DrJ1H.DE VISSER ZIJN BETEEKENISvoor IAHDewVOLK TER HERINNERING AAN ZIJN 70'STEN VERJAARDAG AWSIJTHOFFs ÜITGEVERSMAAXSCHAPPU LEIDEN Dr. J. Th. de visser ZIJN BETEEKENIS VOOR LAND EN VOLK Dr. J. Th. de Visser in zijn studeerkamer arbeidende aan zijn levenswerk „Kerk en Staat". Dr. J. Th. DE VISSER zijn beteekenis voor land en volk TER HERINNERING AAN ZIJN ZEVENTIGSTEN VERJAARDAG met inleiding van Prof. Dr. J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE MINISTER VAN ARBEID geïllustreerd A. W. SIJTHOFFS UITGEVERSMIJ - LEIDEN Den 70-jarigen Jubilaris Dr. j. Th. DE VISSER die ook als auteur van zijn bijzondere gaven zoo talrijke bewijzen heeft gegeven, wordt dii Gedenkschrift door zijn Uitgever A. W. Sijthoff s Uitgeversmij te Leiden met hoogachting aangeboden. INHOUD Bladz. Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine Inleiding 9 Ds. E. U. schallenberg De Leusdensche tijd 13 Ds. L. E. van Zwet De Almelosche jaren 19 Ds. J. Gouverneur Over de Rotterdamsche jaren 27 Dr. P. A. Klap Over de Amsterdamsche jaren 34 Prof. Mr. c. w. de Vries Altijd dezelfde 42 Staat van Dienst 47 Schrifturen van Dr. J. Th. de Visser .... 48 INLEIDING. Aan hoevelen zal dit boeksken welkom wezen. Het is geen Gedenkboek. Daarvoor is het nog niet de tijd. Daarvoor zouden bij een man als de Visser tienmaal zooveel bladzijden niet genoeg zijn. De uitgeefster bedoelde slechts een herinneringsboek. Wat indrukken, wat flitsen, wat instantanée's". Dat enkele schrijvers over een paar kanten van dit leven zeggen zouden, wat het meest hen trof, wat het blijvende is in hetgeen voorbijgaat. Hier is het. Het loopt over zesenveertig jaar openbaar leven, maar die men gemakkelijk splitst in twee groepen : 28 plus 17 jaar. Drievijfden dominee en tweevijfden politicus. Men vindt hier enkel herinneringen aan het drievijfde, aan den predikanten-tijd. Met één stuk, dat in zijn titel meer nog zegt dan wat de inhoud aangeeft : „altijd dezelfde". Inderdaad, men kan den heelen de Visser vinden in den predikant. De tweevijfden zijn het vervolg, de voortzetting, de toepassing van hetgeen voorafging ; de drievijfden stempelen het geheel. 9 Lees hierachter van bemoeienis met de jeugd; van onderwijzen, leeren en studeeren ; van band met de arbeiders, die de Visser om zich verzamelde en die zich tot hem getrokken gevoelden. Lees er van organiseeren en invloed oefenen in organisaties; van bemoeienis met philanthropie en inwendige zending. Proef onder en achter alles Gods wondereenvoudig Evangelie, dat alles omvatten en doorlouteren kan. Dat is de dominee. Dat is straks ook de politicus, redenaar, kamerlid, leider, minister. Zoo doen deze bladzijden opklarend werk. Straks — eerst na vele jaren, zoo geve het God — zal er alleen herinnering zijn. Wat zal er dan vooral zijn ? Natuurlijk het laatste tweevijfde deel. Dat is het dichtstbij. Dat is ook het meest opvallend. Er zijn zelfs menschen, die het politiek-openbare leven het gewichtigst achten. Dus blijft het. En het andere verflauwt. In de hierachter volgende bladzijden blijkt reeds, dat uit de eerste jaren herinneringen zijn verbleekt. Het kan ook niet anders. Maar.... men zou ook de andere zijde kunnen aanvatten. En dan wijkt ja allerlei uit de eerste drie vijfden terug in de herinnering ; dan wijkt ook velerlei uit de laatste twee vijfden terug. En dan blijft iets anders over. Niet losse daden en gezegden ; niet speciale gebeurtenissen; niet ambt en gewicht van dat ambt. Maar hetgeen de ondergrond en achtergrond van alles geweest is en gebleven: Gods gave aan ons en 10 10 de verheerlijking dier gave in ons midden; een geschouwd ideaal en de toewijding aan dat ideaal. Dat blijft. En daarvan spreekt nu in weinige sobere welkome trekken dit boeksken. Daarom vooral zal het velen welkom zijn. j. R. Slotemaker de Bruine. ii Dr. J. Th. de Visser's Inwijdingsrede bij het in gebruik nemen van de nieuwe Hervormde Kerk te Koog aan de Zaan, 19 Februari 1922. DE LEUSDENSCHE TIJD. Het woord „laatst" heeft veelal een weemoedigen klank. Denk slechts aan een laatsten brief, een laatste woord, een laatsten handdruk, een laatsten af scheids-groet. Zoovele voorbeelden, zoovele weemoedige herinneringen ! Maar terwijl het woord „laatst" veelal een weemoedigen klank heeft, klinkt daarentegen het woord „eerst" ons gewoonlijk vriendelijk in de ooren. Daar is die eerste ontmoeting, die eerste reis, die eerste liefde. Alles om nooit te vergeten. Zoovele voorbeelden, zoovele vriendelijke en blijde herinneringen! Is het wel anders met de eerste gemeente van een predikant ? Men kan groote en bloeiende gemeenten hebben gediend; men kan zelfs predikant zijn geweest in Rotterdam en in Amsterdam, toch gevoelt men zich dikwerf het meest tot zijn eerste gemeente aangetrokken. O, als men daaraan denkt, is het dan niet, alsof in de verbeelding zilveren klokjes gaan luiden ? De meeste „Pastorale Schetsen", waarvan voor den lezer zooveel vriendelijke bekoring uitgaat, zijn dan ook gewoonlijk geschreven in of ontleend aan het zijn in de eerste gemeente. 13 13 De eerste gemeente is als de blijde lentetijd in het leven van den predikant. Waar heeft dan wel Dr. de Visser dien blij den lentetijd doorgebracht ? In het Noordoosten van de provincie Utrecht, aan den Veluwe-zoom, ligt het bekoorlijke Leusden. Door de Luntersche beek, die het van het Oosten naar het Westen doorsnijdt, is het gescheiden in twee deelen, die elk een geheel-af zonderlij k type vertoonen. Het zuidelijk gedeelte bestaat uit uitgestrekte bosschen en heidevelden, waar het een lust is te dwalen, terwijl het noordelijk gedeelte uit wei- en bouwland bestaat. De fraaie buitenplaatsen, die een sieraad vormen van het Sticht, ontbreken ook hier niet. Tusschen hoogopgaand hout gelegen vindt gij de Huizen „Lockhorst", „Den Heiligen Berg", „Den Treek", en „Den Boom". Sommige van deze landgoederen dagteekenen reeds uit een ver verleden. Wie hier predikant wordt, kan met den gewijden schrijver getuigen, dat „zijne snoeren in liefelijke plaatsen zijn gevallen." En dat niet alleen van wege de bekoorlijke omgeving, maar ook omdat de bewoners der buitenplaatsen de kerk genegen zijn, en de landelijke bevolking een vriendelijk karakter vertoont. Dat voorrecht is aan Dr. de Visser te beurt gevallen. Zelf een zoon van het Sticht, heeft hij ook in het Sticht zijn eerste gemeente gevonden. Het hooge en heerlijke ideaal, dat hem als een lichtende fakkel in zijne jeugd en in zijne jongelingsjaren was vóórgegaan, heeft hier zijn vervulling gevonden. De 14 14 diepste wensch zijns harten ging over in werkelijkheid, toen zijne bevestiging den 5den December 1880 plaats vond. Wie Dr. de Visser kent en zijne liefde tot het wondere ambt, weet, dat die datum met gulden letters in het boek zijner herinneringen staat opget eek end. De aanstaande predikant en de aanstaande gemeente