r ^ RADEN MAS NOTO SOEROTO DOOR H. G. CANNEGIETER SERVIRE, DEN HAAG OVERDRUK UIT MORKS MAGAZIJN, DECEMBER-AFLE VERING 1926 koninklijke Bibliotheek >8-qravenhagej ■ I Ml' - KONINKLIJKE I BIBLIOTHEEK I «B-QRAVENHAOEj RADEN MAS NOTO SOEROTO. NAAR HET GIPSMODEL VAN ALTORFS BRONS. (FOTO W. CORET, DEN HAAG.) KARAKTERSCHETS RD. Ms. NOTO Op de tentoonstelling, door den Nederlandschen Kring van beeldhouwers in het afgeloopen najaar te Haarlem gehouden, trof den bezoekers een bronzen kop, door den kunstenaar J. Altorf ontworpen. Het gelaat, met de pupillooze oogen, had iets zachts en peinzends, dat men, ook zonder dat de Indische hoofddoek den landaard verraden had, onmiddellijk als het kenmerk van den oosterling zou hebben bewonderd. Het was de kop van Raden Mas Noto Soeroto, den prinselijken dichter, wiens idealistische arbeid ten gunste van een verzoening tusschen Holland en Indië de laatste jaren de aandacht is gaan trekken. Hetgeen hier in het brons tot de toeschouwers spreekt, uit zich treffender nog in de persoonlijkheid zelf, die den beeldhouwer tot model heeft gediend. Wie Noto Soeroto bezoekt in het eenvoudig werkvertrek, dat het centrum van zijn vedzijdigen arbeid geworden is, zal daar een man ontmoeten, wiens voornaamheid van geest, zich in een vriendelijke bescheidenheid openbaart. Er gaat van deze oogen, waaraan het heimwee een tint van droefgeestigheid heeft gegeven, iets warms uit; deze in stilheid strevende mensch draagt een sfeer van innigheid om zich heen en zoodra hij aan 't spreken raakt over zijn idealen, gevoelen wij de oprechtheid en de zuiverheid zijner bedoelingen. Ik heb lang en prettig met Noto Soeroto gepraat, maar nu ik ben thuisgekeerd met den rijkdom van papieren en prachtbandjes, die hij mij hoffelijk vereerde, meen ik den inhoud van ons gesprek niet duidelijker en aantrekkelijker te kunnen weergeven dan met aanhalingen uit zijn werk. Daarin spreekt immers de dichter zijn beste taal. Het is merkwaardig, hoe zuiver deze Indone- SOEROTO. siër zich in het Hollandsch uitdrukt. Niet alleen mondeling, maar ook in geschrift heeft hij zich volkomen naar den Hollandschen tongval en het Hollandsche taaleigen gevoegd. Toch is de geest van woord en geschrift zuiver Indisch gebleven. „Ik kan," zei Noto Soeroto, „natuurlijk geen Hollander zijn, gelijk sommigen van mij wel willen verlangen; ik kan niet als een Hollander denken, maar, waarnaar ik wèl streef, is loyaal en vol waardeering tegenover Holland te staan." Noto Soeroto, schoon een Indisch vorstenzoon, is van kleins af Europeesch opgevoed. De beweegredenen, die zijn ouders — of liever zijn vader — daartoe hebben gedreven, zet hij uiteen in de niets verhelende en recht op den man afgaande meedeeling, die zijn schrijfwijze kenmerkt. Ik maakte onderscheid tusschen „ouders" en „vader". Men vergete niet, dat de Oostersche gezinsverhoudingen anders zijn dan de Westersche. De vader, die op Oostersche wijze met meer dan één vrouw is getrouwd, is het familiehoofd. Vooral in een vorstengeslacht treedt dit patriarchaal karakter van het gezin op den voorgrond. Noto Soeroto, die op 5 Juni 1888 als zoon van Pangéran Ario en Raden Ajoe Noto Dirodjo te Djokjakarta geboren werd, heeft in zijn levensarbeid het voetspoor van zyn vader gedrukt. Deze nobele telg uit het vorstengeslacht Pakoe Alam is een van de pioniers geweest van de beweging tot verheffing van het Javaansche volk. Trouwens, ook reeds deze volgde op zijn beurt het vaderlijk voorbeeld van Pakoe Alam V, de eerste Javaansche vorst, die uit eigen beweging het apanage-grondbezit introk en die de moderne ontwikkeling onder den 6 KARAKTERSCHETS hopgsten adel ingang deed vinden. Noto Dirodjo heeft als oom van den destijds voor regeeren te jeugdigen vorst uit zijn hnjs zich voor zijn volk verdienstflBSk gemaakt met het verbeteren van den oeconomischen, agrarischen en hygiënischen toestand. Maar buiten de organisatie van den dienst in het rijk van j Pakoe Alam heeft de ruim denkende edelman het initiatief genomen tot allerlei arbeid van humanitair-socialen aard. Zoo stichtte hij de Vereeniging voor Hollandsch-Inlandsch onderwijs op neutralen grondslag, het Javaansche studiefonds Darmo Woro en was hij drie malen voorzitter van het hoofdbestuur van de vereeniging Boedi Oetomo, die van grooten invloed is geworden op het gedachtenleven van de