HET GIST IN INDIË EEN ANALYSE DER HEDENDAAGSCHE INLANDSCHE BEWEGING DOOR Mr. M. W. F. TREUB HAARLEM - H. D. TJEENK WILLINK 6 ZOON - 1927 INLEIDING. Het gist in Indië. Verschillende bewegingen onder de inheemsche en de Chineescht bevolking doorkruisen elkander en zoeken naar punten van aanraking. De eene wordt gedragen door zelfstandigheidsdrang, de andere door godsdienstijver, een derde door gezagshaat. De innerlijke beweegredenen der leiders zijn fundamenteel verschillend, maar dit behoeft hen niet te beletten en belet hen niet, elkander de hand te reiken ter verwezen* lijking van het eene, gemeenschappelijke, doel: de omverwerping van het Nederlandsch gezag. Coalities van heterogene elementen zijn niet voor het eerst in Indië uitgevonden. Waar men een gemeenschappelijken tegenstander te lijf wil gaan, vulden de in wezen meest tegenstrijdige richtingen zich gemakkelijk genoeg, zich voorbehoudende het onderling uit te vechten, als die tegenstander maar eenmaal zal zijn verslagen. Men behoeft niet naar Azië te gaan, om voorbeelden van dergelijke „monsterverbonden" te zoeken en te vinden. Drang naar afschudding van een vreemde heerschappij is er overal, waar een volk aan het gezag 4 INLEIDING van een ander volk is onderworpen. In de geschiedenis van elke koloniale mogendheid komen tijdperken voor, waarin deze zich genoodzaakt zag, haar gezag over de onderworpen kolonie met geweld te handhaven. De geschiedenis leert ook, dat het vreemde gezag zich alleen handhaven kan, zoolang het volk of de volken, waarover het heerscht, niet rijp zijn voor zelfbestuur en zelfregeering. Elkkoloniaalgezagheeft zijn oorsprong in gewelddadige oplegging zijner heerschappij. Eenmaal gevestigd en door de eeuwen bevestigd, heeft het zijn rechtvaardiging — en wel uitsluitende rechtvaardiging — in zijn onmisbaarheid tot handhaving der orde onder- en tot instandhouding en verhooging der welvaart van de bevolking der onderworpen kolonie. Dat omtrent die onmisbaarheid, zoodra een deel van het onderworpen volk zich bewust wordt van eigen kracht, verschil ontstaat tusschen den overheerscher en de overheerschten, ligt in de rede. Het vreemde gezag is geneigd zich langer onmisbaar te achten dan de ontwikkeling der toestanden rechtvaardigt; de overheerschten zijn geneigd zich vroeger rijp te achten voor zelfregeering dan met den graad van die ontwikkeling strookt. Nationalistische bewegingen om tot zelfregeering te komen, INLEIDING 5 gaan in den aanvang steeds uit van een kleine minderheid van meer of minder opstandigen, die den tijd der rijpheid voor zelfregeering niet kunnen afwachten. Zoo is het ook thans in Indië. Men heeft daar intusschen niet te doen met één volk, al willen sommigen ook onder de Nederlandsche kenners van het land, met verkrachting der hun onwelgevallige werkelijkheid, doen gelooven, dat het wèl zoo is. Er leven daar in de verschillende eilanden van den Archipel een aantal volken en rassen met groot verschil in karakter, taal en godsdienst, en met niet minder groot verschil in ontwikkeling en graad van beschaving. Enkele daarvan zijn minder ver van de rijpheid voor zelfstandigheid verwijderd dan andere. De oudste beschavingen vindt men op Java, Bali en Lombok. De laatstgenoemde eilanden zijn klein; Java daarentegen, hoewel lang niet het grootste eiland van den Archipel, herbergt ongeveer drie vierden van de bevolking van Indië; Bali en Lombok ten hoogste slechts enkele percenten. In Celebes staan de Menadoneezen ia dé Minahassa in beschaving ver boven de andere rassen, die het eiland bewonen. Met hen op één lijn zijn te stellen de bewoners van het naburige 6 INLEIDING Ambon. In Sumatra staan de Atjehers en de Maleiers, speciaal de Minangkabauers, bovenaan, zooal niet in beschaving dan toch stellig in zelfbewustzijn. De Atjehers zijn de krijgshaftigste en de strijdlustigste, zij gevoelen zich als een eigen, op zichzelf staand volk, dat geen aanraking met de Maleiers op hun eiland heeft of zoekt, en nog minder meft de andere eilanden bewonende Javanen, Mr' adoneezen of Amboneezen. Tusschen de laatste groepen begint eenig contact te komen; daarbij openbaart zich echter aanstonds een karakterverschil, dat nu reeds de kiem van onderlingen strijd bloot legt. In zelfbewustzijn komen de Maleiers, en eenigszins ook de Menadoneezen en Amboneezen, aan de Atjehers het dichtst nabij. De Javanen daarentegen zijn gedwee en volgzaam van aard. Dit geldt niet alleen voor de bevolking van Midden-Java, de eigenlijke Javanen, maar ook voor de Madoereezen en vooral voor het meerendeel der Soendaneezen. Een uitzondering hierop maken de Bantammers, die het uiterste Westelijk deel van Java bewonen. Op hen kom ik zoo aanstonds nog terug. Door dit verschil in karakter gevoelen de Maleiers, Menadoneezen en Amboneezen zich als de aangewezen bestuurders van Indonesië, wanneer een- INLEIDING 7 maal de zelfstandigheid zal zijn bereikt. Maar de Javanen — de beide andere rassen, die Java bewonen, daaronder begrepen — zijn verreweg het grootst in aantal en zij gevoelen zich in beschaving de meerderen van die anderen en door de historie aangewezen als het overheerschende ras. Met de andere eilanden van den Archipel behoeft bij een bespreking van de bewegingen, die thans in Indië zijn te constateeren, geen rekening te worden gehouden, dan alleen in dezen zin, dat zij bij een zelfstandig „Indonesië" onder de heerschappij zouden komen van een of meer der genoemde rassen. De toestand is dus zóó, dat de groote massa der phlegmatieke bewoners van het hoofdeiland Java geen sterken vrijheidsdrang in zich voelt. Op Java is de nationalistische beweging beperkt tot de intellectueelen en half ontwikkelden. Onder deze heeft slechts een kleine maar groeiende minderheid van de eerste en een wat grooter aantal onder de tweede categorie sympathie met het extremisme in die beweging. Atjeh vormt een schrille tegenstelling tot Java. De eerst kort onderworpen Atjehers haken naar herwinning hunner zelfstandigheid; maar zij zouden een overheersching van een ander inlandsch volk 8 INLEIDING nog minder verdragen dan die van den Nederlander. Bij de Menadoneezen en Amboneezen wordt de vrijheidsdrang, voor zoover die bestaat, in toom gehouden, doordien de groote meerderheid hunner tot den Christelijken godsdienst is bekeerd. Daardoor gevoelen zij zich nauwer met de blanken verwant dan de belijders van andere godsdiensten onder de inlanders en zijn zij ook minder vatbaar voor revolutionnaire inblazingen en meer geneigd tot loyaliteit tegenover het Nederlandsche Gouvernement. Over den invloed van den godsdienst in de inlandsche beweging spreek ik zoo aanstonds. Het schijnt mij echter noodig hier een woord te zeggen over de beteekenis van den zooeven aangeduiden toestand voor die beweging zelve. Aangezien de volken van Indonesië, niet alleen doordien zij over verschillende eilanden zijn verspreid, geen eenheid vormen, zouden zij, zoodra zij niet meer bijeengehouden werden door het over allen gestelde Nederlandsche gezag, uiteenvallen, tenzij een andere mogendheid de taak zou overnemen, welke door de historie aan Nederland is toebedeeld. Bij dat uiteenvallen zouden de kleinere onder de minder krachtige volken door sterkere worden onderworpen, wat zeker niet zonder strijd INLEIDING 9 zou geschieden, ook tusschen de op overheersching belusten onderling. Mocht dan tevens bij de Javaansche vorsten de herinnering aan oude heerschappij over den Archipel levendig worden en op een daadwerkelijke hernieuwing daarvan door hen worden aangestuurd, dan zou de toestand, die eruit zou worden geboren, veel gaan gelijken op een beHum omnium contra omnes. Ten aanzien van den godsdienst zijn er eveneens groote verschillen tusschen de volken van Indië; maar de overgroote meerderheid belijdt den Koran. Ook hier intusschen weer eenzelfde onderscheid. De Maleiers en speciaal de Minangkabauers op West-Sumatra zijn op godsdienstig gebied veel zelfbewuster en daardoor veel fanatieker dan de Javanen. Vandaar dat elke religieus islamitische beweging onder de eersten een vruchtbaarder veld vindt dan op Java. Hetgeen niet wil zeggen, dat een in Midden-Sumatra of elders in den Archipel begonnen religieuse beweging niet ook op Java weerklank zou vinden. Sprekende over de gedweeheid der Javanen, maakte ik zooeven een uitzondering voor de Bantammere. Deze zijn van oudsher opstandiger dan hun rasgenooten. In Bantam hebben ook de 10 INLEIDING Hadji's veel grooter invloed dan elders op Java. Of dit in hoofdzaak het gevolg is van een dieper doorgedrongen zijn van het Islamisme dan wel of het voornamelijk moet worden toegeschreven aan het feit, dat verschillende hadji's er zich als groote landbezitters of geldschieters een machtspositie onder de bevolking hebben weten te veroveren, kan hier in het midden worden gelaten. Tusschen de nationalistische en de islamitische beweging is in Insulinde van oudsher contact geweest. Zij vullen elkander aan en versterken elkander. Beide stroomingen kennen tijdperken van sterke opbruising en van het verloopen in een nauwlijks merkbare kabbeling. Nieuw is de van Moscou uit gevoede strooming, welke in gezagshaat haar oorsprong en haar eindpunt heeft. Deze maakt gebruik van de beide andere, die door haar naaste doel: de omverwerping van het Nederlandsen, tevens Christelijk, gezag naar elkander toevloeien. Het is geen toeval, dat de bolsjewisten, die van hun punten van aanval een nauwkeurige studie maken, het Bantamsche uitkozen als punt van uitgang van den opstand, die het vorig jaar voor Java werd voorbereid. Daar, in den uitersten Westhoek van het eiland, was de actie der communisten het meest intens en wisten zij zich de mede- INLEIDING 11 werking van een aantal opstandig gezinde hadji's te verzekeren. Naar mij door iemand, die goed op de hoogte is, werd medegedeeld, werd er in de maanden vóór November 1926 door communisten en om welke reden dan ook opstandige hadji's een systematische terreur onder de bevolking uitgeoefend. De officieele rapporten — hoewel minder positief dan mijn ter plaatse bekende zegsman — bevestigen dit trouwens. Dorpshoofden of ouderen van invloed, die zich niet bij de opstandige beweging wilden aansluiten, werden omgebracht, indien zij er niet in slaagden, zich bijtijds in de bosschen te verbergen. Wat er in en vóór November in den uitersten Westhoek van Java voorviel, geeft een beeld van de wapenen, waarmede door zelfstandigheidsdrang en religieus fanatisme geleide en door Russisch communisme opgehitste opstandelingen strijden, en van het gevaar, dat zij voor de bevolking van het land opleveren. Hun aanval was in de eerste plaats gericht tegen de goedgezinde dorps- en districtshoofden. Hadden zij zich een langeren tijd van voorbereiding gegund, en waren zij in de uitvoering minder onbeholpen geweest, dan zou een veel grooter aantal 12 INLEIDING onder de inlandsche bestuursambtenaren met hun leven het gelag hebben betaald. Geen wonder, dat de goedgezinde hoofden, die van de voorbereiding tot den opstand niet onkundig waren noch zijn konden, uit vrees voor zichzelven en voor hun nabestaanden het Gouvernement niet waarschuwden, waar zij duchtten, dat hun waarschuwing niet met den noodigen ernst zou worden opgevat. En gelijk het toeging in het Bantamsche ging het ook elders, hoewel daar in mindere mate, omdat de stoot van het eerste gebied zou uitgaan en daar de terreur den besten bodem vond en het best georganiseerd was. Het communisme, hoewel in wezen gekant tegen eiken godsdienst en godsdienstzin en vijandig aan elk gezag, dus ook aan het nationalisme, hangt, naar het pas geeft, nu eens den nationalistischen dan weer den islamitischen mantel om. Bij zijn prediken van het duizendjarig rijk, waarin er geen overheid zijn en een paradijs op aarde komen zal, kan het zich aansluiten bij het Mahomedaansche Messiasgeloof, dat eveneens van een duizendjarig rijk droomt, waarin er voor een vreemden overheerscher evenmin plaats is als in het Eden der communisten, waarvan de inlander niets zou be- INLEIDING 13 grijpen, indien het niet was gedrenkt met een religieus bijmengsel. Door dit laatste krijgt het vat op de menigte, die met Marxistische en Leninistische philosofieën en idealen niet in beweging zou zijn te krijgen, en camoufleert het tevens zijn ware karakter. Het heeft daardoor de op zichzelf zuivere — hoewel in haar gevolgen ook voor de bevolking bedenkelijke — nationalistische en islamitische bewegingen vertroebeld. Door het optreden van het communisme naar Russisch model is er onzekerheid en onvastheid gekomen in de inlandsche beweging. Zoozeer, dat men wel van iets chaotisch spreken kan. Zij is een mengelmoes geworden van