kennen elkander gewoonlijk slechts zeer oppervlakkig. Vóór de bevestiging en intrede zijn meestal een paar vluchtige bezoeken gebracht, een eerste bezoek om kennis te maken met de officieele kerkelijke autoriteiten, en een tweede bezoek om den inventaris van de pastorie op te maken. De eigenlijke band tusschen gemeente en 1 eeraar wordt eerst later gelegd. Hier was er een uitzondering op den regel en stonden de nieuwe predikant en zijne gemeente niet geheel als vreemden tegenover elkander. Wat was de oorzaak daarvan ? Dr. de Visser's voorganger te Leusden, de latere Groningsche hoogleeraar Prof. Dr. C. H. van Rhijn, had zich zijne gade door den dood zien ontvallen. Dat verlies had hem zwaar getroffen. De pastorie was hem eenzaam en verlaten. Vandaar dat hij het verzoek richtte tot eenige studenten in de godgeleerdheid te Utrecht bij hem te komen inwonen en in Leusden's pastorie de laatste hand te leggen aan hunne academische studies. De een na den ander heeft aan dat verzoek voldaan, ook de student de Visser. Zoodat deze de pastorie eerst tijdelijk heeft 15 15 bewoond, voordat hij later als pastor loei daarin definitief zijn intrek heeft genomen. Tusschen Dr. de Visser en Prof. van Rhijn is toen een vriendschap gesloten, die van een bestendigen duur is geweest. In veel later jaren hebben zij een gezamenlijke reis naar het Heilige Land onderBomen en bij de begrafenis van Prof. van Rhijn heeft alleen Dr. de Visser als de intiemste vriend op het kerkhof te Groningen het woord gevoerd. Slechts zeer weinigen zijn nog in leven, die Dr. de Visser als predikant van Leusden hebben gekend. In plaats van dat geslacht zijner tijdgenooten is een nieuwe generatie opgegroeid. Maar zij, die nog weten van zijn verblijf bier, hebben daaraan vriendelijke herinneringen bewaard. De faam van zijn oratorisch talent dateert reeds uit dien tijd. Nog spreekt men over sommige van zijne preeken. Maar hij ging niet zóó in zijn kanselarbeid op, dat hij zijn pastorale werk verzuimde. Hij wijdde zich met ijver aan het godsdienstonderwijs der jeugd en ook het krankenbezoek nam hij getrouw waar. Zijn studie had hij met het verlaten der academie niet vaarwel gezegd ; menigmaal kon men hem op zijn tochten door de uitgestrekte gemeente zien gaan met een boek in de hand. Aan wat wij in den tegenwoordigen tijd jeugdwerk noemen, gaf hij zich ook toen reeds : hij stichtte de Jongelingsvereeniging, en dat hij haar een goed hart toedroeg, is wel gebleken, toen hij eenige jaren geleden bij haar 40-jarig bestaan een gloedvolle feestrede heeft uitgesproken. 16 16 Zulk een leven had wel behoefte aan een zorgende hand en aan een koesterende liefde. Welnu, deze beide heeft hij gevonden in de gade, met wie hij in zijn Leusdenschen tijd in het huwelijk is getreden. Welk een blijde dag, toen hij haar zijn pastorie binnenleidde en hun door de kinderen der bewaarschool een welkomstlied werd toegezongen ! Wanneer het van een gelukkig huwelijk geldt, dat het gelijk is aan twee stroomen, die ieder afzonderlijk van de hoogte der bergen afdalen om voortaan als een machtige stroom verder te bruisen, dan kan het zeker wel van dit huwelijk worden getuigd. Dagen van ziekte en van zorg zijn hun niet bespaard gebleven, maar na meer dan 40 jaren is, wat God vereenigd had, door den dood nog niet gescheiden. De Leusdensche gemeente zag terecht in, dat zij dezen predikant niet lang als haar eigen predikant zou behouden. Zijn redenaarsgaven zouden hem wel spoedig een uitgebreider werkkring aanwijzen. Dat vermoeden is bewaarheid geworden. Niet langer dan drie-en-een-half jaar heeft hij in haar midden vertoefd. Een stem uit Almelo, die riep : kom over en help ons, is hij niet ongehoorzaam geweest. En den 4den Mei 1884 richtte hij zijn afscheidswoord tot zijn eerste gemeente. Met droefheid zagen velen hem gaan en zijn sindsdien aan hem blijven gedenken als aan een geliefd leeraar en als aan een trouw vriend. In tijd van nood en van strijd was hij hun tot steun geweest. Zijn eerste gemeente zou niet gaarne nalatenden jubilaris bij zijn 7osten verjaardag hare beste geluk- 17 17 wenschen aan te bieden. En de bede, waarmede de 33ste Psalm besluit, maakt zij op dezen gedenkdag, eenigszins gewijzigd, tot de hare : „Uwe goedertierenheid, o Heer, zij over hem, gelijk als hij op U hoopt." Leusden, 25 Januari 1927. Ed. U. Schallenberg. 18 Ned. Hervormde Kerk te Leusden. Ned. Hervormde Kerk te Almelo. DE ALMELOSCHE JAREN. ij zijn niet vele geweest de Almelosche jaren van Dr. J. Th. de Visser, slechts een viertal, van ii Mei 1884 tot 15 April 1888. Maar die jaren zijn voor de Almelosche Hervormde Gemeente echte glorie-jaren geweest, niet alleen naar het uitwendige, ook in geestelijk opzicht. En geen wonder: een gemeente, die Dr. de Visser tot predikant gehad heeft, heeft een groot voorrecht genoten: een man met een helder hoofd, een warm hart, een vroom gemoed. En Dr. de Visser heeft dan ook een diep spoor in de Almelosche gemeente getrokken, door zijn welsprekendheid, maar bovenal door zijn helder en warm getuigenis aangaande de geestelijke en eeuwige dingen. Is het aan de eene zijde gemakkelijk over den Almeloschen tijd van Dr. de Visser te schrijven, aan de andere zijde is het toch ook heel moeilijk. Want die tijd is zoo mooi en zoo goed geweest, dat het allicht „kleuren en vleien" gaat schijnen. En toch, zeer schoon en zeer goed, in de hoogste beteekenis van deze woorden, ik ben geneigd te zeggen, in de christelijke beteekenis van deze woorden, is die Almelosche tijd geweest. Er zijn er nu nog hier voor wie in Gods hand Dr. de Visser degene is geweest, door wien zij hun heil gevonden hebben. Dit verklaart den band, die er al de jaren door is blijven bestaan, 19 tusschen Dr. de Visser en de Almelosche gemeente. Telkens als hij hier nog weer kwam, vaak is hij teruggekomen, maar telkens weer kende hij nog alle Hendrikken en Gerrit's, alle Janna's en Jenneken's. En aandoenlijk was het vaak, te zien de blijdschap vanwege de ontmoeting: de banden van het geestelijk leven zijn dan ook zoo teer en zoo vast. De vriendschap, het gevoel van saamhoorigheid kwam van beide zijden, 't Is al jaren geleden, dat ik tijdens een van de bezoeken aan Almelo, niet Dr. de Visser op bezoek ging bij een kranke oud-catechisante. Dr. de Visser was al lang Rotterdamsch en Amsterdamsch predikant geweest en was toen kamerlid. Maar „de predikant" kwam boven, en stil zat hij neer aan het krankbed, en de hjdster vertelde als vanzelf al haar moeiten en pijn en zorg. Er ging troost uit van dat stille neerzitten en aandachtig luisteren, en tot slot met zijn klankrijke stem: „Jans! je weet het: Maar de Heer zal uitkomst geven". Dat was krankenbezoek, dat was vertroosting. Almelo was in de jaren van Dr. de Visser een stadje van 12.000 inwoners. Heel anders waren de toestanden toen dan nu. Hoog en