield er de eerste synode (1579) 5). Li Utrecht werd de Calvinistische inrichting door Dathenus begonnen. Het kostte hem niet geringe moeite, zijn kerk te vestigen x) Rob. Fruin's Verspreide geschriften, II, bl. 65—117. a) Dr J. W. Pont, Nieuwe bijdragen tot de kennis van de Geschiedenis van het Lutheranisme enz., I Deel, Schiedam 1907. s) Dr. Th. van Oppenraaij, La doctrine de la prédestination dans 1'église réf. des Pays-Bas. Louvain 1906. E. Doumergue, Jean Calvin, les hommes et les choses de son temps. Tom, IV : La pensee religieuse de Calvin, Lausanne 1910. Bohatec, Calvinstudien. Festschrift zum 400. Geburtstage Johann Calvins, Leipzig 1909. 4) Schotel, De Academie te Leiden in de 16, 17 en 18e eeuw, Haarlem 1775. 5) Lit. der Herv. zie Cramer—Pijper, Bibliotheca Ref. Neerlandica, I—X, Den Haag 1903—1914. 366 § 149. Hervorming in de Nederlanden. tegenover die van Duifhuis, die door de regeering gesteund werd1). Eerst in 1580 kreeg de gereformeerde kerk de overhand in Friesland. Zooals overal werden ook hier de goederen der katholieken genaast. Te Sneek hield men de eerstê synode. Lodewijk van Nassau stichtte in 1585 een hoogeschool voor predikanten te Franeker. Reeds vroeg had men onder de Calvinisten voorstanders eener strengere richting ontwaard en anderen, die een rekkelijker meening verdedigden. Li de eerste synode stonden deze scherp tegenover elkander. Oldenbarneveld wilde in 1590 de Hollandsche kerk organiseeren in overleg met gematigde predikanten van beiderlei partij, maar werd sedert door de strengen als het hoofd der „libertijnen" beschouwd. Kon men in vele punten het eens worden, de strenge leer der praedestinatie gaven de gematigden niet toe. Onder hun leiders muntte sedert 1588 Jacob Harmensz of Arminius 2) uit. Hij werd in 1602 tot hoogleeraar benoemd te Leiden, waar reeds de strenge Gomarus hetzelfde ambt bekleedde. Moeilijk kon deze verdragen, dat Arminius het stelsel van C a 1 v ij n en B e z a aantastte en het goede van St. Thomas en zelfs van de Jezuïeten Suarez en Bellarminus aanwees. Dit zette ook elders kwaad bloed, wijl de strenge richting onder de predikanten der zeven provinciën'verreweg de meerderheid had. In 1605 richtten de noord- en zuidhollandsche synoden aan de Staten-Generaal het verzoek eene nationale synode te houden. De regeering stelde een commissie van advies in, waarop een zóó hevige strijd ontstond, dat de Staten-Generaal weinig lust gevoelden in het bijeenroepen eener woelige nationale synode. De conferentie van 20 Augustus 1609 te 's-Gravenhage, waar Gomarus en Arminius hun richting en standpunt verdedigden, bracht geen vrede. Ook na den dood van Arminius (October 1609) duurde de strijd voort, te heviger, wijl de Arminianen in hooger gunst stonden bij de Staten. Het regende boeken en pamfletten. Li 1510 vergaderden de laatsten te Utrecht en kwamen onder leiding van Uijtenbogaert8) tot het besluit, eene door dezen na overleg met Oldenbarneveld opgestelde „Remonstrantie" bij x) P. L. Muller, De partijstrijd te Utrecht over de nadere Unie. Uit P. L. Müüer's Verspr. Geschriften, uitgeg. door Blok en S. Muller, Leiden 1906, bl. 204 vv. a) J. H. Maronier, Jacobus Arminius. Een biografie, Amsterdam 1905. *) Rogge, Johannes Uijtenbogaert en zijn tijd (3 deelen), Amsterdam 1874—1875. § 149. Hervorming in de Nederlanden. 367 de Staten van Holland in te dienen. Dit stuk, waarnaar zij Remonstranten werden genoemd, keerde zich tegen de praedestinatieleer van C a 1 v ij n en ontvouwde die der Arminianen (Juni 1610). Het volgend jaar dienden de Gomaristen een „Contra-Remonstrantie" in, waarin zij de leer der Arminianen met kracht afwezen en in 't vervolg Contra-Remonstranten heetten1). Nu ontvlamde de strijd tusschen beide partijen met vernieuwde heftigheid en de gisting bestond weldra in het gansche land. Hadden de ContraRemonstranten het grootste aantal predikanten op hunne hand, de Remonstranten werden gesteund door de meerderheid der Staten van Holland, Utrecht en Overijsel, benevens de meeste stedelijke regeeringen dezer drie gewesten en Gelderland. De conferenties van 1611 te 's-Gravenhage en 1613 te Delft hielpen niets, noch de resolutie van Januari 1614, waarin de Staten het zwijgen en verdraagzaamheid oplegden aan beide partijen. Was Oldenbarneveld voor de Remonstranten, M a u r i t s, die lang onverschillig was gebleven, begon naar het gevoelen der ContraRemonstranten over te hellen, te meer, omdat hij Oldenbarneveld niet meer vertrouwde en allengs diens pohtieke vijand was geworden 2). La 1617 schaarde hij zich openhjk aan de zijde der Contra-Remonstranten, terwijl Oldenbarneveld in hetzelfde jaar de „Scherpe Resolutie" doorzette, waarin hij een synode verbood en de rust met geweld dreigde te handhaven. Toch kreeg M a u r i t s zijn zin, zoodat de Staten-Generaal November 1617 met vier tegen drie stemmen besloten, dat er in 1618 een nationale synode zou worden gehouden. Ze kwam bijeen op den 13 November van dat jaar en is bekend als synode van Dordrecht s) (1618—1619). Bogerman zat de 180 zittingen voor, die werden bijgewoond door meer dan 100 leden. Na een vruchteloos twisten verkreeg de synode 1 Januari 1619 van de Staten-Generaal een resolutie, waarbij zij als rechtbank der Remonstranten erkend werd. Den 14 daarop dreef Bogerman aUe Remonstranten de zaal uit en de synode *) De beide stukken bij O. Baudartius, Memoryen ofte oort verhael der gedenkweerdichste so kerckelijke als wereltlijke Gheschiedenissen van Nederland enz. Arnhem 1624, bl. 26—37. a) Groen van Prinsterer, Maurice et Barneveld, Utrecht 1875. Vgl. Wenzelburger, Hist. Zeitschr. 1876, Heft. 2. s) Acta Synodi nat. Dortr. Lugd. Bat. 1620. Acta et scripta synodalia Dortracena Ministrorum Remonstrantium, Herder—Wiioi 1620. Glasius, Geschiedenis der nationale synode, 2 dl. 1860. 368 § 149. Hervorming in de Nederlanden. sprak ten slotte het doemvonnis over hen uit. Omstreeks 200 werden afgezet, 80 verbannen. Omtrent 40 sloten zich aan bij de Gomaristen, eenigen bij de Kathoheken. Tot de verdrevenen behoorden G. J. Vossius, Barlaeus, Bertius en Episcopius, die den strijd niet opgaf. Alleen de leer van Dort zou voortaan den twijfelenden tot richtsnoer mogen strekken. Nauwelijks was de synode gesloten, of Oldenbarneveld, die reeds in Augustus 1618 was gevangen gezet, hoorde 12 Mei 1619 het doodvonnis tegen zich uitspreken, dat reeds den volgenden dag werd voltrokken x). Hugo de Groot, eveneens gevangen gezet, ontkwam door de vlucht2). 10°. Terwijl het strenge Calvinisme zich aldus handhaafde en zich gedroeg alsof het alleen recht van bestaan had in Nederland, werd het katholicisme 3) beleden door meer dan % der bevolking en bleef in de meerderheid tot ver in de XVH eeuw. Nog in 1587 werd officieel erkend, dat het tiende deel der ingezetenen niet was van den gereformeerden godsdienst. De oorzaken van den gedurlgen achteruitgang zijn algemeen bekend. Had eenerzijds de oprichting der nieuwe bisdommen (1559) te Middelburg, Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen, 's-Hertogenbosch en Roermond geen tijd om vruchten te dragen, anderzijds was de keuze der eerste bisschoppen over 't algemeen niet gelukkig en stelde de gekoesterde verwachting te leur. Hiervan was het gevolg, dat de treurige toestand der geestelijkheid voortduurde. Bij velen leidde het ergerlijke leven tot afval van het geloof, waarin dan niet zelden de gansche parochie werd medegesleept. Onder de leeken, vooral in de steden vond men tal van onverschilligen, besmet met den ongodsdienstigen geest der heidensche renaissance, die ook ten onzent het eenvoudige geloof bij velen verzwakt had. Een der hoofdoorzaken echter waarom het aantal kathoheken tijdens de repubhek betrekkelijk aanhoudend venninderde, was de voortdurende verdrukking 4), waaronder het Katholicisme gebukt ging. De vervolging der Kerk aam een aan- *) Waaragtige 'Hist. van J. van Oldenbarneveld, Rotterdam 1670. Kroniek van het Bist. Genootschap, 1874, bl. 134 v. Blok, deel IV. 2) Brandt—Cottenburg, Historie van het leven des heeren H. de Groot, Dordrecht 1727, 2 deelen in fol. *) Fruin, Wederophiiking in Verspreide Geschriften, III, bl. 249 w. *) Knuttel, Toestand der Nederlandsche katholieken ten tijde der Repubhek, 's-Gravenhage 1892—1894. Vgl. De Katholiek (1892), D. 101, bl. 405 w. ; (1895) D. 107, bl. 216 w. (Brom). Studiën, Deel 39 <1892), bl. 161 w. (Allard). § 149. Hervorming in de Nederlanden. 369 vang, terwijl er volstrekt nog geen reden tot argwaan tegen de katholieken bestond, omdat dezen streden tegen den Spanjaard, zoowel in het leger als op de wallen der steden, en de Pacificatie van Gent (1576) de samenwerking beloofde van roomsen en onroomsch tegen den gemeenschappelijken vijand1). Later, door hardnekkige en kleinziehge plagerijen tot wanhoop gebracht, kon geen katholiek het geringste verzet aanteekenen2), of het had nieuwe plakkaten ten gevolge. De oorzaak der verdrukking was de nooit verzadigde haat tegen Rome. Het houden van godsdienstoefeningen was verboden. De priesters en zij, die daartoe hun huizen of schuren hadden geleend, werden zwaar beboet 3). De hooge geestehjken en uitheemsche regulieren moesten het land verlaten, gewoonhjk met verbeurdverklaring hunner goederen. Het grootste nadeel berokkenden aan de Kerk de plakkaten op het onderwijs: geen kathoheke inrichting van onderwijs, geen kathoheke boeken of drukkerijen waren geoorloofd. Het zenden der kinderen naar buitenlandsche collegiën werd op zware straffen verboden. Daarenboven moest het den kathoheken zeer hard vallen, uitgesloten te zijn van alle staatsbetrekkingen en ambten, als minderwaardig en onbevoegd beschouwd te worden twee eeuwen lang. Bitter was zulk een gevoel van vernedering, van verongelijking, van achterstelling. Erkende men in Holland en Utrecht elk huwehjk voor wettig, dat op het stadhuis was gesloten, zoodat de kathohek dan in het geheim voor den priester kon trouwen ; in andere provinciën daarentegen, in Zeeland, Gelderland en Groningen, had men de wreedheid, geen ander huwehjk dan dat in de gereformeerde kerk gesloten was, voor wettig te erkennen. Daar moest de kathohek, om zijn k'nderen te wettigen, een reis naar Holland of Utrecht ondernemen en er trouwen op het stadhuis, ofwel zij konden, na de sluiting des huwelijks voor den pastoor, het burgerlijk herhalen voor den predikant 4). Zelfs het omkoopen der ambtenaren hielp hier niet. Ten opzichte x) De Calvinisten „montraient, en ravageant les temples, en maltraitant les ecclésiastiques, en interdisant la messe, ne vouloir s'arrêter qu' a 1'extirpation du papisme. La coalition croulait par sa base. La révolution, de nationale, était devenue populaire et religieuse." Groen van Prinsterer, Archives, VI, Introd. XXIX. 2) ,,Si 1'on ne peut se fier aux catholiques, c'est aux Reformés qu'en est- la faute." T. a. p. p. 676. 8) P. Albera S. J., De Sinte Teresiakerk op het Hooge Westeinde te 's-Gravenhage, 's-Gravenhage 1916. 4) Zie De Kathohek, Jg. 1908, I, p. 246 en noot 1. P. Albera, S. J. Kerkgesch. n. 24 * 370 § 149. Hervorming in de Nederlanden. van alle andere godsdienstoefeningen moet worden erkend, dat de strenge plakkaten, meestal ter wille der heftige predikanten uitgevaardigd, vaak niet ten uitvoer werden gelegd. Toch kwam die gematigdheid der ambtenaren aan de kathoheken gewoonhjk zeer duur te staan. Men moest zich abonneeren x) bij den schout der plaats, die dan voor een bepaalde som gelds toestond de plakkaten straffeloos te overtreden. Was een gemeente arm of niet gezind, haar vrijheid voor geld te koopen, dan had zij storing der godsdienstige bijeenkomst te wachten. Aldus bleef men bijna twee eeuwen lang ter prooi aan de dwingelandij van den schout. Het feit, dat de kathohek om den godsdienst zijner vaderen geen vol burger was in de repubhek en veel moest hjden ter wille des geloofs, had een dubbel gevolg. De vurige hechtte zich altijd inniger aan de religie, die hij onder zooveel smaad beleed. De lauwe daarentegen verzaakte het geloof, om zich aan de verdrukking te onttrekken. De afval vooral in de steden was groot. De kloosters en abdijen, die op onzen bodem zoo talrijk waren, bestonden niet meer. De laatste vrouwenkloosters te Utrecht werden opgeheven in 1613 en hun bezittingen geseculariseerd. De Nederlandsche Kerk was practisch zonder hoofd, een groot aantal priesters moedeloos. In 1583 nam Sasbout Vosmeer2) van Jan van Bruhesen het ambt van vicaris-generaal over en trachtte de verstrooide kudde te verzamelen. Omtrent denzelfden tijd werd te Keulen een Nuntius Apostolicus aangesteld, die den 22 Febr. 1592 een uitgebreide bevoegdheid over deze gewesten ontving. Deze verhief nog hetzelfde jaar Sasbout Vosmeer tot Vicarius Apostolicus, met de jurisdictie „in Holland en Zeeland en de overige streken van Nederduitschland, die op aanstoken van den satan van het kathoheke geloof en de gehoorzaamheid aan hun wettigen koning zijn afgevallen" (3 Juni 1592). In 1596 werd de nuntiatuur van Keulen in tweeën gesplitst en eene afzonderlijke voor Nederland te Brussel gevestigd. Ook een eerste stap tot de wederoprichting van het aartsbisdom Utrecht werd gedaan door de benoeming van V o sm"e e r tot aartsbisschop van Philippi i. p. i. welke titel in aarts- x)2De schout van Delft ontving in 11 maanden 1300 gulden. Daarbij kwamen nog gewoonlijk recognitiegelden, die bij het spoedig veranderen en overlijden der priesters hoog konden loopen. Zie lijst bij Knuttel, II, bl. 302 vv. a) Thus, Jaarboekje van Alb. Thijm, 1897, bl. 3 w. Dr. O. Brom, Briefwisseling der Vicarii Apostolici met den H. Stoel, Arch. v. d. Gesch. v. h. Aartsbisd. Utrecht, d. 32, bl. 456. v. ; d. 33, bl. 1 vv. § 150. Protestantisme in de overige landen. 371 bisschop van Utrecht zou worden veranderd, wanneer de aartshertogen dit vroeger of later zouden gedoogen. De nieuwe aartsbisschop van Phihppi resideerde te Keulen tot aan zijn dood (1614). Philippus Rovenius volgde hem op. Onder de vicarissen bloeide het kathohcisme in de provinciën weer op, veel werd heroverd, wat vroeger voorgoed verloren scheen Zeer veel droegen hiertoe de kloosterlingen bij, die als missionarissen het land doortrokken, met groot gevaar het geloof der katholieken steunden en op sommige plaatsen allengs residenties vestigden. Er werd veel, zeer veel gewerkt, zoowel door de wereldgeestelijken als door de kloosterlingen, en ofschoon hun aantal 2) betrekkelijk gering was, bleek toch de uitkomst zeer verbhjdend. De ijver onder de kathoheken herleefde. Men spreekt in de eerste dagen van het Bestand van 9000, die naar Den Bosch of Antwerpen trokken, om het H. Vormsel te ontvangen. Van groot nut waren in de XVII eeuw en later de geestelijke zusters of klopjes, die zich zóó zeer vermenigvuldigden, dat de gereformeerde synode en sommige stadsregeeringen begonnen te vreezen 3). Zij gaven niet alleen godsdienstonderwijs aan de kinderen, maar maanden ook tot het bijwonen van den kerkdienst aan, versierden bedehuizen en altaren en vervaardigden altaarkleeden en kerksieraden 4). Gehjk onder zwakke stervelingen pleegt te geschieden, is ook hier te lande somtijds de ijver in naijver ontaard, welke echter gelukkig niet heeft belet, dat door gezamenlijk werken en zwoegen het geloof in ons vaderland is behouden gebleven. § 150. Protestantisme in het noorden, oosten en zuiden van Europa. ' Schaf er, Gesch. von Danemark, Band IV—V, Gotha 1983—1902. Karup, Geschichte der kath. Kirche in Danemark, Munster 1863. Weiding, Schwedens Gesch. im Zeitalter der Reform, Gotha 1882. Krause, Die Reformation und die Gegenreformation im ehemaligen Königreieh Polen, 1) Fruin, Wederopluiking, t. a. p. 317 vv. s) In 1616 werkten in de missie omstreeks 200 wereldgeestelijken en 15 Jezuïeten. Arch. Aartsbisd. Utrecht, Deel I, bl. 309. In 1617 omstreeks 250 wereldgeestelijken, 17 Jezuïeten en 7 Franciscanen. Arch. Aartsbisd. Utrecht, Deel XVII, bl. 462. s) Omstreeks 1650 schatte de synode haar aantal op 20.000, hetgeen zeker overdreven is. 4) Vgl. ook Arch. Aartsb. Utrecht, Deel XVIII, bl. 27, 210 ; X, bl. 126. 372 § 150. Protestantisme in de overige landen. Posen 1905 (II Aufl.). Szldvik, Die Reformation in TJngarn, Halle 1884. Confutatio Lutheranismi Danici anno 1530 conscripta a Nic. Stagefyr seu Herborneo O. F. M. ed. L. Seftmitt S. J., Ad Claras aquas (Quaracchi) 1902. 1°. In Denemarken werd Christiaan II (1513—1523) afgezet, wijl hij het Lutheranisme trachtte in te voeren (1523). Zijn opvolger Frederik I (1523—1533) slaagde beter. De groote prediker der ketterij was Jan Tausen 1), die in 1527 vrijheid van godsdienst verwierf en in 1530 zijn Confessie- Havnica doorzette. Christiaan III (1533—1559) protestantizeerde het gansche land, terwijl Bugenhagen2) de kerkehjke inrichting regelde. De kathoheken verloren alle politieke rechten, mochten geen enkel ambt bekleeden en niet erven. Geen priester mocht het land betreden op straffe des doods. Terzelfder tijd voerde Christiaan III het protestantisme in Noorwegen in, nadat Olaf, aartsbisschop van Drontheim, vroeger om zijn ketterschen ijver had moeten vluchten. De vervolging en uitroeiing der kathoheken volgde vanzelf. Nadat IJsland 8) zich lang tegen de nieuwe leer had verzet, ging het toch na den marteldood des bisschops, Jan Aresen, tot het protestantisme over (1551). 2°. Di 1519 trachtte Zweden het Deensche juk af te schudden, werd echter daarvoor met het bloedbad van Stockholm gestraft (1520). Wat later, toen Christiaan II in 1523 uit Denemarken verdreven was, koos het Zweedsche volk Gustaaf Wasa tot koning. Deze had te Lübeck het protestantisme leeren kennen en voerde het terstond in. Verzet werd met geweld neergeslagen. De voornaamste predikers waren de broeders Olof en Laurentius Peterson. Voorloopig het men den kathoheken eeredienst en den naam van bisschop bestaan. Toen in 1550 de opvolger van Wasa, Erik XIV, het Calvinisme trachtte in te voeren, werd hij verdreven. Zijn broeder Joannes III (1568—1592) huwde een kathoheke Poolsche prinses en deed alle moeite om het land tot het kathohcisme terug te brengen. De poging *), door den *) Schmitt, Johann Tausen, der danische Luther, Köln 1894. *) Hering, J. Bugenhagen, Halle 1888. *) Baumgartner, Stimm. a. M—L. B. 29 (1885), S. 295 ff. H. Biaudet, Le S. Siège et la Suède durant la seconde moitié du XVI siècle Tom. I, Paris 1907 (1570—76). Theiner, Schweden und seine Stelling zum Heiligen Stuhl unter Johann III, Sigismund III und Karl IX, 2 Theile, Augsb. 1838 f. J. Martin, Gustave Wasa et la réforme, Paris 1906. § 160. Protestantisme in de overige landen. 373 legaat Antonius Possevinus S. J. gesteund, werd door 's konings broeder Karei verijdeld. Deze dwarsboomde ook de plannen van koning Sigismund LU van Polen, die om zijn ijver voor het kathoheke geloof door Karei van den Zweedschen troon werd gestooten (1604). Alle hoop op bekeering verdween. Kareis zoon en opvolger, Gustaaf Adolf (1611—1632) werd zelfs de held en verdediger van het Lutheranisme genoemd. Zijn dochter, Christina van Zweden deed afstand van den troon en bekeerde zich tot de ware Kerk x). 3°. Het koninkrijk Polen werd reeds door leerlingen van Luther bezocht. Sigismund I (1501—1548) verhinderde echter de uitbreiding der nieuwe leer. Niet zóó ijverig was Sigismund II (1548—1572), zoodat weldra alle sekten in Polen haar gemeenten hadden. De Lutheranen, Calvinisten, Zwinghanen en Socinianen vereenigden zich in 1570 (Consensus Sendomiriensis) en erlangden in 1573 vrijheid van godsdienst. Het hoofd der ketter sche beweging was Joannes van Lasco2). Voor de kathoheke leer heeft de beroemde kardinaal Sfanislaus Hosius groote verdienste 3). Hij bouwde een lycaeum te Braunsberg en gaf het aan de Jezuïeten, die zeer veel in Polen hebben gewerkt. Maar al was het gevaar der protestantizeering geweken, de godsdienstige twisten duurden voort en werden een der hoofdoorzaken van den ondergang des lands. 4°. In Hongarije4) maakten studenten van Wittenberg het Lutheranisme bekend. De adel sloeg terstond begeerige blikken op het kerkehjk goed en begunstigde de ketterij. De grootste prediker Matthaeus Devay, die in 1543 het Lutheranisme verliet en het Calvinisme omhelsde, hield in 1545 een synode van 29 predikanten. De leer van C a 1 v ij n kreeg meer en meer de overhand en werd in 1563 geformuleerd in de Confessio Hungarica. In 1561 kwamen de Jezuïeten naar Tyrnau. Al hadden zij aanvankelijk van de protestanten veel te hjden, de vrucht hunner vermoeienis was rijk. In 1583 trad de beroemde bekeerling Petrus Pazmany in de orde, die als missionaris, later als primaat en kardinaal het katholicisme 1) Friia, Königin Christine von Schweden, Leipzig 1899. 2) Pascal, Jean de Lasco, évèque catholique, réformateur protestant, Paris 1894. ») Eichhorn, Der ermlandische Bischof und Kardinal Hosius, Mainz 1854, 2 Bde. Berga, Pierre Skarga S. J., Paris 1916. ») Bod, Hist, Hung. ecclesiastica, 3 vol. Lugd. Batav. 1888—1890. 374 § 150. Protestantisme in de overige landen. in Hongarije machtig gesteund heeft *) In 1606 ontvingen de protestanten vrijheid van godsdienst. Ook Zevenbergen nam het Calvinisme aan en de landdag van 1556 gaf aan elke religie vrijheid. 5°. In de grootere steden van Italië 2) vond men weldra een menigte ketters, die echter uit vreeze voor de inquisitie zich verstrooiden. Petrus Vermigli (Martyr) leefde in Zwitserland, dan te Oxford en Straatsburg en stierf te Zürich. Bernardino O c h i n o, eerst Franciscaan, dan Kapucijn, muntte uit als redenaar. Hij viel af, huwde te Geneve en werd professor te Oxford. Vergerio, eerst pauselijk nuntius, stierf als professor te Tübingen (1665). Paolo Sarpi3) Serviet, was zeer gunstig voor het protestantisme gestemd en deed het katholicisme te Venetië groote schade. Diens vriend Antonius de Dominis, in 1602 aartsbisschop van Spalatro, was Lutheraan noch Calvinist, maar bestreed de Kerk, haar jurisdictie, het primaat, het H. Misoffer enz. en ging in 1618 tot het Anglicanisme over 4). Een der meest bekende dezer Itahaansche ketters was Giordano Bruno (f 1600) 5) Geboren in 1640 te Nola trad hij in de orde der Predikheeren, die hij weldra verhet om een zwervend leven te leiden. In talrijke geschriften verdedigde Bruno het pantheïsme, hoonde de Kerk en leefde zedeloos. In 1600 werd hij te Bome voor de inquisitie gedaagd en tot den vuurdood veroordeeld 6). Het grootst aantal volgelingen had Faustus Soeinus (f 1604). Zijn oom L a e 1 i u s Socinus (f 1562) stond in betrekking met de Duitsche protestanten en het onuitgegeven geschriften na, die Faustus erfde. De daarin neergelegde ideeën ontwikkelde hij verder en kwam tot een rationalistisch protestantisme. Het langst vertoefde hij in Polen en won alle Unitariërs voor de sekte der Socinianen. In tal van leerstukken kwam hn' met Luther overeen, ontkende echter de genade, de erfzonde, overdreef de kracht der rede, noemde de H. Schrift bijna onbegrijpehjk, ofschoon ze ook voor hem de eenige *) Schwicker, Peter Pazmany, Kard.-Erzb. und Primas von TJngarn, und seine Zeit, Köln 1888. 2) Lauchert, Die italienischen literarisohen Gegner Luthers, Freib. i. Br. 1912, Buschbell, Reformation und Inquisition in Italien um die Mitte des XVI Jahrh., Paderborn 1910. •) Rein, Paolo Sarpi und die Protestanten, Helsingfors 1904. 4) Zie zijn boek De republica christiana, libri quatuor, Lond. 1617. s) O. Oentile, Giordano Bruno nella storia della cultura, Palermo 1907. 6) Zijn werken zijn uitgegeven het laatst door Kuhlenbeck, Jena 1890 ff. Kuhlenbeck, Giordano Bruno, Berlin 1913. § 151. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme 375 geloofsbron was x). Later verwierpen de Socinianen al het bovennatuurlijke en leerden een zuiver rationalisme. Talrijk was de sekte in Engeland en Holland, waar echter geen gemeenten werden geduld, in Zwitserland, Pruisen, de Palts en vooral in Zevenbergen 2) 6°. Alle pogingen om het protestantisme onder de schismatieke Grieken uit te breiden, leden schipbreuk. Reeds Melanchthon zond in 1559 de Confessie van Augsburg aan den patriarch van Constantinopel, ontving echter geen antwoord. Men wachtte betere tijden. Opnieuw knoopten de professoren van Tübingen C r u s i u s, Andreae enz. in 1573 verbmding aan met Constantinopel. Maar ook nu droeg dat apostolaat geen vrucht. De patriarch J e r em i a s H weerlegde hun stellingen en vroeg, dat men hem verder niet meer zou lastig vahen. Evenmin slaagden de pogingen der Hollandsche Calvinisten. Wel gaf Cyrillus Lukaris3), die in 1621 den patriarchalen zetel van Alexandrië met dien van Constantinopel verwisselde, gehoor aan hun stem en vaardigde in 1631 een geloofsbelijdenis uit, waarin hij de leer van C a 1 v ij n over de praedestinatie en het H. Sacrament des Altaars uitsprak, maar die driestheid kwam hem duur te staan. In de synode van Constantinopel (1634) werd hij als ketter veroordeeld en uit zijn ambt ontzet. Ofschoon de listige prelaat kort daarop den zetel wist te herwinnen, het vertrouwen zijner bisschoppen herkreeg hij niet. Ln 1638 opnieuw afgezet en van verraad beschuldigd, onderging hij op last van sultan Murat IV een gewelddadigen dood. VerschiUende synoden verwierpen zijn ketterij en schreven ter voorkoming eener nieuwe kettersche beweging, de orthodoxe belijdenis van Petrus Mogilas voor. § 161. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. Marx, Die Ursachen der schnellen Verbreitung der Reform, Mainz 1834. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwicklung und ihre Wirkungen, 3 Bde. Regensburg 1846 ff. Janssen, Geschichte des deutschen Volkes, I Band. Hergenröther-Kirsch, Handbuch der algemeinen Kirchengeschichte, III B. 5 Aufl. Freib. i. Br. 1916. Baudrillart. J) Lecler, Fauste Socin, Genève 1885. a) De werken van Laelius en Faustus Socinus werden uitgegeven door Oeder, Francof. 1739. Over Italië vgl. vooral ook P. Tacchi Venturi S. J., Storia della Comp. di Jesu, vol. I, Eoma 1910. ») Pichler, Cyrill Lukaris, München 1862. 376 § 151. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. L'Eglise catholique, la renaissance, le protestantisme, Paris 1904. Nic. Paulus, Protestantismus und Intoleranz, Freiburg 1911. 1°. Uit de geschiedenis der hervorming blijkt zonneklaar wat den snellen voortgang der ketterij heeft begunstigd. De oorzaken zijn drieërlei: de toestand der christehjke maatschappij, de kettersche leer en de wijze waarop ze aan het volk werd verkondigd. a. De toestand der toenmalige wereld was over het algemeen zeer treurig. Door de residentie der Pausen te Avignon, door de scheuring, door de gevolgen der renaissance, door tal van werkelijke en vermeende misbruiken was er allengs een scherpe tegenstelling ontstaan, zoowel tusschen de geestelijkheid en het volk, als tusschen de wereldlijke vorsten en Rome. Zelfs was in sommige landen, door aanhoudende klachten over de curie, die tegenstelling tot haat aangegroeid. Dit leidde tot ontevredenheid met het bestaande, tot zucht naar nieuwigheden, vooral tot vrijheid en onafhankelijkheid in denken en handelen ; tot groote hoovaardigheid, die altijd de gewone oorzaak is van zedelijk bederf. .Ongelukkig had de onzedelijkheid niet enkel het volk, maar ook de geestehjkheid aangetast, en zelfs enkele kloosterorden op den rand des afgronds gebracht. Vooral deze neiging tot zingenot heeft later zeer velen tot de omhelzing der dwaalleer gevoerd. Te gemakkelijker kwam men daartoe, wijl de overbnjfselen der vroegere ketterijen op vele plaatsen als van zelf herleefden en de onwetendheid der geestehjken in vele streken der Germaansche landen, van Fraiikrijk en Zwitserland nogal groot was. b. Zulk een maatschappij lag zonder twijfel als een wel voorbereid veld gereed voor de leer der hervorming. Het eerste wat Luther, Calvijn en Zwingli beoogden, was den haat tegen de curie te voeden en het volk met de geestehjkheid en de vorsten los van Rome te maken ; dan de zinnehjkheid te vleien door het afschaffen van vasten en onthouding, van biecht en kloostergeloften1). Dezelfde uitwerking had de leer der rechtvaardigmaking door het geloof alléén, de leer van het vrije onderzoek, van de zekerheid des eeuwigen levens, de praedestinatie, van *) „Maxima horum pars visa est ea modo ex Evangelio petiisse, primum ut Antichristi Romani et Pseudoepiscoporum tyrannidem a se depellerent, deinde ut iugum qualiscumque disciplinae, poenitentiae et rehgionis universae, quae in Papatu reliqua f uit, abiicerent, proque carnis suae arbitrio ac hbidine instituerent agerentque omnia." Mart. Bucer, De regno Christi, Basil. 1557, p. 35 (Döllinger, Die Reform. II, S. 54). § 151. Oorzaken der snelle uitbreiding van het protestantisme. 377 de schadelijk- of minstens de nutteloosheid van het caelibaat en goede werken. c. In de wijze van invoeren vleiden de hervormers den adel en de vorsten met het vooruitzicht op de kerkehjke goederen, den rijkdom der kloosters en abdijen 1). Met hetzelfde lokaas werden bijna overal de hartstochten des volks en het verlangen naar betere toestanden opgewekt. Ook op de ijdelheid werd gewerkt: men gaf de communie onder beide gedaanten ; men hield de godsdienstoefeningen in de landtaal en bijzonder men verhief den eenvoudigsten leek tot een uitlegger des bijbels, waarin hij zelf de heilsleer zou vinden. De vorsten maakte men daarenboven, vooral in het Lutheranisme, tot Pausen (Summepiscopi) in hun land, waardoor natuurkjk hun eerzucht ten zeerste gevleid werd. Een der allervoornaamste oorzaken van de spoedige uitbreiding der hervorming was de tusschenkomst der vorsten en steden. Nergens heeft het volk uit eigen beweging de hervorming aanvaard. Een gering aantal gelukzoekers viel gewoordijk terstond af, geleid door afgevallen monniken of priesters. Het goede volk echter moest ten slotte overal wijken voor geweld. Het verdrijven der priesters, het verbieden der godsdienstoefeningen, het verdrukken en achterstellen der standvastigen heeft bijna in alle landen, waar thans de hervorming heerscbt, bet katholicisme met ruw geweld verwoest en uitgeroeid. In sommige landen bet men aanvankebjk de oude roomsche gebruiken onaangeroerd, om het argelooze volk te bedriegen. Waar het volk bedorven was en onvei^hillig in geloofszaken, slaagden de hervormers altijd het best2). Tusschen de uitbreiding van het kathoUcisme in de eerste tijden der Kerk en de uitbreiding van het protestantisme was dan ook een hemelsbreed verschil. Het eerste groeide aan door het martelaarschap, het laatste hoofdzakebjk door tijdelijke belangen en het geweld der wereldlijke macht. Vrijheid Heten daarenboven de protestantsche vorsten nergens (Cujus regio, ejus et religio) : na uit de verschillende ketterijen een keuze te hebben gedaan, zetten zjj deze door met geweld 8). *) „Nee pauci eorum qualemcumque Evangelii praedicationem eo tantum receperunt, ut in opes invaderent ecclesiasticas." Ibidem (Döllinger, t. a. p.). s) Fruin, Wederopluiking van het Katholicisme in Verspreide Geschriften, III Deel, bl. 259—69. 3) Onno Klopp, Studiën über Katholicismus und Protestantismus und Gewissensfreiheit in Deutschland, Schaffhausen 1857. 378 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. Döllinger, Die Reformation, ihre innere Entwicklung und ihre Wirkungen, 3 Bde. Regensburg 1846 ff. Janssen, Gesch. des deutschen Volkes, B. IV—V. Kahnis, Der innere Gang des deutschen Protest. 3 Aufl., 2 Bde, Leipzig 1874. Dr. Th. van Oppenraay, La doctrine de la prédestination dans 1'Eglise réformée des Pays-Bas depuis 1'origine jusqu'au synode national de Dordrecht (1618—1619), Louvain 1906. Arnold, Unparteyische Earchen- und Ketzerhistorie, Frankfurt 1699, 2 Bde. Nuyens, De Nederlandsche Republiek gedurende het Twaalfjarig Bestand, 1598—1625, Amsterdan 1905. Blok, Gesch. van het Nederl. volk, vooral Dl. IV. Groningen 1899. Bossuet, Histoire des Variations, 4 vols, Paris 1689. Harnack, Dogmengesch. III (3 Aufl.), Tübingen 1897. Seeberg, Lehrb. der Dogmengesch. II, Erlangen 1895. 1°. Toen het protestantisme het leergezag der Kerk verwierp en het vrije onderzoek aanvaardde, stelde het tevens de oorzaak der volgende twisten. Had men in het afbreken over het algemeen de eenheid bewaard, in het opbouwen kwam het menschehjk goeddunken, de verschillende zienswijze der ketters eerst recht aan den dag. Zelfs onder de voornaamste protestantsche theologen, die in den beginne door hun gemeenschappehjken afkeer van Rome waren verbonden gebleven, ontvlamde een onverzoenlijke strijd. Alle onderlinge achting ging verloren, omdat men elkander de meest onzuivere bedoelingen toeschreef. In de plaats der christelijke zachtmoedigheid trad de hevigste vervolging, die haar toevlucht nam tot bloedige wetten, tot kerker- en doodstraf. 2°. Reeds vroeg was de a) sacramentsstrijd tusschen Luther en Zwingli ontbrand. 6) Op den rijksdag van Augsburg (1530) en ook bij het Interim van Leipzig had Melanchthon verschillende punten toegegeven aan de kathoheken. Om die reden door zijn Luthersche geloofsgenooten berispt, noemde hij de toegestane leerstukken onverschillige dingen of adiaphora Dit was de oorzaak van den adiaphoristischen strijd, die jarenlang met groote hevigheid gevoerd werd, zoowel van den kansel als in geschrifte, c) Agricola2), een vriend en leerling van Luther, viel zijn eigen meester aan en verwekte den antinomistischcn strijd 3), hetgeen hem echter duur kwam te staan. Volgens Luther ») P. Eber, Ein Stück Wittenberger Lebens, 1632—1569, Ansbach 1857. *) Kawerau, J. Agricola, Berlin 1881. 8) Kawerau, Studiën und Kritiken, 1904, Heft 1. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 379 wekte de wet God angst voor Gods oordeel op in den zondaar, terwijl hij het Evangelie geen andere werking toeschreef, dan aan den aldus beangste troost en opbeuring te geven. Agricola daarentegen leerde, dat de bekeering haar oorsprong had in het Evangelie en uitging van de liefde, die opgewekt werd door de verkondiging van 's Heeren lijden en sterven. In zijn heftigheid begreep L uther zijn vroegeren vriend niet meer, beschuldigde hem ten onrechte van antinomisme, alsof Agricola de zedenwet afschafte en alle zonden vrijliet. Hoe volledig deze ook herriep, hoe die hij zich voor Luther vernederde, voorgoed had hij diens genade verbeurd, d) Andreas Osiander1), professor in Neurenberg en Königsberg, betreurde de zedelijke gevolgen van Luthers leer over de rechtvaardigmaking. Volgens hem bestond de gerechtigheid in de inwoning Gods, die verdiend werd door Christus en bewerk#in den mensch door het geloof. Hierdoor ontbrandde de Osiandrische strijd 2), die in hevigheid alles overtrof. Zoowel Melanchthon als Elacius Illyricus8) overlaadden hem met smaadredenen en pamfletten en werden alleen door Joachim Mörlin, predikant te Königsberg, overtroffen. Osiander was zijn leven niet zeker en kwam gewapend op den kansel. Zijn verdediger Funk werd zelfs als Osiandrist onthoofd, het Osiandrisme in 1667 door het Corpus doctrinae Pruthenicum van Chemnitz veroordeeld, e) De noodzakelijkheid der goede werken had Luther verworpen. Het gevolg was zedenbederf. Gebjk reeds vroeger Melanchthon (1535), gebjk het Interim van Augsburg en Leipzig, verzette zich ook Georg Major tegen die leer en noemde de goede werken noodzakelijk. Nu verhief zich Amsdorf en begon den Majoristischcn strijd (1551). Hij schold Major voor den antichrist uit en ging zóó ver, dat hij de goede werken ter zaligheid schadelijk noemde. Vele steunden hem. Major moest vluchten en vond, ofschoon hij herriep, bij zijn vijanden geen vergiffenis. Major overleed in 1574 4). ƒ) De vraag, of de mensch bij zijn bekeering met God medewerkt, had Luther ontkend, aanvankelijk ook Melanchthon. Toen nu in 1550 Joannes Pfeffinger de medewerking van den menschehjken wil (synergismus) verdedigde, J) Möller, Dr. Andreas Osiander, Elberfeld 1870. a) Vgl. Studiën u. Kritiken, 1844. Altpreuss. Monatsschr. 1902, 517 ff. 8) Zeitschrift für kath. Theol. 1888, 75 ff. 4) Schmidt, Justus Menius, Gotha 1867. Menius verdedigde Major en werd gesuspendeerd. 380 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. werd hij met veel heftigheid door Amsdorf en Flacius Illyricus bestreden. Lang duurde de synergistische strijd1), waarin de voornaamste Luthersche theologen het voor en tegen verdedigden, totdat de keurvorst August van Saksen de partij voor het synergisme opnam, g) Een tijd lang neigden in Saksen verschillende Lutheranen, met Melanchthon aan het hoofd, tot het cryptocalvinisme. Wreed was de vervolging, die zij na den dood huns aanvoerders (1560) moesten verduren. Velen werden verbannen, anderen in den kerker geworpen. Met geweld behaalden de Lutheranen de overwinning. 3°. Ook onder de Calvinisten bleef het niet rustig. Vooral tegen de praedestinatie en de kerkehjke inrichting kwamen velen in verzet. De leer der praedestinatie leidde in de Nederlanden tot den Anniniaanschen strijd1). De eerste leden der Nederlandsche hervormde kerk verdedigden volstrekt niet de absolute praedestinatie, het hoofddogma van C a 1 v ij n. Integendeel, hun dogmatische boeken, welke zij ontvingen van de calvinistische gemeente te Londen, beleden de conditioneele praedestinatie, de mededeeling der goddelijke genade aan alle menschen, de vrijheid van den menschelijken wil onder de werking der genade en de mogelijkheid, het geloof en de toekomstige zaligheid te verhezen. Deze zachtere leer beleed men echter niet lang. Onder den invloed der strenge predikanten, die hun opvoeding aan buitenlandsche universiteiten hadden ontvangen, voerden de synoden de Nederlandsche geloofsbelijdenis 8) en den Heidelbergscben Catechismus in, welke de absolute praedestinatie verkondigden (omstreeks 1568). Toch legden de scherpzinnigste predikanten zich bij de beslissing der synoden niet neer. De conditioneele praedestinatie bleven verdedigen : ln Friesland G e 1lius Snecanus; te Utrecht Huibert Duifhuis4) met de zijnen, wat later Gerard Bloekho ven; te Leiden Caspar Coolhaes5); te Gouda Herman Herberts; J) Fischer, Melanohthons Lehre von der Bekehrung. Eine Studie zur Entwicklung der Ansicht Melanchthons über Monergismus und Synergismus, Tübingen 1905. a) Zie boven § 149, No. 9. Vooral Dr. van Oppenraavj, La doctrine de la prédestination dans 1'église réf ormée des Pays-Bas etc. Louvain 1906. 3) J. J. van Toorenenbergen, De symbolische schriften der Nederlandsche hervormde Kerk in zuiveren, kritisch bewerkten tekst, Utrecht 1869. De Confeasio Belgica werd opgesteld door Ouy de Bray alleen. Van Oppenraavj, bl. 23. 4) Wiarda, Huibert Duifhuis, dej>rediker van St. Jacob. Amsterd. 1858. 5) Rogge, Caspar Janszoon Coolhaes, de voorlooper van Arminius, Amsterdam 1858. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 381 te Hoorn Cornelis Wiggertz; te Haarlem de leek Dirk Coornhert. Dezen allen, de een onafhankelijk van den ander, kantten zich tegen de absolute praedestinatie en bereidden den weg voor den heftigen partijstrijd, welken Arminius zou beginnen tegen Gomarus. Nauwelijks was de eerste tot hoogleeraar in de theologie benoemd (1603), of weldra (1604) kwam hij met den laatste, zijn collega aan dezelfde hoogeschool, in strijdx). Arminius verdedigde de conditioneele praedestinatie : „Tantum autem interest inter consequentem et antecedentem voluntatem, ut quibus singularibus personis vitam vult antecedente voluntate, illis ipsis mortem vebt consequente et delectetur in perditione illorum ; vero non eodem modo antecedenti et consequenti voluntati objiciuntur, üb ut peccatores, huic ut contumaciter in peccato contra sapientiae invitationem perseverantes Est enim prae- destinatio singularis personae ad salutem et ad mortem voluntatis Dei consequentis, quae objectum considerat cum omnibus suis conditionibus et circumstantiis, quae secundum praecedens aliud decretum ordinatae sunt ut salutem et mortem praecedant" 2). Al kon deze leer worden overeengebracht met de XX en LIV vraag van den Heidelbergschen Catechismus, zeker niet met het XVT artikel der Nederlandsche behjdenis (Confessie- Belgica). Gomarus stelde de absolute praedestinatie voor: „Causa electionis, propria extrema prima, sive efficiens impulsiva est Dei gratia, hoe est mera gratuita dilectio Causa impulsiva antecedens repro- bationis a gratia et gloria ad justam damnationem est solum Hberum Dei placitum" 8). De synode van Dordrecht verwierp de conditioneele praedestinatie en stelde als eenige orthodoxe leer : de absolute praedestinatie in den zin der infralapsarii 4), zoodat Christus alléén gestorven is voor de uitverkorenen8), die gedreven worden door een onweerstaanbare genade en het geloof niet kunnen verbezen. x) Maronier, Jacobus Arminius. Eene biografie, Amsterdam 1905. a) Examen Thesium D. Fr. Comari, p. 15 en 45 (Anno 1645 gedr.) Bij Van Oppenraaij, bl. 147. 3) Opp. Theol. Gomari, III, p. 34, 346 ; bij Van Oppenraaij, bl. 157. 4) D. i. consequenter ad peccatum originale. 5) Toch werden de woorden van den Heidelbergschen Catechismus (37e antwoord), dat Christus voor de zonde der gansche wereld gestorven is, niet veranderd. Men verklaart „de gansche wereld" als „menschen van elk land, elk ras, eiken stand en tijd." Van Oppenraaij, bl. 261. Dr. A. Kuyper, E voto Dordraceno. Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus, Amsterdam 1892. 382 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. Was deze leer voorheen vrij, thans werd ze verplichtend. Het fatalisme had gezegevierd, maar tevens de protestantsche godgeleerdheid der Nederlanden versteend. Tegen den blij venden staat, die voortduurde tot in de XIX eeuw, is eerst in onze dagen een terugwerking begonnen. Wat later werd de Nederlandsch hervormde kerk door den strijd tegen de Voetianen en Coccejanen1) verontrust. Zoowel in ons land als elders had men door de ondervinding geleerd, dat de bijbel met ieders subjectieve uitlegging onmogelijk richtsnoer des geloofs kon zijn; en zoo was men van heverlede weder tot een vaste kerkleer gekomen. Hiertegen kwam Joannes Koch, verlatinizeerd Coccejus2), uit Bremen, eerst hoogleeraar te Franeker (1636), later te Leiden (1650), in hevig verzet. Zijn groote grief was, dat de stelling : de bijbel is Oods woord, noodzakelijk alle beteekenis moest verhezen, wanneer de bijbel aan de kerkleer ondergeschikt werd gemaakt. Hij bleef bij den bijbel alleen en kwam door de studie daarvan tot zijn foederaal- of verbondstheologie. Coccejus onderscheidde een natuurverbond en een genadeverbond. Het eerste, dat hij ook het verbond der werken noemde, bestond voor den val van Adam; het laatste, dat na den zondeval intrad, had, volgens hem een drievoudig verloop : vóór, onder en na de wet. Tegen deze theorie verhief zich de bekende Gisbertus Voetius8), hoogleeraar der Ulustre school te Utrecht en werd vooral gesteund door Essenius, zijn ambtgenoot aan dezelfde school, en Maresius, hoogleeraar te Groningen. Aan de zijde van Coccejus streed diens leerling M o m m a. Nieuw voedsel ontving de twist, toen Coccejus volhield, dat de Zondag met onthouding van alle werkzaamheid alleen steunt op het derde gebod. Hij werd nu als sabbathschender uitgekreten. Weldra kreeg de verdeeldheid aanhang bij het volk. De Voetianen waren stemmig en stijf, de Coccejanen meer weelderig in hun opschik. De namen der hoogleeraren werden een partijleus, vooral toen de politiek in den strijd zich mengde. Ih de worsteling tusschen de Staten en het huis van Oranje schaarden de Coccejanen zich aan de zijde der eersten en werden daarom niet zelden „Loevesteinsche factie" 1) Rauwerihoff, Geschiedenis van het Protestantisme, Haarlem 1871, He gedeelte, bl. 97 w. a) Levens van Nederl. mannen en vrouwen, Deel III, bl. 35 vv. 8) Tijdspiegel, II, bl. 409. Levens van Nederl. mannen en vrouwen, III, 54 vv. Archief, Kist en Rooyaards, N. Arch. Deel I, bl. 35 vv. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 383 genoemd. Meer dan 18 jaren duurde de strijd en gaf de classes de handen vol. Eindehjk kwam men tot een vredelievende schikking, met beurt om beurt een predikant aan de verschillende partijen te beroepen. Men oordeelde het bijgevolg een zaak van ondergeschikt belang, in de kerk aan het volk beurtelings waarheid en leugen te verkondigen. De kerkelijke inrichting gaf vooral in Engeland aanleiding tot een langdurigen strijd. Natuurlijk moest de oprichting der High Church met haar hiërarchie den strengen Calvinisten een doorn in het oog zijn. Ook vond men in de liturgie al te veel papistisohe overbhjfsels. Na een heftigen strijd, waarin tevens de Latitudinarièrs, die nagenoeg de leer der Arminianen beleden, zich mengden, splitste zich de Engelsche kerk in Episeopalen en Presbyterianen of Puriteinen. Wat later ontstond nog een derde partij, die der zoogenaamde Independenten of Brownisten, naar hun hoofd R obert Brown. Blijkt reeds uit den naam de inrichting der eerste en tweede partij, de laatste was geheel democratisch, verwierp zelfs de presbyterieele inrichtmg en werd door een vergadering van afgevaardigden der gemeenten bestuurd1). 4°. Het spreekt van zelf, dat de beschreven twisten tot de vorming van sekten voerden.' Behalve de reeds vermelde moeten nog eenige uit de onafzienbare reeks worden genoemd. Bij de drie voornaamste genootschappen Lutheranisme, Calvinisme en de High Church kwam reeds vroeg de sekte der Antitrinitariërs, die rationalistische stellingen verdedigden en ook de leer der H. Drievuldigheid ontkenden. De meesten behoorden tot de zuidelijke landen, Serve de (Servet), Gentile, die in 1566 te Bern werd terechtgesteld. Tot volle ontwikkeling kwam de sekte eerst bij de Socinianen2). De vroegere Wederdoopera verloren hun eerste woestheid, werden tot een sekte verzameld door M e nno Simons3), naar wien zij zich Mennonieten noemden (1536). Van de andere protestanten onderscheidden zij zich door de ver- x) Makower, Die Verfassung der Kirche von England, Berlin 1894. Drysdale, History of the Presbyterians in England, London 1889. Douglaa Campbell, The Puritanism in Holland, England and America, New-York 1892. Fletscher, Hist. of Independents in Engl., London 1862. a) Zie boven § 150 No. 5. 3) A. M. Cramer, Het leven en de verrichtingen van Menno Simons enz. Amsterdam 1837. Verder zie literatuur boven § 141. Zie nog ff. Schijn, Historiae Menonitarum plenior deductio, Amstelodami 1729. 384 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. werping van de sola-fidesleer, van den kinderdoop, van de absolute praedestinatie, van den eed, van oorlog en echtscheiding ; door de inwendige bekeering des menschen en de handhaving der excommunicatie. Dit laatste leidde tot twist en splitsing. Ook aan den Arminiaanschen strijd konden zij zich moeilijk onttrekken, zoodat ook daardoor verdeeldheid ontstond in hun leer. De hoofdzetel der Mennonieten is Nederland, ofschoon zij fach ook elders, vooral in Noord-Amerika, verspreidden. Geheel verschillend van hen zijn de Baptisten x), die 1608 in Engeland bij de Lidependenten ontstonden en op het einde der XVII eeuw talrijker werden. Zij herdoopen en belijden de Calvinistische praedestinatieleer. De Zevendags-Baptisten, sedert de hervorming Sabbattariërs genoemd, omdat zij den sabbat vieren, werden allengs zeer talrijk, vooral in Noord-Amerika (130 gemeenten). In ons land heeft Haarlem thans de grootste gemeente 2). Het mysticisme verwierp alle kerkinrichting en was met een innerlijk vroom leven tevreden. De eerste stichter is Caspar Schwenkfeld3), die zich tegen Luthers leer aangaande de rechtvaardigmaking, den wil en het avondmaal, dat hij enkel een symbool noemde, verhief. Het doopsel was hem nutteloos en het hchaam van Christus een uit God voortgekomen materie, die bij de verrijzenis vergoddelijkt was. Zijn opvattingen ontwikkelde later Jacobus Böhme (f 1624) en vond een groot aantal volgelingen. De kinderen des licht, gewoonlijk Kwakers *) (sidderaars) genoemd, hebben den schoenmaker, J. G. F o x, tot vader (f 1691). Uit het innerlijke hcht, dat eiken mensch verlicht (Joan. I, 9), vloeit volgens hen, onder onmiddellijke inwerking des H. Geestes, niet enkel alle bekeering en vroomheid, maar ook de geloofskennis voort, zoodat de H. Schrift niet de eerste geloofsbron is. Zij erkennen sacramenten noch priesterschap. De erfzonde slaapt en wordt eerst opgewekt door persoonlijke zonde. De Kwakers houden geen predikanten. Li de godsdienstige bijeenkomsten preekt en bidt hij, die zich daartoe voelt opgewekt door een oogenblikkelijke verhehting. Deze verhehting wacht de gemeente af *) N. van Beek, Het Baptisme in Nederland, Baarn 1908. *) O. Velthuizen, De Zevendedags-Baptisten, Baarn 1907 (In Kerk en Secte, ser. I, No. 3). *) Kadelbach, Kaspar Schwenkfeld, Lauban 1861. 4) Croesii, Historia Quaekeriana, 3 vol. Amstelod. 1695. NieuwburgWood, De Kwakers, Baarn 1908. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 385 onder zuchten en weenen. Het leven der Kwakers is duister en ernstig, daar zij alle spel en vreugdebetoon vermijden, zoowel den eed weigeren als staats- en mihtiedienst. Allen dragen nagenoeg dezelfde kleeding. Aanvankelijk hadden de Kwakers in Engeland een harde vervolging te verduren. Eerst Robert Barclay en William Penn verbeterden hun inrichting. De laatste stichtte den Kwakerstaat Pennsylvanië met de hoofdstad Philadelphia (1682)l). 5°. Het piëtisme 2) was een terugwerking tegen het bederf der ketterij. In Duitschland werkte daarvoor J. Arndt, Joannes Gerhard, J. Val. Andreae, Joannes Meyfart enz. Ook in Nederland begon men in de XVII eeuw de beoefening der piëtistische ascese. De voornaamsten dezer secte waren de gebroeders Teelink, Willem (t 1629), die „oefeningen" tot vroomheid hield, en E w a 1 d ; vervolgens de Utrechtsche hoogleeraar V o e t i u s (f 1676), die voor zijn studenten „Oefeningen tot vroomheid" schreef 3). De als ascetische boetprediker bekende Jodocus van Lodenstein (t 1677) had een grooten aanhang en hield voortdurend mystieke samenkomsten, waarbij zich ook Anna Maria Schuurman aansloot. Te gelijker tijd traden Willem a Brakel en Jacobus Koelman leerend en predikend op en vonden bij een groot deel der Nederlandsche bevolking aandachtig gehoor. Het aantal volgelingen van den Franschen predikant Jean de Labadie, die 1666 uit Genève naar Middelburg beroepen, spoedig als rustverstoorder werd afgezet, slonk na zijn dood te Altona (1674) altijd meer. In 1675 vestigde zich een deel der Labadisten 4) te Wieuwerd in Friesland en verdween allengs, vooral sedert in 1688 de gemeenschap van goederen was opgeheven. Ook de mystieke sekten der Engelenbroeders, der Hebreen en der CoUegianten te Rijnsburg en in enkele Hollandsche steden hadden geen lang bestaan. De „Hat- >) Weingarten, Die Revolutionskirchen Englands, Leipzig 1868. *) Heppe, Gesch. des Pietismus und der Mystik in der reform. Kirche, namentlich der Niederlande, Leiden 1879. Albert Ritschl, Gesch. des Pietismus, Bonn 1880. H. v. Berkum, De Labadie en de Labadisten enz. enz. Sneek 1851. 3) H. Heppe, Der Piëtist G. Voetius zu Utrecht (Theol. Stud. u. Kritiken, 1878, LI, S. 692). 4) Het Labadisme. Stemm. voor waarheid en vrede, 1870, bl. 279 vv. Vgl. Vragen van den dag, 1897, bl. 81 w. P. Albera, S. J. Kerkgesch. II. 25 386 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. temisten" overleefden hun leider Pontiaan van Hattem niet lang *). De eigenlijke stichter van het piëtisme was de Elzasser P h i 1. Jac. Spener (f 1705). Een tijd lang leefde hij met Labadie te Geneve, was echter minder dweepzuchtig dan deze. Achtereenvolgens predikant te Straatsburg, Frankfort, Dresden en Berlijn, stichtte hij daar de zoogenaamde „kerkjes in de kerk", hield voor een uitgelezen gehoor stichtelijke voordrachten en verklaarde de H. Schrift (Collegia pietatis). Weldra echter ging bij de hoorders met piëtisme ook dweperij, hoogmoed en ziekelijke wereldhaat gepaard. Zeer heftig werd het piëtisme bestreden, vooral door de professoren van Leipzig. Ofschoon Christiaan Thomas i u s het verdedigde, werd toch het Collegium Philobiblicum van S p e n e r s volgelingen te Leipzig gesloten. 6°. De stichter der Hernhutters2) was graaf L. von Z i nzendorf (f 1760), die in de kleine Silezische stad Herrnhut de Moravische broeders met de protestanten tot een gemeente vereenigde (1722). Sedert 1727 vormde de kolonie een afzonderlijk kerkgenootschap en werd ingericht door den stichter, bijgestaan door Fred. van Watteville en Spangenberg, die alle drie het piëtisme aanhingen. De leden der gemeente verdeelden zij naar leeftijd en stand: kinderen, ongehuwden, gehuwden, weduwen. Elk dezer koren had een eigen opzichter, ieder zijn eigen ambacht of werk. Als hoofdkarakter heeft de godsdienst der Hernhutters „verteedering voor Jezus, voor diens lijden, wonden en dood." In aUe geschriften en liederen treedt dit ééne vooral op den voorgrond. Met den Zahgmaker sloten zij in 1741 een verbond. Zijn wil werd bij verkiezingen, huwehjken en andere gewichtige ondernemingen door het lot ondervraagd. Eveneens bepaalde men de lezing uit de H. Schrift door het lot. Vóór het avondmaal hield men een agape. De Hernhutters breidden zich uit in Duitschland en andere landen van Europa, zelfs in Afrika, Amerika en Azië. 1) Zie Blok, Geschiedenis v. h. Nederl. Volk, V, 462 v. Beitsma, Gesch. van de Hervorming en de Herv. Kerk, Hde Druk, bl. 306 v. Een echte collegiant in De Gids, 1892, II, bl. 526 vv. 2) J. Witkop, De Evangelische broedergemeente der Hernhutters in oorsprong, aard en werking, Groningen 1841. Muller, Zinzendorf als Erneuerer der Bruderkirche, Leipzig 1900. Vgl. Bosch in Utrechtsche Volksalm. 1853, bl. 60 w. en Kist, in Kist en Moll, Arch., II, bl. 79 vv. Kleinschmidt, De Broedergemeente (Hernhutters), Baarn 1909. § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 387 Alle gemeenten stonden onder de ouderlingen van Herrnhut, terwijl iedere gemeente bestuurd werd door een volledige hiërarchie, bisschop, priesters, diakenen enz., die echter in aUes afhankelijk waren van de gemeente. 7°. Verwant met de Hernhutters en een tijdlang met hen verbonden waren de Methodisten1), gesticht door John Wesley, student te Oxford (1729). Hij vereenigde eenige medestudenten tot gemeenschappelijke studie en oefeningen van godsvrucht. Weldra bezochten zij armen en zieken, namen iedere week aan het avondmaal deel, lazen veel in de H. Schrift, in Tauler en Thomas a Kempis. Verachtelijk werden zij Methodisten genoemd als uitvinders van een nieuwen levensregel (methodus vitae), dien zij zeer nauwkeurig onderhielden. Met John en Karei Wesley had Georg Whitefield den grootsten invloed. Aanvankehjk bleven zij trouw aan de 39 artikelen der Engelsche kerk. Toen zij echter altijd meer als dwepers bekend werden, trokken de Engelsche geestelijken zich terug. Nu nam Wesley hun functie waar en wijdde zelfs priesters. Leeken verkondigden de blijde boodschap en trokken veel volk. Zij leerden, dat de mensch plotseling gerechtvaardigd wordt door het geloof, de oorspronkehjke heiligheid terug ontvangt op eene wijze, die zelfs lichamelijk gevoeld wordt; dat zoo iemand de eeuwige zahgheid waardig is en niet meer kan zondigen. Wesley en Whitefield beweerden, dat zij onmiddellijk door den H. Geest werden bestuurd en daarom met hun preeken hevige stuiptrekkingen, smeekingen en verzuchtingen, zelfs geestverrukkingen bij de hoorders teweegbrachten. Dit noemden zij „het mdringen der genade". Deze heftige aanstellerij bracht een afscheiding tusschen hen en de Hernhutters teweeg (1740). Het jaar daarop splitsten zich de Methodisten zelf in Wesleyanen en Whitefieldianen ; later na den dood van Whitefield in verschillende kleinere sekten (1770). Tot handhaving der strenge tucht verdeelde men de gemeente in klassen, die door leeken werden bestuurd. Het oppertoezicht heeft een jaarlijksche of vierjaarlijksche synode. Het talrijkst zijn de Methodisten in Engeland en Amerika, waar ze op 20.000.000 worden geschat. x) Atkinson, The beginnings of the Wesleyan movement in America, London 1896. Jackson, Gesch. vom Anfang, Fortgang und gegenwartigen Zustand der Methodisten. Aus d. Engl. von Kuntze, Berlin 1840. J. M. Valeton, Het Methodisme, Baarn 1911. 388 § 152. Inwendige ontwikkeling van het protestantisme. 8°. Niet zoo talrijk zijn de Zwedenborgianen1), de kerk van het „Nieuwe Jeruzalem". Haar stichter is Emmanuel van Zwedenborg. Hij meende verechijningen te hebben en te worden geroepen tot het innerhjk begrip der H. Schrift. In zijn talrijke werken 2) verkondigde hij een rationahstisch-mystieke theosophie. De grondslag van zijn 'eer is Luthersch ; het gebouw zoo min mogebjk bovermatuurlijk. Zelfs de opstanding des vleesches wordt geloochend. De godsdienstoefening bestaat in preek, zang en lezing uit de H. Schrift. Het avondmaal houden zij viermaal in het jaar. Talrijk zijn de Zwedenborgianen in Engeland en NoordAmerika, vooral echter in Zweden. !) Tafel, Swedenborg und seine Gegner, Tüb. 1841. Tüb. Quartalschr. 1830. S. 548 ff. Oörres, Swedenborg und sein Verhaltniss zur Kirche, Strassb. 1827. O. Barger, De Zwedenborgianen, Baarn 1909. 2) Bijzonder Vera christiana religio, London 1771. De coelo et inferno, London 1758. DERDE HOOFDSTUK. Katholieke Keek en ware hervorming. § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. Ranke, Die römischen Papste in den letzten vier Jahrhunderten, 3 Bnde. X Aufl., Leipzig 1900. Hefele-Hergenröther, Conciliengeschichte, IX Band, Freiburg i. Br. 1890. Laviaae et Rambaud, Histoire générale, Tom. IV—V, Paris 1894 s. Schwane, Dogmengeschichte der neueren Zeit, Freib. i. B. 1890. Paulaen, Geschichte des gelehrten TJnterrichts, 2 Aufl., II Band, Leipzig 1896. Pastor, Gesch. der Papste, V—VI B. Freib. i. Br. 1909—1913. Vgl. Hist. Pol. Bl. 1910, B. 146, s. 47—63. P. Tacchi Venturi S. J., Storia della Comp. di Gesü, vol. I, Boma 1910. Jourdan, The movement towards Catholic reform in the early sixteenth century, New-York 1914. Monod, La Béforme catholique, Bevue hist., 1916. 1°. Terwijl door de ketterijen van Luther, Zwingli, C a 1 v ij n en een menigte van hen afhankelijke sekten, heele provinciën en landen afvielen van de Kerk, begon in het overblijvende gedeelte de zoozeer verlangde hervorming in hoofd en leden. Tot een nieuw leven herrees de Kerk, die men den dood nabij waande, en wat in de meening der vijanden haar ondergang had moeten verhaasten, werd de aanleiding tot hernieuwden, webgen bloei. Was het Pausdom vóór de hereonning zeer diep gedaald, het verhief zich tot het krachtige bewustzijn zijner hooge waardigheid. De Pausen herwonnen aanzien en gezag ; werden het middelpunt der ware hervorming ; omgaven zich met een stoet eerwaardige mannen van heiligen wandel en groote talenten, die de ketterij bestreden met uitmuntend gevolg, misbruiken uitroeiden, de hervorming voltooiden en bevestigden. 390 § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. 2°. Had onze Nederlandsche Paus Adrianus VT1), ook de beste bedoelingen, hij kreeg den tijd niet om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Hij beperkte de aflaten, was spaarzaam en streng. Dit laatste bezorgde hem een menigte vijanden, die bij zijn dood jubelden, omdat ze hem niet hadden gekend2). De regeering van Clemens VTI 3) was te ongelukkig voor het begin eener doortastende hervorming. Tweemaal werd hij te Rome overvallen en in den Engelenburcht gedreven, Rome geplunderd (Sacco di Roma 1527). Zijn politieke plannen leden schipbreuk; Italië werd niet zelfstandig. Onder zijn pausschap vestigde zich het protestantisme voorgoed. Engeland scheidde zich af van de Kerk. De Turken drongen voorwaarts. Hongarije ging verloren. Voor een groot deel droeg de wankelmoedigheid, het gebrek aan geestkracht en de anti-Habsburgsche pobtiek des Pausen hiervan de schuld. Eerst Paulus III 4) (1534—1549) betrad voorgoed den weg der kerkelijke hervorming. Hij bezat het groot talent, om de rechte mannen te kiezen, en verhief tot het kardinalaat Caspar Contarini, Jacobus Sadoletus, Reginaldus Pole, Hieronymus Aleander, Joannes Petrus Caraffa, Marcellus Cervini, Joannes Morone enz. Enkelen dezer bet hij met eenige anderen het ontwerp van belangrijke hervormingsbesluiten uitwerken (1537)6). Naar bet voorbeeld der universiteiten van Leuven en Parijs deed de Paus een Index van verboden boeken opstellen 6), gaf een nieuwe regeling aan de Romeinsche inquisitie (1542) en stelde den ijverigen kardinaal Caraffa aan het hoofd. Beroemde ordestichters ontvingen van Paulus Hl hun goedkeuring (Ignatius, Hieronymus *) Zie boven § 138, No. 10. Daarbij Pastor, Geschichte der Papste, IV, 2, Freib. 1907, S. 1—167. Huurdeman, de Nederlandsche Paus Adrianus VI, Amsterdam (1908). a) Boven de deur van zijn geneesheer schreef men de woorden : Liberatori patriae S. P. Q. B. Schmidlin, Gesch. der deutschen Nationalkirche in Bom. Santa Maria dell' anima, Freib. i. Br. 1906. s) Zie boven § 138, No. 10. Daarbij Pastor, Gesch. der Papste, TV, 2, Freib. i. Br. 1907, S. 158 ff. 4) Quirini, Imago optimi pontificis expressa in gestis Pauli III, Brixiae 1745. Capasso, La politica di papa Paolo III e 1'Italia, Camerino 1901. In zijn jeugd huldigde Paulus de ruime zedelijkheidsbegrippen der renaissance. s) Consilium delectorum cardinahum et aliorum praelat. de emendanda Eccl. bij Le Plat, Monum. ad hist. concil. Trid. etc. II, 596 ss. 6) Hilgers,' Der Index der verbotenen Bücher, Freib. i. Br. 1904. § 163. Hervormende werkzaamheid der Pausen. 391 Aemiliani, Angela Merici). Vooral echter kwam hij met reuzenkracht alle soort van moeilijkheden te boven en bracht de kerkvergadering van Trente tot stand. Onder de korte regeeringen van Julius III (1550—1555), die Engeland tot de Kerk zag terugkeeren *), en Marcellus II (1555) hadden niet veel zittingen plaats. Hoewel Paulus IV 2) (1555—1559) bij zijn keuze 79 jaren telde, toonde hij zich nog krachtig naar hchaam en geest. Reeds als kardinaal (Caraffa) was hij de ziel der ware hervorming op alle gebied en had de orde der Theatijnen gesticht. Een talrgke congregatie voor een algemeene hervorming werd opgericht. In elke der drie klassen werkten 8 karclinalen, 15 prelaten en 50 geleerden. Zeer streng trad hij op tegen de ketterij 5). Veel schaadde hem zijn groote gestrengheid en zijn afkeer van de Habsburgers. Het eerste vervreemdde van hemde gemoederen, het laatste leidde tot een verderfelijke politiek. In 1559 bande hij de trouwelooze nepoten uit Rome. Twee van hen werden na zijn dood terechtgesteld 4). Veel zachter was de volgende Paus, Pius IV (1559—1565), een vriend der Habsburgers. Hij bracht de kerkvergadering van Trente tot een voorspoedig einde, richtte de Congregatie- interpretum Concilii Tridentini op, gaf een verbeterde editie van den Index uit en verhief zijn beroemden neef Carolus Borromaeus tot het kardinalaat. Te Rome stichtte Pius een seminarie, waarvan hij het beheer gaf aan de Jezuïeten. De reden, waarom in 1565 een samenzwering tegen zijn leven gesmeed werd, schijnt niets anders dan dweepzucht te zijn geweest 6). 3°. Na zijn dood schonk de Voorzienigheid achtereenvolgens drie groote Pausen aan de Kerk: een heilige, die de zeden hervormde ; de tweede was een geleerde en bracht de kerkehjke studiën tot hoogen bloei ; ten slotte een machtig heerscher, die een nieuwe !) Zimmerman, S. J., Maria die Katholische, Freib. i. Br. 1890. 2) Jenkins, The story of the Caraffa, the Pontificate of Paul IV, Lond. 1887. Boralevi, I primi mesi del pontificato di Paolo IV, Livorno 1888. Nonciatures franc. : Paul IV, 1909. s) Constit. Cum quorumdam, Buil. Bom. IV, 1, 322. Const. Cum ex Apo8t. officio, Baynald, an. 1569, No. 14. 4) Revue Bénédictine, Tom. XXII (1905); Tom. XXIV (1907), 224 ss. La disgrace et le procés des Caraffa d'après des documents inédits. 6) Hist. Jahrbuch, Band VI (1885), S. 3 ff. ; S. 161 ff. Banke, I, 228—229. 392 § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. organisatie gaf aan de curie. De H. Pius V*) (1566—1572) uit de orde der Predikheeren, leefde zeer streng en eenvoudig, stichtte een ieder door zijn godsvrucht, nam strenge maatregelen tegen de onzedelijkheid, de ontheiliging van den Zondag en de godslastering, verbeterde de rechtspleging en hield eiken laatsten Woensdag der maand een openbare zitting, waar een ieder tegen een vonnis der rechtbank zijn bezwaren kon opperen. Rome veranderde van aanschijn. Voor het onderricht der geestehjken verscheen in 1566 de Catechismus Romanus, in 1568 het verbeterde Romeinsche brevier. Elk ander brevier, dat niet goedgekeurd door den Apostolischen Stoel of geen 200 jaren oud was, werd verboden. In 1570 volgde het verbeterde Romeinsche Missaal2). De bul In coena Domini, die sedert 1364 jaarlijks op Witten Donderdag werd afgekondigd en de aan den Paus gereserveerde censuren bevatte, vaardigde Pius V in scherperen vorm uit. Korüngin Elisabeth excommuniceerde bij en verklaarde haar vervallen van den troon (1570). Zeer veel deed de Paus tegen de Turken. Met Spanje en Venetië sloot hij een verbond en gaf het opperbevel van den oorlog aan Don Juan van Oostenrijk, die de beroemde overwinning bij Lepanto behaalde (6 Oct. 1571). P i u s V stierf heilig, zooals hij geleefd had, 1 Mei 1572, en werd door Clemens XI gecanoniseerd (1712). Zijn opvolger Gregorius XIII (1572—1585) 3) was een beroemd rechtsgeleerde. Zijn voornaamste zorg besteedde hij aan de verheffing van het kerkelijk onderricht en de echt kathoheke wetenschap. Rijk begiftigde hij het Collegium Romanum, dat naar hem Universitas Oregoriana heet; nog ruimer het door den H. Ignatius gestichte Collegium Oermanicum4), dat zoo ontzaglijk veel nut stichtte voor de Duitsche Kerk, en voegde het Hongaarsche college er aan toe. Dergehjke stichtingen het hij inrichten voor de Engelschen, de Ieren, Grieken, Maronieten en Armeniërs. Daarenboven ontstonden door zijn ondersteuning niet J) Acta SS. Boll., I Tom. Maii, p. 616 ss. Falloux, Hist. de S. Pie V, 2 vols. Angers 1846. Analect. Boll. 1888, p. 45 ss. Bevue des quest. hist. XXXI (1882), 551 ss. O. Braunsberger S. J., Pius V und die deutschen Katholiken, Freib. i. Br. 1912. 2) Weale et Misset, Analecta liturgica, 3 vol. Paris 1888—1901. Vgl. Tüb. Quartalschr. 1884, S. 450 ff. Baumer, Gesch. des Breviers, Freib. i. Br. 1895, S. 410 ff. *) Ciappi, Compendio dellè attioni e vita di Gregorio XIII, Boma 1591. 4) Steinhuber, Gesch. des Colleg. Germ.-Hungaricum in Bom. II Aufl., 2 Bde Freib. i. B. 1906. § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. 393 minder dan 23 collegiën en seminariën, b.v. te Braunsberg, Dillingen, Fulda, Praag en Weenen. Onder zijn regeering verscheen het herziene Corpus juris, waaraan hij als kardinaal zelf had meegewerkt, en het verbeterde Martyrologium Romanum. De dankbaarheid aller beschaafde volken verdiende Gregorius X1TI door de hervornung van den kalender, die van hem zijn naam ontving. Nadat het ontwerp van den schei^zinnigen L i 1 i u s, van C h r i s t ophorus Clavius S. J. en kardinaal Willem Sirlet door de kathoheke hoven was goedgekeurd, maakte Gregorius den kalender bekend en telde na den 4en terstond den löen October 1582 !). Tot op het einde der XVIII eeuw bleven zich de protestanten tegen de invoering verzetten; de Russen en Grieken zelfs tot heden 2). Vaste nuntiaturen stichtte Gregorius te München en Keulen 3). Kort voor zijn dood ontving de Paus drie kathoheke Japansche prinsen in audiëntie. Hij overleed in 1585. Sixtus V (1586—1590), uit de orde der Franciscanen, was van zeer geringe afkomst, maar van nature aangelegd om te regeeren 4). Het eerst zuiverde hij den kerkehjken staat van roovers en bandieten en gaf aan zijn land een nieuwe inrichting van bestuur. Veel deed hij voor de verfraaiing van Rome, richtte 4 obelisken op en voltooide den koepel van St. Pieter. Niettegenstaande hij de beroemde waterleiding Aqua felice, de Via felice, het Borgo felice en nog veel meer bouwde, legde hij elk jaar een milhoen dukaten neer in den Engelenburcht. Zijn hoofdwerk was echter de nieuwe organisatie der Romeinsche curie : het aantal kardinalen stelde hij vast op 70, 6 bisschoppen, 50 priesters en 14 diakenen ; stichtte de congregatiën der Riten, van het Consistorie en voor de zaken der Regulieren, en regelde de rechtsmacht der congregatie tot verklaring van het concilie van Trente. Ten opzichte van Frankrijk was de invloed van Sixtus gematigd. Noch Spanje, noch de Liga kon hem in de hoop op de bekeering van Hendrik IV doen wankelen 5). l) Elk vierde jaar zou een schrikkeljaar zijn ; van de eeuwjaren telkens het vierde, wanneer namelijk het aantal eeuwen door 4 deelbaar is : b.v. 1600, 2000, 2400 enz. Const. Inter gravissimaa, 13 Febr. 1582. !) F. Kdltenbrunner, Vorgesch. der Greg. Kalenderreform, Wien 1876. Die Polemik fiber die Greg. Kalenderreform, Wien 1878. *) Pieper, Zur Entstehungsgesch. der standigen Nuntiaturen, Freib. i. Br. 1894. 4) A. v. Hübner, Sixte-Quint, 3 vols. Paris 1870. Cugnoni, Memorie autografe di papa Sisto V (Arch, della Soc. rom. di stor. patr. 1882). 5) Segretain, Sixte-Quint et Henri IV, Paris 1861. 394 § 163. Hervormende werkzaamheid der Pausen. Kort voor zijn dood was de druk der nieuwe uitgaaf der vulgaat voltooid, waaraan hij zelf had gewerkt (1590), maar kwam nog niet uit1). De beroemde Paus regeerde slechts 5 jaren en overleed in 1590. 4°. Zeer kort duurde het bestuur der drie volgende Pausen : Urbanus VII (1590) 17 dagen; Gregorius XTV (1590—1591) 10 maanden en Innocentius IX (1591) twee maanden. Den 30 Januari 1592 werd Clemens VIII 2) (1592—l/f05) gekozen. Hij stond, zooals zijn twee voorgangers, aan de zijde der Fransche Liga ; toonde zich echter zeer tevreden, toen Hendrik IV in 1593 tot de Kerk overging, en gaf hem 17 Sept. van dat jaar de absolutie. Van Clemens VIII ontvingen de beroemde geleerden T o 1 etus, Bellarminus en Baronius het purper. Hij het de Congregationes de auxiliis houden en verbeterde het brevier s). Onze tegenwoordige vulgaat is de officiëele uitgave van het jaar 1592. Tijdens het jubilé van 1600 zag Clemens VIH omstreeks drie millioen pelgrims te Rome. Leo XI (1605) regeerde slechts eenige dagen. Paulus V 4) (1605—1621) kwam in strijd met de Venetiaansche republiek. Deze nam tienden van kerkehjke goederen en schond het privilegium fori, waarop de Paus na herhaalde waarschuwing het interdict uitsprak. Op doodstraf werd de gehoorzaamheid aan den Paus verboden. Weldra waren de meeste geestehjken den Doge ter wille, behalve de Capucijnen, Theatijnen, Minimi en Jezuïeten, die terstond werden verjaagd. Paolo Sarpi verdedigde de republiek, terwijl Bellarminus, Baronius en Fagnanus de zaak des Pausen steunden. De protestanten voedden den haat tegen Rome. Hendrik IV van Frankrijk kwam vredestichtend tusschenbeide en verhinderde den oorlog. Ofschoon reeds in 1608 een overeenkomst tot stand kwam, mochten de Jezuïeten eerst terugkeeren in 1657 5). Aan de hervorming werkte Paulus V ijverig voort. Kunst en wetenschap vonden in hem een machtig beschermer. Gregorius XV (1621—1623) ontwikkelde in zijn kort bestuur een zeer groote kracht. In 1621 verschenen de bullen Aetemi Patris en Decet Romanum Pontificem en bepaalden den vorm der Pauskeuze, die >) Kaulen, Gesch. der Vulgata, Mainz 1868. Hist. pol. Blatter, 1894, II, 31 ff. 2) Wadding, Vita Clementis VIII, Romae 1723. H. de VEpinois, La Ligue et les Papes, p. 513—668, Paris 1886. s) Zeitschr. für kath. Theol. 1884, S. 289 ff. 4) Bzovius, Vita Pauli V, Romae 1625. h) Qadaleta, Paolo V e 1'interdetto di Venezia, P. I. Trani 1900. § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. 395 nog heden bestaat. Het volgende jaar stichtte hij de Congregatio de propaganda fide *) en canoniseerde den H. Ignatius, den H. Franciscus Xaverius en de H. Theresia. Bijzonder richtte de Paus zijn blik naar Duitschland, steunde keizer Ferdinand II en ontving een groot deel der Heidelbergsche bibliotheek (Palatina) ten geschenke. Ook in Engeland en Frankrijk deed hij zijn invloed gelden, genoot het vertrouwen van alle kathoheke vorsten en deed daarbij zeer veel voor de uitbreiding des geloofs : „Eine unermessliche, weltumfassende Thatigkeit", zegt Ranke 2). Urbanus VIH 3) (1623—1644) volgde hem op. In de droeve tijden van den dertig jarigen oorlog toonde deze Paus zich een tegenstander der Habsburgsch-Spaansche politiek, wellicht uit vreeze voor de Habsburgsche overheersching3). Dat hij voor Gustaaf Adolf was, is een fabel *). Urbanus begunstigde de Congregatio de propaganda fide en bouwde voor haar het Collegium Urbanum. Hij het de bul In coena Domini herzien (1627), die na dien tijd in hoofdzaak onveranderd bleef en geldig tot de uitvaardiging der bul Apostolicae sedis (1869). In een reeks constituties en decreten 5) regelde Urbanus in bijzonderheden de vereering der zahgen. Aan de kardinalen gaf hij den titel van Eminentie. 5°. In deze tijden viel grootendeels het proces tegen Galileo Galilei8). Het wereldsysteem van Ptolomaeus, door alle geleerden erkend, door de HH. Vaders en scholastieken vastgehouden, werd tot in de XVII eeuw algemeen onderwezen. Daarom gold het systeem van Copernicus niet alleen als een aanval op de Aristotelische wijsbegeerte, maar vond ook bij vakmannen als Tycho de Brahe, Alexander Tassoni, Chris- *) O. Mejer, Die Propaganda, 2 Bde. Göttingen 1852. 2) Die römischen Papste, II, 327. 8) Hergenróther, Kath. Kirche u. christl. Staat, S. 711 ff. 4) Hist. pol. BL, B. 94, S. 471. Hist. Jahrb., B. XVI (1895), S. 336 ff. ' 6) Zie de Constituties Sanctissimua (1625), Postmodum vero (1625), Coelestis Jerusdlem (1634), Sacrosancti, (1641). Buil. Bom. V, 5, 318, 387 ; VI, 1, 412 ; VI, 2, 321. «) Bricarelli S. J., Civ. Catt. ser. XVIII, Tom. IX (1903), 641 ss. Sortai8 S. J., Galilée et les congrég. rom. Etudes (1904), T. 100, 48 ss. Vaeandard, Etudes de critique et d'hist., Paris 1905. Opera di G. Galilei, 19 Tomi, Firznze 1890—1909. A. Muller, S. J., Galilei und das kopernikanische Weltsystem, en: Der Galilei-Proces, Freiburg 1909. Prof. van Oeer, Vragen van den dag, 1916, die alle Galilei-legenden laat varen. 396 § 153. Hervormende werkzaamheid der Pausen. tophorus Scheiner, Antonius Delphinus en Justus Lipsius geen genade. Het was algemeen zoowel onder protestanten als katholieken, dat dit systeem niet vereenigbaar was met den bijbel. Melanchthon verwierp het met kracht, en Luther zeide : „De dwaas (C o p e r n i c u s) wil de gansche astronomie omkeeren. Maar de H. Schrift zegt, „dat Jozuë de zon deed stilstaan en niet de aarde". Men wilde zich ter wille van het nieuwe systeem niet van den letterlijken zin des bijbels verwijderen, te rninder, wijl deze door de protestanten toch al zeer verminkt was. Nu stond in het begin der XVII eeuw Galilei, wijsgeer-wiskunstenaar van hertog Cosimo te Florence, op en verdedigde het systeem van Copernicus niet als een hypothese, maar als onomstootehjke stelling. Onder andere in zijn Brieven over de zonnevlekken (1613). De bewijzen waren, naar het getuigenis van den beroemden astronoom P. Secchi S. J., niet overtuigend en de opwerpingen voor Gali1 e i onweerlegbaar. De leer werd onderzocht en, als in tegenspraak met den bijbel, den 6 Maart 1616 door de congregatie van den Didex verworpen l). Nadat men Galilei tevergeefs had trachten te overreden zijn leer te laten varen, verbood de congregatie hem in woord of geschrift zijn meening te leeraren, te verdedigen of die leer te houden. Galilei beloofde het. Een jaar daarna werd ook het boek van Copernicus: De revolutionibus coelestibus op den Index geplaatst, door een decreet, dat aan alle universiteiten werd toegezonden en de meening van Copernicus noemde: falsa doctrina Pythagorica divinae omnino adversans. Eenige jaren later werd het systeem van Copernicus als hypothese vrijgelaten (1620). Li 1632 schond Galilei zijn belofte (Dialogi) en kwam voor het H. Officie, werd echter niet gefolterd, maar na afzwering als verdacht van ketterij veroordeeld tot kerkerstraf, die veranderd werd in opsluiting in het paleis van den Florentijnschen gezant. Daar wijdde hij zich aan de wetenschap en onderhield briefwisseling met zijne vrienden. Galilei over- x) De stelling : Sol est centrum mundi et omnino immobilia motu locoli, werd veroordeeld als Formoliter haeretica, quatenus contradicit expresse sententiis 8. scripturae in multis locis secundum proprietatem verborum et secundum communem expositionem et sensum s. patrum et theologorum doctorum. De stelling : Terra non est centrum mundi nee immobilis, sed secundum se totam movetur et motu diurno als Erronea in fide. § 154. Kerkvergadering van Trente. 