, 1134j wie Jj 57 WETEN EN WILLEN WETEN EN WILLEN OVERDRUKKEN DOOR G. MANNOURY DE FILOSOFEN HEBBEN DE WERELD ALLEEN MAAR OP EEN ANDERE MANIER IN WOORDEN GEBRACHT, MAAR HET KOMT ER OP AAN, ZE TE VERANDEREN. KARL MARX AMSTERDAM, DRUKKERIJ „DE STRIJD", AMSTEL 85 1927 VOORWOORD De hier herdrukte artikelen zijn in het dagblad ,,De Tribune" (één enkel in het maandschrift „De Klassenstrijd") verschenen van Mei 1925 tot einde 1926. Hoewel merendeels aanknopend aan de gebeurtenissen van den dag, handelen zij zonder uitzondering over het probleem, dat ik door de boven deze bundel geplaatste slagwoorden heb trachten aan te duiden, en dat ik (met het oog op een wijder publiek) nader heb omlijnd in mijn, in 1925 bij de Wereldbibliotheek alhier verschenen signifiese studie „Mathesis en Mystiek". In de inhoudsopgaaf is aangeduid, welke stukken als „ingezonden", en dus buiten verantwoordelikheid van de redaksie der „Tribune" zijn geplaatst. Echter blijven ook voor het overige de hier ontwikkelde denkbeelden voor mijn persoonlike verantwoording en mogen niet zonder meer als het algemeen aanvaarde partijstandpunt beschouwd worden. Teneinde ieder misverstand daaromtrent uit te sluiten, heb ik met toestemming van de schrijver een door mijn partijgenoot de Vries namens de partijleiding met mij in zake het relativisme gevoerde polemiek in een aanhangsel opgenomen. G. MANNOURY, lid der Kommunistiese Partij Holland (K. P. H.):: Amsterdam, 17-3-'27. 1. UIT: 2 Dubbele aanklacht. Partijgenoten. Schaamt u niet alleen voor elkander, maar voor uzelf. Schaam u, gij meerderheid, en schaam u, gij minderheid, die misschien welhaast meerderheid zult zijn, schaamt u beide over uw twist, die gij niet als een broedertwist zien wilt. Schaamt u over. de 'kleinheid van uw geloof, die oorzaak is, dat ge wèl elkanders dwalingen, maar niet uw eigen verblindheid vermoogt te zien. Schaamt u over de kleinheid van uw hoop, die oorzaak is, dat ge het kommunisme aan woorden of aan personen koppelt uit vrees het te zullen verliezen. Schaamt u over de kleinheid van uw liefde, die oorzaak is, dat ge niet zien wilt en niet zien kunt, dat de kortzichtigheid en de starheid en de onredelikheid van uw tegenstander de keerzijde uitmaken van „zijn overgrote liefde voor onze zaak." Gij schudt het hoofd en scheldt mij idealist en spreekt van „kwaadwillige opzet" en „perfidegekonkel"? Zwijg met uw woorden van kleine haat en" spreek liever het woord van de grote haat: de klassehaat, die een is met liefde: liefde tot de strijd, de eeuwige gedachtestrijd. Een rooms priester heeft onlangs in een rooms blad geschreven: „er zijn veel edele willers ook buiten onze rijen", en gij trekt de grenzen van goede wil en goede trouw bij ©en groep van uw partij of bij een deel van die groep? Lees, wat Trotzki op 13 Januari van het vorig jaar over groepen- en fraksie-vorming geschreven heeft, en schaam u. Gij zult mij misverstaan, en menen, dat ik wil „ontzien", en dat ik „zachtmoedigheid" en „liefdevol begrijpen" predik 2n olie wil storten op de golven van de klassestrijd, maar ik zeg u dat een zweep nodiger is dan olie en dat wij maar één ding hebben te ontzien: onze onwankelbare zekerheid van de uiteindelike broederschap van het proletariaat, dat is: van het kommunisme. Meidag 1925. 3 2. „Schoften, ezels en stommelingen"!') EEN PRAATJE OVER GEVOELSARGUMENTEN. Per slot van rekening, per allerlaatste, slot, zijn gevoelsargumenten de enige, die.mieetellen. Toen Marx en Engels het kommunisme van utopie tot wetenschap verhieven, was dat een grote vooruitgang, maar niet het laatste woord. Dat woord is niet aan de wetenschap, zelfs niet aan het weten, zelfs niet aan de overtuiging, dat woord is aan de kristallisatie van gevoel tot wil, dat is aan de daad. Zeker, zeker. Maar aan het slot van de rekening zijn we nog niet toe: zijzelve moet nog opgesteld worden en uitgecijferd, en daarbij is het weten, het denken en het nuchter overwegen wèl nodig. Als we aan de daad toe zijn, de grote daad, dan wikken we niet meer of wegen: „right or wrong, my country", zei Wins 2) terecht: „gelijk of ongelijk, marcheren!" zou ik vertalen. Maar we zijn nog pas aan de duizend kleine daden, waaruit de grote daad moet groeien: aan de opbouw van onszelf, van onze partij, van de Internationale, van het proletariaat. En dat doen we slecht, hier in Holland, vervloekt slecht. Partijgenoten, lees asjeblieft „het Volk", van vanavond over ons kongres, dat zal je goed doen. „Het zou om te huilen zijn, een arbeiders-organisatie, die zulk een bende is, wanneer het proletariaat voor zijn leiding in den opwaartschen strijd inderdaad op dit katvechtend gezelschap aangewezen was. Maar aangezien...", nou ja, en dan komt natuurlik de troost, dat het niet om te huilen is, omdat S.D.A.P. en N.V.V. het zaakje wel zullen opknappen, en die troost zien wij als hun „Fata morgana" oftewel luchtspiegeling. Maar overigens? Ik stel voor de gulden woorden van „Het Volk" met grote letters te laten aanplakken in al onze kongreszalen, klub- en bibliotheekgebouwen, afdeling-, sektieen kernpaleizen, en wat we nog meer aan inwendige plakruimte hebben! En dan aan het werk te gaan.'Aan het denkwerk. Aan het !) Slaat op een incident van het partijkongres van 9 en io-5-'25. (Zie Trib. van 12-2-25). 2) Op hetzelfde kongres ri.1. 4 strijdwerk. Dat we samen moeten doen, minderheid en meerderheid, of gewezen minderheid en gewezen meerderheid. En als je me antwoordt: dat kan ik niet, want die ander is een schoft, dan zeg ik je: dat is de vraag niet, de vraag is, of hij gelijk heeft, of in hoeverre hij gelijk heeft, en van welk standpunt hij gelijk heeft. De rest is privaatzaak, net als voor de soci's de godsdienst. Zeg het hem in zijn facie, als je dan met alle geweld je gemoed wilt luchten, en vecht er voor mijn part een robbertje om tot vermaak van de straatjeugd, maar houd je gescheld en je gekonkel en je aanbrengen]' van duizend-en-éen-sensatieonthullingen buiten onze denkwerkplaats. Fraksievorming is een partijpest. Maar wat Lenin „burokratie" genoemd heeft, d.w.z. de overheersing van het partij leven door de leiding, of op zijn goed hollands gezegd: de domperij, dat is óok een partijpest. En die twee zijn één, onverbrekelik één. Eén pest. Gevoelsargumenten, zult ge zeggen? Goed, plaats er uw verstandsargumenten tegenover, dan zullen we verder zien. Daar hebt ge dénkopgaaf nummer één. En opgaaf nummer twee is eigenlik dezelfde, alleen 'n beetje in het groot: hoe smeden we de eenheid van het proletariaat? Door „fraksievorming", d.w.z. door ondergronds gekonkel en ondergrondse ondermijning van elke organisatie, die de onze niet is? Of door „burokratie", d.i. door blinde onderwerping te eisen van de vakbeweging aan óns partijapparaat? Denkt ge daarmee te overwinnen, wat aan die eenheid in de weg staat: de meningsverschillen, de belangenverschillen, de geloofsverschillen? Strijdt, kameraden, strijdt, tegen elkander als het moet, en tegen de vijand waar ge kunt, maar in beide gevallen: met open vizier. „Vreest niet, ik ben het." Uw arm en uw vuist zijn dapper, kameraden. En ook uw woord is moedig: gij vreest niet uw waarheid te zeggen, al kent ge uw zwakheid, en dat is goed. Maar in uw oor is een bange vrees, die u verlamt, die al uw moed waardeloos maakt en het kommunisme belemmert in zijn aanschrijden over de wateren: gij vreest de hoon van uw vrienden. Voor geen duizend vuisten wijkt ge een duimbreed achteruit. Door geen duizend strotten laat gij u tot zwijgen brengen. Maar het denkbeeld alleen, dat wie naast u staan, u „afvallige" zullen schelden, doet u aarzelen en beven. En dat is niet goed. Dat is zelfs niet goed in de grote, de uitwendige klassestrijd tegen de vertelaarde vijanden van het proletariaat, want ook een zodanige kan wel eens een brok gouden waarheid in zijn door hebzucht bezoedelde handen vasthouden, en wee u, als ge dat brok vertrapt, enkel om het de gehate uit de hand te slaan. Maar duizendmaal erger en verderfeliker en noodlottiger is uw orenvrees in de geestelike strijd voor het kommunisme, die gij met uw mede-proletariërs, met uw mede-kommunisten, met uw engere geestverwanten, met u zelf te voeren hebt. De strijd, die gaat om de waarheid en om de weg, maar niet om taktiek en niet om gelijkhebberij. In de wijde wereld van leed en tranen en van eindeloze vreugde-in-het-worstelend-overwinnen, en in de kleine wereld van het benepen land waarin wij leven. En in dat nog kleinere wereldje van wat in Holland het revolutionnair proletariaat kan genoemd worden. „Judas <& Co" spuwt de een, ,,N. A. S.-partij" hoont de ander. „R. A. C.-kers" spot een derde. En gij vreest. O, niet gij, tegen wie die hoonroepen worden gericht, maar gij, die de vnenden zijt van die honers en gifspuwers. Ik zeg u, C. P. H., gij moet een „N. A. S.-partij" worden, en gij moet een „het-N. A. S.-moet-kapot-partij" worden tegelijkertijd: een „N. A. S.-partij" en het tegendeel van een „N. A. S.-partij" moet gij worden in het oog van uw vijanden niet alleen, maar ook in het oog van uw klein- 5 6 moedige vrienden. En dat hebt ge tot nu toe niet gedurfd. Zijn de N. A. S.-mannen -niet revolutionnair ? Behoren zij niet bij ons? Is iedere dag, dat een van hen buiten onze gelederen blijft, geen aanklacht tegen ons ? Tegen onze benepenheid en ons sectarisme, dat geen strijderswil durft erkennen, als de wapens ons stempel nog niet dragen. En ik zeg u. N. A. S.: gij moet kapot. Zooals alle groepen en alle partijen en eindelik zelfs alle klassen „kapot" moeten, als het Kommunisme zal zijn gekomen over ons allen. Maar ook éér dat zoo is, éér wij te zamen de groote overwinning hebben gevierd, moet gij „kapot": zoodra uw gedachten en uw wil vervuld zijn. Zoodra gij de kracht zult gevonden hebben al wat voor het kommunisme strijden wil, ook buiten uw al te enge grenzen, van de eenheidsgedachte te doordringen, zult gijzelf de moed hebben, die grenzen te verbreken, om zij aan zij met de Kommunistiese Internationale, die geen „politieke partij" is zonder meer, op te trekken in het voorste gelid van den uitwendigen klassestrijd: de strijd in het bedrijf en om het bedrijf. Amsterdam, 26-5-'25. 7 4. Over Assepoes, de R.A.C.-lijst en het begrip „vrijheid." Toen Assepoestertje nog klein was, en toch voor de boze zusters al het werk moest doen, gebeurde het wel eens een keertje, dat zij de pap liet aanbranden. Dan werd zij door de zusters uitgescholden voor al wat lelik was, maar ze antwoordde nooit anders dan: dankje wel, lieve zusjes, ik zal een volgende maal beter oppassen. En toen in 1925 de K.P.H. nog klein was, en toch al voor de hele Hollandse arbeidersfamilie het zware kommunistiese gedachtewerk moest doen, heeft zij ook de paip eens laten aanbranden, en de pot nog half omgegooid er bij! En al de boze broertjes scholden haar verschrikkelik uit om de vuile morsboel en de herrie. De soci-broertjes en de N.V.V.-broertjes en de vrome broertjes en de roomse broertjes riepen er om het hardst schande over. Dankje wel, lieve broertjes, we zullen een volgende maal beter oppassen. * * * Knokken is 'n hoop makkeliker dan begrijpen, maar op z'n tijd is knokken toch óók wel eens nodig, want anders zouden de mensen denken, dat het ons geen menens was misschien. Kijk, ik zie het zo: als we eerst goed weten dat we werkelik verschillende kanten uit willen, dan moet het jasje op de giond, en géén redenaties asjeblieft! Kom op, op leven en dood. Maar als het verschil enkel gaat over de juiste weg, die naar hetzelfde doel voert, dan moeten we ons het zwaardere werk getroosten, het'begripswerk, het graafwerk in elkanders gedachtegang, het wik- en weegwerk van elkanders waarheden. Ik heb in het N.V.V.-orgaan van verleden week gelezen (u weet wel, dat krantje, waar de Bewustheid en de Strijdvaardigheid op uitgetekend staan, rug aan rug), na een frisse scheldpartij op het „bijeengeraapte zoodje" (dankje wel, lieve bioertjes), dat „een eenjgszins beteekenende kommunistische partij het grootste geluk (is), wat de heerschende klasse kan overkomen." En om het graven in die voor sommige onzer misschien wat duistere gedachtegang wat makkeliker te maken, werd er bijgevoegd: 8 „Zij toch brengt noodwendig in de socialistische arbeidersbeweging debatten over taktiek, wanneer de beweging eensgezind moet staan." En tóen begreep ik opeens het plaatje, dat aan de kop stond afgedrukt: wie meent dat „debatten over taktiek" in tegenspraak zijn met uiteindelike strijdenswil en eensgezind opmarcheren, móet „Strijdvaardigheid" en „Bewustheid" elkaar wel de rug laten toekeren. Maar lieve broertje, op die manier gooi je de pap en de ketel allebei in het vuilnisvat, en waar moeten we dan van leven?! We zijn toch geen „dooie dienders"! * * * Onze grote, sterke broer uit Moskou heeft alle revolutionnaire arbeiders in de lage-landen-aan-de-zee opgewekt, hun „tegenlijsten" in te trekken voor de sikkel-en-hamer-lijst, en als ik onze pappenheimers goed ken, heeft menigeen in z'n hart daarop geantwoord: dat doe ik lekker niet: leve de vrijheid! En dat hartewoord heeft me aan het piekeren gebracht over de vraag: wat is toch die „vrijheid", waarmee wij mensen elkaar altijd in de wielen rijden? Een stomme steen, die eenmaal aan het rollen is, rolt door, tot hij botst tegen de muur en blijft dan liggen: een dood ding. Een ding, dat moet. Maar 'n levend mens, dat is 'n mens met een wil, loopt met zijn kop desnoods door de muur, maar kan óok stilstaan zonder muur, en een andere weg kiezen, als hij die beter vindt. „Vrijheid" is, als alle ding, een ding met twee kanten. De éne kant ervan is: de wil doen volgen door de daad. En de andere: de wil doen voorafgaan door de gedachte. „Rakkers", ik nodig u uit tot een partijtje denken. Wie weet of we dan niet samen de hoofdprijs winnen, die de boze bioertjes hebben versmaad: bewuste strijdvaardigheid! SCHOOLARBEIDER. y 5. UIT. Het nieuwe evenwicht EENHEIDZIN EN ZELFZIN. „Zelfzucht" zeggen de vromen, dat is het grote kwaad. En vele „atheïsten", die voor hun niet-God een even star-dogmaties kerkje gebouwd hebben als de anderen voot hun wèl-God, zeggen het hun na. En natuurlik is zelfzucht de tegenhanger en ce tegenhouder van de eenheidzin, van de gemeenschapzin, vsn het kommunisme. Natuurlik, natuurlik: zelfzucht en eerzucht en_heerszucht en welke duizenderlei vormen het individualisme, dat in iedere eenling schuilt, ook moge aannemen.— Alles waar. Maar slechts de halve waarheid. „De gemeenschap is in wezen niet meer en niet hoger dan de individu, en het gemeenschapsbelang is niet anders dan het bevredigen van individuele behoeften. Maar daarom is 't nog geen rekensomnietje", heb ik onlangs geschreven en er de bijen erïde spinnen bijgehaald. Maar ook zonder bijen en spinnen is het toch klaar, dat een gemeenschap, die de vernietiging van de individu zou eisen, zichzelf zou vernietigen. Een mensheid van geestelike eunuchen is even ondenkbaar als een van stoffelike. Waar ik heen wil met die schoolarbeiderlike wijsheid? Wel, enkel hierheen, dat onze taal te arm is, die tegenover eenheidzin niet anders dan zelfzucht weet te plaatsen. Er is óók een blinde, benepen, anti-kommunistiese „eenheidzucht" in onze rijen: sektarisme, zegt men gewoonlik. Maar in wezen is dat sektarisme, dat zweren bij de A B C, of bij de L M N, of bij de X Y Z niet anders dan verdoold en vastgelopen kommunisme. En omgekeerd staat naast de voze en bekrompen zelfzucht de echt bolsjewistiese „zelfzin", d.i. het zélf luisteren, het zélf antwoorden, het zélf denken. En met die woorden alleen zijn wij er niet: het is 't nieuwe evenwicht, dat de mensheid in het algemeen en het proletariaat in het biezonder tussen die begrippen moet bewerkstelligen. En dat is een probleem, gij inzender in „De Arbeid" van Zaterdag, die meende, dat er geen problemen meer zijn, omdat alle problemen reeds door de beginselverklaring van't N.A.S. zouden zijn opgelost. Ik zou die „eenheidzuchtige" kameraad wel bij de schouders willen schudden, tot de dikke schellen hem van de ogen vielen, en hem willen toeschreeuwen: word wakker en y 10 zie de duizend problemen die de grote wereldhistorie èn de kleine historietjes-van-alle-dag u en ons allen stellen. Zeker, die beginselverklaring bevat veel waars, en die van de K.P.H. en van Komintern toch óók wel een klein beetje, is het niet? Alaar alle beginselverklaringen en aiie kommunistiese manifesten en alle levenswoorden van onze grote leiders en onze grote denkers kunnen ons van de zelfdenkplicht niet ontslaan: iedere sekonde, die geboren wordt is een nieuw probleem. 't Is driekwart eeuw geleden, dat Marx zijn machtig woord gesproken heeft, maar vervuld is het nog niet: „zich verenigen", o zeker, dat wil zelfs de roomse arbeider tegenwoordig wel, maar verenigd te zijn, niet in een roomse, niet in een moderne, niet in een „onafhankelike" (o, eenheidzuchtig v«'oord!), en niet in een neutrale organisatie, maar verenigd in een teken, dat het ganse proletariaat kan ontcijferen, neen, dat is nog niet bereikt. En zal door louter „uitbouwerij" van ieders heilig huisje nooit bereikt worden. PROLETARIëRS ALLER LANDEN VERENIGT U. ÈN BLI|FT UZELF. WORDT MENSHEID. ÈN BLIJFT MENS. Ziedaar het probleem. Pinksterzondag '25. Verwijzing en woordverklaring: „De gemeenschap is in wezen, enz.": zie Mathesis en Mystiek pag. 86. „Eunuchen" — gesnedenen (slaven die de Turkse harems bewaken). 