194 LIEFDESBRIEVEN zal ik je het handschrift -) laten zien, en je misschien zeggen, wie het is. Het is dezelfde, die in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage een aardige recensie over mij, ik wil zeggen over Impressies geschreven heeft. Maar je moét me heusch, heusch zeggen, hoe jij dit comieke zaakje vindt. Zal je, Lief? Ik zou nog haast het grappigste vergeten: ik ken dien mijnheer Wijnandus persoonlijk niet. Ik denk, dat ik je straks weer schrijven zal. Dag, mijn Beste, Lieve, Goede! Voor altijd jouw eigen Jeanne * * Beste, lieve Willem, Nu heb ik je antwoord ontvangen op mijn droevigen brief. En ik dank je er voor. Het was zoo kalm-opbeurend en troostgevend-rustig, o, 't heeft me zoo heel-aangenaam aangedaan. Maar, Lief, je zegt, dat het, 't leven mooi of leelijk zien alleen voortkomt uit den mensch zelf, nietwaar? en dat het leven eigenlijk alleen datgene is, wat de mensch er van maakt. Heb je dat i) Dit handschrift luidde: Aan onze jongste dichteres. Voor Jeanne Reyneke van Stuwe. Je hebt een mooie ziel, een zijën ziel, Een teère vrouwenziel, die niet wil leven In 't nieuwe, rooie, ruwe, rauwe streven Der vrouwen, wien de trouw bezwaarlijk viel. Heel stil neem ik je verzenboek en kniel, om 't vrouw-gebed, zoo zacht aaneen-geweven, Pieus, in adoratie, mee te pree'ven, Het vrij gebed van vrome vrouwenziel. * Sereen en teer verklanken mij je zinnen Je vragend opzien tot den hoogen hemel, Je meiend toeven onder star-gewemel, Je zonnig, zonder zwoegen, zangen-winnen. Ik ben heel blij met zóó eenvoudge woorden, Zoo zachte, reine zang van lijdensblije accoorden. Wijnandus. DERDE PERIODE J95 zoo niet bedoeld? Maar ik geloof, dat dit alleen waar zou zijn, als de menschen vrije, op zichzelf staande individuen waren, als het lot en de omstandigheden van anderen niet zoo overheerschend en diep-ingrijpend op hun eigen leven inwerkten. Wèl geloof ik, dat de eene mensch veel teerder van sentiment is dan de andere en daardoor dieper hjdt zoowel als grooter vreugde heeft, - maar het leven dwingen naar eigen wil, zou, dunkt mij, aheen mogelijk wezen bij volslagen onafhankelijkheid. Zeg me eens, Lief, of ik dit alles verkeerd inzie? Maar nu moet ik je iets vragen, dat me onrustig maakte, en dat me een heel onaangenaam gevoel gegeven heeft. Luister, Wülem, ik vertrouw jou volkomen en onvoorwaardelijk; er is niemand, die over mijn Zijn oordeelen kan, behalve jij, zeg jij me dus ronduit en zonder eenige terughoucling, ik smeek je er om, - waarom of je ieder keer tegen me zegt, dat ik niet van je houd. In dezen brief: „En daarom, Jeanne, vraag ik je: tracht wat van mij te houden, probeer of je mij misschien wat liefhebben kunt." Wülem, houd ik dan niet van je, heb ik je dan niet Hef? Ik begrijp het niet, ik begrijp het niet! Ik waande mij zoo heel zeker van mijzelf, maar jij maakt mijn twijfel wakker. Wat is Hefhebben dan? Wat is dat dan? O, zeg 't me toch, ik smeek je. Als ze waarheid bevat, je bewering, hoe komt het dan, dat die tijd in Bussum zoo rustig en vredig voor me was en vol geluk, - dat ik me daarna niet eens meer thuis voelde in mijn eigen Heve omgeving, dat het dagen en dagen heeft geduurd, eer ik me over de scheiding had heen-gezet, en me misschien zelfs een beetje belachelijk aanstelde, - dat ik bij jou kom om steun en raad, - dat ik jou, jou-aüeen alles uit mijn in- en uitwendig leven heb verteld, - hoe komt dat dan? Ik vereer, ik bewonder, ik hoogacht je, om je karakter, je doen, je zijn, - zijn dit geen factoren van Hefde? Maak 't me helder, leg 't me uit, Wülem, - ik smeek er je om, want ik begrijp het niet! Dit aheen is 't, wat ik je zeggen kan: als jij je niet had ontfermd over mijn lot, dan zou al mijn energie en levenskracht zijn vergaan, totdat ik levend-dood was geworden, - öf den moed had gehad tot zelf-verlossing. En als jij nu stierf of mij verHet, dan zou üc oogenbhkkehjk den dood ingaan, zonder leed, zonder vrees en met bewesten wü. Wat is dan het gevoel, dat ik heb voor jou, - dat ik voor niemand ooit heb gehad dan voor jou heel-aüeen, - is het géén Hefde? Ik denk en denk over al dat vreemde, maar ik kan niet tot 196 LIEFDESBRIEVEN klaarheid komen. Zeg me, zèg me dan, wat liefde is! Lk wil het weten, ik moet het weten, van jou, Willem, van jou, omdat ik in jouw woorden als in een evangelie geloof. Zeg me, ik bid je, ik smeek je, zeg me nu eindelijk, eindelijk, waarom je aldoor dat grievende tegen me zegt, en welke, werkelijk-bestaande reden je ervoor opgeven kunt. Zie, ik ben heelemaal kalm, ik put me niet uit in Hemesbetuigingen, waar je toch maar heel weinig waarde aan hecht, omdat je met gelooft, dat ze gevoeld zijn en echt. O, waarom wil je het niet van me gelooven, Willem, waarom toch niet! Ik zie mijzelf als een 't eerlijk-meenend, goed-bedoelend en zuiver mensch, waarom zie jij, Willem, die zegt van me te houden, mij ook niet zoo? Willem, mag ik je nu eens zeggen, wat ik denk? En ik geloof, dat ik hier de waarheid raak: Ik heb den leeftijd, waarop men volwassen is, - ik ben voor mijn eigen gevoel zelfs ouder en levenswijzer dan heel veel vrouwen, die tien of twintig jaar meer tellen dan ik, - en toch geloof ik, dat ik in jouw oogen nog niet genoeg een vrouw ben, nog te veel een meisje, een kind. En daarom, omdat jij nu toevallig ouder bent, geloof je dat meisje, dat kind, nog niet tot een groot gevoel in staat, geloof je niet, dat zij den man liefhebben kan. Is het dit? Dan zal ik er niet meer bedroefd om zijn, want dan is het maar een gedachte, een waan, een meening van je, die vanzelf wel verdwijnen zal. Maar zijn er andere, positiever redenen, ik sméék je, zeg ze me dan en ik zal ze weerleggen. Ik eindig nu voor vanavond. Adieu, mijn heve, heve, - o, ik houd wèl van je, ik weet het, ik voel het. O, mijn Lief, mijn arme, heve, twijfelende Lief! jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 13 Juni '99 Allerliefste honnieponnie, Je moet je niet gekrenkt voelen, dat ik zoo'n zonderling woord voor je gebruik. Lk wou je een heven naam geven, en toen kwam mij deze spontaan in mijn hoofd! Lk ben den heelen dag in Amsterdam geweest, heb met veel moeite eindelijk Hein gevonden, en DERDE PERIODE *97 met hem gesproken over de zaak-van Looy, daarna bij de familie Coorengel thee gedronken, en ten slotte hebben ze mij met zijn vieren naar het Centraal Station gebracht, waar ik natuurlijk zeer gevleid door was. Mevrouw is tweeënzestig jaar, En Willem heeft een goed oogje op haar. Vind je niet, dat ik mal doe? Dat komt, omdat ze allemaal zoo hartelijk waren, en hartelijkheid heb ik niet al te veel in mijn leven gehad. O, Jeanne, snoes, hartedief, bedenk dat wel terdege, en zeg daarom nooit meer, dat je nujeigenlijk te veel schrijft, door mij te vragen, of ik dat niet vind. Want jouw brieven zijn mij oasen in de woestijn van mijn daaglijksche leven, waar ik doorheen trek met de kameelen, die mijn huisgenooten zijn. Ik loop er heel gedwee naast, en ik ben 't niet, die de kameelen aan de leidsels houd en ze doe loopen, neen, ze mennen mij integendeel, en laten mij draven of galoppeeren, naar het hun belieft. Want niets is ongeregelder dan dit huishouden, en daar heb ik mij naar te voegen natuurlijk in alle opzichten, of er zou ruzie komen, en ruzie, daar houd ik heelemaal niet van. Ik laat veel liever alles maar over mijn kant gaan, en doe precies, of ik er tevreden mee ben. Want dat ligt nu eenmaal zoo in mijn aard. Heusch, Jeanne, je zult later merken, dat ik heelemaal niet grillig ben, en mij heel goed kan schikken naar de invallen van een ander, als die invallen maar niét zijn: opzettelijk kwaad-bedoeld. Ik ben, geloof ik, wat men noemt, in het dagelijksch leven, een makkelijk mensch. Morgen schrijf ik je wel over de zaak, want ik ben nü een beetje zaken-moe. Over 't geheel waren de resultaten, met Hein, nogal voldoende. Hij is een beste, en wat meer zegt, een goede en een zuiver-eerlijke vent. O, die Coorengel-optocht naar het station. Ik voelde me, toen ik zoo hep, op het Damrak o.a. nog net als een kind, alleen veel sterker, en (lach niet)! wijzer. Dat gevoel van een wijs en gelukkig kind te zijn, heb ik tegenwoordig zoo dikwijls, Lief! En dat komt, o, mijn aangebeden schattebout (excuseer weer het woord s.v.p.) heelemaal alleen door jou en je goddelijke brieven, die mij voeren, als een vlucht zachte duiven-wieken, door de tuinen van je zielsleven rond. Daar zijn wel donkere boschjes en lanen, waar soms een wielewaal melancholisch fluit, maar, och, Lief, 't is toch jouw DERDE PERIODE 209 mijner woorden, dan zou je je wel langzaam-aan anders gaan voelen en je zou eindigen met te zeggen: „O, Willem, ik ben weer gerust." Maar je kunt nu zoo weinig voelen, dat ik je liefheb: brieven zijn zoo'n gebrekkig middel van uiting, de stem doet veel meer... Als ik nu niet zelf zoo in de kwesties zat, die je weet, dan kwam ik een dagje over naar den Haag. Als die kwestie nu maar eenmaal uit de wereld is, dan doe ik het tochi Wat dacht je dan, Jeanne, dat ik niet popel om naar je toe te komen en met je te praten, en je de overtuiging te geven, die ik nu schrijven ga? Zie, je moet absoluut nooit denken, dat ik je klagerig of zeurderig of kinderachtig vind. De meeste mannen zijn betrekkelijk-grove potentaten, en zouden 't mogelijk wel even denken. Maar ik ben gelukkig teerder en fijner georganiseerd dan de meesten. Dat grof-potentaterige nu hindert jou, en zoo heb je in een gedeelte van je ziel een beetje antipathie tegen den omgang met een man. Maar nu ben ik door mijn bijzonder temperament juist zóó, dat de antipathie voor een man, die jij soms hebt, heelemaal kan verdwijnen en 't ook aal, als je mij maar beter kent. Want ik kan, waar 't noodig is, hard en onwrikbaar als steen zijn tegen mannen, en dan wordt niemand mij op den duur de baas. Tenminste tot dusverre is het met gebeurd, en dat zal nu des te rninder gebeuren, nu ik in de volle kracht van mijn leven sta. Maar aan den anderen kant ben ik, hoewel niet week of slap (weekheid is ook meer een impressionabihteit voor gevoelsindrukken dan een waarachtige gevoeligheid) toch zoo menschehjkgevoehg als ik meen, dat weinig andere mannen zijn. Daarom geloof ik, als wij voortdurend samen zijn, zullen die gedachtenconflicten nooit meer bij je opkomen. Je zal meer sympathie voor rnij krijgen, dan je nu bij mogelijkheid kunt hebben, en je zult met ln de eerste plaats den man in mij zien, maar den mensch, den vnendehjken, aangenamen, ook naar 't inwendige, den menschelijken mensch. Als je dien eenmaal kent, dan zullen je gedachten zich heel anders richten en regelen, en je zult zeggen: „Ik wil leven voor hem, zooals hij 't voor mij doet, wij maken elkaar gelukkig, wat komen dan al die andere dingen er op aan?" Want, zie eens, Jeanne, ik laat mij immers net zoo goed aan banden leggen als jij dat doet? Als men tenminste banden kan noemen de dingen, voortkomende uit onzen eigen innerhjken zieledrang, die mij net zoo goed naar jou heeft heen gedreven als jou naar rnij! ZIO LIEFDESBRIEVEN Ik kan en mag óók niet meer beschikken over mijn eigen leven en dood. Maar wat kan mij dat schelen? Ik heb de hefde, en die houdt mij in 't leven, zoolang ik die hefde, de groote en goede, in mij voel. De hefde bezielt al mijn woorden en daden en gedachten, die met jou in betrekking staan, en daardoor ook nog een beetje al de andere, die niet direct met jou te maken hebben. Wat kan mij dan eigenlijk au fond de kwestie schelen, of ik niet meer vrij ben in den vroegeren zin des woords? Is dan dat dilemma, waarvoor je staat, niet een beetje een koel gedachten-dilemma, veroorzaakt doordat ik zoo ver van je weg ben, en je mij niet meer zóó levend voelt, als in die heerhjke vijf weken, dat je mèt mij was? Zeg mij toch, ja, dat smeek ik je, welken indruk deze brief op je nalaat. Het is geen berekend gedachten-werk: hij kwam zoo in mij op, toen ik de jouwe gelezen had. Eerst wou het er niet goed bij mij uitkomen. Maar nu staat het er toch, goddank! Jouw eigen Wülem * * Lieve, beste Wülem, Vandaag heb ik vijf brieven van je ontvangen, maar gisteren maar één; er waren drie brieven tegelijk van je vanmorgen, van drie, vijf en acht uur. Wat spijt 't me, dat die zaak nog altijd niet in orde is, wat zal dat je vermoeien en agiteeren! Ach, Lief, ik wou, dat ik je echt wat troost kon geven, wat opbeuring en wat moed, en ik doe niets anders dan je hinderen en lastig vaüen met bepeinzingen over mijzelf! Maar ik kan 't heusch niet helpen, ik kom er zoo vanzelf toe, alles aan jou te klagen, en bij jou te komen om steun. O, Lief! aües wat je zegt, is zoo begrijpelijk voor me en zoo heerlijk helder en zoo dóór-dringend tot mijn diepste Zelf! Er is nooit iemand geweest, die zóó tot me gesproken heeft, in zóó klare woorden, die voortkwamen uit 't diepst van zijn ziel! En ik ben er je zoo dankbaar voor. Want al meer en meer valt aUe terughouding van me weg, en ik toon mij aan je, geheel, zooals niemand weet dat ik ben, dan ik zelf heel-aüeen en dat nog maar half-bewust. O, Lief, je zegt, dat ik reflectief-gevoehg ben, - is dat de onvolkomenheid, die ik wéét, dat in me bestaat, en waar ik al zóó DERDE PERIODE 211 lang naar zoek? Is het dit: dat mijn gevoel wordt geleid door mijn verstand, en dat mijn gevoel wèl hevig is, maar ook snel weer voorbij door de overheersching van mijn verstand, dat ik meer denkster dan droomster ben? Willem, wat zijn brieven toch nare, onvolmaakte middelen tot het doel: het onderhouden van een volledige gedachten-wisseling! Het zijn maar kleine, niet-geregdd-aan-elkaar-passende stukjes van ons zieleleven, - onaf en dikwijls onbegrijpelijk daardoor. Brieven zeggen veel te weinig, öf veel te veel, omdat alles moet worden saam-gewrongen in een beknopten vorm; men krijgt er niet onmiddellijk antwoord op, zoodat daar weer een direct gezegde op volgen kan, - en komt het antwoord eindelijk, dan is het van veel minder belang, dan het oogenbhkkehjk zou zijn geweest, omdat in dien tusschentijd weer heel andere onderwerpen zijn geëntameerd. Ik houd niets van brieven, tenminste nü niet meer, nu ik de waarde ken van het gesproken woord; ik kan er niet goed meer aan wennen, mi ik aan je gesprekken gewoon ben geraakt. En jij bent in je brieven veel koeler en meer-op-een-afstand, dan je dat ooit in werkelijkheid was. En dan ben je me zoo vreemd en hjkt zóó ver van me verwijderd, dat ik allerlei gezegden en daden van je in mijn geheugen moet oproepen, om te weten, dat jij de mensch bent, dien ik eenighjk liefheb met alles wat in mij is, en die óók zegt te houden van mij, - de mensch, die mij van alle andere menschen op^ de heele wereld het naast is, het allernaast. Als ik aan je denk, is 't soms net, of ie twee verschillende mannen ben; de eene was 't, die met levende lippen mijn handen kuste, die mij het gelooven,' dat ik hem gelukkig maakte, en die soms opeens, een beetje weemoedig, zeggen kon: „Je wéét niet, hoeveel ik van je houd". De andere staat van me af, en praat tegen me, heel vriendelijk en welwillend, soms ook een beetje kalm-verstandig en koel, over allerlei kwesties van gevoel en verstand, - hij geeft mij practischen raad, en helpt me, waar hij kan; hij is geen minnaar, maar een hartelijk vriend, - hij zegt wel eens gevoelde dingen, maar meestal zijn ze beredeneerd. De eerste man is de man van het ongesproken woord, dat vermoed en gevoeld moet worden - de tweede is de man van het uitgesprokene. En daar sta ik soms een beetje vreemd tegenover, - hij is mij niet zoo na, ik ben niet zoo eigen met hem. Begrijp je dit, Lief, aües wat ik hier heb gezegd? Of heb ik me weer, op Jeanne's manier, heel dwaas aangesteld? Ach, toe, ver- 212 LIEFDESBRIEVEN geef 't me maat! Ik vind 't zoo heeriijk, dat ik mijn gedachten voor jou heelemaal niet hoef in te houden, en dat je ze lezen en er met me over spreken wilt. O, Lief! Lief! ik kan soms zoo ontzettend verlangen.naar zoo n avond-wandeling met jou! Mis je me ook nog een beetje, Lief? of is alles weer gewoon zooals vroeger bij jou? ben je al weer aan mijn weg-zijn gewend? Toe, zeg eens van neen! Dag, liefste, bestel Voor altijd jouw Jeanne Bussum, ij Juni '99 O, Lief, houd toch een beetje moedl Jouw treurigheid is er eene van gedachten-kwesties, maar de mijne is er een van de realiteit. De zaak met v. Looy is nog niet afgeloopen. Je hoeft er je heusch niet naar over te maken, 't zal wel weer met een „sisser" eindigen; en ik vertel het je maar, in de hoop, dat het je een beetje aan je eigen gedachte-dingen onttrekt. O, Jeanne, ik wou, dat je één oogenblik in mij kon zitten, dat je mij kon wezen, dan zou je weten, hoe opperst-mooi en zuiver ik voor je voel. Geeft je dat dan niet een gerust gevoel? Zie, ik heb tegenwoordig twee levens apart in mij: mijn liefde voor jou en de reëele moeilijkheden. Die kunnen wel eenigszins op elkander inwerken, maar het blijven toch gescheiden machten, die naast elkander staan. O, Jeanne, je zou 't zoo heerlijk vinden, en je zou zelf gelukkig zijn, als je mijn-liefde-voor-jou kon voelen! en je zou gaan lachen als een blij, onbevangen kind. En je zou het leven aannemen, als een bloem doet, die óók zonneschijn en dauw en alles aanneemt, zonder zich te verdiepen in eigenlijk onvruchtbare kwesties. Ik geloof trouwhartig en oprecht, dat je van me houdt, en ik weet van mij zelf, dat ik jou met mijn geheele Zijn aanbid. Waarom laat je je dan niet op dat dubbele bewustzijn van je wiegen (want jij bent je die twee dingen nu toch óók bewust) en noopt op de toekomst, die je aan al je tegenwoordige innerlijke ellende zal ontheffen, en je leven zal maken, wonderheerlijk en mooi en groot? O, Jeanne, als ik nu bij je was, dan weet ik, dat ik door een half uur met je te spreken, gevoelig-verstandig en groot-open-mooi, je de over- DERDE PERIODE 213 tuiging kon geven en het zalige bewustzijn, dat je eigenlijk gelukkig was, en dat al je ongeluk niets anders is dan een hersenschim. Daarom vind ik je vertaal-plan' zoo goddelijk-grandioos, - maar mag ik dat van je vergen? Nu moet ik eindigen. En ik wou haast zeggen, zooals de Katholieken doen: Bid voor mij, want de zaak spant nu heel erg. Je liefhebbende Willem # -liLiefste, Allerliefste, Ik voel, dat 't werkelijk waar is: al mijn ontevreden-zijn, mijn leed, mijn levensweeheid komt alleen uit mijzelf, en niet uit omstandigheden, uit natuurlijke oorzaken. Maar... o, Lief, daardoor drukken ze zoo! Begrijp je dat niet? dat juist dat vreemde, zwevende, eigenlijk niet-bestaande me aangrijpt en verontrust? 'tls zoo'n ongelukkig psychologisch verschijnsel in me, dat ik mijn geluk niet waardeeren kan, en als 't ware per se verdriet hebben wil. Heusch, Lief, je zal 't niet gelooven van me, maar soms zou ik werkelijk wenschen iets reëels te hebben, waartegen ik strijden en dat ik overwinnen moest. Want aan de toevallig in mijn leven voorkomende kwesties heb ik gemerkt, dat zoo iets me juist geestelijk-sterk en luachtig-m-staat-tot-handelen maakt. Maar dit gezochte, gemaakte, neen, eigenlijk vanzelf-in-mij-ontstaande verdriet, dit maakt me angstig en zwak, en ontneemt me mijn weerstandsvermogen. Je zal wel niet veel begrepen hebben van die plotselinge ontboezeming in een vorige over die twee verschillende mannen in je. Ach, ze zijn eigenlijk precies dezelfden, volkomen aan elkaar gelijk: alleen, ik v>ag den een, den ander zie ik niet, dat is het verschil. Zie je, daarom haat ik brieven zoo, omdat alles er zoo duidelijk, zoo afgepast en zoo juist-omschrijvend in moet worden gezegd, waar een klank-van-de-stem, een hand-beweging, een wenk-van-het-oog voldoende om elkaar te begrijpen zou zijn geweest. En ik voel, dat ik niet meer zoo onbevangen en open en natuurlijk schrijven kan als vóór 4 Mei, toen ik nog eigenlijk je mensch-zijn niet kende en alleen omging met je geestelijk-zijn. Nu is er onbewust aldoor de gedachte in me: wat zal hij hiervan denken? welke gewaarwording 214 LIEFDESBRIEVEN zal dit hem geven? En ik schrijf je nu óók wel alles, wat er in me opkomt en omgaat, maar 't is niet meer zoo spontaan, zoo naïef, zoo onwillekeurig, als tóen. Ik denk, dat het wel weer beter zal gaan, als we maar eerst weer een langere poos hebben gecorrespondeerd, als ik daar weer heelemaal aan gewend ben geraakt. O, Lief, wat ben je toch goed en lief voor me en vriendelijk en zacht, door me zóó te antwoorden op al mijn je hinderend en vervelend geklaag. O, Lief, ik houd van je, ik houd-van-je-door-allesheen, en ik geloof het nu vast, ik vóel het nu, dat jij me gelukkig kan maken.' En Willem, - ik sméék je me te gelooven: ik zeg dit niet in het blijde gevoel van bevredigd egoïsme, maar omdat ik wéét, omdat ik er in 't diepst van mijn ziel van ben overtuigd, dat ik, wanneer ik me krachtig en vrij-van-leed, en dus wérkelijk gelukkig voel, voor jou alles kan zijn, o, alles, wat je verlangen mocht, en dat ik jou dan 't geluk kan geven, dat je van mijn liefde verwacht, ja, dat je, als een je toekomend recht eischen mag! Voor altijd-en-altijd jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 16 Juni '99 Lieve, Vind je dit woord eigenlijk niet veel beter passend voor je dan dat „Liefste", wat ik anders tegen je zeg? Want als ik zeg „Liefste", dan zou het misschien den schijn kunnen hebben, of ik ook nog andere meisjes lief vond, en jij onder al die meisjes de liefste slechts was. Maar ik zweer je, daar is geen enkel meisje op de wereld, dat ik ook maar eenigszins liefheb behalve jou. Jij bent absoluut en zonder voorbehoud de Eenige. Ik geef bijv. niets om de Venus van Milo, al zou ze twee armen hebben, zooals ze nu maar 2/s arm heeft, en het meisje van Boeken met al haar zusters kunnen mij ook niets schelen, al zouden ze mij ook naar alle mogeüjke stations van de wereld brengen, zooals ze mij laatst naar 't Centraal hebben gedaan. Maar dit is nu maar gekheid, of liever ernst als gekheid vermomd. DERDE PERIODE 215 Maar nu begint de ernst, die in den vorm ook ernst is, want, Jeanne, lieve Jeanne, ik heb je een heel ernstige vraag te doen, die jij mij ook 200 dikwijls hebt gesteld: Jeanne, weet jij wat de Liefde is? Ik heb over die vraag gewetensvol nagedacht en ben tot de volgende conclusie gekomen: Liefde is het voortdurend verlangen om altijd heel dicht bij je meisje te 2ijn. Nu ja, zal je 2eggen, dat wou je alleen maar, om me veel te kunnen zoenen. En dan antwoord ik daar weer op: Nu ja, nu ja, daar kan wel wat van aan 2ijn, want dat doe ik jou vreeselijk graag, 200 graag, dat ik het wel den heelen dag 2ou willen doen, altijd maar door, 2onder ooit op te houden. Maar 2oenen is toch niet de heele liefde, want, weet je, wat ik ook 200 verrukkelijk 2ou vinden? Als je den heelen avond bijv. tegenover me 2at, en je deed dan, wat je toevallig te doen had, en ik, van mijn kant, werkte naar hartelust, en keek maar alleen naar je van tijd tot tijd, naar waar je zat, aan den overkant van de tafel, en wisselde, ook van tijd tot tijd, een paar aangename woorden met je, vragend bijv.: „Heb je misschien nog een kopje thee?" Nu weet ik, wat je denkt: „Wat is die Willem toch eigenlijk „saai, om 2ulke fantasietjes in 2ijn hoofd te halen! Is dat nu een „dichter? Hij lijkt veel meer op den directeur van een levens„veaekeringmaatschappij. Die 2itten ook met hun gerespecteerde „gades thee te drinken uit den treure, en le2en daarby, onder langhaam omslaan, De Nieuwe Rotterdammer of Het Handelsblad"'. Maar ik 2eg maar: Ja, Jeanne, dat komt er van, als een meisje luistert naar het aan2oek van een veertigjarig man. Je 2al dit 2eker wel een raren brief vinden, en ik had je eigenlijk alleen maar willen 2eggen, dat ik 200 vreeselijk véél van huiselijkheid houd. Nu is mijn papier vol en 't is één-uur-in-den-nacht. Ik voelde behoefte, even ïn-den-geest tenminste met je om te gaan. Nu kus ik je goeden nacht, met lief-2iende oogen, en ga naar mijn bedje, dat al lang op mij wacht. Geheel jouw eigendom Willem Ik ben nog vol van je prachtige plan, 200 lief en subtiel bedacht. Ik ben je zeer dankbaar, als ik dat 2eggen mag? Weet je al wat je kan opgeven als vertaalwerk voor jou aan Veenstra? 2l6 LIEFDESBRIEVEN 16 Juni '99 Liefste schat, eenig-lieve en -ware en -goede, Juist toen ik mijn vorige op de post had gebracht, kwam er een pakket uit Antwerpen voor me met vijftien overdrukken van mijn portret, dat ik voor de Vlaamsche School had afgestaan. Ik stuur je hierbij twee exemplaren op verschülende soorten Japansch papier, per postpakket, heden voor tweeën in Bussum op de post gedaan. O, Jeanne, je vraagt me, of ik je mis, en betreur het, dat mijn brieven 200 „koel" 2ijn. Maar o, hefste, engel, eenige, heb ik me dan werkelijk 200 sterk kunnen inhouden, dat ik den indruk op je heb gemaakt van „koel"? Binnen-in-me, o, mijn hef AUes, raast het en ziedt het van verlangen naar jou, van smart, dat ik je niet meer 2ie, niet meer hoor, met met je praten kan. Inwendig ben ik diepongelukkig, omdat jij weg bent; ik voel me geheel verlaten. En mijn eenige hoop is, dat het gaat van dat vertalen; (als ik daaraan denk, voel ik mij opeens een heel ander mensch,) - 2oodat ik dan de 2ekerheid heb, dat ik dan gauw 2al kunnen verhiuzen en bij jou komen. Ik geloof in jou, Jeanne, geheel en absoluut; o, geloof ook in mij, dat ik nooit kan veranderen, dat ik altijd 200, ik bedoel nooit minder, voor je 2al voelen dan nu. Ik ben niet aan je weg-2ijn gewoon, en 2al dat ook niet worden; ik 2al je blijven missen, o, God, aldoor missen. Ik eindig nu maar tot vanavond. Het doet mij 200'n verdriet, dat mijn schijnbare teruggetrokkenheid 200'n geheel verkeerden indruk op jou heeft gemaakt. Ik het me niet te veel gaan, om je niet nog meer te emotionneeren, daar je inwendig toch al niet te rustig bent. Jeanne, hefste, heerhjkste, hoogste, ik heb je hartstochtelijk hef voor altijd. Jouw eigendom Wülem Van Latijn leeren 2al dan nu wel niet komen. Trouwens, daar les in te gaan nemen bij een gewonen leeraar, daar behoort veel voüiardingsvermogen toe, omdat je eerst 200 laat de resultaten kan merken. Ik wou het later 2elf met je probeeren. Nu Lief, nu moet de2e weg. je Wülem DERDE PERIODE 217 Lieve, beste, Vanavond schrijf ik weer, dus wordt dit maar een kort briefje. Ik heb 200 juist een proef van den band van mijn nieuwen roman gekregen; hij is nogal mooi, vind ik: een licht-crème fond met gestyleerde violen in lila kleur. Zoo had ik het uitgeko2en. Weet je, wat ik 200 heerlijk, o, verrukkelijk vind, Lief? Dat den Haag tóch een attractie voor je heeft, die geen enkele andere stad voor je hebben kan, namelijk: de 2ee! De 2ee heeft een heel groote aantrekkingskracht voor me, een angst-gevende en toch onweerstaanbare bekoorlijkheid. Ik ben er bang voor, inwendig-bang en juist daarom houd ik 200 van haar. Begrijp je dat? Zooals ik ook eigenlijk inwendig-bang voor de liefde ben, en me tóch onderwerp aan haar macht... Dag, goede, lieve, beste, tot straks 1 jouw eigen Jeanne # * O, Lief, wat ben ik verschrikkelijk blij met die portretten van je, die ik 2ooeven ontving! Hartelijk, innig-hartelijk dank ervoor! Wat vind ik het lief van je, dat je 2e me hebt gestuurd, ik ben er vreeselijk blij mee, dank je, dank je wel, hoor, Lief! Het schijnt, dat 2e niet in den handel worden gebracht; aardig, dat 2e je 2e dan toch ge2onden hebben, hè? O, Heve, Heve Schat, wat rijn je brieven me toch een goddeUjke, 2aUge heerHjkheid. O, je bent 200 goed, zoo oneindig-goed, dat je me niet aan mezelf overlaat, maar 200 2acht en geduldig over alles met me spreken wil. O, ik houd van je! En nu 2eg ik dat, uit 't diepst van mijn 2elf2uchtige 2iel, omdat jij me troost en steunt en krachtig maakt en resignatie leert. - Tweemaal ben ik in je laatste brieven sterk getroffen door een toevalHge geHjkheid in uiting van jou en mij. In twee brieven van mij herinner ik me te hebben gesproken over de onvolkomenheid van een verkeer in brieven, en jij schreef ook juist: „...brieven rijn 200'n gebrekkig middel van uiting, de stem doet veel meer..." En verder schreef ik je, dat ik je nu veel verder en vreemder voelde, dan in de dagen, dat we samen waren, en jij zegt tegen mij: 218 LIEFDESBRIEVEN „Is dat dÜemma, waarvoor je staat, niet een beetje een koel gedachtendüemma, veroorzaakt doordat ik zoo ver van je weg ben, en je mij niet meer zóó levend voelt, als in die heerlijke vijf weken, dat je met mij was... ?" Zeg eens, is dat niet merkwaardig toevallig, Lief? Bijna op hetzelfde oogenblik schreven wij zóó aan elkaar. O, Lief, 't is zoo'n goddelijk genot voor me, dat je me zoo begrijpt, en 't zijn allemaal zulke heerlijk-ware en heerlijk-om-tehooren-dingen, die je tegen me zegt. Ja, ja, ik vind alles in jou, wat ik verlang, en wat ik, o, zoo noodig heb; jij heft me op uit mijn me-laag-noudende gedachten, jij leidt ze af en in de goede richting, jij geeft me hulp en raad, - en altijd ben je bereid-totsteun en onvermoeid-in-het-geven-van-troost! Jij bent de liefste, de beste, die ooit heeft bestaan, die ooit kan bestaan! En daarom houd ik van je, met een absolute overgave van alles wat in mij is. Ik geef je alles wat ik denk, wat ik voel, wat ik vermag, met een vertrouwens vollen wil en een ernstig-diep, eindeloos geloof-in-jou, omdat ik je liefheb, liefheb, ik heb je lief! Willem, ik smeek je, vergeef mij nu die verstandsvragen en al dat koele onderzoeken van kwesties-van-gevoel. Ik houd van je voor-altijd-en-altijd en ik ben van jou, - zoo lang jij 't wü, zal ik zijn jouw eigen Jeanne * * AUerheeriijkste en verrukkendste, O, je brieven, je brieven! die maken mij zoo magnifiek-blij! Wees toch nooit bang, Lief, heusch nooit bang, dat ik kan denken: Zij zanikt of klaagt te veel, of is te opgewonden. Ik vind aües wat je schrijft, glorieus en weldoend, bedwelmend en weer-opwekkend, lief-ontroerend of grandioos. Ik had nooit durven denken, dat er zoo'n mensch, zoo'n vrouw werkelijk levend op de wereld bestond. Al de anderen zijn daar flauw en aaklig, vervelend of onwaar bij! O, ik zweer je, ik voel in me den zuiveren wÜ, de krachtige goedheid, de prachtige macht, om je leven, je nu komende leven, te maken als tot een hemelsch paradijs op de aard. Want je bent precies, tot in de minste dingen, zooals ik vroeger wel eens gehoopt had een vrouw te ontmoeten, tot ik eindeüjk was gaan denken: Ze is er DERDE PERIODE 219 niet! En toen ben je me opeens verschenen. En ik voelde dadelijk, dat je anders was dan al de anderen, en dat je was, zooals ik graag had. En nu, hoe meer ik je leer kennen, hoe meer ik ook ga merken, dat jij precies bent, zooals ik in 't diepst van mijn ziel mi) de vrouw heb gedroomd, die mij gelukkig kon maken. Daarom is er in mijn gevoel voor jou ook niets oppervlakkigs, en er kan absoluut niets aan veranderen, omdat mijn gevoel voor jou geen oogenblikkelijke opwinding is, maar het waarachtige, diepe gevoel. Morgen-ochtend ga ik weer naar Boeken, en dan zullen we zien, of we de zaak niet wat verder kunnen brengen. Ik sluit nu deze en doe er een vers bij, dat vanmiddag kwam. Is dat niet No. 80? Lu de twee laatste regels plaag ik je, natuurlijk. Lach er maar om, Lief. Zal je? Mag ik je even zoenen? O, Jeanne, ik heb je hef! jouw eigen Wülem, voor altijd, geheel * * O, Lief, wat ben ik toch bhj met die portretten van jou. En wat vond ik't hef van je, dat je me er twee gezonden hebt. Ze zijn heel mooi uitgevoerd, hè? mooi van druk en papier. Lk zou er wel graag een aan mijn broer zenden, Lief, vind je t goed? Ik hoop zoo, dat 't lukt met die vertaling. Want je begrijpt toch wel, dat t een heerlijk genot voor me zal zijn, als je hier woont in den Haag, zoodat ik altijd met je spreken en aües aan je vragen kan, - o, wat zal dat een rustig-kalme en vreugdige tijd voor ons zijn, als . we niet meer het agiteerend bewustzijn hebben, dat ons samenzijn maar een korte poos duurt. En dan zou dat nare, toch maar de helft zeggende en aanleiding tot misverstanden gevende brieven-schrijven ook uit zijn, voor goed. Denk jij er ook niet zoo over, heve Lief? Ik ben gisteren begonnen mijn boekenkastje in orde te brengen en telkens, als ik die namen en jaartallen zag op de boeken van jou, die je zoo innig hef en goed ben geweest, me mee te geven, dacht ik, Lief, hoe goed jij toch bent, om al die boeken, waar voor jou zóóveel herinneringen aan verbonden zijn, en die je zóólang in je bezit 220 LIEFDESBRIEVEN hebt gehad, aan mij af te staan. Ja, Lief, ze zijn niet weg, natuurlijk, maar je hebt ze toch niet meer bij je, en dat moet een gemis voor je zijn, ook al zeg je van neen tegen rnij. Goede, beste Liefl Je hebt zulke innig-lieve attenties voor me, zulke aardig-verzonnen en liefgevoelde, en vriendelijke bedenkseltjes voor me... weet je nog dien grooten bouquet, waarmee je den eersten keer bij me kwam bij mevr. B. in Bussum? O, ik wou, dat ik ook zoo onzelfzuchtig en diep-inwendig-goed was als jij, zoodat ook eens zoo iets gevoelig-spontaans in me opkomen konl Deze brief moet nu weg, ik schrijf vandaag toch nog weer. Dag, lieve, beste, lieve, goede Liefl Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * * Lieve, goede, allerbeste, Vanmiddag kwam je brief met het vers, waar ik héefüjk-inmg-zalig blij mee ben. Ik dank je, Lief, en zoen er je heel hartelijk voor. Ja, het was, zooals je dacht, en er boven hebt geschreven, nr. 80. Lief, onder aan dien vorige schreef je: Weet je al, wat jij kan opgeven als vertaalwerk voor jou?... Bedoel je daarmee, of ik al een werk om te vertalen op het oog heb? Neen, dat heb ik heelemaal nirf; Iran jij mp niet aan iets helpen? Als jij iets noemt, dan zal ik er wel mee naar Veenstra gaan en er hem wonderen van vertellen, totdat hij het aanneemt, en dan spreek Ik meteen over de condities. Ik vind het heerlijk, dat je mijn plan hebt goed-gekeurd. O, Lief, ik wou toch maar veel liever, dat je me „liefste" noemde, dan dat deftige, afgemetene, koele „Lieve", dat je boven je brief hebt gezet. Heusch, dan vind ik „lieveling" zelfs nog beter, het woord, waar jij niet van houdt. „Lieve" klinkt in mijn ooren juist als het „ma chère", dat de Franschman tegen iedereen zegt, tegen zijn zuster, zijn vrouw, zijn dochter of zijn nicht. En, ach, wat geeft het, ook al vind je nog zooveel andere meisjes „lief", (dat vind je immers tóchi goede, lieve, beste Willem, dat kan niet anders) als je mij maar „de" Hefste vindt en vinden blijft. Zoo vind ik ook, zooals je weet, een heeleboel andere mannen aardig-om-mee-te-praten, of geestig, of om iets anders aantrekkeHjk, maar jij bent immers de ecbte, de eenige, de ware. DERDE PERIODE 221 O, Lief, in werkelijkheid geloof je héélemaal niet, dat ik je „saai" zal vinden, om wat je schreef over dat stil tegenover je zitten en zoo, - o, dat rustig-intieme, dat veiligheid-gevende vredige, - een ideaal is het, een heerlijk ideaal! Zóó zou ik bij je willen zijn, gelukkig al door het besef van je tegenwoordigheid-alleen, in een zalige sfeer van kalmte en tevredenheid. O, rust! rust! O, wat een beeld riep je op. Zal het wel óóit zoo zijn?... Om aan het gevaar van sentimenteel te worden te ontsnappen, eindig ik nu maar. Vanavond schrijf ik denkelijk wel weer. Dag, lieve, lieve, goede, allerbeste Lief! jouw eigen Jeanne O, ja, jij moet ook altijd de vriendelijke groeten van allen hebben, zelfs van mijn tante, die je in Bussum hebt gezien. * * Bussum, Parkzicht 17 Juni '99 Lieve Schat, Zoo meteen is het theetijd en moet ik naar beneden, maar ik begin toch maar vast weer een brief aan je te schrijven, en dien breng ik dan vanavond nog op de post. O, Jeanne, ik vind het zoo magiiifiek-heerhjk, dat er een zielsverband tusschen ons bestaat. Daar bedoel ik dit mee: dat ik me niet anders behoef voor te doen dan ik ben, en dat jij tegen mij ook precies zoo doet. Ik ben nu beneden geweest om thee te drinken, en daar kwam de post met een brief van jou. Laat ik je even op een paar dingen antwoorden. Wat het sturen van dat portret aan je broer betreft, dat vind ik prachtig, maar laat ik er je dan liever nog een bijsturen, want ik heb in 't geheel er vijftien gekregen, en houd daarvan nog een stuk of vijf over, waar ik niets mee weet te doen. Want zooveel menschen, die ik een portret van me sturen wil, bestaan er niet. Op de volgende wijze toch heb ik ze verdeeld, je vindt 't misschien aardig om 't te weten: Jeanne 2, Witsen 1, Boeken 1, Verster 1, G. C. v. 't Hoog 1, Reddingius 1, L. van Deyssel 1, A. Ising 1, 222 LIEFDESBRIEVEN Edw. B. Koster i. Dus je ziet, ik kan er nog best een missen. Vind je dus goed, dat ik er je nog een bijstuur voor je broer? Ik zeg dit alles natuurlijk alleen voor het geval, dat je jouw exemplaren liever allebei houdt. Maar 't kon natuurlijk óók zijn, dat je er wel een kwijt wou wezen vanwege de plaatsruimte, die zij innemen of zoo iets. Bijv. dat je bang bent, als je er een weg bergt, dat het dan door vocht of stof bederft. Schrijf mij dus even, wat je verkieslijk vindt: 't is mij beiden goed. Nu wil ik je even nog wat vertellen over die menschen, die ik je zooeven noemde, en die ie nog niet allemaal kent. G. C. v. 't Hoog is de poëet, dien je misschien wel eenigszins kent. Hij logeert op 't oogenblik in Bussum met zijn vrouw, die een zuster is van Willem Royaards, den bekenden acteur. Hij was toevallig bij mij, toen de portretten met de post kwamen. Toen heb ik hem uit beleefdheid een aangeboden, omdat ik wel eens bij hem gedineerd heb, en hij was er heel blij mee. Je zult hem later wel eens leeren kennen. Hij is circa 28 jaar. J. Reddingius is een beste jongen, dien ik een paar maal ontmoet heb. Hij had me door Verster laten zeggen, dat hij er zoo graag een hebben wou. A. Ising is een heel oude kennis van me. Hij was een vriend van Jacques Perk en bij dezen aan huis, in 1880, heb ik hem voor het eerst ontmoet. Hij is ook vrienden met Witsen en een heel zuiver en aangenaam mensch. Ik mag hem graag. Hij is circa 43 jaar. Nu, Lief, ga ik dezen nog even wegbrengen naar de post, dan krijg je hem morgen waarschijnlijk nog. Geheel jouw Willempje * ■* Allerliefste, verstandigste en meest goede, Ik heb je gevraagd, of je al wist, wat je als vertaalwerk opgeven kon. We doen natuurlijk 't best, iets te bedenken, waar Veenstra niet al te verstomd over kan wezen, dat juist jij 't vertalen wilt. Ik heb er al over gedacht. Eerst schoot mij natuurlijk te binnen: Aurora Leigh. Maar dit is al, in proza, vertaald door Hélène Mercier, en in verzen door M. van Walcheren. Weet jij nu misschien iets anders, waar jij bij Veenstra mee voor den dag kimt komen, zonder dat hij denkt: „Hé, hoe zonderling, dat Jeanne R. v. S. juist dat DERDE PERIODE 223 wil gaan vertalen. Hoe komt ze daartoe?" De mogelijkheid bestaat ook, dat hij over het te vertalen werk, dat jij hem voorstelt, iets in het midden brengt, of er iets over vraagt. Dan dien je er toch iets van te weten. Vind je mij nu niet een erg praktischen jongen? Je plan heeft mij, door al mijn moeihjkheden heen, zoo heerhjk opgeruimd gemaakt, vandaag. Want ik ben nu plotseling hcht gaan zien in de 't eerst-op-handen-zijnde toekomst. Verbeeld je, dat ik tegen den winter al voor goed naar den Haag kon gaan! Met 1 Oct. a.s. bijv.! Dit zijn nu natuurlijk nog wel droomen, maar absoluut hersenschimmig is het toch niet meer. Ik vind het natuurlijk veel prettiger om biT jou te wezen, dan jij om bij mij te zijn, maar, geloof me, ik zal je het leven zoo heerlijk-gezellig en rustig-aangenaam maken, dat je eindelijk gaat denken: „Ik geef den brui aan mijn „alleen-zijn, want het is veel aangenamer voor me, om met Wülem „te zijn". Heusch, we zuüen met elkaar omgaan als twee jonge goden, en praten en lachen en wandelen en trammen, en lezen en schrijven, droomen over de toekomst, en al je moeiten en kwellingen samen bespreken, terwijl ik vóór je zal staan als een open boek, waar je in mag lezen, wanneer je maar wü. Dan zal je het leven, denk ik, wel wat anders in gaan zien: er zal weer een lach op je hppen komen, zooals er nu reeds een om de mijne speelt, als ik aan al 't geluk denkt, dat jij mij geeft. O, Lief! je bent zoo'n heve, eindelooze schat! Vind jij 't misschien ook een beetje heerhjk, om samen met mij door de wereld te gaan, kalm-yriendehjk naar buiten, met vast gelaat, maar tusschen ons, ons eigen leven, waar niemand iets van weet, van vriendehjken ernst en vroohjk pleizier, van wülen en werken, van zachtheid en goedheid, waarin wij niet zuüen zijn als twee, maar als één, waarin jij den last van je leven op mij zult werpen, en ik de kracht zal putten uit je vriendehjk-glanzend oog? Geloof me, het leven zal heerhjk en wonderbaar worden voor jou zoowel als voor mijl O, als je eenzaam op je kamertje zit, en je voelt je soms treurig worden, zonder dat je zelf goed weet waarom, zooals je schrijft, denk er dan maar eens aan, dat er een mensch op de wereld leeft, de mensch, die je het naaste staat door je eigen vrijen wü, en dat die mensch tienmaal meer om jou geeft, dan om zijn eigen ik, omdat jij zijn leven zóó heerhjk mooi hebt gemaakt, als hij niet had gedacht, dat het worden kon. O, Lief, het zou een beetje banaal hjken, als ik weer zei: „Ik 224 LIEFDESBRIEVEN aanbid je, en ik val dus voor je neer." Daarom wil ik alleen maar heel positief zeggen: „Jeanne, jij bent de supreemste menschenziel, die er bestaat!" : zóó is het. Geheel en voor altijd jouw eigen Willem * * Liefste, Wat zou je zeggen van het vertalen van: Walden door Thoreau? Het boek is te krijgen in de zoogenaamde: Scott's Library, uitgegeven door Walter Scott 24 Warwick Lane, London. Het boekje kost 1 s. 6. d. dus ƒ 0,90 Hollandsen. Misschien kan je het boekje in den Haag wel krijgen. Vanavond schrijf ik. Jouw Willem Dit is het boek, dat aanleiding heeft gegeven tot het kolonieplan van van Eeden. Het zal zeker heel veel verkocht worden. * * Lieve Lief, Ben je nu weer bij Boeken geweest, en is de zaak een beetje verder gekomen? O, ik hoop het zoo voor je. Ik hoop zoo innig, dat er nu gauw een einde aan komt! O, Lief, als je tegen me zegt, dat ik zoo anders ben dan andere vrouwen, dan voel ik heel goed, dat het waar is, wat je zegt, omdat ik me geestelijk totaal afgescheiden weet van al wie er méér bestaat; Maar de groote kwestie is nu, of ik beter of tainder-gotó. dan de anderen ben. Zal mijn vreemdheid, mijn ongewoon-zijn, mijn denken-aan-waar-een-ander-niet-over-denkt, mijn voelen-wat-eenander-niet-voelt je niet gaan hinderen op den duur? Ik geloof zeker, dat een andere man me onverdraaglijk zou gaan vinden, of minstens een beetje boos of ongeduldig worden zou, als ik weer met een gedachten-uiting begon. Maar dat is dan ook de reden, dat 't me absoluut onmogelijk zou zijn van een anderen man te houden dan van jou-alleen, - van jou, Lief, die me tracht te begrijpen en een uitleg voor mijn vreemde problemen zoekt, die DERDE PERIODE 225 me gerust stelt en troost. O, Lief, weet je, wat ik 200 goddelijk vind? dat je niet van me houden 2ou, als ik niet dat kleine beetje atdstieken aanleg had. Want, zie je, als ik 200 luister naar al die mooie dingen in mijn hoofd, die nu nog dwalend en onzeker ajn, maar die ach al meer en meer zullen bestendigen, en eindelijk, volgroeid, ook voor anderen mooi 2ullen 2ijn, dan voel ik in me zoo'n heel-groot, stü-intiem geluk, omdat ik daardoor het besef krijg, het 2alig besef, dat ik, wanneer ik kracht 2al hebben en levensduur en energie, om te volbrengen, waartoe ik ben bestemd, - dat ik jou dan eenmaal volkómen waardig 2al 2ijn! - Ben ik trotsch, Lief? Maar, heusch, 't is geen ijdele 2elf-ingenomenheid, ik denk zóó dikwijls voor mij2elf, - maar altijd in verband met jou. Dag Willem, lieve, beste, goede, ik ga dezen 2elf even wegbrengen, ik verlang 200 naar de donkere, koele lucht. Met een 2oen jouw eigen Jeanne * * O, hefste, beste, wat heerlijk, dat je dat bedacht hebt van Walden. Veenstra 2al dat aUematuurhjkst vinden, omdat ik pas in Bussum ben geweest, dat dit in me opgekomen is. En denk je, dat ik als conditie tweehonderd gulden stellen kan? Ik weet de voorwaarden wel altijd voor mijn eigen werk, maar nu is 't een ander geval. O, Lief, denk je, dat 't voor mij ook niet heerhjk 2al 2ijn, als je woont in den Haag? O, vrij te 2ijn, vrij, om elkaar altijd te 2ien, en alles met elkaar te bepraten en troost en hulp en raad te geven aan elkaar! Want, Lief, dat laatste kan ik jou nu nog wel niet maar geloof je met, Willem, dat ik, als ik directer den invloed ondervind van jouw bemoediging en opbeuring en troost, ook 2enuwsterker geesteskrachtiger worden 2al, en daardoor beter in staat, iets positiefs voor jou te zijn? Goede, heve, beste Lief, ik wou 200 graag, dat ik de innige onwankelbare overtuiging had, dat ik werkelijk je 2ware leven wat lichter maakte, dat je door mij wat vreugde had, die je, als ik niet bestond, met hebben 2ou, - maar ik voel heelemaal geen kracht in me, die iets uitricht ten goede: ik ben 200 onmachtig, 200 daadloos 226 LIEFDESBRIEVEN in één woord zoo negatief! Ik geloof, dat, als iemand mij objectief bezag, en eerlijk genoeg was om het te zeggen, hij tot deze conclusie komen moest: zij is alleen maar in staat, om gelukkig gemaakt te worden, niet om zélf gelukkig te maken. Is dat nu niet treurig, Lief? En de reden zal wel de^e zijn: dat ik mij zóó in mijzelf heb verdiept en zóó volkomen-voor-rmjzelf-alleen mijn eigen leven leef, dat ik wel nooit mijzelf anders zal zien, dan als het voor mij belangrijkste individu, dat op de hééle wereld bestaat. En nu zal je zegen: dat is een best te overwinnen, leelijk egoïsme, waar je nooit tegen gestreden hebt en dat je nu geheel overheerscht. Maar, Lief, om dat totaal en voor goed onder te brengen, daarvoor ben ik nu al te oud. Het is weer zoo'n vervelende Zondag vandaag, en warm, o! Tot vanavond, Willem, dan schrijf ik weer. Met een heel hartelijken zoen jouw eigen Jeanne Walden zal ik de volgende week bestellen. Mr. Veenstra heeft me om een oordeel gevraagd over een gedicht, dat hem ter uitgave was aangeboden, t Heet: „Van geluk, dat waan is", en werd vervaardigd door den heer Fritz van der Pijl. (Mijn dichter Wijnandus, ik zal 't je nu tóch maar vertellen.) 't Is wel goed-bedoeld, maar als kunst-geheel, geloof ik, niet veel waard. Wel vleiend, dat men mij om een literair oordeel vragen komt, vind je niet, Lief? * * Lieve Willem (staat dat er nu niet een beetje stijf? Je hebt me eens gezegd, dat je 't héél prettig zou vinden, als ik je zoo noemde!) Ik ben heerlijk aan den visite-middag ontsnapt, door het beetje hoofdpijn, dat ik gelukkig heb. Ja, weet je, ik geloof eigenlijk, dat rnijn zenuwen me tegenwoordig een beetje de baas zijn, maar dat is niets, ik zal ze wel weer meester worden, als ik eerst maar weer geregeld aan het werk kan zijn. Als mijn plan met het vertalen lukt, is dat tenminste een begin van zelfverbetering, je zal 't zien. Lk heb je wel eens gezegd, Lief, dat ik geestelijk zoo sterk ben en overal tegen bestand, en jij hebt dat zeker niet kunnen gelooven, omdat je mij zoo dikwijls overgevoelig zag en gauw-met-tranen- DERDE PERIODE 227 klaar, maar het is toch heusch waar, hoor, Lief, en ik denk, dat je het later zelf ook wel merken zal. Dat overgevoelige van me in den laatsten tijd kwam alleen maar door de groote, de wonder* groote verandering, die alles in me heeft ondergaan. Wanneer dat heelemaal iets gewoons voor me geworden is, dan zal ik weer de oude, - ik geloof niet harde, maar wel krachtige en energieke Jeanne zijn. En zoo heel lang zal dat niet meer duren, Lief, ik voel het. O, dolgraag wil ik nog een portret van je hebben voor mijn broer; ik vind het verschrikkelijk lief van je, dat je er me nog een geven wil. Aardig dat je me zoo over de portret-verdeeling schrijft. Van 't Hoog's bundel „Geluk" heb ik in mijn bezit. Is Reddinglus geëngageerd met Juffr. van Harlingen? Arnold Ising zond mij ook een kaartje als engagementsfelicitatie, 't Is lief van je, dat je dien goeden ouden Koster er ook een sturen zal. - Ja, ik vind 't óók zoo goddelijk, dat ik jou alles zeggen mag, en voor mijzelf ook, dat ik 't kan doen, begrijp je me, Lief? Dat ik er bij jou zoo natuurlijk en vanzelf toe kom, om me te uiten, bedoel ik, terwijl ik vroeger alles altijd in de diepste diepte van mijn ziel besloten hield. Ach, je bent zoo'n lieve, goede, beste, trouwe! Ik houd zoo van je! jouw eigen Jeanne * * Ja, liefste Jeanne, daar begin ik al weer. Ik moet altijd stil in mijzelf lachen, als jij zoo spreekt van je „egoïsme". Want ga nu maar eens na: wat ben ik zelf anders dan een egoïst? Dacht je dan soms, dat ik die boeken, waar je van spreekt, aan een ander dan jou zou geven? Neen, ik gaf ze aan jou, omdat het mij pleizier deed ze aan jou te geven, en nu ik er aan denk, hoe ze zoo op jouw kamertje staan, en hoe je er in kijkt, en dat dit jou pleizier doet, nu raak ik nog méér dan toen ik ze gaf in mijn schik. Geloof me, ik heb ze je gegeven uit puur egoïsme. En ook het in den Haag komen wonen is voor mij het tegenovergestelde van een zelfopoffering, dus ook alweer niets dan egoïsme van me. Zelfs dat ik je liefheb is erg egoïstisch, want dat ik je liefheb, vind ik ontzettend-heerlijk, en ik zou je heusch niet liefhebben, als dat iets onpleizierigs voor me was. 228 LIEFDESBRIEVEN Neen, weet je, wanneer ik alleen niet-egoïstisch zou zijn? Als jij bijv. niets om mij gaf en ik deed dan tóen het weinige, dat ik nü doe, zonder eenige bedoeling en zonder eenige hoop, alleen en uitsluitend om jou te pleizieren. Als ik wat voor je doe, dan doe ik het alleen, omdat het mij aangenaam aandoet als jou iets verheugt. Of dacht je soms, dat ik net zoo tegen je tante zou kunnen doen? Je moet mij toch eens schrijven, hoe het gaat met je Ma. Wordt ze wat beter, en is ze nogal in haar schik met jou? Doe haar vooral eens mijn vriendelijke groeten, en zeg haar, dat haar dochter een engel is. Je hebt nog vergeten dien blauwen Shelley mee te nemen, of hever ik heb vergeten, hem je mee te geven, maar daar ik nu toch in den Haag kom, houd ik hem nog maar bij me zoo lang, omdat het zoo'n last met verzenden geeft. Ook al weer egoïsme van me, merk je wel? . Lu 't begin van Juli moet ik paranimf zijn bij Hein z'n promotie, en kort daarop gaan ze als twee hazen trouwen, (de hazin is Dientje) en gaan dan een driekamerig paradijsje van 350 gulden maken in een met de straat gelijkvloersch benedenhuisje op de stille zij van de Vijzelgracht. (Dat is de gracht, waarop uitloopt het straatje van Hein, waar wij samen geweest zijn.) Als je 't probeert, zal je bepaald veel van Hein kunnen gaan houden, want hi) is een goed en eerlijk en nobel-naïef mensch. Ik hoop zeer, dat het hem met Dientje goed moge gaan. Hoe vind je het 80e vers, dat ik je stuurde? Er komen er niet heel veel tegenwoordig, ik ben te gepreoccupeerd, dat zal je wel begrijpen. Ik spring een beetje van den hak op den tak in dezen brief. Als ik in den Haag woon, dan koop ik een aardig boek, en dan zal 'k daarin alle verzen netjes voor je overschrijven, dan heb je ze aUemaal prettig bij elkaar. En dan kan ik de lateren, die er nu nog niet zijn, er telkens achtervoegen. Nu, Lief, ik begin een beetje slaap te krijgen, merk ik. En ook: Mijn hart loopt over, maar mijn papier schiet te kort. Zacht kust je op je beide wangetjes je hef hebbende WiUempj e-voor-altijd Deze doe ik morgen in Amsterdam op de post. DERDE PERIODE 229 Bussum, Parkzicht 18 Juni '99 Allerheerlijkste en liefste, Het is rniddernacht, maar ik wü je toch nog even schrijven, dan breng ik dezen morgenochtend weg. Vandaag heb ik een brief voor je in Amsterdam op de post gedaan, dien je nu al hebt ontvangen, als ie dezen krijgt. Ik ben bij Hein geweest, en heb van, middag bh de Coorengels gegeten. Ik heb met hem gesproken over de zaak, die er nu wel wat gunstiger vóórstaat, en ik meld ie dit om je gerust te stehen. Maar lastig, en onzeker van uitslag blijft zé natuurlijk altijd. & 1 eerfande/611 2akenbrief)e' maar morgen schrijf ik natuurhjk Een uur na dien brief, waarin ik vraag: Weet jij ook soms een boek om te vertalen? heb ik je nog een Briefje geschreven, waarin ik je voorstel Walden van Thoreau. Daar krijg ik dus Maandag9 ^XiLf jC ^ —hrikkehfk Geheel jouw eigen Wülem Lieve, beste, Wat heb je mij een aardigen, prettigen brief geschreven (Niet dat met al je brieven aardig en prettig zijn, mtar deze heeft me zoo opgeruimd gestemd.) O, Lief, als je zóó gaat spreken, dan zijn immers al onze daden egoïsme? Want ik geloof, dat er niemand vriendelijk of hef of hulpvaardig is tegen zijn zin, en zoo zouden dus al die mooie dingen m* voortkomen uit een zuiver gevoel maar uit zelfzucht, die waarschijnlijk onbewust, maar toch Vlfyucht is. Of zeg je 't maar alleen, omdat ik met zoo sterk voelen zal, hoe weinig ik maar ben voor jou? Mama gaat gelukkig vooruit, de dokter is nogal tevreden. Bi heb haar je groeten gegeven (ik heb gezegd, dat die altijd zijn in* gesloten) maar toen ik haar overbracht „dat haar dochter een engel is , vroeg zij, aangezien zij vier dochters heeft: „Welke?" Ik vermoedde wel zoo'n beetje, wie er door jou bedoeld werd (je weet ben g°ed °P de hoogte van mijn innerlijke persoonhjkheid - 230 LIEFDESBRIEVEN van de uiterlijke kan hier geen sprake zijn) maar bescheidenheidshalve zei ik toch, dat ik het je eens vragen zou. Met je vers, het 80e ben ik erg, erg bhj, maar heusch, die dreiging in de twee laatste regels zal ik eens werkehjk en uitvoer brengen. Heeft Rensburg al iets van mijn verzen in de G. A. gezegd? Zoo ja, wil je me dan even het nr. van de Amsterdammer opgeven? Anderen vinden ze „geregeld", „ordelijk", en „krachtig, misschien wat al te krachtig". Ja, dat vind ik een heerhjk idee, dat je al je verzen voor me in een boek verzamelen wilt. Ik begrijp zoo goed, Liefste, dat je zaken je terughouden, om nu rustig „naar verzen te luisteren". Ik heb er toch al zoo heerhjk veel, ik heb ze nog niet eens aUemaal overgeschreven. . . Ik zou Hein en Dientje wel eens in hun huisje wülen zien. Nu, heve, beste, goede, eenige, echte, ware, ik eindig weer tot vanavond. Dan is er, hoop ik, weer een brief van jou gekomen. Dag, Lief! jouw eigen Jeanne * * O, Lief, wat is het heerhjk, dat de zaak zich nu wat gunstiger aan laat zien. Als het nu maar gauw heelemaal in orde komt! Ik ben onrustig en een beetje melancholiek vandaag; dat komt, omdat ik iets in mijn hoofd heb, dat heel langzaam, bij stukjes en regels te voorschijn komt, daar ik te rusteloos ben, om in alle kalmte naar mijzelf te luisteren. O, als ik lang-na-elkaar en heel-std voortwerken kon, - geabsorbeerd als 't ware door mijn werk, wat goddehjk, goddelijk zou dat zijn! Zal ik 't je zenden, Lief, vóór 't ter perse gaat, maar misschien lees je 't hever in druk. Ik kan er je wel eens fragmenten van sturen. O, als je eens wist, Lief, hoe machtig veel ik in mij voel! Hoe krachtig en energisch-sterk mijn geest is, en hoe vol van mooie dingen! O, als het lot mij niet belet te worden, wat ik worden wil, dan zal de heele wereld mij eenmaal zien, zooals ik nu nog maar alleen mijzelf kan zien! En altijd, altijd zal ik blijven schrijven onder eigen naam, want alles wil ik te danken hebben aan mijzelf-aUeen, uitsluitend aan mijzelf. Je zal zeggen, dat ik trotsch ben, en dat ben ik ook, op dat punt tenminste, - maar ik weet, dat je dit zeer goed begrijpen en billijken zal. DERDE PERIODE *33 „Wfflem" tegen je zeg, of „LieP* of „jij en jou", en dat ik hard-op tegen jou mijn gedachten zeg, die ik tot dusver als kostbare geheimen bewaarde diep in mijn ziel. Jij zal zeggen: Dat komt omdat je nog niet heelemaal in den toestand bent, maar waarom ben ik dat niet? Hoe komt dat toch? Waarom ben ik altijd anders, waarom voel ik altijd anders dan andere menschen? Willem, help me! Ik smeek er je om: help me! Er komt heelemaal niets van me terecht, ik zal heelemaal óndergaan in den maalstroom van mijn eigen gedachten, als jij me niet helpt! Ik hoor je zuchten, ik vrees, dat je wee zal worden van al mijn geklaag, - maar, Wülem, laat dit je een heel kleine troost wezen: dat ik mezelf nog oneindig meer tot last ben, dan ik jou bij mogelijkheid ooit kan zijn. Je zal wel eens denken bij jezelf: „Nu meende ik haar heelemaal tot bedaren te hebben gebracht, en daar begint ze opnieuw", maar er komen ook telkens en telkens weer andere dingen in me op. Heb maar een beetje geduld met me, Wülem, heve, heve, - want, heusch, üc hóud tóch van je! Ik vind het zalig zelfs, dat üc mijzelf aan jou heb weg-gegeven! jouw eigen Jeanne Wülem, wü üc je nu eens iets heel schandelijks vertehen? Ik heb je dat verhaal van dien zeeofficier alleen gestuurd, in de hoop, dat je jaloersch worden zou. Want zie je, dat zou üc eenig-heerhjk, verrukkelijk, góddehjk vinden, als jij eens jaloersch op me werd. En je bent het nooit! Zeg me nu eens, Wülem, of jaloerschheid een leelijke. eigenschap is, die overwonnen moet worden, of dat het een bewijs is van liefde? Ik geloof, neen, üc ben overtuigd van het laatste. Als je 't met me eens bent, dan ben ik bhj voor mezelf, dat üc dat zoo goed voel. Toe, zeg me eens, of jaloerschheid een ondeugd is of een deugd. Wülem, hoe meer ik over mezelf nadenk, weet je wat ik geloof? Dat üc, door mijn meer-weten, meer-voekn, meer-begrijpen dan andere vrouwen precies op de grens sta van goed en kwaad. Ik bedoel dit: dat ik onder een verstandig-gevoehge leiding zou kunnen worden een zuiver-goede en wei-doende vrouw en edel-denkend Zelfs, - maar ik geloof ook, dat ik, als ik den weg ten kwade ga, DERDE PERIODE 249 Bussum, Parkzicht 22 Juni '99 Ja, liefste Lief, aan al die onaangename gedachten en sternmingen, waar jij in de laatste dagen aan geleden hebt, zal een einde komen' zoodra ik in staat ben gesteld in den Haag te gaan wonen. Bijv. je schrijft mij, dat mijn laatste brieven wat koel en redeneerend waren; ik houd er geen copy van en kan het dus niet nazien, en ik weet positief, dat ik inwendig niet koel ben geweest, geen enkel oogenbhk. Want ik houd ieder oogenblik van den dag even sterk van jou. Maar door mijn moeiten van de laatste dagen, waardoor ik voortdurend heb te denken en te zorgen, wordt mijn gevoel wel volstrekt niet tot zwijgen gebracht, maar naar een dieper plan in mijn geest terug-gedrongen; ik voel me wat bezwaard, en onder dien druk schnjTik dan wat stijver en koeler misschien, zonder het zelf te merken, dan ik dieper-in in waarheid ben. Als wij nu elkander met hoefden te schrijven, maar spreken konden, dan zou je door even iets vriendelijks te zeggen, of mij zacht aan te zien, mijn diepere Zelf naar boven roepen, en dan zou ik gelukkig, zoolang ik met jou was, met je kunnen omgaan, als een onbevangen, gevoelig mensch, die dan zijn kwesties voor een tijdje opzij zette. Maar nu zit ik aheen, en moet mij uit mijzelf verheffen uit mijn praktische gedruktheid, wat natuurhjk heel veel moeilijker gaat, en hoogstens kan ik mij verheffen tot een soort van gehjkmoedige kalmte, die jou dan koel moet lijken, terwijl ik diep-inwendig toch heelemaal met koel ben. Want hiervan geef ik je de verzekering: ik denk nooit met koelte aan je; ik heb wel eens een beetje verdriet door je gehad (trek je dit niet aan, Lief, want ik weet heel goed dat je mij nooit verdriet hebt willen doen) maar onder die kleine verdrietigheid zat dan toch altijd mijn Liefde, die ik voelde, en die dan spoedig alles weer in orde bracht. Maar hard of koud heb ik me nog nooit tegen jou gevoeld, dat zweer ik je, - op welke diepte van mijn zielsleven ook. In mijn diepste diepte, hoe ook mijn uiterlijke beslommeringen waren, heb ik je altijd innig verlangend nartstochtelijk-teeder, eindeloos hef! Dat kan natuurhjk, in praktische moeiten, wel eens voor een poosje naar een dieper plan in mijn geest terug-gedrongen worden, maar wèg-gedrongen, verdwijnen, doet het nooit, omdat dat niet kan. Dan zou eerst mijn 266 LIEFDESBRIEVEN Nu, allerdierste genadige van mijn 2iel, hier is je brief voor Zaterdagochtend. Eindeloo2e schat, innig kust je jouw Willem * * Wil ik je eens wat 2eggen, Willem? Je betoovert me, je betoovert me met je fantasieën over groene hellingen en koele grotten en klaterend water en wijd-zich-strekkende wouden... O, als ik 2e lees, komt er 200'n wondere bekoring over me, dan 2ink ik in een weelde weg, waarin ik mijn mensch-2ijn niet meer voel, en maar één wensch in mijn bewustheid heb: voor jóu gelijk een sprookje of een mooie droom te zijn, - 20Ó, dat ik mij naar willekeur vervormen kan, om jou een altijd-wisselende, maar nooit-verminderende vreugd te 2ijn: een zonnestraal, die glanzend over je handen glijdt, een nelder-stralende, aanbiddelijk-mooie ster, een kalme, breedlijkdeinende, majestueuze golf, een teere bloem, een vogeltje, een kleurige kapel! O, Lief, dat alles wou ik zijn, en nog meer, méér, o, alles wat je verlangen kon! Want ik heb je lief als man, ik vereer je als mensch, ik aanbid je als god! Je mag alles van me vragen, wat mijn ziel je geven kan, - je vermag alles op me, - ik geef mij over aan de macht van jóuw verstand! Je wou me zon zenden, maar dat heb je gedaan, mijn Liefste, Liefste, mijn Eenige! Elk van je woorden is zon, - elk van je gedachten en elk van je gevoelens is 2on, 2Ón! En daarom heb ik je lief, daarom aanbid ik je, omdat je de 2on bent van mijn ziel, de 2on van mijn leven! En daarom kan ik 2Ónder jou niet meer bestaan, omdat je mij levenskracht en licht en warmte geeft en nameloos geluk, 2ooals de wérkelijke zon dat doet aan een bloem. Ik heb je lief! Voor eeuwig-en-eeuwig jouw eigen Jeanne # # Liefste, Allerliefste, Vanmorgen vond ik je brief, en dat vind ik altijd zoo'n heerlijk dag-begin. O, Lief, je weet niet, hoe heerlijk 't is, dat ik me nu weer zooveel beter voel, dan in de laatste dagen; ik was heelemaal niet ziek, maar toch zoo lusteloos en neergedrukt, DERDE PERIODE 267 en o, ellendig in mijn hoofd. Dat is nu bijna weg. O, je brieven hebben me 200 onuitsprekeHjk veel goed gedaan, ik wou, dat je wist, hoeveel. O, Liefste, ik ben er je ook 200 eindeloos dankbaar voor. O, ja, Lief, het 2al goddeHjk, goddeHjk 2ijn, als je woont in den Haag. 0, altijd aües direct met je te kunnen bepraten en raad te vragen, en jou ook eens misschien met 't een of 't ander te kunnen helpen! Maar weet je, wat ik 200 graag zou wülen, Lief? Dat je eerst eens een paar dagen hier in de stad kwam logeeren, om te 2ien, of je dacht, dat 't je in den Haag bevaüen 2ou. En ik 2al je overal den weg leeren vinden, net 200 goed als ik dienself overal weet. Wat ben je toch een grappige Lief, om me te wülen plagen met die oude dame (is het de moeder van Mevr. Snijder van Wissekerke?) Je houdt 200 van oude dames, 2eg je, en neemt nu ook maar aan, dat ze van jou houden, - maar als je er bij 2egt, dat je 2e alleen neemt, om 2e eens te kunnen „verwisselen", dan 2uüen 2e dat 2eker niet van jou doen. Ik waarschuw je maar. Maar nu moet ik je, 2onder gekheid, nog eens iets over jaloerschheid vragen. Jij 2ei laatst, dat jij „eerder 't tegenovergestelde" daarvan ben. Maar wat is 't tegenovergestelde van jaloerschheid? 't Kan even goed een „goed vertrouwen als „onverschilligheid" rijn. En als ik er niets om gaf, dat jij Hef tegen andere vrouwen was, dan 2ou ik mij2elf toch moeten bekennen, dat mijn gevoel-voor-jou vrij koel en oppervlakkig was. En daarom kan ik me niet goed begrijpen, dat 200 iets jou niets schelen kan. Natuurhjk 2ou ik jou nooit een positieve aanleiding kunnen geven, 200 min als jij mij dat zou kunnen doen, maar 2ou je er heelemaal niets om geven, als andere mannen me 't hof maakten, of aardig tegen me waren en toonden op me verhefd te rijn? Dat was dan wel heel gemakkelijk voor me, maar üc 2ou 't absoluut niet prettig vinden, ik had veel Hever, dat je niet velen kon, dat een andere man me aankeek 2elfs, dan nu je vindt, dat dat er heelemaal niets op aankomt. Zie je, üc was er vroeger van overtuigd, dat ik nóóit jaloersch 2ou kunnen rijn, maar nu merk ik, dat ik t verschrikkelijk ben. Toe, antwoord me hier eens op, 2al je, Lief? Zeg, Lief, vind je niet, dat dit scheurkalender-rijmpje goed op mij van toepassing is: Dein Auge kann die Welt trüb oder heü dir machen. Wie du sie ansiehst wird sie weinen oder lachen. 268 LIEFDESBRIEVEN O, ja, lieve Lief, stuur me mijn schriften en losse blaadjes nu maar (als je zoo allerliefst wil zijn de geschikte verzen aan te strepen) je krijgt ze heusch dadelijk weer terug. En dan wou ik je vragen, of ik je nog meer verzen ter lezing mag sturen, vóór ze in den bundel gaan? Ik ben vreeselijk verlangend naar je vers, ik ben een beetje bang, dat het somber zal zijn. Je moet je niet expres haasten met dat portret voor mijn broer, hoor, Lief! Dag, Liefste, Allerbeste! Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 23 Juni '99 Lief-dat-me-altijd-hever-wordt, Darling of my soul! Je moet niet gek vinden, dat ik je in het Engelsen toespreek. Ik zocht naar een woord voor je, dat eenigszins mijn gevoel benaderde en toen schoot mij dat woord te binnen. Ik houd zooveel van Engeland; zooals je misschien weet, heb ik in '88 drie maanden in Londen gewoond, samen met Wim Witsen, en heftig-mooie en sterke mdrukken zijn mij daar altijd van bijgebleven. Het Engelsche volk is een magnifiek ras. Wij Hollanders merken er weinig van, want bij ons gaan er gewoonlijk slechts zakenmenschen heen, die niet bij machte zijn, of het veel te druk hebben, om zoogenaamd aesthetische indrukken te krijgen. Maar als wij er later eens komen, dan zal je er, geloof ik, diep geïmpressioneerd worden door het magnifieke Engelsche mooi, waar niemand hier te lande, geloof ik, ooit op gelet heeft. De Engelschen staan wel tien sporten hooger dan wij op de beschavingsladder, en als je er bent, dan zal je zelfs den Haag of Amsterdam niets meer vinden dan een half-beschaafd boerendorp. Bijv. al is er nog zoo'n drukte op straat (en die is er altijd op sommige punten van Londen, precies alsof er bij ons een opstootje is) de menschen dringen toch met en maken nooit standjes, zooals bij ons altijd gebeurt, maar glijden als alen langs elkander heen, met beleefde, vlugge hoed-afnemingen, telkens waar het DERDE PERIODE 269 noodig is. En het type van de menschen is er 200 onvergetelijk, eenig-prachtig. Een massa koetsiers en denstmeisjes en kellners en dergelijke lui, 2ou men, door ze even in betere kleeren te steken, veranderen in even aristokratische typen als onze netste salonheeren en dames zijn, niet alleen wat hun lichaamsvorm en hunne gezichten, maar ook wat hunne manieren betreft. Probeer dat met on^e hulpvaardigen eens! Je moet bijv. niet denken, dat de rekende Engelschen, 2ooals we 2e hier wel te 2ien krijgen, en die bij ons soms den lachlust wekken, de echte types van hun natie 2ijn. Zulke menschen, als 2e door Londen loopen, wekken daar, even goed als hier, een glimlach telkens van de voorbijgangers, maar de Engelschen, altijd correct, glimlachen met de oogen, niet met den mond. Ik geloof, dat Londen feitelijk een fijn-beschaafder stad is dan Parijs. En dit ïszeker: de Engelschen 2ijn veel intelligenter dan de Franschen, 2e zijn veel echter, en weten veel beter, wat 2e doen of laten. De Franschen zijn, bij hen vergeleken, niet veel meer dan opgeschoten knapen. Hoe kwam ik daar zoo opeens in Engeland ver2eild? Och, dat komt, ik spreek maar, 2onder mij in te houden, tegen jou uit,' wat in mij leeft. Ik had de2en brief eerst vanavond nog weg willen brengen, maar ik maak hem nu maar dubbel 200 lang, dan houd ik morgenochtend vrij voor andere dingen. En bovendien krijg je morgenochtend al dien brief van 8 2ijdjes, dien ik 200 even op de post heb gebracht. Wil ik je eens wat 2eggen, Lief, wat je misschien niet onaangenaam vinden 2al? Je weet wel, dat ik heelemaal geen bluffer ben, en daarom durf ik je te zeggen, 2onder mij aan te stellen met valsche nederigheid: Ik geloof nu, dat je van mij houdt, en ik 2weer ie, dat ik je liefde altijd waardig 2al we2en, en haar met dubbele liefde beantwoorden 2al, niet omdat ik dat wil en het redelijk vind, al vind ik het ook noodzakelijk en redelijk en al doe ik het graag maar alleen omdat mijn diepste 2iel mij gebiedt om je lief te hebben' zooals ik nog nooit iemand heb kunnen liefhebben, zooals ik mij met bewust was, dat ik kon doen. O, ik zal je overstorten met vreugde, zoodat je je armen juichend opheft naar de lucht, ik zal je verrukken, je bedwelmen, ik zal alles, alles doen, wat je wil 270 LIEFDESBRIEVEN vóórdat je eigenlijk nog weet wat je wil. Ik zal je leven maken tot een glorieuse, altijd-durende, hemelsche zaligheid, ik zal je leven grandioos-zalig en heerlijk-schoon maken, ik zal je doen genieten, al wat er maar valt te bedenken van genieten voor een nobele en prachtige vrouw. Je zult je nooit in mij vergist hebben, dat zweer ik je vast en ferm en zeker, en je leven zal dobberen in eindeloos verblijden tusschen stille weelde en wilde vreugd. En alle leed zal je gaan lijken een bange droom uit vroegere tijden, waar je, als was het een misplaatste, maar goed-afgeloopene scherts geweest, thans in dronkene jubeling om lacht. Jeanne, voel je nu, geloof je nu, dat ik je eeuwig liefheb, voel je 't nu zoo zeker als ik het zeker weet? O, laat mij mijn hoofd verbergen op je schoot, veel teederder voelend dan ik ooit, zelfs voor jou heb gedaan. Ik, de zichzelf in zijn macht hebbende, sterke, diep-doorvoelende en denkende man, ik geef de macht, die ik over mezelf heb, aan jou over, aan jou alleen, doe met me, al wat in je op mag komen, bind mij, knijp mij, sla mij, alles wat yan>* komt is voor mij pleizier, als ik maar weet, dat jij er pleizier van hebt. Voel je 't nu, weet je 't nu, dat jij de Eenige, de Aleeniee bent, die ooit is geweest, die is, en die altijd zijn zal, en dat ik zal blijven tot het eind van mijn lange, wijl krachtige leven, en als er onsterfelijkheid is, nog daarover, door alle eindelooze tijden heen, jouw, geheel aan je toebehoorend onvervreemdbaar eigendom Willem * ■* O, Liefste, Schat, wat ben ik blij-verrukt met je heerlijk-mooie, magnifieke vers, dat ik vanmiddag van je kreeg. Ik kan niet zeggen, hoe mooi ik het vind, en ik dank je heel innig, dat je 't me hebt gezonden. Ach, Lief, je maakt me toch zoo gelukkig met je bneven, en met alles, alles, wat je schrijft. O, elk van je woorden is een weelde voor me, elk van je gedachten is een genot. En hier bedoel ik niet aheen mee je spreken over je gevoel voor mij, - hoewel ik dat natuurhjk het ahergoddehjkste vind, maar alles, alles wat je aanroert, wat je met me bepraat, waar je je oordeel over zegt! Ik zeg je: het is een exquise genieting voor me, dat ik naar je luisteren mag! - • DERDE PERIODE 271 Ik geloof wel, dat, wat je zegt over Multatuli scherp-juist is en héél-helder gezien, maar hij was toch een kranige, kranige man! En de omstandigheden zijn de oorzaak geweest, dat hij niet alles heeft ten uitvoer gebracht, wat hij had kunnen doen. Hij was, denk ik, dikwijls niet voldoende op de hoogte van de dingen, die hij beredeneerde, of er genoeg in doorgedrongen, om er met een breede, overtuigde wijsheid over te kunnen spreken, maar hij heeft toch een hééleboel ware dingen gezegd, die niemand toen op de gedachte kwam, om te zeggen, en die in dien tijd zelfs niet begrepen werden. Zeg, Lief, ben ik nu pedant? Bilderdijk ken ik heelemaal niet, behalve natuurhjk de fragmenten, die men wel eens in chrestomathieën aantreft. Ja, ik geloof wel, wat je zegt, dat de Engelschen een prachtig ras zijn. De enkele Engelschen, die ik wel eens in gezelschappen heb ontmoet, waren zoo aangenaam-kalm en hoffeh)k-beleefd en voorkomend, met een correctheid, die absoluut niets stijfs of aangeleerds had. Met een teederen, innigen zoen jouw eigen Jeanne # * O, Jeanne, je bent superbe, splendide! Ga nu niet denken, dat ik dit zeg, als aesthetisch beschouwer, die je houding apprecieert, ik spreek hier als mensch, aheen als mensch, die jou liefheeft, absoluut, zonder vergelijking, zonder einde, en die jou nu vóór zich ziet staan hetzelfde zeggend, wat hij in zichzelf voor jou voelt, met dezelfde kracht en overtuiging, waarmede hij zijn eigene hefde voor jou in zijn diepste binnenst voelt spreken! Weet je wel, Jeanne, dat je, door zóó tegen me te spreken, mij niet aheen een eindeloos geluk geeft, maar ook een eindelooze, rustige kracht? Mijn leven is, zooals je wel weet, niet al te gemakkehjk, en als ik nu nog aheen op de wereld stond, dan weet ik zeker, dat ik onder al mijn handelen door, toch somtijds op mijn stoel zou zitten, in onbeweeghjkstrakke melancholie, mij vragend, waartoe dit leven met zijn herrie diende, en of het eigenlijk niet beter was, er uit te gaan. Ik zou mij dan uit mijn wanhoop wel weer weten te verheffen, - ik spreek hier uit ondervinding, - en weer de handen flink aan 't werk slaan, want ondanks al mijn teedere gevoehgheid, ben ik in andere oogen- 272 LIEFDESBRIEVEN blikken toch weet vanbinnen onwrikbaar als staal. Maar ik 2ou toch die allerberoerdste uren van depressie en stille wanhoop niet kunnen bezweren, zoodra ze op kwamen en moest ze laten uitwerken tot langzaam-aan weer de opwekkende terugslag kwam. Maar nu jij naast me staat, zooals je staat, met je wilskracht en troost, nu, merk ik, kan mijn melancholie heelemaal niet opkomen, en zij blijft heelemaal in mijn onbewustheid terug-gedrongen, door het hoog-verheugend bewustzijn, dat jij, Jeanne, bent zooals je bent, en dat jij goed en sterk voor mij wÜt zijn door je kracht-gevende sympathie. Zie, Allerliefste, Eenige, hier sta ik, een mensch, in de eerste volle kracht van zijn leven, en ik geef mijzelf geheel-en-al aan jou, zonder eenige houding of trots, of achtergedachte: beschik over mij geheel-en-al, want ik voel en weet, dat jij mij nooit met je willen eenig kwaad zal doen. En geloof ook van mij, - ik zweer het je, - dat ik jou ten allen tijde zal bijstaan, met raad en daad, met zachtheid en teerheid, met troost en heve zorgen, in alles en ahes, zonder vermindering, zonder eind. O, Jeanne, heerlijke schat van een Jeanne, ik weet zoo zeker, ik weet het zoo vast, wij gaan samen, omdat wij zijn, zooals wij zijn een onveranderlijke toekomst vol heerhjke zaligheid tegemoet. Mijn hefde voor jou is grenzenloos. Nu iets heel merkwaardigs. Je hebt mij eens geschreven, dat wij op hetzelfde oogenbhk, bhjkens onze brieven, hetzelfde hadden gedacht. Welnu, dat heb ik nu ook gemerkt: nu is er weer iets dergelijks gebeurd. Lu jouw brief, die het poststempel draagt 10-12 n.m. den Haag, schreef je: „Lk ben jouw eeuwig, onvervreemdbaar eigendom". Én ongeveer tezelfdertijd, dat jij dat schreef, noemde ik mij in een brief van mij: „jouw onvervreemdbaar eigendom Wülem." Merk je nu wel, dat, wat ik, in een vorige schreef, over psychische gemeenschap uit de verte tusschen ons, volstrekt geen fantastische beeldspraak is, maar dat er hoogstwaarschijnhjk een echte kern van werkelijkheid in schuüt? Nu moet ik dezen wegbrengen, dan komt hij om half drie 's middags op de post. Voor altijd en geheel en al jouw eigen WÜlem Nog even dit: zeg niet, dat ik zeur, maar ik moet je nog even zeggen, dat ik 200 verschrikkelijk naar je verlang! Ik merk het hoe DERDE PERIODE *73 langer hoe sterker, dat ik het op den duur niet zou kunnen uithouden van jou gescheiden te zijn. Op dit oogenbhk bijv. is dat gevoel van verlatenheid plotseling zoo sterk in mij opgekomen, zoo heftig, zoo overweldigend, dat ik onmogelijk iets anders zou weten te zeggen dan maar aldoor: „Ik verlang naar je, ik smacht naar je!" Ik eindig dus maar. Hoe kan je denken, dat den Haag me niet zou bevallen ! Jij bent er immers? Al woonde je, ik weet niet waar, dan zou ik daar toch willen zijn! Bovendien, Bussum is mij volstrekt niet bovenst-best sympathiek. De eenige positief-aangename herinnering, die ik er achterlaat, is dat ik er jou heb kunnen vragen, en er dus den eersten grondsteen heb kunnen leggen van mijn levensgeluk. O, ja, wat ik onder het tegenovergestelde van jaloerschheid versta? Wel, daar bedoel ik dit mee. Dat ik niet iemand ben, om eens anders gangen en bewegingen te bespieden, en gesteld bijv. ik was getrouwd, en ik vond dan onverwacht, bij toeval, mijn vrouw in de armen van een ander, dan zou ik niets anders doen, dan haar één seconde somber-vast aankijken, en mij dan plotseling afwenden met een kort: „Adieu". Maar geen van beiden zou ik een haar krenken, want dat doen, vind ik, slechts kleine en enge, inferieure geesten, menschen, die geen hoogte en breedte in hun eigen gedachten hebben. Als iemand 't echter mijn vrouw lastig maakte, zonder dat ze daarvan gediend was, dan zou ik dien man natuurlijk te woord staan, maar dat is een heel ander geval, dat zou geen jaloerschheid zijn, maar verdediging van je vrouw. Nu, Liefste, ik ga dezen wegbrengen. Wil je mij verzen sturen, dolgraag! Dan zal ik je er over schrijven. Geheel en al jouw Wülem * * O, Liefste, Liefste, wat ben ik verschrikkehjk bhj met je brief. Ik hoorde, dat hij op mijn kamertje werd gelegd, en ik zat daar midden-in een grooten visite-kring, en kon niet weg! Maar toen ik iemand een pas de conduite geven moest, heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt, en ben naar mijn brief gevlogen. O, Liefste, juist dat toevallig tegelijk gebruiken van een woord had ik ook opgemerkt, en het je ook wülen schrijven, als een bewijs van onze „Seelenverwandtschaft"! O, wat zou dat onwaardeerbaar, ver- *74 LIEFDESBRIEVEN rukkend, goddelijk zijn, als er werkelijk zoo iets tusschen ons bestond! O, Liefste, je maakt me zalig-gelukkig, als je zegt, dat je door mij je melancholie verminderen voelt. Ik geef je dus wel een beetje positieve steun en kracht en levenslust, zooals jij mij zoo overvloedig geeft? O, je bent mijn Allerliefste, mijn éénig Lief! Je zegt, dat je naar me verlangt, maar ik dan naar jou, - o, altijddoor, amjd-door! Er zijn telkens dingen, waarover ik, o, zoo graag mondeling met je spreken wou, omdat het in de correspondentie haast ondoenlijk is, - en dan weer zou ik je plotseling iets willen zeggen, iets liefs of iets grappigs, zooals het opkwam in me, en dan zou je me aanzien, en me antwoorden, en mij weer iets vragen, en zoo zou het doorgaan, tot we eindelijk beiden bleven zwijgen, genoeg hebbend aan eikaars tegenwoordigheid alleen. O, Lief, %pu je niet eens in den Haag kunnen komen, tenminste als je zaken geregeld zijn? Eén uur van mondelinge samen-spreking geldt meer dan honderd brieven, omdat men soms pas antwoord krijgt, als men de vraag al half-vergeten is, - of omdat soms over een sentiment wordt doorgepraat, als de ander al lang weer uit die stemming is. Heusch, Lief, er móet iets waars zijn in die geheime geestelijke gemeenschap, die er mogelijk tusschen ons bestaat, want telkens en telkens weer heb ik gedachten in me, waar jij, hoewel ik ze niet heb uitgesproken, me antwoord op geeft. O, 't is opmerkelijk, hoe dikwijls dat gebeurt, en dat maakt me zoo rustig en inmg-zalig gelukkig! O, Willem, wat zou het toch verrukkeujk-heerlijk zijn, als je hier kon komen wonen! 't Is voor jou natuurlijk lang niet zoo goddelijk als voor mij, dat kan 't niet zijn, omdat ik er zoo gewend ben, en jij je er in 't eerst wel vreemd zal voelen, maar als je er aan gewoon ben, zal je 'took wel een goede stad gaan vinden, denk ik, Lief! O, wat een zalige tijd zal het zijn! Dag, Allerbeste, Allerliefste, innig-goede, innig-lieve Lief! Met een hartelijken zoen jouw eigen, eigen Jeanne # * 24 Juni '99 O, Lief, je moet er me niet kinderachtig om vinden, - neen, ik bedenk me, dat zal je ook wel niet, - maar ik verlang zoo ontzettend om bij je te zijn. Ik mis je zoo, - ik mis je overal; op mijn kamer,. DERDE PERIODE *75 op mijn wandelingetjes, bij Koderitsch, overal en altijd voel ik zoo dat ik je mis. 'tls, waarachtig! precies, of ik de helft van mijn eigen zijn heb verloren, en nu met de overgebleven helft geen raad weet. En bij gebrek aan je bijzijn, zit ik en loop ik maar aldoor aan je te denken, of je brieven te lezen, het eenige, wat mij van je rest Naar die chique fotografie kijk ik weinig meer, want die geeft heelemaal je gezicht met weerom: ik vind je werkelijk gezicht veel ™r,e?.,liTO' AUeen je kinderportretjes, die je goede Ma zoo viiendehik was mij te sturen, neem ik nog eens op van tijd tot tijd; ik blijf er vreeselijk bhj mee, dat ik die mag houden, mijn heele leven lang, maar ze geven je natuurhjk toch aUeen maar heel uit de yerte terug, omdat je toen nog maar een klein kindje was. XMeen, Jeanne, heusch, 't wordt mij iederen dag, dat je weg bent bewuster, dat ik absoluut niet meer buiten je kan. En de eenige' maar dan ook groote troost, die mij blijft, is, dat ik over eenigen tijd misschien m den Haag kan komen te wonen, als maar dat vertaalplannetje slaagt. Lief; weet je, wat je tegen jezelf moet zeggen,, als je soms weer eens verdriet hebt, zooals laatst? Dan moet je zeggen tegen je-zelf„Stil maar, Teanne! Later, later, dan komt dat aUemaal in orde. „Want dan ben ik niet meer aUeen, en samen kan je aUes dragen „en gedeeld verdriet is eigenlijk geen verdriet meer, maar een „kalm-peinzende en aUeen maar een beetje weemoedige rust". Ja, want ik geef je de verzekering, Liefste, ik zal je in je 'leven nooit aheen laten. Maar nu moet je daarom niet denken, dat ik mij voortdurend bij je in zal gaan dringen, en telkens zal trachten, mi te gaan bemoeien met het minste of geringste van wat je doet Want zoo iets ligt juist heelemaal niet m mijn aard, en je zult wel gaan merken, dat ik heelemaal niet ben, wat men noemt: nieuwsgierig Ik zal je absoluut in alles je vrijen gang laten gaan, omdat ik volkomen in je vertrouw; maar zoodra je voelt, dat je mij noodig hebt, spreek dan maar onbevangen, vrij-uit, dan zal ik je bijstaan met mijn gevoel en verstand en aUes, alsof ik niet W. K. maar J. R. v. S. heette. En mocht je soms niets kunnen zeggen, omdat je te veel 111 jezelf zit, dan zou ik dat natuurhjk uit mijzelf gaan merken en begrijpen, dat je iets onaangenaams hadt. En dan zóu ik door zachte vnendelijkheid en teedere belangstelling je zoetjes dwingen je voor mij open te steUen, en te bekennen, wat ie hindert ot ontbreekt. Zoo ik tegenover jou, maar nu jij tegenover mij. 276 LIEFDESBRIEVEN Te hoeft heusch nooit bang te zijn, dat ik geheimen voor je zal hebben behalve op je verjaardag of St. Nicolaas. Maar als ik wat te produceeren heb, dan heb ik dat heelemaal in mezelf te doen. Trouwens, 200 2al het met jou ook wel zijn. Maar voor de rest heb je mij slechts, wat je weten wü, te vragen, als ik er toevallig soms niet toe mocht komen, om het uit me2elf te vertehen, en dan zal ik je altijd naar waarheid antwoorden, precies zooals het is. Want ik meen zeker te weten, dat je heelemaal niet praatziek bent, dus dat ik niet bang behoef te zijn, dat je iets aan de groote klok zult hangen, wat alleen aan mij zelf, en dientengevolge ook aan jou bekend mag zijn. Vind je nu niet, Liefste, dat ik dit aües goed heb uiteen gezet? Want ik wou je zoo graag over niets m 't onzekere laten, wat je in de toekomst met mij te wachten staat. Innig kust je jouw eigen Wülem * * O Lief, als ik nü bij je was, dan zou ik je beide handen in de mijne nemen en ze kussen, - dan zou ik mijn arm slaan om je hals, en je hoofd heel-teeder houden aan mijn borst, en je zoó doen weten, dat er iemand bij je was, die méér-dan-van-zichzelf van je houdt, en dat die iemand altijd bij je wezen zal, altijd, nu, en door de heele toekomst heen, - dat haar moed en kracht en flinkheid en energie voor jóu zuüen zijn, wanneer je ze noodig hebt, - dat zij nóóit gedachten hebben zal, die jij niet weten mag, - en dat zij onveranderlijk je hef hebben zal met het gevoel-van-haar-ziel, met den wÜ-van-haar-verstand, met haar gehééle Zijn! O, ik verlang zoo naar je, - naar je stem, je lach, - naar 't rust-gevend weten van je nabij-me-zijn! O, ik kan smachten naar den tijd, dat je hier wonen zal, - want o, jij kan me zoo groot en goed en gelukkig maken als je wÜt, - jij kan mijn levensweeheid volkomen doen overgaan door me heelemaal te onttrekken aan mijzelf, - Jij kan mijn leven dragelijk maken, en 't me zelfs móói doen zien! En, o, Lief als dat gebeurt, dan weet ik zoo, dan voel ik 200, dat ik jou ook gelukkig 2al doèn 2ijn, - want dat ik dan aües we2en 2al, wat je verlangen kan! O, ik mis jou ook 200, je vriendelijke woorden, e ernst, je grappigheid, je vroohjk spreken, je zwijgend me aan- DERDE PERIODE *77 zien, je lachen, je schertsen, je treurigheid, - alles mis ik, aües van je, alles, wat bij je is, van je is, - alles, aües! En ik verlang naar je, ontzettend, onuitsprekelijk, met een durend heimwee-gevoel, dat door niets wordt verdoofd 1 O, Lief, ik wéét 't wel, dat geen enkel ander meisje dit zoo ronduit zeggen zou, - maar ik wü niets voor je verbergen, Lief! - ik zou 't ook niet kunnen, - maar waarom zou ik ook? Mag je 't dan niet weten, dat ik naar je verlang, altijd naar je verlang, dat ik je noodig heb in mijn leven, en dat je hefde me zoo wonderzahg gelukkig maakt? Lief, het zal je misschien opgevallen zijn, dat ik niet telkens zeg: „Als jij dat ook prettig vindt", of „als ik dat tenminste zeggen mag" en dergelijke dingen; maar dat zou toch allemaal maar voorgewende nederigheid wezen, en eigenlijk een uitlokken van allerlei betuigingen van jouw kant. Is 't niet zoo? En ik mag nü toch wel aannemen, dat 't waar is, als je zegt, dat je van me houdt, niet, Lief? O, ja, Liefste, ik zal je altijd aües zeggen, - je altijd alles toevertrouwen en van jou raad vragen en steun en troost en hulp! Ik zal altijd bij je komen met al mijn leed en al mijn vreugde, met al mijn moeiten en bezwaren, genoegens en verdrietelijkheden. En ik hoop, Lief, dat jij me nóóit in je zorgen te gering of te ongeschikt zal vinden, om ze misschien een beetje te kunnen verhchten, of anders je op te beuren en je te bemoedigen en je berusting te geven en nieuwe kracht. Ddt hoop ik met mijn heele ziel, en ik beloof je plechtig, Lief, dat ik aües zal doen, wat ook maar eenigszins in mijn vermogen is, om je te helpen en te steunen, overal, waarin je mijn hulp en mijn steun zal wülen aannemen, Liefl O, Lief, je weet, dat er niets in mijn hééle leven is, wat jij niet weten mag, - dus, als ik eens, bij toeval, iets niet uit mijzelf vertel, vraag 't me dan, want ik zal 't heerhjk vinden, als je dat doet! Nu, mijn AUerhefste, mijn Eenige, nu ga ik weer afscheid van je nemen. Dag, heve, heve Wülem, Liefste, Beste, eenige Schat! Voor altijd en altijd, door-aüe-eeuwen jouw eigen Jeanne 278 LIEFDESBRIEVEN Bussum, 24 Juni '99 Jeanne, Liefste, weet je, wat ik 200 heerlijk zou vinden? Dat je je ten allen tijde 2eker van mij ging gevoelen, en dat je 0112e verbintenis beschouwde als iets, dat 200 uit den aard der dingen voortvloeide, dat zóó natuurhjk was, en zóó heelemaal van zelf sprak als dat tweemaal twee vier is, en dat de 2on altijd weer opkomt in het Oost. Want 2ie nu eens je brieven; ze waren niet aUemaal even heerhjk, dat weet je zelf wel, maar er is toch niet één bij, dien ik nooit meer over zou wülen lezen. Want in geen van je brieven heb je ergens getoond den een of anderen kwaden wü. Want als die er was geweest, hoe gering ook van omvang of intensiteit, dan had ik, als mensch, die opperst-gevoehe is voor zielsindrukken, toch zeker, al was 't maar voor een oogenblik, een beetje verkoeling in mezelf moeten merken. Maar verkoeling, dat verzeker ik je, is door geen van je brieven bij mij te voorschijn gebracht, zelfs niet voor een enkele minuut. Ik werd aUeen soms een beetje verdrietig, verdrietigheid, die zich vutte in meegevoel voor jou. O, als ik in den Haag ben, dan krijgen we een heerhjk leventje met ons beiden, gezellig en vroohjk en verstandig en gevoelig, o, daar verheug ik me nu al, bij de enkele gedachte, zoo vreeselijk op! Dan word je luchtiger en lustiger, en je krijgt meer pleizier in allerlei dingen, omdat je als gedragen wordt op mijn bijna altijd goed humeur. Ik zal natuurhjk wel eens stiUer zijn den eenen keer dan den andere, maar wreveligheid of nukkigheid of zulke dingen, die hoef je van mij absoluut niet te verwachten en ook geen ongedurigheid. O, ik zeg je, je wordt een heel ander wezen, heel andere dingen van je, die nu nog maar half-bewust zijn of erg sporadisch, komen dan naar de oppervlakte, en worden je zoo gewoon als het brood, dat je eet. Je zal je eigen ik op het laatst heelemaal niet meer kennen, zooals het dan, ik zeg niet: verandert, maar zich breeder ontwikkelt, en je wordt van een eenzaam-peinzend meisje een gelukkig-werkend en bhj-denkend mensch. Nu, heve AUerhefste, het is één uur 's nachts en ik spring nu maar in mijn bedje, in de hoop, dat ik straks wat moois van je droom. Wat ben ik toch eigenlijk een saaie Piet, vind je óók niet? Jouw eigen Wülem DERDE PERIODE 279 Bussum, Parkzicht Ja, Liefste, wat je zegt van Multatuli: „Hij was een kranige man", ik geloof dat dat komt, omdat je nog onder den suggestieven invloed van zijn manier van zeggen verkeert. Lk heb daar zelf onder geleefd, toen ik een jaar of 17, 18 was. Toen was Multatuli voor mij een soort bijbel; ik las zijn Ideeën telkens en telkens, en dweepte met hem als was hij een god: ik maakte zelfs plannen om hem brieven te gaan schrijven en hield hem voor een der eerste mannen van de negentiende eeuw. Maar toen ik een paar jaar ouder was, en zelf begon te denken en te werken en weten, toen werd ik mij al heel gauw klaar-bewust, hoe oppervlakkig en ondiep die Dekker was. Later in den Haag, zullen wij, als je 'twilt, 'tnog wel eens over hem hebben met zijn Ideeën vóór ons. Heusch, zijn trissche, krachtige, mooi-spontane manier-van-zeggen, daar leef je onder den indruk van, maar, heusch! zijn fond is even banaal en goedkoop en in veel, zeer veel opzichten even onjuist als een geanimeerde conversatie tusschen intelligente en buitendien verliefde huisknechts of als de sonore wijsheid van een zeekapitein, als hij, zijn gevaarlijk element voor een poos ontweken, bij een borrel in het café onder de landrotten zit. Dat Multatuli wel eens iets goeds zegt, waar een ander met zoo gauw op komt, nu ja, maar dat doet zoo'n zeekapitein, dat verzeker ik je, ook. Maar de laatste laat zich daar mets op voorstaan, terwijl Multatuli poseerde voor allerlei dingen die ni) toch in de verste verte niet was, wijsgeer, staatsman, taalkenner, kunstcriticus, historicus. Heusch, Liefste, neem eens zijn suggestieven, overredenden stijl weg, en zet dan eens al zijn beweringen nuchter-naakt en koelpositief onder elkaar, dan zal je er, als je ze dan overleest, eer toe komen om te zeggen: Die man was een eigenwijze domoor, dan: die man was geniaal. Multatuli's merkwaardige hoofdeigenschap is zijn zelf-overtuigine m alles, en de fhnk-klinkende manier, waarop hij die aldoor uitte in woord. Lieve Lief! hoor eens, je moet heusch niet denken, dat ik aldoor zoo zwaar zit te oreeren, dat heb je trouwens misschien wel gemerkt, toenje hier in Bussum was. Maar ik weet niet, hoe het komt: tegen jou in deze brieven, laat ik mij soms los over dingen, die ikzelf 28o LIEFDESBRIEVEN nooit zoo klaar tegen mezelf gezegd had. Ik had er het gevoel wel van, maar niet het bewustzijn. En, Liefste, je vraagt, of je mij levensmoed geeft. Och, dat weet je nog niet, maar ik zat en liep vroeger meestal treurig te peinzen. Eerzuchtig ben ik heelemaal met, en ik verbeeld mij mets van mijzelf dan dat ik heelemaal geen dom of slecht of ongevoelig mensch ben. Eigenlijken levenslust had ik niet veel, en alleen maar wat wü en moed om het uit te houden, omdat ik de positie van te leven een beetje curieus vond. Maar nu heb ik opeens door jou een toekomst voor me gekregen, die heerlijk zal zijn, waarin ik sympathie kan krijgen en geven, waarin ik jou mag verheugen met hefde en hulp in altijd aangenaam of sterkend verkeer. Want niet ben ik zoo bhj, dat ik nu, in 't algemeen gesproken, een meisje heb, want och, meisjes zijn er wel 600 milhoen op de wereld, en je kunt er dus wel altijd eentje krijgen, als 't je minder kan schelen, wie je krijgt. Neen, maar dat ik jou juist heb gekregen, de verrukkelijkste, de meest goede, de verstandigste en gevoeligste, de echtste, kortom van alk meisjes, dat maakt mij gelukkig, omdat ik nu een levensdoel heb gekregen: jou even gdukkig te maken, als je 't mij hebt gemaakt. Nu, Liefste, met een kus van volmaakte toewijding, bhjf ik, zooals altijd, in heden en toekomst, jouw eigen Wülem * * Liefste, Vanavond, als ik je vandaag tenminste nog twee brieven schrijf, zal ik er één om 7 of 10 uur (dien je dan bij het ontbijt krijgt) en één na de laatste lichting weg laten gaan, om te zien, of je cüen dan om één uur krijgt. Schrijf 't me even, of dat niet zoo is. Want ik heb hever, dat je met elke post een brief krijgt dan twee tegelijk. wülem, je moet 't niet kinderachtig van me vinden, hoor, maar als er 's morgens een brief van je is, dan begin ik den dag zoo heerlijk-opgewekt. Je brieven maken me zoo gelukkig, ze geven me altijd aües, wat ik noodig heb: je raad, je steun, je opbeuring, je troost, - en telkens en telkens en telkens weer, als ik eens droefgeestig of zwaarmoedig ben, wekken ze mijn kracht en energie weer op. O, 't is volkomen waar, wat je zegt, dat ik, als ik altijddoor jouw ten goede werkenden invloed ondervind, veranderen DERDE PERIODE 281 zal, verbeteren is eigenlijk het woord. Want ik ben aheen te onmachtig, om 't goede in me te voorschijn te brengen, maar door jouw hulp zal 't zich waarschijnlijk wel kunnen ontwikkelen, zoodat ik niet aheen voor mezelf gelukkiger zal zijn (je moet eens opletten: ik praat altijd 't eerst over mezelf) maar ook beter in staat zal zijn, jou gelukkiger te maken. Lief, ik heb 't, meen ik, wel eens meer gezegd, maar zou men „gelukkig" eigenlijk niet synoniem kunnen noemen met „goed"? O, Lief, - dat onbestemde verdriet, dien weemoed, voortkomenduit-mezelf, is altijd in me geweest, zoo lang ik me herinneren kan. Ik lees het in oude dagboeken van me, dat ik dikwijls huilde, als ik alleen was, zonder te weten waarom, dat ik een onverklaarbare vrees voelde voor allerlei dingen, die ik niet begreep, en waar ik niemand naar durfde vragen. Toch kon ik uiterhjk wel vroolijk zijn en praten en vriendelijk lachen, zonder dat mijn diepste zelf er deel aan had. Wülem, jij bent de eenige, aan wien ik mijn innig Ik heb kunnen openbaren, omdat je me begrijpt en altijd even zacht en hef voor me bent, waar een ander hcht boos of minstens ongeduldig zou zijn geweest. Jij bent de éénige, die genoeg belang in me stelt, om vreemde dingen van me voor zichzelf te verklaren, en die altijd bereid is tot het geven van bemoediging, wanneer ik die noodig heb. O, heve, goede, goede Lief! jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht Liefste, eenig-zuivere en goede, O, je brieven van den laatsten tijd zijn mij een voortdurende, wilde verrukking. Ik wou zoo graag naar je toe! Och, Lief, maak je toch nooit bezorgd, of ik den Haag wel prettig zal vinden. Den Haag zal, als iedre plaats, wel zijn voor en tegen hebben, maar 't is de plaats, waar/jr woont en dat maakt aües goed. En buitendien heb ik in Bussum altijd zoo'n beetje gezeten als een kat in een vreemd pakhuis. O, ik wou, dat ik kon uitdrukken, hoe verschrikkeüjk ik je liefheb! En 't geeft mij zoo'n wondere kracht, dat jij zegt ook mij hef 282 LIEFDESBRIEVEN te hebben. En geloof dit van mij: als ik op een andere manier even intiem je innerlijk had kunnen leeren kennen als door ons- engagement, dan zou ik er uit mezelf ook toe gekomen zijn om even veel en sterk van je te houden, als ik mi doe. Jij bent geen ander dan ik en ik wil ook geen ander zijn dan jij. En dat kan heel goed, als wij elkander maar altijd blijven voelen, als geen van ons beiden gaat zeggen: „Ik", maar altijd blijft voelen: „Jij en Ik". Dan komt er een volkomen harmonische vereeniging, waarin ieder van ons dubbel zoo sterk als vroeger is. Lief, luister eens: ik beloof je: in 7 begin van Augustus dan %al ik een paar dagen komen. Niet om te kijken of den Haag mij bevalt, want al woonde je op de Mookerhei, dan zou ik daar toch wülen zijn, als ik maar bi] jou was. Neen, ik kom om wat met je te praten en te lachen en je een paar kussen te brengen, minder dan ik graag wou, maar meer dan je trotsche verlegenheid verdragen kan. O, Lief, weet je, wat ik zoo graag wou? Ik wou, dat ik me heel klein kon maken, zóó klein, dat je mij heelemaal kon verbergen in een lok van je heve haar, zoodat ik dat overal voelde en er den heerlijken, intiemen geur van indronk, en dat je mij dan deed in een, aan den binnenkant open medaillonnetje, en mij dan zoo aan een kettinkje op je borst droeg altijd-maar-door. Word je je nu een beetje bewust, voel je 't als een klare waarheid, dat ik je innig en onuitsprekeHjk, dat ik je meer dan mezelf Hef heb, en dat dit nooit veranderen kan? Ik kus je dierbare lippen, die mij een der schoonste deelen van mijn aardsch paradijs zijn en blijf zonder einde en altijd dezelfde, jouw je teeder-hartstochtehjk, vriendhjk-verlangend, gehoorzame en Hefhebbende jongetje Wülem ♦ * O, AUerhefste, Beste, Eenig-goede, wat geef je me toch een eindeloos-groot geluk door je brieven. O, ik heb het je al meer gezegd, het is precies, of je mtuïtief weet, wat ik behoef, en me dat juist weet te zeggen, op het rechte oogenblik. O, 't is een wonder, dat je me altijd weet te geven, wat ik verlang of noodig heb; o, 't is zoo onbeschrijflijk-heerlijk en troostvol en vrede-gevend, dat je me zoo begrijpt, datje me met verward of vreemd of te-gevoeHg vindt! O, Lief, kom je werkelijk in Augustus hier? O, Lief! wat heb ik DERDE PERIODE 283 |e dan veel te vragen, en veel te bespreken met je, wat ik nü allemaal niet kan doen, omdat in brieven alles toch maar half is, en men zich aldoor beperken moet! O, wat zal alles anders zijn, als ik weer met je praten kan, je stem weer hoor en je oogen weer zie! Maar nu ik weet, dat dit toch gauw gebeuren zal, nu kan ik ook wel geduldig wachten, en in dien tijd allerlei dingen en onderwerpen waar ik 't graag met je over hebben wil, opzamelen en onthouden, om toch maar zooveel mogelijk van je hier-zijn te profiteeren. Ja, Lief, ik ben 't zoo gewoon geworden, je voortdurend in mijn gedachten te raadplegen en om je oordeel te vragen, dat ik absoluut niets meer kan doen, zonder er jou in gekend te hebben, en je meening er over te weten. En dus, bereid je maar voor op een chaos van vragen en informaties, als je komt! Wat ben je toch een goede, grappige Lief, om zoo te praten over jezelf in een medaülon en zoo al meer! Ja, als ik maar zoo'n klein portretje had, dan zou ik 't %eker doen, zelfs heel graag, maar zoo een is er zeker niet van je? O, Lieve, Liefste, je brieven zijn me een altijd-durende, altijdn°g-grooter-wordende, onbeschrijflijke heerlijkheid! Ik geniet er van, o!... het meest als ik ze krijg, maar ook nog zoo lang, zoo heel lang daarna! En nu, mijn Liefste, sluit ik dezen weer. Even kust je, jouwaltijd-in-gedachten-bij-je-zijnde, je-altijd-door-lievende eigen, eigen Jeanne * * Ja, Lief, 't kan best zijn, dat ik nog onder de suggestie van Multatuh's manier van zeggen verkeer. Hè, toe, ja, laten we er nog eens over praten, als je in den Haag bent, Lief? Zeg, Willem, weet je wel, dat dit een van de eerste dingen was, die je me vroeg $ April: hoe ik over Multatuh dacht? We hepen toen heen en weer voor Jan Tabak, om op het rijtuig te wachten. O, Lief, ik weet alles, alles nog van dien dag, aües wat je zei en wat je deed, - veel beter dan ik 't van mezèlf herinner, wat ik heb gezegd en gedaan. En het zal ook nooit, nooit uit mijn geheugen kunnen gaan. Nooit, zoo lang ik leef l Liefste, je zegt, naar aanleiding van je praten over Multatuh: „Je moet niet denken, dat ik aldoor zoo zwaar zit te oreeren", - maar, 284 LIEFDESBRIEVEN Lief, ik vind het juist 200 eenig-goddehjk als je dat doetl Ik bedoel natuurhjk niet „zwaar oreeren , maar ergens serieus met me over spreken, zooals je nü hebt gedaan. Ik vind het heerhjk, dat ik je mijn overige ver2en ook mag laten lezen, ik zal 2e je over een poosje allemaal tegelijk sturen; ik ben vreeselijk verlangend naar je oordeel er over. O, Lief, wat is 't toch zalig en rust-gevend voor me, dat ik altijd alles aan je vragen mag, dat je altijd naar me luisteren wilt, en mij altijd je, voor mij 2ooveel waarde hebbend oordeel wilt geven en ie raad. Wat ben je toch altijd vriendelijk en hef en 200 verschrikkelijk goed om te zeggen, dat ik je gelukkig maak. O, heve, heve Lief, misschien, dat dit nog eenmaal waarheid wordt, want ik beloof je, dat ik 2al probeeren, heelemaal 200 te worden, als jij graag hebt, dat ik ben. Ik 2al nooit in mijn gedachten van je af gaan staan, of inwendig koel tegen je worden, nooit, nooit! Mijn hefde voor jou 2al altijd het mooiste en hoogste in mijn leven zijn, en blijven voortduren, onverkoeld en onverflauwd. En eindelijk, als ik zelf ben overtuigd, dat ik jou geluk heb gebracht, dan zal ik zelf volkomen gelukkig zijn! Adieu, mijn hefste, beste Lief, tot morgen. Door-alle-tijden-heen jouw eigen Jeanne Bussum, Parkricht Allerliefste, Je 2ult er om moeten lachen, om wat ik nü ga zeggen, en ik lach er zelf óók om, want ik zie mijzelf ineens staan als een man, die met een vreeselijk ernstig gezicht, en niet zonder ophef, een waarheid als een koe zegt. Maar ik wil het je toch zeggen even, al lachen we allebei, omdat het eenigszins klinkt als de gewichtige maar bekende waarheid, dat: tweemaal twee is vier. Jeanne, schat van een Jeanne, mijn meisje en mijn engel, mijn snoes en mijn godin, ik ben zoo verschrikkelijk, zoo ontzettend, zoo onnoemelijk, zoo onuitsprekelijk bhj, dat ik met je geëngageerd ben! Houd je handje nu maar even voor je heven mond, en zeg dan, als je uitgeproest bent: „Die malle jongen! Merkt hij dat nü pas? Want dat wist ik DERDE PERIODE 285 „van hem al lang!" Ta, heve Jeanne, dat wist je ook diep-inwendig al lang, al wou je net, met je beminnelijke bescheidenheid, jezelf niet al te erg bewust maken. O, God, Jeanne, als ik daaraan denk, dat ik door de heele toekomst altijd onafscheidelijk met je samen mag zijn, terwijl jijzelf dat wil, dan weet ik, dat ik, als ik niet op huurkamers woonde, en dus vrij van nieuwsgierige ooren was, dat ik dan wild door de kamer zou gaan dansen en in mijn handen klappen en luid uitjubelen: Jeanne is van mij, en ik ben heelemaal van Jeanne, en wij zuüen altijd samen bhj ven en elkaar zonder ophouden zóó gelukkig maken, als twee menschen samen maar kunnen zijn. Want, ja, heve, hefste, allerliefste Jeanne! ik heb je eindeloos-hartstochtelijk hef! Maar mijn hartstocht is niet egoïstischdonker, maar sympathiseerend en teeder en zich-gevend, niet vragend naar mijn geluk, maar naar dat, wat ons beiden gelukkig maakt. O, ik zie ons al zitten, kijkend uit ons venster naar de menschen op straat, wetend, dat wij geestéhjk één zijn, schoon twee en dat geen enkle van de menschen der buitenwereld eenig recht kan laten gelden op een van ons, als niet die eene en ook de andere dat goed vinden, dat dat recht, dat soi-disant recht, zich gelden laat. O, Jeanne, ik vind het zoo goddehjk, dat ik eens één met je zal mogen zijn! O, dat gevoel van levensweemoed, waarover je schrijft, dat begrijp ik zoo goed. Toen ik een kind was, voelde ik 't heel sterk, en zat óók soms in mijn eentje te huilen, zonder dat ik eigenlijk wist waaróm. Door de jaren, en omdat ik een man ben, is het wel langzamerhand minder geworden, en als het nog wel eens bovenkomt, uit het zich niet meer in tranen natuurhjk, maar in een denkenden weemoed, die zwijgt. Daarom als ik in den Haag woon, moet je mij die stemmingen nooit trachten te verbergen, want dan zou je het misschien veel erger terug-krijgen, als je op je kamertje bent of in je bed. Je hoeft heusch met bang te zijn mij er mee te vervelen of te ergeren, want omdat ik het zelf ken, heb ik er een diepe sympathie mee, en zal door teerheid en gevoelig verstand altijd aües doen, om het bij je weg te maken, zooals ik het ook in mezelf heb leeren bedwingen. Want, o, Jeanne, ik wü je gelukkig maken, - geloof dat toch van me, door medevoelen en troostend steunen, en ik geloof, dat ik wel eenigszins daartoe in staat ben, omdat ik niet zoo'n egoïst als de meeste mannen ben. 286 LIEFDESBRIEVEN Als kind was ik overgevoelig en gestadig-peinzend, stü-voor-rnijheen, en ik geloof, dat mij als man daar iets van bij is gebleven, en dat mijn liefde-voor^een-vrouw sympathievoUer dan die van vele andere mannen is. Er zal misschien even een gedachte bij je opkomen, dat ik mij nu een beetje mooi zit te maken voor je, doch ik hoop, dat de toekomst mij bij je rechtvaardigen zal. Nu, liefste Lief, het is één uur 's nachts. Mijn lamp gaat uit en ik ga slapen. Innig kust je uit volledige liefde, jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht Ja, Jeanne, ik kan het nu niet langer verbergen: 't komt uit mijn diepste ziel op, om het je te zeggen met een dies-overweldigenden drang: want ik voel, dat je er mij niet om uit zult lachen, maar dat je lieve arm zich misschien even een klein eindje zal bewegen naar omhoog, terwijl je dit, voor je schrijftafel zittend, leest. O, Jeanne, ik wou je zeggen, dat ik absoluut aan je toebehoor, dat ik mij geheel en al aan je weg-geef, en dat je maar hebt te bevelen, wat je wilt. En houd dit nu niet voor een oogenblikkelijke opwmding, als ik zoo spreek, o, engd van een mensch! Want ik voel nu, dat je ook van mij houdt, och, laat ik maar zeggen, dat je rnij liefhebt, en ik zweer je, eenig-liefste, je zult van je hefde nooit berouw hebben, maar altijd zahg-bhj zijn, dat je mij die hefde hebt wülen geven. En dat je je niet in jezelf terug-trekt, maar ronduit durft zeggen, wat je voelt, daar hoef je je niet een beetje over te bedenken, want daardoor juist rijs je in mijn oogen tot nog een hoogere en mooiere dan je d was. Jouw temperament is niet hedemad Hoüandsch, en dat is het mijne evenmin. Ik heb van de Hollanders aüeen de standvastigheid en het consequente doorgaan naar het eensgestelde dod. En mijn doel ben jij, het onafschddehjk, dtijd-durend samenzijn met jou. Ik mag dat zeggen, ik durf dat zeggen, omdat jij mij er heerhjk genadig verlof toe geeft. Ik zweer je, - en ik zweer nu niet, om mijzelf te binden, of om jou een overtuiging te geven, want, buiten eeden om, zou ik even goed gebonden zijn, en je hebt die overtuiging, hoop üc, toch d kunnen krijgen uit dies wat je van me gemerkt hebt, - neen, üc zweer je, omdat mijn ad er mij toe DERDE PERIODE 287 drijft, zonder dat ik precies weet waarom, - ik zweer je, dat onze wegen in de toekomst altijd tezamen zullen gaan, dat je alles van mij kunt verlangen, dat je in alles op mij kunt rekenen, dat ik je altijd en overal pleizier zal doen eindeloos, je helpen zonder ophouden en sterken met mijn heele Zijn; dat ik met je lachen zal en schertsen; ernstig met je en vóór je zijn; dat ik voor je zorgen en je oppassen en bij je waken zal, als je ooit ziek mocht worden; dat ik je zal opbeuren en troosten, als je weemoedig mocht wezen, en dat de goedheid, die ik weet, dat in mij is, in de eerste plaats allemaal voor jou zal zijn. Voel je nu, Liefste, dat ik je liefheb, en dat je me sterkt en me steunt en gelukkig maakt? En dat de beloften, die ik je doe, met de lyrische opwinding van een oogenblik zijn, maar de gewetene overtuiging van een ernstig mensch? Je zegt, - en ik trilde van geluk, toen ik 't las, - dat je naar mij verlangt, maar je kunt toch met zóó naar mij verlangen, als ik naar jou. Waarachtig! ik overdrijf niet, maar dat voel je, hoop ik wel uit den toon van mijn brieven, - waarachtig, zeg ik, ik smacht naar je, ik smacht er naar, om voor je neer te liggen op mijn knieën, terwijl je op een stoel zit, en dan je eene hand op mijn hoofd te voelen en de andere zacht en innig aan mijn lippen te drukken en te roepen terwijl je oogen naar beneden mij aanzien, waar ik lig: Jeanne jou en jou-alleen heb ik lief, onveranderlijk, onuitbluschbaar, en dat zal zoo blijven zonder vermindering, tot aan het eind van mijn leven, en als er onsterflijkheid is, ook nog in het leven hiernamaals door alle eeuwigheden heen! O, ik wou dat ik voor je neerlag en dat je dan een schoen en een kous uittrok, want die twee dingen ben jij toch eigenlijk niet, en dat je mij dan zachtjes streek met je bloote voetje langs mijn wangen en mijn voorhoofd en mijn oogen en mijn neus en mijn mond, als met een innige hefkoozing, en dat je daardoor in jezelf het gevoel kreeg dat je bent mijn rechtmatige vorstin. Want je bént mijn vorstin en ik ben, o, zoo gelukkig dat ik nu nmn vorstin toch eindelijk gevonden heb, die niet enkel'mijn vorstin is door haar oogen of haar mond of haar haren of iets anders hchamehjks, ofschoon zij toch daardoor ook mijn vorstin is maar een vorstin, die voor altijd mijn vorstin is, ook door haar ziel. Want je ziel heb ik hef, onuitsprekehjk-innig, maar omdat ik hef heb je prachtige ziek daarom, Jeanne, heb ik ook je heve lichaam hef. Je weet wel, Jeanne, hef, toen je een middag bij mij op de kamer zat, en ik mijn zachte hand, langs je open hals heen, op je rug durfde DERDE PERIODE 29J Ik dank je, Lief, voor je heerlijk-mooie en heve vers, waar ik o, 200 innig-bhj mee ben. Ik 2ag het dadehjk, bij het openvouwen van je brief en las het 't eerst, 't Is, 2ooals je er boven schreef: nr. 83 En nu mijn Heve, allerliefste Lief, als ik de2en brief nu niet eindig' dan krijg je hem morgen niet meer met de eerste post, en krijg ik er dus 2ooveel te later antwoord op. Dag, heve, goede, beste! Ach toe, je schrijft me gauw, hè, Lief? Altijd jouw eigen Jeanne * * O, Lief, wat heb je me goddehjk-gelukkig gemaakt met je brief, waarin je me over mijn ver2en schrijft. En dat je 't 200 hebt gezegd dat ik met twijfelen kan, of je hebt 't gemeend, en 't niet aheen uit liefheid gedaan. Ik dank je, Lief, dat je 't hebt willen 2eggen, want ik ben er zoo heerhjk, 200 verrukkehjk-bhj door geworden. Ik vind het zoo eenig-2ahg, dat je door mijn werk tenminste niet wordt teleurgesteld, - en je begrijpt wel, Lief, dat je woorden van appreciatie me kracht en durf geven om door te gaan, nu ik weet, dat al mijn denken en werken toch niet voor mVi-s ïr 0*™**!+ c\ Lief, ik kan je niet 2eggen, hoe ontzettend-dankbaar ik je ben, dat je 200 tegen me hebt wülen spreken. Want, Lief, dat 2eg ik niet omdat jij als criticus het hoogste staat, en jouw lof mij dus het meest van aUen verheugen moet, - maar omdat jij bent de man, dien ik liefheb, méér dan ik houd van me2elf, en in wiens oogen ik dus, het liefst van al, wat waarde hebben wÜ. Begrijp ie me Lief? heve, heve, aUerliefste Lief? " Gisteravond schreef üc je een brief, waarin weer een staaltje van mijn hinderlijke subtiliteit. Arme Lief! Ach, je 2al 't, vrees ik, nog wel eens meer van me merken, dat, waar-een-ander-niet-'over- j 1 ~2°U' ^ hevig schokt en plotseling weer down en neergedrukt en eüendig maakt. Maar misschien 2al ik lang2amerhand die overgevoeligheid verhe2en, als jij me, Lief, wat je me eens hebt beloofd, nooit aan me2elf overlaat, me heelemaal aan me2elf onttrekt, en me belet, aldoor aheen aan mezelf te denken. O, geloof me, Lief, als je dat doet, dan zal ik ook 2ooveel aangenamer 2ijn voor jou, en véél meer waard, dat je van me houdt! Ik ben nieuwsgierig, hoe je Walden vindt. En ook, hoe ik 't er bij Veenstra afbrengen 2al. Ik denk wel van goed, omdat ik meestal mijn 296 LIEFDESBRIEVEN wil weet door te zetten, wanneer ik dien eenmaal ergens op heb gesteld. Je hebt mij 2ooveel pleizier gedaan met je ge2egde: Je uiterhjk 2ou mij heel weinig kunnen schelen, als je een ander innerlijk had. Zie je, dat vind ik goddehjk. Want, nietwaar, Lief, onze lichamen yy» toch maar de toevallige dragers van onze zielen, en nu moet ik nog even doorgaan op het thema, waar ik het gisteren ook over had. Ik geloof, dat voor onze ijle 2ielen de stoffelijkheid onzer lichamen het groote beletsel is, om tot een volkomen vereeniging van ziel met ziel te geraken, en dat daarom op de^e aarde een ideale zielsverbintenis een onmogelijkheid is. Je zei eens: Als ik je ziel gewaar kon worden. Maar die wordt je gewaar door mijn woorden, door mijn onbewuste daden, door mijn gedachten, die ik je vertel. En ik geloof volstrekt niet, dat kussen enz. een uiting van een ?/*/rdrang is, maar uitsluitend de uiting van een lichaamsèrmg. En dat geloof ik, omdat zij, die weinig ontwikkelde zielen hebben, de zielszieken en de laanlczinnigen zelfs, dien aandrang even goed ondervinden. Ik herinner me een romannetje: „Chair", van Eugène Montfort, waarin twee geliefden in een extatisch moment elkander toeroepen: „Mais approches donc, approches! Ah, pourquoi n'approches-tu pas!" Maar de lichamen beletten, zonder dat zij de reden begrijpen, de zielenadering. Ik denk, dat dit voor oppervlakkige menschen nogal belachelijk klinkt, maar ik geloof, dat het in waarheid, aUesbehalve belachelijk is. Zoo is er ook een sonnet van Hélène Swarth, dat ik hier bijschrijven zal, omdat het precies mijn gedachten weergeeft. Lief, zeg me nu eens, of je vindt, dat ik ongenietbaar-zwaar ben door zoo te redeneeren, of heb ik een beetje gelijk? Of vind je 't vervelend, om er nog meer over te spreken, Lief? Ik dank je nog eens heel innig en hartelijk, Lief, voor al de moeite, die je zoo aherhefst en vriendelijk voor me neemt, wat mijn verzen betreft. Ik ben er je zoo onuitsprekelijk dankbaar voor. Ontvang in gedachten een innig-erkentehjken zoen van haar, die is en tot in eindelooze tijden blijven zal jouw eigen Jeanne Wanneer een ziel met ingespannen krachten, Gedreven door geheime svmpathie, Streeft naar een ziel, die haar bernint, en die Reeds jaren lang op haar is bhjven wachten, DERDE PERIODE 297 Wanneer hun lot, beslist door hooger machten, Hen samen brengt en smelt in harmonie, En: 'kHeb u Her!" weerklinkt als melodie, Dan wordt het al één lijden en één smachten. Vereenigd zijn! - De stof houdt hen gescheiden. Vereenigd 2ijn! - OnmoogHjk! Tusschen beiden Verheft 2ich wreed een eeuwge hinderpaal. O, 't ware zoet, daar men 't geluk moet derven, Jong, hand in hand, en hart aan hart te sterven, Getroffen door eenzelfden bHksemstraal!... Hélène Swarth. (Uit: „Eenzame Bloemen".) * ■* Bussum, 27 Juni '99 Liefste, Zooeven met de avondpost kreeg ik Walden. Ik haast mij daarom je nog even te schrijven. Het boek heeft twintig en een lialf vel druks en de bladzijden 2ijn, door het formaat, wel kleiner dan die van de N. G. maar er staat toch niet minder op, ongeveer evenveel regels op een bladzij en ongeveer evenveel letters op een regel. Ik zou dus zeggen 10 gld. per vel, dat maakt ongeveer / 200,—. Maar de mogelijkheid bestaat altijd, dat Veenstra uit zichzelf iets meer komt te bieden. Misschien kan je hem eerst laten uitpakken en zien waartoe hij komt. Ik ben wel bang, dat je in handelszaakjes geen erg boüeboosje bent, evenmin als ik. Maar je bent een vrouw, en vrouwen zijn dikwijls, als ze een bepaald doel op het oog hebben, raktiscner dan een man, vooral dan een utopist, zooals ik meestal en. Denk maar eens aan het riimnie: — —f rJ~. Eén vrouw is duizend mannen té erg: O, eeuwige eer van Reygersbergh! Maar zorg, dat je tenniinste eerst de Inleiding een beetje leest, en het boekje even doorkijkt. Want anders zou Veenstra 't misschien een beetje vreemd vinden, als je er héélemaal niets van wist. 298 LIEFDESBRIEVEN Dus, Lief, ƒ 200 moet je, dunkt me, vragen, en wil Veenstra méér geven, zooveel te beter voor jou. De 200 gld. die jij mij dan voorschiet, krijg je terug, zooals je weet, als Versluys dien tweeden druk laat verschijnen. Zie hem dus eerst eens uit te hooren; zijn zijn offertes nu verschrikkelijk laag, dan %ou je 150 gld. kunnen accepteeren, want dat bedrag zal ik minstens noodig hebben. Ik moet natuurlijk rekenen ie op mijn verhuiskosten van Bussum naar den Haag voor mijn heelen inboedel; 2e. wat nieuwe kleeren en wat onderkleeren. Want in den Haag moet ik een klein beetje meer mijn „fatsoen" ophouden. Lach nu niet, Lief! Je weet heusch wel van me, dat ik geen aanleg heb om een dandy te worden. Bs wou aheen een klein beetje meer correct worden dan ik ben. Dat drukt dan een beetje de „belangstellende" praatjes den kop in. Nu, Schat, ik ben benieuwd, wat Veenstra zal zeggen. Ik ga dezen nu wegbrengen. Ik zie je trouw aan en leg zacht mijn rechterhand om je heve hoofd heen. Met een stillen zoen op de bloem, die je mond heet, jouw eigen Willem, die o, zoo dankbaar is! Bussum, Parkzicht 27 Juni '99 O, Lief, wat ben ik bhj, dat eindelijk dat boekje gekomen is. Ik ga er morgen eens wat in lezen. Ik wou zoo graag tegen den winter voor goed in den Haag zijn. O, als daar mogelijkheid op bestond! Want ik vrees, dat het boek grooter van omvang is, dan men zoo oppervlakkig zeggen zou. Enfin, ik laat alles aan je over, Lief, in opperste dankbaarheid. Over de voorwaarden heb ik je in den vooravond al geschreven, dus dien brief heb je nu al. Ik heb ze natuurhjk zoo laag mogehjk gesteld, want ik weet niet, hoe Veenstra in die dingen is, en ik wou niet graag dit bruggetje, om voor goed bij jou te komen, mis-loopen. Je moet mij met uitlachen om wat ik schreef over die kleeren. Ik ben nooit een swell (dit woord spel ik zeker niet goed, maar DERDE PERIODE 299 ik heb het nooit geschreven gezien) geweest. Maar ik was altijd zoo'n verschrikkehjke slodderfoks, en nu vind ik het 200 onaangenaam voor jou, als daar geen verandering in komt bij mij. Ik heb nog nooit langer dan veertien dagen er eenigszins correct uit kunnen zien, want dan zat alles weer in de war. Daar moet ik nu een beetje meer op gaan letten in den Haag bij mij2elf. 't Zal me wel niet heelemaal lukken op den duur, maar een klein beetje kan ik er toch voor gaan 2orgen. Dat is vooral voor jou pleizieriger. Het is nu over half een 's nachts, maar ik schrijf toch nog maar even door. In de N. G. van Juli komt een stuk van Adriaan van Oordt, den schrijver van Irmenlo. Het heet: Een Pleiziervaart, en 't zal me benieuwen, wat je er van zegt. Willem van Meurs en familie gaan naar Laren verhuizen. Ik geloof, dat je de meeste verzen, die in die 2 schriften zijn, met het grootste recht kunt pubhceeren. Ik ben zoo innig bhj met je geregelde brieven: je blijft daardoor voortdurend voor mij een levend wezen en geen ding van mijn gedachten aheen. Ik denk nü bijv. weer, zooals altijd 's avonds aan den brief van je, die morgen-ochtend komt, en denk: Wat zal er in staan? Wat voor nieuws? wat voor aardigs? Ik leef in gedachten altijd met je mee. Nu, heve snoes, 't is één uur, en ik moet eindigen. Maar even wil ik je nog wat grappigs vertellen. Vandaag is hier uit huis een mevrouw vertrokken, van 74 jaar. Die zat aldoor op haar kamer halve fleschjes bier te drinken, zoodat, toen ze weg was, er een heel regiment leege beugelfleschjes uit haar kast te voorschijn is gekomen. Maar nu ga ik naar bed. Jij slaapt zeker nu al. Daarom zeg ik je heel zachtjes, want anders word je wakker: Goeden nacht, goeden nacht, eenig lief! Jouw eigen Willem Lieve, heve, goede, beste, Ik ben zoo bhj nu te weten, dat je Walden ontvangen hebt. Ik zal vanavond laten vragen, of Veenstra me morgen ontvangen kan, en je dan dadelijk de resultaten melden. Ja, ik geloof ook, dat het boek eigenlijk grooter is, dan het zoo oppervlakkig hjkt, omdat de letter zoo Sein is. Maar ik denk 300 LIEFDESBRIEVEN toch in géén geval, dat Veenstra er meer dan / 200,— voor geven wil, omdat vertaalwerk altijd zoo laag mogelijk wordt gehonoreerd, maar ik zal toch al mijn best doen, dat 't in elk geval met minder is. Als hij 't nu maar neemt, dan zijn we al een heel eind ver. Maar aan mijn wdbespraaktheid zal 't niet liggen, vertrouw daar maar Op, Lief. Willem, ik ben bang, dat je me in dien brief van gisteren een beetje onaangenaam-ldebgeestig hebt gevonden. Maar, ach, toe, Lief! vergeef't me maar weer. Want ik begrijp nu wel, dat je er natuurlijk niets mee hadt bedoeld, en 't was veel beter geweest, als ik er met dadelijk op terug-geschreven had, maar eerst mijn gedachten tot bedaren nad laten komen. Maar zoo ben ik nu: van alles wil ik altijd dadelijk een verklaring hebben, 't Heeft je toch niet gehinderd, Allerliefste? Ach, Lief, ik vind het eigenlijk zoo aandoenlijk lief, als je zoo over je kleeren spreekt. Want je doet het voor mij, dat weet ik heel goed, en je zou er je waarschijnlijk niet eens aan storen, als ik zei, dat het niet noodig was. Je bent zoo verschrikkelijk, je-zelfvergetend goed! Ik sluit dezen nu maar, ik schrijf vanavond waarschijnlijk toch wel weer. Dag eenig-lieve, goede! Een hartelijken zoen van jouw meisje Jeanne Bussum, Parkzicht 28 Juni '99 Liefste, Zooeven heb ik mijn brief van vannacht naar de post gebracht, en haast mij nu, om je nog even na te schrijven over één ding in je brief van vanmorgen. Lief, neem me niet kwalijk, maar je hebt mijn brief een beetje oppervlakkig gelezen, bent toen op je eigen gedachten doorgegaan, en hebt heel iets anders begrepen dan ik geschreven had, dan er staat. Jouw brief, waar de mijne een antwoord op was, was ideaal-onbaatzuchtig-zich-gevend. Nu schrijf ik daarop terug: Als ik ooit anders voor jou mocht gaan voelen, dan jij hier voor mij doet etc. Met dat „anders" bedoel ik dus niets, kan ik onmogelijk iets verders mee bedoelen, dan: „niet zoo onbaatzucbrig-ideaal-zich gevend". En nu ben jij daar dadelijk met je DERDE PERIODE 301 fantasie van gaan maken: je minder liefhebbend, je heelemaal niet liefhebbend. Maar, heve Schat, lees dan toch eens precies, wat ik geschreven heb, dat heb ik heelemaal niet geschreven en ook niet bedoeld en er zelfs niet aan gedacht. Ik heb toch niet geschreven: als ik ooit niet meer van je mocht houden, of iets dergelijks: ik heb aheen geschreven, precies zooals ik bedoelde: „als ik ooit eens (niet-zoo-mezelf-wegcijterend) mocht gaan voelen voor jou, als jij 't hier voor mij doet". Hoor eens, Lief, ik ben er een beetje triest door, want het bewijst, dat ik je nóg niet voelbaar heb kunnen maken, hoeveel ik van je houd. Want als je mijn lief de-voor-je heelemaal als een feitelijkheid voelde, dan zou je niet er toe kunnen gekomen zijn, om zoo'n, absoluut door geen enkel mijner woorden m dien brief gerechtvaardigden uitleg te geven, aan wat ik daar schreef. En bedenk dan ook eens, Lief! ik heb in de drie weken, dat je weg bent, minstens drie brieven per dag geschreven, dat zijn er dus over de 60, waarvan de meeste van 4 zijdjes en enkele nog meer. Dat zijn dus geen bestudeerde stijl-oefeiiingen, ik schrijf mijn brieven spontaan-weg zóó maar op. Maar nu moet je niet gaan denken, dat ik boos ben op je; ik ben aheen maar een beetje verdrietig, omdat ik zoo'n medelijden met je heb. Jij ziet altijd en overal het donkere waar het niet is. Denk nu niet, dat ik je daarom een greintje minder sympathiek zou vinden, want ik ben zelf ook eenigszins zoo. Maar als ik nu in den Haag woonde, dan zouden zulke dingen nooit kunnen voorkomen, want in de conversatie begrijp je elkaar ook wel eens niet, maar dan kan je 't dadelijk uitleggen. Als ik nu in den Haag was, dan zou ik zacht je in mijn armen nemen en je teer langs je wangen streelen en zeggen, dat mijn totale gevoel voor jou altijd goed en hef is geweest, en dit ook altijd zal blijven, omdat ik je hefheb absoluut. Het is nu elf uur 's morgens, ik ga dezen nu weer weg-brengen vóór de koffie; misschien krijg je hem tegelijk met den vorige, maar in alle gevallen vandaag. Met een innigen kus van toewijding geheel en al jouw eigen Wülem 302 LIEFDESBRIEVEN Bussum, 28 Juni '99 Beste Lief, Ik was eerst een beetje bang om weer 200 onbestudeerd te gaan schrijven, als ik altijd tegen je doe. Maar och, ik begrijp het nu wel: je hebt het zelf wel eens geschreven: ik begin lang2amerhand weer voor je te worden, door het niet-bij-je-2ijn, een ding van je verbedding, en geen levend, geen werkelijk mensch. Want anders had je toch wd, Lief! toen je 2oo'n indruk, ds je schreef, kreeg van dien volzin, - je plotseling bedacht en moeten voelen: Neen, dat kan Willem zóó niet bedoden, ds ik het nu opvat. Laat ik het daarom nog eens overlezen en predes nagaan, wat hij eigenlijk zegt. Want wat jij daar uit mijn woorden hadde, wat jij er in zoekt, dat zou immers lijnrecht indruischen tegen d mijn andere gezegden en verzekeringen? En wat zou ik dan, eigenlijk gezegd, een lammeling moeten rijn ds ik nu d, of ooit, in mijn gedachten kon krijgen het vermoeden, dat mijn liefde voor jou eens ophouden zou, en ds ik dan bovendien nog jou voor oogen ging houden, dat die mogelijkheid altijd bleef bestaan! Laat ik het je daarom eens voor goed zeggen, liefste Jeanne, en gdoof ook van me, dat ik predes weet, wat ik zeg, en dat ik het diep-ernstig meen: Uk heb je lief, dat weet je nu, geloof ik, wd. Maar ik heb je niet lief voor een paar oogènblikken; mijn liefde voor jou is geen gril, geen toevallige opwelling, die morgen weer weg kan zijn: neen, ik heb je lief, nü en morgen en overmorgen en zoo alk verdere dagen van de toekomst door, met dezelfde passie en dezelfde teerhdd en dezelfde sympathie, met hetzelfde verlangen en streven en handelen, om goed voor je te zijn, en aardig en opbeurend en geluk-gevend en gezellig, met dezelfde blijdschap, als ik je een zoen mag geven, en denzelfden aandrang om gevoeligverstandig met je te praten, om je te helpen, als je hulp noodig hebt, om je raad te geven, ds je dien zelf niet weet, om met je te lachen en je te amuseeren, om dtijd zacht jegens jou te zijn, maar sterk óók ten behoeve van jou, om je pleizier te geven en behagelijkhdd, werkkracht en lust in allerld dingen, - kortom, om je leven te maken tot een heel ander leven, dan het tot nü is geweest. En houd d deze verzekeringen van me nu niet voor een opgewonden, zelfopofferende bui! Want ik ken je nu genoeg, om van je te weten, dat jij ook mijn leven kunt en wilt maken tot een ver- DERDE PERIODE 303 werkhjkt paradijs-op-aard. Ben je nu een beetje gerustgesteld, lieve Schat? Dit is mijn derde brief, dien ik vandaag verzend. Den eerste ervan schreef ik vannacht, den tweede vanmorgen vóór de koffie. Vanavond schrijf ik weer, voor morgenochtend. Ik bedoel daarmee: ik breng dien brief dan ook vanavond nog op de post, zoodat je hem morgenochtend krijgt. Ben je nu heelemaal gerustgesteld, Lief? nu je precies de volle waarheid hebt gehoord? Waarachtig, Liefste, ik smacht naar je tegenwoordigheid. In Walden heb ik al wat gelezen. Teeder kust je met smeekende oogen jouw eigen-jongetje-voor-altijd Willem O Allerliefste, ik moet je iets dwaas' vertellen. Ik was door je brief van vanmorgen over dat misverstand inwendig hevig-geemotionneerd geworden. Ik heb je toen twee brieven geschreven, ben tweemaal heen en weer naar de post geloopen, en toen ten slotte voor goed thuis-gekomen, zat ik in mijn stoel, dien je kent en waar jij altijd in zat, ook toen ik je vroeg, en hoewel mijn gezicht onbewegeHjk-strak stond (ik bedwing mijzelf altijd, ook als ik alleen ben) hoorde ik het binnen in mij klagen en jammeren, dat ik verkeerd begrepen was, terwijl ik toch heelemaal niets miszegd had, en ik dacht aan jou, en voelde me zoo ellendig, dat je nu misschien verdriet hadt en ik met bij je was, om je met de stukken in de hand alles op te helderen en uit te leggen. Ik ging toen plotseling op mijn bed liggen, boven op de bruine sprei, die het bed zelf bedekt, en viel kort daarop (wat mij nooit anders gebeurt, want ik kan overdag nooit slapen) mijn emotie aldoor met ijzeren hand bedwingend, in een droomenvollen slaap, die twee uur geduurd heeft. Ik ben nu wakker geworden en zit weer op nmn stoel, en voel mij ontzettend gevoelig, en verlangend naar jou! O, ik wou, dat je bij mij was! Dan zou ik je Heve handje nemen en het met kussen bedekken, terwijl ik je dikwijls aanzag, teeder maar een beetje droevig, en ik zou je vragen: Maar Jeanne, weet je t dan nog niet, voel je 't dan nog niet, dat ik je grenzenloos Hefheb, voor altijd en altijd? Zie eens, ik ben niet wat men noemt 3°4 LIEFDESBRIEVEN „gewoon-verliefd" op je, zoo'n ding, wat vele anderen wel hebben, én wat drie dagen of weken duurt. Want zoo'n verhefdheid komt niet in mij op, die strijdt absoluut met mijn eigenaardig temperament. Ik ben verliefd op jou, hartstochtelijk verliefd, zoo zelfs dat je mij zou mogen slaan als je er lust in hadt, en dan zou ik daardoor alleen maar droevig gaan kijken, - maar die verliefdheid van mij is geen oppervlakkig, uiterlijk gevoel, maar komt voort mt mijn feestehjke Hefde voor jou, die een mengeling is van bewondering en teederheid en vertrouwen, opperst vertrouwen, en rmj-aan-jeweg-gevende innigheid! O, Jeanne, ik aanbid je waarachtig! ik smacht naar je, ik hoop op je, ik verlang naar je ontzettend-sterk en eindeloos-diep. Ik haal mij aldoor je gezicht voor den geest, en word dan inwendig dol van geluk, omdat je mij toegestaan hebt te denken, dat dat gezicht niet aheen van jou is maar ook van mu, dat ik het altijd zal mogen aanzien, en het van tijd tot tijd een kus geven en er al je wenschen in lezen om die te vervullen. O, ik weet zoo diep in mijzelf en dat vind ik zoo hemelsch: jouw gezicht zal mij altijd vriendelijk en goed en met genegenheid aanzien, omdat ik weet, dat ik niets heb tot in de diepste diepte van rruin ziel, waar je je van af zou moeten wenden of waardoor je zou kunnen verkoelen. Jeanne, laat ik mij toch heelemaal uitspreken: ik ben waarachtig jouw eigendom, geheel-en-al en voor-altijd, met aües wat ik heb, wat ik ben, wat ik kan krijgen of zal worden in de toekomst. Geloof je nu, Jeanne, geloof je 't nu, weet je t nu, dat Ut je Hef heb, en dat dit altijd zoo zal bhjven en nooit-m-der-eeuwigheid veranderen zal? jpjj . wr... Geheel en al jouw eigen Willem * * O Liefste, goede, Heve Liefste, die je bent! Ja, je hebt gelijk, volkomen, volkomen gelijk, ik had dat niet moeten denken van je, en je er tenminste niet dadelijk over schrijven. Ja, ik zie mijn ongelijk heelemaal in, en ik kan niets anders doen, Lief, dan dat nedeng en met diep-gevoelden spijt erkennen. Ik weet wel, je hebt hier met veel aan, want je bent toch al triest en naar geworden door mij, maar, ach, toe, Heve Lief, ik kan 't heusch niet helpen, dat ik zoo impressionabel en ahes-donker-inziende ben. Geloof je met, zeg, Willem, Liefste, dat ik daardoor véél minder pleizier van aües DERDE PERIODE 3°5 heb, dan ik er eigenlijk van had kunnen hebben? En dat ik daardoor ook nooit zoo gelukkig ben, als de omstandigheden me toelaten te zijn? En daarom vind ik 't zoo goddelijk-lief van je, dat je er niet met boosheid tegen ingaat, maar medelijden met me hebt, want dat bewijst, dat je me begrijpt, en er me langzaam over heen helpen wilt. Het is een gebrek in me, een onvolkomenheid, ik heb 't je, geloof ik, al meer gezegd, en wat het ergste is, niet alleen hinderlijk voor mij zelf-alleen, maar bijna even erg voor anderen. Arme, arme Lief! Je bent zoo verschrikkelijk, ontzettend, onuitsprekelijk goed voor me, en ik vergeld je zóó! Ik hoef 't natuurlijk heelemaal niet te zeggen, dat ik niet zoo was met een opzettelijke bedoeling, want, Lief, ik denk, dat ik zelf nog veel verdrietiger dan jij ben geweest, maar heusch, 't spijt me toch zoo, omdat je 't zoo goed en lief be^ doelde en ik 't als 't tegenovergestelde opnam. Ach, wat ben je toch eenig goed, wat ben je vreesehjk hef en goed, om me zoo terug te schrijven; ik dank je, ik dank je, heel innig en diep ervoor. Voel nu mijn armen heel vast om je hals en mijn zoenen van warme dankbaarheid op je heele gezicht, - want o, ik houd zoo van je, ik houd zoo van je, en ik ben je zoo dankbaar, Lief, heve Lief! Voor altijd-en-altijd jouw eigen Jeanne Wat ben ik ontzettend-bhj geweest met je spoedbrief, dien ik vóór den eerste ontving. Ik heb toen gewacht, tot de post dien ook had gebracht, eer ik aan je begon te schrijven. O, Wülem, Wülem, wat ben je toch eindeloos goed en zacht en vriendelijk en geduldig en hef tegen me, altijd-maar-door! O, Lief! Lief! ik zal je tot in eindelooze tijden daar dankbaar voor zijn! * * Bussum, Parkzicht O, Lief, wat ben ik bhj met je brief. Lk hoop nu maar, dat het achteraf óók zoo bij je is, en dat je niet doorgegaan bent op je droefheid. Want waarachtig, je hebt dien zin van mij verkeerd opgevat, en er iets uit gehaald, wat er heelemaal niet in stond. Want geloof mij toch, mijn gevoel-voor-jou is onwrikbaar-constant. 306 LIEFDESBRIEVEN Want dat is geen oppervlakkige, uiterlijke opwmding, omdat je een aangenaam uiterlijk hebt. Ik hoor heelemaal niet tot de mannen, die gedurig naar de meisjes kijken om de een of andere uiterlijke bekoorüjkheid, en buitendien vind ik zulke mannen een beetje grof en idioot. Maar al zegt uiterlijke bekoorlijkheid op zichzelf genomen, mij niet bijzonder veel, toch ben ik er hedemaal niet ongevoelig voor. Als jij, Jeanne, bijv. uiterhjk, permitteer! een monster was, dan zou ik je onmogelijk kunnen hefnebben, en al had je ook hetzelfde innerlijk, dan zou ik toch slechts hartelijke toegenegenheid voor je kunnen voelen en niets meer. Maar nu: oprecht en bedaard gezegd, ik vind dat je mooi bent, niet omdat je uiterhjk overeen komt met het een of andere type van schoonheid, maar omdat ie alles in je gezicht mij aangenaam aandoet en 2e omdat ik er de expressie in voel van je innerlijk, van je ziel. En daarom verrukt je uiterhjk mij, daarom ben ik dol gelukkig, dat het altijd bij mij blijven en nooit als een vreemde tegenover mij zal gaan staan. En ik zou waarachtig niet graag hebben, dat je er eenigszins anders uitzag in vorm en expressie dan je doet. Ziezoo, nu is deze zaak van je uiterhjk voor goed tusschen ons afgehandeld, hoop ik. Beloof je me dat, Lief? Want kijk eens, het eenige, wat je zou kunnen doen, is de indrukken, die jijzelf van je gezicht krijgt, als je voor den spiegel staat, opstellen als de eenigware, de objectieve, en die mij dan opdringen om ze aan te nemen in plaats van mijn eigen indrukken. Maar ie kan iemand zijn eigen gezicht nooit zoo goed zien, als een ander dat doet; ten 2e heb ik, een beetje ruw gezegd, absoluut niets met jouw oordeel over je uiterhjk te maken, want ik bhjf toch altijd, wat er ook gebeurt, door mijn eigen oogen zien, en met mijn eigen appreciatie-vermogen het geziene beoordeelen. Dus ten slotte: ik vind, dat je bent, wat men gewoonlijk noemt „mooi". En daar ben ik heel bhj en dankbaar mee. Maar nu je innerlijk, Lief! Dat vind ik gewoon goddehjk. Want je bent heel gevoelig en toch niet aakhg-week; je bent wel sterk, maar toch niet hard, je bent verstandig, en toch niet nuchter, je hebt een flinken wil en bent toch niet dwingerig; je maakt je zelf niet heelemaal weg, en bent toch niet ijdel, je bent niet af keerig van pretmaken en lachen, en toch niet oppervlakkig-luchtig, je weet, wat levensweemoed is, maar gaat er toch niet altijd onder gebukt, je bent een heel bijzonder artiest, maar je gaat toch niet alles artistiekerig doen en laten en bespreken, zooals, ongelukkig, DERDE PERIODE 307 veel andere artiesten doen. Je bent, kortom, een mensch, wier verschillende kwaliteiten zich harmonisch verhouden en juist op de normale hoogte blijven. Ik heb dit allemaal nu uiteen-gezet, niet om je te vleien, want dat doe ik liever niet, en daar zou jij, geloof ik, ook niet van gediend zijn, neen, ik heb het je gezegd, om je een duidelijk begrip te geven, wat ik van je vind, en daardoor de overtuiging bij je op te wekken, dat mijn gevoel voor jou iets waarachtig-constants is, omdat het gerechtvaardigd is ook voor mijn begrijpende verstand. En nu, Lief, eindig ik maar weer, en blijf altijd geheel jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 29 Juni '99 Ja, Allerliefste, ik begin maar weer eens aan jou te schrijven. Heusch, lieve Lief, je moet mij nooit om vergeving vragen voor iets, wat je toevallig gedaan mocht hebben, en dat niet jjijzonder pleizierig voor mij was. Want ik voel het zoo goed: je doet die dingetjes nooit uit een opzettelijk-kwaden wil tegen mij, en zoodra je zelf inziet, dat je, door je hartstochtelijke natuur, iets te haastig beoordeeld hebt, sla je om, en bent weer hetzelfde vriendelijke Lief. Ik verzeker je, ik ben nog heelemaal-nooit ook maar eenigszins kwaad op je geweest, en heb zelfs geen onaangenaam gevoel tegen je gehad: ik werd alleen maar treurig, dat het nog met zoo goed tusschen ons ging, als het zou kunnen. Maar toch hield ik daaronderdoor altijd het geruste bewustzijn, dat ik volkomen-zuiver en -goed en -open tegenover je sta, en dat jij in je diepste diepte precies zoo bent jegens mij. Vandaag verkeer ik natuurlijk in een soort van inwendige spanning, hoe dat nu wel met Veenstra zal gaan. Uit een van je brieven hoorde ik, dat je vandaag waarschijnlijk zou gaan. Ik zal er dus maar niets meer over schrijven nu, want als je dezen ontvangt, is je bezoek hoogstwaarscWjnlijk al afgeloopen en heb ik misschien al bericht van je gehad. Wil ik nu eens heel intiem met je zijn en mijn diepste zielegedachten voor je blootleggen? Zie je, weet je wat ik zoo prettig vind van 308 LIEFDESBRIEVEN het geëngageerd zijn en van het trouwen natuurlijk ook? Wat ik het eigenhjk-prettige er van vind? Luister eens; de menschen op de wereld zijn allen individuën, eenlingen, wereldjes op zichzelf, die tot zichzelf beperkt zijn en in zichzelf opgesloten, die allemaal onderling wel soms goed voor elkander zijn, maar toch veel vaker kwaad, en in de allermeeste gevallen geheel onverschillig en neutraal bij elkander staan. Maar als nu twee individuën elkander lief krijgen: ik bedoel niet met een uiterlijke, oppervlakkige zinnenliefde, die niet tegelijk iets anders is, deze blijft toch op den duur heelemaal niet bestaan, neen, als twee individuën elkander lief krijgen, omdat hun geestelijk Zijn zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken gevoelt, zooals dat van mij naar jou het geval is, en zooals ik hoop, en waag aan te nemen, ook wel van jou naar mij zal zijn, dan komt er een heerlijke en beiden gelukkig makende harmonie, de scherpe en harde en hoekige kanten, die ieder wezen tusschenbeiden heeft, worden en blijven zacht en willig tegen elkander van weerskanten, hun atmosferen, om zoo te spreken, vloeien ineen en worden tot één enkele atmosfeer om hen Beiden, waarin zij, samen zich voortbewegend en elkander dikwijls in de oogen ziend, veel aangenamer zich voelen en veel kalmer en blijder en voorzien van meer rustige kracht om hun werk te doen, dan zij hadden, toen ieder apart nog stond. Kan je daar niet een beetje inkomen, Lief? Of heb je daar zelf, met half bewustzijn, ook misschien wel eens zoo over gedacht? Zie, Lief, ik wou je zoo graag wat innerlijke gerustheid geven, en daarom spreek ik zoo tegen je uit, wat ik inwendig voel en voor zeker houd. Want ik ken je genoeg om te weten, dat je een gevoeHgserieuse vrouw bent, en dat je dus niet mijn diepste gedachten, die ik mij nu bewust maak, schertsend zult gaan uitlachen of ze houden voor een spel van mijn fantasie. En merk je nu niet, Lief, dat mijn gevoel voor jou heel iets anders is en veel meer dan een oppervlakkige verliefdheid of zoo iets? En voel je nu niet, Lief, dat ik inwendig geen kwaad mensch ben, al heb ik mij in verzen van jaren geleden, als antwoord op spot en wreedheid in 't private leven wel eens bitter en scherp tegen anderen geuit? En buitendien, ik heb je lief, zooals ik nog nooit iemand heb kunnen Hef hebben, zooals ik zelf niet wist, met mijn bewustzijn, dat ik Hefde in mij had. Die hooge en zuivere Hefde heb jij bij mij weten op te wekken, en het kan je nu toch wel een vreugd en een voldoening en een DERDE PERIODE 309 tevredene blijdschap met jezelf zijn, dat jij dat gevoel in mij hebt wakker gemaakt, dat ik nog nooit voor iemand gehad heb, dat ik maar half-bewust vermoedde, dat wel eens in mij zou kunnen ontstaan. Nu, eenig-lieve, zacht zoent je je hefhebbende Willem * * O, Wülem, Wülem, als ik zoo al die heve brieven van je lees, waarin je aldoor zoo goed en zacht en vriendelijk en geduldig blijft, terwijl ik dat heelemaal met verdiende voor mijn dwaze aansteüerij, o, dan voel ik 't zoo als een onbetwistbare zekerheid, hoe diep-goed je inwendig bent. Wülem, lieve WÜlem, ik vraag je nog eens, met innig en oprecht gemeend berouw, of je er nu niet langer aan denken wü, dat ik een gedachte van mijzelf toeschreef aan jou, en veel te haastig was in het opheldering vragen, zoodat ik jou iets vroeg, wat ik best zelf had kunnen weten. En of je er nu, alsjebeheft, niet meer boos of bedroefd om wü zijn, want o, je kan niet weten, hoe verschrikkehjk 't me spijt. Ik zie volkomen in, dat je met dat gezegde niet kon bedoeld nebben, wat ik er van maakte, en vraag je nog eens, heel vriendelijk en dringend, of je mij mijn oppervlakkigheid vergeven wü. Wülem, goede, Üeve, ach, toe, vergeet je 't nu weer? Het was afschuwehjk-leehjk van me, zoo iets van jou te denken, die nooit, nooit iets gezegd hebt of gedaan, om die gedachte te rechtvaardigen, en ik heb er een vreesehjk verdriet van, dat 't ook maar één seconde in mijn hoofd is kunnen komen, - Lief, geloof je dat van me? En dit moet ik je ook nog zeggen, misschien heb je 't zelf ook wel eens van me gemerkt, dat ik wèl plotselmg-heftig met iets voor den dag kan komen, maar mij toch ook laat overtuigen, en nooit wrokkend-wantrouwig op mijn eigen gedachten door bhjf gaan. Heusch, Lief, dat is iets, wat ik nooit doe, en waar ik gruwelijk het land aan heb: boudeeren. Ik geloof wel, dat ik dikwijls iets ver* keerd opvat, en ergens soms wel eens een andere bedóehng aan geef dan de oorspronkelijke, maar ik ben toch niet stokstijf en doorahes-heen vasthoudend aan mijn eigen meening, maar heusch wel vatbaar voor het oordeel van een ander, en dan redelijk genoeg om mijn ongehjk te erkennen. 