GESCHIEDENIS VAN LOOSDUINEN. KAART VAN DE VOORMALIGE ABDIJ, waaromheen het dorp Loosduinen ontstaan is. (Van de Abdij is alleen de Kerk overgebleven). Mj| LAATSTE COLLEGE VAN B. EN W. Mr. Dr. H. W. HOVT, (zittend). Van L n. r.: Q. A. NEDERPEL, H. VAN NOORT, Wethouders, J. BOEZER, Secretaris. GESCHIEDENIS VAN LOOSDUINEN DOOR EDWARD VAN BERGEN. / 0 ELECTR. DRUKKERIJ KLEIJWEGT, LOOSDUINEN. 1927 Geen looser-Duyn dan 't mijne, geen grafelooser stof, Oock op mijn krachtighste geen dorrer Nonnen-hof: Noch lev' ik in den mond van gierig ondervinders, Die geen verwonderingh en stellen voor mijn' kinders; Danck hebb' Griet Floris kind, en 't vinnigh bedel-wijf, Die heel den Almanack dé krielen uyt haer lijf, En 't halve jaer na Jan, en 't halve na Ujs sagh noemen. Men magh groot flmsteldam om 't jegenwoordigh roemen, Mij viert men om wat was, soo doet men Roomen oock; Dat was een schooner Vyer, maer wat verschilt de roock? C. HUYGENS. HOOFDSTUK I. Oude regeeringstoestanden te Loosduinen en te Eikenduinen. — Zelfstandige Gemeerité in 1811. — Vaststelling grens. — Nieuwe grensregeling in 1816. — Eerste begrooting. — Toestand der gemeente. — Land- en Tuinbouwbedrijf in vroegere eeuwen. Zonderlinge regeeringstoestanden, die aanleiding konden geven tot verwikkelingen en moeilijkheden, heerschten vroeger in de latere zelfstandige gemeente Loosduinen. Ze was verdeeld in Half-Loosduinen, zooverre ze behoorde tot het oude Haag-Ambacht, terwijl de andere helft, met Manster, Poeldijk* Terheijde, eene hooge heerlijkheid uitmaakte. Deze beide deelen waren geheel afhankelijk van de regeering van andere plaatsen; wat onder Haag-Ambacht behoorde stond met zijne hooge-, middelbare- en lage jurisdictie, onder den Baljuw, Schout en Regeering van 's-Gravenhage, en de bewoners van dit gedeelte der gemeente moesten dan ^ok aldaar te recht staan. Half-Loosduinen, dat onder Monster hoorde, had den Prins van Oranje tot Ambachtsheer. De hooge-, middelbare- en lage jurisdictie, werd uitgeoefend door den Baljuw, Schout, Gerechte en Secretaris van Monster. Een eigen wapen bezat de gemeente in die dagen niet; voor de eene helft werd het wapen van 's-Gravenhage gebruikt,en voor de andere helft deed het wapen van Monster dienst. Aan dien eenigszins verwarrende» toestand kwam plotseling een einde door eene nawerking nog van het revolutietijdperk, dat aatt het einde der XVIIIe eeuw met geweld intrad. In 1806 had Napoleon onze Republiek omgezet in een 8 Koninkrijk Holland cn zijn broeder Lodewijk Napoleon tot Koning benoemd, in de verwachting dat hij een willig werktuig zou zijn in zijne handen. Het tegendeel was waar. Koning Lodewijk wenschte zelfstandig te regeeren, met het vaste voornemen het welzijn van zijn volk te behartigen. Dit was niet naar den zin van den almachtigen Keizer en hevige botsingen ontstonden tusschen de twee broeders, die als gevolg hadden dat Koning Lodewijk op 1 Juli 1810 afstand deed van de Regeering ten behoeve van zijn oudsten zoon Napoleon Lodewijk. Maar de Keizer keurde zijne beslissing niet goed en deelde op 13 Juli d.a.v. aan de vertegenwoordiging des volks kortweg mede dat Holland had opgehouden te bestaan en voortaan een deel iou uitmaken van het groote Fransche Keizerrijk. Natuurlijk moest nu alles op Franschen leest worden geschoeid en om daartoe te komen werd het eene bevel na het andere uitgevaardigd