drieërlei stroomingen en verlangens. Het in Indië, ten spijt van geruststellende officieele verzekeringen, hand over hand toenemende communisme sluit zich bij de nationalisten aan, niet omdat het eenige speciale grief heeft tegen het Nederlandsche gezag, maar omdat het door gemeene zaak te maken met de extremisten onder de nationalisten, ertoe kan bijdragen, dat gezag omver te werpen en daarmede een geweldigen slag zou toebrengen aan het gehate kapitalistische stelsel ook in de andere Westersche koloniën in het 14 INLEIDING Oosten en geheel kapitalistisch Europa treffen zou. Wat er daarna met Indië zou gebeuren, laat den communisten koud, terwijl dit voor de nationalisten de hoofdzaak is. Overeenkomst dus in het naaste doel; diepgaand verschil in het einddoel. Een wel minder diepgaand, maar toch niet te verwaarloozen, verschil bestaat er in de gelederen van de nationalisten zelf. Gelukkig zijn de inlandsche bestuursambtenaren voor het overgroote deel trouw aan het Nederlandsche gezag, dat zij dienen. Dit neemt intusschen niet weg, dat er onder hen zijn, die van een omverwerping van dat gezag afschudding hopen van de vreemde contróle op hun doen en laten, en daarmede vergrooting van eigen macht en invloed. De intellectueele extremisten uit andere en lagere kringen der bevolking, deelen dat verlangen allerminst, vooral niet in de gebiedsdeelen, waar de bevolking nog ervaring heeft van- of herinnering aan de gevolgen van ongebreidelde macht van Inlandsche Hoofden. Wat deze extremisten zich van een toekomst zonder Nederlandsche overheersching voorstellen, is ook voor henzelf uiterst vaag en onklaar. Nog veel meer dan de eerste groep gespeend van economisch inzicht, verbeelden zij Zich, dat de be- INLEIDING 15 volking er wel bij zou varen, als het land niet langer door Westersche ondernemingen zou worden „gedraineerd". Zij weten alleen van de dividenden, die jaarlijks uit het kapitaalarme land naar den vreemde heengaan, maar begrijpen niet, dat de ondernemingen veel meer in het land brengen, dan zij er uit halen; dat de dividenden, die het land verlaten, de prijs zijn, waarvoor de medewerking van het vreemde kapitaal aan de ontwikkeling van het eigen land wordt gekocht, en dat in den vorm van landhuur, loon, erfpacht, belasting en dergelijke niet alleen een veel grooter deel van de bruto-opbrengst der bedrijven in het land blijft dan er in den vorm van dividenden en tantièmes uitgaat, maar dat dit deel ook eenige malen hooger is dan hetgeen de inlanders zonder Westersche leiding, Westersche wetenschap, Westersche techniek, Westersche organisatie en Westersch kapitaal uit den bodem zouden kunnen trekken. Onder de beide groepen van nationalisten zijn er eenige fanatici, die meenen dit wèl te beseffen, maar die een tijdelijke verarming van hun land en volk er voor over hebben, om van het hun ondragelijk geworden juk der vreemde overheersching te worden bevrijd. Het is in tusschen zeer 16 INLEIDING de vraag, of deze er ooit een vooretelling van hebben gemaakt, wat het wegvallen van de Westersche leiding met den aankleve van dien voor Indië werkelijk beteekenen zou. En voor zoover Zij hierover hebben nagedacht, hebben zoowel gebrek aan economisch en sociaal inzicht, als vooroordeel hen belet, zich een juist beeld te vormen van den omvang der ellende, die er voor de bevolking uit zou voortvloeien. Op de economische Zijde van de zaak kom ik hieronder terug; hier wil ik slechts één sprekend voorbeeld geven van de gevolgen, die op sociaal gebied zouden Zijn te wachten. . n Bekend is, dat de Buitengewesten, d.w.z. alle eilanden van den Archipel behalve Java, dun zijn bevolkt. Java daarentegen is een der dichtst bevolkte landen der wereld. De bevolking neemt er bovendien snel toe. Dit een en ander » toe te schrijven aan de verhoogde werkgelegenheid, die door de Westersche ondernemingen wordt geboden; aan de verbetering van wegen en andere verkeersmiddelen, welke ook aan de inlandsche bevolking ten goede komt, alsmede aan andere oorzaken van economischen aard; doch daarnaast aan betere drinkwatervoorziening en vooral aan talrijke maatregelen ter voorkoming of inperking 16 INLEIDING 17 van verschillende besmettelijke ziekten, die de bevolking teisteren en vroeger groote slachtingen onder haar teweegbrachten. Men behoeft niet te beschikken over een zeer levendige verbeeldingskracht, om zich te kunnen voorstellen, welke ten hemel schreiende gevolgen het hebben zou, als bij het wegvallen der Westersche leiding niet langer strikt de hand werd gehouden aan de hygiënische maatregelen ter voorkoming en inperking van ziekten als pest, cholera, typhus en dergelijke. Java lijdt aan overbevolking en staat voor het groote vraagstuk, werk en voedsel te geven aan een hand over hand toenemend aantal bewoners. De oplossing ervan is hoogst moeilijk en heeft reeds aan tal van personen heel wat hoofdbreken gekost; maar wel niemand zal die willen zoeken in verslapping van hygiënische voorzorgsmaatregelen. De bevolking van Java vindt haar hoofdbestaan in den landbouw; als eerste gevolg van de overbevolking neemt het aantal personen, dat geen eigen stukje grond meer ter bebouwing heeft en in loondienst zijn onderhoud moet vinden, gestadig toe. Deze trekken, zooals overal het geval is, bij voorkeur naar de steden. Voor zoover zij 2 18 INLEIDING er geen geregeld werk vinden, zijn zij uiteraard open voor revolutionnaire inblazingen, van welken kant die ook komen. Zij, die er werk vinden bij Westersche bedrijven, hebben het in elk opzicht beter dan hun landgenooten, die in loondienst van andere inlanders of van Chineezen moeten werken. Dit belet hun evenwel niet spoedig ontevredener te worden dan die anderen. Op hen werken overeenkomstige invloeden in als die, welke ook in Europa de arbeiders in de groot-industrieën opstandiger maken dan de landarbeiders in dienst vankleinereboerenbedrijven. Het ligt dus ook in de rede, dat de leiders der extremistische bewegingen onder hen bij voorkeur aanhangers zoeken en vinden. In en om de steden vond voor eenige jaren de Sarikat Islam en vmdt thans het communisme zijn grootsten aanhang. Doch ondanks de overbevolking behoort toch het overgroote deel der Javanen tot den kiemen boerenstand. Deze boeren houden zich uit zichzelf nietmetpoUtiekeverlangensbezig; gelijk ik zooeven Zeide, zijn zij niet fanatiek mahomedaansch, en bovendien hebben zij geen begeerte naar een hoogeren levensstandaard. De gemiddelde Javaan, waaronder ik hier ook de andere inlanders op Java reken, heeft andere begeerten dan wij in INLEIDING 19 Europa kennen. Hij is geen homo economicus. Daarmede bedoel ik niet, dat hij gaarne dobbelt en speelt. Onder de blanken zijn er niet weinigen, die dezelfde eigenschap bezitten, al uit hun dobbel- en speelzucht zich op wat andere manier. Wèl bedoel ik er mee, dat de Javaan, waarschijnlijk grootendeels onder den invloed van het klimaat en de vrijgevigheid der natuur, veel meer hecht aan het dolce far niente dan aan het zich door inspanning veroveren van een hoogeren levensstandaard. Daarbij is hij gewillig, naief, fatalistisch en lichtgeloovig. Zijn aanleg en karakter doen hem, al is hij mahomedaan, veeleer neigen naar het contemplatieve boeddhisme dan naar het op steviger volken berekende islamisme. Hij heeft dit laatste ondergaan als een der beschikkingen van het noodlot. Zijn ziel is kinderlijk evenals zijn beschouwing van het gebeuren om hem heen. In verband daarmede is hij sterk emotioneel en kan hij, evenals alle emotioneele personen en volken gemakkelijk tot heftige uitingen van hartstocht worden gebracht. Deze zijn dan weliswaar niet van langdurigen aard en worden gemeenlijk door een zekere apathie gevolgd; maar zulk een reactie verslapt wel den uitingsdrang der gewekte stemming; deze zelve blijft voortsmeulen. 20 INLEIDING Welnu, een bevolking met zulke karaktertrekken is een lichte prooi voor phantastische voorstellingen en voorspiegelingen van de zijde van agitatoren, die het erop toeleggen, haar op te zweepen. Daarom zijn het communisme en het met communisme vermengd en onderling verbonden islanuV me en nationalisme op Java zooveel gevaarlijker dan het in overigens gelijke omstandigheden onder een bevolking als de onze zijn zou. Zoo nu en dan geven de bladen ons eenige berichten over de phantastische verhalen, die communistische en nationalistische agitatoren aan de bevolking opdisschen over de heerlijkheden, welke haar te wachten staan, als het blanke ras maar eenmaal zal zijn verdreven. Het is even dwaas als kortzichtig daarmede te spotten. In het feit, dat zij weerklank en geloof vinden, ligt een ernstige waarschuwing, dat het geboden is, de goedgeloovige bevolking in haar eigen belang tegen het optreden van zulke schadelijke elementen te waarschuwen en te vrijwaren. Daartoe is noodig, dat men zich een duidelijke voorstelling maakt van die schadelijkheid zelve. Jammer genoeg ontbreekt het hieraan ook bij velen, die zich ertoe opmaken het kwaad te bestrijden. COMMUNISME. Dat de middelen, die het communisme gebruikt om tot zijn doel, de omverwerping der kapitalistische maatschappij, te geraken, in strijd komen met onze moraal en ons rechtsgevoel, is gemakkelijk aan te toonen. Zijn prediken van woordbreuk tegenover den tegenstander, d.w.z* tegenover ieder, die opkomt voor onze door de eeuwen heen opgebouwde beschaving; zijn enroleeren zelfs van erkende misdadigers; zijn uit den weg ruimen van tegenstanders, zoo dikwijls zij die in hun macht kunnen krijgen; zijn minachting in één woord van alles wat ons geoorloofd en fair toeschijnt, ook tegenover den tegenstander, stuit ons tegen de borst. Maar als wij de zaak onbevooroordeeld bezien, moeten wij erkennen, dat in schier alle groote bewegingen uit het verleden middelen, als thans door de Russische communisten worden toegepast, niet werden versmaad. Zeker, er is verschil. List, sluipmoord, misleiding enz. werden voorheen in practijk gebracht evenals thans door de Sovjets; maar men schaamde zich ervoor en trachtte ze te ontkennen en te verloochenen. Het Russische communisme ontkent en verloochent slechts in bepaalde gevallen, als 22 COMMUNISME het in zijn kraam te pas komt; dit past geheel in zijn politiek, die haar volgelingen inprent, dat tegenover den vijand elk middel zonder onderscheid geoorloofd is. De ontkenning van alles wat zou kunnen compromitteeren is slechts een betrekkelijk onschuldig onderdeel van haar strijdmethode, en met uitzondering van eenige naïeve zielen wordt niemand meer de dupe van de stelselmatige ontkenning van alle bedenkelijke documenten en verloochening van alle handlangers, die het ongeluk hebben ontmaskerd te worden. Het bolsjewisme, ziedaar het verschil, heeft bedrog, misleiding, moord en het spotten met alles wat in onze beschaving heilig wordt geacht, tot stelsel verheven. Ongetwijfeld ergerlijk en afschuwelijk. Maar was de stelselmatige schijnheiligheid, die men in verschillende tijdperken der beschavingsgeschiedenis kan constateeren, waarin overeenkomstige practijken werden gevolgd, doch stelselmatig werden verloochend en afgekeurd, wel zooveel minder ergerlijk en afschuwelijk? De leer, dat het doel de middelen heiligt, is niet door de communisten uitgevonden. Het onloochenbare feit, dat zij deze driester toepassen dan ooit geschiedde, veroordeelt nog niet het doel COMMUNISME 23 Zelf. En op dit laatste komt het per slot van rekening aan. Het bolsjewisme nu, is in zijn theorie allerminst van idealisme gespeend. Het is een directe afstammeling van het marxisme, hoewel het er op een hoogst belangrijk punt mede in strijd is. Déze afwijking raakt in tusschen niet het wezen der zaak. Zeer in het kort weergegeven, komt de marxistische theorie hierop neer, dat de geschiedenis tot nu toe geweest is het beeld van klassetegenstellingen, klasseoverheerschingen en klassestrijden* Moraal, recht en godsdienst zijn de uiterlijke verschijningsvormen van de materieele belangen der heerschende klasse of klassen, welke zij verdedigen en idealiseeren. In de op verovering en overheersching gebaseerde staten der oudheid was er recht en daarmede moraal en godsdienst alleen voor de vrije bevolking; de slaven waren rechtloos, hun moraal en hun godsdienst kon, voor zoover er daarmede werd gerekend, geen andere zijn dan die der overheerschende vrije bevolking. Eenige verzachting kwam daarin alleen in het laatste tijdperk van het machtige Romeinsche rijk, toen het belang der op den slavenarbeid parasiteerende vrije be- 24 COMMUNISME volking het meebracht, de slaven, ter instandhouding van hun getal, door voortteling in stede van door allengs moeilijker geworden verovering en onderwerping, menschelijker