ARBEIDLOOS INKOMEN '§] DE „SOCIALE KWESTIE" ^ P. EN6ELS: „De hoofdfout varv geheel j p het economisch stelsel is, dat het der l ; economie niet is ingevallen, naar een \ rechtvaardiging van den privaat-eigendom j te vragen. Vandaar dat alles in het ver- < keer uitloopt op het RECHT van den | STERKSTE!" jj 1. LEEKEGEDACHTEN Electrlsche Drukkerij R. E. DE BRUIN, Hardenberg. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK -s-GRAVENHAQE DE „VERDEELENDE GERECHTIGHEID" vis a vis DEN MAATSCHAPPELIJKEN RIJKDOM. DB C0ND0RCET: „De algemeene ongelijkheid van rijkdom moet zooveel mogelijk-door de wetgeving worden bestreden; door een wrjze inrichting van belastingen kan een Staat reeds zeer veel doen; bovenal wachte zich de Staat voor al de middelen, waardoor bestaande rijkdommen kunstmatig met bolwerken worden omgeven; in één woord: de wet moet meer het wisselen en vormen van nieuwe rijkdommen, dan het omheinen en omtuinen van eens geproduceerde en bezeten schatten in het oog houden." Het in September j. 1. te Helmond uitgekomen nieuwe dagblad „De Morgen" bevat een vraag, luidende: „Wie geeft ons een nog niet aanvaard systeem aan, waardoor een aannemelijke kans bestaat, dat het Nederlandsche Staatsbudget in evenwicht komt, of het evenwicht nabij komt". Het lijkt mij een aantrekkelijk probleem. Hieronder volgt mijn oplossing. Met toegift. Als ik het wel begrepen heb, komt het er dus op aan een methode aan de hand te doen, die aangeeft een richting, naar welke; en een wijze, waarop van 's landswege de geldmiddelen dienen te worden gevondeD, om de staatsuitgaven goed te maken; dermate, dat het totaal der middelen plus minus balanceert met dat van de kosten eener behoorlijke staatshuishouding. Behalve aan den eisch van „evenwicht" volgens de vraag, behoort m. i. het systeem ook te voldoen aan den eisch van sociale rechtvaardigheid ; waarmede het bestaande stelsel geen rekening, althans niet in voldoende mate, schijnt te houden. Aan deze twee desiderata heb ik getracht het hieronder voor te dragen apercu vast te knoopen. Zaak is derhalve een stelsel te construeeren, dat zoo mogelijk billijker werkt dan het thans vigeerende, hetwelk naar algemeen gevoelen het odium draagt van de economisch zwakkere bevolkingsgroepen zwaarder te drukken dan de meer vermogende klassen. Wanneer men nu de staatsbegrooting inziet, dan ontwaart men dat bovengenoemde geldmiddelen worden getrokken, voornamelijk uit belastinggelden van belastingplichtige — zoowel physieke als rechts-personen. De belastingen dan worden natuurlijkerwijze geput uit de inkomsten dier belastingplichtigen. Zooals het thans is geregeld, wordt de belasting gebeurd voor een groot deel uit inkomsten, die verdiend worden door en uit een directe persoonlijke arbeidsprestatie tot het voortbrengen van den maatschappelijken rijkdom, bestaande zoowel uit geestelijke als stoffelijke goederen. 2 Bekend echter ia ook dat er nog andere inkomsten genoten worden, voortspruitende niet onmiddellijk uit den persoonlijken arbeid van het betrokken individu, maar veeleer daaruit, doordat den prijs zijner bezittingen of producten op de openbare markt door en in het ruilverkeer een verhooging ten deel valt, als gevolg van de meerdere vraag naar die goederen, of ook wegens bevolkingsaanwas, verbeterde middelen van verkeer, betere politieke toestanden al3 anderszins; kortom, wegens een gelukkig conjunctuur, den goodwill, der sociale en politieke omstandigheden. Mac Donald : „Nauwelijks is een moeras buiten de stad droog gemaakt; een tramlijn aangelegd naar de buitenwijken van de stad; een mijnput aangeboord, en een bijzonder voordeelige bedding kolen in bewerking genomen; de industrieele voorspoed van een stad toegenomen ; de stadsbevolking gewoon geraakt om te gaan winkelen in sommige straten; den boer aangetoond, dat intensieve grondbewerking vooideelig is in zekere streken; vrije opvoeding gewaarborgd; óf de pachten en de huren gaan naar boven I Een winkel in een druk bezochte straat heeft een hooger economische waarde dan een winkel in een achterbuurt; fijne rivier-kleiaarde een hooger landbouwkundige beteekenis dan vochtige en zware rivierklei; als de bouwgrens zich uitbreidt, dan neemt de waarde van de oude bebouwingen toe. Iemand moet voordeel hebben van deze economische rente". De toename, verhooging in prijs der goederen, deze méérwaarde is klaarblijkelijk dan de economische of Sociale Rente (S. R.) En vermits nu de stoffelijke goederen verkregen worden uit en door de exploitatie van Grond en Bedrijf, kan men ook zeggen, dat deze twee bronnen van den maatschappelijke^ rijkdom S. R. afwerpen, naar gelang van hun min of meer gunstige situatie, conditie, marktbaarheid of eenig ander conjunctuur. Zooals men zal gelieven te ontwaren, heeft bovenstaande definitie van de S. R. een wijdère strekking dan de opvatting van Ricardo aangaande het onstaan van grond- en kapitaalrente, en dan die van Marx betreffende zijn Méérwaarde. Mac Donald: „Het is van den grond, dat wij al onze eerste ruwe materialen betrekken. Het is de bodem, dien de landbouwer van noode heeft; hij bevat de ertsen en mineralen voor al onze groote mijnen, steengroeven en smelterijen. Op dien bodem moeten onze fabrieken, magazijnen en woningen worden gebouwd; hij is nog steeds, met uitzondering van de groote zee, de weg voor onze transport-industrie. Indien hij voor ons gesloten werd, zou iedere industrie in het land verlamd worden en zouden wij sterven. „Ik kan u beletten te werken, te bouwen, mijnwerk te verrichten, te leven"; zegt de landeigenaar. „Uit de opbrengst van onzen arbeid en onze kennis", antwoordt de rest van de Gemeenschap, „willen wij gaarne u betalen voor uwe toestemming om te mogen werken, te bouwen, mijnwerk te verrichten ^n te leven". De landeigenaar is dus in de positie van iemand, die den sleutel houdt 3 van het leven, en dientengevolge kan hij een maximum cijns als zijn prij s afdwingen. Dat doet hij dan ook. De pacht of huur heeft daarom de strekking om iedere sociale verbetering, die in het ruilverkeer in een voordeel kan worden veranderd, tè absorbeeren. De hoegrootheid van de huur of pacht wordt bepaald door de koopkracht van de Gemeenschap; niet door de waarde van de diensten, bewezen door de eigenaars. Zij is een maatstaf voor het monopolie. Dat een Gemeenschap, die hare straten heeft verbeterd en haar bevolking heeft opgevoed, de bezitters van haar land zoude vergunnen, om voor hen zelf de geldelijke tegenwaarden van deze voordeelen te verzekeren, kan geen rechtvaardiging vinden, noch redelijk, noch zedelijk; want uit economisch standpunt beschouwd is zulks verspilling. Indien deze economische rente toevalt aan den fortuinlijken winkelier, dan ontvangt deze iets, dat noch zijn arbeid, noch zijn kennis hebben geschapen; indien die rente gaat naar den pachter of huurder der sedert lang bebouwde velden, dan ontvangt hij een voordeel, dat hij niet heeft verdiend. Haar oorsprong ligt in de natuur der dingen; zelfs indien zij ontstaat tengevolge van kapitaaluitgaven voor een, zeg, wegbestrating of voor een tramlijn, dan is zij meer dan interest van het kapitaal. De eenige rechtvaardige bewaarplaats voor zulke méérwaarden is de gemeenschappelijke schatkist. Die waarden zijn de natuurlijke bronnen, waaruit de kosten voor het gouvernement en de ontwikkelling van het gemeenschappelijk werk behooren te worden bestreden. Iedere geldige reden, die men ten gunste van den persoonlijken eigendom kan bijbrengen, is ook te bezigen ten voordeele van den gemeenschappelijken eigendom. De Gemeenschap heeft de waarden geschapen, en zij heeft ze noodig, ten einde een vrij bestaan te kunnen voortzetten. Maar ten huidigen dage worden deze waarden ter hand gesteld aan private individuen, die parasitaire deelhebbers zijn in den volksrijkdom!" Het is derhalve duidelijk, dat hier de Gemeenschap het is die door hare instellingen enz. de S. R. in het leven roept en bijgevolg zou zij niet anders doen dan haar natuurlijk recht uitoefenen, zoo zij geheel of gedeeltelijk die rente tot zich trok als bijdrage tot de kosten der staatshuishouding; voorloopig gemakshalve in den vorm van Belasting, gelijk hieronder wordt ontwikkeld. De Meerwaarde, hierboven besproken is derhalve „akbkidloos inkomen" (A. I.) en naar ik meen, een bij uitstek doeltreffende grondslag voor een billijke en rechtvaardige belastingheffing; terwijl de toepassing daarvan den arbeid, als zoodanig, niet aantast. Ik stel daarom voor als grondslag van ons systeem te doen fungeeren deze Meerwaarde, te noemen: a. Bodem7 rente, voor den aanslag van den grond; b. Bedrijfsrente, voor idem van het bedrijf. Hierbij zijn dan alleen belastingplichtig de eigenaren van Grond en/of Bedrijf. Onder Bedrijf wordt hier verstaan eën zaak, die stoffelijke goederen produceert of verhandelt. De belasting, te heffen van de bodem- en bedrüfsrente, heet 7 ten eenenmale ontslagen van alle onrust, ontstemming en ongemak, die de minder gegoeden thans steeds komen deprimeeren, wanneer de tijd daar is om „den keizer te geven, wat des keizers is." Men kan dus zeggen dat de voorgestelde heffing voor het publiek is als het ware „onvoelbaar" en zonder „kankeren" te dragen; aanleiding tot klein of groot rebellie daardoor uitgesloten. 2. Geen dubbele belasting. Dit wordt heelemaal vermeden. Bij het tegenwoordig stelsel daarentegen ziet men den grondslag „belastbare opbrengst" van den grond (gebouwd en ongebouwd) twee en meermalen gebezigd ; b. v. voor de eerste maal bij de grondbelasting; voor de tweede maal bij de personeele belasting; voor de derde maal bij de inkomstenbelasting; voor de vierde maal bij de vermogensbelasting; enz. 3. Geen bevoorrechting meer van vermogenden. Zooals reeds is opgemerkt, draagt hij, die meer verteert, een naar evenredigheid grooter quotum af voor belasting op indirecte wijze en naar eigen lust en goedvinden. Volgens het vigeerend stelsel betaalt iemand, zelfs met groot inkomen, die op kamers woont, bijna niets aan personeele belasting. Naar algemeen gevoelen is het percentage, naar hetwelk de vermogenden worden aangeslagen in de inkomsten-, vermogens-, dividend en tantième belastingen te laag in vergelijking met dat, waaronder de kleinere inkomens gebukt gaan. Dr. A. Küyper : „Veel te lang is het lijdelijk aangezien, dat de lagere volksklassen in onnoodigen druk verkeeren, opdat de hoogere klasse zich bovenmate verrijken kon." Overigens betaalt thans nog altijd het publiek via pachter of huurder, jaar-in, jaar-uit, een tribuut aan den landeigenaar, zonder contra prestatie van dezen; die integendeel zijn grondbelasting uit de pacht haalt en het overschot van deze laatste empocheert, zeer ten nadeele van het publiek, dat nu verplicht is extra belasting op te brengen ten einde die zakkenrollerij goed te maken, opdat het staatsbudget geen deficit lijde! Bij toepassing van dezerzijdscbe denkbeelden hield deze meer dan onrechtvaardige, ergerlijke, volgens de bestaande bepalingen eeuwigdurende bevoorrechting der landeigenaars, zoo niet direct, dan toch van lieverlede na verloop van tijd op. 4. Bezuiniging van den Staatsdienst. Bij invoering van mijn voorstel ondergaat het belasting-apparaat een aanzienlijke inkrimping. Om dit dadelijk gemakkelijk in te zien, neme men eens in beschouwing een groot bedrijf; b. v. een fabriek in optima forma. Gelijk men weet, zijn de factoren, zonder een van welke de zaak geen maatschappelijke beteekenis zou hebben, de volgende : a. grondstoffen en materialen ; b. fabriek