310 LIEFDESBRIEVEN Zeg, Lief, zeg me eens, vind je 't niet beter, als ik eens iets niet begrijp, dat ik t rond-uit aan je vraag, dan dat ik het, aldoor-erover-denkend en het dus langzamerhand in mijn verbeelding al erger makend dan het was, in mijzelf besloten houd? (Ik bedoel bier natuurlijk geen dingen mee, die mij na een nauwkeurige lezing of peinzen erover vanzelf helder zouden zijn geworden, zooals hier 't geval was, want dan is 't, zooals nü, een noodeloos jou en mijzelf verdrietig maken.) Liefste, Beste, toe, zeg me, is 't nu weer heelemaal goed? En zal je er dan niet verder om denken, Lief, dat ik je verdriet heb aangedaan? Ik zal heusch, heusch mijn best doen in 't vervolg niet meer zoo onaardig tegen je te zijn. Met een innigen zoen van berouw, belofte-tot-beterschap en vergeving-vragen jouw eigen, eigen Jeanne * ♦ Bussum, Parkzicht 29 Juni '99 Allerliefste, Zooeven ontving ik je telegram, dat „alles met Walden in orde is" en ik ben nu dolblij. Zoo'n telegram wordt in Bussum niet 200 heel gauw geëxpedieerd. 4.19 n.m. is het hier aangekomen en j.10 ontving ik het pas. Enfin, ik ben nu goddank mijn langsten tijd in Bussum geweest. Ik ben er zóó ontroerd-gelukkig van, dat alles 200 goed is gegaan, en dank je wel 2eer voor je snelle bericht. Weet je, wat voor een leuke ontdekking ik heb gedaan? Zooals je gezien zult hebben, rijn mijn twee laatste brieven geschreven op grooter formaat papier, waar dus meer óp kan, en toch komen ze vol, even gemakkelijk als die vroegere brieyen kleiner formaat, 2onder dat ik in het minste om stof verlegen 2it. Dat nu vind ik 200 prettig voor mijn eigen gevoel, en ik 2al maar aannemen, dat het voor fou óók prettig is. Plaag ik je nu misschien een beetje? Maar ik vind me 2elf 200 mal verwaand, als ik in vollen ernst ga zeggen, dat jij de grootere lengte van mijn brieven prettig 2al vinden. Maar voor mezelf voel ik natuurlijk heel goed, dat het niet anders kan zijn. DERDE PERIODE 311 Weet je, wat ik ook 200 heerlijk van je vind: dat je een positieven kant aan je hebt, 2ooals uit je succes met Veenstra nu weer blijkt. Je hebt niets van de vaagheid, waar 2ooveel andere vrouwen je wel een oogenbhk mee kunnen charmeeren, maar op den duur je toch vervelen gaan. Ik moet nu gaan eten, en wacht dan op de post van 8 uur, of er misschien een brief van je is. Maar ik denk, dat die over Veenstra pas morgenochtend kan arriveeren. In allen gevalle schrijf ik dan toch deze verder en breng hem vanavond nog op de post, 2oodat je hem morgenochtend krijgt. Zie2oo, hefste Schat, het eten is afgeloopen, en nu schrijf ik nog maar even door. Ik ben zóó verschrikkehjk bhj, want nu is de vaste grondslag gelegd, waarop kan worden voort-gebouwd, om mijn gaan naar den Haag tot een werkhjkheid te maken. Mijn definitief vertrek uit Bussum, mijn komen bij jou, hangt nu niet meer in de lucht als een wensch, neen, 't 2al een feit worden, dat aheen nog maar een kwestie is van tijd en van werk. God, hefste Jeanne, wat ben je toch een kranig meisje, dat je dat 200 netjes hebt klaargespeeld I Nu komt eigenlijk de tijd pas aan, dat wij, niet aheen in onze eigen gedachten en officieel voor de wereld, maar in werkhjkheid zullen 2ijn: geëngageerd. Want ons engagement is nu ook wel volkomen een. feit, maar toch tegelijkertijd een soort van abstract ding, en nu pas kan het en gaat het een werkhjkheid worden, die, dat beloof ik je plechtig, ons beiden gelukkig maakt. O, heve Lief, lach nu maar eens stil voor je heen, terwijl je aheen op je kamertje zit, en denk dan maar eens: „Nu „komt de mooie tijd pas aan; nu gaan al mijn 2orgen en kwellingen „als tevreden kinderen krijgertje spelen en touwtje springen, zichzelf vereetend in de vreugd van het spel. Want Wülem kan mij „nu m alles gaan helpen, en altijd 2al hij hef en ge2ellig voor mij „zijn. En ik krijg de vrije beschikking over al zijn boeken, want „alles wat hij heeft, hoort natuurhjk net zoo goed van mij, als van „hem. Och, en dan zal hij mij van tijd tot tijd wel een kus geven, „maar wat heb ik mij dat aan te trekken? Hij is toch niet iedereen,' „en ik weet zeker, dat het hem gelukkig maakt, als hij mij tusschen„beiden kussen mag, dus daar zal ik wel aan gewend raken, en „mets naars meer in zien op den duur. Jongens houden nu eenmaal 312 LIEFDESBRIEVEN „veel van zoenen, en wat steekt er ook eigenlijk voor kwaads in, „en ik weet ook zeker, dat hij nooit lust zal krijgen, om er een aan „een ander meisje te geven. O, wat zal dat een heerlijk leventje „zijnl" Hoe vind je nu deze alleenspraak, Jeanne, die ik ie zoo a 1'improviste liet houden? Kom, lieve kind, schat, engel, snoes! alles komt terecht. Want nu is het zeker, dat Willem in den Haag komt wonen, en dan heb je een uitstekende afvoerbuis voor al je zorgen en verdrieten, en je mag dan als op een klavier op me spelen, om er alle mogelijke mooie tonen aan te ondokken. O, Jeanne, hoe meer ik er met mijn gedachten in kom, dat mijn gaan wonen in den Haag nu een werkhjkheid kan worden, hoe opgewondener en voller ik diep inwendig word van vreugd. Ziezoo, het eerste velletje postpapier is vol; ik zal nu niet doorschrijven want de post kan nu dadelijk komen, en als er dan soms een brief van je is, dan ga ik door; anders stuur ik deze maar weg; dan krijg ik je brief morgenochtend zeker. Maar iets moet ik je toch nog zeggen. Lu mijn vorige heb ik geschreven, dat je zuiver, open etc. bent in je „diepste diepte". Nu ben ik een beetje beangst, dat je je daar weer een beetje beroerd over zult maken, en zeggen: Hè, vindt hij me dat dan aan de oppervlakte óók niet? Daarom schrijf ik je nu nog even na, dat ik me in der haast wat slordig heb uitgedrukt en dat ik bedoelde te zeggen „tot in je diepste diepte", Ben je nu weer gerust, goddelijk Lief? Ziezoo, nu wacht ik even op de post; het is 8 uur 's avonds, en hij zal dus wel dadelijk komen. De post is geweest, terwijl ik beneden zat thee te drinken. Hij bracht je brief? Och, goede, zachte, gevoelige Lief, trek je nu toch niets meer daar van aan! Ik zelf ben het al Tang vergeten en heb je vanmorgen juist geschreven, zooals het is, dat ik nog nooit iets onaangenaams over je heb gevoeld. Nu komt er ploteeling een vriend van me, Hol, (A. v. Breull uit de N. G.) Ik sluit dus maar tot morgen. Met hefde en dankbaarheid Jouw eigen Willem DERDE PERIODE 313 O, Willem, Liefste! Liefste! Wat ben ik hemelsch blij, dat ik je dat telegram heb kunnen sturen! O, ik juich letterlijk in mijzelf, dat alles zoo goed is gegaan! Vanavond schrijf ik je haarfijn alle details; nu dit maar even: dat Veenstra Walden heeft geaccepteerd op conditie van tweehonderd gulden honorarium; de betaling direct na ontvangst der copie van de vertaling. O, WUlem, Schat, eenig Lief! Heb üc nu geen prijsje verdiend? O, o, wat heeft 't een ontzaglijke moeite gekost, eer hij toestemde, zonder zelfs den inhoud van het boek te kennen. Want dat wou hij maar aldoor: het boek eerst lezen, of tenminste de verfcding, als die klaar was (het verzoek was eigenhjk heel billijk) maar üc dacht, dan kon hij het wel eens niet nemen, dus dat wou ik niet toestaan. En eindelijk, eindelijk, na eindelooze redenaties en argumentaties van mijn kant, heeft hij ja gezegd. Ik geloof niet, dat ik het je heb laten merken in mijn brief van vanmorgen, maar, o, Lief, ik was eigenhjk zoo vreeselijk zenuwachtig en zat in doodehjken angst, dat Veenstra eens weigeren zou. Ik heb daar maar niet over gesproken, want als ik niet zou zijn geslaagd, dan zou ik je dat toch pas hebben geschreven, als ik meteen met een ander plannetje voor den dag had kunnen komen. Maar als ik er aan dacht, dat ik wel eens onverrichter zake zou kunnen terugkomen, dan zette ik mijn tanden op elkaar, en zei in mijzelf: „Hij zal". En ik beb 't dan ook gedaan gekregen, dus tel ik de moeite niet meer. O, Lief, Lief, 't aüergoddehjkste vind ik toch, dat ik je nu eindelijk toch eens positief van dienst zal kunnen zijn! Met duizend zoenen jouw eigen Jeanne * # Bussum, Parkzicht 29 Juni '99 • Lieve Schat, Hol is nu weg; ik heb een paar uur met hem gewandeld door Bussum, langs allerlei achteraf paden en wegen, die Jij ook gedeeltelijk kent. De Koningslaan bijv. heelemaal tot het eind, waar hij 3H LIEFDESBRIEVEN links omslaat naar Parkzicht. Ik was daar niet meer geweest, sinds jij weg bent, en al wandelend langzaam met den gauw vermoeiden Hol, kwam de herinnering heel sterk bij mij boven aan allerlei heerlijke oogenblikken, die ik daar met jou heb doorgebracht. Vooral toen wij gingen langs de villa van Mevr. Bosmans, kwam de herinnering heel sterk bij mij op, hoe ik daar iederen avond den voortuin inliep en aanschelde, wachtend dan met opgewekte ziel in de blijde verwachting der zekerheid dat ik over een paar minuten jou zou zien. Die heerlijke tijd is nu wel voorbij, maar nu komt er nog een veel blijdere, Lief! O, dat goddelijk gevoel als ik in den Haag woon, dat ik je ieder oogenblik zal kunnen zien als ik wil, op ieder uur van eiken dag. Maar schrik nu daarom niet, Liefste! Je moet nu niet gaan denken, dat ik telkens zal gaan hangen met mijn heele gewicht aan de schel van nr. 14 Reinkenstraat! 't Zal misschien wel eens kunnen gebeuren, dat ik mijn verlangen naïef-weg volgend, onverwacht kom. Maar in 't algemeen is het toch beter en rustiger voor jou, dat we altijd afspreken, wanneer ik je mag zien. Als je maar altijd bedenkt, dat, hoe meer ik je mag zien, hoe hever het mij is. O, samen aan het strand en in de duinen te wandelen, niet zoo bij de hotels, maar wat verder-op, dat zal een hemelsche heerlijkheid zijn! Je hebt, geloof ik, een soort van vrees voor de zee; ik merkte dat, weet je wel, toen wij in April ook samen langs het strand liepen. Maar toen voelde je je ook nog een beetje vreemd met mij, en je plotseling engagement was je nog zoon ongewone positie. Maar m den Haag zal ik je wel hoe langer hoe bekender en vertrouwder gaan voorkomen, en dat zal je langzamerhand kracht geven, om, arm in arm met mij, den mysterieusen indruk van de zee op je onbewustheid te gaan voelen als een breedzacht-deinende sternming, waar je je gelukkig en gelaten aan overgeeft, en waar je, zoo lang je er bent, aangenaam-breed en -ruim op leeft. O, ik houd van de zee met een diepe, geheimzinnige adoratie, zooals de geloovigen, denk ik, moeten voelen voor hun god. In '88 heb ik een zomer doorgebracht aan het strand te Katwijk, en ik nam daar toen een zeebad iederen dag. Dat werkt zoo verschrikkehjk krachtgevend op je zenuwen en maakt je ten slotte een heel ander mensch. Daarna ben ik in Londen gaan wonen, vijf maanden lang, en toen was de indruk, dien de zee een half jaar vroeger op mij gemaakt had, nog zóó sterk, dat dat sonnet kwam, dat je wel zult kennen: De zee, de zee klotst voort, enz. DERDE PERIODE 3i5 Had ik je dat wel eens verteld van mijn wonen in Londen? In Brussel heb ik ook gewoond; drie maanden in '82 en negen maanden in '84 en '8j. Als ik aan dien tijd terugdenk, dan ligt er voor rnij iets magisch' in, duidelijker kan ik het niet zeggen. Ik heb er achtereenvolgens op verschillende kamers gewoond in de Rue Veydt, Rue Fayder, Rue Tasson Snel, en het laatst en langst in de Rue Souveraine No. 5, allemaal straten in het zoogenaamde Quartier Louise. We moeten, later natuurlijk, toch eens samen naar Brussel gaan. Ik zou zoo graag, samen met jou, eens al die plaatsen terugzien, al die straten en pleinen en het Bois de la Cambre, waar ik heb loopen droomen en zorgenvol de toekomst inkijken, heelemaal niet wetend, wat zij brengen zou. Ik heb zeker nooit gedacht, dat het zoo heerhjk worden zou, als het er nu uitziet. O, ja, dat vergat ik je te schrijven; die Hol is een zoon van Richard Hol, den musicus. Hij blijft drie weken bij Mevr. v. Gogh, en kwam mij nu fehciteeren. Lk maakte hem excuses, dat ik vergeten had hem kaartjes te sturen. Nu, Lief, het is twaalf uur en ik ga zoo langzamerhand naar bed. Eerst nog even je brieven weer overlezen. Ik val voor je neer; zet je voet maar op mijn hoofd en zeg met een triomfanten glimlach: ik heb hem en hij komt in der eeuwigheid niet meer vrij. Omdat je dat doen wilt, noem ik mij met innige bhjdschap, jouw-eigen-WÜlem-voor-altijd-rnaar-zoo-mogehjk- steeds-meer-hefhebbend-dan-nu. ■* # Lieve, heve Allerbeste en Eenig-goede! Nu ik een beetje kalmer ben dan straks, ga ik je eens bedaard-aan aües vertellen. Want je hebt een paar maal gezegd: „Als dat vertaalplannetje nu maar lukt , zoodat ik wel denk, dat je nu ook bhj bent, Lief. Ik heb Veenstra natuurhjk wel een beetje in mijn macht door mijn ander werk, en nogal invloed op hem, omdat hij erg bang is, me te verliezen, maar toch heb ik twee en een half uur onvermoeid moeten zitten redeneeren, eer hij me mijn zin gaf. Ik merkte vandaag, dat hij veel slimmer is, dan hij er uitziet, maar, zonder mezelf te glorifieeren, dat ben ik óók, dus stond ik hem te woord. 316 LIEFDESBRIEVEN Het begon zoo: Ik liet hem het boekje zien, zei, dat ik het zou gaan vertalen, en vroeg, of hij het wou hebben. Ja, hij wou alles wel hebben, wat van mij kwam, maar hier wou hij toen wel eerst iets meer van weten. Ik vertelde hem er het een en ander van, en zei, dat ik er / 200,— voor moest hebben. Maar dat was veel te veel voor vertaalwerk natuurlijk. Ik zei eenvoudig, dat ik het niet voor minder deed, dat het niets te veel was voor een zoo compres gedrukt boek, en dat hij wel bedenken moest, dat ik niet alleen met vertaalwerk naar een anderen uitgever wou gaan, en dien dus ook mijn nieuwen dichtbundel zou beloven. Hij wou 't boekje toch wel eens eerst graag lezen. Ik beweerde, dat dit niet noodig was, omdat ik hem al zoo'n beetje den inhoud had verteld. Nu, dan in elk geval de vertaling. Maar daar kon heelemaal niets van inkomen: als de vertaling kant en klaar was, kon hij wel eens voor de eer van uitgeven bedanken, en dan was alle moeite vergeefsch. Ik zei, dat dit onmogelijk kon, omdat ik pas met vertalen zou beginnen, als ik zekerheid had, dat deze zou worden uitgegeven. Maar of ik al praatte en praatte en praatte, hij wou er maar niet aan. Hij vond het een veel te groote risico. Want het was eigenlijk, wat men noemt „een kat in den zak koopen", en hoewel hij er wel een beetje Vertrouwen in had, omdat ik de kat in den zak had gedaan, hij kon toch onmogelijk een uitgave op zich nemen, waarvan hij zóó weinig op de hoogte was. Maar ik had me voorgenomen, dat hij toestemmen moest', ik verdubbelde mijn welsprekendheid, beloofde hem, dat ik voor mijn tweeden bundel niet meer zou vragen dan voor Impressies, n.1. 10 gld. per vel (dat was ik toch met van plan geweest, maar dat wist hij natuurlijk niet) en eindelijk, eindelijk kreeg ik van hem het compliment, dat ik een uitstekend advocaat was en tegelijk... mijn zin. Toen maakte ik ten slotte nog de conditie, dat het betalen van het honorarium onmiddellijk bi] overhandiging van de vertaling moest plaats hebben (zijn manier is anders altijd: binnen acht dagen na het afdrukken van het laatste vel, maar dat kan wel December zijn) en in orde was de zaak. Toen ben ik dadelijk naar het postkantoor gegaan, om te telegrafeeren, want voor een spoedbnef was het te laat, dien kreeg je vandaag toch niet meer, en ik wou, dat je het heugelijk nieuws zoo gauw mogelijk wist. Lief, lieve Lief, ik geloof wel, dat ik te opgewonden ben en veel DERDE PERIODE 3!7 te veel ophef maak van zoo iets gewoons, maar ik ben ook zoo innig-blij, dat 't zoo goed is gegaan, zonder brute doordrijverij, maar alleen door bedaarde redeneering. Ik hoop nu alleen maar, dat jij 't ook prettig vindt, 't Vertaalrecht moet aangeteekend worden bij Vincent van Gogh in Amsterdam. (Jij weet dat zeker wel.) „Misschien kan meneer Kloos het wel voor u doen", zei V. Maar omdat je daar dan, geloof ik, een boek laten moet, kan je het exemplaar, dat ik je zond, daarvoor gebruiken. Ik ben vreeselijk blij met je brief, dien ik vanmiddag kreeg. Ik zal er je morgen méér over schrijven, nu moet deze noodzakelijk weg, anders krijg je hem niet meer morgen bij het ontbijt. Dag, Lief-van-mijn-leven! Een innig-hartelijken zoen van jouw eigen Jeanne * * O, lieve, lieve, beste, wat ben ik toch verschrikkelijk verlangend te weten, hoe je vindt, dat ik het er heb afgebracht. Je schreef; dat je er een beetje over in spanning was, ik ben dus maar blij, dat ik je dat telegram heb gestuurd. Maar ik had er in moeten zeggen: brief volgt morgenochtend, want nu rekende je er misschien op, dat de avond-post je een brief brengen zou. Dat kwam natuurlijk door de vreeselijke haast. En, Lief, ik kon er heusch onmogelijk méér voor vragen, omdat hij het zoo op risico nemen moest. En toen ik zei: „Rekent u 't dan eens uit", was 't heelemaal mis. Hij het me zien, dat zelfs ƒ 200,— veel te veel was, maar ik hield voet bij stuk. O, Lief, ik hoop 200 innig, dat je er bhj mee bent. Eén ding verzeker ik je, dat ik je nóóit de boodschap zou hebben gebracht, dat Veenstra niet wou. Wat voor moeite ik ook had moeten doen, ik had 't er doorgekregen. O, Lief, heve Lief, je maakt me toch zóó gelukkig met je brieven, 't Is zoo onuitsprekelijk goed van je, dat je om af die dingen niet boos op me wordt, maar me bedaard en geduldig op mijn ongehjk wijst. Je wéét niet, hoe me dat helpt, en kracht geeft, om te probeeren die nare hebbelh'kheid langzamerhand te overwinnen. Want als je er met hardheid tegen in ging, dan zou ik misschien niets meer zeggen, maar in mijzelf zeker lang bhjven nadenken en niet overtuigd zijn. 3i8 LIEFDESBRIEVEN O, Willem, ik vind 't goddelijk, als je je tegen me uitspreekt, zooals je soms doet. Wat je b.v. zegt over die vermenging van sferen, waardoor een volkomen geestelijke harmonie kan ontstaan, dat vind ik zoo eenig-heerhjk, zoo verrukkend-zahg om van je te hooren, dat ik 't je niet zeggen kan, - omdat mijn eigen intiemste, diepste gedachten van dezelfde dingen waren vervuld. En daarom, Lief, is 't me zoo'n uniek genot, als je daarover met me praten wil en mij er je eigen meening over zegt. Willem, ik geloof, dat ik eiken dag meer van je houden ga. Of neen, dat kan natuurhjk niet, want ik heb je zóó hef, als ik nooit had gedacht, dat mijn ziel daarvoor de macht hebben zou; maar ik geloof, dat mijn hefde mij eiken dag bewuster wordt, dat mijn hefde eiken dag echter, werkelijker, minder verbeeldingshefde wordt. Lief, kan je begrijpen, hoe ik dit bedoel? O, 't maakt mij zelf zoo wonderhjk bhj en gelukkig, dat ik dit zoo merkbaar voel. O, Liefste, je hebt veel te veel goede en mooie dingen van me gezegd. Als je mifeelf eens den index van mijn quahteiten op het maken, dan zou er wel héél iets anders te voorschijn komen! Maar omdat jij zélf zoo vreeselijk, onbeschrijflijk goed bent, wil je geen leehjke dingen in mij erkennen. Dag, Aherhefste, eenig-lieve en goede! jouw eigen Jeanne * * O, Lief, wat is hef verschrikkehjk hef van je, dat je me zoo dadelijk geantwoord hebt, na ontvangst van het telegram. Ik weet, dus nu, dat je tevreden bent. O, Wülem, ik vind 't toch zoo eindeloos-heerhjk, dat je zoo opge'ruimd, en het-werkelijk-wenschend over je in den Haag wonen schrijft. Want, zie je, 't is voor mij natuurhjk véél prettiger dan voor jou, omdat den Haag mij van oudsher zoo hef is, terwijl de eenige aantrekkelijkheid, die de stad voor jou heeft, deze is, dat ik er woon. Dat zeg ik natuurhjk niet uit ijdelheid, en ik vind t wel wat erg, dat ik zoomaar, zonder me te bedenken, jouw woorden herhaaX maar ik zeg 't uitsluitend, om aan te toonen, dat je er uit jezelf nóóit toe zou gekomen zijn, hier je domicüie te kiezen. Maar, ach Lief, heusch, je zal den Haag wel een goede stad gaan vinden, DERDE PERIODE 3i9 als je er een beetje ben gewend, en je er je dus beter thuis gevoelt. O, 't zal wérkelijk zoo heerlijk zijn, als je hier woont, omdat we dan nooit meer onze woorden behoeven te kiezen en te overwegen, en onze omvangrijke gedachten moeten dwingen in een beperkten vorm. Dat is 't, wat ik zoo vreeselijk op brieven-schrijven tegen heb, en ook, dat het zoo heel gemakkelijk aanleiding geeft tot misverstand. Wat heerlijk moet 't zijn, om in zulke groote steden te hebben gewoond. Je leert ze dan pas eigenlijk goed kennen. Er logeerende zie je meestal alleen het oppervlak. 't Is méér dan verrukkelijk, dat je de grootere vellen papier even gemakkelijk vol-krijgt als de andere. Want hoe langer ze zijn, je brieven, hoe méér genot ik er van heb, ik zou eigenlijk wel den heelen dag lezende willen bhj ven, wat je schrijft! Lieve Lief, ik vind 't goddelijk-lief van je, dat je mijn verzen critisch leest. Stuur je me de losse velletjes óók terug? (als er iets bij mocht zijn, wat misschien wel 't geval is, want iets kan nog wél eens eerder in een bundel dan in een tijdschrift, is 't niet?) Je krijgt heusch alles weer terug. Want je hebt gezegd, dat je daarop gesteld bent, en dan doe ik 't natuurhjk, Lief. O, Wülem, leeryjf' mij de zee hef hebben, en er niet meer bang voor zijn, want ik geloof, dat houden-van-de-zee een onbeschrijflijk genot is! Ik verlang erg naar de N. G. Die komt morgen misschien. Dag, goede, heve Lief, met een hartelijken zoen jouw eigen Jeanne * * Bussum AUerüefste, Je zult wel moeten lachen om dit reuzenpostpapier, maar 'tis 't laatst van de maand en al mijn papier is op. Morgen wacht ik echter weer wat geld, en dan schrijf ik je weer op aardige veüetjes Zooals gewoonhjk. Wat heeft je dat eigenhjk een moeite gekost bij Veenstra, arm Lief ! Ik bhjf je er innig dankbaar voor, en met mijn armen teeder om je heen, kus ik je hef op je heldere voorhoofd, dat zich, als het noodig is, zoo flink weet te weren. 320 LIEFDESBRIEVEN Weet je, Jeanne, wat ik eigenlijk werkelijk geloof? Dat je een soort van magicienne bent. Ik heb 't je al eens meer geschreven, herinner ik me, en 'tis meer dan een gewoon compliment wat ik zeg. Je hebt een groot suggestief vermogen op de menschen, en dat doet mij verschrikkelijk pleizier. Je zult er ook wel eens toe komen, om t, zonder dat ik 't weet, op mij toe te passen. En daarom zeg ik: Lief, ga gerust je gang, je kunt mij overal toe krijgen waar jij pleizier in hebt, want Ik ken je genoeg om zeker te weten, dat je nooit iets onredelijks of onmenschehjks van mij zult vergen. Denk ik hier niet, zooals jij 't graag hebt, en zooals ik 't voor mijzelf óók kan verantwoorden? Weet je, waar ik ook zoo blij om ben? Dat je tegen mij zegt „Lief-van-mijn-leven". Want dat bewijst voor mij, dat jij ook, in je diepste gedachten, vindt dat wij bij elkaar hooren en weet, dat wij altijd bij elkaar zullen blijven. Als dat nu zoo is, - en voor mü, daarvan geef ik je de verzekering, is het zoo, dan worden alle dingen en menschen en voorvallen om jou en mij heen, niets dan een soort fantasmagorieën, die wel een poosje werklijk zijn, maar dan toch weer voor anderen plaats maken, - en in wier midden wij staan, - jij, met je echte gevoel voor mij, ik met mijn ahes-omvattende liefde voor jou, die je heele Zijn gelukkig wil maken, die je steunen wil in alles en bhj maken en groot, zoodat je na tien jaren bijv. zult zeggen: „Nu, ik kan tevreden over mezelf zijn en „niet minder over Wülem; ik heb volkomen juist en goed voor „mezelf en hem gedaan, door hem te nemen, en als ik hem nooit „had ontmoet, dan was mijn leven diep-inwendig een beetje leeg „geweest". Zie, Jeanne, want je kunt ook zooveel voor mij zijn, en je bent nü al zoo onuitsprekelijk veel. Want jij verandert mijn heelen bhk op de wereld en op de menschen, omdat ik door jou merk, dat de menschen kunnen mooi zijn en goed en edel, als je ze maar beter en dieper kent. Vóór ik jou ontmoet had, was ik eigenhjk een soort van kalm-goedige pessimist, die aües een beetje zacht-ironisch bekeek eigenhjk. Maar jij hebt me door je heele Zijn getoond, dat mijn opvatting, waartoe ik trouwens door het leven was moeten komen, veel te eenzijdig was, en voor verbetering en verfijning vatbaar. Als je wat ik hier schrijf, nu eens vergelijken wüt met mijn verzen op jou, dan zal je veel plaatsen in die verzen misschien BRIEF JEANNE REYNEKE VAN STUWE DERDE PERIODE 321 dieper begrijpen, en dan zal je merken, dat die verzen maar niet een verzameling mooie fantasieën en stemmingen zijn, maar dat zij voortkomen uit mijn onbewustheid, waar de gedachten, die ik hier voor je heb neergeschreven, rustig en onaantastbaar in staan. Volkomen en in aües jouw eigen Wihem-voor-altijd Ik stuur je hierbij de proef van de verzen waar je om vroeg. * * Liefste, beste, Zooeven kreeg ik je brief op het „reuzen-postpapier", waar ik, juist daarom, verschrikkehjk bhj mee ben. Want Lief, als je maar eens één keer kon zien met welk een verrukking ik je brieven ontvang, dat zou een heerhjke voldoening voor je zijn! Lief, nu de zaak zóóver in orde is, kan je ook verder op me vertrouwen. Zoodra het vertaalrecht is aangeteekend, ga ik aan den slag, en graag, want werken is noodig voor me als brood. Ik geloof warempel, dat 't waar is, wat je zegt over die suggestieve macht in mij. Er zijn in mijn leven een heeleboel dingen en voorvalletjes, die daarop wijzen. Vroeger verwonderde ik er me wel eens over, dat het mij betrekkelijk zoo weinig moeite kostte, de menschen naar mijn hand te zetten, zonder dat ik met heftigheid aandrong, maar eenvoudig door kalm en overtuigend geredeneer. Maar nu weet ik, dat het komt door mijn ontzettend-sterken wil, want bijna alle menschen hebben de onwillekeurige neiging, een wil te volgen, die zich heel krachtig gelden laat. Is 't zoo niet? En daarom, omdat ik bij mijn wil ook doorzettingsvermogen heb, gelukt me bijna alles, wat ik me voorneem, dat gebeuren zal. (Dit is nu heusch geen naïeye zelf-vleierij, hoor, Liefste, maar enkel 't constateeren van een feit.) En wat je zegt, dat ik dit magisch vermogen misschien ook wel eens op óu toepassen zal, - och; Lief, 't kan zijn, dat ik het, toen ik je nog niet kende, onbewust wel eens heb gedaan, wie weet? je hebt me tenminste vóór 5 April ook wel eens een „magicienne" genoemd. Maar o, Lief, al zou ik het nü ook wülen, met afie kracht die in mij is, üc zou het niet kunnen, omdat ik volkomen onder jouw mvloed sta. Ik merk dat zoo, omdat ik jou om raad en hulp kom vragen, in aüerlei dingen, waarin ik vroeger meende mijzelf 322 LIEFDESBRIEVEN genoeg te zijn, - omdat ik me, met een gevoel van goddelijke gerustheid aan jouw veilige leiding toevertrouw. Ik verhes tegenover jou heelemaal mijn trots, mijn stugge geslotenheid, mijn stroeve ongenaakbaarheid; jij bent de uitsluitend-eenige, voor wien ik mij niet schaam, me steun-behoevend en afhankehjk-zwak te toonen. Jij bent 't, die al mijn denken en mijn doen beheerscht, en, o. Lief, dat ik dat wéét en het niet weg-denk, maar het erkennen wil, dat is het groote en zekere bewijs, dat ik je liefheb, met een absolute overgave van mijn wü-en-kracht, waar ik zoo fier op ben, - aheen omdat ik weet, dat mijn natuur, als zij volgens jouw verlangen gevormd zal zijn voor jou aantrekkelijker zal worden, en jouwer liefde waardiger dan nu bij mogelijkheid het geval kan wezen. En daarom zal ik ook nooit voor jou hard zijn of trotsch, of ondanks alles mijn wil doordrijvend, - ik wil voor jou zijn zacht en goed en hef, al naar je wensch, en ferm en sterk óók, als het noodig is. En omdat ik dit aües zoo voel, en o, zoozeer hoop, dat 't waarheid mag worden, daardoor weet ik zoo innig en vast en voor altijd, dat ik je hef heb als een standvastig zichzelf-bewuste vrouw, die haar onafhankehjkheid, haar trots, haar vrije denken, en haar wil aan den man-van-haar-leven in vreugdige verrukking ten offer wil geven. En nu, door het groote verschil in diepte van mijn gevoel, nu weet ik ook, dat mijn hefde echt en groot en zuiver is, niet langer wat zij eenmaal was: een schijn, een waan, een zelfbegoocheling. Lief, dat ik dit zoo eerhjk zeg, geeft dat je geen vertrouwen in de waarachtige oprechtheid van mijn hefde voor jou? Mijn hefde van nü is de ware, de eenig-echte, de uitsluitend-mogehjkbestaanbare tusschen een vrouw en den man, die haar heeft uitverkoren om mèt hem door het leven te gaan. O, Lief, zeg me, ik smeek 't je: geloof je nu even onwrikbaar-vast in mijn hefde, als ik zélf daarin geloof? O, Lief, als je mij zegt, daar onvoorwaardelijk in te gelooven, dan zal jouw hefde misschien ook eenmaal een feitehjkneid zijn voor mijn gevoel. Het is al laat, ik sluit dezen nu maar. O, Willem, heve, antwoord je me eens op alles wat ik hier schrijf? Adieu, Lief, eenig Lief-van-mijn-leven! Lnnig-teer kust je jouw eigen Jeanne DERDE PERIODE 323 Lieve, lieve, Lief, Ik dank je innig, dat je mij de proef hebt gestuurd. Ik ben er heel blij mee, want ik vind het, zooals je weet, heerlijk om haar te hebben. Lief van je, dat je er aan hebt gedacht. Tot mijn spijt vergat ik in mijn brief van gisteravond er iets van te zeggen. Wat zijn er veel verzen dezen keer! Heb je 33 en 41 toch ook maar geplaatst? Ik denk dat de N. G. vandaag wel komen zal evenals Woord en Beeld. Als hierin mijn novelle staat, zal ik er je een exemplaar van sturen in de veronderstelling, dat je het hebben wilt. Ik zal je eens iets vertellen. Lief. Ik heb al lang het voornemen gehad, om een boek te schrijven, rhythmisch maar rijmloos, dat „Het Boek van mijn Leven" heeten zou. Ik kan het nu nog niet uitgeven; het zal mijn nalatenschap zijn. Maar in mijn bundel wou ik er een paar fragmenten uit publiceeren; ik zal ze je sturen, tegelijk met nog andere verzen, die ik heel graag zou willen, dat je las. Ik kan 't haast niet uithouden van verlangen te weten, wat je van de fragmenten zeggen zal. Ik zou het heerlijk vinden, als er bij de verzen, die je nog hebt en die ik je gauw sturen zal, veel plaatsbare waren, want ik wou zoo graag, dat deze bundel grooter dan Impressies werd, dan kan V. ook meer zorg aan de uitgave besteden. Als ik de verzen van jou krijg, ga ik ze dadelijk schrijven in het cahier voor de drukkerij, terwijl jij de nieuwe leest; V. maakt erge haast. In je brief van gisteravond, schrijf je me, dat ik, als ik jou niet had ontmoet, misschien bij mezelf zou moeten zeggen, dat mijn leven eigenlijk een beetje leeg was geweest. Ach, Lief, 't zou dan immers heelemaal tot mets nut en volkomen waardeloos zijn! Want waarvoor leef ik anders dan voor jou! Wat is er voor aantrekkelijks en belangrijks voor me op de wereld, wanneer jij me niet meer noodig hebt? Dan zou ik immers volslagen hjdzaam en onverschillig op mijn eindelijken dood zitten wachten! Wat zou ik zijn zonder jou! „Een slingrend schip op de' oceaan der dagen"!... Jouw Jeanne 3*4 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 30 Juni '99 Lieve Jeanne, O, wat zal 't heerlijk wezen, als ik nu eindelijk in werklijkheid geëngageerd zal zijn, en niet meer door de hooge bemiddeling van den postdirecteur alleen. Zoo'n postdirecteur is een gewichtige man, die speelt eigenlijk in ons tegenwoordige leven zoo eenigszins de rol van wethouder of dominé. want iedere brief van mij aan jou is een soort van belofte van trouw; en de postdirecteur, die er de stempels op zet en ze dus goedkeurt, speelt zooals ik zeg, voor wethouder of dominé. Ben ik flauw? Ik zal nu maar afwachten, of er met de post een brief van je komt, ik hoop het verschrikkelijk, maar het kon wel eens een teleurstelling zijn. — Zooeven kwam werkelijk je brief. O, Jeanne, ik wou je zoo graag de vaste overtuiging geven, die als een rots in je ziel omhoog stond, dat je in alles op mij kunt rekenen en zult kunnen blijven rekenen, zonder ophouden, door de heele toekomst heen. Hoor eens, Lief, ik ben niet bepaald een kind meer, dat kan je zelf op je vingers natellen, maar als kind toch had ik reeds iets constants in mijn karakter en zette ik altijd op onbewustlijk-konsekwente wijze eens opgevatte voornemens door, als zij werkelijk graag door mij werden gewild. Nu ben jij de eerste vrouw in mijn leven, die precies is, zooals ik een vrouw graag wil. Jij hebt een eigen individualiteit, jij bent niet heelemaal het „être ondoyant et divers", zooals Montaigne, meen ik, de vrouw karakteriseert. Jij hebt een veel vaster kern, dan den meesten vrouwen eigen is. En juist dat je zoo bent, is een der redenen van mijn opperste sympathie voor jou. En, waarachtig! je hoeft nooit bang er voor te zijn, dat ik je met bruten dwang tot iets zal noodzaken, want ik weet gelukkig, dat je een opperst-redelijk mensch bent, en nooit dingen zult willen, die jou of mij ten verderve zouden kunnen brengen. Je hebt eens geschreven: „Want 'k wil geen kracht mij voelen overkrachten", maar mijn kracht wil jou niet overkrachten, maar met je samen zijn in hooge harmonie. En ons verbond zal zijn een vereeniging van twee gelijken, die beiden denzelfden weg bewandelen, omdat zij, ieder apart, niet zoo veel waard zouden zijn als met zijn beiden. En als wij dat eenmaal weten en voelen, dat geen van beiden buiten den ander zou kunnen, dan wordt onze liefde als een peillooze bron, DERDE PERIODE 3*5 %die zonder ophouden, hoog omhoog springt, gevoed als zij wordt uit ons onbewust gevoel. Toe, liefste Jeanne, schrijf mij bij gelegenheid eens wat je hiervan vindt. Nu ga ik deze wegbrengen. Geheel en al jouw eigen Wülem * * Bussum, Parkzicht 30 Juni '99 Ziezoo, heve Schat, mijn vorige heb ik zoo juist naar de post gebracht; juist 10 minuten over half tien deed ik hem in de bus. *tZal me benieuwen, hoe laat je dien morgen krijgt. Nu begin ik maar weer. O, 't maakt mij zoo inwendig-gelukkig, dat ik telkens weer lust heb en aandrang en stof, om aan jou te gaan schrijven. Jij bent de allereerste mensch in mijn leven jegens wie ik me zoo voel. Want ik heb het je, geloof ik, al eens gezegd: ik ben van nature eigenhjk weinig mededeelzaam. Maar tegen jou, - en dat vind ik zoo heerhjk, - voel ik me zoo eigen, zoo geheel onbevangen, en zoo praat ik maar door, omdat het mij pleizier doet om tegen je te praten. Maar nu wordt 't nog een comble van geluk, omdat jij 't prettig vindt, als ik zoo aan je schrijf. Wat is het leven toch curieus! Vind je ook niet, Lief? Ik kan er tusschenbeiden, als ik aheen op mijn kamer zit, zoo vriendelijk bij glimlachen, als ik er aan denk, wat er al in het laatste halfjaar is gebeurd. Wie had dat kunnen denken, een maand of vijf geleden, dat wij zouden zijn, zooals wij nü zijn, geëngageerd? Weet je, wat ik ook zoo verschrikkehjk prettig van je vind? Je hebt een onbewusten moed, dien de meeste vrouwen missen. Je hebt een heel eigenaardig temperament, maar een, dat met het mijne juist goed harmonieert. Ik geloof stellig, dat wij 't zóó goed met elkander zuüen kunnen vinden, als nog bijna nooit een ander menschenpaar op aard. Want geloof me, als je mij goed kent, - en je zult mij nu natuurhjk spoedig beter leeren kennen, zoodra ik voor goed gevestigd ben in den Haag, - en dan zuüen die zoogenaamd „slechte" eigenschappen, waar je mij wel eens mee dreigt met beminnelijke openhartigheid geheel in je onbewustheid worden terug-gedrongen en ook voor jezelf verborgen blijven. Ik weet dat zeker, en daarom vertrouw ik je absoluut, evenals ik voel, dat 326 LIEFDESBRIEVEN jouw vertrouwen in mij zich hoe langer hoe meer, ja, volkomen rechtvaardigen zaL voor je diepste bewustzijn en je klaarste verstand. Alleen voor één ding moet ik je waarschuwen: Jk ben wel eens een enklen keer wat men noemt een beetje „down". Dat vage gevoel ken jij immers ook zoo goed. Maar als je 't van mij mocht merken, en je beurt mij dan even op met een paar vriendelijke woorden, dan zal je het meestal opeens, of tenminste langzamerhand zien weg-gaan. En ik beloof het je vast: je kunt er op rekenen, ik zal dat bij jou óók altijd doen, als het je plotseling mocht overvallen, en je nooit met je ellende aheen laten staan. Want, geloof me, heve Jeanne: samen-gedragen last, dat bhjft geen last meer, maar wordt een kalme en vredige vreugd. Je vindt nu toch niet, Lief, dat ik hier zoo'n beetje tegen je spreek als een ouwelijk heer? Maar ik durf zoo tegen je te spreken, omdat jij geestelijk veel rijper bent dan de meeste meisjes van jouw leeftijd zijn. De meeste menschen van jouw leeftijd zijn verschrikkehjk oppervlakkig, en als ze wat ouder zijn, worden ze banaal. Merk je nu wel, hoe ik voel dat je iets heel bijzonders bent? Op één ding pas ik op in mijn brieven, zooveel mogelijk tenminste: dat ik je niet te veel over je uiterhjk zeg, want ik houd mijn hart vast, dat ik dan vreesehjke dingen van jou zal te hooren krijgen, en dat je jezelf uitmaakt voor al wat leelijk is. Maar in den Haag, dat beloof ik je, zal ik je haarfijn gaan uitleggen, dat je mooi bent, als je eens naast mij op je kamertje zit. En dan jij daar tegen-in: dat zal een curieuse conversatie zijn. Maar ik zal het toch altijd van je winnen, dat zeg ik je vooruit, want ik heb gelijk in die kwestie, en niet jij. Nu, Lief, Allerliefste, 't is twaalf uur, en ik moet nu naar bed. Want'morgen komt de barbier, en ik vind het zoo naar, als ik dan nog in mijn bed hg. Geloof mij altijd te zijn met oprechte bewondering, zonder eenige restrictie, voor je binnen- zoowel als voor je buitenkant jouw eigen Willem DERDE PERIODE 3*7 Bussum Liefste, Wat dat portret voor je broer betreft, ik vergat dat je steeds te schrijven, wil je hem er maar zoolang een van jou geven? je kunt er nog zooveel terug krijgen, als je wilt. Je hoeft nooit bang te zijn, dat ik niet in den Haag zal wennen. Ik ben heelemaal geen dorpsmensch, veeleer een stedeling; ik zou wèl heelemaal in de vrije natuur kunnen leven, dat zou ik zelfs wel heerlijk vinden, maar zoo'n dorp maakt op mij altijd eenigszins den indruk van een rustig kermisveld als de boel pas is opgezet en de kermis nog niet begonnen. Kan je er inkomen, in dat gevoel? Dus wees maar gerust, Schat! Al kende ik, ongelukkig! jou niet, zou ik me toch beter voelen in den Haag dan hier in Bussum, en bovendien laat ik hier niemand achter, waar ik met merkbare aandoening van scheiden zal. Verster is een uitstekende huisgenoot, hulpvaardig -en gezellig, maar hij gaat eerlang naar Amsterdam. En verder is er heelemaal niets. Dit is eigenlijk maar een napraatje op mijn brief van gisteravond. Na koffiedrinken breng ik hem op de post, en ga dan aan 't werk voor de N. G. Maar vanavond schrijf ik natuurlijk wéér. Het regent hier voortdurend vandaag; bij jou zeker ook. Met mijn handen zacht om je hoofd, zie ik je diep in je oogen en kus je zacht op je lieve wangen. Ik zal nog even de post van één uur afwachten. Ik heb koffie gedronken en 't is nu één uur, maar de post is er heelemaal niet geweest; ik zal deze dus nu maar sluiten. Geheel en al jouw eigen Willem * * Lieve, beste Lief, Ik ben een beetje triest, - en ik weet niet waarom. Een onbestemde droefheid, die ik moet trachten meester te worden, - die mettertijd misschien vanzelf overgaat. Waarom vertel ik je dit? Mijn verstand zegt me, dat het goed is, omdat je nu voorkomende kleinigheden in mijn brieven niet aan andere oorzaken toeschrijven zal. Ach, Lief, in je onvergelijkelijke goedheid heb je wel eens gezegd, het prettig te vinden, dat ik je meisje was, maar, och, je hebt er toch maar zoo heel weinig vreugde van! Ik heb het 328 LIEFDESBRIEVEN je wel meer gezegd, dat ik niet in staat ben, geluk te geven, - en dat komt, omdat ik niets, niets geen geluk heb in mijzelf, - en alles wat ik ooit hebben zal van een ander krijgen moet. Ik weet het, ik vóel, zeg ik je, dat ik eenmaal worden kan, al wat je wenscht, — maar, o, Lief, lief, ik bid je, ik smeek je, laat me dan ook nóóit aheen, laat me niet over aan mijn lot! Ik heb een heftige, zelfzuchtige, eigenhjk onprettige natuur, maar ik geloof, Lief, neen, ik wéét, dat het geven en ontvangen van een groote hefde me beter, mooier, hever maken zalf - o, Lief, ik smeek je, ik bid je dringend: help me, help me, om gelukkiger te worden, en daardoor aangenamer voor jou! Als je nu hier was, Lief, en je zei, wat ik wel geloof, dat je zou willen zeggen, en je zag me ernstig en bedroefd aan, terwijl je 't zei: „Kind, waarom kwel je jezelf toch voortdurend met dien ehendigen twijfel?" dan zou ik je besweren, dat ik 't niet helpen kan, dat 't in mijn gestel ligt, of in mijn temperament, en dat ik er jou wel een beetje bedroefdheid door geef, maar toch mijzelf in de eerste plaats wanhopig en ongelukkig maak! O, Lief, Lief, kon ik, kon ik allen toekomst-angst maar wegdringen van me, zoodat aheen het bewustzijn van het heerhjke tegenwoordige overbleef! O, Lief, ik heb al zóóveel noodelooze tranen geschreid en zóóveel noodeloos verdriet gehad! O, beklaag me, beklaag me, Lief, - ach, ik smeek je, help me toch, om sterker, beter, verdraagzamer te worden! Lu je brieven zeg je wel eens, dat je je nog nooit zoo tegen iemand als nu tegen mij hebt geuit, - o, telkens als je zoo iets zegt, dan geeft me dat wel een plotseling gevoel van vreugdige verrukking, maar o, die indruk is weer zoo gauw voorbij, helaas! Want vreugde, blijdschap of een andere aangename aandoening blijft altijd maar een oogenblik me bij. Ook zeg je zoo dikwijls, dat ik gelooven moet, en niet meer twijfelen, - maar, o, Lief, hoe kan ik dat helpen, dat ik nergens vast in geloof? Is geloof niet een gave? En ik zelf hjd het meest dat mij die gave ontbreekt. Lief, weet je, hoe iedereen me noemen zou, die me zoo spreken hoorde, of me huilen zag? Ze zouden zeggen, dat ik „ondankbaar" ben. Lief, ben ik dat? Ben ik ondankbaar, Lief? Ach, ik geloof het toch niet! Het eenige is, dat ik zoo weinig in staat tot waardeeren ben 1 O, Lief, ik kus je portret, en denk dan, dat jij 't ben, - maar, o, die oogen zien me zoo onversclulhg-koel en niets-zeggend aan, en DERDE PERIODE 329 je gezicht blijft zoo ernstig-strak en onbewogen, als ik in een sentimenteele bui: „Hou-je van me?" vraag. Ach, 't is ook dwaas, - ik moest het niet doen, maar o, ik kan soms zoo smachtend naar je verlangen!... Lief7 wat dat vertalen van Walden betreft, weet goed, dat dat niet iets is, waarvoor je me een beetje erkentelijk moet zijn, want ik doe het voor mijzelf, voor het groote, groote genoegen, dat ik jou altijd zal kunnen spreken en zien ten eerste, - en ten tweede, omdat ik snak naar werk, en als mijn dichtbundel ter perse is, niets anders heb te doen dan schetsen en damesrubrieken voor De Hofstad. Dus, Lief, heve Lief, maak er heelemaal geen bezwaren over, hoor! Dag, eenig, éenig Lief! Met innig-teedere zoenen jouw eigen Jeanne * * Bussum, 1 Juli '99 O, Lief, juist toen ik mijn vorige had dicht-gelakt, kwam er toch een brief van je, om kwart over eenen. Ik heb toen mijn brief maar naar de post gebracht, want ik dacht, als ik daar nog eerst op ga antwoorden, op den jouwe, krijg je hem vanavond niet meer. O, Lief, geloof toch mijn gevoelde verzekering, die ik je volgaarne geef, dat ik blindelings in je geloof. En tot bewijs zeg ik je: ik neem het aan als een feit, naief-bhj, dat je van mij houdt. En ik tracht het niet met negentiende-eeuwsche reflectie te doorgronden of te verklaren of te definieeren, want ik weet heel goed, dat er dingen zijn, waar wij menschen toch niet bij kunnen, en waar wij dus maar niet verder over door moeten peinzen. Ik geloof, dat jij voor me voelt, en ik weet zeer zeker, dat ik niets in mij heb, waar jij, als je mij heelemaal kent, je van af zou moeten wenden. Ik denk, dat, als ik in den Haag woon, je wel langzamerhand zal merken, dat ik heelemaal niets onstandvastigs of wufts heb, en dat jij absoluut op mij vertrouwen kunt in aües. Jij bent voor mij als een ruischende, bloeiende tuin, waar ik met stihe schreden in rond mag wandelen, en waar ik weet, dat alles is voor mij. Maar hoor nu eens: ik kan dat gelukkige bewustzijn, die wetenschap aheen maar aannemen op deze voorwaarde, dat alles in mij ook van jou 33° LIEFDESBRIEVEN zal zijn, en dat je dat voelt als een zieker bewustzijn. Toe, lieve Lief, kan je niet probeeren, wat in mij te gelooven? O, Jeanne, jij bent jij, en geen enkel ander kan met jou ook maar in de verte vergeleken worden. Het is waar: ik hèb nog nooit zoo tegen iemand gesproken, laat, Lief! ook dit je een blijde gerustheid zijn. Jij hebt absoluut niets banaals of kleingeestigs, dingen, waar ik vreeselijk gevoelig voor ben, of liever: gevoelig tegen. Zie je, jij bent een vrouw, en je hebt daar alle zachtheid en aangenaamheid van. Maar tegelijk ben je krachtiger en resoluter dan de meeste vrouwen, en dat trekt mij juist zoo in je aan. Want ik weet daaruit, dat ik niet een aardigheid naast mij krijg, die, als ik eens geen lust heb in aardigheid, mij eigenlijk een beetje vervelen zal; neen, ik voel, dat ik naast mij krijg een waarachtig-compleet en gelijkwaardig mensch, voor wie ik niets hoef apart te houden, en die mij in alles raden en helpen kan, zooals ik weet, dat ik haar zal raden en helpen en steunen en opbeuren, met al de kracht en al de goedheid, die ik, zonder eenige zelfverheffing, mij eenvoudig bewust ben, dat in mij zijn. Ik weet, dat jij mij gelukkig kan maken, zooals ik waarachtig weet, dat ik het jou zal doen. Geloof me, Lief ik weet, wat ik zeg! Zie, Lief, al die verzekeringen van gelukkig maken, die zeg ik niet in een lyrische opwelling van verhefdheid of passie, dat merk je zeker ook wel; die zeg ik, en daar krijgen ze des te meer waarde door, omdat ik weet, dat het precies waar is, wat ik zeg. Wees niet bang voor de toekomst, Lief! maar hoop er op met vast vertrouwen, want ik verzeker je: de toekomst zal heerlijk zijn voor jou zoowel als voor mij. Dan zal je al die dingen, die je nu hinderen en kwellen, voor goed heelemaal kwijt zijn: je krijgt rust en tevredenheid niet alleen, maar je krijgt, wat nog beter is, ook geluk. Gelóóf nu eens, Lief! en laat allen twijfel varen, want het is de exacte waarheid, die ik hier zeg! Innig kust je, met volmaakte liefde, jouw eigen Willem Zoodra ik mijn geld van Juli heb ga ik naar Amsterdam om het vertaalrecht aan te teekenen. DERDE PERIODE 331 O, Liefste, Liefste! Ik moet het je zeggen, dat ik je hef heb, - liefheb boven alles, - zonder maat, zonder einde, - met elke sprank van mijn ziel, met eiken drup van mijn bloed, - dat ik je hef heb grenzenloos, met aües wat in mij is, - met mijn verstand en mijn gevoel, met mijn wü en mijn kracht, - met alles, met allesl Lief, ik kan niet meer leven zonder jou: mijn ziel zou sterven, als ik jou niet langer liefhebben mocht. Ik heb je hef met al den gloed van mijn ziel, met al de heldere klaarheid van mijn verstand, met den trotschen hoogmoed van mijn wü, met de prachtige sterkte van mijn kracht. Mijn lot behoort jou, beschik er over naar welgevaUen. Mijn fiere onafhankehjkheid leg ik nu voor jouw voeten neer, en ik smeek je mijn hefde te aanvaarden. Ik heb je opperst hef, met een hefde, die mijn leven is, en waardoor mijn armzalig bestaan wordt gezegend en vermooid. O, Wülem, zeg me, dat ik altijd van je houden mag, en ik zweer je, dat jij óók eenmaal gelukkig zult worden door mij! 't Is onvrouwelijk, dat ik zoo mijn intiemste ziel uitspreken durf, - maar ik wil, dat je 't weet, zuiver-vast en voor eeuwig, dat ik je waarachtig liefheb, met aUe factoren waaruit ik ben samengesteld, dat ik je liefheb, ondanks al 't leed, dat ik je wüleloos heb aangedaan, en dat ik door alle komende jaren heen, je even nameloos en mateloos hef hebben zal! Ik heb dit aües gezegd, omdat ik er onweerstaanbaar toe gedrongen werd, je van de waarheid te overtuigen, dat, als ik tob en treur en je plaag, en klaag, dit niets met mijn hefde, maar aheen met mijn zielig temperament te maken heeft! AUes, wat me soms zoo helsch kan folteren is een uitvloeisel van mijn aangeboren melancholie. Wees nooit droevig om mij, Lief, - als je ooit later treurig om me kijkt, dan zal ik je oogen kussen, tot ze weder stralen van vreugd! Nu zoen ik je handen ten afscheid, je heve, heve handen, o, Lief, mijn heve Lief, mijn lief! jouw Jeanne * * O, Lief, ik geloof, als ik je een treurigen brief heb geschreven, en je kon me dan %ien, dat dan elke aandoening van boosheid of ongeduld bij je zou verdwijnen, en je aUeen maar medelijden met 332 LIEFDESBRIEVEN me hebben zou. Ach, feitelijk kan je er niets aan doen en ik weet wel, dat 't dus noodeloos is tegen je uit te klagen... maar als ik iets voor je verzwijgen moet, iets, waarvan ik heelemaal ben vervuld, dan zouden mijn brieven onaangenaam-koel en hinderlijkhard worden, en je 2ou het toch merken, dat er iets was, en net onprettig vinden, dat je de oorzaak niet wist. Ach, Lief, maar als ik je 200 eens iets geschreven heb, wat ik niet inhouden kon, dan is 't wachten op een antwoord van jou 200 martelend en afmattend; o, dat enerveert me zoo, en drukt als een obsessie op me, en belet me iets te doen. Ach, ik weet 't niet, ik weet 't bijna nooit, of ik goed doe of kwaad! Maar als jij soms eens verdriet hebt door mij, bedenk dan maar, dat mijn droefheid veel grooter en dieper is, clan 't voor jou bij mogelijkheid kan wezen. Willem, ik houd van je, ik weet het nu vast en voor altijd; het is me nu volkomen bewust, dat ik je liefheb, zooals men den manvan-zijn-leven liefhebben moet, opdat beider bestaan er door vergelukkigd wordt, - zooals men maar ééns in zijn leven liefhebben kan, met een liefde, die als zij sterft, ziel en lichaam doet medesterven. ■ En nu je het gelooft, dat ik je liefheb, nu weet je ook, dat ik je nooit expres leed heb gedaan, en dat mijn eigen verdriet veel zwaarder en erger was, dan jij ooit vermoeden kon. Dus, Willem, noem het geen gebrek-aan-vertrouwen of kleingeestigheid, als ik klaag, in overdreven sentimentaliteit, want ach, dat alles is het heusch heelemaal niet, - je moet er maar een beetje geduld mee hebben! Ik zal wel leeren tevreden met het heden te zijn. Zeg maar eens tegen me, dat ik dat moet zijn, dat zou me meer en beter helpen, dan de onophoudelijke keeren, dat ik 't mezelf aan 't verstand te brengen tracht. Lief, 't is wel heel erg onaangenaam voor je, dat ik opeens en schijnbaar zonder reden, soms zoo hevig-geëmotionneerd kan zijn. Maar ik geloof, dat jij ook wel eens onderhevig bent aan die plotselinge wisseling van sterrimingen, is 't niet, Lief? dus zal je 't misschien ook wel een beetje van mü begrijpen. Lief! ik wou, dat ik anders was. Gelijkmatiger van karakter, niet zoo eensklaps door iets getroffen en daar direct op reageerend zooals nu. Dat zou voor jou zooveel rustiger en prettiger, en voor mijzelf zooveel gelukkiger zijn. O, Lief-van-mijn-Leven! als je mij nu even aanzien wilt, dan DERDE PERIODE 333 komt er in mijn droevige oogen weer een helder licht, en dan fluister ik je toe, dat ik je liefheb, liefheb... Mag ik even je haren streden, zooals ik wel eens deed? Een innigen zoen van Jeanne 2 Juli '99 Ja, Allerliefste, ik had vandaag willen werken, maar ik zit te vol van mijn gedachten over jou. Die moeten er eerst tut, en dat hindert ook 200 erg niet, want dan werk ik later wel wat harder en langer. Weet je wat 't is, Liefste? Je wordt gehinderd door je dgen gedachten, die gehed en uitsluitend uit je2elf alleen voortkomen, en waar je op doorgaat, tot je eindelijk op een punt komt, waar je er droevig om moet worden. En het eenige, maar afdoende, wat daartegen te doen is, is, je gedachten af te leiden, bijv. door gestadige lectuur, 200 mogelijk een beetje vriendelijk stemmende, aangename lectuur. Dat onttrekt je aan je dgen binnenwereld en brengt je in een andere sfeer, waar je je met andere, zij 't dan fictieve personen berig houdt. Want nu, - ontken het maar niet, en maak er je ook niet beroerd over, Lief! - nu, 2eg ik, houd je je alleen met je2elf bezig: je denkt je met mij berig te houden, maar je houdt je hoogstens met een waanbedd berig, dat je eigen gedachten je uit mij hebben laten maken. Zie, ik hoop, dat je er om lachen 2ult, Jeanne, maar daar rit heusch iets waars in. Want toen ik je brief hadf gelezen was ik eerst heel droevig, maar stil op mijn stoel zittende, kwam er langzaam-aan een vriendelijke glimlach om mijn lippen, want schoot het beeld mij te binnen, dat ik dikwijls ds een wijze schoolmeester tegenover je sta, die een kind de levensles leert. Werkelijk, ik zd je de les leeren, wees maar gerust, en heb maar geduld. Want hoor nu eens, liefste Jeanne! Je hebt mij nü, en je zult mij dtijd houden, ja, mij hoe langer hoe meer krijgen, zonder restrictie, absoluut en gehed. En dat niet omdat jij zegt mij lief te hebben, ofschoon ik dat natuurlijk hemdsch vind, neen, geheel uit mijzelf heb ik je lief, volkomen, en zonder vermindering of einde, - en d zou je mij ooit in drift een klap willen geven, - het is maar bij manier van spreken, want ik geloof natuurlijk niet, dat je dat ooit zult willen 334 LIEFDESBRIEVEN doen, - maar stel het je een oogenblik vóór: dan zou ik je stü-droevig aanzien en mijn hoofd tegen je aanvlijen, en dan zou ik zeggen: „Jeanne, ga je gang, al doet het mij verdriet, maar laat mij dan mijn „hoofd zoo stil tegen je aanhouden, dan voel ik beter, dat jij 't bent, „die zoo doet." Geloof je nu, Jeanne, dat ik jou liefheb, onvoorwaardelijk en kan ik het je duidelijker zeggen? En zal je er nu nooit meer aan gaan twijfelen, evenmin als ik aan jou twijfel? Voel je 't nü, begrijp je 't nü, hoe mijn liefde voor jou door mijn heele wezen zit als een electrische stroom, die in zichzelf terug-keert, zoolang je niet bij me bent, maar die overspringt op jou, zoodra ik je zie? Zet toch alle twijfelingen uit je hoofd, want dat zijn niets dan gedachte-processen, die op niets berusten dan op weer andere gedachten van jou, maar die allen grond van waarachtige werklijkheid missen, en die tot niets kunnen leiden dan dat je verdriet krijgt in jezelf en door jezelf. Want ik heb je lief, dat zweer ik je, voor nu en voor altijd! En mijn teerheid-voor-jou, mijn overgave-aan-jou, mijn wil-om-jou-gelukkig-te-maken zijn eindeloos! zoowel eindeloos in tijd als in constante kracht! Absoluut en zonder eenige terughouding jouw eigen Willem * * O, Liefste, ja, ik geloof je nu, - ik wéét, dat ik nu niet meer twijfelen zal. Want na dien goddelijk-rustigen, kalm-overtuigenden brief van jou is het zoo vredig in me geworden, en komen er weer allerlei bhj-gelukkige gedachten in me op. Want o, Lief, ik ben véél bedroefder geweest dan ik je geschreven heb; ik heb in mijzelf zoo'n vreeselijk verdriet gehad. Maar nu beloof ik je, op mijn eerewoord, dat ik, zoodra ellendige gedachten me weer beginnen te pijnigen, ze weg-dringen zal met al de krachten, die in me zijn. Want ik besef nu wel, dat 't maar noodeloos jou en mezelf kwellen is, al doe ik het dan ook ondanks mijzelf. Ach, Lief, jij kent immers zelf melancholie, en weet, dat die je besluipen kan op de onverwachtste oogenblikken... Lief, dat aardige beeld, dat je gebruikt, is eigenlijk heelemaal juist, en ik knikte, toen ik 't las. DERDE PERIODE 335 O, weet je nog wel, hoe je, toen ik nog in Bussum was, wel eens tegen me zei: „Ja, jij haalt altijd allerlei dingen uit de onbestaanbaarheid, en als ik je dan verzeker dat ze onjuist zijn, dan zeg je: Ach, je zou tegen mij tóch niet kunnen zeggen, dat ze waar zijn, en dus blijf ik gelooven aan wat ik verzin." 't Was goed, dat je me 't noodelooze en onzinnige daarvan onder 'toog bracht. Je zei ook: Je maakt met je handen schaduwbeelden op den muur, daar word je dan bang van, en als ik zeg, dat 't absoluut niets is, dan zeg je: maar ze %ijn er toch, ik vge ze toch!... Ja, Lief, zoo is 't, en 't is vervelend voor jou, en voor mijzelf een bron van ellende, dat ik die eigenschap bezit. Ach, ik wou zoo graag heelemaal zijn, als je wou dat ik was; toe, Lief, help me, help me zoo te worden, als ik voor jou het aangenaamste ben. O, je kan dat, als je wilt, als je je er maar een beetje moeite voor geeft, want jij vermag alles op me, ik wil alles van je aannemen, en heusch, heusch, ik zal je dankbaar zijn voor eiken raad, dien je me geven wilt, voor elke verandering-ten-goede, die je in me aanbrengen zal. Ach, toe, Lief, help je me? Ik heb zoo hartstochtelijk naar een brief van je verlangd, je kan dus begrijpen, hoe zalig-blij ik met dien van vanmorgen was. Ik zal hier een spoedbrief van maken, ik weet niet, misschien hoor jij ook wel graag gauw wat op je brief. Vandaag verstuur ik ook de aflevering van Woord en Beeld. Dag, Willem, éénige Liefste, goede, beste Lief! jouw eigen, eigen Jeanne Ik verlang er naar, aan het vertalen te gaan! * * Liefste, ik wou, dat je wist, wat een onuitsprekelijke, goddelijke vreugde je brieven me gegeven hebben. Ik kan niet zeggen boe anders ik me voel dan gisteren en de vorige dagen. O, Willem, het is, of er iets, wat me vreeselijk drukte en hinderde, van me is weggevallen; o, ik ben zoo prettig, zoo heerlijk-vroolijk gestemd vandaag. Ik ben zoo blij, je maar niets verborgen te hebben gehouden, omdat je 'ttoch gemerkt zou hebben, en je me nu hebt kunnen raad geven, me vriendelijk op mijn onverstandig denken kon wijzen; o, ik ben een ander, een heel ander mensch dan de Jeanne van 336 LIEFDESBRIEVEN gisteren, die te lusteloos was en te bedroefd om iets te doen, en 's middags naar bed ging, omdat zij „hoofdpijn" had, - eigenlijk, omdat zij onmogelijk visite-praatjes had kunnen houden. O, Willem, je hebt wel een Beetje droefheid om me gehad, maar ik kan er toch geen spijt van hebben, dat ik je zóó heb geschreven. Want je zegt me allemaal dingen, die ik voel dat waar zijn, maar die ik mezelf niet zoo bewust had kunnen maken. O, je hebt volkomen gelijk, dat ik mij altijd met mijzelf-alleen bezig houd, en ik weet ook heel goed, dat ik dat niet moest doen, - maar, o, Lief, mijn heele leven lang, zoo oud als ik ben, heb ik aldoor, aldoor maar aan mezelf zitten denken, mijzelf overpeinsd. En daarom, Lief, - ik zou 't wel heel graag willen! - kan'ik die gewoonte niet dadelijk afwennen. Maar ik verzeker je, dat 't beter worden zal, ik verzeker 't je, als jij me maar helpen wilt, Lief, en dat wil je, is 't niet? - mijn zelfzucht te overwinnen. Je spreekt van lectuur, maar het vertalen van Walden zal me meer en beter helpen dan alle mogelijke lectuur, want het doel is zoo heerlijk, dat het werken allerprettigst zal zijn. Dag, goede, eenige Lief. O, ik ben toch zoo goddelijk blij met je brieven! Met innig-je-in-je-oogen-zien en dankbare zoenen, voor altijd en altijd jouw eigen Jeanne Bussum, Parkzicht 3 Juli '99 Goede Liefste, Vanmorgen ontving ik je twee brieven, die je Zondag schreef. Ik heb toen mijn brief van gisteren, dien ik al dicht-gelakt en bepostzegeld had, toch maar weg-gebracht, maar ga je nu dadelijk een nieuwe schrijven als antwoord op de jouwe. Eerst over je laatste; die heeft mij ontroerd tot in mijn diepste binnenst, niet alleen om wat je zegt, maar omdat ik den moed er door heb gekregen, om ook tegen jou heelemaal open-uit te zijn. Want ik ben een beetje als jij: wat binnen-in mij leeft, dat uit ik niet zoo licht; ik weet niet waardoor; tusschenbeiden kan het er wel opeens DERDE PERIODE 337 uitkomen, maar ik ben het tegenovergestelde van wat men noemen kan los-van-tong, en zoo zal je later wel merken, dat ik mijn gevoel dikwijls meer uit door oogenlicht en stem-toon en dingen van mijn doen, dan door verzekeringen in veelheid van woorden. Toen ik dien brief van je las, hefste Jeanne, was 't mij, of je precies had uitgesproken, wat in mijn binnenste leeft voor jou. Ook ik zou met geen mogelijkheid buiten jou kunnen, en ik smeek je diep-innig: verlaat mij nooit 1 Want ik voel, dat ik jou kan gelukkig maken, en ik weet zeker, dat ik door jou gelukkig worden zal. Hoor nu eens, Jeanne! ik heb jou hef en ik heb bijv. ook je gezicht hef, maar ik heb jou niet hef, omdat ik je gezicht liefheb, neen, ik heb je gezicht hef, omdat ik zoo zielsveel houd van jou. Als wij nu elkander geregeld kunnen ontmoeten, zooals nu toch, na niet al te langen tijd gebeuren zal, dan zal je gaan merken, dat ik wèl sterk ben, - ik spreek hier natuurhjk niet over gewichten-tillen of zoo iets, - maar toch, geloof ik, het tegenovergestelde van een bruut of een ruwe man, zooals er zoovelen zijn. Verster, die au fond zoo'n nobele jongen is, heeft mij aangeboden voor mij bij Vincent van Gogh te informeeren, wat er precies gedaan moet worden voor dat laten aanteekenen. Hij kent n.1. van Gogh persoonlijk. Zooeven heeft hij zijn brief naar de post gebracht. Want als ik onvoorbereid naar Amsterdam ging daarvoor, dan zou ik later misschien nog eens terug moeten komen, en dat neemt zooveel tijd weg. Gisteren is bij het omdraaien de sleutel van mijn muurkast gebroken, waar aües in zit. 't Was Zondag, en dus heb ik de kast nu pas kunnen laten opensteken. Nu, Lief, 't is kofïïecfinkenstijd en ik moet dezen brief nog voor eenen op de post brengen. Een beetje in haast, maar altijd geheelde-jouwe Wülem O, Lief, nog even: maak je toch niet aldoor zoo bedroefd over niets; om je zelfs wü vraag ik het! Ik heb je hef voor altijd, dat 2weer ik je plechtig, en üc verlang naar je, ik smacht naar je! Ik ben heusch nooit boos of zelfs maar wrevehg op je geweest; ik kreeg aheen maar verdriet tusschenbeiden door je brieven en een ■ontzettend verlangen om bij je te zijn, en je hoofd te nemen, mijn handen er zacht om heen leggend, en je dan vriendelijk aan te zien 33» LIEFDESBRIEVEN en je te verzekeren, dat alles in de nu op handen zijnde toekomst veel beter zal gaan, dat je gelukkig en rustig zult worden en blij dat je bestaat. Deze brief moet nu heusch weg. Vanavond schrijf ik wel weer. Jouw Willem * * Bussum, 3 Juli '99 Allerliefste, Vamniddag heb ik Broedelet bij mij gehad, die in den Haag bekend is, en wiens broer daar woont. Hij heeft mij nu voorgesteld, of hij aan zijn broer mocht schrijven, die zal daar dan tegen October a.s. voor mij naar kamers uitkijken in jouw buurt. Hij beweerde ook, dat ik in den Haag veel beter en minder duur terecht zou kunnen dan bij de Linn's. O, ik ben zoo verschrikkelijk blij en dankbaar, dat je mij zoo helpt door dat boek te vertalen; ik zou het nooit hebben durven aannemen, als ie mij niet pertinent verzekerd had, dat je „werk noodig had als brood". Ik laat het Je dus in vredesnaam maar doen, afleiding heb je noodig, dat voel ik wel;, dus accepteer ik je grandiose opoffering met de innigste erkentelijkheid. O, Lief, weet je, wat ik zoo graag wou? Dat je je zelf een beetje overtuigd wou houden, dat mijn liefde voor jou is het ernstigste ding, dat ik ooit in mijn heele leven gehad heb. Want tusschenbeiden word ik er weemoedig door, door je angstige twijfelingen en vraag mij dan af: Hoe moet ik zijn, wat moet ik doen, om haar uit die onzekerheid te helpen? Maar wat kan ik op zoo'n afstand anders doen dan ik doe? Lk schrijf je nu vier weken lang drie brieven per dag gemiddeld. Hoe zou ik dat nu in Godsnaam kunnen doen als mijn innerlijke natuur mij niet almachtig naar jou heendrong. Ik zou immers als geëngageerd mensch met één brief per dag een heel goed figuur slaan? Welke reden zou mij dus kunnen drijven, om zooveel te schrijven, dan alleen de echte, diepe Liefde? Nu hoor ik je alweer redeneeren en zeggen: „Ja, maar, dat is alleen je goedheid, want je doet het alleen om mij pleizier te doen!"" Maar dan antwoord ik: Wat is die goedheid, zooals je 't noemt, anders dan een deel van mijn liefde, dan een bewijs van mijn liefde?1 DERDE PERIODE 339 Want dacht je dan heusch, dat ik ook nog aan een ander, aheen uit goedheid, een dergelijk aantal brieven schrijven zou of kon? En buitendien schrijf ik je die brieven niet, om je pleizier te doen, want in den beginne wist ik eigenhjk niet of ze je pleizier deden, dat weet ik nü pas; ik schrijf ze aheen, omdat ik er aandrang toe vod4.1omdat ik er> 2onder me iets voor te nemen, vanzelf toe kom. Wil ik je nu eens wat prettigs vertellen? De vaak met van Looy is heelemaal terechtgekomen. Bx zal nu even wachten, of de avondpost iets van je brengt. Zooeven, om tien minuten voor achten, kwam je spoedbrief waarmee ik zeer bhj ben. Maar ik wacht nu toch nog even op dê post van 8 uur. De post van 8 uur bracht Woord en Beeld. Dank je heve Lief ik ga je novelle gauw lezen. ' Ik sluit nu dezen maar; vanavond schrijf ik een brief voor morgenochtend, dien je dan morgen, (Dinsdagmiddag^ kriigt O, Jeanne, ik heb je zoo hef! )&" Voor altijd ben ik en bhjf ik jouw Wülem * ■* Bussum, Parkzicht 3 Juli '99 Liefste Schat, O, Jeanne, ik ben zoo vreesehik bhi. dat *79ak m/M- iron T rt^TT in orde is! Je hebt het aan mijn brieven, geloof ik, wel niet kunnen merken, want ik hield het stil, zelfs voor mijzelf, maar ik zat er diep-in toch vreesehik mee in, en ging er toch, al hield ik het onder een beetje door gebukt. Dat merk ik eigenhjk nü pas, nu aües in* orde is. Want nu voel ik me lanezaam-aan W lano^t- W ^^^u^ en fnsscher worden, en dan vooral nog jouw brieven van vandaagje gaat gelooven in mijn hefde, je werkt voor mijn komen in den Haag ... O, ik voel weer een lossen lach om mijn lippen ghjden en een droommg van komend geluk in mijn oog. 't Is haalt te veel geluk op een dag! Wat gaat het toch gek in het leven, vind je óók met? Tusschenbeiden loopt aües je plots tegen, en het eene ongelukje 34o LIEFDESBRIEVEN is nauw op je neergevallen, of het andere komt er achterop en er bij, en als dat dan zoo'n poosje geduurd heeft, die vloed van onheiltjes, dan komt plotseling weer de ebbe en de zwiepende ongelukjes wijken en aües wordt weer rustig-egaal. 't Verstandigste is, om zich onder zoo'n opstormende rampen-zee altijd maar zoo kalm mogelijk te houden, al hjdt men ook inwendig, want ten slotte komt alles toch weer terecht. Hoor nu eens, Lief, nu kom ik dan toch werkelijk in den Haag te wonen. Maar wil je mij nu één ding beloven? Én wel dit: dat je me nooit je gedachten-verdrieten verborgen zult houden? Want ik zou het toch merken, als er zoo iets in je gaande was, en dan zou ik soms ik-weet-niet-wat gaan denken, en me daar dan verschrikkelijk-ellendig over maken, terwijl het toch bij jou inwendig heel iets anders was, dan ik ooit had kunnen denken. Maar ik geloof, of hever, ik hoop wel dat, als we geregeld tezamen zijn, mijn lach en mijn spreken en mijn hevende belangstelling je op een hoogvlak van stemming zullen kunnen houden, waarvanuit je op ie vroegere triestigheden wat verwonderd neerziet, terwijl je bij jezelf zegt: Het leven is toch wel leukl Want dat merk ik aan mezelf: ik ben volstrekt geen uitwendiguitgelatene, hcht langs alles heen ghjdende, exuberante, zuidelijke natuur, maar toch, door het bhjde bewustzijn van jouw gehechtheid aan mij, voel ik mij bijna altijd leven op een stemmingshoogte, waar al het daagsche gedoe bij terug-zinkt op een verder, een lager plan, zoodat het mij niet zoo erg aan kan pakken als vroeger, doordat ik er nu altijd boven bhjf staan. Je leven is mi ook wel een beetje eentonig en in jezelf opgesloten, is 't zoo niet, Lief? Maar nu komt er opeens een nieuw mensch in je leven, die bij je zal blijven voor goed. Tenminste als jij hem houden wilt, natuurhjk, waar, dat beloof ik je, ik al mijn best voor zal doen. Ik hoop dus maar, dat je observatie van dien, nu door jou verjongden oud-gediende des smartenrijken levens je niet al te onvoldaan zal laten. Maar je hoeft heelemaal niet bang te zijn, dat ik jou, van mijn kant, ook zal gaan observeeren; ik observeer bijna nooit in den gewonen zin, waarin dat woord wordt gebruikt. Ik zie aheen maar, zonder het te willen, allerlei dingen plots, die mij heel sterk treffen, maar dan moet ik heel erg oppassen, dat ik daar geen altijd geldende conclusies uit trek. Mijn indrukken van de dingen zijn altijd eenigszins, wat men zou kunnen noemen: intuïtief-gevoelde. Vroeger nu uitte ik die DERDE PERIODE 341 indrukken wel eens te gauw en vergiste mij natuurlijk ook wel eens in de preciese, praktische uitlegging ervan. Zoo ben ik er langzamerhand veel meer toe gekomen, om mijn indrukken vóór mij te houden, want doordat mijn uitlegging wel eens niet heeleroial uitkwam, noemden velen mi] „achterdochtig". En ik heb ook gemerkt, dat als ik mijn half-bewuste, maar sterke indrukken stil in mijzelf op-at en digereerde, de werkelijkheid, de nuchtere werkelijkheid dan ten slotte altijd vrijwel precies ging sluiten met wat ik intuïtief had gevoeld. Dus had ik toch alles, zonder bepaald te observeeren, toch heel goed van te voren gezien. De observatie, die ik meen te hebben, is dus een gevoelde, stil gehoudene en niet beredeneerde, en ik durf gerust te zeggen, dat die nooit, in de kern van haar wezen falikant (ken je dat woord, en zoo ja, spel ik het goed? ik heb het nooit geschreven gezien, maar alleen gehoord) is uitgekomen. Ik ruik, om 't zoo te noemen, veel meer de werkhjkheid, dan dat ik haar zie. Zoo ruik ik (vergeef de uitdrukking I) dat jij en ik tezamen gelukkig zullen wezen, zóó gelukkig als menschen kunnen zijn en in zooverre het geheel van henzelf afhangt. De uiterlijke omstandigheden moeten natuurlijk ook wat meewerken, maar wij zijn beiden gezond en wüskrachtig, en ten slotte kunnen de uiterlijke dingen toch nooit de innerlijke kern aantasten, als je maar beiden zuiver en welmeenend bent. Dat nu weet ik zeer zeker van mijzelf en niet minder van jou. Dus het zal wel'gaan, o, Liefste en Eenige, als je maar vast wilt gelooven, dat ik bhjf door aUe tijden heen je je altijd innig-liefhebbende Wülem * * O, Wülem, Heve, goede Lief, ik ben toch werkelijk zoo gelukkig met je brieven. Ik voel me nu zooveel kalmer en rustiger dan in de laatste dagen. Ach, ik wou, dat ik er niet altijd zoo'n onwillekeurige behoefte aan had, me in mezelf te verdiepen en dan allerlei droefgeestige gedachten te voorschijn te roepen. Ach, waarom kan üc toch niet gewoon-gelukkig zijn zooals andere menschen! Waarom geniet ik nooit volkomen, waarom ben ik in mijn gelukkigste oogenblikken toch nog weemoedig gestemd, - waarom ben ik altijd geneigd den donkeren kant van alle dingen te zien? Ik geloof, dat 34* LIEFDESBRIEVEN het een abnormaliteit in mijn hersenen is, - of denk je, Lief, dat het nog wel eens beter worden kan? Ik vind 't 200 heerlijk, dat je 't goed vindt, dat ik Walden vertaal. Ik begin er dadelijk aan als mijn bundel klaar is; dat moet ik eerst doen, want ik heb hem half Juli aan Veenstra beloofd. Ach, toe, Lief, wil je nu eens 200 verschrikkelijk lief 2ijn en me mijn ver2en zenden? Want ik moet 2e allemaal nog overschrijven. Had ik er nu maar kladjes van, dan hoefde je 2e me niet eens te sturen, en kon je me alleen de titels van de plaatsbare opgeven. Maar ik heb 2e, helaas, geen van allen, behalve één of twee van de allerlaatsten. Toe, Lief, wil je alsjebelieft 200 vriendelijk rijn? Ik ben nu berig mijn nieuwere ver2en en de fragmenten uit het Boek van mijn Leven voor je over te schrijven, als je het tenminste niet te druk hebt, 2e te lezen. Wil je me hier vooral op antwoorden? Want dan ga ik er niet mee door: ik moet 2e natuurlijk nóg eens in het cahier voor Veenstra cópieeren. Je 2al 2eggen: waarom doe je dat niet dadelijk en stuurt mij dat; maar ten eerste moeten de vecsen, die jij hebt er aan vooraf gaan, en ten tweede kon je er immers misschien wel eens ver2en bij vinden, die niet publiceerbaar waren? Maar als je het nu soms te druk hebt, wat ik hoop, dat je me ronduit-2eggen 2al en je dan geen moeite voor mij geven, dan schrijf ik 2e toch alvast over, maar begin dan met de laatste bladzij en 200 terug. Maar dat kan ik eigenlijk toch niet doen, bedenk ik me, als ik niet weet, hoeveel verzen ik krijg van jou. Lief, als je nu geen tijd hebt, om de losse velletjes die je hebt, óók nog na te kijken, doe het dan maar niet, en stuur 2e me 200 maar, dan kan ik gauw aan het overschrijven beginnen. Lief, als ik nu niet al te lastig ben, toe, wil je 2e me dan sturen? Nu eindig ik maar voor vanavond. Dag, goede, beste, lieve, éénige Lief! Een zoen van jouw eigen Jeanne * * O, Willem, Liefste, wat een heerlijke, prettige brief, dien ik zooeven ontving. O, hoe verrukkelijk, verrukkehjk, dat de 2aak met v. Looy in orde is. O, Lief, wat een eenig genot, dat je die zorg nu niet meer hebt. Wat zal je dat een groote verruiming 2ijn. Prettig DERDE PERIODE 343 dat je geholpen kan worden met kamers zoeken; ik geloof óók weL dat je wat dat betreft, hier heel goed slagen kan. Het is zoo'n heerlijk idee, dat er nu toch positieve mogelijkheid op je hier komen bestaat, hè? Heusch, Lief, die vertaling zal wel gaan; nu zal je eens kunnen zien, dat ik werkelijk volharcÈngsvermogen bezit. Zeker, Liefste, 't is waar wat je zegt van die vele brieven, maar ik twijfel er ook niet aan, en ik heb er nooit aan getwijfeld, of je mi van me houdt. Maar, Lief, ik kan er niets aan doen, dat er wel eens toekomst-gedachten in me opkomen. Maar je weet, ik heb 't je beloofd, dat ik ze, wanneer ze weer in me opkomen, met alle kracht, die in me is, weg-denken zal. Nu heb ik je anderen brief ook ontvangen, dien je gisteravond schreef. O, Lief, wat ben ik toch bhj voor je, dat alles nu weer in orde is, want hoe langer de sparining duurde, hoe heerlijker de uitkomst is, niet, Lief? Ach, Liefste, als ik je altijd al mijn verdrietehjkheidjes vertellen moest, dan zou je heusch geen greintje pleizier meer van mijn brieyen hebben (gesteld tenminste, dat je dat nu wèl hebt). Want ik zit altijd in mezelf te tobben als een oude vrouw, en zie daardoor het goede voorbij, en, met nu en dan een bhj oogenbhk, aheen den donkeren kant van de dingen. Ik ben au fond een twijfelaarster en een pessimiste, en de gewoonte van me aldoor in me zelf te verdiepen, heeft dat nog erger gemaakt). Maar ik denk, dat ik het nu langzaam-aan afkeren zal, als jij me wilt helpen, Lief! Zeg, Liefste, zeg me eens, had je intuïtie je ook gewaarschuwd, dat ik zoo droefdenkerig, zoo geestelijk zwak en zoo vervelend-zemelachtig ben? Of wist je daar niets van, en stelt je dat nu vreeselijk teleur? Dag> goede, beste Liefste! Toe, zeg nog eens een hef woordje tegen jouw eigen Jeanne Bussum, 4 Juli 1899 Jeanne, Heve Jeanne, ik moet je vandaag wat zeggen, wat hoe langer hoe sterker in mijn bewustzijn komt, nu de zaak met v. Looy gelukkig is afgeloopen. Je hebt mij eens geschreven, dat je mijn brieven wat stijf vond, en dat kan ook wel zijn; ik hield mezelf, 344 LIEFDESBRIEVEN zonder het bewust te willen, in strakke banden vast; ik wou heelemaal nuchter en positief blijven en kalm afwachten, wat het gevolg zou zijn van die zaak. Maar nu vandaag, - ik kan het niet laten, ik moet net je zeggen: ik heb je lief! Kan je dat dan niet opwekken, kan dat je dan niet onttrekken aan je zelf met zijn sombere gedachten, deze vaste, zekere wetenschap, dat je heelemaal, zooals je bent, diep wordt bernind? En begrijp nu eens, Jeanne, dat is geen lyrische uiting van mij, in een stemming geschreven, en waar ik overmorgen bijv. weer eens heel anders over denken kan. Het is een gevoel van mij, maar onder dat gevoel en door dat gevoel heen, buitendien nog een overtuiging, een zekere en gelukkige wetenschap, die door mijn heele bestaan is heen-geweven, die met mijn bestaan zelf een eenheid is. Ik kan mijzelf niet meer zonder jou voorstellen, ik zou zelfs heelemaal niet meer weten, wat ik beginnen moest, als ik jou moest verliezen, ik zou zeggen: ,,'k wil niet meer zijn", als ik zonder jou moest zijn. Ik voel heel diep en onveranderlijk: jij bent de mensch, de vrouw, die mijn bestaan, mijn Zijn completeert. Want voor alles in je en van je voel ik een grenzenlooze, en mijn heele Zijn verwijdende en verzachtende sympathie, die ik inniggelukkig ben, dat ik kan voelen voor je, omdat ik nooit had gedacht, dat er een mensch als jij, voor wie ik zóó waarachtig en diep kon voelen, op de wereld zou zijn. En geloof mij toch, want ik weet, wat ik zeg: die sympathie, die liefde voor jou, is geen ding van een maand of een jaar, neen, ik weet stellig, dat zij is en zal blijven het heerschende sentiment in mijn heele toekomstige leven. O, Jeanne, kan dat je dan niet wat gelukkig maken? Zie, hier is een mensch, aan wien je volstrekt niet het land hebt toch, met wien je zelfs wel door het leven wilt gaan, en die mensch voelt zóó voor je, dat je alles met hem zou mogen doen, wat je wou, zonder dat hij je iets zou terug-doen, maar die dat, ik verzeker 't je, van geen ander zou verdragen. Ik heb je lief, diep-in lief, met heel mijn hopen en willen, met heel mijn denken en voelen, met mijn fijnste zenuw- en geestesbewegingen, met de teerste verlangens en de zoetste droomingen van mijn geheele Zijn. Als je nu ongevoelig was, dan zou ik moeten denken: ach, ze is er niet vatbaar voor, het raakt haar niet. Maar je bent zelf een opperst-gevoelig en een klaar- en nobel-denkend en buitendien een naar geluk smachtend mensch. Maar voel je dan niet, dat ik je gelukkig maken kan en zal? Wat zit je je dan te verdiepen in, wat zit je jezelf op te bouwen allerlei DERDE PERIODE 345 imaginaire gedachten-onzin? O, Jeanne, ik smeek je, heb mij wat meer naïef Hef. Zit je toch niet zoo, dat smeek ik je, in jezelf te verdiepen, en zet aüe hersenspinsels uit je Heve hoofd. Ik heb je Hef met mijn opperste voelen en mijn opperste wülen, met blijde en kalm-geruste toesternming van mijn heele menscheHjke Zijn. Er rijst geen dag, en er zal er nooit een rijzen, dat ik denken moet: Ik heb haar eigenHjk een beetje minder Hef. Onttrek jij je dan ook wat aan je zelf, wat ik je bidden mag; want ik zweer je, Jeanne, - en je zult wel gemerkt hebben, dat ik dit niet dikwijls doe, - ik zweer je: ik heb je onvergankeüjk Hef! Ik eindig nu maar. Gauw ga ik je verzen aüen in behandeling nemen. O, Jeanne, jij bent mijn Alles, en wéét ook, dat ik ben je je onveranderüjk-Hefhebbende Wülem V. v. Gogh schrijft aan Verster, dat aüeen een boekhandelaar of uitgever, Hd der Vereeniging, vertaalrecht kan aanteekenen. # * Bussum, Parkzicht Weet je, Lief, wat ik wel een beetje droevig vind? Dat al mijn brieven, met al hun beloften, verzekeringen, met hun waarachtig accent van Hefde, toch niet tot je diepste ziel vermogen door te dringen. Je vindt ze misschien wel aardig, je noemt ze Hef, - maar ze blijven toch weinig meer voor je dan woorden, want als je ze gelezen hebt, kruip je weer in jezelf, en bHjft absoluut geen indruk behouden van wat je gelezen hebt. O, ik smeek je zoo innig: vlieg eens omhoog uit jezelf en naar mij toe! Wat heb je aan dat zelf; waar je geen waarheid uit leert, maar aüeen aaklige veronderstellin gen en booze droomen? Dat Zelf houdt niet zooveel van je, niet zoo verstandeUjk-doorwrocht gevoelend, niet zoo wijs-prachtig als ik houd van jou! Want dat Zelf kwelt je, en kwel ik je ooit? Dat Zelf vertelt je leugens, - en ik zeg je de waarheid, de onveranderHjke, hooge, bHjde waarheid, die in mijzelf leeft en brandt en jubelt van mijn hooge en mooie Hefde voor jou. O, Liefste, aangebedene, mijn brieven moeten toch meer voor je zijn dan een Hterair amusement, want wij zijn nu met zijn tweeën niet, - ik voor mij tenminste niet, - bezig om een roman af te spinnen, terwijl ik in mijn diepste 346 LIEFDESBRIEVEN zelf een ander, mijn eigen leven leef. Neen, Jeanne, de brieven, die ik je schrijf, zijn net leven zelf, mijn leven, dat ik in blindelingsch vertrouwen aan je overgeef, omdat ik je liefheb, je liefhebben moet en je liefhebben wil ook. Zie, en ik, die dit schrijf, ik ben geen schijnbaar levende uit een roman of zoo, ik ben een werkelijklevend mensch, die zich goed voelt en zuiver en krachtig en liefhebbend en heelemaal open voor jou alleen. Ik bied je mijn ziel, en ik bied je ook mijn bloed, als dat je van dienst kan zijn. Tracht een beetje met je gedachten in mij te leven, zooals ik dat, door al mijn andere dingen heen, altijd in jou doe. O, ik bezweer je, hefste, eenige, je Zelf is niet goed voor je, je zelf maakt je allerlei dingen wijs, die niet bestaan, en de eenige mensch op de wereld, die net, zichzelf vergetend, goed en eerlijk met je meent, ben ik. Vlieg dan in je gedachten naar mij toe, ik smeek het je om jouwentwil, want dan zal je hefde vinden en blijdschap en vrede. O, Liefl ik weet het zoo! want dergehjke dingen als jij nu in jezelf ondervindt, die heb ik zelf ook moeten lijden vroeger, maar sinds ik jou hefheb, vertrouw ik volkomen op de toekomst, die eens een heerhjk heden zal zijn! Het geluk, o, geloof me toch, staat nu niet zoo heel ver van je, - wacht het dan ook met een glimlach af. Het komt al nader, en je zult het eens vlak voor je, oog in oog zien, en dan gaat het nooit meer weg. Want ik heb je onuitsprekehjk-diep hef! Geheel jouw eigen Willem * * Ach, Liefste, ik heb je gisteravond wel geschreven, of ik je, als je 't te druk had, de fragmenten maar niet sturen zou, maar, ach, Lief, ik wou toch zoo ontzettend, verschrikkehjk, onuitsprekelijk graag, dat je ze wèl lezen wou. Want o, zie je, als ik er zelf over denk, dan krijg ik weer net zoo'n heerlijk, vreugdig gevoel over me, als bij de herdenking aan mijn roman, - maar dat beteekent natuurhjk niets; een eigen oordeel is zelden objectief, en nu zou ik zoo dolgraag, zoo vreeselijk graag van jou weten, of ik me ook soms vergiste. Lief, misschien ben je er wel in één uur doorheen, en bij een vluchtige lezing weet je er al wel genoeg van, denk ik. Willem, Liefste, zou je 't voor me wülen, of hever, zou je 't voor me kunnen doen? Ben ik nu te veeleischend en bezorg ik je al te DERDE PERIODE 347 veel moeite en last? o, Lief, ik hoop, dat 't niet 't geval zal zijn. Want je hebt ook al zooveel te doen met die andere verzen van me, maar o, Lief, ik zal er je zoo innig-diep en altijd-door dankbaar voor zijn! Toe, zeg me, verg ik heusch niet te veel van je goedheid? Ik weet wd, dat het erg zelfzuchtig van me is, om zooveel beslag te leggen op je tijd, en ik zou 'took zeker met doen en geduldig wacnten, ds Veenstra niet zoo'n haast maakte, en ik hem niet vast mijn bundd half Juli had bdoofd. Je weet wd, Lief, dat ds ik eens iets voor jou zou kunnen doen, ik 't goddeHjk vinden zd. (Dat vertden van Wdden doe ik voor me zelf.) Je hebt me nog nooit iets gevraagd, er djn natuurlijk ook maar hed weinig dingen, die ik voor jou zou kunnen doen. Bedank me nooit voor Wdden, ik vind 't zoo verrukkeUjk iets werkehjk-nuttigs onder handen te hebben, dat me heelemaal aan mezelf onttrekt. Dag, goede, Heve, allerbeste Lief! Ach, ik hoop toch zoo, niet d te onbescheiden te djn geweest! Met een excuus-zoen voor mijn hinderhjk-lastige, je moeiteveroorzakende, dringerige vragen altijd jouw eigen Jeanne Hierbij twee verzen voor jou. Bussum, Parkzicht 5 Juli '99 Liefste, ik kan niet goed werken, ik hjd zoo met je mee. Ik ken die stemmingen van jou zoo uit mijn Zelf van vroeger: toen was ik óók zoo. Ze komen uit niets anders dan uit jezelf voort: uit de ontzettend-rijke, subtide windingen van je hersens, die zelfs de openste en klaarste dingen niet even open en klaar bekijken ds ze zijn, maar er over heen gooien de fantasieën en mogelijkheden, wier wezenlijk-zelf aheen in je verbeelding ligt, maar die je dan, in een sternming, op de ware werkelijkheid overbrengt, en voor een echt deel dier werkelijkheid gaat houden. Geloof me, heve Jeanne, luister eens naar me. Ikzelf ben een realiteit, dat valt niet te ont- 348 LIEFDESBRIEVEN kennen, en de eenige, die deze realiteit door en door kent, tot in zijn kleinste, inwendige dingen, dat ben óók ik. Welnu, en geloof nu toch: aües wat je over mij hebt zitten te beweren en te veronderstellen in sommige van je vorige brieven, daar vind ik in mezelf geen sikkepit van terug; ik voel en weet aheen heel zeker, dat ik jou hef heb, sterker en vaster, dan ooit iets in mijn leven. Ik ben zelf, wat men noemen kan „un esprit scrutateur et profond", die alles onderzoekt, en in zich zelf en voor zich zelf alles nagaat, die geen mogelijkheid zelfs in zijn denken buiten aanmerking laat, - als ik nu, die zoo ben, geen ding in mezelf terug-vind van al de door jou geopperde twijfelingen en vreezen als anderszins, als ik nóg buitendien, zooals het geval is, door dat heele oppervlak van zelf-martelenden twijfel van jou klaar heen-zie, en, er achter, je volkomen-zuivere, altijd-onwankelbare, ja, goddehjke kem van menschelijkheid bhjf zien, - waarom, ja, waarom, arme, heve Jeanne, zal jij dan nog doorgaan om jouzelf te kwellen met uiterlijke schijnbeelden, in plaats van de eenvoudige, volmaakte waarheid te gaan zien, die je gelukkig kan maken en bhj? Geloof me, Jeanne, ik ben toch méér dan een goedige jongen die nu zoo iets alleen zou zeggen, om je te troosten? Hoor nu eens: als ik je hoor spreken, dan word ik gelukkig, als ik je een hand mag geven, dan voel ik me zalig, als ik je aan mag zien, dan tril ik inwendig van diepe blijdschap: ik vertrouw je geheel, ik verberg voor jou niets, en ik voel een eindelooze en nooit verminderende behoefte in me, om altijd goed en hef en teeder, om mij geheel, met alles en alles aan jou over te geven, en om tegelijkertijd met vlekkeloos-blanke wilskracht je met alles te helpen en te steunen en te redden, en je met alles en alles pleizier te doen. Jeanne, ik smeek je, wend je af van je je neerdrukkende zelf en keer je naar de blijdschap heen, die je bij mij, dat zweer ik je, vinden zult. Ik vraag je geen zelfopoffering of zelfwegmaking, om te verzinken in een ander, - ik vraag aheen een wijze daad van je zelf voor je zelf. Want als je met je zelf bij mij komt, dan zal je machtig en groot worden en bhj en diep gelukkig en onuitsprekelijk-flink. Zie, hier sta ik voor je: een volkomen-zuiver, onbevangen en diep-eerhjk mensch, die geheel van jou is, die alles voor je over heeft, die alles wil doen, zooals jij 't serieus graag hebt. O, ik wou, dat ik bij je was, ik zou je aanzien, je hef-suggereerend met zachte oogen, mijn handen zacht houdend aan weerskanten van je hoofd, dan zou je wel begrijpen, DERDE PERIODE 349 dat mijn liefde voot jou niet is zoo'n gewone mannenliefde van begeering en uiterlijkheid, maar dat, diep-in, mijn menschelijke ziel de jouwe liefheeft, en dat zoo'n liefde een liefde is, die nooit verdwijnt. Ik kus je dolgraag, dat weet je wel, maar toch zeg ik niet, dat ik je liefheb omdat ik je graag kus, zooals, geloof ik, bij de meeste mannen wel het geval zal zijn, neen: ik kus je graag, omdat ik je zoo liefheb, diep-in-echt en onvergankelijk-waarachtig, met alles van binnen en van buiten liefheb, en je zoo lief zal hebben tot aan den laatsten dag van mijn bestaan. Geheel en al jouw eigen Willem * * Liefste, ik had er zoo op gehoopt, dat er vanmorgen een brief van je zou zijn, omdat ik er gisteravond ook geen gekregen heb, maar er was niets. Lief, ik geloof niet, dat je dat smartelijke, enerveerende srnachten-naar-brieven kent, zooais ik, - ik geloof niet, dat mijn brieven jou zulk een onuitsprekelijke vreugde zijn als de jouwe mij, omdat je er niet zoo brandend naar hebt verlangd, want was dat zoo, dan zou je 't heelemaal begrijpen, dat ik je dringend durf te vragen: Toe, Lief, schrijf me alsjebeheft, alsjebelieft op geregelde tijden 1 Schrijf me, bid ik je, nóóit méér dan je wil of kan, dan overeen komt met je lust of tijd, - denk nooit: „ze heeft het graag", als je eigenlijk verhindering hebt, - maar ik smeek je: schrijf me geregeld I Je wéét niet, wat 't is, uur na uur te wachten op de post, 's morgens vroeg wakker te liggen en te luisteren, luisteren, of er ook een brief wordt gebracht, - den heelen dag op de post-tijden te leven en daardoor ongeschikt te zijn, om iets anders te doen. Noem 't overdreven, flauw, kinderachtig, - noem 't al wat je wilt en je zal er nóg gelijk in hebben, want ik besef het zélf heel goed, - maar ik zeg je, ik sta hierin absoluut machteloos tegenover mezelf, ik moet me hulpeloos aan mijn gedachten overgeven. Dacht je, Lief, als ik er iets aan kon doen, dat ik 't dan niet Zou doen, om aan mijn ondragelijken, zielszwakken toestand een einde te maken? Dat ik 't niet goddelijk zou vinden, als ik mijn gedachten bedwingen kon, in plaats van, zooals nu, al wachtend, te denken, te denken, tot mijn zenuwen de spanning niet langer verdragen kunnen en ik uitbarst in tranen? En dan moet ik me nog goed houden, want ik beef, om er iets van te laten merken, 350 LIEFDESBRIEVEN uit vrees dat er zal worden gedacht, dat ik niet gelukkig zou zijn. Eens schreef je: „Ik hoop, dat er vanavond een brief van je komt, maar het kon wel eens een teleurstelling zijn." Maar, Lief, ik heb je, geloof ik, nog nóóit teleurgesteld, zoo lang wij nu schrijven aan elkaar. En je zegt ieder keer, dat je me zooveel brieven geschreven hebt, - maar ik toch met minder, Lief, zelfs al een paar méér. Maar al schreef je me veel, véél minder dan je doet, dan zou ik nog héél dankbaar en tevreden zijn, als ik je brieven maar altijd op denzelfden tijd ontving, zooals jij altijd de mijne op denzelfden tijd ontvangt. O, Lief, Lief, kon ik dat ellendige, noodlottige in me maar overwinnen, dat me dadelijk overal het droefste en naarste in doet zien, en me nooit toelaat eens volkómen gelukkig te zijnl O, ik wou, dat ik mijn sterkte van vroeger, al was die misschien ook meer hardheid dan kracht, maar terugvinden kon, dat ik dat radelooswee gevoel van onmacht niet meer had! - Willem, al mijn heil hangt van jou af, - ik heb me heelemaal aan je weg-gegeven, - ik kan niets meer, ik ben niets meer zonder jou, - ik voel geen leed, of 't moet me door jou zijn aangedaan, ik heb geen vreugd, of jij moet me die geven! Ach, Lief, je hebt wel eens gezegd, en misschien meende je 't ook wel, dat ik je vorstin ben, dat ik heersch over je, - maar je weet wel dat dit niet zoo is, dat 't onmogelijk zoo wezen kan, omdat ik absoluut afhankelijk ben van jou. Ik neb mijzelf niet meer, en 't is nog niet als een werkelijkheid in me, dat ik jou daarvoor in de plaats gekregen heb. Ik heb geen eigen wil meer, geen kracht, dat alles Behoort jou, zoowel als mijn gedachten en mijn daden behooren aan jou. Lk kan niets meer zijn, ik kan niets meer doen zonder jou, - ik heb mijn eigen individualiteit verloren. En als ik nu maar wist, Lief, maar vast en zeker en voor altijd wist, dat dit geschenk van mijzelf jou een vreugde is, - dan zou ik misschien mijn onbestemde, geen-vastengrond hebbende bedroefdheid wel meester kunnen worden. O, als dat afschuwelijke, alles-half-zeggende brievenschrijven niet noodig was, - als wij eikaars' gedachten maar konden raden, of door de lucht heen elkaar verstaan, dan zou, denk ik, al mijn verbeeldingsverdriet heel gauw verdwenen zijn. Lief, smart, die vanzelf, zonder eenige positieve oorzaak ontstaat, wordt altijd rninder erg geacht dan werkelijk-bestaande. Maar ik weet, dat gedachten-smart een veel onduldbaarder lijden is, dan verdriet-waar-een-reden-voor-bestaat, - omdat er aan het laatste DERDE PERIODE 35i gewoonlijk wel iets gedaan kan worden, - terwijl het andere, omdat het psychisch is, gedragen worden moet! Lief, het eenige, wat me voor die vreemde, onrust-gevende zielsziekte een geneesmiddel kan zijn, is ernstig en geregeld werk. En dat zal ik nu, o, groot geluk, krijgen, wanneer ik aan Walden beginnen kan. Je zal zien, Liefste, als nu maar eerst mijn dichtbundel klaar is, en ik prettig-geregeld aan 't vertalen kan gaan, dat je dan geen klaag-brieven meer van me ontvangen zal. Lief; bedenk altijd maar, als je er een beetje verdriet van hebt, dat ik zélf nog véél meer inwendige droefheid heb omdat ik je niet anders schrijven kan. Ik neem je hoofd tusschen mijn beide handen, en zoen je, want, o, ik kan niet buiten je 1 en ik houd van je, o, ik houd zoo van je, voor-altijd en door-alles-heen, met dezelfde teederheid, dezelfde overgave en hetzelfde verlangen! Tot aan het einde der tijden jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht Allerliefste Engel, Eerst wat over die ontvangst van brieven door jou. Ik kan het heusch niet helpen: de Bussumsche post is een vreeselijk ongeregeld ding; ze doen daar alles maar, zooals 't in hun kraam te pas komt. Dat merkte ik nog, toen ik zooeven op het postkantoor was om postzegels te koopen: daar stond een dame vóór mij, dochter van Mevr. v. Hoogstraten, die op de kolonie Walden woont, en die beklaagde zich, dat haar mama telegrammen, die 's middags om drie uur te Bussum ontvangen waren, 's avonds om 7 uur pas kreeg, tegelijk met de brieven, die de besteller daar kwam brengen. Ik begrijp nu bijv. van wat je zegt, niets. Want ik heb toch gisteren in den loop van den dag een, brief op de post gedaan, dien je dus gisteravond had moeten nebben. God, Jeanne, het spijt mij zoo, en ik doe zoo mijn best, maar ik kan het heusch niet altijd helpen. Buitendien zit ik in de laatste dagen weer wat in de zenuwachtigheid, en dat kan ook wel gemaakt hebben, dat ik een beetje onregelmatiger schreef, ofschoon ik toch, geloof ik, evenveel 35* LIEFDESBRIEVEN geschreven heb. AUeen gisteravond heb ik geen brief op de post gedaan, dat weet ik, want het was half een, toen ik mijn brief sloot, toen was het te laat, omdat iedereen hier naar bed was, - om hem nog naar de post te brengen. Ik had eigenhjk een beetje gehoopt, dat Veenstra je wat vooruit geld had wülen geven; ik heb het je niet wülen zeggen, want ik wou eerst eens afwachten, hoe de boel liep. En nu hij het eigenhjk een beetje tegen zijn zin gedaan heeft, kon er toch natuurhjk geen sprake van zijn. Ik zit nu van allen kant in kleine finandëele moeilijkheden; ik had het voor me wülen houden, maar het komt er nu, ondanks mezelf uit, nu jij je een beetje treurig maakt over ongeregelde ontvangst van brieven. Vrijdag bijv. promoveert Hein Boeken, ik zou zijn paranimf zijn, en nu vraagt hij mij voor Donderdag bij hem ten eten, om het een en ander voor Vrijdag af te spreken. Van Looy had mij al op i Juli ƒ 50,— moeten sturen; van Versluys moet ik nog / 25,— hebben; dien heb ik al tweemaal geschreven. Maar hij laat niets van zich hooren. 't Is een ellendige boel. Ik schrijf je dit alleen, opdat je niet zou denken, dat het een soort van nonchalance van me is, als ik je een beetje op ongeregelder tijden dan anders schrijf. Nu, Lief, ik breng deze nu maar gauw weg. Lief kust je jouw eigen Wülem Dank, hartelijk dank voor je twee prachtige verzen; door de ontroering daarover laat ik me misschien een beetje meer los over praktische moeilijkheden dan ik eigenhjk had wülen doen. # * Wülem, WÜlem, je brieven hebben me dol van geluk gemaakt! O, üc wou, dat je 't kon zien, hoe ik ze drukte aan mijn hart, en ze kuste, en snikte van vreugd! Wülem, ik ben je zoo onuitsprekehjk-dankbaar, dat je me zóó geschreven hebt, - o, ik kan niet anders zeggen dan: Ik dank je! ik dank je! Want o, Lief, als je 't wist, - o, ik was óp, ik was uitgeput van dat wachten den heelen dag, - en eindelijk, eindelijk kwam de post, en bracht je brieven. O, Lief, let niet op mijn vorige brieven, of ja, lees ze wèL want daaruit zal je de diepte van mijn hefde zien, daaruit zal je weten, dat ik ziek DERDE PERIODE 353 word van ongeduldig, smachtend verlangen, als ik één dag niets van je hoor. Willem, ik heb je lief, - eiken dag wordt het vaster en bewuster in me, eiken dag voel ik meer, dat ik zonder jou niet meer leven kan! Lief, lieve Lief, ik houd zoo nameloos veel van je met al het mooie dat in mij is; ik houd van je, jij bent mijn alles, voor jou alleen wil ik bestaan! Willem, er is niets in me, wat je niet weten mag, vraag me, als ik 't zelf niet zeg, - er is niets in me wat je niet hebben mag, vraag me, als ik 't zelf niet geef. Jij bent de eenige man, dien ik ooit liefhebben kon, - dien ik aanbid, omdat je mijn zieleleven begrijpt, omdat je dat respecteert en het dus nooit ruw aanvatten zal. Willem, vergeef 't me, als ik je leed heb aangedaan. Ik zweer je, dat ik me meer beheerschen zal, — dat ik mij zelf zal leeren vergeten, om alleen te denken aan jou. Ik heb je lief voor eeuwig en eeuwig, met hart en ziel met alles waardoor ik besta, en ik zal je tot aan \ eind van mijn leven dankbaar zijn, dat jij me jouw liefde geven wilt. Met een zoen van innig-teedere, opperst-toegewijde liefde, jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 6 Juli '99 Via 's morgens Liefste, Ik ben zoo geschrokken, toen ik bij je las, dat ik in zoolang niet geschreven had. Want ik verzeker je, er gaat nooit meer dan een halve dag voorbij, zonder dat ik schrijf. Ieder vrij oogenblik dat ik kan nemen, zit ik aan jou te schrijven, en ik breng dan gewoonlijk iederen brief dadelijk op de bus, opdat je hem des te eer zult hebben. Dat je nu niet altijd een brief krijgt, als je wilt, daar kan ik heusch niets, of ten minste heel weinig aan doen. Dat ligt aan de post, wat je hieruit kan afleiden, dat je op dien onrustigen dag méér dan één brief tegelijk van mij ontvangen hebt, wat ik daaruit afleid, dat je begint: „Willem, je brieven hebben me etc. En toch gaan er 3, 4, 5, 6 uur heen tusschen de verschillende bezorgingen door mij. 354 LIEFDESBRIEVEN Arme, arme Lief, je maakt je altijd zoo zenuwachtig. En waarom eigenlijk? Gesteld nu eens, je had werkelijk in 24 uur geen brief van me ontvangen, - wat zou dat dan bewijzen? Dat ik plotseling op zou gehouden hebben van je te houden? Maar je kunt net zoo goed er bang voor gaan zijn, dat de zon uit zou dooven. Want ik weet zeker, dat ik mijn heele leven van je houden zal. Ik zeg zoo: ik weet zeker, omdat dit voor mijn gevoel vaster en positiever en minder banaal Hinkt dan bijv. „ik zweer". Dus de reden, als er eens een brief van mij wat langer mocht uitblijven dan je gehoopt had, kan alleen zijn: drukte van mijn kant, plotseling bezoek, plotseling naar Amsterdam moeten of zoo iets, maar nooit iets ergers. God, wat zal ik blij zijn, als ik in den Haag woon, ook voor jou. Ik heb in de laatste dagen absoluut niet kunnen werken, want juffr. Linn zit den heelen dag onder mij op de piano te spelen, en buiten zitten gaat niet bij dien regen. Ik eindig nu maar, want ik kan geen gedachte in mijn hoofd krijgen bij dat getjingel, het is zoo irritant. Dit is ook eigenlijk maar een uitwerking nog van mijn vorige. Altijd ben ik en blijf ik geheel en volkomen jouw eigen Willem * * Willem, Liefste, Eenige-dien-ik-ooit-heb-liefgehad-liefheb-en-liefhebben-zal! Lu de eerste, hartstochtelijke opwelling van dankbaarheid, schreef ik je een korten brief. Nu ga ik bedaarder voort. Liefste! toe, lach me niet uit om mijn kinderachtige, dwaasoverdreven aanstellerij, om van één dag zonder bericht een onoverkomelijk-diep verdriet te maken. O, ja, ik besef het wek het is héél flauw van me, maar o, Lief, lieve Lief, het is sterker, dan alles wat ik er tegenover kan stellen: die alles-overheerschende gedachte aan jou! Lief, ik was er vroeger van overtuigd, en ik heb 'tje zelfs wel eens gezegd, dat ik absoluut die hebbelijkheid der meeste vrouwen miste, die men „zenuwachtigheid" noemt, maar nu geloof ik integendeel, dat ik een hyper-nerveuse persoonlijkheid ben. Maar dat is m elk geval maar tijdelijk, maar héél kort, en dan zal alles anders worden, Lief! Dan neb je geen zeurig, teemerig, lamenteerderig meisje meer, dat je wee maakt door haar geklaag, maar een dat gelukkig is, altijd door opgeruimd en altijd tevreden. DERDE PERIODE 355 Lief, hoe kom ik er toch toe, mij zelf zoo te kwellen en ellendig te maken voor niets? Begrijp jij daar iets van? Waarom doe ik toch zoo? Want ik verzeker je, dat 't geen imaginair verdriet, maar een werkelijk lijden is, en het is misschien te erger en er is te minder aan te doen, omdat ik het mijzelf veroorzaak. O, hoe ik vandaag den dag ben doorgekomen! Ik was afgemat van het huilen en wachten, zoo straks, maar, Liefste, je brieven hebben me met een tooverslag beter gemaakt. Lief, ik zweer je, dat de wondere kracht, die ervan is uitgegaan, een blijvende zal zijn, een kracht, die me sterkte en steun en opwekking geeft, wanneer ik die noodig heb, en die me zal helpen, om aan den invloed van mezelf te ontkomen. O, Liefste, ieder liefdewoord van je doet al mijn zenuwen trillen van vreugd, - want ik heb je lief, Liefste! ik heb je boven alles lief, - al Bet teere en mooie en zuiver-reine, dat in me is, alles is voor jou, - al mijn gedachten zijn voor jou en van jou vervuld, en al mijn gevoel geeft zich aan jou. En nu het met een alles-doordringende macht in me is gekomen: het zoete bewustzijn, dat ook jij houdt van mij, nu zeg ik je met mijn hoofd hoog-op en mijn oogen klaar in de jouwe: „Ik geloof nu in je, Willem, onvoor-^ waardelijk en voor-altijd en ik geef je de heilige verzekering, dat ik nóóit meer aan je twijfelen zal!" En die woorden, overdacht en in kalmte gezegd, zullen altijd de waarheid blijven. Ik lijk nu wel heel bedaard, maar diep-inwendig ben ik nog zoo geëmotionneerd, dat de details van mijn gedachten me niet duidelijk bewust kunnen worden en ik nu alleen maar in groote lijnen mijn ontroering kan zeggen. Lief, geloof je me, als ik je zeg, dat ik je hartstochtelijk-dankbaar ben voor alles wat ie voor me doet? dat je van me houden wilt, dat je mijn liefde wilt aannemen, en dat ik altijd bij je mag komen om steun en raad. Willem, ik weet nu, dat alles van den laatsten tijd een vergeefsche zelf-opwmding is geweest, - dat is als een openbaring tot me gekomen, - en ik zeg je, dat ik er nooit weer in terug-vallen zal. Ik leg mijn armen om je hals en mijn hoofd tegen je schouder aan, - zóó wil ik blijven, totdat ik heelemaal rustig ben. Dag, eenig, éénig Liefl jouw eigen Jeanne * * 356 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht O, hefste Schat, ik wil je toch, vóór het naar bed gaan, nog even schrijven, dan breng ik deze morgenochtend op de post. Lk wou je even wat aardigs vertellen. Ik weet niet, wat ik heb vanavond; ik merkte 't voor 't eerst, toen ik, na mijn brieven in de bus gedaan te hebben, door de Heerenstraat terug-ging naar huis. Ik voelde toen, als ik me inwendig doodstil hield en heelemaal niet aan iets praktisch' dacht, een vreemde gewaarwording, die mij zeer ontroerde, maar die heelemaal niet onaangenaam was. Ik had een gevoel van een dergehjke soort als ik veel heb gehad, toen ik een dertig jaar jonger was. De weg, de boomen, de huizen aan weerszijden, 't was of aües mij anders aandeed dan gewoonlijk, en ik zou het eigenhjk niet beter kunnen zeggen dan met deze definitie, die toch eigenhjk 'tniet precies zegt: ik voelde me net als een kind, - in bedoel als mezelf, toen ik een kind was van zoowat tien jaar. Toen ik weer thuis was, kwam Verster nog wat bij mij praten en de conversatie- was rustig en aangenaam-leuk, maar nu hij weg is, komt dat gevoel van kinderlijkheid plotseling heel sterk over me terug, 't Is een wonderlijk soort van teere gevoehgheid voor aües, wat ik, zoo 't een na 't ander, waarneem, niet iets bepaalds naars, ofschoon 'tmij wel vreemd voorkomt, maar iets zachts en iets liefs. Nu komt de gedachte in mij op, maar dat zal verbeelding zijn, dat er binnen-in-jou, in diezelfde oogenbhkken, ook iets anders dan gewoonlijk is gebeurd, dat je misschien een beetje geëmotionneerd ben geworden op een wel vreemde, maar niet onaangename manier. Voor de aardigheid moet je mij werkelijk eens schrijven of er iets dergelijks is gebeurd in jou, of je soms een beetje gelukkig-voelender of teer-bhjder dan anders bent geweest. Toen ik naar de post ging, was het tusschen tienen en half elf, en toen Verster weg-ging, was het kwart voor twaalf. Misschien komt aües ook aheen maar door je brieven en verzen. Hoor eens, Jeanne, ik moet het je zeggen: ik heb je hef op alle mogelijke manieren; er is eigenhjk géén manier, waarop men kan hef hebben, waarop ik jou niet liefheb voortaan. Je kunt er dus uit kiezen, welke manier je het beste bevalt. Teer als een zomerwindje, dat even huppelt door 't gebladerte, zacht-breed en statig als een in de zon voort-glijdende rivier, die tusschen bloeiende oevers kalm DERDE PERIODE 357 kabbelend heenstuwt, sterk als de zon, die de kleuren der bloemen vrooliik opheldert; och, Jeanne, ik tracht de essentie van mijn gevoel uit te drukken, maar 't blijft altijd maar benadering; misschien zou je 't in mijn oogen kunnen lezen, die je kalm-zsüig aanzien, terwijl mijn arm zich lief om je middel legt. Ik heb je ook lief met hartstochtelijk verlangen, maar de klopping van mijn bloed blijft toch altijd harmonisch, alsof die rolling een muziekstuk was. Geloof mij, Jeanne, je hebt mij wèl: heelemaal heb je mij en voor altijd! Geloof me, Lief, er is niets in me, wat jij niet mag weten, wat jij niet mag hebben heelemaal. Ik wou eigenlijk wel, dat je gedachten lezen kon. Want als ie kon merken of mtuïtief voelen, hoe mijü binnenste bij elke gedachte aan jou wordt bewogen, dan geloof ik wel, dat je een beetje gelukkig zou zijn. Mijn levensdoel is: jou gelukkig te maken; daar wil ik al mijn innerlijke krachten op richten, en ik voel wek dat het me heerlijk lukken zal ook. Want ik ben geen dwaze jongen meer; ik ben een constant, zichzelf gelijk blijvend mensch. Ik heb hartstocht voor je, hartstocht om goed te zijn en prettig en lief-teeder voor je, en o, mijn hartstocht is geen wilde storm, die met schokken gaat, maar breed en diep en statig-deinende, als de rustelooze en toch harmonische, als de eindelooze, eeuwige zee! 't Is nu kwart voor eenen, en ik moet naar bed. Teeder-zacht kust je met stille verrukking, altijd dezelfde jouw eigen Willem Donderdagmorgen O, liefste Jeanne, nu is er zoo iets curieus' gebeurd. Hier-nevensgaanden brief schreef ik Woensdagavond, en daar schreef ik in: „Geloof me, Lief, er is niets in me, wat je niet mag weten, niets „wat je niet hebben mag, heelemaal". En nu lees ik in jouw brief, dien je ook Woensdagavond schreef: „Er is niets in me, wat je niet „weten mag, niets in me, wat je niet hebben mag". Dus bijna precies tezelfder tijd schreven wij weer het zelfde, jij in den Haag, ik in Bussum. Is dat niet merkwaardig? * * 35» LIEFDESBRIEVEN O, Liefste, lieve Willem, o, zeg me, wat kan ik doen, wat kan ik zeggen, om je mijn onuitsprekelijke dankbaarheid te bewijven\ O, Lief, ik voel me gelukkig nu, ik voel me inwendig, o, zoo gelukkig I Want het is of er iets dreigend-benauwends van me is weg-genomen, - ik kan niet goed zeggen, hoe het was. Het is of ik lang onrustigzwaar heb gedroomd, en nu weer wakker geworden, de lichte zon in mijn kamer zie en door het raam de blauwe lucht. O, Lief, het zijn zulke donkere, droeve dagen geweest, zulke afmattende, verloomend-moeihjke dagen en gisteren vooral. En dan te denken, Lief, dat ik al die smart, waarvoor ik rü bij 't herdenken, mij zélf heb aangedaan! O, Wülem, is dat eigenhjk niet verschrikkehjk? O, als jij me niet heen-hielp over al mijn gemoeds- en gedachte-bezwaren, dan weet ik niet, wat er van me worden zou! Want met al mijn schijnbare fermheid en verstandigheid, ben ik eigenhjk zoo dwaas en zoo machteloos-zwak. Maar o, Liefste, nu ik de kracht voel van den steun, dien jij me geeft, nu zal aües wel beter gaan en zal ik nooit weer terug-zinken in mijn staat van hopelooze mismoedigheid. Willem, je brieven geven me zoo'n goddelijk-zalig geluk. Ik kan aües niet goed zeggen nu, - nu üc nog een beetje onder den indruk ben van ahes wat ik in mijzelf heb doorgemaakt; - en spreek daardoor kalm en rustig, hoewel aües in me van hartstochtelijke blijdschap gloeit. Ik heb je hef, Wülem, ik heb je ontzettend, diep, onnoemelijk hef, - en ik geloof nu ook in de standvastigheid van jouw hefde met een waarachtig en onwankelbaar vertrouwen. Willem, ik heb je lief, met ahes wat in mij is, met mijn hééle Zijn en ik zou sterven, als ik je niet langer liefhebben mocht, want mijn hefde is één met mijn leven. O, éénig Lief! En daarom doet elk van je woorden-van-hef de me sidderen van zaligheid, omdat ik nü de verrukkende overtuiging in me omdraag, dat je werkehjk onveranderlijk, onverminderhjk van me houdt, omdat ik nü je hefde als een feitelijkheid voel! Liefste, je moet er heelemaal niet om geven, dat ik klaagde, in zoo lang geen brief van je te hebben ontvangen. Het kwam door de eüendige post, die een brief, dien ik 's middags had moeten hebben, pas 's avonds bezorgde. En het trof juist toevallig gisteren, dat ik zoo overspannen was en naar. Schrijf me, dat vraag ik je nadrukkelijk, nooit meer dan je kan of lust hebt. DERDE PERIODE 359 Ik heb Walden aan V. gestuurd met de boodschap er bij. Toe, Lief, stuur je me nu mijn verzen gauw? Ik heb ze heusch zoo noodig. Al heb je ze nog niet ahemaal nagezien, toe, stuur je ze gauw? Lief, je maakt me zoo diep-zalig, rustig-gelukkig met je brieven; o, ze zijn me zoo'n heerhjk, weldoend genot. O, Liefste, Liefste, ik wou dat je mijn dankbaarheid voelen kon! Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * * O, Liefste, ik wou, dat ik je beter danken kon dan met wat flauwe, koele woorden op papier. Want je maakt me zoo rustig, zoo gelukkig, zoo zalig tevreden. Je verrukt me, je geeft me een oneindige vreugd door alles wat je schrijft in je brieven. Liefste, ik voel me nu zoo sterk en opgewekt en krachtig en flink, - dat ahes heb jij gedaan, jij, Lief! met het wonder van je woorden. Ik was triest en stil, de laatste dagen, en in-mezelf-gekeerd-bedroefd, maar nu door een, - ik weet niet, hoe ik 't noemen zal, want het is een wonder, is mijn hééle Zijn plotseling omgetooverd in een toestand van vreugdige, vroohjk-geyoehge, bhjde tevredenheid. Dat ahes dank ik aan jou, mijn Lief, die altijd klaar staat met hulp en raad en bemoediging en troost! O, heve, eenig-goede, altijd-helpende Lief! Toe, Lief, stuur je me nu ook even mijn verzen, al heb je ze nog niet ahemaal nagezien? Met de scliriften ben je toch al klaar, en de losse blaadjes zal ik dan zelf wel uitzoeken. Doe je 't, Lief? Tenminste als je kan? Want ik moet zoo hoog noodig aan 't overschrijven gaan. Vanavond schrijf ik je weer. O, 't is of ik je nog zóóveel te zeggen heb, - zooveel mooie, heve, prettige dingen voel ik in me voor jou. Ik wou, dat mijn gedachten achtbaar en hoorbaar voor je waren, dat je alles mtuïtief begreep, wat er voor zachts en teers voor jou in me is. O, dat zou je, ik wéét het, zoo vreugdig aandoen, Lief! Altijd, altijd, jouw eigen Jeanne * * 360 LIEFDESBRIEVEN Lieve, goede, beste Lief, Ta, Willem, je hebt gelijk, heelemaal, volkomen gelijk in alles wat je zegt over die brieven van je, - maar heusch ik ben niet toerekenbaar voor wat ik gisteren schreef. Ik kan me niet begrijpen, dat het gisteren was, het lijkt me veel, véél langer geleden toe. Ja, Lief, nu ik er over denk, ben ik over mezelf in de gróótste verbazing: ik weet absoluut niet meer, waarom ik gisteren toch zoo wanhopig-bedroefd ben geweest. En gisteren, o, toen had ik wel honderd redenen weten te geven. Ik begrijp het niet, ik begrijp er heelemaal niets van. Misschien had ik een beetje koorts in mijn hoofd of zoo iets, want ik kan me die abnormaliteit anders werkelijk niet verklaren. Want het was toch heelemaal niets erg, dat ik in anderhalven dag geen bericht van je kreeg, het was eenvoudig belachelijk-dwaas van me, me dat zoo aan te trekken. Want jij kon natuurlijk heel goed een plotselinge verhindering hebben gehad. Het trof alleen juist zoo toevallig, dat ik dien dag in zoo'n ellendig-overspannen toestand was, - want anders, ik weet het zeker, zou ik heel verstandig-kalm en geduldig hebben afgewacht. Lieve, goede, ik verzeker je, dat het een last is als je aan zulke zenuw-attaques onderhevig ben, maar ik zal 't mezelf wel afleeren, — zóó gaat 't niet langer. Als 't niet zoo treurig was, zou 't werkelijk om te lachen zijn: die manie van mij, om per sé ongelukkig te willen wezen, 't Is pure nonsens en aanstellerij, ik heb 't mezelf eens flink aan 't verstand gebracht, en hoop, dat 't nu uit zal zijn voor goed. Daarom, Allerliefste, sla maar geen acht op dat onredelijk geklaag over brieven. Want je bent een eenig, bewonderenswaardig Liet; dat je zoo veel schrijft. Ik geloof, dat géén andere man dat zou doen. Je kon je best verontschuldigen door je werk of andere dingen, die ik, zooals je begrijpt, als zeer geldig zou moeten accepteeren, - maar dat doe je niet, beste Liefste 1 trouw ga je door. En ach, dat ik zelf zoo veel schrijf, dat is nu eenmaal een vrouwen-gewoonte, en ik doe het meer voor mijn eigen genoegen dan voor het jouwe. En dus vraag ik je nog eens, heel dringend en nadrukkelijk: schrijf mij nóóit méér dan je wil of kan. Want ik zou het onverdragelijk en onoverkomelijk-akelig vinden, als ik merken moest, dat je 't deed, omdat je wist, dat ik 't prettig vond of 't verwachtte. Beloof me dat, Lief! Ik beloof je, dat ik niet meer zonder reden klagen zal. Maar ik was down in de laatste dagen en daardoor gevoeliger voor dingen, die me anders niet zoo sterk getroffen zouden hebben. Liefste, dat gevoel, dat je beschrijft, dat kinderlijk-gelukkige, DERDE PERIODE 367 graag, eerst nog een uurtje met je omloopen. Schrijf je me dus bijtijds, of ik gelegen kom? Ik ga inwendig hoe langer hoe meer van je houden, en ik verlang naar je ontzettend. Vind je mijn plannetje eigenhjk óok niet leuk? Het is mij zoo opeens te binnen geschoten. Maar denk hier s.v.p. om: op Zondag is er maar één bestelling in Bussum, 's morgens om half twaalf. Ik breng nu deze gauw op de post en maak er een spoedbestelling van. Met mijn geheele Zijn jouw eigen Wülem * * O, Liefste, .Allerliefste, Wat vind ik dat een éénig heerhjk, ontzettend-verrukkelijk plan van je! O, ik vind het in één woord goddelijk! O, Lief, je zal aUer-aüerwelkomst zijn, daar hoef je niet aan te twijfelen! Want o, ik verlang naar je, ik kan je niet zeggen, hóe erg! Natuurhjk kom üc je halen, Lief, denk daar vooral om, en ga niet te gauw van het perron, als je me niet dadelijk ziet. O, Lief, Lief, wat een zalig vooruitzicht! Straks schrijf üc je weer, maar doe dezen nu maar weg, om er zeker van te zijn, dat je hem tijdig krijgt. Dag, eenige, hefste Lief! jouw eigen Jeanne * * Bussum, 8 Juli '99 Liefste Lief, Beschuldig je zelf toch heusch niet, dat je je te weinig beheerschen kunt. Want kijk nu eens, hoe 't met mij is: ik stuurde vanmorgen al twee spoedbestellingen naar jë weg, en nu is het toch dadelijk weer, of mijn hand naar het papier moet grijpen, om een derden brief aan je te schrijven. Iets praktisch-belangrijks heb ik je eigenhjk niet meer mee te deelen op het oogenbhk. Ik wou je aüeen maar 368 LIEFDESBRIEVEN zeggen, dat ik nog nooit zóó overweldigend-sterk naar je heb verlangd als vandaag. Ik- behield altijd nog de macht om bedaard te denken over al mijn gevoel heen: „Nu ja, houd je maar wat kalm; „dezen winter zal je haar waarschijnlijk iederen dag, maar in elk „geval heel dikwijls zien". Maar vandaag, Jeanne, o, ik weet zeker, dat als ik vandaag bij je was, en je zou mij pijn willen doen, ik denken zou: het doet haar zeker pleizier, - en dan zou ik ahes stil verdragen. Voel je nu misschien, Engel van een Jeanne, dat ik je hefheb met mijn geheele Zijn, en dat er niets in mij is, wat niet met jou volkomen en in ahes sympathiseert? O, ik voel 't zoo, er is geen enkel ander mensch op de wereld, zoo heerlijk-goed, zoo zuiver-waar, zoo nobel-kranig in ahes als jij: Ga hier nu niet tegenin redeneeren, toe, Liefl Want ik weet wel, dat jij jezelf altijd declineeren wilt. Maar, heusch, Lief, dat heeft op mij toch geen effect. O, Lief, als je zoo in de wereld rond-kijkt, dan zie je eigenhjk overal bedrog en oneenigheid en herrie en ellende, maar ik voel zoo vast, dat wij met zijn tweeën, zooals wij zijn, een wereldje voor ons beiden aheen in de wereld zullen kunnen opbouwen, waar niemand anders inkomt, en waar wij, ons heele leven, met elkander zullen omgaan, in vlekkelooze harmonie zonder einde. Onthoud het toch altijd goed, Jeanne: ik heb het in Bussum al eens tegen je gezegd: Ik heb je diep hef, niet omdat jij nu toevallig een vrouw bent en ik een man, en man en vrouw zich tot elkander aangetrokken voelen, - neen, ik heb je zoo hef, buiten nog je vrouw-zijn om, omdat jij zoo'n prachtig, goddehjk mensch bent. Ik ben wel bhj, dat je een vrouw bent en dat je, bij al je andere eigenschappen, de aangename zachtheid en spontaneïteit van de vrouw-in-'t-algemeen bezit, maar ik heb je in de eerste plaats toch hef als mensch. Ik weet zeker, dat je mij gelukkig zult maken, en ik voel ook den opperstzuiveren wil en de goedheid-van-hart en de overgave in me, om jou altijd even gelukkig te doen wezen, als ik, dat voel ik, door jou zal zijn. Ik ben heusch geen bruut of dwingeland of stijfkop, zooals zoovele mannen, geloof ik, zijn. Ik wil met je samen-zijn in onafgebroken harmonie; innerlijk zoowel als uiterhjk zal ik altijd vriendelijk en zacht en zonder voorbehoud liefhebbend voor je wezen. Weet je, Lief, wat ik van de dingen, die ik over je zeg in mijn verzen, zoo kenmerkend waar vind? O, wondre mengeling van kracht en teerheid, Volschoone bond van rede en van gevoel l DERDE PERIODE 369 Daar zit jij voor mij heelemaal in: jij bent geen slappe, gedweeë vrouw, die zichzelf weg-maakt, en op alles, zonder nadenken, ja en amen zegt, maar aan den anderen kant ben je ook niet onbuigbaarhardnekkig en dwingend-eischend, als je maar weet en voelt, dat de mensch met wien je te doen hebt, in zichzelf óók niet die houding tegen jou heeft. En je zult van mij ook wel langzamerhand merken, Liefste, dat ik wel sterk, maar heelemaal niet hard of grof ben. En ik durf mij zoo over mijzelf volkomen gerust tegen je los-laten, want ik weet, dat je meer dan een gevoelige vrouw bent. Daar is bij jou zoo'n mooie harmonie, als ik nog nooit gezien heb, tusschen je verstand en je gevoel. En ik ben zoo bhj, dat ik jou kan liefhebben, met een Hefde, die wel in mijn onbewstheid ontspringt, maar die toch volkomen voor mijn bewustheid gerechtvaanhgd is, hoe lang ik ook moge denken over je menschehjke Zijn. Versta me nu goed, Liefste, dit zijn geen vleiende complimentjes, dit is mijn preciesgewetene, innerhjke overtuiging. En daarom ben ik zoo onzeggelijkgelukkig, omdat ik mij mag noemen met jouw toestemming, geheel en al en zonder dat er ooit een eind aan komt, jouw eigen Wülem Al voel ik nu zoo sterk voor je, daarom hoef je toch nooit bang te zijn, dat ik dat gevoel ooit op eenige manier zal uiten in presentie van derden, wie ook. Niet dat ik mezelf dat hoef te beletten, neen, de wil tot uiten komt absoluut niet bij mij op, zoodra er anderen bij zijn. AUeen de gedachte bijv. dat ik je nog wel eens een zoen zal mogen geven, bedwelmt mij als het ware, als ik aüeen op mijn kamer zittend en aan jou denkend, zoover kom te gaan, maar toch verzeker ik je, dat, zoodra er een derde bij is, ik je nooit een zoen zal geven, behalve natourhjk, schoon ook dat hoogst zelden, op je hand. Een handkus buitendien is ook meer een uiterlijke vorm. Ik zeg dit maar, ofschoon je 't waarschijnlijk wel van me weet al, om je aüe mogelijke innerhjke verlegenheid en vrees te ontnemen, als ik Maandag bij je in den Haag kom. Je gezicht te kussen in tegenwoordigheid van wie ook, kan niet in me opkomen, zoo iets strijdt geheel met mijn natuur. En ik geloof wel, dat je 't daarin heelemaal met me eens bent. Ik zweer je ook, je kunt op mij bouwen als op een rots. Daar is niet één gedachte in mij, ja, daar is er ook nog niet één geweest, en daar zal er nooit een komen, dat weet ik, die ook maar eenigszins 37° LIEFDESBRIEVEN van je afgaat. Want ik heb je diep hef, zonder eenig voorbehoud of eenige achtergedachte, en zal je altijd dankbaar blijven, dat je mij niet geweigerd hebt. O, innig-dankbaar ben ik je. Nu, Lief, nu moet ik eten: zoo meteen word ik geroepen. Volkomen jouw eigen Wülem Ik ben weer boven na den eten, en wou en moet je toch nog even zeggen: dat ik je hef heb, je liefheb, je hef heb! O, Jeanne, ik voel zoo, dat mijn heele innerlijke Zijn naar je toevliegt, omdat jij jij bent, en ik dank je heel diep, dat ik de jouwe mag zijn. Mijn hart is uitsluitend en absoluut van jou. Ik kus je, en beloof je, dat ik altijd zal zijn en blijven jouw zoete Wimpje * * O, Lief, ik ben nog in één verrukking over je prachtige plan. Ik kan me haast niet voorsteüen, dat we elkaar overmorgen werkelijk al weer terug zuüen zien. Ik schreef, na ontvangst van je brief, dadelijk een briefje, en het het naar het postkantoor brengen, waar gezegd werd, dat het vanavond in elk geval nog in Bussum kwam. Ik denk, dat je dezen brief, die om tien uur weg-gaat, ook nog wel Zondag ontvangen zal. Tenminste, de vorige Zondag was het zoo. Toen kreeg ik op een brief, dien ik 's Zaterdag 's avonds om tien uur weg-bracht, al 's Maandags, met de eerste post, antwoord van jou. Liefste, natuurlijk kom ik je afhalen. Aüeen den eersten keer was het niet „gepast", omdat we toen nog niet pubhek geëngageerd waren. Maar ik heb 't toen immers toch gedaan? Denk er dus vooral om, dat ik er wezen zal, Allerliefste. O, herinner je je nog dien laatsten rit van ons door Amsterdam? Die komt me nu zoo ineens in de gedachten. O, wat vind ik het heerlijk-zalig, dat üc nu mer je over mijn verzen praten kan, - o, wat is alles heerhjk, heerhjk! Ik ga dezen brief gauw zelf even weg-brengen. Tot overmorgen, Liefste, Beste! O, hoe verrukkelijk, dat ik dit zeggen kan! Altijd jouw eigen Jeanne DERDE PERIODE 37i Bussum, Parkzicht Liefste, ik weet zelf niet, wat het is, maar ik voel me zóó onweerstaanbaar tot je aangetrokken: de heele wereld is niets voor mij, behalve jij aheen. Ik zou zoo graag aldoor wülen liggen met mijn hoofd op je schoot, ziende op naar je gezicht, terwijl mijn hand zacht mocht spelen met de jouwe en ik je van tijd tot tijd hef hoorde zeggen: „Jij bent een goeje jongen, en ik mag je heel „graag lijden; bhjf maar stil zoo liggen, want het hindert mij heele„maal niets. Je mag, heusch! altijd bij mij blijven". Dan zou ik mijn hoofd, waar het lag, zacht tegen je middel drukken, en als je mij dan vriendelijk over mijn haren streek, dan zou ik een gevoel krijgen of ik droomde van 't paradijs. Want, geloof me, Jeanne, ik ben niet gewoon-, banaal-verliefd op je, omdat je een neus hebt en een mond en een taüle, zooals je hebt. Ik vind, laat me het maar zeggen, dat je een gezicht hebt om voor te knielen, en ik zou niet wülen, om niets in de wereld, dat er aan je uiterhjk ook maar iets werd veranderd, maar toch heb ik je daarom niet hef in de eerste plaats. Neen, ik zweer 't je, ik heb je bovenal hef om je innerlijk Zijn, om wat üc noem: je ziel. O, als ik eenzaam op mijn kamer zit, en ik geef mij over aan mijn fantasie, dan zie ik ons wel eens zweven in een mystisch rijk, eigenhjk onhchamehjk en toch met een hchaamsvorm, gehuld in zacht-lichte, lang-uit-vlottende gewaden, jij met je armen om mijn hals en je hoofd op mijn schouder, beiden drijvende als op onzichtbare vleugels, zacht ons voortstuwend in zalig gedroom. De ruimte is om ons heen, en wij gaan altijd maar zoo door, wetend niet waarheen, wetend aüeen maar, dat bet overal vredig en veilig is, en dat niets in der eeuwigheid kan verstoren ons rustig-hoog samenzijn en goddehjk gezwier. Geloof je nu, Jeanne, dat ik je echt liefheb, niet oppervlakkig om een uiterlijkheid, maar diep-in om je heele menschelijke Zijn? Geloof me, jij bent de Liefde mijner Ziel, en ik heb je hef, o, hefste mensch, als mensch. Wij zuüen ons heele leven tezamen blijven, nietwaar, heerhjk Lief? Welnu, ik zweer je, je kunt in alles op mij rekenen; ik zal je sterken en steunen en helpen in alle dingen, met ernst, waar je behoefte hebt aan ernst, met vroohjkheid als je om vroohjkheid vraagt. Je hebt het wel eens gezegd, maar je bent niet innerlijk kwaad, je bent innerlijk goed, want je wilt nooit het kwade om het kwade-als-kwaad. En üc voel zoo diep voor je, en weet, 37* LIEFDESBRIEVEN zoo zeker, dat dit altijd zoo zal blijven, zonder eenige verrnmdering, dat, als je je ooit overtuigd moest houden, door eigen ondervinding, dat ik een andere had liefgekregen, dan zou je mij niet alleen mogen verachten, maar mij die verachting in mijn hart duwen met een dolk, zonder gena. Want dan zou ik, om mi] niet voor mijzelf te hoeven schamen, met een eed op mijn sterfbed verklaren, dat ik mijzelf met dien dolk had gedood. Voel je nu, hoe diep ik je liefheb, en hoe ik je vereer, o, prachtigste en zuiverste ziel, die ooit bestond? O, ik ben je zoo dankbaar, want vóór ik jou ontmoet had, vermoedde ik wel mijzelf, maar ik kende toch niet, met vol bewustzijn, mijzelf zóó, als ik nu mijzelf heb leeren kennen, in het innerlijke licht hoog-heerlijk, dat jij wakker riep in mijn ziel! Voel je nu, wat ik bedoel, als ik zeg, dat ik je hartstochtelijk liefheb? Ik kus je dolgraag, maar dat dolgraag slaat niet op den kus als kus beschouwd, als prettige lichaamsbeweging, waar ik jou nu, door de omstandigheden, toe krijgen kan, - neen, dat „dolgraag" slaat alleen daarop, dat jij, Jeanne, net bent, die ik dan kus. Dat is precies het zielsgevoel, dat altijd in mij omgaat en mij gelukkig maakt, als ik jou, Jeanne, kussen mag. Ik vind kussen alleen prettig, omdat jij door mij gekust wilt zijn. Voel je nu, dat ik ben, zonder eenige zelfbedenking geheel van jou in het leven-hier-op-aarde, en, als er na den dood nog iets komt, ook dan? Ik wil één met je zijn, absoluut en voor eeuwig, en ik wil geen geluk, geen pleizier hebben, ik wil niets hebben, sus jij niet gefijk-met-mij-op er in deelt. Van mij heb je nooit verdriet te vreezen, daar zal ik voor zorgen, maar als je ooit door mij leed mocht krijgen, zonder dat ik het helpen kon, omdat ik te stom was, om uit mijzelf te begrijpen, dat ik je verdriet deed, o, Jeanne, verberg het dan nooit in jezelf, maar kom er altijd zacht-open voor uit, dan zal ik veranderen en zóó doen als jij 't graag hebt. Voel je nu, dat ik vertrouwen stel, óók in je verstand? Geloof me, ik zal tegen jou nooit hard of scherp zijn, dat zou ik niet kunnen. O, ik geloofde niet meer aan de toekomst; ik zag niets dan toekomst-eenzaamheid, die ik doodstil-somber, gelaten tegemoet ging, mij troostend alleen met de stille gedachte: Nu ja, op 't laatst komt toch zeker de eeuwige nacht, of, heel misschien ook het eeuwige licht, als tenminste dit vreugdelooze leven iets meer is dan een droom. Maar mijn inzicht in het leven is nu door jou geheel veranderd, ik zie nu weer geluk en vreugde in de toekomst, en ook VIERDE PERIODE 381 Zijn zóó ontroerd. Mijn verlangen, mijn smachten naar je heerlijke nabijheid doorvlamt mij als een smart; maar toch daar doorheen, door de smart van 't weer plotseling alleen zijn heen, jubelt hoog-op de bedwelmende vreugd, dat ik eens voor goed met je samen zal mogen zijn, dat je dan stil en vertrouwensvol je goddelijke hand zult leggen in de mijne, en mij zult zeggen: „Willem, ik heb je lief!" O, Jeanne, ik zal voor je wezen als een rots van standvastigheid, maar die voor jouw aanraking alleen als was wordt, waar je in kunt griffen wat je wil. O, je kent mij nog maar half, ik kende mijzelf nog maar half: ik zal als een kind wezen, dat vroom in je gelooft, en waar je mee doen kunt, precies wat je wilt. Voel je nu, onvergelijkelijke, dat ik me aan je weg-geef, dat je mij maken en breken kunt? En geloof me, dit is geen zwakheid van me: want zoo heb ik nog nooit tegen een ander gesproken, nooit heb ik me dat door iemand anders laten doen. O, de inwendige kracht, die ik in mij weet, die zal geheel voor jou zijn, die zal om je heen wezen en hoog boven je hoofd, als een zuilengalerij, die rijst langs je zalige leden, en waar je doorheen wandelt je heele leven, trotsch als een vorstin, in uiterlijk-kalme, maar inwendig heerlij k-geëmotionneerde pracht. Jeanne, maak toch, dat je in Bussum komt, mee met je Ma, als die komt in Augustus. O, die gedachte, dat je zal komen, geeft me zoo'n kracht! Toen ik gisteravond in den trein zat, maakte ik mij plotseling ongerust, dat je misschien geen rijtuig zou kunnen krijgen, maar ik bedacht me toen, dat je wel met de stoomtram zou kunnen gaan. Dat heb je ook zeker gedaan, hè, Lief? Dan wou ik je nog iets zeggen, ik had toch eigenlijk wel graag, dat je mij den ring kon sturen; ik vind het prettig om hem te dragen als een rustigvast symbool, dat ik altijd vlak aan mij voel, dat ik voor eeuwig één met je mag zijn. Misschien wil je hem dus wel sturen, maar maak er dan een gewoon pakket van door opvulling met papier bijv. van de grootte van een boek, en lak het dan van alle kanten met je cachet bijzonder goed dicht, en zend dan, nog afgescheiden daarvan tegelijkertijd een brief, waarin je schrijft: Tegelijk met deze verstuur ik ook den ring. Wil je dat doen, Lief? En doe dan de verzen van je, die ik Maandag mee-bracht óók daarbij, in het pakket van den ring bedoel ik natuurlijk. O, de verrukkende gedachte, dat je één met mij wilt zijn door ons heele leven! Je zult er nooit berouw van hebben, dat zweer ik je, Lief, en dat weet je ook, geloof ik, wel. Vlekkeloos-trouw en 382 LIEFDESBRIEVEN absoluut-zuiver heeft jou in heden en toekomst lief, zonder beperking, zonder einde jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 13 Juli '99 Eindelooze Schat, Zooeven, acht uur 's avonds, kwam je heerlijke brief. Ik ben nu plotseling zoo diep-blij geworden, omdat ik er uit las, dat mijn bezoek je niet te leur heeft gesteld. Eigenlijk was ik achteraf een klein beetje bang, dat je mij wel wat strak had gevonden. Want ik ben niet een mensch, die zich zoo bijzonder makkelijk uit, en tot uiterlijk vertoon, tot veel gespreek of beweeg, daar kan ik bijna nooit toe komen. Nu heerscht er tusschen jou en mij wek geloof ik, nooit een pijnlijk-voelbaar stilzwijgen: de woorden komen mij vanzelf naar de lippen, omdat ik je zoo lief heb, maar mijn intieme gevoeligheid bij zoo'n samenzijn, blijft toch altijd meer verborgen, dan dat ik het heelemaal uitspreken kan. Ik schrijf je dit maar, precies zooals het is, opdat je nooit zou denken, dat er inwendig niets in mij leeft, al uit ik mij niet in rijkdom van woorden. Hierbij sluit ik een vers voor je in. Ik heb onafgebroken vandaag aan je gedacht: ik kon niet goed werken: ik was te vol van jou. Ik leefde als het ware in een aparte atmosfeer, die vast om mij heen sluitend en door mij alleen bespeurbaar, door jouw heilige essentie gedrenkt was, en waar ik mijn ledematen in beweeg als in een mystisch bad van geluk. En nu, na je brief, is dat zóó sterk geworden, en ik weet mij niet anders uit te drukken, als: Jeanne, ik heb je hartstochtelijk hef! O, Jeanne, Lief! als je weer eens wat melancholisch mocht worden, lees dan dezen brief over, want ik hoop zoo, dat je dan wat rust zult vinden in het zekere bewustzijn, de vaste wetenschap, dat je zoo'n macht hebt over je aanbiddenden levensgezel. Vergeef mij dit laatste woord, dat ik mij daar ontsnappen het: het klinkt mij plotseling als een allerbanaalste innigheid uit een moderne rederijkershuishjkheid. Maar eigenhjk ben ik bhj, dat ik het mij ontvallen het, want ik word door dat malle woord, dat mij ontschoot, opeens weer wat luchtiger. VIERDE PERIODE 383 Onweer heb ik niet gehad; de menschen in den trein spraken er wel over, dat het kon komen, maar ik ben toch droog in huis geraakt. O, 'tis 200 goddelijk, dat wij later altijd samen zullen zijn! Je 2ult aan mij, heusch! zoo'n makkelijk mensch hebben, want ik ben in den daagÜjkschen omgang verschrikkelijk geduldig en goedig en zacht. Ik kan intens genieten van Heinigheden en een goede bedoeling is mij alles waard. O, Jeanne, je bent een wonder van een vrouw! Er zit niets banaals in je en niets onechts, en je kunt als je 't noodig vindt, ook handelend optreden. Je hebt den moed van je opinie en den wil van je verlangen, en hoe weinig Hollandsche vrouwen hebben dat óók! Het is nu tien uur 's avonds, Lief, ik ga nog even dezen brief wegbrengen, dan krijg je hem waarschijnlijk morgen op den middag. Geloof mij in alles en voor altijd te zijn jouw eigen Willem Ik kus je in gedachte, Maar de freule lachte, En 2ei: Blijf maar smachten, Want al mijn mooie prachten Staan bóven jouw trachten. Gij moogt mij slechts „achten". * * Bussum, Parkzicht 13 Juli '99 Zie2oo, verrukkelijke Schat, ik ben nog even naar de post geloopen, en ga nu maar weer even door. 