te behandelen. Toen na de invallen der Germanen de toestanden in de middeleeuwen zich consolideerden, en de heerschappij toeviel aan Kerk en adel, werd het recht kerkelijk en adellijk standsrecht en pasten moraal en godsdienst zich aan dat standsrecht aan. Met de ontwikkeling der steden in de 12de en de 13de eeuw, hadden koningen en vorsten den steun der stedelijke burgers herhaaldelijk noodig tegen al te machtig en ongezeggelijk wordende edellieden. Zoo werden standsprivilegiën en -rechten verleend, en kwam er een derde standsrecht naast de twee van ouds bestaande op. Na de Fransche revolutie en de verspreiding harer ideeën en beginselen over geheel Europa, werden recht en moraal het klasserecht en de klassemoraal der nu overheerschend geworden bourgeoisie, als uiterlijke verschijningsvormen van de economische macht, die allengs van Kerk en adel naar deze was overgegaan. Van deze verandering in de materieele verhoudingen was die revolutie de onverbiddelijke consequentie en in haar gevolgen de openlijke erkenning en sanctioneering. COMMUNISME 25 Zoo werden recht en moraal het klasserecht en de klassemoraal van het als gevolg der burgerlijke revolutie niet meer door het verouderde standsrecht van Kerk, adel en gilde aan banden gelegde kapitalisme. Het kapitalisme is in tusschen niet meer dan een phase in de maatschappelijke ontwikkeling, welke moet en zal uitgroeien tot een toestand, waarin het die ontwikkeling niet langer bevorderen, maar tegenhouden zal. Het zal dan volgens de Marxistische leer worden omvergeworpen door een nieuwe revolutie. Is het eenmaal zoover met de ontwikkeling van het kapitalisme gekomen, dan zal de arbeidersklasse, het proletariaat, de macht in handen nemen, omdat die klasse de draagster is geworden van het economisch leven. In den overgangstoestand zal de maatschappij komen onder de dictatuur van het proletariaat. Maar, aangezien er onder de arbeidende klasse geen andere klasse is, die onderdrukt en overheerscht kan worden, zal het dan uit zijn met het klasserecht en de klassemoraal, met het gevolg, dat de staat, — die in wezen niet anders is dan een machtsinstituut ter handhaving van het klasserecht, — wanneer de toestanden zullen zijn geconsolideerd, geen reden van bestaan meer hebben zal en niet afgeschaft zal 26 COMMUNISME behoeven te worden, maar van zelf afsterven zal. Voor de overheersching der arbeidskracht door het kapitalisme zal dan in de plaats treden de beheersching van de natuurkrachten in het belang van het geheele volk zonder dat er verder van onderscheid naar klasse of stand sprake zal kunnen zijn. De moraal wordt dan eveneens algemeen menschelijke moraal in stede van, zooals thans, in dienst te staan van de belangen van een heerschende klasse. Ziedaar, zeer in het kort weergegeven, de theorie, die Lenin wat het wezen der zaak aangaat van Marx en Engels heeft overgenomen, al heeft hij er sommige specifiek Slavische, niet slechts anti-kapitalistische maar ook anti-Westersche bijmengselen aan toegevoegd. In één opzicht heeft hij daarbij de consequentie van de leer zuiverder getrokken dan zijn leermeesters; in een ander opzicht heeft hij hun leer geweld aangedaan. Aangezien de huidige moraal klassemoraal is, de godsdienst klassegodsdienst tot steun van de materieele belangen der heerschende klasse, volgt er logisch uit, dat deze ideëele verschijningsvormen van de economische overheersching der bourgeoisie hebben te verdwijnen, als er geen maatschappelijke klassen meer zullen zijn. COMMUNISME 27 Het Marxisme, dat zijn wortel heeft in het philosofisch materialisme van het midden der vorige eeuw, maar dat daarmede toch — dit dient te worden erkend — niet staat of valt, is ten aanzien van de waarde van moraal en godsdienst in het vage gebleven, en, zooals bekend is, heeft de marxistische sociaaldemocratie het in hare latere ontwikkeling met deze ideologieën op een accoord gegooid. De antigodsdienstigheid was een te groote belemmering voor het winnen van aanhangers onder de massa, die — gelukkig — in haar groote meerderheid niet van religieus gevoel is gespeend. Lenin heeft zich door overwegingen van dien aard niet laten weerhouden. Hij verwerpt vierkant de beide ideëele steunpilaren der hedendaagsche samenleving. Volgens hem „is moreel, wat nuttig is voor de communistische partij/' En in het A. B. C. van het Communisme is te lezen: „Godsdienst en communisme zijn onvereenigbaar, zoowel in theorie als in praktijk ... Alle religies zijn eenzelfde vergif, die den geest, den wil en het geweten bedwelmt en in slaap wiegt; aan haar moet meedoogenloos de oorlog worden verklaard." Dit laat aan duidelijkheid niets te wenschen 28 COMMUNISME over. En het is — wat meer zegt — de logische consequentie van het communisme. Dit toch verklaart den oorlog aan de bestaande beschaving, welke zij wil vernietigen en door een communistische beschaving op fundamenteel andere grondslagen wil vervangen. Dit sluit in zich, dat het de twee sterkste ideëele pijlers onzer hedendaagsche beschaving aantasten moet. Het standpunt van de marxistische sociaaldemocraten te dezen aanzien is sympathiekeren uit propagandistische overwegingen verstandiger; dat van de marxistische bolsjewisten logischer en consequenter. Men late zich niet op een dwaalspoor leiden door de overeenstemming, welke in den laatsten tijd tusschen den Komintern en de Russische kerk heet te zijn bereikt. Het is verklaarbaar genoeg, dat, nadat niet minder dan 9000 geestelijken in Europeesch Rusland, dus buiten Siberië, waren gemarteld en omgebracht, er onder de overblijvenden gevonden werden, die met de bolsjewisten gemeene zaak maakten. De berichten omtrent de verandering van houding tegenover de Kerk bewijzen alleen, dat ook de Russische regeerders beginnen in te zien, dat openlijke strijd tegen eiken godsdienst voor hun COMMUNISME 29 propaganda gevaarlijk is, en.... dat de Heeren ook hier hun taktiek in toepassing brengen, dat tegenover niet-communisten bewust onjuiste voorstellingen geoorloofd, en, wanneer zij goed geplaatst worden, verdienstelijk zijn. Afgezien van den strijd, dien het communisme tegen alle godsdienstvormen wil aanbinden, is zijn leer intusschen verleidelijk genoeg. Deze toch spiegelt haar aanhangers voor, dat er in de toekomst een samenleving zijn zal, waarin alle klasseen standsverschillen zullen zijn verdwenen; waarin waarlijk gelijk recht voor allen zijn zal; waarin de menschen niet meer door een dwingend gezag, dat hen tot tegenstand prikkelt, verleid zullen worden tot anti-sociale daden; waarin in één woord alle menschen in vrije vereenigingen vreedzaam met elkander zullen leven, omdat zij zullen hebben geleerd, dat het „suum cuique tribuere" (aan ieder het zijne toekennen) de hoogste wijsheid is, die ieder ter wille van allen en dus ook van zichzelf uit eigen beweging toepassen moet en toepassen zal. Wie beschrijvingen van de communistische samenleving leest, gelijk men die bij sommige harer oudere profeten, als bijv. Jean Grave, vinden kan, 30 COMMUNISME heeft voortdurend zijn gezond critisch verstand noodig, om niet onder de bekoring ervan te komen. Ja, indien het waar of ook maar eenigszins aannemelijk was, dat de menschen van nature goed zijn, en alleen door overheidsdwang tot antisociale neigingen en -daden geprikkeld worden; indien niemand onzer eigenschappen, gevoelens en driften had welke, als zij zich vrij konden botvieren, rust en orde verstoren zouden en anderen het leven ondragelijk maken zouden, dan zou een overheidslooze maatschappij niet alleen mogelijk Zijn, maar zouden de menschen geen duizenden jaren in alle ontwikkelingstijdperken, onder alle beschavingen van de oudste af, van welke ons iets bekend is, gezag en overheid in den eenen of anderen vorm hebben erkend en eerbiedig d. De communistische leer is een chimère, omdat zij niet rekent met werkelijkheidsmenschen, maar met niet bestaande wezens, producten eener misschien hoog ethische, doch daarom niet minder ziekelijke en gevaarlijke verbeelding. De praktijk kon dan ook niet anders dan ontgoocheling brengen. De toepassing van de leer in de Russische Sovjet republiek moest daarom een aanfluiting, zijn van het ideaal der vrije samenleving. De vrij- COMMUNISME 31 heid is daar meer zoek dan in welke Westersche natie ook. Het gezag wordt er op de meest drastische wijze gehandhaafd; de onderlinge spion nage is er tot ongekende hoogte opgevoerd, met het gevolg dat zelfs de leden eener zelfde familie elkander niet meer durven vertrouwen en er een geest van vrees en achterdocht heerscht, die niet anders dan uiterst neerdrukkend en demoraliseerend werken kan. Weliswaar is men er nog niet in het ware communistische tijdperk aangeland en bevindt men er zich nog in dat van de dictatuur van het proletariaat. Maar de Russische voorbereiding tot de vrije communistische samenleving, waarin liefde en menschenmin algemeen goed zullen zijn, voert steeds verder van dat ideaal af. Een op haat, achterdocht en verleugening gebaseerd maatschappelijk bestel zou tot onderlinge waardeering en vrije eerbiediging van andermans gevoelen, denken en doen moeten voeren! De . sociaaldemocraten in de Westersche landen ontkennen de mislukking van de Russische poging tot toepassing van het communisme niet; maar zij verschuilen zich achter de onmarxistische oplegging van het communisme aan het Russische 32 COMMUNISME volk voor dit er rijp voor was, om te kunnen betoogen, dat dit voorbeeld niets bewijst tegen htm communistisch ideaal. Deze tegenwerping is ten deele juist, maar zij raakt de kern niet. Volgens de marxistische theorie worden revoluties niet gemaakt; zij zijn onvermijdelijk en hebben plaats, zoo dikwijls de staatsrechtelijke bovenbouw eener maatschappij niet meer in overeenstemming is met haar economisch fundament. De maatschappelijke ontwikkeling toch wordt bepaald door de daarin werkende economische factoren. Recht, moraal en godsdienst hebben daarin geen eigen invloed; zij zijn slechts de ideëele vormen waarin de menschen zich de materieele veranderingen en verschijnselen voorstellen; recht is, wat in een gegeven ontwikkelingstijdperk overeenkomt met de economische behoeften van een volk, — niet meer en niet minder. De klasse, die de voortbrenging beheerscht, d.w.z. de voortbrengingsmiddelen bezit, beheerscht daarmede tevens de maatschappij zelve en bepaalt er wat recht is. Evenwel komt bij de voortschrijdende ontwikkeling der maatschappij als gevolg van den economischen vooruitgang, dus van de mate waarin deze de natuurkrachten aan hare behoeften weet ondergeschikt te maken, allengs sterker een tegen- COMMUNISME 33 stelling naar voren tusschen de aan verouderende economische verhoudingen ontleende rechtsbegrippen en de economische krachten uit de levende werkelijkheid. Zoo ging het met name in de Fransche revolutie, welke niet anders was dan de uiterlijke erkenning, dat het op het verouderd feudalisme, — waarin adel en Kerk de hoofdbezitters waren van den grond (in de middeneeuwen het eenige voortbrengingsmiddel, dat beteekenis had) — gegrondveste standsrecht zijn tijd gehad had, en dat de economische macht gekomen was in handen van de bourgeoisie, als bezitster van de toen meest belangrijk geworden productiemiddelen, de fabrieken en machines, in één woord van het kapitaal. Ook het kapitalisme — aldus de marxistische theorie — brengt intusschen krachten in beweging, die het, in stede van nog langer bevorderlijk Ce zijn aan de maatschappelijke ontwikkeling, daaraan hinderlijk doet worden. De bedrijven concentreeren zich; het kapitaal hoopt zich op in een allengs kleiner aantal handen; een steeds grooter deel van het volk wordt bezitloos; de leiding der bedrijven is niet langer in handen der kapitaalbezitters zelf, maar in die van gesalarieerde directeuren. Zóó maakt de kapitalistische ontwikkeling door de krachten, welke zij 34 COMMUNISME ontketent, het particuliere kapitaalbezit niet slechts overbodig, maar heeft zij ten gevolge, dat dit steeds meer een hindernis wordt voor den maatschappelijken vooruitgang. Wanneer dit ontwikkelingsproces zijn hoogtepunt bereikt heeft, zal — volgens de Marxistische voorstelling —de revolutie, welke noodig is om aan het dan verouderde klasserecht der bourgeoisie, die haar tijd zal hebben gehad, een einde te maken, als gevolg van de werking der economische factoren in de maatschappij als het ware van zelf uitbreken, en den burgerlijken klassestaat met zijn klasserecht, zijn klassemoraal enz. doen verdwijnen en doen plaats maken voor de klasselooze maatschappij der arbeiders. De sociaaldemocraten verwijten nu aan Lenin, dat hij deze door Marx „ontdekte'' wet der maatschappelijke