c. a.; c. personeel en directie ; d. eigenaar; en e. product. Al deze elementen zijn thans aan belasting onderworpen; n. 1. a. aan invoerrechten en accijnzen; b. aan grondbelasting; c. aan inkomsten-, vermogens-, verdedigings- en personeele belastingen; 12 Eeuigen tijd geleden was hij druk werkende om een nieuwe „Interrationale" te helpen oprichten „ter bestrijding van ontbindende krachten en tf?r bescherming van de beschaving" alias „ter verdediging van het particuliere eigendomsrecht in alle vormen en van de beginselen, waarop het steunt." Vóór dat deze funeste advocatus diaboli op de een of andere vijze moraliter o:; schadelijk zal zijn gemaakt, zal zijn schepping : het sociaal-eeonomisch-ethisch-juridisch monstrum, bekend als „particulier" of „privaat-grondeigendom" de sociale, ja zelfs de Wereldvrede, trots pacifisten, volksbonden en „sociale" wetten, steeds blijven verstoren; nu en dan, als het zoo te pas komt, onder begeleiding van zijn tot overtuiging van andersdenkenden en -willenden toegevoegd attribuut: het kanon, voortaan naar omstandigheden.al dan niet versierd met gas- en gifpluimen! Hoe nu den invloed van dezen valschen profeet te breidelen ? Welke Hercules — of moet ik zeggen : Pericles of een GraalRidder — durft dezen taai levenden vos aan ? Pascal : „Het wezen van het recht, en dus de bouw der maatschappij, rust op geen stevigen grondslag, en is meestal slechts een verjaring van onrecht." Ik meen onder de tegenwoordige omstandigheden, nu de gemiddelde mentaliteit van geldkrachtig Nederland, — dat evenals zijn dito buren, zich volstrekt niet beroemen kan op het bezit van „verkeerde" hebzucht als bijzondere karaktertrek .—■, nog te wenschen laat ten opzichte van een zedelijkheid, op hooger peil staande dan de publieke zede thans te zien geeft; ik meen, zeg ik, dat de Overheid, de van de Maatschappij „geroepene" is, om als Orgaan der „verdeelende gerechtigheid" de vereischte maatregelen te treffen, ten einde de zonde van het privaat grondeigendom zoo spoedig doenlijk ongedaan te maken; door al vast, wat het stoffelijke van de kwestie aangaat, b.v. het hier voorgestelde systeem van belasting te doen toepassen, gecompleteerd met nieuwe wetten in zake Naamlooze Vennootschappen, Coöperatiën en derg., de strafrechterlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders dier lichamen en niet te vergeten: het tegengaan van beurs-zwendelarijen; voorts wat het geestelijke betreft, door de voorgangers bij het onderwijs van hoog tot laag met ernstigen aandrang te verzoeken hunne ideeën te willen herzien omtrent begrippen als „eigendom", „suum cuique" en „loonen", ter wille van een betere rechtsbedeeling en zedeleer dan de thans geldende. Men beijvere zich een hoogere innerlijke beschaving eigen te maken dan tot nog toe en luistere naar wat reeds is gezegd o. a. m. door: Marx : „Van het standpunt van een hoogere economische maatschappij-formatie zou het privaat eigendom van enkele individuën aan stukken van den aardbol evenzoo ongerijmd en zot toeschijnen, als het privaat eigendom van den eenen mensch op den anderen ons nu weerzinwekkend voorkomt. Zelfs een gansche maatschappij, een natie, ja zelfs alle gelijktijdige maatschappijen te zamen zijn niet eigenaars der aarde. Zij zijn slechts haar bezitters, 4 ik respectievelijk: grondbelasting en winstbelasting. Deze twee lasten komen dan in de plaats van de tegenwoordige grond-, inkomsten-, vermogeus-, verdedigings-, dividenden tantième-belastingen; in- en uitvoer rechten, accijnzen en successierechten. De overige retributiën en inkomsten van het bestaande stelsel worden voorloopig behouden en vooralsnog niet vervangen, tot tijd en wijle dat de voorgestelde heffingen het mogelijk hebben gemaakt, deze overige middelen gedeeltelijk of geheel af te schaffen. Laten wij ons even voorstellen, dat het hier voorgedragene in toepassing wordt gebracht; wat gebeurt er dan ? Uiteraard zullen de aangeslagenen niet in gebreke blijven de op hun rustende lasten zooveel mogelijk af te wentelen op het publiek of den consument; weshalve per saldo iedereen het zijne bijdraagt om de schatkist te vullen. Immers het is overduidelijk en voor verder commentaar overbodig, dat de consument, wat hij behoeft voor zijn levensonderhoud c a. niet anders erlangen kan dan tegen afgifte zijnerzijds van pachten, huren, koop- en vrachtprijzen, salarissen enz., waarin onvermijdelijk de S. R. bereids is verdisconteerd, en wel via een bent van tusschenpersonen van diverse pluimage, die zich hebben gesteld op den weg van het ruilverkeer tusschen den consument en den exploitant van grond en/of bedrijf. Wat nu den aanslag betreft, deze is als het ware mathematisch te bewerkstelligen, daar de accountantie uit en door de bestudeering van de bij de wet voor te schrijven balansen en boekhouding der grond- en bedrijfseigenaren, nauwkeurig kan te weten komen, hoeveel de S. R. bedraagt. Afgezien van chicanes en juristery zal de berekening daarvan zeer meevallen ; want de bodemrente n.1. toont een gelijke curve als de pacht of huursom; zij is dus gelijk plus-minus de pacht of huur; terwijl de bedrijf'arente ook zich zonder eenige moeilijkheid laat vaststellen, door van de winst der zaak af te trekken 5 a 6 pCt. in verband met den rentevoet, waarop men geld op crediet ter openbare markt kan bekomen; ten behoeve van den eigenaar van de zaak, voor zoover dit laatste bedrag nog niet is verrekend in de kosten-rekening. Het saldo is de Meerwaarde of Bedrijfsrente. Gaan wij nu eens na hoe de Staatsbegrooting, in grove trekken maar, ware samen te stellen. Wij nemen aan dat de uitgaven, na aftrek der retributiën, als zegelbelasting enz. zijn begroot op a gld. Door de schatters en accountants is de S. R. getaxeerd; de Bodemrente op