IKONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK TE 'S-GRAVENHAGE 1826-1926 GEDENKBOEK UITGEGEVEN DOOR DE COMMISSIE VAN TOEZICHT OP DEN 25"™ MAART 1926 TER GELEGENHEID VAN HET HONDERDJARIG BESTAAN VAN HET CONSERVATORIUM 1 I KONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK KONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK TE 'S-GRAVENHAGE 1826-1926 GEDENKBOEK UITGEGEVEN DOOR DE COMMISSIE VAN TOEZICHT OP DEN 25^ MAART 1926 TER GELEGENHEID VAN HET HONDERDJARIG BESTAAN VAN HET CONSERVATORIUM Boek- en Kumtdrukkerij MOUTON & Co. - Den Haag. ET KONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK DANKT ZIJN ONTSTAAN AAN EEN KONINKLIJK BESLUIT VAN 7 APRIL 1826, No. 125, WAARBIJ DE OPRICHTING BEVOLEN WERD VAN EENE MUZIEK- EN ZANGSCHOOL TE 's-Gravenhage. Terzelfder tijd en op denzelfden voet werden drie andere muziek- en zangscholen door Z.M. Koning Willem I opgericht in het toenmalige Rijk, en wel te Amsterdam, Brussel en Luik. De Amsterdamsche instelling werd een twintigtal jaren na hare oprichting opgeheven en zoo bleef slechts de Muziek- en Zangschool te 's-Gravenhage als de eenige van regeeringswege in het leven geroepen instelling van dien aard in Nederland over. Het organiek besluit van het jaar 1826 luidde aldus: „Wij WILLEM, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins „van Oranje-Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. „In aanmerking nemende de nuttigheid om mede in de Stad 's-Graven„hage eene behoorlijke gelegenheid daar te stellen tot het geven van „Onderwijs in de zang- en toonkunst; . „Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van „den 31 Maart 11. No. 114, na gehouden overleg met het Stedelijk Bestuur „van 's-Gravenhage, „Hebben besloten en besluiten: „Artikel 1. — Er zal in de Stad 's-Gravenhage eene Muziek- en zangschool „worden opgerigt. „Artikel 2. — Dezelve school zal staan onder toezigt van eene Commissie „zamengesteld uit vijf leden door Onzen Minister van Binnenlandsche „Zaken te benoemen. „De burgemeester van 's-Gravenhage is van regtswege lid dier com„ missie. 1 „Artikel 3. — Gezegde Commissie zal zich in de eerste plaats onledig „houden met het ontwerpen en aan Onzen Minister van Binnenlandsche „Zaken ter goedkeuring voordragen van een Reglement van organisatie „voor de opterigten School. „Artikel 4. — Van 's Rijks wege wordt ten behoeve van de Muziek- en „zangschool te 's-Gravenhage verleend een jaarlijksch onderstand van „ Vier Duizend Guldens (f 4000), waarvan de ingang nader zal worden „bepaald. „Artikel 5. — Wij nemen aan, het aanbod van het Stedelijk Bestuur van „'s-Gravenhage om ten behoeve der opterigten School te verschaffen een „lokaal gelijk ook eene jaarlijksche somme van Duizend twee Honderd „Guldens (f 1200) ter voorziening in de verdere behoeften der School. „Artikel 6. — Onze Minister van Binnenlandsche Zaken zal op voorstel van „de Commissie het gebruik vaststellen, hetwelk van opgemelde Sommen „van f 4000 en f 1200 zal worden gemaakt. „De Commissie doet jaarlijks van het gebruik der Sommen ter hare beschikking gesteld, verantwoording aan Onzen Minister van Binnenland„sche Zaken. „Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering „van het tegenwoordig besluit, hetwelk zal worden medegedeeld aan Onzen „Minister van Financiën en aan de Algemeene Rekenkamer tot informatie „en narigt. „Gegeven te 's-Gravenhage den 7 April des jaars 1826 van Onze „Regering het dertiende. (get.) WILLEM. De eerste Commissie van Toezicht werd benoemd bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 April 1826, No. 130, waarvan de tekst luidt als volgt: „De Minister van Binnenlandsche Zaken, „nader gezien hebbende het besluit van Zijne Majesteit van 7 April 11. „No. 125, betreffende de oprigting eener zang- en muziekschool te 's-Gra„venhage „en bijzonder gelet hebbende op den inhoud van art. 2 van hetzelve besluit „Heeft goedgevonden en verstaan 3 3 „Ie. tot leden der Commissie van bestuur over dezelve Muziek- en zangschool te benoemen gelijk geschiedt bij deze „J. C. Graaf VAN BYLANDT, „Jhr. J. W. HUYSSEN VAN KATTENDIJKE, „Jhr. G. L. H. HOOFT, „Jhr. P. G. SIBERG, „zijnde de Burgemeester van 's-Gravenhage van regtswege lid der „Commissie, „2e. een afschrift van deze resolutie met een afschrift van het Koninklijk „besluit te doen toekomen aan elk der benoemde Heeren met uitnoodiging „om hem Minister te berigten, of zij zich deze benoeming kunnen laten „welgevallen, en zoo ja, om op zoodanigen tijd en plaats als hun door den „Burgemeester der stad 's-Gravenhage zal worden bekend gemaakt, bijeen ,,te komen, ten einde zich als Commissie te constitueren, overtegaan tot „de keuze van een voorzitter en daarvan verslag te doen, „3e. aan gezegde Heeren te kennen te geven, dat wanneer zij mogten „verlangen door iemand buiten hun midden in de te verrigten werkzaamheden als Secretaris der Commissie te worden bijgestaan zij tot dat einde „bij het berigt van hunne vestiging tevens een voorstel kunnen doen, „4e. een afschrift dezer resolutie mitsgaders van het Koninklijk besluit „voornoemd mede te zenden aan den Heer Burgemeester der stad 's-Gra"„venhage met uitnoodiging om aan de benoemde Heeren gelegenheid te „verschaffen om zich met hem tot eene Commissie te constitueren. 's-Gravenhaqe den 25n April 1826. „(get.) L. VAN GOBBELSCHROY." Deze Commissie, waarvan de Heer van Bylandt geen deel uitmaakte, omdat hij voor de benoeming had bedankt, en welke Commissie nader werd aangevuld door de benoeming van den Heer W. A. W. Graaf VAN LIMBURG STIRUM NOORDWIJK tot haar lid, ontwierp onder voorzitterschap van den burgemeester van 's-Gravenhage, Staatsraad L. C. R. COPES VAN CATTENBURCH, een reglement en zond dit ter beoordeeling aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, die op 6 December 1826 zijne goedkeuring daaraan hechtte. Dit reglement, dat de destijds hier te lande heerschende muzikale toestanden niet onaardig belicht, laten wij hier in zijn geheel volgen ; wij onthouden ons van eenig commentaar. 4 4 REGLEMENT VOORDE KONINKLIJKE MUZIJK- EN ZANGSCHOOL IN 's HAGE. Algemeene bepalingen. Art. 1. — Er zal in de Koninklijke Muzijk- en Zangschool in 'sHage, onderwijs gegeven worden in alle vakken, welke betrekking hebben tot de toonkunst; te weten: 1. in de Zang; 2. in de Theorie; 3. op het Klavier; 4. op het Klavier met het bijzonder doel om kweekelingen tot het Orgelspel op te leiden; 5. op de Viool; 6. op de Alt-viool; 7. op de Violoncel; 8. op den Bas; 9. op de Oboe; 10. op de Fluit; 11. op de Klarinet; 12. op de Fagot; 13. op den Hoorn; 14. op de Trompet; 15. op de Bazuin; 16. op de Pauken. Art. 2. — Dit onderwijs zal toevertrouwd worden aan eenen Directeur, die tevens Hoofdonderwijzer is en aan acht andere Hoofdonderwijzers. Art. 3. — Er zullen aan de Hoofdonderwijzers voor de vakken, waartoe zich een groot getal leerlingen aanmelden, onderwijzers van minderen rang toegevoegd worden. 5 5 Van den Directeur* Art. 4. — De Directeur heeft het toezigt over de geheele School. Hij schrijft voor op welken voet het onderwijs zal gegeven worden en heeft het regt ten allen tijde de lessen bij te wonen en, bij eene zigtbare verkeerde behandeling der leerlingen, de hoofd- of mindere onderwijzers op de regte spoor te brengen. Bespeurt hij iets, hetwelk eene krachtdadige teregtwijzing vereischt, dan geeft hij daarvan kennis aan de Kommissie, welke in deze beslist. Hij deelt haar verder ter goedkeuring mede alle zulke voorslagen, welke hem tot verbetering van de huishoudelijke inrigting der School en tot bevordering van het doel harer instelling, noodzakelijk en wenschelijk mogen voorkomen. Alle maanden doet hij aan de Commissie berigt van den staat van het onderwijs en het gedrag der leerlingen en alle jaren geeft hij een algemeen verslag van hunne vorderingen en van den toestand der School, zooals ook van hun aantal en van de vakken, voor welke zij opgeleid worden. Van de Hoofdonderwijzers* Art. 5. — Het wordt aan de Hoofdonderwijzers in verband met het bepaalde van Art. 4, vrijgelaten te bepalen de leerwijs in de behandeling der verscheidene instrumenten, op welke zij onderwijs geven; doch moet het onderwijs in de landtaal geschieden met uitsluiting van alle andere talen. De Hoofdonderwijzers zorgen voor de goede orde en de opmerkzaamheid der leerlingen gedurende de lessen en maken aan den Directeur die genen kenbaar, welke onverhoopt aanleiding tot klagte mogten geven. Van de Onderwijzers. Art. 6. — De Onderwijzers mogen niet afwijken van de leerwijs der Hoofdonderwijzers en handelen in alle opzigten volgens hunne bepalingen. Van de Leerlingen» Art. 7. —' De leerlingen worden onderscheiden in niet betalende en in betalende. Van de niet betalende Leerlingen* Art. 8. — Er zullen zes en zestig kinderen, veertig jongens en zes en twintig meisjes, een geheel vrij onderwijs genieten. 6 6 Naar bevind van zaken kan het getal der eerstgenoemden met tien overschreden worden. Art 9. -** De Jongens zullen niet jonger dan tien en niet ouder dan dertien jaren; de Meisjes niet jonger dan tien en niet ouder dan twaalf jaren mogen zijn, om in de School opgenomen te worden. Art. 10. — Zij moeten alle kunnen lezen en schrijven. Art. 11. — Zij worden op last van het Gouvernement of van de Stadsregering uit de Wees- en Armhuizen en uit min vermogende huisgezinnen gekozen, terwijl het aan den Directeur vrijgelaten wordt om te onderzoeken of zij aanleg tot de toonkunst hebben of niet. Hij zendt dien aangaande zijn berigt aan de Kommissie, welke hun in het eerste geval een bewijs van toelating met uitdrukking der verpligtingen en aanwijzing der leeruren doet uitreiken. Art. 12. — Deze Leerlingen kunnen telken jare na den aanvang der lessen niet meer opgenomen worden. Zij verbinden zich schriftelijk voor eenen geheele Cursus van lessen, die, naar mate van het gekozen vak, drie, vier, vijf of zes jaren duren kan. Art. 13. — Zij worden kosteloos van Muzijk en Instrumenten voorzien; mogen dezelve echter niet naar huis medenemen. Art. 14. — Zij zijn allen verpligt met den zangcursus te beginnen. Hiermede wordt het instrumentaal onderwijs niet uitgesloten. Elk hunner moet veeleer een instrument leeren behandelen. Slechts zoolang er nog iets goeds van de Stem te wachten is, mogen zij zich niet uitsluitend aan één bepaald instrument toewijden, uit hoofde van het nadeel, dat eene zoodanige aanhoudende oefening aan de borst veroorzaakt. Art. 15. — Na het onderwijs in den zang volgt dat op de Instrumenten, zoo als ook in de Theorie. Art. 16. — Hetzelve wordt in klassen verdeeld. Art. 17. — In het begin bestaat er slechts eene klasse voor de Zang, waarin alle de Leerlingen gezamenlijk opgenomen en in de eerste beginselen der Toon- en Zangkunst onderwezen worden; later zullen er meer klassen daargesteld worden. Voor de Instrumenten wordt derzelver getal op drie bepaald. Art. 18. — De leerlingen ontvangen Twee lessen des Maandags; Twee lessen des Dingsdags; 7 7 Eene les des Woensdags; Twee lessen des Donderdags; Twee lessen des Vrijdags; Eene les des Zaturdags. Art. 19. — Dit onderwijs gaat het geheele Jaar voort, behalve gedurende eene vacantie van zes weken, waarvan het tijdpunt door de Kommissie nader zal bepaald worden. Van de betalende Leerlingen* Art. 20. — Voor de betalende Leerlingen worden andere leeruren en klassen vastgesteld en wel wat de Instrumenten betreft Eene voor de beginnenden; Eene voor die genen, die reeds bekend zijn met de grondbeginsels der toonkunst; Eene voor hen, die zich in de oefening der toonkunst volmaken willen. Art. 21. — De eerste klasse is voor Kinderen niet ouder dan dertien jaren; zij leeren de eerste gronden (de noten, de maat enz.), ontvangen wekelijks drie of vier lessen en betalen in het jaar veertig guldens. De tweede klasse is voor jonge lieden niet ouder dan vijftien jaren, zij moeten met de eerste gronden der toonkunst bekend, en in de behandeling van het