6. Zachtmoedige Vrijmoedigheden^ door SCHOOLARBEI'DER. I. DE KOMMUNISTIESE TAAL. Nu de redaksie zo vriendelik geweest is, rnijn geregelde medewerking aan het Zaterdagavond-nummer van onze krant te vragen, meen ik niet beter te kunnen doen, dan van die mij aangeboden gastvrijheid, gebruik te maken door (altans voorlopig) een wekeliks praatje te houden over een bijkomstigheid, waar we zo in de week geen tijd voor hebben en die tóch misschien wel waard is, er eens een rustig Zaterdag- of Zondagochtend-halfuurtje aan te besteden, als we niets beters te doen hebben: ik bedoel de kommunistiese taal. Je weet lezer, het bloed kruipt, waar het niet gaan kan,, en als je van je achttiende jaar af voor de klas hebt gestaan: eerste uur ,.lezen", tweede uur „rekenen", derde uur „taal", och, dan lost zich zo langzamerhand je hele zieleleven op in „taal", ,,lezen" en „rekenen", en daarom hoop ik, dat u het een oude, rode schoolarbeider ten goede zult houden als hij aan woordgedachten en cijfergegevens misschien wel eens 'n keertje wat al te veel waarde hecht: ge houdt toch in ieder geval nog zes doordeweekse dagen over voor het doen-werk, dat toch ook gebeuren moet. Dus één enkel halfuurtje „taal": mag dat voor vandaag, lezer? Ik beloof u, dat ik het niet over de ennetjes zal hebben, en u niet in naam- of andere vallen zal lokken, om u naar hartelust te vervoegen en te verbuigen, want aan dat soort wijsheid heb ikzelf een hartgrondige hekel en het heeft me een kleine zelfoverwinning gekost, om er genoegen mee te nemen, dat de redaksie mijn geschrijf nog altijd in de oude spelling omzet, alvorens het tot de rotatiepers toe te laten, want-als rechtgeaard Kollewijner vind ik „lee-Iijk" ijse-Iijk lee-lijk! Maar kom, de kerels hébben het waarachtig al zwaar J) Vervolgartikel, met uitzondering van No. X (zie aldaar), in het Zondagsblaadje van de Tribune verschenen. 11 12 genoeg te verantwoorden om ons broze krante-scheepje door al die stormen en langs al die klippen te sturen, en ik zal ze dus maar met mijn stokpaardjes als daar zijn: nieuwe spelling en Esperanto („bokkespaans" is dat eens in onze krant genoemd, maar dat is toch al 'n tijdje geleden!) niet lastig vallen, en enkel een praatje maken over de betekenis van de woorden, die voor ons kommunisten zo langzamerhand slagwoorden geworden zijn: marxisme, klassebewustzijn, wetenschap, om er maar eens een paar te noemen. Ik heb namelik wel eens menen op te merken, dat schoolkinderen zowel als grote mensen juist het minst nadenken over de woorden, die ze het meest gebruiken: als iemand het woord „ichthyosaurussen" tegenkomt, zal hij allicht zeggen: hè? wie ben jij? en wat mot jij? maar als de een of andere brabantse kaffer hem zou vragen, wat „marxisme" beduidt, dan weet hij allicht niet anders te antwoorden, dan: „stommeling, weet ie dat niet? Marxisme k de leer van Marx, natuurlik!" Nou ja, 'n komeet is. 'n ster met 'n staart, maar nou weet ik nóg niks. Wat is nou eigenlik een komeet, en wat is nou eigenlik „marxisme"? Komaan, laten we met dat „woordje" onze taaloefeningen maar eens beginnen, daar heeft het toch eigenlik wel recht op, want het is misschien het oudste van onze kommunistiese woorde- en gedachteschat. Maar eerst nog een opmerking vooraf. ■■>■ Een week of wat geleden (het was op die, voor ons K.P.H.-ers zo gedenkwaardige tiende Mei) heb ik in zeker krantje, dat zichzelf heel nederig „Fata Morgana" noemde, een grapje gelezen over zekere „zeer goedwillende partijgenoot", die onze gedachtestrijd met „de zuivere rede" zou willen beslechten. En onwillekeurig welde bij die lektuur een hartgrondig Amsterdams „mot je mijn soms hebben?!" bij mij op. En diezelfde opwelling geeft mij nu aanleiding de lezers van mijn Zaterdagavondpraatjes vooruit te waarschuwen, dat ik héél graag „goedwillend" en „zachtmoedig" wil wezen, maar toch niet kan beloven, mij tot „de zuivere rede" ofi wel de blote redeneerkunst te bepalen, maar dat ik er nu eenmaal een eigen mening over dingen, woorden en strijdmetjmden op na houd, die ik met de nodige „vrijmoedigheid" denk te uiten. Mocht die vrijmoedigheid iemand uwer so„.,s aanstoot geven (en juist over woorden krijgen de 13 mensen zo vaak „woorden"!), wel, dan kan ik niet anders zeggen, dan dat ik hoop, dat hij daarvan met evenveel vrijmoedigheid doe blijken: dat geeft wat leven in onze meningenbrouwerij ! % En nu ter zake: het woord „marxisme". |s dat woord inderdaad niet anders dan de samenvatting van wat Karl Marx, geboren te Trier de 5de Mei 1818 en gestorven te Londen de 14de Maart 1883, over het kommunisme heeft gedacht en geschreven? Sluit dat woord inderdaad een soort geloofsbelijdenis in vier of meer delen druks in zich? Een staan-blijvenbij-Marx, een zweren-Jbij-Marx, naar geest, naar letter en naar woord? Ik heb al meer dan tien jaar geleden de vrijmoedigheid gehad, zulk „zweren" in de Tribune als „marxisme-zonder-meer" aan te duiden, en te schrijven: „Breekt, kameraden, met uw marxisme-zonder-meer, want haar naam is dogmatiek. Een weten dat het vragen verleerd heeft, is het weten niet waard", en het was datzelfde zwerenbij-woord-en-letter, dat ik op het oog had, toen ik een maand geleden naar Moscou schreef: „Marx zou nooit van „marxisme" en Lenin nooit van „leninisme" hebben willen horen", en niemand heeft mij tegengesproken tot nu toe. Mag ik daaruit opmaken, dat ik tegen windmolens heb gevochten, en dat die enge en dogmatiese opvatting van' ons toch zo geliefde slagwoord bij niemand onzer leeft? Ik hoop het, maar daarmede is de bredere, de levende, de in-worsteling-groeiende opvatting van wat wij marxisme noemen nog niet gevonden. En om die opvatting is het ons toch te doen. Derhalve nog eens: marxisme is... Mij dunkt, Zaterdagavondlezer, dit is nu juist een spannend moment, waarbij wij ons feuilletonnetje voor vandaag heel geschikt kunnen afbreken, is het niet? Loop dus de volgende week onze kolporteur niet voorbij, als ge tenminste nog altijd geen abonné zijt! Verwij zingen en woordverklaringen: „Kollewijner" — aanhanger van de nieuwe spelling ,c;, één o, géén „ennetjes"* en „lelik" in plaats van „leelijk"). „Ichthyosaurussen" = voorwereldlike vis-hagedissen v. ■ 'n meter 14 of tien lang en een uiterlik, om er alle voorwereldlike kleine kinderen mee naar bed te jagen. „die gedenkwaardige tiende Mei": datum van het partijkongres 1925. „Fata morgana" = bedriegelike luchtspiegeling, zoals die door woestijnreizigers wel eens wordt waargenomen. Hm, hm. „de zuivere rede": bedoeld wordt de redeneerkunst van wijlen Bolland. Wie dat was? Zie de Tribune van 14 Februari 1922. nog maar eens in. Herdrukt in „Wiskunst, Filosofie en Socialisme", Groningen, Noordhoff, 2de druk 1924, pag. 49. „Breekt, kameraden, enz.": Trib. van 3 Okt. 1914. Herdrukt in „Wiskunst, Filosofie en Socialisme", pag. 27. „Marx zou nooit, enz." Trib. van 5-5-'25. 15 11. MARXISME IS...... Marxisme is... Daar waren we de vorige week toch gebleven in onze Neder.1..., neen, ik bedoel in onze broederlandse taalles, is het niet, lezer? En dus: marxisme is... Maar vóór ik verder ga, moet ik u toch eerst even vragen, of u al gezien hebt, dat onze soci-broertjes zo vriendelik zijn geweest, mijn artikeltje van de vorige week per aanplakbiljet te illustreren? Aiet? Neen, maar dan moet ik u dat toch eerst even vertellen, want het is al te kostelik. Ik zag het al uit de verte, toen ik met n. n vrouw liep te wandelen: een grote Marx-kop, met S.D.A.P. eronder in blokletters. „Wel nee, rrtan, dat kan toch niet", meende m'n vrouw, ,,'t zal Gerhard moeten verbeelden". Miar ik had toch wei goed gezien: zeveel wilde haren heeft trouwens vriend Gerhard niet meer, en het was wel degelik het trouwe conterfeitsel van de eerste marxist, die zichzelf nooit zo genoemd heeft. En eronder stond, zij het dan met wat kleiner letter dan die S, en die D, en die A, en die P: „De bevrijding der arbeidersklasse moet het werk der arbeiders zelf zijn"., en daaronder in fac-similé de echte handtekening: Karl Marx. Als dat nu geen mooie illustratie vammijn vorige Zaterdagavondpreekje was, voor wie tussen de regels lezen kan, dan weet ik het niet! We hadden het er immers over gehad, wat marxisme niet is: géén zweren bij het woord van Marx, of bij de letter van Marx, of bij de naam van Marx, en betekent nu die plaat wat anders dan: wij soci's zweren wél bij die /etter en bij die naam, even hardnekkig als de beursmannen bij de geldzak en tóch zijn we maar soci's en zoeken onze kracht in verkiezingen en ministerschappen, in parlementarisme en in blokpolitiek, in kollektieve kontrakten en in medezeggingschap, in schimpen op Rusland en in smalen op het kommu-' nisme? Och, ze zullen het wel anders bedoeld hebben, onze lieve boze broertjes, en het zeker zelf wel niet zien, dat hun grote woorden en hun kleine strijd tegen de ontwakende revolutie in lijnrechte tegenspraak zijn met, het schone Marx-woord, dat ze op de muren plakken. Maar ter zake: marxisme is... 16 Ik weet niet, lezer, of ge het al in de gaten hebt gekregen, dat ik 'n beetje met de zaak verlegen zit, en er daarom maar wat omheen praat? Nu ja, ik wil het wel weten, dat het me bij nader inzien toch niet meevalt, te zeggen, wat marxisme wel is. En ik dacht de vorige week toch, dat het wel héél makkelik wezen moest, omdat dat kleine woordje de samenvatting inhoudt van de kommunistiese overtuiging, de kommunistiese doelstelling en de kommunistiese wil. Maar dat doel en die wil in woorden te brengen, in welgetelde woorden, die lettertje voor lettertje zó duidelik in ons Zondagsblaadje afgedrukt kunnen worden, dat er geen misverstand mogelik is, wel, dat blijkt me, nu ik er mij toe zet, toch zo eenvoudig nog niet. De moeilikheid doet me denken aan 'n studentenmop, die ik eens bijgewoond heb: „Zeg, groen, ben jij het wel zelf?" werd door een oudere student aan een jong broekje gevraagd, en toen deze heel onnozel antwoordde: „zeker, meneer", werd hem toegedonderd: „Zeker? zeker? Hoe wéét je dat zo zeker? Vooruit, spreek op, en bewijs me, dat je je niet vergist, zoals gewoonlik, ezelsveulen!" Daar had „het groen" natuurlik niet van terug en werd daar verschrikkelik mee geplaagd. Ja, alles goed en wel, je kunt iets wéten, en toch niet weten, hóe je het weet... Als ik dat aanplakbiljet maar niet gezien had, dan wist ik me wel te helpen. „De bevrijding der arbeidersklasse, enz.": is er beter en raker Omschrijving van ons aller overtuiging mogelik? Zeker niet, maar nu op alle straathoeken te zien valt, dat die toch zo juiste omschrijving niet de minste waarborg geeft, dat spreker of hoorder die overtuiging zelf ook deelt, is alle moed tot het zoeken naar juiste formuleringen mij ontzonken. En nu beweert „Nieuw Nederland" nog wel, dat ik juist enkel in formules geloof! Kent u dat roomse blaadje, lezer? Ik kan het u rekommanderen, want er is geen beter toetssteen voor de waarachtigheid onzer overtuigingen dan de smaad van onze tegenstanders. Dat lieve broertje dan gooit me een klein kolommetje van zulke toetsstenen naar het hoofd er. beweert, dat ik „een man van de studeerkamer" ben en zo schrikkelik „hooggeleerd'', dat ik de realiteit van het leven niet meer zie". Als ik dat zo lees, zou ik haast zeggen: ik wou, dat het waar was, wat zou dat makkelik wezen! Als wij kommunisten of marxisten of hoe je ons noemen wilt, ook zo'n Boek of zo'n boekje hadden, waar alles precies in afge- 17 drukt stond, wat er aan het leven los en vast is, wat waren we dan gauw klaar: Marx, das KapitaJ, pagina zoveel of Engels, pagina zus of Lenin pagina zo, klaar is kees met z'n formules altijd! Maar juist omdat wij de realiteit van het leven niet vergeten kunnen, omdat wij die realiteit zien als: „de gedachtestrijd, de geloofstrijd, de wilstrijd, die eeuwig is onder de mensen, menselik-eeuwig en eeuwig-menselik,' juist daarom geloven wij niet in woorden-zonder-meer en in formules-zonder-meer, en juist daarom kennen en erkennen wij geen andere uitdrukking van onze overtuiging dan die verwerkelikt is in daden. Of ge uw kommunisme „marxisme" noemt of „engelsisme" of , leninisme" of „'bolsjewisme", zegt op zichzelf niets. Want de inhoud van die woorden ligt in geen formule-van-heden besloten, maar enkel in de werkelikheidvan-morgen, dat is: IN DE ZELFBEVRIJDING DER ARBEIDERSKLASSE. Verwij zingen en woordverklaringen: „facsimilé: gedrukt handschrift. „medezeggingschap": te weten, van de arbeiders in het beheer der fabrieken. Een der nieuwste idealen van de reformisten, waarvan zij zich wonderwat voorstellen. Ik voor mij heb liever allecnzeggingschap, maar zover zijn we nog niet. „realiteit": werkelikheid. „de gedachtestrijd, de geloofstrijd, enz." Aangehaald uit mijn „Mathesis en Mystiek", pag 73. Koop het maar niet, want er staat allerlei nonsens in. O.a. dat weten en willen zowat hetzelfde is! 18 III. KATHOLICISME IS „De Chinees kan geen scheiding maken tusschen de leer van den blanke en zijn daden. Hij wil niet begrijpen het schoone principe, dat zaken zaken zijn, en moraal moraal. Hij weet, dat er alleen in Shanghai 22.500 kinderen beneden de 12 jaren werkdagen van 12 uur moeten maken in ongezonde fabrieksrüimten en dat dit door de beschaafde Westerlingen als een normaal feit wordt beschouwd: nu ja, dat is een historisch gegroeide toestand, en kunnen wij er wat aan veranderen?" Herkent ge die snijdende woorden, lezer? Woorden, die Soen-jat-sen zelve uit het hart gegrepen konden zijn? Soenjat-sen, die „het Chineesche volk (heeft) leeren uitzien naar de Sowjet-ster als het teeken van hoüp, (en wiens) groote schepping, de Kwo-min-tang-partij in Shanghai en Kanton alleen 500.000 leden (telt)" (ik citeer nog altijd uit hetzelfde artikel). Ge raadpleegt tevergeefs uw geheugen, en herinnert u niet, ó'an welk revolutionnair blad dit citaat ontleend is? Niet? Maar dan kan ik, niet laten, u nog even te plagen, door dat niet dadelik te verklappen, en voorlopig enkel los te laten, dat deze siriemende aanklacht tegen de tweespalt van de kapitalistiesee woorden en daden te lezen staat in een bekend katholiek weekblad van 18 Juni jl. De vraag, die ik in het opschrift van mijn Z.V. van vandaag heb besloten, wordt, ik weet het heel goed, door 99 pet. van mijn partijgenoten en geestverwanten grif beantwoord: „Wat Katholicisme is?!" roepen ze mij toe, „moet een kommunist dat nog vragen? Weet die dan niet, als hij ten minste niet te stom is, om één ogenblik na te denken, dat het Katholicisme niet anders is dan de felste en brutaalste vijand van de revolutie? Dat het niet anders is dan de meest schurkachtige, de meest huichelachtige en de meest verachtelïke methode, om millioenen proletariërs blind en doof te houden en op te zwepen tot onzinnige haat tegen ieder, die hun zaak wil dienen? Weet je dan niet, dat onder alle ideologieën, die een gevaar opleveren voor de ontwikkeling van de kommunistiese gedachte, het Katholicisme de allergevaarlikste ideologie is? En je durft nog vragen stellen, en je komt nog aandragen met o 19 zo mooi schijnende zinnetjes,waarmee die lui de arbeiders zand in de ogen pogen te strooien, om hun ware bedoelingen te verbergen?! Katholicisme is niet anders dan de godsdienst van de geldzak, en schaam je wat, dat ik je dat nog moet zeggen!" En als het een beetje wil, maakt mijn denkbeeldige weerspreker zich zó boos, dat hij me óók voor „mian-van-de-studeerkamer"' en voor „hooggeleerd" gaat uitschelden, net als dat andere roomse blaadje, waar ik het de vorige week over had, en waar het zinnetje, dat ik vandaag als uithangbord heb gebezigd, met uit geknipt is! En omdat ik er zo schrikkelik bang voor ben, uitgescholden te worden zal ik maar héél gauw in mijn schulp kruipen en toegeven, dat dat alles natuurlik nagenoeg volkomen waar is en dat ik het voor 99 pet. onderschrijf en dat een ieder, die dat maar voor 98 pet. of voor 98y2 pet. zou doen, niet verdient, nog een. ogenblik langer in onze rijen geduld te worden, enz. enz. enz. Maar dat éne procentje, dat ik niet toegeven wil, houd ik toch vast,, en dat is de vraag, die ik gesteld heb. Want niet wie vragen stelt, maar wie ze niet onder de ogen durft zien, heeft zich te schamen, en „één ogenblik nadenken" is niet genoeg voor een kommunist, die geen „stommeling" wil wezen: daartoe zijn twee ogenblikken soms zelfs niet genoeg! Maar zo'n tweede ogenblik-van-nadenken is toch wél genoeg om in te zien, dat al die negen-en-negentig-persent-waarheden van zoeven toch maar op één kant van het Katholicisme betrekking hebben: op de kant, die naar ons is toegekeerd, maar dat diezelfde geestesmaeht... (of is het Katholicisme geen geestesmaeht, de enige w ellicht, die zich in diepte en breedte met de onze kan meten?), dat diezelfde geestesmaeht toch, als alle dingen, ook een andere kant moet hebben, die gekeerd is naar die millioenen, die zich met volle overtuiging en met volledige toewijding en overgave aan die macht onderwerpen. „Godsdienst-van-de-geldzak"? Zeker, dat is het Katholicisme voor óns,, én voorzover het tegen óns gericht is, maar is het daaraan, dat het voor die millioenen proletariërs zijn kracht ontleent? „Het geestelik zijn wordt bepaald door het maatschappelik zijn", heeft Marx gezegd, en daarmee een kant van de geschiedenis der mensheid belicht, die vóór hem in het duister lag, maar tóch een kant, waarop wij ons niet mogen blindstaren. Is het maatschappelik