b gld.; de Bedrijfsrente op c gld; te zamen derhalve op b + c gld. Hoeveel procent ( hbs X pCt.) moet van dit laatste bedrag genomen worden om a gld. op te brengen? Daarvoor deze vergelijking: b + c : 100 = a : X .. „ 100a 'Ê waaruit: X =—-r—, pCt. b + c Hoeveel y gld. heeft bijv. A van zijn bodem- of/en bedrijfs- 5 rente groot d gld. aan de Gemeenschap af te staan ? Hiervoor deze formule : 100a 100 : d = TTö— : y ad waaruit: y = gld, (grond- of winst- D + c belasting.) De berekening echter wordt iet-of-wat gecompliceerder bij de taxatie van de bodemrente van in eigen gebruik zijnde perceelen. Hierbij valt op te merken, dat voor een ongebouwd perceel kan worden volstaan met de bodemrente daarvan plusminus gelijk te stellen aan die van naastbij liggende verpachte of verhuurde perceelen. Eerst bij een gebouwd perceel komt de samengesteldheid de berekening wat langer maken. Men beginne dan met den huurprijs te bepalen naar evenredigheid van dien der aangrenzende verhuurde, perceelen. Is deze huurprijs bepaald b.v. op 1000 gld., dan valt de waarde van het perceel in kwestie, berekend naar een gangbaren rentevoet van b.v. 8 pCt. voor rente en exploitatiekosten — te stellen op 12500 gld. Neemt men verder aan dat de bouwkosten der op het perceel zich bevindende bebouwingen hebben bedragen 10000 gld. dan is de waarde van den grond gelijk 12500 gld. min 10000 gld. gelijk 2500 gld. Plus-minus 5 pCt. overeenkomstig den gangbaren rentevoet over dit laatste bedrag, gelijk plus-minus 125 gld. maakt dan uit de bodemrente van het perceel. Het is mij niet mogelijk geweest een schetsbegrooting samen te stellen met concrete cijfers, daar ik tevergeefs naar gegevens heb gezocht iu de van overheidswege en van particuliere zijde gepubliceerde statistieken, ten einde te kunnen geraken tot een raming van het totaal inkomen, opgebracht door het Bedrijf. Vermoedelijk zijn deze donnees wel te distilleeren uit de kohieren der respectieve belastingen ; maar deze registers zijn, gelijk men weet, met het zegel des geheims bezwaard en dus voor het publiek niet toegankelijk. Effecten. Deze geldswaardige papieren zijn ook bronnen, waaruit A. I. kunnen ontspringen. Mitsdien behooren zij rechtvaardigheidshalve gebracht te worden onder het bereik van den Fiscus. De hiervoor in aanmerking komende effecten zijn voor het onderwerpelijke systeem de rentegevende obligatiën der Staatsschulden. Ten einde nu het A. I. uit het bezit dezer schuldbiieven voortvloeiende, vanwege het belastingwezen te kunnen benaderen, converteere de Overheid ze in rentelooze vorderingen. De anders voor de rente uit te betalen geldsommen dienen dan ter amortisatie dier Staatsleeningen. Ten aanzien van de vrijstellingen zij aangeteekend, dat het van zelf spreekt, dat gronden of bedrijven die geen S. R. afwerpen, niet aan belastingplicht zijn onderwerpen. Kerken, scholen, stichtingen, begraafplaatsen, goederen in de doode hand en dergelijke, in gebruik ten behoeve, niet van het Algemeen of de Gemeenschap, maar speciaal van bepaalde categoriën van personen — physieke of juridische — deelen niet in de vrijstellingen. Nochtans j8 het gewenscht, ter wille 1 der humaniteit, particuliere stichtingen van liefdadigheid en ziekengestichten niet door de belasting te treffen. Om staatkundige redenen kunnen gronden van consulaten en ambassades vrijstelling bekomen. Tekorten op de begrooting zullen tot het verleden gaan behooren; vermits de hoegrootheid der belasting op den grond en het bedrijf — in overeenstemming met het begrootingscijfer — zich regelt naar het percentage, dat van de S. R. wordt geheven. Vergelijke hierachter sub A. Sevenster, bladz. 13; hoe zéér het publiek cijnsplichtig is aan de landeigenaren, onverminderd de belastingen, op te brengen ten behoeve van Rijk, provincie en gemeente. Overgangs bepalingen. Het is begrijpelijk dat het systeem niet dadelijk integraal, a-bout-portant, kan worden ingevoerd; het is dus noodzakelijk dat de toepassing bij beetjes, stap-voorstap, plaats grijpe met het oog op den geweldigen titanischen tegenstand der plutocratische en bezittende wereld met haar aanhang. Zoo beginne men met b.v. eerst de grondbelasting een kleine verhooging te doen ondergaan. Met de daardoor verkregene vermeerdering aan inkomsten compenseere men de gedeeltelijke of geheele afschaffing van de een of andere oudere heffing. Voor vermindering of intrekking kwamen dan in de eerste plaats in aanmerking die heffingen, welke het meest op den kleinen man drukken, b.v. de belastingen op inkomens, minder dan 2000 gld., zout, geslacht, thee, koffie, suiker en tabak. Zijn in het vorenstaande methode en inhoud van het systeem aangegeven, met de volgende regelen wensch ik nog te wijzen op de rechtstreeksche gevolgen bij toepassing der bovenomschreven beginselen en denkbeelden. 1. Belasting naar draagkracht en vertering. Dit desideratum is door het onderwerpelijk systeem in vervulling te brengen. Immers, de consument (onmiddellijk belastingschuldige, volgens het tegenwoordige stelsel) behoeft .nu, bij wijze van belasting, niet méér op te brengen dan een som naar rato van zijn verteringen, zooals boven reeds met een enkel woord is opgemerkt, waar sprake was van een afwenteling der S. R. op de koopers of verkrijgers van goederen uit den maatschappelijkeu rijkdom. De consument betaalt dus niet meer dan wat zijn zelf gewilde vertering noodig maakten zijn beurs („draagkracht'') momenteel toelaat. De richard offert alsdan veel, de arme drommel een schijntje aan den Fiscus, beiden geheel naar eigen verkiezing en welbehagen. Met uitzondering van de grond- en bedrijfseigenaren, worden alsnu de overige (vroegere) belastingsubjecten niet meer verrast met aanslagbiljetten en de naweeën daarvan. Het tot dusver ongelijkmatig tegemoet komende aftrek wegens eerste levensbehoeften, vrouw en kinderen blijft achterwege. Doordat de belasting begrepen is in de koopprijzen enz. en derhalve indirect van den consument geheven wordt, is deze 8 d. aan idem idem; e. aan accijnzen. Bij mijn systeem zijn alleen belastbaar de factoren b. (grondbelasting) en d. (winstbelasting). Hierdoor vervalt een massa administratief werk, zoowel binnen als buiten kantoor. Voegt men hierbij het aantal dergenen, wier bedrijven geen S. R. afwerpen en derhalve niet direct belastingplichtig meer zijn, gelijk bij het tegenwoordig stelsel, dan kan men de vermindering der werkzaamheden en onderhoudskosten van kantoren, gebouwen en magazijnen, vereischt bij de heffing en inning, gerust op 50 pCt. stellen. 