gekozen Instrument reeds geoefend zijn; ontvangen wekelijks drie lessen en betalen in het jaar veertig guldens; doch wanneer zij de eerste klasse in de School niet doorgegaan zijn vijftig guldens. De derde klasse is voor jonge lieden niet ouder dan zeventien jaren. Zij moeten een gewoon muzijkstuk, op het eerste gezigt bijna zonder fouten kunnen spelen; bekomen twee lessen in de week en betalen veertig guldens; doch wanneer zij de twee eerste klassen in de school niet doorgegaan zijn, zestig guldens. Art. 22. — Voor het onderwijs in den Zang betalen deze leerlingen in het jaar dertig guldens. Het wordt hun slechts in eene klasse gegeven. De voor de vaste leerlingen der School in art. 9 bepaalde jaren zijn in dat vak, ook op hen toepasselijk. Art. 23. — De theorie wordt in twee klassen geleerd: De eerste voor de aanvangers in de Compositie. Zij betalen voor dit onderwijs veertig guldens in het jaar. 8 8 De tweede, voor reeds geoefenden en volwassenen. Zij betalen jaarlijks vijftig guldens. Elke klasse ontvangt twee uren les in de week. Art. 24. — De bepaling van artikel 13 is ook op de betalende Leerlingen toepasselijk, doch de prijs hier boven voor het éénen vak van onderwijs bepaald, kan hun nimmer bevrijden voor de kosten van het anderen, moetende dezen voor elk vak afzonderlijk betaald worden. Bijzondere bepalingen. Art. 25. — De onderwijzers, welke het zingen in de armscholen leeren, kunnen aan de eerste klasse der theorie; de organisten aan de tweede klasse yoor niet deel nemen. Art. 26. — De vaste Leerlingen der Koninklijke School zullen na voleinr ding van hunne leertijd, van diploma's voorzien worden, welke hunne bekwaamheid getuigen en hun aanspraak geven om als organisten en althans bij voorkeur bij de Theaterorkesten in 's Hage aangesteld worden. Art. 27. — De Kommissie is bevoegd diploma's van lidmaatschap der Koninklijke School te verleenen aan liefhebbers der toonkunst gelijk mede aan leerlingen der school, wier bekwaamheid gebleken zal zijn. Art. 28. — Het beheer over de geldmiddelen der School wordt aan de Kommissie overgelaten. Zij doet alle jaren rekenschap en verantwoording aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken. Art. 29. — Het bedrag der Contributien van de betalende Leerlingen, zooals dat der in vervolg van tijd te geven concerten en andere mogelijke baten, zullen tot stijving der School-kas aangewend worden. Art. 30. — De vaststelling der uren voor de lessen, zooals ook de punten tot handhaving der goede orde vereischt, zullen het onderwerp zijn van een nader huishoudelijk reglement. Aldus vastgesteld bij Resolutie van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 6 December 1826, No. 91. In Kennisse van mij De Secretaris-Generaal (get.) H. ADAMA VAN SCHELTEMA L.S.G. 9 (gSjTJÏ^IpE MUZIEK- EN ZANGSCHOOL WERD, TEN 1 pll^AANZIEN VAN HET ONDERWIJS, VERDEELD g ^^®l|lN ACHT AFDEELINGEN. IN DE EERSTE 1 rÊÉÊÈÈ®AFDEEUNG WERD ONDERWIJS GEGEVEN WÉÊmÊÊÈm DEN ZANG, OP DE VIOOL EN OP DE altviool; de tweede af deeling was bestemd tot het geven van onderwijs op het klavier en tevens tot het opleiden van kweekelingen voor het orgelspel; aan de derde afdeeling werd de theorie der muziek onderwezen; aan de vierde afdeeling werd onderwijs op de violoncel en bas, aan de vijfde afdeeling onderwijs op de klarinet, aan de zesde afdeeling onderwijs op de oboe en fluit, aan de zevende afdeeling onderwijs op de fagot en aan de achtste afdeeling onderwijs op den hoorn, trompet en de bazuin gegeven. Tot directeur werd benoemd JOHANN HEINRICH LÜBECK, die, in 1799 te Alpen bij Wesel geboren, sedert het jaar 1823 als orkestdirecteur te Amsterdam werkzaam was. Hij werd, behalve met de leiding der school, ook met het onderwijs aan de eerste afdeeling belast en verkreeg eene jaarwedde van f 1400.— met genot van vrije woning in het gebouw der school. Bij de opening der school waren slechts de leiders van de derde, vijfde en zesde afdeeling aangewezen en wel door de benoeming van G. F. Chr. VOLCKE, D. DE GROOT Jr. en E. A. SCHMITT tot onderwijzers op jaarwedden van f 500.—, /' 600.— en /' 500.—. Het was inderdaad geene gemakkelijke taak om met de geringe beschikbare middelen leerkrachten te vinden, waardig om aan de Koninklijke instelling te worden verbonden. Dit zoude vrijwel onmogelijk zijn gebleken, indien de oprichting der school niet ware samengevallen met de pogingen van de zijde van het Stedelijk bestuur van 's-Gravenhage om belangrijke verbeteringen in het orkest der Fransche opera te brengen. Van die omstandigheid werd partij getrokken om eenige bekwame toonkunste- 11 11 naars te engageeren, die voor beide instellingen werkzaam zouden zijn en aan welke men op die wijze een behoorlijk bestaan kon verzekeren, door hun uit beide kassen eene bezoldiging toe te leggen. Ten einde eene benoeming tot onderwijzer aan de Koninklijke Muziekschool voor leerkrachten, die in den aanvang voor een deel uit Duitschland werden gerecruteerd, aantrekkelijk te maken, stelde men eene benoeming aan het orkest van de Fransche opera, of, zooals men deze destijds in den regel noemde, „het Fransche Toneel", in uitzicht; ja, men ging zelfs zoover, dat men de benoeming aan dat orkest verbond aan de benoeming tot onderwijzer. Zoo zien wij, dat b.v. in de vergadering der Commissie van 13 Juli 1827 besloten werd „aan den violoncellist Scholten te Dusseldorp te doen „schrijven door den directeur Lübeck, ten einde in 'sHage te komen om ,,na bevinding van genoegzame geschiktheid en talenten de plaats van „Hoofdonderwijzer voor de violoncel te vervullen aan de Muzijkschool Ia f 600.— 's jaars, zullende bij dien post worden gevoegd f 400.— van ,,de Theater Directie voor gelijken plaats als violoncellist in de Opera". De f 400.— werden dus gevoegd bij den post van f 600.— voor salaris als hoofdonderwijzer. Bij het ophouden der stedelijke bemoeiing met den Schouwburg, in het jaar 1828, kregen deze toonkunstenaars eene plaats in de in dat jaar door Z. M. den Koning Willem I gestichte Koninklijke Hofkapel, terwijl ook later nog eenige anderen, voor de Muzijkschool en de Hofkapel gezamenlijk, werden in dienst genomen. De mogelijkheid om op die wijze goede leerkrachten aan de Koninklijke Muzijkschool te verbinden werd nog vergroot door de omstandigheid, dat de Hofmaarschalk Huyssen van Kattendijke, onder wiens bevelen de Koninklijke Hofkapel stond, tevens lid der Commissie van Toezicht op de Koninklijke Muzijkschool was, en dat de directeur der Muzijkschool tevens als kapelmeester aan het hoofd der kapel was geplaatst. Het gemeentebestuur van 's-Gravenhage, dat, zooals in het Koninklijk Besluit van 1826 staat vermeld, aangeboden had om ten behoeve der school een lokaal te verschaffen, stelde in het huis, gelegen aan het Hooge Westeinde, op den hoek van de Vleersteegh, thans genaamd Vleerstraat, een viertal vertrekken ter beschikking der Commissie. Dit huis wordt in den brief van Burgemeester en Wethouders, waarbij dit besluit ter kennis van de Commissie werd gebracht, aangeduid als het „gewezen huis 12 12 van Nederburgh". Het is mij door mededeeling van den Gemeentearchivaris van 's-Gravenhage, die zoo vriendelijk was dit voor mij na te zoeken, gebleken, dat deze aanduiding van het huis, waarin later het gymnasium gehuisvest werd en thans de gemeentelijke handelscursus gevestigd is, vermoedelijk haar ontstaan dankt aan de omstandigheid, dat Mr. Sebastiaan Cornelis Nederburg, lid van den Raad der Aziatische Bezittingen en Etablissementen, van het jaar 1805 tot zijn dood in het jaar 1811 eigenaar van dat huis was. Ik kan niet nalaten hier ook nog te vermeiaen, aar ae auteur van den lofeens pruimen ter zag hangen, tevoren woond, iets wat ook 241 van het eerste „La Haye, par un Mijn archaeologimij, dat in den tuin stoken scherven van had gebroken, vóór twijfeld zullen zijn Spoedig bleek, dat zang op Jantje, die grootte van eieren in dit huis heeft geDe Fonseca op pag. deel van zijn boek habitant", vermeldt, sche speurzin zegt van dit huis de verde ruit, die Cornelis aan de straat, ongeterug te vinden, de Commissie de hoegrootheid der behoefte aan de noodige ruimte had onderschat: na verloop van nog geen twee jaren was het aantal vertrekken, dat voor het onderwijs in gebruik was, tot twaalf gestegen en in October 1828 kwam daar nog de achterzaal in de benedenverdieping „provisioneel" bij. De directeur, die aanvankelijk in het gebouw der school woonde, had hier twee kamers te zijner beschikking. Deze kamers werden in het jaar 1829, toen aan Lübeck vergund werd om elders te gaan wonen, door den Heer F. J. X. Wirtz, die in December 1828 tot onderwijzer voor den zang en de pianoforte was benoemd, betrokken. Doch reeds op 7 December 1832 besloot de Commissie, aan wie het gebleken was, dat „het niet inwonen „van den directeur in het gebouw der school tot nadeel dezer inrichting te „beschouwen was, en dat eene ondervinding van eenige jaren het aan de „Commissie wenschelijk deed toeschijnen, dat de directeur Lübeck tegen „intrekking der ƒ 300.— jaarlijksch dedommagement (voor gemis aan „woning) met 1 Meij aanstaande, en dus met het begin van een nieuw leerjaar, het lokaal met zijn huisgezin weder koome betrekken", ter kennis van 13 13 den directeur te brengen, dat hem vanaf 1 Mei 1833 ter bewoning werden afgestaan „de achterkamer met de twee daartoe behoorende cabinetten, „thans door den Heer Wirtz bewoond, alsmede de twee voorkamers no. 4 „en no. 5 (de theorie- en oboe kamers), met het portaal op de gang voor de „meid, zullende de voorkamer no. 2, thans door den Directeur gebruikt „wordende, voor Commissariskamer bestemd zijn, met vergunning aan den „Directeur om in dezelve menschen te spreken, wanneer Commissarissen „daar geen gebruik van maken". Tevens besloot de Commissie, dat „aan „den Directeur eene „keuken met goot„in gebruik" zou „alsmede een afge„en in de kelder, en „van het gemak hal„trap, van een vak „veld, en het genot „keuken, doch dit „den Conciërge." Wirtz was met deze zing slechts matig teaf te leiden uit een de Commissie gericht waarin hij op vervoor gemis aan woning toegestane bedrag var geheel afzonderlijke steen beneden in huis „worden gegeven, sloten vak op zolder eindelijk het gebruik verwege de agterin den tuin tot bleekvan de pomp bij de laatste in gemeen met De onderwijzer gedwongen verhuivreden; dit althans is door hem destijds tot uitvoerig schrijven, hooging van het hem f 200.— aandrong. De school werd den eersten Januari 1827 geopend met 50 leerlingen. De lacunes in het leeraarspersoneel werden geleidelijk aangevuld: op 5 Apri 1827 werd een onderwijzer voor hoorn, trompet en bazuin benoemd en wel C. H. Chr. REINHARDT, op 24 Mei van dat jaar volgde de benoeming van P. BEEMS tot onderwijzer voor altviool, op 29 September daaraanvolgende werd H. SCHOLTEN uit Düsseldorf tot hoofdonderwijzer voor violoncel, bas en fagot benoemd. In November van datzelfde jaar werd het onderwijs op de violoncel en bas opgedragen aan I. VAN GELDER te Den Haag en werd de Heer HERTZ voorloopig aangesteld als onderwijzer voor de viool „en hetgeen verder door den directeur aan hem mogt „wordenopgedragentegensmaandelijkscheuitbetalingvanveertigguldens . 14 14 * j v *N VAN de 3i Ju/*/ 1828. De Koninklijke Muzijkschool bestaai thans uit 108 Leerlingen, wel/se bij ■wijze van examen, eenige blijken hunner vorderingen zullen geven; waarbij men den korten tijd, dien zij in de toonkunst onderwezen zijn, niet uit het oog zal behooren te verliezen. 1. Eenige oefeningen der eerste zangklasse. 2. Twee stokken voor de viool: a. uitgeroerd door vier leerlingen der eerste klasse. b. ■ uitgevoexd_4loor yjer^ccrlingcn der Jjfcede .Jdasga^.^ ^. 3. Oefeningen der klasse voor den hoorn. 4. Sonate voor vier violen, uitgevoerd door de derde klasse. 5. Driestemmige liederen, voorgedragen door do tweede zaugklasse. 6. Variaties voor de pianoforte van Czerny, uitgevoerd door Jou anna Aarsr. 