397 leed in vrede met de Kerk op zijn landgoed bij Florence (1642). — Noch het decreet der congregatie van den Index (1616), noch dat van het H. Officie (1633) raken het onfeilbare leerambt der Kerk, al waren het niet slechts disciphnaire, maar doctrinaire decreten der congregatie. 6°. Op Urbanus VIII volgde Innocentius X1) (1644— 1655), die zich weer bij de Habsburgers aansloot. Ofschoon deze Paus een vervolging instelde tegen de nepoten zijns voorgangers, het hij zich zelf door zijn staatkundige schoonzuster Donna Olimpia Maidalchini beheerschen, hetgeen tot familietwist leidde. Overigens was de Paus onberispelijk en zeer werkzaam, beschermde de zwakken en vervolgden. Innocentius was de eenige, die zijn stem verhief tegen het onrecht van den Munsterschen vrede. Onder Alexander VII (1655—1667.) begon reeds het verzet der Franschen tegen Rome en eindigde in den vrede van Pisa 1664. Hij beminde de wetenschappen en had beroemde geleerden aan zijn hof: Bona, Pallavicini, Holsten en Leo Allacci. Aan Christina van Zweden2), die zich te Innsbruck openhjk bekeerd en daarna te Rome gevestigd had, stond Alexander een lijfrente toe. § 154. Kerkvergadering van Trente. Druffel-Brandi, Monumenta Tridentina, I—V, München 1884—1899. Concilium Trid. Diariorum, aetorum, epistularum, tractatuum nova collectio, ed. Societas Goerresiana, Tom. I—II, Diariorum pars I et II, ed. Merkle ; Friburgi Brisg. 1901—11. Tom. IV, V et VIII Aetorum pars I—II et V, ed. Ehses, Frib. Brisg. 1901—1911. Buschbell, Tom. X: Epist. pars I (1545—1547), Frib. Brisg. 1916. Bevue d'hist. ecclésiast. 1904, p. 755 ss. Hefele-Hergenröther, Conciliengesch. B. IX. Paolo Sarpi, Istoria del Concilio di Trento, Londra 1619 ; trad. francaise, Le Courrayer, Amsterdam 1736—1751. Vgl. Hist. Jahrb. 1905—1909. Sforza Pallavicini, Istoria del. S. Concilio di Trento, ed. Zaccaria, 4 vols. Boma 1833. Prat, S. J., Hist. du Concile de Trente, *) Ciampi, Innocenzo X Pamfili e la sua corte, Roma 1878. l) Schauerte, Christina v. Schweden, Freiburg 1880. 398 § 164. Kerkvergadering van Trente. Bruxelles 1854, 3 vols. Vermeulen, Die Verlegung des Konzils von Trient, Regensburg 1890. Dezelfde, Das XIX allgemeine Konzil in Bologna, Regensburg 1892. Carcereri, Storia esterna del concilio di Bologna, Montevarchi 1902. 1°. Om verschillende redenen was het concilie van Trente (1545— 1563) het belangrijkste aller oecumenische concilies ; niet enkel om de beroemde dogmatische bepalingen, maar ook om de ingrijpende hervormingsdecreten, waardoor de groote Pausen in hun heilzaam werk werden gesteund. Reeds op den rijksdag van Neurenberg (1522—1523) werd het verlangen uitgesproken naar een algemeene synode. Adrianus VT stierf nog, voordat hij aan de samenroeping kon denken. Clemens VU zag aanvankelijk het nut eener synode niet in. Vooreerst vreesde hij, dat men de synoden van Pisa, Constanz en Bazel tot voorbeeld zou nemen. Immers de ketters vroegen te Neurenberg een „vrije" synode, waarop de bisschoppen van hun eed aan den Paus zouden worden ontbonden en ook leeken stem zouden hebben. Daarbij beriepen de protestanten zich alleen op de schriftuur en hadden alle vroegere synoden verworpen. Niet lang duurde het meer (1521), of Luther verwierp ook elke toekomstige synode, die hem verplichten kon tot de onderhouding harer beslissingen. Op den rijksdag van Augsburg werd het verlangen naar een synode met zooveel aandrang kenbaar gemaakt (1530), dat Clemens VII van gevoelen veranderde en terstond de hand aan het werk sloeg l). Toch vorderde hij niets, omdat de koning van Frankrijk uit haat tegen den keizer alle pogingen verijdelde. Nog heviger werd de tegenwerking, toen de Smalkaldische bond altijd machtiger werd en daarom geen synode meer wenschte (1535). Toch riep Paulus III, die zich het houden eener synode als levenstaak had gekozen 2), in 1537 het concilie te Mantua samen. Maar de oorlog tusschen den keizer en Frankrijk gebood uitstel. Na den vrede van Crespy (1544) en de wegruiming van tallooze beletselen zag de Paus eindelijk zijn moeite beloond. Den 13 December 1545 kon te Trente de eerste zitting beginnen. Tweemaal geschorst en herbaaldehjk door politieke moeilijkheden geteisterd, kon eerst 4 December 1563 de synode worden voltooid. J) Pastor, Geschichte der Papste, rV, 2, Freib. 1907, S. 394 ff.; S. 582—584. ») Röm. Quartalschr. 1901, S. 153 ff. ; S. 397 ff. § 154. Kerkvergadering van Trente. 399 2°. Voor den loop der synode x) werd besloten, dat men niet, zooals te Constanz, naar natiën, maar hoofdelijk zou stemmen. Stemrecbt hadden de kardinalen, de bisschoppen, de generaals der orden en de abten ; de laatsten met drieën één stem. Ofschoon de procuratoren der bisschoppen geen stemrecht hadden, maakte Paulus LTI voor de Duitschers, om het hachelijke van hun toestand, een uitzondering (1545), wat hun echter Pius IV weer ontnam (1562). De vrijheid van spreken en stemmen werd door de leden ruimschoots gebruikt, zooals de disputen en stemmingen voldoende bewijzen 2). Wat door de synode zou worden behandeld, besbsten de legaten. Eerst kwamen de onderwerpen in de voorbereidende congregaties van theologen en canonisten, daarna in de algemeene vergadering. Met het oog op de behoeften der Duitsche kerk stelde de keizer voor, dat men zou beginnen met de uitvaardiging der hervormende decreten, om eerst later over te gaan tot de dogmatische beshssingen. De Paus daarentegen oordeelde het nuttiger, eerst de kerkehjke leer te bepalen. Ten slotte kwam men overeen, om in elke zitting zoowel de hervorming als het dogma te behandelen, de eerste in capita, het laatste in capita en canones. 3°. Den duur der kerkvergadering kan men gevoegbjk in drie tijdvakken verdeelen. Het eerste tijdvak (1545—1547) begon met 33 leden, welk aantal echter weldra aangroeide. De eerste drie zittingen gingen hoofdzakelijk met de reeds gemelde bepalingen voorbij. Li de vierde (8 April 1546) oordeelde men het aantal leden groot genoeg, om over te gaan tot belangrijke beslissingen : de oude canon der H. Schrift werd opnieuw bevestigd; de traditie naast den bijbel als geloofsbron, de vulgata als authentieke uitgave, het algemeen gevoelen der Vaders als richtsnoer der bijbeluitlegging verklaard 3). De vijfde zitting (17 Juni 1546) bepaalde de leer der erfzonde en veroordeelde eenige protestantsche dwalingen *). De ') Friedrich, Geschaftsordnung des Konzils van Trient, Wien 1871. a) Seeberg, Zeitschr. für kirchl. Wissenschaft, 1889. *) Alzog, Explicatio cathol. systematis de interpretatione Ut. sacr., Monasterii 1835. " 4) Hier stelde men voor: „De B. V. S. Synodus nihil definire intendit, quamvis pie credatur, ipsam absque peccato originali conceptam fuisse." Velen stemden hiermee in. Slechts enkelen verzetten zich, denkende, dat hun meening indirect als impia werd gebrandmerkt. Daarom nam men aan : „Declarat tarnen etc", waarin de Onbevlekte Ontvangenis door de Vaders bedektelijk erkend wordt. 400 § 154. Kerkvergadering van Trente. zesde (13 Januari 1547), die, behalve de theologen, 64 leden telde, kondigde het beroemde decreet over de rechtvaardigmaking af. De zevende handelde over de sacramenten in het algemeen, het doopsel en het vormsel (3 Maart 1547). Tot de voornaamste hervormingsdecreten der zeven eerste zittingen behooren : die over de schriftuurlessen bij kathedrale en collegiale kerken ; het predikambt; het resideeren der pastoors en bisschoppen ; de beneficiën en de misbruiken onder de geestehjkheid l). In het begin van Maart brak een aanstekelijke ziekte uit. Dit werd de aanleiding, om het reeds lang gekoesterde plan uit te voeren en Trente te verlaten. Wegens de spanning tusschen den Paus en den keizer, een aanstekelijke ziekte en de vlucht van vele bisschoppen verlegde de achtste zitting (11 Maart 1547) de synode naar Bologna. De keizerhjk gezinde prelaten bleven te Trente, omdat de keizer, toen de ziekte te Trente geweken was, verzet aanteekende tegen de verlegging en de bisschoppen verbood naar Bologna te vertrekken. De Paus daarentegen het in deze zaak de bisschoppen vrij. Te Bologna werd zeer veel behandeld in de voorbereidende congregaties, waaraan 60 tot 70 theologen uit alle landen deelnamen, ook de H. Petrus C a n i s i u s. Intusschen hadden te Bologna twee zittingen (de negende en tiende) plaats, waarin het nemen van belangrijke beBlissingen verdaagd werd. De onderhandehngen tusschen den Paus en den keizer duurde tot September 1549, toen de eerste de schorsing der synode uitsprak. Het tweede tijdvak (1551—1552) begon met Julius III (1550—1555), die de heropening te Trente bewerkte. Al moest de elfde zitting (1 Mei 1551) om het gering aantal leden de verhandelingen verdagen en ook de twaalfde (1 Sept. 1551) de uitvaardiging der decreten tot 11 October verschuiven, zeer veel werd er gewerkt en beraadslaagd vooral door de theologen des Pausen, P. Laynez S. J. 2) en P. Salmeron S. J. De vrucht hiervan was de dertiende zitting (11 October 1551), waarin het decreet over de H. Eucharistie werd afgekondigd3). De veertiende (25 Nov. 1551) gaf de decreten over de poenitentie en het H. Ohesel; de vijftiende (25 Jan. 1552) het vrijgeleide aan de protestanten, die de synoden wilden bezoeken. Een nieuwe ij Marchese, La riforma del clero secondo il concilio di Trento, Torino 1893. ^ 2) Disputationes Tridentinae, ed. Qrisar, 2 Bande, Oemponte 1886. Zeitschr. für kathol. Theol. 1881, S. 672 ff.; 1882, S. 39 ff. 3) Koch, Notwendigkeit der Eucharistie, Th. Q. 444—75, 1919. § 154. Kerkvergadering van Trente. 401 schorsing volgde in de zestiende zitting (22 April 1552) wegens het verraad van Maurits van Saksen en de daarop volgende onveiligheid. Slechts twee jaren zou de schorsing duren, ze duurde er echter tien. De voornaamste oorzaken hiervan zijn : de oneenigheid onder de christehjke vorsten, de geringe invloed der synode op Duitschland, de vreeze der kathoheken voor de hervormende decreten. Marcellus II regeerde te kort. Paulus IV was tegen den keizer, zonder wiens medewerking de synode niet vergaderen kon. Eerst Pius IV (1559—65) riep opnieuw de kerkvergadering bijeen1). Dit derde tijdvak (1562—1563) had nog negen, grootendeels zeer vruchtbare zittingen. De zeventiende (18 Jan. 1562) opende de kerkvergadering : de achttiende (25 Feb. 1562) gaf weer vrijgeleide aan de protestanten. Om moeilijkheden met de vorsten waren de negentiende (4 Mei 1562) en twintigste (4 Juni 1562) niets dan verdagingen. De een en twintigste zitting (16 Juh 1562) bepaalde de leer over de H. Communie ; de twee en twintigste (17 September 1562) handelde over het H. Misoffer en het de beslissing aangaande het toestaan van den kelk over aan den Paus. Tusschen deze en de volgende zitting ligt het beroemde dispuut over de verhouding van het episcopaat tot het primaat; over de vraag namelijk of de bisschop de potestas jurisdictionis heeft van den Paus of van Christus zelf. Voor het eerste streden de Itahanen, voor het laatste de Spanjaarden. Een beroemde rede hield P. L a y n e z S. J., die betoogde, dat de potestas ordinis is proxime a Deo in aUe bisschoppen ; de potestas jurisdictionis proxime a Deo in Petrus en zijn opvolgers, bij wijze van voorrecht ook in de andere apostelen ; in de bisschoppen echter proxime of immediate a Bomano Pontifice, mediate a Deo. Men werd het echter niet eens en de vraag bleef onbeslist 2). De drie en twintigste zitting (15 Juh 1563) bepaalde de leer aangaande het sacramentum ordinis, maar vermeed de gemelde moeilijkheid met de definitie, dat de hiërarchie „divina ordinatione" is ingesteld 3). De leer des *) Bul: Ad Ecclesiae Regimen. Raynald, Annal. 1560, No. 68 ss. ,2) Civilta Catt. VI, 12 (1867), p. 273 ss. Orisar, Zeitschr. für kath. Theol. 1884, 453 ff. Stimm. a. M—L. 1872. ') Sess. XXIII, can. VI. Deze zitting telde als leden : 4 kardinalen, 3 patriarchen, 25 aartsbisschoppen, 193 bisschoppen, 3 abten en 7 generaals van religieuze orden = 235 leden. P. Albera, S. J. Kerkgesch. II. 2fl 402 § 154. Kerkvergadering van Trente. huwelijks werd in de vier en twintigste zitting (11 Nov. 1563) vastgesteld en bepaald, dat voortaan een huwehjk niet geldig zou zijn, tenzij het plaats had coram parocho et duobus vel tribus testibus x). De vijf en twintigste en laatste zitting (3 en 4 December 1563) bepaalde de leer over het vagevuur, de vereering der Heiligen en de aflaten. Buiten de reeds vroeger vermelde kwamen nog belangrijke hervormende decreten over de plichten der bisschoppen en anderen (XXHI, 2); de oprichting der seminariën (XXHI, 18) ; over het houden van diocesane en provinciale synoden (XXTV, 2); de visitatie der bisdommen (XXI, 8); het afschaffen van den cumulus beneficiorum (XXIV, 17), der provisiones en expectantiën (XXIV, 19) ; de regulieren (XXV); het vergelijkend examen voor de parochiën (XXIV). 4°. Denzelfden 4 December 1563 werden de besluiten der kerkvergadering door de 252 leden onderteekend. Een groot werk was volbracht, dat Pius IV eerst in het consistorie (30 December) en later door de bul van 26 Januari 1564 bevestigde 2). Voor de uitvoering der hervormende decreten stelde dezelfde Paus de Congregatio concilii (1564) in 3). Weldra verscheen op wensch der kerkvergadering de Professio fidei Tridentina *); de Catechismus Romanus sive Tridentinus (1566) ; de Index librorum prohibitorum (1564) 6) ; het verbeterd Brevier (1568) en Missaal (1570) en de verbeterde Vulgata (1590—1592). In Portugal, Itahë en Polen vonden de decreten weldra ingang. Ook M a x i m i 1 i a a n II en de kathoheke vorsten van Duitschland sloegen de hand aan een grondige hervorming. Zoo b.v. Albrecht V van Beieren, die alle geschriften tegen het katholicisme verbood en de Professio fidei Tridentina eischte van de professoren der hoogere scholen; de hertog van Cleve-Jülich-Berg, het sticht Eulda (Balthasar van Dernbach); Würzburg (Julius Echter van Mespe 1 brunn); Augsburg, Westphalen, Paderborn, Salzburg, Bamberg, Trier. Met kracht reinigde aartshertog Ferdinand Stiermarken, Karinthië en Krain van M Caput I Tametzi. Zie Leinz. Die Ehevorschrift des Konzils von Trient, Ausdehnung und heutige Geltung, Freib. i. Br, 1888. a) Bul: Benedictus Deus, achter de uitgaven der synode. ») Archiv. f. kath. Kirchenrecht, B. 80 (1900), 3 ff. *) Denzinger, ed. IX, p. 233 ss. ed. X No. 984 ss. pag. 327 ss. 5) Hilgers, Der Index etc, Freib. i. Br. 1904. § 155. Sociëteit van Jezus. 403 het protestantisme en herstelde den ouden godsdienst. Ook P h i1 i p s II van Spanje, Napels en de Nederlanden voerde de Trentsche decreten in, maar met de clausule : behoudens de rechten der kroon. Frankrijk, zoo jaloersch op zijn vermeende Galhcaansche voorrechten, het aUeen de dogmatische decreten toe. Veel deden de synoden, de bisschoppen en heilige mannen voor de uitvoering der hervormende decreten. Onder deze muntte bijzonder de H. Carolus Borromaeus1) uit, die terstond te Milaan een seminarie oprichtte, geestehjkheid en volk opvoedde tot een waar kathohek leven. In het bisdom Geneve werkte met bijzonder goed gevolg de H. Franciscus van Sales2). Vincentius a Paulo wekte hefde en offervaardigheid op bij het Fransche volk. In Itahë schitterden bisschop Joannes Giberti van Verona, de H. Cajetanus, de H. Ignatius van Loyola en de H. Philippus Neri. Het katholieke leven in Spanje vond machtigen steun bij Philips II, bij den aartsbisschop van Braga, den H. Bartholomaeus de Martyribus, Ludovicus van Granada, de H.H. Thomas van Villanova, Petrus van Alcantara, Joannes de Deo, Theresia en Joannes van het Kruis. Een der machtigste middelen tot ware, kathoheke hervorming waren de talrijke religieuze orden en congregaties. § 155. Sociëteit van Jezus. Institutum Soc. Jesu, 3 fol. Florentiae, 1892—3. Historiae Soeietatis Jesu, edd. N. Orlandini, Fr. Sacchini, Jos. J.uvenciu8, Jul. Gordara, 6 partes in 8 Tom., Romae 1615— 1769. Bartoli, Dell' Istoria della Compagnia di Gesü, 4 Tom., Roma 1663—1677. Duhr, Jesuitenfabeln. Ein Beitrag z. Kulturgesch. 4 Aufl., Freib. i. Br. 1904. Alexandre Brou, Les Jésuites et la Légende, 2 vols, Paris 1906—1907. Monumenta historica Soc. Jesu, Madrid sedert 1894 elke maand een aflevering. Cartas de S. Ignacio de Loyola, 6 vols, Madrid 1) Dott. C. Orsenigo, Vita di S. Carlo Borromeo, 2 ed. Milano 1911. 2) Curé de St. Sulpice, Vie de S. Fr. de Sales, Paris 1858. Oeuvres, éd. compl. Paris 1893 ss. 404 § 155. Sociëteit van Jezus. 1874—1889. W. v. Nieuwenhoff, Leven van den H. Ignatius van Loyola, 2 dl., Amsterdam 1892—1898. H. Böhmer, Stud. z. Gesch. der Gesellschaft Jesu, I, Loyola, Bonn 1914. PachÜer—Duhr, Monumenta Germ. paedagogica, Tom. II, V, IX, XVI, Berlin 1887—1894. De Boeker, Bibliothèque des écrivains de la Comp. de Jésus, Tom. 3, Paris 1869—1876. Nouv. éd. (Carlos Sommervogél), 9 Tom., Paris 1890 ss. Astrain, Hist. de la Comp. de Jesüs en la Asistencia de Espana. Tom. I—VII, Madrid 1902—1925. Hughes S. J. Hist. of the society of Jesus in North America, vol. I, Text, London 1907— 17. Documents, vol. 1—2, London 1908—1910. P. Tacchi Venturi S. J., Storia della Comp. di Gesü in Italia, vol. I—II Boma 1910 —22. H. Fouqueray S. J. Hist. de la comp. de Jésus en France, Tom. I—V, Paris 1910—1925. Duhr, Gesch. der Jesuiten deutscher Zunge, 3 B. Freib. — Begensburg 1907—1921. Stoeckius, Forschungen zur Lebensordnung der Gesellschaft Jesu im 16 Jahrhundert, Stück I—III, München 1910—1912. 1°. Van alle nieuwe orden en congregaties dier dagen heeft zeker de Sociëteit van Jezus het meest bijgedragen tot een ware kathoheke hervorming. Haar stichter was de H. Ignatius van Loyola, geboren in 14911) uit een oud adellijk geslacht der provincie Guipuzcoa in Spanje. Eerst diende hij als page aan het hof van Ferdinand van Arragon, later als bevelhebber in het leger van Karei V en verdedigde met echt ridderlijke heldhaftigheid de vesting Pampeluna tegen de Franschen (1521). Door twee zware wonden aan zijn legerstede gekluisterd, kwam hij door het lezen van Heiligenlevens (Vida de los Santos) tot verachting der wereldsche ij delheden en allengs tot een streng ascetisch leven. Zijn ridderzwaard hing hij op bij het altaar der H. Maagd te Montserrat en schreef zijn „Geestelijke oefeningen" 2), die hij eerst zelf te Manreza doorleefd had. Uit de geestehjke oefeningen ontwikkelde zich bij Ignatius allengs het denkbeeld, de geest en de inrichting der Sociëteit van Jezus. Toen hij in het H. Land zijn dorst naar het heil der zielen niet mocht lesschen, keerde hij terug en legde zich op de studiën toe, eerst te Barcelona (1524), dan aan de universiteiten van Alcala (1526) en Salamanca (1527). i) J. C. Alberdingk Thvjm, Studiën, Deel 42, bl. 165 w.; deel 43, bl. 267 W. *) Watrigant, S. J. Genèse des Exercices de S. Ignace de Loyola. Beproduction avec pièces et notes complémentaires, Amiens 1897. Exercitia Spiritualia S. P. Ignatii de Loyola cum versione literali ex autographo Hispanico notis illustrata juxta Bom. editionem sextam, Boehampton 1881. Diertins, Hist. exercit. spirit. S. P. Ignatii de Loyola, Frib. Brisg. 1896. Watrigant S. J., Collection de la Bibl. des Exercices. Etudes et documents, Enghien. Inzonderheid No. 6: Debuchy S. J., Introduction a 1'étude des exercices spirit. Enghien 1906. Dezelfde, La „meditation fondamentale" avant St. Ignace, Enghien 1907. § 155. Sociëteit van Jezus. 405 Te Parijs (1528—1535) behaalde Ignatius in 1534 den graad van magister en wierf er zijn eerste gezellen, die bij door de geestehjke oefeningen voor zijn eigen streven ontvlamde ;Petrus Faber1) (Lefèvre) uit Savoye ; Franciscus Xaverius, een in- en uitwendig rijk begaafd edelman uit Navarra2); Jacobus L a y n e z, een Spanjaard met zeer groote talenten 8); A1 p h ó nsus Salmeron, de latere exegeet, van Toledo *) ;Nicolaus Bobadilla, reeds professor der philosophie te Valladobd; Simon Bodriguez de Azevedo uit Portugal. Met dezen beloofde Ignatius den 15 Aug. 1534 in de kerk van Montmartre bij Parijs armoede en zuiverheid, zich te zullen wijden aan ziekendienst bij de christenen te Jerusalem en aan de bekeering der Turken, den Paus hun diensten aan te bieden, wanneer de reis naar het H. Land onmogelijk zou zijn. De grondslag voor den bouw was gelegd. Met de genoemden kwamen in 1537 te Venetië samen Claudius Jajus5) uit Savoye, Joannes C o d u r e uit Dauphin é, Paschasius Brouet6)en drie anderen, die deH. Ignatius meebracht uit Spanje. Wijl het H. Land gesloten bleef, werd het tweede deel der gelofte verplichtend. Daarom gingen Ignatius, Faber en Laynez naar Rome (1538) en legden, na lang beraad, aan Paulus III het grondplan der Sociëteit voor. 2°. Dit grondplan was de Formtda Instituti, die na lang overleg en grondig onderzoek den 27 Sept. 1540 door Paulus III werd goedgekeurd 7). Aldus ontving de Sociëteit van Jezus en haar toen reeds veel bestreden naam de pausehjke bevestiging, met de bijvoeging, dat voorloopig het aantal leden de 60 niet mocht te boven gaan, welke beperking echter reeds in 1543 door denzelfden Paus werd opgeheven 8). Den 14 April 1541 kozen de eerste leden den H. Ignatius eenstemmig tot hun generaal en droegen hem het opstellen der constitutiën op. Terwijl de Heilige hieraan werkte, *) Boero S. J., Vita del P. Pietro Fabro, Monza 1874. Cornély, P. Faber, ed. Scheid, Freib. 1900. •*) W. van Nieuwenhoff, Leven van den H. Franc. Xaverius, Amsterdam 1895. A. Brou S. J., S. Francois Xavier, 2 vols, Paris 1912. 8) Boero, Vie du Père J. Lainez, suivie etc. Bruges 1894. 4) Boero, Vita del servo di Dio P. Alfonso Salmeron, Firenze 1880. 6) Boero, Vita del servo di Dio P. Claudio Jaio, Firenze 1878. 6) Boero, Vita del servo di Dio P. Pascasio Broet, Firenze 1877. ') Buil. Bom. Tom. IV, p. 185 ss. Const. Regimini militantis Ecclesiae. Instit. Soc. J. 3 Tom., Florentiae 1886—1891. Tom. I, p. 1 ss. 8) Ibid. I, p. 8 ss. 406 § 156. Sociëteit van Jezus. breidde de orde zich voortdurend uit. Franciscus Xaverius vertrok naar Indië en Japan en bekeerde er honderdduizenden ; F a b e r werkte op last des Pausen in Duitschland, waar hij Canisius in de orde opnam ; L a y n e z legde den grondslag voor een college te Venetië ;Rodriguez stichtte de bloeiende provincie van Portugal en het coUege van Coïmbra ; in Spanje kwam de Sociëteit tot hoogen bloei, vooral door het toetreden van den H. Franciscus Borgia, hertog van Gandia. De jeugdige leden studeerden te Parijs en te Leuven. Zeer veel nut stichtten de Paters door de Geestelijke Oefeningen, die in 1548 de pausehjke goedkeuring ontvingen en tevens de oorzaak werden van den spoedigen groei der Sociëteit. Toen Ignatius 31 Juh 1556 stierf, bestonden reeds 13 provinciën met meer dan 1000 leden in 100 collegiën en andere huizen. Bij de keuze van den tweeden generaal, Jacobus Laynez (1556—1565), gaf de eerste generale congragatie haar goedkeuring aan de constitutiën van den H. Ignatius. Aan de invoering en toepassing werkten Franciscus Borgia (1566—1572) en ook de vierde generaal Everardus Mercurianus (1572—1580). Een der beroemdste generaals was de Italiaan Claudius Aquaviva (1580—1615), die het studiewezen der orde tot volledige organisatie bracht1). De wetten en voorschriften der orde zijn vervat in de bullen der Pausen ; het Examen generale, de Constitutiones en Declarationes van den H. Ignatius; de decreten der 26 generale congregaties ; de Ordinationes en Instructiones der generaals 2). Geheime wetten kent de Sociëteit niet. De Monita secreta zijn een verzinsel van den exJezuïet Hieronymus Zahorowsky, die uit haat de orde belasterde 3). 3°. Het doel der Sociëteit is „niet enkel met Gods genade te arbeiden aan eigen zaligheid en volmaking, maar gesteund door dezelfde genade zich met aUe kracht toe te leggen op de zaligheid en volmaking des naasten." Het eigen heil zal worden nagestreefd door de dagehjksche overweging en een dubbel gewetensonderzoek, door bet doen der geestelijke oefeningen, tweemaal in het leven *) Ratio Studiorum et Institutiones Scholasticorum Soc. Jesu etc. ed. Duhr (Mon. Germ. paed. Berlin 1887—1894). a) Institutum Societatis Jesu, Pragae 1757, 2 vol. Bomae 1869 ss. 3 vol. Florentiae 1892—1893, 3 vol. s) Monita privata s. secreta Soc. Jesu, Notobrigae (= Krakau) 1612 enz. Zeitschr. für kath. Theol. Tom. 14, S. 398 ff. Bernard, Les instructions secrètes des Jésuites, Paris 1903. P. Albera S. J., Studiën, 1916. § 155. Sociëteit van Jezus, 407 volledig (30 dagen) en jaarlijks in verkorten vorm (8 tot 10 dagen) ; door het onderhouden der regelen en der religieuze geloften. Bijzonderen nadruk legde hier de stichter op de gelofte van gehoorzaamheid 1). Dat echter een hd der orde door de gehoorzaamheid kan worden verplicht tot een zondige daad, is dwaze laster, die zijn oorsprong vindt in een kwahjk begrepen plaats der constituties 2) en na duizendmaal weerlegd te zijn, door de vijanden der orde altijd opnieuw wordt verkondigd. Ten slotte zal ieder hd der Sociëteit zich volkomen aan de wereld en het aardsche onthechten, om niet geven wat om niet is ontvangen, geen kerkehjke waardigheid aanvaarden, tenzij op last van hem, die het op zonde kan gebieden, den Paus. Het heil des naasten zal men nastreven door het onderricht in de christelijke leer, door het onderwijs in collegiën en hoogescholen, door congregatiën, preeken, biecht hooren en missiën bij geloovigen en ongeloovigen. Op wetenschappehjk gebied legde de Sociëteit zich toe op theologie, moraal, kerkehjk recht, bijbelstudie, natuurkunde, natuurlijke wetenschappen, paedagogie, klassieke studiën, aardrijkskunde, ethnographie, linguistiek, enz. enz. Di elk dezer vakken telde ze weldra beroemde vertegenwoordigers, zoodat allengs het hooger onderwijs van het kathohek Europa grootendeels in haar handen kwam. Hierdoor werd de Sociëteit, die niet tegen het protestantisme is opgericht8), een dam l) „Et sibi quisque persuadeat, quod qui sub obedientia vivunt, se ferri ac regi a divina providentia, per superiores suos, sinere debent, perinde ac si cadaver essent, quod quoquoversus ferri et quacumque ratione tractari se sinit : vel similiter atque senis baculus, qui ubicumque et quacumque in re velit eo uti, qui eum manu tenet, ei inservit." Constit. P. VI, Cap. I, § I, ed. Avenion. 1827. *) In de Consit. (Part. VI, cap. V) verklaart de H. Ignatius, dat deze niet verplichten op zonde en zegt : „Visum est nobis in Domino, excepto expresso voto, quo Societas Summo Pontifici, pro tempore existenti, tenetur, ac tribus aliis essentialibus Paupertatis, Castitatis et Obedientiae, nullas Constitutiones, Declarationes, vel ordinem ullum vivendi, posse obligationem ad peccatum mortale vel veniale inducere ; nisi superior ea in nomine Domini Nostri Jesu Christi, vel in virtute obedientiae juberet".... Het woord obligatio ad peccatum beteekent verplichting op zonde. Dit blijkt niet alleen uit het opschrift en den samenhang, maar ook uit den regel van den H. Dominicus, St. Thomas (II, 2, quaest, 186. a. 9) en den regel van Franciscus (cap. 20). 3) Dit blijkt zoowel uit de bullen der Pausen als uit de constitutiën en het leven van Ignatius. Duhr, Jesuitenfabeln, III Aufl., Freib. 1899, s. 1. ff. Oothein, Ignatius von Loyola und die Gegenreformation, Halle 1895. Vgl. Der Katholik, 1899, I. 36 ff. Hist. Jahrb. 1896, 561 ff. Stimm. a. M-L. 49, 527 ff. 408 § 155. Sociëteit van Jezus. tegen de uitbreiding der dwaling en verdrong deze zelfs op vele plaatsen uit het reeds veroverde gebied. 4°. Voor dit doel had de Sociëteit van den stichter haar inrichting ontvangen en is een orde van clerici regulares. De opneming der novicen moet plaats hebben na een nauwkeurig onderzoek ; vroegere leden van een andere orde worden uitgesloten. Het tweejarig noviciaat is grootendeels aan ascetische oefeningen gewijd en eindigt met eeuwig bindende vota simplicia, die een volgend huwehjk ongeldig maken. De scholastieken, die in gedoteerde huizen vertoeven, besteden gewoonlijk 9 jaren aan de studiën : twee jaren Latijn, Grieksch, enz., drie jaren philosophie, wis- en natuurkunde, waarna men eenige jaren lagere klassen geeft; dan gewoonlijk vier jaren theologie, voor verdere ontwikkeling zes of meer. Na de priesteiroj) Oordeel van Hergenróther, Kirchengeschichte II, 559 (III Aufl.). Vgl. Jungmann, Dissertationes selectae, Tom. VII, p. 428. 2) Duhr, Stimm. a. M.-L. Erganzungsh. 23. S. Almeida, O grande Marquez de Pombal, Lisboa 1906. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 32 498 § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. den ondergang der Jezuïeten, toen P. de S a c y haar de absolutie weigerde. Een aanslag op Lodewijk XV ontketende ook hier den storm. Daarbij kwam de zaak van P. Lavalette1), den procurator der missie van het eiland Martinique, die ten nutte der missie tegen den wil der Sociëteit 2) handel dreef en door de rooverijen der Engelschen de betaling moest staken (1755—1761). Den 6 Aug. 1761 verklaarde het Jansenistisch parlement van Parijs, dat de Sociëteit en de decreten harer generale congregaties „inbreuk maakten op de rechten van Kerk en staat." De koning vernietigde de besbssing van het parlement en vergaderde 30 Dec. 1761 de bisschoppen zijns rijks, om hun gevoelen te hooren. Onvoorwaardelijk verklaarden er zich 45 voor het instituut der Sociëteit, 5 vroegen eenige wijziging, 1 Jansenistisch gezinde was tegen de orde, ofschoon ook hij het gedrag der paters prees 8). Aan het hof meende men de vijanden der orde te kunnen verzoenen met eenige verandering in het instituut en een vicaris-generaal voor Frankrijk. Toen dit zoowel door Clemens XLU als door den generaal L a u r e ntius Ricci werd geweigerd, onderteekende de koning de opheffing der orde in Frankrijk (1 April 1762). Hiermee vielen 80 colleges. IJdel was het verzet des Pausen en der bisschoppen. De aartsbisschop van Parijs, Christophe de Beaumont4) schreef een schoonen herderhjken brief. Hij zelf werd verdreven, de brief verbrand. Men eischte van de Jezuïeten de afzwering der geloften. Vijf van de omstreeks 4000 deden het. Op 8 Januari 1765 protesteerde Clemens XIH in de bul Aposfolicum munus, waarin hij de Sociëteit prees en opnieuw bevestigde. In 1766 begon ook in Spanje de vervolging voorgoed. Te Madrid ontstond een volksoproer. Minister d'Aranda fluisterde den koning in, dat dit het werk der Jezuïeten was en zorgde voor het bewijs. Bij twee paters, op weg van Amerika naar Rome, zou een schrijven voor kard. Torreggiana6) gevonden zijn. Omstreeks den- *) A. Artaud, TJn armateur Marseillais, Georges Roux, Paris 1890. Soullier, Les Jésuites a Marseille, Avignon 1899. De Rochementeix, 8. J., Le Père Antoine Lavalette a la Martinique, Paris 1907. a) Alex. Brou, Les Jésuites et la Légende, Paris 1907, Tom. II, p. 136 ss. Duhr, Jesuitenfabeln, Ein Beitrag zur Kulturgeschichte, III Aufl., Freib. 1899, S. 598 ff. 8) d'Alembert, Oeuvres, Tom. V, p. 107. 4) E. Bégnault, 8. J. Christophe de Beaumont, archevêque de Paris 1882, 2 vols. 5) Deze verdedigde de Sociëteit. Ranke, Gesch. der Papste, III, 134. § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. 499 zelfden tijd bracht een onbekende een brief bij den rector van het college te Madrid. Vijf minuten later deed de pobtie huiszoeking en vond dezen brief, die feitelijk was opgesteld door den hertog van Alva, aanhanger van d'A r a n d a. Onteerend werd daarin over den koning gesproken en een verraderlijke verbinding der Jezuïeten met Portugal aangeduid. Hun lot was besbst. Alle Jezuïeten sleepte men den 2en April 1767 op schepen en voerde ze naar den kerkebjken staat. In de zoogenaamde pragmatieke sanctie van den volgenden dag verklaarde de koning, „de reden der verdrijving voor eeuwig verborgen te zullen houden in zijn koninkhjk hart." Door de gewetenswroeging van Alva kwam echter de reden aan den dag, namelijk de vervalsching der brieven. Te Napels regeerde voor Ferdinand IV minister Tanucei, die een grooten afkeer had van de Sociëteit, de voor haar zoo gunstige bul Apostolicum munus (8 Januari 1765) van Clemens XTTT verbood en na een vervolging van twee jaren, in den nacht van 3 op 4 November 1767 aUe Jezuïeten naar den kerkebjken staat deed vervoeren *). Het laatste der Bourbonsche landen, dat de Sociëteit verdreef, was Panna, waar de markies du Tillot oppermachtig regeerde. De vervolging begon in 1768, waarop Clemens XTTT zijn Monitorium aan Parma zond. Hevig vertoornd bet du Tillot in den nacht van 7 en 8 Februari de Jezuïeten overbrengen naar den kerkebjken staat. In hetzelfde jaar verdreef de grootmeester der Joannieten, Emmanuel Pinto de Fonseca, de Jezuïeten uit Malta. Met deze algemeene verbanning der Sociëteit waren de hoven nog niet tevreden. Frankrijk ontroofde den Paus het graafschap Venaissin, Napels, Beneventum en Monte-Corvo. De markies d'Aubeterre, Fransch ambassadeur te Rome, stelde voor de eeuwige stad te belegeren, uit te hongeren en het volk tot oproer te brengen. Clemens XIII bleef standvastig. Reeds in den herfst van 1767 was tusschen de hoven ernstig onderhandeld over de opheffing der Sociëteit, welke d'Aubeterre vervolgens den 10 December 1768 in naam der koningen van Frankrijk, Spanje en Portugal gebiedend eischte. „Dit voert den H. Vader ten grave." schreef kardinaal N e gr o n i. Eenige dagen daarna stierf Clemens XIH een schiehjken dood2). Zijn opvolger was Clemens x) Ouardione, L'espulsione dei Gesuiti nel regno delle duè Sicilië nel 1767, Catanea 1907. a) Duhr, Zeitschrift f. kath. Theol. 1898, S. 432—464; 689—708. 500 § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. XIV (1769—1774), kardinaal Laurentius Ganganelli. De Bernis1)en d'Aubeterre hadden een Paus uitgekozen voor de verwezenkjking hunner plannen. Bi het conclave werkten daarvoor de Spaansche kardinalen Solis en Lacerda en slaagden. Kan Ganganelli van simonie worden beschuldigd ? Niemand heeft bewezen dat bij de tiaar heeft verworven ten koste eener stenige belofte. Wel verlangde hij het pontificaat en legde, naar het schijnt, de schriftelijke verklaring af : „dat hij den Paus het recht toekent, volgens zijn geweten en de kanonieke regelen, de Sociëteit van Jezus te kunnen opheffen." „Het is zelfs te wenschen," zoo zeide hij 's avonds voor zijne keuze, „dat de toekomstige Paus aUe pogingen in het werk stelle, om hierin het verlangen der gekroonde hoofden te voldoen" 2). Meer dan deze droeve verklaring verlangden de Spanjaarden niet van kardinaal Ganganelli. De regeering van Clemens XIV bestond dan ook in een voortdurende afwisseling van flauw verzet en noodlottige inschikkelijkheid. Waar alleen krachtig optreden kan redden, leidt zwakheid ten verderve. Terstond na de kroning eischte de Spaansche gezant de bevrediging der vorsten. Portugal had de betrekkingen met den H. Stoel afgebroken en wilde deze vóór de opheffing der Sociëteit niet meer hervatten. Dezelfde vorderingen stelden Napels en Parma. Door De Bernis overgehaald beloofde de Paus het aan Spanje op schrift, maar behield zich voor, zelf den gescbikten tijd te bepalen (30 Nov. 1769). „Thans is Z. Heüigheid gevangen", schreef daarop de kardinaal aan Cboiseul, „wanneer de koning van Spanje den brief openbaar maakte, zou de Paus onteerd zijn". Alles stelde Clemens XIV in het werk, om de hoven te bedaren. Te dien einde werden vooral de Jezuïeten gekweld en vernederd. „Met smart moeten ze worden overstelpt, indien ze hun redding willen," zeide de Paus. Het pijnlijkst was het voortdurend dreigen met hervorming. Toen de generaal zwaar ziek lag, hoopte men op zijn dood. De Spaansche gezant Monino zou zorgen, dat pater R i c c i geen opvolger kreeg. Men had zich echter verrekend, de generaal herleefde. Nu begon de onbeschaamde Monino zijn telkens hernieuwde aanvallen op den Paus, die vaak deemoedig smeekte en ten slotte vluchtte naar Castel Gandolfo. Reeds bij zijn aankomst had dezelfde gezant het plan der opheffing aangeboden x) Masson, Le cardinal de Bernis, Paris 1884. 2) Clavê, Morts ou Vivants ? etc. Paris 1902, p. 30. § 163. De Pausen tegenover het absolutisme. 501 (30 Aug. 1772), dat hij later met Z e 1 a d a, een Spaansch prelaat, verder uitwerkte tot de breve der opheffing. Nog meer dan een half jaar lang oefende men dwang uit op den Paus. Nogmaals trachtte deze tijd te winnen, sprak van veranderingen in de inleiding en in eenige artikelen, totdat hij eindelijk, naar het schijnt tusschen 8 en 17 Juni 1773, de breve Dominus ac Redemptor onderteekende x). Eerst 16 Aug. werd het stuk met de breve Oravissimis ex causis in de Jezuïetenkerk te Rome gepubbceerd. De opheffingsbreve telt de beschuldigingen tegen de Sociëteit van Jezus ingebracht op, maar rept met geen woord over de waarheid of valschheid daarvan. Als gronden der opheffing geeft de Paus op het behoud des vredes, de onmogelijkheid voor de Sociëteit, om in de toekomst nog zooveel goed te kunnen doen als voorheen, gronden eindelijk, die de Paus meende in zijn hart te moeten bewaren. Dat dit laatste niet kon doelen op schuld der Sociëteit, heeft een aberstrengst onderzoek later zonneklaar bewezen. De generaal werd in de gevangenis gezet, het proces bracht niets aan het Hcht. Clemens XIV overleed 22 Sept. 1774. De fabel, dat hij door de Jezuïeten werd vergiftigd, verdient geen weerlegging 2). Intusschen bleef God met de verdrukte Sociëteit. Clemens XTV zelf heeft de orde door de eigenaardige en exceptioneele afkondiging der opheffingsbreve gered. Terwijl de kerkebjke bullen en breven gewoonlijk kracht van wet erlangen door de promulgatie te Rome aheen, werd hier, om de goederen der Sociëteit tegen de roofzucht der regeeringen te vrijwaren, een uitzondering gemaakt. In zijn breve Gravissimis ex causis verordende Clemens XIV, dat de breve Dominus ac Redemptor door de bisschoppen moest worden afgekondigd in ieder huis afzonderbjk en aldus ten uitvoer gelegd. Na voorlezing zou de bisschop in naam des Pausen bezit nemen van alle roerende en onroerende goederen en de leden der opgeheven orde uit het huis verwijderen. In Pruisen en Rusland, waar de afkondiging der breve door Frederik II en Catharina werd verboden, bleef de Sociëteit wettig en rechtens bestaan, zelfs met voorkennis en toestemming van Clemens XIV 8). x) De gewoonlijk aangenomen datum is 21 Juli. Maar volgens de depêches van Monino verwachtte deze de onderteekening op 8 Juni. Den 17 Juni schrijft hij : „De Paus heeft onderteekend." De breve vindt men in Buil. Bom. IV, 607 ss. a) Duhr, Jesuitenfabeln, Freib. 1899, III Aufl., S. 62 ff. ') J. Clavê, Morts ou Vivants ï Suppression et Survivance de la Comp. de Jésus, Paris 1902, p. 121 ss. 502 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 4°. Na den dood van Clemens XIV beklom Pius VI (1775— 1799)1), uit de famiUe F> r a s c h i, den pauselijken troon. Meer dan vier maanden duurde het conclave 2), omdat er geen overeenstemming bestond betrekkehjk de breve Dominus ac Redemptor, of men zou voortgaan op den weg van Clemens XIV of niet. Pius VI bezat uitmuntende hoedanigheden naar Hchaam en ziel, was zacht van inborst, zeer werkzaam en geleerd. De gevangen Jezuïeten Het hij vrij, gaf aan den generaal Laurentius Ricci (t 20 Nov. 1775) een zeer plechtige begrafenis en keurde de Sociëteit in Wit-Rusland bestaande mondeling goed 3). Veel deed Pius VI voor den kerkebjken staat door de drooglegging der Pontijnsche moerassen, de oprichting van het Museum Pio-Clementinum. Ontzettend veel heeft Pius VI in de latere jaren van zijn pontificaat geleden. Men denke aan Febronius en zijn werk, de dwaze hervormingen van Joseph II, de moeitevolle en vergeefsche reis des Pausen naar Weenen, de plagerijen van Leopold van Toskan e, de synode van Pistoja en het congres van Ems. Het grootste hjden echter bracht de Fransche revolutie, toen de Paus van alles beroofd, naar Valence gesleept werd en er als tachtigjarige grijsaard in ballingschap overleed (20 Aug. 1799) 4). Hadden de Pausen en de rebgieuze orden, met name de Sociëteit van Jezus, van kathoheke vorsten en regeeringen grievende beleediging en vervolging moeten verduren, niet lang Het de straffende tuchtroede des Heeren zich wachten. § 164. Ongeloof en voorbereiding tót de revolutie. Kuno Fischer, Geschichte der neueren Philosophie, Heidelb. 10 Bande 1897—1903. Stöckl, Geschichte der neueren !) Bertrand, Histoire de Pie VI, Paris 1875, Tom. 1—2. . *) Revue des quest. hist., N. Série, VII (1892), 424 ss. 8) De woorden waren : „Approbo societatem Jesu in Alba Bussia degentem, approbo, approbo." P. Albera, S. J. De Hoogeerw. Pater Joannes Philippus Roothaan XXI generaal der Sociëteit van Jezus en de voornaamste lotgevallen zijner orde met Bijlagen en portret, Deel I, Nijmegen 1912, Hoofdst. IV. *) Baldasaari, Histoire de 1'enlèvement et de la captivité de Pie VI, Paris 1839. Vooral echter Oendry, Pie VI. Sa vie, son pontificat (1717— 1799) d'après les archives vaticanes et de nombreux documents inédits, Paris 1907, 2 vols. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 503 Philosophie, Mainz 1883, 2 Bde. Lange, Geschichte des Materialismus, 4 Aufl., Iserlohn 1882. Simon, Grundriss der gesch. d. neueren Philosophie in ihrer Beziehung zur Beligion 1920. Findel, Geschichte der Freimaurerei, 7 Aufl., Leipzig 1900. Dechamps—Jannet, Les Sociétés secrètes et la société, Paris 1884, 4 éd. 3 vols. Boos, Geschichte der Freimaurerei, 2 Aufl. Arau 1906. Brauweiler, Deutsche und Bomanische Freimaurerei 1917. Gruber S. J. Staatslexikon II3, 1909. Stimmen der Z. 1917, 1918, 1919. 1°. Algemeen is het thans erkend, dat de eigenlijke oorzaken der Fransche revolutie lagen op politiek en sociaal gebied1). Maar al waren ook die oorzaken voor het ontstaan der revolutie voldoende, zeker is het, dat de schrikwekkende hevigheid der omwenteling en haar geweldige verwoesting ten krachtigste werd begunstigd door de algemeen heerschende godsdienstige onverschilligheid en het zedelijk bederf. Dit zedelijk bederf had zijn oorsprong hoofdzakelijk in het rationalistisch en materialistisch ongeloof, dat vooral gedurende de XVIII eeuw in een vloed van geschriften verspreid werd. Een uitgemaakte zaak is het, dat het protestantisme en in zekere mate ook het Jansenisme en het Gallicanisme de goed bewerkte bodem was, waarop de zucht tot nieuwigheden en antikerkelijke denkbeelden welig tierde. Terwijl het Lutheranisme in geloofszaken alle gezag ontkende en daardoor natuurlijk het staatswezen ondermijnde, ging het Calvinisme terstond bij zijn eerste ontstaan democratisch en revolutionnair te werk, gelijk de omwentelingen in Nederland, Schotland en Engeland en niet minder de Hugenotische oorlogen in Frankrijk bewijzen. Het eigen onderzoek leidde noodzakebjk tot het verwerpen veler geloofswaarheden. Wie echter een dogma ontkent, vergrijpt zich aan Gods gezag, waarop ten slotte alle menschelijk gezag gegrondvest is. Den weg van het oude geloof tot onverschilbgheid en ongeloof vormde de nieuwe philosophie. Tegenover de middeleeuwsche scholastiek verhief zich eerst de onchristelijke renaissance. Aanvankelijk tevreden met de Grieksch-Romeinsche wijsbegeerte, begon zij, begunstigd door het protestantisme, in de XVT en XVII eeuw een eigen systeem. De openbaring erkende men niet. Als eenige bron van alle ware kennis gold het menschehjk verstand. l) H. v. Schijndel S. J., De liberale gezagstheorie in haar historische ontwikkeling. Studiën op godsd., wetenschappelijk en letterkundig gebied, 's-Hertogenbosch 1872, afl. VIII. 504 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Zoo kwam men tot rationalisme, tot deïsme en naturalisme, tot een natuurlijken godsdienst, die lijnrecht stond tegenover de bovennatuurlijke rebgie en met name tegenover de RoomschKathobeke Kerk. 2°. Het vaderland van het deïsme werd het protestantsche Engeland. Hier loochende reeds Eduard Herbert van Cherbury (f 1648)x) elke openbaring en hield voor onomstootbare waarheid alleen datgene, waarover het gansche menschdom of de sensus communis het eens was. Vooral uit vijf dogma's bestond het stelsel zijner natuurhjke rebgie : Het bestaan van een hoogsten God. De phcht dien hoogsten God vereering te geven. De hoofdpunten dezer Godsvereering zijn vroomheid en deugd. Er bestaat een verphehting zijn zonden te verfoeien en niet meer te bedrijven. Loon of straf in dit of in het ander leven. Alleen deze dogma's hadden, volgens Cherbury, hun oorsprong in de natuur. Al het andere is in elke rebgie bijzaak en menschehjke vinding. Door middel der empirische methode van Bacon van Verulam (t 1626) 2) ging Thomas Hobbes (f 1679) verder dan Cherbury en vereenigde met het deïsme zijn empirisme 3). Van de lagere wezens is, volgens hem, de mensch niet wezenlijk onderscheiden en heeft enkel een stoffehjk bestaan. Eigenbelang is de drijfveer van zijn werken. De bittere ervaring der nederlaag in deze worsteling om een beter bestaan bracht bij ter veredeling van het ras, maar ook tot nadenken, of het niet beter was, een maatschappelijk verdrag aan te gaan. Aldus geeft Hobbes aan den vorst niet alleen een absolute macht in het staatkundige, maar ook in het godsdienstige, zoodat de godsdienst, waarvan de vorst de eenige meester is, als pohtiek middel kan gebezigd worden om de driften des volks te beteugelen 4). Tegen deze leer van Cherbury en Hobbes ontstond een hevig verzet van de zijde dergenen, die nog niet zoo ver waren afgedwaald. Het voornaamste werk dezer J) Güttler, Eduard Lord Herbert van Cherbury, München 1897. *) Oeuvres phil. morales et politiques de Francois Bacon, Baron de Verulam, vicomte de St. Alban, trad. franc., Paris 1840. *) Scholten, Geschiedenis der Godsdienst en wijsbegeerte. H. van Schijndel, Studiën, t. a. p. bl. 26 vv. 4) Th. Hobbes, Leviathan : of van de stoffe, gedaente ende magt van de kerkehjke en de wereldlijke regeeringe, Amsterdam 1667. Thom. Hobbes, Angli Malmsburiensis Philosophi Vita, Carolopoli 1682. Mg. van Thaylor, London 1908. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 505 partij schreef Lardner1). Niet zoo driest als Hobbes trad de wijsgeer John Loeke 2) (f 1704) op. Aan het menschehjk kenvermogen schreef hij enkel de kracht toe met de zinnen waar te nemen en het aldus gekende tot zekere eenheid te brengen. Een wijsgeerige grond, om de geestelijkheid der ziel te bewijzen, is voor hem niet zeker. Evenzeer twijfelt hij aan de kracht van het bewijs voor het bestaan van God. Deze bemoeit zich niet met de wereld. De revelatie heeft slechts één dogma, namelijk, dat Christus de Messias is. Dit kan echter de geloovige verklaren in den zin, dien hij goed vindt 3). Geen wonder, dat zijn leerlingen tot scepticisme en materialisme vervielen. Locke's vriend, Shaftesbury (t 1713), bewoog zich bijzonder op zedelijk terrein en beweerde, dat men zonder het geloof aan God, zonder rebgie deugdzaam en zedehjk kon wezen, maar ook dat de eischen der zinnelijkheid met de rede volstrekt niet in strijd waren. Zeer consequent ging Collins (t 1729) voort op dien weg. Hij ontkende alle geheimen des geloofs en alle wonderen, ook die der H. Schrift en noemde zijn rehgiegenooten het eerst „vrijdenkers" 4). Dezelfde denkbeelden verspreidde Chubb (t 1747) onder de lagere standen, terwijl John Bolingbrokc (f 1751) het deïsme ingang deed vinden bij de hoogere wereld. 3°. Li Engeland kwam ook de orde der vrijmetselaars op, die zóó veel gewerkt heeft aan de ondermijning van den godsdienst en de maatschappehjk orde 5). Over den oorsprong der orde hebben zelfs haar leden te goeder trouw of met opzet verschülend geschreven. Haar ontstaan leidde men af van S a 1 o m o n, van de Phoenicische metselaars, van de oude Egyptenaren of ten minste van de Tempeliers. Om dit laatste te staven, werden omstreeks 1740 in Frankrijk zelfs valsche documenten in omloop gebracht en een reeks van geheime grootmeesters verzonnen tot aan J a c q u e s de M o 1 a y. De ware stichting der orde ligt echter dichter bij ons. x) N. Lardner, De geloofwaardigheid der evangeligeschiedenisse of de voornaemste zaeken v. het N. Test. bevestigd door plaetsen van oude schrijveren. Uit het Engelsch d. K. Westerbaen, Utrecht 1730—1739. s) Hertling, John Locke und die Schule von Cambridge, Freib. 1892. *) Zijn hoofdwerk : An essay concerning human understanding, London 1690, trad. franc. Amsterdam 1700, 1735, 1774. 4) A. Collina, The Scheme of literal profecy considered in a view of the controversy, London 1726, 2 Tom. s) Findel, Geschichte der Freimaurer, 7 Aufl., Leipzig 1900. R. Doumic, La francmaconnerie est-elle juive ou anglaise f Paris 1906. 506 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Na de hervorming kwijnde de bouwkunst en daarmee verloren ook de colleges der metselaars aan bloei. Bijzonder was dit in Londen het geval, toen de stad na den brand van 1666 weer hersteld en de St. Paul voltooid was. Reeds in het begin der XVTI eeuw had men ook niet-metselaars in die colleges opgenomen en ze accepted-masons genoemd. Drie dezer leden werden in 1717 te Londen de stichters der vrijmetselarij. In dat jaar vereenigden George Payne (archeoloog), Theophile Desaguliers en James Anderson (beiden dominees) de vier nog bestaande bouwcolleges tot een groote loge en kozen den 24 Juni een grootmeester. Hun doel was de symbolische opbouw des tempels of de volmaking van het menschelijk geslacht. Uit de oude colleges gingen de ceremonies en het symbolisme in de loge over. Sedert 1724 bestonden de graden van Meester, gezel en leerling. De richting der orde bleek uit de beslist deïstische constitutie van James Anderson. De instelling wilde boven de belijdenissen staan en zich rekenen tot de rebgie, „waarin alle edele menschen overeenstemmen, namelijk tot de natuurlijke religie." Het deïsme hielden de vrijmetselaars voor den wezenlijken en volmaakten godsdienst en beoogden daarom van stonde af aan de vernietiging van den bovennatuurbjken godsdienst, het christianisme en bijzonder het kathobcisme. „Den grooten Bouwmeester der wereld", den Schepper der natuurhjke, niet den Maker en Bestuurder der bovennatuurlijke orde, vereerde de loge. Oogenschn"nlijk streefde zij moreele en philanthropische doeleinden na, in werkelijkheid had zij het op de omverwerping van alle kerkehjke en staatkundige orde gemunt. Zeer snel breidde de vrijmetselaarsorde zich uit. De eerste loge buiten Engeland werd gesticht te Mons in 1721. Een andere ontstond hi 1725 te Parijs, in 1732 te Hamburg, reeds vroeger in 1729 in Ierland en Schotland, in 1731 in Amerika en verder, in de meeste landen. Het verbod der regeeringen van Weenen, Madrid en Napels kon de uitbreiding niet stuiten, evenmin de veroordeelingen van Rome : Clemens XII in 1738 : In eminenti ; Benedictus XIV in 1751 : Providas; Pius VII in 1821 : Ecclesiam ; Leo XII in 1825: Quo graviora ; Gregorius XVI in 1835 : Mirari ; Pius IX in 1865: Multiplices inter; Leo XIII in 1884: Humanum genus. Toen tal van leden niet vonden wat ze hadden gezocht, verdichtte men een zeer oude afkomst der orde, voerde daaraan § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 507 beantwoordende schitterende ceremoniën en plechtigheden in en gaf haar een pseudo-mystische richting. Dit geschiedde in Frankrijk omstreeks 1740, in Duitschland wat later. In 1776 stichtten Adam Weisshaupt en Adolf Knigge de vereeniging der IUuminati, die als doel had de afschaffing van religie en regeering, om daarvoor in de plaats te stellen de uitspraken der rede, het patriarchaal bestuur, waarin de familievader tevens koning was en priester. Slechts aan de hoogste graden openbaarde men dit doel. Toch werd het in 1784 in Beieren ontdekt. Weisshaupt moest vluchten. Wat later (1786), vereenigden zich de IUuminati met de loge 1). Hetzelfde doel, vernietiging van Kerk en staat, hadden de loges der Carbonari, die op het einde der XVTil eeuw in Italië ontstonden en krachtig meewerkten aan de treurige omwentelingen der vorige eeuw. 4°. Van Engeland kwamen de denkbeelden der vrijdenkers naar het vaste land, het eerst naar Frankrijk 2). Sedert lang was hier de bodem voor het ongeloof bereid. Het hof zonk sedert L od e w ij k XIV altijd dieper in zedeloosheid weg. Dit noodlottig voorbeeld volgde dë adel en bracht de weelde en de daaruit voortkomende onzedebjkheid van Parijs naar de provinciën over. Ook de hoogere geestelijkheid werd van beverlede aangestoken door de ondeugd van het hof. Zedelijk stond Frankrijk niet hoog, het familieleven was, vooral in de voornaamste kringen, verwoest. Di zulk een maatschappij moesten de anti-kerkebjke Engelsche geschriften zeer welkom zijn. Om de censuur te ontgaan vertaalde en drukte men ze in Holland en Engeland en overstroomde Frankrijk zoowel met onzedebjke als deïstische bteratuur. Weldra hield ook het atheïsme zijn intocht, bijzonder met de geschriften van S t. E v r e m o n d (f 1704) en van den meestal in Holland levenden Pierre Bayle8) (f 1706). La letterkundige bijeenkomsten ontving die ongodsdienstige geest nieuw voedsel en breidde zich altijd meer uit. 1) L. Engel, Geschichte des Illuminatenordens. Ein Beitrag zur Gesch. Bayerns, Berlin 1906. Le Forestier, Les Illuminés de Bavière etc, Paris 1916. *) Bersot, Etude sur les philosophes du XVIII siècle, Paris 1878. Lanfrey, L'église et les philosophes au XVIII siècle, Paris 1879. *) Bayle, Dictionnaire hist. et critique, 3e édition, Botterdam 1720, 4 vols ; Amsterdam 1734, 5 vols ; Amsterdam 1740, 4 vols. Supplément van Chaufepié Amsterd. 1750. Monnoye, Hist. dé Bayle et de ses ouvrages, Paris 1752. Was, Pierre Bayle. De strijd tusschen geloof en rede, Utrecht 1868. 508 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Montesquieux) (f 1755) is beroemd geworden door de Lettres persanes en het hoofdwerk : Esprit des lois. Het eerste boek hekelde de gebreken van het toenmalige Frankrijk en nam velen in tegen Kerk en staat; het tweede verheerlijkte den repuhlikeinschen geest. Omstreeks de helft der XVIII eeuw begon de Encyclopédie 2) haar verderfehjken invloed. Tot de voornaamste bewerkers behoorden d'AIembert (f 1789) en de godloochenaar Diderot (f 1784). Een zóó geweldigen opgang maakte dit werk, dat het weldra vier vertalingen en in Frankrijk een groot deel der hoogere klassen tot lezers had. Van dag tot dag steeg de invloed der encyclopedisten, die niet aUeen ongeloof en onzedelijkheid verspreidden maar ook de goede apologetische werken onderdrukten. Hun leider en beschermer was Franciscus Maria Arouet bekend onder den naam van Voltaire (t 1778) 3). Van zijn jeugd af onzedelijk en goddeloos, voegde hij later bij deze ondeugden ijdelheid, hartstochtehjkheid, laagheid en wraakzucht. Tegenover de Kerk werd zijn houding bepaald door zijn woord : Ecrasez l'infdme. Zelfs het Christendom bestreed de goddelooze spotter, vooral in zijn werken: Philosophie de Vhistoire, VHistoire de Vétablissement du christianisme, Dictionnaire philosophique, La bible commentée, L'examen important de Milord Bólingbroke, Lettres d Uranie, Lettres d'Angleterre, etc. Met recht werd hij genoemd de patriarch der pseudo-pbilosofen, die hij aUen overtrof in goddeloosheid, lastertaal en onzedelijkheid. Bij zijn leven gehuldigd met een dwaze vereering, verloor hij zijn roem spoedig na zijn dood. Tijd- en strijdgenoot van Voltaire was Jean Jacques Rousseau (f 1778) 4), de meest invloedrijke der Fransche philosofen, die in zijn Emile de opvc»eding bedierf, in zijn Nouvelle Heloïse en de Confessions de jeugd met onweerstaanbare kracht tot onzedelijkheid verleidde en *) Gharaux, Critique idéale et catholique : 1'Esprit de Montesquieu, sa vie et ses princip. ouvrages, Paris 1885. H. van Schijndel S. J., Studiën, t. a. p., p. 33. 2) Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, 28 fol. met 7 suppl.-deelen, Paris 1761—1780. Vgl. Baumgartner, Stimm. a. M.-L. Freib. 1905. *) Kreiten, Erganzungshefte, Stimm. a. M.-L. Heft 7 u. 8, Freib. 1885. Brunetilre, Histoire de la littérature francaise et études critiques etc. i série, p. 187 ; 3 série, p. 259 ; 4 série, p. 267, 325. Lanson, Voltaire, Paris 1906. *) H. van Schijndel S. J. Studiën, t. a. p. bl. 37—97. Collins, Voltaire, Montesquieu and Rousseau in England, London 1908, Jules Lemaitre, Jean J. Rousseau, Paris 1907. §164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 509 in zijn Contrat social de beginselen der Fransche revolutie het eerst in systeem bracht. Zóó zeer gelijken de beginselen van 1789 op die van Rousseau, dat de eerste niets anders kunnen zijn dan een ontwikkeling uit de geschriften des laatsten: gelijkheid van rechten onvervreemdbare en onvergankelijke volkssouvereiniteit. Van God is er geen sprake, zoodat men in de revolutie spoedig kwam tot de afschaffing van God en de plechtige huldiging van de godin der rede. Rousseau maakte Frankrijk rijp voor de revolutie x). 5°. Duitschland lag na de verwoestingen der hervorming aan de voeten van Frankrijk. Zoowel Fransche politiek als Fransche beschaving was langen tijd bij de Duitschers in eere. Had het Luthersche beginsel van het vrije onderzoek in de XVHI eeuw Duitschland reeds een heel eind den weg des ongeloofs opgeleid, de Fransche philosophie voltooide het rationalisme bij de Duitsche protestanten2). Aanvankelijk ging men slechts schoorvoetend vooruit, omdat de orthodoxie nog te sterk was. Wel werden de Engelsche en Fransche wijsgeeren en ongeloovigen met gretigheid gelezen, maar men schuwde nog het hcht (Spener, Arnold en K n u t z e n). Toen in 1735 het eerste deel der Wertheimsche bijbelvertaling van L. Schmidt verscheen, kwam het terstond op den index des keizers. Driest stak het rationalisme het hoofd op, nadat de ongeloovige philosoof Frederik II den Pruisischen troon had bestegen. Terstond begon Christiaan Edelmann (t 1767) zijn beruchten strijd tegen de H. Schrift, de H. Drievuldigheid, de erfzonde en vooral tegen de godheid van Christus. Zachter, maar niet veel beter was de mvloedrijke S e m 1 e r (t 1791), die het Nieuwe Testament als gezag en geloofsbron verwierp en de inspiratie ontkende3). Omstreeks denzelfden tijd gaf Lessing (t 1781) de Wolffenbüttler fragmenten van professor Reimarus (t 1767) in het hcht. Hier bereikte het rationalisme zijn toppunt. Wonderen waren hem onmogelijk, openbaring en de stichting eener Kerk bedrog. Nathan de Wijze plaatste het christendom met den godsdienst van Israël en den Islam op één lijn : geen der „drie ringen" was hem echt 4). Herder (t 1803) verwierp alle dog- x) Taine, Les origines de la France contemporaine, éd. 26, Paris 1912. !) Kahnis, Der innere Gang des deutschen Protestantismus, Leipzig 1874, 3 Aufl. Thóluclc, Vorgeschichte des Bationalismus, Halle 1853. Bd. I—II. *) W. Binder, Gesch. des philosoph. Jahrhunderts, mit besonderer Bücksioht auf die kirchl. Zustande, Schaffhausen 1845, 2 Bde. 4) A. Baumgartner, Lessings religiöser Entwicklungsgang, Freib. 1877. 510 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. ma's, voor hem was ontwikkeling de eenige godsdienst. De lage Wieland (t 1803) stelde alle religie in het genot. Allengs namen nu de rationalisten de voornaamste kansels en leerstoelen in : te Berlijn, Leipzig, Halle, Jena, Gotha, Erlangen, Giessen, Heidelberg, enz. enz. Preeken kende men niet meer en stelde daarvoor in de plaats voordrachten over alle soort profane onderwerpen. Emmanuel Kant (t 1804) bedierf de philosophie in haar grondslagen 1), subjectiveerde zoowel de ontologische als moreele beginselen en hield er slechts een verstandsrebgie op na. Ook de Fransche Encyclopedie ontving een tegenhanger te Berbjn in de Algemeene Duitsche bibliotheek, die sedert 1764 verscheen en in 1792 reeds 106 deelen telde. In alle klassen vond het rationalisme zijn weg. De dichters gingen naar het oude heidendom terug en betreurden het, dat de christelijke denkbeelden de poëzie hadden bedorven 2). Tallooze brochures bewerkten het lagere volk, zoodat men voor den ondergang van het Duitsche protestantisme ging vreezen. Talrijk waren de dominees, die zich nu verhieven tegen het bederf en het rationabsme trachtten te stuiten. Maar noch het verzet der orthodoxie, noch de decreten der regeeringen hadden eenige blijvend gevolg. Zelfs aan de voorgeschreven hoofdwaarheden van het protestantisme hield men zich niet. 6°. Ook op de Duitsche kathoheken s) oefenden de rationalistische denkbeelden een zeer noodlottigen invloed*. Was het reeds beschreven Febronianisme en Josephisme gedeeltehjk een voortbrengsel van den rationalistischen geest, deze werd op zijn beurt wederkeerig door de anti-kerkehjke beweging in Oostenrijk en de Rijnlanden gevoed. Het studieprogram van Rautenstrauch en de verdere hervormingen in Oostenrijk zijn reeds genoemd. Te Salzburg onderwezen de Benedictijnen de wijsbegeerte van Kant. Tn Pruisen was Bonn het brandpunt der rationalistische beschaving. Daar leeraarde de dogmaticus Philippus Hedderich, die viermaal was veroordeeld, de exegeet Dereser, die in zijn geschriften voor de helft protestant was. De jeugd van het gymnasium werd bedorven *) Otto Willmann, Geschichte des Idealismus, Braunschweig 1897, III B., S. 373—528. L. Regout S. J., Studiën, Deel 51, 62, 53, 55, 67, 59, 61, 63, enz. *) Baumgartner, Goethes Leben und Werke, Freib. II Aufl. 1911— 1912, Bd. 1—3. *) H. Brück, Die rationalistischen Bestrebungen im katholischen Deutschland, Mainz 1865. § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. 511 door Eulogius Schneider. Te Trier verspreidde Antonius Oehmbs zijn rationalistische theologie. Ook te Mainz waren de universiteitsprofessoren rationalistisch gezind : de philosoof Dorsch onderwees Kant, Antonius Blau, een ongeloovige, de dogmatiek ; Laurentius Isenbiehl een rationalistische exegese. Niet beter was het te Würzburg en Ingolstadt. Aan de eerste universiteit onderwezen Oberthur, Rossbirt, Feder, Berg en de Kantsche wijsgeer Maternus Reuss; die van Ingolstadt was het middelpunt van het rationalisme in Beieren. Het kathobcisme kwijnde in Duitschland en ging zóó zeer achteruit, dat het zich eerst in de tweede helft der XIX eeuw kon hersteUen. 7°. Zooals in aUe andere landen drong ook het rationalisme in Nederland *) binnen, en wel des te spoediger en krachtiger, wijl hier bijna alle ongeloovige geschriften uit Engeland en Frankrijk werden vertaald of gedrukt. Reeds vroeg hadden hier de CoUegianten en Socinianen zich aan het gezag der Calvinisten onttrokken en zich een groote vrijheid van denken en handelen veroorloofd. Bij de eersten sloot zich omstreeks 1654 de jonge wijsgeer Baruch Spinoza 2) (t 1677) aan. Om zijn ongeloof door de Joden verstooten, werkte hij zijn leven lang aan zijn philosopbie en kwam tot een volslagen pantheïsme, dat ook buiten zijn kring aanhangers vond. Li ons land schreef de rationabstische Pierre Bayle zijn Dictionnaire hislorique et critique en won menigeen voor de vrijheid der gedachte. Men dweepte ten onzent met de geschriften van den Engelschen deïst L o c k e. De geleerde remonstrantsche hoogleeraar Jean Leclerc en de beroemde natuurkundige 's Gravesande waren de voornaamste verbreiders der Engelsche en Fransche geschriften, die ingang vonden in de beschaafde regentenkringen en bij de geleerden. Voltaire zelf bezocht herhaaldehjk de repubbek en telde er veel vrienden en aanhangers. Zijn Traité sur la tolérance werd vertaald en maakte een zeer diepen indruk. *) P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, Deel 5 en 6, Groningen 1902—1904. *) Meinsma, Spinoza en zijn kring. Vogels S. J., B. Spinoza, Studiën, Deel 48, bl. 441 vv. Kerlen S. J., t. a. p. Deel 67. Smidt, Spinoza en zijn kring. Dageraad 1895—1896. Leven van N. Mannen en Vr. II, 291. Revue des deux mondes, 1843, 1867. J. van Vloten et N. Land, Benedicti de Spinoza Opera, ed. altera, Hagae com. 1895, Tom. I—III. Dr. J. H, Leopold, Ad Spinosae opera postuma, Hagae Comitis 1902. St, von Dunin—Borkowski, S. J., Der junge de Spinoza, Leben und Werdegang im Lichte der Weltphilosophie, Munster 1901. 512 § 164. Ongeloof en voorbereiding tot de revolutie. Rousseau's Contrat social en Emile vonden tal van bewonderaars. Hij zelf werd als „de groote, goede, uitmuntende Rousseau" geprezen. Mannen als Cornelis Loosjes en Maarten Houttuyn, vrouwen als Betje Wolff x), mevrouw de Neuville en Lucretia van Mei'kcn spraken over die wijsgeeren met de diepste vereering. Wel kwamen anderen tegen het mdringende ongeloof op en werden in eenige provinciën sommige werken verboden, maar dit hielp niet veel. In 1762 werd wederom de Bélisaire van Marmontel vertaald en bracht zulk een twist teweeg, dat de Staten van Holland aan de instelkng eener boekencensuur dachten. Er kwam echter niets van. De rationabstische kring der „Santhorstianen" bleef zijn denkbeelden in de Vaderlandsche letteroefeningen verspreiden. Aan het hoofd stond de Amsterdamsche hoogleeraar Rurman, die door de orthodoxen „tweede Voltaire" werd genoemd. De aanhangers der nieuwere denkbeelden groeiden voortdurend in getal, niet enkel op het gebied der wijsbegeerte en theologie, maar ook op dat der rechtsgeleerdheid en letteren. Tal van genootschappen richtte men op, die aUe de vrije gedachte bevorderden : De Hollandsche Maatschappij van wetenschappen (1752), De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden (1766), het Groningsche Pro excolendo Jure Patrio (1768), het Bataafsche Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Botterdam (1770), De Maatschappij tot nut van het algemeen (1784), enz. enz. Fransche en Engelsche geschriften en denkbeelden beheerschten ons land en brachten een groot deel der bevolking tot onverschilligheid en rationabsme2). l) Dyserinclc, Van en over Betje Wolff, De Gids, 1882, II, 134 ; 1884, UI, 1 ; 1892, IV, 253. a) Vgl. nog Oroen van Prinsterer, Handboek der Vaderlandsche Geschiedenis, § 610 vlg. DERDE PERIODE. Van de Fransche hevoltjtte tot op onzen tijd. 1789—Heden. Albers, s. J. Kerkgesch. ii. EERSTE HOOFDSTUK. De Kerk tegenover de revolutie en de moderne staten. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. Taine, Les origines de la France contemporaine, éd. 26 in Bibl. Variée, Paris 1912. Delarc, L'Eglise de Paris pendant la révolution francaise, 3 vols, Paris 1897. Rinieri S. J., Napoleone ë Pio VII, Relazioni storiche su doe. inediti dell' archiv. Vaticano, 2 vol., Torino 1906. Dezelfde, La Diplomazia Pontificia nel sec. XIX : II Concordato, Roma 1902 ; Riconciliazione del Talleyrand etc, Roma 1902. La secolarizzazione degli stati ecclesiastici della Germania, Roma 1906 ; II congresso di Vienna e la S. Sede, Roma 1904. Dezelfde, Corrispondenza inedita dei cardinali Consalvi e Pacca, Torino 1903. 67. Ooyau, L'Allemagne religieuse. Le Catholicisme, Tom. 1—4, Paris 1905—1909. Sicard, Le clergé de France pendant la révol. 1: 1'effondrement, Paris 1912. De la Oorce, Hist. relig. de la révol. franc., Tom. 1—5. Paris 1909—1924. Mathiez, Rome et le clergé franc, sous la Constituante, Paris 1911. Wieber, Die Ursachen der fr. Rev. nach dem TJrteil ihrer zeitgenössischen Gegner 1916. 1°. Reeds lang was Frankrijk voor de omwenteling rijp. Het absolutisme had zich gehaat gemaakt bij het volk, dat de zware belastingen nauwebjks vermocht te dragen en eindelijk het juk wilde afschudden. Door het verkwistende leven der vorsten waren de financiën in een zeer eUendigen toestand geraakt. Een staatsbankroet stond voor de deur, toen Lodewijk XVI (1774—1792) den troon van Frankrijk besteeg. Redding was alleen mogebjk door buitengewone middelen. De vergadering der notabelen van 1787 weigerde te helpen. Tot overmaat van ramp mislukte het volgend jaar de oogst. Op raad van minister N e c k e r nam de koning tot de Generale Staten zijn toevlucht en riep 27 April 1789 een algemeene vergadering bijeen, waarin de derde stand de meer- 516 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. derheid had. Deze reeds lang ontevreden, ontving zijn program van S i e y è s 1), vicaris-generaal van Chartres, en oordeelde, dat de derde stand alleen de natie vertegenwoordigde, dat de hoogere geestehjkheid en de adel een doodehjk vergif waren voor het land. en stelde zich als de assemblee nationale. Den 14 Jub 1789 werd reeds de Bastille bestormd. De regeering was zwak. Onder den invloed der ontstane verwarring hadden de beraadslagingen in Augustus 1789 plaats. De assemblee nationale noemde zich voortaan assemblée constituante (1789—1791) en stelde de rechten van den mensch2) op in 17 artikelen, schafte het leenstelsel af, hief de kerkelijke tienden op, riep vrijheid van godsdienst uit. Den 20 Augustus werd een geestelijk comité ingesteld, dat, voor 2/3 uit leeken en voor 1/3 uit geestehjken bestaande, een nieuwe kerkehjke regeling zoude ontwerpen. Op het verlangen des volks trok de koning met de constituante den 6 October naar Parijs en was sedert dien in de macht van het gepeupel. Weldra werd op voorstel van T a 11 e yr a n d het secularisatie-decreet uitgevaardigd (2—4 Nov. 1789): alle kerkehjke goederen zijn ter beschikking der natie ; voor het onderhoud van den eeredienst en bedienaren zal worden gezorgd. Hiermee kwamen aan den staat alle prebenden, de goederen der kerkfabriek, der seminariën, der scholen, der hospitalen en der kloosterhjke vereenigingen. De goederen der protestanten bleven vrij. De kloosters, die zich niet met ziekendienst of onderwijs bezig hielden, hief men op en verbood de plechtige geloften. De kloosterzusters het men in de huizen 8); Zeer slecht werden de pensioenen voor de geestehjken en kloosterlingen betaald en eindelijk (1795) geheel opgeheven. In Mei 1790 had het geestelijk comité de kerkehjke regeling gereed, die den 12 Juh daarop als wet aangenomen en constitution civile du clergé 4) werd genoemd. Hierdoor verminderde het aantal parochiën aanmerkehjk ; de 134 bisdommen werden tot 83 beperkt, de kapittels opgeheven. Geen buitenlandsch bisschop mocht eenige jurisdictie uitoefenen in Frankrijk. La vereeniging met de wereldlijke overheid zou de bisschop de parochiën opnieuw *) In de beruchte brochure : Qu'est-ce que le tiers état ? *) Walch, La déclaration des droits de 1'homme et du citoyen et 1'Assemblée constituante, Paris 1903. 8) Les religieuses et la révolution. Etudes du 5 Sept. et du 5 Oct. 1907. 4) Sciout, Histoire de la constitution civile du clergé (1790—1801), Paris 1872—1882, 4 vols. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 517 regelen. De pastoors werden gekozen door de gemeente, de bisschop door de kiesgerechtigden van het departament. De laatste ontving zijn canonieke mstelhng niet van den Paus, maar enkel van den aartsbisschop. Toch kon hij ze berichten aan den Paus. Gedwongen gaf de koning zijn sanctie aan deze schandehjke wet (24 Aug 1790), die in gansch Frankrijk een heftigen tegenstand ontmoette. Nu besloot de constituante den eed op de constitution te eischen. Maar omstreeks twee derden der geestelijken (réfractaires, insermentés) weigerden den gevraagden eed. De overigen (assermentés) volgden het voorbeeld van Grégoire, Talleyrand, Gobel en vier andere bisschoppen, werden echter gesuspendeerd door Pius VI, die tevens de constitution verwierp en de keuze der geestelijken voor ongeldig verklaarde (13 April 1791) *). Uit wraak verbrandde men de beeltenis des Pausen en trok men diens bezittingen, Avignon en Venaissin, bij Frankrijk. De koning, wiens vlucht in Juni 1791 was verijdeld, moest den 14 September daarna den eed op de nieuwe staatsregeling afleggen en was de gevangene der assemblée constituante, die den 1 October 1791 overging in de assemblée législative (1791—1792). Geen enkele afgevaardigde der constituante zat in deze nieuwe vergadering, waarin de republikeinen het overwicht hadden. Nu dwong men de geestelijken tot den eed op straf van verbarming, ahe nog bestaande kloosters hief men op en verbood het geestehjk kleed. Toen de koning de onderteekening dezer wetten bleef weigeren, sloot men hem met zijn familie op in den Temple. Na de ongunstige berichten uit het leger hadden van 2—7 September 1792, te Parijs de gruwelijke slachtingen plaats, waarin omstreeks 1400 en volgens sommigen veel meer „verdachten" werden vermoord. 2°. Den 20 September 1792 werd de assemblée législative vervangen door de convention nationale (1792—1795), die geleid werd door de Gkondins en de Montagnards. Terstond werd de republiek uitgeroepen. In November begon het proces tegen den koning, die reeds den 21 Januari 1793 naar het schavot werd geleid. De koningin volgde hem den 16 October. In Augustus van dat jaar schafte men de christehjke tijdrekening af, den 7 November den christelijken godsdienst. In de plaats van God stelde men de godin *) Constit. Caritas van 13 April 1791. Pisani, Revue du clergé francais, 1 Juin 1908. Pierre Bliard, Jureurs et insermentés (1790—1794), Paris 1910. 518 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. de rede Weldra hadden de Montagnards onder Robespierre, Marat en Danton de overhand. Het schrikbewind (1793— 1794) nam een aanvang en bereikte het toppunt, toen Robespierre alleen zijn woest spel dreef. Van 10 Juni tot 27 Juh bestegen 2425 personen het schavot. Een groot aantal geestehjken viel aan die wreedheid ten offer, maar ook Robespierre zelf (27 Juh) en het grootste deel der dwaze revolutionnairen. Den 29 September eischte men van alle geestehjken den eed op de republiek, waartegen 75 bisschoppen in de ballingschap zich uitspraken. Eindelijk kregen de gematigde republikeinen de overhand en legden de uitvoerende macht in de hand van het directoire (1795—1799), dat regeerde met twee kamers. Dit was de nieuwe staatsregeling der convention nationale (1795). Nog eens kwam echter de streng republikeinsche partij aan het bestuur en vervolgde de emigrés, zond de geestehjken in ballingschap en verdrukte de Kerk. Altijd bedroevender werd de toestand des lands, de ontevredenheid groeide dagelijks aan. De oppositiepartij verbond zich met generaal Bonaparte2) die in October zegevierend uit Egypte terugkeerde en door den coup d'état van 9 November 1799 aan het directoire een einde maakte. 3°. De Fransche Revolutie was voorbij, de orde hersteld en Napoleon eerste consul8). Terstond gaf hij aan Fraiikrijk een nieuwe constitutie, die in naam en in schijn republikeinsch, in werkelijkheid echter monarchisch was. Met zijn scherpen blik zag Napoleon weldra in, dat hij een volk zonder godsdienst moeilijk kon regeeren, en wendde zich daarom spoedig tot den Paus. Di Augustus 1799 was Pius VI in ballingschap overleden *). Hij had nog moeten zien, hoe Napoleon in 1796—1797 het Pausehjk gebied veroverde tot Tolentino, waar 19 Febr. 1797 de vrede werd gesloten. De legaties van Ferrara, Bologna en de Romagna kwamen aan Frankrijk. Toen in hetzelfde jaar 1797 de !) A. Mathiez, La théophilanthropie et le culte décadaire (1796— 1801). Essai sur l'bistoire religieuse de la révolution, Paris 1904. Vgl. A. Mathiez, Les origines des eultes révolutionnaires (1789—1792) etc.. Paris 1904. *) Détbas, L'église de France depuis la convocation des états gén. (9 Mei 1789) jusqu'a la chute du directoire (9 Nov. 1799), Toulouse 1853. II éd. 2 vols. s) Von Landmann, Napoleon I, München 1903. Vandal, L'avènement de Bonaparte, 2 vols, Paris 1906. 