en zoo ook een om van de onder zijn scepter staande gebieden, grensscheidingen van Departementen, Arrondissementen, Kantons en Gemeenten vast te stellen. Toen men dit werk hier aanving stootte men al dadelijk op moeilijkheden. Tusschen het huizen-complex te Loosduinen, Eikenduinen en Poeldijk, bestond samenhoorigheid, innige gemeenschap, die totaal ontbrak met 's-Gravenhage aan de eene, Monster aan de andere zijde. Toch wilde Monster het gehucht Poeldijk niet missen en begon, zoodra er sprake van was, eene actie om het te behouden. Men wilde onderhandelen, maar van hooger hand was men afkeerig van nutteloos geschrijf, eindeloos geredeneer en bij Keizerlijk decreet werd kort en bondig besloten, dat met ingang van 21 October 1811, het gehucht Loosduinen met Eikenduinen en Poeldijk, inbegrepen Kwintsheul, eene zelfstandige gemeente Loosduinen zouden vormen, ingedeeld bij het Arrondissement Rotterdam, Kanton Naaldwijk. Reeds eene maand later, op 29 November, werden op voorstel van den onder-preiset vaa Rotterdam, door G. J. TUINDERIJ VOORHEEN. 11 Enkel de naam leeft nog voort van het „Huis Westkamp", vroeger „Westercamp" genoemd, dat zijn naam ontleende aan de landstreek waarin het was gelegen en dat reeds voorkomt in een brief van 1422. Het was weleer de lustplaats van 's lands advocaat Johan van Oldenbarneveld, ging over op zijn zoon Reinier, Heer van Groeneveld, en na diens dood op zijne weduwe, flnna Wijtsen, vrouwe van Brandwijk en Gijbeland, die het met haren tweeden echtgenoot, den bekenden dichter Jacob Westerbaen, bleef bewonen tot haar overlijden in 1648. Westerbaen schijnt toen nog eenigen tijd op „Westkamp" te hebben verbleven en wel totitfj tusschen de jaren 1649 en 1650 *ijn „Ockenburg" had aangelegd en derwaarts verhuisde. „Westkamp" verwisselde daarna meermalen van eigenaar en werd in 1760 gesloopt. Slechts'weinige jaren terug kon men op twee oude arduinen poortzuilen den naam lezen van „Rusthoek". Het was een uitgestrekt landgoed, 75 hectaren groot, met heerenhuis, stallingen, boerderij, weilanden, moestuin, bosschen en duinen. De naam was bijzonder goed gekozen; ver van het straatgewoel, moet het in werkelijkheid een uitgelezen Rusthoek zijn geweest. Eigendom van de familie Gevers Deynoot, had Jonkheer Mr. Dirk Rudolph Gevers Deynoot, een der oprichters van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, er zich gevestigd en overleed aldaar op 3 flpril 1877. Deze buitenplaats is sedert verdeeld in verschillende warmoezierstuinen en er werden ook tal van nieuwe straten aangelegd. flan den weg, bij den ingang der plaats, heeft genoemde Maatschappij een eenvoudig gedenkteeken opgericht uit erkentenis voor de vele diensten door Gevers Deynoot èn aan de Maatschappij èn aan den landbouw in het algemeen bewezen. We zullen niet uitwijden over den verren staat van verwaarloozing waarin dit gedenkteeken lange jaren verkeerde en ons bepalen bij de mededeeling dat 's-Gravenhage er zich ten slotte over heeft ontfermd en eene plaats gegeven 12 in het plantsoen op het Copernicusplein bij Valkenbosch. Kan den weg naar Kijkduin, verscholen in een dicht bosch met prachtige duin- en waterpartijen, lag het oude lustoord „Meer en Bosch". Van de huizing is sedert jaren geen spoor meer te vinden en het land is thans herschapen in een villapark. Het meer, midden in het bosch, is in zijn