laag, aanzienlijk en gering, rijk en arm ging toen ter tijd hier nog naar de „Groote Kerk". Wel waren er diepgaande verschillen in de gemeente, maar — men ging ter kerk. En Dr. de Visser was er de man voor, die allen en allen wist te grijpen en vast te houden, «ij had voor allen een woord, een woord des levens. Maar wie zich het meest verblijdden over zijn komst, bij wie hij den meesten ingang vond, dat waren 20 de mannen en vrouwen, behoorende tot de Vereeniging tot bevordering der Uit- en Inwendige Zending, onder de zinspreuk: „Predik het Evangelie aan alle creaturen", met haar lokaal aan het Schuttenpad. Welk een vreugde in dien kring der Evangelisatie, zooals genoemde Vereeniging kortweg genoemd werd en nog wordt, toen na 7 jaren weer een rechtzinnig predikant op 11 Mei 1884 zijn intrede deed in de kerk. De Vereeniging, door Ds. C. J. G. van Hoogstraten, in 1877 naar den Haag vertrokken, gesticht, had dapper stand gehouden en was in stand gehouden al die jaren. Gestreden en gebeden was er. En ziet, tot loon op zijn strijd en als verhooring van zijn gebeden, was dien kring de komst van Dr. de Visser. Op dien Zondag, 11 Mei 1884, stond daar op den kansel in hun eigen kerk een 27-jarige jonge man, die met den gloed der overtuiging zijn eerste woord tot de gemeente richtte, naar aanleiding van een tekstwoord, geheel gegrepen uit hunne ziel: 2 Cor. 4:5: „Maar wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus den Heer; en onszelven, dat wij uwe dienaars zijn, om Jezus wil". En aanstonds werd Dr. de Visser dan ook gevraagd, het voorzitterschap van de Evangelisatie te willen aanvaarden. „Het was" — aldus de notulen van de eerste vergadering der Evangelisatie, na de intrede van Dr. de Visser — „een ware blijdschap op deze vergadering, na een strijd van 7 jaren, voor het eerst wederom een eigen leeraar in ons midden te zien, om in den naam van zijn Zender het woord des levens naar de meening des Geestes van deze plaats te verkondigen". Dr. de Visser was beroepen in de vacature— 21 21 A. P. van Grüting, iemand van de Groninger richting, die twee jaren te voren overleden was. Zijn beide ambtgenooten waren D. Andre de la Porte en M. Rutgers van der Loef, beide mannen boven de middelmaat, maar van gansch andere geestesrichting. In het welkomstwoord van den praeses van den kerkeraad, kwam dat ook wel uit: „de praeses hoopte, dat bij het streven naar hetzelfde doel, ook menigmaal langs verschillende wegen, toch de vriendschappelijke toon en geest in den kerkeraad zou blijven 1" En Dr. de Visser heeft dan ook aan dien toon en dien geest geen afbreuk gedaan; bij alle verschil is blijven bestaan achting voor elkanders persoonlijkheid en waardeering voor elkanders werk. „De kerkeraadsvergaderingen stonden op hoog peil", aldus eens een kerkeraadslid uit die dagen tot mij. Na den dag der intrede ving, als vanzelf spreekt, de arbeid in de gemeente aan. De catechisanten stroomden toe; Stad en Ambt riep den jongen dominee tot huis- en ziekenbezoek; vergaderingen zonder tal — Almelo houdt van vergaderen —; een afdeeling van Patrimonium werd opgericht, het was nog in de dagen vóór de doleantie; een jonge-mannenvereeniging werd bijeengeroepen, die nog bestaat en er trotsch op is, dat Dr. de Visser haar oprichter is; predikbeurten hier en zendingsspreekbeurten daar werden waargenomen en onder dat alles, werd het preekwerk in eigen gemeente niet verwaarloosd, integendeel, het was de groote schare, die zich telkens weer in het kerkgebouw verzamelde, een geestelijk genot te mogen luisteren naar de verkondiging van het Evangelie, zooals hun leeraar dat vertolkte. De gaanderijen moesten worden open- 22 gesteld en de huur van de zitplaatsen in de kerk bracht al aanstonds zooveel op, dat de hoofdelijke omslag werd afgeschaft. Jammer, dat men dat deed. Want toen het volgend jaar de kerkeraad aan de kerkvoogdij verzocht, om verhooging van het traktement van de predikanten, kon daar geen gevolg aan gegeven worden, niettegenstaande de erkenning, dat de traktementen te laag waren, want anders zou de hoofdelijke omslag weer moeten worden ingevoerd(ü) Maar dit neemt niet weg, dat gemeente en predikant een mooien tijd beleefden. Zegen is er genoten. Veel zegen. Eens zeide een eenvoudig boerenvrouwtje tot mij: „de preeken van Dr. de Visser, ze waren mooi, maar mij wel eens te geleerd, doch als hij dan het vers voorlas, dat gezongen zou worden, dan had ik het zoo goed. Hij liet zoo vaak zingen: „De Heer is mij tot hulp en sterkte", en dat drong door in je ziel." De doleantie, die ook in dezen tijd viel, heeft Almelo tamelijk onberoerd gelaten. Daarvoor woonde men zeker te ver van het centrum. En bovendien, er moest hier vele jaren lang een andere strijd gestreden worden en wel die tegen het modernisme. Dat is een mooie strijd, waar het gaat om het antwoord op de hoogste levensvragen en de vervulling van de diepste levensbehoeften. En ook Dr. de Visser heeft zijn deel aan dien strijd gestreden; o. a. in zijne dagen schafte men het gebed af vóór den aanvang van de vergaderingen van het kiescollege. Ik moet ook nog iets zeggen over den feestdag ter gelegenheid van den 7osten verjaardag van Koning Willem III, 19 Febr. 1887. Heel Almelo 23 vierde feest. De feestrede in de kerk zou uitgesproken worden door den thans 70-jarigen jubilaris. Ik heb die preek eens gelezen, het is mij niet gelukt, die preek nogmaals in handen te krijgen. Maar ik heb nog heel stérk den indruk, dat hier een man aan het woord was, wiens hart warm klopte voor Vorst en Vaderland. Het Almelosche en Twentsche Zondagsblad van die dagen meldt: „Hoe meer het klokje van half twee naderde, des te grooter werd de menschenmassa. De kerk, die 1100 menschen kan bevatten, borg er zeker wel 2000. Maar niet zoodra had de feestredenaar den kansel beklommen of er ontstond groote stilte. Naar aller meening overtrof de feestredenaar zichzelf in voordracht, stijl en inhoud. En wellicht is nooit een rede zoo aandachtig gevolgd als deze." In het begin van mijn stukje heb ik reeds gezegd : het lijkt haast te mooi. Er is maar ééne verklaring: Dr. de Visser is Dr. de Visser, dien wij allen kennen. En Almelo houdt van zijn Dr. de Visser. Geen wonder, dat de beroepen, nadat Dr. de Visser eenigen tijd in Almelo gestaan had, op elkander volgden. In 1886 kwam het beroep naar Vhssingen. In 1887: Gouda, den Bosch, Arnhem. Welk een blijdschap als voor het beroep werd bedankt. Maar in Dec. 1887 beriep Rotterdam. En dat beroep werd aangenomen. Zondag 15 April 1888 's avonds 5 uur het afscheid. De rede ging over Het Geestelijk Huis. Tekst 1 Petr. 24 Dr. J. Th. de Visser als Eere-Voorzitter te midden van het Bestuur van den Christelijk Nationalen Werkmansbond. 