4) Baldassari, Histoire de 1'enlèvement et de la captivité de Pie VI, Bruxelles 1840. Van Duerm, Le conclave de Venise, Paris 1896. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 519 overmoedige generaal Duphot in een opstand te Rome viel, werd de Paus in ballingschap gevoerd (Siena, Florence, Parma, Turijn, Briancon en Valence in Dauphiné). Was het protest van Pius VI tegen zulke gewelddadigheden niet de oorzaak, het werd zeker de naaste aanleiding tot de tweede coalitie, die aan de Franschen een reeks van nederlagen toebracht, de repubhkeinsche legers uit Itahë verdreef, de Romeinsche republiek vernietigde en de pauskeuze mogebjk maakte. In Maart 1800 werd te Venetië de waardige bisschop van Imola, kardinaal Chiaramonti, tot Paus gekozen. Hij noemde zich Pius VII (1800—1823)1). ÏEen zware taak en veel droefheid stond hem te wachten. Voor het oogenblik verhinderde Oostenrijk, dat een begeerig oog op de legaties sloeg, de reis des Pausen naar Rome. Intusschen trok Napoleon over den St. Bernard en overwon de Oostenrijkers in den bloedigen veldslag bij Marengo (14 Juni 1800). Nu werd de keizerhjke minister T h u g u t inschikkelijker. De Paus vertrok van Ancona naar Rome, waar hij den 3 Juh 1800 zijn intocht hield. Terstond begon hij het Patrimonium te herstellen, en eischte van Napoleon, die de legaties in bezit had (tractaat van Lunévüle 9 Febr. 1801), het veroverde kerkelijk goed terug 2). 4°. Niet lang na den slag van Marengo uitte Napoleon het verlangen, om den kathoheken godsdienst te herstellen en opende weldra de onderhandelingen, welke uitliepen op het concordaat van 1801 3). Vurig wenschte Napoleon de overeenkomst. Ofschoon hij, volgens zijn eigen woorden, volstrekt geen papist, maar Mohammedaan was in Egypte en kathohek in Frankrijk, wilde hij toch den godsdienstvrede als een noodzakelijk middel voor de openbare orde, voor sociale eenheid onder de burgers en de voordeehge pohtieke betrekkingen met het buitenland. Maar alleen de eerhjke oprechtheid van een Pius VII en de wilskracht van een Napoleon konden de haast onoverkomelijke moeilijkheden te boven komen. In Frankrijk verlangde men, *) Artaud, Histoire de Pie VII, Louvain 1836, 2 vols. *) Charles van Duerm, S. J., Vieissitudes politiques du pouvoir tem» porei des Papes de 1790 a nos jours, Lille (1890). *) De la Merthe, Documents sur la négociation du eoncordat entre la France et le St. Siège, Paris 1891—1905, 6 vols. Mémoires du card. Consalvi (éd. Crétineau—Joly), Paris 1864. Crétineau—Joly, Bonaparte et le eoncordat de 1801 et le card. Consalvi, Paris 1869. Theiner, Histoire des deux concordats conclus en 1801 et 1813, Paris 1869, 2 vols. Rinieri, II eoncordato (zie boven). Mathieu, Le eoncordat de 1801, Paris 1904. Sévestre, L'histoire du eoncordat de 1801, 2 éd., Paris 1906. 520 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. dat de Paus de secularisatie der kerkelijke goederen zou erkennen, de wettige bisschoppen afzetten en de constitutioneele bevestigen. Pius VII van zijn kant eischte, dat de kathoheke godsdienst staatsgodsdienst zou worden, hetgeen bij velen heftig verzet ondervond. Daarenboven werkten de aan Frankrijk vijandige hoven het concordaat tegen. Ook de constitutioneele bisschoppen en bedorven geestehjken deden alles, om het te verhinderen. Het krachtigst verhieven zich de Bourbons tegen een overeenkomst, omdat zij daarin de pauselijke erkenning van den bestaanden toestand meenden te zien. Een door Napoleon opgesteld ontwerp verwierp de Paus, waarop de eerste consul zijn gezant van Rome terugriep. Nu ging de scherpzinnige en diplomatieke kardinaal Consalvi naar Parijs en bracht het concordaat tot stand, dat den 15 Augustus 1801 door Pius VII werd bevestigd1). De voornaamste artikelen waren : De kathoheke godsdienst is die der groote meerderheid der Franschen; de openbare godsdienstoefening is vrij behoudens de noodige maatregelen der verzekering der openbare orde en rust. De bisdommen worden opnieuw omschreven en 10 aartsbisdommen met 50 bisdommen opgericht. De eerste consul benoemt, de Paus bevestigt de nieuwe bisschoppen. De bisschoppen zullen den bepaalden eed afleggen voor den eersten consul, de overige geestehjken voor de burgerlijke overheid. De omschrijving der parochiën zal geschieden in overleg met de regeering. De kapittels en seminariën worden door de regeering niet gedoteerd. AUe dom- en parochiekerken worden ter beschikking der bisschoppen gesteld. De Paus verklaart, dat de geseculariseerde goederen aan de bezitters blijven toebehooren ; daarentegen zorgt de regeering voor het onderhoud der bisschoppen en priesters. 5°. Had de geschiedenis der onderhandelingen Napoleon reeds in al zijn heerschzucht en hatehjke onoprechtheid getoond, in de uitvoering van het concordaat kwam zijn trouweloosheid en absolutisme eerst recht aan den dag. Vooreerst werden tegen de belofte tien constitutioneele bisschoppen 2) aangesteld en vooral als aanhangsel met het concordaat de 77 artieles organiques 3) *) Constit. Ecclesia Christi 15 Aug. 1801. a) Sciout, L'épiscopat constitutionnel 1781—1801. Revue des quest. hist. 1895, I, p. 159 ss. 8) Portalis, Les articles organiques, Paris 1845. Chamard, La Révolution, le eoncordat et la liberté religieuse, Paris 1891. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 521 uitgevaardigd. Zij vernietigden de vrijheid der Kerk en ontkenden het concordaat, dat zij voorgaven te regelen. De geestehjkheid werd gescheiden van haar opperherder, verhinderd om hem te raadplegen over haar belangen, opgevoed onder het oog der wereldlijke macht, en door deze voortdurend bewaakt en belemmerd. Ziehier enkele dezer noodlottige artikelen: Het placet werd gesteld op alle Pauselijke constituties, op het zenden van legaten en op de decreten der algemeene synoden. Zonder de toestemming der regeering zal geen synode worden gehouden. Behalve de domkapittels en de seminariën zullen er geen kerkelijke instellingen zijn. De statuten der seminariën worden goedgekeurd door de regeering. De professoren moeten schriftelijk beloven het Gallicanisme te onderwijzen. Het aantal der wijdelingen zal elk jaar aan de regeering worden voorgelegd. Waar andersdenkenden wonen, mag geen godsdienstoefening plaats hebben buiten de kerkgebouwen. Geen feest zal worden ingevoerd zonder de toestemming der regeering. Het burgerlijk huwehjk zal aan het kerkehjk voorafgaan. De tractementen en pensioenen der geestelijken worden zoo ingericht, dat niet eens een vijftiende gedeelte van het geseculariseerde kerkelijk goed daarvoor noodig is x). Natuurlijk protesteerde Pius VII tegen de trouwelooze handelwijze van Napoleon en de articles organiques : eerst in het consistorie van 24 Maart 1802 ; dan in een nota van kardinaal Consalvi aan den Franschen gezant te Rome ; eindelijk opnieuw in een schrijven aan kardinaal C a p r a r a voor T a 11 e y r a n d (18 Aug. 1803). Niets hielp. Daarenboven bleven de drie legaties met Venaissin en Avignon aan Frankrijk. Iets gunstiger was het concordaat, gesloten voor de Cisalpijnsche repubhek 2). 6°. Na het sluiten van het concordaat begon de strijd tusschen Napoleon en Pius VII 8) voorgoed. Men weet niet wat het meest verbazing wekt, het heldhaftig geduld van den Paus of het caesaropapisme van den keizer. Toen deze in 1804 was geproclameerd, daeht hij er terstond aan om zich, als Karei de Groote, x) Hermens, Handbuch der gesamten Staatsgesetzgebung über den christlichen Kultus etc. Aachen—Leipzig 1833, 4 Bde. a) Rinieri, La diplomazia Pontificia nel secoio XIX : Concordato tra la S. Sede et la Bepubblica Italiana, vol. II, Boma 1902. s) Rinieri, Napoleone e Pio VII, Torino 1906, 2 vol. Fournier, Napoleon I, 3 Tom. Paris, 3 éd. 1913. 522 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. door den Paus te doen kronen : echter niet te Rome, maar te Parijs. Lang draalde Pius VTI met zijn antwoord. Niet alleen vreesde hij den keizer, die de legaties wederrechtehjk bezat en de articles organiques bij het concordaat had gevoegd, maar ook de andere hoven en met name den keizer van Oostenrijk. Toch stemde hij eindelijk toe, en noemde daarvoor een dubbele reden : vooreerst „om aan de kroning zooveel mogelijk een godsdienstig karakter te geven" en vervolgens „omdat de groote belangen van den godsdienst de eerste beweegreden der reis vormden", niet de kroning. In jachtkostuum ontving Napoleon den Paus te Fontainebleau, nam de eereplaats in het rijtuig voor zich, bet den grijzen Opperpriester voor het begin der kroningsplechtigheden anderhalf uur op zich wachten. Volgens vooraf bepaald kroningsceremonieel zette hij zich zelf de kroon op het hoofdx). Terwijl Pius VTI voor hem een verre reis had ondernomen, stond de geweldenaar van zijn kant niets toe. De legaties gaf hij niet terug, het de articles organiques bestaan en veranderde in het burgerlijk wetboek (Code Napoléon) geen woord. Terwijl hij in Frankrijk het een en ander deed, om de kathoheken te winnen, ontzag hij zich niet den Paus op elke wijze grievend te krenken. Nauwelijks was deze te Rome terug, of Napoleon eischte van hem de ontbinding des huwelijks van Jéröme Bonaparte met miss Patterson, hetgeen de Paus met standvastigheid weigerde. Da 1805 trok N ap o 1 e o n over den Mont-Cenis, zette zich te Milaan de kroon van Italië op, het Ancona bezetten, schonk Pontecorvo en Beneventum met eenige stukken in Beneden-Itahë aan Bernadotte en Talleyrand2). Waardig was het protest van Pius VII (13 November 1805). Napoleon stelde het antwoord uit tot na den vrede van Presburg en schreef uit München een onwaardigen brief, die nog meer het vreezen (7 Jan. 1806). Meer dan onbeschaamd was het schrijven van denzelfden dag aan kard. F e s c h, waarin Napoleon den Pauselijken brief noemde „la plus ridicule, la plus insensée", sprak van „ces imbéciles", zeide den Paus tot bisschop van Rome te willen verlagen, zich zelf een „Charlemagne" heette en niets zoo „déraisonnable" vond „que la cour de Rome". Pius VTI weigerde den broeder des keizers, Joseph Bona- *) Masson, Le saere et le couronnement de Napoléon, Paris 1908. Dezelfde, Livre du sacre de Pempereur Napoléon, Paris 1908. *) Hergenróther, Der Kirchenstaat seit der französischen Revomtion, Freib. 1860. § 166. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 523 parte, als koning van Napels te erkennen, waarop N a p ol e o n reeds dreigde met de vernietiging van den kerkelijken staat. Den 2 Februari 1808 rukten de Fransche troepen onder generaal M i o 11 i s door de porta del popoio Rome binnen. Terstond deed Pius VTI een protest aanslaan, waaraan Napoleon zich echter niet stoorde ; met groote barschheid gaf hij de reden op van zijn inval: omdat de Paus weigerde, den oorlog te verklaren aan Engeland (blocus continental) en zich te verbinden met den koning van Itahë en Napels ; omdat het belang des rijks en der legers vergde, dat Beneden- en Boven-Italilë niet werd gescheiden door het vijandige gebied des Pausen ; omdat de gift door Karei den Groote (mon illustre prédécesseur) gedaan was voor het welzijn der christenheid en niet voor de vijanden der religie *). Ruim een jaar daarna, 17 Mei 1809, teekende Napoleon te Schönbrunn het stuk waardoor de kerkelijke staat werd ingelijfd bij het rijk *). Hij noemde Rome „de tweede stad des rijks". Nu verscheen den 10 Juni 1809 de exconimunicatiebul tegen hen, „die zich vergrepen hadden aan de rechten van den H. Stoel", dus tegen Napoleon en zijn handlangers 3). Nog geen maand daarna werd de Paus door R a d e t, het hoofd der Fransche pohtie te Rome, opgehcht en naar Savona gevoerd, kard. P a c c a opgesloten in de vesting Fenestrelles in Piëmont. Nu begon tegenover de eerbiedwaardige persoonlijkheid des Pausen een vleien, sarren en bedreigen, om hem den afstand van den kerkelijken staat en de verplaatsing der residentie naar Parijs af te dwingen. Pius VII bleef standvastig weigeren. 7°. Intusschen was bij Napoleon het plan der echtscheiding gerijpt. Zijn huwelijk met Josephine Tascher, weduwe van den markies de Beauharnais, bleef kinderloos. Toen deze 15 December 1809 toestemming tot de echtscheiding had gegeven, ontbond de senaat het burgerlijk huwehjk, terwijl de kerkehjke rechtbank van Parijs het kerkehjk huwehjk, daags voor de kroning in 1804 aangegaan, voor ongeldig verklaarde. Werkehjk was het burgerlijk huwehjk, den 9 Februari 1796 tusschen Napoleon en Josephine gesloten, zeker ongeldig, *) Van Duerm, Vicissitudes politiques, p. 86—86. a) L. Madelin, La Rome de Napoléon (1809—1814), Paris 1905. ') Constit. Quum memoranda illa die 10 Juni 1809. 524 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. omdat de instructies en dispensaties x) aangaande de huwelijken in Frankrijk, den 28 Mei 1793 door Pius VI tot den bisschop van Lucon gericht, op het huwelijk van Napoleon niet van toepassing Iconden zijn. Bij het kerkelijk huwelijk van 1 Dec. 1804 had Napoleon geen consensus gegeven en zoowel Josephine als kard. Fesch en den Paus bedrogen, zoodat ook hier van een geldig huwelijk geen sprake kon zijn. In 1810 richtte Napoleon eerst het oog op Anna Polowna van Rusland, de latere echtgenoote van Willem II van Nederland. Toen de onderhandelingen mislukten, viel zijn keuze op Maria L o u i s e 2), dochter van keizer Frans I van Oostenrijk, die zich 2 April 1810 te Parijs met Napoleon verbond. Maar van dit huwehjk blijkt de geldigheid niet in foro externo, omdat de huwelijkszaak der vorsten den Paus is voorbehouden en bijgevolg de kerkelijke rechtbank van Parijs volstrekt geen bevoegdheid had, met betrekking tot het eerste huwehjk de echtscheiding uit te spreken. Haar uitspraak was daarom nietig en bijgevolg was het tweede huwehjk van Napoleon niet geldig in foro externo 3). Het kon derhalve niemand verwonderen, dat verschillende kaïcïinalen (dertien) weigerden, bij het kerkehjk huwehjk tegenwoordig te zijn, en hever den toorn van Napoleon trotseerden, dan door het bijwonen der plechtigheid hun rang te onteeren. Weldra ontvingen zij het bevel, de teekenen hunner waardigheid af te leggen en zich terug te trekken in kleinere Fransche steden (roode en zwarte kardinalen). 8°. Reeds lang waren de kardinalen gescheiden van den Paus, die aldus geen consistorie kon houden en zonder hun raad de door Napoleon benoemde bisschoppen niet wilde bevestigen : de keizer benoemde zijn mannen, de Paus zond geen bevestiging ; Napoleon het de door hem benoemde tot vicarii capilulares !) „Curare fideles debere contrahere matrimonium coram testibus et quidem, quoad fieri potest, Catholicis, priusquam municipalitati se praesentes sistant, ut praescriptam a nationali conventu declarationem pariant. Et quoniam complures ex istis fidelibus non possunt omnino parochum legitimum habere, istorum profecto conjugia contracta coram testibus et sine parochi praesentia, si nihil aliud obstet, et valida et licita erunt." Pii VI Pont. Max. Acta, quibus ecclesiae cathol. calamitatibus in Gallia consultum est, Romae, Prop.fid. 1871, II, 15, No. 3. Wie zou durven volhouden, dat Napoleon bij zijn huwelijk geen wettig pastoor kon doen assisteeren ? Masson, Josephine répudiée, Paris 1901. l) Helfert, Maria Louise, Wien 1873. 3) Rinieri 8. J., Napoleone I e Pio VII, Tom. II, cap. 26, p. 25 45. Etudes religieuses (Dudon), 20 mai 1912, p. 488. Civilta Cattolica, 18 Aprile 1903, p. 168. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 525 kiezen, de Paus verklaarde die keuze voor ongeldig en verwierp tevens de bevestiging hun door den aartsbisschop of oudsten bisschop verleend. Altijd meer werd nu de Paus in de regeering der Kerk bemoeihjkt, van alles beroofd en ten slotte met afzetting bedreigd. In Mei 1807 zond Napoleon drie bisschoppen naar Savona en stelde zeer onwaardige eischen : vooreerst zou Pius VTI de benoemde bisschoppen bevestigen ; dan goedkeuren een bijvoegsel bij het concordaat van 1801, waardoor de Paus zich verplichtte voortaan de door den keizer benoemde bisschoppen binnen drie maanden de bevestiging te geven ; afstand te doen van den kerkelijken staat; zich niet te verzetten tegen de Gallicaansche artikelen ; aan de kathoheke vorsten de benoeming van twee derden der kardinalen af te staan. Pius VTI bleef onwrikbaar en gaf alleen betrekkelijk de bevestiging der bisschoppen een mondelinge toestemming, die echter Napoleon niet aannam. Nu riep de keizer de nationale synode van 1811 x) bijeen, om „zich zelf en zijn volk, zooals hij zeide, tegen de aanmatiging van den Romeinschen priester te verdedigen". Wel stond hij op het toppunt zijner macht, omdat, behalve Rusland en Engeland, gansch Europa aan zijn voeten lag en hem een zoon geboren werd, die de Napoleontische dynastie zou voortzetten, maar de synode voegde zich niet naar zijn wil en verklaarde zich onbevoegd, de bisschoppelijke zetels te bezetten. Nu het de tiran de synode suspendeeren en wierp zelfs drie bisschoppen in den kerker. Eindelijk kwam een decreet tot stand : indien de Paus binnen zes maanden den benoemde niet bevestigt, dan komt het recht van bevestiging aan den aartsbisschop. Een nieuwe deputatie verkreeg van ^P i u s VTI de toestemming onder voorbehoud, dat de aartsbisschop alleen in naam des Pausen de bevestiging zou kunnen geven. Hiermee was de keizer niet tevreden en het den Paus weten, dat hij het concordaat ophief en zelf bisschoppen zou aanstellen. Tijdens den Russischen veldtocht het Napoleon den Paus van Savona naar Fontainebleau overvoeren en begon in den aanvang van 1813 de onderhandeling. Door den toestand der Kerk tot zwaarmoedigheid gebracht, naar geest en hchaam uitgeput, van zijn raadgevers beroofd, stelde Pius VII met den keizer de 'preliminairen op van een nieuw concordaat, die dan eerst geldig zouden zijn, wanneer de vergaderde kardinalen hun toestemming hadden gegeven. x) Bicard, Le concile national de 1811, Paris 1894. H. Welschinger, Le Pape et Pempereur 1804—1815. Paris 1905. Stimm. a. M.-L. III, S. 485 ff. 526 § 16S. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. Napoleon was echter zoo oneerlijk, de (25 Jan. 1813) onderteekende preliminairen terstond als concordaat uit te vaardigen. De hoofdzakelijke inhoud was deze : De Paus zal zijn zetel in Italië of in Frankrijk vestigen. Het volle nominatierecht der bisschoppen van het gansche keizerrijk, uitgezonderd de suburbicaire bisdommen en tien andere, zal de keizer hebben; daarbij zou het decreet der nationale synode van kracht blijven. Implicile scheen hiermee afstand te zijn gedaan van den kerkebjken staat x). Toen de bij hem toegelaten zwarte kardinalen hierop wezen, was Pius VTI over de afgedwongen onderteekening ontroostbaar en schreef een brief 2) aan den keizer, waarin hij de artikelen der preliminairen herriep, en berichtte dit weldra aan de bisschoppen des rijks. De keizer ontstak in hevigen toorn en zond kardinaal P i e t r o in balbngschap. Niets kwam echter tot uitvoering. De wapenen van Napoleon waren in Duitschland niet gelukkig. Op het bericht, dat er een congres zou bijeenkomen te Praag, zond de Paus op raad van Consalvi enPacca een krachtige opvordering zijner staten3). Het congres had niet plaats. Napoleon moest onderdoen en werd gedwongen tot afstand van den troon en zijn keizerrijk met Elba te verwisselen. In triomf keerde Pius VH naar Rome terug (1814). 9°. Buiten Itahë en Frankrijk heeft de revolutie vooral in Duitschland *) en de Nederlanden op kerkelijk gebied haar invloed doen gevoelen. In 1794 werd de linker Rijnoever en een gedeelte van de Paltz door de Franschen veroverd en deelde natuurlijk in alle nieuwigheden en hervormingen der republiek. Het elfde der articles organiques schafte alle kerkelijke instellingen, behalve de kapittels en seminariën af. Waren in Frankrijk alle kerkehjke goederen geseculariseerd, hetzelfde moest plaats hebben in de onderhoorige landen. Het secularisatie-decreet werd uitgevaardigd den 2 Juni 1802. Voor de vier Rijnlandsche departementen werd besbst : *) Sarcastisch schreef Napoleon op den dag der onderteekening aan den Paus : „Je me fais un plaisir de lui assurer que, n'ayant jamais cru devoir lui demander une renonciation a sa souveraineté temporelle sur les Etats Bomains, elle ne doit avoir aucune crainte que 1'on puisse jamais penser que, par la signature des dits articles, elle ait renoncé directement ou indirectement a ses droits et a ses prétentions." J) Bij Pacca, Mémoires sur le pontifieat de Pie VII, Paris 1860, p. 14 ss. 3) Pacca, II. Appendice, No. 5. Dit stuk kwam met Bernetti naar Maastricht, vanwaar het Van der Vrecken, als handelsreiziger verkleed, naar Weenen bracht. 4) Rodolphi, Zur Kirchenpolitiek Preussens, Paderborn 1897. Freisen, Verfassungsgesch. der Kath. Kirche Duitschland in der Neuzeit 1916. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 527 Behalve de bisdommen, parochiën, kapittels en seminariën werden alle kerkehjke mstellingen opgeheven. AUe goederen der kerkehjke instellingen, ook die der bisdommen, parochiën, kapittels en seminariën staan voortaan onder het beheer der natie. Door dit artikel saculariseerde men aUe kerkelijke goederen met uitzondering der noodzakelijke kerken, der huizen der bisschoppen, kanunniken en pastoors. De leden der opgeheven kloosters ontvingen 300—600 francs pensioen. AUeen de orden en congregaties, die zich wijdden aan onderricht en ziekendienst, bleven bestaan. Het VII artikel van den vrede van Lunévülo had beloofd, dat de Duitsche vorsten, die aan den linker Rijnoever iets hadden verloren aan den rechter vergoeding zouden ontvangen. Natuurlijk was dit artikel het werk van Napoleon, die aldus met de geestehjke vorstendommen de eenheid van het Duitsche rijk en den krachtigsten steun des keizers vernietigde en Pruisen tot mededinger van Oostenrijk verhief. Over de vergoeding onderhandelde de rijksdag van Regensburg, doch zonder gevolg (1801). Een commissie werd ingesteld. Maar nog voordat de eerste zitting was gehouden, nam Napoleon zelf de zaak in de hand. Nu volgde een kruipen en vleien der Duitsche vorsten, die de gierigheid der Eransche ambtenaren benuttigden en geld beloofden voor een grootere of kleinere vergoeding. Het was een ware handel in Duitsche bisdommen en abdijen. Den 2 Augustus 1802 werd een rijksdeputatie ingesteld, die onder toezicht van Frankrijk en Rusland over de vergoedingen zou beslissen. Weldra echter ontving de deputatie een nota van Napoleon, waardoor met „groote onpartijdigheid" (?) over de vergoedingen beschikt werd. Den 25 Februari 1803 kwam eindelijk de „Reichsdeputationshauptschluss" x) tot stand. De goedkeuring des Duitschen keizers was een bloote vorm, omdat eenieder zich reeds in het bezit van den buit had gesteld. Door deze secularisatie verloor de kathoheke Kerk in Duitschland, inbegrepen het reeds genaaste op den linker Rijnoever, een gebied van 1719 □ mijlen met 3.162.576 inwoners en 21 milhoen inkomen. Wel werden pensioenen voor de beroofde bisschoppen, kanunniken en kloosterhngen bepaald, maar, evenals in Frankrijk, niet behoor- J) Protokoll der ausserordentlichen Reichsdeputation zu Regensburg, Regensburg 1802, 6 Bnde. 528 § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. lijk of in het geheel niet betaald. In de uitvoering ging men met veel ruwheid en heihgschennis te werk *). Twee geestehjke vorstendommen bleven bestaan : het gebied der Duitsche orde, wijl een Oostenrijksche prins grootmeester was ; en het tot aartsbisdom verheven sticht Regensburg voor Karei Theodoor van Dalberg, die bij Napoleon in blakende gunst stond. Te recht was Pius VII om de secularisatie in Duitschland in diepe droefheid gedompeld, niet alleen wegens de tijdehjke schade, maar vooral ter oorzake van het geestehjk nadeel, dat de secularisatie vergezelde en volgde. Sommige bisschoppen traden af, andere stierven. De kapittels vervielen. In deze benarde omstandigheden vond de nuntius Della Genga geen steun. Ean nieuwe organisatie werd verijdeld door het Fransche hof en de altijd voortdurende gevangenschap des Pausen. Intusschen bemoeiden zich de protestantsche vorsten voortdurend met kerkehjke zaken, zoodat niet alleen het geseculariseerde vorstendom, maar ook het bisdom zelf onderworpen was aan de wereldlijke macht, en het bisschoppelijk gezag tengevolge der secularisatie zoo goed als vernietigd was. Di 1803 waren de onderhandelingen aangeknoopt aangaande een algemeen Duitsch concordaat. Aan slagen kon echter, om den Josephistischen geest der vorsten, volstrekt niet worden gedacht. Wat later ontstond het Rijnverbond, waardoor zich zestien Duitsche vorsten aan den keizer onttrokken en Frankfort tot hoofdstad kozen, waarheen nu de primaat Dalberg zijn zetel verlegde. Den 6 Augustus 1806 deed keizer Frans II afstand van de Duitsche keizerskroon : het Duitsche rijk had opgehouden te bestaan. Wijl daarmee de mogelijkheid van een algemeen Duitsch concordaat was verdwenen, vatte Napoleon na den vrede van Tilsit (7 en 9 Juh 1807) het plan op, een concordaat voor het Rijnverbond te sluiten. De onderhandelingen begonnen te Parijs, maar werden weldra gestaakt. De aanmatigingen van Napoleon en vooral de verovering van den kerkelijken staat (1809) maakten een overeenkomst onmogehjk. Ook alle andere pogingen bleven zonder gevolg. l) Dr. Heinrich Brück, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland im neunzehnten Jahrhundert, Mainz 1887, I B. Over de meening van kard. Pacca, zie diens Mémoires sur le Pontificat de Pie VII, II, 355 s. Schmitt, Staat und Kirche 1919. § 165. De Kerk tegenover de revolutie en Napoleon I. 529 1°. In ons land1) trachtten de katholieken reeds in 1795 de vrijheidsideeën te benuttigen en vroegen aan de provisioneele representanten van het volk van Holland verlof, een bisschop te mogen kiezen. Het verlof werd gegeven, maar de tijd was voor de uitvoering niet gunstig. In het koninkrijk Holland (1806) gaf het zesde artikel der constitutie de macht der organisatie der Kerk aan den koning Lodewijk Bonaparte. Deze benoemde den 2 Augustus 1808 een organisatie-commissie, die echter niets tot stand bracht, omdat men niet kon organiseeren zonder volmacht des Pausen, die toen juist werd opgesloten te Savona. Li 1810 nam Napoleon zelf de kerkehjke organisatie der Nederlanden in de hand. Den 26 April van dat jaar besliste hij, dat het departement van de Monden van den Rijn één bisdom zou uitmaken met den zetel te 's-Hertogenbosch. Daarin echter zouden heerschen „de onschendbare grondbeginselen der Gallicaansche kerk tegen de pretentiën van het hof van Rome". Bij decreet van 22 Juh 1811 stelde Napoleon niet aUeen het concordaat van Frankrijk, maar ook de organieke artikelen verphchtend. Bisschoppen van zijn keuze stelde hij aan en verachtte het verzet des Pausen, wiens toestemming niet werd gevraagd. Het duurde niet lang, of Bonaparte stak zijn heihgschennende hand opnieuw naar de kerkorganisatie uit. Den 24 October 1811 schreef hij voor, dat de verschillende eerediensten van Holland in het jaar 1812 naar de in Frankrijk heerschende wetten georganiseerd zouden worden. Een gemengde commissie werd ingesteld den 24 Januari 1812. Voor de roomschen had daarin zitting aartspriester C r a m e r, voor de Jansenisten hun vicaris-generaal W. van Os. Het was de uitdrukkehjke wil des keizers, dat er vereeniging zou komen tusschen de roomsch-kathoheken en de oude cleresij. Het spreekt vanzelf, dat zulk een commissie het moeilijk eens kon worden. C r a m e r wenschte twee bisdommen , V a n O s de organisatie van 1559 ; de commissaris d'A 1 p h o n s e wilde eerst geen nieuw bisdom, later adviseerde hij tot de oprichting van één bisdom in de zeven departementen met den zetel te Utrecht. Dit alles en nog veel meer werd afgekeurd te Parijs. Na den val van x) Nuyens in de Wachter, jaargang 1880, bl. 95, 113, 216. Hezemana, t. a. p. jaarg. 1881. P. Albera S. J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden. Met een inleiding van Z. D. H. Mgr. H. van de Wetering, aartsb. van Utrecht, I Deel, Nijmegen 1903 bl'. 6 vv. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 34 530 § 166. Pausdom en Italië. Napoleon nam een andere regeering de caesaropapistische strevingen over1). § 166. Pausdom en Italië. Wiseman, Herinneringen aan de vier laatste Pausen. Uit het Engelsch, 's-Gravenhage 1864. Hergenróther, Der Kirehenstaat seit der französischen Bevolution, Freiburg 1860. Ch. van Duerm, Vieissitudes politiques du pouvoir temporel des Papes de 1790 a nos jours, Lille (1890). Dr. A. J. Nürnberger, Papsttum und Kirchenstaat (1800—1870), Mainz 1879—1900, 3 Bde. Pierre de la Oorce, Histoire du second empire. Ouvrage couronné par 1'acadómie francaise, VII éd. 7 vols, Paris 1902 ss. vooral Tom. 2, 3, 5, 7, Biblioteca di storia ital. recente (1800—1850), vol. I, Torino 1907. . 1°. Na den val van Napoleon kwam het Congres van Weenen2) (1814:—1815) bijeen, waarin ook kardinaal Consalvi als Pausehjk gevolmachtigde zitting had. Helaas, Pius VII moest ondervinden, dat ook h."er de macht en het geweld der verovering meer invloed had, dan de gerechtigheid en het volkenrecht. Want hoewel de Pausehjke regeering het herstel harer staten vroeg, ontving zij Avignon, Venaissin en een stuk van Ferrara niet terug. Nog eens moest Pius VII de vlucht nemen, toen M u r a t, de koning van Napels, na den terugkeer van N ap o 1 e o n (100 dagen) den kerkelijken staat veroverde. Lang duurde die ballingschap niet. Napoleon ging naar St. Helena 3) en M u r a t werd doodgeschoten. Na de nieuwe ordening van den kerkebjken staat bleef er de Code civil van Napoleon niet bestaan, wel de inrichting van het financieele beheer. Terwijl men de staatsschuld trachtte te delgen, bleven de secularisaties der Franschen van kracht. De ambtenaren, die zich het meest in anti-pauselijken zin hadden gedragen, zette Pius af en gaf aan J) H. J. AUard, Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd, 's-Hertogenbosch 1875. s) I. Rinieri S. J., I Congresso di Vienna e la S. Sede. La diplomazia pontificia nel sec. XIX, Vol. IV, Roma 1904. Dezelfde, Corrispondenza inedita dei cardinali Consalvi e Pacca nel tempo del congresso di Vienna (1814—1815), ricatava dall' archivio secreto Vaticano, Torino 1903. ') P. Gomard, Les origines de la légende napoléonienne. L'oeuvre historique de Napoléon a Sainte Hélène, Paris 1906. § 166. Pausdom en Italië. 531 de anderen een algemeene amnestie. Reeds lang had de Paus eraan gedacht, het werk der Bourbonsche hoven en van Clemens XTV te vernietigen. Den 7 Augustus 1814 verscheen nu de bul Sollicitudo omnium, Ecclesiarum 1), die de Sociëteit van Jezus herstelde over de gansche aarde. Met groote toewijding stonden de kardinalen Consalvi en Pacca den Paus ter zijde. De vroeger zoo bloeiende colleges werden te Rome heropend : het Germanicum, het Engelsche en het Schotsche. De Propaganda ontving een nieuwe inrichting. Allengs keerden weer de gezanten bij het Pausehjk hof naar Rome terug : het eerst die van Rusland, Pruisen, Hannover en Würtenberg. Ook de Nederlanden hadden voortaan een gevolmachtigde in de eeuwige stad. Om strijd brachten de gekroonde hoofden den Paus hunne hulde : de keizer van Oostenrijk (1819), de koning van Pruisen (1822), die van Napels (1821). Reeds had de koning van Spanje er zijn verblijf gehouden. Karei Emanuel IV van Savoye eindigde als hd der Sociëteit van Jezus zijn leven te Rome. Ook de familie van Napoleon vond daar een schuilplaats. In 1821 veroordeelde Pius VTI de Carbonari en andere geheime genootschappen. Een groot aantal concordaten werd door hem gesloten2). De noodlottige brand, die kort voor zijn dood de basiliek van 8. Pauló fuori le mura verwoestte (1823), is den grijsaard niet meer bericht. Hij overleed 19 Juh 1823. Zijn pontificaat was een der roemvolste der kerkgeschiedenis en bewees, dat zelfs de machtigste geweldenaar niets vermag tegen de wonderbare levenskracht der Kerk. 2°. Leo XII (1823—1829), uit het huis della Genga, werd gekozen na een conclave van 25 dagen 3). Reeds bij de adoratie benoemde hij kardinaal della Somagliatot staatssecretaris. Hoogst edel was de aanstelling van kardinaal Consalvi tot prefect der propaganda, omdat deze voorheen met della Genga op gespannen voet had gestaan. Nog vóór de kroning vierde de Paus de overwinning der Franschen in Spanje en het herstel van Ferdinand VH (1823). Het jaar 1824 zag vier koninkhjke prinsen te Rome : die van Pruisen, Beieren, Holland en Zweden. x) Bullarium Bom. Tom. 18, p. 323 ss. (P. Albera S. J.), Liber Saecularis bistoriae Soc. Jesu, ab anno 1814 ad annum 1914, Bomae 1914. *) Zie Nuaai, Conventiones de rebus ecclesiasticis etc. Moguntiae 1870, Münch, Vollstandige Sammlung aller altera und neuern Konkordate, Leipzig 1830, Band 1—2. s) Artaud de Montor, Histoire du Pape Léon XII, Bruxelles 1843. 532 § 166. Pausdom en Italië. In 1825 vierde Leo XII met groote plechtigheid een jubilé, dat rijke vruchten droeg. Met de Duitsche staten, met Zwitserland en de Nederlanden ging hij overeenkomsten aan. Veel deed de Paus voor de wetenschap. Ook schonk hij aan de Jezuïeten het Collegium Romanum terug, waar hij leerstoelen oprichtte voor natuurkunde, scheikunde en welsprekendheid. Er werden voorbereidselen getroffen voor het herstel der basiliek van St. Paul en bijdragen ontvangen van den keizer van Oostenrijk, de koningen van Frankrijk en de Nederlanden (1825). Djl hetzelfde jaar veroordeelde Leo de orde der vrijmetselarij in de bul Quo graviora, waarin hij aan de bullen van C1 e m e n s VIII, Benedictus XIV en P i u s VII herinnerde. Voor den kerkebjken staat was de regeering van Leo XII een zegen. Vooral ondergingen de belastingen en het hooger onderwijs een gunstige wijziging. De Paus stierf 69 jaren oud, 10 Februari 1829. Pius VIII (1829—1830)*), uit het huis derCastiglioni, regeerde slechts korten tijd. Hij bestreed de bijbelgenootschappen en de vrijmetselarij en vaardigde een breve2) uit aangaande de gemengde huwehjken in Duitschland. Voor zijn dood mocht bij nog de emancipatie der Engelsche kathoheken aanschouwen. 3°. Droevig was het vooruitzicht, toen na een conclave van 50 dagen Mauro Cappellari onder den naam van Gregorius XVI (1831—1846) den pauselijken zetel beklom 8). Wel bad deze vroegere generaal der Camaldulensen zijn wilskracht en hechte trouw aan de kerkelijke beginselen noodig. Terstond na zijn verheffing sloeg de Juh-revolutie, door de geheime woelingen der Carbonari, van Frardcrijk naar Itahë over. Tegenover Frankrijk, dat destijds de pohtiek der non-interventie volgde, stond de regeering van Oostenrijk, die in 1830 en 1832 de rust in de Pauselijke Staten herstelde en deze zes jaren lang door haar troepen bezet hield. De ijverzucht tusscnen oeiae regeeringen veroorzaaKte een groote verwarring in den kerkebjken staat, een wederrechtelijke !) Artaud de Montor, Histoire du Pape Pie VIII, Paris 1844. !) Litteria alt er o abhinc anno van 25 Maart 1830. *) Wagner, Leben und Pontificat des Papstes Gregor XVI, Sulzbach 1846. Sylvain, Gregoire XVI et son pontificat, Lille 1890. J. A.v. Helfert, Gregor XVI und Pius IX. Ausgang und Anfang ihrer Regierung, October 1845—November 1846, Prag 1895. U. Angeli, Amedeo di Savoia, duca d'Aosta. Vincenzo Gioberti, Prato 1903. Oreate Dito, Massoneria, Carbonaria ed altre societa segrete nella storia del risorgimento italiano, Torino 1905. § 166. Pausdom en Italië. 533 inmenging in de regeling van het bestuur en maakte daardoor den Paus bij de revolutionnairen nog meer gehaat. Oostenrijk hield Bologna, Frankrijk Ancona bezet (1832—1838). Intusschen richtte Gregorius XVI zijn oog op de verbetering der rechtspraak en der financiën en zag zich genoodzaakt bij den jood Rotbschild drie milboen scudi te leenen. Zijn streng optreden tegen de revolutie bracht hem eenige jaren rust. In het jaar 1843 begonnen de opstandelingen opnieuw. Er verschenen twee geschriften, die een zeer diepen indruk maakten. Het eerste was het boek Del primato morale e civile degli Italiani van Vincenzo Gioberti (1801—1852), dat den nationalen trots der Italianen voedde en een Italiaanschen bond onder den Paus als hoofd aanprees. Het tweede, Speranze d'Italia van Cesare Balbo, betrad den bodem der werkelijkheid^en gaf hoop op een spoedige bevrijding des vaderlands. Middelerwijl verspreidden Mazzini (f 1872), R i c c i a rd i, Fabrizi en Pepe revolutionnaire denkbeelden. F a r i n i schreef het Manijesto di Rimini. Ook de wetenschappelijke congressen van Pisa (1839), van Turijn (1840) en van Florence (1841) waren voorbereidingen tot de revolutie. Tegen al deze revolutionnaire bewegingen was de Paus zeer streng. Veel werkte hij daarbij op wetenschappebjk en kerkehjk gebied, stichtte de Musei Gregoriani en het Museo Etrusco, en promoveerde de beroemde kardinalen Mezzofanti en Angelo Mai. Herhaaldelijk trad Gregorius op als verdediger der Kerk, hield den keizer van Rusland tot tweemaal toe zijn wreedheid en onrechtvaardigheid tegen de kathoheken voor oogen en schreef zelfs gebeden uit tegen de verdrukking der Kerk in Spanje. Hij veroordeelde L a m e nnais (Paroles d'un croyant), de leer van Hermes enBautain. Onder Gregorius bloeide de Kerk en ontving een groot aantal nieuwe diocesen. Toch breidden de revolutionnaire ideeën zich altijd verder uit. Toen Gregorius 1 Juni 1846 overleed, was de omwentehng nabij. Noch zijn gestrengheid, noch de groote toegevendheid van zijn opvolger kon ze weerhouden. 4°. Pius IX (1846—1878), uit het huis derMastai Feretti, beklom op 54-jarigen leeftijd den pauselijken troon en regeerde, in de moeilijkste omstandigheden, langer dan eën zijner voorgangers 1). Zijn keuze werd begroet met uitbundige geestdrift, x) Dr. W. J. F. Nuijens, Geschiedenis der regeering van Pius IX, Amsterdam 1862, 2 deelen. J. M. Ville Franche, Pie IX, sa vie, son 534 § 166. Pausdom en Italië. die echter door de revohitioruiairen voor hun doeleinden en de opniiing des volks werd gebruikt. Pius IX, van nature tot toegevendheid geneigd, gaf terstond een bijna algemeene amnestie aan alle pohtieke misdadigers, zette den gehaten staatssecretaris Lambruschini af en stond zelfs een wijziging der grondwet en een volksvertegenwoordiging met twee kamers toe, die bij de uitvaardiging van wetten en het opleggen van belastingen een beslissende stem hadden. Al dit toegeven voldeed de revolutionnairen geenszins, die veeleer door dit eerste succes nog heviger werden geprikkeld en overal het volk opruiden. Na brak de revolutie van 1848 uit, die zich vooral uitte in hatelijke aanvallen tegen Oostenrijk. Toen Pius IX weigerde voor het ééne Italië te werken en den oorlog aan Oostenrijk te verklaren, werd hij landverrader genoemd en moest zelfs het revolutionnaire ministerie M a m i a n i aanvaarden. Intusschen zegevierden de Oostenrijkers in Lombardije. Ook te Napels had een omkeer ten goede plaats. Pius IX herademde en zond het niinisterie M a m i a n i heen. Nog eens kreeg de meer gematigde partij de overhand onder graaf Pellegrino Rossi, die echter reeds den 15 November 1818 op de trap der Cancellaria door een dolksteek gedood werd. Nu stonden de revolutionnairen aan het hoofd. Pius IX vluchtte den 24 der zelfde maand naar Gaëta 1). Den 5 Februari 1849 zetelde te Rome de constitueerende vergadering, die den 9 het wereldhjk bestuur des Pausen vervallen verklaarde en de republiek uitriep. De leiding ontvingen Mazzini2), Saffi en Armellini. Men plunderde de kerken en confisqueerde de goederen der doode hand. Spoedig riep Pius IX echter de hulp van Oostenrijk, Spanje, Frankrijk en Napels in. Reeds den 2 Juh 1849 trokken de Franschen Rome binnen en herstelden de orde. Den 12 Juh 1850 keerde Pius IX, na 17 maanden afwezigheid, in de eeuwige stad terug. Een Fransche bezetting verzekerde de rust. Toch was die slechts schijnbaar, omdat Victor Emanuel histoire, son siècle, VIII éd., Paris 1878. Pougeois, Histoire de Pie IX, son pontificat et son siècle, 6 vols, Paris 1877—1886. Gillet, Pie IX, sa vie et les actes de son pontificat, Paris 1877. Hulskamp, Pius IX in seinem Leben und Wirken, 4 Aufl. van Molitor, Munster 1875. *) Pius ontving tal van adressen uit alle streken der wereld. Zie Le monde Catholique a Pie IX dans 1'exil. ') B. de Cesare, Roma et lo Stato del Papa dal ritorno di Pio IX al 20 Settembre, Roma 1906, P. E. Gruber, Giuseppe Mazzini e.la rivoluzione, Roma 1905. § 166. Pausdom en Italië. 535 van Sardinië reeds sedert 1848 aan het hoofd der revolutionairen stond en niet zou rusten voordat hij het ééne Italië onder zijn schepter had vereenigd. De ziel dezer beweging tegen den kerkelijken staat was minister C a v o u r1), die van zijn jeugd af tot de revolutionnairen behoord had. Machteloos om tegen den wil van Oostenrijk zijn plan te volvoeren, zocht hij hulp bij Napoleon III. Door zijn politieke schranderheid wist hij de Franschen als bondgenooten te winnen. De eerste vrucht van dit verbond was de oorlog van Frankrijk-Sardinië tegen Oostenrijk (1859), dat verslagen werd te Magenta en Solferino en aldus Lombardije verloor. Toen bij het begin van dezen oorlog, op verzoek des Pausen, het Oostenrijksche leger de legaties verbet, hielden er tal van revolutionnairen en Piëmonteesche agenten hun intocht, bewerkten met geld en beloften het argelooze volk, dat zich weldra bij V i c t o r E m a n u e 1 aansloot. In Frankrijk werd de openbare meening bewerkt ten nadeele des Pausen door het vlugschrift Le Pape et le congres, dat de denkbeelden van Napoleon vertolkte, Rome en de Romagna voor den Paus als voldoende verklaarde. Hetzelfde schreef Napoleon einde December aan den Paus. Altijd driester werden nu de revolutionnairen. Op aandringen van Montalemb e r t werd de Pieterspenning 2) opgericht. Lamoricière vormde het corps der Pauselijke zouaven. In 1860 ontrukten de revolutionnairen den Paus de Marken en Umbrië, waar de dappere Pausehjke troepen onder Lamoricière bij Castelfidardo en Ancona voor de overmacht der Piëmonteezen moesten wijken. Het voorwendsel dezer veroveringen was het herstel der orde in het Pauselijk gebied. Openlijk verzette zich Napoleon tegen deze geweldenarijen, die hij echter goedkeurde in het geheim. Nog een derde zijner staten bleef den Paus over. Li 1861 verklaarde het Itahaansche parlement Rome tot hoofdstad van het koninkrijk. De Paus bleef standvastig en stond geen voet gronds af. Zijn troepen, gesteund door de Fransche bezetting, verdedigden zich dapper tegen de vrijbuiters van Garibaldi, die zij te Aspramonte versloegen (1862). Zonder voorweten des Pausen werd tusschen Victor Emanuel en Frankrijk de verraderhjke conventie van 1864 gesloten : de eerstgenoemde mocht zijn residentie van Turijn naar Florence verleggen, moest echter den kerkelijken staat onaange- x) Fr. Xav. Kraus, Cavour, Die Erhebung Italiens im XIX Jahrhundert, Mainz 1902. Vgl. C. Wilde, Studiën, deel 58. !) C. Daux, Le denier de S. Pierre et., Paris 1907. 536 § 166. Pausdom en Italië. roerd laten ; Frankrijk zou binnen twee jaren de bezetting uit Rome terugroepen. Werkebjk verbeten December 1866 de Fransche troepen de eeuwige stad. Weldra wierp zich nu Garibaldi op het Pauselijk gebied. Door de openbare meening gedwongen zond echter Napoleon aan Pius IX opnieuw eenige hulptroepen, die met de Zouaven den 3 November 1867 bij Mentana de Garibaldisten versloegen. Nog drie jaren hield de Paus zich staande met de hulp der Fransche bezetting (5000 man), die in 1870 voor goed werd teruggeroepen. Na de gevangenneming van Napoleon bij Sedan (2 Sept. 1870), deed Victor Emanuel aangemoedigd door den Pruisischen gezant graaf von Arnim, een aanval op Rome. Na een bombardement van 5 uren het Pius IX, om nutteloos bloedvergieten te voorkomen, de witte vlag hijschen. Door de bres der Porta pia trokken de Piëmonteezen de stad binnen den 23 September 1870. Het meegebrachte gepeupel vermeerderde het Romeinsche volk en had het grootste aandeel in het plebisciet van 2 October 1870, een belachelijke komedie vol bedrog1). Den 1 November vaardigde Pius IX een encychek uit om alle ongerechtigheden, sedert 1859 bedreven, voor de gansche wereld te openbaren. Zeer vele katholieken protesteerden2), van de mogendheden alleen de Coeurs d'Alène uit het rotsgebergte en Ecuador onder Garcia Moren o. Victor Emanuel nam het Quirinaal voor zich. Den Paus bleven de paleizen van het Vaticaan* en van St. Jan van Lateranen met Castel Gandolfo. De garantie van 15 Mei 1871, waarbij Itahë den Paus 3x/4 millioen lire jaarlijks, rechten van souverein, inviolabihteit zijner persoonlijkheid, eigen post- en telegraafkantoor en vrij verkeer met de mogendheden verzekerde, wees Pius IX af. Het eerste artikel dezer wet: „De persoon van den Paus is heilig en onschendbaar" klonk als het Ave Rabbi, waarmee Christus bespot werd. Ook na de mneming van Rome zette Victor Emanuel zijn anti-kerkehjke regeering voort. Bijna terstond strekte hij de vervolgingswetten van het koninkrijk Sardinië over gansch Itahë uit hief talrijke kloosters op, confisqueerde kerkehjke goederen en verplichtte de geestehjkheid tot de militie. Bi 1887 werden de tienden afgeschaft. Het strafwetboek van 1889 bevatte een reeks x) Vier maanden later petitionneerden 27,161 Romeinen voor den Paus. Dat klinkt anders dan 45 tegen 40,785 voor Victor Emanuel. ') Zie Sovranita tempora e dei Rom. Pontefici, Roma 1868 ss. Tom. 1—7. § 166. Pausdom en Italië. 537 voor de Kerk nadeelige artikelen. Een wet van 1890 seculariseerde tal van vrome stichtingen en trok het kerkelijk vermogen aan den Staat. Zelfs de goederen der Propaganda waren voor de Italiaansche regeering niet veilig 1). 5°. Is Pius IX onder dit alles beroemd geworden om zijn lijden, nog beroemder werd hij om zijn ongeëvenaarde werkzaamheid op kerkelijk gebied. Hij sloot een groot aantal concordaten, herstelde de hiërarchie in Engeland (1850) en de Nederlanden (1853) 2), richtte 29 aartsbisdommen, 132 bisdommen, 33 apostolische vicariaten en 15 apostolische prefecturen op. Zeer groot was het aantal beatificaties en canonisaties. Wellicht heeft geen Paus zóó zeer als Pius IX de harten van geestelijken en leeken gewonnen. Dit bleek bij de dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenis (1854), bij de canonisatie der Japansche martelaren (Pinksteren 1862) en bij het eeuwfeest der Apostelen Petrus en Paulus (1867), waarbij Pius beurtelings 200, meer dan 300, en in 1867 zelfs 500 bisschoppen om zich vergaderd zag. Vooral echter toonde zich de geestdrift en hefde der geloovigen, toen de beminde vader het 25-jarig Pausschap (1871) en het 50-jarig bisschops-jubilé (1877) vierde. De beroemdste feiten van Pius' regeering waren zonder twijfel de dogma-verklaring der Onbevlekte Ontvangenis van Maria (8 Dec. 1854), de afkondiging van den Syllabus 8) (8 Dec. 1864) en de opening van het Vaticaansch concilie (8 Dec. 1869), waarin hij de Pauselijke onfeilbaarheid tot dogma verhief. Zelfs de datum* dezer beroemde gebeurtenissen doen Pius kennen als een vurig vereerder der H. Maagd. Hij overleed na een 32-jarig bestuur, 7 Februari 1878. 6°. Kardinaal Joachim Pecci, bisschop van Perugia, volgde hem op en noemde zich Leo XIII (1878—1903) 4). Toege- J) Archiv für kath. Kirchenrecht. Jahrg. 59, 62, 63, 64, 72. Vg . Oeigel, Das Italienische Staatskirchenrecht, Mainz 1886. P. Vigo, Annali d'Italia. Storia degli ultimi trent' anni del secoio XIX, Tom. I, Milano 1908. 2) P. Albera S. J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden, Nijmegen 1903—1904, 2 deelen. 8) Constit. Quanta Cura, Denzinger, ed. IX, p. 871 ss. ed. X, No. 1688 ss. p. 459 ss. *) Boyer d'Agen, Un prélat Italien sous l'ancien état pontifical, Léon XIII d'après sa correspondance inédite, Paris 1907. Martin Spahn, Leo XIII, München 1905. Boyer d'Agen, Jeunesse de Léon XIII, Paris 1896. Mgr. de T'serclaea, Léon XIII, son action religieuse, politique et sociale, Lille 1894—1907, 3 vols. Die katholische Kirche unserer Zeit. Herausgegeben von der Leo-Gesellschaft, Wien 1898—1902, 3 Bde. De Acta van Leo XIII, Freib. 1880 ff. Brugis et Insulis 1887, ss. 538 §166. Pausdom en Italië. rust met een alomvattend vernuft en groote diplomatieke schranderheid, trachtte de nieuwe ïaus den H. Stoel in gunstiger verhouding tegenover de hoven te brengen. Terwijl hij 21 April 1878 met de encycliek Inscrulabili protesteerde tegen den roof der kerkehjke staten, poogde hij den vrede met de andere vorsten te bewaren of te herstellen. Vooral op Duitschland richtte hij het oog en begon weldra met Bismarck onderhandelingen, die het einde van den Kulturkampf verhaastten. Een bijzondere voorliefde had Leo XIII voor de Oostersche volken ; te dien einde schreef hij een brief aan den keizer van Rusland, een encycliek over de H.H. Cyrillus en Metbodius (1880). Nadat de hiërarchie in Bosnië en Herzegowina was hersteld, het Arnieensche schisma geëindigd en M g r. H a s s o u n, de eerste oosterling na Bessarion, het purper had ontvangen, meende Leo XIII later ook de overige oostersche volken tot den waren schaapstal te kunnen leiden. Zijn encychek Praeclara (20 Juni 1894) is echter door den schismatieken patriarch Anthymus zeer bitter beantwoord 1). Den 15 Juni 1891 werd de hiërarchie in Japan hersteld, een maand daarna die van Mejico geregeld. Zeer groote verdienste heeft Leo XIII voor de historische studiën door de opening der Vaticaansche archieven (1883). Zonder vrees voor tegenspraak kan men hem noemen den Paus der beroemde encycheken, die uitmunten zoowel door haar inhoud, als door stijl en vorm. Hij richtte zich tegen het communisme en socialisme (1878), herstelde de gezonde wijsbegeerte volgens de beginselen van den H. Thomas (1879), onderwees de vorsten in de ware pohtiek (1881), veroordeelde de vrijmetselarij (1884), zette de christelijke constitutie der staten uiteen (1885). Bijzonder belangrijk waren zijn encycheken over de vrijheid van den menschelijken wil (1888), over den toestand der werkheden (Rerum novarum 1891), de bijbelstudie 1893, enz. De vroomheid van Leo XIII en zijn innige devotie voor de H. Maagd bleek bijzonder uit de encycheken over den Rozenkrans ; aan de „Koningin van den allerheihgsten Rozenkrans" wijdde hij de maand October (1883) en voegde dezen titel met dien van „Moeder van den goeden raad" bij de litanie van Loreto (1883 en 1903). Geen wonder, dat Leo XIII om znn wijsheid en voorzichtigheid van vorsten en volken een diepgevoelde vereering ondervond. In 1885 werd hij in het geschil over de Caroli- *) Duchesne, Autonomies ecclésiastiques. Eglises séparées, II éd., Paris 1905, chap. III, p. 59—112. § 166. Pausdom en Italië. 539 nen door Duitschland en Spanje tot scheidsrechter gekozen. Vooral echter bij gelegenheid zijner drie jubilé's (het 50-jarig priesterschap, 3 Dec. 1887 ; het 50-jarig bisschopjubilé, 19 Febr. 1893, en het 25-jarig Pausschap, 20 Febr. 1903) ontving Leo XIII dé ondubbelzinnigste bhjken van hefde en toewijding van alle kathoheken, van eerbied en hoogachting ook van niet-katholieken. De in het Vaticaan opgesloten Paus bleef aldus door Gods Voorzienigheid de leider en bestuurder der volken. 7°. Zijn opvolger was Pius X (1903—1914)1), een der grootste Pausen na het Concihe van Trente in het inwendig bestuur der Kerk, niet alleen door hefde en goedheid, maar ook door zijn onverzettelijke kracht. Zijn hoofdbeginsel was : „Alles herstellen in Christus" (Omnia instaurare in Christo). Met betrekking tot den kerkelijken staat volgde Pius X de pohtiek zijner twee voorgangers. Wijl echter soms het belang van godsdienst en maatschappij de samenwerking der conservatieve elementen vordert, besloot hij in bijzondere gevaUen in het door zijn voorgangers gevolgd Non expedit te dispenseeren en de katholieken ook aan de politieke verkiezingen deel te laten nemen. Met droefheid in het hart stond Pius X pal tegen de eischen der Fransche regeering en verdedigde de vrijheden der Kerk, niettegenstaande men overging tot de vervolging der seculiere en reguliere geestelijkheid en de trouwelooze opheffing van het concordaat. Met groote zorg waakte de Paus voor de zuiverheid der kerkehjke leer, vooral tegen de zoogenaamde modernisten (S c h e 11, Muller, L o i s y, L aberthonnière, Fogazzaro enz.), deed 95 stellingen door het H. Officie veroordeelen 2) en vaardigde kort daarna een zeer gewichtige bul over de leer der modernisten uit 8). Een groote weldaad bewees Pius X aan de kerk met het decreet van 20 December 1905 over de dagelij ksche Communie, en niet minder met het ander van 8 Augustus 1910 over den leeftijd, waarop de kinderen moeten toegelaten worden tot de H. Communie. Met de bul Sapienti Consilio van 7 Juh 1908 bracht hij een doelmatige verandering in de bevoegdheid der Romeinsche congregaties. Groot nut voor de suburbicaire bisdommen beloofde het decreet van 15 April 1910. x) Dr. A. Hoch, Papst Pius X. Ein Bild kirchlicber Reformtatigkeit, Leipzig 1907. A. Marchesan, Papst Pius X, übersetzt von Artho, 1905— 1906, 2 Bde. *) Het decreet Lamentabili van 4 Juli 1907. *) Zie Litterae encyclicae SS. E*. N. Pii PP. X de modernistarum doctrinis : Pascendi dominici gregis van 8 Sept. 1907. De la Brière, Les luttes présentes, Paris 1913 ss. 540 § 167. De Kerk in Spanje en Portugal. Reeds te voren had hij het veto der staten op de pauskeuze nietig verklaard en te Rome het bijbelinstituut ingerichtx). Hij overleed 20 Aug. 1914, en werd opgevolgd door Benedictus XV 2), (Della Chiesa) die in deze droeve tijden de Kerk Gods met wijsheid en diplomatieke schranderheid bestuurde. Een hoogstaand pobticus uit de school van Leo XIII, heeft hij met takt en ervaring aan den vrede gewerkt, den nood der gevangenen en lijdenden gelenigd, den invloed van den H. Stoel verhoogd, zoodat Holland, Engeland en China hun gezanten bij den Paus vestigden. Aan het integralisme maakten hij een einde en vaardigde den door Pius X begonnen Codex juris canonici uit. Hij overleed te spoedig 1923 en werd opgevolgd door Pius XI (Ratti), die tot heden, in talrijke moeilijkheden, de Kerk met beleid en kracht bestuurt. § 167. De Kerk in Spanje en Portugal. La Fuente, Hist. ecles. de Esparia, 6 Tom. Madrid 1873— 1875. H. Brück, Die geheimen Gesellschaften in Spanien und ihre Stellung zu Kirche und Staat von ihrem Eindringen in das Königreich bis zum Tode Ferdinands VII, Mainz 1881. Die Genesis der Bevolution in Portugal, Hist. Pol. Bl. B. 14 618—625, 1910. La révolution Portugaise, Correspondant, Tom. 241, p. 250—267, 1910. 1°. Reeds onder d'A r a n d a, minister van Karei III, drong het ongeloof ook in Spanje door. Met den wettigen koning Ferdinand VII keerden de rebgieuzen en zelfs de Jezuïeten terug. Dit verbitterde echter de geheime genootschappen zóó zeer, dat een revolutie uitbrak (1820) en daarmee een hevige kerkvervolging. Van 1823 tot 1829 had de restauratie plaats. In het laatst genoemde jaar huwde Ferdinand met Maria Christina, die hem twee dochters, IsabeUa en Louise schonk (1830). Ten gunste van Isabella hief hij de Salische wet op en stierf drie jaren daarna (1833). Ongelukkig brak er thans een burgerkrijg uit: een gedeelte van Spanje verklaarde zich voor Isabella; een ander voor Ferdinands broeder Don Carlos. Wijl de geestehjkheid dezen laatste aanhing, zocht de regentes Maria Christina steun bij de antikerkelijke partij. Toen het gerucht werd verspreid, dat de rebgieuzen de putten hadden vergiftigd, werden ze verjaagd, wat later ook de overige geestelijken, en de kerkelijke goederen genaast. Weldra J) Acta Apostolicae Sedis, 1909, fase. 7. A. Eisler, Das Veto der kath. Staaten bei der Papstwahl seit dem Ende des XIV Jahrh., Wien 1907. *) Amaud d'Angel, Benoit XV et le Conflit europeen, 2 vol. Paris 1916. Quirico, Das Wirken Papst Ben. XV, 1919. § 167. De Kerk in Spanje en Portugal. 541 echter ging de kerkelijke revolutie in een staatkundige over (1840). Isabella moest met haar moeder Spanje verlaten en de regeering overgeven aan Espartero, die volledig brak met den Paus en diens legaat verdreef. In 1841 was het aantal bisschoppen in Spanje tot zes gedaald. Tevergeefs protesteerde de Paus en zelfs werd zijn heerhjke Apostolische brief van 22 Februari 1842 veracht. In de gansche wereld verordende Gregoriu sJ^XVI gebeden voor Spanje. Het volgende jaar moest Espartero voor generaal N a r v a e s wijken en de vrede keerde terug. Mannen als B a 1 m e s (f 1848) enDonoso Cortes (f 1851) verdedigden de Kerk. Een concordaat kwam tot stand (1851) en bevestigde de goede verhouding met den H. Stoel1). Nogmaals kwam Espartero aan het bestuur (1854), deed echter spoedig opnieuw onder (1856). Wederom werd in 1859 een overeenkomst met den H. Stoel gesloten. De Kerk bloeide in Spanje weer op, totdat er in 1868 een vierde omwenteling plaats had en Isabella nogmaals werd verdreven (1869). De nieuwe constitutie der republiek was anti-kerkelijk en schadelijk voor den godsdienst. In 1875 beklom I s a b e 11 a's zoon Alphonsus XII den troon, maar bracht het land niet tot rust, omdat de legitimisten zich opnieuw verhieven onder Don Carlos, den kleinzoon" des bovengenoemden. Daarbij waren de ministeries onder Alphonsus XII meestal bberaal en bemoeilijkten zooveel mogebjk de Kerk. In 1889 werd het burgerlijk huwehjk facultatief gesteld. Het absolutisme van den staat benadeelt nog altijd de Kerk. 2°. Portugal werd in 1808 door de Franschen veroverd; de koninklijke famihe vluchtte toen naar Brazilië. Dit land rukte zich in 1822 van het moederland los, toen Don Pedro zich tot keizer van Brazihë het kronen. Li Portugal brak bij den dood van Jan VI in 1826 een burgeroorlog uit. Don Pedro keerde namelijk uit Brazihë terug, ontrukte de kroon aan zijn broeder Don M igu e 1 en schonk ze aan zijn dochter Maria da Gloria, die nu onder het regentschap haars vaders regeerde (1830). Deze heeft zich als kerkvervolger gebrandmerkt; hij nam bisschoppen gevangen, hief kloosters op, schafte de tienden af en zelfs de nuntiatuur. De patriarch van Lissabon, Patricius da Silva, gedroeg zich zeer laf. De vervolging werd na den dood van Don Pedro (f 1834) nog heviger, omdat door den prins van Co- J) Nussi, Conventiones de rebus ecclesiasticis, Moguntiae 1870, p. 281. 542 § 168. De Kerk in Frankrijk. burg, gemaal van Maria da Gloria, het land onder den druk van Engeland kwam en de regeering aan de vrijmetselarij. Weinig beter ging het onder de zonen van Maria da Gloria (f 1853) Don Pedro V (1853—1861) en L o d e w ij k I (1861— 1889). Nog in 1862 zond Pius IX een streng schrijven aan de bisschoppen en laakte hun zwakheid tegenover de wereldbjke macht. Na het Vaticaansch concibe werd de verhouding tot Rome veel gunstiger. Kwam in 1877 de patriarch van Lissabon naar Rome, in 1881 had een nieuwe omschrijving der bisdommen plaats : drie aartsbisdommen : Lissabon, Evora en Braga met 9 bisdommen. Den 2den Februari 1908 viel Koning Carlos met zijn eerstgeborene als slachtoffer van een revolutionnair complot, en Don M a n u e 1 besteeg onder zeer moeilijke omstandigheden den troon. In October 1910 overwon de revolutie en toonde zich terstond zeer antikerkelijk. Met groote wreedheid werden de Jezuïeten behandeld en verbannen, scheiding van Kerk en staat doorgezet en de kerk gekneveld. Pius X sprak de excommunicatie uit over omstreeks 400 geestelijken, omdat ze, buiten uitersten nood en met ergernis der geloovigen, toelage van den staat hadden aangenomen J). § 168. De Kerk in Frankrijk. Nettement, Histoire de la restauration, Paris 1860—1863, 3 vols. Thureau Dangin, Histoire de la monarchie de Juillet, Paris 1884— 1892, 7 vols. Dezelfde, L'Eglise et 1'état sous la monarchie de Juillet, Paris 1880. Pierre de la Oorce, Histoire du second empire, VHe éd., Paris 1902 ss. 7 vols. Dezelfde, Histoire de la seconde république, Paris 1896, 2 vols. Zevort, Histoire de la troisième république, Paris 1896—1901, 4 vols. A. Debidour, L'église catholique et 1'état sous la troisième république, Paris 1906, Tom. I. Bourgain, L'église de France et 1'état au XIX siècle, Paris 1901, 2 vols. Baunard, Un siècle de l'église de France (1800—1900), Paris 1901. A. Picard, Le bilan d'un siècle (1801—1900), Paris 1906. Lecanuet, L'Eglise de France sous la III république, Paris 1907. 1°. De restauratie begon met L o d e w ij k XVIII (1814—1824). Eigenbjk godsdienstig is deze koning nooit geweest, met een uitwendige schittering der Kerk was hij tevreden. Zijn nieuw concordaat (1817), dat het Napoleontische afschafte en zoowel de Gallicaansche als de organieke artikelen uitdrukkelijk verwierp, moest hij om het verzet der kamers laten vallen. Toch gaf L o d e w ij k 1) Acta ap. sed., 1912, p. 646. § 168. De Kerk in Frankrijk. 543 zijn streven niet op en stond in 1821 aan de kerken wederom het bezit van onroerende goederen toe. In hetzelfde jaar werden ook de bisdommen vermeerderd, zoodat er aUengs 15 aartsbisdommen met 66 bisdommen bestonden. Ook de rebgieuzen bet hij vrij. Talrijk waren de verdedigers der Kerk. Tot de voornaamsten behooren Joseph de Maistre (| 1821)1), Chateaubriand (f 1848) 2), de Bonald(t 1840), Frayssinous (f 1841), Lamennais8) enz. Tegenover de bberalen, die de philosophische geschriften der XvTII eeuw verspreidden, stelde de kathoheke partij de „Kathoheke vereeniging tot verspreiding van goede boeken". Stonden de partijen der revolutie en der reactie nu reeds scherp tegenover elkander, veel heviger werd de strijd onder Karei X (1824—1830). Hij het zich kronen te Rheims en zocht steun bij de reactie. Na zes jaren van gisting en woeling, waarin de vijanden der Bourbons ook tevens de Kerk bestookten, gaf de opheffing van de vrijheid der drukpers, de ontbmding der tweede kamer en de nieuwe kieswet aanleiding tot de Juli-rev olutie. 2°. Deze revolutie was vijandig jegens de Kerk en plaatste den zoon van Philippe Egalité, Louis Philippe4) (den burgerkoning) op den troon (1830—1848). Onder de Julimonarchie wilde men de kathoheke rebgie niet meer als godsdienst van den staat, maar alleen als „godsdienst van de meerderheid van het Fransche volk". Men begon met de verwoesting eeniger kerken en bestemde Ste. Geneviève weder tot Pantheon. De geestelijkheid vertrouwde de regeering niet veel. Verschillende dwalingen ontstonden. Abbé Chat el wilde een Eglise catholique franqaise stichten, slaagde echter niet. Ook de vereeniging der Tempelhoeren en Saint-Simonisten. wilden niet bloeien. In 1830 vereenigden zich Lamennais, Lacordaire, Montalembert5) en Ge rb e,t en stichtten het kerkehjk gezind blad L'Avenir, dat het devies droeg : Dieu et la liberté. Met zeer groote welsprekendheid eischte het de vrüheid der Kerk, maar ook scheiding van Kerk en staat en wees tevens, om grooter onafhankelijkheid te bewaren, x) Latreille, Joseph de Maistre et la papauté, Paris 1906. a) Blennerhassett, Chateaubriand, Mainz 19Ö3. *) Stimm. a. M.-L. Band 54. Mercier, Lamennais, Paris 1895. P. Dudon S. J., Lamennais et le S. Siège, Paris 1911. 4) Crétineau—Joly, Histoire de Louis Philippe d'Orléans et de 1'Orléanisme, Paris 1862—1863, 2 vols. 6) Foisset, Vie du B. P. Lacordaire, 2 Tom., Paris 1870. Lecanuet, Montalembert, 2 éd., Paris 1092, 3 vols. 544 § 168. De Kerk in Frankrijk. de toelagen der geestelijken af. Daarbij kwamen nog traditionalistische en andere valsche beschouwingen van abbé Lamennais. Maakte het talent der zeer kerkelijk gezinde schrijvers een diepen indruk ten goede, menige stelling lokte van katholieke zijde verzet uit. De Avenir beriep zich op den Paus. Deze veroordeelde den 15 Augustus 1832 de grondstellingen van het blad. Alle redacteurs onderwierpen zich, behalve Lamennais, die altijd verder afdwaalde. Deze dwaling en nederlaag van hen, die met zooveel talent de kathoheke zaak voorstonden en in het openbaar de kathoheken vertegenwoordigden, bracht een zwaren slag toe aan deze partij. De ongodsdienstigheid zegevierde en won altijd veld. Toch gaven de kathoheken den moed niet op. Lacordaire trad op in de Notre-Dame en maakte een diepen indruk (1835). Toen hij moest wijken, verving hem de invloedrijke pater de Ravignan. Ozanam wist de jongelingschap te bezielen en richtte de vereeniging van den H. Vincentius a Paulo op1); Montalembert verhief den kathoheken standaard in de kamer der pairs. Ditusschen verwijderden zich de hoofden der kathoheke partij van de royalisten, terwijl de bisschoppen met de geestelijkheid zich, op aandringen van Rome, enger bij de Julimonarchie aansloten. Di 1830 was de vrijheid van onderwijs beloofd, maar nog niet toegestaan. Ze werd geëischt vooral door Montalembert en F a 11 o u x. La 1833 kwam er vrijheid voor de lagere scholen. Voor de andere bleef het staatsmonopohe bestaan. Hiertegen streden vooral Montalembert en Louis Veuillot. Aanvankelijk stonden de bisschoppen een weinig achterdochtig tegenover deze leekenbemoeiing, maar ze verzoenden zich allengs daarmee. D upan 1 oup streed in zijn Ami de la religion, Veuillot in de Univers, Montalembert stichtte het tijdschrift Le Corresppndant. De universiteiten verdedigden het monopohe en bestreden sedert 1842 vooral de Jezuïeten. De Ravignan schreef ter opheldering zijn beroemd boek De VExistence et de VTnstitut des Jésuites. Toch werden hun colleges gesloten. Door al die actie was echter van heverlede de kathoheke geest over heel Frankrijk verlevendigd. 3°. De revolutie van 1848 stiet L o u i s-P h i 1 i p p e van den troon, maar had eerbied voor de rebgie. Geen enkele kerk werd geschonden, zelfs geen ruit gebroken bij de Jezuïeten. Pius IX verheugde zich daarover en dankte het aan Montalembert *) Fournier, Ozanam. Sa vie, ses oeuvres, Paris 1906. § 168. De Kerk in Frankrijk. 545 en de krachtige kathoheke partij Mgr. A f f r e viel op de barricades als slachtoffer van zijn ijver. Generaal Cavaignac bedwong de anarchie. Een tweede Fransche republiek ontstond onder den president Napoleon, zoon van onzen koning L o d ewijk Bonaparte. Hij sloot zich bij de geestelijkheid aan en boezemde in den aanvang zelfs vertrouwen in aan Louis Veuil1 o t. Provinciale synoden werden gehouden (1849—1850). In het laatstgenoemde jaar stelde N a p o 1 e o n het middelbaar onderwijs vrij. Ook het keizerrijk was aanvankehjk gunstig voor de Kerk (1852). Het Galhcanisme ging achteruit. Een groot aantal orden en congregaties vestigden zich in Frankrijk. De bisschoppen genoten grootere vrijheid. Toch vertrouwde een goed deel der vroegere kathoheke leiders (Montalembert, Lacordaire en kard. Pie2) den keizer niet veel. Deze gaf werkebjk aan zijn politiek een anti-kerkelijke richting, vooral sedert den aanslag van O r s i n i (4 Jan. 1858), het zich door den sluwen C a v o u r tot een oorlog tegen Oostenrijk (1859) verleiden en tot vijandige intriges tegen den kerkebjken staat 3). Daarbij herstelde hij de appellatio ab abusu, bijzonder tegen kard. P i e, nam maatregelen tegen de Vincentius-vereeniging, tegen de rebgieuzen en den Syllabus. Het volk vergiftigde men doorslechte geschriften : La vie de Jésus van Renan.de werken van Eugène Sue, George Sand, D u m a s, enz. enz. en bet meest wellicht door het onzedelijk theater. Het hof van Versailles gaf het voorbeeld. 4°. Door zijn dubbekinnige regeering behep Napoleon niet alleen den afkeer der kathoheken, maar nog meer den haat der ongeloovigen en revolutionnairen. Na de nederlaag te Sedan (2 Sept. 1870) stortte het tweede keizerrijk ineen. Napoleon ontving zijn verdiende straf en stierf als balling in Engeland (1873). Te Parijs woedde van Maart tot Mei 1871 de wilde commune en zond den aartsbisschop D a r b o y met 40 priesters in den dood. Aanvankehjk was de Derde Republiek (1871) niet antikerkehjk4). Onder Mac Mahon ontvingen de kathoheken verlof tot oprichting van vrije universiteiten met het recht graden te verieenen (1879). Nog in hetzelfde jaar trad de president af M P. Thureau Dangin, L'Eglise et 1'état sous la monarchie de Juillet Paris 1880, p. 479. a) Baunard, Vie du card. Pie, 2 Tom., Paris 1888. 3) Zie boven § 166, No. 4. 4) Lecanuet, L'Eglise de France sous la troisième république (1870-1878), pontificat de Pie IX, Paris 1907. Vg . Hist. Pol. B . 140 Band, S. 278 ff! P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 3- 546 § 168. De Kerk in Frankrijk. en daarmee verdween ook de gunstige gezindheid der regeering, zoodat aan die inrichtingen het recht, van zich universiteiten te noemen en graden te verleenen, terstond werd ontnomen. De Maart-decreten van 1880 verdreven de Jezuïeten en andere orden, behalve de Kartuizers en Trappisten. Weldra volgde de afschaffing der aalmoezeniers ; de verphehting van seminaristen en priesters tot den krijgsdienst, in het geval dat de eersten niet vóór het 26ste jaar zijn gewijd en de laatsten geen erkend ambt bekleeden (1887). Reeds het jaar te voren had men het budget van den eeredienst verminderd, de orden en congregaties uitgesloten uit de school, de crucifixen uit de openbare gestichten verwijderd, schooldwang en neutrale schoolboeken ingevoerd en de echtscheiding toegelaten. Hoofdzakehjk ging de vervolging uit van G a mbetta, Jules Ferry en Paul Bert. Er volgde nu een tijd van betrekkelijke rust. Ba deze eeuw herleefde echter de vervolging met verdubbelde woede. Een welkome voorbereiding vond men in de gruwehjk overdreven, met list en bedrog doorgezette D r e y f u s-zaak (1899—1906). Het ministerie Waldeck—Rousseau begon de vijandelijkheden tegen de Kerk. De wet van 1 Juh 1901 baande den weg tot de opheffing van het grootste deel der kloosters. Voor de krasse uitvoering zorgde minister C o m b e s. In 1903 bedreigde hij de scholen van niet-geautoriseerde congregaties met sluiting, tenzij binnen drie maanden de autorisatie der regeering werd gevraagd. Natuurbjk verdween hierdoor een groot aantal congregaties en scholen. Da 1904 werd zelfs aan alle, die autorisatie hadden gevraagd, het recht van onderwijs ontnomen, de opheffing en sluiting binnen 10 jaren vastgesteld. Men trachtte de regulieren uit alle inrichtingen en hospitalen te verwijderen en allengs door leeken te vervangen. De crucifixen werden uit de gerechtszalen verwijderd. Was de scheiding van Kerk en staat reeds onder het ministerie C o m b e s voorbereid, (bezoek van L o u b e t te Rome ; de Paus citeert twee Fransche bisschoppen), ze kwam tot uitvoering onder het ministerie-R o u v i e r. De wet van 9 December 1905 vernietigde het concordaat van 1801 x) ; hief aUe subsidie aan eenig kerkgenootschap op ; alle roerende en onroerende goederen der kerkgenootschappen moesten overgedragen worden aan vereenigingen voor den eeredienst (associations cultuelles), die door x) Livre blanc du Saint-Siège sur la séparation de l'église et de 1'état en France, Rome 1905. § 169» De Kerk in Zwitserland. 547 de wet zijn geregeld. Kwamen deze vereenigingen niet binnen een jaar tot stand, dan gingen de kerkehjke goederen over aan de gemeente, ten behoeve der armenzorg en hefdadigheid. De kerkgebouwen bleven het eigendom van den staat, maar werden onder bepaalde voorwaarden ter beschikking gesteld van de vereenigmgen voor den eeredienst. De schreeuwende onrechtvaardigheid dezer wet bhjkt vooral, wanneer men ze vergelijkt met de bepalingen van het concordaat. Den 10 Aug. 1906 verbood Pius X de vereenigingen voor den eeredienst en het een andere doelmatige organisatie aan de vergadering der Fransche bisschoppen over, die in al deze moeihjkheden bhjk gaven van hun innige gehechtheid en toewijding aan den H. Stoel x). § 169. De Kerk in Zwitserland. Siegwart—Muller, Der Kampf zwischen Recht und Gewalt, Altdorf—Zürich 1864—1868, 3 Bde. Friedrich Hurter, Die Befeindung der Kirche in der Schweiz seit 1831, Sohaffhausen 1842. Hist. Pol. Blatter, XXXI Band. Rolfus— Sickinger, Kirchengeschichthches in chronologischer Reihenfolge, Mainz 1877—1882, 3 Bde. Woeste, Histoire du Culturkampf en Suisse, Bruxelles 1887. A. Büchi, Die katholische Kirche in der Schweiz, München 1902. Katholische Schweizerblatter, Jg. 1885, S. 27 ff. E. Guillon, Napoléon et la Suisse (1803—1815), d'après les doe. inédits des Affaires étrangères, Paris 1910. 1°. De Fransche legers wijzigden den aristocratischen regeeringsvorm der Zwitsersche kantons, trokken Genève bij het rijk en hielden de „Ondeelbare Helvetische Republiek" onder Fransch protectoraat. Werd ook te Genève de kathoheke godsdienst hersteld, hier en elders plunderde men de kerken en verjoeg de regulieren. Zelfs de nuntius moest vluchten (1798). Toch maakte de mediatieacte van 19 Februari 1803 dit onrecht weer goed en stichtte den bondsstaat. Het gehjke recht der kathoheke en hervormde belijdenis ontving door de bondsacte van 1815 eenige J) L'épiscopat fransais depuis le eoncordat jusqu'a la séparation (1802—1905). Ouvrage publié sous la direction de la société bibliographique, avec le concours de 90 collaborateurs. Préface de Mgr. Baunard, Paris 1907. Arohiv für Kirchenrecht, 1906, S. 195—252. Hist. Pol. Blatter, Jaargangen 1900—1906. Bevue des deux Mondes, Années 1900—1906. Vooral Etudes religieuses, Années 1900 1906, waar men niet alleen een kroniek der gansche vervolging, maar ook passim zeer goede artikelen vindt. 548 § 169. De Kerk in Zwitserland. bevestiging. Sedert dien tijd begon men de nieuwe organisatie. Zes bisdommen ontstonden: Chur, Bazel, Sion, St. Gallen1), Lausanne-Genève; Tessino bleef voorloopig onder Como. De Pauselijke nuntius te Lucern bad het aartsbisschoppelijk bestuur. Met de artikelen van Baden (1834), die de Kerk stelden onder de macht van den staat, begon een nieuwe vervolging. Verschillende kantons verdreven de regulieren, totdat de tusschenkomst van Oostenrijk rust bracht. Toen in 1844 Lucern de Jezuïeten toeliet, deden de radicalen invallen in het land en heten zelfs den raadsheer Joseph Leu vermoorden. Dit had den Sonderbund 2) der kathoheke kantons ten gevolge, die echter onder de overmacht der overige bezweken (1847) en zeer diep werden vernederd. In 1848 kwam bisschop Marilley in strijd met de regeeringen der 5 kantons, die het bisdom Lausanne-Genève vormen. Deze gingen zelfs zóó ver, dat zij de bisschopskeuze legden in de handen hunner afgevaardigden. Toen de bisschop in een mandement zijn kudde over die wet onderrichtte, joeg men hem in ballingschap (1848—1856). Ten gevolge van het Vaticaansch concilie verdreef de regeering van Genève de onderwijzende congregaties en sloot hun scholen. Mgr. Mermillod, viearius apostolicus van het nieuwe vicariaat Genève, moest het land verlaten en zijn kerken kwamen aan de oud-kathoheken. De gemeente koos voortaan haar pastoors, die met alle andere geestehjken een ongeoorloofden eed moesten afleggen en na weigering door afvalhge priesters werden vervangen (P. Hyacinth Loyson). Te Bazel werd in 1870 het seminarie opgeheven en aan de geestehjkheid verboden, de Pausehjke onfeilbaarheid te onderwijzen. Bisschop L a c h a t belegde de aan de regeering gehoorzame priesters met censuren, maar werd daarom afgezet en verdreven (1873), een jaar later werd het domkapittel opgeheven en het kerkehjk goed geconfisqueerd. Bern verdreef de pastoors en verving ze door afgevallen en oud-katholieke priesters (1874). La 1876 trok men echter de verbaiiningsdecreten in. La het bisdom Bazel het de vrede veel langer op zich wachten. Toen in 1884 Tessino *) van de bisdommen Milaan en Como werd afgescheiden, kwam het onder een administrator apostolicus. Hiervoor benoemde l) Dierauer, Der Kanton St. Gallen in der Regenerationszeit (1831— 1840), St. Gallen 1902. s) Crétineau—Joly, Histoire du Sonderbund, Paris 1850, 2 vols. 8) Peri, La questione dioeesana Tieinese, Ticino 1892. § 170. De Kerk in Duitschland. 