ouden toestand gebleven en het bosch is voor velen eene geliefkoosde wandelplaats. Ran het einde der Wimelminastraat ligt den eenigen mooien lommerrijken weg die in het Westland nog bestaat en die vroeger nog aantrekkelijker moet zijn geweest, toen verschillende buitenplaatsen daar bestonden. De naam „Kraayenstein", die we lezen op het hek eener tuinderswoning, prijkte vroeger op de inrijpoort van een adellijk huis, van een zeer aanzienlijk en boschrijk buitenverblijf, 57 hectaren groot, thans herschapen in vruchtbare moestuinen. Daartegenover ligt nog „Ockenburgh", door den dichter Jacob Westerbaen gesticht en bezongen en die er 31 Maart 1670 overleed. Het is nagenoeg in zijn ouden toestand behouden, alleen is van het land een heel stuk afgenomen voor het oprichten eener nieuwe buurt Verderop lag,.Madestein" te midden van dichte bosschen en hoog houtgewas en daarnaast „Bloemendaal", een zeer aanzienlijk landgoed, thans een verblijf voor ongelukkige krankzinnigen. In 1816 dan was er weinig van al die vroegere grootheid overgebleven en de gemeente bestond in hoofdzaak uit onaanzienlijke huisjes, gelegen aan slecht onderhouden wegen die, buiten de eigenlijke kom, vooral bij regenachtig weer, volslagen modderpoelen waren, totaal verstoken van openbare verhehting. Een blik in de rekening van 1817 zal een duidelijker beeld van den toestand geven. De hoofdelijke omslag bedroeg ƒ 1898.56, waarbij kwam aan gewone inkomsten met additioneele renten ƒ 649.50 en ƒ 2.—, opbrengst der verpachting van het vischwater, totaal dus ƒ 2550.06. Daarmede was niet veel uit te voeren en TUINDERIJ VOORHEEN. BESTAANDE RUÏNE KERK EIKENDUINEN. 13 moest zuinig worden omgesprongen. Voor het huishoudelijk/bestuur, daaronder begrepen huur van het ger jentehuis, loon van den bode, bureaukosten, vuur, licht, huur van een kachel, enz., enz., enz., werd uitgegeven ƒ 540.98, de Secretaris, genoot een salaris van ƒ 200.—, de Schoolmeester van ƒ 150—, de Vroedvrouw van ƒ 60—, alles per jaar; de Veldwachter ontving ƒ 15.18 per maand; voor onderhoud van straten en wegen werd ƒ 135.— besteed en voor feesten was uitgetrokken ƒ 11.40, uitsluitend gebruikt voor zooveel borreltjes jenever of bitter, bij verschillende gelegenheden geschonken, o.a. bij het opvisschen van een lijk, wat in die dagen ook onder feestelijkheden scheen gerekend te worden. Eenige nijverheid van beteekenis was er niet te vinden; de overgroote meerderheid der bevolking vond een karig en moeizaam bestaan in den arbeid op het veld, die hier nog op de primitiefste wijze werd uitgeoefend, al was reeds sedert eeuwen land- en tuinbouw het hoofdbedrijf van deze plaats. Daarvan vinden we een bewijs in de: Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende informatie van den schiltalen voortyds getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Holland ende Vriesland gedaen in den jaere 1494, en in de lnformacie op den staet, faculteyt ende gelegentheid vande steden ende dorpen van Holland ende Vrieslant om daernae te regulieren de nieuwe schiltaele gedaen in den jaere MDXIV, waarin vermeld wordt dat de inwoners van Loosduinen „hen generen mit de plouch sayen ende coyen, spitten, delven ende lantneringe". De nabijheid van 's-Gravenhage dat zich steeds ontwikkelde en, met den aangroei der bevolking, ook dagelijks grootere behoefte had aan groenten, de