beweging niet heeft erkend en dat zijn communistische staat niet de rijpe vrucht is van een zich uitgeleefd hebbend kapitalisme, doch het product van een gemaakte niet van een geworden revolutie. Zij hebben daarin gelijk. Het Tsaristische Rusland was zeker geen land met een ten val neigend kapitalisme; dit was er nog nauwlijks in opkomst. Lenin heeft zijn commu- COMMUNISME 35 nisme direct op het feudalisme geënt en de kapitalistische ontwikkelingsperiode overgeslagen. De sociaaldemocraten kunnen dus terecht aanvoeren, dat het Russische voorbeeld van de communistische Sovjetrepubliek met zijn onderdrukking der vrijheid en zijn sterk uitgesproken imperialisme hun niet voor de voeten kan worden geworpen. Zij kunnen betoogen, dat, als het communisme in West-Europa komen zal, het de noodzakelijke consequentie zijn zal van het zich overleefd hebbend kapitalisme; dat zijn erkenning en invoering een phase in een natuurlijk ontwikkelingsproces zijn zal; dat die invoering dus ook met minder wreedheid en zonder de noodzakelijkheid van een krachtig rood leger mogelijk zijn zal, en dat de overgangstoestand van de dictatuur van het proletariaat, met zijn onderdrukking der vrijheid ook van de arbeiders zeiven, veel minder lang zal behoeven te duren. Maar dit alles raakt, gelijk ik zeide, het wezen der zaak niet. Communisten en sociaaldemocraten sturen aan naar eenzelfde ideaal; alleen zoeken zij het langs anderen weg te bereiken. Zij zijn aan elkander vijandig, zoo dikwijls het gaat om de door ieder hunner gevolgde politiek; de sociaal- 36 COMMUNISME democraten verwijten den communisten, dat zij de gemeenschappelijke zaak, de bevrijding der arbeidende klasse van het kapitalistisch juk, bederven door overhaasting; de communisten verwijten genen, dat zij te laksch en te weinig revolutionair zijn en wachten willen totdat de maatschappelijke ontwikkeling hun de gebraden duiven van het communisme van zelf in den schoot zal werpen. Maar om die gebraden duiven is het zoowel de eene als de andere der aan het kapitalisme vijandige partijen te doen. Voor beide is de moderne staat een klassestaat der bourgeoisie; het recht klasserecht en het gezag klassegezag. Dit verklaart waarom, als de staat opkomt tegen communistische omverwerpingspogingen en de bedrijvers en verwekkers van opstootjes of erger straffen wil, de sociaaldemocraten terstond voor hen in de bres springen of althans clementie voor hen pleiten. Zij mogen nog zoozeer zijn des frères ennemis; zoodra het erop aankomt zijn zij broeders en niet vijanden. Hun ideaal toch is hetzelfde, en om dit te bereiken, moet onze hedendaagsche maatschappelijke ordening in haar grondslagen worden aangetast en vernietigd. De communistische samenleving zal uit de puinhoopen ervan verrijzen. COMMUNISME 37 Hoe die er zal uitzien* kan men in tusschen, zooals ik opmerkte, niet gewaar worden uit hetgeen Rusland ons sedert 1917 te zien geeft. Immers men is daar nog niet aan het communisme toe, doch verkeert er eerst in het overgangstijdperk van de dictatuur van het proletariaat* Aanlokkelijk is het beeld van dien overgangstoestand nu juist niet; maar de mooiste vlinder dwingt in het rups- of popstadium evenmin bewondering af. Wél dringt onwillekeurig de vraag zich aan ons op, of uit dien overgangstoestand de vrije communistische samenleving ooit geboren worden kan*, doch volgens de hegeliaansch-marxistische voorstelling, dat elke toestand op een gegeven oogenblik van zijn ontwikkeling omslaat in zijn tegendeel, moet men zelfs deze mogelijkheid, om den heeren de volle maat toe te meten, een oogenhHk aannemen* Ik ga dan ook uit van alle voor de Russische of sociaaldemocratische communisten gunstigste veronderstellingen en neem aan, dat uit de dictatuur van het proletariaat de communistische samenleving geboren worden kan en zal. Het onderscheidende kenmerk daarvan zal zijn, dat in tegenstelling met de maatschappelijke ordeningen, die wij uit de geschiedenis kennen en 38 COMMUNISME met die, waarin wij leven, er geen overheerschende en geen onderdrukte klasse meer zijn zal, dat er ware vrijheid heerschen zal voor ieder en aan een overheid, bekleed met gezag, geen behoefte meer zijn zal, zoodat deze dus zal verdwijnen. Zoo koi* ik dan na deze lange maar tot goed verstand van de zaak noodzakelijke uitweiding terug tot de vraag of dit ideaal de chaos en de ellende, welke aan de verwezenlijking ervan moeten voorafgaan, waard is. Indien die verwezenlijking inderdaad mogelijk was, zou ik die vraag niet ontkennend durven beantwoorden. Maar zij is volstrekt onmogelijk, omdat zij geheel in strijd is met onze onvolkomen of — zooals de Bijbel zegt — zondige menschelijke natuur. Onze ondeugden en gebreken verschillen naar aanleg, opvoeding, landaard, levenswijze en ontwikkelingsgraad, maar ondeugden en gebreken hebben wij allen. Het is geheel onmenschkundig te beweren, dat wij die niet van nature hebben meegekregen en alleen in en door onze in wezen onrechtvaardige maatschappelijke ordening hebben verworven, gelijk communisten en socialisten om strijd beweren. Een zeker communisme is bestaanbaar in een COMMUNISME 39 hoogst eenvoudige samenleving, die nog geheel aan het begin harer ontwikkeling staat. En zelfs daar is er gezag van familiehoofden. Hoe meer de samenleving uitgroeit, hoe ingewikkelder zij wordt, des te veelzijdiger en gecompliceerder ook de gedragsregelen moeten worden, die haar mogelijk maken en des te onvermijdelijker het wordt, de opvolging ervan zoo noodig met den sterken arm te kunnen afdwingen. Zoowel geschiedenis als psychologie stellen dit buiten twijfel l1) Welnu, een ideaal, dat niet voor verwezenlijking vatbaar is, is slechts een schijn-ideaal, een illusie, welke slechts ontgoocheling in haar gevolg voeren kan en daarom gevaarlijk is* Ontgoocheling toch wekt de slechtste hartstochten op. Een volk, dat zich laat verleiden om, geloof hechtende aan de gouden bergen, welke communistische propagandisten het voor oogen doen spiegelen, zich aan te sluiten bij een beweging tot omverwerping van het bestaand gezag, keert zich niet alleen tegen dien vermeenden vijand maar ook tegen zichzelf. De pogingen tot die *) Men denke zich — om een voor ieder duidelijk voorbeeld te nemen — het moderne verkeer in een groote stad zonder regeling door verkeersagenten, die, als vertegenwoordigers der overheid, het opvolgen hunner handbevelen afdwingen kunnen. COMMUNISME omverwerping zelve voeren onvermijdelijk tot bloedbaden en tot verstoring van het economisch leven, dus tot verlies aan menschenlevens en materieele schade. En in het voor de beweging gunstigste geval kunnen dat leed en die ellende tot geen ander resultaat voeren dan tot een korter of langer tijdperk van wanorde en onrust, dat nieuw leed en nieuwe ellende brengen zal. Daarom is de communistische beweging overal schadelijk. In Indië is zij het dubbel, omdat zij bij de inheemsche mentaliteit en psychologie zooveel gemakkelijker aanhangers vindt dan onder de nuchterder volken van Europa en omdat zij bij de verstoring van het door de Westersche bedrijven gedragen economisch leven daarginds naast verlies aan menschenlevens door kogel en zwaard, een nog heel wat ernstiger verlies zou brengen door hongersnood. Wie uit verkeerd toegepaste menschelijkheidsoverwegingen de communistische leiders en volgelingen in een land als Indië ontziet, handelt onmenschelijk. 40 NATIONALISME. Tot zoover de communistische beweging. Met de nationalistische actie staat het in het beginsel gansch anders. Hier geen ideaal, dat tegen de menschelijke natuur indruischt en onder geen omstandigheden voor verwezenlijking vatbaar is. Hier dus ook niet een beweging, die in zichzelf schadelijk is. Maar daarmede is het pleit niet beslist. Een actie kan schadelijk zijn hetzij door ontijdigheid of overhaasting hetzij door de middelen, waarvan zij zich bedient, of de partijen, met welke zij gemeene zaak maakt. In geen van die opzichten nu gaat de nationalistische beweging in Indië vrij uit. Haar doel mag aanspraak maken op sympathie ook bij den overheerscher zelf, tegen wiens gezag en wiens belang het ingaat. Principieele onderdrukking ervan zou dan ook niet in aanmerking komen, zélfs als zulk een pogen niet op het tegendeel zou uitloopen van hetgeen het beoogt. Maar wél dient, in het belang der Indische bevolking zelve zoowel ah van Nederland, leiding te worden gegeven en gewaakt te worden, zoowél tegen overhaasting, die alleen onrust en ellende brengen kan, als tegen vermenging met andere in doel en strékking schadelijke élementen. 42 NATIONALISME Voor zelfregeering is Indië nog niet rijp en zal het, zelfs wat betreft zijn meest ontwikkelde deelcn, in afzienbaren tijd niet rijp worden. Men kan dit met zooveel stelligheid constateeren, omdat de economische voorwaarden voor zelfstandigheid er ontbreken. Ook zonder de materialistische geschiedbeschouwing van Marx te aanvaarden, moet men wel erkennen, dat de economische factoren in het leven der vólken een hoogst belangrijke rol vervullen. Een volk, dat niet in staat is, de resultaten van de technische |wetenschappen en van de moderne leer der bedrijfsorganisatie zoodanig in toepassing te brengen, dat het aan de natuurkrachten althans niet aanmerkelijk minder ontwringt dan de Westerlingen doen, mist den economischen ondergrond, dien het voor zelfregeering behoeft. Wie zijn land onafhankelijk wil maken, moet beginnen met te toonen, dat het in staat is tot economische selfhelp. Hieraan ontbreekt in Indië vrijwel alles. De inlander verbouwt zijn rijst en enkele andere voedings- of handelsgewassen, maar zelfs dien oogst, voor zoover hij dien niet voor eigen gebruik behoeft, kan hij niet beheeren. Zijn nog te veld staand gewas is in den regel verpand aan Chi- NATIONALISME 43 neesche of andere voorschotgevers, die hem de vruchten van zijn arbeid grootendeels onttrekken. De Javaansche boer is bijna zonder uitzondering voortdurend in schuld. Eigen verkoop van zijn product kent hij nagenoeg met. De Chineesche opkooper, in den regel voorschotgever tevens, neemt hem zijn oogst af. De geheele tusschenhandel is, vooral op Java, in handen van de Chineesche bevolking. De groothandel gaat nog meer buiten den inlander om. Voor een deel wordt ook deze gedreven door Chineesche kooplieden en voor het overige is hij in handen van Europeesche handelshuizen. Met den handel in geïmporteerde goederen, die voor inheemsch gebruik of verbruik bestemd zijn, is het niet anders gesteld. Enkele onder de wegens hun geringe getalsterkte minder beteekenende volken in de buitengewesten bezitten wel iets meer handelsgeest; doch bij de autochthone bevolking van Java ontbreekt die geheel. De Javaan als handelaar brengt het niet verder dan tot eigenaar van een warong, het wandelende winkeltje, waarin hij, voor zoover hij er eetwaar verkoopt, daaraan tevens een hoogst eenvoudige bereiding doet ondergaan. Op dat van de industrie is het al evenzoo ge- 44 NATIONALISME steld. Men kent in Indië wat inheemsche huisindustrie, vooral fijnere metaalbewerking, weverij en batikinrichtingen. Inheemsche groot- of zelfs middelgrootindustrie is er geheel onbekend. Voor zoover inlandsche vorsten suikerondernemingen exploiteeren, geven zij de leiding daarvan niet aan landgenooten, maar aan Nederlandsche administrateurs in handen. Dit feit spreekt boekdeelen. Men kan het niet verklaren uit gebrek aan gelegenheid voor den inlander om zich de noodige kennis en geschiktheid voor de leiding van een grootbedrijf eigen te maken. Die gelegenheid is er voor hem even goed als voor den op Java gevestigden Chinees. Onder deze laatste categorie der bevolking van het eiland nu zijn er, die niet slechts groothandelaren zijn, maar ook suikerfabrieken en andere groote landbouwondernemingen beheeren. De eenige verklaring is, dat de Javaan de eigenschappen mist, die voor de leiding van andere dan zeer kleine bedrijven vereischt worden. Men voert hiertegen wel aan, dat de inheemsche bevolking in den laatsten tijd zijn economische gelijkwaardigheid met den Westerschen ondernemer getoond heeft op het gebied der rubbercultuur* Die tegenwerping schijnt op het eerste NATIONALISME 45 gezicht steekhoudend. Maar zij berust op een onvoldoend onderscheiden der verschijnselen* Men Zou er in de eerste plaats tegen kunnen aanvoeren, dat de bevolkingsrubber op Java niet tot eenige ontwikkeling is gekomen en alleen in enkele der buitengewesten van beteekenis is geworden. Maar dit is bijzaak en raakt de kern niet. Een feit is, dat de bevolkingsrubber zich in enkele der Buitengewesten nog veel sneller ontwikkeld heeft dan de rubbercultuur door Westersche ondernemingen. Zóó sterk is