39 tot „aanvaller" te kunnen stempelen. In geval van nood zou men allicht nog bijtijds tot de algemeene mobilisatie kunnen besluiten, wanneer het beoogde diplomatieke resultaat bereikt zou zijn of op het bereiken daarvan geen uitzicht meer mocht bestaan. Gunther Frantz kenschetst de „Teilmobilmachung" als „wirksames polrbsches Mittel zur Durchftthrung diplomatischer Scheinverhandlungen in der Werkstatt der Diplomatie", en zegt verder (t.a.p. blz. 40) : „Es ist nötig sich über diese Zusammenhange Klarheit zu ver¬ schaffen, urn zu verstenen, dass aüe Absichten und Erklarungen Sazonow's, soweit sie sich mit der Teümobilmachung beschaftigen, auf eine den Diplomaten seit Jahrzehnten bewusste und planvoU durchdachte Irrdührung hinattsüefen." ' "V Ook Dobrorolsky noemt de gedeeltehjke mobüisatie „die Auftassung der Politiker", maar bij zegt te voren (Kriegsschuldfrage, Mai 1925, S. 323-324) : „Wer an die Mögkcbkeit eines Einzelkneges glaubte (n.1. tusschen Rusland en Oostenrijk-Hongarije), war für die Teümobümachung ; wer aber der Ueberzeugung lebte, dass der 40 Krieg nur ein allgemeiner — mit dem ganzen Verbande — (dus ook tusschen Rusland en Duitschland) sein konnte, musste dieallgemeine Mobilmachung fordern." Nu valt het wel zeer moeilijk, om aan te nemen, dat de Russische politici in de spanningsdagen van Juli 1914 een afzonderlijken oorlog tusschen Oostenrijk-Hongarije en Rusland mogelijk achtten of zelfs ook wenschten. 42 ontvangen, om daarna ten spoedigste zoodanige maatregelen te nemen dat binnen hun kring het bevel ter kennis komt van allen, voor wie het bestemd is. Het spreekt vanzelf, dat alleen een deugdelijke voorbereiding van een en ander de snelle uitvoering waar- °C De voorbereiding voor de vorming van in tijd van oorlog nieuw op te richten troepeneenheden en verbanden, alsmede de zorg voor de uitbreiding van de staven van de grootere leger formaties. Het Fransche leger telde, met inbegrip van de korpsen, die in Noord-Af rika legerden, in den winter van 19x3-19x4:686 bataljons, 365 eskadrons, 855 batterijen. Op oorlogsvoet moest deze macht zich onrmddelüjk uitbreiden tot 1643 bataljons, 596 eskadrons, 1527 batterijen 1). Voor de verplaatsing alleen van het Groote Duitsche Hoofdkwartier - „die Oberste Heeresleitung" - waren op 16 Augustus 1014 niet rninder dan 11 spoortreinen noodig *). Het was een oorlogsformatie, welke niet reeds in vredestijd bestond. D De voorbereiding van de bewaking en beveiliging van strategisch belangrijke kunstwerken in de spoorwegen en van verschillende havens, enz zoodra oorlogsgevaar dreigt, benevens de dekking van de mobilisatie en daarmede aansluitend de dekking van de samentrekktngvan het leger tegen vijandelijke storingspogingen. Deze maatregelen moeten genomen zijn op het oogenblik, dat het mobilisatiebevel gegeven wordt. ,ww Zij worden genomen op last van den Minister van Oorlog ot van Marine, na overleg - dit is althans de gewenschte toestand met de andere ambtgenooten en op inlichtingen door den Minister van Buitenlandsche Zaken verstrekt of door den Chef van den Generalen Staf door diens intichtingendienst verkregen ). Met het nemen van de eerste dezer maatregelen treedt het tijdperk der „strategische voorzorgen" in4). Het Engelsche „Warbook", de Fransche „Journaux de mobuisation", de bijzondere aanwijzingen voor tijden van spanning ol hoe deze zeer geheime instructiên ook heeten mogen, zij bevatten de verplichtingen voor de onderscheidene autonterten, korpsen of diensten, die voor de hierbedoelde maatregelen zijn aangewezen. De bevelen voor de commandanten, die met de grens-, de brug-, de spoorweg- of de havenbewaking enz. zullen zijn belast, worden *) Armées francaises, p. 31. ?) ZrmleTfralflZs, p. 34. bevat e«n serie maatregelen, welke door den Minister van Oorlog in een spanningstijdperk bevolen kunnen worden, hetzH op eigen gezag, hetzij in overleg met den Minister van BmnenlandIS Zaïe; ÜenMinister van Posterijen en Telegraphie en met spoorwegmaatschappijen. *) Zie blz. 33 hiervoren. 42 43 reeds in vredestijd door hen bestudeerd en daarna in hunne archieven opgelegd. Het kan zijn, dat in het spanningstijdperk het personeel, voor deze diensten noodig, reeds volledig onder de wapenen beschikbaar is. Dan is de zaak eenvoudig : op het daartoe strekkend telegram marcheert dit personeel naar het aangewezen punt of wel het wordt per spoortrein daarheen vervoerd. Geldt het geheele korpsen, die, vóór de algemeene mobilisatie, grensdienst moeten verrichten, dan zullen hunne commandanten reeds tijdig maatregelen hebben genomen om hun korps op volledige sterkte te brengen en geheel gevechtsvaardig te maken 1). In de garnizoenen, na daartoe ontvangen waarschuwing, wachten deze korpsen alsdan nadere bevelen af. Het kan echter ook zijn, dat voor deze grens- en bewakingsdiensten personeel bestemd is, dat met groot-verlof en dus niet onder de wapenen is. Landweer- of landstormpersoneel b. v., woonachtig onmiddellijk nabij de punten, die bewaking behoeven, en welk personeel aldus binnen enkele uren ter plaatse verzameld kan zijn. Deze personen moeten dan te voren een geheime waarschuwing ontvangen, aangevende : „houdt U gereed". Zij Wachten daama op de persoonlijke oproeping of op de openbare „bijzondere" bekendmaking in hunne gemeente, die hen te wapen roept. In Duitschland bestond deze individueele oproeping ; in Frankrijk niet; daar werd alleen per lichting of per, .région'' opgeroepen *). De in November 1913 in Frankrijk ingevoerde wet op den driejarigen diensttijd zou intusschen belangrijke verbetering brengen in de vredessterkte der voor den dienst aan de Duitsche grens aangewezen korpsen. „Elle — deze wet — assurera le renforcernent de notre couverture, dont les éléments sont portés, de notre coté aussi, a un effectif voisin de reffectif de guerre et seront en état de répondre dès la première heure, a une attaque allemande" *). Bewakingen in het grens- of kustgebied, al of niet gepaard met openbare oproepingen, kunnen niet geheim blijven, al moge de pers, uit vaderlandslievende overwegingen, volkomen op de hand der Regeering en door deze bij het intreden van het „voorzorgentijdperk" aangemaand zijn, van geen militaire maatregelen gewag te maken. Het spionnagestelsel werkt in een spanningstijd krachtiger dan ooit. De voorzorgsmaatregelen tasten in meer of mindere mate het maatschappelijk leven in de omgeving, waar zij tot uitvoering *) In Europeesch Rusland waren in 1913 in vijf militaire districten 24 actieve brigades, tezamen ongeveer 56000 man tellende, reeds in tijd van vrede met de grenswacht belast. *) Revue de France, Aoüt 1921, p. 494. *) Armées francaises, p. 20,1,es Bases du plan XVTI. 44 komen aan. De berichten waaien over naar den staat, waarmede de gespannen verhouding bestaat. Overdreven of met, zij leiden aldaar tot overeenkomstige, dikwijls tot krachtiger maatregelen Zoo wordt de staatkunde veelal, reeds vóórdat het besluit tot algemeene mobilisatie genomen is, door rnffltaire maatregelen b^Debeveüking van de mobüisatie gaat in het grensgebied, alwaar de samentrekking van het leger plaats heeft, automatisch over in de beveiliging van die samentrekking. Deze kan plaats hebben door bijzonder daarvóór aangewezen legerkorpsen, die voor deze» grensdienst onder één commandant worden gesteld (Frankrijk), of door aan de grens gelegerde legerkorpsen, wier hooger commandoverhouding hierbij geen verandering ondergaat (Duitschland en Rusland) Hoe verder de concentratie van de grens verwijderd blijft, met des te minder krachten kan voor hare beveiliging worden volstaan. , . £ pe zorg voor de aanschaffing van paarden, tnotorvoer- en vaartuigen van schepen, enz., dit alles voor het op voet van oorlog brengen van de geheele krijgsmacht, van den eersten mobilisatiedag af. Wettelijke bepalingen regelen de wijze, waarop het legerbestuur en de admiraüteit, zoodra de toestand van oorlogsgevaar is ingetreden tot de vordering van verschülende krijgsbenodigdheden (paarden, automobielen en andere voertuigen, schepen) kunnen overgaan. Deze bepalingen beteekenen bij een uitbrekenden oorlog op zichzelf weinig, indien niet in vredestijd taüooze voorbereidingen ziin getroffen. , . ijl. ± F De voorbereiding van de legering en de verpleging van het op voet van oorlog plotseling vervijf- of vermeervoudigde leger. De opkomst van de gemobiliseerden heeft in het algemeen plaats in de verschülende, over het geheele land en aan de kust gelegen garnizoenen en havenplaatsen of in verdedigingswerken. De legering en de verpleging van de opgekomenen baart, voor enkele dagen, aldaar weinig zorg, alweer indien de maatregelen daarvoor bijtijds zijn overdacht en voorbereid. Veel erooter moeüijkheid ontstaat, zoodra de samentrekking van het leger aanvangt. Binnen een beperkt gebied moeten dan groote hoeveelheden verplegingsmiddelen worden verzameld en daarna dagelijks aangevuld. G De voorbereiding van het spoorwegvervoer, benoodigd voor de snelle opkomst van de groot-verlofgangers, voor de verplaatsing van taUooze detachementen en onderdeden, voor het vervoer van paarden en materieel, van legerings- en verplegingsvoorraden en voorts voor den strategischen opmarsch der krijgsmacht - de concentratie - volgens het operatieplan. , Deze voorbereiding eischt den meest omvattenden arbeid van het raderwerk. Een arbeid, die jaarlijks en veelal haÜjaarhjks moet worden bijgehouden, aangevuld of gewijzigd, in verband met 44 45 zoowel van de zijde der troepeneenheden als van de spoorwegdirecties ontvangen gegevens. De reeds in tijd van vrede voorbereide en uitgewerkte regeling van het geheele mobilisatie- en concentratievervoer maakt het mogelijk den dag te bepalen, waarop de groote oorlogshandeling, die de beslissing zoekt, zal beginnen. De in 1912 door den Franschen Generalen Staf opgemaakte grondslag voor Plan XVII zegt, dat Rusland, voor wat de snelheid van dit vervoer betreft, een zeer belangrijken vooruitgang heeft gemaakt: „elle pourrait entamer les opérations le 15e jour de la mobihsation et développer complètement son offensive avec la masse de ses troupes actives — 24 corps d'armée — du 20e au 23e jour. Cette situation s'ameliore d'ailleurs de jour en jour". En over de verbetering van het eigen spoorwegnet sprekende, welke verbetering in 1913 zal zijn voltooid, wordt medegedeeld, dat zij het rendement der spoorlijnen met l vermeerdert. Een winst van één dag voor de verzameling der strijdende eenheden en van ongeveer twee dagen voor de algeheele voltooiing van de concentratie verkrijgt men dientengevolge % In zijn in 1912 verschenen werk „Nos frontières de 1'est et du nord", roemt Generaal Maitrot het Fransche Ministerie van Oorlog en de spoorwegmaatschappijen, die zooveel hebben weten te bereiken ten bate van de spoedige transporten. „Des quais et chantiers de débarquement, des dispositifs d'eau ont été construits sur des lignes d'un trafic commercial presque nul en temps de paix, mais qui deviennent trés importantes en cas de guerre; des raccordements militaires ont été étabtis pour permettre de faire passer les courants de transport d'une ligne sur une autre.sans rebroussements, sans manoeuvres compliquées." Een voorbeeld : naast de groote lijn Parijs—Meaux—Chalons sur Marne—Vitry, met haar dubbel spoor, ligt de weinig betee- kenende üjn Parijs-Colommiers-Sezanne- vitry. uok zij weru van dubbel spoor voorzien, waarna de lijn Vitry—Nancois en^. verviervoudigd werd, opdat beide lijnen een van elkander onafhankelijk vervoer tot de oostgrens zouden toelaten. Generaal Maitrot achtte het Fransche spoorwegmateneel voldoende • de Fransche concentratie zal even snel voltooid kunnen zijn als' de Duitsche; het Fransche spoorwegnet biedt evenveel rendement 2). x) Armées francaises, p. 18. *) Blz. 126—128 van vorenaangehaald werk. 45 46 Bij alle Generale Staven treft men een afzonderlijk bureau voor de voorbereiding van bet spoorwegvervoer in oorlogstijd aan; gelijktijdig met het mobilisatiebevel gaat de regeling van den dienst van dit voorbereide, zoowél als van al het verdere militaire vervoer, gedurende den geheelen oorlog, aan dit bureau over. In vredestijd wordt nauwkeurig nagegaan, welke müitaire transporten bij het uitbreken van een oorlog moeten plaats hebben, op welke tijdstippen zij moeten aanvangen, en welke daarvan voorrang hebben boven andere. Men kan de volgende groepen onderscheiden : I. de transporten, welke reeds vóór den eersten mobilisatiedag moeten zijn afgeloopen en die, welke, vóór dien dag begonnen, nog over den ien en 2en mobilisatiedag heenloopen ; II. de transporten, benoodigd om alle groot-verlofgangers op de plaats hunner oorlogsbestemming te brengen, benevens alle transporten, die betrekking hebben op het op voet van oorlog brengen van de krijgsmacht; III. de transporten, benoodigd om de gemobiliseerde korpsen samen te brengen en te vervoeren naar het concentratiegebied — de concentratie of strategische opmarsch; IV. de transporten, benoodigd voor den eersten aanvoer en de aanvulling van levensmiddelen, van materieel, munitie, enz. De regeling in vredestijd van al deze transporten biedt weinig verschil voor het Fransche of voor het Duitsche leger, zooals uit onderstaande opgave blijkt; zij kwam voor beide legers op Zondag 2 Augustus 1914, als ien mobilisatiedag, in werking. MOBILISATIEDAGEN _ . Voorzorgen ; ; i Transporten tiidDerk J P 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 ' I ~ FRANKRIJK Groep I . . . . +s Groep II. , ... "8 Groep III . I £ Concentratie Strijdend gedeelte der *3 1 periode. . . . . f - • • • legerkorpsen 1 ! Concentratie « Groote treinen •§ 2 periode. . ... —■ g Groep IV . . . ' 3 Ij DUITSCH- ° LAND Groep I . . , . —— — — "So Bijzonder ver- & 35 voer operatie 'S «3 Luik -3 <» Groep II ? 1 Groep Hl , . . . 3 ' • • —1 Groep IV. . . |—[—j, 1—|—I H 1—I 1 46 47 De gewone cuenstregeling bleef in Duitschland tot middernacht van den 2en—3en mobilisatiedag van kracht. Om eenig denkbeeld te geven van den omvang van de transporten, waarvoor de voorbereiding was gereedgelegd, diene het volgende. In Duitschland waren in vredestijd in alle bijzonderheden de transporten voor het gereedstellen der krijgsmacht tot den 2oen mobilisatied ag uitgewerkt en voorbereid; de transporten, waarvan het vaststond, dat zij zouden moeten plaats vinden van den 20en tot den 40en mobilisatiedag, waren alle aangeteekend. De uitwerking hiervan zou eerst na het uitbreken van den oorlog geschieden. Voor den tijd van den ien tot den 20en dag waren 20800 militaire transporten geheel voorbereid. Het gold het vervoer van 2.070.000 man, 118.000 paarden en 400.000 ton materieel. H. De regeling van de verstrekking van geldelijke fondsen aan de troepenadministraties en, in het algemeen, de financiering van de oorlogvoering en van eventueele crisismaatregelen.^ I. De voorbereiding der economische verzorging van het geheele Rijk gedurende den oorlog en de voorbereiding om te beletten, dat de vijand zeer belangrijke hulpmiddelen, op het eigen gebied gelegen, te zijnen bate aanwendt. Deze voorbereiding heeft op het vasteland van Europa vóór den oorlog van 1914 ontbroken. Generaal von Moltke had herhaaldelijk er op aangedrongen om „die grosszügige Mobilmachung der wirtschaftlichen Krafte" te verzorgen. Voorbereidingen met de spoorwegdirectiën zijn tot stand gekomen, maar verder is men niet gekomen1). Frarikrijk is in dit opzicht niet minder te kort geschoten. De Vereeniging van Duitsche industrieelen van het metaalwezen verklaarde in December 1917, dat het voor de Duitschers een groot geluk geweest is, dat de Franschen er niet in geslaagd zijn de organisaties van de metaaldistricten, die aan weerszijden van de Fransch-Duitsche grens gelegen zijn, te vernielen; ware dat gebeurd, dan zou de Duitsche artillerie zich niet behoorlijk van munitie hebben kunnen voorzien en het lot van den oorlog zou veel vroeger zijn beslist *). Engérand vraagt in zijn werk: La bataüle de la fronttere*) „Kende de Fransche Generale Staf dan niet het economische belang van Briey en omgeving ? Het betrof hier een nalatigheid en een adnrinistratieve belangeloosheid, die doen ontstellen," zegt schrijver. „L/état, par son organe compétent, laDirection des mines, ne vit que trés lentement et trop tard — en 1913 — a la veüle de la guerre, le danger de cette concentration de notre force métallurgique dans la région de Briey et rien de sérieux *) Weltkrieg, S. 147 Zie ook blz. 8—9 hiervoor. 2) Engérand, p. 2, 9 en volg. 48 ne fut fait pour conjurer un tel pétü." De Generale Staf werd niet gewaarschuwd. De oud-Minister van Oorlog, M. de Messiniy, wijt dit verzuim, in zijn ter zake afgelegde verklaring, aan het Ministerie van Openbare Werken 1). Het ingewikkelde, grootsche raderwerk van de mobüisatie en de zich daarbij onmiddeüijk aansluitende concentratie nog eenmaal beschouwende, komt men tot deze gevolgtrekkingen : a. Wanneer het raderwerk ten gevolge van het mobilisatiebevel in beweging is gebracht, is een onderbreking niet meer mogelijk, zonder tot een schromelijke verwarring aanleiding te geven. Deze verwarring voert tot tijdelijke weerloosheid, die verderfelijk zou zijn, indien de staatkundige spanning verergert en de mobilisatie van den tegenstander regelmatig verloopt. b. De mobüisatie van een nabuurstaat, met wien een ernstige spanning bestaat, dwingt tot het onmiddelüjk nemen van denzelfden maatregel. Het gevaar aangevaÜen te worden, terwijl de strategische opmarsch nog niet is volbracht, moet op straffe eener bijna zekere nederlaag worden ontgaan. Algemeen heeft immer het denkbeeld gegolden, dat, wattneer de regeering eener groote mogendheid de algemeene mobüisatie afkondigt, dit „oorlog" beteekent. Eerst gedurende en na de Julicrisis van 1914 is men van enkele zijden tegen deze opvatting opgekomen. Men haalt dan veelal, tot steun hiervan voorbeelden aan, die echter geen van aüe steek houden, omdat zij aüe betrekking hebben op gebeurtenissen, waarbij naar het bereiken van een beperkt doel werd gestreefd, voor welk doel slechts het op oorlogsvoet of op versterkten vredesvoet brengen van een deel van leger of vloot noodig was. Men zou in die gevaüen van eene beperkte mobilisatie kunnen spreken, althans wanneer er ter verhooging van de vredessterkte oproeping van verlofgangers heeft plaats gehad. Het was in de bedoelde gevallen nimmer de algemeene mobilisatie, welke op eenzelfde tijdstip voor het geheele rijk werd afgekondigd en waaraan — gelijk hiervoor reeds vermeld — verschülende maatregelen vooraf moeten gaan, welke een geheel vormen met de volgende en waartoe steeds spoorwegvervoer naar de bedreigde grens behoort, vooreerst ter bescherming, maar somtijds mede, om onmiddellijk na de oorlogsverklaring aan gene zijde der grens aanvallend op te treden. De groote mogendheid, die tot afkondiging der algemeene mobüisatie besluit, geeft daarmede te kennen, dat zij van het uiterste middel, dat de staatkunde bezit: den oorlog, zal gebruik x) Engérand, p. Q en volg. 48 49 maken De mobilisatie grijpt zoo diep in het volksbestaan en in het maatschappelijk leven - zij vordert zulke reusachtige financieele offers (zelfs wanneer geen oorlog volgen zou), dat geen staat van den eersten rang daartoe zal besluiten, voordat elke waarschijnlijkheid eener vreedzame oplossing verloren wordt geacht • te meer met omdat zij de tegenpartij prikkelt tot tegenmaatregelen, de politieke spanning verhoogt en de wellicht nog aanwezige kans op vreedzame beslechting ernstig schaadt. Voor een staat van den tweeden of derden rang heeft de afkondiging der algemeene mobilisatie een andere beteekenis ten minste wanneer die staat niet rechtstreeks in eenig staatkundig conflict betrokken is. Naar evenredigheid zijn de geldelijke offers voor zulk een staat even zwaar. Maar de maatregel, welke genomen wordt met het oog op een Europeesch gevaar, hetwelk ziin regeering voorziet, zal de bestaande politieke spanning tusschen de groote mogendheden geen oogenblik vergrooten. Van dit beginsel ging de Nederlandsche Regeering uit, toen zij reeds op den 31^ juli X214 algemeene mobüisatie voor de geheele land- en zeemacht afkondigde, ofschoon zulks op dat tijdstip noch in Duitschland noch in Frankrijk had plaats gevonden. De opvatting, dat „algemeene mobilisatie" voor een groote mogendheid „oorlog" beteekent, kwam ook tot uiting bij de besprekingen, welke voorafgingen aan de onderteekening van het Fransch-Russisch rnilitair tractaat in 1892. Generaal Boisdeffre, bous-Chef van den Franschen Generalen Staf en onderteekenaar van het tractaat aan Fransche zijde, had op 17 Augustus van genoemd jaar een langdurig onderhoud met Czaar Alexander II De Generaal teekent daarover in zijn rapport het volgende aan I „Iv Empereur m'a parlé ensuite de la mobilisation au sujet •"L ?■ Je *!? ** fait remarquer, que la mobilisation, c etait la declaration de guerre; que mobiliser, c'était obliger son voisin a en faire autant; que la mobilisation entrainait 1'exécution des transports stratégiques et de la concenltration. „Sans cela, laisser mobiliser un rniHion d'hommes sur la Irontière, sans en faire simultanément autant, c'était sinterde toute possjbiHté de bouger ensuite, et se placer dans la situation dun individu qui, ayant un pistolet dans la poche laisserait son voisin lui en mettre un arme sur le front, sans tirer le sien. 1'Émpereur1"!) °°mme **** ^ K comPrend' m'a répondu Op deze aangelegenheid wordt bij de beschouwingen over de o ttOTTDISG TOT BELGIË, runoT BRITANNIË, ALSMEDE DE VERHOUDING GROOT B TIpAN, SERVIË EN MONTENEGRO. FRANKRIJ K—RUSLAND. !n x887 hebben .te ^^.^SSS?^^ leiden tot de vonrnng van d^ern der Entente^ van Russisch Verbond. Spoedig*iaatop begint Rusland is te dier tijde mode te Parijs. der demo. - WXtnIiereglering tegen ^Se^an^ingen J^^^SS SontiaJ voor de „entente cordiale" is gelegd. 8 Het vlootbezoek n *££g£^ P—en te Berhjn - hoopt e^Plos^to"e^loff ng te veroorzaken, niets üever wenschen dan ea^ ontploft mg« v ^ de Het panslavisme v«bindt^met dm ™ provinciën SSM leloeneSenTe» ~ Rijk eckent waarin o.a. : „Après les bons procédés p h m ^ ment de 1'infanterierusse • - ■ • • • • van den Duitschen Gezant SS. tatósische Pies. getada »*«•" 5i en vreest*). Bij herhaling had Duitschland Rusland's voorstellen tot hernieuwing van het z. g. „Rückversicherungs"-verdrag afgewezen; spoedig na von Bismarck's val vangt dan de groote wijziging in de internationale verhoudingen in Europa aan 2). De Chef van den Russischen Generalen Staf en de Sous-Chef van den Franschen Generalen Staf onderteekenen, den i7en Augustus 1892, het ontwerp van de Müitaire Conventie tusschen beide rijken (zie Bijlage A). De Czaar en de Fransche Regeering keuren het ontwerp in den winter van 1893—'94 goed nadat te voren, in September, het bezoek van het Russische eskader te Toulon tot een grootsche mariifestatie had geleid. „Mais ce qui causait alors chez nous — zegt Poincaré in zijn werk „I^es Origines de la Guerre" — la satisfaction des pouvoirs publics et la joie populaire, ce n'était nullement, je 1'atteste, un secret espoir de revanche, c'était un sentiment légitime de fierté nationale c'était surtout la pensée que, grace a 1'accord de la France et de la Russie les alertes de 1873, de 1875 et de 1887 ne se renouveUeraient plus et que notre/tranquillité était désormais assurée" *). Het tractaat bedoelt Frankrijk te steunen bij een aanval van Duitschland (of van Italië en Duitschland) en wéderkeerig Rusland te steunen bij een aanval van Duitschland (of van Oostenrijk en Duitschland). J De bondsbroeder is bij zooóanigen aanval verplicht zijn geheele macht te mobiliseeren. Frankrijk belooft 1.3 millioen man beschikbaar te stellen, Rusland 7 a 800.000 man. Het verdrag wordt aanvankelijk gesloten voor den duur van het drievoudig verbond, later, in 1899, voor onbepaalden tijd, wat bij brieven der wederzijdsché Ministers, met machtiging der Staatshoofden, geldig verklaard wordt. Het verflauwt geen oogenblik — integendeel, op zijn grondslag nemen in de latere jaren de voorbereidingen voor éénzelfde positief doel, als in het tractaat omschreven, steeds toe. De Minister-President in Frankrijk, M. Ribot, de stichter van de FranschrRussische alliantie, oordeelt achttien jaren later—Maart 1911 — in zijn gesprek met den Russischen Gezant te Parijs, een nauwer contact van de bondgenooten onvennijdehjk, „et surtout 1 examen préalable, entre eux, pour ainsi dire quotidien, de diverses questaoUs, qui sont a 1'ordre du jour, et des éventualkés possibles est necessaire" 4). *) Zie ook de talrijke brieven van v. Bismarck aan de Duitsche Gezanten te Parijs en te Weenen, alsmede de mededeeling van den President der Fransche Republiek, volgens welke de Minister van Oorlog Boulanger tot tweemaal toe Frankrijk in een oorlog met Duitschland had willen storten. Grosse Politik, 6ter Band, S. 204. 2) Japikse, blz. 189. 3) Poincaré (A), p. 58. % Brief van Izwolsky aan zijn regeering van 13 Maart 1011. Livre uotrl, p. 71. 51 . tt t • « M«ir" TT en in de .Süddeutsche Monatshefte De in „Un l4vre Noif .^.f^^ussische Blauwboek en in bijeenkomsten m den tel Mmcbe d " ^^^^ ** Kolonel Berthelot1). ^„„—tHp van 1802 gaat men de den ootlog voor «J«*^ffl^l ■ taS-S"het is steeds SÏÏKéHtótfttA- a,nbtgenc»t zijn vertan- het volgende ontleend : t onder omstan- ^rsri'ïïöte de '^.JSSigende oorlof — d<^aanhef spreekt, stait een kraclög o«ens>tf van den fe ^ Stekt niet nit. Deze gedadte adrt ^-^^^.desttSdgestelde in de 2e alineavanunt. 3 -J^™^t l ,oai, «n tante bezaai Dnbai, O- van ^ ftanscben Genten St* gS-.*-3f rass £ «TdevTvS^ strengste geheim zijn gebleven. 52 55 dubbelsporig kunnen worden, enkele zelfs verviervoudigd, „comme 1'a déja réalisé 1'état-major francais sur le réseau national" 1). Een uitgewerkt plan voor deze Russische verbeteringen geeft hij aan, waarbij hij tevens voorstelt om de van Warschau naar Krakau en Thom voerende lijnen op Russische spoorbreedte te brengen. Versdiillende conferenties hebben in Augustus 1913 te Krasnoje Selo plaats. De Fransche en Russische Chefs komen overeen om voor te stellen de overeenkomst betreffende de onmiddellijke mobilisatie van Frankrijk en Rusland na een Duitsche mobilisatie ook te doen gelden in het geval van een vijandelijke handeling van het Duitsche leger tegen de een of de andere der verbonden mogendheden. Deze aanvulling achten zij noodig met het oog op een mogelijken onverhoedschen aanval op een of ander belangrijk strategisch punt van de zijde van Duitsche dekkingstroepen, nog vóórdat de mobilisatie van het Duitsche leger is afgekondigd. De vrees voor het Duitsche leger zat er blijkbaar wel in ! Men betoogde verder, dat de nieuwe Duitsche militaire wetten van 1913 wederom tot verkorting van zijn mobilisatie zullen leiden. Generaal Joffre verklaart, dat Frankrijk's inzet op de noordoostgrens het in de militaire Conventie aangegeven getal met mee; dan 200.000 man zal overschrijden; dat voorts de concentratie van de gevechtsformaties aan de grens grootendeels op den ioen mobilisatiedag geëindigd kan zijn en het offensief van deze troepenmacht op den nen dag zal beginnen *). Generaal Zjilinsky houdt vast aan het reeds vermelde getal van 800.000 man, waarvan de concentratie aan de Duitsche grens grootendeels op den I5en dag zal afloopen, terwijl de aanvallende beweging onmiddellijk daarna mogelijk is. Tegen het einde van 1914 zullen deze tijden met 2 dagen kunnen worden bekort. Beide opperofficieren deelen elkander in groote trekken de opmarsch- en groepeeringsplannen van de tegen Duitschland bestemde Fransche en Russische legers mede en zijn het er volkomen over eens, dat het offensief van beide bondgenooten tegen het hart van Duitschland moet worden gericht. Generaal Joffre geeft echter niet aan, hoe hij zich dit Fransche offensief voorstelt. Het blijft bij deze vage aanduiding, terwijl op de Russische aanvalsrichting zijnerzijdsnader wordt ingegaan. Hij wijst erop, dat Duitschland's nederlaag hoofdzaak moet blijven ; z.i. is het optreden van Rusland tegen Oostenrijk bijzaak. Groote snelheid van de verbonden legers zal tot een beslissend gevolg voeren. Een nederlaag van de Fransche legers bij bet begin van den oorlog zal Duitschland veroorloven een deel zijner strijdkrachten van het westen naar het oosten te verplaatsen. Rusland x) Livre Noir II, p. 428. a) Zie echter blz. 46 en 53 hiervoren. 56 moet daarom medewerken om van den beginne af en zoo spoedig mogelijk veel Duitsche krachten tot zich te trekken. Men wisselt van gedachten over verdere verbeteringen van het Russische spoorwegwezen, o.a. ten opzichte van de vermeerdering van zware locomotieven en ander rollend materieel. Generaal Joffre acht het, onder ontwikkeling van deze denkbeelden, voor den gezamenlijken toestand van beide legerseen voordeel, indien de dislocatie der Russische strijdkrachten in het gouvernement Warschau reeds in vredestijd zoodanig zij, dat zij een directe bedreiging van Duitschland vormen. Generaal Zjilinsky verklaart, dat het nieuwe reorganisatieplan van het Russische leger een vermeerdering van één legerkorps in dat gouvernement zal brengen. Betreffende de verbmdingen wordt onder meer aangeteekend, dat in geval van oorlog met Duitschland de telegraphische gemeenschap tusschen dén Russischen en den Franschen Generalen Staf over Engelsche kabels, onder Engelsche benriddeling kan worden opgenomen. , „Les conventions avec Londres viennent d'être passees; les dispositions sont arrêtées et les Communications peuvent fonctionner" *). De aan de Minister-Presidenten toegezonden protocollen worden geenszins op zijde gelegd en tot gelegener tijd in een of ander archief opgeborgen. Zij blijken van grooten invloed. Er schijnen trouwens nog andere besprekingen plaats gehad te hebben tusschen beide Chefs, waarover rechtstreeks aan den Czaar en vermoedelijk ook aan Poincaré is gerapporteerd. Men oordeele slechts. In den voorzomer van 1913 komt een van de groote Fransche f inanciers, M. Verneuil, te St. Petersburg aan, voor de bespreking van een in Frankrijk te plaatsen groote Russische spoorwegleening. Naar aanleiding van dit bezoek schrijft de Minister van Financiën, tevens Minister-President Kokowtsow, op 17 Juni 1913, aan zijn ambtgenoot van Buitenlandsche Zaken Sazonow, dat de Fransche regeering belooft jaarlijks 400 a 500 millioen francs als staatsleening of gegarandeerde fondsen op de Panjsche beurs te plaatsen, mits: i°. de aanleg van de strategische spoorwegen, waarover overeenstemming met den Franschen Generalen staf is bereikt, onmiddellijk zal worden ondernomen; 2°. de aanwezige vredessterkte van het Russische leger aanmerkelijk verhoogd worde *). . , Delcassé, sedert Februari van hetzelfde jaar Georges Louis !) S. 220 van de Süddeutsche Monatshefte Juli 1922 ; Livre Noir II, ï 436. *) Soechomlinow, S. 244 ; Livre Noir II, p. 439- 56 68 anglaise pourrait être débarqnée en 8 jou», et que le restant le^serail: èJ_a fhi du 12e ou 13e jour, sauf 1'infanterie montée. sur laqtteüe U ne faUait ^NélnmS.KuïdevoIr inaister ènouveau sur la nécessité deronnaltre le rendement journalier, de facon k régler les transports par chemin de fer-de chaque jour. ... . u^,. L'Attaché anglais m'entretint ensuite de diverses autres questions. savoir : .... j. 1 1°. nécessité de tenir le secret des opérations et q oDtemr uc m qu'elle 1'observat soigneusement; ^ 20 avantages qu'ü y aunüt è adjoindre un officier beige a chaque EtatMaior anglais, un traducteur è chaque commandant de troupes, des gendarmes a chaque unité pour aider les troupes de police anglaises. Dans une autre entrevue, le Lieutenant-Colonel Barnardiston et moi examinames les opérations combinées dans le cas d'une agression de la Dart de 1'Allemagne ayant comme objectif Anvers et dans 1 hypothese d'une traversée de notre pays pour atteindre les Ardennes francaises. Par la suite, le Colonel me marqua son accord sur le plan que jelui avais présenté et m'assura de 1'assentiment du Général Grearson, Chef de 1'État-Major anglais. _ , D'autres questions secondaires furent également réglees, notamment en ce qui regarde les officiers intermédiaires, les traducteurs. les gendarmes, les cartes, les albums des uniformes, les tirés è part, traduits en anglais, de certains règlements beiges, le reglement des frais de douane pour les approvisionnements anglais, 1'hospitalisation des blessés de 1 armee aUiée, etc. Rien ne fut arrêté quant a 1'actton qne pourrait exercer sur la présse le gouvernement ou 1'autorité militaire. Dans les dernières rencontres que j'ai eues avec 1'Attaché anglais, il me communiqua le rendement journalier des débarquements a Boulogne, Calais et Cherbourg. L'éloignement de ce dernier point, imposé par des considératkms d'ordre technique, occasionne un certain retard. Lfi ler corps serait débarqué le 10e jom et le He, le r5e jonr. Notre matériel des chernins de fer exécuterait les transports, de sorte que 1'arrivéé, soit vers Bruxeues-Louvain, soit vers Namur-Dinant, du Ier corps serait assurée le 11e iom, et celle du He corps, le 16e jour. J'ai insisté une dernière fois et aussi énergiquement que possible, sur la nécessité de hater encore les transports maritimes, de facpn que les troupes anglaises fussent prés de nous entre le ne et le 12e jour ; les résultats les plus heureux, les plus favorables peuvent être obtenus par une action convergente et simultanée des forces alliées. Au contraire, ce sera un échec grave si eet accord ne se produit pas. Le Colonel Barnardiston m'a assuré que tont serait fait dans ce but. Au cours de nos entretlens, j'eus 1'occasion de convaincre 1'Attaché militaire anglais de la volonté que nous avions d'entraver, dans la hnute du possible, les mouvements de 1'ennemi et de ne pas nous réfugier, des le début, dans Anvers. i a , _ De son cöté, le Lieutenant-Colonel Barnardiston me fit part de son peu de confiance actuellement dans 1'appui ou rinterventtott de la Hollande. II me confia également que son gouvernement projetait de transporter 71 bijzondere begunstiging. En zulks ten nadeele van de andere partij. Hierin moet men een afwijking zien van het, in het laatste gedeelte van artikel 7 van het Londensch tractaat van 19 April 1839 bepaalde. Dit artikel luidt: „La Belgique, dans les limites indiquées aux articles 1, 2 et 4, formera un état independant et perpétuellement neutre. Elle sera tenue d'observer cette même neutralité envers tons les autres états." In hoeverre na 1906 aanvullende besprekingen hebben plaats gehad tusschen Engelsche en Belgische mihteire autoriteiten, valt voorshands niet te zeggen. Generaal Ducarne bleef tot Juni 1910 aan het hoofd van het dienstvak van den Generalen Staf. Baron Greindl, de Belgische Gezant te Berlijn, die dezen post reeds sedert 24 jaren bekleedde, schijnt gedurende de besprekingen door het Brusselsche Departement van Buitenlandsche Zaken te zijn ingelicht. In zijn rapport van 5 April 1906 stipt de Gezant deze aangelegenheid aan. Hij begint in dien brief over een mislukte toenaderingspoging tusschen Engeland en Duitschland, die door een uitnoodiging tot een bezoek aan Londen, gericht aan verschillende Duitsche groot-commercieelen, was ingeleid. Het bezoek werd gebracht, doch ging in Londen vrijwel ongemerkt voorbij, zonder tot eenige toenadering te hebben geleid. Hij gaat dan voort: „II n'y a plus de doute que c'est le Roi d'Angleterre, qui en dehors du gouvernement avait poussé M. Delcassé a une politique belliqueuse et lui avait fait la promesse d'ailleurs irréalisable de débarquer 100.000 soldats anglais a Holstein. „L'invitation adressée par le Roi a M. Delcassé lors de son passage a Paris ne peut être interpretée que comme une provocation. „Si quelque doute pouvait régner encore, la singulière démarche faite par le Colonel Barnardiston auprès de M. le Général Ducarne 1'aurait dissipé. II y a bien en Angleterre une politique de cour, qui se poursuk a cóté et en dehors de celle du rninistère responsable 1). Opvolger van Generaal Ducarne was Generaal Jungbluth. Uit de hieronder volgende, door de Duitschers in het najaar van 1914 op het Belgische Departement van Buitenlandsche Zaken gevonden aanteekeningen van 23 April *) — vermoedehjk van 1912, het jaartal was niet vermeld — kan de rninder groote toeschietelijkheid van dezen Chef van den Generalen Staf jegens den Engelschen mihïairen attaché worden afgeleid. Voorts blijkt, dat Groot-Britannië in de voorafgaande crisis, die van den zomer 1911, het voornemen had, zelfs ongevraagd, een expeditiekorps op de Belgische kust te doen landen, indien de politieke toestand zich verscherpt had. *) Völkerrechtliche Urkunden I, S. 22. *) Schwertfeger, P. 152. Het stuk is van de hand van Graaf Van der Straaten, toenmaals Directeur bij het Belgische Ministerie van Buitenlandsche Zaken. 71 72 Het blijkt zelfs niet duidelijk, dat de Britten de schending der Belgische onzijdigheid door Duitsche troepen zouden afwachten. „Confidentielle. ,,L'Attaché militaire anglais a demandé è voir le Général Jnngbluth. Ces messieurs se sont rencontrés le 23 avriL Le Lieutenant-Colonel Bridges a dit au Général, que 1'Angleterre disposait d'une armée pouvant être envoyée sur le continent, composée de six divisions d'infanterie et de huit brigades de cavalerie — en tont 160.000 hommes. Elle a aussi tout ce qu'il lui faut pour défendre son territoire insulaire. Tout est prêt. Le Gouvernement britannique lors des derniers événements aurait débarqué immédiatement chez nous, même si nous n'avions pas demandé de secours. Le Général a objecté qu'il faudrait pour celè notre consentement. L'Attaché militaire a répondu qu'ü le savait, mais que comme nous n'étions pas k même d'empêcher les Allemands de passer chez nous, 1'Angleterre aurait débarqué ses troupes en Belgique en tont état de cause. Quant au Hen de débarquement, 1'Attaché müitaire n'a pas précisé ; ü a dit que la cöte était assez longue, mais le Général sait que M. Bridges a fait, d'Ostende, des visites journalières a Zeebrugge pendant les fêtes de Paques. Le Général a ajouté que nous étlons, d'aüleurs, parfaitement è même a empêcher les Allemands de passer." De Engelsche Generale Staf heeft zich verder voorbereid op een mogelijken oorlog op Belgisch gebied door de samenstelling van geheime militaire handboeken, belangrijke gegevens bevattende omtrent de wegen en wateren in België, omtrent het aantal troepen dat in verschillende oorden onder dak zou kunnen worden gebracht, omtrent mogelijke landingsplaatsen voor vhegtuigen, enz. Het Ie deel dezer handboeken werd in 1912, het He in 1913, en de deelen Hl en IV in 1914 gedrukt1). In hoeverre de in deze boeken verzamelde gegevens door Bdgische miHtaire of burger-overheden zijn verstrekt, valt uiteraard moeilijk te zeggen. De spionnage in België geschiedde niet minder van Fransche en Engelsche dan van Duitsche zijde. De Belgische Regeering had kort vóór den oorlog het voornemen om een wetsontwerp tegen de spionnage in te dienen *). Zij schijnt, blijkens de verklaring van den Chef van het Kabinet, den Minister van Oorlog De Broqueville, in de geheime Kamerzitting van 14 Februari 1913 ingelicht geweest te zijn omtrent de Duitsche operatieplannen ten opzichte van België: „L'origine de notre loi — dienstplichtwet — est contenue dans le dépot de la loi allemande de juin 1912. Cette loi est la plus grande tension de force que l'Allemagne se soit imposée depuis 1870. Ce pays aura en pre- *) Jahrbuch Völkerrecht III, S. 636—658 ; alsook : Strupp, S. 150. *) Waxweiler, p. 188. ft langst vor dem Kriege hat es MMonen-Ausgaben nicht gescheut urn8£ diesem Landeltimmung zu machen." De meeste dagbladen S in Ruïische handen ; talrijke, in het politieke leven van grooten Svloed ziinde personen zijn door Russische belangen gebonden \ Teglnhefemae van zijn werkkring van I^erinspecteur werd GenSaal Conrad aangewezen voor een zending naar Boekarest. De ofikieele opdracht heette een rouwbezoek, namens Keizer Frató Wef De Sficieuze bedoeling was om na te gaan, of de Monarchie met tot een rniütaire conventie met Roemenië zou kunnen komen OV 30 November 1912 had de Generaal ter zake een la*gdux«e bespreking met den Chef van den Roemeenschen Generalen Staf Seraal Averescu. Een schrifteüjke overeenkomst tusschen beide OPoeroficieren werd te Boekarest geteekend, waarbij een samenwlrSiS^dvan oorlog tusschen de Roemeensche en de OostenrijkHongaarsche Generale Staven werd vastgelegda). De Balkankrijg en een verwisseling van het conservatieve met een toal Kabinet schijnen er véél toe te hebben bijgedragen Je Smpathï van Roemenië naar Rusland te doen keeren Reeds een KS later moest Czernin uitdrukkelijk berichten, dat het verbond met Roemeïïl onder de toenmalige omstandigheden met anders was dan een waardeloos stukje papiers). ._ Volgenroen Gezant gaf de moord van Serajevo inRoemenie een eersten indruk van diepgevoeld medelijden en groote ontsteltenis^ N^St bekend worden van het scherpe Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum veranderde dit gevoelen in allen deele Verweken vóór den moord bezocht de Czaar Constantza, ten einde den Koning van Roemenië aldaar te ontmoeten. Sazonow, KeZMSad vergLeld, gaat daarna door naar Boekarest^snn raooort dat Sazonow over deze reis den Czaar aanbiedt, trekt hij het^ater juist gebleken besluit, dat Roemenië zich te zijner tijd zal aansltóen bij de sterkste partij en bij degene, die haar de meeste vSrdeeSi belooft. Hij heeft de beste herinneringen omtrent de verhouding van het Koninkrijk tot Rusland8). DUITSCHLAND—TURKIJE. Volledigheidshalve zij nog gewag gemaakt van het verdrag, dat gedurendl de crisisdagen vin 1914 tusschen de Duitsche Regeermg en de Hooge Porte tot stand kwam. Het veÏÏoek daartoe ging bkjkens het telegram van 28 Juh Van den Duitschen Gezant te Constantmopel van Turkije uit. De G^otvSÏ wenschte een „Schutz- und Trutz-Bündms tegen J) Czernin, S. i45- *) Conrad II, S. 363- . . ~ c „ft h«.+Tpffpnde het ») Livre Noir II, P- 377! zie ook: Cz'ntn, S. 116. betreffende net gesprek van Koning Carol met Sazonof in Constantza. 82 8q in April van hetzelfde jaar uit Cetinje de mededeeling kwam, dat de Koning van Montenegro, na lang twijfelen, een eigenhandig schrijven aan den Servischen Koning had gezonden, met het verzoek om spoedig tot een overeenstemming te komen ten opzichte van de vereemging van beide landen op financieel, militair en diplomatiek gebied, met handhaving overigens van beider onafhankelijkheid Een oorlog met Servië beteekende dus in het vervolg onvoorwaardelijk mede een strijd tegen het krachtige volk van de „Zwarte bergen". Over de wederzijdsche sterkteverhoudingen bestaat bij Generaal von Moltke groote bekommernis. In zijn memorie van 18 Juli 1914, gericht aan den Munster van Oorlog en aan den Rijkskanselier, wijst hij er nogmaals op, dat de verhoudingen wederom ten nadeele van Duitschland gewijzigd zijn. „Wir durf en uns diesen für uns so ungünstigen Tatsachen nicht verschliessen. Nach meinent pfhchtmassigen Ermessen ist es die höchste Zeit, dass wir jeden wehrfahigen deutschen Mann zum Waffendienst ausbilden, soll uns nicht dereinst der vernichtende Vorwurf treffen, nicht alles für die Erhaltung des deutschen Reiches und der deutschen Rasse getan zu haben" 2). Volgens bij den Duitschen Generalen Staf vóór den oorlog gemaakte berekeningen zouden, in geval van oorlog de volgende legersterkten tegenover elkander staan : ») Westelijke tegenstanders. Centrale rijken Oostelijke tegenstanders 2.150.000 Franschen a) 2.147.000 Duitschers 2.712.000 Russen c) 132.000 Engelschen b) 1.400.000 Oostenrijkers- 285.000 Serviërs. 100.000 Belgen Hongaren — Montene- grijnen. 2.382.000 3-547-ooo 2.997.000 5-379-ooo a) Ongerekend de Fransche troepen op Corsika en in NoordAfrika, begroot op circa 127.000 ; b) Ongerekend de versterkingen uit de Dominions en Koloniën en het territoriale leger; c) Ongerekend de Russische troepen in Siberië en Turkestan, begroot op circa 335.000 man. Voor den Chef van den Oostenrijkschen Generalen Staf stond de *) Conrad III, S. 662. Zie ook : Grosse Politik, 3Ssten Band, S. 336, 339, 350—51. 356 (noot) en 357. 2) Weltkrieg, S. 21. 3) ld. S. 22. 89 medewerking van Italië in een oorlog van den Driebond geensrins vaSHijdurfde, ondanks de officieel gedane mifitaire toezeggmgen, "Waïe^revenals het Fransche Ministerie van Buitenlandsche Zaken^ekena geweest met den sleutel van het Itahaansche g^einv t£Sfc dan zou Generaal Conrad reeds sedert enkele j aren zekerheid Sbben gehad omtrent de dubbelzinnige staatkunde van dezen h°£S2$; de Russische Gezant te Parijs, bleek goed gezien te hebbeftoenh^^^ MiSr van Buitenlandsche Zaken schreef, dat men aan de Seine rneende te mogen rekenen, dat Italië bi een grooten oorlog zou Sneu mTt ei afwachtende houding aan te nemen, om ten s^zkh aan te sluiten bij dengene, naar wiens zijde de overwinning helt1). Op het Europeesche staatkundige schaakbord staan sedert de Bosnische annexatie-crisis van 1908 en meer nog na de MarokkodSen van iTi btnagenoeg aüe belangrijke internationale kwesties df SSe9Mogendheden In de Staten, die zich tot de Entente rekenen nauw aaneengesloten tegenover elkander ). De mrtiien strekken hun voelhoorns uit naar nieuwe bondgenooten of tochten door toegeven op ondergeschikte punten en het verkenen van concessies twijfelaars aan zich te b^den De strijdkrachten worden allerwege vermeerderd. De behandeling van de politieke vraagstukken ondergaat den invloed van den Saütiegeest. Wantrouwen der bondgenooten van het eene Mok ?e?enslie van het andere viert hoogtij. Berichten omtrent leger 2*5o?bij de tegenpartij worden «v^d^vjo^estelA ten einde daardoor de openbare meening m het eigen land en de v^svertegenwcx>rdigir«^gunstig. te *^t2[ gaven voor de militaire of maritieme doemden. Zoo ontstaat een Slottige wisselwerking, die tevens elke pogmg töt toenadering vanAebelde kampen verijdelt. Een drijven van de hoogste Fra^cheXateüeden. om het ontstaan van een heid, hetzij van Rusland, hetzij van Engeland tot Duitschland te beletten, valt niet te ontkennen. *><■ K hAwren Geen der Groote Mogendheden is m wezen neutraaLZn behooren .alle tot de vrienden of tot de aanstaande vijanden Geen etdcete £ onpartijdig. De schrijver van het artikel, getiteld „An AngloFrench aUiance?", in het November-nummer 1911 van „The Fortiüghtiy Review", zegt het zoo juist, wanneer hij tegen deze X ëf F^eï^e pers.' in Oct. 1008 het schitterend onthaal besprekend dat Wsky te Londen ondervindt, jubelt over de vorming r an de nieuwe Triple Entente. Grosse Politik, 26er Band, S. IQ5- 90 91 verbintenis waarschuwt en wijst op de chronische vijandschap, die daardoor ontstaat. „For if our friendship with France entails on us the liability to support that country by diplomacy and war in any conflict or dispute, then good-bye to friendship with Germany. Our „understanding" has become an aliiance, whether or not it is so defined bij formal instruments and as things stand the ally of the one great Power can hardly expect to remain on terms of amity with its jealous and ambitious riyaT' 1). Grey's opdracht aan den Engelschen Gezant te Berlijn op den 2Qen Juli 1914, om den Rijkskanselier te bezweren samen te werken voor het behoud van den Europeeschen vrede, eindigt met de belofte, dat wanneer de huidige, meest acute crisis, die Europa ooit onderging, mocht voorbijgaan, hij alles in het werk zal stellen en definitieve voorstellen zal doen om een meer afdoend „rapprochement" tusschen de Groote Mogendheden tot stand te brengen dan tot nog toe mogelijk is geweest *). Wanneer Groot-Britannië eens in zijn vroeger isolement had volhard en dan onmiddellijk na 1911 als onpartijdige deze schoone taak had ter hand genomen ! Toenmaals toch is de schaduw van den grooten Oorlog over Europa heengegleden. Vrijwel alle staten, zoowel de groote als de kleine, hebben in dien zomer hunne militaire toebereidselen voor een mogelijk spoedig aanstaanden oorlog genomen. De onweerswolk dreef voorbij. Maar het gevaar voor eenig incident, dat tot oorlog zou voeren, bleef bestaan. Dat voortdurende gevaar, die vrees in geheel Europa en ook daarbuiten, leidde tot de overtuiging, dat een groote oorlog niet kon uitblijven. En het was wederom die zekerheid, die in de laatste Juli- en eerste Augustusdagenvan 1914 in beide bondgenootschappelijke kampen de jammerlijke mobilisatie-besmetting veroorzaakte, die wellicht als de meest rechtstreeksche aanleiding is te beschouwen, tengevolge waarvan de grootste wereldramp over het arme Europa losbrak. *) P. 1010; zie ook de mededeeling van den Belgischen Zaakgelastigde te Londen, in zijn rapport van 14 Januari 1906 : „Quant a 1'Angleterre elk reste entièrement favorable a la France, ainsi que Sir Edw. Grey 1'a déclaré dans un discours : ,,1'Angleterre fera son possible pour améiiorer ses relations avec 1'Allemagne, mais ce rapprochement reste toujours subordonné a une bonne entente de 1'Angleterre avec la France"." Völkerr. Urhunden I, S. 20. *) Asquith, P. 205. Het gesprek van den Gezant met den Rijkskanselier had plaats op den 3ien. Zie : Deutsche Dokumente III, S. 14. 93 gezonden, met een persoonlijk schrijven van Keizer Frans Jozef aan den Duitschen Keizer en een door Buitenlandsche Zaken reeds vóór den moord opgestelde, doch thans nader aangevulde Memorie. De oorspronkelijke memorie gewaagde met geen enkel woord van een aanval op Servië. Zij bevat een staatkundige beschouwing en het voorstel om, met het oog op de dreigende gevaren, gezamenüjk te trachten invloed op Roemenië uit te oefenen, ter verkrijging van meer aansluiting aan dezen, naar Rusland overhellenden staat. De rampzalige laatste Zondag van Juni 1914, de herinneringsdag van de overwinning der Turken, vijf en een kwart-eeuw geleden, welke tot den ondergang van het zelfstandige Servische volk leidde, brengt der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering een ommekeer van den toestand. Het bericht van den tweevoudigen moord wekt bij Generaal Conrad de grootste ontroering. Als Chef van den Generalen Staf had hij de vorige dagen met den Aartshertog de manoeuvres in Bosnië bijgewoond ; des Zaterdags was hij, na afscheid van den Kroonprins en de Hertogin te hebben genomen, naar Kroatië vertrokken, ten einde aldaar een generaalsoefening te leiden. In den avond van 28 Juni bereikte hem het bericht van den moord. „Die ganze Schwere des Schlages stand sof ort klar vór mir und auch die Folge, die er haben musste. Der Mordin Serajevo schloss eine lange Kette als letztes Glied. Er war nicht die Tat eines einzelnen Fanatikers, er war das Werk eines wohlorganisirten Anschlages, er war die Kriegserklarung Serbiens an Oesterreich-Ungarn" x). Te Weenen heerschte het algemeen gevoelen, dat deze moorcLhet alarmschot beteekende voor het begin van de vernietiging, der Habsburgsche Monarchie *). De hiervoren vermelde Memorie wordt nu van een naschrift voorzien, waarin op de mogehjkheid van een oorlog met Servië gewezen wordt. Met het eigenhandig schrijven van Keizer Frans Jozef gaat dit, voor de geheele wereldgeschiedenis zoo gewichtige stuk op 4 Juk naar Berlijn. Het overleg van deze Oostenrijk-Hongaarsche missie met den Keizer en diens Rijkskanselier volgt op 5 en gedeeltelijk op 6 Juk. Keizer Wilhelm zag het gevaar in, dat de Donau-Monarchie door de Russische en Panslavistische agitatie bedreigde, en de verzwakking, die daardoor het verbond met den trouwen genoot zou ondergaan. De waarschijnlijkheid, dat een Oostenrijk-Hongaarsche actie tegen Servië, Rusland en Frankrijk tot tegenhanckding zou opwekken, werd niet over ket koofd gezien. Er is aanleiding om te gelooven, dat men te Berlijn het gevaar onderschatte, dat uit deze crisis een algemeene oorlog zou voortvloeien. Hoe het zij, Keizer Wilhelm verklaarde, dat de Oostenrijksche Keizer zich er op kon x) Conrad IV, S. 17. *) Czernin, S. 41. 94 verlaten, „dass S.M. im Einklang mit seinen Bnndnispflichten und seiner alten Freundschafttreu auf Seiten Oesterreich-Ungarns stehen werde " Ten opzichte van Servië werd opgemerkt, dat Z.M. „in den zwischen Oesterrekk-Ungarn und diesem Lande schwebenden Fragen naturgemass keine ^Stellung nehmen könne, da sie sich seiner Kompetenz entzögen" 1). Onmiddellijk nadat het Duitsche antwoord te Weenen was ontvangen vergadert de Oostenrijk-Hongaarsche Ministerraad n.1. op 7 Tuk waarin genoemd antwoord als eerste punt op de agenda voorkomt ' De Duitsche Regeering hield een onmiddeüijk ingrijpen van de zijde der Monaiciie tegen Servië voor de beste oplossing der moeikjkheden. De Ministerraad, onder leiding van Graaf Berchtold als Minister van Buitenlandsche Zaken, bestond voorts uit den Oostenrijk-Hongaarschen Minister-President Graaf Sturgkh, den Hongaarschen Minister:Pjesident Graaf .Tissa, den gemeenschappelijken Mimstêrvan Financiën von Bilinski en den Minister van Oorlog von Krobatin. De zitting werd bijgewoond door den Lhet van den Generalen Staf en een vertegenwoordiger van Marine. Graaf Berchtold meende, dat de tijd voor het voeren van gunstige onderhandelingen ten bate der Monarchie zou ontbreken. Men moest rekening houden met het feit, dat aan de zijde des tegenstanders een beskssende strijd was voorbereid en dat Roemenie daarbij aan de Russiscke en Fransche diplomatie de behulpzame hand zou bieden. De Ministers, met uitzondering van Graaf JTissa, zijn het er over eens, dat tegenover Servië een diplomatiek succes geen waarde zou kebben. Het zou den toestand met opklaren. De geschiedenis der voorafgaande jaren had afdoende geleerd, welke waarde de Monarchie aan beloften van Servië kan hechten. Aan Conrad worden drie vragen voorgelegd: Ten eerste, ot het mogelijk zou zijn tegen Servië te mobiliseeren en eerst later tegen Rusland, wanneer de noodzakelijkheid daartoe blijken mocht: ten tweede of men — ten einde Roemenië in bedwang te houden — grootere tróependeelen in Zevenburgen zou kunnen terughouden ; en ten derde, waar men eventueel den strijd tegen Rusland zou moeten opnemen. De antwoorden zijn, met het oog op de geheimhouding, niet in het protocol van den Raad opgenomen ). Als antwoord op de door Graaf Tissa verzochte opheldering over de kansen van een oorlog met Rusland, Roemenië, Servië en Montenegro, antwoordt Conrad, dat deze kansen voor OostenrijkHongarije niet gunstig zouden zijn. Op een verdere vraag van denzelfden Minister, hoe zich de machtwerhouding der Groote Mogendheden, ten gevolge van de overal voorgenomen voorberddingen, m i) Deutsche Dokumente I, No. 15 ; Montgelas, S. 92 u. 168. Zie ook den persoonlijken brief van Keizer Wilhelm van 14 Juli 1914. «t Bornholm aan Keizer Frans Jozef gezonden, bij Gooss, S. 35. *) Voor dit protocol zie o.a. Conrad IV, S. 43"53- 94 95 den loop der naaste jaren zou wijzigen, luidt Conrad's antwoord : „Ener zu unseren Ungunsten" 1). Na langdurige beraadslagingen blijkt, dat alle aanwezigen een zoo snel mogelijke beslissing van de strijdvraag met Servië verlangen, hetzij door oorlog, hetzij op vreedzame wijze; dat eerst na opstelling van concrete eischen en na overhandiging van een ultimatum, ingeval van afwijzing, de mobilisatie van het Oostenrijk-Hongaarsche leger zal worden ingeleid. Dezelfde Raad vergadert andermaal op Zondag, 19 Juli. Graaf Tissa geeft zijn bezwaar tegen een ultimatum op korten termijn op, nadat Graaf Berchtold hem op de moeilijkheden heeft gewezen, welke een vertraging uit een militair oogpunt zou doen ontstaan. Laatstgenoemde voegt daarbij, dat zelfs na een mobilisatie een vreedzame bijlegging van het geschil mogelijk blijft, indien althans Servië tegen een vuistpand, de kosten der mobilisatie zou willen dragen. Een oorlog met Servië acht men „hoogst waarschijnlijk." De definitieve tekst voor de te Belgrado te overhandigen Nota wordt vastgesteld a). Tissa verzoekt van den Raad de eenstemmige beslissing, dat de Monarchie tegen Servië geen veroveringsplan zou hebben ; geen annexatie, tenzij enkele grenswijzigingen in verband met rnilitaire belangen. De Voorzitter heeft dezelfde meening, maar wil door den grootst-mogelijken afstand van Servisch grondgebied aan Bulgarije, Griekenland en Albanië, eventueel ook aan Roemenië, Servië zooveel mogelijk verzwakken. Men besluit, dat op 23 Juli de Nota te Belgrado zal worden overhandigd. Voorts wordt, op voorstel van Graaf Tissa, eenstemmig besloten: „Der gemeinsame Ministerrat beschliesst auf Antrag des Königlich Ungarischen Prasidenten, dass sofort bei Beginn des Krieges den fremden Machten erklart werde, dass die Monarchie keinen Eroberungskrieg ftthrt und nicht dje Einverleibung des Königreiches beabsichtigt" 3). EERSTE TIJDPERK TOT 27 JULI. SERVIË. 25 Juli. Om 3 u. nam. afkondiging van de algemeene mobilisatie, die 15 Servische divisiën omvat4). Dezen namiddag verlaat de Regeering Belgrado ; zij trekt terug naar Nis; het Hoofdkwartier van het leger vestigt zich te Kragujevax. x) Conrad IV, S. 55. • ») Gooss, S. 89. 3) ld. ; voor den Ministerraad van 7 Juli: S. 50-60, voor dien van 19 Juli : S. 84-91. *) Ondanks de in den Balkanoorlog geleden verliezen kan Servië 400.000 man op de been brengen, — volgens den Servischen Gezant te Londen, in zijn mededeeling aan P. Cambon, op 22 Juli 1914- zie : VMherr. Urhunden, S. 488. 96 Het Servische antwoord op het Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum wordt ten 6 u. nam aan den Gezant van het Donau-rijk te Belgrado overhandigd. Aangezien het antwoord niet aan alle gestelde eischen voldoet, verzoekt de Gezant zijn paspoort en vertrekt. OOSTENRIJK-HONGARIJE. 23 Juli. Met de militaire voorzorgsmaatregelen tegenover Servië en Montenegro wordt begonnen. De militaire bevelhebber in Bosnië ontvangt aanvulliHgsbepalingen omtrent de aan te nemen houding tegenover Montenegro. Het bevel tot het ontruimen Van het blootgestelde gebied van Spizza en Budua in Dalmatië, ten zuiden van Montenegro, gaat uit. 24 Juli. Aanwijzingen volgen voor werkzaamheden bij de oorlogsmarine, de Donau-flottille en voor de detacheering van een scheepsdivisie bij Gravosa, een haven in Dalmatië. Verder voor de beveihV ging, met troepen op vredessterkte, van alle spoorwegen binnen het bereik van het XJHe, Vlle, XVe, VIHe en IXe legerkorps en, voor zoover het de voor geval B (oorlogsgeval-Balkan) aangegeven Opmarscklijnen zijn, die binnen bet Ve, He en IHe legerkorps. Het Ille korps behoorde niet tot de voor het oorlogsgeval-Balkan bestemde groep. Met het oog op de poktieke verhoudingen zou ook dit korps worden gemobiliseerd; een voorzorgsmaatregel. 25 Juli. Naar aanleiding van ket antwoord, van Servië op het ultimatum, wordt besloten te mobiliseeren. Het Keizerlijk bevel betreffende de mobilisatie, geval B, tegen Servië en Montenegro en voor de mobilisatie van het militak territoriaal gebied van het derde korps (Graz), bereikt om 9.23 nam. ket Ministerie van Oorlog : eerste alarmdag 27 Juk, ie mobilisatiedag 28 Juk. Het bevel omvat 8 legerkorpsen (22 divisiën), benevens de daartoe behoorende landweer- en landstormformatiën. Het zijn de korpsen VIII (Praag), IX (Eeitmeritz ten N. van Praag), III (Graz), XHI (Agram), IV (Budapest), VH (Temesvar) en de beide korpsen in Bosnië en Herzegowina XV en XVI. Ten gevolge van dit mobilisatiebevel wordt voor den volgenden dag automatisch de concrete oorlogsvoorbereiding voor geval B in ket leven geroepen. Veikgkeidstroepen betrekken, nog op yredesvoet, de opstelling voor de grensversperring en grensbeveiliging. De inleiding van den kondschapsdienst begint. Met het oog op de mogelijkheid van een algemeene mobilisatie gaan, in den laten Zaterdagavond, bevelen uit voor de niet te mobiliseeren troepen, om voor zoover deze voor oefeningsdoeleinden buiten kun garnizoenen zijn, derwaarts terug te keeren. Eveneens volgen bevelen voor het doen gereedmaken van brug- en vlotmaterieel in de Save en in den Donau. m 90 k« bet door haar aan de Servische Regeeeen verlenging van den, bij het door naar antwoord toe te ringbeteekendemtimatnmgesteto de staan, opdat de Mogendheden in de g^e^ke rich in handen dokumenten over ^^«Se^taSii en welke zij, b% Roering te^ennis te brengen, te onderzoeken _ ? Aan'de Servische^S^Sf^SStS verdedigen Servië niet in staat zou ajn zicü mei. eige optreden van tegen een mogelijkerwijs te ve™c^^^ Servisch Sstenrijk-Honganje - aan een verklaren, dat ff;:» aOSj - VSi6 toestemming van Zijne Majes.m tev mobiksatie der van ket voortscknjden der gebe^o^; alsmede die Miktaire Districten Kiew. O^'^^^SgeSoten te bevelen. (In den oorsmonkelijken tekst^.^^^le plaats van Czaar eigenkandig ket woord »vk*en gestew ^ het aanwezige woord „vloot , en zijn ae wou ^IgSlster van Oorlog te machtigen terstond het opleggen ^^V^J^nÏ»^ te verminderen. avonds tegen den Kabinets- De Fransche Gezant ^^/^ff^e Zaken Baron Von Schilchef van den Minister van Bmtenjandsche Z^s^Sn'avonsété ling, in optimistiscken zm mt en zegt oa • »J«^™d entre rme^eVpost^ nous etcenestpomtiauneappre^.. artmAf. inroortance qui avons qoatre documentsrecM.^de trte |rande™1» ; ^ miktak samengaan. „„^w* Paléologue dienzekden dag. Den Italiaanscken Gezant ^^^J^Sn-oïen omvang na dat Frankrijk bereid is zijn ta^,mXS 2 te komen $ Sazonow seint naar Bdgijdoin^eng^ van p der vorenvermelde besluiten van den Ministerraad ). i) Die Kriegsschtddfrage, Mei 1924, S. 164. a) Beginn des Krieges, S. 8 en 43. 98 101 De Directeur-Generaal van de Hamburg-Amerika-kjn Albert Ballin bevindt zich half Juli voor het volgen van een kuur in Kissingen, als hij aldaar van den Staatssecretaris von Jagow een brief ontvangt, gedateerd 15 Juli, waarin deze schrijft over ingekomen berichten betreffende onderhandelingen, welke over het sluiten van een maritieme overeenkomst tusschen Rusland en Engeland gaande zouden zijn. Op het Ministerie van Buitenlandsche Zaken hecht men weinig geloof aan deze geruchten, omdat zij zoo zeer in tegenspraak zouden zijn „met onze schijnbaar verbeterde houding tot Engeland''. Toch schijnt er een ondergrond voor de geruchten te bestaan, terwijl ook Grey tegenover Eichnowsky, den Duitschen Gezant in Londen, „die Sache nicht ganz in Abrede habe gestellt". Het is nu van belang hieromtrent eenige zekerheid te erlangen en van Duitsche zijde te trachten de Russisch-Engelsche toenaderingspogingen te doen falen. Ballin wordt verzocht zijn kuur te onderbreken en voor een bespreking te Berlijn te komen. Des Maandags, den 2oen, verneemt hij aldaar, dat Oostenrijk de bedoeling heeft een zeer scherpe nota aan Servië te richten, en dat men daarop een door Rusland gedicteerd antwoord verwacht. Men wenscht van Ballin, dat hij zich niet slechts te Londen omtrent de in den brief gestelde vraag op de hoogte zal stellen, maar tevens dat hij trachte de aldaar ten aanzien van Duitschland heerschende stemming uit te vorschen. Hij zou mede gelegenheid hebben, met het oog op mogelijke gevolgen, tijdige beschikkingen te treffen voor de in het buitenland zijnde stoomschepen. De Directeur van de Norddeutsche Lloyd von Plettenburg ontvangt Dinsdag, den 2ien, een'overeenkomstig verzoekx). Te Londen ontmoet Ballin Grey en Haldane; op den 24en zit hij aan een diner naast Churchill, met wien hij over de Europeesche politiek spreekt. De Engelsche Minister herinnerde zich later, dat Ballin zeide : „I remember old Bismarck telling me the year before he died, that one day the great European war would come out of some damned foolish thing in the Balkans". Deze woorden kunnen waar worden, vervolgde hij, „alles hangt af van den Czaar". Engelands houding in een mogelijken Europeeschen oorlog werd toen ter sprake gebracht, waarbij Ballin de onderstelling van een nederlaag van Frankrijk door Duitschland opwierp, met de vraag, wat de houding van Engeland zou wezen, indien Duitschland geen stukje Fransch grondgebied in Europa verlangde, doek alleen schadevergoeding door Fransche koloniën. Chmchik had daarop Huldermann, S. 299 e.v. Ballin had later het bittere gevoel, „man sei ihm gegenüber nicht offen gewesen und habe mit üun und seinen freundlichen Beziehungen zu den leitenden Mannern in Londen Missbrauch getrieben". Beilagen Sienogr. Berichte; verklaring van von Jagow, S. 28. 102 geantwoord, dat Engeland naar omstandigheden zou handelen ; het zou echter een misslag zijn vast te onderstellen, dat GrootBritannië niets zou doen, wat er ook gebeurde. Ballin keert op 27 Juli uit Londen terug met den indruk, dat een eenigszins geschikt Duitsch diplomaat zeer goed met Engeland en Frankrijk tot een oplossing zou kunnen komen, die den vrede verzekeren en Rusland verhinderen zou om er op los te slaan. Engeland en de leidende politici waren volkomen vredekevend. De Oostenrijksche nota had echter een ernstige bezorgdheid in Londen veroorzaakt, maar hoezeer het Kabinet het behoud van den vrede hoopte, bleek Ballin, toen Churchill bij het afscheid nemen hem met tranen in de oogen bezwoer : ,,My dear friend, don't let us go at war"1). 23 Juli. Het Pruisische Ministerie van Oorlog verzoekt het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, voor de bewaking van de draadlooze stations Nauen, Norddeick en Eflvese door burgerkjke organen van den veikgheidsdienst te doen zorgen. 24 Juli. De „Hochseeflotte" loopt een Noorweegsche haven binnen. 25 Juli. Het Ministerie van Oorlog verzoekt den Generalen Staf mededeeling te mogen ontvangen van aüe inkomende berichten uit Frankrijk, Rusland en Oostenrijk-Hongarije omtrent aldaar getroffen maatregelen in verband met den ingetreden gespannen toestand. Om 9.30 voorm. waarschuwing aan de „Hochseeflotte" om zich gereed te houden tot uitloopen. 26 Juli. Bevel aan de „Hochseeflotte" tot terugkeer naar Kiel. De bespoediging wordt bevolen van de werkzaamheden tot opstuwing van de Netze en Obra in Posen; ket betreft een arbeid, die in vollen vredestijd was voorzien en begonnen. De in ket buitenland zijnde oorlogsschepen ontvangen een waarschuwing. FRANKRIJK. 25 Juli. De Minister van Oorlog gelast des avonds telegrafisck den terugkeer naar kunne standplaatsen van de generaals en van de chefs van korpsen, die niet in bedoelde plaatsen aanwezig zijn. 26 Juli. Een reeks telegrammen verlaat in den namiddag *) Huldermann, S. 302; Churchill, p. 194; alsook : Grosse Politik, 39er Band, S. 643 (brief van Ballin aan v. Jagow van 24 Juli 1914). 102 103 het bureau van den Generalen Staf: opheffing van de voorgenomen troepenverplaatsingen; intrekking van de vergunningen tot afwezigheid voor de officieren en voor den troep; eerste voorloopige waarschuwing aan de spoorwegcompagnieën, met het oog op wellicht te nemen maatregelen; bevelen voor den terugkeer naar hunne garnizoenen voor de dekkingstroepen van het ie, 6e, 7e, 20e en 21e legerkorps; vertrouwelijk Verzoek aan de pers om het stilzwijgen over militaire maatregelen te bewaren, enz. GROOT-BRITANNIË. 24 Juli. Bij het einde van den Britschen Ministerraad op dezen vrijdag ontvangt de Minister van Marine, Churchill, het bericht van de aan Servië gestelde eischen. Onmiddellijk begeeft hij zich naar het Admiraliteitsgebouw; hij teekent daar de 17 punten aan, welke achtereenvolgens bij verscherping van den politieken toestand moeten worden overwogen en behandeld. De Minister had zich volkomen voorbereid op een mogelijken oorlog. Hij had zich dezen in den zomer van 1911 voorgesteld en toen — 13 Augustus 1911 — een memorie samengesteld, bevattende de maatregelen, welke Groot-Britannië in zoodanig geval zou moeten nemen. In zijn brief van 30 Augustus stelde hij daarop aan Grey voor, aan Frankrijk en Rusland in overweging te geven een Drievoudig Verbond te sluiten om de onafhankelijkheid van België, Nederland en Denemarken te verzekeren. „We should, it necessary, aid Belgium to defend Antwerp and to feed that fortress and any army based on it. We should be prepared at the proper moment to put extreme pressure on the Dutch to keep the Schelde open for all purposes. If the Dutch close the Schelde, we should retaliate bij a blockade of the Rhine . ..." 1). Deze voorstellen kwamen .niet tot vemezemijldng. Maar hoezeer Churchill's gedachten op een crisis gericht blijven, blijkt uit het feit, dat voortaan op een groote kaart, die in zijn kamer hangt, dagelijks door een stafofficier de bewegingen van de Duitsche vloot met haar onderdeden door vlaggetjes worden aangeduid. Dit werd sedert nooit verzuimd. En nu komt onverwachts het bericht van de aan Servië gestelde eischen. Welke gevolgen zal de nota van Weenen hebben ? De proef mobilisatie van een groot deel der Britsche zeemacht, waartoe het plan in het najaar 1913 was gerijpt en welk plan op 18 Maart 1914 door het Parlement werd goedgekeurd, is nog niet afgeloopen. In het tijdperk dier mobilisatie viel,slechtsenkdedagen x) Churchill. p. 65. 104 geleden — 17 en 18 Juli — de groote vlootrevue. Churchill getuigde van haar met een niet te miskennen gevoel van zelfvoldaanheid: „it constituted incomparably the greatest assemblage of naval power, ever witnessed in the history of the world" x). Maandagmorgen, den 27en, zal de vloot uiteengaan. Tot zondagavond, 26 Juli, kan worden gewacht om alsnog te bevelen, haar verzameld te houden. Des zaterdags verlaat de Minister Lenden voor zijn „week-end". Hij blijft in telefonische verbinding met zijn departement. 26 Juli. Churchill keert in den namiddag terug. Hij laat om 4 uur het telegram verzenden aan Admiraal Callaghan, die het opperbevel over de verzamelde zeemacht voert, dat geen schip van de „Eerste vloot" of eenig schip van het haar toegevoegde eskader tot nader order Portland mag verlaten, en dat de schepen van de „Tweede vloot" in hun eigen havens moeten blijven — in de nabijheid dus van de plaatsen, waar hunne aanvullingsmanschappen aan wal zijn gegaan. De vlootvoogd ontvangt het bevel omstreeks 11 uur 's avonds. De gevechtseskaders zouden den volgenden morgen uit elkaar gaan ; verschillende kleinere eenheden zijn reeds vertrokken, één schip zelfs al op weg naar Gibraltar. Zes kruisers, het grootste deel van de torpedojagers en alle mijnenleggers zijn naar de eigen havens teruggekeerd, terwijl de helft van het scheepsvolk met verlof is gegaan. t De Admiraal heeft nog gelegenheid een verder uiteengaan van de vloot te voorkomen. In overleg met Grey verschijnt den volgenden morgen in de Engelsche dagbladen, zonder verder commentaar, een overeenkomstig bericht. TOELICHTINGEN EN BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET EERSTE TIJDPERK. De Oostenrijksche nota, het ultimatum aan de Servische Regeering, met hare zware eischen, wordt donderdag, 23 Juli, des avonds om 6 uur te Belgrado, bij afwezigheid van den Minister van Buitenlandsche Zaken Pasjitsj, die wegens de aanstaande verkiezingen uitstedig is, aan den Minister van Financiën overhandigd. Zij geeft een bedenktijd van 2 etmalen : zaterdag 25 Juli zal de fatale termijn zijn. Drie uren vóór het beslissende oogenblik opent de -Servische Regeering met haar besluit tot de algemeene mobilisatie de reeks van beslissende maatregelen, die tot den grooten oorlog moesten voeren. *) Churchill. p. 190. 104 i©5 Het antwoord, dat op het aangegeven tijdstip op het Oostenrijksche gezantschap te Belgrado wordt afgegeven, is in zijn toon zeer tegemoetkomend. De nota vangt aan met de mededeeling, dat Servië hoopt elk misverstand, hetwelk de betrekkingen tusschen beide Regeeringen dreigt te verstoren, uit den weg te ruimen. Zij geeft aan verreweg het grootste gedeelte der door Oostenrijk gestelde eischen toe en eindigt met de verklaring, dat het gemeenschappelijk belang zou worden gebaat, wanneer de oplossing van deze aangelegenheid niet overhaast plaats vond. Indien de OostenrijkHongaarsche Regeering door het antwoord niet bevredigd mocht zijn, zou het inroepen eener beslissing van het Hof van Arbitrage te 's-Grayenhage of het overlaten daarvan aan de Groote Mogendheden, die tot de door de Servische Regeering op 31 Maart 1909 afgegeven verklaring hebben meegewerkt, tot een oplossing kunnen leiden1). Mobilisatiebesluit en antwoord-nota stemmen in karakter en strekking niet met elkander overeen. Het eerste getuigt van wantrouwen en kondigt aan, dat een beslissing met de wapenen als waarschijnlijk, zoo niet onvermijdelijk, wordt beschouwd. Welke beteekenis heeft dan de vreedzame toon en inkleeding van aanhef en slot der nota ? Was dit een vertoon van toegevendheid ter beïnvloeding van de openbare meening van Europa ? Waarom die haast met het mobiHsatiebesluit ? Het OostenrijkHongaarsche leger was nog op vredesvoet. Op 24 Juli seint Graaf Berchtold aan den Oostenrijkschen Gezant te Eonden het verzoek om aan Grey duidekjk te maken, dat de den vorigen dag te Belgrado gedane stap niet als een formeel ultimatum moet worden beschouwd: „eS handle sich um eine befristete Demarche, die" — zooals vertrouwelijk kon worden opgemerkt — „wenn die Frist fruchtlos ablauft, einstweilen nur von dem Abbrucke der diplomatischen Beziehungen und von dem Beginne notwendiger militariseher Vorbereitungen gefolgt sein wird, da wir unbedingt entschlossen sind unsere berechtigten Forderungen durchzusetzen" 2). Of moet het mobilisatiebesluit beschouwd worden als een toegeven der Servische Regeering aan den drang van alle staatkundige partijen, die zich door geheel Servië in een onuitwischbaren haat tegen de Donau-Monarchie openbaarde en is die Regeering — zich bovendien zeker gevoelende van den steun van Rusland — met *) Oost. Hong. Roodboek, S. 90-94. a) Eng. Witboek No. 104; Jahrbuch Völkerrecht III, S. 335, benevens S. 499. „Le gouvernement austro-hongrois commencera les act es de préparations militaires, mais non les opérations" (uit telegram van 25 Juli van den wd. Minister van Buitenlandsche Zaken te Parijs aan verschillende Fransche Gezanten, waaronder dien te St. Petersburg). Grey seint dit ook naar St. Petersburg, er bijvoegende: „it makes the immediate situation rather less acute." 105 io6 dezelfde gevoelens bezield ? De Oostenrijk-Hongaarsche Gezant te Belgrado schrijft op 21 Juli 1914 ' Ich stelle es als bekanntes Axiom hin. dass diejolitik Serbiens, auf die Abtrtnnung der von Südslawen bewohnten Gebiete und ^dterer PolgeauHieVernichtung der Monarchie als Grossmacht aufgebaut ist ^S^^^*^ weiche die hiesigm^poUtischen St£mfgen beeinüüssen und dazu rechne fch das Attentet in Serajewo to ra Hartwigs>) ^ die Wahlkampagne. hat sich der Hass gegen ^D^so^aÏJo^eick-Ungarn erscheint ^*^'±»* ohnmachtig und kaum mehr würdig. einen Krieg mit ihm zu fuhren Sm Hasse gesdlt sich die Verachtung - es f ellt ohneMühe als zermürbter jXp«£ toSchoss des in naherZukunft zu verwirklichenden grossSerbischen Reiches." Men leze dezen brief in zijn geheel om zich een denkbeeld te vormen van de gemoedsstemming der Serviërs en men vergelijke aaaCdé^alrijke bijlagen, welke Graaf Berchtold gevoegd heeft bii*Sn aan de Oostenrijksche Gezanten in de bdangnjkste koofdstedeT va? Europa gerickten brief van 25 Juk 1914. aan welk SSo^ en goed gJocumenteerd sckrijven slechts verweten kan "^^JToSA^ de Servische Regering ten aanzien van het mobüisatiebesluit wordt geen oogenbUk vergeteHat de Oosteurijk-Hongaarscke * y^1^ bij ket overreiken der nota op 23 Juk mede te deden, dat mj met het personeel van het gezantschap „de witte stad" zou verte indien niet „eine vorbehaMose, zustimmende Antwort binnen den aangegeven termijn werd ontvangen. . „Vorbehaltlos zustimmend" zou het antwoord met zun. Op het vertrek van den Gezant moest dus worden gerekend , het afbreken van de diplomatieke betrekkingen zou . daarvan St Se gevolg zijn. Een herstel van deze betrekkingen^«echter zoovSgemakkdijker, wanneer niet tevens tot een uitersten-m altijd eenigszins uitdagenden maatregd als die van mobüisatie S overge|aan. Zij, de mobilisatie, wettigde een gelijken tegenmaatregel van Oostenrijk-Hongaarsche zijde. De kansen op i) Russisch Gezant te Belgrado, die op 10 Juk 1914 ^J"*^^: rüksche Gezantschap aldaar door een beroerte wordt getroffenen wordt leenverbitterd v&nd van de Monarchie en r^^f^f1^^ en als een onvermoeid stoker op den Balkan. Conrad IV, S. 70. ^Volgens Bogiiiewitsj gewezen Servisch Gezant te Berlijn, was Hartwig tevoren Skènd met h etberaamde plan van den moord te Sera ewo ; zie: F<*««* jtfLs.London, Sept.1925.en verder ook: r^Kriegsschuldfr^e ]iimi^5. S. 387-390, het artikel van Alfr. von Wegerer, alsmede: Grosse Poltttk, 33er Band, S. 388. 396 en 439- «) Oost. Hong. Roodboek, S. 12-14 en S. 32 en volg. 106 107 een vreedzame oplossing verminderden aldus van den aanvang af. Bij de beoordeeling van deze zaak wordt evenmin over het hoofd gezien, dat de Regeering der Donau-Monarchie inderdaad de bedoeling heeft gehad in hare nota de eischen zoodanig op te voeren, dat een onvoorwaardeKjke inwilliging vrijwel onmogelijk zou blijken £ en dat dan van hare zijde zeer waarschijnlijk de hulp der wapenen zou worden gezocht. Evenzeer wordt erkend, dat ingekomen berichten uit Weenen bkjk gaven van die overkeerschende stemming. De Servische Gezant aldaar was blijkbaar niet zoo slecht ingelicht, toen hij den 2oen juk schreef : „Was man am meisten befürchten muss und was sehr glaubhaft ist, ist dass es (Oostemtjk-Hongarije) den Krieg mit Serbien vorbereite. Die allgemeine Annahme hier ist, dass diesmal nichts gegen Serbien zu unternehmen für Oesterreich-Ungarn einem wirklichen Selbstmord gleich kanie. Ueberdies hat die Ansicht, dass Serbien nach zwei Krieg en ganz erschöpft ist und dass ein gegen dasselbe unternommener Krieg eine einfache, von einer sofortigen Okkupation gefolgte Expedition sein würde, noch tiefere Wurzel geschlagen. Man glaubt auch, dass ein solcher Krieg beendet sein würde, ehe Europa interveniren könnte. „Die militarischen Vorbereitungen, die man in Begriffe ist, insbesondere an der Serbischen Gr enze zu mach en, beweisen, dass die Absichten Oester reichs ernst sind"1). Dat de door den Gezant bedoelde voorbereidingen op eenigszins uitgebreide schaal genomen zouden zijn, is niet gebleken. Integendeel, Oostenrijk keeft getracht zijn ware bedoelingen zoolang mogekjk te verbergen. Zoo gaat de Chef van den Generalen Staf, met het oog hierop en voldoende aan het verzoek van Graaf Berchtold, half Juk voor 14 dagen met verlof naar Innichen. Litusschen onderstreepte de Servische Kroonprins, die tijdens een afwezigheid van Koning Peter het regentschap voerde, in zijn rechtstreeks aan den Russischen Czaar gericht telegrafisch beroep van den 24en, de mededeelingen omtrent de Oostenrijkscke militaire voorbereidingen nog eens flink : „Nous pouvons être attaqués après 1'expiration du délai par 1'armée austro-hongroise, qui se concentre sur notre f rontière. II nous est impossible de nous déf en- >C dre et nous suppkons Votre Majesté de nous donner Son aide le plus tót possible.. . ." a). Deze bewering van den Kroonprins kon hoogstens betrekking hebben op de Oostenrijksche troepen, die na de legermanoeuvres van Juni t.v. in Bosnië waren achtergebleven, maar die voor een inval in Servië te zwak waren *). Tot de mobilisatie tegen Servië besloot de Regeering te Weenen eerst in den avond van den 25en Juk. De operatiên aan de Drina en Save zouden eerst een veertien dagen later kunnen beginnen 3). *) Servisch Blauwboek, S. 23. *) Völkerr. Urkunden I, S. 454-455. Voor de reden der afwezigheid van Koning Peter, zie: Bogitsjewittj, Le Procés de Salonique, 1927. *) Zie hierna: Toelichtingen enz. tweede tijdperk. 107 io8 Van een onverhoedschen. inval in Servië kon dus op den 24en geen sprakeaijn en de vrees hiervoor kon mitsdien het Servische mobiksatiebesluit niet wettigen. . Noch de noodkreet van den Servischen Kroonprins, noch het dringende telegram van den Servischen Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Russischen Minister Sazonow, dat op den avond van de ontvangst van het ultimatum werd verzonden, hebben vergeefs geklonken. Te Krasnoje Selo wordt op zaterdagmiddag, den 25en, ongeveer tezelfder tijd dat de Servische Regeering de algemeene mobilisatie harer strijdkrachten afkondigt, tot de tostelling van het Oorlogsvoorberddingstijdperk op den volgenden dag besloten. De talrijke maatregelen die de Russische algemeene mobilisatie kunnen vergemakkelijken en haar gededtelijk inleiden, zullen zoowel tegen het Oostenrijk-Hongaarsche, als tegen het Duitsche front beginnen. Reeds in den nacht van zaterdag op zondag, 25 op 26 Juli, gaan m enkele grensdistricten bijzondere bevelen uit, o.a. tot bescherming van de bruggen over de Narew in Polen en voor de bezettang van eenige forten „urn plötzlichen Ueberfallen vorzubeugen 1). Zoo was in een tweetal dagen het voorspel der verwikkelingen af oStenrijk-Hongarije en Servië staan als onverzoenlijke vijanden tegenover elkander. De Monarchie kan geen tusschenkomst dulden i het geding, waarvoor zij de Servische Regeering verantwoordelijk stelt. Arbitrage, waarvan het Servische antwoord op het ultimatum gewaagt, kan zij niet aanvaarden. Het jonge Koninkrijk van de Morava had eerst na feilen en wisselenden strijd, aan het einde der 18e en in de 19e eeuw, tegen de Porte zijn volle onafhankeUjkheid herkregen. Na zes eeuwen van zware beproevingen en volstrekte onderworpermeid aan het ïurksche gezag was, to 1878 op het Berkjnach Congres, de vrijheid van het Vorstendom Servië onder den jeugdigen Muan Obrenovitsj erkend. , . .„ „ .. ^ Op datzelfde Congres verloor de Porte de provinciën Bosnië en y Herzegowina, die to aólniinfetratief beheer aan Ctostennjk-Hongarrje overgingen •). Turkije bleef zoogenaamd staatsrechtehjk bezitter, maar de Monarchie verkreeg het volle bezettingsrecht. Om Turkije te sparen heette de occupatie „tijddijk". Het Drie-Keizersverdrag van 8 Juni 1881 schonk daarna, buiten Turkije om, voor een tijdvak van drie jaar aan Oostenrijk-Hongarije, een der contractanten, het recht tot annexatie, wanneer het dit noodig zou achten. Bosnië, dat zijn vroegere zelfstandigheid als koninkrijk tot m de 15e eeuw niet kon vergeten, had menigmaal deelgenomen aan den strijd tegen den Osmanischen overheerscher. Niet minder dan *) Franiz, S. 56. ») Bijlage G : Art. 25 van het Tractaat van Berlijn. 108 IOO, bij de Serviërs, leefde bij de Bosniërs, evenals in Herzegowina, de zin voor onafhankelijkheid. Het oude denkbeeld om een Zuidslavisch rijk te vormen, dat Bosnië, Herzegowina, Servië en Montenegro zou omvatten, daagde menigmaal op Het erfekjke patriciaat, dat ziek te Serajewo gevestigd kad, was echter niet zoo krachtig gebleken als ket bestuur, dat te Kragujevax en later te Belgrado zijn vrijheid had verkregen. Bosnië en Herzegowina veranderen van beheerscher, na het einde van den RussischTurkschen oorlog (1877—78), in welken oorlog Oostenrijk-Hongarije ter wille van Rusland neutraal was gebleven. De beide provinciën, ter grootte van 50.000 vierkante K.M., gaan over op een anderen efcenaar, evenals een wissel op een ander wordt geëndosseerd — naar het heette, in het belang van de Westersche beschaving ! En toch, het was goeddeels hetzetfde Servische ras, hetzekde volk, met dezekde patriotiscke gevoelens, daar ten westen van de Drina als dat_ten oosten van deze, tusschen het gebied van het Oostenrijksch bestuur en het Vorstendom gelegen grensrivier *). j De Groote Mogendheden hebben Servië op de verschillende treden zijner vrijhddsontwikkeling gebracht. Maar aan den Habsburgschen Staat is Servië, in dit opzicht, geen dank versckuldigd. Deze Monarchie heeft integendeel den vrijheidsstrijd veelvuldig gedwarsboomd. „Jeder Gewinn der Serben des Fürstenthums setzte die Oesterreichischen Serben in Aufregttng", verklaarde de Oostenrijksche Internuntius op de Conferentie der Groote Mogendheden te Constantinopel in Juk 1862 8). De onlusten van 1883 in Servië vonden kun oorsprong m een nationale beweging tegen de naar Oostenrijk georiënteerde politiek van Koning Milan. De radicaalste ónder de ontevredenen was de latere Serviseke staatsman Pasjitsj, de Zuidsktvische Cavour. „Die Serbiscke National-idee," schreef hij toenmaals, „ist die Verp'inignng aker Serben in einem Staate und Bildung eines Balkanbundes der stammverwandten Rassen, der bestimmt w&re, ökonomische, poktische und kulturelle Interessen dieser Völker zu schützen und sich gegenseitig beizustehen. Oesterreichs PoUtili bestand immer, seit es aus Itaken und dem deutschen Bund vertrieben war, darin, das Serbische Volk zu Knechten zu machen und zu vernichten, urn auf seinem Wege an die Agae kein Hindei zu finden. Seit Oesterreich-Ungarn aus dem Westen vertrieber !) Zie voor den Bosnischen opstand in 1875 en voor den ServischTurkschen oorlog, die 2 Juni 1876 uitbrak : Seto* Watson. The Southern Slav-Question. London, 1911, p. 93 e.v.: „The belief in the re-establishmenl of a Southern Slav-Kingdom was already widespread." a) Jovan Cvyitsj, p. 340. „Par la richesse et la beauté de son folklor» la Bosnie-Herzégovine prend la première place dans le monde serbe. L< dialecte de 1'Herzégovine a été adopté en Serbie cornme languelitérature.' Zie ook Ch. Diehl, p. 87. 8) Ranke, p. 493. 109 IZO ist, Slicht es eine im Osten führende Grossmacht zu werden Die Vergrösserung Oesterreich-Ungarns kann nur auf Kosten Serbiens geschehen; wenn sie gelange, musste Serbien verschwinden" 1). De hoop op een voor het Slavische volk gunstige oplossing vervloog, toen de inlijving van Bosnië en Herzegowina bij Oostenrijk-Hongarije in October 1908 bekend werd. Groote opwmding ontstond in Belgrado. Servië eischte voor zich gebiedsuitbreiding en zelfbestuur voor de beide provinciën. Het mobiliseerde. Ook in Oostenrijk kwam het, in het voorjaar van 1909, tot de afkondiging van de zoogenaamde „gele mobilisatie", geval B, tegen Servië en Montenegro. De Groote Mogendheden zagen terecht in de inlijving een schending van art. 25 van het Congres van Berlijn. Aan Duitschlands bemoeiingen gelukte het den storm te bedaren. Op 26 Maart 1909 erkende Rusland, in zijn machteloosheid op militair gebied *), den nieuwen toestand. De overige mogendheden sloten zich hierbij aan, zoodat Servië gedwongen was toe te geven. Dit toegeven beteekende uitstel. Kort daarop, sprekende over de vreedzame oplossing van het geschil, zeide de Servische MinisterPresident Stojan Nowakovitsj in een rede, dat het door den huidigen ongelukkigen toestand van Rusland, welk land Servië alleen daadwerkelijk steunen kan, voor Servië een succes geweest was, het gevaar nu te kunnen afwenden ; de beslissing was voor een tijd voorbehouden, „wanneer niet slechts Rusland, maar ook Italië, Engeland en Frankrijk een eigen belang hebben om met Oostenrijk-Hongarije en Duitschland af te rekenen" 8). De begeerigheid van Servië sloeg, na den onder de auspiciën van Rusland gevoerden Balkankrijg, tot overmoedige hartstochte- *) Corti, S. 170. *) Blz. 20 t.v. Zie ook : Grosse Politik, 33sten Band, S. 333, den brief van v. Pourtalès aan den Rijkskanselier, van 13 November 1912, na zijn gesprek met Sazonow over het Oostenrijksch-Servisch conflict, naar aanleiding van den wensch der Servische Regeering om een haven aan de Adriatische Zee te verwerven. De Russische Minister acht dit verlangen zeer gerechtvaardigd. Hij noemt het een levensvraag voor het Koninkrijk. „Serbien müsse durchaus von der Stellung eines Vasallen OesterreichUngarns befreit werden." De Duitsche Gezant vervolgt zijn brief : „Obgleich ich im allgemeinen Herrn Sazonow ruhig und versöhnlich fand, fiel mir doch auf, dass er im Laufe der TJnterredung wiederholt betonte, Russland dürfe nicht wieder in eine ahnliche Lage kommen wie im Winter 1908-'09. „Nur nicht wieder eine ahnliche Situation. Ein zweites Mal würde sich Russland nicht demütigen lassen. Das ware der Krieg I" ". De zoogenaamde politieke nederlaag van dien winter heeft bij vele Russische staatslieden zwaar gewogen. s) Conrad II, S. 231 ; Grosse Politik, 26er Band, 2. Teil, S. 776. IZO III lijkheid over. Het gold van toen af „le démembrement de la Monarchie", zooals Alcide Ebray in zijn „La Paix malpropre" het uitdrukt1). In zijn bestaan bedreigd, had de Habsburgsche Staat, welks Regeering het vooral sedert de resolutie van Fiume (Oct. 1905) sterk aangewakkerde Zuidslavische vraagstuk niet had vermogen op te lossen, op dit oogenblik den plicht web te verdedigen *). Scheen dus al op dien Zondag, 26 Juli 1914, de kans op een Oostenrijk-Hongaarsch-Servischen oorlog zeer nabij, de mogelijkheid om dezen krijg gelocaliseerd te houden achtte de Regeering te Weenen geenszins uilgesloten. Berlijn deelde in deze meening. Het drama van Serajewo had aanvankelijk de sympathie, zoo niet van geheel Europa, dan toch van alle vorstenhuizen voor den 84-jarigen, zoo veelvuldig beproefden Keizer verwekt. Deze gevoelens bekoelden. Algemeen bevroedde men m Europa, dat een meer of minder krachtig optreden aanstaande was van de Donau-Monarchie tegen het Servische Koninkrijk, alwaar, naar spoedig was gebleken, de voorbereiding van den aanslag met medeweten, zoo niet medewerking, van officieele Servische personen had plaats gehad. : Met groote geheimzinnigheid omhulde zich de Oostennjk-Mongaarsche Regeering sedert den 28en Juni. Haar fait-accompH-poütiek, die in 1908 bij de annexatie der provinciën goed had voldaan, belette haar thans, behalve Duitschland, ook Engeland te polsen. Het verbondenstelsel gaf daartoe te minder aanleiding. Engelands steun tegenover Rusland, waarvan men te voren moest aannemen, dat het als beschermer van Servië zou optreden, ware van zulk een onschatbare waarde geweest. Bismarck's raad in 1878 aan dén toenmaligen Oostennjkschen Minister van Buitenlandsche Zaken, om tegen Rusland aansluiting bij Engeland te zoeken, aangezien de belangen van het eilandenrijk en die van de Donau-Monarchie in het Oosten in de meeste gevallen hand aan hand gaan, had ook thans nog alle aandacht verdiend. „Wanneer gij beiden het met elkaar eens zijt, zoo heeft Rusland niet de macht U te weerstaan" 8). Niet meer geloovende aan het woord der Regeering van Belgrado, had Oostenrijk-Hongarije zijn eischen zoodanig gesteld, dat een staat, die zichzelf acht, ze niet zou kunnen aannemen. Servië moest worden vernederd; het zou het gezag en het overwicht van de Monarchie moeten gevoelen en erkennen. *) P- 13- ») Merkwaardige onthullingen omtrent de in Bosnië en de Herzegowina in het tijdvak vóór den moord van Serajevo heerschende Servische woelingen en het Oostenrijk-Hongaarsche wanbeleid daartegenover geeft Baron Carl Collas, destijds President-Chef der Landsregering aldaar, in Die Kriegsschuldfrage, Jan. 1927, blz. 11 e.v. s) Corti, S. 54- 112 De Servische natie zag in den Czaar van Rusland haren „beschermer". Bij den vrede van Boekarest in 1811 had Rusland billijke voorwaarden voor Servië weten te erlangen. Steeds heeft daarna de Russische diplomatie ten bate van de Servische onafhankelijkheid gewerkt. Als „Protector" van Servië verkreeg de Czaar bij den vrede van Adrianopel in 1842 het recht voor de belangen van Servië te waken. Al mocht de Vorst meermalen een Oostenrijksche gezindheid aan den dag hebben gelegd, de Serven spraken in de vijftiger jaren der vorige eeuw van „onzen Keizer" 1). Inderdaad, de verwachting dat een Oostenrijksch-Servischè oorlog gelocaliseerd zou blijven, was van luchthartigheid niet vrij te pleiten. Ruslands partij kiezen voor den kleinen staat sproot geenszins uit eenig gekwetst rechtsgevoel voort. Het was niet de onpartijdige rechter, die, tegen een sterke partij optredende, tevens den kleinen keffer in toom houdt. Rusland vreesde de herwinning van Oostenrijks invloed op het Balkanschiereiland. Aan de Monarchie mocht „geen tijd worden gelaten Servië geheel te vernietigen en een overheerschende stelling op den Balkan in te nemen" *). Oostenrijk-Hongarije werd in zijn optreden tegen Servië niet door veroveringsplannen geleid, al zou eenige afronding van het Servisch gebied ter verbetering van den strategischen toestand niet uilgesloten zijn. De Oostenrkk-Hongaarsche Ministerraad van 19 Juk verklaarde dit uitdrukkelijk8). Hoe ket zij, Ruslands prestige heette zelfs door een bestraffing van het „kleine, onder bescherming van de beide verbonden Groote Mogendheden — Rusland en Frankrijk — staande Servië" *) te worden geschonden. Dit was het groote verschilpunt! Daags na de bespreking met de Oostenrijk-Hongaarsche missie (blz. 93 hiervoren) begon Keizer Wilhelm zijn reeds lang te voren vastgestelde zeereis. Geen hooggeplaatste staatkundige of militaire personen vergezelden kern. Een week later liep de „Hochseeflotte" uit voor het houden van oefeningen nabij de Noorweegsche kust. Met het oog op de machtige, bij wijze van proef gemobiliseerde Engelsche vloot kan het geen verwondering baren, dat de Keizer op den 2oen Juk bevel geeft tot ket verzameld houden van zijn nietgemobiliseerde vloot, die ver van haar basis verwijderd is. Behalve de bijzondere aanwijzingen aan een drietal oorlogsschepen in de Middellandsche Zee en aan het eskader in Oost-Azië, l) Ranke, S. 406. !) Russisch Oranjeboek, No. 48. Uit het telegram van Sazonow aan den Russischen Gezant te Londen. 8) Blz. 95 hiervóór. 4) Danilow, S. 79. I "3 alsmede de uitzending van den Directeur-Generaal der HamburgAmerika-lijn naar Londen, heeft de belofte aan Oostenrijks zijde te zullen staan, aan de Duitsche Regeering voorshands geen aanleiding tot andere tastbare maatregelen gegeven. Het op last van den Duitschen Rijksdag in 1919 ter zake ingestelde onderzoek heeft dit genoegzaam bewezen : de verklaringen van den toenmaligen (in 1914) Pruisischen Minister van Oorlog, von Falkenhayn, van den toenmaligen Beierschen Minister van Oorlog, Freiherr von Kress, van den toenmaligen wd. Chef van den Generalen Staf Graaf Waldersee e.a. laten niet den minsten twijfel1). Handelingen van het Pruisische Ministerie van Oorlog getuigen zelfs van een onderschatting van de politieke spanning : een op 4 Juli ingediend ontwerp voor aanschaffing van munitiën en afweergeschut voor vliegtuigen werd bij beslissing van 27 Juü 1914 met 31 millioen Mark verlaagd ; een bespreking over den jaarlijkschen voorbereidingsarbeid van mobilisatie-aangelegenheden bij het XXIe Legerkorps werd bij beslissing van 21 Juli tegen het einde van Augustus bevolen 2). De mobilisatie-af deeling van het Pruisische Ministerie van Oorlog stelde op 23 Juli, voor eigen gebruik, een overzicht samen van de „ersten Sicherungsmassnahmen, die bei einer politisch gespannten Lage in Frage kommen können." Maatregelen werden daarop niet genomens). Een dergelijk overzicht behoort feitelijk steeds in vredestijd aanwezig en bijgewerkt te zijn. Belangrijk is ook in dit opzicht de brief dd. 5 Juli 1914 van den Minister van Oorlog aan den Chef van den Generalen Staf, Generaal von Moltke, die sedert begin Mei in Carlsbad vertoeft, over de toezegging aan Oostenrijk (blz. 94 hiervoren). De Minister schrijft: „Der Herr Reichskanzler, der auch in Potsdam war, scheint ebenso wenig wie ich daran zu glauben, dass es der Oesterreichischen Regierung mit ihrer immerhin gegen früher entschiedener Spraché Ernst ist. Wenigstens hat er nicht nur keine Bedenken gegen den Antritt der Nordlandreise erhoben, sondern ihn sogar empfohlen. Sicherlich werden in keinem Fall die nachsten Wochen eine Entscheidung bringen. Ehe der Vertrag mit Bulgarien geschlossen sein wird, vergeht lange Zeit. Euerer Exzellenz Bade-aufenthalt wird also kaum eine Abkürzung zu erfahren brauchen. Dnmerhin hielt ich es, obwohl ich keinen Auftrag dazu habe, für angezeigt, Sie über dié Znspitzung der Dage zu unterrichten, damit Ueberraschungen, die schliesslich immer einmal eintreten könnten, nicht ganz unvorbereitet kommen" *). Nog op 18 Juli schrijft von Moltke aan zijn vrouw, dat hij zich zeer verheugt op hun samenzijn te Bayreuth in Augustus a.s.6). *) Vorgeschichte Weltkrieg, Heft 2, S. 8. ») Idem bijlage 4, S. 63, en bijlage 8, S. 65. *) Idem bijlage 9, S. 67. *) Montgelas, S. 196. 5) Moltke, S. 380. Mobilisation In 1911. ' H4 In schrille tegenspraak met vorenvermelde feiten is het, op 21 Juli 1914, door den Franschen Gezant te Berlijn naar Parijs verzonden telegram, waarvan het laatste gedeelte luidt: „II m'a été assuré que, dès maintenant, les avis préliminair es de mobilisation, qui doivent mettre l'Allemagne dans une sorte de „garde è vous" pendant les époques de tension, ont été adressés ici aux classes, qui doivent les recevoir en pareil cas. C'est la une mesure a laqnelle les Allemands, étant donnés leurs habitudes, peuvent recourir sans s'exposer a des indiscrétions et sans émouvoir la population. Elle ne revêt pas un caractère sensationel, et elle n'est pas forcément suivie de mobilisation efïective, alnsi que nous 1'avons déja vu, mais elle n'est pas moins significative" *), De laatste woorden slaan op een overeenkomstigen maatregel, die in den zomer van 1911 in Duitschland genomen zou zijn. Toen zijn inderdaad door bijna alle landen in Europa militaire voorzorgen getroffen, zooals reeds vroeger is opgemerkt a). Maar welke redenen zouden er in 1914 voor Duitschland hébben kunnen bestaan, om reeds twee dagen vóór de overrciking van het ultimatum te Belgrado, waarschuwingen aan verschillende lichtingen te doen toekomen ? De Fransche oorlogsboeken, alsmede het, door het Ministerie van Oorlog uitgegeven, werk : „Les Armées francaises dans la Grande Guerre", maken met ophef gewag van het bewuste telegram, om daaruit Duitschlands oorlogzuchtige voornemens af te leiden. Opgemerkt moge echter worden, dat gedurende de crisisdagen hét Fransche Departement van Buitenlandsche Zaken blijkbaar niet zoo bijzonder veel waarde aan het bericht meende te moeten toekennen ; immers, het Ministerie van Oorlog ontving de mededeeling eerst den 2&en8). Het door den Franschen Gezant gerapporteerde bericht moet als onwaar worden gekenmerkt. Verschillende andere, in het Fransche Geelboek opgenomen berichten omtrent in Duitschland genomen miktaire voorzorgsmaatregelen zijn door kun algemeenkeid niet minder misleidend of onjuist. Ook ket Russiscke Oranjeboek heeft ziek, willens en wetens, aan weglatingen of verminkingen van belangrijke gedeelten van telegrafische meldingen schuldig gemaakt *). TWEEDE TIJDPERK: 27 EN 28 JULI. OOSTENRIJK-HONGARIJE. 