gemakkelijkheid om de stad te bereiken, de voordeelige afzet die men daar vond, deed de Loosduiners besluiten de geschiktheid van den grond zich ten nutte te maken en zich bijzonder toe te leggen op het kweeken van ruin- en landvruchten. De schrijver van de Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, in 1746 uitgegeven, getuigde dan ook dat hier „werd een overvloed van tuin- en landvluchten gewonnen". Rl hebben we niet de minste reden te twijfelen aan de waarheidsliefde van den schrijver, we veronderstellen dat aan dezen „overvloed" eene niet al te groote beteekenis mag worden gegeven, want vijftig of zestig jaren terug was het vak nog van zoo weinig beteekenis en aanzien, dat niemand, niet in het vak geboren, er zou aan hebben gedacht het voor zijn bedrijf uit te kiezen. Er werd enkel geteeld waaraan op de Haagsche groentenmarkt dagelijks behoefte was en hard moest er gewerkt worden, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, de vrouwen, ja zelfs de kinderen moesten bijspringen, waardoor hunne geestelijke ontwikkeling schandelijk werd benadeeld, om een schamel bestaan te hebben en eene duistere» onzekere toekomst. /Ule wilskracht, elk initiatief was verdord, men vergroeide in den ouden sleur en was er een die beproefde eene nieuwigheid in te voeren om het vak te verheffen, hij werd uitgescholden voor een nieuwlichter. Kon hij zijn wedervaren mededeelen, de eerste die onder oude huismossen (vensterramen van oude huizen) wat sla en koolplanten teelde, we zouden vreemd opkijken van de treurige dagen die hij beleefde. En die eenvoudige, geen behoefte kennende bevolking had lange jaren nog geen ander ideaal dan de Haagsche groentenmarkt te voorzien en leverde tegen vastgestelden prijs aan de handelaren de enkele groentensoorten die ze noodig hadden. t Af bedding van dc KERK van EiKENDULNEN in den jaar c j s j ( ■ï HOOFDSTUK II. Naamsoorsprong Eikenduinen. - Bijzonderheden over den toestand der plaats. - Oude Kapel. - Tot Parochiekerk verheven. - Bedevaartplaats. - Kapel weer hulpkerk. Was dc zelfstandige Gemeente Loosduinen in 1816 nog slechts een vijftal jaren oud, de twee gedeelten, Eikenduinen en Loosduinen, waaruit ze samengesteld was, konden zich daarentegen beiden beroemen op een hoogen ouderdom. Eikenduinen vindt men voor de eerstemaal vermeld als Hekenduinen in een schrijven van 20 September 1266, waarbij vrouwe Machteld, gemalin van Floris IV, Graaf van Holland, drie morgen land schenkte aan de Kapel is Eikenduinen, tot onderhoud van den Kapelaan, waaruit tevens blijkt dat deze plaats van ouderen datum is. Allen die zich met de geschiedenis dezer buurt of gehucht onledig hielden, onderschrijven wat Mr. Jacob de Riemer, in zijne Beschrijving van 's-Graven-Hage, over het ontstaan van den naam zegt, dat hij „schynt afgekomen en ontleent te zyn aan de Eken of Eyken, die hier in de dunen eertyds groeiden; want dat deze gantsche noorder-streek van den Hage af tot voorby Loosduinen niet dan duin en wildernisse is geweest, kan uit menigvuldige authentieke stukken aangetoont worden; de boomen en wildernisse zyn met er tyd weggeraakt en de duinen voor een gedeelte afgezant, zoo dat men daar tans bequaume wei- en eenige koornlanden in plaatze ziet Men vindt nog een sententie van den Hove van Holland m dato 5 Juli 1443 waar by die van Eikenduinen verklaart werden hunne landen te