zijn van de katholieke arbeider van Nederland, van Frankrijk, van Italië, van 20 Spanje, niet volkomen hetzelfde als dat van zijn niet^katholieke kameraad, of het zou moeten zijn, dat dat „maatschappelik zijn" nog een weinig ellendiger en een weinig hopelozer is? Is de katholieke arbeider gedurende het gehele kapitalistiese tijdperk niet evenzeer uitgebuit en uitgemergeld, met lijf en ziel aan het kapitaal geketend als de niet-katholieke? En is tóch zijn „geestelik zijn" niet onwrikbaar gebleven wat het was: blind voor het Kommunisme,doof voor het grote en schone mertsewoord? En we zouden niet mogen vragen, wat het is, dat die millioenen, die toch zelf geen geldzak-aanbidders mogen genoemd worden, van ons afhoudt? We zouden ons tevreden moeten stellen met dooddoeners als: „ze zijn ook zo dom", die de moeilikheid niet oplossen, maar verplaatsen, want aan wie mij met dat kluitje in het riet wil sturen, zou ik heel vrijmoedig willen vragen: „en hoe kómt het dan, dat zij zo dom zijn en blijven", en er heel zachtmoedig bij willen voegen: „en hoe komt het, dat jij dat alles zoveel' beter inziet, want zó'n licht ben je toch ook niet?" Tot de volgende week, mannen. Verwij zingen en woordverklaringen: „de Kwo-min-tang-partij": de nationalisties-revolutionnaire partij in China, waarvan de proletariese elementen zich onder het kommunistiese vaandel hebben geschaard. „citeren": aanhalen. „ideologie" zou men het best door „geesteshouding" kunnen vertalen. Het woord kan zowel in gunstige als in ongunstige zin gebezigd worden. „polemiseren": een polemiek (twistgeschrijf) voeren. En ten slotte: het citaat, waar de hele ruzie over loopt is uit: „De Nieuwe Eeuw", onder hoofdredaksie van Pater van Ginneken. Aan alle kiosken verkrijgbaar. IV. DE WIJZE NATHAN. > „Voor lange jaren leefde 'n man in 't Oosten, „Die had een ring, een erfstuk zijns geslachts. „Die ring bezat de kracht, al wie hem need'rig droeg, „Voor God en mensen lieflik te doen zijn en schoon..." en zo gaat het zinrijke verhaal dan verder, dat Nathan, de wijze jood, aan kalief Saladin, de heerser over Jerusalem vertelt, als deze hem gevraagd heeft, welke van de drie godsdiensten: de joodse, de mohammedaanse of de kristelike, nu eigenlik de ware waarheid bezit. En Nathan vertelt dan verder, hoe de bezitter van de ring drie zonen had, die hem alle even lief waren, en hoe hij toen, om geen Van deze te moeten teleurstellen, in arren moede besloot, nóg twee ringen te laten maken, die in uiterlik aan de echte toverring volkomen gelijk waren, en hoe hij daarna aan ieder der drie zonen afzonderlik een der ringen gaf en zijn vaderlike zegen, en toen stierf. Het vroom bedrog kwam natuurlik spoedig uit en er kwam grote ruzie onder de drie broers, die elk de beide anderen voor bedriegers uitmaakten, en ieder voor zich er heilig van overtuigd waren, dat zij het enig ware en onfeilbare kleinood in hun bezit hadden. Ge begrijpt zeker allen, hoe het sprookje verder gaat: de drie broers gaan, zoals in sprookjes gebruikelik is, naar 'n heilig kluizenaar in het bos, en die stelt ze alle drie tevreden met de wijze raad (die, dunkt me, een gewoon sterveling ze óók wel had kunnen geven): „Twist niet langer over de echtheid van je ringen, die je op het oog af tóch niet van elkander kunt onderscheiden, maar draag ze met een nederig hart en een zuivere bedoeling, dan zal uit je gedragingen vanzelf wel blijken, of je mensewaarde werkelik strookt met de heilige toverkracht, die ieder van u aan zijn ring meent te mogen toekennen". En volgens de schrijver van het wat ouderwetse, maar geestige tooneelstuk, waarvan de titel boven deze Z. V. staat... (ik heb Ernst Possart 'n veertig jaar geleden nog voor de oude Nathan zien spelen, en ik hoor nog z'n zacht» stem, die dwars door je hele ziel-en-zaligheid héén klonk!), volgens het stuk dan, gingen de drie broers naar huis en staakten hun nutteloos getwist over ringen en over tovenarij. Maar ik beweer, dat dat echt toneelstukachtig gelogen is, en dat de broers nog altijd éven hard en éven koppig aan 21 22 het bakkeleien zijn, en ieder voor zich stijf en strak volhouden, dat hun ring, dat-wil zeggen: hun kruis, of hun halve maan, of hun talmud de enige ware wegwijzer op de levensweg der mensen is, zonder er zich in het minst om te bekommeren, of hun eigen gedragingen tegenover de grote vragen, die dat leven zelf stelt, niet in lijnrechte strijd zijn met die vermeende onfeilbaarheid van hun „ringen". Ja zelfs zou ik er aan toe willen voegen, dat er sedert nog een vierde man bij is gekomen: de Dageraadsman, die de andere drie voor bijgelovige uilskuikens uitscheldt, en volhoudt, uit de leer-^van-stof-en-kracht onomstojelik te kunnen bewijzen, dat de mensen zich enkel maar door hun „autonoom zedelikheidsbesef" behoeven te laten leiden, om een hemel op aarde te bereiken. Nou moet ik je eerlik bekennen, dat zo'n „hemel op aarde" m'n hart al evensnel in m'n lijf doet omdraaien als 'n hemel-boven-de-wolken, want een permanente heilstaat, waar alle-dag-die-god-geeft geestdriftige meetings gehouden worden, en geestdriftige jongelingen met geestdriftige jonge maagden alsmaar weer geestdriftige internationales staan te zingen, wel, 't is misschien zonde dat ik het zeg, maar zo'n heilstaat lijkt me al even onuitstaanbaar vervelend als 'n ouwerwetse kristen-hemel, waar die arme stakkers-van-engeltjes eeuwigheid-in-eeuwigheid-uit op 'n natte wolk moeten zitten psalmzingen of bazuinblazen. Uk geloof'vast, dat ik subiet in de oppositie ging op gevaar af, me aan fraksievorming schuldig te maken (waar ik anders bar en bar het land aan heb), alleen maar om niet het gevoel te hebben, dat al mijn medemensen het volmaakt met me eens waren, want dat hield' ik nóóit uit! Maar laat ik me geen kopzorg maken vóór de tijd: over al te grote en algemene instemming met mijn vrijmoedigheden heb ik tot nu toe nog nooit te klagen gehad, en ik heb alle hoop, dat ook mijn hierboven aangeduid „wijze-Nathan"standpunt wel een enkele trouwe Zondagsbladlezer tot innerlike en misschien zelfs tot uiterlike tegenspraak zal prikkelen. En om de kans, op die, naar mijn smaak, zo heugelike omstandigheid nog wat groter te maken, voeg ik hier nog enige goedgepeperde brutaliteiten bij, waarvan de eventuele bestrijding dan in één moeite door kan gaan. Aanpakken dus* maar voorzichtig, anders brandt je je vingers: Eerste brutaliteit: We zijn met onze methode van godsdienstbestrijding glad op de verkeerde weg. 23 Tweede brutaliteit: We snappen over het algemeen van de godsdienst van de gelovige proletariërs net zoveel als zullie van het kommunisme, en dat is 'n bedroefd klein beetje. Derde brutaliteit: Godsdienstbestrijding door spotten en schimpen is precies even prakties als hard schreeuwen tegen 'u vreemdeling-op-straat of brandblussen met de petroleumspuit. Zo is 't genoeg voor vandaag, geloof ik. Wie ervan terug heeft, wordt met open oren ontvangen. Verwij zingen en woordverklaringen: „De wijze Nathan". De aangehaalde versregels en het daaropvolgend sprookje zijn ontleend aan het toneelstuk „Nathan der Weise" van Lessing, 't Is een jaar of wat geleden door de minister van onderwijs uit de boekelijst van 'n hogere-burgerschool geschrapt, omdat kristelike ouders er aanstoot aari hadden genomen. Wat 'n bekrompen mensen heb je toch op de wereld, is 't niet, lezer? ,JDe leer-van-stof-en-kracht". Stof en kracht waren de grondbegrippen, waarvan de natuurkunde zowel als de natuurfilosofie tot voor 'n jaar of twintig uitgingen. In de nieuwere natuurkunde (de leer van Einstein) komen die begrippen als zodanig niet meer voor. „autonoom zedelikheidsbesef" wil zeggen: een door individueel nadenken verkregen (en dus niet- op een gezag-van-buiten berustend) zedelikheidsbesef, en vormt het uitgangspunt van het hedendaagse burgerlik (d.i. niet-relativistiese) atheïsme. „eventueel": in voorkomende gevallen. 24 V. HET BEEST IN DE MENS. Alle levensvormen zijn strijdvormen, daar gaat niets van af. De zuigeling, die met kracht van stembandten vader en moeder in 't nachtelik uur tot wanhoop drijft, voert op zijn manier evengoed de strijd om het bestaan als de jonge mannen of vrouwen, die door zoete minnelist elkanders hart pogen te veroveren: alleen geldt het hier het bestaan van de soort. Maar dat neemt niet weg, dat die strijdvormen of levensvormen toch wel eens tameli'k veel van elkaar kunnen verschillen, méér soms nog dan de minnestrijd en de strijd om 'n droge luier, en dat ten opzichte van die vormien de smaken óok nog al eens kunnen uiteenlopen. Wat de een „ein frischer, fiöhlicher Krieg" noemt, noemt de ander beestachtig, en wat voor die ander levenstrijd en levensdoel van de gehele mensheid is, ziet de eerste weer enkel als kwaadwillige en laaghartige ophitserij. En héél erg hoeft ons eigenlik dat verschil in waardering niet te verwonderen: dat verschil immers is zelf een vorm! van de meningstrijd, waarin alle andere strijdvormen zich ten slotte oplossen! En tóch kan ik het verwonderen soms niet nalaten, en dóet die verwondering vragen bij mij opkomen, die de wijze Nathan zelf misschien niet zou kunnen beantwoorden. Zo las ik b.v. onlangs in onze krant, dat in de verkiezingsdagen een schuit met (meest jeugdige) propagandisten van een der rechtse partijen, die door de Amsterdamse grachten voer, door de buurtbewoners met een regen van stenen en stukken hout, vergezeld van de nodige krachttermen, was ontvangen, terwijl die strijdvorm aan de berichtgever geen andere opmerking ontlokte, dan dat hij daar het bewijs m zag „dat er in het Jordaanproletariaat iets leeft, dat door cns revolutionnairen moet worden warm gehouden". En toen wat later bekend werd, dat in het hart van Limburg een paar propagandisten, niet van ónze partij, maar van onze naastbijstaande en daarom allerfelste tegenstandster, de S. D. A. P., waren afgeranseld, en daarbij zelfs een vrouw ergerlik was mishandeld, waren wij allen (en ongetwijfeld de berichtgever van zoéven niet het minst) daarover hevig verontwaardigd, en verweten wij het voorgevallene niet alleen aan de ^"beestmensen" zelf, die zich aan die gewelddaden hadden schuldig gemaakt, maar ook en veeleer aan degenen, die ertoe hadden 25 aangespoord of er zich over verheugden. En zie, dat waarderingsverschil, nu niet van één feit door twee mensen, maar van twee overeenkomstige feiten door één mensegroep, kan ik mij lot nu toe maar niet goed verklaren, en ik heb daar de hele week zó over lopen prakkizeren, dat ik geen kans zie, onze gezellige gedachtewisseling over wat marxisme is en wat katholicisme is, verder uit te spinnen, vóór ik 'n poging heb gedaan, dit miniatuur-probleempje altans 'n heel klein beetje tot klaarheid te brengen. Ik dacht eerst, de verklaring van het raadsel te kunnen vinden in de omvang van het gebezigde geweld: in Limburg is geslagen en getrapt, en raak ook, terwijl in Amsterdam alleen maar met stenen is gegooid, en naar het schijnt, niet raak, of niet erg raak tenminste, anders hadden we er wel meer van gehoord'. En in Limburg betrof het in hoofdzaak een vrouw, en in Amsterdam in hoofdzaak kinderen (altans volgens onze berichtgever: als ik lieg, lieg ik in kommissie), maar in dat alles kan het onderscheid toch niet liggen, want een principieel verschil tussen een bewerking met schoenzolen of een dito met keistenen (of waren het maar klinkertjes?) is toch moeilik aan te nemen. En partijdigheid kan hier toch óók onmogelik in het spel zijn, want of het tegen Colijn of tegen Albarda gaat, laat ons K.P.H.ers natuurlik siberies koud, en dus moet het 't wel ergens anders in zitten, maar waarin dat dan mag zijn, is me nog altijd 'n raadsel, en als iemand van mijn lezers me soms aan de oplossing kan helpen, houd ik me aanbevolen. Het ongelukkige is, dat aan kleine problemen altijd grote problemen vastzitten, want al slaag ik er nu misschien wel in, dat keistenen-schoenzolen-raadsel uit mijn moegepijnigd hoofd te zetten, dan blijft toch nog de vrij wat rnoeiliker vraag over: in hoeverre is geweld een deugdelike en noodzakelike vorm van de strijd voor het kommunisme? en op die vraag had ik zoeven eigenlik het oog, toen ik er de wijze Nathan bijhaalde. En het moeilike van die vraag ligt voor een groot deel hierin, dat de grens tussen stoffelik en geestelik geweld zo moeilik te trekken is: niet stokken en stenen alleen zijn geweldmiddelen, maar schreeuwen en schelden evenzeer. Ja, welbeschouwd, is niet-luisteren-willen de meest hatelike en onredelike geweldenarij, die de gedachtestrijd kan ontsieren. Dus nóóit vechten, nóóit schreeuwen, nóóit niet-luisterenwillen? Maar dan wordt de klassestrijd een zoetelik gedebat- 26 £C* i ! gee" V'ieg kwaad' maar ook §een me°s goed doet Met loutere „zachtmoedigheid" zullen wij onze onderdrukkers met overwmnen of vermurwen en wie zich tot mensemin-predikaties bepaalt is van die onderdrukker de beste bondgenoot Maar waar is de grens? Niet tussen geweld en geen geweld' maar tussen vmstgeweld en denkgeweld? Ik zal die grens niet trekken, lezer, en als ik het vermodit zou die morgen weer veranderd zijn, want alle strijd is wisseling van evenwicht. Maar één ding weet ik toch wél: die grens Amsïïrdamf6" " tUSSê" Limbu^ eH Verwij zingen en woordverklaringen: „Het Beest in de Mens": mijn opschrift heb ik ditmaal gestolen bij Lmile Zola; het is de titel van een van diens romans, („La béte faumaine"), „Bin frischer, fröhlicher Krieg" = een frisse, vrolike oorlog (bekende uitlating van de Duitse kroonprins). „dat er in het Jordaanproletariaat wat leeft, enz.": is te vinden in een verscholen hoekje van de Tribune van 30 Junie. Aan de schrijver mijn broedergroet! „beestmensen". Zie de Tribune van de volgende dag... 27 VI. Gij gelovige Arbeider „Meent niet, dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; maar het zwaard." Matth. 10" : .34. Gij, gelovige arbeider, tot wie mijn woord niet zal doordringen, maar tot wie onze gemeenschappelike gedachte zal moeten doordringen, al waren de muren van uw geesteskerker nog dubbel zo dik, ik predik u de klassestrijd, dat is de klassehaat. Ik predik u de nooit te verzoenen, nooit te bedwingen, nooit te misleiden haat tegen de loden last, die op de geesten drukt, tegen de ijzeren band, die om de harten snoert, tegen de sulfurwalm, die alle vreugd verstikt. Ik predik u de haat tegen het dode geld en tegen het dode woord. En dus predik ik u de liefde: de liefde tot de strijd, die het leven waard is, die óns leven is. De strijd, die bloedige tranen weent om het leed, dat hij teweegbrengt, maar nóg bloediger tranen om het leed, waaruit hij voortspruit. Want wij weten, dat het zwaard, dat wij voeren, een tweesnijdend zwaard is: maaiend onder onze vijanden, maar ook kwetsend, wie onze verdoolde makkers zijn, ja somwijlen snijdend door onze eigen ziel: een vat vol tegenstrijdigheden is de mens voor zichzelf en voor zijn naaste. Gekwetste makker, vergeef ons de slag, die misschien uw hart geraakt heeft: op uw ketenen was hij gericht. . Een fel venijn kan in een wonderschone vaas besloten zijn, een dodend weefsel in een jong, mooi menselijf doorwoekeren, een wrede valkuil schuilen onder mooie bloemen: verbrijzeld moet het fijne glas, geschonden 't ongerepte lichaam, verstoord de bloemenpracht: vergeef het ons, wij moesten. En vergeef ons ook, als wij wellicht, neen zeker soms, brijzelden en schonden en stoorden wat gespaard had kunnen worden: recht en onrecht, haat en liefde, wijsheid en dwaling zijn onverbrekelik aan elkaar verbonden en niet te scheiden door het scherpste zwaard. Vergeef ons, wij wisten niet beter. 11 28 Maar vergeef ons niet, als wij één ogenblik vrede gehad hebben met onze en met uwe onmacht, als wij één harteklop lang hebben afgelaten van de haat tegen wat, u zowel als ons te doden zoekt, als wij éen ademtocht hebben gerust in de klassestrijd. Want dat vergeven wij ons zelve niet. Gij meent, dat wij aantasten, wat heilig is? Alleen de strijd is heilig. Gij meent, dat wij weerstreven, wat Gods wil is? Alleen de Mens is God. Gij meent, dat wij verlochenen, wat voor de eeuwigheid geschreven staat? Alleen de wisseling is eeuwig: de wisseling der dingen, de wisseling der gedachten en de wisseling der tijden. Wij bestrijden u en uw priesters, omdat gijlieden het Geloof predikt, zonder in u zelve te geloven en in de geestesmaeht die in uw sluimerende wil verborgen ligt. Wij bestrijden u en uw priesters, omdat gijlieden de Hoop predikt, maar vrede hebt met de Wanhoop. Wij bestrijden u en uw priesters, omdat gij de Liefde predikt, zonder voor die liefde te durven haten, omdat gij de Geest verheerlikt, zónder die geest ook in het geringe en alledaagse te durven onderkennen, omdat gij het Woord aanbidt, zonder dat Woord te durven verstaan. Wij bestrijden u niet, omdat gij Christus volgt, maar omdat gij Christus niet vo'.g'. Want de wereldgedachte, die gij Christus noemt, wa< en is een menselike gedachl?: een gedachte van opstand tegen dode macht en tegen dode waarheid, een gedachte van koesterende liefde voor de wordende geestesmaeht van de lijdende mens. Ik heb het u reeds gezegd: de menselike gedachten wisselen met de tijden en de klassestrijd van de christenslaven tegen hun Romeinse onderdrukkers droeg een ander karakter dan die, welke de loonslaven van tans tegen de ganse wereld hebben te voeren. Maar al de beeldentaal van vóór tweeduizend jaar ons duister geworden, toch dringt van menig bijbelwoord de zin dieper tot ons door dan tot uw al te deemoedige geest: „ik ben niet gekomen, om de vrede te brengen, maar het zwaard!" Zo gord dan dan het zwaard met ons en sla met zijn 29 scherpte al wat de komende mens durft tegentreden, al moest gij uzelf daarbij doen bloeden uit duizend hartewonden: Hij wil het! * * * Denk het voort, lezer, denk het voort, en houd me ten goede, dat ik niet doorgebabbeld heb over de verkiezingen en de aanplakbiljetten van de S.D.A.P. De volgende Zaterdag zal ik proberen weer wat amusanter te zijn, maar dit moest me eerst van 't hart. .1 3 30 VII. GELOOF EN WETENSCHAP. Menseliefde is geen strijdliefde, en mensehaat is geen klassehaat, en toch is een mens meer dan klassemens alleen, en wortelt ons klassebewustzijn en ons klasseïnzicht in duizenderlei menselike gevoelens van voorkeur en afkeer voor personen. Wat is het cement, dat die persoonlike, misschien enghartige en kleinzielige, misschien tedere en fijngevoelige/ maar in ieder geval onweegbare en onmeetbare gevoelselementen samenbindt tot wat voor ons het kommunisme is? Geloof of wetenschap? Ik weet het niet. Ik weet enkel, dat het woord „wetenschap" erg in de mode geweest is in onze kringen, de laatste vijftig of zestig jaar. 