inlandsche intellectueelen. In zijn werk ten bate der Indonesische volksopvoeding heeft hij den steun gehad van dr. Wahidin Soediro Hoesodo, die als geestelijke vader van Boedi Oetomo groote vereering genoot. Daar ook Noto Soeroto dezen humanen en kundigen arts als een van zijn voorgangers en leidslieden grooten invloed op zijn vorming toekent, is het wenschelijk, een en ander omtrent hem te vertellen. Reeds als knaap was Noto Soeroto getuige van de soms urenlange samenkomsten tusschen zijn vader en den huisarts dr. Wahidin. De prins op een zetel gezeten en sprekende de laagJavaansche taal, de dokter, man uit het volk, zittende op den grond en sprekende in het hoog- j Javaansch, welke niet-Javaan, die het zag, zou ooit hebben kunnen gelooven, dat deze beide mannen boezemvrienden waren! Ouder geworden ving Noto Soeroto woorden op uit de gesprekken; hij begreep dat het ging over plannen tot de oprichting van een groot nationaal studiefonds. Men sprak over de mogelijkheid om de landgenooten te verheffen uit den toestand van achterlijkheid, onverschilligheid en onkunde. Dat moest toch kunnen gebeuren, want het Javaansche volk is eenmaal een groot volk geweest. In 1908, toen Noto Soeroto twee jaren in Holland was, vond het lang verwachte paats. I Grootvader van vaderszijde. Prins Pakoe Alam V, hoofd van het vorstenhuis van 1878—1900, in de uniform van kolonel-commandant van het voormalige Pakoe Alamsche Legioen. Hervormer van vorstenlandsche tradities. Leerlingen aan de artsenschool te Welteveden hadden het Jong-Javaansche verbond „Boedi Oetomo" opgericht, dat reeds spoedig na de stichting een Javanen-congres uitschreef, hetwelk uitgangspunt zou worden tot de Indische volksbeweging. Op dit congres, de eerste daad van dien aard in de moderne Javaansche maatschappij, trad Mas Ngahèhi dr. Wahidin Sotdiro Hoesodo als voorzitter op en sindsdien is bij de vader der beweging gebleven. Zoowel zijn vader als diens vriend de dokter hebben met hun idealistisch streven op den jongen Noto Soeroto diepen indruk gemaakt. Aan een vriend heeft hij eens verklaard, dat Soediro Hoesodo hem eens op een onvergeteUflrt» avond, waatop hij met den dokter bij maanlicht wandelde langs het door woeste golven be- KARAKTERSCHETS 7 spoelde zuide'rstrand, deelgenoot maakte van zijn toekomstdroomen ten opzichte van het Javaansche vaderland. Aan dit oogenblik dacht de dichter, toen hij, later in Holland gekomen, in zijn „Melati-knoppen" neerschreef : Op een duintop gezeten in zwoelen zomernacht pleeg ik te luisteren naar 't zingen der zee. Dan boor ik dezelfde muziek van de zee, die uw zuidelijke stranden omspoelt, o mijn land! Daar zat ik menigen nacht in de stralen van maan en sterren met vrienden te luisteren naar 't gezang dat uw grootheid bezingt. En ik weet, dat uw grootheid zal komen, want dat hoor ik in 't zingen der zee. Ook Boedi Oetomo, het verbond dat mede gegroeid is uit de plannen, welke hij thuis zoo dikwijls met geestdrift en innigheid hoorde bespreken heeft hem tot een ontboezeming in een zijner dichtbundels bezield. Gelijk de naam „moeder" zoo liefelijk klinkt voor ons het woord „Boedi Oetomo." Rampzalig zij, die zich vreemdelingen gevoele#iWsscb.en zusters en broeders. Waar is voor hen een veilig tehuis in de wijde wereld vol van strijd? Waar het kleinood om in het hart te dragen btf de felheid der begeerten? O droeve dagen van dorre zelfzucht, o onzalig lot van liefdelooze harten 1 Daar klinkt opeens het bevrijdingswoord voor de hopeloos verdwaasden. Zegent dien klank, o mijn broeders, zegent dien als de stem van onze moeder. Verheugt u in de vreugde van ontwaakte kinderharten. Want de liefde voor ,, moeder Java" dat is de schoone klank van het woord „Boedi Oetomo." Zoo eert dan met groote eere de Boedi Oetomo. Zij heeft onze oogen geopend voor wat ons lief is en ons nabij. Zg heeft de tooverboeien verbroken en onze handen vrij gemaakt. Zij heeft ons de hoop ontvonkt en het hart doen ontluiken als een bloem. Eert haar, o Javanen, met den arbeid uwer handen. Eert haar met de neiging van uw hoofd en met de schoonheid uws harten. Want een nieuw leven voor het volk van Java, dat is het „schoone streven" van Boedi Oetomo. Hoe vanzelf spreekt het, dat een dergelijke omgeving in prille jeugd het stempel zou drukken op deze ontvankelijke ziel! Maar waarom, vragen wij ons