27 en 28 Juli. Op dezen maandag en den volgenden dinsdag komen te Weenen de berichten in omtrent den indruk, dien het *) Fransch Geelboek I, p. 30, No. 15. a) Zie blz. 91. s) Recouly in Revue de France, p. 496. *J Zie: Von Romberg, Die Falschungen des russischen Oranjebuches. Berlin, 1922. "5 antwoord van Servië in de buitenlandsche hoofdsteden heeft gemaakt. De toegevendheid van de Belgrado'sche Regeering wordt in het algemeen geroemd. „Mocht Oostenrijk zich niet met dit antwoord tevreden stellen, óf mocht het niet als grondslag voor vreedzame onderhandelingen worden beschouwd, óf mocht Oostenrijk tot de bezetting van Belgrado overgaan", dat, volgens Grey, weerloos is, „dan is ket volkomen duidehjk, dat de Monarchie slechts een voorwendsel zoekt om Servië te onderdrukken. In Servië zou alsdan Rusland en de Russische invloed op den Balkan worden getroffen", leet het uit Londen *). De Oostenrijkscbe Gezant te Parijs werd des zondags, 26 Juk op het Departement van Buitenlandsche Zaken aldaar in staat gesteld, kennis te nemen van een telegram van Frankrijks vertegenwoordiger te Belgrado, welk telegram den inhoud Van het Servische antwoord heette samen te vatten. „Laut dieser Darstellung akzeptiere Serbien alle Wünsehe des Wiener Kabinetts rtickhaltlos, erklare sich bereit das Pressgesetz zu modifïzieren und bitte nur hinsichtiich der Teilnakme von oesterrachisch-ungarisehen Organen an der Untersuchung in Serbien, die es im Prinzip auch annehme, um nahere Auskünfte" *). „Men vindt dat Oostenrijk mala fide gehandeld heeft, den oorlog zoekt en wil, na ket zeer tegemoetkomend antwoord van Servië", zoo wordt op 29 Juk uit St. Petersburg naar Berlijn geseind >).' Ook uit Berlijn, waar maandag namiddag ket juiste antwoord nog niet bekend is en men zijn meening dus uitsluitend op de van Servische zijde ontvangen berichten moet gronden, eindigt de Rijkskanseker op den 27en om 11.50 vqönn. zijn telegram met de woorden : „Unsere Situation ist um so schwieriger als Serbien scheinbar sehr weit nachgegeben hat", terwijl aan den Duitschen Gezant te Weenen in den nacht van 27 op 28 Juli de last uitgaat om aan Graaf Berchtold te zeggen, dat de Duitsche Regeering niet kan beoordeelen, of het Servische antwoord tot aan de grens van de mogelijkheid gaat, maar wel de meening voorstaat, dat dit antwoord als grondslag voor nadere besprekingen kan gelden. De Rijkskanselier vindt het verdacht, dat Servië nog vóór het uitreiken van het antwoord het mobilisatiebevel uitgaf. Voorts ontkent bij ket recht van Rusland of van de Triple-Entente om voor Servië op te komen4). In zijn besprekingen met de te Weenen gevestigde gezanten der Groote Mogendheden wijst Berchtold met nadruk op hetgeno- j) Gooss, S. 176 en S. 199. Telegrammen aan von Tsc&irschky. ) ld. S. 104. Telegram van Graaf Czecsen op 26 Juli. *) Deutsche Dokumente H, No. 344. Telegram van Generaal v. Cnelius van 29 Juli, 2 u.30 nam. 4) Deutsche Dokumente n, No. 279. Telegram van den Rijkskanselier 28 Juli 2 u. voorm. uit Berlijn. "5 n6 men besluit om geen territoriaal gebied van Servië te verlangen, nóch de souvereiniteit van het Koninkrijk te zullen aantasten. Een dossier, uitvoerig aangevende de grieven, welke de Monarchie tegen Servië heeft en waarop baar Nota van den 23en berustte, wordt dezer dagen naar de verschillende hoofdsteden gezonden, tevens met de opdracht aan de Oostenrijk-Hongaarsche vertegenwoordigers om de critischeopmerkingen te melden, waartoe het Servische antwoord aanleiding geeft. Vooral moet er op worden gewezen, dat Servië geen enkelen waarborg voor de toekomst biedt, „nahezu jede seiner Zusagen sei durch Vorbehalte und Reserves wertlos gemacht. Seine wahre Gesinnung habe es durch seine Mobilisierung gezeigt, wahrend die Monarchie vor Ablauf der befristeten Note keine militarischen Massnahmen getroffen hatte" 1). Overigens acht Graaf Berchtold een transigeeren over het antwoord uilgesloten. „Serbien habe sich durch Winkelzüge aus der Verlegenheit zu ziehen gesucht; dem Wiener Kabinett seien diese serbischen Methoden nur zu gut bekannt. Man dürfe nicht glauben, dass man mit einer Kulturnation zu tun habe." Het is een kwestie tusschen de Monarchie en Servië; inmenging kan niet worden geduld — zoo heet het o.a. tegen den Engelschen Gezant te Weenen, die op last van Grey op den 28en het voorstel betreffende een gezantenconferentie van Engeland, Frankrijk, Duitschland en ItaHë overbrengt *). Het besluit om aan Servië den oorlog te verklaren, keurt Keizer Frans Jozef in den namiddag van den 27en goed. Den volgenden morgen om n uur voorm. wordt de verklaring telegrafisch aan den Servischen Minister van Buitenlandsche Zaken toegezonden. Generaal Conrad stelt op dezen dag de mobilisatie van de Oostenrijksche vloot aan Graaf Berchtold voor, die na eenig twijfelen belooft, aan Z.M. het voorstel te doen. Het XVIe'legerkorps — hoofdkwartier te Serajewo — ontvangt den 28en bevel om, afgezien van kleinere ondernemingen, die zelfs gewenscht zijn, grootere ontmoetingen aan de Servische grens te vermijden en niets tegen Montenegro te ondernemen 8). MONTENEGRO. 28 Juli. Het besluit tot de algemeene mobüisatie wordt afgekondigd. RUSEAND. 27 Juli. De Roemeensche Gezant te St. Petersburg antwoordt namens zijn Regeering ontwijkend op den, nog nader telegrafisch J) Gooss, S. 197. Telegram aan Graaf Szapary, Gezant te St. Petersburg. «) Conrad IV, S. 137. 3) ld. S. 204. [l6 ii7 door Sazonow op haar uitgeoefenden drang tot gemeenschappelijk steliingnemen tegen Oostenrijk-Hongarije. Tegen het gevoelen der Russische militaire autoriteiten in, blijft Sazonow vasthouden aan het denkbeeld eener gedeeltehjke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije. Hij weet ook den Czaar aan dit denkbeeld te doen vasthouden. 28 Juli. Sazonow komt terug van zijn hiervoren omschreven opvatting. Hij acht den algemeenen oorlog onvermij delijk en verklaart aan den Chef van den Generalen Staf Janoesjkewitsj, dat met de mobilisatie der weermacht niet langer mag worden gedraald. Des avonds maakt Janoesjkewitsj op last van Sazonow, ter voorlegging aan den Czaar, twee ontwerp-ukasen gereed, de eene voor een algemeene mobilisatie, de andere voor de gedeeltelijke mobilisatie tegen Oostenrijk—Hongarije (met inbegrip van de beide vloten). Zulk een ukase moest, na bekrachtiging door den Czaar, aan den Senaat worden beteekend en zou den grondslag vormen voor het mobilisatiebevel, dat door de Ministers van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken moest geteekend worden. Dat twee ontwerp-ukasen worden opgemaakt, heeft kennelijk ten doel, den Czaar thans onontwijkbaar tot een beslissing te bewegen, zoo mogelijk in den zin eener algemeene, of zoo dit niet mocht gelukken, dan in elk geval in den zin eenergedeeltelijke mobilisatie. Ook voor de oproeping van de Rijksweer wordt een ontwerpmanifest opgemaakt. Vooruitloopende op de beslissing des Czaars, seint Sazonow aan de Russische Gezanten te Berlijn, Parijs, Londen, Weenen en Rome, dat wegens de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië „morgen" (29 Juli) de mobilisatie van 4 Müitaire Districten zal worden bevolen. Aan de Duitsche Regeering moet worden verklaard, dat Rusland geen agressieve bedoelingen tegen Duitschland koestert. Van de mogelijkheid eener algemeene mobüisatie wordt niet gerept, evenmin als van de mobilisatie der beide vloten, niettegenstaande het plan daartoe bij hem vaststond. Von Pourtalès heeft opnieuw een onderhoud met Sazonow, waarbij het tot een heftig tooneel komt. De Russische Mmistèr beweert, dat hij nu (na de thans bekend geworden Oostenrijksche oorlogsverklaring aan Servië) Duitschlands listige politiek doorziet en er niet aan twijfelt, dat de Duitsche Regeering te voren had geweten van Oostenrijks plannen. „Maintenant," zoo roept hij uit, „je n'ai plus de doute sur les vraies causes de l'mtransigeance autrichienne". De Duitsche Gezant protesteert nadrukkelijk tegen deze kwetsende uiting, namens zijn Regeering verklarende, dat deze den inhoud van het ultimatum niet te voren heeft gekend x). *) Zie : Von Pourtalès, blz. 28 ; alsook dezelfde in : Die Kriegsschuldfrage, Sept. 1924, blz. 350. n8 Omtrent de bezwaren en gevaren eener gedeeltelijke mobilisatie bestaat eenstemmigheid bij alle hoogere Russische militairen. Dit zal ook wel hebben bijgedragen tot Sazonow's veranderd standpunt. Alleen de Czaar weifelt nog altijd en zwenkt keen en weer. Dobrorolsky sckrijft daarover: „Die Berickte Janutschkewitsch über die teilweise und allgemeine Mobilmachung waren ihm (den Czaar) peinlich. Er wünsehte weder die eine noch die andere, neigte aber eher zu der Teilmobilmachung, die seiner Ansicht nach die Dage weniger kriegsdrohend gestalten könnte"1). DUITSCHLAND. 27 Juli. De Commandant van ket XVIe legerkorps te Metz deelt mee, kat kij de werken van de westfronten der vestingen Metz en Diedenkofen, behalve door de gewone wachtcompagnieën, ook door vestingartillerie en machinegeweren heeft laten bezetten ; dat verloven buiten de reeds verleende niet meer worden toegestaan ; dat echter van een terugroepen van met verlof zijnde officieren en manschappen afgezien is/ met het oog op de ontvangen mededeeling van Af deeling Illè van den Generalen Staf, dd. 26 Juk, dat de toestand geruststellend was — „die Lage sei zuversicktkck" ; voorts dat de troepen oefenen nabij kunne kazernen. Het Beiersche Ministerie van Oorlog doet de vele verlofgangers van het Beiersche vredesgarnizoen te Metz, aan wie oogstverlof was verleend, terugroepen. De Ve Cavalerie-brigade van het Ille Legerkorps en ket 3e Dragonder-regiment van ket VLe Legerkorps, die buiten hunne garnizoenen zouden oefenen, mogen hunne garnizoensplaatsen niet verlaten. Evenmin zal de 4e Machinegeweerafdeeling van ket XVIIe Legerkorps voor een bevolen oefening op 31 Juli a.s. buiten bet garnizoen uitrukken. De Chef van den Generalen Staf stelt aan het Pruisische Ministerie van Oorlog voor, om aan den Rijkskanselier te verzoeken „de versterkte spoorwegbewaking in tijden van politieke spanning" te bevelen. Deze door burgerspoorwegpersoneel uit te voeren bewaking zou ziek kunnen beperken tot de aan de grenzen liggende spoorwegdistricten en tot ket spoorwegdistrict Berkjn. Op den volgenden dag gaan de bevelen daartoe uit. Duitschland verklaart, bij monde van den Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken von Jagow, aan de Gezanten van GrootBritannië en van Frankrijk te Berkjn, niet te ztdlen mobiliseeren. *) Vergelijk, met betrekking tot deze en volgende dagen, met de biervoren (blz. 92, noot 1) genoemde bronnen ook de mededeelingen van Soechomlinow in Die Kriegsschuldfrage, Mei 1924, blz. 166, en Juli 1924, blz. 225-231, alsmede die van Dobrorolsky in hetzelfde tijdschrift. April 1924, blz. 78-89. 118 H9 wanneer Rusland tot mobilisatie tegen Oostenrijk mocht over- £13,3.11 ^) In verband hiermede deelt de Groote Generale Staf te Berlijn den Duitschen Militairen Attaché te St. Petersburg mede, dat van Duitsche zijde geen miktaire maatregelen in ket voornemen kggen *). 28 Juli. Het Pniisiscke Inmisterie van Oorlog gelast den terugkeer naar hare standplaatsen van alle troepenafdeehngen, die, in geval van mobilisatie, totgrensbeveikging of voor bijzondere opdrachten „sofort" of „besckletmigt" ten afmarsch gereed moeten zijn. De bevelen daartoe gaan uit aan het Ie, De, IVe, Ve, VUIe, XlVe, XVe, XXe en XXIe Legerkorps en aan de drie Ministers van Oorlog van de Bondsstaten. FRANKRIJK. 37 Juli. De commandanten van aüe legerkorpsen en de miktaire Gouverneur van Parijs ontvangen des namiddags den telegrafischen last tot de voüedige toepassing van den beperkten veiligheidsdienst over te gaan. Aanvankekjk krijgen de commandanten der vijt legerkorpsen aan de Duitsche* grens en de Gouverneur van Parijs bevel alle nulitairen, die met klein-verlof zijn (lespernussionnaires), terug te roepen; later, in den nacht, wordt deze maatregel over aüe legerkorpsen uitgebreid. i) De Fransche Gezant Jules Cambon te Berlijn seint op 27 Juli naar Parijs: J'ai entretenu aujourd'hui le Sécrétaire d'Etat (NB. von Jagow) de la démarche de 1'Angleterre tendant a oe que 1'Allemagne se joigne aux Cabinets de Dondres. Paris et Rome pour empêcher les hostilités entre Petersbourg et Vienne. Je lui ai fait remarquer que la proposition de Sir Edward Grey ouvrait la voie k une issue paedfiqne. M. de Jagow m'a répondu, qu'ü était disposé a y entrer, mais ü m'a fait remarquer que si la Russie mobilisait 1'Allemagne serait obligée de mobiliser aussitot, que nous y serions forcés également et qu'alors le confUt serait presque üiévitable. Je lui ai demandé si 1'Allemagne secroirait engagée èmobiliser, dans le cas oü la Russie ne mobiliserait que sur la frontière autrichienne ; ü m'a dit qne non et m'a autorisé formellement a vous faire connaitre cette restriction. Aussi attacherait-ü la plus grande importance a ce que les puissances amies et aUiées de la Russie tatervinssent auprès d elle. Enfin ü a remarqué que st la Russie attaquait 1'Autriche, 1'Allemagne devrait attaquer aussitot de son cóté. D'intervention proposée par 1 Angleterre a Petersbourg et k Vienne ne pourrait donc s'exercer k ses yeux que si les événements ne se précipitaient pas. II ne désespère pas dans ce cas ou'elle puisse réussir . . . ." (Fransch Geelboek, I, No. 67). Zie verder : Engelsch Blauwboek, No. 43, alsook i Engelsch Wiiboek No. 185 : telegram van Goschen aan Grey. Voorts: Montgelas in Die Kriegsschuldfrage Dec. 1924, S. 551. 2) Akten des deutschen Auswartigen Amtes (telegram No. 129). 120 De Minister van Oorlog houdt in den loop van den dag een bespreking met den Sous-Chef van den Generalen Staf over den militairen steun, dien Marokko zou kunnen verleenen. Frankrijk had op dat tijdstip ten naastenbij 100.000 man, officieren en uitstekend geoefende soldaten, in Marokko. Volgens het mobilisatieplan zouden deze troepen grootendeels aldaar moeten blijven, maar enkele bataljons en batterijen zouden teruggestuurd worden. In overleg met den Onder-Secretaris van Buitenlandsche Zaken brengt de Minister deze belangrijke zaak in den Ministerraad, die beslist: „que le Maroc et aussi l'Algérie devront être vidés dans la mesure du possible de tous les éléments combattants" 1). De voorbereidende telegrammen worden daarop aan Generaal Lyautey verzonden. „Wij deden geen vergeefsch beroep op de zelfverloochening en de opofferingsgezindheid van dezen generaal," zegt de Minister. „Hij zond ons onmiddelkjk alles wat menschelijkerwijs mogehjk was om ons te zenden." Behalve de prachtige Marokko- divisie, steekt ook de brigade Marokkaansche tirailleurs dezer dagen de zee over. Uit Algiers komen beschikbaar, behalve de 2 drvisiën van het XlXe Legerkorps, de 37e en 38e Divisie en nog een supplementaire divisie, de 45e. Een kolonel vertrekt naar Algiers met de noodige bevelen en een volmacht *). De Fransche Minister van Oorlog dringt er, bkjkbaar op dezen maandag den 27en, met ake kracht op aan, dat „en dêpit de la lenteur de la mobilisation russe, les armées du Tsar prissent aussitot que possible 1'offensive en Prusse oriëntale" *). Messimy schijnt dus op dit tijdstip reeds vast overtuigd van de onvermijdelijkheid van den oorlog. 28 Juli. De legerkorpsen, die niet aan de grens gelegen zijn, ontvangen in den voormiddag bevel om aüe buiten hunne garnizoenen oefenende troepen daarheen te doen terugkeeren ; voorts om aan de gendarmerie-brigades op te dragen alle klein-verlofgangers, die het terugroepingsbevel nog niet ontvingen, aan te zeggen, dat zij onverwijld moesten terugkeeren. De militaire Gouverneur van Parijs moet maatregelen nemen voor de bewaking van de burgeriijke etablissementen. Gelijktijdig gaat een order uit aan de vijf legerkorpsen, die voor den grensdienst zijn *) Recouly in Revue de France, p. 495. a) Deutsche Dokumente IV, S. 107. De Duitsche Zaakgelastigde te Tanger telegrafeerde op 1 Augustus 10 u. voorm. het volgende naar Berlijn : „Nach nicht dementierten Meldungen Casablancaer Zeitungen von Donnerstag hat Generalresident Befehl 20.000 Mann zur Bfaschiffung nach Frankreich bereitzuhalten. Aus Casablanca trifft zuverlassige Meldung ein, dass Truppenzusammenziehungen dort stattfinden." *) Recouly in Revue de France, p. 496. 121 aangewezen, om de maatregelen voor te bereiden ter voorziening in de bewaking van de grens; de territoriale reservisten mogen echter nog niet worden opgeroepen. GROOT-BRITANNIË. 27 Juli. Voor zoover de kritieke verhoudingen in Europa zulks vorderen, wordt de samenstelling van de gemobiliseerde vloot hersteld. De aanvTulmgsbemanning blijft op de schepen, waar zij ten gevolge van de proefmobilisatie dient. De oefenscholen, alwaar met het oog op de oefeningen de lessen waren opgeheven, blijven gesloten. Geen verloven mogen aan de tweede detachementen worden verleend. Zoover de gewone geldmiddelen het veroorloven, wordt op een groot aantal schepen de bemanning op oorlogsvoet gebracht. De officieren, die ten gevolge van de proefmobilisatie op andere schepen dienen, keeren naar hunne standplaatsen terug. De Tweede en de Derde Vloot moeten haren voorraad steenkolen, levensmiddelen en munitie zoo geheim mogelijk aanvullen. Ook andere voorzorgen mogen op deze wijze plaats hebben. In de beveiliging van de Humber wordt voorzien. De daartoe aangewezen schepen vormen een afzonderlijk eskader. De Admiraal van dit eskader is verantwoordelijk voor de bewaking van de Schotsche kust. Telegrammen gaan uit naar verschillende vreemde havens om de Engelsche oorlogsschepen te waarschuwen, dat de stand der Europeesche politiek de kans op oorlog niet uitsluit en dat zij overeenkomstig de Engelsche traditie gereed moeten zijn om het verband met de schepen van de vermoedelijke tegenpartij te bewaren. Intusschen mogen zij dit telegram niet als het „Waarschuwingstelegram" beschouwen. De Vlootvoogd in de Middellandsche Zee ontvangt tevens bevel om zijn vloot in haar geheel bij Malta te verzamelen. 28 Juli. Het Ministerie van Oorlog gaat voort de voorbereidingsmaatregelen voor de mobilisatie te voltooien. De Admiraliteit ontwikkelt hare voorzorgen tegen mogelijke verrassingen. De torpedovloot voor de locale verdediging en voor den patrouikegang ontvangt bevel hare bemanning op te voeren, zoover als dit mogelijk is zonder verlofgangers op te roepen. Om 5 uur nam. gaat het volgende, zeer belangrijke bevel mt, dat den indruk laat, als ware ket voor vollen oorlogstijd gesteld : „Admiralty to Commander-in-Chief Home Fleet. July 28th, 1914. Sent 5 p.m. To morrow, Wednesday, the First Fleet is to leave Portland for Scapa Flow. Destination is to be kept secret except to flag and commanding 122 officers. As you are required at the Admiralty, Vice-Admiral zad Battle Squadron is to take command. Course from Portland is to be shaped to southward, then a middle channel course to the Straits of Dover. The Squadrons are to pass through the Straits without Ughts during the night and to pass outside the shoals on their way north. „Agamemnon" is to remain at Portland, where the Second Pleet will assemble." Op dezen dinsdagnamiddag werd dus aan de First Fleet het bevel gegeven om haar oorlogsstandplaats te gaan innemen. Met gedoofde lichten zou eskader na eskader, een tros oorlogsschepen vormende van 18 mijlen lengte, den nauwen doorgang van Straat Dover passeeren. Den 3oen Juli bereikte de vloot haar standplaats en was de strategische concentratie voltrokken. Sir Edward Grey antwoordde den Duitscken Gezant dien'dag: „De bewegingen van de Vloot missen elk offensief karakter en de Vloot zal de Duitsche wateren niet naderen". Hoe dit zij, op dat oogenblik vormde zij een tot elke actie gereede macht van groote beteekenis. Volgens Corbett (blz. 25) was de bevolen route slechts voorgeschreven „in case of a sudden crisis" en werd zij thans (in plaats van die langs Engelands westkust) gekozen, omdat er kans op een ontmoeting met de, in de Noorsche wateren vertoevende Duitsche vloot bestond. Zeer merkwaardig is, dat Churchill tot dit zoo gewichtig en ingrijpend bevel besloot op een tijdstip, waarop de Oostenrijksche oorlogsverklaring aan Servië nog niet te Londen bekend was. En niet minder merkwaardig moet het geacht worden, dat de Minister van Marine over dat bevel te voren niet het Kabinet, doch alleen den Minister-President Asquith raadpleegde, die terstond mwikigde1). TOELICHTINGEN EN BESCHOUWINGEN BETREFFENDE HET TWEEDE TIJDPERK. Een stroom van telegrammen, in geheim- en in cijferschrift, verbond in deze dagen Weenen, St. Petersburg, Berkjn, Londen en Parijs. Naast de staatshoofden en Duitschlands Rijkskanselier waren de Ministers van Buitenlandsche Zaken de hoofdacteurs in het staatkundig bedrijf, dat zoo droevig zou verloopen. De gezanten in genoemde hoofdsteden, handelend overeenkomstig kunne instructiën, brachten den inhoud der ontcijferde telegrammen ten spoedigste aan de wederzijdsche regeeringen over. Het spreekt vanzelf, dat zij deze rol niet automatisch vervulden; de eigen meening zal niet immer verborgen zijn gebleven, wanneer deze van de ambtekjke opdrackt afweek ; eigen initiatief zal niet zelden invloed hebben geoefend. De telegraaf moge voor het maatschappekjk verkeer een onsckat- !) Churchill, P. 211. 122 123 baar voordeel bieden, zij bergt in een spanningstijdperk het gevaar in zich, misverstaan te worden, overspanning en overhaasting aan tc wakkeren» Naast deze onderhandelingen, die het menschdom in een toestand van hoop en vrees wikkelden, breidden de militare voorzorgsmaatregelen zich vrijwel in alle landen van Europa gestadig uit. In enkel e staten werd de grens van voorzorg, waarbij slechts aan eigen veiligheid moet worden gedacht, overschreden. Bij deze staten sprak het streven om bij de aanstaande mobilisatie, die als zeker werd verwacht, der tegenpartij een voorsprong af te winnen. Het was de voorbereiding tot den wedstrijd om, na het uitbreken van den oorlog, waaraan velen fatalistisch geloofden, het eerst gereed te zijn1). 1 . ,, Daarbij oefende de vrees overvallen te worden, zoo met vóór het intreden van den fdtelijken oorlogstoestand, althans onmiddellijk daarna, haren invloed. Mifitairegeschriften, zoowel in Duitschland als in Engeland en in Frankrijk, hadden voldoende aanleidmg tot deze vrees gegeven. Men bracht zich den onverwachten aanval voor den geest van de Japansche torpedobooten, die in den laten avond van 8 Februari 1904, vóórdat de oorlogsverklaring St. Petersburg had bereikt, met uitgedoofde uchten drie van de grootste schepen der Russische vloot in de haven van Port Arthur tot zinken brachten, 'terwijl Rusland vermeende te mogen aannemen, dat nog geen oorlogstoestand was ingetreden. De Russische Regeering had echter haren Gezant te Tokio, in verband met twee, enkele dagen te voren ontvangen scherpe nota's van de Japansche Regeering, teruggeroepen, de gevolgen van de verbreking der diplomatieke verhoudingen tusschen beide Keizerrijken op Japan afschuivende. De zorgeloosheid der Russische schepen in de, aan de Koreabaai gelegen haven was niet minder te veroordeelen dan de vermetele aanval der Japanners. Het lot van den Russisch-Japanschen oorlog lag in deze eerste Japansche daad verborgen. In zijn reeds vroeger aangehaald werk: „Nos frontières de 1 est et du nord" schreef Generaal Maitrot in 1912: De tijd van de nd- *) Zie bijv. den brief van den Duitschen Militairen Attaché te Tokio van 10 Juni 1914 : „ich bin betroffen über die Gewisshdt, mit der hier alles den Krieg gegen Deutschland in naher Zeitfür sicher halt das kaum greifbare, aber doch so stark fühlbare Etwas, das wie «ne Art Mitleid über ein noch nicht ausgesprochenes Todesurtheil hier in der Duft liegt?'. (Tirpitz, S. 235.) Of wel den brief van den Belgischen Gezant te Parijs van 8 Mei 1914, waarin hij wijst op het coquetteeren van Engeland met Duitschland tijdens het bezoek van Koning George aan Parns en dan eindigt met: „Un diplomate d'expérience et de haute position disait récemment: „s'il éclate un de ces jours un incident grave entre la France et 1'Allemagne, des hommes d'état des deux pays devront s'appliquer a lui donner une solution pacifique dans les trois jours, ou bien c'est la auerre"." Völkerr. Urkunden, S. 148. 123 124 derlijkheid is voorbij. Het zijn niet meer legertjes van 50 a 60.000 man, wier overwinning of nederlaag over het lot van het land beslist. „Maintenant les nations se jettent 1'une sur 1'autre et dans ce duel gigantesque, 1'avantage appartiendra certainement a celle qui sera prête la première" x). Tegen den wensen van den Rijkskanselier keerde Keizer Wilhelm op maandagmiddag, den 27en, van zijn Noorsche reis te Berlijn terUg 2). Aldaar was eerst op dezen dag het Servische antwoord aan Oostenrijk-Hongarije op de Nota van den 23en ontvangen. Een telegram om den tekst onverwijld over te seinen, was nog maandagmorgen om half twaalf van Berlijn uitgegaan naar den Duitschen Gezant te Weenen. De Keizer leest het antwoord dinsdagmorgen en karakteriseert den inhoud met zijn kantteekening : „Eine brillante L,eistung für eine Frist von bloss 48 Stunden ! Das ist mehr als man erwarten konnte! Ein grosser moralischer Erfolg für Wien; aber damit fallt jeder KriegSgrund fort und Giesl hatte ruhig in Belgrad bleiben sollen! Daraufhin hatte ich niemals Mobilmachung befoblen" 8). Onmiddellijk, ten 10 ure voorm., schrijft Z.M. een nota aan den Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken von Jagow, met de opdracht 's Keizers meening aan de Oostenrijksche Regeering mede te deelen, daaraan toevoegende, dat een waarborg van Servië voor de vervulling zijner verplichtingen noodig ware. Een tijdelijke militaire bezetting van een deel van Servië zou wel bereikbaar zijn, evenals Duitschland in 1871 troepen in Frankrijk het, totdat de milliarden betaald waren. „Auf dieser Basis," schrijft de Keizer, „bin ich bereit, den Frieden in Oesterreich zu vermitteln" *). De Chef van den Generalen Staf wordt in denzelfden zin onderricht. Een tamelijk lange nota wordt daarop bij Buitenlandsche Zaken opgemaakt, terwijl twee telegrammen, die tot kalmte aanmanen, naar Weenen uitgaan. Reeds den vorigen avond echter was te Weenen besloten tot verzending van de oorlogsverklaring aan Servië op den volgenden morgen. Wederzijdsch overleg en samenwerking heeft sedert Oostenrijks vraag op 5 'juli om op Duitschlands medewerking in zijn actie tegen Servië te mogen rekenen, tusschen beide Regeeringen vrijwel geheel ontbroken. Tot den 28en Juli heeft Berlijn aan het Weener Kabinet volle vrijheid gelaten. Een vrijheid, die van te groot ») P. 108. a) Deutsche Dokumente I, S. 193 : Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizer van 25 Juli, 8.15 nam. De Rijkskanselier acht vervroegden terugkeer ongewenscht. *) Deutschland schuldig ? No. 271 ; Deutsche Dokumente I, S. 259. 4) Deutschland schuldig ? No. 293. m 125 vertrouwen, anderzijds van bescheidenheid blijk gaf, doch niet in het minst rekening hield met de ontzettende belangen, welke op het spel stonden. , ' _ , _ .. De Staatssecretaris von Jagow maakte den I7en Juli den Duitschen Gezant te Weenen opmerkzaam, dat het voor de diplomatieke behandeling van de zaak van belang was, de ideeën van de Oostenrijksche staatslieden ten opzichte van het geschil met Servië te weten, al erkende hij gaarne, dat die plannen ten gevolge van onvoorziene gebeurtenissen wijziging konden ondergaan. Maar men mocht toch aannemen, dat het Weener Kabinet zich een algemeen beeld had gevormd van het na te streven doel, ook m terntonaal opzicht. Von Tschirschky, de Gezant, ontving dan ook de opdracht Graaf Berchtold daarnaar te vragen, met vernnjding echter van den indruk, alsof Duitschland de Oostenrijk-Hongaarsche actie zou willen belemmeren of haar bepaalde grenzen of doeleinden voorschrijven. „Es ware uns nur von Wert, einigermassen daruber órientiert zu sein, wohin der Weg etwa führen soll" x). En, vraagt men zich af, hadden bij deze diplomatieke behandeling met tevens de strategische belangen moeten worden overwogen ? De gedachte daaraan schijnt geen oogenblik te zijn opgekomen. Duitschlands Gezant te Londen twijfelde in die dagen met mmder, of de Oostenrijk-Hongaarsche Regeering zich wel „ein klares Programm" — „ein grosszügiger Plan" voor den geest had gesteld *). De woorden van von Jagow, die als vertegenwoordiger van den machtigen bondgenoot sprak, waren wel heel bescheiden ! De nota, die op den 23en te Belgrado werd aangeboden, dat stuk dat Sir Edw. Grey als „the most formidable document ever addressed by one State to another" 3) aanduidde, was eerst denvongen avond tusschen 7 en 8 uur door den Oostenrijk-Hongaarschen Gezant te Berlijn aan von Jagow voorgelezen, ofschoon toch uitdrukkelijk beloofd was, te voren een afschrift „zu ganz vertrauhcher Kenntnissnahme" te zullen toezenden. Wel had de Rijkskanselier op den I3en Juli kennis genomen van de, ,wesentiichen Punkte'' van het in voorbereiding zijnde ultimatum, maar den geheelen vorm en inhoud vernam hij eerst op het oogenblik, dat geen wijziging meer mogelijk bleek. Met het Servische antwoord was het nog erger gesteld. Baron Giesl, Oostenrijks Gezant te Belgrado nam het den 25en om 6 uur nam. in ontvangst. Een afschrift van het wel is waar lange stuk kwam eerst volle twee dagen later te Berlijn aan, nadat op maandagmorgen nog een dringend telegram was verzonden om de spoedige toezending te verzoeken. De nala- *) Deutsche Dokumente I, S- 87, No. 61. *) ld S 88 No. 62. Diens brief aan den Rijkskanselier van 16 Jnli. ») Gooss, S. 274. In het gesprek op 24 Juli met den Oostenrijk-Hongaarschen Gezant. I2Ó tigheid tegenover den bondgenoot sprak te meer, daar in de verschillende hoofdsteden van Servische zijde gezorgd was voor de bekendwording van den inhoud, die — zooals begrijpelijk is — van die zijde geheel tegemoetkomend werd geheeten. En nu de oorlogsverMaring aan Servië. Op het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Berkjn heerschte algemeen het denkbeeld, dat op ket eventueel afwijzende antwoord van Servië de oorlogsverklaring en de miktaire operatiên onmiddellijk zouden volgen. La elke vertraging van de laatste zag men een groot gevaar. Men raadde dringend aan, dadelijk Servië binnen te rukken en de wereld voor een fait accompli te stellen. Graaf Szogyèni, de Oostenrijk-Hongaarsche Gezant te Berkjn, deelde geheel in deze beschouwing, zooals hij op den 25en, des namiddags 2.15, van daar seint1). Slechts ten halve voldoet het Weener Kabinet aan dit, uit een staatkundig-militair opzicht volkomen juist denkbeeld. Het seint in den laten avond van den 27en terug, dat de oorlog een der eerstvolgende dagen zal worden verklaard. Vóór het begin der operatiên zal echter de voltooiing van den opmarsch moeten worden afgewacht, waarbij de toevoeging: „durch die Erfahrung der letzten Jakre gewitzigt", wil de Regeering met de militaire maatregelen in grooteren stijl niet beginnen, „bevor es feststand, dass es tatsachlich zum Kriege kommen werde". Von Jagow kad den Oostenrijkscken Gezant op dezen maandag reeds beter ingelicht, door hem een van den Duitschen Gezant te Weenen ontvangen draadberickt mede te deelen, volgens welk bericht Generaal Conrad vertrouwelijk kad meegedeeld, dat, om met passenden militairen nadruk Servië te kunnen aanvallen, de bevolen gedeeltekjke mobilisatie geëindigd zou moeten zijn, wat eerst tegen 12 Augustus ket geval zou wezen *). Het motief voor den spoed, dien Graaf Berchtold betrachtte met de oorlogsverklaring, was gelegen in den wensch „um jeden Interventionsversuch den Boden zu entziehen", zooals von Tschirschky dienzelfden dag nog telegrafeert, — om „eine klare Situation" te scheppen, zooals de Minister-President in zijn „Immediatvortrag" aan Keizer Frans Jozef in den avond van den dag meedeelt *). Staatkunde en strategie moeten nauw samengaan, in ket bijzonder zoodra de eerste den oorlog als middel tot bereiking van kaar doel wil gebruiken. De oorlogsverklaring zonder een onmiddellijk daarop volgende krachtige militaire handeling was tegenover de Groote Mogendheden, die het zoogenaamde staatkundige evenwicht op den Balkan niet verbroken wilden zien, geen „fait accompk". Zij was slechts *) Gooss, S. 171. *) ld. S. 172. *) Deutsche Dokumente I, S. 249; Gooss, S. 217. 127 de inleiding daartoe. Zij heeft de onderhandelingen tot behoud van den vrede belangrijk verzwaard. Het is aannemelijk, dat de Serviërs met hunne Russische vrienden na den 23en Juli aan een spoedig begin der vijandelijkheden van Oostenrijksche zijde hebben gedacht. Gedurende den laatsten Balkanoorlog waren verschillende garnizoenen aan de Servische grens in Bosnië en Herzegowina versterkt. Aan de legermanoeuvres, die daarna in het laatst van Juni 1914 in midden-Bosnië plaats vonden, hadden twee legerkorpsen, het XVe en het XVIe, onderscheidenlijk met het hoofdkwartier te Ragusa en te Serajewo, beide op haar volle vredessterkte, deelgenomen. Die manoeuvres waren voorbereid met de bedoeling door krachtsontwikkeling indruk te maken, zoowel in Bosnië als in het vijandig gezinde Koninkrijk. Het heette, blijkens Servische mededeelingen, dat toenmaals, behalve de Gendarmerie, een 60.000 man van het actieve leger zich in Bosnië bevonden. Deze krachtsontwikkeling zal er mede toe hebben bijgedragen om te verwachten, dat na het verstrijken van den fatalen termijn de vijandelijkheden onverwijld zouden aanvangen. De Duitsche Militair Gevolmachtigde te St. Petersburg was op zaterdag, den 25en Juli, te Krasnoje toevallig omstreeks 6 uur 's avonds in gesprek met een Russischen generaal a la suite. Deze op zijn horloge kijkende, zeide: „Nu zullen de Oostenrijksche kanonnen op den Donau spoedig beginnen; want zulk een nota kan men slechts afzenden, wanneer de kanonnen geladen zijn" x). Twee dagen later keten officieren van den Russischen Generalen Staf zich tegenover den Turkschen Militairen Attaché uit, dat een Oostenrijk-Hongaarsche bluf nog altijd mogelijk bleef, daar de oorlogsoperatièn nog niet begonnen waren. Wanneer Belgrado enkele dagen na den 25en door OostenrijkHongaarsche troepen had kunnen worden bezet, dan ware inderdaad voor de Monarchie een toestand geschapen, die waarborgen bood voor een verdere gunstige politiek. De Servische hoofdstad en hare omgeving waren een pand geweest om den trouweloozen nabuur tot volledige vervulling der gestelde eischen te dwingen. De vraag, of het Oostenrijksch-Servische probleem door zulk een kandeling radicaal Zou zijn opgelost geworden, — of nationale adspiraties van zulk een omvang wel ooit met geweld zijn te onderdrukken, — deze vraag, zij moge gesteld worden zonder kaar te beantwoorden. Gedurende den tijd der beraadslagingen over de aan Servië te stellen eischen, is de strategische overvalkhg van Belgrado — want zij alleen had tot het bovengenoemde doel kunnen leiden — ter sprake gekomen. De gedachte was niet nieuw. In het najaar 1) Deutsche Dokumente II, S. 13. Uit den brief van 26 Juli van Generaal v. CheUus aan den Keizer over de indrukken te Krasnoje op den vorigen dag. 128 van 1908 grondde de Chef van den Generalen Staf de door hem voorgestane mobilisatie van het VHe Legerkorps, hoofdkwartier Temesvar, op het denkbeeld van een mogelijken „Handstreich" tegen Belgrado, tot tuchtiging van Servië. De opperste militaire leiding had thans echter zoodanige, altijd gewaagde onderneming verworpen, aangezien zij de ontwikkeling van den algemeenen Europeeschen toestand veel zwaander inzag dan toen x). De regelmatige methode, die met de operatiên niet zou aanvangen, voordat de voor het geval „oorlog met Servië en Montenegro" aangewezen troepenmacht op vollen oorlogsvoet gebracht en saamgetrokken was, verdiende onder de huidige omstandigheden, naar men meende, de voorkeur. Daarop was het Oostenrijk-Hongaarsche plan gebaseerd, dat thans door den Aartshertog Frederik, die op 26 Juli in Peterwardein als Opperbevelhebber van deze strijdmacht was opgetreden, zou worden uitgevoerd. Het was op den dag van de uitzending der oorlogsverklaring — op dinsdag, 28 Juli — dat de Duitsche Regeering, naar aanleiding van de opmerkingen des Keizers en mede onder den invloed der Britsche berniddeühgspogingen, voor het eerst het denkbeeld : „Belgrado als onderpand" opwierp. Zij liet haar localisatie-politiek, waarbij tevens van Duitsche zijde aan Oostenrijk volle vrijheid in zijn optreden tegenover Servië was gelaten, los. Berlijn meent thans met nadruk aan de Weener Regeering te moeten verklaren, dat het „Halt in Belgrado" een voldoende waarborg voor de bereiking van een staatkundige overwinning zal kunnen zijn. Dit zou de basis zijn voor de bemiddelende rol van den Keizer tusscken Rusland en de Monarckie. Dinsdagavond gaat in dezen zin een telegram van den Rijkskanselier aan den Duitschen Gezant te Weenen, terwijl den vorigen nacht, dus na terugkeer van den Keizer, reeds een uitvoerig draadbericht aan denzelfden Gezant was verzonden, het telegram van den Duitschen Gezant te Londen over diens gesprek met Grey op den 27en bevattende. Sir Edw. Grey toch achtte een gezamenkjke EngelschDuitsche inwerking op Oostenrijk een goede voorbereiding voor de toekomst: „wenn es uns beiden abermals gelange, durch unseren beiderseitigen Emfluss auf unsere Verbündeten den Frieden Europas gesichert zu haben". De Rijkskanselier gaat dan verder, zeggende, dat deze Engelsche opwekking niet afgewezen kan worden. Een afwijzing van dit berniddelingsvoorstel zou ons — Duitschland en Oostenrijk-Hongarije — tegenover de geheele wereld aan het verwijt van de eigenkjke drijvers tot den oorlog te zijn, prijsgeven 2). J) Der oesterreichisch-ungarische Krieg. Oesterreich-TJngams Wekrmacht, von Peldmarschalleut. Max Hoen, Direktor des Wiener Kriegsarchivs, S. 14. 2) Deutsche Dokumente I, S. 267, No. 277. ■MMHMB 129 In den nacht van 29 op 30 Juli verzoekt de Rijkskanselier wederom aan von Tscbirschky, om Graaf Berchtold nogmaals er op te wijzen, dat de bezetting van Belgrado of van andere plaatsen het prestige van Oostenrijk, de wapeneer van zijn leger en tevens de vervulling zijner eischen genoegzaam zal verzekeren. De vernedering van Servië zal de positie van den Donau-staat op den Balkan en tegenover Rusland versterken. Uitdrukkelijk vraagt von Bethmann Hollweg de berniddeling aan te nemen; de verantwoordelijkheid van de beide Keizerrijken wordt buitengewoon zwaar. Zonder Oostenrijks bereidwilligheid, dat evenwel niet vernederd mag worden, is, naar de meening van Grey, de wereldoorlog onvermijdelijk1). Ook Koning George spreekt in zijn, op den 3oen Juli aan Prins Heinrich von Preussen toegezonden telegram over hetzelfde onderwerp : „if Austria will consent to be satisfied with occupation of Belgrad and neighbouring Servian territory", welk telegram eveneens onmiddellijk ter overlegging aan Graaf Berchtold wordt overgeseind, met de toevoeging van den Rijkskanselier, dat een definitieve beslissing van Weenen in den loop van den dag — bedoeld is de 31e — dringend verlangd wordt*). Zoo hamerden de Rijkskanselier, Grey, en ten slotte nog de Britsche Koning op hetzelfde aambeeld. Maar, helaas, de zoo goed gemeende raadgevingen waren tot mislukking gedoemd. Het was een verkeerde voorstelling, die Grey zich gevormd had en waarvan hij blijk gaf in zijn bericht aan den Engelschen Gezant te Berlijn op den 2oen, toen hij seinde: „It was, of course, too late for all military opérations against Servia to be suspended. In a short time, I supposed, the Austrian forces would be in Belgrad, and in occupation of some Servian territory" *). Het schijnt, dat Grey aanvankelijk zelfs gemeend heeft de Serven te kunnen bewegen terug te trekken, ten einde elke ernstige botsing te voorkomen, lh zijn gesprek met Graaf Berchtold, op den 28en, zegt de Engelsche Gezant Sir M. Bunsen: „Gegenwartig ware es der Wunsch des Staatssekretars, wenn möglich den Ausbruch der Feindseligkeiten zwischen Oesterreich-Ungarn und Serbien in elfter Stunde zu verhindern; wenn dies aber nicht tunlich ware, doch vOrzubeugen, dass es zu einem blutigen Zusammenstosse komme, eventuell dadurch, dass die Serben sich zurückziehen und den Kampf nicht aufnehmen könnten *). De Engelsche Minister stelde zich, evenals de Duitsche Rijkskanselier, de zaak te licht voor. Het was niet te verwachten, dat de Oostenrijlc-Hongaarsche troepen zich ongestoord van de Servische hoofdstad zouden kunnen *) Deutsche Dokumente II, No. 395; Eng- Witboek No. 284 en 285. 8) ld. III, No. 464. *) Gooss, S. 232. «) ld. S. 204. Mobi isatiSn In 1914 8 130 meester maken, noch veel minder dat zij deze plaats met den breeden Donau in den rug en de Save in de flank, zonder zeer groote inspanning en een aanzienlijke troepenmacht hadden kunnen behouden. Door de ervaringen van den Balkanoorlog 1912—13 was de strijdwaarde van het Servische leger voldoende bewezen. Goed geschoold, goed uitgerust, had het onder kracktige energieke leiding in die oorlogsmaanden uitstekend gestreden. Bovendien, de Oostenrijkscke Regeering meende zich niet met een staatkundige overwinning tevreden te mogen stellen. Zij had den oorlog aan den nabuurstaat reeds verklaard. Eord Eoreburn verwijt in zijn werk „How the war came" aan de Habsburgschë Monarchie, wegens haar houding in deze dagen „verdwaasdheid"1). Maar het ware juister te spreken van de vastbeslotenheid der wanhoop. De leiders der Oostenrijk-Hongaarscke politiek waren onwrikbaar overtuigd, dat voor het zelfbehoud van den Donau-staat thans Servië afdoende tot rede moest worden gebracht, wat het ook kosten mocht. Nóch de matigende Duitsche invloed, nóch de waarschijnlijke dreiging eener Russische interventie, noch zeks het klaarbkjkekjke gevaar voor een algemeenen Europeeschen oorlog, kon Oostenrijk-Hongarije weerhouden van de eenige daad, waarvan het de redding van zijn toekomstig bestaan meende te moeten verwachten : de tuchtiging van Servië tot definitieve onderdrukking van de Al-Serviscke woelingen en kuiperijen binnen Oostenrijk-Hongaarsck gebied. Opvallend was de plotselinge zwenking van Sazonow op 28 Juli. Terwijl deze tot dusverre voorstander van een gedeeltelijke mobüisatie tegen Oostenrijk-Hongarije was geweest, ongeacht de daartegen van miktake zijde ingebrachte, ernstige en ten deele ongetwijfeld gegronde bezwaren, ging hij op laatstgenoemden datum eensklaps over stag en tracktte hij van stonden aan met aüe kracht de algemeene mobüisatie door te zetten. De uiterkjke aanleiéing tot deze frontverandering moge de op dien dag te St. Petersburg bekend geworden oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië geweest zijn, gevoegd bij de in miktaire en poktieke kringen keerschende overtuiging, dat Duitschland zijn bondgenoot in een oorlog met Rusland nooit aüeen zou laten staan, en een algemeene oorlog onvermijdekjk daaruit moest voortvloeien. Maar er is ernstige aanleiding om te vermoeden, dat de innerlijke beweegreden van Sazonow's bekeering elders moet worden gezocht. Op 27 Juli had Duitschland beloofd, in een eventueele Russische gedeeltehjke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije geen aanleiding te zuüen vinden om ook zijnerzijds te mobiliseeren (zie biervoren onder Duitschland, 27 Juk, blz. 118). Deze belofte is onverwijld ter kennis van Sazonow ») Loreburn, P. 136. 130 i3i gekomen1). Maar daarmede ontviel voor dezen aan het instrument der gedeeltehjke mobüisatie de bekoring van te kunnen dienen om Duitschland te prikkelen tot het ingrijpend en onherroepelijk besluit der tegen-mobÜisatie, voor welk doel in politieke en diplomatieke kringen de gedeeltehjke mobilisatie juist bestemd was (vergelijk blz. 38-39), ten einde der tegenpartij in de oog en der wereld — en vooral in die van Groot-Britannië — ket odium van vredesverstoorder en aanvaller te kunnen opleggen. Na Duitschlands belofte kon de Russische oorlogspartij gerust dit masker laten vallen, dit met te meer gerustheid, na de mede op 28 Juk door Sazonow bij vernieuwing verkregen verklaring van den Fransche a Gezant, in opdracht zijner Regeering, dat Frankrijk — indien dit noodig mocht zijn — volkomen bereid was zijn bondgenootschappelijke verpkcktingen na te komen. DERDE TIJDPERK: 29 EN 30 JUEL OOSTENRIJK—HONGARIJE. 29 Juli. De Serven laten de Save-brug bij Belgrado springen en beschieten drie Oostenrijksche sleepbooten. De Oostenrijk-Hongaarsche flottille neemt de vestingwerken van Topcider nabij — en het radiostation in Belgrado onder vuur. Ih den nacht van 29 op 30 Juli begint het spoorwegvervoer naar den westelijken oever van de Drina en naar Syrmië en het Banaat. Volgens het operatieplan zouden de Oostenrijk-Hongaarsche troepen omvattend noordwestelijk Servië binnenrukken. De groote rivieren, die de grens vormden, baarden van den aanvang af ernstige moeüijkheden. Wanneer de overtocht volbracht was en de legers verder oprukten, zouden aan de overgangspunten vrij sterke afdeelingen ter verzekering van den geregelden aanvoer en van een mogelijken terugtocht moeten achterblijven. Een ovennacht van 417.000 geweren aan Oostenrijksche zijde tegen een sterkte van 314.000 geweren, die Servië en Montenegro tezamen in het veld konden brengen, werd niet te groot geachta). 30 Juli. Keizer Frans Josef keert des middags uit Ischl te Weenen terug. Bij Z.M. heeft een bespreking plaats, waaraan Graaf Berchtold, de Minister van Oorlog en Generaal Conrad deelnemen. De berichten omtrent de gedeeltelijke mobüisatie van Rusland en de belangrijke mededeeling nopens de aangeboden Engelsche bemid- *) Eng. Witboek, No. 185 ; Russisch Oranjeboek, No. 22. *) Kiszling, Oesterreich-Ungarns Kriegsvorbereitungen etc. im Sonuner 1914. Militarwissenschaftliche und Technische Mitteilungen. Wien, 1922, Heft 7, S. 278. 131 13* deling, welke de Duitsche Gezant namens den Rijkskanselier heeft overgebracht, komen ter sprake. ...... De gedeeltehjke Russische mobilisatie omvat 55 divisien. Zq worden op voet van oorlog gebracht, omdat de Russische Regeering, naar het heet, een macht van 8 legerkorpsen, zijnde 22 «kvisien, welke Oostenrijk-Hongarije tegen Servië mobiliseert, te veel acht ). Gelet op de dubbele Russische overmacht, waarbij nog komen 15 Servische en 4 Montenegrijnsche divisiën, ontstaat er thans een ernstige bedreiging van de Donau-Monarchie door het Czarennjk, met een verhouding van 74 divisiën van de eene partij-tegenover luttele 22 der andere. Bij een algeheele mobilisatie der OostennjkHongaarsche legermacht zouden er 28 divisiën bijkomen. Volgens de meening van Grey behoefde van een deemoedig terugtrekken van Oostenrijk-Hongarije geen sprake te zijn; met toestemming van Rusland zouden de Serven in elk geval getuchtigd en genoodzaakt moeten worden, ziek naar de Oostennjk-Hongaarsche wenschen te schikken. Oostenrijk zou ook zonder een wereldoorlog waarborgen kunnen erlangen. De Duitsche Rijkskanselier waarschuwde tegen een afwijzing van deze bemiddeling, omdat het Habsburgsche Rijk en Duitschland tegenover een coaktie van bijna geheel Europa zouden komen te staan, nu èn ItaÜë èn Roemenie ziek naar de meening van von Bethmann HoUweg, aan hunne bondgenootschappelijke plichten onttrekken; „dringendst und hachdrücklichst," zegt von Bethmann HoUweg : „Es ware für Oesterreich-Ungam und Deutschland ungemein schwer die Verantwortung ffir die Eolgen einer ablehnender Haltung zu tragen ■). In de conferentie bij den Keizer wordt besproken, wat men van Servië zou moeten vorderen, voor het geval dit land zich thans gedweeër mocht toonen. Het zou de eischen van het ultimatum, woord voor woord, moeten aannemen en daarbij de kosten, die de Oostenrijksche mobilisatie heeft veroorzaakt, moeten vergoeden Conrad verlangt daarbij afstand van zoodanig gebied, dat Oostenrijks militaire positie zal verbeteren: o.a. Belgrado en Sabae met aansluitende omgeving, voor den aanleg van uitgebreide versterkingen. Hij merkt verder op, dat men de vijandelijkheden tegen Servië nu niet meer kan staken. De Keizer en Berchtold hebben tegen het verlangen des Generaals bezwaar, mede in verband met den eiseh, dien Graaf Tissa gesteld had, dat geen gebiedsafstand van Servië zou worden verlangd. Men komt tot het besluit, dat de oorlog met Servië moet worden voortgezet. Op het Engelsche voorstel dient in zeer beleefden vorm te worden geantwoord, „ohne ihn in meritorischer Hinsicht annehmen zu können". De algemeene mobilisatie zal op 1 Augustus, l) Telegram van den Oostenrijkschen Militairen Attaché te St. Petersburg, den 29en 's avonds om 10 u. ontvangen. Conrad IV, S. 145. ») Conrad IV, S. 148. 13* 133 met 4 Augustus als ien mobilisatiedag ingaan, doch hierover zal den volgenden dag, den 3ien, nog nader worden gesproken, Aangezien als ie mobilisatiedag toch pas de 4e Augustus kan worden bepaald — en zulks met het oog op de voorbereidingen, die thans ten gevolge van de reeds bevolen transporten naar de Servische grens in uitvoering zijn — zou desgewenscht nog met het telegram voor de algemeene mobilisatie tot 1 Augustus kunnen worden gewacht. De Generaal was dezen dag zeer bezorgd over de houding, die Duitschland zou aannemen; het scheen toenmaals, alsof Keizer Wilhelm aan een terugtocht dacht en dat de stemming in Berlijn wegens het afvallen van Italië omgeslagen was1). In den namiddag heeft Graaf Berchtold een vrij langdurig onderhoud met den Russischen Gezant te Weenen, waarin hij er op wijst, dat de mobilisatie van de vier Russische districten eeü vijandig karakter tegen de Monarchie draagt. Wat de reden hiervan is, weet de Minister niet, daar er geen enkel twistpunt tusschen Rusland en de Monarchie bestaat. Oostenrijk-Hongarije had alleen tegen Servië gemobiliseerd ; tegen Rusland niet, wat reeds daaruit blijkt, dat het Ie, Xe en Xle korps, onderscheidenlijk met hunne hoofdkwartieren te Krakau, Przemysl en Lemberg, op vredesvoet zijn gebleven. Tegenover de omstandigheid, dat Rusland blijkbaar tegen de Monarchie mobiliseert, zou ook de Monarchie gedwongen zijn haar mobilisatie te voltooien, -waarbij Graaf Berchtold echter uitdrukkelijk wilde vaststellen, dat deze maatregel natuurhjk geen vijandig karakter tegen Rusland zou dragen en uitsluitend als tegenmaatregel tegen de Russische mobüisatie was te beschouwen. Hij verzoekt den Gezant om dit naar St. Petersburg te melden, wat de heer Schebeko belooft *). Zoo was dus reeds op donderdagavond in beginsel tot de volledige mobilisatie besloten. In beginsel! Er was nog twijfel, wat ook blijkt uit het slot van het telegram, dat von Tschirschky in den nacht van 30 op 31 Juli, om 1.35 voorm. naar Berlijn afzond naar aanleiding van de opdracht, welke hij van den Rijkskanselier ontvangen had betreffende het Engelsche berniddelingsvoorstel. In dit telegram zegt hij, dat Berchtold het voorstel onmiddellijk bij den Keizer zal aanhangig maken en hij eindigt: „Conrad von Hötzendorf soUte heute abend dem Kaiser die Ordre für die aügemeine Mobümachung auf die russischerseits bereits getroffenen Massnahmen unterbreiten. Man war sich darüber nicht im Klaren, ob bei jetziger Sachlage die Mobüisierung noch geboten ware" 8). *) Conrad IV, S. 152. *) Gooss, S. 292. •) Deutsche Dokumente II, S. 184, No. 465. 134 RUSLAND. 20 Juli. De Oostenrijk-Hongaarsche Gezant Graaf Szapary zegt aan Sazonow, vernomen te hebben, dat de Russische Regeermg zich verontrust wegens de 8 legerkorpsen, welke Oostennjk-Honearije mobiliseert tegen Servië. „Herr Sazonow bestatigte, dass nicht er der hiervon gar nichts gewusst habe, sondern Kaïser Nikolaus auf eine Information des Generalstabsckefs, diese Bedenken geaussert kabe. Graf Szapary suckte dem Inkuster darzulegen, dass auck ein miktarisches Kind sick leickt überzeugen könne, dass die südkcken Korps der Monarchie keine Bedrokung Russlands bedeiiten könnten. Auck mackt Graf Szapary Herrn Sazonow auf die Erfahrung Oesterreich-Ungarns im bosnischen Feldzuge aufmerksam " De Gezant wees verder op de houding van Montenegro ; hij betoogde daarbij, hoe noodig het was, „wenn sein Kaïserhcher Herr über die wahre Situation informiert wurde, um so mehr, als es dringend geboten sei, wenn man den Frieden wollte, dem mihtarischen Eizitieren, dass sich jetzt auf Grund f alscher Nachnchten einzustellen drohe, ein rasches Ende zu bereiten. Herr Sazonow meinte (wie der k. und k. Botschafter in seiner Meldung bemerkte : sehr charald«ristisckerweise''), er könne dies dem Generalstabsêhef mitteüen, denn dieser seke den Zaren aüe Tage. Der Munster hingegen gehe in einer Zeit, wie in der gegenwartigen, zum normalen Diensttagempfang und erfahre erst durch den Zaren, was die Miütars demselben zutrugen"*). Moeten deze uitingen van Sazonow ernstig worden opgenomen, dan wijzen zij wel op zonderlinge toestanden in ket dienstverkeer der kooge Russiscke autoriteiten in een tijdperk van de hoogste politieke spanning. Sazonow ontvangt kerhaaldelijk von Pourtalès. In al deze gesprekken houdt de Russische Minister vast aan de fictie der gedeeltelijke mobilisatie, uitsluitend tegen Oostenrijk-Honganje, ofschoon hij reeds besloten is de algemeene mobilisatie door te zetten en de voorbereidingen daarvoor reeds in gang zijn. Zoo verklaart ook des namiddags Generaal Janoesjkewitsj op zijn eerewoord aan den Duitschen Militair Attacké von Eggeling, dat uitsluitend de gedeeltelijke mobilisatie tegen Oostenrijk-Honganje in de bedoeling kgt. Janoesjkewitsj kad toen de door den Czaar geteekende ukase voor de algemeene mobilisatie reeds in zijn portefeuille. In zijn eerste onderkoud met Sazonow, des voormiddags ten ii ure, deelt von Pourtalès mede, dat Duitschland bereid is zijn pogingen voort te zetten om Oostenrijk tot verzoenhjkkeid te bewegen. Hij verzoekt echter nadrukkekjk, dat Rusland met door voorbarige mobilisatie de gewenschte inwerking van Duitschland x) Gooss, S. 289. 135 op Oostenrijk verhindere. Sazonow ontvangt deze verklaring met wantrouwen en ziet daarin slechts een poging om de waakzaamheid van Rusland in slaap te wiegen, ten einde tijd tot eigen voorbereiding te winnen. Maar ook al ware de verklaring oprecht, dan nog verwacht Sazonow van de bedoelde inwerking geen succes, wegens Duitschlands geschokt prestige te Weenen. In den vooravond leest von Pourtalès aan Sazonow den inhoud voor van een telegram van den Duitschen Rijkskanselier, meldende dat wanneer Rusland zijn rniütaire voorbereidingen blijft voortzetten, ook al zou het niet openlijk tot mobilisatie overgaan, Duitschland zich gedwongen zal zien te mobiliseeren en in dat geval een Europeesche oorlog nauwelijks nog tegen te houden zou zijn1). Als kort daarna de Czaar telefonisch aan Sazonow mededeehng doet van een, door Z.M. ontvangen dringend telegrafisch verzoek van den Duitschen Keizer om het niet tot een oorlog te laten komen, grijpt Sazonow deze gelegenheid aan om den Czaar te wijzen op de tegenspraak, welke er volgens hem zou bestaan tusschen dit Keizerlijk verzoek en het zoo juist vernomen telegram van den Rijkskanselier, waarbij Sazonow echter — ter versterking van de vermeende tegenstelling, doch in strijd met de waarheid — de hiervoren (dezerzijds) gecursiveerde woorden vervangt door de uitdrukking : „in dat geval het (n.1. Duitschland) terstond tot den aanval zal overgaan". De Czaar antwoordt, dat hij onverwijld te Berlijn opheldering zal vragen over deze (vermeende) tegenspraak en Z.M. machtigt tegelijWtijd den Minister van Buitenlandsche Zaken, met den Minister van Oorlog en den Chef van den Generalen Staf, over de mobüisatie te beraadslagen*). Op dit uur wordt het telegram ontvangen, meldende de beschieting van Belgrado door de Oostenrijkers. Bij telegram aan den Russischen Gezant te Boekarest biedt Sazonow aan Roemenië voordeelen aan, indien het zich ingeval van oorlog met Oostenrijk-Hongarije, aan de zijde van Rusland wü steüen. Op 30 Juli worden in een nader telegram deze voordeelen omschreven als ondersteuning van Roemenië's aanspraken op Zevenburgen. Vermoedelijk is de onderteekening van de beide, den vorigen dag opgemaakte en met begeleidenden brief van den Chef van den Generalen Staf aan den Czaar gezonden mobüisatie-ukasen ») den Czaar in den loop van den voormiddag afgedwongen, onder den indruk van de Oostenrijk-Hongaarsche oorlogsverklaring aan Servië (daags te voren), doch met voorbehoud van nadere beslissing des Czaars, of — en wanneer het bevel, hetzij tot de algemeene, hetzij *) Deutsche Dokumente, II, No. 342. *) Beginn des Krieges, S. 18-19; Kriegsschuldfrage Sept. 1924. S. 35°-5**) Danilow, S. 17. Ïj6 tot de gedeeltelijke mobilisatie zou uitgaan. Generaal Dobrorolsky, Chef der mobüisatierafdeeling van den Generalen Staf, deelt mede, dat zoodanige wijze van kandelen meer werd toegepast, o.a. bij de proefmobilisaties in vredestijd, ten einde geen tijd te verkezen bij het plotseling bevelen van zulk een proef, waarvan ket tijdstip niet te voren bekend mocht worden. De ukase deswege werd dan eerst later, nadat daarin de datum van den eersten mobilisatiedag alsnog was ingevuld, aan den Senaat gezonden. Alzoo bleven de door den Czaar geteekende ukasen voorloopig onder berusting van Generaal Janoesjkewitsj. Deze stelde omstreeks den middag aan Generaal Dobrorolsky de ukase betreffende de algemeene mobilisatie ter hand en droeg hem op, voorzien van dit stuk, de Ministers van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken te bezoeken, ten einde deze autoriteiten uit te noodigen het mobilisatietelegram, met 30 Juk als eersten mobilisatiedag, te onderteekenen. Daarbij werd aangenomen, dat dit telegram vóór middernacht van 39/30 Juk in ket bezit der ontvangers zou moeten zijn. Tevens deed Janoesjkewitsj reeds dadekjk aan de legerautoriteiten telegrafisck aankondigen, dat bij nader telegram de algemeene mobiksatie zou worden bevolen, met 30 Juk als eersten mobilisatiedag. Ging de Chef van den Generalen Staf met deze, door hem op eigen gezag gedane stappen zijn bevoegdheid te buiten ? Trachtte hij voorbarig een fait accompk te scheppen ? Ongetwijfeld kep hij — het mobilisatiebesluit als vaststaand aannemende of voorstellende — vooruit op een nog door den Czaar te nemen uiterste beslissing. Maar volgens de Russische autoriteiten was dit slechts een schijnbare inforrnaliteit. „De onderteekening der mobilisatietelegrammen", zoo schrijft Soechomlinow, „beteekende nog niet het bevel tot mobiliseeren; eerst met de verzending der telegrammen werd het bevel van kracht." Dobrorolsky spreekt zichindenzehden zin uit. De ontvangst bij de Ministers was versckülend. Soechomlinow was passief en teekende terstond, zonder tegenwerping, ofsckoon ket geheele voorafgegane verloop zich wederrecktekjk buiten zijn medewerking kad afgespeeld. Bij den Minister van Binnenlandsche Zaken, Maklakow, keerschte „gebedsstenmiing". Volgens kern verwachtten de revolutionnairen den oorlog met ongeduld, om hun zaak te voltooien, welke zij gedurende den Japanschen oorlog begonnen waren. „De oorlog", zoo sprak hij, „kan bij ons in ket diepste innerlijk der volksmassa niet populair zijn ; de óenkbeddeii der revolutie aijn voor het volk begrijpekjker dan een overwinning over de Duitschers. Maar zijn noodlot kan men niet ontgaan." En terwijl de Mmister zich bekruiste, teekende kij het telegram. De Minister van Marine eindekjk, Admiraal Grigorowitsj, kon aanvankekjk niet gelooven, dat Dobrorolsky hem het mobilisatietelegram kwam voorleggen. „Wat, oorlog met Duitschland?' Ïj6 137 riep hij uit, „onze vloot is niet in staat zich met de Duitsche te meten ; Kroonstad zal de Residentie niet tegen een bombardement beschermen." Eerst na Soechomlinow te hebben opgebeld en van dezen de bevestiging te hebben gekregen, dat hij moest teekenen, gaf hij met een bezwaard gemoed zijn handteekening. Inmiddels was het reeds des avonds tusschen 8 en 9 uur geworden. Vóórdat Dobrorolsky zijn laatste bezoek bij den Minister van Marine bracht (deze was aanvankelijk afwezig geweest), had Janoesjkewitsj hem opgedragen, nadat de handteekening van genoemden Minister verkregen zou zijn, zonder verder bij den Generalen Staf aan te loopen het telegram persoonlijk naar het telegraafkantoor te brengen ter verzending. Den Directeur van het telegraafkantoor was reeds door een officier der mobilisatie-afdeeling aangezegd geworden, dat des avonds een telegram van bijzonder gewicht verzonden zou moeten worden. Hoe staat het intusschen met de machtiging van den Czaar? Zooals hiervoren is vermeld, had de Czaar in den namiddag aan Sazonow telefonisch machtiging verleend zich nader met den Minister van Oorlog en den Chef van den Generalen Staf over de mobilisatie te beraden. Deze bespreking zou spoedig daarna plaats hebben gehad. Soechomlinow ontkent echter uitdrukkeüjk daarbij tegenwoordig te zijn geweest, noemt het geheele verhaal een legende en geeft te verstaan, dat het achter de coulissen werkende driemanschap : Grootvorst Nikolaj Nikolajewitsj, Sazonow en Janoesjkewitsj, in het Paleis van eerstgenoemde de zaak zou hebben uitgemaakt. Het is vermoedelijk deze bespreking, van welke Höniger (die haar ten onrechte op 30 Juli stelt) vertelt, dat zij 5 a 10 minuten duurde. „Das was für die Komödie, die dem Zaren gegenüber von den drei Herren fortgesetzt wurde, überflüssig lang" *). Hoe dit zij, de beraadslagenden zijn overtuigd, dat de tenuitvoerlegging eener gedeeltelijke mobilisatie onverrmjdelijk den overgang tot een latere algemeene mobilisatie zeer bemoeilijken zal, indien de laatstgenoemde noodzakelijk mocht worden. Na grondig onderzoek van den toestand (zoo heet het), komen zij tot het k<^mt» dat — in aanmerking genomen de geringe waarschrjnüjkheid, dat een oorlog met Duitschland zal kunnen worden vermeden — het noodzakelijk is zich tijdig in elk opzicht daarop voor te bereiden en het er daarom niet op mag worden gewaagd, later de algemeene mobüisatie door de in gang zijnde voltrekking eener gedeeltelijke mobüisatie te vertragen. Deze slotsom wordt den Czaar onmiddellijk per telefoon meegedeeld, die daarop zijn toestemming tot de uitgifte van de betreffende bevelen geeft. Dit bericht wekt groote geestdrift m de klingen van de naast betrokken personen. Terstond worden telegrammen naar Parijs en Eonden gezonden, luidende : *) Höniger, blz. fit. 13* L'ambassadeur d'Allemagne m'a in formé anjonrd'hni deladécdsion «rise nar le Gouvernement allemand de mobiliser ses forces armees, sila Russie n'arrêtait pas ses préparations müitaires. Les mesures en question n'ont été prises par la Russie qu'aprèsquel'Autriche-Hongrie entmobilisé huit corps d'armée et quand ü fut devenu manifeste que le Gouvernement Austro-Hongrois ne montrait aucun désir de consentir a quelque moven pacifique pour aplanir son differend avec la Serbie. Le Gouvernement Imperial ne pouvant pas obtempérer au désir exprimé par 1'Allemagne, il neluireste plus qn'a hater ses amements; et 4 compter avec 1'éventuaUté de la guerre devenu probablement inévitable. Teeekïk wordt den Russischen Gezant te Parijs opgedragen, aan de Fransche Regeering den dank der Russische over te brengen voor de ten vorigen dage door den Franschen Gezant overgebrachte verklaring (zie hiervoren, blz. 131), terwijl ten slotte wordt gezegd, dat Rusland rekent op de bondshulp van Frankrijk. De Russische Gezant te Londen krijgt opdracht, de Er^elsche Regeer mg dnngen d uit te noodigen „zonder tijdverlies" zich bij Rusland en Frankrijk aan te sluiten, om verstoring van het Europeesch evenwicht te voorkomen 1). Thans kan Dobrorolsky gevolg geven aan zijn opdracht tot verzending van het telegrafisch bevel voor de algemeene mobilisatie, met to Juli als eersten mobilisatiedag. Hij begeeft zich te 9 uur 's avonds naar het Hoofdtelegraafkantoor, reikt den Directeur daarvan in diens kabinet ket telegram over en blijft aanwezig om de, reeds door vrijmaking van Ujnen voorbereide verzending bij te wonen. In zijn tegenwoordigkeid wordt de tekst van ket telegram op een aantal schrijfmachines afgetypt»), ten einde het gelijktijdig te kunnen opnemen op alle toesteken, welke St. Petersburg verbinden met de hoofdcentra des Rijks, vanwaar het bericht vervolgens naar alle gouvernements- en gebiedssteden doorgeseind zal worden Voor deze verzending bestaat een bijzondere instructie; gedurende de verzending van ket mobiksatietelegram mogen geen andere telegrammen verzonden worden. In de geweldige zaal van het St. Petersburger Hoofdtelegraafkantoor zitten de beambten aan kunne talrijke toestellen, gereed tot ket overseinen van ket historisch telegram. Op dit oogenblik wordt Dobrorolsky door Generaal Janoesjkewitsj aan de telefoon geroepen, die kern beveelt de verzending van ket telegram op te schorten tot de komst van een kapitein van den Generalen Staf, die reeds onderweg is. Deze treedt binnen en meldt, Beginn des Krieges, S. 19: EnS- Witboek, No. 300. *) Deze tekst luidt: „Allerhoogst bevel is gegeven, het leger en de vloot op voet van oorlog te brengen en tot dit doel de reservisten op te roepen, alsook overeenkomstig het Mobilisatieplan van 1910 paarden te vorderen. Als eerste dag der mobilisatie geldt de 30e Juli". 138 139 dat hij Generaal Dobrorolsky in de stad heeft achtervolgd, om hem het Keizerlijk bevel over te brengen, het telegram voor de algemeene mobilisatie niet te verzenden. De algemeene mobilisatie is vervallen en de Czaar geeft in overweging de gedeelteUjke mobilisatie ten uitvoer te leggen, overeenkomstig de te voren vastgestelde gezichtspunten. Later is gebleken, dat het veranderd inzicht des Czaars het gevolg is geweest van een door Z. M. ten omstreeks 9 u. 40 des avonds ontvangen telegram van Keizer Wilhelm, antwoord op een te voren verzonden telegram van den Czaar. Het telegram van den Duitschen Keizer luidde: „Berlin, 29 Juli 1914. I received your telegram and share your wish that peace should be maintained. But as I told yoü in my first telegram I cannot consider Austria's action against Servia an „ignoble" war Austria knows by experience that Servian promises on paper are wholly unreliable. I understand its action must be judged as trending to get full guarantee that the Servian promises shall become real facts. This my reasoning is borne out by the statement of the Austrian cabinet that Austria does not want to make any territorial conquests at the expense of Servia. I therefore suggest that it would be quite possible for Russia to remain a spectator of the austrian-servian conflict without involving Europe in the most horrible war she ever witnessed. I think a direct understanding between your Government and Vienna possible and desirable and as I already telegraphed to you, my Gouvernment is continuing its exertions to promote it. Of course military measures on the part of Russia which would be looked upon by Austria as treatening would precipitate a calamity we both wish to avoid and jeopardize my position as mediator which I readely accepted on your appeal to my friendship and my help. (get ) Wüly." Even vóór de ontvangst van dit telegram had de Czaar aan Keizer Wilhelm het volgende geseind (8 u. 20 nam., antwoord op dat van den Duitschen Keizer, vermeld op blz. 135): „Thanks for your telegram conciliatory and friendly. Whereas official message presented to day by your ambassador to my minister was conveyed in a very different tone. Beg you to explain this divergency. It would be right to give over the Austro-Servianproblemto the Hague conference. Trust in your wisdom and friendship. (get.) Your loving Nicky." *). Het is moeilijk, de in dit telegram uitgedrukte gevoelens en het daarin opgenomen voorstel te rijmen met ket een paar uren te *) Uitdrukking, door den Czaar gebezigd in zijn telegram aan den Keizer. *) Reeds op 27 Juli had de Czaar schriftelijk aan Sazonow de vraag gesteld, waarom niet werd voorgesteld het Oostenrij ksch-Servische conflict aan de beslissing van het Haagsche Hof van Arbitrage te onderwerpen. „En moi," zoo schrijft de Czaar, „1'espoir dans la paix n'est toujours pas éteinte." Sazonow heeft aan dit denkbeeld geen gevolg hoegenaamd gegeven. Livre Noir II, p. 283. 140 voren genomen besluit tot algemeene, of zelfs gedeeltelijke mobilisatie, dat zoo goed als zeker tot oorlog moest leiden. De Czaar zelf zou deze tegenstrijdigheid weldra beseffen, zooals hierna zal blijken. Generaal Dobrorolsky, zeer teleurgesteld en bezorgd over de gevolgen eener gedeeltelijke mobilisatie, welke naar zijn meening zonder twijfel binnen enkele dagen door een algemeene zou moeten worden gevolgd, begeeft zich weder naar den Chef van den Generalen Staf, die hem het overgebrachte bericht bevestigt onder bijvoeging, dat de Czaar heeft verklaard, de volle verantwoordelijkheid voor de afkondiging der gedeeltelijke mobilisatie op zich te nemen ; de militaire autoriteiten hadden volgens Z.M. van hun kant alles gedaan, opdat het tot algemeene mobilisatie zou komen, doch de Czaar had besloten deze niet uit te voeren. Het telegram voor de afkondiging der gedeeltelijke mobilisatie werd nu omstreeks middernacht, met 30 Juli als eersten mobilisatiedag, uit St. Petersburg verzonden. Deze maatregel omvatte de Militaire Districten Kasan, Moskou, Kiew en Odessa, alsmede de Zwarte Zee- en Oostzee-vloten. Hij strekte zich uit over een gebied, dat meer dan 50% der bevolking van geheel Europeesch Rusland bevatte. Terecht schrijft dan ook Gunther Frantz (a.v. blz. 38—39) omtrent dezen maatregel: „Schon diese genügte volikommen, den Weltbrand zu entfesselen; denn da man in Russland die enge politische Geschlossenheit Deutschlands und Oesterreichs kannte und in Rechnung steilte, so musste man sich im klaren sein — und war es auch in Wirklichkeit — über dje Wirkungen, die eine Bedrohung der Donaumonarchie durch die russische Teilmobilmachung zeitigen musste." Immers, Rusland brengt thans 55 divisiën op voet van oorlog, tegenover de 22 divisiën, welke Oostenrijk-Hongarije tegen Servië mobiliseert. Kenschetsend voor de technische moeilijkheden eener afscheiding der gedeeltelijke mobilisatie uit het geheele complex der algemeene mobüisatie is het feit, dat door de mobiliseering der districten Kasan en Moskou ook de 5de Cavalerie-Divisie en ket XHIe legerkorps automatisck mobiel worden, beide bestemd voor het Duitsche front (Frantz a.v. blz. 67). j . Omstreeks middernackt van den 2g/3oen Juli wordt de Minister van Oorlog Soechomlinow opgebeld door den Czaar, die hem den inhoud van het jongste telegram van Keizer Wilkekrt («ft hiervoren blz. 139) meedeelt en vervolgens vraagt, of de mobiksatie, welke zoo juist bevolen is, niet kan worden opgehouden. De Minister antwoordt, dat een mobilisatie geen mechanisme is, dat men naar willekeur op elk oogenblik, als een wagen, kan laten stoppen of weder voortgaan. Wanneer bevolen mocht worden de gedeeltelijke mobiksatie stop te zetten, dan ackt de Minister ket zijn pkckt te melden, dat daarna veel tijd noodig zal zijn om voor een nieuwe mobilisatie in de vier districten den normalen aanvangstoestand weder in het leven te roepen. Met ket oog op het gewiekt der zaak 140 141 raadt de Minister den Czaar hierover alsnog den Chef van den Generalen Staf te hooren. Dit is terstond daarna geschied; Generaal Janoesjkewitsj antwoordt den Czaar in denzelfden geest als de Minister van Oorlog. Hierbij is het gebleven. De Czaar gevoelt blijkbaar op welken gevaarlijken weg bij zich met de gedeeltehjke mobilisatie heeft begeven, doch mist de kracht en de besluitvaardigheid om zich los te maken van zijn raadslieden, die op oorlog aansturen. Des nachts ten i u. 20 verzendt de Czaar aan den Duitschen Keizer het volgende telegram: Peterhof Palais, 30 Juli 1914- Thank you heartüy for your quick answer. Am sending Tatischtschew (den Russischen Militair Gevolmachtigde te Berlijn, tijdelijk te St. Petersburg vertoevende) this evening with instructions *). The military measures which have now come into force were decided five days ago for reasons of defence on account of Austria s preparations. I hope from all my heart that these measures won't in any way interfere with your part as mediator which I greatly value. We need your streng pressure on Austria to come to an understanding with na. (get.) Nicky." 30 Juli Tegen 11 uur voorm. deelt Janoesjkewitsj telefonisch aan Dobrorolsky mede : „Er is hoop op verbetering van den toestand Maak u gereed om op mijn naderen oproep terstond bij mij te komen, dadekjk na den middag." Eerstgenoemde was er n.1. in geslaagd Sazonow te bewegen, den Czaar te wijzen op het groote gevaar eener gedeelteUjke mobilisatie uit een politiek oogpunt, in verband met Ruslands bondsplichten tegenover Frankrijk. Sazonow kan overigens niet veel overreding hebben noodig gehad ; reeds in het tiende morgenuur had hij zijn bezorgdheid over de opheffing der algemeene mobilisatie uitgesproken tegen zijn ambtgenoot van Landbouw en dezen aanbevolen, in een audiëntie bij den Czaar dezen zijne bedenkingen tegen de herroeping van het mobilisatiebevel kenbaar te maken. Men ziet: van aüe kanten tracht men den Czaar te bestoken. Maar de Minister van Landbouw kan dien dag bij den Czaar geen gehoor krijgen. t Omstreeks 11 uur voorm. zijn Sazonow en Janoesjkewitsj weder bijeen (Soeclmmlinow ontkent beslist hierbij geweest te zij»). De Chef van den Generalen Staf tracht telefonisch den Czaar te overtuigen van de noodzakelijkheid, terug te komen op het herroepingsbesluit van gisteren en alsnog tot de algemeene mobüisatie over te gaan. De Czaar weigert beslist en verklaart ten slotte kort en bondig het gesprek af te breken. Het gelukt echter Janoesjke- i) De zending van Tatisjtsjew. met een persoonlijke opdracht van den Czaar aatt Keizer Wilhelm, werd — toen hij zich tot vertrek uit St Petersburg aan het station aldaar bevond—door Sazonow persoonlijk verhinderd Die Kriegsschuldfrage, Nov. 1924. 0 5°8. Zie ook : Rosen. Forty years of Diplomacy. Dondon, 1922; II, p. I71- 141 142 witsj nog juist mede te deelen, dat ook de Minister van Buitenlandsche Zaken ter plaatse is en verzoekt enkele woorden tot den Czaar te mogen zeggen. Na eenig zwijgen verklaart ziek de Czaar bereid den Minister aan te kooren. Deze verzoekt kern dan, hem nog dezen dag te willen ontvangen, ten einde hem gelegenheid te geven een niet voor uitstel vatbare voordracht in zake den algemeenen politieken toestand te doen. De Czaar antwoordt, kern des namiddags ten 3 ure, tègekjk met Tatisjtsjew te zuhen ontvangen. Janoesjkewitsj verzoekt daarop Sazonow, wanneer het dezen mocht gelukken den Czaar te overreden, hem, Janoesjkewitsj, dit terstond van uit Peterhof telefonisch te melden, daar het noodzakelijk zal zijn, vóór alles de reeds begonnen gedeeltekjke mobiksatie door de algemeene te vervangen en andere bevelen te geven, in plaats van de reeds verstrekte. „En dan," aldus de Ckef van den Generalen Staf, „zal ik verdwijnen, mijn telefoon stuk slaan en in één woord alles doen, om mij onvindbaar te maken, opdat mij geen tegenbevelen tot hernieuwde opheffing der algemeene mobilisatie meer kunnen bereiken." Ten 2 me nam. rijdt Sazonow met Tatisjtsjew naar Peterhof. Gedurende bijna een uur tracht de Minister den Czaar te overtuigen, dat de oorlog onvernüjdekjk is geworden, aangezien uit alles blijkt, dat Duitschland besloten is, het tot een botsing te laten komen. Anders zou ket niet alle verzoeningsvoorstellen afwijzen, doek gemakkelijk zijn bondgenoot tot rede brengen. Onder zulke omstandigheden blijft niet anders over dan alles te ondernemen, wat noodig is om den oorlog in voke wapenrusting en onder de voor Rusland gunstigste omstandigkeden tegemoet te treden. Daarom is ket beter, zonder te vreezen door onze oorlogsvoorbereidingen den oorlog uit te lokken, die voorbereidingen zorgvuldig uit te voeren, dan uit vrees aanleiding tot oorlog te geven, door dezen overrompeld te worden. De Czaar, wien de gedachte aan oorlog afschuw inboezemt en die dezen tot eiken prijs vennijden wil, verzet ziek lang tegen de maatregelen, welke uit een miktair oogpunt noodzakelijk worden geackt, doek waarvan hij overtuigd is, dat zij de beslissing in ongewensckten zin zullen bespoedigen. Maar ten slotte geeft hij toe en verkrijgt Sazonow zijn toestemming om terstond tot de algemeene mobüisatie over te gaan1). Met vergunning van den Czaar telefoneert Sazonow dit onmiddelkjk van uit het Paleis aan Janoesjkewitsj, er bij voegende : „Nu kunt gij uw telefoon stuk slaan." Aan een kerkaling der kerroeping zou men ziek niet blootstellen. ^■In de Revue des deun Mondes van 15 Ang. 1927 geeft Sazonow in een artikel, getiteld: „I«es joumées tragiques de juillet 1914". van dit onderhoud een geheel aiwijkend verslag, dat echter in strijd is met de officieele „Tages-Aufzeichnungen des ehemaligen Russischen Aussenministeriums" (Beginn des Krieges, blz. 29), waaraan het bovenvermelde is ontleend. 142 143 In den vooravond ontvangt de Czaar het volgende telegram van den Duitschen Keizer (antwoord op dat, vermeld op blz. 139) : „Best thanks for telegram. It is quite out of question that my ambassador's language could have been in contradiction with the tenor of my telegram. Count Pourtalès was instructed to draw the attention of your Government to the danger and grave consequences involved by a mobilisation ; I said the same in my telegram to you. Austria has only mobilised against Servia and only a part of her army. If, as it is now the case, according to the communication by you and your Government, Russia mobilises against Austria, my role as mediator you kindly intrusted me with, and which I accepted at your express prayer, will be endangered if not ruined. The whole weight of the decision lies solely on your shoulders now, who have to bear the responsability for Peace and War. (get.) Willy.'' Onmidddlijk nadat de Chef van den Generalen Staf door den Minister van Buitenlandsche Zaken de beslissing des Czaars had vernomen, stelt hij Generaal Dobrorolsky daarmee in kennis1). Deze had zich reeds beziggehouden met het ontwerpen van een nieuwe mobilisatie-ukase, hetgeen thans — nadat reeds een gedeeltehjke mobilisatie bevolen was — een „aanvullingsmobihsatie"besluit zou zijn. Omstreeks den middag was dit ontwerp aan den Chef van den Generalen Staf ter hand gesteld. Thans moet een nieuw telegram voor de algemeene — juister: aanvullings-mobüisatie verzonden worden, zich uitstrekkende over alle mihtaire districten, door het geheele Russische gebied, en met 31 Juli als eersten mobilisatiedag. Door deze mobilisatie zouden 114I infanterie-divisiën en 36 cavalerie-divisiën op voet van oorlog worden gebracht. Het den vorigen nacht verzonden mobilisatiebevel voor de Districten Kasan, Moskou, Kiew en Odessa was nog te kort geleden in handen der militaire autoriteiten gekomen om te vreezen, dat hieruit verwarring bij de algemeene mobilisatie zou kunnen ontstaan. In Rusland geldt als regel, dat op den eersten mobilisatiedag nog geen troepenbewegingen, noch vervoer van reservisten of paarden plaats vinden. Zoo kunnen dus aüe bezwaren, welke uit de afkondiging der gedeeltelijke mobilisatie dreigden voort te vloeien, voorkomen worden. Alles komt ten slotte neer op één dag vertraging. Het mobÜisatietelegram moet nu opnieuw door de drie Ministers geteekend worden. Dobrorolsky maakt gebruik van de gelegenheid, welke een juist vergaderde Ministerraad biedt, om die handteekeningen te verkrijgen. Ten 5 ure nam. is alles gereed en brengt de Generaal het telegram naar het Telegraafkantoor. Hij beschrijft het verder verloop als volgt: „Um 6 Uhr Abends waren alle Appa- ») Dit moet te ongeveer 4 me nam. zijn geweest. (Zie hierna: Toelichtingen enz. Derde Tijdperk) Dobrorolsky stelt het tijdstip echter op r nur nam. 144 rate zur Aufnahrae des Mobümachungstelegramms betert Ich trat in den Saai. Ueber den Telegraphisten und Telegraphistinnen lagerte ein feierhcb.es Schweigen. Jeder sass bei seinem Apparat und wartete auf die Abschrift des Telegramms um an allen Enden des Russischen Eandes die bedeutsame Kunde von der Erhebung des Russischen Volkes zum grossen Kampfe zu senden. „Wenige Minuten nach sechs, wahrend im Saaie absolute Stille herrschte, fingen auf einmal alle Telegraphenapparate an zu klappem. Das war der Anfangsmoment der grossen Epoche. Das Telegramm wurde mit Rückkontrolle abgefertigt. auf die ich im Zimmer wartete. „Gegen 7 Uhr Abends trafen aus allen Orten, die mit dem Petersburger Telegraphen durch direkte Leitung verbunden waren — und dies waren die wichtigsten Zentren des europaischen und asiatischen Russlands — die Antworten ein, dass das Mobümachungstelegramm richtig aufgenommen war. Die Sache batte unweigerlich begonnen. Sie war bereits in allen Stadten unseres unermesslichen Vaterlandes bekannt. Eine Abanderung war nicht möglich. Der Prolog des grossen historischen Dramas hatte begonnen." Inmiddels heeft Paléologue ten 6 ure nam. een telegram uit Parijs ontvangen, geteekend door Viviani. „Après avoir affirmé une fois de plus les dessins pacifiques du gouvernement francais et renouvelé ses conseils de prudence au gouvernement russe, Viviani ajoute: , France est resolue a remplirtoutesles obhgationsderAlhance.'' Je vais le declarer a Sazonow, qui me répond, trés simplement: „J'étais sür de la France"." l). DUITSCHEAND. 29 Juli. In den namiddag gaan bevelen uit van het Pruisische Ministerie van Oorlog, betreffende: de terugroeping naar hunne standplaatsen van alle buiten hunne garnizoenen oefenende troepen en van alle gewone verlofgangers (kleine verloven) ; de beveiliging van de inrichtingen voor de luchtschepen; overbrenging van de Z. 19 naar Dresden ; de aanhouding van voor den uitvoer naar Rusland en Servië bestemd oorlogsmaterieel; de bescherming van kunstwerken in de spoorwegen door militaire commando's: telegrammen hiertoe, verzonden tusschen 11.15 en !) Paléologue I, p. 38. Het Fransche Geelboek I geeft onder No. ior den voUedigen tekst van het, door Paléologue bedoelde telegram. Volgens Die Kriegsschuldfrage Mai 1926, S. 137, is dit telegram vervalscht. In den origineelen tekst, door Renouvin gepubliceerd, staat dat Rusland — niet Frankrijk—geen poging tot vreedzame oplossing van het conflict zal nalaten. 144 145 H45 nam. aan het Ie, He, Ve tot IXe, XlVe tot XVIIIe, XXe en XXIe legerkorps, benevens aan de 3e Beiersche divisie; de uitvoering van het in staat van verdediging brengen van versterkte plaatsen, voor zoover de daartoe benoodigde gronden op rijksterrein zijn gelegen; de versterking van de bezetting van het eiland Borkum : telegram aan het Xe legerkorps. Het Ministerie van Marine en de Chef van den Generalen Staf ontvangen den volgenden morgen om 11.45 het bericht van deze genomen maatregelen. 30 Juli. Het Pruisische Ministerie van Oorlog beveelt de beveiliging van de draadlooze stations te Nauen, Norddeich en Eilvese, benevens die van het centraalstation voor overzeesche telegraafverbmdingen in Embden, door militaire commando's. Het XVIe legerkorps te Metz verzoekt het Pruisische Ministerie van Oorlog om, als „Gegenmassregel gegen weitgehende französische Massnahmen", den volgenden dag te mogen overgaan tot het instellen van de gezamenlijke grens- en spoorwegbewaking. Het Ministerie antwoordt om 6 uur nam.: „Dort beabsichtigte Aufstellung des gesammten Grenzschutzes nur im Rahmen der allgemein politischen Eage mit Aüerhöchster Genehmigung zulassig. Da letztere noch nicht erfolgt ist, wird dringend abgeraten. Militarischer Bahnschutz ist bisher nur für Kunstbauten angeordnet". Op de oostgrens stellen enkele korpsen de grensbewaking in. De daartoe benoodigde goedkeuring van het Ministerie van Oorlog is niet in de openbaar gemaakte archief-stukken gevonden. De Generale Inspectie van het Ingenieur- en pionier-korps beveelt het in staat van verdediging brengen van de oostelijke grensvestingen. Voor de vloot wordt de toestand van „Sicherung" bevolen, wat ongeveer overeenkomt met dien van j,dreigend oorlogsgevaar" voor het leger. Deze „Sicherung" eischte van het leger de beschikbaarstelling van de voor de beveiliging van Borkum, Pellworm en Sylt aangewezen actieve troepen, te zamen: 54, bataljon infanterie, 1 pioniercompagnie en 1 bataljon vestingartillerie. FRANKRIJK 29 Juli. De President der Republiek, vergezeld van den Voorzitter van het Kabinet Viviani, keert van zijn reis naar St. Petersburg en Stockholm terug. Zij waren, na een vierdaagsch bezoek aan het Russische hof, in den namiddag van den 23en wederom aan boord van „Da France" gegaan en hadden aldaar een laatste samenzijn met de Keizerüjke familie gehad. Niet vermoedende, dat juist op dienzelfden avond de crisis intrad, welke tot den geweldigen brand over geheel Europa zou leiden, namen beide Staatshoofden Mobilisatiën in 1914 1° 146 afscheid, terwijl zij elkander voor oogen stelden : „1'idéal de paix dans la force, 1'honneur et la dignité" x). Overigens waren deze Russische dagen niet voorbijgegaan, zonder dat de verhoogde spanning, ontstaan door de onzekerheid omtrent Oostenrijks plannen jegens Servië, gevoeld was. Er moest vermeden worden dat Rusland, dat zich altijd als de beschermer van Servië had beschouwd, zich in dit kritieke uur van Engeland en van Frankrijk afzonderde. „Wij moesten Rusland tezelfder tijd gematigdheid aanbevelen, zoowel als de poktiek, welke steunde op ket Franscke verbond en op de overeenkomst met Engeland, dieevenzeer in 1912 als in 1913 ket behoud van den vrede had verzekerd en die alleen in staat zou zijn om de duistere gevaren te bezweren, waardoor wij ons omringd gevoelden" *). Het voorgenomen bezoek aan Stockholm vond zaterdags den 25en plaats. Poincaré kon aan Koning Gustaaf de vriendschappelijke gevoelens van den Czaar overbrengen, met de verzekering dat de Russische Regeering alles zou doen om een einde te maken aan een gerezen misverstand, waarover Zweden ziek beklaagd kad. Men vernam daar ket vertrek van den Duitschen Keizer uit de wateren bij Bergen naar een onbekende bestemming. Wegens de ingekomen berichten wordt thans de afspraak om ook Kopenhagen en Christiania te bezoeken opgegeven. Per draadlooze onderhoudt men de volgende dagen gedurende de verdere zeereis het verband met Parijs. De President en Viviani stappen woensdags des ochtends — den 2oen — te Duinkerken aan wal en zetten onmiddellijk hun rei» naar de hoofdstad voort. Tweeleden der Regeering zijn hun tegemoet gereisd, die hen onmiddellijk op de hoogte brengen van de door het Kabinet reeds genomen voorzorgen : „les permissionnaires rmktaires avaient été rappelés; les troupes quï se trouvaient dans des camps d'instruction avaient rejoint leurs garnisons f les fonctionnaires avaient tous reen 1'ordre de rester a leurs postes; des approvisionnements avaient été achetés pour Paris; bref, toutes les dispositions avaient été prises pour le cas oü une mobilisation deviendrait un jour necessaire, mais rien n'avait été fait qui ressemblait a un acte de mobiksation" 8). Izwolsky, die onmiddelkjk over den terugkeer naar Rusland seint, eindigt zijn telegram met de woorden : „E'état d'esprit de» mikeux militaires et du haut commandement est trés surexcité" *). Twee Ministerraden vinden dien dag plaats, de een onder voorzitterschap van Poincaré. Tusschen beide in valt dat „fameuse", bijna dreigende bezoek, zooals Messimy, de Fransche Minister van Oorlog, het uitdrukt, van den Duitschen Gezant Freiherr von Schoen, aan Viviani. De Gezant handelde volgens opdracht Van de Duitsche *) Poincaré (A), p, 210. *) Poincaré (A), p. 208. *) ld. (A), p. 227. *) Livre Noir II, p. 287. 146 147 Regeering om den President na diens terugkeer onmiddellijk te spreken over de door Frankrijk getroffen militaire voorbereidingen en er uitdrukkelijk op te wijzen, dat deze Duitschland tot tegenmaatregelen moesten dwingen. „Wir würden den Zustand der drohenden Kriegsgefahr verkünden mussen"1). In den avond vraagt Generaal Joffre, de aangewezen Opperbevelhebber in geval van oorlog, machtiging om „le dispositif de couverture" onmiddellijk te mogen uitgeven. „C'était la dernière étape avant la mobilisation proprement dite". De beslissing wordt op voorstel van den Minister van Oorlog nog eenige uren uitgesteld*). 30 Juli. Bij het aanbreken van den dag komt een bericht binnen, dat de Duitsche troepen hun gevechtsopstellingen aan de grens hebben ingenomen en dat zij verdedigingswerken uitvoeren (vergelijk echter blz. 144-145 hiervoren). In den Ministerraad, die tegen halftien aanvangt, wordt mededeeling gedaan van het verlangen van Generaal Joffre. „Het zou neerkomen op de geheele mobilisatie van 5 legerkorps-districten en van alle cavalerie-divisiën; het beteekende het vervoer naar de grens van de regimenten uit Reims, Chalons sur Marne, Besancon, Parijs e.a. Hét gold de mobilisatie over een groot deel van Frankrijk. De Ministerraad stond voor een der moeilijkste beslissingen. Wij allen zijn van meening, dat recht moet worden gedaan aan het verlangen van Generaal joffre. Het zou misdadig zijn, om deze voorzorg te verwaarloozen of te verschuiven ; maar wij weten aan den anderen kant, hoe handig de Duitsche propaganda is om de feiten verkeerd voor te stellen. Tegenover de neutralen, tegenover Engeland vooral, blijven de beschikkingen zoo onzéker; — zal het in de oogen van Engeland niet zijn, of Frankrijk zelf, en zonder reden, het initiatief voor de mobilisatie genomen heeft ? „Terwijl men overweegt en zich inspant om tot een vreedzame oplossing van de crisis te komen, terwijl Grey zijn bemiddelingspogingen verdubbelt, zullen wij aan Duitschland het voorwendsel verschaffen, dat hét zoekt om Engeland te verhinderen zich aan onze zijde te scharen. Dit zijn de twee kanten van het vraagstuk, die wij achtereenvolgens moeten beschouwen" 8). Na verscheidene uren te hebben beraadslaagd, besluit de Ministerraad om de opstelling van de dekkingstroepen toe te staan, maar onder de volgende beperkingen: a. dat er geen spoorwegvervoer mee gemoeid zij ; dat de maatregel dus alleen geldt voor de troepen, die te voet hunne besternmingsplaatsen kunnen bereiken; b. dat geen enkele groot-verlofganger (réserviste) worde opgeroepen; *) Schoen, S. 173. *) Messimy, Revue de France 1921, p, 499. *) ld. Id. 1921, p. 500. 147 148 c. dat de aankoop van de noodige paarden en tuigen bij minneliike schikking plaats hebbe; ^„ A ~ d dat een strook, ter diepte van gemiddeld 10 K.M. aan deze zijde van de grens door geen müitairen worde betreden. Toutefois pour des raisons diplomatiques, ü est mdispensable qu'aucun incident ne se produise de notre fait. En conséquence, aucun élément, aucune patrouille ne devra sous aucun pretexte dépasser une ligne, dont le tracé est indiqué entre Hussigny et Delle par une énumération précise des localités, ligne qui se trouve en moyenne a 10 küomètres en deca de la fronttere"1). Tegen de laatste beperkingen zijn hevige verwijten aangevoerd. Maar niets, zegt Messimy, maakte meer indruk op de Engelsche meening, niets bewees beter onze vredelievende bedoelingen. Generaal Joffre had de meeste bezwaren tegen de onder b en c genoemde voorwaarden. Aan de strikte toepassing van het laatste punt werd niet vastgehouden; op vele punten bleven de voorste posten op 4 a 5 K.M. van de grens in de met zorg gekozen verdedigingsopstellingen. . De dekkingstroepen, die van den spoorweg gebruik moeten maken, moeten zich voor het inladen gereed houden. De bevelhebbers van de vier groote versterkte plaatsen op het oostfront ontvangen den last, met het in gereedheid brengen der artilleriebewapening te beginnen, evenals met het m staat van verdediging brengen der werken. Verder gaan verschülende bevelen mt, die verband houden met de te verwachten mobilisatie. Des avonds gelast de Minister van Oorlog aan den Algemeenen bevelhebber in Marokko om onverwijld één bataljon jagers, 3 bataljons zouaven en 3 bataljons Koloniale infanterie aan te wijzen voor de bezetting van de havens, terwijl m geval van mobüisatie 29 andere bataljons en 2 regimenten Afrikaansche jagers zich moeten inschepen om naar Frankrijk te worden overgebracht. GROOT-BRIT ANNtfi. 20 Juli. Op last van de Regeering wordt in den namiddag het „Waarschuwingstelegram" uitgegeven, kennis gevende dat het Voorzorgentijdperk" aanvangt, zoowel voor het Departement van Oorlog als voor dat van Marine. Corbett vergelijkt in zijn reeds meer aangehaald werk den door dit telegram in het leven geroepen toestand met den „toestand van dreigend oorlogsgevaar , welks afkon) Morhardt II, Préface p. XVII. *) Die Kriegsschuldfrage Mai 1924, S. 148. *) Livre Noir II, p. 294, No. 216. Ook Romberg, S. 41, No. 216. E58 159 Lnce zich uit in zijn boek „La Victoire". Soechomhnow verklaart *■): , Jch bin fest überzeugt, dass in dieser Zeit (n.1. tijdens het bezoek van Poincaré te St. Petersburg en onmiddellijk daarna) die Entscheidung über Krieg und Friede in dem Sinne fiel, rn dem Grossfürst Nikolaj Nikolajewitsj, Sazonow und Poincaré sich yerschworen hatten, jeden Versuch eine friedhche Lösung zu finden, unter allen Umstanden zum Scheitern zu bringen." De voormalige Servische Gezant te Berlijn Bogitsjewitsj schrijft in zijn werk: Kriegsursachen" (S. 96) : „Von dieser meiner letzten Unterredung mit Herrn Cambon (dem französischen Botschafter m Berlin) hatte ich die Gewissheit mitgenommen, dass der Krieg, falls nicht schon früher, gewiss anlasslich der Begegnung Poincares mit dem russischen Kaiser in Petersburg beschlossen worden ist. Dobrorolsky zegt na zijn relaas van 24 Juh *) : „Der Krieg war beschlossene Sache und die ganze Flut von Telegrammen zwischen den Regierungen Russlands und Deutschlands steilte nur eme mise en scène eines historischen Dramas dar. Die Hinausziehung des entscheidenden Moments war wohl für die vorbereitenden Arbeiten nützlich, aber sie verstarkte die Anspannung auf beiden Seiten. De Britsche Gezant te St. Petersburg berichtte, na het diplomatieke noenmaal op 24 Juh 1914 (zie hiervoren blz. 97), aan zijn Regeering het volgende: J)e Minister van Buitenlandsche Zaken en de Fransche Gezant zeiden mij vertrouwelijk, dat de uitkomst van het bezoek van oen President der Fransche Republiek was geweest, dat de volgende punten waren vastgesteld: 1 Volkomen overeenstemming der meeningen aangaande de verschülende vraagstukken, waarvoor de Mogendheden zijn gesteld, met betrekking tot de handhaving van den algemeenen vrede en het machtsevenwicht in Europa, in het bijzonder rn het Oosten 2 Besluit om te Weenen stappen te doen om te verhinderen, dat eenig verlangen naar opheldering of welke eisch ook zou worden gesteld, die een inmenging in de inwendige aangelegenheden van Servië zou beteekenen, welke dit land gerechtigd zou zijn als een aanslag op zijn souveremiteit en zijn onafhankehjkheid te beschouwen ; , , .A- 3. Plechtige bevestiging van de door het verbond aanbelde landen opgelegde verphchtingen" 8)- Dat overigens Poincaré en Vrviani te St. Petersburg met Sazonow tot overeenstemming zijn gekomen omtrent een gemeenschappelijke diplomatieke actie tegen Oostenrijk-Honganje, op een tijdstip waarop de juiste inhoud van het ultimatum aan Servië - al waren ook de hoofdzaken daarvan reeds bij voorbaat uitgelekt - nog met *) Soechomlinow, S. 374. *) Dobrorolsky, S. 21. s) Engelsch Witboek, No. 101. 159 i6o bekend was, wordt bewezen door de telegrammen, verzonden door Viviani op de terugreis uit Rusland van uit Reval in den nacht van 23/24 Juh, en door Sazonow uit St. Petersburg op 22 Juli1). Het eerste is gericht aan den waarnemenden Minister van Buitenlandsche Zaken te Parijs Bienvenu-Martin en bevat de opdracht, aan den Franschen Gezant te Weenen Dumaine mede te deelen, dat: „au cours de mes entretlens avec le ministre des affaires étrangères russe, nous avons été amenés a envisager les dangers qui pourraient résulter d'une démarche eventuelle de 1'Autriche-Hongrie a 1'égard de la Serbie, relativement a 1'attentat dont a été victime 1'archiduc héritier. Nous sommes tombés d'accord pour penser qu'il convenait de ne rien négliger pour prévenir une demandé d'explications ou de mise en demeure qui équivaudrait a une intervention dans les affaires intérieures de la Serbie, et que celle-ci pourrait considérer comme une atteinte a sa souveraineté et a son indépendance." De Gezant te Weenen moet opdracht ontvangen, in een vriendschappelijk gesprek met Graaf Berchtold dezen tot matiging aan te manen en hem te doen begrijpen, „combien serait malinspirée une intervention a Belgrade, oü 1'on pourrait voir une menace de la part de Cabinet de Vienne." De Britsche Gezant te St. Petersburg, door Sazonow op de hoogte gebracht, zou volgens het telegram de meening hebben uitgesproken, dat zijn Regeering zich zou aansluiten bij een stap, strekkende om een gevaar te voorkomen, dat den algemeenen vrede zou kunnen bedreigen. Ook zal Sazonow instructies in denzelfden zin aan den Russischen Gezant te Weenen zenden. Den Franschen Gezant te Londen Paul Cambon moet worden opgedragen, Sir Edward Grey in denzelfden geest te bewerken, terwijl de Russische Gezant aldaar een overeenkomstige opdracht van Sazonow zal ontvangen. Het tweede, hiervoren vermelde telegram, door Sazonow gericht aan den Russischen Gezant von Schebeko te Weenen, was in dienzelfden zin gesteld. Ziedaar dus een volledig front, reeds bij voorbaat opgericht tegen eiken? eisen van Oostenrijk-Hongarije om rechtmatige voldoening te krijgen voor de gruwelijke misdaad van Serajewo en om gewaarborgd te zijn tegen verdere Al-Servische woelingen en kuiperijen binnen zijn eigen gebied 2). 11*.1 wlV' In „Le Matin" van 26 Augustus 1915 geeft Jean Cruppi, „envoyé spécial" van genoemd blad, verslag van een onderhoud, dat hij den vorigen dag had met den Czaar te Tsarkoie-Selo. Nicolaas n richtte tot Frankrijk woorden van genegenheid en vertrouwen. „En mettant fin a 1'audience, le souverain évoque de la f acon la plus amicale les souvenirs du voyage de M. Poincaré. C'était 1'heure tragique oü 1'ambition allemande allait déchainer la guerre. „J'ai toujours présent a 1'esprit," dit 1'Empereur, „le *) Fransch Geelboek I, No. 22. *) Morhardt II, p. 141-145. 160 i6i language si ferme que m'a tenu le Président de la République le 22 juillet, au moment oü ü quittait la Russie. La France peut compter sur ma vqlonté inébranlable de lutter jusqu'a la victoire définitive''.'' ^ Hoe stond Groot-Britannië tegenover de Russische mobilisatie ? Er is in de crisisdagen een kenmerkend verschil in houding en optreden tusschen de Fransche en de Britsche Regeeringen. Beiden verzekeren om strijd, dat haar eenig streven is, het Europeesche evenwicht te bewaren en den algemeenen vrede te handhaven. Maar terwijl die verzekeringen aan Frankrijks zijde geheel worden gelogenstraft door zijn aanmoediging van Ruslands drijven naar oorlog, en dus blijkbaar slechts moeten dienen om den Franschen oorlogswil te maskeeren en zoodoende Groot-Britannië des te zekerder te bewegen, openlijk en zonder voorbehoud tegenover de „oorlogzuchtige" Centrale Mogendheden de zijde der ,.vredelievende" Entente te kiezen, wordt van Britsche zijde een levendige, daadwerkelijke actie ten gunste van een vreedzame oplossing van het geschil gevoerd. In zooverre mag worden aangenomen, dat de Britsche Regeering — althans zeker in den aanvang der crisis — geen oorlog wilde en haren invloed heeft willen doen gelden om dien te voorkomen, in overeenstemming met den ontwijfelbaren wensch van de overgroote meerderheid der Britsche Natie. Maar het noodlot was, dat de leidende Britsche staatslieden Grey, Asquith en Churchill in een tweeslachtige rol gebonden waren door hunne geheime verst^dhouding en moreele verplichtingen jegens de Entente-genooten, met name jegens Frankrijk. De valsche positie, waarin de leider der Britsche buitenlandsche aangelegenheden, Sir Edward Grey, zich dientengevolge bevond, spreekt wel duidelijk uit zijn herinneringen, als hij in enkele punten schetst „the considerations and convictions that were dominant in my mind throughout that week (voorafgaande aan het uitbreken van den oorlog) x). Onder deze „considerations" noemt hij o.a. : „That, if war came, the interest of Britain required that we should not stand aside, while France fought alone in the West, but must support her. I knew to be very doubtful whether the Cabinet, Parliament and the) country would take this view on the outbreak of war, and through the whole of this week I had in view the probable cohtingency that we should not decide at the critical moment to support France. In that event I should have to resign; but the decision of the country could not be f orced, and the ntingency might not arise, and meanwhile I must go on" *). En in een volgend punt: „A clear view that no pledge must be given, no hope even held out to France and Russia, which it was doubtful whether this country would fulfil. One danger I saw so hideous that it must be *) Grey I, p. 311. *) Als voren, p. 312. Mobllisatiën in 1911 11 l6l IÓ2 avoided and guarded against at every word. It was that France and Russia might face the ordeal of war with Germany relying Son our support; that this support might not be forthcorning and that we might then, when it was too late, be held responsible by them for having let them in for a disastrous war Of cours*si could resign if I gave them hopes which it tumed out that the Cabinet and Parüament would not sanction. But what good would my resignation be to them in their ordeal ? Tlus was the vision of ik>ssible blood guilt that I saw, and I was resolved that I would have none of it on my head"1). . . . Deze woorden schetsen de tweeslachtige positie waarin Grey zich bevond, evenals zijn twijfel en onzekerheid. Want bijmocht trachten te vermijden, aan Frankrijk hoop te geven Frankrijk had hoop en had alle recht en reden om te hopen, na alles wat was voorafgegaan, in het bijzonder na de bnefvmseling van.Noveniber iqi2. En nu moest tegenover het slechtsi tendeele ingelichte Kabinet en het voorbedachteüjk in onwetendheid gehouden Parlement de schijn van volkomen vrijheid van handelen en beslissen worden bewaard, terwijl de werkelijke ondergrond van Sur Edward s vredespogingen was zijn zedelijke gebondenheid aan Frardmjk, welke bij voorbaat elke oplossing moest doen verwerpen, die met aan Frankrijk en Rusland welgevallig zou zijn. Daarbij kwam, dat Grey -hetzij dan uit persoonlijke sympathie, hetzij als gevolg van de politieke verhouding der laatste jaren - zeer aan Frankrijk verknocht was en daarentegen uitgesproken anti-Dmteche gevoelens koesterde, zich onjuiste en overdreven, voorstellingen maakte van Duitschlands macht m veriÈudmg tot die zijner tegenstanders en volkomen doordrongen was van Duitschlands vermeende oorlogzuchtige bedoelingen i . Zoo was Grey aherminst gesdiikt voor de rol van onpartijdig bemiddelaar, alleen zoekende naar vrede door recht Zijn beleid gedurende de crisisdagen draagt den stempel van weifeling en eenzijdigheid, gepaard met een gestadig verder afdrijven van zijn onzijdkstandpunt naar den kant zijner Entente-genooten die op oorlog aanstuurden en geen bemiddeling wenschten - tot telkens verdergaande tegemoetkoming aan Frankrijk en Rusland De ernst van den hieruit voortvloeienden politieken en rnihtairen toestand werd niet weinig verhoogd door het voorbarig, uitdagend en• agressief optreden van den Staatssecretaris voor Marine ChmchiU bij het treffen van maritieme voorzorgen en de mobihseermg der Brrtsche vloot maatregelen, welke evenzeer de Entente-genooten m hun oorlosswü moesten sterken en hen aanmoedigen m hun onverzoenlijkheid, als de tegenpartij prikkelen tot wantrouwen en verweer. Grey schetst ons in zijn werk, hiervoren aangehaald (blz. 335 en ») Grey I, p. 3J3- ») Als roren, p. 312. 