5. Afschaffing van den grondeigendom. Spinoza: „De akkers en al de grond, en zoo mogelijk de huizen, moeten in eigendom aan den Staat behooren, die de onderscheidene woningen en landerijen aan de hurgers verhuurt. De aanzienlijke opbrengst van die huur zal alle overige belastingen — althans in vredes-tijd — overbodig maken." Gelijk hierboven reeds met een paar woorden is aangestipt, zullen de grondeigenaars uiteraard hun grondbelasting zooveel mogelijk trachten af te wentelen, via pachter of huurder op het publiek, den consument. Op die wijze treden zij op als tollenaars vanwege de Overheid. Echter laat het zich aanzien, dat op den duur zij het baantje erg vervelend zullen gaan vinden, zoodra zij gewaar worden, dat het opbrengen van de van lieverlede stijgende grondbelasting als een deel der bodemrente, welke laatste zij tot dusver min of meer integraal hebben genoten, hun geen zoet winstjö naar hun verwachting meer in den schoot werpt; en hoe hooger de grondbelasting wordt, des te eerder zullen zij nolens-volens er toe gedrongen worden om, ten einde van de soesah af te komen, dan maar liever in 's hemelsnaam de gronden, die zij zelf niet behoeven te occupeeren of te exploiteeren, van de hand te doen.. Langs dezen weg zal het mogelijk blijken de toeneming van het kleingrondbezit te bevorderen en daarmede den stand van een krachtige landarbeidersbevolking. En zeer gewenscht is het dat de Overheid alsdan niet aarzele om van de gelegenheid te profiteeren ten einde zooveel mogelijk als de staatsbegrooting zulks toelaat door aankoop die particuliere gronden terug te brengen tot het publiek domein als Gemeenschapsbezit. Saint-sdmon : „Men zorge voor een goede verdeeling van het werk onder de meuschen. Was dat werk verdeeld volgens de vatbaarheid van een ieder, zoodoende, dat elk, arbeidende naar zijn geschiktheid, beloond werd naar evenredigheid van het werk dat hij volvoerde, dan zou ieder kunnen bestaan. Liefdadigheid en armenzorg waren dan overbodig, omdat de armoede opgeheven was". Men bedenke dat, om zoo te zeggen van het jaar nul at, groepen personen, die van nature tot den landarbeid geroepen waren, langzamerhand uit het platteland naar de centra van industrie en steden zijn gejaagd, waardoor een onnatuurlijke werk- en arbeidsverdeeling onder de menschen zich voltrokken heeft, op zoodanige wijze, dat b.v. iemand, meer geschikt om als Veluwsche boer door het leven te gaan, nu gaat studeeren voor electro-ingenieur; en een voor diplomaat geboren individu 0 het eerzame beroep van orgeldraaier langs 's Heeren straten gaat uitoefenen; en zoo navenant. Tengevolge van die kunstmatige verplaatsing — ontstaan blijkens geschiedkundige opgaven door den zelfzuchtigen habitus van de eigenaars van den grootgrondeigendom en van het groot-bedrijf —, zitten wij thans opgescheept meteen proletariaat, geschoold en ongeschoold in hare „slechte" oneindigheid; tenzij de Maatschappij of de Overheid daartegen eén afdoend antidotum weet te vinden en toe te passen; welk proletariaat wijders in de steden niet, althans hoogst moeilijk een middel van bestaan kan deelachtig worden. Had de Overheid nu, ter ondervanging van dit maatschappelijk euvel de beschikking over de noodige terreinen, dan zouden deze aan die nooddruftigen in gebruik kunnen worden afgestaan om zich te erneeren. Daarom vind ik, deed de Overheid verstandiger, de fondsen thans besteed ter ondersteuning van werkloozen, te bezigen voor het aanschaffen van particuliere gronden, en stante pede op te houden met het uitgeven in eigendom van landsgronden aan bijzondere personen ; dan min of meer socialerig doende, gelijk in de laatste jaren is geschied, allerlei subsidies te verleenen aan. emigratie-instellingen, werkloosheidskassen, steuncomités en derg. — onbesproken gelaten nog het demoraliseerende van dergelijk hulpbetoon zonder contra-prestatie van den kant van den nog validen werklooze. Bismaeck : „ Het is de plicht van den Staat voor het onderhoud en de verpleging dier burgers te zorgen, die zich zeiven niet kunnen onderhouden ; hun, die slechts aan middelen en gelegenheid om het onderhoud te verdienen ontbreekt, moeten arbeidswerken, die met hun krachten en geschiktheid overeenkomen, aangewezen worden". Overigens acht ik hejfc zeer onrechtvaardig dat onvermogenden en kleine belastingplichtigen, door middel van hun belasting, tot dien werkloosheidssteun verplicht zijn bij te dragen; terwijl toch in deze de landeigenaren en de grootindustrie de ware verantwoordelijken zijn voor den misstand, in zooverre zij niet tempore utile hunne gesties al dan niet onder de auspiciën der Overheid, zoodanig wisten te regelen, dat een uittocht van werkzoekenden uit het platteland naar elders in den loop der tijden onnoodig ware geweest. Dit. A. Kuyper : „Landheeren zijn op zich zelf een overbodige klasse van menschen." Dr. G. Vrijmoed : „Feit is, dat de kapitaal-machtigen in de handen van betrekkelijk weinigen is samengetrokken en ondanks de