't Begint te luwen... Weten en wetenschappelikheid is niet hetzelfde, ja eigenlik sluiten die begrippen elkaar volkomen uit: „de meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist", zegt een bekend rijmpje. Van zuiver wetenschappelik standpunt beschouwd, weten we'eigenlik niemendal, en mogen we alleen heel voorzichtig en heel nauwkeurig (en vooral heel nuchter en oahartstochtelik!) al onze ervaringen op papiertjes schrijven en er lijstjes en tabellen van maken, en ze zus rangschikken en zó, en dan na duizend aarzelingen het weerbericht van morgen opstellen: „verwachting veranderlik". Maar weten, wat een gewoon mens noemt weten, wel, dat is niet anders dan een biezonder koppig soort van geloven, en hoort in de meteorologie of de sociologie niet thuis: het kan vriezen, maar het kan ook dooien, is op dat gebied het wachtwoord. Volgens de meest moderne natuurkundigen (en die zijn nog veel droger en nuchterder van natuur dan een loterijlijst), is het helemaal niet onmogelik, dat als je een mens levend verbrandt en de as naar alle windrichtingen verstrooit, al die molekulen en atomen of hoe ze heten mogen, elkaar weer eens tegenkomen en toevallig weer in dezelfde stand zouden geraken als vóór de branderij, zodat de betrokken meneer of juffrouw weer gezond en wel naar het laboratorium kon stappen, om zijn of haar „briefje" te presenteeren: „voor UEd. als proefkonijn gediend bij de Fenix-proef, item zoveel". Wetenschappelik gesproken is dat niet onmogelik, alleen maar een beetje onwaarschijnlik, maar wat maakt dat uit? De wer-' kelikheid is ook niet altijd waarschijnlik! 31 Gelukkig maar, dat wetenschap en wetenschap er twee zijn: „geleerdheid" heet 'het éne broertje en „denkmoed" het andere, en al mogen die broertjes als tweelingen geboren zijn en elkaar moeilik geheel kunnen missen, hun karakters lopen todh wel ver uiteen! „Denkmoed" is het, wat de nieuwe mens nodig heeft, en „denkmoed" is het, wat wij wegbereiders ons hebben eigen te maken, dan kunnen we de geleerdheid best missen. Zeker, in Marx ging het samen, maar Marx'en kunnen wij onmogelik allemaal zijn, en geleerdheid-op-gezag is haast even gevaarlik als geloven-op-gezag. „Het leven is wreed en de wetenschap is toch maar 'n levensfragmentje", schreef een ander schoolarbeider onlangs, en het had in de Tribune kunnen staan. Geloven dan? Maar al is het niet op gezag, dan is het toch óók gevaarlik! Hoeveel heilige overtuigingen zijn al niet tegen elkaar gebotst, zonder dat de waarheidsvonk uit die botsing te voorschijn sprong. „Credo", zeggen de roomsen: ik geloof, en „non-credo": ik geloof niet, stelt de atheïst daartegenover, maar op die manier blijft het een strijd van ja en neen, een strijd van ketterjagers en papenvreters: woordestrijd is geen klassestrijd. Partijgenoot „Anders" ('n beste vent, anders, daarvan niet!) heeft mij een briefje geschreven, waarin hij mij „hypertrotzkist" noemt, omdat ik Trotzki niet verafgoden wil, maar óók weiger, Trotzki te verguizen, en ik kan het hem onmogelik kwalik nemen: ieder vogeltje zingt nu eenmaal zijn eigen liedje. Maar goed gelezen heeft hij de zware beschuldiging toch niet, die ik tot de meerderheid in de derde Internationale heb gericht: de beschuldiging, de dialektiek te hebben verIochend. De dialektiek, die Marx en Engels en Lenin en Trotzki ons hebben voorgedacht, maar die niet anders is dan de denkmoed, die zij ons niet kunnen geven, maar die „het wreede leven" ons meer en meer geven zal. De dialektiek, die menig ongeleerde klassestrijder, die het woord zelf misschien nauweliks kent, meer in het bloed zit, dan alle „Andersen" kunnen dromen! De dialektiek, die alleen in staat is, geloof en wetenschap tot een hogere eenheid te verenigen. De dialektiek, die niet aan woorden hangt en niet aan personen, maar woorden en personen ziet als levensuitingen en levensverschijnselen van wijder strekking dan zich in een kranteberichtje laten samenvatten. De dialektiek, die de klassestrijd ziet als een 32 strijd tussen twee levensbeginselen: het engere en het wijdere, het oppervlakkige en het diepere, het verstervende en het wordende, die zich voltrekt in ieder mens, en die te onderkennen is in ieder woord, dat verder gaat dan van mond tot oor. Niemand is kommunist in al zijn denkingen en in al zijn daden, en niemand is gans en al onze vijand: ook de beulen van Hongarije moeten iets menseliks in zich dragen, dat aan het almenselike verwant is. En woorden? of zelfs gedachten? Van geen woord en van geen gedachte, zelfs al is die in onze eigen geest geboren, kunnen wij de wordingshistorie naspeuren tot op de grond, maar dat die wordingsgeschiedenis verder reikt dan de maatschappelike plaats van spreker of denker, ja verer zelfs dan diens persoonlik bedoelen of willen, is ieder onzer toch duizendmaal gebleken. „Burgerlik" of „revolutionnair" of „marxisties" misschien, zijn nog altijd o zo gebruikelike stempels, waarmee wij menen alle gedachten, alle vragen zelfs, waarmee wij niet dadelik weg weten, te kunnen keuren of afkeuren als koeien in een abattoir, en voor die stempels zijn wij nog altijd o zo bevreesd! Noemt gij „wetenschap" marxisties en „geloof" een burgerlike opvatting? Ik wil het u niet verbieden, gedachtig aan de vogeltjes, maar wèl u de vraag voorleggen, of dat soort marxisme niet zelf een burgerlik luchtje heeft? Fris riekt het in ieder geval niet. Gij ongelovige arbeider, strijd met ons tegen verblindheid en geesteknechterij, maar Iaat uzelf niet het allerkostelikst geloof ontnemen, dat boven alle geleerdheid en boven alle wetenschap uitgaat: het geloof in de kracht en de roeping van het proletariaat-van-nu, om het kommunisme aan de ganse mensheid-van-morgen te brengen! Verw ij zingen en woordverklaringen: „Geloof en Wetenschap": slaat op de naam van een zeer geleerde, zeer gelovige en dus zeer reaktionnaire roomse vereniging. „Meteorologie en sociologie": wegrkunde en leer-der-samenleying. Vergeef me al die mooie woorden, lezer: als voorbeeld van geleerdheid had ik ze hier nodig. „Molckulen en atomen": kleinste deeltjes, waaruit alle stoffen volgens de natuur- en scheikunde, bestaan. Eigenlik óók al weer verouderd: ze zijn tegenwoordig alweer aan nóg kleinere deeltjes toe. Er is gewoon geen bijhouden aan. 33 „Het leven is ivreed, enz.": komt voor in een artikel van „Academicus" in „De Nieuwe Eeuw" van 9 dezer. „Fenix-pro.ef": de vogel Fenix, die uit zijn as herrees, hoort in de fabelleer thuis. De proef is natuurlik maar malligheid, maar de opvatting-zelf, waarvan hier sprake is, dat n.1. de hele natuurwetenschap niet anders dan kansrekening is, heus niet. Die wordt de laatste twintig; jaar vrij algemeen aanvaard (de geleerde naam is: statistiese fysika). Het briefje van „Anders" sloeg op mijn schrijven van 1 Mei '25 aan de Inprekorr (zie boven No. 1). „Geloof" een burgerlike opvatting: vergelijk mijn artikel in de TrU bime van 16-12-1911, of, als ge die niet dadelik bij de hand hebt, mijn „Wiskunst, Filosofie en Socialisme", No. 8. 34 VIII. DE GODSDIENST VAN DEN GELDZAK. Ik heb een jaar of wat in het donkere Zuiden gewoond, dicht bij een paar fabrieken. En iedere morgen om 'n uur of vijf, weer 01 geen weer, zomer of winter, kwam de klompeparade voorbij m'n deur, wel een goed kwartier lang. In het begin begreep ik dat niet, want de fabrieken begonnen eerst om zes uur te fluiten en ze waren vlak bij. Maar het raadsel werd me gauw opgelost, toen ik er 'n stadgenoot naar vroeg: „maar ze moeten toch naar de vroegmis?!" O ja, natuurlik, daar had ik niet aan gedacht: ze moesten toCh naar de vroegmis, vóór de werkdag begon, en dus móesten ze wel een uurtje vroeger opstaan en een 'half uurtje vroeger klompeparade houden, dan voor ,,'t fabriek" nodig was, natuurlik, natuurlik, dat kon nu eenmaal niet anders, ik begreep het volkomen. Maar wat ik niet volkomen begreep, en wat me nu nóg niet volkomen helder is, dat is de vraag: hoe* komt het er toch zo muurvast in, in die hoofden? Wij hebben toch óok onze beginselen, en onze offervaardigheid en wij weten van onze medearbeiders toch óok wel eens wat gedaan te krijgen: niet alleen maar 'n volle vergadering nu en dan of een welgeslaagde demonstratie, maar als de geestdrift oplaait en het klassebewustzijn ontwaakt, ook wel wat anders: in menig stuk klassestrijd tonen de onzen wel meer voor hun overtuiging over te hebben, dan 'n half uurtje nachtrust. Maar zo zónder geestdrift, zo nuchter weg, als 'n ding, dat vanzelf spreekt? Ik wou wel eens zien, wat ervan terecht zou komen, als we in de krant zouden zetten: morgenochtend om vijf uur strooibiljetjes afhalen of kolportagenummers „Tribune" in ontvangst nemen, of wat voor klein partijplichtje je maar bedenken wilt. Ik denk niet, dat de Amstelbewoners in de buurt van 85 wakker zouden worden van de voetstappen! Het is al moeilik genoeg, dag en uur te vinden voor 'n eenvoudig sektievergaderingetje: „Zaterdagavond half acht?" stelt een |bng bestuurslid voor, maar dat gaat natuurlik niet: half acht is ten eerste te vroeg, daar krijg je de lui eenvoudig niet toe, en dan is Zaterdagavond al 'n heel ongeschikte avond. Natuurlik, natuurlik, dat kan nu eenmaal niet, partijplichten zijn geen godsdienstplichten Zou dat nu allemaal „vrees-voor-de-hel" wezen, wat die lui 35 drijft? Erg bangelik zien ze er anders niet uit, en een beetje vloeken en vechten durven ze toch wel eens 'n keertje, al is dat óok zonde". Maar hun „plichten" nemen ze waar, en meestal meer dan dat: getuige de bedevaarten en processies. En als je wat verder kijkt dan die uiterlikheden, als je de geschiedenis van de godsdienstoorlogen en -vervolgingen leest, dan valt het toch wel moeilik te ontkennen, dat de mensen in alle tijden méér voor hun geloof hebben overgehad, dan zich door die viees-drijfveer laat verklaren: daar moet een waarachtige overtuiging achter zitten. Maar wélke? Ikzelf ben nu eenmaal een ongelovige Thomas: ik geloof aan geen spoken en aan geen kracht-en-stof, aan geen Lourdes en aan geen onomstotelike natuurwetten, aan geen bijbel, geen koran, geen talmud en aan geen wiskunde, en het is mij met de beste wil van de wereld niet mogelik, een greintje eerbied te voelen voor wat ik noem bijgeloof: te weten het zich vastklampen aan uiterlikheden, hetzij dan verschijnselen of woorden. Maar voor een overtuiging voel ik wél eerbied, ook ai druist die lijnrecht tegen de mijne in. Want een overtuiging gaat dieper dan de woorden, waarin, zij zich uit, een overtuig ging strekt verder dan de individu, die haar draagt, een overtuiging is een éenlingwil, die wortelt in 'een gemeenschapswil. En& daarom kan een overtuiging per slot van rekening niet door woorden, al zijn ze nog zo mooi en niet door wetenschappelike stelsels, al zijn ze nog zo hecht, bestreden worden, maar enkel en alleen door een nog krachtiger en nog levensvatbaarder overtuiging, dat is door de uiting van een nog dieper gaande en nog vérder strekkende gemeenschapswil. Lezer, ik heb u nog over.wat anders te spreken dan over de geestesrichting van onze roomse kameraden: het hypermarxistiese bijgeloof dreigt binnen onze gelederen haast even gevaarlik te worden als het roomse bijgeloof daarbuiten, maar over het eerste soort kraaltjesbidderij; een ander maal. Nu nog een enkel woord over de tweede, en wel dit: niet in Lourdes, en niet in de heilige Theresia en niet in de onfeilbaarheid van ! de paus ligt de kracht van die allergeweldigste tegenstandster van de kommunistiese gedachte: de katholieke kerk, maar die kracht ligt in de grootsheid en de diepte van de éenheidsgedachte, die zij daar ginds „katholiciteit", d.i. „algemeenheid" noemen. Die gedachte, voor ons verborgen door een muur van vijandigheid, door een poel van schijnheilige gelddienerij, is 36 tóch de enige bron, die voor de zuiver-voelenden in dat grote leger van onze vijanden de levensbron uitmaakt, en die gedachte is tevens de enige zwakke plek in hun veste, omdat die tot het komntunisme voeren moet. Zolang wij die gedachte niet vermogen te onderkennen, zolang wij de innerlike glans, die van haar uitgaat, door de strijdwalm, die ons scheidt, niet vermogen te zien, zolang staan wij machteloos en zijn wij niet in staat, een enkele steen te wrikken uit de muur, die onze broeders ginds gevangen houdt. Die muur zal vallen, met of zonder onze hulp, want geen macht ter wereld kan het ontwakende kommunisme tegenhouden op zijn weg, en als die muur gevallen is, zullen de puinhopen spoedig genoeg verdwenen zijn, maar zolang wijzelve blind zijn voor wat daarachter verborgen is, kunnen wij de ban niet breken, die óns licht verduistert voor wie onze strijdmakkers moesten zijn. Wilt u dit alles misschien liever zonder beeldspraak gezegd hebben? Wel, dat heb ik al 'n kleine twintig jaar-geleden gedaan, toen ik schreef: „Lang vóór het pleit tussen protestant of katholiek, atheïst of spiritist beslecht zal zijn, zal het gelovig deel van het proletariaat, en misschien het katholieke het eerst, zijn plaats hebben geëist onder de rode banier. En zouden wij, andersdenkenden, hen daar dan niet welkom heten? Er schuilt in hun vroomheid, een zelfopoffering, een hoop, een kracht en een moed, die wij niet missen kunnen in onze strijd, die gaat tegen de heerschappij, niet van een idee, niet van een levenskrachtig woord, maar van de dode rijksdaalder.De heerschappij van god Mammon, die een blinde en een stomme god is, en zijn aanbidders even goed verbrijzelt als zijn vijanden". Verwij zingen en woordverklaringen: „Lourdes" (spreek uit: Loerdes), een stadje in Zuid-Frankrijk, met een mirakuleuse bron, waar jaarliks enige honderdduizenden roomse bedevaartgangers heentrekken. „Koran en Talmud": de heilige boeken van de mohammedanen en van de joden. „Lang vóór het pleit", enz.: ontleend aan een „Ingezonden,, in „Het Volk" van .7 Mei 1908 (dus nog vóór Deventer). 37 IX. HYPER Ben ik ook wat hyper-vrijmoedig geweest, de vorige keer, toen ik op het „hyper-trotzkist", dat me naar het hoofd gegooid was, met het slagwoord: „hyper-marxisties bijgeloof!" geantwoord heb? En ik had zelf nog wel een paar Zondagsblaadjes geleden tegen het stenengooien gepreekt? Och,' zó kwaad was het niet gemeend, en Ik heb niet eens een knuppeltje in een kippeloopje willen gooien, laat staan een steen. Ik zou enkel maar zo graag de dood-enkele lezer, die zo nu en dan een vluchtige blik in m'n zetveetjes slaat, met de uiterste zachtmoedigheid willen verzoeken, een beetje voorzichtig met het slikken van alle mogelike woordepasteitjes te zijn, vooral als ze 'n beetje „ousig" worden, want dat goedje bederft soms zo'gauw. Ja, ik zou me zelfs kunnen voorstellen (ofschoon met enige moeite: een auteur is nog ijdeler dan een jong meisje) dat aan mijn eigen pasteitjes, als je •ze héél lang bewaart, en ze érg dikwijls opwarmt, ten slotte toch óok 'n vunzig luchtje zou komen, en dat, als ik misschien in een volgende „inkarnatie" een van m'n ouwe preken van nu In handen, kreeg, ik het ding met 'n nijdig „wat 'n hyper-dialektiese zeurpieterij"! in een hoek zou smijten. Maar zover zijn we nog niet, en het nu nog levende geslacht van klassestrijders-volgens-het-recept-van-ogen-toe-en-mond-open kan, geloof ik, nog wel 'n aardige portie dialektiek gebruiken vóór het teveel wordt. Dialektiek = denkmoed, heb ik gezegd, maar dat kan misverstand geven, want aan moed, om tegen de vooroordelen van de bourgeoisie in te denken, ontbreekt het ons toch niet; alleen voor onze eigen vooroordelen zijn we wel 'n beetje bang. Dat enkele woord bourgeoisie b.v., dat ik toch niet graag uit ons kommiunisties woordeboek zou willen missen, wat een berg vooroordelen kan dat al niet bevatten! Of is het geen vooroordeel, dat woord te denken als een soort verzamelnaam voor een bepaald aantal nauwkeurig aan te wijzen personen, elk met twee benen en een neus, die je op een rijtje zou kunnen zetten, met 'n etiketje „bourgeois" op d'r voorhoofd? En dat hele rijtje is dan natuurlik stuk voor stuk niets anders waard dan gebakken en gebraden te worden: allemaal bedriegers en allemaal huichelaars en allemaal leugenaars. En als éen uit het rijtje durft 38 beweren, dat tweemaal twee vier is, moet het voor een goed kommunist direkt vijf wezen, anders „heult" ie met de bourgeoisie! Ik zou aan die etiketjeplakkers wel eens willen vragen, wat ze nu eigenlik op de overblijvende voorhoofden willen schrijven, als ze met het bourgeoisrijtje klaar zijn? „Proletariër"? of „revclutionnair"? of „kommunist" misschien? Maar ik vrees, dat de twee gelederen dan niet zo gauw geformeerd zullen zijn, want er zijn toch heel wat proletariërs, die niet revolutionnair en heel wat revolutionnairen, die niet kommunist zijn? Of niet? Moeten die dan allemaal in de bourgeoisrij? En Marx zelf? Die is toch nooit grondwerker geweest, voorzover ik weet. Maar goed, al beperken we ons eigen rijtje nu uitsluitend tot K. P. H.