3*3 611 33i- 162 163 336), de gevoelens van een groot deel van het Britsche volk ten aanzien eener Britsche interventie : „The notion of being involved in war about a Balkan quarrel was repugnant. Serbia, to British people, was a country with which a few years ago we had severed diplomatic relations, because of a brutal murder of the King and Queen ; and, though that was óver, and we were now on good terms, there was no sentiment urging us to go into war on Serbia's behalf. If France were involved, it would not be in any quarrel in which we owed her good-will, as in the Moroccan disputes. It would indeed not be in any quarrel of her own at all; it would be, because she, as Russia's ahy, had the misfortune to be involved in a Russian quarrel, in which France had no direct interest and which did not arouse the feeling in the French people. Even on questions such as Morocco we had carefully limited our obligation to diplomatic support only. We were not bound to give even that in this Serbian trouble. What, it was asked, was the good of keeping so carefully clear of alliances and obligations, if we were to be drawn into European war in such a quarrel-as this ?" Hier blijkt de tegenstelling tusschen de publieke opinie en de geheime moreele verstandhouding van een deel der Britsche Regeering tót Frankrijk1). Grey was aan de laatste gebonden. Op 24 Juh verklaart hij den Duitschen Gezant, dat het Oostenrijksch-Servisehe conflict hem wel is waar niet aangaat en hij niet gerechtigd was daarin tusschenbeide te komen, maar dat de zaak anders werd, indien het geschil de belangen van Rusland zou raken en zoodoende den Europeeschen vrede in gevaar zou brengen *). Daarmede gaf hij het door de Duitsche Regeering bepleite standpunt, dat het conflict gelocaliseerd kon en moest blijven, prijs. Op denzelfden dag verklaarde hij aan den Franschen Gezant*), dat, wanneer Rusland het ultimatum aan Servië zóó opvatte, als naar zijn meening elke bij Servië belang hebbende mogendheid het zal opvatten, hij (Grey) met het oog op de voorwaarden van dat ultimatum buiten staat zou zijn, ook maar eenigen matigenden invloed op Rusland uit te oefenen. Duidelijker aansporing kon Rusland niet wenschen. Aldus gaf Grey zijn onpartijdig standpunt prijs, steunde hij het drijven van Rusland om het geschil tot een zaak van Europeesche beteekenis op te voeren en liet hij zich spannen voor den strijdwagen van het Russische panslavisme, die over den Balkan den weg naar Constantinopel moest 1) Niet zonder reden sprak dan ook Sir Buchanan op 28 Juli tot Paléoloque: „H fant laisser an gouvernement al Iemand toute la responsabilité et toute rinitiative de 1'attaque. I/opinion anglaise n'admettra 1'idée de participer a la guerre que si 1'aggression vient indubitablement de 1'Allemagne .... De grace, parlez dans le même sens a Sazonow". (Paléologue, I, p. 32.) *) Engelsch Blauwboek, blz. V. Zie ook : Engelsch Witboek, No. 132. *) Als voren, No. 10; Engelsch Witboek, No. 98. 163 164 banen om daar een der oudste grondslagen der Britsche Europeesche politiek: de sluiting der zee-engten voor Russische machtsmt> oefening, te ondermijnen. . Op 27 Juh gaf de Britsche Onder-Staatssecretaris Nicolson den ' Duitschen Gezant te Londen te verstaan, dat Engeland zich in geval van een Europeeschen oorlog niet tot onzij digheid kon verplichten • maar hij deelde dit ook terstond aan den Franschen Gezant mede die daaruit wel de voor de hand liggende gevolgtrekking zal hebben gemaakt. Inderdaad betoont de Russische Gezant zich dien dag dan ook tevreden over Grey ; hij seint aan Sazonow, dat Grey's taal heden veel duidetijker en vaster is dan tot dusver. Den 2Qsten Juh herhaalt Grey persoonlijk den wenk van Nicolson aan Lichnowsky, zeggende, dat laatstgenoemde zich door den vriendschappelijken toon der besprekingen met tot de meening moest laten verleiden, dat Engeland afzijdig zou staan. In een Russisch-Oostenrijksch conflict zou Engeland wel is waar onzijdig kunnen blijven, maar niet wanneer Duitschland en Frankrijk er in betrokken werden v). Ook van het voornemen tot het toedienen van dezen kouden waterstraal aan Duitschland had Grey reeds te voren den Franschen Gezant Paul Cambon onderricht. Wat bleef er toen over van Grey's stellig voornemen om Frankrijk tot geen prijs ook maar eenige hoop op samengaan in den oorlog te geven ? Men kan dan ook gemakkelijk gissen, hoeveel voldoening zulke uitingen te St Petersburg en te Parijs Wekten, vooral toen Grey de eventueele deelneming van Frankrijk aan een OostennjkschRussisch-Duitschen oorlog kenmerkte als een daad, waartoe Frankrijk door „zijn bondgenootschap, zijn eer en zijn belangen" werd verplicht. Grey moge het niet aan voorstellen tot bemiddelrng en aan stappen tot oplossing van het conflict hebben laten ontbreken, hij heeft geen enkele rechtstreéksche poging gedaan om Rusland — en nog minder Frankrijk — in hunne oorlogstoebereidselen te remmen en van voorbarig mobiliseeren terug te houden. Hij gelooft niet — zoo heet het — dat één enkele mogendheid alleen invloed kan uitoefenen. Daarentegen verlangt hij wel een dergelijken druk van Duitschland op Oostenrijk-Hongarije J). Li dit opzicht is het volgende teekenend: *) i) Montgelas, S. 116 u. 161 ; dezelfde ook in : Die Kriegsschuldfrage, Dec. 1924, S. 554. Voorts : Eng. Blauwboek, No. 87, en Engelsch Witboek, No. 283. *) Die Kriegsschuldfrage, Dec. 1924, S. 549. 8) Zie : Hermann Lutz in Die Kriegsschuldfrage, Mai 1925, S. 315-320 ; alsook: Engelsch Blauwboek, onvolledig en verminkt, in Nos. 6, 24 en 17 ; volledig in Engelsck Witboek, Nos. 101, 112 en 125. De aanteekeningen, welke op een deel der officieele Engelsche archiefstukken zrjn gesteld door personen, behoorende tot het Ministerie van 164 i65 Na het diplomatieke noenmaal in de Fransche legatie te St. Petersburg op 24 Juh (zie hiervoren blz. 97) seint de Britsche Gezant, SirGeorgeBuchanan, aan Grey o.a.: „The French Ambassador gave me to understand, that France would not only give Russia strong diplomatic support, but would, if necessary, fulfill all the obligations imposed on her by the aliiance." Buchanan had ten aanzien van Groot-Britannië zooveel niet kunnen beloven, daar Servië geen belang voor Engeland was. Sazonow had toen gewezen op de beteekenis van het geschil als Europeesch Vraagstuk, waar Groot-Britannië zich niet buiten kon houden, en had gezegd, „he personaUy thought that Russia would at any rate have to mobilize." Buchanan seint o.m. ook nog: „From French Ambassador'slanguage it almost looked as if France and Russia were determined to make a strong stand even if we declined to join them." Grey keurde bij telegram van 25 Juh Buchanan's houding „volkomen goed", doch voegt daarbij o.a. : „The brusque, sudden and peremptory character of the Austrian demarche makes it almost inevitable, that in a very short time Austria and Russia will both" have mobÜised against each other" (waarop dan volgt het denkbeeld der bemiddeling door de vier, niet bij het Oostenrijksch-Servische geschil betrokken staten). Maar vóór de ontvangst van dit telegram had Buchanan op 25 Juli nader aan Grey geseind, o.a. dat aan het noenmaal op 24 Juli Sazonow had meegedeeld, „that at Council of Ministers hold under his presidency this morning Emperor had sanctioned drafting of Imperial Ukase, which is only to be pubhshed when Minister for Foreign Affairs considers moment come for giving effect to it, ordering mobilisation of 1.100.000 men. Necessary Buitenlandsche Zaken, en welke mede in het Engelsche Witboek zijn afgedrukt, toonen aan, wélke geest aan dat departement heerschte. Zoo schrijft bijv. Sir Eyre A. Crowe, Assistant Under-Secretary of State, onder het telegram van Sir G. Buchanan van 24 Juli (No«.ioi, zie hiervoren) o.m. het volgende : „The moment has passed — N.B. op 24 Juli! — when it might have been possible to enlist Frensch support to hold back Russia. It is clear that France and Russia are decided to accept the challenge thrown out to them. Whatever we may think of the merits of the Austrian charges against Servia, France and Russia consider that these are the pretexts, and that the bigger case of Triple Aliiance versus Tripte Entente is definitely engaged. I think it would be impolite, not to say dangerous, for England to attempt to controvert this opinion, or to endeavour to obscure the plain issue, by any representation at St. Petersburg and Paris." Gelijke geest spreekt uit tal van aanteekeningen, op de gepubliceerde archiefstukken gesteld, hetzij door Sir E. A. Crowe, hetzij door Sir A. Nicolson, Permanent Ondersecretaris bij hetzelfde departement; zij ademen doorloopend een streven om Rusland aan te moedigen, Frankrijk te ontzien, wantrouwen te wekken jegens Duitschland en den Minister (Grey) tegen laatstgenoemd land en tot deelneming aan den oorlog daartegen op te zetten. 165 i66 preliminary preparations for mobilisation would, bowever, be begun at once." Buchanan vervolgt dan: „On my expressing earnest hope that Russia would not precipitate war by mobüising until you had had time to use your influence in favour of peace, His Exc. (Sazonow) assured me that Russia had no aggressive inten tions and she would take no action until it was forced on her. French Ambassador then said he had received a number of telegrams from Minister in charge of Ministry for Foreign Affairs (n.1. BienvenuMartin, bij afwezigheid van Viviani, die Poincaré naar St. Petersburg begeleidde), that no one of them displayed slightest sign of hesitation, and that he was in position to give His Excellency formal assurance, that France placed herself unreservedly on RussiaJs side." Sazonow had verder gezegd, dat de Britsche publieke opinie en de pers (met uitzondering van The Times) bijna geheel op de hand van Oostenrijk waren. Het publiek begreep niet, dat „Austria's action was in reality directed against Russia. She aimed at overthrowing present status quo in Balkans and estabhshing her own hegemony there. He did not beheve that Germany really wanted war, but her attitude was decided by ours (Engeland). If we took om stand firmly with France and Russia, there would be no war. H we failed them now, rivers of blood would flow and we would in the end be dragged into war." Verder seint Buchanan nog : „I said ah I could to impress prudence on Minister of Foreign Affairs and warned him, if Russia mobilised, Germany would not be content with mere mobilisation, or give Russia time to carry out hers, but would probably declare war at once. His Excellency assured me once more that he did not wish to precipitate a conflict, but unless Germany can restrain Austria, I can regard situation as desperate. Russia cannot allow Austria to crush Servia and become predominant Power in Balkans, and, secure of support of France, she will face ah* the risks of war. For ourselves (d.w.z. voor Engeland) position is a very perilous one, and we shall have to choose between givihg Russia om active support or renouncing her friendship. If we fail her now we cannot hope to maintain that f riendly co-operation with her in Asia that is of such vital importance to us." Op dit stuk heeft Grey niet gereageerd. Waarom nief^ terwijl het nog tijd was om Rusland in te toornen ? Integendeel zegt hij op denzelfden dag tot den Russischen Gezant te Londen, Graaf Benckendorff, dat hij voorziet, dat de Oostenrijksche mobilisatie die van Rusland ten gevolge zal hebben. Ook tegen den Duitschen Gezant uit hij zich in denzelfden zin en Benckendorff haast zich om dit alles naar St. Petersburg te seinen, er bij voegende, dat naar Grey's meening de bemiddeling door Frankrijk, Duitschland, Italië en Groot-Britannië de eenige uitweg ware, mits die mogendheden zich dan van onmiddelhjke mobilisatie zouden onthouden. Voor alles ware de toestemming van Duitschland noodig, dat zich ver- 167 pHchten moest om niet te mobiliseeren. Deswege zon Grey zich eerst tot Berlijn wenden. Tot overmaat voegde Benckendorff nog daarbij, dat Grey een verzoek, van den Duitschen Gezant om te St. Petersburg op matiging aan te dringen, als „volkomen onmogelijk" had afgewezen1). Terwijl Grey dus op een tijdstip, waarop de gedeeltehjke mobilisatie van Oostenrijk-Hongarije tegen Servië nog niet bekend was (deze werd te Weenen eerst in den laten avond van 25 Juk bevolen) de mobilisatie van Rusland als vanzelfsprekend en onontkomeüji voorstelde, en hij aan Buchanan geen enkele opdracht of wenk gaf hiertegen te waarschuwen — integendeel door zijn uitingen de door Buchanan gedane aansporing tot voorzichtigheid volkomen ophief en krachteloos maakte — zou van Duitschland worden verlangd, dat het geduldig aan Rusland de gelegenheid zou laten om zijn oorlogsgereedheid te voltooien en zijn geduchte overmacht in zijn westelijk grensgebied samen te trekken tegen het inmiddels weerloos blijvende Duitschland. Geen wonder, dat Sazonow zich bij zulk een blanco-volmacht sterk gevoelde: geen wonder ook, dat hij te konden en te Parijs elke eventueel voorgenomen actie tot matiging bij voorbaat afwees *). Te ernstiger was dit voor Duitschland, omdat de gedeeltehjke Russische mobilisatie tegen Oostenrijk eigenkjk onbestaanbaar was (zie biervoren blz. 35—4°) en daarvoor onverrnijdekjk — gelijk ook feitekjk is geschied (blz. 137 e.v.) de algemeene mobilisatie in de plaats moest treden. Of Grey zich hiervan bewust is geweest, blijve in het midden; welhckt heeft hij het verschil niet eens beseft. Maar stellig was hij er zich van bewust, gelijk Benckendorff aan Sazonow berichtte, dat de Russische mobilisatie, als antwoord op de Oostenrijksche tegen Servië, groot gevaar voor een algemeenen oorlog deed ontstaan •). Duitschland heeft ten slotte — gekjk reeds vermeld (blz. 119) — toch de toezegging gedaan, ingeval van een Russische nwbikaatie tegen Oostenrijk alleen, niet mede te zullen mobiliseeren. Het gaf daarmede blijk van groote tegemoetkoming in ket belang van den vrede. Waarom beeft Grey niet de geringste poging gedaan om Rusland van zijn mobilisatie, die noodlottige gevolgen na zich moest sleepen, terug te houden, toen het nog tijd was ? Hij zegt het ons zelf in zijne herinneringen *) : „Germany ceased to talk of everything but the Russian mobilisation. I could do nothing to stop that. The rejection of a Conference struck out of my kand what might have been a lever to influence Russia to suspend military preparations. If a Conference kad been *j Russisch Oranjeboek, No. 20 en 22, alsook : Dis Kriegsschuldfrage Dec. 1924, S. 549- *) Livre Noir II, p. 280. ») Die Kriegsschuldfrage Mai 1925, S. 317. «) Grey I, p. 330-331. i68 agreed to, if even Germany had said that a Conference could only be agreed to on condition that Russia did not mobüize more than Austria, I should have had some locus standi on which to work at St. Petersburg. But throughout these negociations I had been given nothing that would help me at St. Petersburg. I feit impatient at the suggestion that it was for me to influence or restrain Russia. I could do nothing, but express pious hopes in general terms to Sasonof. If I were to adress a direct request to him that Russia should not mobüize, I knew bis reply: Germany was much more ready for war than Russia; it was a tremendous risk for Russia to delay her mobilization which was anyhow a slow and cumbrous affair. If Russia took that risk, in deference to om request, would Britain support her, if war did ultimately come and she found herself at a disadvantage owing to following om advice ? To such a request the only answer could be that we would give no promise. If we gave a promise at all it must be to France, and my promise to Russia must be only consequential on that. The Cabinet was not prepared yet to give a promise even to France. This consideration was always present to my mind in all Communications to St. Petersburg during these critical days." Het eerste gedeelte van het betoog is gezocht en onjuist. Het Iyondensche voorstel voor een conferentie bereikte Berlijn in den vroegen morgen van 27 Juh. Maar te St. Petersburg was reeds op 25 Juli in beginsel tot de mobilisatie van 4 militaire districten en die der beide vloten besloten, terwijl sedert 26 Juh des morgens het Oorlogsvoorbereidingstijdperk, de vóórmobilisatie, over geheel Europeesch Rusland, dus ook tegen Duitschland, in gang was gezet. Tegen deze provoceerende maatregelen, ofschoon getroffen vóór de afwijzing van het conferentie-voorstel, heeft Grey niet den minsten druk op Rusland uitgeoefend. De afwijzing van bedoeld voorstel door Duitschland geschiedde, terwijl bijna gelijktijdig uit St. Petérsburg het voorstel tot „directe bespreking" tusschen Oostenrijk en Rusland te Berlijn inkwam, aan welk denkbeeld zoowel von Bethmann HoUweg als Sazonow de voorkeur gaven. Bovendien zag Duitschland — het moge ten onrechte zijn geweest — in de conferentie-gedachte een streven tot inmenging in het Oostenrijksch-Servische conflict, terwijl het zijn bemiddeling tot het Oostenrijksch-Russische conflict meende te moeten beperken, wat ook het aanvankelijk standpunt van Grey was geweest. Overigens heeft deze zich bij het niet-doorgaan van de conferentie terstond neergelegd, onder verklaring dat ook hij den directen weg de beste methode achtte1). Het heeft dus geen zin te beweren, dat het afwijzen van het conferentie-voorstel hem het *) Montgelas, S. 105. Engelsch Blauwboek, No. 67 (onvolledig) en Engelsch Witboek, No. 218. i6g oefenen van matigenden invloed op de Russische oorlogstoebereidselen onmogelijk zou hebben gemaakt. Het tweede gedeelte van het betoog is in hooge mate onlogisch. Omdat de Russische mobilisatie zooveel meer tijd vorderde dan de Duitsche, zou naar Grey's opvatting Duitschland maar lijdelijk moeten afwachten, totdat Rusland dien voorsprong zou hebben ingehaald. Grey moest toch weten, dat Duitschland dit niet kon toelaten, en de Russische mobilisatie het zou dwingen ook te mobiliseeren, waarmede de oorlog onvernujdehjk zou zijn gewordem Toch weigert Grey tegen de grondoorzaak van het acute oorlogsgevaar ook maar eenigen weerstand te bieden, omdat hij zich dan tegenover Rusland verantwoordelijk zou hebben gevoéld, indien ten slotte toch oorlog ware uilgebroken. Maar hier komt tevens Grey's ware drijfveer te voorschijn: zijn wantrouwen jegens Duitschland, dat nog veel scherper spreekt mt hetgeen hij op het hiervoren aangehaalde gedeelte zijner herinneringen volgen laat*) : „But besides this I did honestly feel that neither Russian nor French mobilization was an unreasonable or unnecessary précaution. In Germany, in the centre of Europe, was the greatest army the world had ever seen, in a greater state of preparedness than any other, and what spirit was behind ? ,,How could anyone urge on Russia or France that the précaution of mobilization was unreasonable ? How could anyone affirm that it was safe to omit that précaution ? For I believed the French and Russian mobilizations to be preparation, but not war. Indeed, the French, when they mobilized, did it with instructions that no troops were to go within ten kilometers of the German frontier. With Germany mobilization was something different. It was the last, not the first word. The mecanism was so arranged that pre-, caution and preparations were always taken and made. Mobilization was the word, and it was followed immediately by the blow." Deze voorstelling is vol van dwaling. Het is onjuist, dat de Centrale Mogendheden over de grootste macht beschikten (blz. 88—89) hiervoren). De toestand van voorbereiding van het Fransche leger was minstens even gunstig als die van het Duitsche. Het Fransch-Russische Tractaat (Bijlage A) zegt in art. 2 en 3 uitdrukkehjk: „Dans le cas oü les forces de la Triple Aliiance, ou d'une des puissances qui en font partie viendraient a se mobiliser, la France et la Russie, a la première annonce de révénement et sans qu'il soit besoin d'un concert préalable, mobiliseront immédiatement et simultanément la totalité de leurs forces et les porteront le plus prés de leurs frontières. . . . Ces forces s'engageront a fond, en toute diligence, de manière que 1'Allemagne ait a lutter a la fois k 1'Est et h 1'Ouest." ») Grey I, p. 331. 169 170 Hieruit blijkt, gelijk ook uit de protocollen van de bijeenkomsten van de Chefs der Generale Staven (blz. 52 e.v.), dat ook voor Frankrijk en Rusland „mobihsatie" tevens „oorlog" beteekende, al trachtte men dit beginsel ook te maskeeren achter diplomatieke kunstgrepen. Dat Grey de misleidende Fransche bepaling betreffende de troepenvrije 10 K.M.-strook langs de grens als bewijs van het tegendeel aanvoert, kan nauwelijks ernstig worden genoemd. Maar boe dit zijlïGrey — kennende dé Duitsche opvatting — had het zijn plicht en eisch van politiek beleid moeten achten, de directe aanleiding tot dit gevaar zoolang mogelijk te vermijden en niet te verwachten, dat Duitschland weerloos/zou blijven, terwijl Rusland zich tot den oorlog gereed maakte. De bespreking der diplomatieke en politieke onderhandelingen ter voorkoming van den algemeenen oorlog valt meerendeels buiten het bestek van dit werk. Slechts zij opgemerkt, dat Grey en von Bethmann HoUweg, die bij deze onderhandelingen in hoofdzaak de leiding hadden, beiden rusteloos naar een weg ter oplossing van het geschil hebben gezocht en daarbij wederzijds tegemoetkomend optraden. Maar terwijl von Bethmann HoUweg stuitte op den passieven weerstand van Weenen, voortspruitend uit den onverzettelijken wü de tuchtiging van Servië door te zetten, en op de onverstoord voortgezette en steeds dreigender oorlogstoebereidselen van Rusland, kon Grey het niet over zich verkrijgen een zelfstandig standpunt in te nemen en het vraagstuk onder een ander licht te beschouwen dan dat, hetwelk uitging van zijn oorlogzuchtige Entente-genooten. Tot staving hiervan moge nog het volgende dienen *): Toen op 26 Juh te Berlijn verontrustende berichten inkwamen omtrent maatregelen, voortvloeiende uit de afkondiging van het Oorlogsvoorberddingstijdperk in Rusland, deed von Bethmann HoUweg aan de Entente-Regeeringen mededeeling, dat blijkens een bericht uit Weenen, Oostenrijk-Hongarije geen afstand van Servisch gebied zou eischen, en verzocht hij verder aan Parijs en Donden matigend op Rusland te werken en zijn mobilisatie tegen te houden. Dit verzoek had geen gevolg. Op 30 Juli, toen de gedeeltelijke mobilisatie van Rusland te Berlijn bekend was geworden, wendde de Rijkskanseher zich andermaal tot Eonden, met de mededeeling, dat bedoelde mobilisatie — evenals de Fransche oorlogstoebereidselen — de kans op een gunstigen uitslag der bemiddelingspogingen twijfelachtig maakte, weshalve hij verzocht Frankrijk te bewegen zijn militaire maatregelen terstond testaken, en Rusland te weerhouden van een opmarsch tegen de Oostenrijksche grens. Grey ontkende de Fransche oorlogsvoorberadingen; wat Rusland aangaat, verklaarde hij zich bereid te beproeven, door middel *•) Montgelas, S. 104-123; dezelfde ook in Die Kriegsschuldfrage Dec. 1924, S. 551-555- 170 171 van Graaf Benckendorff in den gewenschten zin op St. Petersburg in te werken. Inderdaad sprak Grey denzelfden dag, in verband met de aanhangige bemiddelingspogingen, te St. Petersburg „de hoop" ttit, dat, wanneer Oostenrijk zich verbond zijn opmarsch na de bezetting van Belgrado te staken en alsdan de tusschenkomst der mogendheden te aanvaarden, Rusland bij een zoodanige beperking der Oostenrijksche operatiên ook-bereid zou zijn, zijn miUtaiie voorbereidingen te staken. In dezen slappen en voorwaardelijken vorm was natuurlijk van Grey's poging om Rusland van zijn agressieve houding terug te houden, geen succes te wachten. Maar bovendien : het was te laat! Het noodlottig besluit der algemeene mobilisatie was reeds te St. Petersburg gevallen. Het voorafgaande samenvattende, moet Grey's houding tegenover het oorlogzuchtig drijven van Rusland en deszelfs voorbarige mobüiseerir^sbeslüiten als volgt worden gekenschetst: Grey wilde eerlijk den vrede, mits Frankrijk niet in den oorlog betrokken werd; maar hij was vastbesloten zich bij Frankrijk aan te sluiten, wanneer dit aan den oorlog mocht deelnemen. Aangezien echter Frankrijk van den aanvang af besloten was met Rusland in den oorlog te gaan en Grey naliet te trachten zoowel Rusland als Frankrijk in te toornen, zoo werd hij onvermijdelijk in de militaire agressie dezer beide landen meegesleept en moesten zijn gemeenschappelijk met Duitschland aangewende pogingen tot diplomatieke oplossing van het conflict vruchteloos blijven. Van Britsche zij de is niets geschied — hoezeer het dreigend gevaar voor een algemeenen oorlog werd erkend — om de, in de eerste plaats door Rusland teweeggebrachte oorlogsspanning te temperen; integendeel werd deze door eigen, ontijdige oorlogsmaatregelen aangewakkerd en bij de Entente-genooten bevorderd. Gaandeweg is Grèy verder naar Frankrijk afgegleden; vooral na de terugkomst van PoincaTé te Parijs op 29 Juh is het dezen gelukt, Groot-Britannië geheel "aan Frankrijks zijde te brengen, waartoe de misleidende strekking bijdroeg van het bevel der Fransche Regeering om geen grensbewakingstroepen op te stellen binnen 10 K.M. uit de Duitsche grens (zie hiervoren blz. 147), welk bevel te Eonden naïevelijk als een uiting van nwtiging en vredehevendheid schijnt te zijn aanvaard. Het is belangwekkend ook het standpunt te leeren kennen, dat Koning George van Engeland tegenover de Russische mobilisatie en hare gevolgen innam. Prins Hendrik van Pruisen seint op 28 Juh uit Kiel aan den Keizer, dat hij vóór zijn afreis uit Londen des zondags, den 2Óen t.v., een kort gesprek met Koning George had gehad. Deze doorzag den ernst van den toestand en verzekerde, dat hij en zijn Regeering niets onbeproefd zouden laten om den strijd tusschen Oostenrijk en Servië te localiseeren. Verder zeide de Koning woordelijk: „we shali tryall we can to keep out of this and shall remain neutral." 171 17a De Prins voegt daarbij: „Dass diese Aeusserung ernst gemeint war, davon bin ich überzeugt, ebenso wie davon, dass England anf angs auch neutral bleiben wird. Ob es dies jedoch auf die Dauer wird können, darüber kann ich nicht urteilen, hege aber meine Bedenken wegen der Verhaltnisse zu Frankreick" 1). De Koning is blijkbaar nog niet onderden invloed van de Russisch-Fransche oorlogsstemming. Dat zou spoedig anders worden en de geest van Grey is daarbij duidelijk te herkennen. Op 30 Juli seint Prins Hendrik aan den Koning van Engeland, dat zijn broeder, Keizer Wilhelm, vcKUtdurend in telegrafische gemeenschap met den Czaar is. „We are furthermore informed, that France is making military preparations, whereas we have taken no measures, but may be forced to do so any moment, should om neighbours continue, which then would mean the European war.'/Ete Prins verzoekt den Koning zijn invloed aan te wenden om Frankrijk en Rusland neutraal te houden. „Believe me that William is most sincere in his endeavours to maintain peace, but that the military preparations pf his two neighbours may at last force bim to follow their example fór the safety of his own country, which otherwise would remain defenceless" a). Hierop antwoordt de Koning denzelfden dag : „Thanks for your telegram. So pleased to hear of Williams efforts to concert with Nicky to maintain peace. Indeed I am eamestly desireous that such an irreparable disaster as an European war should be averted. My Government is doing its utmost suggesting to Russia and France to suspend further military preparations, if Austria will consent to be satisfied with occupation of Belgrad and neighbouring Serbian territory as a hostage for satisfactory settlement of her demands, other countries meanwhile suspending their war preparations. Trust William will use his great influence to induce Austria to accept this proposal thus proving that Germany and England are working together to prevent what would be an international catastrophe. Beg assure William I am doing and shall continue to do all that lies in my power to preserve peace of Europe (get.) George"*). Alzoo wederom : geen directe inwerking op Rusland, maar slechts voorwaardelijke, afhankelijk van de uitkomst van den Duitschen invloed op Oostenrijk. De onbezette strook van 10 K.M. binnen de landsgrens, waarvan biervoren sprake is en omtrent welke ook in volgende bevelen der Fransche Regeering het noodige wordt opgenomen, paste zoo uitstekend in de lijdelijke staatkundige houding, die Frankrijk den schijn wilde wekken aan te nemen. „Vous attirerez l'attention de *) Deutsche Dokumente II, S. 96, No. 374. *) ld. II, S. 144, No. 417. *) ld. S. 184, No. 452. 17a 173 Sir Edward Grey sur la décision prise par le Conseil des Ministres de ce matin: bien que 1'Allemagne ait pris ses dispositifs de couverture a quelques centaines de mètres de la frontière, sur tout le front du Euxembourg aux Vosges et porté ses troupes de couverture sur leurs positkms de combat" — hetgeen intusschen m strijd met de waarheid was, zie blz. 145 — „nous avons retenu nos troupes a 10 Kilomètres de la frontière, en leur interdisant de s'en rapprocher davantage. „Notre plan, concu dans un esprit d'offensive, prevoyait pourtant que les positions de combat de nos troupes de couverture seraient aussi rapprochées que possible de leur frontière. En hvrant ainsi une bande de territoire sans défense a 1'agression soudame de 1'ennemi, le Gouvernement de la RépUblique tient a montrer que la France, pas plus que la Russie, n'a la responsabüité de Tattaque"1). . „ ' , Hoeveel misleidmg aan het adres der Britsche Regeering bevat dit telegram; wat een zand gestrooid in de oogen van het groote pubhek ! , ,, . , Wat beteekent de „offensieve" strekking van de grensdekking ? De naam wijst haar ware bestemming aan : de beschenning van de mobilisatie en samentrekking van het leger,' een zmver verdedigende taak, die voorzeker geen vijandelijken aanval mag uitlokken. Wat beteekent die ondiepe terreinstrook, welke op vele punten tot 4 a 5 K.M. inkrimpt en welke men zoogenaamd aan den vijand overlaat ? Wellicht een gelegenheid voor den vijand om zich daar te nestelen ? Maar hebben de geweren en de kanonnen, die achter de aangegeven lijn blijven, dan geen uitwerking jxvet duizenden meters ? ~* - •f**^ De strook van 10 ^K.M. langs de grens was voor de tegenpartij van geen waarde en leverde voor de eigen belangen geen enkel gevaar op. De mobilisatie en de concentratie der strijdmacht bleven ook achter die strook volkomen veilig. Bovendien, in deze strook waren nog altijd de douane- en de houtvesterbeambten, die behoorlijk bewapend langs de grens patrouilleerden, vijandelijke patrouilles afwezen en inlichtingen omtrent den vijand konden inwinnen. Hun aantal bedroeg langs de geheele Fransche grens een 1500 hoogere en 27600 lagere beambten ; zij traden bij mobilisatie in het legerverband 2). Op den 3oen Juh verscheen plotseling te Berlijn des namiddags omstreeks één um een extra-nummer van de „Lokal-Anzeiger van den volgenden inhoud : i) Fransch Geelboek I, No. 106. Telegram van den Franschen Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Franschen Gezant te Londen van 30 Juli. Zie ook: Armées frangaises I, Annexes, p. 66; alsmede: Die Kriegsschuldfrage Dec. 1925> S. 833. a) Renouvin, p. 176-177. 174 „Mobilmachung in Deutschland. ■ „Die Entscheidung ist gefallen in dem Sinne, wie es nach den Nachrichten der letzten Stnnde^erwartet werden musste. Wie wir erfahren, hat Kaiser Wilhelm soeben die sofortige Mobilisierung des deutschen Heeres und der deutschen Plotte angeordnet. „Der Schritt Deutschlands ist die notgedrungene Antwort auf die drohenden kriegerischen Vorbereitungen Russlands, die sich nach Lage der Dinge gegen uns nicht minder wie gegen unsern Bundesgenossen Oesterreich-Ungarn richten." Hoe de redactie van het blad tot de onverantwoordelijke opneming en verspreiding van dit volkomen uit de lucht gegrepen bericht gekomen is, werd nimmer opgehelderd. Een oogenblik heeft het groote sensatie veroorzaakt. De Russische Gezant te Berlijn seinde de mededeeling spoedig naar St. Petersburg. De nummers van het blad werden dadelijk in beslag genomen en de gezantschappen van Rusland, Frankrijk en Engeland ontvingen telefonisch mededeeling van de onjuistheid der tijding, waarbij de Staatssecretaris von Jagow de verontschuldiging der Regeering wegens dit onverkwikkelijk voorval aanbood. De Russische Gezant herriep in een open, dringend telegram zijn vorig draadbericht. Het zou overbodig geweest zijn de aandacht op deze, in elk geval zeer lichtzinnige handeling van het Berhjnsche blad te vestigen, ware het niet, dat later van officieele Engelsche zijde — en op dit voorbeeld ook door verschillende schrijvers — getracht is het voor te stellen, alsof het besluit tot de algemeene Russische mobilisatie, door den Czaar in den namiddag van 30 Juh na lang tegenstreven, op zijn allerlaatst.ten 4 um genomen, zou zijn uitgelokt of bevorderd geworden doorjde mededeeling van den Gezant te Berlijn betreffende Duitschlands vermeende mobilisatie (zie o.a. Bourgeois et Pagès. Ees origines et les responsabilités de la Grande Guerre, p. 43-45 en 153). Een reeds gedurende den oorlog ingesteld onderzoek heeft afdoende de onjuistheid van deze bewering aan het licht gebracht. Het is bewezen: i°. dat het eerstgenoemde telegram van den Russischen Gezant eerst om 3 uur nam. —4 um nam. Petersburgsche tijd — op het Berhjnsche hoofdtelegraafkantoor ter verzending is aangenomen; en 2°. dat eerst om 11.20 nam. — dus om 12.20 v.m. Petersburgschentijd — het telegram'van dat hoofdtelegraaf- f kantoor verzonden is geworden, eensdeels wegens het overstelpende / aantal, op verzending wachtende, Duitsche staatstelegrammen; . anderdeels, omdat hét telegrafische verkeer tusschen Berlijn en St. Petersburg tijdelijk was gestoord ten gevolge van de afsluiting van het Russische telegraafnet ten dienste der verspreiding van het Russische mobilisatietelegram (zie hiervoren blz. 138). De legende omtrent den Eokal-Anzeiger zij hiermede voldoende weerlegd. Maar legendes zijn veelal onuitroeibaar: „Après le triomphe, il parait de mauvais goüt de rappeler les erreurs commises; on se fait même un devoir de respecter les légendes ; les 175 rares hommes de sang-f roid qui ont tenté quelques timides rappels a la réalité sont apparus comme des Francais de mauvais aloi, et 1'on a fait autour d'eux la conspiration du süence" VIERDE TIJDPERK: 31 JUEI EN VOEGENDE DAGEN. OOSTENRIJK-HONGARIJE. 31 Juli. Het bevel tot de „alameering'' met grensbewaking tegen Rusland wordt in den vroegen morgen uitgevaardigd. In den voormiddag vergadert de Ministerraad voor gemeenschappelijke aangelegenheden. Dezelfde personen zijn tegenwoordig als op 7 en 19 Juli, behalve de Chef van den Generalen Staf, die afwezig — en de Hongaarsche Minister von Burian, die nu wel aanwezig is. De punten van de agenda zijn : i°. het Engelsche benuddeüngsvoorstel; en 20. de aanj Italië te verleenen vergoeding voor eventueel door Oostenrijk-Hongarije in het Balkan-Schiereiland te behalen voordeelen. ■> Het bemiddelingsvoorstel vindt men neergelegd m het volgende telegram, dat Grey op 29 Juli aan den Engelschen Gezant te Berlijn zond: I told the German Ambassador this afternoon of the information that I had received, that Russia had informed Germany respecting her mobilisation I also told him of the comrminication made by Count Benckendorff, that the Austrian declaration of war manif estly rendered vain any direct conversations between Russia and Austria. I said that the hope built upon those direct conversations by the German Government yesterday had disappeared to day. To day the German Chancellor was working m the interest of mediation in Vienna and St. Petersburg. If he succeeded, weil and good. If not, it was more important than ever that Germany should take up what I had suggested to the German Ambassador this morning, and propose some method by which the four Powers should be able to work together to keep the peace of Europe. I pointed out, k°wever, that the Russian Government, while desirous of mediation, regarded it as a condition that the military opérations against Servia should be suspended, as otherwise a mediation would only drag on matters, and give Austria time to crush Servia. It was of course too late for all mihtary opérations against Servia to be suspended. In a short time, I supposed, the Austrian forces would be in Belgrade, and in occupation of some Servian territory. But even then it might be possible to bring some mediation into existence, if Austria, while saying that she must hold the occupied territory until she had complete satisfaction from Servia, stated that she would not advance further, pending an eöort of the Powers to mediate between her and Russia. The German Ambassador said that he had already telegraphed to Berlin what I had said to him this morning" *). ») Uit het Voorwoord van S. Cosmin. I/Entente et la Grèce pendant la Grande Guerre. Paris, 1926. ") Engelsch Blauwboek, No. 88. Volgen» eene aanteekenmg brj het gelrjk- 175 176 De Duitsche Regeering seinde het voorstel den 30en om 2.55 voorm. aan haar Gezant te Weenen, er tevens op wijzende, dat Engeland waarschijnlijk niet neutraal zou blijven, ten gevolge waarvan aan Duitschland het leeuwenaandeel van den strijd zou ten deel vallen. Het aannemen van de bemiddeling wordt dan ook aanbevolen : „Unter diesen Umstanden mussen wir der Erwagung des Wiener Kabinetts dringend und nachdrücklich anheimstellen, die Vermittlung zu den angegebenen ehrenvoUen Bedingungen anzunehmen. Die Verantwortung für die sonst eintretenden Folgen ware für Oesterreich und uns eine ungemein schwere"1). De Voorzitter, Graaf Berchtold, geeft drie grondbeginselen ten aanzien van het Engelsche voorstel aan, en wel: i°. de militaire operatiên tegen Servië moeten voortgang hebben; 2°. het Ween er Kabinet kan niet over het voorstel onderhandelen, zoolang de Russische mobilisatie voortduurt; 30. de aan Servië gestelde voorwaarden moeten in haar geheel worden aangenomen ; de Monarchie kan zich niet in eenigerlei onderhandeling daarover inlaten. Aan den Duitschen Gezant, die den vorigen dag het voorstel overbracht, heeft de Minister-President reeds meegedeeld, dat schorsing van de vijandelijkheden tegen Servië onmogehjk was. Keizer Frans Jozef was dezelfde meening toegedaan. Wanneer de actie nu slechts met een prestige-winst zou eindigen, zoo ware zij volgens het gevoelen van den Voorzitter geheel tevergeefs begonnen. De Monarchie zou aan een eenvoudige bezetting van Belgrado niets hebben, wanneer zelfs Rusland hiertoe zijn toestemming geven wilde. Dit alles ware lapwerk; Rusland zou als redder van Servië en in het bijzónder van het Servische leger optredenr*Dat leger zou intact blijven en de Monarchie zou binnen twee a drie jaren weer een aanval van Servië onder veel ongunstiger voorwaarden moeten doorstaan. Graaf Berchtold bepleitte daarom, op het Engelsche voorstel in tegemoetkomenden vorm te antwoorden, daarbij echter de aangegeven voorwaarden te stellen en te vermijden op de meritorische zijde er van in te gaan. Graaf Tissa, de Hongaarsche Minister-President, sluit zich geheel aan bij het gevoelen van den Voorzitter; ook naar zijn inzicht zou het noodlottig zijn op de verdiensten van het Engelsche voorstel in te gaan. Hij stelt voor, Engeland te antwoorden, dat de Monarchie principieel bereid is het voorstel te overwegen, echter slechts onder voorwaarde, dat de operatiên tegen Servië zullen voortgezet worden en de Russische mobilisatie eindige. Het voorstel van Graaf Tissa wordt met algemeene stemmen aangenomen, nadat de Voorzitter nog had opgemerkt, dat het luidend No. 285 in het Engelsch Witboek zou dit telegram niet verzonden zijn. In elk geval echter'heeft Prins Iyichnowsky zijn gesprek met Grey en diens voorstel naar Berlijn geseind (Deutsche Dokumente, No. 368). *) Deutsche Dokumente II, S. 124, No. 395, en Gooss, S. 234. 177 denkbeeld van een conferentie hem „so odiös sei, dass er selbst ein scheinbares Eingehen auf denselben vermeiden möchte". Anderzijds wordt opgemerkt, dat het verloop van de Eondensche Conferentie van 1913 zulke ontzettende herinneringen oproept, dat de openbare meening zich volstrekt tegen de herhaling van zulk een schouwspel zou verklaren. De Voorzitter stelt daarop het tweede punt der agenda aan de orde. Hij wijst op het groote belang om Italië bij het Drievoudig Verbond te behouden. Italië heeft ziek echter op het standpunt gesteld, dat het conflict door de Monarchie is uitgelokt en dat haar optreden tegen Servië een aanvallend karakter tegen Rusland heeft. Uit alles blijkt duidelijk, dat ket Italië om een compensatie te doen is. Er bestaat daarbij een belangrijk verschil van meening over de bedoeling van art. VII van het Verdrag van het Drievoudig Verbond, in welk versckil Duitschland zich aan de zijde van Italië keeft geschaard (zie Bijlage D, het nieuwe Art, VU). De Minister van Oorlog verklaart, dat de Oostenrijk-Hongaarsche Militair-Attaché te Berkjn hem berichtte over gesprekken, die hij met den Keizer en met Generaal von Moltke gevoerd had, waarbij beiden nadrukkelijk hebben gezegd, hoe belangrijk een actief ingrijpen van Italië in den aanstaanden strijd zou zijn, en dat ket daarom uiterst wenschelijk is, dat de Monarchie in de compensatievraag groote tegemoetkoming betrackt. Na eenige gedaehtenwisseling over dit punt verleent de Ministerraad aan den Voorzitter machtiging, om aan Italië voor het geval, dat de Monarchie tot een bezetting van Servisch gebied van niet zuiver voorbijgaanden aard mocht overgaan, een compensatie voor te spiegelen ; wanneer de omstandigheden het mochten vorderen en Italië zijn bondsverplichtingen behoorlijk zou vervuUen, zoo ware ook over ket afstaan van Valona aan Italië te spreken, in welk geval Oostenrijk-Hongarije»*ick beslissenden invloed in Noord-Albanië moest verzekeren 1). Het geteekende bevel tot de algemeene mobilisatie komt ten 12.23 ure nam. op ket Ministerie van Oorlog en bij den Chef van den Generalen Staf aan en wordt onmiddellijk uitgegeven : eerste alarmdag 2 Augustus, eerste mobilisatiedag 4 Augustus. Bij den Generalen Staf valt thans de beslissing omtrent de wijze, waarop de troepen van de B-groep (zie bladz. 17—18), wier vervoer naar het zuidoosten reeds aangevangen is, naar Galicië zullen moeten worden gebracht DeChef van het militair spoorwegwezen verklaart, dat ket technisch als uitgesloten moet worden beschouwd om plotseling wijziging in het loopende spoorwegvervoer te brengen. Er wordt besloten om den opmarsch tegen Servië te laten afrollen. *j Gooss, S. 301-306. Mobilisatiën ia 1914 IS i?8 Deze zal II Augustus geëindigd zijn, waarna de verplaatsing van het grootste gedeelte der in Syrmië en het Banaat verzamelde troepen naar Galicië spoedig zou kunnen beginnen. Het hierdoor ontstane, aanzienlijke tijdverties moet, om erger te voorkomen, worden aanvaard. Het afnemen der B-groep van de Balkanstrijdkrachten zal aan deze een vermindering van ongeveer 224.000 geweren brengen; de B-groep was eerst 31 Augustus ten zuiden van den Dniester verzameld. Op dezen zelfden vrijdagavond doet de Oostenrijk-Hongaarsche Gezant te Parijs, Graaf Czecsen nog een poging bij het Fransche Ministerie van Buitenlandsche Zaken tot het behoud van den wereldvrede, welke poging daags daarop, met zijn goedvinden, door den daartoe gemachtigden Zwitserschen Gezant bij de Republiek op de Quai d'Orsay ondersteund is geworden. Graaf Berchtold had namelijk aan de Russische Regeering de bondige verklaring laten afgeven, dat de Monarchie in haar conflict met Servië de souvereiniteit en.de territoriale integriteit van het Koninkrijk niet zou aantastemTVan dezen stap zijner Regeering had Graaf Czecsen, tot persoonlijke voorlichting, bericht ontvangen, echter zonder de machtiging daarmede het Fransche Kabinet in kennis te mogen steken. Graaf Berchtold was blijkbaar van de gedachte uitgegaan, dat in het conflict met Servië hoogstens Rusland betrokken was en dat de Russische Regeering aan haren bondgenoot aan de Seine de mededeeling wel zou overbrengen. Ofschoon de Oostenrijksche Gezant dit ook waarschijnlijk achtte, was hij toch van meening, dat het, vooral gelet op de publieke opinie in Frankrijk, alwaar de dagbladen bij voortduring over de „veroveringszucht van de Monarchie'' schreven, zeer gewenscht was de Fransche Regeering en het pubhek omtrent de onbaatzuchtige bedoelingen van het Weener Kabinet voor te kchten. Hij had daarom aan Graaf Berchtold machtiging gevraagd om de in St. Petersburg afgelegde verklaring ter kennis van de Regeering te Parijs te mogen brengen. Na herhaald aandringen stemde de Minister met het verzoek van den Gezant in, die zich na ontvangst van deze telegrafische machtiging onmiddellijk naar het Ministerie van Buitenlandsche Zaken begeeft. In den laten avond wordt hij aldaar, bij afwezigheid van den heer Viviani, die waarschijnlijk op datzelfde um met zijn ambtgenooten over de door den Duitschen Gezant gestelde vraag beraadslaagt, door diens plaatsvervanger, den heer Berthelot, ontvangen, aan wien de in St. Petersburg afgelegde verklaring wordt medegedeeld. „Zu meinem lebhaften Erstaunen", verklaart de Gezant, „versicherte mir der genannte Funktionar, dass ihm kiervon nichts bekannt sei, und fügte hinzu, dass es für Verhandlungen jetzt zu spat sei. Nach Abbruch der diplomatischen Beziehungen der Monarchie zu Serbien und bei eingetretenem Kriegs- 170 179 zustand könne man nicht mehr von Verhandlungen reden." Graaf Czecsen komt tegen deze beschouwing op; hij wijst er op dat Servië nog altijd de berniddelmg van een geheel neutralen staat zou kunnen inroepen, waardoor de mogelijkheid tot nieuwe onderhandeling wederom zou worden geopend. Maar Berthelot toonde niet de minste neiging deze mc^ehjkheid, waar ook, nader te bespreken en liet eveneens na aan de pers hierover een mededeeling te doen toekomen 1). Als zijn persoonlijke meening zegt Berthelot, dat de Servische vraag door den heden door Duitschland ondernomen stap geheel op den achtergrond is geraakt *). Intusschen deelt Viviani den volgenden dag den stap van Graaf Czecsen mede aan de Fransche Gezanten in de groote hoofdsteden, erbij voegende, dat deze stap, evenals de door Sazonow gemelde berddverklaring van Oostenrijk om over „den inhoud van het ultimatum" aan Servië te spreken (vergelijk hierna blz. 183), door de houding van Duitschland schijnt te worden krachteloos gemaakt 8). 1 Augustus. De Oostenrijk-Hongaarsehe Gezant te Berlijn ontvangt ten 5.45 ure nam. den telegrafischen last, aan Keizer Wilhelm Frans Josef's dank over te brengen voor diens telegram van den vorigen dag. Het telegram van den grijzen Monarch gaat dan voort: „Sobald mein Generalstab erfahren hat, dass Du entschlossen bist, den Krieg gegen Russland sogleich zu beginnen und mit aller Kraft durchzuftihren, stand auch hier der Entschluss fest, die überwiegenden Hauptkrafte gegen Russland zu versammeln. Mit Italien sind seitens meines Generalstabes Verhandlungen angebahnt, welche auf eine weitere Teilnahme italienischer Trappen am Dreibund-Kriege abzielen; eine fördemde Einflussnahme Deinerzeits in dieser Hinsicht ware dringend erwünscht, ...4) Dit militair gedeelte van het bericht was ontleend aan de overwegingen, die de Chef van den Generalen Staf persoonlijk op een bijzonder blad had neergeschreven en die woordelijk als volgt luidden j „Auch hier stand mit dem Momente, als Deutschland seinen Willen bestimmt kundgab, den grossen Krieg tatsachhch sogleich zu beginnen, der Entschluss fest, die überwiegenden Hauptkrafte *) Kriegsschuldfrage, Febr. 1926, S. 66: „Ein vergeblicher Versuch für die Erhaltung des Friedens", von Graf N. Czecsen *) Gooss, S. 268. *) Fransch Geelboek I, No. 120. 4) Gooss, S. 311. Door een samenloop van omstandigheden is het authentieke bericht van de algemeene Russische mobilisatie eerst 1 Aug. *s morgens vroeg te Weenen aangekomen. Kriegsschuldfrage Juni 1926, S. 375 ; mededeeling van Genetalstabsoberstleutnant a. D. Kissling. 179 i8o gegen Russland zu versammeln, trotz der grossen tecknisehen Schwierigkeiten, welche dadurch entstehen, dass die Transporte nach Stiden bereits im Daufen sind, was vor zwei Tage noch hatte inhibiert werden können." ^ , Uit deze, voor het telegram bestemde overweging van Generaal Conrad welk gedeelte op het Departement van Buitenlandsche Zaken werd gewijzigd en bekort, blijkt dat de Duitsche Generale Staf niet ingewerkt heeft op het besluit van Weenen om het vervoer naar de Servische grens te laten beginnen. De woorden : „was vor zwei Tage noch halte inhibiert werden können", zouden toch nooit door Generaal Conrad neergeschreven zijn, indien van Duitsche rijde van den aanvang af een gemeenschappelijke actie tegen Rusland was voorzien of beoogd. Generaal von Moltke zou in dit geval met hebben nagelaten tijdig op dit bezwaar te wijzen. Den Koning van Itakë seint Keizer Frans Jozef, dat hij stelkg verwackt op den bijstand der bondgenooten te mogen rekenen. De Oostenrijk-Hongaarsche Gezant te Rome seint op dezen zater* dag aan Graaf Berchtold de mededeeling van den Italiaanschen Minister van Buitenlandsche Zaken, „dat de hedèn gehouden Ministerraad overhelt naar de zijde van de neutrakteit voor Itakë in een aanstaanden Europeeschen oorlog, en zulks op grond van de beschouwing, dat Italië geen enkele verlichting, noch eemg belang zou hebben om aan zoodanigen oorlog deel te nemen. Het Drievoudig Verbond zou een zuiver defensieve beteekenis hebben ; wij — Oostenrijk — zouden dezen oorlog verwekt hebben, zonder tevoren daarover de Italiaansche Regeering te hebben ingehcht Men zou in het Kmiinkrijk geen opofferingen van economischen aard, noch aan menschenlevens kunnen eischen." De Minister deelde verder mede, dat nog geen lormeele beslissing genomen was en dat de mogelijkheid geenszins als uitgesloten moest worden beschouwd, dat Itakë later welkckt aan den oorlog zou deelnemen 2 Augustus. Het berickt uit Rome is thans zekerheid geworden. Merey, de Oostenrijk-Hongaarsche Gezant, telegrafeert de schriftelijke mededeelingen, welke hij van den Italiaanschen Minister van Buitenlandsche Zaken ontving. Het zijn ten eerste beschouwingen omtrent de niet-toepasselijkkeid van art. VII van het tusschen Oostenrijk-Hongarije en Itakë gesloten verdrag; de Minister gaat dan verder: „Toutes ces considérations, si graves qüehes soient, ne nous empêcheraient pas de remplir notre devoir, si ce devok existait, mais comme le „casus foederis" n'est pas appkcable a la grande guerre actuelle, le Conséil des Ministres a .kier au sok décidé la neutrakté, sauf a prendre plus tard des décisions !) Documents diplomatiques concemant les rapports entre PAutricheHongrie et 1'Italie, 20 juillet 1914-23 mai 1915- Vienne 1915, p. it, No. 22. 180 i8i plus conformes au désir de nos alliés, si tel sera notre devoir ou si nos intéréts le conseilleront." Persoonlijk is de Minister, Markies S. Giulano, zeer geneigd tot Oostenrijk-Hongarije. Zijn doel was altijd den band tusschen beide landen te versterken. Hij zal voortgaan met zijn toenaderingspogingen, welke, naar hij meent, in het belang van beide landen zijn; „pour ratteindre il faut que leurs intéréts soient mis en harmonie et que ceux de 1'un puissent trouver satisfaction sans que ceux de 1'autre soient lésés" 1). 3—6 Augustus. Ofschoon de diplomatieke betrekkingen van Oostenrijk-Hongarije met Rusland na de Duitsche oorlogsverklaring aan dit rijk nog niet terstond verbroken worden, kan het intreden van den feitelijken oorlogstoestand natuurlijk niet lang meer uitblijven. Op 3 Augustus legt Graaf Berchtold den Keizer de ontwerpoorlogsverklaring ter onderteekening voor. Ten einde den opmarsch der troepen in Galicië nog zoolang mogelijk ongestoord te laten blijven, wordt de verzending der oorlogsverklaring tot 5 Augustus uitgesteld; zij bereikt eerst op 6 Augustus St. Petersburg *). 11 A ugustus. Frankrijk verklaart den oorlog aan OostenrijkHongarije. Dit laatste had zijn oorlogsverklaring aan Frankrijk om militaire redenen nog voorloopig uitgestelda). 14 Augustus. Groot-Britannië verklaart den oorlog aan OostenrijkHongarije. MONTENEGRO. 7 Augustus. De oorlog wordt verklaard aan Oostenrijk-Hongarije. 12 Augustus. De diplomatieke betrekkingen met Duitschland worden afgebroken; de Duitsche Gezant verlaat Cettmje. RUSLAND. 31 Juli. Ofschoon Sazonow, overeenkomstig den raad zijner Fransche vrienden, de mobilisatie der geheele Russische weermacht zooveel mogelijk geheim wil houden, ten einde verscherping der verhouding tot Duitschland te voorkomen, blijkt om technische redenen de openbare afkondiging onvermijdelijk. Daarom komt het er nu op aan, terwijl inmiddels de Russische oorlogstoebereidselen ongestoord zullen voortgaan en de oorlogsgeréedheid dagelijks aangroeit, in den geest van het protocol der Militaire Conmiissie van 21 November 1912 (zie hiervoren blz. 25), de bedoeling der J) Documents diplomaiiques, p. 34, No. 26. *) Montgelas, S. 158. 8) Idem, S. 160. l8l 182 algemeene mobilisatie te bemantelen, o.a. door zich tot voortzetting van onderhandelingen bereid te toonen. In dit verband verdient het opmerking, dat geen der Russische Gezanten in de hoofdsteden der groote mogendheden van deze mobilisatie bericht ontving x). Ook de volgende feiten wijzen op hetzelfde streven: Aan von Pourtalès, die omtrent de mobilisatie opheldering komt vragen, verklaart Sazonow, dat deze uitsluitend een voorzichtigheidsmaatregel is wegens de in het licht getreden onverzoenlijkheid te Weenen en te Berlijn ; dat echter van Russische zijde niets zal geschieden, wat niet meer ware goed te maken en dat de vrede nog bewaard kan blijven, wanneer Duitschland — zoolang het nog niet te laat is — zich bereid verklare, op zijne bondgenooten matigend in te werken *). Aan Keizer Wilhelm seint de Czaar des namiddags 2.55 (Russischen tijd) het volgende, waarin almede wordt getracht de beteekenis der algemeene mobilisatie als met-verontrustend voor te stellen: „I thank you heartily for your mediation which beginns to give one hope that all may yet end peacefuüy. It is technically impossible to stop our military preparations which were obligatory owing to Austria's mobilization. We are far from wishing war. As long as the negociations with Austria on Servia's account are taking place my^Jjoops shall not make any provocative action. I give you my solemn word for this. I put all my trust in God's mercy and hope in your successful mediation in Vienna for the welfare of our countries and for the peace of Europe. (get.) Your affectionate Nicky"*). Het door den Czaar aangevoerde motief voor de algemeene mobilisatie, nl. „Austria's mobilization'', is misleidend. Het bevel tot de algemeene mobilisatie werd (nog afgezien van het te elfder ure herroepen bevel van 29 Juh) te StPetersburg gegeven op 30 Juh, des namiddags 6 um, Russ. tijd; te Weenen werd de algemeene mobilisatie bevolen op 31 Juh, des namiddags ten 12.23 (M. E. tijd). De eerste kon dus niet het gevolg zijn van de laatstgenoemde. De eerste mobilisatiedag was in Rusland 31 Juh, in Oostenrijk 4 Aug.«). I) Montgelas, S. 145. *) Beginn des Krieges, S. 32. s) Idem , S. 34. 4) Dezelfde onwaarheid, doch nu belangrijk aangedikt met onwaarheden betreffende vermeende geheime, reeds sedert zes dagen gaande zijnde Duitsche mobilisatiemaatregelen, bevat het telegram van Paléologue, vermeld onder No. 118 in het Fransche Geelboek I, als verzonden op 31 Juli. Daarom — zoo heet het — was de algemeene Russische mobilisatie bevolen geworden ; „la Russie, ne pouvant sans le plus grave danger se laisser i«3 Dat de Russische Regeering, gelijk de Czaar belooft, uitdagend fnilitnir optreden voorshands wenscht te vermijden, past geheel in haar hiervoren gekenschetst stelsel van camouflage; evenzeer past daarin dan ook het gegeven bevel, met de meeste zorg alles te vermijden, wat als een bedreiging van Duitschland zou kunnen gelden : „Tous les postes de frontière devaient être reculés de 10 a 15 kilomètres ; aucune colonne de marche ne devait être formée ; les gardes-frontières eux-mêmes devaient être retirées, afin qu'aucune collision ne füt possible, si les troupes allemandes s'approchaient de notre frontière ou même la dépassaient... Ces ordres émanaient de S.M. Elle-même. Hs sont arrivés au Grand État-Major Général trés tard dans la soiree de mercredi" (29 Juh) x). Ook het volgende wijst op Sazonow's streven om de onderhandelingen te rekken: Des avonds seint hij aan de Russische Gezanten in de vijf hoofdsteden het verrassend bericht, dat de Oostenrijksche Gezant te St. Petersburg, Graaf Scépiry, hem heeft bericht, dat zijn Regeering bereid is in gedachtenwisseling te treden over den inhoud van het ultimatum aan Servië, tegen welke gedachtenwisseling Oostenrijk zich tot dusver hardnekkig had verzet. Sazonow steltvoor, deze gedachtenwisseling te Londen te doen houden. Maar hij verzuimt er bij mede te deelen, dat Scép&ry er uitdrukkelijk op had gewezen, dat het ingrijpend verschil in standpunt tusschen zijn Regeering en de Russische, dat te voren was gebleken te bestaan, onveranderlijk blijft bestaan. Sazonow toch verlangde „verzachting" van het ultimatum, terwijl Berchtold slechts „toelichting" meende te kunnen geven. Kennelijk is ook hier weder de bedoeling van Sazonow's mededeeling en voorstel om tijd te winnen, terwijl de eigen krijgstoerustingen voortgaana). Naar aanleiding biervan deelt Grey aan Buchanan zijn voldoening over de hervatting der Oosten- davantage devancer; en réalité, elle ne fait que prendre des mesures müitaires correspondant a celles prises par 1'Allemagne. Pour des raisons stratégiques impérieuses, le Gouvernement russe ne pouvait plus, sachant que 1'Allemagne s'armait, retarder la conversion de sa mobilisation partielle en mobilisation générale" Het is intusschen gebleken, dat dit telegram verzonnen is door of vanwege de Fransche Regeering, blijkbaar om aan het publiek een schijn van grond voor den genoemden maatregel te kunnen opdisschen. Paléologue heeft op 31 Juli, des voormiddags ten 10.45, slechts het korte bericht verzonden, hiervoren vermeld op blz. 158. Voor deze en vele andere vervalschingen van het Fransche Geelboek I, zie o.a. 1 Die Kriegsschuldfrage Mai 1924, S. 129-152 ; Morhardt II, p. 162-210. x) Mededeeling van een Russisch Stafofficier, vermeld in : Nékludow. Souvenirs diplomatiques en Suède pendant la Guerre Mondiale. Paris, 1925: P- 73*) Montgelas, S. 145. 184 rij ksch-Russische gedachtenwisseling mede, voegt er echter bij 1), dat hij den Duitschen Gezant te Londen gezegd heeft, dat hij (Grey) niet inzag, hoe hij op Rusland aandrang zou kunnen oefenen om zijn militaire toebereidselen te staken, wanneer niet Oostenrijk het oprukken zijner troepen in Servië zou begrenzen (dit oprukken was nog niet begonnen; eerst op 9 Augustus ving het aan). Ook deze uiting kon voor Sazonow slechts een aanmoe(üging zijn om in zijn houding te volharden en zich sterk te gevoelen tegenover de hierna te vermelden Duitsche sommatie *). Sazonow draagt den Britschen Gezant te St. Petersburg op, aan Sir E. Grey zijn allerhartelijksten dank te betuigen voor den vriendschappelijken en vasten toon, door dezen in de onderhandelingen met Duitschland en Oostenrijk gevoerd, waardoor de hoop op een vreedzamen uitweg uit den tegenwoordigen toestand nog niet verloren is*). De Russische Regeering verleent aan de Servische op haar verzoek telegrafisch een crediet van 20 millioen francs *). Te 10.40 voorm. (Russ. tijd) seint von Pourtalès het bericht van de algemeene mobilisatie der Russische krijgsmacht naar Berlijn. Von Pourtalès vraagt en verkrijgt in den namiddag een audiëntie bij den Czaar, ten einde Z.M. te verzoeken de algemeene mobilisatie zoo mogelijk te herroepen. Met te meer nadruk dringt hij hierop aan, omdat hij — gelijk hij den Czaar meedeelt — juist dezen morgen bericht uit Berkjn heeft ontvangen, dat de Oostenrijk" Hongaarsche Regeering zich, op aansporing van de Duitsche, bereid heeft verklaard de rechtstreeksche besprekingen met de Russische Regeering te hervatten, waardoor nog een laatste kans op behoud van den vrede gegeven was 4). De Czaar, die hem welwillend ontvangt, antwoordt dat herroeping om technische redenen onmogelijk is, doek verlangt, dat Dmtjschland druk oefene op Oostenrijk. „Trotz meiner sekr ernsten Sprache konnte ich mich leider dem Eindruck nicht verschliessen, dass sick Seine Majestat noch jetzt des vollen Ernstes der Situation nicht bewusst ist" *). Een telegram, door Keizer Wilhelm onder den indruk der steeds *) Engelsch Blauwboek, No. 110; Engelsch Witboek, No. 335. a) Bij No. 418 v.h. Engelsch Witboek, bevattende Grey's bericht aan Goschen nopens Sazonow's telegram over de hervatting der besprekingen met Weenen over het ultimatum aan Servië, zegt een „Note", dat „this statement as to the result of the conversation is not qnite correct" en niet overeenkomstig de lezing van Graaf Szapary en de bedoeling van Graaf Berchtold. s) Beginn des Krieges, S. 34 u. 52. *) Deutsche Dokumente IV, Anhang VI, S. 170. *) Idem III, No. 535. I84 \ 185 wassende spanning aan den Czaar gezonden, bereikt dezen te 5.35 nam. Het luidt *) : „Berlin Neues Palais 2 Uhr 15 Min. nachm. His Majesty the Czar. On your appeal to my friendship and your call for assistance I began to mediate between your and the Austro-Hungarian Government. While this action was proceeding, your troops were mobilized against Austro-Hungary my ally. Thereby, as I have already pointed out to you, my mediation has been 'iade almost illusorv I have nevertheless continuea my action. I now receive authentic news of serious preparations for war on my eastern frontier. Responsibility for the safety of my empire forces preventive measures of defence upon me. In my ëndeavours to maintain the peace of the world I have gone to the utmost limit possible. The responsibility for the disaster, which is now threatening the whole civilized world will not be laid at my door. In this moment it still lies in your power to avert it. Nobody is threatening the honour or power of Russia, who can weil afford to await the result of my mediation. My friendship for you and your empire, transmitted to me by my grandfather on his deathbed has always been sacred to me and I have honestly of ten backed up Russia, when she was in serious trouble especially in v her last war. The peace of Europe may still be maintained by you, if Russia will agree to stop the milit. measures which must threaten Germany and AustroHungary. (get.) Willy." De Czaar beantwoordt dit telegram eerst den volgenden dag. Des avonds ontvangt von Pourtalès opdracht uit Berlijn, tot déTRossische Regeering een tflfjrnarrirn te richten, inhoudende dat door de Russische mobilisatie Duitschland is gedwongen geworden het „dreigend oorlogsgevaar" uit te spreken, wat nog niet „mobilisatie" beteekent. „De mobilisatie moet echter volgen, wanneer Rusland niet binnen 12 uren eiken oorlogsmaatregel tegen ons en Oostenrijk-Hongarije staakt en hieromtrent bepaalde verWaringen afgeeft" 2). Te middernacht geeft de Duitsche Gezant aan deze opdracht gevolg. Sazonow antwoordt hem, dat het technisch onmogelijk is de oorlogsmaatregelen stop te zetten, maar betoogt tevens dat de Duitsche Regeering de beteekenis van de Russische mobilisatie overschat, welke niet met de Duitsche vergelijkbaar is. Sazonow verzoekt von Pourtalès verder dringend den Rrjkskanselier er op te wijzen, dat de Czaar in zijn telegram van heden tegenover den Duitschen Keizer een verphchtmg heeft aanvaard, welke Duitschland omtrent de plannen van Rualand zou moeten geruststellen. Von Pourtalès antwoordt, dat de Czaar in geenen deele zich heeft verplicht onder alle omstandigheden van elke oorlogsactie af te zien, doch slechts voor zoolang er kans bestond, het Russisch- *) Beginn des Krieges, S. 35. a) Deutsche Dokumente III, No. 490. 185 i86 Oostenrijksche geschil over Servië bij te leggen. De Gezant legde den Munster de rechtstreeksche vraag voor, of hij kon waarborgen, dat Rusland, ook indien een vergelijk met Oostenrijk niet tot stand kwam, bereid zou zijn den vrede te bewaren. De Minister kon deze vraag niet bevestigend beantwoorden. ,,In diesem Falie," herneemt von Pourtalès, „könne man es uns nicht verdenken, dass wir nicht gesonnen seien Russland weiteren Vorsprung in der Mobilisation zu lassen." Sazonow vraagt of dit „oorlog' beteekent; von Pourtalès antwoordt ontkennend, doch zegt, dat men wel buitengewoon dicht bij den oorlog is1). i Augustus. In den avond van 31 Juk doet von Betiimann HoUweg nogmaals een beroep op Grey en geeft hem een ^uitvoerig relaas van het verloop der crisis sedert 29 Juk. Of dit beroep eindelijk indruk heeft gemaakt en Grey — helaas te laat — tot zijn eerste krachtige daad )tegen Rusland heeft geleid ? Hoe dit zij, des nachts geeft Grey aan Buchanan telegrafisch opdracht, terstond een audiëntie bij den Czaar aan te vragen, ten einde Z. M. een persoonkjke boodschap van den Koning van Groot-Britannië over te brengen. Het telegram luidt als volgt »): „Foreign Office, ist August 1914» 3-3° a-m- „You should at once apply for an audience with His Majesty the Emperor, and convey to him the following personal message from the King : „My Government has received the following statement from the German Government: „ „ On July 29Ü1 the Russian Emperor requested the German Emperor by' telegraph to mediate between Russia and Austria. The Emperor immediately declared hls readiness to do so. He informed the Russian Emperor of this by telegraph, and took the required action at Vienna. Without waiting for the result of this action Russia mobÜized against Austria. By telegraph the German Emperor pointed out to the Russian Emperor that hereby hls attempt at mediation would be rendered illusory. The Emperor further asked the Russian Emperor to suspend the military opérations against Austria. This however did not happen. In spite of this the German Government continued its mediation in Vienna. In this matter the German Government have gone to the farthest limit of what can be suggested to a Sovereign State, which is the ally of Germany. The proposals made by the German Government in Vienna were conceived entirely on the lines suggested by Great Britain and the German Gpvernment recommended them in Vienna for their serious consideratiorr\They were taken into consideration in Vienna this numiingKDuring the deliberations of the Austrian Cabinet, and before they were concluded, the German i) Deutsche Dokumente III, S. 45, No. 536, alsmede: Beginn des Krieges, S. 39. a) Voor het telegram van Koning George en het antwoord van den Czaar zie : The Times van 5 Augustus 1914- Voorts : Deutsche Dokumente, No. 513; Eng. Witboek,,Hos 372 en 384. t86 187 Ambassador in St. Petersburg reported the mobilization of the entire Russian Army and Fleet. Owing to this action on the part of Russia, the Austrian answer to the German proposals for mediation which were still und er consideration, was not given. This action on the part of Russia is also directed against Germany — that is to say, the Power whose mediation has been invoked by the Russian Emperor. We were bound to reply with serious counter measures to this action, which we were obliged to consider as hostile, unless we were prepared to endanger the safety of our' country. We were unable to remain inactive in the face of the Russian mobilization an our frontier. We have therefore informed Russia that, unless she were prepared to suspend withjtt_I2 hours the warlike measures against Germany and Austria, we should be obliged to mobilize, and this would mean war. We have asked France if she would remain neutral during a GermanRussian war." " „I cannot help thinking that some misunderstanding has produced this deadlock. I am most anxious not to miss any possibility of avoiding the terrible calamity which at present threatens the whole world. I therefore make a personal appeal to you to remove the misapprehension which I feel must have occured, and to leave still open grounds for negociation and possible peace. If you think I can in any way contribute to that all-important purpose, I will do everything in my power to assist in reopening the interrupted conversations between the Powers concerned. I feel confident that you are as anxious as I am that all that is possible should be done to secure the peace of the world." Het antwoord van den Czaar luidde als volgt (voor dit antwoord gaf Sazonow een concept mede aan Buchanan, toen deze zich naar den Czaar begaf. Buchanan stelde echter den Czaar voor, het antwoord in zijn eigen bewoordingen te geven, waarmede de Czaar instemde, mits Buchanan hem hielp bij het gebruik der Engelsche taal)*): „I would gladly have accepted your proposals had not German Ambassador this afternoon presented a note to my Government declaring war. Ever since presentation of the ultimatum of Belgrade, Russia has devoted all her efforts to finding some pacific solution of the question, raised by Austria's action. Object of that action was to crash Servia and make her a vasal of Austria. Effect of this would have been to upset balance of Power in Balkans, which is of such vital interest to my Empire. Every proposal, including that of your Government, Was rejected by Germany and Austria, and it was only when f avorable moment for bringing pressure to bear on Austria had passed that Germany showed any dispositioh to mediate. Even then she did not put forward any precise proposal. Austria's declaration of war on Servia forced me to order a partial mobilization, though, in view of threatening situation, my military advisers strongly advised a genera! mobilization owing to quickness with which Germany l) Buchanan I, p. 205. Engelsch Witboek, No. 490, alsmede No. 665 (persoonlijke brief van Sir G. Buchanan aan Sir A. Nicolson, Britsch Permanent Onderstaatssecretaris voor Buitenlandsche Zaken, geschreven 3 Aug. rgr4). 187 i88 can mobüize in comparison with Russia. I was eventnally compelled to take this course in consequence of complete Austrian mobilization, of the bombardment of Belgrade, of concentration of Austrian troops in Galicia, and of secret military preparations being made in Germany. That I was justified in doing so is proved by Germany's sudden declaration of war, which was quite unexpected by me, as I had given most categorical assurances to the Emperor William that my troops would not move so long as mediation continued. In this solemn hom I wish to assure you once more that I have done all in my power to avert war. Now that it has been forced on me, I trust your country wül not faü to support France and Russia. God bless and protect you." Het is voor de nagedachtenis van den Czaar te betreuren, dat de inhoud van dit antwoord veelszins met de waarheid in strijd is, al moge op de raadgevers van dezen zwakken vorst een goed deel der verantwoordelijkheid hiervoor drukken. De beschuldigingen tegen Duitschland wegens zijn houding tegenover de verschillende benuddelingspogingen zijn onbillijk en ongegrond. Zij zijn trouwens in strijd met hetgeen de Czaar zelf in zijn telegrammen aan Keizer Wilhelm heeft uitgesproken. De opgegeven redenen, waarom Rusland tot de algemeene mobilisatie zou genoodzaakt zijn geworden, zijn zonder onderscheid ongegrond. Zooals reeds hiervoren werd gezegd (blz. 182), kon de Russische algemeene mobilisatie niet het gevolg zijn van de Oostenrijksche. De beschieting van enkele onbelangrijke objecten bij Belgrado, bovendien door de Serviërs zelf uitgelokt (blz. 131), was al te onbeduidend, om deswege een Europeeschen oorlog te ontketenen1). De bijeentrekking van Oostenrijk-Hongaarsche troepen in Galicië kan, vóórdat de Oostenrijksche algemeene mobilisatie was bevolen (wat eerst op 31 Juli des namiddags geschiedde) en terwijl het spoorwegvervoer voor den opmarsch tegen Servië (op 30 Juli begonnen) in voken gang was, onmogekjk van eeltige beteekenis zijn geweest*). En van geheime militaire voorbereidingen in Duitsch- J) Zie de telegrammen in The Times van 30 en 31 Juli 1914. *) Oberstleutnant Rudolf Kiszling schrijft in zijne studie: „Oesterreich-Ungarns Kriegs vorber eitungen. Mobüisierung, Aufmarsch und Operationsplan im Sommer 1914" (Militarwissenschaftiiche und Technische Mitteilungen, Wien 1922, 7tes Heft, S. 279) het volgende : „Wahrend Russland schon durch die vorhin erwahnte Teilmobilisierung ein en Vorsprung erlangt und noch durch andere vorbereitende Massnahmen (Kiriegsvorbereitungsperiode) seine Mobüisierung bescMeunigt hatte, waren von Oesterreich-Ungarn weder gegen Serbien noch gegen Russland vor dem Mobüisierungsbefehle irgendwelche konkrete Kriegsmassnahmen durchgeführt worden. Auch beeintrachtigte der gegen Serbien bereits roüende Aufmarsch die Mobilisierungs- und Aufmarschtatigkeit gegen Russland, so dass insbesonders wegen der bereits für den Aufmarsch Balkan erfolgten i8g land is, gelijk overtuigend blijkt uit de rapporten der Duitsche Parlementaire Onderzoekingscommissie (Heft 2 : MiHtarische Rüstungen und Mobilmachungen) geen sprake geweest. Het hiervoren gegeven dagelij ksch relaas der niilitaire maatregelen (blz. 100—102, 118—119 en 144—145) toont integendeel aan, dat Duitschland in dit opzicht — ^ellfchi tendeele ook in het bewustzijn der degejüüke voorbereiding_en_ snelle werking van zrm_rnobihsatiestelsel — in vergelijking met andere staten een merkwaardige teraghouding heeft betracht en feitelijk eerst op 31 Juli, na het bekend worden van de Russische algemeene mobüisatie, tot ingrijpende voorzorgs- en voorbereidingsmaatregelen is overgegaan. Volgens het antwoord des Czaren zou deze gaarne het voorstel van Koning George hebben aangenomen, ware het niet, dat de Duitsche Gezant dienzelfden namiddag de oorlogsverklaring zijner Regeering had overgereikt. Ook hier schijnt strijd met de feiten te bestaan. Het telegram des Engelschen Konings werd ten 3.30 voorm. (5 30 Russ. tijd) uit Londen verzonden. De overgave van de oorlogsverklaring door von Pourtalès geschiedde — zooals hierna uitvoeriger zal worden meegedeeld — ten 7 uur nam. Het is moeilijk aan te nemen, dat zóóveel tijd noodig zou zijn geweest om eeh zoo gewichtige en dringende, hooge boodschap van bevriende zijde tot den Czaar te doen doordringen. Volgens Buchanan *) ontving deze het telegram eerst ten. 5 uur nam-, wat wel op een onbegrijpelijke vertraging wijst, terwijl de audiëntie eerst des avonds ten 10 uur zou plaats vinden, wat kwalijk te rijmen is met het spoedeischend karakter van de boodschap. Het is moeilijk zich te verzetten tegen den indruk, dat te St. Petersburg opzettelijke tegenwerking en vertraging heeft plaats gehad, ten einde een laatste kans tot redding van den vrede te verijdelen 2). Het is ook bevreemdend, dat Grey in zijn werk : „Twenty five years 1892—1926" met geen enkel woord over deze telegrammenwisseling rept. Ook het Engelsche Blauwboek en het Dagboek van het Russische Ministerie van Buitenlandsche Zaken: „Der Beginn des Krieges 1914", zwijgen er over, ofschoon dit laatste wel de telegrammen, gewisseld tusschen den Czaar en Keizer Wühelm, volledig vermeldt (het Engelsche Witboek vermeldt daarentegen de telegrammen onder de Nos. 384 en 490). Op het middaguur is de door de Duitsche Regeering in hare sommatie gestelde termijn verstreken, zonder dat deze eenig gevolg heeft gehad. Ten 12.52 (M. E. tijd) verzendt von Jagow uit Ivokomotiv- und Waggondirigierung als erster Mobilisierungstag gegen Russland erst der 4. August festgesetzt werden konnte." Zie ook denzelfde in Die Kriegsschuldfrage Juni 1926, S. 374. x) My Mission to Russia I, p. 204. Zie ook : Paléologue I, p. 44. 2) Montgelas, S. 145-147; dezelfde ook in Die Kriegsschuldfrage^ Dec. 1924, S. 555. 189 ICjO Berlijn aan von Pourtalès den tekst der oorlogsverklaring, met opdracht deze ten 5 uur nam. uit te reiken, indien alsdan geen of een weigerend antwoord van de Russische Regeering mocht zijn ontvangen. Dit telegram is ten 4.45 nam. (Russ. tijd) in handen van von Pourtalès. De Czaar heeft inmiddels ten 2.6 nam. het volgende telegram aan den Duitschen Keizer verzonden, dat ten 2.47 nam. (M. E. tijd) te Berkjn wordt ontvangen *) : „I received your telegram. Understand you are obliged to mobilize, but wish to have the same guarantee from you as I gave you, that these measures do not mean war and that we shall continue negociating for the benefit of om countries and universal peace dear to all our hearts. Our long friendship must succeed, with Gods help in avoiding bloodshed. Anxiously, full of confidence await your answer. (get.) Nicky." Naar aanleiding van dit telegram zij opgemerkt, dat de Czaar hier opnieuw zijn vertrouwen uitspreekt in de bemiddeling van den Duitschen Keizer, waarover hij des avonds van dienzelfden dag in zijn antwoord aan Koning George zulk een afkeurend oordeel zou uitspreken. Voorts erkent de Czaar Duitschlands recht om te mobiliseeren (ofschoon het bevel daartoe nog niet eens gegeven was) 8). De dag verstrijkt, zonder dat von Pourtalès eenig antwoord van de Russische Regeering op de sommatie van den vorig en dag ontvangt. Ten 7 um 's avonds geeft hij aan den ontvangen last gevolg. Het Dagboek van ket Russische Ministerie van Buitenlandsche Zaken schildert dit historisch oogenblik als volgt:3) : „Als der deutsche Botsckafter das Kabinett des Ministers betrat, fragte er, ob die Kaiserkche Regierung auf seine gestrige Note eine gunstige Antwort geben könne. Der Minister antwortete vernemend und fügte hinzu, dass, obgleich die angeordnete allgemeine Mobilmachung nicht mehr rückgangig gemacht werden könne, Russland sich nicht weigere, die Verhandlungen fortzusetzen zwecks Ausfindigmachung eines friedkchen Ausganges aus der eingetretenen Situation. Graf von Pourtalès, der schon sehr erregt eingetroffen war, begann Anzeichen einer wachsenden Erregung zu zeigen. Der Botschafter nahm aus seiner Tasche ein zusammengefaltetes Papier und stekte erneut dem Minister dieselbe Frage, wobei er die schweren Folgen unterstrich, zu denen die Weigerung Russlands auf die Forderungen Deutschlands auf die Aufhebung der Mobilmachung einzugehen, führen müsse. S. D. Sazonow bekraftigte noch einmal fest und ruhig die Antwort, die er soeben gegeben habe. Sich immer mehr erregend, steilte der Botschafter zum drittenmal dieselbe Frage und der Minister sagte ihm noch J) Beginn des Krieges, S. 40. 2) Montgelas, S. 154. s) Beginn des Krieges, S. 37 en 38. 190 191 einmal, dass er keine andere Antwort habe : „Je n'ai pas d'autre réponse a vous donner." Dér Botschafter stiess tief bewegt, nach Atem ringend, aus: „En ce cas, Monsieur le Ministre, je suis chargé par mon Gouvernement de vous remettre cette note," und mit zittemden Handen überreichte er dem Minister die Note mit der Krieg serldarung, die, wie sich spater heraussteUte, zwei Varianten enthielt, die aus Nachlassigkeit der deutschen Botschaft in Petersburg in einem Text vereint waren1). Diese Einzelheit wurde fibrigens erst spater bemerkt, da im Augenblick der Uebergabe der Note der wesentliche Inhalt der deutschen Erklarung so klar war, dass es nicht auf Worte ankam. „Das Gesprach zwischen dem Botschafter und dem Minister f and stehenden Fusses im grossen Kabinett statt und nach der Uebergabe der Note verlor der deutsche Botschafter jede Selbstbeherrschung ; er trat an das Fenster (das erste von der Ecke), fasste sich an den Kopf und sagte weinend : „Je n'aurais jamais cru, que je quitterais Pétersbourg dans ces conditions." Hierbei umarmte er den Minister und verabschiedete sich, wobei er bat, der Botschaft die Verfügungen, die hinsichtlich seiner Abreise getroffen würden mitzuteilen, da er selbst in diesem Augenblick nicht fahig war, über irgend etwas zu sprecben" *). De Czaar wordt terstond telefonisch onderricht; zoo ook de booge autoriteiten en de Gezanten van Frankrijk en Groot-Britannië, terwijl de Russische Gezanten in het buitenland telegrafisch bericht van de oorlogsverklaring ontvangen. De diplomatieke betrekkingen tot Oostenrijk-Hongarije blijven vooralsnog voortduren. Aan de Gezanten te Parijs en te Londen seint Sazonow *) : *) De redactie der oorlogsverklaring was tweeledig ontworpen, in zooverre dat enkele woorden golden voor het geval Rusland weigerend — en enkele andere voor het geval dat het in het geheel geen antwoord op de Duitsche sommatie zou geven (zie hierna blz. 198). *) Von Pourtalès beschrijft (blz. 81 e.v. van zijn boek : „Am Scheidewege zwischen Krieg und Frieden") het geval minder romantisch. In zijn gesprek met Sazonow geeft laatstgenoemde de schuld aan von Tschirschky, den Duitschen Gezant te Weenen. Von Pourtalès wijst dit met verontwaardiging af en spreekt er zijn verwondering over uit, dat de Minister zoo slecht op de hoogte is. Wie er schuld had, daarover kon geen twijfel bestaan. „Es seien diejenigen, welche beim Zaren die Mobilmachung gegen uns durchgesetzt hatten". Sazonow antwoordt: „Was konnte ich als Minister des Aeusseren tun, wenn die Kaiserin dem K ais er erklarte, dass die Mobilmachung notwendig sei ?" (Soechomlinow, blz. 378, schrijft: „der Kriegsminister" in plaats van „die Kaiserin"). Verder schrijft von Pourtalès: „Herr Sazonow machte mir bei dieser letzten Unterredung ein en geradezu hilflosen Eindruck, der mich in der Auffassung bestarkte, dass er in der letzten Phase der Krisis sich ganz vom Strom treiben liesse und sich zum willenlosen Werkzeug der Kriegshetzer gemacht hat". *) Beginn des Krieges, S. 39 en 53. 191 192 „Deutschland ist off en kundig bes tr ebt, die Verantwortung für den Bruch auf uns abzuwalzen. Unsere allgemeine Mobilmachung war durch die enorme Verantwortung hervorgerufen, die für uns eingetreten ware, wenn wir nicht alle Vorsichtsmassnahmen zu einem Zeitpunkt getroffen hatten, wo Oesterreich sich auf Verhandlungen beschrankte, die den Charakter einer Verschleppung trugen, und unterdessen Belgrad beschoss. „Seine Majestat hat sich durch sein Wort gegenüber dem deutschen Kaiser verpflichtet, keinerlei herausfordernde Handlungen zu unternehmen, solange die Verhandlungen mit Oesterreich fortdauern. Nach einer solchen Bürgschaft'und nach allen Beweisen der Friedensliebe Russlands hatte Deutschland nicht das Recht und keinen Grund unsere Behauptung zu bezweifeln, dass wir mit Preude jede friedliche Dösung annehmen werden, die mit der Würde und der Unabhangigkeit Serbiens vereinbar ware. Eine andere Lösung ware mit unserer eigenen Würde un vereinbar und hatte selbstverstandlich das europaische Gleichgewicht erschüttert und zur Hegemonie Deutschlands geführt. Diese europaische — ja, Weltbedeutung des Konfliktes ist unendlich wichtiger als der Anlass des Konfliktes. (get.) Sazonow." De onderhandelingen tusschen de verschillende Regeeringen om te komen tot een vergelijk en tot een aannemelijken vorm van bemiddeling zijn inmiddels steeds, doch zonder positief gevolg voortgezet. In den vroegen morgen van 1 Augustus ontvangt Berlijn eindelijk een schijnbaar tegemoetkomend antwoord uit Weenen. De Oostenrijk-Hongaarsche Regeering verklaart: „dass wir trotz der Aenderung, die in der Situation seither durch die Mobüisierung Russlands eingetreten ist, in voller Würdigung der Bemühungen Bnglands um die Erhaltung des Weltfriedens gern bereit seien, dem Vorschlag Sir E. Greys, zwischen uns und Serbien zu vermitteln, naher zu tieten." De Oostenrijksche Regeering maakt daarbij verder het voorbehoud, dat zijtt militaire actie tegen Servië voorshands doorga en dat het Britsche Kabinet in staat zij de Russische Regeering te bewegen de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte mobilisatie tot stilstand te brengen, in welk geval ook de Oostenrijksche Regeering de militaire tegenmaatregelen in Galicië, waartoe zij door de Russische mobilisatie is gedwongen geworden, terstond zou terugnemen. Deze mededeeling wordt door Berlijn ook naar Parijs en Donden doorgegeven en ter kennis van Grey gebracht, op wien het voorstel een goeden indruk schijnt te maken ; althans hij seint het aan Buchanan met de opdracht: „You should inform Minister of Foreign Affairs and say that, if in the consideration of the acceptance of mediation by Austria, Russia can agree to stop mobilization, it appears still possible to preserve peace." (Eng. Witboek, No. 422.) Men lette op de tegenstelling van deze uitlating van Grey tot die, welke hij den vorigen dag aan Buchanan seinde, nl. dat hij niet inzag, hoe hij Rusland zou kunnen bewegen zijn militaire toebereid- 193 selen te staken, indien niet Oostenrijk zija oprukken in Servië zou begrenzen (zie hiervoren blz. 183-184). Hoe dit zij, Grey's bekeering kwam te laat. Sazonow is op het voorstel niet ingegaan en te Berkjn kreeg men eerst den volgenden dag kennis van Grey's veranderd standpunt1). Ook te Parijs is inmiddels ten 3.40 nam. de algemeene mobilisatie der Fransche krijgsmacht bevolen. Izwolsky seint dit aan Sazonow *) en voegt er hu, dat de Minister van Oorlog Messimy kern den wensch heeft kenbaar gemaakt, dat: 1. Rusland aan Servië verzoeke, sneller tot den aanval over te gaan; 2. üagekjks aan Parijs bericht worde gezonden, welke Duitsche legerkorpsen tegen Rusland oprukken; en 3. Parijs worde onderricht van den datum, waarop het Russische offensief tegen Duitschland zal beginnen. De meest gewenschte richting van den Russischen aanvalsstoot achten de Franschen nog altijd: Warschau — Posen. Des avonds 11 um ontvangt Izwolsky te Parijs het bericht van de Duitsche oorlogsverklaring aan Rusland. Hij gaat dit onmiddelkjk aan Poincaré meededen en vraagt hem, wat Frankrijk doen zal. „Poincaré," zoo seint Izwolsky aan Sazonow s), „m'a déclaré de la f aoon la plus catégorique que, cormne lui, tout le Conseil des Ministres était également fermement décidé a rempjir exactement les engagements, incombant a la France de par le traité d'alliance. Mais a cette occasion surgit une série de questions tres complexes, tant de caractère politique que de caractère stratégique. Conformément è. la Constitution, le Gouvernement pour déclarer la guerre, a besoin d'une loi du Parlement, dont la convocation demandé au moins deux jours. Bien que Poincaré ne doute pas du vote de cette loi, il préférerait éviter des débats publies sur 1'apphcation du traité d'alliance; c'est pourquoi et aussi pour des considerations relatives principalement a 1'Angleterre, il serait préférable que la déclaration de guerre vint, non de la France, mais de 1'Allemagne" *). De President had er verder bijgevoegd, dat het heden eerst de eerste dag der Fransche mobüisatie was en het voor de beide bondgenooten voordeeliger zou zijn, wanneer Frankrijk de militaire operatiên eerst zou beginnen, wanneer demobilisatie verder gevorderd zou zijn. Overigens was Poincaré overtuigd, dat Duitschland de oorlogsverklaring van Frankrijk niet zou afwachten, doch dit onverwijld zou aanvallen, zonder het toe te laten zijn mobilisatie te voltooien »). De Ministerraad, te middernacht bijeengekomen, beslist in den- *) Montgelas, S. 150-152. *) Romberg, S. 44, No. 221. Poincaré (A.), p. 174; Vers la Vérité, Avril 1923, p. 3. *) Vergelijk hiervoren blz. 163, noot I. ^ Romberg, S. 45, No. 222. Mobilisatlêu Ia 1914 ls 193 194 zelfden zin. Izwolsky seint dit 's nachts ten 3 uur aan Sazonow. De Ministerraad had het in het belang der beide bondgenooten geacht, dat Frankrijk zoo mogelijk zijn mobüisatie vóór het begin der vijandelijkheden zou voltooien, waartoe 10 dagen noodig werden geacht. Tegen dat tijdstip zal het Parlement worden samengeroepen. Poincaré blijft intusschen van meening, dat Duitschland dit niet zal afwachten1). Reeds ten 9 uur in den avond van dezen dag overschrijden de eerste Russische troepen de Duitsche grenzen *)• Zoo is de oorlogstoestand feitelijk ingetreden: De wereldoorlog is begonnen ! 2 Augustus. Des nachts ten 1.55 wordt te Peterhof het volgend telegram van Keizer Wilhelm aan den Czaar ontvangen, dat den vorigen avond 10.45 (spoedshalve open en dringend) uit Berlijn was verzonden 3) : Thanks for your telegram. I yesterday pointed out to your Government the way by which alone war may be avoided. Although I requested an answer for noon to-day, no telegram from my ambassador conveying an answer from your Government has reached me as yet. I therefore have been obliged to mobüize my army. .Immediately affirmative clear and nnmistakable answer from your Government is the only way to avoid endless misery. Until I have received this answer, I am unable to discuss the subject of your telegram. As a matter of fact I must request you to immediately order your troops on no account to conunit the slightest act of trespassing over om frontiers. (get.) Willy." Wat de Duitsche Regeering met dit telegram hoopte te bereiken of wat den Keizer bewoog het te verzenden, is moeilijk te gissen. Wel is waar was te Berlijn nog geen bericht ontvangen, dat de Duitsche oorlogsverklaring aan de Russische Regeering was overhandigd geworden 4), maar men kon toch met zekerheid aannemen, dat zulks inderdaad was geschied. Wellicht heeft de Keizer het laatste telegram van den Czaar niet onbeantwoord willen laten en in deszelfs inhoud aanleiding gevonden tot een uiterste — zij het dan hopelooze — poging tot behoud van den vrede. Ook te St. Petersburg werd de bedoeling niet begrepen. Sazonow vroeg telefonisch aan von Pourtalès ophdckring, maar deze kon geen andere verWaring geven dan de onderstelling, dat des Keizers telegram reeds op 31 Juli, des avonds ten 10.45 ter verzending *) Romberg, S. 46, No. 325. ») Weltkrieg II, S. 47. *) Beginn des Krieges, S. 40. *) Dit bericht is in het geheel niet te Berlijn ontvangen, zijnde vermoedelijk door de Russische autoriteiten tegengehouden. Montgelas, S. 156, noot 124. 194 *95 zou zijn aangeboden (wat intusschen onjuist was). Von Pourtalès zond vóór zijn vertrek uit St. Petersburg hierover nog bericht naar Berlijn 1). De verklaring van Kautsky *), dat de Keizer en zijn raadgevers allen tezamen hun hoofd kwijt waren, is wel wat te eenvoudig. Montgelas oppert de gissing, dat bij den Keizer en von Bethmann HoUweg de hoop was ontstaan, niet aUeen den oorlog met Frankrijk, maar misschien ook dien met Rusland nog te kunnen voorkomen, ten gevolge van het (op een misverstand berustend) bericht van Uchnowsky, dat Grey hem de vraag had gesteld, of Duitschland en Frankrijk ingeval van een Russischen oorlog niet gewapend tegenover elkander zouden kunnen siUan, zonder elkander aan te vallen (zie hierover verder blz. 199-201) 3). Ook deze verklaring bevredigt niet. Het telegram heeft overigens geenerlei effect gehad. De Czaar heeft niet meer geantwoord. DUITSCHDAND. 31 Juli. Het Pruisische Ministerie van Oorlog beveelt om 7.45 voorm. de ontbmding van de militaire rijscholen (,,das Mihtarreitinstatut''). De cavaleriestaven vormen zich. Om 1 um nam. wordt het besluit tot het doen ingaan van den „toestand van dreigend oorlogsgevaar" uitgevaardigd. Ten gevolge van dit besluit zal, zoowel aan de west- als aan de oostgrens de grensbeveihging in haar uitgebreiden vorm beginnen. Die grensbeyeihging zal elke vijandelijke poging tot verstoring van de mobüisatie moeten voorkomen en daarna de dekking vormen van den opmarsch der legermachten, die tegenover Frankrijk en tegenover Rusland zullen optreden, zulks overeenkomstig de in vredestijd door den Chef van den Generalen Staf gegeven bevelen. Tot het eerstgenoemde doel moeten de beveiligingstroepen hunne opstellingen hebben ingenomen, vóórdat net mobilisatiebevel in werking treedt. De grenskorpsen: VHIe (hoofdkwartier Coblentz), XIVe (id. Carlsruhe), XVe (id. Straatsburg), XVIe (id. Metz) en XXIe (id. Saarbrücken) zijn aan de westzijde met deze beveiligingstaak belast; Ie (hoofdkwartier Koningsbergen), Ve (id. Posen) en Vle (id. Breslau) vervuUen haar in het oosten. Het besluit tot dezen laatsten maatregel vóór de algemeene mobilisatie is gegrond op de, in den voormiddag ingekomen officieele berichten betreflende de Russische algemeene mobilisatie. Verontwaardigd seint de Keizer hierover aan den Britschen Koning, wiens tot Prins Hendrik van Pruisen uitgesproken denkbeelden (zie biervoren blz. 172) omtrent een inwerking op Oostenrijk-Hon- J) Beginne des Krieges, S. 41. *) Kautzky. Wie der Weltkrieg entstand. Berlin, 1919, S. 142. ') Montgelas, S. 157. *95 iq6 gariie naar hij zegt, met dezijne overeenkomen. Hij gaat dan voort: I tast received news from chancellor.that official notification had lust reached him that this mght Nicky has ordered the mobilisation of his whole anny and neet He has not even awaited the results of the mediatkm I am working at and left me without any news. I am off for Berlin to take measures for ensunng safety of my eastern frontiers where strong Russian troops are already posted. (get.) Wüly"1). . _ Nauwelijks een uur later gaat het telegram mt, reeds vermeld op blz 185, rechtstreeks van den Keizer aan den Czaar, waarin, zonder met eenigen tegenmaatregel van Duitsche rijde te dreigen, gezegd wordt dat de vrede van Europa nog gehandhaafd kan worden, indien Rusland de militaire maatregelen, die Duitschland en Oostenrijk zoo zeer bedreigen, zou willen stopzetten. Niet ten onrechte voegt de Keizer daarbij: „Nobody is threatening the honour or power of Russia who can weil afford to await the result of my mediation" *). , . Maar tevens is het besluit genomen tot het zenden van een ultimatum aan Rusland. Om half vier 's middags verzendt de Rijkskanselier aan den Duitschen Gezant te St. Petersburg de opdracht om aan de Russische Regeering den eisch te stellen, binnen twaalf men met aüe mihtaire maatregelen tegen Duitschland en OostennjkHongariie te eindigen, aangezien Duitschland anders genoodzaakt zal zijn te mobiliseeren s). Rusland weet, dat de Duitsche mobilisatie „oorlog" beteekent; reeds den 26en 's avonds heeft Duitschland's'Gezant dit uitdrukkelijk aan Sazonow medegedeeld. Op hetzelfde tijdstip - 3-30 nam. — wordt een telegram aan den Duitschen Gezant te Parijs verzonden, met de mededeeling van Ruslands algemeene mobilisatie en van het intreden van den toestand van „dreigend oorlogsgevaar" in Duitschland, waarop „mobüisatie" volgen moet, „falls nicht Russland binnen zwolf Standen aüe Kriegsmassnahmen gegen uns und Oesterreich einstellt. Die Mobilmachung bedeutet unvermeidüch Krieg. Bitte französischer Regierung f ragen, ob sie in einem rassisch-deutsclien Kriege neutral bleiben will. Antwort binnen 18 Uhr." Het draadbericht vervolgt dan : „Geheim. Wenn, wie nicht anzunehmen, französische Regierung erklart neutral zu bleiben, wollen Eu. Exc. französische Regierung erklaren, dass wir als Pfand für Neutralitat Ueberlassung der Festangen Toul und Verdun fordern mussen, die wir besetzen und nach Beenchgung des Krieges mit Russland zurückgeben würden. Antwort auf letzte Frage musste bis Morgennachmittag 4 Uhr hier sein. (get.) Bethmann HoUweg" *). !) Deutsche Dokumente II, No. 477; telegram om 12.55 namzonden. *) Deutsche Dokumente Hl, No. 480. ») Idem III, No. 490. «) Idem Hl, No. 491. 196 197 Ongeveer gelijk met het besluit, voortgevloeid uit den nieuwen toestand — ten 1,45 uur nam. — wordt de Duitsche Gezant te Weenen hieromtrent ingelicht, met de toevoeging dat „derselben wird voraussichtlicb binnen 48 Stunden Mobilmachung folgen. Diese bedeutet unvermeidhch Krieg. Wir erwarten von Oesterreich sofortige tatige Teilnahme am Krieg gegen Russland. (get.) Bethmann Hollweg" 1). In den namiddag ontvangt de Rijkskanselier bezoek van den Engelschen Gezant te Berlijn, die hem in opdracht zijner Regeering meedeelt, dat Engeland zijn volle vrijheid van handelen wil bewaren in het geval van een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland. Het voorstel, dat in den avond van den 29en de Rijkskanselier aan Sir E. Goschen had gedaan, kon niet aanvaard worden. Het beoogde de neutraliteit van Groot-Britannië, onder verzekering, dat Duitschland bij een gelukkigen oorlog met de Republiek geen territoriaal gebied van Frankrijk in Europa zou verlangen. Omtrent de Fransche Koloniën werd echter geen toezegging gedaan a). De onschendbaarheid en onzijdigheid van Nederland zouden volgens verklaring van den Rijkskanselier geëerbiedigd worden, zoolang zulks ook door Duitschlands tegenstanders geschiedde. Wat echter België betrof, zou het van de actie van Frankrijk afhangen, welks operatiên Duitschland zouden kunnen nopen België binnen te rukken ; maar wanneer de oorlog voorbij zou zijn, zou de onschendbaarheid van België erkend blijven, wanneer het zich niet aan de zijde van Duitschlands tegenstanders had geschaard3). Grey was over dit voorstel hevig verontwaardigd. „The proposal made to us meant everlasting dishonour if we accepted." En verder nog : „Did Bethmann HoUweg not un derstand, could he not see that he was making an offer that would dishonour us if we agreed to it ? What sort of man was it who could not see that ? Or did he think so badly of us that he thought we should not see ? Every thought the telegram suggested pointed to despair. But while there is still time one does not sit down under despair, only the effort to lift it must be big and the appeal must be big." Daarop schrijft Grey zijn antwoord aan Goschen, betrekkelijk gematigd, doch beslist en onvoorwaardelijk afwijzend. Intusschen moet worden erkend, dat Grey deze gedachtenwisseling niet heeft uitgespeeld als middel om verontwaardiging tegen Duitschland te wekken bij gelegenheid van zijn groote rede in het Britsche Parlement op 3 Augustus, strekkende om het standpunt van het Kabinet in de crisis aan de vertegenwoordigers der Natie bloot te leggen *). *) Deutsche Dokumente III, No. 479. *) Idem II, No. 373, en in, No. 497. 3) Grey I, p. 325-339. Engelsch Witboek, No. 293. 4) ld. II, p. 14 en 294-909. Engelsch Witboek, No. 303. 