't Is bij elven, en 200 meteen komt Verster nog wat praten, heeft hij ge2egd. Dus, vóór hij er is, kan ik je nog even voor de honderdste maal verzekeren, dat ik je liefheb opperst-volkomen, met mijn gevoel en mijn gedachten en mijn zenuwen, en dat die hefde-voor-jou-alleen wordt gerechtvaardigd in alle opzichten door mijn subtiel-onderzoekende verstand. Mijn hefde is zonder voorbehoud, omdat zij, zooals ik zeg, zelfs gerechtvaardigd wordt door mijn koelst beschouwende verstand. Jij bent mijn Liefde, omdat uitsluitend jij 't kan wezen, aan VIERDE PERIODE 385 Liefste, mijn Eenige! Wat maak je me toch wonder-, wondergelukkig met je brieven! Al je woorden zijn me zoo dierbaar en lief, en geven me zoo een groote en heerlijke vreugd. Lief, dat ik nu weet, nu voel, nu begrijpen mag, dat je niet alleen in 't beden van me houdt, maar dat dit ook in de toekomst zoo blijven zal... dat jij van mijn liefde, zoowel als ik van de jouwe alle heil verwacht. .. dat wij, door eigen, vrijen wü, onscheidbaar verbonden zijn voor altijd en altijd, - door aüe tijden heen! Mag ik zoo spreken, Lief? O, Wülem, ik zeg je, ik durf het hoog geschenk van je zelf te aanvaarden, omdat ik jou hetzelfde geef: mijn leven geef ik je, mijn heele Zijn, mijn aües geef ik je, - in goddeüjk-zalig geluk] dat te kunnen doen, dat te mogen doen. Mijn kracht, mijn wü, mijn gedachten zijn voor jou, absoluut, uitsluitend en aüeen voor jou, er zal nooit iemand zijn, er is zelfs nooit iemand geweest, die ook maar het kleinste deeltje van mijn Zijn in zijn bezit heeft gehad. Alles is voor jou, Wülem, aües! Volkomen, onverdeeld en voor altijd behoor ik je toe, - met aües wat ik ooit geweest ben, ben, of worden zal. O, Wülem, wat ik geven kan aan liefde en teederheid, dat heb ik, wachtend op wie het waardig zou zijn, diep in mijn ziel bewaard, - en daarom, Lief, kan je er zoo zeker van zijn, dat jij alles van me hebt, en altijd hebben zal, - en dat mijn zielsovergave volkomen is en altijd-durend en altijd-dezelfde-bHjvend. O, ik heb je Hef 1 en ik wensch niets meer, ik verlang niets meer dan de wetenschap, dat jij óók van me houdt! O, Lief, Lief! WÜlem, mijn Hefde voor jou wordt altijd nog vaster en dieper en inniger in me, en weeft zich al sterker ineen met mijn leven. En dat maakt me al Wijder en rustiger en gelukkiger, begrijp je dat, Lief? Ik zal je den ring sturen, precies op de wijze zooals je er om vroeg. Van Kempen stuurde ze vanmorgen al, gauwer kan 'tal met, hè? De verzen krijg je dan tegdijk; ik denk ze Maandag wel overgeschreven te hebben, dat is tijdig genoeg voor den ring, is t met? O, ja, ik heb je manchet-knoop gevonden op mijn kamertje, en zal dien er dus ook bij doen. Dag, Liefste, Liefste. Ik leg mijn wang tegen de jouwe aan, en kus je, heel even, zacht. jouw eigen Jeanne 39* LIEFDESBRIEVEN verlang ik, verlang ik er naar! Willem, als ik je brieven niet had, dan wist ik niet, hoe ik leven moest. Met een zachten, teederen kus jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 15 Juli '99 Liefste Schat, Vanavond kreeg ik bijna tegelijk drie brieven van je: de eerste, gebracht door een meisje was de expresse-bestelling. Ik ben blij, dat je er een expres van gemaakt hebt, want nu kreeg ik hem vanavond al, en anders was hij tot morgenochtend aan het postkantoor gebleven. Want hij is afgestempeld: Bussum 7-8 n.m. en toen was de besteller met de andere bneven natuurlijk al op zijn rondreis door de gemeente. Ik was zoo verschrikkelijk blij met dien expres. Want ik had altijd nog zoo'n vage gedachte tusschenbeiden: Nu ja, ze houdt eigenlijk niet van mij, maar van haar fantasie, van een denkbeeldig wezen, dat ze zich geschapen heeft uit mijn werk. Maar nu zeg je mij, o, geluk! dat je je aangetrokken voelt tot den werkelijken Willem, den levenden mensen, die in de ruimte buiten je bestaat. Begrijp je niet, dat dat mij wonder-gelukkig maakt? Want zoo heb ik ook voor jou gevoeld vanaf het eerste oogenblik, dat ik je zag. Ik vermoedde je mtuïtief, zoodra ik je gezien had, voor den eersten keer, en dat vermoeden is hoe langer hoe meer zekerheid geworden, mijn gevoel voor je werd hoe langer hoe sterker, ik vertrouw je, ik geloof in je, ik vereer je, ik aanbid je, zóoals je bent en niet anders dan je bent, o, vrouw, die meer is dan alle vrouwen, o, superieur mensch! En ik zeg rond-uit: er is geen gedachte in me, die je niet weten mag, er is geen gevoel in me, dat je niet zult leeren kennen, en ik beroem me er niet op, maar ik geef je de verzekering, dat je er niets leelijks of onaangenaams in zult vinden. O, als ik in den Haag woon, dan gaan we een heerlijk leven tegemoet! Langzamerhand hoop ik het wel te kunnen bereiken, dat er wat van de stille gestadigheid van mijn energie op jou overgaat, of liever dat jouw kracht, door de mijne gesuggereerd, in gestadigheid toeneemt, en VIERDE PERIODE 397 altijd zóó wordt, als zij nü slechts zeer dikwijls is. Wees maar rustig en hoopvol, Jeanne! zonder het bewust te wülen en zonder het zelfs te merken, zullen wij op elkander zoo'n wonderbaren geestelijken invloed kunnen krijgen, die ons beiden omhoog stuwt tot de rijkste volmaking, tot de ontvouwing en bewustwording van ons diepste Zijn. Wi) kunnen elkander zoo opvoeden, (natuurhjk niet door doceeren of mal wijsheid uitkramen) maar door liefdevol-energische werking wederzij dsch, dat wij beiden veel volkomener worden, dan wij ieder-op-zichzelf zouden zijn geweest. Jeanne, heve Jeanne, het is tien uur 's avonds. Ik ga dezen nog even weg-brengen, in de hoop, dat je hem morgenochtend krijgt. Ik eindig dus maar, want om n uur wordt hier meestal het huis gesloten. Met een kus van zuiver-hooge hefde jouw eigen WÜlem-voor-altijd * # O, WÜlem, hefste, ik wou, dat je toch eens eenmaal kon zien, hoe verrukkehjk-bhj je me met je brieven maakt. Ik was een beetje gedrukt, en zat me tusschen allerlei visite-menschen te vervelen, totdat ik hoorde, dat er een brief op mijn kamertje werd gebracht; ik wist, dat het er een van jou was, en werd toen plotsehng weer heelemaal opgewekt. Eenige, goede Lief! Heusch, ik zeg niet te veel als ik jouw.veel schrijven een weldaad noem! Want je weet hoe ik ben, en hoe ik altijd een immer-hernieuwden steun noodig heb, - en dién geven me, zooveel ik verlangen kan, je heerlijke brieven. En Willem, nu ik je zeg, wat je trouwens wel weet, dat je brieven zulk een sterkenden, moed-gevenden, opbeurenden invloed op me hebben, hoe véél beter en grooter zal dan nog de inwerking van je geestelijke energie op me zijn, als je later, hier wonend, je persoonlijken invloed kan laten gelden. O, WÜlem, 'tis me zoo'n eindelooze zaligheid jouw zielskracht te voelen, die de mijne verdubbelt en weerstandsvol maakt, 't Is me zoo'n vreugde en zoo'n gerust geluk, dat ik heelemaal en in ahes op jou kan bouwen, dat ik mij heelemaal aan je geven mag met een volkomen, heerhjk toe-vertrouwen van mijn Zijn aan jou. O, Wülem, dat mijn Zielseenzaamheid nu voorbij is, voor goed, - dat jij altijd met me zult 398 LIEFDESBRIEVEN zijn en me helpen in alle levensmoeihjkheden! Lief, ik geloof in waarachtige oprechtheid, dat ik jouw suprème goedheid waardeeren kan, omdat ik je zoo volmaakt liefheb. Ja, ik heb je volmaakt hef, - je goddehjk mensch-zijn, je prachtige aardsche wezen en je prachtige ziel. Wülem, er is een tijd geweest, dat ik, zonder het te beseffen, aüeen je viel aanbad, - maar nu aanbid ik je als de volmaakte ziels- en -hchaamseenheid, die „jij" bent, nu heb ik hef den superieur-bezielden, werkehjk-levenden mensch. En nu begrijp ik ook wel, wat je vroeger wel eens tegen me zei: en wat me toen zoo erg bedroefde, „Je hebt me eigenhjk niet hef..." nu pas dringt de beteekenis daarvan tot me door, nu ik zoo zalig veranderd ben. Want, o, er is niets vaags of weeks of onwerkelijks meer in mijn gevoel voor jou, - het is echte, eerlijk-bestaande waarheid geworden, en dat bewustzijn, dat ik niet langer jouw hefde onwaardig ben, is 't, dat me zoo onuitsprekelijk gelukkig maakt! Dag, Liefste, mijn eenige Lief! Voor altijd jouw eigen Jeanne # * Bussum, Parkzicht 16 Juli '99 O, Lief, heerhjk Lief, je maakt mij dol van vreugd! Ik voelde wel, dat je zóó was, als je je nü toont, maar ik wist het natuurhjk niet. Maar nu weet ik het! Je hebt geen Hollandsen temperament, schoon je de goede en mooie kwaliteiten van het Hollandsche wèl hebt. Maar buitendien heb je nog zooveel meer, waar onze gewone Hoüandsche dames heelemaal geen „Ahnung" van hebben. Die zijn als jong meisje gewoonlijk een beetje phlegmatisch-koel en nuchterbanaal en als oudere dames worden zi) of goedig-hardnekkig of „gezond verstandig-pedant". Achter al die vrouwen zit een zehgeruste en zelfbewuste kalmte, die een beetje den indruk van leegte maakt. Ze missen dan ook meestal aüe mooie, gevoehge spontaneïteit. En die heb jij juist zooveel! Ook je goede Mama had die, toen ze 14 April, terwijl wij bij haar boven zaten, opeens, zonder preliminairen, mijn hand greep, en sprak: „Wülem, - zal ik maar Wülem zeggen? - nu, ik hoop, dat Jeanne en jij gelukkig zullen worden". En daarmede was de heele ceremonie afgeloopen, zonder be- VIERDE PERIODE 399 schouwend geparlementeer. O, ik was zoo innig-blij, dat het zóó ging. Want ik had van te voren natuurlijk mijn heele houding zitten te doorvoelen en te doordenken; ik dacht, als Mevrouw Reyneke van Stuwe serieus tegen me gaat spreken, dan moet ik daar, gevoeld en serieus, iets op terug-zeggen. Maar nu werd die heele familie-scène opeens onnoodig, en ik kreeg een soort van kinderlijken eerbied en toegenegenheid voor je moeder, omdat zij mtuïtief-begrijpend, dat alles goed zou gaan, zoo eenvoudigspontaan haar toesternming gaf. Ofschoon zij en ik toch bijna nog heelemaal vreemd voor elkander waren. Ja, Jeanne! o, ik ben zoo blij, dat ik het tegen je mag zeggen: ik ben goddelijk-verliefd op je. Maar ik houd niet van je, omdat ik verliefd op je ben, zooals meestal tusschen twee menschen het geval is, - neen, Üc ben verüefd op je, omdat ik zoo zielsveel van je houd. Ik hield al van je, voordat ik je gezien had, maar zoodra ik je gezien had, zooals je daar stond, glimlachend, - met je rug naar den trein, op het perron, toen je voor het eerst in Bussum kwam, toen wist ik het wel degelijk, toen kwam het me klaar opeens tot bewustzijn, dat jij mijn noodlot was, maar een noodlot, waar ik niet bang voor hoefde te zijn. En de kus, dien ik je geven wou (maar met heelemaal geven kón, omdat je je, natuurhjk, wat afwendde) toen je, op mijn kamer „ja" had geknikt, dat was geen kus voor de gelegenheid, omdat het er nu zoo bij te pas kwam, neen, die kus kwam voort uit mijn diepste ziel. Want andere kussen kan ik niet geven, daar houd ik niets van, en ik verschÜ in dat opzicht van de meeste mannen. De móóiste vrouw, die op de wereld leeft, als ik haar mocht ontmoeten, zou toch geen anderen indruk op mij maken dan een mooi landschap of een beeldwerk doet. Ik zou er wel een oogenbhk naar wülen kijken, zooals men naar andere mooie dingen óok ziet, maar ik zou toch niets anders door haar krijgen dan een rustig-aesthetisch gevoel. Dat zal je nu misschien nog niet heelemaal wiüen gelooven, en je denkt dan, dat üc het zeg in de verblinding van mijn verhefdheidop-jou. Maar als je mij langzamerhand beter leert kennen, door directe aanschouwing en ervaring, zooals nu toch betrekkehjkspoedig te gebeuren staat, dan zal je aan aües en altijd kunnen merken, dat ik mij zonder achterhouding heb uitgesproken, zooals ik ben. Ik ben geheel en al, absoluut en uitsluitend, in ahes aüeen van jou, nü en altijd-door. O, Jeanne, als je nu weer eens droevig mocht worden, lees dan 400 LIEFDESBRIEVEN dezen brief nog eens over. Je voelt tusschenbeiden, dat je mij liefhebt, welnu, ik verzeker je, met dankbaar-trotsche en voor-jouaheen-buigende zelfgerustheid: je werpt je hefde niet op dorren grond! Daar zullen bloemen uit ontbloeien van eindelooze teerheid, en zacht-bewogen, weelderig lommer van diep geluk. Ik zal en kan je geluk geven zonder einde, want achter in mijn ziel, door alle narigheid, veroorzaakt door uiterlijke dingen, heen, voelde ik altijd het verborgen geluk, dat daar weg-school en waar ik niet bij kon komen, maar waar jij, door jouw hefde, mij nu den toegang naar geeft. En dat geluk deel ik eerhjk met je op, zoowel als art andere wat ik heb. Zonder vermindering, zonder einde ben ik, en bhjf ik jouw eigen Wülem * * Liefste, ik schrijf je nu maar hever een langen brief, want je zou mijn beide brieyen morgen toch tegehjk ontvangen. Liefste, je schrijft me, dat jij ook nü pas heelemaal gerust, heelemaal gerust tegenover me staat. Maar is dat wel waar, kan dat wel waar zijn, Lief? Weet je wel, dat ik wel eens tegen je gezegd heb: „Je bent eigenhjk te zeker van me"? En die niet tot klaarheid gebrachte vrees van jou, dat onrustige gevoel, - of eigenhjk die Ahnung van een onrustig gevoel, - kon, als je goed nagaat, absoluut door geen van mijn daden of woorden gerechtvaardigd worden, - want heb ik niet, van den eersten aanvang af, als bewijs van mijn onvoorwaardelijke overgave aan jou, alle meisjesachtige schroomvaüigheid ter zijde zettende, gezegd: dat de WÜ tot scheiduig nóóit van mijn kant zou komen, en dat jij zelfs, als jij dien wü had, dien me rond-uit zeggen moest, omdat ik het anders niet begrijpen zou, wat je alle macht over mij gaf? Toch ben ik bhj, dat je dit schreef, want als die onwüiekeurige gedachte niet heelemaal verdwenen was, dan zou je er mij niet eens over gesproken hebben, is 't wel, Lief? Misschien kwam het ook wel door mijzèlf: omdat ik niet gerust tegenover je stond. Maar de oorzaken daarvan, die je zoo eindelooshef en goed ben geweest, me te weerleggen, kunnen nu niet langer tusschen ons zijn, omdat ze, door jouw praten, hun recht van bestaan verloren hebben. O, Lief, Lief, onze verhouding is nu zoo VIERDE PERIODE 401 vlekkeloos-mooi en hoog en zuiver, - o, Wülem, geef me toch de durende kracht, het zoo te doen bhj ven! Ik heb je heelemaal hef, want mijn geest is nu volkomen vrij van aüe gedachten, die de plaats van hefde-gedachten innamen. Ik heb jou hef, met een zaligyolkomene, waarachtige, diepe en innig-teedere liefde, en omdat ik jou zoo liefheb, maakt me 't bewustzijn van jouw hefde zoo goddehjk-gelukkig en zalig-blij. Lieve Liefste, mijn Lief, die me zegt, dat mijn leven waarde heeft voor jou, - o, ik zal, ik wil leven voor jou-aüeen, - en moge mijn heele toekomstig bestaan één arbeiden zijn aan jóuw heil!... Als üc eenmaal aan Walden begin, zal ik zoo lang en zoo hard werken als üc maar kan voor 't heerlijke doel, - dat zal je eens zien! Dus over een paar weken gaan Hein en Dientje trouwen? Jij bent, vermoed ik, getuige van Hein? Ik ben heele dagen aan 't verzen-copieeren; ik heb er nog meer uitgelaten dan jij had uitgezocht, je zal later wel zien, welke. En ook heb ik enkele regels veranderd en overal de hiaten verbeterd. Ik had Veenstra Maandag den bundel beloofd, maar heb hem nog niet klaar; enfin, dat is met zoo erg. Ja, Lief, ik vind het heerhjk, dat je, zooals je zegt, verliefd op me bent, want dat bewijst, dat je me niet heelemaal leelijk vindt. En vooral omdat je óók eens hebt gezegd, terwijl je je hand legde op mijn hoofd: „Wat daarachter zit heb ik lief". O, mijn eenige Schat, dat heeft me zoo eindeloos-blij en zalig-rustig gelukkig gemaakt. Ik heb je hef, Wülem, omdat ik je nobel weet, en groot en goed, omdat je absoluut en volkomen zóó bent, zooals ik mijn ideaal had gedroomd, - ik heb je hef, omdat ik je liefhebben moet. Ik kan dat moeten niet verder definieeren, - ik weet aüeen, dat de drang je hef te hebben, mijn geluk is en eeuwig mijn geluk blijven zal. Want elk hefde-woord van jou versterkt en verdiept mijn gevoel en vergroot mijn zaligheid nog. Liefste, Liefste, Liefste! ik bid, dat ik jou eenmaal zoo gelukkig maken mag, als ik word door jou. Met een warmen, teederen zoen, heelemaal en voor altijd jouw eigen Jeanne 402 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 16 Juli '99 O, Jeanne, Jeanne, waarachtig, je maakt mij dol van inwendig geluk! Want je te mogen liefhebben, dat is verrukkelijk, maar, o, God! van je te hooren, dat jij ook houdt van mij, dat maakt me zóó...! Geloof me, en vergeef de gedachte, maar als je nu voor mij stond en je ging mij glimlachend wurgen met je beide handen om mijn hals, dan zou ik je lachend blijven aankijken en je stil laten begaan, denkende: als het hdar pleizier doet, is het mij goed. Voel je nu, Jeanne, hoe diep en hoe innig-waarachtig ik je liefheb? O, we zuüen zoo gelukkig zijn samen! Want ik ben, geloof ik, geheel de man, die bij jou hoort, en jij, dat weet ik, bent precies de vrouw, zooals ik haar altijd, diep-in-mij gewenscht heb, maar die ik tot dusverre nooit had ontmoet, en die ik óók niet dacht, dat op de wereld zou zijn! Ik bracht zoo even mijn vorige aan jou op de post, en Hep toen ook even bij Koderitsch in, om een kop koffie te drinken, en naar Neerland's Weekblad te zien; ik wou kijken, of er soms iets van jou in stond. Maar 't lag niet op de leestafel, en Herman vertelde mij, dat het opgehouden had te bestaan. Ik vertel 't je maar, misschien is t om de een of andere reden goed dat je 't weet. Dan moet ik je nóg iets zeggen. Je bent büj, zeg je, dat ik je niet „leeüjk" vind. Maar, Heve onschuldige! merk je dat dan nü pas? Ik moet tegenwoordig altijd spontaan in me zelf lachen, als jij over je „leeüjkheid" begint. Want werkeUjk, je bent een van de mooiste meisjes, die ik ooit van mijn leven heb ontmoet, wat de uiterUjke lijnen etc. betreft, en het allermooiste van allen, het eenig-mooie ben je, wat de zielsexpressie ervan aangaat. O, daar komt een vreemde bedwelming over me, als ik in mijn stoel zit, en er stil aan denk, hoe dat gezicht en dat gracieuse lichaam van je altijd bij mij zal blijven en altijd vriendehjk tegen mij zal doen. Dan word ik, alsof er, in plaats van bloed, champagne door mijn aderen gaat. O, Jeanne, je zegt, dat je mij je toekomst toevertrouwt, en ik zweer je, je zult er nooit spijt van hebben, ook de minste niet, en altijd zal je 't binnenin je voelen en hooren jubelen van vreugde, dat je mij genomen hebt. Ik voel me in den laatsten tijd zóó jong geworden; de menschen in de buurt, - lach nu maar! - die spreken er over, dat ik me zoo VIERDE PERIODE 403 flink en energiek beweeg thans, 200 heel anders dan vroeger. O, Lief, dat komt ook allemaal door jou! Heusch, lieve Lief! Zet nu maar alle 2orgen en donkere gedachten van je af! Van mij kun je zoo 2eker rijn, als ik dat van mezelf ben, en dat is nog al heel erg, niet met uiterlijke ostentatie, dat weet je wel, maar diep binnen-in. Zie mij in gedachten maar eens in mijn oogen: ik leg zacht mijn arm om je schouders, 2ooak ik dat nóg wel eens mocht doen, als we samen waren, en terwijl ik je aanzie, diep en innig, met overgave en toewijding, 2eg ik je: ik heb je lief, geheel en al, ik houd hartstochtelijk-veel van het fijnste haartje op je lieve hoofd, 2oowel als van de minste gedachte, de geringste aandoening, die ontstaat in je prachtige, heldere hoofd; je bent voor mij de quintessens van al het mooi-menschelij ke, vereenigd in één mensch, en later 2ullen wij, samen-2ittend, vreeselijk moeten lachen om alle kleine 2orgen en moeiten van het verledene, dat nü het tegenwoordige is, totdat je mij eindelijk vraagt met een rustigen, gelukkigen gHnJach: „Willem, wil je nog een kopje thee?" Ik moet hier zelf nu om lachen om deze voorspeiling, maar toch 2al het 200 gaan. Volkomen en in alle op2ichten jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 16 Juli '99 Allerliefste, Ik bedenk me daar plotseling iets, waar ik me een beetje ongerust over maak. Gisteravond zat ik te werken, een brief voor jou lag klaar. Toen dacht ik, ik zal maar doorgaan tot het donker is, dan breng ik hem weg. Maar toen het langzaam-aan donker begon te worden stak ik de lamp aan, en ging door met mijn werk, waar ik heelemaal in was, en dacht op het oogenblik niet meer aan dien brief. Plotseling bezon ik mij echter, stond op, en bracht hem weg naar de post. Maar toen was het reeds over tienen. Nu, 24 uur later schiet me opeens te binnen: misschien is die brief niet meer weggekomen en blijven liggen tot morgenochtend vroeg. O, God, wat 2al die arme Jeanne dan weer ongerust zijn en rich zenuwachtig maken, omdat ze niet weet, hoe 2e 't heeft. - Maar, Lief, wat ik je VIERDE PERIODE 409 Ik ben nu toch niet duister of onduidelijk, wèl? Ik voel het 200 goed, ik zie het zoo klaar, maar ik kan niet alles zoo precies onder woorden brengen. O, Lief, 't zal zoo onnoembaar-heerlijk zijn, als je werkelijk hier komt wonen. Want o, ik kan je niet uitleggen waarom, maar ie persoonlijke nabijheid heeft zoo'n merkbaargelukkig-makenden invloed op mij. Als jij bij me bent, dan is 't of zelfs mijn gevoel en mijn gedachten veranderen, - dat klinkt nu wel een beetje onmogelijk, Lief, maar ik merk toch heel duidelijk het verschil. Als iets me hindert en ik ben alleen, dan kan ik er me niet tegen verzetten, en het verdriet, dat door jou dadelijk overtuigend zou zijn weg-gepraat, maakt me droefgeestig en drukt me neer, en belet me te werken. O, ik wou, Lief, dat ik altijd met je spreken kon, want ik heb geen macht over mijn gedachten, en jij zou me leeren ze in bedwang te houden. O, Willem, Lief, ik vind 't zoo goddelijk-zalig, dat ik altijd bij je mag komen om hulp en raad, - o, je geeft me alles wat ik verlang, - jij bént mijn Trooster, mijn Sterker, mijn toevlucht-in-leed, mijn levenssteun! En daarom heb ik je lief, moet ik je hef hebben, met ahes wat in mij is, en daarom val ik je hefhebben tot aan het einde der eindeloosheid 1 - Met een innige zoen jouw eigen Jeanne Maandagavond Goede Liefste, Zooeven ontving ik den ring, den knoop, je verzen en je brief. Ik ben een beetje geschrokken door ie brief, het kwam mij voor, dat hij wat „down was. Of verbeeld ik me dat maar? O, Jeanne, heve Jeanne, toe, probeer eens heel even te glimlachen. Alles is nu immers op den goeden weg? Hoeveel beter ziet aües er niet uit eigenhjk, dan toen jij in Bussum was! Kom, Lief! ahes zal goed gaan; en als ik eenmaal voor goed in den Haag ben, dan wordt ahes natuurhjk heelemaal anders voor je, dan het nü nog is. We gaan dan veel lachen en pret maken en allerlei aardige en gezellige dingen doen. Heusch, dan wordt je heele leven anders, anders dan het nog ooit geweest is. En hoe betrekkehjk kort duurt dat nu nog maar! En in Augustus kom je hoogstwaarschijnlijk ook al weer hier. 4io LIEFDESBRIEVEN O, zoo'n ring, lieve Jeanne, daar zit toch wel iets aardigs in, vind je*óók niet? 'tls net of je dichter bij mij bent, nu ik hem aan heb. Ik zal hem ook altijd dragen: dat verlevendigt mij, merk ik, het innige bewustzijn, dat ik aan jou verbonden ben voor goed. Toe, Jeanne, probeer het nu nog maar een kort tijdje uit te houden in kalme gehjkmoedigheid, dan komt opeens de verandering, en wordt je heele leven totaal verschillend van wat het nu is. O, Lief, jij bent alles voor me, en de gedachte aan jou maakt al het andere dragelijk en goed. Toe, Lief, probeer eens jezelf wat op te beuren: ik doe nu zoo mijn best ervoor, en als ik bij je was, dan zou het wel lukken, om je in een andere stemming te brengen. Houd het dan nog maar een paar maanden uit, dan kom ik immers veker, dan gaan we wandelen, en lachen, en praten, en lezen. Kijk nu eens, nu maak je mij vroolijk en opgewekt, eenvoudig door net feit, dat jij bestaat, en ik ben niet eens bij machte om dat te doen bij jou, al schrijf ik nog zooveel! Je antwoordt ook heelemaal niet, op geen van mijn brieven, die ik gisteren stuurde. Kom, Lief! je zult er heusch nooit den minsten spijt van hebben, dat je je lot aan het rnijne verbonden hebt: ik zal je altijd opwekken, en troosten ensterken; je zult met mij altijd zijn als in 't paradijs: want hoe ik ook gestemd ben, en wat voor narigheden ik op 't oogenblik mocht hebben, als ik jóu zie, dan zal ik altijd opgewekt worden en uit de sfeer der verdrieten raken in die der blij-voelende menschelijkheid. Denk daar maar om, dat je een ander zoo'n kracht geeft, dan krijgt je leven voor jezelf meer beteekenis. Je zit nu nog wel in jezelf, maar die eenzaamheid duurt nu toch nog maar kort, nietwaar? O, span je fantasie eens wat in, Lief! Verplaats je eens in de toekomst, che al zóó nabij is. Dan krijg je een heel ander geestelijk leven, veel ruimer en rijker en bezielder, dan nu je aheen met jezelf bent. Houd moed, Lief, houd toch in Godsnaam moed! Als ik in den Haag woon, dan zal ik wel tegen je zeggen: Probeer eens dit of dat of dat te doen, en dan zal ik net zoolang met je praten, tot je daar vanzelf lust in krijgt. O, dan zal ahes zoo anders worden, want ik kan wel eens suggestief ten goede op anderen werken, door mijn krachtigen inwendigen wü. Nu, Lief, nu gaat deze weg: houd je sterk: de tijd vliegt voort en weldra woon ik voor goed in den Haag. Met een innigen kus geheel jouw eigen WÜlem VIERDE PERIODE 411 Bussum. Liefste, laat ik je eens wat zeggen: jij, 'n andere individualiteit dan ik, opgegroeid in 'n-beetje-andere tijden, andere omstandigheden en tusschen andere menschen en gebeurtenissen in, jij leeft toch uit jezelf hetzelfde inwendige leven, dat ook ik heb doorgemaakt met mezelf, dat ik nog ten deele bezig was door te maken, toen ik jou ontmoeten mocht. Ik ben er natuurlijk verder in dan jij, omdat ik wat ouder ben: ik heb door mijn eigen onbewuste kracht veel leeren bedwingen en terug-drijven en tot harmonie brengen, en daarom weet ik zoo, dat ik jou helpen kan, om alles in jou ook tot hooge kalmte te brengen. Dat zal natuurlijk niet dadelijk gaan en niet alles tegelijk, maar langzaam-aan en 't een na 't ander. Maar eenmaal komt zeker en stellig over jou de hooge levensvrede, de wijde, kalme vreugde algeheel. Ik voel dien al in mijzelf een beetje, nog wel als omsluierd, als achter wolken, maar hij komt toch, hij is er al en eens zal ik als van aangezicht tot aangezicht met hem staan. En dan ben jij naast mij, en jij zult hem óók zien, den heiligen, hoogen, onschendbaren Vrede, en je zult zacht met je hoofd aan mijn borst zinken en zeggen: „Willem, ik ben gelukkig, en, gebeure er wat er kan, dat blijf ik nu altijd." Jeanne^ goddelijke Jeanne, jij openbaart mijn diepste ziel aan mijzelf: jij maakt mijn onbewustheid wakker, doordat je doet, zooals je doet, doordat je bent wat je bent. Jeanne, voel je nu niet, boe ik je Hef heb, ook nog buiten al kussen en aardig-doen om? Neen, Jeanne, jij zult nooit meer aUeen zijn, en ik ook nooit meer! O, dat maakt me zoo diep gelukkig! En zie: wij passen precies bij elkaar: jij hebt meer rede en meer geesteHjke kracht dan de meeste vrouwen, en mijn geesteUjk Zijn is teerder en fijner dan dat van de meeste andere mannen is. Mijn kracht is niet minder sterk en niet minder constant dan die van mijn geslachtsgenooten, maar zij is wel het tegenovergestelde van bruut; ik geloof, dat ik meer een „mensch" ben dan de meeste mannen dat kunnen zijn; en zoo ben jij ook wel een echte vrouw, evenals ik een echte man ben, maar je mist gelukkig heelemaal het boterachtig-weeke, het onberedeneerd-oruogische, het schemerachtig-vage, waar men dikwijls „wee" van wordt, als men er al te veel op letten gaat, of er al te ver in wil doordringen. Ik kan ieder woord en iedere daad van jou begrijpen, of tenminste sympathiek meevoelen, bij jou heb ik vasten 412 LIEFDESBRIEVEN grond onder mijn voeten, terwijl de woorden en dingen van andere vrouwen dikwijls op mij den indruk maakten van glanzende, veelkleurige spinnewebben over een ledigen afgrond heen. Als ik dat voelende merkte, dacht ik bij mijzelf: „Jongen, vertrouw je daar niet aan^toe, 't is prachtig om te zien, maar houd je op een afstand. Als je 'tvoor een werkhjkheid gingt aanzien, dan zou je in den afgrond vallen, en dan moet je maar zien, hoe je weer naar boven klautert en dan mag je bhj zijn, als je weer net zoo veilig komt te staan als nu". - Vrouwen, wü ik maar zeggen, spelen over 't algemeen veel te veel met schijn. Maar daar heb ik bij jou nu juist nooit iets van gemerkt, wel het tegenovergestelde ervan. Achter al jouw woorden en dingen zit een gemoedsaandoening of een andere, werkelijk in jou bestaande geestestoestand, die door die woorden precies wordt uitgedrukt. Jij zegt nooit Z. terwijl je inwendig eigenhjk nog pas aan de A. bent. Liefste, ik zeg hier dingen, die mij ook pas door jou duidelijk zijn geworden: ik heb ze nog nooit zoo kunnen uitdrukken, zelfs niet voor mij zelf. Voel je mij, begrijp je mij? O, 'tis zoo onuitsprekdijk-heerhjk, dat ik juist jou heb mogen ontmoeten. En je begrijpt nu misschien ook beter, want tot dusverre had je 't hoogstens kunnen voelen,, wat ik bedoel met de expressie, dat ik je vjel hef heb, is 't niet, heve Lief? Innig kust je jouw eigen Wülem * * Bussum, 17 Juli '99 Allerliefste, Na het ontbijt ben ik uitgegaan om mijn brief, dien ik gisteravond schreef, op de post te brengen. Nu zit ik bij Koderitsch, en lees je brieven nog eens over. O, die heerhjke verklaring van je, dat je den werkehjken mensch Wülem hefhebt, en niet de abstractie in je hersens, waar je in mij slechts den aardschen weerschijn van zag. Je hebt je nu met je gevoel aan den mensch gehecht, die objectief bezien buiten jou bestaat, terwijl je vroeger in de eerste plaats, je eigen hersenmaaksel liefhad, dat je Wülem noemde, en in de tweede en mindere plaats slechts mijn werkhjkheid. Ik ken die nuance van VIERDE PERIODE 4i3 gevoel wel, want zóó had ik ook natuurhjk jou hef, voordat ik je gezien had, en zelfs nog, toen ik je vroeg, en je, nietwaar? nog slechts een paar uur lang persoonlijk kende. O, ik ben zoo diep verheugd, want nu kan de omgang tusschen ons zooveel geestelijkinniger en gevoeliger worden. O, nu ik dat van je weet, dat je gevoel waarachtigtijk is geworden gevoel-voor-een-mensch, en niet voor een idee, nu dringt mijn innerlijk gevoel voor je nog veel meer naar buiten, 't wordt nóg levender, nog meer gehed mijn Zelf innemend, dan het d was, en ik zeg je nogmads, maar met nog inniger devotie dan vroeger, dat ik je aanbid, waarachtig aanbid, zoods men dat noemt „in geest en in waarheid", 't Is net of voor mijn diepste bewustzijn, 't laatste irreëde, wat nog voor mij aan jou mocht djn, absoluut, zonder terugkeer, weg-gaat; jij was d geheel en d een werkehjk mensch voor me, maar nu is het eenigszins, waarachtig, of je net nog méér wordt, terwijl ik tevens de goddelijkheid van je diepste wezen, sterker nog dan vroeger, gevod. Ik heb je opperst-lief, o, Jeanne, in eeuwigheid, zonder bedenking, zonder terugvd. En dat gevoel voor jou maakt mij niet aheen gelukkig, neen, het maakt mij ook zoo sterk, zoo ontzettend geestehjk-krachüg, zonder hardheid of zelfgenoegzaamheid. Ik was, zoover gekomen, van Koderitsch weg-gegaan, omdat het kpffie-tijd was. Nu zit ik weer op mijn kamer, en schrijf nog even door. Je hebt nu de brieven, die ik gisteren schreef, d ontvangen, en ik hoop zoo, dat ze je pleizier zuüen doen. Denk daar ook altijd om: ik schrijf dies predes op, zoods ik het meen; galante complimenten, daar doe ik niet aan, en daar houd je ook niet van, daar ben je te verstandig voor. Maar terwijl ik dit schrijf, schiet me er een te binnen, waar je, hoop ik, om lachen zult. Jeanne, je bent wel beschouwd, veel mooier nog dan de Venus van Müo, want die heeft geen armen en jij wd. Vind je me nu niet ontzettend flauw? Dat komt omdat ik zoo bhj ben met je brieven, en alles wat je daarin zegt. O, ik vod me nu zoo energiek en veerkrachtig door mijn heele Zijn, omdat ik gelooven kan, dat je werkehjk houdt van mij, Verster gaat met October óók van Parkzicht vandaan; dat is nu zeker. Hij gaat naar Amsterdam verhuizen, daar heeft hij een betrekking gekregen; ik ben erg bhj voor hem, want zijn toekomst zag er anders wel een beetje donker uit. 414 LIEFDESBRIEVEN Nu, Lief, 'tis nu na de koffie en kwart over éénen; ik ga nu deze nog even naar de post brengen; dan krijg je hem waarschijnlijk vanavond nog. Zacht kust je je onveranderlijk getrouwe eigen Willem * * Liefste, Zooeven ontving ik je brief, dien je vanmorgen bij Koderitsch schreef. O, Lief, ze zijn me zoo'n onuitsprekelijke weelde, je brieven, zoo'n zalig-makend, altijd-durend genot! O, Willem, ik voel me zoo goddelijk-rustig en goddeHjk-bBj, - o, ik zou wel altijd maar aan je door willen schrijven en dan al maar herhalen: „Je maakt me gelukkig, je maakt me gelukkig!" O, te weten, dat jij houdt van mij, en dat mijn gevoel voor jou nu zoo volmaaktzuiver en zoo prachtig-menschelijk is, - dat is een onnoembare, hemelsche zaligheid! Willem, Willem, ik heb je lief, ik heb je Hef, zoo diep, zoo innig-mooi, zóó waarachtig-volkomen, als ik niet wist, dat ik Hefhebben kon! Ja, ik heb jou noodig, - het is een trotsche bekentenis, die ik je doe, - ik heb jou noodig om te worden, waartoe ik-aUeen geen krachten zou hebben gehad. Jij zult me maken: harmonisch-verstandig-gevoeHg; jij zult me leeren in het juiste midden te bHiven, waar ik nu altijd tot uitersten verval. Nu ben ik: óf overgevoeHg, week, - óf al te krachtig-verstandig, hard. En door die ongelukkige disharmonie in me, Hjd ik zélf het meest. Begrijp je nu, Lief, dat je, als je mij naar jouw verlangen vormt, in de eerste plaats mij gelukkig maakt, en dan pas jezèlf? O, Lief, neem dit als een klare waarheid aan: dat ik niet meer zonder je leven kan, dat ik zonder jou absoluut niet weten zou zelfs, hoe ik leven moest! Jij hebt, geheel onbewust, mijn Hefde tot volmaking gebracht; jij hebt, door je doen en je woorden gemaakt, dat ik in de eerste plaats den menscheHjken mensch Hefhebben moest, en niet in de eerste plaats het beeld-van-mijn-geest. O, Lief, Lief! 'tis zoo goddelijk-zalig je Hef te hebben, je zóó Hef te hebben, - zóó, alsof ons beider Hefde maar één gevoel was, een eenig gevoel! Nu begrijp je wel, wat ik hiermee bedoel, niet, AUerHefste? Liefste, ik was ook zoo bHj met wat je over mijn Heve Moeder schreef. Die eenvoudige handeHng van haar nam dadeHjk zooveel VIERDE PERIODE 4i5 van 't vreemde weg, is 't niet? En ik geloof, dat die enkele woorden Mama en jou veel nader tot elkander nebben gebracht, dan mogelijk geweest zou zijn bij de langste bestudeerde redeneering, is 't niet zoo? O, ja, ik ben blij, dat je me geschreven hebt, dat Neerland's Weekblad heeft opgehouden te bestaan. Want ik had het al in een paar weken niet gekregen, hoewel er juist een feuilletonnetje van mij in liep. Nu ga ik natuurlijk de rest der copie vragen, of anders om het honorarium. Heel veel moeite doe ik er niet voor. Dag, lieve Lief. Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 17 Juli '99 O, liefste Jeanne, je moet me niet uitlachen, maar ik ben kinderlij kblij met dien ring. Ik had er nog nooit in mijn leven een gedragen, en buitendien heb ik er het land aan om uiterhjk door iets in het oog te loopen, dat heb je zeker wel eens van me gemerkt, en zoo had ik er in den beginne diep-inwendig wel een beetje tegen opgezien, om voortdurend met zoo'n ding aan mijn vinger te loopen, rngar nu ik hem eenmaal aanheb, vind ik het zoo leuk. Je zult misschien lachen om mijn kinderlijke ziel, maar ik heb net een gevoel, of ik nu nóg meer geëngageerd ben dan vóór dien tijd. Ik zit nu, terwijl ik alleen op mijn kamer ben, en dezen brief schrijf, hem van tijd tot tijd te bekijken, en hem dan plotseling om mijn vinger heen en weer te draaien, met een gelukkigen, maar eenigszins schertsenden glimlach. Heusch, Lief, 't is me net, of we nü pas itf waarheid zijn geëngageerd. Want zoo'n ding doe je toch heusch niet aan voor de aardigheid van die gouden blinlring aheen! Zoo redeneer ik in mezelf, en ga dan door: „Daar moet toch heusch iets serieus' achter zitten", en dan droom ik onwillekeurig verder, zooals het zijn zal in latere jaren, als wij altijd tezamen zijn, steeds, ieder van,ons, met diezelfde fonkeling om onzen vinger, die al onze vreugde, och! en het klein beetje leed daarneven, samen met ons heeft doorgemaakt. O, Jeanne, heve Jeanne, ik ben zoo innig-bhj, dat ik met je geëngageerd ben. Niet om het geëngageerd zijn in 't algemeen, natuurlijk. Want, och, als je absoluut geëngageerd wil wezen, en 4i 6 LIEFDESBRIEVEN5 't kan je heelemaal niet schelen met wie, dan is er altijd wel wat te vinden. Er zijn, geloof ik, meer vrouwen dan mannen op de wereld. Neen, maar dat ik geëngageerd ben met jou, o, hefste Liefl Want buiten nu, dat je zus bent en zóó, ahes precies zooals ik je graag wou hebben, zooals de vrouw moet wezen, die mij gelukkig maken kan, - buiten dat ahes, zeg ik, krijg ik nu nog een roeping te vervullen, waar ik altijd aan werken zal. En die roeping zal zijn, om jou, o, heve Jeanne, van je melancholie te verlossen, door scherts en ernst, door hefde en teederheid, door geestelijke opwekking en hartstochtelijk geluk. Want melancholie, o, Jeanne, dat is jouw groote kwaal. Daar zijn ook al die kleine kwesties door gekomen, die er wel eens tusschen ons geweest zijn. Jij bent dus wat neergedrukt en zwaar in jezelf, en dan is er altijd wel in 't een of ander een zoogenaamd vast punt te vinden, een invallende gedachte, waar je in gewone stemming dadelijk het subjectieve of irreëele van zou inzien, maar waar je dan, in je kalme droefgeestigheid, aan blijft hangen, en waar je dan op doorgaat, en die je uitwerkt, het omscheppend tot oogenschijnhjk positieve dingen, maar die toch, bij later inzien, niets anders blijken te zijn dan grillige slagschaduwen van je somberheid. Maar over die alles donker-makende geestesneiging van je hoef je je heusch niet ernstig ongerust te maken. Je bent nog jong, en met de jaren, gaat het hoe langer hoe beter, vooral als je zielsomstandigheden wat beter en wat werkehjk vreugde-gevender zijn. Want ik heb er vroeger óók zoo aan geleden, en ik heb ook wel tijden gekend, dat ik ahes donker, en, schijnbaar-logisch en op goede gronden, aakhg aanzag, maar hoe meer men het toppunt van zijn leven nadert, hoe vaster en sterker en zekerder-van-zichzelf men wordt. Ik weet precies wat melancholie is, en ik lach er natuurhjk allesbehalve mee als ik haar jou zie hebben, maar ik weet ook, dat het, hoe diep het ook voor je gevoel moge zitten, het toch niets dan stemmingen, - hoor je 't, Lief, stemmingen zijn, die met de jaren hoe langer hoe minder worden, om eindelijk geheel-en-al te verdwijnen voor een hooge, inwendige rust. Houd dus moed, Lief! ik verzeker je, dat gaat langzamerhand heelemaal over. En jij hebt bovendien dit nog voor, boven anderen, die er ook aan lijden, dat je mij altijd naast je zult hebben, die 't precies kent, en die 't door alle mogelijke middelen zal weten te neutrahseeren en te verjagen, nog eer dan 't geheel uit zichzelf weg-gaat. En merk je ook wel uit den kalmen toon, waarop dit ahes, wat VIERDE PERIODE 4i7 ik bier gezegd heb, spontaan-weg uit mij voortkomt, Lief! dat ik dit niet zeg om je gerust te stellen, of alleen om je op te wekken, maar dat het de werkelijke waarheid is? Houd dus maar moed, Lief! en vertrouw maar op mij. Het Leven op zichzelf is noch mooi] noch leelijk, noch prettig, noch onaangenaam, het Leven is aheen dat, wat je er zelf in ziet, wat je er zelf van maakt. En ik zal altijd zorgen, want daar ben ik voor, en daar voel ik de kracht en den blijden wil toe, om het je zoo prettig mogehjk te doen zien. Dat doe jij immers ook aan mij, misschien zonder dat je 't zelf heelemaal bewust bent. Maar je doet het toch, dat verzeker ik je, o, onvergelijkelijk heve vrouw! Want, vóór dat ik jou kende, vond ik het heusch een ellendigen boel. Ik was er wel doorheen gekomen, zonder dat de levensmoed mij langer dan voor een oogenbhk was ontzonken, want ik voel me inwendig heel sterk en zelfgerust. Maar toch was de ware vreugde er nooit in gekomen, als ik jou niet ontmoet had en je niet mèt mij had wülen zijn. Geeft je dat nu niet een klein beetje opwekking, een gerust pleizier, nu je dat weet, o, hefste Jeanne, omdat ik het je zeg? Heusch, aües zal goed gaan tusschen ons en mèt ons, daar ben ik zoo blij-zeker van, o, 'tzal hoe langer hoe beter gaan! Herinner je je wel, Lief, dat ik eens gezegd heb, in een van de verzen, die ik tot dusverre voor je schreef: „En 'k zal mijn sterkende gedachten breiden, „Alsof er vleugelen der hefde gaan, „Over de lokken, die zoo glanzend glijden, «Liggend zoo rustig, waar mijn schoudren staan." Die schieten me opeens te binnen, en ik ben nu zoo bhj, want ik zie thans, dat mijn onbewustheid waarheid heeft gesproken. Toe, als je je beroerd voelt, terwijl je bijv. op je kamertje zit, denk er dan eens aan, dat je een ander mensch, om wien je toch wat geeft, zóó gelukkig weet te maken, aheen omdat je er bent, en bent zooals je bent. Buiten je artiest-zijn om vervul je waarachtig nog een andere roeping op de wereld, je maakt een mensch diep-gelukkig, die zonder jou ellendig zou zijn. Richt je heve leest dan omhoog, o, Jeanne, geëlanceerd door het trotsche bewustzijn, dat je het geluk op de wereld zoo vermeerdert ie door T kun.st.»2e doordatje een mensch gelukkig weet te maken, die, voordat hij jou kende, waarachtig niet aan overmaat van levenslust leed. 4i 8 LIEFDESBRIEVEN Voel je nu niet iets trillen in je van trotsche voldoening, dat jij die macht hebt, die waarachtig geen ander zou kunnen hebben, over en voor en in dien mensch? Kom, heve Jeanne, hef dan je hoofd omhoog, terwijl je voor je bureau zit, want ahes in je en met je komt wel langzaam, maar toch zeker terecht. O, ik voel zoo innig de kracht en de macht en de heerlijkheid, die van jouw onbewustheid uit de verte naar mij heengaat, - moge er dan uit mijn bewuste woorden van bhj de wèlwetendheid, die spontaan uit mijn onbewustheid naar jou heenvliegen met dezen brief, ook wat geluk neerdalen in jouw ziell Innig kust je met eeuwig-getrouwe teederheid jouw eigen Wülem * * Liefste, hefste Wülem, ik moet nu dadelijk weer aan je schrijven, want, o, ik heb je nog zóóveel te zeggen. Ik sloot mijn vorige maar om dien een goed geheel te laten blijven, maar nu begin ik weer. O, innig-lieve, heve, goede Liefl ik wou, dat ik je volkomenduidelijk zeggen kon, hoe elk van je woorden me verrukt en me een blijvende vreugde geeft! O, Wülem, je brieven maken me zoo eindeloos-bhj! Al mijn weemoedige stemmingen of minder-prettige gewaarwordingen verdwijnen er eensklaps door, - en rustig en stil-zalig gelukkig voel ik me dan. O, WÜlem, in één van je brieven heb je zoo'n goddehjken zin geschreven, dien ik, geloof ik, altijd, als een soort van tooverformule bij me houden zal. Het is dit: „.. .en later zuüen wij, samen-zittend, vreeselijk moeten lachen om aüe kleine moeiten en zorgen van het verledene, dat mi het tegenwoordige is..." - O, zie je, - ik ben iemand, die dadelijk, door aües terneer geslagen is, die hevig huilt om kleinigheden, waarover ik me schamen moest dat ik huü, - maar als nu (wanneer er weer zoo iets is) de plotselinge gedachte door mijn hersens schiet: dat heeft Wülem gezegd, - dan weet üc zeker, dat ik daar kracht door krijg en dat het mijn weerstandsvermogen versterkt. O, heve Lief, zie je wel, dat je me op aüe mogehjke manieren, zelfs soms zonder het te weten, troost geeft en steun en een heerlijken, berustenden moed? VIERDE PERIODE 419 O, Willem, ik moet heusch lachen als je 200 over mijn uiterhjk spreekt, als je wel eens doet. Natuurhjk vind ik het heel prettig, dat je me zóó ziet, - omdat dit het eenige is, wat jij van me gewaar kunt worden, - want mijn 2iel kan wel stralend-mooi zijn, 2onder dat je er iets van bespeurt, en wat heb je er dan aan? Maar, Liefste, nu zonder gekheid; dit weet je toch wel van me: ik 2ou 't ehendigafschuwelijk vinden, als je 200 tegen me sprak, zonder er dadelijk bij te voegen: „dat je mijn uiterhjk hef hebt öm mijn 2iel". En dan vind ik het heerhjk, verrukkend-neerüjk 2elfs, éénig Lief! Ik kan maar niet eindigen, en ik moet toch 200 noodig aan 'tcopieeren gaan. Want Woensdag moet ik naar Veenstra, en ik geloof nooit, dat ik dan klaar ermee ben. (Ik heb mijn be2oek al eens uitgesteld.) O, mijn Liefste, Liefste! Ik sluit mijn armen om je hals, en, mijn wang tegen jouw wang geleund, fluister ik aan je oor, dat ik altijd, altijd de jouwe 2al 2ijn, door mijn hééle leven en alle eeuwigheden heen, jusqu'a la fin des fins! Met een warmen, 2achten 2oen van volkomen-schoone hefde, jouw eigen Jeanne Bussum, Park2icht 18 Juli '99 O, Lief! Schat-van-een-Lief! Ik wou, dat je hier was, dan 2ou ik niets doen dan naar je kijken, en 2acht met je hand spelen, totdat ik opeens, haar vurig kussende, 't uit mij voelde jubelen met een klare stem, dat jij de eenige bent, die ooit geweest is, dat jij de eenige altijd zult 2ijn. O, Jeanne, Jeanne, waarom ben je nog niet hier! Ik heb den heelen dag 2itten werken, maar nu ik mijn werk eindelijk heb terzij geschoven, en op het eten 2it te wachten, voel ik me een beetje week-mijmerig en droomerig. Het doet mij 200'n ont2ettend pkMer, o, Jeanne, als je aldoor 2egt, dat je van mij houdt, en dat je altijd bij mij wilt blijven. Ik heb nu gegeten en thee gedronken, en ga nog wat aan je schrijven. Wat je in een van je brieven schrijft over die éénheid-van-gevoel, 420 LIEFDESBRIEVEN dat zie ik zóó, Liefl Kijk eens, jij en ik zijn twee menschen, twee afgescheiden, individueele wezens dus. Maat als ik nu jou een zoen mag geven, dan komt daardoor plotseling een trilling van geluk door mijn heele lichaam. Dan zijn jij en ik op dat oogenbük feitelijk één. Door jouw gedachten kan je daar heel veel aan doen. Want als ik bijv. jou kus, dan gaat er nooit het eerst door mijn hoofd: nu kus ik dien rooden mond, die zoo gevormd is, maar altijd het eerste, dat door al het latere heen blijft: Nu kus ik Jeanne, en ik zou geen enkle andre willen kussen, al kon ik er de eeuwige zaligheid mee krijgen. Liever met haar in de hel dan met een andre in den hemel! - Je moet niet boos zijn, dat ik de kwestie zóó opvat, Lief! Maar ik weet niet, hoe het komt, ik kan het niet helpen, maar ik verlang, den heelen dag al, zoo verschrikkelijk naar een kus van jou! En het eenige, dat me troost, is, dat ik er later zóóveel zal mogen nemen, en dat ook werkehjk zal doen, dat je dikwijls zult zeggen: O, Wülem, ik word er zoo moe van: houd er eventjes mee opï... O, Lief, ik kan het heusch niet helpen, zal je niet boos zijn, Lief? O, dat zitten in zoo'n soort hötel-liuis als dit, kan me soms zoo embêteeren. Als bijv. juffr. Linn uren lang beneden op de piano zit te spelen en daarbij te zingen, moet ik al dien tijd mijn werk opschorten, want zeg ik er iets van, dan antwoordt ze: Mijnheer, ik moet studeer en!... Tot morgen. Ik ga nu deze weg-brengen. Jouw eigen WÜlem * * O, Wülem, o, éénig-goede en hefste Liefl Wat hebben je brieven me zahg-veel goed gedaan! Het was waar, wat je vermoedde: dat ik een beetje down ben geweest. O, WÜlem, je moet dat intuïtief hebben gevoeld, want ik weet wel niet precies meer, wat ik in mijn brief van Maandagmorgen schreef, maar toch geloof ik niet, dat ik er op gezinspeeld heb. Het was niet erg, - een beetje innerhjke gedruktheid maar, - en dit moet je van me gelooven, Liefste! dat, als er een mij bewuste oorzaak voor is, ik je die altijd zeggen zak en je niet zal laten gissen en raden, - wat zoo onaangenaam is, omdat je toch de reden niet weten kan. Dat vind je immers goed, heve Lief? Je weet 't wel, hoe goddelijk graag ik bij jou kom om hulp. Maar er zijn wel eens droevige stemmingen in me, waarvan VIERDE PERIODE 421 ik 2elf 't waarom niet weet, en waar ik juist daarom niets aan kan doen. Ik laat 2e dan maar hun uitwerking hebben, en onderwerp me lijdelijk aan dien geest-verloomenden invloed, als tenminste niets wat van buiten komt, mij verlost. En dat is nu juist 't goddelijkzalige van jouw brieven, Lief, - met één tooverslag gene2en 2e mijn 2waarmoedigheid. O, 'tis onbegrijpelijk, haast ongelooflijk, boe snel er dan een omkeering plaats grijpt in mijn Ziel. Lief! weet je weL dat je me nü al 2ooveel beter hebt gemaakt? O, Lief, jij hebt 2e nooit gekend, die radeloos-wanhopige stemmingen van me, waarin ahes in me smachtte naar dood, dóód, - en ik in de uitvoering van dat verlangen aheen door lafheid verhinderd werd, - 200 lang ik met jou ben geëngageerd heb ik 2e nóóit meer gehad, die oogenblikken van krank2innige, woedende droefheid, - die momenten van afschuw en walging van het leven, die me folterden met onontkoombare ellende. Ik sidder bij 't herdenken daaraan, - o, Lief, Lief, ik geloof, dat 't waarachtige waarheid is, dat jij, jij me'gered' hebt. Want jij, Liefste, hebt me ineens boven mijn inwendige smart gesteld, jij hebt me de eigenhjk-niet-bestaanbaarheid er van aangetoond, - o, jij, jij, jij bent mijn redder, Lief, mijn leven-gever, de brenger van al het mooie, goede en heve aan mijn lot. Jij 2al mij heelemaal van mijn 2iels2iekte gene2en, want jij hebt de geestelijke macht en de bekwaamheid er toe, jij kan ahes, omdat jij ahes op mij vermag. O, Lief, wat 2al ik jou gelukkig kunnen maken, wanneer ik zelf altijd gelukkig ben!... Weet je, wat 't was, Liefste? Ik was: levenszwak. Het leven was te zwaar voor me: het doodde mijn lichaam niet, maar het zou langzaam mijn ziel hebben gedood. Weet je wel, dat ik eens in een vers heb gezegd: Ik kan niet leven... en ik durf niet sterven... Ik heb geen kracht voor leven, noch voor dood. Lief! ik zou voor je kunnen neervallen en je handen zoenen in hartstochtelijke dankbaarheid, dat je me niet alleen wilt laten in het leven, dat ik altijd op jóu vertrouwen mag. Ach, Lief, het beetje leed, dat ik nü soms nog heb, - de enkele tranen, die ik nü nog vergiet, - dat zijn als 't ware de navallende druppels van een hevigen regen, waardoor de heele hemel is leeg-geweend, en waarover al weer 't prachtig-glanzende zonlicht glijdt. Het kan niet plotseling heelemaal verdwijnen, is 'twel, Lief? o, 'tis al zooveel beter bij 422 LIEFDESBRIEVEN vroeger vergeleken, want nu zijn 't maar korte, niet-hevige opwellingen, die door een enkel woord van jou al verdreven worden. Liefste, 't geeft me 200'n heiligen eerbied voor je en 200'n goddelijk vertrouwen op je kracht, dat ik me door jouw invloed zooveel innerhjk-sterker en veerkrachtiger voel worden. O, Liefste, 2eg ik 't wel goed, bewijs ik 't je wel helder en klaar, hoe eindeloos en onuitsprekelijk dankbaar ik je ben? O, neen, neen, ik ^ niet genoeg, maar, ach, woorden 2ijn ook 200 onhandig en armehjk-zwak, om mijn rijk gevoel in uit te drukken! Lieve Lief, voel mijn blijde dankbaarheid maar, ook al wordt die niet volledig uitgesproken: ik dank je ahes, Lief, ahes, waardoor ik leef, waardoor ik leven kan. O, ik voel het zoo diep, dat ik besta door jou, door jou-aheen, - en dat ik geestelijk heelemaal en absoluut ineen-zinken zou, als ik zonder jou voort-leven moest. Begrijp je nu, Lief, hoe jouw goddehjke kracht me 't leven doet dragen, hoe jouw zahg-groote invloed-opmij, mijn zwakheid vermindert en eenmaal heelemaal zal doen verdwijnen? Je hebt weer iets in een van je brieven gezegd, dat ik wel in mijn hersens zou willen griffen, om het nooit te vergeten: „...ik weet ook, dat, hoe diep het ook voor je gevoel moge zitten, het toch niets dan stemmingen, hoor je 't, Lief? stemnringen zijn, die met de jaren hoe langer hoe minder worden, om eindelijk geheel te verdwijnen voor een hooge inwendige rust." - Willem, als ik zoo dat ahes lees, wat je ahemaal, in je goedheid, voor mij hebt neergeschreven, en 't me is, of ik je stem hoor, met een overtuigenden toon, - dan voel ik het als een klare zekerheid in me, dat jij mijn goede genius bent, die me opvoert naar de vredige hoogten des levens, waar ik boven alle wereldsche smart zal staan. En daarom, mijn Liefste, moet je ook nooit meer zeggen, dat je me niet vroolijker en opgewekt kan maken, want je wéét niet, hoe ik vroeger was. Jij, Lief, jij geeft me alle vreugde, alle geluk, die ik ooit in mijn leven had. En als je zegt, dat ik je gelukkig maak, dan word ik zalig, Liefl Ik eindig nu maar, straks schrijf ik wel weer. O, mijn Lief, de enkele gedachte aan jou, geeft me al troost en veiligheid. O, mijn Liefste, mijn heve trooster, mijn steun-gever, mijn beschermer, mijn ahes! Met een innigen, teederen zoen jouw eigen Jeanne VIERDE PERIODE 4*3 Bussum, Parkzicht 18 Juli '99 Lieve, lieve, lieve Lief! Ziezoo, ik heb even mijn vorige weg-gebracht naar de post, en nu begin ik maar weer voor morgenochtend te schrijven, dien je dan morgenavond krijgt. Ik voel me vanavond zoo verschrikkelijk sentimenteel. Ik wou, dat je hier was, want dan weet ik zeker, zou je mij niet uidachen, maar je zou stil bij mij komen zitten en je hoofd tegen mijn schouder leggen, en dan zou je zeggen: Kom, Willem, laat het nu maar stil zijn daar binnen bij je, want ik heb je werkelijk/lief! En dan zou ik wel weer opknappen en gaan glimlachen en praten. Het kan best zijn, dat het door dien ring komt, dat ik me zoo sentimenteel voel vandaag. Die ring brengt het aldoor zoo tot mijn bewustzijn, dat jij bestaat, en dat je toch niet bij me bent: o, ik mis je zoo verschrikkelijk, Lief! Verleden week om dezen tijd, toen was ik nog in den Haag, en toen had ik nog den volgenden dag voor me van heerhjk samenzijn met je. Ja, ik zal er maar rond voor uitkomen, want ik kan niet anders: ik kan niet meer buiten je, en ik wil ook niet meer buiten je: ik zou wel altijd bij je willen zijn. Daar zit ook heelemaal niets geks in voor een geëngageerd mensch, om zóó te voelen en het te uiten tegen haar, bedenk ik me daar. Ja, ik geloof zelfs, ik hoop tenminste, dat het je pleizier zal doen, dat ik het zeg. Als je me plotseling zei, dat je niets meer met me te maken wou hebben, want dat je je vergist had, dan zou ik niets anders kunnen doen, dan mij zoo gauw mogehjk van kant te maken, op hoe'n manier? och, de eerste de beste, die dan in mijn hoofd kwam. Voel je nu niet, Lief! dat ik heelemaal in jouw macht ben, dat je mij kunt maken en breken? En wat je zegt over den invloed, dien mijn nabijheid heeft op jou, dat is precies hetzelfde, wat jouw nabijheid, jouw heerhjke nabijheid is voor mij. Houd je toch altijd daar diep yan overtuigd, prent het in je, en leer het voelen, als een noodzakehjkheid waar niets aan is te veranderen, maar die altijd zal dienen tot jouw geluk; dat ik je hefheb en hef bhjf hebben, zonder einde, en dat ik onafscheidbaar met je wil samen zijn. Maar, Lief! als jij nu weet, dat ik zóó voor je voel, en jij voelt ook zoo'n beetje zóó voor me, dan kunnen wij immers samen zoo'n heerhjk leven voor ons opbouwen, een leven, dat geen 424 LIEFDESBRIEVEN droom is en geen illusie, maar dat in werkhjkheid bestaat en bestaan blijft, totdat de laatste adem ons begeert? Ik zal je waarachtig helpen, in ahes en zonder ophouden nelpen, ik 2al je nooit overlaten aan je2elf; ik 2al je troost geven, als je verdrietig mocht zijn; ik 2al je opbeuren, als je neerslachtig mocht wezen; ik 2al je be2ig houden, als je je ooit mocht komen te vervelen; ik 2al je doen lachen, als je wilt vroohjk zijn, tot uitgelatenheid toe, als je je uitgelaten voelt, en ernstig met je spreken, als je naar ernst verlangt. Je 2ult door mij heelemaal vergeten, waf de ellende van eenzaamheid is, want ik zal je met hefdevohe blikken en woorden en daden en gebaren uit je eenzaamheid ophalen, als die je naar beneden wil trekken in haar donker, ik zal je verrukken en bedwelmen en bezaligen, totdat je uitroept: „Het leven is heerhjk! O, Willem, ik „ben zoo bhj, dat ik leef!" Want ik ben sterk, o, Liefste, en vast, maar al mijn sterkte en vastheid is voor jou, om je te doen krijgen en behouden van het leven, al wat je van het leven verlangt. Lief! 't is al weer bij half één, en ik ga dus maar naar bed. Maar ik moet je toch nog even zeggen: Je zult géén ding door mij moeten missen, en je zult ahes krijgen, wat je mi nog niet hebt. Ik heb je hef zonder grens of ophouden; ik geloof in jou, o, mijn Jeanne, geloof jij in mij! Met een innigen kus jouw eigen Wülem O, Liefste, dit moet ik je toch óók nog zeggen: dat ik nu door jóu de toekomst zoo bhj en vertrouwensvol in durf zien. O, dat troostelooze leven lag vóór me, zoo vreemd en eenzaam en leeg, dat ik weg-kromp van medelijden met mijzelf, hoe ik er doorkomen zou. Maar nu, o, Lief, nu is dat zoo goddelijk-zalig veranderd. Ik zie en voel overal jouw steunende en opbeurende kracht, - ik weet zoo zalig zeker en vast, dat ik nóóit meer aüeen zal zijn. O, Liefste, als üc daaraan denk, zou ik wel een kreet wülen geven van diepe, overweldigende vreugd. O, Lief, soms heb ik zoo'n innig, onbeheerschbaar verlangen naar jou, om mijn armen om je heen te slaan, en je toe te roepen: „Wülem, ik geloof als in een evangelie in al je woorden, - je maakt me gelukkig, - ik heb je hef!" O, Wülem, Liefste, ja, ik geloof 't, ik weet 't zeker, ik ben er VIERDE PERIODE 4*5 van overtuigd, dat jij mijn melancholie zult doen verdwijnen, die mijn geluk ondermijnt, - ik voel dat zoo vast, omdat jij haar zelf zoo goed kent, en dus zelf de waarheid ondervonden hebt van 't geen je zegt. Ik vertrouw me absoluut en voor altijd aan je toe! O, Liefste, ik vind dat ahemaal zoo heerhjk-prettig, wat je schrijft van dien ring. 't Ging mij precies zoo als jou: eerst was hij me een beetje vreemd, maar nu vind ik 't zoo'n aardig, gezellig denkbeeld, dat wij beiden iets dragen, dat een bewijs is van onze vereeniging. Vind je dat ook niet, Lief? En ik kijk er telkens naar met zoo^i intiem pleizier, - méér nog dan eerst, nu jij er zóo over geschreven hebt. Lief, je zegt, dat ik in mijn brief van Maandagmorgen je niets antwoordde op je brieven, maar die had ik toen nog niet ontvangen. Je hebt nu in elk geval de antwoorden al. Vandaag kreeg ik om één uur een brief van je en een om half vijf. Lief, geloof altijd maar, dat je met je brieven een zegenrijke weldaad doet. Want je spreekt daarin je innerlijk wezen en je gevoelyoor-mij zoo heerlijk-helder uit, dat 't me is, alsof je bij me zit en ik je spreken hoor. Dag, lieve, heve, goede, éénige Lief! Met een innigen zoen van groote dankbaarheid en diepe, teedere, oneindbare hefde jouw eigen Jeanne Bussum O, Lief, ik ben zoo bhj, dat je zoo standvastig bent. Het eerst is mij die konsekwentie van jou heerhjk-duidehjk en prachtigvoelbaar geworden, toen ik je dien brief uit Ede had geschreven, en ik ten antwoord kreeg van je: „Ik zal komen". Toen ben ik zoo diep-bhj geworden, want toen wist ik opeens, toen sloeg het plotseling bij mij in, dat ik in jou niet te doen kreeg met een capncieuse vrouw, maar met een waarlijk-compleet mensch, een mensch, die handelde logisch-gevoeld. En daarom, Jeanne, heb ik ook zoo'n echt respect voor je, voel je dat? Mijn respect voor jou is geen lyrische opwmding, geen schijn, waar au fond niets anders achter zou zitten dan mijn verhefdheid op jou, - neen, mijn respect voor jou bestaat als iets echts en constants en wat op deugdelijke gronden rust. Dat je er bijv, tusschenbeiden toe bent kunnen komen om 426 LIEFDESBRIEVEN te zeggen: Ja, ik ben toen wel een beetje haastig in mijn oordeel, een beetje te oogenbhkkehjk-lyrisch geweest, - dat geeft mij 200'n waarachtigen eerbied voor je, want dat toont, dat je de essentiëele en ware kern der dingen stelt boven den uiterhjken schijn van gelijkhebber»', dien je natuurhjk door wat handige redenatie en gevoehg-aardig-doen makkelijk had kunnen krijgen, als je 't gewild had, en dien ik wel niet met mijn diepste verstandsbewustzijn had kunnen accepteeren, maar waarin ik dan toch uit hefde voor jou berust 2ou hebben met een gelaten glimlach. O, Jeanne, ik voel net: wij zullen geestelijk zóó na bij elkander kunnen komen langzamerhand als nog maar zelden twee menschen op de wereld zijn geweest. Jij wordt voor mij, hoe meer ik je leer kennen, de incarnatie van het vlekkeloos-zuiver menschehjke in den mensch. Dit wou ik je nog even zeggen; nu moet ik weer aan het werk. Lnnig kust je jouw eigen Wülem * # Verleden Woensdag was je nog hier, Wülem, weet je nog wel? Ach, hoe heerhjk was aües toen! Lief, zuüen die mooie dagen terugkomen, zooals ze nu heen zijn gegaan? O, 't hjkt me al weer zoo lang geleden dat je hier was en tegen me lachte en sprak! Voortdurend lees ik die twee brieven van je over, die je eergisteravond schreef, die brieven, die je zoo goed en hef was, zóó te schrijven, ofschoon je niet zeker wist, dat ik zwaarmoedig was en dat aheen maar dacht. O, Lief, dat geeft me zoo'n goddehjk gevoel van veiligheid, dat je zóó overtuigend tegen me zegt, dat mijn melancholie eenmaal over zal gaan. Want o, ik vertrouw zoo volkomen op je sterkende kracht, - ik weet 't, ik zou haar alléén nooit, nóóit overwinnen, ik zou in die worsteling óndergaan. Want nu nog voel ik me dücwijls eüendig-angstig en bang voor mezelf als ik verdriet heb 2onder dat ik verdriet heb. Ik vind dat 200 iets onrustgevends, zonderlings, zoo iets benauwend-vreemds. En daarom, Lief, steunt en troost 't me zoo, als jij zegt, dat ik er me niet beangst over hoef te maken. Wü ik je eens wat zeggen, Lief? Ik voel, dat ik heelemaal in jouw macht ben, absoluut, volkomen en voor-altijd. Want als er géén VIERDE PERIODE 427 brief van jou is, dan ben ik dadelijk diep-gedrukt en aldoor schreiensbereid, - maar is er wèl een, dan voel ik me 200 luchtig en vroolijk en juichend-blij. Heb je 't nooit eens gemerkt, Lief, dat de brieven, die ik je schrijf, als antwoord op de jouwe, veel levendiger en opgewekter rijn dan die ik je schrijven moet, als ik géén brief van je ontvangen neb? Nu had ik ook 200 gehoopt, dat er vanmorgen een brief 2ou zijn, omdat ik er gisteravond ook geen kreeg, wat toch meestal gebeurt, maar waarschijnlijk wordt er nu wel een om één uur gebracht. Ik moest er niet over spreken, want 't is niet aan te nemen, wel, Lief, dat de post met mijn verlangen rekening houdt. Misschien verveel ik je ook wel een beetje met mijn gejeremieer, - maar, Lief, 't moet je toch wel een satisfactie 2ijn, dat je goedheid om mij te schrijven zóó wordt geapprecieerd, dat het een hevige, echte-smart-gevende teleurstelling is, als er eens geen brief van je komt. En ik 2ou heusch nóóit meer klagen, Lief, al schreef je ook minder, wanneer ik er maar op rekenen kon met een bepaalde post een brief van jou te krijgen. Maar dat schijnt, helaas, niet te gaan in Bussum, want nu is het eiken dag anders. Ik 2ou vandaag naar Veenstra 2ijn gegaan, maar ik heb geen lust. Ik geloof eigenlijk, dat ik een beetje overspannen ben; ik kan niet goed tegen haasten met mijn werk: ik had Veenstra mijn werk niet 200 gauw moeten beloven. Maar als er straks een brief van je komt, is alles weer goed. Als er nu om één uur een brief van je komt, dan zend ik je een opgewekten expresse, om te toonen, dat 't waar is, wat ik 2eg: dat je Brieven me altijd beter maken! Arme, lieve Willem, soms heb ik 2oo'n medelijden met je, omdat ik met mij2elf 2oo'n verschrikkehjk medelijden hebben moet. O, ik wou, dat ik eens, ééns aan je schouder uithuilen kon, totdat mijn hééle riel was leeg-geschreid, en ik voor altijd volkomen was bevrijd van mijn onbewuste smart, - want nu, ach, nu snik ik maar in het ijle, - niemand hoort me, niemand riet mijn tranen, niemand mag 2e 2ien. En dus moet ik me 2èlf maar weer opwekken, wat' ik niet kan, niet kan. Ach, ik geloof, dat geluk niet bestaat, dat verdriet niet bestaat, dat 2e in elk geval ondefinieerbaar zijn, - want ik heb geluk en ik heb geen geluk, ik heb geen verdriet, en ik heb verdriet, - ach, ik begrijp het niet, ik begrijp het niet!... Wees er maar niet boos om, Lief, ik kan 't heusch niet helpen, sla er maar geen acht op, het 2al wel stil en vanzelf weer verdwijnen. O, ik weet 2eker, als je nu bij me was, dat ik plotseling mijn eigen 428 LIEFDESBRIEVEN stemming niet meer begrijpen 2ou. Zoo was 't ook verleden week: ik had je van mijn verdriet wülen verteUen, dat üc 200 dikwijls heb, - maar ik kon niet, ik wist niet meer, wat het was geweest. Lk kon me aheen maar omzettend verbazen, dat ik me wérkelijk had verbeeld, verdriet te hebben. Maar we 2uüen nu toch gauw veel samen kunnen 2ijn, hè, Lief, en dan 2al je nooit meer, dat verzeker ik je, de treurige ervaring krijgen, dat je woorden schijnbaar geen indruk op me maken, want er wordt een vasten grond erdoor gelegd in mim ziel, waarop ons toekomstig geluk veilig kan worden gebouwd. Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * * O, Liefste, mijn eenige Liefste, wat was ik diep en onuitsprekelijk bhj met je brief! Want je schrijft me, Lief, dat jij je óók wat stüdroefgeestig hebt gevoeld (jij noemt 't sentimenteel en dat klinkt lang zoo akelig niet) en nu geloof ik, neen, ik wéét dat wij beiden hetzelfde onbewuste verdriet hebben gehad, maar dat zich bij mij, omdat ik weeker ben, direct uit in tranen en klachten om een wél gevoeld, maar niet begrepen leed. Het is verlangen, - nu is het me klaar bewust geworden, een altijd-durend, rusteloos verlangen naar jou. Nu weet ik tot mijn heerhjk-groote blijdschap, dat mijn vreemd en onrust-gevend verdriet niets anders is dan de smart om jouw afwezigheid. Ja, ik zeg „blijdschap", Lief, want dit verlangen is een bewijs te meer voor mijn ernstige, diepe liefde voor jou, en eenmaal zal er toch voor goed een eind aan mijn verlaten-voelen komen. O, Lief, als wij maar altijd samen waren! O, wat zou het zalige weten van je nabijheid me sterk en flink en krachtig-rustig maken! O, Lief, Lief, was je maar hier! O, ik verlang zoo onuitsprekelijk erg naar je, - o, nu ken ik, nu begrijp ik mijn onbewuste smart: het was verlangen, verlangen, - dat deed me klagen en jammeren en huüen-om-niets, - dat deed zich als een moeheid, als een onmacht voelen, die in een physieke walging van het leven overging. Ja, zóó erg was het geworden, Lief, zonder dat ik wist, wat het was, en nu heb jij me met één enkel woord in je brief van gisteravond tot de erkentenis gebracht van mijn verlangen naar jou. En daar ben ik zoo diep-bhj door geworden, Wülem, want nu weet ik, dat VIERDE PERIODE 429 mijn verdriet niet onoverwinnelijk is en niet hopeloos. O, Liefste, Liefste, Liefste! O, jij die vreugd en droefheid voor me kunt bepalen, die mijn hééle leven kunt richten naar jouw machtigen wil, - Liefste, ik heb je hef, o, hef, hef, hef! met mijn hééle mensch-zijn, met al de samenstellingen van hchaam, ziel en geest. Ik heb je volkomen hef, omdat jij in ahes volmaakt-prachtig bent, zoowel in je menschehjke handelingen, als in de bestrevingen van je ziel. Wülem, ik heb je hef met een hefde, die mijn ziel doet trillen en mijn hart doet kloppen van vreugd, - een hefde, die mijn leven is, waarzonder ik niet kan bestaan, - ja, erger vernietigd zou zijn dan als ik nooit had geleefd. O, Liefste, geloof je 't nu voor altijd en altijd, dat ik van je houden moet, totdat de laatste sprank van mijn verstand vergloord zal zijn? O, weet je 'tnu, Lief, dat ik voor eeuwig en onvoorwaardelijk aan jou toebehoor? O, ik wü niets anders, ik kan niets anders meer dan jou hefhebben, jou, jou, - ik zie niet, ik weet niets, ik erken niets, dan jou, jou-aüeen. O, de pracht van mijn hefde voor jou, mijn diepe, teedere, eindelooze liefde voor jou! Ik heb je hef! ik heb je hef! Ik lééf van mijn hefde, die geeft me wüslust en moed en levenskracht, en een bhj toekomst- feloof! Dag, Liefste, mijn Lief, ik kus je handen, die mij zoo dieraar zijn, tot in eeuwigheid jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 19 Juli '99 Lief, laat ik beginnen met je wat te zeggen. Morgen, Donderdag, kom ik waarschijnlijk pas om half elf 's avonds terug uit Amsterdam, waar bij de Coorengels huiselijk diner is, ter gelegenheid van Hein en Dientjes ondertrouw. Waarschijnhjk krijg je dus Vrijdagmorgen geen langen brief: als 't eenigszins kan, zal ik zien, dat ik, bij Hein op de kamer of zoo, een kort en aardig briefje schrijf en dat gooi ik dan in Amsterdam in de bus. Maar als er nu eens heelemaal niets mocht komen, wat ik zal trachten te verhoeden echter, zooveel ik kan, - maak je dan niet zenuwachtig, Lief! want dan komt het omdat ik geen gelegenheid heb gehad. Hè, ik wou, dat ik al in den Haag woonde! Mag üc eens over- 43° LIEFDESBRIEVEN moedig zijn, Lief? Kom dan: ik weet 200 2eker, dat ik je voor mijn heele leven heb en dat maakt mij inwendig 200 dol-bhj. Want 2ie nu eens: ahes om ons heen verandert, nietwaar? en over tien jaar bijv. 2iet ahes er heel anders uit dan nu: omstandigheden, menschen, positie, etc. etc. 't wisselt ahemaal, 't gaat weg, of 't wordt grooter, ruimer, vrijer, beter. Wat zullen we ons dan in het tegenwoordige opsluiten, als het soms drukt? Als de bestanddeelen er maar zijn, waaruit een betere toekomst rijzen kan, dan moeten en kunnen wij ons van tijd tot tijd, als we ons wat gedrukt voelen, maar eens uit het tegenwoordige verplaatsen in de toekomst, met onze gedachten. Wat zien we dan? Dat ahes wisselt, ja, maar één ding niet. En dat ééne ding, Jeanne, is mijn hefde voor jou! Denk bijv. maar eens vooruit, en zie maar eens naar je zelf, zooals je zult 2ijn over een jaar of tien, om maar een heelen tijd te noemen. Dan zijn wij al lang getrouwd, en jij bent een heele dame met een goede positie in de Hollandsche hteratuur. Dat is geen fantasie, maar komende werkelijkheid, Lief! Denk daar maar eens aan, als je eenzaam op je kamertje zit! De meeste dingen gaan geleidelijk in het leven, dat moet je ook altijd maar bedenken. Maar ahes beweegt zich toch in de goede richting. Wie had nu bijv. gedacht, toen jij in Mei in Bussum was, dat nu al de weg zou openstaan, om mijn voortdurend zijn in den Haag tot een werkhjkheid te maken? En dan komt er o, zoo'n andere tijd, zoowel voor jou als voor mij, heve Lief! Want verdriet door mij zal je heusch niet hebben, daarvoor heb je te grandioos je zuiverheid en gevoehgheid aan mij geopenbaard. Jij hebt mij aan het leven terug-gegeven! Kan jou dat dan niet een beetje zelfvoldoening geven, Lief? Kan je daar niet trotsch op zijn en je zelfbewustzijn voelen verhoogen? Verster is nog even bij mij geweest en 'tis nu bij half één. Ik voel me een beetje slaperig worden. Goeden nacht, Lief! houd maar moed! Geheel jouw WÜlem * -* O, -Wülem, ik ben toch zóó bhj, dat ik nu wéét, wat mijn onbewuste droefheid was. Want, o, Liefste, ik begreep mijzelf niet meer, - ik voelde me zoo vreemd en angstig omdat ik verdriet had, VIERDE PERIODE 43i zonder dat er een positieve reden voor bestond. Maar 't is juist zoo iets gewoons en begrijpelijks, is 't niet, Lief, dat ik naar je verlang, hevig, ontzettend, onbeschrijflijk naar je verlang, - omdat ik me zoo heel anders, zoo veel beter voel, wanneer jij bij me bent. 't Is of je zelfs mijn gedachten steunt, - je zal niet goed begrijpen misschien, wat ik hiermee bedoel, - maar ik kan het toch niet veel duidelijker uitleggen, Lief. Ik wil ermee zeggen, dat, bij jou, de nare, hinderende gedachten, die me in eenzaamheid zoo vreesehjk kwellen, in 't geheel niet in me opkomen zelfs! En nu wordt 't opeens ook zoo klaar voor mijn geest, hoe 't komt, dat ik bh jou niet eens meer weet te vertehen, wat voor verdriet ik heb gehad en waarom, terwijl 't me, toen ik aheen was, zóó belangrijk scheen. Lief, als je van me houdt, en dat weet ik nu wel, dan is mijn verdriet juist een vreugde voor jou, want het is niets dan verlangen! En dat is immers het onomstoothjk bewijs van mijn diepe, waarachtige hefde voor jou, dat 't me down en droefgeestig maakt, als je niet bij me ben, terwijl ik vroeger me altijd 't zaligst alléén voelde. O, Lief, je zal er wel om lachen, maar als ik er vroeger eens aan dacht, hoe 't zou zijn als ik geëngageerd was, dan kon me dat zoo verschrikkehjk beangstigen en benauwen dat ik niet wist, hoe gauw ik die voorstellingen wegdenken zou. En nu, Liefste, nu gruw ik van mijn eenzaamheid, nu krimp ik sidderend samen als ik aan mijn momenten van alleen-zijn denk. En daarom is 't me zoo'n moed-gevende troost, dat jij me, mijn Lief, nooit aan mezelf zal overlaten. O, Liefste, ik zeg je, met verwerping van alle terughouding en allen trots, dat ik zonder jou absoluut niet meer leven kan. Jij laat me leven, en dat niet aheen: jij maakt mijn leven ook heerhjk en levenswaard. Ik heb je hef, en mijn hefde zal zich steeds verbreeden en verdiepen en verinnigen, zoodat zij ook eenmaal jou waarlijk gelukkig maken kan. Dag, Liefste! Liefste! Liefste! met een innigen zoen jouw eigen Jeanne Hierbij gaan alle verzen aan je terug! * * Bussum, 20 Juh '99 Lieve Jeanne, Zooeven kwam je brief, en die maakte mij zoo bhj weer, na je sombere uitingen van gisteren. Ik zit nu bij Kode- 43* LIEFDESBRIEVEN ritsen, want met dit warme weer is het op mijn kamer, waar den heelen dag de zon op staat, niet uit te houden. Ik ga nu deze hier schrijven en neem hem mee naar Amsterdam, waar ik hem dan op de post breng. Dan weet ik zeker, dat je morgenochtend (Vrijdag) toch een brief krijgt. Je zegt, dat je mij liefhebt, - maar, Lief! wees bhj! Ik houd toch veel meer van jou, dan jij van mij. Hier ligt een leehjke koffie-vlek, Maar dat komt, mijn lepeltje was zeker een beetje lek, En als het niet lek is, dan is er toch een druppel afgegleden, En die geeft nu reliëf aan mijn teederheden. O, Jeanne, ik word hoe langer hoe meer verliefd op mijn ring! Die ring is mijn talisman, en daar houd ik jou aan vast. En als je ooit later van me weg wilt loopen naar Ruysch of naar Verster, Dan laat ik je dien ring maar zien en dan kom je niet ver. Vind je mij nu niet flauw? Maar ik ben ook zoo kinderlijk bhj. Want nu weet ik, waarom je zoo triest was. En die reden, Jeanne, kan mij niet anders dan streelen en vleien, Want ook ik, liefste Lief, wÜ nooit in der eeuwigheid van jou scheien! Wat zou je er van zeggen, als ik deze verzen óók in de N. G. opnam? Dan zou 't heele pubhek in de handen gaan klappen van pleizier, En ieder zou zeggen: O, die Wülem vergoodt zijn Jeanne schier! Vind je deze twee laatste regels niet echt zoo'n volksliedje, dat bij de orgels gezongen wordt? Daar komt ook dücwijls op 't eind van een regel een woord, dat den heelen zin eigenhjk bederft, en dat er aheen staat om te rijmen! 't Is goed, dat ik vandaag dien brief van je gekregen heb, want, zooals je weet, moet ik vandaag naar Amsterdam toe, om Hein te helpen „aanteekenen," en nu ben ik zoo bhj. VIERDE PERIODE 433 O, Jeanne, als ik geheel door jouw armen lag omsloten, Dan voelde ik me hggen als in boeien van bewegelijk fluweel, En als er dan soms een paar tranen van vreugde uit mijn oogen vloten, Dan zouden ze op die boeien stralen blijven als edelsteenen in flonkerend gespeel. O, Jeanne, zouden deze vier regels eigenhjk niet dienen kunnen als staaltje van de poezië van Gorter in zijn Verzen? Merk je nu wel, Jeanne, hoe ik door je laatsten brief geworden ben? O, je weet eigenhjk absoluut niet, hoeveel ik van je houd, hoe erg ik je hef heb! En ik wist het zelf óók nog niet heelemaal, 't was nog te onbewust, maar nu weet ik het wel. Ik ben als speelgoed in je handen en dat wil ik zijn, want de heele wereld kan mij eigenhjk niets schelen, behalve jij! Mijn hartstocht voor jou is geen opwmding, maar een blijvende en mij bezahgende kracht, omdat je 't aangenaam vindt, dat ik naar je bijzijn verlangen moet. Dit is de eerste keer van mijn leven, dat ik waarachtig hefheb en dat ik mij heelemaal laat gaan op mijn gevoel; mijn hefde voor jou is geen lyriek maar werkelijkheid. Ja, ik geloof ook, dat er een mystisch geestehjk verband tusschen ons bestaat, dat wij niet begrijpen, maar wel sterk voelen. Maar daar begint waarachtig mijn „dicht-ader" weer te springen, zoo dol als een jong veulen in de wei: O, Jeanne, 't eenige, wat ik kan zeggen, is, dat ik jou bemin En dat ik daarom zoo gauw mogeh j k weg wil van de fa mi li e Linn. Want in den Haag, Daar zijn wij staag, Met zijn tweëen bij elkaar, Als een minnend paar. Dan loopen wij samen mijmrend door de Scheveningsche bosschen, Of gaan daar als twee dichters op onzen Pegasus hossen. En als dan de boschwachter zegt: Mijnheer en Juffrouw, wat doe je daar, Dan presenteer ik hem eerst een sigaar, En daarna gaan wij hem met klagende stem onze verzen toefluisteren, 434 LIEFDESBRIEVEN Waarop hij het hazepad kiest, zonder verder te wülen luisteren. Met in iedere hand Een j as-pand; En dan roepen de kwinkeleerende vogeltjes hem na: Neen, neen, zoo iets is heelemaal niets voor jou, Papa; Want die twee jongeluidjes Spelen op zulke mooie fluitjes, Dat wij-vogdtjes-aUeen dat kunnen apprécieeren, Wanneer wij er naar zitten te luisteren met voor die gelegenheid opgestrekene veeren. Ziezoo, Liefste, nu heb ik hierboven opeens 38 versregels op je geïmproviseerd: Ja, Jeanne, dat komt er van als je je engageert met een dichter, want Nog vóórdat je er iets van merkt, sta je al in de krant. Zoodat nog in de 25e eeuw de naneef zeggen zal: „Die Jeanne en die Wülem indertijd, die waren óók niet mal; „Want als die eens geen sonnet konden maken, „Dan wisten ze toch in een Pindarische ode in verrukking te raken; „En dan rijmden ze met zooveel zwier en gloed, „Dat ik, naneef, het nu nog lezen moet, „Als ik tenminste, als hoogere-burger-schoher, „Over wü gaan naar een hoogere klasse. O, goddelijke her, „Die in de negentiende eeuw van uit Parkzicht over de wereld donderde, „En zelfs de kleinste kinderen in hun wiegen verwonderde, „Over de kracht en macht van het zingende hart „Van dien Amsterdamschen, later Bussumschen, en nog later Haagschen bard, „Die er zijn heele leven naar gesmacht heeft om te huwen „Met zijne verrukkelijke Jeanne Reyneke van Stuwe, „Die nooit anders zei, „Dan: zoolang je geëngageerd bent, blijf je tenminste vrij, „Maar het huwelijk „Vind ik afschuwelijk." VIERDE PERIODE 435 Ziezoo, lieve Jeanne, nu heb je in 't geheel 60 versregels van me; ik hoop, dat je er een beetje om lachen zal. Voel je nu niet, Jeanne, hoe ik door al die scherts heen en daarachter je gloeiend liefheb, opperst-sterk en onverbrekelijk, voor altijd en altijd, met mijn heele ZieL mijn heele Zijn? O, Jeanne, lieve Jeanne, hoe diep ik ook in mijzelf terug-ga en ahes onderzoek,' ik weet niets anders dan hefde voor jou, zonder aarzeling, zonder bedenking, liefde-alleen, volkomen en absoluut. Ik ga nu zoo meteen naar spoor. Halverwege dezen brief ben ik van Koderitsch heen gegaan om thuis koffie te drinken, en ik zit nu al geruimen tijd op mijn kamer er aan te schrijven. Geloof en vertrouw, Jeanne, met blijde zekerheid, want ik zweer je, ahes-zal uitkomen, zooals jij 't verlangt, omdat ik zelf geen andren wensch zelfs heb. Zonder-einde-geheel-en-al jouw eigen Wülem * * Bussum, zi Juli '99 Lieve Jeanne, Ik had vanmorgen wülen schrijven, maar wat nog nooit gebeurd is, er is geen brief van je gekomen met de post van 9 uur. Ik zit mij nu ongerust te maken, dat je ziek bent of zoo iets. Hein Boeken vroeg mij gisteren, of üc dacht, dat jij bij zijn trouwen zou wülen overkomen. Dan is er natuurhjk een soort dinertje of zoo iets. Ik heb hem aangespoord jouzelf dat te vragen, en hoefje niet te zeggen, dat, als je kunt komen, je mij een almachtig groot pleizier er mee zult doen. Het is op 3 Augustus. Hij heeft mij gevraagd om getuige bij zijn huwelijk te zijn tezamen met zijn broer Piet, en dat heb üc natuurhjk aangenomen. Lief! ik ga dezen nu maar weg-brengen als spoedbestelling: üc hoop zoo, dat er tenminste om 1 uur een brief komt. Jouw eigen Wülem 436 LIEFDESBRIEVEN Lieve Willem, Nu, als dat niet toevallig is! Juist heb ik mijn verzen-vollen brief aan jou verzonden, en daar komt de jouwe, die eigenhjk één poëtische uiting is! O, wat heb ik er om moeten lachen, - zal ik deze verzen óók in het verzamel-cahier schrijven, WÜlem? Aardig van je, dat je den brief nog in Amsterdam postte, - nu kreeg ik toen mijn morgen-brief en wat een heerlijken! Daar juist komt je spoed-brief. Ja, Wülem, ik heb toch heusch op den gewonen tijd geschreven, en begrijp heelemaal niet, hoe het komt, dat je mijn Brief nog niet gekregen hebt. 't Is nog nooit gebeurd, dat ik verzuimd heb je te schrijven, en ziek ben ik nooit. Lu elk geval moet je mijn brief nu om i uur hebben ontvangen. Ja, zeker wÜ ik voor H's en D's bruüoft overkomen, heel graag zelfs, omdat ik 't heerhjk vind jou weer te zien. Maar vind jij 't heusch ook wel prettig, Wülem? Het antwoord, dat hierop past, is natuurhjk: Moet je dat nog vragen? Maar ik vraag het toch, omdat je spoed-brief zoo aüerverschrikkehjkst koel was. Maar ik bedenk me daar, dat je hem natuurhjk in haast geschreven hebt, en 't misschien een beetje vervelend vond, dat er, afwijkend van de vaste gewoonte, geen brief van me was. Je moet nu niet zuchten of triest gaan kijken, maar 't valt me zoo op, omdat ik zelf jou altijd zulke aües-zeggende, opgewonden brieven schrijf. En ik hoor 't zoo graag, als je „Lief" of „Liefste" tegen me zegt. Ja, noem me nu maar flauw en kinderachtig, Lief, daar heb je groot gehjk aan, - maar ik heb niets anders dan je brieven, en daarom dringt ieder woord ervan zoo diep tot me door. Ach, Wülem, ik wou, dat ik je eens even zag lachen; in je brief heb ik heelemaal je stem niet gehoord, en ik verbeeld 't me zoo graag, dat je, me vriendelijk aanziend, werkehjk tegen me spreekt. Ik doe ook altijd zoo, alsof ik tegen je praat, - ik neb me nog nooit als ik aan jou schreef, inwendig-koud tegen je gevoeld. Wülem, al je daden, al je woorden maken zoo een diepen indruk op me, omdat ik volkomen en absoluut in jouw macht ben, - zonder jou ben ik veel krachteloozer, ja, onmachtiger tegenover aües, waarin ik wü en moed noodig heb, - dan ik vroeger ooit ben geweest. Begrijp je dat niet? Ik heb mezelf niet meer, - als jij me niet steunt en helpt, zink ik weerloos ineen. Maar als je naast me staat met je raad en je kracht, dan voel ik me inwendig sterk. Ach, je weet dit ahes wel, ik heb het al zoo dikwijls gezegd zonder éénige terughouding, met uitspreking van ahe gedachten, die in me waren, met VIERDE PERIODE 437 voorbij-zien van allen meisjesachtigen schroom. Maar ach, wat hielp 't, of ik 't verborg? Het is immers zoo, en je moet het noodzakelijk merken, ook al zei ik niets. Mijn geest gaat met al jouw stemmingen mee: ben je vroolijk in je brieven, dan juich ik inwendig; ben je down, dan word ik scnreiensbedroefd, ben je koel, dan versteen ik een beetje. Ik heb als 't ware geen eigen gevoel, geen eigen gedachten meer, - jouw wil is de mijne, jouw kracht ondersteunt mijn kracht, jouw geestelijk wezen suggereert het mijne. En zoolang je lief tegen me bent en zegt van me te houden, is dat afhankelijkzijn een zalige toestand voor me. O, Lief, jij zegt wel eens, dat jij in mijn macht bent, maar waar bewijst zich dat door? Zie, als ik nu eens plotseling kwam te sterven, dan zou jij toch wel voort kunnen leven, al had je er ook een oogenblikkelijk verdriet van, ja, laat ik zeggen, wat misschien wel waar zou zijn: een hevige smart. Maar ik, - ik zou met jou mee-sterven, Lief, — niet omdat de smart me zou dooden, wat, geloof ik, in werkelijkheid nooit gebeurt, niet omdat ik de hand aan mezelf zou slaan, wat niet noodig zou bhj ken, - maar omdat mijn levenskracht, mijn wü, mijn weerstandsvermogen volkomen méé zou verdwijnen. Wülem, jouw bestaan is een absolute noodzakelijkheid voor het mijne geworden, ik kan niet meer leven zonder je hefde. Ik heb je wel eens gezegd, dat, als jouw hefde me niet had gered, ik waarschijnlijk gauw zou hebben opgehouden te bestaan. WÜlem, zeg me, zeg me, zèg me, dat mijn leven ook een beetje waarde heeft voor het jouwe, je wéét niet, hoe diep je me daarmee verrukt, je wéét niet, hoe een groote, inwendige kracht je me daardoor geeft. Toe, heve Lief, vergeef 't me maar, dat ik een beetje zwaar-op-de-hand ben geworden, doe je? Je weet, dat word ik gauw, en je weet óok, dat ik veel van dergelijke redenaties houd. Nu moet ik je nog iets serieus' vragen, Lief. Gisteren gaf Veenstra me het eerste deel van mijn roman, dat al gebonden was; het tweede is ook klaar op inbinden na, dus 't zal niet meer zoo heel lang duren, of 't heele werk is „ah right". Maar luister nu eens, Lief: Zal jij er tegen kunnen, weet je, dat jij er tegen kan, dat ik, je meisje, een boek heb geschreven, dat nu wel niet „onzedelijk" is, zooals je 't wel eens schertsend-verondersteüend noemde, als ik er over sprak, maar waarvan toch heel waarschijnhjk „Ia füle en défendra la lecture a sa mère". Ik zeg je, dat het absoluut geen slecht boek kan zijn, omdat 438 LIEFDESBRIEVEN dergelijke verachtelijkheden aheen worden voortgebracht om eigen en pubhek genoegen, - terwijl dit verhaal een historie is, voorgevallen in mijn geest, en daar even logisch en natuurhjk gebeurend als in de werkelijkheid. Ahe toestanden zijn voortgekomen uit den loop der dingen, uit den aard der omstandigheden: ik wist zelf den gang niet vooruit. Dit werk is, langzaam-vorderend in mijn verbeelding, het groot geheel geworden, dat daar geëindigd was op hetzelfde oogenbhk dat ik de laatste woorden schreef. Begrijp je me? Als iemand, mij bezig wetende, had gevraagd: „Hoe gaat net verder? Hoe loopt het af?" dan had ik moeten zeggen: „Ik kan niet in de toekomst zien." En daarom, Willem, of de wereld het goed of slecht beoordeelen zal, - dit boek is juist zoo geworden als het volgens de wetten der logica worden moest, - zooals in het werkelijke leven óók ahes gebeurt naar des noodlots onveranderhjken wil. Willem, ik vraag je nog eens: kan je het verdragen, dat ik een boek geschreven heb, waarover de laag-zieligen kleingeestige bedenkingen zullen hebben? O, ik bid je, al geloof ik ook, dat je er boven verheven bent, zeg 't me dan in oprechte eerlijkheid. Dan zal ik je dringend, dringend verzoeken, zooveel in je vermogen is, de persoon der schrijfster tijdens je lectuur te vergeten, - het werk uitsluitend als werk te beschouwen, en niet bij elke mannehjkachtige uitdrukking of beschrijving aan den naam te denken, die op het titelblad staat. Willem, je weet, dat dit het werk van mijn leven is, dat ik dit maken moest, genoodzaakt door een inwendigen dwang, ik geloof nu wel, dat je het begrijpt, en dat je voelt, hoe ik dit ahes bedoel. Maar, toe, Lief, toe, schrijf er me iets over, vóór ik het je geef, wü je dat alsjebeheft doen? - Als ik een uitnoodiging van de Coorengels gekregen en aangenomen heb, dan zullen we er nog wel eens over spreken, hè, Lief, hoe aües gedaan moet worden. Ja, WÜlem, ik geloof toch wel, dat jij het óók pleizierig zal vinden, als ik kom, - ik zal tenminste maar zoo ij del zijn, het te denken, want dat maakt me inwendig zoo bhj. Ik vind het verrukkelijk, het denkbeeld, dat er zoo'n onverwachte gelegenheid is gekomen, om elkaar weer eens terug te zien. En hoe gauw is het al! O, WÜlem, hoe meer ik er over denk, in hoe een prettiger sternming ik er door kom. Maar als je nu eens héél hef wÜt zijn, zeg jij me dan ook eens, dat je 't prettig vindt, heve Lief? want dan word ik heelemaal in verrukking gebracht. Toe, leg je hand eens VIERDE PERIODE 439 eventjes op mijn voorhoofd, Lief, en laat ik je nog eens hooren zeggen: „Ik houd heusch van je, geloof dat maar vast." ö, Willem, dan zou je eens zien, hoe rustig en stil-zalig blij ik werd! jouw eigen Jeanne Hemel, wat is dit een schrikwekkend lange brief geworden. Hoe kom je er door, arme Lief! * * Bussum, Parkzicht 21 Juli '99 O, Liefste, één ding moet je van mij aannemen, dat jij niet meer van mij kunt houden, dan ik van jou doe, dat jij niet meer naar mij kunt verlangen, dan ik doe naar jou. Ik merk het zoo duidelijk, nu ik vanmorgen geen brief van je heb gekregen, zooals anders toch altijd gebeurt. Want het komt mij nu plotseling 200 sterk in mijn bewustzijn, wat ik al wel voelde en wist, maar toch nog niet zoo klaar als nu: O, ik merk het nu zoo, ik weet het nu zoo, dat ik zonder jou absoluut niet meer zou kunnen zijn. Als je eenigszins kans ziet, maak dan toch, smeek ik je, dat je bij het trouwen van Hein Boeken kunt komen. Dan kan je 's avonds weer naar den Haag terug met den laatsten trein, als je absoluut wilt. Maar dan zien we elkaar tenminste dien éénen dag. Ik zal hier maar weer een spoedbestelling van maken, opdat je hem vanavond zeker nog krijgt. Ik voel, dat ik heelemaal tot aan mijn grondvesten om 't zoo te noemen, geëmotionneerd ben, door het onverwachte weg-blijven van je ochtendbrief vanmorgen. Ik heb toch nog weten te zorgen, dat jij vanmorgen wèl een brief van me kreeg, dat zal je gemerkt hebben. Het was gisteren bij Coorengel nogal gezellig. Ik heb natuurlijk onder 't eten een speech moeten houden op bruid en bruidegom en heb het er goed afgebracht, gelukkig, en kranig-kort. Ik zat aan tafel tusschen Mevrouw in en Mathilde, een getrouwde zuster, die ik nauwelijks ken. 't Is een verschrikkehjk groot huishouden, met ontelbare broers en zusters, waarvan ik enkele namen hier even zal opnoemen: Jacques, Hugo, Ernst, Nico, Mathilde, Jeanne, Dientje en Truus. Dan was er nog een jongmensen von Faber, een neef van Mevrouw Coorengel. 44o LIEFDESBRIEVEN Enfin, Lief, toe, zie dat je kan overkomen voor dien dag. Ik moet er natuurlijk bij zijn als getuige, maar alles is het tegenovergestelde van officieel, en wij zullen het met zijn beiden wel prettig nebben. Ik ben naar beneden geweest om koffie te drinken, maar de post van i uur heeft ook niets gebracht. Ik zal maar berusten, ofschoon ik 't niet begrijp, en... O, God, Jeanne, terwijl ik dit schreef, riep Mevr. Linn mij, omdat er een brief voor mij gekomen was, de jouwe. De post kwam dit keer later dan hij anders altijd komt, want dan is hij er wel eens om half één. Dat komt, zooals Mevr. Linn zegt, omdat de facteur, die nu de rondte heeft, zoo mooi is, en dan krijgt hij bij al de dienstmeisjes in de buurt kopjes koffie, en blijft dan wat met hen praten, waardoor hij natuurhjk overal te laat komt. Hè, wat ben ik nu weer heerhjk gerust, 't Dringt pas langzamerhand bij mij door, dat ahes in den Haag in orde is. Maar ik weet het nu toch, en ik word o, zoo bhj. Je hebt nu ook mijn brief uit Amsterdam met die 70 versregels ontvangen, en die zal wel, nu je weer opgewekt bent, „in goeden grond" zijn gevallen met zijn barok gerijm. Dag, Lief, tot vanavond, dan schrijf ik weer voor morgenochtend. (Ik bedoel, dat je hem morgenochtend krijgt.) Een innig-teedere zoen van jouw dankbaar slaafje Wülem Bussum, Parkzicht 21 Juli '99 Ja, hefste Lief, eigenhjk ben ik achteraf gezien bhj, dat er vanmorgen op het gewone uur geen brief van je was. Want nu heb ik pas heelemaal gemerkt, hóevéél ik van je houd, hoe ieder teeken van leven, dat je geeft me als een stem-uit-de-hemelen in een droom klinkt, hoe ik je liefheb absoluut en zonder einde, voor mijn heele volgende leven. O, leven, dat nu komt, dat zoo heel anders zal zijn dan al het vorige, wat eigenhjk altijd eenzaam was en triest en verlaten, en dat ik ook voor jou zoo heel anders zal maken, zooveel gelukkiger en rustiger en breed-hoog-opbloeiender, dan aües wat je VIERDE PERIODE 441 tot dusverre hebt gehad. Want ik weet, Lief, dat ik je liefde niet onwaardig zal zijn; ik voel, dat ik je heelemaal gelukkig zal kunnen maken, en dat je tot het eind van je leven zult blijven zeggen: „Willem is een goed en diep-zuiver mensch." Want ga nu maar eens na: ik heb indertijd, een poosje achter elkaar, weinig anders gedaan dan zoogenaamde satiren schrijven, 't is nu al bijna zes jaar geleden. En dat hebben ze me een tijdlang voor de voeten geworpen, in de pers, zoowel als in particuliere gesprekken. Maar je begrijpt wel, Lief! je kent mij nu wel een beetje, - dat ik in mijn gewone doen heelemaal niet satiriek of hatelijk ben, en veeleer te gevoelig, te gemoedelijk en te teer. Die satirieke tijd was niets anders dan een vlaag, een noodzakelijke en logische uitbarsting op daaraan vooraf gegane provocatie's, provocatie's, waarvan het publiek nooit iets heeft kunnen merken, omdat zij geschiedden in 't private leven, met gluipende bedaardheid en stil-krachtigen verdelgingslust. O, Lief, nu ik je brief gekregen heb, ben ik zoo diep-blij dat je weer wat rustiger en gelukkiger bent. Houd nu maar moedl Als ik in den Haag woon, zal ik van uit de zachte maar sterk-gevoelige diepte mijner zuivere onbewustheid, je vroohjkheid-gevende, vredebrengende dokter zijn. Ik voel, dat ik dat zal kunnen, want, zooals ik je, geloof ik, al eens schreef, je maakt mijn diepste onbewustheid wakker in mijzelf, en ik vind daarin niets als eindelooze hefde en hemelschen vrede en harmonieus zich uitenden krachtigen wil om jou zóó gelukkig te maken, als maar ooit een mensch op aarde kon zijn. Jij vertrouwt mij, Lief! en ik vertrouw jou! O, nu ik hier op mijn stoel zit, en naar buiten kijkend, onder het schrijven door, van tijd tot tijd zie, hoe de stille namiddagzon daar buiten op de boomen ligt, nu is het mij of door al dat wederzij dsche, gerechtvaardigde vertrouwen de hemelen zich openen, en ik in een andere wereld leef dan op dees wisselingvolle aarde der smart. Ja, wij zullen en kunnen de smart overwinnen, Lief, in je verdere leven! Oen, ik ben inwendig eigenhjk zoo'n gemoedelijk mensch. Je mag er gerust om lachen, dat ik dat zoo zeg, want ik begrijp wel, dat je lach er niet een zal wezen van harteloozen spot. Zoo meteen kwam de avondpost en bracht je grooten brief. Ik heb dien even vluchtig doorgezien. Heb je mijn grappigen brief nog niet ontvangen, dien ik in A. op de post heb gedaan? 442 LIEFDESBRIEVEN Ik ga nu dezen weg-brengen en dan je brief aandachtig lezen. Volkomen en in ahes jouw eigen Wülem Daar merk ik, dat je den rijm-brief toch wèl hebt ontvangen! * * O, Wülem, Liefste! nu jij eens bij toeval geen brief van me had, en daardoor wat onrustig was, kan je 'tnu ook een beetje beter begrijpen, hoe ik me voelde, als de postbode ons huis voorbijging? O, Wülem, ik, die lang zoo sterk niet ben als jij, natuurhjk, snikte 't dan uit van plotseling verdriet, en bleef dan doorhuilen (heusch niet overdreven!") tot de volgende post. En als daarmee dan je brief kwam, juichte ik 't eensklaps weer uit van vreugd. O, ik ben zoo'n gek kind, Wülem! Eiken keer vermaan ik me zelf: „Zie je nu, dat je tranen onnoodig waren? Wees er dan een volgend maal niet zoo haastig mee!" En ik speld briefjes in mijn bureau, om me er zichtbaar aan te herinneren, dat een dergelijke flauwiteit zich niet meer herhalen mag. Maar jawel... den volgenden keer is 't weer ahes gelijk. O, als je er eens bij was, Lief! Je zou misschien wel lachen om mijn kinderachtigheid, maar vooral, denk*ik, zou je medelijden hebben, omdat ik me zoo slecht beheerschen kan. Ik schrijf je dit aües in antwoord op je tweeden spoed-brief, waar ik goddelijk bhj mee ben! Ik vroeg je in mijn vorige, of je graag had, dat ik 3 Augustus naar Amsterdam kwam, - maar nu je me daar uit jezelf zóo over schrijft, nu zeg ik je, dat ik dolgraag, dolgraag, dolgraag komen wil! O, Wülem, Lief! je weer eens even te zien, weer even met je te spreken, je stem weer te hooren! O, Lief, wil ik je nu eens iets zeggen? Ik heb er eigenhjk stil in mijzelf op gehoopt, dat ik een invitatie zou krijgen, al lang, vóórdat jij er over schreef. Hoe vind je dat, Lief? en hoe vind je 't, dat ik 't je vertel? Daar ik niemand, behalve Dientje, van de famihe Coorengel ken, behoef ik je zeker niet te zeggen, waarom ik zoo graag een uitnoodiging kreeg, is 't wel, heve Lief? Dat ik je vorigen brief zoo koel vond, ja, dat was weer eens een oogenblikkehjke stemming van Jeanne, Wülem! die ze maar gauw weer aan jou overbracht. O, o, heb je ooit wel eens zoo iemand gezien!... VIERDE PERIODE 443 Weet je, wat ik zoo prettig vind, Lief? Dat ik een brief kreeg, dien je denzelfden dag hebt geschreven, dus dat ik nu je vandaagstemming ken. O, Wülem, ik moet nog aldoor in mezelf lachen om je rijm-brief van gisteren. Van tijd tot tijd schieten me weer regels te binnen, die me doen schateren. B.v. die naneef, die als hoogere burger-scholier niet in een hoogere klasse kan overgaan, als hij de zwier- en gloed-voüe rijmen niet gelezen heeft... en dan dat zeggen van mij: „Zoolang je geëngageerd bent, büjf je tenminste vrij..." o, Wülem, alsof ik 't ooit om die reden zou hebben gezegd! O, Wülem, Liefste, je zegt, dat ik niet méér houd van jou, dan jij van mij, - maar laat ons dan zeggen „geüjk", want ik minder, dat kan in geen geval, absoluut niet, Lief! Want ik voel me nu zoo büj-gelukkig met het heerüjke vooruitzicht, dat ik je gauw terug zal zien. O, Wülem, ik vind 't verrukkelijk, zie je! Maar laat ik er nu nog maar niet te veel van zeggen, vóór ik de uitnoodiging heb. Je zegt: „Je kan weer met den laatsten trein naar den Haag gaan, als je absoluut wüt." Maar, Lief, wat zou ik anders moeten doen? Er is niet aan te denken, dat de C's plaats voor me hebben, en dan, we zijn elkaar immers volkomen vreemd, ze zouden me dus toch niet vragen. Maar in elk geval hebben we toch één heerlijken dag, hè, Lief? Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne Ik kreeg de huwehjksaankondiging van H. en D., ik zal hun een hartelijk felicitatie-briefje schrijven. * * Liefste, Ik heb H. en D. een aardig briefje geschreven. Was 't in Amsterdam niet vreeseüjk warm? t Was aardig van je, dat je me eerst waarschuwde, hoe er misschien geen brief van je zou komen, en dubbel aardig, dat ik er toen tóch een kreeg. Maar Lief, heusch, ik zal niet meer klagen en zeuren over je brieven: ik weet immers wel, dat je altijd aüe moeite doet, om me een teleurstelling te besparen. Ik zal, ik beloof 't je, voortaan heel geduldig afwachten, wat de post over me geüeft te beschikken. Want 'tis zoo verschrikkeüjk vervelend voor je, telkens geklaag te hooren over dingen, waar je toch absoluut niets aan veranderen kan. Lief, ik 444 LIEFDESBRIEVEN Ben zoo onuitsprekelijk blij met je brieven van gisteren. Ja, Willem, jij, jij bent de uitsluitend-eenige, die mijn ziel kent en méér nog, haar begrijpt. O, ik vind alles nu zoo heerlijk en licht en mooi, jij-alleen hebt de macht alles om me heen te verhelderen en te verheerlijken. Jij bent de eenige, die me niet bizar vindt en onnatuurlijk, - en ik voel instinctmatig, dat iedereen me dat wèl zou vinden als ik me heelemaal had geopenbaard, jij bent de eenige, met wien ik volkomen-geestelijk één kan zijn. O, Liefste, dat ik met jou den levensvrede bereiken zal. Levensvrede! bestaat er op de wereld een mooier woord? Ik ben bij Veenstra geweest, en heb hem mijn bundel gebracht. O, hij was zóó verrukt, dat ik hem toestemming gaf, om daarin tniin portret te plaatsen! Dag, goede, eenige lieve Schat! Met een innig-hartelijken zoen jouw eigen Jeanne Bussum, Parkzicht 22 Juli '99 O, wat vind ik het verrukkelijk, dat je werkelijk komt! Jij bent het, waar alles in mij naar verlangt, voortdurend. Zeg toch niet, lieve Jeanne, dat jij in mijn macht bent, want ik ben veel meer in de jouwe, en dat vind ik juist 200'n goddelijk-prettig gevoel. Een man moet in het leven altijd nauwkeurig weten, wat hij doet: hij kan wel eens iets spontaans doen, als 2ijn daad maar altijd het gevolg blijft van een in2icht, dat natuurlijk ook wel eens spontaan kan 2ijn. Maar bij jou, Lief, kan ik mij 200 heerhjk laten gaan! ik doe en spreek met overdacht, ik doe en spreek gevoeld tegen jou, zooals het in 't oogenbhk 2elf bij mij opkomt, maar dat zijn daarom toch geen oogenbhkkehjke stemmingen, die een moment later weer verdwijnen of veranderen, want achter al wat ik 2eg en doe tegen jou 2it het groote, constante gevoel van mijn hefde, die aan al die uitingen de eenheid geeft en 2e doet zijn tot absoluut-nooclzakelijke levensmomenten, die in de diepte van mijn 2iel hun rechtvaardiging vinden en hun logische en onveranderlijke reden van bestaan. Wat ben ik zwaar, hè, Lief? En dat op zoo'n warmen dag! Och, nog twaalf dagen, vóór dat ik je werkhjk zie! Maar laat ik mij maar VIERDE PERIODE 445 trachten te troosten met de wetenschap dat het nu toch niet zoo heel lang meer duren zal, dat ik je iederen dag kan zien. Ofschoon ik weet al, hoe dat zal gaan! 'sMorgens sta ik op, en denk: 'tls zoo prachtig weer, ik ga vragen, of Jeanne wat mee wandelen gaat in het Bosch. Ik loop naar de Reinkenstraat, schel aan; de meid zegt: „Gaat u maar naar boven", en ik klop aan het kamertje aan, waar al mijn heil in schuilt. Van binnen wordt de deur dan opengedraaid, en een hef gezicht kijkt even om den hoek, en zegt: „Ja, Willem, ik kan je vandaag niet goed gebruiken, ik zit te schrijven aan den hterairen luitenant". En Willem gaat de trap weer af, en trekt naar Scheveningen, waar bij, boven op een duin gezeten, aan de wolken zijn weemoed klaagt. O, Jeanne, ik wou zoo graag, dat je al bij mij was. Dan zou ik je zacht op mijn knieën trekken, en mijn armen om je heen slaan, en met mijn hoofd tegen je aangeleund, zeggen: „Lief, Lief, ik heb je zoo hef, onuitbluschbaar en grenzenloos hef!" O, Lief, dat ik je zoo liefheb, dat is geen stemming van me en heelemaal geen opwinding, neen, Lief! dat voel ik diep-inwendig, altijd-door. O, te mogen lezen in je oogen, dat je mij liefhebt, niet als een abstractie in je hoofd, of als een letterkundige, maar als levend mensch. O, als je ooit weer mocht gaan huilen, waar ik bij ben, dan zal ik de tranen weg-kussen uit je oogen als dronk ik ze op, tot je weer gaat ghmlachen, en met je eene oog schuins in de hoogte naar mij, terwijl ik aan 't andere bezig ben, zachtjes zegt: „Hè, Wülem, dat is prettig, en ik vind je hef! Heusch, Lief! je zal nooit meer lang hoeven te huüen, als üc in den Haag woon. Als je soms droevig mocht opstaan 's morgens, dan stuur je maar dadehjk een boodschap naar mij toe, en dan weet ik 't wel in 99 gevaüen van de 100 zóó te schikken, dat üc mijn heelen boel kan laten liggen en onmiddelhjk bij je kom. En je moet je, heusch! nooit daarin laten weerhouden, - want zoo bèn je! - door de gedachte, dat ik eigenhjk liever wel eens niet zou wülen komen, want üc houd veel te veel en te diep van je, om je aüeen te kunnen laten, als je huüt. En wat dat onbestemde verdriet van je is zonder bepaalde reden, dat voel üc allemaal precies, want dat heb ik vroeger zelf ook zoo dikwijls gehad, en ik voel het nü nog wel eens, maar heel uit de verte en zonder tranen. En als je je nu zwakker meent te voelen dan je vroeger was, daar hoef je je heusch niet ongerust over te maken. Want ten eerste heb ie mij, die je in aües krachtdadig zal helpen, maar buitendien 446 LIEFDESBRIEVEN kan je nog zekér zijn, dat je inwendig niet eigenlijk gezegd zwakker bent geworden, maar alleen wat gevoeliger en minder strak dan je vroeger, natuurlijkerwijze, was, toen je je altijd sterk opsloot in jezelf. Maar je staat nu nooit meer alleen, en je zal ook zien, dat dat gevoel van zwakte heelemaal bij je overgaat, als wij maar veel, of, zooals later, altijd tezamen zijn. Want mijn kracht zal de jouwe worden zooals ook mijn hand heelemaal van jou zal zijn. O, Jeanne, ik houd zoo dol-veel van je; stel je voor, dat je eens met je vuistjes op mijn gezicht trommelde, - je zou er toch niet mee kunnen doorgaan, want ik zou ze dan opeens zoo vurig gaan kussen, tot ze in zachte gelatenheid hun eigen vingers los-lieten, en stil, vlak-uit op mijn gezicht gingen liggen, terwijl je oogen vaag weg-droomden in de verte, zonder te weten waarneen O, je bent zoo'n goddehjke snoes, je bent een hartstochtelijk, ademend ideaal! Ik ben vreesehjk verlangend naar je roman. Je wil dit eerste deel natuurhjk nog niet sturen, maar als je 't wü, doe 't dan alsjeblieft! Een boek is aüeen „onzedelijk", als het geschreven is met de bedoeling om onzedelijk te zijn. Je hoeft dus heusch niet bang te wezen, dat ik zal geërgerd of bedroefd worden. Al het je een dronken officier achterste voren op zijn paard klimmen, zoodat zijn rug tegen den kop van het paard aanlag, en je het hem dan zingen van: 't Zal wel gaan, 't zal wel gaan, Want wij gaan naar de Maliebaan! Kom, stuur het maar, wü je? Jij bent Jeanne, die heelemaal een zuiver mensch is, en wat jij doet, kan dus niet onzedelijk zijn. Onzedelijkheid is niet iets absoluuts en positiefs: onzedelijkheid ligt aüeen in de bedoeling, in de geestehjke intentie. Je geeft zeker dat portret voor je bundel, dat op mijn schoorsteen staat? O, Jeanne, heve Jeanne, je bent net een donkerroode bloem, die van binnen naar achter-in heel teer rose wordt. Dat rose nu met zijn honderden fijne nuances, mag aheen ik, gelukkige! zien. Ik hoef het je eigenhjk niet te zeggen, want je doet al zoo; maar ik wou je anders zeggen: houd je voor de wereld, Lief! altijd maar kalm-purper, statig-donkerrood. Je zoudt er stellig geen pleizier van hebben, als ze je teere rose binnenste zagen anders dan in je werk of in een enkle stüle daad hier of daar. De wereld is een bruut VIERDE PERIODE 447 met vele koppen, die allen door elkaar schuiven en geen die iets echts zegt, of waars of moois. Laat dus maar gerust dat portret van je zien: dan krijgen ze respect voor je. 't Is juist zoo goed, dat de fotograaf al het teermenschelijke er uit heeft gewreven. Wat een pessimistische bui, hè? Ja, maar zoo ben ik nog nooit tegen jou geweest, en kan dat ook nooit worden, want daarvoor ben je te magnifiek van menschelijkheid. Dag, Lief, van uit de diepte zijner ziel kust je innig jouw eigen Willem * * O, lieve, lieve Lief, wat maakt het vooruitzicht me toch heerlijkblij, dat we elkaar al zóó gauw weer eens terug zullen zien! Vind jij 't óók zoo verrukkelijk, Lief? Als ik nu maar de invitatie krijg, dan kunnen we verder alles afspreken. Morgen of overmorgen begin ik aan Walden; gisteren kreeg ik het pas terug van het aanteekenen. O, ja, Wülem, in mijn brief van gisteravond heb ik heelemaal vergeten iets te zeggen over die aüervleiendste vergeüjking van mijn armen met „boeien van bewegelijk fluweel", - o, Lief, die woorden vind ik om in een lijstje te zetten, zoo lief en mooi. Ik ga nu eerst aüe verzen, die ik nog niet ingeschreven heb van je, copieeren; dan kan je ze dadeüjk krijgen, als je ze voor de N.G. noodig hebt. En hierbij ingesloten vind je nog eenige nieuwe verzen van mij voor jou. Je wilt ze wel hebben, hè, Lief? O, heve, heve Goede, ik vind 't zoo heerhjk, dat ik je nu weer eens gauw spreken zal, al is 't ook maar even en in groot gezelschap. O, dat vooruitzicht verheugt me zoo! 't Maakt me zoo luchtig en opgeruimd, vooral om 't besef, dat 't voor jou óók een genoegen is- O, Wülem, zijn Hein en Dientje erg gelukkig? Ik dacht wel, dat jij tot getuige zou worden gekozen. Moet je nu 3 Aug. ook weer speechen en denk je, dat wij óók zuüen worden betoast? Zouden er veel menschen zijn, of niet? Ik ben er verlangend naar te weten, hoe ahes zal gaan. Een hartelij k-innigen zoen van jouw eigen Jeanne Weet je, wat ik wel eens gedacht heb, Wülem? dat ik dikwijls 448 LIEFDESBRIEVEN zoo zeur en klaag, omdat ik zoo'n heel gevoelig hersenstelsel heb, en dat het zoo gevoelig is, omdat ik aan schrijven doe. Want ik geloof wel, dat dit de zenuwen méér overspant dan éénig ander werk. Geloof je dat óók niet, Lief? Nu ga ik dezen voor de tweede maal beëindigen, Liefste, met nóg een zoen, jouw Jeanne Bussum, Parkzicht O, liefste Lief, ik heb mijn vorige naar de post gebracht, in de hoop, dat je hem morgenochtend vroeg krijgt. Nu Begin ik weer, want ik heb nu de verzen, die je me zond, aandachtig gelezen, o, Lief, je moet me niet kinderachtig vinden, maar toen ik die verzen las, voelde ik: „dit is het gelukkigste oogenblik van mijn heele leven 1" Ik voel me als bedwelmd, maar toch tegelijkertijd houd ik de macht over mijzelf, om boven die bedwelming te blijven staan en haar proevende te voelen, er tusschenbeiden in onder te duiken met een zalige half-bewustheid, en dan er weer plotseling boven uit te zweven, zonder toch iets te verliezen van net innige genot, dat je verzen mij aldoor geven, Liefl Je zegt rnij, Lief, dat ik de eenige ben, die je ziel begrijpt. Ik geloof eigenhjk, - vergeef de stoutmoedigheid van mijn zeggen dat onze temperamenten meer op elkander gelijken dan op dat van eenig ander mensch op aard. Alles in jou is voor mij zoo innigsympathiek, ook zelfs buiten alle hefde om. En zelfs, al hield ik niet zoo zielsveel van je, als ik nu, tot mijn verrukking mag doen, dan zou ik je toch een bijzonder-sympathische en te vereerene vrouw vinden, voor wier bestaan ik zou wülen vechten, omdat ze, zooals ik voelde, meer dan waard was, dat mijn kracht en inzicht haar hielp. Voel je nu niet daaruit, dat mijn gevoel voor jou veel meer nog is dan teedere hefde, veel breeder en dieper en hooger-vanaard? Nu, Lief, zal ik dezen nog even weg-brengen. Het is kwart over tienen. Met een eerbiedig-teederen kus jouw eigen Wülem JEANNE REYNEKE VAN STUWE IN 1899 VIERDE PERIODE 449 Of neen, ik ga nog je verzen weer overlezen. Je krijgt morgenochtend toch een brief. Dan gaat deze morgenochtend weg. O, Heve Lief, Verster is even bij mij geweest, en die ging om half twaalf naar bed. Maar ik kan nog niet naar bed gaan, ik moet nog even wat tegen je praten. Ik ben, nu ik méér aan het dragen gewend ben, toen zoo bHj met dien ring; 't is net, of ik een stukje van je zelf hier heb; je zult het mal vinden, maar 't gevoel van dien ring aan mijn vinger is precies, of jouw vinger voortdurend den mijne aanraakt: 't is zoo iets verschrikkelijk vertrouwds en Hefs! Als ik aan je denk ook, - dus eigenHjk voortdurend, - dan is het ook net, of ik je al heel lang ken en je toch telkens weer zie als nieuw, en weer met een andere nuance van ziel, 't is precies of we, in een vorig bestaan, elkander al kenden, en heel goed en innig en Hef met elkaar zijn geweest. Ik heb Hein vanmiddag een brief geschreven, om hem te helpen herinneren aan zijn voorgenomen schrijven aan jou. Hij en Wim Witsen behooren tot mijn aUerbeste vrienden, en dat zal mijn heele leven zoo bHj ven. Neem ze dus op in je gebeden, Liefste! zooals de geloovige Christen zegt. Als je werkelijk, zooals ik hoop, op 3 Augustus bij de Coorengels komt, zal je ook kennis maken met Arthur van Schendel. Hij is op het punt examen middelbaar Engelsch te doen. Ken je zijn Drogon? Als je 't nog niet gelezen hebt, zal ik 't je sturen. Dat moet je dan eerst eens lezen, als je wilt. 't Is klein van omvang, maar heel eigenaardig en interessant. Nu, Lief, 't is middernacht, en ik ga nu naar bed. Goeden nacht, eenig-aüeriiefste! O, ik kan je niet zeggen, hoe bHj ik ben met je verzen! Met een Heven zoen Kust, in gedachten, Willem je prachten Goeden nacht en Klaagt, dat hij dat slechts uit de verte kan doen. O, ik zit nu stil-gelukkig op mijn stoel te lachen, dat je werkeüjk zult komen. De menschen, die er zuüen wezen, zijn aUemaal jong, behalve de oude Mevrouw. Ze zijn meest aUemaal in Indië geboren. De oude Mevrouw zit dücwijls met mij te praten, ze is heel aardig 45° LIEFDESBRIEVEN en curieus. Wees maar heel gewoon, ze zijn heelemaal niet stijfvormelijk. Nu, Liefste, eindig ik. O, ik ben zoo bhj, dat je komt! jouw eigen Willem # * O, Liefste, wat ben ik verschrikkehjk bhj, dat ik je die verzen heb gestuurd, omdat je er me zóó op geantwoord hebt! O, Liefste, één heerlijke verrukking was je brief me weer! Want zie je, dat jij hét óók prettig vindt, als ik kom, daar wordt mijn pleizier minstens door vertiendubbeld! O, ja, Willem, ik zal zeker zoo gewoon en aardig zijn als ik kan, want, nietwaar, 't is heel hef van de familie mij te vragen, waarmee ze ons beiden (dat durf ik nü wel te zeggen) zoo'n groot genoegen doen, terwijl er voor hen niets aan is, om een totaal-vreemde in hun farnihekring te ontvangen. (Jij bent een broer van Hein.) Ik zal dus al mijn krachten inspannen zoo heftalhg mogelijk te zijn. (Nu hoop ik maar, dat ik wérkelijk een invitatie krijg, maar dat zal wel, dunkt me, vooral omdat ji) óok nog eens geschreven hebt.) Morgen ga ik aan Walden beginnen: een gewichtige dag! Heerhjk vind ik 't, dat ik er me nu zoo rustig aan zal kunnen wijden, want üc heb niets anders te doen, dan schetsen en dames-rubneken voor De Hofstad te schrijven, en dat doe ik elke week wel in één dag. De pres.exx. van mijn boek Hartstocht krijg ik verguld-op-snee. De band van mijn boek is nogal aardig: wit met gestyleerde lila violen. (Het hla is de kleur van een toüetje van mij, dat ik in mijn „uitgaanstijd" droeg!) Mijn dichtbundel komt op oud-Hohandsch papier; ik heb het staal van het papier zelf mogen uitzoeken. Veenstra geeft me de Revue Parisienne voor de lezeressen-kolom in De Hofstad, een heel aardig maandschrift. Wülem, verbeeld je eens, dat 't waar was, dat we elkaar ook al in een mogehjk-vorig bestaan hadden ontmoet? Weet je wat daarvoor zou kunnen pleiten? Dat we soms dikwijls eigenschappen en hoedanigheden in elkaar „herkennen". En weet je, wat ik met dat herkennen bedoel? Dat we telkens moeten denken (ik tenminste): „o, dat gevoel ken ik ook", „die gedachten heb ik óók gehad", - vind je niet, Lief, dat zoo'n mdruk de gewaarwording van herkennen geeft aan den geest? Als je je eigen intieme gedachten VIERDE PERIODE 45i en je eigen intiem gevoel, dat je natuurlijk individuee bij jóuw persoonlijkheid meende, terug-vindt bij een ander? O, ik vind t zoo'n heerlijk, vertrouwelijk idee, dat we dikwijls hetzelfde denken, dikwijls hetzelfde zeggen; is dat geen werkelijk bewijs van tusschen ons bestaande zielsgemeenschap, Lief? O, ja, Willem, mijn ring is mij óók zoo hef en eigen geworden! 't Is zoo'n prettige, altijd voortdurende herinnering aan mooie dingen, en aan nóg prettiger tijden, die komen! Ja, ik ken Drogon en ook De schoone Jacht en ik vind A. v. S. heel interessant daardoor. Zijn moeder logeert wel eens bij de schoonmoeder van mijn oudste zuster, Mevr. Oosthout de Vree op Villa Delborgo te Ubbergen. Zoodra ik de invitatie heb, zal ik 't je dadelijk schrijven, Lief, dan hoor ik wel van jou, hoe laat ik komen moet, en waar, etc Dag, Heve Allerliefste! Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht Lieve, heve, heve Schat, Ik begin 't eigenhjk hoe langer hoe maller te vinden, dat ik in Bussum woon en jij in den Haag. Ik heb niets wat me bindt aan Bussum, het dorp en de omstreken zijn me nog feitehjk-vreemd: dat verspreide kreupelhout en sparrengedoe, die laantjes van grint, waar je van tijd tot tijd op klinkers moet trappen, hjkt me precies een kerkhof in een droom, waar de begraafplaatsen vergeten zijn, en dus de lijken, die er nergens een rustplaats konden vinden je overal achterna-loopen als burgerhjk-defüge heeren in pandjesjassen, die hun grof-neuzige levensgezellinnen, met hun pafferige, schommelende kaartlegsters-taüles in den breed-stevigen arm met zich voort-sleuren, om dan ten slotte weer sloffend te verdwijnen in de monster-gevaartetjes van pagoden-wansmaak, die ze hun „viella's" noemen met beursheeren-trots. Hoe vind je dit staaltje van lyrisch realisme, Lief? Het is eigenhjk een prozaistische paraphrase op mijn verzen op Bussum, die je wel kent. 452 LIEFDESBRIEVEN Ik denk niet, dat ik toasten zal, want als jij er bij bent, ben ik altijd te inwendig-gepreoccupeerd met jou. Jij weet niet, welk een plaats je inneemt m mijn innerlijk leven. Als ik aan iets denk in de toekomst, breng ik net, zonder het bewust te wülen, expres te willen, altijd in verband met jou. Dat vind ik juist zoo'n leuk idee. Wat ik niet zie, zal jij soms zien en zoo omgekeerd ook. Zoo zuüen wij elkander helpen, en elk van ons dubbel zoo sterk zijn, als hij vroeger aüééh was. O, ik voel zoo, Lief, dat wij samen gelukkig zuüen zijn. Je ontmoet 3 Aug. natuurhjk ook Piet Boeken, dat is Hein zijn broer. Hij houdt een kantoor van levensverzekering en is zoowat vijftig jaar. Hij is mijn mede-getuige, maar ik weet eigenhjk niet, of hij meedoet met de feestelijkheden, want hij heeft zelf een vrouw en kinderen, en zal dus wel niet lang van huis weg-bhjven. Als ten minste de overige familie van Hein ook niet mee-doet, wat ik niet weet. O, Jeanne, ik verlang zoo erg, om je weer te zien! Ik heb vandaag een korte kroniek geschreven over Joh. W. Broedelet. Ik sluit nu maar. Lk heb het vreesehjk druk op het oogenbhk, maar vanavond schrijf ik weer. Geheel en al jouw eigen Wülem * * Liefste, dat gevoel, dat jij zegt te hebben, als je door Bussum loopt, heb ik ook zoo dikwijls gehad, als ik aüeen hep te wandelen. Dan was 't me net, of ik eigenhjk hier niet op aarde thuis-hoorde, en er aüeen maar toevallig op rond-hep. En al die vreemde, onverschillige menschen om me heen, waar ik heel-eenzaam tusschendoor bleef gaan, - ik kón 't me haast niet voorsteüen, dat die allen ook een eigen leven leefden zooals ik. Ach, ja, ik denk wel, dat ik een uitaoodiging zal krijgen; al dachten ze niet eens dat ik accepteeren zou, dan zouden ze me er toch wel een uit beleefdheid sturen, niet? Maar er is ook nog tijd genoeg, misschien worden de uitnoodigingen niet zoo vroeg rondgezonden. Dit moet je van me gelooven, Lief: ik heb nóóit door die satirische verzen, die üc natuurhjk, lang vóórdat üc je persoonlijk kende, VIERDE PERIODE 453 gelezen had, van je gedacht, dat je hard was of scherp, want altijd was ik ervan overtuigd: hij zal daartoe wel zijn reden hebben gehad. Anders, Lief, zou ik je toch wel eens hebben gevraagd, is 't niet? „Hoe ben je daartoe kunnen komen?" Wat ik je wel eens schreef over dat phlegmatisch-koele van me, dat is, geloof ik dit: mijn diepste Wezen, mijn Ziel voel ik ongebreideld-hartstochtelijk, terwijl mijn physiek bijna altijd passief en koel-onbewogen is. Mijn physiek nu, wordt alleen door de menschen gezien (de mij volkomen-vreemden dan altijd) en daar ik mij nooit anders dan kalm en koel kan bewegen, omdat mijn ziel zich tegenover die vreemden nooit in daden of woorden uit, ziet men mij nooit anders dan koud-bloedig en traag-onverschillig. (Op de H. B. S. werd ik „het wassen beela' genoemd.) Zeg, lieve Lief? je begrijpt deze redeneering wek niet? Een zoen van Jeanne Bussum, Parkzicht 23 Juli '99 O, Allerliefste, ik ben 200 rustig-blij, dat mijn Kroniek nu klaar is. Ik zie daar altijd tegen op, want er bewust over te zitten denken, gaat niet en geeft niet. Meestal moet ik, door aandachtig op mezelf te letten, terwijl ik mij doodstil houd, uit mijn onbewustheid halen, wat er, voor mijzelf nog verborgen, in zit. En ik krijg dan altijd zoo'n beetje het gevoel, net zooals men dat bij verzen óók heeft, of een ander in mij bezig was met denken, en zijn resultaat nu, terwijl ik schrijf, langzamerhand in mijn bewustzijn gooit. Daarom moet ik altijd zoo onbedaarlijk lachen, of maak er mij ook wel eens een enkel keer boos om, al naar mijn stemming is, als ik zoo den een of andren recensent op stenigen toon hoor beweren, wat hij met zijn kleine verstandje van de dingen vindt. Dat maakt op mij gewoonlijk denzelfden indruk, alsof ik op Zaterdagavond, nadat zij haar geld ontvangen heeft, een eerzame schoonmaakster met de meiden een napraatje hoor houden over een politieke gebeurtenis van den dag. Ik geloof dan ook, dat ik het in mijn Kronieken altijd precies bij het rechte eind heb, en ik zeg dit zonder zelfverheffing, omdat ik, die hier op mijn stoel zit, eigenlij k niet de persoon ben, die ze schrijft. Nu ja, maar dat is dan toch je dieper Ik, zegt de moderne psycholoog 454 LIEFDESBRIEVEN misschien. En ik antwoord dan: „Je kunt best gelijk hebben, maar dat blijft toch een woordenkwestie, en je verplaatst de moeilijkheid alleen. Want ik heb dat dieper Ik nooit van aangezicht tot aangezicht gezien." Zoo blijf je aldoor om de zaak heendraaien, en het rechte begrip ervan krijg je nooit. Wat je zegt over je uiterlijk phlegma en je innerlijken hartstocht, dat is, geloof ik, heelemaal juist. En zoo is 't óók met mij: ik word heel zelden aan de oppervlakte ontroerd, maar toch voel ik dikwijls diep-inwendig, dat ik wel degelijk ontroerd ben, al verraadt zich dat niet door uiterlijke dingen en het allerminst door gebaar of woord. Denk maar eens aan dien dag, toen ik je vroeg. Toen ben ik, geloof ik, uiterlijk ook heel bedaard gebleven, en toch voelde ik achter in mijn ziel, of het daar voortdurend stormde en jaagde. Maar tot mijn eigenlijk bewustzijn kwam slechts, dat jij het moest wezen of anders géén. En zie, dat intuïtieve gevoel, dat ik toen had, dat jij het moest wezen, dat is nu, tot in de kleinste dingen, uitgekomen voor mijn nuchterste verstand, als de klaarste waarheid te zijn. Ik ben zoo verrukt, dat je dat gezegd hebt van die satirische verzen van mij. Want ik ben au fond heelemaal geen satirieke natuur, veeleer ben ik een beetje gemoedelijk en naïef. Maar 't was toen mijn eenige verdedigingswapen, het kwam spontaan in mij op om het te gebruiken; een tijdlang heeft iedereen mij daar hard om gevallen, zonder te vragen, hoe ik toen zoo, bij uitzondering, kwam te zijn. Wat Hein betreft, ik heb hem vanavond weer geschreven, om jou een invitatie te sturen. Hij zal het nu zeer druk hebben, maar de invitatie kómt natuurlijk, anders begrijpen ze wel, dat ik óok niet verschijn. De familie C. is overigens eenvoucüg-hartelijk en goed. Mevrouw is, geloof ik van origine een Duitsche freule, ze sprak teruninste wel eens over een neef, die Freiherr von Faber is. Zij noemt mij Willem, ook de meisjes doen dat. Als wij er een paar oogenblikken zijn, zal ik maar zeggen, dat jij en de meisjes elkander ook maar bij den naam moeten noemen. Vind je ook niet? Want Adrienne, in de wandeling „Dientje", wordt toch je compagnon mettertijd. Nacht, Lief, ik begin een beetje slaap te krijgen, en 't is toch pas twaalf uur. Jouw eigen Willem, die nu slaap heeft als vier. VIERDE PERIODE 455 O, Lief, wat heeft je brief me zalig verrukt. Hij kwam al met de eerste post, en nu ben ik voor den heelen dag zoo prettig en opgewekt gestemd! O, Willem, ik vind 't ook zóó heerlijk om te komen; ik kan je niet zeggen, hoe ik ernaar verlang, dat je me eens even aankijkt, eens even tot me spreekt... wat zal't eenig-goddelijk zijn, als je hier woont in den Haag! want je hoeft heusch nooit te denken, dat ik een gesprek met jou niet véél belangrijker vinden zal, dan het schrijven aan den literaire luitenants! Neen, Lief, ik zal natuurlijk nooit iets plotseling-pressants te doen hebben, dus ik zal 't je altijd vooruit zeggen, zooals ik ook wel eens in Bussum deed, weet je wel, als ik brieven moest schrijven. En zoo zal jij ook altijd zeggen: „Jeanne, ik kan niet komen, omdat..." is 't niet, Lief? En als we dat altijd doen, zal alles uitstekend gaan. Lief, ik geef je toch maar liever de beide deelen van mijn roman tegelijk, vind je goed? Want ik wou zoo graag, dat je 't ineens achter elkaar las; je raakt zoo uit de sternming, als je op de tweede helft zoo lang moet wachten. O, Willem, je hebt precies gezegd, wat ik bedoelde, toen je schreef: „onzedelijkheid ligt alleen in de bedoeling, de geestelijke intentie." Je zal zien, dat alles wat in mijn verhaal gebeurt, uit den logischen loop der omstandigheden is voortgekomen, en misschien zelfs zal je, omdat je mij haast even goed kent als ik mijzelve ken, kunnen inzien, zoo scherp en helder als ik het zie, dat elk voorval vanzelf uit het voorgaande volgt. Want ik heb je al meer gezegd, dat dit geen gewoon-bedacht boek is, zooals ik vroeger wel verhaaltjes schreef, het is een waar-gebeurde geschiedenis, al is die dan ook maar aheen in mijn geest voorgevallen. Wel zal je, omdat het absoluut geen fantasieën, maar aUemaal werkelijkheden zijn, soms denken Bij jezelf: „Hoe weet ze dat toch? hoe kan ze dat toch weten?" maar daar kan ik je alleen op antwoorden: daar ben ik een Haagsch meisje voor, dat veel gehoord, gezien, onthouden, en bovendien uitbundig-veel gelezen heeft. En wd ik je nu eens een aardig voorbeeld geven, hoe werkehjk-echt mijn boek me schijnt? Toen ik het nu weer overlas, deed ik dat, schijnt het, zóó objectief, dat ik een paar maal een sterk gevoel van ontroering kreeg, en dan plotseling tegen mezelf zei: „Maar, Jeanne, en je hebt 't zélf geschreven !" O, Lief, ik ben toch zóó verlangend te weten, hoe jij er over oordeelen zal! En weet je, wat ik ook zoo goddehjk vind, dat je tegen me hebt 456 LIEFDESBRIEVEN gezegd? Dat ik inwendig niet eigenlijk-gezegd zwakker ben geworden, maar alleen gevoeliger en minder strak. Dat is 't, dat móet 't zijn, Willem, - o, ik kan je mijn verrukking niet zeggen, dat je me zóó begrijpt, en zóó mijn gemoedsstemmingen voor mijzelf weet te verklaren. O, Lief, - wat zou er van me worden, als ik jóu niet bad? Ik weet ook zoo zeker, dat, als ik altijd het beveiligend bewustzijn van jouw dichte nabijheid heb, dat ik dan langzamerhand mijn droefgeestigheid heelemaal zal verliezen. Weet je, wat je doet, Lief? je brengt me tot besef van mijn geluk, - en daar heb ik me zelf nooit volkomen toe kunnen brengen. Straks schrijf ik je weer, - tot zoolang, allerliefste Liefste, adieu. O, Lief, nu over elf dagen drukken we elkaar weer de hand! Heb je 't ook zoo allerverschrikkelijkst warm, al vier dagen lang? Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne Bussum, Parkzicht Lief! ik kan maar niet uitscheiden; ik moet alweer schrijven. Weet je, wat ik zoo heerhjk van je vind? Ik geloof, dat jij vaster en positiever bent dan andere vrouwen, meer standvastig, meer, in groote dingen wetend wat je eigenhjk wil. Daardoor voel ik je niet, ook niet achterafin mij, eigenhjk onder mij staand, zooals de mannen meestal de vrouwen doen: ik voel, dat ik aan jou volkomen zal hebben, dat ik in jou zal vinden, waardoor mijn eigen geestelijk bestaan tot volmaking komt. Voel je nu, Lief, dat je onmisbaar voor me bent, en dat je een roeping vervult door van me te houden, zooals je doet? En voel je ook met, - o, voel het toch, Jeanne! - dat ik van jou houd, zoo onbedwingbaar, als ik zelf niet had geweten, dat ik van een mensch houden kón? O, ik voel mij soms, als waar ik de zee, die aldoor weer, met dezelfde forsch-gedragene, en toch zacht uitglijdende beweging neer komt donzen op het wijde strand, Ik heb haar hef! ik heb haar liefl ik heb haar hef! zoo hoor ik het binnen-in mij voortdurend galmen. Maar je bent niet bij me, en het eenige wat me troost geeft, is, dat jij je niet van mij afwendt, mij vriendelijk aanziet, en zegt, dat je ook van mij houden wilt. Geloof me, Jeanne, we gullen gelukkig zijn. Want ik voel mijn jeugd, die heelemaal niet weg was, VIERDE PERIODE 457 maar die ten onder dreigde te gaan door mijn droevige gedachten, weer opgegolfd tot zijn eerste kracht van doen en denken, de kracht, die bij mijn leeftijd past. Ik voel zoo, dat ik nog niet op mijn toppunt sta; dat zal pas wezen over een jaar of vijf, en dan zullen we ons voelen als een paar zalige god-menschen, één-van-wil, die een combinatie is van ons beider willen, één van voelen en één van geluk. Jij kent mij nog niet, ik kende mijzelf nog niet, - ik leer mij, dat merk is, pas kennen door jou. Ik heb je hefI ik heb je hef! ik heb je hef! Ik heb het nog nooit zoo sterk, zoo wetend en bewust gevoeld, als ik het nü voel, en dat komt door je brieven en door alles, dat komt door jou! Lief! ik moet nu aan 't werk. Dezen brief breng ik vanavond op de post, zoodat je hem morgenochtend krijgt. Hè, ik zal zoo bhj zijn, als ik in den Haag woon. Ik zit bier als onder de Zuidzee-eilanders: de stemmen klinken zoo hard en onbeschaafd, de praatjes, die worden verkocht, zijn zoo insipide, en de muziek, die ik telkens aan te hooren krijg, is precies als het disharmonisch getingeltangel op een Australisch kannibalen-feest. Geheel-en-al jouw Wülem-voor-altijd * * Liefste, We ontvangen vandaag niet, en dus heb ik een heerhjkrustigen middag voor me. Ik ga nu eerst een beetje aan jou schrijven, en dan begin ik aan Walden. O, Lief, ik geloof, dat jij even verlangend ben te weten, hoe ik het eraf brengen zal als ikzelf, - is 't niet? Maar met een beetje wü en veel vlijtige vomarding, zal ik de moeilijkheden wel overwinnen. Ja, Lief, dat portret wou üc geven: ik heb 't nog niet gedaan, omdat ik bang ben, dat ik 't misschien niet terug krijg van V.; hij moet maar aan den photograaf om het negatief gaan vragen. Hij wou 't in Berlijn laten reproduceeren, maar ik heb gezegd, dat'/ niet mocht worden gepubliceerd in den bundel, als ik 't met eerst had goed-gekeurd. Ik geloof ook wel, Lief, dat dit een geschikt portret is, ik zie er zoo'n beetje koel en kalm-trotsch op uit, en dat is,dunkt me, juist goed tegenover het groote pubhek. O, heve Lief! nu heb ik ook al je verzen in het cahier over- 45 8 LIEFDESBRIEVEN geschreven. Morgen stuur ik je de mijne, die je nog niet hebt. Lk schreef je in mijn vorige, dat jij, Lief, me tot het besef van mijn geluk had gebracht; ik bedoelde tot de erkenning, tot de appreciatie ervan. Want door den verzwarenden, versomberenden invloed van mijn gedachten, zie ik het soms overdonkerd door schaduwen, die door de zon van jouw liefde en zachte teederheid onmiddeUijk worden weg-geschenen. Jij bent zoo onuitsprekeHjk goed voor me, veel beter dan ik voor mezelf kan zijn, ondanks mijn groote eigenliefde. En zoo zie ik dus aan mezelf, dat zelfzucht toch niet gelukkig maakt. O, Lief, was ik maar eens vrij van aUe egoïsme, wat zou ik dan door mijn zelf-geluk jou een geluk kunnen geven! Want daar niemand me feiteUjk noodig had, neb ik maar aldoor aan mezelf gedacht en voor mezelf gezorgd. Maar nu, Lief, als jij zegt, dat ik noodig ben voor jou, dan zal ik het wel afwennen, mij zelf aldoor op den voorgrond te plaatsen, mij zelf altijd het eerst in aanmerking te nemen! Nu, Heve Lief, beëindig ik deze maar. Een Hef-teederen zoen van jouw eigen Jeanne * * Liefste, ik ga nu nog een beetje door met je te schrijven, maar sluit dezen brief morgen pas; dan is er misschien wel een brief van je gekomen, waar ik iets op antwoorden kan. Lief, weet je, wat ik eens zal doen, als je hier woont in den Haag? Dan zal ik je uit mijn dagboeken, die ik bijhield van mijn veertiende tot mijn negentiende jaar, stukjes voorlezen, die aardig voor je zijn om te weten. Zal ik dat doen, Lief? En dan kan ik ze daarna wel vernietigen, vind ik. Maandag Er kwam vanmorgen een brief van mijn broer aan Ma, waarin hij iets over mij schrijft, dat je misschien prettig zult vinden, Lief. „Na een langen tijd zwijgens" (de tijd, dat ik in Bussum was) „weer de gewone wekeHjksche van Jean. Nu, om zoo'n brief te krijgen, wil ik wel een tijdje vasten. Niet zoozeer de woorden, die ze schrijft, treffen me zoo, maar de toon van schrijven, de ziel van den brief geeft me de sensatie van ernstig en diep geluk, te groot haast voor openbaring, te evenmatig voor sterke uitingen als lachen of schreien. VIERDE PERIODE 4J9 De laatste aflevering van de N. G. bevat betere verzen van Jean, dan ik ooit van haar las. Een zwaarder sentiment en minder onzuiverheden." Lief, er zijn me een paar dingen in de gedachten gekomen, die wij wel niet tegelijk hebben gezegd, maar die, geheel onafhankelijk van elkaar in ons hoofd ontstaan, veel overeenkomst hebben. In een van je vroegere verzen schrijf je „donker raadsel," en ik zei ergens „het donkre raadsel van mim toekomst." Ik heb het adjectief donker anders nog nooit met het woord raadsel gecombineerd gezien. Jij vergeleek eens, in een van je brieven mijn mond met een bloem, en ik vind toevallig in mijn roman ook: ta bouche, fraiche comme une fleur. En nu nog dit: in no. 84 van je verzen voor mij, zeg je: „O, Ziel, die zijt de al^enig magnifieke afglans gevallen van God's aangezicht," en ik schreef in het vijfde Fragment uit Het Boek van mijn Leven „.. .omdat hij door zijn prachtig Zielezijn gehjk een magnifieke god is..." En is dit ook niet toevallig: Jij zei, dat ik net was als een donkerroode bloem, - en er is een tijd geweest, dat donkerroode rozen mijn hevelingsbloemen waren, zoodat ik ze altijd droeg, tot in October toe. O, ik hoop, dat ik om 1 uur een brief van je krijg, maar daar is toch wel een beetje kans op, dus misschien gebeurt 't wel. Ik zend je hierbij het schrift met de overige verzen en fragmenten; er zijn nog een paar verzen voor jou bij, Lief, maar die zal je er wel uitvinden. Dag, heve Lief! Een innig-hef-gemeenden zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 24 Juli '99 Liefste, 2ooeven bracht ik een brief voor je naar de post, die is bij negenen 's avonds in de bus gekomen, en ik hoop nu, dat je hem morgenochtend nog krijgt. Maar ik begrijp niet, dat je Maandagmorgen geen brief van me hebt ontvangen. Ik heb Zondag toch in den loop van den dag er een op de post gedaan. Lief, ik heb even in je schrift met verzen gekeken en vond een vers op een ring. Als ik je raden mag, moet je 't heusch niet publi- 460 LIEFDESBRIEVEN ceeren. De Hollanders zijn zoo'n hard-nuchter volk, en zouden er een „sneer" op kunnen geven. Ook het vers, waarin voorkomt dat „lieve leden" zou ik liever achterhouden. Ik ben van temperament eigenhjk maar ten deele Hollander, en de Hollanders vonden mijn werk in den beginne dan ook verschrikkehjk antipathiek. En weet je, wat het land was, waar ik mij het meeste thuis heb gevoeld? Dat was Zuid-Duitschland, waar ik door-reisde, toen ik terug-kwam van Italië in 1893. Zooals de menschen daar deden en spraken en zich bewogen, dat vond ik aUemaal verschrikkehjk aangenaam: ik voelde me daar thuis. De brute, onbeschaafde verwaandheid van sommige Hollanders kan ik zoo moeilijk uitstaan. Vele van onze heeren doen als kehhers, die een prijs hebben getrokken uit de staatsloterij. De schuld ligt ten deele natuurhjk in onze achterlijkheid van beschaving. Maar dat is het toch niet aheen. De Zuid-Duitschers bijv. zijn ook niet zoo vreeselijk vorm-beschaafd. Maar zij hebben daarentegen een gevoehgheid, die wij bij ons bijna aUemaal missen, en die aan al hun bewegingen en intonatie's een bijzonder cachet geeft, dat buitengewoon aangenaam de van buitenaf geleerde beschaving vervangt. Als ik je raden mag, Lief, verscheur dan nooit oude dagboeken van je. Ik verzeker je, daar zou je in later jaren spijt van hebben. Dat weet ik van mezelf, daar ik het ook heb gedaan. Ik heb in vroeger jaren verschrikkehjk veel verscheurd, dagboeken, meditaties, oude verzen, en ik gaf nu wel een hef ding, om zoo te spreken, als ik ze nog eens vóór me kon zien. Neen, Lief, heusch, doe dat nooit! Verzegel ze, en zet er dan op: „na mijn dood ongelezen te verbranden" of zoo iets, maar verscheur nooit iets. Zal je 't niet doen? Toe! Ik voel me vanavond een beetje slaperiger dan anders, ik heb den heelen dag druk gewerkt; üc eindig dus nu maar; over je verzen schrijf üc je nog wel. Je hebt mijn heele hart en dat zal je altijd houden, want altijd blijf ik: jouw eigen Wülem Hier komt zoowaar Nog een vers uit mijn pen: Lees het maar, Dan weet je, hoe ik ben. Jeanne geeft liever kussen op 't papier, Maar ik wou ze liever in werkhjkheid geven; VIERDE PERIODE 461 Want de eerste schenken een denkbeeldig pleizier, Maar de laatste doen je waarachtig leven. * * Liefste, ik heb nu om één uur je brief, dien je Zaterdagavond schreef, en om half vijf je heerhjken van gisteravond ontvangen. Ik schrijf nu niet lang, want we moeten dadehjk gaan eten, maar vanavond weer als gewoonlijk. O, Lief, ik ben bhj voor je, dat je Kroniek af is. Ik heb ook altijd zoo afschuwelijk het land aan verplicht werk, dat op een bepaalden tijd klaar moet zijn. Je hebt zeker over Dorpsroosje geschreven? Vind jij dat goed werk? Ik ben heel benieuwd te weten, wat je er van hebt gezegd. O, Wülem, wat je zegt van dien anderen mensch in je, die je de gedachten ingeeft, om ze neer te schrijven, dat heb ik zoo heel sterk gevoeld met mijn roman. Die is heelemaal door een ander in mijn geest geregeld en afgespeeld; ik luisterde maar en zag toe, hoe of aües gebeurde, en schreef dan het opgemerkte ter neer. Want dat ik, ik, Jeanne, dat boek heb kunnen schrijven, dat hjkt me een absolute onmogelijkheid. Je zal later wel zien, dat de auteur van dat boek een volslagen antipodisch wezen is met de auteur van de verzen. Als ik dit zóó verschillende werk als buitenstaander kon beschouwen, zou ik nooit wülen gelooven, dat ze in de ziel van één persoon waren ontstaan. Ik heb vandaag zitten te vertalen. Tot straks, heve Lief! jouw eigen Jeanne * * Je zal wel eens denken, Lief, waarom ik toch dücwijls zoo onredelijk klaag en mezelf vervolg en pijnig met verdrietige gedachten, dat komt omdat üc me zoo heelemaal afhankelijk voel van joul Ach, Lief, als jij mij nooit had gezien, dan zou je toch wel hebben voort-geleefd, zij 't ook een beetje vreugdeloozer en doehoozer dan nü misschien. Maar ik, - en ik verzeker je, dat dit geen frases zijn, - ik zou zeer zeker niet lang meer hebben bestaan: wat zou mijn nuttelooze en onbelangrijke leven nog verder op aarde doen? En met een onberedeneerd-heftigen angst heb ik altijd alle hefde uit 462 LIEFDESBRIEVEN mijn lot geweerd, - ik was bang, bang voor een macht, die mijn heele wezen overheerschen 2ou. Maar nu, - maar nu, - nu heb ik mijzelf niet meer, geen lot meer, geen leven meer, - dat ahes is van jou, Wülem, van jou... er is geen schijn van een gedachte in me, geen beweging van mijn wü, geen Ahnung 2elfs van een gevoel, die niet aan jou 2ou toebehoorenïO, merk je nu wel, Wülem, hoe volkomen en absoluut ik me aan je heb overgegeven, - en hoe üc je dat met volmaakte oprechtheid 2eggen durf, - met terzij destelling van aüe conventioneele voorschriften, met verbreking van al mijn trots en overwirming van allen meisjesachtigen schroom? Ach, ik kan niet anders, üc kan niet anders dan 't zeggen, dan 't zóó zeggen, als ik doe. Jij laat me bestaan, jij doet me leven; mijn heele inwendige Zijn is veranderd, omdat het tot-nu-toe-verborgene 2ich voor jou heeft ontvouwd! Ik heb geen eigen wÜ, geen eigen gevoel, geen eigen gedachten meer, en daarom, Lief, daarom hecht-ik 2ooveel gewicht aan al wat je 2egt. O, als je wist, hoe ik je brieven lees; lees, ze overdenk en bepeins, totdat de heele beteekenis der woorden me helder is geworden, en je bedoeling achterblijft in mijn hoofd! Ik denk niet, Lief, dat je het naar vindt, als ik me zoo openhartig uitspreek. Als ik het niet doe, voel ik me zoo gedrukt en neerslachtig, dat ik je haast niet kan schrijven, - en nu ben üc wèl geëmotionneerd, maar toch luchtig, kalm. Lief, geloof je niet, dat, als jij dikwijls tegen me spreekt, ik dan eindelijk wel heelemaal genezen zal? Ik wou, dat ik een soort van zielsoperatie kon ondergaan, dat aüe twijfel-zucht, zelf-zucht, klaag-2ucht er uit kon worden genomen, dan 20U ik heelemaal-volmaakt gelukkig kunnen rijn! Maar als je hier woont, Lief, dan word ik toch óok wel beter, je 2al 't rien! Maar, Lief, toe spreek er nooit van, dat je me „dankbaar" ben. Dat vind ik 200 akelig, t is of je je „verplicht" voelt van me te houden... Je vindt me toch niet vervelend, dat ik me weer eens heb laten gaan? Ach, Lief, waar moet ik anders kracht en steun vinden, als 't niet is bij jou? Jij bent mijn aües, Lief, ik ben 200 hulpeloos en zwak zonder jou, jij bent mijn alles, mijn alles! Altijd, altijd, jouw eigen Jeanne * # O, Lief, daar krijg ik juist dit bijgaande briefje van Hein. O, ik ben opeens zoo opgeruimd-büj geworden, want nu is 't nèt, Lief, of VIERDE PERIODE 46$ dat heerlijke vooruitzicht van jou te zullen zien, al bijna werkelijkheid is geworden. O, die paar dagen zijn gauw genoeg om! O, wat is 't verrukkelijk, verrukkelijk, dat ik je zoo ongedacht-gauw weer terug zal zien! O, ik ben zoo innig-blij, zoo echt-heerlijk-verheugd! Vind jij 't ook prettig, Lief? jouw eigen Jeanne Ik zal aan Hein schrijven, dat ik kom, en hem vragen me bij Mevr. Coorengel te excuseeren, dat ik haar niet eerst een visite kom maken. Wij spreken dan samen wel verder af, hè, Lief? # * O, Liefste, nu zal 't toch heerlijke waarheid worden, dat we elkaar gauw weer zien! Het is nog wel tijd genoeg eigenhjk, om er over te praten, maar ik zou het toch prettiger vinden, Lief, te weten, hoe ik moet doen. Waar ik jou zal zien, met welken trein ik moet komen, en zooal meer. Wü je me daar eens over schrijven, Lief? We moeten Hein en Dientje wel een cadeau geven, wÜ jij daarvoor zorgen, of zal ik het doen? Vergeet je niet me hier gauw op te antwoorden, Lief? Straks ga ik aan Hein schrijven. O, Liefste, ik ben zoo bhj, dat je mijn avondbrief al hebt ontvangen. Ach, merk je het wel, dat ik telkens en telkens weer een crisis in mijzelf doormaken moet? Ach, wanneer ik toch eens eindelijk geëquüibreerd zal zijn! O, heve Lief, heb maar een beetje geduld met me, - het zal aUemaal wel beter gaan, langzamerhand. Wat Walden betreft, daar zal ik best doorheen komen, Lief. Nu ik door het eerste begin heen ben, raak ik er al een beetje in. Die Thoreau is een soort van phüosophischen socialist, niet? Ik vind 't werkehjk niet zoo'n vervelend en moeilijk werk, als waar ik eerst bang voor was. Maar ik geloof heusch, dat de schrijver 't jammer yindt een beetje wit op de bladzijden over te laten; waar het maar kan, staat een woord, nooit eens gesprekjes, haast nooit een nieuwe alinea. Enfin, - het resultaat zal aüe mspanning ruimschoots bekronen! Neen, Lief, die twee bedoelde verzen worden niet gepubhceerd, en ook nog meer anderen niet, die bij de verzen zijn, welke ik je heb terug-gestuurd. Er komen soms wel eens dingen in mij op, die ik dan neerschrijf, om ze beter te kunnen onthouden voor mijzelf. Nu zal ik 't je even van de brieven uideggen: wanneer je er 464 LIEFDESBRIEVEN 's avonds een na acht uur op de bus doet, krijg ik dien den volgenden dag om één uur. Doe je er een op de post na twee uur 'sm. tot 's avonds acht uur, dan krijg ik hem den volgenden morgen met de eerste bezorging. Verzend je er een na tienen 's morgens tot twee uur 's middags, dan krijg ik hem denzelfden dag 's avonds; en zend je er een 's morgens voor tienen, dan krijg ik hem dienzelfden middag om half vijf. Maar 's Zondags schijnt het anders te zijn: dan krijg ik een brief, dien je voor tweeën verstuurt, den volgenden morgen met de eerste post, maar na tweeën, dan ontvang ik hem den volgenden morgen om één uur. Ziezoo, dat is een heele uitrekening geweest, nu kan je eens zien, heve Lief, hoe'n studie ik er van heb gemaakt! 