schijn-democratie van Naamlooze Vennootschappen zich voortdurend meer en meer concenteert. De concentratiepunten zijn vóór alles: banken en trusts. De banken zijn decentralen, langs wier ongrijpbare draden het krediet, waarmede het economisch leven volkomen kan beheerscht worden, tot de werkers uitgaat en langs welke het door allerlei manipulaties verveelvoudigd tot het uitgangspunt terugkeert. Zij zijn de Mammon»** narchen met zoo goed als onbeperkte heerschersmacht; hun heerschersstaf is het krediet; hun longen, waarmede zij het reine goudstof opzuigen en het bedorvene uitademen, zijn de 10 beurzen en internationale markten; hun altijd treffend zwaard is het monopolie; de springstof, waarmede zij bressen maken in de sterkst gebouwde brandkasten zijn de beursspeculaties; hun mond is een gekochteJodenpers, en een geforceerde prijzenpolitiek zijn de over land- en volkeren- grenzen, heenrijkende vampierarmen waarmee zij allen eerlijken arbeid doodend kunnen omknellen . . . Banken en Industrie hebben elkaar in steeds toenemende mate noodig en hebben daardoor wederkeerig hun kapitaalmacht un stijgende lijn versterkt... Parallel met de concentratie der banken loopt die der Groot-industrie, of juister: hun beider concentratie loopt elkaar achterna in een cirkel, die, in steeds meer concentreerende vernauwing, ten slotte n een spitse van machtsvorming van weinigen uitmondt... de concentreering, welke men met den naam van trust enkartell aanduidt. Trusts en kartells kan men nader omschrijven als privaatrechtelijke vereenigingen met het doel, om als aanbieders van producten, de markt monopolisch te beheerschen, althans zoo sterk mogelijk te beïnvloeden. In het monopolie-doel ligt hun wezen". Door de stijging der grondbelasting dan, zal de grond, nu nog in eigendom bij particulieren, als de Overheid qua plichtbeseffend Padvind(st)er van Staat en Maatschappij zou willen ingrijpen, bij stuk en brok terugkomen in zijn natuurlijken rechtstoestand, nl. in dien van publiek-domein of gemeenschap-bezit, behoorende aan niemand dan aan de Gemeenschap, aan wier orgaan, de Overheid, het recht van Beheer over den grond is gedelegeerd ; onder dien verstande, dat zij — de Overheid — bevoegd "is den grond af te staan aan de individuen — de bevolking en hare instellingen uitmakende, zoowel natuurlijke als rechtspersonen — in voor een maatschappelijk doel bestemd persoonlijk gebruik, ergo niet „in eigendom", en zulks onder bepaalde voorwaarden. Niet in eigendom! *) Het is mij tot op dit oogenblik n.1. niet mogen gelukken een moreel, rationeel en economisch argument te vinden, hetwelk het recht van eigendom op den grond maar eenigszins rechtvaardigt, laat staan sanctionneert, zooals het geldende positieve recht dat doet. Trouwens het begrip „grondeigendom" is op zich zelf een contradictie, daar de grond volgens het natuurlijk recht, geen handelswaar kan zijn, als zijnde van geen menschelijke makelij hoegenaamd, alhoewel de geldende publieke zede, althans in de „geciviliseerde" staten, het tegendeel beweert, onder sanctie van de wet, gelijk ik daar straks memoreerde. Aan het begrip „eigendom" toch ligt ten grondslag of titel een zekere arbeidsprestatie (kunst) om het (voorwerp van) eigendom te vervaardigen of te verwerven. En nu vraag ik: waar en wannéér heeft ooit eenig mensen een stuk grond, met namaeen deel onzer planeet, eigenhandig, persoonlijk vervaardigd of verworven door zijn arbeidsprestatie of kunst ? In waarheid is grondeigendom oorspronkelijk een uitvloeisel van Macht of Geweld. Onbevooroordeelde tevens goedwillende •) 21» myn:'D* Zond« van h#t Or©naao:lop^n«, ïl lezer ! raadpleeg s. v. p. maar eens de geschiedenis op dit stuk ? Wanneer men, zooals het geldend recht, van het beginsel uitgaat, dat de grond wel mir nichts, dir nichts, een handelsartikel is, derhalve vervreemdbaar, dan is de mogelijkheid volstrekt niet uitgesloten, dat b.v. heel Nederland, na verloop van tijd in eigendom gaat toebehooren aan een paar, zeg: John D's, of een Trust; en zouden wij geheel naar de pijpen dezer potentaten hebben te dansen. Quod absurdum! De. G. Veymoed : „Aan allen behoort de aarde met al wat ze bevat; dat was de fundamenteele, niet te schokken overtuiging der christelijke tijden; niet zóó, dat elk daarvan een gelijk stuk kreeg toegewezen, maar zóó, dat niemand van de vruchten der aarde zou verstoken zijn. Maar de men sch vond het kapitaal , uit. Hij spaarde de vruchten van zijn eigen of anderer arbeid op, dat hij kon, omdat hij meer produceerde dan hij oogenblikkelijk behoefde, en met dat overvloedige had hij weldra het middel in handen om anderen in zijn dienst te dwingen. Dat vermeerderde weer zijn bezit en maakte hem almachtiger boven zijn medemenschen. Kapitaal is Macht, Bezit predomineert. Want van die macht maakte de men sch gebruik om het bezit met een wetgeving-in-zijn-voordeel te omheinen. Niet alleen dat zijn arbeid dóór het kapitaal vruchtbaarder werd, maar hij wist het zóó te regelen, dat zijn kapitaal zondes eigen aebeid eveneens vruchten draagt. Dat is de „rente" in haar' verschillende vormen. In heel deze ontwikkeling overheerscht het eecht van den stebkste, het meest onchbisteujk beginsel, dat zich denken laat*. Jean Jacques: „Hij, die na een stuk grond omheind te hebben het eerst besloot te zeggen: dit is van mij ; en ounoozelen genoeg vond om dat te gelooven, was de ware stichter der burgerlijke maatschappij. Wat al misdaden, wat al oorlogen en moord, wat al ïampspoed en ellende zou aan de menschheid zijn bespaard, indien een ander dat staketsel had omgeworpen, die afgraving dicht gegooid en zijn makers had toegeroepen: neemt u in acht dezen bedrieger te geloooven; gij zij t verloren, zoo gij vergeet, dat de vruchten der aarde