af, zond de aldus voor-zijn volk voelende vader zijn kind dan naar Eurppeesche gezinnen om zijn opvoeding te genieten. Want reeds zeer jong is Noto Soeroto, na de H.B.S. te Semarang te hebben bezpcht, in 1906 naar Nederland gezonden, Het antwoord op onze vraag geeft de dichter in zijn boek over Rabindranath Tagore's Opvoedingsidealen. „Wanneer men mij vraagt," zegt hij, „het verschijnsel te karakteriseeren, toen enkele Javanen uit eigen drang hun kinderen een Westersche opleiding en opvoeding lieten deelachtig worden en toen gaandeweg het aantal dier verstandige ouders steeds toenam, dan aarzel ik niet te zeggen, dat de drijfveer daartoe was: het materialistisch instinct. Het was toch duidelijk, dar het Javaansche volk gedoemd zou worden ten onder te gaan, tenzij het zich sterk wist te maken in het gedrang van velerlei volkeren door de kracht van het intellect. Westersche opvoeding beteekende voor den Javaan en het beteekent nu nog: het middel om te komen tot stoffelijk voordeel, tot succes op examens en tot succes op de latere sociale loopbaan- Het. is het gewone verschijnsel van „strijd om het bestaan." En ik geloof, dat wij veilig kunnen nalaten overwegingen van ideëelen aard bij dien instinctmatigen drang te veronderstellen. De grootmoeder van moederszijde, bijvrouw van P. A. III, de vrouw uit het volk, die een grooten invloed op de jeugd van den dichter heeft geoefend en door hem hooglijk werd vereerd. 8 KARAKTERSCHETS Mijn grootvader was een dier verstandige ouders, die zijn kinderen naar de Europeesche school zond; later was het de beurt aan mijn eigen vader om verstandig te zijn. Maar deze had, krachtens zijn gedeeltelijk Europeesche en gedeeltelijk Javaansche opleiding, het voorrecht verkregen Om te leeren vergelijken en wegen, en de bij uitstek practische en intellectueele man is gelukkig nog idealistisch genoeg geweest om in aanmerking te nemen, dat er nog zoo iets bestaat als een Javaansche ziel. Deze is eigenlijk kostbaarder dan het veege Javaansche lijf, en aan de training van het verstand kon toch de vorming van het hart niet opgeofferd worden! Het zijn ongetwijfeld dergelijke overwegingen geweest, die mijn vader, wellicht met bloedend hart, deden besluiten om mij en mijnen broe- Grootvadcr van moederszijde. Prins Pakoe Alam III, hoofd van het vorstenhuis van 1858—1864. Oudere halfbroeder van P. A. V. Dichter van zedekundige ge' schriften. ders zelfs van onze vacantie-dagen te berooven. Wanneer wij de vacantie tehuis kwamen doorbrengen, en wij nauwelijks een paar dagen werkelijke vrijheid hadden genoten, en ons, na maandenlange afwezigheid, hadden verwarmd aan de teederheden van moeder- en zusterharten, dan liet mijn vader bij zich aan huis een Javaansch-geletterden man komen om ons door hem te doen onderrichten in Javaansch lezen en schrijven, in de kennis der Javaansche poëzie op de verschillende klassieke en nieuwe zangwijzen, in de kennis van den legenden- en wajangverhalenschat, opdat met de laatste ook de lessen van Javaansche levenswijsheid ons werden toegediend." Het is niet alleen, zelfs niet voornamelijk door deze lessen, dat Noto Soeroto, ook toen hij als student in de rechten in de Europeesch-Hollandsche gemeenschap was opgenomen, door heimwee en innigheid aan de ziel van Indië bleef verbonden. Hoezeer de eerbied en liefde jegens zijn vader elk oogenblik in de treffendste bewijzen zich openbaart, doet deze bewonderende hoogachting niets tekort aan de warme teederheid jegens zijn vrouwelijke verwanten. Met innige piëteit herdenkt de dichter zijn grootmoeder, een eenvoudige vrouw uit het volk bij haar dood: Grootmoeder is ter ruste gegaan, mijn kind; ze heeft zich begeven naar het wijde en wondere woonoord, waar ieder eens zal heengaan, vermoeid van 's werelds gewoel. 