549 Rome den verdreven bisschop van Bazel, Mgr. L a c h a t, die nu ook wederom door de regeering werd aanvaard. Te Genève erkende de regeering eerst den opvolger van Mgr. Mermillod (1891). § 170. De Kerk in Duitschland. Brück, Geschichte der kath. Kirche in Deutschland im 19. Jahrhundert, Mainz 1887—1905, 4 Bande. L. König, Pius VII. Die Sakularisation und das Beiehskonkordat, Innsbruck 1904. O. Ooyau, L'Allemagne religieuse. Le Catholicisme (1800—1848), Paris 1905, 2 vols. J. Riniere, II Congresso di Vienna e la S. Sede (1813—1815), Boma 1904. Ooyau, L'Allemagne religieuse, Le Catholicisme, 4 vols, Paris 1905—1909. M. von Boehn, Deutschland von 1815 bis 1847, Berlin 1911. Egelhaaf, Bismarck, sein Leben und sein Werk, Stuttgart 1911. Kissling, Gesch. des Kulturkampfes, 3 Bande. Freiburg 1911—1916. Valent in, Bismark 1919. 1°. Omtrent het herste1 van het oude Duitschland wilde het congres van Weenen niets hoorèn. Zoo min als de pogingen van Consalvi slaagden die van Dalberg1) en zijn gevolmachtigde Wessenberg, die één concordaat voor heel Duitschland en een nationale kerk onder een patriarch (Dalberg) beoogden. Slechts één artikel (XVT) van het congres bewoog zich op kerkelijk terrein en gaf aan alle christelijke belijdenissen dezelfde burgerhjke rechten. Toch deed het gebrek aan een geregelde kerkehjke organisatie zich zeer pijnlijk gevoelen. Een treurige toestand heerschte destijds in de Duitsche Kerk. Nog had ze zich niet van de verwoesting des dertigjarigen oorlogs hersteld, of de treurige achttiende eeuw deed haar noodlottigen invloed gevoelen. Door de verhehting der valsche philosophie en het anti-Romeinsche streven der voornaamste bisschoppen ging de toestand der Duitsche Kerk gestadig achteruit. Daarbij kwam, dat door de secularisatie van Napoleon de protestantsche vorsten tal van bisdommen onder zich hadden, en dat de katholieken over het algemeen van den Josephistischen geest waren doortrokken. Geen wonder, dat zich van lieverlede alle uitingen van caesaropapisme krachtig hadden ontwikkeld 2). *) Bastgen, Dalberg, Paderborn 1917. a) P. Qams, Geschichte der Kirche Christi im XIX Jahrhundert, Innsbruck 1853—1856, 3 Bde. 550 § 170. De Kerk in Duitschland. De staat besliste of de Kerk zou worden toegelaten en op welke voorwaarden (jus reformandi). Over alle kerkehjke aangelegenheden had de staat niet alleen het oppertoezicht, maar ook de hooge voogdij (jus advocatiae). Vooral echter trachtte de staat zich tegen de gevaren, die hem, naar zijn voorgeven, van de Kerk dreigden, te beveiligen (jus cavendi). Hieruit ontstond een volledig systeem van verelrukking : het recht van inspectie over alles wat men kerkelijke misbruiken noemde en kon voorkomen in synoden, regulieren en kloosters, processies, missies, enz. Daarbij hoorde natuurlijk het placet op alle kerkehjke stukken van Pausen en bisschoppen ; het recht om van de kerkehjke naar de burgerbjke rechters te appelleeren (appellatio ab abusu); eindelijk het opzicht over het beheer der kerkehjke goederen1). Li Pruisen gold het algemeene landrecht van 1794, volgens hetwelk men feestdagen instelde, bisschoppen benoemde, synoden toestond en de besluiten goedkeurde, parochiën oprichtte, enz. Ook in Beieren oefende de keurvorst bijna alle geestehjke macht uit en begunstigde de protestanten bij het vergeven van ambten. In Baden had geen enkel kathohek een hooger ambt. De koning van Pruisen stelde zelfs in de kathoheke gedeelten des lands tal van protestantsche ambtenaren aan en dwong de kathoheke soldaten tot het bijwonen van den protestantschen eeredienst. Met de huwelijkswetgeving was het zeer treurig gesteld. In Beieren en Baden golden de huwelijken tusschen kathoheken en burgerlijk gescheiden protestanten als geldig, waartegen Rome zich natuurlijk verzette. AUe aanvragen om dispensatie gingen door de hand der regeering. Gemengde huwelijken, 2) ook zonder dispensatie en niet voor de Kerk gesloten, hield men in aUe staten voor geldig. In welke rebgie de kinderen zouden opgevoed worden, besliste de staat. In sommige streken volgden zij, naar bet geslacht, den vader of de moeder ; in Nassau en Pruisen den vader 8). Voor de opvoeding der kathoheke kinderen werd zeer slecht gezorgd. De volksscholen hadden, ook in kathoheke streken, zeer dikwijls protestantsche meesters. La de gymnasia was de opvoedmg alleen burgerlijk", zoodat de godsdienstige op den 1) Roshovany, Monumenta catholica pro independentia potestatis eccl. ab imperio civili. Quinque—Eccles.—Nitriae 1847—1879. Tom. 1—13. 2) Roshovany, De matrimoniis mixtis. Quinque—Ecclesiis 1842. s) Zie de redenen bij Brüch, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland, B. I, S. 212—224. § 170. De Kerk in Duitschland. 551 achtergrond trad en daarenboven stond onder het toezicht van den staat. Van de achttien katholieke universiteiten was geen enkele over. Op de faculteiten voor kathoheke theologie hadden de bisschoppen geen invloed. Te Würzburg zou Paulus, die de godheid van Christus loochende, voorlezingen houden over theologie, Schelling over philosophie. Toen er geen studenten opkwamen, hervormde er de staat het groot seminarie 1). 2°. Onder al deze moeikjkheden moest in de verschillende Duitsche landen het verlangen naar concordaten 2) zeer levendig worden. Het eerst kwam er een overeenkomst tusschen Rome en Beieren tot stand. Ze werd den 5 Juh 1817 door Consalvi en den Beierschen onderhandelaar, wijbisschop Haffelin te Rome onderteekend en na eenige wijziging ook te München geratificeerd. Onder het aartsbisdom München-Freising kwamen de bisdommen Augsburg, Passau en Regensburg ; onder het aartsbisdom Bamberg de bisdommen Eichstatt, Würzburg en Spiers. Het benoemingsrecht der kroon was nog al te groot, van de andere zijde de dotatie der bisdommen, seminariën en eenige kloosters zeer gering. De kathoheke Kerk zou beschermd worden „met alle rechten en privilegiën, die haar volgens Gods verordening en de kerkehjke wetten toekomen". Het duurde niet lang of de regeering kwam op deze overeenkomst terug en vaardigde in 1818 het religie-edict uit, dat het concordaat wijzigde ten nadeele der Kerk 8). Di 1821—1827 sloot Rome een concordaat met de staten (Wurtemberg, Baden, Hessen en Nassau), die de Kerkelijke provincie van den Boven-Bijn vormden. Een lange en moeitevoUe onderhandeling ging vooraf. Op voorstel en voorhchting van Wessenb e r g werd een Declaratie en een Organisch Statuut voorbereid. Het eerste werd den Paus aangeboden ; het tweede moest geheim gehouden, om na de oprichting der bisdommen als staatswet afgekondigd te worden. De Paus echter verwierp de Declaratie, waarop ze werd omgewerkt in het Fundationsinstrument, het Organisch Statuut in de Kirchenpragmatik. Dit laatste zou, bij welslagen *) Kremer—Auenrode, Aktenstücke zur Geschichte des Verhaltnisses zwischen Staat und Kirche im 19. Jahrhundert, Leipzig 1873. *) Nussi, Conventiones de rebus ecclesiasticis, Moguntiae 1870. Münch, Vollstandige Sammlung aller altern und neuern Konkordate, Leipzig 1830, 2 Bde. s) Lerchenfeld, Zur Geschichte des Bayerischen Konkordates, Nördlingen 1883. 552 § 170. De Kerk in Duitschland. van het plan, een schisma hebben bewerkt. In het jaar 1821 werd men het omtrent de bisdommen eens *): het aartsbisdom Freiburg in Baden, de bisdommen Rottenburg in Wurtemberg, Fulda, Mainz en Limburg. De beloofde dotatie in vaste goederen bleef uit. Een nieuwe verwikkeling ontstond over den eed op de Kirchenpragmatïk. Eindelijk in 1827 werden de bisschoppen bevestigd 2) en het Iersche veto toegestaan. Van haar kant gaven de regeeringen sennnaries volgens de kerkvergadering van Trente, vrij verkeer met Rome enz. Toch werd hierop later weer inbreuk gemaakt. Hannover ontving in 1824 twee bisdommen : Hildesheim en Osnabrück. Ook bier stond Rome het Iersche veto toe. Saksen had reeds een vicariaat (1816). Het vicariaat van het Noorden bevatte Hamburg, Bremen, Lübeck, Mecklenburg, Denemarken en Holstein. De eerste vicaris Mgr. L a u r e n t werd echter niet toegelaten 3). Met Pruisen sloot Rome een concordaat in 1821 4), dat oprichtte het aartsbisdom Keulen met de bisdommen Trier, Munster en Paderborn ; het aartsbisdom Posen-Gnesen met het bisdom Kulm. Ermeland en Breslau bleven exempt. De uitvoering van 't concordaat bleef altijd zeer onvoldoende. Vooreerst het de beloofde dotatie op zich wachten. Vaste goederen gaf men nooit, maar betaalde uit de staatskas, zoodat met de geldswaarde ook het inkomen daalde en daardoor tevens de Kerk zeer afhankelijk werd van den staat 5). 3°. Omstreeks 1830 begon aangaande de gemengde huwelijken 8) een hevige strijd, die weldra in heel Pruisen en elders de gemoederen in onrust bracht. In 1825 strekte de regeering te Berlijn haar verordening aangaande de gemengde huwelijken (1803) over West- J) Constit. Provida solersque van 16 Aug. 1821. *) Constit. Ad Dominici gregis custodiam van 11 April 1827. s) Möller (Zuster Oertrud van Trier), Leben und Briefe von J. Th. Laurent, Titularbischof v. Chersonnes, Apost. Vikar von Hamburg und Luxemburg, Trier 1887, 3 Bde. 4) Constit. De salute animarum van 14 Juli 1821. 6) Zie voor het bovenstaande nog Hist. Pol. Bl. Band 63. Der Katholik, B. 47 (1833) S. 310 ff. 8) Maurenbrecher, Die preussische Kirchenpolitik und der Kölner Kirehenstreit, Stuttgart 1881. Kurze und unparteiische Beschreibung der Bischofsangelegenheiten in Köln von einem Sachsen aus gemischter Ehe, Leipzig 1838. § 170. De Kerk in Duitschland. 553 phalen en de Rijnprovincie uit en verklaarde, dat de verbintenis der verloofden betrekkebjk de opvoeding der kinderen, sedert 1803 aangegaan, niet meer verpachtte. Natuurlijk eischten de pastoors, ook na deze verordening, de kathoheke opvoeding van alle kinderen. De regeering vermaande de bisschoppen, die echter den koning vroegen of de Paus mocht beslissen. Deze zond nu aan de bisschoppen van Rijnland de breve van 25 Maart 1830 1). Hierin zette de Paus de canonieke voorwaarden voor de gemengde huwelijken uiteen en week geen vinger breed van de kerkelijke voorschriften af. De aartsbisschop van Keulen, graaf von Spiegel toonde zich laf en sloot met de regeering een geheime overeenkomst, om de breve in den zin der regeering te verklaren, en won daarvoor ook de bisschoppen van Trier, Munster en Paderborn. Met deze overeenkomst bereikte men echter zeer weinig, omdat de groote meerderheid der pastoors, tegen den bisschop in, zich hield aan den waren zin der breve. Een heftige gisting ontstond. In 1836 kwam op den zetel van Keulen Clemens August von DrosteVischering, die zoo gehoorzaam was en krachtig als von Spiegel ongehoorzaam en laf. Deze laatste had met bisschop Hommer van Trier vastgesteld, dat de passieve assistentie des pastoors bij gemengde huwelijken te hatelijk was en daarom moest beperkt worden tot het geval, waarin de kathohek uit formeele verachting voor de Kerk zulk een huwelijk aanging ; dat de pastoor voor het huwehjk niet mocht vragen, in welke rebgie de kinderen werden opgevoed ; dat geen priester in den biechtstoel de kathoheke opvoeding der kinderen mocht opleggen of bij onwilligheid de absolutie weigeren. Terstond legde daarentegen Clemens August aan de pastoors op, bij alle gemengde huwehjken de kathoheke opvoeding der kinderen als conditio «ine qua non te vragen. De pastoors gehoorzaamden, maar de regeering verzette zich en vergde 17 September 1837 van den aartsbisschop, dat hij zich zou houden aan de geheime overeenkomst van 1834. Toen Clemens August noch aan dezen eisch voldeed, noch op last der regeering zijn ambt nederlegde, werd hij 20 November 1837 in Keulen opgehcht en met geweld naar de vesting Minden gevoerd. Reeds den 10 December protesteerde Gregorius XVI tegen *) Constit. Litteris aUe.ro abhinc anno van 25 Maart 1830. 554 § 170. De Kerk in Duitschland. zulke geweldenarij in een Allocutie1), die aan alle regeeringen, ook aan de Pruisische, werd toegezonden. Deze kwam daardoor in verlegenheid en trachtte zich bij de hoven te verdedigen 2), waarop de H. Stoel alle stukken openbaar maakte en de kathoheke hoven van zijn recht overtuigde 3). Veel werd er vóór en tegen geschreven. Den diepsten indruk maakte de Athanasius 4) van Joseph von Görres, die met een ongeëvenaard talent de onschuld van Clemens August bewees. Nu sloten ook de bisschoppen van Munster en Paderborn zich bij hun aartsbisschop aan, terwijl het laffe kapittel van Keulen bleef aan de zijde der regeering, die echter een beslissende nederlaag leed. Door de breve van Gregorius XVI en den Keulschen strijd waren ook de oostelijke provinciën 6) wakker geschud en verheten de door de regeering in 1803 gevorderde practijk, omdat ze hun nu ongeoorloofd bleek. Niet alleen Martinus von Dunin, aartsbisschop van Posen-Gnesen, maar ook de bisschoppen van Kuhn en Ermeland weigerden aan de regeering te gehoorzamen. AUe drie schreven een zendbrief aan de geestehjkheid en verboden op straf van den ban, eenig gemengd huwehjk toe te laten zonder voorafgaande belofte omtrent de kathoheke opvoeding der kinderen. Aartsbisschop vón Dunin werd afgezet en zes maanden in een vesting opgesloten. Ook nu werd door Rome een protest en een verdediging uitgevaardigd *). De koning erkende allengs, een fout te hebben begaan. Zijn zoon Frederik Wilhelm IV gaf aan von Dunin de vrijheid en aan Clemens August een coadjutor met recht van opvolging in Joannes von Geiss e 1 7), die met een herderlijk schrijven van Clemens August werd ingeleid. Deze ondernam een reis naar Rome, waar hij met de ») Zie Tüb. Quartalschr. Jahrg. XIX, S. 195 ff. a) Darlegung des Verfahrens der preussischen Regierung gegen den Erzb. von Köln, Berlin 1837. 3) Esposizione dei fatti documentata su quanto ha preceduto e seguito la deportazione di monsignor Droste, Arcivescovo di Colonia. In het Duitsch : Denkschrift des H. Stuhles etc, Augsburg 1838. 4) Begensburg 1838. Verscheen binnen een jaar viermaal. 6) Franz, Die gemischten Ehen in Schlesien, Breslau 1878. •) Tüb. Quartalschrift, Band 20, S. 720 ff. ') Pfülf S. J., Cardinal von Geissel. Aus seinem handschriftlichen Nachlass geschildert, Freiburg i. Br. 1895—1896, 2 Bde. § 170. De Kerk in Duitschland. 555 hoogste onderscheiding werd ontvangen. Den dringend aangeboden kardinaalshoed weigerde hij standvastig en leefde, na zijn terugkeer, te Munster (f 19 October 1845)1). Ook in Beieren was er een twist ontstaan, toen keurvorst Max J o s e p h vroeg, dat men bij ongeoorloofde gemengde huwebjken toch de proclamaties en dimissoriën zou toestaan. De bisschoppen gedroegen zich zwak en heten alles over aan de pastoors, zoodat de praktijk weldra zeer verschülend was (1819—1825). Eindehjk ontstond er een scheuring in het Beiersch episcopaat. Terwijl het eene gedeelte (München, Regensburg en Passau) de rechten der Kerk verdedigde, gaf het andere (Würzburg, Spiers, Bamberg, Augsburg en Eichstatt) te veel toe. De Pausehjke breve van 27 Mei 1832 bracht eenheid en phchtbesef. Bij de concessiën in 1834 gedaan legde de Beiersche regeering zich eindehjk neer (1838). 4°. Min of meer deed de terugslag dezer twisten zich ook in andere Duitsche streken, zelfs in Oostenrijk, gevoelen. Maar ten slotte kwam de Kerk met grooter vrijheid uit den strijd te voorschijn. Dit kostte echter geen geringe moeite, te meer, daar naast de gemengde huwelijken tal van andere moeilijkheden rezen. Het jaar 1848 was zeer gunstig voor de vrijheid. Daarom kwamen in dat jaar de Duitsche bisschoppen onder aartsbisschop von Geissel2) te Würzburg bijeen 3). Daarna eischten de bisschoppen van de regeeringen de volle kerkehjke vrijheid, hetgeen aanvankehjk meestal geweigerd werd. Toen echter de prelaten hun rechten practisch uitoefenden en dientengevolge op vele plaatsen strijd ontstond, kwamen de staten tot bezinning. Van lieverlede werden overeenkomsten gesloten: Hessen-Darmstadt (1854), Wurtemberg (1857), Baden (1859) en Nassau (1861). Maar ook daarna hep het niet zonder verzet der regeering af (v. Ketteler4) en Herman v. V i c a r i). In Beieren 8) waren de vorsten over het algemeen gunstig jegens de Kerk gestemd. Alleen ontstond wegens de l) Clément Auguste de Droste—Vischering. De la paix entre l'église et les états suivie de quelques remarques sur 1'exposé de Berlin, Trad. de 1'Allemand, Louvain 1843. l) Dumont, Schriften und Beden von Joh. von Geissel, Köln 1869— 1870, 3 Bde. s) Sauze, Pour la réorganisation catholique; 1'assemblée épiscopale de Wurtzbourg. Préface de M. G. Goyau, Paris 1907. 4) Goyau, Ketteler, Paris 1908. *) Strodl, Kirche und Staat in Bayern unter dem Minister Abel und seinen Nachfolgern, Schaffhausen 1849. 556 § 170. De Kerk in Duitschland. begrafenis der protestantsche koningin Carolina een strijd (1841), die langdurige twisten ten gevolge had. Het ministerie Abel viel door den invloed van Lola Monte z, zoodat L o d e w ij k I (1825—1848) onder den druk der liberalen kwam en eenige antikerkelijke besluiten onderteekende. Ook in Oostenrijk kwam er sedert het jaar 1848 meer vrn'heid. Frans Joseph hief het placet op (1850) en sloot in 1855 een concordaat met Rome. Toch was het slechts 13 jaren in zijn volle kracht (1868) en werd in 1870, onder voorwendsel dat de verhouding der regeering tot den onfeilbaren Paus niet meer dezelfde was, opgezegd1). 5°. De kathoheke Kerk heeft alleen vrijheid noodig. Deze was tot aan den Kulturkampf 2) wel niet volmaakt, maar toch voldoende, om het kerkelijk leven tot bloei te brengen. Van 1848 dagteekent het vereenigingsleven in Duitschland. In dit jaar ontstond de Piusverein, gesticht door den kanunnik L e n n i g, die hierdoor de kerkelijke vrijheid trachtte te bevorderen. Tal van zustervereenigingen groeiden weldra welig en hielden sedert het jaar 1848 jaarlijks haar algemeene vergaderingen 3) in de verschillende steden van Duitschland en Oostenrijk. Beroemd werden die vergaderingen vooral na 1870 als Duitsche Katholiekendagen. In 1870 had, ten gevolge van het Vaticaansche concilie en het dogma der onfeilbaarheid, de oppositie tegen de katholieken het toppunt bereikt. Deze waren op hun verdediging bedacht. Na eenige voorbereidende vergaderingen stichtten nu kathoheke leden van den „Landtag" den 13 December 1870 de „Fraction", die op voorstel van Savigny en August Reichensperger Centrum 4) genoemd werd. De voornaamste leiders waren Windthorst5), von Mal- J) In 1910 telde Oostenrijk 51,390,223 inwoners en 32,800,000 Katholieken ; na den vrede, in 1920 slechts 6,067430 inwoners. 2) J. B. Kissling, Geschichte des Kulturkampfes im Deutschen Beiche, I—III Band, Freiburg 1911, 1913, 1916. Pfülf, Herman von Mallinckrodt 2 Aufl., Freiburg 1901. Ludwig Pastor, August Beichensperger, 1808— 1895. Sein Leben und sein Wirken aüf dem Gebiet der Politik, der Kunst und der Wissenschaft, Freiburg i. Br. 1899, 3 Bde. 67. Ooyau, Bismarck et l'église. Le Culturkampf, 2 vols, Paris 1911. s) Marx, Generalstatistik der katholischen Vereine Deutschlands, Trier 1871. Kissling, Gesch. der d. Katholikentage, 2 Bande, Munster 1923. *) Martin Spahn, Das Deutsche Zentrum, Mainz und München (z. j.). 5) Hüsgen, Ludwig Windthorst, Köln 1907. § 170. De Kerk in Duitschland. 557 linckrodt, August Reichenspergeren diens broeder Peter Reichensperger. Aldus hadden zich de katholieken gewapend voor den strijd die weldra ontbrandde. Aan het hoofd van het nieuwe Duitsche rijk, dat den 18 Januari 1871 was gegrondvest, stond de rijkskanselier Otto von Bismarck. Opgegroeid in de oude ideeën van staatsalmacht hoopte hij met den steun der liberalen, protestanten en oud-kathoheken de Duitsche Kerk volledig aan den staat te kunnen onderwerpen. Het voorwendsel was het dogma der onfeilbaarheid, dat door hem en de zijnen gevaarlijk voor den staat werd genoemd. Vooreerst werd het systeem van non-interventie met betrekking tot Rome scherp uitgedrukt in het adres van den rijksdag aan den keizer. Dan artikel 15 en 16 der Pruisische constitutie, welke aan de kathoheken vrijheid en onafhankehjbheid waarborgden, niet opgenomen in de rijksconstitutie. Den 8 Juh 1871 schafte men in Pruisen de kathoheke afdeeling in het ministerie van eeredienst, die 1841 was opgericht, geheel af. Onder de redenen noemde men vooral den Syllabus en de onfeilbaarheid. Den 11 Maart 1872 verscheen de wet, waardoor alle scholen onder het toezicht van den staat werden gesteld. Intusschen waren het jaar te voren ook twee rijkswetten uitgevaardigd ; de zoogenaamde „Kanzelparagraph" (Maulkorbgesetz), die alle geestehjken, die een staatszaak op den kansel brachten, met straffen bedreigde, en de Jezuïetenwet, waardoor alle Jezuïeten en verwante orden of congregaties (Redemptoristen, Lazaristen, Congregatie van den H. Geest en de zusters van het H. Hart) uit het rijk werden verdreven1). Om zich bij de hoven te rechtvaardigen, zond Bismarck den 14 Mei 1872 een circulaire aan alle gezanten en noemde het bedenkelijk, na de verklaring der onfeilbaarheid, den Paus nog te erkennen, wijl nu de bisschoppen slechts diens instrumenten zouden zijn. Tegen al deze verdrukkingen protesteerde Pius IX den 24 Juni 1872 in zijn toespraak aan den Duitschen „Leseverein". Ook de vergaderde bisschoppen verhieven daartegen hun stem den 20 September. Het hielp echter niets. Di 1873 begon de vervolging voorgoed en werd door Dr. Virchow (17 Januari 1873) als „Kulturkampf" aangekondigd. Als reden voor dien strijd noemde Bismarck „de vorming der machtige centrumspartij" ; graaf von Roonde onfeilbaarheid ; Bismarcks rechterhand, de niinister van eeredienst Dr. Falck „de onhoudbaarheid der kerkelijke toestanden sedert 1848". De x) Strater, Die Vertreibung der Jesuiten aus D. 1914. 558 § 170. De Kerk in Duitschland. ware reden was de haat aller partijen tegen de Kerk. Den 4 April 1873 besloot men de revisie van het kerkelijk staatsrecht. Nu volgden de beruchte Meiwetten1) van 1873—1874 en wel 1873 (11—14 Mei): Wanneer een geestelijke geen drie jaren op een Duitsche universiteit heeft gestudeerd en geen staats-examen ondergaan in philosophie, geschiedenis en Duitsche literatuur en tevens met opgifte van zijn ambt niet aangegeven wordt bij het hoofd der provincie, dan is zijn aanstelling ongeldig (11 Mei). Alleen de Duitsche kerkehjke overheid kan aan geestehjken straf opleggen. De geestehjke kan echter appelleeren naar het kornnkhjk gerechtshof voor kerkehjke zaken, dat te dien einde wordt opgericht. Dit gerechtshof vonnist in hoogste instantie (12 Mei). De kerkehjke overheid kan alleen geestelijke straffen opleggen, zooals excommunicatie en het onttrekken van geestehjke rechten en voordeelen. De wet verbiedt openbare excommunicatie en den ban voor de uitoefening van politieke rechten en gehoorzaamheid aan de staatswetten (13 Mei). Hij die voor den rechter zijner plaats verklaart uit een kerkgenootschap te willen treden, wordt van alle kerkehjke lasten bevrijd (14 Mei). Een smeefechrift der bisschoppen, ingediend vóór de uitvaardiging der wet, baatte niets. Op een eigenhandig schrijven van Pius IX antwoordde Willem I, dat hij de bisschoppen voor opstandelingen en de kathoheken voor vijanden hield. Daarop legden de bisschoppen het staatsministerie de verklaring voor, dat zij aan het onderhouden dezer wetten niet konden meewerken. Ook de leiders van het Centrum streden ridderbjk : „Nooit zullen wij ons aan die wetten onderwerpen" (Herman v.Mallinckrodt en Schorlemer-A 1 st); „Passieven weerstand moeten, willen en zullen wij bieden" (Windthorst). De bisschoppen deden alsof er geen wet bestond. Het veroordeelen van priesters en bisschoppen nam dagebjks toe. Maar ook het Centrum werd bij de verkiezing van 12 Nov. 1873 opnieuw versterkt. Den 4 Mei 1874 verscheen een nieuwe, zeer scherpe vervolgingswet. Vacante bisdommen konden alleen worden bestuurd *) Siegfried, Aktenstücke den preussischen Kulturkampf betreffend, Freiburg 1882. Rintelen, Die kirchenpolitischen Gesetze Deutschlands, Paderborn—Münster 1887. § 170. De Kerk in Duitschland. 559 door iemand, die den eed op de Meiwetten had afgelegd. Wilde het kapittel niet handelen volgens de wet, dan werd het bisdom dooreen staatscommissie bestuurd. Het zoogenaamde „Sperrgesetz" van 22 April 1875 trok alle staatsgelden voor kathoheke doeleinden in. De kloosterwet van 13 Mei 1875 joeg alle kloosterlingen, die zich niet aan ziekendienst wijdden, in ballingschap en stelde hun goederen onder staatsbeheer. Den 20 Juni 1875 bepaalde men, dat de eindbeslissing over kerkehjke goederen aan den staat toekwam. De oud-kathohekenwet van 4 Juh 1875 stelde de oud-katholieken in het bezit van vele kerken, die aUe aan de kathoheken waren ontroofd. Allengs stonden 9 bisschopszetels vacant: 3 bisschoppen waren overleden, 6 afgezet en 5 tot gevangenisstraf veroordeeld. Omstreeks 1000 parochiën hadden geen herder, meer dan 2000 geestehjken geld- en gevangenisstraf ondergaan. Ofschoon de regeering bij dit voortdurend hjdehjk verzet geen uitweg wist, natuurlijk weldra veel door de vingers moest zien en zich ook in protestantsche kringen ontevredenheid begon te openbaren, bleef toch een revisie der Meiwetten „nicht discutirbar". Den 7 Februari 1878 overleed Pius IX en Leo XTTT kondigde den keizer zijn verheffing aan, treurend over de vervolging. De kroonprins, die tijdehjk de regeering leidde, was tot verzoening geneigd. Tot aUer verbazing knoopte Bismarck onderhandelingen aan met M a s e 11 a, nuntius te München. Dr. Fa lek trad 14 October 1879 af en gaf het ministerie van eeredienst aan Puttkammer over. Li den herfst van 1879 kwam Bismarck met Jacobini, nuntius te Weenen, samen te Gastein en begon nu langzaam aan zijn reis naar Canossa. Door drie novellen van 1880, 1882 en 1883 werd voor het bestuur der bisdommen gezorgd. Het laatst werden Keulen (1885) en Posen (1886) bezet. Reeds 1882 was bet gezantschap bij den H. Stoel vernieuwd. Twee novellen van 1886 en 1887 vernietigden de Meiwetten nagenoeg geheel. Alleen aan de „Anzeigepfhcht" werd vastgehouden. Toen Willem II in 1890 de theologanten in vredestijd van actie ven dienst onthief, was men eindehjk te Canossa aangekomen. In 1891 werden de teruggehouden gelden betaald, in 1894 de Redemptoristen weer toegelaten. De Jezuïetenwet zou eerst den 19 April 1917 worden opgeheven. Bismarck, de eigenlijke bewerker der Meiwetten, had reeds zijn loon ontvangen. In onmin geraakt met den keizer moest hij zich 1890 560 § 171. De Kerk in de Nederlanden. terugtrekken en verbleef tot zijn dood (1898) op het landgoed Friedrichsruh x). § 171. De Kerk in de Nederlanden. P. Albers S. J., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden, met een inleiding van Z. D. H. Mgr. van de Wetering, Aartsb. van Utrecht, Nijmegen 1903—1904, 2 deelen. W. J. F. Nuijens, Geschiedenis van het Nederlandsche volk van 1815 tot op onze dagen, Amsterdam 1883 vv. 4 deelen. De Qerlache, Histoire du Boyaume des Pays-Bas (1814—1830), Bruxelles 1859, 3 vols. Ch. Terlinden, Guillaume I, Boi des Pays-Bas et l'église catholique en Belgique (1814—1830), Paris 1906, 2 vols. G. Görris S. J., Dr. W. J. F. Nuyens beschouwd in het hcht van zijn tijd, Nijmegen 1908. Het Katholiek Nederland (1813— 1913), Deel I—II, Nijmegen (1913). 1°. Te kwader ure voegde het congres van Weenen Holland en België bijeen. Over de twee volken, verschillend in karakter, religie en streven, werd Willem I uit het huis van Oranje tot koning aangesteld. Jammer dat hij onder den invloed stond van eenige ongeloovige Belgische kathoheken en fanatieke Hollandsche Calvinisten, die het eens waren in de verdrukking van het roomsche geloof. Beeds de grondwet van 1815 ademde een anti-katholieken geest. Terwijl ze in Holland eenparig werd goedgekeurd, richtte de geestelijkheid van België een klacht aan den koning en noemde de grondwet strijdig met den geest der Kerk en de decreten der kerkvergadering van Trente. Trots het verzet der bisschoppen werd echter de grondwet in België ingevoerd. Had men het er op aangelegd België te verhezen, men kon niet anders hebben gehandeld. Terwijl de Nederlandsche gezant te Rome een onmogelijke organisatie der Nederlandsche Kerk zocht door te drijven, werd hier het volk door tirannieke decreten gesard. Aan de middelbare en hoogere scholen stelde men meestal handlangers der regeering als professoren aan. Geen enkele rebgieuze orde mocht novicen *) Voor al het bovenstaande kan men nog vergelijken Denkwürdigkeiten des Fürsten Chlodwig zu Hohenlohe—ScMllingfürst, im Auftrage des Prinzen Alexander zu Hohenlohe—Schillingfürst herausgegeben von Friedrich Curtius, Stuttgart und Leipzig 1907, 2 Bande. §171. De Kerk in de Nederlanden. 561 aannemen; de katholieke vereenigingen werden onderdrukt; pauselijk gezinde bisschoppen en geestelijken hadden aUe soort van moeikjkheden te doorstaan. Op Verzoek van Willem I kwam in 1823 de pauselijke gevolmachtigde Nasalli naar Den Haag, om een concordaat te sluiten. De mmisters vreesden echter, dat dit „voornamelijk zoude zijn in 't belang van den Paus en de geestelijkheid" en vonden het helaas doelmatiger met den knoet der tirannen, dan met zachtheid te regeeren. Liever had men „een bloote wet, waarbij de geestelijken op straf van gevangenis gedwongen" werden. Van 1815—1830 bleef de achterstelling der kathoheken in burgerlijke en mihtaire ambten en graden vaste regel1). De jaren 1823—1826 waren gekenmerkt door de opheffing der seminariën, waardoor het kathoheke volk zoozeer werd gegriefd ; door de oprichting van het onzahge collegium philosophicum, een soort seminarium generale, dat geheel en al door de regeering werd bestuurd, in de leer niet zuiver en voor de opvoeding der geestelijkheid geheel ongeschikt was. In 1826 beproefde Willem I met minister Van Maanen een poging, om aan zijn kathoheke onderdanen een schismatieke „Organisatie op het R. K. kerkgenootschap" te geven, hetgeen echter mislukte 2). De dringende behoefte aan een concordaat had eindehjk de zending van graaf de Celles naar Rome ten gevolge, die in een half jaar tijds, trots de hevigste tegenwerking het concordaat van 1827 tot stand bracht. Hier vooral schitterde de goede bedoeling des konings. De uitkomst was : het concordaat van 1801, dat reeds voor de zuidelijke provinciën van kracht was, zou ook op de noordelijke worden toegepast. Elk bisdom zou zijn kapittel en seminarie hebben. De metropohtane kerk zou Mechelen zijn, de suffragaankerken : Luik, Namen, Doornik, Gent, Brugge, Amsterdam en 's-Hertogenbosch. Jammer, dat het te laat was, dat de werkzaamheid van den schranderen internuntius, Mgr. C a p a c c i n i werd afgebroken en de organisatie in het noorden door de revolutie van 1830 verhinderd 3). 2°. België, van Holland afgescheiden, ontving een koning uit J) De door Mgr. Van Bommel „verschrikkelijk" genoemde statistiek bij Albers, Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie, I, bl. 284. 2) Albers, Herstel, I, bl. 87 vv. en Bijlage IV, bl. 487 vv. 3) Onderhandelingen over het concordaat bij Albers, I, bl. 146 vv. Het concordaat zelf in Bijlage XXHI, bl. 534 vv. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 36 562 § 171. De Kerk in de Nederlanden. het huis van Saksen-Coburg, Leopold I (1831—1865), en een nieuwe constitutie (1831), die vrijheid van godsdienst, van onderwijs en van vereeniging verzekerde. Hierdoor ging in België het kathoheke leven een hoogen bloei te gemoet. De bisschoppen stichtten verschillende colleges en vooral de universiteit van Leuven (1835); die zoo veel goed voor geloof en wetenschap gesticht heeft. Kweekscholen voor onderwijzers beoogden de verbetering der lagere school, die tevens voor een groot gedeelte aan religieuze congregaties kwam. Allengs groeide de Jezuïetenorde weer aan en stichtte in België een groot aantal colleges. Het kloosterleven bloeide. Toch werkte de oude liberale zuurdeesem nog. Hadden de kathoheken zich vroeger met de hberalen vereenigd, om de Hollanders te verdrijven, die vriendschap kon niet lang duren. Twee vijanden stonden weldra tegenover elkaar. De leiders der kathoheken waren Mgr. Van Bommel, kardinaal S t e r c k x, Mgr. M a 1 o u en De Ram, eerste rector van Leuven. De hberalen hadden ook later nog den geest en de tactiek van De Potter, deden onnoemehjk veel kwaad en gingen in kracht en aantal zóó ver vooruit, dat zij verscheiden malen het staatsbestuur in handen wisten te krijgen. Terstond werd de neutrale school ingevoerd en de Belgische gezant uit Rome teruggeroepen (1880). In deze benarde omstandigheden hebben de Belgische kathoheken moed en belanglooze mild heid getoond. Overal werden vrije kathoheke scholen opgericht en de neutrale van den staat stonden nagenoeg leeg1). De liberale woede had zich gehaat gemaakt bij het volk, dat in 1884 de „geuzen" uit het bestuur verdrong en ze bleef weren tot heden. Wel werden terstond de aan de Kerk vijandige decreten vernietigd, maar een groot deel der kathoheken lijdt nog heden aan de lauwheid die in den hberalen tijd veler gemoederen beving 2). 3°. In Holland had men bij de scheiding van Noord en Zuid alle hoop op de kerkehjke inrichting verloren. De kathohek bleef onder den druk der protestantsche regeering en de verstootehng in het vaderhjk huis. Men vond dit alles natuurhjk, omdat men *) Matthieu, Enseignement primaire en Belgique, Compte rendu du III congrès scientifique des catholiques. Sciences hist. Bruxelles 1895, p. 457 ss. Vooral echter Pierre Verhaegen, La lutte scolaire en Belgique, Gand 1906. Der Katholik, 1889, I, S. 113 ff. 2) Zie nog Sylvan Balau, Soixante-dix ans d'histoire contemporaine de Belgique (1815—1884), 4e éd. Louvain 1890. § 171. De Kerk in de Nederlanden. 563 bijna 300 jaren had geleden. In 1840, bij de kroning van Willem II, herleefde de hoop. Wederom kwam Mgr. C a p a c c i n i die reeds in 1828—1830 had onderhandeld, in 1841 naar Den Haag. Maar nog had de mternuntius zijn voet niet op Neerlands bodem gezet, of den koning sloeg, bij het geweldig verzet der protestanten, de schrik om het hart. De Hollandsche missie bleef onder de aartspriesters. Noord-Brabant ontving te 's-Hertogenbosch en te Breda apostolische vicariaten. Limburg was reeds een jaar vroeger op denzelfden voet georganiseerd. De geest der vrijheid van 1848 was noodig, om de gemoederen der protestanten wat toegeeflijker te stemmen. In 1847 werd eerst het placet 'uit het wetboek geschrapt. In hetzelfde jaar zond een aantal notabele leeken een adres aan den Paus, waarin het herstelder hiërarchie werd gevraagd. Verschülende adressen, ook van de vicarii apostolici en de kathoheke leden der Tweede Kamer, volgden weldra (1849—1851). Eindelijk den 4 Maart 1853 onderteekende Pius IX de breve Ex qua die arcano en herstelde de hiërarchie van Nederland: het aartsbisdom Utrecht met de suffragaan-zetels Haarlem, 's-Hertogenbosch, Breda en Roermond. Terstond daarop viel het ministerie Thorbecke en de heftige woedende Aprilbeweging begon. De kathoheken heten den storm voorbijgaan en voerden de organisatie het eene gedeelte na het andere uit.Als een soort wraak der protestanten verscheen 10 Sept. 1853, de wet op de kerkgenootschappen. De hoofdzaak was, dat de bisschoppen zich niet officieel te Utrecht en Haarlem mochten vestigen. Maar ook dit moest later worden ingetrokken (1868—1872). Intusschen waren de parochiën omschreven, de kapittels opgericht. In 1865 vergaderde te 's-Hertogenbosch een provinciale synode, waarop in het jaar 1867 diocesane in alle bisdommen volgden. In bet vervolg zou echter in de plaats der provinciale synode een jaarlijkscbe vergadering der bisschoppen, voor de diocesane een prosynodale vergadering gehouden worden. In 1857 werd Nederland geslagen met de neutrale school. Van dien tijd dagteekent de strijd voor het kathohek onderwijs. Den 22 Juh 1868 verscheen het mandement der bisschoppen over het onderwijs. Een hoogen bloei ging de Nederlandsche Kerk tegemoet. Er heerschte ijver voor de school ijver voor het huis Gods : talrijke kathoheke scholen en kerken verrezen. Hadden de kathoheken zich na 1853 tot zekere hoogte vereenigd met de hberalen, in het jaar 1888 gingen zij een coalitie aan met de protestanten. Dit verbond was hoofdzakehjk het werk 564 § 172. De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. van Dr. J. H. A. M. Schaepman en Dr. A. Kuyper. Veel goeds heeft deze vereeniging bewerkt en aan het land herhaalde malen een christelijk ministerie bezorgd. Hebben verschillende groote mannen bij het herstel der hiërarchie en ook daarna de katholieke zaak krachtig bevorderd, Schaepman die hun werk voortzette, wordt terecht als de grootste geroemd1). Het katholiek lager onderwijs werd van staatswege gesubsidieerd in 1889, daarna het hooger in 1905 en het middelbare in 1909. Eindelijk in 1917 werd het bijzonder met het openbaar onderwijs gelijk gesteld. Het kloosterleven bloeide en verrichtte wonderen in onderwijs en ziekendienst. De kerkelijke wetenschap steeg betrekkelijk zeer hoog bij secuberen en reguberen. Luxemburg, dat tot den dood van Willem III bij Nederland behoorde, ontving in 1841 een apostolisch vicaris, die echter in 1848 moest vluchten. In 1870 werd Luxemburg tot bisdom verheven. § 172. De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. J. Blötzer, Die Katholikenemancipation in Grossbrittanien und Irland, Freib. 1906. W. Church, The Oxford movement. Twelve years (1833—1845), London 1899. A. B. Donaldaen, Five great Oxford leaders, Keble, Newman, Pusey, Liddon and Church, London 1900. Paul Thureau—Dangin, La Benaissance catholique en Angleterre au XIX siècle, Paris 1902—1905, 3 vols. Amherst, History of catholic emancipation and the progress of the catholic church in the British isles, London 1886, 2 vols. Bellesheim, Geschichte der katholischen Kirche in Irland, Mainz 1890—1891, 3 Bde. Dezelfde, Geschichte der katholischen Kirche in Schottland, Mainz 1883, 2 Bde. J. Bardoux, Victoria ï, Eduard VII, George V, Paris 1911. Filon, L'Angleterre d'Edouard VII, Paris 1911. 1°. Het aantal kathoheken was in Engeland onder koning George III (1760—1820) zeer gering en leefde in een staat van zware verdrukking. Op het einde der XVIII eeuw waren ze beneden de 70.000 gedaald. Terzelfder tijde kwam er redding. Ten gevolge der Amerikaansche vrijheidsoorlogen en der Fransche revolutie nam de vervolging een einde. De gehjkBtelhng met de protestanten het echter nog lang op zich wachten. Intusschen !) Levens van Schaepman schreven Dr. O. Brom, Haarlem 1903, Fr. Hendrichs S. J., Leiden 1903. Binnewiertz, Leiden 1904. Dr. Persijn, Deel I—II, Utrecht—Amsterdam 1912—1916. 172. De Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. 565 ontwaakte het Iersche volk onder de leiding van O'Connel, die na een langen strijd de burgerlijke vrijstelling won voor alle katholieken van het Britsche rijk (1829). Van grooten invloed was deze overwiruiing voor den bloei van het Engelsche katholicisme. Allengs werden alle uitzonderingswetten, die sedert eeuwen bestonden, ingetrokken. Zeer veel droeg de beweging van Oxford daartoe bij (Puseyisme, Tractarianisme). Reeds lang had er een groote ontevredenheid in de Engelsche High Church geheerscht. Terwijl een gedeelte zich naar het bberale christendom keerde, wendde zich het andere tot het kathobcisme. Het middelpunt dér laatste partij was Oxford, waar vooral Pusey en Newman *) in 1833 de Tracts for the times oprichtten, de kathoheke ceremoniën herstelden en hun godsdienstoefeningen vierden aan versierde altaren in rijke kerken (Bitualisten). Beroemde mannen (Newman, Faber, Henry en Robert Wilberforce, Al li es, Manning2) enz.) traden over tot het kathobcisme en trokken door hun woord en voorbeeld zeer veel anderen. Gladst o n e, die lang in beraad stond hen te volgen, miste den moed 8). Door de breve Universalis Ecclesiae van 29 September 1850 herstelde Pius IX de hiërarchie van Engeland en stichtte het aartsbisdom Westminster met 12 suffragaan-zetels, hetgeen onder de protestanten een geweldige beweging veroorzaakte (no popery). Het parlement verbood in 1851 het voeren van den bisschoppelljken titel eener Anghcaansche bisschopstad, het geestelijk kleed te dragen enz. De eerste aartsbisschop, kardinaal Wiseman4) schreef een manifest aan het Engelsche volk, dat een diepen indruk teweeg bracht. Talrijke bekeeringen volgden. Reeds in 1852 kon het provinciaal concilie van Oscott worden gehouden. Wiseman ontwikkelde een zeer vruchtbare werkzaamheid, die bij zijn dood (1865) voortgezet werd door zijn opvolger Manning. Trots veel tegenwerking bloeide het kloosterleven in Engeland. De mannelijke reguheren, wier werkzaamheid in wetenschap, onderwijs en zielzorg zeer groot is, worden in aantal verre overtroffen door de vrouwelijke, die de ziekenverpleging waarnemen en het onderwijs ») W. Ward, The life of John Henry cardinal Newman, 2 vols, London 1912. Brémond, Essai de biographie psychologique, Paris 1907. ThureauDangm, Newman catholique d'après des documents nouveaux, Paris 1912. 2) Purcell, Life of Cardinal Manning, 2 vols, London 1895. Hemmer, Vie du cardinal Manning, Paris 1898. 3) John Morltf, The life of William Ewart Gladstone, London 1903 2 vols. 4) Ward, Life and times of Cardinal Wiseman, London 1897, 2 vols. 566 § 172. De. Kerk in Engeland, Ierland en Schotland. zoowel in de lagere school als in de hoogere inrichtingen bijna uitsluitend bezorgen. De bekeeringen duren in Engeland voortx). Engeland heeft een katholieke kerkprovincie (Westminster) met 15 suffraganen en omstreeks 1.800.000 kathoheken. Voor een bekeering in 't groot of voor aansluiting bij Rome, is het Engelsche volk nog niet rijp. 2°. Onder koning George EU, den eersten, die Ierland niet vervolgde, ging dit land vooruit en ontving het actieve kiesrecht (1792—1793). De emancipatie, door den onderkoning F i t zw i 11 i a m begunstigd, werd verijdeld door P i 11. In het begin der XIX eeuw begon de werkzaamheid van O' C o n n e 12) die de catholic association stichtte en het verbond der Orangisten bestreed. In 1828 in het parlement gekozen verkreeg hij eindehjk (1828) voor zijn volk de emancipatie, het recht om in het parlement te zetelen en staatsambten te bekleeden 8). Ook de staatsburgereed werd van anti-katholieke hatehjkheden ontdaan. In 1838 werd Ierland bevrijd van den drukkenden last der tienden. Nu begon de strijd voor het zelfbestuur (repeal-association). O' C o n n e 1 werd 1844 tot gevangenisstraf veroordeeld, kwam echter door zijn appèl aan het Hoogerhuis vrij. Hij overleed te Genua in 1847. O'Brien zette den strijd voort. De Capucijn M a t h e w deed zeer veel goed door het stichten van matigheids-vereenigingen. Door de bül van Gladstone (1868) werd de Anglo-Iersche staatskerk afgeschaft. Niettegenstaande de bevolking door de emigratie afnam, ging de bloei der Kerk altijd vooruit. De kathoheke universiteit te Dublin, de goed bestuurde pers en de beter onderrichte geestelijkheid brachten het kathoheke volk tot een waardiger bestaan. 3°. De vervolging in Schotland hield op, toen Napoleon zijn begeerige blikken op Groot-Britannië sloeg. Omstreeks 1800 was het aantal kathoheken zeer gering en werd bestuurd door 3 missiebisschoppen en 46 priesters. Door den ijver der missionarissen en de immigratie uit Ierland groeide de Kerk van Schotland voortdurend, zoodat men de kathoheken in 1827 op 70.000 kon schatten. Ook hier zette men, ofschoon met zeer veel moeite, de bill van emancipatie door (Wellington, Peel). Toch bleven nog de kloosters verboden, ontvingen de scholen geen toelagen en moest 1) Der Katholik, III Folge, B. 34 (1906), S. 331 ff. : Officieller Staatsbericht über die Ausdehnung des Bitualismus. 2) Baumstark, O'Connel, Freiburg 1873. 3) Der Katholik, B. 32, S. 201 ff. § 173. De Kerk in Rusland en Scandinavië. 567 ook door de katholieken het jaargeld voor de presbyterianen worden betaald. In 1832 kon men het eerste vrouwenklooster oprichten, dat heel Edinburg door zijn toewijding stichtte. Reeds begon kardinaal Wiseman in 1864 te spreken over het herstel der Schotsche hiërarchie, evenzoo kardinaal Manning in 1868. Pius IX beloofde ze eerst in 1877, maar overleed, toen de voorbereidende werkzaamheden waren voltooid. In het eerste jaar van zijn pontificaat vaardigde Leo XIII de bul Ex supremo apostolatus apice uit en stichtte in Schotland twee aartsbisdommen, Edinburg en Glasgow. Het eerste heeft 4 suffragaan-bisdommen, het laatste geen, maar enkel den titel en de eer ; met omstreeks 525.000 kathoheken. Nu verdween ook het hatelijke voorschrift, dat de huwehjken van alle dissenters, ook van de kathoheken, door den geestehjke der staatskerk moesten geproclameerd worden x). § 173. De Kerk in Rusland en Scandinavië. Theiner, Neueste Geschichte der katholischen Kirche in Polen und Russland, Augsburg 1841. Archiv für Kirchenrecht, Band 17, 18, 20. P. Lescoeur, L'Eglise catholique en Pologne sous le gouvernement Russe (1772—1875), 2 éd. Paris 1876, 2 vols. Pelecz, Geschichte der Union der ruthenischen Kirche mit Rom, Wien 1870—1880, 2 Bd. Likowski, Geschichte des allmahligen Verfalles der unierten ruthenischen Kirche im 18. und 19. Jahrhundert. Aus dem Polnischen, Posen 1885—1889, 2 Bde. Kulczicki, Gesch. der Bussischen Revolution (1870—1886) Aus dem Polnischen, Gotha 1912. Pierling S. J. La Bussie et le S. Siège, Paris 1912. 1°. Kathoheken heeft Rusland bijna alleen in de westelijke provinciën, die voorheen tot Polen behoorden. Zeer veel hebben die kathoheken sedert ruim 300 jaren geleden. De veivolging nam een aanvang, toen de schismatieke Ruikenen, onder den invloed der Jezuïeten 2), zich in 1595 door de Unie van Brest 3) voorgoed met Rome vereenigden. Polen had nu kathoheken van den Latijnschen en van den Griekschen ritus (Ruikenen). Den schismatieken was die overgang een doorn in het oog. In 1623 werd het land der Ruthenen verwoest en hun aartsbisschop, de *) Theiner, Sammlung einiger wichtigen Aktenstücke zur Geschichte der Katholiken in England, Mainz 1835. Lilly—Wallis, Manuel of the law affeeting catholics. London 1893. *) Stanislaus Zalenski, Hist. Societatis Jesu in Polonia 1555—1905, polonico idiomate annis 1896—1906 conscripta, Tom. I, cap. IX. 8) E. Likowski, Die ruthenisch-römische Kirchenvereinigung genannt Union zu Brest. Aus dem Polnischen von Jedzink, Freiburg i. B. 1904. 568 § 173. De Kerk in Rusland en Scandinavië. H. Josaphat, door de kozakken vermoord. Hun Kerk raakte in verval en ging voortdurend achteruit, totdat onder Joannes Sobieski (1674—1696) de kathoheke geest herleefde. Het schisma verloor in aanzien en in 1710 ging de gansche Rutheensche geestehjkheid tot Rome over. De hereeniging werd op de synode te Samost (1710) bevestigd, waar 8 bisschoppen met 200 geestelijken vereenigd waren en de apostolische nuntius voorzat. Een nieuw tijdperk van vervolging begon bij de deeling van Polen (1772—1795). Ofschoon Rusland beloofde de kathoheken van beide riten te beschermen, had juist het tegendeel plaats. Katharina II (1762—1796) hief 10.000 parochiën en 150 kloosters op en dreef 8 millioen geunieerden met geweld in het schisma. Paulus I (1796—1801) en Alexander I (1801— 1824) gedroegen zich veel billijker tegenover de kathoheken. De eerste was zelfs zeer gunstig gestemd, herstelde 6 bisdommen, beschermde de Jezuïeten en andere orden. Lang kon dit niet duren, omdat de schismatieke geestehjkheid en vooral de onwaardige Siestrencewics, metropoliet van Mohilew uiterst fanatiek was. Het Roomsch-Kaiholiek collegie van Alexander I dat het bestuur der kathoheken in de handen der meestal schismatieke wereldlijke ambtenaren legde, kon de Paus niet goedkeuren. In 1820 werden ook de Jezuïeten voorgoed uit Rusland verdreven. Nicolaas I (1825—1855) was een tiran voor de katholieken, hief de kloosters op, sloot de kathoheke scholen en dwong de Ruthenen om tot de scheuring over te gaan. Ook de Latijnen ondervonden een harde behandeling. De ontmoeting des keizers (1845) met Gregorius XVI had een concordaat ten gevolge (1847), dat echter niet tot uitvoering kwam. Alexander H (1855— 1881) wilde zelfs de Latijnen met geweld tot de Russische kerk brengen, wendde daartoe verbanning, kerkerstraf en terechtstelling aan en hief twee bisdommen op1). Alexander LU (1881—1894) sloot opnieuw een concordaat, dat echter weldra grootendeels buiten werking werd gesteld. Onder Nicolaas II (1894) bleef aanvankelijk de tirannie van den staat bestaan. Eerst de ongelukkige oorlog met Japan (1903) en de inwendige woebngen brachten verandering. Sedert 1905 is het verlaten der staatskerk en het toedienen der sacramenten aan bekeerden niet strafbaar meer. Ook werd een begin met de burgerhjke gelijkstelling gemaakt, i) Archiv für Kirchenrecht, Band 39, S. 428 ff., Band 42, S. 447 ff. § 174. De Kerk in Amerika. 569 waarop weldra een hernieuwde bekeering tot de Roomsen-katholieke Kérk volgde 1). Rusland heeft thans de metropole Mohilew met 12 bisdommen en omstreeks 5.000.000 kathoheken, die door de repubhek van 1917 wel meer vrijheid zullen erlangen. 2°. Denemarken hief de vervolgingswetten in 1847 op en gaf in 1849 aan de kathoheken vrijheid van godsdienst en ge ijkstelling in alles. Aan Zweden en Noorwegen bracht eerst het jaar 1873 vrijheid van godsdienst. In heel Scandinavië is het aantal kathoheken echter nog uiterst gering. § 174. De Kerk in Amerika. O'Gorman, A history of the Roman Catholic Church in the United States, New-York 1895 (IX deel der American church hirtory series, 12 vols). Vicomte de Meaux, L'église catholique et la liberté aux Etats-Unis, Paris 1893. Zimmermann, Die Universitaten in den Vereinigten Staaten. Ein Breitag zur Culturgeschichte, Freiburg 1896. Markham, History of Peru, Chicago, 1892. Klein. 1'Amérique de demain, Paris 1910. 1°. De vrijheidsoorlogen en de onafhankehjkheidsverklaring (1776—1783) brachten aan Noord-Amerika vrijheid van godsdienst. De grondwet der Vereenigde Staten zegt : „Het congres mag geen wet uitvaardigen, die een religie tot staatsgodsdienst verheft of haar vrije uitoefening verbiedt". De Unie gaf aan de geestehjken van alle belijdenissen vrijheid van den krijgsdienst en vrijheid van belasting aan de kerkehjke bezittingen. Daarentegen moest elke belijdenis haar eeredienst zelve bekostigen. Aan deze vrijheid had de kathoheke Kerk genoeg, om weldra tot bloei en uitbrei(ling te komen. Het eerste bisdom werd opgericht in 1789 te Baltimore, de eerste bisschop was John Carroll, vroeger hd der toen opgeheven Sociëteit van Jezus. Zeer sterk ging het aantal kathoheken vooruit, deels door de bekeering van protestanten en negers, deels en vooral door immigratie. Ook de arbeiders in dien wijngaard kwamen aanvankehjk voor het grootste gedeelte uit Europa. AUe orden en congregaties hebben er ijverig gewerkt. In 1829 had Amerika reeds 8 bisschoppen, die in dat jaar in een provinciale synode vergaderden. De synoden organiseerden de altijd aangroeiende Amerikaansche Kerk. Dr 1869 vergaderde te Baltimore het tiende provinciaal concilie. Ook hield men nationale 1) A. Palmieri, La Chiesa russa, le sue odierne condizioni e il suo riformismo dottrinale, Firenze 1908. 67. Prezzolini, II cattolicismo russo, Napoli 1908. 570 § 174. De Kerk in Amerika. synoden, die vooral de eenheid in streven en practijk bewaarden en zeer veel heilzaams beslisten. De eerste had plaats in 1852, de tweede in 1866, de derde in 1884 x). In die vergaderingen regelde men de oprichting van nieuwe bisdommen, de vragen over gemengde huwelijken, neutrale scholen enz. De aanwas der Amerikaansche Kerk was zeer groot. Reeds in het midden der XIX eeuw telde men zes kerkprovinciën, thans zelfs 15 met 82 bisdommen en omstreeks 15.000.000 kathoheken2). De bisschop van Baltimore ontving in 1858 de waardigheid van primaat. Voor de vorming der geestehjken heeft men seminariën, sedert 1889 ook een katholieke universiteit te Washington. Het kloosterleven bereikte in Amerika een zeer hoogen bloei. Bijna aUe mannebjke orden zijn er vertegenwoordigd en werken zeer veel in zielzorg en onderwijs. Ontelbaar zijn de kloosterzusters. In 1895 had New-York 39 huizen.Chicago zelfs 57. Toch kunnen lang niet alle kathoheke kinderen in de bijzondere scholen. De legaat Satolli stond daarom in 1892 onder bepaalde voorwaarden het bezoek der openbare school toe. Een tijdlang hadden de kathoheken van de fanatieke bevolking te hjden. Gevaarhjker was de leekenbemoeiing en de ongehoorzaamheid der kerkeraden aan de bisschoppen. Dezen behielden echter de bovenhand en hebben het opperbeheer over de kerkehjke goederen. 2°. Ook in Britsen Amerika ging het kathobcisme met reuzenschreden vooruit. In 1844 bestond aUeen het aartsbisdom Quebec met drie bisdommen. Thans heeft men 8 aartsbisdommen met over de 20 bisdommen en bijna 3.000.000 kathoheken. 3°. In Midden- en Zuid-Amerika3) komt het eerst Mejieo aan de beurt, dat zich in 1820—21, hoofdzakelijk op het voorbeeld van Noord-Amerika zehstandig verklaarde en losrukte van Spanje. Sedert dien tijd bleef het land altijd in woeling en daarenboven vijandig aan de Kerk. In 1833 hief men de kloosters op en seculariseerde de missiën. De dictator J u a r e z was een kerkvervolger, joeg bisschoppen en kloosterlingen in ballingschap, verbood alle geestehjke kleeding en plunderde de kerken. Keizer Maximiliaan (1863—1867) aanvaardde de wijziging der hiërarchie, *) Acta et decreta concilii Baltimorensis tertii, Baltimore 1886. 2) L. W. Bacon, A history of American Christianity, New-York 1897. Vgl. Schinz, Bevue chrétienne, Année 1901. 3) Stimm. a. M.-L. 1906, B. I, S. 531—547. J. Fehr, Geschichte des XIX Jahrhunderts, Band I, IV. § 174. De Kerk in Amerika. 571 waardoor Mejico 3 aartsbisdommen en 15 bisdommen ontving (1863). Overigens stond hij te zwak, om verandering te brengen in de vervolgingswetten van J u a r e z en werd daarenboven 1867 gevangen genomen en gefusilleerd x). Nu ging de toestand voortdurend achteruit. Al het kerkehjke was den republikeinen een voorwerp van haat. Eindelijk kwam het zóó ver, dat men door een wet de zusters van hefde verdreef, godsdienstonderwijs verbood en de scheiding van Kerk en staat uitsprak. Brazihë scheidde zich van Portugal af in 1822 en verhief een Portugeeschen prins, Don Pedro tot keizer (1822—1831). Onder hem en zijn zoon Don Pedro II (1831—1889) werd het land feitelijk door de hberalen en de loge geregeerd, waartoe in de laatste helft der XIX eeuw ook kerkelijken en zelfs geestehjken behoorden. Het land heeft een aartsbisdom te St. Salvador de Bahia en 11 bisdommen. Toch waren de bisschoppen machteloos tegen de ongeloovige regeering. Van 1871—1875 vervolgde men de Kerk. In 1891 ontving Brazihë een zeer anti-kerkelijke grondwet. Terwijl ze vrijheid van godsdienst gaf, erkende ze alleen het burgerlijk huwehjk, beroofde de geestelijken van het actieve en passieve kiesrecht en sloot alle regulieren uit van de lagere school, die enkel door leeken mocht worden gehouden. Echter heeft de scheiding van Kerk en staat niet de noodlottige gevolgen, welke elders te betreuren zijn 2). De republieken van Zuid-Amerika scheidden zich tusschen 1817 en 1824 van Spanje af. Men zag er nu een onafgebroken opvolging van burgeroorlog, revolutie en kerkvervolging. Bijna overal werd scheiding van Kerk en staat ingevoerd. De repubhek Chili bleef over het algemeen nogal rustig en kwam tot kerkebjken bloei. Ecuador beleefde een heerhjken tijd onder zijn bewonderenswaardigen president Don Garcia Moreno (1861—1875), die met Rome een concordaat aanging. Ongelukkig viel de president in 1875 door het staal der moordenaars. Met hem verdween de rust der Kerk. In 1877 werd het concordaat opgeheven en de aartsbisschop Joseph Ignatius Checa verraderlijk gedood. Ook Venezuela ontving in 1862 een concordaat. Toch kon dit niet verhinderen, dat president Blanco in 1870 een hevige kerkvervolging begon. De seminariën en kloosters werden opgeheven, 1) Pierre de la Oorce, Histoire du second Empire, Tom. IV, Paris 1904, p. 1—115, p. 307—390; Tom. V, Paris 1903, p. 81—148. 2) Stimm. a. M.-L. Jahrg. 1906. 572 § 174. De Kerk in Amerika. bisschoppen in ballingschap gezonden, de geestehjken van de burgerlijke rechten beroofd. Er volgde echter van de zijde des volks een hevig verzet, zoodat in 1875 de vrede werd gesloten en de anti-kerkelijke wetgeving geschorst. Niet minder was de repubhek Nieuw-Granada het tooneel der hevigste vervolgingen (1843, 1852, 1859, 1861, 1863). Herhaaldelijk klaagde Pius IX over de mishandeling der geestehjken en regulieren. Toch trad er na 1863 een betrekkelijke rust in, zoodat in 1868 een provinciale synode kon worden gehouden. TWEEDE HOOFDSTUK. Theologische dwalingen. Ontwikkeling der kerkelijke leer. § 175. Theologische dwalingen. Schwane, Dogmengeschichte der neuern Zeit, Freiburg 1890. K. Werner, Geschichte der katholischen Theologie in Deutschland, 2 Aufl. München 1889. J. Bellamy, La Théologie au XIX siècle, Paris 1904. H. Brück, Geschichte der katholischen Kirche in Deutschland, II—III Band. 1°. De XVIII eeuw was een eeuw van ongeloof, van rationalisme, materialisme en pantheïsme x). Gelijk deze dwalingen de revolutie begunstigden, zoo werden ze ook wederkeerig door de revolutie versterkt. In nagenoeg alle landen heerschte daarom in het begin der XIX eeuw onversclulhgheid en ongeloof. Een reactie daarop kon niet uitblijven. Reeds in de vorige eeuw was de vrijmetselarij herhaaldehjk veroordeeld. Weldra stonden niet alleen tal van kathoheke geleerden op ter verdediging van Kerk en geloof, maar ook de Kerk zelve nam elke gelegenheid te baat om haar leer tegen de aanvallen des ongeloofs vast te stellen en verder te ontwikkelen. Het is te betreuren, dat de kathoheke geleerden niet zelden de kerkehjke beshssingen vooruithepen en daarom zeer dikwijls van den rechten weg afdwaalden. Aldus ontwikkelden zich in den loop der XIX eeuw verschillende dwalingen, zooals het Hermesianisme en Güntherianisme in Duitschland, het ontologisme *) Zie boven § 164. 574 § 175. Theologische dwalingen. in Italië en België, het traditionalisme in I^ankrijk ; op het einde der eeuw het Amerikanisme in Amerika en het modernisme in bijna gansch Europa. De Kerk echter waakte over den haar toevertrouwden schat des geloofs. 2°. De vader van het Hermesianisme was Georg Hermes, geboren 1775 in Westphalen. Hij studeerde te Munster, las vooral Kant en Fichte en kwam daardoor tot een soort rationalistisch systeem. Achtereenvolgens professor te Munster en Bonn oefende hij een machtigen invloed1), vooral onder aartsbisschop von Spiegel van Keulen, die hem ten zeerste begunstigde. Weldra waren de meeste leerstoelen van philosopbie en theologie met Hermesianen bezet, niet alleen te Bonn, maar ook in het seminarie te Keulen, te Breslau, te Braunsberg en Trier. Hermes legde den positieven twijfel als grondslag voor alle godgeleerd onderzoek en noemde het verstand het eenige middel van alle bovennatuurlijke kennis. Volgens hem is het geloof niet een voor-waar-houden op gezag van een ander, maar de vrucht van het menschehjk verstand, dat door zijn werkkracht tot de overtuiging der christelijke waarheid geraakt. Zijn gansche systeem berustte op de overschatting van het menschehjk verstand. Bijna de gansche kerkehjke leer bracht H e r m e s in gevaar. Daartegen geschiedde niets, omdat een dertigtal professoren en meer hooggeplaatsten het systeem verdedigden. Toch ontstond er allengs een strijd, die altijd heviger werd en na den dood van H e r m e s de oprichting van een Hermesiaansch tijdschrift ten gevolge had 2). Aartsbisschop von Spiegel zond zeer gunstige berichten over het Hermesianisme naar Bome ; andere prelaten klaagden over den noodlottigen invloed der dwaling. Gedurende twee jaren werd er te Rome onderzocht (kard. Reisach, Perron e). Den 26 September 1835 vaardigde Gregorius XVI de breve Dum acerbissimas uit, die de leer van H e r m e s veroordeelde en zijn boeken op den Index plaatste 3). Zooals de Jansenisten onderhielden ook de Hermesianen een „eerbiedig stilzwijgen" en gebruikten de distinctio juris et facti. Een groote oneenigheid ontstond er weldra te Bonn. De J) Philosophische Einleitung in die Theologie, Münster 1819. Einleitung in die christ. -katholische Theologie, Münster 1829. Zijn dogmatiek werd uit de nagelaten geschriften uitgegeven door Prof. Aehterfeld, Münster 1834—1836. 2) Zeitschrift für Philosophie und katholische Theologie, Bonn 1832 ff. 8) Denzinger, No. 123, ed. IX, p. 350 ss.; ed. X, No. 1618 ss. Tüb. Quartalschr. Band 30, S. 170 ff. § 175. Theologische dwahngen. 575 studenten der theologie verlieten meerendeels de universiteit en vonden bij C1 e m e n s A u g u s t een zeer gunstig onthaal. Professor B r a u n van Bonn en E1 v e n i c h van Breslau ondernamen de rers naar Rome, verkregen echter niets Na de wegvoering vanClemensAugust werd men te Bonn weer stouter. Aartsbisschop von Geissel maakte aan hun heerschappij voorgoed een einde *). Ook Pius IX bevestigde 26 Juh 1847 de veroordeling van Hermes3). Deze werd op wetenschappehjke gronden bestreden door de Jezuïeten Perrone en Kleutgen 3° Ook Günther dwaalde af, terwijl hij bet pantheïsme bestreed. Reeds vroeg was hij in zijn geloof verzwakt door de lezing van Kant, maar werd opnieuw door denH. Clemens M Hof b a u e r bevestigd. In 1820 priester gewijd richtte hij zich vooral tegen de pantheïstische dwalingen. Wijl hij de scholastiek daarvoor ongeschikt oordeelde, dacht hij een systeem uit, dat op de meuwere wijsbegeerte, vooral op H e g e 1 steunde. Ook G ü n t h e r trachtte het geloof tot wetenschap te maken, leerde daarenboven de noodzakehjkheid der schepping, het tritheïsme, ontkende de hypostatische eenheid van het mensch geworden Woord enz Om met met het geloof in botsing te komen, gaf hij aan de Pausehjke defuuties slechts een tijdehjke waarde, namehjk zoolang totdat de nieuwe wetenschap een nieuwe formuleering noodzakehjk maakt «) Di Oostenrijk en Duitschland vond Günther een menigte volgelingen, bijzonder K n o o d t te Bonn, Marten te Trier en Baltzer te Breslau. Allen en ook Günther onderwierpen zich, toen Pius IX in 1857 de leer veroordeelde8). Zijn voornaamste tegenstander was P. Joseph Kleutgen S J die de hooge waarde der scholastiek verdedigde «) en de leek F J C1 e m e n s (f 1862), professor te Bonn en Munster 4°. Het ontologisme ') bracht de kennis der waarheid terug ») De Paus zond hen naar P. Roothaan, die al zijn geleerdheid en welsprekendheid gebruikte, om ze te overtuigen, doch te vergeefs. Z P. Albera S. J. De Hoogeerw. Pater J. Ph. Roothaan enz Deel II Nijmegen 1912, bl. 135, noot 1. ' a) O. Pfülf, Cardinal von Geissel, Freiburg 1896, I B S 199 ff I! 2V6^ Strijd VO°ral Der Kath°l*> Band 44, 45, 46, Jahrg. 32 ff vJ™ dWahTn ™dt men m ziJ* ™*en : Vorschule zur specuW ven Theologie des positrven Christenthums, Wien 1828. Süd- und Nord hchter am Horizont speculativer Theologie, Wien 1832. Der letzte Symbohker, Wien 1834. * s) Tübinger Quartalschr. Band 40, S. 177 182. •) Knoodt, Anton Günther, Eine Biographie, Wien 1881 HolïhZ7 ffam' DJfUa luce intellettuale e dell' Ontologismo, ' i874- Pr L^ld%' Examen philosophico-theologicum de Ontologismo, Lovami 1874. 576 § 175. Theologische dwalingen. tot de onmiddellijke aanschouwing Gods. Volgens de ontologisten ziet de geest des menschen het eerst het goddehjk zijn. Het eerste idee van den mensch is Gods zijn, waar hij als in een hcht alle inteUectueele waarheid aanschouwt. De naam dezer dwaling is van den befaamden Vincenzo Gioberti, dieze onderwees in zijn boek Introduzione allo studio della fihsofia, Torino 1839. In vele scholen, zelfs in de beste, drong het ontologisme door. Het werd verdedigd door Rosmini-S erbati van Roveredo (f 1855) x) en door den oratoriaan Père Gratry (Connaissance de Dieu). De woordvoerders in België waren de professoren van Leuven L a f o r ê t (t 1871) en G. C. U b a g h s (f 1875) in een reeks van werken2). In 1861 verklaarde het H. Officie, dat de haar voorgelegde zeven stellingen niet veilig konden geleerd worden (tuto tradi non posse) 8). Toen U b a g h s de uitvlucht vond, dat die stellingen betrekking hadden op de Duitsche pantheïsten, schreef kard. Patrizi een brief aan den aartsbisschop van Mechelen en bevestigde het vonnis van het H. Officie. Als voornaamste bestrijders van het ontologisme stonden op de Jezuïeten J. Kleutgen, J. M. Cornoldi en M. Liberatore; dan J. Bouix en de Dominicanen A. L e p i d i en kard. Z i g 1 i a r a. 5°. Het traditionalisme vond het criterium der zekerheid niet in het mdividueele verstand, maar in het gezag van het menschehjk geslacht, in den sensus communis. Daarenboven kende de eerste mensch de eerste begrippen, het idee der oneindigheid, taal en schrift niet door de krachten der natuur, maar door Gods openbaring en leverde ze aldus over aan het menschehjk geslacht. Het menschehjk verstand heeft slechts een gering deel in den geloofsact en kan het bestaan Gods niet zeker kennen, noch de openbaring door wonderen en prophetieën bewijzen. Deze leer werd opgesteld door Louis Gab. de Bonald4)ên krachtig verdedigd door Hugo Fel. Rob. Lamennais5), die in September 1832 en in Juh 1834 veroordeeld werd 6). Ook de abbé Bautain van Straatsburg verkondigde die leer, nam 1) Veroordeeld door Leo XIII, Denzinger, ed. IX, p. 423 ss. Ed. X, No. 1891 ss. 2) Anthropologie, Théodicée, Ontologie, Essai d'idéologie ontologique. 3) Denzinger, ed. IX. p. 362. Ed. X, No. 1659 ss. 4) Recherches philosophiques. 5) Essai sur 1'indifférence en matière de religion, Paris 1822 ss. Paroles d'un croyant. 6) Denzinger, ed. IX, p. 343 ss. Ed. X, No. 1613 ss. § 175. Theologische dwalingen. 577 «urar ae eerste beginselen (les idéés mères) uit de H Sclirift omdat de eerste revelatie, aan het menschdom gedaan, bedorven was. Hij onderwierp zich evenwel in 1840 x). Pater Joachim Ventura (f 1861), eerst vriend van Pius IX, dan om zijn revolutionnaire neigingen uit Rome verdreven, leerde een gematigd traditionalisme; eveneens Louis Bonnetty (f 1879), die de Annales de philosophie chrétienne uitgaf 2) nX' Iï*d?far.dl,n ^ Wn8emelden gedroegen zich de Duitseh-kathohekena). De openbare vereering van den H Rok te Trier m 1844 bracht het protestantsche en ongeloovige Duitschland in rep en roer. Bijzonder veel opgang maakte een open brief vanJohannes R o n g e aan bisschop A r n o 1 d i van Trier De afvallige priester belasterde den bisschop en deed een oproeping aan zijn Duitsche medeburgers, om een einde te maken aan de Romeinsche tirannie. Slecht befaamde priesters, Czerskv en Ker bier voegden zich bij Rong e, die altijd meer aanhang vond en Dmtsch-kathobeke gemeenten stichtte te Berlijn Breslau Leipzig, Hildesheim, Kreuznach, enz. In 1845 hield men'reeds dé eerste synode, die de biecht, het caebbaat, de vereering der Heihgen, enz verwierp en van de sacramenten alleen het doopsel en het avondmaal behield. Als een heibge werd Ronge op znn reis door Duitschland ontvangen. Terwijl de kroonprinsT hem ontving m zijn paleis, de protestantsche geleerden hem huldigden ging het Duitsch-kathobcisme aanvankehjk sterk vooruit, zoodat er weldra omstreeks 200 gemeenten bestonden met 70 000 leden Lang duurde die bloei niet. Toen zij zich in 1848 bij de revolutie aanstoten werden de bijeenkomsten spoedig verboden. De onverschilligheid en het ongeloof, dat door de synoden (1847 en 1850) werd begunstigd, deden het overige. Weinig of niets is heden van het Duitsch-kathobcisme meer over. 70. In 1870 ontstond naar aanleiding van het Vaticaansch concilie een dergehjke beweging, die den naam van oud-kathohcisme*) aannam. Het voorstel van Hohenlohe, nunister- *) Denzinger, ed. IX, p. 352 s. Ed. X, No 1622 ss a) Denzinger, ed. IX, p. 360. Ed. X, No. 1649 ss 3) Brück, Geschichte der kath. Kirche in Deutschland, II, 512 ff tZZn62^cer BeW6^ der — 3 Bde! berg 1845 ' ^ ^utsch-Katholiken, Heidel- 4) J. F Schutte, Der Altkathoücismus. Geschichte seiner Entwicklung mneren Gestaltung und rechtlichen Stellung in Dent-ehlJTffiS P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 578 § 175. Theologische dwalingen. president van Beieren, aan de regeeringen, om zich gezamenlijk tegen de onfeübaarheid te verzetten, had geen gevolg. Toch was het aantal vijanden van het concilie zeer groot. In Duitschland plaatste zich D ö 11 i n g e r aan het hoofd der professoren van München en weigerde onderwerping (1870). Bij dezen sloten zich eenige professoren aan van Freiburg, Breslau, Praag en Munster. Aan de spits der gansche beweging stonden weldra de professoren van Bonn. Den 27sten Augustus 1870 had er een protestvergadering te Neurenberg plaats. De bisschoppen sloten zich vast aaneen te Fulda (1870) en waarschuwden de Duitsche kathoheken. Van de professoren werd onderwerping geëischt. Döllinger en Friedrich weigerden en werden geëxcommuniceerd. Te Bonn onderwierp zich D i e r i n g e r, terwijl Hilgers, Beusch, Langen en Knoodt gehoorzaamheid weigerden en daarom eerst werden gesuspendeerd en later geëxcommuniceerd (1871). Te Breslau bleven de professoren R e i n k e n s, Baltzer, Weberen von S c h u 11 e zich verzetten. Tijdens den Kulturkampf stonden natuurhjk de oud-katholieken aan de zijde der regeering en ontvingen zelfs van Bismarck de kerken der kathoheken. In Beieren riepen ze den Jansenistischen bisschop Loos van Utrecht ter hulp om het vormsel toe te dienen (1872). Reeds het eerste oudkatholiek congres van 22—24 Sept. 1871 te München verklaarde de Jansenisten rechtgeloovig en stelde de vereeiuging vast met de Russische en de oostersche kerk. Döllinger, die geen altaar tegen altaar wilde stellen, protesteerde en trok zich terug. Het tweede congres in September 1872 te Keulen regelde de zielzorg en de bisschopskeuze. Nu werd 4 Juni 1873 Joseph Hubertus Reinkenstot bisschop gekozen en den llden Augustus te Rotterdam door den Jansenistischen bisschop H e y k a m p van Deventer gewijd. Door de regeeringen van Pruisen, Baden en Hessen werd de nieuwe bisschop erkend en ontving van de twee eerstgenoemde landen een dotatie van 18.000 thaler. Te Constanz bevestigde men 12—14 Sept. de nieuwe hiërarchie. De eerste synode van Bonn, in Mei 1874, hief den biechtdwang en de vastenwet op. De tweede in Maart 1875 verminderde de feestdagen en de huwehjks1887. E. Michael, Ignaz von Döllinger. Ein Characterbild, Innsbruck 1892, II Aufl. Hist. Pol. Blatter : Schweizer Briefe in B. 71—78, 86, S. 419. Dr. H. Brück, Geschichte der kathol. Kirche in Deutschland, IV B. Mainz 1901. Friedrich, Ignaz v. Döllinger, 3 Bde, München 1899— 1901. Kannegieter, Les origines du vieux-catholicisme et les universités allemandes, Paris 1901. § 175. Theologische dwalingen. 579 beletselen. In 1874 en 1875 offerde men aan de vereeniging met de Grieken verscbülende dogma's en gebruiken: Onbevlekte Ontvangenis, aflaten, de deuterocanonische boeken, Filioque enz De derde synode (1876) voerde het Duitsche Rituale in, de vierde (1877) de landtaal ook voor de bturgie. Het caebbaat had men vastgehouden op voorstel van R e u s c h, die echter in 1878 de afschaffing niet kon verhinderen en zich terugtrok. Door dezen maatregel verloor bet oud-kathobcisme bijna overal aan achting. Volgens officieele opgave telde men in den bloeitijd (1878) niet meer dan 52.000 oud-kathobeken in Duitschland 1). Dj. Oostenrijk werd ten gevolge der infawbwteitsverMaring het concordaat van 1855 opgezegd. Met bisschop R e i n k e n s kwamen de oud-kathobeken niet in verbindmg. Eerst in 1878 werden zij, na herhaalde vergeefsche pogingen, door een eenvoudige verordening in het rijksblad erkend. Tot bloei kwamen zij nooit. Nog in 1872 vond men in Zwitserland slechts drie geestehjken, die de infalhbihteit verwierpen. Allengs werd hun aantal met enkele verloopen priesters vermeerderd. De ex-Karmeliet P. H y a c i n t h (L o y s o n) zou leven brengen in de oud-kathoheke kerk, hij slaagde echter niet. Evenmin richtte de keuze van Herz o g tot bisschop, of de bijeenkomst van R e i n k e n s, L o y s o n, bisschop Henry Cotterievan Schotland en H e r z o g iets uit. In Itahë stichtte L o y s o n zelfs te Rome een oud-kathohek comité (1872). Een drukke beweging ontstond te Napels door het optreden vanProta-Giurleo, Domenico Panellien Trabucco. Toch bleef de aanhang zeer gering. In Spanje won de priester Antonio Aguayo voor zijn anti-infalhbihsme een vijftigtal ontevreden collega's. In Frankrijk trachtte Loyson een Kerk op te richten en huwde eindehjk de wed. Meriman, die hij meegebracht had uit Engeland. Hij woonde te Parijs als Recteur de l'église catholique gallicane, die echter tot geenerlei beteekenis kwam. Friedberg, Aktenstücke, die altkatholische RnwAmm» mit einem Gründriss derselben, Tübingen 1876. Vgl. (Döllinger) Janus' Leipzig 1869; daartegen (Hergenróther) Anti-Janus, Freiburg 1870, 580 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. § 176. Ontworteling der kerkelijke leer. Perrone S. J., De immaculato B. M. V. conoeptu, an dogmatico decreto definiri possit, Bomae 1853. Passaglia, De immacvdato B. M. V. Conceptu, Bomae 1854. Tosi, Vorlesungen über den Syllabus, Wien 1865. Die Encyclica P. j Pius' IX vom 8 Dec. 1864, Freib. 1866 ff. 2 Bde. Oranderath S. J., Geschichte des Vatikanischen Konzils, herausgegeben von Konrad Kirch S. J., Freiburg 1903—1906, 3 i Bde. Fransche Vert. Bruxelles 1908 ss. La Civilta Cattolica, | 3 Aug. 1907 : II recente decreto della S. Inquisizione contro i nuovi errori. Etudes religieuses 5 Aoüt 1907 : Décret de j sainte Inquisition du 4 Juillet 1907. Acta Pii PP. X moder-1 nismi errores reprobantis collecta et disposita cum licentia Ordinarii, Oeniponte 1907. 1». Een der beroemdste en voor de harten der geloovigen aangenaamste gebeurtenissen tijdens de regeering van Pius IX s was zonder twijfel de dogmatische definitie der Onbevlekte Ont-ji vangenis der aUerheihgste Maagd en Moeder Gods Maria. Tal j van bisschoppen, vooral Fransche en Amerikaansche richtten] sinds lang een vurig verzoek aan den H. Stoel om de definitie van dit leerstuk, dat in de laatste 400 jaren, sedert Sixtus 1T (+ 1484), bijzonder door de Pausen was gekoesterd en bevorderd.: Nu richtte Pius IX, de groote vereerder van Maria, den 2 Febru-j ari 1849, een schrijven aan de bisschoppen der wereld, waarin hij! een antwoord vroeg over de vereering der geloovigen en het gevoelen der bisschoppen zelf aangaande de Onbevlekte Ontvangenis. Behoudens enkele uitzonderingen waren aUen het eens en vroegen met aandrang, dat de Paus met de definitie van M a r i a 's wonderbaar voorrecht niet te lang zou wachten. Den 1 Aug. 1854 verzocht Pius IX de gebeden der gansche wereld voor zoo gewichtige! daad en riep voor den 8 December 1854 de bisschoppen naar Rome. Oniringd door 200 bisschoppen en kardinalen sprak Pius 1X1 „ter eere der aUerheihgste Drievuldigheid, tot sieraad en eere der H. Maagd en Moeder Gods, tot verheffing van het kathoheke geloot! en tot vermeerdering der christehjke religie", de plechtige definit* der Onbevlekte Ontvangenis uit: „Doctrinam, quae tenet, beatissirnam Virginem Mariam in primo instanti suae Conceptionis fuiséA singulari omnipotentis Dei gratia et privilegio, intuitu meritorum Christi Jesu, Salvatoris humani generis, ab omni originalis culpae^ § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. 581 labe praeservatam immunem, esse a Deo revelatam atque ideirco ab omnibus fidelibus firmiter constanterque credendam" x). 