aan allen behooren en de Aarde zelve niemand!" Welnu, niet deze Rousseausche tuinder is de eigenlijke bedrieger, maar diens gewiekste, door belanghebbenden somehow omgekochte, tegen zijn gezond verstand in sophistisch redeneerende jurisconsult, dewelke uit Rome, via Pandecten en Instituten nog steeds de kromme streek van dien omheiner heeft weten recht te praten, en niet alleen de wet aan zijn zijde heeft medegekregen, maar — for shame! — zelfs het Priesterdom: dominee, pastoor en rabi, nota bene, „voorgangers' toch van de menschheid en offeraars par excellence op het altaar der zedelijkheid! Deze slimmerd is het, die nog immer de heele-„ beschaafde "wereld-door aftippelt, om zijn „grond-eigendom" te bepleiten, te verdedigen en quasi te rechtvaardigen. Hier te lande stimuleerde hij o .a. tot de stichting van: 1. de adellijke vereeniging „Het Grondbezit", 2. de „Vereeniging van beheerders van landgoederen en landelijke bezittingen", 3. de „Bond van grond-en huiseigenaren". 13 haar vruchtgebruikers, en moeten ze als goede huisvaders aan de volgende generatie, verbeterd, nalaten". Wanneer nu de grond PUBLIEK BEZIT is geworden, zal de consument, het pubhek de bodemrente (pacht of huur van den Gemeenschapsgrond) via den gebruiker van dén grond den Lande doen toekomen, zooals behoort. Thans komt deze rente niet bij den Fiscus, waar zij thuis behoort, terecht; hetgeen in hooge mate ONRECHTVAARDIG is en in het geheel niet te pas komt; dqch integendeel bij den landeigenaar, die ze schier integraal zich toeeigent, zonder eenigen arbeid of dienst zijnerzijds als tegen vergoeding, terwijl de consument dit door den landeigenaar teweeg gebrachte tekort aan de Fiscus gedwongen wordt te suppleeren. Mutatis mutandis is dit ook het geval met betrekking tot de bedrijfsrente; daar immers alle materiaal en grondstof ten behoeve van het bedrijf noodzakelijk afkomstig zijn van den grond, al dan niet langs een „omweg". A. SEVENSTER: „Welk een bedrag deze natuurlijke meerwaarde vertegenwoordigt, laat zich eenigszins benaderen door de volgende becijfering. De gemeente Het Bildt, gelegen in het noordwesten van Friesland, is 7000 H. A. groot. De pachtwaarde van deze landen is momenteel op 180 gld. per H. A. niet te hoog geschat. Het inwonertal bedraagt ruim 8000 en alzoo rust daar op ieder inwoner een grondrentetelast van 7000 H. A. maal 180 gld. gedeeld door 8000 inw. is gelijk 157 gld. of globaal genomen 160 gld. Om eenigszins inzicht te krijgen in de hoogte van de grondrentelast, welke op de stadsgemeentenaren rust, nemen wij Amsterdam als voorbeeld. Vóór de uitbreiding van 1921 was Amsterdam 4603 H. A. groot en telde 665000 inw. Veronderstellende dat de grondrente evenals in de gemeente Het Bildt 160 gld. per hoofd bedraagt, dan zou dit per H. A. gemiddeld een bedrag vertegenwoordigen van 665000 inw. maal 160 gld. gedeeld door 4603 H.A. is gelijk aan 23115 gld. of globaal genomen per vierkante meter een bedrag van 2.30 gld. Een goede basis voor de becijfering ontbreekt ons, maar afgaande op den koopprijs van 1200 gld., welke als hoogste prijs in de Leidsche straat is betaald, en gerekend naar 5 pCt rente, vertegenwoordigt deze koopprijs een grondrente van 60 gld. per vierkante meter. Volgens hierboven aangenomen basis van 160 gld. per inwoner zou de prijs, gerekend over de totale oppervlakte van Amsterdam 2.30 gld. kunnen bedragen. Zeer waarschijnlijk bedraagt ze meer en zoo bestaat de groote waarschijnlijkheid dat per inwoner, zoowel in de stad als op het platteland tegenwoordig in Nederland een grondrentelast drukt van 160 gld. per jaar''. Alzoo: Nederland telt plus-minus 7 millioen inwoners. Dit aantal maal 160 gld. volgens Sevenster, maakt plus-minus 1120 millioen gld.; een ontstellend bedrag, dat jaar-in, jaar-uit, al sedert eeuwen, nu eens meer, dan weer minder, door de natie aan den landeigenaar bij wijze van gedwongen cadeau wordt opgebracht. Ware de grond aan de Gemeenschap, dan kwam dat 1V4 milliard in 'slands schatkist! Van die som kon dan 71/, millioen strekken ter dekking van de Staatsbegrooting van uitgaven, zoodat er nog ruim 370 millioen gld. overbleef om te voorzien in den socialen nood van 14 behoeftige en armlastige vrouwen, weduwen, weezen, invaliden, oud-militairen, kunstenaars, Drentsche turftrappers en andere maat" schappelijke schipbreukelingen; tevens in de behoefte van stichtingen en werken van Openbaar Nut. En .. wij waren belastingvrij ! Wat ik nog vragen mag: de Wetgever bezoeke toch eens het eerwaardige Kampen; en late zich met toewijding en ontvankelijkheid sine ira et studio „aandoen" door een eingehende waarneming van de uitwerking, die de pacht der communale gronden aldaar op beurs en humeur der Kampenaars uitoefent. Leeringen wekken, voorbeelden strekken! Het komt mij onnoodig voor, over de verdere goede gevolgen van de grondconversie langer uit te weiden; die zijn door bekwamere pennen reeds zoo dikwijls in meer dan voldoende mate gedemonstreerd, hetgeen men zien kan o. a. bij Professor quack en anders in elke min of meer volledig geoutileerde bibliotheek, naar welke ik dus kortheidshalve moge verwijzen. MORAAL. Zeer a contre coeur heb ik nu te constateeren, dat mijne vorenstaande overwegingen en denkbeelden niet de minste uitdrukking hebben mogen vinden in de beginsel- en werkprograms der staatkundige partijen hier te lande, op een uitzondering na. Het zal den lezer gebleken zijn dat naar mijn idee de oplossing der „sociale kwestie" grootendeels ware te vinden in een naasting van het arbeidloos inkomen in al zijn vormen, ten behoeve van de gemeenschap. Bovengenoemde uitzondering is belichaamd in een tot nog toe zeer zwak . clubje, waarvan de naam niet eens voorkomt in de „Staatsalmanak voor Iedereen", noch in „Parlement en Kiezer'', en ook niet in het „Jaarboekje" van de „Haagsche Post"; waarin daarentegen programs en bijzonderheden der andere partijen in alle geur en fleur zijn opgenomen; ik bedoel de „grondpartij" (Secretariaat: Bronkhorststraat 53 Amsterdam), die in hare Statuten zegt, sub art. 2: „De Grondpartij stelt zich op het standpunt .... c. dat de aarde, zoo goed als de lucht, het licht en het water ten dienste moet staan van de geheele Gemeenschap en dus niet door enkelen aan die Gemeenschap mag worden onttrokken; d. dat ook de economische verhouding in onze samenleving veroorzaakt worden door het grondmonopolie, waardoor de onmisbare levensvoorwaarden van allen in handen gekomen zijn van weinigen. art. 3. Op grond van het in art. 2 omschreven standpunt stelt de Grondpartij zich ten doel: a. het brengen van den grond onder een recht, hetwelk misbruik of verwaarloozing van den grond tot schade van de Gemeenschap uitsluit." Dagblad „De Nederlander": „Het is geen geluk' voor een volk, als het verschil tusschen de laagste en hoogste inkomens zeer groot is of wel voortdurend toeneemt . . . Een der meest te waardeeren weldaden .... aan een volk is het klein houden van den afstand tusschen arm en rijk," M*™»^aBiiii»[iiiiiiiiiitmmrimTrraTFrwi 15 „Rerum Novarum" : „Indien er dus eenige schade is aangebracht of dreigt voor het algemeen belang of voor het belang van een of andere bijzondere klasse en wanneer niet op andere wijze genezing of voorkoming mogelijk is, dan moet de openbare macht tusschenbeide komen." Welnu, feit is dat de maatschappelijke rijkdom niet naarbehooren, niet rechtvaardig is verdeeld onder de menschen, die zelf of onmachtig, of onwillig zijn om een betere verdeeling in het leven te roepen. De Overheid kome derhalve tusschen beide en verdeele als Orgaan der „Verdeelende Gerechtigheid" den stoffelijken rijkdom door onteigening van het arbeidloos inkomen, zijnde de S. R. afgeworpen door den individueelen eigendom van grond, kapitaal en rente-gevende vorderingen op de Overheid, ten bate van de Gemeenschap. Max van Poll: „Onze strijd gaat hiertegen dat de arbeid, zoowel geestes- als handenarbeid moet bukken voor het loutere geldbezit; dat de Staat zijn werkende ambtenaren ontberingen oplegt om den geldleeners geen cent rente te kort te doen; dat de ondernemer grootere zorg heeft voor dividend aan de aandeel" houders, dan voor het loon van hen, die voor hem werken; dat de middenstander tot 11 pCt. rente moet betalen, zelfs aan een katholieke Hanzebank; en dan zijn klanten moet villen om zelf te kunnen bestaan; dat onze zandboer zich krom moet werken voor een hooge pacht, zonder met zijn gezin menschwaardig te kunnen leven; dat de geldschieter, zonder verder eenig werk voor de betrokken onderneming te doen, zeker is van zijn 5, 6 of 7 pCt. rente, terwijl zij, die voor die onderneming arbeiden en daarbij misschien hun leven in gevaar stellen, soms niet weten hoe hun gezin te voeden of te kleeden." Men besefte eens goed wat het zeggen wil, indien het A. I. niet meer het monopolie van enkele bevoorrechten uitmaakt, zooals tot dusver, waardoor accumulatie van geld tot in het oneindige mogelijk wordt ter exploitatie van medemenschen; men begrijpe dat het A. I. de tendenz heeft om prijzen en loonen op te drijven; want de verkooper kan altijd bij de hoogere inkomens terecht om zijn waren kwijt te raken; zoodat de concurrentie der verkoopers onderling ten voordeele der koopers, door de gewilligheid der hoogere inkomens om steeds te betalen wat gevraagd wordt, wijl zij daartoe zonder bezwaar in staat zijn, te niet wordt gedaan; en wel in zoo'n mate, dat de smalle gemeente, die grootendeels van vaste, geringe inkomsten moet leven, in het gedrang komt en betrekkelijk armoede lijdt. Alzoo blijkt het A. I. in handen van den particulier een leelijk tweesnijdend zwaard te zijn; aan den eenen kant verwondt het met de duurte, en aan de andere zijde met de armoede, de kleine luyden en het prolaritaat. Door het in-beslag-nemen van het A. I. zal het niets presteerende vaüde menschelijk individu gedwongen zijn om — ook overeenkomstig het gebod uit den Bijbel — zijn brood te verdienen „in het zweet des aanschijns". ié Een weldadige concurrentie in plaats van de tegenwoordige ongebreidelde zal den maatschappelijken rijkdom doen produceeren naar de werkelijke behoefte der samenleving; oorlogen, zoowel economische als militaire, overbodig maken, werkloosheid stop zetten, enz. De mógelijkheid doemt dan op dat tot aanzijn komt: de Sociale en Geestelijke Vrijheid. Het optassen van A. I. is in den grond niets anders dan een symptoon van de meest verfoeilijke hebzucht, welke laatste uiteindelijk losbarst in oorlogen, hetzij door middel van tarieven en tollen, hetzij, als dat nog niet helpt, door middel van het militair geweld. Is de geschiedenis voor niets daar? mag men wel vragen aan de vroede stuurlui van Staat, Kerk en Maatschappij. columbus: „Goud is een wonderbaar ding ! Wie het bezit, is heer en meester van alles wat hij wenscht. Door goud kan men zelfs de zielen in het Paradijs laten aankomen !" Vóórdat het den menschen onmogelijk is gemaakt al-maar-door A. I. te vergaren, en Plutocraten en Beati Possidentes zijn belet in economicis te doen en te laten wat zij believen, gelijk tot dusver, zal de wereldvrede, door Kant en andere Edelaardigen gepostuleerd, zoowaar wegblijven, niet kunnen „uitbreken". 's GRAVENHAGE, April 1925. VERBETERING. Pag. 11, r. 20 v. o.: makers; moet zijn: makkers. „ 11, r. 17 v. o.: Niemand; moet zijn: aan Niemand. „ 13, r. 3 v. o.: 7 l/s >' moet zijn : 750. „ 14, r. 15 v. b.: geoutileerd: moet zijn: geoutilleerd. „ 14, r. 20 v. o.: 53 ; moet zijn : 30. „ 14, r. 14 v. o.: verhouding, moet zijn: wanverhoudingen.