198 i Augustus. De Russische Regeering antwoordt niet op den gestelden eisch. Dientengevolge verzendt von Jagow omstreeks één uur nam. een telegram aan Graaf von Pourtalès met de opdracht ten 5 um nam. de oorlogsverklaring aan Rusland uit te reiken *). Ingevolge Art. 11 der Duitsche Grondwet van 16 April 1871 *) Dringend telegram van von Jagow aan den Duitschen Gezant te St. Petersburg ; „Berlin, den 1. August 1914. „Telegram 159. „Falls dierussische Regierang auf unsere Forderung keine befriedigende Antwort erteiit. wollen Eu. Exc. ihr heute nachmittag 5 Uhr nach mitteleuropaischer Zeit folgende Erklarung überreichen : „„Le Gouvernement Impérial s'est efforcé dès les débuts delacnsede la'mener a une solution pacifique. Se rendant k un désir qui Dui en avait été exprimé par Sa Majesté PEmpereur de Russie, Sa Majesté 1'Empereur de 1'Allemagne, d'accord avec l'Angleterre, S'était appliqué a accomphr un röle médiateur auprès des Cabinets de Vienne et de St. Petersbourg, lorsque la Russie, sans en attendre le résultat, procéda a la mobilisation de la totalité de ses forces de terre et de mer. „,, A la suite de cette mesure menacante, motivée par aucun préparatif a) miÏÏtaire de la part de 1'Allemagne, 1'Empire Allemand se trouva^vis-a-vis d'un danger grave et imminent. Si le Gouvernement Impérial eüt manqué de parer a ce péril, il aurait compromis la sécurité et 1'existence même de 1'Allemagne. Par conséquent, le Gouvernement Allemand se vit forcé de s'adresser au Gouvernement de S.M. l'Empereur de toutes les Russies en insistant sur la cessation des dits actes miUtaires. Da Russie ayant refusé de faire droit b) & cette demande et ayant manifesté par n'ayant pas cru devoir répondre ce refa8 que son action était dirigée contre 1'Allemagne, j'ai 1'hon- neur, d'ordre de mon Gouvernement, de faire savoir k Votre Excellence ce qui suit: 1X ,,„S.M. l'Empereur, mon Auguste Souverain, au nom de 1'Empire relere le dén et Se considère en état de guerre avec la Russie." „ Bitte Eingang und Zeitpunkt der Ausführung dieser Instraktion nach russischer Zeit dringend drahten. „Bitte Ihre Passé fordern und Schutz und Geschafte amerikanischer Botschaft übergeben. (get.) Jagow. N.B. Het eerste ontwerp tot den Franschen tekst werd op 31 Juli door Graaf Mirbach opgeschreven ; het tweede ontwerp eenigszins gewijzigd door Stumm, en verder door von Jagow; het uitgaande stuk is nog aangevuld door den Rijkskanselier. De tekst was door den Keizer goedgekeurd (Deutsche Dokumente Hl, No. 540a). a) Bij de ontcijfering werd hiervan gemaakt „présage". b) De Duitsche Gezant heeft de dubbele bewoording overhandigd ; uiteraard was het de bedoeling geweest, dat een van beide uitdrukkingen weggelaten werd. [98 199 behoefde de Keizer voor het verklaren van oorlog namens het Rijk de toestemming van den Bondsraad, tenzij ingeval van een aanval op het grondgebied of deszelfs kusten. In de op dezen dag te Berlijn gehouden zitting van dezen Raad vraagt en verkrijgt de Rijkskanselier deze toestenuning, voor het geval Rusland en Frankrijk geen voldoende verMaringen geven, en noemt von Bethmann HoUweg de algemeene Russische mobilisatie, terwijl de onderhandelingen voor het bewaren van den Europeesehen vrede nog in vollen gang zijn, een uittarting 1). De berichten omtrent de toeneming der oorlogsvoorbereidingen in het westen en in het oosten stapelen zich op. Eindelijk, om 5 um nam., wordt het algemeene mobilisatiebevel uitgegeven, met 2 Augustus als eersten mobilisatiedag. De oproeping van den landstorm in 15 legerkorpsdistricten — niet bij de garde en bij 8 andere legerkorpsdistricten — gaat er mee gepaard. Automatisch begint slechts enkele men later het uitgebreidere spoorwegvervoer voor de dekkingsafdeelingen van de hiervoren genoemde grenskorpsen. Hetzelfde is het geval met dat voor de afdeelingen van het VHIe legerkorps, welke zonder hare volledige mobilisatie af te wachten, reeds op den ien mobüisatiedag de Luxemburgsche grenzen moeten overschrijden, ten einde aan de Duitsche troepen het ongestoord bezit te waarborgen van de spoorwegen in het Groothertogdom, welke volgens de geldende verdragen onder Duitsch beheer staan. Evenals verschillende andere militaire autoriteiten, was ook de Staatssecretaris van Marine op het Keizerlijk Slot ontboden voor de medeonderteekening van het mobüisatiebesluit. Admiraal von Tirpitz kwam ten gevolge van een verkeersstoornis te laat aan. Het besluit was reeds onderteekend. Hij vernam, dat omtrent de aanneming der Duitsche oorlogsverklaring te St. Petersburg nog geen bericht ontvangen was, en deed nog een laatste poging om eenige verzachting in die verWaring te erlangen. Zijn vraag werd overstemd door een op dit oogenblik — vermoedelijk tegen 5 a 6 um — binnengekomen telegram van den Duitschen Gezant te Londen, dat der Duitsche Regeering — zooals von Tirpitz schrijtt — „den Anstoss zu einem letzten Friedesschritt" bood *). Vorst Lichnowsky had om 11.14 voorm. uit Londen bericht over een telefoongesprek, waartoe hij dien morgen door Sir E. Grey was opgeroepen. Het gold, volgens den Gezant, de vraag of, ingeval Duitschland Frankrijk niet aanviel en Engeland beloofde neutraal te zullen blijven, dit land de passiviteit van Frankrijk zou kunnen waarborgen. Dit telegram kwam ten 4.23 nam. te Berlijn aan ; het werd anderhalf um later gevolgd door een aansluitend bericht, lui- x) Deutsche Dokumente III, S. 59, No. 553. Zie het protocol van deze zitting. *) Tirpitz, S. 241. 199 200 dende : „Sir William Tyrrd" — attaché op het Engelsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken — „war eben bei mir, um mir zn sagen, Sir Grey wolle mir heute nachmittag Vorschlage für Neutralitat Englands machen, selbst für den Fall, dass wir mit Russland wie mit Frankreich Krieg hutten. Ich sehe Sir Grey um 3.30, werde sofort berichten" 1). Generaal von Moltke, die reeds naar zijn Stafbureau was vertrokken, werd onderweg achterhaald en verzocht onmiddellijk op het Keizerlijk Slot terug te komen. En nu ontspon zich een voor den Generaal hoogst pijnlijk gesprek tusschen den Keizer en zijn Chef van den Generalen Staf, waarvan de laatste in zijn, in Homburg in November 1914 geschreven aanteekening melding maakt *). Mede tegenwoordig waren de Rijkskanselier, de Minister van Oorlog en enkele andere personen. Er heerschte een opgewekte stemming; men behoefde nu slechts oorlog tegen Rusland te voeren! Wij rukken met het geheele leger dus eenvoudig naar het oosten op, meende de Keizer. Von Moltke antwoordde, dat zulks onmogelijk was. De opmarsch van een milhoenen sterk leger kan niet geïmproviseerd worden, Eenmaal vastgesteld, kan daarin niet plotseling verandering worden gebracht. Indien de Keizer verlangde, dat de geheele krijgsmacht nu eensklaps naar het oosten zou worden vervoerd, dan zou het geen slagvaardig leger meer zijn, maar een woeste hoop ongeregelde troepenmassa's, zonder behoorlijke verpleging. De Keizer hield zijn eisch vol, werd toornig en zeide o.a.: „Uw oom" — de Veldmaarschalk Helmuth von Moltke, Chef van den Generalen Staf tijdens den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71 — „zou mij een ander antwoord gegeven hebben." Niemand scheen in te zien, ook de Rijkskanseher niet, dat men met het gemobiliseerde Fransche leger in den rug, niet met de geheele Duitsche macht naar Rusland kon oprukken. Hoe zou Engeland, zelfs indien het er den emstigen wü toe bezat, Frankrijk kunnen beletten aan den strijd ded te nemen ? Het was niet te veronderstellen, dat Frankrijk zou demobüiseeren gedurende een Russisch-Duitsch-Oostenrijkschen oorlog •). *) Deutsche Dokumente III, S. 66, No. 562 en S. 70, No. 570. *) Moltke, S. 19. •) Von Bismarck was bij een vorige gelegenheid van hetzelfde gevoelen. Hij schreef op 27 December 1887 aan den Duitschen Gezant te Weenen : „Dass für uns der Krieg gegen Frankreich dem Ausbruch des russischdeutschen Krieges unverzüglich folgen wird, fat nicht zweifelhaft; sollte er wider Brwarten nicht von selbst eintreten, so würde es für uns mehr oder weniger geboten sein, ihn ohne Verzug herbeizuführen. Wir können ein en Krieg nach Osten so lange nicht mit voller Kr aft und weit über unsere Grenzen hinaus leisten, als wir noch die volle französische Macht ungeschwacht und angriffsbereit im Rücken haben. Wir wissen nicht, wie es in dem Fall dann in Frankreich aussehen wird; aber wenn unser Friede dort nicht gesicherter ist wie heute, so wird es vielleicht geboten sein, dass 201 Eindelijk gelukte het von Moltke den Keizer te overtuigen, dat de Duitsche opmarsch, die met sterke krachten tegen Frankrijk en met zwakke defensieve tegen Rusland voorgenomen was, overeenkomstig de vastgestelde plannen moest worden uitgevoerd, ten einde de meest heihooze verwarring te voorkomen. „Ich sagte dem Kaiser, dass es nach vollendetem Aufmarsch möglich sein werde, beliebig starke Teile des Heeres nach dem Osten zu überführen ; an dem Aufmarsch selbst durfe nichts geandert werden, sonst konnte ich die Verantwortung nicht übernehmen." Het antwoord aan den Duitschen Gezant te Londen werd opgemaakt en verzonden; evenzoo een telegram van Keizer Wilhelm rechtstreeks aan den Britsehen Koning. Duitschland nam het Engelsche aanbod gaarne aan, maar uit technische gronden kon de opmarsch van het leger naar de Fransche grens thans niet meer worden gewijzigd. „Wie würden Frankreich aber nichts tun, wenn eS sich unter Kontrolle Englands ebenfalls ruhig verhalten wolle." Von Moltke's voorstel, in den loop van dit gesprek gedaan, om de Fransche vestingen Toul en Verdun als pand te vorderen, werd met het oog op het wantrouwen, dat daarin tegenover Engeland zou gelegen zijn, afgewezen. Aan een der vleugeladjudanten gaf de Keizer, buiten von Moltke om, den last om onverwijld een telegram voor den Commandant der 16e divisie te Trier op te maken, gelastende dat de Luxemburgsche grens tot nader bevel niet mocht worden overschreden. De Generaal, die niet kon gelooven aan een plotselingen volslagen ommekeer in Frankrijks bedoelingen en die wist dat reeds den 3oen Juli 's avonds het bevel voor de opstelling der Fransche grenstroepen gegeven was, terwijl de bezetting der Luxemburgsche spoorwegen door de Duitschers volgens het plan van den opmarsch reeds in den morgen van den eersten mobilisatiedag moest plaats vinden, ging in een wanhopige stemming weg. 's Avonds om elf um werd hij wederom ontboden. Een telegram van Koning George was aangekomen met de mededeeling, dat het bericht van den Duitschen Gezant „op een vergissing moest berusten". Het telegram sprak van een „dwaling". Zeer opgewonden zeide de Keizer tegen von Moltke : „Nun können Sie machen was Sie wollen" 1). wir dem Ausbruche des russisch-oesterreichischen Krieges unsere Kriegserklarung gegen Frankreich folgen lassen, um dann nach Sicherstellung unserer Westgrenze misère volle Macht gegen Russland zur Verfügung zu haben". Zie: Grosse Politik, 6ten Band, S. 68. *) Moltke, S. 23 en Deutsche Dokumente III, S. 103, No. 612. Antwoord van Koning George aan den Keizer : „Sir Grey will arrange to see Prince Lichnowsky early to morrow to ascertain whether there is a misunderstanding on his part." De gewisselde telegrammen komen ook voor in het Frantcke Geelboek I, onder Annexe Ilbis, aldaar ontleend aan de Nord- r 202 De ioe Divisie ontving onverwijld tegenbevel. Om 7 uur nam. had Graaf von Pourtalès aan Sazonow verklaard, dat Duitschland zich als op voet van oorlog met Rusland beschouwde. Te Berlijn werd hiervan echter geen bericht meer ontvangen. . Niet onvermeld mag hierbij worden gelaten, mede ter verklaring van de weifelingen op dezen namiddag in het Keizerlijk Slot, het telegram van den Duitschen Gezant te Parijs, dat om 6.10 nam. aankwam. Hij seinde: „op mijn herhaalde vraag omtrent Frankrijks neutraliteit, verklaarde de Mhiister-President „zögernd" : „Frankreich werde das tun was seine Interessen geboten." De Minister grondde de onbepaaldheid van zijn verklaring daarop, dat de toestand sedert gisteren veranderd was. „Es sei hier amtlich mitgeteilt, dass Vorschlag Sir Grey's aüseitiger Einstellung kriegerischer Vorbereitungen von Russland in Princip (?) angenommen sei" 1). Deze bewering van Viviani (in eenigszinS anderen vorm ook voorkomende in zijn telegrammen van 1 Augustus aan de Fransche Gezanten in de groote hoofdsteden, vermeld in het Fransche Geelboek Ionder de Nos. 120 en 125) doelt kennelijk op het, vermoedelijk te goeder trouw ingaan van Grey op Sazonow's misleidende voorstelling van Graaf Scapary's bereidverldaring tot bespreking van deutsche Allgemeine Zeitung van 20 Aug. 1914- Het incident wordt hier voorgesteld als i „Tentatives allemandes pour obtenir, sous le couvert d'un „malentendu", la garantie par 1'Angleterre de la neutralité de la France dans une guerre germano-russe." Deze voorstelling is niet aannemelijk. . . Grey doet in zijn werk (Vol. II, Appendix F. p. 3IZ-313) «n- weinig geslaagde poging tot verklaring van zijn houding in dit zonderling incident. Ook in zijn mededeeling, gedaan in het Britsche Dagerhuis op 28 Aug. 1914 (Engelsch Witboek, blz. 250), geeft hij geen afdoende opheldering. Een feit is, dat hij het denkbeeld, dat — terwijl Rusland met Duitschland en Oostenrijk in oorlog zou zijn — de gemobiliseerde Fransche en Duitsche legers aan de gemeenschappelijke grens tegenover elkander zouden blijven staan, zonder deze te overschrijden, en Groot-Britannië zich dan zou verbinden onzijdig te blijven, op 1 Aug. ten 5.25 nam. aan den Britschen Gezant te Parijs heeft geseind, met de vraag, of zoodanig verloop met Frankrijks bondsplichten vereenigbaar zou zijn (Eng. Witboek, No. 419)Dit bewijst, dat het incident geenszins alleen uit Dichnowsky's verbeelding of dwaling kan zijn voortgekomen. Sir F. Bertie schijnt de hem gestelde vraag onverklaarbaar te achten en vraagt te middernacht 1 - 2 Aug. nadere instructies (Eng. Witboek, No. 453)- Hierop antwoordt Grey den volgenden morgen, dat aan zijn vorig telegram geen gevolg behoeft te worden gegeven (Engelsch Witboek, No. 460). Prins Lichnowsky seint ten slotte naar Berlijn, dat het voorstel van Grey nopens het bewaren van onzijdigheid door Engeland was gedaan zonder voorafgaand overleg met Frankrijk en inmiddels als waardeloos is Vervallen (Deutsche Dokumente III, No. 603 u. 631). 1) Deutsche Dokumente III, No. 571. 202 203 het Oostenrijksche ultimatum aan Servië (zie hiervoren blz. 183). Grey had hiervan ook aan den Britschen Gezant te Berlijn mededeeling gedaan in de volgende termen : „Sir Edw. Grey states that he hears from the Russian Government, that the Austro-Hungarian Government are prepared to discuss matters with the Russian Government and that the Russian Government are prepared to accept mediation as the basis of such discussion, a basis which is not open to the objections which were raised to the formula originaUy suggested by Russia. Sir Edw. Grey still believes that it might be possible to secure peace, if only a little respite in time could be gained before war is begun by one of the Great Powers. His Majesty's Government are, he states, taking care to abstain from taking any action which may precipitate matters and he hopes that the Imperial Government may see their way to making soon use of the above mentioned communication from the Russian Government with a view to relieving the existing tension. Whilst Russia and Austria are ready to converse, he says, matters ought not to be hopeless" 1). Maar nog op 31 Juh hadden Sazonow aan von Pourtalès en de Czaar aan Keizer Wilhelm uitdrukkelijk verklaard, dat Rusland zijn oorlogstoerustingen niet kon en niet zou staken, wat — na de 'ontvangst van het Duitsche ultimatum — onverbiddelijk tot de Duitsche mobilisatie (en dientengevolge tot oorlog) moest leiden. Uit dit alles blijkt, dat Sazonow's toeleg om door verdere onderhandelingen tijd tot voortgezette oorlogstoebereidselen te winnen, te Parijs gretig aanvaard en krachtig gesteund werd, doch tegelijkertijd dienstbaar werd gemaakt aan het streven', Duitschland als vredesverstoorder te brandmerken. 2 Augustus. De Generale Staf te Berlijn ontvangt des morgens te 4 um bericbt, dat kleine Russische af deelingen de grens bij Sckwidden (z.o. van Biaüa) en Johannisburg overschrijden, terwijl een poging tot spooraegvermeling op de lijn Jaretschin—Wrescken wordt afgewezen *). De Duitscke kruisers „Augsburg" en „Magdeburg" beschieten in den loop van den dag de Russische kustvesting Eibau. "In den vroegen morgen van dezen zondag beginnen de mobilisatietransporten. De Euxemburgsche grenzen worden door de 16e divisie overschreden ; de stad Euxemburg is voor 12 um 's middags bezet. Het spoorwegvervoer voor de samentrekking van 6 gemengde brigades, op versterkten vredesvoet, dus zonder de volledige mobi- *) Deutsche Dokumente m, No. 595 : Aide-Mémoire dd. I Aug., van Sir Goschen aan Buitenlandsche Zaken te Berlijn. Engelsch Blauwboek, No. 131 ; Engelsch Witboek, No. 411. *) Deutsche Dokumente III, No. 639 ; Weltkrieg II, S. 47. 204 lisatie af te wachten, naar de Belgische grens nabij Aken neemt in den loop van dezen dag een aanvang, en wel: voor de 34e Infanterie-Brigade van Rostock en Schwerin naar Herzogenrath; 27e „ „ van Keulen naar Aken ; " " 14e „ „ van Halberstadt en ^edlinburg naar Aken; „ ne „ „ van Wittenberg en Brandenburg naar Aken; 38e >» »> van Hannover naar Malmedy; t >t 43e ,, ,, van Göttingen en Cassel naar St. Vith. Het vervoer van deze troepen uit ver van elkander gelegen garnizoensplaatsen geschiedt met de grootste geheimzinnigheid. In den avond van den 3en bereiken zij alle hunne bestemmingsoorden dicht aan de grens, vanwaar zij den volgenden morgen, versterkt met één regiment infanterie, dat te Aken in garnizoen lag, drie cavaleriedivisiën, één mortierbatterij en 6 compagnieën pioniers met twee divisiebruggetreinen, de gemeenschappelijke actie tegen Luik zullen beginnen. De gezamenlijke sterkte dezer macht bedraagt 25.000 geweren, 8000 ruiters en 124 vuurmonden1). Des avonds om 7 uur overhandigt de Duitsche Gezant te Brussel het Duitsche ultimatum, met een bedenktijd van 12 uren. Reeds sedert den vorigen dag hebben, zoowel van Fransche als van Duitsche zijde, herhaalde grensoverschrijdingen door kleine af deelingen militairen plaats, waarbij het ook nu en dan tot vuurgevechten komt *). 3 Augustus. Aan den Duitschen Gezant te Parijs wordt des namiddags het volgend telegram verzonden *); „Berlin, den 3. August IQM- „Telegranun 193. Dringend. „Deutsche Trappen natten bis jetzt Befehl, französische Grenze str engst ens zu respektieren, und diesen über all strikt befolgt. Dagegen haben trotz Zusicherung der 10 Kilometer-Zone französische Trappen schon gestern bei Altmnnsterol und auf Gebirgsstrasse in Vogezen deutsche *) Weltkrieg I, S. 109, in welk werk nog wordt meegedeeld, dat op den 8en Aug. de overige deelen der 27ste Brigade en de aanvullingsmanschappen van de 11de en de 14de Infanterie-Brigade aankwamen, zoodat deze brigades hare mobilisatie binnen een nog door den vijand bezette vesting voltooiden (S. 118). a) Montgelas, S. 159-160. ') Deutsche Dokumente III, No. 734. 204 205 Grenze überschritten und stehen noch auf deutschem Gebiet. Französischer Flieger, der belgisches Gebiet überflogen haben muss, wurde bei Versuch, Eisenbahn bei Wesel zu zerstöreUj schon gesternherabgeschossen. Mehrere andere französische Flugzeuge sind gestern über F4felgebiet zweifelfrei festgestellt. Auch diese müssen belgisches Gebiet überflogen haben. Gestern warfen französische FUeger Bomben auf Bahnen bei Karlsruhe und Nürnberg. „Frankreich hat uns sourit in Kriegszustand versetzt. Bitte Eu. Exz. vorstehendes heute nachmittag 6 Uhr doftiger Regierung mitteflen. Ihre Passé fordern und nach Uebergabe der Geschafte an amerikanische Botschaft abreisen. ■é-t^r^^. (get ) Bethmann Hollweg." v^"^1^*^ ^^^i/lT K*M* N.B. Het ontwerp was van von Jagow's hand, met veranderingen door Zimmermann. 4 Augustus. Te 8 uur voorm. overschrijden de Duitsche troepen de Belgische grens. In den loop van den dag komt telegrafisch bericht van den Duitschen Gezant te Boekarest: „Herr Bratianu hat meinem oesterreichischen Kollegen und mir das Resultat des Kronrats wie folgt mitgeteilt: „Nach einem warmen Appell des Königs, den Vertrag ins Deben zu setzen, hat der Kronrat mit allen gegen eine Stimme erklart, keine Partei könne die Verantwortung dieser Aktion übemehmen. Der Kronrat hat beschlossen, dass nachdem Rumanien von der oesterreichisch-ungarischen Demarche in Belgrad weder avertirt, noch darüber bef ragt worden ist, der casus-foederis nicht hestande. Der Kronrat beschloss weiter, dass militarische Vorkehrungen zm Sicherung der Grenzen untemommen werden, worin ein Vorteil für die oesterreichisch-ungarische Monarchie bestande, da ihre Grenzen auf mehrere hundert Meüen dadurch gedeckt wurden ..." Op dit telegram stelt Keizer Wilhelm de kantteekening : „Die Verbündeten faüen schon vor dem Krieg von uns ab, wie die faulen Aepfel. Ein totaler Niederbruch der Auswartigen Deutschen, bezw. auch Oesterreichischen Diplomatie. Das hatte vermieden werden müssen und können. W."1). Geen vleiende uitspraak over het beleid der eigen diplomaten 1 6 Augustus. Des avonds begint de groote transportbeweging voor den opmarsch naar het westen en dien naar het oosten. iy Augustus. Einde van het vervoer der strijdende gedeelten der geheele macht, met al hun treinen, naar hunne opmarschgebieden. *) Deutsche Dokumente IV, No. 8ri. 2o6 FRANKRIJK. 31 Juli. Na ontvangst van het telegrafisch bericht van den Franschen Gezant te Berlijn, dat, blijkens mededeeling van von Jagow, de Duitsche Regeering tot haar leedwezen genoodzaakt was tegenover de algemeene Russische mobüisatie den „toestand van dreigend oorlogsgevaar" te bevelen, komt de Raad van Ministers onder voorzitterschap van Poincaré onmiddellijk bijeen. Thans volgt de toestemming voor de instelling der vohedige grensbewaking. De legerleiding krijgt voldoening, met uitzondering echter van de uit een militair oogpunt weinig beteekenende bepaling van de 10 KM. diepe grensstrook, welke niet door militairen betreden mag worden, „De Conseil des Ministres, qui s'ést aussitot assemblé sous la Présidence de Poincaré, a décidé de prendre dans cinq corps d' armée frontière, les mesures de preparations les plus rapides, n'ayant pas toutefois le caractère de mobilisation," seint de Russische Gezant te Parijs naar St Petersburg *). Bovengenoemd besluit wordt om 5 um nam. genomen : het geldt de verzending van het „télégramme de couverture". De spoorwegdiensten worden onmiddellijk gewaarschuwd. De militaire en technische commissies voor het oorlogsspoorwegvervoer zijn reeds sedert den vorigen dag op hunne standplaatsen. Alle legerkorpsen van het noordoostelijk front ontvangen daarop het telegram : „Faites partir troupes de couverture. Heure initiale 21 h." Een voltooiing dus van de orders van den vorigen dag, thans betreffende de troepen, die per spoorweg hunne opsteuingen moeten innemen. Li den avond volgen de oproepingen voor een „oefeningsperiode" van reservisten en territorialen, die bestemd zijn voor den bewakingsdienst van de gemeenschapswegen, enz. De Duitsche Gezant te Parijs verklaart des avonds halfzeven, uit naam van zijn Regeering, aan Viviani, dat de bevolen „toestand van dreigend oorlogsgevaar" het gevolg was van de Russische algemeene mobilisatie, en dat tezelfder tijd aan Rusland een eisch van demobilisatie was gesteld. Ingeval van een negatief antwoord zal Duitschland mobiliseeren. Baron von Schoen voegt daaraan toe, dat hij verplicht is te vragen, welke houding Frankrijk zal aannemen, indien een gewapend conflict tusschen Rusland en Duitschland mocht uitbreken. Viviani, die beweert geen bericht van de Russische algemeene mobüisatie te hebben ontvangen, hoort de mededeeling van den Gezant aan en stelt een antwoord in uitzicht na de bijeenkomst van den Ministerraad op den volgenden dag *•). 1 Augustus. Omstreeks 1 um 's nachts gaat de telegrafische *) Livre Noir II, p. 39a, No. 214. a) Schoen, S. 176. *°7 waarschuwing aan alle legerkorpsen uit, luidende : „Probablement, 1'ordre de mobilisation sera lancé aujourd'hui i aoüt dans 1'aprèsmidi. Faites procéder immédiatement toutes opérations intérieures de nature a f aciliter la mobilisation". Generaal Joffre overhandigt om 8 um voorm. een nota aan den Minister van Oorlog, waarin hij wijst op de groote nadeelen, die ontstaan, indien nog langer met de afkondiging der algemeene mobüisatie wordt gewacht. Hij deelt mede, hoe in Duitsehland.volgens op zijn bureau aanwezige gegevens, een geheime mobüisatie kan worden verkregen door persoonlijke oproepingen, zonder de algemeene afkondiging af te wachten. Hij voorziet een ultimatum van Duitsche zijde met zeer korten bedenktijd, waarop onmiddellijk een plotselinge inval zal volgen, en zegt, dat reeds vijf lichtmgen groot-verlofgangers in Duitschland tegen den 2den Augustus onder de wapenen zijn geroepen en dat de vorderingen en de aankoop van paarden reeds sedert den 3oen Juli zijn begonnen, misschien zelfs vroeger. „On peut donc dire que, le 4 aoüt, même sans ordre de mobilisation, 1'armée aüemande sera entièrement mobüisée, réalisant déja sur la nótre une avance de quarante-huit heures et peut-être de trois jours". De overhandiging van deze nota gaat met de volgende mededeeling gepaard : „Depuis cinq jours, je hitte pour arracher au gouvernement le rappel des permissionnaires. Nous ne pouvons pas nous livrer comme 1'Allemagne a une mobilisation hypocrite et camouflée. La mobilisation chez nous constitue un tout homogène qui ne se débite pas par tranches. Je vous répète ce que je vous ai dit hier : si le gouvernement tarde a donner 1'ordre de mobilisation générale, ü m'est impossible de continuer a assumer la responsabilité écrasante des hautes fonctions dont sa confiance m'a investi" 1). Om 9 um 's morgens komt de Ministerraad weer bijeen ; Generaal Joffre herhaalt hier zijn verlangen. De Raad is eensgezind, maar wü met de uitvaardiging tot het laatste oogenblik van den dag wachten. Vóór vier um 's namiddags behoeft het mobüisatietelegram niet verzonden te worden, om nog dienzelfden avond over geheel Frankrijk verspreid te kunnen zijn. De uitvoering zal dan met 2 Augustus, als eersten mobilisatiedag, onmiddelhjk kunnen beginnen. Om 12 um 's middags is het mobilisatiebesluit geteekend. Het wordt üi handen gesteld van den Minister van Oorlog, die het 's namiddags ter verzending zal uitgeven. Messimy zegt hierover a) : „Du midi a trois heures, je conserve donc entre mes mains ce tragique document, ce fatal papier signé de M. Poincaré, de M. Viviani, de M. Augagneur, Ministre de la Marine, et de moi. 1) Recouly in de Revue de France, p. 504 e.r. J) ld. p. 505. ao8 „Jamais je n'oublierai cette minute suprème oü je m'en dessaisis. H est 3.30. Ee Général Ebener, Sous-Chef de 1'État Major, envoyé par le Général Joffre, vient chercher le document.... „Or a rinstant précis oü le télégraphe commencait a transmettre 1'ordre, M. Viviani entre dans mon cabinet, un peu avant 4 heures. II me demandé de retenir encore un peu le télégramme. Un entretien qu'ü vient d'avoir avec M. de Schoen, laisse subsister quelque lueur d'arrangement"1). Het is te laat, de machine werkt Merkwaardig verschijnsel, die flikkering van hoop op hetzelfde um te Berlijn en te Parijs en te Eonden! Het mobilisatiebevel: „Extréme urgence. Circulaire recommandé. Ordre de mobüisation générale. Premier jour de la mobüisation est le 2 aoüt 1914", wordt aan het postkantoor in de Rue de Grenelle afgegeven. In minder dan drie uur is het over geheel Frankrijk bekend. Gelijktijdig met het mobilisatiebevel kondigt de Fransche Regeering een proclamatie af, geteekend door den President der Republiek en door aüe Ministers, waarin wordt verklaard, dat de mobüisatie nog geen oorlog is; dat zij in den tegenwoordigen toestand voor Frankrijk het beste middel is om den vrede te bewaren en dat de Regeering der Republiek hare pogingen om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen, zal vermenigvuldigen *). 2 Augustus. De mobüisatie-vervoeren beginnen in den vroegen morgen. Generaal Joffre krijgt te 2 um nam. volle vrijheid voor de tdtvoering van aüe maatregelen in de 10 K.M. grensstrook. 3 Augustus. Het spoorwegvervoer voor de verplaatsing van de dekkmgstroepen, dat op 31 Juh ten 5.40 nam. begon, eindigt omstreeks 12 um 's middags. Op het spoorwegnet „de 1'Est" eischte dit vervoer in deze dagen 538 tremen. De Duitsche Gezant von Schoen ontvangt het telegram van den Rijkskanselier, ingevolge hetwelk aan de Fransche Regeering de verklaring van den oorlogstoestand moet worden bet eekend (zie hiervoren blz. 204), sterk verminkt en ten deele geheel onverstaanbaar, weshalve hij een eigen tekst opstelt en in den avond aan den President van den Ministerraad ter hand stelt, luidende als volgts) : *) Vergelijk hiermede: Fransch Geelboek I, No. 125. *) Fransch Geelboek I, No. 142. *) Deutsche Dokumente III, S. 187. Vergelijk ook : Fransch Geelboek I, No. 147, alsmede de aan dit telegram toegevoegde noot in ,,Pages d'histoire 1914^915. Les Pourparlers Diplomatiques. X. Le Livre Jaune Francais." Paris-Nancy, 1915. P- I54-Ï55- 208 209 „Paris, le 3 aoüt 1914. Monsieur le Président du Conseil! Les autorites administratives et militaires allemandes ont constaté un certain nombre d'actes dliostilité caractérisée commis sur territoire allemand par des aviateurs francais. Plusieurs de ces derniers ont manifestement violé la neutralité de la Belgique en sur volant le territoire de ce pays. L'un a essayé de détruire des construction» pres de Wesel, d'autres ont été aper9us sur la région de 1'Eif el, un antre a jeté des bombes sur le chemin de fer de Karlsruhe et de Nuremberg. Je suis chargé et j'ai l'honneur de faire connaitre è Votre Excellence qu'en présence de ces aggressions 1'Empire Allemand se considère en état de guerre avec la France du fait de cette dernière puissance. J'ai en même temps l'honneur de port er & la connaissance de Votre Excellence que les autorités allemandes retiendront les navires marchands francais se trouvant dans les ports allemands, mais qu'elles les relacheront, si dans les 48 heures la réciprocité compléte est assurée. Ma mission diplomatique ayant ainsi pris fin, il ne me reste qu'è prier Votre Excellence de vouloir bien me munir de mes passeports et de prendre les mesures qu'Elle jugerait utiles pour assurer mon retour en Allemagne avec le personnel de 1'Ambassade, ainsi qu'avec le personnel de la Légation de Bavière et du Consulat Général d'Allemagne I Paris. Veuülez agréer, M. le Président du Conseil, 1'expression de ma tres haute considération. (get.) v. Schoen." 5 Augustus. Ten 12 uur 's middags begint de iste periode van het vervoer voor de concentratie. Voor de gevechtseenheden en voor de treinen der legerkorpsen, en ten deele voor die van de reserve-divisiën duren deze transporten tot 12 Augustus 's middags. In de tweede periode, van 12 Aug. 's middags tot 18 Aug. 's middags, vallen alle overblijvende vervoeren voor de concentratie, namelijk die voor de verdere aanvullingen en parken. Deze concentratie-vervoeren eischen : in de eerste periode 2534, in de tweede periode 1744 militaire treinen. GROOT-BRITANNIË. 31 Juli. Grey richt tot Berlijn en Parijs de vraag, of men zich wil verplichten de Belgische onzijdigheid te 1 eerbiedigen. Het Duitsche antwoord is ontwijkend, het Fransche toestemmend. 1 Augustus. De Staatssecretaris voor Marine Churchill zendt 'smorgens voor zün dienstvak een waarschuwingstelegram uit: „It seems certain that the order to mobilize wik be issued af ter Cabinet this morning. Have everything in readiness. Examination service should be put into force simultaneously." In den daarna gehouden llantisterraad dringt Churchill op de onmiddelkjke oproeping van de vlootreserves en de voltooiing van de maritieme voorbereidingen aan. Volgens hem was de Duit- Mobilisatiën in 191* n 210 sche vloot gemobiliseerd. De Engelschen moesten hetzelfde doen. Na een scherpe discussie verklaart de Raad dezen stap voor de veiligheid van Engeland nog niet noodig, aangezien een mobilisatiebevel nog slechts de oudste schepen in de vloot zou brengen. De hoofdmacht van de Engelsche vloot was geheel krijgsvaardig en had haar oorlogsstandplaats ingenomen. Chmchül antwoordt, dat hij de schepen van de „Derde Vloot noodig had, in het bijzonder de oudere kruisers, om de taak te vervullen, die aan hen in oorlogstijd was toebedacht. Zijn poging tot overreding van zijn ambtgenooten faalt. In den vroegen namiddag ontvangt de Admirahteit rechtstreeks van den Engelschen Gezant te Berlijn bericht, dat Britsche schepen in Duitschland werden vastgehouden en dat het hun verboden was om Hamburg te verlaten, uit hoofde van „important naval manoeuvres", die den volgenden dag zouden plaats hebben x). Binnen een half um na de ontvangst van dit bericht beslist de Admirahteit om de mobiüsarievoorbereidingen uit te breiden, zoodat om 2.15 het code-woord uitgaat, ten gevolge waarvan overeenkomstig de mobilisatie-instructie aanvullings-, hospitaal-, kolenen tankschepen in dienst moeten worden genomen. Alle vlagofficieren, die kort te voren voor de „Derde Vloot" waren aangewezen, ontvangen bevel hunne bestemming te volgen en de admiraalsvlag dadelijk te laten waaien. Aan de haven-adniiraals wordt bevolen onverwijld te rapporteeren, zoodra de schepen van de „Derde Vloot" gereed zijn om hun aanvuhxngsbemamiingen te ontvangen. Deze maatregel wordt spoedig gevolgd door een verder code-woord voor de controleering van de draadlooze installaties op de koopvaardijschepen. Er blijftAU slechts een laatste stap te doen over : de oproeping van de reserves. Maar voordat hiertoe wordt overgegaan, wordt op dezen zaterdagmiddag nog een veiligheidsmaatregel getroffen: het bevel, dat de flottieljes voor den .patrouilledienst en voor de plaatselijke verdediging des nachts buitengaats blijven. Onderzeeërs mogen echter voorshands niet voor dezen dienst worden gebezigd. Enkele uren later neemt het Marine-departement de laatste beschikking vóór de algemeene mobilisatie, namelijk die, waarbij de „Derde Vloot" actief wordt verklaard. In den avond, na den op het Admirahteitsgebouw gebruikten maaltijd, opent Minister Churchill de vele, wederom binnengekomen telegrammen, waaronder een met het bericht, dat Oostenrijk wil ingaan op het voorgestelde overleg, en andere betreffende de persoonlijke inweriring tusschen den Czaar en den Keizer, die in hem op dit meest kritieke oogenblik de verwachting doen ontstaan, dat — dank zij de voortdurende insparniing van Grey — de groote oorlog nog zal kunnen worden voorkomen. Corbett, p. 28. Sir Goschen to the Adnüralty, August 1, received 1.45 p.m. 210 Een andere trommel met telegrammen van Buitenlandsche Zaken wordt echter binnengebracht. Een dezer bevat de korte melcling: „Duitschland heeft Rusland den oorlog verklaard" Meer behoefde niet gezegd te worden. Met dit bericht gaat de Minister naar T*>wningstreet, alwaar hij den Eersten Minister Asquith, Grey, den Minister van Oorlog en nog enkele andere Ministers aantreft. ' ?C ^erste M*11*3***' nit zijn aanteekeningen van November 1914. Mobilisation In 1911 \f 257 258 f ende nieuw aan te leggen spoorwegen in den Congo, zeggende, dat hij — von Jagow — tegen deelneming van België zou zijn en dat Koning Leopold door zijn kolonisatie een veel te zwaren last op de schouders van België had gelegd. „II (M. de Jagow) développa le fond de sa pensée en soutenant que les Petits Etats ne pourraient plus mener, dans la transformation qui s'opérait en Enrope au profit des nationalités les plus fortes, par suite du développement des forces économiques et des moyens de communication, 1'existence indépendante dont ils avaient joui jusqu'a présent. Bs étaient destmés a disparaitre ou a graviter dans 1'orbite des grandes puissances," — aldus rapporteert op 2 April 1914 de Belgische Gezant, Baron Beyens, de opvolger van Baron Greindl te Berlijn, aan wien de Fransche Gezant meende goed te doen, de uitingen van von Jagow onmiddellijk over te brengen v). In het licht van dit alles is de houding der Duitsche politieke leiders kort vóór den oorlog moeilijk verklaarbaar. Neemt men daarbij ne hierna volgende uitingen van von Bethmann Hollweg en van von Jagow in aanmerking, dan is men wel genoopt te vragen, of daarbij nog goede trouw aanwezig was. In zijn brief van 31 Juli 1914 deelt de Belgische Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Belgische Gezanten te Londen, Parijs en Berlijn het gesprek mede, dat de Secretaris-Generaal van Buitenlandsche Zaken indertijd gehad heeft met den toenmaligen Duitschen Gezant te Brussel, en het antwoord dat von Bethmann Hollweg dezen had opgedragen te geven: „Au cours de la polémique soulevée en 1911 par le dépot du projet hollandais concernant les fortifications de Flessingue, certains journaux avaient affirmé qu'en cas de guerre franco-allemande, notre neutralité serait violée par l'Allemagne. „Le Département des Affaires Etrangères avait suggérée 1'idée qu'une déclaration faite au Parlement a 1'occasion d'un débat sur la politique étrangère, serait de nature a apaiser 1'opinion publique et a calmer ses défiances, si regrettables au point de vue dés relations des deux pays. „M. de Bethmann Hollweg fit répondre, qu'il avait été tres sensible aux sentiments qui avaient inspiré notre démarche. B déclarait que 1'Allemagne n'avait pas 1'intention de violer notre neutralité, mais il estimait qu'en f aisant publiquement une déclaration, 1'Allemagne affaiblirait sa situation militaire vis-a-vis de la France, qui, rassurée du cóté du Notd, porterait ses forces du cóté de 1'Est" *). *) Belgisch Grijsboek II, p. 1. Opgemerkt zij, dat de door von Jagow uitgesproken meening niet bepaald „Duitsch" was. Zie in Tardieu's werk : Fürst von Bülow (1910, S. 55), de aanhaling uit de Rijksdagrede van v. Bülow op 11 Dec. 1899 : „Der englische Premier-Minister hatte schon vor lang er er Zeit gesagt, dass die starken Staaten immer starker und die schwachen immer schwaeher werden würden. Alles, was seitdem geschehen ist, bewdst die Richtigheit dieses Wortes". *) Belgische Grijsboek I, p. 7. *** «mn-armr j-n ■ mmt;i"i tiwt- r 158 «59 Nog stelliger is de uitspraak van den Staatssecretaris von Jagow rn de zitting der Budget-Conunissie van den Rijksdag op 29 April 1913*). Een lid van de sociaal-democratische partij zeide, dat men m België een Fransch-Duitschen oorlog met schrik te gemoet zag omdat men vreesde, dat Duitschland de Belgische onzijdigheid met zou eerbiedigen. De Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken von Jagow antwoordde : „De Belgische onzijdigheid berust op internationale verdragen en Duitschland is besloten deze verdragen te eerbiedigen." Deze Verklaring bevredigde een ander lid der sociaal-democratische partij niet. Von Jagow merkte op, dat hij niets had toe te voegen aan de duidelijke woorden, welke hij had gesproken met betrekking tot de verhouding tusschen Duitschland en België. Op nieuwe vragen van een lid der vorengenoemde partij antwoordde de Minister van Oorlog von Heeringen : „België speelt geenerlei rol m de rechtvaardiging van het Duitsche militaire reorganisatieplan ; dit plan vindt zijn grond in den toestand in het Oosten. Duitschland zal niet uit het oog verliezen, dat de Belgische onzijdigheid door internationale verdragen is gewaarborgd." Nadat een lid van de „Fortschritts '-partij nog over België had gesproken, deed von Jagow opnieuw opmerken, dat zijn verklaring omtrent België voldoend duidelijk was *). Ook al ware het aannemelijk»), dat het Duitsche operatieplan aan de politieke leiders niet officieel of niet in vasten vorm bekend was, zoo kunnen die leiders toch niet onkundig zijn geweest van de zoowel in de openbare pers als in het diplomatiek verkeer zoo herhaaldelijk opgeworpen onderstelling, dat Duitschland bij een oorlog met Frankrijk de Belgische onzijdigheid niet zou eerbiedigen doch met een deel zijner legers door dit land zou trekken. Het ware dan hun phcht geweest, tijdig - d. w. z. vóórdat de loop der gebeurtenissen een gevaarlijke of beslissende wending nam zich zekerheid te verschaffen, welke operatieplannen bij de ntürtaire leiding voor uitvoering in aanmerking kwamen. Wanneer von üetnmann HoUweg naar aanleiding van de schending van België scnnjrt *): „Politische und nimtftrische Interessen stiessen hier „ .,LM£nd?Cher B5ricllt der Kommission für den Rdchshaushaltsetat u.s.w Rechnungsjahr 1913, No. 970 der Drncksachen, S. 5207, Reichstag 151, Sitzung Montag 29 April 1913. K *) Ontleend aan: Belgisch Grijsboek I, p. 8. Het is niet gelukt, den oorspronkelrjken Duitschen tekst te verkrijgen. a 3) ^et het geval is. O.a. werd in de Memorie (Denkschrift) van den Chef van den Oeneralen Staf. welke op 12 Dec. 1912 aan den Rijkskanseher werd ingediend, uitdrukkelijk verklaard, dat in den te verwachten oorlog met Frankrijk en Rusland het noodzakelijk zou zijn, de Belgische onzijdigheid te schenden, v. KuU,S. 114-1 15. 8 *) Bethmann Hollweg I, S. 166-167. 259 2Ö0 hart auf einander Das Unrecht gegen Belgien lag auf der Hand und die allgemein politischen Folgen des Unreehts varen zu greifen. Der Chef des Generalstabes verschloss sick diesen Gedanken keineswegs, erklarte aber den niikïaunscnen Zwang für absolut. Ich habe meine Ansicht der seinigen anpassen müssen," daa bewijst zulks, dat óf zijn uiteemetting met Generaal von Moltke te laat heeft plaats gehad, toen het niet meer mogelijk was op de operatieplannen invloed te oefenen, óf dat de voor de buitenlandsche poktiek verantwoordelijke organen zich daarbij niet of niet tijdig hebben weten te doen gelden. Ware die uiteenzetting geschied, toen het nog tijd was — in elk geval vóór het ontstaan van ernstige internationale verwikkelingen — dan zouden genoemde organen de; schending hebben moeten en yermoedekjk ook hebben kunnen voorkomen. Zooals ket verloop thans schijnt te zijn geweest, blijft slechts de mdruk, dat de heüigheid van het gegeven woord en de bindende kracht der tractaten van 1839 en van 1907 den Duitschen poUtieken leiders met voor oogen heeft gestaan1). Er is in dit vraagstuk nog veel, dat onzeker en onopgehelderd blijft. WeUicht zal hierover meer Ucht worden verspreid, wanneer het Duitsche Rijksarchief eenmaal mocht overgaan tot de openbaarmaking van de geheime bescheiden betreffende de oorlogsvoorbereiding, afkomstig uit ket archief van den voormaligen Grooten Generalen Staf. Voorloopig is men geneigd, de verkkuing van den loop van zaken grootendeels te zoeken in de eigenmachtige plaats, welke de opperste miktaire leiding in de organisatie van ket Keizerrijk innam ; in ket persoonlijke machtsstandpunt van den ,,Allerhöchsten Kriegsherm" en Jftundesfeldherrn" en in de rechtstreeksche dienst^erhouding (Immediatsteüung) *), buiten de politiek-verant- l) Als bijdrage hiertoe moge nog het volgende dienen: De Eerste Vredesconferentie te 's-Gravenhage stelde op 29 Juli 1899 een reglement van 60 artikelen vast, „concernant les lois et coutumes de la guerre sur terre", welk reglement de 26 toetredende staten zich verbonden te zullen aanvaarden als grondslag voor hunne militaire wetten en voorschriften. Duitschland ratificeerde deze overeenkomst in 1900. Toen echter in 1902 de Duitsche Generale Staf het leerboek over oorlogsrecht : „Kriegsbrauch im Dandkriege" deed verschijnen, bestemd om de Duitsche ofiïcieren op de hoogte te stenen yan de inzichten van den Generalen Staf op dit gebied, werd in dat boek het Haagsche Reglement wel vermeld, doch daaraan werd niet het karakter van een bindend legervoorschrift toegekend. Enkele Duitsche schrijvers hebben vóór dén oorlog hierop gewezen, doch zonder gevolg. De hoogste politieke leiding greep ten onrechte niet in, hoezeer hier toch schending eener internationale verphchting plaats vond. Oostenrijk-Hongarije handelde op gelijke wijze. Daarentegen voerde de Fransche legerinstrhetie in 1900 het Haagsche Reglement als bindend voorschrift in. *) Wohlers. S. 33. 2ÓI woordelijke organen om, van de hoogste militaire autoriteiten van leger en vloot tegenover den Keizer, waarop reeds vroeger werd gewezen (blz. 9). De uitspraak van von Bismarck (1887) : „man irre sich, wenn man glaube, die Leitung der deutschen Politik sei den Gesichtspunkten des Generalstabes unterworfen," zij moge destijds juist geweest zijn, schijnt na zijn aftreden wel hare geldigheid te hebben verloren. Ook in België heeft het aan overleg tusschen staatkunde en strategie ontbroken. Er heerschte daarbij weinig vastheid in de leiding van den GeneralénStaf. Generaal Jungbluth stond nauwelijks twee jaren aan het hoofd van dit dienstvak, toen hij werd vervangen door Generaal de Ceuninck, die wederom in April 1914 aftrad en eerst op 25 Mei d.a.v. werd opgevolgd door Generaal de SeiUers de Moranville, welke opperofficier sedert 1904 bij de Gendarmerie had gediend. Het operatieplan, bestemd voor het geval: „schending van de neutraliteit door Duitsche troepen, bij een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk", met de verzamelopstelling van het veldleger op den linker Maas-oever, oostwaarts van de lijn Hoey-Hasselt, was bij het uitbreken van den oorlog nog in bewerking. De Chef van den Generalen Staf bevroedde niet den hoogen ernst der tijden ; op den 2en Juni 1914 verlangde de Generaal, dat alle arbeid aan deze belangrijke vcrorbereiding zou worden stopgezet: „nous examinerons tout cela plus tard, verS le mois d'octóbre; pour 1'instant nous devons nous occuper exclusivement des grandes manoeuvres De nachtelijke zitting van 2 op 3 Augustus 1914 in het Koninklijk Paleis te Brussel bood den onverkwikkelijken aanblik van volslagen gemis aan eenstemmigheid tusschen den hoogsten militairen raadgever des Konings, den Generaal de Selliers, en diens eersten medewerker en plaatsvervanger, den Sous-Chef van den Generalen Staf, die sedert November 1913 bezig was met de bewerking van het bedoelde operatieplan en die bij deze beraadslagingen onder het voorzitterschap van Zijne Majesteit dit plan krachtig verdedigde 2). Op den 5en Augustus stonden 12 brigades ten westen van de lijn Tirlemont-Namen en 3 brigades in de stelling bij Namen — op een afstand dus van ongeveer vier dagmarschen van de bedreigde fortengroep Euik. Hoe anders ware de toestand geweest, wanneer deze brigades ten oosten van de lijn Hoey-Hasselt hadden kunnen worden verzameld. De strategische overvalling van Euik, waaraan nog geen 50.000 man Duitsche troepen (zie blz. 204 hiervoren) deelnamen, ware tegenover deze Belgische overmacht, zoo deze tijdig en krachtig had ingegrepen, jammerlijk mislukt! J) Ryckel, p. 254. s) Idem, Chapitre IV : „La nnit historique du 2 au 3 aoüt." 261 HOOFDSTUK VIH. DE INVLOED DER GENERALE STAVEN. Thans blijft nog te onderzoeken, welken invloed in het bijzonder de militaire leiders in de groote rijken, of — gelijk men het veelal uitdrukt — de Generale Staven op het verloop van de crisis, de mobilisatiën en oorlogsverklaringen hebben uitgeoefend. Niet zelden stelt men hen vooral aansprakelijk voor het noodlot, dat de oorlog over de wereld gebracht heeft, hetzij door hun streven naar en hun invloed op de ontwikkeling van de reusachtige bewapeningen, hetzij door een misdadig drijven naar een gewelddadige ontknooping van het politiek conflict, waaruit de oorlog is voortgekomen. Het is noodig, hierbij wel te onderscheiden. Gelijk de leidende organen in alle takken van staatsdienst phchtmatig streven naar volmaking en vruchtbare ontplooiing van de organisatie, waarover zij zijn gesteld en bij welker goede werking het staatsbelang in zoo hooge mate betrokken is, zoo is het natuurlijk en noodzakelijk, dat de militaire leiders er op bedacht zijn de weermacht van den staat zoo goed mogelijk aan haar doel te doen beantwoorden, opdat — wanneer internationale verwikkelingen een beroep op de wapenen onvermijdelijk mochten maken — de rechten en de veiligheid des lands deugdelijk gewaarborgd zouden zijn. Zij, die dan voor de uitkomsten dér oorlogvoering verantwoordelijk zullen worden gesteld, hebben het recht te verlangen, dat de strijdmacht, het werktuig dat zij zullen moeten hanteeren, voor haar taak berekend zij en redelijke waarborgen voor een gunstigen uitslag biede. Maar bedoeld streven wordt afkemenswaardig en gevaarlijk, zoodra de ontwikkeling der weermacht de grenzen van rechtmatig zelfverweer overschrijdt, een agressief karakter verkrijgt en ontaardt in een steeds hooger opbieden in den bewapeningswedstrijd met vermoedelijke toekomstige tegenstanders. Waar de grens tusschen deze beide opvattingen behoort te worden getrokken, is moeilijk te bepalen, vooral voor. den militairen organisator en aanvoerder, die eigen verantwoordeüjkheidsbesef eerst, bij de meest voüedige waarborgen voor 's Lands veiligheid en onaantastbaarheid bevredigd zal gevoelen. Hier zullen dan de politieke regeeringsorganen leidend, wakend, matigend en ten 263 slotte beheerschead moeten inwerken. Zij kennen — moeten althans kennen — de internationale verhoudingen, de politieke vraagstukken, die daar open liggen, de verwikkelingen, welke dreigen te ontstaan. Zij bakenen de politieke gedragslijn af, welke tegenover al deze uitwendige factoren zal worden gevolgd; zij leiden het' diplomatiek verkeer met mede- en tegenstanders. Zij behooren te overwegen en te beoordeelen, tegenover welke kansen en gevaren de staat in de naaste of in een verdere toekomst zal kunnen komen te staan. Bovendien zijn zij alleen in staat te beslissen, hoever de draagkracht des volks aan personeele en materieele middelen reikt, om zonder in economische overbelasting of uitputting te vervallen, de lasten der landsverdediging blijvend te kunnen dragen. Voorzeker zal nauwgezet overleg en loyale wederzij dsche voorlichting tusschen de politieke en de militaire leiders den grondslag voor de doeltreffende behartiging van 's Lands belangen moeten vormen; maar het hoogste staatsgezag, de politieke regeeringsorganen zullen de beslissing moeten nemen en ten slotte de verantwoordelijkheid dragen. Waar de invloed der militaire leiding tot buitensporige opvoering der weerkracht en tot agressieve, organisatie der weermiddelen gevoerd heeft, moet de politieke leiding in inzicht en weerstandsvermogen tegen militairen drang zijn te kort geschoten, of wei-bewust en voorbedacbtehjk met de militaire organen hebben meegewerkt. Men kan veilig zeggen, dat aan zulk een gevaarlijk beleid de regeeringen van alle groote rijken, die in Augustus 1914 in den oorlog betrokken werden, zich zonder uitzondering — zij het ook in verschillende mate, naar gelang harer omstandigheden, gegevens en middelen — hebben schuldig gemaakt. De politieke toestand in de aan den oorlog voorafgaande jaren, het stelsel der bondgenootschappen, dat de Europeesche verhoudingen beheerschte, hebben tot dien gevaarvoken en dreigenden toestand in hooge mate bijgedragen. Hierdoor toch was de machtsgroepeering der partijen in den verwachten strijd reeds bij voorbaat vastgelegd, wat moest leiden tot een wantrouwend afwegen der wederzij dsche macht en tot het streven de tegenpartij te overvleugelen. De aldus tevens gewekte overtuiging, dat de oorlog nu eenmaal, vroeg of laat, onafwendbaar zou blijken te zijn, dreef regeeringen en volken om ziek sterk te maken tegen den dag der beslissing. _ Een der bedenkelijkste gevolgen van de opvoering der bewapeningen kan bet drijven naar preventieve oorlogen worden, waarmede een staat, die ziek voor een gewelddadige vemezenkjking van zijn politieke doeleinden miltt-air voldoende toegerust, en de internationale en economische verhoudingen ook overigens gunstig acht, beoogt zijn, nog niet tot de voke ontwikkeling zijner weerkracht gekomen tegenstander geen verderen tijd te laten om den opbouw van zijn krijgswezen te voltooien, doek kern — ook zonder dat daarvoor een oogenblikkelijk dringende en onvermijdelijke aan- 263 264 leiding bestaat, doch onder een licht te vinden voorwendsel — onverhoeds den, naar zijn meening, vroeg of laat toch niet te vermijden oorlog aan te doen, hem zoo mogelijk te verrassen en een beslissenden slag toe te brengen. Zulke plannen kunnen inderdaad, uit een uitsluitend militair gezichtspunt beschouwd, verlokkend schijnen en van de Generale Staven der groote rijken heeft zich dan ook wel geen enkele daarvan geheel en doorloopend weten te onthouden. Gelukkig, dat de politieke leiding in de meeste gevallen haren plicht begreep en terugdeinsde voor de ontzettende verantwoordelijkheid, welke zij door zulk een noodelooze gewelddaad van onafzienbare gevolgen op zich zou laden. Von Bismarck's standpunt was, dat hij het nimmer zou kunnen verantwoorden de ekende van den oorlog over zijn land te brengen, wanneer dit laatste dien oorlog niet noodig had ter veizekeTittg zijner levensbelangen of ter bescherming zijner eer. Hoezeer ook de subjectieve meening van een regeerder of staatsman gegrond moge zijn, dat een oorlog toch eenmaal onvermijdelijk zal blijken te zijn, zoo kan dit ket uitlokken er van niet recktvaardigen. Onvoorziene gebeurtenissen toch kunnen den toestand wijzigen en het schijnbaar onvermijdelijke afwenden 1). Aan deze opvatting is sedert 1871 niet alleen von Bismarck zelf, maar na zijn aftreden ook de Duitsche Regeering steeds trouw gebleven, ofschoon zich meermalen aanleidingen en gelegenheden boden om met gunstige kansen een oorlog met een politieken, militairen of economischen tegenstander of mededinger te verwekken 2). De Duitsche Generale Staf stelde zich geenszins altijd en onvoorwaardelijk op hetzekde standpunt, zooals ook uit de militaire literatuur overtuigend blijkt. Zoo beklaagt zich o.a. de Veldmaarschalk Graai von Waldersee in zijn „Denkwurdigkeiten", over von Bismarck's onvoorwaardelijken tegenzin tegen een preventteven oorlog (zie : Montgelas, S. 5 u. 187). Maar de wisselwerking van de inzichten der politieke en der miktaire leiding heeft ten slotte het evenwicht behouden en gedurende ruim veertig jaren den vrede bewaard. Wanneer de oorlog niettemin in 1914 is uitgebroken, rijst de vraag, of de Duitsche Generale Staf dan toch — niettegenstaande een politiek oorlogsdoel voor Duitschland niet bestond — moedwillig den oorlog uit zuiver miktaire overwegingen heeft doorgezet, omdat hij de kansen en vooruitzichten daarvoor gunstig achtte, wat tevens zou beteekenen, dat het weerstandsvermogen der Duitsche politieke leiding tegen militairen drang zou zijn bezweken. Over deze vraag valt een duidelijk licht door kennisneming van de geheime memorièn (Denkschriften) over den rnilitair-politieken toe- >) Wohlers, S. 52-53. Japihse, blz. 24-26 en 33-52. 2) Prof. Dr. G. Steinhausen. Die Grundfehler des Kiieges und der Generalstab. Gotha, 1919, S. 9-10 ; Montgelas, S. 4-7, 22, 30 en 76. 2Ö5 stand, welke de laatete jaren vóór den wereldoorlog door den Chef van den Generalen Staf aan den Rijkskanselier en den Minister van Oorlog werden ingediend, welke memoriën tevens voorstellen tot legerhervorming en -versterking bevatten. Het zijn de „Denkschriften" van eind November 19111), van 12 December 1912 2), en van voorjaar 19143). De inhoud dezer memoriën, zonder onderscheid in rustigen en bezadigden toon gesteld, mist elk agressief of tot oorlog prikkelend karakter. Er wordt niet op een aanvalsoorlog aangedrongen ; integendeel wordt er op gewezen, dat — terwijl de staten der Entente ter bereiking hunner politieke oogmerken een oorlog behoeven — Duitschland en Oostenrijk niet anders begeeren dan hun bezit te handhaven. De Entente en de Driebond heeten beide „defensief"; de Driebond is dit werkelijk, doch de Entente heeft sterke offensieve tendenzen en positieve doeleinden. In grooten ernst, ja, zelfs in weinig hoopvollen toon, wijzen de „Denkschriften" op de ongunstige politieke verhouding der Centrale Mogendheden tegenover de Entente, de onzekerheid van Italië's en Roemenië's hondstrouw in geval van conflict met Frankrijk én Rusland, en de zeer groote waarechijnlijkheid, bijna zekerheid, dat dan ook Groot-Britannië zich bij de tegenpartij van Duitschland zal aansluiten. Er wordt ernstig gewaarschuwd tegen den gevaarvollen toestand, waarin de Centralen uit een militair en strategisch oogpunt bij den te verwachten strijd zullen komen te verkeeren. Met nadruk wordt de aandacht gevestigd op de geweldige krijgstoerustingen van Frankrijk en Rusland en op de aanzienlijke overmacht, welke de Entente in staat zal zijn, tegen de Centralen te ontwikkelen. In dit verband wordt ook opgemerkt, dat de hoofdlast van den strijd op Duitschland zal drukken en dit op twee fronten zal moeten vechten. Om strategische redenen zal het dan onvermijdelijk zijn de Duitsche operatiên door België heen te leiden, ten einde het Fransche leger in het open veld te kunnen slaan; maar Duitschland zal daar mede het Britsche leger aantreffen en, wanneer het niet gelukt met België tot overeenstemming te komen, ook het Belgische. De voorafgaande betóógen leiden ten slotte tot voorstellen ter versterking van Duitschlands weermacht. De verwezenlijking T) Urkunden des deutschen Generalstabes über die militdrpolitische Lage vor dem Kriege. Hat der deutsche Generalstab zum Kriege getrieben ? Berlin, 1919, S. 3 u.f. Verder ook i v. Kuhl, S. 111 u.f. 2) Französische Fdlschung meiner Denkschrift von 1912 über den drohenden Krieg. Ein Beitrag zur „Schuld" am Kriege, von Ludendorff. Berlin, 1919, S. 9 u.f. Verder ook : v. Kuhl, S. 113 u.f. Eudendorff noemt de in het Fransche Geelboek I, onder No. 2 opgenomen „Denkschrift" van 19 Maart 1913, welke in een geheel afwijkenden, zeer agres sieven toon is gesteld en volgens het Parijsche blad,.DeTemps'' door hem (D.) zon zijn samengesteld, „freie Erfindung" en „einegrobeMystifikation." 8) Von Kuhl, S. 118 u.f. Urkunden als voren, S. 11. 265 266 dezer voorstellen is echter steeds belangrijk beneden het gevraagde gebleven. Het is onmogelijk uit deze ^Denkschriften", die geheim waren en dus niet op beïnvloeding van de openbare meening gericht konden zijn, eenigen grond of eenige aanwijzing te putten, dat de Duitsche Generale Staf vóór of in 1914 een aanvallenden of preventieven oorlog gewild, veel minder nog gezocht zou hebben. Daarentegen spreekt uit die geschriften groote bezorgdheid voor den komenden, met stelligheid binnen afzienbaren tijd verwachten krijg. Het geheele betoog draagt den stempel van te zijn gericht op verweer ; van agressie in militair-politieken zin is geen sprake, wat natuurlijk het voornemen tot een strategisch-offensieve oorlogvoering op het westelijk front niet uitsluit. De Generale Staf heeft de krachten der tegenpartij niet onderschat, ook niet die van Rusland ; hij was zich volkomen bewust van den omvang en de beteekenis van den komenden strijd, waarkeen hij niet heeft gedreven, doch waarbij hij — wanneer het er toe mocht komen — rekende op de voue toewijding, inspanning en offervaardigheid van het Duitsche volk. Generaal von Kuhl schrijftx) : „Der Generalstab sah die sich heranwalzende Gefahr deutkch und in ikrem ganzen Umfange. Ueber Krieg oder Frieden zu entscheiden, war Sacke des Staatsmannes, der Politik. Der Generalstab konnte nur immer wieder auf die gewaltigen militariscken Anstrengungen unserer Gegner und auf ihre klar erkennbaren Kriegsziele hinweisen. Er musste warnend feststehen, dass die Anspannung unserer Wekrkraft nicht genügte, dass unsere Gegner weit überlegen waren. Das hat er mit aker Bestimmtheit, sogar mit Scharfe getan, aber mit unzureichendem Erfolg. Weiter reichte seine Machtbefugnis nicht." Toen echter de oorlog een voldongen feit was, stelde de Generale Staf vertrouwen in den geest en de deugdelijkheid van het leger. „Wir gingen einen schweren Gang, abermitBegeisterung undVertrauen*j." Dat de in de „Denkschriften" neergelegde officieele opvatting van den Generalen Staf ook die van deszelfs Chef, den Generaloberst von Moltke persoonlijk was, behoeft eigenlijk geen nader bewijs, doch blijkt ten overvloede nog uit hét volgende. Zn zijn „Erinnerungen etc." schrijft hij najaar 1915 o.a.: „Ich habe mich nie über die Schwere des Kampfes getauscht, den Deutschland durchzufechten haben würde, wenn einmal der Brand in Europa zum Ausbruch kommen sokte. Meine alljahrlich dem Reichskanzler eingereichten Denkschriften über die militarische Dage, nicht am wenigsten diejenige, in der ich vor 3 Jahren (1912) die letzte Armeeverstarkung forderte, die leider nicht in dem Masse, wie ich sie wollte, zur Durchf ührung gekommen ist, konnten darüber Auskunft geben"8). Hoe weinig von Moltke de denkbeelden over een „Praventivkrieg" deelde, doör von Bernhardi uitgesproken ») Von Kuhl, S. 128. a) Idem, S. 131. •) Moltke, S. 428. 267 (zie hiervoren blz. 256), blijkt hieruit, dat von Moltke dezen schrijver een „voUkommenen Phantasten" noemde1). De invloed der Duitsche marine-autoriteiten op de behandeling van algemeene militair-politieke aangelegenheden trad minder op den voorgrond dan die van den Generalen Staf, ofschoon ook de eerstgenoemden tot den Keizer in , Jmmediatstellung'' stonden. Von Tirpitz, Staatssecretaris van het Rijksmarinedepartement, was onder hen de meest invloedrijke. Hij was een warm en energiek ijveraar voor een krachtige Duitsche vloot en niet vrij van Al-Duitsche neigingen. Von Tirpitz wordt beschuldigd zich tegen matiging in de Duitsche vlootpolitiek te hebben verzet, zoodoende het ontstaan eener betere verstandhouding met Engeland te hebben tegengehouden en o.a. de hiermede samenhangende zending van den Britschen Minister Haldane naar Berlijn in Februari 1912 te hebben doen mislukken. Bij de onderhandelingen, welke bij deze gelegenheid werden gevoerd, ging Duitschland uit van het standpunt, dat Britsche verlangens tot wijziging of beperking van de a,s. nieuwe Duitsche Vlootwet (welker inhoud vóór hare indiening aan den Rijksdag ter kennis van de Britsche Regeering zou gebracht worden) slechts zouden kunnen worden overwogen, indien Engeland te vinden ware voor een onzijdigheidsovereenkomst met Duitschland, voor het geval van een oorlog op het Europeesche vasteland. Ofschoon de onderhandelingen nog na het vertrek van Haldane uit Berlijn werden voortgezet, hadden zij ten slotte tot geen resultaat. Het gelukte niet, een voor beide partijen aannemelijke neutraliteitsclausule te vindena). Haldane acht deze mislnlrlring het gevolg van het standpunt der Britsche Admiraliteit, die van oordeel zou zijn geweest, dat de nieuwe Duitsche Vlootwet te ver ging. De feitelijke oorzaak van Engelands afwijzende houding was echter de invloed van Poincaré, wiens oordeel over de door Duitschland voorgestelde orizijduihddsovereenkomst door Grey was gevraagd en die zich beslist hiertegen verzette, onder bedreiging dat de onderteekening van zoodanige overeenkomst het onmiddeüijk einde van de bestaande Fransch-Britsche verhouding zou teweegbrengen »). Grey verklaarde toen eerder te zullen aftreden, dan eenige schikking met Duitschland te zien ontstaan, welke de Triple Entente zou verzwakken. Von Bethmann HoUweg schrijft over von Tirpitz*): „Bij de vloot was niet overal het bewustzijn aanwezig, dat rij slechts werktuig, -niet echter een bepaalde factor der politiek moest zijn. Hare *) Zie: Hugo Kaupisch in Die Kriegsschuldfrage, Febr. 1927, S. 181. a) Montgelas, S. 33-35. Livre Noir I, p. 365-66. *) Izwolsky's brief aan Sazonow van 5 Dec. 1912; zie Stieve, S. 377; Livre Noir I, p. 365 ; Grey I, p. 249-257. *) Bethmann Hollweg I, S. 101. 267 268 leiding lag sinds jaren in de handen van een man, die buiten zijn ressort naar politieke autoriteit haakte en het politieke denken in grooteren kring voortdurend tatevloedde". ,,Wo Differenzen zwischen der Marine und der politischen Leitung vorkamen, war die ölferitfiche Meinung f ast ohne Atisnahme auf die Séite des ersteren." Hiervoren bleek echter reeds- (zie blz. 9 en 258-260), dat de Rijkskanselier ernstig is te kort geschoten in de bevordering van het nauwe overleg en de doelmatige samenwerking tusschen de politieke leiding en de müitaire organen. Hoe dit zij, er is geen enkele aanwijzing, dat von Tirpitz naar oorlog gedreven, noch dat hij eenigen ingrijpenden invloed op het verloop der crisis gehad zou hebben. In zijn „Erinnerungen" schrijft hij o.m.: „In der KielerWocke des Jahres'14 sugtermr unser Londoner Botschafter Fürst Lichnowsky, mit dem jetzigen deutschen Flottenbau hatte sich England abgefunden ; ein Krieg um unserer Flotte oder unseres Handels Willen kame nicht mehr in Frage; das Verhaltnis ware bef riedigend, die Annaherung im Wachsen. Er knüpfte hieran die Frage, ob etwa eine neue Flottenvorlage zu erwarten ware ? Meine Antwort latttete : „Wir haben keine mehr nötig.". . . . Wir hatten die unvermeidHche „Gefahrenzone" des Flottenbaues nahezu durchlaufen und unser Ziel, die friedliche Glëiehberechtijgung mit England, stand vor seiner ErfüHung. . . . Die deutsche Marine hatte im Sinne Stoschs (voormalig Duitsch Marine-Minister) und in meinem Sinne ihr Werk getan, wenn sie durch ihre Kraft den Frieden und die Freiheit auf den Meeren erhielt. . . . Dass Deutschland planmassig auf den Krieg hingearbeitet haben soUe, ist eine wilde Fabel, die am besten durch unser spater Unvorbereitetsein widerlegt wird1)." En verder nog : „Wanneer de Kanselier, zooals zijn plicht geweest ware, mij gevraagd had, zoo zou ik hem hebben moeten zeggen, „dass vom Standpunkt der Marine aus die an sich unerwfinschte Ktjègsgefahr auch strategisch keinen günstigen Zeitpunkt fande". Eerst in 1920 zou onze vloot haar grootste kracht bereiken. Elk vredesjaar was voor ons in dit opzicht gunstig. Zoolang voor Duitschland het insluitingsgevaar bestond, was er volgens von Tirpitz voor het Rijk maar één weg : een goede vloot te bouwen, aanleuning te zoeken en aanstoot te vermijden 2). Het nauwe verband in aanmerking nemende, dat tusschen den Generalen Staf en den „obersten Kriegsherrn", den Keizer, bestond, spreekt het vanzelf, dat de miUtair-ptditieke beginselen en doeleinden, welke in genoemd dienstvak geldig waren, met die des Keizers moesten overeenstemmen.Von Bethmann Hollweg schrijft dan ook8), dat het voeren van een „Praventivkiieg" nooit in de bedoeling van J) Tirpitz, S. 204, 206, 207 en 227. ") Idem , S. 227 en 231. 3) Bethmann Hollweg I, S. 111. 269 den Keizer of in die van een zijner raadgevers gelegen heeft» Bij een, in den Berlijner Lokal-Anzeiger van 14 Juni 1914 voorkomende vertaling van het beruchte, in de Russische Birschewija Wjedomosti verschenen, uitdagende artikel van Soechomlinow : „Rusland is gereed, Frankrijk moet het ook zijn" (zie hiervoren blz. 28), stelde de Keizer een kantteekening, waaruit blijkt, dat Z.M. op deze gemeenschappelijke Russisch-Fransche bedreiging met een versterking van het jaarlijksch recrutencontingent zou wenschen te antwoorden1). Zoodanige maatregel zou echter bij de snelste behandeling eerst in het voorjaar van 1916 aan het leger een eersten aanwas van geoefende soldaten opleveren, wat bewust, dat de Keizer geen oogenblik dacht aan een vóór de deur staanden preventieven oorlog. Dit blijkt ook uit een gesprek van von Bethmann HoUweg met den Beierschen Gezant te Berlijn op 4 Juni 1914, waarbij eerstgenoemde zeide : „Der Kaiser hat keinen Praventivkrieg geführt und wird auch keinen führen 2)." De brief van den Keizer aan den Rijkskanselier van 28 Juli, 10 uur v.m., geschreven, nadat Z.M. van het Servische antwoord op het Oostenrijksche ultimatum had kennisgenomen, sluit trouwens elke gedachte aan moedwillig op oorlog aansturen volkomen uit8). Uit al het voorafgaande blijkt overtuigend, dat van Duitsche militaire zijde, vóór het intreden van het Servisch-OostenrijkHongaarsche conflict van Juni-Juü 1914, niet opzettelijk op oorlog is aangestuurd. Een dergelijk vrijsprekend oordeel zou niet over den Generalen Staf van het Ox>stewrijk-Hongaarsche leger geveld kunnen worden. Veldmaarschalk Baron Conrad von Hötzendorf, sedert Nov. 1906 Chef van dit dienstvak, verklaart in het boek zijner levensherinneringen „Aus meiner Dienstzeit 1906-18", met volkomen openhartigheid, dat hij in deze functie herhaaldelijk en nadrukkelijk heeft aangedrongen op preventieve oorlogen *), zoowel tegen Italië, dat hij als lid van den Driebond wantrouwde en welks toenadering tot Frankrijk bedenking wekte, als tegen Servië, dat hij als een voortdurende bedreiging van de rust en den politieken vrede binnen de Donau-Monarchie beschouwde. Het was niet de zucht naar krijgsroem, wélke Conrad dreef, doch zijn onwrikbare overtuiging, dat het bestaan der Monarchie slechts door een krachtige, positieve politiek en het daadwerkelijk neerslaan zijner belagers te redden ware. Van een „militaire partij" kon feitelijk niet gesproken worden ; Conrad verdedigde zelfstandig zijn eigen persoonlijk inzicht8). x) Deutsche Dokumente I, No. 2. J) Bayerische Dokumente zum Kriegsausbruch, S. 113. *) Deutsche Dokumente II, No. 293. Zie ook blz. 124 hiervoren. *) Zie o.a. Conrad I, S. 59, 138, 149, 161, 169, 224, 503 en 530. *) Conrad II, S. 278-279. 270 Het blijft de vraag, hoe de loop der wereldgebeurtenissen en meer in het bijzonder de afwikkeling der Balkan-vraagstukken zich zon hebben afgespeeld, indien aan Conrad's voorstellen ware gevolg gegeven, in het bijzonder gedurende het tijdvak van Ruslands militaire machteloosheid, 1906-09. Maar bedoelde voorstellen stuitten steeds af op het tegengesteld politiek inzicht van den Minister van Buitenlandsche Zaken von Aehrenthal en den afkeer van den ouden Keizer van een oorlog. Deze meeningsverschillen leidden zelfs op 30 Nov. 1911 tot Conrad's ontheffing van de functie van Chef van den Generalen Staf. Maar op 20 Dec. 1912, na den dood van von Aehrenthal en de beëindiging van den eersten Balkanoorlog, werd hij opnieuw als zoodanig benoemd. Zijn heroptreden werd te Parijs als een herleving der oorlogspartij beschouwd. Trouwens was zijn eerste werk na zijn optreden, in een brief aan den Troonopvolger van 14 Dec. 1912 opnieuw op oorlog met Servië aan te dringen, dat — zegevierend en versterkt uit den Balkanoorlog gekomen — nieuwe en ernstigere gevaren voor de Monarchie bood. Tevens wees Conrad daarbij op de toenemende militaire activiteit van Rusland, welke tot spoedig handelen noopte1). Toen Conrad het bericht van den moord van Serajewo vernam, begreep hij terstond de beteekenis van deze schanddaad; hij beschouwde deze als de oorlogsverklaring van Servië. Hij was meer dan ooit overtuigd, dat de oorlog tegen dit land thans gebiedend noodzakelijk was. Hij betoogde dit op 1 Juli aan Graaf Berchtold en op 5 Juli aan den Keizer; het besluit tot den oorlog stond toen nog geenszins vast. Maar in den, door Conrad bijgewoonden ministerraad van 7 Juh bleken, na meedeeling dat Duitschland zijn bondgenootschappelijke verpUchtingen zou vervullen, alle aanwezigen — ook de President-Minister van Hongarije, Graaf Tissa, die te voren een andere meening had gehad — een zoo snel mogelijke beslissing van het geschil met Servië in oorlogzuchtigen of in vreedzamen zin te wenschen, en werd voorts vastgesteld, dat de ministerraad bereid was zich te vereenigen met de meening van den Hongaarschen Minister-President, volgens welke eerst zou worden gemobiliseerd, nadat concrete eischen aan Servië gesteld en deze afgewezen zouden zijn, alsmede een ultimatum zou zijn gesteld2). In deze vergadering werd ook de mogelijkheid van inmenging van Rusland overwogen. Conrad moest op hem gestelde vragen antwoorden, dat de kansen voor Oostenrijk-Hongarije, ingeval van een oorlog met Rusland, Servië en Montenegro, niet gunstig zouden staan en dat de onderlinge machtsverhoudingen tusschen de groote mogendheden, zooals die zich in de eerstvolgende jaren zouden ontwikkelen onder den invloed der overal voorgenomen l) Conrad II, & 380-388. *) Idem IV, S. 53 e.v. 270 271 militaire toerustingen, eer ten nadeele van Oostenrijk-Hongarije zouden worden gewijzigd De volgende dagen dringt Conrad nog aan op bespoediging van de beteekening van het ultimatum aan Servië, welks tekst echter eerst in den ministerraad van 19 Juli wordt vastgesteld, terwijl tot de uitreiking op 23 Juli besloten wordt. In dezelfde vergadering werd, mede op voorstel van Graaf Tissa bepaald, dat terstond bij het begin van den oorlog aan de groote mogendheden zou worden verklaard, dat de Monarchie geen veroveringsoorlog voerde en niet de inlijving van Servië beoogde. Hiermede was feitelijk de beslissing gevallen, welke onafwendbaar tot den oorlog met Servië leiden en de inldding tot den grooten wereldoorlog worden zou. Het staat vast, dat de Chef van den Oostenrhk-Hongaarschen Generalen Staf tot dezen loop van zaken belangrijk heeft bijgedragen, al moet erkend worden, dat de politieke leiders ten slotte zonder uitzondering met hem eenstemmig waren. Hoe was vóór den oorlog de militair-politieke veihouding tusschen Duitschland en Oostenrijk-Hongarije en in hoeverre heeft deze het ontstaan van den oorlog uitgelokt of bevorderd *) ? De Tweebond had volgens het Tractaat van Oct. 1879 (Bijlage C) een zuiver defensief doel. Dit tractaat bleef gelden, ook na de totstandkoming van den Driebond bij Tractaat van Mei 1882 (zie Bijlage D). Dit laatste tractaat bevatte o.a. een bepaling, volgens welke de contracteerende partij en, wanneer voor een harer de vrede mocht worden bedreigd, tijdig met elkander in overleg zouden treden over de maatregelen, ten behoeve van de onderlinge militaire samenwerking te treffen. Intusschen zou er in voorkomend geval veel tijd noodig zijn om de uitkomsten van zulke besprekingen in goed voorbereide militaire maatregelen om te zetten en ten uitvoer te brengen, wat in geval van dreigend gevaar of oorlog tot ernstige gevolgen zou kunnen loden. Vandaar dat de Generale Staven der verbonden Centrale Mogendheden aandrongen op het sluiten eener militaire conventie, waarbij de onderlinge samenwerking ingeval van oorlog zou worden geregeld en voorbereid. Von Bismarck verzette zich hiertegen; er mochten slechts mondelinge besprekingen tusschen de Chefs der Generale Staven plaats vinden. Dater is het ook tot schriftelijk overleg gekomen, dat echter op last van den RijkskanseUer slechts langs den weg van het Departement van Buitenlandsche Zaken mocht geschieden, opdat de Regeering daarop invloed en controle zou kunnen oefenen. De op zulke wijze gemaakte afspraken tusschen de Generale Staven hadden dus niet de bindende kracht van *) Conrad IV, S. 55. *) Zie: Rudolf Kiszling in Die Kriegsschuldfrage Nov. 1026, S. 820 en volgende. Voorts, uitvoeriger in: Conrad I, II en III. 271 272 verdragsbepalingen. Daarentegen^ werd in 1888 tusschen Duitschland en Italië een militaire conventie gesloten, waarbij laatstgenoemde staat zich verbond om ingeval van oorlog met Frankrijk een Italiaansch leger in den Elzas te doen optreden (op welke toezegging Italië echter reeds spoedig terugkwam). Voorts werd nog een marme-converrtie tusschen Duitschland, OostenrijkHongarije en Italië gesloten ; zij kwam in 1900 tot stand, werd in 1913 vernieuwd en regelde de samenwerking der zeemachten in de MiddeUandsche Zee (Bijlage E). Zoo waren de onderlinge verhoudingen in den Driebond vastgelegd, toen in 1906 von Moltke in Duitschland en Conrad in Oostenrijk-Hongarije aan het hoofd van den Generalen Staf werden geplaatst. Aanvankelijk was er, ook in verband met de toenmalige militaire onmacht van Rusland, geen aanleiding om de onderhandelingen tusschen de beide staven, welke gedurende verscheidene jaren hadden gerust, te hervatten. Maar gaandeweg veranderde de toestand, zoowel door de militaire opleving van Rusland en zijn wassende belangstelling in Balkan-aangelegenheden, als door de toenemende Servische woelingen en de verhoogde spanning in den Balkan ten gevolge van de annexatie van Bosnië en de Herzegowina door Oostenrijk-Hongarije. Na herhaald aandringen van Conrad verleende von Aerenthal machtiging om het militair overleg met Berlijn langs diplomatieken weg weder in té leiden. Op 1 Januari 1909 wendde Conrad, na toestemming van Keizer Frans Jozef, zich tot von Moltke met een uitvoerigen brief, waarin hij, na een uiteenzetting van den politieken toestand der Donau-Monarchie, de vermoedelijke groepeering der partijen in een eventueelen oorlog nagaat eh, na beknopte overweging van eigen strategischen toestand en operatieplannen, de vraag stelt welken vorm in zoodanig geval de medewerking van Duitschland zal aannemen en hoe deze strategisch tot uitvoering zal komen, onderstellende dat in zoodanig geval hetzij ook Frankrijk Duitschland zou aanvallen, hetzij omgekeerd Duitschland preventief tegen Frankrijk zou optreden (vergelijk blz. 77—79). In het antwoord onder dagteekening van 21 Januari 1909 geeft von Moltke in de eerste plaats, krachtens 's Keizers wensch, de verzekering, dat, wanneer ten gevolge van een Russischen aanval op de Donau-Monarchie de casus f oederis voor Duitschland mocht intreden, dit met zijn ganschè macht, ingevolge het Verdrag van 1879, aan de zijde van Oostenrijk zal staan. Op grond van politieke en strategische overoegihgen meent von Moltke, dat eerst een inval van Oostenrijk-Hongarije in Servië een actief ingrijpen van Rusland zal teweegbrengen, waardoor de casus foederis voor Duitschland aanwezig zou zijn. Op hetzelfde tijdstip, waarop Rusland mobiliseert, zal ook Duitschland mobiliseeren en wel met zijn geheele macht. Tegenover Italië staat von Moltke minder wantrouwend dan Conrad. Mocht echter Oostenrijk door Italië worden aange- 272 *73 vallen, dan verzekert von Moltke dat Duitschland de dekking van zijn bondgenoot in den rug (tegen Rusland) als een vanzelfsprekenden plicht zal beschouwen. Von Moltke is niet bekend met de wederzijdsche verplichtingen tusschen Frankrijk en Rusland, wanneer een van beide in oorlog geraakt. Hij is echter overtuigd, dat ingeval van oorlog tusschen Rusland en Duitschland, Frankrijk het eerstgenoemde rijk zal bijstaan, zoodat Duitschland, tegen Rusland mobiliseerende, ook op oorlog met Frankrijk moet rekenen. In dat geval gelooft hij den Keizer slechts te kunnen raden, onder achterlating van de noodige krachten tot dekking der oostelijke provinciën van Duitschland, de hoofdmacht der Duitsche strijdkrachten tegen Frankrijk in te zetten. De gedachtenwisseling tusschen de beide Chefs werd voortgezet ter nadere overweging en vaststelling van de krachtsverdeeling en operatieregèling der beiderzij dsche strijdmachten in onderstelde óorlogsgevallen, waarbij werd aangenomen dat Italië onzijdig zou blijven, Roemenië actief aan de zijde der Donau-Monarchie zou staan en de overige Balkan-staten buiten spel zouden blijven. "Tot in het voorjaar van 1914 ging deze briefwisseling door, in het algemeen ter bevestiging van het voortduren van de gemaakte afspraken. Op 30 Januari 1910 schreef von Moltke, dat Dmtschland, wanneer het door Rusland tot oorlog gedwongen werd, zich door een sommatie op korten termijn dacht te vergewissen van de houding, welke Frankrijk zou aannemen, ten einde terstond te kunnen beslissen, of de Duitsche hoofdmacht naar het oosten of naar het westen zou moeten optreden. Conrad nam zich voor, tegenover Itakë op gelijke wijze te doen handelen. Op het oostelijk front zouden beide Centrale Mogendheden, ongeacht hare numerieke minderheid, strategisch-offensief opereeren. De militaire toestand wijzigde zich inmiddels in zooverre, dat de Centrale Mogendheden den laatsten tijd vóór' den wereldoorlog niet meer rekenden op de actieve medewerking van Roemenië en veeleer aanleiding hadden om te vreezen, dat wt land ziek aan de zijde harer tegenstanders zou stellen. Voorts was sedert 1 April 1914 de strategische opmarsch der Duitsche legérs uitsluitend voorbereid voor een gelijktijdigen oorlog tegen Rusland enFrankrijk, waarbij de Duitsche hoofdmacht in het westen zou worden samengetrokken, om zoo spoedig mogelijk offensief tegen Frankrijk op te treden. De uit deze briefwisseling in het lickt tredende militair-politieke verhouding tusschen Duitschland en Oostenrijk-Hongarije en kunne wederzijdsche, in onderling verband vastgestelde plannen en voorbereidingen bewijzen, dat deze samenwerking uitsluitend berustte op de onderstelling van verdediging tegen een niet-uitgelokten aanval van Rusland en zijn bondgenooten. Daarbij werd een gewapend optreden van Oostenrijk-Hongarije tot verzekering zijner territoriale onschendbaarheid en machtspositie tegen Servië, Mobilisatiën in 1911 jg «73 274 uitgelokt door, van dit land uitgaande agressieve, voor de Monarchie gevaarlijke handelingen, niet als een uitdaging van Rusland beschouwd. De vraag kan rijzen, of dit laatste voorbehoud gewettigd mocht worden geacht, gezien de verhouding van Rusland tot Servië en de daaraan voor beide verbonden groote politieke belangen. Toch zal men deze vraag bevestigend moeten beantwoorden, als men bedenkt, dat Ruslands belangstelling voor Servië uitsluitend op eigen imperialistische begeerten en belangen berustte, terwijl daarentegen een door Servië geprovoceerde actie van Oostenrijk zuiver op zelfbehoud was gericht. De grondslag van de samenwerking der Centrale Mogendheden was niet het voeren van een preventieven aanvalsoorlog, reeds daarom niet, omdat daarvoor een positief oorlogsdoel zou hebben ontbroken. Bij geen van beide bestond het plan of de begeerte zich vreemd gebied blijvend toe te eigenen. Wel heeft Conrad in zijn brieven, geheel in overeenstemming met zijn, reeds hiervoren weergegeven opvattingen, nu en dan het denkbeeld van een gemeenschappenjken preventieven oorlog opgeworpen, doch von Moltke is daarop nimmer ingegaan. Reeds in Conrad's brief van i Jan. 1909 zinspeelde hij daarop, als hiervoren vermeld. En in zijn brief van 11 Jan. 1913 wijst hij op het voordeel, dat er in zou zijö gelegen, „die Austragung des Kampfes zwischen Dreibund und TripleEntente von Hans aus anzustreben, auch hier die Interessen des grossen Ganzen über die Sonderinteressen stellend". Maar von Moltke maakt op dezen brief de aanteekening : „Wir haben kein Interesse daran, einen europaischen Krieg herbeizufuhren, nur um uns für Oesterreich zu schlagen. Etwas anderes ist es, wenn der Krieg uns angetragen wird. Dann in Gottes Nahmen drauf." In zijn brief van 10 Februari d.o.v. aan Conrad erkent von Moltke „dass die Absicht, unsererseits die Pravenire zu spielen ein militarisches Ideal darsteUemaar aan den anderen kant verklaart hij : „Nach wie vor bin ich der Ansicht, dass ein europaischer Krieg Über kurz oder lang kommen muss, in dem es sich in letzter linie handeln wird um einen Kampf zwischen Germanentum und Slaventum. Sich hierauf vorzubereiten ist Pflicht aller Staaten, die Bannertrager germanischer Geistescultur sind. Der Angriff muss aber von den Slaven ausgehen Het is duidelijk, dat het op politieke afweer gerichte karakter van den oorlog een strategisch-offensieve oorlogvoering, hetzij in het algemeen, hetzij op een bepaald front, niet uitsluit. Het politiek karakter van den oorlog wordt bepaald door de poütieke oorzaken en drijfveeren, waaruit hij voorkomt, en de politieke doeleinden, welke men zich voorstelt te bereiken. Het strategisch karakter der oorlogvoering daarentegen is zuiver afhankelijk van krijgskundig- ') Conrad I, S. 142. *) Zie ; von Schafer in Dit Kriegsschuldfrage Aug. 1926, S. 546 u.f. 274 275 technische factoren van de gegeven machtsverhoudingen de geografische gesteldheid der operatietooneelen, het aantal de groepeering en de defensieve waarde der bedreigde fronten, den'tfid voor elke part? noodig om te mobiliseeren en te concentreeren, enz' Op deze f actoren berustten dan ook de Duitsche operatieplannen op het oostelijk en het westelijk front. 0°°* J?f *ransch-Russische Mihtaire Conventie van 17 Aue 1892 (Bijlage A) heette volgens haren aanhef te dienen-tot behoud van den vrede en slechts op een verdedigenden oorlog gericht te zijn. Ontsproten aan Frankrijks wensch om te ontkomen aan het staatkundig isolement, waarin het destijds verkeerde, en voor het geval van een Buropeesch conflict een strategische samenwerking willende voorberaden, waardoor Duitschland tusschen twee vijandige fronts* zou worden ingesloten, heeft de inhoud der Conventie een beslist agressieve strekking, uitsluitend gericht tegen Duitschland. Terwijl tijdens de voorbereidende onderhandelingen de Fransche Generaal Boisdeffre uitdrukkelijk had verklaard dat „mobihsafae onherroepelijk „oorlog" beteekende en de Czaar zich met deze opvatting vereenigd had, bepaalt de Conventie, dat reeds de mobüisatie van slechts één der mogendheden van den Driebond Z°Jt f °,Ve- eg' de onmidddkjke en gelijktijdige mobihsatie' yan de totale krijgsmachten van Frankrijk en van Rusland zou ten gevolge hebben, welke strijdkrachten zich zoo dicht mogelijk bq de grenzen zouden samentrekken en „s'engageront a fond, en toute dihgence, de manière que l'Allemagne ait a lutter a la fois T« Jrï et r^;- -In denzelfden geest schreef op 9 Augustus 1892 de Fransche Minister Ribot aan den Franschen Gezant te St Fetersburg: , J ai toujours considéré, en ce qui me conceme que "0t^ ° a??°* P—^térêt a réserver notre liberté d'action, au cas ou 1 Autnche s engagerait seule contre la Russie. Ce serait nous exposer a rester seuls le lendemain en face de 1'Akemagne et de 1 Italië. Intusschen bleef het.Tractaat in de eerste jaren na zijn totstandkomen zonder ernstige gevolgen. De algemeene wereldtoestand de voorloopig nog vrrendschappelijke verhouding tusschen den Duitschen Keizer en den Czaar, de betrekkelijk vreedzame stemming in Frankrijk, de tusschen dit land en Groot-Britannië tegen het einde der vorige eeuw rijzende moeikjkheden, bovendien de Russische expansie in Oost-Azië en de Fransche in Noord-Afrika, dit ahes deed het steeds latente gevaar voor een Fransch-Duitscken oorlog op den acktergrond blijven. Zoo trok ook de Miktaire Conventie weinig aandacht. De Russisch-Japansche oorlog en de gevolgen daarvan op de binnenlandsche toestanden in Rusland sloten overigens elke gedachte aan deelneming aan een Europeeschen oorlog uit. Maar naar gelang Rusland zich inwendig, economisch en militair, her- 275 276 stelde, liet het zijn politieke doefeinden in het verre Oosten varen. Het kwam omtrent bestaande moeilijkheden in het MiddenOosten tot overeenstemming met Engeland, dat reeds tot Frankrijk in de verhouding van „Entente Cordiale" stond. Zoodoende kon Rusland thans zijn aandacht en krachten gaan wijden aan zijn imperialistische en pan-slavistische Balkan- en Zee-engten-politiek, welke reeds uitdrukking vond in Art. 5 van het, tusschen Rusland en Bulgarije in December 1909 ontworpen (doch niet tot stand gekomen) geheime müitaire tractaat, waarbij werd verklaard, dat de verwezenhjking van de hooge idealen der Slavische volken in het Balkanschiereiland, welke Rusland zoo na aan het hart liggen, slechts mogelijk zou zijn na den gunstigen afloop van den strijd van Rusland met Duitschland en Oostenrijk-Hongarije x). Thans ging het met doelbewusten en vastbesloten toeleg op den algemeenen Europeeschen oorlog af. Het voorbereiden van een daarvoor gunstigen internationalen toestand kenschetste Sazonow op 21 Februari 1914 als ket einddoel van zijn streven (zie niervoren blz. 151—152). De samenwerking van Sazonow en Izwolsky eenerzijds, met anderzijds Delcassé, Fransch Minister van Marine op 1 Maart 1911 en Gezant te St. Petersburg op 24 Maart 1913, en Poincaré, Voorzitter van den Ministerraad en Minister van Buitenlandsche Zaken op 14 Jan. 1912 en President der Fransche Republiek op 17 Jan. 1913, leidde tot een gemeenschappekjke Balkan-poktiek, waarbij bewust op de wederzijdsche doeleinden werd aangestuurd; zij leidde niet minder tot een toenemende] oorlogzuchtige stemming, tot bewerking in dien zin van de Fransche pers met behulp van, door Fransche ministers uitgedeeld Russisch geld, tot steeds verdere opdrijving van de militaire macht van beide staten en tot innige samenwerking tusschen de wederzijdsche Generale Staven. Tot staving van het een en ander kunnen, bekalve hetgeen in de vorige hooMstukken al is meegedeeld, tal van uitspraken en uitingen van ingewijde staatslieden worden aangevoerd, waarvan enkele hier worden weergegeven*). Op 3 Maart 1911 schrijft Izwolsky aan Sazonow, dat de pas opgetreden Minister van Marine Delcassé hem heeft bezocht en hem de onveranderlijkheid der Fransche politiek verzekerde; de Minister verklaarde verder, „que son entrée au ministère est un gage des i) Zie: Manger t.a.p. No.*/», Jan.-Maart 1925. blz. 14-15. Voorts: Die Kriegsschuldfrage Mai 1926, S. 272. In Art. 1 van hetzelfde ontwerp-tractaat wordt bepaald, dat Bulgarije zich tot wapenhulp aan Rusland verplicht, ingeval van een gewapend conflict van Rusland met Duitschland, Oostenrijk-Horigarije en Roemenië, of van Rusland met Turkije, ongeacht van welke zijde het initiatief tot zoodanig conflict moge uitgaan. Bogitsjewitsj, S. 115-117. a) Zie o.a. : Livre Noir I en II, alsook : Alfred Pevet. Des Responsables de la Guerre. Paris, 1922. 276 277 soins spéciaux, qui seront accordés a la puissance militaire de la France. Son bnt le plus proehe est la création d'une flotte forte et il espère disposer de six cuirassés nouveaux pas plus tard qu'en aout-septembre. II garantit aussi que, par rapport a 1'armée de terre, le nouveau cabinet développerait une activité redoublée." Den ióden Juli 1912 wordt de Marine-Conventie tusschen Frankrijk en Rusland gesloten (zie Bijlage B). Naar aanleiding van mogelijke tusschenkomst in den dreigenden Balkan-oorlog schrijft Izwolsky op 12 September 1912 aan zijn Chef te St. Petersburg: „De gouvernement francais considère avant tout la question des répercussions internationales possibles Mais 1'intervention de l'Allemagne contre la Russie modifierait immédiatement eet état d'esprit et M. Poincaré est convaincu que, dans ce cas, le Parlement comme 1'opinion puhttque appuyera unanimement la résolution du Gouvernement de donner son concours armé a la Russie. M. Poincaré sait que les personnes informées et responsables considèrent avec un extréme optimisme les chances franco-russes en cas de collision générale." Daarop volgt op 20 September een nader schrijven, gevende een verslag van een bespreking met Poincaré. De Fransche militaire leiding onderzoekt, met het oog op den kritieken toestand op den Balkan, alle mogelijkheden. Haar optimisme, als hiervoren reeds vermeld, berust ook „sur 1'appréciation, entre autres, de la diversion que produiront les forces unies des États balcaniques fk 1'exception de la Roumanie), qui attireront contre eux une partie des forces müitaires austro-hongroises." Nog een gunstige omstandigheid is de immobilisatie van Italië, eenerzijds gebonden door zijn oorlog in Afrika, anderzijds door het bijzonder accoord met Frankrijk. Op 18 December eindelijk meldt Izwolsky, dat in Frankrijk onrust heerscht over Ruslands passiviteit, terwijl volgens verkregen inlichtingen Oostenrijk bezig is 10 legerkorpsen te mobiliseeren1), „dont une partie ostensiblement disposée contre la Russie." Deze mobilisatie moet zwaar drukken op het Oostenrijksche budget; daarom is van die zijde een beslissende stap te verwachten. Deze stap kan de inmenging van Rusland uitlokken, hetgeen onvermijdelijk eerst Duitschlands ingrijpen en daarna dat van Frankrijk zal ten gevolge hebben. De Fransche Regeering ziet deze mogelijkheid tegemoet „avec conscience et sangfroid, fermement décidé a rempkr ses obligations d'allié. II a pris toutes les mesures nécessaires, la J) Deze inlichtingen waren niet juist. De toenmalige OostenrijkHongaarsche Minister van Oorlog Auffenberg zegt op blz. 218 van zijn werk: „Aus Oesterreichs HÖhe und Niedergang", dat op 19 November 1912, na beraadslaging bij den Keizer, werd besloten de noordelijkste grenskorpsen I, VI, X en XI op grootere sterkte te brengen en verschillende cavalerieregimenten naar hunne opmarsclrruhnte te verplaatsen. 277 278 mobilisation a la frontière de 1'est est vérifiée, le matériel est prêt." Izwolsky legt uit, dat wanneer Rusland zijn koelbloedigheid bewaart en Oostenrijk uit den hoek laat komen tegen Servië, Europa zou kunnen zien, dat de oorlog niet door Ruslands schuld zou zijn ontstaan, doch zou moeten worden toegeschreven aan de poging van Oostenrijk en Duitschland om hunne hegemonie in den Balkan te verzekeren. „Tachant de maintenir les dispositions qui nous sont désirables parmi les membres du Gouvernement et le monde politique, je f ais en même temps tout mon possible pour agir sur la presse. Sous ce rapport, grace aux mesures habiles prises a temps, des résultats considérables ont été obtenus. Ainsi que vous le savez, je n'intervh ;is pas directement dans la distribution des subsides, a laquelle pre ment part des ministres francais (le Min. des Affaires étrangères ■«t le Ministre des finances) ; c'est, a ce qu'il parait, efficace et atteint son but," De toon der voornaamste Parijsche pers is geheel anders dan in 1908 en '09, vooral van de Temps, met zijn vroegere „tendances austrophiles". Tardieu bestrijdt op het oogenblik de Oostenrijksche politiek. „Dieu merci, cette idéé — nl. dat Duitschland en Oostenrijk streven naar de hegemonie in den Balkan — s'innltre de plus en plus dans 1'esprit des milieux politiques, müitaires et sociaux, et les derniers jours, ce n'est plus 1'idée que la France peut se voir imposer la guerre pour les intéréts étrangers que j'aurai a combattre, mais plutöt la crainte que nous ne soyons trop passifs dans une question touchant la situation et le prestige de toute 1'Entente." Spoedig na zijn optreden als President der Republiek heeft Poincaré een langdurig onderhoud met Izwolsky, die daarover op 29 Januari 1913 aan Sazonow telegrafeert: „Je viensd'avoir une longue conversation avec Poincaré, qui m'a déclaré qu'en sa qualité de Président de la République Ü avait pleine possibüité d'influer directement sur la politique extérieure de la France. En ce qui touche les questions actueües ü m'a fait a peu prés les mêmes déclarations que m'avait fait hier Jonnart (Min. v. Buit. Zaken). Selon lui, ü est de la plus haute importance pour le gouvernement francais de pouvoir a 1'avance préparer 1'opinion fran9aise a prendre part a la guerre, qui peut éclater a propos de la question balcanique." Op 30 Januari 1913 komt Izwolsky op zijn ontmoeting met Poincaré schriftelijk terug. Frankrijk is volgens den laatste overtuigd deel te ztülen nemen aan den algemeenenoorlog. „Le moment oüla France devra tirer répée, est exactement déterminé par la Convention militaire franco-russe et, sous ce rapport, les ministres francais n'éprouvent pas le moindre doute, ni la moindre hésitation." Maar, aldus Poincaré, Frankrijk moet, aan den anderen kant, rekening houden met de müitaire opinie en met den geest van ket Parlement. De Balkan-crisis raakt al heel weinig de Fransche belangen1). *) Vergelijk noot 4, blz. 28 hiervoren. 278 279 Swerbejew, Russisch Gezant te Berlijn, schrijft 30 Januari 1913 aan den Russischen Minister Sazonow : „Plus je regarde autour de moi, plus j'écoute et plus je viens a conclure qu'a Berlin on veut a tout prix éviter la guerre, et qu'on a fait comprendre vraisemblablement eet état d'esprit a Vienne." Daarentegen schrijft op 25 Februari 1913 Graaf Benckendorff, Russisch Gezant te Londen, aan Sazonow: „En récapitulant tous ces entretiens avec moi (n.1. van Paul Cambon, Fransch Gezant te Londen), les paroles échangées, en y ajoutant 1'attitude de M. Poincaré, il me vient 1'idée qui ressemble k une conviction, que de toutes les Puissances, c'est la France seule qui pour ne pas dire qu'elle veut la guerre, la verrait sans grand regret. En tous cas, rien ne m'a indiqué qu'elle contribue activement a travailler danslesens d'un compromis. Or le compromis, c'est la paix; en dehors d'un compromis, c'est la guerre." Later voegt de schrijver nog daaraan toe : „La situation telle que j'ai pu 1'observer me parait être que toutes les Puissances travaülent en réalité a la paix, mais de toutes, c'est la France qui accepterait la guerre avec le plus de philosophie. La France, comme il a été dit, „s'est reprise." Elle a, a tort ou k raison, (xmnance compléte en son armée. Le vieux levain de rancune reparaït; elle pourrait bien juger les circonstances plus favorables auj ourd 'hui qu'elle ne les verrait plus tard. D'un cóté eet état d'esprit de la France constitue pour nous une garantie ; d'un autre pourtant, il ne faudrait tout de même pas que la guerre éclate pour des intéréts qui seraient plus f rangais que russes et surtout en des circonstances, qui pourraient être plus favorables pour la France que pour la Russie." Eindelijk nog de Belgische Gezant te Parijs, die aan zijn Regeering schrijft op 16 Januari 1914: „ J'ai déja eu l'honneur de vous dire que ce sont MM. Poincaré, Delcassé, Millerand et leurs amis qui ont inventé et poursuivi la politique nationaliste, cocardière et chauvine, dont nous avons constaté la renaissance. C'est un danger pour 1'Europe et la Belgique. J'y vois le plus grand péril qui menace aujourd'hui la paix de 1'Europe." Bij een zoodanige geestesgesteldheid der Regeeringen en een zoodanig chauvinisme der politieke leiders kan het geen verwondering baren, moet het veeleer natuurlijk en vergeeflijk heeten, dat de Fransche en Russische Generale Staven zich geenerlei terughouding oplegden in een streven om in onderlinge samenwerking de militaire machtsmiddelen, waarmede zij ingeval van oorlog zouden moeten werken, op te voeren tot het hoogst bereikbare peil van quantitatief en qualitatief vermogen, een streven dat immers in volkomen overeenstemming was met hun eigen verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en uitvoering van de krachtproef, van welker uitslag eenmaal de toekomst van hun land — althans, zooals hunne Regeeringen deze zagen — zou afhangen. Het Fransch-Russisch Verbond bood aan dit streven den gunstigsten voedingsbodem. 279 28o die dan ook rijkelijk is ontgonnen geworden. Hiervan getuigen de Protocollen der onderlinge besprekingen van de Generale Staven in de jaren 1911,1912 en 1913. Het zijn authentieke, uiterst geheime akten, die slechts aan zeer enkele der hoogste autoriteiten bekend waren en die verbindende kracht hadden, omdat zij na de vaststelling door de Ministers van Oorlog en de Voorzitters der Ministerraden bekrachtigd werden. Hun openbaarmaking is te beschouwen als de onthulling der zuivere waarheidten aanzien van de bedoelingen en plannen der beide Generale Staven. Wat dan daarin het meest treft, is niet zoo zeer het feit, dat alle leidende gedachten en alle voorgenomen plannen uitsluitend en rechtstreeks op een gemeenschappelijken aanval op Duitschland zijn gericht — immers, ook de strekking der Militaire Conventie zelve is hiermee in overeenstemming — maar vooral, dat het altijd en doorloopend de Fransche Generale Staf is, die als drijvende kracht Rusland tot steeds grooter inspanning en steeds intensiever voorbereiding aanspoort, die zich zelfs inmenging aanmatigt in het organisatorisch en strategisch beleid der Russische militaire leiding en aan de Russische Regeering velerlei ingrijpende maatregelen aanbeveelt — lees: opdringt — alles met het onveranderlijke doel: Ruslands strijdmacht tot de voor Frankrijks oorlogsplannen gewenschte hoogte op te voeren *), De Chef van den Franschen Generalen Staf wijst bij voortduring op de noodzakelijkheid, het voor de Russische mobüisatie en den opmarsch zijner legers in het grensgebied vereischte aantal dagen te bekorten, opdat tot den aanval tegen Duitschland op beide fronten zooveel mogelijk gelijktijdig zal kunnen worden overgegaan. Met nadruk wordt tot dit doel aangedrongen op verbetering van het Russische spoorwegnet, zoowel door den aanleg van nieuwe strategische Innen (ook al beloven deze economisch geen voordeel te zullen bieden), als door verdubbeling of zelfs Verviervuldigmg van bestaande sporen, alsmede door uitbreiding van het roüend materieel. Omtrent de operatierichtingen der Russische legers bij den aanval op Duitschland geeft de Chef van den Franschen Generalen Staf zijn meening, welke door zijn Russischen ambtgenoot wordt aanvaard. Daarmede is het Russische operatieplan in een bepaalden zin naar Fransch inzicht vastgelegd. De Fransche Generaal oefent critiek op de vredesdislocatie van de Russische garnizoenen en geeft wijziging daarvan in overweging, ter bevordering van de snelle concentratie van troepen aan de Duitsche grens. Het overleg tusschen beide Generale Staven had een krachtigen druk van de Fransche Regeering op de Russische ten gevolge, tot doorvoering van ingrijpende maatregelen van militaire voorbereiding. Zoo drong bijv. ook Poincaré, toen hij als Minister-President in Augustus 1912 te St. Petersburg vertoefde, bij Sazonow op verbete- *) Grosse PcJitik, Bd. 39, S. 216. 28l ring van het strategisch spoorwegnetaan. Tevens gaf Frankrijk aan zijn belangstelling voor het Russische krijgswezen practisch uitdrukking, zoo in den vorm van leeningen voor spoorwegbouw en voor aanschaffing van oorlogsmaterieel, als door kapitaaldeelneming. in Russische ondernemingen ter ontwikkeling der oorlogsindustrie. Door de Fransche financiers werd deze aangelegenheden zakekjk, commercieel behandeld; zoo werd — aldus Soechomlinow — de Russische spoorwegbouw aan Fransche zijde tot een reusachtige affake in de beurzen der Parijsche bankiers omgemunt1). Maar tegelijkertijd werden aan die financieele hulp klemmende voorwaarden verbonden tot opvoering der Russische weermacht (zie hiervoren blz. 56-57). „Die Macht des Grosskapitals war auch hier im Dienst der Politik, von Frankreichs Revanchepolitik gestekt. Mit dem Schein finanzieller Hihe war Russland in den Bann des französischen Imperialismus gelockt, immer fester verstrickt, bis es nur nock die Roke des mit Geld erkauften Kriegsknechtes für Frankreich spielte, — akerdings in der Hoffnung, in dieser Rolle über Berlin und Wien den Weg nach Konstantinopel zu finden" 2). De miktaire besprekingen der Britsche en Fransche Generale Staven en Marinestaven stemden in zooverre met de RussischFransche overeen, dat ook zij uitsluitend op een bepaald oorlogsgeval waren gericht: den gemeenschappelijken oorlog met Duitschland. Zij traden wellicht nog meer dan laatstgenoemde in bijzonderheden betreffende de oorlogsvoorbereidmg. Het Fransche Generale-Stafwerk : „Des Armées francaises dans la Grande Guerre" deelt dienaangaande het een en ander mede3). Zetfs tot de vaststelling van administratieve regelingen nopens de betaling der Britscke troepen in Frankrijk schijnt te zijn afgedaald *). In het onderstelde oorlogsgeval zou het Britsche expeditieleger, ter sterkte van 160.000 man 6), binnen 36 men na de oorlogsverklaring beginnen zich in te schepen om te worden overgevoerd naar Fiankrijk, zoodat ket binnen 12 dagen zou zijn verzameld in een concentratierayon tegenover de Belgische grens, op den linkervleugel van ket Fransche front8). Daarbij werd met groote waarschijnlijkheidaangenomen, dat Duitschland de Belgische onzijdigheid zou schenden en dientengevolge ook het Belgische leger aan de zijde der Entente zou medestrijden, waartoe dan ook besprekingen met den Belgischen Generalen Staf en voorbereidingen, o.a. verkenningen in België door Britsche stafofficieren, plaats vonden. *) Soechomlinow, S. 244. a) Frantz, S. 55. *) T.a.p. blz. 48-50; zie ook: Die Kriegsschuldfrage April 1925, S. 244 u.f. «) Zie : W. Cyprian Bridge in Die Kriegsschuldfrage Juli 1924, S. 268-69. *) Aan combattanten : 121.000 man. •) Haldane, p. 32-35. 