7. Solo voor de klarinet, uitgevoerd door Hermak Mijnhardt. 8. Vierstemmig gezang met Solo. 9. Sonate voor de pianoforte" ~valï' ttumneC', uitgevoerd door RosAllE Fico. 10. Vierstemmig koor met Solo. 1111*$ ï li'. Fragment van hot vierde concert van Rode, uitgevoerd door Willem Lubeck. 12. Sabe Rcgina, cantate van 'Hiisêr.; het adagio, gecomponeerd door den Directeur Lübeck. fiiimctt bec Cccrlutncu, aan welke Jl*r«j:ctt «i worbcu: Joiianna Aarse, Jan Verhulst, W. Lubeck, Nic. van den Heuvel, Eosalie Fico> "d'WiSIBDS! HermI Mijniiardt, Hend. Göts , Martin Greefkens, Anna van Hoven, Jan Morel, Constance JfcNSSENS , Jan de Wit , Henriette Hamers , Kar. Demmers , Sam. Rozenberg. IDJS&IDiB JPIEHralEHS jAc. Sowaal, Jan Wagner, Louisa Morel, Mina Greiping, Jou. de Graaf, Joh. Hein, A. M. Bloch , Lon. van Arom, Abk. Wolf, Johanna Tilburg, Jou. van der Velden, Sim. Vink, Jou. 1'roctou, Jon. Vsldjuü,JMabia Fasdelouf, Klara Bellik- fante , GEORGE LOTl'ER. 6 Voorts werd bepaald, „dat de Heeren Hertz en Scholten, de eerste tegen „dertig gulden 'smaands en den laatsten tegen drie honderd zestig gulden „jaarlijks, in het Orchest van de Comedie zouden worden geplaatst en „is den secretaris opgedragen daarvan aan den tooneeldirecteur kennis „te geven." In de vergadering der Commissie van 4 Januari 1828 werd overgegaan tot regeling der betrekking van de hoofdonderwijzers tot het orkest van den „Franschen Schouwburg", en werd bepaald, dat de hoofdonderwijzers, tengevolge van hetgeen bij hunne aanstelling voor de Muzijkschool met hen was overeengekomen, tevens zouden geplaatst zijn als leden van het orkest aan het „Fransch Toneel", dat zij gehouden zouden zijn in dat orkest mede te werken, zoo de Directeur van dat orkest zelf met de leiding der uit te voeren „muzijkstukken" belast zoude zijn, en dat voorloopig bij voorkomende geschillen zoude worden „gerefereerd aan de Commissie". Het vlotte niet naar wensch met de uitvoering van deze regeling: de onderwijzers Schmitt en Reinhardt weigerden in het orkest der Fransche opera onder leiding van den directeur mede te werken; diensvolgens werden deze onderwijzers „gesuspendeerd". Den hoofdonderwijzer Volcke werd zijne plaats in het opera-orkest opgezegd, waarop deze vroeg hoe hij hiermede „aan moest". De uniformiteit der betaling van de salarissen aan het orkest van de opera kwam in het gedrang: de hoofdonderwijzer Scholten zou zijn tractement „voor de plaats in de opera" ontvangen van den kassier van het theater, doch de contrabassist Mastini zoude zijn tractement genieten, „zoolang het toneeljaar van 1827 tot 1828 duurt, bij den thesaurier van de „Muzijkschool." De kassier van de opera was wel eens slecht bij kas, althans we treffen een schriftelijk verzoek aan van de hoofdonderwijzers Volcke, Schmitt, Reinhardt en Scholten om tusschenkomst der Commissie ter verkrijging van hunne achterstallige theatergage. De gevolgen van de onvoldoende salarieering der onderwijzers bleven niet uit: de eene onderwijzer na den ander vroeg om voorschot op zijn salaris. Degenen, die een dergelijk voorschot verkregen betaalden dan wel in den regel dat voorschot terug door inhouding op de maandelijksche tractementsbetalingen, doch het liep met die terugbetalingen ook wel eens anders dan de commissie zich had voorgesteld. Althans, de lezers van de Frankfurter-Ober-Postamts-Zeitung konden in het op Zaterdag 17 Januari 1829 verschenen nummer van dat blad de volgende advertentie lezen: 16 16 Voor de Cursus van d8S&—d835. 'ONDERWIJZERS. UREN. KLASSEN. ONDERWIJZERS. UREN. KLASSEN, dellr.wum . . . van S — 2 Piano. deHr.wnvrz ... van 8—2 Piano. » » lechleitner > 8 — 11 Viool. » » scholten . . » 8 — 11 Fagot. > > beehs ...» 8 — 11 Idem. » » fastré ...» 9 — 11 Zrayl kl. » » schmitt , . » 8 — 11 Fluit en Holoe. » » Directeur . » 11 — 1 Idem Solo kl. > • faucel ...» 8 — 11 Klarinet. i i „ VRIJDAG. » » duimen. . . » 8 — 11 Hoorn. lAM'.Directeur .van 8 — 10 Theorie. » » vangelder. » 8 — 11 violoncel. » » orale ... » 8 — 11 Trompet,Bazuin. » » fastré ...» 9 — 11 Zang 3 kl. 1 I » » • wirtz ...» 9—1 Piano. » » Directeur . » 11 — 1 Idem Solo kl. I I » » van celder. » 9 12 Violoncel. I» » lechleitner » 10 — 1 Viool. > > beehs . . . . > 10—1 Idem. Theorie. » » schmitt . . » 10 — 1 Fluit, Jloboe. »> wirtz ...» 9—1 """>• 10 — 12 Zang2hl. » » scholten . . » 10 —i 1 Violoncel, Fagot. » » fastré . . . » ... ' I 5 — 7 Idem Theater. 10 — 12 Zang 2 kl. , , f;utré » < » » faubei. ...» 10 — 1 Klarinet. (5—7 Idem Theater. j „ > » daiihen ...» 11 — 2 Hoorn. » » craue ...» 10 — 1 Trompet,Bazuin. I ( » » scholten . . » 12 — 2 i Violoncel. WOENSDAG. ZATÜRDAG. deH'.wiRTz ... van 8 — 12 Piano. deH'.wiBTz ... van 8 — 12 Piano. » » schmitt . . » 9 — 12 Fluit, Hoboe. » » scuolten . . » 8 — 10 Fagot. » 3 lechleitner » 9 — 12 Viool. » » fastré ...» 10 — 12 Zang 3 kl. » » beehs ...» 9 — 12 Idem. » » Directeur . » 12 — 2„Choorgezang. » » faubel ...» 9 — 12 Klarinet. JVB. Gedurende de wintermaanden zullen do » » van gelder. » 0 — 12 Violoncel. , klassen van 8 ure eerst ten |9 ure beginnen. » » fastré .. . » 10 — 12 Zang 3 kl. Aldus gearresteerd bij de Commissie van toczigt, met » » daiimen . » 9 12 Hoorn overleg van den Directeur, den 1 Augustus 1834. t n Him™ G. L. II. HOOFT, Pretidi. » > Directeur . » 12—2 Choorgezang. J. H-LUÜIXK, .,._.„.„. „ . ° Directeur. E. G. LAGEMANS, Secr1. 7 „Königliche Musikschule im Haag (Niederlande). „Da der Haupdehrer und Hornist Carl Friedrich Christian Reinhardt „sich am 23. Oktober von hier entfernt hat, ohne seinen gegenwartigen „Aufenthalt anzugeben, so wird er hiermit aufgefordert den Vorschusz von „260 Gulden, den er aus der Schulkasse erhalten hat, ungesaumt zurück„zuzahlen. „Haag, am 23 December 1828. „G. L. H. Hooft, f. Pr. „E. G. Lagemans, Secr." „Ungesaumt" heeft deze terugbetaling niet plaats gehad; althans, nadat de Commissie op uitnoodiging van de „Regering van 's-Gravenhage" dezen voortvluchtigen hoofdonderwijzer schriftelijk had aangemaand, dat hij „eene autorisatie aan de Regering overzende om de bij haar voor hem, „Reinhardt, ingekomene gelden aan de Muzijkschool uit te betalen in „mindering van zijne achtergelate schuld" bemerken wij van de zaak, die de gemoederen nogal in beweging had gebracht — ƒ 260.— was in die dagen eene heele som voor eene school met een gering jaarlijksch budget — niets, totdat wij in de notulen van de vergadering der Commissie van 1 November 1833 vermeld vinden, dat de Heer Hooft namens de Stedelijke Regering eene som van ƒ97,80 overhandigt, „ten behoeve van genoemden „voormaligen onderwijzer bij gemelde regering ontvangen en door dezelve „op verzoek van genoemden R. bestemd tot gedeeltelijke afdoening van „het indertijd door hem genoten en bij zijn vertrek niet terugbetaalde voor„schot uit de fondsen der school." Er waren in dien tijd onder de onderwijzers der school onverbeterlijke voorschotvragers. Een hunner richtte zijn verzoek aldus in: „den Suppliant „een voorschot te accorderen, hetgeen uwe menschlievendheid het vorige „jaar den implorant zoo edelmoedig hebt gelieven toe te staan, waarvoor „des Implorants onbepaalde Erkentenis Uw E.gestr. tijdlevens wordt verzekerd". Nauwelijks echter had deze implorant de mededeeling van de Commissie ontvangen, dat zijn verzoek niet werd toegestaan, omdat hij eerst zijne vroegere voorschotten moest afbetalen, of dezelfde implorant diende in eene volgende vergadering der Commissie nogmaals een verzoek om voorschot op zijn tractement in, ditmaal vergezeld van een verzoek om 18 18 verlenging van een hem toegestaan verlof. Beide verzoeken werden hem geweigerd, met de mededeeling, dat hij „integendeel den 15den Februarij „van zijne terugkomst alhier bij den Directeur zal moeten doen blijken, „zullende bij gebreke van dien zijne demissie bij den Minr van Binnenl. „Zaken worden geprovoceerd." Van deze beslissing had een buitenstaander, naar het schijnt, een soort voorgevoel gekregen; deze althans solliciteerde in dezelfde vergadering, waarin de evenbedoelde beslissing door de Commissie werd genomen, naar de plaats van dien onderwijzer, voor het geval deze mocht worden ontslagen! Het aantal leerlingen, dat in het jaar 1827 tot 84 aangroeide, bedroeg in het eind van het jaar 1828 108. De commissie besloot in dat jaar tot het houden van een openbaar examen van de leerlingen in de concertzaal van de maatschappij Diligentia. Twee leden der commissie verkregen de opdracht om Z. M. Koning Willem I te gaan verzoeken om het examen met Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid te vereeren. Het concert had plaats op 31 Juli 1828 in tegenwoordigheid van tal van autoriteiten en genoodigden. Aan de beste leerlingen, wier namen op het hierbij gereproduceerde programma vermeld staan, werden eerste, tweede en derde prijzen toegekend. De Commissie had reeds in 1827 goedgevonden de onderwijzers van de Stadsscholen en de organisten toegang tot de theorieklasse te verkenen; in het volgende jaar werd aan de Stedelijke Regering verzocht deregenten van de verschillende godshuizen uit te noodigen om uit hunne gestichten eenige kweekelingen van 15 tot 18 jaar aan te wijzen, ten einde die tot het koorgezang op te leiden. Het onderwijzend personeel werd in het jaar 1829 uitgebreid door de benoeming van den reeds vermelden F. J. X. WIRTZ uit Wesel tot onderwijzer voor den zang, piano en viool, terwijl deze leeraar tevens werd belast met het stemmen der piano's in de Muzijkschool; hij verkreeg hiervoor een jaarwedde van ƒ500.—. In de plaats van den hoornist Reinhardt werd J. A. DAHMEN tot onderwijzer voor den hoorn benoemd; C. J. LECHLEITNER uit Leiden werd benoemd tot vioolleeraar op eene jaarwedde van ƒ 300.—, terwijl B. JE. GRAUE op eene jaarwedde van ƒ 100. — werd aangesteld als leeraar voor trompet, bazuin en contrabas. De leerlinge Mejuffrouw Johanna Aarsse, die zich bij het eerste examen bijzonder had 19 19 onderscheiden, werd in het jaar 1829 benoemd tot assistente voor het onderwijs op de pianoforte. De repetitiën der Hofkapel, onder leiding van den directeur J. H. Lübeck, hadden tweemaal in de week plaats in de kamer van de zangklasse. De vergaderingen der Commissie van Toezicht werden aanvankelijk iederen eersten Vrijdag der maand gehouden; later hadden die vergaderingen om de veertien dagen plaats. De Heer Mr. E. G.LAGEMANS, die tot de oprichters der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst behoort, was in het jaar 1828 als secretaris aan de Commissie toegevoegd als opvolger van den HeerH.DIBBETZ, die vanaf de oprichting der school als secretaris gefungeerd had. De Heer Lagemans was aanvankelijk niet lid der Commissie; dit werd hij eerst in het jaar 1835. Gedurende ruim vijftig jaren is hij met het secretariaat belast geweest en hij heeft zich van die taak op hoogst loffelijke wijze gekweten. De Heer Siberg, wien in het jaar 1828 op zijn verzoek ontslag als lid der commissie was verleend, werd opgevolgd door den Heer Mr. P. S. P. FERRAND, die reeds vanaf 1827 als thesaurier werkzaam was. In het jaar 1830 trad de Heer Jhr. Mr. G. L. H. HOOFT als voorzitter der Commissie op; hij bleef dit, ook nadat hij in 1843 tot burgemeester van 's-Gravenhage was benoemd, tot het jaar 1860; daarna werd hij honorair lid der Commissie. De Heer D. J. H. BOELLAARD, ook een der oprichters van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, die in het jaar 1828 eene aanstelling tot bibliothecaris had verkregen, werd in het jaar 1835 lid der Commissie en trad van 1860 tot 1862 als voorzitter op; daarna werd ook hij honorair lid der Commissie. In den aanvang gaf de Commissie enkele malen gehoor aan eene tot haar gerichte uitnoodiging van de Afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst tot het afvaardigen van enkele leden der Commissie voor het bijwonen der examens aldaar. Vanaf het jaar 1830 nam op verzoek van Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage een der leden van de Commissie zitting in den „beoordeelingsraad voor den Haagschen Schouwburg": tot het jaar 1838 was de Heer Dibbetz de tot dat doel gedelegeerde der Commissie. De Commissie intusschen oordeelde deze betrekking als nutteloos; nadat de Heeren Van Stirum en Boellaard achtereenvolgens in den beoordeelingsraad hadden zitting genomen, werd besloten dit aan Burgemeester en Wethouders mede te deelen in een brief, waarin de redenen daarvan zouden worden 21 21 ontvouwd; doch de voorzitter der Commissie achtte het meer gewenscht den inhoud van dien brief mondeling ter kennis van Burgemeester en Wethouders te brengen, hetgeen ten gevolge had, dat men van gemeentewege deze zaak vanaf dat oogenblik — dat was in het jaar 1840 — liet rusten. De directeur bracht regelmatig in de vergaderingen der Commissie rapport uit omtrent het onderwijs op de school. Jaarverslagen bracht de Commissie vanaf het jaar 1829 uit aan den Gouverneur van Zuid-Holland, in overeenstemming met de aanvankelijk gevolgde gewoonte om de briefwisseling met den Minister van Binnenlandsche Zaken over den Gouverneur te laten loopen. Eerst vanaf het jaar 1865 werden de jaarverslagen rechtstreeks aan den Minister uitgebracht. In het jaar 1830 werd voor het eerst besloten het tableau der lessen voor het schooljaar 1830—31 in 100 exemplaren te laten drukken. In den beginne werden ter gelegenheid der examens een aantal prijzen uitgereikt, waarvoor ongeveer ƒ 150.