die ontwikkeling bij enkele inheemsche stammen geweest, dat niet weinigen onder de blanke rubberplanters ervan zijn geschrokken. Die vrees is ongegrond, en ik voeg erbij: helaas ongegrond» Het ware te wenschen, dat in deze cultuur de bevolking een blijvende nevenbron van hoogeren welstand vinden zou; maar men kan nu reeds met bijna volstrekte zekerheid voorspellen, dat het niet aldus gaan zal* De gansche rubbercultuur in Indië is van nog jongen datum. De Westersche ondernemers nu leggen er zich in de laatste jaren op toe, om, evenals zij in de andere takken der landbouwindustrie deden, de productiekosten door veredeling van het plantmateriaal te verminderen 46 NATIONALISME en de boomen allengs intensiever te beveiligen tegen ziekten en insecten. Dit zal onvermijdelijk voeren tot verlaging der rubberprijzcn zonder dat het verrnindering van winst ten gevolge behoeft te hebben. Reeds nu heeft de ervaring geleerd, dat de inlandsche rubberproductie de prijsschommelingen van het product op den voet volgt. Alleen bij hooge prijzen heeft deze cultuur voor de bevolking belang. Naar gelang deze dalen, vermindert het aanbod van bevolkingsrubber. Het staat bij deze cultuur ongeveer evenzoo als bij de inlandsche theecultuur. Ook deze wordt beoefend naast de meewinning op Westersche ondernemingen, maar zij kan de concurrentie met deze niet volhouden. Bij de thee niet, omdat de inlander niet voldoende zorg aan zijn tuin besteedt, schadelijke insecten niet genoegzaam weert en niet kieskeurig genoeg is in zijn plukj bij de rubber zal het zijn, omdat hij, hoewel hij in verschillende opzichten onder veel gunstiger voorwaarden produceert dan zijn Westersche concurrent, dezen niet zal kunnen volgen in de verlaging der productiekosten en de verzorging van zijn tuinen. Mocht het anders loopen, — en ik voor mij hoop dat het anders loopen zal, — dan zal dit toch niets NATIONALISME 47 bewijzen tegen hetgeen ik zooeven opmerkte over de achterlijkheid van den inlander op economisch gebied; want dan zal dit alleen een gevolg zijn van voorlichting door Westersche landbouwkundigen, die het bestuur ter beschikking stelt. De geheele opkomst van de inlandsche rubbercultuur is trouwens aan die voorh'chting te danken. Alleen, waar het gaat om producten, Zooals copra, welke ook de Westerling slechts kan oogsten, zooals de natuur ze gelieft te doen groeien, kan de inheemsche bevolking het tegen den blanke opnemen. Ook de rubbercultuur zelf bewijst dit. De bevolkingsrubber behoeft, om leverbaar te zijn, eerst een nadere bewerking in Chineesche of Westersche fabrieken. Het is zeker met uitgesloten, dat dit bij vervolg van tijd anders worden zal. Maar al zou over eenige jaren de inlander de betrekkelijk eenvoudige technische bewerking van een product als rubber hebben geleerd, dan zou hij toch als ondernemer nog niet in de schaduw kunnen staan van den blanke. Bij het exploiteeren van een bedrijf toch komt het niet alleen aan op techniek, maar ook op leiding, administratie en organisatie. Ontwikkelde Chineezen en Japanners hebben 48 NATIONALISME getoond in dit opzicht bij den Westerling niet veel achter te staan; de inlanders, die ook op dit gebied ten minste gelijke kansen hadden als die andere in Indië verblijvende Oosterlingen, hebben even duidelijk getoond, zich op economisch gebied niet alleen niet met hen te kunnen meten, maar daartoe zelfs geen poging te kunnen of te willen doen. Elk initiatief tot oprichting van welk grootbedrijf ook ontbreekt hun. En het is niet te voorzien, dat hierin binnen afzienbaren tijd verandering komen zal. Immers het gaat hierbij niet of althans niet in de eerste plaat» om kennis en ervaring, maar om karaktereigenschappen van de rassen, die onzen archipel bewonen. Zulke eigenschappen nu, zijn door onderwijs en opvoeding op zijn best eerst heel" langzaam om te vormen. Terloops zij opgemerkt, hoe eigenaardig het is, dat de sociaal-democraten, ondanks de economische achterlijkheid van de inheemsche bevolking, deze toch rijp achten voor zelfregeering en zelfbestuur. De wetenschappelijke grondslag van hun politiek, waarop zij zoo gaarne prat gaan, en waarmede zij zich telkens verweren tegen het beroep op het Russische sovjetisme tegen hun communisme, verwaarloozen zij, nu het in hun NATIONALISME 49 kraam anders te pas komt* wat al te onverholen* Wat de sociaal-democratische drijvers naar overhaaste zelfstandigheid van Indië doen, is revolutionnair; sociaal-democratisch is het niet. Doch niet slechts in economisch opzicht is de inheemsche bevolking van Indië nog onvoldragen. — om de uitdrukking te gebruiken, waarvan de Gouverneur-Generaal zich bediende bij de opening van de Medische Hoogeschool te Batavia — zij is het ook in politiek opzicht. Een der grootste fouten, die men in den laatste» tijd bij de uivoering van allerlei Westersche, zoogenaamd democratische, nieuwigheden heeft gemaakt, is wel, dat men te overhaast is te werk gegaan* Zelfs al zouden die hervormingen, bij langzamer tempo, aan de ontwikkeling van het land dienstbaar zijn geweest, dan taalden zij thans door gebrek aan bedachtzaamheid. De regenten en de lagere inlandsche bestuursambtenaren werden er „binoeng" van, ten deele omdat Zijzelf den versnelden pas niet konden bijhouden, ten deele omdat zij geen kans zagen, de bevolking te overtuigen van de heilzaamheid der nieuwe maatregelen en instellingen. Daardoor heeft het Nederlandsche Gouvernement in 50 NATIONALISME deze eeuw het zelfvertrouwen bij een aantal regenten en lagere bestuursambtenaren geschokt, hun gezag bij de bevolking verminderd en hun invloed verzwakt. De bevolking is niet alleen bij lange na nog niet rijp voor zelfbestuur, maar ook met voor het leven in het politieke huis, dat met haastigen spoed voor haar werd opgetrokken. Sloopen kan men dit niet; op zijn best zal men enkele der al te weinig Oostersche stukken kunnen ombouwen. Intusschen zal men er zich op moeten toeleggen de bevolking eerst op te voeden tot een behoorlijk gebruik van de politieke woning, waarmede men haar met de beste bedoelingen heeft willen gelukkig maken; maar waarin zij zich voorloopig even onbehagelijk gevoelt als in een gekleede jas en onder een hoogen hoed. Wat te doen staat, is niét het vertrouwen der regenten en der lagere inlandsche bestuursambtenaren te herwinnen. Wat men, behalve m uitzonderingsgevallen, niet heeft verloren, behoeft men niet te herwinnen. Maar wèl, aan hen het vereischte zelfvertrouwen en vooral het vertrouwen der eigen bevolking en het nauwe en voortdurende contact met deze te hergeven. Dit is een delicate en moeüijke taak, maar nu men een- NATIONALISME 51 maal, zonder het te bedoelen, dat contact losser heeft gemaakt en daarmede aan het gezag der inlandsche hoofden afbreuk heeft gedaan, is het noodzakelijk, die fout zoo spoedig mogelijk te herstellen. Alleen met de inlandsche hoofden ïkan men Indië tot geleidelijke politieke ontwikkeling brengen. Begrijpen zij of begrijpen de dessabesturen de nieuwe maatregelen met en zien zij het nut daarvan niet in, dan vervreemdt men hen van ons en legt men de kiem van een voorbarige en voor het land hoogst schadelijke losscheuring van het Nederlandsche oppergezag. De medewerking der inlandsche regenten en hoofden is onmisbaar, in de toekomst nog meer dan in het verleden. Maar de ervaring heeft genoeg geleerd, dat het belang der bevolking een voortdurende en daadwerkelijke controle op hun bestuurshandelingen eischt. Het Oosten is nog niet rijp voor contróle van onder op; het verlangt en begrijpt alleen een autocratisch regime van hoofden, die gezag hebben krachtens recht van geboorte. Niet alleen de inlandsche vorsten en regenten zien het aldus in; ook de massa denkt er zoo over. Deze begrijpt niets van instellingen, die het gezag harer door geboorte tot het 52 NATIONALISME oefenen van autoriteit aangewezen grooten aan banden legt door gekozen colleges. Waarin de, kleineren de gedragingen der aanzienlijken critiseeren en hun gezag ondermijnen. Het valt ons, Westerlingen, eenigszins moeilijk ons in die Qostersche gedachtensfeer te verplaatsen. E» toch is dit noodig, wü men met de beste bedoelingen niet meer kwaad stichten dan goed. Voor het parlementaire stelsel, dat Europa eerst na een ontwikkeling van eeuwen, en dan nog alles behalve met onverdeeld succes, heeft kunnen invoeren, is Indië niet rijp. Het behoort tot de grootste vergissingen van den laatsten tijd, het land te hebben willen gelukkig maken met instellingen van Westersch maaksel. Zoowel in Britsen- als in Nederlandsch-Indië heeft de verwestering slechts onrust gebracht zonder aan het volk ten goede te komen. Het parlementarisme is voor Indië ongezonder en schadelijker dan een fopspeen. t Maar autocraten zonder controle ZÜ» gevaarlijk voor hun onderhoorigen. Dat is ook in InÜ© maar al te duidelijk gebleken. De daadwerkeUjkf onderwerping aan het Nederlandsch oppergezag, welke voor verschillende der Buitengewesten eerst NATIONALISME 53 uit den tijd van Van Heutsz dagteekent, is voor de bevolking een zegen geweest* juist omdat zij aan misbruiken en afpersingen van sultans en andere potentaten een einde maakte. Trad het Nederlandsch gezag, dat de medewerking der inheemsche grooten noodig heeft en waardeert, ontijdig terug of werd het als gevolg van het drijven van communisten en heethoofdige nationalisten uitgeworpen, dan zou de bevolking het kind van de rekening zijn, indien niet een andere mogendheid de taak overnam, Waarvoor Nederland alsdan zou blijken niet meer berekend te zijn. Daarom zou Nederland niet verantwoord zijn, indien het gedreven door politieke sentimentaliteit, verzaakte zich in te spannen om Indië te behouden, zeker ook in het belang van het moederland en zijn burgers, maar vooral in het belang Van Indië en de Indische bevolking zelve. Daarom ook is de actie der al te heet gebakerde nationalisten niet minder gevaarlijk dan die der slechts op onrust en afbraak uit zijnde communisten. Het „indonesisch" nationalisme is ook om een andere reden ontoelaatbaar. Zooals ik in mijn inleiding met een enkel woord aangaf, is het een 54 NATIONALISME fictie, dat er een Indisch volk zijn zou. De Archipel wordt saamgebonden door de Nederlandsche opperheerschappij over de verschillende deelen, waaruit hij is samengesteld. Een innerlijke band is er ter nauwernood tusschen de drie rassen, die Java bewonen. Tusschen de volken van de verschillende eilanden bestaat zulk een innerlijke band in het geheel nj?t. En zelfs op eilanden als Sumatra en Celebe- staan de verschillende rassen los naast elkander zonder onderlinge relaties. Dit feit wordt 'niet ongedaan gemaakt door de omstandigheid, dat de fictie van één „Indonesisch" volk steun vindt bij sommige hoog wetenschappelijke Nederlandsche kenners van de kolonie. Voor deze geldt de waarschuwing van Lorenz von Stein, dat elke werkelijke wetenschap begint met de bescheiden erkenning, dat alleen wij, doch niet de werkelijkheid ongelijk hebben kan. Helaas vinden de „indonesische" nationalisten ook steun in de offieieele benaming: „Volksraad", het eerst als adviseerend gedachte en sedert de nieuwe Staatsregeling voor Indië ook wetgevend college geworden instituut, dat geheel Indië bedoelt te omspannen. Waar niet een volk is, kan er ook geen volksraad zijn. De naam, die aan het College werd gegeven, is even onjuist NATIONALISME 55 als de naam Volksraad voor den Volkenbond zijn zou. Maar voor een van overheidswege ingesteld instituut kan het er ten minste nog eenigszins mee door, als men — zooals waarschijnlijk werd bedoeld — met dien onjuisten naam de eenheid van Indië wilde aanduiden als afzonderlijk deel van het Nederlandsch Imperium. In den mond van hen, die het eenige bindweefsel tusschen de innerlijk met samenhangende deelen van dat stuk van het Nederlandsche Rijk wenschen door te snijden, is het geheel misplaatst. Hun op fictie gebouwde politiek is niet alleen irreëel, maar, al ware zij het niet om andere redenen, reeds daardoor alleen revolutionnair. Gegeven het groot verschil in graad van beschaving en ontwikkeling tusschen de verschillende volken, die Indië bewonen, kunnen die allen niet op ongeveer hetzelfde tijdstip rijp worden voor zelfbestuur en zelfregeering. Welke onder hen het minst ver staan van dat tijdstip, vermeldde ik in mijn inleiding. Gesteld nu, het oogenblik brak aan, waarop Java en misschien enkele andere onderdeden van het Rijk in Indië daarvoor rijp waren geworden, dan sou — zooals ik reeds uiteenzette — het Nederandsch gezag ter voorkoming van onderdrukking 56 NATIONALISME der andere onderdeden, zich niet vrijwillig mogen terugtrekken. De onafwijsbare consequentie van dezen toestand