282 Van Britsche militaire zijde werd aan deze plannen en voorbereidingen met ijver, men kan zeggen : met geestdrift, gewerkt, ten einde de zorgvuldige en vlotte uitvoering, zoodra het noodig zou zijn, zonder eenige hapering te verzekeren. De uitkomst heeft bewezen, dat men in dit streven volkomen is geslaagd. Dit geldt ook ten opzichte van de Zeemacht, met betrekking tot de voorbereiding van hare mobilisatie en haar actief optreden. „I intended," zoo schrijft de Marine-Minister Churchill1), „to prepare for an attack by Germany as if it might come next day. I intended to raise the Fleet to the highest possible strength and secure that all that strength was immediately ready." In den oorlogsraad van 5 Augustus 1914 werd over de wijze, waarop de oorlog gevoerd zou worden, beraadslaagd. Er bestond hieromtrent groot meeningsverschil; verschillende Kabinetsleden en ook mannen van groot aanzien en van beteekenis daarbuiten, wilden uitsluitend marine-actie. „And if everytlung had not been prepared, if the plan had not been perfeeted, ii it had not been the only plan, and if all military opinion had not been industriously marshalled round it — who shall say what fatal hesitancy might not have intervened." Zoo werd ten slotte beslist, dat het „Haldane-plan" volledig zou worden uitgevoerd: het geheele Britsche leger naar Frankrijk ! „Everything in that Minister's eight years tenure of the War Office had led up to this and had been sacrificed for ibis" a). De Fransch-Britsche militaire en marine-afspraken — ten onrechte soms als „conventies" betiteld — verschilden van de Fransch-Russische militaire conventie van 1892 hierin, dat de eerstgenoemde slechts door de Chefs der Generale Staven werden onderteekend eu dus niet het verbindend karakter van tractaten hadden. Zij hielden ook geen urtdrukkélijke verbmtenistot samenwerking in een toekomstigen oorlog in. Groot-Britannië bleef z.g. vrij, gelijk bij verschillende gelegenheden uitdrukkelijk werd vastgesteld. Waar men echter in de onderlinge verstancmouding, overleg en afspraken zóó ver was gegaan en daarop wederzijds de oorlogstoebereidselen had gegrond, is het duidelijk dat hier slechts een formeele vrijheid van houding en beslissing bestond. Er was een feitelijke moreele gebondenheid van Engeland jegens Frankrijk. Het verloop der eerste Augustusdagen van 1914 heeft dit bewezen en Frankrijk rekende daarop, kon en mocht er op rekenen, na alles wat was voorafgegaan. En ook Rusland steunde op dit vooruitzicht, nadat Poincaré als Minister van Buitenlandsche Zaken, in Augustus 1912 te St. Petersburg vertoevende, Sazonow met de afspraken der Fransche en Britsche Generale Staven en Marinestaven had bekend gemaakt. Ook in de bijeenkomsten van de Chefs der Fransche en l) Churchill, p. 77. *) Haldane, p. 231-334. 283 Russische Generale Staven werd met de Britsch-Pransche afspraken rekening gehouden. De Fransche operatieplannen No. XVTbis van 6 September iqii en No. XVTIvan 20 Mei 1913 hielden geheel reloning met hetgeen bij de militaire afspraken door de Britsche militaire leiding was in het vooruitzicht gesteld. In zulke plannen kan bij het uitbreken van een oorlog, in den vooravond van de opening der operatiên, geen ingrijpende wijziging meer gebracht worden. De hieruit voortvloeiende verantwoordelijkheid zou door de Fransche legerleiding niet kunnen zijn aanvaard, tenzij in onwrikbaar vertrouwen in de gemaakte afspraken. Maar in nog sterkere mate moet GrootBritannië geacht worden, zich moreel jegens Frankrijk gebonden te hebben door de maritieme afspraak, welke in September 1912 tot stand kwam. Immers, aan de hierin neergelegde regeling gaf Frankrijk weldra daadwerkelijke uitvoering door zijn vloot in de Middellandsche Zee samen te trekken, aldus zijn Kanaal- en Noordzeekusten onbeschermd latende, terwijl de Britsche Vloot grootendeels uit de MiddeUandsche Zee teruggetrokken en in de Noordzee geconcentreerd werd. In zijn brief van 23 Augustus 1911 aan Asquith en Grey beveelt ChurchÜl deze regeling sterk aan, maar hij wijst tegelijk op de ernstige gevolgen, welke zij zou kunnen hebben, wanneer Frankrijk haar als wapen zou wülen gebruiken, om aan Engeland de beschenning zijner kusten af te dwingen. Wie de feiten kent — aldus de Britsche Marine-Minister — zal niet kunnen ontkomen aan den indruk, dat wij de verplichtingen van een bondgenootschap hebben aanvaard, zonder zijn voordeelen en bovendien zonder nauwkeurige omschrijving van zijn inhoud1). De Fransche Regeering maakte dan ook terstond uit de tot stand gekomen maritieme afspraak de juiste gevolgtrekkingen, door den Gezant te Eonden, Paul Cambon, op te dragen, met Grey het overleg te openen, dat heeft geleid tot de bekende briefwisseling van 22-23 November 1912 (zie hiervoren blz. 61-62). Sir Arthur Nicolson, de rechterhand van Grey in de Foreign Office, was van meening, dat de banden nauwer moesten worden aangehaald *), en Poincaré verklaart: „Nous ne pouvions, en effet, modifier la répartition de nos forces navales et abandonner la garde de la Manche et de nos cótes de l'Atlantique, sans être assurés qu'en cas de péril, U y aurattconversation sur 1'attitude et, au besoin, sur les mesures a prendre" »). Zoo raakte het driemanschap Asquith, Grey en ChurchÜl steeds dieper verstrikt in de valschheid mier verhouding tot de overige Kabinetsleden, het Parlement en de Britsche Natie, tegenover wie de fictie der Britsche zelfstandigheidspolitiek en *) Churchill, p. rr2. •) Les Affaires Balcaniques 1912-1914. Paris, 1922 ; I, p. 115. •) Poincaré (A), p. 79-80. 283 284 zelfbeschikking moest worden overeind gehouden1). Zoo kan het ook geen verwondering wekken, dat Sir Eyre A. Crowe, HulpOnder-Staatssecretaris bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, in een tot Sir E. Grey gericht Memorandum van 31 Juh 1914 betoogt, dat Engeland in een wereldoorlog niet afzijdig kan blijven, en dat bij deze meening o.a. hiermede steunt, dat Engeland aan Frankrijk gebonden is. „The argument," zoo schrijft hij, „that there is no written bond binding us to France is strictly correct. There is no contractual obligation. But the Entente has been made, strengthened, put to the test and celebrated in a manner justifying the belief that a moral bond was being forged. The whole policy of the Entente can have no meaning if it does not signify that in a just quarrel England would stand by her friends. This honorable expectation has been raised. We cannot repudiate it without exposing our good name to grave criticism" a)- Welk een veroordeeling van het gevaarlijk en jegens de Natie onoprecht beleid ligt ongewild in deze erkenning opgesloten ! De Britsch-Fransche militaire besprekingen, als agressieve uiting der politieke Entente tusschen de genoemde rijken, rijn van ingrijpenden invloed geweest op het verloop der crisis van Juli-Aug. 1914 en hebben tot het uitbreken van den oorlog ongetwijfeld bijgedragen. Zij maakten Grey ongeschikt voor de rol van onpartijdig bemiddelaar; zij stijfden den Russischen overmoed tot het ontijdig doordrijven van onherroepelijke, en noodlottige oorlogstoebereidselen en schonken aan Frankrijk het noodige zelfvertrouwen om zijn Russischen bondgenoot in zijn verderfelijke oorlogspolitiek te steunen. De Britsch-Belgische besprekingen en de inhchtingen, door den Belgischen Generalen Staf aan dien van Groot-Britannië verstrekt, hebben het opmaken van het Fransch-Britsche operatieplan vergemakkelijkt en moeten mitsdien worden veroordeeld als een onneutrale daad, welke slechts tot sterking van denoorlogswil der Entente kon leiden *). J) Dat Grey's brief van 22 Nov. 1912 aan Cambon was opgesteld met de medewerking van het geheele Kabinet, ontneemt aan dit stuk niet het misleidend karakter tegenover de niet tot het driemanschap behoorende Kabinetsleden, die omtrent den waren aard en de ver-reikende strekking der militaire besprekingen niet ingelicht waren. Bij de voorlezing van dezen brief in het Lagerhuis op 3 Aug. 1914 verzweeg Grey de slotzinsnede, waarin op de mogelijke oorlogsactie, welke uit de besprekingen zou kunnen voortvloeien, wordt gedoeld. Grey weet ter verklaring van deze omissie, welke hij erkent, niet veel anders dan uitvluchten aan te voeren. Zie: Grey II, p. 16-17; verder: Barnes, p. 466-469. *) Engelsch Witboek, Ijlo. 369. 8) De Stat en-Generaal der Vereenigde Provinciën schreven reeds in 1584 : „Maar wat is de neutraliteit anders dan dat men d'eene partije 285 Maar de Generale Staven zelf van de velschillende mogendheden der beide partijen kunnen voor het gewraakte beleid niet verantwoordelijk worden gesteld. Zij voldeden aan den plicht, welke kun ambtelijk was opgelegd. Dat zij zulks deden in een richting en op een wijze, welke ten slotte tot het onheil der crisis-ontlmoopiag bijdroeg, was het gevolg van het chauvinistisch en imperialistisch drijven hunner regeeringen en van de verbknding, de zwakheid of het plichtverzuim der politieke leiding. Ben andere vraag is, of de militaire leiders ook gedurende ket crisistijdperk binnen de grenzen hunner bevoegdheid en ambtelijke verantwoordelijkheid zijn gebleven, dan wel of zij — gebruik makende van hun . overwicht in militair en strategisch inzicht en zich beroepende op hunne aansprakelijkheid voor tijdige gereedheid der weermacht tegenover dreigend gevaar en voor een gunstigen uitslag der oorlogvoering — getracht hebben ongewettigden druk op het politiek beleid te oefenen, ten einde dit tot voorbarige en onherroepelijke beslissingen te nopen, waardoor de oorlog onafwendbaar zou zijn geworden. Vooral aan den Duitschen Generalen Staf en aan de z.g. „miktaire partij''in Duitschland wordt verweten, dat zij tot den oorlog gedreven en de vreedzame afwikkeling der Crisis verstoord zouden hebben door het diplomatiek beleid te doorkruisen, voorbarig de mobilisatie door te drijven en oorlogsverklaringen onvermijdelijk te maken. Bij overweging, in hoeverre deze beschuldiging gerechtvaardigd mag heeten, dient men de staatsrechtelijke verplichtingen en verantwoordelijkheid der legerleiding niet uit het oog te verkezen. Wanneer, ondanks alle bemoeiing tot behoud van den vrede, toch de politieke onderhandelingen niet tot een vredekevende oplossing mochten leiden, wanneer ten slotte toch oorlog ontstaat en het lot van den Staat afhankelijk zal zijn van den uitslag der krijgsverrichtingen, dan is het hiervoor van het hoogste gewicht en voor het eigen succes veelal van beslissende beteekenis, tijdig tot handelen gereed en der tegenpartij vóór te zijn bij de inleiding der oorlogshandelingen, ten einde zich in de operatiên het initiatief en een strategisch gunstigen begintoestand te verzekeren. Het tijdvak van de mobilisatie, de verzameling en den strategiscken opmarsch der strijdmacht vormt voor eiken staat een toestand van groote kwetsbaarheid en betrekkelijke weerloosheid. Vandaar het verklaarbaar en pkchtmatig streven van de verantwoordelijke militaire organen, om dat tijdperk zooveel mogelijk te doen beginnen en verkropen, vóórdat de tegenpartij gereed zal zijn de operatiên aan te vangen. niet meer dan d'ander gunsten en hulpe bewijst ?" Dr. N. Japikse, Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1608. 's-Gravenhage, 1919 ; deel IV, blz. 535, noot 2. ö 286 *^Het eigen land in gevaar te brengen door nalatigheid in het nastrel*rea van de genoemde voordeelen en door te verzuimen de politieke leiding nadrukkelijk te wijzen op de gunstige kansen, welke door uitstel van mgrijpend handelen aan de tegenpartij zouden toevallen, ware als ernstig plichtverzuim der miktaire leiding te veroordeelen. Tegenover de gevaren, welke uit een starre en eenzijdige vooropsteking, evenzeer als uit miskenning en verwaarloozing van het, m beginsel zoo gerechtvaardigd, militaire standpunt kunnen voortspruiten, kan de politieke leiding slechts één tegenwicht vinden door ach reeds in normalen vredestijd op de hoogte te stellen van de hoofdlijnen der miktaire en strategische vraagstukken, welke zich onder de bestaande politieke verhoudingen kunnen voordoen, en voorts — in het bijzonder in tijd van ernstige politieke spanning en gevaar — door eerlijke en nauwe samenwerking en gestadig overleg, door onderling vertrouwen en waardeering der wederzijdsche bedoeling. Aan dit alles ontbreekt dikwijls veel. Een krachtig centraal gezag en bewust poUtiek beleid zal elk streven naar militaire overheersching in toom weten te houden, zonder de erkenning en inachtneming der militaire eischen, binnen de grenzen van 's Lands belangen, uit te sluiten. De Chef van den Duitschen Generalen Staf, Generaal von Moltke, vertoefde begin Juli 1914 te Karlsbad voor een kuur. Hij ontving daar bericht van het korte onderhoud, dat de oudste, op dat oogenblik te Berlijn aanwezige officier van den Generalen Staf, Generaal von Bertrab, in den morgen van 6 Juk met den Keizer had gehad, waarin Z.M., alvorens zijn reis naar het noorden te beginnen, hem ter mededeeling aan den Chef van den Generalen Staf had ingelicht omtrent den politieken toestand en de toezegging van bondgenootschappelijken steun aan Oostenrijk-Hongarije. Tot het treffen van rniktaire maatregelen gaf de Keizerlijke mededeeling geen aanleiding; „Das Heer war, wie immer, bereit," schrijft Generaal Graaf von Waldersee, die destijds den afwezigen Chef van den Generalen Staf verving en die op 8 Juli eveneens met verlof vertrok 1). De Pruisische Minister van Oorlog Generaal von Falkenhayn verklaart mede, dat vóór de uitreiking van ket Oostenrijksche ultimatum aan Servië geenerlei miktaire voorbereidingen óf krijgstoerustingen getroffen werden. Ook de Minister ging van 8 tot 25 Juk met verlof '). Voorts waren nog met verlof afwezig GrootAdmiraal von Tirpitz, Püjksmarme-Minister, alsmede de Ckef van den Marinestaf. De Keizer sprak in den vroegen morgen van 6 Juk met hunne vervangers, die hen moesten inkchten. Maritieme maatregelen vonden niet plaats; de slagvloot liep op 15 Juk volgens ket plan uit voor hare reis naar Noorwegen *). Von Tirpitz werd niet J) Deutsche Dokumente I, Vorbemerkungen, S. XIV-XV. *) Als voren, S. XVI, alsook : Vorgeschichte Weltkrieg, Heft 2, S. 6. 8) Vorgeschichte Weltkrieg, Heft 2, S. 14, alsook: Tirpitz, S. 208-210. 286 287 geraadpleegd; op uitdrukkelijk verlangen van den Rijkskanselier bleef bij afwezig, totdat hij op 27 Juli wegens verscherping van den toestand uit eigen beweging naar Berlijn terugkeerde1). Over het antwoord der Duitsche Regeering aan de Óostenrijksche op hare, den 5den Juli den Keizer overhandigde Memorie is de Chef van den Generalen Staf of zijn vervanger niet gehoord. Generaal von Moltke heeft later verklaard, dat — ware hij geraadpleegd geworden — hij met het oog op den algemeenen militairen toestand beslist tegen oorlogsverwikkelingen zou hebben gewaarschuwd 2). Hij ontving te Karlsbad geruststellende berichten omtrent het Keizerlijk gesprek van 6 Juli (vergelijk blz. 113 hiervoren). De Keizer geloofde niet aan ernstig oorlogsgevaar (zie ook hierna blz. 315). In den laten avond van 25 Juh keerde de Generaal te Berlijn terug. Hij had op den 26sten een bespreking met den Rijkskanselier, met wien hij instemde, dat — zoolang Rusland geen vijandelijke handelingen begon — Duitschland rustig zijn, op localiseering van den strijd doelende houding moest bewaren *). Voor eenigen militairen maatregel achtte de Generaal den tijd nog niet gekomen. De „Untersuchungsausschuss" van den Rijksdag rapporteert op grond van haar onderzoek, dat tot 26 Juh geen enkele mobilisatiemaatregel getroffen werd *). Den 27sten Juli keert de Keizer te Berlijn terug. Bij een, des avonds gehouden bespreking door Z. M. met den Rijkskanselier en andere autoriteiten wordt de Generale Staf voor het eerst na den moord van Serajewo gehoord. Von Tirpitz schrijft, dat de Keizer onmiddellijk een koortsachtige bedrijvigheid ontwikkelde om den vrede te bewaren, maar zich er over beklaagde, dat de Rijkskansetier hem niet goed op de hoogte had gehouden van den bestaanden toestand. De Keizer, die den officieelen inhoud van het Servische antwoord aan Oostenrijk nog niet kende, doch oordeelde naar uit Belgrado ontvangen berichten, zei de: „Br wüsste gar nicht, was die Oesterreicher wollten. Die Serben hitten doch Alles bis auf einige Bagatellen zugestanden. Seit den 5. Juh hfitten die Oesterreicher nichts darüber gesagt, was sie vorhatten" 6). Op een telegram van von Pourtalès, meldende geruststellende verzekeringen van Sazonow •), seint de Generale Staf in den avond van 27 Juli aan den Militair-Attaché te St. Petersburg, naar aan- 1) Tirpitz, 8. 210-213. *) Het hierna volgende is ten deele bewerkt naar : Th. von Schaf er, „Generaloberst Von Moltke in den Tag en vor der Mobilmachung und seine Einwirkung auf Oesterreich-Ungarn", Die Kriegsschuldfrage Aug. 1926, S. 514-549. Zie ook: Tirpitz, S. 227. alsmede: v. Schaf er. „Wollte Generaloberst von Moltke den Praventivkrieg ?" in Die Kriegschuldfrage Juni 1927, S. 543. 8) Weltkrieg, S. 26. 4) Vorgeschichte Weltkrieg, S. 8. *) Tirpitz, S. 237. •) Deutsche Dokumente II, No. 242. 288 leiding van bedoelde verzekeringen, dat aan Duitsche zijde geen militaire maatregelen in het voornemen liggen. In een op 28 Juli ontvangen telegram van den vorigen dag stelde von Tschirschky namens de Oostenrijk-Hongaarsche Regeering, op aandringen van Conrad, voor, dat wanneer de berichten omtrent Russische mobilisatiemaatregelen aan de grenzen der DonauMonarchie bevestigd mochten worden, de Duitsche Regeering Rusland overeenkomstige tegenmaatregelen tegenover zoodanige bedreiging in het vooruitzicht zou stellenx). Von Moltke ackt nog geen reden aanwezig om aan dit voorstel gevolg te geven, omdat de berichten betreffende Russische mobilisatiemaatregelen nog te weinig bevestigd waren. Akeen werd, als eerste Duitscke voorzorg bevolen, dat de troepen, welke bij dreigend oorlogsgevaar voor grensbeveiliging of andere bijzondere opdrachten bestemd zijn, naar hunne garnizoenen moesten terugkeeren, een maatregel, door von Moltke voorgesteld en aanvankelijk door den Rijkskanselier afgewezen, doek nader op hunne gemeenschappelijke voordracht door den Keizer goedgekeurd 2) (zie hiervoren blz. 119). „Zur Beurteilung der poktischen Dage" stelde de Chef van den Generalen Staf een Memorie samen *), welke hij op 28 Juk aan den Keizer en den volgenden dag aan den Rijkskanselier aanbood en waarvan een gedeelte biervoren is weergegeven (blz. 221). In dit stuk worden geen militaire voorzorgsmaatregelen voorgesteld; er wordt niet op mobilisatie aangedrongen, veel minder nog tot oorlog aangezet. Integendeel geeft de Generaal duidelijk te kennen, welk een ramp hij dit zou achten. „Deutschland wik diesen schrecklichen Krieg nicht herbeiführen," zoo luidt ket.' „einen Krieg der die Kultur fast des gesamten Europas auf Jahr- zehnte hinaus vernichten wird." De Memorie schetst echter den politieken toestand van ket oogenblik, zoo als deze ziek uit de Servisck-Oostenrijkscne tegenstelling heeft ontwikkeld, en de onheilspellende gevolgen, welke hieruit moeten voortvloeien. Met vooruitzienden blik toont de Generaal aan, hoe Duitschland tegen wil en dank in den oorlog betrokken zal worden en hij dringt er op aan, dat ter verzekering van Duitschlands veiligheid „Klarheit" worde verkregen omtrent de vraag, of Rusland en Frankrijk ket op een oorlog met Duitschland zullen laten aankomen. Het officieele bericht omtrent de Russische gedeeltelijke mobiksatie tegen Oostenrijk-Hongarije werd in den namiddag van 29 Juk te Berlijn ontvangen. Des avonds kad een bespreking van verschillende autoriteiten met den Rijkskanselier plaats en werd de vraag overwogen, of Ruslands bedreiging tegen den bondgenoot thans ook de mobiksatie van de Duitscke krijgsmacht noodzakelijk *) Deutsche Dokumente I, No. 281. s) Montgelas, S. 107. a) Deutsche Dokumente II, No. 349. 28g maakte. Ofschoon deze vraag feitelijk reeds op 27 Juli ontkennend was beantwoord (zie hiervoren blz. 118-119), was er aanleiding haar opnieuw te overwegen, in verband met een bericht van den Oostenrijk-Hongaarschen Gezant te Berlijn1), namens Graaf Berchtold de noodzakelijkheid betoogende, zonder verwijl zekerheid te verkrijgen, of de Donau-Monarchie met een sterke macht tegen Servië kan oprukken, dan wel haar hoofdmacht tegen Rusland zal moeten gebruiken. Berchtold acht het denkbaar, Rusland alsnog tot „einlenken" te bewegen en geeft in overweging op vriendschappelijke wijze te trachten, het van de gedeeltelijke mobilisatie terug te houden, welke een bedreiging zoowel voor Duitschland als voor Oostenrijk-Hongarije zou beteekenen en tot de verst strekkende tegenmaatregelen zou moeten leiden. Gekjk hierna zal worden opgemerkt, was de Russische gedeeltelijke mobilisatie niet alleen een ernstige bedreiging van Duitschlands eenigen betrouwbaren en eenigszins krachtigen bondgenoot, maar zij was tevens een. onmiddeHijk gevaar voor Duitschland' zek, omdat onder den dekmantel der gedeeltekjke mobilisatie ook in de Russische districten aan de Duitsche grens de uitgebreidste maatregelen zonder ruchtbaarheid konden worden getroffen en, volgens talrijke ingekomen berichten, ook getroffen werden. Had Duitschland een aanleiding, of zelfs maar een voorwendsel, gezocht om tot mobüisatie te besluiten, dan zouden deze op grond van de voorafgaande overwegingen alleszins voorhanden zijn geweest. Niettemin werd de vorenvermelde vraag — volgens verklaring van den eveneens aanwezigen Generaal von Falkenhayn, na „leises, sehr leises Widerstreben Moltkes" — door den Rijkskanselier in ontkenneüden zin beslist, omdat deze van meening was, dat na de verklaring van Sazonow aan den Duitschen Gezant te St. Petersburg, dat Ruslands mobüisatie nog niet „oorlog" beteekende, de casus f oederis voor Duitschland nog niet geacht kon worden aanwezig te zijn en deze toch moest worden afgewacht, ten einde de openbare meening in het Rijk zek en in Engeland niet tegen de Duitsche Regeering te stemmen. Intusschen beschouwde von Moltke ket als vanzeksprekend, dat OostenrijkJ-Hongarije, ernstig bedreigd door de Russische gedeeltekjke mobilisatie, terstond tot algemeene molrilisatie en tot Samentrekking zijner hoofdmacht aan de Russische grens zou besluiten; zulks was toch door Conrad in Januari 1913 in zijn ambtelijke briefwisseling met von Moltke mfcdrukkelijkala zijn voornemen in de onderstelde omstandigheden te kennen gegeven. In denzelfden geest seinde ook de Rijkskanseker in den nacht van 29-30 Juli naar Weenen *). Op 30 Juk ontving von Moltke des voormiddags den uit Weenen Deutsche Dokumente II, No. 352. *) Als voren II, No. 385. Mobilisatiën in 1911 19 289 290 als verbmdingsofficièr gezonden Kapitein van den Oosten rijkHongaarschen Generalen Staf Fleischmann von Theissruck. De bedoeling dezer zending was, gelijk tusschen bondgenootschappelijke legers gebruikelijk is, de uitwisseling van gedachten en berichten tusschen de beide chefs te vergemakkelijken en den eigen Chef op de hoogte te houden van de toestanden en maatregelen bij den bondgenoot. Von Moltke gaf den Kapitein Fleischmann een uiteenzetting van den toestand na de officieele bevestiging van de Russische gedeeltelijke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije; hij verklaarde hierin nog geen aanleiding te vinden tot een overeenkomstigen maatregel in Duitschland, welke eerst zou volgen bij intreden van een oorlogstoestand tusschen Rusland en de Donau-Monarchie. In tegenstelling tot de reeds gebniikelijkemobilisatiën en demobilisatiën in Rusland (vermoedeiijk werden bedoeld: de Russische proef-, controle- en voormobilisatiën; vergelijk blz. 31-34 hiervoren), zou een Duitsche mobüisatie onherroepelijk tot oorlog leiden. Daarentegen ukte von Moltke het vermoeden, dat de algemeene mobüisatie der geheele Oostenrijk-Hongaarsche krijgsmacht thans zou geschieden. Hij hechtte er echter groote waarde aan, dat een eventueele oorlogsverklaring zou uitgaan van Rusland en niet van Oostenrijk-Hongarije, ten einde voor Europa den schijn van een aanvallende houding te vermijden, terwijl bovendien Engeland, ingeval van een oorlogsverklaring van Rusland, in geen geval met de Triple Entente zou meegaan. Kapitein Fleischmann besloot zijn, in den avond van 30 Juli verzonden schriftelijk rapport over dit onderhoud met het volgende : „Wahrend der kurzen Zeit meiner hiesigen Anwesenheit hatte ich den Eindruck gewonnen, dass bei aller Sympathie für die Monarchie und Selbstverstanduchkeit deren Unterstützung, spezieü im Generalstabe doch ein gewisses Verlangen nach Auirechterhaltung aller formellen Rücksichten des vorlaufig neutralen Deutschen Reiches gegenüber Russland vorherrscht. Nichtsdestoweniger hat die deutsche Regierung — wie mich Exz. von Moltke gleich in Kenntnis setzte — schon zu Beginn der gegenwartigen Krise die selbstverstandliche ErfüUung der Btmdespflicht im Falie eines Angriffes einer dritten Macht auf die Monarchie in Petersburg notifbaert," Dit rapport kwam 31 Juh te Weenen aan. Maar inmiddels kreeg Conrad reeds daags te voren den korten inhoud ervan door een telegram van Fleischmann, luidende : *) „Russlands Mobüisierung noch kein Anlass zur Mobüisierung ; erst bei Eintritt des Kriegszustandes zwischen Monarchie und Russland. Im Gegensatz zu den schon gewohnheitsmassigen russischen Mobüisierungen und DemoWlisierungen wurde Deutschlands Mobüisierung unbedingt zum Kriege ttthren. Nicht Russland Krieg erklaren, sondern Angriff Russlands abwarten." Dit telegram had von Moltke persoonlijk, *) Conrad IV, S. 153-155. 290 291 ter verzending aan Conrad, voor Fleischmann opgeschreven, weshalve deze meende te moeten nalaten, er de voor een ontvanger te Weenen zeer noodige verdmdelijking in aan te brengen, door den eersten zm te doen luiden : „Russlands Mobilisierung noch kein Anlass zur Mobilisierung Deutschlands ; letztere erst bei Eintritt .... enz." Fldschmann heeft later verklaard: „An jenem Vormittag des 30. Juh 1914 bestand nach meinen unzweifelhaften persönlichen Emdrüeken bei Moltke eben die Ansicht, dass die Mobilmachung der sudwestlichen russischen Mmtarbezirke wohl eine ernstliche Bedrohung der diplomatischen und militarischen Eage OesterreichUngarns darstellte, aber doch noch nicht unbedingt den grossen Kneg zur Folge haben müsste. Zur Zeit meines damaligen Empf anges bzw. der Abfassung genannter Depesche hoffte eben Moltke noch, den Krieg vermeiden zu können." Conrad's antwoord op Fleischmann's telegram werd nog in den avond van 30!|Wi rechtstreeks aan von Moltke verzonden en luidde • „Wir werden Russen nicht Krieg erklaren und Krieg nicht beginnen " Te Weenen was dien avond in beginsel tot de algemeene mobilisatie tegen Rusland besloten, echter nog zonder beslissing omtrent het tuiste tijdstip ; aan een oorlogsverklaring werd niet gedacht, zooals dan ook door Graaf Berchtold aan den Russischen Gezant was verzekerd. In den namiddag van 30 Juh ontving von Moltke den CtostènrrjkHongaarschen MMtair-Attaché von Bienerth, die over dit onderhoud ten 5.30 nam. het volgende aan zijn Chef te Weenen seint • „boeben wichtige Unterredung mit Chef des Generalstabes Moltke gehabt. Derselbe sagte mir, dass er Eage kritisch beurteile, wenn die oesteirenhisch-urigarische Monarchie nicht sofort gegen Russland mobihsiere. Durch die abgegebene Erklarung Russlands über Anordnung der Mobilisierung Notwendigkeit von Gegenmassregeln durch Oesterreich-Ungara gegeben, was auch in öffentiicber Begrundung anzuführen ware. Dadmch ware Bündnisfall tur Deutschland gegeben. Jede Stunde Verzogerung verschhmmere die Lage^ da Russland Vorsprung gewinnt. Mit Italien ehrlichen Ausgleich unter der Zusicherung von Kompensationen bewirken, damit Italien aktiv beim Dreibund bleibe. Ja keinen Mann an der italienischen Grenze lassen. Von England erneuert eingeleitete bcnntte zm JSrhaltung des Friedens ablehnen. Für OesterreichUngarn zur Erhaltung durchhalten des europaischen Krieges letztes Mittel. Deutschland geht unbedingt mit." Voorts verzond von Moltke zelf des avonds van dezen dag nog bet volgend telegram rechtstreeks aan Conrad : „Russische Mobüisierung durchhalten; Oesterreich-Ungarn muss erhaiten bleiben, gleieh gegen Russland mobüisieren. Italien durch Kompensationen zm Bundespflicht zwingen.'* Conrad ontving dit 31 Tuli ten 7 voorm. J ' ' ™ 291 292 De inhoud der laatste twee telegrammen wijst op een verandering van opvatting, welke bij von Moltke in den loop van den dag schijnt te zijn ingetreden* Wel is waar heeft zijn gesprek met von Bienerth zonder getuigen plaats gehad, zoodat misverstand aan de zijde van den laatstgenoemde niet uitgesloten behoeft te zijn. De bewering: „Damit ware Bündnisfall für Deutschland gegeben," is in elk geval ongegrond en in tegenspraak met hetgeen von Moltke des morgens van denzelfden dag aan Fleischmann had gedicteerd. Ook de raad tot afwijzing van de jongste bemiddelingspoging van Engeland klinkt apocrief. Stellig lag zoodanig advies buiten von Moltke's bevoegdheid en ware het reeds uit dien hoofde van een zoo correct en voorzichtig man, als hij was, onwaarschijnlijk, terwijl het bovendien in strijd zou zijn met von Moltke's te voren betoond streven om Engeland niet té ontstemmen of te vervreemden. In zijn telegram, denzelfden avond aan Conrad verzonden, komt dit advies dan ook niet voor. Intusschen neemt dit alles niet weg, dat von Moltke in den loop van 30 Juh blijkbaar tot een gewijzigd inzicht is gekomen nopens de vraag, of de algemeene Europeesche oorlog nog zou kunnen vermeden worden, een verandering, welke trouwens mede bij het Departement van Buitenlandsche Zaken was ingetreden. Zij vond haren grond hoofdzakelijk in nadere en meerdere gegevens omtrent de Russische gedeeltehjke mobilisatie, welke meer dan de helft van de geheele Russische strijdmacht bleek te omvatten en zoodoende een nauwlijks meer te herroepen aanvalsbedreiging voor Duitschlands bondgenoot vormde. Bovendien was in den namiddag bij het Departement van Buitenlandsche Zaken het telegram binnengekomen, dat de Czaar des nachts tevoren (nadat big vergeefs getracht had de door hem bevolen gedeeltelijke mobilisatie te herroepen) aan den Keizer had gezonden (zie den tekst hier* voren blz. 141). De Keizer maakte in den morgen van 30 Juli bij dit telegram de volgende kantteekening : „Oesterreich hat ja nur im Süden gegen Serbien eine TVt^mobümachung gemacht. Darauf hin hat der Zar — wie hier von ihm offen zugegeben wird — rnilit. Measures, which now come into force gegen Oesterreich und "uns getroffen und zwar schon vor 5 Tagen. Es ist uns also um fast eine Woche voraus. Und diese Massregeln seien zm Verteidigung gegen Austria, das ihn gar nicht angreift ! 1! Ich kann mich nicht auf Mediation mehr einlassen, da det Zar, der sie anrief, zugleich heimlich mobilgemacht hat, hinter meinem Rücken. Es ist nur ein Manöver, um uns hinzuhalten und den schon gewonnenen Vorsprung zu vergrössem. Mein Amt ist aus. (get.) W" 1). Vermoedelijk hebben ook de Rijkskanselier en de Chef van den Generalen Staf uit dit telegram de overtuiging en de voor eigen x) Deutsche Dokumente II, No. 390. De coraiveeringen zijn onderstrepingen van den Keizer. 202 293 geweten beslissende zekerheid omtrent den omvang, den vroegtijdigen aanvang en de bedoeling der Russische oorlogsvoorbereidingen gekregen, welke bewezen te zijn een aanvalsmaatregel op groote schaal, waarbij Rusland reeds een belangrijken voorsprong op zijn tegenstanders had verworven. De Rijkskanselier volhardt niettemin in zijn pogen om den vrede nog te redden en verzoekt den Keizer1), zijn rol van bemiddelaar nog niet als geëindigd te beschouwen en alsnog een nader telegram aan den Czaar te zenden, wat dan ook ten 3.30 nam. geschiedt (zie den tekst hiervoren blz. 143). Denzelfden namiddag doet von Bethmann Hollweg in de zitting van den Pruisischen Ministerraad verslag van den politieken toestand en wijst hij op het onzekere en wankelbare daarvan. Hij geeft daarbij een vrij vergoelijkende voorstelling van de door Rusland getroffen mobilisatiemaatregelen en verklaart, dat hij als politicus, zoolang zijn stap tot bemiddeling te Weenen nog niet is afgeslagen, zijn hoop en bemoeiingen tot behoud van den vrede nog niet opgeeft. Intusschen beklaagt de Rijkskanselier zich, dat „überhaupt Oesterreich in der Führung seiner Politik sehr schwierig • sei" *). Ook von Moltke kende bij ervaring de aarzeling en weifeling in besluiten en handelen van de Oostenrijksche Regeering. Nu de 'Generaal zoo goed als geen hoop meer kon koesteren, dat de groote oorlog vermeden zou kunnen worden, doch hij op grond van politieke en moreele overwegingen zich verplicht achtte, beslissend ingrijpen van militaire zijde tot het uiterste oogenblik te verschuiven, moest hij er des te meer nadruk op leggen, dat de vooruitzichten van den komenden gemeenschappehjken strijd niet in gevaar mochten worden gebracht door traagheid van den bondgenoot in het besluiten tot zijn volledige mobilisatie, voor welk besluit in de gegeven omstandigheden de politieke aanldding, zoowel als de dringende militaire noodzakelijkheid ten volle aanwezig zijn. Vandaar zijn herhaald aandringen op de algemeene mobüisatie van Oostenrijk-Hongarije tegen Rusland. De voorsprong in oorlogsgereedheid, waarvan voor de Centrale Mogendheden tegenover Rusland zooveel afhing, dreigde verloren te gaan. Inmiddels komen te Berlijn steeds meer berichten binnen omtrent mobilisatiemaatregelen in de aan Duitschland grenzende Russische districten. Dit geeft von Moltke aanldding om in een bespreking met autoriteiten bij den Rijkskanselier aan te dringen op afkondiging van den toestand van dreigend oorlogsgevaar, welke vooreerst vereischt wordt om de thans dringend noodig geworden veiligheidsmaatregelen aan de eigen grenzen te kunnen treffen, doch ook geen *) Deutsche Dokumente II, No. 408. *) Voor de notulen der ritting zie i Deutsche Dokumente II, No. 456 ; voor een daarin aan te brengen verbetering : Montgelas, S. 198. WÊÊÊ8Ê 293 ?94 langer uitstel duldt, vermits na de bedoelde afkondiging nog altijd 24-48 men moeten verloopen, alvorens het mobilisatiebevel in werking kan treden, waardoor men dan toch reeds een volle week bij de Russen ten achter zou zijn. Men kwam overeen, dat den volgenden middag de beslissing zou vallen. In den nacht van 30 op 31 Juh beschikte von Moltke over twee betrouwbare en van elkander onafhankelijke berichten, volgens welke in Rusland de algemeene mobüisatie reeds zou zijn bevolen. Tot een zijner officieren, Majoor von Haeften, uitte de Generaal zich dien nacht als volgt: „Geschieht nicht ein Wunder, d.h. wird die russische Mobilmachung nicht rückgangig gemacht, so erscheint der Krieg unvermeidlich. Deutschland kann die Erhaltung des Friedens jetzt nur noch mit einer schweren nat ionalen Demütigung erkaufen; denn jedes Verhandeln unter dem Druck der russischen Mobilmachung ist gleichbedeutend mit nationaler Demütigung. Machen wir aber mobil, so bedeutet das den Krieg. Wenn Deutschland jetzt noch mit dieser Massnahme zögert, um etwa Zeit zu Verhandlungen zu gewinnen, so bedeutet dies, falls, wie vorauszusehen, diese Verhandlungen misslingen, den Eintritt Deutschlands in den Krieg unter den denkbar ungünstigsten Umstanden. Wir würden damit unseren Gegnern gestatten, den Krieg in deutsches Dand zu tragen. Von Tag zu Tag wird unsere militarische Dage, wenn wir mit der Mobilmachung zögern, ungünstiger und kann, wenn unsere voraussichtlichen Gegner sich weiter in aller Ruhe vorbereiten, zu den verhangnisvollsten Polgen für uns führen. Dieser Krieg wird sich zu einem Weltkriege auswachsen, in den auch England eingreifen wird. Nur wenige können sich eine Vorstellung über den Umf ang, die Dauer und das Ende dieses Krieges machen. Wie das alles enden soll, ahnt heute niemand .... Morgen mittag f allt die Entscheidung über Krieg oder Frieden. Der Reichskanzler, der Kriegsminister und ich haben gemeinsam Vortrag bei Seiner Majestat. Ehe ich j edoch Seiner Majestat die Mobilmachung anraten werde, will ich noch eine dritte Bestatigung der Meldung über die russische Mobilmachung ab wart en. Ich erwarte sie morgen früh gleichzeitig mit der Meldung aus Wien, ob die oesterreichisch-ungarische Wehrmacht mobü gemacht wird oder nicht. Preüich besteht kaum mehr ein Schimmer ron Hofïnung auf Erhaltung des Friedens." Ten 7 um in den morgen van 31 Juli had von Moltke een telefoongesprek met den Chef van den Staf van het XXste legerkorps te AUenstein (in Oost-Pruisen, niet ver van de Poolsche grens), die hem verschillende meldingen deed nopens waarnemingen van op oorlogsvoorbereiding duidende maatregelen in de Russische grensstreken, en o.a. ook, dat te Mlawa (dicht bij de Poolsch-Pruisische grens) de roode aanplakbüjetten met bet algemeene mobihsatiebevel voor de Russische weermacht waren aangeslagen. Von Moltke verlangde, dat hem zulk een biljet als bewijsstuk zou worden voorgelegd. Weinige uren later had de Commandant te AUenstein inderdaad zulk een biljet in handen. Tegelijkertijd kwamen bij hem nog andere stellige en betrouwbare berichten binnen. Maar nog vóórdat dit 295 alles te Berlijn was ontvangen, kwam aldaar te 11.40 voorm. de besliste officieele melding van den Duitschen Gezant te St. Petersburg binnen, dat de Russische algemeene mobilisatie was bevolen, met 31 Juli als eersten mobilisatiedag1). Te 1 um nam. werd te Berlijn de „Zustand drohender Kriegsgefahr" afgekondigd. De omstandigheid, dat Duitschland weigerde, op voorstel van Weenen de Russische gedeeltelijke mobilisatie als casus foederis te beschouwen, daarentegen in dringende bewoordingen de Oostenrjgk-Hongaarsche Regeering trachtte te bewegen het laatste Britsche bemiddeUngsvoorstel te aanvaarden, had te Weenen den indruk gemaakt, dat Duitschland zich terug begon te trekken. Inmiddels had de Regeering te Weenen — ofschoon aanvankelijk nog in twijfel — toch in den namiddag van 30 Juh in beginsel tot de algemeene mobilisatie besloten, waartoe het bevel den volgenden dag zou uitgaan, met 4 Augustus als eersten mobilisatiedag. Dit besluit, dat genomen werd, vóórdat de telegrammen van von Bienerth en van von Moltke te Weenen ontvangen waren, werd in den morgen van 31 Juh nam Berlijn geseind, met vermelding tevens dat de oorlog tegen Servië zou worden doorgezet. De drang van von Moltke tot mobiliseeren van de geheele OostenrüJt»Hongaarsche weermacht wekte te Weenen eenige bevreemding, omdat men zich afvroeg, of de Rijksregeering, die immers op aanvaarding van bemiddeling aandrong, daarmede instemde. Echter achtte Berchtold de verklaringen van de Duitsche hoogstgeplaatste militaire autoriteit geruststellend. Het algemeene mobilisatiebevel werd dan ook op 31 Juh ten 11 um voorm. door den Keizer geteekend en ten omstreeks half één nam. uitgegeven. Nogmaals seinde Conrad dit aan von Moltke en evenzoo Keizer Frans Jozef aan Keizer Wilhelm, waarbij de CK)Stenrijk-Hongaarsche Keizer tevens de door den Czaar voorgestelde bemiddeling afwees. In beide telegrammen werd meegedeeld, dat de actie der Donau-Monarchie tegen Servië door de voorgenomen mobilisatie tegen Rusland niet verstoord kon worden, terwijl Conrad bovendien ten 4.15 nam. aan von Moltke deed teletoneeren: „Oesterreichisch-Ungarische Mobilmachung gegenüber Russland ist nur durch russische Mobilmachung provociert. Sie hat nur den Zweck, sich gegen jedeh russischen Angriff vorzusehen, ohne jede Absicht den Krieg zu erklaren oder zu beginnen." Bij de politieke en de militaire leiders te Weenen scheen, ongeacht de in den morgen ontvangen mededeelingen van den Duitschen Chef van den Generalen Staf, nog altijd twijfel te bestaan, of Duitschland den oorlog wel wagen wilde. Vandaar hun besluit, den veldtocht tegen Servië met de oorspronkelijk daarvoor bestemde macht door te zetten en tegenover Rusland met het overig deel der krijgsmacht een afwachtende houding aan te nemen. *) Deutsche Dokumente II, No. 473. ag6 Hier blijkt een ingrijpend verschil te bestaan tusschen de Duitsche en de Oostenrijk-Hongaarsche militaire leiding. Eerstgenoemde achtte het toch, wanneer het tot oorlog met Rusland mocht komen, overeenkomstig de vroeger tusschen de beide Chefs der Generale Staven gemaakte afspraak, voor het succes der bondgenootschappelijke operatiên tegen de Russische overmacht onafwijsbaar noodzakelijk, dat Oostenrijk-Hongarije met een zoo groot mogelijk deel zijner strijdkrachten tegen Rusland zou optreden, daarentegen de actie tegen Servië met een minimum van krachten sleepend of defensief zou voeren. Nu het op handelen ging aankomen, scheen Oostenrijk-Hongarije voor de doorvoering van de afspraak : zich met de geheele macht tegen den hoofdvijand te wenden, niet tijdig de vereischte energie en besluitvaardigheid te kunnen vinden. Von Moltke droeg dan ook in den morgen van 31 Juli den Kapitein Fleischmann op, onmiddellijk aan Conrad zijn ernstige bezwaren tegen deze opvatting kenbaar te maken. Fleischmann zond in dien sin herhaalde telegrammen en telefoonberichten naar Weenen, daarin ook melding makende van de, in den loop van den dag te Berlijn genomen gewichtige besluiten. Voorts besloot hij zelf naar Weenen te reizen, ten einde het vraagstuk van de verdeeling der Oostenrijk-Hongaarsche strijdkrachten tegen Rusland en tegen Servië persoonlijk met zijn chef, in von Moltke's geest, te bespreken. Zijn laatste bericht, dat te middernacht 31 Juh—1 Aug. te Weenen aankwam, luidde: „Mittags Entscheidung gefallen. Se. Majestat der Deutsche Kaiser hat Alarmierung der Grenzkorps angeordnet. An Frankreich Ultimatum mit zwölfstündiger Frist gestellt. Vorsichtsmassregeln zm See sind schon dupchgeführt.'' En voorts in een volgend telegram : „Auf Befehl Sr. Excellenz des Chefs teile mit, dass die Mobilmachung der gesamten Armee in allerkürzester Zeit folgt. Krieg gegen Rusland und Frankreich. Deutschland steht fest zu Oesterreich. Se. Excellenz warnt emeut vor Offensive gegen Serbien ; alle verfügbaren Krafte gegen Russland einsetzen. Treffe Sonnabend frtih auf Befehl des Generalstabschefs zum Vortrag bei Euer Excellenz ein." Ook de Rijkskanselier seinde ten 1.45 nam. jn denzelfden geest aan von Tschirschky te Weenen : „Nach der russischen Gesamtmobilmachung haben wir drohende Kriegsgef ahr verfügt, derselben wird voraussiehtlich binnen 48 Stunden Mobilmachung folgen. Diese bedeutet unvermeidlich Krieg. Wir erwarten von Oesterreich sofortige tatige Teilnahme am Krieg gegen Russland" Ik En eindelijk telefoneerde von Moltke ten 6 um nam. aan Conrad, in antwoord op diens hiervoren vermeld telefoonbericht van 4.15 nam. het volgende: „Generalstabschef hat telephonische Mitteilung von Excellenz Conrad erhalten, dass Oesterreich nicht die Absicht habe, den Krieg gegen Russland zu führen. Deutschland *) Deutsche Dokumente II, No. 473. Sg6 207 wird Mobilmachung der gesamten Streitkrafte voraussichtJich 2. August aussprechen und Kampf gegen Russland rmd Frankreich aufnehmen. Will es Oesterreich im Stich lassen ?" Deze mededeeling noemt Conrad „völlig befremdend" x). Hij acht nadere opheldering noodig en telefoneert 9.30 nam. naar Berlijn : „OesterreichUngarn hat durch angeordnete Versamlung der Streitkrafte in Gallizien den Willen zum Kriege schon dokuméntiert. Die Erklarung am Schluss meiner letzten Mitteilung bezüglich Aufschub der Kriegserklarung und des Kriegsbeginns entsprach nur dem deutschen Wunsch, den Anschein eihes angriffsweisen Vorgehens Oesterreich-Ungams gegen Russland zu vermeiden und Kriegserklarung und -beginn seitens Russlands abzuwarten. Auch war zm Zeit des Abgehens meiner letzten Mitteilung über MobÜmachungsabsicht Deutschlands noch keine Nachricht eingelaufen. Daher konnte damit gerechnet werden, den Krieg gegen Serbien durchzuführen, ehe Vorgehen gegen Russland nötig. Heute eingelaufene Verstandigungen haben erst die Absicht Deutschlands gebracht, den Krieg gegen Frankreich und Russland zu beginnen. Erbitten umgehend Erklarung, ob diese Auffassung über deutsche Absicht zutreffend, um danach eigenes Handeln zu bestimmen." Eater volgde nog : „Ich bitte Seine Excellenz von Moltke um die dezidierte Erklarung, ob nunmehr unwiderruflich damit gerechnet werden kann, dass der grosse Krieg gegen Russland sofort und unbedingt geführt wird, es also nicht dazu kommen kann, dass wir von Serbien ablassen, ohne zum Krieg mit Russland zu gelangen. Diese dezidierte Erklarung ist für hierseitigen Entschluss unerlassüch und dringend, (get.) General Conrad." Generaal von Moltke antwoordde ten 11.20 nam. : „Fernspruch 10.30 Uhr Abends erhalten. Deutschland hat an Russland und Frankreich Ultimatum gestellt, dass bis 1 August, 4 Uhr nachmittags beantwortet sein muss. Fallt Antwort unbefriedigend aus, wird morgen Mobilmachung befohlen." Hierop volgde nog in een later telefoonbericht: „Deutschland hat von Russland gefordert sofortiges Ruckgangigmachen aller gegen Deutschland und Oesterreich getroffenen militarischen Massnahmen. Dehnt Russland diese Forderung ab, erfolgt sofortige Kriegserklarung Deutschlands. Antwort Russlands in zwölfstündiger Frist gefordert. Entscheidung muss somit morgen f allen. Ich halte Annahme der deutschen Forderung durch Russland für ausgeschlossen." Inmiddels had ook in den voorafgeganen namiddag Keizer Wilhelm aan Keizer Frans Jozef geseind, dat op de heden bevolen „einleitenden Mobilmachung" (toestand van dreigend oorlogsgevaar) de definitieve mobilisatie binnen den kortsten tijd zou volgen. „Ich bin bereit, in Erfüllung meiner Bundnispfhchten sofort den Krieg gegen Russland und Frankreich zu beginnen." Ook de *) Conrad IV, S. 155. 297 298 Keizer dringt er op aan, dat Oostenrijk zijn hoofdkracht tegen Rusland zal inzetten en deze niet door een gelijktijdig offensief tegen Servië versnippere1). Eerst door dit telegram, dat in den avond van 31 Juk ter kornis van Conrad komt, wordt eindelijk ket wantrouwen van Oostenrijk tegen Duitschland overwonnen. Maar Conrad beklaagde ziek den volgenden dag tegen den Duitschen Militair-Attaché te Weenen over ket tijdverlies, dat was ontstaan, doordat Duitschland niet 24 uren eerder tot een beslissing was gekomen. „So kat es uns in eine sehr schwierige Dage gebracht." Uit het voorafgaande overzickt van den loop der gedachtenwisseling tusschen de Duitsche en de Oostenrijk-Hongaarsche Generale Staven gedurende het crisistijdperk kunnen deze gevolgtrekkingen worden afgeleid: 1. De Duitsche Generale Staf heeft niet opzettelijk naar oorlog gedreven, doek integendeel zoo lang mogelijk een gematigd en voorzichtig beleid gevoerd, dat kennelijk voortsproot uit den oprechten wil den vrede te redden, zoolang daarop nog eenige kans bestond *). 2. Toen echter die kans, ten gevolge van de reeds vroegtijdig begonnen en met eiken dag in omvang en gewiekt toenemende Russische toebereidselen tot den grooten oorlog, zoo goed als volkomen was verloren gegaan, heeft de Duitsche Generale Staf — terecht doordrongen van zijn ernstige verantwoordelijkheid voor den uitslag der oorlogvoering en van zijn pkcht om de voorwaarden, waaronder het krijgsbeleid zich zou moeten ontplooien, niet door dralen ten gunste van den vijand te doen verkeeren — vastberaden en energiek gestreefd naar tijdige gereedheid tegenover de ontzaglijke gevaren, welke op twee fronten dreigden, en uit dien hoofde ook plichtmatig en nadrukkelijk aangedrongen op de te voren afgesproken medewerking van Oostenrijk-Hongarije, ter voorbereiding tot den, voor beide rijken onafwendbaar geworden Strijd tegen den gemeenschappelijken vijand Rusland. 3. Dat von Moltke bij ket oefenen van druk op zijn bondgenoot tevens op afwijzing van de nog kangende Britsche bemiddeling aandrong, ging zijn bevoegdheid te buiten. Doch het eenige bericht, dat hieromtrent bestaat (von Bienerth's telegram) is van twijfelachtige betrouwbaarheid. In elk geval heeft von Moltke's drang in bedoelden zin — stel, dat zulks inderdaad is geschied — niet den minsten invloed gehad, noch kunnen hebben, op het reeds l) Deutsche Dokumente III, No. 503. *) De beschuldiging van rnilitarisme en moedwillig drijven naar den oorlog, tegen den Duitschen Generalen Staf uitgesproken door den voormaligen Amerikaanschen Gezant te Berlijn Gerard in het Amerikaansche tijdschrift Current History, Maart 1926, is afdoend weerlegd door Alfred von Wegerer in Die Kriegsschuldfrage, Juli 1926: „Gerard's Ansichten über den preusischen Militarismus". 299 gevallen besluit der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering om te mobiliseeren tegen Rusland. 4. Laatstgenoemde Regeering, blijkbaar noode afstand doende van de voorgenomen strafoefening tegen Servië, is eerst na aarzeling en tijdverlies tot het laatstgenoemde besluit gekomen, daartoe uitsluitend in het belang van eigen veiligheid gedwongen door de mobilisatie van een groote Russische overmacht tegenover de grenzen der Donau-Monarchie. De Regeering heeft hierdoor opnieuw bewezen den algemeenen oorlog niet te hebben gewenscht of uitgelokt. Hare algemeene mobilisatie had niet ten doel, Rusland aan te vallen en den oorlog met Rusland te beginnen, doch alleen zich tegen een Russischen aanval te beveiligen. 5. De algemeene mobilisatiën der Centrale Mogendheden hadden op latere tijdstippen plaats dan die van hunne tegenstanders op het vasteland. De wensen der genoemde mogendheden een algemeenen oorlog te vermijden — nog versterkt door de moeilijkheden, voortvloeiende uit den reeds begonnen opmarsch tegen Servië — heeft hen er toe geleid, het voor een gunstigen oorlogsuitslag nog toelaatbare, uiterste oogenblik af te wachten, alvorens tot beslissende en onherroepelijke maatregelen te besluiten. Dit erkende ook de met onvermoeide toewijding naar behoud van den vrede strevende Rijkskanselier in de zitting van den Bondsraad op 1 Augustus 1914, toen hij sprak:x) „Deutschland had mit einer bewunderungswürdigen, vieheicht kaum noch zu entschuldigen den Ruhe den Kriegsvorbereitungen in Russland und Frankreich zugesehen." Terecht schreef Dr. Ludwig Herz in de Bediner Börsenzeitung van 2 Juni 1922 : „Es ist Pflicht der Generale in einem ausgebrochenen Kriege zu siegen. Für sie ist daher von ausschlaggebender Bedeutung, dass er zum miht£risch richtjgeii Augenblick geführt wird" 2). En Generaal von Fabeck schrijft van von Moltke : ,,Er wusste, dass ein kommender Krieg die Weltkatastrophe bedeutete, in der sich Deutschland auf Eeben und Tot gegen f ast alle Völker der Erde zu wehren haben würde. Als aber die sicheren Nachrichten über die allgemeine Mobilmachung des russischen Heeres eintrafen, zauderte er nicht, das deutsche Schwert in die Wagschale zu werf en. Nach schweren Seelenkampfen hat er sich zu diesem Entschluss durchgerungen. Es ist ein grosses Verdienst des Generals von Moltke, dass er, nachdem die russische Mobilmachung begonnen hatte, die uns des Vorteiles unseres schnelleren Aufmarches zu berauben drohte, auf eine schnelle Mobilmachung des deutschen Heeres drangte. Er woUte den Frieden, aber er sah doch nach Beginn der russischen Mobilmachung die einzige Rettung im schnellen kriegerischen Vorgehen, in der Ausnutzung unseres einzigen Vorteiles'' *). *) Deutsche Dokumente III, No. 553. *) Die Kriegsschuldfrage, Aug. 1926, S. 545. ') Als voren, Aug. 1926, S. 547. 299 30o Nu blijft in tusschen nog de vraag, in hoeverre de Duitsche Generale Staf, ten slotte aandringende op beslissende besluiten, waarop met stelligheid oorlog volgen zou, zoodoende het politiek beleid van den Rijkskanselier heeft verstoord. In het algemeen gesproken, blijkt niet van ernstig meeningsverschil of principieele tegenstelling tusschen von Bethmann Hollweg en von Moltke. Beiden begeerden, zonder eenigen twijfel, oprecht en ernstig den vrede. Over de middelen en wegen daarheen is zeker nu en dan verschil van opvatting tusschen hen geweest, ook wel over het tempo der oorlogsvoorbereiding en over het te bepalen tijdstip van sommige gewichtige strategische voorzorgen of besluiten. Maar ten slotte was er eenstemmigheid over den beslissenden stap der mobilisatie. Hiervoren werd reeds vermeld, dat ook von Bethmann Hollweg na het bericht van de Russische algemeene mobilisatie Duitschlands mobiliseering dringend noodig achtte. Hij betoogde dit met overtuiging in de Bondsraadzitting van i Augustus1). Ten opzichte van de oorlogsverklaring aan Rusland is de verhouding der wederzijdsche meeningen minder duidelijk. Er was, zoo zegt de Rijkskanselier *), geen volle overeenstemming. De Munster van Oorlog, Generaal von Falkenhayn, hield de oorlogsverklaring aan Rusland voor een fout, niet omdat hij — na de Russische mobilisatie — den oorlog met Rusland nog vermijdbaar achtte, maar aangezien hij schadelijke politieke gevolgen van de oorlogsverklaring voorzag. Von Moltke daarentegen was vóór de oorlogsverldaring, aangezien de tweefronten-krijg volgens zijn operatieplan de onmiddellijke uitvoering van militaire handelingen eischte, waarvoor de kansen van slagen slechts door zeer snelle uitvoering verzekerd konden worden. De Rijkskanselier meende zich hierbij te moeten aansluiten, al kon hij daarover later een ongunstig politiek oordeel verwachten. „Unmöglich aber war es, den wilkommen plausiblen Grimden desjenigen Generals, der für die Operationen verantwortlich war, in einem Augenblick zu widersprechen, wo die Existenz des Eandes ausschüesslich von den mihtarischen Handlungen abhing." Maar wat von Tirpitz schrijft, is hiermede in strijd :8) „Am i August erf uhr ich in der Bundesratssitzung, dass wir dem Ultimatum eine Kriegserklarung an Russland nachgeschickt natten. Ich fand das für Deutschland sehr ungünstig. Wir mussten meinem Gefühl nach den Vorteil, dass wir gegen Russland militarisch in der Defensive lagen, diplomatisch dadurch ausnutzen, dass wir die Kriegserklarung den Russen überliessen.... Ich hatte den Eindruck, dass auch nach dieser Richtung unsere Aktion völlig unüberlegt und ohne jede Regie verlief, und mein Gefühl straubte sich *) Deutsche Dokumente III, No. 553. *) Bethmann I, S. 156. *) Tirpitx, S. 240. 301 dagegen, dass wir, die wir doch in Wahrheit die Angegriffenen waren, vor der Welt wegen der Juristen des Auswartigen Amtes das Odium des Angreifers übernehmen sottten, obwohl wir gar nicht beabsichtigen konnten, in Russland einzurharschieren.'' Gelijk hiervoren reeds werd vermeld (blz. 237), heeft von Moltke later aan von Tirpitz verklaard, van zijn standpunt geen waarde aan deze oorlogsverklaring te hebben gehecht, terwijl von Jagow schrijft: „Die Kriegserklarung erfolgte mit Zustimmung des Generalstabschefs," wat nog niet hetzelfde is als: „op zijn voorstel", en nog minder: „op zijn verlangen (of eisch)"1). Eindelijk schrijft Generaal von Kuhla): „Der damalige Oberquartiermeister Graf Waldersee, der aUerdings bei der Entscheidung über die Kriegserklarung nicht zugegen war, versichert, der General von Moltke sei mit ihm der Ansicht gewesen, dass wir nur die Mobilmachung brauchten, dass aber die Kriegserklarung unnötig sei. Dies wird mir auch anderseitig bestatigt und entspricht nach allem wohl dem tatsachlichen Hergang. Der General von Moltke hat die Kriegserklarung nicht gefordert, ist ihr aber auch nicht bestimmt entgegen getreten." Met betrekking tot de oorlogsverklaring aan Frankrijk schrijft von Tirpitz *): „In der Nacht vom 't. zum 2. August wiederholte sich beim Reichskanzler der Disput über unsere Kriegserklarung, diesmal hinsichtlich Frankreich. Der Kanzier meinte, wir müssten Frankreich sofort den Krieg erklaren, weil wir durch Belgien marschieren wollten. Ich warf ein, ich hatte schon nicht verstanden, weshalb man die Kriegserklarung an Russland mit der Mobüisation veröffentücht hatte; ich konnte auch keinen Nutzen darin sehen, die Kriegserklarung an Frankreich früher loszulassen, als bis wir in Frankreich selbst einmarschierten. „Die erregten Aussprachen zwischen Bethmann und Moltke setzten sich am 2. August in meinem Beiseüi beim Kaiser im Schlosse fort. Moltke legte keinen Wert auf eine formeüe Kriegserklarung an Frankreich. Er wies eine Reihe feindlicher Handlungen der Franzosen nach, die ihm berichtet worden waren; der Krieg sei tatsachlich da und die Entwicklung nicht aufzuhalten. Ich legte wiederholt dar, ich konnte nicht einsehen, weshalb überhaupt eine Kriegserklarung an Frankreich erfolgen müsse, die immer einen agressiven Beigeschmack hatte; die Armee könnte auch ohne solche bis zm französischen Grenze marschieren. Der Kan zier meinte, ohne Kriegserklarung könnte er die Sommation an Belgien nicht überreichen. Mir ist dieser Grund unverstandüchgeblieben." Geheel hiermee in overeenstemming schrijft de chef van den Generalen Staf op 2 Augustus aan het Departement van Buitenlandsche Zaken4): *) Die Kriegsschuldfrage, Sept. 1926, S. 663. ') von Kuhl, S. 127. *) Tirpitz, S. 242-244. 4) Deutsche Dokumente III, No. 662. 303 „Frankreich. Unsere eventuelle Kriegserklarung ist völlig unabhangig ron dem in Belgien unternommenen Schritt. Eins bedingt nicht das andere. Ich halte es nicht für erforderlich, schon jetzt die Kriegserklarung an Frankreich zu überreichen, vielmehr rechne ich damit, dass bei vorlaufigem Zurückhalten derselben Frankreich seinerseits durch die Volksstimmung gezwungen sein wird, kriegerische Unternehmungen gegen Deutschland anzuordnen, auch ohne dass formelle Kriegserklarung abgegeben ist. Voraussichtlich wird Frankreich in der Rolle des Protektors der belgischen Neutralitat in Belgien einrücken, sobald der Schritt Deutschlands gegen Belgien in Paris bekannt sein wird". Uit dit alles moge blijken van groot meeningsverschil en betreurenswaardig gebrek aan eenheid en vaste leiding bij de verantwoordelijke organen, zeer zeker bewijst het tevens, dat het niet de militaire autoriteiten geweest zijn, van wier drijven en dringen de oorlogsverHaringen het gevoig zouden zijn geweest. Als een bewijs voor zijn vooibedachtetijk aansturen op oorlog wordt aan von Moltke verweten, dat hij reeds op 26 Juli het ontwerp voor het aan België te beteekenen ultimatum opmaakte1). Op 25 Juli keerde von Moltke van zijn kuur te Karlsbad in Berlijn terug. Op den 26sten schreef hij eigenhandig het ontwerp, wat dus blijkbaar tot zijn eerste bezigheden behoorde. Het concept werd gezonden aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, waar het werd onderzocht, gewijzigd en aangevuld; in den avond van 29 Juli werd het ultimatum naar den Duitschen Gezant te Brussel verzonden, die het op naderen last den 2den Augustus aan de Belgische Regeering uitreikte (zie hiervoren blz. 243). De doormarsch door België maakte reeds sedert meerdere jaren deel uit van het Duitsche operatieplan voor den tweef rontenoorlog. Een ander operatïeplan bestond niet. De mobihsatieregeling, de strategische opmarsch, het voorbereide spoorwegvervoer en de verplegingaregelingen hielden met dien opmarsch rekening. Hierin wijziging te brengen in dien zin, dat de doormarsch zou vervallen, zou een omvangrijken arbeid van langen duur vorderen. Met een dreigenden oorlog in het zicht viel hieraan niet te denken. Voor von Moltke, die overigens den doormarsch uit een strategisch oogpunt noodzakelijk en onvermijdelijk achtte, stond het dus vast, dat — wanneer het tot oorlog mocht komen, wat reeds op 26 Juh geenszins uitgesloten kon worden geacht — het ultimatum tijdig zou moeten worden vastgesteld en verzonden. Zonder hieraan uit een politiek, volkenrechtelijk en moreel oogpunt eenig oordeel over de schending van de Belgische onzijdigheid te verbinden, kan het tijdig opmaken van het concept-ultimatum door von Moltke slechts als een maatregel van voorzorg en voorzichtigheid worden aangemerkt, welke met eenig drijven naar oorlog geen verband houdt. De verzending van het stuk naar Brussel, met de bijvoeging, dat het *) Lion Leclerc. La Belgique & la veüle de 1'invasion, 28 juillet-4 acrat 1914. Revue d'histoire de la Guerre Mondiale, juület 1926, No. 3, pag. 197. 303 eerst op nader bevel mocht geopend worden, maakte de spoedige uitreiking mogelijk, nadat daartoe eenmaal besloten zou zijn. Over het opeischen van de Fransche vestingen Toul en Verdun, als onderpand in Duitsche hand voor het inachtnemen van onzijdigheid door Frankrijk, werd hiervoren (blz. 239 e. v.) reeds een oordeel uitgesproken. Bij de houding, welke gedurende het crisistijdperk werd aangenomen door de militaire leiders en Generale Staven in de overige staten, die in Augustus 1914 in den oorlog werden gewikkeld, en bij het door hen gevoerde beleid, behoeft niet meer uitvoerig te worden stilgestaan; na hetgeen daarover in de vorige hoofdstukken reeds is gezegd. De Russische militaire partij, onder de (vermoedelijke) geheime leiding van den Grootvorst Nikolaj Nikolajewitsj, heeft van de militaire leiders in alle landen wel de grootste verantwoordelijkheid te dragen voor het verwekken van de directe aanleiding, welke den wereldoorlog onvermijdelijk maakte. De Chef van den Generalen Staf Janoesjkewitsj en zijn helpers hebben van den 24sten Juli af, eensgezind met den Minister van Buitenlandsche Zaken Sazonow, met een voor niets terugdeinzend doorzettingsvermogen gewerkt om de algemeene mobilisatie door te drijven, waarvan zij wisten, dat de oorlog met Duitschland het onafwendbaar gevolg moest zijn. De Minister van Oorlog, Soechomlinow, hield zich achter de schermen; niettemin wekt zijn bekende chauvinistische gezindheid de ernstige verdenking, dat hij bedektelijk het streven van Janoesjkewitsj heeft gesteund. Zeker heeft hij niets gedaan om den oorlog tegen te houden. De Minister van Marine Grigorowitsj, ofschoon tegen den oorlog met Duitschland, teekende willoos het mobilisatiebesluit. Zoo bleef de zwakke en wankelmoedige Czaar, die ondanks zijn Pan-Slavische neigingen en imperialistische natuur een afkeer van den oorlog had, overgeleverd aan de drijvers, die hem het beslissend besluit der algemeene mobilisatie, waardoor de oorlog met Duitschland onvermijdelijk werd, wisten af te persen. De Fransche legerleiding en Generale Staf verkeerden in de voor hen gunstige omstandigheid, dat hun verklaarbaar streven naar tijdige oorlogsgereedheid samenviel met den onmiskenbaren oorlogswil der Regeering. Uit de beschikbare literatuur — onvolledig nog, ten gevolge van het nog steeds gesloten houden van de Fransche Regeeringsarchieven over het crisistijdperk — blijkt niet, dat tusschen de Regeering en de militaire organen ernstige tegenstellingen hebben bestaan. Over het geheel krijgt men den indruk, dat de Regeering tegenover militairen druk de leiding vast in de hand heeft gehouden. De nülitaire voorzorgen, gedurende het crisistijdperk vóór het tijdstip der hoogste spanning getroffen, kunnen niet overdreven genoemd worden, blijkbaar omdat men — overtuigd, dat het leger- 303 304 organisme gereed was om op elk gewild oogenblik doeltreffend in werking te komen, — aan Rusland zooveel mogelijk tijd wilde laten om zijn achterstand in mobilisatiesnelheid in te balen, ten einde gelijktijdig tot beslissende handelingen te kunnen overgaan. De Fransche voorbereidings- en voorzorgsmaatregelen zijn herhaaldelijk gegrond op, of worden althans gemotiveerd met valsche, onjuist voorgestelde of verkeerd begrepen berichten aangaande ingebeelde of werkelijke Duitsche voorbereidings- en veiligheidsmaatregelen. Over het geheel genomen, waren de Franschen in hunne voorzorgen den Duitschers vooruit. Het heeft intusschen aan den Chef van den Generalen Staf Joffre niet gelegen, dat niet reeds eerder meer ingrijpende oorlogstoebereidselen werden getroffen. Op 29 Juh reeds (Iringt hij aan op tütvaardiging van „le dispositif de couverture", d.w.z. de volledige grensbewaking, laatste etappe vóór de algemeene mobilisatie en ongeveer overeenkomende met den Duitschen „Zustand drohender Kriegsgefahr". Zijn verlangen wordt op 30 Juli, doch slechts met belangrijke beperkingen, door de Regeering ingewilligd. Op 31 Juh worden ook deze beperkingen opgeheven, nadat in Duitschland de vorengenoemde „Zustand" is afgekondigd. Den isten Augustus verklaart Joffre, dat hij al sedert vijf dagen vechtende is, om der Regeering het bevel tot oproeping der reservisten (d.w.z. de algemeene mobilisatie) te ontwringen. Ten tweeden male werpt hij bij deze gelegenheid zijn verantwoordelijkheid in de schaal, om de Regeering te overtuigen, dat zij aan zijn drang behoort toe te geven. Maar laatstgenoemde houdt, bij alle waardeering voor Joffre's standpunt, voet bij stuk en verleent de machtiging tot mobiliseeren eerst, als zij het politieke oogenblik daarvoor gekomen acht. Het vorenstaande geeft voorzeker niet het recht om den Franschen Generalen Staf te beschuldigen, opzettelijk en stelselmatig door drijven naar oorlog de vredeskansen te hebben geschaad of vernietigd. Maar ongetwijfeld heeft — vooral omdat Frankrijk, in tegenstelling met Duitschland pohtiek en strategisch in het geheel niet bedreigd werd — de Fransche Generale Stat bij zijn streven naar tijdige militaire gereedheid minder matiging en voorzichtigheid aan den dag gelegd dan de Duitsche. In Groot-Britannië bleef de^militair-politieke leiding geheel in handen van de (burger-) Staatssecretarissen (Ministers) van Marine en van Oorlog, ChurchÜl en Haldane. Vooral eerstgenoemde speelde daarbij een overheerschende rol, in nauwe samenwerking en volkomen geestverwantschap met zijn ambtgenooten Asquith en Grey. De müitaire autoriteiten bleven achter de schermen. Zij hadden bij de oorlogsvoorbereiding in de voorafgaande jaren en bij de militaire besprekingen met Frankrijk, Rusland en België belangrijk werk verricht. Engelands militair apparaat ter zee en te land was gereed. In dit verband mag naast het veelgesmade Duitsche — en het daarmee op gelijke lijn te steüen Fransche müitarisme het niet 305 minder krachtige Britsche maritieme militarisme worden genoemd, dat desnoods voor geen willekeur of geweld zou terugdeinzen. In 1905 verklaarde de Britsche Civiele Lord der Admiraliteit Lee: wanneer het tot een zeeoorlog met Duitschland mocht komen, zou de Britsche vloot er op losslaan, voordat men aan de andere zijde tijd had gehad de oorlogsverklaring in de dagbladen te lezen1). In Maart 1908 stelde de Eerste Zee-Lord, Admiraal Lord Fisher, den Koning van Engeland voor, van den onvoltooiden toestand der Duitsche vloot — welke toen nog geen dreadnoughts bezat, tegen Engeland 10 — partij te trekken om haar in vollen vrede te overvallen en te vernielen *). Dezelfde Admiraal verklaarde den Duitschen Militair-Attaché te Londen, dat de, in den winter 1908-09 in GrootBritannië Inmstmatig tegen den Duitschen vlootbouw gewekte vlootpaniek, niet anders was geweest dan een van die gewone manoeuvres om het Parlement en de Natie te bewerken ten gunste van de aanneming van de, in Maart 1909 in te dienen groote vlootwet *). In den nazomer van 1912 bezocht Sazonow Engeland, ten einde de Britsche Regeering te polsen over nauwere aansluiting en samenwerking der Russische en Britsche zeemachten in geval van een gemeenschappehjken oorlog (zie hiervoren blz. 64, noot 4). In zijn rapport aan den Czaar hierover vermeldt hij een gesprek met den Koning van Engeland. Nadat Sazonow zijn bezorgdheid had uitgesproken over het door hem beweerde feit, dat Duitschland bezig zou zijn, zijn zeemacht op gelijke hoogte met de Britsche te brengen, „Sa Majesté s'écria qu'en cas de conflit, celui-ei aurait des suites funestes, non seulement pour la hotte allemande, mais encore pourlecommerce maritime de l'Allemagne, car les Anglais feraient couler tout bateau decommerce allemand qui leur tomberait entre les mains" 4). Dit alles teekent de stenmiing, waarin militaire en politieke leiders van Groot-Britannië het crisistijdperk mgingen. Niemand zal beweren, dat Churchill opzettelijk den oorlog zocht. Maar hij was kennelijk reeds spoedig na het intreden der crisis overtuigd, dat uit het gerezen conflict oorlog zou voortkomen, en het stond bij hem vast, dat Groot-Britannië niet daarbuiten blijven en natuurlijk aan Frankrijks zijde staan zou. Deze geestesgesteldheid spreekt doorloopend uit zijn crisisbeleid, gelijk dat in de voorafgaande hoofdstukken is geteekend. Er is aanleiding om de proefmobilisatie der Britsche zeemacht te beschouwen als buiten verband met de crisis staande, vermits reeds op 22 October 1913 met de voorbereiding daarvan was begonnen en het Parlement op 18 Maart 1914 aan het plan der mobilisatieproef zijn goedkeuring hechtte *). x) Tirpitz. S. 205. Tabellen, S. 36. 2) Lord Fisher, Memories. London, 1919, p. 4. 8) Tirpitz, S. 176. Tabellen, S. 44. 4) Livre Noir II, p. 345. Deutschland schuldig ? S. 188. *) Zie hiervoren blz. 103-104. Mobilisatian ia 1911 20 3o« 3o6 Doch het kan niet worden ontkend, dat deze proefmobilisatie in tijd van politieke spanning een gevaar voor Duitschland kon. opleveren, waartegen evenwel noch van Duitsche politieke zijde, noch van mihtairen kant eenige stap is gedaanl). Integendeel besliste de Keizer op 6 Juh 1914, dat de voorgenomen oefeningsreis der Duitsche vloot in de Noorsche wateren zou doorgaan. De Chef van den Marinestaf, Admiraal von Pohl, ontveinsde zich geenszins het gevaar, waaraan Duitschland zich hierdoor zou blootstellen. Maar hij meende, zoolang ernstige gebeurtenissen uitbleven, zich te moeten neerleggen bij den wensch der politieke leiding om alles te vennijden, wat tot verscherping der verhoudingen zou kunnen leiden. Zoo kon het gebeuren, dat op 23 JuÜ, den dag waarop het Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum te Belgrado werd overgereikt, de Britsche vloot zich gemobiliseerd, aaneengesloten en ten volle gevechtsklaar in de nabijheid van hare bases en van hare militaire en technische reserves bevond, en tegelijkertijd de Duitsche vloot, op meer dan 6o° N.B., ver van hare oorlogshavens, steunpunten en voorraden verwijderd was, ontbloot van de, in eigen land achtergebleven, doch voor oorlogsactie onmisbare torpedobooten. Dat de Duitsche marine-autoriteiten, ofschoon zich volkomen rekenschap gevende van deze wanverhouding in gereedheid en veiligheid tusschen de Britsche en de Duitsche zeemacht, dezen toestand aanvankelijk hebben aanvaard, is wel een sterk bewijs, dat zij geen oorlog verwachtten, noch wenschten, integendeel tot behoud van den vrede wilden gaan tot de uiterste grens van hetgeen zij met hare verantwoordelijkheid meenden te kunnen overeenbrengen. De schorsing van het uiteengaan van de gemobiliseerde Britsche vloot, na afloop der oefening op 28 Juli, en alles wat daarop aan krijgstoerusting door ChurchilTs agressief beleid volgde, was een zoo rechtstreeksche en doortastende oorlogsvcxwbereiding, en ging zooveel verder dan alles, wat de Centrale Mogendheden tot dit tijdstip aan toebereidselen tot een algemeenen oorlog hadden gedaan, dat het verwondering moet wekken, dat de uitdagende houding van Groot-Britannië niet meer onrust bij de Duitsche Regeering verwekte en niet tot scherpe protesten van hare zijde aanleiding gaf. Men kan dit slechts hierdoor verklaren, dat de Duitsche Regeering tot het laatst hoopte, dat Groot-Britannië in den naderenden oorlog onzijdig zou blijven en men het daarom niet door uitingen van wantrouwen mocht ontstemmen. Dit is wel een zeer groote en onverklaarbare dwaling van de Duitsche politieke leiding geweest. *) Zie voor het hier gestelde en verder volgende : Nor bert von Baumbach. Die deutsche und die britische Plotten bei Kriegsausbruch, in Die Kriegsschuldfrage Jan. 1927, S. 28-56. 306 HOOFDSTUK IX. •'V'.ïr'; EINDBESCHOUWINGEN. Het doel, dat met de samenstelling van dit werk werd beoogd, was geenszins het vraagstuk der oorlogsoorzaken in zijn geheelen omvang te behandelen, evenmin als bet zich over de schuld aan en de verantwoordelijkheid voor bet ontstaan van den wereldkrijg zal uitspreken. De schrijvers hebben tot de studie van dit uitgebreide, veelzijdige onderwerp slechts een bescheiden bijdrage willen leveren en zich tot taak gesteld, de militaire maatregelen en gebeurtenissen te behandelen, welke zich gedurende het spannings- en crisistijdperk Juli—Augustus 1914 hebben ontwikkeld, en meer in het bijzonder de mobüisatiën van de strijdmachten der voornaamste mogendheden, die in genoemde periode in den oorlog zijn betrokken geworden, te beschouwen in hun verband zoowel onderling, als met de politieke gebeurtenissen, ten einde daaruit af te leiden, of — en zoo ja, in welke mate — oorzaken en invloeden van militairen aard tot het uitbreken van den oorlog hebben bijgedragen. Het aldus omschreven, in zijn omvang en strekking beperkte onderwerp zou echter niet tot zijn recht kunnen komen, zonder ook — voor zoover noodig zou blijken — het terrein der algemeene en diepere oorlogsoorzaken te betreden of, waar zulks tot goed begrip van de toestanden en verhoudingen onvermijdelijk zou blijken, ook feiten en handelingen van politieken en diplomatieken aard te vermelden. Er bestond nu eenmaal een nauw, oorzakelijk verband tusschen het politiek en het militair beleid. De schrijvers hebben echter getracht zich in dit opzicht te beperken tot hetgeen voor een heldere voorstelling van den loop der gebeurtenissen onmisbaar werd geacht. Wanneer men zich nu afvraagt, in hoeverre de militaire feiten op het verloop van de crisis werkelijk invloed hebben geoefend en hebben medegewerkt om den oorlog onafwendbaar te doen uitbreken, dan geeft eigenlijk het voorafgaand relaas over het spanningstijdperk, met de daaraan verbonden toelichtingen en beschouwingen, reeds op zichzelf een duidelijk antwoord. Niettemin achten de schrijvers het gewenscht dit antwoord aan de hand van samenvattende beschouwingen eh gevolgtrekkingen nader uit te werken en 308 nauwkeurig te omschrijven, opdat ondubbekinnig kome vast te staan, welk aandeel in het noodlottig verloop der crisis aan het militair beleid van elk der groote mogendheden opgelegd behoort te worden. Onder de algemeene oorlogsoorzaken wordt veelal aan de uitbreiding van de bewapeningen der groote mogendheden en aan hun wedstrijd in militaire macht en gereedheid een belangrijke plaats toegekend. Het is echter duidelijk, dat de bewapingen op zichzelf, hoe hoog ook opgevoerd, geen oorlog kunnen teweegbrengen, tenzij zij door geestelijke drijfkrachten in beweging worden gebracht. De matelooze opdrijving der militaire toerusting is niet anders dan een uiting van den geest der volken; zij vloeit voort uit de heerschende internationale verhoudingen en politieke stroomingen. De bewapeningen zijn de werktuigen, van welke zich het chauvinisme en imperialisme te gelegener tijd denken te bedienen om hun doeleinden te verwezenüjken. En wanneer nu het werktuig der oorlogvoering, tot het hoogste peil van macht ontwikkeld, volledig voorbereid ten gebruike gereed ligt, wordt het gevaar vergroot, dat daarnaar wordt gegrepen, wanneer gegronde of vermeende, rechtmatige of onrechtmatige rechtsaanspraken tot een ernstig conflict hebben geleid, dat dringend om vereffening roept. Zoo verhoogt de opdrijving der bewapeningen in ernstige mate het oorlogsgevaar ; het kweekt een krijgszuchtigen geest bij regeeringen en volken, drijvende naar agressieve politiek en machtsoverschatting, naar verdrukking der zedelijke beginselen, welke de gemeenschap der staten behooren te beheerschen. Aan dit kwaad hebben zich de groote Europeesche mogendheden gedurende de kwarteeuw, welke aan den wereldoorlog voorafging, zonder uitzondering in ernstige mate schuldig gemaakt. Geen harer heeft zich om pacifistische redenen of op andere gronden van ethischen aard eenige tenighouding opgelegd bij de versterking harer militaire machtsmiddelen.Geen harer heeft zich ter bevesthring harer politieke positie of ter verzekering harer politieke doeleinden door eenige andere overweging laten leiden dan deze: haren diplomatieken invloed te schragen door een zoo sterk mogelijke militaire macht te land, ter zee of beide. Wanneer er niettemin verschillen bleven bestaan in de sterkte en het gehalte van de strijdmachten der mogendheden onderling, dan waren deze slechts het noodwendig gevolg van onvernujdelijke factoren: rjevolkmgssterkte.economische draagkracht, geografische ligging en gesteldheid,enz. Alle regeeringen verkondigden de leuze, dat hare bewapeningen slechts dienden om den vrede te verzekeren; alle werden gelijkelijk gedreven door de zucht, in den komenden oorlog zoo sterk mogelijk te staan. En geen enkele, die daarin niet zoo ver is gegaan, als haar economische toestand en hare persoonlijke en materieele kulpbronnen slechts toelieten. Zij hebben ^tmAt-r ia dit opzicht niets te verwijten. 308 3©9 Ten opzichte van de totale sterkte van de gewapende macht stond Rusland kort vóór den oorlog verre boven alle andere staten. Ofschoon hiervan slechts een betrekkelijk gering deel voor operatieve doeleinden in actieve legereenheden was georganiseerd, overtrof toch ook dit deel nog belangrijk de operatieve strijdmacht van elk ander rijk. Maar tevens bezat Rusland in zijn oudere reservelichtingen en in de Rijksweer een practisch onuitputtelijke bron van deels geoefende, deels ongeoefende weerplichtigen, waaruit voor de samenstelling van nieuwe formatiën en voor de aanvulling van verliezen zou kunnen worden geput. In totale legersterkte bleef Duitschland beneden Frankrijk, daarentegen was zijn voor operatieve doeleinden georganiseerde macht eenigszins sterker dan de Fransche. Bij deze vergelijking verlieze men echter niet uit het oog, dat Frankrijk niet een bevolking van 40 millioen zielen tegenover Duitschland met 68 millioen stond, zoodat het Fransche weerstelsel een aanzienlijk zwaarderen persoonlijken druk op de bevolking legde dan het Duitsche1). Oostenrijk-Hongarije stond in actieve legersterkte aanmerkelijk bij al de genoemde staten achter. Ook Groot-Britannië beschikte slechts over een zeer beperkte expeditionnaire macht, georganiseerd voor optreden buitenslands. Het overig deel zijner landmacht was alleen voor territoriale verdediging georganiseerd en geoefend. De hoofdkracht der Britsche weermacht was de vloot; deze overtrof in sterkte verre alle vloten der wereld. Zelfs de krachtige uitbreiding en ontwikkeling der Duitsche oorlogsvloot kon niet als een bedreiging van Groót-Britannië's onbetwiste overmacht ter zee gelden. Sedert begin 1913 bestond tusschen beide staten een, als het ware officieuze overeenstemming, volgens welke de verhouding van de aantallen groote slagschepen der beide vloten zou zijn als 16:10 In gehalte van het levende element bestonden tusschen de legers der vorengenoemde rijken wel verschillen, maar geen van ingrijpenden of overwegenden aard. De weerstelsels berustten alle (met uitzondering van het Britsche, dat een vrijwilligersleger was) op het beginsel van den persoonlijken dienstplicht met langen eersteoefeningstijd, ruime encadreering met deugdelijk beroepspersoneel en aanvulling van voldoend voorbereide verlof s- of reserve-officieren en -onderofficieren. Vóór den oorlog gold de Duitsche soldaat als de beste, uit het oogpunt van tucht, militairen geest en geoefendheid3). De ervaringen van den wereldoorlog hebben bewezen, dat deFransche en de Britsche soldaat daarbij stellig niet achterstonden. *) Bovendien was, in verhouding tot de bevolkingssterkte, het aantal jonge mannen in Frankrijk relatief geringer dan in Duitschland. *) Montgelas, S. 86. Tirpitz, S. 204. 3) Niet algemeen was dit oordeel; zie bijv. : Kol. Repington, aangehaald o.a. door Barnes, p. 57. 3io Het Oostenrijk-Hongaarsche leger verkeerde in den ongunstigen toestand, dat het was gevormd uit een aantal verschülende nationaliteiten, die verschülende talen spraken, verschülende leuzen en politieke traditiën volgden en meerendeels weinig welgezind tegenover elkander stonden, wat aan de eenheidea innerlijke kracht van het leger ernstige afbreuk moest doen, terwijl het tevens de aanvoering en bevelvoering bemoeilijkte. Ten slotte het het gehalte van de Russische troepen wel het meest te wenschen over. De gebrekkige onderwijstoestanden leidden tot een groot percentage analphabeten onder de recruten (in 1909: 30 %). De Russische volksaard uitte zich in het leger door geestelijke loomheid ei afkeer van eiken grondigen, stelselmatigen arbeid; bij het opleidingspersoneel bestond neiging tot vormendienst eu methodiseeren, in de hoogere rangen met betere inteüectueele ontwikkeling gevaar voor zuivere en abstracte geleerdheid, zonder de geschiktheid deze practisch toe te passen. De Duitsche Generale Staf oordeelde vóór den oorlog zeer ongunstig over den graad van geoefendheid en de oorlogsbruikbaarheid van het Russische leger. De meerderheid der officieren leed aan de nationale gebreken van kun ras: zoo al niet bepaald lui, neigden zij toch tot verwaarloozing hunner plichten, wanneer zij niet doorloopend onder toezicht waren. De Russische soldaat, door klimaat en geringere beschaving meer gehard, had sterkere zenuwen dan de soldaat der westersche mogendheden. De verhouding tusschen officieren en manschappen was over het geheel gunstig. Met zijn kinderlijk vertrouwen op God en den Czaar, was de Russiscke soldaat een voortreffelijk werktuig in de hand zijner aanvoerders. Maar het menschenmateriaal leed onder gebrek aan schoolvorming en persoonlijkheid; het scheen van elk natuurlijk initiatief beroofd. Br bleef slechts over een bewonderenswaardige geschiktheid voor passief uithoudingsvermogen. Dui, tevreden, gelukkig, niets doende uit eigen aandrift, trok de meerderheid gewillig ten oorlog, vooral in den aanvang, toen men nog weinig vermoedde, wat „oorlog" beteekende 1). Ook ten opzichte der bewapening en uitrusting üep de toestand der verschülende krijgsmachten weinig uiteen, al moge ook een enkele harer in eenig bepaald onderdeel een zekeren voorsprong hebben gehad, zooals bijv. Duitschland, dat het best en het ruimst was voorzien van verplaatsbare zware artillerie. Maar de munitieuitrustingen lijn zonder uitzondering overal onvoldoende gebleken ; niemand had het reusachtig verbruik voorzien, dat den modernen oorlog zou kenmerken, evenmin als den langen duur van den strijd, die zich werkelijk keeft voorgedaan. Dit laatste geldt ook met betrekking tot andere voorraden aan oorlogs- en verplegingsbehoeften. De economische voorbereiding was overal onvoldoende voor de ovemeldigende behoeften. Toen deze voorbereiding al spoedig *) Ontleend aan: Frantz, S. 9-11. allerwege te kort schoot, waren de staten met een uitgebreide en hoog ontwikkelde industrie, zooals Duitschland, Frankrijk en Engeland, er het best aan toe. Maar zonder aanvoer van grondstoffen kon deze omstandigheid op den duur niet baten; zoo kwam Duitschland, dat vrijwel volkomen van eiken aanvoer over zee werd afgesloten, ernstig in het nadeel tegenover Frankrijk en GrootBritannië, die onnoemlijke hoeveelheden oorlogsmaterieel, verplegingsbehoeften en grondstoffen uit het z.g.n. neutrale Amerika en van elders konden betrekken. Wat de oorlogsgereedheid betreft, kan worden vastgesteld, dat alle mogendheden gelijkelijk waren voorbereid op een onverhoeds intreden van internationale spanning en conflict, welke het ten snelste op voet van oorlog brengen van hare krijgsmacht noodzakelijk zou kunnen maken. De politieke toestand van Emopa het het uitbreken van een algemeenen oorlog reeds sedert verscheidene j aren met schier onafwendbare zekerheid te gemoet zien. De oorlog werd in nrihtaire en diplomatieke kringen der groote rijken niet alleen voorzien en met de grootste waarschijnlijkheid verwacht, maar door sommigen ook gewenscht, uitgelokt en met vastbeslotenheid aanvaard. Al moge de crisis van Juh—Augustus 19x4 met buitengewone snelheid tot een noodlottige ontknooping hebben geleid, men kan niet beweren, dat een enkele der groote staten hierdoor zou zijn verrast en in onvoorbereiden toestand overvallen geworden. De bedoelde rijken beschikten dan ook alle over een doelmatig, tot in bijzonderheden uitgewerkt en voorbereid mobilisatiestelsel en hadden hunne ontwerpen gereedliggen voor den opmarsch en de ontwikkeling hunner, op voet van oorlog gebrachte krijgsmachten aan de bedreigde grenzen. Groot-Britannië stond ten deze waarschijnlijk bovenaan in de uiterst zorgvuldige regeling, duidelijke beschrijving, snelle uitvoering en volledige samenwerking tusschen alle organen der land- en zeemacht onderling en met die der burgerlijke regeeringsdepartementen. Maar ook de mobilisatiestelsels van Frankrijk en Duitschland hebben in 1914 goed gewerkt en aan alle eischen van oórlogsgereedheid binnen de voorziene en voorgeschreven tijdperken voldaan. Rusland verkeerde ook in dit opzicht weder in de ongunstigste omstandigheden, ten gevolge van de ontzaglijke uitgebreidheid van zijn gebied, geringe bevolkingsdichtheid, wijdmazig en slecht geoutilleerd spoorwegnet en ongunstige verkeerstoestanden in het algemeen, door welke oorzaken zoowel de opkomst van de voor mobilisatie onder de wapenen geroepen weerplichtigen, als de samentrekking der korpsen en hun vervoer naar het opmarschgebied aan de grenzen veel tijd zouden vorderen. Volgens het Protocol der beraadslagingen van de Chefs der Generale Staven van Rusland en van Frankrijk in Augustus 1913 zou in geval van oorlog met de Centrale Rijken de verzameling van de Fransche legers aan de grens in hoofdzaak op den ioden mobilisatiedag beëindigd zijn, zoodat in 3il 312 den morgen van den nden dag de aanvalsoperatiën zouden kunnen beginnen. Rusland daarentegen zou 15 mobilisatiedagen noodig hebben om zijn strijdmacht althans grootendeels voor de aanvalsoperatiën aan de grens te kunnen gereedstellen, al hoopte men op den duur door de, met Fransch geld in uitvoering zijnde verbetering van het spoorwegnet hierin nog eenige bespoediging te kunnen bereiken. Het ligt voor de hand, dat het Russische legerbestuur met alle inspanning trachtte aan dezen nadeeligen toestand door zorgvuldig uitgewerkte mobilisatieregeling en -oefeningen tegemoet te komen, terwijl tevens groote waarde werd gehecht aan maatregelen ter bekorting van den mobiliseeringsduur; zoo o.a. aan het (in afwijking van de wet, na afloop van hunnen eerste-oefeningstijd) gedurende nog één winter onder de wapens houden van de jongste lichting dienstplichtigen. Tevens kon het Oorlogsvoorbereidingstijdperk (de vóórmobilisatie) een zeer werkzaam middel rijn om den mobiliseeringsarbeid reeds vóór de openbare afkondiging van eenig mobilisatiebesluit te doen aanvangen, waardoor zonder dat zulks naar buiten officieel kon blijken (en wat dan ook officieel geloochend werd) — het mobilisatiebegin feitelijk werd vervroegd. Bovendien hield de Russische diplomatie het instituut der „gedeeltehjke mobilisatie" ter beschikking, tot maskeering van hare politieke en strategische bedoelingen en aldus tot tijdwinst. Het voorafgaande samenvattende, is de slotsom, dat van de groote Europeesche rijken, ten opzichte van hunne macht en oorlogsgereedheid beschouwd buiten elk bondgenootschappelijk verband, Groot-Britannië buiten staat was zelfstandig op het vasteland een grooten oorlog te voeren ; dat van de overige staten OostenrijkHongarije verreweg het zwakst was, in elk opzicht belangrijk in de minderheid; dat Frankrijk en Duitschland vrijwel tegen elkander opgewassen konden worden geacht, en dat eindelijk Rusland wel is waar zeer overmachtig was, maar ten aanzien van gehalte en strijdvaardigheid zijner krijgsmacht bij de overige staten achterstond. Intusschen werd de relatieve machtsverhouding feitelijk geheel verstoord door het bestaan der bondgenootschappen, de Tripte Entente en de Driebond, welke politiek als vast aaneengesloten groepen tegenover elkander stonden. Moge in de Entente het meegaan van Groot-Britannië in een Europeeschen oorlog bij voorbaat nog min of meer twijfelachtig zijn geweest, daartegenoverstond, dat Frankrijk en Rusland vast konden rekenen op de medewerking van Servië en Montenegro, samen zoowel wat getalsterkte als wat gehalte aangaat, een geenszins onbeduidende macht vertegenwoordigende, die reeds vóór den oorlog door Rusland met wapens en geld werd gesteund. Daarentegen was in den Driebond (strikt genomen: Tweebond) Italië een onbetrouwbaar lid, van welks medewerking de beide andere bondgenooten verre van zeker waren en waarop dan ook — zooals later is gebleken — in verband met 313 zijn afspraak met Frankrijk, aUerminst te rekenen viel. Evenmin kon op den steun van Roemenië worden vertrouwd, gelijk reeds vóór den oorlog werd voorzien en de feiten later hebben bewezen. Zoo stonden dus Duitschland en Oostenrijk-Hongarije samen — reeds voordat België, Italië en Roemenië zich bij de Entente, Turkije en Bulgarije zich bij den Tweebond hadden aangesloten — tegenover een overstelpende overmacht te land en ter zee. Men houde hierbij tevens rekening met den aanzienlijken aanwas van strijdkrachten, welke Frankrijk en Groot-Britannië bovendien nog aan koloniale troepen konden verwachten. De militaire positie der Centrale Rijken was voorts ook om strategische redenen hoogst ongunstig. Hunne landen waren, behoudens door enkele kleine neutrale staten, als het ware door vijanden omsloten, zoodat zij op minstens twee fronten — Duitschland tegen Rusland en Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije tegen Sèfvië-Montenegro en Rusland — zouden moeten strijden, met alle nadeelen en gevaren, welke daaruit voor de zwakkere partij voortvloeien. Mocht dan ook nog Engeland aan den oorlog deelnemen en zich bij het Fransch-Russische verbond aansluiten, wat wel niet met zekerheid vaststond, maar wel met \\ aarscbijnlrjkheid te verwachten was, dan werd de toestand voor de Centralen nog bedenkelijker, omdat dan ook de toevoer over zee en alle overzeesche gemeenschap met het buitenland voor Duitschland door de overmachtige Britsche vloot zou worden afgesneden, om nog niet te spreken van een bedreiging van zijn kustfront aan de Noord- of Oostzee. Gegeven deze machtsverhouding, welker ernstige beteekenis aan geen enkele regeering ontgaan kon of door haar zou kunnen worden misverstaan, moet de vraag worden gesteld : hoe stond het met den oorlogswil der partijen en welke waren hare oorlogsdoeleinden ? Het ultimatum van Oostenrijk-Hongarije aan Servië was voorbedachtekjk zóó gesteld, dat vokedige aanvaarding daarvan niet kon worden verwacht. Het was de besliste bedoeling der Weener Regeering een wapenconflict met Servië te verwekken, ten einde dit land een tuchtiging te kunnen toedienen, welke werd beschouwd als de onverbiddelijke voorwaarde voor het zelfbehoud der Monarchie tegenover de Groot-Servische propaganda en de van Servische regeeringszijde bewust aangemoedigde en gesteunde woelingen, kuiperijen en aanslagen binnen Oostenrijk-Hongaarsch gebied *). *) De gegrondheid van het hier weergegeven standpunt en van de overwegingen der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering wordt hier geheel in het midden gelaten. Men zie, met betrekking hiertoe o.a. : Seton Wat son. The Southern Slav question and the Habsburg Monarchy. Dondon, 1911, alsmede van denzelfden schrijver: Serajevo. A study in the origins of the great war. Dondon, 1926. Men leze dan echter ook! Miss E. Dut ham. Twenty years of Balkan Tangle (Dondon, 1020); en van dezelfde : The Serajevo Crime (Dondon, 313 3i4 Bij de Weener Regeering bestond het kennelijk streven dezen oorlog te localiseeren. Het overhaast vertrek van den Oostenrijkschen Gezant uit Belgrado na de ontvangst van het Servische antwoord op het ultimatum, de onmiddellijk daarop gevolgde afkondiging der mobilisatie tegen Servië, de oorlogsverldaring, met welke niet — gelijk de Chef van den Generalen Staf aanvankelijk had verlangd — zoolang werd gewacht, dat terstond daarna de operatiên hadden kunnen beginnen (zie blz. 126), dit alles kad blijkbaar geen ander doel dan een voldongen feit in bet leven te roepen en zoodoende inmenging van andere mogendheden te voorkomen. Men scheen inderdaad te hopen, dat deze fait-accompli-politiek, welke in i9o8-'o9 zoo gunstig verloopen was, ook ditmaal zou kunnen slagen. AUeen de instemming van den Duitschen bondgenoot met bet optreden tegen Servië werd gevraagd en in zoodanigen vorm (zie hierna) verkregen, dat de Weener Regeering zich van Duitschlands steun voldoende zeker meende te kunnen achten om hare plannen door te zetten. Dat de vaststelling van den inhoud en verdere behandeling van het ultimatum, alsmede de daarop gevolgde beslissende kandelingen tegen Servië plaats vonden zonder voorkennis of goedkeuring van Duitschland, wijst almede op den te Weenen heerschenden wensen, de Servische aangelegenheid zelfstandig af te handelen. De Oostenrijk-Hongaarsche Regeering moet zich intusschen toch van het ernstige gevaar bewust zijn geweest, dat Rusland een aanval op Servië niet lijdelijk zou aanzien, dat Russische inmenging zelfs waarschijnlijk moest heeten en dat een algemeene Europeesche oorlog hiervan het onvermijdelijk gevolg zou zijn. Het is mogelijk, dat men gehoopt heeft dit gevaar nog door snel handelen te kunnen afwenden; ook te Berlijn heerschte (ofschoon de Generale Staf beter ingelicht wasl) ten onrechte de meening, dat Rusland voor een grooten oorlog nog niet gereed zou zijn, terwijl Keizer Wilhelm en anderen ziek vleiden met de verwachting, dat de Czaar zich door afkeer van den misdadigen moord te Serajevo zou laten weerhouden Servië te steunen. Meer waarschijnlijk is het, dat de Weener Regeering, ofschoon alle voor de hand liggende gevolgen voorziende, zich tegenover de ondergrondsche Servische agressie in een zoodanigen noodtoestand heeft gevoeld, dat zij tot eiken prijs — zelfs in het uiterste geval ten koste van een Europeeschen oorlog — een definitieve afrekening met dat land moest doorzetten. Het was kaar niet gelukt de Zuidslavische moeilijkheden langs vredekevenden weg te overwinnen; thans verzekerd van den bondgenootec±appehjken 1925). Voorts: A. von "Wegerer, Die Enthüllungen des Herrn Djuba Jovanovic', in Die Kriegsschuldfrage, Oct. 1926, S. 767. l) Frantz, S. 28-32. Zie ook : Grosse Politik, 38en Band, S. 344, en 3gaten Band, S. 533- 314 315 steun van Duitschlands machtigen arm, meende zij de kans op de geweldige gevolgen van een algemeenen oorlog als een onafwendbaar noodlot te moeten aanvaarden. Het ging om het bestaan, om de toekomst van den Staat. Wie den oorlog als middel tot beslechting van internationale geschillen onder alle omstandigheden onvoorwaardelijk verwerpt, moge geneigd zijn dit standpunt der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering als een vergrijp tegen het menschdom, tegen beschaving en moraliteit, te veroordeelen; maar hij vergete niet, dat in de gemeenschap der vólken elk ander middel tot handhaving van het recht, tot onpartijdige, belanglooze behartiging van internationale levensbelangen der staten en tot beteugeling van overmoed en verraad ontbrak. Een beroep op de uitspraak van de door politieleen naijver en onderling wantrouwen beheerschte groote mogendheden zou, naar de overtuiging der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering, in dien zin niet den minsten waarborg hebben geboden. Een diplomatieke uitspraak zou volgens haar den overmoed en de agressieve bedoelingen van het door Rusland tegen alle recht en rede in gesteunde Servië niet beteugelen. Aan den anderen kant mag als vaststaande worden aangenomen, dat Oostenrijk-Hongarije den algemeenen oorlog niet heeft gewenscht — hoe zou het zulks bij de bestaande machteverhoudingen hebben kunnen doen? — noch heeft willen uitlokken. Bewijs hiervoor is, dat het, met de mogelijkheid eener Russische inmenging voor oogen, op 25 Juli de mobüisatie van ruim "/s zijner strijdmacht tegen Servië beval. Het hieruit voortvloeiend spoorwegvervoer tot concentratie der gemobiliseerde troepen aan de Servische grens greep dermate storend in het voorbereide spoorwegvervoer voor een eventuede algemeene mobüisatie tegen Rusland, en zou — wanneer nader tot laatstbedoelde moest worden overgegaan — een zoo belangrijke vertraging in den opmarsch der legers aan de Russische grens teweegbrengen, dat de Regeering zeker niet tot zulk een gevaarlijken maatregd zou hebben besloten, indien het binnen korten tijd een algemeene mobilisatie met waarschijnlijkheid had voorzien. Dat de Weener Regeering voor het bsteekenen van haar ultimatum te Belgrado het vertrek van Poincaré uit St.-Petersburg afwachtte, opdat deze niet terstond zijn persoonlijken invloed op de Russische Regeering zou kunnen doen gelden, om deze tot inmenging aan te zetten, bewijst opnieuw — zelfs Poincaré erkent hetx) — dat men den oorlog met Servië hoopte te localiseeren en dus een algemeenen oorlog te vermijden. Reeds op 19 Juli werd te Weenen in den Raad van Ministers besloten, dat Ocsternijk-Hongarije, terstond bij het begin van den oorlog met Servië^ aan de vreemde mogendheden zou verklaren, dat *) Barnes, p. 190-191. / 315 3i6 het geen veroveringsoorlog voerde en geen inlijving van het Koninkrijk Servië beoogde. Deze mededeeling is inderdaad geschied ; von Bethmann Hollweg gaf haar dadelijk na ontvangst op 26 Juh door aan de Entente-Regeeringen. Op 30 Juh herhaalde Berchtold deze verzekering nog eens uitdrukkelijk aan den Russischen Gezant te Weenen. De Oostenrijksche militaire leiding en de Ministerpresident Graaf Berchtold hadden besnoeiing van het Servisch gebied — zij bet dan met door inlijving bij de Donau-Monarchie — voor de rust en toekomstige veiligheid dezer laatste wel degelijk noodzakelijk geacht en ook Keizer Frans Jozef had in zijn brief aan Keizer Wilhelm op 2 Juli van „Isolierung und Verkleinerung" gesproken. Wanneer de Ministerraad niettemin op 19 Juh besloot, zich van annexatie van Servisch gebied te onthouden, zoo gaf hij daardoor een blijk van matiging, met het bepaalde doel — gelijk uit de beraadslaging blijkt — aan Rusland geen aanleiding tot ingrijpen te geven, wat immers onvermijdelijk tot een algemeenen Europeeschen oorlog zou moeten leiden1). Wat Duitschland betreft, dit land had geen enkel politiek doel voor oogen, dat slechts door een oorlog ware te verwezenlijken. Hèt had tot verdere ontwikkeling zijner bloeiende industrie en tot bestendiging zijner welvaart het grootste belang bij handhaving van den vrede. De Al-Duitsche propaganda speelde in den boezem des volks geen rol van beteekenis en bleef zonder eenigen invloed op het regeeringsbeteid. Op 15 Juni 1914 was juist een bevredigende regeling tot stand gekomen tusschen Groot-Britannië en Duitschland betreffende Mesopotamië en den Bagdad-spoorweg, terwijl ter zake van den vlootbouw stilzwijgende overeenstemming tusschen beide rijken bestond, zoodat voor een onderlinge gespannen verhouding elke aanleiding voorloopig was opgeheven.-Evenmin bestonden er tusschen Rusland en Duitschland rechtstreeks tegenstrijdige expansiebelangen of eenige imperialistische wedijver. De gespannen verhouding tusschen deze beide vond uitsluitend haar oorzaak eenerzijds in Duitschlands bondgenootschap met Oostenrijk-Hongarije, welk rijk een hinderpaal voor Ruslands Balkan- en Bosporus-plannen was, en anderzijds in Ruslands bondgenootschap met Frankrijk, dat van Duitschland zijn verloren provinciën terugverlangde. Zoo had dan ook Duitschlands houding ten opzichte van de annexatie van Bosnië en de Herzegowina door Oostenrijk-Hongarije, in Rusland veel ontstemming en verbittering gewekt2). Het antwoord der Duitsche Regeering, gevolgd op de zending van Graaf Hoyos naar Berlijn op 5 Juh, wordt veelal gekenschetst als een „blanco volmacht" voor Oostenrijk-Hongarije, om in de gerezen crisis naar eigen inzicht te handelen. De ten deze aan den ») Conrad IV. S. 87 e.v. *) Grosse Politik, 26ster Band, S. 718. 