— per jaar werd besteed; dit werd in het jaar 1833 veranderd: op voorstel van den directeur zouden in plaats van prijzen getuigschriften, op perkament geschreven, worden uitgereikt. Die examens hadden afwisselend in de maanden Maart, April, Mei of Juni plaats. Zij werden gehouden op drie achtereenvolgende dagen; alle leerlingen, zonder onderscheid van hunne vorderingen, moesten er aan deelnemen. Na afloop van het examen werd in den regel een concert-avond, ook wel genoemd Soiree musicale, gegeven, waarop de meestgevorderde leerlingen zich lieten hooren; deze uitvoerenden waren van het afleggen van het examen vrijgesteld. Het bleek, dat de Commissie goed had gezien door Lübeck tot directeur voor te dragen. Als musicus had hij zich een grooten naam verworven en als paedagoog bleek hij ook uitnemende eigenschappen te bezitten. De school nam onder zijne leiding zeer in aanzien toe, ook doordat het hem gelukte goede leerkrachten daaraan te verbinden. Als opvolger van Volcke, die in 1829 overleed, werd J. FASTRÉ uit Alkmaar met de leiding van eene zangklasse en eene „algemeene elementairklasse" belast. In plaats van De Groot, die in 1830 naar Frankrijk was vertrokken, werd PHILIPP FAUBEL tot onderwijzer voor de clarinet en den zang benoemd, — welke onderscheiding hem aanleiding gaf om onverwijld voorschot op zijn jaarwedde van f 400.- te vragen, — wat geweigerd werd, — wat hem niet weerhield 23 23 OflB I!M©1S PIANIST VAN HH. MM. DEN KONING EN DE KONINGIN MOEDER RIDDER VAN VERSCHILLENDE ORDEN DIRECTEUR VAN HET MOZYKGEZELSCHAP POLYHTMNIA ENZ . om zijn verzoek na eenigen tijd te herhalen, — wat tengevolge had, dat zijn verzoek werd ingewilligd. Eenige jaren later en wel in het jaar 1837 volgde de benoeming van J. C. ZEILER tot onderwijzer voor de fagot, terwijl het daaropvolgende jaar voor de school van belang werd vooreerst door de benoeming van F. W. LÜBECK, een broeder van den directeur, tot vioolleeraar als opvolger van Lechleitner, die in 1837 overleed, en in de tweede, doch niet geringste, plaats door de benoeming van C VAN DER DOES tot onderwijzer der eerste pianoklasse. In het jaar 1827 werden voor het eerst eenige kweekelingen der school tot surnumeraire leden der Koninklijke Hofkapel benoemd; aan deze surnumerairs werden aanvankelijk door den Koning gratificaties toegekend; later kregen zij eene vaste bezoldiging. De Stedelijke Regering stelde eenige toegangsbewijzen tot het bijwonen der opera-uitvoeringen in den Franschen Schouwburg ter beschikking van de Commissie, ten behoeve van kweekelingen der school. Daartegenover verklaarde het Stadsbestuur gaarne te zullen zien, dat de Commissie er toe mocht besluiten eenige jongelieden aan de school te doen opleiden om tot het koorgezang in den Schouwburg te worden „gebezigd". Aan dezen wensch werd gevolg gegeven: de voorwaarden voor de toelating van deze kweekelingen der school tot het corps der koristen aan de Fransche opera werden in overleg met den directeur van den Schouwburg vastgesteld en de onderwijzer J. Fastré werd met de leiding van eene klasse tot opleiding van koristen van de Fransche opera belast, waartoe de gegadigden bij advertentie in de Nederlandsche Staatscourant en het Dagblad van 's-Gravenhage werden opgeroepen. De band tusschen de school, de Koninklijke Hofkapel en den Franschen Schouwburg werd op deze wijze steeds nauwer; we zien dan ook, dat b.v. de lessen op het leerplan zoodanig werden geschikt, dat de onderwijzers op de dagen, waarop de „repetitiën van het theater" plaats hadden, vrij zouden zijn en dat de vacanties der school werden geregeld in verband met die der Hofkapel en die van den Schouwburg. Die „choorklasse voor het toneel" schijnt intusschen niet aan de verwachtingen te hebben beantwoord : in het jaar 1836 werd zij opgeheven. Dat er bij de leerlingen heel wat kaf onder het koren schuilde, blijkt wel hieruit, dat de Commissie in het jaar 1835 er geen been in zag om op voorstel 25 25 Eerste Heel. 1. Ouverture dc 1'opéra : 1'Italiennc en Algers , voor fluit, 2 violen , 2 alten , violoncel en contrabas. 2. Fantasie voor de fagot van Eoca , uit te voeren door /. Coencn. 3. Concertante voor twee soto violen van kalitvoda , door C. Baelens ' en X. Offermans. 4. Concertino van Hagenaar voor fluit, uit te voeren door C. van Zeggelen. 5. Ouverture de ooiilaome teil , voor strijkinstrumenten. Tweede Deel. 1. Quartet van beethoven , voor 2 violen , alt en violoncel. 2. Concerto voor piano van Hdmuel , uit te voeren door Mejuffrouw C. J. Baelens. 3. Variatien voor fluit van böhm , door C. van Zeggelen. 4. Variatien voor viool van dc bebiot , 'door C. Baelens. .5. Ouverture de freischdtz voor fluit , 2 violen , 2 alten, violoncel en contrabas. (21 Maart 1839.) De aanvang ten zeven ure van den directeur eenvoudigweg, zonder eenige discussie, te besluiten, dat 32 leerlingen de school zouden verlaten, „als geen genoegzamen aanleg hebbende." De instrumenten, die ten behoeve van de kweekelingen werden aangekocht, waren destijds niet duur; nadat men in het jaar 1827 begonnen was met vier violen aan te koopen „om de kinderen mee naar huis te geven", werden in den loop van dat jaar nog aangekocht zes violen voor ƒ 15.— het stuk, twee halve violoncellen voor f 32.— het stuk, twee driekwart idem voor ƒ 30.— het stuk, twee geheele idem voor f 50.— het stuk, mitsgaders zes basstrijkstokken voor ƒ 7.— per stuk; eene maand later werden nog zes klarinetten voor f 50.— het stuk en drie oboen voor f 36.— het stuk gekocht. In het jaar 1829 betaalde men ƒ600.— voor drie piano's samen. Geregeld werd de noodige hoeveelheid muziek gekocht. De muziekhandelaar F. L. Dony te 's-Gravenhage verzocht in het jaar 1828 aan de Commissie hem te vergunnen den titel te voeren van „Leverancier der Koninklijke Muzijkschool te 's-Hage", welk verzoek werd ingewilligd; de Commissie was echter zoo verstandig daaraan de voorwaarde te verbinden, dat deze muziekhandelaar aan de school een rabat van 25 0,o zoude toestaan, en hem te verstaan te geven, dat de Commissie zich door deze concessie niet verbonden achtte om de voor de school benoodigde „muzijkaliën" bij uitsluiting van hem te betrekken. Ir ij Oorgang tot i)tt Cramnt, op 27, 28 en 29 Junij 1836, des morgens len 9 ure. H 1 27 ^-Bj--s^|gE STADSARCHITECT REIJERS WAS IN HET ilP^ilAAR 1838 IN OPDRACHT VAN DE STEDELIJKE l|(^feHl] REGERING VAN 'S-GRAVENHAGE AAN DEN II^^Hpbouw van een nieuw gebouw voor H^^^§DE TEEKENACADEMIE BEGONNEN, TER plaatse, waar de tuin van het achter het Bleijenburg gelegen voormalige huis van Coenraad van Beuningen grensde aan de Prinsessegracht. Een deel van dit gebouw was bestemd voor huisvesting van de Koninklijke Muzijkschool, doch het schijnt, dat de Commissie vooraf in de plannen voor den bouw weinig of niet gekend is. Dit althans is af te leiden uit de omstandigheid, dat de Commissie, die volstrekt niet oningenomen was met het schoolgebouw aan het Westeinde, het noodig oordeelde in de laatste dagen van het jaar 1838 aan het College van Burgemeester en Wethouders mede te deelen, dat het voor haar van belang was „intijds te weten of, „gelijk zij vernomen heeft, een gedeelte van het nieuw door de Stad aan „de Boschkant gebouwd wordende Lokaal in ruiling van het thans door ',',de school geoccupeerd wordende huis vanNederburch, in het aanstaande "„voorjaar disponibel zal worden gesteld" en de vraag te stellen, of er bij den bouw wel gerekend was op eene woning voor den Directeur en voor den pedel, omdat de ondervinding had geleerd, hoe heilzaam de aanhoudende tegenwoordigheid van den Directeur in de klassen voor de inrichting was en hoe noodzakelijk het inwonen van den pedel in het gebouw was. 28 28 Burgemeester en Wethouders wisten op die vraag niet anders mede te deelen, dan dat er in het nieuwe gebouw noch voor woning van den Directeur noch voor woning van den Conciërge ruimte was en deze evenmin in de nabijheid van het gebouw te vinden was. De Commissie echter ontwikkelde zoovele bezwaren tegen de uitvoering van het plan van het Stadsbestuur om de leslokalen in Mei 1839 en de groote zaal in Juli daaraanvolgende ter beschikking van de school te stellen, dat hiervan inderdaad werd afgezien: eerst in den zomer van het jaar 1840 was de school in het nieuwe gebouw der Teekenacademie aan den Boschkant overgeplaatst. Reeds in Augustus van datzelfde jaar intusschen werden de eerste klachten over dat gebouw door de Commissie geuit en zij sprak het onomwonden uit, dat het geheel buiten haar toedoen was geweest, dat zij het oude zoo doelmatige gebouw van de Muzijkschool had moeten ontruimen. In de vergadering der Commissie van Toezicht van Woensdag 7 Augustus 1839 werd een nieuw reglement vastgesteld om aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen te worden. Dit reglement werd goedgekeurd bij Ministerieele dispositie van 20 Augustus 1839, no. 134, 5e Afdeeling. • In art. 1 van dit reglement werd bepaald, dat het doel der school zoude zijn tweeledig: lo. de opleiding van bekwame toonkunstenaars, aan de Muzijkschool, 2o. de bevordering van den muzijkalen zin onder de bevolking, door de Zangschool. De school werd hierdoor verdeeld in twee afdeelingen, welke afdeelingen naar verschillende beginselen zouden worden geregeld en, voor zooveel de leerlingen betreft, „geheel van elkander afgescheiden" zouden zijn. De Muzijkschool diende in de eerste plaats tot opleiding van vakmusici: het onderwijs werd aan de leerlingen gedurende den geheelen leertijd om niet gegeven, maar deze werden slechts toegelaten, indien zij van de uitoefening der muziek hun beroep wilden maken. Zij moesten bovendien eene goede gezondheid genieten en de physieke geschiktheid tot het door hen gekozen hoofdvak hebben; verder moesten zij aanleg voor de toonkunst bezitten, vaardig kunnen lezen, schrijven en rekenen; zij moesten, hetzij aan de Zangschool hetzij elders, de noodige elementaire „kundigheden" verkregen hebben; zij moesten door niets belet worden om op eiken tijd van den dag de lessen geregeld waar te nemen en tijd en gelegenheid hebben 29 29 om zich buiten de lessen behoorlijk te oefenen, en zij moesten ten slotte de noodige middelen bezitten om zich een eigen instrument met toebehooren (snaren, rietjes enz.) aan te schaffen en hetzelve te onderhouden. Behalve deze vakmusici (in het reglement aangeduid als vaste leerlingen) konden ook anderen, „die zich niet geheel aan de muzijktoewijden", tegen betaling de lessen aan de muzijkschool