mogen verdelgen, zoo als zy meer dan hondert jaaren gedaan hadden, niet tegenstaande de 16 oppositie van den Heer van Wassenaar vermits het verlies zyner thienden, voorgevende dat hy daar voor in zyne heerlykheid verkort wierd". Minder eenstemmigheid bestaat er over de vraag: was Eikenduinen een zelfstandig Ambacht of eene Heerlijkheid? We wenschen ons in die duistere kwestie niet te mengen, daar bij gebrek aan afdoende bewijzen, geen oplossing is te vinden. Omstreeks 1400 moet de plaats eenige belangrijkheid hebben gehad, want in een proces van den Haag tegen Scheveningen voor den Hove van Holland in 1483 gevoerd, verklaarden Baljuw, Schout en Schepenen van eerstgenoemde plaats „dat hier voortijts, te weten over tsestich jaren en meer, een raeminge gemaect was geweest bij die van de Hage an de eene zijde en die van Sceveninge en Eykenduynen an d' andere, in wat manyeren dat elc van dien gelden en contribueren souden in de beden en subventien mijns genaden Heeren of andere omgelden; achtervolgende welke raeminge, die van Sceveninge mit dien van Eykenduynen hadden altijt getaxeert en gezet geweest, van soolange dat geen memorie van menschen ter contrarie en was, op sulcken taxen grootheyt als zij nu gezet, zonder dat zij hoger getaxeert waren, dan van outs gewoonlich was, te weten die van den Hage op die twee deelen en die voorsz van Sceveninge en Eykenduynen dat derdendeel". Verder vernemen we dat „de dorpen van den Hage, Scheveningen en Eykenduinen stonden en gemeen waren onder een Bailliuschap en Schepenen", zoodat Eikenduinen, eene eeuw later nog als dorp vermeld, niet een zelfstandig dorp vormde, maar te zamen met anderen onder Haag-Ambacht behoorde en de inwoners als dusdanig te 's-Gravenhage te recht moesten staan. In een brief van Schepenen van den Hage van 9 Mei 1464 wordt ook gesproken „van een stuk land gelegen in 't WestAmbacht van den Hage, bij Eykenduinen-molen, geheten 17 die myent", waaruit nog blijkt dat de plaats een eigen molen had. Door welke oorzaak is niet te zeggen, maar de plaats moet in dien tijd achteruit zijn gegaan; telde ze in 1477 en 1496 nog 61 huizen, bij de verponding van 1514 „seggen Pieter Ozierszoon, oudt 58 jaer, Pieter Gijsbertszoon, oudt 35 jaer, ende Marten fldriaenszoon, oudt 56 jaer, buyeren van Eyckenduynen met half Loosduynen, dat zij hebben in als met half Loosduynen 50 haertsteden, daerof isser wel 20 die van der aelmoese leven, ende zijn genoech in eenen doene". Eikenduinen was toen groot „omtrent 600 morgen, daeronder zyn 570 morgen geestelicke ende waerlicke, buyten den Hage toebehoorende, die niet mede en gelden, noch en geven". En van wat dien grond kan opleveren, daarvan zal men zich een denkbeeld vormen als men hoort dat ,,'t beste van den voors. lande geit 2V2 Rh. gl., 2 Rh. gl., 30 st., 20 st. ende 10 st. de mergen ter huyere, ende de penninck in coope 18 of 20, na dattet gelegen es." Gelukkig hadden ze geen schot te betalen, waren ze schotvrij en enkel „schuldich den prince te diene alsoe lange als hy in Hollant es, tusschen Maze en Zyp, met 14 wagens", in andere woorden dat ze hofservituten moesten verleenen. Echter moesten ze betalen „den exchys (accijns) van een vat biers, dat men aldaer drinct of tapt, 3 groten vlaems, ende van der aem wyris 20 st., wat wyn dattet es, uytgesondert de petamoen, daer en gheven men maer 18 st. van de