2°. Den 8 December 1864 vaardigde Pius IX de encycliek Quanta cura uit en daarmee den beroemden SyUabus 2), bevattend de voornaamste dwalingen des tijds, die reeds vroeger in allocuties, buUen en andere pausebjke brieven waren genoteerd. Di deze 80 stellingen veroordeelde Pius IX vooral den modernen geest en leerde aldus den kathobek zich te wachten voor de verderfelijke theorieën eener half of heel ongeloovige wereld. Eerst richtte de leeraar der volken zich tegen het naturabsme en rationalisme, waarvan het eerste den bovennatuurhjken oorsprong des christendoms loochent, het tweede het menschehjke verstand bovenmate verheft en vrij maakt van het gezag des geloofs. AUe uitvloeisels van het rationahsme zooals het mdifferentisme, latitudinarisme, communisme, sociahsme, geheime genootschappen en hberale vereenigingen werden verworpen ; dan een reeks van dwalingen met betrekking tot Kerk en staat, tot het christehjk huwehjk en de wereldlijke macht des Pausen. Toen reeds veroordeelde Pius de stelling, dat de Paus zich verzoenen moet met den vooruitgang, het liberalisme en de moderne beschaving. Dat de Syllabus, die den vinger legde op de wonde der maatschappij, allerhevigst zou worden bestreden, was te verwachten. Zelfs in onzen tijd is de woede der vrijmetselaars, ongeloovigen en gewetenlooze staatsheden nauwelijks bekoeld. De rechtgeloovige katholieken daarentegen verheugden zich zeer, omdat de SyUabus daar staat als een vuurbaak, die den koers door de woelige zee der nieuwere dwahngen aanwijst. 3°. Lvhetzelfde jaar 1864, den 6 December, vroeg Pius IX het gevoelen .der kardinalen aangaande een oecumenische synode, die de ware middelen zou beramen voor het heü der Kerk, tegen de rampen des tijds. Het volgende jaar werd een commissie van kardinalen benoemd, die reeds in April en Mei 1865 aan 36 westersche bisschoppen de vraag stelde, wat er aan leer en tucht op het concilie zou worden behandeld. Het jaar daarop werden dergehjke brieven aan oostersche bisschoppen gezonden. Di 1867 vormde men bijzondere commissies voor de verschillende stoffen. x) L. Kosters S. J. Maria die unbefleckt Empfangene. Geschichtlichtheologisehe Darstellung, Regensburg 1905. ») Denzinger, ed. IX. p. 371—386. Ed. X, No. 1700—1780. Lehmkuhl, Theologia Moralis, ed. VIII, p. 782 ss. Arehiv für Kirchenrecht, Band XIII, S. 314 ff. 582 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. Nadat Pius IX aan meer dan 500 bisschoppen, die voor het eeuwfeest der Apostelen Petrus en Paulus aanwezig waren te Rome, zijn plannen ontvouwd had, riep hij met de bul Aetemi Patris (29 Juni 1868) alle bisschoppen op naar het Vaticaansch concilie 1), dat den 8 December 1869 zou worden geopend. De breve Arcana divinae Providentiae (8 Sept. 1869) noodigde de schismatieken, die van 13 September, Jam vos omnes, de protestanten uit. Slechts enkelen der laatsten (Guizot, Pusey, Reinhold en Baumstark) erkenden de goede bedoeling des Pausen. Aanleiding tot een grooter verbittering in den strijd, die reeds vroeger was begonnen, gaf een correspondentie uit Frankrijk in de Civilta Cattolica, Februari 1869 2), die zeide, dat de goeden de definitie der onfeilbaarheid en van den SyUabus wenschten. Een hevige pennestrijd ontbrandde 3). De eerste zitting had plaats den 8 December 1869 en diende aUeen tot opening van het concibe. In de tweede zitting, den 6 Januari 1870 legden de vaders de geloofsbebjdenis van Trente af. In de volgende zittingen zou de eigenbjke werkzaamheid beginnen. Er was besloten, dat behalve de kardinalen en bisschoppen nog stemrecht zouden hebben de titulaire bisschoppen, de generaals en generale abten der religieuze orden en de onafhankelijke prelaten (praelati nullius), de procuratoren der bisschoppen echter en de vicarii capitulares aUeen bet recht van onderteekening. Tijdens de hoogste voltalligheid waren 747 stemgerechtigden aanwezig. De vier deputaties brachten haar schemata over zaken des geloofs, der tucht, der religieuze orden en der missies in de generale congregaties (88), waar ze werden goed- of afgekeurd voor de plechtige zittingen (4). Het eerste schema : „Over het kathoheke geloof" werd den 24 April 1870 in de derde zitting eenstemmig aangenomen. Het handelt over den Schepper, de openbaring, het geloof en de verhouding tusschen *) Collectio Lacensis. Acta et decreta s. conciliorum recentiorum, VII. Freib. 1886. Friedberg, Sammlung der Aktenstücke zum ersten Vat. Concil. Tüb. 1872. Martin, Die Arbeiten des vatik. Konzils, Paderborn 1873. Denzinger, ed. IX, p. 386 ss. Ed. X, No. 1781 ss. *) Civilta, Ser. VII, vol. V, p. 345 ss. s) (Döllinger) Janus, Der Papst und das Concil, Leipzig 1869. (Hergenróther) Anti-Janus, Freiburg 1870. Le Concile in Le Correspondant, Oct. 1869. Dupanloup, Lettre au clergé de son diocèse, 11 Nov. 1869. Mgr. Maret, Du Concile général et de la paix religieuse, Paris 1869. P. Qrairy, Lettre a Mgr. Deschamps, Paris 1870. Coblenzer Laienadresse, Coblentz 1869. Adresse der Katholiken im Zollparlament. Hist. Pol. Bl. Band 69. Bij dezen nog zeer vele anderen. § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. 583 geloof en rede. Een ander schema : „Over de leer aangaande de Kerk" lag reeds lang gereed, maar bevatte de verklaring der onfeilbaarheid niet. Den 31 Januari 1870 boden nu 400 vaders een verzoekschrift aan, dat vooral tegen het Gallicanisme en Eebronianisme de onfeilbaarheid des Pausen zou worden gedefinieerd. Een geweldige beweging had dit verzoekschrift ten gevolge zoowel in als buiten het concibe. De minderheid der vaders teekende verzet tegen de meerderheid aan, omdat ze onvoorwaardelijk tegen de verklaring der onfeilbaarheid waren, anderen omdat hun de tijd daarvoor nog niet gekomen scheen. Reeds vroeger had H oh e n 1 o h e, toen minister-president van Beieren, een schrijven door Döllinger gesteld aan de verschülende hoven gericht, om deze tot verzet tegen de verklaring der onfeilbaarheid te brengen. De hoven gingen daarop echter niet in x). Den 13 Juh 1870 kwam de 85ste generale congregatie bijeen, waarin de definitie der onfeilbaarheid werd voorbereid. Van de 601 vaders stemden 451 met „Placet", 88 met „Non Placet" en 62 met „Placet juxta modum". Opnieuw wendden zich de tegenstanders der definitie tot Pius IX om opschorting van het decreet, hetgeen echter niet kon worden toegestaan. Nu deden 55 bisschoppen uit Duitschland, Oostenrijk en Amerika den Paus een schrijven toekomen, waarin zij opnieuw een negatieve stem uitbrachten, zich over de afwezigheid van de TV plechtige zitting verontschuldigden, maar tevens hun onderwerping aan den H. Stoel betuigden 2). Na hun vertrek had den 18 Juh de vierde zitting plaats. Behalve twee stemden de 535 aanwezige vaders met „Placet". Zoo werd de dogmatische bul Pastor aeternus aangenomen en plechtig gedefinieerd : Romanum PontijHeem, cum ex caihedra loquitur, id est, cum omnium Christianorum Pastor is et Doctoris munere fungens pro suprema sua Apostolica auctoritate doctrinam de fide vel moribus ab universa Ecclesia tenendam definit, per assistentiam divinam, ipsi in beato Petro promissam, ea infallibilitate pottere, qua divinus Redemptor Ecclesiam suam in definienda doctrina de fide vel moribus instructam esse voluit; ideoque ejusmodi Romani Pontificis definitiones ex sese, non autem ex consensu Ecclesiae, irreformabiles esse. x) Denkwürdigkeiten des Fürsten GModwig zu Hohenlohe-Schillingfürst. Im Auftrage des Prinzen Alexander zu Hohenlohe-Schülingfürst herausgegeben von Friedr. Curtius, Stuttgart—Leipzig 1907,1, S. 351 ff. 2) Collectio Lacencis, Tom. VII, p. 993—994. 584 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. Wegens de hitte van het jaargetijde en den oorlog (19 Juh) tusschen Duitschland en Frankrijk keerden vele vaders naar huis terug. Na de inneming van Rome (20 Sept.) kon echter aan de voortzetting van het concilie niet gedacht worden, zoodat Pius IX het den 20 October tot betere tijden suspendeerde x). Leo XIII verklaarde later het Concilium Vaticanum voor geëindigd. Ofschoon de ontstane woeling niet terstond tot rust kwam, onderwierpen zich toch allengs aUe bisschoppen der kathoheke Kerk. De ongehoorzame geestelijken en geloovigen wendden zich tot de oud-kathobeken 2). 4°. Di de laatste jaren is in den schoot der Kerk de noodlottige beweging der Modernisten ontstaan. Djl naam der moderne ideeën kwam men tot systemen, die niet alleen de vernietiging der gronddogma's, de Drievuldigheid, de menschwording, de opstanding, maar zelfs het idee van het dogma zelf in het grootste gevaar brengen, zoodat er van de Kerk weinig meer dreigde over te schieten, dan godsdienstige droomerijen, een Kerk zonder dogma's, zonder gezag, zonder eeuwigheid, zelfs zonder Christus. La Frankrijk stond L o i s y 8) aan het hoofd der beweging. Zeer verspreid was het kwaad in Itahë, waar de Studi Beligiosi van Florence het evolutionisme beschermden, de ideeën van F o g a zz a r o (II Santo) zich verspreidden en het Rinnovamento zich openbjk tegen het kerkelijk gezag bleef verzetten. Dj. Duitschland vloeiden de dwalingen van S c h e 11 en anderen eveneens uit het pantheïsme voort en eindigden in een godsdienstig evolutionisme *). Al te zeer toch herinnert het Deus causa sui van S c h e 11 aan den pantheïst H e g e 1. Dj Engeland schrikte Tyrrell niet terug voor een radicale evolutie van alle dogma's, zooals uit zijn beruchten brief en zijn artikelen in het Rinnovamento en de Quarterly Review overduidelijk bbjkt. Dj Amerika was het Amerikanisme of het vrije liberale kathobcisme van H e c k e r (f 1888) en zijn volgelingen reeds veel vroeger, den 22 Januari 1898, door Leo XIII verworpen. Een zeer bandelooze vrijheid ver- J) Constit. Postquam Dei munere 20 Oct. 1870. ') Cf. nog de prachteditie : Actes et histoire du Concile de Rome, premier du Vatican, pubhés sous la direction de Victor Frond, Paris, 8 vols, in fol. s) Zijn werken : L'Evangile et 1'Eglise en Autour d'un petit livre werden door Pius X op den Index geplaatst. 4) De dogmatiek van Schell is reeds vroeger door Leo XIII verworpen en op den Index geplaatst. § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. 585 toonde zich sedert eenigen tijd bij een aantal scripturisten, die niet alleen de ware inspiratie, maar ook gansche boeken der H. Schrift aan de moderne wetenschap dreigden op te offeren. Tegen al deze dwalende godgeleerden en scripturisten traden niet slechts theologen en exegeten, maar ook modern-gezinde apologeten in het krijt x). Steunend op de beginselen eener valsche sceptische wijsbegeerte wendden de laatsten een noodlottige poging aan, om een botsing tusschen de moderne wetenschap en het geloof te voorkomen, en schenen niet te bevroeden, dat dit middel ter verzoening reeds een dwaling was2). Een reeks van moderne dwalingen, die onder den schijn van hooger kennis en in naam van het historisch onderzoek den vooruitgang der dogma's verkondigden, maar ze in werkelijkheid vernietigden, betreurt en verwerpt het decreet van het H. Officie, LamentabUi van 3 Juh 1907. Onder goedkeuring van Z. H. P i u s X veroordeelt de congregatie 65 stellingen der nieuwe school. De eerste 8 stellingen veroordeelen het vergrijp tegen het gezag der kerkehjke decisies, verwerpen de autonomie van den geleerde, die zich boven de censuren verheven waant. Stelling 9—19 veroordeelen de nieuwe theorie over de H. Schrift, houden de inspiratie en inerrantie staande en verheffen zich vooral tegen de huiveringwekkende assertie van L o i s y, dat zoowel de synoptici als de schrijver van het vierde Evangelie de feiten veranderen en overdrijven, om de wereld te bekeeren. Stelling 20—26 verwerpen de moderne ideeën over revelatie, geloof, dogma en dogmatische definities. Stelling 27—38 veroordeelen de christologie van L o i s y, die den Christus des geloofs tot de legende rekent en de opstanding ontkent. Stelling 19—51 verwerpen de leer der sacramenten van de nieuwe school. Stelling 52—57 veroordeelen de moderne theorie aangaande de Kerk, die hemelsbreed van de Kerk van Christus verschilt. Stelling 58—65 eindehjk verwerpen het onvoorwaardebjke en onbegrensde evolutionisme, dat aUe absolute en eeuwige waarheid voor den menschehjken geest ontkent, geen leer van Christus of onveranderhjke dogma's in de Kerk aanneemt en vlakweg beweert: het hedendaagsche kathobcisme kan zich niet met de ware wetenschap verzoenen, tenzij het overgaat in een christendom x) Laberthonnière, Le dogmatisme moral, Paris 1906. Blondel, Quinzaine, jaarg. 1904. a) J. F. de Qroot S. J., Een nieuwe grondslag voor de apologie ; Geschiedenis en dogma volgens M. Blondel, Studiën, 1904, Deel 62, bl. 383 ; Deel 63, bl. 427. 586 § 176. Ontwikkeling der kerkelijke leer. zonder dogma's, d. i. in een ruim en liberaal protestantisme (prop. 65). Den 8 September 1907 verscheen de zoo belangrijke encycbek Pascendi dominici gregis mandatum van Z. H. P i u s X. Hij zet de wijsgeerige beginselen der modernisten uiteen, verklaart dan de toepassing hunner beginselen op het geloof, de theologie, de kerkgeschiedenis, de critiek, de apologetiek en op de, volgens de modernisten, zoo hoog noodige hervormingen. Ten slotte schrijft de Paus passende middelen voor tegen het voortwoekeren der dwaling 2). Vooral diende hiervoor het Motu proprio Sacrorum Antistitum van 1 Sept. 1910. Een veelal te sterke reactie tegen het Modernisme enz. was het in verschillende landen opkomende Integralisme, welks streven echter door de eerste Constitutie van Benedictus XV (1914) en door de moeilijke tijden spoedig bedaarde. *) Nouvelle Revue théologique 1907, p. 445. Nederl. Kath. Stemmen 1907, bl. 197 : Allocutie van Z. H. Pius X en de moderne dwalingen. Stimm. a. M.-L. 1907, B. II, S. 125 ff. S. 137 ff. 238 ff. ; 1907 B. I, S. 583—588. Hochland, Mai 1907, S. 182 ff. Juli, 50. Etudes religieuses, 5 Aoüt 1907, p. 305, 393, 413. Civilta Cattol. 3 Aug. 1907, p. 257. Vgl. Etudes, 20 Mai, 5 Juillet, 6 Aoüt. Binnovamento, 1 Januari 1907. Le Boy, Dogme et critique, Paris 1907. George Tyrrell, A much abused Letter, London 1906. Loisy, 1'Evangile et 1'Eglise, Paris 1902. Blondel, Histoire et Dogme, La Quinzaine, 1,16 Février 1904. Denzinger, ed. X, No. 2001 ss. *) Civilta Cattolica, Quad. 1375, Sept. 1907. In Quad. 1376 zie het artikel: La condanna del Modernismo. Hollandsche tekst der encycliek in De Tijd van 18 September 1907. Denzinger, ed. X, No. 2071 ss. Lipicier, De stabilitate et progressu dogmatis, Boma 1910. Cavalcanti, I veieoli del modernismo in Italia, Siena 1908. Rinieri S. J. La enciclica „Pascendi Dominici" e la evoluzione della chiesa e del dogma, Siena 1908. Over den antimodernisten-eed, zie Van Noort, Modernisme en Anti-modernisten-eed, Amsterdam 1912. J. Bessmer S. J. Philosophie und Theologie des Modernismus. Eine Erklarung des Lehrgehaltes der Encyklica Pascendi, des Dekretes Lamentabili und des Eides wider den Modernismus, Freiburg i. Br. 1912. Anton Gisler, Der Modernismus, II Aufl., Einsiedeln 1912. DERDE HOOFDSTUK. Religieuze orden en congregaties. Btjttenlandsche missiën. § 177. Religieuze orden en congregaties. Otto Braunsberger, S. J., Rückblick auf das katholische Ordenswesen in XIX Jahrhundert. Erganzungsheft zu den Stimm. a. M.-L. 79, Freiburg i. Br. 1901. Dr. Max Heimbucher, Dié Orden und Kongregationen der katholischen Kirche, 2 Aufl. III Band, Paderborn 1908. 1°. Nauwelijks is er een eeuw aan te wijzen, zoo rijk aan religieuze roepingen en stichtingen als de negentiende. De vernietiging der kloosterorden werd door de XVIH eeuw begonnen en door de Fransche revolutie zoo goed als voltooid. Maar de oudere orden herstelden zich allengs, een ontelbare menigte nieuwe congregaties ontstond en nam een gedeelte van den arbeid over of schiep een nieuwen werkkring naar de behoeften des tijds. Veel talrijker waren dan ook de rebgieuzen op het einde der XIX, dan op het einde der XVIII eeuw, hoewel de meeste oudere orden de vroegere uitbreiding nog lang niet hadden bereikt. 2°. Nauwelijks 30 abdijen van de Benedictijner orde x) hebben de Fransche revolutie overleefd, bijna alle van de congregatie van Monte Cassino. Thans telt de orde meer dan 156 kloosters met meer dan 5500 Benedictijnen. Ze bestaat uit verschillende congregaties, die sedert 1893 onder een abt-primas zijn vereenigd. De orde der Cisterciënzers is het talrijkst in de strenge hervorming der Trappisten, die op het einde der XVIII eeuw slechts vier, nu omstreeks 60 kloosters telt met 3500 leden 2). 1) Revue de la Suisse catholique, Fribourg 1897. Statistique monastique, s. patriarchae Benedicti familiae confoederatae, Monte Cassino 1894. Dom Guéranger abbé de Solesmes par un moine Bénédictin de la Congrégation de France, 2 vols, Paris (1909). 2) Oh. Egremont, L'Année 1899, p. 26. 588 § 177. Religieuze orden en congregaties. Voor de Fransche revolutie hadden de Kartuizers 135 huizen, die nagenoeg alle werden vernietigd. Zeer langzaam ging in de XIX eeuw het aantal vooruit en bedraagt heden omstreeks 30 huizen1). De Praemonstratenzen verhieven zich allengs rut de verdrukking, maar bezitten heden nog niet meer dan 25 kloosters in België, Nederland, Frankrijk, Oostenrn^-Hongarije 2), Duitschland en Amerika. De vroeger zoo talrijke Augustijner-Eremieten richtten in 1895 drie provinciën op: Holland, Duitschland en Spanje en bezitten thans omstreeks 200 huizen met bijna 2500 leden. Ook de orde der Karmelieten ging vooruit en telde op het einde der XIX eeuw omstreeks 2800 leden. Ruim 1800 behooren tot de ongeschoeiden, omstreeks 1000 tot de geschoeiden. Groote verdrukkingen beleefden de Franciscanen in het Zuiden van Europa. Leo XIII nam zelf het protectoraat der orde op zich en vereenigde de vier familiën der Observanten (1897), die omstreeks 17000 leden tellen s). Ook de Capucijnen gingen zeer sterk vooruit en kunnen thans op ruim 12000 leden roemen, terwijl ook de Conventueelen tot ruim 1600 zijn aangegroeid. De orde der Garissen bestaat vooral in Itahë en heeft 1400 huizen met omstreeks 10000 rebgieuzen. Di 1883 werd door Leo XHI de derde orde verbeterd, haar regel verzacht en voor velen toegankebjk gemaakt *). Voor de orde der Predikheeren brak met Lacordaire een bloeitijdperk aan. Terwijl ze zich over de gansche aarde verspreidde en vooral uitmuntte in wetenschap en welsprekendheid, steeg haar aantal tot bijna 7000 leden 5). De Servieten bloeien in de laatste tijden weer op, vooral in Itahë, Oostenrijk-Hongarije, Amerika, Engeland en België, en tellen 8 provinciën. De Sociëteit van Jezus, opgeheven door Clemens XIV, bestond in Rusland wettig voort en bracht aldus den geest der orde over tot de XIX eeuw. Na het herstel der orde, 7 Augustus 1814 begon het tijdperk van vervolging en bloei opnieuw. Terwijl de tronen der Bourbons omver werden gestooten, groeide de sociëteit voortdurend aan, zelfs veel spoediger dan voor de opheffing *) Der Karthauserorden von einem Karthauser der Karthause Hain, Duimen 1892. 2) Stimm. a. M.-L. Band 46, S. 577. 3) F. van Berlo O. F. M. L'Orde des frères mineurs en Belgique depuis son rétablissement (1833—1908), Malines 1908. 4) Vgl. P. Braunsberger, p. 54—55. 6) L'Année Dominicaine, Paris 1897. Voor Nederland zie 67. A. Meijer, Gedenkboek van de Dominicanen in Nederland, 1803—1910, Nijmegen (1912). § 177. Religieuze orden en congregaties. 589 van 1773. Leo XIII bevestigde 15 Juli 1886 de privilegiën, welke haar van Ignatius' tijden af waren verleend. Thans telt de orde bijna 19000 leden, van welke er in het begin van den oorlog 3639 in de missie werkten1). 3°. Van de nieuwe mannelijke stichtingen der XIX eeuw moeten hier genoemd worden : De Congregatie van Piepus 2) voor de buitenlandsehe missiën gesticht door P. H. Condrinte Parijs in 1801 en bevestigd door Pius. VTI in 1817 als : Genootschap der Harten van Jezus en Maria. Hun voornaamste arbeidsveld zijn de eilanden van Oceanië. De Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis stichtte E. de Mazenod, bisschop van Marseüle, in 1816. Zij hebben missiën in het verzengende zuiden en in het barre noorden en tellen omstreeks 1800 leden 3). Ook de Maristen zijn in 1816 gesticht door abbé Collin en tellen in omstreeks 60 huizen ruim 800 leden, die vooral de missiën van Oceanië ontginnen. De Assumptionisten, of Augustijnen van de Assumptie werden in 1840 gesticht door J. d'Alzon, vicaris-generaal van Nimes. Vooral werkend door de pers, ontvingen zij van Leo XIII de opdracht in de oostersche missie voor de hereeniging der oostersche kerken te arbeiden 4). De missie vereeniging van Mill-HUl werd gesticht door kard. Vaughan in 1866, om in 't minst bégunstigde gedeelte der heidensche wereld het Evangelie te verkondigen. Zeer veel Hollanders vonden in dit Genootschap van St. Joseph hun roeping en werkten in de missiën van Australië, Amerika en Afrika 5). De missiecongregatie van Scheutveld heeft reeds ruim 700 leden en tal van missies. Zeer spoedig ontwikkelde zich het Missiegenootschap van het Goddelijk Woord te Steyl, dat door Arnoldus Janssen in 1875 gesticht werd. Thans telt de congregatie meer dan 1200 leden, werkt in verschillende missiën en maakt zich tevens verdienstehjk door het geven van retraites 6). De Salesianen zijn gesticht in 1855 te Turijn door Don Bosco *) P. Albers S. J., Liber saecularis historiae societatis Jesu 1814— 1914, Romae 1914. 2) Les Missions catholiques, Lyon 1901, p. 27. s) Kath. Missionen, Freib. 1900, S. 115. 4) B. Fleury, Statistique monastique. Revue de la Suisse Cath. 28 Année, 1897. 6) Kath. Missionen, 1898. J. G. Snead-Cox, The life of Card. Vaughan, 2 vol., London 1910. 6) Hermann auf der Heide, S. V. D. Die Missionsgenossenschaft von Steyl, Steyl 1900. Fiseher, Ara. Janssen, Steyl 1920. 590 § 177. Religieuze orden en congregaties, (f 1888), den apostel der verlaten jeugd. Het hoofddoel der congregatie is, weeskinderen op te voeden en te bekwamen voor hun roeping. God zegende de onderneming. Thans heeft de congregatie omstreeks 5000 mannehjke leden en evenzooveel zusters 1). De voornaamste congregaties van leekebroeders zijn : de Broeders van het christelijk onderwijs, 1816—1820 gesticht door J. de Lamennais, die in 1900 reeds 2517 leden in 446 huizen telden. De Maria-broeders van Marcellin Champagnat (1817), die omstreeks 8200 leden hebben in meer dan 750 huizen. In ons land ontstonden de Schoolbroeders van den H. Aloysius te Oudenbosch (1840), de Fraters van O. L. V. van barmhartigheid te Tilburg (1845); en vooral de Broeders der Onbevlekte Ontvangenis te Maastricht, gesticht in 1840, met ruim 500 leden, van welke een deel op Java werkt 2) 4°. De vrouwelijke stichtingen der XIX eeuw zijn zeer talrijk. Tot de voornaamste behooren de Dames du Sacré Coeur in 1800 gesticht door de Heilige Mère Sophie B ar at (f 1865) 3). Haar doel is de opvoedhig der dochters uit den gegoeden stand. Di 1900 bezat deze bloeiende congregatie 142 huizen met 6756 leden. De Joseph-zusters in 1819 te Cluny gesticht hebben zich over de gansche wereld verspreid en tellen over 4000 leden. Haar moederhuis is te Parijs 4). De Zusters van den goeden Herder, gesticht te Angers in 1829 voor de redding van gevallen vrouwen, breidden zich uit over heel de aarde en hebben thans omstreeks 210 buizen met meer dan 5500 leden. In 1840 werden te St. Servan de Petites soeurs des pauvres gesticht, die bedelen voor het onderhoud der armen. Haar aantal bedraagt heden ruim 5000 5). In Duitschland ontstonden de Grauwe zusters der H. Elisabeth in 1842. Zij hebben de verpleging der zieken ten doel en bezitten in 159 huizen omstreeks 1500 leden, die den derden regel van den H. Franciscus volgen *). Ook de Zusters van het H. Kruis (Kreuzschwestern *) P. Braunsberger, p. 80 f. a) Zie over de Nederlandsche broeders, Neerlandia Catholica, Ultrajecti 1888, p. 369 ss. De Congregatie der Broeders van de O.O. te Maastricht (1840—1890), Maastricht 1915. 3) Baunard, Histoire de Madame Barat, Paris 1876, 2 vols. 4) J. B. Piolet S. J., Bapport sur les Missions Catholiques Francaises etc. Paris 1900, p. 112. Caülard, La Vén. Anne-Marie Javouhey, 2 éd. Paris 1909. 6) La obra de las Hermanitas de los Probes, Madrid 1898. Baunard, Ernest Lelièvre, et les fondations des Petites soeurs des Pauvres, Paris 1905. ') Die Congregation der grauen Schwestern der H. Elisabeth, Breslau 1892. § 177. Religieuze orden en congregaties. 591 von Ingenbohl) volgen dien regel en verrichten alle soorten van hefdewerken. Haar stichter is de Capucijn Theodosius F1 orentini (1844). In 1901 telden zij 3389 zusters1). De Zusters van het arme kind Jezus zijn in 1843 te Aken gesticht en zorgen voor de opvoeding van arme kinderen. De „Kulturkampf" bracht ze naar Holland, vanwaar zij zich over verschillende landen verspreidden. Haar aantal is heden omstreeks 1600 in meer dan 30 huizen2). De Congregatie der boete en christelijke hefde te Heythuizen, gesticht in het jaar 1836 voor onderwijs en ziekenverpleging, volgt den derden regel van den H. F r a n c i s c u s en heeft huizen in Nederlandsch Oost-Indië, Brazihë, de Vereenigde Staten, België en Duitschland. Nu telt de Congregatie ruim 2600 zusters 3). De Zusters van hefde te Tilburg hebben Mgr. Joannes Zwijsen tot stichter (1832), die de congregatie voor verechillende soorten van hefdewerken bestemde. Ze verspreidden zich spoedig en bezitten thans omstreeks 100 huizen in Amerika, België, Engeland, Nederlandsch Oost-Indië en Holland met meer dan 2500 zusters 4). Te Amersfoort stichtte P. Matthias Wolff S. J. in 1822 de Congregatie der zusters van de H. Maagd Maria, die in 1840 in twee deelen werd gesphtst. Het Noord-Brabantsche gedeelte, dat zijn moederhuis in 1871 van Engelen naar 's-Hertogenbosch overbracht en Gezelschap van Jezus, Maria, Joseph werd genoemd, breidde zich zóó snel uit, dat heden in ruim 60 gestichten en scholen meer dan 1600 zusters zich met onderwijs en andere hefdewerken bezig houden en reeds huizen werden opgericht in Britsch-Didië en Nederlandsch Oost-Indië5). Ook de Amersfoortsche tak breidt zich uit. Hoofdzakehjk de ziekenverpleging beoefenen de Zusters van den H. Carolus Borromaeus te Maastricht, met ruim 30 huizen, waarvan twee in Nederlandsch-Didië, en bij de 1300 leden; de zusters van Roosendaal, Oorschot, Oudenbosch en Dongen 6) enz. *) Katalog der Schwestern vom H. Kreuze, Institut Ingenbohl 1901. a) Otto Pfülf S. J. M. Clara Fey vom armen Kinde Jesu und ihre Stiftung (1815—1894), Freiburg i. Br. 1907. 8) Neerlandia Catholica, Utrecht 1888. Zuster Paula Munster, Gesch. der Zusters van de Congreg. der Zusters Franciscanessen te Heythuizen—Nonnenwerth. Uit het Duitsch, Freiburg 1910. 4) Neerlandia Catholica 1. c. — Onze Pius-Almanak, Alkmaar 1906. 5) Onze Pius-Almanak, Alkmaar 1907, bl. 598. De congregatie der Zusters van de H. Maagd Maria, genaamd Het gezelschap : Jezus, Maria, Jozef. Historische schets (1822—1904), 's-Bosch (z. i.). «) Zie vooral Neerlandia Catholica, Ultrajecti 1888, p. 384 ss. 592 § 178. Buitenlandsehe missiën. § 178. Buitenlandsehe missiën. L. E. Louvet, Les Missions catholiques au XIX siècle, Lyon-Lille-Paris 1895. Piolet S. J., Les missions catholiques francaises au XIX siècle, Paris 1901—1903, 6 vols. P. M. Baumgarten, Die katholische Kirche, B. III: Das Wirken der katholischen Kirche auf dem Erdenrund, Wien 1902. O. Werner, Katholischer Missions-Atlas, Freiburg 1885, 2 Aufl. Dezelfde, Orbis terrarum catholicus, Freiburg 1890. Les Missions catholiques, Lyon 1868 ss. Die katholischen Missionen, Freiburg 1873 ff. De katholieke Missiën, 's-Hertogenbosch 1874 vv. Annales de la Propagande de la foi, Lyon 1832 ss. A. Bron S. J., Les Jésuites missionnaires au XIX siècle, Bruxelles 1908. Zeitschrift für Missionswissensehaft, Münster 1911—1925. 1°. In de laatste helft der XvTII eeuw waren de buitenlandsehe missiën zware slagen toegebracht, zoowel door de opheffing der Sociëteit van Jezus als door de vervolging der Fransche revolutie. De XIX eeuw herstelde die schade overvloedig. Niet alleen namen de oude orden ijverig aan de missiën deel, maar ook nieuwere ontstonden voor hetzelfde doel. Daarenboven werden buiten de reeds genoemde x) nog verschillende andere inrichtingen ter vorming van missionarissen opgericht. Tot de voornaamste behooren die van den H. Geest (1848), van Milaan (1850), van Lyon (1856), van Scheut (1863) en van kard. Lavigerie (1868). Een zelfde doel hebben de apostolische scholen van pater Alberik de F o r e s t a S. J. (f 1876), die ook buiten Frankrijk heilzame vruchten opleveren. Terwijl de Propaganda van Pius IX in 1862; een doelmatiger mrichting ontving en tot vernieuwden bloei kwam, werd zij door het koninkrijk Itahë van een groot deel harer inkomsten beroofd (1884) 2). Om ook de belangstelling der kathoheke leeken voor het missiewerk te wekken, richtte men een groot aantal missievereenigingen op : de vereenigingen van Lyon tot uitbreiding des geloofs (1822), de Xaveriusvereeniging te Aken (1832), de Leo-j poldvereeniging in Oostenrijk (1839), de Ludovicusvereenigingj in Beieren (1843), de vereeniging der H. Kindsheid (1843), doorj bisschop F o r b i n-J a n s o n te Nancy gesticht. Later ontstonden nog de vereeniging der Afrikaansche missiën, die ook in ons land goed werkt, en de St. Claverbond voor de missiën van Nederlandsch >) § 177- 2) La propaganda e la conversione dei suoi beni immobili etc. Boma 1885. § 178. Buitenlandsehe missiën. 593 Oostlndië. Een groote menigte tijdschriften maken de missiën bij het volk bekend en bemind. 2°. Ofschoon de missie van Turkije door de wetten van 1839 en 1856 vrijheid van godsdienst verwierf, beleven toch de kathoheken vaak harde dagen. Niet alleen worden zij door een hooge belasting en de plagerijen der Turksche overheid gekweld, maar hjden ook veel van de Mohammedaansche dweepzucht en de schismatieke trouweloosheid. Het leven der missionarissen is er over het algemeen zeer zwaar. Tal van oude en nieuwe orden en congregaties zijn er met de zielzorg belast. Zeer veel nut stichtte de school der Jezuïeten vroeger te Gazir, thans te Beiroet. Europeesch Turkije telde in 1900 omstreeks 300.000, Aziatisch Turkije ruim 730.000 kathoheken. 3°. Paus Gregorius XVI trachtte een nieuw leven aan de missiën van Voor-Indië in te storten door de stichting van verschillende vicariaten te Calcutta, Madras, Ceylon en Madoera (1834—1837). Het noodlottig Goaansche schisma was daarvan het gevolg, dat vooral door den aartsbisschop Joseph de Sylva y Torres werd bevorderd en voortduurde tot 1886 *), toen door Leo XIII in Indië en Ceylon de kerkehjke hiërarchie werd hersteld. Tot het aartsbisdom Goa behooren de bisdommen Kotsjin, Mehapour en Cranganore. In het Britsche gebied werden te gelijker tijd de vicariaten Agra, Bombay, Verapob, Madras, Calcutta en Colombo tot aartsbisdommen, 15 andere tot bisdommen verheven en onder de propaganda gesteld. Over het algemeen zijn de Engelschen voor de missie niet ongunstig gestemd, zoodat tal van seminariën en andere inrichtingen van hooger onderwijs bloeien. Thans heeft Voor-Lidië met Ceylon omstreeks 2.500.000 kathoheken. In Achter-Indië heerschte bijna voortdurend een wreede vervolging, zoodat het aantal christenen zeer verminderde, vooral in het keizerrijk Annam, waar in den aanvang der XTX eeuw bijna 1/2 milhoen christenen leefden. Niet veel beter ging het in de tweede helft der eeuw in Siam 2) waar niet meer dan 25.000 geloovigen zijn. In Nederlandsch Oost-Indië werken met goed gevolg de Jezuïeten, de Paters van het H. Hart, de Paters Capucijnen, de Paters van Steyl 3), Carmebeten en Lazaristen. l) Vath, Die deutschen Jesuiten in Indien, Begensburg 1920. a) Kath. Missionen. Freib. 1873, S. 130 ff. 111 ff.; 1875, S. 63 ff. s) A. J. H. van der Velden, De B. K. Missie in Nederlandsch OostIndië, Nijmegen 1908. P. Albers, S. J. Kerkgesoh. n. , 38 594 § 178. Buitenlandsehe missiën. In Thibet1) kwam wegens de aanhoudende tegenwerking der Lama's weinig tot stand. Ook Korea2) vervolgde zonder ophouden het kathoheke geloof en telt heden een goede 80.000 kathoheken. 4°. Tot het het jaar 1820 duurde in China 3) de vervolging onafgebroken voort. In 1840 stierf nog de Zal. Perboyre den marteldood. Allengs werd echter het vooruitzicht beter, toen de Franschen en Engelschen zich te Sjanghai en Hongkong vestigden en voor de christenen vrijheid van godsdienst verkregen (1845). Onder keizer Hiengfong (1850—1861) besloot men alle Europeanen te verdrijven, waartegen zich evenwel de Franschen en Engelschen verzetten en met gewapende macht het tractaat van Tientsin doorzetten (1857—1860). Toch bleef de toestand der christenen altijd hachehjk. In 1885 vroeg Leo XHI bescherming bij den keizer van China. Niet alleen beloofde deze voor de christenen te zorgen, maar wilde zelfs een geregelde betrekking aanknoopen met den H. Stoel, hetgeen echter door de Franschen werd verhinderd (1886). Een nieuwe vervolging (Boksers) ontstond in 1900 en werd begunstigd door het hof. Ook Nederlandsche missionarissen, onder welke vooral Mgr. Hamer uitmuntte, stierven een heldhaftigen dood. In 50 vicariaten werken heden tal van missionarissen, die de leiding hebben over meer dan 2.000.000 kathoheken. In Mei 1924 werd een nationaal concilie gehouden te Shanghai. Sedert de vervolgingen der XVTI eeuw stond Japan 4) alleen voor de HoUanders open. Ten gevolge van het tractaat met Frankrijk, Engeland en Noord-Amerika het men in 1858 den toegang tot Nangasaki vrij. Spoedig maakten hiervan de missionarissen gebruik. Dezen vonden zelfs in het binnenste des lands christelijke gemeenten, die gedurende twee eeuwen het geloof bewaard, het doopsel toegediend en naar de aanwijzing der oude Jezuïetenmissionarissen gebeden hadden gestort. Toch ging nog de prediking zeer langzaam vooruit. De eerste kerk, te Yokohama (1862) door den apostolischen vicaris G e r a r d gesticht, beleefde nog menige zware vervolging. Eerst in 1884 werd vrijheid van godsdienst gegeven. Nu richtte Leo XHI reeds in 1890 het aartsbisdom *) Kath. Missionen, 1874, S. 81 ff. 2) Weber, lm Land der Morgenstille 1915. s) Kath. Missionen, 1878, S. 69 ff. 4) Die Japanesische Kirche im XIX Jahrhundert, in Kath. Missionen, 1863, S. 25 ff. ; 1874, S. 25 ff. Knox, The development of religion in Japan, New-York 1907. J. Dahlmann, Civ. Catt. Tom. IV, 1914. § 178. Buitenlandsehe missiën. 595 Tokio met de suffragaan-zetels : Nangasaki, Hakodate en Ozaka op. De Sociëteit van Jezus stichtte in 1907, op aanvraag van Pius X* te Tokio een Hooge School. De ongodsdienstigheid en onverschilligheid der hoogere standen maakt de uitbreiding des Evangebes vrij moeilijk. Toch gaat het aantal kathoheken in de laatste jaren vrij goed vooruit. 5°. Ook in Afrika *) is gedurende de XIX eeuw een beweging ten goede ontstaan. Met door de bekeering der Mohammedanen, maar door immigratie nam de kathoheke bevolking, na de Fransche' verovering (1830) in het noorden gestadig toe. In 1838 werd te Algiers een bisdom opgericht en in 1867 tot aartsbisdom verheven met de twee suffragaan-zetels : Oran en Constantine 2). Heden telt deze kerkehjke provincie bijna 600.000 kathoheken. Tripolis en Marokko hebben een bisschop te Oeuta. In West-Afrika (Senegambië, Sierra-Leone, Guinea) werken vooral de Paters van den H. Geest en van het Onbevlekt Hart van Maria; in den Kongo verschillende soorten regulieren. Grooten voortgang maakte het geloof in Oost-Afrika. Kaapland heeft sedert 1851 drie vicariaten. Ook zijn vicariaten opgericht in Natal, Transvaal, Oranje Vrijstaat, Cimbebazië, Zambezi en Zanzibar. De eilanden Mauritius (1847) en Réunion (1850) bezitten elk een bisdom. De overige eilanden hebben een apostolischen prefect. Het eüand Madagasear werd reeds sedert 1841 bewerkt en ontving in 1861 een apostolischen vicaris. De vervolging en de tegenwerking der protestanten (1869) berokkent den missionarissen zeer groote moeite. Toch gaat het geloof vooruit, zoodat de hoofdstad zelfs meer dan 12.000 kathoheken telt. Groote schade vreest men thans van de Fransche tirannie tegen de religieuzen. In Egypte, Ethiopië en bij de Gallas bestaan apostolische vicariaten. In Tunis 3) hebben de kathoheken sedert 1857 vrijheid van godsdienst en staan onder den aartsbisschop van Karthago, zetel, die in 1894 door Leo XHI is opgericht en toevertrouwd aan Mgr. Lavigerie (f 1892) «). Zeer groote verdienste heeft deze kar> —Lüneburg, Philips van 304. Bugenhagen 294, 372. Buil 426. Bulgari 74. Bulla sabattina 112 noot 2. Bullinger 333 v. Bunsen, Chr. C. J. v. 294. Burchard 188, 457. Burdinus van Braga 15. Burgkmair 451. Buridanus, Joannes 239. Burman 512. Burne Jones 601. Bus, César de 418 v. Busch, Joannes 215,229. Busenbaum, Hermanus 443. Buskruitverraad 350. Butzer 290, 303, 319 v., 338, 347. Bijbel 149. Bijbelgenootschap 612. Bijbelstudie 248 vv., 441, 598. c. Cabassutius 443. Cadan, verdrag van 315. Caelibaat 4 v., 17, 97. Caerularius 69. Caesarius, Joannes 257. Cajetanus 194, 284. „ van Thiene 403, 412, 461. Calasanza 419. Calatrava, orde van 220. Calenus, Henricus 471. Californië 428. Calixtus II 15 v., 17, 19, 66, 100. Calixtus III 26 v., 187, 236. 656 Alphabetisch naam- en zaakregister. Callidius, zie Cornelis Loos. Calmet, Augustinus 442. Calvijn 78, 334 vv., 338, 352, 366, 376, 380, 609. Calvinisme zie Calvijn. Camaldoli 99. Cambray, Liga van 193. Camera apostolica 222. Camerarius 91. Camillianen 422. Camillus de Leilis 422, 460. Campbell, J. M. 614. Campegio 297, 345, 455. Campion 350. Campo morto, overwinning bij 190. Cancellaria Apost. 222. Canada 428. Canisius 400, 406 v., 439 v., 460. Cano, Melchior 438. Canon episcopi 458. Canones poenitentiales 123, 246. Canonici sckolares 95. Canossa 9. Canova, Antonio 601. Capaccini 563. Capistrano, Joannes 186, 234, 267. Capito 291. Capitula clausa 96. Capitulatie 181. Capranica, Dominicus 186. Caprara, kard. 456, 421. Capreolus, Joannes 240. Capuciaten 80. Caracci 453. Caraffa, Petrus 390 v. 412. Caravaggio 450, 453. Carbonari 507, 531 v. Cardinalis poenitentiarius 91. Cardinales protectores 91. Carlo Dolci 453. Carlstadt 283 v., 292, 299, 310. Carolsfeld, Jul. Schnorr v. 602. Carolus Borromaeus 102 391,403,420, 444,460. Caroll, John 569. Carta caritatis 100. Carvajal 187. Cassianus 244. Castro Palao 443. Castellesi 255. Castellio, Sebast. 337. Cataneus van Assisië 160 v. Catechismus van Heidelberg 327. Catechismus Rom. 392, 402. Catesby 350. Catharina van Bologna 245. „ ,, Genua 245. ,, ,, Rusland 501. ,, „ Siena 245. Catholic association 566. Causae consistoriales 91. Cava 16. Cavaignac 644. Cavour 535, 545. Cecil 348. Cecilia-vereeniging 601. Cellebroeders 229. Cellezusters 230. Cellini, Benvenuto 449. Centraal-Afrika 595. Centrum 556 v. Ceratinus 259. Cervini, Marcellus 390. Cesarini 181 vv. Ceylon 433. Challonner 599. Chalmers 611. Champagnat 590. Chantal, Joanna Fr. 420 v., 461. Chantepie de la Saussay 609. Chartreuse, Grande 101. Chateaubriand 542, 599. Chatillon, Odet van 339. Chatel 543. Checa, Jos. Ign. 673. Cherbury 504. Cheverus 606. Chiarimonti 519. Chiaveri 452. Chieregati 295. Chili 427. China 68, 432, 594. Choiseul 497 v. Christiaan II 372 ; III 372 ; IV 328. Christiaan van Holstein 317. „ Thomasius 386. Christina van Zweden 373, 397. ,, van Savoye 606. Christophe de Beaumont 498. Chrodegang van Metz 102. Cibö 191. Cid 64. Cimanue 272. Cisterciënzers 100, 424, 588. Cistertium 100. Clairvaux 100. Clara 108. Clarendon, bijeenkomst van 38. Clarissen, zie Franciscus, tweede orde van. Claude Lorrain 452. Claverbond, St. 592. Claver, Petrus 428. Clavius, Christoph. 393. Clemanges, Nic. van 175 j 216. Clemens II 5 ; III10, 13,1 27, 54, 99, 119 ; IV 36, 41, 61, 161, 219, 204, 216, 222 ; V 68, 81 v., 126, 160 w., 248, 413; VI 167, 229 ; VII 171 v., 297, 309, 344, 390, Alphabetisch naam- en zaakregister. 657 398, 412 ; VIII 394 v., 418, 455, 467, 522; IX 230, 419, 421 v., 473, 492 ; X 492 ; XI 392, 474, 493 v. ; XII 496, 506; XIII 497 vv.; XIV 417, 497 w., 531, 588. Clemens, F. J. 576. Clemens, August 663, 575. Clericis laicos 46, 159 v. Clerc, Alice le 421. : Clermont, synode van 50. Climacus 244. Coccejanen 382. ■' Coccejus 382. I Cochlaeus 288, 312, 382. Codde, Pieter 476 v. Code civil 630. „ Napoleon 522. Codex Justinianeus 84. Coeck, Pieter 448. Coelestijnen 44, 102. Coelestinus II 21 ; III27 v., 31, 71, 119; IV 34; V 43, 102, 109. Cola di Rienzi 167. Collegia pietatis 386. Collegianten 385, 611. Collegium Oerm. 302, 511. „ Philobibl. 386. ., Philosophie. 661. Bom. 392, 632. „ Urbanum 396, 426. Coleta 171, 182. Coligny 339 vv. Colins, A. 448, 505. Colin 589. Colombe 448. Colombière, Claud. de la 444. Colombini 230. Colonna 191. ,, Jacobus 44, 169. Colonna, Petrus, 44, 159. „ Sciarra 47, 169 Colonna's 190 v. Combes 546. Commendae 220, 224, 604. Comnenus, Joannes 69. n » Manuel 70 v. Compactata v. Praag 202 v. Compromis 360. Communie 122, 262. Communisme 538. Compiègne, synode van 31. Conceptualisme 140. Conciliabulum v. Pisa 175. „ v. Pisa-Milaan 194. Conciliaire theorie 172, 196. Concordaat van 1801, 519, 661. Concordaat van 1827, 561. ,, van 1516, 194. „ „ Weenen 221. Concordaten 184,661 w. Concordia van Wittenberg 318. Condé, L. 339. H. 340. Condren 445. Confessie van Augsburg 312, 326. Confessio Basileensis prior 334. OonfeseioHelvetical, Basileensis posterior 334. Oonfessio Helvetica II, 334. ,, Belgica 380, noot 3 v. ,, Gallicana 339. ,, Havnica 372. ,, Hungarica 373. ,, Scotica 353. Oonfessionale 123. Confucius 431 v. öonfutatio Augustana 112. Congregatie, Duitsche 234. Congregatie der boete en christl. liefde 691. Congregatie der pii operarii 416. Congregatie der Riten 455. Congregatie v. Bursfeld 233. „ van Carbonnière 234. „ „ den H. Mau- rus 424. » „ Genua 234. Congregatie van het Consistorie 393. Congregatie van Illiceto 234. >, van Melk 233. Congregatie van Perugia 234. »» >> St. Justina 233. tf „ St. Sulpice 415. i» >, Saint Vannes en Saint Hidulphe 424. Congregatie van Valladolid 233. Congregatie van Windesheim 214. Congregatie van Zampani 234. Congregatie van Zwaben 423. Congregatio concilii 402. Congregationes de auxiliis 394. Oongregatio de auxiliis divinae gratiae 467. Oongregatio de propaganda fide 395, 426. Oongregatio interpretum Concilii Tridentini 391. Connecte 234. Conradijn 35 v., 43. Donrad van Vechta 200. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 658 Alphabetisch naam- en zaakregister. Consalvi 520 vv. 530 v. I 549 v. Consensus Sendomirien- sis 373. Consistorium 91. Consolamentum 74 v. Constance van Sicilië 27, 31. Constantijn 84. Constantinopel, synode van 375. ,, val van 186 Constantinus Africanus 134. Constanz, XVI algemeene synode van 122, [ 172, 176 vv., 198 vv., j 213, 220 v., 228, 236, 265, 477. Constanz, verdrag van 22. Constitution civile du clergé 516 v. Constitutiones synodicae 121. Constituti super cadhe- dram, 235. Consuetudines avitae 37 i v. Contarini, Caspar 390. Contra-Remonstranten 366 v. Contra-Remonstrantie 366 v. Convenenza 74. Conventie van 1864,535. Convention nationale 517. Conventueelen 233 v., 412, 588. Coolhaes, Caspar 380. Coornhert, Dirk 381. Copernicus 395 vv. Cordova, kalif aat van 64. Cornely 598. Cornoldi 576. Cornelius, P. von 602 v. CorpusCatholicorum 330. ,, doctrinae Pruthenicum 379. Corpus Evangelieorum I 330. „ juris 393. Correggio 449. Coscia 176 v. Costerus, Franciscus 440. Cottam, Thomas 350. Cotterie, Henri 579. Coudrin 589. Courtnay, Willem van 197. Coxcyen 450. Crabeth 450. Craisson 599. Cramer 529. Cranmer, Thomas 345 vv. Credentes 74, 77. Crespy, vrede van 398. Crevilly 428. Criminale 430. Cromwell 351, 366. Thomas 345 v. Crusius 375. Crypto-calvinisme 380. Cublai 68. Cujacius 444. Cumulus beneficiorum 167,220,224, 402,483. Cura§ao 596. Curie, ontwikkehng der Romeinsche 221. Cusa, Nicolaus van 181 v., 187 v., 214 v., 241, 266. Cusani 418. Cuypers, Dr. P. J. H. 601 v. Cyrillus 604. ,, Lukaris 375. ,, van Alexandrië 604. ,, ,, Jeruzalem 604. Czersky 577. D. d'Achery 424. Da Costa 609. Da Feltre 255. Dahomey 435. d'Ailly, Pierre 172, 174 vv., 216, 239. Dalberg, Karei Theo- door van 528, 549. d'Alembert 508. d'Allemand 182. d'Alphonse 529. Dandolo 56. Daniël 428. Dannecker 602. Dannemayer 486. Danswoede 204. Danton 518. d'Aranda 498 v., 540. Darboy 545. Darnley 353. Da Sylva, Patricius 641. Dataria 222. Dathenus, Petrus 361 v. David Beaton 352. ,, v. Augsburg 128, 149. ,, „Bourgondië230. „ ,, Dinant 80 v. Da Vinei, Leonardo 449. De Angelis 600. De Bastida 467. De Beauharnais 523. De Bernis 500. Decanus 136. De Celles 561. Decet Romanum Pontif i- cem 286, 394. Declaratio cleri gallicani 480 v., 493. De Cock 477, 609. Decreten v. Constanz 177. Decretum electionis 4. Decretum Oratiani 123. Decretales van GregoftkOoB IX 123. Defensor fidei 344. ,, Pacis 165. Deger, Ernst 602. Degradatie 131. De la Tour 414. Deliberatio 29. Alphabetisch naam- en zaakregister. 659 Della Genga S28. ,, Robbia, Lucas 271. Rovere, Franciscus 189, 255. ,, Rovere, Giuliano 191 v. „ Somaglia 531. Del Piombo 450. Delrio 460. De Maistre 596. Demarcatielijn 193. De Medici, Cosimo 396. Demetrius Ducas 248. De Monte Rotherio 268. De Neuville 512. De Noailles 474 v. Denzinger 599. De Ram 562. De Rancé 425. De Ravignan 547. Dereser 510. Derkinderen 603. Dertigjarige oorlog 328. De Sacy 498. Desaguliers, Theophile 506. De San 599. Deschwanden, P. van 602. Desiderius van Monte Cassino 12. De Smet 596. De Torres 431. Deum time 46. Devolutierecht 219. Devoti 599. Devoties 605. De Vriendt, Cornelis 448. Diana, Antonius 443. ; Dias Tano 427. Dictatus Papae 11. ] Didacus de Covarrubias 442. Diderot 508. Didier 424. I Diego van Osma 75. Dieringer 578, 599. j Dietenberger 311. Dignitates 221, 244. I I Dinkelsbühl, Nicolaus v 249. Dinzenhofer 452. - Dionysius de Kartuizei 214, 243 v., 249, 267 v, 3 Directoire 518. Dirk IV 52 noot 1. „ Bouts 271. ,, III van Holland 50 noot 2. „ van Delft 268. ,, van Herxen 229. . Disputatie te Leipzig. 283. . Divora 316. Doctrinaires 418. Doctrinairii 418. Doedes 613. Dogmatiek 599. Dolcino, Fra 82 v. Döllinger 578, 583. Domenico da Pescia, Fra 217. Domenichino 452. Domenici 202. Domenico de Domenichi 188. Domicellares 95. Domicelli 95. Domingo de St. Thomas 427. Dominica Lazzari 606. Dominicanen 109 vv., 149, 162, 190, 234 v., 426 vv., 464, 588, 596. Dominicanen, constitutie der 104. „ Holl. congr. der 235. Dominici, Joannes 177 v., 235. Dominicus 75, 107 vv., 265. ' : ,, ,, derde orde van ', lil. Dominicus, tweede orde ] van 111. ] Dominus ac Redemptor ] 501 v. ] Don Miguel 541. j Donatello 271. Donato di Martino 272. Don Bosco 606. Donders, Petrus 606. Donnet 606. Donoso Cortes 541, 598. Don Pedro 541. „ 1 671. Doopsel 121, 261. Dordrecht, Calvinistische synode van 367. Dorner 259. Dorpius 259. Dorsch 511. Dottrinarii 418. Dragonaden 343. Drechels 445. Drey 599. I Dreyfus-zaak 546. Drie Koningen, de overblijfselen der HH. 29. Drie pausen 175. Drievuldigheid voor de verlossing der slaven, orde der H. 115. Dringenberg, Lodewijk 256. Droste zu Vischering 611. Dschem 190 v. Duccio 272. Dufay, W. 274. Duifhuis, Huibert 365, 380. Duitsch-katholieken 577. Duitsche mystici 242. orde 67, 528. Dum acerbissimas 574. Dumas 545. Dunin, Martinus von 554. Dupanloup 544, 599. Ou Perron, J. D. 440. Duphot 519. Dupin 473 v. Du Plessis-Mornay 439. 3upuy 478 w. Durandus van Osac 77. „ Willem 239 v. 660 Alphabetisch naam- en zaakregister. Dürer, Albrecht 290, 450. Düsseldorf, school van 600. Du Tillot 499 v. Dwalingen, theologische 573 w. E. Eadmer 126. . ■ Ebrard 613. Eccleaiam 506. Eek, Joannes 243, 283 w., 286 v., 312, 319. Eckhardt 242 v. Edelmann, Christiaan 509. Edictum 8. Edmundus van Canterbury 94. Eduard III 197, VI 346 vv., 355. ,, Herbert zie Cherbury. Eduard van Engeland 61 v. Eed en trouw 350 v. Eeredienst 455. Eglise catholique fran- caise 543. Egmond 363. Ekbert 148. Elias 148. Elisabeth Canori Mora 604. Seton 606. „ v. Engeland 347 w., 365, 392. „ v. Schönau 148. „ v. Thüringen 130 v. Elvenich 575. Emicto 51. Eminentie 395. Emmanuel van Swedenborg 388. Emmerich, Anna Katharina van 606. Ems, congres van 502. ,, punetatie van 484. Emser,Hieronymus 283, 295. Encyclopédie 508 v. Endura 76. Engeland, afval van 343 w. Engelbertus van Keulen 94. Engelbert van Admont 165. Engelbrechtsen 272. Engelenbroeders, sekte der 385. Englische Fraulain 421. Enno van Oostfriesland 307. Enzio 33. Eobanus Hessus 267, 289. Eon de stella 79. Episcopalen 383. Episcopi in partibus in- fidelium 96. Episcopius 368. Episcopus puerorum 28. Eppo van Haarlem 207. Erasmus 256 w., 287, 290, 333. Erhard van Queis 291. Erich b. v. Munster 316. Erik v. Zweden 67. Erik XIV van Zweden 371. Erskine, Thom. 614. Escobar, Andreas de 247. Espartero 540 v. Essayisten 610. Essenius 382. Estius, Willem 441. Estland 67. Estouteville 187. Etampes, synode van 20. Ett 603. Eudo 79. Eugène Sue 545. Eugenius, prins 494. IH 21 v., 52, 70, 118, 148 ; IV 44, 111, 180, 181, vv., 222, 235 v., 251 v. Eulogius Schneider 610. Eusebius Amort 444. Eustachius van Vlaanderen 51 v., 66. Evangelical party 611. Evangelie, eeuwig 81 v. Evangelische alliantie 606. „ bond 608 v. „ maatschappij 612. Evangelischen 610. Evangelische kerk, vrije 611. Evangel. kerkverbond 608. Evermacher 79. Evora, strijders van 120. Excommunicatie 130. Excommunicatus vitandus 89. Exegese 149. Ex qua die areano 563. Exspectantia 219 v., 402. Ex supremo apostolatus apice 567. Excurge Domine 286. Eybel 485. Ezellino 33. F. Faber 565, 599. ,, Joannes 207. ,, Petrus 504 w. Fabio Chigi 330. Fabrizi 533. Facilidas 434. Faeultates quinquennales 486. Falck 657, 559. Falloux 544. Fagius 347. Fagnani, Prosper 394, 442. Farel, Willem 333, 336, 338. Farini 533. Farnese 364. Fate bene Fratelli 423. Fautinus 203. Alphabetisch naam- en zaakregister. 661 Febronianisme 482 vv. Febronius 502. Feder 511. Feesten 125, 264, 456, 604. Felix 699. „ V 183. ,, Anerio 454. ,, a Cantalicio 461. ,, van Valois 115. Fénelon 445, 450 v. Ferdinand v. Castilië 130. Ferdinand van Oostenrijk 298, 309, 314, 333, 401. Ferdinand van Spanje 209. „ II 328 v.; IV van Napels 499 ; VII van Spanje 631, 540. Fernandez 107. Ferrante van Napels 191. Ferrari, Bartholomaeus 413. Ferstel 601. Fesch, kard. 622 v. Fessler-Jungmann 599. Fête de 1'ane 128. ,, des fous 128. Feuda 14. Feuillants, congregatie der 424 v. Fichte 574. Fidelis van Sigmaringen 461. Fieschi 34. Filelfo 253 v. Filioque 42 v., 579. Filippino Lippi 273. Filippo Lippi 273. Fini 495. Finland 67. Firuz 51. Fischer van Erlach 452. John 260, 346 v. ] Fitzwilliam 566. ] Flacius Hlyricus 325, 379 v. ' 1 . Fléchier 444. Fleming, Robert 260. Florens Radewijns 214, 227. Florentini, Theodosius 691, 606. Floris, Frans 450. Fogazzaro 539, 584. . Foligno, Paulus van 234. , Fonseca 466. ,, Emmanuel Pinto de 499. Fontana 448. Fontevrauld, orde van 99. Forbin-Janson 592. Foresta, Alberik de 592. Formalisme 258. Formula Instituti 406. Fourrier, Pierre 444,461. Fox, J. G. 384. Francia 273. Franciscanen 106 vv., 126 v., 146, 190, 217, 234 v., 387, 426 vv., 464. Francisco 430. Franciscus van Assisië 69, 106 w. ,, tweede orde van 108, 588. derde orde van 108, 588. Franciscus, regel der derde orde van 227 v. ,, regel van 413. ,, de Hieronymo 461. „ Regis 461. „ van Paulo 232. „ Solano 427. n van Sales 403, 420 v., 444 v., 461 v., 604. ,, Xaverius 429 vv., 461. Franco 598. Francois de Paris 475. du Jon 361. Frangipani 19. Frankenberg, kard. 487. Frankfort, rijksdag van 185. Fransche congregatie 235. Frans Joseph 556. ,, Lambert 306 v. „ I 194, 298, 336, 338, 478 ; II 339, 348, 353, 528. Franzelin 599. Frassinetti 599. Fraters van O. L. V. van Barmhartigheid 690. Fraters gaudentes 120. Fratres Minores 107. „ Pontifices 115, 133. ,, PraedicatoresllO. Fraticellen 44, 109, 116. Frayssinous 542, 598. Frederik I van Denemarken 372 : II van Duitschland 29,30w., 58 vv., 86 v., 486, 601, 509; III 185, 187,256, 327. Frederik August v. Saksen 288, 494. „ II 130. ,, Barbarossa 21, 22 w., 37, 44, 54, 70, 85. Frederik Bisschop van Utrecht 493. „ v. Brandenburg 493. „ van Heilo 229. ,, ,, Isemburg 130. „ „ Keulen 16, 79. ,, ,, Liegnitz en Brieg 307. ,, van Oostenrijk 164. „ „ Wattevüle 386. ,, ,, Zwaben 19, 54 v., 119. 662 Alphabetisch naam- en zaakregister. Frederik Wilhelm III 607. IV 554. Frères des écoles chré- tiennes 418 v. Freppel 599. Frequens 213. Friedrich 578. Fructus medii temporis 220. Fuga 451. Führig, Joseph von 602. ' Fulco van Anjou 52. ,, „ Neuilly 56, 128. Fundationinstrument 551. Funk 379. Funk, F. X. 699. G. Gabriel della Volto 284. Gaddi, Taddeo 272. Gaetanus, Theodórus 246. Galeazzo Visconti 164. Galilei, A 451. „ , Galileo 395 v. Gallandi 414. Gallicanisme 185, 477 vv., 521, 646. Gallicus 112. Gama, Christophe de 434. Gambetta 546. Ganganelli, Laurentius 499 v. Garantiewet 536. Garcia Moreno 636. Garibaldi 535. Garnet 350. Garnier 424. Gartner 601. Gaston de Foix 194. Gaunilo van Marmou- tiers 141. Gaverius 269. Geeseltochten 123, 204. Geest, Broeders van den H. 130. Geest. Paters van den H. 595. Geestelijk comité 516. ,, drama 128. „ leven 603. ,, schouwspel 269. Geestelijken, verordeningen aangaande de 96. ,, vorming der 325. Geilhoven, Arnold van 268. Geiler van Kaysersberg 186, 215, 267. Geisel, Joannes von 554 v., 575. Gelasius II 16. Gellius Snecanus 380. Gelnhausen, Koenraad van 172, 215. Gemeene leven, broederschap van het 228. ,, leven, Broeders en Zusters van het 226 Gemengde huwelijken 560 v. Genade, strijd over de 465. Genève, academie te 337. Génicot 599. Genootschap der Harten van Jezus en Maria 589. Genootschap van St. Joseph 589. Genoveva, congregatie der H. 103. Georg III 564 v. „ Major 379. „ Metzier 301. „ van Saksen 284 v., 302, 318. Whitefield 387. Gerard 594. „ David 272. Gerardo Segarelli 82. Gerardus van Borgo 82. II 83. Gerberon 476. Gerbet 543. Gerdil 598. | Gerhard, Joannes 385. Gerlach Peters 229. Germain-en-Laye, vrede van St. 340. Germanicum, zie Collegium. Germanus 70. Gerrit de Groote 81, 171, 204, 214, 227 v., 244, 250, 262, 267. Gerrit de Groote, stichtingen van 226. Gerson, Joannes 172, 175 v., 216, 244 v., 249, 265, 267. Gertrudis 149, 265. Gezelschap van Jezus, Maria, Joseph 591. Ghiberti 271. Ghirlandajo 273. Gilbertijnen 103. Gilbertus Porretanus 139. Gilbertus van Semping- ham 231. Gilden 133. Ginhac 606. Ginouillac 599. Gioberti, Vincenzo 533, 576. Giordano Bruno 374. Giorgione 449. Giotto 272. Giovanni Dupré 602. Giulio Bomano 450. Gladstone 565 v. Glasschilderkunst 155. Gobel 517. Goclenius 259. Godfried van Bouillon 51 v., 117. Godfried v. St. Omer 117 v. ,, ,, Vendöme 120. Godschalk 51, 66. Godsoordeelen 131. Godsvrede 131. Godsvrienden, 232, 243. Alphabetisch naam- en zaakregister. 663 Goeden Herder, Zusters v. den 590. Gomarus 366, 381. Gomaristen 366 v. Gontery S. J. 420. Gorcumsche Martelaren 364. Görres, Joseph von 554, 601. Gorrham, Nicolaus v. 242. Gossaert, Jan 450. Gothiek 152 v. Götz van Berlichingen 301. Gouden bul 168. Gousset 599. Grabow, Mattheus 228. Graf, H. 49 v., 54. ,, Koorheeren van het 103. Graf, orde van het H. 115. Granatensis, Ludovicus 444. Grandmont, orde van 98. Granvelle 347, 359 vv. Gratianus 135, 150 v. Qratias agimus 8. Gratry 576. Grauwe zusters der H. Elisabeth 500. Gravamina nationis germanicae 221, 297, 456, 481 vv. 's-Gravensande 511. Gravissimis ex causis 501. Gray, Joanna 347. i Grégoire 517. Gregoriaansche kalender i 393. ( Gregorius VII 3 vv., 12, 17 v., 50, 69 v., 97, < 121, 494; VIII 15, 27, 54 ; IX 33 v., 70 v., ( 83, 86, 108, 123, 137 ( W. ; X 41 v., 62, 71, ( 144; XI 168 v., 187, | s| 203, 230; XII 173, 175 v., 176 w. ; XIII 92, 341, 392 v., 409, 414, 470; XIV 394, 409 ; XV 394, 426 v., i 465; XVI 506, 532 v., 541, 553 v., 568, 574, 593. Gregoriusfeest 128. . | Gregorius van Rimini 241. ,, vereeniging 603 Gretser, Jacobus 439. l Grieken en Arabieren, invloed der 137. Grocyn, William 260. I Groen v. Prinsterer 609 v. Groninger school 608. Gr opper 319. Gruet, Jacobus 337. Grumbach 363. Grynaeus 333 v. Guarino 256. Guastalla, synode v. 13. Guéranger, Dom 603. Guibertus v. Nogent 128. Guido van Nivelles 115. Guido Reni 452. Guigo 101. Guinea 435. Guiseard, Robert 11, 63 v. Guise, Frans van 339, 440. „ Hendrik van 342. '. Guizot 582. Günther 575. Güntherianisme 573. Günzburg, Eberlin v. ! 291. Gury 599. Gustaaf Adolf 329, 373, ] 395. ] Gustaaf-Adolf-vereeni- ] ging 619. Gustaaf Wasa 372. • 1 Gutberlet 599. I Guy de Bray 360, 380 I noot 3. I l, Guyana 428. I H. , Haberl, Fr. Xav. 603. I Hadrianus IV 23 vv., 70, 95 ; V 42. Hagenbach, K. R. 614. Hakem 60. i Hales, Alexander v. 144 v., ! Hamer, Mgr. 594. Haneberg 598. , Hardegger 601. Harlay 479. Harma, Klaas 613. i Harnack, Ad. 613, 614. Hart, Paters van het H. 593. Hartmann 603. Hartwig 83. Harun al Rasohid 49. I Hasselbach, Thomas 249. Hassoun 538. Hattemisten 385 v. Haydn 464. Hebreen, sekte der 385. Hecker 584. Hedderich, Phillippus 510. Hedwig van Polen 67, 130, 132. iHegel 575, 584, 614. Hegius, Alexander 256 v. Heidenen, bekeering der 65 vv. Heiligen, vereering der 126. Heilsleger 611. Heimburg, Gregorius van 188, 256. Heiner 599. Heinrich 599. Heiricus van Auxerre 139. Heksenhamer 460. Heksenprocessen 459. Helding, Michaël 444. Heldring 609. 664 Alphabetisch naam- en zaakregister. Heloïse 142. Hemmerlin, Felix 216. Hendrik de Cluniacenzer 80. „ III v. Duitschland 9, 86 ; IV 4 w.f 12 vv. ; V 13 vv., 19 v. ; VI 22, 27 v., 29, 31, 56 v. ; VII 164. „ I. v. Engeland 13 18 v., 40 ; III 40 ; IV 198; VIII 344 w., 356. Hendrik II v. Frankrijk 325, 338 ; III 342 ; IV 130, 328, 341 v., 393 v. Hendrik de Leeuw 66. ,, van Segusia 123. „ Hess 602. „ Mande 229. ,, Raspe 35. „ van Bourgondië 64. M » Brunswijk 302. „ Gent 241. » „ Kalkar 226, 265. n », Langenstein 172, 215. >» ,, Navarra 340 vv. n „ Saksen 318. ti >, Virneburg 81. „ „ Vlaanderen 56. „ Walpot 119. ,, zoon van Frederik II 33. ,, Bisschop 125. Henricus Institoris 460. „ Odendorp 247. „ van Gent 147. „ „ Hessen 249. Henriette van Frankrijk 350. Heppe 613. Heraclius 49. Herberts, Herman 381. Herder 509. Herman van Lippe 83. „ ,, Luxemburg 10, 13. „ „ Rijswijk 207 v. „ „ Salza 60, 119. „ Wied 311. Hermes, Georg 633, 574 v. Hermesianisme 573 v. Hernandez 451. Hernhutters 386 v. Hervaeus Natalis 241. Hervormers, kerkelijk gezinde 214. Hervorming in de Nederlanden 357 w. Hervormingsdeereten 182. Hervorming, streven naar 213. ,, van hoofd en leden 179. Herzog 679 v. Hettinger 599. Heykamp 578. Heylin van Stein 257. Hidulfus van Keulen 6. Hienfong 524. Hiërarchie van Engeland, herstel der 565. ,, van Nederland, herstel der 563. Hieronymieten 230 v., 427. ,, Italiaansche 230. „ Spaansche 230 v. Hieronymus 414. ,, Aemihani 418, 461. „ Aleander 286, 390. *,, van Narni 445. „ van Praag 199v. ,, Zahorowsky 406. High Church 610. Hilaire 599. Hilarius van Poitiers 604. Hildebrand 3, 7. Hildegardis van Bingen 22, 141. Hilgenfeld, Ad. 613. Hilgers 578. Hinterröcker 596. Hobbes, Thomas 502. Hoekstra 609. Hof f bauer, Clemens Maria 418. 575. Hoffmafan, Melchior 361 v. Hofstede de Groot 608. Hohenlohe 577, 583. Hohenlohe, veldheer 364. Holbein, Hans 272, 450. Holsten 397, 613. Homagium 13. Homberg, synode van 306. Hommer van Trier 663. Honeff, Christianus van 268. Hongarije 373. Honorius II 19 v., 104 ; III 32 v., 58 v., 67, 69, 103 vv., 119 ; IV 43, 82. Hontheim, Nicolaas van 482 v. Hoogstraeten, Jacob 208, 258, 282, 441. Hoorne, graaf van 363. Horobieten 202. Hosius, Stanislaus 373, 440, 462. Hospitaalbroeders van St. Jan den Dooper 117. ,, van O. L. Vt. der Duitschers in Jeruzalem 119. Houdry 434. Houttuyn, Maarten 512. Howard 599. Hroswitha 251. Alphabetisch naam- en zaakregister. 665 Hubertus, primaat van Engeland 39. Hug 598. Hugenoten 338. Hugo Argentinensis 148. „ a S. Caro 149. ,, de Groot 368. ,, van Heussen 476. ,, de Payens 118 v. ,, van Bourgondië 60. Hugo van Cluny 9. „ ,, Lincoln 94. „ ,, Lyon 14. „ 8t. Victor 120, 245. Hugolino 107 v. Hulagu 61, 68. Humanisten, jongere 257. ,, oudere 256. Humanum genus 506. Humiliaten, orde der 77, 102. Hundeshagen 614. Hunt 603. Hunyady 187. Hurter 699. Hus 78, 179, 196 vv., 283, 299. Hussietische beweging 198. Hutten, Ulrich van 258 v., 287, 289 w., 301. Huwelijk 124. Huwelijken, gemengde 570. Huwelijkswetge ving5 50. Hyacinth 579. Hyacintha de Mariscotti 461. I. Ida van Oostenrijk 62. Idelette van Buren 336. Ierland 366 vv. Iersche veto 552. Iglau, vrede van 202. Ignatius Mart. 604. Ignatius van Loyola 392 v., 403, 404 w., 444, 461. IUuminati 507. In coena Domini 392 v., 478. Independenten 383. Index librorum prohibitorum 390 v., 402. Indische missie, congregatie der 234. Indische Archipel 430. Ineffabilis 45. In eminenti 506. Ingeborge van Denemarken 30 v., 44. Innocentius II 20 v., 44, 86, 117 ; III 29 vv., 39 v., 44, 66 vv., 64, 71 v., 73, 75 v., 77 v., 92, 99 vv., 118 v., 124, 128, 136, 161 ; IV 34 v., 68 v., 71, 84, 92, 108 v., 123, 124, 144 ; V 42, 147 ; VI 167 v. ; VII 111, 173 ; VIII 191, 458 ; IX 394 ; X 329, 397, 409, 471 v., XI 266, 425, 481 v., 493 ; XII 481, 491, 493; XIII 494. Inquisitie 84 vv. Inquisitor generalis 86, 91. Inquisitores 84 w. Inrichting, kerkelijke 88 vv. Inrichtingen ter vorming van missionarissen 598. Insabbatati 77. Inscrutabili 638. Instituut der armen 486. Inter cunctas 202. Interdict 131. Interim van Augsburg 323, 324, 379. Interum van Leipzig 323, 324, 379. Interim van Regensburg 319 w. Investituur, decreet tegen de 5. Investituur met staf en ring 5, 17, 19. Investituur met den scepter 19. Investituur, privilegie der 15. Investituurstrijd 3 vv., 11 vv., 17 w. Irving, E. 611. Irvingianen, 611. Isabella van Brienne 59. „ „ Castilië 209. „ ,, Spanje- 540 v. Isenburg, Diether van 188. Isenbiehl, Laurentius 511. Islam 63 v. Ithacius 95. Ittenbach 602. Izaak Angelus 54, 56 v. J. Jacob Harmensz, zie Arminius. Jacobieten 184. Jaeobini 559. Jacob Perez 249. Jacob Ruysch 208. Jacobus I 350, 356 ; II 361 ; V 352 ; VI 354. Jacobus Böhine 384. ,, Koelman 385. Jacobus van Osa 163. Jacopone da Todi 44. Jacques de Molay 161, 505. „ Vitry 137. Jagello 67. Jajus, Claudius 405 v. Jam vos omnes 582. Jan VI 541. Jan Aresen 372. Jan Okeghem 274. Jan, ridderorde van St. 117 v. Jan van Ar kei 127. 666 Alphabetisch naam- en zaakregister. J ansenisme in Nederland 475 vv. „ in Frankrijk 473 vv. Jansenius, Cornelius 470 vv. Jansonius 470. Jansridders, St. 118. Janssen, Arnoldus 589. Jan Poilly 235. „ Tausen 372. ,, van Bruhesen 370. ., ,, Falkenburg 179. ,, * ,, Leiden 316 v. ,, „ Nassau 364 v. „ „ Saksen 304, 315. „ ,, Soissons 130. „ Wolff 268. ,, zonder Land 30, 32, 39 v., 44, 55, 57, 130. Japan 431, 594. Jason 434. Jean Chauvin zie Calvijn. ,, Cousin 448. ,, Goujon 448. „ Petit 179. Jeremias 72. „ II 375. Jeruzalem, koninkrijk v. 52. Jesumi-ceremonie 432. Jezuaten 230. Jezuïeten, zie Sociëteit van Jezus. Jezuïetenkoning Nicolaus 497. Jezuïetenrijk 497. Jezuïetenstijl 452. Jezuïetenwet 557 v. Jezuïetessen 421. Joachim 604. ,, da Celico 81. Joachimieten 82. Joanna van Napels 168, 180. Joanna van Valois 232. Joanna z.v. R. Leeuwenhart 55. ,, Seymour 346. Joannes III, koning 372; XI, patriarch 70; XII, Paus 232 ; XV 42, noot 3 ; XX 42 noot 3 ; XXI 42, 70 ; XXII 82, 99, 109, 116, 164 vv. ; 219 vv., 224, 264; XXIII 176 vv., 200. „ Andreae 247 v. Angelus 236. „ a St. Thoma 438 ,, Baptist de la Salie 519 v. ,, -Bonieten 113. „ Codure 405. ,, Damascenus 604. de Deo 403, 461 v. ,, de Deo, Broeders v. de H. 421 v. „ de Dooper 127. ,, de Janduno 165. de Matha 115. de Medici 194. „ de Prado 434. ,, de Dominici 223. Giberti 403. ,, Koch, zie Coccejus. ,, Pfeffinger 479. ,, Rochus 112. ,, Secundus 259. „ Sobieski 568. ,, van Alkmaar 208. >> ,, Freiburg , 247. ,, ,, het Kruis 403, 423. » Nivelles 115. - JoannesvanRagusal83. „ ,, Salisbury 143. ; ,, Struma 26. ; „ „ Wales 147. ; Joden 208 v. ; Joest, Jan 272, 450. ; Jogues 428. ; Johann Casimir 327. , John Knox 352 v. fc Jordanus 21. , Josaphat 567, 604. [ Joscellinus v. Soissons 140. . Joseph I 494 ; II 483 vv. 485 vv., 502. ! ,, de Maistre 542. H. 604. Josephisme 485 vv. Josephine Tascher 523 v. Joseph Leu 548. Josephus Calasanza 461. Joseph-zusters 590. Josquin des Pré 274. Joyeuse entrée 426. Juan Bautista 447. ,, v. Oostenrijk 364, 392. Juarez 571. Juba 435. Jubilé 124, 187. Judices in partibus 484. Judocus v. Ravesteyn 468. Jules Ferry 546. Julia Farnese 191. Juliana Falconeria 115. ,, van Cornouillon 125. Juli-monarschie 543 v. Juli-revolutie 532, 543. Julius II 193 v., 213, 234, 281, 295 v., 344, 346; III 391, 400. Jura stolae 96, 356. Jus advocatiae 550. „ asyli 485, 493, 604. ,, cavendi 550. ,, eundi in partes 330. Jus primae noctis 129. Alphabetisch naam- en zaakregister. 667 Jus primariarum precum 224. ,, reformandi 326 v., 550. Jus spolii 32. Justinus 604. Justus Jonas 290 v., 308. Jüterbogk 186, 216. Juvara 451. K. Kalmis 612. Kalmani 51. Kamel 33. Kant, Emmaneul 510 v. 574 v. Kanunniken, reguliere 102 vv. Kanzelparagraph 557. Kapittels 94 v., 223 v. Kappel, gevecht bij 333. Kapucijnen 394, 412 v., 426 vv., 588. Kapucinessen 413. Karaïten 68. Kardinalen 222. „ het college der 91 vv. Karei IV van Duitschland 167 v., 203 ; V 117, 286 v., 295 v., 309 vv., 314 v., 324 v., 347, I 357 w. ; VII 482. „ I van Engeland j 351, 354, 355 ; II 351, 354, 356. » VI van Frankrijk 173 ; VIII 217 ; I IX 339 ; X 543. ,, II van Napels 43. ,, III van Spanje 640. van Zweden 372 '. v. de Groote 26, 49, : 64. Karei Emmanuel IV ! van Savoye 531. ] „ van Miltitz 286. j i Karei van Oostenrijk 494. , Karmelieten 112 v., 126, 190, 233,235,423, 588. ,, , ongeschoeide 423. Karmel, eremieten van O. L. Vr. van den berg 112. Karmel, orde v. O. L. Vr. van den berg 112. Kartuizerregel 101. Kartuizers 101 v., 232, 588. Kastenwezen 430. Katharen 73 vv., 459. Katharina II 568. „ de Medici 339 v. „ Howard 346. ,, van Arragon 344 v. ,, ,, Siena, H. 169, 171. Zweden 171, 231, 493. Katholieke armen 77. Katholieken-dagen, Duitsche 556. Kaulen 598. Kaunitz 485. Kenrick 599. Kerbler 577. Kerbuga 51. Kerkelijke leer, ontwikkeling der 580 vv. Kerkelijk leven 261 vv. „ recht 149, 442, 599 vv. Kerkleer aren 604. Kerkmuziek 603. Ketteler, von 555. Ketterijen 73 vv. Kihn 599. Kindsheid, vereeniging der H. 592. Kippenbroik 316. Kirchenpragmatik550v. Kistemaker 598. Kleutgen, Joseph 575 v., 599. , Kloosterleven 98. Knigge, Adolf 507. Knipperdolling, Bernard 316 v. Knoodt 575 v. . Knutzen 509. Koenraad 118. Koenraad, z. v. Hendrik IV 12 v., 130. ,, z. v. Frederik II 35. Koenraad III van Hohenstaufen 21 v., 23, 53. ,, van Pruisen 235. „ ,, Salzburg 16. Kohlbrugge 613. Koloman 51. Kongo 435. Konings 599. Koorvrouwen der H. Maagd, congregatie der 421 v. Korea 594. Köstlin 613. Kraft 613. „ Adam 266, 271. Krechting 477. Kreuzschwestern van Ingenbohl 501. Kreuziger 294. Kruis, H. 56. ,, congregatie v. h. 103. ,, zusters van het 590. Kruisheeren 104. Kruistreden 432. Kruistochten 49 vv. Kruisweg 266, 605. Krummacher 613. Kuenen 609. Kulturkampf 538, 656 v. Kunst, kerkelijke 161, 446 vv., 600 vv. Kurland 67. Kuttenberg, vrede van 203. 668 Alphabetisch naam- en zaakregister. Kuyper, Dr. A. 564, 610, 613. Kwakers 384 v. L. Laat-gothiek 154. Laat-renaissance 461 w. Labadie, Jean de 385 v. Labadisten 386. Laberthonnière 539. Lacerda 500. Lachat 548. Lacordaire 543 w., 688, 599. Ladislaus van Napels 176, 199. La Ferté 100. Laforêt 576. Lallemant 428. Lallier, Joannes 236. Lamaeus, Reginaldus 471. Lambert le Bègue 115. Lambertus van Ostia 19. Lambruschini 534. Lamennais, Hugo Fel. Rob. de 533, 542 v., 576. Lamennais J. de 600. Lamentabili 585. Lamoricière 535. Landrecht, Algemeen 350. Landskerken 304. Landsperg, Justus 444. Langen 578. Lans, H. 51. Lanzellotti, J. P. 443. Lapide, Cornelius a 441. Lapland 67. La ProuiUe 109 w. Lardner 505. Las Casas, Bartholomaeus de 426. Lasco, Joannes van 373. Latijnsch keizerrijk 32, 42, 57, 70. Lateraan, kanunniken van het 103. , Lateranen, synode van 15, 19. Lateranen, IX algemeene synode, de I van 17, 97. Lateranen, X algemeene synode, de II van 21, 92, 97. Lateranen, XI algemeene synode, de III van 27, 75, 77, 117. Lateranen, XII algemeene synode, de IV van 32, 72, 85, 94, 97, 113, 122. Lateranen, XVIII algemeene synode, de V van 194, 213, 218, 236. Latimer 348. Latitudinariêrs 383. Laurent, Mgr. 552. Laurentius Justiniani 223. Laurentius, H. 127. Laurentius Peterson 372. „ van Brindisi 460. Lavalette 415, 476, 498. Lavaux, synode v. 225, 268. Lavigerie, kard. 592 v. Laymann 460, 494. Laynez, Jac. 339, 400 vv., 405 v., 438. Lazaristen 415, 426 v. Lebrun, Charles 451. Le Clerc 338. Ledesma, Martinus 438. Leekebroeders, congreg. v. 590. Le Fèvre 328. Legnano, slag van 26. Lehmkuhl 599. Lemos, Thom. de 438, 467. Lennig 556. Lennox 354. Leo IX 5 ; X 105, 194 v., 213, 232 v., 251 v., 255, 263, 281, 284 ! vv., 331, 344, 446, 459, i 478; XI 394; XII 506, 531 v. ; XIII105, 145, 422, 506, 537 vv., i 559, 567, 586, 688 v., 593 v., 598, 606. i Leo Allacci 397. , Leo de Groote 85. Leonisten 77. Leopardi 271. Leopold 489. „ I 562. ,, II van Toskane 488. ,, de H. van Oostenrijk 52, 55, 68 v., 130. Leopoldvereeniging 592. Leo Stypiota 70. Lepanto, overwinning bij 392. Lepidi 576. Leseverein 557. Lessius 244, 439, 463, 464, 509. Leuven, universiteit 562. Leven, godsdienstig 126 w. ,, zedelijk 129 vv. Liberatore 576. Liebermann 599. Libertates ecclesiae galli- canae 221. Livertijnen 366. Libertus Fromondus 471. Lidwina van Schiedam 245. Lied, geestelijk 268. Liefdadigheid, inrichtingen van 131. Liefdezusters v. d. H. Carol. Borromaeus 423 Liga, H. 194, 328 v., 342, 393. , liberale 611. Ligia fidelitas 13. Lijfland 67. Lilius 393. Limousijnsche partij 170. Alphabetisch naam- en zaakregister. 669 Lindanus 441. Lionardo Bruni 245. Lipan, nederlaag te 202, Lipman 598. Lipsius, Justus 396, 460. Listrius, Gerardus 259. Litthauen 67. Loango 435. Loch 598. Lochner, Stephanus 272. Locke, John 502. Lodenstein, Jod. van 385. Loder, Heinrich 229. Lodewijk I v. Portugal 541. »» I v. Beieren 556. VIII v. Frankrijk, 44, 53 ; IX, de H. 9, 34, 44 v., 60 vv., 68, 130, 137 ; XI 190 ; XII 193 v., 232 ; XIV 343, 474 v., 493, 507 ; XV 498; XVI 515; XVIII 542. Lodewijk de Vrome 9. „ van Beieren, 130, 164 vv. „ „ Blois 66. Lodewijk v. de Palts 299. „ ,, Hongarije 58. Lodewijk v. Nassau 362 w. >> „ Thüringen 59. „ ,, Tweebrug gen 299. „ , zoon van Philips Aug. 40. Loevensteinsche factie 383. Logica 139. Loiset Compère 274. Loisy 539, 584 v. Lola Montez 556. Lollarden 116, 197 v. 229. Lombardische congregatie 235. . Lombardus, Petrus 121, 141 v. . Londen, rijksdag van 19. ,, synode van 117, 120. Longhena 452. Longjumeau, vrede van 340. Loos, Cornelis 460. Loosjes, Cornelis 506. Lope d'Olmedo 231. Lorenzana 427. Lorenzetti, Ambrosius 272. Pietro 272. Loreto, litanie van 454. Loschi 255. Lotharius II 19 v., 24. Loubet 546. Louisiana 429. Louis Philippe 543 v. „ Veuillot 543 v. Loyson, P. Hyacinth 548, 679. Lucas van Leiden 272, 450. Lübeck, vrede van 329. Lucca Signorelli 273. Luciferianen 80, 459. Lucius II 21. Lucius III 27, 85. Ludolphus de Saxonia 249. Ludovicus Bertrandus 444. „ van Granada 403. „ ,, Fossombrone 413. Ludovicus-vereeniging 592. Lugo, Joannes de 437 v. Luini 449. Luis Bolanos 428. Lukina, Godfried van 6 6. Luneville, vrede van 527. ! Luragho 452. Lusignan, Guido van ] 54 v. - Luther 203, 206 v., 234, 243, 250, 259, 278 vv., 284 w., 288 w., 292, 298 w., 303 w., 313 w., 333, 335, 344, 376, 378 v., 396, 398, 459. Lutheranisme, zie Luther.i Luxemburg 564. Lyon, XIII algemeene synode, de I van 34, 60. »» XrV algemeene synode, de II van. 42, 45, 62, 70 v., 113, 144 v. ,, vereenigingen v. 592. M. Maagdeburg, synode v. 225. Maagd, vereering der H. 126. Maart-decreten 545. Maassen 599. Maatschappij tot nut v. 't algemeen 608. Mabillon 424. Mabuse, zie Gossaert, Jan. Mac Carthy 444. Mac Mahon 545. Madagaskar 434, 595. Maderno 447 w. Mad. le Gras 422. Maffeus 254. Magister sacri palatii 110. Magna charta libertatum 40. Maillesec, Guy de 175. Maimonides, Mozes 139. Maine Cuthbert 350. Mainz, rijksdag van 185. Maizières, Philippe de 172. Majesteitsbrief 328. Majoristische strijd 379. 670 Alphabetisch naam- en zaakregister. Malachias van • Ierland 94. Malagrida 497. Malatesta, Karei 176 v. Maldonatus, Joannes 441, 465. Maleval 490. Malik-el-Adil 55. Mallet 613. Mallinckrodt, von 557, 558. Malou 562. Maltezerorde 117. Mamiani 534. Manasse 79. Manetti 254. Manfred 36. Mannens 599. Manning 565 vv., 599. Mansfeld 328. Mantegna 273. Mantellaten 115. Mantua, congregatie v. 234. Manuel 53. Marat 518. Marbach, congregatie v. 103. Marburg, godsdienstgesprek te 310. Mare 599. Marcellus II 391, 401. Marcinno van Caltagi- rone 461. Marco Polo 68. Marcus Meijer 317. ,, van Ephese 183. Mare magnum 190, 236. Marengo, slag bij 519. Maresius 382. Margareta 83. Margareta van Valois 341. Maria van Engeland 347 v. ,, -broeders 590. ,, Christina 540. ,, da Gloria 541. de Guise 352. Maria Lataste 524. „ Magdalena 127. Marianus Capella 139. Maria Stuart 353 v. ,, Theresia 485. „ van het goddelijk Hart, Droste zu Vischering, 606. ,, van Hongarije 358. „ Mörl 606. ,, -visitatie 604. Ward 421. Marigny 162. Marilley 549. Maristen 589. Marius Sazzi 419. Mark, Jacobus van der 234. Marokko 434, 595. Maronieten 71 v. Marquette 429. Marranos 209 v. Marsigli, Lodewijk 254. Marsilius Ficino 254. ,, van Inghen 239. Marsilius van Padua 165, 196. Martinus IV 43, 70, 235 ; V 179, 180 v., 202, 209, 213, 222, 234, 251. ,, Azpilcueta 442. ,, van Paris 56. „ Tours 85. Martyrologium Romanum 393. Maryland 429. Masaccio 273. Masella 559. Massé 428. Massillon 444. Maternus Heuss 511. Matha, Joannes de 114. Mathew 566. Mathijs, Jan 316. Mathilde 9, 12, 15, 20, 25, 27, 30, lfÊi» ; Mathurijnen 115. Matigheids-vereenigin- gen 566. Matthaeus Devay 373. ,, van Bassi 412 v. Matthias Corvinus 191. „ Döhring 249. ,, van Jagow 318. „ ,, Jannon 199. Mauburnus, Joannes 229. Maulkorbgesetz 557. Maurice, F. D. 614. Mauritius, congregatie van den H. 103. Maurits van Oranje 367. ,, ,, Saksen 402. Mauro Cappellari 532. Maximilliaan, K. van Mejico 571. I 193 v., 258 ; II 402. Max Joseph 556. Mayron, Franciscus 240. Mazenod, E. de 589. Mazzini 533 v. Mechitar 424. Mechitaristen 424. Mechthildis van Hakeborn 149. ,, van Maagdeburg 148. Mecklenburg, Hendrik van 304 v. Mediatieacte 547. Medici, Lorenzo de 189. Medina, Bartholomaeus de 438, 443. Meerbeeke, Willem v. 137. Meinraad 67. Meiwetten 558. Melanchthon 284, 291, 303 vv., 319 vv., 325, 338, 375, 378 vv., 396. Melchior Volmar 334. Meletino, overwinning bij 187. Melisinde 52. Alphabetisch naam- en zaakregister. 671 Melfi, synode van 12, 97. Memling 271. Memmi, Lippo 272. Mendez 430, 434. Mengelberg 503. Menken 613. Mennonieten 383. Menno Simons 383. Menochius, Stephanus 443. Mentana, slag bij 536. Meran, hertog van 31. Mereedariërs 115. Mercurianus, Everardus 406 v. Mergentheim 119. Meriman 579. Merken, Lucretia van 512. Merle d'Aubigné 613. Mermillod 548 v. Merswin 243. Merten 575. Meruit 160. Mespelbrunn, Julius Echter van 402. Methodisten 387, 611. Methodius 604. Metropolieten 92 v., 218 v. Mettenleiter 603. Meyfart 385. Messofanti 533. Michaël III 70. „ VII 69. ,, a Ripa 467. „ de Sanctis 461. Helding 324. Michelade de Mmes 340. Michelangelo 194, 270, ! 447 vv. Milicz van Kremsier, Jan 198. Militie van St. Jacobus : 120. Milner 599. Minden, Jan van 233. Minderbroeders zie Franciscanen. , I Miniatuurschildering 156. Minimi 232, 394. Miollis 523. Mirari 506. Mis 121, 262 v. „ hulden 121, 266. Misparodieën 263. Missaal 402. Missa bifaciata 122. j Missa de potatoribus 263. Missa potatorum et lusorum 263. „ satyrica in honorem Bacchi 263. ,, sicea 122. ,, trifaciata 122. Missiegenootschap van het goddelijkWoordte Steyl 589. Missiën, buitenlandsehe 425 vv., 592 vv. Mission bottée 343. Missievereenigingen 592 612. I Missievereeniging van Mill-Hill 589. I Mississipi-eilanden 429. Mistowi 66. Moded.Hermanus 361 v. Modernen 612 v. Modernisme 574. Modernisten 584 vv. Moeder Gods, congre- gatie der 103. Mohammed II 190. ,, Abdallah Anna- sir 64. ,, Aben Alamar 65. Möhler 599. Molina, Ludovicus 438, 465 vv. Molinos, Michaël 489 v., 490. Momma 382. Monaldus 150. Monarchia Sicula 18 noot 3, 494. Mongolen 68. Monino 500. Monitorium 499. Monomopata 435. Monsabré 599. Montalembert 543 vv., 601. Monte Cassino, congregatie van 587. ,, Corvino, Joannes de 68. Montegranelli, Carlo da 231. Montemajor 465. Montesino, Antonius de 426. Montesquieu 608. Montfaucon 424. Montferrat, Bonifatius van 56 v. Montfort, Amaury van 76. ,, Simon van 56, 75 v. Montmorèncy 339 v. Montpellier, synode van 85. Montoya 427. Moraal 246 v., 443, 599. Morales 453. Moran, kard. 596. Moravische broeders 203. Moreiro 497. Moreno, Garcia 572. Morigia, Jac. Ant. 413. Morimond 100. Morinus 414. Mörlin, Joachim 379. Mormon 611. Mormonen 611. Morone, Joannes 390. Morre, Jan 449. Mortagne, Walter van 148. Morton 354. Morus, Thomas 259 v., 346. Mostaert, Jan 272, 450. Motte Guyon, Jeanne Marie de la 490 v. Mozart 453. 