volgen, doch alleen, indien „zij zich „in genoegzamen getale voor één vak opdoen om eene afzonderlijke klasse „te hunnen behoeve daar te stellen, alzoo het de regel is, dat zij niet in Idezelfde klassen met de vaste leerlingen mogen onderwezen worden." Het schoolgeld voor deze zwarte schapen bedroeg veertig gulden in het jaar voor elk vak. Deze dilettanten moesten de noodige muzijk, boeken en schrijfbehoeften zelve bekostigen en bovendien hunne eigen instrumenten ter schole brengen. Uit vrees, dat een pianist-dilettant wel eens zoude kunnen meenen, dat de laatstgenoemde verpüchting ook op hem rustte, werd deze van het medebrengen van zijne „pianofortes" uitdrukkelijk vrijgesteld. - Ook aan onderwijzers, die op de lagere scholen zangonderwijs gaven, alsmede aan organisten, werd, zoo zij zich in genoegzamen getale daartoe mochten aanmelden, aan de Muzijkschool gelegenheid gegeven om zich in hunne vakken verder te bekwamen. In de Zangschool werd eene elementaire klasse in het leven geroepen voor de eerstbeginnenden; de meergevorderden werden in verschillende klassen ingedeeld, terwijl voor degenen, die den geheelen cursus van het koorgezangonderwijs zouden doorgeloopen hebben, eene algemeene koorklasse of zangvereeniging zoude kunnen worden opgericht, waarin zij een onbepaalden tijd zouden mogen verblijven. De leerlingen van deze Zangschool waren „betalende" of „niet-betalende". Deze bepaling diende niet te letterlijk te worden opgevat, want zoowel de betalende als de nietbetalende leerlingen hadden jaarlijks twee gulden te betalen, voor de aanschaffing der noodige muzijk; de betalenden contribueerden bovendien voor het onderwijs jaarlijks dertig gulden. Ten einde duidelijk te doen uitkomen, dat bij het onderwijs in de Zangschool niet de regel gold, dat alle waar naar zijn geld was, werd uitdrukkelijk de bepaling opgenomen, dat deze beide categorieën van leerlingen der zangschool met elkander in dezelfde klasse werden onderwezen. Jaarlijks in de maand Juni werd aan de leerlingen der Muzijkschool in alle klassen een „grondig" examen afgenomen, na afloop waarvan zoo 30 30 mogelijk een Concert-avond zoude worden „ingericht", waarop de meest gevorderde leerlingen zich zouden doen hooren; tevens had bij die gelegenheid de uitdeeling der getuigschriften of prijzen plaats. Het reglement moest, krachtens de merkwaardige slotbepaling, evenals het naar aanleiding daarvan te maken huishoudelijk reglement, aan de ouders of voogden bij het aannemen hunner kinderen of pupillen worden voorgelezen en door hen onderteekend, ten bewijze, dat zij zich daaraan onderwierpen. Eene ongetwijfeld nuttige bepaling, vooral ten opzichte van eventueele toekomstige wanbetalers, maar in hare toepassing wellicht ietwat tijdroovend. Tegen hen, die nalieten of weigerden zich aan de uitvoering dier slotbepaling te onderwerpen, werd streng opgetreden, zooals blijkt uit de hierna volgende circulaire, waarvan enkele exemplaren in het archief werden gevonden: De Ouders , Voogden of Opzieners van die leerlingen der Koninklijke Mu* zijkschool, welke' niet voldaan hebben aan de vroegere oproepingen, om voor de Commissie van Toezigt te verschijnen , ten einde kennis van het nieuwe Reglement te nemen , cn hetzelve ten blijke dat zij zich daaraan onderwerpen te onderteekenen , worden verwittigd, dat hun daartoe nog eenmaal de gelegenheid zal worden gegeven, en wel op Dingsdag den 11(ic» Febrnarij aanstaande des middags ten twee ure precies, in het lokaal der Muzijkschool; met kennisgeving voorts , dat die leerlingen , te wier opzigtè men weigerachtig blijven of verzuimen mogt aan voorschreven verpligting te voldoen, zonder aanzien des persoons en zonder toelating van eenige voorwendselen van verschooning, van de Muzijkschool voor altijd zullen worden weggezonden. Namens de Commissie van Toezigt, E. G. LAGEMANS, secretaris. Aftegeven ten huize van >n leerling 31 31 De praktijk leerde, da. de leerlingen der Zangschool ,n groeten getale zonder betaling werden aangenomen. Zoo lezen wij in een in het jaar 1848 £*n Gouverneur van Zuid-Holland geriehten brief datvandeongeveer liTerUngen der Zangschool slechts twee het schoolgeld betaalden. D,t gïdeïonunissie van Toezicht aanleiding om den Minister voor te steUen eene p^f te nemen met eene verlaging van het schoolgeld tot hoogstens HO - «n bedrag, dat, naar men zich voorstelde, zeer weinig, ouders van leerlingen niet zouden kunnen betalen. De Minister vereenigde zich met At voorll, en reeds het jaar daarop bleek de bepaling gunstig te hebben «werk vooral in dien zin dat, terwijl zich vroeger bij de gratis, oegelaten ?eeXgl slechts weinig belangstelling in het onderwijs openbaarde d, zelfde leerlingen, nu zij of hunne ouders eenig geldendeoffer voor het Rentten van het onderwijs brachten, meer ijver bij de studie aan den dag legden. Ik heb reeds gewezen op het nauwe verband tusschen de school en de Hofkapel welk verband onder meer hieruit bleek, dat een aantavan de "naschool verbonden onderwijzers - in den regel reeds bi, hunne aanstelling - tevens eene plaats in de Hofkapel kreeg. Het omgekeerde intusschen kwam ook voor, den Hofkapelhst J. C Zeiler werd in het jaar 1837 door den Koning eene toelage verleend ten Inde dSelve aan de Koninklijke Muzijkschool, en op den voet. b, de Ir^ncen derzelve bepaald, eenige jongelieden zoude opleiden voor de "f Deze beschikking, waarbij de Commissie zich blijkbaar eenvoudig had der onderwijs op de ragot wuae g^ii, Fvcellentie den 32 32 Commissie, in de laatste dagen van het jaar 1839 gehouden, deelde de voorzitter mede op 15 December des avonds een schriftelijk verzoek van den onderwijzer F. W. Lübeck te hebben ontvangen om een verlof van zes weken. Dit verzoek, dat de Voorzitter terstond onder de leden der Commissie had laten circuleeren, achtte men, zooals het daar lag, eenstemmig niet voor inwilliging vatbaar. Maar ziet, deze onderwijzer bleek inmiddels, zonder eene beslissing op zijn verzoek af te wachten, reeds op dienzelfden 15den December te zijn vertrokken. De commissie achtte het opleggen van eene strenge straf gerechtvaardigd: zij besloot dezen onderwijzer voor ééne maand met verlies van tractement te „suspenderen" en zijn tractement over December 1839 ten behoeve van het Pensioenfonds in te houden. Voor dit „Pensioenfonds voor de Hoofdonderwijzers en Onderwijzers „der School mitsgaders voor hunne weduwen en weezen" was reeds in het eerste jaar na de oprichting der school de grondslag gelegd. Het hiervoor door de Commissie ontworpen reglement werd door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurd bij diens beschikking van 3 April 1828, No. 146. In dezelfde vergadering der Commissie, waarin dit Ministerieel besluit werd medegedeeld, werd besloten tot den aankoop van ƒ 5000.— Nederlandsche Werkelijke Schuld, „ten einde het ontwerp van het Pensioenfonds aanvankelijk ten uitvoer te brengen". Vanaf het jaar 1828 werd gedurende eene reeks van jaren gemiddeld ongeveer ƒ2000.— Nederlandsche Werkelijke Schuld per jaar ten behoeve van het pensioenfonds aangekocht; behalve de rente, die bij het kapitaal werd gevoegd, voor zoover deze niet voor pensioenuitkeeringen werd gebruikt, kwamen ook de boeten, die den leeraren om verschillende redenen werden opgelegd, het kapitaal van dat pensioenfonds vergrooten. Die boeten intusschen waren niet hoog en werden trouwens dikwijls kwijtgescholden. De contributiën der betalende leerlingen werden voor drie vierde gedeelten gebracht onder de baten der school en voor een vierde gedeelte ten voordeele van het pensioenfonds, ingevolge het bij het reglement bepaalde. De pogingen, welke door de Commissie werden aangewend om tot Rijkspensionneering van de onderwijzers der school te geraken, dateeren reeds van het jaar 1843. In de vergadering der Commissie van 2 Mei van dat jaar 33 33 werd na ampele discussie besloten, uit overweging dat het en voor de belanghebbende onderwijzers èn voor de school ^ in v«drffcnd^ zichten wenschelijk te achten was de destijds gerechtigden tot het pensioenfonds te doen opnemen zoowel in het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds als in het Weduwenfonds voor 's Rijks ambtenaren, den Minister van Binnenlandsche Zaken te verzoeken de opname dier onderwijzers in genoemde fondsen te provoceeren, op den voet bij de reglementen voor dezelve bepaald. De werking van het destijds geldende reglement voor het Pensioenfonds werd hangende dit verzoek geschorst. Het antwoord van Minister Schimmelpenninck van der Oye was teleurstellend. In het advies toch van den Raad van Bestuur van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds werd erop gewezen, dat artikel 1 van het Reglement voor dat fonds zich tegen toelating van de onderwijzers der school tot de deelneming aan dat fonds verzette. De Minister zich met deze meening vereenigende, deed door tusschenkomst van den ^™vaoZ«£ Holland aan deCommissie weten, dat naar zijn oordeelhetaanwendenvan nadere pogingen geen beter resultaat zoude doen verkrijgen, zoodat zijns "zienl LtVnkbeeld om de onderwijzers der Muzijkschool te begrijpen in het BurgerlijkPensioenfonds moest worden opgegeven. Hiermede was ook he d-kbeeld betreffende de deelneming voor dein het Weduwenfonds voor 's Rijks ambtenaren van de baan^ Deze onbe vredlgende afloop der zaak gaf de Commissie aanleiding omkracht^.voor te gaan met eene reeds aangevangen herziening van het reglement op het Pensioenfonds, ten einde daaraan eene betere werking te verzekeren^ Het gewijzigde reglement werd in Februari 1844 door den Minister 9°H^Tnor^tal kapitaal van d^ in 1876 f 94000.-, in 1901 f 166500.-; het bedraagt thans f 25075U-. 34 OEN IN HET JAAR 1841 DOOR Z.M. KONING WILLEM II NA ZIJNE TROONSBEKLIMMING TOT DE OPHEFFING DER HOFKAPEL WERD BESLOTEN, WAS DE COMMISSIE EROP BEDACHT MAATREGELEN TE TREFFEN OM TE voorkomen, dat de onderwijzers, die tevens lid der Hofkapel waren en de bate uit de bezoldiging als zoodanig niet konden missen, de school zouden verlaten om elders een bestaan te zoeken. Door tusschenkomst van den Minister van Binnenlandsche Zaken werd toen bewerkt, dat het verlies van bezoldiging tengevolge van de tegen ultimo December van het jaar 1841 bepaalde opheffing der Hofkapel geleden wordende en op dat tijdstip ƒ 7400.— bedragende, door den Koning en het Stedelijk Bestuur van 's-Gravenhage voorloopig voor twee jaren vergoed zoude worden, in dier voege, dat de Koning uit zijne bijzondere fondsen ƒ 3600.— en de stad 's-Gravenhage f 3800.— daartoe zouden bijdragen. Na verloop der gestelde twee jaren deed de Minister, op verzoek van de Commissie andermaal pogingen om te verkrijgen, dat in het lot der bedoelde onderwijzers op meer duurzame wijze zoude worden voorzien; hiertoe was destijds nog maar ƒ4700.— noodig, doordien eenige dier onderwijzers het verlies op eene andere wijze hadden weten vergoed te krijgen. Die pogingen slaagden: zoolang het bedrag der te betalen schadeloosstelling niet hooger zoude worden, werd door den Koning uit zijne bijzondere fondsen ƒ2286,48 door het Stedelijk bestuur ƒ2412,52 jaarlijks bijgedragen. Deze bedragen verminderden geleidelijk en bedroegen in het jaar 1850 samen ƒ 3689,86. Intusschen werd in het begin van het jaar 1849, spoedig na het overlijden van Z. M. Koning Willem II, aan de Commissie van Toezicht kenbaar gemaakt, dat de betaling der tot dusverre door Z. M. verstrekte bijdrage den eersten April zoude worden gestaakt. De Commissie wist 35 35 nog te bereiken, dat voorloopig, doch slechts voor één jaar, eene toelage van ƒ 2000 - werd verstrekt. De Koning was evenwel niet geneigd de toelage na afloop van dat jaar weer te verleenen; de toelage van de gemeente kwam daardoor ook in gevaar, want deze was indertijd verleend onder de voorwaarde, dat ook de Koning dezelve zijnerzijds zoude gestand doen. Onder degenen, die door het besluit tot intrekking werden getroffen, behoorde de directeur Lübeck; verder waren gerechtigd tot de toelage de onderwijzers Scholten, Graue, Zeiler, Faubel en Schmitt. Laatstgenoemde vond in de intrekking der toelage inderdaad aankiding om ontslag als onderwijzer te vragen. Dit ontslag werd hem in datzelfde jaar verleend tevens werd hem een bedrag van ƒ 1000.