aeme". In 1793 werd als grootte opgegeven ongeveer 1543 morgen, 533 roeden land, waarvoor jaarlijks aan belasting werd betaald 5996 gulden, 10 stuivers, 4 penningen. Volgens het kohier der verpondingen van 1632 waren er 37 huizen en volgens dat van 1732 was het aantal gestegen tot 124. Van de in den aanhef van dit Hoofdstuk genoemde Kapel vindt men op de Begraafplaats Oud-Eikenduinen, links van den ingang, op van het gewone kerkhof eenigs- 18 zins afgescheiden terrein, gekend als het oude kerkhof, eene vrij stevige, begroeid en bemost, muurbrok, als eenig overblijfsel, benevens een gebroken pilaar, waarop de volgende inscriptie: CASTISS. DEI HABITACULO NON NISI CASTA MENTETO (Bedenk niets dan het reine in de woning van den Allerhelllgsten God) Lang verkeerde men in de onzekerheid door wie en wanneer deze Kapel werd gesticht, flllen twijfel hieromtrent is echter opgelost door een brief van 24 Februari 1299 van Jan, Graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland en Heer van Friesland, waarbij hij uit eigen middelen acht pond per jaar toekent aan den Kapelaan van Eikenduinen, om de Kapel in stand te houden door „onze lieve oem Coning Willem" gesticht. En hiermede kan niet anders bedoeld zijn dan Willem II, Graaf van Holland, Roomsch-Koning, de grondlegger van 's-Gravenhage en de stichting moet dus vallen tusschen de jaren 1247 en 1256, dat is te zeggen tusschen de jaren zijner verheffing tot de waardigheid van Roomsch-Koning en zijne vermoording door de WestFriezen. Deze Kapel, door de grafelijke familie rijk bedeeld, hoorde aanvankelijk, evenals andere kerkelijke stichtingen in het Westland, onder de Parochie van Monster, die omvatte de geheele, toen veel breedere duinstreek langs de zeekust, zoover als Delfland thans strekt. Bij overeenkomst van 8 September 1276 verleende Graaf Floris V, het patronaatrecht der Kerk van Monster, in ruil voor het patronaatrecht der Kerk van Wille in Noord-Brabant, aan de Premonstreiter Maria flbdij te Middelburg, en ingevolge dit recht was het dat de Rbt zijne medewerking verleende aan het besluit van den Graaf om de grafelijke residentie tot zelfstandige parochie te verheffen. Dit blijkt uit eene Charter van 20 Juli 1307, van groote beteekenis voor de geschiedenis van 's-Gravenhage, omdat er voor het eerst de zekerheid uit spreekt van wat we hierboven zegden, n.1. dat Monster de moederkerk van 's-Gravenhage is geweest. Jammer genoeg vermeldt het stuk echter niet de datum wanneer de stichting plaats had. Pater van Lommei merkt zeer juist op dat Graaf Floris „ten wiens tiden ende toedoenen", de afscheiding plaats had, niet anders zijn kan dan Floris V en acht het mogelijk dat de scheiding geschiedde op 8 September 1276, dus op den zelfden dag dat het patronaatrecht der Kerk van Monster aan de Middelburgsche Abdij werd geschonken. Bij gebrek aan afdoende bewijzen is alle verder getwist hierover overbodig. Graaf Willem III schonk op 2 Januari 1326 de Kapel van Eikenduinen „met alle goede en recht datter toe behoirt" aan de Abdij te Middelburg, met last dat wanneer „Florens die nu die capelrie hevet, stervet of dat hise vrilike ópghevet", van den Bisschop van Utrecht zal trachten te verkrijgen „dat deze Capelrye worde eene Parochie-Kerke", waarvan de grenzen als volgt werden vastgesteld: „van den moersloot in den stoeldam westwaerts tot Loesdune Lane