't Was haar rijd om te rusten, want zie! ook de boom, die der jonge en teere gadoeng-rank tot steun dwnoe, begint te verdrogen; zijn blaren zijn geel geworden. Nn zgn taak is volbracht, nu menige gadoengknop is ontloken tot bloem, zal de wind zijn verdorde geblaert van . de takken verstrooien in de stike des avonds. Grootmoeder is ter roste gegaan, ze is vermoeid van zingen en spelen. . Voor mij zong haar zang, tot de snaren van mun ziel zijn gestemd naar het zingen der vogels en *t suizen des winds. ij. Tot u sprak haar spel, tot ge zelf uit uw hoog kondet afschieten een pijl, en gelijk onze dalang de wajang-fignren hanteertn, en zelfs hun verscheiden gedaanten herkennen. O, hoorde ik weder baar zang in uw stem en zag ik haar'spel in uw daad, wanneer uw leven zijn middag bereikt! .. . , Grootmoeder is ter roste gegaan, mijn kind, en naar zang is gezongen, haar spel is gespeeld. Een haast vrouwelijke teederheid uit zich in den dichter, wanneer hij de verhouding aanroert KAR AKTERSCHETS De thans nog levende stiefmoeder, die het kind van de doodzieke eigen moeder overnam, het zoogde en groot bracht. Aan deze vrouw heeft de dichter mede zijn leven te danken. Zij zelve is de moeder van den eersten Javaanschen ingenieur, Raden Mas Noto Diningrat. tusschen moeder en kind. Hoe sterk heeft hij persoonlijk ervaren het weldadige, dat er van „moeders lessen" kan uitgaan op heel het volgende leven. Wanneer hebt ge het luisteren naar gamelan-tonen geleerd, of naar het ruischen des winds door de Zwiepende tjamara's? Als moeder met zingen me lachen en dansen en waggelen deed, of geneurie me wiegelde in slaap, hebben mijn ooren geleerd de zangen der wereld te hooren. Waar hebt ge geleerd zittend in 't gras en de geuren der bloemen genietend, naar het zonnegestraal in den morgen te kijken? Als moeder me inj' beide haar armen nam, ademde ik gretig den geur van haar bloeiende leden in, en zag ik het lachende licht van haar oogen; daar hebben mijn oogen geleerd het licht van de wereld en haar vreugde te zien. Hoe dus de armen te geven, de dorstigen te laven? Als koude en dorst me genadeloos kwelden, dan warmde moeder mijn voetjes .met koesterende handen en drukte me teeder aan haar borst, het was zóó, dat ik leerde den armen te geven, de dorstigen te laven. Wie heeft u geleerd het hoofd te buigen voor den allerhoogst en Wil? Als ik haar leed had aangedaan, strafte moeder mij; dan zag ik trillen haar oogleden en paarlen langs haar wangen glijden; en mijn hart, weende. Moeder heeft me geleerd mijn hoofd te buigen voor den allerhoogsten Wil. Het mysterieuze, het kosmisch gezaghebbende van de innigheid tusschen moeder en kind heeft deze ontvankelijke ziel fijn gevoeld. Deze teederheid is de kern, het middelpunt, het eenig belangrijke ten slotte zelfs ten overstaan van katastrofale wereldgebeurtenissen. Deze liefde is het richtsnoer, dat het vertrouwen levende houdt, terwijl rondom alles in verscheurende vijandschap neerzinkt. Aan de troost van dezen wonderen band hield de dichter zich vast in de gruwelijke jaren, die ook op hem zulk een indruk zouden maken. Oorlog woedt over de landen en jammer en verderf worden alom verspreid. O, waar dan toch kan men volkomen vrede vinden? Ja, in het hart van kindeke's moeder. Want machtigen misleiden elkaar, begeerigen bespatten elkander met bloed, — maar het schuldloos leven van klein kindeke vindt warmte en lafenis in overvloed, de zegeningen van dien vrede, dien vrede des harten. Tronen wankelen en kronen vallen, en de rijken storten ineen. Waar kan een koning nog getrouwheid wachten? Ja, in het hart van kindeke's moeder. Want heerschers worden verdreven, vorsten worden onttroond, — maar onwankelbaar staat de troon in moe- De moeder: Raden Ajoe Noto Dirodjo, jongste dochter van Pakoe Alam III. -f 1917. 10 KARAKTERSCHETS deis hart en als een zonnekoning heerscht klein kindeke in het lichtrijk van geluk en trouw. De heerschers en machtigen, de begeerigen en de ontevredenen — zij worstelen wanhopig om de maren te sloopen, waar zij hun eigen levens mee verduisteren. Maar daarbuiten, in al haar rijkdom, lacht de schoone aarde tot de moederharten, en de guldene toekomst der wereld is voor de onnoozele kinderen van heden.' Het moederhart, de moeder is voor Noto Soeroto het symbool ook van hetgeen hij vereert in zijn volk, in zijn land. Want de moeder, de vrouw is de draagster gebleven van de Indische cultuur. Onderwijl de mannen zich aan de Europeesche maatschappij assimileeren of zelfs naar Europa oversteken, door economische belangen gedreven, houden de vrouwen ginds den haard der traditie brandende. En zoo ziet Noto Soeroto Indonesië in de gestalte van moeder en kind. Moeder en kind? Louter moeder en kind? De vader: Pangeran Ario Noto Dirodjo, tweede zoon van P. A. V. f 1917- Noto Soeroto is vader geworden. En ook in zijn vaderschap herkennen wij de teederheid en den eerbied, waarmee de