- uitgekeerd als afkoopwaarde van zijn pensioen. Hij vertrok naar Frankrijk en werd aan de school opge• volgd door zijn leerling E. HORSTMANSHOFF, die zijn leermeester en als onderwijzer èn als orkesdid meermalen vervangen had voor het onderwijs op de oboe, en door F. BOTGORSCHEK, een als bekwaam fluiü t bekend staand lid van het orkest der opera, voor het onderwijs op de fluit, ieder op eene jaarwedde van ƒ 150.-. De overige genoemde onderwijzers, voormalige Hofkapellisten, werden op verschillende wijze in de door hen aeleden schade tegemoetgekomen. . In het jaar 1853 werd W. F. G. NICOLAI uit Leiden met de leiding van eene orgelklasse belast. Reeds in het jaar 1841 had het hoofdbestuur der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in een tot den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht uitvoerig adres de -nschel^kheid van de oprichting van eene orgelklasse aan de Koninklijke Muzijkschool betoogd Ook de Commissie van Toezicht koesterde den wensch om een orgel te verkrijgen, doch de tot dusver aangewende pogingen om dien wensch in vervulling te doen gaan, waren op niets uitgeloopen tengevolge van de hooge kosten. In het jaar 1844 bood het hoofdbestuur van Toonkunst aan om gedurende zes achtereenvolgende jaren telken jare ƒ500.- aan de Conunissie uit te keeren als bijdrage in de afbetaUngstermijneii.van de koopsom van een in het gebouw der school te bouwen orgel. Ook nu nog bleven tal van bezwaren de verwezenlijking van het plan belemmeren. Eers vanaf het jaar 1853, terwijl Nicolai na zijne benoeming, in afwachting dat de middelen voor het onderwijs in het practische orgelspel voorhanden zouden zijn, voorloopig met het onderwijs in eene nieuw opgerichte theorieklasse werd belast, werden de pogingen tot verkrijging van een orgel met 36 kracht voortgezet. In het jaar 1843 had de firma Batz 6 Co. te Utrecht een plan voor den bouw van een orgel ingeleverd; thans werden bij deze firma en bij andere orgelmakers nadere informatiën ingewonnen omtrent den prijs. Aan den Stedelijken Raad werd vergunning gevraagd om casu quo een orgel ten behoeve der school te mogen plaatsen in de groote benedenzaal van het Academisch gebouw, en wel in de nis tegenover den hoofdingang. Verder werd, teneinde den leerlingen voor het orgelspel te allen tijde gelegenheid voor de noodige pedaaloefeningen, onafhankelijk van het gebruik van het orgel, te geven, besloten bij den instrumentmaker Schoen te Leipzig een pedaalinstrument te bestellen, gelijk aan die, welke aan het Leipziger Conservatorium in gebruik waren, en wel voor den opgegeven prijs van 105 Pruisische Daalders. Bij advertentie werd de opening der orgelklasse bekend gemaakt en werden belanghebbenden uitgenoodigd zich bij den Directeur der Muzijkschool aan te melden. Van de leerlingen der orgelklasse werd eene retributie van ƒ 40.— per jaar gevorderd. Hangende de beraadslagingen over de aanschaffing van een orgel, werd de mededeeling ontvangen, dat de Commissie van Beheer der nalatenschap van wijlen Z. M. Koning Willem II had toegestaan, dat het orgel in de Gothische Zaal van het Paleis eenige malen in de week door den onderwijzer Nicolaï mocht bespeeld worden, zonder dat intusschen van dit orgel voor het onderwijs van de op te richten orgelklasse mocht gebruik gemaakt worden. Eene voor het onderwijs gunstiger beslissing werd genomen door Kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde Gemeente te 's-Gravenhage, die het orgel in de Groote Kerk voorloopig ter beschikking van de Muzijkschool voor het onderwijs stelden, van welke vergunning met de meeste bescheidenheid, doch met groote dankbaarheid werd gebruik gemaakt. Het pedaalinstrument uit Leipzig kwam in het najaar van 1853 aan en werd in gebruik genomen; van eenige opdracht tot den bouw van een nieuw orgel kwam intusschen niets : de prijzen wisselden tusschen f 6000.— en ƒ 8500.—; aan het besteden van een dergelijken prijs viel niet te denken. In de vergadering der Commissie van 26 Januari 1855, waarin alle leden tegenwoordig waren, werd mededeeling gedaan van een van den Minister van Binnenlandsche Zaken ontvangen brief, waarbij gemeld werd, dat de hiervoren genoemde Commissie van Beheer geneigd was om voor eene som van f 4000.— het orgel in de Gothische Zaal af te staan, onder voor- 37 37 waarde, dat de kosten, vereischt voor het wegnemen en voor het herstellen der daardoor ontstaande opening in den muur der zaal en op de galerij, voor rekening van den kooper genomen zouden worden. Voor het betalen der benoodigde som zoude het rijkssubsidie over het loopende jaar met ƒ 4000- worden verhoogd. De Commissie aanvaardde dit aanbod met begrijpelijke dankbaarheid; de orgelmakers Batz en Co. te Utrecht, die het orael in de Gothische Zaal vervaardigd hadden, werden met de overplaatsing ervan belast. De kosten van overbrenging met die voor het maken van eene galerij in de zaal werden oP f 800.- a f 900,- geraamd. Op 4 Juli 1855 werd het orgel, na zijne overplaatsing naar de groote zaal der Teekenacademie, voor het eerst door Nicolaï bespeeld voor een aantal genoodigden. In het jaar 1845 was J. VAN HOVE tot onderwijzer in het koorgezang benoemd. F. W. Lübeck was in datzelfde jaar naar Hannover vertrokken en was opgevolgd door W. STORTENBEKER. Aan het hoofd der hoornklasse kwam, toen in het jaar 1853 de onderwijzer J^ A Dahmen overleed L J. VAN DE VELDE, een oud-leerling der school, te staan. Het onderwijs in de klasse voor de trompet en bazuin, die onder leiding van B M. Graue stond, werd na diens döod in het einde van het jaar 1858 aan D J J BOLTEN toevertrouwd, die hierdoor zijne verbintenis bij het corps Grenadiers moest opzeggen, terwijl de contrabas-en paukenklasse van Graue onder de leiding van den onderwijzer J. C Zeiler werd nesteld C. J. BECHT volgdeinhet jaar 1852 zijnen leermeester Ph. Faubel als hoofd der clarinetklasse op. De leerlingen van de klasse van den violoncel-onderwijzer I. van Gelder, wiens werkkracht der jaren verminderende was, werden vanaf hetJaar 1857 overgebracht naar eene klasse onder leiding van J. F. G. GlEoti. Uen onderwijzer F. J. X. Wirtz, die sedert September 1858 ziek was zonder uitzicht op herstel, werd in het jaar 1859 ontslag verleend. Voorloopig bleef het piano-onderwijs aldus geregeld, dat de ^i^^^ der Does behield de eerste en de tweede klasse, terwijl W. F. G Nicolaï werd belast met het onderwijs in de derde en de vierde klasse, terwijl de verdere klassen werden verdeeld over vier hulponderwijzers, onder wie de latere leeraar C. L. W. Wirtz, zoon van F. J. X. Wirtz. Aan Nicolaï was bovendien vanaf het jaar 1857 de leiding van eene orkestklasse opgedragen. 38 38 De groote zaal van het gebouw der Teekenacademie werd wegens acoustische gebreken ongeschikt geoordeeld voor orkestuitvoeringen; bovendien waren de kosten der gasverlichting buitensporig hoog; de „Soirees musicales" werden daarom in den regel in het gebouw Diligentia gegeven. Trouwens, baas in eigen huis was de Commissie in het gebouw aan de Prinsessegracht allerminst. Van tijd tot tijd kwamen tentoonstellingen van allerlei aard den geregelden gang van het onderwijs in de orgelklasse verstoren. Nauwelijks waren de lessen dier klasse in den aanvang van het jaar 1861 gedurende drie weken geschorst tengevolge van de omstandigheid, dat Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage de groote zaal ter beschikking hadden gesteld van een Comité voor het houden van een bazar van dameshandwerken, die na te zijn tentoongesteld zouden worden verkocht ten voordeele van een fonds ter oprichting van een nieuw Ned. Gereformeerd Diaconie Weeshuis, of de Commissie ontving bericht, dat in de groote zaal eene landbouwtentoonstelling zoude worden gehouden, hetgeen der Commissie aanleiding gaf om gelaten den directeur der school op te dragen het onderwijs der orgelklasse daarnaar te regelen. De directeur vestigde in het eind van 1862 in zijn rapport er de aandacht van de Commissie op, dat tengevolge van de voorbereidende maatregelen voor eene te houden tentoonstelling van bloemen en eene van schilderijen in de groote zaal, het orgelondecwijs gedurende drie a vier maanden zoude moeten stilstaan; bovendien klaagde hij er over, dat het orgel door timmerwerkzaamheden in de zaal dreigde te worden bedorven. Het zou nog veel erger worden. Vanaf 20 Maart 1862 was de groote zaal door Burgemeester en Wethouders ter beschikking gesteld van eene Commissie, onder voorzitterschap van den Prins van Oranje, tot het geven van een bal op den 2&tea Maart daaraanvolgende. De toebereidselen voor dat bal en de wijze van versiering der zaal waren van dien aard, dat de Commissie het geraden, achtte om onverwijld de in het gebouw aanwezige eigendommen der school tegen brandgevaar te doen verzekeren, hetgeen geschiedde. Die voorzorg bleek niet overbodig te zijn geweest; inderdaad ontstond in den avond van den 26sten Maart brand in de tot balzaal hervormde orgelzaal, met het gevolg, dat aan het orgel door vuur en water belangrijke schade werd toegebracht. De schade was spoedig met de assurantie-maatschappij geregeld en de Commissie wist inmiddels te bewerken, dat Kerkvoogden der Hervormde Gemeente vergunning verleenden 39 39 om voor het orcjelonderwijs en de oefeningen der leedingen gebruik te maken van het orgel in de Bethlehemskerk aan de Breedstraat. Of na deze catastrofe de zaal nog van 27 Juli tot half September van datzelfde jaar gebezigd is voor het houden van eene reeds in Maart voorgenomen tentoonstelling van metalen, is mij niet bekend. Ook zonder dat had de orgelklasse het al zwaar genoeg te verantwoorden gehad. Het ledental der Commissie van Toezicht had in den loop der jaren uitbreiding ondergaan. Bij het besluit tot oprichting der school was bepaald, dat de Commissie zoude zijn samengesteld uit vijf leden, met de bijvoeging, dat de Burgemeester van 's-Gravenhage van rechtswege lid dier Commissie zoude zijn. Aanvankelijk waren vier leden der Commissie benoemd, terwijl de Burgemeester van 's-Gravenhage als vijfde lid werd aangemerkt. Intusschen werd bij Ministerieel Besluit van 19 Maart 1828 een zesde lid, Dibbetz, benoemd, waartoe men meende, dat de bepaling, dat de Burgemeester van rechtswege lid der Commissie is, terwijl vijf leden door den Minister werden benoemd, aanleiding gaf. Bij Koninklijk Besluit van 15 December 1835, No. 20, werd vergund dit getal met twee te vermeerderen, tengevolge van welk besluit de Heeren Lagemans en Böellaard als leden toetraden en bij Kabinetsmissive van 12 September 1847 werd andermaal uitbreiding toegestaan en vergunning verleend om het getal leden nog met één te vermeerderen. De Heer Huyssen van Kattendijke had in dat jaar ontslag genomen en in zijne plaats werden de Heeren C. P. A. baron DE SALIS en L. E. graaf VAN BYLANDT tot leden der Commissie benoemd. Tengevolge van de omstandigheid, dat het door den Minister in het jaar 1830 benoemde lid Mr. Hooft in het jaar 1843 burgemeester van 's-Gravenhage was geworden, bestond in het jaar 1847 de Commissie met inbegrip van den burgemeester, uit acht leden, te weten de Heeren Hooft, president, Van Limburg Stirum Noordwijk, Dibbetz, Ferrand, thesaurier, Lagemans, secretaris, Böellaard, De Salis en Van Bylandt. In de plaats van den heer Dibbetz, die in het jaar 1851 de Commissie verliet, werd de Heer Mr. H. VOLLENHOVEN benoemd. De Heer Van Limburg Stirum Noordwijk, die in het jaar 1855 overleed, werd opgevolgd door den Heer W. D. A. M. VAN BRIENEN VAN DE <5ROOTE LINDT. De Heer Hooft, die dertig jaren lang den voorzitterszetel had ingenomen, ook gedurende den tijd dat hij Burgemeester van 41 41 •s Gravenhage was (tot het jaar 1858), ea die door zijne toewijding en vc^rTendheid uitnemende diensten aan de school had bewezen nam m net tor 1860 ontslag. Hij werd als lid opgevolgd door den Heer W. ]X. r^d r HUYSoEN VAN KATTENDIJKE en als voortzitter door den Heer Bodlaard. Laatstgenoemde verliet twee jaren daarop de Co— waarna de Heer Huyssen van Kattendijke hem als voorzitter opvolgde De SSL^da Heeren Ferrand en «^rienervdiegeidenrirr^aar^3 overleden, werden ingenomen door de Heeren Ml. W. N. LAM lbric.E,K en Mr W P. C. KNUYSE DE MEI], De'leraar Stortenbeker verUet in het jaar 1861 de school, om zich rmar Oost-Indïte begeven. De eerste violist van het Fransche opera-orkest TB BUZIAU volgde hem als leider der vioolklasse op. In de plaats van den heer Becht, die ta het jaar 1864 ontslag nam, werd de kapelmeester b. oen neer neuii, u. , . ...p. . on(jerwilzer voor het regiment Grenadiers en Jagers }. H. VOLLM AK tot o > He rlarinet benoemd op eene jaarwedde van f 200.