is, dat elke actie, die eróp gericht ii, het Nederlandsch gezag in „Indonesië'* te ondermijnen — onverschillig of zij Zich tooit met den naam van nationalistisch óf zich openlijk al» communistisch aandient, — Zelfs indien zij bijv. voor Java een gezonden ondergrond had, ontoelaatbaar is en, zoo noodig met geweld, moet worden onderdrukt. Gelukkig echter kent Indië ook nog een gezónd nationalisme.dat de werkelijkheid ziet, gelijk zij li» en niet streeft naar een verdrijving van het Nederlandsch gezag, doch naar geleidelijke ontwikkeling tot zelfbestuur en zelfregeering. Dit nationalisme erkent ook, dat de thans bereikte graad van ontwikkeling onder de Indische volken zeer verschillend ia; dat er tusschen de twee uitersten, de Javanen aan de eene en de Papoea's aan de andere pool, tal van schakeeringen Zijn in beschaving en in geschiktheid om tot zelfbestuur te worden opgevoed. Dit nationalisme beseft ook, dat Zijn dod slechts ie bereiken is langs den weg der geleidelijke evo- NATIONALISME 57 lutie, en dat wel alleen onder bezadigde leiding zoowel van loyale inlandsche hoofden als van met werkelijkheidszin bedeelde Nederlandsche bestuursambtenaren. Bestuursambtenaren, die innerlijken twijfel koesteren aan het zedelijk recht en den zedelijken plicht van ons vaderland om Indië te blijven besturen, zijn daar niet op hun plaats en leveren onder de tegenwoordige critieke omstandigheden een gevaar op. De eerste voorwaarde voor een krachtig en evenwichtig bestuur is onder alle omstandigheden een vaste overtuiging van het door hoogere motieven gerechtvaardigde van de taak, die het heeft te vervullen. In Indië is die overtuiging bij de hoogere en hoogste ambtenaren van het Land thans onmisbaarder dan ooit. De bezadigde en practische nationalisten, van wie ik hier spreek, gevoelen, zooals ik reeds aanstipte, waarschijnlijk nog beter dan vele onder de Nederlandsche bestuursambtenaren, dat men in zijn hervormingsdrang in de latere jaren te snel en te ver is gegaan en dat het eerst noodige is, de bevolking rijp te maken, niet voor het uiteindelijk zelfbestuur, dat nog in een verre toekomst verscholen ligt, maar voor een bezadigd en evenwichtig gebruik van de staatkundige rechten» 58 NATIONALISME die het thans reeds heeft gekregen. Voor zoover althans die rechten niet al te Westersch zijn gedacht, als werkelijke rechten door de bevolking kunnen worden gewaardeerd en ter wille van een vreedzame en duurzame ontwikkeling niet moeten worden herzien en omgewerkt, om ze in de Oostersche maatschappij te doen passen. Die nationalisten, voor wie het geen geheim is, dat het dwaasheid is alle volken van Indië over één kam te willen scheren zien in, dat aangestuurd moet worden op een geleidelijk vrijer vieren van den teugel van het Nederlandsch opperbestuur, nauwkeurig lettend op verschil in toestanden en rijpheid tot het zelf behartigen van eigen zaken. Dit kan alleen geschieden met handhaving van het Nederlandsch opperbestuur over de geheele linie, opdat het eenmaal komen kunne tot een federatie van de Indische volken van den Archipel, die door en onder ons bestuur nader tot elkander zullen Zijn gebracht en onder onze opperleiding een allengs zelfstandiger deel zullen uitmaken van het Nederlandsch Imperium. Ik heb deze korte beschouwing over het bezadigde nationalisme in Indië niet willen achterwege laten, om den schijn te vermijden, dat ik NATIONALISME 59 de heele nationalistische beweging met de extreme „indonesische" actie vereenzelvigen ZOU. Intusschen moet worden erkend, dat deze scheiding gemakkelijker op het papier is te maken, dan zij in de pracüjk is door te voeren. Hoewel de groote meerderheid der regenten en hoofden nationalistisch zijn in den hier bedoelden alleszins verklaarbaren en toelaatbaren zin, zijn er onder hen toch ook, die, uiterlijk loyaal, innerlijk met de extremistische beweging sympathiseeren. Van dezulken kan niet worden verwacht, dat zij die beweging zullen helpen onderdrukken, zooals het hun plicht is te doen. Maar.... het is hoogst moeilijk tusschen dergelijke regenten, die nog gevaarlijker en onbetrouwbaarder zijn dan openlijke extremisten, en hun werkelijk loyale collega's een onderscheid te maken. Een dubbelhartige Javaan is nog moeilijker te ontmaskeren dan een dubbelhartige Europeaan. En ook hier weer zijn er schakeeringen tusschen beide uitersten, waarachter het insiders niet moeilijk zal vallen namen te plaatsen. Deze moeilijkheid mag er echter niet van terughouden, aan de goede elementen vertrouwen te schenken en deze naar zich toe te trekken, — daarnaast de dubbelhartigen en twijfelachtigen ter dege in het oog houdend. 60 NATIONALISME Zonder de medewerking der goedgezinde inlandsche bestuursambtenaren zal men het communisme en het daarmede voöfloopig gemeene zaak makend „Indonesisch" nationalisme niet baas Worden. Mtt die medewerking behoeft men daaraan, mits men ook overigens een réëele politiek voert, niet te wanhopen. De voormannen der beide extremistische stroomingen rekenen erop, dat» als het meest voor de hand liggende doel maar eenmaal zal zijn bereikt, Zij het met elkander wel klaar zullen spelen. Afgezien van de economische ellende, waaraan de bevolking ten prooi söu zijn» indien die gecombineerde actie eens mocht slagen, ligt in dien onvermijdelijken strijd om het binnenhalen Van den buit een nieuwe bron Van gevaar voor de bevolking. Van verdeelen toch van dien buit kan hiér geen sprake zijn. Communisten en militante nationalisten kunnen wel gezamenlijk optreden ter bestrijding van een vermeenden gemeenschappelijken vijand; gelukt het hün echter dien te overwinnen, dan moeten zij erom vechten, aan wie de heerschappij zal toevallen, en dat gevecht zal op den rug der bevolking worden uitgestreden met NATIONALISME 61 nog feller haat en nog meedoogenloozer wapenen dan waarmede tegen den vreemden overheerseht», ook al weer op den rug en ten koste der bevolking —men herinnere zich slechts aan hoeveel inlanders d<6 mislukte poging tot opstand van November 1926 reeds het leven kostte. — gestreden werd. Toen was het nog slechts een eerste en onbeholpen pogen; bij eiken nieuwen strijd zal het aantal slachtoffers onvermijdelijk toenemen. En bij den onderlingen krijg zal het bloedbad niet zijn tft overzien. De beide extremistische partijen, de militante nationalisten evengoed als de communisten, zijn vijanden van hun eigen volk. ïn tusschen zien alleen enkelen onder de dieper nadenkenden dit ia. Tegenover de groote menigte is het gemakkelijk te verbloemen. Het zou hun dan ook niet beletten aanhang te krijgen onder de massa, indien zij aan deze slechts iets hadden aan te bieden, dat haar pakt. Dit nu hebben zij niet. Wel kunnen zij zonder verdere hulp nu en dan een tijdelijke opwinding bewerken, doch een dieper en blijvend element ontbreekt aan hun actie. Het Russisch communisme staat te ver van den gewonen inlander om blijvend indruk op hem te kunnen maken, voor zoover hij niet door vreesaanjaging, noodgedwongen, tot 62 NATIONALISME tijdelijke medewerking wordt geprest. En het militante nationalisme gaat over hem heen, voor zoover het zich niet van hetzelfde strijdmiddel bedient. Om politieke zelfstandigheid bekommert de groote menigte zich niet. Zij heeft slechts gevoel voor een beter en gemakkelijker leven, indien het niet gelukt dieper snaren bij haar te doen trillen. Van het communisme begrijpt het slechts, dat het haar gouden bergen belooft; doch haar geloof in die schoone voorspiegelingen is slechts in korte tijden van opwinding onwankelbaar. Zoodra zij weer tot kalmte is gekomen, geeft zij er de voorkeur aan, met rust te worden gelaten. Dit is ook aan de revolutionnaire fracties zelve niet onbekend. Vandaar dat zij een bondgenoot hebben gezocht, die op de massa dieper kan inwerken* ISLAMISME. De overgroote meerderheid der bevolking van Indië belijdt den Islam. Onder de extreme nationalisten zijn er, die tut innige godsdienstige overtuiging den vreemden Christelijken overheerscher haten. Hoewel de communisten antigodsdienstig zijn en in het Islamisme evenzeer een vijand zien als in het Christendom» versmaden zij het allerminst den moslimschen mantel om te hangen, als dit hen nader tot hun doel kan brengen. Voor beide groepen heeft het te hulp roepen van de geloofsovertuiging het voordeel, dat deze veel meer dan staatkundige motieven tot en in de menigte spreekt; vooral diar waar, zooals in WestSumatra onder de Minangkabauers, het Mahomedanisme diep in de volksziel is ingedrongen. Tusschen het nationalisme en het Islamisme is er in Indië steeds verband geweest. Ook de Sarikat Islam is een ten deele godsdienstige ten deele op verovering van politieke rechten gerichte vereeniging. Toen het communisme in Indië begon op te komen, stonden leiders van de S. I. aanvankelijk tegenover dien nieuwen concurrent, maar met den groei van de communistische beweging veranderde hun houding» Voor zoover zij 64 ISLAMISME niet openlijk gemeene zaak met de communisten maken, doen zij het thans bedektelijk. In het licht van dergelijke verschijnselen krijgt ook de duidelijk waarneembare verhooging der belangstelling in de bedevaart naar Mekka een bijzondere beteekenis. Verleden jaar trokken niet minder dan 60.000 pelgrims uit Nederlandsch-Indië naar de heilige stad. De beteekenis van die bedevaarten voor de propaganda onder de Mohamedaansche volken ontging aan de Russische communisten niet. Zij sloegen al heel spoedig hun tenten ook in Mekka en Djedda op, er een centrum van actie onder de geloovige Moslims vestigend. Waarschijnlijk mede onder Britschen invloed, maar toch ook omdat de tegenwoordige koning van Hedjaz een streng geloovig Mohamedaan is, wien de haat, dien de Bolsjewisten aan alle godsdiensten hebben gezworen, een gruwel is, heeft deze aan de communistische propaganda in zijn land paal en perk gesteld. Doch een aantal der pelgrims, die er in de laatste jaren kwamen, werden met het bolsjewistisch evangelie van den haat besmet. Hetgeen te gemakkelijker ging, omdat de geloovige volgeling van den Profeet in den blanken Christen, evenals in eiken niet-Mohamedaan, toch reeds zijn vijand ziet. ISLAMISME 65 Al is thans het gevaar voor communistische besmetting van Mekka uit minder groot geworden, is de bedevaart naar het heilige graf, in verband met hetgeen er woelt in Indië, er niet minder zorgeischend op geworden. Reeds vóór den oorlog was er, zooals verschillende kenners van het Islamisme hebben aangetoond, een duidelijke opleving van het Mohamedanisme merkbaar. Abdul Hamid, de Sultan van Turkije, die door de JongTurken werd onttroond, droeg daartoe het zijne bij. Toen na en door den oorlog Turkije werd uiteengerukt en voor groote deelen tusschen de overwinnende Geallieerden werd verdeeld, zette dit kwaad bloed bij de Mohamedanen in het geheele Oosten. Men had gerekend op een ernstige poging ter verwezenlijking van de befaamd geworden veertien punten van Wilson met de daarin in het vooruitzicht gestelde zelfbeschikking der kleine volken. Toen daarvan weinig terecht kwam, wakkerde ook deze omstandigheid den afkeer van de Mohamedaansche Oosterlingen tegen het Christelijk Europa aan. Het panislamisme heeft door den vrede van Versailles nieuw voedsel gekregen en door het wegvallen van het gezag van het Turksche kalifaat heeft de beheerscher van Mekka aan aanzien en 66 ISLAMISME beteekenis in de Moslimschc wereld gewonnen. De tegenwoordige koning van Hedzjas nu is een orthodox Mohamedaan, die door de verschillende invloeden, die het panislamisme hebben versterkt, zeer is aangegrepen. Als goed volgeling van den Profeet is ook hij diep doordrongen van den plicht, dien de Koran den Moslims voorschrijft, de ongeloovigen met het zwaard te bestrijden en de wereld voor het ware geloof te veroveren. Nu deze geest in de Mohamedaansche wereld is wakker geworden en in Mekka een zijner machtigste steunpunten vindt, is de bedevaart daarheen voor het gezag van elke Christelijke mogendheid een wezenlijk gevaar geworden. Het moge met langer een brandpunt zijn van communistische besmetting voor den hadji; de uit de heilige stad terugkeerende pelgrim komt er vandaan, doordrongen van de overtuiging, dat hij een den Profeet welgevallig werk verricht door de prediking der verovering van de wereld voor het Islamisme, en dat wel verovering met het zwaard. Een dergelijke geestesgesteldheid bergt in een land, dat toch reeds door nationalistische en communistische acties in een toestand van onrust is gekomen, een veel intenser gevaar in zich dan de voor de bevolking onbegrijpelijke communistische ISLAMISME 67 leer van de verderfelijkheid van het gezag „ansich". Het is aan gerechtvaardigden