-ers-met-minder-dan-drie-maanden-kontnbutieschuld-en-toch-geen-cent-op-zak, kunnen we dan zeker zijn, dat die altijd gelijk hebben en geen greintje burgerlik vooroordeel in de allerdiepste diepte van hun onderbewustzijn hebben overgehouden? Maar als dat zo was, zouden die het tenminste altijd roerend met elkaar eens moeten zijn, en dat is toch niet het geval, al is het kinderachtige gekrijs en gekef van vóór de 24ste Mei in ons broederhuis gelukkig van de lucht. „Bourgeoisie" en „proletariaat" zijn twee klassen, die door een diepe kloof gescheiden zijn, en waartussen toch duizend overgangen en tussenvormen bestaan. En die twee klassen vertegenwoordigen twee denkrichtingen, die lijnrecht en onverzoenlik tegenover elkander staan, en tóch tot op zekere hoogte in éen menselike geest kunnen optreden. Denkrichtingen, die in eenzelfde geestesuiting haast onontwarbaar ineengestrengeld, en in eenzelfde maatschappelik verschijnsel haast Onherkenbaar verborgen kunnen zijn. Voorbeelden? Maar iedere geestesuiting is een voorbeeld en ieder maatschappelik verschijnsel. Hebben we de vorige week niet nog in de Tribune kunnen lezen, hoe scherp Lenin reeds in April 1917 (dus vóór nog iemand de „Oktoberlessen" had kunnen Ieren!) de twee kanten van het maatschappelik verschijnsel „oorlog" zag? Of wilt ge een bescheidener en nederiger voorbeeld van dialektiek herlees dan de gevoelige gevangenisherinnering van Vanter eens in ons Zondagsblaadje van 11 Juli j.1. „Ach, wandern, wandern meine Lust", zongen de roomse juffertjes voor hun onzichtbaar gehoor, en je voelt het schrijnen, maar doortrapte 39 huichelaarstertjes waren het daarom toch nog niet'.Van de formule ,,Esperanto=bokkespaans', ik zinspeelde er al eens op, zijn we nu wel zo langzamerhand terugekomen, maar dat we vaak een denkbeeld met gesloten ogen verwerpen ómdat het „van bourgeoiszijde" komt of schijnt te komen, staat voor.mij toch wel vast. Moeten we nu werkelik onvoorwaardelik tegen dierenbescherming, geheelonthouding, dienstweigering en signifika zijn, omdat ook burgerlike tendenzen in die geestesuitingen zijn te onderkennen? Zijn alle „burgerlike" pogingen tot onderwijs- of straf stelsel verbetering, tot bevordering van wetenschappelik onderzoek of van hygiëniese toestanden voor ons verwerpelik of waardeloos, omdat wij weten, dat velen zich zó blindstaren op die kleinarbeid, dat zij de waarheid van Lenins woord niet vermogen te zien: „de kapitalistiese samenleving was en is een afschuwelikheid zonder einde?" Slaven zijn gevaarlike hulptroepen, en geestesslaven niet het minst. Leer je kinderen, dat alle „bourgeois" beesten zijn, en dat ,,de partij" alle waarheid en wijsheid tot in eeuwigheid in pacht heeft, en ze worden misschien even bruikbaar op het slagveld als een geblinddoekte olifant. Maar pas op, als de blinddoek valt! Dan kent het beest geen vriend of vijand meer en vertrapt, wie het in de weg treedt. De meest fanatieke fascisten in Italië, heb ik mij wel eens laten vertellen, zijn arbeiders, uit het revolutionnaire kamp overgelopen. Zouden zij aan hyper-marxisme geleden hebben? Leve het woordje „toch"! Verwij zingen en woordverklaringen: Hyper (spreek uit: „hieper") = overdreven óf al te erg. Op z'n hollands zou je zeggen: driedubbel overgehaald. Auteur — schrijver, maar dan met een klein sausje ij delheid eroverheen. Inkarnatie is letterlijk: vleeswording. Het is een bekend leerstuk van de oude brahmanen (en van de „hypermoderne" theosofen), dat je ziel iedere keer weer eens naar een ander lichaam verhuist. 24 Mei. Toch niet vergeten, die datum? 't Was de laatste van de drie Zondagen, waarop zich onze kleine partij revolutie onlangs voltrokken heeft. „Oktoberlessen" slaat natuurlik op Trotzki's „die Lehren des Oktp- 40 her", waarover onze partij al een vernietigend oordeel had uitgesproken, vóór het zelfs in het Duits verschenen was. Nu ja, dat hoort ook a! weer tot de geschiedenis. Wat leven we toch verbazend snel tegenwoordig. Hoe spel je het woord „napraten" ook weer? Ik ben het ai half vergeten. Signifika: de kennis van de woordbetekenis, afgeleid uit de daarop volgende en daaraan voorafgegane handelingen van spreker en hoorder. Lenins woord: zie hetzelfde artikel over ontwapening in de krant van i dezer, waarvan zoëven sprake was. 41 • X. LENIN EN TROTZKI') Voor 'n dag of wat heb ik twee belangrijke en welkome bestrijdingen ontvangen van het standpunt, dat ik tegenover,-wat men gewoonlik noemt: de wetenschappelike grondslag van het Marxisme, meen te moeten innemen. Beide bestrijdingen (ingezonden ' onder de schuilnamen „Mensehen-reparateur" en „Anders") zijn mij vooral uit deze overweging welkom, dat de dialektiese of relativistiese denkwijze,die,naar ik meen de enige -ware grondslag van onze kommunistiese overtuiging vermag te zijn, tegelijkertijd een gevaar voor de vastheid van die overtuiging inhoudt. Een star vasthouden aan woorden en een blindelings volgen van personen moge met het wezen van het kommunisme in lijnrechte strijd zijn,er is ook („Menschenreparateur" ziet dat zeer juist in) een „denkovermoed", een „roekeloosheid der gedachten" mogelik, die uit vrees voor per■soonsverering en woordaanbidding alle daadkracht verlamt en alle beginseltrouw verlochent. En daarom ben ik er van overtuigd, dat wij het juiste pad, dat tussen deze twee gevaren naar het juiste doel voert, niet beter kunnen belichten, dan door een wisseling van gedachten, die een strijdkarakter draagt zonder een woordestrijd te zijn. En daar de betogen van mijn beide weerpartijders dit karakter dragen, meen ik die volledig onder de ogen van mijn lezers te moeten brengen, zonder ze, wat de beginselkwestie betreft, opnieuw te bestrijden: dat zou maar tot 'herhalingen voeren, want alle beginselkwesties zijn in laatste instantie gevoelskwesties. Alleen voorzover het mij toeschijnt, dat er misverstand van mijn bedoeling in het spel was (en dat is slechts ten aanzien van een betrekkelik bijkomstig punt: de betekenis der natuurwetenschap, het geval), stel ik mij voor, daarop terug te komen, ■maar dan een volgend maal: een Zaterdagavondpraatje heeft zrn grenzen. Omtrent één woord echter, dat in beide brieven voorkomt, heb ik iets te zeggen, dat ik onmogelik tot de volgende week kan uitstellen: daarvoor zit het me te hoog. Het is een woord, dat voor mij meer betekent dan de naam van een persoon, omdat het, aan Lenin's naam gekoppeld, door alle tijden heen de gedachten der menschen zal richten naar 1) Dit „zetveetje" is, in verband met het polemies karakter ervan, •door de redaksie als „ingezonden" in het hoofdblad geplaatst. 42 de geboortedag van de proletariese vrijheid: ik heb iets te zeggen over de twee-éenheid Lenin-en-Trotzki. Het eerste der door mij ontvangen stukken dan luidt: STOUTMOEDIGE HARDVOCHTIGHEID. Schoolarbeider is een denkmensch, liever gezegd, een peins- of prakkizeermensch. Communisten moeten, voorloopig nog een poosje lang, meer daadmenschen zijn. Wat volstrekt niet zeggen wil, dat ze niet denken moeten. Maar hun denken) is eenzijdig en 'hardnekkig gericht op een bepaald doel. Het doel bepaalt hun denken, hun systeem van verklaring der gebeurtenissen, in 't kort hun wetenschap. Schoolarbeider heeft datzelfde ook al eens geschreven. Wat is wetenschap? Künstliche Auseinanderlegung der Tatsachen, d.w.z. kunstige rangschikking der feiten. Kunstig, d.i. zoodanig, dat er een zin, een beteekenis uitspreekt. Of we inderdaad iets kunnen weten, Iaat staan, of we de waarheid kunnen kennen, kan ons, als communisten, koud laten. Maar wij hebben wel degelijk onze wetenschap, d.w.z. onze kunstig in elkaar passende schikking der door ons waargenomen gebeurtenissen, die het allerbeste past bij het doel, dat we ons stellen, en dat is de bevrijding van het proletariaat. Als er nu iemand komt, die een wetenschap in bovengenoemden zin uitvindt, welke nog beter past bij het doel, dat we ons stellen, dan zullen we die wetenschap aanvaarden. Maar dat is heel iets anders, dan wat Trotzki doet, n.I. sommige feiten, die we allemaal zien, anders zien, dan in ons systeem past. Dat is immers een klein kunstje; dat kan de bourgeois, dat kan de Roomsche mysticus ook. Wat schoolarbeider parten speelt, is dit: hij zit te zeer vast aan wat we in onze burgerlijke wetenschappelijke kringen verstaan onder natuurwetenschap, en waarbij elk nieuw ontdekt of nieuw verklaard feit een aanwinst is voor de wetenschap = massa van het door ons gewetene. 43 Met onze communistische wetenschap is dat anders. Wie buiten ons systeem denkt, loopt gevaar, ons doef uit het oog te verliezen, zij het dan ongewild. Voor ons is noodig denkmoed — zeker — doch dan gedisciplineerde denkmoed. Wat Schoolarbeider bepleit, is iets anders, dat is denkovermoed, roekeloosheid der gedachte. Menschenreparateur. „anders zien, dan in ons systeem past...?" Ei, ei. Wel, wel. Ik zou liever zeggen: Anders, dan in sommiger kraam te pas komt. Of is dat al te roekeloos gedacht? * * * Van het stuk van „Anders" kan ik met het oog op de plaats^ ruimte, tans enkel een eerste gedeelte opnemen, dat echter, naar ik meen, op zichzelf een geheel vormt, en meer in het biezonder betrekking heeft op de aanklacht, die ik tegen „de Stalins, de Kamenefs en de Sinowjefs" heb gericht. Het tweede gedeelte, handelende over mijn artikel „Geloof en Wetenschap", volgt later: OPEN BRIEF AAN MIJN MEDE-„SCHOOLARBEIDER". (de aanhalingstekens zijn van hem), door ANDERS. y Indien gij, mij de eer aandoende uw lezers van mijn briefje aan u te vertellen, hun tevens dit briefje zelf had laten lezen, zodat zij niet op uw gezag behoefden te geloven, welke inhoud het had, dan zouden zij hebben gezien, dat ik u niet verweet, Trotzki of wie ook te verafgoden of te verguizen, maar ten eerste u vroeg: goed, wellicht zou Marx, zoals u schreef, niet van Marxisme en /Lenin niet van Leninisme hebben willen weten — dat is een persoonlike breedheid; maar zou Marx, als hij later geleefd had, soms niet een aanhanger van en een geweldige strijder voor het Leninisme zijn geweest, gelijk Lenin het Marxisme met zijn leven verdedigde en uitvoerde? M. a. w. zijn deze termen niet inderdaad van het grootste belang — mits ze inderdaad heel preciese 44 inzichten en strijdvormen aanduiden? En zijn ook de woorden van een Lenin niet ook nu nog van groot belang, wijl uiterst leerzaam en geenszins — als een lijk, waarvan gij symbolies de krematie verlangt? Of, zover gij deze verbranding in werkelikheid verlangde, — hier kom ik tot punt 2, en hierom noemt u me zeker „een beste vent" — verweet ik u, naar aanleiding van uw „zware beschuldiging tot de meerderheid in de Derde ijnternationale, de dialektiek te hebben verlochend" (de aanhalingstekens zijn weer van u, evenals trouwens de woorden), dat u hiermede m.i. een ernstig gebrek aan dialektiek aan den dag legde, een dialektiek, die inderdaad „menig ongeleerde klassestrijder méér in het bloed zit", (om weer eens uw woorden te gebruiken). Immers u „keurde af, als koeien in het abattoir" met uw „stempel" — woorden aan u ontleend — het geloof, dat u anders zoo verheerlikt, het geloof, of de bevestiging van het geloof der boeren in de Sowjet-regeering, waarvoor hun Lenin het symbool en nog Lenin's lijk een symbool was. Deze „ongeleerde klassestrijders" willen nog graag een zichtbaar symbool hebben. Zij weten beter dan uw „wetenschap" (de aanhalingstekens zijn weer van u), dat kameraad Lenin niet terugkomt, dat een dode niet weer opstaat; maar zij willen de leider van het proletariaat vereren, dat hen bevrijdde; en onze partijgenoten willen deze verering niet verstikken, maar gelegenheid geven zich te uiten en te leiden tot versterking van de opbouwende macht van het werkende volk. Wel wetende dat „niemand kommunist is in al zijn denkingen en in al zijn daden" (zoals u zegt), stoot onze partij onze bondgenoten, de werkende boeren, geenszins voor het hoofd, door maar gauw, voor hen heiligschennend, maar volgens uw wens, Lenin's lijk te gaan verbranden, maar tracht aan te knopen aan hun gevoelens om hen nauwer aan ons te binden. Dat is materialistiese praktiese „dialektiek", waarvan u zegt, dat ze „de klassestrijd ziet als een strijd tusschen twee levensbeginselen", en waarvan ik liever wilde zeggen, dat zij een strijd tusschen twee levensbeginselen leert zien als een klassestrijd, — en bij een opvoeren van een klasse (boeren) tot een andere (arbeiders) dan ook leert aan te knopen bij het levensbeginsel van de ene klasse om het tot dat van de andere te ontwikkelen. „De dialektiek, die niet aan woorden hangt en niet aan personen", zegt gij. „Maar ik zeg u" — en wie weet of ik er niet ook een oud Tribune-stuk van mij voor kon aanhalen, zij het ook on- (of anders) ondertekend — dat wij ons slechts verstaanbaar kunnen maken en kunnen handelen door woorden en door daden van personen, zodat beiden in gegeven omstandigheden van groot gewicht zijn'. Tot zover voor ditmaal genoot „Anders", met wiens laatste opmerking ik het natuurlik (behoeft dit nog bevestiging?) roerend eens ben. En ook ben ik het met hem eens, dat ik beter had gedaan, zijn vorige briefje ('t was anders maar een klein kattebelletje) volledig af te drukken, dan er enkel het woord „hyper-Trotzkist" uit aan te halen, maar Iaat ik het maar eerlik bekennen, dat ik me wat beter heb voorgedaan dan ik ben, toen ik schreef, dat ik hem dat woordje niet kwalik nam, want in werkelikheid heeft dat omsmeden van Trotzki's naam tot een schimpterm mij zoo gestoken, dat... (het hoge woord moet er hu maar uit, ik ben nu eenmaal een driftkop) het hele kattebelletje in minder dan geen tijd in de prullemand verzeilde! Maar ter zake: Ik erken volledig het recht van iedef partijgenoot of nietpartijgenobt, 't met Trotzki oneens zijn, maar ik ontzeg vriend en vijand het recht, de namen Lenin en Trotzki uiteen te scheuren en tot twee „ismen" om te smeden, die niet bestaan. Nóch Lenin, nóch Trotzki hebben bij dogma's gezworen, nóch Lenin nóch Trotzki hebben ooit een andere leermeester erkend dan de levende werkelikheid van de wereldrevolutie, in wier dienst zij zich hebben gesteld. Wie leninisme zegt voor marxisme en marxisme voor kommunisme, drukt zich wat te hekrompen uit, maar kan het volmaakt goed bedoelen. Maar wie van trotzkisme spreekt in tegenstelling tot de geest, die onze strijd moet bezielen, doet daardoor onrecht aan de historie en aan' ons beginsel, dat alle dogmatisme en fetisjisme ten enemale uitsluit. Het lust mij ditmaal niet een schuilnaam te gebruiken. G. MANNOURY. 40 46 Verwij zingen en woordverklaringen: , ...„die alle daadkracht verlamt, enz.:" Verg. „Mathesis en Mystiek" blz. 44 („Signifika is een allerverderfelikste hebbelikheid voor wie weet wat hij wil"). In laatste instantie — per slot van rekening („instanties" zijn de opelkander volgende behandelingen van eenzelfde rechtzaak). 