toe en voort streckende alsoe verre alse Hage-Hmbacht gaet". Omstreeks 1330 moet de gestelde voorwaarde zijn vervuld, want de Abt van Middelburg schreef toen aan Johannes III, Bisschop van Utrecht, en deze keurde bij schrijven van 20 Juli 1331 de oprichting der zelfstandige parochie goed en verleende tevens toestemming tot oprichting van een Kerkhof. De naaste aanleiding tot verheffing der Kapel tot Parochie Kerk moet worden gezocht in de steeds toenemende uitbreiding van 's-Gravenhage, de groote afstand van de hoofdkerk en bijgevolg ook de moeilijkheden voor de geloovigen hunne kerkelijke plichten trouw te kunnen vervullen, welk laatste bezwaar zeker zou worden ondervangen, indien ze bij eene Parochie Eikenduinen werden ingedeeld. De Graaf had echter ook eene persoonlijke reden de oprichting der nieuwe Parochie te verlangen. Toen 's-Gravenhage nog geen Parochiekerk bezat, was de Kapelaan van Eikenduinen, een van de vier priesters die de Kapel ten hove bedienden en, na afloop der Mis, het 20 ontbijt gebruikte met den Graaf of de Gravin als dezen te 's-Gravenhage verbleven. Nu er te 's-Gravenhage eene Parochiekerk was gekomen, wilde Graaf Willem III de Kapel ten hove door een Kapelaan der stad laten bedienen, n.1. door een der Kanunniken van de Abdij van Middelburg, onder beding, dat die Kanunnik-parochiaan niet het voorrecht zou hebben ten hove te eten, en dat de prove, door een der Graven aan den Kapelaan geschonken, zou vervallen. De kerk, toegewijd aan O. L. Vrouw ter smarten, was eertijds zeer vermaard; er wordt beweerd dat ze in het bezit was van een stuk van het H. Kruis des Zaligmakers, wat aan waarschijnlijkheid wint als we later de Staten van Holland herhaaldelijk hooren spreken van de hier bestaan hebbende „Cruysgilde ende Cruysmeesteren", waarover, jammer genoeg, niet de minste bijzonderheid bekend is. Wat ook als een bewijs voor het bestaan dezer relikwie kan gelden is, dat toen Graaf Albrecht, na de krankzinnig verklaring van zijn broeder Willem V, na den moord van Heer Gerrit van Wateringen, tot ruwaard aangesteld en in 1589 tot Graaf van Holland, in 1398 besloot den dood van Willem IV op de Friezen te wreken, zijne echtgenoote, Gravin Margaretha van Kleef, uit dankbaarheid voor de behaalde overwinning, eene bedevaart ondernam naar „het Heilige Cruis te Eykenduinen". Aan deze relikwie werd eene wonderdadige kracht toegekend, en de geloovigen uit alle oorden in menigte toegestroomd, kwamen hunne vereering bewijzen. De bedevaarten te Eikenduinen hielden stand tot aan het einde der XVIIIe eeuw, ondanks de strenge bepalingen vervat in de Plakkaat van den Hove, van 23 Juni 1587, hernieuwd door de Resolutie van de Staten van Holland, van 17 Januari 1647. Uit het niet afzonderlijk vermelden van Eikenduineih in deze Resolutie, is de gevolgtrekking gemaakt dat de bedevaarten alhier hadden opgehouden. Echter ten onrechte. Men heeft over het hoofd gezien dat achter de vermelde gemeenten staat „en andere gemeen- 21 ten", en ten overvloede hebben we op dit punt een paar vertrouwde getuigen. In de eerste plaats het verslag van den Drossaart Buddingh, tevens cipier van de Gevangenpoort, die op last van den Fiskaal van den Hove, een onderzoek instelde naar wat er openlijk op Eikenduinen voorviel. Dat verslag, dat belangrijke bijzonderheden geeft, luidt als volgt: Informatie wegens Eykenduynen