twijfel onderhevig, of het onlangs gesloten vriendschapsverdrag tusschen Engeland en Hedzjas, waarin de volkomen onafhankelijkheid van het gebied van den Arabischen vorst werd erkend, den ontketenden en ten gevolge van den oorlog sterk gezwollen stroom zal kunnen in toornen. Een renaissance beweging, als het panislamisme thans bezielt, wordt door een dergelijke tardieve poging tot herstel van begane fouten niet tot staan gebracht. Die beweging is niet alleen tegen Engelands suprematie over verschillende moslimsche landen gericht, zij keert zich tegen elke Christelijke mogendheid, die over een grootendeels islamitische bevolking heerscht. Daarom bedreigt zij ook Nederlandsch-Iaóië. Zij brengt de boven de hoofden der groote menigte in den Archipel heengaande communistische en nationalistische acties tot het volk en doet ze voor de massa leven. Uit dien hoofde is de tegenwoordige gisting dubbel gevaarlijk. Communisme, nationalisme en panislamisme grijpen in elkander en vullen elkander aan. De hadji neemt door het enkele feit, dat hij volgens het voorschrift van den Profeet de heilige 68 ISLAMISME stad heeft bezocht, een hoogere plaats in onder zijn volks- en geloofsgenooten. Wanneer hij terugkeert met panislamitische haat aan het gezag van den blanken Christelijken overheerscher, is hij nog heel wat gevaarlijker dan wanneer hij terugkomt met communistischen haat aan elk gezag. De orthodox geloovige hadji bereikt, als hij den heiligen oorlog predikt, de inlandsche menigte heel wat gemakkelijker en roert haar heel wat dieper dan de communistische hadji, die aan het volk niets positiefs heeft te bieden. Het is geen toeval, dat het verzet onlangs in het streng geloovige Minangkabau zooveel ernstiger was dan enkele maanden te voren op het ook in religieus opzicht laksere Java. Wie dit een en ander overweegt en inziet, dat de verschillende acties, die in den laatsten tijd— slechts zeer ten deele openlijk — Indië in beroering brengen, in elkander gestrengeld zijn — en de verantwoordelijke personen mogen hiervoor niet blind zijn, — moet zich bewust worden, dat het niet slechts gist in Indië, maar dat die gisting, indien er niet met kracht en beleid tegen wordt opgetreden, in de naaste toekomst een hoogst bedenkelijken graad bereiken zal. INTERNATIONALE BETEEKENIS DER BEWEGING. Men staat hier voorts niet voor een speciaal Nederlandsch probleem. Het is van breeder postuur. Zoowel het bolsjewisme als het panislamisme zien in Engeland een veel geduchter vijand dan in Nederland. Maar er is een goede reden, waarom vooral het bolsjewisme zich in zijn strijd tegen het Europeesche kapitalisme, nu het begrepen heeft, dit niet in Europa zelf te kunnen aantasten, zich met voorliefde tegen Nederlandsch-Indië richt. Met welke ideëele overwegingen de regeering der Sovjet republieken in de eerste phase van haar optreden ook moge bezield zijn geweest, zij heeft zich om een dubbele reden allengs moeten concentreeren op het verwekken van onrust elders. Daarbij zoekt zij met groote kennis van zaken en met een uitnemende tactiek haar aanval te richten op de zwakste punten. Het meest gehate en gevreesde Engeland durft het niet rechtstreeks aan, wel beseffende, dat het daartoe niet machtig genoeg is. Groot-Brittannië tracht het indirect te ondermijnen. Verleden jaar door ondersteuning van de stakende mijnarbeiders, 70 INTERNATIONALE BETEEKENIS cn voorts door het pogen China te bolsjewiseeren. Geen van beide acties hebben het gewenschte succes gehad. De staking moest worden opgegeven zonder dat de Britsche Regeering werd omver geworpen of ernstig verzwakt; in China heeft het bolsjewisme in den laatsten tijd merkbaar aan invloed verloren. Maar dit een en ander belet niet, dat Engeland door die tweeledige actie in zijn kapitaal en zijn buitenlandschen handel werd getroffen. De breuk met Engeland en het gebrek aan blijvend succes in China hebben de Sovjet regeering ertoe genoopt, elders naar een éclatante overwinning uit te zien. Daartoe heeft het zich gewend naar Nederlandsch-Indië in de hoop daar door een rechtstreekschen aanval op een, naar het haar toescheen, zwakken en onvoorbereiden tegenstander, succes te kunnen boeken. Dit is een direct gevolg van de dubbele reden voor haar buitenlandsche actie, waarop ik zooeven doelde. Dat er onder het Tsarisme „somewhat rotten in the state of Russia" was, is algemeen bekend. Anders zou de bolsjewistische revolutie trouwens niet hebben kunnen slagen. De sovjet regeering heeft intusschen kans gezien, de toestanden nog aanmerkelijk te verergeren. Dit was 70 DER BEWEGING 71 vooruit tc voorzien; maar het ligt buiten mijn bestek daarop dieper in te gaan dan ik in mijn inleiding deed. Hier gaat het alleen om de feiten; niet om de oorzaken ervan. Wat er in Rusland nog aan vrijheid bestond, is in korten tijd geheel zoek geraakt; de jeugd wordt er verwaarloosd en gedemoraliseerd; aan haar opvoeding wordt niets gedaan, behalve de aankweeking van minachting voor de moraal en de zeden der gehate bourgeoisie en het inprenten van de noodzakelijkheid om het maatschappelijk bestel, dat thans ih de gedviliseerde landen bestaat, te helpen vernietigen; ieder leeft er onder den druk van onderling wantrouwen en achterdocht, als gevolg van het verfijnde stelsel van spionnage, dat noch familie- noch vriendschapsbanden ontziet; een stakingsrecht der arbdders bestaat er zoo weinig, dat de arbeider, die het wagen zou zich aan de hem opgedragen taak tegen het van overheidswege vastgesteld loon te onttrekken, als vijand der republiek zou worden beschouwd en behandeld, — wat dit tegenwoordig in Rusland beteekent, is bekend genoeg; de productie van het land is achteruit gegaan; de intellectueelen zijn gedecimeerd; de boeren worden weliswaar ontzien, maar zij zuchten onder het Sovjetregime 72 INTERNATIONALE BETEEKENIS nog meer dan voorheen onder het Tsarendom; de arbeiders vinden niet in een verhoogden levensstandaard compensatie voor het totaal verlies van hun vrijheid, veeleer het tegendeel; de werkeloosheid is groot en toenemend. Onder die omstandigheden wordt het uit beginsel bevorderen van revolutie, overal, waar er zich kans toe biedt, voor de Sovjetregeering tevens practische gelegenheidspolitiek. Zij zoekt behoud in de toepassing van het oude recept, afleiding geven door het voeren van een buitenlandschen oorlog. Deze voert zij intusschen niet rechtstreeks en openlijk met de wapenen in de hand; de oorlog, dien zij voert, is evenwel niet minder fel. Haar onrust stokende agenten hebben Europa verlaten, voor zoover het niet — zooals in Frankrijk — sterke innerlijke communistische stroomingen kent, of een sleutel biedt tot overzeesche landen en wel inzonderheid tot Azië. De eigenaardige buitenlandsche oorlog van hypermodern karakter, dien de Sovjetregeering in en om Azië voert, houdt de geesten der eigen bevolking eenigszins bezig, opent bij welslagen kansen op nieuwen buit, en leidt af van het in opstand komen tegen binnenlandsche wantoestanden. Dat dit slechts ten deele gelukt, en er 12 DER BEWEGING 73 in toenemende mate ontevredenheid begint te komen, bewijst de niet langer te verbergen strijd tusschen de Sovjet-machthebbers onderling. Die naderende mislukking maakt de hoofdreden, waarom Sovjet-Rusland overal, waar het de kans ertoe schoon ziet, onrust tracht te stoken en gaande te houden, niet minder dringend. De tweede, bijkomende reden staat met de eerste in nauw verband. De Sovjet-regeering heeft geld noodig en zoekt dit, waar zij het langs den normalen weg der voortbrenging en belastingheffing niet in voldoende mate vinden kan, op overeenkomstige wijze als de op verovering gegrondveste staten der oudheid deden; alleen met dit verschil, dat zij van elders geen slaven maar stoffelijken buit haalt, zooals bijv. in Boukhara. Zij heeft dien buit even broodnoodig tot betaling van haar roode leger en haar opruiende agenten, als destijds Rome den slavenarbeid behoefde om het gepeupel door „panem et circenses" zoet te houden. Het eenige verschil is, dat zij haar bevolking in plaats van met brood en vermaken, stil houdt door angst. Men heeft wel beweerd, dat de Sovjets kans hebben gezien Rusland in enkele jaren terug te brengen tot de middeleeuwen. Dit schijnt mij 74 INTERNATIONALE BETEEKEN IS een minder juiste voorstelling. De Sovjets hebben Rusland terug gevoerd naar het imperialisme der oudheid, met vernietiging van hetgeen de moderne wereld aan beschaving aan Grieken en Romeinen dankt. Het is niet overbodig hierop de aandacht te vestigen, hoezeer ik daarmede van mijn onderwerp schijn af te dwalen. Rusland geeft een sprekende illustratie van de Hegeliaansch-Marxistische dialectiek. De tot zijn uiterste consequentie doorgevoerde democratie is er omgeslagen in een barbaarsch imperialisme, dat om zich staande te houden nieuwe veroveringen behoeft. Het is ook een eigenaardige speling van het noodlot, dat de Sovjet-republiek gedwongen werd, in het verre Oosten en met name in China en Manchourije het imperialisme van het Tsarenrijk voort te zetten en in Azië zich speciaal tegen het Britscfce imperialisme te keeren. Op Nederlandsch-Indië wierp zij zich om gansch andere redenen. Van de Nederlandsche internationale politiek heeft zij niets te vreezen. Ging het daarom, dan zou zij ons evenzeer met rust hebben gelaten als België, dat zelfs in Antwerpen niet wordt bestookt. Ons land echter behoort, hoe klein het in Europa ook moge wezen, 74 DER BEWEGING 75 tot de groote koloniale mogendheden, en dat wel met een zeer bescheiden moederland, waarin ook de meer ontwikkelden veel te weinig beseffen, hoezeer de verdediging van Indië tegen revolutionnaire acties een plicht is tegenover de kolonie zelve en een levenskwestie voor het moederland. De Sovjet-regeering, die goed is ingelicht, weet dit laatste evengoed als diegenen onzer, die zich bezorgd maken over hetgeen er in Indië broeit. Zij zou in haar strijd tegen het kapitalisme een groote winst boeken, indien zij de Europeesche koloniale politiek kon ondermijnen. Liefst deed zij dat ongetwijfeld in de Britsche koloniën; maar, goed tacticus als zij is, maakt zij een omweg en begint den aanval op het naar haar oordeel zwakste punt in die politiek. Zoo kwam zij tot ons Indië, wel wetende dat, indien het haar mocht gelukken met behulp van militante nationalisten en godsdienstijveraars het Nederlandsche gezag aldaar uit te drijven, dit algemeene beroering in de Europeesche koloniale politiek zou brengen, zoo het al niet tot een nieuwen wereldoorlog voeren zou. In de oogen der Sovjet-regeerders is de Nederlandsche koloniale politiek niet slechter dan die van eenig ander koloniaal land» maar dat is hun 76 INTERNATIONALE BETEEKENIS onverschillig. In de Nederlandsche kolonie zoeken zij slechts een der pijlers van het gehate en gevreesde Europeesche kapitalisme te treffen. Daarom heeft de communistische actie in Indië evenals de panislamitische, hoewel zij bij oppervlakkige beschouwing alleen ons raken, groote internationale beteekenis. De strijd, die in ons Indië, grootendeels ondergronds, wordt gevoerd, is niet een „inwendige aangelegenheid". Hij raakt de hoogste Nederlandsche belangen en heeft groote beteekenis voor geheel Europa. Die koloniale of gewezen koloniale mogendheden, die met zekere „Schadenfreude" onze moeilijkheden in de Oost aanzien en nu en dan zelfs den schijn op zich laden, van die bedektelijk nog wel wat te willen verzwaren, zijn even kortzichtig als diegenen onzer landgenooten, die, uit welke overwegingen dan ook, daar olie in het vuur gooien of zich van hetgeen Indië tegenwoordig beroert, niets aantrekken. En omgekeerd kan en mag het ons niet koud laten, wat er in China gebeurt. In de eerste plaats niet wegens het verband tusschen het communistisch optreden daar en in onze Oost en in de tweede plaats niet omdat Indië omstreeks een milüoen Chineesche inwoners telt. 76 HET CHINEEZEN-VRAAGSTUK. Bij een bespreking van den toestand in Indië mag men de Chineesche bevolking aldaar niet verwaarloozen. Voor zoover men er een middenstand heeft, wordt die gevormd door de Chineesche tusschenhandelaren en handwerkers. Bovendien telt deze groep der bevolking enkele groote kapitalisten. In zoover is er tusschen de Chineezen in onze Oost geen gróoter onderscheid dan tusschen onze eigen landgenooten hier. Toch is er tusschen hen een belangrijk verschil. Een deel der Indische Chineezen is in Indië geboren uit geslachten, die er reeds een eeuw of langer thuis zijn. Daarnaast staat een gansch andere groep van in China zelf geborenen. Deze laatste bestaat hoofdzakelijk uit heden, die als contract-koelies werden aangeworven en er voor het meerendeel als