672 Alphabetisch naam- en zaakregister. Mühlberg, nederlaag bij 324. Müller 539. „ Andreas 602. Karei 602. Multipïices inter 506. München, school van 602. Munio van Zamora 111. Munster 333. „ , vrede van 329 v. Münzer, Thomas 292, 300. Murat IV 375. 530. Muret, slag bij 76. Murillo, B. E. 453. Murmellius, Joannes 256 v. Murray 354. Mus ei Gregoriani 533. Museo etrusco 533. Mutianus Rufus, Koenraad 257, 290. Muziek, kerkelijke 273, 453. Myconius 292, 315, 334 v. Mystici 242 w., 262. Mysticisme 384. Mystiek 147, 242 w. N. Nakatenus, Wilhelmus 445. Nanini 453. Nantes, edict van 342. opheffing van het j edict van 343. Napoleon I 530 w., 549, 566 ; III 518 w., 535, 544 v. Narbonne, synode van 85. Narvaes 541. Nasalli 561. L Nass 441. Natalis, Alexander 474. | Naumann 411. Xavarrus zie Martinus Azpilcueta. Navas de Tolosa, slag bij 64. Necker 516. Nederlandsche gereformeerde kerken 610. Neercassel, Joannes 475 v. Negroni 499. Nelson, Joannes 351. Neo-platonici 138. Neoscholastiek 599. Neue Evangelische Kir- chenzeiting 608. Neurenberg, godsdienstvrede van 314. ,, rijksdag van 320 v., 398, 479. Neuhaus, Nicolaas 223. Newbridge, Willem 79. Newman 565 v., 599. Nicolaas I keizer van Rusland. 568 ; II 568; IQ 413. „ II Paus 4, 63; III 127; IV 43, 62, 71, 161 ; V 164 v. ; 186 v., 205, 251 w., 255. ,, Amsdorf 323. de Nysse 240. „ d'Orbelles 240. I ,, Eymericus 247. H. 127. Russ 207. „ Tedeschi 247. van Lyra 248 w. „ Naarden 207. „ St. Alban 126. Nicolas 599. Nidda 319. Nider, Joannes 235, 247. Niclashausen, Jan Böhm van 207. Nieheim, Theoderik van 172, 215. Nieuw-Granada 428. „ -Zeeland 596. Nikon 615. | Nobili, Rob. de 430. Nobrega, Emmanuel de 427. Nobunanga 431. Nogaret 47, 159 v. Nogent, Guibertus van 128, 149. Nominalismus 139 v., 239 v. Non expedit 539. Nonnius, Ferd. 248. Noord-Afrika 68, 434. Noort, van 599. No popery 566. Norbert, zie Platei. Norbertus 20, 79, 94, 103 w. Norfolk 351. Norreys, Philips 236. Novaes, Paulus Diaz de 435. Nuntius Apostolicus 370. Nugnez 434. Nuper exrationalibus 46. Nureddin 53. O. Oberthür 511. Oblaten der Onbevlekte Ontvangenis 589. „ van den H. Am- brosius 415. „ van den H. Carolus Borromaeus 415. Obrecht, Jacob 274. O'Brien 566. Observanten 233 v., 413, 588. Observantes de commu- nitate 234. Occam, Willem 165, v. 172, 239 v. Occamisten 239 v. Oceanië 596. Ochino, Bernardino 346, 374, 413. O'Connel 564 v. Alphabetisch naam- en zaakregister. 673 Octavianus 25. Odeghem, Jan. 273. Odo van Parijs 121. ; Oecolampadius 322 v. Oehmbs, Antonius 511. Officialis 95. Officiarii 96. Officium stratoris 90. j Olaf 372. Olaf Peterson 372. Oldebarneveld 366 vv. Oldendorp 317. Olevianus 327. ; Olfer, Joannes Jacobus 415. ï Olier 445. [ Oliesel 125. | OhmpiaMaidalchini397. Oliva, Christiaan van 65 v. [ Olivetanen, congregatie der 233. OUvier van Keulen 58 v. Olivi, Petrus Joannes 82. Omar 49. Ommaten, Jan van 207 v. Onbevlekte Ontvangenis 604. ^Onbevl. Ontv., broeders der 590. Onbevl. Ontv., dogmaverklaring der 379, ! 535. Onbevl. Ontv., strijd over de 464 v. Onbevlekt Hart van Ma ria, Paters van het 595. Ondeelbare Helvetische [ Repubhek 547. Ons land 154. •Ontologisme 574 vv. Onwettige synode 175. ; Oost-Indië, Nederlandsch 593. Oost-Afrika 434, 595. Oosterzee, J. J. van 614. Oostzeegebied, Russisch I Openbare boete 263, Oppède 338. Opzoomer 609. Organisten, verbond der 566. Oratorianen, congregatie der 414 v. ,, Fransche 414 v. Oratorium, muzikaal 414. Orcagna 271 v. Ordaliën 131. Orde des Verlossers 231. Orden, kleinere 114 v. ,, religieuze 98 vv. 226. w., 404 vv., 411 w., 587 vv. Ordo B. Mariae, de mer- cede redemptionis cap- tivorum 115. i Organisatie-commissie 529. j Organisatie op het R. K. kerkgenootschap 561. Organisch statuut 561. Orlando Lasso 274, 454. Orley, Barend van 451. Orphanieten 202. Orsini, kard. 171. , 191, 255. „ 545. Orthodoxen 613 v. Ortlieb 81. Ortuinus Gratius 267 w. Osbertus van Clare 126. Osiander 307, 346, 379. Osiandrische strijd 379. Osmanen 189. Otranto, overrompeling van 190. Ottavio Frangipani 464. Otto, bisschop v. Trier 223. „ Colonna 179. „ de Groote 9. ,, v. Bamberg 66, 94, 121. Otto van Beieren 24. ,, „ Brunswijk, 29, 30. Otto van Brunswijk-Löne-burg 304. „ „ Ostia 12. ' I „ Saksen 65. ,, ,, Veen 451. Otto van Wittelsbach 30. » „ Truchsess 462. Oudere humanisten 267. Oud-katholicisme 677 v. Oviedo 434. Overbeck 602. Overwinning, Paters v. I de 232. Oxford, beweging van 564. synode van 126. Ozanam 544. P. Pacca, kard. 484, 626, 531. Pacheco 431. Pacher, Michaël 271. Pacificatie van Gent 369. Paez 434. Paleologus, Joannes 168, 183. Palestrina 414, 454. Palladio 448. Pallavicini 397. Pallium 18, 71. Palma Vecchio 450. Palmieri 599. Palts, Frederik V van de 328. Paludanus 259. Palude, Petrus de 240. Panelli, Domenico 679. Paolani 413. Paolo Veronese 450. Paoluzzo, kard. 493. Pappenheim 329. Paraguay 428. Paredes, M. A. de 461. Parentucelli, Thomas 255. Paris de Grassis 237. Parijs synode van 22, 80, 139. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 674 Alphabetisch naam- en zaakregister. Parker. Matthaeus 349. Parma, Alexander van 360. Parma, Margareta van 359. Parr, Katharina 346. Pascal, Blaise 473. Pascendi dominici gregis mandatum 586. Pasehalis II 13, 18, 69, 99, 117 ; III 26, 38. Pasehalis Baylon 461. Passagiers 80. Passaglia 599. Passau, synode van 261. Passerat, Jos. Const. 417. Passionei 496. Passionisten, congregatie der 417. Pastoors 96. Pastoraal 444. Pastor aetemus 583. Patarelli 74. Paterini 74. Patrimonium 14, 33, 43 noot tj 168, 519. Patrizi 576, 598. Patronaatrecht 224. Patterson 522. Paulani 232. Paul Bert 546. Paulsen 411. Paulus 551. Paulus I van Rusland 568. „ II Paus, 189, 203, 208, 253 ; III 390, 398 v., 405, 413 vv. ; IV 348, 391, 401, 408, 412 ; V 146, 230, 350, 394, 409, 413 vv., 464 v. Paulus Scriptoris 240. ,, van Burgos 249. ,, van het Kruis 418. Paus 88 w. Pausen, Fransche 163w. ,, rechtsmacht der 218. Pauskeuze 27, 42 v., 170, 394. Pavia-Siena, synode v. 213. Pavia, synode van 25. Pax Clementina 474, 492. Payne, Georg 506. Pazmany, Petrus 373. Pazzi 189. Pazzi, Magdalena de 461. Pecha, Pedro Fernando 230. Peculium 27. Pedro II, don 571 ; V 541. Peel 566. Pehem 486. i Pelagius 59. Pelicani 598. Pellegrino Rossi 534. Pennafort, Raymundus de 222. Pennsylvanië 429. Pepe 533. Perauld 192. Perboyre 594. Pérégrin de la Grange j 361. Pères doctrinaires 418. Perez de Marchana 426. Perfecti 77. Permaneder 599. Perosi 603. Perrone 574 v., 599 v. Perrotti 254. Persons 350. Peru 427. I Perugino 273. Peruzzi 270. Pesch 599. Petavius, Dionysius 439. Peter Christus 272. ,, de Groote 614 v. ,, Vischer 448. Petites soeurs des pau-1 vres 590. Petrarca, Franc. 251 w. Petrobrusianen 79. Petrucci 195, 255, 490. Petrus Arbues 210. „ Cantor 143. ,, Da mi a nus 604. ,, de Luna 173, 177 v. „ de Tarantasia 14, 147. ,, „ Vineis 34. Faber 461. ,, Lombardus 121. Martyr 347. Mogilas 375. „ Niger 248. „ Nolascus 115. Philargi 175. ,, van Arragon 43, 171. „ Blois 143. „ „ Cordova 426. ,, ,, Luxemburg 171. „ ,, Murrone 43, 102. „ Pisa 230. ,, ,, Poitiers 142v. ,, Venerabilis 79, 143. Peutinger, Koenraad 257. Philippe Egalité 543. ,, van Orleans 474. Philip pijnen 434. Philippus, missionaris 68. ,, Benitius 115. Neri 403, 414, 454 v. Philips, missionaris 66. ,, I van Frankrijk 6 ; II 55 ; III 45 ; IV de Schoone 44 vv., 118, 160 vv., V 494. ,, II van Spanje 848, 359 vv., 403, 409, 441. Philips August 30 v., 40, 44, 54, 81. „ de Stoute 62. ,, van Hessen 292, Alphabetisch naam- en zaakregister. 675 299 v., 304 vv, 315 vv. Philips van Zwaben 29 v., 56. Phillips 599. Piacenza, synode van 20, 50, 122. Piaristen 419. Piccolomini, Enea Silvio de 185, 188, 256. Piccolomini, kard. 193. Pico de la Clorivière 606. Picpus, congregatie van 589. Pie, kard. 546, 599. Piëmonteezen 536. Pier del Monte 186. Pierre Bontemps 448. Pierre de Bruys 79. „ „ Valcourt 104. „ Flotte 46 v. „ Fourier 421. Pierson 609. Pieter de Kluizenaar 50 v. „ Pourbus 450. » van Arragon 76 v. „ ,, Castelnau 75. Piëtisme 385 v. Pietro, kard. 626. „ Bainalducci 164. Piffres 74. Pignatelli 606. Pilatus, zie Naumann. Pinturicchio 273. Piphili 74. Pireo, Ant. 427. Pirkheimer, Willibald, 287, 309. Pirrhing 443. Pisa, synode van 117, 174 vv., 213. Pisa-Milaan, synode van 194. Pisano, Andreas 271. Pistoja synode van 487 v., 502. Pithou 477 v. Pius II 188, 203, 255 ; III 193 ; IV 349, 391, 399 v„ 454; V 349, 363, 392, 409, 418 v., 461, 464, 470 ; VI 417, 485 vv., 602, 517 vv. ; VII 506, 519 vv., 530 vv„ 589, 606; VIII 532; IX 18 noot 3, 506, 533 vv., 542, 544 v., 557 vv., 563, 566 v., 572, 575 v., 580 w., 592, 605 v. ; X 539, 685, 598; XI 540. Piusverein 566. Pfefferkorn 258. Pflug, Julius 319, 324. Placet 478 v., 521, 550 v., 561. Planck 613. Plantanida, Joseph 456. Platei 430, 497. Platina 189, 253. Plato 138. Plebisciet 536. Pleydenwurff,Hans 272. „ Willem 272. Podiebrad 188, 203. Poenitentiaria 222. Poggio Braccioloni 253 vv. Poissy, colloque de 339. Poitiers vrede van 342. Polenz, Joannes van 292. Pole, Reginald 348, 390. Poltrot 340. Polycarpus 604. Pombal 435, 497. Pommeren 66. Pompadour, Madame de 497. Pomponius Laetus 189, 253. Pontanus 471. Ponte, Ludovicus de 445. Pontiaan van Hattem 386. Pontigny 100. Porphyrius 139. Porretanus, Gilbertus 140 v. Porta pia 536. I Portiuncula 107. „ -aflaat 108. ,, bijeenkomst te 107. Possevinus, Antonius 372. Potestas directa 47. „ indirecta 47, 89. „ spiritualis 47. Pothier, Dom 603. Potter, de 562. Poussin 452. Praag, synode van 200v. ,, vrede van 329. Praeclara 538. Praemonstratenzers 103 v., 588. Praemonstratum 103. Pragmatieke sanctie 184, 194. Prandauer 451. Praxedis 12. Predikheeren, zie Dominicanen. Preek 127, 266. Presbyterianen 383. Pressensé, Edm. de 614. Priesters der missie 415. Priester-Joannes 68. Prignano, Bartholomaeus 170. Privilegiën der geestehjkheid 604. Privilegium canonis 92, 604. fori 37, 92, 394. Procida, Jan van 43 noot 2. Professio fidei Tridentina 402. Promissio 8. Proprio sacerdoti 123. Proske 603. Prosper de S. Crose 442. ,, Lambertini 443, 493. Prota-Giuleo 579. Protestanten 310. ,, -vereeniging 608. 676 Alphabetisch naam- en zaakregister. Protestantisme 607 w. ,, , inwendige ontwikkeling van het 377 w. , oorzaken der snelle uitbreiding van het 375 w. Protestantsche missiën 612. ,, theologie 612. Providas 506. Provisio 219 v. Provisiones 402. Pseudo-Dionysius 244. ,, -hervorming 214. -Isidorus 483. Pruisen 66. Prutenus, Dominicus 266. Ptolomaeus 396. ,, Venetus 234. Publicani 74. Puget 452. Pugin 601. Pupper v. Goch, Joan. 206. Puriteinen 283. Pusey 565, 582, 611. Puseyisme 564. Puttkammer 559. Q. Quaestor palatii 95. Quanta cura 581. Quarta funeralium 235 v. Quercia 271. Quesnel 474 w., 494. Quiëtisme 480 w. Quilimane 436. Quinten Massijs 272,449. Quod olim 159. Quo graviora 506, 532. R. Raad der beroerten 363. Radboud-stiehting 600. Radboud van Utrecht 251. Radet 523. Radewijns, Florens 227. Rainald van Dassel 24 vv. Rainerus 83. Rafaël 194, 270, 446 w. Ranke 411. Raskolnieken 615. Rationalisme bij de Duitsche protestanten in Nederland 511. Rautenstrauoh, Steph. 485, 510. Rauwenhoff 609. Ravaillac 343. Ravignan, de 599. Raymond Martin 62. „ du Puy 117. „ van Barcelona 118. ,, van Toulouse 51. „ VI van Toulouse 75 v. „ VII van Toulouse 76. Raymundus Lullus 241. „ de Pennaforte 115, 150. ■ ,, van Capua 235. Raynald 33, 414. Realismus 139 v., 238 v. Recht, kerkelijk 247 v. Reconsolatio animae 74. Redemptie 123. Redemptoristen 416 v., 596. Redemptoristinnen, congregatie der 417. Redenaars 444. Reductiën 428. Regalia 14, 21, 25, 479. Regaliënstrijd 479. Regensburg, overeenkomst te 298. ,, rijksdag van 314, 527. Regolamento 416. Regulae Cancellariae 247. Reichensperger, August 556 v., 601. „ Peter 557. Reichsdeputations- hauptschluss 527. Reiffenstuel, Anacletus 442. Reimarus 509. Reinhold 582. Reinkens 578 vv. Reisach 574. Religie-ediot 561. Religiefonds 486. Rembrandt 463. Remigius 460. ,, van Auxerre 139. Remonstratenten 366 v. Remonstrantie 366. Renaissance 270. „ , bloeitijd der 447 w. ,, , bouwkunde de 270 v. „ , christelijke 250 w. ,, , heidensche 252. „ , letterkundige 250 vv. Renan 545. Repeal-association 566. Repubhek van het ver- eenigde België 487. Requesens, Don Luis de 364. Rerum novarum 538. Reservatiën, pauselijke 219 v., 221. Reservatio casuum 488. Reservationes 167. Reservatum ecclesiasticum 326 v. Restauratie 542. Restitutie-edict 329. Reuchlin, Joannes 248, 258, 288 v. Reusch 578 v. Réveil 609. Reville 609. Rheid, Hermann 229. Rheims, synode van 16,. 22, 97, 123. Rheinfelden 9. Rhodes, de 430. Alphabetisch naam- en zaakregister. 677 Riario, Qirolamo 189 v., 191 v., 266. Bibera 430. Ricciardi 533. Ricci, Catharina de 461. „ Laurentius 498. vv. „ Matth. 432 v. ,, Scipione 488 v. Biccio 448. Richard 11, 173. ,, Leeuwenhart 28, 55. „ van Cornwallis 36, 41, 60. „ van Middleton 147. Richelieu 329, 343, 478. Richer, Edmond 478, 482. Ridderorden, geestelijke 116 vv. Ridders van Pruisen 67. ,, vanSt. Jan 117 v. Ridley 347 v. Riemenschneider, Til- man, 271. Rijksdag van Augsburg 378. ,, van Worms 321. Rijkssteden 307. Rio 601. Ripalda, Martinez 438. Risus pasehalis 128. Ritschl 614. Rituahsten 565, 611. Rijnverbond 528. Robbia, Andreas della 271. Robert Barclay 385. Brown 383. Robertus 100. Holcoth 239. Robertus Pullus 141. „ vanArbrissel99, 106. „ van Melun 142. Robert van Artois 61. vanGenèvel71. Robertson, F. W. 614. , I Robespierre 518. Rockingham, rijksdag van 18. Rococo 453, 600 v. Rode, Jan van 268. Rodericus Sancius de Arevalo 186. Rodriguez, Alphonsus 445. Roger II 64. Rogerius van Sicilië 18 noot 3, 20 v. i Rogier van den Weyder 271. Rokycana 203. Roland 7. Rolandus Bandinelü 24, 25, 142. Romanae Sedis 430. Romania 57. Romanum decet Ponti- ficem 493. Romeinsche synode 103. Ronge, Joannes 477. Ronkalische vlakte, rijksdag in de 25. Roon, von 657. Roos 476. Rosa van Lima 426, 461. Roscellinus van Com- piègne 139 v. Rosier 603. Rosmini-Serbati 576. Rosshirt 511. Rossi, B. de 598. Rota romana 221. Rothmann, Bernard 314, 316 v. Rotschild 533. Rotsgebergte 596. Rousseau, Jean Jaeques 508 v. Rouvier 546. Rovenius, Philippus 370, 475. Rovere, Julianus della 189. Royer 602. Rozenkrans 266. 1 Ruardus Tapper 469.. Rubeanus, Crotus 258. ; Rubens, P. P. 463. Rudigier van Linz 606. Rudolf II 328. „ van Habsburg 41 I v. „ van Zwaben 8 vv. Rudolphus Lange 256. Rue, Pierre de la 274. Rufus, congregatie van den H. 103. Rügen 66. Rulman Merswin 232. Runkeler 74. | Rupertus vanDeutz 148. Rusland 567, 614. Ruthenen 567. Ruysbroek, Joannes 81, 243. s. Sabatati 77. Sabattariërs 384. Sacco di Roma 390. Sachsenhausen, appella- tie van 164 vv. Sacramenten 120 vv. Sacramentsstrijd 378. Sacramentswonder 125. Saeré Coeur, dames du 590. Sacristanus 113. Sadoletus, Jacobus 390. Saffi 634. Sagmüller 599. Sailer 606. Sainte Marthe 414. Saint-Simonisten 543. Saksen, Frederik v. 284 vv. ,, 'Maurits van 324. Saladin 31, 54 v. Saldanha 496. Saleh 69. Salesianen 589 v. Salisbury, Jan van 251. Salie, Joannes Baptista de la 460. Salmeron, Alphonsus. 340, 405, 412. 678 Alphabetisch naam- en zaakregister. 44 da Salomon Levi 249. Salvator mundi 46. Sambuca 416. Samost, synode te 568. Sanchez, Thomas 443. Sanction pragmatique v. Bourges 477 v. Sanctio pragmatica 44 noot 3. Sand, George 545. Sandoval 428. Sangallo, Antonio da 270. Giuliano da 270. San Germano, verdrag van 59. „ ,, vrede van 33. Sanseverino 265. Sansovino, Andreas 271, 448. „ Jac. 448 v. Santhorstianen 512. Santi 599. Santino Solari 452. Sarcander, Joannes 461. Sardinha 427. Sarpi, Paolo 374, 394. Sarthiano, Albertus v. 234. Satolli 570. Sauli 195, 255. Savelli 32, 190 v. Savigny 656. Savonarola, Hieronymus 217, 268. Scamozzi 451. Scapulier 113. Scavini 599. Schadow, Willem 602. Schaepman, Dr. H. J. A. M. 564. Schaff 614. Schaftesbury 505. Schall, Adam. 433. Schanz, 598 v. Schartlin, Sebastianus 323. Schaumburg 293. Scheeben 599. Schegg 598. Scheiner, Christophorus 396. Schell 539, 584. Schelling 551. Scherer 460. Scherpe resolutie 367. Scheuring v. Felix V 282 v. „ , westersche 169 vv. Scheurl 283. Schilderkunst 155, 271, 449, 452, 602. Schinkel 601. Schismatieke Grieken 373. Schleiermacher 614. Schlick, Caspar 185. Schlüter, A. 451. Schmalzgrueber, Franciscus 442. Schmidt 601. Scbmidt, L. 509. Schmier,Franciscus 442. Scholae 135. Scholastiek 140 v., 238 w.' Scholte, P. H. 609. Schongauer 272. Schoolbroeders van den H. Aloysius 590. Schorel, Jan van 451. Schorlemer-Alst 558. Schottenkloosters 115. Schraudolph 602. Schrökh 486. Schulte 599 v. ,, , von 578. Schuurman, Anna Maria 385. Schwane 599. Schwannthaler, L. van 602. Schwegler 613. Schweitzer, Alexander 613. Schwenkfeld, Caspar 384 Schwesterionen 116. Sciat maxima tua fatuitas 46. I Sclafenatus 191. Scotisme 238. Scotisten 111, 239 v. Scotus Erigena 139. Scotus, Joannes Duns 126, 146, 239 w. Sculptuur 270. Scupoli, Laurentius 446. Isecchi 396. I Secten, kleinere 78 w. Secularisatie-decreet 516. Sedecias 611. Sedisvacatio 42. Segneri, Paulus 444 v., 490. | Seitz, L. 602. Semgallen 67. Séminaire du Saint-Es- prit 427. Seminaria generalia 415. Seminarium generale 561. Semler 509. Senatoren van den H. Stoel 92. Senegambië 435. Senna 435. Sens, synode van 142. Sergius IV 50 noot 1. Servede (Servet), Michaël 336, 383. Servieten 115, 147, 241. Servitia 220 v. „ communia 220. ,, minuta 220. Seymour, Joanna 346. Siam 593. Sickingen, Frans van 290 v., 303. Siciliaansche vesper 43. Siestrencevics 568. Sieyès 516. Sigebertus van Gem- bloux 120. Siger van Brabant 138. Sigismund, keizer 176 w., 180 v., 200 v. II van Polen 373; IH 373. Alphabetisch naam- en zaakregister. 679 Silveira, Gonzales de 435. Silvester 229.. ,, Guzzalino 102. Silvester, Prierias 285, 294. Silvestrijnen 102. Silvestro, Fra 217. Simen 485. Simone di Martino 272. Simon Richard 443. Stock 112. Sirlet, Willem 393. Sis, nationale synode van 71. Sixtijnsche kapel 190. Sixtus IV 189 v-, 209 v., 222, 232 w., 251 w., 255, 264 vv., 464, 580; V 92, 120, 264, 393, 409, 422 v., 463. Skanderbeg 187. Skarga, Petrus 444. Smalkaldische artikelen 319. bond 314 v., 398. Smit, Joseph 611. Socialisme 538. Société des missions étrangères 427. Sociëteit van Jezus, 394, 403 w., 426 w., 458, 463, 496 w., 588, 592 vv. Socinianen 374, 383,511. Socinios 434. Socinus, Faustus 374. „ Laelius 374. Soderini 255. Sofia, gravin 52 noot 1, 132. Soglia 484. Soissons, synode van 139, 142. Solari, Aloysius 606. Sollicitudo omnium eccle- siarum 531. Solis, kard. 500. Somasken, orde der 418. Sommerset, hertog van 348. , I Sonderbund 548. | Sonnenfels, Joseph 485 Sonoy 364. | Sorben 65. Sorbon 137. Sorbonne 187. Soreth, Joannes 234. Soto, Dominicus de 438 „ Petrus de 438 v Spaansche inquisitie 209, 360. Spalatinus 293. Spangenberg 386. Spee, Friedrich 460. Speculatieve godgeleerdheid 437. Spener, Phil. Jac. 386, 509. Spengler 287. Speronisten 74. Sperrgesetz 559. Spiegelberg, Maurits v. 256. Spiegel, von 553. Spiers, rijksdag van 305 v., 320 v. vergadering van 297. Spinoza, Baruch 411. Spirituales 82, 109, 164 w., 198. Spolding, Joannes 596. Sprenger, Jacobus 459. Stade, Albertus van 84. St a hl 613. St. André 340. Stamslaus 460. Staphilus, Frederieus 440. Stapleton, Thomas 440. Staroversen 616. Staupitz, Joannes van 27». St. Cyran, abbé de 4711 w. Steenoven, Cornelis 477. Stedingers 83. Steinle, Eduard von 602. St. Jan, orde van 330. Stephanus 57. : Stephanus 100 v. | „ Brulefer 240. ,, de Ansa 76. „ Langton 39 v. „ van Lisiac 99. „ Muret 98. j Sterckx 562. St. Evremond 507. Stigmata 109. ■ Stipendia 96. Stock, S. 485. I Stöckl 599. ! Stoel, inkomsten van den H. 220. I St. Omar, Godfried van 117. Strabo, Walafried 149. Straffen, kerkelijke 130. Strafford 356. Strauss, David 613. St. Truyen, vergadering te 361. Stuart, Maria 348 vv. Studium 135. Studium generale 135, 225. Stunica 248. St. Victor, Hugo van 120,141,148 v. „ „ Bichard van 148 v., 245. Suarez, Franciscus 366, 437. Subtractie 173. Successieeed 346. Suger 53. Sully 342. Sulpitianen 415. Summae casuum 246. Summepiscopi 377. Summi desiderantes 191. Super Petri solio 47. Suprematie, acte van 345. „ eed op de 347, 255. Surgant, Ulrich. 267. Suriname 596. Suso, Henricus 243. 680 Alphabetisch naam- en zaakregister. Suspensio a aacria 38. Sutri, verdrag van 14. Syllabus 557, 581. „ afkondiging van den 537. Sylva y Torres, Joseph de 593. Sylvester II 49 noot 1. Synergismus 380. Synergistische strijd 380. Synode, H. 615 v. Synoden, hervormende 213. Synode van 1811, nationale 525. Syrlin, Jörg 271. Szaboles, synode van 126. T. Tabor 201. Taborieten 202. Taf fin, Jean 361. Taikosama 431. Talleyrand 616 vv. Tanehelm 78 v., 104. Tancred 28, 51 v. Tanner, Adam 439, 460. Tanucci 416, 499. Tarquini 599. Tauler, Joan 424 v., 387. Tebaldus van Milaan 6. Teelink, Ewald 385. M Willem 385. Tempelhoeren, vereeniging der 543. Tempeliers 118 v. „ opheffing der 161. Terwen, Jan 448. Tesserants 74. Testaete 351, 610. Tete 435. Tetzel, Joannes 218 v. Teutonicus 150. Teutonische ridders 330. Thassaeus van Suessa 34. Theatijnen 393, 412. Theobald van Champagne 56, 61. Theobald van Navarre60. „ Vi conti 41. Theoderik van Vfie 175. Theodorus de Celles 104. „ de Cock 476. Theodosius 9, 84. Théologie du compromis 612. Theologie, Duitsche 243. Theologische dwalingen 468 vv. ,, twisten 463 w. Theresia 395, 403, 423. 444, 460. Thibet 593. Thoman 435. Thomas Aderpul 309. ,, a Kempis 214, 229, 244 v., 267, 387. „ Becket 37 vv. „ Falcoja 416. „ Linacre 260. „ Parentucelli 186. „ van Aquine 111, 121, 128 v., 137, 145, 197 vv. Thomas v. Canterbury 94. ,, ,, Straatsburg 241. „ ,, Villanova 444, 462. H. 126. Thomasius 613. Thomisme 238. Thomisten, 111, 239 v. Thorbecke 563. Thorwaldsen, Bertel 602. Thuhut 519. Thurn, Matthias 328. Tiara 90 v. Tibaldeschi 170. Tiele 609. Tiletanus, zie Jodocus van Ravesteyn. Tilly 329. Tilsit, vrede van 528. Timotheus 604. . I Tintoretto 449. Tirinus, Jacobus 442. Tittelmans, Franciscus. Titus 604. Titus Oates 351. Tiziano 449. Tobias 229. Toledo, synode van 225. Tolentino 518. Toletus 394, 443 w., 470. Tolomeo, Bernardus 233. Tordesilla, verdrag van 193. Torquemada, Joannes 183, 186, 240, 247. Thomas 210. Torregiani 498. Tortella 254. Toskaansche congregatie 235. Toskaansche eremieten 113. Toskane, Leopold v. 602. Tostatus, Alphonsus 249. Toulouse, synode van 85, 126. Tournon 531. Trabucco 579. Tractarianen 611. Tractarianisme 564. Tracts for the times 565. Traditionalime 574 vv. Transfiguratie 126. Transsubstantiatio 32. Trappisten 426, 588. Traversari, Ambrosius 183, 254. Trente, concilie van 225, 398 w., 552. Treuga Dei 27, 131. Tribur, rijksdag te 8, 16. Trier, synode van 22, 148. Trinitariërs, orde der 115. Triniteitsleer 139. Tritheïsmus 139. Trithemius 256 v. '. . Alphabetisch naam- en zaakregister. 681 Troyes, synode van 97 ■ v., 118. Tübingen, school van 613. Tunis 595. Turan-Schah 61. Turibius van Lima 428. Turken, strijd tegen de 187 vv. Turkije 593. Tyeho de Brahe 395. Tyrrell 584. u. TJbaghs 576. Ubertino da Casale 82. Uijtenbogaert 366. Ullathorne 596. Ullmann 614. Ulrich van Wurtemberg 311, 314 v. „ Zasius 291. Ulvinga, Hendrik 53 noot 1. Unam Sanctam 46, 160, 194, 241. Unie 183, 607. „ Calvinistische 238. Unigenitus 415, 474,494. Unie van Utrecht 364. Unitariërs 374. Universalis Ecclesiae 565. Universa per orbem 455. Universitas 135. ,, Oregoriana 392. Universiteiten 134 w. „ vrije katholieke 600. Urbanus II12 v., 18, 50, 97, 122 ; III 27, 99; IV 36, 61, 126 ; V 168, 197, 231 ; VI 126, 171 vv. ; VII 264, 394; VIII 92, 392, 413 w., 426, 456, 479. Rhegius 291. Urraca van Castilië 31. Ursula 419. ,, Benincasa 412. Ursulinen, orde der 419 v. Ursinus 327. Usunhassan 189. Utraquisten 201 vv. V. Vadianus 323. Val, Andreae, J. 385. Valentia, Gregorius de 439, 467. ValladoKd, synode van 225. Valla, Laurentius 253 v. 255. Valignani 431. Van Blois, graaf 51. „ Brederode 362. Carben 268. „ den Gronde, Joannes 267. h Dijck 452. Erkel 476. h Espen 482. „ Eyck, Hubert 271. „ Jan 271. ,, Maanen 561. „ Oosterzee 613. „ Os, W. 529. Swieten 485. „ Vermandois, graaf 51. Vassy, bloedbad van 339. Vargaz, Bartholomaeus 427. Varna, nederlaag bij 184. Vasquez, Michaël 467. „ Gebriël 438 v. Vasten 605. Vastendagen 127. „ -synode I 4 ; II 6 ; III 7. Vaticaansch concilie 537, 542, 548, 579, 582 vv. Vaticaansche bibliotheek 187 v. Vaucel 476. Vaughan, kard. 689. Vaux, Pierre de 76. Veertig-uren gebed 455, 605. Vegio 255. Veit, Philips 602. „ Stoss 271. Velasquez 453. Venddme, Godfried van 120. Venetië, vrede van 26 v., 56. Ventura, Joachim 677. Venturini de Bergamo 243. Verba delirantis filiae 46. Verbetering der zeden 461. Verbiest, Ferdinand 433. Vereenigingen voor den eeredienst 545 v. Vereering der Heiligen 126. Vergara, de 248. Vergerio 255, 374. Vering 599. Vermigli, Petrus 374. Verona, synode van 85. Verrocchio 271. Verval van tucht en zeden 308. Verzoekschrift 361. Vestiti 74. Vianney, J. B. 606. Vicarii 95. „ capitulares 524, „ in spiritualibus et temporalibus 96. Vicari, Herman van 555. Viearius 96. „ generalis 95. Vicecancellarius 91. Vicelinus 66. Victor III 12, 50; IV 20, 25. ,, Amadeus 494. Victor congregatie v. St. 103. 682 Alphabetisch naam- en zaakregister. Victor Emanuel 534 w. Vieira, Antonius 444. Vienne, XV algemeene synode van 62, 115, 125, 162, 213, 235; 248. Vienne, synode van 15. Vignola 447. Vigouroux 598. Vilela 431. Villanova, Thomas v. 404. Villavicencio, Lorenzo de 363. Villehardouin, Godfried de 56. Vilmar 613. Vincentius a Paulo 403, 415 v., 461 v. Vincentius a Paulo, vereeniging van den H. 544. Vincentius Ferrérius 171, 265 v. Vincentius van Beau- vais 147. Violet-le-Duc 601. Virchow 657. Vischer, Peter 271. Visio beatifica ,166. Visitatie, orde der 480 v.^ Vitry, Jacques de 58, 137. Vittoria 453. Vitus 67. Vleugel, orde van den 119. Vocavit nos pius 188. Voetianen 382. Voetius, Gisbertus 382, 385. Volkmar 51, 613. Volksonderricht 268. Voltaire, Franciscus Maria Arouet 508. Von Spiegel 574. Voor-Indiê 593.' Vorilong, Willem 240. Vorming der geestelij ken 455. . Vormsel 121. Vornken, Willem 229. Vorsten-oontraoten 185. Vosen 599. Vosmeer, Sasbout 370. Vossius, G. J. 368. Vrijen geest, sekte van den 80, 203. Vrije kerk 611. Vrije kerkelijke vereeniging 611. Vrije presbyteriaansche kerk 611. Vrijmetselaars, orde der 506 vv., 532, 538, 541. Vroeg-gotiek 153. Vulgata 403. w. Waldburg, Gebhard Truchsess van 327. Waldeck, Frans v. 316 vv. Waldeck-Rousseau 646. Waldemar 66. Waldenzen 76 vv., 338, 458. Waldo, Waldus 76. Wallenstein 328. Wallis, verbond van 333. Walpot van Bassenheim, Hendrik 118. Walter 599. Milne 352. ,, van Egmond, abt 132. Wapenspel 131. Washington, universiteit te 570. Watergeuzen 374. Weber 578. Wederdoopers 315 w. Weenen, concordaat v. 185. Weenen, congres van 530, 549, 560. Wees-gegroet 265. Weijer, Joannes 459. Weiss 599. Weisshaupt, Adam 506. Weldadigheid, christelijke 131. Wellington 566. Wenden 65. Wenzel 174. Wermbold van .Utrecht 267. Werner 599. Wernz, Fr. Xav. 600. Wesleyanen 387. Wesley, John 387. Karei 387. Wessel Gansfort, Joannes 206 v. Wessenberg 549 v. West-Afrika 435, 595. Westersche scheuring 196. Wetenschap, kerkelijke 134 vv., 436 vv., 597 vv. Wevelinkhoven, Floris van 223. Wezel, Joannes van (Richrat) 206. Whitefieldianen 387. Wiclef, Jan 176 v., 196 vv., 283. Wibert van Ravenna 10. Wieland 510. Wiggertz, Cornelis 381. Wijbisschoppen 96. Wilberforce, Henry 665. „ Robert 666. Wildt, Joseph 445. Wilhelmieten 113. Willem I, keizer van Duitschland 558. Willem II, keizer van Duitschland 559. Willem I, koning der Nederlanden 560 v. Willem van Utrecht 7, 8, 50 noot 2. Willem II van Engeland 18. Willem II, koning der Nederlanden 609. Alphabetisch naam- en zaakregister. 683 Willem III, koning der Nederlanden 564. Willem I van Oranje 359 vv. ,, III van Oranje 351, 356. „ IV van Hessen 327. ,, de St. Amour 144 v. ,, de Veroveraar 17 v. ,, Durandus 216. ,, van Bourges 94. ,, „ Champeaux 139 v. „ Holland 35, 145. ,, ,, Jülich-Cleve 321. „ Sicilië 23, 27 54. „ Tyrus 54. William Allen, Dr. 349. de Ware 146. Perm 385. Wimpheling, Jacobus 257, 291. Wimpina 312. Windesheim, congregatie van 228 v. Windthorst 556 v. Winterkoning 328. Wiseman, kard. 565 v., 599. Witheeren 103. Witt, Frans 603. Wittelsbach, Koenraad van 55. Witte Paters 595. Wittmann 606. Wolff, Matthias 591. Wolfgang van Anhalt 304. Wolgemut, Michaël 272. Wolsey 344 v. Woodhouse, Thomas 350. Worms, edict van 288, 298. ,, synode van 6, 8. „ rijksdag te 287. ,, concordaat van 15, 16 v., 20, 24, 28, 30. Wormser 609. Wullenweber, Jurgen 317. Würzburg, rijksdag te i 16. ,, synode van 20, 261. X. Xaverius, Franciscus 395, 405 v. ,, -vereeniging 592. Ximenes 216, 248. Z. Zabarella 177, 247. Zaccaria 483. Zaccaria, Antonius Ma- j ria 413. Zahn 613. Zakbroeders van Christus 113. Zambezi 435. Zamometic, Andreas v. 190. Zamora, Alphonsus de 248. Zarzülo 451. Zedelijk leven 129, 458. Zeitblom 272. Zelada 500. Zeiler 613. Zelus domus Dei 330. Zendelinggenootschap 612. Zenki van Mosul 52. Zevendedags - Baptisten 384. Ziebland 601. Zigliara 576. Zinzendorf, L. von 386. Ziska, Joannes 201 v. Zouaven 536. Zusters van de H. Maagd Maria 591. Zusters van Liefde 422, 591 v. Zwaardbroeders 67, 119. Zwabische bond 314. Zwarte dood 204. ,, zusters 230. Zwedenborgianen 388. Zwijsen, Joannes 591. Zwingli 311, 321 vv., 335, 376, 378. Zwinglianisme in Zwitserland 321 Vv. Zwirner 601. VERBETERINGEN EN AANVULLINGEN. Kerkgeschiedenis, Deel I en II. Deel I. bl. 341 : Benedictus IX. S. Messina, Benedetto IX Pontifice Romano, Catania 1922, p. 61 : „grace a une analyse detaillée et critique des documents étabht que, contrairement a l'opinion traditionette, Benoït IX monta sur le tröne de S. Pierre, non a dix ou douze ans, mais a un age beaucoup plus avancé, au moins vingt-huit ans" (Rev. d'Hist. Eccl. Tom. 21. Juület-Octobre 1925, p. 581. Deel II. Forschungen u. Quellen zur Gesch. des Constanzer Concils 1889. Art. Tom. I—II Münster 1896—1923. Tom. III zal weldra verschijnen. Deel II p. 245 : H. Meuffels, Sainte Lydwine de Schiedam, Paris 1925. Bardy, Paul de Samosate, Paris 1923. L. Bréhier, Histoire anonyme de la première croisade, éditée et traduite par . . . Paris 1924. Schmidlin, Kathohsche Missionsgeschichte, Steyl 1925 (598 bl.) geb. 12 M. Bonwetsch, Kirchengesch. Russlandsim Abriss, Leipzig 1923. A. v. Harnack, Marison II Aufl. (Texte u. Unters.) 1924. W. Bausset, Apaphtegmata. Studiën z. Gesch. des altesten Mönchtuns. Tübingen 1923. Vath. S. J. Der H. Thomas der Ap. Indiens, Aaehen 1925. Dr. Jos. Oeiselmann Die Eucharistielehre der Vorscholastik. Forschungen zur Christl. Literatur und Dogmengeschichte, Band XV. Paderborn 1926. HANDBOEK DER ALGEMEENE KERKGESCHIEDENIS II HANDBOEK DER ALGEMEENE KERKGESCHIEDENIS DOOR P. ALBERS, S.J. TWEEDE DEEL VIJFDE HERZIENE DRUK L. C. G. MALMBERG UITGEVER VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL 's*HERTOGENBOSCH - ANTWERPEN Enitendum magnopere, ut omnia ementita et falsa, adeundis rerum fontibus, retutentur; et lllud in prlmls sorlbentium obversetur animo, primam esse historiae legem ne guid falsi dicere audeat, deinde ne quid veri non audeat; ne qua suevicio gratiae sit in scribendo, ne qua simultatis. — Kfit aütem in scholarum usum confeotio commentariorum necessaria, qui Balva veritate et nullo adolescentium periculo ipsam artem historicam ülustrare et augere queant. Epist. LEONIS PP. XIII. d. 18 Aug. 1883. CUM SUPERIORUM PERMISSU. NIHIL ORSTAT. p Dr. HUBERTUS, O. M. Cap. IAbr. Cms. BUSCODUCI, die 17 Junii 1926. EVULGETUR. J. POMPEN. Vie. Oen. Busc. BUSCODUCI, die 18 Junii 1926. TWEEDE PERIODE. Vast Gregoritts vn tot Bonifatius vm. 1073—1303. EERSTE HOOFDSTUK. Pausen. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. W. M. Peitz S. J. Das Originalregister Gregors VII im Vat. Arch. Sitzungsberichte der Kais. Akademie der Wissenschaften, 165 B. 5 Abh. Wien 1911. Duchesne, Liber Pontif. II, 282—291. Registrum Greg. VII bij Migne, P. L., torn. 148 ; hetzelfde bij Jaffê, Biblioth. rer. German. II. Pertz, Monum. Germ. Libelli de lite imp. et pont. tom. 1—3, Hannover, 1891—1897. Qfrörer, Papst Gregor VII und sein Zeitalter, 7 Bde, Schaffhausen 1859—1864. Delarc, St. Grégoire VII et la réforme de 1'église au XI siècle, 3 vols, Paris 1889—1890. Mariens, Gregor VII, sein Leben und Wirken, 2 Bde. Leipzig 1894. — A. Dufourcq, Le christianisme et I'organisation féodale 1049—1300, Paris 1911. Neues Archiv, Stud. z. Reg. Gregors VII, 1913, S. 143. A. Fliche, Etudes sur les polémiques rel. : les Prégrégoriens, Paris 1916. Dezelfde, Hildebrand, Moyen-age 1919. Deze periode omvat den hoogsten bloei der middeleeuwsche Kerk : de krachtigste ontwikkeling van het primaat, de kruistochten, de universiteiten en de scholastiek, de opkomst der ridderorden, de grootste uitbreiding der kloosterlijke instellingen, het ontstaan der beroemde gothiek, de hei^orming van het kerkelijk leven. 1°. De kardinaal-diaken Hildebrand telde bij den dood van Alexander II (1073) omstreeks 60 jaren. Niemand had meer gewerkt dan hij ; niemand meer èn als eenvoudig kloosterling M van Cluny èn als pauselijk legaat in Italië, Frankrijk en Duitschland de zaak der zes voorgaande Pausen verdedigd. Nie- J) Berlière, Grégoire VII fut-il moine ? Revue Bénédictine, 1893, p. 337 ss. H. Orisar, Una memoria di S. Gregorio VII etc. Civilta Catt. 1895, Tom. III, p. 205—210. Hefele—Leclerq, Hist, des conciles, Paris 1912, Tom. V, p. 25 ss. 4 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. mand kende beter de moeilijkheden, waarin het pausdom verkeerde. Toch aanvaardde hij na eenig dralen de eenstemmige keuze (29 April 1073) en noemde zich Gregorius VII (1073—1085). Hij vroeg de bevestiging zijner keuze bij den roomsch-koning Hendrik IV, maar ontvouwde hem tegelijk vrijmoedig zijn beginselen en regeeringsplannen voor de toekomst. Toch zond Hendrik de bevestiging, die echter tevens de laatste was, welke aan een wereldsch vorst werd gevraagd. Gedurende de eerste tijden bleef Gregorius met den wreeden en wellustigen Hendrik op goeden voet en koesterde de hoop, dat de leeftijd hem zachter en zedelijker zou maken. Omstreeks Juli 1073 stonden de verdrukte Saksers op. In deze benauwdheid schreef Hendrik aan den Paus een nederigen x) brief, toonde berouw, beloofde beterschap en vroeg Gregorius om bijstand en raad 2). 2°. Terstond na zijn verheffing vestigde de Paus het oog op de heerschende kwalen des tijds, vooral op de schending van het caelibaat en de simonie 3). Den eersten Zondag van de Vasten 1074 riep Gregorius een synode bijeen en schreef voor : o. Zij die door simonie een kerkelijk ambt hebben verkregen, mogen dit niet uitoefenen. b. Allen die voor geld aan het hoofd eener kerk zijn gekomen, zullen deze verhezen, en niemand mag ze in 't vervolg koopen of verkoopen. c. In ontucht levende geestelijken mogen noch Mis lezen noch aan het altaar dienen, d. Mocht iemand deze verordeningen verachten, dan zal het volk zijn godsdienstoefeningen niet bijwonen, noch van hem de sacramenten ontvangen. Aldus moge de schaamte voor de menschen en de dwang des volks bewerken, wat de liefde Gods en het eervolle ambt niet vermocht 4). 3°. Legaten en brieven maakten deze voorschriften alom bekend. Hendrik IV ontving de legaten welwillend, zond zijn vijf reeds vroeger geëxcommuniceerde raadslieden heen en gaf verlof tot het houden van synoden ter uitroeiing van simonie en concu- *) Registrum Greg. VII, I, 25. Migne, 148, 309: „Talia qualia neq\ie ipsum neque antecessores suos recordamur Romanis Pontificibus misisse. 8) Baronius, Annales, a. 1073, n. 43. 8) Zie boven § 84, No. 2—6. 4) Epist. ad Ottonem Constant., Migne, 148, p. 645. Vgl. Registr., III, 4 etc. Vgl. Jaffê, Regesta RR. PP. II ed., I, 603. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. 5 binaat. Maar bisschoppen en priesters teekenden verzet aan tegen de decreten des Pausen. En ofschoon deze steunden op oude verordeningen, die reeds vroeger door Clemens II (1046—1047), Leo IX (1049—1054), Nicolaus II (1058—1061) en Alexander II (1061—1073) waren hernieuwd, de synoden ter uitvoering bijeengeroepen mislukten. Te Erfurt, Passau, Rouaan en Poitiers ging het ergerlijk toe. De vaders der synode van Parijs noemden de decreten van Gregorius „ondragelijk en dus onredelijk". In Italië schold men den Paus een ketter, die het woord van Christus „Qui potest capere, capiat" niet begreep. Zelfs heilige bisschoppen, zooals Anno van Keulen vreesden voor de uitvoering der decreten.1) Altman van Passau, dis aan de zaak des Pausen verknocht bleef, kwam in levensgevaar. Gregorius, ofschoon ten zeerste bedroefd over het ingeslopen bederf, over de lafheid der onwaardige bisschoppen en de zelfzucht der vorsten, stond pal in zijn eenmaal genomen besluit en vertrouwde op God 2). 4°. Terecht overtuigd, dat uitstel den toestand zou verergeren, ging hij vastberaden vooruit en vaardigde op zijn tweede beroemde vastensynode (24—28 Febr. i075) het bekende decreet tegen de investituur3) uit. Met alleen toch werd het caelibaat ergerlijk geschonden, het kerkelijk beneficie veelal voor geld gekocht, maar de Kerk kwam ook altijd meer onder den invloed en den druk der vorsten, die aan de bisschoppen en abten plechtig de investituur verleenden met staf en ring, de teekenen der geestelijke macht. Daarom hernieuwde Gregorius op gemelde vastensynode de besluiten tegen simonie en concubinaat en voegde erbij : „Indien in het vervolg iemand een bisdom of een abdij ontvangt uit de hand van een leek, hij worde niet meer onder de bisschoppen of abten genoemd, noch worde aan hem als zoodanig gehoorzaamd. Wij onttrekken hem de gunst van den H. Petrus en verbieden hem den drempel eener kerk te betreden, totdat hij het bisdom of de abdij rouwmoedig terug geeft. Hetzelfde zij van de lagere kerkelijke waardigheden gezegd. — Indien een keizer, koning, hertog, markgraaf, graaf of eenig ander machthebbende de bis- !) Registr., I, 79; II, 25; II, 67. 2) Registr., II, 49. 8) Over de investituur vgl. G. Waitz, Deutsche Verfassungsgeschichte. VII, S. 272—291 ; over den handel in bisdommen, S. 291 ff. 6 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. schoppelijke of een andere kerkelijke investituur waagt te verkenen, hij zal dezelfde straf ondergaan"1). 5°. Gregorius was in zijn volle recht en moest aldus handelen, zou de Kerk niet weldra verpletterd worden onder den druk der wereldhjke macht. Daarenboven steunde hij op het voorbeeld der VII (787) en VTLI (869) algemeene synode. Te diep echter was het kwaad ingeworteld, om in één ruk te worden uitgeroeid. Het hevigste verzet ontmoette de Paus aan de hoven der vorsten, die vele bisdommen met leengoederen hadden verrijkt en er natuurlijk het' grootste belang in stelden, wie het bestuur dezer goederen ontving en zoo hun vazal werd. Terwijl Philips I van Frankrijk zich aan het decreet onderwierp, ontvlamde de strijd des te heviger in Duitschland. Ofschoon Gregorius aan Hendrik rV voorstelde, om over eenige ingrijpende gevolgen van het decreet te onderhandelen2), ging deze ongestoord zijn gang, alsof er niets was verboden. Zijn vroeger uitgesproken berouw en belofte van beterschap scheen huichelarij te zijn geweest. De geëxcommuniceerde raden nam hij weer tot zich, stelde eigenmachtig bisschoppen aan, zooals Tebaldus van Milaan, Hidulfus van Keulen, en verleende de investituur als voorheen. Gregorius herinnerde den koning aan zijn vroegere belofte en bedreigde hem met den ban 3). De legaten, dragers van dit schrijven des Pausen, ontving Hendrik zeer onvriendelijk en wat in 't geheim was verhandeld, bracht hij toornig klagend uit voor het gansche hof. Toen hem daarop de legaten naar Rome ontboden, om zich voor de synode, die Maandag in de tweede week van de Vasten vergaderde (1076), te verantwoorden, bedwong hij zijn woede niet langer en beriep, om den Paus vóór te zijn, op Septuagesima 1076 een synode te Worms, waar Gregorius VII uit zijn waardigheid zou worden ontzet *). Op de stem van Hendrik verschenen bijna alle Duitsche bisschoppen den 24 Januari te Worms. De meesten onderteekenden de afzetting des Pausen. Enkelen verzetten zich daartegen. Toen x) Jaffé, Regesta, I, 612. 2) Labbè, Collect. Concil., X, eol. 137. 3) Bruno, De bello Saxonico, Pertz, Mon. Germ. script., p. 351. 4) De epistolae convocationis aan de bisschoppen en vorsten bij Mansi, Collect. Concil., XX, 466 s. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. 7 stond bisschop Willem van Utrecht1) op en zeide, dat men moest onderschrijven of zich losscheuren van den koning, aan wien men trouw had gezworen. Een synodaal afzettingsdecreet vol beleedigingen voor Gregorius VII werd opgesteld. Hendrik kondigde het ai in Lombardije en berichtte zelf de afzetting aan Gregorius, of kever aan „Hildebrand den valschen monnik"2). 6°. Juist hield Gregorius de vastensynode des jaars 1076, toen de gezanten van Hendrik met het beruchte schrijven aankwamen te Rome. Roland, een geestelijke! van Parma, deed het woord en voegde den Paus, bij het overreiken der lasterlijke brieven, allerhande beleedigingen toe. Eindehjk verloor de vergadering het geduld, leeken vlogen op en hadden Roland, ware Gregorius niet tusschenbeide gekomen, stenig omgebracht. Eenstemmig verklaarde de gansche synode, dat Hendrik de excommunicatie driedubbel verdiend had. Niet langer kon Gregorius uitstellen, hjj sprak den ban uit 8) en ontbond de Duitschers van hun eed van trouw 4). Hoe rechtvaardig en bilhjk dit vonnis in het oog der tijdgenooten was, blijkt voldoende uit een brief van Hendriks moeder Agnes aan bisschop Altman van Passau5), en uit het feit, dat de gemoederen zich weldra tot Gregorius keerden. 7») Intusschen had Hendrik Worms verlaten en trok over i) Deze uit een adellijk geslacht van Gelderland gesproten, was na Bernulph omstreeks 1054 op den stoel van Utrecht verheven. „Wilhelmus, qui causam regis pertinacius tuebatur, vehementer immmebat, ut aut cum ceteris in damnationem Papae subscriberent, aut regl cui sub jurejurando fidem spopondissent, protinus ranuntiarant. Is eo tempora regi admodum carus acceptusque erat, eique rex omnium quae privatim vel publice agenda erant post se ordinationem delegaverat, vir saecularibus litteris adprime eruditus, sed fastu nimio inflatus, vix se ipse ferebat". Zie Lambertua Heraf., Annales ad an. 1076. Pertz, Mon. Germ. Script., V, 242. ») Heinricus, non usurpatione, sed pia Dei ordinatione rex, Hüdebrando jam non Apostolico, sed falso monacho." Pertz, De bello Saxo- nico, V, 352. , . ' ») Ook over den aartsbisschop van Mentz. Eenige bisschoppen waren reeds in den ban; anderen moesten zich te Rome verantwoorden. Lamb. Heraf. Annal., Pertz, V, 243. «) De plechtige excommunicatie vindt men bij Duchesne, Lib. I>ont., II, 282 ; Bernried, Vita, Migne, 148, p. 74; Bruno, De bello Saxomco, Pertz, V, 353 s. Mansi, Collect. conc, XX, 467 ss. •) Watterich, Vitae Rom. Pontif., I, 381. Vgl. Giesebrecht, Gesch. der Deutschen Kaiserzeit, III, S. 352 ff. 8 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. Keulen, waar bij de wijding van Hidulfus doorzette, naar Utrecht, om er Paschen te vieren. Op reis vernam hij het vonnis des Pausen ; maar hij stoorde zich daaraan niet en betrad met den ban beladen den Utrechtschen dom. Bisschop Willem hield van den kansel een smaadrede tegen Gregorius, over wien hij van toorn ontvlamd plechtig den ban uitsprak1). 8°. Gansch Duitschland had gerild op de stem van Gregorius. Een partij van ontevredenen ontstond en nam dagelijks toe door Hendriks weerspannig gedrag. Aan het hoofd stond hertog Rudolf van Zwaben. Zij vergaderden te Ulm in den zomer van 1076 en riepen een rijksdag samen naar Tribur bij Mentz (16 Oct. 1076), terwijl Gregorius door de breven Audivimus 2) en Qratias agimus 3) den koning en de overige gebannenen tot onderwerping trachtte te brengen. Hendrik bevond zich in de nabijheid van Tribur te Oppenheim en deed door zijn gezanten de schoonste beloften. Beslist werd het volgende : Men zou aan den koning uitstel verleenen en de zaak overlaten aan den Paus, die den 2 Februari 1077 op den rijksdag zou komen te Augsburg, waar ook Hendrik moest verschijnen. Schriftelijk zou deze voldoening geven aan den Paus, de pseudo-synode van Worms herroepen, intusschen rustig te Spiers leven en zich van de regeering onthouden. De vorsten eischten daarenboven dat Hendrik, mits hij binnen een jaar niet van den ban was ontslagen, alle recht op het rijk zou verhezen. Nu onderteekende de vernederde koning het Edictum 4), waarin hg aan het rijk beloofde, den Paus te zullen gehoorzamen; en de Promissio 8), die aan Gregorius onderwerping en gehoorzaamheid betuigde. 9°. Met weerzin en angst zag Hendrik den rijksdag van Augsburg tegemoet en deed al het mogelijke, reeds vroeger de absolutie te ontvangen. Zijn voorstel, om naar Rome te komen, nam Gregorius niet aan, maar bleef bij Augsburg 6). Terstond ondernam deze nu den tocht naar Duitschland en bereikte spoedig de Alpen {ad clusas), waar hij tevergeefs op het Duitsche geleide *) Bruno, De bello Saxon., Pertz, V, 361 ; Lamb. Annal., Pertz, V. 244 ; Bernoldi, Annal., Pertz, V, 433 ss. Willem overleed kort daarna. 2) Bruno, De bello Sax., Pertz, V, 354 ss. 3) Mansi, XX, 206 ss. *) Pertz, Mon. Germ., Leges, II, p. 49. 6) Ibidem, p. 49. Bertholdi Annal. zeggen, dat Hendrik den tekst der Promissio vervalscht heeft (Pertz, V, 286). Vgl. Hefele, Conciliengesch., V, 89—90. 6) Bruno, De bello Sax., Pertz, V, 361 ; Mansi, XX, 379 ss. § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. 9 bleef wachten. Intusschen was Hendrik kort voor Kerstmis 1076 uit Spiers over den Mont-Oenis naar Itaüë getrokken en vroeg zijn schoonmoeder Aleida van Susa, de markgravin Mathilde van Toscane en Hugo van Cluny om voorspraak bij den Paus, die zich op deze onverwachte tijding naar het bergslot Canossa, een bezitting van Mathilde, terugtrok. Gregorius verwees den koning naar Augsburg, zooals door de rijksgrooten te Tribur beslist was. Daarop kwam Hendrik zonder weten des Pausen plotseling te Canossa aan. Des nachts vertoefde hij in het benedengedeelte van den burcht, terwijl hij telkens drie achtereenvolgende dagen in een boetekleed voor de bovenste poort stond, van Gregorius de vrijspreking vragend, die hij eindelijk den 28 Januari verkreeg. Men dwaalt stellig, met deze boetedoening een bespotting van het Duitsche koningschap te noemen 1). Integendeel, een oprechte boete strekte tot lof. Hendriks vader, keizer Hendrik III, keizer Theodosius, keizer Lodewijk de Vrome en Otto de Groote hadden het voorbeeld gegeven. Zelfs Lodewijk de Heilige van Frankrijk deed openbare boete 2). Overigens mag het niemand hard en wreed noemen, dat Gregorius eerst den derden dag kwijtschelding gaf. Terecht vreesde hij, zich in scheeve verhouding tot de Duitsche vorsten te brengen. Eerst te Augsburg zou in deze zaak onderzoek en uitspraak worden gedaan. Daarom ontsloeg Gregorius den koning alléén van de excommunicatie, en ook dit enkel voorwaardelijk 3); en zond waarschijnlijk nog denzelfden dag een schrijven naar Duitschland, om zijn medelijden met Hendrik te rechtvaardigen4). 10°. Hendrik echter ging niet naar Augsburg, maar het zich verleiden door de bisschoppen van Lombardije, verbrak zijn eed en verhinderde de reis des Pausen. De Duitsche vorsten vergaderden te Forchheim bij Bamberg, waar Ru dolf van Z w a b e n (Rheinfelden), ofschoon de Paus tot uitstel vermaande5), l) Giesebrecht zegt : „Als Heinrich vor dem Thore von Canossa im Büsserhemd vergeblich um Einlass flehte, erblasste der Glanz des deutschen Kaiserthums." Kirchengesch. III, S. 393. Niets dan valsche woordenpraal. 3) Zie Knöpfler in Hist.-Pol. Blatter, D. 94 ; jg. 1884, S. 309 ff. ; 381 ff. 3) De Promiaaio Heinrici of juajurandum, bij Migne, 148, p. 466 s. Mansi, XX, 219. Otto, Heinrich in Canossa. Hist. Jahrb. der Görresges., 1916. 4) Epiatola ad Germanos, Migne, 148, p. 465 ss. 6) Bertholdi Annales ad an. 1077, Pertz, V, p. 291—292. 10 § 88. Gregorius VII en de investituurstrijd. den 15 Maart 1077 tot koning werd gekozen. De kroning geschiedde den 26 te Mentz. Hoewel Gregorius de keuze niet billijkte en Hendrik wilde behouden, verwierp hij toch den eisch des laatsten en excommuniceerde Rudolf niet, dien hij eerst wilde hooren. In Duitschland echter ontvlamde de burgeroorlog. Wijl R u d o 1 f bij de uitvoering der hervormingsdecreten te streng optrad, werd zijn tegenpartij steeds grooter; vooral toen Hendrik IV met veel geld en een sterk leger, dat door de hulp van eenige bisschoppen en graven spoedig tot 12000 man steeg, naar Duitschland kwam. De Paus vermaande de partijen, om de zaak in der minne te schikken1), hetgeen Hendrik weigerde. Nu koos Gregorius partij voor R u d o 1 f en deed Hendrik 7 Maart 1080 opnieuw in den ban2). Deze antwoordde met de synode van Brixen en stelde Wibert van Ravenna tot tegenpaus (Cle mens III, 1084—1100) aan. Den 15 October 1080 kwam het aan de Elster tot een beslissenden slag, waarin Hendrik overwonnen, maar Rudolf van Z w a b e n gedood werd s). In Saksen niet veilig, trok Hendrik in 1081 naar Italië, om er Gregorius VII te bestrijden. Wanneer hij meende dezen te Rome te zullen vonnissen, dan vergiste hij zich. De eeuwige stad bleef gesloten. In Duitschland duurde de burgeroorlog voort en werd Herman van Luxemburg tot koning gekozen. Toch bleef Hendrik in Italië en waagde een nieuwen aanval op Rome. Eerst in Juni 1083 nam hij de Leostad in, behalve den Engelenburcht, waar de Paus zich verdedigde. Wibert van Ravenna nam bezit van de St. Pieter. Vredesonderhandelingen leidden tot niets. Door verraad kwam Hendrik in het bezit van Rome en het Lateraan, waar Wibert werd geïntronizeerd. Intusschen verloor Gregorius, in den Engelenburcht opgesloten, zijn heldenmoed niet en was tot de overgave niet te bewegen. Hendrik bracht in de St. Pieter een synode bijeen, die Gregorius VII afzette en Clemens III tot paus uitriep. Deze zette op paaschdag Hendrik en diens gemalin de keizerskroon op het hoofd. Gregorius riep met roerende stem om hulp : „Helpt en steunt uw vader en uw moeder (de Kerk), indien gij door haar vergeving der zonden, 1) De twee brieven in het Registr., Migne, 148, p. 478 ss. a) Acten der synode, Migne, 148, p. 814 ss. Mansi, XX, 531 ss. 3) De beschrijving van het gevecht en den dood van Rudolf bij Bruno, De bello Saxonico, Pertz, V, p. 380 s. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. 11 zegen en genade hier en hiernamaals verlangt". In Mei 1084 kwam Robert Guisoard tot ontzet des Pausen opdagen. Tegen hem was Hendrik niet opgewassen en verliet Rome, dat van de Noormannen de verdiende straf ontving voor het verraad aan Gregorius gepleegd. Deze trok eerst naar Monte Cassino, dan naar Salerno, waar hij den 25 Mei 1085 overleed. Zijn laatste woord is de tolk zijner heilige overtuiging : „Dilexi justitiam et odi iniquitatem, propterea morior in exilio" ! 11°. Schijnbaar was Gregorius overwonnen, in werkelijkheid zegevierde hij in den dood 1). De beginselen van zijn kerkbestuur wonnen altijd meer veld en werden de grondslag van de volgende schitterende eeuwen des Pausdoms. De vrijheid en reinheid der Kerk was zijn doel, niet een universeele pauselijke monarchie. Hij wilde, dat de vorsten de heerschappij van Christus erkenden, de Kerk niet als dienstmaagd, maar als moeder beschouwden. Uitdrukkelijk leerde hij, dat de macht der vorsten van God komt, en er daarom eendracht moet heerschen tusschen de geestelijke en wereldlijke macht. De stellingen van den Dictatus Papae 2) zijn zeker van Gregorius. Goed begrepen is geen enkele berispelijk s). Gregorius vatte het grootsche plan op, zelf, aan het hoofd van een christelijk leger een kruistocht te ondernemen *). Een der grootste Pausen, een man der Voorzienigheid, stond hij onwrikbaar en onversaagd ; bestreed, trots alle verzet van vorsten en bisschoppen, de schending van het caelibaat, de simonie en de investituur met staf en ring. Vertrouwend op God bleef hij zijn groot werk doorzetten, zelfs toen de heiligste mannen wanhoopten aan de uitroeiing van het diep ingewortelde kwaad. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. Duchesne, Liber Pontificalis, II, p. 293 ss. Jaffé, Reg. II ed. I, 655 ss. Hirsch, Desiderius von Monte Cassino als Papst Victor III (Forsch. z. Deutschen Gesch. 1867). Poulot, un Pape francais : Urbain II, Paris 1903. Vgl. Poncelet, *) A. v. Ruville, Die Kultur 1917. s) Registr., II, 55. Migne, 148, p. 407—408. Mansi XX, 168 s. Zie de bewijzen bij Pertz, t. a. p. bl. 265 vv. s) Over zijn voor- en tegenstanders zie Hergenröther—Kirsch, II, S. 369—372. Jungmann, Dissertat, IV, 311. 4) Registr., I, 46, 49. Migne, 148, p. 325, 329. Mansi, XX, 129 s. 12 § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. S. J. Analecta Boll. 1904, p. 372—375. E. Franz, Papst Paschalis II, Breslau 1877. Monod, Bibl. des Hautes Etudes, fase. 164. Paris 1907. Robert, Histoire du pape Calixte II, Paris 1891. Dezelfde, Bullaire du pape Calixte II, Paris 1890. Ibach, Der Kampf zwischen Papsttum und Königtum von Gregor VII bis Calixtus II, Frankfurt a.M. 1884. R. NostizRieneck, Textkritisches zum Investiturprivileg Calixtus' II (Jahresberieht der Stella matutina zu Feldkirch, 1894). 1 °. Hoewel Gregorius VII den abt Desiderius van Monte Cassino, kardinaal Otto van Ostia, aartsbisschop Hugo van Lyon en Anselmus van Lucca als de waardigsten voor den Apostolischen stoel had aangewezen, bleef toch de keuze in zoo hachehjke tijden moeilijk. Eerst na een jaar werd abt Desiderius gekozen, die zich Victor III (1086—1087) noemde. Hij stierf reeds den 16 September 1087. Otto van Ostia, door Victor op zijn sterfbed aanbevolen, beklom na hem den Apostolischen stoel 'als Urbanus II (1088—1099). Hij is beroemd als bewerker van den eersten kruistocht. Met groote geestkracht en beleid volgde hij de beginselen van Gregorius VII; trad met kracht op tegen de heerschende misbruiken en vaardigde op de synode van Melfi (1089) 16 canones tegen simonie, concubinaat en de investituur uit en verklaarde het huwelijk van een, die de hoogere orden had ontvangen, ongeldig. 2°. Intusschen verbleef de tegenpaus te Rome en excommuniceerde Urbanus. Hendrik IV trok in 1090 ten derden male naar Italië. Ofschoon aanvankelijk het geluk hem diende, keerde de kans in 1092. Mathilde, een der grootste heldinnen der middeleeuwen, hield den strijd vol. In 1097 moest Hendrik Italië verlaten en zag het nooit meer terug. Daarbij viel zijn zoon Koen raad hem af ; de kruisvaarders herstelden den Paus in het bezit van Rome ; koningin Praxedis vervulde geheel Duitschland met klachten over de onzedelijkheid van haar gemaal1). Bijzonder bitter moest het zijn voor Hendrik, dat Urbanus II te Clermont2) de strenge wetten van Gregorius VII, aangaande de investituur, herhaalde : „Geen geestelijke zal een ambt uit de hand van een leek ontvangen (can. 15) ; aan koningen en vorsten is het verboden, een geestehjke de investituur te geven J) Bernoldi, Chron. ad an. 1094. Pertz, V, 458 s. Annal. Disibodenberg., Pertz, XVII, p. 14. Vgl. Hefele, V, 212. 2) Mansi, XX, 817. Vgl. Migne, Tom. 151, p. 170 s. Hefele V, 223. § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. 13 (can. 16) ; geen bisschop of priester zal in de handen van een leek den strengen vazalleneed *) (ligiam fidelitatem) afleggen (can. 17)." In Duitschland teruggekeerd vond Hendrik IV de grootste verwarring. Wel had Herman van Luxemburg in 1088 reeds de kroon neergelegd, maar zijn partij bleef tegen Hendrik en bestreed hem ook nu nog in 1097. Toen deze den ontrouwen zoon Koenraad in 1098 te Keulen afgezet en zijn koninklijk gezag eenigszins hersteld had, hoopte men na den dood van den tegenpaus C1 e m e n s III op verzoening met Pasehalis II (1099— 1118), die Urbanus II intusschen was opgevolgd. Men bedroog zich echter. Nu viel ook de tweede zoon, Hendrik, van zijn vader af, voorgevend, dat hij geen omgang wilde met een geëxcommuniceerde. Dit gaf een tint van rechtmatigheid. Hierdoor bedrogen schonk hem Pasehalis de absolutie en den Pauselijken zegen. Aldus sterk geworden trok hij tegen zijn vader op, nam hem door hst gevangen en sloot hem op in het slot Bökelheim bij Kreuznach. De ongelukkige Hendrik IV ontvluchtte kort daarop naar Luik en overleed er den 9 Aug. 1106 2). 3°. Pasehalis II moest weldra ondervinden, dat Hendrik V niet uit liefde voor de Kerk, maar uit eerzucht, zijn vader had bestreden. De Paus hernieuwde op de synode van Ouastalla in Lombardije (1106) de wetten tegen de investituur en den strengen leeneed (homagium). Toen reeds vreesde hij den jeugdigen koning en gaf aan diens uitnoodiging, om naar Duitschland te komen, geen gehoor, maar trok naar Frankrijk. Hier bezochten hem te Chalons Hendriks gezanten en eischten de vrijlating van investituur en homagium. Waardig antwoordde Pasehalis en gaf niets toe, waarop de gezanten de bedreiging uitspraken, dat Hendrik met gewapende macht naar Rome zou gaan. Trots alle verzet was Hendrik V nog niet geëxcommuniceerd, waarover Hendrik I van Engeland zich bitter beklaagde zeggende, dat ook hij met de investituur zou beginnen 8). Pasehalis antwoordde, dat hij den koning een tijdlang wilde !) Waardoor men zich verplichtte tot onvoorwaardelijke hulp tegen een ieder. Deze laatste canon dankte wellicht zijn ontstaan hieraan, dat bisschoppen voorgaven door hun vazalleneed gehouden te zijn tegen den Paus te strijden. 2) Annales Hildeshem. ad annum 1004—1006 en 1011. Zie Pertz, III, 107—111 en 112—113. 3) Manti, XX, 1023. 14 § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1138. verdragen1). Vooreerst had Hendrik V het te volhandig in Duitschland om aan zijn bedreiging gevolg te kunnen geven. Maar in 1110 trok hij naar Italië ter kroning. Van de gezanten, die Hendrik uit Arrezzo naar Rome zond, vorderde de Paus het opgeven der investituur. De koning weigerde en gaf als reden op de vele feuda en regalia der Duitsche bisschoppen. Terstond antwoordde Pasehalis, dat men binnenkort de feuda en regalia aan den koning zou restitueeren. Hier beloofde de Paus te veel. Zeer slecht kende hij de toestanden in Duitschland, wanneer hij meende, dat de bisschoppen daarin zouden berusten en zich tevreden stellen met de oblaties en tienden. Hendrik daarentegen wist zeer goed, dat de belofte des Pausen onuitvoerbaar was 2), en nam toch de restitutie der feuda en regalia tot grondslag van het verdrag van Sutri (12 Eebr. 1111) 8). De punten van overeenkomst waren deze : 1°. De koning doet afstand van de investituur en ontvangt de pauselijke belofte betrekkelijk de feuda en regalia. 2°. De kerken blijven in het bezit van alles wat geen leengoed is. 3°. De koning ontslaat zijn mannen van den eed aan de bisschoppen gedaan. 4°. Op straf van den ban verbiedt de Paus aan de bisschoppen bezit en toeëigening van leengoed, regaliën en graafschappen. 5°. Het patrimonium van den H. Petrus blijft onaangeroerd. 6°. De Paus en zijn legaten zullen persoonhjke veiligheid genieten. Na dit verdrag zou Hendrik den volgenden Zondag in de St. Pieter worden gekroond. Maar zooals te voorzien was, weigerden de Duitsche bisschoppen zich van de feuda en regalia te ontdoen. Wijl nu deze voorwaarde niet werd vervuld, hield Hendrik zich ook niet aan het verdrag, waarop de Paus weigerde hem te kronen. De Romeinen waren verbitterd over de ontrouw van Hendrik. Een strijd ontstond, waarin veel Duitschers vielen. Ongelukkig bleef echter de Paus in H e nd r i k s macht. Aanvankelijk standvastig gaf hij weldra gedwongen toe en bewilligde in de investituur 4). Deze afgedwongen overeen- x) Mansi, ibidem : „Exspectamus quidem, ut ferocia ülius edometur". Cf. Migne, torn. 163, p. 184. 2) Pertz, Leges, torn. II, 70. 8) Pertz, Leges, II, p. 66—69. 4) Pertz, Leges, II, p. 71. „Cogor, aldus Pasehalis, pro Ecclesiae liberatione ac pace hoe pati, hoe permittere, quod pro vita mea nullatenus consentirem." § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086—1123. 15 komst werd aan beide zijden door eeden bevestigd 1), de Paus in vrijheid gesteld en Hendrik tot keizer gekroond (13 April 1111). 4°. Wel had Hendrik V zijn wil met geweld doorgezet, maar daarom niet overwonnen. Terstond werd het gedrag van keizer en Paus alom 2) sterk gelaakt: het privilegie der investituur, aan Hendrik geschonken, „pravilegium non privilegium" genoemd. De synode van Lateranen (1112) verwierp met algemeene stemmen het afgedwongen voorrecht 8). Die van Vienne deszelfden jaars deed Hendrik in den ban. Weinig stoorde zich de keizer hieraan, ofschoon hij, zelfs in Duitschland, met den dag meer tegenstand ontmoette, in 1115 te Goslar werd geëxcommuniceerd en zijn kroon in gevaar kwam. In het begin van 1116 trok hij over de Alpen, bezette de meeste goederen van Mathilde (f24 Juni 1115) en wilde, dat de Paus hem van den ban, door legaten en synoden uitgesproken, zou ontslaan. Deze eischte echter het opgeven der investituur en bleef bij het woord der synode van Lateranen (6 Maart 1116) *). Toen Hendrik naar Rome trok, vluchtte Pasehalis naar Beneventum en keerde eerst na den aftocht des keizers terug. De Paus overleed den 21 Januari 1118 6). Onder Gelasius II (1118—1119)6) ontbrandde de strijd opnieuw. Onverwacht kwam Hendrik naar Rome terug, stelde B u rdinus van Braga (Gregorius VIII 1118—1121) tot tegenpaus aan. Gelasius vluchtte naar Capua, excommuniceerde Hendrik met zijn tegenpaus, vertrok naar Frankrijk en stierf te Cluny, 29 Januari 1119. Rome bleef onder den tegenpaus. 5°. Met den naam van Calixtus II (1119—1124)7) is het beroemde concordaat voor Worms voor altijd verbonden. Hendrik V vond bij zijn terugkeer uit Italië Duitschland in hevigen strijd. De keizerlijke partij moest er onderdoen voor de pauselijke. Hendrik bewerkte een wapenstilstand met de belofte van een rijks- x) Pertz, Leg., II, p. 71—73. Hefele, V, 297 ff. 2) Ivo Carn., Migne, 162, p. 238 ss. s) Mansi, Tom. XXI, p. 49 ss. *) Jaffé, I, 762 : Privilegium Heinrico regi datum, a Pasohali „condemnatur sub perpetuo anathemate". Pasehalis „investituram ecclesiasticarum rerum a manu laica rursus excommunicat sub anathemate dantis et accipientis." 5) Annales Bom., Pertz, V, p. 477. «) Zie Watterich, #Vitae Bom. Pontif., II, 91—114. ') Bij het bovenstaande nog Watterich, Vitae Rom. Pontif., II, 115—153. 16 § 89. De Pausen en de investituurstrijd van 1086 1123. dag te Tribur (24 Juni 1119). Hier begon de voorbereiding van den vrede en werd voortgezet op de groote synode van Rheims (October 1119), waar ook de Paus verscheen en met den keizer onderhandelde. Op het laatste oogenblik werd door den onwil van Hendrik opnieuw de hoop verijdeld. De gansche synode van 430 prelaten sprak nu plechtig den ban over hem uit x). Het verbod der investituur werd echter tot de bisdommen en abdijen beperkt 2). De Paus keerde over de Alpen naar Rome terug, waar het volk hem met groote geestdrift ontving. De tegenpaus vluchtte naar Sutri en werd kort daarop naar de abdij Cava verwezen. Ook Hendrik had na de synode Frankrijk verlaten, maar was in Duitschland geenszins welkom. Tengevolge der nieuwe excommunicatie, die vermoedelijk door Adalbert van Mentz, Frederik van Keulen en Koenraad van Salzburg den Paus was aangeraden3), groeide het verzet tegen Hendrik. Keizer en vorsten stonden tegenover elkander. Gelukkig stelde men ter verzoening een rijksdag voor, die ook tot stand kwam te Würzburg, 29 Sept. 1121, en besliste : De keizer zal den Paus gehoorzamen ; een rijksvrede zal worden afgekondigd ; de Kerk en het rijk zullen ontvangen, wat aan ieder toekomt; een synode zal worden bijeengeroepen ; voorloopig zal men gemeenschap houden als vroeger. Hoe de keizer dit alles onderhield toonde de willekeurige benoeming en de investituur van den bisschop van Würzburg *). Opnieuw werd hierdoor de vrede gestoord en het zou zeker tot een burgerkrijg zijn gekomen, indien de legaten des Pausen niet tusschenbeide waren gekomen. Een zeer vriendelijk en tegemoetkomend schrijven8) van Calixtus II noodigde den keizer, de bisschoppen en vorsten tot een algemeene vergadering naar Mentz, later Worms (8 Sept. 1122). Hier werd den 23 September het concordaat van Worms gesloten6): Mansi, XXI, p. 233—255. Zie ook de Annal. Mosomagenses, ad an. 1120, Pertz, III, 162. Cf. Hessonis Scholastici commentariolus etc Migne, 163, p. 1082 ss. 2) Zie Canon 2 bij Hefele, V, S. 356. 8) Hefele, V, 363. 4) Ekkehardi Chronicon, Pertz, VI, p. 257 259. 6) Migne, Tom. 163, p. 1232 s. «) Stukken bij Pertz, Leges, XI, 75—76. Cf. Ekkehardi Chron. Pertz, VI, 258 ss. en Giesebrecht, Gesch. der d. Kaiserzeit, III, s. 937 ff. Bernheim. Das Wormser Konkordat und seine Vorurkunden, Breslau 1906. Schafer, Zur Beurteilung des Wormser Konkordats, Berlin 1913. § 90. Investituurstrijd in Engeland. 17 1. Hendrik doet afstand van de investituur met ring en staf ; 2. belooft vrijheid in de keuze der bisschoppen en abten ; 3. geeft de kerkelijke goederen terug ; 4. Calixtus geeft aan Hendrik het recht in het Duitsche rijk bij de keuze der bisschoppen en abten tegenwoordig te zijn ; 5. wordt de keuze bestreden, dan kan de koning, in overleg met de bisschoppen der Kerkprovincie beslissen ; 6. de gekozene ontvangt de investituur met den schepter ; 7. dit zal in Duitschland vóór, in Italië en Bourgondië binnen zes maanden na de consecratie geschieden. Dit concordaat getuigde van wijsheid, beleid en vredehevendheid ; het eindigde een strijd van omstreeks vijftig jaren. Den 13 December zond de Paus aan Hendrik zijn gelukwenschen en vroeg, dat de legaten mochten terugkeeren voor de aanstaande IX algemcene kerkvergadering van Lateranen (18 Maart 1123)1). Meer dan 300 bisschoppen waren tegenwoordig. Vooreerst werd het concordaat van Worms voorgelezen en bevestigd, verder een groot aantal heilzame decreten uitgevaardigd; De Paus en de keizer overleefden het sluiten van den vrede niet lang. De eerste stierf reeds 13 December 1124, de laatste 23 Mei 1125. § 90. Investituurstrijd in Engeland. Stephens, The English Church from the Norman Conquest to the accession of Edward I (1066—1272), London 1902. Schmitz, Der Englische Investiturstreit, Innsbruck 1884. A. du Boys, L'Eglise et 1'Etat en Angleterre depuis la conquête des Normands, Paris 1887. 1°. Willem de Veroveraar leende zijn krachtige hulp aan Gregorius VII tegen de schending van het caelibaat en tegen de simonie. Nu en dan echter zegevierde zijn wilde natuur en pleegde hij geweldenarijen tegen de geestelijkheid. Dan brachten de pauselijke vermaningen hem weder tot bezinning. Hij begon den pietersperining weer te zenden, stelde over het algemeen goede en bekwame bisschoppen aan en bevestigde de kerkelijke tucht. Toch mocht men over het afschaffen der investituur met staf en ring niet spreken. Willem beschouwde dit als een recht !) Mansi, XXI, 281 ss. Hefele, V, 378 ss. P. Albers, S. J. Kerkgesoh. II. 2 * 18 § 90. Investituurstrijd in Engeland. der Engelsche kroon. De Paus dulde het heerschende misbruik uit vrees voor erger1). Willem stierf 1087. 2°. Zijn zoon Willem II was een ontembaar geweldenaar. Niet alleen schond hij de wetten tegen de investituur, maar roofde ook de kerkehjke goederen, verkocht de kerkelijke waardigheden, het de bisdommen onbezet, om de inkomsten te genieten, en verbood het opzenden van den pieterspenning. Door een ziekte bekeerd, hervatte hij het misdadige leven bijna terstond na zijn genezing. Met A n s e 1 m u s, dien Willem in de dagen zjjner bekeering tot primaat van Engeland had benoemd (1093), kwam hij zoodoende weldra in twist. De ijverige primaat drong aan op het houden van synoden, op het benoemen van abten over de vacante abdijen. Willem bleef halsstarrig en verbood daarenboven Anselmus, te Rome het pallium te vragen, omdat hij U rb a n u s II niet erkende. Of de gehoorzaamheid aan Urbanus met den leeneed kon samengaan, zou beslist worden op den rijksdag 2) van Rockingham, waar echter de bisschoppen Anselmus verheten en gemeene zaak maakten met Willem. Nu ging Anselmus eindelijk in 1097, trots het verbod des konings naar Rome. Zijn plan om de waardigheid neer te leggen, keurde de Paus niet goed. Zoo bleef de Heilige als banneling in Italië, woonde op uitnoodiging des Pausen de synode van Bari 3) bij, waar zijn geleerdheid en wijsheid werd bewonderd. Toen Willem II in 1100 stierf, riep zijn opvolger Anselmus terug. 3°. Met Hendrik I (1100—1135) begon in Engeland de strijd eerst voorgoed. Zooals zijn voorgangers bleef ook bij bij de investituur. Nu eischte Pasehalis H, dat ook voor Engeland de wet van Gregorius VLT en zijn opvolgers van kracht zou wezen. De koning weigerde beslist, zoodat Anselmus, die het verbod des Pausen staande hield, voor de tweede maal *) Eadmer, Hist. novorum, Lib. I, Migne, torn. 159, p. 347 ss. a) Hefele, V, 209—210. 8) Op weg naar Bari (1098) schonk Urbanus II aan Rogerius van Sicilié het privilegie (zie Muratori, Rer. Italic. Script., V, p. 601—602 ; cf. Jaffé, ed. II, I, n. 6562) dat later Monarchia Sicula genoemd en door de vorsten van Sicilië allengs eigenmachtig zeer veel vergroot werd. In plaats van uit te voeren, wat een legaat verordend had, matigden zich de vorsten de verregaandste, kerkelijke rechten aan ; terwijl aan Rogerius en zijn zonen alleen het privilegie geschonken was, wilde ook het verste nageslacht hetzelve genieten. Pius IX hief het privilegie op en maakte aan den strijd een einde (1864). Cf. Sentis, Die Monarchia Sicula, Preiburg 1869. Jungmann, Dissertationes. Tom. V. p. 43 ss. §91. De Pausen en het schisma van Anacletus. 19 in ballingschap ging (1103) en drie jaren in Frankrijk vertoefde. Toen op de synode van Lateranen (1105) Hendriks raden en kwaadwillige prelaten geëxcommuniceerd werden en Anselmus zelf er aan dacht, ook Hendrik met den ban te treffen, had de zuster des konings, Adele van Blois, in Juli 1105 een samenkomst met Anselmus te Bec. Hier kwam men overeen, dat in Engeland noch de koning noch een ander leek aan iemand de investituur zou verleenen met staf en ring ; maar dat de gekozene vóór de consecratie den leeneed zou doen aan den koning x). Wel had Hendrik later spnt, niet de investituur te hebben vastgehouden, hij hield zich echter trouw aan het verdrag van Bec, dat, na den terugkeer van Anselmus, op den rijksdag van Londen (1107) werd bevestigd2). De vriendschap tusschen Hendrik I en Anselmus werd zoo innig, dat de laatste in afwezigheid des konings het rijk mocht besturen. De Pausen tegenover het schisma van Anacletus en de Italiaansche partijen. X Algemeene kerkvergadering (1139). Duchesne, Lib. Pont., II, p. 379—387. Watterich, Vit. P». Pont., II, p. 157—321. Jaffé, Reg., I, 823 ss. II, 1 ss. Bernheim, Lothar III und das Wormser Concordat, Strassburg 1874. Volkmar, Das Verhaltniss Lothars III zur Investiturfrage, in Forsch. z. deutsch. Gesch., 1886, s. 435 ff- Mühlbacher, Die streitige Papstwahl des Jahres 1130, Innsbruck 1876. Sainati, Vita del b. Eugenio III, Monza 1874. Hauck, Kirchengesch. Deutschl., IV, S. 108—184. A. Dufourcq, Le christianisme et 1'organisation féodale 1049—1300, Paris 1911. 1°. Na den dood van Calixtus en Hendrik V werd zoowel de tiara als de kroon het voorwerp van een hevigen strijd. De partij der Frangipani stond tegenover de kardinalen. De candidaat der laatsten trok zich terug, waarop Lambertus van Ostia eenstemmig werd gekozen: Honorius II (1124— 1130). In Duitschland kwam, na eenig verzet van Frederik van Zwaben, Lotharius III op den troon. De streng kerkehjke partij trachtte bij den roomsch-koning te bewerken, !) Migne, Tom. 163, p. 183 s. *) Mansi, XX, 1058 ; 1168 s. Cf. vooral Ordericus Vitalis, Hist. Eccl., ed. Migne. Tom. 188 ; VIII, 8 ; IX, 2—3 j X, 12—14. § 91. 20 § 91. De Pausen en het schisma van Anacletus. om de investituur met den schepter na de consecratie te verleenen, alleen den eed van trouw en niet den leeneed te eischen en af te zien van het bijwonen der keuze. Dat Lotharius bij zijn verheffing hieromtrent eenige belofte heeft gedaan.1), is niet waarscHjnhjk. Zeker het hij de voorrechten van het Concordaat van Worms niet varen, maar was integendeel daarmee nauwelijks tevreden 2). Honorius II stierf reeds in 1130. 2°. Bij de volgende keuze brak het reeds vroeger dreigende schisma uit. Naast den wettig gekozen Innocentius II (1130—1143) stelde de minder kerkelijke partij den tegenpaus Anacletus LT (1130—1138). Innocentius te Rome niet veilig, vluchtte naar Frankrijk, waar de H. Bernardus een onderzoek deed omtrent de wettigheid der keuze en op de synode van Etampes (1130) zich voor Innocentius uitsprak. Alle bisschoppen volgden, allengs heel Frankrijk en Engeland. In Duitschland vergaderde een synode te Würzburg, waar de H. Norbertus het woord opvatte voor Innocentius. Anacletus werd veroordeeld en moest zien, dat alle landen, behalve Schotland, Beneden-Italië en Sicilië hem verheten 3). In 1131 had Innocentius met Lotharius een samenkomst te Luik. De Paus wenschte onder geleide van den keizer terug te keeren naar de eeuwige stad. Lotharius beloofde dit. In October 1131 ontving Innocentius II te Rheims de huldiging van bijna heel Europa en van den keizer de hernieuwing van gemelde belofte. Met den H. Bernardus trok de Paus vooruit, hield een synode te Piacenza, waar Lotharius zich bij hem voegde. De Duitschers namen Rome in, terwijl de tegenpaus zich had opgesloten in den Engelenburcht. Den 4 Juni 1133 ontving Lotharius de keizerskroon en werd beleend met de goederen van Mathilde (t 1115), die Hendrik V geroofd had. De tegenpaus hield zich staande in de Leostad en steunde op Rogerius van Sicilië. Noch bij den tweeden tocht des keizers naar Rome (1136), noch bij den dood van Anacletus II (•f 1138) werd het schisma geëindigd. Zijn opvolger Victor IV (1138) onderwierp zich echter weldra aan Innocentius II. Lotharius had het einde dér scheuring niet mogen zien (f 1137). *) Narratio de electione Lotharü zegt dit, maar verdient geen vertrouwen. Pertz, XII, p. 511. 2) Hefele, V, 388. 8) Zie Mansi, Coll. concil., XXI, 435, 437 s. ; 453 ; 473 en 479. § 91. De Pausen en het schisma van Anacletus. 