3 Aug. trouwt ook een kennis van ons, Jacqueline Noordhoek Hegt met den zeeofficier Mathol, 31 Juh is 't receptie. O, Lief, wat geven je brieven me toch een innige vreugd! Je moet 't niet kinderachtig van me vinden, maar als ik een brief van jou gekregen heb, dan trihen mijn vingers zóó, dat ik wachten moet, en niet dadehjk doorschrijven kan, zoo sterk ben ik dan ontroerd. Dat komt ook, omdat ik altijd naar den postbode zit uit te kijken, als hij komen moet, en wachten maakt zoo vreeselijk nerveus. Als hij werkehjk een brief van jou brengt, heb ik dikwijls lust hem om den hals te vliegen. Ben ik flauw, Lief? Of vind je 't misschien een beetje prettig, dat ik zóó, zóó van je houd? O, Lief, heve Lief! Het is alweer eindigenstijd; deze moet nu weg. Dag Allerliefste, hefste, heve Liefl Met eindloos innige teederheid jouw eigen Jeanne Wat een grappig vers onderaan je brief! * * Jeanne, Jeanne, wat ben je toch een redeneerend hoofdje! Heb ik je dan ooit gezegd, dat ik je hef heb, omdat ik je dankbaar ben? Hoe kom je er Bij? Hoor eens: ik heb je zoo hef, o, Lief-van-mijnleven, omdat je aardig bent en hef en grappig, omdat je diep-gevoehg bent en klaar-verstandig, omdat je vol talent zit, zonder dat je 't zelf weet, en omdat je een verrukkehjk-prettig en mij heelemaal veroverend gezicht hebt. En daar komt dan nog de dankbaarheid bij. VIERDE PERIODE 465 Maar die is toch heelemaal niet de oorzaak van mijn liefde. Want ik ben je veeleer dankbaar, dat ik je lief mag hebben, dan dat ik je liefheb, omdat ik je dankbaar ben. Redeneeren is heel goed, Liefl maar dan moet het ook uitgaan van onbetwistbare grondslagen, en daarop voortbouwen, onwrikbaar-logisch. Maar jij haalt een beetje je gevoel door je redeneering heen, en daarmee kan je tot elke conclusie komen, waar je stemming van 'toogenblik je toe drijft. Voel je niet een beetje, Lief, dat redeneeren alleen helpt, als het werkehjk stteng-zuiver redeneeren is? Het zal mij benieuwen, of Hein je nu geschreven heeft. Je hoeft niet bang te zijn voor een officiëele uitnoodiging, want er zal niets officieels aan de heele bruiloft wezen, en de familie zelf is zooals je weet, al zóó uitgebreid, dat er van verdere invitatie wel geen sprake zal zijn. Nu, Lief, moet ik weer aan 't werk; dezen schrijf ik na het eten verder en breng hem dan op de post. 't Is half vijf nu; o, altijd als ik zoo opeens als wakker word uit mijn werk, waar ik natuurhjk heelemaal in zat, zonder aan iets anders te denken, dan dringt er plotseling in mijn bewustzijn deze ééne gedachte: „Jeanne, Jeanne", en dan verlang ik zóó ontzettend naar je, net zoo als nu op dit oogenblik. O, Jeanne, dat jij leeft, dat jij er bent, en dat je altijd bij mij wilt blijven! O, Jeanne, als je deze nu leest, zie dan even naar je hand, en zeg dan tegen je zelf: Dat heeft Wülem hef, en wijs dan op je hoofd, en zeg dan: Dat ook, - en ga dan door: Hij heeft aües van me lief, aües, aües, zonder eenige uitzondering, omdat het van mij, van Jeanne is. O, mijn hefde voor jou is een zalig weten, een klaar-tot-mijnbewustzijn-komen van mijn diepste ziel. Voel je nu niet, Jeanne, dat üc jou liefheb volkomen, met een oppersten, sterk-ingenouden hartstocht, die aüeen wü bestaan voor jouw geluk? En voel je, dat je door mij gelukkig worden kan? O, ik heb je gloeiend hef! Ik heb niets in mij, aan mij, van mij, wat niet van jou is en voor jou, geheel! Want jij bent een zichtbare godheid-in-een-mensch, en mijn heele leven zal gewijd zijn aan jouw geluk! O, mijn hefde voor jou heeft honderden phasen, honderden stemmingen, maar die aUemaal hefde zijn. O, nog maar acht en een halve dag, gelukkig, dan zal ik je weer zien! 466 LIEFDESBRIEVEN Ja, Lief, nu heb ik gegeten, en nu begin ik weer. Weet je, hoe dat versje onder mijn brief waarschijnlijk in me op is gekomen? Lu een vorigen brief schreef je: als ik je zie, dan krijg je een hand van me. Maar je eindigde je brief: met een... zoen. Ik keek daar eerst wel een beetje treurig over, over die „hand", maar al gauw begreep ik, dat ons wederzien waarschijnhjk in tegenwoordigheid van anderen zou geschieden. Neen, Jeanne, ik beloof je, of laat ik maar hever zeggen: ik dreig je, dat ik, zoodra ik de kans schoon zie, je ergens apart neem, en je zóó'n zoen geef, dat hij je lang heugt, zóó sterk en lang. Ik had dat eigenhjk niet moeten zeggen, want nu zal je mij wel weten te ontsnappen. O, Jeanne, ik ben vandaag zoo dol-verhefd op je: ik bedoel, het komt zoo tot mijn bewustzijn, dat ik ook zoo dol-veel van je uiterhjk houd. Ja, ik voel iets, alsof er inwendig in me gedanst wordt, omdat ik je altijd zal mogen kussen. En dat ik dat zal mogen doen, zonder dat je je erover kunt beklagen bij den commissaris van politie, dat wordt mij verteld voortdurend door mijn ring. Ik had diep-in zoo'n innigen schik, dat je broer aan den toon van je schrijven je „verioofdheid" had kunnen merken. O, Jeanne, ik voel net voor je als een naïef en onbevangen kind! Ik voel me inwendig geïdentificeerd met het jongetje, dat ik was van 6-10 jaar, en zoo gaat het in mij door met alle verdere leeftijden van mij. En met al die leeftijden, die ik in mij voel herleven, heb ik jou hef! Met een hartehjken zoen van hefde en toewijding, jouw eigen Wihem Daar komt je briefje, met Hein's ingesloten. Je komt dus. Hoera! O, Liefste, je brief, die vanmorgen kwam, heeft me zoo zaligdiep verrukt, zoo innig, innig gelukkig gemaakt. Want Lief, ik had er aldoor over gedacht, omdat die brief het antwoord op den mijne moest zijn, waarin ik weer een beetje „over de schreef" ging. En daarom lag ik vanmorgen vroeg te luisteren, of er ook een brief VIERDE PERIODE 467 op mijn kamertje zou worden gebracht. Om half acht belde de post; ik hoorde werkehjk de meid naar mijn kamertje gaan, en toen ben ik stilletjes naar beneden geslopen, om mijn brief te genieten. O, Willem, Wülem, wat ben ik toch vreeselijk, vreeselijk bhj, dat je me zóó geschreven hebtl Want o, ik ben altijd in zoo'n erge spanning, als ik soms in een brief weer eens „zoo iets" heb gezegd, •wie weet, Wülem, of dat niet al het bewijs is van mijn ongehjk, dat ik onbewust voel? O, Liefste wat ik schreef van dat handen-geven (ik schreef: drukken we elkaar weer de hand) dat was natuurlijk omdat we elkaar waarschijnhjk in 't geheel niet onder vier oogen zuüen zien, maar als dat wèl zoo is, wat ik haast niet denk, dat gebeuren zal, dan zal ik je zelf een zoen geven, Wülem, ikzèlf, - onthoud 't maar, dat üc 't gezegd heb. O, Wihem, ik kan je niet zeggen, met wat een lust en pleizier ik aan Walden bezig ben, en hoeveel goed me dat werken doet. Ze zuüen wèl verbaasd zijn mijn naam met dat boek verbonden te zien. Want die sodahstisch-economische theorieën zijn absoluut niet de mijne, - wie weet, of ze dat nu niet gaan denken! Maar, enfin, als het doel maar bereikt wordt, hè, Lief! O, je hebt in dezen laatste van je zoo iets goddelijks geschreven, het allerheerlijkste, geloof ik, dat je nog ooit tegen me gezegd hebt, Liefl... „ik voel me inwendig geïdentificeerd met het jongetje, dat ik was van 6-10 jaar, en zoo gaat het in mij door met aüe verdere leeftijden van mij. En met al die leeftijden, die ik in mij voel herleven, heb ik jou hef!"... O, Wülem, begrijp je niet, dat dit zeggen van jou me zoo gelukkig maakt, me zoo wonder-gelukkig maken moet? - O, ja, ja, Lief, ik geloof het, ik weet het, ik voel het, dat ijj rne gelulckig maken zal. Het is een bewuste overtuiging in me, dat jij den wil en de kracht daartoe bezit, en bovendien de macht om aUes in me, wat mij gelukkig te zijn belet, te verdrijven voor goed. O, Lief, met zulk een opperst-zalig vertrouwen geef ik mij aan je leiding over. Want door jou, Lief, die de mtslmtend-eenige is, die me geestehjk-intiem mag naderen, door jou wü üc worden verbeterd en genezen, waardoor ons beider geluk bevorderd wordt. O, üc kan je niet zeggen, hoe ik altijd aan je denk, hoe ik altijd in aües de gedachte aan jou moet mengen. Mijn geest is als 't ware met de essentie van jouw geest gedrenkt, zoodat alles wat üc doe 468 LIEFDESBRIEVEN of denk, zelfs de allerkleinste kleinigheid, van jou is vervuld. O, Lief, lieve Lief, ik houd toch zoo innig, zoo innig veel van je! Voor mijn hééle leven jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht O, Lief, het verrukkelijke bericht, dat je nu werkehjk komt! Nu ik weet, dat mijn brieven je pleizier doen, en dat je ze dikwijls leest, nu schrijf ik maar aldoor, nu moet ik schrijven, en zal ik schrijven, want ik wil en zal je pleizier doen zonder ophouden. En ik roep je toe uit mijn kamer, door de lucht heen tot waar je zit, dat ik je liefheb, je liefheb, jou, jou, omdat jij, jij bent, en daarom aheen 1 Zet toch eiken twijfel uit je hersens, Jeanne, - je kunt het doen, omdat ik je zweer, dat ik jou liefheb, uitsluitend om jezelf, je heerlijke Zelf, je goddelijk innerlijk en je verrukkelijk uiterlijk, om ahes en ahes tot in eeuwigheid. O, Jeanne, ik beloof je, we zullen later leven als in 't paradijs! Je zult krachtig worden en prachtig en machtig, - ik zie beter in jezelf, dan jij in jezelf kan zien! Hoor eens, heve Jeanne, jij had een soort muur opgetrokken tusschen jou en de menschen, en hetzelfde had ik voor mijzelf gedaan. Nu zullen en kunnen wij die muren laten staan, aheen den muur, die ons zou kunnen scheiden, sla ik stuk, omdat jij dat ook goed vindt, en zoo kunnen wij bij elkander komen en één worden voor altoos. Eén wand van de cel, waarin ik zat, heb ik weggebroken, en daardoor heen vheg ik op naar jou, en bhjf liggen op den vloer met mijn hoofd op je heve voeten, die ik met teedere verrukking kus. Want ik wil je laten voelen, dat ik je absolute eigendom ben. Ik heb nog nooit aan een andre behoord, maar van jou zal ik wezen, maar voor jou zal ik wezen jouw ander ik, zooals jij zijn wilt mijn ander ik. O, ik zal binnen onze ondoordringbare omheining je ziel en je lichaam doen opgaan in verrukking, je heele Zijn ontspannen in wijd geluk, totdat je uitroept, weg-zinkend in diepe zahgheid: O, Wülem, ik wü niet meer zeggen: Ik! maar Jij I waarop ik je dan naar waarheid zal antwoorden: „Jeanne, heve Jeanne, dat VIERDE PERIODE 469 heb ik al lang gezegd, want ook ik wil geen ander wezen dan jü'I" Voel je nu, dat ik je liefheb, Liefste! voel je nu, dat ik je waarachtigUjk en eenigüjk, zonder grens en zonder ophouden, zonder verrnindering liefhebben zal? Verster is even bij rnij geweest, en heeft wat gezellig zitten te praten, 'tls nu middernacht, maar ik wil toch nog wat doorschrijven. Jij ligt nu zeker al lang in de rust. Mijn raamdeuren staan open, en in de verte hoor ik nog wagens, goederenwagens, denk ik, over de spoorbaan gaan. Ik vind het zoo'n heerlijkheid, dat wij later altijd dezelfde dingen zullen zien en hooren, door dezelfde dingen zullen geèmotionneerd worden, hetzelfde gevoel en dezelfde gedachten, dezelfde wenschen en dezelfde hoop, hetzelfde leven zullen hebben. De liefde neemt niets weg, maar voegt altijd toe, en als zij iets krijgt, geeft zij 't dubbel terug. O, 't geluk zal voor ons komen, Jeanne, geloof dat toch! Ik vod het d zoo heerhjk in mij ontkiemen, en ds ik nu terug-denk aan die vroegere tilden, toen ik zoo droef-eenzaam zat en zelfs niet vermoeden kon, dat jij bestond! Ik wou, dat ik je d jaren vroeger had gekend, want dan zou ik je bewaard hebben voor ved verdriet. O, we zullen later lachen en van ahes pleizier hebben, en buiten d het daagsche en praktische om, bouwen een stuk leven voor ons bdden, waarin wij rondzwieren ds in een paradijs. Gdoof toch, Jeanne, dat ik je nooit flauw of vervdend vind. Je vraagt het, en daarom kom ik er toe, erover te spreken. AUes interesseert mij, wat je zegt, en je droefhdd, Lief, die mij natuurhjk óók droevig maakt, die zal langzamerhand gehed verdwijnen, terug-gaand in 't onbewuste gedeelte van je geest en vervangen worden door stil-jubdend gduk. Het is nu kwart voor éénen, en ik ga naar bed. Goeden nacht, Lief, slaap maar rustig door. Van uit de verte kus ik je op je heve haren, zonder dat je wakker wordt, want ik doe het, o, zoo zacht... Met innige hefde jouw eigen Wülem 47° LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht Ja, hefste Snoes, Engel, Schat, ik heb met Juffr. Linn afgesproken, dat ze voortaan 's morgens-alleen naar hartelust zal musiceeren. Dan kan ik tenminste 's middags en 's avonds werken, 's Ochtends zoek ik dan maar mijn toevlucht bij Herman. Zoodra hij mij ziet, begint hij zijn blikken smachtend te slaan naar de hangende lampen boven 't biljart, want door mijn tegenwoordigheid wordt de gedachte aan jou bij hem verlevendigd, en hij doet dan net als een eenvoudige herdersknaap, die, terwijl hij zijn kudden (in dit geval de klanten bij Koderitsch) weidde, een wondermooie prinses heeft zien passeeren in een landauer door de negen Muzen getrokken. Ik ben erg bhj, dat je mij al die uren hebt opgegeven; ik zal nu dikwijls beter kunnen zorgen, dat je een brief krijgt op een bepaald uur, en buitendien vind ik het prettig voor mezelf, dat ik van tijd tot tijd kan denken: nu op 't oogenbhk zit Jeanne mijn brief waarschijnhjk te lezen. Vanavond zal ik je opgeven, hoe 't met de treinen zal gaan. En wat het cadeautje betreft: wil jij soms wat uitzoeken? Dan rekenen we later wel af. Maar ik weet heelemaal niet, wat ze hebben willen; zal ik Hein eens schrijven daarover? Want als we iets geven, waar ze niets aan hebben, of wat ze op die manier dubbel krijgen, dan zijn we er nog even ver mee. Ik ben net zoo „flauw", waar 'tjouw brieven betreft, hoor, Lief. Ik houd me aheen altijd in, omdat de menschen, waar ik tusschen zit, me anders uitlachen. Je zal wel, zooals je 't noemt, heelemaal „geëquihbreerd" worden, als wij in den Haag geregeld elkander spreken. Want je bent, permitteer, net als ik. Je houdt van de eenzaamheid, omdat je met het gros der menschen geen harmonie kunt vinden. Maar op den duur bezwaart die eenzaamheid je wel wat. Nu, zoo is 't met mij precies ook. En als wij maar eenmaal samen zijn, dan beloof ik je, zal ahes goed gaan en zal je kalm en bhj-sterk het omringende leven in de oogen gaan zien. Nu, Lief, nu moet ik naar huis, om koffie te drinken. Met een teederen kus van overgave jouw eigen Wülem Ik schrijf hier na de koffie op mijn kamer nog even bij, dat ik VIERDE PERIODE 47i je liefheb, en dat ik onuitsprekelijk naar je verlang. Houd dat bewustzijn vast in je, Jeanne, en zie, of dat je geen kracht geven kan. * * O, Lief, lieve Lief, wat maak je me toch voortdurend inniggelukkig en blij met je brieven. O, werkelijk te mogen gelooven, dat je van me houdt om mezelf, alleen om mijzelf, - en dat dit altijd zoo blijven zal, altijd, altijd, - o, dat zalig besef doet me inwendig trillen van diepe vreugd, dat ontroert me tot in mijn diepste Ziel met een aanvoeling van het zuiverst, het hoogst geluk. Willem, o, Willem, al het verharde en verstrakte en niet-mooie, dat in me was, heb jij vermilderd en verhefehjkt en verzacht; al meer en meer zal mijn karakter zijn scherpte en hoekigheid verhezen en worden het goede, het pure, het mooie, dat het zijn moet, om zich jouw hefde waardig te gelooven. O, Lief, ik voel me, als iemand, die in verwaanden, belachehjken trots zichzelf op een voetstukje van uitstekendheid en onfeilbaarheid had gezet, en wiens door hefde verhelderde oogen hem nu plotseling doen zien, dat hij niets is, niets hééft, om zich ook maar bij mogelijkheid op te kunnen beroemen. Zoo is het, Lief, en je zal me wel niet pedant vinden, dat ik 't nu zeg: ik voelde me werkehjk verheven boven zoowat iedereen: ik vond mezelf héél superieur. En nu, - héélemaal uit mezelf, en zonder dat jij, Lief, ook maar éénmaal tegen me hebt gezegd: Jeanne, dat is niet goed in je, tracht dat te veranderen, verbeter dat, - héélemaal uit mezelf dus, - aheen door mijn innerhjke vergehjking van mijzelf met jou, ben ik tot het ware en klare besef gekomen van wat ik ben. O, Lief, als ik jouw bestendige goedheid zie, jouw kalme kracht, jouw vaste-inzicht-m-ahe-dingen, jouw zachtmoedigheid, jouw zelf beheerscliing, jouw altijd-gehjk-blijven, de durend-zachte gevoeligheid van je stemmingen, - en ik zie dan, hoe ikzelf ben: zoo weifelachtig, zoo zwak en toch soms zoo heftig, zoo prikkelbaar en zonder zelfbedwang, - dan voel ik opeens een sterken, onbuigzamen wü in me, die mij, met jouw krachtdadige hulp, zal maken tot wat üc wü zijn. O, als eenmaal mijn hinderende, elkaar verdringende, vanzelf vermeerderende, mij heftig-kwehende gedachten, die nooit rustig zijn, - die nu eens hoog stuiven als golven bij storm, of dan weer schokkend-omhoog slaan onder de drukking van plotsen wind, - geniveüeerd zuüen zijn tot het kalme, 47* LIEFDESBRIEVEN onberoerbare oppervlak van verstandsrust, van zielevrede, - dan zal mijn liefde volkomen zijn, - dan zal hij wezen het groote gevoelsen gedachten-geheel, dat jou, wien het gewijd is, waarachtig geluk kan geven. Lieve, lieve, lieve Lief, ik eindig nu, want ik ben bang, dat je morgenochtend anders geen brief van me krijgt. Dag, eenige, éénige, heve Liefste, ik zoen je met heel mijn hart, en blijf tot aan het eind der tijden jouw eigen Jeanne O, ja, 't is goed, dat je even aan Hein vraagt, wat ze graag willen hebben. Zeg je 't me dan gauw, als je 'tweet? dan zal ik ex wel verder werk van maken. Dag, Lief! * * Liefste, hoe verrukkelijk lief van je, om te maken, dat er vanmorgen weer een brief voor me was. Ik kan je niet zeggen, hoe blij en gelukkig me dat maakt voor den héélen dag! Ik krijg er opeens zoon lust en opgewektheid door, om heel veel te doen, en voel dan, dat alles waar ik mee begin, goed zal gaan. 't Is zoo'n prettig, intiem-heerüjk gevoel, ik kan 't niet anders beschrijven. O, je doet alles voor me, wat ik graag heb, wat ik maar wenschen kan. Jij geeft me een zoo groot, zoo machtig geluk, als ik nooit had gedacht, dat een mensch mij kon geven; je maakt mijn leven draagbaar, zelfs licht, zoodat ik zijn zwaarte bijna niet voel, - je doet me weer belang stellen in de menschelijke dingen, die al lang geen belang meer voor me hadden, - je verheft mij boven mezelf, je maakt mijn levensangst en mijn zwaarmoedigheid weg! Jij geeft me kracht en levenslust en moed, je maakt me tot een ander, een beter mensch dan ik was. Ik kan alles tegen je uitspreken, ik mag alles tegen je zeggen, en ik ben daartoe in staat, ik durf dat doen, omdat ik weet, dat je me begrijpt; omdat ik ondervonden heb, dat je me nooit terug-stoot, me niet afwijst, - zelfs niet als ik aankom met dingen, die je verdriet moeten geven. O, begrijp je niet, dat 't zalig voor me is, te kunnen, te mogen uiten, wat ik altijd maar in mezelf moest trachten te verklaren, - omdat zooveel onbegrepen bleef, wat ik alleen niet doorvorschen kón? Willem, weet je nu, dat je me gelukkig maakt in de goddelijke beteekenis van het woord, VIERDE PERIODE 473 dat vroeger maar een letter-samenstel, een klank voor me was, omdat ik te geestelijk zwak was, mezelf het te geven? O, Lief] geloof je 't nu, geloof je 't nü, eenig Lief, dat ik je liefheb, je hefhebben moet, dat al mijn gedachten, al mijn bepeinzingen, al mijn gevoehge mijmeringen zijn geworden één groot gedachten-geheel, éen eenig begrip: „Ik heb hem hef!"... O, WiÜern, Wülem, en voel je nu, dat dit alles geen phrases zijn, maar werkelijke dingen,' omdat diep in mij mijn hefde ze me ingeeft? Ik heb je lief! ik heb je hef! Het jubelt in me, terwijl ik dit schrijf, - ik heb je hef met aües wat ia. mij is, jij bent 't, dien ik noodig heb, om mijn leven te vervolmaken, jij bent 't, die mijn tekortkomingen aanvult en ze verdwijnen doet daardoor, jij, Lief, bent mijn eigen, maar grooter, maar beter, maar nobeler Ik! O, ja, Lief, het briefje van Hein bewaar je wel voor me, hè? Ik schreef je gisteravond al over het cadeau. Als ze nu maar gauw zeggen, wat ze wülen hebben, dan kan ik er voor zorgen. Heerlijk voor je, dat verdrag van jou met juffrouw Linn, nu heb je tenminste eens bij tusschenpoozen rust! O, Lief! Lief! als üc jou niet had, wat zou mijn leven dan onnut en leeg en waardeloos zijn, - o, maar nu jij zegt, dat ik iets kan zijn, dat ik iets ben in jouw leven, nu voel ik al mijn langzaam-aan verlamde krachten zich weer ontwikkelen en sterker en machtiger worden dan zij ooit konden zijn. En al die heerlijke, groote, omvangrijke krachten zuüen werken aan jouw geluk, Liefste, aan jouw blijvend geluk! Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 26 Juli '99 O, Lief! ik heb een gevoel, alsof dit mijn leven niets anders is eigenlijk dan een groote fabriek. De machines werken, je hoort de raderen rollen, en de stemmen der menschen herhalen zonder ophouden hun banale of stereotype praatjes; en üc zelf sta ook aan mijn rad, en draai maar, draai maar: schrijven, corrigeeren, corri- 474 LIEFDESBRIEVEN feeren, schrijven en daar tusschendoor van tijd tot tijd een zakenrief: o, die machine, die nu al twintig jaar zoo draait! Wat er komt, wisselt van tijd tot tijd wel eens, maar 't blijft toch altijd maar een machine, die niet meer geeft, dan een machine geven kan... O, God, wat licht, wat liefde, wat leven! o, laat de machine plotseling even ophouden: laat ik hooren een levende, een waarachtig levende, een menschelijke stem. O, Jeanne, en dan sla ik maar weer een van je laatste brieven op, die ik altijd bij mij heb, en plotseling kom ik in een andere sfeer. Het mechanische, dat niets doet als fabriceeren, en waar ik in mee moest gaan, omdat ik, omdat ik, ja, omdat ik moest, het mechanische verlaat me, en ik word weer een mensch, die lacht en weent en denkt en liefheeft. O, Jeanne, je geeft mij aan 't leven terug, aan het levende leven door je brieven; o, Jeanne, jij bent de quintessens van 't leven, en daarom heb ik je hartstochtelijk-diep-lief. Al het andere is dood, regelmatig, werktuigelijk, maar van-binnen dood. Jij alleen leeft, bent het eenige, het suprème, het waarachtige leven, en daarom kom ik bij je, omdat ook ik me voel leven, een brandend, een fel, een eindeloos leven. Jij staat geïsoleerd op de wereld, en ik sta geïsoleerd, alleen met ons inwendige, nog door niemand gekende leven, o, laten we ons leven dan maken, als tot één! Jeanne, Jeanne, ik heb je zoo lief! Jeanne, je zult wel langzamerhand gaan merken, dat alle menschen me eigenhjk diep-in vreemd zijn behalve jij. Ik was er langzamerhand toe gekomen, niet expres en plotseling, maar door den loop der omstandigheden, om mij inwendig geheel af te scheiden van alle menschen, en ik was stellig besloten (ik geloof, dat ik je dit nog eens heb bekend), om als ik de middelen er toe gekregen had, mij ergens in een vreemd land te vestigen, daar eenzaam te leven, en nooit meer iets in mijn eigen land van mij te laten hooren. Mijn toekomstige verzen had ik dan verder voor mezelf bewaard, zonder ze ooit uit te geven; want och, het pleizier, dat je zelf hebt van je uitgaven is nul, en het pleizier, dat je anderen bezorgt, is, geloor ik, grootendeels imaginair en bestaat aheen in je eigen gedachte. Ik deel je dit ahemaal mee, precies zooals het is, om je duidelijk te maken, wat jij voor mij bent, in de hoop, dat je daardoor een beetje geluk in je zelf mag gaan voelen en tevreden zult leeren zijn met jezelf. Want doordat jij in mijn leven gekomen bent, daardoor, en daardoor aheen, heb ik mijn daadkracht en levensenergie terug-gekregen (terwijl ik anders waarschijnhjk langzaam-aan was gekristalliseerd VIERDE PERIODE 475 tot een van buiten koel-rustige mummie, die van binnen vol gelatene wanhoop zat.) Voel je nu niet, Lief, dat jij het bent, dat jouw komst noodzakelijk was in mijn leven? Wees dus rustig, wat ik je bidden mag, en vertrouw, want alles komt terecht. Ik voel me zoo zalig-gerust als ik denk aan de toekomst. Want ik weet, Jeanne, dat wij nooit, wat men noemt „ruzie" zullen krijgen. Mondeling heb ik, in mijn heele leven nog nooit een bepaalde ruzie gehad. Uitwendig-driftig ben ik bijna nooit geweest, maar den enkelen keer, dat ik het was, was mijn gebaar en mijn woord altijd zoo spontaan en heftig, dat de menschen van schrik rechtsomkeer maakten, en ahes dadelijk uit was. Maar zulke drift-accessen zijn mij aheen overkomen tegenover menschen, voor wie ik diep-inwendig geenerlei sympathie gevoelde. Voel ik voor menschen groote sympathie, dan maakt hun heftigheid mij stil-droefgeestig, en antwoord ik niets dan een paar zachte woorden. Ik begin zwaar te worden op den laten avond, begin ik te begrijpen en daarom eindig ik nu maar. O, Jeanne, jij bent het rustpunt voor mijn gedachten, de oase voor mij in de woestijn der wereld, de blauwe hemel boven de stormige zee. Ik heb je hef! Ik kan het niet genoeg zeggen voor mezelf, en als 't jou niet verveelt, zooals je me verzekert, dan zal je 't heel veel van mij moeten hooren: want o, Jeanne, als ik weet, dat het jou Eleizier doet om het te hooren, dan zou ik het je wülen toeroepen op onderd manieren, want ik heb je ontzettend hef zonder eind! Denk toch nooit, dat ik koel of suf of kalm ben, want dan ken je mij niet! , Goedennacht, Allerliefste! Je zal lachen, als je dit leest, want dan ben je klaar wakker, En denkt er nog niet aan, Om naar bed te gaan, Och, een stem uit de verte klinkt altijd veel zwakker, En komt dikwijls na 't vliegen langs de ijzeren baan, Op een ongelegen oogenbhk in je ooren slaan! geheel en al jouw eigen Willem 476 LIEFDESBRIEVEN O, Lief, ik had 't den heelen dag druk gehad; ik moest een schets en een dames-rubriek schrijven, en daarna heb ik vertaald. En nu zoo juist dacht ik een prettige verpoozing te hebben aan je brief. Maar, o, ik ben opeens zoo sterk onder den indruk gekomen over wat je schrijft: „het leven als een fabriek". O, toen kreeg ik opeens de duidelijke visie van mijzelf, zooals ik daar ook al zoo lang heb gestaan, automatisch, beseffeloos, dof, - en ik dacht hoe ahes nu toch veranderd is: hoe de benauwenis van het leven van mij is weg-genomen, dat ik niet langer hopeloos, troosteloos, doelloos mijn leven doorga. O, Wülem, jij, jij, die dat aües in mijn lot hebt bewerkt, - o, zeg me, heb ik ook niet zoo een beetje zoo iets voor jóu kunnen doen? O, dat plotselinge visioen van jouw treurige leven, - o, Lief, dat heeft me zoo droevig bezwaard, o, zeg me toch, ik smeek je, dat ik je lot wat verlicht, dat ik niet meer zoo nutteloos in de wereld ben, als toen ik nog leefde voor mijzelf aheen. Ja, zeg me, dat je van me houdt, zeg 't me, telkens en telkens weer, zoodat het besef van je hefde nooit in me verflauwen kan, want daar leef ik van, daar leef ik voor, dat doet me ademen, bewegen en werken. Lief, Lief, o, dat mijn hefde jou een even groote steun ware, - dat ik je helpen kon, zoo krachtdadig en echt als jij mij helpt met de kracht van je geest! Misschien later, later zal dat gebeuren, Lief, als ik sterk ben geworden en machtig en groot, en jou meer nabij ben gekomen, want ik heb je hef, - ik heb je hef, ik zou jouw leven wülen maken tot dezelfde heerlijkheid, waartoe jij het mijne maakt, - o, ik zou aües voor je wülen doen, je aües geven, - om te weten, te weten, te weten, dat jij gelukkig was, gelukkig door mijl Straks schrijf ik weer, als de hevige impressie, die ik kreeg, door dezen brief van jou, zal zijn verkalmd, - tot zoolang, Lief, neem ik afscheid van je. Voor altijd jouw eigen Jeanne * * Het is nu half negen, heve Lief, en ik begin nu maar weer aan je te schrijven, omdat de bezwarende indruk van je brief nu bijna over is; o. Lief, ik werd er zoo hevig door geimpressioneerd, omdat ik plotseling met een schok, 't in me voelde dringen: zóó is 't, zóó is 't leven. En daardoor kreeg ik, een oogwenk, weer al de benauwende walging terug, die ik vroeger zoo dikwijls had: een weeë, VIERDE PERIODE 477 een kwellende angst voor het leven, dat ontorschbaar zwaar ons verloomend op de leden ligt. Maar nu is 't weer zoo goed als over, - alleen datyy 'tzei, die mij altijd weet steun te geven en op te beuren, dat heeft me zoo diep getroffen, Lief. Ach, ik wou, dat je hier was, dan zou ik je zeggen, heel-teeder maar vast, dat ik je liefheb, - diep en onuitsprekelijk hef, - dat ik je noodig heb om voort te kunnen leven, en dat je me gelukkig maakt, zóó heerlijk gelukkig, als ik niet dacht, dat ik ooit op aarde zou zijn. En dan zou ik }e vragen, met mijn armen zacht om je hals, of dat jou óók niet een beetje stil geluk kon geven: het zeker besef, dat je mijn leven zóó mooi hebt gemaakt, het zóó vergelukkigd hebt. Ach, Lief, zeg me, vind je 't prettig, dat ik van je houd, dat ik zóó van je houd als ik doe? Je moet nu niet denken, Liefste, dat ik triest ben of zoo, want dat is zoo niet. 't Was van jou misschien een oogenbhkkehjke stemming, die nu ook plotseling op mij is overgegaan. Maar als jij me morgen weer wat luchtiger schrijft, word ik ook weer zoo. Ik wou, dat ik geregeld aan 't vertalen kon blijven, dan zou ik er hoe langer hoe meer in komen, maar ik moet er telkens andere dingen tusschendoor doen. Allerlei brieven schrijven, en, zooals vandaag, die dingen voor De Hofstad, en dan moet ik plotseling weer een „ahernoodzakehjkste" visite gaan brengen aan mijn tante van Valkenburg-Baart de la Faille, die in den Haag op de Koninginnegracht is gelogeerd. Maar ik neem ieder oogenblik waar, en zoo zuüen we er wel komen! O, ja, Lief, als je hier woont, zal ik je toch eens voor de aardigheid een boek laten zien, dat üc op mijn zeventiende jaar begonnen ben, maar nooit heb afgemaakt: Het Boek van den Weemoed heet het, en het begint: „Maria Dolorata, dus is mijn naam, en mij gewerd, wat deze mij voorbeschikte." Hierdoor kan je al zoo'n beetje merken, van welk genre het is, - ach, ik moet er nu wel een beetje om lachen, maar ik heb toch eigenhjk medelijden met mezelf, omdat het zoo aandoenlijk is, dat ik, nog zóó jong, al zoo treurig dacht. Je zal zeggen: „dat is juist aan jonge menschen eigen, - maar üc zou ook geen medelijden met mezelf hebben, als het later was overgegaan, in plaats van veel erger geworden. Dat boek dan zou in drie ondet-afdeelingen worden gesplitst: Melancholie - Waanzin - Resignatie. En dan zal ik je ook wat van mijn toenmalige dagboeken voor- 478 LIEFDESBRIEVEN lezen; tot zóólang zal ik ze bewaren, maar, dan, Lief, dunkt me, moest ik ze toch maar vernietigen, al weet ik ook zeker, dat ik er later, als ik ze tenminste lang overleef, - spijt van zal hebben. Want je herinnert je wel, Lief, dat je eens tegen me zei, toen ik je vertelde op allerlei dingen „ongelezen te verbranden" te willen zetten, „O, dat doen ze toch niet." En daar wil ik mijn intimiteiten niet aan riskeeren, Lief, - die waren voor mijzelf heel-alleen, en nu, als je wilt, ook voor jou. Ik heb mezelf weer normaal gepraat; ik ben nu veel lichter, dan toen ik begon met schrijven. Dag, allerliefste Lief! Met een zoen van teedere, toewijdende liefde, jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht Allerliefste, Eenige, Ik heb den heelen dag zitten te werken; het is nu vijf uur en ik zal nu maar uitscheiden, en liever jou schrijven, dan komt deze vanavond om 8 uur op de post. Vanavond laat schrijf ik toch weer voor morgenochtend, dien ik dan dadelijk na 't ontbijt ga wegbrengen. O, Lief, ik had niet gedacht, dat er zoo'n meisje als jij in Holland zou zijn. Want vele Hollandsche dames zijn een beetje slap-zielig, vind je 't ook niet, Jean? Of, wat ouder, worden ze week-hard als een rauwe boon. Maar jij, jij, lieve, heerlijke, eenige schat, jij bent een gevoelig-levend mensch, waar alles in beweegt, maar die toch, als het noodig mocht zijn, een kracht kan ontwikkelen, vast en gestadig, waar ieder Hollandsch meisje het, geloof ik, tegen afleggen zou. O, ik aanbid je, Jeanne! ik zweer je bij mijn ziel, dat ik jou aanbid! Lk wou, dat ik iets wist, wat ik voor jou doen kon, - niet om je iets terug te geven, o, blijf toch luisteren ! - maar omdat mijn diepste ziel er mij toe drijft. Aan jou te denken ontroert mij, zooals mij de vlammende uchtendstond ontroert. Jeanne, je maakt mij gelukkig, zelfs nu je nog in de verte bent. O, ik beloof zoo ernstig: mijn heele leven wil ik leven voor jou! Mijn strakheid, die niet de mijne is, maar die het leven als een bescherming om mij had gelegd, langzaam aan, mijn strakheid smelt los onder den mij teeder-maar «terk-tegen-ademenden gloed van je ziel. Ik hield al van je, voordat VIERDE PERIODE 479 ik je gezien had, en, toen ik je zag, was dat oogenblik beslissend, maar nu, - o, het wordt hoe langer hoe heviger! - nu, schoon niemand iets aan mij kan merken, als alleen dat ik wat levendiger dan anders ben in gebaar en in oogopslag, nu, o, Jeanne, is 't me, of mijn ziel een zee is van vuur. 't Is aüemaal maar beeldspraak, maar ik weet door geen beter beeld 't gevoel te benaderen, dat binnen-in mij leeft. Ik heb je hef! ik heb je hef! ik heb je hef! O, en te weten, o, dat heerlijke bewustzijn, dat je zoo gauw al weer komt! O, goddank! zal de tijd eenmaal aanbreken, dat ik nooit meer van je vandaan hoef te gaan! O, nu te voelen, dat jij ook van mij houdt, en dat ik mij op mijn gevoel kan laten gaan, dat ik het tegen je uit kan spreken, zonder dat je er om lacht! O, je bent mijn Licht, mijn Leven, mijn Aües, en zonder jou was ik niets als een werk-machine, die zijn zooveel vel copie per jaar uit zijn hersens haalt. Maar jij maakt mij weer tot een waarachtig-levend mensch. Ik zou niet meer buiten je kunnen, nooit meer! Ik eindig nu maar, want anders komt deze niet meer met de goede lichting weg. Tot vanavond dus! Teeder omhelsd door jouw eigen Wülem Bussum, Parkzicht Ja, Lief, ik heb den heelen middag weer druk zitten te werken Aan Hein heb ik geschreven en hem gevraagd om spoedig antwoord. Ik moet je rond-uit zeggen, Jeanne, ik vind 't verrukkehjk, dat je mij zoo helpt met het vertalen van dat boek. Niet aüeen om het practische van de hulp. Maar het idee aheen, het weten, dat je zoo iets doet, dat maakt mij mijn zaligheid zoo bewust, dat ik niet meer aheen sta in 't leven. En 't is ook zoo heerhjk, dat ik mijzelf niet bezwaard voel over die hulp; ik zou er uit mezelf natuurhjk nooit toe gekomen zijn, jou zoo iets te vragen; 'tis heelemaal uit jezelf gekomen. Maar nu je 't doet, nu denk ik, o, ze doet 't ook eigenhjk voor ons beiden tezaam, en niet voor mij zelf aheen maar. Dus üc kan je hulp met zoo'n prettig gevoel aannemen, zonder al te egoïstisch te lijken in eigen oog. O, ik verlang nu al weer zoo naar een brief van vanavond van 480 LIEFDESBRIEVEN jou! Ik begin nu al aan den mijne, dien je dan morgenochtend ontvangt, volgens die post-uidegging van jou. Maar, Lief, weet je wek dat ik de brieven van jou, die 10-12 's nachts in den Haag afgestempeld zijn, 's morgens al met de eerste post ontvang? En als ik 's avonds om dien tijd een brief op de post doe, schrijf je, dat je hem pas 's middags om 1 uur ontvangt. Ik kan je niet zeggen, hoe ik naar 3 Augustus verlang. Ik heb ook aan Hein gevraagd, hoe laat ik in Amsterdam moet wezen voor het huwelijk. Als ik dat weet, zal ik je schrijven, met welken trein jij het beste kunt gaan, zoodat ik je af kan komen halen en bijv. naar de Coorengels brengen. Wat je zegt over jezelf in vergehjking met mij, och, Lief, trek je toch heusch niets aan. Toen ik zoo oud was als jij, was ik ook wel een beetje anders inwendig dan ik nu ben; maar ik heb, na dien tijd, zoo verschrikkelijk veel geleden, en het lijden verdiept den mensen; het ontdekt je diepste zelf aan jezelf, zoodat je dan verder alle oppervlakkige bevliegingen zóó leert te bedwingen, dat ze zelfs voor je zelf niet meer schijnen te bestaan, laat staan voor anderen. Nu, Lief, vanavond schrijf ik weer; ik hoop dan weer wat van je gehoord te hebben met de post van 8 uur. In gedachten gekust door jouw eigen Willem * # Lieve, lieve Lief, Toe zeg me, is er iets wat je hindert? In je vorigen brief was al zoo'n zwaarmoedige toon en in je brief van vanmorgen duurt die steniming nog voort, niet zoo geprononceerd, maar toch merkbaar. Ach, liefste, als er werkelijk iets is, wat wou ik dan graag bij je zijn, om je een beetje moed in te spreken en lief tegen je te zijn, en je daardoor een beetje te troosten misschien; o, ik zou met mijn hand zoo zacht over je haren strijken, en dan zeggen: „Lief, denk er maar niet meer aan; ik ben hier bij je, en ik heb je Hef". O, Lief, ik zou 't zoo goddeHjk-heeriijk vinden, als ik jou ook eens een beetje hulp kon geven in je verdriet, zooals jij mij dat al zoo dikwijls hebt gedaan, 'tls nu gelukkig nog maar heel kort, hè, Liefste; o, ik zou 't verrukkelijk vinden, als je me af kon komen halen, om dan samen met jou naar de C's te gaan, dan kom ik daar niet zoo vreemd aan. VIERDE PERIODE 481 Goed, dat je aan Hein geschreven hebt; zoodra je antwoord hebt, en ik 't weet, zal ik voor een cadeau zorgen. Liefste, wil ik je nu eens wat zeggen? Dat ik dat doe van Walden moet je maar heel gewoon opvatten, hoor! en er je nooit bezwaard over voelen! Want weet je wel, dat ik een poosje geleden zoo smachtte naar geregeld werk, om mijn gedachten van mijzelf af te leiden, weet je nog wel? Ik wou toen Latijn gaan leeren, om een ernstige bezigheid te hebben, en toen is zoo allerheerlijkst dit in mijn hoofd gekomen. En dan nog het verrukkelijk vooruitzicht, dat, als het eind-doel bereikt is, ik mijn trooster, mijn heve beschermer altijd bij mij zal hebben! Werk deze warme dagen maar niet te hard, heve Lief, dat mat zoo af in de warmte, en daardoor word je misschien ook wel een beetje gedrukt. O, ja, dank je wel voor de proef van je verzen, waar ik heel bhj mee ben. Weet je, hoe het komt, dat ik je brieven, die je na 8 uur verzendt, pas den volgenden morgen om 1 uur ontvang? Omdat in Bussum de laatste hchting is om acht uur; in den Haag om tien uur, en dan schijnt er nog een trein naar Amsterdam te gaan. Ik vind 't zóó heerhjk, qm 's morgens een brief van je te kragen! Weet je, wat me zoo prettig aandeed, Lief? Dat je in een van je boeven „ Jean" tegen me hebt gezegd, dat vind ik zoo'n vertrouwehjk-heye verkorting van mijn naam. O, ik hoop zoo, dat ik vandaag een brief van je krijg, die wat opgewekter is. Dag, heve, heve Lief! een innigen zoen van jouw eigen Jeanne Bussum, Parkzicht O, hefste Schat, Je bent een beetje naar geworden door dat beeld van me, van die machine. Het spijt me zoo; als ik het geweten had, dan had ik het natuurhjk wel vóór me gehouden. Maar weet je, wat je maar moet denken? De machine is wel heel naar, maar de Liefde zal de stoom zijn, als we maar eenmaal bij elkander zijn, die haar drijft. Dan gaat de machine vanzelf, en we hebben onze hefde maar zoo prettig en makkelijk mogehjk in te richten, door wederzijdsch goed-zijn en aardig-wezen, dan merken wij niet eens meer, dat het een machine is. 482 LIEFDESBRIEVEN Wil ik je eens met een beeld zeggen, wat je ziel is, Lief? Je ziel is een vogel, die 2ich heelemaal warmpjes heeft ingewerkt m een nestje van eigen maaksel, dat haar nu van alle kanten omringt. Maar, 2ooals in ieder nestje, zitten daar natuurhjk rietjes en halmpjes en strootjes, die, een beetje naar binnen toe, er uitsteken, en die het beestje nu prikkelen en plagen, als het 2ich maar even omdraait in zijn schuilplaats. O, ik wou, dat je er eens uitvloog en in de hoogte, in zonneschijn en blauwe lucht, om ver in de verte naar de toekomst te 2ien, die toch langzaam-aan nadert en die 200 heel anders 2al we2en dan het „nu". Wat dacht je dan, Lief, dat ik dat niet doe? Zonder jou was ik niets als een doodstille tobber, die wel een heeleboel dingen in de wereld nogal aardig vond, maar die toch om geen van allen in de diepte van zijn Zijn waarachtiglijk gaf. Maar nu ben jij in mijn leven gekomen voor-altijd, en nu is mijn inwendige hartstocht weer ontwaakt; ik kan weer voelen, verlangen en hopen door jou. Ik voel 2onder ophouden, diep in, een algeweldig smachten naar jou; o, als je 200 schrijft, dat je je armen om me heen-slaat, dan voel ik mijn oogen fonkelen van diepe vreugd, omdat ik dan de innigheid van je vertrouwen voel, en weet, dat ik dat vertrouwen tot in de kleinste dingen waard ben, want dat ik, met mijn heele 2ijn, aan jou toebehoor voor eeuwig, en dat er nooit de minste gedachte in mij kan opkomen, die ook maar eenigszins met die overgave strijdt. Ja, dat verdrag met Juffr. Linn, waar ik je over schreef! Ik dacht het ook, maar 't is nu half twee 's middags, en nu 2it 2e toch al weer een kwartier te tjingelen, en wie weet, hoe lang het nog doorgaat! Ik 2al nu maar stil bhj ven wachten en dezen brief bij stukjes en beetjes verder schrijven, ik doe hem dan vanavond op de post. Werken kan ik natuurhjk toch niet, daar heb ik te veel mijn kalme denkkracht en bedaarde oplettendheid bij noodig. - Ja, wil ik je nog eens wat zeggen? Kijk eens, je hebt een verrukkelijk, een machtighjk-aantrekkend gezicht, en daar kan je ahes mee van me gedaan krijgen, - maar als datzelfde gezicht nu aan een ander meisje behoorde, dan zou ik het wel aardig vinden, maat dan zou het mij toch eigenlijk niets kunnen schelen, en ik zou volstrekt geen verlangen hebben, om het te kussen, zooals ik nu zoo verschrikkehjk heb omdat dat gezicht van jou is. Voel je nu, begrijp je nu, Lief, hoe ik van je houd, en waarom ik ook zooveel van je gezicht houd? Bx heb je gezicht hef, maar niet omdat het een mooi meisjes- VIERDE PERIODE 483 gezicht is, neen, alleen omdat dat mooie meisjes-gezicht van jou is. Ja, Jeanne, vind je 't nu geen aardig idee, dat je zoo'n langen jongen hebt, en dat je hem zou mogen kriebelen en knijpen, zonder dat hij iets anders terug zou doen dan lachen, en roepen: „O, lieve Jeanne, ik heb je zóó hef!" Maar als het hem eindefijk een beetje te erg werd, dan zou hij zich misschien wel eens plotseling omdraaien en zijn arm om je heenslaan, en je naar zich toe-trekken; en dan zou hij je gaan zoenen, zóó verschrikkelijk, dat je eindelijk uitriep, moe van het je verdedigen: „Nu, nare jongen, scheid nü „maar uit, nu heb ik er heusch genoeg van, want je maakt mij zoo „moe, en ik houd ook niets van zoenen, en buitendien mogen dat „alleen doen mijn Ma en Jacq." Maar, Jeanne! o, jou een zoen te mogen geven, dat vind ik veel heerlijker, dan welk ander ding op de wereld ook, en als je later iets van me gedaan wilt krijgen, bijv, een onwüligen uitgever op zijn geestelijke teenen trappen, - ik noem maar het eerste, wat mij invalt, dan moet je mij maar opeens geweldig gaan zoenen, dan verbeeld je ie maar, dat het een literaire luitenant is, - en dan kan je mij tot aües krijgen wat je wü. O, je oogen, als ik die vóór me haal, hoe ze me vriendelijk lachend aankijken, dan word ik als bedwelmd. Daar zijn geen andere oogen op de wereld, waar het gevoel en de gedachte zóó door elkander zitten en zoo duideUjk uit spreken aüebei. Ja, waarom zou ik er niet voor uitkomen, dat ik zoo verüefd ben op jou. Want ik zou wel eens wülen zien, dat je eigen meisje je bedankte, omdat je ronduit bekende, ontzettend verüefd op haar te zijn. Zal je me hiermee nu niet gaan plagen, Lief? Toe. Want ik heb zoo'n idee, ik weet zelf niet waarom, dat je wel eens plotseling, in scherts, kon gaan schrijven, dat je er over dacht, om mij te bedanken. En al wist ik, dat het scherts was, het zou me toch een beetje bedroeven. Nu, Liefste, het is over drieën, en de piano is sinds een kwartier opgehouden; ik denk nu wel, dat ze met nog eens zal beginnen. Dus nu ga ik nog maar wat aan 't werk. Vanavond schrijf ik, natuurüjk, voor morgenochtend, dien je dan morgenavond krijgt. Met een lief-teederen kus jouw eigen Wülem 484 LIEFDESBRIEVEN O, Lief, ik heb den heelen middag zitten te vertalen tot vier uur, toen ben ik naar den postbode gaan zitten uitkijken, dien ik al heel in de verte zag, maar hij bracht niets voor mij van jou. Ja, ik hoopte zoo op een brief van jou, omdat het nu al eenige dagen na elkaar is gebeurd, dat ik er om dezen tijd een kreeg, en ook omdat je in je brief, dien je gisteren schreef, zei: „Vanavond schrijf ik weer". Ach, Lief, Lief, ik weet wel, 'tis heel dwaas van me, me dat zoo aan te trekken, maar je twee vorige brieven waren zoo triest, dat ik zoo bang, zoo vreesehjk bang ben, dat je ziek ben, Liefl Ach, toe, schrijf 't me toch maar, want o, Lief, als je me eens zien kon in die afschuwelijke momenten van spanning en afwachting, dan zou je zeker wel begrijpen, dat ik onzekerheid niet verdragen kan. O, ik vind ze nu al zoo ellendig, die uren van half vijf tot half acht, als er weer een post komt, dat ik haast niet weet, hoe ze door te komen. O, ik hoop 't zoo, zoo innig, zoo vurig, dat er dan een brief van je komt, want als dat niet zoo is, dan zal ik moeten gelooven, dat je ziek bent. Lief, o, God, God, hoe zal ik 'tdan uithouden tot morgen, hoe zal ik me dan beheerschen, zooals ik me nu voortdurend beheersen om niet te huilen, te huilen, tot ik niet meer kan. Maar er val een brief komen, nietwaar, WÜlem, o, ja, ja, er zal een brief komen, want anders zou 't te eüendig zijn. Ach, vind me niet flauw of kinderachtig, Liefl jouw brieven zijn mijn aües, mijn aües, ik kan er niet meer Buiten, üc leef er op. Ik eindig nu maar, want ik doe niets dan klagen, zonder reden misschien, o, God geve, dat het zonder reden is. Als er nu een brief van je komt om half acht, o, wat zal ik je dan juichend-blij en dankbaar schrijven, Lief, - o, ik beef van angst, dat er geen zal zijn, o, maar dat zal wel, het moet. Dag, heve Lief, een innigen zoen van jouw eigen Jeanne # * Bussum, Parkzicht Aüerhefste, Ik zal je iets vertellen, waar je om lachen zal moeten. Ln sommige kringetjes schijnt beweerd te worden, dat ons engagement verbroken is. En de zegsman van dat bericht moet André Joües zijn. Hoe vind je zoo iets? VIERDE PERIODE 485 Vandaag kreeg ik een briefje van Hein, waar ik nog niet veel aan had. Hij schrijft mij, dat hij mij met rijtuig van spoor zal komen halen, en dat hij mij later wel zal opgeven, wanneer, met welken trein. Ik heb hem natuurlijk terug-geschreven, - die brief is nu al weg, - dat ik jou eerst van den trein moest talen, dat hij daar wel om denken mocht, dus dat hij 't een beetje anders moest regelen. Die Hein is zoo'n magnifieke, onpraktische jongen. Onpraktisch is hij soms nog meer dan ik. En dat wil heel wat zeggen... O, Lief! onze toekomst zal zoo heerlijk zijn! Als we maar één ding afspreken: we moeten ons nooit tegen elkaar gaan verschansen in onszelf. Onze naturen lijken meer op elkander, geloof ik, dan op die van andere menschen, en daar kan een prachtige harmonie uit komen, als wij die waarheid ons maar altijd voor oogen houden, en blijven voelen, dat er, door alle moeilijkheden heen, in ons leeft een wederzijdsche sympathie, die maar even, door een kleinigheid, in trüling behoeft gebracht te worden, om het leven weer even mooi te maken, als het vóór de moeilijkheid was. Reden tot ernstige droefheid, dat verzeker ik je, zal je van mij nooit in je leven krijgen. Een polygame natuur bijv. ben ik heelemaal niet; ik ben geen mensch, die verliefd wordt op een neus of een oogopslag of iets dergelijks; ik heb je innerlijk lief, o, mijn Liefste, mijn Schat, en ik weet heel goed, niet in een bui van voorbij-gaande opwinding, maar met in mijn onbewustheid wortelend bewustzijn, dat geen andere vrouw op de wereld zoo'n innerlijk heeft. Nu, Lief, 'tis kwart over twaalven, en ik ga nu maar naar bed. Geloof in de altijd-durende liefde van jouw eigen Willem O, Lief, nu is 't weer morgen. Elise Linn is nog niet begonnen, en ik neem het oogenblik nu nog even waar, om wat bij mijn brief van gisteravond te schrijven. Straks, als het orkest begint, moet ik toch de deur uit, dus werken kan ik vanmorgen niet. Weet je, wat zoo leuk van je is? Dat je al het onaangename (zooals wat ik zei van die machine) dadelijk op je zelf betrekt. Leuk, zei ik, maar dat is een oppervlakkig woord ervoor, nu ik er dieper over denk, begrijp ik, hoe beroerd dat voor jóuzelf is. Arm Lief! maar ik weet zoo zeker, dat we later zullen lachen om al die somberheden, als wij maar bij elkander zijn. Je bent zoo'n lieve pessimist: maar dat komt later allemaal in orde, als wij maar bij elkander zijn. 486 LIEFDESBRIEVEN Want ik heb er ook zoo erg aan geleden. Dat pessimisme is een gevolg van eigen innerlijke gevoeligheid, die nergens onder de menschen, wat de Duitschers noemen: Anklang vindt. Maar ik verzeker je, Liefl dien zal je bij mij wèl vinden: misschien zal ik er niet altijd onmiddellijk in kunnen komen, je niet dadelijk begrijpen, of met je mee kunnen voelen, omdat ik natuurlijk ook in mijn eigen dingen zit, maar, ochl als je jezelf dan maar altijd zoo precies mogelijk uitdrukt, zonder veel lyrischen „Schwung', dan zal het, heusch 1 wel gaan en dan kan ik je raad geven, of met je redeneeren of je afleiden en zoo al meer. Ik heb stellig tienmaal meer beroerdigheid in mijn leven gehad, dan jij bij mogelijkheid hebt kunnen hebben, dus dat zal wel los-loopen! Dit bijv. kan ik je nü al zeggen: jij bent zeer gevoelig, maar je moet nooit gevoel van de menschen verwachten; doe je dat niet, dan zal ieder gevoel, dat je er merkt, en dat, heusch, wel eens voorkomt, je veel meer en dieper en weldadiger treffen. De menschen zijn over 't algemeen bij lange na niet zoo gevoelig als jij of ik. Waar die menschen, de gewone menschen, zich eigenhjk voortdurend mee bezig houden inwendig, is mij nog nooit recht duidelijk geworden, - ik geloof dat het hunzelf ook niet recht duidelijk is. Hun inwendig leven komt hun niet zoo klaar tot bewustzijn, als het jouwe jou of het mijne mij. Maar daarom kan je ze toch wel aardig vinden, als ze je maar niet te druk om de ooren gonzen. Een mensch als wij heeft in het leven veel te verdragen, maar, och, als hij maar het inwendige licht heeft, dan komt hij overal over heen. En dat inwendige licht heb ik nu door jou, - ik wou zoo graag, dat jij het ook een beetje door mij kon krijgen. Maar dat zal langzamerhand hoogstwaarschijnlijk wel komen, als je maar aldoor je bewust blijft, als je maar altijd blijft weten en voelen, dat ik jou hef heb, zóó grenzenioos, zóó allesomvattend en zóó zonder-ophouden, als jij nog in de verste verte niet vermoedt. O, heve Liefl kan je dat nu misschien een beetje kalmeeren? Deze moet nu weg; hij komt om elf uur op de post; dus vanavond krijg je hem om half acht. Voor altijd met mijn heele hart jouw eigen Wülem VIERDE PERIODE 487 O, Liefste! Liefste! O, ik kan 't niet zeggen, ik kan 't niet zeggen, hoe onuitsprekeüjk-blij ik ben met je brief van zooeven, en hoe diep, diep dankbaar ik je daarvoor ben. Willem, ik smeek je, vind me niet kinderachtig, dat ik je dien vorigen brief geschreven heb, o, Lief, je ziet me niet, je ziet me nooit, en weet dus niet, hoe een diep en waarachtig verdriet ik heb, ais 'tis, zooals vanmiddag bijvoorbeeld. Ik was zoo bang, dat je ziek zou zijn, en dat dit de oorzaak van je somberheid was, - want, Lief, als je je alleen maar niet erg wel voelde, zou je 't me, denk ik, niet geschreven hebben, dus kon 'twel zoo erg geworden zijn, dat je niet schrijven kon. Ja, Lief, nu 't niet zoo is, vind „ik mijzelf óók heel dwaas om mijn angst, en je hebt gelijk, als je je een beetje wrevelig of ongeduldig voelt over mijn opgewondenheid, - maar ach, toe, lieve Lief, ik vraag 't je zoo héél dringend en vriendelijk: toe, vergeet het maar weer, want, heusch, heusch, ik zal verstandiger worden, ik heb voor mijzelf een gelofte afgelegd, dat ik geen verdriet meer zelf zal maken, dat ik geduld zal leeren, dat ik wachten zal met huilen, totdat de smart werkelijk gekomen is. O, Willem, Willem, telkens denk ik weer, dat ik beter ben, en telkens krijg ik weer een nieuwen aanval, dien ik zelf veroorzaak nog wel. Liefste, Liefste! Ach, ik heb me zelf weer zoo noodeloos zitten opwinden en nerveus gemaakt; o, ik ben woedend op mezelf, ik zou mezelf wel kunnen slaan, dat ik aldoor maar al het denkbare en ondenkbare naars samen-schraap en mijzelf dan toegooi, en zeg: „Dat is voor jou". Begrijp je me, Lief? O, moet ik mijn Lk dat zóó maar laten doen? - waar is dan mijn kracht, mijn wil? Het val veranderen. Willem, Liefste, iemand, tegen wien ik zoo sprak, zou minstens denken, dat ik zenuwziek was, maar jij begrijpt me wel, is 't niet? Ach, toe, Lief, ik smeek je: zeg ja! Willem, dit is mijn laatste uiting van zelfzucht geweest, van praten over mijzelf. Ik beloof 't je, zóó ernstig en plechtig beloof ik 't je, dat je me waarachtig gelooven kan: ik val mij leeren beheerschen, ik val een gewoon mensch gaan worden. Liefste, als ik je zoo vast verzeker, dat dit de laatste maal is geweest, toe, zal je je dan hiervan alsjebelieft, alsjebelieft, niets aantrekken, Lief? Lk schrijf je morgenochtend een langen, kalmen brief, - vind je 't dan goed, dat ik nu maar niet verder schrijf? Ach, 488 LIEFDESBRIEVEN Lief, Lief, als ik door die dingen van me, zélf alleen maar verdriet had, dan was dat mijn verdiende loon, maar ik ben zoo ellendig om er jou alles van te laten merken, en je dus onaangenaam te stemmen. Vergeef je me? En wat nog 't ergste is: ik vind 't juist zoo goddeHjk om 's avonds een brief van je te krijgen, omdat je dien denzelfden morgen geschreven hebt, en nu bedierf ik mijn eigen genot. O, Lief, Heve, Heve Lief, ik weet wek dat ik dit alles tegenover jou niet ongedaan kan maken, maar, heusch, heusch, ik zal probeeren, of ik 't niet een beetje goed maken kan! Tot morgen, Liefste, Liefste! jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht 28 JuH '99 Lieve Schat, Ik weet niet, hoe het komt, maar mijn gevoel voor jou wordt hoe langer hoe sterker. Ik had gedacht, dat het niet sterker kon worden, dat ik yreeseHjk veel van je hield; je hartstochteUjk Hefhad, - en toch, iederen dag voel ik, dat het sterker is geworden, dan het den vorige was. Je weet niet, wat een inwendig geluk je mij geeft, door het bewustzijn, dat Jij mijn meisje bent. - Zoover was ik, daar kwam de post van 8 uur, die tegenwoordig altijd om bij half negen komt. Zoo kreeg ik dus nu je briefin handen. En ik moet je ronduit zeggen, Jeanne! nu begrijp ik er niets meer van! Ik heb absoluut geen zwaarmoedige brieven geschreven: er is niets wat mij hindert, als dat jij niet bij mij bent. Mijn heele ziel is vol Hefde voor jou, voortdurend. Het eenige wat ik kan vermoeden is, dat ik door de drukte van mijn werk misschien niet zoo opgewekt ben geweest, als ik anders wel eens was. Maar een bepaalde reden, waarover ik verdrietig zou zijn, bestaat er heelemaal niet op 't oogenbHk. Weet je wat, Lief! Als je 3 Aug. komt, breng dan die brieven, die volgens jou, een beetje zwaarmoedig zijn, mee. Dan kan ik begrijpen, wat je bedoelt, en dan kunnen we er over spreken. Zal je dat doen, Lief? TegeHjk met den jouwe kreeg ik ook antwoord van Hein. Hij schrijft, dat ze zeer gaarne een ontbijt-serviesje, ook wel genaamd VIERDE PERIODE 489 „tête a tête" zouden hebben. Verder schrijft hij, dat hij jou en mij met rijtuig van het station zal laten halen. Dan rijden wij naar de familie Coorengel. Daar wil jij dan zeker wel zoo lang bhjven, en dan rijd ik naar 't Stadhuis, om Hein en Dientje in te zegenen. Ik maak uit Hein zijn brief op, dat we eigenhjk zoowat den heelen dag voor ons tweeën zuüen hebben, behalve even een officieel koffied'rinken, dat natuurhjk gauw afgeloopen is. Hein schrijft ook nog, dat hij en Dien van het Stadhuis af dadehjk op reis gaan. Daar zijn ze „na lang dehbereeren" toe besloten, schrijft Hein. Hij vraagt, of jij om tien uur in Amsterdam kan zijn. Als jij nu 8.48 dit is: 8 minuten over negenen uit den Haag kan gaan, dan ben je met een sneltrein, die nergens ophoudt, om 9.39 dus / minuut voor tienen in Amsterdam. Ik ben dan al om 8.40 dus precies 9 uur in A. gekomen en kom je dan afhalen. Is dat goed, Jean? (Als je 't prettig vindt, dat ik je zoo noem, dan wü ik dat heel graag doen. Mag ik? Want i?atT^ne" voor ""jiets vaag-kwijnends, wat jij heelemaal niet hebt. Dan moest je eigenhjk een hchte blondine zijn. Voel je 't?) Neen, ik verzeker je, ik kan absoluut niet begrijpen, wat je kan bedoelen met die „zwaarmoedigheid" van mijn laatste brieven, waar dat op slaan kan. - Ik heb wel mijn gewone zorgen en beslommeringen, maar die drukken mij toch niet neer. Ik had juist zoo^gedacht, dat je door den brief, dien ik gisteravond op de post deed, erg bhj zou geworden zijn. Wat staat er dan toch in 's hemelsnaam m, waaruit je afleidt, dat ik treurig ben? Schrijf het mij dan maar eens, Lief! O, ik verlang zoo hartstochtelijk naar je, - ik heb nog nooit zoo iets gevoeld, mijn heele leven niet; je hebt werkehjk een magische macht over mij. Ik heb geen wü en geen gevoel en geen gedachte en geen wensch, die niet vervuld is van jou, waarin jij niet de aüereerste plaats inneemt, - ik wü en zal en moet altijd bij je zijn, en als jij van mij weg-ging, dan zou ik het licht van de zon niet meer wülen zien, dan zou ik niet meer kunnen leven. O, als je toch eens wist, hoe er niet de kleinste, de vluchtigste gedachte door mijn hoofd gaat, die zich ook maar eenigszins van je afwendt. Wat zijn brieven toch blijkbaar een onvoldoend middel van communicatie! Vind je ook niet? Weet je wat, Jean? Als ik in den Haag ben, en je mocht mij dan soms plotseling noodig hebben, dan stuur je maar even 'n briefje naar mij toe: dan zal ik altijd dadehjk bij je komen, om je te helpen, zoo veel je verlangt. 49° VIERDE PERIODE Je hoeft heusch nooit bang te zijn, dat ik daar kriegelig of ongeduldig door zal worden, want die eigenschappen heb ik heelemaal niet. Al had ik het nog zoo druk, ik zou tóch komen. En je hoeft ook nooit te denken, dat ik je ergens in af zal vallen, tenminste, als je geen dingen wou doen, die je zelf in 't ongeluk zouden storten, want dan zou je me later moeten verwijten: waarom ben jij niet verstandiger geweest? Maar voor de wereld zullen wij altijd één zijn: reken daarop. Ik zeg hier misschien banaliteiten, maar ik wou zoo graag, dat je dit wist. Apropos van Jolles. Zooeven maakte ik een brief van Ising open (den acteur v/h Ned. TooneeL, zoon van den overleden redacteur van den Spectator). De schilder Marius Bauer, die hier woont in Bussum had het praatje over ons aan Verster verteld, er bijvoegende, dat hij het van Jolles had, die het weer van Ising had gehoord. Ik heb toen een briefje aan Ising geschreven, om hem opheldering te vragen. Ising, een zeer nobel en vertrouwbaar man, deelt mij nu mede, dat hij Jolles in geen jaren gesproken heeft, en dat hij absoluut buiten dit alles staat. Jolles heeft dus zijn bewering koud-weg verzonnen. Kan jij daar bi), bij zoo iets? Nu, Lief, ik eindig deze. Hoe kan ik je toch duidelijk maken, dat je mij gelukkig maakt? Morgenochtend duurt het nog maar 5 X 24 = 120 uuf» en dan zie ik je, goddank! Dag, lieve Jean, al verzet je je, ik kus je honderd malen, en blijf altijd en in alles, jouw eigen Willem Ja, Lief, ik kan waarachtig niet altijd zorgen, dat er om half vijf een brief is, maar half acht is toch ook goed, niet? * * Bussum, Koderitsch Liefste, ik ben op straat gestuurd, omdat mijn kamer gedaan moest worden. Ik ben maar bij Koderitsch gaan zitten, en ga maar weer aan je schrijven. Lief, ik kan het heusch niet helpen, als je niet om half vijf een brief krijgt, maar om half acht 's avonds. Zoo bijv. vanmorgen: ga nu eens na. Om negen uur werd ik geroepen. Dan moet ik VIERDE PERIODE 491 opstaan, wasschen, kleeden, en naar beneden gaan om te ontbijten. Daar kwamen jouw twee brieven; ik naar mijn kamer weer, die gelezen, en toen naar de post, die, zooals je weet, een kwartier loopens is. Ik kwam daar even over tienen aan. Geloof me toch, ik kan het niet helpen, als de brief pas om half acht komt. Ik ben niet ziek, ik ben niet somber, maar ik ben, zooals altijd gebeurt, op het eind van de maand, en vooral nu op het eind van den jaargang N. G. met allerlei dingen een beetje gepreoccupeerd, 't Is geen verwijt, wat ik je nu ga doen, heusch niet, Lief, maar je moet altijd een beetje bedenken, hoe 'n ander leven ik heb dan jij. Jij hebt aan niets anders te denken als aan je eigen dingen, je werk, mij, enzoovoort. Maar ik heb buiten dat mijn zaken: de N. G. met al den rompslomp daarvan, mijn financiëele aangelegenheden etc; ik kan feitelijk geen kwartier op een dag achter mekaar aan mezelf zitten te denken; feitelijk tijd over houd ik nooit. Dan nog de brieven aan jou, - mijn eenige eigenlijke pleizier op een dag, - ik schrijf je tegenwoordig toch wel dikwijls 16 bladzijdjes op een dag. Hoe kan je je nu zoo naar maken, arme Lief? Als je nu eens 's avonds heelemaal geen brief had gekregen, en je moest zóó den nacht ingaan, dan zou ik het nog begrijpen. Over ziekte van mij hoef je je heusch nooit ongerust te maken; de laatste maal, dat ik ernstig ziek was, was in '92. En laat ik je nu eens iets zeggen, Lief! Zulke stemmingen, die geen redelijken grond in de werkelijkheid hebben, die moet je niet voor mij verborgen houden, maar voor je velf. Dat is eerst de echte zelfbeheersching, waardoor je gelukkig wordt. Want of jij ze nu al niet merken liet aan mij, en jij hebt ze toch achteraf, die treurigheden, om eigenhjk niets, is 't niet? daar blijven jij en ik even ver mee, als dat je ze wèl aan mij vertelt. Ik zou het tóch merken, en boyendien miste dan je donkere wolk haar gewonen, sterken en veiligen bliksemafleider, en de bliksem zou dan misschien op jezelf terug-slaan, en je veel ellendiger maken dan je al was. Als je moet klagen, klaag dan maar vrij-uit tegen mij, maar het verstandigste en gelukkig-makendste voor jezelf doe je, als . je heelemaal niet klaagt, ook niet en vooral niet in jezelf. Want kijk nu eens: ik heb jou diep en echt Hef, en jij voelt je ook tot mij aangetrokken, welnu, wat is er dan zekerder dan jouw en mijn, dan ónze toekomst? Wat ik 200 meteen zei van financiëele moeihjkheden, ga je daar nu toch ook weer niets over wijs maken, wat ik je bidden mag; ik had aheen 492 LIEFDESBRIEVEN mijn financiëele positie aan de N. G. voor het volgend jaar wat willen omroeren, om te zien of er verbetering in kon komen, maar v. Looy heeft er nog heelemaal niet op geantwoord; dat doet me nu niet den moed verliezen, maar het preoccupeert mij toch een beetje, natuurlijk. Je moet heusch niet denken, Lief! dat ik je naar vind om je klagen, 'tis alleen maar zoo ongelukkig voor jezelf. Geloof me, Lief! ik sta heelemaal open voor je, zonder de minste achtergedachte zelfs, en zóó zeg ik je: ik heb jou lief! jou geheel en jou alleen; ik ben gezond en sterk, en heelemaal niet, wat men „somber" noemt, maar alleen gepreoccupeerd met dingen, die een beetje hangende zijn, en die niet zoo vlot gaan nog, als ik dat wel wenschte. Maar ik voel me toch in alle opzichten, veel flinker en rustiger dan vóór ik met jou was geëngageerd. En dat wordt veroorzaakt, alleen door 't bewustzijn, dat ik jou heb, en ik mij aan jou mag geven, wat ik dan ook heelemaal doe, zoover mijn praktische zaken het mij veroorloven. Ieder oogenblik, dat ik kan nemen, zelfs tusschen mijn bezigheden in, zit ik aan jou te schrijven of te denken, omdat mij dat prettig stemt: als ik aan jou denk, dan valt alle redeneering en bedenking en ontevredenheid en lusteloosheid en alle smart-gevoel weg. Wil ik je eens wat zeggen, Lief? Maar je moet er niet boos om worden. Ik geloof, dat ik tienmaal meer van jou houd dan jij van mij. Nu vinaik dat heel natuurlijk, want ik begrijp heel best, dat een ander mensch niet zoo heel veel bijzonders aan mij vindt. Heusch, Lief! 'tis geen verwijt, in de verste verte zelfs niet, want ik ben dolblij, dat ik van jou mag houden. Maar, o, Lief, je jaagt jezelf zoo aan, en heelemaal om niets. Ik zou zoo graag zien, dat mijn liefde je een beetje geluk gaf! Dat zou ik zoo dolgraag willen! ik wou jou zoo graag een beetje van mijn innerlijke vastheid geven, van mijn overtuiging, van mijn zekerheid, die toch grootendeels in mij zijn wakker geroepen door jouw liefde alleen, door jouw goedheid en zachtheid en vriendelijkheid. Jij bent alles voor mij, want het bewustzijn, dat jij bestaat, en dat jij samen wilt wezen met mij, dat maakt mij tienmaal levenskrachtiger, dan ik ooit vóór dien tijd nog was. Kon ik dan maar de helft van die levenskracht op jou overbrengen! Maar dat zal dan, denk ik wel gaan, als ik in den Haag woon. Heusch, Lief, als ik in den Haag ben voor goed, dan komt alles terecht; dan vertel je mij maar altijd al je innerlijke moeilijkheden, en dan zullen we daar wel een eind aan maken, door ernst en grappige scherts, door VIERDE PERIODE 493 liefheid en goedheid, door geestelijke opwekking, en gezonde beweging in de buitenlucht. Je zit nu maar dag in, dag uit op je kamertje, maar o, als ik er ben, dan wordt je leven zoo heel anders, zoo veel meer vol afwisseling, door hartelijk lachen en gevoeligen ernst, dan word je zoo afgeleid, van je zelf af, en dan sta ik altijd tegenover dat Zelf van je met troost en kracht en moed en bezieling, en dan zullen we dat wel heelemaal in orde maken voor goed. Heusch, Lief, ondanks al die klaagbrieven van je, is het toch net, of ik een soort van electrischen stroom van jou uit voel overgaan op mij, die mij opwekt en moed geeft en levenslust en kracht. O, dat mijn latent vermogen óók niet zóó kan overgaan op jou! O, ik wou, dat ik mijn lippen vast en lang kon drukken op je hand, die ik omhoog in de mijne, zacht, hield, dan zou ik je, terwijl ik dat deed, diep en teeder kijken in je oogen, kalm-klaar-ontroerd en toch bhj-zeker, tot die oogen hun treurende, naar-binnen-gekeerde uitdrukking verloren, en zacht naar-buiten begonnen te lachen, omdat je diep-inwendig voelde, als een altijd-durende zekerheid: „Willem is sterk en goed; hij hoort absoluut heelemaal van mij, van „mij, mij, Jeanne. Hij zal mij altijd sterken, steunen en gelukkig „maken; hij zal mij helpen in ahes: zijn hoofd en zijn arm en zijn „ahes is van mij." Jeanne, hoor eens: jij bent alles voor mij, en daar buiten bestaat niets. Want jij bent de helft van mijn leven en de andere helft is mijn werk. En zelfs daar ontbreek je niet geheel; omdat het bewustzijn, dat jij er bent, mij de kracht geeft, om alle dingen veel beter en vaster en zekerder te doen, dan ik dat vroeger, alleen-staande, vermocht; wat zal het dan wezen, als je je langzamerhand geheel uit jezelf weet te Ontwarren, en naast mij komt te staan, wel jezelf blijvend, maar voelend, dat je één bent met mij, omdat je je beroerdigheden op mij hebt mogen gooien, en aheen dat van jezelf hebt overgehouden, wat jou en mij gelukkig maakt! Waarachtig, Jeanne, 't wordt mij hoe langer hoe meer bewust, dat jij en ik precies bij elkaar hooren. O, je kan niet begrijpen, hoe je mij geestelijk aantrekt; ik verraste mijzelf opeens zooeven, omdat ik een brief van je opnam, en dien vurig begon te kussen, daar waar je naam staat, niet uit een gewone, banale verhefdheid, neen, met een zielsverhefdheid, kan ik wel zeggen: jij bent honderdmaal meer voor mij dan een vrouw, die ik graag kus, omdat ze een aardig gezicht heeft of zoo; neen, je weet heel goed, je bent innerlijk een heel 494 LIEFDESBRIEVEN andere vrouw dan de andere vrouwen, en daarom, omdat je zoo bent, inwendig, daarom heb ik je zoo diep, zoo zielslief, o, mijn Lief! je bent, ook inwendig, een vrouw, maar je bent een zeer bijzondere vrouw, niet omdat je talent hebt of zoo iets, maar omdat je een zoo eigenaardig temperament hebt, dat je juist sympathiek maakt voor mijn ziel. Ik heb in de vrouwen, die ik in mijn leven mocht ontmoeten altijd iets „wee's", iets vaags, iets „indéds" gevonden, waar zij zelf, geloof ik, ook niet goed wijs uit konden worden; maar jij hebt iets inwendig klaar-verstaanbaar's voor me; ik begrijp en vod ieder woord dat je zegt, d kan ik ook niet dtijd 't er hedemad mee eens djn; maar je weet, wat je zegt, en dat weten de meeste vrouwen, gdoof ik, niet altijd. Daar gaat een soort logische gang door je Zijn. t Eerst heeft mij dat in Ede getroffen, toen je mij terug-schreef: „Ik zd komen". En toch ben je hedemad het tegenovergestdde van een mannelijke vrouw, wier hede inwendige Zijn antipathiek aandoet in de hoogste mate. Jij bent, gdoof üc, in essentie een vrouw, zoods de vrouwen over een jaar of vijfhonderd misschien zuüen djn. Nu, Lief, ik ben over dezen brief den heelen morgen en den heden middag thuis berig geweest; ik hoop, dat hij je een beetje pleizier zd geven. Ik sluit nu maar, 't is half vijf. Weet, dat jou liefheeft onvoorwaardelijk jouw eigen Wülem O, Jeanne, üc ga nog maar even door. Want morgenavond met den Zondag kan je niet je gewonen avond-brief krijgen. Och, Lief, trek je toch mets aan over jezelf: ik weet heel goed, dat je 't niet hdpen kan; je hebt mij nu in 't geheel pas 5 weken achter elkaar kunnen den en spreken, en d de rest is correspondentie geweest. En ik rie door d je klagen wd heen; en dat maakt me weer zoo gerust, ds de eerste indruk van verdriet maar eerst weer wat over is. Jij houdt van mij, en ik heb je zoo hef! nu, wat kan er dan verder gebeuren? AUes komt immers ten slotte terecht! Heusch! ik ben nog nooit boos op je geweest, daar kan ik niet toe komen, het komt eenvoudig niet in mij op! üc ben zelfs nooit geprikkdd geweest door je; alleen had ik wel eens verdriet, - maar, och, wat zou dat? Want ik voel zoo goed, dat je 't nooit doet om mij verdriet te doen en dat je 't nooit kwaad bedodt. VIERDE PERIODE 495 We zullen elkaar hoe langer hoe beter leeren begrijpen, als ik maar eerst in den Haag woon en we elkander waarschijnlijk daaglijks zien. Je hoeft je heusch over mij niets aan te trekken, ik heb wel wat anders ondervonden in mijn vorige leven, van mijn vroegste kindsheid af! Ik voel 't zoo innig-diep, dat ik je liefheb in mijn ziel; ik voel 't aan mijn oogen, terwijl ik hier eenzaam zit op mijn kamer, dat er een innerlijk licht in brandt van diep geluk, omdat ik den eersten completen, waarachtigen mensch heb ontmoet in mijn leven, en dat die mensch voor mij wil zijn, zooals ik mij heelemaal voor haar voel te wezen. Houd moed, lieve Lief! alles, alles, alles komt terecht. Met een teederen kus jouw eigen Willem # * O, Liefste, je goddelijke brief van vanmorgen (Zaterdag.) O, wat ben ik nu weer heerhjk-rustig en bHj, - o, ik kan je niet zeggen, hoe heel anders ik me voel dan gisteren den heelen dag. O, Heve, Heve Lief, - ik weet wel, dat ieder ander dan jij misschien zou zeggen, dat 't aanstellerij en overdreven was, maar, Lief, heusch, ik wéét, dat 't dat niet is, - ik voel mijn verdriet, al heb ik dat ook zelf gemaakt, zóó echt, zóó diep, dat ik in mijzelf geloof dat het bestaat. in mijn ziel schijnt een zucht-naar-smart te zijn, een behoefte-aanlijden, die ik op alle mogelijke wijzen zoek te bevredigen, en zoolang ik me herinneren kan, is dat altijd zoo geweest. Want ik heb nooit anders een serieuse smart gehad dan door den dood van mijn Vader, - ik was toen 14 jaar, - de dikwijls heel erge ziekten van mijn heve Moeder en het vertrek van mijn broer naar Zuid-Afrika. En juist in wat mij het meest ter harte ging: mijn schrijven, heb ik van iedereen aanmoediging gehad en vriendelijkheid ondervonden, en toch ben ik nooit langer dan een kort moment gelukkig geweest. Zelfs nü nog: omdat ik me nu weer een paar dagen prettig had gevoeld, ging ik me inbeelden, dat er weer iets moest zijn, en begon toen te gelooven, dat je ziek was misschien. En als ik eenmaal zoo iets heb, dan ga ik me zoo stelselmatig opwinden, tot ik eindelijk overtuigd van de waarheid van mijn inricht ben. 496 LIEFDESBRIEVEN O, Willem, alles, wat je schrijft, vind ik zoo verrukkend-heerlijk. Want het is ahemaal zoo waar, wat je zegt. Dit b.v. dat mijn ziel een vogel is, die in een nestje van eigen maaksel zit, want dat is 't nu juist. O, heve, heve Lief, heb je niet wel eens medelijden met je zelf, omdat je dat eigenhjk moet hebben met mij? O, heve, arme Lief, was ik maar sterker, maar beter, dat ik zélf voelde, iets voor je te kunnen zijn, - dan nu je 't wel zegt, maar ik 't toch grootendeels je goedheid weet te zijn. Maar alles zal later beter gaan, nietwaar, lieve Lief? als ik directer onder je invloed sta, als ik onrniddellijker je geestelijke kracht ondervind. Want weet je, wat ons contact nü is, Lief? een stroom, die voortdurend onderbroken wordt, en die daardoor natuurhjk niet zoo gunstig-genezend kan werken, als anders het geval zou zijn. Is 'tniet zoo? Wat je schrijft over André Jolles is al weer een bewijs, hoeveel wij bepraat worden. Maar, hemel, wat gaat onze mtimiteit de menschen aan! waarom gunnen ze ons niet ons geluk? (Misschien was 't beter geweest, die verzen van mij (in de Juni-afl.) niet te plaatsen; je weet wel, dat ik 't eigenhjk niet wou.) Maar wie is veihg tegen laster? Bah! laster! dat is voor mij wel het grootste kwaad op aarde! Wat mijn vertalen betreft, ik doe op een middag niet veel meer dan een bladzij of vier, maar soms werk ik 's morgens en 's avonds ook nog een beetje. Het gaat nu hoe langer hoe beter. O, ja, dit wou ik je ook nog zeggen, Liefste; als 'tje éénige moeite of zorg geeft, om mij 3 Aug. van den trein te halen, of als 't niet overeenkomt met de schikkingen van Hein, dan moet je 't héusch niet doen; geef mij dan maar 't nummer van de Ceintuurbaan op, dan neem ik een rijtuig erheen. Dus, heve Lief, hoe goddelijk ik 't ook zou vinden, ik zou 't toch liever niet hebben, als 't je last veroorzaakte. O, Lief, je weet niet, of eigenhjk wèl, hoe innig-goddehjk ik 't vind, als je zóó spreekt over mijn gezicht. Want dat je ervan houdt, dat vind ik natuurhjk verrukkelijk, maar de reden waaróm maakt me zalig. Nu leg ik mijn armen om je hals en je hoofd tegen mijn borst, en ik zoen je met zoenen van innige teederheid en van berouw, dat ik je weer een beetje verdriet heb gedaan door mijn onredehjk geklaag, en zeg dan, dat ik je liefheb en altijd zal zijn jouw eigen Jeanne VIERDE PERIODE 497 (Dit heb ik Vrijdagavond nog geschreven.) Liefste, wil ik je nu eens zeggen, hoe 't kwam, dat ik dien tweeden brief ook nog zoo opgewonden heb geschreven? De avond-post komt altijd tusschen zeven uur en half acht, en daarom ging ik om zeven uur al uitkijken, en wachtte, wachtte, wachtte, met mijn ellebogen op de vensterbank en mijn hoofd in de handen, en zóó moest ik wachten tot bij half negen; toen kwam hij pas, wat nog nóóit is gebeurd. O, hoe ik 't uitgehouden heb, dat roerloos-stille zitten en dat enerveerend gewacht, - o, ik begrijp het nietl En juist toen ik ging denken, dat ik hem niet moest nebben opgemerkt, en dat hij al voorbij was, - toen kwam hij aan. O, Lief, Lief, kan je nu begrijpen, dat ik door dat wachten inwendig zóó naar geworden was, dat ik niet dadehjk weer normaal kon denken en schrijven? O, ik zeg zoo dikwijls tegen mezelf: Ga toch iets doen, verknoei je tijd toch niet zoo, de post belt immers als hij er is, - maar ik kan niet, ik kan niet, Lief, ik ben volslagen machteloos. Nu heb ik wel gezegd, Lief, dat ik niet meer over mezelf zou schrijven, - maar dit is als 'tware een uitlegging, een kleine zelfverdediging. Ach, kon ik me zelf nu maar eens krachtig aanvatten, en veranderen, zoodat er van mijn oude ik niets meer overbleef! Maar dat zal wel komen, Lief, langzamerhand, door jouw invloed vooral! * * Bussum, Parkzicht 29 Juli '99 Liefste Schat, Zooeven ontvang ik je brief van vanmorgen, en die heeft mij 200 diep getroffen, dat ik er maar dadehjk een antwoord op zal beginnen, al ontvang je dat ook pas overmorgen-ochtend. Maandag. Want wat je daar zegt van dat „zelfmaken van verdriet," dat heb ik precies zóó gehad vroeger: 't was of ik een zids-zelfbeschrijving uit mijn eigen levensboek las, toen ik dat zoo van jou op het papier van ie brief zag staan. Als kind vooral had ik het vreeselijk sterk: ik bleef er altijd heel stil onder, en uitte het tegen niemand, want ik merkte al heel gauw, als ik probeeren ging het te uiten, dat het absoluut verkeerd werd begrepen. Jij bent de eerste mensch, dien ik in mijn leven ontmoet, en die het ook heeft. Met de 498 LIEFDESBRIEVEN jaren ben ik het vanzelf meer meester geworden, zoodat ik het niet meer uit in bewuste gedachten. Ik voel net aheen soms achter in mijn ziel als een droefgeestig gevoel, dat geen bepaalden vorm aanneemt. Zoo zal het bij jou ook worden mettertijd, vooral als wij later veel samen zijn. Want het blijft bij jou al geen enkel gevoel: je observeert het reeds en weet het te definieeren, en dat is de eerste stap tot verbetering. O, Lief! je bent mij zoo vreeselijk sympathiek, in een nóg dieperen zin dan je het reeds was door die openbaring van je zelf, die je mij nu in je brief hebt gedaan. Ik voel mij geestehjk zoo dicht bij je staan, als ik niet had gedacht, dat tusschen een ander en mij ooit mogelijk zou zijn. En ik voel, dat ik je beter zal kunnen maken, dat ik je tenminste op den weg zal kunnen brengen, die langzamerhand naar de beterschap leidt. Daarom, Lief! moet je niet vragen, of ik niet medelijden heb met mijzelf, omdat ik medelijden moet hebben met jou. Want je bent mij juist zoo sympathiek geworden door die openbaring, voel je 't, voel je 't, voel je 't, Lief? Ik zal hier nu vanavond niet verder aan schrijven; 't is tien uur, en zoo meteen komt Verster waarschijnhjk nog wat praten. Ik heb vandaag niet veel kunnen werken; dat komt omdat ik zooveel aan jou geschreven heb; erifin, dan morgen maar des te meer. Goeden nacht, Lief! 't Is nu Zondagmorgen. G. van Hulzen in het Weekblad keurt Lotte in Woord en Beeld erg af. Ik ben toen je stukje nog eens over gaan lezen, en ik begrijp absoluut niet, waarom hij zoo schrijft, 't Is een heel aardig dingetje, veel beter dan wat men gewoonlijk in dat soort tijdschriften leest. Als hij geschreven had: 't is niet onaardig, 't beteekent niet veel, of zoo iets, enfin! maar om te spreken van „moderne lawaai-saus," - ik heb jouw schetsje heel aandachtig nog eens overgelezen, iederen zin proevende, maar van „moderne lawaai-saus ' heb ik geen druppel gemerkt. Ik zal nu op de post van half twaalf wachten, de eenige op Zondag. Inwendig heb ik een intiem pleizier op het oogenblik: want 't is over elven, en op het oogenblik zit je nu waarschijnhjk mijn langen brief van 14 zijdjes te lezen, dien ik gisteravond op de post heb gedaan. O, Jean, je kan heelemaal niet begrijpen, hoe hef ik je heb. 't Is zelfs voor mezelf een heelemaal nieuw en ongekend, een verrukkend VIERDE PERIODE 499 gevoel. En nu het idee, het heerhjke idee, dat ik je Donderdag inderdaad zien zal. Je schreef er nog over, dat je desnoods wel aheen naar Coorengel zou kunnen gaan, als het noodig was. Maar dat is ook ahemaal heerhjk geschikt nu, zooals je weet. Ik moet nu koffiedrinken, maar, neen, 't is Zondag, en dan wü het wel eens één uur worden, voor de Linn's daarmee beginnen. O, dat ongereglementeerde huishouden hier! Ik ben zelf een ongeregeld mensch in het afpassen van de uren van den dag. Daarom heb ik zoo graag een eenigszins geregeld huishouden om me, waaraan ik me vast kan houden bij het indeden van mijn eigen bedgheden. Maar ds ik nu een huishouden om me heb, waar aües even ongeregeld gaat ds bij mijzelf, dan hort dat natuurhjk voortdurend tegen elkander aan, waarbij ik, ds los raadje in de machine van dit pension, me in aües heb te slakken naar de grülen van de Linn'sche toevalligheid. Een huishouden, vind ik, moet een beetje als een vldend-behagehjk maar onwrikbaar-werkend Noodlot zijn. Ik zou daar, geloof ik, wd een vers op kunnen maken. Ofschoon ik met d de drukte er niet toe komen kan, om verzen te schrijven. Ik zeg dit maar even, opdat je je er niet over verwonderen zal. Nu moet ik aan 't werk. Maar eerst breng ik dezen naar de post. In de hoop, dat je hem morgenochtend vroeg krijgt, met hart en ziel jouw eigen Wülem O Lief, nu ben üc den heelen dag toch zóó verrukkelijk aan het vertden geweest, zóó ongestoord-rustig, dat ik bladzij heb gedaan. Maar morgen zd ik er niet veel aan kunnen doen (ontvangdag) en Maandag ook niet, dan moet ik denkelijk naar Veenstra dus heb ik het maar vooruit ingehadd. O, Lief, ik kan je niet zeggen' hoe heerhjk-prettig ik 't vind, nu een vaste, geregelde berigheid te hebben, die, wat nog pleizieriger is, in 't geheel niet doelloos is, maar heerhjke resultaten zd geven. O, Liefste, ja, nu je me zóó verzekert, dat je niets hinderlijks had, nu moet ik haast wel denken, dat die zwaarmoedighdd over jou in mijn eigen stemming lag, en om je de waarhdd te zeggen, vind ik dat natuurhjk véél prettiger. O, Lief, ik was zóó bhj te hooren, dat je werkehjk niets had. 5oo LIEFDESBRIEVEN O, Lief, wat heb je me alles duidelijk over 3 Aug. geschreven; ja, ik zal dien trein nemen, maar wat moet jij dan lang op mij wachten, arme Lief! Ik vind 't goddelijk, dat 't zoo kan gaan, en vooral ook, dat je zegt, dat we na 't dejeuner niet lang hoeven te blijven, dus verder den middag zullen hebben voor ons. 't Is nogal een bescheiden wensch van Hein en Dientje, hè? zoo'n tête a tête, misschien iets van een gulden of vier, vijf. Lk heb iets anders bedacht: bij Pander kan je zulke keurige fauteuils krijgen en niet al te duur; vierkant van model en bekleed met een donker Turksch dessin, werkelijk heel mooi: zouden ze er zóó een niet willen hebben? O, ja, Liefste, ik kan je niet zeggen, hoe heerlijk ik 't vind, als je „Jean" tegen me zegt, - dat uitgerekte Jeanne is zoo deftig, zoo officieel, vind je niet? Jean is veel vertrouwelijker, veel eigener. En 't is grappig, maar in de wandeling heette ik altijd bij iedereen „Jeantje Reyneke van Stuwe." O, wat zal 't heerlijk zijn, je weer zoo gauw te zien en te spreken, een héélen dag! O, Lief, als ik er aan denk, hoe je later, als je hier woont in den Haag altijd bij me zal zijn, wanneer ik dat graag zal willen, dan geeft me dat al vooruit zoo'n kracht en zoo'n geduld-om-tewachten, - o, Lief, jij zoo heel dicht in mijn nabijheid met je opbeurenden troost, je zachte goedheid, je vriendelijk woord, - dat besef-alleen zal, dunkt me, mijn melancholie doen verzwakken en eindelijk heelemaal doen verdwijnen. Je hebt door al je handelingen, door al wat je doet tegen mij, zoo'n grooten invloed op me ten goede, en hoeveel sterker zal dat nog worden door een persoonlijken omgang tusschen ons! O, ik kan er soms zóó verschrikkelijk naar verlangen dat die tijd er nü al was! O, in al die droevige dingen, die ik nü maar in mijzelf moet verwerken, kan ik jou dan raad vragen, dien je me, ik weet 't, altijd zal geven. O, Willem, dat is zoo een vrede-brengend, rust-gevend idee; dat maakt de toekomst zoo helder voor me, zoo licht! O, je zal zeggen, dat ik nu weer alleen aan mij zelf aan 't denken ben, - maar, Lief, ik weet, dat ik, als ik maar eerst van mijn melancholie, die misschien een bizondere vorm van egoïsme is, bevrijd zal zijn, dat ik dan, o, zoo veel voor jou kan wezen, dat ik dan in staat zal zijn, alles voor je te doen, alles voor je te zijn, wat je maar verlangen kan. Ja, Lief, ik vind het natuurlijk even verrukkelijk om een brief om VIERDE PERIODE 501 half acht, als om er een om half vijf te krijgen; doe dat dus precies 200, als 't jou 't beste convenieert. Dat was aheen gisteren 200, omdat ik me weer, zonder reden, eens iets in 't hoofd had gehaald. O, ik! Dag, heve, heve Lief, tot morgen, Zondag. Ik ga nu de2en even weg-brengen met Puck; 't is 2ulk mooi weer, dat ik 't niet laten kan. Dag Eemg-heve, die er bestaat! Met een innigen 2oen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 30 Juli '99 Liefste, vind het niet naar, dat ik op 2oo'n oud blaadje schrijf, mijn papier was op, en daar het Zondagavond is, kan ik geen ander halen, en moet me hier dus mee vergenoegen. Een goed idee van dien stoel; maar zouden we er dan niet een serviesje bij geven, want die fauteuil is toch eigenhjk maar aheen voor Hein? Ik moet je wat vertellen: ik heb aan Verster je Lotte laten lezen en ook de kritiek van van Hulzen er op. En hij kwam uit zichzelf tot hetzelfde resultaat, als waartoe ik was gekomen. Hij zei: Geen van de fel-af keurende expressies, die hij gebruikt, wordt gerechtvaardigd door het schetsje van je meisje, dat heel-frisch gevoeld is, en aangenaam om te lezen. Nu is Verster iemand, die volstrekt geen ja en amen zegt op ahes wat ik beweer; eer doet hij het tegenovergestelde uit een grappigen geest van contradictie, dus zijn oordeel in deze is zuiver objectief. Ik voeg dit er bij, omdat je anders allicht zou kunnen denken: Nu ja, Willem oordeelt nu wel gunstig over Lotte, maar hij wordt beïnvloed door zijn gevoel voor mij. Daar hoef je heusch nooit bang voor te zijn. Als je iets hebt geschreven, Lief! en ik zeg je, dat het goed is, dan is het ook goed. Want mijn literair oordeel wordt nooit beïnfluenceerd door mijn persoonlijk sentiment. O, Jean, nu duurt het nog maar drie dagen en een nacht, vóór ik je weer mag zien. En als je dezen ontvangt nog maar twee dagen en een nacht. Jean, ik wou je wel eens iets eens en voor altijd zeggen. Als ik 502 LIEFDESBRIEVEN cüngen tegen, je zeg, die je een beetje aangenaam aandoen, dan moet je nooit denken, dat dat galanterieën of complimenten of" vleierijen van mij zijn. Ik meen alle dingen heel diep en echt. Bijv. als ik zeg, dat ik zoo'n respect voor je heb. Dan zeg ik dat niet als een opgewonden banaliteit, die in een engagement zoo'n beetje te pas komt, neen, ik voel dat respect en ik kan er ook de redenen voor opgeven. Lk heb respect bijv. voor je om den veerkrachtigen moed, waarmee je van een eens ingenomen standpunt kunt terug-komen, als je ziet, dat een andere opvatting juister is. Dat is zoo prachtig-geruststellend voor me, want dit toont, dat je natuur een waarachtig-diepe is, die zich niet aan een eens-aangehangen schijn behoeft te blijven vastklampen om zich haar waarde bewust te blijven, 't Is jou om de waarfijke essentie der dingen te doen en niet om de opvatting of opwelling van een oogenblik. Te geeft niet toe uit zwakheid, uit goedige meegaandheid, neen, je houding wijzigt zich, omdat je begrijpt, dat, door die wijziging, je dichter komt bij het werkelijkbestaande. En je kunt altijd zeker zijn, dat ik, o, mijn Lief! precies zóó zal wezen. Want ik kan mij óók wel eens vergissen, nietwaar? Nu moet je mij eens wat zeggen, Lief! Vind je zulk praten van mij nu een beetje zwaar? Ik spreek niet dikwijls zóó, dat weet je nu óók wd, maar ik kom er van tijd tot tijd toch met jou toe, omdat ik zonder het bewust te willen, alles voor mezelf tot klaarheid te brengen tracht, wat de toekomst met jou mij geven zd. En dat riet er allemaal, kan ik je vol vreugde zeggen, heerhjk uit, hoe dieper ik er over denk. Ik moet dezen brief nu eindigen; 't is pas tien uur, maar mijn lamp gaat uit, en dan moet ik mij verder met een van mijn zelf-gekochte kaarsen behelpen. O, Jean, ik vind het ook zoo heerhjk, dat ik nu naar den Haag zd gaan. O, Lief, dtijd bij je te zijn, - altijd tenminste in vergelijking van nü. Zooals het nu is, met dien afstand tusschen ons, is het eigenlijk een beetje een onnatuurlijke toestand, vind je óók niet? Maar ik rie je nu toch Donderdag, en dan kom je weer gauw met je Ma en Jacq in Bussum, een poosje daarna. Maak als je kan, meteen, dat je Donderdag kunt vertellen, wanneer je zoowat komt. En zd ik dan niet eerst eens een visite gaan afsteken bij Mevr. B. op Villa Luïse? Met een teederen kus jouw eigen Wülem VIERDE PERIODE 503 O, Lief, Lief! Zooeven vond ik je goddehjk-heerlijken, verrukkelijk-langen brief, en ik kan je niet zeggen, boe zalig-blij ik daarmee ben. Ach, Lief, altijd, wanneer mijn oogenblikkelijke droefheid verdwenen is, dan denk ik: Hoe kwam ik er toe? en heb er vreeselijken spijt van voor jou en mijzelf, - maar dan is er natuurlijk niets meer aan te doen, alleen kan ik berouw toonen en een beetje naklagen. Zeg eens, Lief, had jij ooit gedacht, dat ik zóó hopelooszwak zou zijn, als jij niet bij me bent? Maar merk je 't niet, Lief, dat ik ook altijd dadelijk door een brief van jou weer tot bedaren word gebracht, en dan nooit doorga op mijn verdriet? O, Lief, is dit dan niet 't vast en zeker bewijs, dat jouw levenskracht wèl op mij overgaat, en dat die telkens terug-keerende stemmingen van mij alleen daardoor nog vóórkomen, omdat jouw invloed niet gestadig, niet voortdurend op mij inwerken kan, wat wèl het geval zal zijn, als je hier woont in den Haag? O, Lief, als je me vroeger had gekend, zoo onveerkrachtig, zoo weerstandsloos, als ik toen was, dan zou je weten hoeveel inwendig sterker ik nu ben, hoeveel geestkrachtiger! Liefste, je zal zeggen, dat het haast niet erger kan geweest zijn, maar ik zeg je, het was veel erger toen; alleen was er niemand aan wien ik het uiten wou of kon; ik was als 't ware, in mijn eigen-smart verstard. Het was een levensweemoed, die zijn oorsprong vond in mijzelf, in mijn hersens, denk ik, die altijd ahes beredeneerden en overdachten, en zóó diep in de dingen doordrongen, dat er niets moois meer aan bleef. Willem, Lief, jij denkt natuurlijk niet, dat ik ijdel ben, als ik je zeg, dat ik geloof, een te wijs, een te verstandig kind te zijn geweest? Ik zou kunnen denken, dat daardoor, zoo jong al, in me de levensafschuw, de levenswalging is ontstaan. Ik was eigenhjk altijd te oud voor mijn jaren. Ik herinner mij op mijn veertiende of vijftiende jaar al doodsgedachten te hebben gehad, en hoe ouder ik werd, hoe heviger mijn smachten werd naar 't niet-meer-zijn. Soms, Wülem, was de dag al bepaald, - en ik beken je dit, om je de waarachtige overtuiging te geven, dat jouw hefde me voor het leven behouden heeft, - en het ik me door niet-eten een poos lang stelselmatig verzwakken, om zeker van den uitslag te kunnen zijn. Maar dan kwam er weer iets, waarop üc wachten wou: werk, dat aangenomen, of geplaatst moest zijn; mijn boek, dat üc eerst gepubliceerd wou hebben, en door dat uitstel verdween mijn moed dan weer, en zoo bleef ik leven tot nü. En nu jij, Lief, mij zegt, dat mijn bestaan waarde heeft voor jou, dat mijn leven noodig is voor het jouwe, nu 5°4 LIEFDESBRIEVEN ik een doel zie in de toekomst, nu lijkt alles me 200 mooi toe en licht, zooals ik het vroeger nóóit heb gekend; nu vind ik mijn leven levenswaard, nu wil ik, wil ik leven, nu mijn arme, leege lot mooi is en van hefde vervuld I O, Wülem, begrijp je 't nü, o, Lief, geloof je 't nü, dat jij mijn Aües bent, en voel je nu de diepe waarheid ervan, als üc 2eg, dat ik zonder jou niet leven kan? O, geloof me toch, al die droeve dingen, waar ik jou en mijzelf mee kwel, dat 2ijn niets dan overblijfsels van vroeger dagen, de nawerkingen van mijn eenzame 2iel, - die, ik weet het, ik voel het, heelemaal zullen verdwijnen, door een directen, persoonlijken omgang met jou. En dan dit ook nog, Lief; ik heb me nog nooit, in mijn heele leven, 2Ó0 tegen iemand uitgesproken als tegen jou. En nu ik eindelijk, eindelijk tot uiting kom, ben ik 200 uitbundig, 200 overdreven, 200 ahes-zeggend, 200 niets-terughoudend meer. Dat begrijp je, hè, Lief? O, ik geloof eigenhjk, dat het volkomen waar is, wat ik soms wel eens denk: dat mijn melancholie eigenhjk egoïsme is. Maar dan natuurhjk geen bewust, geen opzettelijk egoïsme, maar eerder een aangeboren schuwheid, geslotenheid, die dikwijls den aard van zelfzucht heeft, - en die mij me altijd in me2elf deed verdiepen. Wülem, je zegt, maar dat is, geloof ik, een oogenbhkkehjke stemming, te gelooven, dat jij meer houdt van mij, dan ik van jou, maar dat meen je niet werkehjk, wèl? Ik begrijp, dat je dat vroeger wel eens dacht, - maar nu nog, Lief, nü nóg? na aües wat ik heb gezegd en je verzekerd heb? Neen, Lief, je meent het niet echt, dat kan immers niet? Maar ik begrijp wel eenigszins, waaróm je 't zegt. Jij denkt, is 't niet? dat ik onmogelijk zou kunnen blijven klagen, als ik jou méér hef had dan mezelf. Maar, Lief, als ik jou niet hef had, zou ik in 't geheel niet klagen, - ja, dat klinkt wel wat vreemd, maar ik bedoel, dat ik dan aües wat me benauwde en innerlijk hinderde, dof-zwijgend zou verdragen, zonder één enkel woord! En nu heb ik wéér niets anders gedaan, dan praten over mezelf! Maar het zijn toch ahemaal dingen, die ik graag wou, dat je wist, en misschien vind je 't dus ook wel goed, dat ik je zoo alles geschreven heb, niet? O, Lief, ik kan je niet zeggen, welk een inwendige rust me dat geeft, nu ernstig, geregeld werk te hebben. Hoe harder ik werk, hoe gezonder üc word van geest en hoe vreugdiger ik me gestemd gevoel. Ledigheid vooral is 't, die me in mezelf terug-zinken doet, en VIERDE PERIODE 55 die me op den duur ongeschikt zou maken voor alles. En daarom ben ik zoo blij met deze vertaling. Want ik voel me nu tóch nog niet in staat, om iets voor mezelf, iets oorspronkehjks te gaan beginnen. Wülen we samen Donderdag een datum vast-steUen, waarop de vertaling af moet zijn? Dan is ze dat ook. Wü ik je eens een bewijs van mijn wil en werkkracht geven, Lief? Aan mijn roman Hartstocht (die eigenHjk L'enfant chén heette, maar welke titel op Veenstra's aandringen door mij in Hartstocht veranderd werd) heb ik gewerkt, onafgebroken van 3 Oct. 1898 tot 14 Januari 1899, tien uur per dag! 's Morgens van half elf tot half een; 's middags van half twee tot half zes; 's avonds van half zeven tot half elf, - dikwijls nog later, en ik kan je zeggen, Lief, dat üc me géén tijd in mijn leven daarvóór herinneren kan, dat ik me zóó prettig, zóó flink heb gevoeld. En bij deze vertaling komt nog het heerhjke vooruitzicht, dat als ze klaar is, mijn Hefste wensch wordt verwezenlijkt! O, Liefste, ik moet je toch nog even zeggen, dat ik zoo ontzettend, zoo verschrikkelijk-veel van je houd, - en dat ik zoo goddeHjk bHj ben, je zóó gauw al weer te zien! Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * O, Heve Lief! die hetrlyke brief van jou, vanmorgen. Ik ben zóó bhj ermee. Want, o, begrijp je niet, Liefste, dat ik nu hoe langer hoe meer tegenover jou verliezen zal mijn aarzeling, mijn schroom, om eens iets te zeggen, die wel nooit groot is geweest, maar misschien 'toch nog een beetje bestond? Heb ik je 't niet al vele malen gezegd. Lief, dat jij de eenige ben, die me volkomen begrijpt, omdat je me volkomen begrijpen kan? Juist dóór wat je zoo goddeHjk hebt genoemd onze gehjksoortigheid van karakter, onze overeenkomst van temperament. Ik vind 't zóó onuitsprekehjk-heeriijk, als je wel eens zoo iets zegt. En ook dit: dat je mij niet als je mindere voelt, en dat wij elkaar geestehjk zoo nabij zijn. Al die dingen geven me zoo'n gerust, zoo'n veilig gevoel-van-vertrouwen, omdat ik weet, Lief, dat mijn leven in jouw handen wél-bewaard zal zijn, omdat ik voel, hoe, onder jouw leiding, mijn toekomst belooft prachtig te wezen! Lief, - ik geloof, dat ik aldoor nog méér van je houden ga, of neen, dat is 't niet: ik geloof, dat mijn Hefde al meer jo6 LIEFDESBRIEVEN en meet bewust in me wordt, dat zij volkomen al het abstracte verliest en werkelijkheid wordt, klare, onwankelbare werkelijkheid, die jou misschien wat geluk kan geven, en die mijzelve zalig maakt! O, heve, heve Lief! Even iets over practische dingen. Ja, Lief, ik vind het heel goed, om er zoo'n tête-a-tête bij te geven, want üc zou wel denken, dat Dientje daar nu zoo'n beetje op gerekend heeft. Dat ga ik dus vanmiddag koopen, en dan zal ik maar tegehjk zoo'n stoel bestellen, die is toch m elk geval welkom, en er is geen tijd meer, om eerst Hein nog daarover te raadplegen. Ach, dat van Hulzen me zoo doorhaalt, daar trek ik me niet veel van aan: hij schijnt 't niet erg op me begrepen te hebben; mijn werk is voor hem „het toppunt van litteraire flirt" en het „rammelt barbaarsch". Wat deze noveüe betreft, - héél veel bizonders is ze niet; je herinnert je zeker nog wel, hoe ik je dat in Bussum ook heb gezegd, omdat ik haar zoo gauw en vluchtig geschreven heb, toen ik een verzoek om een schets van den heer van Nouhuys kreeg. Arme Lief, ja, ongeregeldheid in huiselijke dingen is iets ellendigs. Ik kan me zoo begrijpen, hoe 't je hindert, hoe je 't haat, - juist omdat je in een pension orde en regel eischen mag, nog veel meer dan in een andere omgeving, omdat je verwachten mag, dat daar alles op militaire manier toe zal gaan. Maar 't is er nu gauw mee uit, heve Liefl En dan ga je maar niet meer en pension, maar aheen op kamers, dan ben je veel vrijer in aües. Nu, tot vanavond, AUerhefste. Ik moet nu vanmiddag naar Veenstra, en dan boodschappen doen, dus kan ik niet anders dan na het eten weer schrijven. Een hartehjken kus, Lief, van jouw eigen Jean # * Bussum, Villa Parkzicht AUerhefste, Eenige, Ik heb me zoo dücwijls bezwaard gevoeld, dat ik je die vertaling het doen, en nu schrijf je me in je Brief, dien ik zoo even open, dat werken juist goed en gezond voor je is, - en waarachtig, Jeanne, VIERDE PERIODE 507 nu voel ik me opeens verplaatst in den tijd van de allereerste Christenen, die ook wel eens 200 jegens elkander gedaan en gesproken 2uhen hebben. Ik kan dan ook niet anders antwoorden dan met een innig-dankbaren bhk. Je bent waarachtig een engel, met het verrukkelijk uiterhjk van een gevoelig, een 2eer gevoelig en toch van tijd tot tijd kalm-cordaat mensch. O, Lief, je weet het al lang, maar ik kan het toch niet genoeg 2eggen, voor me2elf niet, want het dringt aldoor weer van2eif van mijn hart naar mijn lippen: Ik heb je liefl ik heb je hef! ik heb je hef! met ahes en om ahes. Jij bent mijn heelal! De2e gaat nu gauw op de post, dan krijg je hem vanavond nog. Met een teederen kus van toewijding jouw eigen WÜlem * * Nog maar drie dagen, Lief! En die zuüen ook wel gauw om rijn gegaan, en dan kunnen we weer praten en elkaar weer rien. O, Lief, als je eens wist, hoe erg ik daarnaar verlang, want ik voel me 200 heel, heel anders, wanneer üc bij je ben, dan wanneer ik aan fliezelf ben overgelaten. AUeen heb ik voortdurend te kampen met tijdelijke stemmingen, met plotseling opkomende, hinderende gedachten, maar jouw nabijheid belet die te ontstaan. Jouw woorden, al wat je doet, verdrijft mijn leed niet-aüeen, maar doet me 2elfs vergeten, dat het óóit is geweest. Wü ik je eens 2eggen, Lief, hoe ik dat bedoel? Als ik 200 rit te denken, te denken, dan komen er soms dingen in me op, die me vreeselijk plagen en kwenen, die me ont2ettend bedroefd maken, die mijn 2iel pijn doen. Ze alleen weg-maken kan ik niet; 2e büjven dus, en voegen rich weer bij andere ▼ewrietehjkheden, totdat eindehjk, door een héél kleinigheidje misschien, de uitbarsting komt. Maar ik herinner me, - en nu moet je eens luisteren naar dit vreemde, maar heerhjke, Lief, - wel eens diselfde gedachten gehad te hebben, als ik bij je was, maar dan stond ik er zoo koelen onbewogen tegenover, dat üc er absoluut geen verdriet, zelfs geen hinder van had. En dat niet, omdat ik 2e je 2ei, en je 2e daardoor weg-praten kon, - neen, Lief, ik 2ei 2e je niet, en 2e vervluchtigden van2elf. En dat is heusch waar, Lief! ik heb er me2elf dücwijls over verwonderd. O, is dat nu niet het bewijs 508 LIEFDESBRIEVEN van den verrukkelijk-goeden invloed, dien je nabijheid op me heeft, lieve Lief? Geloof je niet, dat 't veel, veel heerlijker voor me zou zijn, die gedachten niet te nebben? Maar ik kan 't niet helpen, werkelijk niet, gedachten ontstaan toch vanzelf, is 't niet? O, Lief, was je maar al hier, voor goed! Ik weet 't zoo vast, dat ik dan, na een tijdje, nooit meer behoefte zal hebben aan geklaag, nooit meer een innerhjke reden zal hebben tot verdriet, en dat ik dan, en daardoor, voor jou zal kunnen zijn, Lief! wat je zoo graag hebt, dat ik ben. Ik ben op 't oogenbhk heelemaal aheen thuis; dat gebeurt haast nooit; grappig, hè? Ik eindig nu maar, en ga deze weg-brengen. Ik ben den heelen dag zoo gelukkig geweest door je goddelijke brieven. Met ahes en ahes, voor altijd jouw eigen Jeanne * * Bussum, Parkzicht Ja, hefste Lief, eenig-heerhjke en -verrukkelijke, ik weet niet, hoe het komt, - waartoe ook te definieeren, 'tis zaliger om te voelen, - maar jij brengt mijn diepste ziel in verrukking, ik voel mij, alsof ik voor je neer zou kunnen vallen, wanneer je nü voor mij stond, om dan je voetje te kussen met hartstochtelijken, diepgevoelden eerbied, tot je zou zeggen met weeke stem: „O, Wülem, „sta op! want ik verlang zoo, om met mijn hoofd aan je borst te „liggen, en zacht in te sluimeren daar, vergetend al mijn inwendige „leed." O, Jean, ja, terwijl ik vóór je stond, je heve lichaam te voelen liggen in mijn armen, en te hooren, dat je adem, je hemelsche adem, zoo rustig ging, omdat je voelde, dat je daar veilig was, wijl je in zalig vertrouwen op mijn hefde, je langzaam voelde wegdrijven in 't droomen-rijk! Wü je, Lief, dat ik je mooie droomen verhaal? Neen, geloof me, de werkhjkheid, de levende werkhjkheid zal veel mooier en heerhjker zijn! O, Jean, de aanraking van je hand aüeen doet mij inwendig voelen een zaligheid, die ik niet met woorden zou weten te beschrijven, maar waar ik mij beter en hooger door weet. Jij bent waarachtighjk mijn Zielsgeliefde, en buiten jou is er niemand en niets! O, je oogen te zien, terwijl zij droomrig in de verte staren, en dan je heven mond te kussen met teedere lippen is me als een voorsmaak van 't paradijs! Jij bent de VIERDE PERIODE 509 goede, de lieve, de mooie, de zielsmacht, waar ik één mee wil zijn!... O, denk je wel eens, Lief, aan al de jaren, die langzaam naderen, maar zeker komen, en waar je al je smarten zult zien wegvlieden, vervlottende als nevels aan je levenskim? Te kunt zoo^i geheimen wensch niet hebben, die verborgen schuilt in 't diepste van je ziel, of ik zal je hem tot werkhjkheid maken, en je zult uitroepen, terwijl je hartstochtelijk je arm om mij heen-slaat, en verrukt naar den blauwen hemel omhoog ziet: O, WÜlem, het leven is heerhjk! het leven is mooi! Want o, Jean, ik heb je zoo hef! We zuüen elkander nu heel gauw weerzien en die gedachte emotionneert mij zoo! Wat geef ik om zorgen, wat geef ik om moeiten, als ik jouw zachte hppen maar mag kussen, en je, je hoofd verbergend in mijn armen, wijl üc den geur van je haren inadem, mij zegt, dat je van me houdt, en dat je mij nooit verlaten zult! O, Jean, hefde, dat is het inwendige voelen, dat je door kussen en omarming alleen geheel en voüedig vertolken kunt. Vind je mij te hartstochtelijk, Lief? Wees toch niet bang! Want ik zal altijd, dat zweer üc je, goed en zacht en hef voor je zijn. Mijn ziel is als een orgel, waar jij de tonen moogt uithalen, die jou het aangenaamst zijn! Jouw dorst naar geluk, want die schuilt in je binnenste, zal ik maken tot een gewetene vreugde van je heele zijn, waardoor je opjubelend met vroohjk geluid, met vaste stem er op zult laten volgen: „Dat heb ik en dat houd ik, en daarover „zwevend als over een oneindbaar-golvende zee, zal üc werken en „mijn hoogste vermogens ontplooien!" O, Jeanne, Jean, ik heb je zoo hef! O, sla je armen maar omhoog, en roep: Ik heb dien man bedwongen, die nooit werd bedwongen, want ik ben Jeanne, en hij heeft mij hef! Ja, Lief, in den Haag ga ik stellig niet meer in zoo'n pension wonen; er is daar altijd een eigenaardige disharmonie tusschen den uiterüjk-famüiaren omgang, en de inwendige vreemdheid, die men tegen elkander voelt. Hierbij twee verzen voor je, Lief! üc hoop, dat je er pleizier van hebt! Altijd en onveranderlijk jouw eigen Wülem JIO LIEFDESBRIEVEN O, Lief, wat ben ik verschrikkelijk-blij met je verzen! Ach, ik wist natuurlijk wd, dat je het druk had, met allerlei aangelegenheden, maar ik vind het nu toch zoo verrukkelijk deze weer van je te hebben, en ik dank er je hed innig voor. O, wat val het goddelijk djn, als je hier woont in den Haag, want brieven zijn wd heerlijk om te krijgen, en om te schrijven ook wel, - maar ze hebben toch ddjd iets halfs en onvolkomens. Bijvoorbedd: je schrijft ids in een opwelling neer, die, ds de ander den brief ontvangen heeft, d weer verdwenen is, maar die dan schijnbaar nog voort-bestaat. Of je zegt eens iets, waarvan je, onmiddellijk nadat de brief weg is, spijt neb gekregen, en dat je tóch niet goed kan maken, vóórdat de ander er misschien d op geantwoord heeft. En toch, geef je niet toe aan den eersten impuls, dan worden je brieven stijf, bedacht en ongevodd, is 'tniet zoo? Ach, en dan, ds je soms o, zoo graag een troostend woordje wou hooren, dan moet je wachten op een post, totdat je weeke stemming weer heelemaal is verhard. Of het ander inconvenient, dat de brieven elkander voortdurend kruisen, of dat je ergens direct antwoord op zou moeten hebben, wat natuurlijk niet kan. O, 't zd allemaal zoo anders rijn, ds we eerst maar in dezelfde stad wonen, hè? Ja, Lief, 't is frappant, dat Verster dezelfde opmerking over van Hulzen's oorded had! Ik heb een aardig ontbijtsteüetie gekocht, het laten emballeeren en verzenden. En ook met een fauteuil ben ik goed geslaagd: de bekleeding in Smyrna-kleuren; dat past overd nogal goed bij. Nu nog maar 2 x 24 uren, Lief! Of neen, dat is 't dgenlijk morgen pas, maar nu zie je, dat ik ook wel eens optimist kan zijn, lieve Lief! Daar kwam je avond-brief. Zoo heerhjk vind ik dien altijd, omdat je dien denzelfden dag nog geschreven hebt. Maar, Lief, je maakt me zoo verlegen, ds je zegt, dat ik goed ben, of zoo, - dat moet je heusch niet doen, Liefste; o, ds ik 't niet zoo heerlijk-prettig vond, degehjk werk, werk met een dod te hebben, wie weet, of ik dit dan wel had verzonnen! Als ik schijnbaar goed ben, Lief, dan kan je toch altijd den egoïstischen ondergrond ontdekken. Dat is misschien de eenige deugd, die ik werkehjk bezit: zelfkennis! Maar je zd zeggen: ds je je gebreken kent, en ze niet verbetert, dan is 'tnog veel erger, dan als je er onbewust van ben. Dat is VIERDE PERIODE 5" 200, Lief, - maar wat kwam 't er vroeger op aan, of ik me hoog hield of poogde vrij van gebreken te we2en? Wie had me noodig? Niemand vroeg me iets, eischte iets van me, - iedereen is altijd goed voor mij geweest. En dus was aües voor mijvelf: mijn denken, wenschen, hopen, - mijn daden, - ahes was voor mij2elt; ik leefde voor rnij2elf-alleen. Maar nu dat ahes 200 goddehjk-2ahg veranderd is, nu weet ik ook, dat al het strakke in mij 2ich 2al ontspannen; dat mijn kleingeestige 2orgjes en bekommernisjes 2ich 2ulfen verwijden tot ruimere, mooiere, 2uiverder begrippen. Nu wéét ik, dat ik door jou vrij 2al worden Van 2elf-zucht, 2elf-toegenegenheid, en 2elf-toegevendheid, en dan, door het prachtig geluk, dat ik in mij voel, 2al ik jou óók geluk geven, Lief! Want 2oolang ik dat nog met in me heb, dat krachtig, ahes-beheerschend, oppermachtig gevoel van geluk, 2oolang 2al ik mij niet in staat achten, jóu geluk te geven, Lief, een geluk, dat geen mbeelding meer is, geen schijn. Maar eenmaal val ik zoover gekomen 2ijn, dat voel ik, dan ben ik goed genoeg, om jou gelukkig te maken. En daarom smeek ik je 200 aherinmgst, Lief: „Maak me beter! maak me goed!" Jij kan t, jij kan ahes; jij kan ahes in me, aan me veranderen, me van alle kwaads weerhouden én bevrijden, want ik geloof in je macht, en geloof is al de halve gene2ing. En ik geloof in je, omdat ik je 200 herheb, om ahes wat je doet, wat je wilt, wat je bent, - maar ook en in att deel van mijn hefde is eerbied en bewondering, - omdat ik 200 volkomen-veilig kan bouwen op je eminente kracht, - omdat ik 200 2ahg-rustig op je vertrouwen kan. Ik ben heelemaal afgedwaald, Lief, merk je wel? Met het vertalen ben ik nu 2Óóver, dat ik 't prettig begin te vinden, dat ik naar mijn dagehjksche taak verlang, en nu is dus alles gewonnen. Ik heb nu in 't geheel 31 bladzijden gedaan, maar ik heb er nog geen dagen achter elkaar aan kunnen werken, en ik kreeg het boek pas Vrijdag voor een week van Veenstra terug. Als ik nu in Amsterdam ben geweest, ga ik er bepaald al mijn tifd aan besteden. 1 ' •1 W k?^§ vanavond ook een briefje van Hein, om te vragen of ik Donderdag kon komen met den trein van 8.12, die 9.29 in Amsterdam komt. Jij noemde me, 2ooals je weet, den trein van 8.48, die aankomt 9.39, maar nu moet ik den anderen wel nemen, vind je niet, en 2al dat Hem ook maar schrijven. Het trouwen is wel vreeselijk vroegOen uur. Hem 2egt, dat wij met mej. Jeanne C. en den hr. Jacques C. JI2 LIEFDESBRIEVEN naar het stadhuis zullen rijden. Onze eerste begroeting zal dus zijn bij totaal vreemden (voor mij althans) maar enfin, dat kan niet anders. Verder schrijft Hein ook, dat ze geen tête-a-tête bedoelden, maar een ontbijt-serviesje, en dat hij zich daarin had vergist. Ik weet het verschil daar niet goed tusschen, maar ik denk toch wel, dat het goed zal zijn, want het is heusch een snoezig serviesje. O, Lief, wat is deze brief veel langer geworden, dan ik oorspronkelijk had gedacht, maar je zal 't wel niet naar vinden, zoo ik hoop. Dag, lieve Allerliefste! Een teederen zoen van jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht O, Lief, waarom zou ik je niet goed mogen noemen, als je het waarachtig bent, spontaan en naïef, in echte, aanbiddenswaardige onbaatzuchtigheid, die je niet eens bewust is, en die je vergoddelijkt tot een soort van „Uebermensch". Zeg nu niet, Lief! dat ik hier in opgewondenheid spreek: want wat ik hier zeg, zeg ik wèl in ontroering, maar toch diep-in zalig-kalm. Lief, en wat jij noemt je „zwakheid", dat is heelemaal geen eigenlijke zwakheid; 't is alleen een opperste gevoeligheid voor mdrukken. Nu is 't alleen maar de kwestie, of die indrukken, die van buiten-af in je vallen, werkelijk zuiver en onveranderd in je bewustzijn komen, zonder dat je er zelf iets bij doet, of ze wijzigt naar je stemming-van-'t-oogenblik. Je vat wel eens iets heel anders op, dan het rustig-bezien, dan het, objectief-waargenomen, zou wezen, dus dan het werkehjk is. De indrukken van buiten worden wel eens in je zelf, buiten je bewustzijn om, vervormd tot heel iets anders door je subjectieve sternming. Maar die subjectiviteit van jou, waaraan je soms hjdt, is daarom toch niet een van de onverdrijfbare essentiëele elementen van je ziel. Je ziel is zóó ontzettend gecompliceerd, en ieder ding daarin is, evenals het paarlemoer zoo verschülend, naar gelang van het licht, dat het beschijnt, dat je, door zóó over je ikheid te praten, als je wel eens doet, jezelf zeer eenzijdig voorstelt, veel banaler en nucnter-ahedaagscher dan je in werkehjkheid bent. En redeneeren doe je gelukkig óók niet altijd! redeneeren is in subtiele zielskwestie's eigenhjk een dom- IN DE WERKKAMER VIERDE PERIODE 5i3 abstract en grof vermogen, dat de innerUjk-essentiêele, vlekkelooszuivere kern der waarheid maar zelden benadert. O, Lief, verstand is een heeleboel, het koele, droge, om niet te zeggen dorre verstand; en in de exacte wetenschappen, d. i. wetenschappen, die van exacte d.w.z. met je nuchterste, koudste hersenen te pakken, grondbeginselen uitgaan, is dat verstand alles, maar in het leven, het duizendvoudig-wisselende, onnaspeurbaar-subtiele, warme leven kan je met dat verstand wel héél ver komen, maar verkeerd-ver steeds. Heb je wel eens iets gelezen van de modeme sociaal-democraten in ons land? Die doen ook nooit iets anders in hun theorieën, dan koud en abstract redeneeren, maar al hun redeneerend gedoe is mets dan een hoop dor hout, mathematisch tezaam-gebonden, waar zij het teere, maar sterke aangezicht van het bloeiende, groeiende leven te bloeden mee slaan. Daarom, Liefl wat ik je bidden mag! redeneer niet te veel, redeneer niet overal. Ik durf dat tegen je te zeggen, omdat ik weet, dat je het niet altijd doet, lang met altijd, en dat er een levende kracht in je zit van gevoelige, spontane intuïtie, waar je dikwijls meer pleizier, maar ook meer waarachtig, werkehjk nut van zult hebben, dan van alle mogelijke abstracties en alle mogelijke logisch geredeneer. Wat ik verder je schreef, Lief, dat ik geloofde, meer van jou te houden, dan jij van mij, - dat is waarachtig geen negatie van ahes wat jij gedaan hebt en nog voor mij doet. Die uitspraak van mij baseert zich voornamelijk hierop. Ik ben waarschijnlijk veel sterkeren dieper-redeneerend pessimist dan jij nog ooit geweest bent, dan jij nog ooit hebt kunnen zijn. En ik heb alle ellenden des levens geproefd, van mijn vroegste jeugd aan, als in merg en nieren. Dit zeg ik nu niet om beklaagd te worden: kom er in godsnaam niet op terug in jouw brief, - want dat is nu, goddank, allemaal voorbij, en dat alleen door jou! En ik was nog lang niet onder den indruk ervan uit, toen jij voor de eerste maal bij mij kwam. Maar sinds jij nu werkhjk bent gekomen, nu jij naast mij staat, zooals je bent, nu voel ik een zielsgloed voor jou in mij omhoog-vlammen, waar al miin smart-van-'t-verledene in wordt verteerd. Ik leef en voel me als zweven door het inwendige gevoel, dat ik heb voor jou. Ik voel mij gelukkig tegenwoordig, - hoe groot ook mijn vroeger ongeluk was, ik voel mij gelukkig, zeg ik, en dat aheen, omdat ik jóu nu hefhebben mag! jouw levenssmart daarentegen verdwijnt niet heelemaal door jouw hefde voor mij. Ik maak er je geen verwijt 514 LIEFDESBRIEVEN van, totaal niet, begrijp dat toch goed, allergoddelijkst Lief! Het bewijst alleen, en hoe zou het ook anders kunnen, dat er aan jou meer te beminnen valt dan aan mij, veel meer, omdat jij natuurlijk ook honderdmaal Hevenswaardiger bent. Ik zeg dit heusch alleen, om je de waarachtige overtuiging te geven van mijn onvergankelijke liefde voor jou! Innig kust je met volkomen overgave jouw eigen Willem * * O, Liefste! je weet niet, hoe diep je mij ermee bedroeft, dat jij werkelijk schijnt te gelooven, als hield jij meer van mij dan ik van jou! Want het // niet zoo, Lief, ik wéét, dat het niet zoo is; het is maar een meening, een toevallige opvatting van je, die ik even goed van jou zou kunnen hebben, als jij hetzelfde had, wat ik heb: gebrek aan uitingskracht. Dat schijn ik erg te hebben, want, Lief, nu zeg je wéér, ondanks alles wat er op is gevolgd, hetzelfde, wat me vroeger zoo dikwijls vreeselijk heeft gegriefd. Natuurhjk, Lief, heb ik net absoluut niet als een verwijt opgevat, want als het waar was, als ik in werkelijkheid minder van je hield, dan zou ik dat toch niet kunnen helpen, Lief? liefde hangt toch niet van den wü-tot-hefhebben af? Liefde is immers een noodzaak, een onbewust moeten. Maar, ach, Lief, ik heb wel eens gelezen, dat, zoolang de wereld zal blijven bestaan, ook de klacht zal worden gehoord van vrouw tot man en van man tot vrouw: „Jij houdt niet zooveel van mij als ik van jou!" En dit niet, omdat die klacht waarheid bevat, maar omdat man en vrouw elkanders liefde niet kunnen begrijpen, omdat die ook, door den aard van hun lichaams- en zielsorganisme anders is, - omdat, daar hun naturen niet homogeen zijn, hun liefde dat ook niet kan wezen. Daarom, Liefste, moest 't me eigenhjk geen verdriet doen, als je zoo iets zegt, en het blijft volhouden, - omdat ik voor mijzelf wel een andere overtuiging heb, - maar, toch, ach, Lief, ik kan 't niet helpen, toch maakt 't me bedroefd, zoo bedroefd... Je baseert je zeggen er op, dat ik niet alle vroegere levenssmart vergetend, argeloos gelukkig ben, zooals jij. Maar, Lief, voel je dan niet het groote verschil tusschen ons? Jij, arme, arme Lief, hebt sinds je kindsheid aüe denkbare en ondenkbare leed geleden, en de omstandigheden hebben dus vanzelf je zwaarmoedigheid veroor- VIERDE PERIODE 5i5 zaakt. Maat ik? geboren in de gelukkigste omstandigheden, uit de liefste, best-harmonieerende ouders, altijd door teederheid en Hefde omringd, waardoor is mijn melanchoHe ontstaan? Die is dus met me mee-geboren, die zit in mijn hersens, mijn zenuwen, mijn bloed, die is veel erger, veel echter dan de jouwe, Lief! En juist, omdat jij het waarachtige Hjden kent, en ik alleen maar verbeeldingsleed, daarom ben jij gevoeHger, vatbaarder voor het geluk, daarom heb ik, die altijd zelfzuchtig, ontevreden en meer-begeerend ben, meer, méér noodig dan jij, om dezelfde vreugde te genieten. Zoo is 't; en nu zuüen we er niet verder over spreken, Lief! Want je kan niet meer van mij houden dan ik van jou. Ik houd misschien van je op een andere manier, maar minder niet, minder niet, Lief... Liefste, ik ben zoo innig-bUj met je verzen. Ze geven me zoo'n genot, en ik vind het bewijs zoo verrukkeHjk, dat je aan me denkt, dat je zóó aan me denkt! De nrs. zijn 89 en 90. O, ja: ik heb, toen ik je schreef, dat ik zoo'n „wijs" kind ben geweest, heelemaal niet bedoeld te zeggen, natuurlijk niet bedoeld te zeggen, dat ik zoo knap, zoo ontwikkeld was. Ik wou er aüeen maar mee zeggen, dat ik, door mijn hebbeüjkheid van altijd denken en redeneeren, — o, dat redeneeren van mij! - nooit eens naïefgelukkig was, nooit eens ergens argeloos-onschuldig van genieten kon. Ja, Lief, ik voel heel goed, dat die redeneer-behoefte van mij eigenHjk een leeHjk aanwensel, een onaangename gewoonte is, — maar üc kan er toch niets aan doen, Liefste, is 't welr Is 't voor mijzelf niet 't allernaarste, dat ik elk gevoel reflectief bekijk, dat ik alle mooie gevoelsdingen beredeneer? Maar hoe ontkom ik aan die manie? Hoe kan ik mezelf het denken beletten? Ik vind het zélf zoo ongelukkig, omdat men er dikwijls door op verkeerde wegen komt, en, zooals je zegt, eerder van de waarheid afdwaalt, dan haar er door bereikt. En dat men zich dus wèl zelf verdriet doen en ellendig maken, maar er zich geen geluk door geven kan. Dit zal dan zeker ook een der redenen zijn geweest, veronderstel ik nu, dat ik me nooit zuiver gelukkig heb kunnen voelen. Maar ik zeg nog eens, Lief: hoe kan ik het voorkómen, hoe kan ik mezelf van redeneeren terug-houden? Toe, zeg me dat toch, Liefste, zeg me, hoe ik mijn gedachten bedwingen moet, waardoor ik ze bedwingen kan. Ik wou, dat ik er eens met je over praten kon, met schrijven moet je met geweld je gedachten bewust maken voor jezelf, en honderd woorden moeten worden samen-gekrompen tot tien. 5x6 LIEFDESBRIEVEN O, ik denk er ineens aan, dat ik je overmorgen al werkelijk zal zien. Wat maakt me dat opeens vroolijk en innig-blij! Ik eindig nu maar; vanmiddag moet ik een schets schrijven, en zal dan geen brief aan je kunnen beginnen, maar vanavond schrijf ik natuurlijk weer. Ik moet je toch nog even zeggen, hoe ahergoddehjkst ik het vind, dat er tegenwoordig altijd 's morgens een brief voor me is; mijn dagen zijn nu heel anders, dan een klein poosje geleden, merk je dat wel? Dag, lieve Lief, een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, i Augustus 1899 O, Lief, ik word zoo ingenomen door het gevoel, dat ik je overmorgen werklijk zien zaL dat ik in je nabijheid mag zijn al is het dan ook in gezelschap van anderen. Ja, ik weet zeker, dat, al waren wij niet geëngageerd, al mocht ik en kon ik niets anders doen, dien heelen dag, dan even een buiging voor je maken, terwijl ik mijn hoed van het h'oofd lichtte daarbij, dan zou ik toch komen, om maar even zooveel mogelijk in de jou omringende atmosfeer te vertoeven. Want het is mij precies, of het leven, dat in je woont, en dat zich uit door woorden en daden en dingen, mij aan het leven heeft teruggegeven, waar ik, zonder het zelf geheel te weten, innerlijk eigenlijk al afscheid van had genomen. O, Lief, jij hebt wel eens gevraagd, of jij iets beteekende in mijn leven, en daar bedoelde je, geloof ik, mee, of jij, nog buiten het feit om, dat je een vrouw bent, ook nog in 't algemeen, als levend wezen, noodzakelijk bent voor mijn bestaan. Maar voel je dan niet, Lief, dat je, door te zijn zooals je bent, mij veerkracht, wilskracht, leefkracht geeft? Jij klaagt nu wel eens wat, maar je klachten zijn daarom toch geen leege woorden, zooals dat anders wel eens bij vrouwen is. Daar zit achter je klagen een diepte van gevoel en half-vermoed weten, waar ik krachtens mijn eigen temperament heel erg en innig mee sympathiseer. Ik ben zelfs een heel klein beetje bhj, dat je zoo bent, want nu weet ik, waar ik de gecombineerde kracht van mijn menschehjk gevoel en verstand, in de tijden, die komen, voor gebruiken kan, namelijk om jou van de diepte, die je soms achter je duisteren ziet, omhoog te leiden naar de levende vreugd. Jij hjdt wel eens aan depressies, VIERDE PERIODE 5i7 evenals ik, maar ik weet, dat in de toekomst, maar een paar zachtdoch diep-gevoelde woorden wederzijdsch noodig zullen zijn, om zoo'n depressie terug te voeren tot het normale vlak. Ik heb vroeger, aan zulke depressies in mijzelf, alles gedaan, uit onbewusten drang,' wat er bij mogelijkheid maar aan te doen vieL en daardoor voel ik den wil en de kracht, om ook op de jouwe te werken en ze door teederheid-in-liefde en klaar verstand terug te dringen in je onbewustheid, zoodat er je niets anders van overblijft, dan een beetje vage weemoed van tijd tot tijd, dien ik dan ook wel weer zal neutrafiseeren. O, Lief, je weet niet, hoeveel ik voor je voel: je bent geen vrouw met de inquiétante vaagheid van de vrouw, waar je afles en toch eigenhjk weer niets uit af kunt leiden, - jij bent een waarachtigvohedig mensch! En dat voel ik mezelf óór te zijn: daarom ook passen wij zoo goed bij elkaar! O, Jean, als jij werkhjk van mij houdt, dat maakt mij dol van vreugd. Ik word soms zoo geèmotionneerd door de gedachte aan jou, dat ik, mijn pen neerleggend, achterover in mijn stoel ga liggen, en mijn oogen sluit. Geen bepaalde gedachte gaat dan in mijn hoofd om: ik denk zelfs niet, ik wou, dat ik haar een kus kon geven! hoe heerhjk ik dat ook vind. Neen, 't is of je geestelijke Zijn door mijn kamer zweeft; ik kan het natuurhjk niet grijpen, ik zie het zelfs niet, neen, ik voel het aheen. En dat gevoel doet mij wel des te heviger verlangen, om jou werkehjk te ontmoeten, maar ik ben toch dgenfijk zoo bhj, dat ik het ondervind. Er bestaat tusschen ons, geloof ik, een soort van mystiek geestelijk verband. O, en de verrukking, dat jij geen waan bent, geen verbeeldingsschijn, door mijn hersens geprojecteerd, maar een objectief-bestaand, een werkelijk-levend mensch! Vandaag heb ik dat gevoel, dat je tegenwoordig bent in de kamer, al bijzonder sterk. O, en dan kijk ik maar weer op mijn ring, want die geeft mij zoo de gelukkige wetenschap, het vaste bewustzijn, dat Jeanne geen droom, maar een waarheid is. Ik heb ook weer een poos in dat laatste schrift van je zitten te lezen, dat doet mij ook zoo onredbaar naar je verlangen: o, Jeanne, ik heb je zoo onuitsprekelijk hef! r Ik sluit nu maar, vanavond schrijf ik weer voor morgenochtend. Ik sla mijn armen zacht om je heen, en zeg je, terwijl ik je diep in je oogen zie: Ik heb je hef, en bhjf altijd jouw eigen Wülem 5i8 LIEFDESBRIEVEN Hein schreef mij ook over die tête-a-tête. Maar we moeten 't nu maar zoo laten, want anders geeft dat veel te veel heen en weer gestuur. Hij krijgt den stoel er nu toch óók bij. Ik heb het Hein al geschreven. Jeanne C. is een meisje van 35 jaar. Ze ziet er een heel klein beetje Oostersch uit. Jacques is circa 27 jaar en heeft een echt Oostersch gezicht. Ik zal natuurlijk aan den trein zijn (9.29 dus n minuten vóór tienen) Met mijn gansche hart jouw eigen WÜlem * * O, Liefste, üc kan niet anders, üc moet je dadehjk even terugschrijven op dien goddehjken brief van jou, die zooeven kwam! Ik wü je ook nog even zeggen, hoe verrukt ik ben met je verzen; ik vind het zóó heerhjk, als je ze me stuurt, zóó genotvol, - zalig! O, Wülem, Lief, ik smeek je, zeg toch nooit meer, dat ik niet van je houd, o, zeg dat nooit meer, nooit meer, ik smeek het je! Want ik heb je hef, ik weet het, ik voel het, dat ik je hef heb, lief heb, - ik voel het in me als een goddelijke ontroering, die nog nooit, door niets, in me veroorzaakt werd, - ik merk het aan het hevig kloppen van mijn hart, aan het trÜlen van mijn handen, als ik je brieven lees. O, Lief, Lief, laat de heele wereld om me heen verdwijnen, mèt mijn werk, waarvan, waarvoor ik heb geleefd tot mi, - als ik jouw hefde maar behouden mag! O, ik heb je hef, hef, - ik wou mijn hoofd zalig aan je schouder leggen, en voelen je vaste armen om mij heen, - dan zou ik 't uitsnikken van vreugd, in het zalig, zalig besef, dat ik nu voor eeuwig beveiligd ben tegen alle leed om mij heen, tegen alle leed uit mijzelf! O, Lief, dien ik vertrouw, in wien ik geloof, dien ik aanbid om de macht, die je over mij hebt, die jij, pj-aheen hebt kunnen verkrijgen over mij: omdat jij de uitsluitendeenige ben, dien ik hefhebben kan, kan, - ik vereer je, ik vergood je, üc heb je hef! Twijfel niet meer, ik smeek je, ik smeek je, twijfel niet meer, want de openbaring van mijn waarachtige hefde is tot mij gekomen, en zij zal jou ook, dat weet üc, klaar-bewust worden eenmaal. Ik heb je hef, o, ik bied geen weerstand meer aan mijn zieledrang, zooals ik, geloof ik, onwÜlekeurig-angstig, een poos heb gedaan; ik kan niet anders, maar ik wil ook niet anders meer, VIERDE PERIODE 519 dan van je houden, met alles-en-alles wat in me is, is geweest, en nog komen zaL - tot aan het eind van mijn leven! Met teedere zoenen-van-hefde voor altijd jouw eigen Jean Lief, ik vind 't toch zóó heerhjk, dat je aan den trein zal zijn. Denk er maar aan, dat ik heelemaal in 't wit ben, een wit mantelpakje met een witten hoed met witte anjelieren. Ik zal ook niet dadehjk weg-gaan, als ik je niet direct zie, want nu iedereen mee naar het stadhuis schijnt te gaan, zou ik heusch niet goed weten, waar ik naar toe moest. Maar, Lief, zou je me niet voor alle securiteit het nr. van de Goorengels op de Ceintuurbaan opgeven? Want als we elkaar onverhoopt eens niet zagen, dan zou 't voor mij toch maar 't beste wezen daarheen te gaan. Nog een zoen van Jean * * Bussum, Parkzicht Eenig-Lieve, Dit is de laatste brief, dien je . van mij ontvangt nog, vóórdat ik je zie. Want al schreef ik je Woensdagavond nog een brief, dan zou die je waarschijnhjk toch niet meer bereiken, omdat je al zoo vroeg met de spoor vertrekt. Och, ja. Lief, die kwestie van dat meer of minder houden, daar zouden wij eindeloos over kunnen debatteeren, zonder dat een van beiden iets verder kwam. De hefde is een gevoel, dat in ons zelf leeft. Maar waarmede zal men dat gevoel nu meten? Aan de dingen, waardoor het zich uit? Dat zou een zeer onvolledige en onbetrouwbare maatstaf zijn. Want die uitingen hangen niet aheen van hun eerste oorzaak, de hefde, af, - maar ook van allerlei bijomstandigheden, die met die hefde in geen enkel verband staan, en soms zelfs, zooals men 't noemt, zeer prozaïsch zijn. Elk van ons kan dus zijn gevoel van hefde aheen in hemzelf op zichzelf beschouwen. Maar nu weet ik zeer bewust, dat mijn hefde voor jou zóó sterk is, dat zij de macht zou hebben, om mij, tegen mijn eigen overtuiging, die anders altijd als een rots omhoog staat, in te doen handelen, als ik wist, dat dit jou gelukkig deed zijn. Natuurhjk, ik moest zeker weten, J20 LIEFDESBRIEVEN dat het je werkehjk gelukkig maakte, en dat je niet een oogenblik later weer omkeerde, want anders zou mijn geestelijke zelfontkenning tegehjk een geestehjke zelfmoord zijn. Voel ie nu niet, Lief, dat ik je waarachtiglijk hefheb, en dat mijn hefde voor jou mij eigenhjk boven ahes gaat? De betrekkelijkbedaarde toon, waarop ik dit zeg, kan je het bewijs zijn, dat dit geen stemrning is, maar dat ik het als een vaste overtuiging diep-in meen. Wat je verder zegt, Lief, ik geloof ook zeker, dat ik meer vatbaar, meer gevoelig ben voor geluk dan jij. Ik kan, dunkt me, meer waardeeren, dan jij dat kunt, om het contrast dat ik voel, tusschen al de ehende, die ik heb doorgemaakt en mijn onverwacht geluk met jou. Hoe je jezelf het denken over je gevoel kunt beletten, Lief? Wel, je zult er misschien je neusje over ophalen, over wat ik nu zeggen ga, en denken: „hè, die Willem!" Je kunt jezelf het denken over je gevoel beletten, door niet te willen denken, door aheen maar te willen voelen. Een mensch kan aan de richtingen, waarin hem zijn onbewuste aandrang drijft (bij jou hier het nuttelooze en jezelf kwellende denken) wel wat veranderen door den krachtig-volgehouden wil van zijn bewustzijn. Maar we zullen daar later wel eens over praten als je wü. Redeneeren over dingen van hefde, Liefste, is uit den booze; voelen aüeen is goed en mooi. Ikzelf neem bijv. aan, om je in een uitvoerige, redeneerende studie haarfijn te bewijzen, dat jij heelemaal niet van mij, maar van jezelf aüeen slechts houdt, zóó dat je schrikte van jezelf als je 't las. Maar zou ik daarom gelijk hebben? Neen! hoor je wel, Liefste, ik zeg van neen. Want het echte gevoel, dat ik weet, dat jij óók hebt, gaat dieper dan elke mogelijke redeneering, het staat en leeft op een heel ander vlak, het beweegt zich in een totaalverschülende sfeer, van de meestal zeer oppervlakkige sfeer van ons redeneerend vermogen. Wat ik je bidden mag, Jeanne, laat het redeneeren; waarachtig ik doe er zelf ook niet aan. Want, zooals een groot dichter, misschien Goethe gezegd heeft (ongeveer) Gefuhl ist Aües. Worte sind Nur Wolken, umnebelnd Himmels Glut. Nu, Liefste, ga ik naar bed. Het is middernacht. Nog maar vierendertig uur en dan adem ik, goddank! weer dezelfde lucht in, als jij, o, jij, 't grootste wonder van 't leven op aard! Met een innig-teederen kus jouw eigen Wülem-voor-altijd VIERDE PERIODE 521 Ik doe hier nog even dit stukje papier in. Ik ben natuurlijk aan den trein, waar je mee komt: 9.29 = 9.49 (11 minuten vóór tienen) en zal je ook zien. Mevr. Coorengel is verhuisd en haar adres weet ik niet. jouw Willem * * O, Liefste, ik voel me vandaag zoo verrukkelijk-blijmoedig gestemd. O, je heerlijke brief, dien üc zooeven vond, en dan de gedachte aan morgen! O, Lief, wat is het zaüg, je weer te vien, met je te kunnen spreken en je stem weer te hooren! O, Lief ik verlang zoo naar je! En jij, je verlangt ook naar mij, is 't niet? Ik moetje zooveel zeggen, zooveel vragen, zooveel dingen met je bepraten! Wü ik je eens wat zeggen, Lief? als „verrassing breng ik morgen mijn boek Hartstocht voor je mee. Om de beide gebonden deelen te kunnen bergen, heb ik expres een city-bag gekocht!! Ik ben zoo opgewonden; üc ben nu niet in staat, mijn gedachten kalm aan te kijken, en ze te vervormen tot woorden. O, Lief, ik zal dus maar niet veel verder schrijven, want er zou, geloof ik, aldoor komen: Ik wou, dat 't al morgen was, üc verlang zoo naar je! De pen danst een beetje in mijn hand, ik eindig nu maar, want morgen, morgen spreek ik je zelf! O, wat een goddelijke gedachte is dat! Dag, eenige, éénige Liefste! Innig kust je jouw eigen Ankie (Zoo noemde ik me, toen ik drie jaar was.) VIJFDE PERIODE VIJFDE PERIODE (j Augustus 1899-28 Augustus 1899) Bussum, Parkzicht 3 Aug. 1899 Allerliefste, eenige Schat, Nauwelijks ben ik thuis gekomen en heb mijn lamp opgestoken, of ik voel een niet-in-te-houden, innige behoefte, om je te schrijven. Eerst dit: ik heb dadelijk naar mijn ring gekeken, en die lag nog op dezelfde plaats in mijn boekenkast, en ik heb hem nu tot mijn groote vreugd weer aan. Want die ring is mij het glanzende symbool, dat ik met jou voor eeuwig verbonden mag zijn. Den heelen dag had ik den ring gemist, veel meer dan ik te kennen gaf, maar ik hield het onder me, omdat toch geen van ons beiden er iets aan veranderen kon op het oogenblik. O, Jean, hoe meer ik in je tegenwoordigheid mag zijn, hoe dieper ik het voel, hoe klaarder ik het me bewust word, dat jij het bent, dat jij altijd zult blijven de mensch, aan wie ik volkomen mij overgeef. En ik zweer je: ik heb nooit zoo iets en voor niemand gevoeld, als ik, en hoe langer hoe meer, voel voor jou. Met een nugnifiek bewustzijn constateer ik voor mijzelf, en ik doe het bij deze met vreugde, voor jou, dat, voor ik jou kende, nooit, zelfs niet in mijn intiemste gedachten, op is gekomen, dat dit mogelijk zou zijn, dit verrukkelijk gevoel van absolute en volmaakte liefde, waarvan mijn heele Zijn is vervuld thans. Jean, ik zeg het je onomwonden, jij bent de opperste mensch, die er leeft. En het zalig bewustzijn, dat die mensch mij wü hefhebben, maakt mij als dol van inwendige vreugd. Ik heb zoo verschrikkelijk veel ondervonden, en mij op aüe mogelijke manieren zóó dikwijls teleurgesteld gezien, in aües wat ik ooit gehoopt en gedroomd had, dat ik wel langzamerhand tot de $26 LIEFDESBRIEVEN overtuiging moest komen, dat ik geheel eenzaam stond op de aard. Ik was daarom niet de andere menschen gaan haten, ik apprecieerde wel ahes, wat ik moois en goeds en aardigs 2ag, maar het bleef toch altijd een eenigs2ins koele, mij2elf als het middelpunt aanziende appreciatie, waar mijn diepste 2iel buiten bleef. Maar nu ik jou heb leeren kennen, hoe is dat alles nu langzaam-aan veranderd! Ik spreek, zooals het is, hier van langzaam-aan. Want dat moet jou een bewijs 2ijn, dat ik hier niet praat over een oppervlakkige emotie van me, maar over een diep-gaand en mijn heele Zijn overneerschend gevoel. En ik vraag maar één ding van je: geloof me, o, geloof me, o, eenig Lief! Ik ben niet, wat men noemt, een opgewonden standje, en weet dus precies, wat ik 2eg. Ik heb je hef, ik heb je hef, ik heb je 2onder terughouding en 2onder einde hef! Hoor je 't, Jean? hoor je 't, 2onder-vergehjking-Eenige, die heerscht over mijn Heden, en heerschen 2al over mijn Toekomst, en wier Zijn door mijn heele leven zich breidend, mi] zalig zal maken door haar ahes absorbeerenden gloed! Twijfel nooit aan mij, want ik behoor geheel aan jou en geen druppel van mijn bloed, geen gedachte van mijn ziek waar jij niet absoluut over beschikken mag. Het is bij half één, en ik eindig nu maar. Ik hoop zoo, dat je opgeruimd bent thuis-gekomen en prettig bent gaan slapen, wetend en voelend en begrijpend en innig-geloovend, dat ik jou hef heb, zonder mogelijkheid op vermindering, eindeloos-door. Met eerbiedige vastheid en grenzelooze teederheid kust jou innig jouw eigen Wülem * * O, Liefste, Liefste! O, wat een onuitsprekehjk-heerhjke brief was dat, dien je zoo vreeselijk hef en goed ben geweest, om gisteravond nog te schrijven. O, Lief, wat je daarin zegt, dat heeft me zoo diep verrukt, dat heeft me zoo nameloos bhj gemaakt. Je had niets anders kunnen schrijven, wat me grooter, inniger, blijvender vreugde kon geven. O, WÜlem, Lief, begrijp je niet, dat 't juist dat was, wat ik zoo smachtte te hooren, dat dat-alleen me de bevrijding, de verlossing kan geven van de ellende, die ik me veroorzaak door mijn eigen gedenk? O, Lief, ik ben je zoo eindeloos dankbaar, dat je 't hebt gezegd, want 't heeft me, o, zoo zahg-gelukkig gemaakt. Liefste, toe, VIJFDE PERIODE 527 zeg niet, dat ik nu kinderachtig-ovetdreven ben, - je kent 't niet, 't diepe, felle verdriet, dat mijn gedachten me geven, en daardoor dus óók niet de groote, oneindtg-heerhjke veriucbting, die ik ondervind, nu ik ze niet langer hoefte hebben. O, Lief, weet je, wat ik zoo verrukkelijk vind, in mezelf te merken? Dat de inwerking van jouw woorden op mijn geest zoo sterk en zoo machtig is. O, Lief, wat een namelooze droefheid zou dat zijn, als ik moest zien, dat jouw woorden me niet hielpen, als ik blijven moest in de vaste omspanning van mijn zelf-gemaakte smart. O, daardoor voel ik zoo al de zaligheid van de bevrijding daaruit, - o, Lief, begrijp je dat? O, jij bent mijn Redder, die me levenswil geeft en lust en moed, aan wiens kalme kracht ik me vastklampen kan, als ik in mijn eigen gedachten te verzinken dreig. Ja, Lief, ja, ik praat maar aldoor weer over mezelf, maar dit is juist het groote bewijs van mijn hefde, - dat ik, die mijzelf heb opgevoed, die altijd voor mezelf-aheen heb geleefd, die nóóit aan eenig mensch ter wereld de minste macht over mijn zielsbestaan heb toegekend, het zoo valig vind, me aan jouw beheerscliing over te geven. Liefste, toe, antwoord hier nu niet op, dat je niet over me heerschen wilt, want het is niet om te zeggen, hoe groot dat veilige, vertrouwensvolle gevoel in me is, omdat ik je macht gewaar word. 