47 XI. WONDERGELOOF. Ongelovige Thomas, die ik ben, geloof ik tóch aan wonderen! En aan vrij wat meer wonderen, dan het meest bigotte hoffie-koffie-moeke en de allerbijgelovigste russiese moezjik bij mekaar: mijn wonderen gebeuren dag en nacht en overal. En échte wonderen, hoor, ik maak geen gekheid: van die dingen, waarvan we het rechte niet weten, en waarvan de geleerdste natuurkundige geen volledige verklaring kan geven, dingen die afwijken van het gewone, die anders zijn dan andere dingen, die duizend raadsels in zich dragen en duizend vraagtekens, dingen die... die... die..., hè, laat ik erover uitscheiden, want het loopt me koud langs m'n rug!. Heb je dat éne tikje gehoord, zometeen, nèt toen ik 't woordje rug neerschreef? O ja, zo oppervlakkig beschouwd, was het net zo'n tikje als al die andere tikjes, waarmee het klokje op mijn schrijftafel de hele dag de stilte breekt, tot ik het toevallig eens vergeet op te winden en ik verwonderd opkijk van mijn werk, omdat het klokje niet tikt. Maar geen twee boombladeren zijn gelijk en dus ook geen twee klokketikjes, al horen we 't verschil niet. Ik heb eens een praatje gemaakt met een rijkeluiskoetsier, over z'n paarden natuurlik, want meestal valt met die lui over niets anders te redeneren: u weet wel: de baas en het knechie. En ik vroeg hem, hoe hij die twee paarden, die voor het rijtuig stonden, toch uit mekaar kon houden, want in mijn oog waren ze precies gelijk? Maar het bleek me gauw, dat ik 'n teer punt had aangeraakt, want hij vond, dat ze helemaal niet bij elkaar pasten, en dat het geen behoorlijk span paarden was, en dat je net zo goed een bok en een ezel voor de tilbury kon spannen, en dat hij dat al zo honderdmaal aan „de baron" gezegd had, maar dat die geen óog had voor paarden, enz. enz. Zodat ik maar gauw in miijn schulp kroop, en toegaf, dat de bijdehandse, Betsy heette-die, geloof ik, een héél ander „hoofd" had dan de vandehandse, ofschoon ik er geen steek van zag, al had je me doodgeslagen. En zo zal dan ook vast wel dat éne tikje-van-m'n-klok, laten we het ook maar Betsy noemen, voor wie het geheel zou kennen, duizend punten van verschil vertonen met de andere leden van de klokketikfamilie, en hoe zou er nu een natuurkundige kunnen bestaan, die Betsy volledig zou verklaren, 48 met al haar eigenaardige Iuchttrillinkjes en lotgevallen van luchttrillinkjes erbij (want de levensgeschiedenis van een luchttrillinkje is nóóit afgeloopen: die strekt zich door alle ruimten en tijden uit)? Maar er is geen natuurkundige, die alles van Betsy weet, die er het rechte van weet! Neen, Betsy is een wonder, een onverklaard mysterie, dat zich in de nacht der eeuwigheden verliest zonder door éen sterveling geheel te zijn gekend, zonder door éen sterveling geheel te zijn verklaard, zonder door éen andere klokketik geheel te zijn herhaald, want er is maar éen Betsy geweest en er zal maar éen Betsy zijn, zolang er klokken tikken zullen: knap, die 't me opstrijdt. Wat al die malligheid beduidt, vraagt u me? Wel, niet anders dan dit: dat iets verklaren wil zeggen: de overeenkomst ervan opmerken met wat anders, en je°ergens over verdonderen wil zeggen: het verschil ervan opmerken met wat anders, en voorts, dat uit die waarheid-als-een-koe vanzelf voortvloeit, dat alles wat geschiedt, tot op zekere hoogte verklaard kan worden, omdat het altijd enige overeenkomst heeft met wat anders en tegelijkertijd tot op zekere hoogte verwonderlik is, omdat 't van dat andere ook altijd enigszins verschilt. En verder beduidde die malligheid van zoeven, dat alle gepraat over wonderen-of-geen-wonderen zelf malligheid is, en het énkel zin heeft, erover te praten, wélk verschijnsel we met meerder of minder waarschijnlikheid kunnen verwachten. Er kiuipt een héél klein rupsje over mijn schrijfpapier en ik vind het veel waarschijnliker, dat dat mettertijd in een motje of een vlindertje veranderen zal, dan in een olifant, niet omdat dat laatste een wonder zou zijn en het eerste niet, maar omdat het laatste minder strookt met al wat ik zo al eens van olifanten en van motjes heb géhoord, dan het eerste: op de planeet Mars hebben die beesten misschien weer andere gewoonten, best mogelik. Een natuurwet is een door ons mensen opgemerkte overeenkomst tussen een aantal verschijnselen. Daar hebt ge nu mijn hele geloofsbelijdenis over wonderen en nietwonderen in klein bestek. Hoe ik zo op dit chapiter gekomen ben? Wel, dat zit zo: van genoot ,,Anders" ontving ik een open brief, waarin hij mij stevig, maar tevens principieel bij de oren trekt om wat ik onlangs over geloof en wetenschap heb geschreven (en om nog iets anders, maar wat ik daarover te zeggen had, hebben de vaste „Tribune"-lezers Dinsdag j.1. al in de krant gevon- 49 den, !) en ik stel er prijs op, die bestrijding onder het oog van mijn lezers te brengen: het was bij de oude Romeinen al een vaste rechtsregel, dat altijd de beide partijen moeten gehoord worden. En omdat ik de indruk kreeg, dat kameraad „Anders" belang stelt in mijn rechtzinnigheid, heb ik gemeend, niet beter te kunnen doen, dan eerst mijn hele ziel voor het front van de troep schoontjes binnenste buiten te keren De lezer kan dan beter beoordelen dan ikzelf, in hoeverre de argumenten van mijn tegenstander raak of niet raak zijn. Ziehier dan het gedeelte uit diens schrijven, dat over „geloofszaken" handelt, en dat aanknoopt bij het woord „dialektiek", dat de schrijver in een voorgaande zinsnede had gebezigd: ^ De dialektiek, die niet aan woorden hangt en niet aan personen", zegt gij. „Maar ik zeg u" en wie weet, of ik er niet ook een oud Tribune-stuk van mij voor kan aanhalen, zij het ook on- of anders ondertekend —, dat wij ons slechts verstaanbaar kunnen maken en kunnen handelen door woorden en door daden van personen, zodat ' beide in gegeven omstandigheden van groot gewicht zijn. En daartoe reken ik ook de woorden, die ons de wetenschap leren. „Noemt gij „wetenschap" „marxisties" ", vraagt ge. Neen, inderdaad, „wetenschap" noem ik niet marxisties. Ja erger, ik geloof (ha, ik geloof!) dat heden al het on-marxistiese altijd „wetenschap" moet zijn. Maar wetenschap (zonder uw eeuwige aanhalingstekens, waarmede gij het begfip tot een hol woord verlaagt) noem ik zeer zeker Marxisties in de volste zin van het woord. Terwijl de kerk op de wetenschap scheldt, zeggende, zoals u schrijft, dat „er 'gewoon geen bijhouden aan is", d.w.z. omdat de wetenschap zich voortdurend verder ontwikkelt, is het Marxisme op wetenschap gebouwd en wil op de hoogte van de wetenschap omtrent de wereld blijven, op het hoogste inzicht der mensheid. Daartoe is zeker „denkmoed" nodig — maar evenzeer ..geleerdheid", die we, volgens u. ,,best missen kunnen". Ik wil u wèl toevertrouwen — het blijve' onder ons — dat ik graag wat geleerdheid zou willen hebben om de J) Zie de noot op pag. 41. 50 beweging te dienen. Want al is voor u „geleerdheid-opgezag" haast even gevaarlik als „geloven op gezag", — ik houd ze nog altijd beide voor noodzakelik' D.w.z. in de zin van J. Dietzgen, die eens schreef: „geloven is goed, maar geloven aan wat anderen weten". Reeds de arbeidsverdeling maakt dit noodzakelik, en zeker in een wereld, waar de meesten gedoemd zijn, hun meeste tijd te sloven. Echter is jn deze, kapitalistiese,* wereld ook de wetenschap kapitalisties. En de arbeiders hebben daar dan ook zeer krities tegenover te staan. En waar het kapitalisme voelt, dat de wetenschap z'n ondergang leert en eist, daar wendt het zich af van de wetenschap. En hoewel het voortgaat de wetenschap te gebruiken voor z'n winstmakerij en tegen z'n konkurrenten en z'n vijanden de revolutionnairen, predikt het aan de arbeiders, dat al die wetenschap maar poeha is en het geloof het ware. Het zegt met u — u bedoelt het natuurlik „anders ', maar we „hangen immers niet aan woorden" — dus, het kapitalisme zegt met u: „van zuiver wetenschappelik standpunt beschouwd, weten we eigenlik niemendal". Het schept deze verwarring doordat het de betrekkelikheid van ons weten, het histories bepaalde ervan, waarop juist het marxisme zo de nadruk heeft gelegd, uitlegt als onbepaaldheid: het feit, dat het menselik weten onder bepaalde omstandigheden een bepaalde inhoud en vorm heeft, die mèt de omstandigheden veranderen, wordt misbruikt om het voor te stellen, alsof de wetenschap eigenlik maar 'n soort inbeelding is, waarmee we de werkelikheid niet kunnen kennen. Reeds voor jaren wees b.v. onze toenmalige partijgenoot A. Pannekoek, waarvan indertijd allen die wèl weten wilden veel hebben geleerd, in de N. Tijd, als verschijnsel van het verval van de burgerlike wetenschap, op de „wetenschappelike" verdediging van het wonder door Prof. Kohnstamm, voor wie, als ik me wèl herinner ook, zoals u schrijft, „de hele natuurwetenschap niet anders dan kansrekening is", en voor wie inderdaad, zoals u schrijft, „wetenschappelik gesproken het niet onmogelik is, alleen maar een beetje onwaarschijnlik", dat een dode weer levend wordt, enz. Pannekoek wees daarbij de fout in de rede- 51 nering aan en ik meen, dat deze poespas ook zelfs yan burgerlike zijde toen scherp bestreden werd. Ik ben echfer maar 'n leek en voor mij is die bestrijding van dit wonder"-gedoe slechts „geleerdheid-op-gezag', die ik 'echter krities opnam en kon aanvaarden, omdat hij mij in onze algemene wereldbeschouwing scheen te passen. — Volgens u echter is dit door Pannekoek aan de kaak gestelde wonder-geloof nog „wetenschappelik"! — Ik begin te begrijpen,1 dat u ons voor deze uwe „wetenschap" wilt waarschuwen. F 30 Juhe 1925. Lieve lezer het is misschien erg on-marxisties van me, maar ik heb voorlopig m'n buik vol van al die wetenschap mèt en zonder aanhalingstekens. Laat genoot „Anders" de bedoelde rede van Kohnstamm nog maar eens nalezen, als hij er lust in heeft (ik heb het ook nog eens gedaan en er me heus met bij verveeld), dan zal hij, denk ik, wel merken, dat diens landpunt ten aanzien van het begrip „wonder" nu juist niet precies overeenstemt met het mijne. En wat Pannekoek betreft , maar laat ik dat liever voor m'n sneeuwbal in de Communistiese Gids mogen bewaren, want heus, als maar wetenschap wordt me toch wat te machtig, en ik voor mij zie de arbeider liever in een gelapt en gescheurd inzichtboezeroen, waar hij zelf hard voor heeft moeten ploeteren, dan in een geleerdheid-jasje-van-dankie-meneer. Verw ij zingen en woordverklaringen: moezjik — onontwikkelde boer. Een natuurwet is, enz. Je zou ook kunnen zeggen: het is de wet van de grote getallen. Verg. Math. en Myst., pag. 71. Kohnstamm (Ph.) Bedoeld is diens intree-rede „Determinisme en Natuurwetenschap", gehouden in 1908. „m'n sneeuwbal": slaat op het vervolg-artikel „Vraagtekens", dat ik, met medewerking der lezers, in de Communistiese Gids van deze maand begonnen ben. 52 XII. HOOP EN WANHOOP. Twee wegen voeren van de duistere diepten der vertwijfeling naar de glorende verten van de hoop: de dood en het leven. Duizend namen heeft de doodsweg, maar de levensweg kent maar één naam: strijd. De doodsnamen. Zelfmoord. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt: de strijdbreker heeft zichzelf gebroken. Requiescat in pace. Opium. Verdoving. Roes. O, het is zalig, de pijn en de zorg en de machteloze woede te voelen wijken voor de zwoele zwijmel der vergetelheid'en in een paarsduistere nacht van wenende wellust zichzelf te verliezen en de wrede werkelikheid. En wederom veroordelen wij niet: wij beklagen, want de werkelikheid zal wreder zijn dan voorheen, als de zwijmel is geweken. Askese. Devotie. Versterving. De zwakheden -der vlezes in aarzelloze zelfpijniging overwinnen. De ontwakende gedachte in meedogenloze zelftucht onderdrukken. Het starre hoofd en de opstandige wil neerbuigen tot het stof. Niet vragen, niet denken, niet weten, niet willen, enkel aanbidden in eindeloze verheerliking dat éne licht, dat éne stralende en verblindende licht... Ai! Zie toe, zie toe, verblinde: gij treedt op 't bloedend mensehart, uw knieval kneust zijn diepe wonden De levensweg is een heirbaan van wil en gedachte en iedere duimbreed van die baan vergt ademloze arbeid en mateloze strijd. Gedachte en wil. En de eenheid van die verscheidenheid: het geloof in eigen kracht, de overtuiging. Waan, makker, niet, dat dat verworvenheden zijn, want de weg is ruw en vol gevaar, en iedere schrede voorwaarts stuit op ongekende moeilikheden: verloren is, wie struikelt. Laat uw denken niet stilstaan en uw wil niet verflauwen, want machteloos en stuurloos zijn zij afgezonderd van elkaar. Maar niet machteloos en niet stuurloos is onze overtuiging, die als een wapperend vaandel de strijdbare mensheid zal vóórgaan op de weg naar het licht, 53 dat niet verblindt: de weg naar de maatschap aller mensen, de weg naar het kommunisme. * * * Kameraden, ik wou eens met u praten over taktiek. Neen, neen, niet over de taktiek van de K. P. H. tegenover het N.A.S. of de taktiek van het N.A.S. tegenover Fimmen of tegenover Slenhuis, of die van de C.G.T.U. tegenover de C.G.T.; zulke tere kwesties horen in het Zondagsblaadje niet thuis. En ook over de taktiese vragen van wijder strekking: het bondgenootschap van arbeiders en boeren, onze verhouding tot de oosterse volken, de beste wijze van godsdienstbestrijding, of zelfs over de algemene taktiek van de klassestrijd wil ik het niet hebben; ik wou enkel en alleen maar eens de vraag stellen: waardoor moeten wij ons nu eigenlik in vragen van taktiek laten leiden en hoe moeten wij die vragen tot oplossing brengen? Ik zou haast zeggen: welke taktiek moeten wij volgen ten aanzien van_de taktiek? De roomsen hebben een leerstuk, dat, meen ik, alleen kan worden begrepen uit een oogpunt van organisatie en taktiek: ik bedoel het leerstuk van de onfeilbaarheid-van-de-paus, of van het „leergezag", zoals het ook wel eens genoemd wordt. Ik ben van die dingen natuurlik niet zo precies op de hoogte, maar ik meen wel eens gelezen te hebben, dat dat leergezag oorspronkelik aan de gezamenlike bisschoppen was opgedragen, en dat de paus nog altijd geacht wordt, dat gezag namens die bisschoppen uit te oefenen. Een soort onfeilbaarheid als persoon betekent het in ieder geval niet: de paus heeft evengoed een biechtvader als ieder ander lid van de roomse kerk (wat, tusschen haakjes gezegd, aan vele eenvoudigen in den roomsen lande totaal onbekend is, naar ik wel eens heb ondervonden). In de Islam moet iets dergelijks bestaan, en trouwens in geen enkel kerkgenootschap ontbreekt zulk een leergezag geheel en al, al willen zij het niet altijd weten. Dit leergezag nu, ik zeide het reeds, is feitelik een beginsel van organisatie, en als zodanig vergelijkbaar met de organisatiebeginselen van de revolutionnaire a.beidersbeweging. Wij hebben geen bisschoppen en geen koncilies en geen onfeilbare pausen, maar gezag erkennen wij wel, al spellen wij dat . woord gewoonlik anders en spreken van discipline: wat toch wel niet anders zeggen wil, dan het gezag, dat wij toekennen aan de uitspraken van onze kongressen of vergaderingen en 54 zelfs, in aangelegenheden van uitvoerende en spoedeisende aard, aan onze partij- of vakvereenigingsburo's. En dat is natuurlik en noodzakelik. Absolute overeenstemming van mening en inzicht in alle grote en kleinere vragen van taktiek is ondenkbaar en uit louter klassebewustzijn en revolutionnair instinkt laat zich geen eenheid opbouwen, altans geen strijdbare en strijdende eenheid. Wat is dan het verschil tussen hen en ons, tussen leergezag en strijdorganisatie, tussen discipline en „kadaver-discipline"? ■$,Roma locuta est, causa finita": Rome heeft gesproken, de zaak is beslist, zeggen de katholieken, en wij kommunisten altans, zeggen: Moskou. Alleen verschil van woorden? In Rome klopt het hart der kerk;, in Moskou het onze. Maar met ons hart alleen hebben wij aan dat woord, dat het symbool onzer eenheid is, verpand, óok onze wil en óok onze gedachte. Onze wil, niet om „leden te werven", niet om „organisaties uit te bouwen," maar onze wil, om elkander te vinden en elkander te begrijpen. En wij weten, daartoe het moeizame denkwerk te moeten verrichten, het denkwerk, dat ieder voor zich en toch allen voor elkander hebben te doen, het denkwerk, dat noodzakelik is om onze wil, onze taktiek, onze discipline altijd door te vernieuwen, te versterken, te doen leven. Het onderscheid tussen „Rome" en „Moskou" is hetzelfde, waarover ik zoëven in andere toonaard gesproken heb: het is het onderscheid tussen de doodsweg en de levensweg. Verw ij zingen en woordverklaringen: Duizend namen heeft de doodsweg. 'Verg. Wisk. Fil. en Socialisme, No. 18 („De Stem"). Requiescat in pa cc: hij ruste in vrede. Askese: de geestesrichting, die in boetedoening en zelfkastijding het middel ziet, een staat van vergetelheid en gelukzaligheid (versterving) te bereiken. Komt van de oudste tijden af bij vele (vooral oosterse) volken voor. Laat uw denken niet stilstaan. Verg. Wisk., Fil. en Socialisme No. 15 (..Breekt"). 