316 3i7 Duitschen Gezant te Weenen gegeven opdracht ter mededeeling aan de Regeering aldaar bevatte met betrekking tot het Servische conflict uitsluitend het volgende : dat de Keizer ,,in den zwischen Oesterreich-Ungarn und diesem Lande (nl. Servië) schwebenden Fragen naturgemass keine Stellung nehmen könne, da sie sich seiner Kompetenz entzögen. K ais er Franz Joseph könne zich aber darauf verlassen, dass S.M. im Einklang mit seinen Bündnisspflichten nnd seiner alten Freundschaft treu auf Seiten Oesterreich-Ungarns stehen werde". In het ontwerp der opdracht had de Rijkskanselier persoonlijk de daarin achter het woord „Freundschaft" oorspronkelijk gestelde woorden : „unter allen Umstanden" geschrapt *). Voorop zij gesteld, dat Oostenrijk-Hongarije zeer waarschijnlijk niet tot een oorlog tegen Servië zou besloten hebben, ware het niet van Duitschlands instemming zeker geweest. In zooverre bevat de vorenstaande mededeeling ongetwijfeld een blanco-volmacht om te handelen, gelijk men voornemens was. Reeds in dezen beperkten zin was Duitschlands antwoord onvoorzichtig te noemen, omdat het gegeven werd: zonder dat de medeplichtigheid der Servische Regeering aan de misdaad van Serajevo voldoende vaststond, en zonder te overwegen, of de bestrijding der Al-Servische beweging binnen het gebied der Donau-Monarchie niet langs anderen weg te bereiken ware, dan met gevaar voor het ontketenen van een Europeeschen oorlog. Dat het de bedoeling der Duitsche Regeering zou zijn geweest, door het meergemelde antwoord reeds dadelijk en bij voorbaat aan Weenen de vrije hand te laten om desnoods — mocht het geval er toe leiden — zelfs een algemeenen Europeeschen oorlog te verwekken, vindt geen bevestiging in Duitschlands latere houding; de diplomatieke actie der Duitsche Regeering was terstond op localiseering van het conflict binnen de rechtstreeks daarbij, betrokken sfeer gericht, in welk opzicht zij aanvankelijk met Sir Edw. Grey in overeenstemming was. Zoodra echter de Oostenrijk-Russische tegenstelling op den voorgrond trad en daaruit een algemeen conflict dreigde voort te komen, heeft Duitschland niets onbeproefd gelaten om — met handhaving van Oostenrijks recht op volledige voldoening van Servië's zijde — zijn bondgenoot te brengen tot beperking zijner oorlogsdoeleinden, tot rechtstreeksche onderhandeling met Rusland en tot het aanvaarden van benuddeling. Ook uit dit oogpunt echter was Duitschlands antwoord aan Oostenrijk hoogst gevaarlijk en onvoorzichtig. Berlijn heeft ongetwijfeld de kans op locah^eering van het geschil en op beslechting daarvan binnen den engen kring der rechtstreeks daarbij belanghebbenden ernstig overschat. De Duitsche Regeering, een algemeenen oorlog stellig wenschende te verhoeden, doch tevens *) Montgelas, S. 92 317 3i8 kennende de Russische belangen en bedoelingen in het Balkangebied, had behooren te bedenken, welke schromelijke gevolgen en gevaren uit een Oostenrijk-Servischen oorlog onvermijdelijk moesten voortvloeien. Zij had moeten bedenken, dat OostenrijkHongarije voor een miütaire actie tegen Servië Duitschlands steun niet noodig had en die steun dus uitsluitend werd gevraagd in verband met de kans op mogelijke uitbreiding van het conflict. Intusschen kan ter verklaring en in zekere mate ter verschooning dezer fout gelden, dat het behoud der Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie tegenover de binnen haar gebied sedert jaren werkzame, ondermijnende en ontbindende Al-Servische actie, ook voor Duitschland een levensvraag was. Werd Oostenrijk verscheurd en machteloos gemaakt, en aldus tot een mogendheid van den tweeden rang teruggebracht, dan verloor Duitschland daarmede zijn eenigen bondgenoot. Het zou voortaan alleen staan tegenover den machtigen gesloten kring der Entente, overgeleverd aan de willekeur zijner politieke tegenstanders en economische mededingers. De Europeesche bondgenootschappen-poütiek, zooals zij zich gaandeweg ontwikkeld had, moest thans Dmtschland er toe noodzaken, de Donaumonarchie tot. eiken prijs te steunen en te kandhaven x). Een nauwgezet overwegen van de wederzijdsche kansen, welke een Europeesche oorlog aan partijen zou bieden, schijnt niet te hebben plaats gehad. Bij de vaststelling van het, met de actie tegen Servië te bereiken staatkundig doel, dat aanvankekjk geenszins onschtddig was — nog op 19 Juli 1914 wilde Berchtold, voor zijn persoon, Servië zooveel mogelijk verkleinen door den grootst mogelijken afstand van Servisch gebied aan Bulgarije, Griekenland en Albanië, eventueel ook aan Roemenië — is de vraag, naar ket sckijnt, niet overwogen, koe het stond met de wederzijdsche strijdkrachten, hulpmiddelen en vooruitzichten bij het intreden van een algemeenen oorlog, waarvan de mogelijkheid toch erkend werd. De vraag, of het te bereiken doel de te brengen offers waard was, schijnt niet te zijn gesteld. Weenen is niet het werktuig van Berlijn geweest. De Duitscke Regeering keeft eckter door de op 5 Juli verleende vrijheid van handelen tot een daad, die zoo gevaarvol was ten opzichte van het behoud van den algemeenen vrede, een aandeel in de schuld van de catastrophe, dat nauwelijks minder is dan dat van het OostenrijkHongaarsche Kabinet met zijn voorgenomen handeling tegen Servië. De schuld worde hier genomen in de beteekenis van bewuste schuld of roekeloosheid; de bewuste richting van den wil tot de catastrophe, de opzet heeft echter bij de Centrale Mogendheden ontbrokens). De wederzijdsche beloften en verbintenissen tusschen Rusland, J) Japikse, blz. 100. *) Zie voor de rechtskundige beteekenis dezer termen: Mr. Schmidt. Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht I, blz. 87. 319 Frankrijk en Engeland hebben een noodlottige rol gespeeld in het ontstaan van den wereldoorlog. Ruslands hoofddoel was een overheerschenden invloed te verkrijgen in den Balkan en daarmee de macht over de zeeëngten tusschen de Zwarte en de Middellandsche Zee. De Pan-Slavistische leuze dezer politiek leidde tot nauwe aansluiting bij Servië, dat tot verwezenlijking zijner Groot-Servische begeerten steun bij Rusland zocht en vond, en weldra geheel onder Russischen invloed kwam. Gelijktijdig werkte het militair herstel van Rusland gaandeweg krachtiger door. Gelijk hiervoren reeds werd opgemerkt, waren onder den invloed der bondgenootschappelijke verhoudingen de militaire toerustingen van Rusland in het bijzonder tegen Duitschland gericht. De belangen van Frankrijk en Rusland gingen hier samen: het eerste zag geen kans, door een zelfstandigen oorlog met Duitschland Elsas-Dotharingen terug te winnen. Het had de medewerking van Rusland noodig, ten einde Duitschland tusschen twee oorlogsfronten te klemmen. Daartegenover bleek Frarikrijk sedert eind 1912 bereid de Russische plannen op het Balkanschiereiland te bevorderen en aldaar in elk opzicht met Rusland samen te gaan. Zoo werd gezamenlijk op het groote doel aangestuurd. Het bondgenootschap werd onder de invloeden van Delcassé en Poincaré uit den vroegeren latenten toestand tot groote innigheid en activiteit gebracht, waarbij aüe samenwerking op de militaire en technische voorbereiding tót den oorlog met Duitschland was gericht; het overleg der wederzijdsche Generale Staven bewoog zich uitsluitend op dit gebied. Ruslands militaire toebereidselen namen, met Franschen financieelen steun, reusachtige verhoudingen aan. Begin 1914 verklaarde Sazonow, dat de oplossing van het Bosporus-vraagstuk slechts door militaire machtsuitoefening en waarschijnhjk in het kader van een Europeeschen oorlog zou zijn te verwezenlijken (blz. 151). Van militairen en van diplomatieken kant werkte Rusland stelselmatig aan de voorbereiding der verwezenlijking dezer plannen. Er is reden om te vermoeden, dat reeds toen de door OostenrijkHongarije aan Servië te stellen eischen nog slechts in hoofdtrekken waren uitgelekt, Poincaré, Sazonow en Izwolsky besloten waren.van deze gelegenheid ten gunste hunner politieke doeleinden gebruik te maken. De daarbij te volgen gedragslijn werd bij gelegenheid van het bezoek van Poincaré te St. Petersburg vastgesteld. Zoo traden de Verbondenen het crisistijdperk te gemoet. Ten slotte nog Groot-Britannië. De Britsche Regeering was voorzeker niet oorlogzuchtig. Zij heeft ten allen tijde hare politieke doeleinden liever langs vreedzamen weg dan door geweld trachten te bereiken, maar heeft toch ook aan den anderen kant nimmer geaarzeld, naar het zwaard te grijpen, wanneer zij op eerstbedoelden weg niet kon slagen en de Britsche imperialistische of economische wereld-positie bedreigd achtte. 320 De warme verstandhouding en de militaire afspraken met Frankrijk, evenals de toenadering tot den aartstegenstander Rusland, werden door Grey aanvaard en bevorderd, ten deele wellicht uit hoofde van zijn persoonlijke antipathie tegen Duitschland, maar hoofdzakelijk omdat hij in de door hem overschatte Duitsche machtspositie, in Duitschlands vlootpolitiek, deszelfs toenemend overwicht in de economische werelcfhuishouding en vermeende agressieve bedoelingen een ernstige bedreiging van het Britsche overwicht in de wereldheerschappij meende te moeten zien. Het Britsche volk verlangde waarlijk geen oorlog. Er is waarschijnlijk geen Europeesche natie, welker regeering in zoo groote mate als de Britsche, bij haar beleid en hare beslissingen moet rekening houden met de publieke opinie, welker stroomingen en uitingen niet altijd door de richtlijnen der politieke partijen worden afgebakend. Maar helaas waren de Natie en het Parlement voorbedachtelijk onkundig gehouden van het ware karakter en de in feite bindende beteekenis der Entente-afspraken. Zoo "kwam de Britsche Regeering, toen het Oostenrijksch-Russische conflict uitbrak, te verkeeren in een tweeslachtige, dubbelzinnige verhouding, welke noodlottig moest worden voor een doelbewust en onpartijdig crisisbeleid. Moreel gebonden aan Frankrijk, deelneming aan den oorlog slechts willende vernnjden^nits ook Frankrijk daarbuiten bleef, was Grey onbewust reeds bij voorbaat gedoemd te worden meegesleept inden noodlottigen oorlogsdrang der Entente-genooten. Het kwam er nu voor Grey slechts op aan, een aannemelijken vorm te vinden om de oorlogsnoodzaak door de Britsche natie te doen erkennen en aanvaarden. De militaire maatregelen, in de verschillende staten gedurende het crisistijdperk getroffen, ten slotte uitloopende op mobilisatiën en oorlogsverklaringen, geven de zuivere afspiegeling weer van de mate, waarin oorlogswil en obrlogsdrijven zich bij de partijen deden gelden; het verloop dier maatregelen beantwoordt nauwkeurig aan den drang naar oorlog of het streven naar behoud van den vrede, welke de diplomatieke actie van elke regeering beheerschten. Het Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum werd op 23 Juli te Belgrado overgereikt. Het was voor de Russisch-Fransche plannen van belang, dat Servië hierop een tegemoetkomend antwoord geven en ook overigens geen agressieve houding aannemen zou, opdat het niet, met zijn beschermers, in de oogen van Emopa het odium van vredesverstoorder op zich zou laden. Terwijl dus Sazonow op 24 Juli naar Belgrado seinde, ten einde de Servische Regeering te raden geen weerstand tegen Oostenrijk-Hongarije te bieden, doch onder beroep op het rechtvaardigheidsgevoel der groote mogendheden hunne bescherming te verzoeken gaf — naar l) Beginn des Krieges, S. 43 : Telegram No. 1487. 3«i beweerd wordt1) — de politieke Directeur aan het Departement van Buitenlandsche Zaken te Parijs Berthelot zich de moeite, samen met den Servischen Gezant aldaar, een ontwerp op te maken voor het door Servië op het Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum te geven antwoord. Het antwoord is, schijnbaar althans, zeer tegemoetkomend gesteld. Keizer Wilhelm was er ten hoogste over voldaan en zag er een geschikten grondslag voor bemiddeling in, waartoe hij zich bereid verklaarde en waardoor elke aanleiding tot oorlog zou vervallen. Maar van het standpunt der Weener Regeering deed het er weinig toe, hoe het Servische antwoord luidde, tenzij het onvoorwaardelijk toestemmend ware (vergelijk blz. 106 hiervoren); met dit voorbehoud stond het voornemen om Servië met de wapens te tuchtigen en voor de toekomst tot rede te brengen, vast. Het Ultimatum was niet meer dan een diplomatieke vorm geweest, welker inachtneming in den Oostenrijk-Hongaarschen ministerraad was aanvaard, uitsluitend met het doel een in de oogen van Emopa wellicht al te barsche bejegening van Servië te vermijden *). Zonder verder overleg met Berlijn beval de Regeering te Weenen in den avond van 25 Juh de mobilisatie van ongeveer % zijner operatieve krijgsmacht tegen Servië; de door laatstgenoemd rijk reeds eerder bevolen mobilisatie heeft het besluit der OostenrijkHongaarsche Regeering verhaast. Deze maatregel droeg het zuivere karakter van inleiding tot den localen oorlog met Servië. De op voet van oorlog te brengen macht zou niet meer dan de, voor een aanvallenden oorlog strikt noodzakelijke overmacht bezitten tegenover de krijgshaftige en in den krijg geharde verbonden legers van Servië en Montenegro. De in Rusland ten beste gegeven bewering, dat de overmacht te groot en mitsdien ook ten deele tegen Rusland gericht zou zijn, nrist eiken grond, wat vooral duidelijk in het oog springt, als men de legeringsen opmarschgebieden nagaat van de korpsen, welker mobilisatie thans was bevolen (zie het kaartje op blz. 18). In Galicië, het grensgebied tegenover Rusland, bleven de drie aldaar gelegerde legerkorpsen op voet van vrede en werden in de eerstvolgende dagen slechts enkele beperkte en op zichzelf staande mobilisatiemaatregelen genomen, welke onvernrijdefijk waren geworden, omdat zij met de tegen Servië bevolen gedeeltehjke mobilisatie technisch samenhingen. Zelfs toen na 27 Juli te Weenen berichten inkwamen betreffende Russische mednliseeringsmaatregelen in de tegenover de Oostenrijk-Hongaarsche grens gelegen militaire districten, bleef de mobilisatie der drie, in Galicië gelegerde legerkorpsen achterwege 3) . Mede op aanraden van Duitschland, vermeed men in Galicië striktehjk alles, wat eenigszins vijandig jegens Rusland zou *) Renouvin, p. 60. *) Conrad IV, S. 43-53 : protocol van den Ministerraad op 7 Juli. *) Zie : Kiszling in Die Kriegsschuldfrage, Juni 1926, S. 373-374. Mobilisatiën in 1914 U 321 322 hebben kunnen schijnen. Zelfs het door den Commandeerenden Generaal te Krakau gegeven bevel tot militaire bewaking van de spoorwegen werd door den Minister van Oorlog afgekeurd 1). Er bestond voor Rusland niet de geringste grond om zich door de gedeeltelijke Oostenrijk-Hongaarsche mobilisatie tegen Servië bedreigd te gevoelen. Toen echter de bijzonderheden der op 29 Juli te St. Petersburg bevolen gedeeltelijke mobilisatie te Weenen bekend werden, moest men zich daar wel rekenschap er van geven, dat door dezen maatregel Rusland de beschikking zou krijgen over een krijgsmacht op oorlogsvoet, welke — samen met de Servische en Montenegrijnsche legers — de door Oostenrijk-Hongarije gemobiliseerde macht hl meer dan het drievoud zou overtreffen. Hierdoor zou de veiligheid der Donau-Monarchie ernstig bedreigd worden en de Regeering zag zich daarom nu genoodzaakt de algemeene mobilisatie te overwegen. Aarzelend besloot zij daartoe, in beginsel in den avond van 30 Juli (tezelfder tijd als waarop te St.-Petersburg de algemeene mobilisatie was bevolen, wat echter te Weenen eerst op 1 Augustus bekend werd), definitief op 31 Juh, met 4 Augustus als eersten mobilisatiedag. Deze maatregel ging rechtstreeks in tegen den wensch en de localiseeringspohtiek der Weener Regeering, als zijnde niet alleen een schrede in de richting van een algemeenen oorlog, maar omdat hij tevens een spoedige en afdoende afrekening met Servië verhinderde, aangezien de legerleiding thans genoodzaakt was een belangrijk deel der tegen laatstgenoemd land bestemde strijdkrachten terug te nemen en naar de Russische grens te vervoeren. Maar de maatregel werd der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering onontkomelijk opgedrongen om de eigen veiligheid tegen de ongewettigde Russische bedreiging te verzekeren. Het was een zuivere verdedigingsmaatregel. Zoodra te St. Petersburg op 24 Juh de inhoud van het OostenrijkHongaarsche ultimatum aan Servië bekend was geworden, werd door de Russische oorlogspartij onmiddellijk stelling genomen tot het beramen en achtereenvolgens consequent doorvoeren van een reeks van maatregelen, die — het ondenkbare geval daargelaten, dat de Weener Regeering van hare rechtmatige eischen geheel of grootendeels zou afzien — onverbiddelijk tot een Europeeschen oorlog moesten leiden. Er bestond uit den aard der zaak geen enkele directe aanleiding voor Rusland om tegen de Donau-Monarchie op te treden. Rusland werd in geen enkel opzicht ook maar in het geringste bedreigd. Maar het heette Ruslands plicht, het broedervolk van Servië voor vernietiging te bewaren, het arme kleine land te beschermen tegen Oostenrijk-Hongaarsche heersch- en veroveringszucht. De ethische waarde dezer nobele beschermersrol daalt evenwel in bedenkelijke mate, als men in aanmerking neemt. *) Die Kriegsschuldfrage Aug. 1926, S. 351. 322 323 dat de geheele Russische Balkan-politiek allerminst op het geluk der Balkan-volken was gericht, maar zuiver en alleen streefde naar eigen imperialistische en chauvinistische doeleinden en belangen. In die richting een beslissenden stap te doen, daartoe beloofde het Servische conflict een welkome aanleiding te zullen worden. Het Russische müitaire erisisbeleid kan als volgt worden samengevat : een opvolging van oorlogsvoorbereidingen en van, aanvankelijk bedekte, later openlijke mobilisatiemaatregelen van steeds toenemenden omvang en steeds ernstiger beteekenis, stelselmatig opgezet, met orde en voortvarendheid voltrokken, zonder dat deze maatregelen eenige aanleiding of motiveering vinden in handelingen of feiten aan de zijde der tegenpartij ; gepaard gaande met betuigingen van vredelievendheid, met bereidverklaring tot onderhandeling of tot aanvaarding van bemiddeling, met het zoolang mogelijk loochenen van het feit, dat gemobiliseerd werd en met verzekeringen omtrent het onschuldig karakter dezer militaire voorbereidingen ; maar mettemin en ondanks alle protesten en waarschuwingen der tegenpartij, onverstoorbaar doorgevoerd, daarbij eiken aandrang tot matiging afwijzende; dit alles — tijdwinst en maskeering der geheime oorlogsvoorbereiding door diplomatiek beleid — ten doel hebbende de oorlogsgereedheid zoo hoog mogelijk op te voeren en den voorsprong der tegenpartij hierin zoover mogelijk in te halen tegen het tijdstip, waarop ten slotte de oorlog zou uitbreken ; dit tijdstip door diplomatieke schijnactie zooveel mogelijk vertragende en het initiatief der oorlogsverklaring bij voorkeur aan de tegenpartij latende, vermits de winst in gereedheid met eiken dag respijt zou toenemen en het einddoel: de oorlog, dank zij de aangenomen houding, niet meer kon worden gemist. Van de hiervoren bedoelde oorlogsvoorbereidingen en mobihsatiemaatregelen volgt hierna een korte opsomming, met vermelding van enkele begeleidende omstandigheden : 24 Juli. Onmiddellijk na het bekend worden van den inhoud van het ultimatum aan Servië wordt door den Ministerraad in beginsel besloten den Czaar toestemming te verzoeken, om in verband met den loop der gebeurtenissen de mobilisatie in4miHtaire districten tegen Oostenrijk-Hongarije, alsmede die der Oostzee- en Zwarte-Zeevloten, te bevelen. . 25 Juli. De Czsar teekent instemmend het protocol van den Mhusterraad. Des voormiddags — alzoo vóórdat het Servische antwoord op het ultimatum te Weenen is ontvangen en voordat aldaar tot een mobüisatie tegen Servië is besloten — worden in een Kroonraad de besluiten, den vorigen dag in den Ministerraad genomen, door den Czaar 323 334 goedgekeurd. Tot gedeeltelijke mobilisatie zal worden overgegaan, zoodra Sazonow het tijdstip gekomen acht om daartoe de machtiging des Czaars te vragen. Inmiddels wordt besloten terstond over te gaan tot aüe voorbereidingen voor de snelle uitvoering der mobilisatie, in geval deze noodig zal zijn. 26 Juli. Des nachts te voren is, ingevolge voormeld besluit van den Kroonraad, het geheime bevel gegeven tot het doen hitreden van het Oorlogsvoorbereidmgstij dperk (vóor-mobihsatie) over geheel Europeesch Rusland (dus ook in de districten langs de Duitsche grens). Hiermede wordt het geheim en geleidelijk Op voet van oorlog brengen van de krijgsmacht ingezet. 28 Juli. Nadat Oostenrijk-Hongarije een gedeeltehjke mobilisatie tegen Servië heeft bevolen en aan dit rijk den oorlog heeft verklaard, komt Sazonow terug van zijn oorspronkelijk plan eener gedeeltehjke mobilisatie- tegen OostenrijkHongarije en verklaart hij de algemeene mobilisatie der Russische krijgsmacht voor noodzakelijk; zulks niettegenstaande reeds de voorgenomen gedeeltehjke mobilisatie aan Rusland een aanzienlijke overmacht zou hebben verschaft op de door de Donau-Monarchie tegen Servië gemobiliseerde krijgsmacht. 29 Juli. Het bevel voor de algemeene mobilisatie, reeds door den Czaar geteekend, wordt op het laatste oogenblik ingetrokken. Daarna wordt de gedeeltelijke mobilisatie afgekondigd, als onder „24 Juli" omschreven. 30 Juh. Zonder eenige aanleiding van de zijde der Centrale Mogend heden — immers, bijna een etmaal vóórdat OostenrijkHongarije, daartoe gedwongen door de Russische gedeeltehjke mobilisatie, zijn algemeene mobilisatie beveelt, terwijl Duitschland in Ruslands gedeeltelijke mobiksatie nog geen aanleiding heeft gevonden om ook zijnerzijds te mobiliseeren en mitsdien zich tot dusver heeft bepaald tot eenige, weinig belangrijke militaire voorzorgen — weet Sazonow den Czaar andermaal en nu voorgoed de machtiging tot het bevelen der algemeene mobilisatie af te persen. Hiermede was de Europeesche oorlog onafwendbaar geworden. De Russische oorlogspartij had haar doel bereikt. Eén week na de overreiking van het OoBtenrijk-Hongaarsche ultimatum te Belgrado, te midden van onderhandelingen en pogingen tot bemiddeling, gaat Rusland zijn geheele reusachtige krijgsmacht op voet van oorlog brengen, een besluit waarvan het met volstrekte zekerheid wist, dat het de onmiddellijke volledige mobüisatie der Centrale machten ten gevolge moest hebben, wat — welbekend aan de Russische Regeering en müitaire leiding—onherroepelijk „oorlog" beteekende. 334 325 De zekerheid, zelfgenoegzaamheid en doortastendheid, waarmede de Russische oorlogspartij hare plannen wist door te zetten, zouden in een zoo geweldige en hachlijke onderneming als het welbewust ontketenen van een wereldoorlog onverklaarbaar moeten heeten, waren de drijvende persoonlijkheden niet zeker geweest van de instemming en den steun van Frankrijk en hadden zij geen gegronde reden gehad om ook op de medewerking van Groot-Britannië te rekenen. Het bondgenootschap Rusland-Frankrijk was de laatste jaren geheel en uitsluitend op dengemeeuschappelijken oorlog tegen Duitschland gericht. Het militair overleg der Generale Staven kende geen ander doel. Overigens was bij het bezoek van Poincaré te St. Petersburg de gemeenschappelijke gedragslijn in de verwachte crisis vastgesteld, terwijl van het begin dezer crisis af de Fransche Regeering bij herhaling aan de Russische de verzekering deed toekomen, dat Frankrijk zijn bondgenootschappelijke verplichtingen ten volle zou vervullen. Geen enkele poging ging van Parijs uit om Rusland, toen het nog tijd was, in te toornen of terug te houden van beslissende stappen, die — men was zich hiervan ten volle bewust — tot den algemeenen oorlog moesten leiden. Integendeel: Rusland werd aangemoedigd om zijn militaire maatregelen te versnellen, mits zulks slechts op zoo min mogelijk in het oog loopende en uitdagende wijze geschiedde, opdat het aureool van vredelievendheid der bondgenooten niet ontijdig schade zou lijden, wat de kansen op meegaan van Engeland zou kunnen benadeelen, terwijl dan bovendien de bedekte Russische oorlogsvoorbereiding te vroeg zou worden verstoord, indien Duitschland daardoor tot mobilisatie zou worden geprikkeld. Om dezelfde reden overhaastte Frankrijk zijn eigen oorlogstoebereidselen niet. Men wist, dat zijn mobilisatie en de opmarsch zijner legers naar de grens ongeveer evenveel tijd zouden vorderen, als Duitschland daarvoor noodig zou hebben. Meer dan aan het verkrijgen van een kleinen voorsprong hierin, hechtte de Fransche Regeering er waarde aan, Rusland zoo lang mogelijk tijd te laten om door bedekte mobiliseeringsmaatregelen zijn achterstand in gereedheid ten opzichte der tegenpartij in te halen. De protocollen der Generale Staf-bijeenkomsten spreken immers van een gelijktijdigen aanval van Frankrijk en Rusland op Duitschland. Daarom veinsde men ook te Parijs zoo lang mogelijk, onkundig te zijn van eenig Russisch mobilisatiebevel. Daarom betuigden Poincaré en Viviani om strijd Frankrijks vredelievende bedoelingen en moest de troepenvrije strook van 10 KM. langs de grens de waardeering der openbare meening opwekken voor Frankrijks gematigdheid tegenover de „uittartingen'' der Centralen. Maar.... op denzelfden dag, 31 Juli, waarop Poincaré aan den Britschen Koning schrijft namens „la France, résolue a faire jusqu'au bout tout ce qui dépendra d'elle pour maintenir la paix", en den Koning bezweert, dat eenheid in de diplomatieke actie van Engeland, Frankrijk en Rus- 326 land nog het middel kan zijn om op het behoud van den vrede te mogen rekenen .... op dienzelfden dag komt de Fransche Minister van Oorlog den Russischen Militair-Attaché „sur un ton de sincérité enthousiaste" verklaren: „la ferme décision du Gouvernement, a la guerre". De Fransche mobilisatie, welke in den nacht van 31 Juh op 1 Augustus aan de troepen voorloopig werd aangekondigd en waartoe het definitieve bevel op laatstgenoemden dag ten 3.30 nam. uitging, was niet een antwoord op de Duitsche mobilisatie, welke eerst eenige men later bevolen werd, doch heette het gevolg van de afkondiging van den toestand van dreigend oorlogsgevaar in Duitschland, waaraan te Parijs de ongegronde gevolgtrekking werd vastgeknoopt, dat Duitschland reeds een ver-strekkende vóórmobilisatie zou hebben ten uitvoer gelegd. Feitelijk was de Fransche mobilisatie niet anders dan het bondgenootschappelijk bescheid op de Russische algemeene mobilisatie, waaraan men door middel van valsche berichten omtrent Duitsche oorlogstoebereidselen een schijn van wettiging trachtte te verleenen. Toegegeven Zij overigens, dat bij den bestaanden stand van zaken ook de Duitsche mobilisatie niet lang kon uitbüjven, tenzij Rusland aan het gestelde Duitsche ultimatum mocht voldoen, wat echter te Parijs wel evenzeer als elders uitgesloten werd geacht. Ook na het mobilisatiebesluit bleef de Fransche Regeering haar vertoon van vredeHevendheid volhouden. De Fransche openbare meening was nog niet rijp en op Engeland kon nog niet stellig gerekend worden. In hare proclamatie van denzelfden dag verklaart de Fransche Regeering — immers tegen beter weten in — aan de Natie, dat de mobilisatie nog geen oorlog is ; dat zij in den tegenwoordigen toestand voor Frankrijk het beste middel is om den vrede te bewaren en dat de Regeering hare pogingen zal vermenigvuldigen om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen. Maar tezelf der tijd, 1 Augustus, geeft de Minister van Oorlog reeds aan Izwolsky verschillende aanwijzingen met betrekking tot de a.S. gemeenschappelijke oorlogvoering en verzoekt die aan Sazonow over te brengen. In het Britsche militaire beleid gedurende de crisisdagen komt de innerlijke tegenstrijdigheid en dubbelzinnigheid van de houdingen gedragslijn der Regeering sprekend tot uitdrukking. De Britsche Natie wilde niet betrokken worden in een oorlog, welke hare eigen belangen niet rechtstreeks zou raken. In het bijzonder was zij er afkeerig Van, ter wille eener Servische aangelegenheid in een oorlog te worden meegesleept. Dezelfde stemming bestond in het Parlement en zelfs in den boezem van het Kabinet was een strooming, welke zich tegen elke inmenging in het Oost-Europeesche conflict en den daaruit te voorzienen algemeenen oorlog verzette. Maar het driemanschap Asquith, Grey en Churchill, ofschoon mede den vrede wenschende, verbond daaraan dan toch het beding, dat Frank- 326 327 rijk niet in een oorlog met Duitschland zou worden gewikkeld. Aangezien nu reeds sedert 24 Juh ontwijfelbaar bleek, dat Rusland in koelen bloede op oorlog met Oostenrijk-Hongarije en dus ook met Duitschland aanstuurde (men zie de berichten van Buchanan) en dientengevolge op grond van het Russisch-Fransche bondgenootschap onvermijdelijk Frankrijk daarin zou meegaan, zoo waren de drie leiders van het Britsche politieke en militaire beleid er blijkbaar bij voorbaat op bedacht, dat de beperkende voorwaarde hunner vredelievendheid Groot-Britannië ten slotte in den oorlog zou voeren. Alleen hierdoor kunnen de voorbarige en partijdige maatregelen en bevelen van den Marine-Minister Churchill tot mobilisatie en oorlogsvoorbereiding der Britsche zeemacht verklaard worden. ChurchüTs eigenmachtig bevel op 26 Juli om de vloot gemobiliseerd te doen bijeenbhjven, was onder de gegeven politieke omstandigheden nog wel verklaarbaar en schijnt dan ook in Duitschland weinig aanstoot te hebben gegeven. Maar reeds dadelijk in de eerstvolgende dagen verschenen nieuwe bevelen van steeds verdere strekking tot verhooging der maritieme gereedheid en tot voorbereiding der algemeene mobilisatie. Ook werden reeds op 27 Juh de Britsche oorlogsschepen en eskaders in vreemde wateren gewaarschuwd, dat mogelijkerwijze de oorlogstoestand zou kunnen intreden en de commandanten zich hierop hadden voor te bereiden. In den namiddag van 28 Juli gaf Chmchül, wederom eigenmachtig, alleen met instemming van Asquith, bevel aan de First Fleet om hare oorlogsstandplaats in te nemen en deze te bereiken langs een ongewone route, slechts voorgeschreven voor geval van een plotselinge crisis. Deze uitdagende maatregel, bevolen, op een tijdstip, waarop de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië nog niet te Donden bekend was, verontrustte in hooge mate de Duitsche Regeering. Grey ontkende echter, dat zij eenige offensieve bedoeling bad. Maar waarvoor diende zij dan ? Op 29 Juh gaat het waarschuwingstelegram uit, waarmede het „voorzorgentijdperk", zoowel voor het leger als voor de marine, intreedt. Groot-Britannië is hiermede zoowel Frankrijk als Duitschland belangrijk voor (vergelijk Bijlage H). De Britsche MiddeUandsche-Zeevloot ontving op 30 Juh telegrafisch bevel, om zich voor te bereiden op het verleenen van steun aan de Fransche vloot tot bescherming van de troepentransporten uit Afrika naar Frankrijk, tegen mogelijke aanvallen van Duitsche schepen. Ofschoon er op dit oogenblik tusschen Groot-Britannië en Duitschland of Oostenrijk-Hongarije nog geen enkel verechilpunt bestond, had deze, in dubbelzinnige bewoordingen gestelde order kennelijk de bedekte bedoeling, dat de Vlootvoogd tot het gestelde doel actief tegen Duitsche schepen zou optreden, zoodra de behoefte daaraan zou blijken, ook al had hij alsdan nog geen definitieve bevelen of bericht van ingetreden oorlogstoestand. Het was een onneutrale daad jegens de Centrale Mogendheden. 328 Op i Augustus wilde Churchill de algemeene mobilisatie bevelen, nog vóórdat in Duitschland of in Frankrijk tot zoodanigen maatregel het bevel was gegeven; vooruitloopende op de beslissing in dezen van den Ministerraad, seinde hij reeds des morgens aan de marineautoriteiten dat de mobilisatie-order na afloop van de Kabinetszitting volgen zou en in verband hiermede het noodige moest worden verricht. Maar de Ministerraad weigerde hierin mede te gaan. Wel werden nieuwe, verder reikende mobilisatievoorbereidingen bevolen, zoodat feitelijk alleen nog de oproeping der vlootreserves aan de volledige mobilisatie der zeemacht ontbrak. Des avonds besloot Churchill echter, na ontvangst van het bericht der Duitsche oorlogsverklaring aan Rusland, eigenmachtig en op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid de vlootreserves op te roepen. De Eerste Minister Asquith, zich gebonden achtende aan de beslissing van den Ministerraad, toonde stilzwijgend zijn instemming. Het oproepingsbesluit ging des nachts uit, ofschoon Churchill zelf erkende, dat hij daarbij zijn wettelijke bevoegdheid te buiten ging, vermits noch de goedkeuring van het Kabinet, noch de Koninklijke bekrachtiging verkregen was. Inmiddels had Grey reeds een andere daad begaan, die in lijnrechten strijd met het onpartijdig standpunt van een bemiddelaar was, een daad, waardoor Groot-Britannië feitelijk de zijde van Frankrijk in den onafwendbaar blijkenden krijg koos: de op i Augustus aan den Franschen Gezant, op diens onafgebroken aandringen op samengaan met Frankrijk, door Grey gegeven verklaring, dat, wanneer de Duitsche vloot in het Kanaal mocht komen of op de Noordzee een vijandige operatie tegen de Fransche kust of vloot mocht ondernemen, de Britsche vloot aan Frankrijk alle bescherming zou verleenen, waartoe rij in staat zou zijn. Zonder machtiging van het Kabinet, noch minder van het Parlement, doet de Minister van Buitenlandsche Zaken deze jegens Duitschland vijandige toezegging, vóórdat een oorlogstoestand tusschen dit land en Engeland of Frankrijk is ingetreden en vóórdat zekerheid bestaat omtrent een schending van België door Duitschland, welke als een voorwendsel voor een oorlogsverklaring zou kunnen dienen. Met moeite wordt op 2 Augustus aan den Ministerraad de goedkeuring van dit alles afgeperst. Churchill vindt evenwel hierin aanleiding om aan de vloot bevélen voor onverwijld actief optreden te geven, ingeval de Duitsche vloot tegen Frankrijk mocht ageeren, terwijl hij voorts terstond ver-strekkende afspraken maakt voor samenwerking tusschen de Fransche en Britsche zeemachten. Op 3 Augustus wordt tot de mobilisatie der landmacht op den volgenden dag besloten. In den namiddag verleent het Parlement aan de Regeering vrijheid van handelen. Aan de Middellandsche-Zeevloot werden reeds des morgens van dezen dag verscherpte orders tot bewaking van de in die wateren 329 vertoevende Duitsche kruisers gegeven, ten einde zich gereed te houden tot actie op het eerste bericht der oorlogsverklaring. Als de vlootvoogd den volgenden morgen, 4 Augustus, terugseint, dat hij bet gezichtsverband met de Duitsche schepen heeft opgenomen, geeft Churchill hem het bevel tot den aanval, in geval de Duitsche schepen de Fransche troepentransporten mochten aanvallen. Maar Gicje^Britannië is nog niet met Duitschland in oorlog; het Britsche ultimatum zal eerst des avonds 7 um te Berlijn wórden overhandigd. Het Kabinet verzet zich dan ook tegen Churchill's eigenmachtig bevel; de Marine-Minister moet het intrekken. Eerst te middernacht treedt de oorlogstoestand tusschen GrootBritannië en Duitschland in. Zoo vertoont het mihtair crisisbeleid der drie leidende ministers Asquith, Grey en Chmchill en vooral dat van den agressieven en overmoedigen Minister van Marine, een voortdurend en steeds krachtiger drijven, om — buiten het Kabinet en het Parlement om en althans aanvankelijk zeker tegen den algemeenen volkswil in — de oorlogsgereedheid te verhaasten, uitdagende voorbereidingen te treffen tot inleiding van het oorlogsbeleid en een partijdige bonding ten gunste van Frankrijk tot uiting te brengen. Schijnbaar voor den vrede werkende, is het geheele beleid gericht op deelneming aan de zijde van Frankrijk aan den reeds in den aanvang der crisis als waarschijnlijk — en weldra als onafwendbaar erkenden algemeenen oorlog. Duitschland heeft in zijn militaire voorbereidingen gedurende het crisistijdperk gematigdheid en voorzichtigheid betracht. De van Entente-zijde verspreide verhalen omtrent een vermeenden Kroonraad te Potsdam op 5 Juli 1914, alwaar de Keizer — na de ontvangst van Graaf Hoyosuit Weenen—ten overstaan van een groote vergadering van Duitsche en Oosteririjk-Hongaarsche, economische, politieke en milrtaire leidende persoonlijkheden zou hebben verklaard, dat Z.M. tot den Europeeschen oorlog besloten zou zijn geweest, is op afdoende wijze naar het rijk der fabelen verwezen 1). De Keizer heeft op 5 en 6 Juli, vóór zijn vertrek naar Noorwegen, slechts enkele hoogere autoriteiten of hunne plaatsvervangers gesproken. De Chef van den Generalen Staf, Generaal von Moltke, vertoefde voor een kuur te Karlsbad ; von Tirpitz was met verlof in Zwitserland, von Jagow op zijn huwehjksreis. Door het ambtelijk onderzoek van de Commissie uit den Duitschen Rijksdag is bewezen, dat vóór 26 Juli in Duitschland geen militaire voorbereidingen hoegenaamd zijn getroffen geworden. Na genoemden datum zijn geleidelijk enkele bescheiden voorzorgsmaatregelen van defensieven aard bevolen geworden, ten behoeve van de veilig- J) Barnes, p. 235-246. Montgelas, S. 170-172. 329 330 heid en de bewaking van enkele gewichtige objecten. Zélfs wijzen sorrrmige regeeringsbeslissingen van administratieven aard uit deze dagen op een onderschatting van de beteekenis van den spanningstoestand. De Fransche Regeering ontving wel is waar tezêlfder tijd — en verspreidde deze tot het wekken van eene gewenschte oorlogsstemming — herhaalde berichten uit Duitschland, meldende wijdst rekkende strategische voorzorgen en troepenverzamelingen aan de grenzen; deze berichten waren zonder uitzondering uit de lucht gegrepen of overdreven. Op 27 Juh gaf de Duitsche Regeering nog een sprekend bewijs van tegemoetkoming in het belang van den vrede door aan de Britsche en Fransche Gezanten te Berlijn te verklaren, dat, wanneer Rusland tot een gedeeltehjke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije mocht overgaan, Duitschland hierin nog geen aanleiding zou zien om ook zijnerzijds tot mobilisatie te besluiten. Aangezien een Russische gedeeltelijke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije een ernstige bedreiging van Duitschlands bondgenoot zou beteekenen en zij bovendien als een bijdrage tot verhooging en bespoediging van Ruslands gereedheid voor een algemeenen oorlog ook voor Duitschland gevaren inhield, is deze toezegging van de Duitsche Regeering als een belangrijke concessie ter voorkoming van den Europeeschen oorlog te beschouwen. Maar tevens trachtte de Rijkskanselier in den nacht van 27 op 28 Juh de Weener Regeering te bewegen, het Servische antwoord op het ultimatum als een grondslag voor nadere onderhandeling te aanvaarden. Maar alles was vergeefsch tegenover de onverbiddelijk voortschrijdende en in omvang toenemende Russische oorlogstoebereidselen. De in het Russische grensgebied in het oog vallende gevolgen van het, in den morgen van 26 Juh in werking getreden Oorlogsvoorbereidingstijdperk wekten te Berlijn groote onrust, zijnde dit als de inleiding tot de Russische mobilisatie te beschouwen. Daarop volgde op 29 Juh de gedeeltehjke Russische mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije, welke in verband met het hiervoren vermelde de bedreiging voor Duitschland en zijn bondgenoot in ernstige mate versterkte, terwijl inmiddels de algemeene oorlogsgereedheid van Rusland met den dag aangroeide. Steeds dringender werden de vertoogen van Berlijn te St.-Petersburg en te Londen om Rusland te bewegen zijn oorlogstoebereidselen te staken. Het baatte niet: op 30 Juli werd te St. Petersburg de algemeene mobilisatie bevolen. Tegenover dit toenemend gevaar werden in Duitschland van den 28sten Juli af eenige meerdere voorzorgsmaatregelen getroffen, uitsluitend ten bate der strategische veiligheid of ter verzekering van de mogelijkheid om bij blijkende noodzaak tot mobilisatie te kunnen overgaan. Deze maatregelen hielden vrijwel gelijken tred met overeenkomstige voorzorgen, welke in Frankrijk werden getroffen ; Duitschland had hierbij geenerlei voorsprong. Nadat echter 33i de Russische algemeene mobilisatie te Bellijn was bekend geworden, mocht Duitschland niet langer aarzelen met het besluit tot beslissende stappen tot waarborg voor eigen bestaan en veiligheid. Op 31 Juh, des namiddags ten 1 um, werd de toestand van dreigend oorlogsgevaar afgekondigd. Ook lnerin ging Duitschland feitelijk Frankrijk niet vóór (zie Bijlage H). Het Duitsche ultimatum aan Rusland was hiervan het gevolg. Uit een miütair oogpunt was dit een doellooze formaliteit en, uit een politiek oogpunt beschouwd, een misgreep, omdat het den schijn wekte, dat Duitschland de benuddehngsonderhandeUngen tot redding van den vrede moedwillig verstoorde en den oorlog doordreef. Duitschlands tegenstanders hebben dan ook niet nagelaten, onder overdreven voorstelling van de nog restende, uiterst geringe yredeskansen, Duitschland te beschuldigen deze te hebben vernietigd. In feite heeft het ultimatum op den loop der gebeurtenissen niet den geringsten invloed gehad: Ruslands oorlogswil stond vast; zijn mobilisatie kon noch wilde het ongedaan maken. Daaruit moest Duitschlands mobilisatie onverbiddelijk voortvloeien. Zelfs de Czaar erkende, nog vóórdat de Duitsche Regeering het mobilisatiebevel had uitgegeven : „Understand you are obliged to mobilise". Maar met deze erkenning teekende Z.M. zijn eigen vonnis. Want de eenige reden voor — en oorzaak van de als gewettigd erkende Duitsche mobilisatie was die van Rusland, en de Czaar wist sedert lang, dat de Duitsche mobilisatie „oorlog" beteekende. Zoo heeft de Czaar zichzelf onbewust als den verwekker van den grooten oorlog aangewezen. Als eindpunten van het crisisverloop zullen thans nog de oorlogsverklaringen beschouwd worden. Oostenrijk-Hongarije opende op 28 Juli de reeks, zooals weldra zou blijken : tegen den wensch van Duitschland, dat op grond van het Servische antwoord op het ultimatum voortzetting der onderhandeling aanbeval. Zoo werd de eerste noodlottige stap gezet op den weg naar den wereldoorlog. Dit gevolg had echter geenszins behoeven in te treden, indien Rusland de bedoeling van OostenrijkHongarije om den oorlog te localiseeren, niet had verijdeld. Hadden Rusland en Frankrijk niet het Servische conflict aangegrepen als een welkome gelegenheid tot verwezenlijking van hunne eigen politieke doeleinden, dan waren — na de verMaring van de Weener Regeering, dat zij geen annexatie van Servisch gebied, noch aantasting der Servische souvereiniteit beoogde — de Mogendheden nog altijd in staat geweest langs diplomatieken weg OostenrijkHongarije tot matiging in zijn eischen aan Servië te noodzaken. De_ Oostenrijk-Hongaarsche oorlogsverklaring werd alleen hierdoor de inleiding tot den wereldoorlog, dat Rusland zich van den toestand meester maakte als voorwendsel om voorbarig en zonder anderen grond dan zijn eigen oorlogswil te mobiliseeren. 33i 332 De Duitsche oorlogsverklaring aan Rusland op i Augustus 1914 was het onnriddeUijk en noodzakelijk gevolg van het door Rusland niet beantwoorde ultimatum. Terwijl dit laatste beter achterwege ware gebleven, zou de oorlogsverklaring zelve met voordeel voor Duitschland nog eenigen tijd hebben kunnen zijn uitgesteld ; zoo zou Duitschland niet in de kaart zijner tegenpartij hebben gespeeld en schijnbaar, overeenkomstig haren toeleg, de rol van vredesverstoorder hebben aanvaard, terwijl Rusland en Fr ankrijk het feit, dat-j^nobilisatie'' beteekende „oorlog", trachtten te maskeeren, ten einde de openbare meening gunstig te stemmen en op de tegenpartij het odium der agressie te laden. Erkend moet worden, dat Duitschland niet kon toelaten, dat Rusland steeds voortging, door rijn voortschrijdende mobilisatie zijn oorlogsgereedheid gestadig te vermeerderen en zijn legeropmarsch aan de grens te volbrengen. Daartegenover gebood Duitschlands eigen veiligheid zoo snel mogelijk ingrijpen. Maar zoolang zijn mobilisatie niet althans grootendeels ware afgeloopen en zijn legers in de grensgebieden zouden zijn samengetrokken, kon van een strategische actie toch geen sprake zijn. Tot zoolang had men de oorlogsverklaring in elk geval kunnen en moeten uitstellen en inmiddels de ontwikkeling der dingen afwachten. Overigens behoort wel te worden in het oog gehouden, dat oorlogsverklaringen niet de oorzaken van de oorlogen zijn, noch op zichzelf als de uiting van een oorlogswil zijn te beschouwen. Zij zijn niet anders dan de formeele uitdrukking van het besluit der oorlogverklarende partij, dat de ontwikkeling van den spanningstoestand tot het hoogtepunt is gekomen, waar het beroep op de wapenen noodzakelijk en onafwendbaar is geworden. De oorzaken dezer ontwikkeling, welke dan tevens de oorzaken van den oorlog zijn, gaan vooraf en liggen dieper. Zoo was in het onderwerpelijk geval de Russische mobilisatie de oorzaak, welke Duitschland tot de oorlogsverklaring leidde en noodwendig leiden moest. In het licht der vorenstaande overwegingen moet ook de oorlogsverklaring van Duitschland aan Frankrijk op 3 Augustus worden beschouwd. Na Duitschlands mobilisatie en oorlogsverklaring aan Rusland kon, al ware het slechts krachtens de bepalingen van het FranschRussische Tractaat, de oorlogstoestand tusschen Frankrijk en Duitschland niet lang uitblijven. De oorlogsverklaring, van welke zijde zij ook zou uitgaan, zou slechts de formeele vaststelling van den feitelijken toestand beteekenen. Voor den verderen loop der gebeurtenissen zou het onverschillig rijn, van welke zijde zij zou uitgaan. Frankrijk had goede redenen om haar voorloopig niet uit te geven. Toen op 1 Augustus des nachts ten half 12 Izwolsky den President der Fransche Republiek kwam melden, dat Duitschland aan Rusland den oorlog had verklaard, en vroeg, wat Frankrijk 333 nu doen zoude, antwoordde Poincaré hem *) : „Le gouvernement va en délibérer. Je ne doute pas qu'il ne soit prêt a demander aux Chambres de remplir les obligations que 1'alliance nous impose. Mais n'insistez pas pour que le Parlement francais déclare la guerre tout de suite, a rAUemagne. D'une part, nous avons intérêt a ce que notre mobilisation soit poussée aussi kun que possible avant le commencement, désormais fatal, des hostilités; d'autre part, mieux vaudrait que nous n'eussions pas a exécuter 1'allianee et a déclarer la guerre. Si l'Allemagne nous la déclare elle-mêtne, le peuple fran9ais se lèvera avec plus d'ar deur encore pom défendre son sol et sa liberté." Aan Sazonow meldde Iswolsky den volgenden dag : „Les Allemands franchissent la frontière (onjuist bericht) par petits détachements et déja plusieurs collisions ont eu lieu en territoire fran9ais. Cela offrira au gouvernement fran9ais une opportunité de déclarer mardi a la Chambre convoquée qu'une attaque a été faite contre la France, et de cette manière éviter une déclaration de guerre formelle." De Fransche Regeering wilde geen debat over de verplichtingen, welke het Tractaat met Rusland aan de Republiek oplegde, blijkbaar en terecht vreezende, dat tegenstand zou rijzen tegen de wijze, waarop de Regeering deze verplichtingen had opgevat en toegepast. Evenmin wenschte men de noodzakelijkheid eener oorlogsverklaring aan debat te onderwerpen. Zoo slaagde de Fransche Regeering er in, den schijn te redden van tot een verdedigingsoorlog te zijn gedwongen. In zijn werk : „Comment onmobilisalesconsciences", schrijft George Demartial (blz. 181) : „La France elle-même a été jetée dans la guerre aussi ficelée qu'un poulet qu'on porte a la broche. Si la guerre a eu lieu, ce n'est pas seulement paree que le peuple allemand, qui n'avait pas a 1'être, n'a pas été consulté, c'est aussi et surtout paree que le peuple francais, qui aurait du 1'être, ne 1'a pas été non plus. La préoccupation constante, et elle remonte loin, fut d'empêcher que le Parlement eüt a choisir entre la paix et la guerre, de le mettre, au contraire, en présence du fait accompli. Oui, il est vrai que nos institutions, loyalement pratiquées, pouvaient empêcher la guerre. Mais c'est justement pourquoi elles furent tournées. Peut-êtrele comprendra-t-on un jom." De Duitsche Regeering was minder voorzichtig. Wel rapporteerde de Rijkskanselier, na overleg met den Minister van Oorlog en den Chef van den Generalen Staf, op 2 Augustus aan den Keizer, dat een, op müitaire overwegingen berustende oorlogsverklaring dien dag nog niet noodzakelijk scheen en daarom niet zou plaats vinden, in de hoop dat de Franschen Duitschland zouden aanvallen. Maar von Bethmann HoUweg scheen toch met het oog op den doormarsch *) Poincaré (A), p. 274-275. 334 door België te neigen tot spoedig handelen1). Daar de inval in België als naaste doel beoogde, den weg te banen voor het oprukken der Duitsche legers bewesten de Maas door overrompeling der vesting Duik, en de hiertoe bestemde troepen voor de uitvoering hunner opdracht hunne volledige moralisatie niet zouden afwachten, zoo was er aanleiding met het begin dezer operatie niet lang te dralen. Aan den anderen kant wachtte Frankrijk gretig op deze schending, omdat men hierin het zékerste middel zag om Groot-Britannië te bewegen, voor Frankrijk in den oorlog partij te kiezen 2). Zoo werd dan ook de oorlog op 3 Augustus verklaard, waarmede Duitschland opnieuw het politieke en moreele voordeel aan zijn tegenstander liet. Dat de Duitsche Regeering zich hierbij, tot motiveering van haar besluit, op ongecontroleerde en onware berichten over grensschendingen beriep, verleende aan deze oorlogsverklaring een weinig waardigen vorm. . Het Britsche ultimatum aan Duitschland eischte eerbiediging der Belgische onzijdigheid. Het was bekend, dat Duitschland hieraan niet zou voldoen, ten gevolge waarvan de oorlogstoestand te middernacht van 4-5 Augustus automatisch intrad. Meer dan eenige oorlogsverklaring was dit ultimatum een schijnvertoon voor de openbare meening, ter maskeering van de ware bedoelingen. Grey en zijn geestverwanten in het Britsche Kabinet wisten reeds sedert meerdere dagen met onfeilbare zekerheid, dat de algemeene oorlog onafwendbaar was geworden en bij hen stond vast, dat Groot-Britannië alsdan aan de zijde van Frankrijk en Rusland mede den oorlog zou ingaan. Het verloop der militaire maatregelen en verschillende diplomatieke uitingen van Britsche zijde wijzen hierop ten duidelijkste ; en al moge nu Grey het openlijk partij kiezen zoo lang mogelijk uitstellen, omdat hij zich niet zeker gevoelt van een deel zijner ambtgenooten in het Kabinet, noch van de gezindheid van het Parlement, feitelijk koos hij partij op 1 Augustus — d.w. z. vóórdat nog de Duitsche mobüisatie was bevolen, vóórdat Duitschland aan Rusland den oorlog had verklaard en vóórdat Duitschland den beslissenden stap tegen België had gedaan — door zijn verklaring aan den Franschen Gezant nopens de bescherming, door de Britsche vloot te verleenen tegen optreden van de Duitsche vloot in het Kanaal of tegen de Fransche Noord- *) Zie : Tirpitz, S. 242. a) Op 2 Augustus bericht Izwolsky, naar aanleiding van het bezetten van Luxemburg door de Dnitschers, het volgende naar St. Petersburg : „Cette circonstance est considérée comme trés avantageuse pour la France, car elle va inévitablement provoquer une protestation de la part de 1'Angleterre et peut-être 1'obÜger a agir plus énergiquement. On a aussi la nouvelle que les troupes allemandes avancent dans la direction d'Arlon, ce qui indique de la part des Allemands 1'intention de violer aussi la neutralité de la Belgique. Cela sera encore plus sensible pour 1'Angleterre" (Livre Noir II, p. 300). 335 zeekust. Dit was jegens Duitschland een ondubbelzinnige uiting van voorgenomen vijandschap. Het mocht niet meer baten, dat de Duitsche Regeering op raad van Lichnowski en van von Moltke*) aan de Britsche beloofde zich van maritieme ondernemingen, van welken aard ook, tegen Frankrijk te zullen onthouden. Als antwoord werd te Donden op 3 Augustus de mobilisatie van het expeditionnaire leger bevolen. De schending der Belgische neutraliteit was niet de ware beweegreden van Grey en zijn medestanders om zich tegen de Centrale Mogendheden in den oorlog te begeven. Het was slechts het voorwendsel, dat Grey noodig had, om het Parlement te bewegen de deelneming aan den oorlog goed te kernen. Het is — allerzachtst uitgedrukt — te betwijfelen, of, indien onder overigens dezelfde omstandigheden België van Fransche zijde met schending zijner onzijdigheid ware bedreigd geworden, de Britsche Regeering daarin aanleiding zou hebben gevonden om aan de zijde der Centralen den oorlog in te gaan. Na het ontwijkend antwoord, door de Duitsche Regeering op 31 Juli gegeven op Grey's vraag naar Duitschlands plannen ten opzichte van België (zie hiervoren blz. 243), kon Grey met groote waarschijnlijkheid aannemen, dat België's onzijdigheid door Duitschland niet zou worden geëerbiedigd. Toen echter von DJchnowsky op 1 Augustus aan Grey vroeg, of Groot-Britannië zich zou willen verbinden onzijdig te blijven, wanneer Duitschland beloofde, België's neutraliteit ongerept te laten, antwoordde Grey: „I replied that I could not say that; om hands were still free, and we were considering what om attitude should be. AU I could say was that om attitude would be determined largely by public opinion here. I did not think that we could give a promise of neutrality on that condition alone. „The Ambassador pressed me as to wether I could not formulate conditions on which we would remain neutral. He even suggested that the integrety of France and her colonies might be guaranteed. I said that I feit obliged to refuse any promise to remain neutral on similar terms, and I could only say that we must keep om hands free" *). Zoo begon Grey gaandeweg zijn ware gezindheid te vertoonen. Nadat hij denzelfden dag, op een door hem op 31 Juli tot de Regeering te Brussel gerichte aansporing om pal te staan tegen eventueele aanslagen op de Belgische onzijdigheid 8), door tusschenkomst van *) Moltke, S. 18; Eng. Witboek, No. 531 ; Deutsche Dokumente III, No. 714. *) Eng. Witboek, No. 448 ; Deutsche Dokumente III, No. 596; Völkerrechtl. Urkunden I, S. 638. ') Eng. Witboek, No. 351. 336 den Britschen Gezant te Brussel de verzekering had ontvangenl), „that Belgium will to the utmost of her power maintain neutrality, and desires and expects other Powers to observe and upbold it," achtte Grey een loop van zaken, welke hem in staat zou steken het Kabinet en het Parlement mee te krijgen, voldoende verzekerd om aan Cambon de geruststellende en beslissende verklaring af te geven (zie blz. 211-212, 226-227 en 283-284), waardoor Groot-Britannië onherroepelijk aan Frankrijk werd gebonden en in den oorlog zou worden meegesleept. Grey, thans zeker van de aanstaande schending van België en van deszelfs verzet daartegen, kende het Britsche volk te goed om niet te weten, dat het — hoe vredelievend ook — niet zou terugdeinzen voor een oorlog, wanneer een beroep op zijn gevoel van eer en goede trouw zou worden gedaan, ter nakoming van zijn jegens België bij verdrag aanvaarde verplichtingen. Terugziende op de geschiedenis der laatste Juk- en eerste Augustusdagenvan 1914, voor zooveel deze in de voorafgaande bladzijden is neergelegd, kan de slotsom niet anders luiden, dan dat de militaire maatregelen en ket militair-politiek beleid der staten en statengroepen, welke in het Europeesch conflict betrokken waren, een noodlottigen invloed op het verloop der crisis hebben uitgeoefend. Zij hebben het staatkundig beleid bemoeilijkt, het acute oorlogsgevaar overstelpend snel doen stijgen, de diplomatie verlamd in haar pogen tot vergelijk en ten slotte elke vredeskans vernietigd. Hierbij moge oorlogzuchtig drijven van militaire zijde en druk der militaire leiders op de regeeringen niet overal zijn uitgesloten geweest, veel ernstiger was ket misbruik, door de politieke leiding gemaakt van het oorlogswerktuig, tot beïnvloeding van de diplomatieke verhoudingen en onderhandelingen en ter bevordering van hare staatkundige doeleinden. Daarom zou het doelloos zijn, een maatstaf ter vergelijking van de betrekkelijke schuld en verantwoordelijkheid der verschülende regeeringen voor het uitbreken van den oorlog te wülen afleiden uit een afweging der militaire aansprakelijkheden. Er bestaat een te nauw oorzakekjk verband tusschen het diplomatieke crisisbeleid en de müitair-politieke gedragslijn der verschülende regeeringen. De ware oorzaken van den oorlog ontspruiten aan algemeene wereldtoestanden en wortelen in een dieper verleden dan de crisisweek. De miktaire toestanden, opvattingen en handelingen vóór en tijdens de crisis vloeiden uit diezelfde oorzaken voort, — waren er, als het ware, een uiting van en vormden ten slotte de verderfelijke drijfkracht, welke ket onheü onafwendbaar maakte. *) Eng. Witboek, No. 395. BIJLAGEN. Bijlage A1) (ad blz. 51 en 275) FRANSCH-RUSSISCH MILITAIR VERDRAG. PROJET DE CONVENTION MILITAIRE (geteekend: 17 Aug. 1892). La France et la Russie, étant animées d'un égal désir de conserver la paix, et n'ayant d'autre but que de parer aux nécessités d'une guerre défensive, provoquée par une attaque des forces de la Triple Aliiance contre Tune ou 1'autre d'entre elles, sont convenues des dispositions suivantes : 1 °. Si la France est attaquée par 1'Allemagne, on par lTtalie soutenue par l'Allemagne, la Russie emploiera toutes ses forces disponibles pour attaquer 1'Allemagne. Si la Russie est attaquée par l'Allemagne, on par rAutriche soutenue par l'Allemagne, la France emploiera toutes ses forces disponibles pour combattre l'Allemagne. 2 °. Dans le cas oü les forces de la Triple Aliiance, ou d'une des puissances qui en font partie, viendraient a se mobiliser, la France et la Russie, k la première annonce de 1'événement, et sans qu'il soit besoin d'un concert préalable, mobiliseront immédiatement et simultanément la totalité de leurs forces, et les porteront le plus pres possible de leurs frontières. 30. Les forces disponibles qui doivent être employées contre l'Allemagne seront, du cöté de la France, de 1.300.000 hommes, dn cöté de la Russie, de 700.000 a 800.000 hommes. Ces forces s'engageront a fond, en toute diligence, de manière que l'Allemagne ait & lutter, a la fois, a 1'Est et a 1'Ouest. 40. Les Etats-Majors des Armées des deux pays se concerteront en tout temps pour préparer et faciliter 1'exécution des mesures pré vues ci-dessus. Us se communiqueront, dès le temps de paix, tous les renseignements relatifs aux armées de la Triple Aliiance, qui sont ou parviendront a leur connaissance. Les voies et moyens de correspondre en temps de guerre seront étudiés et prévus d'avance. 5 °. La France et la Russie ne concluront pas la paix séparément. 6°. La présente Convention aura la même dnrée que la Triple Aliiance. 7°. Toutes les clauses énumérées ci-dessus seront tenues rigoureusement secrètes. l) Zie; Documents diplomatiques etc. p. 92. Mobilisatiën van 1914. 22 Bijlage B1) (ad blz. 58 en 277) FRANSCH-RUSSISCH MARINE-VERDRAG. PROJET DE CONVENTION NA VALE (geteekend: 16 JULI 1912). Article prémier. Les forces navales de la France et de la Russie coopéront dans toutes les éventualités oü 1'alliance prévoit et stipule 1'action combinée des armées de terre. Art. 2. La coopération des forces navales sera préparée dès le temps de paix. A eet effet, les Chefs d'Etat-Major de 1'une et 1'autre Marines sont des maintenant autorisés a correspondre directement, è échanger tous renseignements, a étudièr toutes hypotheses de guerre, a concert er tous programmes stratégiques. Art. 3. Les Chefs d'Etat-Major de 1'une et 1'autre Marines conféreront en personne, une fois 1'an au moins; üs dresseront procésverbal de leurs conférences. Art. 4. Pour la durée, 1'efficience et le secret, la présente Convention est assimüée a la Convention militaire du 17 aoüt 1892 et aux accords subséquents. *) Zie : Documents diplomatiques etc. p. 136. Bijlage C (ad blz. 77 en 271) TWEEBONDS VERDRAG VAN 1879. ALLEMAGNE, AUTRICHB-HONGRIE *) Traité d'alliance, signé a Vienne le 7 octobre 1879. Artikel I. Sollte wider Verhoffen und gegen den aufrichtigen Wunsch der beiden Hphen Kontrabenten Eines der beiden Reiebe von Seiten Russlands angegrifïen werden, so sind die Hohen Kontrahenten verpflichtet, Einander mit der gesammten Kriegsmacht Ihrer Reiche beizustehen und demgemass den Frieden nur gemeinsam und übereinstimmend zu schliessen. Artikel II. Würde einer der hohen kontrahirenden Theile von einer anderen Macht angegriff en werden,so verpflichtet sich hiermit der andere Hohe Kontrahent, dem Angreifer gegen Seinen Hohen Verbündeten nicht nur nicht beizustehen, sondern mindestens eine wohlwollende neutrale Haltung gegen den Hohen Mitkontrahenten zu beobachten. Wenn jedoch in solchem Falie die angreif ende Macht vonSeite Russlands, sei es in Form einer aktiven Kooperation, sei es durch müitariscben Massnahmen, welche den Angegriffenen bedrohen, unterstützt werden sollte, so tritt die im Artikel I dieses Vertrages stipulierte Verpflichtung des gegenseitigen Beistandes mit voller Heeresmacht auch in diesem Falie sofort in Kraft und die Kriegf ührung der beiden Hohen Kontrahenten wird auch dann eine gemeinsame bis zum gemeinsamen Friedensschluss. Artikel III. Dieser Vertrag soll in Gemassheit seines friedlichen Charakters und um jede Missdeutung auszuschliessen, von beiden Hohen Kontrahenten geheim gehalten und einer dritten Macht nur in Emverstandnisse beider Theile und nach Massgabe spezieller Einigung mitgetheilt werden. Beide Hohe Kontrahenten geben sich nach der bei der Begegnung in Alexandrowo ausgesprochenen Gesinnungen des Kaisers Alexander der Hoffnung hin, dass die Rüstungen Russlands sich als bedrohlich für sie in Wirklichkeit nicht erweisen werden, und haben aus diesem Grunde zu einer Mittheilung für jetzt keinen Anlass, — sollte sich aber diese Hoffnung wider Erwarten als eine irrthürnliche erweisen, so würden die beiden Hohen Kontrahenten es als eine Pflicht der Loyalitat erkennen, den Kaiser Alexander mindestens vertraulich darüber zu verstandig en, dass sie einen Angriff auf einen von ihnen als gegen Beide gerichtet betrachten müssten. l) Nouveau recueil général de Traités, 2e Série, Tomé XV, p. 477. De inhoud werd openbaar gemaakt in de „Deutscher Reichs- und Preussischer Staats-Anzeiger", Nr. 30 vom 3. Pebruar 1888. Bijlage D (ad blz. 77, 220 en 271) DRIEVOUDIG-VBRBONDSVERDRAG VAN 1882. AUTRICHE-HONGRIE, ALLEMAGNE, ITALIË >). . Traité d'alliance, signé a Vienne, le 20 mai 1882, snivi de plusieurs Déclarations, signées le 22 et le 28 mai 1882. I. L. L. M. M. rEmpereur d'Autriche etc., rEmpereur de 1'Allemagne etc. et le Roi d'Italie, animées du désir d'augmenter les garanties de la paix générale, de fortifier le principe monarchique et d'assurer par cela-même le maintien intact de 1'ordre social et politique dans leurs états respectifs, sont tombées cTaccord de conclure un traité qui, par sa natme essentiellement conservatrice et défensive, ne poursuit qne le but de les prémunir contre les dangers qui pourraient menacer la sécurité de leurs états et le repos de 1'Europe. Article I. Les hautes parties contractantes se promettent mutuellement paix et amitié et n'entreroat dans aucune aliiance ou engagement dirigé contre 1'un de leurs états. Elles s'engagent a procéder a un échange d'idées politiques et économiques et se promettent en outre Leur appui mutuel dans la limite de Leurs propres intéréts. Article II. Dans le cas oü lTtalie, sans provocation directe de sa part, serait attaquée par la France, pour quelque motif qne ce soit, les deux autres Parties contractantes seront tenues è prêter a la Partie attaquée secours et assistance avec toutes Leurs forces. Cette même obligation incombera k 1'Italie dans le cas d'une agression non directement provoqnée de la France contre l'Allemagne. Article III. Si une ou deux des Hautes Parties contractantes, sans provocation directe de Leur part, venaient a être attaquées et a se trouver engagées dans une guerre avec deux, ou plusieurs Grandes Puissances non-signataires du présent Traité, le „casus foederis" se présentera simultanément pour toutes les hautes parties contractantes. *) Nouveau recueil général de Traités, 3e Série, Tomé X, p. 17. 34i Article IV. Dans le cas oü une Grande Puissance non-signataire dn présent Traité menacerait la sécurité des États de 1'une des Hautes Parties contractantes et la Partie menacée se verrait par la, forcée de lui faire la guerre, les deux autres s'obligent a observer, a 1'égard de Leur alliée une neutralité bienveillante. Chacune se réserve, dans ce cas, la faculté de prendre part a la guerre, si Elle le jugeait è propos pour faire cause commune avec Son alliée. Article V. Si la paix de 1'une des Hautes Parties contractantes venait a être menacée dans les circonstances prévues par les articles précédents, les Hautes Parties contractantes se concerteront en temps utile sur les mesures militair es a prendre en vue d'une coopération éventuelle. EUes s'engagent, dès-a-présent, dans tons les cas de participation commune a. une guerre, a ne conclure ni armistice, ni paix, ni Traité qne d'un commun accord entre Elles. Article VI. Over de geheimhouding. Article VII. Over den duur : 5 jaar. Article VIII. Bekrachtiging te Weenen binnen 3 weken. Daarbij de Ministrieele verklaring van elk der landen, waarin gezegd wordt, dat het tractaat geenszins bedoeld is tegen Engeland. Het bovenbedoeld tractaat werd verlengd in 1887 ; nogmaals in 1891, met toevoegingen betreffende Afrika. In roo2 werden art. VI en volgende gewijzigd als volgt: Nieuw Art. VI. L'Allemagne et lTtalie n'ayant en vue que le maintien, autant que possible, du statu quo territorial en Oriënt, s'engagent a user de Leur innuence pour prévenir sur les cötes et lies ottomanes dans la Mer Adriatique et dans la Mer Egée toute modification territoriale qui porterait dommage a 1'une ou è 1'autre des Puissances signataires du présent Traité. Elles sè communiqueront a eet effet, tous les renseignements de nature a s'éclairer mutuellement sur Leurs propres dispositions, ainsi que sur celles d'autres Puissances. Nieuw Art. VU. L'Autriche-Hongrie et lTtalie, n'ayant en vue que le maintien, autant que possible, du statu quo territorial en Oriënt, s'engagent a user de Leur innuence pour prévenir toute modification territoriale qui porterait dommage a 1'une ou a 1'autre des Puissances signataires du présent Traité. Elles se communiqueront a eet effet tous les renseignements de nature a s'éclairer mutuellement sur Leurs propres dispositions, ainsi 342 que sur celles d'autres Puissances. Toutefois dans le cas oü, par suite des événements, le maintien du statu quo dans les régions des Balcans ou des cótes et Ües ottomanes dans 1'Adriatique et dans la Mer Egée deviendrait impossible et que, soit en conséquence de 1'action d'une Puissance tiers, soit antrement, 1' Autriche-Hongrie ou lTtalie se verraient dans la nécessité de le modifier par une occupation temporaire ou permanente de Leur part, cette occupation n'aura lieu qu'après un accord préalable entre les deux Puissances, basé sur le principe d'une compensation réciproque pour tout avantage, territorial on autre, que cbacune d'EUes obtiendrait en sus du statu quo actuel et donnant satisfaction aux intéréts et aux prétentions bien fondées des deux Parties. Nieuw Art. VIII. Les stipulations des articles VI et VII ne s'appliqueront d'aucune manière a la question égyptienne, au sujet de laquelle les Hautes Parties contractantes conservent respectivement Leur liberté d'action, eu égard toujours aux principes sur lesquéls repose le présent Traité. Nieuw Art. IX. L'Allemagne et lTtalie s'engagent a s'employer pour le maintien du statu quo territorial dans les régions nord-africaines sur. la Méditerranée, a savoir : la Cyrénaique, la Tripolitaine et bi Tunisie. Les représentants des deux Puissances dans ces régions auront pour instruction de se tenir dans la plus étroite mtimité de Communications et assistance mutuelles. Si malheureusement, en suite d'un mür examen de la situation, l'Allemagne et lTtalie reconnaissaient 1'une et 1'autre que le maintien du statu quo devenait impossible, l'Allemagne s'engage, après un accord formel et préalable, a appuyer lTtalie en toute action sous la forme d'occupation ou autre prise de garantie, que cette dernière devrait entreprendre dans ces mêmes régions en vue d'un intérêt d'équilibre et de légitime compensation. II est entendu que pour pareille éventualité les deux Puissances chercheraient a se mettre également d'accord avec 1'Angleterre. Nieuw Art. X. Eveneens over de Middellandsche Zee. S'il arrivait que la France fit acte d'étendre son occupation ou bien son protector at ou sa soüveraineté, sous une forme quelconque, sur les territoires nord-africains, et qu'en conséquence de ce fait lTtalie se crüt devoir, pour sauvegarder sa position dans la Méditerranée, entreprendre elle-même une action sur les dits territoir es nord-af ricains, ou bien recourir sur le territoire francais en Europe aux mesmes extrêmes, 1'état de guerre qui s'en suivrait entre lTtalie et la France constituerait ipso facto, snr la demandé de lTtalie et a la charge commune de l'Allemagne et de lTtalie le casus foederus prévu par les articles II et V du present Traité, comme si pareille éventualité y était expressément visée. Nieuw Art. XI. Si les chances de toute guerre entreprise en commun contre la France par les deux Puissances amenaient lTtalie k rechercher des garanties territoriales a 1'égard de la France, pour la sécurité des frontières du Royaume et de sa position maritime, ainsi qu'en vue de la stabilité et de la paix, l'Allemagne n'y mettra aucun obstacle et, au besoin et dans une mesure compatible avec les cïrconstances, s'appliquera k facüiter les moyens d'atteindre un sembable but. 343 Nieuw Art. XII. Les Hautes Parties contractantes se promettent mutuellement le secret sur le contenu du présent Traité. Nieuw Art. XIII. Les puissances signataires se réserverit d'y introduire ultérieurement, sous forme de protocole et d'un commun accord, les modifications dont 1'utilité serait démontrée par les circonstances. Nieuw Art. XIV. Duur 6 jaar. Nieuw Art. XV. Ratificatie. Bijlage E (ad blz. 81 en 272) MARINEVERDRAG VAN 1913. AUTRICHE-HONGRIE, ALLEMAGNE, ITALIË1). Convention maritime, signée a Vienne, le 23 juin et le 2 aoüt 1913 (uittreksel). Mit allerhöchster Genehmigung der Souver ane des Dreibundes wird zwischen dem K. n. K. oesterr. ungar. Kriegsministerium, Marinesektion, dem Admiralstabe der K. deutschen Marine und dem K. italienischen Marineministerinm (Adrniralstab) das nachstehende Marine-üebereinkommen für den Fall eines gemeinsamen Dieibundkrieges geschlossen. Das in Berlin am 5. Dezember 1900 abgeschlossene Uebereinkommen tritt hiemit ausser Kraft. 1. Verwendung der Seestreitkrafte des Dreibundes im Kriege. a. Mittelmeer. Die im Mittelmeer befindlichen Seestreitkrafte des Dreibundes vereinigen sich behufs Erringung der Seeherrschaft im Mittelmeer durch Nieder kampfung der feindlichen Flotten. Der Operationsplan für das Zusammenwirken im Mittelmeer wird in seinen Grnndhniën von den Admiralstaben, beziehungsweise dem K. n. K. Kriegsministerium, Marinesektion, der Dreibundmachte bereits im Frieden in Form eines Zusatzübereinkommens aufgestellt und bedarf der grundsitzlichen Genehmigung der drie Souverane. Einzelheiten u.s.w. b. Ausserhalb des Mittelmeeres. 2. Oberbefehl. 3. Verkehr zwischen den Verbündeten. a. Vorbereitung von Operationen und Nachrichtenaustausch. b. Gegenseitige Kommandierung von Seeoffizieren in die allerhöchsten Hauptquartiere. c. Kommandierung von Seeoffizieren zum Stabe des Oberbefehlshabers im Mittelmeer. 4. Verstdndigungsmittel. 5. Gegenseitige Ueberlassung von Handelsfahrzeugen für Kriegszwecke. 6. Gegenseitige Benützung von Hdfen. Met bijlage I: OOTlogsindeeling van de marine van het Drievoudig Verbond voor gemeenschappelijke operatiên (geldig voor 1914). l) Nouveau recueil général de Traités, 3e Série, Tome X, p. 101. Bijlage F (ad blz. 81 en 205) OOSTENRIJK-HONGAARSCH-ROEMEENSCH BONDGENOOTSCHAPPELIJK VERDRAG, geteekend 3 Februari 1913, met de toetredingsverklaring van Duitschland van 26 Februari 1913 1). Sa Majesté 1'Empereur d'Autriche, Roi de Bohème etc. et Roi Apostolique de Hongrie et Sa Majesté le Roi de Roumanie, animés d'un égal désir de maintenir la paix générale conformément au but poursuivi par 1'alliance austro-hongroise-allemande, d'assurer 1'ordre politique et de garantir contre toutes les éventualités la parfaite amitié qui les lie, ayant pris en considération les stipulations dn Traité signé k cette fin le 23 juillet 1892 entre 1'Autriche-Hongrie et la Roumanie, Traité qui, par sa nature essentiellement conservatrice et défensive, ne poursuit que le but de les prémunir contre les dangers qui pourraient menacer la paix de Leurs Etats, et désirant constater une fois de plus 1'entente établie entre Leurs Majestés en prévision de certaines éventualités mentionnées dans le Traité dn 25 juillet 1892, dont la durée a été prolongée jusqu'au 23 juillet 1903 par le protocole signé a Sinaia le 30 septembre 1896 et qui a été renouvelé par le Traité signé a Bucarest le 1.7 avril 1902, ont résolu de renouveler et de'confirmer par un nouvel accord les engagements contenus dans le snsdit Traité. A eet effet, Leurs dit es Majestés ont nommé pour Leurs Plénipotentiaires etc. ..... lesquels après s'être communiqué leurs pleins-pouvoirs, trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivants: Article I. Sont renouvelées et confirmées de commun accord les stipulations contenues dans les articles 1, 2, 3, 4, et 6 du Traité signé le 25 juillet 1892 entre 1'Autriche-Hongrie et la Roumanie et dont le texte snit ci-après : Article 1. Les Hautes Parties contractantes se promettent paix et amitié et n'entreront dans aucune aliiance ou engagement dirigés contre 1'un de Leurs Etats. Elles s'engagent a suivre une politique amicale et k se prêter un appui mutuel dans la limite de Leurs intéréts. x) Deutsche Dokumente IV, S. 117. 346 Article 2. Si la Roumanie, sans provocation aucune de sa- part, venait k être attaquée, 1'Autriche-Hongrie est tenue a lui port er en temps utile secours et assistance contre 1'agresseur. Si rAutriche-Hongrie était attaquée dans les mêmes circonstances dans une partie de ses États limitrophe a la Roumanie, le casus foederis se présentera aussitot pour cette dernière. Article 3. Si une des Hautes Parties contractantes se trouvait menacée d'une agression dans les conditions susmentionnées, les gouvernements respectifs se mettront d'accord sur les mesures a prendre en vue d'une coopération de leurs armées. Ces questions müitaires, notamment celles de 1'unité des opérations et du passage des territoires respectifs, seront réglées par une convention militaire. Article 4. Si, contrairement k Leur désir et espoir, les Hautes Parties contractantes étaient forcées k une guerre commune dans les circonstances prévues par les articles précédents. Blies s'engagent a ne négocier ni conclure séparément la paix. Article 6. Les Hautes Parties contractantes se promettent mutuellement le secret sur le contenu du présent Traité. Article II. Les articles ci-dessus reproduits resteront en vigueur jusqu'au 8 juillet 1920, etc. Article III. Over de ratificatie.' Ont invité Sa Majesté 1'Bmpereur d'Allemagne, Roi de Prusse, a accéder aux dispositions du susdit Traité. En conséquence, Sa Majesté rEmpereur d'Allemagne, Roi de Prusse, a muni de Ses pleins-pouvoirs a eet effet Son représentant k Bucarest, le soussigné .... pour adhérer formeUement aux stipulations contenues dans le Traité susmentionné. En vertu de eet acte d'accession, Sa Majesté, rEmpereur d'Allemagne etc. prend au nom de 1'Empire d'Allemagne envers Leurs Majestés .... etc. 346 Bijlage G (ad blz. 108) ART. XXV. TRAITÉ DE BERLIN *). Les pro vinces de Bosnië et d'Herzégovüie seront occupées et administrées par 1'Autriche-Hongrie. Le gouvernement d'Autriche-Hongrie ne désirant pas se charger de l'adrninistration du Sandjac de Novibazar, qui s'étend entre la Serbie et le Monténégro dans la direction sud-est jusqu'au de la de Mitrovitza, 1'administration ottomane continuera d'y fonctionner. Néanmoins, afin d'assurer le maintien du nouvel état politique ainsi que la liberté et la sécurité des voies de Communications, 1'Autriche-Hongrie se réserve le droit de tenir garnison et d'avoir des routes müitaires et commerciales sur toute 1'étendue de cette partie de Tanden Vüazet de Bosnië. A eet effet, les Gouvernements d'Autriche-Hongrie et de Turquie se réservent de s'entendre sur les détaüs. *) Nouveau recueil général de Traités, 2e Série, Tome IH, p. 457. Bijlage H. (ad blz. 220, 327 en 330). Vergelijkend overzicht van de tijdstippen, waarop in de verschillende landen de belangrijkste militaire maatregelen zijn bevolen. Juli. Augustus. Militaire maatregelen. j j j— i j i j i j 25 26 27 28 h 29 30 | 31 1 | 2 | 3 I 4 SERVIË. mobilisatie: 3 u. n.m. MONTENEGRO. mobilisatie: — — — n.m. OOSTENRIJK-HONGARIJE. mobilisatie tegen Servië: . . . . 9 u. n.m. eerste mobilisatiedag — — — v.m. alarmeering: — — — — — — 8u. v.m. algemeene mobilisatie: . . .. — — — — — — 12.30 | n.m. eerste mobilisatiedag — — — — — — — — — — v.m.: | RUSLAND. voórmobilisatie (Oorlogsvoorbereidingstijdperk) : — v.m. gedeeltehjke mobilisatie tegen Oostenrijk: — — — — a) eerste mobilisatiedag — — — — — v.m. algemeene mobilisatie: .... — — — — — 6 u. n.m. eerste mobilisatiedag — — — — — — v.m. DUITSCHLAND. voor de vloot „Sicherung": . . . — — — — — n.m. dreigend oorlogsgevaar: .... — — — — — — iu. n.m. algemeene mobilisatie:.... — — — — — — — 5 u> n.m. eerste mobilisatiedag ..... — — — — — — — — v.m. FRANKRIJK. „télégramme de couverture":.. — —- — — — — 5 u. nm.b) algemeene mobilisatie— — — — — — — 3-3° n.m. eerste mobilisatiedag — — — — — — — — v.m. GROOT- B RITANNIB. voor de vloot: het waarschuwingstelegram:! — — — — n.m. mobilisatie: — — — — — — — — 125 v.m. voor het leger : het waarschuwingstelegram : — — — — nm. mobilisatie: — — — — — — — — v.m. Jf algemeene mobilisatie — — — — — — — — — — imj I Iv.m.j N.B. De bevelen voor alarmeering, vóórmobilisatie, „Sicherung", „dteigend oorlogsgevaar", het „télégramme de couverture", het waarschuwingstelegram, zij hebben alle een overeenkomstige beteekenis: „de mobilisatie is aanstaande ; bereidt alles voor". a) Omstreeks middernacht van 29 op 30 Juli; de reeds bevolen algemeene mobilisatie was enkele uren te voren ingetrokken. Vergelijk blz. 139. b) Voor zoover de troepen, bestemd voor den dekkingsdien st, te voet hunne bestemming konden bereiken, waren de betreffende bevelen In den namiddag van den 30ste gegeven. ■ WS& DE MOBILISATIËN BIJ DE GROOTE EUROPEESCHE MOGENDHEDEN IN 1914 EN DE INVLOED VAN DE GENERALE STAVEN OP HET UITBREKEN VAN DEN WERELDOORLOG DE MOBILISATIËN BIJ DE GROOTE EUROPEESCHE MOGENDHEDEN IN 1914 EN DE INVLOED VAN DE GENERALE STAVEN OP HET UITBREKEN VAN DEN WERELDOORLOG BIJDRAGE TOT HET ONDERZOEK NAAR DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG DOOR C. J. SNIJDERS GENERAAL B. D., OUD-OPPERBEVELHEBBER VAN LAND-EN ZEEMACHT EN R. DUFOUR LUITENANT-GENERAAL B.D. VOOR HET NEDERLANDSCHE COMITÉ TOT ONDERZOEK VAN DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG UITGEGEVEN DOOR A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMIJ, LEIDEN, 1927 INHOUD. Blz. Bronnenlijst x Inleiding i Hoofdstuk i. Mobilisatievoorbereidingin tijd van vrede 3 Groot-Britanniê. Commissie .voor Rijksverdediging . . 3 Tijdperk van gespannen verhoudingen 5 Duitschland. Gebrek aan samenwerking 8 Frankrijk. Opperste verdedigingsraad 11 Oostenrijk-Hongarije. Generaal Conrad von Hötzendorf 13 Voorstellen preventieven oorlog. Lijdzame politiek. . . 15 Plan „Balkan" en plan „Rusland" 17 Rusland. Militaire herleving sedert 1909 20 Strekking militaire conventie met Frankrijk. 24 Beginselen van oorlogsvoorbereiding 25 Oorlogssfeer in 1912-1914 27 Verbeteringen der mobilisatievoorbereiding 29 Controle- en Proef mobilisaties 31 Oorlogsvoorbereidingstij dperk (Vóórmobilisetie) ... 33 Gedeeltelijke mobilisatie 35 Hoofdstuk ii. De techniek der mobilisatie 41 Hoofdstuk m, Overleg en samenwerking betreffende de militaire voorbereiding tusschen frankrijk, Rusland en groot-britannië, alsmede de verhouding tot België, Japan, Servië en Montenegro 50 Militaire Conventie tusschen Frankrijk en Rusland. . . 50 Protocollen Russische en Fransche Generale Staven . . 52 Russisch-Fransche marine-conventie 57 Fransch-Engelsche militaire besprekingen 58 Fransch-Engelsche marine-afspraak 60 Brieven Sir Grey en P. Cambon in November 1912 ... 61 Russisch-Fransch-Engelsche verhouding in het voorjaar i9!4 64 Engelsen-Russische marine-bespreking 64 Engelsch-Belgische militaire besprekingen 66 VI inhoud. Blz. Strijdig met neutraliteitstractaat 71 Bekendheid met Duitsch oorlogsplan 72 Russisch-Japansche overeenkomst 74 Rusland, Servië en Montenegro 74 Hoofdstuk iv. Overleg en samenwerking betreffende de militaire voorbereiding tusschen duitschland, oostenrijk-hongarije, italië, roemenië en turkije, benevens de verhouding van italië tot frankrijk en Rusland 77 Duitschland en Oostenrijk-Hongarije. Tweebond... 77 Duitsch-Oostenrijksch- en Italiaansche militaire besprekingen • 79 Oostenrijk, Duitschland en Roemenië 81 Duitschland en Turkije 82 Italië en Frankrijk 83 Italië en Rusland 85 Hoofdstuk v. Beschouwingen naar aanleiding van de hoofdstukken iii en iv 86 Vergelijking der bondenstelsels. Sterkteverhouding . 87 Geen neutrale groote mogendheid meer 9» Hoofdstuk vi. Uitvoering van de militaire voorzorgsmaatregelen en van de algemeene mobilisatie in iqi4 92 Inleiding. Ontstaan der crisis 92 Eerste tijdperk tot 27 Juli 95 Servië 25 Juli 95 Oostenrijk-Hongarije 23, 24, 25 en 26 Juli 96 Rusland 24, 25 en 26 Juli 97 Duitschland6,20,23,24, 25 en 26 Juli 100 Frankrijk 25 en 26 Juli 102 Groot-Britannië 24 en 26 Juli i3 Toelichtingen en beschouwingen betreffende het eerste tijdperk io4 Mobüisatiebesluit van Servië 105 Verhouding van Oostenrijk-Hongarije tot Servië . . . 108 Voorzorgen in Duitschland 112 Tweede tijdperk: 27 en 28 Juli 114 Oostenrijk-Hongarije 27 en 28 Juli "4 Montenegro 28 Juli II* Rusland 27 en 28 Juli . . . tJ# Duitschland 27 en 28 Juli 118 Frankrijk 27 en 28 Juli IJ9 Groot-Britannië 27 en 28 Juli *21 Toelichtingen en beschouwingen betreffende het tweede tijdperk 122 VII BU. Meening van Keizer Wilhelm over het Servische antwoord • I24 Geen samenwerking tusschen Duitschland en OostenrijkHongarije I24 Belgrado als onderpand . . I2° Zwenking van Sazonow iwm ■ I3° Derde tijdperk : 29 en 30 Juli I31 Oostenrijk-Hongarije 29 en 30 Juli 131 Rusland 29 Juli t I34 Eerste besluit tot algemeene mobilisatie..... 130 Intrekking, gevolgd door gedeeltelijke mobilisatie . . 139 30 Juli eindbesluit tot algemeene mobilisatie .... 141 Duitschland 29 en 30 Juli Frankrijk 29 Juli I45 30 Juli beperkt „dispositif de cduverture" .... 147 Groot-Britannië 29 en 30 Juli J48 Toelichtingen en beschouwingen betreffende het derde tijdperk I5 Russische adspiratiën begin 1914 I5I Gereedheid van het Russische leger Ï53 Telegram van Izwolsky van 30 Juli 157 Fransch-Russische overeenstemming • • i5* Groot-Britannië tegenover de Russische mobilisatie. . 101 Noenmaal te St. Petersburg op 24 Juli 165 Uit Grey's „Twenty-five Years" io7 Koning George en Prins Hendrik van Pruisen ... 171 De onbezette Fransche grensstrook • !72 Extra-nummer van de „Lokal Anzeiger" *73 Vierde tijdperk : 31 Juli en volgende dagen 175 Oostenrijk-Hongarije 31 Juli • • •■ ^5 1 Augustus I79 2, 3-6, 11, 14 Augustus wH . . . 180 Montenegro 7 en 12 Augustus 43 ... . 181 Rusland 31 Juli ■ • • x8J 1 Augustus l8t> 2 idem ■ • • *94 Duitschland 31 Juli I95 1 Augustus x98 Bespreking in het Keizerlijk slot. Laatste vredeshoop . 199 2 Augustus 203 3, 4, 6 en 17 Augustus 204 Frankrijk 31 Juli • • • .- • • ^ 1 Augustus •_• 2°° 2,3 en 5 Augustus • • • ■ ■- '• • • 208 Groot-Britannië 31 Juli ' • 209 1 Augustus \J • • • 209 . A 21 tjlï inhoud. JUS. 9 Augustus 215 Toelichtingen en beschouwingen betreffende het vierde tijdperk 215 Beteekenis der Russische algemeene mobilisatie. . . 217 Vergelijking militaire voorzorgsmaatregelen 220 Frankrijk noopt Engeland tot deelneming 223 Onderhandelingen tusschen Oostenrijk en Italië.... 229 Ultimatum van Duitschland aan Rusland en oorlogsverklaring ..... 233 Opdracht aan den Duitschen Gezant te Parijs .... 237 Oorlogsverklaring van Duitschland aan Frankrijk . . . 240 De Luxemburgsche spoorwegen . , 241 Hoofdstuk vn. De schending van de onzijdigheid van België 243 Het Duitsche ultimatum 244 Het Belgische antwoord 246 Latere Duitsche poging tot overreding van België . . . 248 Beschouwingen over de schending 249 De schending uit zuiver strategisch oogpunt .... 249 Vergelijking Fransch-Duitsche grens in 1870 en in 1914 . 250 Duitsche inval in strijd met de verdragen van 1839 en niet minder met die van 1907 252 De z.g.n. noodtoestand van Duitschland 255 Houding der Duitsche politieke leiders 258 Hoofdstuk vin. De invloed der generale staven . . . 262 De Duitsche militaire leiders en de preventieve oorlog . 264 Invloed der Duitsche marine-autoriteiten 267 Conrad tegenover den preventieven oorlog. . , . . 269 Militair-politieke verhouding van Duitschland en Oostenrijk—Hongarije 271 Idem van Frankrijk, Rusland en Engeland 275 Militaire leiders gedurende het crisistijdperk 285 Telegramwisseling von Moltke en Conrad 290 Samenvatting van het beleid der Generale Staven der Centralen 298 Von Moltke's invloed op de oorlogsverklaringen .... 300 Vroegtijdige opstelling van het Belgische ultimatum . . 302 De militaire leiders en Generale Staven in de Ententelanden 303 Hoofdstuk ix. Eindbeschouwingen . 307 Invloed der bewapeningen 308 Oorlogsgereedheid 311 Relatieve machtsverhouding 312 Oorlogswil en oorlogsdoeleinden 313 IKHOUD. IX Bli. Oostenrijks streven tot localiseering van den krijg . . . 314 Duitschlands zoogenaamde blanco-volmacht 316 Ruslands expansiestreven en samenwerking met Frarikrijk 319 Standpunt van Groot-Britannië. . . . . . . . . 319 Afspiegeling van den oorlogswil in de militaire crisismaatregelen • • 320 Militaire maatregelen gedurende de crisis in Oostenrijk . 320 Idem in Rusland 322 Idem in Frankrijk 325 Het Britsch militair beleid 326 Duitschlands rmlitaire voorzorgen 329 De oorlogsverklaringen 331 BIJLAGEN. A. Fransch-Russisch militair verdrag van 1892 337 B. Fransch-Russisch Marine-verdrag van 1912 338 C. Tweebondsverdrag van 1879 339 D. Drievoudig-Verbondsverdrag van 1882 340 E. Marineverdrag tusschen Oostenrijk, Duitschland en Italië van 1913 344 F. Oostenrijk-Hongaarsch-Roemeensch Verdrag van 1913 . 345 G. Artikel 25 van het Verdrag van Berlijn . 347 H. Vergelijkend overzicht van de tijdstippen, waarop in de verschillende landen de belangrijkste militaire maatregelen zijn bevolen 348 OPGAAF VAN GERAADPLEEGDE BRONNEN met de verkorte benamingen, waaronder zij in den tekst zijn aangeduid. Armées francaises. — Les Armées Francaises dans la Grande Guérre. Tomé premier. Volume I. 1922. /. Asquith. — (H.H.) The Genesis of the War. London, 1923. De Schrijver was Eerste Minister van Groot-Britannië vóór en tijdens de crisis Juli-Aug. 1914. Auffenberg. — (Moritz, Freiherr Auffenberg-Komarow, österreichischer Feldmarschallentnant) Aus Oesterreichs Höhe und Niedergang. Eine Lebensschilderung. München, 1921. Beginn des Krieges. — Der Beginn des Krieges 1914- Tagesaufzeich- nungen des ehemaligen russischen Aussenministeriums. Vollstandige TJebersetzung der Veröffentlichung aus dem Archiv der Sovjet- regierung (Krasny-Archiv, Heft IV, Moskau 1924). Mit einem Vorwort von Alfred von Wegerer. Berlin, 1924. Barnes. — (Prof. Harry Elmer) The Genesis of the World War. An intro- duction to the problem of war guilt. New York, 1926. Beilagen Stenographischen Berichte. — Beilagen zu den Stenographischen Berichten über die öfientlichen Verhandlungen des Unter- suchungsausschusses (1. Unterausschuss). Heft 1 : Zur Vorgeschichte des Weltkrieges. Schriftliche Auskünfte deutscher Staatsmanner. Berlin, 1920. Heft 2: Zur Vorgeschichte des Weltkrieges. Militarische Rüstungen und Mobilmachungen. Berlin, 1923. Belgisch Grijsboek. — Royaume de Belgique. Correspondance diploma- tique relatif a la guerre de 1914 (24 Juillet-29 Aoüt). Paris et Londres, 1914. Bethmann Hollweg. — (Th. von) Betrachtungen zum Weltkriege. I. Teil, 1919 ; II Teil, 1921. Berlin. De Schrijver was Duitsch Rijkskanselier van 1909-1917. Bogitsjewitsj. — (M.) Kriegsursachen. Beitrage zur Erforschung der Ursachen des europaischen Krieges, mit spezieller Berücksichtigung Russlands und Serbiens. Zürich, 1919. De Schrijver was eertijds Servisch „Geschafstrager" te Berlijn. Buchanan. — (Sir George) My Mission to Russia and other Diplomatic Memories. London, 1923. De Schrijver was tijdens de crisis Britsch Gezant te St. Petersburg. Churchill. — (Winston S.) The World Crisis 1911-1914. London 1923. De Schrijver was van 1911-1915 First Lord of the Admiralty (Staatssecretaris voor Marine) in Groot-Britannië. Conrad. — (Feldmarschall Conrad von Hötzendorf) Aus meiner Dienstzeit 1906-1918. Wien, 1922-23. BWMI»mi«l BRONNEN. XI De Schrijver was Chef van den Generalen Staf van het OostenrijkHongaarsche leger. . Corbett. — (Sir Julian S.) History of the Great War based on omcial Documents. By direction of the Historieal Section of the Committee of Imperial Defence. Vol. I : Naval Operations. London, 1920. Corti. — (E. C.) Alexander von Battenberg. Sein Kampf mit dem Zaren und Bismarck. 1920. Czernin. — (Graf Ottokar) lm Weltkriege. Berlin, 1919- De Schrijver was Van 1913-16 Oostenrijk-Hongaarsch Gezant te Boekarest. Danilow. — (J.) Russland fan Weltkriege 1914-1915- Jeaa- 1924-. De Schrijver was Generaal-kwartiermeester van het Keizerlijk Russische Leger, van 1908-14 bij de Mobilisatie-Afdeeling, later Chef van de Operatieleidlng van den Generalen Staf. Hij stelde zijn werk te Parijs samen. Deutsche Dokumente. — Die Deutschen Dokumente zum Knegsausbruch. Vollstandige Sammlung der von Karl Kautzky zusammengestellten amtHchen Aktenstücke mit einigen Erganzungen. Im Auftrage des Auswartigen Amtes nach gemeinsamer Durchsicht mit Karl Kautzky herausgegeben von Graf Max Montgelas, und Prof. Dr. Walter Schucking. Berlin, 1924. (Eerste uitgaaf: 1919) Deuischland schuldig ? — Deutsches Weissbuch über die Verantwortung der TJrheber des Krieges. Herausgegeben mit Genehmigung des Auswartigen Amtes. Berlin, 1919- Dit werk bevat o.a. het rapport van „la Commission des Responsabilités des auteurs de la Guerre et sanctions", uitgebracht aan de Vredesconferentie op 29 Maart 1919. en strekt tot weerlegging van dit rapport. Het is samengesteld door H. Delbriick. A. M. Bartholdy, Graf M. Montgelas en M. Weber. Diehl. — (Ch.) En Mediterranée. 1901. Diplomatische Kriegsrüstungen. — Dokumente zu den enghsch-russische* Verhandlungen über ein Marineabkommen aus dem Jahre 1914Berlin, 1919- Dobrorolshy. — (Sergei) Die Mobilmachung der russischen Armee 1914- Berlin, 1922. A,, ,. De Schrijver was in 1914 Generaal, Chef der Mobilisatie-Afdeeling van den Russischen Generalen Staf. Ébray. — (Alekle) La Paix Malpropre. Milano, 1924- Engelsch Blauwboek. — Miscellaneous Nr. 6. 1914- Correspondence respecting the European Crisis. Presented to both Houses of Parhament brj his Majesty's Stationery. London, 1914. Engelsch Witboek. — British Documents on the Origins of the War 1898-1914. Edited bij G. P. Gooch and Harold Temperley. Vol. XI : The Outbreak of War. Collected and arranged, with Introduction and Notes, by J. W. Headlam-Morley, Historieal Adviser to the Foreign Office. Foreign Office Documents June 28th.-Aug. 4th. 1914- London, 1926. _ . . Engérand. — (Fernand) La bataille de frontière 1920 (Aoüt 1914. Briey). Paris. Fabre Luce. — (Alfred) La Victoire. Paris 1924- XI XII BRONNEN. Fransch Geelboek II. — Documents diplomatiques. Les accords franco- italiens de 1900-02. Paris, 1920. Fraksch Geelboek III. — L'Alliance franco-russe. Origines de 1'Alliance 1890-1893. Convention mlHtairei892-i899, et Convention na vale 1912. Paris, 1918. Frantz. — (Gunther) Russlands Eintritt in den Weltkrieg. Der Ausbau der russischen Wehrmacht und ihr Einsatz bei Kriegsausbruch. Mit Genehmigung des Reichsarchivs und unter Benutzung amtlicher Quellen. Berlin, 1924. Giraud. — (Paul) Devant 1'histoire. Causes connues et ignorées. Paris, 1917- Gooss. — (Dr. Roderich) Das Wiener Kabinett und die Entstehung des Weltkrieges. Mit Ermachtigung des Leiters des deutsch-oesterreichischen Staatsamtes auf Grund aktenmassiger Forschung dargestellt. Wien, 1919. Grey. — (Viscount Grey of Fallodon) Twenty five Years 1892-1916. London, 1925. De Schrijver was vóór en tijdens de crisis Staatssecretaris voor Buitenlandsche Zaken van Groot-Britannië. Grosse Politik. — Die Grosse Politik der Europaischen Kabinette 18711914. Sammlung der diplomatischen Akten des Auswartigen Amtes. Im Auftrage des Auswartigen Amtes herausgegeben von Johannes Lepsius, Albrecht Mendelssohn Bartholdy und Friedrich Thinune. Berlin, 1922-1926. Haldane. — (Viscount) Before the War. London, 1920. De Schrijver was van 1903-1912 Britsch Staatssecretaris voor Oorlog, van 1912-1915 Lord Kanselier. Huldermann. — (Bernhard) Directer der Hamburg-Amerika-Linie Albert Ballin. Berlin, 1922. Jahrbuch Vólkerrecht. — Jahrbuch des Völkerrechts, herausgegeben von Niemeyer und Strupp. München, 1913-1921. De jaargangen IIIVI zijn afzonderlijk uitgegeven onder den titel: „Die völkerrechtlichen Urkunden des Weltkrieges." (Zie hierna blz. XIV.) Japikse. — (Dr. N.) Europa en Bismarck's Vredespolitiek. De internationale verhoudingen van 1871-1890. Leiden, 1925. Jooan Cvyitsj. — La péninsule balcanique. 1918. Judet. — (Ernest) George Louis. Paris, 1925. Kiderlen Wachter. — Der Staatsmann und Mensch. Briefwechsel und Nachlass, herausgegeben von Ernst Jackh. Stuttgart, 1924. De Schrijver was van Juni 1910 tot Dec. 1912, toen hij overleed, Duitsch Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken. Kjellen. — (Prof. Rudolf) Dreibund und Dreiverband. Die diplomatische Vorgeschichte des Weltkrieges. Uit het Zweedsch vertaald door Dr. A. von Normann. München, 1921. v. Kuhl. — (General der Infanterie a^D. H. von Kuhl, Dr. ph.il., Sachverstandiger im parlamentarischen Untersuchungsausschuss) Der deutsche Generalstab in Vorbereitung und Durchführung des Weltkrieg s. Berlin, 1924. Kriegsschuldfrage. — Die Kriegsschuldfrage. Berliner Monatshefte für internationale Aufklarung. Herausgegeben von der Zentralstelle für Erforschung der Kriegsursachen. Leitung : Alfred von Weger er. Berlin, 1923-1926. BRONNEN. XIII Krieg zur See. — Der Krieg zur See 1914-1918. Abteilung: Der Krieg in der Nordsee. Herausgegeben vom Marine-Archiv.. Berlin, 1920-24. Band I. Livre Noir. — Un Livre Noir. Diplomatie d'avant-guerre, d'après les documents des archives russes. Nov. 1910-Juillet 1914. Préface par René Marchand. Paris, Tomé 1: 1922 ; tome II : 1923. Loreburn. — (Earl) How the war came. London, 1919. De Schrijver was Britsen Lord Kanselier van 1905-1912. De Louter. — (Prof. Mr. J.) Het stellig Volkenrecht. Den Haag, 1910. Ludendorff. — (General Erich) Kriegführung und Politik. 1922. Maiirot. — (Général) Nos frontières de l'est et du nord. Paris, 1912. Moltke. — (Generaloberst Hellmuth von) Erinnerungen, Briefe, Dokumente 1877-1916. Ein Bild vom Kriegsausbrueh, erster Kriegsführung und Persönlichkeit des ersten militarischen Pührers des Krieges. Herausgegeben und mit einem Vorwort versehen von Eliza von Moltke, geb. Grafin Moltke-Hultfeld. Stuttgart, 1922. Montgelas. — (General a. D. Graf Max Montgelas, militarischer Sachverstandiger des parlamentarischen Untersuchungsausschusses des Reichstages) Leitfaden zur Kriegsschuldfrage. Berlin, 1923. Morhardt, L — (Mathias, Ancien Secrétaire général de la Ligue des Droits de 1'Homme) Les origines de la guerre. Lettres a la Ligue des Droits de 1'Homme. Paris, 1921. Morhardt, II. — Les Preuves. Le crime de droit commun. Le crime diplomatique. Paris, 1924. Oost. Hong. Roodboek. — Diplomatische Aktenstücke zur Vorgeschichte des Krieges 1914. Volksausgabe. Wien, 1915. Paléologue. — (Maurice) La Russie des Tsars pendant la Grande Guerre. 20 Juillet 1914-17 Mai 1917. i3me Edition, Paris. 'De Schrijver was Fransen Gezant te St. Petersburg, volgde als zoodanig Delcassé op en was te voren Directeur op het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs. Poincaré (A). — (Raymond) Les origines de la guerre. Conférences prononcées a la „Société des Conférences" en 1921. Septième mille. Paris, 1921. Poincaré (B) — (Raymond) Au service de la France. Neuf années de Souvenirs. Hl. L'Europe sous les armes 1913. Paris, 1926. Pokrowsky. — (Prof. M —, Vorstand des Archivs der Sovjet-Regierung) Drei Konferenzen. Zur Vorgeschichte des Krieges. Hamburg, 1920. Pourtalès. — (Graf von) Am Scheidewege zwischen Krieg und Frieden. Meine letzten Verhandlungen in St. Petersburg Ende Juli 1914. Berlin, 1919. De Schrijver was Duitsch Gezant te St. Petersburg. Ranke. — (Leopold von) Serbien und die Türkei im 19. Jahrhundert. Leipzig, 1879. Renouvin. — (P.) Les origines immédiates de la guerre (28 Juin-4 Aoüt 1914). Paris, 1925. Reventlow. — (Graf Ernst zu) Deutschlands auswartige Politik. Politische Vorgeschichte des grossen Krieges. Berlin, 1919. Revue de France. — La Revue de France, Juillet et Aoüt 1921 ; Les heures tragiques d'avant-guerre, par Raymond Recouly. Romberg. — (G. von—, Gesandter a. D.) Die Falschungen des russischen XIV BRONNEN. Orangebucb.es. Der wahre Telegramwechsel Paris-Petersburg bei Kriegsausbruch. Berlin, 1922. Russisch Oranjeboek. — Russisches Orangebuch. L Verhandlungen von 10/23 Juli bis zum 24 Juli/6 Aug. 1914. Herausgegeben vom Auswartigen Amt. Berlin, 1916. Rychel. — (Baron de) Mémoires. Bruxelles, 1920. De Schrijver was sedert 15 Dec. 1913 Sous-Chef van den Belgischen Generalen Staf. Schoen. — (Freiherr von) Brlebtes. Beitrage zur politischen Geschichte der neuesten Zeit. Stuttgart, 1921. De Schrijver was van 1907-1910 Duitsch Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken ; daarna Duitsch Gezant te Parijs. Schwertfeger. — (Bernhard—, Sachverstandiger im parlamentarischen Untersuchungsausschuss) Der geistige Kampf um die Verletzung der belgischen Neutralitat. Berlin, 1919. Servisch Blauwboek. — Serbisches Blaubuch. Diplomatische Aktenstücke zur Vorgeschichte des Krieges. Berlin, 1916. Stieve. — (Priedrich—, Geh. Legationsrat im Ausw. Amt.) Der diplomatische Schriftwechsel Iswolskis 1911-1914. Aus den Geheimakten der russischen Staatsarchive. Im Auftrage des Deutschen Auswartigen Amtes, in deutscher Uebertragung herausgegeben. Berlin, 1924. Stowell. — (EUery C.) TheDiplomacy of thewarof 1914 : The Beginnings of the war. Boston, 1915- De Schrijver was Assistent-Professor in het Internationaal Recht aan de Columbia-Universiteit. Struycken. — (Prof. Mr. A. A. H.) De oorlog in België. Verspreide Opstellen. Sirupp. — (Dr. Karl) Die Neutralisation und die Neutralitat Belgiens. Gotha, 1917. Soechomlinow. — (Wladimir Alexandrowitsch) Erinnerungen. Deutsche Ausgabe. Biiiführung v. Georg Cleinow. Berlin, 1924. De Schrijver was van 1909-1915 Russisch Minister van Oorlog. Süddeutsche Monatshefte. — München. Tabellen. — Kaiser Wilhelm EL Vergleichende Geschichtstabellen von 1878 bis zum Kriegsausbruch 1914- Leipzig, 1921. Tirpitz. — (Grossadmiral Alfred von) Erinnerungen. Leipzig, 1919. De Schrijver was tijdens de crisis Staatssecretaris van het Rijksmarinedepartement. Völkerrechtliche Urkunden. — Afzonderlijke uitgaaf van de deelen IHVI van het Jahrbuch des Völkerrechts (zie hiervoren blz. XII), I. Band; 1916. Vorgeschichte Weltkrieg. — Zie hiervoren, blz. X: Beilagen Stenographischen Berichte. Waxweiler. — (Prof. Dr. Ernile) La Guerre de 1914. La Belgique neutre et loyale. Lausanne, 1915. De Schrijver was Directeur van het Sociologisch Instituut aan de Universiteit te Brussel. Weltkrieg. — Der Weltkrieg 1914-18. Uitgaaf van het Duitsche Rijksarchief. Band I, 1925. Wirth. — (Dr. Albrecht) Der Balkan. SeineLander und Völker. 