't Is of ik nu niet meer aheen de verantwoordehjkheid draag van mijn bestaan, of ahes in me en om me lichter wordt, - en dat komt door jóu, Lief! Ik heb je hef, - wat ik voor je voel, dat is hetgevoel-van-mijn-leven, dat mèt mij bestaat en sterft. Ik heb je hef, ik weet het, - omdat elk van je woorden mij een weelde is, en een evangelie, waar ik onvoorwaardelijk in geloof. Ja, ik geloof in je, Lief, en vertrouw, dat dit de waarheid is, want dit geloof zal blijven. Het zal zich al meer en meer door mijn denken verspreiden, totdat het één is geworden met zelfs mijn geringste gedachte, totdat het onwankelbaar-vast in me staat. Vertrouw je, dat deze woorden, in waarachtige overtuiging gezegd, de waarheid vijny Lief? Nietwaar, Liefste, jij zal ook nooit meer aan mij twijfelen, is 't wel? Je weet nu, dat ik van je houd, onveranderlijk, onverminderbaar, totdat de dood mijn leven beëindigen zal. O, ik wou, dat je 't kon vien, mijn mooi, mijn machtig gevoel voor jou, - ik houd zoo van je, ik heb je zoo hef! Met innige, teedere zoenen jouw eigen Jean 528 LIEFDESBRIEVEN O, dit wou ik je nog zeggen, - hoe prettig, dat je je ring dadelijk vond, - maar 't kon ook wel haast niet anders, hè, Lief? Omdat je hem alleen in de haast vergeten had na je wasschen weer aan te doen. * * O, Lief, wat was 't heerlijk, gisteren; ik vind 't verrukkelijk je weer eens gesproken te hebben. Je weet niet, hoe onuitsprekelijk ik daar dikwijls naar verlang, je wéét niet, hoeveel goed me je woorden doen! Of ja, je weet 't eigenhjk wel, je merkt 't wel, omdat ik, nadat je met me hebt gepraat, dadehjk zooveel kalmer, zooveel inwendig-geruster ben. En ik vind 'tgoddehjk jouw invloed op mij te ondergaan, en te weten, dat jij de macht hebt om me beter te maken, om me te bevrijden van alle, voor jou en mij onaangename dingen, die ik me in den loop der tijden heb aangewend. Vroeger dacht ik maar aheen aan ahes wat mezelf betrof. En omdat ik aanleg tot schrijven had, kwam ik er vanzelf toe, ahes voor mezelf te formuleeren en te analyseeren. Als je me heelemaal aan mezelf onttrokken hebt, dan zal je een weldaad aan me hebben gedaan! Het voortdurend denken is het, wat me belet, durend gelukkig te zijn, maar de machtige aandrang daartoe is veel sterker dan de zwakke krachtjes, waarmee ik tegen-worstelen kan. Ik kan mezelf niet aheen overwinnen, ik kan niet. Ik denk, dat het 't, ieder-aangeboren-egoïsme is, dat bij mij door zelf kweeking zoo sterk is geworden. Maar, WÜlem, even goed als 't langzamerhand erger werd, kan 't ook langzamerhand beter worden, niet? Als jij me maar helpen wüt, maar, o, Lief, dat wü je, nietwaar? Ineens denk ik ergens aan, dat ik gisteren vergat je te vragen over mijn boek. Ik denk wel niet, dat je 't zal doen, maar toe, wÜ je 'tniet hier en daar doorbladeren vóór je begint te lezen, want, heusch, dan zou je zulke verkeerde indrukken kunnen krijgen. O, ik had zoo'n aardige reis gisteravond, Wülem. Die dame, die je misschien zag zitten, was een aüeraardigste oude Engelsche. Ze begon met me iets van aankomst te vragen, én bleef toen zóó gezellig en vriendelijk met me doorpraten, dat de tijd gauw voorbij was. Ik nam een rijtuig naar huis. En ik heb niet vergeten, je hartelijke groeten te doen, Lief! O, Lief, was je niet moe, toen je gisteravond thuis kwam, na dien drukken dag? Iedereen was heel aardig VIJFDE PERIODE 5*9 en hartelijk, vond je niet? En alles is heel aardig gegaan; 'tv/as echt een prettige dag. Dag, Heve, Heve Liefl met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 4 Aug. '99 Ja, Liefste, ik moet al weer aan je schrijven; je zal me, denk ik, wel niet uitlachen, als ik mij een beetje laat gaan op de golvingvan-mijn-gevoel-voor-jou. O, ik houd zoo onbegrijpelijk veel van je, dat wil zeggen: ik zelf begrijp het heel goed, maar jij begrijpt het waarsdtijnüjk niet. O, ik wou zoo graag, dat, als je eens stil op je kamertje zat, je het je dan eens volkomen bewust kon maken, hoeveel ik van je houd, hoe ik je Hefheb. Ik dénk niet meer over je, ik voel je aUeen maar. O, maak het je eens bewust, en zeg dan tegen je zelf met opgewekt gezicht: „Jean, houd maar moed, aües zal je nu voortaan lukken en meeloopen, want WÜlem heeft je Hef, onbegrensd en algeheel, en die zal je helpen, overal in, omdat je met hem in een twee-eenheid samen wÜ zijn." Ik ben zoo büj, dat ik in den laatsten tijd zoo goed opgeschoten ben met mijn werk; nu kan ik me weer heelemaal met mijn eigen dingen bezig houden, en door en door voelen, wat jij voor mij bent, en hoe ik moet worden, om iets voor jou te zijn. O, Jean, wü ik je nu eens iets geks verteüen? Zonder dat ik bewust aan kussen denk, voel ik toch duidelijk een onstuimigen bloedstroom door mijn Hppen gaan, en ik weet zeker, als jij nu in de kamer was, dan zouden ze zich, als met sterke koorden, naar jou getrokken voelen, zonder dat ik precies zou weten, hoe en waartoe. Het onbewuste gedeelte van mijn ziel, dat voel ik, heeft je Hef. Ik vind het eigenHjk heel mal, dat ik zulke dingen durf te zeggen, maar, och, je bent mijn meisje, en ik waag het er dus maar op. Als je er een beetje door gechoqueerd wordt, toe, Lief! word dan niet boos, en begin dan maar een discussie met me over de staathuishoudkundige drijfkracht der vrouw op het eind der negentiende eeuw. Dit is precies als de titel van een „vooruitstrevend" stuk van EHse A. Haighton. Ken je die, bij naam misschien? Ik had haar 53° LIEFDESBRIEVEN in geen vijftien jaar gezien, toen ik haar een half jaar geleden plotseling weer ontmoette bij Mevr. Versluys. Maar zij is in die 15 jaar wel 20 jaar opgejongd (zij is nu zoowat 50) en open en klaar keek ze de wereld in, met een blozenden oogopslag en een krullend gebaar van harmonische wilskracht in haar stem, terwijl ze er vroeger uitzag als een vaal-grauwe West-Indische, met een grijs-gele scherpte in ieder woord. O, Jean, ik ben zoo verschrikkehjk nieuwsgierig naar wat je eigenlijk schrijven zal. Ik heb zoo de hoop, dat je niet al te veel teleurgesteld in me bent. Het doet me zoo'n diep genoegen te merken, dat ik door mijn gevoelde woorden wel eens iets aan je sternmingen zal kunnen veranderen, en je gelukkiger maken, dan je je nü nog voelt. Geloof me, Lief! ahes komt terecht. Ik zit natuurlijk in Hartstocht te lezen, maar ik zal er je niet over schrijven, zooals ik beloofd heb, voordat ik het uit heb, denkelijk in de volgende week. Dit aheen: ik ben nu op blz. 90 van 't eerste deel, en aldoor terwijl ik lees, hoor ik niets anders in me dan: „Jean, Jean", met een onbedwingbare behoefte, om naar je toe te komen. Ik begrijp waarachtig niet, dat jij mij hebt genomen, mij den eentonigsten en droogsten, koerenden houtdofier, die op God's aardbodem leeft. Ik ben zoo suf-onnoozel als een vogeltje, dat pas uit zijn ei gekropen is, zoo sentimenteel als een eenzaam-klagende kikvorsen in een vijver onder gele avondlucht. Of maken de kikvorschen 's avonds geen geluid? Lk weet het niet, ik weet niets meer, dan dat ik jou hefheb, dat ik niet meer zónder jou zou kunnen leven, want jij bént het leven, dus zonder jou is er niets. God, - vierentwintig uur geleden zag ik je nog, hep je naast me. O, die avondbrief van jou! Wat zal die me brengen? Apropos, ik vond in een zak van een vest van me, dat ik in lang niet nad aangehad, een sleuteltje in een stukje papier. Dat kan toen geen sleuteltje zijn, dat jij mij eens hebt gegeven te bewaren? Deze moet nu weg: 't is over zevenen. Met teedere hefde jouw eigen WÜlem * ♦ VIJFDE PERIODE 531 O, Lief, wat was dat verrukkelijk, dat er vanmorgen een brief van je was ! Ik had er eigenlijk niet op durven hopen, omdat je van mij nog niets had gehoord, maar daarom was 't juist 200 heerlijk, o, heerlijk! Lieve Lief, je brieven! O, die geven me altijd zoo'n opgeruimdheid, zoo'n inwendig vroolijk gevoel; een morgen-brief, liefste, geeft me direct zoo'n grooten werklust voor den heelen dag! Vind je dat grappig? maar je kan 't toch zeker wel begrijpen, hè? Heusch, er komt dan zoo'n heerlijke ijver in me, om opgewekt aan den gang te gaan, en ik zeg je, Lief, dat in zoo'n steniming, alles me zoo prettig-goed en vlug gelukt. Nu zie je eens, Lief, welk een blijvende waarde je brieven hebben, behalve nog het heerlijke genot, dat ik, ze lezende, krijg. O, Lief, het was zóo heerlijk, dat ik je dien dag heb kunnen zien en spreken. Weet je, wat 'tis? Als ik je een tijdlang niet zie, dan ontstaan er allerlei dingen in me, die, - ik merk het, - door jouw gesproken woorden weg-gaan, en zoolang de nawerking blijft, ook niet meer terug-komen. Daarom, Lief, weet ik het zoo vast en zeker, dat, als je eenmaal hier woont in den Haag, al mijn stemmingen een verbetering, een vervroolijking zullen ondergaan, dat zelfs mijn denk-innchting, — zoo zal ik 't maar noemen, — veranderen zal. Geloof jij dat óók niet, Lief! Wil ik je nu eens iets zeggen, Liefste? Iets dat je zelf inwendig heel goed weet, maar dat ik toch verrukkelijk vind, je nog eens te zeggen: Willem, jij bent de eenige, de absoluut-eenige, dien iemand met mijn natuur, mijn karakter, mijn temperament lief hebben kan. Jij bent de eenige mensch, die me voelend begrijpt, tegen wien ik me uitspreken wil en kan, aan wien ik mijn intiemste zieleleven openbaren mag. Met eiken anderen man, wie het ook ware, zou ik, dat weet ik vast, te gronde gaan, want heel mijn diep-innerlijk bestaan, dat zoo teer en gevoelig is, zou door den omgang met een ander man dan jij, worden vergroft en verbanaliseerd en ten slotte vernield. En zoo ik dat al verdroeg en leven bleef, wat ik niet zou kunnen, - dan zou het toch maar een schijn-leven zijn, want inwendig was ik verstard, gevoelloos, dood. Jij bent de eenige, Willem, die, omdat je bent zooals je bent, me in mijn geheel laat blijven, die me zelfs krachtiger, mooier, vaster en flinker maakt. Nietwaar, Liefste, je wist dit alles wel? maar je vind 't toch niet onprettig! dat ik 't je nog eens geschreven heb, hè? Ik zal een briefje schrijven aan Mevr. C. en haar uit ons beider 532 LIEFDESBRIEVEN naam bedanken voor haar lieve ontvangst, omdat we er geen digestie-visite kunnen gaan maken. Neen, dat sleuteltje kan niet van mij 2ijn, Lief! Met een innigen 2oen, jouw eigen Jean. * * Bussum, Parkzicht 4 Aug. '99 Liefste-van-allen, eenig-lieve, Je weet wel, ik praat nooit veel over mijn eigen werk, of over wat de journalisten 2eggen ervan. Maar 2ooeven werd ik toch door iets getroffen, waar ik bet graag even over hebben wou. Verster, die op 't oogenblik in Leiden is, stuurde mij een uitknipsel uit de Telegraaf, onderteekend A. H. waarin ongeveer staat, dat ik vroeger wel veel talent had, maar op 't oogenblik heelemaal niet meer. Nu vind ik dat 200 verschrikkehjk curieus. Toen mijn vroegere verzen apart verschenen in de N. G. schreeuwde de heele pers: Dat is onzin, wartaal, dat zijn charades, etc. Nu die verzen in bundels zijn verzameld en door het publiek gekocht en gelezen worden, nu roept de heele pers telkens en telkens weer: „Ja, die vroegere „verzen, dat was prachtig, maar wat hij tegenwoordig schrijft, dat is „niets waard". De journalistische kritiek in ons land heeft mij nooit goed kunnen zetten, en steeds heb ik vergeefs naar een reden ervoor gezocht. De eenige redenen, die ik ervoor heb kunnen bedenken, zijn ie dat ik mij altijd zoo apart heb gehouden, van al het gedoe en gedrijf dier menschen, vergaderingen, congressen, clubjes etc. Hun gangen zijn niet de mijne geweest, en ik heb hun leven in geen enkel opzicnt en voor geen enkel oogenblik meegeleefd. Niemand hunner kent mij persoonlijk en ik ben altijd op mijzelf blijven staan. De tweede, dieper-gaande reden is, dat ik geen eigenüjk-gezegd Hollandsen temperament heb. Het publiek in 't algemeen komt daar nu langzamerhand wel overheen; maar de journalisten „kunnen mij niet zetten", zooals men dat noemt. Als ik over 't algemeen Hollandsche menschen hoor spreken, dan sympathiseert mijn onbewustheid daar heelemaal niet mee, diep inwendig voel ik me vreemd. En nu is 't 200 curieus, toen ik in Zuid-Duitschland was, voelde ik op eenmaal me daar heelemaal VIJFDE PERIODE 533 thuis. De toon van spreken en de gebaren, de oogopslag en alles van de menschen verwarmde me telkens met een innerlijke sympathie, een geheimzinnig, niet te definieeren meevoelen, waar ik mij geen rekenschap van geven kon. De eenvoudigste dingen, een vraag, hoe laat het was, deed mij trillen van een vage, maar toch duidelijk gevoelde aandoening, en als ik zoo zat in een Duitsch restaurant bijv., dan rilde ik plotseling als ik terug-dacht aan ons koud-nuchtere, zoo vaak in-banale en ongevoelige Holland. „Gemoedelijkheid" is den Hollanders vrijwel iets vreemds. Maar de menschen daar met hun gewoonste gezegden deden mij aangenaam en weldoend aan. Zij maakten op mij den indruk ven gevoelige en verstandige lieden. Als ik in den Haag woon, dan zullen we 't er nog wel eens verder over hebben als je wilt. Toch zouden de Duitschers me op den duur weer te zwaar zijn, te eentonig, en te weinig licht-gracieus. Dat heb ik wèl bij de Franschen gevonden, maar die zijn soms weer te hol en te leeg. Al die dingen van het volkskarakter vind je terug in de literatuur. Vondel is soms magnifiek, als je maar door het droge, uiterlijke waas weet heen te dringen, dat zelfs over de mooiste passages ligt en ze eenigszins voor onze ziel benevelt. Maar Vondel was ook eigenlijk zooals je weet van origine geen Hollander. Ja, Lief, de dag was heerlijk, omdat ik met jou was! Geloof aan de eeuwige en onveranderlijke hefde van jouw Willem-voor-jou-alleen Ik moet je toch wat schrijven over je roman. Ik ben nu gekomen tot blz. 374 2e deel. Jeanne, jij bent de eerste vrouw in mijn leven, waar ik geestelijk respect voor heb als mensch. Ik hoef jou niet te zetten in een hef hokje „'t vrouwelijke", om je te kunnen apprecieeren en bewonderen. Want hoewel je niet in 't minst onvrouwelijk wordt, ga je toch veel verder dan een vrouw in haar pubheke uitingen gewoonlijk gaat. De meeste vrouwen, die zoo vèr gaan, worden gedistingeerddiabolisch en infernaal, en daardoor wel een oogenblik vreemdcharmeerend, maar mij au fond zeer antipathiek. Maar jouw boek is van een fijne gezondheid en jouw temperament is absoluutnormaal, maar het staat aheen op een hooger vlak dan het traditioneele „vrouwelijke". En daarom val ik voor je neer, je aanziend met pure blikken, omdat ik door dit boek nóg meer eerbied voor 534 LIEFDESBRIEVEN je heb mogen krijgen dan ik al had. Het is x/i voor i en ik ga nu maar naar bed. Jouw eigendom Wülem O, Lief, Lief! O, wat heeft je spoed-brief me onbeschrijflijk verrukt, - wat ben ik heerhjk en innig gelukkig nu! O, ik moet er je dadehjk óp terug-schrijven, al zijn 't maar een paar woorden, straks schrijf ik toch langer met de post van 10. O, Liefste, wat is het verschrikkehjk hef van je, om me tóch en zóó gauw iets te zeggen over mijn boek, want je vermoedde natuurhjk wel, dat ik brandde van verlangen naar je oordeel er over, - dat ik me in moest houden om er niet aldoor, aldoor over te schrijven. Maar nu weet ik toch al iets, en al komt er nog veel, wat je misschien niet had verwacht, toch ken je nu al het genre van het boek. O, als je dezen ontvangt, heb je 't, wie weet 't, al uit, want je hebt zoo goddelijk vlug gelezen. En daarom zal ik er nu ook maar niets meer van zeggen, aheen, dat ik smacht naar je oordeel, maar, gelukkig weet ik dat nu gauw. O, dat we er niet samen over kunnen spreken, Lief! O, Wülem, zeg eens, was 't nu, zooals je dacht, dat 't zou zijn volgens hetgeen ik je ervan had verteld? Lief, weet je, wat ik geloof van mezelf? Dat ik, behalve de gewone vrouwehjke elementen, ook nog iets mannelijks in me heb. Dit drukt 't toch niet goed uit: ik wÜ zeggen, dat ik een Ahnung, een intuïtie heb van het mannelijk gevoel. Liefste, zeg eens, in dezen roman gaat aües toch heel gewoon en natuurhjk toe, nietwaar? Als andere vrouwen komen op wat men noemt „het mannelijk terrein", dan gaan ze bijna altijd overdrijven, dan zoeken ze naar onnatuurlijke, vreemde, vicieuse toestanden, zooals b.v. Rachüde dat doet. En daaruit bhj kt dan zoo duidelijk het bedachte van den opzet, het gewüde van den loop van het verhaal. Maar ik zeg je, Lief: dit boek is zoo heel natuurhjk en van zelf ontstaan; aüe dingen gebeurden eerst ergens in mijn geest, en dan wist ik ze pas zelf, zoodat ik ze neerschrijven kon. Tot straks, eenige Lief, - ik dank je innig hartelijk voor je zóó spoedig bericht! Met een warmen zoen jouw eigen Jean VIJFDE PERIODE 535 Liefste, o, ik was toch zoo bhj met je brief vanmiddag, en 't is zoo heerhjk, dat je er een spoedbestelling van hebt gemaakt. Weet je, wat ik zoo verrukkelijk vind, Lief? Dat je 't voelde, hóe erg ik naar een woord van jou over mijn boek verlangde. Daarom, ik apprecieer 't zoo, dat je er tóch iets van hebt gezegd, en ik dank je daarvoor heel innig, Lief. O, Wülem, als je dat zoo nagaat van die journalistische critiek, van dat geschreeuw door en tegen elkaar, van dat vriendjes-opgehemel en dat door-aUes-heen-afkeuren om een persoonlijke antipathie, als je dat aües zoo'n beetje koel, als er buiten staand, aankijkt, wat moet je ons kleine Hoüand dan werkehjk klein gaan vinden, klein-geestig en bekrompen en bevooroordeeld en ingebeeld. .. geen ruime opvattingen, geen zuivere oordeelen; critiek, ja! maar altijd beïnvloed door persoonhjke nietigheden, - alles even gering, min, laag bij den grond. Soms zie je de ergerlijkst onwijze meeningen je voor waarheid opgedrongen, of de bespottelijkst met elkaar in tegenspraak zijnde opinies vlak na elkaar neergeschreven. Nu wat jij zegt over jezelf en de pers: dat is toch wel het grootste bewijs^ dat de journalistiek nauwelijks zelf weet, wat zij beweert, en als 't ware als een tol heen-draait om zichzelf, zonder te zien' naar wat er buiten haar gebeurt! 'tWerd heusch tijd, dat er wéér eens een brochure kwam over de Onbevoegdheid enz. zeg, Lief, dunkt je dat óók niet? Ik geloof, dat de éénige kans, om een bhjvend zuiver oordeel over je werk te krijgen, zou zijn, als ieder auteur een streng incognito bleef handhaven, en telkens een ander pseudo koos. Denk je dat ook niet, Lief? Maar op die manier zou je nooit „naam" kunnen maken! Ach, Wülem, ik geloof, dat heel diep in onszelf eigenhjk de absoluut-eenige persoon leeft, die beoordeelen kan, of ons werk „goed" of „niet goed" is geweest. Geloof jij dat eigenhjk ook niet? Je hebt er me wel eens meer over gesproken, dat de Zuid-Duitschers je zoo aangenaam aandeden, in tegenstelling met 't geen men altijd van de Hoüanders ondervindt. Ik heb nooit zoo voor mezelf ons volk met andere volken vergeleken, maar je hebt volkomen gelijk! O, ik denk er ineens aan, hoe je nu misschien in mijn boek zit te lezen, waar je waarschijnhjk al heel ver in bent, o, Wülem, Wülem hoe val je 't toch vinden, als je 't heelemaal uit hebben zal! Ik wou, dat ik 't al wist, dat ik er je over kon hóóren spreken, - o 536 LIEFDESBRIEVEN Lief, dat is ook weer een van de verschrikkelijke dingen, veroorzaakt door ons niet in dezelfde stad wonen. Ach, ik zal nu maar geduldig wachten en vertrouwen, dat je me je mogelijke afkeuringen even goed schrijven zal, als je me die peggen zou. Dag, heve, hefste Lief! Tot morgen alweer! Een innigen zoen van jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 5 Aug. '99 Eenig, uitsluitend-eenig en absoluut Lief, Je brief, dien ik hedenmorgen ontving, heeft mij inwendig, diepinwendig zóó ontroerd. Na het ontbijt ben ik naar de post gegaan, om den briefj dien ik gisteravond schreef, weg te brengen, maar juist had het tien uur geslagen, toen ik daar aankwam. Ik heb er toen een spoedbestelling van gemaakt, dan krijg je hem tenminste een half-uurtje vroeger, om een uur of zeven, naar ik meen. Ik ben toen wat bij Koderitsch gaan zitten, en onder mijn kop koffie en het Handelsblad, heeft mijn lyrische, sterke emotie zich langzamerhand vast-gelegd of hever gezegd geconcentreerd om een paar gedachten, die ik, weer thuis gekomen, je nu schrijven ga. Je weet ze eigenhjk al, maar toch wil ik ze je nog eens duidelijk zeggen, opdat je ze voor je heele leven weet. O, 'tis me zoo'n vreugde, dat ik ze zeggen kan! Jij, Jean! bent de vrouw, waar ik mijn heele leven, zonder het mezelf precies bewust te maken, instinctief naar verlangd heb en naar gezocht, zonder dat ik haar tot nu toe gevonden had. En wil ik je zeggen waarom? Jij hebt een eigen individuahteit, jij hebt een jou-alleen-eigen kern van individueel zielszijn, en ik weet, dat, als wij later voor goed tezamen zijn, en ik kom dan bij je met mijn gevoelde zielsgedachten, dat ik dan bij jou niet zal komen te staan tegenover een vage, eigenhjk-leege zieleruimte, die aanneemt, wat er van buiten wordt ingegooid en die zich in mijn armen zal werpen met de woorden: „Ja, wülem, je hebt gelijk" - neen, dat ik mij dan zal bevinden tegenover een uit-richzelf-reeds-bestaand Zielszijn, dat niet in mij wil verdwijnen, maar waarachtighjk één met mij VIJFDE PERIODE 537 wil zijn, zooals ik het ook met hiar wil wezen. Voel je mij, Lief? ik geloof het haast wèl. Jij verschilt van de meeste andere vrouwen, - ik heb het je, geloof ik, al meer gezegd, - jij hebt achteraf, door al je meest verschillende stemmingen heen, toch een vaste kern in je ziel, en daarom, o, Lief, heb ik zoo'n respectueuse, diepe sympathie voor jou. En wees hiervan zeker, ik zal je nooit alleen laten staan, overgeleverd aan je eigen verdrietigheid. Kom altijd bij mij, vraag ik je zoo innig, met je inwendigen strijd en je bezwaren en kwellingen, dan zullen wij er kalm maar gevoeld over spreken, en na wat je nu zelf erover hebt gezegd, en wat mij zoo stil-blij maakt, durf ik je te verzekeren, dat dan altijd alles weer in orde zal komen, en je zacht zult gaan lachen met een diepen, gelukkigen blik. O, Liefste, ik heb je onweerstaanbaar-lief, en ik geef mij zoo rustig-zalig aan mijn gevoel-voor-jou over, want ik weet zeker, dat het voor ons beider geluk zal zijn. O, Lief, dat je eindelijk geheel bent gaan gelooven in de kracht en de diepte en de constantheid van mijn gevoel voor jou! 't Is of de lucht om mij henen lichter is geworden, of ik makkelijker ademhaal en me luchtiger beweeg. En ik antwoord je alleen: dat je je niet in mij vergist, dat ik altijd dezelfde voor je zal blijven in voelen en helpen, of als er een verandering mócht komen, dat die verandering dan een versterking zal zijn, als dat tenminste mógelijk isl Want ik heb nooit zoo iets, voor niets en niemand kunnen voelen, als nu voor jou, als altijd voor jou. O, je maakt mij zoo gelukkig, zóó volkomen gelukkig, als ik niet had gedacht, dat in het leven te bereiken was. O, en dat zalige gevoel, dat ik jou óók gelukkig maak! Nu weet ik, waarom ik leef, want dat wist ik vroeger niet. Wil ik je eens wat zeggen, Lief? Ik geloof voortaan in jou, zooals ik in mezelf geloof. O, jouw geloof in mij is zoo goed geplaatst I Want er is geen gedachte, geen gevoel, geen neiging, er is niets in mij, dat tegen je ingaat of op een afstand blijft staan. Alles in mij voel ik harmonisch met jou worden, en hoe langer hoe meer zal dat zoo zijn, hoe meer wij persoonlijk met elkaar omgaan, wat nu toch welhaast gebeuren zal. Lief, dit moet de brief zijn, dien je morgenochtend krijgt: het is nu bij half drie 's middags: ik ga nu eerst weer verder lezen in je boek, waar ik zeer verlangend naar ben, omdat ik het zoo sterk en mooi-gevoelig vind. Tot straks dus! 538 LIEFDESBRIEVEN Nu ben ik gekomen tot blz. 430 van je boek, je goddelijk boek! Ik begin nu maar weer aan mijn brief. Want anders komt hij niet vóór achten klaar. En ik wou 200 graag, dat je hem met de eerste post kreeg morgen: dan hoef je niet te wachten. Wat 2ullen die kleine Hollandertjes over je boek aan 't keuvelen gaan! Ik moet er al om lachen, als ik er aan denk, hoe 2e, in hun binnenkamers 2ullen gaan zitten femelen en hun oogen ten hemel slaan. Maar je hoeft er je niets ongerust over te maken, want iets „on2edelijks", wat 2e „on2edelijk" noemen, is er absoluut niet in, hoor, Lief! 'tls wel geen boek voor onze jonge-dames-in-'t-algemeen, maar niet om eenigerlei on2edelijkheid, maar alleen omdat 2e er niets van 2ouden begrijpen, 't 2ou, geloof ik, absoluut over hun heve, kantjes-plooiende, ringetjes-passende, wandelingetjesbedenkende hoofdjes heen gaan. O, die snoezige Hollandsche meisjes! Ik weet niet precies waarom, maar ik vind het 200 heerlijk, dat je het boek aan mij opgedragen hebt.*) O, die brief van vanmorgen van je! O, Jean, je hebt mij nog nooit 200 geschreven: ik leef als in een bedwelmende atmosfeer van geluk! Je geeft mij een soort van gevoel, of ik dubbel 2ooveel kracht heb als vroeger, maar een kracht, die aheen bij jou niet blijft bestaan, of juister-ge2egd, die wèl blijft bestaan, maar waarvan jij alleen den aangenamen kant 2al merken, omdat zij geheel-en-al voor jou en mèt jou en om jou 2al 2ijn. Maakt je dat nu een beetje gelukkig, Lief, te weten, dat je niet aheen meer staat? O, dat boek van jou! Daar gaan geen troublante, 2ich telkens uitwisschende hjnen door, maar flink-doorgetrokken en overal te volgen hjnen. O, ik ben dol op je 2iel met haar prachtige klaarheid: ik dacht niet, dat 200 iets superbe-vasts en grandioos-ge2iens in een vrouwenael mogehjk was! Jean, wü ik je eens heel ernstig iets zeggen? Jij hebt mijn leven in je hand, jij kunt me in 't leven houden, geheel voor jou, 2ooals ik ook waarachtig geloof, dat je doen wÜt, - 200 niet, dan 2ink ik weg in den eeuwigen nacht, dan is ook ahes uit met me, voor goed. Ik voel me ook 200 heerlijk-gelukkig op het oogenblik, omdat ik een beetje door mijn werk heen ben, ik kan me weer laten gaan 1) Deze opdacht komt alléén voor in de twee exemplaren van Willem Kloos en van Jeanne Reyneke van Stuwe. VIJFDE PERIODE 539 op mijn eigen gedachten en verdere werkplannen. Dit moet je mij beloven, Lief: zoodra je op een plaats in Walden stuit, waar je een beetje mee verlegen mocht zitten, al zijn het een bladzij of wat, wijs ze mij dan aan, dan zal ik wel zien, wat ik ervan terecht kan brengen. Zal je dat doen? Nu, Lief, Liefste en Eenige-voor-altijd, teeder kust je met opperste overgave en heerhjk geloof jouw eigen Wülem * * O, WÜlem, Liefste, Liefste, o, je zalige brief van vanmorgen! O, Lief, heusch, er is niets, er kan niets zijn, waarmee je mij een grooter, een inniger genoegen geeft dan door er voor te zorgen, dat er 's morgens een brief voor me is. Heusch, Lief, dat maakt mijn héélen dag goed! O, en dan wat je schrijft, - o, Liefste, begrijp je niet, dat me dat zoo wonder-zahg, zoo heerhjk-trotsch-gelukkig maken moet, - dat jij, jij, Lief, zóó over mijn werk tegen me schrijft? O, Wülem, nu, nu je weet, hoe het is, kan je er nu een beetje inkomen, dat ik zoo heel, héél bhj ben, het te hebben kunnen schrijven, dat ik het 't „werk van mijn leven" heb genoemd? O, Wülem, doordat ik er zoo dikwijls met je over sprak, en door aües, wat ik je er van vertelde, heb je 't natuurhjk wel gemerkt, dat ik zoo ontzettend, zoo onuitsprekelijk veel houd van dit boek. Het is een deel van mijzelf, een deel van mijn leven, - o, Lief, begrijp je, dat ik dit schrijven wóu, móest voor mijn dood, dat ik niet sterven kón, voor ik dit had gedaan? Ik zal er nu maar verder over zwijgen, totdat ik je eind-oordeel weet, waarnaar ik brand van verlangen. Ik vind 't zoo verrukkelijk, dat je telkens zegt, waar je ben; dan sla ik mijn boek weer open en lees met je mee. O, Lief, wat gaf ik er niet voor, om je gezicht te zien, en even te hóóren, hoe je 't vond! lief, je vindt 't toch zeker wel verklaarbaar, dat ik zoo aldoor over dit mijzelf-betrerfende spreek? Ik kan 't niet laten! O, Liefste, 't maakt me zoo gelukkig, als je zegt, dat jij gelukkig wordt door mij, want ik voel heel best, dat ik nog lang niet ben, wat ik graag voor je wezen zou! Later, als je me heelemaal van mezelf hebt los-gemaakt, als je me volkomen van mijn erge zelfzucht hebt bevrijd, dan zal ik misschien voor mijzelf de overtuiging durven hebben, dat ik iets beteeken in jouw lot. Maar... 54° LIEFDESBRIEVEN ik vind 't natuurlijk goddelijk, als ik 't je nü al hoor zeggen, Liefl Dag, heve, heve, heve Liefl Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * O, Liefste, ik kan je niet zeggen, hoe onbeschrijflijk ik verlang naar je brief van morgen. Want daarin (als je Zaterdagmiddag al op blz. 430 was) zal misschien je eind-oordeel staan over mijn boek. Deze heele dag is eigenhjk maar een wacht-dag geweest, een aldoor verlangen naar morgen. Je weet 't wel, Lief, dat jouw meening me alles waard is, èn dat ik van dit eigen werk zoo zielsveel houd, - je zal me dus wel niet overdreven of aanstellerig vinden, als ik er telkens en telkens weer over begin. O, het is vreeselijk, vreesehjk, dat ik er nu heelemaal niet met je over spreken kan, dat ahes maar weer moet gaan door middel van brievengeschrijf. Je kan niet begrijpen welk een kwelling 't voor me is, als ik je na elkaar wel duizend vragen wou doen, en nóg meer vragen, door je antwoorden uitgelokt, - en ik moet er dan twee of drie uitkiezen, waarop ik dan, op zijn vroegst, na een dag antwoord van je kan krijgen. O, Lief, bijna zou ik zoo égoïst zijn, om spijt te hebben, dat ik niet tot October heb gewacht met je mijn boek te geven, maar ik zal in 's hemelsnaam maar weer geduld hebben, al kan ik 't bijna niet uithouden. O, Lief! ik en geduld! Liefste, wat heb je me toch in dien brief van vanmorgen verrukkend-heerhjke dingen geschreven. Ik vind 't zoo onemcüg-zalig, als je zóó over me spreekt. Maar o, Lief, je zegt, dat ik jouw leven in mijn hand heb, - o, \ï),jij, Lief, beschikt volkomen over het mijne. Want, luister, Lief, jij bent een man; jouw krachten zijn door je smart niet vernield, integendeel gestaald, jij hebt ahes doorstaan, jij hebt ahes gedragen,^" bent de meester gebleven. Maar ik, Lief, ach, ik, wat kan ik zonder jou? Ben ik niet hopeloos-zwak en week, als jij me niet helpt, - hoe zou ik een werkelijk leed kunnen lijden, ik, die mijn niet-bestaande smarten niet eens weerstand bieden kan? Liefste, ik leef door )ou>jij doet me leven, jij bent mijn leven, Lief! 't Maakt me zoo stil-intiem-gelukkig en bhj, dat je nu gelooft in me, Lief, en in me zal blijven gelooven. Want al is mijn hefde, door VIJFDE PERIODE 541 mijn geaardheid-van-vrouw misschien niet geheel gelijk aan de jouwe, zij is toch niet minder, Lief, in innigheid, in vastheid, in zaligdiep vertrouwen. Ik vertrouw je opperst-volkomen, en daarom heb ik je opperst-volkomen lief. Ik vertrouw je, - ik heb je hef! Met teedere zoenen zoent je jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 5 Aug. '99 Ja, Liefste, het is wel Zaterdag-avond en mijn brief voor morgen is al op de post, terwijl er morgen geen posten meer van hier naar den Haag gaan, geloof ik, maar ik zal toch mijn gewonen avondbrief schrijven: ik vind het zoo prettig om dat te doen, ik voel me dan zoo veel vrijer en natuurhjker dan in mijn dagehjksche omgeving, waar ik mij uit den aard der zaak strak houd, want strak houden moet. O, Lief, ik ben zoo gelukkig met wat je zegt, dat ik de eenige geschikte ben, om altijd met jou samen te zijn, want precies hetzelfde voel ik ook van jou voor mij. Jij hebt mij wel eens bedroefd gemaakt, zonder dat het je bedoeling was om mij te bedroeven, maar je verveelt of ergert mij nooit, ook niet in de verste verte, hoe je ook klaagt. En dat komt nu niet, omdat ik verhefd op je ben, al ben ik zoo doodehjk verhefd op je, als ik niet wist, dat mogelijk in me was, omdat ik anders nooit over zulke dingen denk, en als er soms iets in mij opkwam, het dadehjk weg-zette, omdat ik het, rond-uit gezegd „verdomde" (excuseer het woord, maar ik weet geen beter). En dat komt nu niet, zeg ik, omdat ik verhefd op je ben, neen, je zielszijn, o, Lief, dat charmeert me zoo voortdurend, dat boeit me en interesseert me; ik span er me voor in soms, om het te begrijpen, en dan lukt me dat ook, omdat het zooveel punten van overeenkomst met het mijne vertoont. En daarom geloof ik zoo vast, dat jij ook niet vreemd tegenover het mijne zult staan, als je mij langzamerhand beter leert kennen door gedurigen omgang. Ik zal niets voor je achteraf hoeven te houden, dat maakt mij ook zoo gelukkig, zoomin als jij dat voor mij zal behoeven te doen. En daardoor zullen wij elkander later altijd kunnen helpen, mogehjk met een paar woorden, wier inhoud misschien toevallig niet in onszelf wou opkomen. We 542 LIEFDESBRIEVEN zullen elkander helpen, Lief, maar ik jou in de allereerste plaats. O, Lief, ik verzeker je, je zult niet, want je moogt niet „verstarren": daar ben je veel te kostbaar en bijzonder voor: en ik zal je altijd ahes geven wat in mij is, aan gevoel en inzicht, om er mee te doen wat je wil, voor je eigen nut. O, Jean, Lief! wat is je roman toch zedelijk! Als dit onzedelijk is, dan is de eerzame lantaarnopsteker de aheronzedelijkste man ter wereld, omdat hij, zonder te waarschuwen, plotseling het licht doet ontvlammen boven vrijende paartjes in een eenzame straat. O, Jean, ik ben zoo verschrikkehjk gelukkig, dat ik niet meer aheen zal staan! Maakt dat jou ook een beetje gelukkig? 't Is eigenhjk sentimenteel, dat ik dit vraag, want je zegt in je brief al „ja" daarop uit jezelf, en nu vraag ik het toch nog weer! Jean, mijn postpapier is vanavond juist op, morgenochtend haal ik weer wat, maar ik wou je toch even nog wat vragen, en daarom gebruik ik nu maar dit halve velletje, wat ik nog vond. Wat ik je vragen wou, is dit: Lief, als jij nu aan Walden bezig bent, kan ik je dan misschien wat helpen met de correctie van je nieuwen dichtbundel? Cqrrigeeren doe ik al veertien jaar doorloopend, door de N. G. en mijn boeken, en ik ben er zeer accuraat óp. Als je 't Veenstra dan eens vroeg, om de proeven aan mij te sturen? Dan stuur ik ze aan jou, en kan jij ze nog eens nazien, eer je ze aan V. retourneert. Vind je dat misschien goed? Nu, Lief, voor het naar bed gaan, ga ik nog even wat in je roman lezen. Morgen schrijf ik je dan verder, dus dan krijg je Maandagochtend met de eerste post een langen brief. Goeden nacht, zeg ik dus, ofschoon, als je dezen leest, is net 's morgens vroeg. Lk ben nu op blz. 542. Om je de waarheid te zeggen, Jean, ik ben door je boek een beetje „overdonderd". Ik zal er nu maar niet verder over schrijven, en door mijn slapen zal het wel wat bezinken. Zondagmorgen Vanochtend, toen ik wakker werd, heb ik in bed je boek verder uitgelezen. O, Lief, - zonder omwegen, - wat is dat kranig! Ik geloof, dat jij de eenige vrouw bent, die een goeden roman kan schrijven in ons land. Jij geeft geen conventies, otboeken-menschen, jij geeft levende, echte wezens. Maar toch vergis je je heusch, als je denkt, dat die Fehx het type is van den beschaafden man. Alle behoorlijke mannen, geloof ik, zouden een beetje weg-werpend over VIJFDE PERIODE 543 hem glimlachen, of bedaard de schouders over hem ophalen. Hij is een echte, onbeduidende zwakkeling, lichamelijk zoowefals geestelijk. En met dien laatsten zoen aan Virginie, daar is hij niet eens een man meer, maar een zinneloos-zinneüjk dier. Ja, Lief, ik gebruik sterke expressies, beschouw het als een bewijs, welke sterke impressies ik door je boek heb gekregen 1 In liefde jouw Willem * * O, Lief! Zie je nu wel, hoe verschrikkelijk 't is, dat wij in 't geheel niet over mijn boek kunnen praten, maar dat alles schrijvende moet gaan? Daar was vanmorgen je brief, waar ik zóó naar had verlangd, en toen ik hem haastig open maakte, en las, wat er zoo hard en koel neergeschreven stond, toen stroomden zóó maar me de tranen uit de oogen. Je zegt even, terloops: „O, Lief, zonder omwegen, - wat is dat kranig!" en verder is 't mets dan Felix. En hoe spreek je over hem! Ja, je zalzeggen: wie zoo'n boek schrijft, moet ook maar kunnen verdragen, dat er zóó over gesproken wordt. En dat kan ik ook, ik 2eg je, dat kan ik ook verdragen, wanneer een vreemde het doet. Want dan zou ik even mijn schouders ophalen, en zeggen: „Ik kan niet helpen, dat die jongen zoo was, hij was zoo." En is 't eigenHjk niet aüeen maar de vraag, of ik hem goed heb beschreven en volgehouden? Ook zeg je: „Maar toch vergis je je heusch, als je denkt, dat die Felix het type is van den beschaafden man." Maar, Lief, het is heusch niet mijn bedoeling geweest, om hem als het „type" van het een of ander voor te stellen; hij deed zich zóó voor aan mijn geest, en zóó beeldde ik hem na. B.v. Eline Vere of „Een Zwakke, die toch ook niet iedereen zijn, zijn toch niet de „typen," de een van het meisje uit den hoogen, de ander van den jongen man uit den halven stand? Maar eigenHjk, - hoe kom ik er toe, om te huüen, terwijl ik inwendig juichen moest van voldoening, dat ik Felix zóó goed heb geschetst? Want weet je niet, Lief, dat de zoogenaamde „HeveHngskinderen der dames" door mannen altijd worden veracht, en zelfs met een heel leelijk woord aangeduid, dat ik maar niet noemen zal, omdat je het, denk ik, wel kent. Maar waarom ik zoo'n verdriet heb, is, dat Felix, toen je me schreef, het boek-^elf voor je was, zoodat ik niet veel anders te hooren kreeg, dan strenge, harde 544 LIEFDESBRIEVEN afkeuring van hem. Maar dit besef maakt me toch heel bhj: dat ik, doordat je ook eens iets afkeurt, vast en zeker vertrouwen kan, dat de lof, dien je me soms geeft, even eerhjk is en dus oprecht-gemeend. Maar, Lief, zeg me nu eens, heb ik nu eigenhjk geen gelijk, dat ik aarzelde, je het boek te geven, nu ik er niet met je over spreken kan? Want ahes, wat me nu zoo hevig getroffen heeft, zou je dan natuurhjk óók wel hebben gezegd, maar nu en dan misschien eens een vriendehjk-verzachtend woord er tusschen, - nu hoor ik zelfs den klank niet van je stem. - Lief! ik kan 't niet helpen, dat ik 't zoo diep liefheb, dit werk-van-mijn-ziel; ik moest, ik móest 't maken, - ik heb mezelf vóórt laten leven, om het te kunnen doen. Ach, als ik daarna eens werkehjk gestorven was, dan zou je eens gehoord hebben, hoe Nederland over me sprak! Als ik ouder ben, Lief! dan zal ik natuurhjk niet meer zoo onbehoorhjk ingenomen zijn met een werk van mijzelf, maar nu is 't heusch geen wonder: dit is voor mijzelf het eerste, het eigenhjk eenig-goede, dat ik ooit heb voortgebracht, omdat het door niets ander is ontstaan dan door mijn eigen waarneming, mijn eigen uitbeeldingsvermogen, mijn eigen kracht. Ziezoo, nu ben ik gelukkig weer uitgeklaagd, en voel me een beetje verluchtigd daardoor. Ik geloof eigenhjk, Lief, dat je er te veel van had gezegd, voordat je 't uitgelezen had, want, dat je het „superbe-vast' en „grandioos-gezien" noemde, en zei, dat je door dit boek dieper eerbied voor me had gekregen, dan je had, - daardoor was ik, denk ik, heelemaal niet voorbereid op wat je nü geschreven hebt. Maar ik zal er nu maar niet verder over schrijven, en wachten, wachten, tot wij weer eens samen zijn, om er dan met je over te praten. Alleen dit: Houd je nu nog even veel van me, Lier, ondanks dit boek? Nu ben ik sentimenteel, maar ik wou toch zoo heel graag, dat je me hier antwoord op gaf! Je vraagt me, Liefste, of ik gelukkig ben in 't besef, dat ik niet meer aheen zal staan, - o, Lief, als je voelen, als je weten kon, hoe dat bewustzijn me opheft uit mezelf, - hoe een kracht en rust het me geeft! Lief, je wéét 't niet, hoe noodig ik je heb, - hoe ik zonder jou niets kan denken, niets kan doen! Jouw bestaan is de levensnoodzakelijkheid voor het mijne, - jouw leven is de oorzaak, dat het mijne voortduren blijft. - Lief, Lief! houd je van me? heb je me werkehjk, werkehjk, werkelijk hef? O; zeg dan maar, laat iedereen dan maar zeggen, dat ik niets waard ben voor de literatuur, niets, niets, - want VIJFDE PERIODE 545 nu wil mijn ziel niet meet alleen vervuld zijn van „literatuur", mgar van liefde. Ik verwerp mijn vroeger bestaan, mijn zelfzuchtig leven, mijn werk, - ik wil nu leven voor jou, voor jou-alleen. Maar o] help me dan, Lief, help me dan, - en zeg me, dat je van me houdt! Ik smeek je, ik smeek je, Lief, wees niet zoo vreeselijk-hard, om hierop te zeggen, dat deze uiting een stemming is, - zooals je eens hebt gezegd, dat mijn liefde-uitingen waren, - want juist al het andere, al net onaangename, onaardige, onlieve, dat zijn stemmingen, die niet duren, maar verdwijnen kunnen en zullen, - dat zijn de afwijkingen van nüjn gevoel. O, Lief, maar dat weet je nu toch wel, nietwaar? Ik eindig nu, en kus je even zacht op je wang, en leun mijn hoofd tegen je schouder, dan voel ik al wat me verdriet doet vereaan. Dag, Lief! 6 jouw eigen Jean O, Lief, wat je schrijft over de proeven van mijn dichtbundel, ja, om je de waarheid te zeggen: dolgraag! Want ik houd absoluut geen tijd over. Ik vind 't vreeselijk lief, dat je 't me aanbiedt, en neem t heel dankbaar aan, als 't je tenminste geen verhindering in je eigen werkzaamheden geeft. Maar ik weet niet, wanneer Veenstra er aan beginnen zal, omdat hij van plan is Walden dadelijk uit te geven. Lief, ik moet toch nog even wat zeggen. Die fel-verachteHjke qualificatie van Felix, dat hij geen mensch is, maar een, (je zal nog wel weten, wat je geschreven hebt) omdat hij dien laatsten kus geeft aan Virginie, - wordt die uitdrukking van jou wel gerechtvaardigd door deze daad? Wist hij dan toen nog wat hij deed, was dat dan toen nog een zoen-uit-begeerte? Hij had het kind ook wel ongetroost kunnen laten sterven, maar een mstinctmatige zucht, om goed te maken, wat hij onbewust had misdaan, dreef hem daartoe. Ja, Lief, ik moest 't me niet zoo erg aantrekken, maar ik kan 't niet helpen, dat 't me zoo verschrikkelijk hindert. Maar nu zal ik er heusch niet meer over zeggen, ik zal misschien nog wel andere dingen moeten hooren. Maar»Je begrijpt, Lief! van vréémden gaat het langs me heen! Arthur van Schendel heeft een prettigen indruk op me gemaakt; ik geloof, dat hij ontwikkeld, beschaafd en aangenaam-in-denomgang is, en wat men noemt een bedaard-degelijke jongen. Dag, Lief! jouw Jean 546 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht Ziezoo, die Zondag is al weer, gelukkig! om! O, dat is zoo vervelend, als er 's avonds geen post komt, en ik dus geen brief van je krijg. Ik heb gisteren en vandaag de eerste vier vellen in proef gekregen van het tweede deel van mijn Verzen, dat begint met een herdruk van mijn Nieuwe Verzen. Versluys wou dat liever zoo, - ik weet niet, of ik het je verteld heb, - want dan staan al mijn verzen in twee gelijke deelen; het eerste is dan de Verzen. Het tweede, nu in aantocht zijnde deel heet dan ook Verzen, en op het titelblad in het midden staat Tweede Deel. Zooals je weet is er van het eerste deel ook een pracht-editie verschenen. Je roman zal, denk ik, wel erg de aandacht trekken. Ik hoop, dat je t mij niet kwalijk hebt genomen, dat ik zoo over je Felix opspeelde. Het moet je veeleer een bewijs zijn, dat je hem goed gegeven hebt, daar ik een indruk van hem heb gekregen, dien ik zoo kras-weg uiten kon. Had je hem minder goed gedaan, dan was ik er als vanzeff meer over heen gegleden natuurhjk. Je zegt me 't zoo te apprecieeren, dat ik je dadehjk schreef over je boek. Maar dat ik het dadehjk deed, was toch heusch niet aheen een heve vriendelijkheid van me. Je boek heeft mij verschrikkehjk „gepakt," en zoo ben ik er spontaan toe gekomen, om je onmiddellijk te schrijven, wat ik er van vond. Ik ging, heelemaal onder den indruk ervan, naar bed gisteravond, en ik was er zelfs een klein tikje weemoedig door. Want ik dacht zoo bij mij zelf: „Wat kan „Jeanne eigenhjk voor bijzonders aan je vinden, als zij, zoo jong „nog, dat al kan? Jijzelf bent veel meer een abstracte natuur." Maar weet nu wèl. Lief! Ik zeg dit niet, om iets van je uit te lokken, iets aardigs en aangenaams voor mij. Ik zeg het aheen maar, om je te toonen hoe 'n waarachtigen indruk je boek op mij heeft gemaakt. Mijn Nieuwe Verzen, waarover ik zooeven sprak, en die nu het begin van mijn Tweede Deel zullen vormen, daar ben ik bezig een heele boel aan te veranderen, en eenige laat ik weg. Misschien interesseert het je een beetje, en daarom zal ik hier een paar wijzigingen opgeven. In N. V. I staat: Dat is de onwendbre macht Gods zelfs, die deerhjk... Neen, Die niet - Die niet, want dat die is niets. VIJFDE PERIODE 547 Dit wordt: Dat is de onwendbre macht Gods Zelfs, die teerlijk, Versteent mijn smarten-storm tot erts des Lieds. In LI worden 2 halve en 3 heele regels totaal veranderd, etc. etc. En 3» 4, 6, 9,10,12,13,16 vallen weg. Want dat waren meer brouillons van gedichten nog, dan de gedichten, die ze moesten worden 2elf. Ook in vele andere worden heele regels totaal veranderd. Ik heb ook nog een aantal onuitgegeven gedichten, maar ik aarzel nog, of ik 2e nu in 2al voegen. Als ik in den Haag was aL of jij hier, dan konden we er samen over spreken, maar met correspondentie gaat dat 200 lastig. Lief, 't is nu kwart over éénen 's nachts, en ik eindig dus maar. Morgenochtend schrijf ik natuurhjk weer. Geheel-en-al jouw eigen Wülem Bussum, Parkzicht Maandag Lief, het is hier onder de koffie gaan regenen, dat het giet, en ik vod me nu eigenhjk een klein beetje down, maar dat zd wd beter worden, terwijl ik aan je schrijf. Ik werd getroffen door een zin, uit je brief, waarin je schrijft: „d is mijn hefde, door mijn geaardheid van vrouw misschien met hedemad gelijk aan de jouwe." Toen ik dat las sloeg ik mijn oogen even af van je brief, om na te denken, want ik begreep het met goed. Maar het eenige resultaat, waartoe ik ben kunnen komen, is, dat ik mijn gevod-voor-jou niet zoo geandyseerd heb, als jij blijkbaar met het jouwe moet gedaan hebben. Ik heb jou hef: dat is een positief fdt, dat staat zoo vast voor mij, als dat tweemad twee der is. En hoe weet ik dat? Hoe merk ik'dat voortdurend? Doordat ik mij door dies van je aangetrokken gevoel. Daar heb je nu bijv. je roman. Telkens, zonder dat ik ze bewust provoceer, komen scènes er uit voor mijn verbedding of in mijn gedachten, wat mij nooit met een boek van een ander mensch gebeurt. En ik word er zoo bhj om, dat dit zoo is. Want het is mij een bewijs, dat ik onbewust-geestehjk met je mede-leef. Maar jouw hefde is, geloof üc, ved meer bewust dan de mijne. En nu begrijp ik J48 LIEFDESBRIEVEN opeens je uitdrukking veel beter. Want er is niet 200 heel veel aan mij, om met bewustheid van te houden. Schitterend ben ik in geen enkel opricht, en als men 2ich dus niet door een geheirn2innige macht, die men 2elf niet begrijpt, tot mij aangetrokken voelt, dan kan men mij wel liefhebben, maar dan blijft toch die liefde meer een erg-liartelijk-gemeende appreciatie, dan liefde-eigenKjk-ge2egd. Nu moet je niet denken, Lief, dat die ontdekking mij heelemaal terneer slaat. Want, och, wat nu niet is, dat kan misschien altijd nog worden in de toekomst. O, Lief, ik vind het 200 heerlijk, je te hooren 2eggen, dat je mij vertrouwt. Want ik 2weer je: al mijn mooie en goede gedachten, de heele macht van mijn 2elfvergeten, iedere trilling van mijn zenuwen, alles is uitsluitend en alleen van jou. Mijn gevoel en mijn intellect rijn jouw eigendom; want jij hebt voor mij 2ooveel sympathie over als ik niet had gedacht, dat mogelijk was, tegenover iemand als ik, die door niets bij2onders uitmunt, en die slechts wat wilskracht en 2uiver gevoel en begripsvermogen heeft. Zie2oo, nu ik dit alles er uit heb gekregen, nu is mijn kleine triestheid van vanmorgen ook weg. Ik voel, dat ik je inwendig 200 hartstochtelijk liefheb en je hoe langer hoe meer nog lief 2al krijgen. Want je bent, in je Zielsrijn, niet enkel een vrouw, maar nog veel meer een volledig mensch. En daarom houd ik 200 diep van je, en weet ik, dat mijn gevoel-voor-jou, mijn heele leven door, even krachtig 2al blijven, ja, 2elfs krachtiger 2al worden, hoe meer ik je leer kennen, wat mi welhaast, goddank! door geregelden omgang mogelijk 2al rijn. Ik rit aldoor aan je te denken in 2achtjes-mijmerend half-bewustrijn: maar ik voel 200 voortdurend, dat de lucht om/mij henen leeg is van jou. Nu ik weet, dat je mij lijden mag, zou ik je nooit meer kunnen missen, en ik 2eg je, met algeheele overgave: mijn hoofd en mijn hart rijn uitsluitend van jou. Geloof je dat nu, Lief, en 2al je dat blijven gelooven? Er is geen gedachte in mijn geest, geen trilling van mijn gevoel, die niet tot in de verst-doorgetrokkene diepte geheel en al gewijd is aan jou. Je moogt over mij beschikken, want, o, Jean! ik heb je 200 lief! en ik 2al je altijd zoo blijven liefhebben, totdat mijn laatste oogenblik komt. En ook daarna nog, als er dan mocht aanbreken een nieuw soort leven, wat ik niet absoluut ontkennen 2al. Hoor je dat nu, Jean? en weet je 't nu? Je merkt wel, dat ik mij hier heelemaal aan je overgeef. Moet dat je geen bewijs rijn, datik je vertrouw, je emstenjeconstantheid vertrouw? VIJFDE PERIODE 549 O, wat zal dat heerlijk zijn, als ik in den Haag woon. Dan zullen aüe mogehjke twijfelingen bij je weg-vaüen, omdat je dan altijd aan mijn oogen zult kunnen zien, hoe ik 't meen, hoe echt en hoe diep Wat zullen we lachen, en leuk-en-schertsend of verstandig praten en t altijd eens zijn, of tenminste dadehjk worden, want ik verzeker ie ik ben absoluut geen stijfkop. Dat ben ik maar op één ding: n.1 dat bestaak verstancfiSste meisje bent, dat op de heele wereld Nu, Lief, nu is 't etenstijd. Ik durf je teeder zoenen, al zeg je „nee", Want ik ben je eeuwig getrouwe W (illem) * * Liefste, wil je, toe, wil je me nu eens iets beloven? O, laten we aan nooit meer, nóóit meer over het „verschil" in onze liefde spreken We zouden immers toch nooit tot een beslissende conclusie kunnen komen? Ik wil er hever niet over gaan redeneeren,, maar, heusch, fiel, uit dat gezegde van mij was absoluut niets af te leiden, was in t geheel geen „ontdekking" te doen, die je ook maar voor een oogenblik down maken kon. Het is precies hetzelfde, wat ik vroeger ook al eens heb gezegd, en waar ik toch, heusch, volkomen gehik in meen te hebben, n.1. dat de geaardheid-van-vrouw niet geliik is aan de geaardheid-yan-man, en dat bijgevolg hun gevoelens, hun neigingen, hun willen, hun wenschen óók niet gelijk kunnen rijn. Daardoor kunnen zij, wat heel begrijpelijk is, .elkanders hefde met volmaakt doorvoelen en begrijpen, en denken altijd, dat hun eigen hefde krachtiger, omvangrijker, volkomener is dan die van den ander, al is die ook met in vergelijking maar op zichzélf beschouwd even prachtig, sterk en ahes-overheerschend. Lief! Je hebt wel eens tegen me gezegd: „Ik word er soms wel eens een beetje moedeloos onder, als ik zoo merk, dat al mijn gevoelde woorden en verzekeringen en betuigingen eigenhjk onberoerend langs je heen gaan en geen indruk laten.? Datzelfde, uet, zou ik mi oókiwel tegen jou wülen zeggen, want al heb ik ook geen voldoende uitingskracht, al heb ik ook niet zóó de macht over mijn woorden, dat ze mijn innerlijk gevoel nauwkeurig en zuiver uitbeelden kunnen, - ach, uit den toon van mijn woorden J50 LIEFDESBRIEVEN uit den geest van mijn brieven, moest je toch wel ahes begrijpen,. Lief! O, zal ik nu iets heel sterks tegen je zeggen? Als het waar was, Lief, dat ik voor jou geen eigenhjke liefde, maar aheen een hartelijk-gemeende appreciatie had, - doordat ik mij, volgens jou, mijn gevoel zoo klaar bewust ben, zou ik dat ook weten, - dan zou ik niet met je geëngageerd kunnen blijven, Lief! Want dat zweer ik je: vérre boven net met-een-man-zonder-hefde-verbondenzijn zou ik mijn vreugdeloos-eenzaam leven van vroeger verkiezen, al was dat ook niets anders dan een langzaam-sterven. Wülem, ik geloof je; ik vraag niet, waaróm je van me houdt, want als ik dat voor mijzelf trachtte te onderzoeken, dan zou jouw hefde me een onbestaanbaarheid, een onmogelijkheid lijken, - ik neem je woorden als waarheid aan, - ik gelóóf je, onvoorwaardelijk, blindelings, onomstootehjk, onwankelbaar-vertrouwend geloof ik in je, - o, Lief, Lief, waarom kan jij dan ook niet een beetje in mij gelooven? Lief, zeg me, is geloof, is vertrouwen eigenhjk niet van hefde een deel? Wülem, dat ik, die toch met allerlei mannen heb omgegaan, en ze niet maar zoo oppervlakkig bekeken heb, zoodat ik geen indrukken van hun persoonlijkheden kreeg, maar ze wel degelijk heb geobserveerd, - dat ik, die altijd een onbewusten, innerhjken weerzin tegen de mannen heb gehad, - niet uit naïeveteit of ingénueachtigheid, maar juist omdat ik hun temperamenten zoo goed doorgrondde, - jou, jóu heb gekozen, om geen enkele andere reden dan door het gewillig volgen van een onweerstaanbaren zieledrang, - door het als waarheid voelen eener intuïtie, die me in jou den uitsluitend-eenigen man aanwees, dien ik hefhebben kon, - is dat niet het vaste, klare, vertrouwbare bewijs van mijn hefde, Lief? O, je weet niet, boe erg ik bij vroeger veranderd ben! Je weet niet, hoe verhard ik was, hoe versteend-in-mijn-egoïsme, hoe sterk ik me tegen alle invloeden van buiten gepantserd hield! Want je ziet me alléén maar hulpeloos, overgevoelig en zwak, zoo steunbehoevend, Lief, - en toch, ik zeg je, üc was zoo ontzettend-trotsch, zoo onzinnig met mezelf ingenomen, zoo ver-staald in mijn eigen belangen, dat ik eigenhjk aüeen maar een gedachten-leven, een verbeeldingsleven leefde. Maar nu, nu ik me langzaam-aan van mijn hinderend, rich-ritijd-op-den-voorgrond-dringend Ik voel worden bevrijd, - nu aües zoo wondermooi veranderd is, - nu ken ik mijzelf niet meer, - nu ken ik mijn eigen leven niet meer, - VIJFDE PERIODE 5Ji nu is er iets goddelijks, iets om-te-aanbidden 200 mooi in mijn lot gekomen: mijn liefde voor jou! O, wil ik je eens iets 2eggen, Lief? Mijn liefde voor jou is in mijn bestaan, het reddmgsanker, waaraan ik me met wanhopigen angst vast-klemmen blijf: als dat me begaf, dan dreigden me dood of krankzinnigheid. O, Liefste, geloof je me nü, geloof je nü in de waarachtigheid van mijn hefde, in de echtheid, de vastheid, de kracht van mijn gevoel voor jou? Zeg eenmaal „ja" tegen me, - en laten we er dan nooit meer over spreken, Liefste! Want o, ik voel me 200 heerhjk-gelukkig nu, 200 verlangeloos gelukkig, 200 veilig, en als je me nu 2egt, dat jij je óók gelukkig voelt, o, Liefste, wat kan er dan méér, wat kan er dan héérhjker rijn! O, ik wou, dat je hier was, - ik wou, dat je in mijn oogen kon 2ien, die je onafgewend-klaar 2ouden blijven aankijken, totdat je aües wist, totdat je van ahes was overtuigd, - en dan niets 2ei, maar me alleen in je armen nam, en me zwijgend kuste. O, Lief, ik verlang naar je, altijd door verlang ik naar je, - maar soms 200 verschrikkehjk, 200 heftig, 200 onbedwingbaar, dat ik 't haast niet uithouden kan! Ik wou, dat ik soms, als ik stil te werken 2at, je arm om mijn schouders en je kus op mijn voorhoofd voelde, ik wou, dat ik je eens ineens 2ag 2itten in mijn rooden stoel, - o, ik wou, dat je me antwoorden kon, dat ik je stem hoorde, als ik graag iets wou weten, - ik wou je 2ien lachen, Lief! O, ik tril van geluk als ik aan jouw hier-wonen denk, o, wat 2al dat 2alig, onuitsprekelijk, verrukkend 2ahg rijn! Met ontelbaar-veel innige 2oenen jouw eigen Jean Ik ben 200 dol, dol-bhj met je brief van vanmorgen! Die was, als 't ware, een voor-antwoord op mijn beide brieven van gisteren. Dag, Lief! # * Ach, Liefste, ik kan 'tniet helpen, ik weet absoluut niet, hoe het komt, dat ik me een beetje triest voel vandaag. Ik verlang 200 naar je, o, Lief, ik kan je niet 2eggen, hóe erg ik naar je verlang, - 55* LIEFDESBRIEVEN o, was je maar hier, was je maar al hier, Liefl O, en dan te weten, dat het nog zóólang duurt, eer we elkaar wérkelijk weer kunnen zien! O, soms, als ik hard zit te werken, dan laat ik midden in een zin opeens de pen uit mijn vingers vallen, bij de gedachte: „Wat geeft't! wat geeft'tl Willem kan tóch niet bier komen vóór October!" O, als ik daaraan denk, Liefste, dat we dan zes maanden geëngageerd zullen zijn geweest, waarvan we elkaar maar ruim één maand hebben gesproken, dan komt er zoo'n ontzettende onrust, zoo'n felle, hevige angst in me op: o, wat een tijd van ons yreeseHjk-korte, weg-vliegende leven hebben we onbenut gelaten, hoeveel prachtige uren zijn er ongebruikt voorbij gegaan! O, de toekomst, zeg je aldoor, de toekomst, - maar die is zoo onbetrouwbaar, zoo onzeker, Lief! Wie zegt ons, hoe gauw we misschien zullen gestorven zijn? Ik zie alleen maar het heden, het ons directaangaande heden, - o, Lief, als het toch waar is, dat jij nu van mij bent, en ik van jou, - waarom zijn we dan allebei nog maar altijd alleen? Denk jij er ook nooit eens zoo over, Liefste? O, verlang ik dan erger naar jou dan jij naar mij? Ach, neen, dat zal 't toch wel niet zijn, - het is, Lief, dat ik jou véél meer noodig heb, dat jij rnij natourlijk hebben kan. 't Maakt voor jou niet zoo erg veel verschil, of ik bij je ben of niet, daar verandert niet veel door in je leven, terwijl alles, alles, om mij, aan mij, in mij door jouw tegenwoordigheid een ander aanzien krijgen zou! - O, Liefste, nu moet je weten, dat ik dezen brief al gisteren aan je begonnen was, maar ik verzond hem vanmorgen niet, omdat ik op jouw brief zoo heel veel te antwoorden had. Maar nu, liefste, wü ik voor de aardigheid graag, dat je hem leest, omdat jij me gisteren, Maandag, om zoowat denzelfden tijd, óók geschreven hebt, dat je naar me verlangde. O, Lief, is dat nu niet weer frappanttoevallig? O, dat jij ook naar mij verlangt, o, dat geeft me zoo'n gelukkig, zoo'n innig-vreugdig gevoel, o, dat maakt me zoo heerlijk, zoo heerlijk blij! O, Liefste, ik heb een plannetje bedacht, dat ik o, zoo verrukkelijk zou vinden, als 't gebeuren kon, - o, ik hoop zoo, dat jij 't ook aardig en leuk zal vinden, maar ik zeg nog niet wat 'tis! — O, daar kwam, met de post van half acht, je brief. O, Willem, ik vind het zoo zalig, zoo hemelsch-zalig, wat je me daarin schrijft 1 Ach, ja, ik was heel dwaas, want ik herinner me, dat je eens tegen 554 LIEFDESBRIEVEN geen mdruk op me gemaakt? Die Felix leeft; ik ken mannen, die in sommige opzichten als hij zijn, en wat ik onaangenaams over hem mag gezegd hebben, dat slaat niet op hem als geschreven kunst-schepping, maar op het soort mannen als hij in de levende werkhjkheid. Ik val dus heelemaal niet aan, wat in jouw ziel geleefd heeft, niet de schepping van jouw verbeelding, want die is meesterhjk-rnagnifiek. Hier spreek ik als beoordeelaar van je kunst, maar in dien anderen brief sprak ik aheen als mensch. Jijzelf zit evenwel nog te veel in je roman, om die twee geheel verschillende standpunten precies uit elkaar te kunnen houden. Bedenk maar eens, Lief! als je Fehx niet zelf gecreëerd had, en je ontmoette zoo iemand in de werkhjkheid, en je merkte dan, dat die meneer in de eene of andere gevoelde connectie tot jou zou wülen staan, terwijl je hem innerlijk geheel doorzag, zooals je nu je romanheld doorziet, dan zou je, geloof ik, zacht in jezelf tegen hem zeggen: „Vlieg voor ï^fc. PS* °p' ^l1"1^» ik kan onmogelijk iets met je te maken hebben . Is 't niet zoo, Jean? En begrijp je mij nu? O» Jean> ik houd zoo dol-, zoo onuitsprekehjk-veel van je, je zou mij met mijn hoofd tegen den muur mogen gooien, dan zou ik nog teeder glimlachen tegen je, en de hand trachten te kussen, die me vermengen wou. Voel je nu, dat ik je hef heb, en ontzettend, o, ontzettend naar je verlang? De hefde doet mij pijn, omdat ik niet bij je ben, omdat ik je met zie, niet hoor; o, ik houd zoo, meheelemaal-overweldigend van je, nadat ik dit boek gelezen heb, omdat ik er uit merk, dat je het werkelijke leven voelt. Ikzelf ben heelemaal een droomer en een gedachte-mensch, maar door jou heb ik nu het werkehjk leven gevonden, zooals het in jou leeft. O, dat je van mij houdt, ik begrijp het wel niet, maar ik geloof het van je, omdat je het zegt. En ik beloof je plechtig, je zult er nooit berouw van hebben. Maar daarom bedroeft het me zoo, dat ik me te veel los-gelaten heb, en daardoor iou verdriet heb gedaan. Ik had moeten bedenken, dat je nog te veel in je eigen schepping zat. Och, Lief! vergeef me maar, ik zal voortaan wat voorzichtiger zijn. Want üc had moeten bedenken, dat die roman nog te veel in je leefde, en dat je dus niet objectief tegenover je eigen figuren stond. . I5?» Li.?f> 'l ls bi) twaalven, ik ga naar bed. God, wat zal dat heerhjk zijn, als ik in den Haag woon, en je altijd zal kunnen zien en spreken, zooveel als het jou gelegen komt. VIJFDE PERIODE 555 Nu, Jean, ik zeg je maar goeden nacht; ik voel me weer wat triest, ik weet zelf niet waarom. Jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 8 Aug. '99 O, Liefste, Liefste, zie nu toch eens aan, hoe 'n lieve, lyrische fantast je soms bent. Ik ben verrukt over je boek, ik ben vpo innigb/i/, datje het geschreven hebt, en je zit er nu aldoor over te spreken, alsof het precies het tegenovergestelde was. Maar voel je dan niet, Lief! dat toen ik zoo sprak over Felix, ik eigenHjk niet meer sprak over je boek zelf, zooals jij juist wèl beweert, dat ik deed, maar over een soort van werkehjk levend mensch? Geloof me, Lief, ik ben heel bHj, dat je zou kunnen denken: als ik kiezen moet tusschen mijn werk en jou, dan kies ik jou, maar het standpunt, dat je zoodoende inneemt, staat buiten aUe waarachtige werkHjkheid. Want als je niet zoo'n artiest was als je bent, dan zou ik nooit zóóveel van je hebben kunnen houden, als ik nü doe. Ik smeek je dus: keer terug tot jezelf, tot het hoogere deel van jezelf, waaruit je werk komt, want anders maak je mij niet zoo gelukkig, als je mij werkHjk maken kunt. Lief, dit briefje is maar een kort nabriefje op mijn vorige, dien ik gisteravond schreef. O, Lief, ik wou zoo dolgraag, dat je een beetje gerust-gelukkig kon worden, want als je de waarachtige werkHjkheid kende, dan zou je even gelukkig-gerust als in den Hemel kunnen zijn. Als ik je schreef, dat ik een beetje triest was, kwam dat absoluut niet door den inhoud van je boek. Die triestheid is een inwendige levenstriestheid, om 't zoo te noemen, waar ik altijd van tijd tot tijd aan heb geleden, zoover ik me herinneren kan. Maar ik weet dat dat over zal gaan, als we maar bij elkander zijn. O, Lief, ik heb je zóó Hef, dat er geen woorden voor te vinden zijn. AUes komt in de toekomst terecht. Mijn gevoel-voor-jou staat omhoog voor eeuwig. O, Lief, voel het, voel het, zooals het is, want dat zal je kracht geven en levensbHjheid. Jouw eigen WiUem-voor-altijd 556 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 8 Aug. '99 Ja, heve lief, eindelooze Schat, daar begin ik al weer. Ik heb nog even dat briefje nageschreven, in de hoop, dat de waarheid je een geruststelling zal zijn. O, Jean, als je eens in mijn binnenste kon lezen, beter en meer, dan je het klaarblijkelijk kan in mijn brieven, die ik allen ongepremediteerd improviseer, dan weet ik zeker, dat je plotseling in je handen zou gaan klappen en bhj uitroepen in jezelf: „Je hebt hem, Jean, je hebt hem heelemaal voor „je heele leven en ahes wat je doet, vindt hij mooi en goed." Ja, Jean, ik heb zoo'n werk met die verzen. Om je een idee te geven, hoe ik er aan werk, zal ik op de hierachter volgende bladzijde eens een heel vers schrijven, zooals 't nu geworden is. Vergelijk het dan eens even voor de aardigheid met de vroegere lezing: Vers II uit de Nieuwe Verzen, dan zal je begrijpen, hoe ik mij er weer heelemaal in heb moeten werken, in die oude verzen van zes jaar geleden. Hoor naar den Wind, die door de boomen vaart. De boomen buigen niet, maar het gebladert Is hcht-bewegehjke stem, die waart Als zachte wind rond, die dan weder radert Onhoorbaar op. O, wind, die niet bezwaard Van menschenbeurhjkheden zijt, wat gadert Uit uwen aêm op 't ruizlende gebladert Dat als een aroom van groen hangt over de aard? O, wind, gij klinkt als alle doen der menschen Hoog-heerhjk vliegt gij in uw kalm-groot goed-doen Of vacht-staeg schreit ge, als vpndaars, die in stoet spoên, Met droef-getogen, teer-eentonig drenken. O, laat ons alle' als lieve kindjes zoet-doen Maar dit's iets anders dan wat menschen wenschen. Begrijp je, Lief, wat een inspanning dat is, om me met mijn heele wilskracht zoo in te werken in dat gevoel van vroeger en, dat nog wel van uit een tijd als thans, dat mijn heele levensgevoel zoo totaal is veranderd? Voor de aardigheid heb ik onderstreept ahes wat ik veranderd heb. * VIJFDE PERIODE 559 mond, je armen en aües. O, strijk dan met je handje over mijn haar heen, en zeg, dat ik van jou ben, dat je me houden wilt, en dat geen ander iets van nu] hebben mag, geen gedachte en geen woord geen blik zelfs ooit. Dan zal ik mijn hoofd op je schoot leggen' terwijl ik naar je omhoog zie, en ik zal je toeroepen met teederê stem: Jean, ikzelf wd niet anders, want ik ben absoluut en uitsluitend van jou, van jou alleen, zonder einde. Teeder kust je jouw eigen Willem O, Liefste, je verrukkelijke brief van vanmorgen! O, wat is nu toch aües heerhjk, heerhjk. Ik ben toch zoo innig bhj, Wülem dat je mijn boek nu kent, dat nu al mijn spanning wat je er wel'van zeggen zou, voorbij is, en dat je er ten slotte zóó over oordeelt als je doet. Ik wou, Lief, dat je wist, hoe rustig en toch opgewondengelukkig üc me voel. Ik vind 't zoo goddehjk-prettig eh hef, als je me zoo eens iets over je verzen schrijft, - o, ja, wat een inspannend, moeilijk werk is dat voor je, maar, o, Lief, ze worden er nu zoo véél! véél mooier door. Dat vers, dat je voor me hebt gecopieerd bijv' vind ik nu zoo ontzettend-mooi, vooral het tweede quatrijn In dezen bundel komen nu zeker ook al de verdere verzen uit deN G na 1895, hè, Lief? Wordt dit deel nu in aüe opzichten heelemaal gelijk aan de „Verzen'? En wordt deze bundel ook zoo groot of grcÓter denk je? t Zal zeker nog wel een poosje duren, eer hij klaar is, Lief? Ik ga morgen naar Veenstra, om hem te vragen, hoe hij nu met mijn verzen doet. De bundel heet aüeen maar „Verzen". Wat me ineens invalt, hoe vind je de verzen van Marie Jungius? O, Lief, ik vind het zoo dol-prettig, dat jij mijn correctie wüt doen, - maar zoodra jij 't weer te druk krijgt, neem ik 't dadehjk weer over, hoor, Lief. ' Ja, Lief, het is wel precies waar, wat je zegt, dat ik me heel gauw door een sternming laat overheerschen, en dan aües, wat ik onder den indruk daarvan, denk en zeg, voor logische waarheid houd. Maar dit is toch ook waar, Lief, dat ik een verrassend sterk intuïtief gevoel heb, een voorgevoel bijna. Ik zou je dingen kunnen verteüen, soms kleinigheden, soms ook wel belangrijkheden, waarvan reeds vooruit het weten van wat gebeuren zou door mijn hersens was VIJFDE PERIODE 561 ik heb altijd ook gemerkt, dat ikzelf, met een paar nuancen, verschil van de meeste andere mannen, die ik zag. Ik zeg niet, dat ik meer ben of beter of zóó iets, ik voel alleen, dat ik anders ben. 't Ligt, geloof ik, in den aard van mijn gevoeligheid. En een van de weinige mannen, die ik ooit ontmoette, die wat dieper-sympathisch met mij is aangelegd dan de anderen is Wim Witsen. Hij is, misschien nog meer dan ik, een gesloten natuur, die verschrikkelijk weinig spreekt, ja, zich bijna nooit uit. Maar drie maanden heb ik in Londen bij hem gelogeerd, en soms heb ik toen wel eens iets bij hem waargenomen, in zijn uitingen en daden, waar andere mannen als grof-gefabriceerde marionetten bij afstaken. Het kwam altijd plotseling, en was, oppervlakkig-bekeken, heel eenvoudig en gewoon, maar toch werkelijk zóó bijzonder, als het nooit in een ander man zou opgekomen zijn. Wij hebben er nooit samen over gesproken, maar 't is, of hij 't óók eenigszins begrijpt, want hij is dikwijls, zonder zich in de verste verte aan te stellen of op te dringen, intiem-verstandig-goed voor me geweest. O, Jean, dat je onvoorwaardelijk in me gelooft, zooals je 't noemt, dat maakt me zoo rustig gelukkig, en met vasten, zekeren stap ga ik nu voorwaarts naar de toekomst, die ik met jou in mag gaan. Ik verzeker je zoo innig: je vergist je niet in mij. Je zegt over jezelf, dat je je moeilijk uitspreekt; maar ik geloof, dat dit geen „onmacht tot uiting is", maar de dwingende wil, om altijd, precies het juiste te zeggen, om tot-op-een-haar-na te zeggen, wat en hoe het is. De taal is eigenlijk een gebrekkig ding. Zij beweegt zich altijd in algemeenheden, en net psychische leven is zoo subtiel en veelvoudig, dat het ernstigste streven naar preciesheid toch wel eens faalt. De meeste menschen schrijven of spreken dan ook niet; wat ze doen is kletsen of leuteren alleen. Nu, Liefste, het is nu kwart over twaalven: morgenochtend komt de barbier, dus mag ik niet te laat naar bed gaan. Want anders moet hij mij uit bed trommelen, en dat vind ik minder prettig. Ik eindig dus hier. Jij slaapt nu, hoop ik, al lang, maar toch zeg ik je, met teedere hefde: „goeden nacht." Met een innigen kus jouw eigen Wülem Ik kan den brief nog niet wegbrengen, want anders mis ik den 562 LIEFDESBRIEVEN barbier. Wat de kwestie van mijn komen betreft, daar zal ik je nog bedaard en uitvoerig over schrijven, maar hiervan kan je veker vijn, dat ik kom. In haast jouw Willem * * O, Lief, wat allerheerlijkst was dat, wat je nog vanmorgen had gezet onder je brief van gisteravond! O, want 't is verrukkelijk, te weten, dat je werkehjk komt. Dat goddelijke vooruitzicht doet me veel vlugger, prettiger, gemakkelijker werken, dan ik anders kan, wü je dat wel gelooven, Liefste? Ik dacht er juist aan, dat we, morgen voor een week elkaar nog zagen, en dat het nu, wie weet nog hoe lang duren zou, eer dat wéér gebeurde, - en nu zal het toch over een week of drie al zijn, hè, Lief? Ik kan je niet zeggen, hoe bhj en gelukkig ik inwendig ben! O, Lief, niet in enkele nuancen, maar in oneindig veel opzichten verschü jij van andere mannen. Weet je, hoe ik de meesten zie? Daar heb je b.v. de mannen, die tusschen andere mannen leven: die stellen zich aan voor elkaar, die houden zich groot, - die schamen zich zóólang zich te toonen, zooals ze werkehjk zi/n, dat hun gehuichel is geworden tot natuur. De wereldsche man verhest even goed als het wereldsche meisje zijn mooie, jonge... naïveteit zal ik het maar noemen, en wordt dan hard, ongevoelig, ingebeeld, en heusch, de meesten zijn een beetje Felix-achtig er nog bij. 't Zou me niet in mijn hoofd opkomen (zelfs al was ik niet met jou geëngageerd) om óóit met een van die mannen een gevoeld gesprek te beginnen. Mannen zijn in de conversatie gewoonlijk aangenamer en amusanter dan vrouwen, omdat ze een vlugger oordeel hebben, handiger zijn met reparties, durvender in replieken, en ik heb het daarom ook nooit naar gevonden, om met mannen te praten, maar het gesprek bleef altijd uiterhjk, oppervlakkig; het zou niet in me opgekomen zijn, ooit aan hen eens mijn intieme gedachten te uiten. Ik voelde instinctmatig, dat ik toch niet zou worden begrepen. Jij bent de eerste, de eenige man, aan wien ik me ooit heb durven openbaren, aan wien ik ooit heb durven zeggen, wat er leefde in mijn ziel. En dat diepe, inwendige, onbewuste vertrouwen, dat zielsvertrouwen, zou ik 't wülen nemen, dat kan ik in jou hebben, Lief, omdat jij de absoluut en VIJFDE PERIODE 565 zij is als een teeder-verlangende, telkens wisselende droom, die eens een prachtige, machtige werkelijkheid zal worden. Hè, ik weet niet, hoe het komt, maar mijn eigen woorden beginnen mij opeens zoo te vervelen, want ik heb zoo'n onweerstaanbare begeerte om hij je te zijn. Ik word hoe langer hoe meer verhefd op je, neusch! Ik wou, dat je mij beschouwde, als je levende speelpop, in wiens armen je ten slotte kon uitrusten van al je dolle dartelheid! Vind je nu niet, dat ik mal doe? Och, dat komt ahemaal van de vreugde, dat ik je nu werkehjk gauw weer mag zien. En vertel me eens, hoe is 't nu met je Mama? Je doet haar toch steeds wel mijn hartelijke groeten? En hetzelfde met Jacq. Hoe keur je deze mop van Verster? Er wandelden eens drie Israëlieten aan het strand te Scheveningen. Ze gingen tegen de duinen zitten, en bekeken de natuur. Hè, zei toen de eerste, wat is dat arabesk! Neen, zei de tweede, je bedoelt te zeggen: wat is dat pythagorisch! Och, kom, zei de derde, die twee wtdrukkingen zijn toch synagoog. - Verster is altijd vol dergehjke grappen. Nu, Lief, ik kus je op je wangetje en je ooren en ik zeg je, dat ik je hef heb zonder eind. Jouw Wülem * * AUerhefste, Juist op 't oogenblik, dat ik terugkwam van het mijn brief naar de post brengen, krijg ik jouw brief om bij tienen, wat nog heelemaal nooit is gebeurd. Ik schrijf nu nog even in vhegende haast, om je te zeggen, hoe dol-bhj ik ben, dat je het leuk vindt, om mijn verjaardag hier met ons te vieren. Dag, éénige Lief! Ik ga nu nog even naar de post, misschien gaat deze nog mee. Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 9 Aug- '99 Lief, Weet je, wat ik zoo pleizierig vind? Dat ik aan jou maar aldoor zit te schrijven, zonder dat ik om stof verlegen ben, en zonder dat het mij verveelt, terwijl ik van nature toch heel weinig expansief 566 LIEFDESBRIEVEN ben. Lu mijn jongelingstijd, 200 tusschen 18 en 23, werd ik door mijn kennissen en vrienden dikwijls „Willem de Zwijger" genoemd, want als wij ahemaal 200 bij elkaar 2aten, en 2e heel druk onderling converseerden, dan deed ik niets als aan mijn sigaar trekken, en 2ei aheen van tijd tot tijd een woord, als de een of ander op den man af een vraag tot mij richtte. Maar 2e mochten mij anders toch nogal lijden, en sommigen 2agen ook wel tegen mi) op. Ik 2al nu even wachten op wat de post mij brengt. Ik 2ie altijd 200 met verlangen naar je brieven uit. Zooeven kwam je brief werkehjk. Tij weet dus nu, dat ik kom. Ja, je intuïtie. Ik heb werkehjk dikwijls gemerkt, dat die sterk bij je is. Tusschen twee haakjes: de nu aanstaande ie aflevering van den nieuwen jaargang N. G. 2al openen met een Engelsch vers van Frederik van Eeden, een sonnet op Ruskin. Ik kreeg het vandaag. Ja, hoe groot mijn bundel wordt, dat weet ik eigenhjk niet. Ik heb het heelemaal nog niet nagekeken. Overigens wordt hij in ahes gelijk aan den eersten bundel, Oud-Hohandsch papier etc. Die veizen van Marie Jungius heb ik wel, maar ik kon 2e nog met ïmden door de drukte van den laatsten tijd. Ik 2al 2e wel eens gaan le2en. Vind jij haar werk mooi, of vroeg je 't, omdat je haar soms persoonlijk kent? O, Lief, je weet niet, hoe gelukkig ik ben, dat ik met jou geëngageerd ben, en ik voel me hoe langer hoe gelukkiger worden, hoe meer ik je leer kennen. Je hebt mi) wel eens geschreven: Zeg toch, hoe ik 2ijn moet, wat je aan mij veranderen wil, opdat jij heelemaal gelukkig door mij kunt 2ijn. (Ik citeer hier niet precies je woorden, maar ik geef toch, geloof ik, je bedoeling goed weer.) Maar, och, heve Lief, dat hoef ik heelemaal niet te doen, dat komt van2elf wel, dat voel je 2elf wel, als je, door in 't een of ander iets anders te 2ijn, mij daardoor gelukkiger kunt maken. Dat voel ik aan me2elf; ik, die altijd op me2elf gestaan heb, weet ook heel 2eker, dat ik in sommige dingen anders 2al worden, om jou daardoor gelukkiger te maken. Want ik heb je hef, en hefde doet dikwijls dergelijke dingen van2elf voor de andere, 2onder dat de hevende en daardoor veranderende 't 2elf nog weet, of 2ich de verandering met bewustheid voorneemt. VIJFDE PERIODE 567 Buitendien, ik heb waarachtig respect voor je, heel stil binnen-in. Dat is mij vooral nu 200 bewust geworden door het lezen van je „Hartstocht." Jean, Verster is, zooals gewoonlijk, een uurtje bij mij komen praten, en terwijl ik 2at te luisteren naar 2ijn grappige verhalen over allerlei futiliteiten, schoot mij te binnen, waar ik al aldoor overdacht, wat ik je vragen wou. Dat het mij te binnen schoot, terwijl het toch in geen enkel verband stond met wat hij vertelde, is een aardig bewijs, hoe je ziel kan gesplitst 2ijn, een helft naar binnen, een helft naar buiten. Wat ik je vragen wou, is dit: Je eindigt je brief, dien ik vanavond kreeg met: „als je wist, hoe ik bid om de kracht daartoe." Nu wou ik je vragen: gebruikte je dat woord „bidden" maar zoo bij manier van spreken, als sterke uitdrukking voor je inwendig verlangen, of ben je eenigszins geloovig, en gebruikte je dat woord dus in 2ijn eigenlijken 2in? Je hoeft volstrekt geen schroom te hebben, om mij daarop te antwoorden, want ik ben volstrekt niet, wat men noemt een „atheïst", die overal met 2ijn „ongeloof schermt, en meent, dat daar de ontwikkeling van de menschheid aan hangt. Ik weet er, zoomin als iemand anders, iets van, en houd mij dus Bever neutraal op dat punt. Ik heb hoogstens wel eens het gevoel dat het verschrikkehjk leuk 2ou rijn, als er achter het Godsgeloof eenige waarheid zat. Tot welke ontdekking ik dan ook over je mocht komen, ik verzeker je, dat mijn gevod-voor-jou daar onveranderd hetzelfde door blijft. Zelfs ds ik mocht merken, dat je eenigszins gdoovig was, dan zou ik het hed interessant vinden, om er bij gdegenhdd met je over te mogen spreken, niet om je tot mijn neutrale standpunt over te halen, maar om de psychologie van het geloof. Want, als je gdoovig bent, dan zd je daarin ook, zoods in dies, heel echt djn, en dan zou ik er misschien hed ved aan kunnen nebben voor de volledige organisatie mijner eigene dd. Zou je mij hierop eens wülen antwoorden, Lief? Nu is het half één en ik ga naar Bed. Teeder kust je goeden nacht jouw dgen WÜlem j68 LIEFDESBRIEVEN O, Liefste, omdat er gisteren met de laatste post een brief van je kwam, had ik er heelemaal niet op durven hopen, dat ik er vanmorgen toch ook een krijgen zou, en daarom was 't juist zoo eenigheerhjk, zoo verrassend-verukkelijk, Lief! O, ikvind'tzoogoddelijk, dat jij 't ook een beetje gezellig vindt, om te komen; nu wordt 't vooruitzicht voor mij nog wel tienmaal, neen, wel honderdmaal heerlijker. Drie weken is nu niet zoo heel lang meer, en vooral als ik werk, gaat de tijd gauw voorbij, 't Zal zalig wezen, als je er bent, en niet zoo overhaast weer weg hoeft te gaan. Want dat maakt zoo'n dag maar half, en lang zoo aangenaam niet, als hij wel kon zijn, wat zeg jij ervan, Lief? Ach, dat ik weer een beetje treurig schreef, daar moet je maar heelemaal niet op letten, hoor; want dat gevoel verdwijnt weer heelemaal door een brief van jou; het is, wat je: mijn eenzaamheidsstemming zou kunnen noemen. Maar dat je nu komt, en al zoo gauw, dat doet me alles heel anders inzien, dat stemt me, zonder dat ik er bewust over denk, zoo kalm-opgewekt en zoo vroolijk van binnen. O, ik ben zoo echt-gelukkig nu! Je vroeg naar mijn lieve Moeder: ja, Mama is, goddank, veel beter. Ze komt weer beneden, en kan van tijd tot tijd zelfs eens uitgaan. Haar hartelijke groeten aan haar „aanstaanden grooten zoon", en ook die van Jacq! Ik heb je gisteren niet zoo erg veel geschreven, is 't wel, maar ik moest, behalve mijn gewone „Walden-taak" nog een dames-rubriek en een schets schrijven. Toen ik weer thuis-kwam van mijn gehol voor de tweede maal naar de post, ben ik mijn schets gaan afmaken. O, Willem, je zou er dikwijls om moeten lachen, hoe comisch het eigenlijk met die schetsen gaat. In 't begin van de week denk ik: „Jeanne, als je nu eens een idee krijgt, houd dat dan vast." Maar meestal vergeet ik 't, en zit dan Woensdag of Donderdag totaal denkbeeldloos voor mijn papier, en toch krijg ik altijd mijn vereischte lengte vol. 't Is grappig, Lief, maar als ik tegen mezelf zeg: „Dat en dat moet dan en dan klaar wezen," dan // 't dok altijd klaar, ik heb nog nooit tevergeefs op mijn eigen kracht vertrouwd. En nu ik er een beetje handigheid in krijg, is dat schetsen-schrijven heusch geen onaardig werk; als je hier bent, zal ik je er eens eenige van laten lezen als je wilt. Dag, lieve Lief, een hartelijken zoen van Jean VIJFDE PERIODE 569 Bussum, Parkzicht 10 Aug. '99 Liefste en Eenige, O, zoo dolblij ben ik, dat er nu geen misverstand meer is tusschen ons over je boek. Dat was ook al weer ontstaan door het verschil, het lastige verschil, tusschen brieven-schrijven en praten. Ik schreef je, zooals ik praten zou, maar dacht er niet aan, dat bij dat geschrevene over FeHx je toch een heel anderen indruk moest krijgen dan door gesproken woorden, omdat de brief-ontvanger niet ieder oogenblik in de rede kan vallen en vragen: „Hoe bedoel je dat"? zooals de toegesprokene zou doen. Zoo gaat de schrijvende maar door op zijn eigen gedachten, en enkele dingen, omdat zij zoo apart en op zichzelf blijven, komen daardoor in een heel ander licht te staan, krijgen veel meer reliëf, dan zij in de conversatie hadden gekregen. Dus dit is nu in orde, en je begrijpt het nu heelemaal, gelukkig! Maar wat doet die Bussumsche post toch raar. Die brief van mij, dien je 's avonds om tien uur kreeg, was op denzelfden tijd in de bus gedaan als de brieven, die je anders 's avonds om half acht krijgt van me. Maar ik ben bhj, dat hij je tenminste 's avonds nog heeft bereikt. Wil ik je nu eens wat zeggen over je brieven, dat ik al lang reeds onbewust voelde, maar dat me nu plotseling klaar bewust wordt, en dus door me uitgesproken kan worden? Jouw brieven zijn zoo heerlijk, omdat ik er een vasten ondergrond onder voel, die werkehjk in je leeft. Vrouwenbrieven zijn anders over 't algemeen, eenigszins als vlottende misten op een rivier. De schijnbaar-positieve dingen, die je daar meent te onderscheiden, wemelen en schuiven voortdurend door elkander, je kunt er niets met je oog in vasthouden, en als je om zoo te zeggen, je hand er naar uitstrekt, en den grondslag er onder wilt onderzoeken, dan kom je in een andere, eyenzoo glijdende massa terecht, - het water, om bij mijn beeld te blijven, waar je ook geen houvast in vindt. Maar bij jouw brieven is dat zoo heerlijk anders. Wat je zegt, is klaar en duidelijk-omschreven, en stemt precies overeen met wat leeft in je ziel. Je kunt je natuurhjk wel eens vergissen, zooals ieder mensch, - mijzelf zal dat ook wel eens kunnen gebeuren, maar je blijft toch altijd vatbaar, niet voor overreding, zooals andere vrouwen, maar voor overtuiging, en reconstrueert dan uit je zelf je zielsleven tot een eenigszins gewijzigden vasten vorm, daarbij gebruik makende van de positieve dingen, 57° LIEFDESBRIEVEN die je van den ander, van mij, hebt gehoord. O, dat doet me zoo heerhjk aan, dat stelt me zoo gerust, dat je zoo echt en waar en zoo klaar en werkelijk bent in je zijn. En daarom ben ik zoo bhj je naar waarheid te kunnen zeggen: jij bent de eerste, die ik ooit in mijn leven waarachtig en diep en onveranderlijk hef gehad heb, hef heb en zal blijven hefhebben, totdat mijn levena zelfbewustzijn mij begeert. Ik vind het leuk, als je dezen brief vanavond al krijgt, ik ga nu. eerst koffie-drinken en breng hem dan op de post. Innig kust je jouw eigen Wülem * * O, Lief, ik ga nog even een beetje aan je schrijven, want ik zal er verder, helaas, niet erg veel tijd toe hebben. Want zoo meteen moet ik naar Veenstra, en vanavond komen er eenige menschen thee-drinken, wat me vreeselijk stoort in mijn werk. Enfin! ik moet er natuurhjk bij zijn. Komen: de heer en mevr. Goteling Vinnis, de heer en mevr. van MÜ1 met twee dochters (die óók Jeanne en Jacqueline heeten, toevallig, hè?) en mevr. Georges met haar twee zoons Adolphe en Arthur, - allen, behalve de eerste twee, Brusselaars. Ik wou, dat het maar weer morgen was, want ik houd er niets van, zoo met geweld uit mijn werk te worden gehaald. Ik ga me nu klaar maken om naar Veenstra te gaan, en zal je dan, terugkomende, vertehen, wat hij heeft gezegd. Dag, Lief! Ik ben nu weer terug, en heb al gegeten ook, en vind nog een oogenbhk tijd, vóór ik me moet gaan kleeden. Veenstra wü zoo gauw mogenjk met den bundel beginnen; ik heb hem gezegd, dat hij de proeven en de copie aan jou moet sturen, dus dat vind je goed, hè? Toen ik thuis kwam, vond ik je brief, waarin je me vraagt, Lief, of ik geloovig ben. (Und wie steht's mit der Rehgion?) Dat is zoo'n ernstige vraag, en ik kan daar zelf zoo heel moeilijk een antwoord op geven. Ik zou je een heeleboel verschülende dingen van mijzelf moeten vertehen, waaruit jij dan een conclusie zou kunnen trekken, maar ik voor mijzelf, ik weet het niet. Als je met geloovig hetzelfde bedoelt als godsdienstig, neen, dan ben ik het niet. Die uitdrukkhig: ik bid... heb ik onwillekeurig gebruikt; je zal misschien wel eens gemerkt hebben, dat ik in mijn brieven VIJFDE PERIODE 57i zoo goed als nooit den uittoep „God" gebruik; ik weet niet, waarom ik dat laat. Dit zou een bewijs kunnen zijn voor mijn niet-gelooven in de kracht van een God, en toch is altijd, in wanhopig-ellendige oogenbhkken mijn eerste smeeking geweest: Godl God! help me toch!... Ik heb vroeger in mijn ziel vreesehjke crisissen doorgemaakt, als ik smachtte, snakte naar iets vasts, om mij in mijn doodehjke, kranlczinnig-makende smart, aan vast te kunnen houden, - en nergens iets vond, niets, - als ik smachtte om te gelooven, en vertwijfelde, omdat ik niet kón, - als ik mijn voorhoofd legde op den grond, en smeekte, zoo maar in het ijle, om steun, dien ik wist, dat ik in blindelings-gelooven vinden zou, - dan heb ik wel eens gedacht bij mijzelf, of ik niet gelukkiger, zielsrustiger wezen zou, als ik, van mijn eerste jeugd af, b.v. Roomsch was geweest. Een paar maal heb ik zoo een strijd in mijn dagboeken neergezet. O, langzaam-aan heb ik mijzelf bedwongen, en heb mijn ziel rust gegund, door mijzelf die gedachten te verbieden, want zooals het vroeger wel eens was, maakte het me rampzalig, gek, was het onhoudbaar op den duur. En nu, terwijl ik er eigenlijk nooit bewust over denk, of ik geloof of niet, komt er soms zoo'n dringende, onweerstaanbare behoefte in me op, om te bidden, te bidden, dat, door de kracht, door de suggestie van mijn gebed, gelukkig wordt, wie mij gelukkig maakt. Je hebt niet veel, Lief, aan ahes wat ik hier zeg; 't is misschien beter, er later eens met je over te spreken, dan zal je, door me vragen te doen, me misschien beter, vollediger gaan begrijpen, dan nu natuurhjk mogelijk is, nu ik ahes, wat me zelf niet erg helder is, ook nog gebrekkig zeg. En dat komt omdat ik niet heb, wat jij noemt in je brief: een standpunt. Liever dan te kiezen tusschen streng-geloof en atheïsme, het ik me maar gedachteloos voort-glijden op den stroom van den tijd, en spande mijn hersens er niet voor in. Dus tot later, hè? Ik ben een beetje in een stille stemming; er ligt iets vaag-triests over mijn gedachten heen, en ik weet niet, hoe dat komt. Ik ben wel een beetje moe, want Veenstra wou zoo dolgraag, dat ik hem eenige van mijn verzen voorlas, wat ik ook heb gedaan. En nu die avond-visite nog. Ik wou, dat ik een beetje rustig kon gaan zitten mijmeren, totdat al mijn onbestemde treurigheid was opgelost in prettiger gedachten... Dag, Lief! jouw Jeanne 574 LIEFDESBRIEVEN mi weet ik pas waarachtig, wat de hefde is, of liever, nu zie ik pas dat zij, meer dan lyriek, want ook werkHjkheid kan zijn. Lief, 't is zeven uur, nu moet deze weg, als je hem moreen vroee zult hebben. 6 6 Met innige hefde jouw eigen Wülem Liefste, o, Lief! je weet niet, wat je voor me bent, - je weet met, en ik zal het ook nooit volkomen kunnen zeggen, hoe absoluutnoodzakehjk jouw leven is voor het mijne, - hoe heerhjk-groot de van jou uitgaande kracht is, die me sterkt en steunt en moed geeft, die me, tegen aües wat komt uit mezelf, beveiligt, die me redt van wanhoop-door-mijzelf gemaakt! Want o, ik heb het je al meer gezegd, en het is voor mij bijna iets mystieks: dat je me dikwijls antwoordt, vóórdat ik iets heb gevraagd, - dat je me dikwijls zegt, juist dit, wat, zonder dat je 't weet, ik zoo diep verlang te hooren. Gisteren, Lief, voelde ik me, zonder positieve reden een beetje stil-droevig en dof, en dacht, zonder dat ik het mijzelf beletten kon, aan aüerlei sombere, donkere dingen, - dat was zoo plotseling over me gekomen, want ik was 's morgens nog heel goed. En nu dienzelfden middag, dat ik me zoo voelde, schrijf jij aan mij: „.. .dan kan óns leven zoo mooi, zoo prachtig worden als nog geen leven op aarde was...", dus, zonder te weten, dat ik die noodig had, gaf je me, door aües wat je zoo schreef, opbeuring troost. Lief, vind toch niet, dat ik 't te dikwijls zeg, want, o, üc zeg het zoo dolgraag: je brieven zijn me zoo'n onuitsprekelijke heerlijkheid, en ik heb ze altijd-door-noodig, Lief! O, ik kan er niet meer buiten, ook al hebben ze maar een minimaal deel van de waarde, die een persoonlijke omgang heeft: ze helpen me, ze geven me opwekking, kracht, ze doen me mijn zwaarmoedigheid overwinnen, ze maken, dat ik werklust en volharding krijg. O, Lief, Lief, je brieven, daar leef ik op, daar leef ik voor, tegenwoordig! Liefste, lach me er niet om uit, dat ik je dit vertel, zal je niet? Ik heb van klein kind af, en later aldoor, het sterke, inwendige gevoel gehad, dat mijn leven niet gehjk zou zijn aan dat van het hoofd-deel der menschen, dat er eenmaal een wonder in mijn lot gebeuren zou. En dat wonder, dat ik verwachtte, mijn heele leven 57» LIEFDESBRIEVEN Ja, Lief, alle verzen, die ik noodig had voor den bundel, had ik in mijn bézit. Maar ik heb er een heeleboel niet gepubliceerd; je zal waarschijnhjk wel merken, welke ik achter heb gehouden. Veenstra was zoo geschikt, om tegen me te zeggen, dat ik, al had hij den bundel ook al gekocht, er nog ahes aan mocht veranderen en uitlaten, wat ik wou. Ik veronderstel, dat je nu in den loop der volgende week wel de eerste proeven zult krijgen, want ik laat ze aan jou sturen, - goed, hè? Wat die schetsen betreft, Lief, ja, natuurhjk mag je ze ahemaal lezen, als je wilt. 't Is het wekehjksch feuilleton voor De Hofstad, ik heb er je in Bussum wel eens een paar bladen van laten zien. Je moet er niet veel van verwachten, hoor! ze zijn soms heel vluchtig gedaan. O, Liefste, vandaag precies over drie weken kom je hier, - o, wat zal dat allerheerlijkst zijn! Hoe lang denk je, dat je zal kunnen blijven, Lief? Ja, ook voor de menschen vind ik 't zoo prettig, dat je komt, want ik ben in 't begin al zoo lang in Bussum geweest, en kom er nu waarschijnhjk in September wéér, en dan zou 't zoo erg den schijn hebben, of ik 't was, die niet buiten je kon, vind je dat óok niet een beetje, Lief? Ik dacht er ineens aan. En nu mijn heve, hefste Lief, is het zoo langzamerhand posttijd geworden. Ik leg mijn arm om je hals, en kus je heel zacht en innig. Dag, heve Lief! jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht n Aug. '99 Het doet mij verschrikkehjk veel pleizier, Lief, dat je mij geantwoord hebt op die kwestie over je „geloof," want me dunkt, dat we er ongeveer precies hetzelfde tegenover staan. Godsdienst eigenlijkgezegd interesseert mij in hoofdzaak als menschehjk verschijnsel, zooals er vele andere ook curieus, ja, zeer interessant zijn. Maar toch heb ik dien eigenaardigen aandrang om te bidden ook wel eens gevoeld in moeilijke omstandigheden. En dat kwam niet, omdat ik dan met mezelf redeneerde: baat het niet, dan schaadt het niet, neen, zonder eenige nagedachte, kwam het vanzelf in mij op. Het is waarschijnhjk een spontane concentratie van ons heele zijn op een VIJFDE PERIODE 579 bepaald punt. Een materialist ben ik heelemaal niet, en ik meen zelfs, dat het materialisme tegenwoordig, als men exact-wetenschappelijk den boel bekijkt, als een verloren standpunt moet worden beschouwd. Ik houd mij, zooals ik al zei, echter liefst volkomen neutraal. Begrijp je niet, Lief, dat het mij innig pleizier doet, dat jij in hoofdzaak er óók zoo over denkt? O, Lief! ik was na de koffie weer naar boven gegaan, niet denkende, dat er nog iets van je zou komen. Maar jawel, nauwelijks was ik op mijn kamer, of daar kwam het meisje boven met een brief van jou. Dank, Lief! Vanavond komt de schilder Marius Bauer bij mij schaken, heeft hij vanmorgen op straat tegen me gezegd, toen- ik hem tegenkwam. Ik zal dus vanmiddag, dat is nü, behalve mijn gewonen brief, die vóór 8 uur op de post gaat, ook nog den brief schrijven, dien ik 's avonds anders schrijf, en 's morgens daarna op de post doe. Daar zal ik wel den heelen middag voor noodig hebben, want Juffr. Linn zit beneden zóó op de piano te tokkelen, dat ik telkens een gevoel krijg, of ik brandnetels in mijn ooren heb. Ik kan dus toch niet geregeld doorschrijven, en ga van tijd tot tijd op mijn balcon staan, waar ik het een beetje rninder hoor. Neen, ik ga maar een uurtje wandelen, 't is niet uit te houden. Daar had ik juist mijn hoed opgezet, en mijn stok genomen, toen hield ze, gelukkig! plotseling op, en ging naar boven. Ze gaat nu, hoop ik, uit. Neen, ze begint tóch weer. Ze ging weer naar beneden. Ik zet deze bij Koderitsch voort. O, Lief, wat zal dat heeriijk worden, als wij later altijd bij elkander zijn. We zullen lachen, dat verzeker ik je! Ik rie ons leven-in-detoekomst al, met naar buiten een vriendlij k-bepleisterden, lachrimpelenden muur, maar daar-binnen, tusschen ons tweeën, wordt het als een wijde, zwaar-overloofde, hier-en-daar zonnig-geplekte tuin, waar wij wandelen of ritten, of ons in 't gras vlijen tegen de helling van stijgende gedachten, of van weelderig-golvend gevoel. Met ons eigenhjk binnenste heeft geen sterveling iets te maken: ik had vroeger, als ik zoo bij mij zelf fantaseerde, wel eens de gedachte, dat ik hier op aarde eigenlijk zoo'n beetje verdwaald was maar, en dat ik meer thuis behoorde op Mars of zóo'n andere planeet, maar voor jou sta ik altijd open: o, doe jij dat ook voor mij 1 Je hoeft heusch 580 LIEFDESBRIEVEN nooit bang te zijn, dat je mij vervelen zou met je zelfopenbaringen, want alles wat je zegt is, hoe menschehjk-begrijpehjk ook voor mij, het tegenovergestelde van vervelend of banaal. Ik kan er zoo heelemaal inkomen, en 't hjkt mij niet iets vreemds en apart-van-mijstaands, maar toch, telkens meer 1 iets nieuws, iets boeiends en moois. O, Jean, jij bent het, jij bent het en jij aheen! Maakt je dat misschien een beetje gelukkig, heve Schat? Ik ga nog maar wat door, want ik zit nu rustig hier op mijn kamer. Juist toen ik op de vorige bladzij geschreven had, dat ik naar Koderitsch moest gaan, hield Juffrouw Linn nogmaals op. En ze is nu tenminste al een minuut of 20 stil geweest. Lief, wil ik je eens iets 2eggen, wat je nog niet wist? Jij bent voor mij precies een verwerkhjkte droom. Ik heb altijd van een meisje, ongeveer zooals jij bent, gefantaseerd, maar dan moest ik toch weer tot de conclusie komen, dat zoo iemand aheen in mijn verbeelding kon bestaan. En nu moet ik je eerlijk 2eggen: jij bent veel mooier en beter dan wat ik me vroeger ooit had durven voorstehen, vroeger, zeg ik, vóórdat ik wist, dat jij bestond. Jij hebt voor je2elf je dingen die je je „fouten" noemt. Maar ik moet je ronduit zeggen: ik heb nog geen enkele karakterfout in je ontdekt, en wat jij je fouten noemt, waren niets anders dan sternnuhgsvergissingen, waardoor je den boel wat anders gekleurd 2ag, dan hij in de ware werkhjkheid was. En denk nu niet, dat dit komplimenten van mij zijn, dat zou flauw van mij wezen, almachtig flauw, want voor komplimenten sta jij veel te hoog. Ik zeg je de dingen precies naar waarheid, zooals ik ze zie en voel. En je kunt dat gerust van mij aannemen, want ik heb bij sommige menschen den naam van erg „achterdochtig" en „kwaaddenkend" te zijn. Maar het heeft mij altijd wülen voorkomen, dat die aanklacht slechts een grof soort van zelfverdediging om eigen schuld te bemaskeren was. Want mijn intuïtie is misschien niet zoo groot als de jouwe, maar toch tamelijk groot. Gaat men nu echter zoo'n intuïtief gevoel, dat men heeft gekregen over een ander mensch, eenigszins bewust voor zichzelf maken en in reëele bijzonderheden uitwerken, dan zal het natuurhjk wel eens gebeuren, dat zoo'n bijzonderheid, waartoe men, in zichzelf, door zijn intuïtie heeft gekonkludeerd, niet geheel en al klopt met de objektieve werkhjkheid buiten ons. Maar daarom mag toch nog niet uit zoo één gedeeltelijke vergissing, de gevolgtrekking gemaakt worden, dat de totale intuïtieve indruk óók verkeerd is geweest. Vind je niet, dat ik daarin VIJFDE PERIODE 589 Lief, ik ben hier tusschen door gaan eten, en het is nu zeven uur: deze moet dus weg. Met diep-teedere liefde jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 12 Aug. '99 Allerliefste, Het is nu Zaterdagavond, maar ik begin toch al vast aan je brief voor Maandagmorgen. Zooeven kreeg ik een briefkaart van Thym. Hij vraagt, of wij in Augustus willen komen, maar September is ook goed, schrijft hij er bij. Ik heb hem geantwoord, dat wij liefst in September zullen komen, want dat heen-en-weer-reizen op één dag van den Haag naar Baarn, daar heb je niet veel aan, is 't wel, Lief? En in September ben je toch hier in Bussum, dus dan gaat het veel beter. Ik vind het zoo heerhjk je te hooren verklaren, dat je „zonder terughouding" tegen me spreekt. Want waarom zou je je terughouden? Er zit niets slechts of leehjks in jou. En dit zeg ik nu niet tegen je in een opgewonden verhefdheid, maar omdat het zoo is. Want de minste slechtheid of leelijkheid treft altijd en overal de reuk-organen als het ware van mijn ziel als iets hinderlijks of antipathieks. Dus dan had ik het al lang gemerkt, als er bij jou iets minder goeds of onedels was in eenig gedeelte van je ziel. Ik had het dan door mijn hefde kunnen excuseeren of verdonkeremanen, maar voor mijzelf had ik het toch niet heelemaal kunnen wegmaken. Mijn zedelijke reuk is zeer scherp ontwikkeld en bedriegt mij nooit. Jij bent, ook psychisch, zoo zuiver en vlekkeloos als versch-gevallen sneeuw. Ik spreek hier heusch niet als je aanstaande, maar als kalm-objektief, fijn-reukig psycholoog. Maar 't is over eenen, en ik ga nu naar bed. Van uit de verte strijk ik met mijn hand nauw-voelbaar langs je haren, en zeg teeder, terwijl ik mijn oogen een beetje voel vochtig worden: Goeden nacht, Lief! slaap zacht en droom heel mooi! 'tls nu Zondagmorgen; ik kreeg zooeven je brief, 't Is beneden weer „muziek" van Juffr. Linn; ik kan dus op het oogenblik niet 59° LIEFDESBRIEVEN goed den heiligen indruk beschrijven, dien die brief op mij maakte. Het eenige, wat ik nu kan doen, is je wat vertehen, dat je wel grappig zult vinden, en waar je om zult lachen, hoop ik. Er is een bloemlezing van Hollandsche dichters verschenen, getiteld J. B. Meerkerk Een Boek met Verzen, waarin één vers van jou en twee van mij zijn opgenomen. Het boek is bestemd voor leerlingen van H. B. S. en Gymnasium, en aan het eind van ieder vers staan vragen, die de leerlingen moeten beantwoorden, als ze eerst zoo'n vers uit hun hoofd hebben geleerd. Het vers van jou is het laatste uit Impressies: Gedichten. En de vragen erbij gedrukt, zijn deze: Waarvan is de dichteres misschien niet heel zeker? - Heeft ze haar best gedaan? - Met hartebloed schrijven, wat beduidt dat? - Ze vraagt voor de gedichten bewondering en eerbied, mits ze ook... wat zijn? - De dichter zal dus ook, behalve dichter, wat nog meer moeten wezen? - Kunt ge dat tweede couplet verklaren? - En na aandachtige lezing van het derde couplet, kunt ge dan in eigen woorden zeggen, welke eischen ze aan een goed vers stelt? - Hoe vind je zoo iets, Lief? Ik heb eens de proef genomen met de vragen, die staan achter de twee verzen-van-mij in deze bloemlezing, en geprobeerd die te beantwoorden. Maar ik, die de verzen zelf gemaakt had, en die bij de overlezing ervan ieder woord weer in zijn preciese beteekenis voelde en begreep, ik moest toch tot de conclusie komen, dat ik die vragen niet kon beantwoorden, als ik niet eerst mijn eigen vers als vers weg-cijferde, en het begon op te vatten als een soort notariëele acte, geschreven met een nuchterverstandehjk doel van stipt-praktischen aard. Van mij is opgenomen „De Zee", en „Ik ween om bloemen". Ik vind dit boek aheen geschikt, om bij de jongens allen zin voor literatuur, die in hen mocht sluimeren, voor goed te verstikken. Ik zal er, denk ik, voor September een Literaire Kroniek over schrijven. O, Lief, ik voel me zoo vreesehjk-heerhjk opgewekt door je heven brief van vanmorgen. Vanmiddag zal ik hem een beetje beantwoorden, als het concert eindelijk en ten laatste zal opgehouden zijn. De brave Verster, die er vlak boven zit, heeft het nog een beetje harder te verantwoorden dan ik. Hij is veel muzikaler dan ik en speelt zelf goed piano; maar zoodra hij dit hoort, vliegt hij de straat op, want zijn penseel, waarmee hij wapens zit te schüderen, begint dan in zijn handen te trillen. VIJFDE PERIODE 591 Nu heb ik beneden koffie gedronken en Juffr. Linn houdt zich stil. Ik heb nu je verrukkelijken brief nog eens gelezen, en ik zeg je dit, Lief! uit mijn diepste ziel. Jij geeft je zoo aan mij, Lief, maar vergeet toch nooit, dat ik mij even zoo aan jou geheel geef. Wil ik je eens duidelijk maken, wat ik daarmee bedoel? Gesteld, je had een kwestie, waarin ik moest voelen, dat je ongelijk had. Dan zou ik dat wel op een zachte manier, onder vier oogen tegen je zeggen, maar voor de menschen zou ik toch één met je blijven en voor je opkomen met mijn subtielste verstand en mijn suggestief vermogen, op een wijze zooals ik zelfs niet voor mijzelf zou doen. Ik durf dit tegen je te zeggen en het je te beloven, omdat ik weet, dat je niet aüeen impulsief gevoel maar ook oordeel en zelf-respect hebt. Ik heb nog nooit zoo tegen iemand gesproken, maar mijn diepste gemoed dwingt mij er toe, om het tegen jou te doen, omdat je je natuurhjk ook wel eens, zooals de aherbesten, zult kunnen vergissen een enkel keer, maar overigens zoo klaar bent als kristal. Ben ik duidelijk, Jean? O, ik heb je hef, - ondoorgrondelijk hef, zelfs voor mijzelf onpeübaar, hef! En dat word ik mij hoe langer hoe bhjder bewust. Het is kwart over tweeën, heve Schat, en dezen breng ik nu naar de post. Want als hij daar voor drieën komt, dan krijg je hem Maandagmorgen met de eerste hchting, geloof ik. Vanmiddag of vanavond schrijf ik je nóg een brief, dien je dan om één uur krijgt. Voor altijd en met mijn geheele Zijn jouw eigen Wülem * * O, Liefste, ik wou, dat ik je nu eens heel-helder zeggen kon, wat een heerhjk, verrukkelijk pleizier je me gegeven hebt door die beide brieven vanmorgen (Zondag) van je. Want o, die Zondag, dat is altijd zoo'n dof-vervelende, droge dag, en bovendien behoor ik dan niet heelemaal aan mezelf, en kan niet ahes doen wat ik wü. En juist nu, nu üc zoo graag elk minuutje benutten wü om te vertalen, is gedwongen werkeloosheid zoo'n kwelling voor me. Soms voel ik me een beetje gejaagd en onrustig, omdat ik mijn daaghjksche taak met klaar krijg, en veel, veel meer zou wülen doen, dan ik blijkbaar kan, - maar dan komen je brieven, die me dadehjk 59* LIEFDESBRIEVEN wel geen komen". Ik over-dacht dat wel dadelijk weer, maar toch gaf dat plotselinge gevoel me een onrustigen angst, die me zoo nerveus maakte, dat ik er niet van kon slapen. Verleden week is er ook iets dergelijks gebeurd. Toen verwachtte ik je brief, waarin je over mijn boek zou schrijven, en in de blijdschap, dat hij er was, drukte ik er vast mijn lippen op. Maar in 't zelfde moment schoot 'tdoor mijn brein: „Misschien zal je er zoo meteen om moeten huilen". En het was zoo, je weet, dat ik er me bedroefd over heb gemaakt. Zie je, Lief, dat zou ik afschuwelijk vinden, als ik van de ellendige dingen ook nog eerst een voorgevoel had, - want tot dusverre, - en heel dikwijls gebeurde dat, - voelde ik alleen de droefbeden vooruit. En zoo moet ik er dan een dubbel leed van dragen. En o, Lief, nu zal je me wel kinderachtig vinden, maar het is vandaag Maandag, en ik geloofde altijd, dat, als men dien dag vroolijk en opgewekt begint, de heele week goed zal gaan. Flauw, hè? O, Lief, ik wou, dat ik eens goed ziek werd, eens flink echt-erg, hevig ziek, dat ik van niets meer wist, en dan weer beter werd, als jij voor goed hier in den Haag kwam. Want nu, - dis ik een paar dagen opgeruimd ben geweest, dan komt er weer een verdriet, zoo gaat het al maar door. Of andere menschen dat nu géén verdriet noemen, wat geeft me dat? ik voel het. O, lieve, lieve Lief, vergeef me dit klagen maar. 't Moet je toch wel een voldoening zijn, dat ik zóó van )e brieven houd! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 13 Aug. '99 O, Liefste, Eenige, je brieven maken mij zoo blij! Ik lees ze aldoor over, en al lezende krijg ik zoo'n lust om de loerende Ellende, die overal schuilt en telkens gereed staat den mensch te overvallen, flink-weg in de oogen te zien en haar toe te voegen: „Doe met „mij, wat je kunt: 't zal je tóch nooit lukken, om mij er heelemaal „onder te krijgen, maar van haar blijf je af, want als je aan haaf „woudt raken, dan sla ik je neer!" Mijn vorige deed ik in de bus van het postkantoor, om even half drie, dus ik hoop, dat je hem morgenochtend vroeg al krijgt. VIJFDE PERIODE 599 Bij mijn terugkomst was de muziek-juffrouw gelukkig stil; ik kan me dus vrij tegen jou laten gaan. Ik wou je wel eens wat vragen, Lief: geloof jij ook waarachtig, dat ik van jou houd, zooals ik van jou geloof, dat je houdt van mij? Want dat geloof ik nu stellig: je kunt mijn binnenste nog wel met heelemaal kennen, maar je kunt vóelen, hoe het eigenHjk is. O, we zuUen zoo'n heerhjk leven samen kojgen, van werken en pleizier hebben en lachen en opgewekternstig-zijn. Want o, je bent wel eens treurig, maar je kunt ook lachen! Toen ik dat voor de eerste maal van je hoorde op mijn kanier, toen werd ik inwendig zoo razend-bhj. Want ik lijd ook wel eens aan melancholie, maar ik ben toch heelemaal geen naargeestig mensch. En we zullen dus later lachen, dat verzeker ik je hartehjk-onschuldig lachen over allerlei dwaze dingen, die wij opmerken, of er zelf zoo los-weg uitgooien, zooals kinderen doen, die in de vrije natuur aan 't krijgertje-spelen zijn. Maar nu moet ik je toch even wat zeggen, Lief. Het leven is heusch pleizieriger dan de dood, als we maar met zijn beiden zijn. Ik zal alles voor je zijn en ahes voor je doen, en je in ahes helpen, net zooveel als je maar wenschen kunt. Ik zal mij nooit in iets bij je indringen, want van echte nieuwsgierigheid ben ik wel, geloof ik, heelemaal vrij. Behalve als ik merkte, datje in triestheid of norschheid eens onverwacht in jezelf verzonk, - dan zou ik mijn heele levensenergie op de eenige, dat is een zachte en heve manier, inspannen, om je uit die diepte omhoog te halen, en je terug te geven aan je ware Zelf, aan de opgewekte, meevoelende, meedoende, aan de echte Jean. Maar ik geloof eigenhjk niet, dat later, als wij altijd samen zijn, en jij mij heelemaal zult kennen, zooals ik dat dan jou doe, - dat jij dan ooit in jezelf zult hoeven terug te zinken, behalve natuurhjk aheen als je aan t werk bent. 't Is eigenhjk mal, dat ik zeggen ga, wat ik nu ga zeggen, want het spreekt haast vanzelf, - maar ik zal nooit hard of onaangenaam tegen je zijn, - dat weet ik zóó zeker, want daarvoor houd ik te veel en te echt en te diep van jou. En nooit ook zal ik in iets apart van jou gaan staan, behalve, - pas nu op! - als het bt. Niklaas is, of als je bijv. jarig bent. Want dan krijg ik apartjes met koekebakkers of andere vertrouwelingen, waar jij je heelemaal buiten te houden hebt. Neen, Lief, het ware geluk ligt heusch niet in de rust, het ligt in de actie, als je de actie maar met zijn beiden doet. Want dan ligt toch daarachter de rust, die je óók met zijn beiden hebt, de rust der 6oo LIEFDESBRIEVEN volkomene harmonie. En mijn heele ziel is er op aangelegd, dat merk ik hoe langer hoe meer, - om met jou harmonisch te wezen, Lief! De diep-gevoelde sympathie, die ik met-alles-van-jou heb, is dan ook geen opgewonden woord, waar eigenlijk niet veel vasts zou achter zitten, en geen zelrverblmding door verliefdheid, - neen, zij is echt- en waarachtig-gemeend bij mij, en is veeleer een oorzaak van verliefdheid, dan 't gevolg daarvan. Voel je 't, Lief? en vind je dat niet prettig? O, ik heb je ontzettend-diep lief! Als 'k je bijv. een zoen mag geven op je lieven mond, dan springt en bonst mijn hart van vermkking in mijn borst, maar dat komt dan niet, omdat je mond er uitziet, zooals hij doet, - al moet ik bekennen, dat ik je minder graag zou zoenen als de natuur je een ander soort mond gegeven had, - neen, dan vind ik dat zoo heerhjk, omdat ik een gevoel krijg, of ik je ziel zoen op je mond en of ik je geestelijk wezen nader, door die lichamelijke nadering. Ik spreek hier een typische eigenaardigheid, die, geloof ik, weinig mannen met mij gemeen hebben, van mijn individuahteit uit. Je mond vind ik verrukkelijk, ook wat zijn uiterhjken vorm betreft, maar hij zou mij eigenhjk niets kunnen schelen, als je een ander binnenste had. Voel je nu een beetje, hoe ik eigenhjk bén? En geeft je dat een beetje geluk, heve Lief? Je hoeft heusch nooit bang te wezen, dat ik aan andere vrouwen zelfs maar zal denken, want mijn heele karakter is het tegenovergestelde van een Don Juan, absoluut en volkomen het tegenovergestelde daarvan. En let nu wel, ik zweer je niet, dat ik nooit op een andere vrouw eenigszins verhefd zal raken, neen, ik geef je de eenvoudige verzekering, en konstateer hier voor je, dat ik niet op een andere vrouw verhefd kan worden, omdat ik nooit verhefd zou kunnen worden op een gezicht, maar aheen op een ziel, een ziel zooals de jouwe. Die eenvoudige konstatatie zegt dus meer dan een eed. Want ik doe hiermee geen belofte-alleen, neen, ik deel hier ook een waarachtig feit mee, waar het werkehjk leven je later altijd het bewijs van geven zal. O, ik vind het zoo heerhjk, om jou te schrijven, want daardoor word ik mezelf zoo bewust! Ik zit niet te bedenken, wat jou aan- enaam san zijn, ik laat mijn pen maar gaan, naar mijn hart en mijn oofd haar driiven. en konstateer dan vnnr mezelf met een «alio- —__ . .—.—-— . . — — ö enoegen, aat ik duidelijk neb uitgesproken, wat in mijn onbewusteid lae. en wat ik wel voelde, maar toch soms noo- niet eens reo-en mezelf had gezegd met preciese, duidelijk omschreven woorden. VIJFDE PERIODE 601 Toen ik het vorige had geschreven, werd ik geroepen om te eten. Het is nu zeven uur en ik zal dus sluiten. Maar ik voel toch behoefte^ om je te zeggen, dat ik jou liefheb, jou-alleen, opperst en volkomen^ met volmaakte toewijding van mijn heele Zijn, en dat ik je altijd zal blijven liefhebben, even sterk-teeder en machtig-diep. Met een zoen van innige liefde jouw eigen Willem Ik ben een dwaas kind, Willem. Ik erken het voor je, en ik geef je zelfs gelijk, als je mi een beetje boos, of tenminste wrevelig op me bent, want ik ben een dom, een dwaas, een dadelijk met-tranen-klaar kind! O, als je nu bij me was, dan zou ik je beide handen in de mijne nemen, en je vriendehjk-smeekend aanzien, en dan zeggen: „Toe, Lief, vergeef 't me maar?" Niet dat ik me zoo bedroefd heb gemaakt^ want dat is je een bewijs van mijn liefde te meer, maar dat ik 't dadelijk heb neergeschreven en je gestuurd, 't Is nu, helaas, weer te laat, om iets anders te doen dan te zeggen, dat 't me vreeselijk, vreeselijk spijt, maar dat méén ik, Lief, en ik vraag je heel-innig, of je er niet meer aan denken, en dien brief maar als met-ontvangen beschouwen ^j? Je me eeas éénmaal zoo zag, dan zou je heusch medelijden met me hebben, omdat ik zoo totaal geen zelfbeheersching heb en van de kleinste, de onbeduidendste oorzaak een werkelijk-groot leed weet te maken. O, je zou zoo'n gelijk hebben, als je ongeduldig zuchtte, bij de lezing van dien brief, - maar ik zeg je, Lief, als je gezien had, hoe ik hem schreef, dan zou je niets anders voelen dan een vage bedroefdheid, omdat ik zoo moet zijn, en met me medelijden. Ik schaam me een beetje, Lief, dat ik me aldoor zoo laat gaan, en zóó erg toon, dat ik niet in staat ben, om me in te houden. Ik wil iCvr -ide teden 2&^&1 van ^ongemotiveerd-smarteüjkemtbarsting, Lief, ik ben een beetje overspannen, omdat ik ten achter ben met mijn werk. Ik geef me een zekere dagelijksche taak, om op den door mij bepaalden datum klaar te zijn, en als ik nu niet doen kan, wat ik me voorgenomen heb, dan maakt me dat onrustig en gejaagd, dat begrijp je wel, Lief. Als ik nu maar weer eerst alles heb ingehaald, wat ik verzuimde door onverwacht bezoek of mee visites moeten maken, en maar geregeld voortwerken kan, dan is alles in orde. Vanavond gaan Ma en Jacq uit, - (mijn werk is altijd zoo'n goede 602 LIEFDESBRIEVEN verontschuldiging, om altijd overal voor te kunnen bedanken) en dan heb ik een mooien, langen tijd vóór me. Lieve Lief, zeg me nu eens, vind je 't naar, dat ik je in dien vorigen brief zóó onverholen heb getoond, hoe erg ik op je brieven ben gesteld? O, heve, heve Lief, mijn berouw wordt nog grooter, als ik zoo van je lees: „Mijn brief heb ik gedaan in de bus van het postkantoor om even half drie, dus ik hoop, dat je hem morgenochtend vroeg al krijgt," of ... „als mijn brief voor drieën op de post komt, dan krijg je hem Maandagochtend met de eerste lichting, geloof ik." O, arme, arme Lief, zóó goed voor ahes te zorgen, zóo overal om te denken] en dan zóó'n brief van me te krijgen 1 O, Lief, o, heve, heve Lief, zeg in jezelf, dat ik vreesehik overdreven en ontzettend kinderachtig ben, maar beschouw verder dien brief maar als een innige appreciatie van je brieyen, zal je dat, Lief? Ik begrijp ook, moet ik je zeggen, volstrekt niets van deze nieuwe post-caprice, jij ? O, die heerhjke brieven van je - die zaligheid, om er heelemaal echt en ongestoord van te genieten, - o, zooeven zei ik, dat je me eens moest zien, als er géén brief van je was, maar, neen, neen, je moet me zien, als er wèl een brief van je gekomen is, want dat zóu je pleizier doen, Lief! Ach, je bent toch zoo eindeloos goed en eindeloos-hef en eindeloos-vriendehjk voor me, Lief! Lk ben bhj, dat je aan van Deyssel geschreven hebt, dat we in September zullen komen, dat is veel geschikter, hè? Van dat verzen-boekje heb ik een present-ex. gekregen; ik vond het ook een vreeselijk komieke historie met die vragen. O, dat piano-gespeel is een ware hj densgeschiedenis, Lief. Gelukkig hoor ik zoo iets nooit, maar ik geloof, dat ik er half-kranlrdnnig van worden zou. Weet je, wat ik zoo zalig vind, en wat me zoo'n opperst veilig gevoel geeft? dat ik altijd alles tegen je zal mogen zeggen, dat ik me altijd volkomen zal mogen uitspreken tegen jou. Lief! ik heb het nooit gedacht, het nooit geweten, dat ik daaraan eenmaal zoo'n innige behoefte hebben zou. Ik kan het niet laten, je ahes, ahes, wat in me omgaat, te vertellen, je heelemaal te doen weten, hoe ik ben, en waarom ik zoo ben, opdat je me heelemaal kennen zal, zoo goed, zoo volkomen, als ik mijzelve ken. Liefste, dat snakken van mij naar rust, - dat is (jij hebt gezegd, wat ik, geloof ik, bedoelde) het smachten naar de rust der harmonie. Ja, ik wist het niet goed, ik begreep het niet goed, maar nu voel ik VIJFDE PERIODE 603 200 diep de waarheid van wat je 2ei: in harmonie ligt rust» En die harmonie, dat prachtige levensdoel, die 2al ik door jou, met jou bereiken, o, Lief, nietwaar? Je vraagt, of ik geloof, dat je van me houdt, - o, ja, Lief, ik geloof het, - ik moet het gelooven, omdat jij het zegt, en omdat ik het 200 heel graag gelooven wil. Tot vanavond, mijn Liefste, mijn éénige Lief! Met een heel-innigen 2oen jouw eigen Jean * * O, ik voel me nu opeens weer 200 vroohjk, 200 bhj, 200 opgewekt, 200 juichend-gelukkig, Lief! O, en dat komt vooral door dien verrukkehjken brief van jou van gisteravond, die me 200 juist wordt gebracht. O, Lief! o, heve, heve Lief, - toe, ik vraag 't je 200 heel vriendelijk, zoo heel-dringend, Lief, - toe, vergeef me dien brief van vanmorgen maar. Heusch, o, Allerliefste, 2ulke dingen moet je van mij nooit hoog opnemen, je kent nu eenmaal die hebbelijkheid van me, dat ik vreesehjk gauw klaag en vreeselijk overdrijf, - o, arme, lieve Lief, je 2al er wel niets van begrepen hebben; o, ik hoop 200, dat mijn spoedbrief, dien ik na2ond, met veel later komt. O, Lief, heusch, ik schaam me zoo, - o, ik kan voor mijn haast en overijling aheen de verontschul(hging vinden, dat jouw brieven me 200 onuitsprekelijk hef rijn, Lief, dat ik er niet buiten 2ou kunnen, omdat 2e mijn kracht-gevers, mijn bemoedigers, mijn levensvreugde 2ijn. Toe, Lief, 2eg, is ahes nu weer goed, 2al je er nu heusch met langer aan denken, heusch niet, Lief? O, die brief 2ooeven van je! Ik heb hem ge2oend van verrukking omdat je 2egt, dat je van me houdt, en dat je in mijn hefde gelooft; ik werd er diep-vreugdig door aangedaan, ik moest er om lachen, o, ahes tegelijk! O, Lief, jij bent de hefste, hefste, liefste van de heele wereld, Lief! O, die „literaire luitenant," die gaat niet meer uit je herinnering, geloof ik. O, en dan die verrassing van me, als Philippus Wülem blijkt te rijn, en ik me op zóó naïeve wij2e verraden heb! O, lief, als je eens wist, hoe dankbaar üc er je voor ben, als je me lachen laat! O, ik moest schateren om dat verbeelde 2eggen van mij: „Ik ben een 2edige jonge dame, waarop dan tot „bewijs'" volgde: Ik 20'en aüeen maar mijn drukker en mijn Mama." Neen, niet mijn drukker, maar den postbode heb ik wel eens lust te omheken, als hij recht- 6c>4 LIEFDESBRIEVEN streeks afstevent op onze deur! O, je bent een onuitsprekelijke Schat, dat je me lachen laat, dat je mij me zóó gelukkig doet voelen, dat ik lachen kan. O, eenige Lief! Toe, laat me nu even je hoofd tusschen mijn handen nemen, laat me je aanzien, zacht en lang, en zeg dan tegen me, o, zeg dan tegen me, dat je alles al weer vergeten hebt van dien brief, doe je, Lief? Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * O, lieve, lieve Lief! Weet je waarom ik nu ineens een beetje lachen moet? Omdat je vandaag niet minder dan vijf brieven van me gekregen hebt! Maar als 't je met verveelt, - ik vind 't heerhjk ze te schrijven, en zoo begin ik dan nu maar weer, al ontvang je er morgenochtend dan ook al weer twee. O, Liefste, eenige Liefste, die je ben, - weet je, wat ik zoo innig, zoo onbeschrijflijk hef van je vind? Dat 't je even, onwillekeurig en onbedacht, ontsnapte: „jij kan mij niet zoo hefhebben, als ik jou liefheb," en dat je toen, opeens merkende, wat je had gezegd, dadehjk daarna schreef, dat je dat niet bedoelde, dat je wist, dat het niet zoo was. O, Lief, dat je dit er uit jezelf op volgen het, - o, dat je nu van mijn hefde bent overtuigd, dat je haarvoelt, dat je er nooit meer aan twijfelen zal! O,Liefste, begrijp je niet, dat dit me zoo wonderwonder-gelukkig maakt? Ik heb je lief, o, eindeloos en onvergankelijk heb ik je hef, door-ahes-heen heb ik je hef en voor-altijd! O, en als je weer bij me bent, dan zal ik het je zeggen, zélf, in heerhjke blijheid, omdat je zegt, dat 't te hóóren, je gelukkig maakt, - dat ik je hef heb, met mijn zieL met mijn leven, en dat je mijn alles bent, o, heve, heve, eenige Lief! Het is natuurhjk altijd waar geweest, het kon niet anders dan waar zijn, als ik vroeger zei je hef te hebben, maar nu, nu ik zóó zalig mijn hefde mijn ziel door-gloeien voel, nu is het onbewuste, het vage, zwevende, ook voor mijzèlf, van vasten vorm geworden, nu is wat altijd heeft bestaan, maar meer als een begrip dan als een gevoel, een klare, onwankelbare waarheid voor mijn geest. Ik kan me niet goed uitdrukken, ik kan niet heelemaal 'je zeggen, hoe ik 't vóór mij zie, - maar het schijnt me toe, alsof mijn liefde vroeger VIJFDE PERIODE 605 tets was, dat buiten me stond, terwijl zij nü mijn gansche Zijn vervult Begnjp je me, Lief? begrijp je een beetje, hoe ik het bedoel? O* daarom kan je nü ook aan mijn hefde gelooven, en daarom is er telkens een jubel in mijn toon, als ik je mijn hefde zeg. Je zegt dat ik je gelukkig maak, door het uit te spreken, o, Lief! nu zou ik het wel aldoor, aldoor je wülen toeroepen: ik heb je Hef! zoo eindeloosinnig, 200 teeder-diep, zoo aües-omvattend, als üc niet wist, dat er hefde bestond. Lk heb je Üef, o, hoor je 't, hoor je 't, Lief! Lk heb je hef, jou aheen en voor altijd jou, o, mijn Lief, mijn Geluk mijn Leven! ' F O, Liefste, je maakt me ook zoo gelukkig door te zeggen dat er mets werkehjk slechts of leehjks in me is. Want geloof me, Lief, jii bent de uitsluitend-eenige, die mij, mü in mijn diepste Wezen kent, die aüeen eenig begrip heeft van mijn ziel, jij kunt dus het besté over mij oordeelen, omdat jij weet, hoe ik ben. Jij hoeft me nooit iets te vragen want ik beloof je, Lief, dat ik je altijd aües uit mezelf zeggen zal ! Dat is voor mijzelf zoo'n zaligheid, dat ik je aües zeggen mag, dat ik jou aües mag toevertrouwen! Je weet niet, Lief, ja, je weet 't wèl, hoe verrukkelijk ik 't vind, als je zegt, dat je mijn uiterhjk liefhebt, omdat je van mijn innerlijk houdt. Begnjp je met hoe een heerhjk, kalme, veüig-geruste gewaarwording me dat geeft? Dat ik 't zalig vind, dat je zóó voor me voelt? ün daarom Liefste, omdat je daarin zoo goddehjk van andere mannen verschüt, daarom durf üc je zoo open en vrij en onomwonden mJ? eigen hefde zeggen. Begrijp je dat, Lief? - - Daar krijg ik je brief, dien je vanmorgen schreef, 't Maakt me zoo zalig, Lief, als je me zoo veel wüt schrijven, terwijl 't je niet verveelt of vermoeit. Want wat je brieven voor me zijn, de waarachtige waarde die ze voor me hebben, nu jij nog niet bij me bent, ik zou t je willen zeggen, maar, helaas, ik kan 't niet. Kon je 't maar weten welk een blijdschap, welk een blijvende, zalige vreugd je me geeft' O, heve, heve Lief, mijn Eenige, mijn Schat, mijn AUes! O, ik heb je hef zoo heerlijk, zoo hoog, zoo machtig, zoo volkomen, dat mijn heele Zijn zich door mijn hefde verwijdt, ach ontspant, zich verruimt door dien geweldigen zieledrang! O, zeg me, zeg me, Lief, zal er ooit iets heiligers, grootschers, en méér superieur dan omte Hefde bestaan? Ik heb je hef, ik aanbid je, want je bent méér dan een mensch, en daarom wü ik voor je knielen, en ik werp mijn lot 6o6 LIEFDESBRIEVEN voor je neer! Ik heb je lief, jou lief, voor-eeuwig-en-eeuwig heb ik je iief! Met teedere zoenen-van-liefde jouw eigen Jean * * Bussum, 14 Aug. '99 O, mijn diepste Zijn dringt geweldig naar jou toe, naar jou, naar jou, Absoluut Lief, dat boven vergehjking staat, Eenig Wezen, dat mij heeft en mij houdt! Ik heb altijd verlangd naar jou, naar jou, mijn heele leven door, voordat ik wist, dat je op aarde bestond. En nu ben je er werkehjk, nu spreek je mij toe, nu zeg je, en toon je, dat je mij liefhebt. O! Mijn armen strekken zich uit door de leege kamer, o, ze zoeken je, ze zoeken je, ze wilden onbedwingbaar, dat je tusschen hen lag, met een gelukkigen glimlach om je goddelijke lippen, dat je fluisterde zacht: „Hier voel ik me gelukkig! want ik merk, dat „uit je leden een mystieke kracht gaat, een geestelijke vloeiing van „willend leven, van macht om te handelen. Ja, Jean, mijn onbewuste zielskracht zal ik je instorten, want jij bent ook sterk, maar het leven drukt je soms wat neer. Want ik ben wel je jongetje voor de hchtere uren, als je er pleizier in hebt, om dartel of gevoehg te schertsen en te spelen, maar ik zal ook zijn je sterke man, die ernstig-voelend spreekt en je steunt en je kracht geeft, als je onbewustheid soms moedeloos terug-zinkt onder de zwaarte van het rondom-sluitende leven; ik zal je geven, Jean, den wil om te leven, den moed om te bestaan. Ik zal je doen voelen, de verrukkende bhjheid een mensch te wezen, zooals jij bent, en zooals je eenmaal nog méér worden zult. O, 't is zoo heerhjk-geruststellend nu voor mij om te weten, dat je niet aheen een lyrische natuur bent, een gevoehg-vlottende, maar dat jij ook de dingen kunt vast houden, kunt fixeeren met machtige, maar sobere kracht van wil. Lief, terwijl ik zat te schrijven, kreeg ik bezoek van Jan Broedelet, wiens broer in den Haag woont. Die broer gaat verhuizen, en ik kan nu zijn woning overnemen, die ligt hoek Franklinstraat en Kepplerstraat. Zoodra ik maar wil is de woning tot mijn dispositie. Ook met September, op jouw verjaardag kan ik daar voor die week reeds VIJFDE PERIODE 607 mijn intrek nemen. Ik geloof, dat dat dicht bij de Reinkenstraat is, is t niet, Jean? Hoe vind je dit plan? Vind je 't eigenhjk niet heerhjk? Ik moet nu sluiten, want ik zit niet aheen. Met een innigen kus jouw eigen Wülem * * Bussum, Parkzicht 14 Aug. '99 Ja, mi ik zeker weet, dat je mijn brieven prettig vindt, nu ga ik je natuurhjk hoe langer hoe meer schrijven. Ik ben iemand, die zich met makkehjk uit, noch in spreken, noch in schrijven: een soort onoverdachte, onbewuste schroom weerhoudt mij daarin: maar t^8en. j°u heb ik eenvoudig-weg me te laten gaan, zooals ik tegen mijzelf doe, en dan doe ik je pleizier, zooals je zegt. Welnu, dan doe ik het ook maar, dat vind ik heerhjk, want ik ben mij maar al te veel bewust, dat ik, op zoo'n afstand, eigenhjk maar heel weinig voor je kan zijn; één gebaar, één blik, één buiging-van-de-stem doet dikwijls meer dan zeven lange brieven, maar dat komt dan aUemaal later wel. Of ... later, ik kan gerust zeggen: dat komt betrekkelijk gauw. Want als ik in den Haag ben, - en dat gebeurt nu gauw, - dan krijgen we allebei zoo'n ander leven; mij lacht die zeer nabije toekomst, dat ik met mijn heelen inboedel naar den Haag spoor, al tegen als een aardsch paradijs. O, ik verlang zóó naar je. Ik merk het dikwijls, als ik op mijn stoel zit, bezig in mijn hoofd met heel iets anders, dan met jou of den Haag, iets praktisch' bijv. van oogenbhkkehjke haast; het beantwoorden van ingezonden handschriften of iets dergelijks. Dan voel ik soms plotseling daaronderdoor, zooals ik zeg, of mijn heele lichaam uit elkaar wil vliegen, zóó bonst dan krachtig het bloed door mijn aderen, in beweging gebracht door een onbewuste gedachte aan jou! Mijn geregelde denken over het praktische van t oogenblik wordt dan daardoor gestoord, en opeens komt het opschieten in mijn bewustzijn: Jean, o, Jean, ik heb je hef! ik wou, dat je hier was! dat ik je hoorde en zag! Gelukkig kan lk dan na een paar minuten mezelf weer gaan uitlachen om mijn schijnbaar-wanhopige situatie, omdat ik mij al heel gauw weer, gelukkig! bewust word, dat mijn geval verre van reddeloos staat. Want jij hebt mij hef, en ik heb jou hef, o, ik heb je aües-over- 6o8 LIEFDESBRIEVEN weldigend, heerlijk lief! Een blik van je oog, een nauw-merkbare beweging van je lieve hand geeft rnij een gevoel, of de hemel open gaat. O, te liggen voor je geknield, met mijn handen gevouwen rustend op je schoot, ik aldoor onbewegelijk omhoog ziende, hoe je daar zat, met een lichten glimlach om je heve lippen, en je oogen weg-droomend in teer gepeins. Zou je dat ook niet een beetje prettig vinden, Lief, te voelen, dat ik vlak bij je was, een levend mensch, die door jou alleen bestaat? Die geen ander geluk kent in het leven dan jou, die zijn heele Zijn aan jou wil wijden, die je maken wil tot de groote, de machtige vrouw, die je van nature bent bestemd om te zijn? O, Lief, je maakt mijn diepste ziel wakker. Lk heb je zóó lief, als ik niet had vermoed, dat men liefhebben kon. O, ik neb je lief, maar niet omdat je een mooie vrouw bent, al bén je dat ook, - neen ik heb je lief om je menscheüjk zijn, en al werd je ook, - excuseer de verbeelding! - overvallen door een ongeluk of een ziekte, waardoor je verminkt werd of leelijk als de nacht, - ik zou je toch even zéér blijven liefhebben, wel wat zachter en stiller misschien, en gemengd met een grenzeloos medelijden, maar toch in het diepste van mijn ziel even sterk en even hartstochtelijk en even waar. Want, Jean, ik heb je Geestelijk Wezen lief! O, te weten, dat je nooit van mij vandaan zult gaan, dat wij altijd vereenigd zullen bhj ven, dat jij wezen zult mijn ander ik, en dat ik dat ook voor jou mag en wil en waarachtig val wezen. O, Lief! Lief! ik heb je Hef als den eenige-vergoddeHjkten mensch! Ik werp mijn ziel en mijn lichaam, mijn heele Zijn voor je voeten... doe er heelemaal mee, wat je wil, wat jij voor jouw geluk zult behoeven, om een gelukkig en zichzelf bewust, om een „Uebermensch" te zijn! Voel je nu, begrijp je nu, Lief, dat ik jou zonder achterhouding Hef heb, dat ik nooit in mijn leven zóó Hef heb gehad? Met teedere kussen jouw eigen WÜlem * * Ja, Lief, wat je over dat huis in de Kepplerstraat schrijft, - je moet niet denken, dat het een mooie stand is, het is eerder een leeUjke. Ik hoop, dat je nog niet besHst hebt, maar je zal toch in elk geval wel geen woning nemen, vóórdat je die hebt gezien. Er zijn zoo taüooze gelegenheden hier in de nieuwe buurten, dat je eigenlijk VIJFDE PERIODE 609 niemands hulp noodig hebt, om heel goed te slagen. Van Bylandtstraat, Columbusstraat, Regentesselaan, de Perponcherstraat, van Merlen-, van Swietenstraat b.v. zijn allemaal oneindig veel beter. O, je brief begon zoo heerhjk, zoo heerhjk! O, had je hem maar zóó gesloten en weg-gedaan, toen je werd gestoord in 't schrijven, zoodat die practische kwestie dien zaligen inhoud niet onderbroken had! Want o, als je zóó tegen me spreekt, o, Lief, dan voel ik den levenswil in mij versterken, dan voel ik mijn zwakte wijken, o, dan verdwijnt mijn angst voor leven en lot. O, Lief, jij bent het almachtige element in mijn leven, jij bent de Kracht, de Wil, waardoor ik besta. Zonder jou zou ik een mensch zijn zonder veerkracht, zonder moed, zonder levenslust, - weet je, Liefste, ik zou eigenlijk heelemaal niet vijn, niet leven. Het leven ken ik door jou, het warme, waarachtige, levende leven, - niet het verbeeldingsleven, het inwendige leven, dat ik gaf in mijn werk, - maar het werkehjk-echte, het concrete leven, dat wat ik altijd uit de verte aanzag, o, dat mag ik nu óók meeleven, dat kan ik, door de kracht van jouw hefde, Lief! O, help me toch, dat het zoo blijven kan, o, laat me niet weer terugzinken in de radelooze onmacht, in de woedende wanhoop van het besef, dat ik onnoodig, nutteloos op de wereld ben! O, zeg me, dat ik noodig ben voor jou, Lief, zeg me, dat ik leven moet voor jou, o, je weet niet, waarvan je me, redt! Laat me niet aheen, praat mijn gedachten weg, help me, help me, om te bhj ven bestaan. Bij tijden voel ik het zóó overweldigend fel, zóó beanstigend-erg, dat ik niets zou wezen, niets zou kunnen zijn zonder jou, dat ik dan wou, dat je bij me was, om me te troosten, te bemoedigen, om me te zeggen, dat je me altijd nabij zal zijn, dat ik altijd op je steun vertrouwen mag, dat ik nooit meer de vertwijfeling van net alleen-zijn kennen zal. O, heve Lief, ik heb je zoo lief7 - zoo innig-teer en tegelijk zoo aUes-omvattend-machtig, zoo wonder-zahg-sterk en tegelijk zoo aanbiddend-stil! Want, o, je bent niet aheen de man, dien ik hefhebben moet, omdat je alles bent wat mijn diepst verlangen wenscht, - je bent ook mijn Redder, mijn Vreugde-brenger, je doet me leven, je laat me bestaan! O, ik heb je hef met een hefde, die zal blijken eeuwig-durend te rijn, onwankelbaar en onveranderlijk! Met innige zoenen kust je jouw eigen Jean 6io LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 15 Aug. '99 Lief, ik wou je nog even iets geruststellends zeggen, niet als een uiterlijke gemststelling, maar omdat ik het meen. Je moet heusch, als je verdriet hebt of bezwaren of gedachten, die ompleizierig zijn, dan moet je heusch nooit anders doen dan je mi doet: neen, je moet mij die innerhjke kwellingen altijd blijven vertellen zooals nu, en nooit jezelf laten weerhouden van de mededeeling ervan door de gedachte, dat je mij misschien last zou veroorzaken, een last, dien je mij besparen moet. Want dat zou op zoo'n oogenblik heel nobel kunnen bedoeld zijn, maar op den duur en in de gevolgen zou het natuurhjk veel erger voor mij zijn, dan dat je ahes rondweg had geuit. Want als je je verdriet m jezelf hield opgesloten, dan zou ik net natuurhjk tóch aan je-merken, dat je iets had, wat je hinderde of zoo, en zoo zouden we, ieder van ons, langzamerhand een heel apart inwendig leven krijgen, twee levens dus, die nog maar toevallig van tijd tot tijd met elkander zouden kunnen harmonieeren, zoodat dan elk van ons beiden, zonder noodzaak, ongelukkig worden zou. Terwijl, als je mij ahes vertelt, - dat zal dan wel eens niet vroohjk kunnen zijn, maar door de diepe sympathie, die ik voor je voel, zal het mij toch nooit kunnen kwellen of kwetsen, en omdat je niet aheen een gevoehg, maar ook een verstandig meisje bent, zullen wij zonder al te veel lyriek, er over kunnen praten, en zal het door wederzijdsch gevoelend begrijpen weer in orde worden gemaakt. Want, Lief! ik heb zoo duidelijk gemerkt, dat je je nooit aanstelt: je klagen en je treuren is wel eens, - en gelukkig maar! - objektief gezien, zonder een je droefheid rechtvaardigenden grond, maar er leeft toch altijd in jezelf een werkehjk-bestaand gevoel, of een opvatting, waar je uiting de weergave van is. Daarom, Lief, - je weet het nu, geloof ik, wel: ik ben het tegenovergestelde van een Blauwbaard of een éénling, al houd ik mij van de menschen over 't algemeen ook apart, en daarom zeg ik je: bhjf mij altijd je smarten meededen, dan zullen wij er met zijn beiden een eind aan maken, zoowaar ds ik Wülem heet, en jou blijvend in hefde vereer! Ga dus nooit denken, dat je brieven mij zouden vervden, d ben je droerig: ben ik dan niet je aanstaande, niet door mterhjke overeenkomst aüeen, maar met hart en ziel en door eigen verlangen? en moet ik dus niet staan vootjouw smarten óók, niet omdat een gevoehg VIJFDE PERIODE 611 soort van conventie mij dat oplegt, maar omdat mijn ziel mij dat gebiedt. Je zegt zoo gevoeld, Lief; dat ik ben voor jou als een vergoddelijkt mensch, maar och, neen, Lief, ik ben niets dan een man, die inwendig zeer veel heeft doorgemaakt, lange jaren lang, en die dus ook anderer leed begrijpt. En weet nu wèl, Lief! ik ben heelemaal geen opgewonden standje, die zich voor vage idealen enthousiasmeert, - daar ben ik inwendig veel te sceptisch-filosofisch voor, maar in jou nu heb ik een konkreet stuk leven, een levend mensch, waar ik duidelijk, en ook zonder kleuring door lyrische verhefdheid, van merk en bewust ben, dat het goddelijke erin leeft. En daar wil ik en moet ik en zal ik dus alles voor doen, wat in mijn macht is, om haar, om jou te maken tot een gelukkig, zichzdfbewust mensch. Ik werk, met dit te zeggen, niet op je eerzucht, of op een andere mindere eigenschap, dat begrijp je wel, - want ik meen van jou te weten, dat je die dingen niet in je hebt, evenmin als ik ze in mij voel. Ik wou je alleen maar de overtuiging geven, dat ik alles voor je zal doen, en alles voor jou en jou-alleen zal zijn, omdat ik jou liefheb, zooals ik niet wist, dat ik liefhebben kon. Nu, Lief, nu moet ik koffiedrinken; daarna breng ik deze weg, dan krijg je hem vanavond om half acht; de brief, dien je om half vijf moet krijgen, is al op de post. Met volkomen overgave jouw eigen Willem * * Ik weet niet, o, ik weet niet, wat ik heb vandaag, - mijn hart brandt in mijn borst, - ik kan van mijn inwendige onrust niet kalm zijn en stil, - ik verlang zoo verschrikkelijk, zoo onhoudbaar naar je, dat ik niet weet, hoe ik mijzelf bedaren zal. O, vallen die dagen jou niet lang? O, waarom vijn we niet bij elkaar, waarom zijn we altijd gescheiden, als het toch waar is, dat wij de voor-elkaar-bestemden zijn, als wij bij elkaar beboorenX Als ik nu morgen sterf, wat heb ik dan voor geluk gehad? Wat heb ik dan voor werkelijk, echt, waarachtig geluk gehad? Ik voel me zoo gejaagd, zoo sterkgeëmotionneerd, mijn zenuwen zijn allen zoo gespannen, dat een plotseling geluid, een klank, me in tranen zou uitbarsten doen. Waarom kom je toch niet, in 's hemelsnaam, om je-handen op mijn 6l2 LIEFDESBRIEVEN hoofd te leggen, en me rust te geven, rust, rust? Ik wou, dat ik niets meer doen, niet meer denken, niet meer leven hoefde, kon ik maar rusten, rusten in je arm, niets wetend, niets voelend, van niets bewust zijnd meer. O, Lief, o, waarom kan dat niet?... 