55 XIII. (SAMENVATTING). MENSELIEFDE EN KLASSEHAAT. Een woord is een wonderlik instrument. Als je 't zo rustigweg opzichzelf beschouwt, zoals je-'n-'t uit een krant of uit een woordeboek hebt geknipt: paard, of koe, of olifant, dan Hikt het wel zo'n blokje uit een legbouwdoos, waar de héle kleintjes hekjes en huisjes van leggen: waardeloos speelgoed. Maar als een of andere brutale schoolarbeider van „geblinddoekte olifanten" gaat praten, is dat heel wat anders: je lacht eiom, of je wordt nijdig, of je zegt: „nou ja, hij overdrijft natuurlik, zoals altijd, maar er is toch wel iets van aan", en je denkt in ieder geval niet aan de plattegrond van Artis, waar de ezels en de apen en de olifanten netjes genummerd opstaan, zonder dat éen van de bezoekers vraagt: „motje mijn soms hebben?" Er zijn doje woorden en levende woorden, of woordeboekwoorden en prikkelwoorden als je dat duideliker vindt, en alleen de laatste soort kun je gebruiken, als je van je evenmensen of tegenmensen wat gedaan wilt krijgen, waar 'n stootje voor nodig is. En het wonderlike is nu juist, dat je nooit kunt weten, of zo'n woord morsdood of springlevend is, vóór je 't op z'n slaart hebt getrapt, en dan vergis je je soms nog, en houdt voor doje wetenschap, wat warm geloof is, of omgekeerd. Ik heb redevoeringen horen houden, die je op straat kon verstaan, en tóch van A tot Z zo dood waren als pierlala, maar als ik Marx over „Arbeit" hoor praten, dan zie ik z'n ogen, al bouwt hij zijn bouwsel nóg zo hoog... „Toute toel," zegt zo'n hèel kleintje tegen de stoelepoot, waar ie z'n bolletje tegen gestoten heeft, maar als ie 'n volwassen bolsjewiek geworden is, is ie wijzer geworden en verspilt geen levende woorden meer aan doje stoelepoten. „Mot je nooit doen," hoorde ik onlangs een partijgenoot tegen een andere zeggen, toen die hem vertelde, dat hij eens 'n hoge propagandistiese boom had opgezet tegen een politieagent, bij wie hij op huisbezoek eens verzeild was geraakt: „mot je nooit doen; dat bènne eenvoudig geen mensen, dat is ongedierte. Daar praat je niet mee, dat trap je dood." Wel, als die kameraad woedend geweest was, toen hij dat zei, en mischien pas van nabij de kennismaking met orde- 56 bewarende gummiknuppels had hernieuwd, zou ik hem niet alleen volmaakt begrepen hebben, maar hem groot gelijk gegeven bovendien: met 'n politieagent als zodanig valt niet te redeneren, net zo min als met 'n stoelepoot. Maar nu hij precies diezelfde woorden in alle gemoedsrust als bolsjewistiese wijsheid aan de man wou brengen, waren ze zo dood als 'n pier geworden, en had ik hem wel willen toeroepen: „pas jij maar op, dat je kommunisme zelf niet wordt doodgetrapt door je eigen bekrompen mensehaat!" Niemand is geheel steen, heb ik onlangs gezegd, en dat sluit in zich: dat ons kommunisties denkgeweld geen grenzen kent. En daarom was het fout, toen ik „denkgeweld" en „vuistgeweld" tegenover elkander plaatste: een vuistslag kan een goed argument zijn. Ik heb eens helpen posten en toen gezien, hoe 'n bleke onderkruiper met 'n „stukkezakkie". onder z'n jas, stilletjes naar de poort probeerde te sluipen. Of hij nu juist een vuistslag gekregen heeft of enkel 'n tikje op z'n schouder, durf ik niet zeggen, want 't ging allemaal 'n beetje gauw, maar wél weet ik, dat z'n stukkezakkie 'n eind heen vloog, en hij 'n ogenblik later 'n scheur in z'n jasje stond te bekijken. En wat ik óok nog weet, is, dat diezelfde bijna-onderkruiper na wat dralen en aarzelen, mée bleef posten, en zelfs 'n kwartiertje later tot dé felste „mafferjagers" hoorde, toen er weer eentje van „sluip door, kruip door" wou spelen: de kameraadschap, had hem gepakt! * * * „Hebt uw vijanden lief, en zegent hen, die u vervloeken," is voor ons kommunisten-vah-nu niet geschreven: daarvoor is onze klassehaat nog niet groot en niet diep genoeg. En toch weten we het allen, met een vaster en zekerder weten dan in letterwoorden zeggelik is: dat een klassemaatschappij geen mensemaatschappij is, en dat alleen de klassehaat de mens kan doen herleven. En daarom zat de dag komen, dat ons ktassebewustzijn wordt tot mensebewustzijn, ons klasserecht tot menserecht, onze klassemoraal tot mensemoraal. Dan zal onze haat gelouterd zijn tot de heilige haat van gemeenschap tegen klasse, en dan zullen wij hervinden en hèrspreken in altijd nieuwe klanken het door de geest des doods ontzielde levenswoord van makkerliefde, broederliefde, 10 e ns eli e f d e. 57 En dan ook zullen wij de kracht vinden, de klassegeest te bannen en de klassestrijd te doen wijken voor de broederlike gedachtestrijd om de dingen des geestes, die kommunisme heet. ■ Verwij zingen: Evenmensen en tegenmensen: zie „Het Geld als geest" (Wisk., Fil. en Socialisme, No. 21). Klasserecht: zie „Revolutionnaire rechtspraak" (Wisk. Fil. en Soc. No. 32). „de heilige haat van gemeenschap tegen klasse": zie Math. en Myst. bldz. 74. 58 7. „Gestolen petroleum" en „Gore individuen." EEN LESJE IN HET SCHELDEN. Er zijn woorden, die de dingen nuchterweg aanduiden, zonder tegen ze te foeteren en zonder ze te flikflooien, zoals „stoel" of „kat", èn er zijn woorden met 'n kleurtje of 'n geurtje eraan, zoals ,,rolstoel" pf „poesjelief", die je alleen gebruikt als je net door de stoel bent heengezakt, of als je een bevjieging van katteliefde hebt ('t kan gebeuren!). We zouden de eerste soort „aanwijswoorden" en de tweede soort „stemmingswoorden" kunnen noemen, en wie erop Iet, vindt ze allebei in ieder krantenartikel bij dozijnen, net zo goed in De Tribune als in -De Kommunist, de Nieuwe Rotterdammer of in een ander... dag- of weekblad, om geen stemmingswoord te gebruiken! Och, en daar is ook mets tegen, per slot van rekening: door alles wat los en vast is, alleen maar ijskoud ,aan te wijzen", kan een mens misschien geleerder worden, maar zeker niet wijzer: wetenschap zonder „stemming" mag eigenlik geen wetenschap, maar enkel techniek of vakkennis of zo genoemd worden. Denk maar aan Marx: die had stemming, géén klein beetje, en wie zijn boeken uit het hoofd leert, na er die stemming te hebben uitgeperst, krijgt alleen maar hoofdpijn tot beloning voor zijn moeite... of een ridderorde va,n de soci's misschien! Neen, neen, ik zou de stemmingswoorden uit ons kommunisties taaltje niet graag willen missen, de mooie niet en de Ielike ook niet, want een sappig scheldwoord is op z'n tijd soms 'n raker argument dan een betoog van anderhalve kolom. „Stik in koffie en verdwijn!" heeft Multatuli aan alle Droogstoppels toegebeten, en de knauw zat! De kunst van schelden. Van raak schelden. Met gal en met alsem, met spot en met humor, en vooral met variatie schelden. Dat is nog zo makkelik niet! Om de doje dood niet: ik cefen me al jaren, en tóch kan ik dikwijls het ware woord niet vinden en zeg maar „rotzooi", net als 'n proletariër, wien het aan „standing" ontbreekt. Ik heb wel eens horen zeggen, dat je het niet leren kunt: het is een aanleg, een talent, een gaaf: de eene heeft het en de ander niet. Maar toch geloof ik, dat er wel enkele regels zijn 59 aan te geven, die de leerling-schelder in acht moet nemen, wif hij ooit iets bereiken, en van die regels is éen der voornaamste: een degelik, gezond, heilzaam en fris scheldwoord moet uit 'het hart komen, anders is 't niks gedaan, en kun je net zo goed netjes blijven. Want scheldwoorden zonder „menens", uit berekening of uit gewoonte gebruikt, ja, die wekken bij de genieter van dat fraais wel een „stemming" op, maar niet precies de stemming die bedoeld was, en dan ben je nog verder van huis. Sir Henry Deterding en onze vriend de Kadt hebben mij juist dezer dagen aan een paar mooie voorbeelden van slecht schelden geholpen, die ik bij wijze van illustratie in mijn opschrift heb gezet. De eerste probeert de hele wereld wijs te maken, dat het zuiver-zedelike verontwaardiging is, die maakt, dat de Russiese petroleum in zijn neus niet zo lekker ruikt als zijn ejo-en ,,olielief", en het bovengenoemde weekblaadje-met-demooie-naam doet net, of het heilig overtuigd is, dat het merk K.P.H. een „inferieure" en het merk B.K.S.P. een „superieure" mensekwaliteit aanduidt, om in de reklamestijl te blijven. Want dat is 't hem nu juist: het is de reklame-vooreigen-standje, die aan al zulke maak-scheldwoorden alle geur en alle kracht ontneemt. „Gestolen petroleum"?! Kom, meneer Deterding, laat na je kijken. Ik heb net vanmorgen in de Telegraaf gelezen, hoe je je in 1923 nog krachtig verdedigde tegen de aanmerkingen, die toentertijd op je eigen aankopen van dat „gestolen goedje" gemaakt werden! Toen heette het, duidelik te zijn, „dat de boycot van Russische producten, afkomstig van geconfiskeerde eigendommen, geheel onmogelijk is", en je lustte de Russiese petroleum alsof het hemelse nektar was. Maar nu ze op de markt gebracht wordt en goedkoper op de markt gebracht wordt dan de Deterdingse, nu hou je opeens je neus toe. 't Helpt niet, man, geen kip loopt erin, en de geweldige reklame, die je gemaakt hebt, komt enkel je konkurrent met de hamer-en-de-sikkel ten goede! Misschien maakt die van je scheldwoord wel 'n exportmerk voor z'n petroleum, dan weet iedereen tenminste, dat-ie goedkoop is: ,,Allemaal gestolen goedje! Allemaal gestolen goedje!" roepen ze op 't Amstelveld. En Kadjelief? Zou die 't menen? Ik bedoel niet z'n gif en z'n kift, die zullen wel echt" zijn, maar dat eindeloze gezeur, week in, week uit, over „baantjesgasten" en zo? Zou ie nou 60 heus geloven, dat het louter „gouddorst" is en „weeldezucht", wat onze luitjes bezielt: een de Visser, een Wins, en wie verder de eer genieten, onder dat krantehoofdje, waar links en rechts de sikkel-en-hamer op prijkt (dat noem ik nu „gestolen goedje"!) verketterd en verKadtert te worden? Maar lieve hemel, als „de Kommunist" z'n zin krijgt, en er ons finaal uiten zichzelf er finaal inwerkt bij de Nederlandse arbeiders, dan zal ze toch ook ,,redakteursbaantjes" en „korrektorbaantjes" en „lopersbaantjes" en misschien wel „scheidbaantjes" te vergeven hebben, en ik wou wel eens weten, waarom dan de „gasten", die al die „baantjes" bezetten zullen, géén „gore individuen" mogen heten, en ónze mensen wèl? Zeg nu in godsnaam eens ronduit, jullie kerels van de I3.K.S.P., die toch waarachtig wel eens wat goeds te zeggen hebt, als jullie klassegeest het voor 'n ogenblik wint van jullie sektegeest: is het een schande voor een arbeider, in dienst te staan van de arbeidersbeweging of niet? En als je die vraag niet met ja durft te beantwoorden (en dat zal je wel zalig uit je hart laten, al heb je nog zoo'n grote waffel), denk dan eens over deze tweede vraag na: of het geen schande is, dat DIE arbeiders door hun tegenstanders altijd worden uitgekozen, om extra met vuil gegooid te worden? Antwoorden hoef je niet, dat zullen de Hollandse proletariërs, voorzover ze in de meTiingstrijd, waar de revolutionnaire eenheid uit groeien moet, iets meer zien dan een soort burenruzie, wel voor jou doen. Lezer, je hebt het vast nog niet gemerkt, want ik heb alle stemmingswoorden zoveel mogelik vermeden, maar ik ben, ronduit gezegd, 'n héél klein beetje nijdig op. De Kadt, en dat „onze vriend" van zoëven, dat kwam me („de waarheid, Schele!") niet helemaal uit het hart. En de oorzaak van die minder vriendelike stemming zit hem heus niet alleen in dat ,.gcre individuen": »we weten nu eenmaal, dat in -k stijl van „De Kommunist" die term enkel het gewone aanwijswoord is voor tegenstanders, maar ik heb een andere grief: ik voel me persoonlik tekort gedaan! Het schijnt n.1. wel, of iedereen er tegenwoordig toe samenspant, om kameraad Roland Holst en mijn nederig persoontje tegen onze partij uit te spelen, en da: neem ik niet. Daar pikt tenminste waarachtig ,,de Kr.inmiinist" van deze en de vorige week ons beida ; er ook al weer uit,om ons afs „ongevaarlike intellektuelen" met onze meer eeltvuistigé strijdmakkers in tegenstelling te brengen. En nu klinkt 61 „ongevaarlik inteflektueel" misschien wel niet zo lelik als „goor individu", maar schelden is het toch. En als je dan met alle geweld aan het schelden wilt blijven, de Kadt en konsorten, wel dan wil ik m'n gerechte portie hebben en niet met glacéhandschoentjes worden aangepakt. Dan wil ik net zo goed „begoord" en „beïndividuud" worden als de kameraden, die voor onze partij de spits afbijten! Laat je dat gezegd zijn, gif stoker ... 'k Zou me waarachtig haast kwaad maken, als ik m'n „intellekt" niet gebruikte en dat past niet voor 'n schoolarbeider. Einde van de les. Verwij zingen en woordverklaringen: De Kommunist: een sedert opgeheven, vijandig tegenover de K.P.H. staand weekblad (orgaan van de „Bond van Komm. Studie- en Propagandaclubs" of B.K.S.P.), waarvan de Kadt een der voornaamste medewerkers was. „standing" (spr. uit: stènding) = voornaamheid. Toespeling op een door Dr. v. Ravesteijn in de „Vragen des Tijds" van Dec. 1925 gebezigde uitdrukking. Kift: Amsterdams volkswoord voor jaloersheid. 5 62 8. De Priester en de Leninist. „De uitersten raken elkaar", zegt het spreekwoord, en van „eenheid van tegendelen" hoort men dikwijls gewagen, en wie zal het ontkennen, dat wat het scherpst en het felst tegenover elkaar staat, vaak de grootstmogelike overeenkomst in wezen en uitgangspunt vertoont? En omgekeerd: heeft de mens een erger vijand dan de mens? en is er feller en verbitterder strijd denkbaar dan tussen wie elkaar het naaste staan? Of moesten staan? Ik heb pas een mooi boek gelezen over de ontwikkeling van de mens vóór de geboorte, en me opnieuw verbaasd over de mogelikheid, dat uit zó gelijkvormige beginselen een zó grote verscheidenheid van vormen ontstaan kan: een menselike eicel en die van een vis, van een insekt zelfs, zijn in eerste aanleg nauweliks van elkaar te onderscheiden, en als het menschelik embryo zich eenmaal op herkenbare wijze gevormd heeft, dan heeft zich dat wonder (een natuurlik wonder en dus natuurlik een wonder!) steeds weer opnieuw op volkomen dezelfde wijze voltrokken. Maar twintig of dertig jaar later? Dan staan die gewezen embryo's met gebalde vuist of gevelde bajonet tegenover elkaar en de een herkent niets menseliks in de ander... Verschil in omstandigheden, in „maatschappelik zijn"? Goed, dat mag voor 'n kapitalisties er. een proletaries embryo gelden: die krijgen al 'n verschillend toilet, als ze nog geen uur het levenslicht of het levensduis'er ontwaard hebben, maar onze medeproletariërs uit het andere kamp, wat houdt die van ons af? De gelovige vooral, de roomse of de orthodoxe of de zionistiese proletariërs? Wier geestestaal wij niet verstaan en die de onze niet verstaan? Het zijn toch mensen! Niets menseliks kan hun vreemd zijn: hoe kan het kommunisme hun dan vreemd zijn? Och, ik weet 't wel, een goed theoretiker moet voor al die spijkers 'n gat hebben, en er dadelik op los hameren, als er 'n plankje of 'n latje of 'n woordje of 'n lettertje van zijn plaats dreigt te raken, maar 'n goed praktikus moet daarbij toch altijd oppassen, dat ie z'n eigen kop of die van z'n kameraad niet dichtspijkert, is 't niet? Hoe ik zo op dat ketterse praatje kom? Wel, door 'n heel fi2 63 zonderlinge samenkoppeling van denkbeelden, waar ik mezelf van de week op betrapte, toen ik de zo doodeenvoudige en toch zoo diepgravende woorden gelezen had, die onze kameraad Alex Wins aan de nagedachtenis Van Lenin had gewijd. Mag ik ze nog even in uw geheugen terug roepen? 't Was in de krant van Donderdag: Gesmaad en gehoond, bestreden en gevreesd door alle vijanden van de revolutie, geëerd en vertrouwd, gevolgd en bemind door al wat de proletarische revolutie als het keerpunt ten goede in het leven der onderdrukte werkers beschouwt, heeft Wladimir lljitsj (Lenin) ons zijn geest gelaten als een vlammende toorts die onze hoofden verlicht. Zijn kleinzielige vijanden waanden, dat met z'n dood z'n leer zou verbrokkelen in de handen van de taltooze kameraden, waarin hij haar had neergelegd. Zij begrepen niet dat, Wladimir lljitsj (Lenin) had geschapen het hechte bolwerk waarin zijn werk beveiligd wordt tegen de schennende hand van tekstuitleggers (vervalschers), woordenzifters en scholastici. Dit bolwerk is de Communistische Internationale. Steeds heeft de geest van groote mannen voortgeleefd in de hoofden van volgelingen, maar nog nimmer is als bij Wladimir lljitsj die geest deelachtig geworden aan de millioenen der aarde. Aan de arbeiders en boeren van het onmetelijke Rusland, aan de werkers in Europa, aan de zwoegers in den Oriënt, aan de armen van geest, aan de analfabeten en vernederden, aan allen die in knechtschap lijden. Niet slechts door zijn treffelijke boeken, die vele arbeiders kunnen lezen, maar die toch nog voor vele millioenen onleesbaar zijn, maar vooral door het groote werk, als kameraad onder kameraden. verricht, den opbouw van de Communistische Internationale, gefundeerd op de proletarische revolutie der arbeidende massaüs van stad en land van Sowjet-Rusland, heeft Wladimir lljitsj (Lenin) het oude geloof in het verre socialisme gemaakt voor de massaas tot het levens-strijddoel van dezen dag. En de samenkoppeling van gedachten, waarvan ik sprak? Die had betrekking op 'n roomse brosjure, die ik 'n dag of 64 wat te voren gekocht had, en waarin mij, naast veel onverstaanbaars, toch hier en daar 'n onmiskenbare toon van ernst en menselikheid had getroffen. En ik dacht eraan, dat miliioenen proletariërs die woorden of gelijkgestemde indrinken met hun ganse wezen en... blind en doof blijven voor de onze! Hoe is het toch, dat de schellen hun niet van de ogen vallen? En hoe is het toch, dat wij, die ziende zijn, hun ons licht niet vermogen te wijzen? Is het ook, omdat wij blind zijn voor wat er omgaat in hun geest?... Mag ik enkele zinnetjes overschrijven uit dat roomse boekje? Simpel overschrijven, en dan daarnaast de weerslag plaatsen, welke die woorden, uit het aan ons meest vijandige kamp gekomen, bij mij hebben opgewekt? DE PRIESTER EN DE LENINIST. De Pr.: Het teeken van een ware Eucharistische beweging is actie, altija heiliger, altijd meer actie; Actie, onvermoeide, belangelooze, overal; Actie, moedige, onverschrokkene, ook als onze goede naam, de goede oude gewoonte er mee gemoeid zijn; Actie, altijd nieuwe, ook wanneer de couranten vol staan van onzen lof. De Lt.: Het teken van een ware Leninistiese beweging is aksie, altijd vuriger, altijd krachtiger aksie. Aksie, onvermoeide, opofferende, overal; Aksie, moedige, onverschrokkene, ook als onze persoon en onze persoonlike vooroordelen ermee gemoeid zijn; Aksie, altijd nieuwe, ook wanneer de mond onzer vijanden vol is van onze verguizing. De Pr.: Er bestaat een grondwet in het genadeleven, verpletterend voor de tragen, opwekkend voor de onvermoeiden: Zooveel genade men ontvangt, zooveel werk moet er worden geleverd. God geeft zijn genade niet enkel om ze zoetelijk in te drinken en behaaglijk te rusten: zij is een gloeiend ijzer, dat in 65 i1 hart en handen moet branden, tot er in de smidse van een mannelijken wil de heilige daad der actie gesmeed is: een zwaard van Michael, dat bliksemend den strijd des Heeren strijdt. De Lt.: Er bestaat een grondwet in de klassestrijd, verpletterend voor de tragen, stalend voor de onvermoeiden... Zoveel inzicht wij verwerven, zoveel kracht moet er van ons uitgaan. Wij verwerven ons maatschappelik inzicht niet enkel, om er geestelik van te genieten en er ons op te verhovaardigen: ons klassebesef is een gloeiend ijzer, dat in geest en handen moet branden, tot in de smidse van de gemeenschapswil