2:$a: „Zoo wordt gij ook zeiven, als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis." De punten: i. de hoeksteen, waardoor dat huis wordt gedragen; 2. de dagtaak, waartoe de huisgenoot wordt verplicht; 3. de zegen, waarmede de opbouw wordt bekroond. Aldus weer het plaatselijk blad: „In stille aandacht werd de welsprekende rede van den bij alle richtingen beminden predikant aangehoord." En zoo heb ik getracht een beeld te geven van den Ahneloschen tijd van Dr. de Visser. Jaren, niet minder dan 39, liggen tusschen den tijd van toen en dien van nu. Maar Almelo en Dr. De Visser zijn bij elkander gebleven. Dat is gebleken. In tal van huizen hangt zijn portret. En telkens als Dr. de Visser hier kwam, was er blijdschap en dank aan beide zijden. Almelo dankt Dr. de Visser voor heel veel; bovenal hier voor: hij is de vriend, die de Almelosche gemeente met zijne groote gaven van verstand en hart, den heilweg wijzen wou. Een gedeelte uit de afscheidsrede: „Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Zoo zong eens een trouw en eenig arbeider in den wijngaard des Heeren, namelijk Paulus, en indien er hier in deze heilige ure iemand mij aanstaren mocht met de gedachte: Gij waart mij ten zegen, laat het dan zijn, als stond ik voor u, met den vinger naar boven gericht en met het woord op de lippen : „God alleen zij de eer" !" 25 25 Het geslacht, dat Dr. de Visser in Almelo rondom zich gezien heeft, is voor het grootste gedeelte heengegaan. Maar de Almelosche gemeente is er nog. En bij alles, wat veranderd is en verwisseld, de toegenegenheid tot Dr. de Visser is gebleven. De Almelosche vrienden danken met velen God voor den arbeid, dien Dr. de Visser verricht heeft, in hun midden, zoowel als in onze gansche kerk en voor ons vaderland. De Almelosche gemeente wenscht hem en zijne gade, dat zij nog menig jaar voor elkander gespaard blijven. Mocht de levensavond komen, dan: „opene vensters tegen Jeruzalem"; het thema in een van Dr. de Visser's preeken, hier gehouden. En — als het niet te zelfzuchtig is, de Almelosche gemeente hoopt haar dominee de Visser nog weer eens op den kansel te zien in haar „Groote Kerk". Almelo, 15 Jan. 1927. L. S. van Zwet. 26 DR. J. TH. DE VISSER. Predikant te Rotterdam 1888—1892. Nu ter gelegenheid van zijn 7osten verjaardag, Dr. de Visser in 't middelpunt staat van de belangstelling van zeer velen in den lande, mag zeer zeker niet ontbreken een korte schets van zijn optreden als predikant te Rotterdam. Reeds daarom niet, omdat op den dag van zijn feest, ongetwijfeld nog velen aan dien Rotterdamschen tijd zullen terugdenken ; maar toch bovenal, wijl de herinnering aan dit tijdperk van zijn werkzaam leven, den zeventigjarige zelf niet anders dan welgevallig kan zijn. Den schrijver dezer regelen verheugt het, dat hij werd aangezocht dit werk van piëteit te verrichten, omdat het hem jaren voor den geest brengt, die hij rekent tot de schoonste zijns levens: jeugdjaren overtogen van geestdrift voor de wereld der eeuwigheid, een geestdrift krachtig aangeblazen door zijn leermeester de Visser. Het jaar 1888 was een belangrijk jaar voor de Hervormde Gemeente van Rotterdam. De doleantie had haar verwoestend werk gedaan en veel belangstelling en echt godsdienstig leven aan de gemeente onttrokken. Daarbij kwam, dat Rotterdam met groote droefheid had zien henengaan een predikant, die gedurende de vijf jaren van zijn werkzaamheid in haar midden, de gemeente grootelijks aan zich 27 verplicht had door zijn zeldzame gaven in haar dienst te stellen. Ik bedoel Dr. A. J. Th. Jonker, die in 1887, door lichamelijke en geestelijke overspanning daartoe genoopt, een beroep had aangenomen naar Ellecom. In die dagen van moeite en teleurstelling bleef Dr. W. Astro op de spits staan en ik zeg niet te veel, wanneer ik hier verklaar, dat de kern der Rotterdamsche gemeente zich om hem heen schaarde. Dit neemt niet weg, dat er dringende behoefte was aan versterking van de gelederen. Een beroep, uitgebracht op Dr. F. E. Daubauton, destijds predikant te Heemstede, werd afgewezen. Daarna echter werden tegelijk beroepen Ds. C. L. Laan, predikant te Goes en Dr. J. Th. de Visser, predikant te Almelo. Iets later ook Ds. S. Ulfers, predikant te Oldemarkt. Van deze drie kwam de laatst-beroepene het eerst, n. 1. begin Maart 1888. Kort daarop ook de beide anderen: eerst Ds. Laan, toen, ook in April Dr. de Visser in de vacature van Dr. Geesink. In datzelfde jaar 1888 deden nog hun intrede bij de Hervormde Gemeente van Rotterdam : Ds. A. H. Roose van Woudsend ; Dr. J. Riemens van Middelburg ; Dr. P. J. Muller van Nijmegen. Het was dus wel een veelbewogen jaar voor de Rotterdamsche gemeente, dat jaar 1888. Ik noemde die zes namen tot kenschetsing van den tijd, waarin Dr. de Visser te Rotterdam gewerkt heeft. Dat het jaar waarin zes predikanten, voor het meerendeel nog jong, hun arbeid in de gemeente aanvingen en wel onder een heel ander régime dan vóór de doleantie, een nieuw tijdperk inluidde, behoeft geen betoog. Wij voelden 28 28 De. J. Th. de Visser's rede bij de onthulling van het standbeeld van Stadhouder Willem iii te Breda, 9 October 192 het al spoedig, dat er nieuwe toestanden geboren waren en het oude régime voorbij was. Voor ons besef zijn de zes van 1888, gebleven de nieuwe predikanten van Rotterdam. Intusschen was Dr. j. Th. de Visser van deze nieuwe predikanten, de jongste in leeftijd. Hij was 31 jaar oud, toen hij te Rotterdam kwam. Op een Zondag in April werd hij bevestigd door Prof. Dr. j. H. Gunning, in afwijking van den te Rotterdam heerschenden regel, dat de op één na jongste predikant de bevestiger was van een nieuw-aangekomene. Ds. Ulfers zou dus de bevestiger hebben moeten zijn. Dat hij van zijn mandaat afstand deed, was ook al een teeken des tijds. Vroeger hield men te Rotterdam hardnekkig vast aan dat recht van den jongste op één na en wel, omdat men bij een zekere gelegenheid onaangename ervaringen had opgedaan van een bevestiger, die „van elders was ingeklommen" en de gelegenheid gebruikt had om zijn gal uit te spuwen. Des avonds om 6 uur hield Dr. de Visser zijn intreêrede in de stampvolle Groote (St. Laurens-) kerk. Zoo'n intreêplechtigheid had te Rotterdam altijd iets indrukwekkends. De plechtigheid ontving hier haar inhoud door een treffende prediking van den nog jongen leeraar, over de woorden uit Matth. XIII: „Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien". Met een groote, maar natuurlijke welsprekendheid werd deze prediking uitgesproken en door dit eerste woord had Dr. de Visser de gemeente al bij voorbaat voor zich gewonnen. Gedurende de vier jaren, waarin hij te Rotterdam gearbeid heeft, zijn groote scharen zijn pre(hking blijven volgen. 