3. Auflage. Berlin, 1916. BRONNEN*. XT Witte. — (Comte) Mémoires, Paris, 1923- De Schrijver was in 1890 Russisch Minister van het Verkeerswezen, spoedig daarna Minister van Financiën. In 1905 werd hij Voorzitter van den Ministerraad tot April 1906. De Mémoires werden in het buitenland geschréven en te Bayonne bewaard. In het najaar van 1914 keerde de Schrijver te St. Petersburg terug, waar hij In Februari 1915 overleed. Wohiers. — (Günther) Die staatsrechtliche Stellung des Generalstabes in Preussen und dem deutschen Reich. Geschichtliche Entwicklung bis zum Versailler Frieden. Bonn und Leipzig, 1921. Wolff. — (Dr. Richard) Die deutsche Regierung und der Kriegsausbruch. Eine Darstellung auf Grand amtlicher deutschen Vorkriegsakten. Berlin, 1919. / ERRATUM. In het opschrift van Hoofdstuk V (blz, 86) staat: „HOOFDSTUK IT", moet zijn: „de HOOFDSTUKKEN III en TV". INLEIDING. De in bijna alle rijken van Europa sedert het Napoleontische tijdperk gaandeweg ingevoerde algemeene weerplicht heeft het op voet van oorlog brengen der krijgsmacht zeer verzwaard. Dit stelsel van legervorming toch maakt het onmogelijk, alle voor den oorlog geoefende mannen voortdurend aan den maatschappelijken arbeid te onttrekken. De indienststelling, ter wille van de oefening, kan slechts tijdelijk zijn. De inlijving — d.w.z. de administratieve opneming in het verband van een militaire eenheid der verschillende wapens en dienstvakken — geschiedt jaarlijks, zoodra de dienstplichtige den wettelijk vastgestelden leeftijd heeft bereikt en voor den militairen dienst is goedgekeurd. De oproeping ter oefening gaat veelal met de inlijving gepaard. Zij kan echter, om bijzondere redenen, worden verschoven. Dientengevolge kan op het tijdstip, waarop de mobilisatie wordt bevolen, de ingelijfde dienstplichtige zijn : a. onder de wapenen, ter eerste oefening of voor herhalingsoefening ; b. niet onder de wapenen, zoogenaamd met groot-verlof ; in welk geval hij kan zijn : geoefend of niet-geoefend. Acht de regeering met het oog op dreigend oorlogsgevaar de indienststelling van alle ingelijfde dienstplichtigen noodzakelijk, dan vaardigt zij een oproeping uit voor de tot rubriek b. behoorende mannen: het mobilisatiebevel. De niet-geoefende begeeft zich naar het depot van zijn korps om daar geoefend te worden. De geoefende groot-verlofganger treedt in het korps of de af deeling, hem als mobilisatiebestemming aangewezen, welke op deze wijze haar oorlogssterkte bereikt. Dit korps of deze afdeeling zal dikwerf een reserve-af deeling zijn, die in vredestijd alleen „op papier" bestaat. Van hen, behoorende tot de onder a. bedoelde rubriek, kan op het tijdstip der mobilisatie een grooter of kleiner aantal met gewoon, zoogenaamd „klein-verlof" zijn. Zijn deze personen nog niet naar hun korps teruggekeerd op het oogenblik, dat de mobilisatie tet algemeene kennis wordt gebracht, dan geldt die oproeping uiteraard eveneens voor hen. Gewoonlijk echter zullen de militaire autoriteiten Mobilisatiën van 1914. 1 2 dezen uitersten termijn niet afwachten; enkele dagen te voren, naarmate het oorlogsspook meer dreigenden vorm aanneemt, zullen zij tot de intrekking van deze „kleine" verloven overgaan. De toezending naar de depots van de bij de troepen en diensten aanwezige, nog niet volledig geoefende en dus nog niet voor den oorlogsdienst geschikte mannen, ter verdere oefening, zal niet geschieden voor het oogenblik, dat de Regeering daartoe het bevel geeft, of wel het heeft automatisch plaats ten gevolge van het mobilisatiebevel. Het mobilisatiebevel, als zoodanig, behoeft slechts enkele woorden te bevatten, bijv. : Algemeene oproeping voor alle groot-verlofgangers. Eerste mobilisatiedag: „één Augustus". Meer niet. En toch, welk een ver-strekkende beteekenis heeft dit bevel! De Regeering roept hare geheele strijdkracht te wSpen. Van dit oogenblik af moeten leger en vloot en hunne aanvttffingen met de grootste snelheid gereed worden gemaakt voor den oorlog. De sterkte der op vredesvoet aanwezige krijgsmacht stijgt eensklaps tot het 5- a 10-voudige en komt daardoor op een oorlogssterkte, welke in de groote militaire rijken meerdere millioenen mannen omvat, die allen vervoerd, in georganiseerde verbanden gebracht, gewapend, uitgerust en marsch- en strijdvaardig gemaakt, maar ook gelegerd en verpleegd moeten worden. Voeg daarbij nog de voor de gemobiliseerde krijgsmacht benoodigde, door vordering te verkrijgen paarden en tal van andere legerbehoeften. En men krijgt eenig denkbeeld van de ontzaglijke voorbereiding, die noodig is om een zoo ingewikkelden en omvangrijken maatregel als het mobiliseeren van de krijgsmacht snel en zonder hapering of verwarring te doen verloopen. Alvorens hierna het verloop der militaire maatregelen gedurende de crisisdagen van 1914 te beschrijven, zal tot recht begrip hiervan een beknopt overzicht voorafgaan van de mobilisatievoorbereiding in tijd van vrede en den staat van gereedheid der Europeesche groote mogendheden, die in den oorlog werden betrokken, alsmede van de militaire tractaten en afspraken, welke tusschen bepaalde groepen harer waren tot stand gekomen. Dat hierbij het Russische krijgswezen met eenige meerdere uitvoerigheid zal worden behandeld vindt zijn grond in de eerste plaats hierin, dat door de ontshating van een deel der Russische officieele archieven vele en belangrijke gegevens openbaar zijn geworden, welke te voren weinig of niet bekend waren en — meer dan in andere staten —bijzonderheden aangaande mobilisatievoorbereidingen hebben aan het licht gebracht. Tevens scheen deze meerdere uitvoerigheid gewettigd met het oog op den ingrijpenden invloed, welke de Russische mobilisatie op het geheele verloop der crisis heeft uitgeoefend, zoodat het van belang scheen, haar aard en karakter duidelijk uiteen te zetten. HOOFDSTUK I. De mobilisatievoorbereiding in tijd van vretde. De voorbereiding van de mobilisatie geschiedt door de zorg van den Generalen Staf. Dit lichaam is het orgaan der bevelvoering in oorlogstijd. Het werkt in vredestijd verschillende oorlogsgevallen uit, welke in verband met den internationaal-politieken toestand en de geographische ligging des lands waarschijnlijk of mogelijk worden geacht. Deze uitwerking moet berusten op het, in al zijn bijzonderheden geregelde stelsel van de mobilisatie en de concentratie van de krijgsmacht. Aangezien oorlogsgevaar het geheele volk bedreigt, zijn met de gereedstelling zijner krijgsmacht nagenoeg alle takken van bestuur gemoeid. Het spreekt daarom vanzelf, dat voor de deugdeüikevoorbereiding dier gereedstelling samenwerking van den Generalen Staf met verschillende departementale besturen en dienstvakken een onafwijsbare voorwaarde is. Gedurende de laatste tientallen van jaren zijn ongetwijfeld bij verreweg het grootste gedeelte der Europeesche staten, op grond van dat overleg, samenstellen van verschillende voorbereidingsmaatregelen tot stand gekomen. GROOT-BRITANNIË. Sir Julian Corbett, in zijn „History of the great war" en Viscount Haldane in zijn „Before the war" geven omtrent deze voorbereidingen voor het eilandenrijk voldoende licht. De groote reorganisatie van het leger van het geheele rijk neemt rn 1906 een aanvang. Gelijktijdig ondergaat de Generale Staf in dien zm een uitbrdding, dat de taak van dit lichaam voortaan het geheele Britsche Rijk omvat. Men mag aannemen, dat de Engelsch-Fransche militaire besprekingen hiertoe den stoot hebben gegeven, en dat bij deze reorganisatie op ruime schaal is partij getrokken van de resultaten van Haldane's bezoek aan Duitschland tot bestudeering van het Duitsche legerwezen in April 1906. Na een drietal jaren wordt het practisch mogelijk geacht een strijdmacht van 160.000 man spoedig te mobiliseeren en deze macht met behulp van de Marine over te brengen naar eene concentratieplaats in Frankrijk, die door de Fransche en Bntsche Generale Staven was vastgesteld. Binnen 12 dagen na de uitvaardiging van het mobilisatiebevel zou die macht aldaar aanwezig kunnen zijn. Tegen het einde van 1910 zijn de voor dit alles noodige voorbereidingen afgeloopen. Achter deze eerste troepenmacht — een beroepsleger, nog aangevuld met Zuidafrikaansche troepen - werd een tweede linie georganiseerd, van grootere sterkte, maar van minder geoefendheid : het territoriale leger, welks eerste bestemming plaatselijke verdediging is. Een territoriaal militieleger. Tot 1908 was in Engeland een snelle mobilisatie der geheele Strijdmacht onmogelijk. Sedert dien is dit geheel veranderd. De practische geest van de bestuursorganen heeft tot een alomvattende regeling geleid, die op het beslissende oogenblik een volkomen samenwerking waarborgde. Engeland stond in dit opzicht aan de spits. Corbett zou in zijn „History of the great war"1), sprekende over Engeland's toestand op 31 Juli 1914. dan ook getuigen: „De oorlog was nu zeer nabij, maar wij waren gereed." Eensdeels was op dat tijdstip deze gunstige omstandigheid het gevolg van het reeds op 18 Maart tv. door het Parlement goedgekeurde mobilisatie-oefeningsplan der vloot; anderdeels echter van de uitstekende voorbereidingsmaatregelen, die zoo dmdelrjk voor alle onderdeèlen en diensten waren omschreven en vastgesteld, En niet alleen voor het moederland, deze voorbereiding betrof het <*eheele Britsche Rijk. Mr. Asquith opende op 19 Augustus 1909 de vergadering van het comité van „Imperial Defence", waarbij vertegenwoordigers van de Dominions aanwezig waren, met een rede, waarin hij onder andere zeide : „The main problem however of Imperial Defence is a single one, common to every part of the Empire. Once committed to war, it will be impossible to locahze the theatre of war or the issues, which will be common to the Empire as a whole" *). .„ . In de vergadering van 22 Oct. 1908 werd vastgesteld, dat lndie in het eerste oorlogsjaar 100.000 man geregelde troepen zou toezenden. Blijkens een mededeeling van Asquith in het Lagerhuis m Mei 1916 hadden het Vereenigd Koninkrijk, de Dominions en Indië reeds op dat tijdstip niet minder dan 5 millioen gerecruteerde vrijwilligers geleverd8). De vraag rijst, waarom gedurende de jaren, die den oorlog onmiddellijk voorafgingen, de legersterkte in het eilandenrijk niet veel meer verhoogd en in overeenstemming gebracht is met het aantal *) Volume I, p. 26. 2) Asquith, p. 119. s) Asquith, p. 225. 4 5 legereenheden, die de andere Groote Mogendheden op de been zouden brengen. Inderdaad is deze kwestie in Engeland, na een daaromtrent in 1912 door den Generalen Staf ingesteld onderzoek, ernstig onder de oogen gezien. Men achtte het echter niet goed, om in deze onrustige tijden een wetsontwerp tot-uitbreiding van het leger in te dienen, in de overtuiging, dat zoodanige indiening tot vermeerdering van de onrust zou leiden. Voorzag of gevoelde men wellicht daarbij, dat de crisis, die den oorlog zou brengen, reeds te zeer nabij was, om nog eenig practisch nut van een zoodanige wet te mogen verwachten ? Wel werd een „Officers Training Corps" opgericht, dat spoedig meer dan 20.000 gedeeltelijk geoefende jonge mannen bevatte en welk korps onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog zich op veel grootere schaal uitbreidde 1). In Januari 1911 roept Asquith een subcommissie van de „Commissie voor Rijksverdediging" in het leven. Het nieuwe lichaam moet een volkomen samenwerking van alle bestuurslichamen tot stand brengen. Hooggeplaatste vertegenwoordigers van negen departementen nemen zitting in deze subcommissie: twee van de Admiraliteit, drie van het Ministerie van Oorlog, en een van elk der Ministeries van Buitenlandsche Zaken, van Binnenlandsche Zaken, van Koloniën, van Indië, van Handel, van Invoerrechten en Accijnzen en van Posterijen, met als voorzitter den ondersecretaris van Buitenlandsche Zaken en als secretaris den secretaris van de „Commissie van Rijksverdediging". Haar voornaamste arbeid is de voltooiing van een „Oorlogsboek", waarin in tabellen moet worden aangegeven, wat ieder departement op het gebied der mobüisatievoorbereiding had te doen en hoe en wanneer dit gedaan moest worden. Ieder departement krijgt zijn eigen hoofdstuk, waarin de opeenvolgende phasen van voorbereiding werden opgesomd. Het eerst komen de departementale voorzieningen, die in vredestijd noodig zijn om, bij naderend oorlogsgevaar, het raderwerk vlot en accuraat te laten loopen. Dan volgen de maatregelen, die bij het intreden van het „voorzorgen-tijdperk" noodig zijn. Buitenlandsche Zaken zal alsdan aan de Regeering mededeelen, dat de betrekkingen tot één of meer staten gespannen zijn en dat het oogenblik voor den aanvang van dit tijdperk gekomen is. Opdat geen tijd verloren ga, zal Buitenlandsche Zaken gelijktijdig en in het geheim het Departement van Oorlog, de Admiraliteit en de Posterijen onderrichten. De nu volgende trap is de uitzending van het „waarschuwingstelegram", dat feitelijk het tijdperk van „gespannen verhoudingen" inluidt. Deze vage uitdrukking krijgt aldus een technische, admini- *) Haldane, p. 171. 5 6 stratieve, politieke en strategische beteekenis, ten gevolge waarvan verschillende defensieve maatregelen, zooals: de mobilisatie van maritieme centra en van seininstallaties, de bescherming van kwetsbare punten, van haveninrichtingen, enz., dienen genomen te worden. Zij kunnen gevolgd worden door de mobilisatie van het leger en de vloot, de instelling van een kondschapsdienst, de controle op de draadlooze installaties en de censuur op den telegraafdienst, alle welke maatregelen afzonderlijk of wel tezelfder tijd in werking kunnen treden. Ten slotte komt als beslissing de oorlogsverklaring, met de opsomming van al datgene, wat nu automatisch moet volgen. Elk depar e mentaal hoofdstuk is zoodanig geordend, dat met één oogopslag ns -t alleen kan worden gezien, wat het departement moet doen tij eiken verderen graad van gevaar, maar tevens de daarmede in verband staande handeling van een ander departement en de nauwkeurige wijze, waarop elk bericht of bevel in het aangenomen stelsel wordt overgebracht. Ten einde de grootste mate van decentralisatie te verzekeren en zorg te dragen, dat de uit te voeren handeling automatisch geschiedt na ontvangst van het „waarschuwings-" en van het „oorlogstelegram", worden bij elk departement algemeene instructies in „aanvullende Oorlogsboeken" aangehouden en uitgewerkt, overeenkomstig de behoefte en de organisatie. De subcommissie besteedt drie en een half jaar aan de bearbeiding van deze details. Door voortdurende herziening en in het bijzonder rekening houdende met de in het einde van 1911 — na de Marokkocrisis — opgedane ondervinding, worden deze „aanvullende Oorlogsboeken" tot een hoogen graad van nauwkeurigheid opgevoerd. Bijzondere schikkingen zijn getroffen, zoodat in elk bureau verantwoordelijke ambtenaren ten allen tijde in staat zijn, zoo noodig dadelijk handelend op te treden. De vereischte telegrammen duizenden in aantal — liggen gereed en zorgvuldig geschikt in volgorde van den voorrang der verzending, ten einde verwarring op den beslissenden dag te voorkomen. Alle brieven en documenten, waaraan behoefte zal kunnen bestaan, liggen gereed in een van een adres voorziene envelop. De enveloppen van stukken, welker behandeling den voorrang behoort te hebben, zijn op bijzondere wijze gemerkt. Alle noodige bescheiden, bestuursvoorschriften .en proclamatiën zijn gedrukt of in drukproef gezet. En zoover is het stelsel doorgedreven, dat de Koning zich nimmer verplaatst, zonder die stukken bij zich te hebben, welker onderteekening onmiddellijk kan worden vereischt. De grondbeginselen van het stelsel zijn niet zonder aarzeling en moeilijkheden vastgesteld, want de geheele opzet rust op den wankelenden bodem van de tegenstrijdige belangen van de diplomatie en het krijgsbestuur, die in dergelijke spanningsdagen wel nimmer in evenwicht zijn. 7 Het tijdperk van „gespannen verhoudingen" is het „niemandsland", waar de staatkundige handelingen en de oorlogsmaatregelen om den voorrang twisten. Het streven van Buitenlandsche Zaken moet zijn om tot het laatste oogenblik elke openlijke daad uit te stellen, die getuigenis zou afleggen van de onmacht om het gestelde doel langs staatkundigen weg te bereiken; daarentegen is het verlangen van de militaire macht om de oorlogsmachine zoo vroeg mogelijk in beweging te stellen, hetzij om gereed te zijn tegen elke vijandigehandeling, hetzij ter verkrijging van de voorhand op de tegenpartij. Een compromis is onvermijdelijk. De lijnen, binnen welke dit compromis gelegen is, geven het tijdperk van de „gespannen verhoudingen" aan. Maar elk bewijs, dat het raderwerk in gang is gebracht, zal op het meest acute oogenblik ten«nadeele kunnen strekken van de politieke oplossing. Echter kan een vertraging van slechts enkele uren in het raderwerk der mobilisatie nief rninder gevaarlijk voor de oplossing met de wapenen zijn. Om deze moeilijkheden tot een minimum terug te brengen, heeft de subcommissie de mogelijkheid overwogen om een voorzorgentijdperk te scheppen, waarin militaire maatregelen zouden genomen mogen worden, welke de kalmte van het publiek niet zouden verstoren. Maar er was niets van beteekenis gevonden, dat in het geheim kon plaats hebben, uitgezonderd bij de Marine. Maritieme bewegingen behoeven niet uit te lekken, terwijl op en voor dè schepen sommige maatregelen genomen kunnen worden zonder opwinding te veroorzaken. Daarom was overeengekomen, dat de Admiraliteit vrij zou zijn zulke voorzorgen te nemen, als een langdurige traditie bij vroegere oorlogen had bepaald. Op dezen grondslag werd het „Oorlogsboek" voor de Marine samengesteld. Voor het „waarschuwingstelegram" gelden twee opeenvolgende codewoorden. Het eerste woord stelt defensieve maatregelen van zuiver maritiem karakter in werking, zooals : bewaking tegen torpedo-verrassingen vóór de oorlogsverklaring. Het staat de mobilisatie van torpedo-materieel toe, terwijl zoo noodig de eerste reserve („immediate reserve") wordt opgeroepen : een stap, die het burgerlijke leven maar weinig aantast. Het tweede •codewoord veroorlooft de indiensthouding op de schepen van geoefende manschappen, wier diensttijd verstreken is. Eindelijk is er een woord om in uiterste noodzakelijkheid te gebruiken, dat alles insluit: niet alleen de geheele mobilisatie, maar tevens alle handelingen, die het „Oorlogsboek" aangeeft. Het geheele stelsel der subcommissie was volledig en tot Juni 1914 bijgewerkt, met uitzondering van den arbeid van enkele ondergeschikte commissies. 8 DUITSCHLAND. De militaire maatregelen voor de mobilisatie van leger en vloot waren met pijnlijke nauwgezetheid voorbereid en verzekerd. Het legerbestuur bezat reeds sedert April 1871 de voortdurende medewerking bij alle vraagpunten betreffende den aanleg en het bedrijfsvermogen der spoorwegen. In de 80-er j aren werden nagenoeg alle banen van bijzondere maatschappijen staatseigendom. Het is genoegzaam bekend, welke groote uitlaadstations Duitschland, op zijn westgrens en later op de oostgrens, in den loop der jaren heeft doen aanleggen, uitsluitend en alleen ter bevordering van eventueele militaire belangen. Het woord van von Moltke aan den toenmaligen Minister van Oorlog von Koon, bij schrijven van 15 Mei 1867: ,,Ich sehe daher eine gröszere Sicherung für uns in den beschleunigten Fortbau unserer Eisenbahnen als in allen fortificatorischen Anlagen", is niet vergeefsch geweest. Ook de financieele voorbereiding schijnt alleszins verzekerd geweest te zijn. Met de economische voorbereiding was dit niet het geval. Sedert 1909 waren tusschen verschillende Ministeries beraadslagingen gaande betreffende een aantal, bij een eveotueele mobilisatie opkomende vraagstukken op economisch gebied. Verschillende commissie-vergaderingen en een uitgebreide notawisseling konden niet tot klaarheid leiden. De Staatssecretaris von Delbrück sloeg daarom den Rijkskanselier voor om een vaste commissie te benoemen, die alle met de mobilisatie samenhangende, niet zuiver militaire en onder medewerking van burger-autoriteiten op te lossen vraagstukken zou bearbeiden. Deze mobilisatie-commissie trad daarop spoedig in werking. Haar arbeidsplan omvatte voorloopige en definitieve maatregelen. Tot de eerste rekende men de verzameling van statistische gegevens en de voorbereidingen tot den aankoop van granen enz. op neutrale markten, o.a. te Rotterdam. De definitieve maatregelen zouden zijn de wettelijke voorziening van de statistiek, de vorming van een vaste graanreserve, de verzorging van de groote centra met levensmiddelen bij den aanvang van de mobilisatie en de met het oog op een mogelijke blokkade te nemen voorzorgsmaatregelen. De gespannen internationale verhoudingen in de jaren 1913 en 1914 maakten de beraadslaging in groote kringen ongewenscht. Eerst in het voorjaar 1914 kreeg von Delbrück de machtiging van den Rijkskanselier om de besprekingen in te leiden. Op 26 Mei kwam de commissie voor het eerst bijeen. De grondslag werd gelegd; tegen den a.s. herfst zouden de benoodigde wetsontwerpen worden ingediend. Bij zijn terugkeer in Berlijn op 25 Juli 1914 vernam von Delbrück, dat nog niet tot graanaankoop was overgegaan. Hij vroeg de noodige credieten bij den Rijkskanselier aan. De machtiging kwam 9 echter te laat, aangezien spoedig daarop bleek, dat de Rotterdamsche markt reeds „geraumt war" 1). In den zomer van 19x4 had men nog geen zuiver denkbeeld van de graanvoorraden in Duitschlanda). Aan de samenwerkende voorbereiding tusschen zee- en landmacht heeft veel ontbroken. „Die Verantwortung für die Verteidigung des Reichsgebiets lag letzten Endes in den Handen des Kaisers als Bundesfeldherrn. Ein besonderer Berater oder eine Reichsbehörde, die in allen Fragen der Landesverteidigung zustandig gewesen ware, stand ihm für diese grosze und schwierige Aufgabe nicht zur Seite8)." Eene „Zentralstelle", die alle belangrijke vragen der landsverdediging in haar uitgebreidsten zin overziet en behandelt, ontbrak. Er was geen „algemeene" Generale Staf, die, zooals in het Britsche Rijk, de geheele Duitsche krijgsmacht te land en te water omvatte. De hoogste organisatie van het Duitsche Keizerrijk was verre van gelukkig. De Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken had geen rechtstreeksche toelating — „Immediatrecht" — bij den Keizer. Hij werd slechts in zeer bijzondere gevallen rechtstreeks door den Keizer gehoord. Daarentegen hadden de chef van den Marinestaf, de chef van het Marinekabinet, de chef van de Vloot (3 Marineautoriteiten), de chef van den Generalen Staf, de chef van het Militair Kabinet, de chef van het Departement van Oorlog (3 landmacht-autoriteiten) en o.a. de commandanten van de legerkorpsen wel het recht op deze onmiddellijke toelating. Hierbij kwam nog een „adjudantenpolitiek", die dikwijls mede nadeelig werkte. „Dass entscheidende Gesichtspunkte der Aufmarschplane des Militars und der Marine bei Beginn des Weltkrieges dem auswartigen Ambt unbekannt waren, ist bei solcher Sachlage selbstverstandlich; weniger schon, dass auch Militar und Marine von einander nichts wussten. Aus dieser Gleichordnung von Marineund Militaramtem neben dem Reichskanzler und den Preussischen Ministerien folgt für die auswartige Politik eine Immediatberichterstattung auch der Militarbevollmachtigten im Ausland und der Kriegsschiff-Commandeure auf ihren gelegentlichen Auslandfahrten *)." Bij het vaststellen van het operatieplan van von Moltke in 1909 schijnt het Ministerie van Buitenlandsche Zaken niet gekend te *) Verklaring von Delbrück in Beilagen Stenograjischen Berichten, S. 76 en volg. *) Verklaring Dr. Meijderbauer, Pr. Staatssecretaris van Financiën, in idem S. 85. 3) Weltkrieg, S. 4. *) Kiderlen Wachter, Her Band, S. 84 en v. IO zijn1). Evenmin trachtte de later opgetreden Rijkskanselier von Bethmann Hollweg invloed te doen gelden bij een beoordeeling van dit plan. Hij heeft er althans geen punt van overleg van gemaakt. „Ich habe meine Ansicht der seinigen — von Moltke's — anpassen müssen. So ist das Ultimatum an Belgien die politische Ausführung eines militarisch als notwendig erkannten Entscblusses gewesen," zegt de gewezen Rijkskanselier in zijn „Betrachtungen zum Weltkrieg *)." In het 2e deel van het werk schrijft hij: „An die Auf stellung des Feldzugsplanes selbst ist die Politische Leitung nicht beteiligt gewesen. Auch nicht an den Aenderungen, denen der Schlieffensche Plan schon geraume Zeit vor dem Ausbruche des Krieges unterzogen worden ist. Ueberhaupt ist wahrend meiner ganzen Amtstatigkeit keine Art von Kriegsrat abgehalten worden, bei dem sich die Politik in das Militarische Für und Wider eingemischt hatte *)." Gulle bekentenis, die zoo onomwonden het beginsel loochent, dat de staatkunde zich bedient van den oorlog tot bereiking van het door haar gestelde doel, — dat zij beslissend werkt op het begin en het einde van den strijd, zoo zelfs dat zij zich voorbehoudt, in het verloop van den oorlog hare eischen te verhoogen, of ook wel te verlagen, indien zij gevoelt zich met een geringeren uitslag tevreden te moeten stellen. Intusschen mag niet onopgemerkt blijven, dat von Ludendorff in zijn in 1922 verschenen werk „Kriegführung und Politik" er uitdrukkelijk op wijst, dat de Rijkskanselier „von den militarischen Planen voll unterrichtet war", en dit in tegenstelling met hen, die het voorstellen, alsof Generaal von Moltke den Rijkskanselier bij het begin van den oorlog met den voorgenomen inval in België voor een toestand zou hebben gesteld, waarvan de Rijkskanselier te voren onkundig was gebleven (zie ook hierna: Hoofdstuk VIII). Hiermede is in overeenstemming hetgeen Generaal von Moltke in het laatste gedeelte van zijn brief d.d. 30 Januari 1910 schrijft aan zijn Oostenrijkschen ambtgenoot: „Ich habe daher vorgeschlagen, dass wenn der Krieg zwischen den Verbündeten und Russland als unvermeidlich und unmittelbar bevorstehend angesehen werden muss, seitens der deutschen Regierung eine umgehend und völlig klare Erklarung von der französischen Regierung darüber gefordert wird, wie dieselbe sich bei ausbrechendem Krieg zu verhalten gedenkt. Diese Erklarung muss sofort erfolgen, denn die Entscheidung, ob die deutschen Hauptkrafte gegen Westen oder gegen Osten aufmarschieren sollen, duldet keine Verzögerung" *). De Staatssecretaris van Marine, Admiraal Von Tirpitz, was in *) Schoen, S. 190. *) Ier Band, S. 167. Het ontwerp voor dit ultimatum was door von Moltke opgemaakt; zie ; Moltke, S. 17. ») Her Band, S. 7. *) Conrad, Her Band, S. 59. IO IX vredestijd niet bekend met de voorgenomen operatie door België, noch met het voor hem geheim gehouden operatieplan van de vloot. Nooit had er eenige bespreking plaats tusschen staatkundige en militaire autoriteiten over de politiek-strategische vraagpunten, noch over de doeleinden bij een mogelijken wereldoorlog1). De Duitsche Marine heeft het vervoer over zee van het Engelsche expeditieleger in Augustus 1914 naar Frankrijk op geen enkele wijze bemoeilijkt. De Marinestaf wilde in 1909, ondanks de groote overmacht van de Engelsche zeemacht, onmiddellijk den beslissenden slag met deze zoeken. „Diese Absicht ist aber nach und nach abgeschwacht und schliesslich 1913 ganz fatten gelassen worden, ohne das der Generalstab dies erfuhr" '). FRANKRIJK. In 1875 werd „Plan I" vastgesteld, dat een geheel van alle beschikkingen voor den overgang van voet van vrede op dien van oorlog en voor de concentratie van de gemobiliseerde legers omvatte. Tot 1914 zijn 17 verschillende plannen opgemaakt. „En particulier, les plans subissent des changements en fonction des modifications survenues dans 1'armée allemande, dont notre étatmajor se préoccupe de suivre a chaque instant 1'évolution, tout en travaittant a réaliser de son cöté des améliorations constantes" *). De spionage in vredestijd is in alle groote rijken niet minder uitgebreid en werkzaam dan zij in oorlogstijd zoo vele malen is gebleken. De zegels der geheimhouding, in het bijzonder ten aanzien van de mobttisatievoorbereidingen, blijven zelden ongeschonden. De Marokkaansche kwestie in den zomer van 1911 leidde tot een reorganisatie van den „Conseil supérieur de la défense nationale, chargé d'étudier toutes les questions relatives a la défense nationale, qui exigent la coopération de plusieurs départements rninistériels''. Dus, evenals in Engeland, ook in de Republiek een streven naar betere samenwerking. Het den 28en Juli 1911 door den President geteekende besluit bepaalde de samenstelling van den Raad : voorzitter, de Voorzitter van den ministerraad; leden: de Ministers van de Departementen van Buitenlandsche Zaken, Financiën, Oorlog, Marine en Koloniën; toegevoegd met raadgevende stem: de chef van den Generalen Staf, die voortaan ten gevolge van een decreet van gelijken datum de aangewezen opperbevelhebber van de voornaamste legergroep zal zijn; de chef van den Staf van het leger, de opperofficiervoorzitter van het raadgevend comité van de verdediging der *) Tirpitx, S. 228 u. S. 245 ; zie ook S. 264 u. S. 306. ') Weltkrieg, S. 20. ') Armées francaises, p. 2. 12 Koloniën, benevens een aantal militaire en burger-autoriteiten. Ten minste tweemaal 's jaars moet deze raad vergaderen. Het van kracht zijnde plan XVI onderging, na het optreden van Generaal Joffre, in September 1911 eenige wijzigingen, in afwachting van een geheel nieuw plan, waarvan de invoering al meer en meer noodzakelijk bleek. Verschillende politieke en strategische redenen leidden daartoe : de gewijzigde verhouding van de Balkanstaten onderling en tot Rusland, ten gevolge waarvan Duitschland niet meer met denzelfden graad van zekerheid als te voren rekenen kan op de volledige hulp van zijn voomaamsten bondgenoot; de latente spanning tusschen Italië en Oostenrijk, welke doet verwachten dat Italië, in geval van oorlog, zal afwachten, bij wie het zich zal voegen. Verder : de uitbreiding van de vredessterkte van het Duitsche leger, waardoor de korpsen aan de grens tot een effectief van 720 man per bataljon en de overige eenheden tot 669 man per bataljon worden opgevoerd. ,,1/Allemagne cherche ainsi a s'assurer la possibilité de produire un brusque effort avec des corps de couverture, puis de prendre, dans un délai tres court, une offensive victorieuse"1). Ten slotte een belangrijke vooruitgang in het Russische leger, waardoor betere voorwaarden voor de onderlinge samenwerking ontstaan, terwijl voorts op de hulp van Engeland, ten minste op zee, kan worden gerekend. *i De verbetering van het spoorwegnet, die in 1913 tot stand zal komen, vermeerdert het rendement der lijnen met ongeveer V§. Dit zal een winst van één dag in het vervoer van de gevechtseenheden en van ongeveer twee dagen ten opzichte van de concentratie-periode beteekenen. Eindelijk zal ook de nieuwe wet van den 3-jarigen diensttijd de vredessterkten belangrijk opvoeren, zoodat de dekkingskorpsen een effectief zullen bezitten, dat de oorlogssterkte nabij komt. Het nieuwe plan (Plan XVII) voorziet in de vorming van 25 reserve-divisiën, elk van 12 bataljons. De grondslagen van dit plan worden in de zitting van den Oppersten Oorlogsraad van 18 April 1913 behandeld en door den Minister van Oorlog ongeveer één maand later goedgekeurd. De uitwerking van het plan begint onmiddellijk en zal in het volgend voorjaar gereed moeten zijn. Inderdaad trad het op 15 April 1914 in werking. De mobilisatie-dagboeken („journal de mobilisation") geven voor elk corps en militaire inrichting aan, dag voor dag, welke maatregelen achtereenvolgens in geval van oorlogsgevaar en mobilisatie genomen moeten worden. Een bijzondere instructie van 4 April 1905 regelde alle maatregelen betreffende de verzending van het mobilisatietelegram. *) Armées francaises, p. 18, IJ Behalve de uitvoeringsbepalingen voor de mobilisatie bevat de instructie van 15 Februari 1909 nog twee seriën maatregelen, die in geval van politieke spanning genomen moeten worden. De eerste serie, waarvan de uitvoering aan de commandanten der legerkorpsen ten deel valt, omvat verschillende soorten van maatregelen : die van voorzorg, van bewaking en van bescherming : voorbereidingen, hetzij voor de mobilisatie, hetzij met het oog op militaire bewegingen. De voornaamste van deze bepalingen bedoelen de terugroeping van de klem-verlofgangers („les permissionnaires''), de grensbewaking en bewaking van strategisch belangrijke kunstwerken, de oproeping van territoriale af deelingen voor de bewaking van gemeenschapswegen, enz. Een tweede serie geldt verschillende, door den Minister van Oorlog te nemen maatregelen, hetzij op eigen gezag, hetzij in overleg met den Minister van Binnenlandsche Zaken, met den Minister van de Posterijen en de Telegrafie en met de spoorwegmaatschappijen. De belangrijkste van deze maatregelen betreft de zorg voor de geheimhouding door de pers, de voorloopige waarschuwing betreffende de mobilisatie-vervoeren, de bewaking van de telegrafische en telefonische gemeenschapslijnen en de arrestatie van verdachte individuen. OOSTENRIJK-HONGARIJE. De legermacht van de Donau-Monarchie bestond uit drie groote, naast elkander staande deelen: het Oostenrijk-Hongaarsche leger, de Oostenrijksche landweer en de Hongaarsche landweer of Honved. Elk van deze deelen had een afzonderlijk budget, een eigen organisatie en stond onder een afzonderlijken nuhister. Het eenige gemeenschappelijke orgaan van de bevelvoering was „de chef van den Generalen Staf voor de gezamenlijke gewapende macht". Als zoodanig heeft Generaal Conrad von Hötzendori sedert November 1906, met onderbreking van één jaar — November 1911 — December 1912 — zijn stempel gedrukt op de voorbereiding van de gezamenlijke Oostenrijk-Hongaarsche legermacht. Hij was een krachtige persoonlijkheid, van wien, mede ten gevolge van het recht tot rechtstreeksche toelating bij den Keizer, veel invloed uitging. Intusschen is voldoende gebleken, dat Keizer Frans Joseph het advies van den, ook door hem zoo hoog geschatten generaal nimmer onvoorwaardelijk aannam. De verplichtingen van den constitutioneelen vorst nauwgezet voor oogen houdende, stelde Z. M. dat advies immer in handen van zijn ministers, of wel gaf hij aan Conrad gelegenheid om zijn meening in den Ministerraad kenbaar te maken. „Die Politik mache Ich, das ist Meine Politik," zegt de Keizer tegen den Generaal, na het beklag van Graaf Aehrenthal over *4 Conrad's imperialistische neigingen en het verwijt van zijn agiteeren in publieke geschriften1). Hij viel in ongenade en werd aangesteld tot legerinspecteur; het einde van 1912 bracht zijn herbenoeming tot chef van den Generalen Staf, met een persoonlijk schrijven van den Keizer. De Generaal heeft nimmer misbruik gemaakt van zijn positie tegenover den te Serajewo gevallen Aartshertog Frans Ferdinand, den troonopvolger, om dezen voor eenig oorlogsdoel op te zetten. „Zeker is het," zegt de Oostenrijksche staatsman Czernin in zijn werk „lm Weltkriege" *), „dat zekere militairen, die den oorlog wenschten, zich van den Aartshertog bedienden, of beter gezegd : hem misbruikten, om in zijn naam oorlogspropaganda te voeren en op die wijze een geheel verkeerd denkbeeld omtrent hem in het leven riepen." Verschillende van deze militairen stierven den heldendood, anderen verdwenen en zijn vergeten. „Niemals war unter denen, die den Erzherzog vorschoben,-der Generalstabschef Conrad. Dieser Mann schob niemanden vor. Was er notwendig fand, vertrat er selbst offen und gegenüber jedermann." De Generaal beklaagt zich, dat het in vredestijd voor de politieke leiding gemakkelijk is, om zich de in oorlogstijd verantwoordelijke personen van het lijf te houden en dan, als de oorlogstoestand intreedt, alle verantwoordelijkheid op hen af te wentelen 8). Inderdaad, voor den chef van den Generalen Staf is het moeilijk om in dezen steeds den juisten weg te bewandelen. Hoe licht zal hem het streven naar eerzuchtige bedoelingen worden verweten ! Hij heeft den plicht, in tijd van vrede op leemten te wijzen en op verbeteringen aan te dringen en moet daarbij met de meeste zorg de buitenlandsche staatkunde met hare gevaren volgen. Op die gevaren zal hij, in verband met de voorstelling, die hij zich vaneen daaruit mogelijk voortvloeienden oorlog schept, de aandacht vestigen. Des te moeilijker is zijn taak, indien belangstelling voor en kennis van de leer der oorlogvoering bij de hoogste staatslieden ontbreken. Uitwendige en inwendige gevaren bedreigden de Monarchie. Conrad was de meening toegedaan, dat het „tijdig" voeren van den strijd met de wapenen een gebod van wijsheid was, wanneer een uitwendige druk tegen het levensbestaan van den staat werd gericht. Den strijd verdien, totdat de tegenstander het oogenblik gekomen acht, omdat hij dan gereed is, beteekent alle kansen aan hem overlaten4). Volgens dit beginsel heeft de Generaal verschillende malen den preventieven oorlog voorgestaan. Zoo tegen Italië, waarbij hij l) Conrad II, S. 281. ») T. a. p., S. 57. *) T. a. p.,S.279. *) Conrad L S. 13. 14 i5 toenmaals (1907) het voorjaar 1909 den besten terrnijn achtte; zoo tegen Servië, ter oplossing van het geschil na de annexatie van Bosnië en Herzegowina. Bij den aanvang van deze crisis verlangde het Servische Koninkrijk een haven aan de Adriatische Zee en de autonomie van de beide genoemde gewesten. „Wie die Dinge lagen, war die kriegerische Abrechnung mit Serbien auf die Dauer nicht zu vermeiden; je spater sie aber erf olgt, desto geringer waren die Chancen für die Monarchie". Over deze aangelegenheid in een audiëntie bij den Keizer op 22 Maart 1909 sprekende, antwoordde Z. M. woordelijk: „Dieser Krieg wird ohnehin von selber kommen" 1). Nogmaals, in zijn brief aan Graaf Aehrenthal, dringt Conrad in September 1911 op een actief optreden tegen Italië aan wegens de verwikkeling in Tripoli. Hij acht Oostenrijk veel „vitaler betroffen", dan Duitschland doorFrankrijk'soptreden in Marokko2). Gedurende den Balkankrijg in den winter van 1912—1913 bepleit de Generaal, in zijn brieven aan den Minister van Buitenlandsche Zaken en ook aan den Troonopvolger, herhaaldelijk het voeren, van een actieve politiek, die desvereischt op een oorlog met Servië, I zou uitloopen. Hij wijst op de uitgebreide maatregelen, die Rusland sedert eenige maanden voor de versterking van zijn krijgsmacht neemt. Het ingrijpen zal thans wellicht nog de sympathie van Roemenië verwekken, terwijl het bij uitstel te voorzien is, dat de regeering van Boekarest naar Rusland's zijde zal afzwenken. „Ich weiss ja sehr gut, dass im Hintergrund alles dessen, die Scheu vor einem Krieg mit Russland steht; aber ich glaube, dass, wenn wir uns stets von dieser Scheu beeinflüssen lassen, überhaupt unser Auftreten derart gelahmt ist, dass es dem Schaufeln des eigenen Grabes gleich kame" *). Met de onmacht van het Turksche rijk, dat in November 1912 de hulp van de Groote Mogendheden inroept, gaat het evenwicht tegen Servië verloren. De macht en de driestheid van dezen staat nemen evenredig toe, terwijl de toestanden in Albanië een scherpen naijver van Italië veroorzaken. De in Londen bijeengeroepen gezanten-conferentie voor de regeling van de Balkanmoeilijkheden vergadert langdurig, zonder tot een bevredigende oplossing te kunnen komen. De Oostenrijksche afgevaardigden gevoelen den druk en de vijandschap der overige mogendheden. De belangen van de Monarchie schijnen verwaarloosd te worden. Een snelle, op eigen hand ondernomen actie is volgens Conrad het eenig mogelijke!). l) Conrad I, S. 161. s) Conrad II, S. 172. *) Conrad III, S. 52, uit den brief van 27 Januari 1913 aan Graaf Berchtold. *) T. a. p., S. 286, uit den brief van 29 April 1913 aan denzelfde, en ook S. 296, uit den brief van den Oostenrijkschen militairen attaché te Londen. 16 Het Bulgaarsch-Servische conflict in den zomer van 1913 brengt Oostenrijk-Hongarije andermaal voor een zeer belangrijke beslissing. „Tatenlos abseits bleiben ware das verhangnisvollste." Onmiskenbaar zijn de bedoelingen tegen de middelrijken gericht. Het eenige tegenmiddel is, „dem vereinten Schlag der Feinde zuvor zu kommen" „Aber auch wenn Russland in den Krieg treten sollte, sind dann jetzt unsere Chancen — infolge der Bindung Serbiens — weit gunstiger, als sie in wenigen Jahren sein werden"l). De Oostenrijk-Hongaarsche Regeering, met haren grijzen Keizer aan het hoofd, weerstaat eiken druk. Een enkele maal — in den winter 1908—1909 en in het voorjaar 1913 — komt het tot een gedeeltelijke mobilisatie, maar telkens verloopt de zaak in het zand. De symptomen der dalende kansen nemen toe. „Der Bukarester Friede, 10 Aug. 1913, ist unhaltbar und wir gehen einem neuen Krieg entgegen. Gebe nor Gott, dass er am Balkan localisiert bleibt," zegt Frans Joseph bij de af scheidsaudiëntie, die hij aan Czernin vóór diens vertrek naar Boekarest verleent *). Niet minder getuigende van oprechte vredelievende bedoelingen is het aandoenlijk, persoonlijk schrijven van den Nestor der Staatshoofden aan Czaar Nicolaas, onder dagteekening van 1 Februari 1913» welk schrijven Prins Von Hohenlohe zal overhandigen: „Mein teuerer Freund! Ich harte es für meine Herzenspflicht, mich in dieser kritischen Zeit, die wir durchleben, unmittelbar an Dich zu wenden, om in Russland die Misverstandnisse zu beseitigen, die wie es scheint, anlasslich unserer Politik im Entstehen begriffen sind, und den Fabeln ein Ende zu bereiten, welche den guten Beziehungen, die zum Glück zwischen unseren Landern bestehen, schaden könnten." De Keizer wijst dan verder op de zware verantwoordelijkheid, welke de vorsten dragen, en op het internationaal belang van den Europeeschen vrede *). De buitengewone zending blijft zonder gevolg. In het bericht over den indruk van zijn missie schrijft de Prins over de toenemende werkzaamheid van de militaire partij in St. Petersburg. „Die Situation ist scharfer denn je und kann, wenn es nicht bald zur Lösung kornmt, derartig werden, dass im heurigen Frühjahr tatsachlich die Kriegspartie die Oberhand gewinnt"4). Voorwaar, men moge de Oostenrijk-Hongaarsche staatkunde in deze jaren als zwak en ondoeltreffend beoordeelen, men kan haar geen oogenblik verwijten, dat zij oorlogzuchtig is geweest. De buitenlandsche staatkunde der Monarchie bleef lijdzaam en was Conrad Hl, S. 303, uit den brief van Conrad aan Graaf Berchtold. 6 Mei 1913. 2) Czernin, S. 11. ») Conrad IH, S. I2Ï. «) T. a. p., S. 122. 16 17 er verre van, gebiedsvergrooting of roachtsoitbreiding na te streven. Welk een opmerkelijk verschil met de door Rusland gevoerde politiek, gesteund door Frankrijk, met hare doeleinden, waarvan als zeker moest worden aangenomen, dat zij zonder ontketening van een algemeenen oorlog onbereikbaar waren *). Op mobilisatie-gebied had de Monarchie ervaring, althans voor wat de gedeeltelijke mobilisatie tegen Servië betrof. Naar aanleiding van de annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk, stonden in den winter van 1908—1909 het nagenoeg op oorlogssterkte gebrachte Servische leger en een op oorlogssterkte gebracht gedeelte van het Oostenrijk-Hongaarsche leger (een algemeen mobilisatiebevel was niet uitgegeven), elk op eigen grondgebied, tegenover elkander. In het voorjaar 1913 besloot de Regeering te Weenen wederom, en nu in verband met de oorlogsgebeurtenissen op den Balkan, tot de oproeping van de verlofgangers in enkele militaire districten en tot afkondiging van de,.Kriegsleistungsverordnung" voor Bosnië en Herzegowina. De mobilisatievoorbereidingen waren in Oostenrijk-Hongarije, evenals in Duitschland, met de uiterste zorg geregeld en uitgewerkt. Het gold in de eerste plaats de voorbereiding voor een oorlog met Rusland — geval R — en die voor een oorlog met Servië en Montenegro, geval B (Balkan). Voorts was met het oog op de weinige betrouwbaarheid, welke men aan Italië toekende, ook op een oorlog tegen dit koninkrijk gerekend, terwijl het geval, dat Roemenië in den kring der vijanden zou treden, sedert 1913 mede onder de oogen was gezien. Bij een caoflict-geval B hoopte men, dat een bekwame staatkundige leiding den oorlog tot den Balkan zou weten te beperken en in elk geval een ingrijpen van Rusland zou weten te verschuiven, totdat de Balkanstaten waren verslagen. Uitsluitend de legerkorpsen beschouwende, zoo waren de 16 korpsen, waaruit de Oostenrijk-Hongaarsche legermacht bestond, in drie groepen verdeeld : de A-groep, 9 korpsen sterk, tegen Rusland; de B-groep, 4 korpsen, ter versterking van de A-groep tegen Rusland of ter versterking van de derde groep tegen den Balkan; l) Men vergelijke o.a. Pokrowsky : „Drei Konferenzen". Trouwens, Conrad was niet de eenige, die o.a. tegenover den Balkankrijg een actieve staatkunde van Oostenrijk-Hongarije noodzakelijk achtte. Haar Gezant te Constantinopel, de Markgraaf Pallavidni, waarschuwde in zijn telegram van 2 Oct. 1912, dat Turkije tegen den gemeenschappelijken aanval der Balkanstaten niet opgewassen was en dat het voor zijn regeering van het grootste belang was, den ondergang van TurkHe te voorkomen: zie : Conrad III, S. 219. Mobilisatiën in 1914 2 17 i8 de niinimaalgroep, 3 korpsen sterk, ter beveiliging tegen Servië ^M°eennc1nflict met Rusland, moest rekening gehouden^worden met een mogelijke dedneming van de Balkanstaten ; vandaar dat SxmÏÏnïalgroep in zoodanig geval tegenover deServJSche.grens zou verzamelen. De A-groep en de B-groep zouden dan m Galicie °PMreerooriog met de Balkanstaten alleen, zouden de B-groep en de minimaalgroep voor het offensief tegen Servië worden vervoerd. Greep Rusland in, nadat dit vervoer was aangevangen, zoo zou de vraag moeten worden overwogen, of dat aangevangen vervoer (De schets is ontleend aan: Ktsshng, uie s^K^m»*^^, Juni 1926, S. 270.) naar het zuid-oosten moest uitkropen, om daarna het nieuwe vervoer naar Galicië te beginnen, dan wel of het begonnen vervoer kon worden stopgezet en onmiddellijk de wijziging naar Gahcië zou kunnen aanvangen. Zulk een tweefrontenknjg zou aan de legerleiding hooge eischen stellen. Het moeilijke geval, dat het spoorwegvervoer reeds begonnen was, deed zich m 1914 voor. Van een economische en een financieele voorbereiding schijnt weinig sprake te zijn geweest. Conrad deelt een gesprek mee, dat hij in Februari 1913 voerde met den Minister van Financiën en waarin de laatste eindigde: „Die Monarchie kann Überhaupt nur zwei 18 19 Monate Krieg führen ; darm sind wir fertig. Die einzige Hoffnung ware, dass England nns nnterstützt" 1). Tegenover het aandringen van den Chef van den Generalen Staf op vermeerdering van de weermacht en verbetering van de bewapening stelde de toenmalige Minister van Buitenlandsche Zaken, Graaf Aehrenthal, in de zitting van den Ministerraad van 5 Maart 1911, waartoe Conrad was toegelaten, zijn standpunt, dat men in het buitenland agressieve bedoelingen aan Oostenrijk zou toeschrijven, indien aan die verlangens werd voldaan. Met een onvoldoende artillerie-bewapening trad het Oostenrijk-Hongaarsche leger in den wereldkrijg. De Monarchie heeft de behoeften harer weermacht altijd eerst na een verloren slag bevredigd, zoo in 1859 ten opzichte van het geschut, als in 1866 ten aanzien van de geweren a). In den Oostenrijk-Hongaarschen Ministerraad van 3 October I9I3> waartoe de Chef van den Generalen Staf wederom genoodigd was, bleek hij niet gelukkiger in den strijd om verhooging van de jaarlijksche recrutenlichting: „Das Erstrebnis war, dass ausser Abstrichen am Budget von den 36000 angeforderten Rekruten 4000 gestrichen wurden" *). Tegen het eind van dit jaar maakte Conrad een memorie over I9I3 op, welke hij ter aanvulling van statistische gegevens en ter uitvoering van verschillende opdrachten aan den Chef van het Operatiebureau en aan den Chef van het Spoorwegbureau gaf, met de opmerking, dat de Balkanoorlog een streep door een aantal plannen had getrokken, dat men weer van voren af aan moest beginnen en zich in den nieuwen toestand inleven. De thans geëindigde periode had voor Oostenrijk en Duitschland een treurige balans gegeven *). In den wereldoorlog bleek het Oostenrijk-Hongaarsche leger veelvuldig minderwaardig, in vergelijking met het Duitsche. Op het oostelijke front heeft het zijn zelfstandigheid verloren, doordat het telkenmale de hulp van het Duitsche leger moest inroepen. De zelfstandigheid werd prijs gegeven. Czernin verwijt aan de officieren van den Generalen Staf het gemis van elke aanraking met den troep. „Die Truppe hat den Generalstab wahrend des Krieges hassen gelernt." Betreffende de slechte uitrusting der legermacht in vredestijd zegt hij: „Das ungarische Parlement hat durch Jahre die Armee gedrosselt, weil seine nationalen Postulate nicht berücksichtigt werden, und die Social-democraten Oesterreichs haben jeder Ausgestaltung der Verteidigung opponiert, weil sie darin Angriffs- und nicht Verteidigungsplane witterten" 6). >) Conrad III, S. 84. *) Conrad II, S. 123. Ook : Auffenberg, Kap. IX : Kriegsminister. s) Idem III, S. 466. «) Idem III, S. 504. *) Czernin, S. 28 en Auffenberg, S. 173. 20 De dubbelslachtigheid van het geheele rijk wordt ook in het gebrek aan eenheid der legermacht bewezen. De taalverscheidenheid vormde een moeilijkheid/die haren invloed veelvuldig deed gelden. Terwijl Hongarije weinig rninder dan de helft (ongeveer 45 %, in 1910 althans) van de recruten voor het gemeenschappelijk leger 'gaf, waren slechts een vierde gedeelte der actieve officieren uit Hongarije afkomstig. Verreweg het grootste gedeelte der spoorwegen was eensporig, het spoorwegnet zeer beperkt en het vermogen dezer spoorwegen gering. Daarbij was de bevolkingsdichtheid gering, zoodat de grootverlofgangers dikwijls ver verwijderd woonden van de plaats, waar zij bij mobilisatie moesten opkomen; alies ongunstige factoren voor de snelheid van den overgang tot de oorlogsformatie van het leger en van zijn samentrekking. RUSLAND1) *). De oorlog met Japan 1904—1905 had het Russische krijgswezen volkomen ontwricht. De gedurende den oorlog reeds uitgebroken revolutumnaire woelingen, welke ook na den vrede voortduurden, verergerden den toestand van desorganisatie. Troepenverbanden moesten worden uiteengehaald en vermengd. Het waken en optreden tegen rustverstoring en oproer onttrok het leger aan den normalen vredesarbeid, terwijl de benarde financieele toestand des lands de aa-nv^' ling van het ontbrekende en den wederopbouw der ontredderde weermacht tegenhield. Bovendien werd elke krachtige en doelmatige hervorming tegengehouden door den remmenden invloed van den in 1905 ingestelden „Rqksverdedigingsraad'', waarin de Grootvorst Nikolaj Nikolajewitsj een overheerschenden invloed bezat en die de legerautoriteiten tot machtelooze administratieve figuren terugbracht. . . In een conferentie van politieke en militaire autoriteiten, onder voorzitterschap van den Minister-President Stolypfeö, gehouden op 21 Januari 1908, in welke vergadering de noodzakelijkheid en mogelijkheid eener meer actieve Russische politiek op het Balkanschiereiland werd overwogen, verklaarden de rnilitake autoriteiten eenstemmig, dat Rusland niet in staat was een grooten oorlog te voeren*). . . Nog in Maart 1909 verklaarde de Minister van Oorlog Rodiger in een Kroonraad, gehouden naar aanleiding van de annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk-Hongarije, dat het Russische leger noch voor een aanvallenden, nóch voor eeü verde- ») Alle in dit werk vermelde datums betreffende feiten, voorschriften en bepalingen in Rusland rijn datums volgens den nieuwen stijl. *) Frantz, S. 11^35 ; Sotchomlinow, S. 194—228 en 268—35°') Pokrowsky, S. 17—32- 20 21 digenden oorlog geschikt was. Het miste eiken graad van gevechtsvaardigheid ; vier jaren waren nutteloos voorbijgegaan. Eerst toen de toestand der Rijksfinanciën geleidelijk verbeterde en de normale gezagsverhoudingen hersteld waren, kon met vrucht aan ingrijpende legerhervorming worden gedacht. Het sein daartoe was de benoeming van Generaal Soechomlinow, die in groote mate het vertrouwen van den Czaar genoot, doch een fel tegenstander van den Grootvorst was, eerst in November 1908 tot Chef van den Generalen Staf en in Maart 1909 tot Minister van Oorlog. Hij wist den Czaar te bewegen, den Rijksverdedigingsraad op te heffen en den Grootvorst Nikolaj Nikolajewitsj (alsmede verschillende andere Grootvorsten, die zich in hooge legerfunctiën hadden ingedrongen) ter zijde te stellen 1). Eind 1908 bestond er geen verdedigingsplan, geen reorganisatieplan. Reeds in November 1909 werd Soechomlinow's eerste wetsontwerp, tot bewilliging van credieten voor de hervorrning van het léger, bij de Doema ingediend. De Commissie voor de Landsverdediging adviseerde tot zoo snel mogelijke verwezenlijking van alle voor dit doel voorgestelde maatregelen, als zijnde dringend noodig. En ofschoon de Minister van Oorlog ook in de Doema zijn vijanden had, was de Doema-meerderheid toch steeds bereid de gevraagde militaire middelen toe te staan. Vooral na 1912 zou zich een omvangrijke, voortvarende en vruchtbare arbeid ter verbetering van de krijgsmacht voltrekken. De aanvang dezer militaire herleving valt ongeveer samen met een nieuwe oriënteering der Russische politiek, waarvan het zwaartepunt nu geheel naar den Balkan zal worden verlegd, terwijl tevens, onder Franschen invloed, meer en meer een scherpe tegenstelling met Duitschland ontstaat. Reeds in October 1908 schreef de toenmalige Minister van Buitenlandsche Zaken Izwolsky aan den Servischen Minister-President Milowanowitsj, dat hij (Izwolsky) zijn politiek hierop zou richten, dat Rusland — onder liquideering van alle Russische vraagstukken buiten Europa — weder naar zijn Europeesche doeleinden zou terugkeeren. Servië zou, als centrum der Zuidslaven, in deze politiek een gewichtige factor zijn *). In de hiervoren (blz. 20) reeds vermelde vergadering van 21 Januari 1908 wees Izwolsky op de sedert den oorlog van 1904— 1905 veel verbeterde verhoudingen in het verre Oosten. Daarentegen achtte hij, krachtens de historische traditie van Rusland en zijn daaruit voortvloeiende taak in het nabije Oosten, voortaan een actieve Balkan-politiek noodzakelijk, wilde Rusland in het geval van een conflict op den Balkan geen gevaar loopen ineens de vruchten van 500-jarenlangen arbeid verloren te zien gaan, zijn rol van Groote Mogendheid uitgespeeld te hebben en in de positie te komen !) Witte, 11, S. 447/48. *) Bogitsjewitsj, S. 162. 22 van een staat van secundaire beteekenis, naar welken niemand luisterti). Terwijl alzoo de Pan-Slavistische gedachte en het Bosporusvraagstuk de politieke aandacht van Rusland aan den Balkan en het nabije Oosten binden, geeft het enge politieke verband met Frankrijk daaraan nog een andere wending. Terwijl Frankrijk's eenig doel met de nauwe betrekking tot Rusland was, Duitschland ingeval van een oorlog tot een campagne tegen twee tegengestelde fronten te noodzaken, begreep Rusland, dat, wanneer het bij de verwezenlijking zijner Balkan-doeleinden — gelijk met zekerheid te voorzien was — op tegenstand van Oostenrijk-Hongarije zou stuiten en dien gewapenderhand zou moeten breken, alsdan Duitschland aan de zijde der Habsburgers zou staan. Dientengevolge verkrijgen de Russische oorlogstoerustingen het karakter van bij uitstek tegen Duitschland, den vermoedelijken machtigsten tegenstander, te zijn gericht, een strekking, welke door Frankrijk ijverig aangemoedigd en krachtig gesteund wordt. Zoo werd Soechonilinow's hoofddoel: een Russisch leger te vormen, gelijkwaardig aan het Duitsche; de maatstaf zijner oorlogsvoorbereiding was de voorbereiding van het Duitsche leger. De geheele legeropbouw moest worden herzien : de recruteering en de recrutenopleiding ; de vredesdislocatie der troepen, in verband zoowel met het zooveel mogelijk localiseeren der recruteering door territoriale indeeling 2), als met de eischen van strategischen aard. Met deze laatste hield weder verband de verbetering van het wegenen het spoorwegnet in het opmarschgebied. Het jaarlijksch recrutencontingent werd geleidelijk verhoogd, zoodat (met inbegrip van de herhalingsoefeningen) o.a. in 1912 : 727.000, in 1913 : 797.000 man onder de wapenen kwamen. In het voorjaar van 1914 werd het jaar-contingent van 450.000 op 580.000 man gebracht, zoodat in het geheel 907.000 man zouden worden opgeroepen. Tevens werd in dat voorjaar de actieve diensttijd der dienstplichtigen met 6 maanden verlengd. Het aantal capitulanten (dienstplichtigen, die zich vrijwillig voor langeren dienst verbinden) voor de kadervoorziening werd belangrijk uitgebreid. Ook de officiersaanvulling werd verhoogd, tevens hunne bezoldiging, uniformeering, opleiding en hoogere vorming verbeterd. Het leger werd goed gevoed en gekleed ; de krijgstucht hersteld. De uitrusting met machinegeweren werd versterkt; het geheele *) Pokrowsky, S. 19. *) De localiseering der recruteering heeft ten doel, de reeruten voor elk legeronderdeel (en dus ook de aanvullingsmanschappen voor het op voet van oorlog brengen daarvan) zooveel mogelijk te putten uit de naaste omgeving van de vredesstandplaatsen van dat onderdeel, waardoor de opkomst der dienstplichtigen bij mobilisatie wordt vereenvoudigd en bespoedigd. 23 artilleriewezen herzien en vermeerderd, een voldoende munitievoorraad opgelegd. Het etapenwezen voor den oorlog op het westelijk front werd geheel uitgewerkt en een verplegingsbasis voorbereid. Een wet op de vordering van voertuigen, ook automobielen en motorrijwielen omvattende, kwam tot stand. Eenheid van bevelvoering werd doorgevoerd. Het vestingwezen kwam onder den Generalen Staf, evenals het verkeerswezen, wat zijn tactische en strategische bestemrning betreft. De uitrustingsen bewapeningstechniek werd streng gescheiden van het eigenlijk militair gebruik der troepen en diensten. Bijzondere aandacht en zorg werden gewijd aan de regeling en voorbereiding, vooral ook aan de bespoediging der mobilisatie en concentratie van het leger en aan daarmede samenhangende regelingen (zie hierna blz. 29). Het tempo, waarin deze vele en omvangrijke verbeteringen konden worden tot stand gebracht, werd voornamelijk beheerseht door het bedrag der beschikbare geldmiddelen1). Aanvankelijk moest hiervan nog een groot aandeel aan de Marine worden overgelaten. Doch in 1913 kwam — deels onder Franschen druk, misschien ook ten deele als terugslag op de Duitsche legerwetten van 1912 en 1913 — een nieuw plan tot verhooging der legersterkte en versnelling der leger-reorganisatie tot stand, bekend als „het groote programma", welks uitvoering op 5 jaren was berekend. Het daarop betrekking hebbend wetsontwerp verkreeg wel is waar eerst op 7 Juli 1914 kracht van wet, doch men schijnt daarop te zijn vooruitgeloopen met de uitvoering der hervormingen; althans bij het uitbreken van den oorlog was reeds een aanmerkelijk deel daarvan totstandgekomen*). Met de versterking der weermacht zou gepaard gaan een uitbreiding op groote schaal van het strategische spoorwegnet achter het westelijk front en van de staatsbedrijven der oorlogsindustrie. Bij de voor dit doel door Frankrijk verleende financieele hulp werd een belangrijke Verhooging der vredessterkte van het leger als voorwaarde gesteld. Volgens het groote programma zou deze verhooging 11772 (28.2 %) officieren en 468.200 (39 2 %) manschappen bedragen. De kosten van het programma waren geraamd op 433.242.654 roebel als uitgaaf voor eens en een jaarlijksche verhooging der begrooting ten bedrage van 139.814.447 roebel. Aangezien Rusland deze geweldige verhooging van zijn staatsbudget niet door vermeerdering der loopende inkomsten zou kunnen dekken, besloot men-daartoe in de eerste plaats de in baar geld aanwezige oorlogsreserve van 500 millioen goudroebels te bestemmen, ofschoon *) Voor legerdoeleinden werd beschikbaar gesteld o.a. in : 1903 351; 1908 .... 518 ; 1913 .... 635 millioen roebels. *) Dobrorolshy in Die Kriegsschuldfrage, Jani 1925» S. 35 en 36- 24 de Minister van Financiën Kokowtsow deze één jaar te voren een niet aan te raken schat had genoemd. Daarbij kwamen dan verder de Fransche leeningen, 400 a 500 milttoen franken per jaar1). Blijkt uit het vorenstaande, welke reusachtige offers aan menschen en aan geld Rusland zich voor de verhooging zijner weerkracht getroostte en met hoeveel energie er naar werd gestreefd, zich een eerste plaats onder de Europeesche militaire machten te verzekeren, de drijfkracht van Frankrijk speelde hierbij geen geringe rol, gelijk later zal worden aangetoond. De strekking der Militaire Conventie tusschen Rusland en Frankrijk, naar duidelijk spreekt uit de protocollen van de besprekingen der beide Generale Staven (zie hierna, Hooidst. III), was dat Rusland tegen Duitschland een aanvallenden oorlog zou voeren, welke terstond op vijandelijk gebied zou worden gebracht (zie ook Bijlage A, Art. 3). Zoodanige oorlogvoering zou feitelijk strijdig zijn met de traditioneele Russische strategie, welke in het verleden steeds een defensief karakter had gehad, noodwendig voortvloeiende eenerzij ds uit de onvermijdelijke nadeelen der langzame Russische mobilisatie en der tijdroovende samentrekking der gemobiliseerde troepen uit het dunbevolkte en onmetelijke gebied, anderzijds uit het voordeel, dat de uitgestrektheid van dit gebied juist overvloedige gelegenheid tot terugtrekken of uitwij ken bood, ten einde zwakkere of geslagen krachten gedeeltelijk aan een beslissende nederlaag en vernietiging te onttrekken en ze uit de onuitputtelijke hulpbronnen des rijks opnieuw strijdvaardig te maken. Dat de opgedrongen aanvalsstrategie in alle Russische militaire kringen werd toegejuicht, mag worden betwijfeld. Maar hoe dit zij: om van haar de gunstigste uitkomst te kunnen verwachten, was het een gebiedende eisch, den tijd, noodig ter voorbereiding en inleiding der operatiën, tot het uiterste te bekorten. Uit het Mobilisatieplan van 1910 spreekt nog duidelijk een defensieve strekking van den strategischen opzet. Iri het voorjaar van 1912 komt een niet te loochenen offensieve strekking tot uiting. Op 11 April 1912 wordt het volgende Allerhoogst Bevel uitgegeven : „Een telegrafisch bevel tot uitvoering der mobilisatie in de Europeesche Militaire Districten wegens politieke verwikkelingen aan de westgrenzen, moet tegelijk als bevel tot opening der vijandelijkheden tegen Duitschland en Oostenrijk worden opgevat. Wat daarentegen Roemenië betreft, zal de opening der vijandelijkheden eerst op een rechtstreeksch bevel daartoe plaats vinden." Dit bevel weerspiegelt den nauwen samenhang van den voorgenomen legeropmarsch met den toestand der wereldpolitiek. Het bevel werd echter op advies eener Militaire Commissie reeds vóór het einde des jaars weder ingetrokken. Men achtte het — zoo heette ») Stieve, Bd. III, S. 262. 25 het — ten slotte toch bedenkelijk, aan een militair bevelhebber het initiatief tot de opening der vijandelijkheden over te laten, terwijl de diplomatie wellicht op het laatste oogenblik nog een uitweg zou kunnen vinden om de catastrophe te voorkomen. Bovendien vereischten de nog altijd groote onvolkomenheden van het mobilisatiestelsel en van de legerorganisatie in het algemeen zeer voorzichtige behandeling van het oorlogsbegin en (aldus het Protocol der Militaire Commissie, van 21 November 1912) „doelmatige politieke misleiding van den tegenstander, ten einde tijd te winnen en zoodoende den strategischen begintoestand te verbeteren"1). Op 26 November 1912 bepaalde de Czaar dan ook, dat mobilisatie en aanvang der krijgsverrichtingen voortaan formeel gescheiden zouden zijn en dat voor de opening der vijandelijkheden een afzonderlijk telegram door den Minister van Oorlog zou worden gezonden, dat gegevens omtrent de vijandelijke macht en het tijdstip van begin der oorlogshandelingen zou melden, of wel laatstgenoemd tijdstip van de handelingen der tegenpartij afhankelijk zou stellen. Een veel doelmatiger middel zou worden gevonden om in tijd van internationaal-politieke spanning, zonder de mobilisatie openlijk af te kondigen en hierdoor den tegenstander te alarmeeren en tot tegenmaatregelen te noodzaken, toch de latere voltrekking der mobilisatie door voorbereidende en inleidende maatregelen te bevorderen en te bespoedigen en aldus den vermoedelijken voorsprong des tegenstanders in tijd van gereedheid tot het beginnen van de operatiên te beperken of op te heffen. Dat middel was het instituut van het „Oorlogsvoorbereidingstijdperk", dat op 2 Maart 1913 bij Allerhoogst Voorschrift werd geregeld (zie hierna). Op 14 Mei 1912 waren vastgesteld de „Allerhoogste Bepalingen voor de Commandanten der Troepen, ingeval van een oorlog met de Mogendheden van den Driebond". Dit voorschrift betrof de inleidende operatiên van een oorlog op het westelijk front; het was bestemd aanwijzingen te geven voor het overgaan tot den aanval tegen Duitschland en Oostenrijk-Hongarije, met de bedoeling den oorlog op hun gebied te brengen *). Ongeacht de offensieve strekking tegen Duitschland, welke in dit alles is neergelegd, bleef bij de leidende militairen vrees voor een Duitschen overval bestaan. Alle verbeteringen, welke in de Russische oorlogsvoorbereiding waren of nog zouden worden gebracht, zouden niet kunnen verhinderen, dat de Duitschers sneller zouden kunnen mobiliseeren en ook sneller — dank zij hun zooveel beter georganiseerd spoorwegwezen — een groote macht in het oostelijk grensgebied samentrekken. Bij de gewijzigde dislocatie van het leger, welke het gevolg zou *) Frantz, S. 46 u. 236. *) Höniger, S. 5—7. 26 zijn van de nieuwe legerorganisatie, had uit den aard der zaak rekening moeten worden gehouden met de offensieve gedachte, welke bij een oorlog met de westelijke machten de operatieplannen zou moeten kenmerken. Feitelijk was dit slechts in onvoldoende mate het geval. De aanvoerders, opgegroeid in de defensieve school, konden zich niet eensklaps van den offensieven geest doordringen. Noch in de plannen voor den strategischen opmarsch, noch m de instructiën der bevelhebbers kwam een krachtige offensieve geest tot uiting. Zelfs bleef in 1914 — niettegenstaande reeds in vredestijd 5 cavalerie-divisiën onmiddellijk achter de Duitsche grens stonden — de vroeger voorgenomen cavalerie-inval in Oost-Pruisen achterwege1). Onder den invloed van de beide vorenstaande overwegingen was het denkbeeld van een opmarsch in West-Polen in 1910 losgelaten ; het opmarschgebied was aanmerkelijk meer binnenwaarts, dus naar het oosten verlegd. In verband hiermede waten ook de vredesbezettingen voor een belangrijk gedeelte uit hefcwestelijk grensgebied teruggetrokken, terwijl de vestingen Watechau en Iwangorod werden opgeheven. Deze maatregelen ontmoetten ernstig bezwaar bij den Franschen Generalen Staf, die ze in strad achtte met de grondgedachte der overeengekomen strategie2). De Czaar deelde Keizer Wilhelm per brief deze terugtrekking van troepen uit het westen naar het binnenland mede, om hiermede een bewijs zijner vredelievende gevoelens jegens Duitschland te geven. Dit was lichtelijk misleidend ; de bedoeling den Keizer welgevallig te zijn, was aan den maatregel volstrekt vreemd 3). De ontzaglijke krachtsinspanning op militair gebied, welke met het optreden van Soechomlinow was ingeleid en zich onafgebroken met klimmende bedrijvigheid voortzette, geeft den indruk, dat men in sommige politieke en militaire kringen welbewust een oorlog met de Centrale Machten tegemoet ging en daarop dan ook eerlang stellig rekende, ja, dien zelfs te gelegener tijd zou doordrijven. Hiermede wordt dezerzijds niet bedoeld, dat die oorlog bepaaldelijk tegen den zomer van 1914 werd verwacht of zou worden uitgelokt. De aanwijzingen, welke sommigen daarvoor meenden te hebben gevonden, zijn door nader aan het licht gekomen feiten of gegevens niet bevestigd. Zoowel Soechomlinow als Dobrorolsky achtten het leger in 1914 nog niet gereed voor een grooten oorlog. Anderen schijnen daarover echter anders te hebben gedacht, in zooverre althans dat zij - al was ook het „groote programma nog slechts voor een deel ten uitvoer gebracht — de weermacht in elk geval „gereed genoeg" achtten, om bij zich voordoende i) Frantz, S. 81—87. Volgens Danilow (S. 141) ontbrak daarvoor ook een „hervorragender Reiterführer". !) Frantz, S. 15—16 en 88—92. *) Montgelas, S. 24. 26 27 gunstige gelegenheid op oorlog aan te sturen. Ook de Czaar scheen in deze gedachtensfeer te leven Augustus 1912 bezocht Poincaré, destijds President-Minister der Fransche Republiek, St. Petersburg, waar Sazonow hem den tekst meedeelde van het Servisch-Bulgaarsche militair verdrag, dat onder begunstiging van Rusland, doch buiten Frankrijk om, was tot stand gekomen *). Poincaré toonde zich zeer ontstemd en bezorgd over hetgeen hij vernam en noemde het verdrag een „convention de guerre". Hij verklaarde aan Sazonow, dat „1'opinion publique en France ne permettrait pas a son gouvernement de prendre une décision pour tine action militaire de nature exclusivement balkanique, si 1'Allemagne n'entrait pas en jeu et ne créait pas, par sa propre initiative, un casus foederis"s). Ten opzichte van Duitschland toch streefde Poincaré naar een doel, dat slechts door de wapenen te verwezenlijken was. De Fransche Gezant te St. Petersburg, George Louis, had het reeds in 1910 nauwkeurig uitgedrukt, toen hij schreef: „Dans 1'Alliance, Constantinople et les Détroits forment la contre-partie de 1'Alsace-Lorraine. Ce n'est écrit dans attcun accord, mais c'est le but suprème auquel on pense, sans en parler. Si les Russes ouvraient la question dansleurs conversations avec nous, nous devons répondre : Oui, le jour oü vous pourrez nous aider pour 1'AJsace-Lorraine" 4). Maar Poincaré achtte den toestand hiertoe nog niet rijp, Rusland niet gereed, de openbare meening in Frankrijk nog niet voldoende bewerkt. Na het snelle en groote succes der kleine Balkanstaten in den eersten Balkanoorlog schijnt de Fransche Minister-President echter van inzicht te veranderen. Op 7 November 1912 bericht Izwolsky aan Sazonow over een geheel nieuw gezichtspunt van Frankrijk in het vraagstuk der territoriale vergrooting van Oostenrijk ten koste van het Balkanschiereiland: „Tot heden heeft Frankrijk ons slechts verklaard, dat de locale, in zekeren zin zuivere Balkangebeurtenissen van zijn zijde slechts aanleiding konden zijn tot diplomatieke stappen, doch tot geen actieve tusschenkomst. Thans schijnt het in te zien, dat gebiedsuitbreiding van Oostenrijk het algemeene evenwicht van Europa en daardoor de eigen belangen van Frankrijk zou in het geding brengen" 5). Kort daarna mag Sazonow van-den Franschen Gezant te St. Petersburg vernemen, dat de houding van Frankrijk, ingeval Oostenrijk tegen Servië mocht oprukken, van de houding van Rusland afhankelijk zou XV Zie hierna Hfdst. VI, Toelichtingen enz. Derde Tijdperk. s) Zie : Dr. J. B. Matiger Jr., Rusaia and the Balkan Alliance. Mededeelingen van het Nederlandsche Gomitè tot onderzoek van de oorzaken van den Wereldoorlog, No. 5/6, April—Mei 1925, blz. 8 e.v. 3) Evolution, No. 10, 15 Oct. 1926, p. 32. Zie ook : Poincaré (B) II. Les Balkans en feu (1912), p. 114—120. *) Judet, p. 143. * Stieve, No. 554, 28 worden gemaakt1). En 17 November schrijft Izwolsky aan Sazonow: „Au cours d'une conversation au sujet de la réponse de la France a mes Communications relatives au différend austro-serbe, M. Poincaré m'a répondu qu'il lui était impossible de formuler, même a titre privé, la ligne de conduite de la France dans 1'éventualité d'une intervention active de rAutriche, avant que le gouvernement imperial lui ait fait part de ses propres intentions. C'est a la Russie, me dit-il, qu'il appartient de prendre 1'initiative dans une question, dans laquelle elle est la principale intéressée ; le róle de la France est de lui prêter son concours le plus effectif .... En somme, ajouta M. Poincaré, tout cela revient a dire que si la Russie fait la guerre, la France la fera aussi; puisque nous savons que dans cette question derrière rAutriche, il y aura 1'Allemagne" 2). Den volgenden dag echter wordt deze verklaring aldus toegelicht, dat Frankrijk zou „maicheeren", indien het in het Bondsverdrag bedoelde geval intrad *). Maar genoemd Verdrag spreekt slechts over een aanval van Oostenrijk, al of niet door Duitschland gesteund, op Rusland. Een aanval van Oostenrijk op Servië valt daarbuiten en beteekent volgens het Verdrag dus geen casus foederis 4). De houding van Soechomlinow, hiervoren reeds aangestipt, was in hooge mate tweeslachtig en weifelend. Ofschoon hij in zijn „Herinneringen" herhaaldelijk verklaart, dat hij eerst zijn hervormingsplannen wil afwerken, alvorens oorlog te voeren,- en zulks op het vroegst in 1916 het geval zou zijn, blijft hij — zooals hierna zal blijken — in de spanningsdagen van Juli 1914 volkomen passief tegenover den aandrang van anderen tot mobiliseeren. En aan den anderen kant weder publiceert het Russische blad „Birschewyja Wjedomosti" in zijn nummers van 12 Maart en van 13 Juni 1914 artikelen, waarvan het laatste onder den titel: „Rusland is gereed, Frankrijk moet het ook zijn !", welke artikelen door x) Montgelas, S. 41. *) Livre Noir I, p. 345 et 346. *) Documents diplomatiques. Les affaires balkaniques I, p. 156. *) Poincaré betwist in zijn memoires (zie : Poincaré (B), II, p. 336 et sniv.) de juistheid van Izwolsky's beweringen en tracht in het algemeen, behalve véle andere zaken, welke hij hem verwijt (zie o.a. Poincaré (B), Hl, p. 90—114), diens waarheidsliefde in een weinig gunstig daglicht te stellen en zijn eigen houding te motiveeren. Dat deze zelfverdediging weinig geslaagd mag heeten, kan o.a. blijken uit: Die Kriegsschuldfrage, Juli 1926, S. 471 : Aug. Bach, „Poincaré und die erste Balkankrise" ; en Evolution, No. 10, 15 Oct. 1926, p. 18 : „Une conférence de Frédéric Stieve. Comment la politique franco-russe a abouti è la guerre. Conférence faite èl'Université de Munichle 26 février 1926." Overigens leze men Judet over de verhouding tusschen Poincaré en Izwolsky. 29 Soechomlinow of op rijn last geschreven zijn en waarin hoog wordt opgegeven van de Russische oorlogsvoorbereiding en gereedheid *>. Dit vermoedelijk wel sterk geflatteerde beeld van het Russische krijgswezen, dat op enkele punten beslist in stond is met des Ministers eigen uitspraken in zijn „Herinneringen", moet intusschen niet al te ernstig worden opgenomen, omdat het feitelijk een zuiver politieke strekking had, deels als tegenaanval op een deel der Duitsche pers, dat zich aan ophitsende artikelen tegen Rusland te buiten ging, en anderdeels druk uit te oefenen op de openbare meening in Frankrijk, om het toestaan te bevorderen van de middelen voor de invoering van den driejarigen diensttijd bij het leger, waardoor de gevechtskracht en gereedheid van dat leger belangrijk zou worden opgevoerd. Voorts werd in de Fransche en Roemeensche pers een ijverige chauvinistische propaganda gevoerd, gericht op de samenwerking van Frankrijk en Rusland (resp. Roemenië en Rusland) ten bate der wederzijdsche politieke doeleinden, welke campagne met Russisch geld werd betaald. Teekenend is, dat de Fransche Regeering zelf zich met de verdeeling van de daarvoor door Rusland beschikbaar gestelde fondsen inliet *). Gelijk hiervoren (blz. 23) reeds werd opgemerkt, wijdde het Russische legerbestuur groote aandacht en bijzondere zorg aan de technische voorbereiding der mobilisatie. Dit was daarom zoo dringend noodig, omdat Rusland ten aanzien van deze aangelegenheid in hoogst ongunstige omstandigheden verkeerde, vooral in vergelijking met Duitschland en Frankrijk. De onmetehjke uitgebreidheid des rijks, de over het geheel geringe bevolkingsdichtheid en het weinig ontwikkelde verkeersnet waren oorzaak, dat elke handeling van het mobÜisatiebedrijf veel tijd moest vorderen : veel tijd voor het mobilisatiebevel om tot in de meest afgelegen oorden des binnenlands te worden verspreid en tot eiken reservist persoonlijk door te dringen; groote afstanden, weinig en slechte wegen, beperkte en gebrekkige middelen van vervoer, dus veel tijd noodig voor de groote menigte der reservisten om hunne mobüisatiebestemming — d.i. het korps, de inrichting of de dienst, waarbij zij bij mobilisatie moeten in dienst treden — te bereiken. De in de velschillende streken sterk uiteenloopende dichtheid, ontwikkeling en geaardheid der bevolking legde aan een i) Grosse Politik, 39er Band, S. 586. Hierbij zij opgemerkt, dat het hierboven eerstgenoemde artikel als antwoord kan worden beschouwd op een heftig artikel in de Kölnische Zeitung van 2 Maart t.v. Zie ook t.a.p. S. 554- *) Livre Noir I, p. 128—130,147, 258, 368 e. s. Poincaré traeht zijn aandeel in deze zaak te rechtvaardigen en te verkleinen. Uit ztfa eigen betoog blijkt zonneklaar, hoezeer hij er bij betrokken is geweest {Poincaré (B), III, p. 97 e s )- 30 territoriale indeeling tot korpsgewijze localiseering der recruteering ernstige bezwaren in den weg, ten gevolge waarvan de bij opkomst af te leggen afstanden dikwijls nog belangrijk aangroeiden. De verplaatsing eindelijk per spoor van de op voet van oorlog gebrachte troepenonderdeelen naar hunne concentratieplaatsen en die van de aldaar gevormde groote legerdeelen naar het opmarschgebied aan de grens werden bemoeilijkt en vertraagd door het wijdmazige spoorwegnet — veelal éénsporig, wat de vervoerscapaciteit zeer beperkt — en door het ontbreken van een ruime reserve aan rollend spoorwegmaterieel. Aan de meeste dezer ongunstige omstandigheden viel niet veel te verhelpen ; alleen de verbetering van het spoorwegnet ten behoeve van den strategischen opmarsch was sedert 1913 met Fransche financieele hulp krachtig ter hand genomen. Des te meer klemde de noodzakelijkheid het mobilisatiestelsel zelf grondig te organiseeren en zoowel door doeltreffende voorschriften als door interne regelingen en voorbereidingen bij de korpsen elk gevaar voor verwarring en daaruit voortvloeiend tijdverlies te voorkomen. In dit opzicht heeft er bij het Russische leger vooral sedert 1910 een levendige en vruchtbare werkzaamheid geheerscht. Een reeks van wetten en voorschriften betreffende deze aangelegenheid kwam tot stand1). De grondslag voor de mobilisatieregeling vormt het „Mobilisatieplan", dat de richtlijnen bevat voor den overgang der weermacht van vredesvoet op oorlogsvoet; o.a. : de indeeling der tot actieven dienst op te roepen reservisten ; de bewegingsoverzichten voor opkomst en concentratie; de oorlogsf ormatiën der korpsen en hoogere eenheden; de nieuw op te richten reservekorpsen. Tot in uren nauwkeurig bevatte het plan de regeling der opkomst van de reservisten, volgens districten, korpsen en staven. Het is duidelijk, dat elke eenigszins ingrijpende wijziging in de vredes- of oorlogsorganisatie van het leger, evenals in de vredesdislocatie of in het operatieplan en den daarmede samenhangenden opzet van concentratie en opmarsch, hare uitdrukking moest vinden in eene wijziging van het Mobilisatieplan. Zoo werd b.v. in 1910 een nieuw Mobilisatieplan ingevoerd, aangeduid als No. 19. In 1912 werd dit belangrijk gewijzigd en vastgesteld als Plan No. 19a. Maar ten gevolge van de uitvoering van het „groote programma" was een geheele omwerking van het Mobilisatieplan noodig, welks invoering als No. 20 aanvankelijk op 14 Maart 1914 was vastgesteld, doch later tot 14 November 1914 werd uitgesteld en ten gevolge van den oorlog achterwege bleef. Met de mvoering van dit nieuwe plan zou zijn samengegaan die van een in 1913 nieuw vastgesteld voorschrift, behelzende: „Grondslagen voor den opmarsch onzer ') Franks, S. 17—20, 41—44 ; Soechomlinow, S. 343 en 344 ; Dobrorolsky, S. 10—17 en 30—36. 3i strüdkrachten bij een ooilog met de Mogendheden van den Driebond" J). ; . £ï „ l„ Volgens Plan No. 20 zouden na doorvoering van het „groote programma" de mobilisatie en opmarsch met 2 dagen hebben kunnen worden bekort, hetgeen voornamelijk hierdoor zou worden bereikt dat bij de nieuwe dislocatie zooveel mogelijk, in elk geval meer dan te voren, de vredesstammen der korpsen werden gelegerd in de districten, die de hoofdreservoirs vormen, waaruit zij hunne reservisten putten. \ , Ten einde de volledige en doelmatige vredesvoorbereiduig der mobüisatie bij de korpsen en staven te controleeren, de mobilisatiemethode te toetsen aan de eischen der practijk en het leidend personeel te oefenen in de practische uitvoering der te treffen maatregelen en in het overwinnen der daarbij onvermijdelijke bezwaren en wrijvingen, in één woord : ten einde de gereedheid te verzekeren, bestonden in tijd van vrede twee soorten van mobihsatie-oefeningen: 1 Controle-mobilisaties, bestaande m het-controleeren en beproeven van de schriftelijke mobilisatiebescheiden, inspectie over de mobilisatievoorraden aan kleeding, uitrusting, bewapening en ander materieel. Voor zulke oefeningen werden tot het op oorlogssterkte brengen van de korpsen, waarbij de oefening plaats vond, tijdelijk personeel, paarden en voertuigen van andere korpsen, waarbij geen dergelijke oefening plaatsvond, geleend. Zulke controlemobilisaties strekten zich jaMöjks over een groot en steeds toenemend aantal korpsen uit, sedert Juli 1913 ook over eerst bn (werkelijke) mobilisatie nieuw te vormen eenheden. Ieder korps, iedere staf of dienst kwam éénmaal per 5, 7 of 10 jaren aan de beurt, naar gelang van zijn beteekenis. 2 Proef mobilisaties, die reeds sedert 1897 werden gehouden en waarbij bepaalde korpsen of andere legeronderdeelen Op een onverwacht bevel volledig moesten mobüiseeren, als in werkelijkheid. Daarbij werden de reservisten van het korps ook inderdaad, op de wijze als bij werkelijke mobüisatie, voor korten actieven dienst, onder de wapenen geroepen, welke oproeping alsdan uitging van de daarmee ook bij oorlogsgevaar belaste autoriteiten, ressorteerende onder het Departement van Binnenlandsche Zaken. Het bevel moest geheel verrassend komen. Hoogere autoriteiten, m het bijzonder de Chef van de Mobiliaatieaf deeling van den Generalen Staf woonden de oefening bij, welke eene buitengewone waarde voor de oorlogsvoorbereidmg had. Zij vond jaarüjks bij tioepenafdeelingen ter sterkte van ongeveer een brigade plaats en duurde telkens circa 10 dagen, met inbegrip van verschillende militaire oefeningen met den op oorlogsvoet gebrachten troep. Hadden zulke oefeningen zich uitgestrekt over een groot aantal ») Ter vervanging van dat van 14 Mei igi2, vermeld op blz. 25. 31 32 formaties, welke langen tijd mobiel, d.w.z. marschvaard% zouden worden gehouden, dan hadden zij voor een politieken tegenstander een gevaarlijk karakter kunnen verkrijgen. Dit was, ook wegens de groote kosten, echter niet het geval. Er zijn dan ook geen authentieke aanwijzingen, dat — ten einde de mobilisatie voor den wereldoorlog te bespoedigen — in den zomer van 1914 troepen door het in verhoogde mate toepassen van proef mobilisaties reeds bij voorbaat op voet van oorlog gebracht en tot het uitbreken 'van den oorlog op oorlogsvoet gehouden zouden zijn. Van meer bedenkehjken aard is de maatregel, de oudste lichting dienstplichtigen, na volbrachten wettelijken actieven dienst (voor de infanterie en de niet-bereden artillerie 3, voor alle overigen 4 jaren), nog gedurende den eerstvolgenden winter onder de wapens te houden, waardoor dus — hoezeer in strijd met de wettelijke bepalingen — de vredessterkte der korpsen tijdelijk met één lichting wordt verhoogd. Zoodoende zijn dan gedurende den winter bij de infanterie 3, bij de cavalerie en bereden artillerie 4 volledig geoefendeUchtingen aanwezig, terwijl, als in het voorjaar die oudste lichting ontslagen wordt, de recruten der jongste lichting voldoende geoef endzijn om desvereischt bij mobilisatie mede te velde te gaan*). Het is duidelijk, dat hierdoor het geheel op voet van oorlog brengen der korpsen bespoedigd en de omvang van beslommeringen beperkt wordt. Maar in de tweede plaats bezitten deze korpsen reeds z.g. op vredesvoet een zoodanige mate van gereedheid en gevechtskracht, dat zij bij onverwacht intredende behoefte terstond voor krijgsverrichtingen bruikbaar zouden zijn. Het Russische leger verkreeg bierdoor een belangrijken voorsprong op de legers der buurstaten. Dit was vooral van groote waarde voor de korpsen in de grensgebieden, zoowel als waarborg tegen oveivalling door een vreemden nabuur, als ten behoeve van inleidende oorlogshandelingen tegen dezen. In den winter van 1912—1913 werd deze maatregel het eerst toegepast en in dien van 1913—1914 herhaald. Bij de doorvoering van het „groote programma" zou hij voorgoed wettelijk worden vastgesteld. Een agressief karakter kan er niet aan worden ontzegd tegenover de aangrenzende staten, die tot een zoo diep in het burgerlijk leven insnijdende verzwaring van den dienstpttcht niet konden of niet wilden overgaan. Van sommige zijden is beweerd, dat zelfs in het voorjaar van 1914 de oudste lichting dienstplichtigen nog niet uit den actieven dienst ontslagen geworden, doch integendeel in verband met verwachte öodogsverwikkelingen onder de wapenen gehouden zou zijn. De juistheid dezer bewering is niet bewezen j integendeel zijn er authentieke gegevens, waaruit valt af te leiden, dat de bedoelde 'lichting wel degelijk in April 1914 naar huis gezonden is. *) Frantz, S. 20—22. 32 33 Van niet minder ingrijpende beteekenis voor het winnen van een voorsprong in oorlogsgereedheid op den vermoedehjken tegenstander of wel om het door dezen verkrijgen van zulk een voorsprong tè voorkomen, is het instituut van het „Oorlogsvoorbereidingstijdperk", ingevoerd bij voorschrift van 2 Maart 19131). Dit voorschrift was geheim en volledig slechts aan de Staven der Militaire Districten, overigens alleen in uittreksel aan de hoogste militaire overheden uitgereikt. Volgens den aanhef er van is het „Voorbereidingstijdperk" tot den oorlog een periode van diplomatieke spanning, die aan het begin der krijgsoperatiën voorafgaat en in welke periode alle overheden verplicht zijn de gezamenlijke maatregelen te treffen, noodig tot de voorbereiding en ter verzekering van het gunstig verloop van de mobilisatie van het leger, de vloot en de vestingen, alsmede van de daarop volgende ontwikkeling van het leger aan de bedreigde grens. De in het voorschrift voor dit doel opgesomde maatregelen zijn gegroepeerd in twee categorieën; die der eerste kunnen worden verrekend ten laste van de gewone, ter beschikking van de militaire autoriteit gestelde geldmiddelen; voor de maatregelen der tweede categorie zijn bijzondere, daartoe te bewilligen credieten noodig. Hierdoor blijft de Regeering in staat invloed te oefenen op den tijd van uitvoering der beide categorieën. De maatregelen zijn voorts nog nader gesplitst in die, welke voor alle militaire districten gelden, en dezulke, welke alleen in de grensdistricten tot uitvoering komen. Bij de militaire voorbereiding van waarschijnlijk alle Europeesche rijken wordt rekening gehouden met een zeker tijdvak van „strategische voorzorgen", waarin bepaalde voorbereidings- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen, een tijdvak, waarvan het begin wordt bevolen bij eene verscherping der internationaalpolitieke verhoudingen, van welke is te voorzien, dat zij tot acuut oorlogsgevaar zal kunnen leiden. Het döel is voornamelijk in voorkomend geval de mobilisatie en den opmarsch der krijgsmacht te dekken tegen verstoring van de zijde des tegenstanders en belangrijke punten tegen overrompeling te beveiligen (zie verder blz. 42). Bovendien wordt algemeen, indien met groote waarschijnlijkheid is komen vast te staan, dat weldra tot mobilisatie zal worden besloten (in den regel slechts één dag of zeer enkele dagen vóór het móbilisatiebevel), een bijzondere waarschuwing tot alle daarbij betrokken militaire en burgerlijke overheden gericht, strekkende om de laatste maatregelen te treffen, welke aan het begin der mobilisatie moeten voorafgaan. *) Frantz, S. 22—24 ; 55—64 en 189—200. Höniger, S. 11 en 17—33. Dobrorotslty, S. 21 ; dezelfde ook in Die Kriegsschuldfrage, April 1924, S. 80—82. Mobilisatiën In 1911. S In het Oorlcgsvwtbeidóingstijdpeik volgens het Russische voorschrift kunnen deze beide seriën van maatregelen geacht worden te zijn samengevat; in zooverre onderscheidt ach deze raetin^ in beginsel niet van die in vele andere staten. Het komt er alleen Z aan, van welken aard en omvang de te nemen maatregelen eS rijn, als men zich afvraagt, of zij m het; begnp ^Sevlorbfrdding" passen Zoolang zij «^ bepalen tot hetgeen vereischt wordt om het later welslagen van het „op voet van oorlog brengen van de krijgsmacht" te verzekeren gelijk m de Teeste stlten het geval is, dan is hier niets tegen in te brengen. Saafandïrf wordt het, wanneer met de bedoelde maatregekm reeds in zekere mate uitvoering wordt gegeven aan het op voet van oSlog brengen, d.w.z. wanneer de zgn. voorbereiding reeds StTot feitóijke verhooging van de vredessterkte der troepen of wel e^n be^van uitvoering geeft aan den strategischen opmarsch derkrr^ deüjk het geval. Het voorschrift machtigt verschillende autoiiteiten Set^^oriogsvcrorbereidingstijdperk over te gaan tot talrijke ten d^lfv^-strekkende en ingrijpende ^^'-.dBsao^n^ 'tot aankoop van paarden ten behoeve der korpstremen; tot oproeping ^S1 nSilchappen der reserve en der rijksweer (^oorSnuTg doch met bepaling, dat de reservisten worden ingedeeld ofeSorS hetlSatieplan, *^ ™J« vereffend ten laste van oefeningen en P^obihsaries) ; tot het in staat van verdediging brengen van de vestogen ; tot het mneinen l onder den dekmantel van manoeuvres , zegt het yoorscnrut; Sfoor^tellmgender troepen, ^totbescher^mto opmarsch en van de hiervoor noodige spoorwegen bestemd zijn.JJrt, en meer andere nog, zijn maatregelen, die onbetwistbaar vallen binnen hetSer vanhet, ,op voet van oorlog brengen van de knjgsmS' maw van de mobilisatie zelve en niet meer van hare vooXrêiSig Dobrorolsky, de chef van de Mobmsataeafdeehng Z dS Sschen Generalen Staf, noemt dan ook zelf het Oorlogsvoorberddingstijdperk „die Vormobihsation • t^Wen Het bedenkehjke is vooral hierm gelegen, dat de bepalingen orrSrlt de tebevelen werkzaamheden en te treffen voorzieningen zSr Sbaar zijn, terwijl de bevelen daartoe, mtgaande van de hoie^n holste militaire overheid, aan openbaarheid zijn ontSokken- en verder, dat budgetaire ovemegmgen in Rusland weSg bindend waren en bdeinmermg te dien opzichtehch^w^ te onteeilen. Zoodoende kon, wanneer de Regeermg o: de militaire Storiteitdft wenschte, het Oorlogsvoorbere^stajdperk m^het eeheim belangrijk vooruitioopen op het definitieve motatosariebevel. ZoolSSKSSren de reeds zeer groote vredessterkte der troepeneiheden de korpsen der eerste linie in de grensdistricten gedu- sterkte gebracht en geheel marsch- en gevechtsvaardig gemaakt 34 35 worden, zonder dat eenige openlijke afkondiging van mobilisatie of paardenvordering tot bet ruchtbaar worden van deze oorlogsgereedheid behoefde te leiden. Het kan dan ook geen verwondering wekken, dat de instelling van dit tijdperk, welks bestaan natuurlijk toch uitlekte, bij de miktaire leiding der nabuurstaten wantrouwen wekte. Even begrijpelijk is, dat de voltrekking der gedurende deze periode genomen bijzondere maatregelen, vooral in de grensdistricten, niet lang geheim kon blijven en door geheime agenten aan de autoriteiten aan de overzijde der grenzen werd gemeld, veelal zelfs met de noodige overdrijving, waardoor bij de Regeering der staten, met welke men in gespannen verhouding verkeerde, de — trouwens niet ongewettigde — indruk van een begonnen mobilisatie werd gewekt. Dat de Russische overheden dergelijke geruchten plechtiglijk en nadrukkelijk tegenspraken, moge naar de letter juist geweest zijn, het bewijst tevens het voor den nabuur gevaarlijk en misleidend karakter dezer voor-mobilisatie. Een belangrijk vraagstuk op het gebied der Russische oorlogsvoorbereiding is dat der „gedeeltelijke mobilisatie" 1). De politieke en geografische toestand van het groote Russische Rijk, zich over 45 breedtegraden uitstrekkende van Oost-Azië tot Midden-Europa, hield de mogelijkheid in van veelvuldige verwikkelingen en conflicten met machtige of minder machtige buurstaten. In den loop der 19de eeuw voerde Rusland oorlog met niet minder dan 7 van zijn 10 buurstaten op het vasteland. De Russische oorlogsvoorbereiding behoorde daarom rekening te houden met de kans op een gewapende botsing met elk dezer staten of met elke groep daarvan. Het ligt voor de hand, dat het niet in al deze gevallen noodig en mogelijk zou zijn, de geheele krijgsmacht te mobiliseeren, welke bruto op 13 a 15 millioen mannen kon worden geschat, doch waarvan bij het bestaande mobilisatiestelsel aanvankelijk ongeveer 6.8 millioen onder de wapens zouden zijn of komen. Een dergelijke macht zou in vele óorlogsgevallen onnoodig sterk en hare mobiliseering uitermate kostbaar zijn, terwijl hare samentrekking op het oorlogstooneel ten gevolge zou hebben, dat andere fronten geheel werden ontbloot en men aldaar weerloos zou zijn, ingeval van een mogelijk conflict met andere machten. De gedeeltelijke mobilisatie vormde mitsdien een principieel onmisbaar en onverrnijdelijk element der Russische oorlogsvoorbereiding. Voor elk van de meest ernstige en waarschijnlijke óorlogsgevallen had, op grond van daarvoor op te maken voorloopige operatieplannen, een plan van gedeeltelijke mobilisatie moeten worden opgemaakt, waarin naar behoefte de naast bij den vermoedekjken tegenstander gelegen militaire districten zouden worden betrokken. ') Frantz, S. 35—41 ; Höniger, S. 13 ; Soechomlinow, S. 344—345 ; Dobrorolsky, S. 14—22 ; Danilow, S. 15—21. 35 36 t>p vredesorganisatie en -dislocatie der krijgsmacht had voorts ScSïISeteii houden met het beschikbaar houden een on zichzelf te mobiliseeren algemeene reserve, welke - centraal ren oozichte van de verschillende in aanmerking komende oSÏSeto-^Jtate daarvan bij gebleken behoefte kon ™!Sff ingetrokken en ingezet, zonder daartoe andere fronten, waaroo ^ÖSn «Jen kunnen ontstaan, te behoeven te rrzwLker^or elk dier gedeeltehjke mobilisaties had voorts het ^oTwegVervoïvoor opkomst, concentratieen oprna»chaan de bedreigde grensvakken moeten zijn uitgewerkt en voorbereid, ^dergeli^ veelzijdig en volledig stel van gedeelt^]ke mobiXewerkt naar bepaalde plannen. schijnt te hebben ont- ™" *™ ttoniensV gevolge van den eigena».- ZS SLi van land en volk.em^eWa^wlevgen^en éiaanrg^r^Se^^o^U» dat voor aanvulling van korpsen m eenig district veelal meae moesrworden geput uit een of meer andere, soms ver verwnderde dMricfe^Eindelijk maakten het weinig dichte en met op SateïScheni grondslag ontworpen spoorwegnet, alsmede de onvoldoende uïrusting met rollend materieel, het vrijwel urtStotó spoorwegvervoer voor de mobüisatie en concentratie g^eeS'd^ct zelfstandig en onafhankelijk van dat in andere ^Het^vohs^at aües was, dat elke gedeeltelijke mobiHsatie de mogelijkheid eener spoedig daarop volgende algemeene mobüi- ^e?^ welke in de laatste j aren v*5r den wereldoorlog heerschten, waren de Russische militaire autoriten endeskundigen vrijwel eenstemmig afkeerig van een gedeelSi^e mobüisatietegen Oostenrijk-Hongarije, in het geval van oorlogsgevaar op het westelijk front. <,PdeelSoechomünow spreekt zich hierover als volgt mt «^gg* teüike mobüisatie is in elk geval een halfheid en tot mislukkmg velo^Xld. Zij kanzin hebben tegen Perzië, Afghan^ten of TAet zij ware reeds niet geheel-logisch tegen Roe^m^USe^0w elke Balkan-verwüdEeling een Europeeschen oorlog ten gevolge 36 37 hebben kan. Maar zij is volkomen verkeerd en een hazardspel gelijk tegen Oostenrijk-Hongarije, omdat Duitschland ondubbelzinnig heeft doen blijken, dat het zijn bondgenoot niet alleen zal laten staan. Gedeeltelijke mobilisatie kan slechts dan overweging verdienen, indien de diplomatie uit den politieken toestand de zekerheid kan putten, dat het oorlogstooneel strikt begrensd zal blijven. In dezen onweerszwangeren tijd vóór den wereldoorlog, toen zelfs het kleinste conflict aan een ver-verwijderd strand de kiem tot een wereldcatastrophe kon worden, moest volgens de opvatting van dén Generalen Staf elke gedachte aan een gedeeltelijke mobilisatie onvoorwaardehjk verworpen worden. Zoolang toch de spoorwegvervoeren voor een gedeeltelijke mobilisatie loopende zijn, is een algemeene mobilisatie onuitvoerbaar, wat een tijdperk van ongehoorde politieke en müitaire zwakheid voor den Staat zou beteekenen." Generaal Dobrorolsky zegt: „In strategischer Beziehung war die Teilmobilisation (bedoeld wordt: die tegen Oostennjk-Bongarije) einfach eine Torheit." Generaal Danilow, Generaal-Kwartiermeester van den Generalen Staf, keurt het plan om tegen OostenrijkHongarije gedeeltelijk te mobiliseeren ten sterkste af en de Chef van den Generalen Staf, Generaal Janoesjkewitsj, nog slechts korten tijd in deze functie werkzaam, schijnt aanvankelijk niinder doordrongen te zijn van de nadeelen en bezwaren van bedoelden maatregel, doch laat zich in een bijeenkomst met zijn naaste^ medewerkers op 24 Juli 1914 toch overtuigen („oogenschijnlijk",zegt Danilow), dat deze in de gegeven omstandigheden verwerpelijk is. „Welcher Kampf stand Russland im ersten Viertel des 20. Jahrhunderts bevor ?" vraagt Dobrorolsky (t.a.p. blz. 15), en bij -antwoordt: „Der Hauptkampf — d.h. in Europa — mit dem Die*bund der Zentrahnachte. Es war klar, dass dies ein Krieg auf Tod und Leben werden musste bis zur völligen Erschöpfung einer der beiden Parteien. Dieser allerernstesten Möglichkeit musste die allgemeine Mobilmachung aller unserer Streitkrafte entsprechen. De bezwaren tegen een gedeeltelijke mobüisatie tegen OostenrijkHongarije ingeval van verwikkelingen op het westelijk front waren deels van mobüisatie- en spoorweg-technischen, deels van strategischen aard. „. Uit het oogpunt van mobilisatietechniek werd hiervoren (blz. 29 en 36) reeds uiteengezet, dat — terwijl in ieder te mobiliseelren ntüitair district een zeker aantal legerkorpsen op voet van oorlog moesten worden gebracht - de hiervoor noodige reservisten voor een deel uit andere (niet te mobiliseeren) districten moesten worden geput. Maar deze laatsten zouden, gegeven het oproepingsmechanisme, eerst opkomen, wanneer ook voor hun district mobilisatie (of event. algem. mob.) ware bevolen geworden, terwijl voorts het voor hunne opkomst noodige spoorwegvervoer, krachtens de algemeene spoomegregeling, eerst bij en in het kader van de alge- 38 meene mobilisatie in werking kon treden. Waar nu de stelselmatige voorbereiding voor de gedeeltelijke mobilisatie, als hiervoren (blz. 35—36) bedoeld, ontbrak, moest veel geïmproviseerd worden, met de daaraan verbonden kansen van verwarring en vertraging, terwijl daarmede tevens inbreuk werd gemaakt op de algemeene mobilisatieregeling en deze tijdelijk onuitvoerbaar werd. Bij den opmarsch, volgende op de gedeeltelijke mobilisatie, zou zich het ernstige bezwaar voordoen, dat van de in de gemobiliseerde districten op voet van oorlog gebrachte korpsen een deel zich volgens het algemeene plan van opmarsch had te ontwikkelen op en dus vervoerd moest worden naar gedeelten van het front, .waartegen de gedeeltehjke mobilisatie juist niet bedoeld werd. Ook hier dus : afwijking van de voorbereide regeling, improvisatie van noodregelingen voor vervoer en verpleging, inbreuk op het algemeene mobilisatieplan, tijdelijke uitschakeling en onuitvoerbaarheid van dit laatste. Niet minder ernstig waren de strategische bezwaren eener gedeeltelijke mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije. Daarbij moest toch Om diplomatieke redenen de schijn worden vermeden, dat zoodanige mobilisatie ook in eenig opzicht tegen Duitschland gericht zou zijn. De keuze der in zoodanig geval te mobiliseeren districten zou o.a. bepaald worden door den eisch, de grenstroepen op het bedreigde front op oorlogsvoet te brengen. Het aldus gevormde Russische front zou tegenover Gallicië een sterk omvattend, dus strategisch zeer gunstig beloop hebben. Maar dit voordeel zou voor een niet gering deel verloren gaan, indien — ter vermijding van den schijn, ook tegen Duitschland te mobiliseeren — het Militaire District Warschau (Polen) van de gedeeltelijke mobilisatie uitgesloten moest blijven (zie schetskaartje). Daaruit zou bovendien het groote nadeel voortvloeien, dat een deel van het Russische front, n.1. de grens tusschen Polen en Gallicië, ongedekt zou blijven, dus openliggend voor eenOostenrijkHongaarschen inval. En eindelijk zou, wanneer Duitschland zich onverhoeds in den oorlog zou gaan mengen, de rechtervleugel van het Russische front aan een Duitsche flankbedreiging door Polen blootstaan. Ondanks deze gegronde en gewichtige bedenkingen van militaire zijde tegen het plan eener gedeeltehjke mobilisatie tegen OostenrijkHongarije, bleef de Russische politieke en diplomatieke leiding reeds sedert jaren aan dit denkbeeld vasthouden. Men kan moeilijk aannemen, dat de ware beteekenis dezer bedenkingen niet tot die organen zijn doorgedrongen. Daarom schijnt het vermoeden gewettigd, dat van die zijde aan het begrip „gedeeltehjke mobüisatie" werd vastgehouden, omdat de politiek hierin voor zekere gevaüen een waardevol middel zag om hare bedoelingen te verbergen, harerzijds de rol van „aanvaUer" te vermijden, doch den tegenstander tot voUedige mobüisatie uit te lokken, ten einde hem dan HOOFDSTUK II. DE TECHNIEK DER MOBILISATIE. Een enkele druk op den knop, onmiddellijk nadat het hoogste gezag in den staat het besluit tot het mobiliseeren zijner krijgsmacht genomen heeft, moet in staat zijn om het raderwerk in beweging te zetten, dat de gewapende macht van dien Staat uit den vredestoestand op oorlogsvoet brengt. Het raderwerk mag niet tot stilstand komen, voordat de legermacht en de vloot zoodanig zijn verzameld, dat zij gereed zijn om hetzij 's vijands hoofdkrachten aan te vallen, hetzij 's Vijands eersten stoot op te vangen. De voorbereiding in tijd van vrede van het, tot in alle bijzonderheden verzorgde, stilliggende raderwerk, slechts wachtende op dien enkelen druk, vormt de techniek der mobilisatie. Zij omvat in algemeenen zin : A. De zorg dat alle groot-verlofgangers op het oogenblik, waarop zij, in tijd van vrede, na hunne eerste- of herhalingsoefening, hun korps verlaten om naar hun haardsteden terug te keeren, weten en ook bij mogelijke woonplaatsverandering op de hoogte blijven, hoe zij moeten handelen om hun oorlogsstandplaats te bereiken, wanneer het vaderland hen ten strijde roept. B. De voorbereiding, ten gevolge waarvan het door het hoogste gezag genomen besluit tot mobiliseeren binnen den kortst mogelijken tijd over het geheele land wordt bekend gemaakt en tot iederen groot-verlofganger persoonlijk doordringt. Op dit besluit volgt het mobilisatiebevel. Het is de openlijke daad. die aan de wereld kenbaar maakt, dat zoo noodig wapengeweld zal worden gebruikt. De staatkundige spanning, die haar verwekte, krijgt van nu af een ander aanzien. De beslissing, oorlog of vrede, zal binnen enkele uren volgen; het is de hoogste crisis. De uitvoering van het mobilisatiebevel eischt daarom de grootste snelheid. Elke poging van de tegenpartij om stoornis in het raderwerk te brengen kan, vooral in de eerste dagen, tot schromelijke verwarring leiden. Men onderscheidt de telegraphische verspreiding van het bevel en de plaatselijke afkondiging daarvan. De besturen van de grootste tot de kleinste onderdeelen van stad en land moeten binnen enkele uren het telegraphisch bericht 53 land aan zijn westelijke grens heeft aangebracht. Hij neemt aan, dat Duitschland's pogen zal zijn Frankrijk in het defensieve te werpen en ontwikkelt de zienswijze, dat de eerste groote ontmoetingen zullen plaats hebben in Lotharingen, Luxemburg en België tusschen den I5en en den i8en dag. Naar zijn meening zullen de Duitsche en de Fransche legers even snel geconcentreerd kunnen zijn en Frankrijk zal „in staat zijn van den I2en dag af, met behulp van het Engelsche leger op den linkervleugel, tegen Duitschland het offensief op te nemen". Eenige grootspraak van den Franschen opperbevelhebber, met de klaarblijkelijke bedoeling om Rusland tot meer drijfkracht aan te sporen ! Alvorens met het offensief te beginnen, zal immers de aankomst van het transport van de 2e periode, o.a. de groote treinen, althans gedeeltelijk, moeten worden afgewacht1). Hij laat er op volgen, dat het noodzakelijk is, dat Frankrijk een gelijktijdige en werkzame ondersteuning van het Russische leger zal genieten, mede overeenkomstig het gestelde in artikel 3 der Conventie „II faut, en un mot, que rAllemagne soit attaquée en mime iemps a 1'Ouest et a 1'Est" 2). Intusschen wil Generaal Dubail wel erkennen, dat deze snelheid van handelen, lettende op het groote verschil in de Fransche en Russische omstandigheden, voor wat de geographische, economische, staatkundige en militaire toestanden betreft, een voorshands niet te bereiken ideaal vormt. Vóór 19.10 was het overschrijden der Russische grens tegen den 2oen dag vastgesteld. Met het oog op de belangrijke verbeteringen, die sedert de laatste drie jaren in het Russische leger zijn aangebracht, vertrouwt de Fransche opperofficiér, dat ook ten aanzien van de samentrekking gunstige wijzigingen mogelijk zijn. Generaal Zjüinsky, Chef van den Russischen Generalen Staf, deelt daarop mede, dat werkelijk talrijke verbeteringen in Ruslands strijdmacht ter hand zijn genomen, maar dat eerst in 1913 het leger in het volle bezit zal wezen van zijn zware velóUutillerie; eerst in 1914 zullen alle benoodigde machinegeweren aanwezig zijn, terwijl de nieuwe inf anteriemunitie eerst in 1916 geheel beschikbaar zal zijn. Buitendien mist het grootste aantal van de reserve-regimenten zijn uitrusting nog. Hij merkt daarbij op, dat ook bij het Oostenrijksche leger groote vooruitgang valt te constateeren. Hij meent er op te moeten rekenen, dat dit leger vóór het Russische tot het offensief zal kunnen overgaan. *) In Frankrijk zou het vervoer der groote treinen (2e periode der concentratie) in den nacht van den nen op den i2den mobilisatiedag aanvangen. 