dichter staat tegenover het mysterie van liefde, dat zich in het kind openbaart. Het kind is hem symbool van en doorgang tot het heiligdom van het Volstrekte. De Kerstgedachte en het Kerstwonder worden ons duidelijker, wanneer we lezen: . IN DEN NACHT. Laat me omklemmen je kleine handje, mijn kind, want lamploos is de kamer en zwart de hemel daar omhoog. Mijn oogen turen naar het licht van gindsche verre ster en tastend strek ik mijn arm naar je uit in de duisternis van den nacht. Laat me alleen je handje voelen en met je rust verstoren, al heerscht nu ook geluidlooze eenzaamheid allerwegen. Zie, statig rijst de maan in vlammend-roode wolkensluiers en een glans van den lichtenden hemel straalt op je lieve gezicht. O wondervreemde stilte, nu alle gerucht is verstorven of alle leven waar' gevloden! | Maar nauw hoorbaar is de rustige adem van mijn kind en in het zuchtje van den nachtelijken wind voel ik den adem der Wereldmoeder. In „Nieuwe Fluisteringen" herhaalt zich deze kosmische visie van het kind in telkens treffender beelden: „Stoor vrij de rust van mijn namiddag door de helle klanken van uw stemmetje, mijn kind! Vertrap de stilte van mijn avondgemijmer met het gedribbel van uw driftige voetjes. Mijn gedachten zullen opschrikken uit de loomheid van rustende bfltn, die haar arbeid vergeten in de hitte van een zonnigen dag. Langs het spoor van uw kleine, naakte voetjes zullen zij zoemend zoeken het innigst geheim van het bloemenhart, langs de genrige herinneringen aan lichtblije dagen naar het ontloken mysterie van mijn jonge liefde." — „Breek niet af de huisjes van mijn kindje, gebouwd uit broze blokken van carton. Zij is mijn genoote in het spel des levens! Met angstige aandacht bouw ik mhn huis van liefde en schoonheid en in mijn geest zie ik hem reeds voltooid: mijn schoonen tempel van aardsche illusies." — „Schreiend valt het kind in sluimer, al denkend aan het speelgoed, dat hem ontnomen is en waar zijn hart aan hangt. Als de sterren wenken, dat alle geluid zal versterven, dan schokt een snik door het lichaam van klein kindeke en zijn gedachten dwalen in den droom naar dat eene, dat het niet vergeten kan. Zoo brandt iets ongestilds in u: uw hart is zwervensnioede en wil toch niet rusten en dwaalt weer mee met den klagenden wind naar het verre huis, waar de bloemen uwer droomen bloeien. — Waar hebben we dergelijke „fluisteringen" eer gehoord? Het is bij dien anderen Indiër Rabindranath Tagore. Aan Tagore erkent Noto Soeroto veel verschuldigd te zijn. In een zijner bundels belijdt hij jegens zijn „vereerden dichter": Zoo heeft, toen gij mijn uitzicht hebt gekruist. Uw zang mijn geest tot waakzaamheid geschud. KARAKTERSCHETS 11 Het ligt voor de hand, dat een man met een zoo gevoelig en zuiver gestemd hart de genegenheid voor zijn volk en zijn moederland op een Pangeran Ario Noto Dirodjo, Majoor a la suite bij den Generalen Staf, Officier in de Orde van Oranje-Nassau. eigen wijze zal uiten. Krachtens de door hem van vaderszijde geërfde idealen en de van moederszijde geërfde teederheid neemt hij het op voor den Indonesiër, maar zijn streven zal een verzoeningsgezind karakter dragen. Noto Soeroto is geen revolutionnair en geen extremist. Ook zal het niet de economie zijn of de politiek, welke hij inzonderheid aangewezen acht als middel voor zijn doel; aan gemoedsbeschaving, aan persoonlijke veredeling schrijft hij allereerst genezende kracht toe. „Indien de levensomstandigheden voor het Javaansche volk beter worden," aldus leidt hij zijne „Melati-knoppen" in, „zullen zij bij tientallen komen en met sprekender argumenten mijn bewering staven: de meesters in schilderkunst, die in muziek, die in poëzie, die in bouwkunst — met grooter scheppingsmacht en sterker kunnen dan deze mijn zwakke krachten. O zeker, ons volk heeft natuurlijk het werk noodig van ingenieurs, van doktoren, van economen, van politici, hard noodig zelfs om onjje bestaansvoorwaarden gunstiger te maken. Maar ook die zullen komen, want van intelligentie is ons volk evenmin verstoken. Als echter in de wereld der noodzakelijke, en dus verzadigbare behoeften de materieele mensch gezond, welgesteld en tevreden is, dan blijft het geestelijk element in dienzelfden mensch nog steeds verlangen naar zijn eigen voedsel, dat niet kan worden toegediend bij hoeveelheden, noch voortgebracht door