't Is net of 't nu een andere dag is, dat ik er je dit nog bijschrijf, Liefste, - 't is, of dat droefheidsmoment veel langer geleden is, dan vanmiddag pas. O, alles zal wel beter gaan, als je eerst maar hier bent, voor goed, lieve Lief! O, heb je wel niet eens opgemerkt, dat ik altijd weer anders word, als ik je een poosje niet heb gezien? Dan is, schijnt het, de directe invloed van je nabijheid weer uitgewerkt. Daaraan kan je dan soms zien, hoe ik vroeger bijna altijd was, Liefste! O, vroeger, toen ik alleen was, alleen met mijn ziél, en niemand, niemand, niemand had, aan wien ik mijn innerlijk wee dorst uit te klagen! O, Liefste, Liefste, nu krijg ik daar je brief, dien je vanmorgen schreef, - en, o, die is als een antwoord op deze! O, dan verzend ik hem nu ook in zoo volle gerustheid, nu je me schrijft, dat ik je altijd alles zeggen mag, dat ik heelemaal niets in mijzelf verborgen hoef te houden. Ik ben je zoo dankbaar, zoo innig dankbaar, dat je me dat gezegd hebt, Lief, - want begrijp je niet, dat ik inwendig altijd geslingerd werd tusschen mijn vreeselijk verlangen, om je al mijn leed te openbaren, en den angst, dat ik je daardoor een oogenblikkelijke bedroefdheid geven zou? Maar, ach, Lief, heusch, geloof dat maar vast, als ik tot uiten kom, dat ik dan in mijzelf véél erger, zwaarder, dieper verdriet heb doorgemaakt, dan jij er bij mogelijkheid door krijgen kon. Want je voelt het niet zelf, het kan van jou alleen maar mede-lijden zijn, dat misschien wel eventjes treurig maakt, maar toch geen werklijk lijden is. Lieve, Heve Lief, nu zal ik dezen brief, die je weinig genoegen zal gegeven hebben, maar gaan beëindigen, en beloof je voor morgenavond een vrooHjker brief. Ik zal maar probeeren, niet in spanning te zijn, zoolang ik hierop nog geen antwoord heb, want, nietwaar, Lief, je hebt nu toch zen gezegd, dat ik altijd bij je komen mag? O, Liefste, ik vind 'tzoo heerlijk als je me zoo schrijft! Ik denk wel eens aan de komende critiek over mijn boek. O, dat boek, - het is een deel-van-mijn-kracht, een deel-van-mijn-leven. En 't is misschien daardoor zoo één geheel en zoo sterk geworden, omdat ik het schreef, toen ik den dood in het vooruitzicht te hebben VIJFDE PERIODE 613 dacht, en dus wist, nooit meer, nooit meer iets anders te kunnen geven. Begrijp je dat, Lief? O, lieve, heve Lief, ik wou, dat ik je heelemaal zeggen kon, boe innig ik van je houd, hoe je mijn Ahes bent, hoe er voor mij niets, absoluut niets bestaat dan jij, jij aheen! Teeder kust je jouw eigen Jean * * Liefste, Lief, zeg me, is 't verkeerd van me geweest, dat ik me gisteren zoo hartstochtelijk heb laten gaan? Als dat zoo is, o, Lief, zeg 'tme dan, dan zal ik mijn ongehjk erkennen. Dat ik 'theb gezegd, dat is, geloof ik, wel goed geweest, - maar de manier waaróp, dat is 't. Dat is het nare van het brieven-schrijven, - als ik er je dadehjk iets van had kunnen zeggen, dan was jij, omdat je ahes zoo heel anders inziet, denkelijk wat verwonderd geweest, en zou misschien even gelachen hebben, en gezegd: „Wat ben je een ongeduldig kind, kleine, kinderachtige Liefl En geloof je niet, dat dit eenvoudige doen me weer heelemaal inwendig-kalm had gemaakt? Weet je, wat 'tis: Jij hebt me niet noódig, Lief. Jij zou wel kunnen leven zonder mij, jij zou toch wel ahes kunnen doen, wat je had te doen, ook al was ik er niet, - maar ik ben niets, niets, niets, ik kan niets zonder jou, als jouw kracht me niet steunt. Begrijp je nu ook, Lief, waardoor het komt, dat ik je dikwijls zoo wanhopig schrijf, - begrijp je nu ook, waardoor ik me soms zoo verlaten voel, ondanks je vele en vriendelijke brieven? Jij bent ahes voor me, ahes-en-alles; wat anderen hebben in hun eigen zelf, dat zoek en vind ik in jou, - wat anderen krijgen door hun natuur, dat wordt mij door jóu gegeven. O, weet je 't nu, Lief, dat ik zonder jou niet zou kunnen, met zou kunnen leven, o, weet je 't nu, dat ik van jou ben, heelemaal en voor altijd? Liefste, geloof me, als je hier eenmaal woont, dan zal je me niet zoo dikwijls aan schijnbare caprices onderhevig zien, dat verzeker ik je, want dan zal de hoofdoorzaak verdwenen zijn: aheenzijn-naar-den geest. Geloof me, geloof me, Lief, die uitbarstingen zijn niets anders dan momenten van groote zwakte, die niet meer kunnen voorkomen, als de oorzaak is weg-genomen, is dat niet zoo? 614 LIEFDESBRIEVEN Liefste, ik heb je lief, o, ik weet 'tzoo, ik voel 'tzoo, dat ik je liefheb, - een loutere gedachte aan jou ontroert me zóó diep, dat ik dan plotseling heel anders word! O, Lief, o, Heve Lief, vergeef me maar, vergeef me aües maar, want ik heb je Hef! Ja, ik ben zelfzuchtig in mijn Hefde, zooals ik dat in aUes ben, maar o, Liefste, als je hier bent, en ik zal hebben geleerd, mij zelf voor jou te vergeten, o, geloof je dan niet, Lief, dat ik jou óók gelukkig maken kan? Liefste, o, Liefste, o, was je maar al hier! Toe, Heve Lief, wil je me aUes vergeven, als ik 'tje, heel-innig, vriendeHjk vraag? Met teedere zoenen jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht 15 Aug. '99 AUerHefste Lief, Eenige en altijddurende, Den heelen dag heb ik zitten te werken aan mijn Literaire Kroniek en ik heb haar in klad nu nagenoeg af. Ik heb Meerkerk maar niet hard behandeld, want, och, wat heb je daaraan, en zijn bedoeling is toch goed. Maar als Directeur van een H.B.S., een heel heer op zijn manier, zal hij, denk ik, toch wel niet tevreden zijn. Ik ben, zoo moogHjk, nog een beetje meer verlangend naar je brief van vanavond, wat je wel van dat woningplan zeggen zult. Nu komt er toch Ucht, hè, Schat? Ik vind het eigenHjk verschrikkeHjk ijdel van me, om dat maar zoo te zeggen, dat er Ucht komt voor jou en mij, en niet, zooals ik behoorde te zeggen voor mij maar alleen, - maar laat ik maar eens heelemaal natuurlijk-open zijn. Ik geloof, dat je een sterke, geesteHjke sympathie voor me hebt, die iets anders is dan vriendschap, dieper en inniger, - nu, zoo iets kan men toch wel Hefde noemen. Jij ziet de andere menschen niet als homogeen met jou, en in mij zie je dat homogene met jou wèl, en zoo voel je voor mij iets teeders en vertrouwelijks, wat je inwendig aangenaam ontroert. Heb ik het eenigszins goed gezegd, Lief? Daarom, vind ik, hoef je je ook heelemaal niet te geneeren, om tegen mij te zeggen, dat je van me houdt, zelfs niet al ben je een meisje, hoor, Lief? Ik ben zoo gelukkig, dat onze verhouding niet oppervlakkig is. VIJFDE PERIODE 615 Ik kan met jou praten heel gewoon, zonder dat onze conversatie toch ooit banaal is, of gezeur. Wij praten nooit over geleerde of diepzinnige dingen, wi) blijven altijd heel eenvoudig, en toch verschilt, geloor ik, onze conversatie van die van alle andere menschen. Is 't niet zoo? Lief, nu zal ik je eens wat zeggen: door mijn Kroniek heb ik niet zooveel tijd disponibel gehad als anders natuurhjk, - voor dezen brief, bedoel ik. En toch wou ik hem graag vóór achten op de post doen, want anders krijg je hem niet met de eerste post, en dan maak je je misschien weer een beetje ongerust. Ik zal dus nu deze maar sluiten; hij is korter dan anders, deze brief, maar morgen gaat het weer op de oude manier. Dus, hefste Lief, aardige en goede, heve en verstandige, bekoorlijke en gracieuse, in één woord mij magnetiseerend Lief! heel innig kust je jouw eigen Wülem, die jou zal hefhebben altijd. O, ja, ik had graag, dat je je brieven altijd dicht-lakte. Want de post doet tusschenbeiden raar. Landry, die nier óók in huis woont, wist daar vanmorgen dingen van te verteüen uit ?ijn correspondentie. * * O, Liefste, die brief van vanmorgen van je heeft me zoo onuitsprekelijk veel goed gedaan, 'tls of je bij intuïtie voelt, wat ik noodig heb. Je doet aües wat goed is, en geeft me, zonder het bewust te willen, een veel beter inzicht in alle dingen. Dat is, dunkt me, het heerhjk bewijs, dat je sympathie voor me hebt, of laat ik maar zeggen, want dat vind ik prettiger, dat je van me houdt. Zou je wel anders zóó kunnen doen? Lief, weet je wat ik voortaan zal doen, - want, helaas, heelemaal beter worden zal üc wel niet ineens, - üc zal, als ik weer eens droeve gedachten heb, ze niet dadehjk aan je schrijven, want ik heb die overhaasting van me al zoo dikwijls moeten betreuren, - maar ze eerst laten bezinken en vanzelf tot bedaren komen; dan kom ik waarschijnhjk al uit mezelf tot inkeer en bespaar jou dan de naarheid van de ontvangst van zulk een brief, en mijzelf de spanning als ik Jhem heb verstuurd. Is dat goed, lieve Lief? Natuurlijk, als 't iets 6i6 LIEFDESBRIEVEN blijvend-droevigs is, dan moet ik 't je wel zeggen, en dan mag ik 't ook wel, hè, Lief? maar dwaze oppervlakkigheden, die zal je niet meer van me hooren, dat beloof ik je. Ik schaam me een beetje voor mezelf; want er was absoluut geen reden voor mijn verdriet, en die uitbarsting was dus totaal ongemotiveerd. Ik kan me nu niet meer begrijpen, wat me gisteren toch heeft bezield. Dat is dan iets, wat dagen lang heeft gedreigd, en maar een kleine aanleiding noodig heeft, om voor den dag te komen. Maar nu is het weer over. Ik heb daarna al weer een brief van jou ontvangen, en kan dus weer rustig mijn verdere dagen tegengaan. Lieve Lief, wat die woning betreft, je kan er in elk geval die week in September gaan, hè? en dan zien, of ze je mogelijk ook voor later bevalt. O, ja, je moet je brieven altijd precies zoo weg brengen, als je zelf wil en kan, hoor! Dit nog even in aansluiting met mijn gezanik in een vorige, dat er eens op een morgen geen brief van je was. Ik ben met al je brieven op alk uren even bhj! Lief, eiken dag voel ik méér, dat ik niet buiten je kan. O, ik heb het tegenwoordige Heden nauwkeurig voorgevoeld, toen ik je vroeger een paar maal, - misschien herinner je t je, - geschreven heb: „Later zou ik een scheiding niet meer kunnen verdragen.. Lk zou nu dood gaan, oogenbkkkelijk dood, en ach, dat sterven zou zoo erg niet zijn, maar het leed daarvóór ! O, Lief, ik voel zoo, ik weet, dat jij me heelemaal levenskrachtig maken zult, en zóó gelukkig, dat ik daardoor ook in staat zal wezen, jou geluk te geven, Lief. O, als je hier woont in den Haag, dan zal je zelf, heel duidelijk, den zegenrijken invloed kunnen zien, dien je op me hebt, dan zal je ook heelemaal de blijde voldoening krijgen, dat je me hebt gered en kracht hebt gegeven, - en tot gelukkig mensch hebt gemaakt. Nu is het juist nog vijftien dagen, dat we elkaar weer zullen zien. O, Liefste, toe, zeg eens tegen me, dat jij dat vooruitzicht ook een beetje prettig vindt! 'tls mij zoo'n zalige heerlijkheid! Lk leg mijn armen zacht om je hals en geef je een innigen zoen, vol berouw, dat ik wel eens zoo vervelend ben. Is nu alles weer goed? Altijd - en altijd jouw eigen Jean VIJFDE PERIODE 617 O, Liefste, wat heb je me weer onuitsprekelijk gelukkig gemaakt met je brief van vanmorgen. Ik kus er je heel innig voor, Lief, want nu is de laatste reste van treurigheid weer bij me weg, nu kan ik weer blij en vroolijk en o, zoo gelukkig zijn. Als je wist, wat je voor me bent, hoe diep ik je goedheid en Hefde voel, dan zou je wel gelooven, dat jij mijn heele wereld bent, mijn EenigAlles, en dat ik je Hef heb, je liefheb, je Hef heb! O, ik heb je lief, zoo boven aües, zoo teeder-diep en toch ook zoo hevig-hartstochtelijk soms! Ik wil niet, ik kan met meer leven zonder jou, want mijn liefde is mijn leven, mijn Hefde is de kracht, die me leven doet. Lief, lieve Lief, geloof je 'tnu, dat ik je Hefheb, weet je nu, dat ik je Hefheb? zoo onbeschrijflijk, zoo eindeloos, zoo onveranderHjk, dat ik eerder mijn verstand dan mijn Hefde verliezen zou? O, dit oppermachtig-me-overheerschend gevoel, dat is Hefde, de echte, de waarachtig-levende, en, o, Lief, twijfel nooit meer, nooit meer, smeek ik je, want ik houd van je, mijn heele ziel is van jou vervuld, er is geen enkele andere gedachte in me dan aan jou-aUeen, al mijn wenschen, willen, hopen, verlangen beweegt zich om jou, mijn heele toekomst wil ik wijden aan jou! En ik weet 't nu ook, in een onwankelbaar-eeuwig geloof, in een heerüjk-volkomen vertrouwen, dat jij ook houdt van mij, dat jij me hef hebt, o, eenig Lief! Dat voel ik, omdat je anders niet zóó zacht en Hef, niet zóó innig-goed tegen me had kunnen zijn, als je bent, zelfs wanneer ik je iets onaangenaams heb aangedaan. (Wel niet opzettelijk en niet zonder er zelf een diep verdriet van te hebben, maar toch was het onredeHjk, kleingeestig, onverstandig en noodeloos.) Liefste, Liefste, vergeef me aUes maar! AUes zal anders worden, beter, heerhjker, mooier, als jij maar eerst hier woont. Dat voel ik als een zaHge zekerheid, omdat ik nü al zoo dikwijls den gelukkig* makenden invloed van je macht op mij ondervind. Ik zoen je, Lief, zoo innig als ik je nog nooit heb gezoend, omdat ik me nu zoo goddeHjk bewust van mijn Hefde ben, en zeg je, dat ik tot in eeuwigheid blijven zal jouw eigen Jean Dag, Liefste en Eenige, volstrekt-uitsluitend-absoluut-Lief-vanmijn-Ziel! Ik ga dezen nu nog even weg-brengen. Jouw Jean 6i8 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 15 Aug. '99 Liefste, Eenige, Ik ben zoo dolblij, dat je zegt, dat je niet buiten mij kan, want ik voel het zoo, ik zou ook niet buiten jou kunnen, nooit. Want de andere menschen, och, ik heb niet het land aan hen, maar ze zijn mij toch eigenlijk allemaal vreemd. Zij doen en denken en voelen zoo anders, zij reageeren op alles anders, zij bewegen zich in- en uitwendig allemaal zoo heel anders dan ik. Ik zeg met, dat ik méér ben, want welke zou hier de graadmeter moeten zijn? ik zeg alleen dat ik anders ben, en dat mijn inwendige in de meeste dingen niet op hen lijkt. Maar toen ik jouw eerste brieven las, lag er in het accent en de zielsbeweging iets, en toen ik je voor het eerst zag, lag er in je uiterlijke verschijning ook iets, wat mij zoo onweerstaanbaar aantrok, zonder dat ik precies had kunnen zeggen, wat het eigenlijk was. 't Was de blik van je oog, de glimlach om je lippen, toen je vóór de spoor stond, een nauw-merkbare beweging van je hand, toen je naderbij was gekomen, die mij deed denken: Daar is zij eindelijk, daar is de waarachtige, waar ik zoo hopeloos lang op heb gewacht. En zoo heb ik je gevraagd. En toen je „ja" knikte, ging er een schokje van onverwacht geluk door mijn ademlooze body, en ik voelde, dat ik het hoogste in mijn leven had bereikt. En nu, - je treurt wel eens, - maar het verveelt mij niet; je klaagt wel eens, maar je klagen ergert mij niet: ik voel er altijd een diepe sympathie voor, al ben ik het ook niet altijd met je eens. En ik vraag mij af: met welk ander mensen zou mij zoo iets mogelijk zijn geweest? Want de menschen, - och, ik mag ze wel lijden, - maar ze zijn toch over 't algemeen zoo horribel-onecht, en allercriantstbanaal. Iemand met een komisch talent zou hun gemakkelijk kunnen beduiden, dat zij eigenlijk minder dan sprinkhanen zijn. Ja, Lief, het spreekt vanzelf, en het is zoo zeker als twee maal twee is vier, dat wij later altijd samen zullen zijn. O, heerlijk verschiet: met jou en voor jou en om jou te zijn, zooals jij ook van mij wilt wezen: dan zijn wij met ons beiden, werkend en spelend, en voelend en denkend, lachend en begrijpend, en niemand komt ons ooit nabij, dan wien wij eerst de permissie daartoe geven. Van tijd tot tijd zullen we er ook wel eens uitgaan, nietwaar? in de wereld, maar als wij weer thuis-komen, houden wij ons stevig-teeder aan VIJFDE PERIODE 619 elkander vast, en proesten van het lachen om alle grappigheid, die wij hebben gezien. Vind je mij overmoedig? Och, Lief, dat komt alleen, omdat je zoo zegt, dat je van mij houdt en dat je mijn brieven prettig vindt. Het is dus natuurlijk, dat ik mijzelf nog veel meer Ios-laat, en veel meer uitspreek nog, wat er in mij omgaat. Want immers, jij mag alles weten: ik voel, dat er nooit iets gemeens of leelijks in mij huist. Vroeger jaren dacht ik, dat alle menschen net waren als ik, - dat heb ik dan dikwijls duur moeten ontgelden, totdat langzamerhand de overtuiging in mij is ontstaan, dat het 't beste is, altijd op zijn hoede te zijn. Je moet heusch niet denken, Lief, dat ik nu in een pessimistische bui ben, omdat ik zoo spreek. Ik laat mij alleen maar wat meer los tegen jou, dan ik gewoonlijk tegen anderen doe. O, ik voel me inwendig zoo gelukkig, nu ik weet, dat je werkelijk van mij houdt, van mij, die een levende individuaüteit ben, - en niet van het door jou zelf gemaakte hersenbeeld. Want zoo ook houd ik van jou, lieve Lief! Jij bent een levend mensen, evenals ik, en dien levenden mensen heb ik lief, die Jeanne Reyneke van Stuwe wordt genoemd, en die zal ik in de toekomst ook blijven liefhebben, altijd meer en meer. Met teedere devotie kust je op je wangen, je voorhoofd en je oogen en op je Heven mond, jouw eigen Willem # * Bussum, Parkzicht 16 Aug. '99 Eén ding in je brieven vond ik een beetje naar en ik spreek er je over, omdat je het, geloof ik, niet onprettig zult vinden, dit ik het naar vind. Je zegt maar zóó zonder omwegen, dat ik jou eigenHjk niet noodig heb, en dat ik zou kunnen leven zonder jou. Hoe komt het in je op, Lief? O, je bent zoo'n zelfkwelster, zoo'n meisje, dat overal en overal zichzelf mee plaagt! Ik heb je hartstochteHjk, gloeiend, brandend, onverdelgbaar heb ik jou Hef! En ik zou niet meer zonder je kunnen wezen, ik zou niet meer buiten je kunnen, nooit! Het minste woord van je is me een genade, een korte bHk van je is me een verrukking en elk gebaar van je een zaHgheid! Hoe kan je zoo spreken? Je voelt heel goed, diep-in voor jezelf, 6zo LIEFDESBRIEVEN je eigen waarde, denk je soms, dat ik die niet voel? Dacht je dan heusch, dat jij voor mij nu maar zoo'n meisje was, zooals er wel meer zijn, die ik nu toevallig heb gekregen en waar ik nu zoo'n beetje blij mee ben? Voel je dan niet, Lief, dat jij voor mij bent de Essentie van 't leven, stralende in jou als glans van diamant? Zonder jou was ik niets als een pessimistisch tobber, die met kalm-droevige gelatenheid zat te wachten op zijn dood. En nu, nu jij er bent, en samen met mij wilt zijn, nu geef je mij kracht en levensmoed en werklust, jij maakt mij eerst tot een waarachtig-levend mensen! O, Lief, probeer toch eens voor goed, om al die stil-wanhopige treuringen, die half-bewuste, kalm-gelatene vertwijfelingen uit je lieve hoofd te zetten! Verbeeld je nu, als ik óók zoo ging doen? als ik óók eens ging zeggen: och, je houdt eigenlijk heelemaal niet van me, als mijn hefde je niet opgewekter maakt. Maar ik doe niet zoo: ik voel, dat je van mij houdt, dat je mijn menschelijk wezen liefhebt, want anders had je immers in al dien tijd eindelijk wel eens anders moeten doen, dan je tot dusverre aldoor gedaan hebt op allerlei manieren, als je hefde slechts in gedachten bestond, of niets anders was dan gewilde zelfopwinding. Zie nu eens, jouw hefde maakt mij zoo inwendig sterk en levensblij, - o, kan mijn hefde jou dan ook niet zoo iets geven, maakt mijn hefde jou dan ook niet zoo vrij en vroolijk als jouw liefde mij dat doet zijn? Hoor je? ik heb je lief, ik heb je hef, ik heb je hef, geheel en al, zonder einde, zonder voorbehoud en zonder maat. En ik misleid mijzelf daarin absoluut niet, het is geen verbeelding maar werklijkheid; ik voel het in mijn ziel en in mijn leden, in mijn hart en in mijn verstand, ik voel het tot in mijn minste gedachten, in de fijnste versprietingen van mijn gevoel, in al mijn willen en besluiten en plannen, kortom door mijn algeheele Zijn. Ik zelf ben als een offerhaard van hefde en jij bent de godheid waar mijn vlam naar stijgt! O, als je kon voelen, als je kon weten, hoe eindeloos-groot mijn Liefde voor je is! Want dan zou je gaan lachen, dan zou je gaan jubelen, dan zou je roepen: De wereld is mijn! Dan zou het heele leven je licht vallen als de zijde waar de bajadère haar heupen mee kleedt. Dan zou je juichen: „Mij heeft een man hef, die voor niets „is geweken, die overal tegen kan, hoe diep hij ook soms geschokt „werd, en die ligt nu in mijn armen als een kind. En ik, Jean, ben „nu de beheerscheres van dien man!" Dan zou je gaan dansen en het leven lachend aanzien en zingen. VIJFDE PERIODE 621 Toe, Lief, vraag niet, of ik je vergeef, want ik heb je nog nooit iets kwalijk genomen, en ik ben heusch het tegenovergestelde van een bullebak. Ik voel, dat al die dingen maar zenuwstemmingen van je zijn. O, dat ik je kan en mag liefhebben, terwijl ik weet, dat dit jou behaagt, dat verruimt mijn eigen Zijn zoo; al het kleinmenschelijke, dat soms nog in mij was, voel ik als met stille trom uit mij weg-trekken; al mijn haten en toornen van vroeger, schoon ik er ernstige reden toe had, ik zie het nu weg-vlieden als donkere scliimmen, verijlend en zich oplossend in vage nevelen aan den eindeloos-gloeienden horizon van mijn hoog-op dagend geluk. Weet toch, Lief, dat ik tot in mijn verste, minste, tot in mijn meest achter-affe gedachten geheel en al aan jou toebehoor, en dat je die allemaal zal mogen weten, wat het ook zij. Mijn ziel zou naakt-klaar voor je mogen staan, zonder dat je ook maar iets zou bespeuren, wat jou eenig verdriet zou geven, of wat je ook maar eenigszins hinderen zou. Geloof dat toch, o, mijn Lief, weet dat, als een vast besef voor altijd. Ik geloof in jou, Lief, zooals ik van de zon geloof, dat die, zoolang ik leef, niet zal vergaan! Geloof toch ook in mij, Lief I ik ben geen man van woorden, ik ben de man, die zegt, wat hij weet en meent. En ik weet zoo zeker als dat ik zelf een man ben, dat ik jou Hefheb met matelooze liefde, alles willend en alles kunnend voor jouw geluk. O, weet je, waarom ik mij nu ook zoo opgeruimd voel, zoo frisch en flink? Doordat mijn Literaire Kroniek vandaag zoo goed naar mijn zin is geslaagd. Voel je niet aan de beweging dezer zinnen, dat er nog iets anders in zit dan gewoonhjk, iets makkelijk-glijdends en toch iets fermers, iets dat meer op iets levends gelijkt? Dat is nog een voortzetting van mijn schrijflust van vanmiddag; het rhythme mijner ziel is een beetje meer voor den dag gekomen dan anders, is een beetje meer los geworden, en ik kan makkelijker uiten, en leven geven aan wat er inwendig leeft in mij, ook nu in dezen brief aan jou. Mijn gevoel komt nu meer aan de oppervlakte; mijn woorden zijn er een juistere fotografie van; o, Lief, ik wou zoo, dat je dat nu eens voelen kon, en dat, nu ik zeg tegen je in duideUjke woorden: „Jean, ik heb je ontzettend Hef!" dat je dat voelde, als een waarachtig orakel, waaraan geen twijfel ooit moogfljk is. Ik heb je Hef, maar niet met zoenen aüeen, niet met een prikkeling van mijn zenuwen, maar met mijn heele inwendige en uitwendige, met mijn heele menschehjke Zijn. 022 LIEFDESBRIEVEN Wil je dat nu gelooven, en zal het je bijblijven, en zal het voot je zijn als een bijbel, van welks bladen je je geluk afleest? Ik heb jou Hef, en jij bent voor mij de quintessentie van al het mooimenschelijke, samen-gevat in één enkel mensch. Die mensch ben jij, jij bent de opperste mensch, waarin geen zonde of ondeugd of smet is, en wier zwakte zal vergaan als sneeuw voor de zon, als maar mijn hefde je volledig kan beschijnen, als ik maar heelemaal bij je ben. Je diepste wenschen en je teederste verlangens, wat je maar gehoopt en gedroomd hebt, dat zal allemaal eens staan als engelen om je heen, als glanzend-blonde engelen, die je naar verlangen op je schoot kunt nemen als je eigen hemelsche slaven, en die je zult kunnen zien en aanraken als een levend, een verwerklijkt geluk. Ze zullen voortdurend-lachend je omzweven en je jubelend tegemoetvhegen, hun lenige armen slingerend om je hals, en ze zullen je toezingen: wij geven je alles, alles, alles, wat je maar kunt of durft verlangen, wat nog in je onbewustheid sluimerde, als een teedere, een zoete hoop. Want jij bent Alles, jij bent de Eenige, jij bent de Mensch, die het geluk verdiend heeft, en zoo word je dan ook gelukkig gemaakt! Nu, Lief, wat zeg je wel van deze dithyrambe, die zoo opeens, onverwacht, uit mij opkwam, en toch een getrouwe voorspiegeling van de toekomstige werklijkheid is? Geloof je nu in me, - ik bedoel natuurlijk niet in de waarachtige essentie, want dat weet je nu, hoop ik, wel, - maar in de onwankelbare kracht mijner Liefde, die je niets anders dan geluk brengen zal, die je zal maken tot een allerzaligst-levend mensch? Ik heb je lief, ik heb je hef! hoor je 't, hoor je 't? ik heb je hef! Twijfel nu nooit meer, smeek ik je, Liefste! aan mijn uitsluitende Hefde voor jou, en laat dat blijd bewustzijn van mijn heerlijk gevoel voor jou, voor je opbloeien als een rozengaarde, waar je in rond-wandelt, en waar je afles plukt, aUes wat je ook maar verlangen mocht. Met innig-teedere zoenen kust je jouw eigen Wülem-voor-eeuwig-en-geheel. O, Lief! ik ben stil geworden van ontroering door je verrukkenden brief. Ik heb 't je al geschreven, maar ik wil 't nog eens zeggen, met alle teederheid, die in me is: Ik geloof in je, eeuwig en eeuwig, en VIJFDE PERIODE 623 niets zal daar invloed op hebben, niets zal daar ook maar 't minste aan kunnen veranderen, niets zal de opperste volkomenheid daarvan kunnen raken, niets, niets, want mijn vertrouwen is een deel van mijn hefde, de vaste grondslag daarvan, en de onwankelbaarveihge steun van mijn leven. Ik heb je hef, o, Willem, mijn Liefste, mijn Lief; ik heb je hef met alles en alles wat mijn hoofd en hart bevat, met elke drooming van mijn ziel, met elke trilling van mijn wil! Ik ben voor jou, van jou; tot in eeuwigheid zal ik je eigendom zijn, met altijd dezelfde hefde, dezelfde teederheid, dezelfde trouw. Om jou, door jou heb ik het leven hef; ik wil, o, ik wil leven voor jou en ik ^al dat ook, - al wat ik heb, zal zijn voor jou en alles wat ik krijgen of mijzelf verwerven zal. Lief, eindeloos, eindeloos diep heb ik je hef, met een heerlijk, zalig, eeuwig-teeder gevoel: ik heb je hef omdat je mijn AUes bent, - je bent mijn AUes omdat ik je hefheb, Lief. O, en dat je zegt me noodig te hebben, dat ik iets ben in je lot, o, mijn eenig Lief, je maakt me zalig daarmee! O, laat mij mijn hoofd aan je schouder mogen leggen, en sla je arm dan om me heen, o, lieve, lieve Lief, en laten we elkaar dan toefluisteren, zacht: „Ons heele, heele leven zuUen we zóó samen zijn!" Mijn Liefste, mijn lieve, mijn eenige Lief, ik zoen je met innige, teedere zoenen van hefde, - jij bent mijn AUes, mijn AUes, o, liefste, éénige Lief! Tot aan het einde der tijden jouw eigen, eigen Jean * * Ach, Lief, nu is er geen brief van je gekomen om half vijf, het zal wel toevaUig zijn, maar, o, 't heeft me toch een poosje zoo diep ongelukkig gemaakt; o, Lief, ik kan smachten naar den tijd, dat je hier zal zijn, dat ik nóóit meer die rampzaUge momenten behoef door te maken, - want o, ik geloof, dat mijn verstand dat op den duur met zou kunnen verdragen! Lief, Lief, mijn verlangen naar je is nu zoo ontzettend, zoo hevig, dat ik niet weet, hoe ik het uithouden zal! O, dat je middag-brief toch niet gekomen is, juist nu, juist nu ik er zoo'n snakkende behoefte aan heb! Ik heb in je brieven nagezien, dat s Woensdags de barbier bij je komt, maar de vorige week kreeg ik tóch wel mijn brief. Lief, die vreeselijke onrust, die gejaagdheid van me, die zijn het bewijs van mijn hefde! 't Spijt me, dat ik je zoo schreef over dat woning-plan, omdat jij 624 LIEFDESBRIEVEN er 200 blij mee was. O, Lief, doe jij maar alles wat je wilt, ik zal er heusch niets meer van zeggen, en niet omdat ik 't inhoud, maar omdat ik zulke gedachten niet meer in me zal laten komen, - ik vind immers alles goed wat je doet? O, Liefste, o, was je brief er al maar! Ben je ongesteld? ben je ontstemd? Maar neen, dat zal niet, dat kan niet, hè, Lief? Als ik je iets heb aangedaan, wat je niet prettig vindt, vergeef me dan maar weer, toe, je bent zoo goed, zal je? Straks schrijf ik weer. Heel innig kust je jouw eigen Jean * * Zooeven, Liefste, werd me je brief van vanmorgen gebracht, en ik ben nu zoo heerlijk, o, heerhjk bhj! O, Lief, je brieven, die maken me zoo wonder-gelukkig, telkens en telkens weer, o, Liefste, 't is zoo heel natuurlijk, dat ik altijd wacht op de post, en bij eiken brief al naar den volgende verlang. Ze zijn me een altijd-durende vreugd, een steeds-zich-vernieuwend en aldoor grooter wordend genot, dat is zoo, dat is zoo, Lief! O, die allerzaligst-lange, verrukkelijke brief, dien zou ik wel heelemaal uit mijn hoofd willen leeren; o, als dat kon] dan zou elk vaag verdriet heel gauw verdwenen zijn! Maar ik kan hem toch overlezen, zoo veel en zoo lang en zoo dikwijls als ik wil, en er dan altijd weer een nieuwe vreugd van genieten. Je bent zoo eindeloos-goed, zoo innig-teeder en lief, o, altijd zeg je juist dat, wat ik zoo heel graag hooren wil, altijd schrijf je die woorden neer, die me 't dierbaarste zijn. O, van je brieven houd ik zoo onuitsprekelijk-veel, zoo-innig hef zijn ze me, - ze zijn, Lief, mijn heerlijkste, grootste schat! Lief, ik zal me maar niet meer ongerust maken, als de brieven niet geregeld komen, want soms is de post zoo onbetrouwbaar als 't maar kan. Ik had je brief om half vijf moeten hebben, want die was ook wel degelijk afgestempeld io-n, zooals al je andere brieven. Het is ook nog nooit gebeurd. O, Lief, je weet niet, hoe vlug alles me afgaat in mijn gelukkige stemming van nu; ik schreef vlot-weg een schets en een damesrubriek en vertaalde nog acht bladzijden vandaag. O, met Walden gaat het nu zoo prettig-goed, lieve Lief! Ik ben nu op blz. 130 JEANNE REYNEKE VAN STUWE — NIEUWSTE OPNAME VIJFDE PERIODE 625 bovenaan, is dat niet al ver? Thoreau is wel een goede man, wat langwijlig alleen, maar ik geloof, dat hij werkelijk heel gelukkig was. Ik ben 200 verlangend je L. K. te lezen, om te weten, wat je van Meerkerk's boekje hebt ge2egd. Die vragen onderaan 2ijn net voor heele kleine kinderen, terwijl de uitgave toch voor groote jongens is bestemd. Weet je, Lief, dat het nu morgen over veertien dagen al de dag is, waarop we elkaar terug zullen zien? Maakt dat vooruitzicht je ook een beetje bhj, lieve Lief? Ik wou zoo heel, heel graag, dat je 't óók eens zei, 't prettig te vinden! O, de heerlijkheid, dat je nu zoo onorristootelijk-vast in mijn liefde gelooft, dat je nu weet, nu begrijpt, hoe ik je herhebben moet, dat ik zonder mijn hefde niet Jeanne zou zijn, maar een schijn-mensch, een schim! O, Liefste, dat ik zei: je hebt mij niet noodig zooals ik jou noodig heb, daar bedoelde ik mee, niet alleen dat jouw hefde me zoo opperstgelukkig maakt, zóó begenadigt als ik niet had gedacht, dat in mijn leven mogehjk zou zijn, maar dat je me ook levenskracht geeft en levenslust en levensmoed, en de waarde aan mijn bestaan. Liefste jij bent zoo sterk, zoo veerkrachtig, zoo onweerstaanbaar van geest, en, Lief, dat zijn juist de dingen, die mij absoluut ontbreken. Jij vindt alle levensnoodzakelijkheden in jezelf, maar ik heb niets in me, Lief. En om nu maar eens ronduit te spreken, en zonder ijdelheid: mijn hefde zal je Innerlijk wel wat vervroohjken en verhelderen en een beetje krachtiger maken, - zoodat ik dus wel een veraangenaming van je leven ben, maar een noodzaak-om-te-leven ben ik je niet, zooals jij dat bent voor mü. Want jij brengt nieuwe en mooie dingen in me, waarzonder ik niet 2ou kunnen bestaan, of tenminste niet zou kunnen leven. Door jouw hefde, door jouw wondere macht, word ik langzaam herboren, en verhes langzaam, langzaam-aan mijn oude zelf, zoodat ik eenmaal worden zal een ander, een beter, een edeler mensch. Mijn AUes, mijn AUes, o, kon ik je nu even in werkelijkheid een kus-van-liefde geven, en zeggen, dat ik je Uefheb, o, hefheb, zonder verandering, zonder begrenzing en zonder eind! Voor-altijd jouw eigen Jean 626 LIEFDESBRIEVEN 17 Aug. '99 Toe, Jean, maak je nooit 200 ongerust, als er eens om half vijf geen brief is. Den keer, waarover je nu schrijft, dat je vergeefs hebt 2itten te wachten, daar weet ik nog, precies, van, dat ik mijn brief toen om 10 minuten vóór tienen op de post had gedaan, dus toen had hij er toch 's avonds om halfvijf moeten 2ijn. Maar ik herinner me ook, dat de bus, toen mijn brief er in viel, zoo hol klonk, en toen kwam even de gedachte bij mij op: Zou hij misschien al zijn geleegd? Dat moet nu waar geweest zijn, omdat je den brief pas om half acht kreeg. Maar daar bhjkt dan ook uit, dat je op de post niet heelemaal aan kan, en dat de lichting dus niet precies op het uur geschiedt. O, Lief, en plaag je toch ook nooit met een mogelijke scheiding, waarover je schrijft; ik zal natuurlijk nooit van jou vandaan gaan, en jou ook nooit in den mond geven om zoo iets tegen mij te zeggen. Wij zijn en blijven voor ons heele'leven onafscheidelijk bij elkaar! Ben je nu gerust, Lief? Toe! Ofschoon, ik zeg het je niet óm je gerust te stellen, al ben ik ook zielsblij, dat het je gerust stelt, - neen, ik zeg het je, omdat het zoo is. Ik zal altijd bij je blijven en geheel alleen voor jou zijn, zoowel in ziekte en aakligneid en ellende, als in vreugde en vrede en geluk! Jij bent mijn eenig Lief en je zult dat blijven; wat er ook moge staan of vallen, wat er ook moge gebeuren in de toekomst, wij zijn en blijven met ons beiden en nooit zal er iets tusschen ons oprijzen, wat ook maar eenigszins verwijdering brengt. Hoor je 't nu, Lief, en geloof je 't ook? Want, - dit begrijp je wel, - dat wordt je niet gezegd door een vlinderachtigen jongen, maar door een man, die weet, wat hij weet. Want ik zeg dit niet alleen, volgend de inspraak van mijn hart slechts, maar ook gerugsteund door het van alle kanten overwogene oordeel van mijn klare verstand. Ik voelde en wist diep-inwendig, wat ik deed, toen ik je vroeg. En nog geen enkel oogenblik daarna, tot nu toe, is de gedachte bij mij op kunnen komen: Had ik dat vragen nog maar hever wat uitgesteld. Neen-integendeel, voortdurend ben ik mij voelend bewust gebleven: ik heb precies gedaan, wat goed was voor mijzelf, en ook, gelukkig! blijkens haar brieven, wat altijd goed zal wezen voor haar. Ja, ik herinner 't mij, hoe je me eens geschreven hebt: „Later zou ik een scheiding niet meer kunnen verdragen." Ik rilde» toen ik dat de eerste maal las, zonder dat ik wist waarom. Maar nu VIJFDE PERIODE 627 begrijp ik het opeens. Verbeeld je, dat wij samen in een bosch hepen, en dat je dan eensklaps tegen me zei: „Willem, als er straks zoo'n boom omvalt, dan ben ik morsdood." Als er dat dan zoo opeens bij je uitkwam, op een ernstig-bedaarden toon, dan zou ik natuurlijk ook even een onaangename gewaarwording krijgen, al stond de boom ook zoo breed-stevig in de hoogte, dat er aan vallen geen denken was. Lief jij hebt, juist als vrouw, het temperament, waar ik waarachtig van houden moet. Dat je bijv. soms uit jezelf er toe kunt komen, om te zeggen: Ja, toen had ik eigenlijk ongehjk! Dat je je dus boven een vroeger oogenblik van jezelf kunt verheffen, en het objektief beschouwen, daar rijs je als mensch zóó door in mijn appreciatie en bewondering. Want daaruit bhjkt voor mij, dat je dieper „fond" zóo magnifiek-zuiver en echt en waar is, als bij misschien geen enkele andere vrouw. Ik heb jou zonder eenige terughouding van wat ook, hef, ik geef me aan je over, en bhjf onveranderlijk met een teederen zoen jouw eigen Willem * * O, Lief, ik heb je hef, ik heb je hef, éénig Lief! Aldoor, en telkens inniger dringt me dat zeggen naar de lippen, - ik houd van je, zoo eindeloos-teer, zoo nameloos-veel, zoo onuitsprekehjk-diep, zóó met alles en alles, wat in me is, - als ik niet had gedacht, dat ik eens liefhebben zou. Neen, zeg ik je, ik had nooit vermoed, dat ik nog eens die zalige hefde zou voelen, die alles Hchter, reiner, mooier maakt, die alles om me heen verheldert, die mijn geluk is, mijn prachtig geluk! O, heve Lief, kan dat jou geen heerlijke voldoening zijn, óztjij me 't waarachtige leven leven doet, dat jij me tot een waarachtig mensch hebt gemaakt? O, als je wist, hoe ik vroeger was: zoo zonder lust of belangstelling ergens in, - een onecht, want uitsluitend geestehjk leven leidende, met het éénig doel een beetje goed werk te geven, en dan maar heen te gaan. O, Lief, voel je wel volkomen de macht van den invloed, dien jouw hefde op me heeft? Want, o, als ie dat nauwkeurig wist, dat zou je zoo gelukkig maken, het heerlijk besef, dat je een ander, die zonder jou heelemaal niets zou zijn, zóó'n zalig-groot geluk weet te geven! O, Lief, wat is 't toch iets heerhjks, iets hoogs, iets heiligs, om Hef te hebben, zoo 628 LIEFDESBRIEVEN groot en geheel en volkomen, als ik houd van jou! o, mijn absoluut, volstrekt-eenig Lief 1 Ik ben inwendig toch 200 bhj, dat 't 200 goed gaat met Walden. Br heb eigenlijk nog nooit een echte „envie' gehad, om het boek weg te sdiuiven, en bij mij2elf te zeggen: Nu doe ik er eens niets meer aan vandaag. Ik klauter maar geduldig over de lastige gedeelten heen, en loop den effen weg vlug en geleidelijk af. En je moet zien, Lief, hoe mooi ik die ver2en overbreng! O, nu ik eenmaal over de helft heen ben, al is 't ook maar een paar bladzijden, nu is de rest natuurlijk wel honderdmaal hchter. Tot vanmiddag of vanavond, liefste, lieve Lief. Over veertien dagen, - o, heerlijk-korte tijd nog maar, - kan ik je „in natura" kussen, - nu, Lier, zend ik je maar een innigen gedachte-zoen. Dag, heve, heve Lief! jouw eigen Jean * * Lief, jij mag alles van mij weten, en 200 moet je ook dit weten, -dat ik je een snoes vind, om voor te knielen, heel lang en doodstil, met aandachtig-opgeslagene oogen, maar oogen, die dan soms ook plotseling schalksch worden, als het mij te binnen schiet, dat jij toch eigenlijk geen standbeeld, maar mijn levende meisje bent, dat ik onverwacht een zoen mag geven, wat mij zoo'n almachtig pleizier •doet. Want als ik je een 2oen geef, dan krijg ik een gevoel, of ik in een andere wereld plots kom, waar alles veel mooier en liever en zachter is, en waar ik opperst-volmaakt-gelukkig in ben. O, ik voel al mijn 2enuwen heerlijk trillen bij de gedachte, dat ik dat al gauw weer zal mogen doen. Och, arm Lief, jij, met je berouw! Plaag je2elf toch niet 200, je hebt het immers heelemaal niet kwaad bedoeld! Luister, Lief, wat ik je nog eens 2eggen wil. Ik ben absoluut en in alle opzichten, uitsluitend-monogaam. En dit zeg ik nu niet uit een vooropgezet principe, omdat ik het nobel of eerlijk of braaf vind: neen, ik spreek 200 van uit de natuurlijke geaardheid van mijn temperament. Br behoor met mijn willend gevoel en mijn gevoelden wil absoluut aan jou, voor nu en altijd. En al stond nu bijv. het magnifiek-mooiste meisje voor me, en die 2ou mij vragen, - verbeeld je! - om mij een 2oen te mogen geven, dan 2ou ik er toch nooit toe VIJFDE PERIODE 629 kunnen komen, dien aan te nemen, weerhouden door een vreemd soort trots binnen-in mij, - een juister woord vind ik er niet voor, en op den koop toe zou ik denken: „Nu, sterven zal je er wel niet aan, dat ik dat niet wil." Zoo'n meisje, zoo'n mensch zou hoogstens den indruk op mij kunnen maken, dien een mooi schilderij of een standbeeld op mij maakt, en een kunstwerk is toch niet iets om te zoenen! Maar jou geef ik dolgraag een zoen, omdat je bent, zooals je bent, en doet zooals je doet, omdat jij inwendig zóó voelt en denkt en wilt, als jij doet. O, Lief, ik wou, dat je voelen kon, hoe ik je hefheb, hoe diep en echt ik van je houd! Ik wou, dat je op het oogenblik bij mij was, en mij in mijn oogen kon zien, dan zou je je arm om mijn hals leggen, en stil, maar wetend zeggen, terwijl je me aanzag: Willem, ik geloof in je, want ik voel en zie, dat ik je tot in je verste diepte vertrouwen kan, omdat je heelemaal niet wuft bent, maar standvastig en serieus. O, Lief, daar lees ik nog eens een brief van je over, en ik vraag je nog eens: Toe, Lief, bedroef je toch zoo niet, om wat je geschreven hebt, - 't is immers net zooals je zelf zegt, een bewijs voor me, dat je echt van me houdt? O, Lief, ik heb je Hef, ik heb je hef, ik heb je hef, - ik krijg er nooit genoeg van, om het tegen je te zeggen, omdat ik het aldoor in me voel. O, als ik soms naar mijn ring kijk, als vanzelf, heel toevallig, tusschen mijn praktische dingen door, dan word ik opeens 200 blij, dan komt het zoo klaar tot mijn bewustzijn, dat ik van jou ben, en dat geen mensch ons scheiden kan. O, ik zweer het je, je zult er nooit spijt van hebben, dat je me genomen hebt! Want ik ben wel een man, maar ik ben inwendig een vriendhjke, goede, een menschhjke man, zooals jij een menschhjke vrouw bent. En daarom zullen we altijd gelukkig zijn, en nooit tegenover elkander staan, maar altijd samen. Je geeft je aan mij weg, maar ik ook me aan jou, en nooit zal ik iets doen, wat ik weet, dat je hindert: want dat zou ik niet kunnen, omdat ik je zoo diep-zalig bemin, ('t Is een afschuwelijk woord, dat „beminnen", maar 't ontvalt me daar zoo, en ik laat het maar staan, want je wéét het toch wel, dat het zoo is.) Nu, Lief! Lief! 't is etenstijd, en ik ga mij klaar maken. Met innige hefde kust je jouw Willem 630 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 17 Aug. '99 Lieve, lievere, liefste Lief, Mag ik nu eens gevoelig schertsen, terwijl ik toch tegelijkertijd de waarheid zeg, de klare, zuivere waarheid alleen? Zie, zooals je mij nu.ziet, zoo zal ik altijd bhjven voor je, en altijd je zoete, heve jongetje zijn. Het schertsen lukt mij niet erg, merk ik, want ik ben veel te sentimenteel. Maar door mijn sentimentaliteit heen komen toch telkens weer grappen lachen: 't zal een raar allegaartje worden, deze brief, dus houd je vast! Mij vast-houden? vraagt Jean, maar, Willem, waaraan? Houd je maar vast aan mij, heve Lief; zie, ik ga met mijn hoofd op je knie liggen, met mijn oogen naar onhoog je aanziend aldoor, met verlangende blikken, zonder dat er een woord van mijn lippen komt. Maar Jean denkt ondertusschen, terwijl ze wat onrustig wordt: Wat heb ik aan zoo'n langen jongen, die nooit eens met me praat over literatuur? O, Jean, ik moet je wat zeggen, ik kan niet meer schertsen, - ik verlang zóó ontzettend naar je, ik kan niet meer buiten jel Ik heb je onbedwingbaar, mezelf geheel overweldigend hef! Ik zal het je maar zeggen: waarom het je te verbergen? Ik zit te smachten naar je nabijheid. Jouw leven is mijn leven, zooals mijn leven ook het jouwe is, en jouw dood zou ook mijn dood zijn. O, die heerlijkheid, als ik in den Haag woon, en je tenminste bereikbaar bent! Ik klaag niet, omdat ik weet, dat er eens een tijd komt, dat wij altijd tezamen zullen zijn, en, heerhjk! dat jij dat een gezellig idee vindt, net zooals ik het verrukkelijk vind. Geloof me: nu ik jou ken, zou ik niet meer alleen kunnen zijn; geloof me toch absoluut, daar is niets wat mij boven jouw nabijheid gaat, daardoor krijgt alles in mij en om mij kleur en leven, jij bent net, jij bent het, jij alleen en de rest is niets. En je moet wel weten, Tean: je kunt mij niet zoo „hevig-hartstochtehjk" liefhebben, of ik heb je nog tienmaal erger lief. Ik heb nog nooit zoo iets gevoeld, als nu voor jou, en dat zal altijd zoo bhjven, voel ik, mijn heele komende leven door. Want ik heb je niet lief om een enkel ding, en ook niet om een paar dingen van je, maar om elk ding van je heb ik je lief, ik heb je hef om je magnifieke geheel. En ik vind het zoo goddelijk, dat ik dit allemaal tegen je zeggen mag, en dat je niet denkt: wat kan mij dat zeuren schelen? maar dat het je gelukkig maakt. VIJFDE PERIODE 631 Jij bent wel een mensch geboren van menschen, maar in jou leeft het eeuwige leven, het ware leven, de zuivere essentie van rede en van gevoel. Daarom zeg ik: laat heel die wereld van bewegende schimmen, die menschen heeten, verdwijnen met één slag, - als jij maar blijft! Daarom treft mij je „Hartstocht" zoo, niet enkel omdat 't een roman is, die zich goed laat lezen, want och, zóó zijn er nog wel meer romans, nietwaar? neen, het boek treft mij, omdat jij er in hebt gedreven het leven, jouw leven, jouw gezicht-op-het-leven, en dat springt nu, bij de lezing, ook óp in mijn ziel, en zoo leef ik mede jouw innerlijk leven, zoó word ik méér één met jou dan ik was. Want, nietwaar, wat weten de menschen over 't algemeen van elkaar? Van de milhoen dingen, die door jouw ziel gaan, hoor ik er misschien maar hoogstens duizend: er zijn er te vele en ze vlieden te wisselend, en je let er soms zelf niet belangstellend op, - maar in dat boek geef je jezelf in je hoogste momenten, in je ware, je eenige, je opperste toppunten, in de gesublimeerde quintessentie van je waarachtigste geestelijk Zijn. O, dat ik de mensch, die dat schreef, altijd bij mij mag hebben, dat ik haar mag troosten en sterken en gelukkig maken, omdat zij gelukkig gemaakt worden wil door mij, - dat is een heerhjke veldtocht en de overwinning ligt aan 't eind! 't Is kwart over twaalven, Lief! mijn lamp gaat uit, dus ik moet naar bed. Ik kus je handen, die van mij zijn, maar Üc durf ook je voorhoofd te kussen, waar je groot talent achter woont jouw eigen Willem * * Liefste, je zegt, dat je naar mij verlangt, - maar o, het verlangen, dat ik heb naar jou! Dat is niet om uit te spreken, het is een nooitweg-gaande pijn, een smartelijk, knagend gevoel, dat me verdrietig en rusteloos maakt! - O, dat altijd-maar-door-verlangen, dat de uren verdubbelt en de dagen eindeloos rekt! O, soms, als altijdhetzelfde-werk in altijd-dezelfde omgeving me al te hevig benauwt, dan krijg ik een onbedwingbaren lust, om de muren neer te slaan] om naar buiten te vliegen in de lucht, in de zon, naar het leven, naar jou\ O, zonder jou versuf ik, verdor ik, zonder jou ben ik niets, niets, maar ook niets\ En alleen deze gedachte geeft me kracht; dat het toch eenmaal eindelijk wel eens veranderen zal, - dat ik mee zal mogen leven in het echte, het levende leven, dat ik eindelijk toch 632 LIEFDESBRIEVEN eenmaal wel eens vrij zal mogen ademen en me bewegen en mijn leden recht-strekken in de lucht, onder jouw leiding, in louw hoedé Lief! 6 ' O, ik verlang naar je, ik verlang naar je, - want jij zal me los-maken van alles, wat me nu nog beëngt en beklemt, jij zal me bevrijden, jij zal mijn redder zijn. Ik heb je hef, ik geloof in je, ik vertrouw op je, ik heb je hef, ik heb je hef! O, nu nog zie je mijn gezegden maar voor „woorden" aan, want anders zou je niet, een beetje spottend zeggen: „jij kunt mij niet zoo „hevig-hartstochtehjk" hefhebben, of ik heb jou nog tienmaal erger hef", - maar later, later, o, mijn Lief, als wij voor altijd samen zijn, dan zal je het inzien, klaar, volkomen, dat alles, alles, wat. ik heb gezegd: de onwankelbare, waarachtige waarheid was, - dat ik mijn gevoel niet heb bedacht of overdreven, maar dat ik alles, alles nauwkeurig zóó en zóó alleen heb gemeend, als ik het uitte tegen je. Ik heb je hef, en omdat ik je hefheb, verlang ik zóó ontzettend naar je, dat het als een koorts door mijn leden brandt, - mijn Hefde is verlangen, - verlangen naar jou, naar jou, éénig Lief, - o, was je al maar hier, was je al maar hier, voor goed! - Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * O, mijn éénig Lief, dat je 't zóó gezegd hebt. dat ik het waarheid vóel en wéét, dat ik werkelijk iets beteeken in je lot, dat mijn leven waarde heeft voor jou! Je weet 't niet, Wihem, Lief-van-mijn-Ziel, welk een groote, goddehjke kracht je me daardoor geeft, - hoe aUes een ander aanzien voor me krijgt, - hoe ik rustig en gelukkig word, en tevreden-met-mijn-bestaan! O, die onnoembare zahgheid van te weten, dat ik voor iemand leven mag, ik, ik, die me altijd als te veel, als overbodig op de wereld heb beschouwd, dat ik iets zijn kan voor jou, o, begrijp je niet, Heve, Heve Lief, dat dit bewustzijn me zahg maakt, zóó kalm inwendig, zóó heerlijk gerust, dat aUes in me evenmatig wordt en zich vereffent tot harmonie? O, dat je zegt, dat ik noodig ben voor jou, - dat ik alles van me aan je wijden mag, dat geeft aan mijn leven een doel, dat maakt me sterk en wilskrachtig en flink, dat geeft me levenslust en levensmoed, dat doet me de toekomst rustig tegen-zien, - dat maakt me gelukkig, gelukkig, gelukkig! VIJFDE PERIODE 633 Je heerlijke brief kwam al om zeven uur, en ik ben er zoo stilinnig bhj mee, heve Lief! O, als je eens wist, hoe ik naar je verlang, hoe ik smacht naar je stem, een bhk van jou... Zeg ik 't soms té dikwijls, Lief, herhaal ik te veel, wat je allemaal weet, en al zoo lang? Ik schrijf 't zoo maar onbedachtzaam neer, dat ik je Hefheb, en naar je verlang ! Er is maar één gedachte in mijn hoofd, de gedachte aan jou, en niets kan er zijn, niets kan er komen, wat deze ook maar gedeelteUjk_ verdringt! Mijn heele geestelijke Zijn is zoo vervuld van jou, mijn ziel is zóó voortdurend bij jou en om je heen, dat ik, als 't ware, half-weg ben van hier, - begrijp je dat? Ik voel me niet volkomen 'n geheel als ik hier zit en schrijf en doe wat ik moet, dat gaat werktuigelijk altijd-door zijn gang, - maar mijn geest is bij jou, o, Lief, ik geloof zoo zeker, dat mijn geest altijd bij jou is, bij jou! En als deze toestand nog lang moest duren, dan geloof ik, dat langzamerhand mijn physisch leven heelemaal in een psychisch zou overgaan, dat de menschehjke dingen me absoluut geen belang meer zouden inboezemen, dat ik wel leven zou, d.w.z. me bewoog en ademde en sprak, maar eigenlijk een soort van automaat zou zijn, die leefde ja, maar aüeen omdat ze niet dood was. Maar diep-inwendig zou een etherisch leven zijn, een Zielsbestaan, waarvan alleen ikzelf en jij iets zouden vermoeden. Ach, neen, ik heb me gebrekkig en onduidehjk uitgedrukt: ik bedoelde aUeen maar dit: dat ik aheen dóór jou, mèt jou een menscheHjk geheel kan zijn, en dat ik-aUeen maar half ben, onvolkomen. — Ik wou je zoo graag eens iets zeggen, Lief. Ik heb je al zóó dikwijls gevraagd, of 't je niet een klein beetje vreugde gaf, dat we elkaar nu al gauw weer zullen zien, maar je antwoordt er heelemaal nooit iets op. En, o, Lief, ik zou 't zoo verrukkeHjk vinden, als je er eens iéts van zei, een klein gezegde maar, een even toespeling er op. O, Lief, dan zou 't voor mij dubbel heerlijk zijn, dan zou ik 't oneindig goddelijker vinden dan ik 't nu al vind. Ach, toe, Lief, zeg eens even, even maar, dat je 't een klein beetje prettig vindt? Veenstra schrijft me, dat hij half September met mijn Verzen begint, omdat Impressies deze najaarsreis weer meegaat, en hij er dus liever geen proefblad van nóg een dichtbundel bij wou doen. Ik heb nu ook de overige pres.exx. van Hartstocht gekregen. Dit wou ik je ook nog even vragen: zal ik je, waarin 'k je verdere verzen heb gecopieerd, het tweede cahier dus, ook sturen? 't Kon zijn, dat je ze voor pubHcatie noodig had, want in het eerste schaft 634 LIEFDESBRIEVEN staan er, geloof ik, nog maar een paar. Als je ze noodig hebt, dan hoor ik het wel. O, ik wou, Lief, dat we niet altijd zoo ver van elkaar hoefden te zijn, dat we elkaar eens één oogenblikje op een dag konden zien en spreken, ja, al was het maar ^ien alleen. Zou jij dat ook niet graag willen, hefste Lief? O, hoe meer ik je brieven lees, hoe erger, hoe sterker, hoe heviger ik naar je verlang, o, ik wou, dat ik 't niet hoefde te schrijven, maar je peggen kon, dat ik je liefheb, jou-alleen en voor altijd jou, en dat dit eeuwig zoo bhjven zal! Met een innig-teederen zoen jouw eigen Jean * * ai, r r 18 AUS' '99 Allerliefste, Wil ik je eens wat zeggen, Lief? In April van dit jaar was ik levend dood. Ik had zooveel ondervonden in de laatste jaren, voortdurend kwam maar het een na het ander, en het eenige, wat ik er op wist te doen, was stil in mezelf weg te kruipen, gelaten-sterk, en alles aan me te laten voorbij gaan, als stormige winden, waar ik toch niet het hoofd voor boog. Want iedere reactie er op van mijn kant, wist ik, zou den boel nog maar erger maken. En zoo verkoos ik de krachtige, maar mijzelf op den duur als verstijvende zelf-inhouding boven het uiten van mijn hartstochtehjkheid, die de menschen toch niets anders had doen zeggen, dan dat ik zoo „zenuwachtig" en zoo „hatelijk" was. Ik heb dit je dan ook wel eens meer gezegd, geloof ik: uk jij niet in mijn leven gekomen was, dan was ik stellig van plan geweest, om, zoodra ik er de middelen toe had gekregen, dit land te verlaten en in vreemde streken, in stille eenzaamheid, slechts nu en dan wat verzen makend, mijn verdere levensdagen door te brengen. Jij hebt me aan 't leven en aan de menschheid terug-gegeven: vergeet dat nooit, Lief, en laat dat jou altijd wezen een bhjd bewustzijn, waar je je eigen waarde, in haar werking naar buiten, sterker door voelt. O, jij bent met mij, in je onbewustheid, één; dat stemt mij zoo sterk en vreugdevol, en dat heb ik zoo heerhjk-duidehjk gevoeld, met-voor-mijzelf-ook-stille, inwendige vreugd, direct, toen ik je voor de eerste maal zag. VIJFDE PERIODE 63 5 Ik wou je dus maar zeggen: ik geloof het dolgraag en het doet mij een onzegbaar pleizier, dat je mij iets in jouw leven vindt, maar je weet niet, Lief, je kunt niet weten, wat jij, jij, in mijn leven bent voor mijn inwendig geluk en rust, voor mijn opvatting van het heele leven, voor de vohnaakte ontbloeiing van mijn heele zijn. O, Lief, toe, maak dat bewustzijn voor je zelf nu weer niet weg, door subtiele en jezelf weg-cijferende redeneering: zie hever de gelukkige werklijkheid onder de oogen en erken met kalm-jezelf-bezahgende voldoening, dat jij het heil van mijn leven bent. Mijn inwendig zijn wordt niet, zooals je denkt, alleen maar wat opgewekter door jou; jij geeft aan mijn Bestaan de wijding en de kracht en de heerlijkheid en de waarachtige waarde, die het zonder jou niet had. Dit moest ik je even zeggen, lief, en ik maak hier nu maar een spoedbestelling van, dan bereikt hij je zeker vanmiddag nog. Met innige en eeuwige hefde kust je jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 18 Aug. '99 Ja, heve Jean, nu hebben we de hefde, de werkelijke hefde! O, Lief! ik vraag je zoo Hef: laten we ons best doen, er in te bhjven, het zal mij lukken, want ik heb er den vasten wil toe, omdat ik voel, dat mijn hefde mij verwonderlijk gelukkig maakt. De Hefde maakt mij tot een heel ander mensch, ik zie alles leuker, zachter, menschelijker, de scherpe, harde kanten gaan van alles af, en de dingen beginnen als van binnen-uit te bloeien en worden Heflijk-aangenaam als nooit voorheen. Ik weet wel, die algeheele verandering van alles om mij heen, ligt niet in de dingen op zichzelf, - zij wordt er alleen ingelegd door mijn geest, 't is niets als de weerschijn van mijn eigene Ziel op het Zijnde, maar dat te weten stemt mij juist zoo prettig, want dat is zoo geruststellend. Want de dingen buiten mij zou ik niet in mijn macht hebben, en als dus dat gelukkige licht, dat nu over hen heen-ligt, uit henzelf voortkwam, als het, met andere woorden, iets objektiefs was, buiten mij om, dan zou het ook weer kunnen weg-gaan, zonder dat ik er wat aan kon doen. Maar omdat ik nu zelf dat Hcht er op werp, ligt het bij mijzelf om dat Hcht te 6$6 LIEFDESBRIEVEN behouden, om het eindeloos-konstant te doen bhjven, want mijn eigene ziel heb ik, gelukkig! in mijn eigene macht. Het lichte geluk nu van mijn ziel komt alleen en heelemaal door jou. En daar jij iemand bent, die óók niet over één nacht ijs gaat, om het schertsend zoo uit te drukken, zal jij niet zoo gauw veranderen in jouw zaligheid-gevenden gemoedstoestand tegenover mij, als ik me maar altijd aan jou bhjf houden, als ik jou maar even diep en innig en voortdurend bhjf liefhebben. En juist dat te doen, dat wil ik en kan ik en moet ik altoos. Dus is onze toekomst, o, Lief, heel zeker, en altijd zullen wij gelukkig zijn, gelukkig door en met Zie je nu wel, Lief, dat ik óok kan redeneeren: alles sluit zoo prachtig als een bus. Maar ik redeneer hier een beetje anders dan jij soms doet. Want ik redeneer hier van het geluk uit, dat jouw brieven mij voortdurend geven, o, vooral de laatste, Lief! ik zie je waarachtig als een engel in menschen-gestalte! Jij bent mijn Jean, en dat zal je altijd bhjven, en ik zal ook jouw Willem zijn. Ik ben dat nü al, zonder weerhouding, zonder achtergedachte. Ja, toch wel een half-bewuste achtergedachte. Want ik merkte, dat ik mijzelf opeens heel pedant vond, dat ik zoo tegen je dorst te spreken, en, onderzoekend mijzelf, vroeg ik mij: Sla ik nu eigenlijk niet een beetje een mal figuur? En zal ze niet gaan lachen, als ze dit leest? Maar tegelijk dacht ik: Laat ze maar lachen, want ik kan toch niet anders doen, al doe ik nu ook misschien een beetje naïef. Want je hebt misschien wel gemerkt, heve Jean, dat ik rnijzelf in mijzelf op niets verhef. En ik word, ook door jouw teedere brieven, heelemaal niet ingebeeld, neen, heelemaal niet op mannenmanier ingebeeld. Ik word er alleen maar zoo diep-gelukkig door, als ik niet had gedacht, dat ik ooit zou kunnen zijn. Lief, ik houd niet alleen van je, neen, ik heb je Hef met een macht van gedweeheid en overgave, die niets anders wil als jouw geluk. En nu zeg je, dat ik jou gelukkig maak; dat geeft mij zoo'n diepe inwendige vreugd, want ik ben mij heelemaal niet bewust, iets bijzonders nog voor jou gedaan te hebben. Nu ja, ik ben wel anders tegen jou geweest, dan ooit tegen eenig ander mensch, maar dat spreekt vanzelf, en dat was tóch niets bijzonders, want het kwam spontaan-weg, zonder reflectie, heelemaal voort uit mijn inwendige natuur. b Ja, maar, Jean, nu moet ik je een gehéim vertellen, dat je aan VIJFDE PERIODE 637 niemand mag verklappen: ik houd er zóó verschrikkelijk veel van om jou te zoenen. Nu ja, zegt Jean, bedaar maar een beetje, want ik doe die dingen alleen maar op 't papier. En ik dan, Jean? vraag ik met een onschuldig gezicht, ik doe dat immers ook alleen maar in mijn brieven? Want als ik 't in werkelijkheid wou doen, dan draaide je gauw je hoofd om, en daarom zal ik het ook nooit meer doen... Maar in gedachten voeg ik hierbij: Behalve als ik positief weet, dat het mij lukken zal. Neen, toe, Jean, kijk maar niet treurig! ik doe het uitsluitend als we heelemaal alleen zijn, dat weet je wel, want dit is een ding, daar heeft absoluut geen sterveling mee te maken. Maar als we dan ook alleen zijn, bijv. op je kamertje, dan ontsnap je mij niet. Want je durft toch geen leven te gaan maken. Buitendien, als je jarig bent, dan zijn wij bijna 5 maanden geëngageerd en dan moet ik al de zoenen inhalen, die ik je niet heb kunnen geven, doordat je je weg-stopt in den Haag. O, Jean, ik ben even achterover in mijn stoel gaan zitten, met de oogen gesloten en een kalm-vriendehjk gezicht, denkende aan al de zaligheid, die mij bij jou wacht... O, alles wat hij doen kan, om jou gelukkig te maken zal steeds doen jouw eigen Willem Goeie Lief, Je praat zoo dapper over Walden, en het is toch een vervelende boel voor je. Werk maar niet te hard! * * O, Liefste, ja, ja, ik wil zoo heel graag bhjven in het heerlijk geluk, dat ons nu omgeeft, en ik verzeker je, o, ik verzeker 't je, Lief, dat ik al mijn daarvan-afleidende-gedachten overwinnen zal, dat al de even-m-mijn-geest-opkomende dingen weer dadelijk zullen verdwijnen als ik me maar even een gezegde of brief van jou te binnen breng. O, Lief, je weet niet, hoe diep gelukkig ik me voelde, toen ik las: Jij bent mijn Jean, - o, dat klonk me zoo innig en vertrouwensvol. O, mijn Lief! o, kon ik maar altijd de waarachtig-overtuigende woorden vinden, om je daarin mijn hefde te zeggen, - want nu, ik begrijp het wel, gebruik ik soms te schijnbaar overdreven, al te lyrische uitdrukkingen, terwijl zachter, kalmer, teederder woorden veel inniger, veel overtuigender waren geweest, - maar, ach, Lief, zie door de uiterlijkheid heen tot aan de kern, - voel in die onvolmaakte 638 LIEFDESBRIEVEN uitingen de er in liggende, waarachtige werklijkheid! Ik wou, dat ik je maar eens even aan kon zien, eens even heel zacht je strijken over je haar, - dan zou je alles wel begrijpen, dan zou je alles veel dieper voelen misschien dan door den meest-opgewonden, gevoeligsten brief! Ik heb je hef, hoor je 't, mijn Liefste, mijn Lief? De zeg het heel stil en innig nu; niets anders dan: ik heb je lief! Maar, o, als je mijn oogen kon zien, als je dat zahg-teedere gevoel in mijn hart meevoelen kon, dan hóefde ik ook verder niets meer te zeggen, Lief! O, ik ben ook zoo bhj, dat je nu eens uit jezelf op je komen hier in September gezinspeeld hebt. Ik zei er juist iets van, in mijn brief van gisteravond, en heb dus nu weer vooruit een antwoord er op! Dag, Liefste, mijn Eenige, mijn uitsluitend Lief! Bi eindig nu, maar straks schrijf ik natuurlijk weer. Met een heel-teederen zoen jouw eigen Jean * * O, Liefste, dat je 't werkelijk zóó hebt kunnen zeggen, dat ik iets ben in je leven, o, dat ik 't nu gekSóven mag, dat ik niet onnut besta, - dat maakt me zoo zahg-kahn-gelukkig, Lief! Je weet niet, hoe sterk en flink me dat bewustzijn maakt, hoe 't mijn inwendig Zijn verruimt en verlicht, hoe 't me opgeruimdheid geeft en veerkracht en levensmoed, hoe alles anders wordt om me heen, hoe ik alles heel anders in ga zien! O, Lief! dat mijn bestaan van waarde, van belang is voor jou! dat ik, ik in staat ben iets te wezen voor jou, o, Lief, begrijp je niet, hoe me dat verheft uit mijn zwaarmoedigheid voor goed, dat 't mijn innerlijk weerstandsvermogen versterkt, dat dit den grondslag voor mijn bhjvende opgewektheid legt? Als je van iemand houdt, en die iemand heeft op de heele wereld niets liever dan jou, dan geeft je dat natuurlijk eenige vreugde, nietwaar, Lief? en niet veel meer dacht ik voor jou te wezen, Liefste! Ach, natuurlijk kwam dat, omdat ik alleen in mijzelf kan zien en ik wist, dat mijn heele leven van jou afhankelijk was, dat jouw bestaan een absolute noodzakelijkheid was voor het mijne, dat ik zonder jou niets zou zijn, o, nog minder dan niets! Van mijzelf tot jou zie ik natuurlijk alleen de uiterlijke verhouding, tenzij je me er iets van zegt, en, o, Lief, dat heb je nu zóó goddehjk gedaan, zoo heerhjk VIJFDE PERIODE 639 heb je me 't besef gegeven, dat ik ook iets zijn kan voor jou\ O, weet je wel, hoe ik eens schreef: Ik kan niet gelukkig maken, ik kan alleen maar gelukkig gemaakt worden? O, als ik nu ook eens voor mijzelf voelen kon, dat ik jou, jou gelukkig maakte, Lief 1 O, Lief, je hebt me zoo'n innig genot gegeven door je laatste brieyen, misschien nog meer dan anders, omdat dit heerhjk besef, dat je me nu gegeven hebt, het eenige is, wat inhoud aan mijn leven geven kan, dat mij mijn bestaan zelf als van eenige waarde doet zien! Ik eindig nu maar, Liefste, in verlangend wachten op weer je volgenden brief. Dag, Heve Lief! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 19 Aug. '99 Lieve Lief, . ^v^? wo^ *k wel een psychologische kwestie met je bespreken, die mij erg interesseert. Jij verlangt nu erg naar me, en dat maakt mii goddehjk-blij, omdat ik ook zoo naar jou verlang. Terwijl ik stil op mijn stoel zit, voel ik mijn heele wezen in beweging, 't is of mijn bloed wild danst door mijn lichaam, terwijl ik toch uiterlijk heelemaal kalm-onbewegehjk bhjf. Jij zal ook zoo iets voelen, denk ik, tenminste te oordeelen naar wat je schrijft. Maar nu weet ik vooruit, als je mij werkelijk ontmoet, dan zal er opeens als een terugzwaai, en dus een stilstand komen in die beweging van je bloed, 't Zal wel niet zoo sterk meer zijn als vroeger, die beweging in tegenovergestelden zin, je zult misschien wel niet meer van me terugdeinzen, zooals vroeger wel eens bij je gebeurde, maar je zult toch nog even de gedachte krijgen: Is hij dat nu werkhjk, dien ik hefheb? Ja, bij is het, maar hoe heel anders is in de werküjkheid alles toch, dan men het zich in zijn verbeelding voorstelt. - Maar als ik dan een poosje bij je ben geweest, dan kan het best gebeuren, dat je plotseling het gevoel krijgt: Ja, hij is het toch, en naar mij overbuigt, en je hoofd bijv. op mijn schouder laat rusten. Want dan heeft zich, zonder dat je 't klaar-bewust wilde, op dat oogenbhk je zielsbeeld met den werkehjken Willem geïdentificeerd. En daarom 640 LIEFDESBRIEVEN geloof ik ook, dat, hoe meer wij, na nu niet meer 200 heel langen tijd, geregeld te2amen zijn, die identificatie hoe langer hoe konstanter en volkomener kan worden. Begrijp mij nu wèl, Lief, ik 2eg dit alles niet, om iets op je waarachtige gevoel voor mij af te dingen, ik 2eg het alleen maar, om jou en mij voor te bereiden op een kleine tdeurstelling, die je misschien overvallen zal, als je mij, nu spoedig gelukkig, werkelijk ontmoet Want als je die tdeursteJling in jezelf merkte, dan 2ou je misschien op de gedachte kunnen komen: „Och, wat beteekent ook eigenlijk „mijn persoonlijk gevoel voor een mensch; ik houd mij maar liever „aan mijn onpersoonlijke verbeeldingen, want die stellen mij nooit „te leur." En daar 2ou je toch ongelijk in hebben in die opvatting en die redeneering, want ik ver2eker je nogmaals, als wij altijd te2amen zijn, dan 2al je langzamerhand geen onderscheid meer maken tusschen je fantasie en de realiteit, en 2al je in mijn werkelijk Zijn rust vinden, meer dan je 't nu van je verbeelding hebt. Want o, ik krijg je hoe langer hoe meer hef: dat wil 2eggen, ik voel 't hoe langer hoe bewuster in mij worden; mijn liefde wordt een 2aligheid, die ik voel tot in de uiteinden van mijn vingertoppen, met de vaste, gelukkige overtuiging, dat wij in de toekomst altijd bij elkander zullen zijn. Geheel-en-al en voor-altijd jouw eigen Willem Ja, graag, stuur mij dat cahier met verzen en s.v.p. p. o. Want ik heb er nog maar drie voor September. Neen, Lief, neen, het is niet 2ooals je zegt, dat ik, als ik je weer in werkelijkheid zie, een oogenblik wel eens een ander gevoel zou kunnen krijgen, dan ik mi weet te hebben! Ik zeg je, dat is niet zoo, Lief. Dat ontzettende verlangen van ruii naar jou zal nergens anders op eindigen dan op een hevige, heerlijke blijdschap, dat ik je zie, dat ik je hoor, dat je weer bij me bent! Mijn verlangen naar jou is nooit zoo sterk, zoo grenzenloos, zoo pijnigend-erg geweest, als het tegenwoordig is, en dat komt omdat ik nü zoo je menschelijkheid in je hefheb, den echten, den levenden mensch! O, Liefste, ik weet heel goed, hoe je in Bussum eens tegen me gezegd hebt - „Ja, VIJFDE PERIODE 641 ik weet al vooruit, hoe het gaan zal, als je nu weer terug bent in den Haag, dan ga je me heel heve brieven schrijven, en als we weer bij elkaar zijn, is het toch net als mi." Toen, Lief, begreep ik het niet heelemaal, maar nu, o, nu begrijp ik het zoo, omdat na dien tijd langzaam maar gestadig alles zóó heerlijk veranderd is; ja, het is waar, dat er vroeger heel veel abstracts in me was, - maar kon dat ook anders, Lief? En nu zie ik ook heel zuiver, dat ik toen een beetje een koele, strakke teruggetrokkenheid over me had, - waarvan ik me zelf natuurlijk niet Bewust was, maar die jij, Lief, wel merken moest. Was 't niet zoo, Lief, zeg, was 't niet zoo? Nü zie ik mezelf in dien tijd zóó lijdelijk, zoo daad-loos, - ik Üet alles maar gaan zooals het wou. Merk je wd, Lief, dat ik mezelf soms heelemaal objectief kan beschouwen, alsof ik sta buiten mezelf? Die zelf-contemplatie, dat bestudeeren van mijn dgen Ik heb ik me vooral zoo aangewend door mijn schrijverij. (Dit is een tusschenzinl) Maar nu, o, mijn Liefl nu ik door je menschdijke daden, je gesproken woorden, je voor mij-geuite gedachten, den mensch in jou neb liefgekregen, véél echter, véél dieper, veel inniger dan ooit mijn gedachte-beeld, - o, begrijp je nu niet, Lief, dat alles zoo prachtig veranderd is? O, ik vod 't als zoo'n groote zaligheid in me, dat ik jou, jou liefheb, Willem, - dat ik van alles houd wat je zegt, wat je doet, wat je me meededt van je gedachten I Jij bent mijn Lief, - en niet alleen omdat ik je bewonderen, je vereeren moet, ofschoon dat natuurlijk de eerste aanvang van mijn hefde is geweest, maar om je heele Zijn: je doen, je denken, je gevoel, je innerlijke kracht, je teederheid, - om alles, alles wat in je, van je, aan je is, heb ik je hef! Lief, zeg me eens, toen je den vorigen keer was in den Haag, heb je toen niet gemerkt, dat ik al heel anders was dan in Bussum? Toen was de omkeer, of neen, dat niet, maar de overgang van abstracte hefde tot werkelijke al begonnen, die sinds gestadig is voortgegaan. En daarom zeg ik je, Lief, en daarom kan je het ook zoo vertrouwend gdooven: dat ik, omdat ik nu méér dan ooit naar je verlang, ook blijder dan ooit zal wezen als je komt. O, als je wist, Lief, hoe heerlijk ik 't vind, om werk te hebben, omdat dit mijn dagen verkort, o, als je wist, hoe ik eiken avond even zucht en denk: daar is al weer een dag voorbij, — o, Lief, dan zou je zoo hed diep voden, dat al mijn gezegden, dat ik naar je verlang, waarheid zijn, dat ik naar je verlang, naar jou, jóu, Willem, Verlang, - en dat ik de levensdagen niet meer als levensdagen reken, 642 LIEFDESBRIEVEN de dagen, dat ik zonder jou moet zijn, - die zijn verloren, waardeloos, onnut, ik tel ze niet. O, lief, heb ik 't nu duidelijk genoeg gezegd, zóó, dat je nooitmeer-twijfelend aan mijn woorden gelooven kan? O, was je nü maar al hier, mocht ik nü al maar mijn hoofd tegen je schouder leggen, en zeggen tegen je: „O, laat me nier nu bhjven, Lief, - zeg niets, - laat alles stil zijn om ons heen, - laat me alleen maar weten, dat je bij me bent, en dat je van me houdt." O, zal dat zóó gebeuren, Lief, als we werkehjk samen zijn? O, liefste, ik voel 't zoo diep, 't wordt me zoo heerlijk-klaar bewust, dat jij mijn Geluk bent, mijn AUes, waarvoor ik leef, - dat ik je hefheb tot in de onnaspeurbaarste gedeelten van mijn ziel, dat ik je hefheb absoluut, volkomen, geheel, - dat ik je hefheb met een heihg-verreinend, een alles-louterend, een goddehjk-zahg gevoel. Ja, ik heb jou hef, o, eenige, dien ik liefhebben kan en liefhebben wil en daarom liefhebben moe tl O, Willem, weet je 't nu, o, voel je 't nu, zóó zalig-zeker en onwankelbaar-vast, als ik het zelf weet en voel: dat ik jou hefheb, jou-als^ mensch, en veel krachtiger, omvangrijker en véél waarachtiger, dan ooit mijn gedachte-beeld? Ik zoen je heel innig en teer, mijn heve, mijn éénige Lief! Voor altijd-en-altijd jouw eigen Jean Hierbij gaan je verzen! * * Bussum, Parkzicht 19 Aug. '99 Lieve Teederheid-van-mijn-diepste-Zijn, Zooeven, om bij half twee, heb ik mijn vorige naar de post ge- v°el je, dat het de waarheid is? Al laat ik de2en brief nu nog weg-gaan, ik bedenk me, dat je hem tóch met voor Maandagmorgen krijgt; ik laat hem dus maar VIJFDE PERIODE 647 lijk weer hetzelfde geschreven hebben, - ik, dat ik zoo graag rustig bij je wou zijn, met mijn hoofd tegen je schouder aan, en van niets meer wetend, heel stil en stoorloos bij je zijn, - dat schreef ik je gisteravond, en gisteren ook schreef jij aan mij: dat je wel wou, dat ik tegen je aanleunde, terwijl je arm lag om me heen, en dat ik, zóó, gelukkig was... Ja, Lief, dat zou ik ?ün, o, zoo innig, zoo zalig gelukkig, Lief! O, de heerlijkheid, dat dit toch ééns zoo gebeuren zal! Dag, Lief, dag, heve, heve, liefste, éénige, heve Lief! Heel innig kust je jouw eigen Jean Vanavond schrijf ik weer, maar dien brief krijg je morgen pas om één uur, heve Lief! * * Ja, heve Engel, (je bent een engel) nu begin ik maar vast weer te schrijven aan den brief, dien je Maandagmorgen krijgt. Dien bezorg ik dan Zondag om voor drieën op de post, en hoop, dat je hem Maandag met de eerste bezorging krijgt. Weet je, wat ik o.a. zoo kranig van je vind, snoes? Dat je je niets laat voorstaan op je literaire werk. Want je hebt toch voor jouw jeugdigen leeftijd al bijzonder veel gedaan. Twee romans en twee dichtbundels, die allemaal goed werk zijn! Jij bent een geboren „schrijfster". Maar je hebt heelemaal niet de onaangename kanten van geboren schrijfsters, geen pedantisme, affectatie of blauwkouserij. Daarin, in dat schrijfster-zijn, verschil je zoo gunstig van mij. ik ben geen schrijver, eigenlijk-gezegd. Ik ben alleen maar iemand, die wel eens wat schrijft. Maar jij, o, over dertig jaar bijv. beslaan jouw werken een heele boekenkast. O, ik krijg zoo'n leuk gevoel, als ik aan jou denk. Precies een gevoel of er een bloem een mensch was geworden, en die nu tegen me praten ging en vriendelijk tegen me was. Lief, toen ik dit geschreven had, moest ik naar beneden om thee te drinken. Toen kwam jouw brief. O, dat je mij dat schrijft, - dat het jou kracht geeft, te weten, dat je iets in mijn leven bent, - dat geeft, van den weeromstuit als het ware, mij weer meer kracht en aktieven wil, om wat in jouw leven te zijn, niet door me met jouw eigen dingen te gaan bemoeien, zoolang je mij er niet zelf inhaalt, maar 6 52 LIEFDESBRIEVEN Ja, Jean, ik kan het niet zwijgen, - je drie laatste brieven hebben me inwendig zoo heerhjk-geëmotionneerdl Weet je wat ik gehoord heb? Henri Borel, je weet wel, komt uit Bidië terug, en bij van Eeden op de kolonie wonen. Of 't waar is, weet ik natuurlijk niet. Nu, Lief, 't is nu middernacht, en ik ga naar bed. Innig kust je jouw eigen Willem Ik verlang al weer naar je brief of brieven van morgenochtend! * * O, Lief, die heerlijke brief van vanmorgen van je heeft me den heden dag zoo rustig-blij en kalm-gdukkig gestemd! O, ik vind 't zóó verrukkelijk, dat ik 't je niet zeggen kan, dat 't voor jou ook iets prettigs is, om nu gauw hier te komen! Want, o, 't zal zóó goddelijk zijn, als je er eenmaal bent. Tk kan je niet zeggen, hoe lang die tijd me duurt, hoe ik die weken, die ons nog scheiden, wd tut den kalender zou willen knippen, om maar niet telkens te zien, hoe veel_ dagen dat nog zijn. O, heve Lief, ik verlang zoo naar je, - zoo altijd-door verlang ik naar je! Soms met een werkelijk pijn-doend gevoel, soms is het kalm-weemoedig, maar altijd is het een soort verdriet, iets stil-droevigs, dat altijd bij me blijft. Vind je me een beetje overdreven, Lief, omdat we elkaar nu toch werkelijk al weer gauw zullen zien? Ach, als je eens wist, hoe wachten een werkelijke smart voor me is, dat mijn ongeduld een echt-bestaand innerlijk lijden is, - dan zou je me wel begrijpen! O, Lief, ik gdoof niet, dat er iemand is, die het minder verdragen kan, om te worden tegengehouden dan ik, - ik wil altijd maar voort, voort, ik zou wel zoo snd willen leven als maar mogelijk was, - wacht-tijd, o, dat is verloren tijd, ondgenhjke tijd, dat is geen tijd! O, Lief, wil ik je eens iets zeggen? Ik heb 't o, zoo oneindig ved liever, dat je me behandelt als een „klein meisje" dan ds een „vorstin", - laat ik altijd maar jouw Jean zijn, niets dan jouw Jean, mag ik dat, Lief? Weet je, Liefste, wat me ook zoo verrukkehjk-vreugdig heeft aangedaan? Dat je schreef: „Ik heb je, mijzelf gelukkig-makend hef..." Dat vind ik zóó iets goddehjks, zoo iets heel-zaligs, dat je VIJFDE PERIODE 6J3 me dit hebt gezegd. Want nu mag ik gelooven, o, eenig Lief, dat ik werkelijk in staat zal zijn, jou eenmaalgeluk te geven, als ik je maar mijn hefde tóónen kan in plaats van daar, al schrijvende, benaderende uitdrukkingen voor te moeten zoeken. Ik wou, Lief, dat ik je eens, ik weet niet waardoor, de plotselinge overtuiging van mijn hefde geven kon, dat je haar even diep voelde als ikzelf! Maar, o, ik weet vast, dat zal eenmaal gebeuren, eenmaal zal je van mijn hefde ontwijfelbaar-zeker zijn! Ik hoop, dat er morgenochtend een brief van je is. Want zoo'n heelen dag zonder brief van jou (ik kreeg je brief vanochtend om 5 minuten voor 8) is toch wel erg lang. Dag, Liefste, Lief-vanmijn-Ziel, Lief-van-mijn-Leven! Met een innigen zoen voor altijd-en-altijd jouw eigen Jean * * O, Lief, ik ben zoo bhj met dien brief van je, dien je zoo allerprachtigst hebt versierd met verzen. De „ontboezeming" voordat je je ter „droom-opbloeseming" neerlei, vond ik het mooiste, maar de ■ poëtische dialoog tusschen den luitenant en mij is toch ook magnifiek. O, Lief, dat zal je toch zeker wel een troost zijn, dat je, als ik eens op de vlucht mocht zijn, jij, door je machtige fantasie tenminste precies weet, wat ik zeg en doe! O, die knevel, die zich „als luite spant"!... O, wat heerhjk, Lief, dat je Maandag al komt, en dat je nu definitief besloten hebt, om 1 Oct. te komen voor goed. Maar om je de waarheid te zeggen, Lief, heb ik daar al aldoor op gerekend, - want toen ik in Amsterdam was, en met je beraadslaagde, wanneer de copie van Walden klaar moest zijn, vroeg ik je ook, wanneer je dan dacht in den Haag te komen, en toen je zei: 1 Oct. zei ik, dat ik er voor zou zorgen, dat de vertaling dan af zou zijn, wanneer ik 8 Sept. in Bussum kwam logeeren. Weet je nog wel? Ach, Lief, verwonder je er toch niet over, dat ik zoo klaag en treur over een scheiding van een paar weken, wat jij zelf niet eens zoo erg lang vindt. Weet je, wat 't is? Jij zegt, Liefste, dat ik je innerhjke kracht versterk, maar is dat zoo, dan komt dat alleen door 't besef, dat er iemand bestaat, die zoo innig van je houdt, dat zij alles, alles voor je over zou hebben, - dit besef moet aan je leven wel wat waarde geven, 't besef, dat je voor iemand noodzakelijk, 6j8 LIEFDESBRIEVEN zoodat jij gelukkig wordt. Voel je mijn woorden, Lief? Want het is zoo moeilijk, zich precies-juist hierin uit te drukken, omdat alle menschehjke woorden eigenhjk zoo abstract zijn en met zoo'n gewonen banalen zin. Want als iemand anders dit nu las, dan zou hij mij vragen: U wil toch niet zeggen, dat al het leven om u heen niet levend is? En dan zou ik daarop alleen kunnen antwoorden: Neen, zeker niet, dat leeft wel, maar 't is toch niet, wat ik wou te kennen geven met het een-beetje-stereotiepe woord „levend". Want het leven, dat de Liefde geeft, het leven-door-de-hefde is veel echter en dieper, veel waarder en levender, dan alles, wat men „leven" noemt. Maar omdat slechts een uiterst-klein aantal menschen met hun bewustzijn in die sfeer kunnen komen, en dus twee zulke menschen elkander nooit ontmoeten, of, als zij elkaar toevallig eens tegenkwamen, er toch niet toe komen, om samen over die dingen te spreken, zijn er nog nooit woorden voor dat waarachtige leven vast-gesteld. Maar toch dat leven, dat absolute, pure, uit-zichzelflevende leven, dat niet bestaat in rekenen en vergelijken en afmeten en conventie, dat is het ware, het eenige leven, en wie dat nooit heeft gekregen, is en blijft om het juiste woord te noemen: levend-dood. Weet je nog wel, Lief, dat je op een avond, toen wij afscheid gingen nemen, als naar gewoonte, in den tuin van Villa Luïse, dat je toen opeens met je gezicht naar mij toevloog, en mij onverwacht een kus gaf? Dat trof mij zoo, - die daad kwam zoo plotseling, als uit een andere wereld, en 's avonds thuis, schreef ik het vers, je weet wel: De kus, dien gij mij gaaft was als een vallend Licht... etc. Toen leefde je met je ziel in dat andere, dat hoogere leven, waar nog geen woorden voor bestaan, en waar slechts de Liefde den toegang toe geeft. O, Lief! Lief! ik weet het zoo zeker, ik voel het, en weet het, wij zullen samen gelukkig zijn! Wat nu de pijn van het wachten betreft, je moet altijd denken, Lief! de toekomst is zóó zeker, die nadert langzaam, maar onafwendbaar, je kunt het je zoo prettig en heerhjk en rustig niet voorstellen, of het zal eens gebeuren, het zal eens zoo zijn. Hoeveel vreugdevoller ziet alles er al niet uit nü, dan bijv. tien weken geleden, toen wij afscheid van elkaar namen, omdat jij naar den Haag terug- VIJFDE PERIODE 659 moest. De toekomst, die nu al op handen is, waar we, na niet zoo heel lang meer, den eersten stap op zullen zetten met veerkrachtige beweging, die hing toen nog heelemaal in de lucht, nietwaar? Wij hadden er zelfs nog niet eens positief over gesproken, geloof ik. Zoo komt alles en alles, in voortdurend vreugdevolle afwachting, als jij maar het tegenwoordige weet te genieten en te apprecieeren, door vergelijking met het vroegere Zijn. Ik denk dikwijls: als ik Jeanne nu niet had, wat zou dan eigenhjk mijn leven wezen, hoe ellendig, hoe leeg, hoe zonder eenige hoop! Dus voel maar goed en precies het tegenwoordige, hoe prettig dat, vergehjkenderwijs al is, en dat zal nu hoe langer hoe prettiger worden, hoe verder de tijd komt. De tijd gaat wel wat langzaam, en dus ook de dingen in den tijd, maar hij gaat toch, hij gaat toch, altijd doorl Zoo spreek ik tegen mezelf, als ik ongeduldig word, Lief! Kan dat jou ook niet een beetje gelijkmoedig maken? Want één ding staat vast, onwankelbaar-eeuwig, en dat is mijn Liefde voor jou. Die is niet den eenen dag zus en den anderen dag zóó, maar die is aldoor stijgender, of hever, zij stijgt aldoor hooger in mijn bewustzijn, want mijn intuïtieve, onbewuste gevoel voor jou is, geloof ik, altijd even sterk en innig geweest. Door mijn intuïtieve hefde voor jou, worden al mijn gedachten en daden bestuurd, nu al vier en een halve maand lang, en hoe langer hoe klaarder wordt het mij tevens, met iederen dag, dat ik mij in geen enkel opzicht in je heb vergist, want dat jij de zuiverste en prachtigste mensch bent, die er op dit oogenbhk leeft in ons land. Nu moet je dit niet voor koele redeneering houden, en denken: „Och, Willem voelt ook niet zoo als ik." Want ik ben juist verschrikkehjk-hevig in mijn gevoel, maar ik tracht altijd, zoo lang het moet, het in te houden, het niet heelemaal bewust te doen worden tenminste. O, als ik er aan denk, dat ik over een week bij je op je kamertje zal zitten en je zal aanzien, dan voel ik als een sluier over mijn oogen komen, en hard-op bonst mijn hart in mijn borst. O, ik heb je zoo hef, mijn Jean! O, er wordt beneden weer zoo getrommeld en gebeukt! Ik ben zoo even de deur al uitgeloopen, en heb een drie kwartier gewandeld, om mijn ooren en hersens even rust te geven. Maar toen ik terugkwam, was het nóg aan den gang! Enfin, 't duurt nu betrekkelijk nog maar kort, dat ik hier ben. VIJFDE PERIODE 661 voor niemand nut, waar nooit een sterveling iets van te weten kwam, dus waar niemand, iets aan had. Het was een leven van abstracties, droomen, verbeddingen, dat niemand gelukkig maakte, het aUerminst mijzelf! Maar nu jij, jij, o, mijn Lief, door de onbewuste suggestie van je kracht, me ook uiterlijk levend hebt gemaakt, - om een leven te leven tot gduk van een ander, - een leven van hefde, van hefde, nu voel ik me stijgen, al hóóger, d méér, boven het neer-trekkende, vast-houdende, laag-aardsche gedwad en gedoe! O, die menschen, die menschen, die zich verbedden méér nog dan organismen te zijn, die zid-loozen, die automaten, die poppen zonder wil of gevoel! To hve is the rarest thing in the world, most people exist, that is ah. (Oscar Wilde). O, die allen, die denken, dat ze, als ze spreken, iets méér doen dan woorden-zeggen, dat elk hunner bewegingen een bewuste bedoeling heeft! „De menschen lachen en schrden niet, ze doen maar zoo..." O, Lief, ik ben heelemad opgewonden door je brief geworden! O, te leven, te leven, het stralend-lichte, het zahg-lachende, het gloeiende, het volkomene leven, - o, vrij te zijn, vrij, vrij, van elke verenging en benauwing en neerdrukking en zwaarte, vrij, vrij van alles, wat laag is en banaal en klein, - o, Liefste, zal zóó een leven het onze zijn? Dat leven, zoods jij zegt, het absolute, pure, het leven, dat leeft-uit-zichzelf? O, te weten, dat mijn leven waarde heeft voor jou, dat mijn hefde waarde heeft voor jou, o, Lief, dat maakt me zalig voor immer. Ik heb je hef, onveranderlijk, onverminderhjk, onwankelbaar, eeuwig en eeuwig heb ik je hef, en mijn geloof in jou is volkomen, mijn vertrouwen grenzeloos, ik heb je hef, mijn AUes, mijn Eenige, mijn Lief! Innig kust je met teedere zoenen-van-liefde jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht Lief, ds ik een brief aan jou begin, dan ben ik vol van stüle emotie. Drie brieven heb ik vandaag op de post gedaan aan jou. Eén om kwart over negenen, heden morgen, één om één uur, en één om zeven uur. 't Is nu half acht en zoo meteen zal de post wel komen, die jouw brief brengt. O, je brieven! je brieven! die geven mij zoo'n geluk! Houd toch nooit 662 LIEFDESBRIEVEN op met ze te schrijven, Lief! want dan zou ik stellig rampzalig zijn. Ik heb vreesehjk moeten lachen even, om de figuur, die je teekent van mij, ik bedoel van mij, zooals ik me eigenhjk zou moeten houden in het leven. Heusch, Lief, mijn eigenhjke kracht zit niet in mijn productie, al heb ik wel eens, op mijn manier, heel goede en ik denk ook wel blijvende dingen gemaakt. Neen, mijn eigenhjke kracht zit in mijn wijde gevodigheid voor andermans werk en daaruit gedistilleerd algemeen begrip. Ik moet dikwijls stil in mezelf lachen, als ik in de periodieken van tegenwoordig allerlei menschen naar links en rechts zie oordeelen en staande-houden, nu eens dit en dan weer dat, maar een jaar later hoort niemand meer ooit van hen, want ze hebben dan een andere manier gevonden, om in hun levensonderhoud te voorzien en een ander zit dan op hun plaats, en maakt op zijn beurt het pubheke oorded nóg wat dwaalzieker dan het al was. Neen, mijn respect voor Busken Huet wordt vertiendubbeld, als ik dat labyrintbische gescharrel onzer tegenwoordige journalisten zie. Voor verzen had Huet heelemaal geen gevoel en begrip, maar zijn kritisch oordeel was toch, ondanks zijn slag-om-den-arm-stijl uit één stuk gegoten en konsekwent. Hè, Lief, hoe vind je die onverwachte Literaire Kroniek? Dat komt, ik was op de vorige bladzij, na het woord „begrip" de deur uitgeloopen, omdat het beneden weer een orgie van geluiden was, en zoo, langzaam wandelend, met de handen op den rug, door de duistere Bussumsche laantjes, kwamen mij die paar reflecties in 't hoofd. Ja, Lief, dat herinner ik mij nu ook van die afspraak op i October; op 't oogenbhk, dat ik dien brief schreef, kwam 't mij niet in 't hoofd, maar zoo zie je dat ik een konsekwente jongen ben, en zonder dat ik het op dat oogenblik wist, op hetzelfde resultaat van voelen en denken ben komen te staan, als waartoe ik vroeger al was gekomen. Ja, Lief, je mag heusch „mijn kleine meisje" wezen, als ik dan maar, - lach nu niet! - je kleine jongetje mag zijn. Want ik vind het verschrikkelijk vervelend, als je soms een beetje tegen mij opziet. Ik ben wd wat ouder dan jij, maar 't eenige verschil, dat daardoor tusschen ons ontstaat, is, dat ik wat meer wet dan jij. Ik weet bijv. dat jij een verschrikkelijk hef mdsje bent, wat jijzelf nog niet zoo schijnt te weten. En jij mag „mijn Jean" zijn, ds ik „jouw Willem" ben, want anders ben jij „mijn teeder-beminde Jeanne", wier geganteerde vingertoppen ik met een slanke buiging kus. VIJFDE PERIODE 663 Neen, Lief, ik heb vreeselijk moeten lachen om dat „kleine meisje," dat jij zou willen zijn. Ik vind het vteesehjk hef van je, maar, snoes 1 jij moet mijn flinke, vrije Jean zijn. Daarom mag je wel eens „mijn kleine meisje" zijn, en ik zal dan met mijn vinger kuiltjes in je wangen probeeren te maken, heel hef en zacht, zoodat je begint te proesten van 't lachen. God, Jean, wat zal het heerlijk zijn, als ik in den Haag woon! Ik kan mijn pleizier niet op, als ik daaraan denk. Ik vind het prettig, om je te hooren praten over allerlei dingen, je oogen te zien, je bewegen te volgen, en te weten, dat je van mij bent, zooals ik van jou ben, omdat je 't zelf zoo hebt gewild, en 't rationeel vindt, dat 't zoo is. Stel je nu eens voor, wat een heerlijke tijd er nadert, - eerst ik in den Haag, daarna jij in Bussum, totdat ik voor goed in den Haag kom wonen. O, heerhjk vooruitzicht! Dan zitten wij iederen avond in het Kurhaus te Scheveningen, jij als Psyché, met vleugeltjes aan je schouders en een wijde crinoline aan: die krijg je allebei van de modiste, de laatste vooral tegen zeer gematigden prijs, omdat de hoepekokken totaliter uit de mode zijn. En ik als Amor, op een bescheidene wijze gedecolleteerd, en kant en lubben van alle kanten uitstekende uit een zwarte gekleede jas. En als we daar dan ettelijke kopjes thee hebben genoten, stappen we in de electrische tram, waar ik, staande op het bordes aan den achterkant, gloeiende letterkundige speeches houd tegenover het saam-gevloeide volk op den weg. Dat saam-gevloeide volk bestaat natuurlijk aUemaal uit Haagsche neeren en dames, en die roepen aUemaal: „Leve de redactrice met haar redacteur!" En als we dan in de Reinkenstraat komen, zit je Mama met levendige gratie een potpourri te spelen uit: La Füle de Madame Angot en La Duchesse de Gerolstein, en Jacq zit tapisserieën te borduren met de voornaamste en schokkendste scènes uit Hartstocht, die zullen moeten dienen, om uit de vensters van No. 14 te worden gehangen op den bruüoftsdag van de moderne Amor en Psyché: Nu, Lief, 't is kwart over twaalven 's nachts: 'k Hoop, dat je wordt, als je dit leest, goedlachs. Ik kus je hef op allebei je wangen, Die ik graag aan mijn hart wou prangen. jouw eigen Wülem VIJFDE PERIODE 665 (557 blz. schrift) en moet nog zes hoofdstukken doen; twaalf zijn er klaar, waarbij dat eindeloos-lange Economy. Maar ik houd er van, een werk te doen, waar een beetje inspanning voor noodig is, dat houdt me bezig, dat is heel goed voor me. Straks schrijf ik denkelijk wel weer. Dag, heve Lief, innig kust je jouw eigen Jean * * 22 Aug. '99 Lieve Lief, Ik stuur je hierbij nog even de proef van de Kroniek, die ik 200 even in revisie ontving. Er 2ijn wel een paar drukfouten in verbeterd, maar dat hindert niet, hè. Je 2ult er wel uit wijs kunnen worden, hoop ik. Met Hol, die nu bij Mevr. v. Gogh en pension is, ga ik vanmiddag wat wandelen. Dus tot vanavond Lief! Geheel jouw eigen Willem # * O, ik vind het zoo heerhjk, om aan je te schrijven, Lief! Dat verruimt en verluchtigt mijn geest weer 200, na het ingespannen vertalen, een heelen tijd achter elkaar. En juist in de2e dagen, dat ik met Walden be2ig ben, geven jouw brieven me 2ulk een goddelijke afleiding van dat dikwijls droge en eentonige werk, o, 2e 2ijn me een ware verkwikking, Lief! Maar nu moet je heusch niet gaan denken, omdat ik dit 200 2eg, dat ik mijn werk naar vind, of te zwaar, want dat is volstrekt niet zoo, al kan ik je nu wel zeggen, dat 't in 't eerst een taaie worsteling was, om er doorheen te komen, en dat ik ontvettend bhj was, toen 't een beetje vlugger begon te gaan. Maar nu ik het einde begin te 2ien, al is dat dan ook pas over een groote 100 bl2.,nu kan ik met hoop en moed de toekomst tegen-zien; en één ding wil ik je wel 2eggen, Lief, als ik dit werk niet had gehad, dan was 't me, geloof ik, bijna onmogelijk geweest, de2e dagen door te komen, 2onder me allerellendigst verlaten te voelen. Maar dit werk heeft me opgehouden; heusch, Lief, hoe meer ik mijn krachten 666 LIEFDESBRIEVEN gebruik, hoe sterker en flinker ze worden. En nu kom je toch werkelijk gauw! O, dat stemt me zoo gelukkig, Lief, zoo heerhjk-bhj! De post belde daar juist, en toen ik gauw ging kijken, bracht die me, heerlijk, jouw briefje met je Kroniek. O, Lief, ik ben er dolblij mee. Want, - ik ben hem natuurlijk dadehjk gaan lezen, - hij (of zij) is zoo verrukkehjk-helder, en zegt zoo precies, wat je bedoelt, zonder, scherp te worden, tegen Meerkerk, die het toch waarschijnhjk wel goed voorheeft met de literatuur; neen, je zegt zoo kalm-weg en daardoor zoo duidelijk en goed, hoe het is; je dringt zoo binnen in het hart van de zaak, en toont zoo klaar aan, wat er aan ontbreekt, en wat er te veel aan is. Ik mag er immers wel zoo over spreken, Lief? Wat ik vooral zoo mooi en waar vind, zijn o.a. deze gedeelten: „Geloof me, men moet heel rijp-ontwikkeld zijn " Het antwoord, dat je aan Meerkerk zou geven, vind ik prachtig, en dan is dit zoo echt waar, dit trof me zoo: „Want uit zooals vü de zaak verwoordden " Ik ben er erg bhj mee, Hef, en ik dank je hartelijk voor de zendine, want ik vind het aherheerhikst haar te hebben. Liefste, let maar niet op het slordig begin van dezen brief, want ik schreef het, toen het donker begon te worden, en toen ik mijn lamp opstak, merkte ik het pas. Het is nu half tien, en deze moet weg. Tot morgen, Lief, eenig Lief, met heel innige zoenen kust je: jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht 22 Aug. '99 Och, Lief, wat dat kriebelen betreft, daar wen je wel aan. 't Is alleen maar de ongewoonte. Maar ik weet wat. Ik 2al je niet kriebelen, en er alleen maar mee dreigen. Bijv. 2ÓÓ: ik wil van je gedaan krijgen, dat je mij „heve snoes" noemt. Maar dan bedank jij daarvoor: want dan ga je bijv. 2eggen: „Een snoes ben je heelemial niet! Neen, hoor, „dan ken ik wel andere menschen, die veel meer aanspraak hebben „op dien naam." Dan wijs ik alleen maar met mijn linker ring-vinger naar je arm, en dan kruip je van angst in elkaar, en begint dadehjk te 2eggen: „O, ja, Willem, je bent wel een snoes en een almachtig„groote ook! Een room-snoes ben je, en ik 2al voor eeuwig je VIJFDE PERIODE 66? „Jean zijn zonder-kriebelen." Waarop ik je teeder-zacht aan mijn hart druk, met een losse beweging vol ingehouden aandoening, en de oogen ten hemel slaande, roep ik uit: „Ik ben haar Willy en zij is mijn Jean!" Nu moet ik gaan koffiedrinken. De koffie is afgeloopen. Heusch, Jean, je kunt niet begrijpen, hoeveel ik van je houd! Het gevoel van mijn hefde zit tot in de fijne, nauw-zichtbare haartjes boven op mijn hand. En ik wou zoo, dat ik altijd bij je kon zijn! Ik vind het zoo'n verrukkelijk idee, dat ik zoo zielseigen met je kan wezen! Dat gebeurt niet zoo heel veel tusschen de menschen, want de mannelijke helft heeft meestal dingen, waar hij de vrouw maar buiten laat: zaken, speciale opvattingen enz. Maar die mag je bij mij aUemaal haarfijn weten; als ik er met aan mocht denken, ze uit mijzelf te verteUen, dan vraag je ze maar. O, je bent zoo'n ontzettende, driedubbel overgehaalde snoes!. In jou vereenigen zich, van jou stralen uit aUe glorieus-eenvoudige elementen van het mooi-menschelijke. Ik heb je doen en je laten in zijn geheelen omvang, - natuurlij kerwijze voor zoover die mij bekend is geworden, - vanzelf overdacht, en ik heb toch geen enkele fout, wat men zoo zou kunnen noemen, in je ontdekt. Mijn hefde voor jou is dus volmaakt gerechtvaardigd, ook voor mijn onderzoekende verstand. Ik ben vandaag begonnen een boekje te lezen van Tolstoj, getiteld: De Christelijke Leer, dat mij heel interessant hjkt. Tolstoj tracht daarin het onzegbare onder woorden te brengen. Zaterdag ben ik verzocht bij Alberdingk Thym te Baarn. Nu, Jean, deze brief wordt, door Hol, niet zoo lang als gewoonlijk. Tot vanavond. Met onvergankelijke hefde jouw Willem * * O, Liefste, wat was ik verrast door je brief. Want je schreef: „Ik ga vanmiddag met Hol wandelen," en dus dacht ik, dat je geen tijd zou hebben gehad, maar daarom was het ook des te heerlijker, lief! O, je brieven, je brieven, als ik die niet had! Je weet niet, wat een innig-groot genot je er mij mee geeft! VIJFDE PERIODE 671 O, Lief, er kwam vanavond, zooals nu een poos lang, geregeld gebeurt, geen brief van je, - wat kan daarvan de oorzaak zijn? Juist schreef ik je, dat je brieven me zoo'n heerhjke verpoozing waren, en dat ik er altijd-door naar verlang. Ach, neen, Lief, ik heb niets gezegd, hoor, luister er maar niet naar, je schrijft me toch al misschien meer dan je kan. En dan, laat ik dit heerhjke toch altijd goed bedenken: Maandag zal ik je immers in werkelijkheid al zien? Je wéét niet, hoe verrukkelijk dat voor me is, want o, zoo dikwijls en zoo tergend-fel is in deze dagen 't in me opgekomen, hoe heel-vreemd en onnatuurhjk 't toch is, dat je niet bij me bent, dat je nooit bij me bent, als ik je onmiddellijke bemoediging en raad en steun en troost zoo noodig heb, - dat ik nooit met je praten kan, maar altijd maar moet schrijven, schrijven, schrijven, dat ik je nooit zie, je stem niet hoor, nooit eens weten kan, of je lacht! O, Lief, kon ik ook maar zoo kalm als jij wachten op later, later, - maar dat vergeefsch, gedwongen wachten maakt me bang, - het Heden is alleen maar van ons, Vandaag is alleen maar van ons, - 'het geluk-in-de-Toekomst voel ik niet als geluk, - mi wil ik het hebben, nü, nü, nu ik nog leef, nu ik nog kracht heb, om het te genieten, nu ik mijn wil nog heb en mijn gevoel! O, Lief, denk je er dan nooit eens over, hoeveel vreugd ons door de omstandigheden onthouden wordt, hoe alles anders kon zijn, hoe alles anders moest zijn, moest zijn!? O, Lief, daar heb je het weer! Nu ben ik een beetje hcht-ontroerd door het niet-komen van je avondbrief, en dadehjk drijven mijn gedachten naar droeve dingen heen! Ik kan het niet helpen, Lief, ik geloof heusch, dat dat eenvoudig-móeten-buigen voor wat onveranderbaar is, - hier de omstandigheden, - het wreedste en meestpijnigende is van alles wat er bestaat. Je staat er machteloos tegenover, en iedereen zou zeggen: „Nu, ja, dat is nu eenmaal zoo, schik er je maar in." Maar waarom is het zoo? Waarom kon het niet even goed anders zijn? Ik kan 't niet helpen, Willem, dat ik niet tevreden ben met brieven-alleen, dat ik veel, veel, véél meer verlang! Lief, komt het ons niet toe, dat we bij elkander zijn? Is dat ons recht dan niet? Maar waarom dan niet? O, Liefste, als ik nu zoo doorging, dan kwamen er weer allerlei klachten en uitingen-van-verdriet, die iedereen ongemotiveerd zou vinden, o, wat zou men me overdreven, ja, ondankbaar noemen! O, ik wou, dat ik dit óók maar eens zoo in kon zien, dan kreeg ik die gedachten niet, en kon ik aldoor veel rustiger en gelukkiger zijn! 672 LIEFDESBRIEVEN Maar weet je, wat 't is, Lief? Als ik weet, dat iets gauw gebeuren zal, dan wordt mijn ongeduld zóó hevig, mijn verlangen zoo sterk dat ik t haast met bedwingen kan. O, dat verdriet om je afwezigheid! O, de gedachte, dat ik je eindelijk Maandag zal zien, is een weldaad Ik geloof met, Lief, dat er in dezen briefiets staat, dat je bedroefd maken kan. Alleen zal dat eeuwige voort-borduren op het themaverlangen, verlangen, je misschien een beetje vervelen, maar, o Liefste, bedenk maar altijd, dat Jean niet vroohjk kan zijn, als zé zulke gedachten m zich voelt, en dat ze zich nooit anders voor kan doen dan ze innerlijk is. O, Lief, zal ik je nu eindelijk eens in werkelijkheid Maandag een zoen kunnen geven? Met teedere kussen jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht Hoor eens, Lief-voor-akijd, nu moest je mij één pleizier doen en nooit meer denken, dat ik eigenhjk wel buiten je zou kunnen, zooals je tusschenbeiden nog wel eens schijnt te doen. Want ik zeg je op mijn woord van eer, als jij er niet meer was, dan zou ik ook niet meer willen zijn. Kan dat besef je niet een voortdurende kracht geven een jezelf verheugende, inwendige kracht, het besef, zeg ik, dat jouw bestaan een absolute, onvervangbare noodzakehjkheid is voor het bestaan van een ander mensch? Als ik je nooit ontmoet had, dan had ik waarschijnlijk voort-geleefd, somber wel en ijzer-strak, doch ik had geleefd, maar als je nu opeens van me werd weg-genomen, dan zonk tegelijk met jou, het heele leven voor mij weg. Want, o, God! Jean! ik heb je zoo ontzettend hef! Jij bent de eenige mensch onder alle menschen, die waarachtig voor mij bestaat. Bij jou vergeleken zie ik alle anderen als vliedende schimmen, heen en weer vliedende schimmen, vernevelingen, die weer wijken voor andere vernevelingen en waar ten slotte mets van achterblijft als een gedachte, als een vage herinnering in ons contempleerend brein. Maar jij bent het standvastige en toch wonder-gevoehge, jij bent het teere en toch het sterkwMlende, jij bent de eenige, de nooit-vergaande, de eeuwig-waarachtige, de echte mensch! En denk nu niet, Lief, dat ik dit in een soort van opgewondenheid zeg, die morgen weer verdwenen is; ik ben BRUIDSPORTRET VIJFDE PERIODE 673 wel inwendig heelemaal geëmotionneerd, op 't oogenbUk, en 't is me, of mijn diepste ziel op mijn lippen komt, maar ik behoud toch altijd mijn zelfkennis, ik observeer mijn eigen emotie, terwijl ik haar onderga. En zoo ben ik nu ook in staat om te zeggen, wetend dat ik de waarheid spreek en het niet is de stemming van een oogenblik, zoo kan ik zeggen, dat deze emotie van mij geen waan is, die weer voor een andere stemming zal vergaan, neen, dat ik daarin uitspreek mijn hoogste overtuiging, die tevens is mijn hoogste geluk. O, ik wou zoo, dat ik wist, zeker wist, dat ik jou ook eenig geluk daarmee gaf! O, kon ik in je oogen lezen de waarheid, kon ik haar hooren in den toon van je stem, dat mijn hefde je eenig geluk geeft, dat ik waarachtig iets voor je ben! Vergeef me, Jean, ik merk het wel, ik weet het wel uit je heve, je aanbiddelijke brieven, maar, Lief, o, mijn Lief, dat ik niet bij' je ben! O, als ik bij je was, ik zou je heel zacht nemen in mijn armen, ik zou ie diep-stil aanzien, dicht bij je gezicht, je goddelijk gezicht, met gelukkig-lachende, stralende oogen, ik zou uit mijn bhk den gloed van mijn ziel in je over willen storten, aldoor teeder naar je ziende van omlaag, tot mijn hoofd vanzelf voor je bukte, lager en kger voor je nederbuigend, en mijn lippen kusten je heven voet. Jean, ik heb je onuitsprekelijk hef! Je hoort het nu, maar voel je het ook, sterk als een vloedgolf dringen in je ziel? Voel je 't, voel je 't stijgen in je als een klare verheuging, een onwankelbare wetenschap, die de diepten des levens voor je verheldert, voel je 't, Lief, als een zaligend bewustzijn, dat mijn ziel voor jou slechts leeft? O,' zie me, hoe ik hg op mijn knieën voor je neder, omslaükend je met zachte buiging van bevende armen, o, zie me, hoe ik buk voor je, mijn hoofd diep naar den grond. Doe met me, wat je wilt, ik geef me willoos aan je over, maar, o, mijn Liefste, mijn Jean stoot mij nooit van je weg! Ik zal je verheugen, ik zal je verrukken, met alles wat een mensch den mensch kan geven, ik zal je diepste ziel doen ontbloeien, in zooverre die nog niet uit zichzelf ontlook! O, heerhjke Jean, het leven is een vreemde, maar rijke droom! En als twee menschen waarachtighjk willen, twee menschen, die goed zijn en zuiver en krachtig, dan kunnen zij 't onmogehjkste maken tot waarheid, het hoogste van hun illusies, wat, als alle illusies slechts schijn leek, maken tot een werkelijk, een gloeiend geluk! O, Jean je zult gelukkig wezen, want ik zal de mensch zijn, die jou'trouw 674 LIEFDESBRIEVEN blijft door alle wisselingen des levens heen. Ik zal als een kind zijn in je handen, waar je mee spelen kan, maar ook als de man die je beschermt en troost, die je moed geeft en bezieling en wil en geluk! °' M° Jean, ik heb je zoo hef, grenzeloos, onpeilbaar, hoogheilig hef. Ik bewonder je, en vereer je, en bemin je, en aanbid ie zonder vermindering, zonder eind. * Met een eerbiedigen kus jouw eigen Willem O, Lief, o, mijn Lief, o, je brief heeft me bezaligd tot verrukkende vreugd, - o, dat ik dit, dat ik zoovéél ben in je lot, - o, Lief dat maakt me zoo diep, zoo onuitsprekehjk-gelukkig, want jij bent voor mij de wereld, Lief, er is voor mij absoluut niets buiten jou; ik heb jou hef, en er is memand, zeg ik je, die ook maar iets van me heeft, dan jij alleen. O, kom hier, o, kom toch hier, o, mijn Lief, dat ik in mijn handen je heve hoofd nemen kan, en je aanzien, lang, heel lang en teer, en dan je kussen, heel zacht, maar vast op je mond, - dan zal je de eeuwig-onwankelbare waarheid weten, dat je mijn Liefste bent mijn Alles, mijn Geluk, mijn Leven! Ik heb je hef, ik voel mijn liefde door al mijn gedachten heen, door alles wat ik doe, mijn ziel v J? r' ^ besta*11 is hefde-aüeen. Ja, ik leef van mijn •7%, lcc{Joot ^l11 hefde, o, ik mag leven voor jou! Als je hier emdelyk zal zijn, dan zal ik mijn armen slaan om je hals, en zal ik je toeroepen, met oogen, glanzend van diepe vreugd, omdat ik het zoo zeggen kan: Ik heb je hef, o, ik heb je hef, - ik kan niet zonder je leven, - je bent mijn AUes, - ik heb je hef! O, dat ik dit nu toch Maandag zal mogen doen, dat je dan toch eindelijk werkelijk komen zal! Liefste! Liefste, ik smacht naar je! je bent zoo'n schat van een Lief, en ik ben 200 verschrikkehjk bhj, dat je komt. Ik 2end je nu ook voorloopig 999999 zoenen, de rest, om het millioen vol te maken, krijg je Maandag dan. Neen, nu plaag ik je: als je wilt, nog véél meer dan een millioen! o, als je eerst maar nier bent, Liefste, Liefste, mijn Lief! In heden-en toekomst-en-eeuwigheid: Jouw eigen Jean 684 LIEFDESBRIEVEN • Bussum, Parkzicht j • r j . , 2* Au§- '99 iJer-zonder-einde, Ja, ik val voor je neer, want jij bent het, jij! O, ik wou, dat je nu f^oogen kon le2en» dat je kon zien, hoe ze schitterend-gelukkig . i:r ^,d-e ,C aaife?aai Y,00* 4140051 °> *e wouden je aantien, niet" met flikkeringen, bhksemfhkkeringen van bruten hartstocht, maar met de vroohjke, opgloeiende kalmte van een stralende morgenlucht Want achter in mijn ziel voel ik de passie en den gloed en de kracht' die je op wou nemen en over landen en zeeën met je heenzwieren naar het hoog-opblauwend verschiet! Maar wat er ook hgge aan hartstocht in de diepte bhj-klaar is mijn oog, en ik voel mij zweven als m een eindloos zich breidenden aether van hoog en breed en diep gï iiheb ,e heb Je üef>ik heb ie Mefl Jij bent de eerste echte hefde van mijn leven en jij zult ook de allerlaatste zijn! Want Ui bent de eenige mensch onder allen, die zóó is als ik haar verlang! Want jij hebt naast je hoog-golvend gevoel ook daadkracht en wil en inzicht en t hooger, gezonde, eeuwig-waarachtige verstand. En daarom passen wij zoo goed bij elkaar. Ik heb, als het waarlijk noodig is, energie, en zoo is het met jou ook. En daarom, Lief laat ik het je nog eens zeggen: alles wat ik je heb geschreven, dat jij voor mij bent, dat zijn geen stemmingen, dat meen ik in blijvenden ernst, heve Lief! ' Ik zal deze niet langer maken, Lief, want straks moet ik naar Hem en Dientje, die mij, zooals je weet, ten eten hebben gevraagd ^.^f. Jen t»d moet ik nog proeven korrigeeren. ' Allerliefste Schat, ik kus je vertrouwensvol met algeheele overgave van mijzelf en bhjf voor eeuwig jouw eigen Willem ., tï- ••' ^ ? 1?et toch ein was namelijk. (Maar dat zou wel). Zeg, Wimpje, klein liefje van me, i ik heb al negen felicitaties gekregen vandaag. De helft is voor jou, dus eigenlijk viereneenhalve felicitatie. Ik bewaar alles natuurlijk, dan kan je alles later lezen. Doe jij 't ook? (Niet vergeten, lief!) Maar nu zal ik je maar direct eens heel blij en gelukkig maken. Een oude generaal (dit „oude" dient ter geruststelling) schrijft aan me, sprekende over jou: „Gelukkige man! Als ik hem persoonlijk kende, ik zou hem heden nog gelukwenschen met het zeldzaam juweeltje, dat hij op zijn levenspad heeft ontmoet." Ben je nu blij, i Wim, en trotsch op je juweelige meisje? Of wist je al, dat ik dat was? Hier kan je toch niet anders dan „ja" op zeggen. Morgen schrijf ik nog meer goeds van mezelf, dat is noodig, weet je, want jongetjes hebben maar kleine geheugentjes en het meisje wil niet vergeten zijn. Dan maak ik er ook eens een spoedbestelling van, TWEEDE PERIODE 59 als 't jongetje dat maar pleizierig vindt. Ook de kaartjes krijg je gauw. Dag, mijn aardig, lief, goed, klein jongetje, dag, Wim, dag, mijn schat, ik zoen je op je wangetjes en op je mooie haar. jouw meisje Jeanne * * Bussum, Parkzicht April '99 Ja, heusch, liefste, ik zal je zoete, gehoorzame jongetje zijn, maar beloof mij dan, smeek ik je, dat je mij nooit alleen zult laten in mijn leven, dat je nooit apart van mij zult gaan staan, en mij nooit zult gaan beschouwen als iemand, die nu wel door een uiterlijken band, het huwelijk, aan je verbonden is, maar met wien je innerlijk eigenlijk niets te maken hebt. Wil je mij dat misschien een beetje beloven, lief? Kijk eens, je zult later, geloof ik, worden, wat men noemt een sterke vrouw, een mensch, wel sterk, maar toch altijd een vrouw, een heerlijk gevoelige en verstandige vrouw. Want je mist, gelukkig voor mij! heelemaal de weeë vaagheid, die sommigen vrouwen eigen is. Je bent heelemaal het tegenovergestelde van hard of koud, of droog en nuchter; alles aan je bloeit en leeft met waarachtig leven, en daarom, o, Jeanne, daarom heb ik ook je innerlijk zielslief, met je innerlijk sympathiseer ik heel diep, daarvoor gevoel ik een gloeiende bewondering; Jeanne! ik heb je niet alleen innig-hartstochtehjk Hef als meisje, zooals je er uitziet en doet en je beweegt, hoezeer ik dat ook aüemaal heeriijk mooi vind; neen, Jeanne, ik heb je ook innig-hartstochteHjk Hef als mensch. Voel je nu, boe ik je Hefheb, en vind je dat misschien goed? Zooals je bent: in- en uitwendig, daarom heb ik je Hefgekregen, met hartstocht en eerbied, met een opperst-mooi en zalig vertrouwen en een grenzenlooze sympathie. En dat je zoo bent, daarvoor dank ik je diep. Want ik heb je noodig, ik kan niet zonder jou rijn, het leven is mij zonder jou mets waard. Ik mag nu worden, o, verrukking! je echtgenoot, maar ik wil ook zijn je broer en je kind. Omdat jij bent, zooals je bent, daardoor maak je mij zacht 6o LIEFDESBRIEVEN en innig-lief en vriendelijk, en dat allemaal voor jou alleen. Dingen, die ik wel wist, dat ik in mij had, maar die ik tegen niemand kon zeggen, omdat niemand ze voelde of ze begreep, kan en mag ik nu uitspreken tegen jou. Begrijp je nu, hoe ik van je houd en waarom ik zóo van je houd? Ik wil zijn de meelevende en meevoelende, de voor jou alleen zachte en lieve en hartstochtelijk-gevoelige, maar sterke mensch. Ik moet nu dezen brief wegbrengen, daarom eindig ik nu: 'tis half elf 's avonds. jouw eigen Willem Bussum, Villa Parkzicht 19 April '99 Ja, lieve Jeanne, nu begin ik mij heusch een beetje ongerust te maken. Want vanmorgen kreeg ik noch de kaartjes, noch een brief, zooals toch gewoonlijk gebeurt. Eerst, dat heb je wel gemerkt, was ik er wel volstrekt niet tegen, maar ik had er ook niets bepaald vóór. Ik dacht alleen: wat hebben de menschen daar eigenlijk mee te maken met wat je inwendig voelt. Maar je hebt ook gemerkt, dat ik, toen ik zag, dat jij het praktischer vond, er mij heelemaal mee kon vereenigen en net graag deed. Maar nu, 't is gek, maar ik begin er zoo verschrikkelijk naar te verlangen, dat de kaartjes zullen komen, en ik stel me al een intiem genoegen voor van het schrijven van die 30 a 40 adressen. Nu, ik hoop dan maar, dat ze vandaag komen. Ik wou zoo graag altijd precies tegen je zeggen, wat ik aardigs en moois in me voel. En daarom moet ik je nu zeggen, dat ik zoo dolgraag wou, dat je bij mij was. En alleen de gedachte wil me troosten, dat je werkelijk gauw komen zult. O, ik ben zoo blij, dat ik uit dien grappigen laatsten brief van je gemerkt heb, dat je ook vroolijk kan zijn. Eerst, om je de waarheid te zeggen, ben ik er een beetje van geschrokken, - lach me nu niet uit, - maar toen ik het begreep en er inkwam, vond ik het ontzettend pleizierig. Een paar dingen moet ik je nog noodzakelijk zeggen: ik begin hoe langer hoe meer van je te houden. Begrijp je, wat ik bedoel? Zie eens, ik vind, dat je een verschrikkelijk hef meisje bent, maar TWEEDE PERIODE 61 daarom houd ik toch niet alleen van je. Ik voel in mijn ziel bovendien een drang, die me onweerstaanbaar naar je heentrekt; ik geloof absoluut en zonder voorbehoud in je; ik geloof alles van je, wat je in ernst zegt, alleen omdat jij het zegt. 't Zal me benieuwen, wat je van Mevr. Versluys vindt. En dan moet ik je nog wat vragen. Gisteren kwam mijn medeinwoner op Parkzicht, C. Verster, bij mij op mijn kamer, en vertelde mij, dat hij Jan Broedelet had ontmoet, en dat die hem wist te vertellen, hoe mijn meisje heette. Hoe is dat mogelijk, begrijp jij dat? Jan Broedelet is 21 jaar en woont in Hilversum. Hij is heel aardig en onderhoudend, maar altijd een klein beetje wat men noemt „een acteur". Ik had hem natuurlijk nooit over jou gesproken. Alleen had hij, toen hij een dagje bij mij was, zooals hij dikwijls doet, - je bundel opgenomen, en ik vroeg hem toen terloops, of hij je misschien kende. Want de farnilie Broedelet heeft tot voor een paar jaar in den Haag gewoond. Hij antwoordde toen „neen". Zou je mij daarover eens willen schrijven, wat je er van vermoedt? Nu, hef, nu wordt het koffietijd; ik kus je meer dan je wilt, maar daar laat ik me niet door weerhouden. Een meisje, dat toestemt, om geëngageerd te zijn, moet daar ook noodzakehjkerwijze de gevolgen van dragen. Jouw liefh. Willem * # Bussum, Parkzicht 19 April '99 (Is dat scherts van je over die uitgevers? Of is 'twaar? Wat een typen!) Liefste, Je moet me niet kinderachtig vinden, zal je niet? Maar ik moet alweer aan je beginnen te schrijven. Want ik ben vol van je, ik denk aldoor aan je, en dat begint hoe langer hoe erger te worden. Ik sta absoluut alleen op de wereld, en als jij nu ook weg-gaat, dan is alles uit. Ik lees je laatste brieven telkens weer over, om te weten en te voelen, dat je niet van mij vandaan wil. Maar ik had zoo zeker met de post van half één een brief verwacht, omdat je 62 LIEFDESBRIEVEN gistermorgen schreef, dat je gauw wéér zou schrijven, en... toch is er niets gekomen. Je bent toch niet ongesteld geworden? Ga toch niet vreemd tegenover mij staan, smeek ik je, want ik voel me zoo eigen en zacht en vertrouwelijk voor je. Maar als je ongesteld mocht zijn, want daar ben ik zoo bang voor, bedenk dan stilletjes in jezelf, dat je veel wilskracht hebt, en veel gezond verstand, dat zal je opbeuren en je kracht geven om gauw weer heelemaal beter te zijn. Ik heb erg over die kaartjes zitten denken, waarom ze nog niet kwamen; toen kreeg ik het idee, dat je misschien dat wapentje er op zou willen hebben, dat ook op je gewone kaartjes staat, en dat dat eenigen tijd kost, om gegraveerd of zoo iets te worden. Maar jij schrijft, dat je al 136 kaartjes hebt verstuurd, ze zijn dus klaar. Toe, vergeef me, ik zal niet meer zoo klagen, want dat is zoo vervelend voor je. Ik wil je liever wat vertellen van de menschen, die wij visites kunnen gaan maken, als je hier logeert. Over de Witsen's en de Versluysen heb ik 't al gehad. Dan wou ik met je gaan naar de familie Goorengel. Mevr. de Wed. Ooorengel is de aanstaande schoonmama van Boeken en van Schendel, die dus zwagers worden. Haar man, die resident van Timor was, is onbemiddeld gestorven, zoodat ze alleen haar weduwenpensioen heeft en erg kalm moet leven. Ze heeft eenige zoons en eenige dochters, die er allemaal een beetje Oostersch uitzien. Hugo en Jacques zijn zoo'n beetje artiest, geloof ik, de anderen ken ik nauwelijks. Haar dochters, ik ken er drie, maar er moeten er meer zijn, heeten Truus (de toekomstige mevrouw van Schendel) en Adrienne, bijgenaamd Dientje of ook wel Sidin (Mevr. Boeken) en Jeanne. Ze wonen op de Ceintuurbaan in Amsterdam, en je zal het wel een curieus huishouden vinden. Dan zullen we ook eens gaan naar Mevr. Royaards, wier man de groote acteur is, wat je ook wel aardig zult vinden, en naar den heer en mevr. C. G. van 't Hoog. Ik kom er zoowat eens in de drie maanden. Dan kunnen we ook eens gaan naar L. van Deyssel (K. Alberdingk Thym) den bekenden schrijver, die met zijn vrouw in Baarn woont. En naar Mevr. de Wed. van Gogh te Bussum, wier man een broer was van Vincent van Gogh, den schilder. Ik schrijf je dit maar; we kunnen 't natuurlijk ook laten, maar misschien vind je 't interessant. Je schreef in je voorlaatsten brief, dat je mij wel eens ongerust TWEEDE PERIODE 63 wou maken. Ik smeek je: doe dat niet; want ik moet verstandig proza schrijven voor de Mei-aflevering, en ik word nu al een beetje triest, omdat ik niets hoor. Tot vanavond. Och, ik wou, dat je hier was; ik wou zoo graag voor altijd zijn jouw Willem O, lief, ik voel, dat ik 'tnog heelemaal niet goed heb kunnen uitdrukken, zooals ik 't voel, - maar o, ik ben zoo blij, zoo dankbaar en zoo innig gelukkig, dat je er bent geweest, 't Was zoo heerlijk, - o, die beide dagen, - ik kan je niet zeggen, hoe rustig en veilig en kalm ik me voelde bij jou. Er is nu zooveel van dat angstige bij me weg, nu je me beter kent; 't is of je me nu zooveel nader gekomen bent, begrijp je me, lief? En dat geeft me zoo'n echt, zoo'n diep en innig geluk. Jij, Willem, bent de éénige, van wien ik ooit houden kon. Begrijp je dat? Ik heb je lief, heelemaal zooals je ben, omdat je zoo ben, en alles wat je zegt en doet... O, mijn leven is zoo veranderd. Ik moest altijd maar op mijn eigen innerlijke kracht vertrouwen, en, o, mijn ziel is ook sterk, maar nu jij mijn zielesteun wilt zijn, nu zal ik nooit meer aan mijn sterkte twijfelen. O, lief, geloof toch, dat ik nooit voor iemand zou kunnen voelen, wat ik voel voor jou. Er is niemand, en er zal ook nooit iemand zijn, aan wien ik zóo mijn intiemste gedachten zou durven openbaren. O, ik -wist niet, ik heb nooit geweten, wat geluk was, maar mi weet ik het, en dat besef heb jij me gegeven, Bef! O, dat heerlijke rustige, dat verlangeloos veilige, dat me zoo heelemaal laten gaan in streelende, zalige gedachten... Ik heb je lief, Willem, voor altijd! Mijn heele leven is van jou, - o, zalig, dat ik het zeggen mag. Adieu, mijn lief, ik geef je in gedachten een kus op je handen, je voorhoofd, je mond. Altijd jouw Jeanhe 64 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht April '99 Allerliefste, Allerliefste, AUermooiste, Vanmorgen krijg je weinig meer dan dit vers; lees het s.v.p. en beschouw het als de brief van vanmorgen als je wilt; maar lees het niet als . artiest, maar alleen als voelend mensch; ik heb niets anders willen doen dan rhvthrnisch een beetje weergeven van wat ik voor je voelde. Even moet ik je ook dit zeggen: de heer en mevrouw Versluys inviteerden hedenavond jou en mij, om op 6 Mei bij hen te komen middagmalen. Versluys is een dikke, gezellige zakenman; mevrouw Versluys is een dochter van het overleden kamerlid Dr. A. L. Poelman, en een intelhgente en hartelijke vrouw. Willen we 't aannemen? Ik ken ze al 15 jaar en ze zijn dikwijls aardig voor mij geweest. We lunchen toch natuurlijk eerst met zijn beidjes. Geloof me, ik ben dol op je. tot morgen jouw Willem * ♦ Lief, toe, zeg me, je bent toch niet boos om dien ontzettendflauwen brief, je weet wel? Ik wou, dat ik 't niet had gedaan, maar ik weet heusch niet, wat ik had, dat ik zoo kinderachtig was. Bloemengeur maakt me altijd zoo een beetje, ik weet niet hoe. Niet boos op me zijn, Hef! Ik beloof je, ik zal het niet meer doen. Wat heerlijk dien brief vanmiddag van je en dat vers! Ik kreeg hem al om vier uur, is dat niet verrukkehjk vroeg? O, wat ben je toch Hef voor me, - toe, verzin iets, Wülem, dat ik voor jou kan doen. O, ik ben zoo blij met dat vers en dank er je heel innig voor. Mag ik je voorhoofd zoenen en je mond, en je dan heel zacht fluisteren aan je oor, hoe Hef ik je heb? O, Hef, ik ben toch zoo gelukkig nu! Soms stÜ-intiem en dan weer opgewonden-vroohjk, maar altijd voor mijzelf zoo veüig en vredig en kalm in tevredene rust... Dat aUes geef jij me, Hef! O, kon ik zoo zijn voor jou, - o, Wülem, kon Üc maar gelooven, dat ie gelukkig ben door mij... Ik wÜ aües voor je doen, o, alles, alles, Hef, - want ik houd zoo van je, en, o, ik zou zoo heel graag wülen, dat üc iets voor je kon zijn... WILLEM KLOOS OP ACHTJARIGEN LEEFTIJD TWEEDE PERIODE 65 Wat betreft de invitatie van den heer en mevrouw Versluys, lief, als jij 't wilt, is 't mij natuurlijk goed. Ik vind 't wel heel hef en vriendelijk van hen om ons te vragen. Ik moet je iets grappigs en goedigs vertellen. Vanmiddag kreeg ik opeens eenige tijdschriften (the Artist, Deutsche Kunst und Dekoration, Vlaamsche School etc.) vergezeld van een heel beleefd briefje van den heer Edw. Koster (dien ik nog nooit ergens had ontmoet of gezien) waarin hij een enkel woord over mijn verzen zegt, en verder dat hij mij gaarne die tijdschriften ter lezing wil geven, vóór hij ze aan het dames-leesmuseum ter inzage zendt, opdat ik ze a tête reposée kan doorzien. Grappig, hè? Ik heb hem natuurlijk voor deze zending bedankt. O, Hef, je bloemen zijn nog zoo mooi, en ze ruiken zoo goddeHjk nog. Ik besprenkel ze telkens, om ze zoo lang 'tmaar eenigszins kan, nog goed te houden. Ik heb vandaag al vijftien famiHe-brieven geschreven, mijn hand is moe, moe... Dag, Hef, o, ik wou zoo graag je een beetje beter bedanken voor al je Hefheid, dan ik hier kan doen. Ontvang een heel, heel innigen kus van jouw Jeanne * * O, Hef, ik heb zoo weinig gezegd van je vers gisteren, - en toch, het is me het aUer-aüerHefste van aUe, die je me gegeven hebt! Ik weet niet waarom, ik kan dat niet definieeren, maar o, het bekoort me zoo ! Ik ben er zoo héél bUj en zoo innig-diep gelukkig mee; o Hef, je hebt er me zoo'n groot pleizier mee gedaan. Als ik 's morgens beneden kom, dan geuren je bloemen me nog tegen; ze beginnen nu een beetje te verwelken, maar de geur is nog even sterk, en vult mijn heele kamertje. O, Hef, dat was toch zoo Hef van je! Ik geloof, dat ik er je lang niet genoeg voor heb bedankt, - o, Wülem, ik had dat zoo heel graag innig en hartelijk gedaan! — Ja, Hef, ik geloof, dat je van me houdt. Ik zou 't kunnen uitjubelen en uitsnikken van mijn gloeiend, mijn goddeHjk geluk. Van jou kan ik houden, van jou alleen, Wülem, omdat je bent, 66 LIEFDESBRIEVEN zooals je bent, omdat je doet, zooals je doet; omdat je zóó tegen me spreekt en aan me schrijft, omdat je me Hefhebt, zóó, als ik wil, dat de man van me houdt, aan wien ik mijn heele bestaan wil overgeven. O, laat me 't zeggen, Hef, dat jij 't bent, van wien ik houd, jij, dien ik liefheb, dien ik aanbid, - omdat jij jij bent, en nooit, nooit in mijn oogen veranderen zal! Ik heb je Hef, omdat ik je vertrouw en in je geloof, omdat ik eerbied voor je heb en hooge achting, omdat je mijn leven Ucht hebt gemaakt, omdat je van me houden wilt en me beschermen. Daarom ben jij de uitsluitend-eenige, van wien ik houden kan, en daarom heb ik je Hef, Hef, Hef! O, bhjf zoo, Wülem, ik bid je, bHjf altijd zoo, als je bent, en o, help me, o, help me, dat ik word, zooals jij me wenscht... Ik heb je Hef voor altijd, voor altijd. Jouw Jeanne Bussum, April '99 AUerHefste, Dit is maar een praktisch zakenbriefje, dat ik morgenochtend op de post ga doen. Ik heb nu dertien verzen; als je er nog meer hebt, stuur je ze me dan? Of schrijf ze over, als je Hever de origineelen houdt, en stuur mij de copy, natuuriijk aUes precies, zooals 'tjou 'tmakkeHjkst is. Dien Edw. Koster ken ik wel, hij komt wel eens bij mij; 'tis geloof ik een doodgoeie jongen. Als hij je zijn opwachting komt maken, dan zal je zien, dat hij vrij wat bezadigder is dan ik, en jij houdt immers zoo van bezadigde menschen? Ach, toe, zeg gauw neen, anders ben ik een verloren man... Vergeef toch s.v.p. deze scherts als hij je hindert; ik ben den heelen dag zoo verschrikkeUjk ernstig geweest, en nu komt de reactie daarop. Ik wou je zoo graag de stelHge overtuiging geven en de wetenschap, die ik zelf heb, de gelukkige wetenschap, dat ik absoluut van niemand anders houd dan van jou. Geloof je dat van mij? En jij mag me, geloof ik, zelfs heel erg lijden. Maar Hef hebben! Hoe TWEEDE PERIODE 6? zou je me kunnen liefhebben, zoo'n langen, ondeugenden jongen, die je maar aldoor zoenen wil! O, Jean, je bent in alles zoo buitengewoon! je bent, wat men noemt een „groote" vrouw. En ga daar nu niet tegen in redeneeren: want men kan alle feitelijkheid met redeneeren wegmaken; alleen, de feitelijkheid blijft desondanks in werkelijkheid bestaan. Nu, lief, nu moet deze naar de post. Met innige liefde jouw eigen Willem Ik zit alweer te verlangen naar je brief, die straks komt. Ik kus je in gedachten, heel zacht en vertrouwensvol, want alles zal goed gaan, en blijf jouw Willem * ♦ Lief, ik hoop, dat je genoeg kaartjes hebt gehad, want ik heb er geen een meer over, en we zullen er maar niet meer bij laten maken, vind je wel? Hierbij de copie van het eenige vers, dat ik nog méér had: O, fijne schroming. Lief, als je wilt, besüs jij dan heelemaal zelf over de verzen, welke geplaatst kunnen worden, jij weet natuurlijk veel beter wat voor publicatie geschikt is dan ik. Ik kan er zoo moeilijk over schrijven, wat ik er van vind; wil jij 't dus alsjeblieft maar alleen doen? Alleen dat vers: „Wel was de brieP', de eerste 2 coupletten ervan. Bewaar je alle kaartjes en brieven, die je krijgt? Ik heb een schrijven ontvangen van je vriend, den hr. Verster, vind je dat niet alleraardigst van hem? Ik zal hem morgen antwoorden. Ik heb „Ghetto" gezien. Ik vind het verbazend mooi. Er zijn maar heel weinig drama's, die indruk op me maken, zóó, dat ik op hetzelfde oogenblik geen andere dingen zie, of daarover denk, maar dit stuk heeft me heelemaal gepakt. Ik heb zelden zooveel aandacht gewijd aan wat op het tooneel gebeurde. Ik moet eindigen, hef, dan kan deze brief nog weg om zeven uur. Morgenochtend schrijf ik je weer. Dag, hef! Een zoen van jouw Jeanne 68 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 20 April '99 Lieve Schat, ik lees daar juist een vorigen brief van je nog eens over, - en daar breng je mij in een heel lastige positie! Want je vraagt me, of ik alsjebelieft blijven wil, zooals ik ben. En als ik mezelf nu onderzoek, dan moet ik je bekennen, dat ik dat heelemaal niet kan, want dat ik bepaald veranderen ga, heelemaal. Vroeger was ik meestal een beetje stug en stroef en stijf tegen de menschen, maar nu ik zeker weet, dat jij, Hef, teriminste niet het land aan mij hebt, mij zelfs misschien wel een beetje Ujden mag, nu voel ik mij langzamerhand heel anders worden, vriendelijker, aangenamer en losser tegen de menschen, en dat werkt weer momenteel op hen terug, zoodat ze ook tegen mij anders gaan doen. Ik merkte dat zoo duidelijk, toen ik vanmorgen bij F. van Eeden kwam, om de kaartjes te brengen. Van Eeden is eigenlijk een zonderlinge man. Daar schijnt wel soms iets goeds in nem te zitten, maar au fond is zijn karakter diametraal tegenovergesteld aan het mijne. Hij doet menigmaal quasi-naïef en vriendehjk-menschehjk en open, terwijl er toch daarachter in hem, zooals ik menigmaal voelde en ook wel uit heb gesproken, heel wat anders in hem schuilt. Maar vanmorgen werd hij, waarschijnlijk door mijn zachte menschelijkheid, ook aangestoken en deed heel aardig en minzaam tegen mij. Ik schrijf je dit, omdat ze ons op de thee gevraagd hebben. Als je 't misschien onthouden wilt, want ik ben soms een beetje vergeetachtig in zulke maatschappehjke dingen, dat zal je later wel eens aan mij merken, en dan moet je mij maar eens flink de les lezen. We zijn dan gevraagd, om te komen theedrinken op een Dinsdag na 2 Mei. Vind je dat goed? Zijn vrouw, Martha, van zichzelf een juffrouw van Vloten, is een aangename, stille en bepaald superieure vrouw, die je wel bevallen zal, denk ik. Ze kent Grieksch, verbeeld je, en je zult haar wel sympathiek vinden, hoop ik. Toen ze door een ander, wien ik 't van de week verteld had, omdat familie van hem ons op 5 April in de Kalverstraat had zien loopen, en hij er mij daarom naar vroeg, - toen ze door een ander, zeg ik, van ons engagement hoorde, hief ze plotseling haar armen een beetje in de lucht, en zei: „Gut, dat doet me pleizier voor Willem". Zij is, geloof ik, een diepe natuur, stilzwijgend-gepassioneerd en weinig-expansief. Ze hebben twee TWEEDE PERIODE 69 kinderen, Hans en Paul, waarop ik vroeger eens een vers gemaakt heb, dat je misschien kent; bekijk die eens, en zeg ine dan, wat je er van vindt. (Die kinderen bedoel ik.) Maar nu staat er nog niets over jou in dezen brief, en ik ben toch eigenlijk aldoor alleen met jou bezig in mijn gedachten. Want je bent zoo'n verschrikkelijk lief meisje, dat ik werkelijk begin te gelooven, dat je een levend ideaal bent. Ja, ik kan 't niet helpen, het is jouw schuld, maar ik idealiseer je een beetje en heb toch heelemaal niet de vrees, dat je me later tegen zult vallen. Wat ik je bidden mag, kom toch zoo gauw mogelijk in Bussum. Ik vindhet bedwelmend-heerlijk, dat je voornemens bent je heele leven bij mij te blijven, en ik beloof je, zoo zeker als tweemaal twee vier is, dat je er nooit berouw van zult hebben. Want ik heb je zielslief voor altijd. Ik ben zoo brutaal om je honderdmaal te kussen voor die kaartjes, en büjf tot in den dood, en misschien daarna nog jouw eigen Willem O, lief, als ik 's morgens een brief van je krijg, dat maakt me zoo blij en gelukkig voor den heelen dag! 's Morgens vroeg hg ik te luisteren, of ik de post hoor bellen, en dan of er ook iets op mijn kamertje wordt gebracht. En als dat zoo is, dan vlieg ik naar beneden, als niemand me ziet, en ga je brief genieten. Nu er met elke post fehcitatie-brieven en kaartjes komen, is 't niet zoo %eker, dat er een brief van jou zal zijn, maar ik word bijna nooit teleurgesteld, - hef, die je bent!... O, ik houd van je, omdat je zoo vriendelijk, zoo zacht en zoo goed voor me bent, ik houd van je om alles! O, hef, ik vind al die gelukwenschen toch zoo heerlijk, - o, dat iedereen zoo deelt in ons geluk! Te bewaart toch alles wat je krijgt, doe je? Want ik wou ze allemaal, allemaal graag bewaren. O, hef, als je verandert, zoo, dat je er zelf gelukkiger door wordt, - maar voor mij moet je heelemaal blijven, zooals je bent, zal je, hef? Als je anders was, - neen, ik zal nu maar niet weer hetzelfde zeggen, je weet het wel. Ik houd van je! Ik vind 't heerlijk, dat je zoo over al je kennissen schrijft, en verlang ze te ontmoeten. Zie je, daarvoor is 't nu goed, dat ik een Haagsch meisje ben, want o, o, wat zou ik anders verlegen zijn 7° LIEFDESBRIEVEN voor al die hoogheden 1 Jij moet me helpen, lief, dat ze niet van je kunnen denken: Mijn hemel, hoe is hij daartoe gekomen! Ik wil natuurlijk alleen maar door jou goedgevonden worden, maar ik zou 't tegenovergestelde zoo vreeselijk naar vinden voor jou. Ik zou wel graag gauw in Bussum komen, maar Mama zegt, dat ik niet zoo dadelijk belet kan vragen, de familie is nog aan het verhuizen. En ik heb nog niet eens antwoord op den verlovingsbrief. Maar als ik er dan nog niet ben, - met je verjaardag kom ik toch. (Als je 't wilt dan altijd, maar ie wilt wel, hè?) Dag, lief, zoo gauw ik kan, schrijf ik weer. Een zoen van jouw eigen Jeanne. Bussum, Parkzicht 20 April '99 Liefste Schat, ik ga nog maar even door met schrijven. Mijn vorige heb ik zooeven naar de post gebracht, en nu bedenk ik me, dat morgen Jan Broedelet bij mij komt, en dan zal ik niet kunnen schrijven vóór morgenavond. Nu krijg je tenminste morgenmiddag óók een brief, als ik dezen morgenochtend op de post breng. Ik kreeg vanavond een kaartje over de post van den hr. en mevr. H. van Langen-Reyneke van Stuwe. Het interesseert me een beetje, omdat die Mevrouw jouw naam draagt. Wie zijn dat? Weet je wat ik zoo grappig vond? Toen je heel toevallig eens liet doorschemeren, dat je soms last had van hofmakerij. Is dat de manier tegenwoordig in den Haag? In andere steden laat men „leelijke" meisjes, die buitendien „onbeduidend" zijn, meestal nogal met rust. . £ \ .... Maar wat ik je smeeken mag, begin nu met weer over je „leeüjkheid" en je „onbeduidendheid", want dan doe ik net zoo, en ga met alle geweld tegen je volhouden, dat ik een volslagen domoor, idioot en suffer ben. ... Wil ik je nu eens zeggen, wat ik van je vind? Och, ik mag vrijuit tegen je spreken, want we zijn nu toch heusch geëngageerd, en ik ga nooit m der eeuwigheid meer van je vandaan. Welnu: je bent TWEEDE PERIODE 7i een engel en ik word hoe langer hoe doller verliefd op je, en ik had niet gedacht, dat ik ooit 200 gelukkig 2ou worden, als jij mij maakt. En dit geluk is nü nog maar een geluk uit de verte. Maar wat 2al het 2ijn, als we eenmaal getrouwd 2ijn, en ik je altijd mag 2ien en hooren, en altijd aardig en lief tegen je mag 2ijn, 2ooveel ik maar kan? Ik voel dat al vooruit als een hemel-op-aarde, en ik 2weer je, lief, dat je er nooit berouw van 2ult hebben, dat je 200 goed en vriendelijk voor me bent geweest. O, ik vind je niet alleen verrukkelijk-mooi (ik 2it aldoor op je portret te kijken) maar ook 200 verschrikkehjk-lief en buitendien 200'n goed en 200'n verstandig meisje. Want je weet precies wat je doet, en bent daar konsekwent in en doet het verrukkelijk juist en goed. En dan doet die oolijkert het nog voorkomen, alsof ik mij 2ou neerbuigen tot haar! Terwijl, integendeel ik voor je geknield lig en jij telkens 200 vriendelijk bent mij tot je op te trekken. Geloof me ook, lief, ik ben heelemaal niet los2innig, en 2ooals ik nü voor je voel, 2al ik altijd voor je voelen! Want mijn gevoel voor jou is geen vage jongens verhefdneid, den eenen dag op deze en den anderen dag op die, maar het veel sterkere en vastere gevoel van een nog wel niet ouden, maar toch volwassen man. Je hebt nog niet één ding gezegd, dat ik onaangenaam vond en dat kan je ook niet, geloof ik, als ik maar nooit onaangenaam word tegen jou. De2e cirkel van redeneering sluit volkomen, en het sluit dus heelemaal als een bus, dat we voor elkaar bestemd 2ijn. Ik vind het 2elf heel verwaand als ik 200 spreek, maar we zijn nu toch waarachtiglijk geëngageerd, dus doe er maar eens wat tegen, als je kan. Dag, lief, ofschoon je mijn hart gestolen hebt, moet ik nu toch naar bed, want het is één uur. Ik kus je tiendui2end maal, of je wilt of niet. Vergeef je 't me? jouw Willem * * O, lief, lief, nu 2al je lachen, als ik je iets vertel: ik moest vanmiddag bedankjes voor bloemen gaan brengen, en kreeg onderweg 200'n verschrikkelijke hoofdpijn, dat ik te machteloos was om te praten, en terug-gaande, in de bus met half-dichte oogen 2at te surfen. En toen ik thuis kwam, vond ik je brief, dien ik onmiddellijk 7* LIEFDESBRIEVEN lezen ging, en nu, lief, ben ik weer heelemaal beter. Of héélemaal natuurlijk niet, dat zou je toch niet gelooven, als ik 't zei, maar toch veel, véél beter, 'tls heelemaal geen aanstellerij van me, dan zou 'k 't je niet vertellen, 't is echt waar. Ik had nooit gedacht, dat iets heerlijks werkelijke pijn weg kon maken. Maar o, lief, als Jij zegt, dat je gelukkig bent door mij, - dat ik ie gelukkig maak! Maar 't is waar, dat jij je neerbuigt tot mij, die neeïemaal niets ben bij jou... Alleen je groote, oneindige goedheid doet je iets in me zien, en daarvoor zal ik je dankbaar zijn tot aan het eind van mijn leven. O, Willem, ik beloof je, dat ik altijd voor je zal trachten te zijn, wat je graag wilt, dat ik ben, - dat jouw verlangen altijd het mijne zal zijn, dat ik nooit iets zal willen, wat ook jouw wil niet is... Ik eindig nu; morgenochtend ga ik je een heel langen brief schrijven, een brief uitsluitend over mezelf. Ik zeg 't je al vast om je voor te bereiden. Mevrouw van Langen is een nicht van me, die een jaar of tien, twaalf geleden met van Langen is getrouwd, den Resident van Atjeh. We zien elkaar weinig. Ja, lief, die Haagsche heeren hebben soms een heel vreemden smaak, bijna zoo vreemd als die van een zekeren heer uit Bussum...! ken je hem? Neen, Willem, heusch, je moet niet veel naar mijn portret kijken, het is erg geflatteerd, en als je ie gaat verbeelden, dat ik er zóó uitzie, durf ik niet in Bussum te komen, hoor. Dag, liefste, beste, éénige van wien ik houd! Ik zoen je in gedachten. jouw eigen Jeanne Morgen schrijf ik den heer Verster. * # 21 April '99 Lief, ik schrijf je toch maar even, in haast. Vanavond langer. Ik kreeg vanmorgen kaartjes van den heer C. L. Scheidier List, Madame Oosthout de Vree, den hr. en mevr. van Druten-ten Oever. Eén ding was me niet duidelijk in je brief. Over dat vers, beginnende: „Wel was de brief..." schrijf je: „alleen de eerste twee coupletten ervan". Wou je dat ik die twee wegliet, of alleen die twee plaatste? Ik vond in het heele vers niets bijzonders, maar jij zult het wel beter weten natuurlijk. Misschien wil je mij met een TWEEDE PERIODE 73 paar woorden aangeven, wat je bezwaar is. Maar als je 't niet wil doen, is 't ook goed. Alles zal uitsluitend gaan naar jouw hoog welbehagen. (Hier staat een buiging.) Flauw, hè? Geloof mij je gelukkigen verloofde Willem Ik ben lastig, maar stuur me ook s.v.p. even copy van 't vers, waarin de regel voorkomt: Voor liefde in hartstocht eindloos vlieden moet. Bussum, Parkzicht 21 April '99 Allerliefste, Jan Broedelet is pas om tien uur 's avonds hier vandaan gegaan; ik ben toen een eindje met hem medegeloopen om nog wat kaartjes op de post te brengen, en zit nu om half elf nog even aan je te schrijven. Een zin in je brief heeft me even nadenkend gemaakt, omdat ik hem niet begreep: „Ik heb nog niet eens antwoord op den verlovingsbrief." Toen ik dat voor het eerst las, dacht ik: Heeft Jeanne mij een „verlovingsbrief" geschreven, en heb ik vergeten daar antwoord op te sturen? Het bleef mij geheel en al duister. Dom, hè? Maar langzamerhand begon ik te begrijpen, dat je daar den brief mee bedoelde van jou aan de familie, bij wie je wil gaan logeeren. Toen begon ik weer vroolijk te kijken en lachte mezelf uit. Omdat ik nu de mogelijkheid begin te vermoeden, dat die familie, wier naam je wel tegen mij genoemd hebt, maar ik mij niet kan herinneren, misschien een kaartje aan mij gestuurd kan hebben, in plaats van aan jou, laat ik hier een lijstje volgen van al de mij onbekende menschen van wie ik kaartjes ontving: Mademoiselle J. van Weleveld. W. M. Huygens. Hr. en mevr. van Langen. C. L. Scheidier List. Hr. en mevr. v. Druten-ten Oever. 74 LIEFDESBRIEVEN Ik zal ze allemaal natuurlijk bewaren, dan kan ik ze je later sturen, of je kunt ze nü al krijgen, zooals je wilt. Verder liet een der heeren, die nier in huis wonen, mij hedenavond door Mevr. Linn De Arnh. Crt. zien, waarin onze verloving onder het Letterk. Nieuws staat. Begrijp jij wie dat gedaan heeft? 