2) De cursief gedrukte woorden zijn in den Fransch-Russischen origineel en tekst door den opsteller van het protocol der conferentie onderstreept. Livre Noir II, p. 421. 54 Dans ces ronditions, la Russie ne parait pas en état de soutenir avarit deux ans au moins une guerre contre 1'Allemagne avec la certitude de succes. Elle serait certainement en mesure de parer des coups, peut-être moins d'en porter des décisifs" 1). De Russische Regeering zal intusschen in alle opzichten tot het uiterste bereid zijn om aan de, haar door de Conventie opgelegde verplichtingen op de meest loyale wijze te voldoen. Generaal Zjilinsky stelt een gereed-zijn voor den aanval reeds op den I5en dag in uitzicht. De Russische macht zal zoodoende ten minste 5 a 6 Duitsche legerkorpsen aan de oostelijke grenzen ^n^e acttste conferentie, die van 13 Jtüi 1912 te Parijs, treedt Generaal Jeffre voor Frankrijk op. Hij legt er den nadruk op,dat de Duitsche legerleiding er belang bij heeft, eerst tegen Frankrijk en dan tegen Rusland te opereeren. Het plan der ve*pndenen moet integendeel daarin bestaan, er naar te streven op hetzelide tijdstip van beide zijden een aanval te ondernemen, „en exercant le maximum d'efforts combinés" *). ' , Met het oog op de bestaande positie van Italië en m verband met de betrekkingen van dat land met Frankrijk en Rusland, zal Frankrijk het uiterste minimum van troepen aan de Alpengrens laten terwijl de hoofdmacht zich aan de Duitsche grens concentreert. De gezamenüjke sterkte zal het in de Conventie van '92 aangegeven getal van 1.300.000 man belangrijk overschrijden. Het Fransche spoorwegnet wordt zoodanig verbeterd, dat eerlang de concentratie met één a twee dagen kan worden bekort, zoodat men ten slotte, binnen één jaar, zich in het voordeel tegenover Duitschland zal bevinden. Elf millioen francs worden van nu at voor dezen arbeid bestemd. . Generaal Zjilinsky wijst er op, dat Rusland zich met aan het gevaar van een nederlaag door Oostenrijk mag blootstellen. De moreele invloed hiervan zou noodlottig wezen. Rusland moet daarom zijn strijdmacht verdeelen om zoowel tegen Oostenrijk als tegen Duitschland te kunnen optreden. Over Zweden is hij niet geheel gerust, zoodat in Fmland krachten moeten worden achtergehouden. Ook in de omgeving van St. Petersburg moet een vrij aanzienlijke macht .blij ven, zooals tot nu toe bepaald was. Maar in elk geval is Rusland als altijd bereid om ten minste 800.000 man tegenover Duitschland te concentreeren en vast besloten het offensief met zijn legers onmiddelhjk na den I5en mobilisatiedag te doen aanvangen. Nogmaals dringt Generaal Joffre op bespoediging van mobihs satie en concentratie aan. Hij wijst aan, welke verbeteringen het Russische spoorwegnet kan ondergaan. Eensporige lijnen zouden !) Livre Noirll,p. 423, en Süddeutsche Monatshefte, Juli 1922. S. 212. *) Livre Noir II, p. 427. 54 57 opvolger als gezant der Fransche Republiek te St. Petersburg, die volgens Izwolsky bijzondere geschiktheid heeft om de Russische Regeering te overtuigen van de noodzakelijkheid der aan te brengen verbeteringen ten bate van de Russisch-Fransche Conventie, bereidde deze aangelegenheid voor1). Het wetsvoorstel tot verhooging van de vredessterkte met 360.000 man is reeds ingediend. De spoomegleening wordt aangegaan. De Minister-President voegt aan zijn verzoek aan Buitenlandsche Zaken om het gereedgemaakte ontwerp voor bedoelde leening naar Frankrijk te zenden de volgende ontboezeming toe : „Cette question a fait 1'objet d'un rapport de moi tres détaillé a Sa Majesté et sur le contenu de ce rapport, j'ai recu des instructions précises de 1 'Empereur, auxquelles j'ai 1'intention de me conformer exactement lors de mes pourparlers avec nos amis et alliés, qui j'enverrais bien paitre pour prendre n'importe qui a leur place, tant il est pénible de mener avec eux des pourparlers toutes les fois que les questions débattues ne concernent pas leur propre peau. Après les explications que j'ai eu a Jalta avec le Ministre de la Guerre et après mon rapport au Souverain, ü reste absolument clair que les pourparlers ont eu lieu entre le Général Joffre et le Général Gilinsky et c'est tout, car la teneur de ces pourparlers reste dans le domaine de 1'inconnu" *). De voorstellen betreffende de spoorwegen op Russisch grondgebied zullen, blijkens een telegram van Sazonow aan den Russischen Gezant te Parijs van 3 December 1913, binnen vier jaar uitgevoerd moeten zijn3). De samenwerking van de Russische en Fransche zeemacht mag nu evenmin langer worden verwaarloosd. Het broeit reeds op den Balkan in den zomer van 1912. „La convention de guerre", zooals Poincaré het verdrag der Balkanstaten noemt, dat met de eene spits gericht is tegen „den Zieken Man" en met de andere OostenrijkHongarije, „het tweede Turkije", bedreigt, kwam omstreeks Maart, onder nauwe medewerking van Rusland, tot stand. Het najaar zal het offensief tegen Turkije brengen, waaruit zoo licht een algemeene Europeesche oorlog kan voortvloeien. Frankrijk en Rusland maken haast zich nauwer te verbinden. Op 16 Juli 1912 onderteekenen de Russische Minister van Marine en de Chef van den Russischen Marinestaf eenerzijds en de *) Livre Noir II, p. 50 en volgende; brief van Izwolsky aan Sazonow van 13 Maart 1913, alsmede brief van Poincaré aan den Czaar, bij de aanvaarding van Delcassé's nieuwe functie, met den wensen: „a hater la construction de certaines voies de chemin de fer sur la frontière occidentale de l'Empire." 2) Livre Noir II, p. 448. Brief van Kokowtsow, gericht aan den Adjunct van Sazonow. *) Livre Noir II, p. 454. 57 Fransche Minister van Marine en de Chef van den Franschen MarinesS anderrijdfnet ontwerp der Marine-Conventie tusschen beide lanHet bevat een viertal artikels, waarvan artikel 2 de voorbereiding Jr n> lamSwSking van beider marinekrachten in vredestijd ^m^^ V De <*« rde Fransche regeermg keuren de overeenkomst in Augustus goed. , ■ , t„ maandelijksche uitwisseiin,IjW^^ «tttoSSïSS waarbij Frankrijk Si mïevalTan verwikkelingen tusschen Rusland en Turkije, ziA. in geval van ve s italiaansche vloten in bedwang n'oulr D^S^rkent tevens de onvoorwaardelijke hrt^toS^Sït dezer onderhandelingen," schrijf Rus ands rezant tePtói?op 18 Juli 1912 aan zijn Minister van Buitenland£he Za^ ^^ruk op de^zeemacht van onze mogelijke tegenstander?dit. zrin voornamelijk Oostenrijk en misschien ook DurfachiSd S'ltalië zal de verwezemijking van de hf^W^ deZwlrte Zee vergemakkelijken. Frankrijk verklaart.zicht bereui om rleds in vredestijd de concentratie zijner zeemacht in de MiddSlandsche lee meer naar het oosten te verleggen, namelijk naar Biserta *). FRANKRIJK—ENGELAND. Ttóde riiken sluiten den 8en April 1904 een tóetal verdragen, va? welke dïbeSende Marokko en Egypte het belangrijkste^ Z^beïoven^ander diplomatieken steun tegenover de aanspraken ^xgos leidt daarop als vanzdf^t een ver *aZ,m „aar miUtaire aaneensluiting, welk verlangen dmdelijk: tot ^^SS^A^oA van den Franschen müitairen attaché te Snden, Majoor Huguet, met ^^^e^T de Times", Kolonel Repington, op 28 December 1905^ TÏ'e officieele besprekingen tusschen den Franschen Gezant te Londm Paul Smbon8 en Sir Edw. Grey volgen m Januari O^dtks den herhaalden aandrang van Cambon, die er op^wqst^at niets bevorderüjker voor den vrede kan zijn dan d^ overtuiging vafden Duitschen Keizer, dat hij bi] een. aanval op TWeland met de Republiek verbonden zal vinden, blaft Engelanos SSster terugnoude?d. Sir Campbell Bannerman.de.eersteMiester, geeft echter toestemming tot een tusschen de Chefs van i) Deutschland schuldig ? S. 141. en Livre Noir I, p. 299. ») Idem, S. 145- 58 59 de beide Generale Staven te houden bespreking, met het oog op een gemeenschappelijk optreden in geval van oorlog. Een stap van diepe en ver-reikende strekking 1). Een groep Engelsche officieren, met den Chef van den Generalen Staf, woont daarop de Fransche najaarsmanoeuvres in 1906 bij. Hunne uitzending heeft een overeenkomstige beteekenis als de tegenwoordigheid van Generaal Dragomirow en zijn Russische Officieren bij de Fransche revue van Mirecourt in 1895 *). Generaal Michel, Vice- President van den Conseil supérieur de la Guerre, voorziet blijkens zijn in Februari 1911 aan den Minister van Oorlog ingediend plan een inval van het Duitsche leger door België. Hij rekent volgens de bij Plan XVI behoorende kaart op de opstelling van een Engelsche troepenmacht bij LaonSoissons*). Zes divisiën zullen beschikbaar zijn. De gelegenheid om deze macht op oorlogsvoet te brengen is bespoedigd. Opgevoerd tot een sterkte van 160.000 man zal dit expeditiekorps binnen 15 dagen (die later tot 12 worden teraggebracht) zijn concentratie-ruimte in Frankrijk kunnen bereiken (vergelijk hiervoren blz. 3—4). De Fransche Attaché militaire te Londen wijst echter op de bestaande vrijheid van handelen, die de Engelsche Regeering zich voorbehoudt, ook voor wat de sterkte van het expeditiekorps betreft4). Doch op het meest beslissende oogenblik van de tweede Duitsch-Fransche Marokko-crisis verzuimt de Chef van den Engelschen Generalen Staf niet om zich onverwijld naar Parijs te begeven. Hij heeft daar op 20 Juli 1911 een belangrijke bespreking met den Chef van den Franschen Generalen Staf, in welke bespreking alle in geval van oorlog te nemen maatregelen zorgvuldig worden nagegaan, aangevuld en vastgesteld. Het protocol van deze Conferentie bevestigt nogmaals de volle vrijheid van handelen van de Engelsche Regeering6), doch den volgenden avond houdt Lloyd George in het Mansion House op het banket van den *) Churchill, p. 32 en Kriegsschuldfrage, April 1925, S. 231 e.v. Voorts : Grey I, Chapter VI: The first crisis (Algeciras) and the military conversations. Grey geeft hier de met den Britschen Gezant te Parijs over deze zaak gewilselde brieven van 10, 15 en 31 Jan. 1906. Hij schrijft „Plans for military and naval cooperation had, I found, began to made under Lord Lansdowne in 1905, when the German pressure was menacing. The naval conversations had already been direct, the military conversations had hitherto been through an intermediary; they too were henceforth to be direct." 2) De Gauhis van 9 September 1906. Uitlating van een der Engelsche officieren. *) Armées francaises, p. 11 en p. 48. 4) Haldane, p. 168. 5) „Die Entstehung der engl. franz. Militar-Kouvention", von Aug. Bach, in Die Kriegsschuldfrage, April 1925, S. 245. w Lord Mayor, aan de Directeuren van de Engelsche Bankaangebtden^ijn bekende rede, die aan duidelijkheid 3egens Duitschland niets te wenschen laat1). . Een paar dagen later heeft een gesprek plaats van den DuitschÏÏ Ct teg Londen met Sir Edw. Grey en van dat^ogenblik wordt dï Engelsche vloot met de meeste nauwgezetheid voor volledigeMobilisatie gereed gemaakt. Aan Engelsche zijde heet men volkomen ingelicht omtrent de Duitsche voorbereidingdie beoog! door België te rukken : „Iiège would be taken withm a S hourVoff the" declaration of war, possible even befo«it,bj a rush of motorcars and cyclists f rom the camp of Elsenborn ThaTcamt, was now (August) crowded with troops, and mqmsitive persoiHnd ordinary Tountryfolk were allready being roughly turned back and prevented from approachmg ït ). Nauwelijks twee maanden later, in September^.^mtje Fransch-Engelsche maritieme afspraak tot stand. Zij h^^> dat de Engelsche vloot de Fransche kust aan de Noordzee, het Kanaal en deTAtlantischen Oceaan zal beschermen, ten einde aan Frankrijk de mogelijkheid te verschaffen zijn maritieme stójdfracïten in het westelijk bassin van de Middell^d|che^e samen te trekken, waarbij Malta als steunpunt voor de Fransche XTte SuTddng komt. De bijzonderheden^van d-e overee^ komst betreffen het gebruik van Fransche torpedobootflotilles ÏHÏderzeebSten in Set Kanaal en van het Engelsche^MiddeU landsche Zee-eskader, dat bij het uitbreken ™ de bevelen van een Franschen vlootvoogd zal worden. g^elo^. 'Na het onderhoud, dat de Russische Gezant * *«X"^h£g sedert kort gekozen President van ^ .^^^S^^ gehad, schrijft Izwolsky op z7 Februari 19x3 naar St^etersburg hetgeen Ponicaré hem heeft medegedeeld: EAngleterre nest Se?la France par aucun engagement politique determui£mars le ton et le carartère des assurances, que donne le Cabmet de Londres, permettent au gouvernement francais de cornpter en cas de conflict avec 1'Allemagne, dans les conjonctmes pc^mes Suelles surle soutien armé de 1'Angleterre. Les plans de ccopera SStTeetnavalefran^^^^ les moindres détails'*.,De President ^»me\aUe^.ld?'L^n het elk uur van den dag op den loop der Fransche politiek en in het i) Churchill, p; 48 ; Grosse Politik, 29e* Band, S. 206. ? vTkerr.Urkunden. Ier Band, S. 636-640. ontleend aan : AUmstücke zum Kriegsausbruch. herausgegeben vom Auswartigen Amte (Uem Si WeTssbnch), onder No. 7 (blz 83), en aldaar weder overgenomen urt, bhïbaï^ 16 Okt. 1914 verstrekte mededeelingen van Dnitsche diplomatieke ver teeenwoordigers in het buitenland. 60 6l bijzonder op dien van de buitenlandsche staatkunde zijn invloed wil oefenen", wenscht Izwolski dikwijls te ontmoeten; deze kan zich altijd rechtstreeks tot hem wenden1). Grey bekommerde zich minder om hetgeen er omging bij de militaire besprekingen der Britsche en Fransche deskundigen. Wat zij uitmaakten, heb ik nimmer vernomen, zoo schreef hij in April 1911 aan Asquith *). Er waren echter anderen, die zich over de strekking en draagwijdte dier besprekingen bezorgd maakten. Dat zij plaats vonden, was tot enkele kabinetsleden doorgedrongen en dezen waren ongerust omtrent hare mogelijke gevolgen, ingeval van een Europeesch conflict. Dit gaf aanleiding, dat werd besloten het nietbindend karakter dezer afspraken schriftelijk vast te leggen»). Grey richtte tot den Franschen Gezant te Londen den volgenden brief, waarvan de inhoud door het Kabinet was goedgekeurd : Foreign Office. 22 November 1912. My dear Ambassadór, From time to time in recent years the French and British naval and military experts have consulted together. It has always been understood, thatsuch consultation does notrestrict the freedom of either Government to decide at any future time whether or not to assist the other by armed force. We have agreed that consultation between experts is not and ought not to be regarded as an engagement that commits either Government to action in a contingency that has not yet arisen and may néver arise. The disposition, for instance, of the French and British fleebs respectively at the present moment is not based upon an engagement to cooperate in war. You have, however, pointed ont that, if either Government had grave reason to expect an unprovoked attack by a third Power, it might become essentialtoknow whether itcould in that event depend upon the armed assistance of the other. I agree that, if either Government had grave reason to expect an unprovoked attack by a third Power, or something that threatened the general peace, it should immediately discnss with the other whether both Governments should act together to prevent aggression and to preserve peace, and.if so what measures they would be prepared to take in common. If these measures involved action, the plans of the General Staffs would at once be taken into consideration, and the Government would then decide what effect should be given to them. Yours, etc. Grey- J) Livre Noir II, p. 32 ; zie ook den brief van denzelfden Gezant van 30 Jan. 1913, p. 19, alsmede p. 14. a) Grey I, p. 92. *) ld. I, p. 93—99. Voor een andere lezing omtrent het ontstaan dezer briefwisseling zie hierna Hfdst. VIII, alsook: Die Kriegsschuldfrage, Juni 1926, S. 391—394, en Barnes, p. 458—461. 02 Reeds den volgenden dag kwam het, blijkbaar reeds te voren tusschen de beide staatslieden beklonken antwoord, luidende: Ivondres, 23 novembre 1912. Cher Sir Bdward, Par votre lettre en date d'hier, 22 novembre, vous m'avez rappelé que dans ces dernières années, les autorités militaires jet navales de la France et de la Grande-Bretagne s'étaient consultées de temps en temps ; qu'il avait toujours été entendu que ces consultations ne restreignaient pas la liberté, pour chaque Gouvernement, de décider dans 1'avenir s'ils se prêteraient 1'un 1'autre le concours de leurs forces armées; que, de part et d'autre, ces consultations entre specialistes n'étaient et ne devaient pas être considérées comme des engagements obligeant nos Gouvernements a agir dans certains cas; que cependant, je vous avais fait observer qne, si 1'un on 1'autre des deux Gouvernements avait de graves raisons d'appréhender une attaque non provoquée de la part d'une tiercé Puissance, il deviendrait essentiel de savoir s'il pourrait compter sur 1'assistance armee de 1'autre. Votre lettre répond a cette observation et je suis autorisé a vous déclarer qne, dans le cas oü 1'un de nos deux Gouvernements aurait un motif grave d'appréhender soit 1'agression d'une tiercé Puissance, soit quelque événement menacant pour la paix générale, ce Gouvernement examinerait immédiatement avec 1'autre si les deux Gouvernements doivent agir de concert en vue de prévenir 1'agression ou de sauvegarder la paix. Dans ce cas, les deux Gouvernements délibéreraient sur les mesures qu'ils seraient disposés è prendre en commun ; si ces mesures comportaient une action, les deux Gouvernements prendraient aussitöt en considération les plans de leurs états-majors et décidéraient alors de la suite qui devrait être donnée a ces plans. P. Cambon. Het is duidelijk, dat deze offideele staatsstukken de betrekkingen tusschen Groot-Britannië en Frankrijk belangrijk nauwer aantrokken. Zij bevatten toch een staatkundige belofte, een bindende afspraak om, zoodra er een ernstige internationale crisis mocht intreden, tusschen de beide Regeeringen overleg te houden, ten einde te overwegen, welke houding door haar in die aangelegenheid ware aan te nemen. Het was dus heel wat meer dan in de bedoeling -lag van de in 1906 door Sir Campbell Bannerman gegeven toestemming tot het in vredestijd houden van „besprekingen" tusschen de militaire experts. Zoo begreep het ook Izwolsky, toen in Mei 1914 Sir Edward Grey hem, tijdens het bezoek van het Britsche Koningspaar te Parijs, inzage gaf van de hiervoren meegedeelde briefwisseling. Izwolsky haastte zich, afschriften van de beide brieven naar St. Petersburg te zenden1). In het Britsche Parlement is door Asquith, zoowel als door Grey, herhaaldelijk de verzekering gegeven, zoo op 24 Maart 1913 en op 11 Juni 1914, als in de gedenkwaardigezitting van 3 Aug. 1914, *) Livre Noir II, p. 321 (brief van 19 Mei 1914). 62 63 dat Groot-Briteruüë zich door geen verdrag had gebonden; zelfs op laatstgenoemden dag, waarop in het Lagerhuis de beslissing viel omtrent oorlog of vrede voor dit land, beweerde Grey nog steeds dat Engeland de volle vrijheid bezat, al of niet aan den oorlog deel te nemen1). l „ .... Neen, inderdaad, Engeland had geen verdrag met Frankrijk gesloten — immers, een verdrag kon alleen met goedkeuring van het Parlement tot stand komen ! Maar de moreele verplichting tegenover Frankrijk, zij kon niet worden weggecijferd. De gedwongen geheimzinnigheid tegenover het Parlement vormde in de crisisdagen de groote moeilijkheid voor het Engelsche Kabinet. Zij belette reeds bij het ontstaan van het verschil het openlijk uit te spreken, dat Groot-Britannië aan de zijde der Entente zou staan. De hoop op Engelands onzijdigheid, die bij de Duitsche en Oostenrijksche staatkundige leiders eerst langzamerhand begon te verflauwen, ware door zoodanige openlijke verklaring van den aanvang af uitgesloten geweest. Wie zal zeggen of deze zekerheid hen wellicht niet tot meer tegemoetkoming, in elk geval tot grootere voorzichtigheid en nader overleg had genoopt. Hoe geheel anders dan in 1870 was Engelands houding nu. Toen stelde Gladstone's Regeering op den 3en Juli, zoowel aan Frankrijk als. aan Pruissen, een verdrag voor, waarbij Engeland verklaarde gewapend te zullen optreden tegen den schender van de onzijdigheid van België. „Great Britain would cooperate with the other for its défense, but without engaging to take part in the general operations of the war". Bismarck stemde onmiddeUijk toe in deze overeenkomst. „France loitered awhile, but after the battle of Wörth made no more difficulty and the instrument was signed in August qth" *). , En nu in 1914 - reeds vóór den 3ien Juk — ontving een der Engelsche vlootvoogden bevelen, die strijdig waren met de goede trouw van een strikte neutraliteits). Bij de voorbereidende besprekingen tusschen de Fransche en de Engelsche generaals schijnt de gemeenschappelijke aanvoering van de wederzijdsche troepen geen punt van ernstige overweging te hebben uitgemaakt; althans de eenige goede oplossmg - het éénhoofdig bevel over alle bondgenootschappelijke troepen — is vóór den oorlog niet gevonden. Britsche troepen te stellen onder een Fransch generaal dat scheen toch te veel gevergd 1 M Loreburn, p. 98—103 ; Barnes, p. 464—469. É Lord Morley, Life of Gladstone II, p. 34*- Ook De Ryckel, p. 122 : De Minister van Buitenlandsche Zaken in Frankrijk schreef reeds 16 Juli 1870, dat Frankrijk België's onzijdigheid zou eerbiedigen „sous la conditkm qu'elle sera respectée par la Prusse et ses alliés"; 22 Juli verklaarde Pruisen hetzelfde. 3) Zie hierna Hfdst. VI. Derde tijdperk. 64 RUSLAND—ENGELAND. De Russisch-Engelsche overeenkomst betreffende Middel-Azië en Perzië wordt in 1907 openbaar. Zij stelt niets vast omtrent beider verhou(iingen in Europa1). De eerste groote Russische goudleening was inmiddels in 1905 in Londen geplaatst. De Russisch-Fransche en de Fransch-Engelsche verhoudingen verklaren genoegzaam, dat in de volgende jaren van actieve politiek der Fransche staatslieden Poincaré, Delcassé, Millérand en hun vrienden, ,,qui ont inventé et poursuivi la politique nationaliste, cocardière et chauvine" *), en van den heftig tegen Oostenrijk gekanten Russischen Gezant Izwolsky, de aandacht valt op de wenschelijkheid om Rusland ook met Engeland nauwer te verbinden: Daarbij bestond er te St. Petersburg en te Londen een groote vrees voor de toenemende sterkte der Duitsche vloot, terwijl de Russische Oostzeevloot uit hare vernietiging in den oorlog met Japan nog niet was herrezen. Het bezoek van den Engelschen Koning in het voorjaar van 1914 aan Parijs vergemakkelijkte een bespreking in dezen zin. De belangrijkste vraag werd bij die gelegenheid de uitbreiding van de Entente op militair gebied. De opwekking tot de vorming van een marine-afspraak ging op dit oogenblik van Izwolsky uit. Sazonow wilde verder gaan; hij stond een omzetting van de Triple-Entente in een nieuw drievoudig verbond voor, blijkens zijn brief van 2 Aprü 1914 aan Izwolsky3). De eerste stoot in deze richting werd echter reeds in den zomer van 1912 door Poincaré gegeven bij diens eerste bezoek aan St. Petersburg4). Met Grey, die den Engelschen Koning op diens zegetocht naar Parijs, einde April 1914, vergezelt, wordt — behoudens de goedkeuring van het Engelsche Kabinet — overeengekomen: ie. dat de Russische Regeering in kennis zal worden gesteld met de bestaande Fransch-Engelsche marine-afspraak; en 2e. dat verder beraadslaagd zal worden over een tusschen Rusland en Engeland te l) Buchanan, p. 91. *) Uit brief Belgischen Gezant te Londen van 16 Januari 1914. Völkerr. Urkunden I, S. 139. s) Dipl. Kriegsrüstungen. Marine-abkommen, S. 5. *) S. 192, Süddeutsche Monatshefte Juli 1922. Uit het rapport van Sazonow, na diens bezoek aan Engeland, aan den Czaar, September 1912 .... ,,E. M. ist es bekannt, dass Poincaré wahrend seines Petersburger Aufenthaltes im vergangenen Sommer, mir gegenüber — Sazonow was toenmaals, evenals Poincaré, Minister van Buitenlandsche Zaken — den Wunsch ausserte, klar zu stellen, in wie f ern wir auf die Hülf e der englischen Flotteim Falieeines solchen Krieges rechnen können." Ook: Livre Noir II, p. 345. 65 sluiten marine-overeenkomst, die ongeveer denzelfden vorm zou kunnen hebben als eerstgenoemde van 1912 (zie blz. 60). Het Engelsche Kabinet geeft zijn goedkeuring. Het mogen echter alleen militaire besprekingen zijn* tusschen desbevoegde marineoverheden en geen staatkundige onderhandelingen. De Russische marine-attaché te Londen zal met den Engelschen marinestaf kunnen beraadslagen. „De onderhandelingen met Frankrijk hebben indertijd te Londen plaats gehad. De Fransche marine- en militaire-attachés in Londen gingen naar Parijs om de vereischte instructiën te halen. Ten slotte heeft Prins Lodewijk van Battenberg zich geheel officieus naar Parijs begeven om aldaar de afspraken te parafeeren," schrijft de Russische Gezant te Londen naar St. Petersburg *). De bereidwilligheid van de Engelsche Regeering gaf Sazonow groote voldoening. „Abgesehen davon, dass eine derartige Vereinbarung vom spezieilen marrtim-kriegerischen Standpunkt aus, zü wtinschen ist, legen wir ihr eine besonders grosse Bedeutung in allgemein politischer Hinsicht bei." Een afschrift van de in de bespreking van 26 Mei bij den Chef van den Russischen marinestaf genomen besluiten wordt aan Sazonow's antwoord van 28 Mei toegevoegd 2). Deze besluiten vormden tevens de instructie voor den Kapitein ter Zee Wolkow, aan wien als marine-attaché werd opgedragen zich met de Engelsche regeering in verbmding te stellen. De overeenkomst is vóór het uitbreken van den oorlog niet meer tot stand gekomen. Er heeft nog een samenkomst plaats gevonden van den attaché met den Prins van Battenberg s). Alhoewel Frankrijk op een snel afsluiten der Conventie aandrong, wilde de Engelsche Regeering blijkbaar geen spoed daarmede maken. Volgens mededeeling van den Russischen Gezant aan Sazonow op 11 Juni 1914 heeft Grey hem gewezen op de praatzucht, die betreffende deze aangelegenheid had gewerkt, zoodat de Duitsche pers er zich mede heeft kunnen bemoeien. De Gezant had toen opgemerkt, dat de „Nowaja Wremja" reeds een logenstraffing had gebracht, waarop Grey verzocht dat bericht te mogen ontvangen. „Er skizzierte mir darm die Antwort, die er im Unterhaus geben und die sowohl unsere Verhandlungen wie diej enigen, die mit Frankreich stattgefunden hatten, verschleiern solle". Enkele dagen na de ontkenning in het Lagerhuis op 11 Juni 1914 heeft Grey deze kwestie vertrouwelijk met Lichnowsky, den Duitschen Gezant te Londen, besproken. Hij heeft den Gezant verzekerd, dat sedert vijf jaren de vraag der zeeëngten tusschen Engeland en •1 Dipl. Kriegsrüstungen. Marine-abkommen, Si 12. *) ld. Id. S. 17. ') Was Second Sea Lord van Januari 1912 — Maart 1913, als zoodanig de voornaamste raadgever van den Minister van Marine. Mobilisatiin in 1914 5 66 Rusland niet aangeroerd is geworden, en dat tusschen Engeland eenerzijds, Frankrijk en Rusland anderzijds, noch een verbond, noch een conventie bestond. Echter zeide Grey — en hij wenschte dit geenszins te verbergen — dat in de laatste jaren de graad van verstandhouding tusschen de drie Regeeringen zoodanig is geweest, dat zij elkander voortdurend en bij iedere gelegenheid over alles gesproken hadden, „gerade so als ob sie verbündet waren"1). Op 13 Juni 1914 bezoekt een Britsche vloot Kroonstad en wordt daar met grooten luister ontvangen. ENGELAND - BELGIË. Onderstaand eigenhandig geschreven rapport van den Chef van den Belgischen Generalen Staf aan den Minister van Oorlog Jicht ons in omtrent de besprekingen, welke deze Generaal gedurende de eerste drie maanden van 1906 met den Engelschen militairen Attaché heeft gehouden. Confidentielle. Lettre a Monsieur le Ministre au sujet des entretlens confidentiels *). Bruxelles, le 10 avril 1006. Monsieur le Ministre, J'ai Phonneur de vous rendre compte sornmairement des entretlens que j'ai eus avec le Lieutenant-Colonel Barnardiston et qui ont fait 1'objet de mes Communications verbales. La première visite date de la mi-janvier. M. Barnardiston me fait part des préoccupations de 1'État-Major de son pays relativement a la situatiou politique générale et aux éventnalités de guerre du moment. Un envoi de troupes, d'untotalde 100.000 hommes environ, était projeté pour le cas oü la Belgique serait attaquée. Le Lieutenant-Colonel m'ayant demandé comment cette action serait interprëtée par nous, je lui répondis que, au point de vue militaire, elle ne pourrait qu'être favorable; mais que cette question d'intervention relevait également du pouvoir politique et que, des lors, j'étais tenu d'en entretenir le Ministre de la Guerre. M. Barnardiston me répondit que son Ministre a Bruxelles en parieralt a notre Ministre des Affaires Etrangères. II continua dans ce sens: Le débarquement des troupes anglaises se ferait sur la cöte de France, vers Dunkerque et Cal ais, de f acon a hater le plus possible le mouvement. L'entrée des Anglais en Belgique ne se ferait qu'après la violation de notre neutralité par 1'Allemagne *).Le débarquement par Anvers demanderait beaucoup plus de temps, paree J) Dipl. Kriegsrüstungen. Marine-abkommen, S. 22. *) Waxweiler, p. 283 en volg. 3) Deze zin, beginnend met: „L'entrée des Anglais" was in den rand gesteld, blijkens het op het bureau van den Generalen Staf gevonden stuk, zie facsimilé op blz. 178 v. Waxweiler. 67 qu'il faudrait des transports plus considérables et, d'autre part, la sécurité serait moins complete. Ceci ad mis, il resterait a régler divers autres points, savoir : les transports par chemin de fer, la question des réquisitions auxquelles 1'armée anglaise pourrait avoir recours, la question du commandement supérieur des forces alliées. II s'informa si nos dispositions étaient suff isantes pour assurer la défense du pays durant la traversée et les transports des troupes anglaises, temps qu'ü évaluait a une dizalne de jours. Je répondis que les places de Namnr et de Liège étaient è 1'abri d'un coup de main et que, en quatre jours, notre armée de campagne, forte de 100.000 hommes, serait en état d'intervenir. Après avoir exprimé toute sa satisfaction au sujet de mes déclarations, mon interlocuteur insista sur le fait que : i°. notre conversation était absolument confidentielle ; 20. elle ne pouvait lier son gouvernement; 3°. son Ministre, 1'État-Major général anglais, lui et moi étioris seuls, en ce moment, dans la confidence ; 40. il ignorait si son souverain avait été pressenti. Dans un entretien subséquent, le Lieutenant-Colonel Barnardiston m'assma qu'il n'avait jamais recu de confidences d'autres attachés militaires au sujet de notre armée. II précisa ensuite des données numériques concernant les forces anglaises ; nous pouvions compter que, en 12 ou 13 jours, seraient débarqués : 2 corps d'armée, 4 brigades de cavalerie et 2 brigades d'infanterie montée. II me demanda d'examiner la question du transport de ces forces vers la partie du pays oü elles seraient utiles et, dans ce but, il me fournit la composition détaillée de 1'armée de débarquement. II revint sur la question des effectifs de notre armée de campagne, en insistant pour qn'on ne fit pas de détachements de cette armée a Namur et a Liège, puisque ces places étaient pourvues de garnisons suffisantes. II me demanda de fixer mon attention sur la nécessité de permettre a 1'armée anglaise de bénéficier des avantages prévus par le Règlement sur les prestations militair es. Enfin, il insista sur la question du commandement suprème. Je lui répondis que je ne pouvais rien dire quant a ce demier point, et je lui promis un examen attentif des autres questions. Plus tard, 1'Attaché militaire anglais confirma sonestimation précédente: 12 jours seraient au moins indispensables pour faire le débarquement sur la cóte de France. II faudrait beaucoup plus (1 a 2^ mois) pour débarquer 100.000 hommes a Anvers. Sm mon objection qu'il était inutile d'attendre 1'achèvement du débarquement pour commencer les transports par chemin de fer et qu'il valait mieux les faire au fur et a mesure des arrivages a la cöte, le LieutenantColonel Barnardiston me promit des données exactes sur 1'état journalier du débarquement. Quant aux prestations militair es, je fis part a mon interlocuteur que cette question serait facilement réglée. A mesure que les études de 1'État-Major anglais avancaient, les données dn problème se précisaient. Le Colonel m'assma que la moitié de 1'armée 69 la base d'approvisionnement anglaise de la cöte francaise a Anvers, des qnerM^^Nordseraitnettoyéedetonstó Dans tons nos entretlens, le Colonel me ™«^,S?SZttï tons les renseignements confidetttlels qn'fl possedait sur 1 étet ^taw et la situation de nos voisins de 1'Est, etc. En même temps, ü insista sur 2 néceïslté impérieuse ponr la Belgique de se tenir au courant de «qui se passait dans les pays rhénans qui nous avoisrnent Je dois lui ^nfesser aue chez nous, le service de surveillance au delè de la fronttere, en temps de paf* ne re ève pas directement de notre État-Major ; ™ns n*7°™ nas d'attachés müitaires auprès de nos légations. Je me gardai bien pendant de lui avouer que^ignorais si le service ^spionnage. q^oi est prescrit par nos règlements, était ou non préparé Maïs ü est de mon devoir de signaler ici cette situation qui nous met en état d inf érioritê flagrante vis-a-vis de nos voisins, nos ennemis éventuels. Le Général-Major, Chef du corps d'État-Major. Ducarne. Note — Lorsque je rencontrai le Général Grearson a Compiègne oendant les manoeuvres de 1906, il m'assura que la réorganisation de TarÏÏeU^ ment de 150.000 hommes, mais de permettxe leur action dans un délai plus court que celui dont ü est question précédemment. Ducarne. Fin septembre 1900. Het rapport getuigt van de belangrijke wederzijdsche orrthulüngen, die toenmaals werden gedaan. i^+^vmiw Men moge er al op wijzen, dat de besprekingen eerst beteekenis zouden erifngen na bet oogenblik, waarop de D"*^^* onzijdigheidvan België hadden geschonden : „L'entrée des Anglais enBelgique ne se ferait qu'après la violation de notre neutralite par 1'Allemagne" - doch men zal moeten toegeven : t° dat de Belgische Chef van den Generalen Staf door zijn inüchtingen omtrent de mobilisatie van het W^f^^ maande de regeling van het müitaire spoorwegvervoer m België ten bX van hegt E?gelsche expeditiekorps en betreffende de voorgeSmen maatregflen van het Belgische veldleger - zaken wdke SeTan hoogst geheimen aard plegen te zijn - de ssmenstellmg van eeïoperftieplan van de Engelsche troepenmacht, *e gezamenlijk met het Fransche leger zou opereeren, zeer ve^emakkelijkte "dJde mededeeluTg, dat het Belgische veldleger 's^ods bewegingen zooveel mogelijk bemoeilijken en met van den beginne af blnufn de stelling van Antwerpen terugtrekken zou met de verzekering dat Luik en Namen een overrompelingzouden kunnen weerstaan van groot gewicht waren voor de veiligheid van de FScrBelgShe grens, in het eerste tijdperk van een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland. Fransche Het mag daarbij als zeker worden aangenomen, dat de Franscne 69 70 Generale Staf omtrent de Belgisch-Engelsche voornemens werd ingelicht. De besprekingen tusschen de Fransche en Engelsche Generale Staven vielen ongeveer terzelfder tijd (zie blz. 59). Bij de Fransche najaarsmanoeuvres in de omstreken van Compiègne ontmoetten de Generaals Ducarne en Grearson elkander; in dat vertrouwelijk samenzijn zal, het kan niet worden betwijfeld, de Fransche Generale Staf gekend zijn. De Euitenant-Kolonel Barnardiston, en later zijn militaire chef, de Chef van den Engelschen Generalen Staf, betuigen hun instemming met de verschillende maatregelen, die Generaal Ducarne omtrent het Belgische leger mededeelt • de laatste dringt alleen aan op bespoediging van de aankomst van het Engelsche expeditiekorps. Blijkbaar is de opzet van deze onderhandelingen, die het Engelsche gouvernement in geenerlei opzicht zullen binden, van Engelsche zijde uitgegaan. Aangezien de diplomatieke chef van den rnihtairen attaché, de Engelsche Gezant te Brussel, volledig op de hoogte is, is de onderstelling niet te gewaagd, dat deze aangelegenheid ten gevolge van, of althans in overeenstemming met, door den Engelschen Minister van Buitenlandsche Zaken gegeven aanwijzingen werd op touw gezet. Vermoedelijk is in Engeland omtrent deze besprekingen een en ander uitgelekt. Of zat het streven naar samenwerking met het geneutraliseerde Koninkrijk, van welke samenwerking reeds in 1875 sprake is geweest, toen een Engelsche müitaire commissie naar België werd gezonden, om maatregelen te zijner verdediging te overleggen, in verband met het dreigend gevaar dat DuftscMand Frardcrijk zou aanvallen, nu ruim 30 jaar later wederom in de lucht ? De kundige schrijver van het artikel „England, Belgium and Holland" in het Augustusnummer 1906 van de „Fortaightly Review", onder den schuilnaam Y, zegt omtrent deze samenwerking: „Negligent as the Belgians have been in matters to them of vital importance, they are still better prepared to co-operate with a British army for the défense of their country than is supposed, and if they are only able to withstand the first rush of an invader of liège, they will speedily reveal unsuspected qualities of high national spirit and rnilitary efficiency. „The Germans have long affected to treat the Belgians as apeople to be crushed bij a mere display of force, but they may find that tiiis is only one of the many delusions from which they are suffering"1). Voor Frardcrijk en Engeland, zoowel als voor Duitschland, was in een aanstaanden oorlog de militair-staatkundige houding van België van het grootste belang. Deugdelijke voorhditing omtrent deze houding en voortgezet overleg omtrent een samenwerking in een bepaald oorlogsgeval waren voor de partij, die dit gold, een x) P. 269. 70 73 mière ligne 300.000 hommes de plus que la France. Pendant 1'été demier, nous avons appris que cette augmentation avait pour but de faire passer 1'armée allemande a travers la Belgique. „Celè nous 1'avons appris de différentes Puissances; „Notre inquiétude est encore augmentée par le fait que des plans nous ont été communiqués. Aussi avons-nous voulu rechercher, quelle était la situation des faits (lei, le Ministre donne lecture de différents rapports concernant la possibüité pour 1'Allemagne de jeter endéans une seule nuit 50.000 hommes devant Liège). Nous devons donc nous garder vis-a-vis de 1'Allemagne. Pour ce qui concerne la France, permettez-moi de vous rappeler que Lüle est déclassée, que de nouveau* forts ont été eonstruits a notre frontière du sud et que le Gouvernement francais a augmenté le nombre des régiments de cavalerie et d'infanterie. Je ne crains pas, il est vrai, une violation de notre indépendance par la France, mais je constate qne 1'État-Major francais a dü étudier 1'hypothèse d'un passage a travers la Belgique pour le cas, oü notre territoire ne serait pas respecté par 1'Allemagne." De Minister wijst vervolgens op de ontvangen mededeehng van den Koning van Roemenië : „Je donne k la Belgique lé conseil amical de préparer sérieusement sa propre défense, car le miracle de 1870, oü la Belgique resta préservée entre les deux armées ennemies, ne se renouvellera plus." „F41 présence de eet amoncellement de faits et d'informations, nous n'avons plus pu douter. „La sitnatlon militaire de la Belgique est devenue un élément de la paix et cette f acon de voir nous est communiquée par la voie diplomatlque, pour la première fois, clairement et nettement" l). Het in 1913 vastgestelde Fransche oorlogsplan No. XVII (zie blz. 12) liet de Belgisch-Fransche grens van grootere troepenafdeelingen ontbloot; het hield rekening met de aankomst van het Engelsche expeditiekorps bij Duinkerken en Calais. De militaire attaché bij het Belgische Gezantschap te Parijs wist dit in het voorjaar 1914 aan zijn Regeering te melden 2). Nog meer zekerheid ten aanzien van Frankrijks bedoelingen vermocht de Belgische Gezant te Parijs te geven. In zijn rapport van 22 Februari 1914 leest meno.a.: „M. Poincaré m'aassuré, qne la France ne prendrait jamais 1'initiative de violer notre neutralité" »). De Belgische Regeering erkende het gevaar, dat haar grondgebied zou bedreigen ingeval van een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland. Zij diende — zij het ook te laat — in 1913 een wetsontwerp in, dat strekte tot versterking en verbetering van de weermacht, welke door invoering van den algemeenen dienstplicht tot een sterkte van 350.000 man zou worden opgevoerd. Een reorganisatie van het leger zou daarmede gepaard gaan. Op 1 Augustus 1914 bedroeg de sterkte van het veldleger niet *) Ryckeï, p. 233. *) Schwertfeger, S. 129. s) Ryckel, p. 235. 74 meer dan 117.000 man, terwijl de reorganisatie nog slechts ten deele was doorgevoerd. RUSLAND - JAPAN. Nog moet de aandacht worden gevestigd op de tusschen deze beide Keizerrijken gesloten overeenkomst van 8 Juk 1912. De Russische Volksvertegenwoordiger Radek heeft haar het eerst bekend gemaakt. Zij bepaalde, dat Rusland, in geval van verwikkeling m een Europeeschen oorlog, al zijn troepen uit Siberië en China zou kunnen terugnemen, op twee legerkorpsen na, en dat Japan m zoodanig geval de bescherming van Ruslands belangen tegenover China zou overnemen. Verder verbond Japan zich geen Russisch gebied, in het bijzonder Wladiwostock niet, te zullen bezetten. Daartegenover verklaarde Rusland geen bezwaar te zullen maken, indien het Duitsche Kiautschau door Japan werd genomen1). RUSLAND, SERVIË EN MONTENEGRO. Alhoewel er vóór het uitbreken van den wereldoorlog geen formeel verdrag tusschen Servië en Rusland schijnt gesloten te zijn, bestond er een bijzondere verstandhouding tusschen beide rijken, evenals tusschen Rusland en Montenegro. Beide Balkanstaten waren min of meer als vazallen van het groote Czarennjk te beschouwen. Zoo bericht de Servische Gezant te St. Petersburg op 2 Maart 1913 aan zijn Minister van Buitenlandsche Zaken over de dmdehjke aanwijzingen, welke Koning Nikola van Montenegro gedurende zijn bezoek aan St. Petersburg heeft ontvangen. De Koning gaf de verzekering niets tegen het belang van Rusland te zullen ondernemen ; hij zeide tegen Sazonow: „Ik ben Koning van Montenegro, maar tegenover Rusland de uitvoerder van deszelfs bevelen ). Een aantal tusschen St. Petersburg en Belgrado gewisselde diplomatieke stukken getuigt eveneens van een nauwe aaneensluiting. De brief van Sazonow aan den Russischen Gezant te Belgrado van 6 Mei 1913 zegt, dat Servië pas het eerste tijdvak van zijn historischen weg heeft doorloopen ; tot bereiking van het verdere doel zal nog een vreesehjke strijd gestreden moeten worden. Het beloofde land van Servië ligt in het gebied van het tegenwoordige Oostenrijk-Hongarije en niet daar, waarheen het thans streeft, naar den kant van Bulgarije. Een levensbelang van Servië is het bondgenootschap met Sofia en het zich voorbereiden voor den niette ontganen krijg met den westelijken nabuur. De breuk tusschen Servië en Bulgarije is een overwinning voor Oostenrijk. „Verklaar dit alles aan de Serviërs," schrijft de Russische Minister van Buiten- *) Deuischland schuldig ? S. 140. ») ld. S. 124. 74 75 landsche Zaken aan von Hartwig. „Ik hoor van alle kanten, dat zoo iemands stem in Belgrado iets vermag, het de Uwe is"1). In Maart 1912, toen de Balkanbond mede onder Russischen invloed was tot stand gekomen, uitte de Czaar zich tegen den Servischen Kroonprins, dat nu de adspiraties van Servië ten aanzien van Oostenrijk spoedig in vervulling zouden gaan 2). Men leze vooral den brief, dien de Servische Minister van Buitenlandsche Zaken uit St, Petersburg schrijft, na de hem door den Czaar op 2 Februari 1914 verleende audiëntie. Pasjitsj bedankte bij deze gelegenheid voor den steun, dien Rusland in den Balkanoorlog had verleend en waardoor Oostenrijk-Hongarije belet werd in te grijpen. Hij klaagt over de slechte behandeling, die de Slavische bevolking in Ctostenrijk-Hongarije van de zijde der Regeering der Monarchie ondergaat. Ook de Czaar beweert, „dat Oostenrijk de Slaven slecht behandelt". Hij, Pasjitsj, brengt het verzoek over, dat Servië gaarne 120.000 geweren en munitie, benevens geschut, vooral houwitsers, van Rusland zou willen krijgen. De Czaar vraagt, hoeveel soldaten Servië op de been kan brengen. Pasjitsj antwoordt: „Wij gelooven een half millioen goed gekleede en bewapende soldaten in het veld te kunnen brengen." En bij het afscheid op die audiëntie herhaalt de Czaar tot tweemaal: „Voor Servië zullen wij alles doen ; groet den Koning en zeg hem" (en nu in het Russisch) : „voor Servië zullen wij alles doen" *). Deze verhouding van Servië tot Rusland, en dientengevolge mede tot Frankrijk en Engeland, mocht geen oogenblik worden aangetast. De handhaving ervan was stilzwijgend begrepen in die „stabilité de 1'équüibre", waarvan het officieele communiqué gewaagt, na de bespreking tusschen de Fransche en Engelsche diplomaten tijdens het bezoek van het Engelsche Koningspaar aan Parijs op 29 April 1914*)- Zij, die handhaving, werd in de laatste Juli-dagen van dat jaar de twistappel tusschen de Entente en de middenrijken. Het gesprek van den Duitschen Gezant te Eonden met Grey, op 29 Juli, geeft dit zoo duidelijk aan : de eerste zeide, dat „the view of the German Government was, that Austria could not by force be hurniliated, and could not abdicate as a great power. Sir Grey replied that he entirely agreed, but it was not a question of humiliating Austria, it was a question of how f ar Austria meant to push the humiliation of others. There must, of course, be some humiliation of Seryia, but Austria might press things so far as to involve the hunüliation of Russia. When the German Ambassador remarked that Austria would not take Servian territory, Sir Edward observed that, ') Deutschland schuldig? S. 99. *) Bogitsjewitsj, S. 36. ») Deutschland schuldig ? S. 130; ook : Bogitsjewitsj, S. I7*) Livre Noir II, No. 260. 76 without taking territory and while leaving nomina! Seman independance, Austria nüght turn Servia practically into a vasal state, and this would affect the whole position of Russia in the Balkans1). »ï StoweU p oi en Great Britain and ths turopean crisis 1914. Correspondence and Statements in the Parliament, together with an Introductory Narrative of Events. London, 1914. P- 48- No- 00 • 76 HOOFDSTUK IV. OVERLEG EN SAMENWERKING BETREFFENDE DE ^rTAlRE VOORBEREIDING TUSSCHEN DUITSCHLAND, OOSTENRIJKSSSÏÏSffïU ROEMENIE EN TURKIJE, BENEVENS DE SSTv^N ITALIË TOT FRANKRIJK EN RUSLAND. DUITSCHLAND —OOSTENRIJK. t»* tem van het Drievoudig Verbond vormde zich als 'TweeW J£ ir. t87o^zieBm^rC) ' de beide middenrijken Duitschland en daad trouw gebleven. Enkele jaren later, in 1882, sloot ltaüe rich aan. HeT Drievoudig Verbond bleef tot den grooten oorlog "De^overeenkomst van den Driebond bevatte geen mmtahe tie gesloten, volgens welke ingeval van oorlog met ™gJ* een Ttaliaansch leger in den Elzas zou optreden. Graaf Schüetten, ae ïaterfctó vinden Generalen Staf, beschouwde deze verbmtems ffidSmX ~. m I90X gaf trouwens ^^f^^FS «inoaan de Duitsche te kennen, dat zij het gebruik van een ïüSian^l««aan den Boven-Rijn zeer ongewenscht achtte^ In iqS bi^de Duitsche najaarsmanoeuvres ontmoeten de Chef van den DmtscheV Generalen Staf en die van den O*»»** vo^ MolSe zoowel als Generaal Conrad von Hotzendorf, zqn T^+tntte betrekking benoemd. Geen van beiden heeft de^^toSie^la^Slen zullen in de laatste dagen van Tuk SS dm geweSgen oorlog met zorg te gemoet zien overttugd vat den^waren ïtrijdg die voor de centrale machten gekomen is. ^an hereenmaal vastgestelde plan, waarbij aan de Seine de !) Kriegsschuldfrage. ») v. Kuhl, S. 164. 3) Kriegsschuldfrage, Nov. 1926, S. 820 e, v. Nov. 1926, S. 824. 78 eerste beslissing in een tweefronten-krijg moet worden gezocht, houdt von Moltke vast. Duitschland zal zich met zijn hoofdmacht op Frankrijk werpen en dit offensief „mit der grössten Rücksichtlosigkeit und Schnelhgkeit durchführen"1). De Oostenrijk-Hongaarsche legermacht, versterkt met wat Duitschland kan afstaan, zal Rusland moeten weerstaan. Evenals bij de Entente, blijft ook bij het Drievoudig Verbond voorziening in de eenheid der opperste militaire leiding ingeval van oorlog uit, welk gemis zich bij het begin van den oorlog in Augustus en September 1914 ernstig doet gevoelen *). Bij de overwegingen, wat Duitschland tegenover Rusland zal kunnen beschikbaar stellen, is het steeds een pogen van Oostenrijksche zijde om deze macht te doen verhoogen. Beide Chefs bespreken in hunne uitvoerige briefwisseling van Januari 1910 verschillende óorlogsgevallen. Von Moltke acht het een dringende noodzakelijkheid om, zoodra een oorlog tusschen de middenrijken en Rusland onvermijdelijk en aanstaande schijnt, zekerheid te erlangen omtrent de houding, die Frankrijk bij dat conflict zal innemen. De Duitsche Regeering zal alsdan een stellige verklaring van Frankrijk moeten vorderen *). Wanneer Frankrijk in zoodanig geval een strenge neutraliteit belooft, verplicht Duitschland zich geen bijzondere maatregelen tegen het westen te nemen; de westelijke grensvestingen zullen niet in staat van verdediging gebracht, de grensbewaking zal niet ingesteld worden. Het gedeelte van het Duitsche leger, dat alsdan niet in de eerste linie tegen Rusland bestemd is, blijft voorloopig gemobiliseerd in zijn standplaatsen. Alhoewel een zoodanige handeling onmiskenbaar gevaarlijk voor Duitschland kan zijn, indien Frankrijk onverwacht zijn neutraliteit opzegt, heeft von Moltke den opmarsch van de versterkte Duitsche legers naar de oostelijke grens doen uitwerken, om ook onder deze overigens weinig waarschijnlijke omstandigheden aan de verplichtingen tegenover den zuidelijken nabuur te voldoen. Von Moltke heeft in dezen zin een voorstel ingediend. Oostenrijk zal tegenover Italië hetzelfde standpunt innemen. Weenen dient tijdig een gelijke verklaring van Rome te eischen, indien geen aansluiting te verwachten is4). Te Carlsbad, alwaar von Moltke een badkuur volgt, heeft in den avond van 12 Mei 1914 het laatste onderhoud tusschen beide Generaals plaats. Von Moltke deelt daarin mede, hoe men in Duitschland „unglückseligerweise" er op vertrouwt, dat Engeland *) Conrad I, S. 369. *) ld. IV, S. 551. 564. 77- s) Zie hiervoren, blz. 10. *) Conrad II, S. 59 en volgende. Brieven van von Moltke van 30 Januari 1910 en van Conrad van 23 Februari 1910. 78 79 bij een toekomstigen oorlog zal verklaren met mee te doen Aan het einde van het bezoek stelt Conrad de vraag, binnen hoeveel tqd Duitschland tegenover Rusland meer troepen beschikbaar zou kunnen stellen^.Wij hopen binnen zes weken na het begin van de operatiên met Frankrijk gereed te zijn, of ten mmste zoo ver, dat wij onze hoofdkrachten naar het oosten kunnen verschuiven, was Jet antwoord Sedert dezen avond tot 30 Juli heeft er tusschen beide Chefs geen gedachtenwisselmg plaats gehad. Dezelfde meening omtrent Engelands houding koesterde.von Moltke reeds in het einde van 1911. In zijn toenmaals aan den Rijkskanselier overgelegde memorie hield hi het voor zeker dat Ingeland actief aan de zijde van Frankrijk zou staan, sobald ein deutschfranzösischer Konflikt zum Austrag kommt ). De aanwijzingen voor den strategischen opmarsch bestemmen q Duitsche divisiën voor het oostelijke front en 70 tegen het westelijke front. Van de dan nog beschikbare 8£ divisieu, waaronder 61, die eerst later uit de aanvullingsreserven gereed zouden komen was von Moltke voornemens er nog 5 tegen Rusland aan te wijzen. In dezen zin heeft de Generaal op 2 Augustus 1914 Oostenrijk-Hongaarschen ambtgenoot ingehcht ). ITAEIË, OOSTENRIJK EN DUITSCHEAND. De overeenkomst met Italië neemt in den winter van 1912-1913 wederom een vasteren vorm aan. Graaf Waldersee van den Duitschen Generalen Staf, die na zijn besprekingen met den ItaliaaUschen Generalen Staf in Januari 1913 over Weenen naar Duitsch land terugkeert, acht Italië „volkomen eerlijk en aan de zijde 2en Generalen Staf Montana^heeft daarop den 4en Februari, namens Generaal Polho, Chef van den Italiaanschen Generalen Staf, een bespreking met Conrad Hrj deelt mede, dat, in geval van een grooten oorlog, het Ie "e, Ille en IVe legerkorps zich op de lijn Aosta-Tunjn-Cuneo zullen verzamelen enhet Ve legerkorps in en rond Milaan. Eerstgenoemde korpsen & taÊnd vSr een^offensief tegen Frankrijk. Het Vle legerkorps zal te Bologna blijven, het VHIe te Florence, hetzij om later te worden aangetrokken, hetzij om te dienen tegen een andmgspogmg van Fransche zijde. Het Vlle legerkorps (Ancona) komt aan de J) Conrad III, S. 669. *) Weltkrieg, S. n. *! Conrad IH, S. 87. Zie ook : Grosse Politik, 6ten Band, S. 247 en 26o waaruit Sijkt, d'at reeds in Januari 1888 ^ „Mémone. fadiquant les vues échangées a Berlin entre les délégués müitaires des twMSPutosanee^", wa^gtot stand gekomen; de „dents^-itahenische Mditar, Eisenbahn-Konventkm;' werd op 14 April van dat jaar gesloten. 8o spoorbaan Padua-Mertre, hetzij om mede te worden aangetrokken, hetzij om door Tirol te worden vervoerd. De voorbeHridingen worden zoodanig getroffen, dat Italië met Duitschland gelijktijdig zal mobiliseeren1). De drie Chefs van de Generale Staven, von Moltke, Conrad von Hötzendorf en PolHa, wonen in het najaar van 1913 de Duitsche manoeuvres bij. Men raakt onder den indruk van een hoopvolle samenwerking, hetgeen Conrad aanleiding geeft om op von Moltke's verwachtingen den domper te zetten, zeggende: „aber nnr nicht vertrauensselig sein". De ItaHaansche Generaal bevestigt ten deele schriftelijk de opgewekte verwachtingen in zijn aan Conrad gezonden brief van 28 November. Hij verklaart daarin door den Koning te zijn gemachtigd, in geval van een oorlog van het Drievoudig Verbond, twee cavalerie-divisiën op het Fransch-Duitsche schaakbord te werpen 2) Voor het transport van deze cavalerie vraagt hij de beschikbaarstelling van Trfoler spoorwegen, van den ioen mobilisatiedag af. De Overste Montanari zal in Berlijn het verdere vervoer van deze 50 eskadrons bespreken. Generaal Pollio, die op 2 Juk 1914 onverwachts overleed, eindigt zijn schrijven aldus : „J'espère aussi, que le jour ne soit pas loin, oü j e ptrisse assurer un pÉns large concours de troupes royales italiennes sur réchiquier stratégique de 1'Europe centrale." Volgens Overste Montanari zou het in de bedoeling liggen in de naaste toekomst 5—7 legerkorpsen beschikbaar te stellen. Inderdaad schijnt in de eerste maanden van 1914 met de voorberdding van deze beschikbaarstelling een aanvang te zijn gemaakt. Althans de Duitsche en de Oostenrijksche miütaire attaché's te Rome berichten daaromtrent. De laatste schrijft den i8en Februari, dat Generaal Pollio hem bij zich verzocht heeft, met de opdracht aan Weenen te melden : „Der König hat seine Emwilligung gegeben, dass ausser den zwei Kavallerie-Truppen-Divisionen eine Armeegruppe unter Commando des Generals Zuccari, bestehend aus drei Korps a je zwei Einiendivisionen, im Kriegsfall F (Frankreich) an den Rhein geschickt wird. Das Itakenische Eisenbahnbureau hat bereits die Arbeiten begonnen, um die Instradierung dieser Korps an die Grenzstationen Ala, Pontebba und Cormono vorzubereiten"»). In zijn werk „Aus meiner Dienstzeit" zegt Conrad, de persoonlijkheid van Generaal Polko ten volle te hebben vertrouwd, maar zich *) Conrad III, S. 89. ») ld. id., S. 499. De brief begint: ftD'après ce qu'on a prévu dans les inoubliables journées des manoeuvres de 1'Armée Allemande, j'ai obtenu de S.M. le Roi, mon Auguste Souverahi, I'antorisation d'envoyer deux divisions de cavalerie .... etc. 3) Conrad III, S. 599. a* bij deze besprekingen bewust geweest te zijn, dat dit vertrouwen slechts op een persoon berustte1). Ben maritieme conventie tusschen Oostenrijk-Hongarije, Duitschland en Italië was in den zomer van 1913 tot stand gekomen (zie Bijlage £). Militaire en marine-autoriteiten teekenden haar, onder goedkeuring van de Souvereinen der drie Staten. De in de Middellandsche Zee aanwezige strijdkrachten van het Drievoudig Verbond zouden zich, in geval van een gemeenschappelijken oorlog, vereenigen om de heerschappij ter zee in dit gebied te verkrijgen. Het opperbevel over de gemeenschappelijke strijd-' krachten zou in zoodanig geval aan een Oostenrijk-Hongaarschen of aan een Italiaanschen vlagofficier worden opgedragen. Blijkens een aanvullingsovereenkomst was de OostenrijkHongaarsche Admiraal Anton Haus als gemeenschappelijk bevelhebber aangewezen *). OOSTENRIJK—DTJITSCHLAND—ROEMENIE. * Oostenrijk-Hongarije sloot den 3oen October 1883 een verdrag met Roemenië, waarbij Duitschland zich op denzelfden dag door een bijzondere „acte d'accession" aansloot. Italië wachtte tot den afloop van den eersten termijn in 1888. Sedert is deze aansluiting bij het Drievoudig Verbond telkens vernieuwd. Op het oogenblik dat de wereldoorlog uitbrak, bestond de overeenkomst nog, als bondgenootschappelijk verdrag van 5 Februari 1913 (zie Bijlage F). Zij is nooit door de Parlementen bekrachtigd en werd wereldkundig op den dag harer oplossing: de oorlogsverklaring van Duitschland aan Roemenië op 28 Augustus 1916 noemt haar. Hare strekking beoogde onderlingen steun bij een vijandelijken aanval. Den weg naar Constantinopel voor Rusland afsluitende, is Roemenië voor Oostenrijk-Hongarije van niet minder belang, reeds alleen wegens de beheersching van den benedenloop van den Donau. Vóór 1914 dingen beide Keizerrijken naar de gunst van het jonge Koninkrijk. De verwantschap van het Roemeensche hof met het Keizerlijke hof te Berlijn begunstigde langen tijd de aansluiting met Duitschland. Koning Carol is tot zijn dood (1915) den Hohenzolleren trouw gebleven. Zijn Regeering en het Parlement neigden in de laatste jaren naar Fransch-Russische zijde. Czernin, Oostenrijks Gezant in Boekarest sedert het laatst van 1913, wijst op het omkoopen van de pers op den Balkan. „Die Mittel, über welcheeinGesandteroder Botschafter verfügt, werden dabei bei all seinen Aktionen immer einesehr grosse Bedeutung haben. In Rumanien beispielsweise hat Russland schon langst vor dem Kriege das ganze Terrain unterwtihlt. Schon *) Conrad III, S. 92. *) Nouveau recueil de Traités, p. 101 MobUisatiSn in 1814 81 83 Rusland te sluiten. Denzelfden dag geeft de Keizer zijn goedkeuring tot dit verdrag volgens een vijftal voorwaarden. Den 3ien reeds ontvangt de Duitsche Gezant machtiging tot de onderteekening, mits Turkije naar het oordeel van den Gezant een noemenswaardige actie tegen Rusland zal kunnen ondernemen. Nadat Freiherr von Wangenheim er op gewezen heeft, dat het een groot verschil maakt, of Turkije met 300.000 man zich aan deze, dan aan gene zijde schaart, wordt op den 2en Augustus het verdrag in de Turksche hoofdstad geteekend1). ITALIË—FRANKRIJK. De geïsoleerdheid, waarin Italië zich als Groote Mogendheid omstreeks 1880 bevond, benevens de vrees voor steunverleening van het katholieke Oostenrijk aan den Paus, had de Regeering aan den Tiber tot de aansluiting bij de Centrale Mogendheden gebracht. Voor Italië als Middellandsche-Zee-Mogendheid daagden later daarnaast andere belangen op. Frankrijk en Italië vonden elkander. De in het najaar van 1900 tusschen den Franschen Gezant te Rome en den Italiaanschen Minister van Buitenlandsche Zaken Prinetti gehouden besprekingen werden vastgelegd in hunne brieven van 14 en 16 December van dat jaar. Daarbij verleende Italië aan Frankrijk alle vrijheid van handelen in Marokko, terwijl Italië zich het recht voorbehield om in voorkomend geval zijn invloed in Tripolis te ontwikkelen. „Ces explications, que nous sommes convenues de tenir secrètes, contribueront — je n'en doute pas — a consolider les relations amicales entre nos deux pays", zoo eindigen beider brieven2). Op den 4den Juni 1902 bezoekt de Italiaansche Gezant te Parijs den Minister van Buitenlandsche Zaken Delcassé, bij wien hij een nota achterlaat van den volgenden inhoud : „J'ai été autorisé par S. E. M. Prinetti a communiquer a Votre Exeellence un télégramme, dans lequel le Ministre des Affaires Etrangères d'Italie me confirme qus, dans le renouvellement de la Tripte Aliiance, il n'y a rien qui soit direct ement ou indirec temen t agressif en vers la France, aucun engagement qui puisse nous obliger en aucune éventualité a prendre part a une agression contre elle, enfin aucune stipulation qui menace la sécurité et la tranquillité de la France. „M. Prinetti désire également que jesache que les protocoles ou conventions additionnelles a la Triple Aliiance, dont on a beaucoup parlé dans les derniers temps et qui altéreraient le caractère complètement défensif et qui auraient même un caractère agressif contre la France, n'existent point" *). *) Deutsche Dokumente II, S. 7; III, S. 183. a) Fransch Geelboek, II, p. 3-4. s) Fransch Geelboek, als voren, p. 6 : Uit den brief van den Franschen Gezant te Rome van 10 Maart 1912, naar aanleiding van hem, door den in Januari t.v. opgetreden Minister-President Poincaré gedane vragen. 84 In verband hiermede draagt Delcassé den Franschen Gezant te Rome Iv zoo spoedig mogelijk de onderhandelingen wederom op £ vatten betref fende den vast te stellen tekst en de onderteekenmg v^ de wedSijdsche verbindende verklaring, die de verhouding vïï FrankSk en Itaüë zal vaststellen : „Le point capital du projet ercelu?qui obhge 1'une des deux Puissances a garder une ftricte nltraUte?Sans tecaa oü 1'autre prendrait 1'initiatave d'une declaration de euerre k laquelle elle aurait éte provoquee ). In Se aan elkander gerichte, vrijwel gelijkluidende brieven van\ CenTr 1902 stellen bovenbedoelde Gezant en de Itahaansehe Minister het door hen overeengekomene schnftehjk vast De ^zS^dehwloedarfeeren iu de Middellandsche Zee worden oP d e ï grondslag der brieven van December 1901 nauwkeurig ^Namens Z.M.'s Regeering verklaart o.a. de Italiaansche Minister : Au cas oü la France serait 1'objet d'une agression directe ou de' t paft d'une ou de plusieurs puissances, 1'Itaüe gardera une stncte neUIiaSésera de même au cas oü la France, par suite d'une provocatie* dhecte se^rouverait réduite a prendre, pour la défense de son honneur oHe sa sécurité. 1'initiative d'une déclaration de guerre. Dans cette é^entualité k Gouvernement de la RépubUque devra communiquer pTéaSmeni son intention au Gouvernement royal * meme de constater qu'ü s'agit bien d'un cas de provocation directe ). Beide brieven zijn deugdelijke afspraken tusschen daartoe volkomen bevoegde, namens hunne regeeringen optredende offacieele peSen De briefvorm werd gekozen, zooals de Fransche Gezant S5 jaren later aan zijn chef, Poincaré, schrijft,,™ eenkomst niet het karakter van een contra-tractaat te geven )De Gezant levert verder een pleidooi om Italië er van vnj te pleiten, eSS handeling te hebben gepleegd, die in strijd zou zijn met Sahfs pifchten jegens zijn bondgenooten. Hij besluit methet,aangeven van de beteekenis der overeenkomst, zeggende . „A 1 heure actuelle après environ dix ans d'existance, quelle place occupent les^Wrdïde 1902 dans la politique franco-italienne ? Bresulte de ce qui précède que leur valeur est plus preaeuse pour nous que jamais i/texte est si pressant, si formel, qu'il ne laisse place qu k nTnunimum d'interprétations Avant 1902, d pouvart:suffire de mésintelligences sérieuses pour faire poser de ce cóte-ci des Alpes S question de lSnterprétation oula modification des Albanees dans un sens pérüleux" *). !) Zie noot 3 op blz. 83 hiervoren. 2) Fransch Geelboek II, p. 7. *) Als voren, p. 11. *) Idem, id. 84 85 ITAElE—RUSLAND. De ontmoeting van den Russischen Czaar en den Italiaanschen Koning te Racconigi — ongeveer 25 K.M. ten zuiden van Turijn — leidde tot de Russisch-Italiaansche overeenkomst van 24 October 1909. Het was een vergelijk tusschen de Balkan- en deNoord-Afrikabelangen, onderscheidenlijk van beide rijken. Een der Belgische Gezanten noemde dit accoord een nieuwe overwinning van de, tegen Duitschland gerichte, omsingelihgspolitiek1). Rusland en Italië verbinden zich bij dit verdrag, dat uit vijf artikelen bestaat, tot het handhaven van den status quo op het Balkan-schiereiland. Bij elke gebeurlijkheid, die zich aldaar zou kunnen voordoen, zullen zij het nationahteitsbeginsel toepassen, met uitsluiting van elke vreemde overheersching ; in zoodanig geval zullen beide diplomatieën samenwerken, |„toute action d'ordre différent devant demeurer réservée a une entente ültérieure". Een nieuwe overeenkomst over deze aangelegenheid zal slechts met medewerking van de andere partij kunnen plaats hebben, terwijl eindelijk als laatste artikel geldt, dat beide rijken zich verbinden met welwillendheid te zullen beschouwen : „1'une les intéréts russes dans la question des Détroits, 1'autre les intéréts italiens en Tripolitaine et en Cyrénaique" *). In November 1912 ontvangt de Russische Gezant te Parijs de toestemming van zijn Minister van Buitenlandsche Zaken om dit zeer geheime verdrag aan Poincaré, voor zijn persoon, voor te lezen. Deze had er zich over beklaagd het niet te kennen. „Ea nécessité de ménager sa susceptibiUté'' lag voor de hand, schrijft Izwolsky bij het overbrengen van deze klacht; van hem — Poincaré — hangt toch zoo ontzettend veel af. Invloedrijke elementen van zijn partij zijn vijandig gezind tegen Rusland en verkondigen openlijk, dat Frankrijk zich niet om Balkan-aangelegenheden in een oorlog moet laten sleepen8). ») Kjellen, S. 116. *) Livre Noir I, p. 357. •) Idem, p. 350 ; brief Izwolsky van 21 November 1912. HOOFDSTUK V. BESCHOUWINGEN, NAAR AANLEIDING VAN HOOFDSTUK IV. Het tijdvak van den vrede van Frankfort tot den wereldkrgg is een tijdvak van staatkundige verbintenissen. In den vort*t heeten zTuKet behond van den vrede te beoogen. Bi den grond vormt bii&e het poUtieke en economische egoïsme de drijfveer, gericht bn de eene pïrtij op het zelfbehoud, bij de andere op een expansieSreveTop hetsch%>pen van betere handelsvoorwaarden en derge- bevatten verschillende dezer conventies geen enkel woord omtrent een gezamenlijk optreden inoorlogstijd, ^g^^f^ liike actie, welke in een spanningstajd gevoerd wordt en die door het vStSende gevoel va/samengaan ^^.^^^J^ rechtsgevoel zou veroorloven, kan oorzaak zijn, dat aan de andere zrfde de'taatkundige nederlaag zwaar wordt gevoeldJJen,gevoel ti sterker, wanneer die nederlaag, om welke *"^±£r opwindende artikelen in persorganen schromelijk wordt opgf 1^ en dat in elk geval, al of niet overdreven, tot verzet prikkelt en een ander maal geen toegeven duldt. t,^,TT«1plWend Staatkundige verbonden dragen dientengevolge, hoe vredel evend zii mogen heeten, veelal de kiem van een oorlogsgevaar maci. De partijen in eenzelfden bond hebben vrijwel nimmer een volkomen gelijk doel of belang op het oog ; zij kunnen evenmin een zelfden machtsinvloed doen gelden. Een alliantie wordt somwijlen als een verbinding van ruiter en paard voorgesteld, waarbij de eerste het paard langs een gevaarlijken weg kan voeren. Wanneer paard eu ruiter een zijn, zooals het béhoort, dan heeft deze vergeüjking weinig te ^^^f" ware van bergreizigers te spreken, die met het oog op den steden weg langs een afgrond, zich met een koord verbinden, daarmede de kans aanvaardende, dat de onvoorzichtigheid van den een den val van allen veroorzaakt. , , , , Een vergelijking (zie schetskaartje) van het bondenstelsel, dat gedurende de tachtiger jaren van de vorige eeuw geldende was, met het netwerk van verbintenissen, dat zich gedurende een veertiental jaren vóór den oorlog over Europa en van Europa mt over Azie BmMi»n™iiiiiii«i«iMii»ro»i^^ ~ ~ — wi; TOESTAND 1879-1830. * —- a a N S L UI TWtl ROfi MINtl aam o» J E oo/io c Riem- - driebond [betreft balkan cm D A RDANELLEfl] MIOOELLAnaSCHE zee-verorab italië -spamoc TOESTAMD I30ü-i3!^ ROEMENIË - DR IE B OM D — S'RlTSCH - JAPAH5CH l/BRBONO CROOT-efftTAMMlt -PffAttKffUK- SPANJE -•—o- GROOT-BfilTAMM i Ë - RUSLAND (v*l»HOuOir«0 ,» Met ftoSTir^j VSAORAfl VAN «ACCON.8. ( BALKAN E« TR.POOB ) £*Jfc$* 88 uitstrekte, geeft voor het tijdvak der twintigste eeuw een belangrijke bate ten voordeele der Fransche Repubüek, met een groot veriies voor Berlijn en Weenen. In een memorie van 20 Januari J913 geeft de Chef van den Oostenrijk-Hongaarschen Generalen Staf de aantallen van de voor operatieve doeleinden beschikbare legerdivisiën bij het Drievoudig Verbond en bij de Entente en de met haar vermoedelijk samengaande staten als volgt aanl) : Duitschland 100 Frankrijk 83 Oostenrijk-Hongarije 48 Rusland (84 Itake 35 Servië») t& Roemenië 14 Montenegro 4 Totaal I97 ^Bulgarije a) 24 Engeland O Totaal 2Ï6 «) Na de doorvoering der gebiedsuitbreiding ingevolge den Balkan-oorlog. Met aftrek van Itake en Roemenië, waarop slechts met voorbehoud gerekend wordt, is de verhouding 148 tot 216. Trouwens, hoe onzeker dergelijke berekeningen somtijds zijn, blijkt wel uit het feit, dat Bulgarije eerst in September 1915 mobiliseert en dan, tegen aller verwachting in, als vijand van Rusland. Een vermelding van Engeland met slechts 6 divisiën laat, bij eenigen duur van den oorlog, volstrekt buiten beschouwing, wat Groot-Britannië mt zijn Dominions en Koloniën aan troepenmassa's kan uitbrengen. Hieruit bhjkt mede, dat Conrad op een korten duur van een algemeenen oorlog vertrouwde. Duitschland hoopte niet minder, in enkele weken met Frankrijk te kunnen afrekenen, zoodat indien Engeland ziek in den oorlog mengde, het zwakke expeditiekorps te land van weinig invloed zou zijn. Ruslands Minister van Oorlog verklaarde te zijner verontschuldiging, voor wat den geringen munitie-voorraad betrof, niet anders *). \lleen Groot-Britannië heeft bij zijn voorbereidingen steeds den mogelijken langen duur van een wereldkrijg voor oogen gehouden. Eenmaal met Duitschland begonnen, zou het Britsche Rijk niet meer loslaten, voordat het zijn oorlogsdoel zou hebben bereikt. De Balkan-oorlog had Servië een gebiedsuitbreiding van 39 duizend K.M. \ met een bevolkingsaanwas van anderhalf millioen zielen gebracht. Volgens een betrouwbaar bericht, dat Conrad op 13 Januari 1914 ontving, bestelde Servië 550.000 geweren »), terwijl *) Conrad III, S. 15. a) Soechomlinow, S. 400. *) Conrad III, S. 570. 88 HOOFDSTUK VI. UITVOERING VAN DE MILITAIRE VOORZORGSMAATREGELEN EN VAN DE ALGEMEENE MOBILISATIËN IN I9I41)- Tot inleiding van een chronologisch overzicht der militaire maatregelen en gebeurtenissen gedurende den crisistijd moge hier een zeer beknopt relaas worden gegeven van de belangrijkste. onmiddellijk voorafgegane feiten, welke rechtstreeks tot het ontstaan der crisis hebben geleid. De houding van Servië jegens het groote, doch weinig samenhangende Habsburgsche Rijk had in Weenen reedsjvele malen aarJeiding gegeven tot de vraag, of een krachtig optreden der Oostenrijk-Hongaarsche Regeering tegen de binnen het gebied der Monarchie steeds heftiger woelende Al-Servische beweging met noodzakelijk was. De door de regeering van Belgrado gesteunde Al-Servische actie, waarvan de moord te Serajewo op den Zondagmorgen van 28 Juni kennelijk een uiting was, versterkte de overtuiging aan Oostenrijk-Hongaarsche zijde, dat thans krachtig gehandeld moest worden. »ja*-uL Daarbij kwam dat reeds vóór dezen ongeluksdag verschillende omstandigheden op den intensieven diplomatieken arbeid wezen, die sedert maanden aan den Bosporus enin alle hoofdsteden van het Balkanschiereiland, door Rusland en Frankrijk werd ontvouwd om de tweespalt, die aldaar tusschen de twee groepen der Balkanstaten heerschte, te doen verdwijnen en ze aüe te brengen onder een nieuwen Balkanbond, nu met het front mtslmtend westwaarts ). Graaf Hoyos, attaché van het Weener Ministerie van Buitenlandsche Zaken, wordt op een der eerste Julidagen naar Berlijn ») Voor zoover in dit hoofdstuk de bronnen niet afzonderlijk ,zijn vermeld, zijn de aangegeven maatregelen ontleend, voor OostennjkHongarfle aan: Conrad; voor Rusland aan: Frantz, Dobrorolsky Beginn des Krieges 1914, Soechomlinow; voor Duitschland aan: Weltkrieg, Beilagen Stenographischen Berichte; voor Frankrijk aan: Armées francaises ; voor Engeland aan : Corbett. *) Gooss, S. 8. 97 26 Juli. Het paarden-uitvoerverbod wordt voor het geheele riik afgekondigd. De drie in Gahcië gelegen legerkorpsen ontvangen aanwijzingen betreffende de concentratie bij mogelijk intredend oorlogsgevaar, benevens tot voorbereiding van den mijnen-aanleg voor de kunstwerken, die in zoodanig geval moeten springen Krakau en Pttemysl zullen tegen een onverwachten aanval beveiligd, de voorgeschreven veldwerken om lamberg uitgevoerd en het zeefront bij Pola en Eussin uitgerust moeten worden. Voorts komen viet in Galicië legerende cavalerieregimenten op oorlogsvoet, aangezien zij hun aanvullingen ontvangen uit een of meer der vorengenoemde korpsgebieden. Het in die gebieden uitgegeven mobihsatiebevel geldt toch voor alle aldaar woonachtige reservisten. RUSLAND x). 24 Juli. Onmiddellijk nadat het Oostenrijk-Hongaarsche ultimatum aan Servië in politieke en diplomatieke kringen te St. Petersburg bekend is geworden, vereenigt de Fransche Gezant Paléologue den Minister van Buitenlandsche Zaken Sazonow met de Gezanten van Groot-Britannië en van Roemenië aan een noenmaal, ten einde over den toestand van gedachten te wisselen. De Gezant van Roemenië wordt hierbij betrokken, ten einde te trachten dit land naar de Entente over te halen. Sazonow verzoekt den aanwezigen dringend, hunne Regeeringen te bewegen terstond een plan van gemeenschappelijk handelen te beramen. Volgens de „Tages-Aufzeichnungen des ehemaligen Russischen Aussenmniisteriums'' werd in den namiddag een „Ministerraad'' gehouden. De Minister van Oorlog Soechomlinow verklaart dezen zgn. Ministerraad niet te kebben bijgewoond ; volgens hem zou het een geheime bijeenkomst zijn geweest ten Paleize van den Grootvorst Nikolaj lïikolajewitsj, onder leiding van Sazonow, waaraan enkele Ministers en de Chef van den Generalen Staf Janoesjkewitsi deelnamen a). J Nader is uit officieele bron gebleken 3), dat wel degelijk een Ministerraad heeft plaats gehad, waarvan het protocol den volgenden dag door den Czaar voor kennisneming en mstemming is geteekend. In dezen Raad werd besloten : 1. Met de Kabinetten der Groote Mogendheden in verbinding te treden, ten einde de Oostenrijk-Hongaarsche Regeering te bewegen, *) De werken van Dobrorolsky en Soechomlinow, vermeld in noot 1) op bladz. 92, ofschoon samengesteld door ooggetuigen van en medespelers in het groote drama, spreken elkander nu en dan tegen. Zij zijn ten deele uit het geheugen der schrijvers geput, zonder voldoende beschikking over authentieke bescheiden. Dezerzijc» is getracht uit het voorhanden materiaal de waarschijnlijkste lezing op te bouwen. 2) Zie : Die Kriegsschuldfrage, Juli 1924-, S. 226-227. *) Die Kriegsschuldfrage, Juni 1926, S. 209 e.v. Mobilisatiën in 1911. 7 97 99 25 Wi. In den voormiddag heeft te Krasnoje Selo een Kroonraad plaats onder voorzitterschap van den Czaar en bijgewoond door de voornaamste Ministers, alsmede door den Grootvorst Nikolaj Nikolajewitsj. Sazonow spreekt een ernstige aanklacht tegen het optreden der Donan-Monarchie uit, dat hij als een voorbedaehtelijke uitdaging voorstelt, welke — mochten diplomatieke stappen falen — slechts kan beantwoord worden met een militaire demonstratie, waarbij de Entente-Mogendheden aaneengesloten achter Rusland zullen staan. Als zoodanig moet een gedeeltelijke mobilisatie dienen, waartoe zal worden overgegaan, zoodra zal blijken, dat het tot imeidkig daarvan in te stellen „Oorlogsvoorbereidingstijdperk" geen diplomatiek succes oplevert. Met deze gedeeltelijke mobilisatie zal ook de mobiliseering der Zwarte Zee- en Oostzeevloten gepaard gaan. In dezen zin wordt in beginsel besloten. Ofschoon in de bijeenkomst van den vorigen dag het voorbehoud was gemaakt, dat in de te nemen maatregelen Duitschland geen vijandige daad zou mogen kunnen zien, zoo zal toch de mobüisatie der Oostzee-vloot slechts als tegen genoemd land gericht kunnen worden beschouwd. Het is intusschen denkbaar (ofschoon niet waarschijnlijk), dat uit een oogpunt van mobiliseeringstechniek de mobilisatie der beide vloten niet of bezwaarlijk te scheiden was. Behoudens nadere bekrachtiging van den Czaar, verkrijgt Sazonow de bevoegdheid het tijdstip der eventueel te bevelen mobilisatie te bepalen. De Minister van Oorlog Soechomlinow, in den Kroonraad aanwezig, verzuimt zijn stem te verheffen tegen de gedane voorstellen en genomen besluiten. Hij was niettemin tegen den oorlog op dit tijdstip, omdat de hervormingsarbeid der weermacht naar zijn meening nog onvoldoende gevorderd was, en bovendien was hij een verklaard tegenstander van een gedeeltelijke mobilisatie. Hij motiveert later in zijn geschriften zijn houding met de zwakke verMaring, dat hier het woord aan de politiek was en hij geen bezwaar mocht maken tegen den wil van den Czaar. Ook in het verder verloop der spanningsdagen houdt hij zich opvallend op den achtergrond en geheel passief. Ingevolge de in den Kroonraad genomen beslissingen zal reeds dadelijk worden overgegaan tot staking der manoeuvres, ontruiming der troepenoefeningskampen, terugkeer van de troepen naar de garnizoenen en vervroegde benoeming van de Jonkers der Militaire Scholen tot officier. Des avonds publiceert de Regeering een communiqué, luidende : „De Russische Regeering volgt met de grootste oplettendheid het verloop van het Oostenrijk-Hongaarsch-Servisch conflict, waartegenover Rusland niet onverschillig kan blijven." 26 Juli. Het „Oorlogsvoorbereidingstijdperk" wordt bevolen voor het geheele gebied van Europeesch Rusland. Mitsdien strekken 99 de voorbereidingsmaatregelen ter taWdmg «mer algemeene mobU.- ^^e m2aZ^n ie laten doorkruisen j de Minister antwoordt, S^iSSSS*^ gegeven is, doch erkent da^e gSd^dPr. dat oproeping.van reservisten taAtens dit ESe Ifflcnt nog niet tot uitvoering zou zijn gekomen. DUITSCHLAND. 6 Juli. Aan de oorlogsschepen »*SS.e^£; die ii de MiddeUandsche Zee oefenen, en aan het kruiser esltaaer in tet™A* worden bijaondere, geheime aanwijzigen toegezonden'). „o Tuli De Keizer geeft, aan boord van de HoWikr», het w™-hseeflotte om aich aoodamg verzameld te houden, aat een iSStaibmken van de reis spoedig tot uitvoering zon kunnen komen *). i) Dobrorolsky verklaart, dat bet technisch niet.^^.^J^ oJsin°van het Ootlogsvoorbereidingstijdperk over slechts «nkdeinfltotte S uit te strekken (Die Kriegsschuldfrage, Aptü 1924. S. 81). Dit*» 3 F;;;?;CLT^S. * **. ****** t^^X v^no^ ™ Vorgeschichte Weltkrieg, S. 28. Verklaring van von Jagow. 100 813 ten nu genomen worden : Het pak, dat de geheime signaalboeken bevat, zal worden uitgegeven en geopend, maar zij mogen nog niet gebruikt worden. Wederkeerige bepalingen omtrent het binnenvallen in elkanders havens van de schepen der verbonden staten zullen worden uitgevaardigd. Aan de commandanten in de Middellandsche Zee en in de Chineesche wateren zal vergunning worden gegeven zich onmiddellijk in verbinding te stellen met de aldaar zijnde, oudere Fransche commandanten. Verschiuende maritieme vraagstukken komen ter sprake, maar de First Lord stelt duidelijk in het licht, dat deze geen staatkundige vraagpunten omvatten, welke door het Parlement zouden beslist moeten worden. De algemeene directie van den zeeoorlog zal bij de Britsche Admiraliteit berusten ; de leiding der verbonden vloten in de Middellandsche Zee bij de Franschen.... Britsche marine-basissen zullen ter beschikking van de Franschen zijn. Indien eenig deel van de Duitsche hoofdmacht zijn weg zou zoeken naar de Middellandsche Zee, zal een overmachtig deel der Britsche schepen die Duitsche vloot volgen1). 3 Augustus. Het beroep van Koning Albert, naar aanleiding van het ontvangen Duitsche ultimatum, is 's nachts binnengekomen. De meerderheid van Asquith's collega's beschouwt thans den oorlog als onvermijdelijk. De vrees, dat de Duitsche kruiser „Goeben" met zijn zware bewapening en groote vaartsnelheid den overtocht der Fransche Afrik aan sche troepen zal bemoeilijken, en waarvan de op blz. 149 aangehaalde order reeds getuigde, doet in den morgen het volgende bevel aan den Britschen vlootvoogd in de Middellandsche Zee uitgaan: „Goeben must be shadowed bij two battle-cruisers. Approaches to Adriatic must be watched bij cruisers and deatroyers. Remain near Malta yourself. It is believed that Italy will remain neutral, but you cannot yet count absolutely on this." Enkele uren later, ten 12.50 nam. wordt het bevel verscherpt tot: „Watch on mouth of Adriatic should be maintamed, but Goeben is your objective. Follow her and shadow her wherever she göes and be ready to act on declaration of war which appears probable and imminent." De formeele machtiging wordt gegeven voor de reeds voltrokken mobüisatie van de vloot en voor de onmiddellijke mobilisatie van de landmacht. In den namiddag heeft de merkwaardige Parlementszitting plaats, waarin Grey den politieken toestand en de ver¬ so small a force or éven fout divisions abroad at the beginning of the war would entaü the maximum of risk to them and produce the minimum of effect." *j*?3r* x) Churchill, p, 219. 214 houding tot Frankrijk uiteenzet en betoogt, dat Groot-Britannië zich genoopt zal toinnen zien aan den oorlog aan Frankrijks zijde deel te nemen, waarbij hij de schending der 'onzijdigheid van België als aanleiding op den voorgrond stelt, met aanhaling van Gladstone's woorden: „We have an interest in the independance of Belgium, which is wider than that we may have in the literal operation of the garantee. ..."1). De schending verzekert het eenheidsfront aan de Engelsche natie. 4 Augustus. Des morgens ten 9.30 wordt het volgend telegram verzonden: „Sir Edw. Grey to Sir E. Goschen, British Ambassador at Berlin.«) Foreign Office, August 4, 1014. Tel. „The King of the Belgians has made an appeal to His Majesty the King for diplomatic intervention on behalf of Belgium in the following terms : „ „ Remembering the numerous proofs of Your Majesty's friendship and that of your predecessor, and the f riendly attitude of England in 1870, and the proof of friendship you have jnst given us again, I make a suprème appeal to the diplomatic intervention of Your Majesty's Government to safeguard the integrity of Belgium." " „His Majesty's Government are also informed that the German Government have delivered to the Belgian Government a note proposing friendly neutrality entailing free passage through Belgian territory, and promising to maintain the independance and integrity of the Kingdom and its possessions at the conclusion of peace, threatening in case of refusal to treat Belgium as an enemy. An answer was requested within twelve hours „We also understand that Belgium has categorically refused this as a flagrant violation of the law of nations. „His Majesty's Government are bound to protest against this violation of a treaty to which Germany is a party in common with themselves, and must request an assurance that the demand made upon Belgium will not be proceeded with and that her neutrality will be respect ed by Germany. You should ask for an immediate reply." Het algemeene mobilisatie-bevel wordt om 11 u. voorm. gegeven. Het omvat voor de landmacht het onmiddellijk op voet van oorlog brengen van het zoogenaamde „expeditiekorps", ter sterkte van 6 divisiën en bijna twee cavalerie-divisiën, benevens de oproeping en vorming van het territoriale leger en verschülende andere formaties. *) Asquith, p. 208. Vergelijk tevens blz. 66-73 hiervoren. !) Völkerrechüiche Urkunden, ier Band, S. 674. In No. 573 van het Engelsch Witboek komt de hierboven tusschen dubbele aanhalingsteekens gestelde inhoud van het Belgische verzoek niet voor. Wel is in No. 153 van het Engelsch Blauwboek de tekst van het Belgische verzoek ingelascht. 2X6 de geheele wereld. „Bloed, bloed" had de voorspellende inhoud mogen zijn. De Weener Regeering had op zaterdagavond, den 25en, bevolen tegen Servië en Montenegro een achttal legerkorpsen te mobiliseeren, waarvan echter geen enkel aan of nabij de Russische grens gelegerd was. Het Czarenrijk werd rechtstreeks niet in het minst door deze mobilisatie bedreigd. Voor zijn gedeeltelijke mobilisatie, die op den 2gen tegenover Oostenrijk-Hongarije was bevolen, kan geen enkele andere grond worden aangegeven dan het onvoorwaardelijke beginsel der Russische Regeering : „wij zullen Servië niet in den steek laten"1). Die gedeeltelijke mobilisatie bracht 55 actieve en reserve-divisiën op voet van oorlog, waartegenover Oostenrijk-Hongarije gedwongen was des namiddags van 31 Juli de 28 divisiën op te roepen, die na aftrek van de 22- divisiën, welke tegen Servië en Montenegro werden gemobiliseerd, van de gezamenlijke strijdmacht der Monarchie overbleven. De algemeene Russische mobilisatie in den avond van 30 Juli verplichtte de Duitsche Regeering tot een overeenkomstigen maatregel. Niet alleen ter wille van den bondgenoot, maar ook Voor eigen veiligheid. Om 11.40 voorm. van 31 Juli komt het officieele telegram omtrent het mobilisatiebevel te St. Petersbutg te Berlijn aan. Nauwelijks twee uren later seint de Rijkskanselier aan de Duitsche Legatie te Weenen, dat de „toestand van dreigend oorlogsgevaar" is afgekondigd; „derselben wird voraussichtlich binnen 48 Stunden Mobilmachung folgen. Diese bedeutet unvermeidlich Krieg. Wir erwarten von Oesterreich sofortige tatige Teilnahme am Krieg gegen Russland" 2). Het bevel tot het intreden van den „toestand van dreigend oorlogsgevaar" in Duitschland, het „télégramme de couverture" hl Frankrijk, ket bevel tot de „alarmeering" in Oostenrijk, het „Warning Telegram" in Engeland, zij aüe vormen maatregelen van noodzakelijke voorbereiding tot den uitersten stap : de mobilisatie. Het is niet volstrekt noodzakelijk, dat hierop het bevel voor de mobüisatie volgt, maar op dezen noodlottigen vrijdag mocht men voorspellen, dat slechts een wonder een gelukkigen ommekeer zou kunnen brengen. Den vorigen dag, in de zitting van het Pruissische Staatsministerie, deelde de Rijkskanselier mede, dat van militaire zijde de wensch was geuit den toestand van dreigend oorlogsgevaar te verklaren ; tegenover Z.M. had hij echter met goed gevolg zijn afwijkende meening voorgestaan, én men had zich tot de militaire bescherming van de spoorwegen beperkt. „Erklarung der drobenden Kriegsgefahr bedeute die Mobilmachung und diese unter unseren J) Deutsche Dokumente II, S. 130, No. 401. Uit het nachtelijk onderhoud van Sazonow met den Oostenrijkschen Gezant, 29-30 Juk. 2) Idem II, S. 198, No. 479. 228 and west coasts were therefore left entirely without naval defence. Had not the naval conversations then placed France (if we stood aside) at a positive disadvantage ? Had they not, in fact, created an obligation, in spite of express stipulations that they were not to do so ? This consideration dit not originate the suggestion of guaranteering the French north and west coasts, but it clinched it" !). De redeneering is gezocht en onjuist. Bij de marine-overeenkornst had Engeland zich niet verbonden, ingeval van oorlog aan Frankrijks zijde te staan, noch het te zullen beschermen tegen Duitsche zee-aanvallen; „express stipulations" hadden dit buiten twijfel gesteld. In Grey's brief van 22 Nov. 1912 staat uitdrukkelijk: „The disposition, for instance, of the French and British fleets respectively at the present moment is not based upon an engagement to cooperate in war" (vergelijk blz. 61). Wanneer of zoolang Engeland niet met Frankrijk zou samengaan, was het dan ook Frankrijks zaak zijn kusten te dekken en moest het voor zijn eigen verantwoordelijkheid blijven, indien het reeds in tijd van vrede die kusten wilde ontblooten. In zijn békende rede in het Lagerhuis op 3 Augustus bepleit Grey zijn standpunt met het volgende, niet minder gewrongen betoog : „Nobody can say that in the course of the next few weeks there is any particular route the keeping open of which may not be vital to this country. What will be om position then ? We have not kept a fleet in the Mediterranean which is equal to dealing alone with a combination of other fleets in the Mediterranean. It would be the very moment when we could not detach more ships to the Mechterranean, and we might have exposed this country from our negative attitude at the present moment to the most apalling risk. I say that from the point of view of British mterests. We feel strongly that France was entitled to know — and to know at once ! — whether or not in the event of attack upon her unprotected Northern and Western coasts she could depend upon British support. In that emergency, and in these compelhng circumstances, yesterday af ternoon I gave to the French Ambassador the following statement: „ „I am authorized to give an assurance that if the German Fleet comes into the Channel or through the North Sea to undertake hostile opérations against the French coasts or shipping, the British Fleet will give all the protection in its power. This assurance is, of course. subject to the policy of His Majesty's Government ree ei ving the support of Parliament, and must not be taken as binding His Majesty's Government to take any action nntü the above contingency of action by the German Fleet takes place." " x) Grey H, p. 2-3. 228 229 ,,I read that to the House, not as a declaration of war on our part, not as entailing immediate aggressive action on our part, but as binding us to take aggressive action should that contingency arise" 1). Ondanks alle gezochte voorbehoud is de zaak duidelijk.Practisch heeft Grey en heeft het Kabinet partij gekozen voor Frankrijk en Rusland. De Fransche Gezant is dan ook bijzonder tevreden over de hem gedane toezegging, welke hij onmiddellijk naar Parijs seint *). Hij begrijpt, dat hij gewonnen spel heeft. „Un grand pays en effet ne fait pas la guerre a moitié," zoo schrijft hij in zijn herinneringen s). Graaf Berchtold gaf eerst den 20en Juli aan den OostenrijkHongaarschen Gezant te Rome de Merey opdracht, om enkele mededeelingen omtrent het resultaat van het onderzoek betreffende den moord van Serajewo aan den Italiaanschen Minister van Buitenlandsche Zaken te doen. Wanneer het verloop van het gesprek er toe mocht leiden, dan zou de Gezant er op moeten wijzen, dat het Weener Kabinet niet aan een veroveringsoorlog dacht, noch aan inlijving van Servisch gebied. Beslist zou hij moeten opkomen tegen de tendentieuze uitlating van de „Temps", volgens welke de Monarchie een overrompeling beoogde van de kuststrook Lovcen ten Zuidwesten van Montenegro *). Uitvoerig bericht Berchtold den Gezant korten tijd later over den uitleg, welken hij, Minister, aan artikel VII (nieuw) van het tractaat van het Drievoudig Verbond geeft5), terwijl hij er verder opwijst, dat, wanneer Servië gedurende een mobilisatie of na het begin der vijandelijkheden nog zou willen toegeven, het dan een tijdelijke bezetting van zijn grondgebied zou moeten toestaan als waarborg voor de terugbetaling der kosten, die de mobilisatie of de oorlog aan de Monarchie zouden hebben veroorzaakt6). Hoe anders is de afloop geweest, dan de Oostenrijksche Minister zich dezen heeft voorgesteld ! Het meeningsverschil omtrent den uitleg van artikel VH liep in die dagen over de beteekenis der woorden in het middengedeelte van het artikel; „dans les régions des Balcans ou des cötes et iles ottomanes dans rAdriatique et dans la mer Egée." Berchtold wildé daaronder alleen verstaan : „des territoires balcaniques en possession de la Turquie". Italië daarentegen — en Duitschland sloot zich bij deze zienswijze aan — meende, dat deze beperking niet in de bedoe- 1) Grey II, p. 300-301. 2) Fransch Geelboek I, Nos. 126, 137, 138, 143, en 145. *) Fabre-Luce, p. 228 ; Recouly in de Revue de France, p. 39. *) Documents diplomatiques, 1'Antriche-Hongrie-Italie, p. 1. *) Zie bijlage D. ^) Documents diplomatiques alt voren, p. 2 e.v. 230 ling van het tractaat gelegen had; beider Regeeringen achtten het Servische grondgebied wel degelijk onder „les régions des Balcans" begrepen. Twee dagen vóór de uitreiking van het ultimatum aan de Regeering te Belgrado heeft de Oostenrijk-Hongaarsche Gezant een onderhoud met den Markies S. Giulano. De Minister toonde zich „trés préoccupé de notre prochaine démarche a Belgrade", seint de Gezant. Zonder de bepaalde eischen te kennen, kan de Matrkies echter niets zeggen. „Dans son ensemble, eet entretien, aussi riche en phrases amicales qu'en réserves mentales, m'a donné 1'impression, que le Ministre, en ce moment, ne croit certainement pas è. la possibilité d'une guerre, mais plutót que ia Serbie pourrait finir par se raviser, fet qu'il compte a eet effet sur une f orte pression diplomatique des Puissances a Vienne et a Berlin"1). Graaf Berchtold verzoekt den volgenden dag de Merey aan de Italiaansche Regeering mede te deelen, dat de nota op den 23en te Belgrado overhandigd en dat de inhoud op den 24en aan de Groote Mogendheden en dus ook aan de Italiaansche Regeering ter kennisneming toegezonden zal worden. Den 23en Juli deelt de Gezant mede, aan de opdracht te hebben voldaan; de Minister van Buitenlandsche Zaken moest zijn meening opschorten, zoolang hij niet den woordelijken inhoud der nota kende. Nopens de openbare meening koesterde hij ongerustheid. Vrijdag, den 24en, telegrafeert de Merey, dat hij bij afwezigheid van den Markies S. Giulano, de nota aan den Algemeenen Secretaris van Buitenlandsche Zaken had afgegeven, die zich na de lezing zeer verrast toonde : „en terminant la lecture, il dit qu'il lui semblait que nous étions arrivés a un point décisif de 1'histoire" Gedurende de volgende dagen biedt de telegram- en briefwisseling tusschen Rome en Weenen heen- en weergaande beschouwingen over de bedoeling van artikel VII, naast een loven en bieden óm Italië aan de zijde van het Drievoudig Verbond te behouden. Het compensatie-vraagstuk gaat het Italiaansche Kabinet bijzonder ter harte; het neemt zelfs het karakter van chantage aan, aldus seint de Oostenrijksche Gezant den zoen in een uitvoerig telegram naar Weenen. Rome wenscht een bespreking tusschen de drie bondgenooten, „permettant leur collaboration dans une politique commune" 8). Vrijdag, den 3ien, verkeert de Weener Regeering nog in het onzekere. Zij ontvangt een bericht Van de Merey, dat hoop geeft: „Par la déclaration dans le télégramme du 28 c. Votre Excellence — Graaf Berchtold — a fait les trois quarts du chemin au-devant du Cabinet de Rome dans la question du droit de 1'Italie *) Documents diplomatiques, l'Autriche-Hongrie-Italie, p. 5, No. 3. a) ld. Id. als voren, p. 16, No. 8. *) ld. Id. als voren, p. 26, No. 16. 233 waai zij mobiliseeren 1). Dit wil zeggen : ze niet als beveiligingsafdeelingen gebruiken. Des avonds, dus reeds den 3ien, komt het bericht van de neutraliteit van Italië in. Het Plan XVII, dat den opmarsch voor het geheele Fransche leger nauwkeurig regelt, geeft de 10 van elkaar onafhankelijke spoorweglijnen aan, die de 16 legerkorpsen voor dezen opmarsch moeten gebruiken. Uiteraard is dit spoorwegvervoer met dê meeste zorg voorbereid en vastgestel P- 899- 252