21 3. Tegen twee moeilijkheden vooral had Innocentius II den nog overigen tijd zijns levens te strijden : tegen den overmoed van Rogerius en de oproerige stemming der Romeinen. De eerste werd door de X algemeene kerkvergadering van Lateranen (1139), die tegen de overblijfselen van het schisma, verschillende dwalingen en misbruiken was samengeroepen, als begunstiger der scheuring en roover van kerkelijk goed in den ban gedaan 1). Toen hij zich hieraan niet stoorde, trok Innocéntius II zelf tegen hem op, werd echter overwonnen en gevangen genomen. Toch kwam weldra de vrede tot stand. Ook over Arnold van Breseia werd in de algemeene Synode gehandeld. Deze had in Parijs onder Abaelardus gestudeerd, bezat groote talenten en vooral een overweldigende welsprekendheid, maar daarbij een onrustig en woelig karakter. Hij meende geroepen te zijn, om tegen de geestelijkheid te prediken en beweerde, dat zij niets mocht bezitten, dat alles aan den keizer behoorde en een bisschop, die regaliën bezat, niet kon zalig worden. De synode ontzette 'hem uit zijn kanunnikaat, bande hem uit Itahë en legde hem het stilzwijgen op 2). Arnold ging naar Frankrijk en steunde zijn meester Abaelardus in diens strijd tegen den H. Bernardus. In het jaar 1145 kwam hij naar Rome, begunstigde het oproerige streven der Romeinen, maar werd in 1145 door Frederik Barbarossa terechtgesteld 8). Innocentius II moest op het einde zijns levens nog zien, dat de Romeinen zich aan zijn gezag onttrokken, de republiek uitriepen (1143), en aan het hoofd daarvan den patriciër Jordanus stelden4). De Paus kon dit streven naar burgerlijke onafhankelijkheid niet beteugelen en stierf hetzelfde jaar (1143). De nieuwe roomschkoning Koenraad III van Hohenstaufen (1138—1152) weigerde te helpen. De twee volgende Pausen Coelestinus II (1143—1144) en Lucius II (1144—1145) regeerden te kort om de rust te kunnen herstellen. Eugenius III (1145—1153) leerling van den H. Bernardus, moest zelfs uit Rome vluchten. Een verzoening kwam tot stand, die echter niet lang duurde. Treurend over de onverdraagzaamheid van Rome x) Acten der Synode bij Mansi, XX, p. 523 ss. 2) Otto Frisingensis, De Gestis Frederici, II, 20. Pertz, XX, 403. 3) E. Vacandard, Arnauld de Breseia, Revue d. quest. hist., T. 35, p. 52 ss. 4) L. Halphen, Etudes sur 1'admimstration de Rome au moyen-age (752—1252), Paris 1907. 22 § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VT. ging Eugenius III in 1147 naar Frankrijk en Duitschland. Bernardus schreef aan de Romeinen een bestraf f enden brief : „Uw vaderen hebben de aarde onderworpen, gij maakt u tot de bespotting der volken. Den erfgenaam van Petrus hebt gij uit Petrus' zetel en stad verdreven Wat zijt gij thans geworden, o Rome ! Een lichaam zonder hoofd, een aangezicht zonder oogen, een met duisternis omneveld voorhoofd1). De Paus'hield synoden te Parijs en te Trier, waar hij een onderzoek instelde naar de openbaringen van de H. Hildegardis van Bingen en haar een schoonen brief schreef 2). Na de synode van Rheims *) vertrok de Paus over Cremona naar Tusculum en Rome, vierde 1149 Kerstmis in het Lateraan, maar moest Rome spoedig voor de derde maal verlaten (1150). Koenraad III bracht geen hulp en stierf in 1152. Diens opvolger beloofde in het Verdrag van Constanz (1153), de Romeinen tot onderwerping te zullen brengen. Voor de uitvoering stierf echter Eugenius 111 in hetzelfde jaar *). Anastasius IV (1153—1154) regeerde slechts korten tijd. In het vervolg spelen de Welfen en Ohibellijnen in de politiek een groote rol. Ze ontstonden onder Koenraad III bij een twist tusschen de Welfen en de Waiblingen (Staufen). Wat later gingen deze partijen onder de namen van Ohibellini en Ouelfi naar Italiö over. De eerste was de keizerlijke partij, erkende wel de geestelijke suprematie van den Paus, maar wilde tevens dat deze als wereldlijk vorst den keizer onderdanig was. De tweede gaf den Paus een zekere hoogste macht in het rijk ook met betrekking tot het tijdelijke : ook zij overdreef somtijds, was voor het behoud des rijks minder bezorgd en streed voor de onafhankelijkheid der steden ; terwijl de Ohibellijnen meer het universeele rijk (monarchia universalis) van den keizer begunstigden. § 92. De Pausen tegenover Frederik Barbarossa en Hendrik VI. XI Algemeene kerkvergadering. Duchesne, Lib. Pontif., II, 388 ss. Watterich, Vitae RR. PP., Tom. II. Jaffé, Reg. RR. PP., II, p. 102 ss. Otto !) Epist. 243. Migne, Tom. 182, p. 439. *) Mansi, XXI, p. 737 s. *) Over deze synoden van'Eugenius zie Mansi, XXI 711 ss. Hefele, V, S. 503 ff. 4) Zijn cultus werd in 1872 bevestigd. Cf. Civ. cattol., VIII, 3, n. 638, p. 399 s. § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 23 Frising. Gesta Frederici, Mon. Germ., I, 20. Raumer, Gesch. der Hohenstaufen, 6 deelen (4 ed.), Leipzig 1871. Hauck, Kirehengesch. Deutschlands, IV, 184. Hefele, V, 533 ff. Malone, Adrian IV and Ireland, London 1900. H. Schrörs, Untersuchungen z. d. Streite K. Friedrich I mit Papst Hadrian IV, Freiburg 1916. 1°. Na den dood van Anastasius IV beklom de kardinaal Nic. Breakspear onder den naam van Hadrianus IV (1154— 1159) den troon, tot heden de eenige Engelsche Paus1). Reeds aan zijn voorganger had Frederik Barbarossa (1152—1190) 2), die Koenraad III was opgevolgd, beloofd (1152 te Constanz), Kome aan den Paus te onderwerpen. In 1154 voldeed Frederik aan die belofte, trok naar Italië en kwam in Juni 1155 te Sutri, waar hem de Paus tegemoet ging. Hier reeds toonde Frederik zijn hooghartigheid en weigerde, volgens het „aloude gebruik" den stijgbeugel des Pausen te houden. De kardinalen vluchtten en ook de Paus was bevreesd. Maar den derden dag ging Frederik tot de ceremonie over, op raad van andere vorsten 3). De Paus en de keizer trokken naar Rome, waar den 18 Juni 1155 de kroning plaats had. Toen Frederik het democratische keizersschap, „popuh Romani gratia" weigerde, ontstond een bloedige strijd, waarin de keizer overwon. Deze keerde naar Duitschland terug, maar de Paus kon te Rome niet blijven, trok een tijd lang rond en vestigde zich ten slotte te Beneventum. 2°. Terwijl Frederik de rustverstoorders in Duitschland bedwong en bruiloft vierde met Beatrix van Bourgondië, sloot Hadrianus IV een verdrag met koning Willem van Sicilië en beleende hem opnieuw met dit rijk. Dit dwarsboomde de plannen van Frederik, die de koningskroon der beide Siciliën met de keizerlijke trachtte te vereenigen. Ofschoon de Paus in zijn volste recht was en zijn insluiting tusschen de keizerlijke bezittingen in Boven- en Beneden-Italië moest voorkomen, ontstond er toch wrijving, die weldra overging in een hevigen strijd. J) Pertz, Leges, Tom. II, 89—185. Mann, Nicholas Breakspear : Hadrian IV, London 19,14. O. J. Tatcher, Adrianus IV, Chioago 1903. *) Over de goede hoedanigheden van Frederik zie Wibald bij Watterich, II, 314. 8) „Ex relatione illorum (antiquiorum principum) et veteribus monimentis judicio principum decretum est et communi favore totius regalis curie roboratum, quod idem rex pro beatorum Apostolorum reverentia predicto Pape Adriano exhiberet stratoris officium et ejus streuguam teneret." Duchesne, Lib. Pont., II, 391 s. 24 § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. Ijverzuchtig op zijn keizerlijk gezag, dat soms dreigde over te slaan tot caesaropapisme, vreesde hij, te zeer onder de macht des Pausen te geraken, en werd in die vreeze ten onrechte versterkt door een schilderij in het Lateraan, dat de kroning van Lotharius voorstelde en als onderschrift droeg : Imperator fit homo Papae. De paus van zijn kant was niet minder ontevreden, omdat de keizer het concordaat van Worms niet onderhield en de mishandeling van den aartsbisschop van Lund niet bestrafte. Daarom zond Hadrianus IV" twee legaten, de kardinalen Roland en Bernard, met een schrijvenx) naar den keizer, die juist te Besancon in Bourgondië een rijksdag hield. Toen de Pausehjke brief door den kanselier Rainald van Dassel, die met Otto van Beieren booze raadgever des keizers was, kwaadwillig vertaald en voorgelezen werd 2), ontstak de gansche vergadering in toom om de gewaande aanmatiging des Pausen. Aan kardinaal Roland, die zulk een verontwaardiging niet begreep en uitriep : „Van wien heeft hij dan het keizerschap, zoo niet van den Paus V' had die vraag bijna het leven gekost. De keizer hield Otto van Beieren terug en verhoedde de misdaad. Onverwijld deed Frederik de legaten vertrekken en schreef een hevig gestelden klaagbrief 3) aan het gansche rijk. In een krachtig schrijven antwoordde echter Hadrianus, dat de woorden beneficium en contulerit onjuist waren vertaald en niets anders beteekenden, dan weldaad en de kroon opzetten 4). De keizer toonde zich hiermee tevreden. 3°. Lang kon echter de goede verstandhouding niet duren. Frederik Barbarossa beschouwde het keizerschap {imperium) als onmiddellijk komende van God en de kroning te Rome als een verphchting (debitum), zooals de zalving tot koning na de keuze 6). Dit strookte niet met de herstelling van het westersche *) Otto Frising-Rahewin, Gesta Frederici, III, 9. Bij Pertz, XX, p. 420. Mansi, XXI, 789 s. Watterich, II, 357. 2) Beneficium werd leen = feudum : alsof de Paus het rijk (imperium) aan Frederik als leen had gegeven. Ook het woord contulerit en conferens werd in dien zin vertaald. 3) Otto Frising-Rahewin, Gesta Frid., lib. III, 10. Pertz, XX, 422— 423. Watterich, II, 364. De brieven van Frederik aan Hillinus van Trier, van dezen aan Frederik en van Hadrianus aan de bisschoppen van Duitschland, waarin Frederik een schismatiek streven wordt toegekend, zijn valsch. Hefele, V, 487 ss. 4) Watterich, II, 366. 5) Epistola ad germanos, Pertz, XX, 422. § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 25 rijk door Paus Leo III. In 1158 kwam Frederik naar Italië, dwong Milaan tot onderwerping en hield een rijksdag in de Ronkahsche vlakte. De juristen van Bologna kenden hem rechten toe, die in strijd waren zoowel met die der Kerk als met die der vorsten en steden. „Aan U", zoo sprak de bisschop van Milaan den keizer toe, „is aUe recht des volks in de uitvaardiging der wetten gegeven. Uw wil is het recht, want het oude gezegde luidt: Wat den vorst behaagt heeft kracht van wet" x). Volgens dit beginsel handelde Frederik met steden, abdijen en bisschoppen, zelfs met den Paus. Vooreerst nam hij de bezittingen van Mathilde, hoewel regaliën des H. Petrus, als zijn eigendom. Tot groote oneenigheid leidde de bezetting van den stoel van Ravenna. De Paus weigerde den keizerlijken candidaat te bevestigen. In de briefwisseling stelde Frederik zijn naam vóór dien des Pausen en sprak hem in het enkelvoud aan 2). Nu zond Hadrianus tegen Paschen 1159 vier kardinalen naar Bologna, om te onderhandelen, doch zonder gevolg. Kort daarop bedreigde de Paus den keizer, hem vermanend tot trouw aan de gedane beloften, maar ontving een overmoedig antwoord. Reeds raadden de kardinalen tot het uitspreken der excommunicatie, toen Hadrianus stierf te Anagni den 1 September 1159. 4°. Zooals te verwachten was, kwam het tot een dubbele keuze. De groote meerderheid der kardinalen koos Rolandus Bandinelli, Alexander III (1159—1181) tot Paus, de keizerlijke minderheid Octavianus als Victor IV (1159—1164) tot tegenpaus. Deze had in Rome de overhand, Alexander moest vluchten. Onder voorwendsel dat de keuze twijfelachtig was, riep de keizer een synode bijeen te Pavia. Victor noodigde hij uit als bisschop van Rome, Alexander als kardinaal Rolandus. Deze verscheen echter niet. De synode, enkel uit vijftig Duitsche en Lombardische bisschoppen bestaande en door Rainald van D a s s e 1 bewerkt, beschouwde Victor als rechtmatigen Paus en deed Alexander in den ban. Deze echter, erkend door alle andere vorsten, stond veilig, kon zelfs eenigen tijd te Rome verblijven, vanwaar hij de wijk nam naar Frankrijk (1162). Het gevaar van een verbond tusschen Frankrijk en Duitschland werd afgewend door het beleid van Alexander en het krachtig optreden van den Engelschen koning. Terwijl Barbarossa Otto Fris.-Rahewin, Pertz, XX, 446. 2) Otto Fris.-Rahewin, Gesta Frid., IV, 18. Pertz, XX, 455. Cf. Mansi, XXI, 795 s. 26 § 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. voor de derde maal naar Italië trok, stierf zijn tegenpaus te Lucca in 1164. Ofschoon Frederik nu overhelde tot den vrede, deed Rainald van Dassel een nieuwen tegenpaus kiezen, die zich noemde Pasehalis III (1164—1168). Velen ook zelfs in Duitschland, verheten de scheuring, waarover Frederik klaagde 1). Om zich zelf en den tegenpaus in Duitschland bemind te maken, bracht Rainald van Dassel in 1164 de overblijfselen derHH. drie Koningen van Milaan naar Keulen en canonizeerde op last van Pasehalis, Karei den Groote (29Dec. 1165).Toch ging de zaak des keizers terug. 5°. Reeds in November 1165 was Alexander III naar Rome teruggekeerd en er geestdriftig ontvangen. Een vierde maal ging nu Frederik naar Italië, verdreef den Paus uit Rome en het zich door den tegenpaus opnieuw kronen in de St. Pieter. Maar de pest brak uit in zijn leger. Duizenden stierven ook Rainald van Dassel, de weerspannige aartsbisschop van Keulen. De rest des legers te Lucca achterlatend vertrok d© keizer naar Duitschland. Dit bemoedigde de Pausehjke partij. Een synode vergaderde 1167 in het Lateraan en excommuniceerde den keizer opnieuw. Ook Lombardije verhief zich tegen hem, vormde den Lombardischen bond en bouwde met ongeloofelij ken spoed de vesting Alessandria. Pasehalis overleed in 1168 en als derde tegenpaus werd gekozen Joannes van Struma, onder den naam van Calixtus III (1168—1179). In 1174 kwam Frederik voor de vijfde maal naar Italië en belegerde tevergeefs de nieuwe vesting. Nadat zijn leger in den slag van Legnano (29 Mei 1176) bijna vernietigd was, volgde een wapenstilstand. De vredesonderhandehngen eindigden voorloopig met het verdrag van Anagni (1176)2), een voorbereiding van den vrede van Venetië (1177). Na lange onderhandelingen waarbij de keizer slechts door gezanten was vertegenwoordigd, werd men het eens. Op 1 Aug. kwam Frederik aan en werd door den Paus aan de deur van San Marco ontvangen 3). Het schisma nam een einde. Alexander werd als rechtmatig Paus erkend. Paus en keizer beloofden elkander hulp en bescherming. De geroofde goederen zouden J) Pertz, Leges, II, 136. 2) Pertz, Leges, II, 145—147. Het laatste stuk heeft de voorwaarden van Anagni en meer ; maar werd te Venetië opgesteld. 8) Een fabel is het, dat Alexander hem den voet op het hoofd zou hebben gezet met de woorden : Super aspidem et basiliscum ambulabis et conculcabis leonem et draconem. Ps. 90, 13. S 92. De Pausen tegenover Barbarossa en Hendrik VI. 27 aan de Rom. kerk worden teruggeven. Met Lombardije werd een wapenstilstand voor zes jaren gesloten. De tegenpaus Calixtus III werd stedehouder van Beneventum. Eenige baronnen stelden als vierden tegenpaus Innocentius III, die echter geen aanhang vond x). 6°. Alexander m keerde naar Rome terug en nep voor de vasten 1179 de XI algemeene kerkvergadering, de III van Lateranen bijeen 2). Vooreerst werd de vrede van Venetië opnieuw bekrachtigd. Dan onderging, naar aanleiding van het schisma, de Pauskeuze een zeer belangrijke wijziging. „Hij zal Paus zijn," zoo beshste men, „die door twee derden der stemgerechtigden gekozen is Wie door een geringer aantal gekozen de waardigheid aanvaardt, zal met hen die hem huldigen, geëxcommuniceerd en afgezet zijn"3) Heilzame voorschriften werden verder uitgevaardigd over de wijding der bisschoppen, de tucht der kloosterlingen, het pecvlmm, de treuga Dei enz. Alexander LH, een der beroemdste en grootste Pausen stierf na een zeer verdienstehjk leven op 30 Aug. 1181. 7° Lucius III (1181—1185) kwam weder met Barbarossa in strijd om de goederen van M a t h i 1 d e en de wederrechtelijke bezetting van den stoel van Trier. Urbanus III (1185—1187) kon den vrede niet herstellen en was op het punt den ban over den keizer uit te spreken, toen hij stierf. Gregorius VIII (1187) regeerde slechts twee maanden. Onder Clemens III (1187-1191) leidden de treurige tijdingen uit het heilig land tot verzoening. Frederik Barbarossa ondernam een kruistocht en vond een plotselingen dood in de Calycadnus, 10 Juni 1190 «). Clemens Hl stierf een jaar daarna en had als opvolger Coelestinus Hl (1191—1198). Weldra geraakte hij in twist met den wreeden en weerspannigen Hendrik VI (1190—1197). Deze stond op het punt naar Italië te trekken, toen hij het tragisch einde zijns vaders vernam. Hendrik was door het drijven van Frederik tegen den zin des Pausen gehuwd met Constance van Sicilië en aldus i) De acten van den vrede bij Pertz, Leges, II, p. 151-161. Bij Mansi, XXII p 173 ss. •) De acten bij Mansi, XXII, p. 209 ss. Hefele, V, 710 ff. 3) Canon I, Mansi, XXII, 217 s. Deze beslissing heeft nog heden kracht van wet. Totius sacri ordinis privatione mulctentur. Cap. heet VI De elect. I, 6. , .. _. . «) Epitola de rnorte Frid. imperat. Pertz, p. 596. Cf. 494. Daarbij Hist. Jahrb. der Görresges., 1881, p. 288ff. Geyer. Papst Clemens III, Bonn 1914. 28 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. erfgenaam der beide Sieiliën, zoodat de Pauselijke bezittingen door de keizerlijke waren ingesloten (1186). Na te Mentz te zijn gehuldigd, trok Hendrik over de Alpen en ontving 15 April 1191 uit de hand van Coelestinus III de keizerskroon. Toen hij echter naar Apulië ging, om zijn erfrecht te handhaven, brak er een pestziekte uit in het leger. Na den mislukten tocht handelde Hendrik in Duitschland voortdurend tegen het concordaat van Worms, stelde bisschoppen aan, het den bisschop van Luik vermoorden en stelde voor geld een ander aan, deed Richard Leeuwenhart gevangen nemen, en vroeg voor de vrijlating 150000 mark zilver 1). In 1194 na den dood van koning T a n c r e d ging Hendrik VI opnieuw naar Italië, veroverde Apulië, Calabrië en Sicilië en pleegde er de grootste wreedheden en gruwelen. Den Paus, die te oud was om aan het beleid en de onstuimige kracht des konings weerstand te bieden, bedroog hij door vleiende brieven. Met goede bedoeling echter bereidde Hendrik een kruistocht voor. Gelukkig voor de Kerk en het rijk stierf hij 32 jaren oud in 1197. Voor zijn dood gaf hij bevel, den losprijs aan Richard Leeuwenhart terug te zenden. Coelestinus III overleed een paar maanden later in zijn 92ste jaar (1198) 2). § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. XII en XIII Algemeene kerkvergadering. 1198—1268. Potthast, Regesta RR. PP. I, (Berol. 1874), II (ibid. 1875), p. 943—1650. Innocenti III opera. Migne, P. L. torn. 214— 217. Hurter, Geschichte Papst Innoeenz III und seiner Zeitgenossen, Hamburg 1834—1842. 4 Bde. Mansi, Tom. XXII, p. 687 ss. Hefele—Knöpfler, Conciliengeschichte V, 768 ff. VI, 1 ff. Winkelmann, Kaiser Friedrich II, 2 Bde, Leipzig 1889—1897. Feiten, Papst Gregor IX, Freiburg 1886. E. Berger, St. Louis et Innocent IV, Paris 1893. Frantz, Der grosse Kampf zwischen Kaisertum und Papsttum zur Zeit des Hohenstaufers Friedrich II, Berlin 1903. H. Orauert, Die papstliche Curie im 13. Jahrhundert enz. 3 Vereinsschrift der Görresges. 1911. A. Luchaire. Innocent III, 2 éd. Paris 1911., E. Michael S. J., Gesch. des Deutschen Volkes, VI Band, Freiburg im Br. 1915. E. W. Meyer, Staatstheorien Papst Innoeenz III, Bonn 1920. x) Kneller S. J. Erganzungshefte von Maria-L. 1893, No. 59. 2) J. Haller, Heinrich VI, Hist. Zeitschrift, 1914. § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 29 ïo. Onder Innocentius III1) (1198—1216), uit het geslacht der S e g n i gesproten en reeds op 37-jarigen leeftijd gekozen, bereikte de Pauselijke invloed het toppunt. Zijn ongeëvenaarde talenten en geestesgaven gebruikte Innocentius met zooveel beleid, dat hij een der schitterendste Pausen der gansche kerkgeschiedenis werd. Aan moeihjkheden ontbrak het tijdens zijn regeering geenszins In Duitschland stond een burgeroorlog voor de deur, wijl na den dood van Hendrik VI. een dubbele keuze plaats had. Philips van Zwaben was door de meerderheid het eerst gekozen, maar te Mentz door den Bisschop van Tarentaise gekroond. Otto van Brunswijk daarentegen had van den aartsbisschop van Keulen te Aken de kroon ontvangen. De eerste, een Staufer, steunde op zijn partij, de tweede op de vorsten van den Neder-Rijn, die vreesden, dat het rijk bij de Staufers erfelijk zou worden. In 1198 werd Innocentius III met de voogdijschap over Frederik II, zoon van Hendrik VI, belast, die door de Duitsche vorsten om zijn jeugd was voorbijgegaan. De burgeroorlog begon te woeden. De twee roomsch-koningen wendden zich tot den Paus. Deze maande in een krachtig schrijven tot den vrede aan, wijl hij anders zelf zou moeten beslissen. Principaliter, zeide hij, en finaliter behoort die zaak bij den Paus. Principaliter, omdat het keizerrijk door den Paus van het Oosten naar het Westen is overgebracht; finaliter, omdat de Paus alleen de keizerskroon schenkt2). In 1199 neigde Innocentius in zijn beroemde Deliberatienaar de zijde van Otto IV en zette de redenen voor en tegen Frederik, Philips en Otto uiteen. Toen hij zich echter in 1201 voor Otto IV verklaarde, verzetten zich de Duitsche vorsten en kwamen bijna tot een derde keuze 8). Nu wees Innocentius in het bekende schrijven aan den hertog van Z&hringen op de rechten des Pausen met betrekking tot de Duitsche koningskeuze ; De Duitsche vorsten hebben het recht hun koning te kiezen. Zij mogen dit recht uitoefenen onafhankelijk van den Paus, ook nog nadat deze het westersche keizerrijk stichtte. De Paus heeft het recht, den gekozene te kronen of hem de keizerskroon te weige- i) C. Meda. La mente di Innocenzo III (Riv. di scienze stor.) 1908. *) Registr. Rom. Imp. Migne, torn. 216, p. 997 ss. Cf. Responsio nuntiis Philippi, Migne, 216, 1012 ss. ») Deliberatio de tribus electis, Migne, ibid. 1025 ss. Regist. no. 32—49, Migne, ibidem, 1034—1049 ; en no. 51, p. 1051. 30 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. ren naar gelang zijner waardigheid. Is de roomsen-koning de keizerskroon niet waardig, dan zullen de vorsten een anderen kiezen. Mochten deze dit weigeren, dan kan de Paus een anderen koning tot keizer kronen, omdat de Kerk een verdediger behoeft. Zijn de Duitsche vorsten het in de koningskeuze niet eens, dan zal hen de Paus tot eensgezindheid aanmanen. Blijft deze vermaning vruchteloos, dan beslist de Paus, of als vrij gekozen scheidsrechter, of volgens zijn eigen recht, omdat de Kerk niet langer haar beschermer kan ontberen. In deze beslissing zal de Paus minder letten op de omstandigheden der Duitsche koningskeuze, dan op de hoedanigheid der mededingers, wijl de Kerk een waardig beschermer noodig heeft!). De twee koningen streden echter in Duitschland voort met afwisselend geluk, en brachten ontelbare rampen over het land. De Paus predikte verzoening. Den 21 Juni 1208 werd Philips van Zwaben door den paltsgraaf Otto van Wittelsb a c h vermoord. Politieke belangen waren hierbij niet in het spel. Nu trok Otto IV van Brunswijk (1209—1218), na te Frankfurt (1208) algemeen te zijn erkend, naar Italië en werd 1209 door Innocentius LU gekroond. Hij toonde zich echter alle gunsten onwaardig : ontroofde aan de Kerk de goederen van Mathilde, Ancona, Spoléto, enz., trachtte den jeugdigen Frederik H het erfdeel te ontnemen, en schond het Concordaat van Worms. Toen alle vermaningen vruchteloos bleken, deed hem Innocentius, November 1210, in den ban. De Duitsche vorsten kozen December 1212 te Frankfurt Frederik II (1215—1250). Ook Frankrijk stond aan de zijde des Pausen. Otto IV verbond zich met Jan zonder Land, maar verloor den beroemden slag van Bovines bij Lüle, 27 Juli 1214 2). Een jaar daarna werd Frederik II te Aken gekroond en beloofde met vele zijner edelen een kruistocht 8). Otto IV streed nog een tijdlang in het noorden van Duitschland, trok zich dan terug en stierf in 1218. 2°. Herhaaldelijk trad Innocentius in huwelijkszaken tegen de vorsten op. Reeds voor diens verheffing had Philips August van Frankrijk zijn wettige echtgenoote Ingeborge *) Registr. No. 62 ; Migne, Tom. 216, p. 1065 ss. 2) Willem de Brito, De gestis Pbilippi Augusti, bij Bouquet, Tom. 17, p. 94 ss. s) Hefele, V, 775 ff. p. 804 ff. Allahorn, Frederik II, London 1912. § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 31 van Denemarken verstooten. Deze hield staande, hij ontkende, dat het huwelijk geconsummeerd was. De synode van Compiègne verklaarde het huwelijk ongeldig, omdat Ingeborge met de eerste gemalin van Philips August vermaagschapt was in den IV of V graad. Ingeborge dit hoorend wendde zich naar Rome. De legaten van Coelestinus III gedroegen zich als „stomme honden". Philips August huwde intusschen met Agnes, dochter van den hertog van Mer.an. Nauwelijks had Innocentius den zetel beklommen, of hij vermaande den koning en dreigde met het interdict (1198). De koning bleef halsstarrig ; den 14 Jan. 1200 werd het interdict over Frankrijk uitgesproken x). Alle bisschoppen, behalve één gehoorzaamden. Toornig riep de koning uit, dat S a 1 a d i n gelukkig was, wijl hij onder geen Paus stond. Toch moest hij toegeven, Allengs kwam de vrede tot stand in 1213. In zijn testament noemt P h i lips August Ingeborge „een gade vol verdiensten". Het huwelijk van den kroonprins Alfonso van Portugal, die in 1208 zijn verwante Urraca van Castilië óm politieke redenen tot vrouw nam, verklaarde de bisschop van Porto ongeldig. Deze werd vervolgd, maar door Innocentius verdedigd. De plechtige excommunicatie bracht den hardnekkigen kroonprins tot gehoorzaamheid en onderwerping. Eveneens werd het huwehjk tusschen Alfonso van Leon en Berengaria van Castilië ongeldig verklaard en ontbonden. Den onbezonnen tegenstand brak Innocentius met ban en interdict (1204). Op alle politieke redenen antwoordde de Paus : „Bij ons geldt geen aanzien des persoons." 2) 3°. Te Rome en in den kerkehjken staat wist Innocentius den pauselijken invloed te herstellen. De keizerlijke prefect van Rome en de Romeinsohe senator huldigden hem. In korten tijd was het hertogdom Spoleto en Ravenna, de markt van Ancona en de Romagna teruggewonnen en aan den Paus onderworpen »). Groote moeite veroorzaakte aan Innocentius het koninkrijk der beide Siciliën. Constance, de weduwe van H e n d r i k VI, i) Mansi, Tom. XXHI, p. 707 ss. ; p. 710 de forma interdict!. *) Gesta Innoc. III, No. 58. Migne, Tom. 114, p. CIII ss. Registr. 11, 76. Migne, 1. c. p; 610 ss. ») Ficker, Die Recuperationen der röm. Kirche. Forsch. z. Reich- und Rechtsgesch. Italiens, Innsbruck, 1869, 284—472. 32 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. had haar zoon als mederegent aangenomen, onder de voogdij des Pausen gesteld en het rijk weder leengoed der Romeinsche Kerk verklaard. Aldus moest Innocentius den jeugdigen Frederik tegen zijn vijanden beschermen. Dit gelukte hem allengs, zoodat Frederik omstreeks 1208 genoegzaam gevestigd was en het rijk tot rust kwam. Ook op het oosten had de krachtige Paus zijn blikken gericht. Het gevolg van zijn kruistocht was de stichting van het Latijnsche keizerrijk te Constantinopel, ofschoon dit aanvankelijk niet in zijn bedoeling lag. 4°. Een eerste zorg van Innocentius was de hervorming zijner hofhouding geweest. Eenvoudigheid, toegankelijkheid en belangeloosheid streefde hij na en strafte alle omkooperij, hebzucht en vervalsching van oorkonden ten strengste. Deze zucht naar heilzame hervorming toonde Innocentius bijzonder bij gelegenheid der XH algemeene kerkvergadering 12151). Over de 1200 prelaten en vertegenwoordigers woonden haar bij. Het eerst werden de ketters, Waldenzen en Albigenzen veroordeeld; de leer van het H. Sacrament des altaars nader bepaald en het woord Transsubstantiatie- kerkelijk goedgekeurd ; de jaarlijksche biecht en communie verplichtend gesteld ; clandestine huwehjken verboden en de verboden graden van verwantschap beperkt tot den vierden; eindelijk de oprichting van nieuwe religieuze orden verboden. Terwijl Innocentius deze en andere besluiten trachtte in te voeren, een kruistocht voorbereidde en de strijd met Jan zonder Land juist ten einde was, stierf hij 17 Juh 1216. Een tijdgenoot zeide van hem : „De roem zijner daden vervult de eeuwige stad en de wereld." 2). 5°. Zijn opvolger, uit de familie der S a v e 11 i, noemde zich Honoi ■nis III (1217—1227). Hij volgde de beginselen van Innocentius III, maar bezat niet diens talent en onverzettelijke kracht. In 1213 had Frederik II te Eger voor de vergadering der vorsten aan Innocentius III, „zijn weldoener en beschermer", beloofd, dat de keuze der bisschoppen en abten, de appellatie naar Rome vrij zou zijn, dat het jus spolii werd opgeheven, vrijheid in de geestelijke bedieningen, hulp tegen de ketters en bescherming aan de goederen der Romeinsche kerk zou worden *) Hefele, Tom. V, 872 ff. Mansi, Tom. XXII, 960 ss. A. Villien, Hist. des commandements de 1'Eglise, Paris 1909. 2) Gardon, Innocent the Great, London 1907. § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 33 verleend1). Niets van dit alles onderhield de koning. Ofschoon hij den kruistocht altijd uitstelde, de Duitsche en Sicihaansche kroon op één hoofd wilde vereenigen, wist hij zóó te pleiten2), dat de Paus hem in 1220 tot keizer kroonde. Damiate ging intusschen verloren (1221), hetgeen H o n o r i u s diep bedroefde s). In het verdrag van S. Germano (1225) beloofde Frederik den kruistocht. De Paus beleefde hem niet meer en stierf in Maart 1227, Bekwaam, krachtig en ervaren was Gregorius IX (1227—1241) 4), neef van Innocentius III. Terstond vermaande hij Frederik II tot den kruistocht, wat later tot een kuisch leven 5). Frederik sloeg alle vermaning in den wind en werd daarom 29 Sept. 1227 in den ban gedaan, waarover hij klaagde als een onrechtvaardig gestrafte. Toen Gregorius in 1228 de excommunicatie vernieuwde, moest hij voor de wraak van Frederik uit Rome vluchten. Deze benoemde zijn zoon Hendrik tot opvolger in het rijk, trok met den ban beladen naar het H. Land, sloot een verdrag met Sultan Kamel en werd tot koning van Jeruzalem gekroond, terwijl zijn stedehouder R a y n a 1 d het Patrimonium aanviel. De Pauselijke troepen verloren, toen Frederik H zelf op het slagveld verscheen. In 1230 kwam de vrede van S. Germano tot stand, dien Frederik echter niet onderhield6).'Hij gedroeg zich uiterst streng tegen de ketters, maar gebruikte de ketterij als voorwendsel, om hem vijandige katholieken te treffen, waarover de Paus zich bitter beklaagde. Toch stond Gregorius op de zijde van Frederik, toen Hendrik tegen zijn vader opstond. De keizer bedwong den onwaardigen zoon (1235), die in de gevangenis stierf (1242). JNu bestreed rreaeriK Lombardije, dat met Hendrik had gestaan en het het door den wreeden Ezzelino verwoesten. Daarna stelde hij zijn natuurlijken zoon E n z i o in 1238 als koning over Sardinië aan, dat pauselijk leen was. In 1239 sprak nu Gregorius IX voor i) Pertz, Leges, II, 224—226. a) Hefele, V, 912—913. 3) Potthast, Reg. No. 6723. Over de voorgewende ziekte van Frederik, zie Zeitschr. f. K. Theol., 1917. 4) E. Brem. Papst Gregor IX bis zum Beginn seines Pontif., Heidelberg 1911. 6) Potthast, II, No. 7884, 7972 : „Ad coelestia animum erigat, amorem ad mentis delicias traducat neque se voluptatibus terrenis detineri permittat." Vgl. ook W. Fuehs, Die Besetzung der deutschen Bistümer unter Gregor IX enz., Berlin 1911. e) Pertz, Leges II, 269—272. P. Albers, S. J. Kerkgesch. ÏI. 34 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. de tweede maal den ban over den keizer uit. Hierop volgde een hevige strijd, die eindigde met de vernietiging der Staufers. Bij het uitspreken van den ban had de Paus de misdaden des keizers opgesomd in 17 artikelen1). Petrus de Vineis daarentegen sprak te Padua in tegenwoordigheid des keizers tegen den Paus. Daarop volgden klachten van beide zijden. Van woorden kwam het tot daden. Terwijl de Paus Albert van Behaim in Duitschland voor een nieuwen koning het werken en de Tartaren in Oostelijk Europa vielen, trok Frederik naar Italië, waar velen tegen hem waren. Bij het eiland Elba nam hij 100 Fransche prelaten gevangen om een algemeene synode te verhinderen. Reeds stond Frederik voor de poorten van Rome, toen Gregorius IX overleed, 22 Aug. 1241. Coelestinus IV (1241) regeerde slechts 17 dagen en na zijn dood stond de pauselijke zetel 30 maanden vacant. Innocentius IV (1243—1254), uit het geslacht der Fieschi, streefde naar den vrede ; vermaande Frederik, de bisschoppen op Elba gevangen gezet, vrij te laten en het geroofde goed terug te geven 2). Een vredesverdrag werd ontworpen (1244), maar het wantrouwen niet weggenomen. Frederik bracht Rome in onrust en bemoeilijkte het verkeer des Pausen. Op weg naar Narni, om een onderhoud te hebben met den keizer, vluchtte Innocentius over Genua naar Frankrijk en vergaderde 24 Juni 1245 de XIII algemeene kerkvergadering van Lyon. Er werd gehandeld over het H. Land, de scheuring der Grieken, de ketterijen, maar vooral over het gedrag van Frederik H. De beschuldiging was : ketterij, sacrilegie, vriendschap met den Sultan, wulpschheid, eedbreuk enz. Thaddeus van Suessa trachtte zijn vorst te Verdedigen, slaagde echter niet. In de LH zitting te midden van 250 bisschoppen veroordeelde Innocentius den keizer en ontbond zijn onderdanen van den eed van trouw 8). Thaddaeus van Suessa sloeg van smart op zijn borst en riep uit: „Dies iste dies irae, ccdamitatis et miseriae !" 6°. Voorgoed was er nu met den keizer gebroken, die zich beriep x) Baynald, Annales, ad an. 1239, No. 2—11. Het boek De tribus impostoribus is niet uit dien tijd. Hefele, I 339 ff. 2) Pertz, Leg., II, 342—344. 8) De Acten bij Mansi, XXIII, p. 605 ss. Dat alleen de Paus den keizer veroordeelde tracht Natalis Alex. te bewijzen : Saec. XIII, diss. V ; Tom. VIII, p. 337 ss. (ed. Par. 1676 ss.) E. Ferrando, L'itinerario di Innocenzo IV da Roma a Lione. Albe 1910. Meyer, Ludwig IX u. Innoeenz IV, Marburg 1915. § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. 35 op een nieuwen Paus en een waarlijk algemeene synode. Hij verzocht Lodewijk den Heilige als bemiddelaar op té treden. Deze verbood in Frankrijk geld te verzamelen tegen den keizer, maar zijn herhaalde pogingen om verzoening te bewerken, bleven vruchteloos. Frederik gedroeg zich als te voren. In Duitschland koos men Hendrik Baspe van Türingen tot roomsch-koning (1246) Hn* stierf het jaar daarop en had tot opvolger Willem van Holland (1247) 1). Het knus werd gepredikt tegen keizer Frederik. Innocentius zond brieven naar alle machthebbenden, om Willem te beschermen. Kruisvaarders voldeden aan hunne beloften, wanneer ze aan deze oproeping gehoor gaven 2). Terwijl in Duitschland nu alles in volle vlam stond, Koenraad, de zoon des keizers, en Willem van Holland elkaar bestreden op leven en dood, de Welfen en Ghibelhjnen Italië met hevigen strijd verwoestten, de verbittering tusschen Paus en keizer het hoogste punt had bereikt, stierf Frederik te Fiorentino in Apulië (13 Dec. 1250) na biecht en absolutie van den ban. Zijn testament getuigt, dat hij voldoening wilde geven aan de Kerk 8). Ofschoon rijk aan natuurlijke gaven, was Frederik II heerschzuchtig, trotsch, wulpsch, trouweloos en volgens sommigen, zonder godsdienstige overtuiging. 7°. Koenraad zette den strijd voort, eerst in Duitschland, waar hij door Willem bij Oppenheim overwonnen werd, dan in Italië, waar hij zijn macht herstelde. Hij wilde zich met den Paus verzoenen en naar Duitschland terugkeeren, toen hij 26 jaren oud te Melfi overleed (1254). Zijn zoon C o n r a d ij n, de laatste Hohenstaufer was een kind van twee jaren. Willem van Holland, door Karei van Anjou „waterkoning" genoemd, kon noch vertrouwen, noch ontzag inboezemen, won zeer weinig door den dood van Koenraad en sneuvelde in een strijd tegen de Friezen, 1256 4). Ruim een jaar vóór zijn beschermeling was Innocentius TV gestorven, 13 Sept. 1254. Hij had een onrustig, moeilijk en roemvol pontificaat. Van zijn krachtig, soms streng optreden droeg 1) De stukken van Willem, bij Pertz, Leg., II, 363 ss. a) Pertz, Leg. II, 364. Baynald, ad an. 1247, n. 1 ss. s) Baynald, ad an. 1250, n. 31 ss. Betere tekst bij Pertz, Leg., II, p. 356 ss. *) J. Meermann, Gesch. van graaf Willem van Holland, RoomschKoning, 's-Gravenhage 1783. Böhmer, Regesta, 1246—1314, p. 28—36 en 350 : „Der unbedeutende Graf konnte wohl der Strohmann der Grossen sein, aber nicht ihr Herr." 30 § 93. De Pausen en de laatste Hohenstaufen. zeker Frederik II de schuld. Alexander IV (1254—1261)x) geraakte in strijd met M a n f r e d, natuurlijken zoon van Frederik en regent voor Conradijn in de beide Siciliën. De Paus moest onderdoen, zoodat een groot gedeelte van Italië in de macht des overwinnaars kwam, die tevens-de kroon van Conradijn opzette. Trots het verzet van Alexander IV hield M a n f r e d zich staande, totdat Karei van Anjou van Urbanus IV 2) (1261—1264) en Clemens IV (1265—1268) de kroon van Sicilië aanvaardde en met een machtig leger naar Itahë kwam. Hij overwon Manfred en veroverde het land (1266). In wreedheid, onrechtvaardigheid en heerschzucht deed Anjou voor de Staufers niet onder. In Duitschland had intusschen geen vorst de zware koningskroon willen aanvaarden. De keurvorsten wendden zich naar den vreemde en kwamen tot een dubbele keuze : Richard van Cornwallis en Alphonsus van Castilië. Geen van beiden had invloed op het rijk, zoodat feitelijk een interregnum bestond 3). Op straf van excommunicatie had Alexander IV de keuze van Conradijn tot Roomsch-koning verboden en Urbanus IV trachtte tevergeefs de beide candidaten te verzoenen 4), Veel had in die dagen de Duitsche kerk te lijden. In Itahë zuchtte Kerk en staat onder de wreede hand van Karei van Anjou 5). De vermaningen des Pausen sloeg de tyran in den wind. Men wenschte de Staufers terug en wendde zich tot Conradijn, die Zwaben bestuurde en zich sedert 1266 koning van Sicilië noemde. In 1267 trok hij naar Itahë tegen de vermaning zijner moeder en het verbod van Clemens IV, die hem in den ban deed. In onbezonnen geestdrift kwam de jongeling in Apulië aan, waar hij door Anjou bij Tagliacozza verslagen en gevangen genomen werd (23 Aug. 1268). Hoewel de Paus tot zachtheid aanmaande en het gerechtshof, behalve ééne stem, Conradijn vrijsprak, het de onmenschehjke koning den laatsten Staufer 1) Alexander IV und der deutsche Thronstreit (Mitteilungen des Instit. f. österreich. Geschichtsf. 1898, S. 75 ff.). 2) E. Georges, Histoire du Pape Urbain IV et son temps (1185—1264), Paris 1866. Vgl. Röm. Quartalschr. 1896, 1898. 3) Raynald, 1256, I—VIII. Pertz, Leg., II, 381. «) Raynald, 1262, n. 5, 1263, n. 48 s. 5) E. Kern, Die Anfange der französischen Ausdehnungspolitik bis zum Jahr 1308, Tübingen 1911. § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. 37 te Napels terechtstellen (29 Oct. 1268). Door overmoed ging dit edele huis te gronde. § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. De Vitae St. Thomae, ed. Giles, bij Migne, torn. 190. 1—363 en 1070—1291. Epistolae et documenta historica, ibidem, 369—671. Cf. Mansi, XXI, 872 ss. Morris, Life and martyrdom of St. Thomas Becket, II ed., London 1886, 2 vols. Hutton, St. Thomas of Canterbury, II ed. London 1899. LhuiUier. St. Thomas de Cantorbéry, Paris 1891—1892, 2 vols. A. du Boys, St. Thomas Becket, d'après des documents nouvellement pubhés (Revue des quest. bist. 1882, Tom. XXXII, 353 ss.) Ladenbauer, Wie wurde König Joh. von England Vasall des röm. Stuhles (Zeitschr. f. Kath. Theol. VI, 1882, s. 201. 393). Rohrbachm^Wermr, Universalgesch. XVIII, Munster 1891, S. 112 ff. H. Noel Williams, Henry II, London 1910. 1°. Terwijl de Pausen zich tegen keizer Barbarossa hadden te verdedigen, geraakte de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Beeket, met Hendrik II van Engeland in strijd. In 1117 geboren ontving Thomas in Engeland en op het vaste land een geleerde opvoeding, vooral in het kerkehjk recht; werd dan aartsdiaken te Canterbury en 1156 kanseher van Hendrik II. Ofschoon hij rein en christelijk leefde, zag hij toch het caesaropapisme der Engelsche koningen vrij onverschilhg aan, zoodat hij zelfs door zijn bisschop werd aangemaand, als kanseher de rechten der Kerk te behartigen1). In 1162 op Hendriks aanvraag tot aartsbisschop van Canterbury verheven begon hij een streng ascetisch leven en werd een eerste ijveraar voor de rechten der Kerk 2). Uit hef de tot hem gaf Hendrik aanvankelijk toe. De eerste strijd ontstond op de synode van Westminster (1163), waar Hendrik inbreuk maakte op het privilegium fori eneischte, a. dat met den aartsdiaken* een koninklijk ambtenaar over de geestehjken zou vonnissen, b. dat een zwaar misdrijf, na de kerkelijke degradatie, door den wereldlijken rechter zou worden gestraft. Thomas verzette zich. De koning gaf betrekkelijk het tweede 1) Jungmann, Dissertationes selectae in Hist. Eccl., Tom. V (Ratisbonae 1885), p. 162. 2) De reden der verandering, ibidem, p. 163—164. 38 § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. punt toe, maar eischte nu de onderhouding der consuetudines avitae, die Thomas en door hem alle bisschoppen alleen aannamen, „in zoover ze niet streden tegen de rechten der Kerk en der geestelijkheid" x). Alles beproefde de vertoornde koning, om Thomas te doen zwichten, zelfs valsche pauselijke brieven werden getoond. Nu liet Thomas de clausule vallen, maar stelde daarvoor „bona fide" (te goeder trouw) in de plaats. Vooreerst stelde de koning zich tevreden. 2°. In Januari 1164 had de bijeenkomst van Clarendon plaats. De koning het de consuetudines avitae onderzoeken, in 16 artikelen op schrift brengen en vorderde de aanneming. De bisschoppen bewerkten Thomas die onder den drang toegaf, de consuetudines te onderhouden bona fide2). De voornaamste artikelen zijn: 1. Twisten over het patronaat behooren tot het koninklijk gerechtshof. 3. Geestelijken, die voor de wereldlijke rechtbank worden gedaagd zullen door de geestelijke niet beschermd worden. 4. Bisschoppen en andere vazallen zullen het rijk niet verlaten zonder verlof des konings. 7. Leenmannen en koninkhjke dienaren mogen zonder verlof des konings niet met censuren worden gestraft. Zonder koninkhjke goedkeuring mag niemand naar Rome appelleeren. 12. De vacante beneficies der bisschoppen zijn in de hand des konings ; de keuze voor den ledigen zetel moet met zijn verlof, in zijn kapel geschieden ; de gekozene moet vóór de consecratie den leeneed en den eed van trouw afleggen salvo ordine sua 3). Wel niet onvoorwaardelijk had Thomas zich onderworpen, maar zijn houding werd als toestemming aangezien. Met de overige bisschoppen was hij zwak geweest. Toen echter Alexander III tien der artikelen verwierp *), verdedigde Thomas terstond de beslissing des Pausen en legde zich zelf tot straf voor zijn toegeeflijkheid de suspensio a sacris op. De Paus evenwel troostte hem en gebood hem, de H. Mis te lezen 5). Hendrik daarentegen beschuldigde Thomas van hoogverraad, waartegen deze verzet aanteekende, vroeg om het land te verlaten en vluchtte op de weigering in October 1164 naar Frankrijk. Toen Alexander III 1) „Salvo ordine nostro et jure Ecclesiae." 2) Migne, Tom. 190, p. 393 ss. 3) Mansi, XXI, 1187 ss. Migne, Tom. 190, p. 393 ss. Ibid., p. 17 ss. Hefele, V, S. 623 ff. *) Mansi, ibid., 874 ss. Migne, Tom. 190, p. 20 en 239, fragm. 16. 5) Mansi, XXI, p. 1193. § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. 39 de afzetting des aartsbisschops weigerde, legde Hendrik beslag op de goederen van Thomas en dreigde naar den tegenpaus Pasehalis IH over te gaan, vond echter verzet bij de bisschoppen. Van den Paus ontving de moedige behjder de legatie over heel Engeland, behalve York (1166). Hij excommuniceerde veel rijksgrooten om roof van kerkelijk goed en veroordeelde de artikelen van Clarendon. Te Rome valsch beschuldigd was Thomas bij den Paus een tijdlang minder in genade. Ofschoon hij op 2 Febr. 1170 Hendrik met het interdict bedreigde, kwam 22 Juli van dat jaar een verzoening tot stand. De aartsbisschop keerde naar Canterbury terug en werd er met gejubel ontvangen. Weldra echter beklaagden zich de hebzuchtige rijksgenooten en vooral de al te koningsgezinde aartsbisschop van York, die zeide : „Zoolang Thomas leeft, zal er geen vrede heerschen in Engeland !" Toen de Koning dit hoorde riep hij toornig uit: „Lafaards voed ik in mijn rijk, die hun heer niet wreken en door een plebejisch priester laten bespotten!" Vier ridders vertrokken terstond. De koning wilde ze terugroepen. Het was te laat. Ze vermoordden den H. Thomas in de kathedraal van Canterbury, 1170. De koning betreurde de daad 1), trok sommigen decreten in (1172) en ging in 1174 ter bedevaart naar het graf des Heiligen. 3°. Herhaaldehjk2) was er te Canterbury strijd ontstaan tusschen de reguliere kanunniken van Canterbury en de bisschoppen der kerkelijke provincie. Beide partijen meenden het recht te hebben hun bisschop te kiezen. Na den dood van den primaat Hubertus in 1205 wendden zich de partijen tot Innocentius III, die zich uitsprak voor de kanunniken. De naar Rome ontboden vertegenwoordigers van het kapittel kozen S t e p h anus Langton. Toornig ontving de koning, Jan zonder Land (1199—1216), het bericht dezer keuze, omdat hij den bisschop van Norwich wilde verheffen. Hij erkende den gekozene niet en verjoeg de kanunniken. Er werd gedreigd met ban en interdict. Maar de koning overlaadde den Paus en de kardinalen met smaadredenen, zwoer bij de „tanden Gods", alle geestelijken te willen verdrijven en de pauselijke legaten terug te zenden zonder neus of !) Hij zeide : Neque cogitavi, neque scivi, neque fieri praecepi, Watte'< rich, II, p. 419. 2) Zoo in 1184, 1193. 40 § 94. Kerkelijke strijd in Engeland. ooren. Toch werd het interdict afgekondigd (1208)*). De koning koelde zijn woede aan de monniken en de geestelijken, die het onderhielden. Niet meer dan vier bisschoppen voegden zich naar den wil des konings. In 1209 volgde de persoonlijke excommunicatie 2). Toch trachtte de Paus verzoening te bewerken en draalde lang 3), totdat hij in 1212 de afzetting over Jan zonder Land uitsprak en de uitvoering opdroeg aan Philips August van Frankrijk, 's Konings hardnekkigheid was nu gebroken ; boden des vredes gingen naar Rome, waar men voorwaarden stelde, die Jan aannam en bezwoer *). Stephanus Langton werd in Engeland met eerbied en geestdrift ontvangen. Jan zonder Land verklaarde Engeland en Ierland tot Pauselijk leen 5) en had het dreigend gevaar daarmee afgeweerd. 4°. Hendrik I had in Engeland de voorrechten, door hemzelf aan de rijksgrooten en baronnen verleend, weldra herroepen (1100). Met de wapenen in de hand eischte men nu in 1213 deze privilegiën terug en dwong den koning tot de Magna Charta libertatum6). Jan zonder Land wendde zich nu op zijn beurt tegen de grooten en bisschoppen naar Rome en werd door Innocentius III beschermd. Deze vaardigde namelijk 24 Aug. 1215 een bul uit, waarin bij de Magna Charta ijdel en nietig verklaarde. Toen men zich hieraan niet stoorde, werden velen geëxcommuniceerd, de aartsbisschop Stephanus Langton gesuspendeerd en Londen onder het interdict gesteld7). De grooten verwierpen J a n en kozen Lodewij k, den zoon van Philips August die Londen innam, doch met den ban werd gestraft (1216). Jan zonder Land stierf hetzelfde jaar. Ook diens zoon Hend r i k III genoot de bescherming des Pausen. De Magna Charta werd ten gunste des konings gewijzigd. De 63 artikelen krompen tot 42 in. Na nieuwe veranderingen ontving eindelijk de vorm, die nog heden bestaat, de bevestiging in 1225 8). J) Formula interdicti bij Migne, Tom. 217, p. 190 ss. 2) Potthast, Regesta, I, 3752. 3) Potthast, Reg., T. n. 4392—4399. 4) De brieven bij Migne, Tom. 216, p. 772 ss. 5) Migne, Tom. 216, p. 876 ss. •) Zij beriepen zich ook op de libertates van Eduard I, die regeerde 901 enz. ') Potthast, I, n. 4990, 5005—5006. 8) Over den strijd in Engeland vergl. Hergenröther, Kathol. Kirche und Christl. Staat, S. 240 ff. ; S. 403 ff. F. F. Maitland, The constitutional history of England, Cambridge 1908. § 95. De Pausen en Frankrijk. 41 § 95. Laatste Pausen der XIII eeuw onder den invloed van het Fransehe koningshuis. XIV Algemeene kerkvergadering (1274). Guiraud—Cadier, Les registres de Grégoire X et de Jean XXI Paris 1884. Prou, Les registres d'Honorius IV, Paris 1886. Langlois, Les registres de Nicolas IV, Paris 1886, 1_2; Dezelfde, Les registres de Martin IV, Paris 1901. Digard—Faucon—Thomas, Les registres de Bonifaee VIII, Paris 1894. Potthast, Regesta, II, p. 1651 ss. Watter, Die Politik der Curie unter Gregor X, Berlin 1894. Stapper, Papst Johannes XXI (Kirchengesch. Stud., B. IV), Munster 1899. Demski, Papst Nicolaus III (Kirchengesch. Stud., VI), Munster 1903. Pawlicki, Papst Honorius IV (Kirchengesch Stud B. III), Munster 1896. St. Pierre Célestin et ses premiers biographes (Anal. Boll., 1897). Schulz, Peter v. Murrhone als P. Cölestin V, Berlin 1894, I Theil; II Theil in Zeitschr. f. Kirchengesch. 1896—1897. Finke, Das Pariser Nationalkonzil vom Jahre 1290 (Röm. Quartalschr., 1895). Dezelfde, Aus den Tagen Bonifaz VIII, Funde und Forschungen, Vorreformationsgesch. Forschungen, München 1902. Boutaric, La France sous Philippe le Bel, Paris 1861. F. Kern, Die Anfange der franz. Ausdehnungspolitik bis z. Jahr. 1308, Tübingen 1911. I». Zoowel de lange strijd der Duitsche keizers tegen den Paus als de ondergang der Staufers had het rijk verscheurd en tot machteloosheid gebracht. De macht van Frankrijk daarentegen was altijd gestegen, zoodat de Pausen genoodzaakt waren, steun te zoeken bij de Franschen. Het eerste optreden van Karei van Anjou was minstens zoo wreed en willekeurig als dat der Staufers. Hij bracht wanorde en verwoesting in plaats van hulp. Uit wanhoop wendde men zich weder tot Duitschland. Clemens IV was 29 Nov. 1268 overleden. Nadat de Pauselijke zetel twee jaar en negen maanden ledig had gestaan, werd de aartsdiaken van Luik, Theobald Visconti gekozen. Hij noemde zich Gregorius X (1271—1276). Deze bekwame Paus trachtte terstond de Welfen en GMbelhjnen in Itahë te verzoenen. Na den dood van Richard van Cornwallis weigerde hij aan Alphonsus van Castilië de keizerskroon en spoorde de Duitsche vorsten tot een nieuwe keuze aan Rudolf van Habsburg werd eenstemmig i) Raynald, Annales, 1272, n. 89; 1273, n. 7 ss. 42 § 95. De Pausen en Frankrijk. gekozen en door den Paus ter kroning uitgenoodigd. Strijd en verwarring in Duitschland verhinderden echter de reis naar Rome. s.„ 2°. Reeds kort na zijn keuze had Gregorius X de XIV algemeene kerkvergadering te Lyon (1274) samengeroepen. Omstreeks 500 bisschoppen, de gezanten der vorsten en veel prelaten waren aanwezig. Thomas van Aquine stierf op reis te Fossanuova en Bonaventura tijdens de synode. Hier bood Michaël Paleologus, die na den val van het latijnsche keizerrijk te Constantinopel (1261), een aanval van het westen vreesde, de unie met de Latijnsche Kerk aan. De aarmeming van Filioque en het primaat werd bezworen. De haat der Grieksche geestelijkheid verdroeg zich echter op den duur niet met het westen. Beroemd is canon TT aangaande de pauskeuze: In de stad, waar de Paus sterft, zullen de kardinalen tien dagen na het overhjden samenkomen in het paleis, waar de Paus verbleef, en niet langer op de afwezige kardinalen wachten. AUen zullen gezamenhjk in één vertrek x) wonen, door muur noch tapijt gescheiden, en streng afgesloten zijn van de buitenwereld. Na de eerste drie dagen zal op de volgende vijf slechts één gerecht worden opgediend. Is daarna de keuze nog niet geschied, dan zullen in 't vervolg de kardinalen enkel brood, wijn en water ontvangen 2). Dit alles en meer werd voorgeschreven, om de keuze te verhaasten en een lange Sedisvacatio te voorkomen. Veel heeft Gregorius X gezwoegd en droeve dagen beleefd om het gedrag van Karei van Anjou, dien hij waarschuwde en met het oordeel Gods bedreigde. De Paus stierf in 1276 te Perugia. 3°. De volgende Pausen Innocentius V, Hadrianus V en Joannes XXI 3) regeerden samen slechts anderhalf jaar (1276—1277). De eerste werkte voor een kruistocht en trachtte Welfen en Ghibellijnen te verzoenen : de laatste schafte den II canon der vorige synode over de pauskeuze weer af. Dan werd Nicolaus IH (1277—1280) verheven. Hij regeerde wijs en krachtig, maar werd beschuldigd *) Conclave : naar dit woord werd later de bijeenkomst der kardinalen genoemd. 2) Mansi, Concil. coll., XXIV, p. 37 ss. Hefele, VI, S. 103 ff. Cap. Ut periculum de Elect. in 6° (I. 6). 3) Een Joannes XX bestaat niet. De oorzaak hiervan is, dat men Joannes XV tweemaal heeft. Duchesne, Lib. Pontif., II, 457, note 4. § 95. De Pausen en Frankrijk. 43 van nepotisme ; terecht of ten onrechte, blijkt niet voldoende x). Van de Grieken eischte hij de opneming van Filioque in het symbolum. Aan Karei van Anjou ontnam Nicolaus de waardigheid van Romeinsch senator, welke echter kort daarop Marünus IV (1281—1285) weer teruggaf. Deze Paus, zelf een Franschman, werd door de Fransche kardinalen gekozen, stond onder den invloed van Karei van Anjou en het den kerkehjken staat door Fransche ridders besturen. Intusschen maakte de Siciliaansehe vesper aan de Fransche heerschappij op Sicilië een einde (30 Maart 1282) 2). De Paus kon niet verhinderen, dat Petrus van Arragon, aan wien Conradijn zijn rechten had overgedragen, de kroon van Sicilië opzette. Karei van Anjou overleed in 1285, Martinus IV het jaar daarna. Een voorzichtig Paus was Honorius IV (1286—1287). Tevergeefs verzette hij zich tegen de verovering van Sicilië. In Duitschland onderhandelde de kardinaal van Tusculum met Rudolf van Habsburg over de kroning, die echter niet plaats had. Na een sedisvacatio van dertien maanden beklom Nicolaus IV (1288—1292) den pauselijken zetel 3). Zijn bemoeiingen voor een kruistocht mislukten. Na zijn dood stond de stoel van Petrus wederom twee jaar en drie maanden ledig. De kardinalen in partijen verdeeld, beraadslaagden te Rome in Santa Maria Maggiore,op den Aventijn, in Maria Sopra Minerva en te Perugia. Eindelijk vereenigden zich alle stemmen op den monnik Petrus tan Murrone, bekend onder den naam van Coelestinus V (1294) 4). Deze stond onder den invloed van Karei II van Napels. Onvoorziens benoemde de Paus twaalf kardinalen : zeven Franschen en drie Napolitanen. De belangrijkste zaken besliste hij alleen op aandringen van Karei II, zonder den raad der kardinalen. Het decreet aangaande de pauskeuze ontving weder kracht van wet. Weldra echter voelde Coelestinus zich neergedrukt onder den zwaren last. Veel meer trok de eenzaamheid hem aan. Toen hij in den advent van !) Voor het Patrimonium en Rome waren de tijden zeer moeilijk geweest. De Paus benoemde vijf ajner bloedverwanten tot hooge waardigheden. Vermoedelijk, omdat hij op hen kon bouwen. a) De samenzwering werd geleid door Jan van Procida en gesteund door Petrus van Arragon. Schier alle Franschen werden op één dag gedood. Zie Amari, II vespró Siciliano, 1851. 3) Massi, Mccolo IV primo papa Marchigiano e i suoi tempi, Semgallia 1905. 4) Seppelt, Studiën zum Pontificat Coelestins V, Berlin 1911. 44 § 95. De Pausen en Frankrijk. 1294 het bestuur der Kerk aan de kardinalen wilde opdragen, en deze zich daartegen verzetten, begon hij aan de nederlegging zijner waardigheid te denken. Na van de kardinalen een bevestigend antwoord te hebben ontvangen op de vraag, of een Paus zijn waardigheid werkelijk neerleggen kan, gebood hij een nieuwe keuze en trok zich terug, 13 December 1294 x). 4°. In een conclave van slechts twee dagen werd de geleerde en bekwame Benedictus Gaetani gekozen, die zich Bonifatius VIII (1294- 1303) noemde. Dat Bonifatius uit eerzucht Coelestinus tot aftreden aanspoorde en zelf door simonie den zetel bemachtigde, is laster ; dat hij Coelestinus die zich door ontevredenen het misbruiken, te Fumone deed bewaken, was voorzichtig ; maar het feit, dat deze door de bewakers vaak minder goed werd behandeld, is door de vijanden des Pausen kwaadwillig misbruikt. Bonifatius VIII begon terstond als vredestichter bij de vorsten te werken 2), terwijl tegen hem zelf zich alom vijanden verhieven. Vooreerst de Coelestijnen, vervolgens de strenge Franciscanen, die een congregatie van arme Eremieten hadden gevormd. De eersten verloren hun al te groote privilegiën, de laatste werden ontbonden (Fraticelli). Hevig schreef tegen Bonifatius de bekende Jacopone da Todi3). Bonifatius' gezworen vijanden, de kardinalen Jacobus en Petrus Colonna, die tegen den Paus de Ghibehijnen begunstigden, werden overwonnen en uit hun waardigheid ontzet. 5°. De heftigste en langdurigste strijd wachtte Bonifatius met Philips den Schoone van Frankrijk. Voorheen was het Fransche hof over het algemeen pauselijk gezind en het toevluchtsoord der verdrukte Pausen geweest. Innocentius II en Eugenius IV vluchtten naar Frankrijk en vonden er steun. Alexander III, door Frederik Barbarossa vervolgd, vertoefde er langen tijd. Wel kwam Innocentius Hl wegens de verstooting van Ingeborge en de oorlogen tegen Jan zonder Land, met Philips August in strijd, maar overigens was de vorst zeer kerkelijk en steunde de religie. L o d e w ij k VIII streed dapper tegen de Albigenzen en stond als vroom en kuisch bekend. De H. Lodewijk IX *) was de voor- 1) Raynald, Annales, ad an. 1294, n. 11—22. Formula abdicationis, ibidem, n. 22. a) Potthast, TL, No. 24027, 24033, 24054. 3) Brugnoli, Fra Jacomo da Todi, Assisi 1908. 4) W. Heger, Ludwig IX, Paris 1915. § 95. De Pausen en Frankrijk. 45 vechter tegen de Sarracenen en alle vijanden der Kerk Zijn zoon en opvolger Philips III volgde over het algemeen de voorbeelden zijns vaders en begunstigde de kerkvergadering van Lyon (1274). 6°. Anders werd het onder Philips IV, den Schoone (1285—1314). Deze streefde met onmatige heerschzucht naar volkomen absolutisme, ook op kerkelijk gebied en nam daartoe trouweloosheid, list en 'onrechtvaardigheid te baat. Met het oog op de ellende ih het H. Land ging Bonifatius VIII voort, de Europeesche vorsten tot vrede en eensgezindheid te brengen. Aangaande het koninkrijk der beide Siciliën kwam allengs een verdrag tot stand (1302). De vredesonderhandelingen tusschen Venetië en Genua mislukten. Van grooter belang was de vrede tusschen Frankrijk en de bondgenooten Duitschland en Engeland, te meer daar de oorlog hoofdzakelijk met kerkelijke gelden werd gevoerd. Philips IV echter verijdelde alle pogingen des vredes a). Reeds lang had zich de geestelijkheid van Frankrijk beklaagd en zond nu aan den Paus een smeekbede om bescherming. Na de kardinalen gehoord te hebben, vaardigde Bonifatius de bul Clericis laicos (25 Febr. 1296) uit, waarin op straf van ban en interdict verboden werd, zonder toestemming des Pausen, kerkelijke tienden te ontvangen en te betalen 8). Engeland en Duitschland legden zich bij de verordening neer. Ofschoon vroeger 4) de vrijdom der kerkelijke goederen met dezelfde kracht gehandhaafd en de eenigszins scherpe vorm : Clericis laicos infestos oppido tradit antiquitas, reeds meer was gebruikt 5), ontstak toch Philips IV in hevige woede en verbood den uitvoer van geld, kostbaarheden en paarden. De Paus antwoordde met de bul Ineffabilis «), vermaande den koning tot zachtheid en klaagde, dat de bul Clericis laicos van diens raadslieden een valsche verklaring had ontvangen. Intusschen beloofde de Fransche geestelijkheid den koning vrijwillig de tienden voor twee i) De hem toegeschreven Sanctio pragmatica is zeer zeker onecht. Zie Mitteilungen des Instit. f. österreich. Geschichtsf. 1887, S. 353—396. Kirchenlex. deel 10 Cf. Jungmann, Diss., Tom. V, 437 ss. *) Baynald, ad. an. 1295 en 1296, I ss. 3) Cap. 3 de immunitate, VI, 3, 23. Eccles. *) Lateran. III, can. 19. Lateran. IV, can. 44, 46. Alex. IV, in VI, III, 23, 1. *) Hefele, VII, 50, 74. 6) Baynald, 1296, n. 25 ss. 46 § 95. De Pausen en Frankrijk. jaren, hetgeen de Paus prees *). In 1297 werd L o d e w ij k IX gecanonizeerd. De koning trok nu zijn verbod in, en de vrede scheen gesloten. — In het jaar 1300 vierde Bonifatius het eerste groote jubilé, dat ontelbare pelgrims trok uit alle landen 2).Terwijl de Paus hiervan grooten troost ondervond, zon Philips op uitbreiding zijner macht, en wel ten koste der Kerk. 7°. Hij schond alle kerkelijke rechten : goederen, beneficiën, tienden, bisdommen, niets was er veilig. De Paus mocht niet zwijgen. Ongelukkig zond hij een bisschop, die bij Philips slecht gezien was, als legaat. Deze werd gegrepen en opgesloten. In twee bullen Salvator Mundi en Nwper ex rationalibus suspendeerde Bonifatius de privilegiën des konings en vermaande hem in de beroemde bul Ausculta füi tot redelijkheid en bekeering. Men ontrukte den legaat het stuk en verdichtte een ander (Deum time), dat hard en onredelijk gesteld was. Een oneerbiedig en hevig antwoord (Sciat maxima tua fatuitas) deed kort daarop de ronde onder het volk. De booze raadgever des konings was in dit alles Pierre Flotte. Tegen een synode te Rome stelde Philips een standen-vergadering te Parijs (April 1302), waar Flotte den Paus met laster overlaadde. De geestelijkheid en de adel gedroegen zich laf. De bisschoppen schreven in dien zin aan den Paus ; de adel aan de kardinalen. Deze antwoordden, dat de Paus geen overdreven eischen aan den koning had gesteld. Bonifatius zond aan de bisschoppen de bul Verba delirantis filiae, waarin hun slaafsche onderwerping terecht werd gelaakt 8). In Augustus 1302 hield de Paus een consistorie en verdedigde zich tegen den vuigen laster der Franschen. Ihtusschen was de geestelijkheid tot bezinning gekomen en toen in October 1302 te Rome een synode vergaderde, verschenen, trots het koninklijk verbod, 39 aartsbisschoppen en bisschoppen uit Frankrijk. In deze synode ontstond de beroemde en vaak gelasterde bul Unam Sanctam 4). De korte inhoud is deze: Er is maar ééne ware Kerk. Haar hoofd is Christus en zijn stedehouder de Paus. Wie niet behoort tot de kudde van P et r u s, *) Baynald, 1297, 43 ss. a) De Centesimo Jubilaeo, bij Baynald, 1300, n. 1 ss. Vgl. Studiën, deel 54, afl. 1. s) JRaynald, Annales, 1302, n. 11 ss. 4) Cap. 1 Extrav. Comm. I, 8. Raynald, 1302, n. 13 ss. Vgl. Nat. Alex, saec. 13, 14. Diss. IX. Revue des quest. hist. 1879, Juli. Velen schrijven den tekst der bul aan Aegidius Romanus (Colonna) toe. §95. De Pausen en Frankrijk. 47 behoort niet tot kudde van Christus. Zij heeft tot haar beschikking twee zwaarden, het geestehjke en het tijdelijke : het eerste wordt door de Kerk, het tweede voor de Kerk gebruikt. De geestelijke macht staat boven de wereldlijke, stelt deze aan x) en vonnist haar, wanneer ze afwijkt van haar doel. Wie zich verzet tegen de hoogste geestehjke macht, verzet zich tegen God. Het is voor iederen mensch ter zaligheid noodzakelijk te staan onder den Paus van Rome 2). Deze laatste zin is een definitie. De onderwerping aan den Paus wordt verklaard door de woorden : „Potestas spiritualis terrenam instituere habet et judicare, si bona fuerit." Hier leert Bonifatius VTTT de potestas directa in spiritualih, en tevens, de potestas indirecta in temporalia. Niet alleen middeleeuwsch is deze beschouwing, maar zij geldt ook nog heden 3). 8°. Natuurlijk behaagde deze bul noch den koning noch zijn partij. Terwijl de Fransche theologen de beginselen des Pausen bestreden 4), riep de koning (Juni 1303) een buitengewone vergadering bijeen, waarin Willem van Blasian, na het overlijden van Flotte zegelbewaarder, de meest ongerijmde beschuldigingen tegen den Paus uitbracht. Tal van bisschoppen (26) waren met Philips voor een algemeene synode, Bonifatius vernam dit alles te Anagni. Ziende dat de koning altijd overmoediger werd en voortging de rechten der Kerk met voeten te treden, bereidde bij een bul (Super Petri Solio) voor, waarin de koning en zijn raadsgevers in den ban werden gedaan en de onderdanen ontbonden van den eed van trouw 5). De termijn was 8 September. Vóór dien tijd echter bracht Nogaret, gesteund door de J) Aanstellen : Deze woorden zijn genomen uit Hugo van St. Victor (De sacramentis, II, 2, 4) en beteekenen niet, dat de Paus uit kracht zijner Pauselijke jurisdictie alle Vorsten aanstelt, maar den Keizer zelf kroont, door anderen de Koningen zalft, ofwel uit een soort gewoonterecht vorsten aanstelde (Stephanus van Hongarije) of ze als vazallen had. Men dient die woorden te beschouwen als uitdrukkende een middeleeuwsch gewoonterecht. 2) De tekst luidt : „Porro subesse Bomano Pontifici o'mni humanae creaturae deelaramus, dicimus, definimus et pronuntiamus omnino esse de necessitate salutis." 8) Syllabus Pii IX, prop. 24. Cf. Lépicier, O. S. M. De stabilitate et progressu dogmatis, 2 ed., Roma 1910, p. 211. 4) Joan de Parisiis, Tractatus de potest. regia et papali, bij Ooldast, Monarch., II, 108 s. Cf. p. 95 s. 6) Raynald, Annales, 1303, n. 36 ss. 48 § 95. De Pausen en Frankrijk. Colonna's en de Ghibellijnen, een leger samen, veroverde met Sciarra Colonna de stad Anagni en nam onder smaad en hoon den 70-jarigen grijsaard gevangen. Besluiteloos, wat met Bonifatius te doen, talmden zij twee dagen, waarop de bewoners van Anagni het leger aanvielen en den Paus onder groote eerbetuiging in vrijheid stelden 1). Deze begaf zich onder gewapend geleide naar Rome en stierf een maand daarna, 11 October 1303. Zelfs in het graf nóg werd hij door zijn vijanden gelasterd. Bonifatius bezat geleerdheid, ijver, maar een hard en toornig karakter. Was in den strijd de uitdrukking zijner gedachte somtijds hooghartig eh uitdagend, zijn zaak was heilig en zijn bedoeling meestal edel. Met hem eindigde het beroemdste tijdvak en de hoogste macht der Pausen 2). !) Michael, Die R olie Nogarets bei dem Attentat auf Bonifatius VIII. Zeitschr. f. k. Theologie 1892, 367 ff. F. X. Knöpfler, Das Attentat van Anagni, Hist. pol. BI. B. 102 (1888), S. 1 ff. 2) Zie Finke, Bonifaz VIII, Hochland, I jg. (1903), S. 9. ff. Sommer, Die Anklage der Idolatrie gegen Papst Bonifaz VIII. Freiburg (Zwitserland) 1920. TWEEDE HOOFDSTUK. Strijd tegen den Islam. Uitbreiding der katholieke leer. § 96. Kruistochten. Becueil des historiens de croisades publies par les soms de 1'Académie des Inscriptions et Belles-Lettres (Historiens occidentaux, 5 vols, 1844—1895; Historiens orientaux, 4 vols, 1872—1899 ; Historiens grecs, 2 vols, 1875—1881; Historiens arméniens, 1 vol. 1869). Röhricht, Beitrage zur Geschichte der Kreuzzüge, 2 Bde. Innsbruck 1874—1878. Dezelfde, Geschichte der Kreuzzüge im Umriss, .Innsbruck 1898. L. Bréhier, L'Eglise et 1'Orient au moyen-age, les Croisades, 3 éd., Paris 1911. Schlee, Die Papste und die Kreuzzüge, Halle 1893. Henne-Am Rhyn, Kulturgeschichte der Kreuzzüge, Leipzig 1894. W. Moll, Kerkgesch. van Nederland vóór de Hervorming, II, 1, Arnhem 1866, bl. 1 vv. : Deelneming onzer vaderen aan de Kruistochten. P. O. Stroppa, Opera di Terra santa, Torino 1906. A. Ruville, Die Kreuzzüge, Bonn 1920. 1°. In het jaar 614 namen de Perzen Jeruzalem in. Wel gelukte het den heldhaftigen H e r a c 1 i u s, de H. Plaats te bevrjjden, maar die vrijheid duurde zeer kort. Reeds in 637 nam Omar [voorgoed bezit van de stad. Ten koste van hooge belasting hemelden de christenen vrijheid van godsdienst binnen de gebouwen. Ook de bedevaarten werden geduld. Gunstiger werd de toestand, toen de kalif Harun al Raschid vriendschapsbetrekldng aanknoopte met Karei den Groote en hem den sleutel van pet H. Graf toezond. Zelfs de omwenteling, waardoor de Fatimiden meesters van Jeruzalem werden, veranderde dezen toestand voorloopig niet veelx). In 1009 echter het kalif H a k e m de kerk van x) Bijna zeker is het schrijven van Sylvester II (Jaffé I, p. 500, n. 3938) om hulp voor Jeruzalem een latere stijloefening. P. Albera, S. J. Kerkgesch. II. 4 50 § 96. Kruistochten. het H. Graf verwoesten eri de christenen vervolgen. Doch ook deze storm duurde niet lang x), zoodat de Byzantijnen in 1027 het patronaat over Jeruzalem ontvingen en de grafkerk schooner weder opbouwden. In de elfde eeuw namen de bedevaarten toe 2), totdat in 1073 de Seldsjoeksche Turken het Heilig Land onveilig maakten en veroverden. Bittere klachten over plundering en verwoesting kwamen naar het westen. De Grieken smeekten om hulp. Gregorius VII werd door de omstandigheden verhinderd en V i c t o r III verdedigde enkel de kusten van Itahë. 2°. De eerste bewerker van den eersten kruistocht (1096—1099) was Paus U r b a n u s II 8). In Maart 1095 hield hij een synode te Piacenza, waar ook de gezanten van Alexius Comnenus verschenen en om hulp smeekten tegen de Turken. Van daar trok de Paus naar Clermont, waar in Nov. 1095 een groote synode van 14 aartsbisschoppen, 250 bisschoppen en 400 abten bijeenkwam. Hier sprak U r b a n u s een machtige rede 4) uit voor de geestelijken en ridders, hen opwekkend, het H. Graf en de christenen van het oosten te bevrijden. Nooit heeft een redevoering zulk een indruk gemaakt. Van alle zijden verhief zich de kreet „God wil het\". Duizenden ontvingen het kruis van roode stof op den schouder, het eerst bisschop Adhemar van Puy, dien de Paus aanstelde als zijn legaat voor den kruistocht. In alle landen drong het woord van Urbanus en daarmee de geestdrift door. Van de vele kruispredikers verdient vooral Pieter de Kluizenaar te worden genoemd. De Kerk verleende den kruisvaarder een vollen aflaat en de bemoederen. Een monnik mocht de belofte niet doen, o o o zonder zijn abt of den bisschop te hebben gehoord. Kinderen en gehuwde vrouwen waren uitgesloten, üp de schending der eenmaal gedane belofte stond de excommunicatie. Bij de groote menigte heerschten vurige godsdienstijver en hefde tot Christus, bij i) Ook het schrijven van Sergius IV (Jaffé, n. 3972) is vermoedelijk valsch. *) Omstreeks 1030 gingen Dirk III van Holland en heer Jan van Arkel met gevolg ter bedevaart naar Jeruzalem. Onze bisschop Willem I van Utrecht werd er door de Turken uitgeschud en bewusteloos op het slagveld gevonden. Zie Moll, t. a. p. blz. 7—8. 3) De legende geeft dezen roem aan Pieter den Kluizenaar. Cf. Hist. occid. d. Crois. III, 169. Hagenmeyer, Le vrai et le faux sur Pierre 1'Ermite, Paris 1883. 4) Woordelijk is ze niet overgeleverd. De verschillende teksten vindt men in Append. ad Vitam Urbani II. Migne, Tom. 151, p. 565 ss. Paulot, Un Pape Francais, Urbain II, Paris 1903. § 96. Kruistochten. 51 enkelen, zooals overal in menschelijke dingen, eer-, geld- en genotzucht. 3°. In den zomer van 1096 trok het hoofdleger op : Lotharingen onder Godfried van Bouillon, Boudewijn en E ustachiusvanVlaanderen1); Noordelijk Frankrijk onder de graven van Blois en Vermandois; Vlaanderen en Normandië onder hun graven. Raymond van Toulouse en Adhemar van Puy voerden het zuidelijke leger aan ; in Itahë trok men op onder BoëmondenTancredvanTarente. Velen waren reeds vroeger op weg : Duitschers onder de priesters Volkmar en Godschalk; Franschen, Engelschen en Vlamingen onder graaf E m i c h o verstrooiden zich op den weerstand van koning K o 1 o m a n in Hongarije ; de groep van Pieter den Kluizenaar viel reeds in Klein-Azië grootendeels onder het zwaard der Turken. Het hoofdleger, meer dan een half millioen sterk, overschreed in de lente 1097 den Bosporus. Nicea viel 19 Juni van dat jaar. In October begon de belegering van Antiochië, dat in Juni 1098, door het verraad van den emir F i r u z, in de hand der christenen kwam. Nog was echter de weg naar Jeruzalem niet vrij. Want terwijl het christenleger was uitgeput door gebrek en sterk verniinderd door de pest, kwam de emir K e r b u g a met een leger van omstreeks 200.000 man aan, om de stad te ontzetten. Schrik greep de christenen aan ; maar het terugvinden der H. Lans 2) in een kerk der stad gaf nieuwen moed (14 Juni), zoodat K e r b u g a door B o ë m o n d werd verslagen en de citadel van Antiochië zich overgaf. Den 1 Augustus bezweek de beroemde AdhemarvanPuy aan de pest, die nog altijd veel slachtoffers vroeg. Eerst in de lente 1099 trok men op naar de H. Stad. De belegering duurde van 7 Juni tot 15 Juli, toen Godfried van Bouillon, Tancred en Raymond het eerst de stad binnendrongen. Het lijden had de overwinnaars verbitterd, zoodat er een bloedige wraak werd genomen. Nadat Raymond van Toulouse voor het koningschap had be, dankt, werd Godfried vanBouillon vorst van Jeruzalem. 1) Vermoedelijk waren ook tal van Noord-Nederlanders in zijn leger. Moll, t. a. p. bl. 9 J. C. van der Meiden, Maandbl. van het Genootsch. de Nederl. Leeuw. I, 2, 6, 17. 2) Reeds kort daarop werd dit door de Normandiêrs ontkend. (Zie Hist. Occid. Crois., tom. III, 283—285). 52 § 96. Kruistochten. Tot eersten latijnschen patriarch werd gekozen Arnu 1 f de R o h e z. 4°. Het nieuwe koninkrijk van Jeruzalemx) had zich voortdurend tegen de aanvallen der Turken te verdedigen. Reeds in den zomer 1099 verscheen een Egyptisch leger, dat echter door de christenen verslagen werd bij Ascalon (15 Aug.). De Bedoeienen maakten het land onveilig en vele zeehavens bleven nog in de handen der Turken. Zelfs werd Boëmond in Juli 1100 gevangen genomen. Daarbij had men niet alleen het koronkrijk Jeruzalem, dat het oude Palestina met Phoenicië besloeg, maar ook de leenstaten : het graafschap Tripolis, het vorstendom Antiochië en het graafschap Edessa te verdedigen. Gelukkig, dat het veroveren van Jeruzalem in Europa groote geestdrift wekte en talloozen aanspoorde tot den grooten tocht ter bescherming van het H. Land 2). Godfried van Bouillon bezweek in Juli 1100 en werd opgevolgd door Boudewijn van Edessa. Deze zette de koningskroon op, die Godfried had versmaad uit eerbied voor Christus' doornenkroon. Tancred, aanvankelijk ijverzuchtig tegen den nieuwen koning, mocht tot zijn troost, zoolang Boëmond gevangen zat, het vorstendom Antiochië besturen. Al werd het eenmaal veroverde voorloopig behouden, de poging om Bagdad te onderwerpen en hiermee den Islam in het hart te treffen, mislukte. Hooge vrouwen vielen in de macht der Turken, zooals Ida van Oostenrijk, de moeder van den H.Leopold. Boudewijnl stierf in 1118. Zijn neef B o u d e w ij n II, vorst van Edessa, volgde hem op en bracht èn stad èn koninkrijk tot hoogen bloei 8). Hij ging echter 1131 in een klooster en het den troon aan zijn schoonzoon Fulco van Anjou en Melisinde. Kerkelijke twisten, de dood van Fulco in 1143, die werd opgevolgd door den jeugdigen Boudewijn III, en de machtige vijand Zenkivan Mosul brachten het koninkrijk in gevaar. Het eerst deed Z e n k i een aanval op Edessa, dat zich overgaf den 25 December 1144. 5°. Die nederlaag had den tweeden kruistocht (1147—1149) 4) tot gevolg. De oproeping deed Eugenius II den 2 Dec. 1145, >) Ward, The Kingdom of Jerusalem, London 1918. a) Riant, Un dernier triomphe d'Urbain II (Rev. des quest. hist., 1883). s) Graaf Dirk VI ging in 1139 ter bedevaart naar Rome en Jeruzalem. Zijn gemalin Sofia deed zelfs een tweede reis en stierf 1176 te Jeruzalem. *) Hüffer, Hist. Jahrb. der Görresgesellsch., 1887, S. 391 ff. § 96. Kruistochten. 53 die tevens den H. Bernardus x) als eersten kruisprediker b enemde. Deze doorliep Frankrijk, Duitschland en deed ook de Nederlanden aan. Zijn gloeiend woord, bekrachtigd door tal van wonderen 2), vervulde allen met geestdrift. Ofschoon deze kruistocht een minder algemeen karakter had en over minder sterke legers beschikte dan de eerste, waren toch de krachten voldoende. L o d e w ij k VIII van Frankrijk en keizer Koenraad III stonden ieder aan het hoofd van 70.000 man. Deze gingen over land, terwijl andere legers uit de Nederlanden, Engeland en de Provence over zee naar Syrië vertrokken. De talrijke pelgrims, die zich aansloten bij de kruisvaarders, de moeilijkheden met den Griekschen keizer M an u e 1 en de onvoorzichtige verdeeling der legers waren de oorzaak, dat aan de herovering van Edessa niet kon worden gedacht en slechts betrekkelijk weinigen Jeruzalem bereikten. Hier besloten Koenraad en Lodewijk met Boudewijn van Jeruzalem tot een aanval op Damascus, welke, hoewel het leger 50.000 man telde, jammerlijk mislukte, naar men zeide, door verraad3). Mismoedig keerden Koenraad en Lodewijk naar Europa terug. De treurige uitslag der onderneming wekte groote ontevredenheid in het westen en werd ten onrechte den H. Bernardus geweten. Kort daarop wilde deze het geleden verhes, met de hulp van abt S u g e r, door een nieuwen kruistocht herstellen (1150), doch vond nergens gehoor *). Geheel nutteloos was echter de tweede kruistocht niet geweest. De heidensche Wenden in Mecklenburg en Pommeren heten, door de Duitsche kruisvaarders gedwongen, missionarissen in hun midden toe. Grooter nog was het voordeel op de Muzelmannen in Portugal behaald. Daar veroverde namelijk de bovengemelde Nederlanders en Engelschen met koning Alfonso de hoofdstad Lissabon op den Islam en bevestigden het jeugdige koninkrijk 5). 