't Is overgenomen uit Het Vaderland. Dan heb ik nog iets te zeggen, waar je misschien een beetje pleizier door zal hebben. Als ik aan je denk, - ik denk eigenlijk aldoor aan je onder al mijn andere dingen door - dan krijg ik zóó'n gelukkig gevoel, als ik nog nooit door iets in mijn leven, zelfs niet door de kunst, heb gehad. Je zult het misschien kinderachtig vinden, maar ik ben zoo blij met al die vreemde wenschen, die ik kreeg. Wat het precies is, zou ik niet kunnen zeggen; misschien is het dit, dat mij daardoor ons engagement tot zoo'n reëele werkelijkheid wordt, terwijl het mij, als ik alleen op mijn kamer zit, soms nog wil lijken als een mooie droom. Alles is ook zoo heerlijk in-eens, zoo onweerlegbaar logisch, en toch zoo zacht-opgroeiend voor mij gebeurd. Want het is wel plotseling, maar toch niet wild en ondoordacht gegaan. Ik kan mijzelf verantwoorden op alles wat ik gezegd en alles wat ik gedaan heb. Maar zeg me, lief, had je soms iets nog anders van mij gewild, ik bedoel, had je soms gewild, dat ik 't een of ander in den loop van onze verhouding anders had gedaan? Zeg 't me dan, vraag ik je, - met innige toewijding, - want ik zou heelemaal niet willen, ik zou 't een onvolkomenheid in mij vinden, die ik graag zou kennen, om haar in 't vervolg te kunnen verbeteren, dat ik iets gedaan had, in de laatste tijden, wat jou niet zoo heelemaal beviel. Geloof je nu niet, dat ik je liefheb, diep en teeder liefheb, nu ik zoo denk en het ook tegen je uitspreek? O, ik wou zoo graag, in alles, onberispelijk-harmonisch, magnifiek-zuiver saamklinkend met jouw ziel zijn. Want dit kan, geloof ik, zeker tusschen ons. Er moet absoluut geen valsch accoord in het samenspel onzer zielen zijn. Voel je nu, lief, dat ik waarachtiglijk één met je wil zijn, zonder verwijdering, zonder verdriet, en dat ik jou zoo gelukkig wil maken, als je nog nooit van te voren bent geweest? Ik neb je hef met alles, met mijn heele ziel, en ik durf dit alles zoo openlijk tegen je te zeggen, omdat je niet alleen een zeer gevoelig, maar ook een zeer verstandig meisje bent. Je bent buitengewoon en toch mooi-menschelijk in al je doen en laten, en daarom, Jeanne, heb ik je onuitbluschbaar hef. TWEEDE PERIODE 75 Nu is mijn papier vol en 't is middernacht. Daarom neem ik nu afscheid tot morgen. Jij slaapt misschien al en ik ga hetzelfde doen. Maar eerst kust je heel innig je liefhebbende Willem * # Bussum, Parkzicht 22 April '99 Allerliefste, ik zal je nu eerst bedaard gaan antwoorden op alles wat je schrijft, dan komt er weer een beetje slag en terug-slag in onze correspondentie. De boel loopt anders zoo door elkaar, vind je ook niet? Ten eerste dan over je portret. Je weet nu, geloof ik, wel, dat ik in alle werkelijk-serieuse dingen ernstig ben en daarom zal je voelen, dat ik, wat ik nu zeggen ga, niet zeg, om je gerust te stellen, maar omdat het zoo is. Hoor dan eens: ik vind je portret alleraangenaamst, ik ben er verschrikkelijk blij mee, en ik heb het gezet op het hoekje van den schoorsteen, waar vlak bij die groote rieten stoel staat, dien je kent, en waar ik altijd op zit. Maar hoe ik er ook mee in mijn schik ben, toch hindert mij één ding er in, n.1. dat het jouw gezicht niet precies weergeeft. Want daar heb je gelijk in, maar daarin ook alleen. (Dit „alleen" slaat natuurlijk uitsluitend op deze portret-kwestie.) En jouw gezichtje vind ik veel aardiger en sympathieker, wijl mooi-menscnelijker, dan dat portret. De fotograaf heeft (waarschijnlijk door bijschilderen) van je gezicht iets veel banalers gemaakt, dan het in werkelijkheid is. Het leven is er een klein beetje uit. Zooals je er op staat, zie je er bijna uit als een klassiek model, terwijl de fijne gevoeligheid van je voorkomen voor een groot deel is weg-gemaakt. Maar de lijnen zijn er natuurlijk toch in, daar kunnen ze gelukkig niet aan knoeien. Je hoeft dus heelemaal niet bang te zijn, dat je mij zult tegenvallen, al kijk ik ook nog zooveel op dat portret, want ik mis er iets van jou in, en als ik je dus weer in werkelijkheid zie moet je en zal je mij altijd meevallen, want dan zie ik weer de echte en waarachtige Jeanne, zooals ze er uitziet in werkelijkheid. Ben je nu een beetje gerustgesteld over jezelf? Want ik zeg je, zooals altijd, de waarheid, Hef! Verder zeg je, dat jü nooit iets zult willen, wat ik niet wil. Dat vind ik ontzettend Hef van je, maar laat ik er tegenover stellen, dat 76 LIEFDESBRIEVEN ook ik nooit iets zal doen, wat jij volstrekt niet wil. En dit zeg. ik nu niet alleen uit een overloop van gevoel, maar ook uit mijn bewuste verstand, dat heel klaar weet, dat jij diep-in eigenlijk de allerbeste mensch van allen bent. Want, zie eens, ik heb een wil, natuurlijk, maar ik weet heel goed, dat jij ook een wil hebt; welnu, als dan die twee willen niet van elkaar gaan staan, maar elkander oprecht en volkomen goedgezind zijn, dan moet immers het gevolg daarvan noodzakelijkerwijze wezen: een absolute, heerüjke harmonie? Is dat niet zoo? Heusch, ik lig, niet in opgewondenheid en voor een oogenblik, maar heel zalig-rustig en voor altijd, voor je geknield, en ik kus heel eerbiedig maar innig je lieve handen, terwijl ik niets anders voel en niets anders denk, dan: Jeanne, jij, in wie 't ideale woont, ik heb je onnoemelijk-teeder lier! Jij bent de eerste in heel mijn leven, tegen wie ik zoo durf spreken, omdat ik voel, dat je inwendig goed bent, en dat je niets anders als het goede wilt. Ik behoef je niet te zeggen, dat ik vreeselijk nieuwsgierig ben naar dien brief over jezelf, dien ik waarschijnlijk vanavond zal krijgen, of anders morgen. Daar zal je zeker wel weer veel leelijks van jezelf vertellen, onschuldig-slim Lief dat je bent! Je bent zoo'n goddelijk-natuurlijk, je zelf heelemaal niet verheffend mensch. Nu sluit ik maar tot vanavond, want ik ga beneden koffiedrinken en vanmiddag moet ik werken aan mijn L. Kroniek. Jouw je altijd getrouwe en altijd diep-liefhebbende Willem * * O, lief, die heerlijke, goddelijke, éénige brieven van jou! Ik lach en jubel in mijzelf, als ik je schrift weer zie, - o, hef, wat ben je toch innig Hef en goed om zoo veel te schrijven! Ik smacht van de eene post naar de andere, en wacht die tusschentijden door, rusteloos, in gloeiend ongeduld. O, wee, nu word ik sentimenteel, zal je zeggen. O, Hef, wat ben ik blij, dat je zóó schrijft over mijn portret; ik vind dat heeriijk, zie je, want eigenHjk ben ik altijd bang, als je me in een poos niet hebt gezien, dat ik anders zal zijn, dan je me in je herinnering had bewaard. Je zou zoo iets natuurhjk niet zeggen, maar ik geloof, dat ik 't voelen zou. TWEEDE PERIODE 77 Willem, als je zoo zegt, dat 't je gelukkig maakt aan me te denken, - als je zoo zegt, zóó, dat ik de waarheid in je woorden voel, dat je van me houdt, - dan is 't, of me dat beter maakt, - ja, je verhoogt me in mijn eigen oogenl O, ik neem me zoo heilig voor, te worden, wat je nü al denkt, dat ik ben. Nu ben ik nog niets, - maar jij zal me helpen, lief, jij zal me zóó maken, dat ik je nader kom, dat ik je niet langer onwaardig ben. Lief, vind me niet ijdel, als ik dit zeg: In mijn diepste ziel geloof ik niet, dat ik je onwaardig ben, want ik heb je zóó lief, dat geen ander je inniger, echter, volkomener liefhebben kan; maar wat heel diep in mijn Zelf verborgen is, dat moet daar niet blijven voor mij-alleen; dat teeder-mooie, dat absoluut-goede en zuiver-reine, dat moet ik toonen aan jou, dat wil ik, dat van jou méde is, want dat alleen, lief, kan je geluk geven, - geen vluchtig, maar diep en innig, waarachtig geluk. Jij moet me sterk-tot-uiten maken, - o, ik zeg nü al alles aan je, maar dan zal ik weten, intuïtief weten, wat je voelt en denkt en daarop kunnen reageeren. O, wat je schrijft over onze zielsharmonie, dat is een ideads-verwerkehjking! En dat zal kunnen, als je mij jou nabij hebt gebracht, - want ik geloof niet, dat wij gewone menschen zijn, hef. UiterHjk, voor de menigte, ben ik dat wel, - maar diep-inwendig, voor mijzelf, ben ik iets heel vreemds, iets bizonders. En dat zeg ik allemaal heel alleen tegen jou, omdat jij me niet uitlachen zal, omdat er een drang in me is, die mij me volkomen aan jou doet openbaren, die. mij mijn innigste, mijn meest-intieme gedachten aan jou doet toevertrouwen. O, hef, je hebt nooit iets gedaan, je hebt nooit iets gezegd, waarvan ik dacht, dat het anders moest zijn. Alles van jou is zoo totaal, zoo volkomen, zooals het wezen moet, het kan niet anders zijn dan zóó. O, eiken dag, elk uur voel ik heviger en dieper mijn dankbaarheid, dat ik jou hefhebben mag, - en dat jij me een beetje goed vindt, zooals ik ben!... Nu ga ik wat over je brieven schrijven. Ja, ik bedoelde met dien verlovingsbrief, dien aan Mevr. Bosmans-Hamacher. Zij woont nu in Bussum, Villa Louise, Koningslaan, hoek Meerweg, weet je ook ergens, waar dat is? Ik heb nu kaartjes van hen gekregen. Ik heb ontelbaar veel brieven en kaartjes ontvangen, en ben verlangend naar die van jou. O, zie je, ik vind 't een genot, zoo telkens bhjken van bel^gstelling te krijgen. Soms zijn er kaartjes voor jou bij, die bewaar ik maar, en laat ze je later allemaal zien. 7» LIEFDESBRIEVEN Ik begrijp niet, wie dat bericht in 't Vaderland heeft gezet en Arnh. Crt., maar weet je, ik zou die bladen erg graag bewaren voor de curiositeit. Weet je 't nummer ook soms? Vind je 't niet erg prettig?... Heb je nog aan Jan Broedelet gevraagd, hoe hij het wist van jou en mij ? Jij hebt zeker kaartjes gezonden aan den goedigen Dr. Edward Koster? Ik kreeg een vriendelijk briefje van hem; als hij weer visite-fahig is (hij is nu ziek) komt hij nog eens persoonlijk gelukwenschen. Hij veronderstelt, dat „dankbare liederen, droefheid overklankend", nu wel bij mij den boventoon zullen voeren. Neen, heusch, dat is waar, er zijn tegenwoordig voortdurend verzen in mijn hoofd; ik zal ze eens opschrijven, en dan sturen aan jou als je wil. Is dat niet toevallig, lief, in mijn vorigen brief dacht ik er over na, of ik het woord logisch kon gebruiken, om te benoemen, hoe alles was gebeurd, en in je brief van vanmiddag met spoedbestelling, schrijf je, dat alles zoo „onweerlegbaar-logisch" is gegaan. Zal ik je nu nog eens iets interessants vertellen? Zal ik je zeggen hoe ik ben? Of neen, dat niet, ik zal je vertellen, hoe ik moet zijn, uit- en inwendig, volgens het hemelteeken, waaronder ik geboren ben (n.1. De Maagd.) Lidster dan: „La femme sera timide, chaste, poétique; elle aura de trés beaux yeux, les traits réguliers, 1'ovale pur d'une Madone; elle sera excellente mère de familie, pieuse, aimante et dévouée; sa charité sans bornes s'étendra non seulement sur les siens, mais encore sur toutes les souffrances humaines". Er staat zelfs nóg meer, maar je zal, denk ik, nu al héél blij zijn, vooral omdat alles zoo waar is, wat er staat: die „beaux yeux" en dat „ovale pur" en die „charité sans bornes". O, o, ik vind 't heerüjk, dat ik me zelf zoo kennen leer, en van jou weet ik ook alles, natuurlijk. En als je vraagt, waar ik die wijsheid vandaan heb: uit een Almanach Hachette. Je gelooft er toch aan, hoop ik? Dan hoef ik heelemaal niet meer zelf zoo mijn best te doen, om je te overtuigen van mijn uitstekende hoedanigheden! Liefste, allerliefste, lach me een beetje uit, als ik zoo nauw ga doen, maar word niet boos op me, hoor. Dag, Willem, mijn hef, mijn schat, ik kus je heel innig en zacht jouw eigen Jeanne Ik hoop dat je dezen Zaterdag nog krijgt. TWEEDE PERIODE 79 Nu ga ik over mijzelf schrijven, Hef, en, o, laat het je niet vervelen, bid ik je, want ik wil me uitspreken tegenover jou; ik wil je aUes schrijven, wat ik niet zeggen kan, - ik wil, dat je heelemaal weten zal, dat ik voor altijd, volkomen aan jou toebehoor. Als ik erover dacht, of ik ooit iemand liefhebben zou, - want dikwijls heb ik daarover gedacht, - dan geloofde ik, o, zoo héél zeker te weten, dat ik nooit van een man zou houden méér dan van mijzelf, dat ik nooit een man zóó hoog zou achten, om hem mijn toekomst, mijn heele lot te kunnen geven, - dat ik niet langer mijzelf zou willen wezen om toch maar volkomen hèm te zijn... En toch is dat aUes zoo gebeurd en gekomen, zooals het gebeuren en komen móest in mijn Teven, zoo heel natuurlijk en als vanzelf voortkomend uit den loop der dingen... Nu heb ik Hef, jou Hef, met een Hefde, waartoe ik me niet in staat achtte, - nu smacht mijn trotsche ziel zich te buigen en aUes te doen naar jouw wü. Want ik ben trotsch, - je hebt het nooit gemerkt en je zal het ook nooit merken, Hef, - maar ik was zoo fier op mijn onafhankeHjkheid, en voelde, me hoogmoedig en sterk door mijn zelfbewustzijn en mijn innerHjke kracht. Nu wil ik niet langer van mijzelf zijn alleen, - ik wil van jou zijn, Hef, van jou, omdat jij zegt dat te wülen, omdat jij zegt te houden van mij. En nu wil ik tegen je zeggen met een heel zachte en teedere innigheid, dat ik gelukkig ben, - en dat ik mijn geluk al dieper en inniger voelen ga, met een steeds grootere weelde. O, Hef, jij, die me toestaat je Hef te hebben, - jij, die me het heüig geschenk van jouw hefde brengen komt, ik heb je Hef oneindig, met een algeheele zielsovergave; jij bent de eenige, die over me neerschen mag, wiens wil de mijne zal zijn. O, Hef, en daarom is mijn Hefde voor jou zoo groot en diep en één met mijn leven, omdat je houdt van mijn ziel, - mijn ziel, die ik zelf aanbid, - omdat het niet mijn uiterlij k is, dat je oogenbHkkeHjk vluchtig heeft aangetrokken, maar mijn ziel, mijn eigenHjk ik, dat iets is, en dat weet ik en voel ik, dat iets is. En ik heb jouw ziel Hef, je nobele, prachtige, - met vereering en Hefde, Hefde. O, doe aUes weg van me, al het aangeleerde, vormeUjke, maatschappelijke, zoodat aUeen overbHjft mijn ziel, - die heeft je „ja" geantwoord, onmiddelhjk, zonder mogelijkheid tot overdenken, in onbewusten wil, zoodat dit „ja", voortkomende uit mijn diepste Zelf, het absoluut-juiste antwoord moest zijn. Zoo heeft mijn ziel „neen" gezegd tegen anderen, - wat zachter, vriende- 8o LIEFDESBRIEVEN Hjker, meelijdender zou zijn gezegd, als mijn ziel mij den tijd tot nadenken had gelaten. Maar eens was het, dat ik Het vooruit had gezien, dat was erg. Toen heb ik verdriet gehad, diep, echt verdriet, omdat ik het nooit geloofd zou hebben, dat iemand door mij lijden kon... O, Hef, ik houd zoo van je... ik heb je zoo innig-echt, zoo diep, zoo onuitsprekeHjk Hef! En ik ben je zoo dankbaar, dat je mijn liefde aannemen wilt, - dat ik van jou mag zijn, o, Hef! o, mijn Hef, mijn eenige, mijn Hefste, Hefste... O, Hef, wat is iedereen toch Hef voor me: daar worden weer twee beeldige bloemen-manden gebracht. O, ik ben er zoo ontzettend bHj mee, zoo echt-opgewonden blij, net als een kind, omdat de menschen zooveel Heve attenties voor me hebben. NatuurHjk gelden die aUemaal ook jou, Hef! Ik kreeg van jouw kennissen kaartjes van den hr. en mevr. Alberdingk Tbijm, den hr. en mevr. Witsen en den hr. en mevr. van Looy. Lief, ik weet, wat je over die verzen denken zal. „VrouweHjke subtihteit". Is 't niet? Je moet maar heelemaal doen, zooals je 't zelf goedvindt, hoor. Ik moet nu eindigen, aüerUefste en bovenste beste. Weet je, wat ik doe? Ik kus jou ook eens tienduizend maal! O, ik durf aUes, aUes op papier! jouw eigen Jeanne Bussum, 22 April '99 Absoluut-eenige, als je hier was geweest, nadat ik je brief gelezen had, dan was ik bij je gaan zitten, had stil je hand genomen, - want dat mag ik nu toch wel doen, - en je diep in je oogen gekeken, om je uiteriijke beeld nog meer in mij op te nemen, dan ik al heb gedaan. Ik had niets gezegd, je misscnien eventjes zacht een kus gegeven, alleen om te weten, dat je geen droombeeld was, maar een levende werkehjkheid, en zoo was ik een oogenbhk bHj ven ritten, om je dan zacht, maar toch klaar-en-duideUjk voor jou te zeggen: „Jeanne, Hefste, ik heb nooit geweten, dat zoo iets een „mogelijkheid was. Want zie, de menschen, al houden zij ook „schijnbaar nog zooveel van elkaar, leven toch eigenHjk aUemaal TWEEDE PERIODE 81 „afzonderlijk. Ze zijn soms wel vriendelijk en aangenaam met „elkaar, maar binnen-in met zijn ziel leeft toch eigenlijk ieder apart. „Maar zooals jij tegen me spreekt, dat is méér dan menschelijk, zoo „spraken misschien alleen de menschen, de eerste menschen tegen „elkander, in den eersten, den zaligen tijd van het bijbelsch paradijs". Hoe moet ik je brief beantwoorden? Je verzekeren met kussen en betuigingen, dat ik je liefheb? Och, dat weet je al lang, dat blijft altijd eender, behalve dat het hoe langer hoe sterker in mij wordt; ik kan je alleen maar zeggen: Lieve, begenadigde essentie der menschheid, ik zal probeeren, en het zal me ook lukken, om nog meer dan ik misschien thans zijn mag, om nog meer zooals jij te zijn; ik zweer je, dat je je gevoel niet aan een onwaardige verspilt. Want wat diep in mijn ziel zit, wat daar sluimerde verborgen ook voor mijzelf, en wat mij alleen soms half-bewust werd, als ik met mijzelf verkeerde, heel lang, - dat roep jij in mij wakker, dat komt door jou naar boven, dat gaat jou innig, jou-alleen met liefde tegemoet, ik voel mijzelf rijzen, sterk en kalm, maar ernstig-vriendehjk tegenover de wereld, die toch niets van me begrijpt, om mij, naar jou toe, open te zetten, met al het lieve en teedere en zuivere, dat ik-alleen weet, dat diep in mij leeft. Zie, hefste-voor-altijd, dat is nu eens geen lyriek, al kan lyriek óók echt zijn, dit is de vaste, diep-gevoelde overtuiging van een ernstig-meenend, maar in zijn ziel nu, o, zoo vroolijk man. Want jij maakt mijn melancholie heelemaal dood, omdat ik zoo gelukkigvast-en-zeker, omdat ik zoo diep-in zalig door je word. Ik kijk op de klok en merk dat het kwart over elven is; ik ga nu dezen brief maar gauw wegbrengen, dan krijg je hem morgen (Zondag) met de post van half twaalf waarschijnlijk; want anders krijg je-hem niet voor Maandag, wat me spijten zou. Schrijf mij s.v.p. of je dezen werkelijk Zondag kreeg, dan weet ik 't voor 't vervolg. Wat dat vers „Wel was de brief betreft, dat zal ik dan maar heelemaal weglaten. Ik begrijp je nu wel daarover. Later kan het dan misschien wel in een bundel. Maar ze letten nu zoo nieuwsgierig op alles. In Mei praten we er dan nog wel eens over, wil je? Jouw eigendom Willem 82 LIEFDESBRIEVEN O, lief, wat een heerlijke, heerlijke verkwikking was mij je brief op Zondag. Ik dacht wel, dat er visite zou komen, al hadden we geen receptie, omdat wij Zondags altijd ontvangen, maar zóó! O, wat word je daar moe van, moe, zoo aldoor hetzelfde aan te hooren, zoo aldoor hetzelfde te zeggen! Maar toen eindelijk, eindelijk de laatste bezoeker verdwenen was, toen vond ik je brief, en, o, toen was 't me opeens weer, zooals bijna altijd als ik je brieven lees, of ik ver, heel ver weg van de wereld was, ergens met jou alleen, daar, waar wij enkel zielen zijn, en, sprekende, elkaar nooit misverstaan, omdat daar alles zuiver-rein is en volkomen schoon! O, lief, zóó denk ik zoo graag aan je... O, lief, o, laat me toch altijd alles aan je mogen zeggen.. . Ik wil niets in me hebben, waarvan jij niets weet. Ik wil, dat jij me kennen zal, zoo klaar en volkomen als ik mijzelve ken. Ik zal je nog meer zeggen, nog veel, véél meer, o, allerlei dingen, die je nooit in me vermoeden zou, als ik ze niet zei. Maar ik moet de woorden daarvoor nog vinden; ik moet nog leeren mij juist en zuiver uit te drukken, waar het geldt mijn diepste zielezijn. Ik zal zoo helder voor je zijn en klaar, dat je al mijn denken, al mijn daden onmiddellijk begrijpen zal, en nooit zal ik, nooit, nóóit een raadsel voor je zijn. Ik zal mijzelf verklaren voor mijzelf, en jou de resultaten van mijn contemplatie geven. Is dat goed, lief? Wü je dat zoo van me? Je brief kwam met de post van vier uur. Ik vind het zoo inniggoed en lief van je, dat je er voor gezorgd hebt, dat er Zondag een brief voor mij zou zijn. Ik dank je, hoor! O, lief, ik kreeg weer zulke mooie bloemen vandaag; wat is het toch jammer, dat jij daar nu niets van ziet. (Ik durf je geen telegram om over te komen sturen, zooals je zei dat ik maar eens moest doen, want het is in 't laatst van de maand.) Ach, de menschen zijn allemaal toch wel erg lief en belangstellend voor me, en ik vind het ook zoo leuk, dat er nog altijd bneven en kaartjes komen. Ik heb er al ontelbaar. O, ja, lief, ik geloof, dat het van onze verloving in de meeste couranten staat; ik weet het tenminste van Vaderland, N. R. Crt., Telegraaf, Dordtsche en Amh. Crt. Ik ga eindigen, lief, het is tijd om dezen te posten. Ik kus je goedendag, mijn eenige schat, mijn liefste, mijn allerbeste! jouw eigen Jeanne TWEEDE PERIODE 83 Lief, ik heb wel niets bizonders te zeggen, maar ik ga toch maar weer een beetje met je praten. Want als je vandaag in 't geheel geen brief van me kreeg, zou je dat misschien niet prettig vinden. Er zal vandaag wel een brief kómen van jou, hoop ik, en dan schrijf ik je weer. Vanmiddag moet ik weer bedank-visites maken en gaan spreken met Mr. Veenstra, den uitgever, over mijn boek1); hij heeft mij beloofd, dat 't 1 Mei klaar zal zijn. O, hef, hef, wat ben ik toch verlangend naar je oordeel daarover. Ik wou dat je de persoon der schrijfster heelemaal wegdenken kon en het boek alleen als boek beschouwde. Maar dat kan haast niet, ben ik bang. Nu is 't alweer een week geleden, dat je hier ben geweest. Weet je nog, dat we langs de zee gingen, en later over den Scheveningschen Weg? Als ik daaraan denk, is 't mij net, of ik heel ver weg sta en mij dat alles zie doen. Gek, hè, dat ik zoo enorm sterk het dürzijn van meer dan een ikheid in me voel. Maar als ik alleen %iel was, kon ik hier niet leven, - en ik bén nu eenmaal in de maatschappij geplaatst. Omdat ik mij altijd zoo in mijzelf heb verdiept, zijn soms de menschen, de menschehjke dingen me zoo vreemd; Üc verbaas er me zoo dikwijls over, waarom alles toch is, zooals het is. Lief, jij bent de uitsluitend eenige, tegen wien ik zoo kan en durf spreken, ik geloof niet, dat iemand iets van mijn diepste ziel vermoedt. En ik ben daar héél trotsch op, ik ben daar héél blij om. Lief, je moet niet zeggen, dat ik vervelend en zeurig ben, als ik je zoo schrijf, zal je niet? Als ik weer een brief heb van jou, zal ik weer heel anders zijn. O, ja, ik was nog niet uitgesproken over die twee persoonlijkheden in me, maar dat zal je wel grappig vinden: de eene is wüskrachtig en sterk, weet dltijd, hoe het moet zijn, en daarop kan ik (mijn geheele ik) volkomen vertrouwen. De andere vraagt dan: „Kan dat, mag dat?" en als de eerste zegt „ja", dan doe ik het, en zoo komt het, dat ik bijna nooit berouw heb over mijn handelingen. Nu zie ik je lachen, ik eindig dus maar. Vanavond waarschijnhjk zal ik je een beteren brief schrijven; arme hef, die maar aldoor dat onbelangrijke gepraat over mijzelf aanhooren moet! Willem, ik vraag je excuus in een zoen, - nu kan je niet boos blijven, wel? jouw eigen Jeanne * * 1) Hartstocht. 84 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 23 April '99 Vandaag wou ik graag wat met je babbelen, hef! Ik bedenk me, dat mijn vorige zoo verschrikkelijk serieus was, maar ik weet, dat het jou heelemaal niet hindert, o, heve serieuse, voor een enkel keer! Dat kwam door de aangename, diep-gevoelde hoogheid van jouw brief, maar ook wel gedeeltelijk door dat artikel van Henri Borel!) in het Groene Weekblad, dat je nu misschien gelezen hebt. Die kwajongen heeft je toch niet bedroefd gemaakt, hef? Ik stuur je hierbij, wat ik gisteravond opschreef, en wat in de N. G. van Mei zal komen te staan. De feitelijke weerlegging van zijn schotschrift zal ik je ook sturen, als je 't verlangt: anders lees je 't wel in de N. G. Ik begrijp niet, dat de pers zich tot zulke dingen leent! Je brieven hebben mij heelemaal verrukt. Jij bent de eerste mensch, die mij voelende begrijpt. Jij bent het unieke meisje, bij wie 't verstand en 't gevoel volkomen harmonisch, en met elkander in evenwicht zijn. Je hebt een bijzonder sterk, een prachtig gevoel. Maar je laat je tóch niet door je gevoel verleiden tot dwaze daden en uitingen van een oogenbhk, want de klare intuïtie van je verstand wijst je den zekeren, veiligen weg, waarlangs je mooi-gerust kan gaan. Begrijp je nu, waarom ik zoo'n diep respect voor je heb, een diep-inwendig en echt respect, zooals ik nog nooit ter wereld voor iemand had kunnen voelen, vóórdat ik jou had leeren kennen, zooals je bent? Maar behalve dat respect en juist gedeeltehjk tengevolge daarvan, gevoel ik voor jou een zacht-diepe teederheid, die geen enkel haar van je zou willen krenken, en alleen allerinniest goed voor je wil zijn. Maar dat respect nu, dat ik voor je heb, dat ik stil voor je voel, en de hefde, die ik gelukkig voor je hebben mag, staan, weet dit wel, niet in mijn ziel als twee aparte dingen, zoodat ik later b.v. den eenen dag diep-eerbiedig tegenover je zou staan, maar erg hef tegen je doen zou op een anderen dag. Neen, zij zijn zóó door elkander geweven, en, als natuurlijk groeiende, geworden tot één, dat zij tezamen slechts vormen één gevoel, het hoogste, de echte, 1) Merkwaardig is het nu, na 25 jaar, te kunnen constateeren, dat Henri Borel, wiens „eerbied" voor van Eeden hem in 1899 dit artikel in de pen gaf, sindsdien geheel volte-face heeft gemaakt, en ach zelf even scherpe uitdrukkingen tegen van Eeden heeft veroorloofd, als Wülem Kloos wel eens in zijn proza heeft gebruikt. TWEEDE PERIODE 85 de ware liefde. Als je mij b.v. toestaat je een zoen te geven, dan zal die beweging nooit bij mij zijn alleen een prettige uiterlijke beweging van lippen, maar tegelijkertijd zal hij mij gelden als een symbool, dat onze zielen elkander dienter naderen, dat ik meer één met je mag wezen op dat oogenblik, dan ik, zonder je te kussen, kon zijn. Want je zal eenmaal zijn, durf ik hopen, wel geheel je zelf tot in zijn fijnste versprietingen, maar toch eigenlijk ook weer niet een ander als ik, maar mijzelf, gezien op een andere wijze door de menschen, omdat je in een ander lichaam woont. En precies zoo, wil dit van mij gelooven, wil ook ik eens staan bij jou. Wij moeten in ons eens te gebeuren huwelijk, niet als twee staan, maar als één, niet doordat jij jouw individualiteit gaat opofferen, of ik de mijne, maar doordat wij samen opgroeiend in schoonheid en zuiverheid en elkander totaal gevoelend en begrijpend, spontaan als één worden in uiting en wil, geheel als vanzelf, zonder dat we er ooit over hoeven te spreken, hóé dat gaan moet, en ook geheel zonder dat de een door den ander wordt doodgedrukt. Wij moeten worden als tweelingbloemen van verschillende kleuren, aan éénzelfde statige plant. Voel je nu, dat onze vereeniging geen banale samenwoning, maar een heerlijke harmonie zal zijn, als het samenspel van twee instrumenten, die ieder zichzelf blijven, maar toch samen één zijn door de mooi-gemeenschappelijke uitvoering van een magnifiek stuk levensmuriek, waartoe ieder van ons als hij apart stond, slechts gebrekkig in staat zou zijn geweest? Wij moeten worden als viool en violoncel, die, samen spelend, wel ieder zichzelf blijven, maar tot een hoogere eenheid worden voor den toehoorder, door het melodieuse resultaat. Voel je 't, Hef? Ik weet, dat ik door jou een geluk kan bereiken, zóó groot, als ik niet dacht, dat op aarde was, en zonder zelfverheffing durf ik je te verzekeren, dat je in mij ook aUes zult vinden, wat je in een man meent te kunnen zoeken, ter vervoUediging van je eigen zijn. En begrijp je 't nu, dat ik niet, zóó maar, aUedaagsch verhefd op je ben, maar dat ik je liefheb, diep-inwendig en groot-waarachtiglijk, zonder vermindering door tijdof wat ook? Zie, nu had ik gedacht te babbelen, en toch ben ik weer serieus gaan doen. Neem je 't me kwalijk? Kom, zet nu even een aardig gezicht tegen me, dan kan ik mij misschien wel heusch verbeelden, dat je mij iets meer dan dragehjk vindt. Plaag ik je goed? Och, 86 LIEFDESBRIEVEN vergeef 't me maar, en blijf van mij voelen, dat ik verschrikkelijk naar je verlang. Want ik plaag je toch maar, is 't niet, onschuldigdartel als een hef en lachend kind. Weet je, wat ik zoo graag wou? Dat je goed vond, dat Wim Witsen (hij wordt altijd alleen Wim genoemd, denk er om) een mooie fotografie maakte van ons beiden, jou en mij. Dat doet hij heel anders dan de beroepsfotografen en prachtig mooi. Als je in Bussum komt, zal ik er je een heeleboel laten zien, die hij al vroeger van mij en anderen heeft gemaakt. Gistermiddag heb ik hem ook geschreven, om mij een mooien afdruk te sturen van een portret van mij, verleden jaar door hem gemaakt. Als ik 't krijg, zal ik 't jou sturen, en als het je dan bevalt, is het natuurlijk voor jou. Nu eindig ik maar, want het begint etenstijd te worden, en ik moet nog voor je overschrijven, wat ik klaar heb van het antwoord aan Borel. Innig zacht kust je even jouw eigen Willem Bussum, Parkzicht 23 April '99 Eenige, hefste, Zooeven ben ik van de post gekomen, waar ik mijn vorige had heengebracht, en zit nu, na 't beneden thee6 LIEFDESBRIEVEN mee vergenoegen, Lief! Je weet, dat ik nooit anders kan zijn dan ik ben, dat ik nooit anders kan doen, dan ik doe, - en heusch, ik wéét, dat alles wat ik zeg, goed-gemeend is en oprecht-gevoeld. Ach, neen, Lief, er is niets, absoluut niets in je, wat ik graag anders zou zien, je bent heelemaal, met alles, wat je denkt en voelt en doet en zegt, zooals ik het 't liefste had, dat je was. En ik zou het ontzettend vreeselijk en ónverdragelijk vinden, als je veranderen ging. O, ik vind het goddelijk, dat je zoo over jezelf schrijft als je doet; het zijn allemaal dingen, die ik wel vermoedde van je, en die nu door jezelf bevestigd worden. En ik kan je niet zeggen, hoe onbeschrijflijk-heerlijk ik het vind, als je spreekt over jouw gevoel voor mij, dat dat met alleen uiterlijk is. Want ik zou het afschuwelijk en onuitstaanbaar en haast een reden om niet van jou te houden vinden, als jij alleen maar van me hield om mijn gezicht of mij uiterlijke doen, en heelemaal niets gaf om het innerlijk blijvendemooie. Zie je, Lief, dat maakt me zoo kalm-blij en rustig-gelukkig, dat je zóó van me houdt. Ik eindig nu maar. Dag, mijn lieve, beste, mijn goede Lief! Een hartelijken zoen van jouw eigen Jeanne O, ja, met dat Latijn leeren bedoelde ik niet, dat ik zelf met een grammatica wou gaan tobben. Want voor zoo iets, waar alles alleen op jezelf aankomt, voel ik me heusch niet in staat. Maar of ik les er in zou gaan nemen, bedoelde ik. Wat denk je er van, Lief? Zal ik? * * Bussum, Villa Parkzicht Ja, Lief, daar begin ik al weer, nauwelijks van de post gekomen. Maar het is wel een beetje je eigen schuld. Want je hebt me geschreven, dat je mijn brieven prettig vindt, en nu ga ik maar door, ofschoon ik het tegenovergestelde van een praat-graag ben, en me bijna nooit tegen iemand uit, dan aheen voor de allernoodigste dingen. Nog eerst eens over dat Latijn: als je Latijnsche les wil gaan nemen, ik zal 't je niet afraden, ik zou het zelfs heel goed vinden, maar ik weet niet, of je 't volhouden zou. Als je 't goed vindt voor afleiding van je gedachten, om je een uur of drie bijv. per dag DERDE PERIODE 207 in de moeielijke grammatische beginselen te verdiepen, die 200 veel verschillen van die van alle moderne talen, dan 2011 ik wülen 2eggen: Probeer het maar eens. Je krijgt er misschien wat inwendige rust door, als je je wilskracht daarop richt. Als ik wist, dat je 't deed, dan 2ou je er mij natuurhjk heel veel pleizier mee doen, en prachtige resultaten voor een nog volmaaktere 2ielsuiting van je zelf, zou je er op den duur 2eker óok van hebben, maar het eerste begin, voordat je er aan gewend bent, 2al je misschien verba2en door 2ijn ongedachte moeielijkheid, die een heel andere is dan bij moderne talen, en je misschien 2ou afschrikken om door te gaan. Je 2iet: ik verberg je er niets over en stel het je niet van de gunstigste 2ijde voor. Maar, 2ooals ik je 2eg, als je 2in hebt, probeer het eens, een drie maanden bijvoorbeeld. Maar er is wüskracht toe noodig en doorzettingsvermogen, want de dgerüijk-gezegde aesthetische resultaten, waar je 't om doen wüt, 2ijn in den beginne 200 goed als niets. Nu wou ik je even een intieme vraag doen, waar je misschien om lachen 2ult. Lief, houd je van de 2ee? De zee is voor mij het zichtbare mysterie, dat juist, doordat het gezien wordt, mysterie is. Ik ben er stü-dol op, en als üc in den Haag woon, kan je er 2eker van zijn, ben ik dücwijls aan 't strand. De 2ee maakt mij, als ik er ben, weemoedig en grootsch en stil-diep-innig; ik vind er iets van mijn eigen ziel in, en als ik 200 aan 't strand loop, verbeeld ik mij dücwijls te 2ijn een aan land gespoelde, en daar in de boeien van overhemd en handschoenen en manchetten vast-gelegde zeemeerman. De zee is net als het gevoel der hefde, dat begrijpen we ook niet, daar kunnen we ook niet over redeneeren, en voor den banale is het heel banaal, maar als men de hefde echt voelt, dan wordt zij net, als wanneer men gevoehg naar de 2ee ziet, onbegrijpelijkgrandioos en wonderbaar. Verster is bij me geweest. Hij had ontelbaar veel grappen. Hij gaat waarschijnhjk, met October, ook van Parlczicht weg naar Amsterdam, waar hij een goede bettekking heeft gekregen. Wat duurt dat vreesehjk lang met je nieuwen roman. Aan De Heer van de State ben ik nog niet eens kunnen beginnen. Ik ben zoo verschrikkehjk gepreoccupeerd door de zaak v. Looy en door de nog bestaande onzekerheid over mijn spoedig gaan naar den Haag. Jouw Wülem 208 LIEFDESBRIEVEN Liefste, Ik heb je vannacht een brief geschreven. Maar tot mijn groote blijdschap vond ik hem vanmorgen nog, want ik wou je hem liever niet zenden, omdat hij zoo opgewonden en zoo hartstochtelijk is. Later, als ik je eens persoonlijk zie, zal ik je hem geven, je mag hem dan als een lyrisch prozastuk beschouwen en er om lachen als je er lust in hebt. Nu zou je er misschien minder prettig door worden aangedaan, als ik er niet was, om er dadelijk mondeling iets op te laten volgen, begrijp je? Maar nu over je brief, dien je bij Koderitsch schreef. Jij hier in den Haag komen wonen, o, zalig! Je schrijft: of Veenstra niet iets voor je te vertalen heeft. Maar, Lief!... als ik hem eens iets voorstelde te vertalen, en je het honorarium gaf als voorschot op de tweehonderd gld. die je voor dien herdruk krijgt. Dan waren we beiden geholpen. Ik omdat ik snak naar werk (voor Haagsche schetsen en dames-rubrieken voor de Hofstad, waar Veenstra me voortdurend om vraagt, heb ik, sinds mijn engagement geen equilibre genoeg, om serieus te kunnen werken, maar vertalen, dat zou, dunkt me, wel gaan; den mij door Nederland gevraagden roman kan ik nu toch niet schrijven.) En jij zou eerder in den Haag kunnen komen, want wie weet, wanneer die herdruk verschijnt.*) Wat denk je van deze oplossing? Wat je schrijft over het portret van Boeken, dat kan toch met zijn weg-genomen. Kan 't met zijn, dat 't los-geraakt is, en onder je papieren gekomen? Ik zeg dit, omdat 't juist 't portret is, dat je er hing in de plaats van dat van jezelf, en je 't dien middag misschien niet zoo heel stevig bevestigd hebt. Ja, Lief, ik vind 't wel erg vleiend, dat je me voor zoo geestig houdt, om dat vers zelf als grap te verzinnen, maar 't is toch, op mijn woord van eer, een echte, mij gebrachte „hulde". Ik denk, dat ik vanmiddag weer schrijven zal. Een zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, 15 Juni '99 Allerliefste Schat, goddelijk-gevoelige, peinzende Jeanne, Och, ik heb zoo'n medelijden met je! Ik wou, dat je óp je kon voelen de vriendelijkheid mijner oogen, de zachte, sterkende kracht 1) Is in 1900 verschenen. Willem Kloos ontving er ƒ 500,— voor, zooals Versluys hem persoonlijk in den Haag kwam aanbieden. DERDE PERIODE 231 De kennissen zeggen, dat ik mager en bleek geworden ben, en dat vind ik verbazend onaangenaam, want dat maakt me nog leelij ker dan ik al ben. (Ik zeg daar zoo naïef-weg, dat het me spijt, zou ik heusch ijdel beginnen te worden?) Maar ik wéét, als ik maar eerst weer heerlijk werken kan, dan word ik gelukkig en kalm-opgeruimd en voel ik me door-en-door gezond. Zóó was het verleden jaar, toen ik den heelen zomer en herfst en een deel van den Winter heb gewerkt; o, heelemaal in mijn werk te zijn, dat is zalig! Lief, als je nu een beetje uit al die vervelende zaken ben, zou je mij dan een ontzettend, een verschrikkelijk-groot pleizier willen doen? Zou je dan rusten. Maar dat gaat niet. Ik" heb je al wel zes brieven geschreven, waar ik nog antwoord op hebben1 moet; maar ik zal me een beetje matigen, het gaat ie waarschijnlijk vervelen. 242 LIEFDESBRIEVEN O, ik weet zeker, als ik gewoon was geëngageerd, ik bedoel met den eerste den beste, dat ik dan heel kalm en dood-gewoon zou gebleven zijn en dat er eigenlijk innerlijk niets aan me veranderd zou wezen, maar dit plotselinge, nooit-gedroomde, altijd natuurlijk onbereikbaar gedachte heeft mijn geheele zijn overweldigd, en als 't ware een ander mensch van me gemaakt. En nu is 't zoo vreemd, zoo benauwend-vreemd, dat ik je Hefde heelemaal niet als werkelijkheid voeL - ja, je schrijft 't me wel eens, maar dat zijn maar woorden, woorden, - en die dj d in Bussum is al zoo lang geleden, zoo lang, dat was in mijn vorig leven, schijnt 't me toe. En ikzelf voel mijn Hefde voor jou aheen als een brandend verlangen, als een rusteloos, knagend verlangen naar iets, dat me vrede kan geven en steun en troost en bemoediging, dat me opwekt tot heil zien in mijn lot en levenskracht in me giet. O, Lief, wat ben ik toch een hopeloos-zwak en erbarmelijk-week en overgevoelig wezen! Ach, heb maar medelijden met me en wat geduld! Weet je wel, dat de laatste acht of negen brieven van je aUemaal even kort en koel waren? Ik zeg dit heelemaal niet, Lief, dat moet je goed begrijpen, opdat je me Heve dingen zeggen zaL die je niet meent, of waartoe je misschien niet in de stemming bent. Bovendien, ik weet, dat je erg gepreoccupeerd ben met je zaken, - ik zeg het alleen om een reden te zoeken voor rnüfi vermoeiende, neerdrukkende melancholie. Ik schrijf dezen brief bij tusschenpoozen, aldoor wachtende op een brief van jou. Er zijn al drie posten voorbij gegaan. Ik laat mij soms beloven, niet te zuüen huüen, als er geen brief van je komt, maar ik houd die belofte nooit. Er is ook niets dat meer enerveert dan wachten, wachten en dan nog wel vergeefs. Ik dank je wel voor je mooie en Heve vers, waar ik heek heel bhj mee ben. Je zegt, dat in het volgende lugubere regels voorkomen; ben je ook zoo droevig gestemd? Dan zuüen mijn brieven je wel niet beter maken, arme* Liefl Het vers op die bloem vind ik magnifiek-mooi, zoo heerhjk prachtig-sterk. Lief, hoé kom je er nu bij, dat ik jou „oud" zou vinden, omdat ik dat van Koster heb gezegd? Ik wist natuurhjk heelemaal niet, hoe oud hij was, en üc heb hem immers nooit gezien. Ik vond aUeen maar zijn doen tegenover jou en mij zoo typisch-oudeheerachtig- DERDE PERIODE *43 goedig. Ik vind jou heelemaal niet oud, absoluut niet, in geen enkel opzicht, mist 't tegendeel ervan, en het is natuurhjk niet ijdel van je, want het is mets dan de waarheid. O, ik hóóp mi, dat er om half vijf een brief van je komt, want boe ik dat wachten nog langer verdragen zaL ik weet het niet! Bussum, 21 Juni 1899 Liefste, Weet je, wat ik zoo goddeHjk van je vind? Dat je zoo verschrikkelijk precies en klaar bent, en dat ik dus altijd kan begrijpen, waarover je t eigenlijk hebt. Daardoor verschil je van de meesteVrouwen Je bent met tevreden met wat vage woorden, waar men intuïtief naar de beteekenis moet raden, of naar de portée (is dat een goed woord? ik heb het wel gehoord, maar nooit geschreven gezien) die dan gewoonlijk nog met veel belang heeft, als men er eindehjk zoo wat achter is. Jij bent met al je subtüiteit en ruimte, toch zoo'n vera^mkkehjk expressieve natuur, en dat is een van de vele dingen die mijn diepste sympathieke gevoel treffen en mij maken tót ie onvoorwaardehjk-getrouwen slaaf. En daarom kan ik ook zoo goed begrijpen, dat je jezelf vindt „het belangrijkste individu, dat op de wereld bestaat?, zooals je 't ergens zegt. Maar als je nu merkt dat ik zooveel met je gemeen heb, zal je mij dan ook niet wat belangrijker gaan vinden dan je op 't oogenblik kan? Of vind je mij al net zoo belangrijk als Jan Bosmans of Christiaan of Frits van der Pijl? Deze twee laatste zinnen zijn natuurhjk maar een flauwe scherts Maar nu komt er iets ernstigs. Weet je, wat ik zoo prettig zou vinden, als ie t deed, zoodra ik in den Haag ben? Dat je rnif daar dan zoon beetje den weg leerde, door veel samen te wandelen. Want dien weet ik nog heelemaal niet. Vanavond zal ik al je geschrevene verzen nog eens overlezen, die ik van je te bewaren of te houden heb gekregen. Dan schrijf ik meteen over, wat mij goed voor je bundel dunkt te zijn, en stuur je die. Je vraagt wel om jouw handschriften er van, en als ie 't nog eens verlangt, zal ik ze ook sturen. Maar, och, Liefste, 'tis misschien kinderachtig van me, maar ik ben zoo bang, dat ze op de Bussumsche post soms zoek raken. De Bussumsche post staat bekend als een beetje nonchalant, en zelf heb ik daar ook wel eens 244 LIEFDESBRIEVEN last van gehad. Want de boel gaat hier veel minder machinaal geregeld, dan in een groote stad, zóoals den Haag b.v. En dan wou ik ze zelf ook zoo graag hier houden, zoolang ik jou niet dichtbij mij heb. Maar als je zegt, hoe je 't wilt, dan zal ik dat doen, natuurhjk. , Maar op één ding moet ik je ernstig tegenspreken. Je zegt, dat je aheen maar in staat bent, om gelukkig gemaakt te worden, niet om gelukkig te maken. Maar hoe komt het dan, dat je mij gelukkig Geloof me, Lief, we zullen samen zoo'n heerhjk leventje hebben in den Haag, dat je eindelijk gaat uitroepen: „O, Wülem, het leven „is prachtig mooi!" Want je zal heusch zien, als je mij nog beter kent, dat ik ben een doodgoeie jongen, vriendelijk en zacht, behulpzaam en mededeelzaam, die zijn kracht en wüdheid en strakke ongenaakbaarheid aüeen in den ernstigen strijd des levens laat te voorschijn komen. Maar voor jou zal ik altijd zijn als een mooie zomermorgenhemel, met hoogstens nog hier en daar een ster van verbleekende mijmering, en aan de kim, goud in rose, de rijzende zon van mijn hefde-voor-jou. Nu, aüerliefste mensch en vrouw en godheid (wat is de menschehjke taal toch gebrekkig, om je gevoel juist uit te drukken!) ik kus je in gedachten en blijf je onveranderlijke jongetje Wülem 21 Juni '99 Ja, Liefste, daar begin ik al weer. Neem mij de pedanterie niet kwalijk, Liefste, maar je hjkt zoo op mij. Jouw zielszijn is ongeveer net zoo ingericht als het mijne, en al die dingen, die je zegt, - die, of tenminste iets wat er op hjkt, heb ik zelf óók doorgemaakt. En door al mijn meegevoel heen, doet het mij tusschenbeiden een beetje intiem pleizier, dat je bent zoo als je bent, omdat ik nu zeker weet, dat ik mijn zusterziel heb ontmoet, die ik kan en mag helpen en vrij en bhj maken met den door mij zuur-verdienden troost van mijn gevoelsweten en geweten gevoel. En ook is het mij zoo n verrukking om te weten, dat, al mocht üc later eens, voor een oogenbhk, ter neder zinken in stil-sombere ellende, dat jij dan maar eeh paar woorden zal hebben te zeggen en dat je ze %al zeggen uit DERDE PERIODE *45 je diepste weten en je zuivere gevoel, om mij weer te brengen op de oude hoogte, waar ik gewoonlijk rustig op sta. Ik vind het zoo heerhjk, wat je zegt over dat staan van je op de grens van goed en kwaad. Want dat bewijst, dat, als iemand je gegronde reden tot kwaad-zijn geeft, hij het hard tegen je te verantwoorden zal hebben. Je bent niet gemakkelijk als het op je weg ligt om ongemakkelijk te zijn. En zoo ben ik nu ook precies. Ik ben heelemaal niet lichtgeraakt, of Heinigheden zwaar opnemend, ik laat veel over mijn kant gaan, maar als ik langen tijd in koelen bloede was gesard of getergd, of onrechtvaardig behandeld, dan heb ik altijd plotseling, op de juiste plaats, met vaste, kalme kracht er op los geslagen, zoodat het mannetje angstig in een hoek kroop, en verder zijn mond hield, omdat hij 't moest. Ik zal je daarvan wel eens wat vertellen, als wij, later, altijd samen zijn. Bedoel je niet iets overeenkomstigs, op jouw manter natuurhjk, met jouw „kwaad"? O, dat je dat „demonische", zooals je 't noemt, wat ik ook heb, en ik geloof wel, iedereen, - in je voelt, daarover ben ik zaligrustig. Want ik hoef er niet bang voor te zijn, dat het zich ooit tegen mij zal keeren, want ik weet, dat ik daar nooit aanleiding toe geven kan, noch zal, omdat ik te veel en te diep voor jou voeL Maar de onzegbare heerlijkheid is, dat er zóó iemand naast mij komt te staan, die ik begrijpen kan, en die mij ook begrijpen zal, als ik soms in den harden strijd des levens mij met ijzeren vuist verweer. Jeanne, lieve Jeanne, ik leg mijn hoofd op je schoot; strijk maar even, toel met je handje over mijn haren, zooals je wel eens meer deed, want ik zweer je, ik zal maken, dat je goed blijft, en ik zal je verdedigen met alles wat in mij is, tegen alles wat jou kwaad wil, ik zal alles doen, wat in mijn macht is, om je te maken een gelukkig en rustig-bhj mensch! En je kunt er zoo zalig-zeker van zijn, dat als je bij me „biecht", zooals je 't noemt, het mij even heilig is, als mijn eigen diepste gedachten dat zijn, en waarvan de menschen niets weten. Vanmorgen kreeg ik aheen je vers. Arm, Liefl Schrijf mij eens, of deze brief met zijn bedaard-krachtige, ernstige gevoeldheid ie wat heeft opgebeurd. Teeder kust je op je mooie voorhoofd en oogen, je je altijd liefhebbende Willem 246 LIEFDESBRIEVEN Bij Koderitsch 21 Juni '99 O, liefste Jeanne, ik ben diep getroffen door je vers en je een beetje treurige brieven. Ik begrijp je, ik gevoel je zoo, en heb zoo'n innig medelijden met je. Maar 't is een medelijden, dat niet hopeloos is. Zie, ik ben inwendig, vroeger, net zoo geweest als jij, - misschien nog erger, omdat ik absoluut niets had in de dingen buiten mij, wat eenigszins als tegenwicht tegen mijn innerlijk getob met de levenssmart had kunnen dienen. Jij hebt tenminste je bloedverwanten om je heen, die beste, goed-wiflende en lieve menschen zijn, en je hebt een aanstaande, die, aldoor voelende zonder ophouden, diep met je sympathiseert, en die alles voor je over heeft. En je hebt nu een toekomst vóór je gekregen, die, dat beloof ik je, heerlijk zal zijn. Jeanne, jij maakt nu een ander mensch bovenmate gelukkig; kan dat bewustzijn dan niet, - ik zeg niet je smart te niet doen, maar baar verzachten en temperen tot een soort van kalmen, fijnwellustig geproefden weemoed, die wel onder al je denken en voelen blijft liggen, maar het toch niet overheerscht, zoodat je, ook voor je eigen bewustzijn, zachtjes lacht, en stilletjes denkt: „Och, „het zal wel gaan! Houd maar moed, mijn hart! Het zal zóó toch „niet blijven. Er komt nog zoo veel in mijn leven, waar ik nog „niets van weet, en Willem zal altijd bij mij staan en mij helpen „en kracht inspreken en troosten met leuke grappen en zacht hef„doen en gevoelde verzekeringen, die allen zijn als de eerste aanslag „van een mooi muziekstuk, dat langzamerhand dan een werkelijkheid wordt!" O, liefste Schat, houd moed! Ik zal nu niet je gaan zweren, dat ik hartstochtelijk verliefd op je ben, want dan zou je, in je stemming, misschien zeggen: „Och, wat geef ik daarom". Neen, het is zoo, maar ik zwijg daarover op het oogenblik. Ik zeg je alleen maar: „Zie, ik ben een sterk mensch, die veel heeft onderbonden, veel geleden, en alle mogelijke ellenden in zijn ziel heeft „doorgemaakt. Geloof dan in mij, vertrouw op mij; dring met je „gedachten in mij door, dan zal je voelen, hoe jou dezelfde kracht „langzamerhand gaat doorstroomen, die mij heeft staande gehouden „door al de smarten en benauwingen heen, totdat ik eindelijk jou „mocht ontmoeten, en mijn leven, dat komt, dat nadert, zich heerlijk „laat aanzien, en veel rijker en mooier en dieper dan ooit te voren'. Want, geloof mij, het leven kan voor jou ook rijk en mooi en DERDE PERIODE 247 heerhjk worden, als je goed in je ziel blijft voelen, dat iemand, die alles doorleden heeft, tot in het diepst van zijn ziel je liefheeft. Houd moed, Liefste, houd moed! Ik moet nu naar huis, om koffie te drinken. Vandaag schrijf ik nog wel weer. (Die verzen: dat op dien Papaver, en dat van „Liefde", (81 geloof ik) heb je toch ontvangen?) Met opperste tc«wijding jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 21 Juni 1899 Lieve, goede Lief, Dacht je dan heusch, dat ik boos op jou kon zijn, boos op jou? Maar één ding heeft mij wel getroffen, en daar maak ik mij een klein beetje ongerust over. Je eindigt den brief, dien je 6-7 's morgens uit den Haag verzond, en die begint: Ik weet heelemaal niet of je boos bent geworden... met de woorden: „O, ik hoop, ik hoop, dat er morgen een brief van je is." Dit begreep ik niet goed, want ik schrijf maar aldoor brieven, soms 4 per dag. Die ontvang je toch allemaal wel? Ik vraag het je vooral daarom, omdat je op kleine dingen, die ik vraag, soms heelemaal met antwoordt. Kijk dus s.v.p. mijn brieven eens na. De Bussumsche post is soms verschrikkehjk slordig. Jouw brief b.v. die afgestempeld was 6-7 's morgens, ontving ik pas 's avonds om acht uur. Meld mij dus even hoe het er mee staat. Als er blijkbaar brieven verloren zijn gegaan, dan spoor ik voortaan eenmaal per dag naar Hilversum, en breng daar dan mijn brieven van den heelen dag tegelijkertijd op de post. Dan bereiken ze je zeker en vast. Antwoord mij hier s.v.p. per omgaande op! Ja, Lief, ik houd van je, maar dat woord is veel te zwak; ik heb je hef, komt er dichterbij; ik adoreer je intiem, - ik kan het niet anders onder woorden brengen, hoeveel ik van je houd. Weet je, waarom ik het ook vraag van die brieven? Omdat je 248 LIEFDESBRIEVEN soms op niets in mijn brieven reflecteert; 't wil me soms voorkomen, of je ze nauwelijks leest, dat je te veel in jezelf verdiept bent. Want als je mijn brieven inderdaad ontving, of ze ontvangende, ook werkelijk las, dan zou je moeten merken, dat ik zelfs niet ongeduldig word, over wat jij noemt je „klagen". Ik vind het aheen heef treurig, dat je je zoo voelen moet, en als ik in den Haag woon, zal ik er alles aan doen, dat beloof ik je. Om nu zeker te zijn, dat deze je bereikt, wat ik af kan leiden uit het positieve, feitelijke antwoord, dat je er op moet laten volgen (over de ontvangst van mijn brieven, bedoel ik) zal ik van dezen brief copy houden, en antwoord jij er dan s.v.p. dadelijk op. Nu eindig ik, want deze moet ik nog overschrijven en dan naar de bus brengen. Met heel mijn hart, hefste Lief jouw eigen Wülem Excuseer de inktvlakken, dat komt door de haast van het overschrijven. Het is reeds over tienen 's avonds. * * Liefste, Liefste, ik moet je nog even zeggen, hoe hartstochtelijk en diep-gevoeld dankbaar ik je ben voor je brieven, - vooral voor dien, dien je bij Koderitsch schreef. Ik heb nu niet veel woorden tot mijn beschikking, maar, Wülem, je hebt er een weldaad mee gedaan! Je hebt intuïtief gevoeld, hoe vreeselijk ellendig üc was, en juist gezegd, wat üc noodig had. Ik wou, dat je een koele hand op mijn brandende oogen lei, en me even aankeek, even, - en dat ik dan weg-zonk, wèg-zonk, in een diepen, diepen, droomloozèn slaap, waaruit ik weer heelemaal beter zou wakker worden. O, eenige, hefste Schat, - jij, die me aües geeft, wat ik noodig heb, - die mijn aües bent, mijn aUes-op-de-wereld, ik zoen je handen, je wangen, je mond, want üc heb je hef, üc heb je voor eeuwig hef, en tot aan het einde van mijn leven zal ik je dankbaar zijn! O, Lief! Lief! mijn goede, heve trooster, mijn Schat! jouw eigen Jeanne 250 LIEFDESBRIEVEN ziel, waarvan mijn liefde voor jou een groot deel is, zelf eerst moeten verdwijnen-in-'t-niet. O, Liefste, geloof me, ik denk altijd aan jou, als de eenvoudige, zuiver-gevoelige mensch, die ik in mijn diepste binnenst ben. En als wij altijd samen waren, of tenminste in elkaar's nabijheid (och, mocht dit laatste nu toch spoedig gebeuren) dan zou je dit ook merken. Ben ik dan wel eens vreemd of stug of onaangenaam tegen je geweest, zoolang je in Bussum was? O, die zalige tijd! Ik denk er zoo dikwijls met zaligen weemoed aan, als ik ïüer eenzaam op mijn kamer zit. Die weemoed is wel droevig, zooals alle weemoed, maar hij is toch ook een beetje zalig, omdat ik weet, door je verzekering ervan, dat je niet heelemaal teleurgesteld in me bent geworden, en ik dus de hoop mag blijven houden op een wondergelukkige toekomst. O, Liefste, mijn diepste Zelf dringt hier naar boven, terwijl ik dit schrijf, en het kan wel gebeuren, dat ik dat ook soms te veel onderhoud, omdat ik, zonder 't me bewust te zijn, denk, dat je mij te sentimenteel en te flauw zult vinden, als het te veel naar boven komt. O, Lief, diep-inwendig, en voor mijzelf meestal verborgen, ben ik eigenlijk zoo sentimenteel, niet sentimenteel in den zin van teemerig of kmderachtig, maar in dien van diepgevoelig. Ik laat dit nu los van mezelf, en als je 't vervelend vindt, dan kan ik het best onderhouden weer, voortaan, zooals het leven mij geleerd heeft en gedwongen, het geheel latent te houden. Maar vanmiddag is het toch wakker geworden door je laatste lieve briefje, dat je gisteravond achterna geschreven hebt. Ik heb je zielslief, teeder-hartstochtelijk, grenzenloos lief; ik wou voor je liggen met mijn hoofd voorover op den vloer, en je voetje voelen, hoe net door mijn haren woelde, en ik wou je dan hooren zeggen: „Ik heersch „over je, en dat wil ik ook, maar ik zal altijd goed voor je zijn, en „aardig, en je nooit verlaten. Maar zweer dat tegen mij dan óok." En dan zou ik mijn arm van den vloer heffen, en zeggen met bewogen stem, maar vast en duidelijk: „Jeanne, Liefste, Eenige, Altijd „durende, ik zweer, dat ik jou ook nooit verlaten zal, en nooit „naar tegen je worden, of zelfs maar koel. Ik zal altijd alles doen, „wat je wilt, en je leven zoo heerlijk maken als tot een paradijs„op-aard". Vind je mij nu kinderachtig, Liefste? Je weet heel goed: ik kom zoo niet altijd naar buiten, en in den dagelijkschen omgang zit ik zoo niet te praten, want dan zou het zeuren wezen. Maar als wij dikwijls samen waren, dan zou ik toch soms wel heel ge- DERDE PERIODE 251 voelig worden, zacht-eenvoudig, zonder exuberantie van woorden. Nu, Allerliefste, ik ga dezen maar weer weg-brengen. Ik dank je nogmaals heel innig voor je briefje. Ik heb je eindeloos en onvergankelijk lief! Jouw eigen Willem * * Ja, goede, lieve, beste, ik heb altijd al je brieven ontvangen, blijkens de postmerken. Maar, Lief, je zegt zoo'n beetje verwijtend: ,,'t Wil me soms voorkomen, dat je mijn brieven nauwelijks leest, omdat je te veel in jezelf verdiept ben". O, Lief, ik doe den héélen dag niets anders dan je brieven lezen en herlezen omdat ze me zoo'n steun geven en zoo'n troost. En dat wéét je wel, want ik heb 't je herhaaldelijk geschreven, dat ik 't zoo vreeselijk goed en hef van je vond, en dat ik er je zoo innig dankbaar voor was. En dat ik, zooals je zegt, op niets uit je brieven reflecteer, dat is aheen schijnbaar zoo, omdat onze brieven elkaar voortdurend kruisen. Het hjkt mij ook soms toe, of ik geen antwoord op vragen krijg, maar later komt het dan tóch. Het kan ook niet anders, waar we elkaar soms drie of vier brieven schrijven per dag! En dat ik zoo vroeg om een brief, komt hierdoor, omdat je me den dag dat je in Amsterdam was, maar één brief geschreven hebt, dien ik pas den volgenden dag om half vijf kreeg. Dat trof dus heel toevallig zoo, toen ik juist erg naar bericht verlangde. En, Liefste, dat ik telkens vraag of je boos bent, of dat ik je verveel, dat ziin aUemaal verontschuldigingen van me, omdat ik me bezwaard voel, dat ik je zoo lastig val. Maar 't zal nooit weer gebeuren, hoor, AUerhefste en Bovenste beste! Straks schrijf ik weer. Dag, Schat! jouw eigen Jeanne Deze brief komt er tot mijn spijt van avond niet meer, zelfs al maak ik er een spoedbrief van. Die moet om drie uur weg, dan gaat het nog. Ik heb er naar laten vragen. Dag, goede, heve Lief! * * °' ^Pem» ueve» f*846» goede, ik kan je niet zeggen, hoe onuitsprekelijk veel goed me je laatste brieven hebben gedaan. Ik weet 2J2 LIEFDESBRIEVEN niet, hoe het kwam, ik weet niet waarom, maar ik voelde me in de laatste dagen en vooral gisteren, 200 diep melancholiek en ellendig. Ik heb je al geschreven, dat ik 200 raar was in mijn hoofd, en daar 2al 't 2eker van gekomen 2ijn, want ik had in 't geheel geen positieve reden. Ik ben nu nóg een beetje hoofdpijnachtig en onrustig, maar, o, je lieve goedheid heeft me 200 opgebeurd, en me 200'n moed gegeven. Ik begrijp niet, lieve, goede, hoe je nog altijd weer troostende, bemoedigende woorden hebt, en altijd even zacht bent, en nooit ongeduldig wordt. Zooals jij bestaat er géén man op de heele wereld! En juist omdat je zoo goed bent, 200 innig, onzegbaar en eindeloos goed, ben ik wel eens een beetje bang, komt soms ineens met een hard zelfverwijt tot me de gedachte: dat ik wel eens misbruik van je maak. O, eenig-goede, hefste, beste, 2eg me, of dat 200 is? Dan moet je maar, als ik weer eens begin, ferm tegen me zeggen: „Nou ophouwen, hoor! Ik heb waarachtig wel wat beters te doen, dan naar jouw ongegrond geklaag en gezanik te luisteren 1"... Ach, heve Lief, ik glimlach, nu ik dit schrijf, want ik geloof eigenlijk niet, dat je het ooit 2al doen, maar, heusch, het 2ou wel eens goed voor me 2ijn. En vooral ook voor jou! want ik 2ou me dan een beetje gaan schamen, en mijn 2elf2uchtige bepeinzingen probeeren in te houden. Wil ik je eens wat zeggen, Lief? Ja, 'tis waar, ik heb in mijn vroeger leven wel eens gedacht, dat ik „het belangrijkste individu van de heele wereld" was, maar nu ik jóu ken, nu wéét ik, vasten-2eker, dat jij 't ben, en dat ik 2elfs heelemaal niets ben bij jou vergeleken. Met dat op de grens staan van goed en kwaad bedoelde ik eigenlijk iets heel anders, Liefl Want een rechtmatige verdediging kan soms absoluut noodzakelijk we2en voor het behoud van je Zijn. Neen, ik bedoelde dit: ik heb iets in me, ik voel, dat ik iets in me heb, dat me onderscheidt van alle andere menschen. En als nu die kracht, dat gevoel, of wat het is, door omstandigheden, niet in de, volgens de bestaande begrippen „goede" richting 2ich ontwikkelen kon, dan geloof ik, dat ik een geniaal slechte vrouw worden 2ou. (Wat heb ik een hooge begrippen van me 2elf, vind je niet? 2elfs het kwade wordt, als ik dit woord op me2elf toepassen moet „geniaal"!) Is alles nu weer goed, mijn Liefste? Mag ik je nu weer een zoen geven? Het is al over twaalven, maar ik ga dezen brief toch nog DERDE PERIODE 253 maar eventjes weg-brengen. Dat is niets erg: ik ben een volwassen mensch èn verloofd, dus ik ben alleen aansprakelijk voor mijn daden, wat jij ? En bovendien, 't is nu 200 verlaten en stil op straat als in een kerk na den dienst. Voor altijd jouw eigen Jeanne Bussum, Juni, '99 O, lieve engel, ik begrijp wel, dat je een beetje in de zenuwachtigheid moest 2itten, maar ik kon het, waarachtig! niet helpen! Ik heb je nu in de 14 dagen, dat je weg bent, gemiddeld drie brieven per dag geschreven tusschen al mijn zorgen en bezigheden door. Nu moest ik een morgen en middag in Amsterdam 2ijn, want van Looy hield mijn salaris in. Lk heb daarover toen met Hein moeten spreken en die heeft het 2aakje toen voor mij in orde gebracht. Buitendien schijnt het mets te geven door de malle inrichting van de post, of ik mijn brieven al op een bepaald uur op de bus doe, opdat je s morgens een brief 2ult kunnen hebben. Daar werk ik altijd ot> maar het geeft niet, blijkt het. Ik kreeg eens een brief van je 14 uur nadat hij afgestempeld was, je kunt dus 2elf begrijpen, hoe gek de post soms werkt. O, ik was 200 innig blij met je tweede briefje van vanmorgen. Want ik was gisteravond naar bed gegaan met de gedachte: Alles is uit. En als ik vanmorgen geen brief van je gekregen had, was ik, alles wat ik te doen heb, in den steek latende, op de spoor gaan 2itten, en naar den Haag gekomen. Ik had je willen opbeuren, of als je daar niet van gediend was geweest, mijn noodlot uit jé mond 2elt wülen vernemen. O, Jeanne, ik verlang 200 verschrikkelijk om voor goed in den Haag te 2ijn! Dan is al die 2enuwachtigheid van de brieven voor goed uit. Het staat voor mij even vast, dat ik jou alleen en voor altijd liefheb als dat ik 2elf Willem heet. Mijn liefde voor jou staat 200 vast als een rots! Ik heb gisteren, 2ulke angsten uitgestaan. Nu eens sidderde ik bij de gedachte, dat je een eind wou maken aan ons engagement, *54 LIEFDESBRIEVEN dan weer, dat je ziek zou worden, maar ik hield me toch staande en schreef je al die brieven. Heb ie „Walden" al besteld? Doe het toch gauw, Lief, wil je? en ga dan naar Veenstra toe. Ik ben vandaag een beetje zenuwachtig door al de agitatie van gisteren en vannacht. Maar dat zal wel overgaan! Ik dank je, dank je voor dat tweede briefje van vanmorgen! Ik lees het aldoor over: 't is het eenige, wat mij kracht kan geven. Er komen 22 pagina's vers op jou in de aflevering. Vanmorgen ontving ik de proef Ik heb je schriften nog niet kunnen nazien; ik was te veel geemotionneerd. Ik ga nu dezen weg-brengen, en meteen wat broomnatrium halen. Dat zal me wel kalmeeren. Ik heb je diep-lief en ik verlang ontzettend naar je! Niets is in staat mij diep te schokken, behalve jij-alleen. Ik maak hier een expres van. Geheel-en-al jouw eigen Willem * * O, Liefste, Liefste! Nu ik zoo juist je spoedbrief gelezen heb, nu verwijt ik 't me zelf zoo vreeselijk, dat ik je zóó geschreven heb! O, Lief, geloof me toch, dat ik er zoo'n diep berouw van heb, en dat 't me zoo ontzettend spijt! O, Lief, Lief, heusch, ik heb 't niet expres gedaan, om je naar en angstig te maken, wat er het ongelukkig gevolg van is geweest, - of neen, dat hoef ik niet eens te zeggen, dat weet je wel van me, Willem, is 't niet? Ik weet 't zelf niet, wat me heeft bezield, maar er was een physieke oorzaak voor, o, als je dat gevoel-in-mijn-hoofd kende, dan zou je weten, dat 't me wanhopig maakt door zijn weeheid, en zwaarmoedig en triest. Maar ik had l jou niet zoo mogen laten merken, lieve, lieve Lief! O, Liefste, Beste, Schat, mijn éénig Lief! Je hebt toch niet in ernst gedacht, dat ik ooit een einde zou kunnen maken aan ons engagement? O, ik wou, dat ik nü bij je was, - dan zou ik mijn armen om je hals heen-slaan, en je hoofd heel teeder houden aan mijn borst, en je dan zeggen, zóó, dat je 't voor altijd waarheid wist, dat 't nóóit, nóóit-in-der-eeuwigheid in mij kan opkomen, om te willen breken, - dat jij daartoe de aanleiding geven moet, en dat DERDE PERIODE *55 als jij 't wenscht, je 't me rond-uit zeggen moet, zooals je me hebt beloofd en bezworen. En, o, Lief, je moet nooit denken, dat ik ziek zal zijn; echt-ziek word ik nooit, denk daar maar om. O, ja, ja, lieve, eenige Schat, je hebt me heel veel geschreven, maar ik zeg je nog eens, het trof zoo toevallig, omdat je juist in Amsterdam moest zijn, dien dag, dat ik zoo verlangend uitzag naar bericht. Hoe staat 't nu met de zaak van Looy? Toe, Lief, Lief, zal je 't me dadelijk schrij ven, als je iets naders weet? Wat veel is dat: 22 p's vers! Lief, als je de revisie hebt gehad, zou tk dan weer de proef mogen hebben? Toe, wil je die dan wel voor me bewaren? Ik heb Walden al besteld, maar nog niet ontvangen, ik zal je dadelijk een ex. zenden als ik het heb; ik heb n.1. 2 exx. besteld. Neen, Willem, 'tzou veel te veel moeite voor je zijn, al die verzen van mij over te schrijven, dat wil ik niet. Als je ze me even ^ju^ ^4 je een dag al terug. Ik zou het al zoo ontzettendgoddelijk vinden, als je de opneembare even voor me aanstrepen wou. Misschien zijn er bij de losse blaadjes, die ik je gaf, ook nog wel eenige; de liefde-verzen, als ze goed genoeg zijn tenminste, kunnen wel in een bundel, vind je niet? Maak ik 't je heel erg moeilijk, Lief? Ik vind 't zoo verrukkelijk en zoo allerverschrikkelijkst hef van je, dat je ze voor me na wilt zien. Ik hoop, dat er morgenochtend een brief van je is, waarin je zegt, dat je een beetje beter bent. Want, o, arme, goede, heve Lief, ik moet er maar aldoor aan denken, dat ik jou zoo treurig heb gemaaktI O, Wülem, heve, heve, ik heb jou hef met aües wat in me is, - ik heb je hef met een hefde, die standvastig is en eindeloos, met een hefde onveranderbaar en onverminderbaar door tijd, afwezigheid of welken invloed ookl Ik heb je hef voor altijd-enaltijd, door-aües-heen, met een heerlijk-mooie, oppermachtig-groote liefde, - die aües, aües trotseert, een hefde, die méér dan menschelijk is en dus onsterfelijk! Met mijn beide armen zacht om je hals en mijn wang tegen de jouwe 0 jouw eigen, eigen, eigen Jeanne 256 LIEFDESBRIEVEN O, Allerliefste, je brief, dien ik vanavond kreeg, heeft mij zoo'n aUervreesehjkst pleizier gedaan. Ik zal je wel helpen, om die donkere machten in je voor goed te bedwingen en te overwinnen. Maar wat je zegt van iets „slechts" in je, daarvan heb ik nog nooit iets gemerkt. Je hebt, van den beginne af, zoo mooi en nobel tegen mij gedaan, zoo echt-vrouwehjk-gevoehg en soms ook wel zoo flink-menschehjk-beraden, dat de macht van het Booze, om het zoo nu maar eens te noemen, al mocht zij ergens in een hoekje bij je schuilen, zooals zij in ieder mensch waarschijnlijk zit, toch nooit bij jou de overhand zal krijgen en dus oppermachtige bestuurster van je gedachten en daden zijn. Want dan zou ikzelf eerst „slecht" tegen jou moeten gaan doen. En dat kan in mij tegen jou niet opkomen, niet omdat ik eerbied voor je heb, al voel ik dien ook diep, of om een andere meer-uiterhjke reden, die het beletten zou, maar aheen en uitsluitend, omdat ik je innerlijke wezen, wat men gewoonlijk „ziel" noemt, liefheb, en ik dus altijd alles zal doen, wat die „ziel" gelukkiger en beter maakt, als er iets aan beter te maken viel. Ja, ik heb de quintessens van je heele zijn, ik heb je ziel hef, om het zoo maar te noemen. Je uiterhjk trekt rnij verschrikkelijk aan, en ik zou niet graag wülen, dat je er anders uitzag dan je doet; maar als je niets anders was dan dat uiterhjk, of dingen in je had, die ik antipathiek vond een beetje, dan zou ik misschien wel een poosje met je kunnen lachen en spelen en schertsen, maar ik zou niet voor je kunnen voelen, al dat wat ik voel, dan zou ik niet zóó je kunnen hef hebben, zoo je innerlijke wezen kunnen vereeren en er mee sympathiseeren als ik doe. Want, hoor eens, toen ik je vroeg op den 5 en AprÜ, toen kende ik je uit je werk en je brieyen, en je uiterhjk was bovendien juist zóó, als ik 't graag wou, ik voelde hefde voor je, maar mijn gevoel-voor-je was toch niet zoo bewust en mijzelven klaar, en gerechtvaardigd door mijn heele bewustzijn, als het is geworden, nu je die vijf weken in Bussum bent geweest. Want door dat samenzijn dag aan dag met mij, in aUerlei omstandigheden en stemmingen en kleine voorvallen, heb ik je eigenlijk eerst voor goed en waarachtig en diep-in hefgekregen. Want ik heb toen dag aan dag gemerkt, hoe langer hoe meer, dat je wèl verstandig en sterk, maar toch niet hard ofongevoehg bent, en wèl opperst-gevoehg, maar toch niet week of slap als half-vloeibare was. Er is juist bij jou zoo'n harmonie tusschen de verschÜlende factoren van den mensch, die je verrukkelijk aangenaam maakt. En WILLEM KLOOS IN 1890 DERDE PERIODE *57 weet je wat ik ook 200 heerlijk van je vind? Dat je 200 eerlijk bent l ^ •• n-°,g noolt een l'okken van ie gemerkt en dat vind ik onbeschrijflijk sympathiek. Want serieus jokken, daar heb ik zooals men t noemt, een broertje aan dood. Liegen, om het juiste woord te gebrmken, is mets dan het bouwen van een schijn-paviljoentje dat toch door het minste windje ineenstort, en waar men dan Veel leeüjker dan men was, uit te voorschijn moet komen. O, wat word ik weer wijs en 2waar! Daarom ga ik nu maar naar bed, want het is reeds 10 minuten over éénen. Nacht, goede, prettiee heerhjke Lief! tot morgen! r 6 Geheel jouw eigen Wülem miïïu tuï^JPi0' IfAbB' Schat, mijn Aües! Ik heb je hef met mijn denken, mijn voelen, mijn willen met alles, alles} Ik houd van je, o, Wülem, Liefste, met mijn verstand, met mijn aeL met mijn hééle Zijn! Ik ben van jou, lk geef je mijn Zelf volkomen, ik ben jouw eeuwig, onvervreemdbaar eigendom! Ik vertrouw je, ik geloof in jou met een heilig, vast en opperst vertrouwen. O, na de2e laatste droeve dagen weet ik het 2ekerder en 2uiyerder dan óóit te voren, dat mijn hefde voor jou is onverbrekelijk en onvergankelijk en 2elfs onwankelbaar! En daarom aanvaard ik de jouwe met een bhjde, diepe en innige dankbaarheid, omdat ik weet, dat ik ook eenmaal jó\i gelukkig maken kan, door mijn standvastig-trouwe, óneindbare hefde en dóór mijn staege teederheid en door mijn vroom, volkomen geloof in jou O, de zachte, teere, eindeloos-groote goedheid van jou heeft me hevig maar 2ahg ontroerd, - nu weet ik voor mijn-hééle-leven dat ik jou liefheb, jou uitsluitend-en-aüeen en voor altijd, en dat dat nooit veranderen kan of zal, omdat ik niets anders wil, niets anders willen] kan, dan jou te heven uit de diepste diepte van mijn -i m me ***** verlangt, dat ml. Willem ik 2eg dit aües niet in een mooie, maar vluchtige opwelüng van hartetochtehjkheid, maar in de waarachtige overtuiging van de waarheid van mijn woorden en héél-nauwkeurig wetend wat !L2-ê"jV tveirukt me diep» 't is me een onuitsprekelijke weelde dat ik dit 2eggen mag en dat je het aanhooren wüt. O, mijn Lief! mijn hefste, mijn goede, mijn beste Lief! Mijn armen wou ik teeder 2J8 LIEFDESBRIEVEN leggen om je heen, en je dierbare hoofd heel vast en innig houden aan mijn hart, en dan met mijn mond aan je oor het nóg eens zeggen, zacht, maar onuitsprekelijk teer, dat ik je liefheb, liefheb! En dat je me zahg-rustig en tevreden en wonderlijk-gelukkig maakt. Ik heb je hef met mijn Heden, met mijn Toekomst, met mijn gansche bestaan. Tot aan het eind van mijn leven jouw eigen Jeanne * * Lieve Schat, O, je brieven, je brieven! Ik leef in een voortdurende bedwelming door je brieven! Maar daar doorheen zie ik toch in vaste, klare lijnen het Jeven, dat nu voor mij naderen gaat, waarin ik zal staan, zoo sterk en gelukkig, en jij naast me op hetzelfde plan, omwademd door de onvergankelijke atmosfeer mijner hefde, die ik staag om je zal blijven breiden in teedere zorgen, heven hartstocht en innig verkeer. Je gelooft het misschien niet, en denkt: och, dat zegt-i nu maar zoo in de opwindmg van een oogenbhk, maar ik geef je toch de verzekering, de plechtige verzekering (en ik weet wat ik zeg) dat ik je aanbid, dat ik geheel aan je overgeleverd ben met mijn diepste toestemming en dat je met mij doen mag, wat je wil. Zie, ik voel me jong en flink en bruisend, alsof ik twintig jaar was, maar natuurhjk ben ik veel constanter en sta vaster in mijn schoenen dan een jongen van twintig jaar. En al ben jij zooveel jonger, ik voel nu als iets zekers, dat jij ook, in je diepte, onwankelbaar bent, en dat je mij ziet, door al je stemmingen heen, als een mensch, die je gelukkig kan maken en dien je dus bij je houden wilt. En ik zal je gelukkig maken, Jeanne! dat zweer ik je positief! Mijn hartstocht voor jou brandt hoog-op in mij als een heilige vlam, die alle egoïstische gedachten-in-mij verterend, voor jou wü wezen een weldoende warmte en een menschehjke mooiheid, waar je door moet uitroepen: Het leven is mooi! en ik vind het heerhjk om te leven naast WÜlem, omdat hij ook het leven naast mij heerhjk vindt, en mij bhj maakt met de eindelooze zachtheid en teedere trouw van zijn gloeiende ziel. O, Jeanne, ik kan niet anders voelen, als: Ik heb je onnoemelijk, onuitsprekelijk hef! En ik zal goed voor je zijn, zahgmakend-goed DERDE PERIODE 259 en eindeloos-verblijdend, zoodat het je zal lijken, of je niet meer op de donkere aarde maar in den lichten hemel leeft. Ik smeek je, jaag allen twijfel weg uit je ziel! Ik ben nog nooit zoo in mijn leven geweest, ik heb nooit zoo gesproken, ik heb nooit zoo gevoeld, nog nooit en voor niemand. Jij bent de eerste mensch in mijn leven en je zult altijd de eenige bhjven, die mij breed en diep heeft weten te schokken met heilige passie en zuiver gevoel. Ik wou je in opperste vervoering zacht aan mijn hart drukken, mijn hevende armen stil om je heen en je troost inspreken en moed en kracht geven. O, en als jij je dan rustig-gelukkig voelt, dan met je rond te dansen door de kamer, tot wij beiden op stoelen neervielen, en ik, je handen in de mijne houdend, je aldoor'mocht aanzien in je blijde oogen, en ze van tijd tot tijd kussend, zooals men een bloem kust, je mocht zeggen: „Jeanne, heerlijke, hemelsche, diep-mensche„hjke Jeanne, jij bent het ideaal verwerkelijkt, jij bent mijn droomen „tot waarheid geworden, jij bent de godheid-in-een-mensch!" Voel je je nu een beetje beter, Jeanne, hefste Jeanne: o, houd maar moed, want alles in je leven komt terecht. Met een innigen kus jouw eigen Willem O, Lief, mijn goede, heve, heve, beste Lief, wat een verrukking zijn me je brieven toch! Je weet niet, o, je wéét 'tniet, wat een goddelijk genot ze me zijn! Ze heffen me op uit mijn toestand van meknchohsch-in-mezelf-gekeerd-zijn, - o, ze maken me weer beter, heelemaal, heelemaal, als ik soms dat vreemde verdriet heb, dat, ik weet niet waardoor, ontstaat. O, Liefste, Eenige, mijn hefste Schat, ik ben er je zoo héél erg dankbaar voor! O, ik wou, dat ik je het werkelijk eens kon toonen, hoe gelukkig je er me mee maakt en hoe diep^innig-bhj! O» Liefste, wil je nu niet gelooven, dat je mijn AUes bent, die vu °f eiSend» angst-gevend donker voor mij kan omtooveren in hcht? Ik heb je hef, innig en onuitsprekelijk hef, en 't is mij een ?auge verrukking, je dat te kunnen, je dat te mógen zeggen. O, Wülem, geloof je me nü en voor-altijd? O, ik vind het ook zoo verrukkend-zalig als je spreekt over je 2ÖO LIEFDESBRIEVEN gevoel voor mij, want, weet je wel, ik heb soms geklaagd, dat je „koel" was. Maar dit was een schandelijke bewering van me, want je bent altijd even goed en lief en innig-hartelijk voor me geweest, en ik had moeten begrijpen, dat al je beslommeringen je bezig hielden. Ik had moeten zeggen, dat je brieven vluchtig of haastig geschreven waren, maar dan nóg zou het niet mooi van me zijn geweest, als ik er iets van had gezegd, omdat jij, Lief, lieve Lief, alles doet, wat in je vermogen is, om mij maar aangenaam te zijn. Willem, ik beloof je, ik beloof 't je op mijn woord van eer, dat ik probeeren zal te maken, dat je nooit meer, nooit meer verdriet van me hebt. Goede, lieve, geloof je dat van me? Geloof je, dat ik dit ernstig en heilig meen? O, ik houd zoo van je! ik houd zoo van je! O, hoe graag zou ik je wat troost in je zorgen geven, hoe heerlijk zou ik 't vinden, als ik tegen je zeggen kon: „Ach, Liefste, geef er niet om, alles zal gauw weer in orde zijn!" O, als ik dit kon doen! - O, Liefste, kan jij 't je begrijpen, dat 't nu nog maar een klein beetje meer dan veertien dagen is, dat we elkaar niet hebben gezien? 't lijkt me zoo veel, zoo eindeloos veel langer toe! Ik moet nu uitscheiden, Lief, want ik moet nog aan mijn broer schrijven; vandaag gaat de Transvaalsche mail. Dag, Liefste, Beste, Eenig-goede, mijn innig-goede, lieve, lieve Lief! Met een hartelijken zoen jouw eigen Jeanne * * Liefste, Liefste! O, ik wou, dat je wist, dat je eens voor een oogenblik zag, hoe dol-dolblij en hoe innig-gelukkig ik met. je brieven ben. O, Willem, Willem, hoe lief en aardig en vreeselijkgoed ben je toch! Daar heb ik je nu geplaagd en onaangenaam gestemd door mijn vorige brieven (al kon ik 't ook niet heelemaal helpen, dat ik zoo deed, door mijn eigen vervelende stemming) en toch blijf je altijd even goed en lief en innig-zacht, - o, ik bewonder je geduid en je berustend verdragen! Maar laat ik er nu maar niet meer over spreken, dat is nu heelemaal voorbij, hè, Lief? O, weet je, wanneer ik slecht zou worden, in de allerergste beteekenis, die men aan het woord geven kan, en ónherroepelijk te DERDE PERIODE 261 gronde zou gaan? Als ik absoluut-ongelukkig werd, en dat overleefde. Begrijp je me, Lief? Dan zou ik lcranlczinnig-misckdig ziin Maar nu, - o Lief, Lief, mijn Schat! jij maakt me gelukkig* o, jé maakt me gelukkig en daardoor: goed! O, Liefste,^! is ml zoo'n goddehik-zahge gerustheid, dat ik heelemaal op jou steunen mag en je altijd om raad vragen en alles aan je toevertrouwen mag! En dat je zegt dat ik eerhjk ben, ja, Lief, dat durf ik wel te zeggen dat zoo ». Opzettelijk heg ik nooit, en ik vind 't altijd naai, als ik wel eens maatschappelijk jokken moet; soms is dat wel eens noodig, dat zal jou ook wel eens overkomen zijn, zoo'n omstandigheid, is t met, Lief? 't Eenige waarom men mij wel eens (4 x wel eens!) van onoprechtheid zou-kunnen verdenken, is, omdat ik te gesloten ben, en niet dadelijk aües vertel, wat de menschen graag willen weten. En dat vinden de meesten onaangenaam, maar ik zelf kan er mets verkeerds in zien. t Lief, als ik een brief na de laatste hchting op de post doe, moet je dien den volgenden dag om één uur ontvangen, nietwaar? Ik zal er je nog eens zoo een zenden, om te zien, of het waar is. Want ais je hem pas s avonds (tegehjk met den brief, dien ik 's middags om éen uur verzend) ontvangt, kan ik hem even goed met de laatste post laten gaan zoodat je hem dan bij 't ontbijt 's ochtends krijgt. Als ik een brief om drie, zeven of tien uur op de post doe, krijg Is 'tni S?morgens' ^ ik om één uur verzend, krijg je 's avonds. Als jij een brief verstuurt 3-4, 4-5, 5-6, 7_8, 8-9 n.m. krijg ik hem altijd s morgens (wat ik verrukkehjk vind) 6-7 v.m. kri I ik om een uur, 10-11 v m. krijg ik om half vijf en 2-3 n.m. kri | ik om half acht s avonds. '6 Dag, AUerhefste, heve, beste Lief! Ik denk, dat ik je straks weer schrijven ga. Voor altijd en altijd jouw eigen Jeanne Bussum, 23 Juni '99 a Ja' j"4ik .J0"? ,wd den gang blijven; mijn innerlijke aandrang drijft mij aldoor om je te schrijven. En waarom zou ik het 262 LIEFDESBRIEVEN dan niet doen, nu je mij, gelukkig! hebt geschreven, dat je 't prettig vindt? Ik stuur je hierbij nog wat kaartjes van ons engagement, die wij bij mij op tafel hadden laten liggen; ik haalde ze vandaag onder wat boeken en papieren vandaan, die ik toevallig opnam. Het portret voor je broer krijg je gauw; het moet voor de post zorgvuldig ingepakt wezen, en Verster, die verstand van zulke dingen heeft, heeft mij beloofd, mij er aan te helpen. Maar hij zit druk wapens te teekenen en reist dikwijls heen en weer naar Amsterdam, waar hij tegenwoordig zaken heeft. Vanavond zal ik echter zien hem er voor te pressen. Hierbij sluit ik ook in, het vers dat ik een dag of wat geleden maakte en dat ik toen niet wou sturen om een paar lugubere regels. Zoo heel erg is het trouwens eigenlijk niet, merk ik, nu ik door je laatste brieven in een heel andere sternming ben. Hoor eens, Lief! ik wou je wel eens wat vragen. Als je weer eens treurig mocht worden, zonder dat je duidelijk weet waarom, kan het je dan niet een beetje opbeuren, als je eens aan mij gaat denken, of liever aan het leven, dat ik je bezorgen kan en wil? Want, waarachtig 1 Lief, ik zal altijd alles doen, wat in mijn macht is, om je te doen lachen en pleizier-hebben, en je te doen genieten van al het mooie, dat er op de wereld en in het leven is. Want waarom heb je mij ook eigenlijk genomen? Omdat je vertrouwde op mijn binnenste, nietwaar? Welnu, en daar kan je ook absoluut op rekenen, daar kan je op bouwen als op vasten grond. Want ik ben heelemaal geen vlinder, maar binnen-in een diepe en vaste en gevoelig-serieuse natuur; en al mijn woorden tegen jou, die ernstig Hinken, zijn ook ernstig- en waarachtig-gemeend. Als je later weer in mijn armen gaat liggen, die ik innig-zacht en breed om ie heenbreid, dan kan je heusch denken, dat je ligt als in een Indisch woud, waar absoluut geen slangen zijn, en waar je je laat wiegen op sterke takken en weeldrige blaren, tot je in sluimer valt en niets meer weet. Zie, ik ben hartstochtelijk-verliefd op je, maar daar hoef je ook heelemaal niet bang voor te zijn. Want mijn hartstocht is niet bruut-egoïstisch en hij wil niets anders als jou gelukkig-maken en je al aardsche ellende doen vergeten. Ik zal je heerhjk-gelukkig maken, Jeanne, vertrouw daar gerust op. O, wat zal dat heerlijk zijn, als ik in den Haag woon, vind je ook niet? Altijd alles samen bespreken en je nooit in ellende laten, maar DERDE PERIODE 263 je met alles helpen. O, ik tril nu al van pleizier, als ik daaraan denk. En om je ten slotte even te laten glimlachen: ik heb al een liefje bedacht om je mee te plagen, 't Is Mevr. Clant van der Myll, die schrijft als „Holda". Ze is, denk ik, nu zoowat 76 jaar. Ik heb haar weliswaar nooit gezien, maar haar naam schiet me zoo toevallig te binnen. Oude dames vind ik altijd het aardigst, want die houden het niet lang meer uit en dan neem je weer een andere, dat geeft afwisseling. Geheel jouw eigen Willem Die kaartjes krijg je morgen en dat vers ook! Ik hoop, dat je dezen vanavond nog krijgt! Bussum, 23 Juni '99 O, allerliefste ziels-snoes, Ik moet er zelf eigenhik een beetje om lachen, maar 't hjkt wel of ik mal ben vandaag: ik moet maar aldoor aan je schrijven, mijn diepste ziel dringt bhjkbaar naar je heen. Ik kan je vandaag ook heelemaal niet aanspreken als gcKiin of vorstelijke vrouw, want zoo voel ik me nu niet: ik voel me zoo innig-menschehjk met je; ik zit aldoor zacht-vroohjk te kijken naar den zonneschijn, die zoo vriendelijk op de boomen voor mijn balcon-raam ligt, en ik wou, dat ik er wat van in mijn brief kon sluiten, zoodat haar kamertje, als ze de envelop open brak, plotseling verlicht werd en in gloed gezet door dezelfde zon, die mij nu zoo vroohjk maakt. Dan zou ze ook meteen met haar oogen kunnen zien, hoe 't er op 't oogenbhk vanbinnen bij mij uitziet. Want o, mijn ziel is vandaag vol zon! En dat komt door je brief van vanmorgen. Want o, liefhebben is wel heel prettig, als 'tmaar niet heelemaal hopeloos is, maar te hooren van je, dat je mijn hefde aanneemt, dat je die goed voor je vindt en prettig, o, allerliefste, dat maakt mij wezenlijk dol van vreugd. Want ik kan en mag nu mijn gevoel, dat ik vroeger uitsluitend bewaarde voor blauwe lucht en mooie natuur en het denkenen-voelen van de grooten in kunst, dat mag ik nu aUemaal op een mensch overdragen, op den eenigen mensch, waar ik aUes van goed kan vinden, en die ik hefheb en bewonder met innig-warme en diepe sympathie. 264 LIEFDESBRIEVEN Ik zit nu letterlijk te dansen op mijn stoel, want niemand kan mij zien, en er mij om uitlachen, te dansen van delicaat pleizier en geluk. O, ik voel mij zoo jong en sterk en vol bruisenden levenslust als een huppelende bergstroom over de rotsen, opschietend tot diamanten door den zonneschijn. Strek je mooie lichaam er maar lang op uit, als de heerlijke fee, die je bent: ik zal je brengen in koele grotten, waar de zonneschijn door een spleet invalt, waar de waterval melodisch-kletterend nederplast: ik zal je voeren langs koele hellingen, waar je van tijd tot tijdkunt uitrusten, weeldrig sluimrend op het donzige mos; ik zal je dartel-intiem doen lachen, als de zachte golfjes kussen je bloote, blanke voetjes; voel je 't wel, al zie je 't niet, dat het eigenlijk mijn zuivere mond is, die ze met hevende streeling kust? Voel je nu niet, mijn Jeanne, dat ik dol ben van geluk? O, er is geen ander, geen enkel ander meisje op de wereld zooals jij! Heusch, mijn gevoel voor jou is geen zinnelijke opwinding, omdat jij nu toevallig een vrouw bent en ik een man. Want al zette je nu honderd andere meisjes om me heen, dan zou ik ze vriendehjkschertsend aanzien, en mijn hoed afnemen, en met een hchte buiging verder gaan. Ik verschil hierin van de meeste mannen en ben precies het tegenovergestelde van een polygaam. Mijn hart, dat jij nu heelemaal voor goed in je macht hebt, is absoluut een ondeelbare eenheid. De eenige vrouw, die ooit mijn Zelf zal hebben is de trotsche Jeanne Reyneke van Stuwe, voor wie ik mijn hoofd, in blijden deemoed, voor eeuwig buig. O, ik wou, dat ik op den grond lag, lang recht-uit, en dat je dan op mij hep en danste en dartelde met je heve voetjes, - natuurhjk, - lach je nu niet? - zonder je laarsjes aan, en dat je dan uitriep: „O, ik ben zoo bhj! Want nu „zie ik, dat die mensch, mijn mensch, mijn eigen Wülem voor „mij-aUeen is, en dat ik aües met hem mag doen, als mij dat pleizier „geeft, als ik wÜ. Het eenige waar ik bi) hem bang voor ben, is, „dat hij zoo meteen plotseling op zal vhegen en mij in zijn armen „zal sluiten, en mij overal, aloveral kussen, tot ik van verlegenheid „niet meer weet, waar ik bhjf. Maar dadehjk daarop gaat hij toch „weer verzen maken met een dood-onschuldig, verheerlijkt gezicht. „Kom, ik ga dus nog maar eens op dat lange lichaam een Spaan„schen Fandango dansen, bij het klapperen der castagnetten, met „een wüde, zonderling-zoete melodie. Want zijn hchaam is een veel „zachter en elastischer dansvloer voor mijn gevoelige voetjes dan de „harde grond er om heen." DERDE PERIODE 265 O, Liefste, Allerliefste, merk je nu wel, dat ik een mensch ben, een levend mensch en geen houten paal met een kastoren hoed op en een lakensche jas er om heen? En heb je wel ooit zoo'n raren Hollander gezien als ik? De Hollanders zijn aUemaal beste menschen, maar ze zijn dücwijls een beetje van bordpapier. Vind je dat óók niet? Het naïeve, het spontane, het weelderig-gepassionneerde ontbreekt hun te veel. En innigheid, daar lachen ze, in hun bêtise, mee. Apropos, Liefste, schrijf mij eens, of je Bilderdijk kent. Dat was, geloof ik, een heel bijzonder mensch, die niet maar met één oogopslag doorgrond wordt, zooals Multatuli heeft wülen doen. Dien Multatuh vind ik eigenlijk als oordeelend hersen-organisme, zoo'n inferieur mensch. Want hij stond feitelijk beneden de dingen, waarover hij sprak, maar hij wist te oreeren met een nobelen zwier en een klank van overtuiging in zijn geluid, die de menschen, die er even weinig van wisten als hij, verrast deed opzien en luisteren en ja zeggen. Hij was, wat men noemt, een kranige rhetor, met veel spontaneïteit en gevoeligheid en humor, maar die zich te veel op een standpunt plaatste van eigen ingebeelde grootheid en wijsheid, zonder de onderwerpen, waarover hij redeneerde, eerst wat grondig te hebben onderzoent en ze in hun juiste waarde gekend. De gemengde indruk, dien ik krijg door de lectuur zijner geschriften, doet mij dikwijls denken aan den eveneens gemengden indruk, ontvangen bij het hooren van plebejers-op-straat. Daar hoort men ook, onder heel veel onzin, dikwijls plotseling een treffend-heldere of tant-soitpeu geestige bewering, waarin een merkwaardige, nooit vroeger geziene waarheid schuüt, een waarheid, waar de meer bevoegde denkers, met hun meer schoolsche en afgepaste hersenbewegingen nooit aan hadden geraakt tot dusver. Multatuh's strrienkrans lag voor de zuiver-menschehjk-voelenden voor een deel in de gemeene praatjes, die over zijn private leven werden verspreid. „Wat bliksem", moest wel iedereen zeggen, die zich uit fatsoensgevoel hield buiten die laffe Hollandsche kletskhek, „als men het leven van die schijnheilige lasteraars zelf eens op den „keper beschouwde, zou er dan nog niet heel wat anders voor den „dag komen, bedreven door hen in harde stugheid, dan men nu „den gevoehgen Douwes Dekker verwijt". Multatuh was geen heilige, hij was een mensch, en aheen wie zelf zonder vlek is, werpe op hem den eersten steen. Multatuh was een geniaal journalist, maar van een groot denker of wijsgeer had hij niets. 288 LIEFDESBRIEVEN leggen, toen was je een beetje gepiqueerd daardoor. En het speet mij toen, dat ik dat 200 maar, 2onder te denken, gedaan had en ik vond mijzelf wel verschrikkelijk brutaal. Maar toch wist ik en voelde ik, dat ik aheen 200 gedaan had uit een heel mooi en sterk gevoel, om een oogenbhk dichter bij de echte, de werkelijke Jeanne te zijn. De meest echte en werkelijke Jeanne nu is je 2iel, en als ik die kon gewaar worden, op 2ich2elf bestaand, dan 2ou mijn ziel haar naderen en omvangen, en hef tegen haar zijn op de manier, die aan 2ielen eigen is. Maar 2ooals de dingen in deze wereld zijn, het eenige waardoor ik je ziel kan naderen, dat is je lichaam, en daarom heb ik je lichaam boven aües hef, daarom 2oen ik je graag en ben graag dicht bij je, en daarom aheen. Want gesteld nu, er kwam een vrouw tot mij, zoo heerhjk-mooi en onvergehjkehjkprachtig over haar heele lichaam, als er nog nooit een op de wereld was geweest, en die wou mij een zoen geven, wat dacht je dan dat ik doen 2ou? Ik 2ou eenvoudig zeggen met een buiging: Neen, dank u beleefd, u is Jeanne niet, en door een ander dan Jeanne ge2oend te worden, daar bedank ik aUerhartelijkst voor. Voel je nu, Jeanne, hefste, hoe ik je hef heb, en hoe ik het met je meen? Ik verlang uitsluitend om jou te 2oenen en de zoen van iedere andere vrouw zou mij eer onaangenaam dan aangenaam zijn. Vrij-uit gezegd, ik zou er een heel klein beetje vies van zijn. Je hoeft dus niet bang te zijn, dat ik aan den zoen van een andere vrouw ook maar zou denken met een klein beetje welgevallen. Jij bent de eenige van alle menschen van wie ik een zoen een heerlijkheid vind en tot aan het eind van mijn leven vinden zal. Ik ben een beetje bang, dat je in dat praten over zoenen iets hinderlijks vindt. Vergeef het mij dan, maar ik wou je zoo graag precies doen weten, hoe ik er in mijn ziel over denk. Geheel en al jouw eigen Wülem * * O, mijn Liefste, mijn Eenige, wat zou ik nu graag aüerlei heve en vriendelijke dingen tegen je zeggen, die je bhj zouden maken en echt-verheugd, omdat je voelde, hoe ze voortkwamen uit de diepste diepte van mijn ziel! O, mijn Lief, als ik nu bij je was, dan zou mijn mond wel zwijgend kunnen blijven, want mijn oogen DERDE PERIODE 289 zouden je zeggen, alles, waarvoor ik nu geen woorden vind. Of ik zou je handen nemen, en ze even houden aan mijn wang, en ze kussen zacht, met teere lippen. Of ik zou het liefkoozend streelen, je hoofd, als het lag aan mijn borst, en het dan even oplichten soms' om je aan te zien, stil, - totdat je me vast in je armen sloot en me kuste, - omdat je 't nu voor altijd voelde en wist, dat ik je liefheb boven al wat op de wereld is, en liever dan mijn eigen trotsch bestaan. O, Willem, ik weet het wel, ik heb je al veef van liefde gesproken, - maar wat ik nü voor je voel, dat is het waarachtigware, het eeuwig-echte, het opperst-zuivere gevoel, dat eeniglijk liefde heeten mag. O, Willem, ik wist het niet, ik dacht in volle eerlijkheid, dat ik je toen, toen vroeger, al liefhad, toen 't nog maar een vage, teere en onbestemde aanctoening was, die ik voor jou en mijzelve helder trachtte te maken en geloofde liefde te zijn. Maar o, wat is die zwakke, kernlooze gewaarwording, vergeleken bij het warme, rijke, machtige en alles-overheerschende gevoel, dat mij nü voor je bezielt! O, Willem, weet je nog, hoe je, ondanks al mijn verzekeringen en al mijn liefde-woorden (die ook voor mijzelf mijn voelen waar moesten maken) nog dikwijls zei: „Je hebt me eigenlijk niet lief?" En nu, o, godlijk-zalige vreugde, - nü geloof je in de waarheid van mijn beweringen, in de oprechtheid van mijn woord, - nu weet je, voel je, doorgrond je de onmiskenbare, waarachtige eerlijkheid van alles wat ik zeg. O, Lief, ik heb je lief! Tij bent 't, die Harmonie en Licht en Schoonheid in mijn leven brengt, - die mij den zegen van bemsting-in-het-leven geeft! Ik heb je lief met een durend, smachtend verlangen, om altijd bij je te zijn, om altijd weer van jou te hooren, dat je óók van me houdt. Er is niets in mijn verstand, gevoel of wil, dat zich niet aldoor om de gedachte-aan-jou heen-beweegt; jouw geest schijnt met den mijne saam-geweven, en bestuurt zoo, zonder dat ik het weet, mijn denken en mijn daden. Ik houd van je, mijn Lief, met alles wat in me is, en met den opperst-mooien wil, - die door mijn liefde uitvoeringskracht zal krijgen, - om jouw leven te verlichten met den luister van het mijne, om je smarten te verzachten, om altijd teeder-goed en hef en trouw voor je te zijn! Met alles-van-mijn-geheele-Zijn en voor-altijd jouw eigen Jeanne 290 LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 27 Juni '99 Eenig Lief! Na de koffie ging ik naar mijn kamer, haalde je scliriften uit de kast en wou gaan lezen. Maar jawel! Juffrouw Linn had het anders overlegd. Ze begon beneden zoo hevig te spelen en te zingen, dat ik naar buiten moest vluchten. Gelukkig was de bank op den 's Gravelandschen Weg geheel leeg. Er is wel geen leuning aan, maar zij staat toch in de schaduw, en daar nam ik dan een cahier van je uit mijn zak en ging lezen. Ik heb er nu één heelemaal uitgelezen. Vanavond en morgenochtend zal ik het andere doen en ook de losse verzen en dan krijg je ze per aangeteekenden brief terug. Laat ik je in 't algemeen er wat over mogen zeggen. Maar één ding moet je eerst van mij weten, Liefste! ik wou zoo graag altijd niet-flauw met je omgaan en zonder kinderachtigen, uiterhjken woorden-schijn. Ik maak je heusch geen complimenten, want die houd ik tusschen twee menschen zooals jij en ik voor ongepermitteerd en eigenlijk redeloos. Nu ja, als je, allebei in een luchtige stemming, eens bij elkaar bent, dan kan 't wel eens aardig zijn om complimentjes te maken en dan lach je er allebei om, maar over ernstige dingen zal ik het nooit doen. Ik zeg dit nu, opdat je niet zult gaan denken zooals het niet is, n.1. dat de lof, dien ik je ga geven voort zou komen uit mijn hefde voor jou. Mijn oordeel over je verzen, - geloof dit dus van me, - is volkomen-objectief. Jij bent op het oogenbhk misschien de waarachtigste dichteres van het land. Want jij weet je onbewuste zieleleven bewust te maken in rhvthme en rijm. Jij weet je onbewuste ziel, die bij de meeste vrouwen niets blijft als een indistincte, wee-vage massa, waar slechts wat mooie opwellingen uit voortkomen, - jij weet. je onbewustheid, zeg ik, tot plastisch gevoel en tot gedachte te preciseeren, en door die zekerheid ben ik nu zoo verschrikkehjk bhj geworden, alsof ik plotseling in een wonderschoon land gekomen, waar nog niemand van had gehoord, eensklaps was bevorderd tot eersten minister en vertegenwoordiger der koningin van dat rijk. Ziezoo, zoo meen ik het in het algemeen, en je moet nu heusch niet gaan denken, herhaal ik, - met je charmante, weifelzuchtige nederigheid, dat ik je vlei. Ik ben verschrikkehjk bhj, dat je werk zoo is! DERDE PERIODE 291 Ik zal nog maar even doorschrijven, want het eten is nog niet klaar. Lief, weet je, waar je mij zoo'n pleizier mee zou kunnen doen? Als je nooit meer declineerend over je uiterlijk sprak, zooals je, dat weet je, wel eens gedaan hebt, en als je zelfs, op wat ik mi ga zeggen, heelemaal niet antwoordt, maar 't eenvoudig accepteert. Want zie, je uiterlijk, dat vind ik verrukkelijk, - precies zooals ik 't graag hebben wou, en ik houd er zóóveel van, dat, als ik er aan denk, dan ga ik stil op mijn stoel zitten en tracht me alles er van voor te stellen met deze ééne gedachte: „Waarom is ze nu zoo ver weg? O, God, was ze nu maar hier!" Maar zie, hoewel het mij zóó treft, heb ik je toch niet lief óm je uiterlijk maar mét je uiterlijk, en dat uiterlijk zou mij heel weinig kunnen schelen, als je een ander innerlijk had, evenals je innerlijk mij niet zoo zou interesseeren, indien je een ander uiterlijk had. Want ik heb je lief om je heele Zijn, innerlijk zoowel als uiterlijk, uiterlijk zoowel als innerlijk, ik heb lief de dubbelvoudige eenheid van beiden, die jij, Jeanne, zelf bent. Zal je er mij nu nooit meer mee plagen, Lief? Je je eeuwig-liefhebbende Willem * ♦ Bussum, Parkzicht 27 Juni '99 O, allergoddelijkste zelfverzaakster, Juist toen ik mijn vorige naar de post kwam brengen, zag ik den postbode. Hij bracht me twee brieven van je. Ik vloog ze even door, om te zien of er iets dringends in stond, en ging toen verder. Door het mooie weer verlokt, wandelde ik aan jou denkende een eindje om, en toen kwam bijgaand vers in mijn hoofd, waarover straks. Thuis-gekomen las ik je brieven aandachtig over, en werd toen oneens getroffen, diep getroffen door iets, waar ik bij de eerste, vluchtige lezing nog niet zoo op had kunnen letten. Je schrijft: „En eindelijk, als ik zélf ben overtuigd, dat ik jou geluk heb gebracht, dan zal ik volkómen, volkómen gelukkig zijn!" O, je bent zoo ontzettend lief, echt menschelijk lief! En ondanks dat je je sterk kan voelen, heeft toch je kracht het echte, mooi-vrouwelijke met in je gedood, maar bloeit dat als een bloem van prachtig-zachte, 292 LIEFDESBRIEVEN egaal-mooie kleur met stil-droomenden kelk omhoog in je lieve ziel. Maar wil ik je eens wat zeggen, Lief? Ik schaam mij een beetje voor je 2uivere onbaat2uchtigheid, en ik 2eg je met teedere toewijding: als ik ooit anders voor jou mocht gaan voelen, dan jij hier voor mij doet, verwijt het mij dan maar met een diep-2achten, maar ernstigen blik. Ik ver2eker je, dan 2al ik tot inkeer komen. Van het vers, dat ik hierbij 2end, weet ik niet precies het nr. Ik heb er 83 boven ge2et, maar het is misschien 82. Dat kijk je wel even na? Het doet mij 200 prettig aan, dat mijn brieven je pleizier doen. Want, luister eens: ik heb heusch nog nooit zoo tegen iemand geschreven. Ik ben altijd verschrikkelijk terug-getrokken geweest, niet uit een bewust vooropgezette houding, neen, ik weet niet, hoe het kwam. Men noemde mij vroeger wel eens: „Willem de Zwijger". O, Jeanne, ik voel het zoo door heel mijn geestelijk wezen, door al mijn denken, voelen en verbeelden heen, dat ik je liefheb, en ik voel het ook door mijn lichaam heen, ais een soort electrische stroom, die mij veerkracht geeft, die mij flinker doet loopen, die de trekken van mijn gezicht ontspant en opwekt, die alles aan mij, als 't ware, eerst echt be2ielt. Nu ga ik de2en gauw wegbrengen. Geheel en voor altijd jouw eigen Willem Lieve, beste Lief, Hier 2end ik je Walden; heerlijk, hè, dat het gekomen is. Schrijf je me nu eens gauw, of het is, zooals je 't 200 ongeveer had gedacht, en wat ik er voor vragen zal? Dan zal ik er mee naar Veenstra gaan; hij móet en zal het aannemen. Dit kan geen lange Brief worden, want het boek moet naar het postkantoor gebracht worden. En vandaag zal er wel een brief van je komen, dan schrijf ik vanavond langer. Ik schrijf mijn ver2en voor je over in een cahier, van de kladjes, die ik 2elf houd, dan kan je me, als je 200 lief wilt 2ijn, 2e critisch te le2en, de titels opgeven van degenen, die plaatsbaar zijn. Maar ik ben er nog niet mee klaar; ik wou eerst graag weten, hoeveel ver2en er geschikt zijn, bij degenen, die jij nog hebt. Wat bezorg ik je toch een moeite en overlast, hè, Lief? . DERDE PERIODE 293 O, wat zal alles toch veel heerlijker rijn, als je werkelijk hier woont. Nu moet aües gaan door middel van die onvolkomen bnefwissehng, terwijl één direct woord véél beter aües in orde zou maken. En dan dat nare, vermoeiende wachten van post op post, of er ook soms een brief komt, is dan ook heelemaal uit, hè Lief? Tot vanavond, lieve, beste, dan schrijf ik een langeren brief dan nu. & jouw eigen Jeanne Ik wou ie graag nog eens iets zeggen, Lief. Je zegt, dat je, als je mim hchaam nadert, mijn ziel daardoor óók nader komt. Maar ik geloof precies het tegenovergestelde daarvan. Ik geloof, dat onze lichamen met de middelaars, maar juist de grootste hinderpalen tusschen ons en on2e aelen 2ijn. Ik geloof, dat onze ziel feitehjk geen lichaam behoeft om te kunnen bestaan, en als de wijsheid der spiritisten waarheid bevat, dan zou dit daaruit bhjken. Ik geloof, dat kussen en andere aanrakmgen uitsluitend uiterlijkheden zijn gehoorgevingen aan den hchaamswil en het volgen van een gewoonte die toevallig nu eenmaal bestaat. Ik geloof, dat onze zielen nóóit de totdat die zoowel door den geestelijk hoogstontwikkelde als door den laagst-beschaafde worden gepleegd. Ik geloof, dat onze ziel haar zetel heeft in het verstand, en dat ziel" en gevoel verschillende namen zijn voor eenzelfde begrip. "Toe Lief, als ik hier heelemaal ongelijk in heb, overtuig me dan van het tegendeel? 0 ; Zooeyen wordt me een brief van je gebracht, en daar staat iets eerst met, goed begreep, en dat me daarna een beetje bedroefd heeft gemaakt. Je hebt me zoo dikwijls verzekerd, dat jouw gevoel voor mij nooit kan veranderen, en me overtuigd van de standvastigheid en onvergankehjkheid-zelfs ervan, - en nu Lief schnjt Je me ineens: „.. .als ik ooit anders voor jou mocht gaar! voelen, dan jij hier voor mij doet, verwijt het mij dan maar met een diep-2achten, maar ernstigen bhk. Ik ver2eker je, dan 2al ik tot inkeer komen. Maar dit moet ik je zeggen, Lief: dat 2al ik nooit doen, nooit van mijn leven. Want ik wil niets van je hebben, niets, niets, wat 294 LIEFDESBRIEVEN ie me niet uit je2èlf geven kan, wat je doet, omdat je meent ertoe „verplicht" te rijn, of omdat je denkt, dat ik ;t „verwacht". Ik wil niet dat je van me houden 2al, omdat je weet, dat ik houd van jou, - ik kan 't niet verdragen, dat je lief tegen me bent uit goedhartigheid of vriendelijkheid alleen! En daarom 2al ik je nooit iets verwijten, en nooit beproeven je liefde terug te winnen, als die verminderen gaat, - dat kan ik niet, dat verbiedt me miin hééle Zijn. O, ik wil liever sterven dan liefde te ontvangen, die geen lief de méér is, maar medelijden met toegenegenheid vermengd. Als jij me niet meer liefhebt, - wat je me bezworen hebt, rond-mt te zullen 2eggen, omdat ik 't uit mij2elf niet gelooven 20U, met 2ou kunnen gelooven, - dan 2al ik onmiddellijk uit ie leven gaan, en jij hoeft er je nóóit om te bekommeren, wat er dan van me wordeni 2a].en nóóit door vrees daardoor je laten weerhouden, - want de dood is een 2ahge hemel, vergeleken bij de ellende-hel, die mij zou 2ijn: 't verdragen-moeten van je hefde, die aheen nog maar bestond, omdat rij door 2elf-dwang onderhouden werd. O, Lief, nog nooit, in géén van al je brieven heb je iets ge2egd, wat me 200 pijrüijk heeft aangedaan. Want o, ik was 200 goddehjk-bhj nu eindelijk twijfelloos in je te kunnen gelooven en eindelijk zuiver en volmaakt te weten, dat mijn vertrouwen in jou gegrond was geweest. O, Lief, ik word al bedroefder en bedroefder, nu ik dit aUemaal schrijf. Maar heusch, ik kan 't niet voor je verborgen houden, en ik geloof ook, dat 't nóg naarder voor je zou zijn, als je iets in mijn brieven merkte, en heelemaal niet wist, waardoor ik gehinderd werd. Ook schrijf je: „Ik schaam me een beetje voor je zuivere onbaatzuchtigheid", - maar, Lief, hoe kanyjr dat nu zeggen. Tij, die nooit en in niets je zelf het eerst hebt gezocht, en altijd het eerste denkt aan mijn belang? - O, Lief, ik weet het 2eker: als je nu bij me was, dat je dan m een oogenbhk mijn angst en twijfel 2ou hebben weg-gepraat. O, in al die dingen, waarop ik direct geen antwoord krijgen kan, voel ik mijn aUeen-rijn 200. Het hefste wou ik, dat ik hoorde, hoe je me stilletjes uit 2at te lachen, omdat ik heel dwaas ben geweest, me dat, waarscmjnhjk-niet-2CK)-bedodde-2innetje, 200 erg aan te trekken, - o, wat 2ou me dat een wondere geruststelling 2ijn! Schrijf je me gauw? Ach, toe, mijn Liefste, Liefste, - voel maar, hoe innig ik naar een troostwoord verlang, of naar een grappige scherts, - als ik beuseh een beetje dwaas ben geweest!... DERDE PERIODE 361 teere, - dat heb ik ook wel eens gehad, plotseling, maar dan héél kort.. Er moeten dan geen hinderende dingen om je heen zijn, je moet heel-aüeen wezen met je kalme, zachte gedachten, - en dan zie je alles, of 't was in een stillen droom, naïef onbewust, maar opperst-gevoelig zie je alles aan, - je voelt je naïeveteit, als 't ware, is 'tzoo niet? Toen op diezelfde oogenblikken, of eigenlijk den heelen avond ben ik, wèl anders, maar toch zoo vreugdig bewogen geweest. Het was na de ontvangst van je brieven, en ik was toen volkomen onder den indruk van den terugslag op mijn bedroefdheid-van-den-heelen-dag. O, Lief, wat is dat toch opmerkelijk en eigenaardig, dat wij weer dezelfde woorden tegelijk hebben gebruikt! O, ik vind het heerlijk, verrukkelijk, zie je, dat in onze hoofden develfde gedachten blijken rond te gaan. Tot morgen, eenig, eenig Lief! Zacht-teeder zoent je jouw eigen Jeanne * ft Liefste, Nu ben je waarschijnlijk in Amsterdam, om bij 't promoveeren van Boeken te zijn. Vertel je me er eens iets van? Want ik zou 't wel aardig vinden een beetje te weten hoe dat gaat. Ik heb gisteren Walden aan Veenstra gestuurd, en hoop nu maar, dat ik 't gauw terug-krijg, want ik verlang erg, er aan te kunnen beginnen. Als je niet veel tijd hebt, zal 't nu misschien te laat zijn, om je nog meer verzen en de fragmenten te sturen en toch wou ik zoo vreeselijk graag je oordeel er over weten. Maar, toe, Lief, wil je me in elk geval gauw de andere verzen zenden, de schriften en de losse blaadjes, wü je? Als ik ze niet zoo dringend noodig had, zou ik er je niet zoo dikwijls om plagen. Want ik weet wel, dat ik je veel moeite geef. Maar ik moet ze nog aUemaal copieeren, aUe verzen voor den bundel, en 'tis al zoo gauw ij JuU. O, Wülem, 't is zóó heerüjk, dat üc nu weer heelemaal beter ben. Ik geloof eigenhjk, dat het al de vorige maand begonnen is, en aldoor erger werd, dat onnoembaar-verschrikkeüjke, waar ik machteloos aan overgeleverd ben. Maar nu is het weg, - en ik zal er me met 362 LIEFDESBRIEVEN alles tegen verweren, dat het me niet meer meester kan worden. Liefste, je wist niet, want je zag het niet, hóe erg het was. Je zou het, al probeerde ik het te beschrijven, toch met begrijpen, - je zou je heelemaal niet kunnen voorstellen, dat een gefingeerd verdriet zóó hevig, zóó diep, zóó fel-aangrijpend kan zijn. Maar nu is het weg, en ik voel me zoo verruimd, zoo prettig en luchtig nu! O, heeL heel anders dan eergisteren, - o, is het nog maar zóó kort? Er schijnen wel oceanen van tijd tusschen te liggen. O, ahes is zóó heerhjk veranderd nu! Zie je, je brieven waren het groote toovermiddel. Want ik had nooit kunnen denken, nooit durven hopen, dat de overgang van smart naar vreugde zoo plotseling en zoo groot zou zijn. Als je nu vanavond thuis komt, Liefste, dan vind je dezen brief, waarin een hééleboel innige, heve zoenen voor je gesloten zijn. Dag, heve, goede Schat! jouw meisje Jeanne * * Bussum, 6 Juli '99 O, Jeanne, zoo even ontving ik je brief van 1 uur. Je moet er niet meer aan denken, Liefl dat je mij verdriet gedaan hebt: toe probeer of je niet bhj kunt wezen, probeer het eens, Lief! Want ik heb je ontzettend en eindeloos, zonder eenige bedenking, hef! Je maakt mijn diepste ziel wakker, die zelfs voor mezelf verborgen was, ik voel me, alsof ik voor het eerst ging leven nu, en ik zie ook jouw diepste Zijn, hoe mooi en vlekkeloos dat is, en bhjf het met eerbiedigen hartstocht voelen, met onbeperkt vertrouwen en grenzelooze teederheid. Och, je bent wel wat zenuwachtig geweest, - maar je kent me betrekkelijk ook nog zoo weinig, is 't niet, maar als ik nu in den Haag woon, en je mij dag aan dag kan ontmoeten, dan zal ahes wel langzamerhand beter gaan, en je zult dan een heel gelukkig mensch worden, dat geloof ik, dat weet ik zeker. Je hoeft nooit bang te zijn, dat ik kwaad op je zal worden, dat ben ik waarachtig nog nooit geweest, dat kan ik niet op je worden, want daarvoor heb ik je te innig hef. Het leven is niet zoo'n erg gemakkelijke zaak voor een hartstochtelijk meisje als jij, maar als ik je help altijd, zooals jij mij toch ook wilt helpen, dan kom je wel langzamerhand tot een heerlijke rust, waarin je wel aangedaan kunt worden en DERDE PERIODE 363 bewogen, maat zonder je evenwicht te verliezen, Je hoeft ook heusch niet te vreezen, dat ik je door al die dingen anders heb leeren zien, dat ik je nu bijv. voor een zenuwachtig meisje zal houden. Heusch, lieve Jeanne, vertrouw maar op mij, want ik verzeker je plechtig, dat kan je absoluut. Wij zullen altijd bij elkander blijven, zooals ik je verzocht heb, toen ik je „vroeg". Herinner je je het nog wel? Dat meende ik toen uit het diepste van mijn ziel, en daar ben ik nooit in het minste of geringste in veranderd. Het kwam toen spontaan uit me, zonder dat ik die uitdrukking bedacht had van te voren. Ik had wel zitten te bedenken, wat ik eigenhjk zou zeggen, maar ik kon niets goeds vinden, en ik Het het er toen maar op aankomen, en zoo kwam er spontaan uit, wat ik je heb gevraagd. Ik heb je hef voor altijd, en al zou je mij nu weg-stooten, dan zou ik diep-ellendig zijn, maar ik zou toch van je bhjven houden. Want jij bent de Hefste en beste en grootste mensch, dien ik in mijn heele leven heb ontmoet. Het is nu kwart voor twaalven, en ik moet naar bed. Want morgen moet ik al om 8.58 naar Amsterdam. Innig-dankbaar en teeder-liefhebbend kust je op je mooie voorhoofd jouw eigen Willem, die door eigen, vrije wüsovergave jouw eigendom blijft door de heele toekomst. Deze doe ik morgen als expres-brief in Amsterdam op de post. Maar ongelukkig zal je Zaterdagmorgen geen brief krijgen door al de drukte. Maar Zaterdagmorgen ga ik weer schrijven, dien je dan Zaterdagavond krijgt. * * Lieve, heve, beste Wülem, Vanmiddag ontving ik je heerlijken, prettigen brief, dien je in Amsterdam op de post hebt gedaan. Wat een drukke dag was dat voor je, vandaag, ik hoop, dat net ook een pleizierige dag is geweest. Het diner bh Coorengel zal nu misschien zoo wat afgefoopen zijn (negen uur). O, Liefste, ik hoop zoo, maar 't zal wel, denk ik, dat je je goed hebt geamuseerd, want dat mocht je heusch wel hebben na al de zorgen en verdrietelijkheden, die je in den laatsten tijd hebt gehad, en door alles, wat ik er je nog bij kwam brengen. Goede, goede Lief, het zal niet meer gebeuren, hoor, als ik 't éénigszins verhinderen kan! 364 LIEFDESBRIEVEN Wat een origineel-mooi stuk is Een Pleiziervaart van A. van Oordt in de N. G. En wat is hij goed voorzien van leuk-rake, typischteekenende uitchnikkingen. Vind je „Driekoningenavond" van Cyriël Buysse in het Tweern. Tdschr. niet frisch, aangrijpend, mooi en sterk? O, Liefste, ik ben zoo bhj, dat je nu al mijn brieven ontvangen hebt, die ik na Woensdag schreef, dus dat je nu mijn veranderde stemming weet. Ach, Lief, wat heb je toch wel van me gedacht, al die dagen? Dat ik me absoluut niet beheerschen kan, en toegeef aan al mijn neigingen en luimen? Heusch, Lief, dat is toch zoo niet! Het is maar uiterst zelden, dat ik tegenover een ander de macht over mijzelf verlies! Maar, zie je, Lief, ik Beschouw je niet als „een ander", ik spreek tegen jou uit, wat ik in mezelf denk en voel, alsof je 't weten moest, omdat jij 't aanvullend deel van mijn persoonlijkheid bent, begrijp je me? En daarom, Lief, geniet je 't twijfelachtig genoegen, van al mijn gedachten en zielsberoeringen op de hoogte te worden gesteld. Maar als ahes in me, door jouw hulp, sterker en grooter en mooier wordt, zou 't dan misschien geen echt genoegen kunnen worden, Lief? Dag, Eenige, Goede, Beste! Ik zend je een oceaan van hefde. jouw eigen Jeanne * # Liefste, Ik schrijf je dit even op Hein zijn kamer zittende. Zoo meteen gaan we naar Utrecht; 't is een voortdurend heen en weer vhegen, boodschappen etc! Houd je sterk! Met innige hefde jouw Wülem Zie ommezijde! Liefste, bovenstaand briefje schreef ik vanmorgen op Hein zijn kamer, maar hij had geen envelop. Ik heb het toen in mijn zak gestoken, en heb verder den heelen dag geen gelegenheid gehad, om het te versturen. Ik ben den heelen dag in de drukte geweest. Och, van die promotie valt niet veel te verteüen. Een groote, hooge, langwerpige zaalkamer; in het midden een langwerpige, rechthoekige DERDE PERIODE 36j tafel met groen kleed. Daaromheen de professoren in toga's en Hein. Achter hem tegen den muur aan een rij stoelen, waarop Witsen, ik, en de familie Coorengel. De professoren en Hein begonnen te praten in 't Latijn, een uur lang. Toen dat gedaan was, rees Hein van zijn stoel, en stond toen aan de tafel, waarop een der professoren met een paar Latijnsche woorden zei, dat hij nu doctor was geworden. Het was nogal saai natuurhjk, die heele boel. Toen zijn we langzaam door Utrecht naar 't station gewandeld, en in Amsterdam gekomen, had er een diner plaats bij Mevr. Coorengel. Lief, het is bij eenen 's nachts, en ik ben natuurhjk een beetje moe. Morgenochtend schrijf ik weer, als ik eerst dezen op de post heb gebracht, waar ik een spoedbestelling van zal maken. Geheel en al jouw jongetje Wülem * * O, Wülem, Liefste, als ik nu terug zie op al dien tijd van mijn vertrek van Bussum tot nu, dan hjkt me dat één woeling van onrust en nervositeit, waarna ik nu eindelijk tot rust ben gekomen. Wel waren er tusschenpoozen van rust, maar telkens weer kwam er iets anders op in mijn geest, dat me verhinderde kalm-bhj en gelukkig te zijn. Maar nu is al dat drukkende weg van me, nu ben ik heelemaal weer vrij van kweüende gedachten, nu zijn mijn zenuwen eindelijk tot bedaren gekomen. O, het is me zoo'n oneindige verhchting, dat kan ik je niet zeggen. Als je me gevraagd had: „Maar wat bad je dan toch eigenhjk?" dan had ik er geen antwoord op kunnen geven; ik had absoluut niet geweten, wat ik had moeten zeggen. Want aües wat ik ondervond, was geen werkelijkheid, maar geschiedde in mijn verbeddingsleven, en juist daarom was het zoo vrees-verwekkend en pijnigend-vreemd. Lief, ik begrijp 't niet, waarom ik toch altijd den drang in me heb gevodd, om net goede wat ik had, voorbij te zien, en me hersenschimmige onheilen te scheppen. Ik weet, dat ik bevoorrecht ben boven vde anderen, Lief, waarom waardeer ik dat dan niet? O, Wülem, wü ik je nu eens wat zeggen? Daar heb ik toevallig, in Hamerling, de oplossing van het voorgaande gevonden: Auf hohen Bergen liegt ein ew'ger Schnee, Auf hohen Seelen hegt ein ew'ges Weh. 366 LIEFDESBRIEVEN Wat zeg je nu wel van zoo'n naïef pedantisme? (Je begrijpt wel, dat 't gekheid is, hè? Want al was ik ook nóg zoo overtuigd van de „hoogheid" van mijn ziel, dan zou ik 't toch nooit zoo openlijk uitspreken!) O, Lief, 'tis zulk mooi weer vandaag. En ik ben zoo prettig gestemd. Ik wou wel eens weten, of jij nu ook aan mij zit te stmtij ven, zooals je in je brief van gistermiddag zei, dat je zou doen. Het is nu half twaalf. Dat vind ik zoo'n ahergenoegelijkst denkbeeld, zie je. Ik ben verlangend te weten, hoe ahes gisteren is gegaan. Nu, heve goede eindig ik maar weer tot vanmiddag of vanavond, wanneer ik weer tijd zal hebben, of als er een brief van jou is gekomen. Met een hartehjken afscheidszoen tot straks altijd jouw eigen Jeanne 8 Juli '99 Allerliefste, Eenige, Zooeven was ik mijn brief, dien ik gisteren na mijn thuiskomst schreef, op de post gaan brengen, en haalde meteen wat postpapier. Toen schoot mij plotseling het volgende plannetje te binnen, waaraan ik ook uitvoering zal geven, als 't je tenminste schikt. Maandag 10 Juli a.s. kom ik voor twee dagen in den Haag en breng dan al je verzen mee. Ik ga logeeren in de Toelast dien éénen nacht. Ik ben op 't idee gekomen, omdat ik 't een beetje onaangenaam vind, je schriften aan de post toe te vertrouwen, en dat is de reden, waarom ik 't ook nog niet heb gedaan, 't Is natuurhjk tienduizend tegen één, dat ze behouden overkomen, maar er rit toch iets hinderlijks voor me in 'tidee. Terwijl dat zoo door mijn hoofd ging, dacht ik opeens: „Maar waarom ga je ze zelf niet brengen: je hebt „toch aldoor in stilte verlangd om eens even in den Haag te wezen". Dus, Lief, als je er niets tegen hebt, dan kom ik Maandag 9.58 spoortijd, dat is 12 minuten voor half elf gewone tijd. Ik wil niet vragen, of je mij komt afhalen, want dat gaat misschien niet in den Haag. Maar als je 't kunt doen, zou je dan wel met een rijtuig komen, zooals je immers in April gedaan hebt? Ik wou zoo graag, o, zoo DERDE PERIODE 373 jouw leven, Liefl zal zoo vreugderijk wezen, als maar het leven van een mensch kan zijn door het prachtig-willend toedoen van een medemensch. Ik heb den vasten wil om voor jouw geluk te leven, want ik voel, dat je ook mij geluk wilt geven, waarmee je maar kan. Ik zal nooit optreden als je heer en meester, zooals andere mannen dat wel plegen te doen, maar alleen als je je liefhebbende medemensen, en we zullen met ons beiden een tempel bouwen van hoog en klaar, maar inwendig-gepassioneerd geluk, waar de menschen öm ons alleen maar den rustig-vriendelijken buitenkant van zien. Ga je nu misschien niet een beetje voelen, dat ik je liefheb, en hoe ik je liefheb, en hoe ik in de Toekomst, waarvan dit Heden het voorspel is, altijd met je samen wil zijn? Heusch, ik wil niet je beheerscher wezen, maar je steun en je troost. Tij hebt het wonder aan mij gedaan, waar ik niet meer aan wou gelooven: jij hebt mijn vertrouwen in de menschelijke ziel hersteld; want door het leven droef-wijs geworden, geloofde ik nog aheen maar in mij zelf, maar zonder eenig animo, maar nu, o, mijn Zielslief, geloof ik nog meer dan in mijzelf, in jou. Wil je mij aannemen, Lief! als jouw eigendom, maar ook ais helper en sterker en je behoeder voor nü en altijd? Tot Maandag, Liefste! tot morgen! Teeder kust je met zielsovergave jouw eigen Wülem * * O, Liefste, morgen! ik ben zoo zalig-blij, ik vind 'tzoo verrukkend-heerlijk, dat je komt! Want één gesproken woord van jou geldt méér dan nóg zooveel brieven. Vind je dat zelf ook eigenlijk niet, Lief? Nu weet ik pas, hoe erg ik er naar heb verlangd weer eens met je te praten, je stem weer eens te hooren, nu het werkelijk gebeuren zal. O, Lief, wat zal dat later toch innig-prettig wezen, als we aües altijd dadelijk aan elkaar kunnen vragen, en er nooit meer door brieven een misverstand of wat ook, kan ontstaan. O, Lief, ik ben zoo gelukkig, gelukkig met je brief van vanmorgen. Ik kan je niet zeggen, wat een blijde vreugd die me gegeven heeft. Je bent zoo goed, Lief, zoo hef en vriendelijk en zacht, en ondanks aües bhjf je altijd dezelfde voor mij. 't Verheugt me zoo 374 LIEFDESBRIEVEN diep, Lief, dat jij verdet ziet dan 't onaangename oppervlak, - dat jij gelooft, dat er wel meer en betere dingen in me zijn, dan die ik soms alleen maar laat zien. Lief: dit is ook een van de redenen, waarom ik zoo ontzettend veel van je houd: dat jij me begrijpt, dat jij me voelt, ook zonder dat ik, wat ik niet altijd kan, me heelemaal uitspreek. Jij bent de eerste en eenige mensch, aan wien ik me heb geopenbaard, - en dat-alleen is al een bewijs van mijn hefde. Liefste, Eenige! Als ik mezelf beschmdig me niet te kunnen beheerschen, dan doe ik dat, omdat ik weet, dat ik er jou verdriet mee heb gedaan, - maar jij (als bewijs noem je, dat je, na je beide spoedbrieven, er wéér een aan mij begon) jij doet er mij het allergrootste pleizier mee, dat je mij aandoen kan! Misschien zal je dezen brief nog tijdig krijgen, als je Maandag tenminste niet vóór de eerste post van huis hoeft te gaan. O, morgen! Wat zal ik je dan veel te vragen en te vertellen hebben! 'tls zoo verrukkelijk-lief van je, dat je dit plannetje hebt bedacht! Ik eindig nu maar, want ahes wat ik je zeggen wil, bewaar ik liever voor een mondeling gesprek. jouw eigen, eigen Jeanne VIERDE PERIODE El VIERDE PERIODE (12 Juk' 1899—3 Augustus 1899) O, Willem, Liefste! Ik ben nmg heelemaal onder den heerlijken indruk van de laatste dagen! Ik kan je niet zeggen, boe onuitsprekehjk-dankbaar ik je ben, dat je bent gekomen. O, Wülem, heusch, het was juist het goede oogenblik, want ik was wel wat over de melancholie van een poosje geleden heen, maar toch geloof ik niet, dat ik genoeg innerhjke kracht bezat, om mij er aldoor boven te houden. Maar nu ben jij gekomen, en hebt me weer sterk genoeg gemaakt, om mijn gedachten te bedwingen, en dat vind ik zóó heerhjk! 't Waren zulke éénig-prettige dagen, waren 't niet? Ik ben zoo bhj, dat ik weer eens met je heb kunnen spreken, en dat daardoor allerlei dingen opgehelderd zijn en ik ze anders in ga zien, wat door schrijven-aUeen niet mogelijk zou zijn geweest. Ik vond 't een zaligheid, dat je er was, Wülem! 't Zou natuurhjk altijd heerhjk zijn geweest, maar nu was 't zoo bizonder, zoo buitengewoon, omdat ik juist in mijzelf zoo'n droevigen tijd had gehad. AUes kwam toch ook wel nrettie- bii elkaar vnnH i*» ** \Y/oo zulk heeriijk weer, we waren heelemaal vrij, en jij kon nog een dag langer blijven! O, vond jij óók niet, dat alles heerhjk was? Ik ben ook zoo bhj met je verzen, Lief! Ik vind 't zoo heerhjk, ze telkens en telkens weer over te lezen, vooral ook het laatste, dat je me gisteren gaf. Ik denk, dat ik Maandag mijn bundel aan Veenstra ga brengen, tenminste als Üc dan klaar ben met verzen copieeren. Dan kan ik daarna al mijn tijd aan Walden geven; het duurt wel lang, eer ik het boek terug-krijg. Ik gaf het hem voor het vertalingsrecht, maar in het reglement, dat je meebracht, stond immers, dat de boeken na twee dagen worden terug-gezonden? Heb je nog iets van het onweer gemerkt, Lief? Het begon, kort 37» LIEFDESBRIEVEN nadat ik thuis was gekomen; jij zal toen misschien al dicht bij Amsterdam zijn geweest. Maar het is nu toch weer even warm als de vorige dagen. O, Lief, ik ben zoo verlangend naar je brief, die, denk ik, vanavond wel komen zal. Want ik wou, o, zoo graag weten, of je 't ook zoo prettig had gevonden als ik. Dag, heve, goede Allerliefste! Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * Bussum, Villa Parkzicht 12 Juli 1899 Allerliefste Schat, heerhjkste en innigste, Zoo ben ik dan weer in Bussum terug. Het is kwart over twaalven, maar ik voel, dat ik niet met een gerust gemoed naar bed kan gaan, vóórdat ik je even een briefje geschreven heb. Ja, ik voel behoefte, om je even te danken voor de heerhjke drie dagen, die je mij in den Haag hebt bereid. Ik ben een mensch, die van nature meer inwendig dan uiterhjk leeft, en misschien heb je wel gedacht door de kalme manier, waarop ik met je omging in die drie dagen, dat mijn samenzijn met je betrekkelijk weinig indruk op mij maakte. Ik bedenk me dat, nu ik hier weer eenzaam zit op mijn kamer, en ik de emotie in me voel opkomen, hoe langer hoe sterker, nu ik merk aan de trilling, die door mijn heele Zijn gaat, hoe diep ik inwendig ontroerd ben geweest, o, dien zoo korten en toch zoo vollen en heerlijken tijd! Jeanne, hefste Jeanne, ik moet het je zeggen, ik voel het in me opdringen algeweldig, dat ik jou liefheb, geheel en volledig, zonder eenig voorbehoud, zonder een bedenking, en dat ik weet, dat ik jou altijd hef hebben zal, zonder verrnindering, zonder terugval. Jeanne, Jeanne, jij bent mijn AUes, mijn Zielsheil, en al zou je van mij eischen, dat ik mijn hoop op een leven-na-dendood op zou geven voor de voortdurende zekerheid van jouw hefde, dan zou ik zeggen met een zaligen glimlach: Voor jou, onuitsprekelijke, heb ik alles over, voor jou wü ik de eeuwige vermetiging ingaan. Ik heb jou hef, o, mijn Jeanne, jou hef zonder beperking en jou geheel alleen. O, ik ben zoo bang, heve Jeanne, dat je mij VIERDE PERIODE 379 een beetje droog hebt gevonden, een beetje kalm-zielig, een beetje banaal-bedaard. Maar inwendig ben ik niet zoo, nooit zoo tegen jou. O, als wij maar eens met zijn beiden waren, in een groot, groen bosch, waar geen sterfling nog kwam. Ik zou voor je gaan liggen, rechtuit op het mos, en ik zou je toeroepen met teedere stem: Jeanne, Lief, bewijs mij die ééne genade, ga over mij loopen, ga over mij dansen, iedere aanraking van je, ook de pijnlijkste, ook de vernielendste zal mij een hooge zaligheid zijn. Jij alleen bestaat, jij bent het, jij blijft het, en geen enkle andre is het ooit geweest nog, en geen enkle andre zal het ooit zijn. O, Jeanne, kan ik je dan niet het vaste gevoel geven en de, zoo ik hoop, je voor-goed gelukkig makende overttuging, dat ik alles van je liefheb, alles zonder uitzondering, dat ik je Hef heb, geheel zooals je bent, en dat mijn gevoel voor je eeuwig zal duren, omdat jij jij bent, omdat jij bent naar ziel en lichaam tot in de kleinste dingen, precies zooals de vrouw moet wezen, waar ik voor neer kan vallen in verrukking, waar ik mij aan overgeef in hartstochteHjke vereering in een eindloos-devoot gebed. Jeanne, je moogt mij vermoorden, je moogt me vernietigen, als ik maar weet, dat je 't dan uitgilt van vreugd. Jeanne, Jeanne! ik val je gelukkig maken; je kunt het niet zoo gek bedenken, of ik heb het voor je over, voor jou, aüergenadigste, heb ik het over, voor jou, voor jou, absoluut-alleen. Ik ga nu naar bed, - o, mocht ik van je droomen! - Weet, dat er een mensch is, een man, die volkomen weet, wat hij zegt, en die jou meer dan zichzelf respecteert. Innig kust je jouw slaaf WÜlem * * O, Liefste, Liefste! Wat heb je me goddeHjk-gelukkig gemaakt met je brief, dien je gisteravond nog geschreven hebt. Want o, ik vind het zoo verrukkend te hooren, dat jij 't óók heerhjk hebt gevonden in dien tijd, want voor mij waren 't zaHge dagen. Wülem, ik zeg je nog eens, dat ik je onuitsprekeHjk-diep dankbaar ben, dat je bent gekomen. Want ik voel 't nu beter en meer dan ooit, dat je van me houdt; ja, ik voel het; ik begrijp het, ik gelóóf je nu, - ik vertrouw je, Wülem! absoluut en voor altijd vertrouw ik je, en nooit meer zal er door mijn eigen gedachten twijfel in mij kunnen ontstaan. O, WÜlem, begrijp je niet, hoe het me zalig maakt, dat 380 LIEFDESBRIEVEN ik nu kan gelooven, - begrijp je niet, dat die twijfel in de allereerste plaats mijzelf wanhopig en ellendig maakte? En daarom ben ik zoo ontzettend-blij geweest, dat je juist nü bent gekomen, nu ik, méér nog dan door geschreven woorden mogelijk was, de overtuiging noodig had van je stem en je blik. Begrijp je nu, waarom je woorden en je verzekeringen me zoo wonder-gelukkig hebben gemaakt? Want, o, Willem^ ik houd zoo van je, met alles wat in me is, - alles dringt me je lief te hebben, tot mijn eigen heil. En daarom waren mijn gedachten, die ik-alleen niet verbannen kon, me zoo'n vóórtdurende foltering. Ik was zoo blij, dat ik spreken mócht, dat üc niet hoefde te zwijgen, en vooral, dat jij me zoo antwoorden kon, als je me bebt geantwoord, Lief! Wülem, hoe kan je zeggen, dat je kalm-zidüg en bedaard ben geweest! Je was zoo heeriijk-Hef, zoo troost-gevend, zoo opbeurend, zoo in alle opvicbten zooals ik het 't liefst had gewüd. Je hebt me zoo rustig-blij en zoo zeker van je gemaakt, door al wat je hebt gezegd. Ik ben zoo ontroerd-gelukkig geworden door je brief, 't Geeft me zoo'n gevoel van innige, onuitsprekeüjke vreugd, dat jij 't ook genotvoüe dagen hebt gevonden, toen we samen waren. Ik vind 't goddelijk-Hef van je, dat je me zóó gauw geschreven hebt! O, wat is aües toch heeriijk geweest! Dag, eenige Liefste! Met innig-teedere zoenen jouw eigen Jeanne Bussum, Parkzicht 13 Juü '99 Eenige, AUeriiefste, Je zult me, denk ik, wel niet flauw of zwak vinden, dat ik nu dadelijk weer aan je schrijven ga. Ik moet het doen, want aües in mij dringt geweldig naar jou heen: ik zou niet meer buiten je kunnen, nooit; ik voel het zoo cüep-innig, zoo onwederlegbaar, nu je weer heelemaal in de verte bent. O, nu weet ik pas, wat liefde is: ik heb het nooit geweten tot dusver, want nog nooit was mijn diepste WILLEM KLOOS IN 1893 386 LIEFDESBRIEVEN Parkzicht O, Liefste, ik voel het zoo: ik was rustig-onverschülig voor ahes geworden buiten mijn eigen ziel. Maar jij hebt mij, en voor goed, weer werklijk-levend gemaakt, zoo werkelijk levend en gevoefig en menschehjk, als ik tot dusverre nog nooit in mijn leven had kunnen zijn. Voel je nu niet, dat je een roeping vervult, een roeping, die je diepste bewustzijn kan versterken, die je kan verheffen Boven al het onaangename en hinderlijke en kleine van het gewoon-banale leven? Als ik nu eens erge moeiten heb, zooals je weet, dat ik wel eens heb, dan denk ik toch altijd: Nu ja, maar Jeanne, de goddelijke Jeanne, die heb ik, die houdt van me zooals ik ben, en zooals ik van haar houd. En dan glimlach ik weer en draag ahes getroost en overwin ten slotte door mijn door-jou-verdubbelde kracht. O, heve, heve, dierbare Jeanne, mijn eenig-waarachtig geluk! Er komen 16 pagina's vers op jou in de N. G. dit keer. Geheel en al zich overgevend aan jou-alleen kust je zacht je je eeuwig-liefhebbende Wülem Breng je mijn hartelijke groeten over aan je Mama en mijn vriendelijke toegenegenheid aan Jacq, met dank voor de heerlijk-gezellige ontvangst? * * Bussum, Parkzicht 14 Juli '99 O, Lief, ik schrijf altijd maar door aan jou. Dat zal nu morgen of zoo wel weer zijn gewonen gang gaan als ik weer wat meer aan je afwezigheid ben gewend. Maar op het oogenbhk kan ik mij niet inhouden: de overgang is ook zoo geweldig en verschrikkehjk van het één-zijn met jou tot de eenzaamheid. Ik heb je geschreven, dat je voor altijd zeker van mij kunt zijn, en in je brief, dien ik juist kreeg, toen ik mijn vorige op de post ging brengen, schrijf je mij, dat je al zeker bent nu, dat je niet meer aan mij twijfelt, en dat je dat zoo gelukkig maakt. 