van den 8 en 9 April 1762. Op ordre van den Heer Fiskaal heb ik, ondergeschr., tot Eykenduynen informatie genomen wegens veele Roomse menschen, die, aldaer op Witten Donderdag en Goede Vrydag, zynde 8 en 9 April, op het kerkhoff zyn koomen bidden. Den 8 April, zynde Witten Donderdag, heb ik bevonden, dat omtrent 40 personen, soo mans, vrouwen en kinderen, dien dag zyn geweest, in verschyde partyen van twee, van drie en van eene, op het gem. kerkhoff en hebben aldaer omgaen bidden, veele met paternosters en boeken in haere handen. Dat de eene party voor en de nadere na op haer knyen zyn gaen leggen, de eene op deeze en de andere op geene plaats, en zyn de eene party voor en de andere na, die gedaen hadden, weggegaen, soo als sy te samen gekoomen waeren. Hebbe naukeurig toegesien, of op gem. Kerkhoff eenige Kruysen of beelden waeren of eenige afgoden of senten, die aengebeeden worden, maer heb niets bevonden. Den 9 April heb ik weeder aldaer bevonden, zynde Goede Vrydag, dat op gem. Kerkhoff zyn geweest tusse de vieren vyf hondert menschen, soo boeren als personen uyt den Hage, die met partyen vier, drie, ses, meer en minder, op gem. Kerckhoff zyn geweest en aldaer gaen bidden en op haere knieën zyn gaen leggen, en nadat ieder party gedaen hadden, wederom zyn weggegaen. Daer zyn drie verschyde boerewaegens met menschen . geweest, die aldaer zyn gaen bidden, die eene voor en de andere na gekomen en weder 22 weggegaen, het is den gansen dag aldaer geweest koomen en gaen van al die menschen. Heb niet bespeurt, dat zy te samen gingen, ieder deet zyn gebeeden en ging weeder weg, noch dat eenige uyterlykheden van zingen of geluyt van haer is gedaen geworden. Hebbe geen Kruysen of Kransen of Paustakken by haer gesien. De Riemer verzekerde nog in 1780 „ofschoon van de Kerk van Eikenduinen niets is overgebleven dan een stuk muur van den toorn, en eenige fundamenten van de Kerk, zoo komen er die van de omliggende dorpen nog ten huidigen dag dikwyls een bedevaert doen, om de H. Maagd te eeren, en aan te roepen, kruipende op handen en knieën rondom en langs deze puinhoopen; ja deze plaatze is by de Roomsch-Katholyken nog in zulken hoogagting, dat de meeste burger van die gezintheid in den Hage en daaromheen, dit Kerkhof boven alle andere tot hunne begraafplaats verkiezen, zulks dat er van dezulke aldaer meer dan in de Kerken van den Hage ter aarde bestelt worden." Vóór de Hervorming waren die bedevaarten natuurlijk eene rijke bron van inkomsten, waarvan de arme bevolking der plaats, die ver de meerderheid vormde, werd bedeeld en dan hield men nog voldoende over om eene nieuwe Kapel te bouwen, of de bestaande te vergrooten, wat niet duidelijk blijkt uit de hierover betrekking hebbende stukken. In elk geval, dat de Kapel niet onaanzienlijk was, is op te maken uit de muurbrok die er van overbleef. Gedurende enkele eeuwen treffen we over deze Kerk of Kapel geen bijzonderheden aan, waaruit we de gevolgtrekking maken dat de zaken rustig en kalm hun gang gingen. Hoelang de zelfstandige Parochie bestaan heeft is niet bekend. Men veronderstelt dat ze na den dood van Willem III, in 1337 overleden, eene bijkerk is geworden van de Parochie van den H. Jacobus te 's-Gravénhage, die Kapelaans aanstelde met den titel van Rector, later van Pastoor, om de gewone kerkelijke diensten te verrichten, maar voor Ruïne yan