-. Aan de wenscne h kh 7v 1 veloging van de jaarwedden van aUe onderwijzers werd destUds wd aandacht geschonken, doch tot een bepaald voorstel daaromtwlm men niet; hoogstens werden zoo nu en dan boven de salanssen gratincaties verleend. I„ het iaar 1854 wendde het bestuur der Haagsche Afdeeling van de MIa«sc app ot BeTordenng der Toonkunst zich tot de Conunissre van T^ezicht me een verzoek om in overweging te nemen het denkbeeld om I ae aken 'Ótlet oprichten van eene „dramatische klasse" aan de school ^eztedc^kaa^c-» voor eene Nationale Opera te vormen. In het met het doe om k bestuur benoemde commissie Xde t en w . da tofde leerstof atdus wilde verdeelen: a. onderwijs «aal en geschiedenis, h. onderwijs * "escalatie en mimiek, c. onderwijs in het dansen, d. onderwijs in het scnermem vt™udl de toekomstige operazangers kennis moeten verkrijgen v^n het toöS (de onderwijzer zoude moeten zijn een „man van onder„dinoTaan de noodige kunde beschaafdheid en de gave van mede"rjZ'rlrtTen er -u een onderwijzer belas, moeten worden met het iet „ varvlbTd l dus naas. een dansmeester, een schermmeeser en el töoneelmeester ook nog een heelmeester - tusschen het in d^ ontvangen onderricht en de muzijkale kennis. Van al dit mooi* is mets ge- 42 komen. De Commissie was mild in haar oordeel over dit aantrekkelijke plan; zij achtte het hoogst twijfelachtig, of men langs den voorgestelden weg het doel, dat men eenparig toejuichte, zoude kunnen bereiken; bovendien had de Commissie, op grond van vroegere ondervinding, reden om te vreezen, dat de gedachte uitvoering van het denkbeeld voor het eigenlijke doel der school eene nadeelige werking zoude hebben. Tot oprichting van eene klasse voor dramatisch zangonderricht aan de school is eerst vele jaren later besloten; haar grondslag is minder fantastisch dan de door bovenbedoelde commissie gedachte. Het onderwijs in de voorbereidende klassen, of, zooals deze destijds genaamd werden, laagste klassen, werd aanvankelijk als regel gegeven door de leerlingen der hoogste klassen. Langzamerhand echter werden hulponderwijzers met het geven van dit onderwijs belast. In het jaar 1863 intusschen besloot de commissie weder de hand te houden aan het oude beginsel, een beginsel dat thans nog geldt. De meestgevorderde leerlingen genoten het voorrecht om toegelaten te worden tot de orkestrepetitiën van het Concert Diligentia. De directeur Lübeck was in het jaar 1842 benoemd tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw; bij het in het jaar 1852 gehouden 25ste 43 43 examen werd hem door Z. M. Koning Willem III de groote gouden RijksmedaiUe toegekend, als erkenning van de uitstekende diensten, door hem oedurende 25 jaren aan de toonkunst hier te lande bewezen. Zijne werkzaamheid aan de school was in den loop der jaren zeer uitgebreid; omstreeks 1860 was hij belast met het onderwijs in twee theorieklassen, n o^e soozangklassen en in de eerste vioolklasse. In 1863^N™* ziek; na zijnAanvankelijk herstel in de eerste dagen van 1864 kreeg h, eeniaen tijd verlof, gedurende welken verloftijd zijne lessen tijdelijk werden w^genomen door zijn schoonzoon, den Heer A. SEIFFERT uit Parijs. In ^vergadering der Commissie van Toezicht van 10 Februari 1865 werd mededeeling g'edaan van een brief van den Heer Ernst Lübeck, mt naam zijner moeder kennis gevende van het overlijden van den Heer ]. H. Liibeck, directeur der Muzijkschool, op den zevenden dag van die maand. 44 LECHTS WEINIGE DAGEN NA HET ONTVANGEN DER DOODSTIJDING VAN DEN DIRECTEUR LÜBECK KWAM DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJEEN, TENEINDE TE BERAADSLAGEN OVER DE AAN DEN MINISTER IN TE dienen voordracht tot benoeming van diens opvolger. In deze vergadering waren tegenwoordig alle leden der Commissie, met uitzondering van den Heer Van Bylandt. De Commissie begon met te besluiten slechts één persoon op deze voordracht te plaatsen; het stond vast, dat het een Nederlander moest zijn. Het debat beperkte zich tot eene bespreking van twee candidaten, tusschen welke eene keuze gedaan moest worden: het waren de Heeren Joh. J. H. Verhulst, de gevierde orkestdirecteur te Amsterdam, en W. F. G. Nicolaï, leeraar bij de Koninklijke Muzijkschool. Het bleek, na zeer uitvoerige besprekingen, niet mogelijk om eenstemmigheid te bereiken bij het bepalen der keuze: nadat tot stemming was overgegaan, bleek, dat vier leden der Commissie zich voor den Heer Verhulst en drie voor den Heer Nicolaï verklaarden, zoodat met meerderheid van stemmen beslist was, dat tot directeur zoude worden voorgedragen de Heer Joh. J. H. Verhulst. Besloten werd, dat bij het doen der voordracht aan den Minister zoude worden kennis gegeven van het getal der op de beide candidaten uitgebrachte stemmen, alsmede van de medegedeelde motieven derzelve. De voordracht werd bij brief van 20 Februari 1865 ingezonden. Reeds den daaropvolgenden dag volgde het besluit van Minister Thorbecke, waarbij de Heer WILLEM FREDERIK GERARD NICOLAÏ tot directeur der school werd benoemd met ingang van 1 Maart d.a.v. op eene jaarwedde van f 2200.—. In de vergadering der Commissie van 27 Februari 1865 werd dit besluit medegedeeld en tevens voorlezing gedaan van een brief van den Minister van dienzelfden dag, waarbij kennis werd gegeven, 45 45 dat de Heeren Huyssen van Kattendijke, Lantsheer en Knuyse de Meij gemeend hadden hun ontslag als leden der Commissie van Toezicht te moeten nemen, onder bijvoeging, dat de Minister zich voorbehield, nader te beslissen, of het noodig-zoude zijn, dat de- Commissie uit acht leden zoude blijven bestaan, dan wel, of het verkieslijk zoude zijn tot het oorspronkelijk aantal van vijf leden, benevens den burgemeester in zijne betrekking, terug te keeren. De Heeren Van Bylandt en Gevers Deynoot verklaarden ter vergadering, dat zij zich genoopt gevoelden om op gelijke gronden als de drie evengenoemde Heeren den Minister te verzoeken om als leden der Commissie ontslagen te worden. Zij maakten uit dien hoofde bezwaar om aan de verdere aan de orde zijnde werkzaamheden deel te nemen, en verlieten de vergadering, nadat alle pogingen om hen op het genomen besluit te doen terugkomen vruchteloos waren gebleven. Bepaald joyeuse was de entree, die de Heer Nicolaï in zijne nieuwe kwaliteit in de vergadering der Commissie maakte om geïnstalleerd te worden, dus niet. Niet minder dan vijf leden der Commissie hadden om zijne benoeming een goed heenkomen gezocht. De overgebleven leden, de Heeren De Salis, Vollenhoven en Lagemans, waren dusdanig verslagen, dat zij niet beter wisten te doen dan terstond den Minister voor de benoeming tot lid, tevens voorzitter der Commissie, voor te dragen zekeren Dr.Vrolik. Door dit opvroolijkend besluit gevoelde de fungeerende president zich voldoende gesterkt om den inmiddels ter vergadering ontboden nieuwen directeur met zijne benoeming geluk te wenschen en hem te verwelkomen, onder verwijzing naar het hooge gewicht der hem opgedragen betrekking en met betuiging van het vertrouwen der Commissie, dat hij al zijne krachten zoude inspannen om dezelve waardiglijk te vervullen. De eerste mededeeling, die de Heer Nicolaï te hooren kreeg, was deze, dat de Heer Van der Does, hofpianist en hoofdonderwijzer der eerste pianoklasse aan de school, schriftelijk had kennis gegeven, dat hij tengevolge van de benoeming van den Heer Nicolaï tot directeur genoodzaakt was zijne lessen aan de Koninklijke Muzijkschool met 1 Maart te staken. Nieuw was dit besluit voor den directeur niet, hetgeen bleek uit diens mededeeling, dat hij reeds vruchteloos getracht had den Heer Van der Does van dit besluit af te brengen. Den secretaris werd opgedragen om zijnerzijds met den Heer Van der Does te spreken 47 47 en eene poging te doen hem voor de school te behouden. Dit gelukte: in de vergadering der Commissie van 6 Maart d.a.v. deelde de secretaris mede een brief van den Heer Van der Does te hebben ontvangen, waaruit bleek, dat deze voorloopig zijne lessen zoude hervatten. Deze voorloopige toestand duurde — gelukkig voor de school — nog ettelijke jaren. Trouwens, de Heer Van der Does nam, naar het schijnt, wel eens meer een overhaast, ondoordacht besluit, waarvan hij later spijt had: op eene „Soiree musicale" — het was in het jaar 1862 — weigerde hij een zijner leerlingen, wien de beurt was om op te treden, te accompagneeren, omdat het orkest niet meer voltallig was. Door den President in eene daarna gehouden vergadering over het gebeurde ernstig onderhouden zijnde, erkende hij het verkeerde zijner handelwijze, verontschuldigde zich deswege en beloofde, dat in het vervolg van zijnentwege niet weder dergelijke reden tot klacht zoude worden gegeven. Ook Burgemeester Gevers Deijnoot had bij het nemen van zijn besluit om de Commissie te verlaten wat overhaast gehandeld: hij kwam kort daarop op dit besluit terug met de mededeeling, dat hij de betrekking van lid der Commissie reeds zoude hebben nedergelegd, indien niet bij Koninklijk Besluit bepaald was, dat de burgemeester van 's-Gravenhage van rechtswege lid zoude zijn van de Commissie. Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 Maart 1865 werd de Heer Mr. P. P. VAN BOSSE, destijds lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, tot voorzitter der Commissie van Toezicht benoemd. Onder zijn voorzitterschap kwam nog in datzelfde jaar een nieuw reglement tot stand, dat naar vorm en inhoud den grondslag zoude leggen voor alle volgende reglementen. De scheiding tusschen de eigenlijke Muzijkschool en de Koorgezangschool bleef bestaan, doch de tot dat jaar geldende bepaling, dat dilettanten in de Muzijkschool niet in dezelfde klassen met de „vasteleerlingen"zouden mogen worden onderwezen, werd geschrapt: indien zij den wensch te kennen gaven met de vaste leerlingen gelijkgesteld te worden, zoude hun dit worden toegestaan, mits zij zich in alles aan de voor vaste leerlingen geldende regelen onderwierpen. Het aantal leerlingen zou niet langer, zooals tot nu toe, tot zeventig worden beperkt, doch het zoude jaarlijks voor elk vak door de Commissie van Toezicht worden 49 49 bepaald. Voorts werden de bevoegdheden en de werkkring van de Commissie van Toezicht, den directeur en de onderwijzers in afzonderlijke hoofdstukken omschreven en werd ook een hoofdstuk aan de rechten en de verplichtingen der leerlingen gewijd. Tevens kwam in het reglement eene bepaling voor omtrent de stichting van een pensioenfonds ten behoeve van den directeur en de vaste onderwijzers, dat naar een afzonderlijk reglement zoude worden beheerd. De nieuwe directeur had in een aan de commissie ingediend rapport de wenschelijkheid betoogd van het inrichten van klassen voor de beoefening van het orkestspel, van het kwartetspel en van het ensemblespel. Daaraan had de slotbepaling van art. 2 van het reglement, luidende: „Bovendien worden Orchest-, Quartet- en Accompagnements-oefeningen gehouden", haar ontstaan te danken. Gelijktijdig