29 29 Het was echter niet alleen door zijn kanselgaven, dat de nu 70-jarige de menschen tot zich trok. Zijn natuurlijke vriendelijkheid, zijn medeleven met personen uit allerlei milieu, niet het minst ook met jonge menschen, deed de harten voor hem opengaan. Dit heeft voor hem stellig ook groote schaduwzijden gehad. Omdat de Visser dicht bij de menschen stond, kwam veel tot hem. Ik denk hier aan de scharen van ' catechisanten, die niet, zooals te Amsterdam na de doleantie, voor een groot deel aan catechiseermeesters konden worden toevertrouwd. Het „leeraarlievende" Rotterdam rekende in alle gevallen en onder alle omstandigheden op zijn predikanten. Een van die predikanten heeft dan ook eens de ondeugende opmerking gemaakt: „wanneer hier eenige dienstmeisjes valsch zingen, moet er toch een dominee bij zijn om te openen en te sluiten." De predikant nu, die door zijn gaven en krachten vanzelf op den voorgrond kwam, werd overladen met vriendelijke opdrachten. Dr. de Visser kon veel aan. Hij had een sterk lichaam. Maar elk oogenblik werd er op hem beslag gelegd. Ik noem zijn wijk in het N. O.gedeelte der stad (Sophiastraat, VHetkade enz. enz.); de vele vergaderingen van het wijkcollege, het Zondagsschoolpersoneel, waartoe ook schrijver dezes behoorde. En dan het steeds groeiend getal catechisanten, dat telkens weer splitsing noodzakelijk maakte. Wanneer ik aan dit alles terugdenk, sta ik nog verbaasd, dat er op de catechisatie voor degenen, die belangstelling hadden, zooveel te leeren was. Op de catechisatie in het lokaal in den Houttuin gegeven, 30 30 Dr. j. Th. de Visser op zijn reis door het Heilige Land in Palestina; staande links, no. i. maakte ik b. v. voor het eerst kennis met de profeten van Israël. Soms gebeurde het, dat Dr. de Visser van zijn vacantieverblijf te Driebergen terugkeerde naar Rotterdam om er bijeenkomsten te leiden. Ik denk hier aan anti-kennissamenkomsten in het Algemeen Verkooplokaal, aan oude Rotterdammers wel bekend. Zoo zijn de vier jaren van het verblijf te Rotterdam voorbijgesneld. In die vier jaren hebben wij Dr. de Visser in allerlei beurten hooren prediken. Behalve op den Zondag, ook Dinsdagsavonds in de gebedsure in de Groote Kerk; Donderdagsavonds in de Groote Kerk en .... men schrikke niet: een enkele maal was ik onder zijn gehoor op Woensdagmorgen in de Oosterkerk. Dan verkeerde men onder renteniers en ouden van dagen. Toch had het zijn bekoring, uit het drukke stadsleven, een kerk binnen te treden, terwijl ieder aan zijn werk was en dan te hooren naar de behandeling van een aangegeven pericoop uit den Bijbel. Mijn ervaring heeft mij geleerd, dat men door niets zoo onderlegd wordt in bijbelkennis en in de kennis van onze liturgie, dan door het hooren, altijd maar weer hooren van preeken. Dat het intusschen zóó niet kon blijven voortgaan, was voor wie dieper zagen dan sommige reeds bejaarde vereerders en vereersters, geen geheim. Dr. de Visser kon op den duur niet blijven voortgaan met het vermenigvuldigen van zijn catechisatie-uren. Hij zou voortgaande op den weg, die in Rotterdam voor hem gebaand was, het slachtoffer geworden zijn van de sympathie der gemeente. Toen hij dan ook in het begin van 1892 het beroep 31 31 naax Amsterdam ontving, werd wel algemeen gevreesd, dat hij zou heengaan. Die vrees werd zelfs gedeeld door hen, die overigens van meening waren, dat er niets ging boven Rotterdam en.... hun aangenaam gezelschap. De dag der beslissing kwam. Nog levendig herinner ik mij, dat Dr. de Visser in de namiddaggodsdienstoefening in de Prinsenkerk (thans niet meer bestaande) na de preek die beslissing mededeelde in deze bewoordingen: „na een pijnlijke slingering en omdat 't zóó moet, heb ik het beroep naar Amsterdam aangenomen." Achter mij hoorde ik een meneer zeggen : „kort maar krachtig." Hij had er ook bij kunnen voegen: „en waar!" Ja, het moest. Dr. de Visser had de situatie, zonder fraseologie, in een enkel woord aangeduid. Toen volgde nog een drukke tijd, waarin ook viel de aanneming en bevestiging van een 200 lidmaten in de Oosterkerk. Kort daarop het afscheid 's avonds in de Groote Kerk, waarbij de tekst was: Psalm 102 : 12, 13. Bij zijn intrede in Amsterdam hoorde ik Dr. de Visser deze woorden citeeren: „wanneer gij in een nieuwe gemeente komt, spreek dan niet te veel over de oude, want dat is onkiesch." Aan de hier bedoelde onkieschheid heeft Dr. de Visser zich niet schuldig gemaakt. Wel is in zijn hart levend gebleven de indruk, dat zijn veelomvattende arbeid te Rotterdam de ware voorbereiding is geweest voor hetgeen hij later geworden is. In Rotterdam heeft hij zijn krachten leeren kennen, gebruiken en concentreeren. Degenen, die hem daar van nabij leerden kennen en tevens in staat waren om zijn persoonlijkheid eeniger- 32 32 Groote Kerk te Rotterdam. Nieuwe Kerk te Amsterdam. mate te doorgronden, hebben toen reeds gevoeld, dat zijn blik ruim was en veel omvatte; ook dat zijn wetenschappelijke aanleg hem gaandeweg meer bracht tot het onderzoek van de vraagstukken, die onmiddellijk verband hielden met het gecompliceerde leven van onzen tijd. Zijn warm hart bracht hem vanzelf in die richting. Zoo werd hij de oprichter van den Christelijk Nationalen Werkmansbond, de Voorzitter van Christelijk Volksonderwijs, de man der Inwendige Zending. En de kiem van dit alles is te zoeken in den predikant van Rotterdam. Wie Dr. de Visser in Rotterdam was, die is hij geworden krachtens de geestelijke consequentie van zijn persoonlijkheid. Daarom gedenken wij met hem dankbaar die korte en toch zoo gewichtige periode uit zijn leven: 1888—1892. En wanneer wij hem op zijn 70sten verjaardag begroeten, dan zullen wij hem nog eens hartelijk danken voor hetgeen hij te Rotterdam voor ons is geweest. God spare hem nog lang voor zijn echtgenoote en familie, ook voor zijn vele vrienden, die van hem nooit anders ondervonden hebben dan trouw. Rosendaal bij Arnhem. J. Gouverneur. 33 DR. J. TH. DE VISSER. Predikant te Amsterdam, 1892—1909. et was in September van 1902, dat ik, betrek¬ kelijk jong nog en onervaren, verbonden werd aan de Ned. Herv. Gemeente in de hoofdstad, en er mijne intrede deed in het ministerie van predikanten. Als voorganger eener kleinere gemeente mag men misschien niet altijd de eerste zijn, men is daar toch een der leidende personen. Doch wanneer men destijds voor het eerst in aanraking kwam met het Amsterdamsen ministerie, gevoelde men in menig opzicht zijne minderheid. Daar was b. v. Dr. G. J. Vos, de kenner van het kerkrecht; daar trof men Dr. E. Laürillard, den litterair aangelegden prediker, die veler achting genoot, aan; daar vond men Dr. F. E. Daubanton, den geleerde en Dr. Ph. J. Hoedemaker, den wel eens wat verwarden denker; daar verkeerden Ds. A. Voorhoeve en Ds. J. J. van Noort, twee stoere werkers; ook Ds. M. Göpner en Ds. J. M. Snethlage, zeer gevierde predikers, alsmede Dr. E. Barger en Ds. P. J. Romijn, twee hoogstaande mannen. Doch het meest van allen moest ik steeds Dr. J. Th. de Visser bewonderen. Hij toch beschikte over een complex van eigenschappen, die men hoogst zeldzaam in een ander