Intellectueele en physieke krachten. Niet achter te stellen bij de gift der nuttige werkers is daarom de niet minder moeizame arbeid van de maatschappelijk veelal zoo misdeelden: het offer der kunstenaars. Want in Kunst is het, dat de ziel — het hoogste in mensch of in volk — haar levensvoorwaarden vindt om te groeien tot 'n persoonlijkheid, welke bij den hoogsten graad van levensintensiteit wederom ten volle zich uitspreekt in Kunst. Dan gebeurt het, dat deze wereld van glanslooze feiten plotseling haar diepere beteekenis krijgt in de vreugde, welke ons innigst wezen vervult bij het aanschouwen der Hoogste Persoonlijkheid, zich aan ons openbarend in een Wereld van eindelooze schoonheid." Deze „hoogste persoonlijkheid" wil hij verzekeren aan het moederland, dat hem dierbaar is meer nog om de teedere innigheid, dan om den uitwendigen luister. Mijn moederland! De verbeelding der dichters heeft voor u tallooze namen geweven. Zij tooit u daarmede als. een bruid met heerlijke juweelen. Gij zijt de kostbaarste steen in den gordel van flonkerend smaragd. Gij zijt de fecënprinses, ontwaakt door het gefluister der eeuwen. Gij zijt het onvolprezen land, vermaard om zijn wonderen luister; de Tuin, nog meer, het paradijs van het Oosten m bemelsche pracht. Maar wat zijt gij voor mij, o mijn goed Jayaland? Mij zijt ge niet meer dan moeders handpalmen, nietig en klein, doch heilig, dewijl door haar ik het eerst in de wereld ben gedragen. Mij zijt ge dierbaar als vaders voetzolen, die ik met kussen van grooten eerbied en liefde vereer. Dit moederland heeft Noto Soeroto verlaten, om in Holland een taak te vervullen, die zoowél Indië als Nederland ten goede kan komen. Want het eigenaardige van dezen zachtaardigen, syn| thetischen geest is dat hy de twee, die volgens de 12 KARAKTERSCHETS extremisten onder zijn landgenooten niet bij elkander behooren, tot elkander wil brengen, wil verbroederen, omdat ze elkander behoeven. Nederland kan niet zonder Indië en Indië niet zon¬ der Nederland. Eigenlijk spreken Noto Soeroto en de zijnen niet over Indië, maar hechten zij zich aan den naam Indonesië, die voor de Indische beweging een min of meer programmatischen klank heeft. Vergefelijk, dat een jongeman van Noto Soeroto's aanleg schuchter gestaan heeft tegenover de Hollandsche studentengemeenschap, en zich niet heeft gewaagd aan de voor hem als Indischen vorstenzoon dubbel moeilijk te dulden vernedering van den academischen groentijd. Dat gebrek aan levensdurf niet de oorzaak van een dergelijke afzijdigheid is geweest, blijkt wel hieruit, dat dezelfde fijngevoelige jonkman uit vrijen wil dienst nam als huzaar in 't Nederlandsche leger, eendeels om een blijk te geven van loyaliteit, maar anderdeels toch ook weer om een fajjgflie-traditie te bestendigen; ook zijn vereerde vader, wiens voetstappen hij drukt, had bij de cavallerie gediend. Nadat Noto Soeroto als reserve-luitenant bij de huzaren de mobilisatie-jaren had doorleefd, kon hii er niet toekomen, zijn academische stu¬ die te hervatten. „De gebeurtenissen", aldus vertelde hij mij, „hadden me zoo aangegrepen en de reëele vraagstukken van het oogenblik hadden me dermate vervuld, dat ik geen lust meer had aan abstracties. Uit dadendrang wierp ik me in het zakenleven en daar ik behoefte gevoelde aan een maatschappelijk beroep, waardoor ik mijn idealen kon dienen, werd ik uitgever. In den door mij gedreven algemeenen boekhandel en uitgeverij Adi Poestaka vond ik gelegenheid, mijn eigen gedachten en die van verwante geesten in boek en geschrifte onder de menschen te brengen. Toen mijn gastheer mij een en ander uit zijn uitgeversfonds toonde, raakte ik overtuigd, dat deze zachtzinnige mensch en fijngevoelige dichter ook als zakenman idealist blijft. Hoe welverzorgd en keurig zien die bandjes eruit, waarin op stevig papier met gave en ruimgezette letter „Melati-Knoppen", „Lotos en Morgen- Raden Adjeng Karlinah (thans Raden Ajoe Noto Soedirdjö), zuster van den dichter, destijds het eerste Javaansche meisje, dat de acte voor Enropeesch lager onderwijs behaalde en ook naderhand als onderwijzeres werkzaam was. dauw", „De Geur van Moeders Haarwrong" en „Nieuwe Fluisteringen" staan gebundeld! En op welk een voorname wöze belichaamt de dichter-uitgever zijn vereering voor den meester Rabindranath Tagore in het door hem bewerkte