de louterende daad der aksie gesmeed is: een zwaard van klasse¬ haat, dat bliksemend de strijd der mensen strijdt. De Pr.: 'sMenschen werk moet Christuswerk zijn. Christuswer&ï niet enkel vrome gevoelens, hoogvliegende gedachten, mooi gevormde voornemens, — werk. Christuswerk: geen mooie, keurige werkjes; geen werken, die ook de Heiden verrichten kan, in wie% Christus niet leeft; maar werk, Christus waardig, die in u leeft, — Christuswerk. Het Leven van alle leven leeft in u. De Lt: Des eenlingswerk moet gemeenschapswerk zijn. Gemeenschapsw er k : met enkel geestdriftige stemmingen, diepzinnige beginselen, grote voornemens, — werk. üemeenschaps werk: geen keurig opgebouwde theo¬ rieën of eigengereide wijsheid; geen verstandswerk, dat ook de eenling verrichten kan, in wie de gemeenschapsgedachte niet leeft, maar werk, de gemeenschap waardig, die in ons leeft, — gemeenschapswerk. Het Leven van alle strijdleven, ja dat leeft in ons. De Pr.: Als het waar is, dat door de H. Communie Christus in onze ziel komt (en dat is eeuwige waarheid); als het waar is, dat wij in den tijd der veelvuldige, zelfs der dagelijksche Communie leven (en dat leert de ondervinding); 66 welke mannen en vrouwen vol van God moeten er dan opstaan? Hoe moet dan de werkkracht der Katholieken torenhoog uitsteken boven die der niet-Katholieken, die slechts de kruimels, van den disch der genade gevallen, opvangen! — Hoe moeten dan de ergernissen uit de katholieke gezinnen verdwijnen! Hoe heerlijk moeten dan de groote katholieke organisaties bloeien! Hoe moet dan de broederlijke liefde vlekkeloos stralen in het katholieke kamp! Hoé moeten dan de volkeren der aarde verstomd staan over de ijverige actie van de leerlingen des Heeren, waarmede zij den hemel bestormen! Hoe moet het aanschijn der aarde vernieuwd worden in het zonnelicht van Christus! Is dat zoo? De Lt: Als liet waar is, dat uit de revolutionnaire \gedachtcstrijd het Kommunisme voortkomen moet (en dat is eeuwige waarheid); — als het waar is, dat wij in een tijd van veelvuldige, ja van dagelikse gedachtestrijd leven (en dat leert de ondervinding); welke mannen en vrouwen vol van het Kommunisme moeten er dan opstaan? Hoe moet dan de strijdkracht A. ONMARXISTISCHE VOORLICHTING. De dialektiek van pg. Roland Holst en Mannoury. De leiding eener Communistische Partij mag niet onverschillig blijven voor de voorlichting, die de partijgenooten van de intellectueel-vooraanstaanden onder ons ontvangen. Wij eischen van onze leden, dat zij de politiek der partij steunen en haar discipline volgen, een belijdenis van de theorie en van het Marxisme vorderen wij niet. Maar dat neemt niet weg, dat de partijleiding zelf de leden moet opvoeden in den geest van het Marxisme, dat is, in onzen tijd, het Leninisme; en dat zij daarom verplicht is, afwijkingen, ook op theoretisch gebied, ook op het gebied van vragen, die met onzen strijd niet in onmiddellijk verband staan, te bestrijden. Het zijn uit den laatsten tijd de uitingen van twee partijgenooten voornamelijk, die zulk een kritiek noodzakelijk maken. Wij bedoelen de p.g. Roland Holst en haar werk over „Communisme en Moraal", en Mannoury in zijn werkje over Mathesis en Mystiek, en verschillende zijner artikelen in ons dagblad. Daar moeilijke vraagstukken in een paar „Tribune"-artikelen natuurlijk onmogelijk in hun geheel en grondig kunnen worden behandeld, moeten wij ons beperken tot enkele punten, waarop wij met onze partijgenooten van meening verschillen. (Volgt een kritiek op „Communisme en Moraal" van Henr. Roland Holst.) Eenigszins anders uit zich pg. Mannoury; hoewel ook hij, naar onze meening, onmarxistische voorlichting biedt. Men zou zijn denken als een sceptisch voluntarisme kunnen karakteriseeren, het dichtst staande bij die burgerlijke philosophische richting, die men „pragmatisme" noemt. Dit zegt den lezer misschien weinig; bedoeld is, dat hij een *) Zie Voorwoord. 71 72 •doordringende kritiek levert op alle verstandelijke en wetenschappelijke zekerheid; dat hij de grondslagen van ons denken, - zelf aan het wankelen brengt, en de innerlijke tegenstrijdigheid en onhoudbaarheid van elke stelling beweert. En tegenover de volkomen onzekerheid en duizeligheid, die van deze kritische afbraak het gevolg is, doet hij een beroep op den wil om de waarheid te... maken!, Ook deze opvatting is met dié van Marx geheel in strijd; zijn dialektiek was de doodsvijand van twijfelzucht en scepticisme, „eenerzijds-anderzijds", en toch „ieder heeft van zijn standpunt gelijk," „het een is even waar als het ander," en al die zins- en gedachtenwendingen waarin onze p.g. zooveel behagen schept. En even onmarxistisch is het beroep op den wil om den knoop, die het verstand niet losmaken kon, door te hakken. Het is niet mogelijk, hier de kritiek van p.g. Mannoury in bijzonderheden te bespreken; met een paar opmerkingen moeten we volstaan. In de eerste plaats treft hem hetzelfde verwijt als mevr. Holst: dat wij, op zijn manier, nooit een tegenstander zullen kunnen' overtuigen] Hij spoort ons aan, „denkmoed" te hebben; een gevaarlijke uitdrukking! Want indien wij nu den „moed" hebben, om communistisch, en een ander heeft den „moed" om socia-' listisch of katholiek te denken, hoe zullen wij hem dan ooit zijn ongelijk doen inzien? De overtuiging onzer tegenstanders is gewoonlijk even echt en oprecht als de onze; gevoels- en wilskracht staan gelijk; onze eenige macht ligt in de feiten, die wij hun voorleggen, en die hen, zijn zij te goeder trouw, moeten overtuigen; indien wij geen vertrouwen hebben in de objectieve waarheid en geldigheid onzer opvattingen, dan zullen wij zeker de andersdenkende meerderheid niet kunnen overreden. P.g. Mannoury noemt opvattingen, als de onze, waarschijnlijk „burgerlijk", en in zekeren zin terecht. In dezen zin namelijk, dat de groote burgerlijke (en vóor-burgerlijke!) denkers, zonder wie het Marxisme evenmin kon ontstaan, als het socialisme zonder de ontwikkeling van het kapitalisme en van wat daaraan voorafging,'hun beste krachten gaven aan de vorming van een logica en een wetenschappelijke methode, die, niet vertroebeld door het gevoel, en niet vooringenomen 73 door den wil, de feiten zelf, de objectieve en voor allen geldende waarheid, zou toonen; zij waren overtuigd, dat alleen zóó de mogelijkheid bestond, dat de menschen elkaar zouden verstaan. En in dit opzicht althans volgde Marx hen. Dat dit werk nog niet voltooid en misschien niet te voltooien is is toegegeven; maar het streven van de beste mannen sinds eenige duizende jaren verdient den spot van pg. Mannoury zeker niet. Al mislukken tal van pogingen, al moet het bereikte telkenweer als onjuisf worden opgegeven, wij hopen, in de afwisseling van meeningen, ook een vooruitgang te mogen zien; willekeur is de vijand van alle werkelijk denken; en op de wijze van Mannoury en Roland Holst kunnen wij aan willekeur nooit ontkomen. ; A. de V. 74 B. TWEEERLEI WETENSCHAP. Mijn opvatting omtrent de grondslagen van onze kommunistiese overtuiging en van onze kommunistiese strijdwil is door de partijleiding bij monde van kameraad de Vries ernstig bestreden en als on-marxisties veroordeeld. Tegen die uitspraak kom ik niet in verzet, omdat ik meen, dat het eindoordeel omtrent mijn geestelik zijn niet aan mijzelf, maar aan mijn strijdmakkers toekomt. Maar wèl meen ik het recht te hebben, een poging te doen4 mijn bedoeling nader te omlijnen, waar ik meen, dat die misverstaan is. Ijk stel er evenwel prijs op, vóór ik daartoe overga, te getuigen van mijn grote en warme vreugde over die "bestrijding zelve, want zij was ernstig, krachtig en principieel, en naar een zodanige-bestrijding heb ik zolang ik in de partij ben, en dat is van de eerste dag van haar bestaan af, tevergeefs verlangd. * * * De Vries heeft mij misverstaan, als hij meent, dat ik in vragen, die door koel en berekenend verstand, door nauwgezette waarneming en zorgvuldige ontleding van begrippen opgelost kunnen worden, ook maar de geringste plaats zou willen toekennen aan intuïtie, gevoel of wil. Ik meen integendeel, dat dit zowel in het algemeen menselike denkleven als in ons biezonder partijleven nog veel te veel geschiedt en aan gevoelsargumenten een waarde wordt toegekend, die hun niet toekomt, ja zelfs ben ik van oordeel, dat nóch Marx, nóch Lenin zich geheel aan die fout hebben kunnen onttrekken, hoe vlijmscherp en doordringend hun ontleeden hun waarnemingsvermogen ook warén. En ik ben overtuigd, dat wat ik éénmaal de wiskundige denkvorm genoemd heb, voor een verscherping en een ontwikkeling vatbaar is, die van grote invloed zal zijn op de gedachtestrijd, die naar mijn opvatting één der twee zijden van de klassestrijd uitmaakt. Maar kameraad De Vries heeft mij niet misverstaan, als hij gevoelt, dat ik aan het verstand iedere rechtstreekse en voortstuwende invloed op de wil ontzeg en dat ik de eigenlike en diepste oorsprong van die wil niet in de wiskundige denkvorm maar ih de wisselwerking der menselike emoties zoek. Het verstand en de redenering kunnen eerst dan in werking treden, als de wil vaste vormen aanneemt en zich op bepaalde 75 en o-egeven doeleinden richt, en dan is hun voorlichting de enig betrouwbare, maar zij zijn onmachtig, aan die wil zelve kracht te geven, zij zijn onmachtig, een overtuiging te doen geboren worden. De kracht, die daartoe nodig is vinden wij niet in ons zelf, maar in elkander, niet in ons denken, maar in ons mens zijn, d.i. in ons kommunist zijn De Vries zegt: onze enige macht ligt in de feiten, die wij aan onze tegenstanders voorleggen, en die hen, als zjj te goeder trouw zijn, moeten overtuigen. Ik zeg- feiten zijn uiterlikheden, en kunnen onze tegenstanders ook enkel op het gebied van uiterlikheden overreden: zij liggen op het gebied van de wetenschap-in-engere-zin die louter wetenschappelikheid is, niet op dat van de wetenschapin-hogere-zin, die levenswil is. N ' Wie het proletariaat haat en de geldmacht aanbidt, kan geen kommunist zijn, al aanvaardde hij de gehele Marxistiese wetenschap-in-engere-zin, al was hij ten volle verzekerd van de noodzakelike ondergang van de geldmacht en de noodzakelike overwinning van het proletariaat. Het hoogste, wat wij bij een zodanige door verstandelike redenering zouden kunnen bereiken, is, dat hij zich knarsetandend onthield van nutteloze pogingen, die gehate overwinning tegen te houden. Maar wie in de grond van zijn hart het proletariaat en dus de ganse mensheid der toekomst liefheeft, zal onze overtuiging delen zodra hij er de kracht en de warmte van heeft gevoeld, even ' zeker als een brok steenkool, dat in het vuur wordt geworpen, zal gaan meebranden, maar een steen niet. En niemand is geheel steen. * * * Marx had een warm hart. En dat van Lenin? Het bloedde uit duizend wonden. Ten slotte nog dit: De Vries ziet in mijn aansporing, denkmoed te tonen, een gevaar en hij heeft gelijk. Ik had toevallig hetzelfde reeds geschreven in mijn stuk ,„Lenin en Trotzki", eer ik het zijne gelezen had. Het moge hier herhaald zijn: „de dialektiese of relativistiese denkwijze, die, naar ik meen, de enige ware grondslag van onze kommunistiese overtuiging behoort te zijn, houdt tegelijkertijd een gevaar in voor de vastheid van die overtuiging". En als De Vries voor dat gevaar 76 waarschuwt, is dat in mijn oog niet burgerlik, maar dan doet hij daarmede niet meer dan een deel, één deel, van zijn plicht als medeleider van onze partij. Gelukkig heeft dat gevaar hem niet weerhouden, ook het andere deel van die plicht te vervullen: ons vóór te gaan in dat allermoeilikste en allernoodzakelikste werk, dat wij kommunisten, wij mensen, te zamen moeten volbrengen: het denkwerk. En daarvoor dank ik hem. G. MANNOURY. Amsterdam, l-9-'25. Verwijzing: Verg. mijn geschriftje „Over de sociale betekenis van de wiskundige denkvorm", Groningen, Noordhoff, gedeeltelik aangehaald in „Wiskunst, Filosofie en Socialisme", zelfde uitgever. C. ONMARXISTISCHE VOORLICHTING. Antwoord aan pg. Mannoury (e.a.). De artikelen, die hier naar aanleiding van -het laatste werk: van p.g. Mannoury en Roland Holst zijn verschenen, hebben tot eentge discussie aanleiding gegeven. In het kort zal ik trachten daartegenpver mijn meening op de voornaamste punten samen te vatten. Uit Mannoury's artikel, „Tweeërlei Wetenschap" (2-9- 25) zal ik slechts één zinnetje citeeren, dat ons meeningsverschil scherp belicht: „de dialectische of relativistische denkwijze, die naar ;k meen, de eenige grondslag van onze communistische overtuiging behoort te zijn " Daar heb je het nu! Voor p.g. Mannoury is dialectiek hetzelfde als relativisme, en beide hetzelfde als stelselmatige twijfelzucht. En hier nu komt hij naar mijn meening met het Marxisme in strijd. Het is volkomen juist dat de dialectiek de oude zekerheden door stelselmatige twijfel ondermijnt, dat zij nergens, in de werkelijkheid zoomin als in het begrijpen daarvan, rust en stelligheid erkent, maar alles in beweging oplost. Maar zij blijft daarbij niet staan; die beweging heeft haar eigen regelmatigheden, bewegings-wetten, die de geest kan vatten en in onderling verband brengen. Zoo is b.v. Marx' hoofdwerk, het „Kapitaal", niets anders dan een uiteenzetting van de bewegingswetten van de kapitalistische economie, waarin men geen vaststaande, voor altijd geldende dogma's aantreft, maar ook geen spoor van die bodemlooze en radelooze twijfel, die voor p.g. Mannoury de dialektiek beteekent, en waarin hij terecht een groot gevaar ziet. P.g. Mannoury blijft bij de critiek op ontoelaatbare begrippen en inzichten staan; maar de Marxistische dialectiek bouwt op de puinhoopen van de „metaphysische" denkwijze, een nieuwe, even stellige, maar minder wankele, meer wetenschappelijke overtuiging. . A. de V. 77 78 D. STUUR LOS HOUDEN! — DOORTRAPPEN! Aan pg. de V. §afi||S,'.. „Geleid' ook'ons tot aan de gouden morgen, Het klare weten en de vaste wil." (G. M. in de „Trib." van 5 Junie j.1.) Waarde medeweter en medewiller, Ik geloof, dat onze diskussje op het dode punt gekomen is, waar iedere diskussie, die geen loutere woordestrijd is, op móet uitlopen; gij vindt het zus en ik vind het zo. Gij meent, dat ik bij de „beweging" der dingen blijf staan en de regelmaat in die, beweging, de „wetten" niet zie, of niet genoeg zie altans, en ik meen, dat ge u wat al te zeer aan die wetten vastklampt. Gij meent, dat ik in „bodemloze en radeloze twijfel" het ware wezen van de dialektiek zie, ik meen dat „het Ware weten en de vaste wil" niet in een wiskundige of een marxistiese of een leninistiese of een trotzkistiese of een relativistiese formule kan worden uitgedrukt en bij wijze van doktersreceptje aan het proletariaat kan worden voorgeschreven. Evenwel, ik weet het heel goed, dit alles zijn algemeenheden, er- als zodanig waardeloos, zolang zij niet op een biezonder brok van de werkelikheid zijn toegepast. En wat is „werkelikheid" voor een kommunist ajiders dan strijd? Laten we dus, waarde medestrijder, al denkend het doen niet vergeten, en de wijze raad ter harte nemen van iedere fietsjongen, die weer een nieuwe beginneling moet leren fietsen: doortrappen! doortrappen! Maar laten we daarbij oppassen, niet in de gewone fout van alle krukken-op-de-fiets te vervallen, die hun stuur veel te krampachtig omklemmen en met de zweetparels op 't voor boofd als maar naar de straatstenen kijken, want de fietsjongen heeft nog een andere wijze,les op zijn eentonig repertoire: stuur losjes vasthouden, en récht voor je uit kijken! Een goed verstaander, enz., niet waar? Handdruk G. MANNOURY. Amsterdam, 26—9—'25. INHOUD Bldz. VOORWOORD i I Uit: DUBBELE AANKLACHT Trib. van 5-S-'2S (ingezonden) , 2 2. „SCHOFTEN, EZELS EN STOMMELINGEN". Trib. van i4-5-'2S (ingezonden) 3 3 „VREEST NIET, IK BEN HET", Trib. van 27-5-'25 5 4. OVER ASSEPOES, DE R.A.C.-LIJST EN HET BEGRIP „VRIJHEID". Trib. van 30-5-'25 7 5. Uit: HET NIEUWE EVENWICHT. EENHEIDZIN EN ZELFZIN. Trib. van 5-ó-'2S, Zondagsblad 9 6. ZACHTMOEDIGE VRIJMOEDIGHEDEN. I. DE KOMMUNISTIESE TAAL. Trib. van i3-ó-'2S, Zondagsblad 11 ' II. MARXISME IS Trib. van 20-6-'25, Zondagsblad 15 III. KATHOLICISME IS...... Trib. van 27-6-'2S, Zondagsblad .'. 18 IV. DE WIJZE NATHAN. Trib. van 4-7-'2S, Zondagsblad 21 V. HET BEEST IN DE MENS. Trib. van n-7-'2S, Zondagsblad 24 VI. GIJ, GELOVIGE ARBEIDER,... Trib. van i8-7-'2s, Zondagsblad 27 VII. GELOOF EN WETENSCHAP. Trib. van 2S-7-'2s, Zondagsblad 30 VIII. DE GODSDIENST VAN DE GELDZAK Trib. van i-8-'25, Zondagsblad 34 IX. HYPER Trib. van 8-8-'2S, Zondagsblad 37 X. LENIN EN TROTZKI. Trib. van 2S-8-'2S (ingezonden) \ p XI. WONDERGELOOF. Trib. van 2o-8-'25, Zondagsblad 47 XII. HOOP EN WANHOOP. Trib. van 5.-Q-'25, Zondagsblad j 52 XIII. MENSELIEFDE EN KLASSEHAAT. Trib. van i2-9-'25, Zondagsblad 55 7. „GESTOLEN PETROLEUM" EN „GORE INDIVIDUEN". Trib. van I9-I-'2Ó ^ 8 DE PRIESTER EN DE LENINIST. Trib. van 30-1- 26 9. HET GEESTELIK EVENWICHT IN DE INTERNATIONALE^ , Klassenstrijd van Nov. 1926 •• 09 AANHANGSEL: POLEMIEK OVER HET RELATIVISME: A ONMARXISTISCHE VOORLICHTING. DE DIALEKTIEK VAN PG. ROLAND HOLST EN MANNOURY (A. de V.) Trib. van 24-8-'2S - 71 B. TWEEèRLEI WETENSCHAP (G. M.) Trib. van 2-9V25 (ingezonden) 74 C ONMARXISTISCHE VOORLICHTING. ANTWOORD AAN PG. MANNOURY [e.a.] (A. de V.) Trib. van 22-9-'25- • 77 D. STUUR LOS HOUDEN! DOORTRAPPEN! (G.M.) Trib. van 7-io-'25 (ingezonden) • 78