vereenigd zal vinden. Hij was een man van wetenschappelijken aanleg en 34 algemeene ontwikkeling; hij had gewoonlijk een helderen kijk op de dingen, die behandeld moesten worden, en eene bijzondere gemakkelijkheid van zich uit te drukken; hij kwam met vele vooraanstaande mannen uit allerlei kringen in aanraking en wist daardoor veel, dat anderen onbekend was. Dit maakte niet alleen op een jongeren collega indruk, doch ook de ouderen luisterden meestal gaarne, wanneer de Visser aan het woord was. Men make hieruit echter niet op, dat bij zich steeds op den voorgrond trachtte te dringen. Het lijkt er niets op. Maar de omstandigheden brachten hem als vanzelf naar voren. Van hooghartigheid of zelfverheffing was bij hem geen sprake. Steeds was hij eenvoudig en vriendelijk, altijd welwillend in zijn oordeel, en klaar, oni het goede in een ander op te merken. En voor den jongeren collega kon bij, meer nog dan anderen, zoo iets vaderlijks hebben. Geen wonder, dat men voor Dr. de Visser niet alleen bewondering, maar ook warme sympathie moest gaan gevoelen. En deze maakte, dat men gemakkelijk de kleine fouten, die men toch ook wel eens in hem meende te ontdekken, gaarne over het hoofd zag. Ja, collega de Visser kon soms wel eens een beetje ondeugend zijn. Ge hadt b. v. eens eene beurt voor hem waargenomen, doch eenigen tijd daarna moest ge zelf hulp hebben. Ook de Visser werd gevraagd en hem bij die gelegenheid er aan herinnerd, dat hij nog een beurt schuldig was. ,,Maar broertje," en dan werd zijn hand vriendelijk op den schouder van den vrager gelegd, „je weet toch wel, dat die beurt reeds lang vereffend is." Bij een ander zoudt ge dit 35 35 niet zoo gemakkelijk hebben opgenomen. Het geval zou allicht aanleiding hebben gegeven tot eene kleine woordenwisseling. Maar, het is eigenaardig, van de Visser kon men zoo iets hebben. De wijze, waarop hij iemand aanzag; de vriendelijkheid, waarmede hij sprak; het amicale in zijn optreden; door dit alles wist hij te pakken en te winnen. En zooals bij in het ministerie onder collega's was, zoo was hij ook in den Kerkeraad. Ik zeg niet, dat hij de vergaderingen steeds bijwoonde. Dat kon hij ook niet. Zijn veelzijdige arbeid liet hem dit niet toe. Indien hij er niet was, dan wist men wel, dat hij toch elders bezig was. Voor zijn werkkracht, ook in het belang der gemeente, had men respect. Maar wanneer in den Kerkeraad eenig belangrijk punt zou behandeld worden, dan was de Visser present, indien het hem maar eenigszins mogelijk was. En dan nam hij ook deel aan de besprekingen. Meermalen is het mij opgevallen, dat hij daarbij eene bijzondere tactiek volgde. Hij begon met het goede te zoeken in de argumenteering der tegenstanders, totdat hij op een gegeven moment met zijn „maar" kwam. Hoogst gemoedelijk, maar toch zoo fijn en beslist kon hij dan de redeneering der overzijde ontzenuwen, zoodat hij velen wist te winnen voor zijn zienswijze, die vroeger juist eene tegenovergestelde opinie waren toegedaan Ja, daar in den Kerkeraad kon ook kracht van hem uitgaan, te meer, omdat hij de meeste leden door zijne groote welwillendheid en eenvoud had gewonnen. Slechts zij, die gedreven werden door meerderen of minderen naijver, werden geprikkeld, wanneer hij zij n overwicht weder had getoond. 36 }6 Dr. J. Th. de Visser bij herdenking 50-jarig bestaan Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, te Amsterdam, 2 Juni 1923. Dat Dr. de Visser in de Amsterdamsche gemeente gewaardeerd, geacht en geliefd werd, bleek ook wel telkens, wanneer hij met zijne prediking optrad. Ouderen en jongeren, beter en minder gesitueerden, intellectueelen en eenvoudige menschjes mocht hij tot zijn gehoor rekenen. Ook als prediker was hij, naar veler oordeel, de primus inter pares. Reeds de wijze, waarop hij den kansel betrad, had iets, dat stemde. Het uitspreken van het votum maakte al dadelijk indruk. Hoe kon zijn gebed aangrijpen! En gedurende zijne prediking was ieder vol aandacht. Over het algemeen mag men in de Amsterdamsche gemeente zich verheugen over eene eerbiedige stemming gedurende de prediking. Maar bij de Visser was het toch wel bijzonder. Geen wonder. Wat was dat woord gewoonlijk eenvoudig, wel te volgen, schoon van vorm, vol van inhoud. En zelfs, wanneer naar het oordeel van sommige keurmeesters, de voorbereiding, door 's mans drukke werkzaamheden, weieens wat geleden had, verliet men toch het bedehuis, geleerd, vermaand, geleid, getroost, gesticht. Het is hier in Amsterdam eene prestatie, na vele jaren nog eenen behoorlijken toeloop van hoorders te hebben. Maar ik ben er van verzekerd, dat, wanneer de Visser nu nog hier was, hij over belangstelling niet zou hebben te klagen. Mogelijk vraagt iemand, waarom men hem dan toch niet heeft teruggeroepen. Daar was toch eenmaal gelegenheid voor. Ja wel, ik weet ook van dien tijd. Het was, toen Dr. de Visser een poosje ambteloos burger was en het gerucht ging, dat hij weder het predikambt wilde aanvaarden. Toen heeft men 37 37 hem hier niet beroepen. Velen, misschien wel allen, hadden het buitengewoon gaarne gezien, dat hij hier weder als predikant der hervormde gemeente was teruggekomen. Doch men vreesde, dat het slechts voor een korten tijd zou zijn, indien hij zich al weder aan de Amsterdamsche gemeente wilde verbinden. Daarom is men hem toen voorbij gegaan, niet omdat de liefde voor hem verminderd was. Velen hebben dat ernstig betreurd. Maar nu terugziende moeten wij erkennen, dat het goed is geweest, dat het zoo is gegaan. God bestiert wijselijk 's menschen wegen ; Hij wilde de Visser voor anderen arbeid gebruiken. Ik meen goed te weten, dat Dr. de Visser, in den tijd, dien hij te Amsterdam als predikant heeft doorgebracht, nooit lid is geweest van de Commissie over de diakonie-scholen, of, zooals zij nu heet en, de scholen der Gemeente. Dit lijkt eenigszins zonderling. Een predikant, bekend om zijn liefde en ijver voor het bijzonder onderwijs, heeft geen deel genomen aan het besturen van zulke scholen in zijne Gemeente ? Hoe komt dat ? Om de eenvoudige reden, dat zijne bezigheden te vele waren, zijn tijd te zeer bezet was. Hij zou geen gelegenheid gevonden hebben, zitting te nemen in allerlei commissies, waarvoor wel anderen te vinden waren. Maar toch heeft hij ook gedurende zijn verblijf alhier bij iedere gelegenheid getoond, dat hij brandde van ijver voor het christelijk onderwijs en dat dit steeds op zijn medewerking en steun kon rekenen. In de Plantage Middenlaan vindt men op No. 21 38 38 de Hervormde Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. Uitwendig heeft het gebouw weinig opvallends; het interieur is nog minder fraai. Maar het onderwijs der kweekschool staat bekend als superieur; de resultaten zijn schitterend. De directeur is de rechte man op de rechte plaats en wordt bijgestaan door een staf van uitnemende