kleine koopheden bleven hangen. Het is duidelijk, dat men deze beide deelen der Chineesche bevolking van Indië noch sociaal noch wat loyauteit tegenover het Nederlandsche Gouvernement betreft, op gelijke lijn kan stellen. Dit geeft ook staatkundige moeilijkheden. De loyale Chineezen gevoelen het als een achteruitzetting dat zij niet, evenals de Japanners, met Europeanen 78 HET CHINEEZEN - VRAAGSTUK zijn gelijk gesteld en wettelijk als vreemde Oosterlingen worden beschouwd. Er zou zeker geen reden zijn aan hun wensch van gelijkstelling te voldoen, indien men niet ook te rekenen had met de andere groep hunner landgenooten. Ziedaar de moeilijkheid en ziedaar ook de verklaring der ontevredenheid, die onder de in Indië inheemsche Chineezen heerscht. Die ontevredenheid heeft ten gevolge, dat de onrust, welke over de inlandsche intellectueelen is gekomen, zich in hun gelederen heeft voortgeplant. Waar zij zich zelf achteruitgesteld gevoelen, zijn zij licht geneigd, zich aan de zijde der meer rechten opeischende inlanders te scharen. Men kan dus onder de huidige omstandigheden op die overigens loyale groep van de Chineesche bevolking niet met onverdeeld vertrouwen rekenen. Daarbij komt, dat ook aan haar de gebeurtenissen in haar moederland met ongemerkt voorbijgaan. Evenals in China zelf is ook een deel der Chineesche bevolking van Indië en wel speciaal van Java door het bolsjewistisch communisme aangetast. De roerigheid onder- een deel der Chineesche bevolking van Java heeft slechts voor een klein deel een eigen staatkundigen ondergrond; voor het grooter deel vindt zij haar oorsprong en al- HET CHINEEZEN-VRAAGSTUK 79 thans haar stimulantia in het Russisch communisme. Dit wordt er niet slechts door versterkt, maar de Chineesche communisten op Java vormen tevens een den extremisten zeer te stade komenden schakel tusschen Indië en China, en over China en Singapore heen tusschen Moscou en Batavia. Ook zijn er onder de Chineesche ontevredenen, die — goede en slimme kooplieden als zij zijn — in een eventueele verdrijving van de Europeanen een voordeelig zaakje voor henzelven zien. Zij stellen de inlandsche leiders der extremistische bewegingen gerust, dat zij niet bevreesd behoeven te zijn voor de economische gevolgen van het wegvallen van de Europeesche leiding van zaken. Zij toch zullen die leiding dan wel overnemen en den molen draaiende houden. Jammer, dat zij er niet bij zeggen, dat de arbeidstoestanden op hun ondernemingen, naar ook den inlandschen extremisten bekend moest zijn, ver achter staan bij die op de Westersche bedrijven, zoozeer zelfs, dat de arbeidsinspectie de wantoestanden, die bij vele dier Chineesche ondernemingen heerschen, maar met gesloten oogen voorbijgaat om geen voedsel te geven aan nieuwe beroering. Dit is een „secret de Polichinel", dat alleen aan de extremistische leiders niet bekend 80 HET CHINEEZEN-VRAAGSTUK schijnt tc zijn of waarmede zij ter wille van de goede(?) zaak geen rekening houden. De geheele organisatie der Chineesche grootbedrijven is — hoewel de Chinees ongetwijfeld meer leiders-capaciteiten heeft dan de Javaan — met die der Westersche bedrijven niet op één lijn te stellen. Als de Chineezen eens de taak der Westersche bedrijfsleiding moesten overnemen, zou de opbrengst in schromelijke mate achteruitgaan. En wanneer aan hen ook de zorg voor de hygiënische maatregelen en voorzorgen moest worden toevertrouwd, zou het er weinig beter uitzien dan wanneer de Javanen daarvoor zelf zorgden. Dit neemt intusschen niet weg, dat de Chineesche handlangers der inlandsche extremisten aan hun beweging althans een schijn van economische realiteit geven, waardoor deze een argument krijgt om de gevolgen van een verdrijving der blanken voor het materieele leven van den inlander als ongevaarlijk voor te stellen. De tweede groep van Chineezen, de in hun moederland geboren koehes, die voor de Buitengewesten, inzonderheid voor Sumatra, werden aangeworven, kan een meer rechtstreeksch ge- SAMENVATTING 81 vaar opleveren, indien niet met groote nauwgezetheid wordt toegezien op de politieke gezindheid dezer arbeiders. En zelfs bij de nauwkeurigste Schifting gelukt het nog wél aan enkele communisten door de mazen heen te glippen. Hier ligt de remedie voor de hand. Onverbiddelijke wegzending, zoodra er maar de geringste aanwijzing is, dat een koelie zich aan politieke propaganda te buiten gaat, ett even onverbiddelijke uitzetting uit dé kolonie, Wanneer bewezen kan worden, dat hij zich aan het Stoken van onrust heeft schuldig gemaakt. Het Indische Chineezen-vraagstuk moge slechts ten deele op zichzelf Staan en een eigen staatkundigen ondergrond hebben, het maakt den algemeenen toestand in dezen tijd van onder- en bovengrondsche revolutionnaire woelingen nog moeilijker ett ingewikkelder. SAMENVATTING. De Indische politiek is, sedert de Sovjets ons met hun bijzondere belangstelling vereerden en vooral sedert zij erin slaagden, de klove, die hen van de militante nationalisten en geloofsijveraars scheidt, te overbruggen, ingewikkelder, verantwoordelijker en internationaler geworden dan ooit te voren. Wij zijn in Indië verzeild geraakt in de zeer woelige wateren van de internationale politiek en zijn door de ligging van onzen Archipel tegen wil en dank geroepen, in die politiek, wat het verre Oosten betreft, een hoofdrol te spelen, die moeilijker zijn zal, naar mate wij er minder in zullen slagen, de belagers onzer suprematie over Nederlandsch-Indië uit eigen kracht het hoofd te bieden. Ieder, die zich de moeite geeft, hierover na te denken, beseft welk een verantwoordelijkheid dit aan ons land en zijn regeerders oplegt en in welke groote conflicten dit ons brengen kan. Wanneer wij verzuimen ons, nu het nog tijd is, paraat te maken en paraat te houden, zal het einde den last dragen. Onder de bladen, die zich met ernst erop toe- SAMENVATTING 83 leggen, hun lezers omtrent hetgeen er broeit in Indië geregeld voor te lichten, neemt De Maasbode een eerste plaats in. In de laatste maanden zijn in dat blad verschillende artikelen over Indië verschenen, welker lectuur ik aan ieder aanbeveel. In het nummer van 23 Augustus jl. geeft het een uitnemende beschouwing onder den titel: Indie en het communisme. Ik weersta de verleiding die hier in haar geheel op te nemen en bepaal mij tot het slot. Mijn doel met het geven van dit citaat is tweeledig. Op zichzelf is het zóó overtuigend, dat het niet kan nalaten indruk te maken op hen, die verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid dragen voor het Nederlandsche beleid in Indië. Doch daarnaast heeft het voor mijn doel beteekenis, omdat eruit spreekt, dat wat ik hier heb uiteengezet, niet slechts komt uit één hoek, doch, wat de hoofdzaak aangaat, onderschreven wordt door een kenner van Indië, — want alleen uit de pen van zulk een schrijver kan het artikel zijn gevloeid — die een gansch andere levensbeschouwing dan de mijne is toegedaan en onze politiek, wat aangaat de zuiver binnenlandsche aangelegenheden, uit een gansch anderen gezichtshoek betracht. 84 SAMENVATTING De ietwat ironische toon van het artikel doet aan den hoogen ernst van den inhoud geen afbreuk. „De bewoners van het kleine land van de lichtelijk ylakke concepties, mogen niet beseffen, dat zij, in Indië, staan aan het toekomstig strijdfront der wereld; te Moskou, waar men onvergelijkelijk veel ruimer blikt, weet men dat front ten scherpste te onderscheiden. En men heeft daar ook gepeild, waar de zwakke sector is gelegen — namelijk in dat ontzaglijk koloniaal gebied, dat de verantwoordelijke mogendheid vrijwel weerloos liggen kuit, op de wijze, die in de historie immer karakteristiek is geweest voor volkeren, in wie de wil en de durf tot bestaan waren gebroken en verdord. En omdat dit zoo is, daarom richt Moskou — en wij zouden in zijn positie niet anders doen — zijn eersten propagandistischen, en als het kan, effectieven stoot tegen Indië over China en Malakka heen, vanuit centra als Canton en Singapore. De eerste stoot is weerstaan; de tweede zal weerstaan worden; maar men zal er alles op zetten om 'n derden en een vierden te doen volgen. Totdat het groote, wereldlange front stormrijp is in den zwakken, Indonesischen sector. De Indische Regeering heeft geruststellende woorden gesproken over de gezindheid der Inlandsche bevolking. De overgroote meerderheid dier bevolking is niet communistisch gezind. Inderdaad, maar de overgroote meerderheid der bevolking der sovjetrepublieken is dat evenBpq, Een vastbesloten kleine minderheid is voldoende om de wet te stellen, vooral als de meerderheid een onbewuste dociele kudde is. Men verbeelde zich vooral niet, dat de wereld tot in alle eeuwen zal worden geregeerd door de helft plus een. En het is vooral in het bolsjewisme, dat de democratie verkeert in haar tegendeel. Trouwens de democratie doet dit van het oogenblik, waarop zij sociaaldemocratie wordt, waarop de persoonlijkheid in de onpersoonlijke organisatie woedt opgelost. Men verbeeldt zich te Moskou natuurlijk niet, dat men SAMENVATTING 85 binnenkorf pp Java een communistischen heilstaat zal hebben geschapen. Eigenlijk laat Indië's heil Moskou koud; Indië is alleen een instrument, een gevechtsapparaat voor machtsuitbreiding, zoo radicaal als het dat voor het Westersch „imperialisme" nooit ofte nimmer is geweest, Niet de communistische maatschappij in Indië is het doel van Moskou, Het doel is geen ander dan zooveel mogelijk agitatie, zooveel mogelijk verzwakking van het gezag, zooveel mogelijk ondermijning van de weerkracht tot de Indonesische sector volkomen stormrijp is in de groote ure van het algemeen offensief. Meer heeft Moskou fitet noodig. Zoo is het inderdaad. En, helaas, wordt de benadering van dat doel niet alleen in de hand gewerkt door openlijk of bedektelijk met de communisten heulende nationalisten en islamisten, maar op nog gevaarlijker wijze door goed bedoelende, doch slecht onderscheidende ethici en democraten, die zich deels laten misleiden door hun goede hart, deels op een dwaalspoor worden gebracht door politieke leuzen, die, welke waarde zij ook mogen hebben voor ons land in Europa, voor Indië niet passen. Een groot koloniaal bezit als het onze geeft voordeelen, zoowel van materieelen pip van ideëelen aardt Onze welvaart hangt voor een zeer groot deel van Indië af. Mochten wij het te eeniger tijd verhezen, dan zou er hier niet langer plaats zijn 86 SAMENVATTING voor een zoo dichte en relatief zoo groote bevolking als ons land telt. Ook voor ons zou dan het emigratievraagstuk een der dringendste problemen worden. Onder de verarming, welke dan onvermijdelijk zou intreden, zouden ook kunst en wetenschap ernstig lijden. En voor niemand, die eenigen kijk heeft op internationale verhoudingen, kan het een geheim zijn, dat wij alsdan een heel eind zouden afzakken van de plaats, die wij in het Europeesch — niet steeds harmonisch spelend — concert innemen. Materieel en moreel zou Nederland van zijn voetstuk worden getrokken. Nu het zoo bedenkelijk gist in Indië, is het koloniale vraagstuk voor ons geheele vaderland het vraagstuk bij uitnemendheid geworden, dat niemand kan noch mag koud laten. Het gaat om ons bestaan. Waar dit zoo is — en dit is zoo, — is het de hoogste tijd, dat de oogen onzer staatslieden voor het alles overheerscheride gewicht dezer landszaak opengaan. Hoe ernstig en diepgaand de verschillen der politieke partijen ook mogen wezen, zij moeten zwijgen, waar het land in gevaar komt. Zóó werd het, als het ware bij intuïtie, door ons geheele volk in 1914 begrepen, toen bij het plotseling en onverwacht uitbreken van den oorlog het nationaal SAMENVATTING 87 geweten met een ruk werd wakker geschud. Thans komt het gevaar niet op eens, doch nadert het ons langzaam maar niet minder dreigend. Zal men nu afwachten tot het vlak voor de deur staat en niet meer af te wenden zal zijn? Moge ons volk en mogen inzonderheid onze staatslieden, die het lot van ons vaderland in handen hebben, het gevaar, nu het nog tijd is, beseften. Als men blijft slapen, droomen en zich vermeien in hyperethische mijmeringen, zullen de woelingen en opstootjes, op welker herhaling men heeft te rekenen, onverwachts blijken het voorspel te zijn geweest van een niet meer te onderdrukken opstand. Ja, dan zal de liefde voor het vaderland opnieuw oplaaien en zullen onze „burgerlijke" ontwapeningspredikers en zelfs verscheiden leden der sociaaldemocratische partij, evenals in 1914, hun défaitisme afleggen. Maar dan zal het te laat zijn! INHOUD blz. Inleiding ' Communismb 21 Nationalisme ïsiAttrsteÈ Internationale beteekenis der beweging 69 Het Chinee zen-vraagstuk '' Samenvatting