'tZal je dus rustig-aangenaam stemmen te merken, dat je niet in 't wÜde hebt gepraat, maar dat de inwendige werkhjkheid-in-mij precies zoo is als jij haar voelt. En ik zeg je daarom nóg eens: mijn leven ligt geheel en al in jouw VIERDE PERIODE 387 handen, ik ben absoluut en voor altijd in jouw macht. En ik zeg je dat, zonder dat er een enkele gedachte in mij is, die zich daartegen zou verzetten, ik offer mijn eigen ikheid op, in hoog-zahge, geruste verrukking, voor jou-alieen, want ik weet, dat je mij niet minder zult maken, maar alles zóó zult laten als het is, wat jij goed en aardig vindt en prettig en hef. Ik mag nu voor jou zijn en ik wil nu voor jou zijn, met mijn kracht en mijn teerheid, mijn verstand en mijn hart. O, Jeanne, ik vind het ook zoo heerhjk en goed, dat ik aan mijn plotsehng-opkomenden zielsdrang gevolg heb gegeven, en bij je gekomen ben opeens. Ik klem mijn tanden op elkaar, terwijl ik dit schrijf, en mijn oogen voel ik schitteren van diepe blijdschap, nu ik door je eigen woorden hoor, dat mijn bezoek je goed heeft gedaan. Want nu weet ik, dat ik iets kan zijn in je leven, en dat mijn sterke wil om je gelukkig te maken ook een waarachtige werkhjkheid worden zal. Want ik wil en zal je gelukkig maken, met alles, ahes, wat in mijn macht is, met ahes, wat je maar bedenken kunt. O, jij maakt mij ook door jouw heele Zijn zoo gelukkig en sterk en wilskrachtig en flink! Ja, Liefste, wij zijn voor elkander en wij blijven voor elkander, en zullen altijd voor elkander zijn, en ik dank je heel innig, met nederige blijdschap, dat je mij toestaat om dat te zeggen. Je kunt absoluut en in aües op mij rekenen, en er is geen gedachte in mijn geest, geen druppel bloeds in mijn lichaam, dien ik niet overheb voor jou. En wees nu gerust: ik zeg dit niet in stille gelatenheid, in weeke zelfopoffering, neen, ik zeg het en meen het, met glanzende oogen, met een blijden, krachtigen wü. O, Jeanne, heerlijke Jeanne, leer je mij nu langzamerhand een beetje voelen? Ik heb nog nooit me zóó tegen je uitgesproken, zoo kunnen uitspreken: ik voelde het vroeger aUemaal diep-inwendig, eigenhjk al vóór onze persoonhjke kennismaking, maar het kwam niet zoó duidelijk in mijn bewustzijn, het kwam niet tot woorden. Aheen in mijn verzen kwam het er een beetje uit: maar nu ben ik zoo bhj, dat ik het, zonder eenige speling van fantasie, in gewoon proza tegen je kan zeggen: mijn ziek mijn geheele menschehjke Zijn behoort uitsluitend en aüeen aan jou. Nu moet ik gaan werken, Lief, vanavond schrijf ik hier nog wel wat bij. Van dien ring is natuurhjk goed zoo, maar staat jouw naam er wel goed-gespeld in? Daar dacht ik aan, toen ik weer in Bussum terug was. Dag, Lief, tot vanavond. Dan breng üc deze zoowat om tien uur op de post. 388 LIEFDESBRIEVEN Het loopt tegen etenstijd. Lk ga nu nog even door. Ik maak me wel eens bezorgd over jouw vertalen van Walden, Liefl Hoe zal je 't er af brengen, arme Schat? Het resultaat zal natuurlijk heerlijk zijn, namelijk dat ik in den Haag kom wonen, en altijd bij je kan zijn, als je het verlangt. (Niet zoo dikwijls als ik wil, natuurlijk, want ik zou wel altijd bij je willen zijn. Maar dat komt later dan wel, durf ik gelooven, nu mijn komst je pleizier heeft gedaan.) (Hiertusschen in heb ik gegeten; nu begin ik weer.) Dat je mij dat geschreven hebt, maakt me zoo blij. Want nu weet ik, dat ik meer dan een fantasie voor je ben geworden, en dat de werkelijke Willem meer waarde voor je heeft dan de persoonsverbeelding van je brein. Daar was ik in den beginne wel eens bang voor; ik dacht dan: nu ja, ze heeft een fantasie lief, en die knoopt ze nu vast aan mij. Maar nu voel ik, dat je den Willem, den mensen, die ik ben, zeiven aanhangt, en dat je fantasie je niet meer voldoet. Heusch, Lief, je zult aan mij honderdmaal meer hebben, dan een fantasie bij mogelijkheid voor je kan zijn. O, je bent zoo goddelijk-lief om te vragen in je brief, dien ik vanmorgen kreeg: Mag ik zoo spreken, Lief? waarmee je bedoelde dat „onscheidbaar verbonden, door alle tijden", waar je mij zoo onuitsprekelijk gelukkig mee hebt gemaakt. O, ik zou het wel willen uitgalmen van vreugd! Ik zit nu op mijn stoel natuurlijk en om mij heen is de lucht, maar ik heb een gevoel alsof de lucht de lucht niet is, maar wel jouw armen, in wier zachte ronding ik lig. O, Jeanne, ik ben zoo zalig verliefd op je, en zoo gelukkig, dat ik verhefd op je mag zijn... Want dat mag ik toch wel een klein beetje zijn, is 't niet, heve Lief? O, ik wou, dat je eens je schoen en je kous uittrok, dan zou ik je voetje grijpen met beide handen, ik zou het zoenen, ik zou het opeten, ik zou mijn heele gezicht er mee verwarmen, het drukkend overal tegen aan. Voel je nu, dat ik je hef heb, je heele Zijn, dat er niets aan je en in je is, dat ik niet hartstochtelijk hef heb? O, mijn teerheid voor jou maakt mijn heele ziel zoo ontzettend gelukkig. Ik voel me sidderen, wijl ik zit op mijn stoel, van verlangen naar je bijzijn: er is in mijn heele gevoel niets banaals of grofs of ruws, dat heb je al wel gemerkt. O, je neemt mij nu, Jeanne, - maar ik smeek je, laat mij nooit meer los, nooit meer, nooit meer! Ik zweer je, mijn gevoel voor jou zal zijn als een zee, op wier golving VIERDE PERIODE 389 gedragen je niets zult weten als dit ééne: Willem is heelemaal van mij, hij gaat in mij op, zooals ik in hem. O, wat is het leven verrukkelijk! Nu, Jeanne, breng ik dezen gauw naar de post. Met mijn heele zijn jouw eigen Willem * * O, Lief, ik dank je voor je prachtige vers, dat ik vanmorgen vond in je brief. Je verzen maken me zoo blij en gelukkig en trotsch, -ik wou, dat ik je beter, duidelijker kon zeggen, boe groot de vreugde is, die ze me geven. Willem, als jij de macht gebruikt, die wij beiden weten, dat je over mij hebt, dan kan je me heelemaal vormen naar jouw wü, dan kan je heelemaal van me maken, wat je wenscht, dat ik ben. Jij bent de uitsluitend-eenige, aan wiens macht ik me wil overgeven, door wien ik me wü laten leiden, aan wiens oordeel ik me toevertrouw. Jij bent 't aan wien ik mijn lot heb weg-gegeven voor altijd, met een heüig geloof en een opperst vertrouwen, jij bent 't, die over mijn toekomst beschikt! O, Lief, dat ik nu niet langer aüeen de verantwoordeüjkheid draag van mijn gedachten en mijn daden, - dat jij me, door je goeden invloed helpen wüt, de slechte dingen in me heelemaal weg te maken, zoodat het goede, dat toch zeker ook wel in mij is, de overhand verkrijgt. O, Lief, ach, ik hoef 't eigenHjk niet meer te zeggen, want je weet 't wel, maar toch zal ik 't nog even doen: al 't verdnet, dat ik je heb aangedaan, of misschien nog veroorzaken zal, heeft nooit (en zal die ook nooit hebben) een wiüekeurige oorzaak gehad. Geloof me, Wülem, dat ik, vóór ik sprak, veel langer en dieper verdriet heb gehad, dan jij, die 't alleen maar voelde op 't moment, dat 't door mij werd geuit. En als ik niet zoo innig van je hield, zou twijfel aan jouw Hefde me toch nooit zoo martelen? O, ik wou, dat je nog hier was, en tegenover me zat in dien stoel, en me aanzag en tegen me sprak en lachte, - maar ik wü er heelemaal niet over klagen dat het zoo gauw voorbij is gegaan, want het waren zulke eenig-verrukkehjke, goddeUjke dagen! O, ik hoop zoo, dat Mevr. B. Ma, Jacq en mij in Augustus logeeren kan, - 39° LIEFDESBRIEVEN wat zal dat dan weer een zalige tijd worden, Willem! Ik bèn Woensdagavond met de stoomtram naar huis gegaan; hij stond klaar en ik stapte vlak bij huis uit. Dag, mijn Allerliefste, mijn éénige Lief! Met een innig-hartelijken bedank-zoen voor het heerlijke vers jouw eigen Jeanne * * O, Liefste, wat heeft je laatste brief me diep ontroerd. O, Willem, 't stemt me zoo blij, dat je dat alles tegen me zegt, omdat je gelooft, dat mijn verstand het bevatten kan. Willem, moet ik je nog zeggen, dat het me goddelijk-trotsch en hoog-gelukkig maakt, dat je zóó over me denkt en zóó tot me spreken wil? Liefste, ik geloof, dat nu ook nog je meening over mij te goed en te liefderijk is, maar ik geloof ook werkelijk, Willem, dat ik eenmaal worden kan door jouw invloed en jouw hulp, wat je nü al denkt, dat ik ben. Ik heb je wel eens: Leider-van-mijn-Leven genoemd; o, Wülem, bhjf dat voor me, altijd en altijd, en ik verzeker je, dat ik dan eenmaal de macht zal krijgen, jou 't zelfde geluk te geven, dat jij mij bereidt. Willem, wat het was, weet ik niet, maar ik voelde aldoor nog iets, wat me belette, me aan mooie toekomst-droomen over te geven, en dat is nu weg. Wülem, ik ben heelemaal vrij van twiifel en angst: ik ben gelukkig nu. Ik zeg het zoo kalm, Lief, hoewel ik hevig geëmotionneerd ben inwendig, - maar juist daaraan kan je merken, dat het geen phrase is, maar de diepe, dankbare erkerming der rustige, kalme zaligheid van mijn gemoedstoestand. Ik heb je hef, en afmeer en meer geef ik mij over aan mijn gevoel, - ik houd mij niet meer terug, zooals ik dat onwülekeurig en zonder het te weten, een langen tijd heb gedaan; ik laat mij heelemaal gaan op den zaligen stroom van mijn verrukkende gedachten. Mijn innerhjke schroom is weg, doordat je mijn twijfelingen en angstige vermoedens kwam weg-redeneeren; ik sta nu zoo klaar en open en zuiver tegenover je, met absoluut geen verborgen bedenkingen meer; ik heb me heelemaal tegen je uitgesproken, en door je antwoorden ben ik zóó geworden, als ik nu ben. Wülem, ik houd van je, ik vertrouw mijn leven aan je toe! mijn heele toekomst zal aan jou zijn gewijd! Ik durf nu gelukkig te zijn, ik durf nu van mijn geluk te genieten! VIERDE PERIODE 391 Willem, Liefste, zeg toch nooit, dat je niet expressief genoeg bent geweest, toen je hier was in den Haag. Ik weet 't niet, Lief, misschien vond je jezelf een beetje strak en stil, maar als je je zoo voelde, zal dat wel door mij gekomen zijn, want, je zegt immers, dat je gemakkelijkheid van uiting óók door mij ontstaat? Maar ik vond je verrukkelijk-goed en lief, en zacht in alles wat je tegen me zei, zóó, als ik het 't liefste wenschte. Lief, natuurlijk houd ik nu niet méér van je, dan vóór je kwam, dat kan niet, - maar mijn liefde, die eerst heel, heel diep in mijn ziel verscholen lag, komt al meer en meer naar de oppervlakte toe, en is niet langer latent. En dat bewust-worden van mijn liefde in me, dat geeft me zoo'n stil-intiem geluk, want ik durf haar, nu zij, door jouw liefde gerechtvaardigd wordt, voor altijd te erkennen. Liefste, begrijp je me? Ik bedoel dit: tegenover jou heb ik altijd in klare, overtuigende woorden mijn liefde kunnen uitspreken, - maar voor mijzelf was mijn neiging voor jou meer een verstandelijke dan een gevoelde, - maar toen dat zoo was, wist ik het niet, - ik merk het pas, nu ik veranderd ben. Dat wonder heeft zich langzaam in mij voltrokken, totdat ik er mij nu zalig door overheerschen laat. Lief, zonder dat ik het bedacht, of er mij zelfs bewust van was, durfde ik me niet gerust aan mijn gevoel over te geven, - maar nu is, wat me weerhield, heelemaal verdwenen. Het was iets onzeggelijks, iets onnoembaars in me, dat ik me niet voor mijzelf verklaarde, en wat ik nü pas weet, dat in me was door het groote verschil, dat ik kan constateeren, nu het is heen gegaan. O, Liefste, wat is het toch prachtig-nobel en eerlijk van je te zeggen, dat je me eerst liefhebt als mensch en dan pas als vrouw. Ik ben je zoo innig-dankbaar, dat je me dat zeggen wilt, en zoo onuitsprekelijk-blij er om, want welke liefde kan blijvend bestaan, als in de geheele mensch slechts de vrouw, dus een gedeelte wordt liefgehad? En vooral, hoe zou dat kunnen bij jou, die zélf zulk een volledig mensch bent? O, Lief, dat woord heeft me zoo zaliggerust gemaakt! Voor eeuwig jouw eigen Jeanne Straks schrijf ik weer. 392 LIEFDESBRIEVEN O, Liefste, als je nu hier was geweest, nadat ik je brief gelezen had, je brief, die me geklonken heeft, alsof je tot me sprak, - dan zou ik zachtjes mijn hoofd tegen je schouder leggen, en je zou me misschien even hooren snikken van ontroering over mijn wonderinnig geluk. Willem, ik wist niet, ik dacht niet, dat dit kon bestaan, dat dit hooge, dit mooie nog eenmaal voor mij zou zijn ! O, ik zou willen neervallen op mijn knieën in dankbaarheid voor deze wondere wending van mijn lot! Liefste, jij, die me de brenger van een nieuw leven bent, de grondvester van mijn zaligheid, de stichter van mijn geluk, - ik zeg je, dat ik nu in je geloof, waarachtig; dat ik je vertrouw, onwankelbaar en onvoorwaardelijk. O, eenig Lief! ik smeek je, vergeef me alles, wat ik je voor leed heb aangedaan; ik erken het, ik was slecht tegen jou en tegen mijzelf en onrechtvaardig en hard; ik streed noodeloos en vergeefs tegen dingen die me troffen, ik was onverstandig en zwak, en Het me overheerschen door hersenschimmen. Maar nu ben ik vrij, Wülem, vrij! en begrijp je nu, dat je komst juist op het goede moment is geweest? O, ik zeg je, nu ik inwendig zoo stü-zaHg en rustig-gelukkig ben, nu zal ook die opgriüigheid-Hjkende yeranderHjkheid van sternming niet meer voorkomen, Lief! Ik zal jou en mijzelf niet meer plagen en vervolgen met chimères, die zonder vast fond in mijn twijfelzieken geest zijn ontstaan. Het duurde lang, Liefste, eer ik zoo ben geworden, maar nu is het ook zeker en voor goed. Wülem, ik wil niet, dat dit mooie en zuivere, dat nu tusschen ons is, nog door iets wordt gestoord, en ik beloof 't je plechtig, dat ik aües voorkomen zal, wat daartoe leiden kan. Ik heb je Hef; - en ik wü zonder aarzeling, of angstig vragen, maar bHj-gelukkig en met een kinderHjk-eenvoudig vertrouwen ook in jouw Hefde gelooven. Ik neem mijn geluk aan, Wülem, ik zoek geen verklaring meer; ik vorsch niet na, ik neem het aan, met een devote, dankbare bUjdschap en een eindeloos-verrukkende vreugd. O, Liefste, dat dit geluk nu het mijne is, - dat ik het aanvaarden mag zonder bij-gedachten of terug-beving voor het al te groot heil... Ik ben zoo lang bang geweest, Willem, - ik durfde niet, en daarom kon ik niet gelooven. Je bent mijn aUes, mijn alles, mijn alles, - elke daad van je heb ik Hef, elk woord van je heb ik Hef; ik heb je Hef, heelemaal, eindeloos en onvergankeHjk en met een absolute overgave van mijn eigen Zijn. Goede, geduldige, Hefste, Hefste Lief! Ik heb je Hef, ik heb je Hef, Schat-van-rnijn-Ziel! Zacht kust je jouw eigen Jeanne VIERDE PERIODE 393 Liefste, ik heb nog heelemaal niets gezegd van dat fijn-grappige versje onder een van je brieven. O, Willem, 't is wèl leuk, maar wair is 't niet, - zeg, Lief, ik geloof, dat je dezen keer juist het tegenovergestelde ondervonden hebt van „terug-trekken", „hoofdomdraaien" etc. Is 't zoo niet? Dat kwam, omdat ik zoo innig-blij was, dat je er was, Willem, juist mi. * * Bussum, Parkzicht 14 Juli '99 Liefste-van-mijn-hart, Het is kwart voor elven 's avonds. Verster is zoo even naar zijn kamer gegaan: hij had wat hoofdpijn en ging daarom iets vroeger naar bed. Nu houd ik nog heerlijk wat tijd over, om je te schrijven, al gaat deze brief natuurlijk pas morgenochtend weg. Ik heb je op 't oogenblik niet veel nieuws te vertellen; maar mijn heele binnenste is zahg-geëmotionneerd. Ik wou zoo graag, dat ik bij je was, dan zou ik je hand zacht nemen in de mijne, en je onafgebroken aanzien en lief tegen ie spreken, met innige woorden. O, Liefste, ik vertrouw zoo volkomen op jou, en ik wil zielsgraag de macht over je hebben, die je mij toestaat, als je dan maar altijd onthoudt, Allerheerlijkste, dat jij evenveel macht hebt over mij als ik over jou. Je maakt mijn heele leven hcht; ik vind het verrukkelijk, dat ik leef, nu jij op de wereld bent. Het hjkt me alweer zoo'n eeuwigheid, dat ik van je af ben, en toch is 't in 't geheel pas eenenvijftig uur. Ik ga nu maar naar bed, ik merk, dat ik alleen nog maar kan voelen en me niet meer uiten; ik heb vandaag heel hard gewerkt. Goeden nacht, hefste, eenige! Tot morgenochtend. O, ik wou zoo graag altijd zonder ophouden bij je zijn! Heb ik je al geschreven, dat Hein Boeken 3 Augustus a.s. trouwen gaat? 15 Juli Je brief van vanmorgen heeft mij zooveel vreugde gebracht. Want ik had nog nooit heelemaal gerust tegenover je gestaan. Wèl gerust zoover mijn bewustzijn gaat, want ik had niet kunnen opgeven, waarover ik me ongerust had moeten maken, en als ik 394 LIEFDESBRIEVEN mij afvroeg: Geloof je, dat Jeanne altijd bij je wil blijven? dan had ik daarop tegen mijzelf geantwoord: „Zeker geloof ik dat". Maar toch zat daarachter in mijn half-bewustheid een gedachte, een vrees, die ik niet goed onder woorden wist te brengen, maar die daar toch op neerkwam, dat je je heel misschien nog wel eens van me afwenden kon. Versta mij wel, lieve Jeanne, het was geen bepaalde vrees en zelfs geen vermoeden, maar alleen achter in mijn geest een gevoelige plaats, die even rilde, terwijl ik slechts bij benadering kon zeggen, wat de oorzaak van dat ongeruste mocht zijn. Maar nu, door dezen brief van je is dat heelemaal weg-gegaan. O, ik ben zoo blij, ik dank je heel innig, Lief, voor het vertrouwen, dat je nu in mij stelt. Ik moet nu gauw maken, dat ik weg-kom. Nico van Suchtelen, die nog al eens bij mij geweest is, heeft me zijn bezoek aangekondigd. Nu ga ik bij Koderitsch zitten, en wacht hem daar af, want mijn kamer moet gedaan worden. Tot vanmiddag. Ik waag het je zacht op je lieven mond te kussen, want wij zullen in eeuwigheid één zijn! Geheel en al jouw eigen Willem Willem, ik houd zoo verschrikkelijk veel van je, dat ik 'tniet uitspreken kan. In 't geheel niet meer zoo kalm en passief als vroeger, - hoewel ik dat toen niet wist, - nu trilt alles aan me van opgewondenheid, als ik er aan denk, hoe je me aanzag, hoe je tegen me sprak. Willem, mijn altijd-gesloten-gebleven ziel was toen, geloof ik, nog niet vatbaar voor zoo een machtig-overheerschend gevoel, maar jij hebt haar langzaam ontvankelijk gemaakt, jij hebt me, door jouw hefde, mijn eigen volkomen liefde gegeven. Begrijp je me, Lief? Ik bedoel, dat mijn liefde, vroeger, bijna heelemaal een abstractie was, maar dat jij haar levend hebt gemaakt, levend en werkelijk, voor altijd. O, zaligheid, o, suprème weelde, dat ik je nu hef neb gehéél, volmaakt, je menschheid en je ziel en niet langer je geest aheen, de essentie van je Zijn! Ik heb je hef, jou hef, met een zalige hefde, die mijn heele bestaan verreint. Liefste, ik zou het nooit zoo diep geweten hebben, tenminste nü nog niet, als je niet hier was gekomen. Die komst van jou heeft VIERDE PERIODE 395 al mijn twijfel weg-gevaagd en mijn liefde aan mijzelf geopenbaard. Ik durf nu zalig, in goddelijke gerustheid, de toekomst tegen-zien, ik durf nu gelóóven in mijn geluk. Ik ben je zoo dankbaar, zoo innigdiep dankbaar, Liefste, dat je gekomen bent, - en ook voor je verrukkenden brief, die me, tot in mijn diepste ziel, vergelukkigd heeft. Dag, Liefste, mijn éénige Lief, mijn Lief! Met een innigen zoen jouw eigen Jeanne * ♦ O, Lief, verleden Zondag had ik nog het prettige vooruitzicht van je bezoek, en nu is het al weer heelemaal voorbij... Maar ik wil niet klagen over het weg-vliegen van den tijd, want die dagen zijn zoo verrukkend-heerlijk geweest. O, ik zeg je nog eens, het is onuitsprekelijk prettig en goed, dat je nü juist ben gekomen! Maar, o, mijn kamertje is nu zoo vreemd leeg en stil, 't is, of 't een ander kamertje is, nu jouw tegenwoordigheid het geen leven meer geeft. Ach, ach, waarom gaat al het pleizierige zoo gauw voorbij? Dat ook: „time and the hour run through the roughest day" heb ik nog nooit gemerkt. In je laatsten brief schrijf je over het bezoek van van Suchtelen, die kwam ook al ieder keer, toen ik nog in Bussum was, weet je nog wel? Morgenochtend, tegelijk met je manchet-knoop en de verzen, die je Maandag voor me meebracht (twee cahiers en de losse blaadjes) verzend ik den ring. De namen staan er goed in, daar heb ik dadelijk naar gekeken. Ik zend hem op hetzelfde uur, waarop ik ook mijn brief verzend, om één uur, zoodat je alles 's avonds krijgt. Later krijg je dan wel mijn allerlaatste verzen en de fragmenten, met het copieeren daarvan ben ik nu nog niet heelemaal klaar. O, Liefste, ik wou, dat de tijd er al was, dat je altijd hier kon zijn. Wat is 't toch eigenlijk onnatuurlijk en vreemd, dat we elkaar nooit anders onze gedachten kunnen zeggen, dan in afgepaste, bedachte woorden, die veel van hun kracht missen, omdat de stemmeklank er aan ontbreekt! En toch, nu ik niets anders heb, geniet ik zoo innig en diep van je brieven; ik verlang na ontvangst van den een weer smacntend naar den volgende, o, altijd-door 404 LIEFDESBRIEVEN bidden mag, maak je toch nooit ongerust over mij. Ik ben altijd gezond, mijn constitutie is ijzersterk, hoofdpijn en dergelijke dingen heb ik nooit. En je hoeft nooit bang te zijn, dat het briefschrijven mij verveelt of lastig is. Ik zit tóch voortdurend over je te denken, en alles wat dan zoo door mijn hoofd gaat over jou, komt er dan uit en neemt woorden aan, op het oogenblik, dat ik aan je schrijf. - 't Is nu kwart voor negenen. Zoo meteen komt Verster wat bij mij zitten, heeft hij zoo straks gezegd, toen ik beneden thee dronk. Wat zal dat heerlijk zijn, als je in Augustus weer in Bussum komt. Daar heb ik nu al pleizier van. We kennen elkander nu zooveel beter en we hebben elkaar alleen maar stil in de oogen te zien en je laat dan je hoofd zacht tegen mijn schouder rusten, in de zalige wetenschap, dat je daar veilig bent, en dat je Sterker en Trooster vlak bij je is. Want we hebben elkaar noodig, Jeanne, vind je dat óók niet? Je hoeft je heusch nooit te dwingen om je in te houden, als je soms klagen moet, want ik weet heel goed, dat het klagen geen hebbelijkheid van je is, en dat je alleen klaagt, omdat je werkelijk verdriet hebt. God, God, ik wil je zoo gelukkig maken, mijn goedheid van wil, mijn teederheid en mijn gemoedelijke scherts, tzal allemaal voor jou zijn, allemaal voor jou. Onthoud je dat, Lief? O, Lief, je weet niet, hoe ik mij tot je aangetrokken voell Want je hebt sterkte-van-wil, maar buitendien een prachtige gemoedelijkheid. En die heb ik net zoo. Tegen de menschen in 't algemeen is 't maar beter, die laatste nooit te laten zien, want de meeste Hollanders missen haar heelemaal, en als ze haar in anderen opmerken, dan maken ze er zoo mogelijk misbruik van. Dat heb ik dikwijls ondervonden. De Hollanders zijn dikwijls droge en nuchtere menschen, heelemaal niet spontaan en met weinig fijn gevoel. Vandaar ook, dat onze nationale literatuur altijd zoo onbeteekenend en saai en vervelend was in vergelijking met die van andere volken. Vergelijk bijv. de verzen van Bilderdijk, die toch op zijn manier een interessante en kranige figuur was, met die van zijn tijdgenoot Goethe! Daar valt Bilderdijk bij af als een ontwikkelde maar grove dorpeling bij een genialen, en fijn-beschaafden, steedschen mijnheer. En vergelijk den ingebeelden, schijnbaar kinderlijk-, maar inderdaad kinderachtig-gevoeligen Multatuli eens bij Heine! Ik heb soms een beetje het land aan ons eigen volk, want ik voel mij in VIERDE PERIODE 405 temperament en in alles er eigenlijk niet één mee. Ze zetten het mij dan ook dikwijls duchtig en sluw betaald, dat ik niet in alle opzichten een van de hunnen ben. O, wat heeft het mij een moeite gekost (aldoor maar mijzelf uitsprekende in woord en daad, met bedaarde wilskracht) om er wat boven-op te komen. Zoowel 't pubhek als de kritiek vonden mij vreemd en antipathiek in 't begin. Nu ga ik tweede drukken beleven, maar in den beginne, wel tien jaar lang, deed men niets dan mij béte en bruut uitlachen. Gelukkig heb ik één eigenschap van de Hollanders, die mij te pas is gekomen, mijn kalme en door niets op den duur uit het veld geslagene doorzettendheid. Daar kan niet-voelen en kruideniersredeneering ten slotte niet tegen op. Hoe vind je nu deze zelfbeschouwing, Lief? Ik heb mij nooit zoo tegen iemand over mijzelf uitgesproken, want de menschen maken er toch altijd weer wat anders van. Ik zei het zelfs maar half-bewust tegen mijzelf: ik voelde het meer dan dat ik het in begrippen bracht. Maar tegen jou komt het er nu vanzelf uit, vind je dat niet aardig? Het kan jou een bewijs zijn, dat ik je onbewust vertrouw, dat mijn onbewustheid naar jou heen gaat en zich aan je overgeeft. Als je mij nu een pleizier wilt doen, ga dan niet hierover redeneeren met me: ik wou zoo graag, dat je er aheen een gevoelsindruk van kreeg. Maar dat voel je wel uit jezelf, is 'tniet, Lief? Geen enkel ander man zou, geloof ik, zóó tegen zijn meisje spreken. Maar jij hebt in temperament iets geheel verschillends van andere vrouwen en evenzoo heb ik iets geheel verschillends van andere mannen. Jij bent een echte vrouw, maar je hebt meer logisch verstand dan de meesten van jouw geslacht, en zoo ben ik ook een echte man, maar ik ben teerder en fijner dan de meeste mannen. En daarom passen wij juist zoo goed bij elkaar en zouden, geloof ik, jij zoowel als ik, naast ieder ander misplaatst zijn. Ik heb bier zeer intiem over mijn geestehjk Zijn gesproken; ik bid je, Liefste! voel het aheen maar. Zoodra je over zulke dingen gaat redeneeren met abstracte begrippen, verstoor je het subtiele netwerk, dat ik hier met een paar vage trekken heb aangeduid. Het eenige, wat je er op zou kunnen antwoorden is: Ik voel het, of: Ik voel het niet. - Ik wou je aheen maar de overtuiging geven, die ik hoop, dat je gelukkig kan maken, dat ik mij blindelings, maar toch zelfbewust aan je overgeef, gedrongen als ik word door de kracht van mijn hefde, die mij naar jou heendrijft. Bewaar me, Lief, 406 LIEFDESBRIEVEN bewaar me! ik vraag het je met zachte oogen, en werp mij nimmer weg. Want ik heb de vaste wetenschap in mij, dat ik je gelukkig zal maken, en je goed-houden en je alles zal geven wat je van gevoel en liefde verlangt. En ik geloof niet, dat ik dwaas deed, me zóó diep te uiten, want jij voelt ook zooveel dieper en meer dan het gros der ontwikkelde menschen. Met een innigen kus wensch ik je, Liefste, goeden nacht. Jouw eigen Willem O, Liefste, ik dank je, - diep ontroerd en met een heerlijk-innige vreugde dank ik je, dat je zóó tegen me hebt willen spreken! O, Willem, ik voel het zoo, ik begrijp het zoo volkomen, wat je tegen me zegt. - En wat me zoo góddelijk-gelukkig maakt, dat is net prachtige vertrouwen, wat je in me te stellen toont. Willem, je weet het wel, ik heb het je dikwijls bewezen, hoe volkomen ik in je geloof, - maar elke uiting van je inwendig leven, die je aan mij doet, geeft me nóg meer moed en kracht om mijzelve voor jou volmaakt te verklaren. Ik wil, dat je alles van me weet, dat mijn hééle innerlijk bestaan jou langzamerhand zóó duidelijk-bewust wordt, als het mijzelve is, - dan zal je ook tot in de kern en afgescheiden van elkaar mijn goede en slechte eigenschappen leeren kennen, die je nu natuurlijk nog maar dooreen-gemengd ziet. En dan, Lief, zal, door jouw invloed-ten-goede, al 't kwade, dat in mij is, worden weggedrongen, en het goede versterkt en tot volmaking gebracht. En dan, eindelijk, Lief, door jouw magische macht het menschelijk ideaal nabij gebracht, zal ik eenmaal voor je staan in oppersten trots en toch in nederigen deemoed, als de Vrouw, die je hefde waardig is, - als de Vrouw, die jou door haar liefde gelukzalig maakt! Lief, als ik zoo spreek, dan begrijp je me wel, is 't niet? o, hoef ik nooit bang te zijn, dat je me dwaas, of te opgewonden zal vinden, als ik zóó mijn gedachten onder woorden breng? Eenige, éénige Lief, o, zeg toch alles tegen me, wat je anders in me hebben wilt, - o, vorm me toch heelemaal naar jouw wensch! Je zegt, dat je me „goedhouden" zal, maar je moet me beter maken, Lief, - want o, ik weet 't zoo, dat er nog zóóveel aan me ontbreekt, - maar ik weet ook éven goed, dat ik me nóóit aan jouw invloed onttrekken zal, - dat ik alles, wat je ooit tegen me zeggen mocht, met een groote, diep- VIERDE PERIODE 407 dankbare erkentelijkheid zal aanvaarden, - en dat dit zelfs een reden voor mij zal zijn, om nóg inniger, vaster en trouwer van je te houden dan ik al doe. Geloof je me, Willem, geloof je me? En zal je heusch nooit, nooit je meening voor me verbergen, maar zal je doen waarom ik smeek: altijd alles zeggen, wat je over me denkt? Liefste, Liefste, ik geef je alle macht over mijzelf, - o, wend die aan, Lief, tot je eigen geluk! Maak je zelf gelukkig door mij te maken, zooals je wenscht, dat ik ben, - want daardoor begenadig je ook mij tot het hoogste geluk! Met een zoen van volkomen geloof en innig toevertrouwen jouw eigen Jeanne Liefste, tegelijk met deze zend ik je nu den ring, je manchetknoop en mijn verzen, 'tls wel een beetje een scheef pakket geworden, maar 't was zóó het veiligste. Ik denk wel, dat je vanavond alles goed ontvangen zal. Later zal ik je dan de overige verzen en de fragmenten nog sturen; ik ben er nog niet mee klaar; copieeren neemt altijd veel meer tijd, dan men oorspronkehjk denkt. Je schreef me, dat er 16 pagina's vers van jou voor mij in de N. G. kwamen. Het zijn dezen keer zeker allemaal sonnetten, is 't niet? er is nog maar één langer vers. Wil je de proef weer voor me bewaren, Lief? Mijn broer schrijft me, „dat hij van Jan van Lokhorst het prachtige portret van jou uit de Vlaamsche School heeft gekregen", toevallig, hè? Hoe gek gaat het soms met de bezorging van brieven; ik bereken zorgvuldig de verzendingen, en wil dan b.v. dat je een brief krijgt om één uur; soms gebeurt dat en soms, gebéurt het niet, dan krijg je of 's morgens of 's avonds twee brieven van me. Ik doe ze altijd op dezelfde uren op de post, maar je wacht ook nooit tevergeefs, is 'twel? Willem, in je brief van Zaterdagavond schrijf je zoo heerlijkberuhigend over onzen geestelijken omgang later. Liefste, ik vind 'tzoo iets zaligs, me heelemaal aan jou toe te vertrouwen, - me heelemaal, zonder eenig voorbehoud, aan jouw zielemacht over te 4°8 LIEFDESBRIEVEN geven! Mijn toekomst berust bij jou, - en volkomen beschik jij over mijn lot. Eens heb ik in een vers tegen je gezegd: Mijn leven ligt in uwe hand besloten, Gif kunt het heffen tot de hemelsfeer, Of 't wreed en koud in 't diepste duister stooten, Al naaf üw oppermachtig-hoog begeer... En dat is waar, Willem, heelemaal, héélemaal. Wat voor waarde zou mijn arme, lust-looze leven hebben voor mijzèlf-alleen? Waarvoor zou ik bestaan, als jij niet de goedheid had te zeggen, dat mijn zijn-op-aard van eenige beteekenis was voor jou? Ach, lieve, lieve Lief, wat zal alles verrukkend-heerlijk zijn, als ik door jouw suggestieve macht geworden ben, waartoe ik in mijzelf wèl de vermogens bezit, maar niet de kracht om ze te ontwikkelen. Maar als jij me helpt, Lief, als jij me helpt, dan word ik geest-krachtig en wil-sterk, en kan dan hoe langer hoe meer in werkelijkheid iets voor je zijn. Verleden Maandag was je hier. Die schonen Tage etc. Maar 't is een troost, dat ik biervan misschien niet hoef te zeggen: und kehren nie zurück... Een innigen zoen van jouw eigen Jeanne * * Liefste, nu heb je natuurlijk het pakketje al ontvangen, ik geloof zeker, dat het goed overgekomen is. En vanmorgen kreeg je twee brieven tegelijk van me, is 'tniet? Als je er ook een om één uur kon krijgen, zou ik dat prettiger vinden, maar dat schijnt zóó ongeregeld te gaan, dat je dien brief ook wel eens pas 's avonds krijgt. Geloof je ook niet, Lief, dat later, als wij volkomen één zijn geworden, onze gevoelens niet langer verschillende, apart-staande, van elkaar afgescheiden sentimenten zijn, maar één groot, volkomen, prachtig gevoel, dat ons beiden gelukkig maakt op dezelfde wijs, dat ons dezelfde zaligheid doet ondervinden? Kan dat, zou dat kunnen, Lief? Dat mijn hefde eigenlijk geen andere is dan de jouwe, - dat jouw liefde eigenlijk geen andere is dan de mijne, dat we elkaar liefhebben, terwille van onzelf, dat we elkaar liefnebben terwille van elkaar? VIJFDE PERIODE 553 me hebt gezegd: „Als je niet zulke goede verzen maakte, zou ik niet zooveel van je kunnen houden als ik doe." En dat heeft me toen juist zoo heel bhj gemaakt, omdat het me de overtuiging gaf, dat er iets vasts, iets werkelijks in me was, waarom je van me houden kon. Maar dit boek, Lief, zou het soort van kunst kunnen zijn, waarvan je niet hield, omdat het zoo lijnrecht tegenover mijn lyrische uitingen staat. Dat zou toch kunnen. Nu vind ik het juist zoo goddehjk-heerhjk, dat je er me zóó over schrijft, heve, heve Lief! Nu, Liefste, AUerhefste, zal ik maar weer eens gaan eindigen, vind je niet? O, ik houd zoo onuitsprekelijk, onuitsprekelijk, onuitsprekelijk veel van je, Lief! Een teeder-innigen zoen van jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht Ik weet niet, wat ik heb vanavond, ik geloof bepaald, dat ik een soort van heimwee voel naar jou. Of ik wandel, of ik zit, ik moet aldoor aan je denken, en word inwendig-aangedaan daardoor met vaag-verlangende, half-bewuste mijmering en een tikje, niet heelemaal onaangename melancholie, 't Is nu acht uur 's avonds, zoo meteen komt de post; komaan, ik zal maar even wachten, wie weet, wat er in den brief staat, dien ik, zooals altijd 's avonds straks van je krijg. O, ik voel zoo, dat ik je hefheb, dat ik absoluut niet buiten je zou kunnen, dat je mijn AUes bent, het hcht van mijn ziel. Daar kwam je brief. O, Lief, wat is dat brieven-schrijven toch onvoldoende! Want zie eens, nu was je onaangenaam-geroerd door wat ik zei van Felix, terwijl je je eigenhjk prettig had moeten voelen, dat ik hem zóó levendig voor me zag, als een werkehjk mensch. Dat ik hem zóó sterk voelde, en toen mijn antipathie-tegen-hem uitte, dat was pure lof voor de artistieke waarde van je roman. Want als het beeld, dat je van hem geeft, onbeduidend of slechtgedaan zou geweest zijn, als verbeeldingscreatie, dan had hij immers VIJFDE PERIODE 557 O, Lief, wat vind ik het heerhjk, dat je me dat wilt laten doen, die verzen van jou corrigeer en! Dat vind ik zoo'n opperst bewijs van vertrouwen, een vertrouwen, Lief, dat ik rechtvaardigen zal. Ik zal ahes accuraat-precies, volgens je handschrift, in orde maken. Zeg of schrijf jij dan aan Veenstra, dat hij mij proeven en copy stuurt, dan krijg je ze van mij, na spoedige, maar degelijke correctie terug. Ik heb er heusch tijd voor, dus bezwaar je over niets. En dan wou ik je dit nog zeggen, Liefste. Je hoeft heusch nooit te denken, dat je productie-vermogen op den duur zal te lijden hebben door ons verbond. Integendeel, ik voel den wü en de kracht in me, om je meer en meer te brengen tot het jezelf uitspreken, om je diepste ziel te laten ontbloeien, tot groote werken, waar je ziel in ligt. Wees dus maar zalig-gerust, o, Lief, - ik voel mijn diepste binnenste naar je heen-dringen, en ik zal je de kracht en den moed en de blijdschap geven om te stijgen, steeds te stijgen, in de kunst, zoowel als in t leven. O, Lief! wat ben je toch een snoes van een fantast over je eigen dingen! Het hindert mij in geenen deele, dat je dat boek hebt geschreven: ik vind het juist heerhjk, ontzettend-heerlijk. Je vindt toch niet, dat ik strak ben geweest in mijn brieven aan jour* Ik zou haast zeggen: o, Lief, dat vervloekte brieven-geschrijf! Maar hoe zouden we op 't oogenblik anders iets van elkaar kunnen merken, - en met met-schrijven was het natuurlijk nog veel erger. Daarom is het onmisbaar, absoluut onmisbaar. Maar er ontbreekt ahes aan, wat toch noodzakehjk bij de woorden hoort: den toon van dé stem, de uitdrukking van de oogen, aües, aües. Ik heb me geen oogenblik strak tegen je gevoeld: ik was integendeel inwendigopgewonden, o, zoo bhj-opgewonden na de lezing van je boek! Lief, mag ik je eens wat zeggen, waar ik zelf ook over mee kan praten? Je bent in sommige opzichten net als ik. Je krijgt, onbewust, hevige indrukken vaak van allerlei dingen: je ziet dan niets van wat er naast staat of er vlak tegenover, - maar je holt door in jezelf op dien engen indruk, en vliegt dan dikwijls over de aüereerste oorzaak van dien indruk, die dikwijls zeer gering is, of die je heel verkeerd hebt opgevat, heen, en komt zoo in een fantasie-wereld van eigen maaksel, door een droevige stemming gekleurd, waarvan je dan ieder ding precies gaat beredeneeren en aües op zijn plaats zetten, en denkt dan, dat je aües logisch en verstandig hebt gedaan. Let nu wel, Lief, dit is geen veroordeeling van je Zijn, want ikzelf 55» LIEFDESBRIEVEN was vroeger óók zoo, en ik ben het nóg wel eens een enkel keer Je geest is verschrikkehjk ontvankelijk en je verbedding wordt licht opgewekt. ö Maar nu moet je daarom niet denken, dat ik zou vinden dat ie geen oordeelskracht hebt, of altijd onjuiste indrukken van ahes krijgt. Je hebt integendeel dikwijls een almachtig-fijne intuïtie die je precies laat ruiken", hoe iets au fond is. Maar de intuïtie'kan ook wd eens heel verkeerd werken, ds je te weinig grondstof hebt, ds het waarachtig-werkehjke fond onvolledig is, en je op ie uitkomst dan nog zelf doorgaat met je fantasie. Maar, heusch, Lief dat komt dies later hedemad terecht! Niet dat jij dies zd behoeven* over te nemen, zoods ik het zie. Maar wij hebben dan dtijd twee resultaten van observatie en opvatting; het jouwe en het nüme, die wij met elkander kunnen vergelijken, om zoo tot de obiektieve waarheid te komen. Vind je mij nu misschien een beetje zwaar? Maar ben je het niet een beetje eens, met wat ik hier zei? O, met je op te vliegen in de lucht, ver weg uit d het menschen-gedoe en de aardsche enghdd! Ik moet hier plotseling om mezelf lachen, want waar zou je komen als wij dat eens deden? In mist en nevel en eindelijk in 't luchtledige' Neen, laten we maar hier blijven; heusch, Liefste, ik zd het je wel prettig maken en mooi en leuk. Je smacht naar geluk, Jeanne, net ds ik. Zou je dan denken, dat wij met zijn beiden dat niet zouden kunnen bereiken? Ik verzeker je van wel! Ik zeg niet, dat ik je d hedemad ken, want hoe zou dat kunnen bij betrekkelijk zóó weinig persoonhjken omeang maar ik vod je wel, door en door, goddank! En dat moet jij rruj ook reeds doen in mijn quintessentie, want anders kon je niet van me houden Nu, Lief, maar dan komt immers ahes terecht, en dat z jS,0°rk.' JPtachtig terecht komen, houd dus maar moed, o, goddelijk Lief! ' ' t Z-°° .^kwijls of ik zeggen wü, dat ik je hef heb... Maar Uct ik heb je met aüeen hef, ik bid je aan. Dat is waarachtig waar* in de letterlijke beteekenis van het woord. O, Lief, voor je neer te liggen, met mijn armen om je middel, en niets te weten niets te zien, mets te voelen dan jou-dleen, aüeen jou, zonder ophouden, voor eeuwig Jit bent het leven, jij bent de wereld, jij bent het heelal, en zdt dat voor mij blijven, onveranderlijk tot aan mijn dood. Ik heb je zid hef en je lichaam, je oogen en je verrukkelijker! 560 LIEFDESBRIEVEN heen-gebliksemd. (O, wat een woord, - maar 't drukt goed uit, wat ik dan voel.) 't Is een soort waarschuwing, een soort geheimzinnige kennisgeving, die ik pas erken, die ik pas begrijp, als 't werkehjk is gebeurd. O, Lief, o, heve, heve Lief, luister nu, wat mijn plannetje is: dat je met mijn verjaardag over komt naar den Haag en een paar dagen blijft. Daar! het is er uit! Maar je moet het natuurhjk absoluut en in géén geval doen, als 't je ook maar in 't minst niet convenieert. Want dan wil ik 't veel liever niet, hoe goddehjk ik 't anders ook vind. O, Liefste, ik wou, dat jij ook in mijn ziel kon zien, hoe die heelemaal aheen vervuld is van jou, hoe daar niets anders in is, dan de waarachtige wil om jou gelukkig te maken, om jóu het heil te geven, dat ik krijg door jou, - o, als je wist, Lief, als je wist, hoe ik bid om de kracht daartoe! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht Lieve Snoes, Ik zou wel altijd door kunnen gaan met je te schrijven, en dat vind ik zoo gelukkig, want dat is een bewijs, dat ik mij heelemaal op mijn gemak voel met jou. En dat hoort ook zoo: vind je óók niet, Lief! Want zie nu eens, ahes om mij, zooals om ieder mensch heen, is voortdurend in wisseling: de eene groep menschen, waar je een poos mee hebt omgegaan, verdwijnt opeens of langzamerhand, om plaats te maken voor weer een andere, en zoo gaat 't het heele leven door, dat heb ik al zoo dikwijls bijgewoond. Maar jij aheen bent de mensch, die blijft, en over tien jaar zitten we nog net als nu, wat gelukkiger, weet ik, en minder ver van elkander af, maar toch met hetzelfde gevoel als vandaag. Want ik voel zoo diep, dat mijn zielsgehechtheid-aan-jou niet kan veranderen, en dat ik je altijd zal blijven beschouwen als „Jeanne, mijn eenig en absoluut Lief." Zoover was ik juist gekomen met mijn avondbrief, den brief, dien ik gewoonlijk 's avonds schrijf, om hem dan den volgenden morgen op de post te doen, daar kwam om kwart over achten de jouwe. O, Lief, wat ben ik innig bhj met dien brief! Ik geloof wel, dat ik eenigszins uit de verte voel, wat je hebt tegen mannen-in-'t-algemeen. En VIJFDE PERIODE 563 uitsluitend eenige man ben, die ook iets van het vrouwelijk gevoel begrijpt, omdat hijzelf zoo zuiver-van-ziel zoo teer-van-sentnuent, zoo puur-gevoelig is, als geen enkele man is, maar alleen reine vrouwen zijn. Heusch, Lief; jij hebt ook iets fijn-vrouwelijk-gevoeligs in je natuur, dat anderen mannen totaal ontbreekt, en je mist daarentegen het grove, het ruwe, het zich-door-alles-heen-latengelden, wat zoo dikwijls wel synoniem met „mannelijk" schijnt te zijn. O, Lief, wat ben ik bier een wijsheid aan 't verkondigen geweest, was 't je niet, of je een matrone'van geposeerden leeftijd aan 't oreeren hoorde? Lach je er om? O, ik ben in mijn gedachten zoo'n „oud" jong meisje, Lief, - maar naar ik hoop niet in mijn uiterlijk en mijn doen! Ik kus je heel innig, Lief, en blijf voor immer: jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 9 Aug- '99 Ja, Lief, ik. kan het niet helpen, maar vandaag laat ik eens allé andere dingen varen, om geheel en al van jou en voor jou en met jou te zijn, al is het dan ook van uit de breede ruimte, heel ver weg. Je hoeft heusch niet bang te zijn, Lief, dat ik je ooit onmdsjesachüg zou kunnen gaan vinden. Wat is eigenlijk „meisjesachtig"? De Oosterlingen vinden het onmeisjesachtig als een meisje op straat loopt met bloot gezicht, en sommige oudere Hollanders vinden nog, dat spelen op een grasveld met allerlei instrmnenten voor een degelijk meisje niet te pas komt. Neen, dat jij nu wat spontaner-van-doen bent dan andere meisjes in sommige opzichten, daar word je mij juist des te liever door, daar word je mij, o, zóó ontzettend lief door, dat ik feiteüjk niets anders word dan je slaaf. Maar geen suffe slaa£ die achter je voort-sjokt, neen, een flinke, rechte slaaf, die, zich naar je toebuigend, teeder-lachend vraagt: „Wat beveelt mijn meesteres?" O, ik houd zoo ontzettend veel van je; ik heb je zoo, boven alle beschrijving, lief, dat, als je een heel ander meisje was, en je zou mij dus opeens nu gaan bedanken, dan zou ik als dol over mijn balcon heenvliegen, met slechts één gedachte: zelfvernietiging. Maar dezelfde aandrang, die mij daartoe zou drijven, nu je zoo bent als je bent en dus bij mij wilt blijven, werkt nu, zeg ik, in precies de tegenover- $64 LIEFDESBRIEVEN gestelde richting, en zal zich steeds meer en meer inspannen voor jouw geluk. Merk je nu wel, dat het waar is, wat ik je wel eens heb geschreven dat je mijn diepste ziel los-maakt? O, en ik vind het zoo onbeschrijfelijk-heerlijk, dat jij je nu ook zoo hebt kunnen uitspreken en mij zoo direct en innig hebt gezegd, datje van mij houdt. O, ik wou, dat je hier was, dan zou ik zacht je handen in de mijne nemen, en je aanzien aldoor, totdat ik. het niet meet kon uithouden, en ik mijn hoofd tegen je aanvlijde en mijn arm om je heen-sloeg, om werkehjk te voelen, dat je dicht bij mij was. O, jij bent de vrouw, die precies in alle opzichten hoort bij een man als ik. Een vrouw, die wel sterk is, maar heelemaal niet hard, die wel verstandig is, maar niet koudnuchter, een vrouw met een wü wel en een kranigen wÜ zelfs, maar ook met een opperst-gevoehg hart. Voel je nu niet, Jeanne, dat ik je moet aanbidden, niet in een opwinding, maar uit een diep-gevoelde overtuiging, dat ik je vereeren moet, maar tegelijkertijd hartstochtelijk beminnen, en dat er geen heü voor mij is buiten jou? Als jij niet was gekomen, was ik langzamerhand een volslagen pessimist geworden, maar nu jij er bent en bhjven zult, word üc een opgeruimdsterk, een bewust-gelukkig mensch. En dat niet, omdat jij een vrouw bent en met mij wÜt zijn, neen, aüeen omdat jij, iij juist die vrouw bent, jij, de eenige, waar ik een geheel mee kan zijn. O, en dat ik nu komen zal op je verjaardag, dat jij mij de gelegenheid daartoe openstelt, dat vind ik zoo verrukkelijk, dat ik het je niet zeggen kan! O, jouw verjaardag samen te vieren, zooals wij den mijne samen hebben gevierd! O, Jean, voel je nu, hoe diep ik je hefheb? Je weet wel, dat ik heelemaal geen opgewonden standje ben, die telkens een heeleboel woorden er uit gooit, waar op den duur toch niets achter zit, neen, wat ik zeg, meen ik voor nu en altijd en daar kan je op bouwen als op een rots. Nu, Lief, nu nog even over dat gevoel van triestheid van je. Ik wou o, zoo graag, als je het had, bij je zijn, dan zou ik je aldoor aankijken, en je hand zoo hef in de mijne nemen, en zacht tegen je praten. O, Lief, zou je dan niet langzaam-aan weer gaan glimlachen, als ik je zoo, door mijn nabijheid, duidelijk had kunnen maken, dat ik zoo onuitsprekeHjk veel van je houd? O, mijn hefde voor jou is als een gloed in mijn ziel, een onstuimige golving van bloed in mijn aderen, 57* LIEFDESBRIEVEN Bussum, Parkzicht 10 Aug. '99 Lieve Engel, Begin je niet een beetje in jezelf te lachen, als ik je zoo noem? Maar waarachtig, ik heb reden je zoo te noemen, en in mijn geest kom je dikwijls vóór mij te staan, als een afgezant uit verdere, schoonere, hoogere streken, die neer is gedaald, om mijn leven te maken tot wat het uit zichzelf niet worden kon. Want hoor nu eens, Lief! ik heb van mijn vroegste jeugd aan, diep in mijzelf gevoeld een soort van vage melancholie, duidelijk-waarneembaar voor mijzelf, maar onmogelijk onder woorden te brengen of eenigszins te definieeren. Die bestaat niet onophoudelijk weliswaar, en soms gaat zij voor een tijdje geheel en al terug in mijn onbewustheid. Ik ben wek in den loop der jaren, zoover gekomen, dat ik mij er boven staande weet te houden, en haar niet heelemaal laat doordringen in mijn volledige bewustzijn, maar toch voel ik haar nog wel eens nevelen en onbepaald mijmeren achter in mijn ziel, en het eenige, wat er aan te doen is, is aüeen dat wat de Liefde kan doen. Onder „Liefde" versta ik hier de diep-gevoelde, breede en zachte, maar toch innige sympathie, die op den grond van aüe meer uiterlijke dingen der Liefde moet liggen, als die uiterlijke dingen niet leelijk wülen zijn. Nu voel üc, dat ikzelf die sympathie kan geven, en ik weet ook, dat jij die geven kan. En daarom weet ik zoo, liefste Jean, dat uit ons samenzijn in de toekomst niets anders zal kunnen voortkomen dan inwendig geluk en vrede en ook blijdschap, die, van diep-ons-heele-Zijn-omvattend, en het verhemelend, genieten, tot bhjde en ons bezahgende vreugde wisselt. Ja, hefste Jean, het leven is een vreemd, een zonderling'raadsel, maar, wat bhksem! ('scuse me!) als wij beiden maar serieus wülen, - en ik wil, en ik geloof zeker, dat jij óók wüt, - dan kan óns leven zoo mooi, zoo prachtig worden, als nog geen leven op aarde was. Want zie nu eens, Lief, de getrouwde paren, en zelfs de geëngageerde om ons heen, hebben altijd en overal kwesties met elkaar, - al breken zij ook niet uit, dan zitten die toch inwendig, - maar twee menschen zooals wij, die beiden gevoehg, maar ook verstandig, die eerlijk en zuiver zijn, die kunnen nooit kwesties, of zelfs maar kwestietjes met elkander krijgen, die niet met een paar woorden weg te maken en op te helderen zijn, als wij maar altijd op het VIJFDE PERIODE 573 gevoelend-begrijpende vlak blijven, waarop wij nu met ons beiden staan. En ik verzeker je plechtig: op dat vlak zal ik met jou altijd blijven, want daar houdt mij de mijn-geheele-Zijn-vervullende, onafgebrokene sympathie op, die ik met alles van jou diep voel. Ik kom er als vanzelf toe, om mij tegen jou te uiten over wat er in mijn diepste ziel al zoo omgaat, - 't is iets, wat ik nog nooit en met niemand heb kunnen doen, - omdat ik voel, dat jij 't begrijpen kunt, en dat wat ik hier zei, meer dan toevallige woorden voor je zal zijn. Want anders zouden deze niets anders dan verveling bij je kunnen wekken, en zou je hoogstens zeggen, als je tóch van mij hield, -: „och, die jongen, hij // zoo kwaad niet, maar ik begrijp eigenhjk niet goed, waar hij 't over heeft op 't oogenblik." Zoover was ik gekomen met mijn brief, toen ben ik gaan lezen in de Juh-afl. van De Jonge Gids, waar een allerkoddigst stukje van Heyermans over mij in staat. Nu word ik soms wel geërgerd door aanvallen op mij, maar hier verraste ik mezelf, dat ik plotseling in mijn eentje begon te proesten van het lachen. (Ik zend je de an. hierbij.) Waarachtig, het was mij, of een Israëlitische venter mij plotseling met zijn kar tegen het lijf reed, en mij dan nog een standje ging maken bovendien, omdat „ik niet had uitgekeken". Dat doet je nu wel niet prettig aan, maar aan den anderen kant werkt het toch ook ontzettend komisch door den praatzieken emst, waarmede de grofheid wordt begaan.*) Schrijf mij eens, wanneer „Hartstocht" in den handel zal komen. Ik zal nu je Heer van de State ook eens gauw zien te lezen. Ik was er aan begonnen, en vond de eerste dertig bladzijden bizonder goed, maar toen kwam allerlei werk me in beslag nemen. Geloof me, Lief! dat jij er nu bent, dat ik door jou geholpen word, en jou ook mag helpen, - niet zooveel als ik zou wülen en kan, maar dat komt nu toch spoedig als ik in den Haag woon, o, dat geeft me zoo'n heerhjke kracht. Ik ken mezelf niet meer, als ik er aan denk, hoe ik vroeger was, en dat dan vergelijk met mi. Mijn minste bewegingen zijn veel harmonisch-sterker en elastischer geworden, mijn gedachten zijn aüe verruimd en verfrischt. Want i) De tijd, die alles in het reine brengt, heeft, mèt zoo vele anderen, in de zee der vergetelheid weg-gespoeld ook deze literaire fantasmen van Herman Heyermans, die, later, door eigen schriftelijke aanbiedingen en persoonlijke bezoeken, graag en veelvuldig medewerker werd aan De Nieuwe Gids, het tijdschrift van Willem Kloos I VIJFDE PERIODE 575 lang, dat is gebeurd, nu ik jou gevonden heb, Lief! Jij, jij, de man, dien mijn ziel onbewust heeft gezocht, - dien ik vertrouwen kan[ als mijzelf, dien ik liefhebben kan met de waarachtige kracht, die ik in mij voel, die mij begrijpt, en die hooger dan alle andere menschen staat! O, is dat geen wonder, Lief, dat ik je hefhebben mag, omdat je ook van me houdt? - jij, de uitsluitend-eenige, die een mensch-man is, zooals ik een mensch-vrouw ben, en die daardoor aheen mijn natuur, mijn karakter, mijn temperament begrijpen kan. En dit is ook zoo vreemd, zoo iets heel-vreemds geweest: dat ik wist, altijd geweten heb, dat de verandering in mijn lot, de ommekeer, vóór het eind van de eeuw plaats hebben zou, dat ik vóór 1900, óf: boven ahes gelukkig, óf: dood zou zijn. En mijn geluk is in 1899 gekomen. Wat „Hartstocht" betreft: Zaterdag of Maandag worden de recensie-exemplaren verzonden. Dat stuk van Heyermans had ik al gelezen, maar om je de waarheid te zeggen, ik had niets van dien idioten onzin begrepen. Je vergehjking met dien venter vind ik in één woord prachtig, Lief! Nu eindig ik maar weer, want ik moet nog aan mijn broer schrijven, en vóór tweeën mijn bundel aan Veenstra terug-zenden, waarin ik de volgorde nog wat veranderen wou. Dag, heve, heve Lief! Met teedere zoenen-van-hefde jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 10 Aug. '99 Ziezoo, heve Schat, je brief voor morgenochtend is om zeven uur op de post gekomen, dus die bereikt je morgenochtend vroeg weer. Nu ga ik den brief schrijven, die morgenochtend op de post gaat. Maar voorloopig zal ik het daar niet ver in brengen, want zoo meteen moet ik beneden gaan theedrinken, rittende voor het huis met de Linn's, en daar wacht ik dan op de post. Alvast mi echter wü ik je zeggen, wat geweldig in mij opkomt, wat ik niet inhouden kan.. dat ik je liefheb, je hefheb, je liefheb. Hoor je 't, Lief? Ik heb je hef, en ik zal je altijd hefhebben zonder vermmdering, zonder emd. Hoor je 't, Lief, hoor je 't? 576 LIEFDESBRIEVEN Maar 't begint donker te worden, en mijn lamp is nog beneden, ik daal dus ook maar de trap af. O, Jean, daar moet ik je wat vertellen. Ik had beneden thee ger dronken, maar de post kwam niet op het gewone uur. Ik liep weer naar boven, een beetje treurig, want ik dacht, dat de post wel eens voorbij kon zijn gegaan, omdat hij niets voor Parkzicht had. En ik liep me op mijn kamer ongerust te maken, denkende, dat je misschien ziek was of zoo. Ik weer naar beneden; 't was half negen; geen post te zien. Eindelijk kwart voor negenen, daar kwam hij. 't Was de zoo genoemde „mooie" postman, die altijd te laat komt, omdat hij wegens zijn „mooie" gezicht, waar ikzelf echter nooit iets „moois" aan heb kunnen merken, door de dienstmeisjes in de buurt aan de praat wordt gehouden, onder het genot van vele kopjes thee. Die thee-don-Juan bracht me een heerlijken brief van jou. En ik weer naar boven, om mijn daaglijksche lieve avondvreugd in mijn eentje te genieten! O, Jean, ik vind het zoo heerlijk, dat het jou óók pleizier doet, met mij geëngageerd te zijn, - o, verrukkelijk geluk! Want ik ben heelemaal geen solitair in de liefde, zooals zoovele andere mannen, geloof ik, zijn. Ik zou je bijv. heelemaal geen zoen willen geven, als je dien zoen bepaald onaangenaam vondt. Tenminste, ik zou er niet het tiende van het pleizier door krijgen, wat ik er nu bij ondervind. Ik wou je nog even twee dingen vragen, Lief. Ja, je schetsen, ik dacht al: zou ik daar nooit eens iets van mogen lezen? En dan: heb je een copie van al de verzen voor je nieuwen bundel, ook die je mij nog eens apart gestuurd hebt onlangs? O, Jean, het is nu bij twaalven, maar ik kan nog niet naar bed, vóórdat ik je even in je gezicht gezegd heb, dat ik zoo verschrikkelijk, zoo ontzettend veel van je houd. Ik kan het niet voUcomen uitdrukken door woorden: ik voel het trillen door mijn heele ziel, door al mijn zenuwen, door alles, wat in mij en aan mij is. Jij bent het, jij bent het, de eenige-voor-altijd, de mensch, die al was en ook is en steeds wezen zal. O, een blik van je oog, een druk van je hand zou me in den hemel der hemelen brengen, en alleen maar het weten, dat jij leeft, maakt mij dees aarde tot een hemel, maakt mij het leven tot een paradijs. Ik heb je hartstochtelijk, eindeloos lief, ik ben je gedweeë eigendom, ik zal je verrukken door de zachtheid mijner Hefde, ik zal je bezaHgen door den gloed mijner ziel. WILLEM KLOOS — NIEUWSTE OPNAME VIJFDE PERIODE 577 Jij bent fier en hoog als de grootsten, omdat je bent van hun geslacht, en toch ben je zacht als de engelen, voor wie de avondwolken als dons zijn, - en o, je bent eerlijk en klaar als géén. Ik heb je lief met de macht van een golf uit de' oceaan, die breed en weelderig langs ie heen-glijdt, ik zal voor je zijn als een teeder-kleurige morgenhemel, in wiens diepte je zalig heen en weer zweeft, ik zal voor je wezen als een rozige avondlucht, die je met gloeiende zachtheid omvangt. Lief, ik heb je lief, voor nu en altoos. Teeder-zacht kust je jouw eigen Willem * * O, Liefste, wat een verrukkelijk-heerlijke brief was dat van je, de brief, dien ik om half vijf kreeg! O, ik ben altijd zoo innig en zalig blij, als ik zoo merken kan, dat je je gelukkig voelt, en als ik dan denken mag, dat dit een beetje komt door mij, - o, Lief, ik kan je niet zeggen, wat een echte, heerlijke vreugd me dat is! O, wat je van dien postbode schreef, dat is precies 't zelfde, wat ik ook zoo dikwijls ondervonden heb, en dat ik dus precies met je meevoelen kan, - o, Lief, 'tis wel egoïst van me, maar ik vind t heusch prettig, dat je 't naar vond, toen je dacht, dat er van mij geen brief zou komen. Want ik merk daaruit, dat je wel eens naar mijn brieven verlangt, en ze een beetje pleizierig vindt. Die Thoreau is echt een beetje een oude zanik. Je krijgt soms lust, hem eens ferm door elkaar te schudden, en hem toe te roepen: „Man, gebruik toch in 's hemelsnaam geen honderd woorden, als je t met tien afkan, je zou er vrij wat duidelijker en onderhoudender door zijn." Soms, als ik in een opgeruimde sternming was, schaterde ik t wel eens plotseling uit om zijn naïeve beweersels, maar ook wek als ik me een beetje landerig voelde, wou ik het boek wel van me afschuiven met een harden zucht van ongeduld. Ik ben vandaag den geheelen dag aan het vertalen geweest, maar het ging gelukkig nogal vlot, moet ik zeggen. Het zal wel gaan, Lief, het zal wel gaan; ik mag graag zoo iets hebben, waarbij ik mijn inwendige krachten een beetje noodig heb; dat maakt me, als 't ware, zelf veerkrachtiger en sterker, hoe meer ik ze gebruik. VIJFDE PERIODE 581 gelijk heb, Lief? Die totale indruk van mij kwam dan ook altijd uit. Vind je me niet een beetje zwaar, lieve Jean? O, mijn hart bonst in mijn borst bij de gedachte, dat ik je helper mag zijn, en dat je heelemaal niet het land aan mij hebt, en dat ik van jou houden mag, zooveel maar als ik wil. Met een lief-teederen kus jouw eigen Willem Zoo meteen begin ik aan mijn brief voor morgenochtend. O, Lief, jij hebt zoo duidelijk kunnen zeggen, wat ik niet goed uit te drukken wist, over dien aandrang tot bidden. Ik geloof, dat, als je jong bent, 't dikwijls een levenskwestie voor je is, dan zoek je naar een besliste overtuiging, - maar, och, met de jaren komt de berusting, en het geduld om te wachten tot eenmaal misschien vanzelf de oplossing komt. O, Liefste, zeg toch nooit, vraag toch nooit: „vind je mij niet een beetje zwaar"? Want juist dit je zoo over allerlei dingen met me praat, dat geeft zoo iets bizonder-heerhjks, zoo iets aantrekkelijks aan je brieven, zoo iets om er aldoor-naar-te-verlangen, Lief! O, brieven van „minnaars" zijn gewoonlijk zoo heel weinig belangrijk, zoo oppervlakkig en onbeteekenend en altijd vol banale complimentjes en verhefderigheden. Maar door jouw brieven, Lief, krijg ik Zoo'n innig-intiem genot, - ik voel zoo, dat je me iemand vindt, waarmee je spreken kan, en dat verheft me véél meer in mijn eigen oog, dan wanneer je voortdurend zei: „wat ben je toch lief en aardig" enz. En daarom, Lief, als jij zegt, dat je van me houdt, dan verrukt me dat tot diep in mijn ziel, omdat ik begrijp, dat het waarheid is, en geen toevallige, voorbijgaande stemniing. O, de vreugd van je brieven, van ieder woord, dat je zegt! Ik herinner mij ineens gisteravond geschreven te hebben, in verband met jouw komst hier en mijn komen in Bussum „dan zou 't zoo erg lijken, of ik 't was, die niet buiten je kon". Maar nu wou ik er dit nog even bijzeggen, Lief: dat ik niet buiten je kan, is waar, maar het komen van Ma, Jacq en mij in September in Bussum is louter toeval; ik bedoel, dat, als ik niet met jou geëngageerd was, wijdrieën dan toch in Bussum waren komen logeeren, begrijp je, Liet? 582 LIEFDESBRIEVEN Maar iedereen denkt natuuriijk, dat het evenals in Mei, opzettelijk van mijn kant komt, nietwaar? Daarom vind ik het ook 200 prettig, dat jij vóór dien tijd nog eens in den Haag komt; en het heeft Bovendien nog practisch nut ook, want je kan dan eens kamers gaan zien, wanneer zou je dat anders moeten doen, hè, Lief? O, dat ik niet buiten je kan, dat is waar. Ik had nooit gedacht, dat ik, de volgens-mijn-eigen-beschouwing onafhankelijke en sterke, zóó erg iemand noodig zou hebben, zóó erg behoefte zou krijgen aan iemand's steun. Ik zeg het je zonder temghouding, Lief: ik zou niet meer kunnen leven zonder jou, ik zou zelfs niet meer weten, boe ik leven moest! Want mijn ziel is het zóó gewoon geworden, in alles te vertrouwen op jou, in alles, alles jouw raad te vragen, over alles jouw oordeel te willen weten, dat ik zonder jou volkomen hulpeloos zou zijn, veel onveerkrachtiger, zwakker, machteloozer, dan ik vroeger ooit was, toen ik maar voor mezelf moest zorgen en dat ook betrekkelijk goed kon. Jij bent mijn Alles, mijn Alles, mijn Alles, Lief! O, 't maakt me zoo zielsgelukkig, als je wel eens zegt, dat jouw mtuïtie over mij is uitgekomen. Dat geeft me zoo'n gerust, zoo n veilig gevoel tegenover jou, omdat ik daardoor weet, dat ik me altijd volkomen tegen je uitspreken kan, en dat je me toch begrijpen zal Ik ben het ook zoo volkomen eens met wat je zegt, dat uit een gedeeltelijke vergissing nog niet geconcludeerd worden mag, dat de hééle intuïtieve indruk verkeerd is geweest. Want als alles volkomen sloot, dan moest men wel een bovenmenschelijke macht hebben; voor menschen is het al zoo bizonder en opmerkenswaard dat zij een intuïtief gevoel bezitten, dat niet altijd fout blijkt te zijn. Is 't niet zoo? Ik zend je veel innige zoenem Tot vanavond dus weer! Als altijd en voor altijd jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht 11 Aug. '99 O, Lief, Lief, wat is 't toch heerhjk, om met jou gee^ageerd te zijn! Want de quintessens van jouw Zijn in zoo magnifiek! Nu ja zal je misschien met een glimlach denken, dat komt door zijn verhefderigheid." Maar dat is toch heusch niet waar, heve Liefl VIJFDE PERIODE 583 Neen, dat ik 200 blij ben, met jou geëngageerd te zijn, dat voel ik aldoor even sterk. O, ik 2ou best met jou in een hok willen zitten, als de menschen maar niet naar ons kwamen kijken, en dan 2ou ik, o, wonderlijk-gelukkig 2ijn. Als je nu een meisje-van-gewone-bewegingen was, dan zou je alle reden hebben en groot gelijk, om je hier te verontwaardigen. Verbeeld je toch, wat een galante aanstaande, die zijn meisje in een hok zetten wil! Maar ik 2eg je immers, Lief, ik 2ou er je niet alleen in laten, ik 2ou er 2elf bij gaan zitten, even goed door de tralies omsloten als Uwe Majesteit in hoogst eigen persoon. O, ik zou heel zoet zijn, en aldoor heve woordjes zeggen, en nooit meer van je vandaan willen, al was de ruimte ook nog zoo klein. Maar Jean zegt: „Ik zou je hartelijk danken, hoor! ik leef liever op „mijn eigen gelegenheid, zónder tralies en zónder zoo'n stouten „jongen bij me als jij!" Waarop Wülem droevig kijkt, en zegt, dat hij 't heelemaal niet kwaad heeft bedoeld, en dat het aüeen maar een rare mkleedmg was, om duiddüjk te maken, dat hij zoo graag dicht bij zijn Jeanne wou zijn. „Maar druk u dan tenminste wat netter uit," zegt de trotsche Jean, terwijl haar lipje omkrult, „zulke fantasieën bevaüen mij niet, Mijnheer!" En Wülem büjft treuren, en strikt 2ijn dasje goed, terwijl hij zijn vijf vingers als spiegel gebruikt, en klaagt dan, dat Jean hem heelemaal niet begrijpt. Want verhefde menschen vroeger verbeeldden 2kh wel eens schaapherders te 2ijn, terwijl toch in werkelijkheid een schaapherder een heel ruw mensch is. Zou dus een geëngageerd paar van tegenwoordig 2ich niet mogen verbeelden een paar eekhoorns te we2en, die toch vlugge en elegante we2entjes zijn? Ja, Jean, ik wou heusch, dat wij aüebei eekhorens waren, met sierhjk gepluimde staarten en oogen als kristaUetjes. Maar dan niet in een hok natuurhjk, o, neen, in de boomen. Daar zaten we elkander dan na, al springend langs de takken, zoo gauw alsof wij vlogen, met glanzend bruine jurkjes en jasjes aan. Vind je me flauw? Och, Lief, dat komt omdat ik zoo onschuldig verhefd ben als een pasgeboren kind. O, jé, daar viel, terwijl ik even indipte, een druppel inkt op mijn papier. Ik moest hier gaan eten, en na den eten kwam Bauer schaken; daarna schrijf ik nog even verder. Ik voel me maar niet zoo gewoon met je geëngageerd, neen, ons engagement heeft voor mij een dieperen zin, dan al de gewone 5 84 LIEFDESBRIEVEN menschelijke dingen, die er meestal aan vast zitten, waar de groote hoop ook allemaal aan doet. Wij lijken in de soort van ons intieme, inwendige gevoel zoo wonderbaarlijk op elkaar. Je klaagt je intieme treurigheid wel eens voor mij uit, maar dan verschijn je mij niet als een mensch met haar eigene, mij persoonlijk-vreemde dingen, waar ik alleen maar veel sympathie voor heb, omdat ik nu met haar geëngageerd mag zijn. Neen, Liefl 't is of ik mij zelf hoor, of ik mijn zuster-naar-den-geest hoor klagen: 't is of ik een echo hoor van mijzelf uit vroeger tijd; er zit wel je eigen persoonlijke nuance in, en je doet een beetje anders omdat je een vrouw bent, maar de quintessentie is toch precies gelijk aan wat ik zelf heb gevoeld en gedeeltelijk nog voel, ofschoon ik door mijn wat langeren loop van jaren er verder in ben dan jij, en er wat vrede en harmonie in heb weten te brengen, die ik nu zoo bhj ben te hebben veroverd, omdat ik er nu jou ook mee zal kunnen helpen en je gauwer zal kunnen verder brengen, dan je uit jezelf en alleen had kunnen doen. O, Lief, je diepste onbewustheid voelde, dat je misplaatst zou zijn naast iederen anderen man, zooals ik weet, dat ik nooit bij een andere vrouw zou passen dan bij jou-alleen. Wij hooren bij elkaar, en wij hebben elkander nu, o, laat het dan altijd voor je geest vast staan, dat het op niets anders zal uitloopen dan op jouw eindelijk, rustig geluk, waardoor de mensch, die je het naaste staat, óok gelukkig wordt. Want je zult niet alleen zélf gelukkig worden, neen, ie zult mij ook gelukkig maken, door de zuivere mensch te wezen, die jij altijd bent. Begrijp je Lief, dat ik je liefheb, dat ik je liefhebben wil en Hefhebben moet? Jij bent het Lief-van-mijn-Ziel, en dat zal je altijd wezen. Mag ik dat ook van jou zijn, eenig Lief? Met een teederen kus jouw eigen WÜlem * # O, Lief, ja, )ï),jij bent het Lief-van-mijn-Ziel, het Lief-van-mijnLeven, en dat zal je altijd büjven, door aüe komende jaren heen, tot aan het uiterste toekomst-eind! Lief, jij bezit de absolute Hefde van mijn hééle Zijn, de volkomen toewijding van al mijn innerlijke kracht, den algeheelen omvang van mijn diepste gevoel. O, alles is immers voor jou, Heve Lief! Mijn wü, mijn verstand is van jou, — mijn wenschen, mijn voelen, mijn leven, mijn heele leven is van jou, Lief, van jou-aUeen. O, en die volmaakte-overgave-van-mijn-bestaan aan jou, die maakt me zoo zalig, zoo zalig, Lief. VIJFDE PERIODE 585 Ik heb er wel even om moeten lachen, Liefste, omdat je het 200 grappig voorstelde, dat samen-zijn in een hok, maar je zegt: „dan zou ik, o, wonderbaarhjk-gelukkig zijn..." en ik geloof, dat ik dat óók 2ou wezen, Lief! O, met jou ergens te zijn, heelemaal geïsoleerd van alles om ons heen, en dan niets meer dénken, niets meer doen, eigenhjk niet meer leven zelfs, - niets anders voelen dan een vage gewaarwording-van-weelde om ons heerhjk bij-elkander-zijn. O, Lief, ik wou, dat je me in je armen nam, en dat ik dan zóó mocht ver droomen al mijn uren, al mijn dagen, al mijn jaren, mijn hééle leven, zoodat mijn aardsch bestaan niets was dan een zalige waan, waaruit ik nooit meer, nóóit meer hoefde te ontwaken. Ja, ik wou weg-weg-zinken in een bedwelming-des-doods, die machtiger en een weelderiger genot gevender was dan éénige levensdaad, dan éénige werkelijkheid! O, Lief, geloof jij ook niet, dat het ware geluk meer in rust dan in actie ligt? Lief, jij bent de hefste, de meest-goede, de eenig-absoluut-zuivere mensch, die er op de heele wereld bestaat! Ik heb je hef, ik moet je hefhebben, omdat jij de uitsluitend-eenige bent, wiens Zijn met het mijne harmonieert, - dien ik bewonderen moet en vereeren kan en vertrouwen, — die is volkomen en in alle opzichten zóó als Hij moet zijn, aan wien ik de intimiteit van mijn ziel volmaakt kan openbaren. O, Lief, soms voel ik plotseling, snel maar sterk, het hevig verlangen in me, om even mijn arm om je hals te slaan, en je toe te roepen: Ik heb je hef, voor altijd en altijd heb ik je hef!... Zou je 't dan niet weten, Lief, dat 't de waarheid was, de onwankelbare, de eeuwig-waarachtige? En zou je dat een beetje echt geluk geven, Lief? Ik neb je hef, ik heb je Hef, o, mijn Zielslief, o, eeuwige Schatvan-mij n-Leven! Met innig-teedere zoenen kust je jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 12 Aug. '99 Schat-2onder-einde, Zoo even heb ik iets bedacht, wat je wel goed zult vinden, vermoed ik. Ik ga vanmiddag aldoor aan je schrijven, en op die manier 5 86 LIEFDESBRIEVEN maken, dat ik twee brieven voor je krijg. Eén doe ik dan op de post vóór den eten, en de andere vanavond vóór acht uur. Die ontvang je dan allebei Zondagochtend, en 200 krijg je tenminste, óók op den Zondag, je gewone „rantsoen". Ik vind net 200 heerhjk, dat je mijn brieyen prettig vindt: want, 2ooals ik je al eens schreef, ik rit er nooit over te denken, wat ik eigenhjk schrijven 2al. 'k Schrijf alles, zooals 't in mij opkomt, spontaan, en dat mijn geschrijf je aangenaam aandoet, bewijst dus, dat mijn innerhjke natuur een essentie is, waar je 't in je verdere leven mee 2ult kunnen vinden, Lief! Nu ga ik je wat kwaads van me2elf vertehen; ik heb een groot gebrek, dat is: slordigheid. Je hebt het wel gemerkt, toen je in Mei lederen dag op mijn kamer kwam, o, heerhjke tijd! Op een gedeelte van die slordigheid zou ik nu graag willen hebben, dat je wat lette, zoodra ik in den Haag ben. De slordigheid van mijn uiterlijk n.1. Want ik ben niet expres-slordig, dat begrijp je, hoop ik, wel: ik denk er aheen maar met om, om het niet te zijn. Juist toen ik dit geschreven had, werd er een Ansicht-postkarte voor me boven gebracht van Hein en Dien. Ik stuur hem je voor de aardigheid. Wil je hem voor ons bewaren, als een herinnering voor later? Luister eens, Jean: jij bent een engel in de gedaante van een mooi meisje. Neen! geen protesten! Je bent mooi. 't Kan me niets schelen, wat er in de Handboeken over schoonheid staat, en ook niet, wat jij meent te zien, als je jezelf in den spiegel bekijkt, 't Kan mij alleen schelen, wat ik zelf zie. En op mijn netvlies teekent zich een heel mooi beeld, dat sprekend op jou lijkt, en waar mijn ziel door gaat dansen van jubelende vreugd, aheen door 't gezicht maar. O, Lief, ik voel me met jou, alsof ik m een zomer-avondhemel kijk, door je heele hcht-fijn-kleurige manier van doen. Ik denk wel, dat ik een week zal kunnen bhjven, totdat jij bijv. bij Veenstra Walden hebt afgeleverd. Misschien kan ik je op 't laatst nog een beetje helpen. Ik moet je nu toch nog even zeggen, dat ik je zoo hef heb, zóó innig en teer, en toch zoo vast en groot en ruim, als ik.vroeger aheen in mooie, stille, halve sluimering wezens aanbad, die aheen in mijn droom-verbeelding leefden, en waarvan ik dan later verzen maakte. O, wat toen een yer-arfe onwerkhjkheid was, dat leeft nu waarachtig en wü met mij zijn, mijn heele verdere leven! Ik wou zoo, dat je voelen kon van jezelf, wat ik voel door jou, want dan zou je gelukkig VIJFDE PERIODE 587 zijn, dan zou je heelemaal je eigen waarde begrijpen, en dan zou nooit meer de gedachte bij je opkomen, zelfs niet in de verste verte: Waarom leef ik eigenhjk toch? Je wilt voor mij leven, maar als je voor mij leeft, leef je ook voor jezelf, omdat je in mij de vlam der eeuwige hefde ontsteekt, die jou geheel omstralend, je 't leven zal maken tot een bloeiend en belangwekkend paradijs. Ik ben van jou, begrijp je dat, Lief? De gloed van mijn aanbidding, mijn wü en kracht en ahes is van jou! En ik zeg dit niet in een lyrische verrukking, maar in een diepe overtuiging, die onsterfelijk leeft. O, dat jij leeft, dat het bloed door jouw aderen henen-stroomt, als de vloed op zee, o, dat je inwendig jubelt, als je 't zonlicht aanziet, omdat ik in die zon wü wandelen met jou! O, Jean, ik heb passie en trots en kracht, - maar mijn passie is als een waterval, hoog-opglanzend in gouden zongloed, die als een breed, blauw meer met zachte deining zal vaüen en liggen blijven in je ziel. O, geef me ook jouw kracht, als ik me die waardig maak, dan zuüen we als een paar jonge goden in breede vlucht zweven door de oneindigheid der menschen vreugd. Ik heb jou hef; hoe ik mezelf ook onderzoek, ik heb je eindeloos, vlekkeloos-heerhjk, machtig-kalm, üc heb je hemelsch hef. Voor het leven en daarna jouw eigen Wülem * # Bussum, Parkzicht 12 Aug. '99 Ziezoo, Liefste! Mijn eerste brief voor Zondag is 2oowat om vier uur op de post gekomen, nu begin ik aan mijn tweede, 't Is mal, dat ik er al weer naar verlang. O, ik vind het 200 onuitsprekelijk-heerlijk, als je 2egt, dat er kracht van mij uitgaat op jou. Want ik voelde wel altijd half-bewust, dat ik sterk ben van geest en van wü als het moet, maar die kracht van mij bleef bier in Bussum heelemaal ongebruikt. Er vloeide wel iets van over in mijn werk, maar voor de rest lag ik hier precies'als een uit 2ee op het strand geworpen visch te verdrogen. Maar nu weet üc, wat Üc te doen heb, en wat ik doen kan: jou maken tot de klare en sterke vrouw, die je door je eigen geaardheid kan we2en, als $88 LIEFDESBRIEVEN je zielsomstandigheden wat veranderen. Wat jij voor mij bent, zal ik er naar streven, om ook voor jou te zijn. Ik zou wel eens willen zien, dat wij niet met ons beiden, zooals wij zijn, tot hooge klaarheid zouden weten te komen, zoodat wij ons van tijd tot tijd kunnen verheffen als boven het leven, om er van uit de hoogte op neer te zien als op een verwarden en ellendigen droom. Hetzelfde rustige, breed-schoone gevoel, wat ik somtijds heb, als ik op mijn kamer zit en aan alles zoo eens denk, dat kunnen we, dat zullen we met zijn beiden nu krijgen, zoodat we elkander klaar-lachend aanzien en lieffluisterend niets anders zeggen als: We hebben 't hier toch wel goed met ons beiden; de rest is hoogstens voor ons een object van emotie, welke zich ook wel soms uit in daden naar buiten, maar wij tweeën zijn toch voor onszelf de eigenlijke, de eenige wereld, al leven wij ook, soms praktisch optredend, in de lcrankzinnige woeling der schijnwereld om ons heen. O, mijn heele kracht zal voor jou zijn, Liefl want ik wend mij heelemaal toe naar jou. Voel je wel, wat het is, als er een man naast je staat, in ahes mèt jou, die niet je meester is en niet je beheerscher, maar je mede-voelende mensch? O, Lief, ik heb je onnoemelijk hef! En het is mij niet te doen, om je te kussen, al zal de kus van je lippen mij altijd wezen als een bedwelmende wijn, die mij verrukt, - het is mij in de eerste plaats te doen, om met je mee te voelen, om, als gevoelig mensch jouw fijnst zieleweefsel te leeren kennen, en dat dan te doortooveren met bhjvend geluk. Daar gaat kracht van mij uit, zeg je, Lief! o, geluk!... Dat ik jou tenminste een beetje kan doen deelen in de zaligheid, die jij mij door je hefde geeft. Herinner je je nog, Lief, dien eersten dag? Zoodra ik je daar glimlachend zag staan op het Bussumsche perron, wist ik, wist ik, dat jij het moest zijn! Dat jij de mensch zou wezen, waarvoor ik mocht knielen, die met mij en door mij gelukkig zou zijn! Ik deed wat stijf en wat vreemd toen, vond je niet? Dat komt, omdat ik eigenhjk zoo'n verlegen mensch ben. Niet in gewichtige oogenbhkken, als het er op aan komt, - dan voel ik wel de wilskracht, en dan' doe ik precies, wat er gedaan moet worden, zonder mijzelf-verzwakkende reflectie, streng-bedaard en met energie. Maar in den omgang met andere menschen zoo gewoon-weg, ben ik dikwijls verlegen, al heb ik mijzelf op mijn nu tlink-mannehjker leeftijd wel zoover weten te brengen, dat de verlegenheid bijna geheel inwendig blijft zitten, en er uiterhjk niet heel veel van blijkt. 59* LIEFDESBRIEVEN Beruhigung en kalmte geven, - dan is 't, of een zachte hand zich op mijn voorhoofd legt, en ik je zeggen hoor: AUes zal goed gaan, aües zal best gaan, Jean, wees maar gerust. Ik geloof, dat ik je nooit volkomen heb gezégd, wat je brieven voor me zijn! Als ik een beetje down ben, dan vind ik er opwekking en vroohjkheid in, als ik naar een hef woordje verlang, dan heb je me dat juist toevallig geschreven, - Lief, alles, alles wat ik noodig heb: levenslust, volharding, kracht, je geeft er me aUes mee! Heusch, ik zou die heve vreugde-brengers, die gevers van al mijn tegenwoordig geluk niet kunnen missen, Liefl En weet je, wat ik ook zoo aUerheerlijkst vind? Dat je me zegt je brieven niet vooruit te overdenken, maar dat je neerschrijft, wat in dat oogenbhk in je opkomt om tegen me te zeggen. Ik geloof, Lief, dat ik, omdat ik dit voel, er daarom zoo verrukkehjk-innig van genieten kan, - want, is 't niet, Lief, alle bestudeerdheid of gemaaktheid zou er iets stijfs, iets ongevoelds aan geven, dat ik, omdat ik zoo van je houd, direct zou moeten merken, - en nu is mijn intiem genot zooveel te grooter, Lief. Ik zou er geen genoegen, geen aandoening-van-pleizier zelfs door krijgen, als ik merkte, dat 't schrijven je betrekkelijk moeite of inspanning kostte. Maar nu kan ik er zoo echt-ongestoord van genieten! - Ik heb van Hein en Dien ook een Ansichtkarte gekregen, - alleraardigst, hè? O, heve Lief, - Ja, van dien eersten dag... O, 't is merkwaardig, hoe nauwkeurig-precies ik nog ahes daarvan weet. Merkwaardig, zeg ik, omdat ik heelemaal als 'tware geënveloppeerd was door de vreemdheid van wat er met me gebeurde, en toch van aUes zoo'n juiste en klare herinnering behouden heb. O, ieder woord weet ik nog van je; aUes wat je deed, en hoe je dat deed, en alles wat ik heb gezegd. O, die dag! die dag! toen de grond werd gelegd voor mijn goddehjk geluk van nü! O, Lief! Lief! Hoe eenig, dat je een week denkt te kunnen blijven. O, wat een heerlijk-heerlijke dagen zullen dat weer zijn! O, als üc daaraan denk, dan krijg üc door die vóórvoeling-alleen al zoo'n verrukkehjk-bhj gevoel diep in mijn hart! O, Liefste, gisteren schreef je me: „O, geef me ook jouw kracht..." en tegelijkertijd schreef üc ongeveer: „Al mijn innerhjke kracht is voor jou..." Alles, aües, Lief, wat mij toebehoort, behoort aan jou óók, al mijn gedachten zijn van jou vervuld, al VIJFDE PERIODE 593 mijn daden worden onder jouw onwihekeurigen invloed verricht 1 O, Lief, ik heb je zoo heerlijk lief, zoo onuitsprekeHjk-innig, zoo teeder-diep, - ik heb je eindeloos en onvergankelijk lief! Jij bent mijn eenig heil, mijn alles-op-de-wereld, het licht-van-mijn-leven, Lief! Ik heb je Hef, ik heb je Hef! Voor eeuwig: jouw eigen Jean * * O, Liefste, ik voel 'tzoo, ik merk 'tzoo, en ik vind 't zoo'n verrukking 't je te kunnen zeggen: dat ik door jou, door den zaligenden invloed van jouw Hefde-en-kracht, langzaam, maar gestadigaan word, en eindelijk eenmaal volkomen wezen zal, wat ik misschien voorbestemd was om te zijn, maar wat ik aUeen nooit, nooit had kunnen worden, wat ik-aüeen nooit, nooit-m-der-eeuwigheid bereiken zou! O, allerlei duigen, die wel in me waren, maar altijd latent zouden gebleven zijn, die vertoonen zich nu, die beginnen zich nu te ontwikkelen, voortdurend, voortdurend, totdat ze eenmaal tot volmaaktheid zullen zijn gebracht. Dat wonder, dat prachtige wonder, dat doe jij aan mij, Lief! Jij verandert me, jij vervormt me, jij verbetert me, zonder dat je er den bewusten wil toe hebt! O, ik zag niijzelf altijd voor zoo koud en gevoeUoos aan, - maar nu weet ik, dat het eindelooze, diepe, waarachtige gevoel altijd in me is geweest, - maar dat het aUeen maar ongebruikt in mij bleef, omdat het zich aan niemand geven wou of kon. Al het mooie, al het goede in me, dat breng jij te voorschijn, Lief, - aües wat er voor reins en zuivers in me sluimerde, dat wordt opgeroepen door jou! O, dat ik voor je leven, dat ik je aUes wijden mag, dat ik je mijn kracht, mijn wil mag geven, de uiting van mijn gedachten, de teerste essentie van mijn ziel! Voel je nu, hoe zielsveel ik van je houd, begrijp je nu, dat jij mijn aües bent? O, mijn leven, mijn leven, dat nu niet langer nutteloos, waardeloos is, dat ik mag geven aan jou, - o, mijn doeUoos bestaan, dat nu niet langer leeg en eenzaam is! O, als je zegt, dat je gelukkig bent, en ik me durf verbeelden, dat dit is door mij, dan trilt er iets in me van diepe, innerhjke vreugd, van bUjden trots, dat ik nu niet meer onnoodzakelijk, vergeefs op aarde leef! Dat zaUg besef geef jij me, Lief, en ik kan je de innige verrukking daarvan niet zeggen, Lief! O, me te verbeelden, dat wij, 594 LIEFDESBRIEVEN samen alleen op de wereld zijn, ver van alle banaals en alle onschoons, - dat niets ooit aan onze levensmtimiteit kan raken, - dat wij heerlijk hoog en trotsch bestaan, - als goden vrij! Eindeloos, in onvergankelijke woorden zou ik je mijn liefde willen zeggen, - maar ik ben machteloos tot de klare uiting ervan. O, voel mijn liefde, Liefste! geloof, dat ik je Hef heb en Hefhebben zal tot aan het eind van mijn leven! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Lieve, Heve Lief. Ik ben het zoo gewoon 's avonds aan je te schrijven, dat ik het ook nu niet laten kan, hoewel je deze pas om één uur ontvangt, en morgenochtend toch al twee brieven van me krijgt. Het is ook zoo'n prettige verpoozing tusschen het vertaalwerk door, waaraan ik na den eten weer begonnen ben. Ik heb nu de „complemental verses" bereikt, die op blz. 78 staan, na het eindelooze, onnoodig-uitgerekte hoofdstuk Economy. Ik moet je nog even zeggen, hoe innig-Uef ik het van je vind, dat ik vandaag toch mijn twee brieven kreeg; dat was den heelen dag voor mij een heerHjkheid om aan terug te denken! Lieve Lief, je zegt, dat je soms slordig bent, - maar weet je wel, dat ik dat óok zoo erg kan zijn? Oók niet expres natuurHjk, eenvoudig door nalatigheid, door niet aan de dingen te denken. Het is nu wel een beetje beter dan vroeger, toen het verschrikkeHjk was, en meestal is er niet veel van te merken, - maar heelemaal overgaan zal mijn nonchalance wel nooit. Vind je 't ook eigenHjk wel zoo erg, Lief? Stiptheid en punctuaHteit op kleeding en andere uiterHjke dingen, dat is toch eigenHjk maar aUeen voor de menschen, is 't niet? Zonder dat je er zelf veel genot of gemak van hebt. En de menschen, ach, die hebben toch eeuwig en altijd wat aan te merken, hoe je hun ook terwüle tracht te zijn. Ik merk hier, dat ik echt op zijn Thoreausch aan het babbelen ben, - zou ik werkehjk zóó voor zijn invloed vatbaar zijn? O, jé! alweer een spoorslag, om er zoo gauw mogehjk doorheen te komen! wat zal ahes heerhjk wezen, als je hier wezenlijk zal zijn, Hefste Lief! Ik kan daar soms zóó ontzettend naar verlangen, dat ik, die twee maanden door, wel heel erg ziek zou wülen zijn, om ze maar VIJFDE PERIODE 59$ gauw óm te krijgen. Want dat rekenen van den eenen dag op den andere, dat uren-tellen, o, dat is zoo droevig-vermoeiend en verergert je verlangen nog meer. Ik denk nu maar, en troost me daarmee: hoe heviger het verlangen, hoe heerlijker de vervulling daarvan. Nu, eenig-lieve en eenig-goede en aller-liefste, ik moet gaan eindigen, ik heb het al half tien hooren slaan. Tot morgen, liefste Liefl Met een heel-teederen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht Aug. '99 Ja, Lief, dat is zoo leuk, als ik een brief aan jou begin te schrijven, dan weet ik meestal niet, wat ik precies te zeggen heb. Als ik den brief begin, dan voel ik alleen, dat ik jou ontzaglijk liefheb, en zoo concentreer ik dan mijn geest op jou, zoodat hij uitsluitend van jou vervuld is, en dan komen de gevoelde volzinnen vanzelf: 't is een beetje, of mijn dagelijksch ik met zijn hand het medium is, en of die hand wordt bestuurd door een anderen geest, die mijn dieper ik is, en die zich, door bemiddeling van mijn daaglijksch Zijn, uit. Want het is curieus en eigenHjk heel prettig, dat ik nooit bijv. op mijn pen behoef te bijten, om te wachten tot de woorden komen, neen, zonder eenig voorafgaand nadenken, vloeien de woorden vanzelf op 't papier, en mijn bewustzijn heeft daarbij eigenHjk niets anders te doen, dan met bHjdschap te konstateeren, dat dé neergeschrevene zinnen een preciese en getrouwe weergave van mijn half-bewuste voelen zijn. Ik heb je zoo Hef! Verveelt het je nooit, als ik je dat zoo dikwijls zeg? Ik geloof 't haast niet, want telkens als jij 't mij zegt, gaat er een rilling van geluk langs mijn rug. O, als je 't eens in de werkHjkheid tegen me zei, als ik het zelf van je Heve Hppen hoorde, dan zou het mij rijn, of ik bedwelmd weg-zonk in diepe vreugd. Ik heb je Hef, ik heb je Hef, als een werkUjkheid-geworden-droom, als een mystischen nevel, waar de eerste stralen van de rijzende zon door spelen! Lief, jij kunt mij niet zoo Hefhebben, als ik jou Hefheb. Dit is geen klacht, Lief, dat moet je vooral niet denken, hoor! Wantik voeg er dadehjk bij: ik weet en geloof en voel, dat je van 59& LIEFDESBRIEVEN mij houdt. Och, toe, Lief, vergeef me maar, dat ik dit zei: ik wou eigenhjk aheen maar er mee te kennen geven, dat ik 200 ontzettend naar je verlang. Toe, Liefl 2al je er heusch niet boos of treurig over 2ijn? Zal je er 2elfs heelemaal niet over denken? Waarachtig! ik voel, dat je mij hef moet hebben, want anders had je niet 200 gedaan. Ik wou dan ook aheen maar zeggen, dat ik hier 200 aheen zit met mijn gevoel, dat ik het uit zou wülen roepen door de luchten, dat ik je liefheb, en dat ik het toch aldoor in mezelf moet opsluiten, en kalm-onverscMUig praten met de vreemde menschen om mij heen. Begrijp je nu, Lief, hoe ik 200 iets kwam te 2eggen? Ik 2al het heusch nooit meer doen, dus, toe, vergeef me maar. Lk 2ei het, met omdat ik jouw Hefde minder zag, maar ik voelde mijn eigen liefde opeens 200 sterk, dat al het andere er bij verdween. Begrijp je 't nu, Lief? God, dat vind ik 200 verrukkelijk, dat wij later niet als twee, maar als één zullen 2ijn! Nooit oneenigheid en nooit misverstand en nooit apart te staan van elkander; o, zaligheid, dat ik je in aües helpen mag, waarin je maar wÜt, met de algeheele kracht van mijn ziel! Och, Lief, weet je, wat het is, ik voel mij nu eens 200 week en teer-sentimenteel, en dan weer opeens 200 vlammend-hartstochtelijk, en om mij heen is toch niets dan leege lucht. Want jij bent er niet, jij, naar wie ik verlang. Waarachtig, 2onder jou voel ik, dat ik maar half ben. Ik wü heelemaal niets anders zijn als jouw jongetje en je hebt mij maar te bevelen met een wenk van je hand. Ik zal altijd zoet en Hef en aardig zijn, wees daar zeker van! O, Lief, ik houd ontzettend veel van je, en jij houdt ook van mij, en wij zullen verschrikkehjk-gelukkig samen zijn, dat verzeker ik je, en dat verdien je ten voüe, omdat je een engel van een mensch bent, zooals er geen andere op de wereld is. Toe, Lief, vergeef me maar: jij houdt net zooveel van mij, als ik van jou, ieder op zijn manier, en we zuüen verwonderHjk-gelukkig zijn! En ik zal je zoenen, tot je niet weet, waar je bhjft. „Ft donc, zegt Jeanne, „daar ben ik niets van gediend, heusch niet! Want ik „ben een zedige Haagsche jonge dame, en die zoent aheen haar „drukker en haar Mama." Vind je mij nu niet een afschuwelijken jongen, om zulke dingen er uit te gooien? Nu, dan maak üc me heel klein, en kruip in een hoekje, en Jeanne gaat weer peinzen. En dan kom ik opeens stil achter haar, en houd mijn handen voor haar mooie oogen, en vraag: VIJFDE PERIODE 597 „Wie is dat?" Dan schrikt Jean op, en plotseling zegt ze: „Philippus, ben jij dat?" En daar bedoelt ze dan mee den gepensionneerden Hterairen luitenant, dien ze vertrouwelijk-weg en kortheidshalve „Philippus" noemt. Vind je, dat ik mal ben? och, al keek je niet naar mij om, ik wou zoo graag, dat je bij mij was. Want het leven is mij niets waard zonder jou. Jij bent de eenige mensch, die bestaat! Ik kus je zacht, terwijl ik je diep aanzie, en je vast en stellig zeg, dat ik ben en zal wezen: jouw-absoluut-eigendom-voor-altijd Wülem * * O, Lief, er was vanmorgen geen brief van je! O, nu merk ik pas, hoe ik er absoluut niet buiten kan, hoe üc je brieven noodig heb, om ahes wat üc heb te doen, te kunnen doen, o, daarzonder neb ik geen lust, geen moed, geen kracht, niets heb ik, niets, üc kan alleen maar stil zitten en huilen om mijn vreesehjke en onverwachte tdeurstehing, - o, Lief, o, zeg niet, dat ik overdreven ben, want je kent het niet, je kent het niet, dat diep-verlatene, wanhopig-ehendige gevoel, dat me dan zoo hevig en fel en onontkoombaar overvalt, Lief, dan ben ik niets-waard, volkomen-machtdoos, dan kan ik niets uitvoeren, niet denken zelfs. O, ds ik in mijn kamertje kom en géén brief van je de, dan krijg ik zoo'n heftigen schrik, dat üc het plotseling uitsnikken moet, - dsof üc opeens een slag krijg, is het dan. Je hebt er aldoor zóó goed voor gezorgd in den laatsten tijd, en üc heb je zóó dikwijls gezegd, dat ik het zoo goddelijk vond, 's morgens een brief van je te nebben, dat ik hedemad niet begrijpen kan, waardoor er nu geen gekomen is. Anders zou ik denken, dat het door den Zondag kwam, maar verleden week was er toch wèl een brief voor me. O, iedereen, die me zóó zag, zou me wd dwaas vinden, zelfs uitlachen misschien, dat üc me dadehjk zoo ongerust ga maken, dat je riek ben, of zoo, - maar, Lief, andere dagen kon je mogelijk nog eens iets onverwachts te doen gekregen hebben, maar Zondag toch niet! O, weet je, hoe het komt, dat ik er me nü zoo hed naar over maak? Omdat Üc het heb voorgevoeld. Gisteravond dacht ik met een ontzettend verlangen aan jouw morgenbrief, en toen schokte het opeens door mij heen: „Misschien zd er 646 LIEFDESBRIEVEN tot morgenochtend liggen. Het is kwart voor twaalf, en ik ga dus maar naar boven. Goeden nacht, heve Lief! O, die verrukkelijke brief vanmorgen weer van je! O, 't maakt me 200 diep-, 200 heerlijk-gelukkig, als je 2egt, dat je je in je brieven maar laat gaan, dat 't heelemaal geen vooruit-bedachte woorden zijn- Want juist daardoor kan ik er 200 innig van genieten, dat begrijp je wel, hè? En jij hebt natuurlijk altijd en in alles kunnen merken, dat ik me ook heelemaal niet inhoud, dat ik alles ruiterlijk tegen je uitspreek, en je altijd dadelijk alle in mij opkomende gedachten 2eg (soms wel eens te veel!!) O, Lief, ik heb eigenlijk vreesehjk moeten lachen om dat praten van je over zoenen: dat je 2oenen letterkundige zoenen zijn, en dat je 't prettig vindt, dat je meer spierkracht hebt dan ik en dat ik op mijn kamertje toch geen leven durf te gaan maken. O, Lief, wat kan je toch onweerstaanbaar grappig zijn! Vooral de uitlegging van de gehjksoortige gewaarwording bh het krijgen van een 2oen of bij het langhaam lezen van een prachtig sonnet, die vind ik magnifiek, - dus, Liefste, om hieruit de juiste gevolgtrekking te maken, - is 2oenen iets subliems?... Ja, Lief, ik heb nog wel een ex. van Hartstocht, maar niet meer een ingebonden, hindert dat niet? Dan 2al ik het, dunkt me, maar aan den Hr. èn Mevr. adresseeren, niet? O, je brief van vanmorgen is zóó verrukkend-heerhjk, Lief! O, dat je zegt, dat ik je Zijn aanvul, - dat je 2Ónder mij niet zóó zou wezen, als je mi kan 2ijn, - o, Lief, dat geeft 2ooveel beteekenis aan mijn eigen leven, - dat maakt alles om me heen 200 belangrijk en 200 waardevol! Ja, Lief, 't is waar, wat je 2egt, dat als je wel eens wrevelig op me geworden was, je niet 2ooveel van me zou blijken te houden, als je nu doet, - maar, Liefste, juist die teedere, 2achte vriendelijkheid van je, die maakt me onmiddelhjk weer bedaard en normaal, die laat me mij direct inkeeren tot mezelf en overtuigt me van mijn ongelijk, - veel nadrukkelijker en veel dadelijker, dan harde woorden of onverschilhge gezegden dat 2ouden hebben gedaan. Nietwaar, dat begrijp je wel, hè, Lief? O, het 2alig besef, dat je zóó van me houdt, dat je zóó met me omgaan kan, als je doet, dat verheft me boven alle kleingeestigheid en drift en overijling en verkeerdheid, - dat maakt me beter, Lief! O, Liefste, heb je 't misschien óok gemerkt, dat we bijna woorde- 648 LIEFDESBRIEVEN door je, zonder het mij bewust voor te nemen, voortdurend op te wekken, je te suggereeren tot dingen, die uit jezelf niet zoo gauw in je bewustheid zouden komen, literaire plannen en dergelijke. Hè, ik weet niet, of het te merken is aan mijn stijl, maar die Juffr. Linn zit maar aldoor te pianoteeren en van tijd tot tijd te galmen. Ik heb er nu eindelijk op bedacht, om watten in mijn ooren te doen; dat verzacht ten minste een beetje het geluid. Jawel, net dat ik de watjes in mijn ooren gestopt had, hield zij op. Er zijn een paar vetvlekken op dit papier gekomen, waar ik niets van begrijp; 't eenige wat ik kan begrijpen is, dat 't van de kaars komt, waar ik zoo lang bij zit te schrijven, tot mijn lamp gevuld is. Maar ik zal er den brief maar niet om overschrijven, hè? Ik wist eerst niet, wat het was, ik kwam maar niet verder met dezen brief: ik ging aldoor achterover in mijn stoel liggen, met de armen over elkaar, en met een sterk gevoel van onbevredigdheid m me, zonder dat ik me bewust kon maken, wat onbevredigd was. Maar nu wordt het mij op eenmaal klaar: het is verlangen naar jou, ik wou, dat je hier was, dat je op een stoel zat, of door de kamer hep, dat je mij vragen deed, of wat meedeelde, dat je in mijn boeken en papieren snuffelde, en van tijd tot tijd lachend naar mij omkeek zooals je dat kunt. O, Lief! ik verlang zoo naar je! Weet je wat, Jean, ik zal zien, dat ik over zes weken in den Haag woon, met 1 October. Nu, dat is toch niet de eeuwigheid, hè? die zes weken? Als ik met je verjaardag in den Haag ben, dan heb ik in die dag of zeven, dat ik er bhjf, tijd genoeg om kamers te zoeken. Liefst had ik er een met een wat vrij uitzicht over velden of zoo iets. Jij kunt zeker niet meegaan om te kijken, dat „staat" niet in den Haag wel? Ziezoo, vind je dit geen prachtig plan? De laatste dagen was dat zoo van tijd tot tijd door mijn hoofd gegaan. En nu vanavond, onder het schrijven van dezen brief aan jou werd alles definitief. Als je dit nu Maandagmorgen leest, dan hoop ik, dat l?r\? °? ^e St°el gaat voor *e Dureau> met de stille, maar bhjde gedachte: Ziezoo, dat's tenminste een jongetje, waaraan ik weet wat ik heb! En wil ik je nu nóg eens wat zeggen? Maandag, 28 Augustus, kom ik in den Haag logeeren, en Maandag 4 September ga ik dan weer weg. Nu, Lief, weet het dus wel, als je dezen leest, dan duurt het nog maar acht dagen, voordat ik er ben. VIJFDE PERIODE 649 Ben je nu een beetje blij, Lief? Mij maakt het vooruitzicht veerkrachtig, dat voel ik, en ik ga nu naar bed, met een heerhjk gevoel van: Alles komt terecht! Geloof in mijn hefde, die nooit vermindert! En word door de vlekken in dees brief niet gehinderd. Goeden nacht, goeden nacht, maar jij ligt al lang op 't dons, Naar ik hoop niet geplaagd door der muggen gegons, Maar door droomen bezocht, die je zullen vertellen, Dat ik je je heele leven zal vergezellen! Ln vreugd en emst, bij werk en pleizier, Steeds tokkel ik teeder, o, Lieve, de her! En nimmer zult gij mij 's morgens betrappen, Dat ik met 't verkeerde been 'tbed uit kwam stappen, Want altijd bhjf ik goed-gehumeurd, Zoolang jij tenminste mij waardig keurt, Te wezen een slanke riethalm, die neêrleit, Voor uw vorsthjke voetjes, die 'k kus vol teerheid. Deze dichterlijke ontboezeming Improviseerde ik nog net, Voordat 'k ter droom-opbloeseming, Mij. nedervhjde in bed. Tot morgen, Lief! Ziezoo, 't is Zondagmorgen, en de heele familie op reis, naar Amsterdam, geloof ik. v erster is ook niet thuis. Ik ga nu straks in mijn eentje koffiedrinken beneden. Dan stel ik mij voor, dat wij getrouwd zijn, maar jij bent dan op de vlucht met den eersten luitenant van het Litterair Maandschrift en Redacteur van het derde regiment Huzaren. Jullie loopen dan samen, op de vlucht, in de Scheveningsche Boschjes en declameeren daar het volgende duet: Jeamu. O, letterkundigeen krijgshafte Karei, Poëtisch pronkstuk van mijn maagdenziel! Karei. O, vlekloos-glanzenrijke, reine parel Die uit de kroon van St. Gecielja viel! Jeanne. O, Redacteur en Man! O, heerhjk-zoete Inkt-zwart gegalonneerde luitenant! 650 LIEFDESBRIEVEN Karei. Zit hoe mijn krijgsmanssnor, om u te groeten Boven mijn lippen zich als luite spant. Op dit oogenbhk begint er een musch te tjilpen en Karei en Jeanne vallen in extase op de knieën. Nu, Jean, daar wordt gescheld; het zal misschien de post zijn. Ja, Jean, je brieven, de verzen, alles was er, en ook de proef van mijn Kroniek. Op je brieven antwoord ik je vanmiddag wel, deze moet nu na koffiedrinken weg. Dag, Lief, ik heb je hef, grenzenloos en zonder einde en teeder kus ik je als jouw eigen Willem * * Bussum, Parkzicht 20 Aug. '99 O, heve Jean, je twee brieven, die ik, vanmorgen, kreeg, maken mij zoo gelukkig. Want wil ik je nu eens precies zeggen, wat voor indruk ik dikwijls van je kreeg, toen je hier in Bussum was? Dikwijls had ik dan het gevoel, dat mij eigenhjk een beetje verschrikte: er 2ijn twee Jeanne s: de Jeanne, die die brieven schrijft, en de Jeanne, die nu hier in Bussum logeert. De Jeanne der brieven is een soort van getospireerde, die in een andere wereld leeft dan de wereld der werkelijkheid, - en de Jeanne, die nu in Bussum is, die weet wel van de eerste Jeanne af en accepteert wel, wat die gedaan heeft, maar eigenhjk 2it 2e toch een beetje verbaasd en verlegen haar dubbel-ikvan-de-brieven aan te kijken; 2e 2iet, dat 2e dubbel is, en weet dus niet goed, hoe 2e 't met zichzelf heeft. Dat was nu wel een beetje neerslaand voor mij, want ik dacht: zoo'n imaginatieve hefde als van Jeanne, dat is eigenhjk een ding voor haar 2elf alleen, als zij alleen is met zichzelf, maar daar hebben zij en ik, als werkelijklevende, werkelijk-doende, werkelijk-voelende menschen niet véél aan: 't blijft hoogstens alleen een curieus psychologisch avontuur. Gelukkig heb ik mij door deze overweging toch nooit laten weerhouden om jou in werkelijkheid hef te hebben, en feitelijk was ik ook niet in staat iets anders te doen, dan je hef te hebben, sinds ik ongeveer wist, hoe je was. Maar dikwijls ben ik inwendig intens bedroefd VIJFDE PERIODE 6ji geweest, als je zoo op mijn kamer zat. Want ik dacht dan: Jeanne is nu wel hchamelijk hier, maar haar geest is heel ergens anders, en ofschoon ze aan mij niet bepaald het land heeft, zij denkt toch aan, en zoekt haar Verbeeldings-hef en vindt dat niet in mij. Weet je nog, dat ik wel eens met mijn hoofd in mijn handen bij de tafel ben gaan zitten, terwijl jij op de kamer was? Ik kreeg dan een gevoel, of de grond onder me weg-zonk, of ik absoluut alleen was, schoon toch mijn „meisje" op mijn kamer zat. En het eenige, waar ik mij door op kon houden, was de gedachte, die ik wel met zeker vond, maar waar ik mij toch aan bleef vast-klampen: Misschien komt later alles terecht, als zij mijn werkhjk Zijn maar eerst ziet. En: als ze er eenmaal behoefte aan voelt om een werklijkheid lief te krijgen, ben ik er toch waarschijnhjk het eerst aan toe om die werklijkheid te zijn. En nu ben ik zoo diep-gelukkig, dat je begint te voelen, dat je van den werkehjken Willem houdt. O, Jean, je zult er nooit spijt van hebben, ik zweer je, je zult er gelukkig door zijn, zóó gelukkig als een mensch maar op de wereld kan wezen, want ik ben iemand, die met sympathie onder een hoedje te vangen is. O, Lief, Lief, ik heb je zoo hef, en ik verlang zoo naar je: hoor je 't, hoor je 't, Lief? ik verlang naar je, ik verlang naar je, ik verlang naar je. O, je lach weer te zien en de uitdrukking van je oogen, als die mij aankijken! O, te voelen, dat het je pleizier doet, als ik kom! O, je maakt mij zoo gelukkig! Want vroeger, - ik zal het je maar zeggen, - vóór ik jou had, vóór ik jou kende, dacht ik heel dikwijls: Wat voer ik toch eigenhjk op de wereld uit? Voor mijn eigen pleizier ben ik hier heelemaal niet, en mijn werk? Och, die paar menschen, die daar wat aan hebben, die zouden er ook heel best buiten kunnen. Maar nü, nü weet ik, dat ik voor jou leef, dat ik een roeping heb in mijn leven, die is, om jou gelukkig te maken, zooveel ik dat kan. En dat kan ik wel, vooral omdat ik je nu voortaan vrij mag kriebelen, zooveel ik maar wil. Daar heb ik permissie voor van van Kempen, den goudsmid, waar wij mijn en jouw ring hebben gekocht. O, zalige ik! Nu mag ik je voortaan kriebelen onder je armen met dien vinger van me, waar de ring aan zit! Van Kempen is tegelijk mijn wethouder en mijn dominé voor het kriebelen. Ik moet alleen oppassen, dat Jan B. het niet ziet! Want ik geloof, dat die je graag kriebelen wou met zijn oogen. Arme jongen! 't is eigenhjk flauw van me, dat ik zoo met hem scherts. 6j4 LIEFDESBRIEVEN onmisbaar bent. Overigens... mijn geest is niet in staat jou ergens krachtdadig in te helpen, %poals jij mij dat doet. Als jij me geen wil, geen moed, geen kracht, geen levenslust geeft, dan heb ik die niet, - jij hebt dat alles al in je zelf; misschien geeft mijn hefde er meer vastheid en meer bewustheid aan, maar dat alles bestaat toch al in je. Of ik er ben of niet, je doet je gewone werk, alleen met wat meer opgewektheid misschien; je omstandigheden bhjven heelemaal dezelfde, uiterlijk is er niets in je leven veranderd. En daarom, Lief, geloof ik, dat ik meer en erger en voortdurender naar jou verlang, dan jij naar mij, - en dat is heel natuurlijk, - verlangen kunt. Liefste, ik zeg dit absoluut niet, omdat de indruk van je brief van laatst, waarin je me schreef, dat ik ook noodig was voor jouw bestaan, verdwenen zou zijn, - dat groote geluk houd ik voor immer vast in mijn hart, - 't is alleen maar een verontschuldiging, als 't ware, dat ik nóg klaag en bedroefd ben, omdat je nog niet nier woont, terwijl het vooruitzicht er toch is, dat het nu gauw gebeuren zal. Begrijp je, Lief? Ik ben erg verlangend naar je Kroniek; als je revisie krijgt, stuur je mij wel de eerste proef, hè? 't Is waar, ik heb in de laatste jaren ontzettend veel gewerkt met een haast koortsachtigen ijver, om aan alles wat ik in me had een vasten vorm te geven, maar sedert het begin van dit jaar is er een stilstand in me gekomen, en dat is goed, want zóó had ik 't toch niet vol kunnen houden. Maar verbeeld je, Lief, dat jij mij bij jou vergelijkt, en dan zegt, dat jij alleen maar iemand ben, die „wel eens wat schrijft"! O, Lief, dat moet ik je zeggen: ik heb, op mijn eerewoord, in mijn heele leven nog nooit van iemand gehoord, of iemand gezien, die eenvoudiger, bescheidener is in het daaghjksche leven dan jij, en die meer recht zou hebben, om het tegenovergestelde te zijn. O, Lief, als je eens deed, wat eigenlijk niemand vreemd zou vinden je te zien doen: loopen met je hoofd in de wolken, nooit voor iemand uit den weg gaande, en geen acht slaande op 't geen voort-kroop aan je voeten! Nu, Liefste, ga ik dezen beëindigen, vanavond schrijf ik natuurlijk weer. O, heve Lief, de volgende Maandag al! dan is de wederziensdag toch eindelijk gekomen! Dag, hefste, heve Lief! Een innig-teederen zoen van jouw eigen Jean VIJFDE PERIODE 655 Bussum, Parkzicht 21 Aug. '99 O, allerliefste, eenig Lief voor altijd, Ik vind het 200 vervelend voor je, als je aldoor een brief van den vorigen dag krijgt, zooals tusschen den Haag en Bussum meestal moet gebeuren. Daarom schrijf ik je nu weer. Ik vind het 200 verrukkehjkheerlijk, dat ik mij tegen jou 200 kan uiten. Want dat kan men in 't leven nooit doen, dat weet je wel. Alles wat men 2egt, tegen andere menschen, wordt dikwijls expres, of ook wel uit domheid, verkeerd begrepen, en dan 200 in de wereld gebracht. Bituïtief merkte ik dat, geloor ik, al als kind, 2onder 't me bewust te worden, natuurlij k, en 200 ben ik een 2wijger geworden en gebleven, tot aan den tijd, dat ik jou leerde kennen. Jij bent de eerste en eenige mensch, tegen wien ik mij uiten kan, en dat 2al natuurlijk hoe langer hoe meer gebeuren, hoe meer wij met elkander omgaan. Eerst een klein praktisch ding. Ja, Lief, stuur Hein dan zoo'n ingenaaid exemplaar van Hartstocht. Hein is iemand, waar wij ons heele leven mee samen zullen bhjven. Hij is nooit een ruaemaker of een kletskous of een pedant of een nijdigaard geweest; hij leeft inwendig, voor zichzelf, een heel mooi geestelijk leven van fantasieën en abstracties, vaag en „unbestimmt", en waar hij droomerig naar zit of loopt te kijken, terwijl hij er van tijd tot tijd wat van opschrijft. Als je hem goed kent, zal je geloof ik, veel sympathie voor hem krijgen, omdat hij zoo verschrikkehjk, wat je noemen kan „onschuldig is. Ik stuur tegelijk met deze een briefje aan Hein weg, in de hoop, dat het hem bereikt, om 2ijn juist adres te vragen: dan 2al ik dat jou schrijven, en dan stuur je, 2ooals ik hoop, je boek aan hem. Ja, 2et er dan maar in als je wilt, aan Hein en Dientje Boeken. Nu, Liefste, Allerliefste, Eenig-Liefste, een teederen kus 2endt je in gedachten jouw eigen Willem ♦ * O, Liefste, je brief van half vijf heeft me 200 2ahg-bhj gemaakt. Want die heeft me 200 de vaste overtuiging gegeven, dat je me gelooft, dat je nu weet, dat alles wat ik ge2egd heb, waarheid is, 656 LIEFDESBRIEVEN Want, nietwaar, Lief, anders had je me niet 200 rond-uit geschreven misschien, welke gewaarwordingen je wel eens van me kreeg, toen ik in Bussum was. 't Is wel nooit 200 erg geweest, als jij 't je nu voorstelt, Lief, - maar natuurlijk moest ik in t begin mijn verbeelding met de werkelijkheid vereen2elvigen en bovendien 2elf van mijn vroeger volkomen-abstracte leven tot het normale, concrete leven overgaan. Maar dat dit nu gebeurd is, dat weet ik nu 200 vast, daar ben ik nu 200 heerhjk-2eker van, omdat, Lief, mijn alleen-2ijn, wat me vroeger een behoefte was, me nu een verdriet is, bijna een pijn, omdat ik 200 naar je verlang, 200 omzettend naar je verlang, naar je levende tegenwoordigheid. O, Willem, 2ou ik niet, als ik alleen maar mijn hersenbeeld liefhad, mijn een2aamheid juist het aangenaamst vinden? O, ik kan 't nü dikwijls bijna niet uithouden, als ik er aan denk, hoe alles anders 2ou 2ijn, als je maar bij me was, als ik je stem maar hooren kon, je stem, o, Lief, o, Lief! 't Heeft me heelemaal verrukt, 't heerhjke weten, dat je den volgenden Maandag komt. Vanmiddag nog, toen ik een beetje down begon te worden, ging plotseling met een schok de gedachte door mijn hoofd: de volgende week is Willem hier! en toen werd ik ineens weer opgewekt. Was 't niet vreemd, Lief, die dag alleen in huis? Maar dan hoefde je tenminste geen watjes in je ooren te stoppen voor ongewenscht muziek-gespeel, hè? O, ja, Willem, dat moet ik je toch vooral vragen: toe, kriebel me alsjeblieft toch nooit weer, want daar kan ik heusch absoluut niet tegen, zelfs al 2ou je het met den ring-vinger doen! Toe, 2al je niet, Lief? Daar kwam, heerhjk! je brief, dien je vanmorgen geschreven hebt. Weet je wel, Lief, ik heb 't je meermalen gezegd, dat ik 't 200 verrukkelijk vond, een brief van je te krijgen, waardoor ik je stemming-van-vandaag, 2al ik het maar noemen, te weten kwam? En daarom ben ik 200 bhj, als er 's avonds een brief van je komt, maar 's morgens en om half vijf toch óók, hoor, - o, ik ben altijd, altijd bhj, als er een brief van je komt, - neen, verrukt, verrukt is een beter woord. O, Lief, 't is eigenhjk wel een beetje om te lachen, maar ik weet 200 precies al de richtingen, waaruit de postbode, op de verschillende bestellingen komt, en kijk hem dan als 't ware naar ons huis toe: onze postillon d'amour! VIJFDE PERIODE 657 Zoodra ik Hein's adres weet, zal ik 't boek versturen. Ja, ik geloof óók, dat Hein iemand is met een heel gevoelig fond, dat hij in waarheid goed is, en wat men noemt kern-zuiver. Nu, Liefste, ga ik dezen brief even weg-brengen, en keer dan weer tot mijn vertaalwerk terug, dat 's avonds laat altijd 't beste en 't vlugste schijnt te gaan. Tot morgen, hefste Lief, mijn AUes, mijn Geluk, mijn absoluuteenig Lief! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 21 Aug. '99 O, Lief, ik word onweerstaanbaar naar je heen-gedrongen: 't is precies of een gdieimzinnige macht, die uit de diepte komt, mijn heele innerlijk Zijn naar jou heen-stuurt, en zoo moet ik ie alweer schrijven, wat ik, o, zoo graag! doe. Jij bent een magicienne, ja, maar een magicienne uit de Rijken des Lichts! Och, de heele wereld als je 't zoo eens nagaat, die leeft eigenhjk niet: 't is niets als een soort van mechanische constructie, waar de raadjes en de stangen, die de menschen2ielen 2ijn, aUemaal op een bepaalde wij2e draaien en strekken, telkens en telkens, en op een alüjd-éénvormige wij2e reageeren op de impulsies en impressies van de hen omringende raadjes en stangen, die ook aUemaal weer eenvormig doen. Maar 2oodra de Liefde in het spel komt, dan wordt aUes anders, dan krijgt iedere stang, elk raadje, dat door de hefde wordt geraakt, haar eigen leven, dui2endvoudig-rijker wisselend, dui2endmaal levender, dan haar aandeel in de algemeene beweging van de regelmatige machine was. O, ik voel 200, dat het waar is, wat ik hier 2eg. Want je geeft me te kennen, dat ik veel voor jou ben, maar, o, Lief, je weet niet, wat jij bent voor mij! Je geeft mij het leven, omdat je mij in jou het leven laat 2ien, het waarachtige leven, dat heelemaal staat buiten het mechanisme van 't daaghjksch gedoe en dagdijksch beweeg. Jij bent het Leven, het levende Leven, dat niet volgens de wetten van het levenloos-mechanische gaat, en ik kus je heel innig en vast en teederhjk, omdat ik in jou het leven kus. En ook ik 2al voor jou, Lief! levend 2ijn, heelemaal levend, 66o LIEFDESBRIEVEN O, geloof dit toch altijd, Lief, want het // zoo: als mijn leven waarde heeft, tlan is jouw leven, buiten je eigen leven om, zóó waardevol, zoo ontzettend waardevol, omdat het aan mijn leven de ware waarde geeft. Als jij niet was gekomen, dan was ik langzamerhand niets anders geworden als een kalme menschen-verachter, die aan geen goedheid en zuiverheid der menschen meer geloofde, - want daar had ik reden toe, na mijn ondervinding van de laatste vijf jaren. En ik had voort-geleefd, stil voor mijzelf, heelemaal neutraal, vreugd zoowel als verdriet zooveel mogelijk uit den weg gaand, totdat de dood mij eindelijk had gepakt. En als ik dien had voelen aankomen, dan had ik mijzelf een hand gegeven, had stil mijn hoofd op mijn kussen gelegd, met slechts één gedachte, óók heel bedaard: Daar komt, Goddank, de definitieve rust! Maar nu, o, Jean! o, jij geeft mij 't leven, jij geeft mij de hefde, jij geeft mij 't licht! O, ik zou soms door je lichaam willen heen-dringen, er door heen willen zien, om je geestelijk wezen, om je innerlijke essentie, om je ziel te zien. En, daarom heb ik ook je lichaam hef, daarom is mij je lichaam heilig, omdat ik het als een nauw-aansluitcnd kleed zie, dat de schoone vormen van je ziel omhult. O, Lief, ik heb je ziel hef, met bewondering en vereering, maar een bewondering en vereèring, die hartstochtelijk zijn! En weet ook wel, Lief! dit is geen vluchtige, opgewonden jongensuiting, 't is de hefde van een man, die, in de volle beteekenis van het woord, weet wat hij zegt. Nu, Liefste en Eemge-voor-altijd, nu eindig ik, want het is etenstijd. Van avond schrijf ik weer en doe dien brief morgenochtend op de post. Innig kust je jouw eigen Willem ■* * O, Liefste, Liefste! Jij zegt, dat ik het leven ben, het ware, levende leven, maar weet dan wel, o, wéét het voor altijd, Lief, dat jij me zoo hebt gemaakt, jij! - dat jij me het echte, het werkehjke leven hebt geleerd, omdat jij mij de hefde, de eenig-echte, waarachtig-levende hefde hebt gegeven! O, vroeger, ja, toen leefde ik, - een leven voor mijzelf, een diep-gevoehg, hartstochtelijk zielek ven, - maar een leven 664 LIEFDESBRIEVEN O, Lief, ja, dat is 't juist, wat ik altijd moest doen, en dat me nü ai, o, zoo rustig en gelukkig zou maken als ik het deed: het heerlijke tegenwoordige vergelijken bij mijn vroeger leven. Dan zou ik het heden waardeeren en er van genieten, en niet maar altijd vragen om meer, om méér! Maar ik geloof, Lief, dat dit komt, omdat ik ofschoon ik nóóit gelukkig ben geweest, ook nooit een positief ongeluk heb gehad, en dus met zoo gauw tevreden kan wezen. Lief zou t dat met zijn? ■ Wil je me eens een pleizier doen, Lief? dan moet je vóór je de W£S ^r komt, eens dat stukje van me lezen in het Wi^eJmma-Album, dat ik je een poos geleden stuurde, tegelijk met de boeken van Couperus en De Heer van de State. Het heet „Niets" Ltear zal je dan eens uit kunnen zien, hoe, in het eind van verleden jaar doorloopend mijn gemoedsstemming was. Het is geen goed literair werk, je moet het alleen lezen om den inhoud,-zal je, Lief? U, dat je nu toch komt, werkehjk komt, en over zes dagen er al zal zitn, o heve, heve Lief, dat maakt me toch zoo ontzettendgelukkig, dat ik t je niet zeggen kan! O, dat verrukkelijke weten dat ik je, over met eens een week meer, al weer zal zien, en met ie zal kunnen praten, o, Lief, Lief! • .°'d^xckwam^e heerhjk-vroohjke, fantasieën-volle brief van jel V Lief, wat heb ik vreeselijk moeten lachen om die schilderij van Amor en Psyché in het Kurhaus, - niemand luisterde meer naar de muziek, als dat mythologisch-moderne paar binnen-kwam! En dan die glorieuse intocht in den Haag! O, door jou wordt den Haag nog eens een literair brandpunt, dat zal je zien, en de gelukkige Jean wordt zahg beglansd door den gloed, die afstraalt van de roemkroon van haar Wffly! O, wat een magnifieke toekomst wordt ons geopend, aanvang: 28 Aug. eerstkomende! O, Lief! Maar nu zonder gekheid: weet je, wat ik zoo heerhjk vind, Liefste? Als je zegt, dat je mijn brieven prettig vindt. Ja, helaas, zijn ze nog maar het eenige communicatie-middel, en daarom ben ik blii dat ze je pleizier doen, Lief. Thoreau heeft me gisteravond een mierengevecht laten zien dat 200 interessant was, na tientallen vrijwel noodeloo2e bladzijden, dat ik, enkel om te weten, hoe het afliep, veel verder vertaalde, dan mijn plan was geweest. Ik wou, dat er eens meer zulke gedeelten kwamen! Het is verwonderlijk, hoeveel grooter de inhoud van dat boek is, dan het schijnt; ik heb nu al 21 cahiers volgeschreven 668 LIEFDESBRIEVEN Maar, neen, heusch, Liefste, je moet me nooit meer kriebelen, zal je met? zelfs er me niet mee dreigen, - je hoeft er heusch niet lang om te vragen, als je wat van me gedaan wilt krijgen, - en dan Lief als ik toch weet, dat je het niet zal doen, kon ik me wel eens niet aan dat dreigen storen! Neen, je mag me zoenen, zoo veel ak ie wilt je hebt wel gemerkt, Lief, dat ik daar nü wel tegen kan, - maar ?pr^n We , ook dat ïe me moit meer kriebelen zal? Zeg eens ja, Willem, dan ben je een snoes! Hè, Lief, ik ben toch zoo bhj met je Kroniek. Er is, geloof ik memand op de wereld, die zóó kalm-klaar-precies, zóó juist en raak' zoo scherp en helder, de dingen weet weer te geven, die hij te zeggen heeft. En weet je, wat 't is, Lief? Bij andere critieken krijg ik zoo dikwijls een neiging, om mijn schouders op te halen en te denkenJNu ja dat is een persoonlijke appreciatie, een particuliere opinie dikwijls meer gericht op den schrijver dan op het werk, maar bij jou krijg ik altijd het gevoel: „Ja, zoo is het, en ieder, die dit gelezen heert, zal het óok zoo begrijpen, en mee gaan voelen." Ik mag toch wel eens zoo iets zeggen over je werk, hè, Lief? O, ja, mag ik dat boekje van Tolstoj eens van je leenen, Lief? O, nu nog vijf dagen, en dan! O, wat het heerhjk zijn, als je hier bent. En het verrukkelijkste is, dat je niet zoo dadehjk weer weg hoeft te gaan, want anders hebben de dagen maar een halve waarde, vind je ook niet, Lief? O, ik wou, dat ]e het ook zoo ontzettend prettig vond als ik, dat je er even onhoudbaar naar verlangde elkaar weer te zien. Maar jij kan er natuurlijk niet zoo heelemaal in opgaan, Lief, als ik; jij hebt je eigen belangen, je eigen dingen, waaraan je denken moet, je eigen werk, en zoo meer; ik heb absoluut niets anders wat me bezig houdt dan jou. Maar een klein beetje pleizier zal t vooruitzicht je toch wel doen, niet, Lief? en dat besef stemt me weer bhj. Dag, Liefste, eenig-Lief-voor-altijd! met een innigen zoen jouw eigen Jean Bussum, Parkzicht Liefste, Wat heerhjk, dat je zoo opschiet met Walden; om je de waarheid te zeggen, heb ik me dikwijls afgevraagd, of ik die zelfopoffering wel van je aannemen mocht, en me bezwaard gevoeld, VIJFDE PERIODE 6% dat ik je zoo zwoegen liet. O, wat zal ik blij zijn, als 't heelemaal af is! Wil ik je eens wat zeggen, Lief? 't Is zoo goed, geloof ik, dat ik dat geschreven heb in mijn Kroniek, dat verzen-begrijpen niet allemanswerk is. Want, naar ik hoor, vinden de menschen dat vers „Papaver" heelemaal onzin. Dat moet zóó komen: de menschen lezen zóó'n vers, alsof 't een feitelijk nuchter couranten-bericht was, en als 't dan bij den eersten inkijk niet bij hen inslaat, gaan ze door in zichzelf, op de eenmaal gangbare opinie, dat die Kloos 200 „duister" is, en beginnen daar tegen anderen over te kletsen. Maar daar slaat nu juist zoo heerhjk die passage van mij op, over het begrijpen van verzen. De menschen vergeten te veel, dat het met verzen precies gaat als met beeldende kunst, bijv. met schilderijen. Iedereen heeft oogen, waarmede hij de natuur, zoowel als de schilderijen kan gewaar worden, die hij toevallig ziet, zoowel als dat iedereen lezen kan, en den algemeenen inhoud, het onderwerp van ieder geschrift, dat hij voor zich krijgt, in zich op kan nemen. Maar om een schilderij of een gedicht te kunnen begrijpen en dus beoordeelen, daar hoort nog heel wat meer toe dan praktische leeskunst of gezichtsvermogen alleen. Om een schilderij op zijn juiste waarde te kunnen appreciëeren, moet men iedere kleur en iedere hjn, op zichzelf en in hun onderling verband kunnen waardeeren, en zoo ook moet men in een gedicht ieder woord, ieder zinsdeel, ja, iederen klank voelend kunnen genieten, of het onaangename, onpassende ervan kunnen voelen, voordat men recht heeft er een oordeel over uit te spreken. Misschien vind je mij een beetje schoolmeesterachtig, als ik zoo spreek. Maar ik geloof toch heusch niet, dat ik een schoolmeester ben. Want ik maakte mij nu erg de abstractie bewust van wat er in je geest eigenhjk omgaat, als men zich bevindt in de juist-beoordeelende houding, tegenover een schilderij of een vers. Maar bij het feitehjk beoordeelen maak ik mij die dingen natuurlijk nooit zoo bewust: ik krijg dan in de eerste plaats gevoelsindrukken, die niet subjektief zijn, maar de juist-weergevende vertegenwoordigers van het op het oogenbhk te voelen vers. Wat een abstracte redenatie, hè, Lief? Verveelt het je niet? Maar je weet wel, dat je Wülempje niet dikwijls zoo is en vooral niet tegen jou. O, als ik, zooals vaak gebeurt, aan jou zit te denken, gestadigdoor, met weg-zetting van alle andere gedachten, dan krijg ik zoo ;a overweldigend verlangen naar jouw nabijheid. Ik geloor zeker, als ik vleugels had, dat ik dan naar je heen-vloog, mijn armen om je heensloeg en ver uit de oogen der menschen met je opzwierde, hoog, 670 LIEFDESBRIEVEN omhoog, in de blauwe lucht. Als wij maar heelemaal vrij waren en alleen met zijn beiden, o, wat zou dan het leven een weelde zijn. Hiervan, Jean, kan je zeker wezen: ik ben eigenhjk zoo'n gedwee en zachtzinnig jongetje en met echte vriendelijkheid krijg je alles van mij gedaan. Norsch of zoo in den daaghjkschen omgang ben ik heelemaal niet, zelfs niet tegen onverscliiJhge menschen, dus allerminst zal ik dat ooit zijn tegen jou. Nu zou je gehjk hebben met hierop te antwoorden: Willem, dat heb ik ook nooit van je gedacht, want anders had ik je nooit genomen, daar ik heelemaal geen meisje ben om onvriendelijke behandeling te verdragen. Geloof me, Lief, alles zal goed gaan! Innig kust je jouw eigen Willem * * Och, Lief, toen ik las van mijn „zelfopoffering", toen moest ik toch heusch even lachen in mezelf. Want wat ik nu ga zeggen, dat is absoluut geen „grandiose negatie", Lief, maar de echte waarheid: geloof maar, ik ken mezelf precies! Nu dan, natuurhjk begrijp ik wel, Lief, dat je mijn vertalen van Walden beschouwt als een „hulp" aan jou, maar 't was toch heel rationeel, dat ik je verzocht, dit te mogen doen, want ten eerste heb ik er ruimschoots den tijd voor, en ten tweede, en voornaamste, en dit zeg ik heel ernstig, Lief: als ik dit werk niethad gehad, dan geloof ik niet, dat ik het uitgehouden had, zonder ziek te worden of zoo iets. En zeg nu niet, dat ik wel een ander werk had kunnen beginnen, want dat had ik met, juist dit, geen persoonlijke geestelijke mspanning, alleen wat oplettendheid vereischende, een beetje mechanische werk, dat alleen ijver en kracht en volharding vordert, - dat was zoo goed voor mij. Want oorspronkelijk werk, waaraan ik me zou moeten wijden met lichaam en ziel, dat kan ik nu niet doen, nu mijn ziel zoo ver-weg is, bij jou. Begrijp je dat, Lief, en voel je dat het de waarheid is? Een-twee-drie-vier-en-een-halve-dag nog maar! Dag, hefste Liefl Innig kust je jouw eigen Jean VIJFDE PERIODE 675 o, laat me dat je mogen peggen, als je Maandag komt! O, mijn eenige Liefste! o, mijn eenig Geluk! Met innig-teedere zoenen jouw eigen Jean * * Jean, ik moet je even zeggen, dat ik er niets van begrijp. Ik doe ieder en morgen zonder uitzondering vóór tienen een brief op de bus: ik heb dat nog nooit overgeslagen, en gisteren althans niet. Hoe is het dan mogelijk, dat jij 's avonds geen brief hebt gehad? Het eenige wat ik kan denken, is, dat de post een klein beetje in de war is. Wat dat klagen betreft, arm Lief, dat komt heelemaal uit jezelf: je zenuwen zijn een beetje gespannen, om het zoo uit te drukken, door je harde werk, en daardoor voel je je een beetje overstuur. Maar feitelijke reden is er heelemaal niet, heusch niet, Lief! Je klaagt nu, dat we niet bij elkander zijn, maar dat is nu immers in staat van wording, dat is nu juist bezig een werkhjkheid te worden, ons bij elkander zijn, en nog wel door je eigen mooie, goede hefheid. Arm Lief, dat altijd op den tijd vooruit-vliegen wil! Want als er dan eenmaal werkhjk is, wat je wil, dan ga je weer naar het verder af-liggende verlangen, en zoo voort. Maar ik begrijp het wel, het komt door die beroerde post, die tegenwoordig dikwijls eenige vertraging heeft. In het Handelsblad werd er ook een opmerking over gemaakt. Ik heb vreeselijk moeten lachen, en tegelijk werd ik diep ontroerd door die verzekering van je: „Je mag mij zooveel zoenen als je wü." Lachen moest ik, omdat ik dacht: Dat zoenen dient Jeanne aüeen maar als bliksemafleider: de bliksem van Wülems vriendelijke bedoelingen moet toch ergens in slaan, zoo redeneert Jean, in vredesnaam, dan moet hij daar maar langs. Laat ik van twee kwaden het minste kiezen! Nu, Jean, ik kan niet anders zeggen dan: Ik hoop er een druk gebruik van te mogen maken, van die vut noodweer gegeven permissie. Maar ik weet wel vooruit: daar komt toch een kink in dien kabel, gillen, flauwvaüen, letterkundige gesprekken: aüe schermen zal je wel opzetten, om mijn kussenstorm ai" te weren. En daar zal ik dan vreeselijk om moeten lachen, want ten slotte win ik het natuurlijk 676 LIEFDESBRIEVEN toch. Ja, dat denk je maat, zegt Jean, want ik ben et óók nog. Nu, Jean, nu moet ik koffiedrinken. Deze krijg je vanavond. Geheel en al jouw eigen Willem * * O, Liefste, ik denk nog aldoor aan je goddehjken brief, - o, alles Wat je daarin zegt, voel ik als een verrukking door mijn heele Wezen heen. Lief, juist zinspeelde ik er in een van mijn laatste brieven op, te gelooven, dat jij niet zoo erg naar mij verlangde, als ik naar jou, - maar, o, Lief, nu geloof ik dat toch wel, en dat maakt me zoo heerlijk-blij. O, Lief, ik voel zoo iets nameloos teeders en innigs voor je, - ik wou, dat ik je hoofd aan mijn borst kon houden en je heel zacht streelen over je haar, en dan zou ik je vragen: „Ben je nu gelukkig, Lief?" O, voel je nu, hoe eindeloos en diep en onuitsprekehjk-veel ik van je houd? O, jij bent mijn Alles, mijn Alles, - o, als ik mijn armen om jou heen-sla, Lief, dan omvat ik het hoogste, wat de wereld mij geven kan; als ik jou mag zien, als ik jouw stem mag hooren, dan trilt mijn heele ziel van vreugd, omdat ik je hefheb, je hefheb, omdat je mijn Vreugde bent, mijn eenig Heil, mijn Geluk! Als ik jou niet had, dan was ik erger dan dood, dan bleef mijn kracht, mijn wil, mijn gevoel latent, dan was ik een niets, een waardeloos, lusteloos, nutteloos niets 1 Maar jij, mijn Lief, je geeft me 't Leven, jij geeft de bezieling aan mijn kwijnende kracht, jij heft me op uit de omvanging van mijn melancholie, jij drijft mijn droefheid weg en maakt me vrij, - jij maakt me vrij, o, Lief. Jij zal mijn leven maken tot het stralende bestaan van den volmaakten mensch! Ja, door onze hefde, omdat die volkomen is, zal ons leven ook volkomen zijn, en machtiger, grootscher, verhevener, dan één leven op aard. Ik heb je lief, onnoemelijk, eeuwig, boven alles, en jij, o, mijn Eenige, ook jij hebt me hef, — wat kan ons dan gebeuren, wat zal ons dan terneerslaan, tegenhouden, smart berokkenen, wanneer wij samen zijn? O, hoor je 't, Liefste, hoe ik 't zeggen durf, dat jij me hef hebt? hoe ik dat durf in goddehjken trots? Want je hebt het mij gezegd, en ik herhaal het hier, omdat ik je toonen wil, dat ik het geloof. Ja, ik geloof het, ik gelóóf het, - o, Liefste, hóór je den zaligen jubel in mijn toon? Ik heb VIJFDE PERIODE 68; Ik zal dezen brief niet erg lang kunnen maken, Lief, want ik heb zoo'n erge hoofdpijn, dat kreeg ik gisteravond opeens. Hein heeft me een briefje geschreven met zijn adres, en ik zal nu ook denkelijk vandaag het boek versturen. Lieve Lief, ik ben zoo innig bhj met alles, wat je schreef in je brief, dien ik vanmorgen vond. O, ik heb je zoo hef, heve Lief, je weet het nog niet, hoevtd ik van je houd. O, ik wou, dat je 'nu even je hand op mijn slapen kon leggen, ik geloof zeker, dat me dat beter zou maken. Vanavond schrijf ik natuurhjk weer; ik zal dus nu maar eindigen. Dag, hefste Lief, ik kus je innig en bhjf altijd jouw eigen Jean # * Bussum, Parkzicht T . c 25 AuS- '99 Liefste, Ik ben vandaag bij Hein en Dien geweest. Deze brief kan niet erg lang worden, want het is nu elf uur, en morgen om half elf moet ik al in Baarn zijn. Ik schrijf je alleen even, dat ik 9.5 8 (twaalf minuten voor half elf) in den Haag kom, Maandagmorgen. Wat een niets-zeggende kritiek van van Nouhuys. Hij had kunnen zeggen: een gedeelte van het pubhek zal het kras vinden. Maar voor een zuiveren juist-denkend man is er niets eigenhjk gezegd kras' in t boek. Of de hr. van Nouhuys moest met „kras" dit bedoelen, dat een vrouw zulke onderwerpen kan behandelen, zonder iets waarlijk-essentieels te verzwijgen, en toch zonder de meest gevoelige ziel te kwetsen. 0 O, heve Jean, ik verlang zoo naar je. Of ik het je nu al wat levendig ging voorstellen, en voelbaar trachtte te maken door mijn fantasie te laten werken, ik zal 't nog wel eens doen, maar wat zou het je eigenhjk zeggen? Want de meer dan negentig verzen, die ik je tot dusverre gaf, hebben klaarbhjkehjk niet zoo?n diepe impressie op je gemaakt, als mijn eenvoudige verzekering, dat je mijn AJles-vooraltijd bent. Maar weet je, wat ik zoo heerhjk vind? Dat je precies begrijpt wat ik schrijf. Ik weet zeker, als je honderd letterkundigen m 686 LIEFDRSTYR TF.VPTsI Nederland vroeg, naar hun oordeel over mijn komende Kroniek dan zou je minstens wel 25 verschillende antwoorden krijgen, maar die allemaal nagenoeg niet sloegen op wat ik eigenhjk geschreven had. Maar uit wat/y er over schrijft, kon ik merken, dat je de kwestie voelt, waarover ik 'theb. Zal je mij heusch nooit plagen, Lief? neen, dat weet ik wel dat je dat nooit 2ult doen. Want sinds ik je in Bussum wel eens heb'aen huilen, waar ik bij was, heb ik 200'n diep inacht in je gevoeligheid gekregen, - en we2enhjk gevoehge menschen plagen nooit in ernst. Wagen in ernst is iets satanisch-kouds, vind je dat ook niet? Maar plagen-m-scherts, daar kan ik wel tegen, en hoop ik, dat je wel weetik houd er soms ook wel van, het 2elf te doen. klein*11 ennfiengdoof ik' heel gelukkig- Hun huisje is typisch- Tl ' 1 Ik vind het 200 heerhjk, dat ik mij heelemaal aan mijn gevoel voor jou kan overgeven, 2onder dat er één gedachte bij mij opkomt: wees hier of daar voorachtig mee. Dat geeft me 200'n opperst gerust gevoel. En 200 durf ik gerust te 2eggen, dat ik ben en blijf jouw schaapje ' Willem O, heve, heve Lief, wat ben ik nu toch innig bhj, dat je den trein opgegeven hebt. Nu nog maar één dag, en dan, o, dan 2ie ik je weer, dan kan ik weer met je praten, dan weet ik weer, dat je bij me bent. O, nu dat gauw gebeuren 2al, nu wordt mijn verlangen naar je 200 onweerstaanbaar, en al grooter en grooter. Natuurlijk, nu ik hoofdpijn heb, ben ik wat gevoeliger dan anders, en daardoor voel ik nu misschien mijn verlangen 200. Aardig, dat Hein en Dien 't 200 ge2ellig hebben, 't Was ook hef dat 2e je 200 gauw hebben gevraagd, nadat 2e thuis gekomen waren! U, Lief, hoe eenig hef van je, dat je gisteravond nog aan me schreef, toen je thuis-gekomen was. Ach, maar je weet ook wel, hoe heerhjk-gelukkig elke brief van je me maakt! Nu schrijf ik morgen maar niet meer, want dien brief 2ou je misschien pas over acht dagen krijgen, - ten2ij hij je werd opgestuurd, maar dan kan ik toch veel echter met je praten, als je hier bent, vind je ook met, Lief? ZESDE PERIODE ZESDE PERIODE (ƒ September 1899-7 September 1899) Amsterdam, Centraalstation 5 September '99 Allerliefste, eenige Schat, Hier zit ik nu in het Centraalstation, en schrijf je even, want ik wou zoo innig graag, dat je tenminste een kort briefje kreeg, morgenochtend. Ik heb nog niet al mijn indrukken verwerkt, - die heele week gaat mij telkens als een zich aldoor vernieuwend vuurwerk van geluk voorbij. O, wist ik maar zeker, dat jij óók gelukkig was! Ik dank je zoo teeder voor al het heve, wat je voor mij bent geweest in deze week. Ik weet nu wie jij bent, en ik geef je de verzekering, dat je mijn stoutste verwachtingen overtreft, dat jij alles bent, alks wat ik maar had durven droomen, en dat ik voor eeuwig aan je verbonden bhjf tot mijn eigen diepe vreugd en ik hoop ook tot de jouwe. Lief, deze brief zal niet lang worden, ik ben te veel overstelpt van geluk... Morgenochtend schrijf ik weer, dan is alles weer vast en positief in me geworden, ik voel nu alleen dit ééne distinct en om dadehjk uit te spreken, dat ik jou eindeloos hefheb zonder maat, jou alleen en jou voor altijd. Tot morgen dan, Lief. Ik ga nu nog een beetje op 't perron heen en weer wandelen. Dadehjk komt mijn trein. Voor eeuwig met teedere kussen jouw eigen Willem 69a LIEFDESBRIEVEN Lief, Lief, ik heb je hef, jou, jou-alleen, uitsluitend en absoluut, met mijn wil, mijn gevoel, mijn gedachten, voor altijd en altijd heb ik jou hef. Ik behoor aan jou, ik heb je hef, ik heb je hef, ik heb je hef! O, die verrukkelijke dagen, dat ik je aldoor kon zien, toen je met me sprak en lachte, o, eenig Lief! Heb jij er ook een prettige herinnering aan, WiUy, mijn Lief? Kan jij er óok met zoofn heerhjke, stilintieme vreugde aan terugdenken? aan die ongestoorde dagen, die ons veel nader tot elkaar hebben gebracht, dan we nog ooit zijn geweest? Is dat niet 200? vind jij dat ook niet, Wüly? Misschien schrijf jij nu ook aan mij, wat zal 't morgen zalig zijn, als ik je brief krijg, ik verlang daar nü al zoo naar. Ik hoop, dat 't bericht van je weg-gaan op Parkzicht wat kalm zal worden opgenomen; ze zullen trouwens wel begrijpen, dat 't heel natuurlijk is, dat je nu in den Haag gaat wonen. O, Lief, ik beloof je, en dat meen ik zoo innig en ernstig, dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen is, om jou gelukkig te maken, - om te zijn en altijd te bhjven, zooals jij wenscht, dat ik ben, - dat miin kracht en mijn wü, mijn gevoel en mijn verstand altijd, altijd zullen samen-werken, om jou, mijn Lief! gelukkig te doen zijn! Ik eindig nu tot morgen; dag, Wüly, mijn Wüly, Lief, éénig Lief! Ik sla mijn arm om je heen, en kus je innig en vast, honderf, duizend-maal. Jouw eigen Jean * * O, Lief, stel je voor, hoe eenig-verrukkehjk-heerhjk, je brief was er vanmorgen al met de eerste post. Ik kan je niet zeggen, hoe goddelijk ik het vond, en hoe innig bhj ik er mee ben. Liefst is ontzettend hef van je, dat je in 't station nog aan me schreef, - nu is mijn hééle dag goed. t Geeft me zoo'n diepe vreugde, Wüly, als je zegt, dat ik veel voor je ben, en dat ik je gelukkig maak. Of ik gelukkig ben? O, Lief, o, Liefste! geluk, geluk, dat tot dusver maar een woord, een fclanl^ een begrip voor me was, - nu weet ik het, nu voel ik het, nu heb ik het, het geluk, - nu is het van mü, nu houd ik het, en laat het nóóit meer van me gaan! O, eindelijk, eindelijk toch heb ik mijn heü bereikt, en het is geen droom, geen waan, maar waarheid, waarheid, klare, onwankelbare... O, eindelijk, eindelijk leef ik dan, en heb ik ZESDE PERIODE 693 lief, jou, jou en voor eeuwig jou, - o, die blijvende vreugd, die verrukkende zaligheid, o, geluk voor altijd! Lief, Lief, ik heb je hef, Wüly, ik heb je hef, jou, jou, door alle tijden heen, met mijn hart en mijn ziel heb ik je hef, zonder verandering, zonder restrictie en zonder eind. AUes, aUes geef ik je, aUes wat ik heb is van jou: 't gevoeligst zielsbewegen, 't subtielste denken, 't onmerkbaar-fijnste wülen, - 't is al van jou. Ik ben van jou, ik, Jean, - volkomen en voor allen tijd! En overmorgen, dat is de dag, de verrukkehjke: het heerhjk begin van ons voor altijd samen zijn! O, vind je 't óók niet heerhjk, dat wij-drietjes zoo lang in Bussum bhjven logeeren, tot we met 1 October tegelijk met jou terug-gaan naar den Haag? O, Lief, dan zijn we nooit meer gescheiden, dan wordt het waar, dat wij bij elkaar behooren, hè, Lief? Nu nog even een paar practische dingen: als er verder niets meer tusschenbeiden komt, dan zullen wij-drieën Vrijdag, 8 September, om 4.41 spoortijd, (dus één minuut over vijven plaatselijke tijd) 's middags in Bussum arriveeren; wü jij dan wel zoo goed zijn te zorgen voor een vigüante mèt een impériale, Wüly? Vanavond of vanmiddag schrijf ik je weer; dan is er misschien ook weer een brief van jou gekomen... Dag, mijn Lief, mijn heve, goede, éénige Lief! Met een innigen zoen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 5 of eigenhjk 6 Sept, '99 Schat-van-een-Lief, Midden in den nacht sta ik op: 't is over half drie, - ik moet je even schrijven, want ik lag maar aldoor in mijn bed heen en weer te draaien, en kon niet inslapen, zoo vol was ik van jou. Ik ben nu maar opgestaan: het kan me met schelen, of ik morgen wat doezelig ben, want in bed hield ik het heusch niet langer uit: ik had geen bepaalde gedachten of wenschen: ik lag maar voortdurend zoo'n beetje half te surfen. O, Jean, ik geloof heusch, dat je mij te pakken hebt, en dat 694 LIEFDESBRIEVEN ik onder jouw suggestie leef. De gewaarwording moet ik zeggen, is allerprettigst; zij is alleen maar een beetje onpraktisch, zoo, midden in den nacht. Maar gelukkig komt dat er nu zoo heel erg niet op aan, want morgen heb ik toch geen bijzonder werk te doen, en kan dus vrij aan jou denken en schrijven; en ik laat mij dus maar gaan, en vertrouw mij toe met zoete gelatenheid aan de wonderbare macht, die mij drijft. O, Jean, ik heb je zoo onuitsprekelijk hef. En mijn hefde voor jou is geen banale verhefdheid, het is mij niet alleen maar te doen om je te kussen en te streelen, al verrukt mij dat ook diep, al vind ik dat ook, met jouw prachtige goedkeuring, het heerlijkste wat er is. O, ik zou je wel altijd willen aanraken, maar toch is dat slechts de helft van mijn hefde, of beter nog: mijn hefde slechts van één kant gezien. Nu ik zit op mijn stoel, komt de begeerte, breed als een zeevloed, geweldig en onweerstaanbaar in mij op. Maar in bed dacht ik er eigenhjk heelemaal niet aan. Ik had toen alleen een ondefinieerbaar, rusteloos door mijn hoofd heen en weder gaand gevoel van een namelooze weelde, die mij uit den slaap hield, wijl ik lag in het donker, en langzaam aan, in een halve bewustheid, alles mij herinnerde van de laatste week. O, Jean; ik heb je hef, niet om je lichaam alleen, maar met je lichaam om alles wat je bent. Ik zeg dit zoo rond-uit, want ik geloof wel, dat het je pleizier zal doen te hooren, dat ik je hefheb, niet slechts met de fijnste bewegingen van mijn zenuwen, maar met mijn volledige menschehjke Zijn, met het algeheele leven van mijn Ziel. Ik weet niet, of mijn ziel, zooals men haar noemt, onsterfelijk is, maar dat zij jou hefheeft, zoolang ak zij zichzelf bewust is, dat zij bestaat, dat is zoo onwedersprekehjk, dat voel ik zoo zeker, dat weet ik zoo vast, als dat ik „Willem" heet en jij „Jean". Houd je dus maar zeker, Lief! van de toekomst, want ik ben gezond en sterk en flink, en ik verzeker je, dat ons leven bij voortduring zal wezen een bewuste roes van geluk. En houd dit nu niet voor een opgewonden uiting, voor een lyrische bevlieging, want, heve, heve Jean, ik weet, wat ik zeg. O, je bent zoo anders als al andere vrouwen, - het weeë, het vage, het indeciese, waar men bijna niet uit wijs kan worden, en wat, op den duur, slechts de zinnelijkheid van den man kan prikkelen, dat mis je, goddank, heerhjk Lief! heelemaal. Heusch, Jean, jij bent niet in de eerste plaats vrouw, jij bent in de allereerste plaats mènsch. En daarom is mijn hefde, die ik hoe langer hoe meer voel groeien, en waardoor ik me zóó gelukkig voel worden, als ik niet dacht, dat een mensch kon zijn, daarom is 698 LIEFDESBRIEVEN ik je lief... Je bent mijn Schat, mijn grootste, mijn liefste, mijn eemge Schat! Tot morgen weer, Allerliefste, want deze brief moet nu weg. Ik kus je honderdmaal en bhjf in-altijd-dezelfde-hefde, door alle eindelooze tijden heen jouw eigen Jean * * Bussum, Parkzicht 6 Sept. '99 Allerliefste, Ik heb zoo het land, dat.ik je niet'heb kunnen schrijven, en dat je dus Donderdagmorgen niet je gewonen brief ontvangt. Maar als üc dezen op de post doe, zal ik tegelijk een telegram aan ie sturen, dan leer je tenminste niet in ongerustheid. Vanmiddag en vanavond ben ik bij Hein geweest. Hij en Dien waren heel aardig en hebben ons voor Zondag over acht dagen den heelen dag geïnviteerd. Ik had wijzer gedaan, als ik mijn vorigen brief met dadehjk in Amsterdam had gepost, maar hem tot 's avonds had bewaard, Maar, enfin, door het telegram hoor je nu tenminste, dat er een brief onderweg is. t ^ brieven brengen mij in een andere wereld. Zie eens, j u sta ik' een man> &e veel heeft gezien en veel ondervonden, en die heusch geen schoonheid meer in de menschen kon zien, dan alleen hier en daar een korte opglanzing. Maar nu ik jou heb gevonden, nu ik jouw persoonlijkheid voel, nu val ik voor je neer, met het hoofd op je voeten, en ik vraag je zoo innig, met een sterker geloof in menschehjke schoonheid dan ooit te voren: Jean, o, Jean, vertrouw op mij! Ik ben niets dan een mensch, maar mijn ziel is zuiver, en mijn heele leven geef ik aan jou, niet vragend, wat je er mee doen gaat, of wat ik er zelf aan zal nebben, want ik weet, dat je uniek bent, zuiver als kristal. Ik geef mij aan je weg, omdat je 't mij toestaat. En ik laat het hier staan, ik schrap het niet door, al klinken mij nu opeens mijn eigen woorden als iets vreeselijk pedants, als iets arrogants en belachehjks, waar ik mij eigenhjk een beetje voor schaam. Maar je bent zoo goed, Lief! en begrijpt zooveel, zoodat je misschien wel even zult gaan glimlachen, maar mij toch vriendelijk langs mijn haar zult strijken en zeggen: Willem, je doet wel een klein ZESDE PERIODE 699 beetje naïef, maar ik voel, dat je mij liefhebt, en daarom vergeef ik je je kinderlijken inval en je je aan mij opdringend élan. Ik sta, dat weet je wel, niet tegenover je als een banale minnaar, die sonnetten op je oogen maakt, ook al zullen je oogen mij ook zeker nog tot sonnetten bewegen, hoe meer en meer ik hun zichtbaren invloed ondervind, neen, ik sta tegenover je, of juister mèt je als de voelende mensch, die geen direct egoïsme tegenover jou heeft, omdat hij weet, dat zijn kwesties de jouwe ook zijn, zooals de jouwe ook de zijne zullen wezen. O, Jean, ik heb je hef, zonder reflectie, zonder redeneering, met mijn diepste ziel, met mijn heele Zijn. t Is nu half twee 's nachts: ik sluit dezen maar, maar morgenochtend schrijf ik weer, dien je dan om half acht morgenavond krijgt, zooals dezen om half vijf. Nu, Liefste, Aleenige, Heerhjke en Zuivere, teeder kust je, met nederige hefde, jouw eigen Willem Liefste Lief, Juist toen ik gisteravond mijn brief weg had laten gaan, belde de post nog, en bracht me jouw goddehjken brief en ook de N. G. Toen heb ik maar niet weer geschreven, want die brief kon 's avonds toch niet meer weg, en zou dan misschien tegehjk met deze je bereiken. O, Liefste, die brieven van je! Die verrukken me zoo diep, die geven me zulk een eindelooze vreugd, die maken me zoo zalig, o, zalig gelukkig, Lief! O, ieder woord, o, alles wat je zegt, doet me trillen van een heerhjke, inwendige blijdschap, - o, ik voel het zoo, ik weet het zoo: dat ik zonder jou absoluut niet meer zou kunnen leven, niet meer zou willen leven, - omdat je mijn AUes bent, mijn AUes, - omdat ik je hefheb, mateloos en zonder eind. O, eenig Lief, als ik denk aan jou, wetende, dat je van me houdt, en mijn eigen hefde voel branden in mijn ziel, dan krijg ik zulk een namelooze aandoening van weelde en verrukking, dat het mij plotseling bewust wordt: dat is het geluk, - het éénig, het echt, het standvastig geluk! En dat dank ik jou, mijn Wüly, mijn Lief, dat kennen van het waarachtig geluk, die openbaring van het in-werkehjkheid bestaand en blijvend geluk, - o, Liefste, geloof het toch zeker en vast en voor 702 LIEFDESBRIEVEN hchaams, maar geestelijk dan, - maar ik zweer je, Liefste ik zal anders voor je ziin. Tegenover de wereld voel ik me als eên rots omdat jij mii helpt, maar bij jou zal ik zijn als een zwaar-zachtê güjding van fluweel, waar je je hand maar op zal behoeven te leggen om er den vorm aan te geven, dien je wilt. Ik zal niet je „baa/lhT of een brute heerscher, ik zal voor je zijn als een zacht-bruisende zee' o^dlTylo^dï ^ ê °P Spden'heCn Cn W6det Sewiegeld oJjTSftji* SChnJf ik je natuutlijk n°g eens. Nu moet ik gaan^ koffiedrinken, en dan gaat deze weg. Dit wordt de tweede spoedbestelling vandaag. uc dek>os gdukT' LkfSte' ^ m°rgen! °' ÜCVe Eenige'Wat een SronMet een innigen kus jouw eigen Willem O, eenig, onuitsprekehjk Lief! O, je brieven, je beide spoedbrieven 3J nu vod ik haai; terwijl ik vroeger alleen maar een begrip, een voorstelling er var! °' nooit.heeft ttaag bloed krachtig door mijn aderen f SAa0011^ het m ^borst ^ ^ hoofd geb^d van hartstochtelijk verlangen, o, nooit heb ik mijn alleen-zijnals een pijn ZESDE PERIODE 703 gevoeld, zooals dat nü aldoor is, aldoor, wanneer jij, Lief, niet bij me bent! O, ik heb je hef, eeuwig, onvergankelijk heb ik je hef, ik heb jou hef, jou, jou, je bent mijn Ahes, en zonder jou kan ik niets. Tij bent mijn absoluut, uitsluitend, volstrekt eenig Lief, erjis niets belangrijks, niets hoogs, niets waardevols buiten jou, - jij bent het, voor wien ik leef, aan wiens geluk ik arbeiden wü! O, zoo iets teeders voel ik voor je, zoo iets innig-teeders en stils, - ik wou mijn handen leggen om je hoofd, en je in je oogen staren, totdat ik daarin zag: geluk, - geluk, dat ik je gaf! O, mijn Liefste, mijn Lief, Ik heb je volmaakt, volkomen hef, voor altijd en altijd, zonder grens, zonder maat en zonder voorbehoud; mijn hefde is eeuwig-durend, standvastig en sterk, onaantastbaar, - geluk-gevend rnijzèlf, en zoo ik hoop, Wüly, ook jou. (O, is dat zoo, Lief?) Ik ben vanmiddag bij Veenstfa geweest; ik zal er je mondeling ahes van vertellen. En toen ik thuis kwam, is Koster gekomen (Edward B.) dien Ma en ik samen ontvangen nebben, beneden in de eetkamer, want de salon was voor onze afwezigheid al heelemaal overdekt. Hij heeft me „Natuur-indrukken en -stemmingen" en „Niobe" gebracht. Hoe vriendelijk, hè? voor een eerste kennismaking! Moet ik misschien de trait d'union zijn tusschen hem en den Nieuwe Gids-redacteur?... Dus jij zal morgen zeker wel voor een rijtuig zorgen, hè, Lief? We komen, zooals ik je al schreef, maar toch nog eens zeggen zal, omdat je het dan niet meer in mijn brief hoeft op te zoeken, 4.41 spoortijd, 5.01 gewone tijd in Bussum aan. Prettig, dat Hein en Dientje zoo aardig waren, en hef, dat ze ons Zondag over acht dagen hebben gevraagd. O, Lief, als ik daaraan denk, dat dit nu gelukkig de laatste brief kan zijn van de lange reeks, die ik je opvolgend zond, omdat we nu toch eindelijk, eindelijk voor goed bij elkaar zuüen zijn, dan juich ik inwendig van diepe, zalige vreugd; o, nooit meer alleen, o, nooit meer overgeleverd aan eigen onvruchtbaar gepeins, o, Lief, Lief, dat zal een hemel wezen! O, me altijd in je veihgende nabijheid te weten, — altijd in staat je te hooren en te spreken en te zien, - o, de loutere gedachte daaraan, doet me al trülen van geluk. Ik heb je hef, eindeloos, eindeloos, eindeloos; mijn gevoel overweldigt me door zijn wondere macht, 7°4 LIEFDESBRIEVEN het onttrekt me aan weemoed en levenssmart; het maakt me wilssterk en levenskrachtig en gelukkig-voor-goed; het ontwikkelt al het onyolkomene in me, en herleidt alle, zelfs de kleinste factoren van miin ziel tot hun hoogste capaciteit. O, morgen! morgen! o de verrukking van het oogenblik, dat ik je zal zien, niet voor een kort moment, maar wetend, dat het: voor altijd zal zijn! O, ik zou wel altijd verder willen schrijven, en toch zou ik niets anders doen dan steeds herhalen: ik heb je hef, ik heb je hef, ik heb je hef! O mijn liefste, mijn heve Lief, o, je arm om me heen, je oogen op mij gericht... o, de heerhjke verrukking van het gevoel, dat je van mé houdt, en dat ik je eeuwig hef hebben mag! Nu, tot morgen, Wüly, liefste Wüly, - als je dezen brief ontvangt, is het al: tot straks! Ik kus je innig, heel teer en zacht en bhjf volkomen en voor altijd jouw eigen Jean. Bussum, Parkzicht 7 Sept. '99 Lief-van-mijn-Ziel, Nu ga ik iets heel geks zeggen, maar wat je wel begrijpen zult, geloof ik. Verrukkelijke Jean, opperste honnieponnie en hondjepoet! dit zal mijn laatste brief aan je zijn. „Hè," zegt Jean, wat is „dit nu opeens? wat is er aan de hand?'* En haar oogen doen precies of ze schrikken. Maar achter dien schrik glanst toch een glimlach, want ze weet het wel, even goed als ik, zalige, het weet, dat ér nu een andere periode komt, waarin niet geschreven, maar gesproken zal worden een periode, waarin één blik, één gebaar meer zegt dan honderd uitvoerige epistels kunnen doen. Nu voortaan zal je 't hoorendat ik je hefheb, hooren met je ooren, wat er klinkt uit inijn stem. Ik zal het je zeggen voortaan altijd, ik zal het je fluisteren aan je ooren ik zal het je toeroepen, üggend op mijn knieën, en de jubel van geluk, dien ik voel en hoor in mijzelf gestadig, zal voortaan uit mij in jou overklinken, uit mijn diepste ziel in de jouwe, Lief! Zie je wel eens naar de lucht, Hef! omhoog, als die blauw is en ruim en eindeloos-diep, en voel ie je dan niet wonderbaar bewogen over die rustige, klare eindeloosheid? Welnu, Lief, zóó is mijn hefde voor jou. Maar er glanzen in die lucht van mijn hefde ook sterren die als ZESDE PERIODE 705 men er dichterbij komt, als zonnen zijn. Die branden en gloeien maar steeds in mi) door, maar op den afstand, waarop twee menschen nu eenmaal altijd van elkander moeten bhjven, voel je er niets van dan een aangename warmte en zachten glans. Alleen, Lief! als ik je heel innig aan mij drukte, zou je 't merken misschien aan 't bonzen van mijn hart, aan den gloed van mijn oogen, terwijl ze zich verdiepen, dat ik inwendig als door vuur word verteerd, dat ik toch nooit kan dooven, - voor jou, voor jou, voor jou alleen. Je hoeft er niet bang voor te zijn, of je niet te verontwaardigen met de gedachte, dat je te sterk bent voor een mannen-passie, want, heusch, ik ben geen woesteling, al heb ik in het leven wel eens woest gedaan, heusch, Lief, ik ben het tegenovergestelde van een bruut. Je zegt, dat je niet buiten mij kan, maar, toe, Lief, ik smeek je, vergeet het nooit, dat ik niet buiten jou kan, nu niet en nooit. O, Lief, ik verzeker je, - och, laat ik maar eens schertsen! - o, Lief, ik zweer je, dat ik je eenmaal verslinden zal geheel. En zonder dat je pijn hebt, want het zal je wezen of je weg-zinkt in de wehge diepte der zee. En mijn liefdewoorden zullen je dan streelen als zachte golfjes, die om je kabblen in luchtig pleizier, zoodat je uitroept in verrukking: o, WÜly, Wüly, ik wist niet, dat het leven dat kon doen! - Want, geloof me, Lief, al de rest is onzin, en Liefde, Liefde, Liefde alleen bestaat! Met onbreekbaren band van zielsbegeerte, ben ik aan jou, o, mijn lief, geboeid. De jaren zullen voorbij-gaan, maar altijd zal ik dezelfde voor je bhjven1), en ik zou den mensch wel eens wülen zien, die mij van jou vandaan zou wülen trekken, die iets op mij vermocht. Ik heb je hef, ik heb je hef, en zal je altijd liefhebben, want mijn Liefde is mijn grootste geluk. Op het bepaalde uur zal ik met rijtuig klaar staan,.flink en vroolijk, met om mijn hals een mooien witten boord. En nu kust je voor 't laatst op 't papier, jouw eigen, jouw eenig-eigen en trouwe Wüly 1) Achter dezen zin heeft Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe als kantteekening op dezen brief geschreven: Nu, na zesentwintig jaren, erken ik innig, dat je inderdaad, in alle opzichten, altijd dezelfde goede, lieve, trouwe voor mij bent gebleven, lieve man. Je vrouw Gezet op de Monotype uit de Garamont-letter en gedrukt op de persen van de Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middelbamis in Oogstmaand van het jaar negentienhonderd en zeven en twintig. Van de luxe-uitgave, gedrukt op oud-Hollandsch papier van Van Gelder Zonen werden vijftien exemplaren, genummerd I—XV, gebonden in perkament en door de auteurs van hun handteekening voorzien