prentenboek „De Leerschool van den Papegaai". Als „koopman" zou hij echter gelegenheid krijgen zijn levensdoel nog beter te dienen, toen hij besloot tot de uitgave van bet maanaoiau Oedaya. Wie Noto Soeroto's eigenlijk streven wil leeren kennen, en daardoor tevens wil indringen in den geest van het jonge geslacht der intellectueele Javanen, volge getrouw deze periodiek, of leze, ter voorloopige oriënteering, de hieruit tezamengestelde bloemlezing „Kleurschakeeringen," ten vorigen jare bij Adi Poestaka verschenen. Oedaya beteekent: Zonsopgang; en de titel spreekt voor zichzelf. De zon, die over Indonesië en over Holland moet opgaan, is de zon van het menschelijk begrijpen, dat alle kortzichtige zelfzucht, alle op vermeende tegenstellingen be- KARAKTERSCHETS 13 rustende misverstanden, alle wederzijdsch wantrouwen als nachtspoken moet doen verdwijnen. Noto Soeroto verdoezelt het onderscheid tusschen rassen en natiën niet. Hij handhaaft als een volstrekt gezaghebbende levensfactor den zelfstandigen volksaard. Daarom verzet hij zich tegen de klakkelooze assimilatie, die hij als „dénationalisatie" brandmerkt en die van den oosterling slechts een smakelooze en krachtlooze copie van den West-Europeaan wil maken. In vrijheid en zelfstandigheid moet de Indonesiër eigen gaven en aanleg ontwikkelen, maar beteekent dit, dat hij zich vijandig tegenover het Westen moet stellen? Wanneer men Noto Soeroto verloochening van zijn vaderland verwijt, omdat hij in 't Nederlandsch dicht, verwijst hij naar Willem den Zwijger, wiens stervenskreet in de Fransche taal hem niet heeft belet, de „vader des vaderlands" te zijn. Naties en volkeren kunnen elkaar aanvullen, elkaar helpen, elkaar noodig hebben. Maar dan moeten zij ophouden, elkander te overheerschen. Wederzijdsch hulpbetoon moet de verhouding tusschen Nederland en Indonesië bepalen. „De aanvaarding van vreemde hulp degradeert," aldus Noto Soeroto, „een volk geenszins, omdat de ontwikkeling van de menschelijke beschaving het samengaan van alle volken eischt. Zelfs de grootheid van een natie, dit culminatiepunt van macht door politieke organisatie, had niet tot stand kunnen komen zonder de, nog wel gedwongen, hulp van vreemde volken en zonder usurpatie van vreemde landen. Men moet zich maar eens afvragen, wat Nederland als natie had beteekend zónder Indonesië!" Dat omgekeerd ook Indonesië zonder Nederland niet was geworden, wat het nu is, erkent Noto Soeroto. De eeuwenlange gemeenschappelijke geschiedenis heeft beide volken op elkaar aangewezen en beide hebben thans tot taak, de verhouding te zuiveren door van „overheersching" te geraken tot een werkelijke „regeering." „Het groote probleem voor ons," verklaart Noto Soeroto, „is niet zoozeer van polkieken als wel van socialen aard. Het gastvrije Indonesië is, evenals het oude Indië, vanwaar wij onze eerste beschaving hebben ontvangen, de huisvesting geworden van velerlei rassen en bovendien nog van velerlei culturen. Indonesië herbergt naast zijn eigen kinderen zijn adoptief-kinderen: Arabieren, Chineezen, Europeanen en alle dezen hebben hun eigen beschavingen meegebracht. Er heeft vermenging van bloed plaats gevonden, hun levens zijn op velerlei wijze in elkaar verweven, iederen dag heeft een uitwisseling van ideeën plaats, welke niet zal nalaten op de denkwijze van iedere groep een invloed, hoe gering ook, te doen gelden. Het proces van de consolidatie van een nieuwe maatschappij, waat iedere groep naar ras- en individueele geaardheid haar taak te vervullen krijgt, is lang nog niet voltrokken." Nu de geestelijke opleving van Indonesië onherroepelijk tot nieuwe verhoudingen en toestanden leidt, is het zaak een tegenstelling te voorkomen, welke slechts tot schade van beide partijen zou worden verscherpt. Om den losser wordenden politiek-economiachen band tijdig door een sterkeren cultureelen band te vervangen, is op 30 Maart j.1. het „Nederlandsch-Indonesisch Verbond van Jongeren-Organisaties" opgericht, waarvan Noto Soeroto eere-voorzitter Pangeran Ario Koesoemo Jocdo, regent van Ponorogo en wnd. voorzitter van den Volksraad. Een oom van den dichter, destijds de eerste Javaan, die te Leiden het groot-ambtenaarsexamen aflegde. 