leeraren. Is die school daar reeds lang gevestigd ? Nu, 20 jaar geleden heeft Dr. de Visser er zijne schouders onder gezet, om hier deze inrichting te vestigen. Dat werk was niet zoo gemakkelijk, maar hij heeft zijn doel bereikt. Natuurlijk mogen wij niet vergeten, dat een aantal mannen van naam en invloed ernstig hebben medegeholpen. Maar de ziel der beweging was Dr. J. Th. de Visser, predikant te Amsterdam. Zoolang de Hervormde Kweekschool zal bestaan, zal zij getuigen van diens hef de en ijver en zorg voor het christelijk onderwijs, betoond ook gedurende zijne werkzaamheid in de hoofdstad. Dat Dr. de Visser in dien tijd ook ijverig werkzaam is geweest op sociaal gebied, zal begrepen worden door ieder, die hem ook slechts eenigszins kent. Ik zal niet in den breede vertellen, wat hij op dit terrein verricht heeft. Zoo vermeld ik slechts met enkele woorden, hoe hij in die donkere dagen der groote spoorwegstaking van 1903 in actie is geweest; hoe hij toen in zijne woning aan de Keizersgracht tot laat in den avond vergaderde met vertegenwoordigers van verschillende christelijke arbeiderscorporaties, om hunne houding te bepalen. Dat was een avond van bijzonder gewicht voor land en volk. 39 39 Doch deze kleine schets zou toch al zeer onvolledig zijn, indien zij niet gewaagde van dat monumentale werk, dat hij heeft opgericht door de stichting van de afdeeling Amsterdam van den Christelijken Werkmansbond, kort na zijne komst alhier. Reeds in 1893 toch werd zij als rechtspersoon erkend. Door de oprichting dezer afdeeling heeft hij een werk verricht van groot belang voor staat en kerk, en waardoor vele werklieden en hunne gezinnen gebaat zijn. Niet weinig heeft deze afdeeling in den loop der jaren bijgedragen aan het tot stand komen der christelijke vakorganisatie in Amsterdam, waarvan de leiding in degelijke handen is. Zulk werk kon alleen de Visser verrichten. Nog steeds bestaat deze afdeeling niet alleen, maar verspreidt zij een rijken zegen door haren arbeid. Zij tracht nog altijd geestelijke en sociale leiding te geven aan hare leden. Zij toont oog en zorg te hebben voor de stoffelijke belangen harer menschen, door hare onderlinge verzekering eener uitkeering bij overlijden, door haar aandeel in de protestantsche woningbouwvereeniging, door haar kinderherstellingsfonds, door haar spaarverzekering, haar zusterkrans „Martha", enz. Wie weet, of er wel ooit iets van dit alles zou hebben bestaan, indien Dr. de Visser niet het initiatief er toe genomen had. De christelijke werkmansbond alhier is eene heerlijke vrucht van zijnen arbeid in de hoofdstad. Met recht neemt dan ook zijn portret eene eereplaats in in de bestuurskamer van het gebouw der afdeeling. Maar wat meer zegt, de stichter heeft nog steeds een plaats, in het hart van zeer vele arbeiders, vooral van hen, die hem meer van nabij gekend hébben. 40 40 Dr. J. Th. de Visser in de Vergadering van het „Ministerie van Predikanten" in de „Nieuwe Kerk" te Amsterdam. En nu viert deze man zijn zeventigsten geboortedag. Ook Amsterdam wil mede doen aan de hulde, die hem bij die gelegenheid van verschillende zijden wordt gebracht. Dit is niet meer dan pücht. En ik ben zeker, dat ik de tolk ben van onnoemelijk velen, wanneer ik hem toebid, dat de Almachtige het wèl met hem make. Amsterdam, Januari 192^. Dr. P. A. Klap. 41 ALTIJD DEZELFDE in het staatkundig leven Mij past het als zóóveel-jongere niet in het lofkoor van 9 Februari 1927 mede te zingen. Hoe zou ik trouwens dit leven van vijftig en misschien nog meer werkzame j aren, als ernstig man, naar waarde kunnen beschrijven en — wat hetzelfde is — prijzen. Daarom van mij geen zangen van den dichter, slechts een nuchtere constateering. Zij behoeft daarom nog niet uit minder diepe bron voort te komen. Dr. de Visser is ons een heerlijk voorbeeld: altijd dezelfde. Ik zoude het echter niet wagen deze algemeenheid den volke kond te doen, ware het niet dat eene verbijzondering tot een constateering op het gebied van het staatkundig leven van Dr. de Visser aanleiding geeft, welke ons zijn persoonlijkheid uitbeeldt. Om daartoe te komen, moet ik den omweg wel wat ver nemen, maar ik zal toch trachten spoedig weer thuis te zijn. Moet de mensch zich in het maatschappelijk verkeer naar de omstandigheden schikken ? Is ons handschrift anders, al naar gelang van de pen, welke men ons in de hand drukt ? Moet de mensch plooibaar zijn en in hoeverre moet zijn buigzaamheid tot samenwerking kunnen voeren ? Moet de mensch, die het rechte wil, de verworven maatschappelijke 42 42 Dr. J. Th. de Visser in de zitting van den Ministerraad in de periode 1918—1922 positie, die bij met moeite heeft verkregen en waaraan hij het bestaan voor zich en voor zijn gezin dankt, opgeven, dadelijk wanneer hij bemerkt, dat de uitoefening van zijn functie hem tot onrecht-plegen dwingt. Het zijn moeilijke vragen voor ieder mensch. De zaak schijnt nog eenvoudig, wanneer het hierbij gaat om de handhaving van groote beginselen. Wie verloochent nu zijn beginselen? Wij zijn toch allen veel te braaf om in anderen te kunnen goedkeuren, dat men om gewin of uit vrees voor nadeel zou verloochenen, wat men geacht moet worden thuis te hebben geleerd als edel en goed en recht. Maar ik wilde deze groote vragen niet in eenige beschouwing betrekken. Ik dacht aan moeilijkheden op meer bescheiden terrein. Laat mij enkele voorbeelden noemen. Een ambtenaar is in dienst van een gemeente. Hij staat het gemeente-belang warm vóór. Hij schijnt te begrijpen dat het gemeente-belang, zooals hij het ziet, tevens is een onderdeel van een juist begrip van het algemeen belang en verdedigt dus dit gemeente-belang tegenover het provinciaal bestuur en tegenover de bedilzucht der regeering. Hij schijnt een voorvechter van het belang der vrije gemeenten. Om zijn ijver, om zijn scherp inzicht komt hij in hooger positie, bij de provincie in dienst. Draait er iets in zijn hersenen om ? Zijn vroegere vrienden kunnen de taal van zijn stukken niet meer begrijpen ! Wat nu ? De vrijheid der gemeenten heeft naar zijn inzicht tot ongebondenheid geleid ? Is alles in eens anders geworden ? Is het toezicht der provincie een noodzakelijkheid ? En moet dit toezicht worden uitgebuit binnen en buiten de grenzen van de wet ? 