6°. Nadat Nureddin zich te Damascus gevestigd had (1154), ging hij voort Palestina te bemoeilijken. Ongelukkigerwijze stierf intusschen Boudewijn III reeds in 1162. Zijn broeder Amal- j l) Vacandard, Vie de St. Bernard, abbé de Clairvaux, 2 vols, Paris 1895. ; 2) Over de wonderen te Keulen, Aken, Maastricht en Luik door den Heilige gedaan, zie Migne, Tom. 185, p. 392—398. Over Koenraad, zie Mitteil. des Instituts für österr. Geschichtsforschung, B. 35, 1914. s) Cf. Luchaire, Hist. de France van Lavisse, Tom. III, p. 13 ss. \ 4) Bouquet, Historiens des Gaules, Tom. XII, p. 110 (Vita Sugeri). 5) Moll, t. a. p. bl. 11. J. Q. Frederikg, Tijdschrift voor Geschiedenis, IV, 306. 60 § 96. Kruistochten. jaar zal er wapenstilstand zijn ; de keizer ontvangt Jeruzalem ; twee moskeeën blijven aan de Turken x) ; de bedevaart is vrij ; verder levert de sultan uit: Bethlehem, Nazareth en de steden langs de straat van Accon naar Jeruzalem ; de keizer en de sultan beloven elkaar wederkeerige hulp, daarentegen staan de vorstendommen Antiochië, Tripolis en de bezittingen der mihtaire orden in Syrië buiten het verdrag ; de gevangenen worden vrijgelaten 2). De Paus klaagde over 's keizers gedrag in Palestina 3). Ook Herman van Salza, de grootmeester der Duitsche orde, laakte het schandelijk verdrag 4). Intusschen kondigde Frederik het in Duitschland aan als . een overwinning: „Laetentur omnes in Domino" 6). Na in Jeruzalem de kroon te hebben opgezet, keerde Frederik in Mei 1229 naar Itahë terug. 12°. Toen de wapenstilstand ten einde hep, trokken eenige legers naar het H. Land. Een Fransch onder Theobald van Navarra enHugovanBourgondië (1239). Het volgende jaar een Engelsch onder graaf Richard van Cornwallis. Weinig of niets werd er bereikt. Middelerwijl veroverden de Mongolen Rusland en Hongarije en drongen door tot aan de Adriatische zee. Hoewel de geduchte vijand terugtrok en zich tot Rusland bepaalde, werd toch de inval noodlottig voor de christenen in het oosten. Een bende van 10.000 Kharismiërs, vluchtend voor de Mongolen, stelden zich in dienst van den sultan van Egypte, die aldus versterkt, door de overwinning bij Gaza (1244) Jeruzalem voor altijd aan de christenen ontrukte. Terzelfder tijd bedreigde een leger Mongolen Antiochië. De gansche christelijke bezitting in het oosten kwam in gevaar. 13°. Nu hernieuwde de algemeene synode van Lyon in 1245 de verordeningen van 1215 en spoorde de vorsten aan tot den zesden kruistocht6). Hoewel voor drie jaar het twintigste der kerkelijke inkomsten werd gegeven, het geloovige volk aangespoord tot giften en gewaarschuwd tegen de verwoestende invallen der Mongolen (Tartaren), scheen de geestdrift bijna overal verdwenen. *) Dat wil zeggen : Templum Domini en Templum Salomonis. 2) Treuga cum Soldano, Pertz, Leg., II, p. 260. *) Potthast, Reg., No. 8284. 4) Pertz, Leg., II, p. 263 ss. 5) Pertz, Leg., II, p. 261 ss. 6) Canon 14, 15, 16, 17. Hefele, V, S. 1117—1118. § 96. Kruistochten. 61 De Staufers verspilden hun kracht in den strijd met den Paus. In Engeland verzette men zich tegen geldelijken steun. Alleen de H. Lodewijk IX *) en het Fransche volk gaf aan de oproeping gehoor, Juni 1248 verliet de koning Parijs. Een deel des legers scheepte zich in te Aigues-Mortes, een ander te Marseille. Zooals de aanvoerders van den kruistocht in 1219, richtte ook de H. L o d e w ij k zijn strijdkracht tegen Egypte en Damiate, dat na een belegering van slechts twee dagen werd veroverd, 7 Juni 1249. Na de aankomst van de geestehjke ridders en Alfons van Poitiers steeg het leger tot 20.000 ridders en 40.000 man voetvolk. Het vervolg bracht minder geluk dan het begin. Door de vermetele onstuimigheid van den graaf RobertvanArtois vielen de voornaamste vorsten bij Mansurah en werd de terugtocht naar Damiate belet. De koning met zijn broeders kwam in de gevangenschap der Turken en zelfs in levensgevaar, toen Turan-Schah in een samenzwering werd vermcord. Met het verhes van Damiate en een milhoen goudstukken kocht L o d e w ij k de vrijheid, maar den moed verloor hij niet. Zijn broeder zond hij naar Europa om hulp te vragen en bleef zelf in Palestina, Hulp kwam er niet. Alleen de „Hongaarsche meester" bracht troepen bijeen in Vlaanderen en Picardië, die echter om hun wandaden door het volk werden aangevallen en vermoord. Vier jaar bleef de H. L o d e w ij k in Palestina en onderhandelde met de emirs over de vrijheid der gevangenen. Op het bericht van den dood zijner moeder Blanca keerde hij in 1254 naar Frankrijk terug. De Turken hadden de heilige fierheid van een christen koning leeren bewonderen. 14°. Aan zich zeiven overgelaten, waren nu de christelijke vorsten van het oosten in voortdurende oneenigheid. Intusschen veroverden eerst de khan H u 1 a g u en later (1261—1268) sultan F> i b a r s van Egypte hun bezittingen, behalve Tripolis, Accon en Sidon. Het westen dacht nauwelijks meer aan het oosten. In 1261 beklom de patriarch van Jeruzalem als Urbanus IV den pauselijken stoel en vernam enkele dagen daarna de herovering van Constantinopel door Michaël Paleologus. Deze trachtte door onderhandelingen met den Paus een aanval van het !) Joinville, Histoire de S. Louis. Ed. de Wailly, Paris 1890, Böhricht, Der Kreuzzug Ludwig IX gegen Damiette, Berlin 1890. Delaborde, Jean de Joinville et les seigneurs de Joinville, Paris 1895. Lecoy de la Marche, S. Louis, son gouvernement et sa politique, 3 éd., Paris 1891. M. Sepet, S. Louis, 2 éd., Paris 1899. 62 § 96. Kruistochten. westen te voorkomen. De veroveringen van B i b a r s wekten in Europa de gedachte aan een zevenden kruistocht. In 1266 zond Clemens IV aan den H. L o d e w ij k en zijn baronnen een opwekkend schrijven. De heldhaftige koning verzamelde zijn vazallen en vroeg hun het kruis te nemen. Ook Theobald van Champagne -en Bobert van Artois volgden het voorbeeld. Heel Frankrijk werd door die geestdrift ontvlamd. Ook Eduard van Engeland nam op uitnoodiging van L o d e w ij k het kruis. Alvorens zich in te schepen te Aigues-Mortes (4 Juh 1270) vroeg de Heilige zijn broeder Karei van Anjou, om alle strijdkrachten voor Tunis te vereenigen. Hier hoopte hij tegenwoordig te zijn bij het doopsel van den sultan, die hem door den predikheer Raymond Martin het voorgewende plan zijner bekeering had bekend gemaakt. In werkelijkheid trachtte de Turk den kruistocht te vertragen. Niet lang na de ontscheping brak de pest in het leger uit, waaraan de H. L o d e w ij k, 25 Aug. 1270, overleed. Eenige uren daarna verscheen ook Karei van Anjou met zijn vloot voor Tunis en werd nu het hoofd van den kruistocht. Weldra sloot hij een voor Sicilië gunstig verdrag met den sultan en later een wapenstilstand van tien jaren met B i b a r s (1272). Reeds veel vroeger was de nieuwe koning Philips de Stoute met het leger teruggekeerd. Verontwaardigd over deze onverschilligheid zeilde Eduard van Engeland naar Palestina. Voor groote ondernemingen te zwak deed hij eenige invallen in het Turksch gebied en keerde naar Europa terug. Ook deze kruistocht had geen blijvend gevolg. 15°. Voorloopig het B i b a r s de christenen in het oosten met rust. Intusschen riep G r e g o r i u s X op de Algemeene Synode van Lyon (1274) de vorsten opnieuw ten kruistocht en schonk een tiende der kerkelijke inkomsten. Ofschoon de koningen van Duitschland, Frankrijk en Engeland het kruis namen, werd echter de tocht door den dood des Pausen en de oorlogen belet. Nu ging de macht der christenen in het oosten voortdurend achteruit. In 1287 nam de sultan Laodicea, in 1289 Tripolis, waar bijna alles vermoord werd. Wel ging op aansporing van Nicolaus IV in 1290 een Itahaansch kruisleger naar Accon, maar het kon niet verhinderen, dat de stad in 1291 werd veroverd en uitgemoord. Binnen enkele dagen vielen Sidon, Beiroet, Chaifa, Tortosa en § 97. De Islam in Europa. 63 de vesting, Athlith: de christelijke heerschappij was hiermee in Syrië vernietigd. De Synode van Vienne (1311—1312) drong zóózeer aan op een tocht, dat eenige koningen en vorsten het kruis namen, waarbij het echter bleef. Nog verschillende Pausen stelden pogingen in het werk, maar de tijd der geestdrift was voorbij. In 1543 viel zelfs Constantinopel in de handen der Turken. 16°. Onder de eerste oorzaken van het mislukken der kruistochten telt men algemeen het gebrek aan één krachtig opperbevel, aan eensgezindheid, en bijzonder aan de ijverzucht tusschen de St. Jansridders en de Tempeliers. In de XIV eeuw waren de scherpzinnigsten van meening, dat alléén door een verbond met de Mongolen de verovering van Palestina kon geschieden. Het bleef echter bij de theorie. Al was ook het eigenlijke, onmiddellijke doel slechts voorbijgaande bereikt, de middellijke gevolgen der kruistochten, zoowel geestelijke als stoffelijke, kunnen moeilijk te hoog worden geschat. Vooreerst werden de veroveringstochten der Mohammedanen gestuit en de val van Constantinopel tegengehouden. Niet enkel landbouw, handel en scheepvaart, industrie en kunsten, maar ook vorming en wetenschap, de kennis der Grieksche en Oostersche literatuur namen een ongekende vlucht: de gezichtseinder der Europeesche volken breidde zich uit. Dit beschaafde de ruwheid, bracht de christelijke ridderschap voort, ontwikkelde den burgerlijken stand. Ook het bovennatuurlijke leven werd gevoed: geloof en godsdienst en vooral de christelijke liefde uitte zich in aalmoezen, werken van naastenliefde, het oprichten van pelgrims- en ziekenhuizen, stichtingen van alle soort. Innig was de aansluiting aan het Opperhoofd der Kerk, den Paus, wiens stem de volken bijeenbracht en met heldenmoed bezielde. Ook de christelijke naties wonnen door het onderling verkeer. Nooit heeft wellicht het katholieke leven schooner gebloeid1). § 97. De strijd tegen den Islam in Europa. Schak, Geschichte der Normannen in Sicilien, Stuttgart 1889, 2 Bnde. Amari, Storia dei Musulmanni di Sicilia, Firenze 1854. B. Dozy, Histoire des Musulmans d'Espagne, 4 vols, Leyde 1861. P. Game, Kirchengeschichte von Spanien, II, 2. III, 1, Regensburg 1874—1876. Tüb. Quartalschr. 1862, S. 205 ff. 1°. Konden de christenen geen bhjvende bezittingen veroveren in het oosten, evenmin de Mohammedanen in het westen. Sedert i) Halm, Ursachen und Folgen der Kreuzzüge, Greifswald 1859. Regenbogen, Commentarius de fructibus, quos humanitas, libertas etc. perceperint saero bello, Amsteldami 1908. R. W. J. van Pabst tot Bmgerden. Over den invloed der kruisvaarten enz., Verhandelingen van het Utr. Genootschap, 1821, VII, Stuk, 1. Choiseul oVAillecourt, De Pinfluence des croisades, Paris 1809. 64 § 97. De Islam in Europa. 831 beheerschten de laatsten Sicilië en hadden geen ernstige mededingers tot 1019, toen de Noormannen zich vestigden in Zuidelijk Italië en Apulië, Calabrië op de Grieken veroverden en voor den Islam lastige naburen werden. Robert Guiscard werd door Paus Nicolaus II erkend en gaf zijn land als leen aan den H. Stoel. Na de Grieken kwam de beurt aan de Saracenen. Robert zond zijn broeder R o g e r tegen Sicilië. Na een strijd van 30 jaren (1061—1091) was het gansche eiland in de handen der Guiscards en de macht der Arabieren vernietigd. R ob e r t stierf in 1101 als graaf van Sicilië. Diens zoon R o g e r II (1101—1154) vereenigde de beide landen en ontving van Paus Anacletus II de koningskroon (1130). Ook Napels voegde hij bij zijn rijk en hief van den sultan van Tunis een jaarlijksche belasting. Zoo kwam er een einde aan de heerschappij van den Islam in Itahë. 2°. In Spanje hield het Kalifaat van Cordova zich bijna 200 jaren staande. De christenen woonden aanvankehjk grootendeels in het noorden des lands, en bestookten van uit het Cantabrisch gebergte den vijand. Karei de Groote had tegen de helling der Pyreneeën een christelijk graafschap gesticht, waaruit zich allengs het koninkrijk Navarra en de graafschappen Catalonië en Arragonië ontwikkelden. Steeds verder drong de christelijke verovering door ; vooral toen bij den dood van den laatsten Omajade het Kalifaat van Cordova in verschillende emiraten werd opgelost (1031). Toch moesten de christenen, hoewel ze reeds de koninkrijken Leon en Castilië met de helling der Pyreneeën bezaten, nog vaak voor de emirs onderdoen. Eerst Alfonsus VI die in 1073 koning van Castilië werd, overschreed den Taag en veroverde Toledo (1085). Hierdoor beangst riepen de Muzelmannen de hulp der Almaraviden van Marokko in. Deze landden in 1086 en bereidden Alfonsus VI bij Sallaka een verpletterende nederlaag. Van verdere veroveringen zag men aan beide zijden af. Wel nam de beroemde Gd in 1094 nog Valencia in, maar bij zijn dood in 1099 ging deze stad weer verloren. Terzelfder tijd schonk Alfonsus VI aan Hendrik van Bourgondië het land tusschen Douro en Minho, dat dapper verdedigd tegen den Islam, in 1140 tot een koninkrijk werd verheven en 1147 Lissabon tot hoofdstad ontving. De moed der christenen steeg voortdurend, maar de dynastie:der Almohaden maakte elke verovering onmogelijk. Eerst in 1212, toen de drie koningen van Navarra, Arragon en § 98. Bekeering der heidenen. 65 Castilië zich vereenigden, leed Mohammed Abdallah Annasir een beshssende nederlaag bij Navas de Tolosa*). Innocentius III vierde een vreugdefeest en vermaande de christelijke vorsten tot ootmoed en dankbaarheid 2). Langzamerhand werden de Muzelmannen naar het zuiden verdrongen en viel heel Andalusië in de handen der christenen. Op het zuidelijk punt alleen hield de Islam zich staande. Daar stichtte de emir Mohammed Aben Alamar in 1238 het koninkrijk Granada, dat tot het jaar 1492 bleef bestaan. § 98. Bekeering der heidenen. Dehio, Geschichte des Erzbistums Hamburg—Bremen, Berlin 1877, 2 Bnde. Giesebrecht, Wendische Geschichten, 700—1182, Berlin 1843, 3 Bnde. Wieaener, Geschichte der Pommern zur Wendenzeit, Berlin 1889. Ewdld, Die Eroberung Preussens durch die Deutschen, Halle 1872—1886, 4 Bnde. Papst, Meinhard, Livlands Apostel, Reval 1847 —1849. Kallmeyer, Die Gründung deutscher Herrschaft und christl. Glaubens in Kurland, Riga 1859. Kulb, Geschichte der Missionsreisen nach der Mongolei im 13. und 14. Jahrhundert, Regensburg 1860, 3 Bnde. Fuóhs, Die Besetzung der deutschen Bistümer unter Papst Gregor IX enz. Berlin 1911. 1°. Al namen ook de kruistochten en de strijd met de vorsten de krachten der Kerk grootendeels in beslag; toch werd het bekeeringswerk onder de heidenen geenszins verwaarloosd. In Azië en Afrika breidde het geloof zich uit. In het Duitsche en Russische Oostzeegebied traden allengs alle heidenen over in den schoot der Kerk. De Wenden. Hiertoe behooren vooreerst de Sorben, die reeds voor de keizers Hendrik I en Otto I moesten onderdoen en daardoor nader kwamen tot de beschaving en het geloof. Onder hen werkte de H. Benno van Meissen (f 1106) 3); nu reeds ontstonden de bisdommen Meissen en Zeiz, later Naumburg en Merseburg. Bij de Wilzen had Otto I de bisdommen Brandenburg, !) De beschrijving in een brief van Alfonsus van Castilië. Migne, Tom. 216. p. 699—703. 2) Antwoord v. Alfonsus, p. 703 s. s) Will, Benno, Bischof von Meissen, Dresden 1887. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 5 66 § 98. Bekeering der heidenen. Havelberg en het aartsbisdom Maagdenburg opgericht. Maar eerst door Albrecht den Beer werd het land voor goedDuitsch en christelijk (1134). Ook de Abotriten (Mecklenburg en een deel van Holstein) hadden het geloof in de tiende eeuw ontvangen. Hun vorst Mistewoi vervolgde het christendom en roeide het uit. Zijn kleinzoon Godschalk stierf in 1066 den marteldood. Eerst Hendrik de Leeuw (f1195) veroverde het land en maakte het christelijk. De voornaamste geloofsverkondiger was de H. Vicelinus1), bisschop van Aldenburg (t 1159). Zijn opvolger bracht het bisdom naar Lübeck over. 2°. Pomnieren werd sedert de XI eeuw door de hertogen van Polen bestreden en door Boleslaus IH voor goed veroverd (1121). Nu trad de Spaansche missionaris Bernard als geloof sprediker onder hen op, maar vond niets dan spot en hoon bij de rijke bewoners, die zeiden, dat de Heer der wereld geen bedelaar als gezant kon hebben (1122). Kort daarop ondernam de beroemde Otto van Bainberg2) hun bekeering. Als pauselijk legaat trok hij in 1124 en 1128 met schitterend gevolg naar Pommeren en spreidde alle pracht van een Duitsch rijksvorst ten toon. Het eerste bisdom richtte hij op te Julin (1125) en stelde zijn leerling Adalbert tot bisschop aan. In 1170 werd dit bisdom verlegd naar Camin. In 1168 bezweek het eiland Rügen voor de Deensche wapenen. Koning W a.1 d e m a r nam Arkona, den zetel van den afgod Zwantewit, en bouwde er eene kerk. Ook de tweede vesting van den godsdienst Carenza viel. Het eiland werd onder de jurisdictie van bisschop A b s a 1 o m van Röskilde gesteld. 3) 3°. De Pruisen traden eerst in de XHI eeuw in de Kerk. In de X eeuw was de H. A d e 1 b e r t 4) bij hen als martelaar gevallen, in de XI de H. B r u n o 5). Veelwijverij, het dooden van grijsaards en kinderen, het verbranden van slaven met het hjk van hun heer, het opdragen van menschenoffers waren hun ergste ondeugden. In het begin der XHI eeuw wendden Godfried van Lukina !) Kruse, St. Vicelin, Altona 1826. 2) De Vitaebij Pertz, Script., Tom. XII, 721—919. Tom. XX, 697—721. Zie Wehrmann, Otto van Bamberg, Greifswald 1924. Ook Sieniawski, 1908. s) Helmoldi, Chronicon Slavorum. Pertz, XXI, p. 11—99. 4) Acta SS., III Tom. Aprilis, p. 174 ss. Pertz, Script., IV, 574. Pawlowski, Der H. Adalbert, Danzig 1868. 5) Acta SS., II Tom. Febr., 798 ss. § 98. Bekeering der heidenen. 67 en zijn broeder Philips vergeefsche pogingen aan. De laatste werd zelfs gedood (1207). Twee jaren daarna begon de cisterciënzer Christiaan van Oliva te prediken, strooide het eerste zaad, maar zag het niet ontkiemen. Hij wendde zich dan naar Pomezanië en Löbau, waar zich velen bekeerden. Toen de woeste Pruisen hen daarom hevig aanvielen en het nog jeugdige christendom bijna vernielden, zocht Christiaan hulp bijHonorius III, die hem 1217 de macht gaf, om bisdommen op te richten en verlof, den kruistocht tegen de woestelingen te preeken 1). De kruisvaarders verschenen en alles werd rustig. Na hun vertrek begon de onrust opnieuw. Christiaan stichtte met den hertog van Masoviën2) de Ridders van Pruisen, die echter evenmin iets vermochten 3). Nu ontving de Duitsche orde 4) in 1226 den last de woeste Pruisen te temmen. Deze riep de Zwaardbroeders te hulp en kon na langen strijd eerst in 1283 het land onderwerpen en allengs tot het christendom brengen 5). Pruisen werd in vier bisdommen verdeeld : Kulm, Pomezanië, Ermeland en Samland. 4°. Ook het Russisch Oostzeegebied ontving het geloof. Onder de Lijjlanders verkondigde sedert 1186 de Augustijnermonnik Meinraad de blijde boodschap. De oogst was echter niet rijk en de weinige bekeerlingen vielen later weer af. Eerst Albrecht van Buxhövden werkte met goed gevolg. Hij stichtte de stad Riga en vestigde er zijn bisschopszetel (1200). Het volgende jaar riep hij de orde der Zwaardbroeders in het leven, die hem steunden in de bekeering van Estland en Semgallen. Veel werkte daar de H. Hyacinthus O. P. met de zijnen6). Kurland trad in 1230 vrijwillig in den schoot der Kerk 7). In 1253 werd Riga tot aartsbisdom verheven en had tot suffraganen Reval, Oesel, Dorpat en Kurland. Finland kwam in de XII eeuw onder de kroon van Zweden en kreeg in 1300 het bisdom Abo. Omstreeks 1335 brachten de Zweden ook aan Lapland het geloof. J) Potthast, Regesta, 5481, 5770, 6063. 2) Potthast, 7022. s) Potthast, 8271. 4) Potthast, 8480, 8593. 8) Potthast, 8603, 8767, 9070. •) De Flavigny, S. Hyacinthe et ses compagnons, Paris 1899. ') Migne, Tom. 216. p. 326 s. Raynald, Annales, ad an. 1217, No. 45. 68 § 98. Bekeering der heidenen. De voornaamste bekeerder werd koning Erik1). Lithauen werd door de Duitsche orde bewerkt. De Dominicaan V i t u s was de eerste bisschop. De groote en blijvende bekeering volgde eerst later, toen Jagello in 1386 huwde met H e d w i g van Polen, zelf het christelijk geloof aannam en tot staatsgodsdienst verhief 2). 5°. In Azië predikten de Nestorianen van Perzië. Zij drongen zelfs tot aan het Baikalmeer door en bekeerden er in 't begin der XI eeuw een groot deel der Karaüen, een Tartarenstam, met den koning, die onder den naam van Priester-Joannes bekend is 3). Een zijner opvolgers zond aan Alexander III een zekeren meester P h i 1 i p p u s, die tot bisschop gewijd naar dien „koning der Indiërs" terugkeerde, om hem in het geloof te onderrichten 4). Meer geschiedde er niet. De Mongolen veroverden het rijk van den P r i e s t e r-J o a n n e s, zetten hun tocht door naar het westen, tot Polen, Hongarije en Duitschland, maar trokken zich weldra terug. Zij woonden in het westelijk gedeelte van Azië. Innocentius IV zond in 1245 eenige monniken derwaarts. Hetzelfde deed de H. L o d e w ij k in 1249 en 1252. Toch hadden deze bemoeiingen geen of weinig gevolg 5). In het jaar 1258 werd het Mongolenrijk in tweeën verdeeld : een westelijk onder H u 1 a g u en een oostelijk onder C u b 1 a i . Terwijl een krachtige uitbreiding des geloofs bij den eerste en zijn opvolgers werd verhinderd door den Islam, die in 1387 het christendom geheel verdrong, kwam bij C u b 1 a i in China het christendom een tijd lang tot bloei. Hij achtte Marco Polo6) zeer hoog en vroeg geloofsverkondigers. De voornaamste was de Franciscaan Joannes de Monte Ctortrino. Deze predikte eerst te Meliapour en Tana 7), en stichtte een bloeiende missie te Colombo 8). Op de berichten van Marco Polo begaf hij zich naar China, vormde een gemeente te Cambalu (Peking) !) Acta SS., Vita S. Erici, ad d. 18 Mai. 2) Raynald, an. 1251, No. 46—50. Thomassinus, I, 1, cap. 59, 5. 8) Oppert, Presbyter Johannes in Sage und Geschichte, Berlin 1870. 2 Aufl. 4) Jaffé, Reg. No. 12642. 8) Potthast, No. 11571, 14886. Cf. Bréhier, L'Eglise d'Orient, Paris 1907, p. 220 ss. *) Le Livre de Marco Polo citoyen de Venise, ed. M. O. Pothier, Paris 1862, 2 vols. ') Hist. Pol. Blatter, B. XXXVII, S. 25 ff. 8) T. a. p., S. 125 ff. § 99. Rome en de oostersohe scheuring. 69 en bekeerde er velen. Eerst na elf jaren ontving hij hulp. Grooter werd het aantal missionarissen, toen Clemens V Peking in 1307 tot aartsbisdom verhief en over drie suffragane zetels stelde. Voortdurend ging de bloei der missie vooruit tot aan den dood van Joannes de Monte Corvino (1330). Nu bleef de kudde van herders verstoken en na de overwinning der M i n g s op de Mongoolsche Dynastie ging de missie geheel te gronde i). 6°. Aan de noordehjke kust van Afrika bezaten in de XII eeuw de Europeesche handelsheden gewoonhjk een christelijke kapel ; zoo in Marokko en Tunis. DeH. Franciscus van Assisië predikte zelf voor den sultan bij Damiate, maar te vergeefs. Honorius III stelde in 1224 een bisschop van Marokko aan, die echter weinig geloovigen had. In 't midden der XIII eeuw zond Innocentius IV een gezantschap van Dominicanen naar sultan Saleh, om hem tot het christendom te brengen. Alleen het weigerend antwoord is ons bekend2). Uit het feit, dat men in de XIV eeuw bisschoppen ontmoet te Tanger, Marokko en Bugia, kan men niet tot de bekeering van Mohammedanen besluiten. De prediking onder hen was door de wet van den Islam verboden 3). § 99. Pogingen tot verzoening tusschen Rome en de scheuringen van het Oosten. Walter Norden, Das Papsttum und Byzanz. Die Trennung der beiden Machte und das Problem ihrer Wiederveremigung, Berhn 1903. Hergenröther, Photius, III, 788 ff. Nève, L'Arménie chrétienne et sa littérature, Paris 1886. Schnurrer, De Ecclesia Maronitarum, Tubingae 1810. S. Vaühé, art. Constantinople (Eglise de) in Dict. de Théol. cath. 1°. Ook na den dood van Caerularius (1059) verminderde de haat der Grieken tegen de Latijnen niet veel. De Pausen daaren¬ tegen begonnen weiara net werK aer verzoening en naunutou ■ Constantinopel met Rome te hereenigen. Reeds Alexander II, E maar vooral Gregorius VII trad met de Byzantijnen in verI binding. De val van keizer Michaël VII verijdelde de hoop. De 1) Hist. Pol. BL, t. a. p., S. 225 ff. 2) Raynald, an 1247, n. 57 ss. ») Hist. Pol. BL, S. 489 ff. 70 § 99. Rome en de oostersche scheuring. kruistochten waren niet geschikt, den gewenschten vrede te begunstigen. Te Constantinopel beschouwde men de westerlingen als barbaren, die binnendrongen in een land, dat den keizer alleen toekwam. Wel onderhield Alexius Comnenus (1081—1118) uit politiek betrekkingen met Pasehalis II, maar erkende noch het pauselijk primaat noch de leer der voortkoming van den H. Geest uit den Vader en den Zoon. Beter werd de verhouding onder keizer Joannes Comnenus (1118—1143), omdat destijds ook de patriarch, Leo Stypiota (1134—1143), voor de hereeniging was. Alles stuitte echter af op de loochening van het pauselijk primaat. Ook de pogingen van Paus Eugenius III en H adrianus IV bleven zonder gevolg1). Tijdens de kerkelijke twisten van Barbarossa knoopte keizer Manuel Co mnenus (1143—1180) met Alexander III betrekkingen aan, om tevens keizer van het westen te worden. De Paus, ofschoon hevig vervolgd, wilde noch kon aan dit voorstel gehoor geven. Toch brak hij de onderhandeling niet af en drong op vereeniging aan. De erkenning van het pauselijk primaat en het recht van appèl naar Rome waren de eerste voorwaarden. De patriarch M i c h a ë 1 ILT bleef hardnekkig en schold den Paus een ketter. Na de oprichting van het latijnsche keizerrijk (1204) vestigden zich de Grieksche keizer en de patriarch te Nicea. Terwu'1 te Constantinopel de haat tegen de mdringers van het westen voortdurend aangroeide, trachtte de keizer te Nicea, uit politieke doeleinden, Rome voor zich te winnen2). Vermoedelijk op aansporing des keizers schreef de patriarch Germanus over de hereeniging naar Rome. Gregorius IX zond vier legaten uit de orde van Dominicus en Franciscus, die echter niets bereikten, omdat bij de Grieken politiek voordeel de hoofdzaak was 3). Hetzelfde gold van Michaël Paleologus, die na de herovering van Constantinopel (1261) telkens bij Rome aanknooping zocht, wanneer een kruistocht tegen hem dreigde. Op de algemeene kerkvergadering van Lyon (1274) kwam de unie tot stand. De nieuwe patriarch Joannes XI had echter tegen de schismatieken een wanhopigen strijd te doorstaan en werd door Paus J o a n n e s XXI getroost en versterkt. Paleologus, in den beginne zeer *) Mansi, XXI, 648. Migne, I, 188, p. 1580 s. 2) Migne, P. Gr., Tom. 140. 293—298. 8) Mansi, Tom. XXIII, 47 s.; 55 s. De onderhandelingen, Tom. XXIII, 279—319. § 102. Kleinere sekten. 79 alleen bij hem. De kerkgebouwen noemde hij lupanaria en steldé de kracht der sacramenten afhankelijk van de heiligheid der priesters. Terwijl hu' uitvoer tegen de zeden der geestelijken, verleidde hij zelf vele vrouwen, die hem uit eerbied hun dochters prijsgaven *). Omstreeks 1112 trok T a n c h e 1 m met zijn vrienden E v e rmacher en Manasse naar Rome en keerde terug over Keulen, waar hij, op een waarschuwenden brief der Utrechtsche kerk aan bisschop Frederik2), werd gevangen genomen. Spoedig echter ontkwam hij naar Brugge. Ook vandaar verdreven, ging T a n c h e 1 m naar Antwerpen en werd er als een heilige vereerd. Een koning gelijk trok hij rond door drie duizend gewapende mannen oinringd. Tot 1115 zette hij dit leven voort en werd ten slotte door een priester gedood. Tegen het voortwoekeren der ketterij trad de H. Norbertus met de zijnen te Antwerpen op, met het gevolg, dat de dwaling weldra verdweèn. 2°. Een zekere E u d o, Eon de Stella, zwierf omstreeks 1148 rond in Bretagne en Gascogne. Ook hij noemde zich zoon Gods en rechter der wereld (Eon = eum qui judicaturus est vivos et mortuos). Hem volgde een groote schare, die roofde en plunderde en het onrechtvaardig verkregene verbraste. De gastmalen, die hij met de zijnen hield, noemt Willem Newbridge duivelsch. In 1148 nam de bisschop van Bheims hem gevangen. De synode van dit jaar veroordeelde Eon tot den kerker, waarin hij weldra stierf8). 3». De stichter der Petrobrusianen was de priester P i e r r e d e B r u y s, die in het begin der XII eeuw in de Provence, in Gascogne en elders preekte. Zijn ergste ketterijen noemen Petrus Venerabilis en Abaelardus*). Men moet allen herdoopen, omdat de kinderdoop ongeldig is. Kerkgebouwen zijn nutteloos, daarom zal men de bestaande afbreken. Alleen bij het Avondmaal van Christus is het brood en de wijn veran* derd in het lichaam en bloed des Heeren. Men kan de overledenen niet helpen door het H. Misoffer, noch door aalmoezen of gebed. Toen de ketter eens op Goeden Vrijdag vleesch kookte op een stapel brandende kruisbeelden, wierp hem het verontwaar- i) Dit laatste vindt men alleen in de jongere Vita Norberti, Pertz, XIV, p. 670 ss. *) Brief bij Hartzheim, Concil. Germ., III, p. 763 ss. Ook Acta bis. I Junii p. 843—845. 8) De getuigenissen van Newbridge, Otto Frising, en anderen zijn verzameld bij Mansi, Tom. XXI, p. 720 ss. «) Introductio in Theol. lib. II, c. 4. Migne, Tom. 178, p. 1056. Vacandard, Vie de S. Bernard, II, p. 218 ss. Revue des quest. hist., Tom. 55 (1894) p. 67 ss. 80 § 102. Kleinere secten. digole volk in het vuur 1). Zijn rol als hoofd der sekte nam de dweepzuchtige Hendrik de Cluniacenzer over en predikte eveneens tegen de zonden der geestelijken. 4°. Hetzelfde deden Arnold van Breseia 2) en wat later de Capuciaten, die echter vrijheid en gelijkheid wilden in alles. Omstreeks denzelfden tijd ontmoet men in Italië de Passagiers. Zij waren met de Manicheën verwant en onderhielden de Joodsche wet op de wijze der Ebionieten. Volgens hen was ' Christus het voornaamste schepsel3). 5°. Gnostisch-Manicheesche dwaasheden leerden ook de Lueiferianen. Volgens hen was Lucifer met zijn aanhang tegen alle recht uit den hemel verstooten. Hij moest echter weer hersteld en Michaël met de zijnen naar de hel worden verwezen. Men zegt, dat zij een zwarten kater als den hoogsten God A s m o d e e vereerden 4). Naar het Chronicon Alberici verhaalt, vertoefde het hoofd der sekte te Maastricht en had er aanzienlijke volgelingen. Hij verdronk op zijn reis naar Engeland omstreeks 1240 5). 6°. De sekten van den vrijen geest verloren zich in pantheïstische dwalingen. Het eerst, naar het schijnt, verkondigde Amalrik van Bena bij Chartres in zijn theologische lessen te Parijs deze leer : ieder christen, zeide hij, is een hdmaat van Christus, en wie dit niet gelooft, gaat verloren 6). Toen hij dit pantheïstisch verklaarde en daarop zijn leerstoel verloor, beriep hij zich op den Paus, die hem veroordeelde. Amalrik moest herroepen en stierf weldra van verdriet (1204) 7). David van Dinant verkondigde en ontwikkelde dit pantheïsme verder : Alles is één, dat ééne is God. God is alles, alles is in God. Schepper en schepsel is één. Er zijn drie tijdperken en een drievoudige menschwording : de Vader in Abraham, de Zoon in Christus, de H. Geest in de geloovigen; en daarom zijn allen God, zooals Christus God was. Opnieuw werd deze leer door de synode van Parijs veroordeeld (1201—1210). Velen vielen in de handen van Philips x) Baronius, Annal., ad an. 1126, No. 16. 2) Zie boven § 91, No. 3. 3) .D'Achéry, Spicilegium, ed. Parisiensis 1723, p. 211 ss. 4) Mansi, XXIII, p. 241 s. 5) Pertz, XXIII, 932. 6) Denzinger, Enchiridion, ed. IX, p. 123. De leer wordt genoemd „non tam haeretica quam insana." Ed. X, No. 433. ') Krönlein, Amalrich v. Bena und David von Dinanto. Studiën und Kritiken, II (1847), 271 ff. § 102. Kleinere secten. 81 August, die den 20 Dec. 1210 een groot aantal deed verbranden 1). Ook een zekere Ortlieb in Straatsburg verspreidde een dergelijke leer. 7°. Denzelfden geest als Amalrik van Bena en David van Dinant hadden de broeders en zusters van den vrijen geest (liberae intelligentiae). In het begin der XIV eeuw waren ze zeer talrijk in den Elzas, aan den Rijn en elders. Hendrik van Virneburg, aartsbisschop van Keulen, vaardigde in 1306 een synodaal besluit tegen hen uit. Hetzelfde geschiedde in 1310 te Trier en te Mainz. Het volgende jaar werden de ketters door Clemens V veroordeeld. Ook te Utrecht werkte men in de synoden van 1310, 1318 en 1353 tegen hen. Te Keulen stierf in 1322 een HoUandsch priester, Walt er genaamd, op den brandstapel. Schandelijke dingen kwamen er bij het proces aan het licht. De ketters wilden vrij zijn, verstieten hun vrouwen en leefden met andere. Ook hun godsdienstplechtigheden gingen met ontucht gepaard. Altijd meer breidde de ketterij zich uit. Ruysbroeck streed tegen Bloemardine en haar volgelingen te Brussel; Gerrit de Groote preekte er tegen in Holland 2). 8°. Eenigszins verwant met de ketterijen van Amalrik zijn de dwalingen van hen, die men gewoonlijk de Apocalyptici noemt. Joachim van Fiore 8) (f 1202) een vroom abt in Calabrië ijverde voor de hervorming der Kerk door het kloosterleven. Enkele zijner geschriften *) baarden veel opzien. Hij zeide, dat een toekomstige orde het eeuwig evangelie, zou verkondigen aan de gansche wereld ; leerde een drievoudigen toestand der Kerk Gods : den vleeschelijken vóór de komst van Christus, den tijd der leeken; den vleeschelijk-geestelijken van Christus tot aan Joachim, den tijd der clerici ; den zuiver geestelijken toestand der toekomst, den tijd der monniken. Ofschoon de werken, waarin deze leer werd voorgesteld, niet zijn veroordeeld 5), brachten ze toch aan de Kerk veel schade. x) Mansi, XXII, p. 801 s. Summa Theol. part. I, quaest. 3, art. 8. 2) Zie Moll, II, 3, bl. 59 vv. De Katholiek, Jg. 1854. 3) Fournier, Joachim de Fiore, ses doctrines, son influence (Revue des quest. hist. (1900), Tom. 67, p. 457 ss.) Qebhardt, L'Italie mystique, 4 éd., Paris 1904. Over Joachim en zijn tijd, zie W. Mulder S. J., De Katholiek, Deel 149, Jg. 1916. 4) De concordia utriusque testamenti, Psalterium decem Chordarum en Apocalypsis nova, Venetiis, 1519—1527. 6) Alleen het boek tegen Petrus Lombardus is veroordeeld. Denzinger, Enchirid. ed. IX, p. 120 ss. ed. X, No. 431 ss. P. Albers, S. J. Kerkgesch. II. 6 * 82 § 102. Kleinere sekten. De Joachimieten ontwikkelden de gedachten huns meesters en verdeelden de wereldgeschiedenis in drie tijdvakken : dat des Vaders tot Christus is onvolmaakt, dat van den Zoon minder onvolmaakt, dat van den H. Geest is volmaakt en reikt van de Joachimieten tot aan het einde der wereld. Het eerste tn'dvak was van Petrus, het tweede van P a u 1 u s, het derde van Joannes. De dweepzuchtige Spirituales van de Franciscanerorde begonnen het tijdvak van Joannes met de stichting hunner orde. Zelfs leerde Gerardus van Borgo in het bekende boek Introductoriwm in Evangélium aeternum1), dat de kerkelijke inrichting van Christus wijken moest voor het „eeuwig evangelie", zooals het Oude Verbond geweken was voor het Nieuwe. De schrijver werd echter in den kerker geworpen en het boek in 1255 op bevel van Alexander IV verbrand. De geleerdste der Spirituales, Petrus Joannes Olivi (f 1298), leverde in zijn Postilla in Apocalypsin een nieuwe verklaring op het boek van Joachim. Maar Joannes XXII verbood het in 1326 2). Het verste ging de stoutste der Spirituales, Ubertino da C a s a 1 e, die in 1305 in zijn geschrift Arbor vitae crucifixae 3) van hét antichristelijke pausdom sprak en Bonifatius VIII met Clemens V valsche pausen schold 4). 9°. Ook de Apostelbroeders van Gerardo Segarelli te Parma leerden een mengsel van mystiek, pantheïsme en Joachimistisch spiritualisme. Door de Franciscanen afgewezen, vond hij de armoede der orde van Franciscus onvoldoende en stichtte zijn sekte. Zeer hevig traden zijn volgelingen op tegen den rijkdom der Kerk. Segarelli werd door den bisschop van Parma opgesloten en later uit het bisdom verwijderd (1286). Paus Honorius IV verbood alle niet goedgekeurde congregaties. Het hielp niets. Segarelli stierf 1300 op den brandstapel. Fra Dolcino volgde hem als hoofd der sekte op. Deze trok met zijn geestehjke zuster Margareta in Itahë rond, verkondigde den aanstaanden ondergang der Kerk, eischte van de geestelijken, in x) Denifle, Archif f. Lit.- und Kirchengesch. des MA., 1885, I, p. 49—142, 641. 2) Wadding, Annales, a. 1282, No. 2 ; 1283, No. 7 ; 1289, No. 28, 55 ; 1297, No. 34, 37—38. a) Ed. Venet. 1485. *) Huck, TJbertin von Casale und dessen Ideenkreis, Freib. im Br. 1903. Knoth, Ubertino von Casale, Marburg 1903. Callaey, O. M. C. Etude sur Ubertin de Casale etc, Paris 1911. § 102. Kleinere sekten. 83 volslagen armoede te leven, en matigde zich de hervorming der Kerk aan. Om zich voor de vervolging te. beveiligen, verschanste hij zich met 2000 volgelingen op den Monte Zebello bij Vercelli en leefde van roof. Een kruisleger van bisschop Rainerus trok tegen hen op. Na twee jaar strijdens gevangen genomen werd Dolcino met Margareta gedood (1307). 10°. De Stedingers1), Friesche en Saksische volkplanters aan de Oostzee, waren geen ketters, maar oproerlingen, die in het begin der XIII eeuw tienden weigerden aan den aartsbisschop van Bremen. Zij verachtten den ban, verwoestten de kerken en kloosters en mishandelden de geestelijken. Aartsbisschop Hart wig en vooral Gerardus II (1219—1258) verzetten zich beslist itegen de boeren. De laatste zond zijn broeder Herman van L i p p e met een leger, dat echter verslagen werd, 24 Dec. 1229. Op den 17 Maart 1230 kwam te Bremen een synode bijeen, die [tal van beschuldigingen tegen de Stedingers uitbracht, waarvan fechter geen enkele kettersch is2). Zij onderwierpen zich niet. iGregorius IX stelde een onderzoek in en schreef een kruisftocht tegen de Stedingers uit 8). Ook deze tocht mislukte. Een I nieuwe oproeping had plaats in 1233 aan de bisschoppen van IPaderborn, Hildesheim, Verden, Munster en Osnabrück, die de IStedingers overwonnen. Gregorius IX trachtte de partijen tot I verzoening te brengen *). Hij kon de vernietiging der boeren niet I verhinderen. Want in de lente 1234 trok een groot leger, waarin ook de graven Floris IV van Holland, die van Gelder len Kleef, de hertog van Brabant, de heeren van E g1 m o n d, van A r k e 1, van V i a n e n en van Brederode | streden, tegen de boeren op en vernietigde bijna de gansche volksplanting. Onschuldig waren de Stedingers volstrekt niet. Dat zij lang voor ketters zijn gehouden, is te wijten aan de valsche berichten uit Bremen aan Gregorius IX en aan het "Verhaal van Albertus van Stade, die de Stedingers hield voor Lucif ferianen 5). x) Moll, Kerkgesch. voor de Herv. II, bl. 17 vv. I a) Hefele, V, S. 1019 f. , ») Potthast, Reg., n. 8773, 9030; cf. 9042. 4) Potthast, 9236, 9420. 6) Pertz, Script., XVI, p. 361. Hartzheim, Conc. Germ., III, 551. § 103. Inquisitie. 87 tenvolk volstrekt niet is opgedrongen, maar voortkwam uit de algemeen heerschende rechtsbegrippen van dien tijd ; vervolgens, hoe kan men het den Pausen tot een grief aanrekenen, dat zij hun tijd niet eenige honderden jaren vooruit zijn geweest. Ook bedenke men, dat de terechtstelling der ketters lang vóór de inquisitie in gebruik was, zoowel in het oosten als in het westen, dat ze na de middeleeuwen bleef bestaan en bijzonder een tijd lang zeer streng werd toegepast door de protestanten. Uit zulke algemeenheid blijkt duidelijk, dat zij niet in bloeddorst haar oorsprong vond. In een strenge bestraffing zagen onze vaderen het noodzakelijke middel, om het geloof en de kerkelijke orde staande te houden tegen de aanvallen der ketters. Des te gemakkelijker wordt dit verklaard, wijl veelal met de kerkelijke ook de burgerlijke orde gevaar liep en het strafrecht destijds strenger was dan nu. Allengs echter moest de instelling verdwijnen, toen gansche landen zich afscheidden van de Kerk *). !) Funk, Lehrbuch, V Aufl., Paderborn 1907, S. 325—326. J. Guiraud, La répression de 1'hérésie au moyen age. La Quinzaine, 1 Sept. 1899, p. 1, ss. en Questions d'histoire et d'archéologie chrétienne, Paris 1906, p. 3—46. VIERDE HOOFDSTUK. Kerkelijke Hiërarchie. § 104. Paus. J. Hergenröther, Katholische Kirche und Christlicher Staat in ihrer geschichtlichen Entwicklung u. s. w., Freiburg i. Br. 1872. Phillips, Kirchenrecht, III en V Band. Hinschitis, Kirehenrecht, III Bd. Döllinger, Kirche und Kirchen, München 1861. Redlich, Die Absetzung deutscher Könige, Munster 1893. C. Mirbt, Die Publicistik im Zeitalter Gregors VII, Leipzig 1894. A. Solmi, Stato e Chiesa negli scritti politici da Carlomagno fino al Concordato di Worms, Modena 1901. Scaduto, Stato e Chiesa negli scritti politici dal 1122—1347, Firenze 1882. Scholz, Die Publicistik zur Zeit Philips des Schonen und Bonifaz VIII, Stuttgart 1903. 1 °. Het hoogste goed des menschen is de godsdienst. Niet enkel ieder mensch in het bijzonder, maar ook de maatschappij moet zich richten naar de eischen van den godsdienst. Scheiding van Kerk en staat is met den geest des christendoms in strijd. Gelijk er in de middeleeuwen eenheid bestond in het geestehjke, zoo zou er eenheid zijn in het tijdehjke. Een dubbel opperhoofd zou de christelijke wereld besturen. De Paus en de keizer waren noodzakelijk voor de christelijke wereld Gregorius VII noemde ze de twee oogen der wereld, omdat ze de wereld bestuurden, zooals de oogen het lichaamx); Godfried van Vendóme de twee zwaarden het geestehjke en het stoffelijke tot verdediging der Kerk 2). Het eerste moest door de Kerk, het tweede voor de Kerk worden gevoerd, zegt Bernardus3). Door God zelf echter was de onderlinge verhouding van Paus en keizer bepaald, omdat Hij het wereldlijke onder het geestehjke gesteld heeft. Daarom gebruikten Ivo Carnotensis, Innocentius Hl en de scholastieken de vergehjking van lichaam en ziel *), van zon en maan, 1) Registr., Ep. 19, Migne, Tom. 148, p. 302. 2) Migne, Tom. 157, p. 220. 3) Ep. 256 ad Eug., Migne, Tom. 182, p. 464. 4) Migne, Tom. 162, p. 125. Tom. 216, p. 1013. § 104. Paus. 89 enz.x). Gelijk de zon de maan overstraalt, die van de eerste haar licht ontvangt, zoo overstraalt de Kerk den staat en bezielt hem met een hooger bovennatuurhjk leven. De Paus kon daarom vonnissen over de wereldlijke vorsten en hun wetten, waar het zielenheil dit vereischte, waar sprake was van zonde. „De kerkehjke macht strekt zich uit tot het tijdelijke, waar de ziel in gevaar komt; inzoover het heil der ziel op het spel staat, zijn alle personen aan de kerkehjke rechtsmacht onderworpen" 2). Daarom zegt Innocentius III: „Over de zonde te oordeelen is zonder twijfel onze zaak" 3). Aldus had de Paus de potestas indirecta op het tijdelijke, zooals werd toegegeven door allen. 2°. Dat de Paus volgens zijn rechtsmacht kon overgaan tot de afzetting der koningen, betwijfelde niemand. Vooreerst werd dit uit de rechtsbeginselen der middeleeuwen afgeleid. Raakte iemand met name in den kerkehjken ban, dan kwam hij door de gevolgen (excommunicatus vitandus) in groote moeilijkheid, een openbaar ambt uit te oefenen. Was de gebannene een vorst, dan kon deze, zoolang de excommunicatie duurde, bezwaarlijk regeeren ; bleef hij een jaar lang hardnekkig, dan verloor hij, naar de heerschende begrippen, het recht op de kroon. De Paus echter alleen kon den ban uitspreken en den aanvang der gevolgen bepalen. Kon de heerscher niet meer regeeren, gebidpi, dan verloor de eed van trouw der onderdanen van zelf zijn kracht. Deze afzetting der koningen, of de verklaring, dat de koning volgens de kerkehjke en burgerlijke wetten zijn kroon had verloren, werd door de koningen erkend. Hij, die er door werd getroffen, bestreed niet het beginsel, maar de toepassing. — Met alleen uit de rechtsbegrippen der middeleeuwen, maar ook uit de potestas indirecta des Pausen vloeide, volgens sommige middeleeuwsche en latere godgeleerden, deze macht. De termen vaak door de Pausen gebruikt bevestigden dit gevoelen *). 3°. In dit tijdvak vooral ontwikkelde zich de verdere Pauselijke invloed. Vooreerst als het hoofd der christelijke maatschappij. J) Migne, Tom. 216, p. 997 : „duo cherubim . . . , duae mirabiles et speciosae columnae . . . , duo magna luminaria . . . , luminare majus . . . , ; duo gladü." 2) Petrus Bles., Migne, Tom. 207 : Specul. juris, c. 16. 8) Registr., lib. VII, 42, Migne, Tom. 215, cap. Solitae, 6 de maj. et ob. (I, 33). Cap. Novit de judiciis (II, 1). 4) Zie Hergenröther, Kath. Kirche und Christl. Staat, S. 36 ff.; 56 ff. ; 786 ff. 90 § 104. Paus. Hij kroonde den keizer ; de vorsten vonden in hem een beschermer tegen den onrechtvaardigen aanval der sterkeren, een raadsman in onderhandelingen, een leider in gemeenschappelijke ondernemingen, een scheidsrechter in onderlinge twisten. Wel kon Bernardus schrijven, dat men buiten de wereld zou moeten gaan, om iets te vinden wat niet stond onder de zorg van den Paus1). Hij was daarbij leenheer van verschillende landen, die onder zulk een beschermer veiligheid zochten voor den in- en uitwendigen vijand; hij was vorst van den kerkelijken staat. Ook de uitoefening van het primaat ontwikkelde zich in dit tijdvak ten volle. Om misbruiken te keeren, behield de H. Stoel zich voor : de canonisatie der Heiligen, de goedkeuring der relieken en kloosterorden, de oprichting der bisdommen, de bevestiging der metropolieten en de oproeping tot algemeene synoden 2). Als hoogste leeraar en bestuurder der kerk had de Paus, bij het reeds vroeger genoemde, het recht van wetgeving en dispensatie, bepaalde de hem voorbehouden gevallen, behield zich voor: de bestraffing der vorsten en het uitschrijven der kruistocht-belasting. Ook ontwikkelde zich allengs de persoonlijke uitoefening der orinnddelhjke jurisdictie, die de Paus heeft over kerken en personen, altijd meer. Hieraan was het voordeel verbonden, dat verdienstelijke mannen vaak met een prebende werden beloond. Hadrianus IV gaf zijn candidaten een aanbeveling mee, later daarentegen kwam niet zelden een bevel. Ten slotte was de Paus de stedehouder Gods, de stedehouder van Christus. Zelfs de vorsten gaven hem daarom den voetkus en bewezen hem het officium stratoris (het houden van den stijgbeugel). Gezeten op een troon ontving de Paus de H. Eucharistie, die hem altijd werd vooruitgedragen op reis. 4°. Het symbool dezer hooge pauselijke waardigheden was de Tiara. Droeg de Paus vroeger een wit, spits toeloopend hoofddeksel, in de IX eeuw kwam vermoedelijk de Tiara met één kroon in zwang. Met een tweede kroon ziet men het eerst Bonifatius VIII (f 1303) afgebeeld, met een derde Clemens V (f 1314). De Tiara met één kroon noemde men het Regnum, die met drie kronen het Triregnum. Over haar beteekenis bestaan verschillende gevoelens: Volgens sommigen beduidt ze de strijdende, lijdende *) De Consid., lib. III, c. I, No. 1. J) Cap. 1 de rel. et ven. SS., III, 45. Ibid., c. 2. Ibid., c. 9, cap. 17, 28 de elect. I, 6. § 105. College der kardinalen. 91 en zegevierende Kerk; volgens anderen het primaat, het patriarchaat en de wereldlijke souvereiniteit, volgens weer anderen eindelijk den priester, leeraar en koning*). § 105. College der kardinalen. Sagmüller, Die Thatigkeit und Stelling der Kardinale bis Papst Bonifaz VIII, Freiburg i. Br. 1896. Bin Traktat des Bischofs Theódoro de Lelli über das Verhaltnis von Primat und Kardinalat (Röm. Quartalschr., Suppl. 2). Kirsch, Die Finanzverwaltung des Kardinalkollegiums im 13. und 14. Jahrhundert (Kirchengeschichtl. Stud., II, 4. Munster 1895). Fr Xav. Wernz, Jus Decretalium, Tom! II, Jus Constitut. Eccl Cath., Romae 1899. Lulvès, Die Machtbestrebungen des Cardinalats enz., Rom 1910. Dezelfde, Papstliche Wahlkapitulationen enz., Rom 1909. Poole, Lectures on the Papal Chancery, Cambridge 1916. ïo. Het college der kardinalen steeg sedert 1059, toen de pauskeuze in hun handen gelegd werd, zeer hoog in invloed en macht. In de XII eeuw reeds vervingen zij de geregelde Romemsche vastensynode. Een groot deel van het bestuur der Kerk rustte op hen. Vooral werden zij allengs de gewone raadslieden des Pausen en vaak uitvoerders in de zoogenaamde causae major es. In zaken, die de geloofs- en zedenleer betroffen ,werd het coUege der kardinalen gehoord. Zij hadden stem bij de canonisatie, bij de goedkeuring van religieuze orden en hare regelen, bij de oprichting van universiteiten en bisdommen, de aanstelling der bisschoppen, bij het verkenen van voorname kloosterhjke voorrechten, in het bestuur van den kerkelijken staat en de leenstaten, bij het oproepen van kruistochten, enz. Bij voorkeur werden de kardinalen gebruikt als legaten en bijzonder als legati a latere. Uit hun college werdén allengs de hoogere kerkehjke ambtenaren gekozen : VicecancéOanus, Camerarius, Cardinalis poenitentiarius, Inquisitor Generalis, de Cardinales protectores der orden en landen. Toen reeds werd de vergadering van den Paus en de kardinalen Consistorium genoemd en de daarin behandelde zaken Causae consistoriales. 2°. Allengs was een lange reeks van rechten en voorrechten i) Zie Müntz, La Tiare Pontificale du VIII au XVI siècle, IV, Paris 1897. Sachse, Zeitschrift f. Kirchengesch., 35, 4. Jg. 1915. Hist. Zeitschr., 114 B. Jg. 1915. 92 § 106. Metropolieten, bisschoppen enz. aan het college der kardinalen ten deel gevallen. Vooral voor hen werd het privilegium canonisx) van de algemeene synode van Lateranen (1139) gehandhaafd. Door het privilegium fori waren zij niet alleen zooals aUe geestelijken aan de wereldlijke rechtbank onttrokken, maar ook door de geestelijke rechtbank werden voor een kardinaal meer getuigen gevraagd. In zijn titelkerk had de kardinaal bisschoppelijke jurisdictie (jurisdictio quasi-episcopalis). Zij werden Senatoren van den H. Stoel, Vaders der Romeinsche Kerk genoemd. Hun inkomen groeide aan. Een kardinaal had gewoonlijk meer dan één prebende. Van verschillende inkomsten der Romeinsche kerk ontvingen zij de helft: eveneens van de taxe veler benoemingen, visitaties ad limina en eeniger leenstaten. Innocentius III gaf aan de kardinaal-priesters het recht van tunica en ring ; aan alle met-reguliere kardinalen verleende Innocentius IV den rooden hoed. Aan de regulieren schonk hem Gregorius XIII. Of zij te Lyon of wel van Bonifatius VIII of van P a u 1 u s II het purper ontvingen, blijft onzeker. Urbanus VIII gaf hun den titel van Eminentie (1630). In deze periode was het aantal kardinalen gewoordijk niet voltallig en daalde zelfs tot omtrent 10. Het volledig aantal was 53 : 7 bisschoppen, 28 priesters en 18 diakenen. Toen dit getal later te zeer daalde, verhief het S i x t u s V (1566) tot 70 : 6 bisschoppen, 50 priesters en 14 diakenen. § 106. Metropolieten, bisschoppen en andere kerkelijke waardigheden. Fr. Xav. Wernz, Jus Decretalium, Tom. II. Jus Constitutionis Ecclesiae Catholicae, Romae 1899. Phillips, Kirchenrecht, VI Bd. Hinschius, Kirchenrecht, II Bd. Ph. Schneider, Die bischdfUchen Domkapitel, Mainz 1885. Imbart de la Tour, Les élections épiscopales dans 1'église de France du IX au XII siècle, Paris 1891. 1°. Onder de latere Karolingers ging de macht der metropolieten sterk achteruit. Niet weinig droeg daartoe bij de hooghartigheid en *) Wie de hand aan geestelijken sloeg was geëxcommuniceerd. § 106. Metropolieten, bisschoppen enz. 93 nalatigheid, waardoor sommigen hunner de bisschoppelijke macht, tot groote schade der Kerk, verdrukten. Toch bleven in het recht der decretalen nog verschillende voorrechten voor de metropolieten bewaard : de bevestiging en consecratie hunner suffraganen; het recht om provinciale synoden samen te roepen en voor te zitten ; de visitatie der bisdommen hunner suffraganen, behoudens de voorgeschreven beperkingen ; het devolutierecht of de bevoegdheid, om in bepaalde gevallen zelf te doen, hetgeen door de suffraganen verwaarloosd werd ; het recht, om in tweede instantie te oordeelen over iemand, die appèl aanteekende tegen het vonnis van den suffragaan en om in gevallen, door het recht omschreven, te kastijden met censuren en andere straffen. In de XIII eeuw begon men echter op de metropolieten den regel toe te passen, die voor de patriarchen en primaten gold, dat zij op de overige bisschoppen alleen datgene voor hadden, wat het kerkelijk en het alleroudste gewoonterecht hun uitdrukkehjk toestand1). De kerkvergadering van Trente gaf het verlorene niet terug, maar voegde aan de vroegere beperkingen nog andere toe 2). 2°. De functies der bisschoppen bleven dezelfde als vroeger. Hun vrijheid van beweging groeide aan, naarmate de rechten der metropolieten verminderden. In dezen tijd bekleedden bijna alle bisschoppen in Duitschland en aangrenzende landen den rang van rijksvorsten. Ofschoon deze hoedanigheid aan de bedienaren der Kerk macht en aanzien verleende, waren toch de nadeelen niet gering. De bisschop was vazal en met het leger zijner feuda tot den krijgsdienst verplicht. Wel mocht hij zich niet in den wapenhandel oefenen 3) en nam hij ook gewoonlijk geen deel aan den strijd, maar de herhaalde oorlogen en krijgstochten vervreemden hem van zijn geestelijk ambt en leidden tot ruwheid en ongeloovig- ■ heid. Een ander nadeel was de groote gehechtheid aan het leengoed en het wereldhjk bestuur, dat den bisschop te innig aan den keizer verbond. Vooral werkte die gehechtheid aUernoodlottigst in de lange reeks van twisten tusschen den keizer en den Paus, b.v. onder Hendrik IV, Frederik Barbarossa en Frederik II. Zonder den steun der geestehjke rijksvorsten !) Cap. I de suppl. negl. 1, I. 8 in Sext. 2) Sess. 24, cap. 2 de reform. ») Hefele, III, 499. 94 § 106. Metropolieten, bisschoppen enz. zouden de keizers in hun eischen niet zoo trotsch en mateloos geweest zijn. Van de andere zijde klom het gehalte der bisschoppen, onder den invloed der onberispelijke Pausen, van Gregorius VII en zijn opvolgers, voortdurend. Tal van heilige prelaten strekten der H. Kerk tot sieraad en stichting. Men denke aan Otto van Bamberg, Norbertus van Maagdenburg, Anselmus, Thomas en Edmundus van Canterbury, Engelbertus van Keulen, Malachias van Ierland, Willem van Bourges, Petrus van Tarantaise. Hugo van Di n c o 1 n en vele anderen. Al vond men ook wereldlijk gezinde kerkvorsten, die in jacht, wapenhandel en erger hun genoegen zochten, de H. Stoel zorgde, dat hun aantal beperkt bleef, dat de ongeschikte niet werd gekozen en de onwaardige afstand deed x). 3°. De gewone medehelpers der bisschoppen waren de kapittels. Hoe Pausen en heilige mannen ook werkten, om de kanunniken weder tot het kanonieke leven op te wekken, het ging voortdurend achteruit en verdween in den loop der XIII eeuw geheel. In de XII eeuw werd de bisschopskeuze een uitsluitend recht des kapittels. De vierde Kerkvergadering van Lateranen (1215) schreef voor, dat het kapittel binnen drie maanden een bisschop moest kiezen, wijl anders de metropoliet met zijn kapittel daartoe zou overgaan. Hij was bisschop, op wien alle, het grootste deel of de stemmen der pars sanior zich vereenigden. Ook kon men soms kiezen via compromissi, d. i. door eenige vertrouwde mannen, of bij acclamatie (per quasi-inspirationem). Vooral door de bisschopskeuze groeide de invloed des kapittels ten zeerste aan, zoodat het weldra een vast aaneengesloten lichaam vormde. Aan hun raad was de bisschop in bepaalde gevallen gebonden. De hoogste waardigheden bij de kathedrale kerk vielen hun ten deel. De eerste was de proost, dan de deken en de primicerius. Rechten leidden niet zelden tot misbruiken. Men klaagde, dat de kerkelijke getijden door betaalde priesters werden gezongen, dat de kanunniken gewoonlijk te veel prebenden bezaten, dat men de eischen voor de opneming in het kapittel zelf vaststelde. Bij vele kerken werd niet alleen adellijke geboorte, maar zelfs een aantal kwartieren als voorwaarde gesteld. Dit kwam reeds voor in de XI en XII eeuw en werd in de XIII *) Potthast, Regesta No. 5579, 5932, 6233, 6337, 6615, 10500, 15259 enz. 100 § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. c e n t i u s III prees haar strenge tucht1). Bij den dood des stichters bestond de orde reeds uit verschülende kloosters en telde het vrouwehjk gedeelte 3000 zusters. Ook buiten Frankrijk, in Spanje en Engeland werden kloosters opgericht. La den hoogsten bloeitijd bestonden 57 prioraten. Na de Fransche revolutie was geen enkel klooster meer over a). 4°. De vader der Cisterciënzers, Robertus (t 1100), trad op zijn vijftiende jaar in het Benedictijner klooster van Montier la Celle bij Troyes. Later werd hij overste van eenige kluizenaars, die in de middeleeuwen hier en daar verstrooid leefden s). Ook hier door zijn onderdanen bemoeilijkt, begaf hij zich met 20 der besten naar de eenzaamheid van Citeaux (Cistertium) in Bourgondië, bouwde er een klooster en leidde een streng leven naar den regel van Benedictus (1098). Zij werkten niet buiten het klooster aan het heil der zielen ; deden afstand van de exemptie en vereenvoudigden hun sieraden en kerken. Onder den derden abt Stephanus ging er een licht op over Citeaux, de H. Bernardus trad in met 30 gezellen (1112). Wonderbaar groeide nu de orde aan. In 1113 ontstond het klooster La Ferte, in 1114 Pontigny, in 1115 Clairvaux en Morimond. Intusschen werkte abt Stephanus aan de Carta caritatis *), de grondwet der orde van Citeaux. In 1119 riep hij dan de voornaamste monniken der 16 kloosters bijeen ter herziening en goedkeuring van zijn werk, dat in hetzelfde jaar door Calixtus II werd bevestigd. Terwijl de regel van Benedictus de verschillende abdijen niet had vereenigd en ook de abten geheel onafhankelijk had gelaten, schreef de carta caritatis voor, dat het hoofd der orde, de abt van Citeaux, in zijn macht beperkt zou zijn door de abten van La Ferté, Pontigny, Clairvaux, Morimond en het generaalkapittel; dat alle kloosters jaarlijks zouden worden gevisiteerd ; Citeaux door de abten van genoemde abdijen ; de overige abdijen door den abt van het moeder- 1) Potthast, No. 6006 : „Monasterium Fontis Evraldi et magnae religionis odore praefulget et magna paupertate gravatur." Von Walter, Die ersten Wanderprediger Frankreichs, I: Robert von Arbrissel, Leipzig 1903. J) Mabülon, Dissertatio de subjectione virorum etiam sacerdotum ad muiierem, Farisiis 1612. 8) Zie Dom Gougoud, Revue Ascétique 1920, Juillet ss. «) Exordium ordinis Cisterc. Migne, Tom. 166, p. 1501 ss. Hist. Jahrbuch der Görresgesellschaft, 4 Heft, 1910. Zie ook Dom U. Berlière, Les origines de Citeaux, Revue d'hist. ecclés., 1900—1901. § 107. Religieuze orden met den regel van Benedictus. 101 klooster, waaruit de dochters waren voortgekomen. Het tijdvak dat de planting der orde genoemd wordt, liep van 1089—1134, toen reeds 77 abdijen bestonden. De gouden eeuw der orde duurde van 1134—1242. In dit jaar bloeiden er 707 abdijen. In het geheel hebben er 728 bestaan, behalve het groote aantal vrouwelijke, dat in den bloeitijd tot omstreeks 900 opklom. Haar eerste klooster was door den III abt Stephanus in 1120 gebouwd. Zoowel de mannelijke als de vrouwehjke tak heeft in ons vaderland welig gebloeid1). Zeer veel heeft de orde door de hervorming en de Fransche revolutie geleden. Thans bestaan er ruim 25 mannenkloosters in vijf congregatiën met 1015 leden ; en omstreeks 85 vrouwenkloosters met 2100 leden 2). 4°. Na in zijn vaderland, daarna te Rheims en Tours te zijn onderricht, verkreeg Bruno van Keulen (f HOI) een kanunnikaat te Rheims en trok zich 1084 terug in de eenzaamheid Chartreuse bij Grenoble, waar de orde der Kartuizers 3) ontstond. De grondslag van hun leven was de regel van St. Benedictus. De vijfde prior der Grande Chartreuse, G u i g o (f 1187), stelde het eerst den Kartuizerregel op 4). Die van Benedictus ontving hierdoor eenige verscherpingen: voortdurend stilzwijgen, een ruw kleed, altijd en overal onthouding van vleesch. Gebed, handenarbeid, het afschrijven van boeken en studie was hun bezigheid. Ieder Kartuizer bewoonde een afzonderhjke cel, die een kleine woning op zich vormde. Alleen des Zondags en op eenige feestdagen kwamen zij bijeen voor het middagmaal en een gemeenschappelijke wandeling. Hun groet was Memento mori. In de professie beloofden zij stabiliteit in hetzelfde klooster, gehoorzaamheid en bekeering hunner zeden 6). De orde ontving de bevestiging in 1170 van Alexander III8). De statuten van Guigo kregen bijvoegsels in het jaar 1259, wederom in 1368, 1509.en 1681 7). Voor J) Moll, II, 2, bl. 17 w. 2) Exordium magnum Ordinis Cist., Migne, Tom. 185, p. 995 ss. Mabülon, Annal. O. S. B., Tom. V, p. 367 ss.; 377 ss. Henriquez, Regula, Constit. et privil. Ord. Cist., Antv. 1630. 3) Zij namen niet den regel van Benedictus, welke echter als voorbeeld diende voor hun regel. Gorse, St. Bruno, Paris 1902. Boyer d'Agen, St. Bruno, Paris 1902. 4) Consuetudines Cartus., Migne, Tom. 153, p. 635 ss. 5) Cons. Cart., c. 23. Migne, Tom. 153, p. 635. 6) Migne, Tom. 200, p. 1080. ') Magistri Lamberti statuta, Migne, Tom. 153, p. 1249 ss. ; vooral Statuta antiqua, ibidem, p. 1123 ss. 102 § 108. Reguliere kanunniken. de wetenschap, de bouwkunst en de ontginning van wildernissen hebben de Kartuizers groote verdiensten. Tevens waren zij een krachtige steun voor de verdrukte Pausen. Toch werden zij vaak hevig bestreden In de eerste helft der XHI eeuw ontstond de vrouwelijke tak. De strenge orde had in haar hoogsten bloei niet meer dan omstreeks 170 mannelijke en meer dan 30 vrouwelijke kloosters met ruim 3000 religieuzen. Ons land bezat enkel negen mannelijke 2). Thans telt de orde een kleine 30 kloosters, waarvan vóór de vervolging van 1901 de helft in Frankrijk, met één zusterklooster in het bisdom Orenoble. 5°. Den Benedictijner regel volgden nog de Silvestrijnen, gesticht door Silvester Guzzalino op den Monte Fano in 1231; de Coelestijnen van Petrus van Murrone (Coelestinus V) op het einde der XIII eeuw ; de Humiliaten, die ontstonden in de XI, achteruit gingen in de XVI eeuw en, om een aanslag op Carolus Borromaeus, door Pius V werden opgeheven in 1571 8). • § 108. Reguliere kanunniken. De algemeene werken zie § 107 : Heimbucher, Helyot, Henrion enz. Martene, Consuetudines canonic. reg. St. Augustini ; De antiq. Eccl. ritibus, Tom. III, 306—320. Annales Praemonstrat., 2 voll., Nanceiil734—1736. Miraeus Chron. ord. Praemonstr., Colon. 1613. Madelaine, Hist. de S. Norbert, Lille 1887. Wozasek, Der H. Norbert, Wien 1914. V. d. Eisen, Beknopte Levensgesch. van d. H. Norbertus, Averbode 1890. Regula et constitutiones F. ordinis canonici S. Crucis, Gestel S. Mïchaelis 1868. Oodefridus a Lit, Explanatio Constitutionum ordinis fratum Cruciferorum, Col. 1632. Hermans, Annales canonicorum reg. S. Augustini ordinis S. Crucis, 3 voll., Silvae Ducis 1858. H. Bussel, Chronicon ordinis S. Crucis, Col. 1635. Verduc, Viedu Père Théodore de Celles, Périgueux 1632. Bomer, Abdijen in Holland en Zeeland, Leiden ^854. P. M. Bots, De oude kloosters en abdijen in 't tegenw. bisd. Haarlem, Rijsenburg 1882. W. J. Hofdijk, De Kloosterorden in Nederland, Haarlem 1865. 1°. De regel van Chrodegang van Metz het aan de kanunniken, die de vita canonica volgden, niet alleen het bezit hunner goederen, maar ook de beschikking daarover. Op den duur was dit, zooals de ondervinding geleerd heeft, onvereenig- 1) Migne, Tom. 216, p. 469. Dionysius Carthus., De preconio sive laude ord. Carth. Opusc. insign., Col. 1659, p. 569. a) Moll, II, 2, bl. 118 vv. 3) Baynald, ad annum, 1231, n. 29. Heimbucher, I, 480—481. § 108. Reguliere kanunniken. 103 baar met het gemeenschappelijk leven. Daarom drongen de Romeinsche synoden van 1059 en 1063 bij de kapittels op het gemeenschappelijk bezit der goederen aan. Bij velen vond deze vermaning ingang. Uit de twee sermones de moribus clericorum (355 en 356) en de epistola 211 (al. 109) ad sororem van Augustinus werd de zoogenaamde Augustijnerregel ontwikkeld. Tal van kapittels volgden in de XII eeuw dezen regel en legden daarbij de drie gewone plechtige geloften af. In den beginne stond elk kapittel op zich zelf, maar weldra vormden zich verschillende congregaties, die veel nut in Gods Kerk hebben gesticht x). Eenige verdienen hier genoemd te worden : de congregatie der Moeder Gods te Ravenna (1117); de kanunniken van het Lateraan (tweede helft der XI eeuw); de congregatie van den H. R u f u s (1039); de koorheeren van het H Graf te Jeruzalem (1114); de congregatie van den H. Mauritius in het kanton Wallis (XII eeuw); de congregatie van Marbach bij Colmar (1090); de congregatie der Antonieten (1298); de congregatie van St. Victor te Parijs (begin XII eeuw); de congregatie van het H. Kruis te Coimbra (1132); de Gilbertijnen in Engeland, die dubbelkloosters hadden (1146); de Broeders van den H. Geest te Montpellier (XII eeuw) ; de congregatie der H. Genovevate Parijs (tweede helft der XI eeuw); verschillende soorten kruisheeren in Italië, Bohemen, Polen, Spanje en Portugal, die alle ten tijde der kruistochten ontstonden. 2°. Grooteren invloed dan de genoemden hadden de reguliere I kanunniken van Praemonstreit of de Praemonstratenzen2). Hun stichter was de H. Norbertus. Gesproten uit het adellijk geslacht van Gennep te Xanten (1080—1082) werd lüj hofkapelaan van keizer Hendrik V en kanunnik te Keulen. Op een rit [ naar Vreden in Westphalen door den bliksem neergeworpen, zegde [ hij het wereldsch leven vaarwel en het zich priester wijden (1114). Als boeteprediker trok hij rond en stichtte in 1120 bij Laon te ■ Prémontré (Praemonstratum) een klooster van reguliere kanunniken. [ Hij gaf hun den regel van Augustinus en een wit kleed (witheeren). Deze vereenigden het werkzame met het beschou- I wende leven en legden zich toe op het predikambt, zielzorg en i) Aub. Miraeus, Origines canonic. reg. ordinis St. Augustini. Col. 1615. Dezelfde, Codex regularum et constitutionum Clericorum ord. S. Aug., Antv. 1638. ») Analecta Praemonstratensia, I fase. Jan. Tongerloo 1925. 104 § 108. Reguliere kanunniken. wetenschap. In 1126 ontving de orde de goedkeuring van H on o r i u s TL1). Toen Norbertus in betzelfde jaar op den zetel van Maagdenburg werd verbeven, verspreidde ze zich spoedig in Duitschland. Ook Engeland, Schotland, Denemarken, Zweden en Noorwegen ontvingen de zonen van Norbertus met vreugde. In de Nederlanden werden kloosters gesticht, toen de Heilige de ketterij van Tanchelm2) te Antwerpen bestreed : te Antwerpen 1126, te Middelburg omstreeks 1127, Mariënweerd 1128, een weinig daarna te Bern, te Lidlum, Bloemhof, Wittewierum, Mariëngaarde, daarbij verschillende vrouwenkloosters3). Zeer groot was over gansch Europa het aantal Praemonstratenzen. Een eeuw na de stichting bezaten zij meer dan 1000 huizen, die zooals men verhaalt, in den bloeitijd tot bijna 3000 aangroeiden. De hervorming en de revolutie vernietigden schier alle. Thans bestaan er nog 5 Circariae met ruim 1000 leden. De Nederlandsche Witheeren hebben verschülende missiehuizen in N.-Amerika. 3°. Een groote uitbreiding verkreeg ook de orde der Kruisheeren van Theodorus de Celles (f 1236) in België, Holland, Frankrijk, Engeland en Duitschland. De genoemde stichter was kanunnik van Luik en vereenigde zich in het begin der XII eeuw met vier zijner mede-kanunniken, tot welke ook Pierre de Valcourt uit het geslacht der Rochefort behoorde. Op den heuvel Clair-Lieu bij Hoei vestigde zich de Celles 14 Sept. 1211 en legde zoo de grondslagen der orde, die op 3 Mei 1216 de pauselijke goedkeuring ontving. Haar bezigheid zou bestaan in missiewerk, en bijzonder in de bekeering der Albigenzen. Heer Jan XI van A r k e 1 bracht de Kruisheeren uit Keulen naar Nederland : Gorkum (1314). Later ontstonden huizen te Asperen en Kuik (1371). Nog voor het einde der XIV eeuw te Venlo ; daarna te Roermond, Goes, Schiedam, Hoorn, Sneek, Ter Apel, Franeker, 's-Hertogenbosch, Woudrichem, Maastricht, enz. De Kruisheeren volgden, zooals alle toenmalige reguliere kanunniken, den regel van Augustinus, maar namen later een en ander over van de constitutiën der Dominicanen. Zij dragen een wit kleed met een Potthast, Reg. n. 5232. a) H. Q. Janssen, Annales de 1'Académie d'archéologie de Belgique, II Sér., Tom. III. 3) Moll, II, 2, bl. 27 vv. § 109. Groote bedelorden. 105 zwart scapulier en daarop tegen dé borst een rood-wit kruis, dat hun den naam gaf ; om het middel een zwarten singel, en over de schouders een zwart humerale. De generaal heeft een violette mozzetta. De Kruisheeren ontvingen in 1516 van Leo X het voorrecht om met elk Onze Vader of Wees gegroet, aan een door hen gewijden rozenkrans gebeden, 500 dagen aflaat te verbinden. Dit voorrecht werd den 15 Maart 1884 door Leo XHI vernieuwd. De hervorming en de revolutie gaven aan de eens zoo bloeiende orde een zwaren slag, zoodat ze heden nog slechts zes huizen bezit. Missiehuizen bestaan in N.-Amerika en Congo. 40. Verschillende der genoemde reguliere orden hadden in haar bloeitijd ook een vrouwelijken tak x). § 109. Groote bedelorden. Algemeene werken zie boven §§ 107 en 108. Bullarium Franciscanum, ed. Sbaralea, 4 voll., Romae 1759—1770. Suppl., ibid. 1780. Continuatio, ed. C. Eubel, Tom. V, ibid. 1898. Tom. VI, 1902. Tom. VII, 1904. Analecta Franciscana etc. Tom. I—III, Quaracchi 1885—1897. Wadding, Annales Minorum, Lugduni 1625 ss. 8 voll. Romae 1731 ss. 16 voll. met verschillende continuaties ; de laatste Quaracchi 1886. J. Jörgensen, De H. Franc, van Assisië. Nederl. Vertaling, Bussum 1918. G. Schnürer, Franz von Assisi, München 1905. Tileman, Studiën zur Individualitat des Franziskus von Assisi, Leipzig 1914. Bipoll et Bremond, Bullarium ordinis Praedicatorum, 8 voll. Romae 1737, ss. Danzas, Etudes sur les temps primitifs de 1'ordre de S. Dominique. I sér. 5 voll. Paris 1873—1885 ; II sér. I vol. Paris 1888. Lacordaire, Vie de S. Dominique, Bruxelles 1841. Mortier, Histoire des Maitres Généraux de 1'ordre des Frères Prêcheurs, Tom. I—VII, Paris 1903— 1914. Bullarium Carmelitanum, ed. Elis. de Montesignano, Romae 1715—1758. Koch, Die Karmelitenklöster der niederdeutschen Provinz, Freiburg 1889. Denifle, Quellen zur Gelehrtengeschichte des Karmeliterordens im 13. und 14. Jahrhundert. Arch. f. Lit. und Kirchengesch. V, 365 ff. — Pamphilus, Chronica ordinis fratrum Eremitarum S. Augustini, Romae 1584. Torelli, Secoli Agostiniani, owero, Hist. Generale dell'ord eremitano di S. Agostino, 8 voll., Bologna 1658. 1°. Reeds bij de Benedictijner hervormingen van Cistercium, J) Heimbucher, I, 389 ff. 106 § 109. Groote bedelorden. Grandmont, Fontevrauld en ook bij de stichting der Kartuizers werd er groote nadruk op de armoede gelegd. De monniken zochten handenarbeid en wilden niet, zooals de Cluniacenzers, van het huurgeld der boeren leven. Den Cisterzienzer was het een eer, van C1 u n y te moeten hooren : „Is dat een kloosterleven, waarin men het land bebouwt, het woud uitroeit en mest vervoert V' Zelfs wilde Bernardus de ridderorden voor de armoede ontvlammen en noemde de voornaamsten „Arme medestrijders van Christus", welke naam echter weldra in tempelridders werd veranderd. Bij aUe ridderorden stond het militaire leven op den voorgrond. Het geringere volk hoorde gaarne den lof der armoede en het leven van den armen J e z u s. Wie zou evenwel optreden voor hen ? De Benedictijnen en hun hervormingen bleven in het klooster. In het begin der XII eeuw stonden rondtrekkende predikers op, die zelf strenge armoede oefenden. De eerste was Norbertus. De zijnen volgden hem. Een tweede was Robert van Arbrissel, die zelfs voor de geestelijken den lof der armoede verkondigde. Dezen en anderen streden tegen het wereldsche leven en bevorderden den inwendigen geest, het innerlijk leven des christendoms. Een nog krachtiger beweging in die richting begon met den H. Franciscus van Assisië. 2°. De groote stichter van de orde der Franciscanen werd geboren te Assisië 1182. Hij leerde Latijn op school en vermoedelijk Fransch tehuis. Zijn vader, Pi eter Bernardone, was een rijk lakenkoopman. Den levenslustigen zoon kon die roeping niet behagen. De ridderstand trok hem aan. Doch nauwelijks had hij den eersten stap in die richting gezet, of God riep hem tot hoogere volmaaktheid (1205). Van Spoleto naar Assisië teruggekeerd kon hij zich allengs niet meer tegen den drang zijner ziel verzetten en begon een arm leven te leiden (1206). Na twee jaren hoorde hij het evangelie over de zending der Apostelen, werd tot in het diepst zijner ziel geroerd en behield niets dan een ruw kleed met een gordel. Dit is zijn verloving met de armoede (1208). Zijn eerste gezel werd een adellijke van Assisië, Bernard van Quintavalle, de tweede Petrus Cataneus van Assisië. Met dezen ging Franciscus naar de kerk van St. Nicolaas en hoorde er den wil Gods, een arm, apostolisch en gekruisigd leven te leiden 1). Deze dag, 15 April 1208, is de stichtingsdag der Minder- J) Matth. XIX, 21 ; Mare. VI, 8—9 ; VIII, 24. A. Fierens, La question franciscaine, Revue d'hist. Ecclés., 1907—1908. § 109. Groote bedelorden. 109 Portiuncula-aflaat (tusschen 18 Juh en begin September 1216) *) en van de Stigmata op den berg Alverna (14 Sept. 1224), stierf de H. Franciscus, 3 Oct. 1226. Met wonderbare snelheid breidden de orden zich uit en stichtten ontzaglijk veel nut onder alle klassen, maar bijzonder onder het volk. De geest van F r a nc i s c u s hernieuwde het aanschijn der aarde. Aan afgunst en bestrijding ontbrak het niet, zoowel van de zijde der oudere orden, als van de zijde der geestelijkheid en der Universiteiten2). Gevaarlijker was de inwendige vijand, de oneenigheid tusschen de strengere en zachtere richting, die na den dood van Bonaventura tot een splitsing leidde. Men streed over de armoede, de verplichting van den regel en het testament van F r a n c i s c u s. De strengeren noemden zich Spirituales, wilden beperking der studiën en de ar moede van den stichter. CoelestinusV vereenigde hén met zijn eremieten. Toen Bonifatius VIII die vereeniging weer ophief, ontstonden er nieuwe woehngen, zoodat Joannes XXII strengheid moest gebruiken. Vele spirituales verhieven rich niet alleen tegen de orde, maar ook tegen de Kerk : Fratieellen. 5». Bijna in denzelfden tijd als die der Minderbroeders, ontstond de orde der Predikheercn. Gelijk de stichters Franciscus en Dominicus, zoo verschilden ook beide orden. Franciscus begon alleen met zijn eigen hart en vond daardoor ook andere minnaars der armoede, zijn bruid, Dominicus erkende, terstond zijn roeping in de bekeering der ketters. Franciscus ongeleerd maar geniaal, verlangde vooreerst van de zijnen niets dan eenvoud en vurige hef de ; eerst later stond hij hoogere studiën toe. Dominicus daarentegen theologisch ontwikkeld en geleerd eischte van zijn ordeleden aanstonds geleerdheid en vorming voor het doel der orde. De H. Dominicus (1170—1221) werd na zijn studiën te Valentia regulier kanunnik te Osma, begeleidde zijn bisschop 1) P. Sabatier, Revue hist., Tom. 62 (1896), p. 282 ss. Met zeer sterke bewijzen wordt de echtheid bestreden door Kirsch, Tüb. Quartalschr., 1906, S. 81 ff. ; S. 221 ff. ; en Paulus, Hist. Jahrbuch der Görresges. 191ö' S. 482. Noch Holzapfel (Entstehung des Portiuncula-Ablasses, in Arch. francisc. hist. 1908, 41—44), noch P. Bené de Nantes (L'indulgence de la Portioncule et la critique moderne, Couvin 1908) maken de echtheid waarschijnlijk. , 2) Potthast, n. 7467, 7468, 7480. Willem de S. Amour, De periculis nov. temp. Opera, Constant. 1632. Daartegen de H. Thomas, Contra impugnantes Dei cultum, en Bonaventura, Lib. apol. in eos, qui ordini min. adversantur.