14 KARAKTERSCHETS en prins Soerjodinmgrat van Djokjakarta beschermheer is. Men verwarre het vooral niet met de „Indonesische Vereeniging," waarin de extremisten, die een band tusschen Nederland en Indië radicaal willen doorsnijden, zich hebben georganiseerd. Verklaarbaar is, dat de revolutionnaire landgenooten van Noto Soeroto diens streven niet zelden miskennen en dat omgekeerd bij de nog niet van de oude machtswaan en heerscbzucht bekomen Nederlanders elke poging, om den „inlander" tot zelfbewustheid te brengen en hem te veredelen, argwaan wekt. In Oedaya klaagt Noto Soeroto over zijn „moeilijken middenweg" en herhaalt hij ten overvloede, hoe zijn arbeid tweezijdig is. „Evenals het welbegrepen eigenbelang van den Nederlander eischt, dat de Archipel Nederlandsch blijft, even zoo eischt het wèl-begrepen eigenbelang van den „inlander", dat er in de toekomst een sterke Indonesische eenheid ontsta, die weerstand kan bieden tegen den landhonger van vreemde machten," zegt hij. In het gesprek, dat ik ten zijnent met Noto Soeroto voerde, heeft hij zijn verhouding tot elk der beide partijen, waartusschen hij zijn „moeilijken middenweg" bewandelt, breedvoerig toegelicht. „Er is", zeide hij, „voor Indonesië een nieuw tijdperk aangebroken en de ontwikkeling van de toekomst zal afhangen van de mate, waarin de Europeanen den nieuwen geest trachten te begrijpen. Faalt het hun aan begrip en aan tegemoetkoming jegens de gewijzigde toestanden met hun onvermijdelijke eischen, dan zal Indonesië aan de destructieve extremistische elementen ten prooi vallen. Deze verkeeren in een gunstige positie, daar de zweepslag van het idealisme hen drijft tot-een activiteit, die bij de cultureel minder voorbereide en derhalve minder kritische schare gemakkelijk weerklank vindt. De menschen, op wie ik een beroep doe, vinden mijn ideeën heel mooi, maar daar blijft het bij. Ze doen niets, dat als tegenwicht tegenover de revolutionnaire actie zou kunnen dienen. Indien ze nog een jaar of vijf in hun lijdelijkheid volharden, zal het te laat zijn. Het gezin van den dichter. Ik heb geen leuze, die de groote menigte pakt; ook vallen de politieke en economische tegenstellingen buiten mijn kader, zoodat ik geen partij achter me heb. De partijen wantrouwen mij van weerskanten. Toch blijf ik met mijn vrienden volhouden in het besef, dat, al moeten wij het onderspit delven, we toch ons ideaal van verzoening en broederschap hoog hebben gehouden. Het zijn slechts de groote lijnen, die wij aangeven; 't is mijn taak niet, die in détails uit te werken. Onze beweging is uit een impuls van menschelijkheid ontstaan en vindt daarom de meeste waardeering in den kleinen kring van kunstenaars, intellectueelen en paedagogen." En aldus predikt Noto Soeroto onverdroten voort en richt zich tot allen, die in de humanistische cultuur als motor der menschengemeenschap gelooven. In boek en geschrift, dichterlijk en zakelijk-prozaïsch, met de pen, met de lippen. Want ook als redenaar bepleit hij zijn idealistische denkbeelden. Bij allerlei gelegenheden, ook in het buitenland, — te Antwerpen, Berlijn, in de Sorbonne — wekt hij belangstelling, voor zijn volk en zijn land. Voor het „Algemeen Nederlandsch Verbond," om ook op het groote stuk Nederlandsche cultuur in de verte de aandacht te vestigen; voor de „Commercieele Club," om KARAKTERSCHETS 15 den ondernemers er aan te herinneren, dat slechts begaafdheid en integriteit, maar geen rasverschil factor mag wezen voor het in dienst stellen van employé's.... Hier weerklank vindend, soms bij toonaangevende en gezaghebbende menschen, maar door dien weerklank elders weer achterdocht wekkend, zich verdedigend tegen het ondermijningswerk van persoonlijke vijanden, steeds zijn ontvankelijk gemoed blootstellend aan schokken en tegenschokken. maar onder alles bewarend die voorname, zich onder bescheidenheid en stilte besten¬ digende rust, welke het mysterieuse voorrecht is van het fijnzinnige volk, dat hij nimmer vergeet eri nimmer verloochent en waartoe hij eenmaal, als hier zijn taak is vervuld, hoopt terug te kee- ren. Want steeds blijft zijn heimwee en zijn liefde verwijlen in het land, waarvan hij zingt: Waar ééns mijn bloote kindervoetjes kasten den bloembestrooiden grond voor de ouderwoning, en waar ik fier en machtig als een koning regeerde in 't rijk van mijnsr ouders tasten, o daar alleen, mijn God, doe Gij mijn oogen zich sluite' in slaimer-rust na 's levens togen. H. G. CANNEGIETER. Raden Mas Noto Soeroto.