43 43 Nogmaals — men begrijpt de voortzetting nog even van mijn voorbeeld — moet de ambtenaar, dien ik u voorhoud, een promotie maken. Hij komt in dienst van den Staat. Voor hem is er nu in eens, zoo meent hij, maar één belang : het staatsbelang. Hij verloochent alles wat hij heeft gezegd en geschreven over gemeentelijke vrijheid en provinciaal toezicht en dient met ijver het rijksbelang. De vroegere vrienden staan verwonderd. Kan men met dezelfde overtuiging altijd weer een ander belang dienen ? Ik neem een voorbeeld ook uit het politieke leven. Het is veel voorgekomen, in alle landen, in alle staatkundige stelsels, dat volksvertegenwoordigers opkwamen voor belangen, welke zij later, tot het regeeren zelf geroepen, moesten verloochenen. Het kón immers niet anders! De omstandigheden waren gewijzigd. De belangen moesten nu anders worden beoordeeld. Ik haast mij te zeggen, dat het zeer onbehoorlijk kan wezen, aan den ambtenaar -waarvan ik boven sprak, aan het kamerlid, die minister werd — men weet hoe slecht in het parlementaire stelsel de vakopleiding der regeerders is verzorgd en hoe hun beroepskeuze slecht wordt geleid — zijn oude plunje verwijtend voor te houden. Maar toch, hoe heerlijk als voorbeeld is de persoonlijkheid, die zich redt uit dien brand der omstandigheden, uit dien drang van de ontwikkeling der dingen, uit dien aanslag op onze eigen overtuiging. Het maatschappelijk leven depersonaliseert. Een heerlijk voorbeeld is ons degeen, die zijn persoonlijkheid weet te redden, omdat hij 44 44 Dr. j. Th. de Visser's rede op den landdag van de bijzondere Vrijwilligers van den Landstorm, Te Apeldoorn, qp 29 September 1923, altijd dezelfde is. Vijftig jaren lang heeft Dr. de Visser dit conflict met de omstandigheden minder gestreden, naar mate zijn persoonlijkheid hem een vast standpunt verzekerde, van waaruit hij tegen de omstandigheden kon strijden. En daar nu, in het leven van Dr. de Visser, de staatkundige verhoudingen zich gedeeltelijk buiten hem om, maar ook mede door zijn toedoen hebben ontwikkeld in de richting, die hij jarenlang wenschelijk achtte, heeft hij zoo veel kunnen doen voor ons volk, ondanks zijn niet-gewijzigde persoonlijkheid, ondanks zijn niet-gewijzigd persoonlijk inzicht. Toen Dr. de Visser in het begin van zijn poütieke loopbaan de rechterzijde koos, kwam dat, omdat hij, door de ontkerstening der politieke linkerzijde, zich aldaar geheel niet, met zijn persoonlijkheid, thuis gevoelde. Als dan Dr. de Visser, in het begin van zijn invloedrijke politieke loopbaan, naast Jhr. Lohman zich schaart, kiest hij onbewust een richting, waarin een enorme ontwikkelingskracht school. Wie kon dat toen voorspellen ? En dus, stellig, wat een geluk had deze staatsman, wat had hij een wind mede, dat hij twintig jaar later een Lager Onderwijswet mocht tot stand brengen, die niet was een wetKuyper, maar een wet-LoHMAN. Intusschen dat hèm dit is gelukt ligt hierin, dat hij dit twintig jaar heeft gewild, dat hij dertig jaar lang dit belang als predikant, als lid der Kamer, als minister op dezelfde wijze heeft beoordeeld. „Semper idem", „altijd dezelfde" mocht hem een kracht tot daden in het staatkundig leven zijn. Andere sterke persoonlijkheden, die altijd alles op dezelfde wijze zien en 45 45 van het standpunt hunner eigen persoonlijkheid bezien, hebben veelal de ontwikkeling der dingen zien gaan recht tegen hun inzicht in. Zoo werden zij conservatieven, reactionnairen, die zichzelf alleen maar palstaanders achten te zijn. Maar zij verloren hun invloed. Dat Dr. de Visser den loop der staatkundige gebeurtenissen mede had, kan hij zich voor een bescheiden deel tot eer rekenen. Doordat hij daarnaast altijd dezelfde belangen voorstond en altijd dezelfde was, trouw aan zijn kerk, trouw aan zijn gezin, trouw aan zijn vrienden, en echt onbaatzuchtig trouw aan zichzelf, is hij ons het voorbeeld van een man, die zijn persoonlijkheid gaaf heeft weten te bewaren. Door het samengaan van deze beide factoren — zie hier de bescheiden constateering op staatkundig gebied — was hij jarenlang gezegend, maar ook: ten zegen. C. W. de Vries. '46 Dr. J. Th. de Visser aan de Ministerstafel als Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. STAAT VAN DIENST van DR. J. TH. DE VISSER. Student aan de Rijks Universiteit te Utrecht 1874—1880 Candidaat tot den Heiligen Dienst . . 1880 Predikant te Leusden (U.) .... 1880—1884 Predikant te Almelo 1884—1888 Predikant te Rotterdam 1888—1892 Predikant te Amsterdam 1892—1909 LID VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN- GENERAAL. Voor Kiesdistrict Rotterdam I, 21 September 1897—16 September 1901. Voor Kiesdistrict Amsterdam II, 17 September 1901—18 September 1905. Voor Kiesdistrict Leiden, 13 November 1906—15 September 1913. Voor Kiesdistrict Katwijk, 24 Juni 1914—16 September 1918. Onder de Evenredige Vertegenwoordiging (tijdens het hieronder vermelde Ministerschap), 25 Juli 1922—17 September 1922. MINISTER VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 25 September 1918—3 Augustus 1925. LID VAN DE TWEEDE KAMER DER STATENGENERAAL.Sedert 15 September 1925. 47 47 SCHRIFTUREN van DR. J. TH. DE VISSER. De Daemonologie van het Oude Testament, proefschrift tot verkrijging van den graad van Doctor in de Theologie 1880 Hosea, de man des geestes 1886 Het geestelijk huis 1888 Onze plichten 1893 Mohammed—Christus 1896 Hebreeuwsche archaeologie, 2 deelen .... 1898 De Vredesbeweging *899 Noodzakelijk Onderwijs ........ 1899 De keuze 1903 Christus onze sterkte 1905 Ons staatkundig beginsel 1908 Niets buiten Christus 1909 De Christehj ke-Sociale beweging van onzen tij d 1913 Toespraak in de Hervormde Kerk in Den Briel ter gelegenheid van de 350-jarige herdenking van de inneming dier stad door de Watergeuzen 1922 Toespraak in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ter herdenking van de 25-jarige regeering van Koningin Wilhelmina 1923 Kerk en Staat, drie deelen 1927 Voorts vele bijdragen in verscheidene Tijdschriften. 48 48 EN STANDAARDWERK DR DE GANSCHE NEDERLANDSCHE PERS WARM PREZEN EN HARTELIJK AANBEVOLEN IS HET LEVENSWERK VAN Dr. J. Th. DE VISSER ERK EN STAAT belangrijk boek waarin de worsteling om de macht tusschen : en Staat door den schrijver in breede lijnen wordt geteekend. werk behoort aanwezig te zijn in de boekenverzameling van n Nederlander die belang stelt in het Kerkelijk en Staatiig leven. Het is een onmisbaar boek o.a. voor leden van arende kerkelijke colleges, leden van staatkundige en elijke partijen, leden van vereenigingen en ontwikkelingss, docenten, predikanten, leeraren, leden van schoolbesturen, srwijzers, studenten, enz., enz. verschijnen van dit boek was een noodzakelijkheid; er st een uitvoerig en gedocumenteerd werk door belangstelen kunnen worden geraadpleegd. En dat standaardwerk nu, „helder geschreven en de lijnen zuiver getrokken"; zooals F. van Gheel Gildemeester in zijne bespreking zeide. :erzijds moge worden volstaan met deze aankondiging, plaatsen hier nog een van de vele persuitingen: DE (C.H.) BANIER: Onze Chri.ulijk H»tori«che Unie en mitsdien alle Unie-leden hebben hiei een gelegenheid om denOud-Mini.ter van Onderwij» te waardeeren met een daad. [ UITVOERIG PROSPECTUS WAAROP DE INLICHTEN VERMELD ZIJN, OOK WAT BETREFT DE MAKKELIJKE BETALINGSVOORWAARDEN, ERKRIJGBAAR BIJ DEN BOEKHANDEL EN BIJ K SIJTHOFFS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ - LEIDEN