met het ontwerp van dat reglement werden aan den Minister voorstellen gedaan omtrent aanvulling van het onderwijzend personeel. Als gevolg hiervan nam de nieuw-benoemde directeur de theorieklassen voor zijne rekening, terwijl hij belast bleef met het onderwijs in de sedert jaren onder zijne leiding staande orgelklasse. De leeraar Buziau werd aan het hoofd van de eerste vioolklasse geplaatst; met de leiding der tweede vioolklassen werden belast de leeraren J. G. MULDER en H. G. F. HOFFMANN, die tot nu toe hulponderwijzers geweest waren. In de plaats van den Heer C. L. W. Wirtz, die van hulponderwijzer tot onderwijzer werd bevorderd, doch die deze betrekking niet aanvaardde, werd een oud-leerling der school A. J. ACKERMANN, bij wijze van proefneming, als tijdelijk onderwijzer voor de vierde en de vijfde pianoklasse aangesteld, terwijl ten slotte voor het onderwijs van de zeer talrijk bezette hulppianoklasse, die vroeger meestal door leerlingen der hoogste klassen werd waargenomen, tot hulponderwijzer werd aangesteld de Heer G F WAGENER, eveneens een oud-leerling der school. Het aantal leerlingen bedroeg in den aanvang van het schooljaar 1865 208, waarvan 145 tot de Koorgezangschool en 99 (onder wie een aantal tevens de lessen in de koorgezangschool volgden) tot de Muzijkschool. In het nieuwe reglement was ook de bepaling opgenomen, dat aan onderwijzers, die in lagere scholen met het onderwijs in den zang belast waren, en aan kweekelingen bij die scholen, kosteloos de gelegenheid zoude worden gegeven om, zoo zij zich in genoegzamen getale daartoe aanmeld- 51 51 den, zich in eene afzonderlijke klasse aan de Muzijkschool verder in dat vak te bekwamen, In het eerste jaar meldden zich reeds zes en zestig kweekelingen der normaallessen voor dit zangonderwijs aan. Doch deze klassen baarden den directeur veel zorg: de jongelieden moesten veel afleeren, wat hun vroeger minder goed onderwezen was, en bij velen openbaarde zich maar al te zeer eene neiging om de muziek geheel als bijzaak te beschouwen, die hunne belangstelling niet verdiende. Het onderwijs moest zich bepalen tot het theoretisch gedeelte der muziek, daar gebrek aan voldoende stemmiddelen bij de meesten een bezwaar opleverde voor het verrichten van praktische oefeningen. Het aantal leerlingen voor deze klasse verminderde allengs; in het jaar 1871 was het tot 28 gedaald. Over gebrek aan belangstelling van de zijde der leerlingen werd door den directeur, die bij het onderwijs in deze werd bijgestaan door een oudleerling der school, H. C. Pontier, herhaaldelijk geklaagd; men wist geen middel om tot verbetering van dien toestand te komen. Een tijdlang scheen het, alsof er weer wat opleving in die klasse zoude komen, doch, nadat de lessen, na eene korte onderbreking, in Februari 1882 waren hervat, werd in het jaar 1883 tot opheffing der klasse voor het onderwijs in den zang ten behoeve van kweekelingen bij de Rijksnormaallessen besloten. De regeling van het afnemen der examens had eene wijziging ondergaan. Tot dusver had dit doorgaans in het openbaar plaats in den vorm van eene voordrachtsoefening. Deze wijze van examineeren echter had het bezwaar, dat voor onderzoek naar werkelijke kennis en bekwaamheid weinig gelegenheid bestond: het examen bepaalde zich uit den aard der zaak tot het voorspelen van eenige van te voren bestudeerde stukken. Vanaf het jaar 1866 intusschen had het examen op de sedert dien gebruikelijke wijze plaats, dat wil zeggen, niet tegenover en ten aanhoore van publiek, doch tegenover eene examencommissie, bestaande uit een aantal deskundigen met de hoofdonderwijzers en onderwijzers. Alle leerlingen namen eraan deel; het examen duurde drie dagen; op den vierden dag werden in de Concertzaal van Diligentia, met toelating van belangstellende toehoorders, eenige stukken gespeeld door de leerlingen der orkest- en samenspelklassen; ook werden enkele solostukken door leerlingen, die de school gingen verlaten, ten gehoore gebracht. Tot degenen, die in het zooeven genoemde jaar in Diligentia optraden, behoorden de violist E. Benedictus, die later in het 52 52 Haagsche Orkest eene plaats kreeg en als medeoprichter van de „Quarteten Trio-Vereeniging", bestaande uit de Heeren J. G. Mulder, eerste viool, W. P. van Agthoven, tweede viool, E. Benedictus, alt en J. F. G. Giese, violoncel, naam gemaakt heeft, en M. S. Meerloo, die later als altist aan het Haagsche Orkest werd verbonden. De piano-, viool- en violoncel-concerten werden aanvankelijk door de orkestklasse onder leiding van de onderwijzers der betrokken leerlingen begeleid, en dit was zoozeer regel geworden, dat, toen de directeur in het jaar 1867, met het oog op de nog niet voldoende geoefendheid van die klasse in het begeleiden, het noodig achtte de leiding der orkestklasse bij de begeleiding zelf te nemen, de Commissie bevreesd was, dat dit door de betrokken leeraren zoude beschouwd worden als eene „achteruitzetting en verongelijking", die buiten noodzaak vermeden diende te worden. 53 De klasse van den leeraar D. J. |. Bolten werd na diens overlijden in het jaar 1867 in tweeën gesplitst: de leiding van de trompetklasse werd aan den Heer D. M. H. BOLTEN toevertrouwd, terwijl de Heer J. F. ZURHAAR aan het hoofd der tromboneklasse werd geplaatst. De Heer J. HEMMES volgde in het jaar 1869 zijn in dat jaar overleden leermeester Horstmanshoff als leider der hoboklasse op. Twee jaren later werd de leeraar Zeiler vervangen door de Heeren J. C. J. VAN DER MEER voor het onderwijs op de contrabas, en J. D. HENRIQUEZ DE LA FUENTE voor het onderwijs op de fagot, beiden oud-leerling der schooLHet waren in het bijzonder de pianoklassen, die in dien tijd tot grooten bloei kwamen. Als bewijs hiervoor moge gelden de omstandigheid, dat de Commissie het in het jaar 1868 noodig vond het aantal leerlingen voor de pianoklassen, dat steeds aangroeide, te beperken tot een maximum van vijf en zeventig. De leeraar C. van der Does verzocht in het jaar 1874 aan de Commissie hem wegens de veelvuldige bezigheden, verbonden aan zijne betrekking als commissaris bij 'sKonings instelling tot opleiding van jeugdige toonkunstenaars, ontslag te verleenen als onderwijzer der school. Dit ontslag werd hem verleend onder dankzegging voor de uitstekende en langdurige diensten, door hem in die betrekking bewezen, en met betuiging van het leedwezen der Commissie, dat het zeer stellige voorschrift van het Reglement voor het Pensioenfonds, volgens hetwelk de onderwijzer, die uit eigen beweging voor zijne betrekking bedankte, de aanspraak op pensioen verloor, haar niet vergunde gunstig te beschikken op zijn verzoek om een pensioen te erlangen. In diens plaats werd tot leeraar benoemd de Heer C. L. W. WIRTZ, die de leiding kreeg van de eerste pianoklasse op een jaarwedde van ƒ 700.— De leeraar Seiffert, die onderwijs gaf in de klasse, die den overgang vormde van de klassen van de onderwijzers Ackermann en Wagener naar de eerste pianoklasse, werd daarvan ontheven en belast met de leiding van eene solfège-klasse. In datzelfde jaar kwam eene herziening van het reglement der school alsmede van dat van het Pensioenfonds der onderwijzers tot stand. Dit herziene reglement der school bevatte deze merkwaardige nieuwe bepaling, dat de Commissie van Toezicht den directeur en het overige onderwijzend personeel benoemt en ontslaat. Reeds in het jaar 1877 was de oude bepaling van artikel 9 van het reglement van 1865 weder in eere hersteld: 54 54 niet de Commissie van Toezicht, maar de Minister van Binnenlandsche Zaken zoude deze benoemingen doen; de Commissie behield het recht om de voordrachten tot die benoemingen bij den Minister in te dienen. Ook de bepaling in het reglement van 1865, dat de Commissie de hulponderwijzers en tijdelijke onderwijzers zoude benoemen en ontslaan, werd in het jaar 1877 weer in het reglement opgenomen. Het schoolgeld voor dilettanten in de Muzijkschool werd van veertig op zestig gulden per jaar gebracht. Onder de leerlingen, die in die jaren, na met goed gevolg afgelegd eindexamen, de school verlieten, kunnen, behalve de reeds genoemde, hier nog afzonderlijk vermeld worden: J. M. Coenen, die benoemd werd tot directeur van den Hollandschen Schouwburg en van het orkest der Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam; K. Hekking, die directeur werd van een op te richten Conservatoire te Bordeaux; H. F. Völlmar, die later tot leeraar aan de school benoemd werd, G. K. G. van Aaken, de latere orkestdirecteur te Amersfoort, mejuffrouw G. Poutsma, die het Poutsmafonds tot het verleenen van steun aan zangeressen stichtte, J. W. Kersbergen, die o.a. als componist van werken voor klavier en kamermuziek bekendheid heeft verkregen. In de jaarverslagen uit dien tijd wordt bij herhaling de klacht geuit, dat er onder de leerlingen waren, die, zoodra zij het op een instrument tot zekere hoogte gebracht hadden, zonder het einde van hun leertijd af te wachten, slechts ten halve klaar de school verlieten om in een of ander orkest eene plaats aan te nemen, ten einde spoedig tot eenige geldelijke verdiensten te geraken. Daarbij werd dan de verzuchting geslaakt, dat het nog niet had mogen gelukken een afdoend middel te vinden om deze verkeerdheid tegen te gaan, die maar al te dikwijls bij de ouders zelve der leerlingen aanmoediging vond en waardoor de toekomst van menigen belovenden jongeling bedorven werd. Stel in de plaats van „orkest" het woord „bioscooporkest" of „jazz~band", en de opmerking heeft aan actualiteit niets verloren. Bij gelegenheid van de herplaatsing van het orgel, na den onderganen vuurdoop, werd nog overwogen, of al dan niet een vrij pedaal daaraan zoude worden toegevoegd. Men zag evenwel tegen de kosten op; boven- 55 55 dien bleek het, dat de eenig mogelijke plaatsing der pijpen van de pedaalregisters in eene van boven ongedekte ruimte achter de kast van het orgel, gewichtige bezwaren zoude opleveren. De firma Pleyel te Parijs bood in het jaar 1862 aan om een vroeger door haar geleverden vleugel voor hare rekening opnieuw in orde te brengen, zonder andere kosten voor de school dan die van vracht en douanerechten. Dit aanbod werd dankbaar aanvaard. In Maart van het daaropvolgende jaar besloot men tot den aankoop van een nieuwen grooten concertvleugel bij dezelfde firma en wel tegen den veel verminderden prijs van 2200 francs. Dankbaar voor deze bestelling, bood de firma aan om in plaats van den ter reparatie gezonden ouden vleugel een nieuwen vleugel te zenden. Vanaf de oprichting der school had het Rijk jaarlijks f4000.—, de Provincie f2000.— en de Gemeente 's-Gravenhage f1200.— subsidie gegeven. Eerst in het jaar 1877 kwam hierin ten aanzien van het Rijkssubsidie verandering, doordien dit met f2500.— verhoogd werd; vanaf het daaropvolgende jaar bedroeg het Rijkssubsidie f 7000.— per jaar. 56 AS DE COMMISSIE REEDS IN DEN AANVANG WEINIG INGENOMEN MET HET GEBOUW DER TEEKENACADEMIE, DE BEZWAREN DAARTEGEN BEGONNEN ZICH BIJ HET GEBRUIK ERVAN MEER EN MEER TE DOEN gevoelen. Voor de repetities der orkestklasse was niet voldoende ruimte en de Commissie zocht naar een geschikt repetitielokaal. De onderwijzer Botgorschek, die een orkest uit een aantal onderwijzers der school en andere musici had samengesteld en daarmede in de zomermaanden des avonds te Scheveningen op het terras van het Badhuis concerten gaf, had voor de repetities met dat orkest de beschikking gekregen over een lokaal in de Armeninrichting, gelegen aan het Bleyenburg, achter het terrein der Teekenacademie. Begeerig richtte de Commissie op dit repetitielokaal voor de oefeningen der orkestklasse hare oogen; haar verzoek om de beschikking over dat lokaal te verkrijgen werd toegestaan. Dat was in het jaar 1867. Intusschen moest uit hoofde van de amotie van het gebouw der Armeninrichting dit repetitielokaal in November 1872 reeds ontruimd worden. Met goedvinden van de Stedelijke Regering en in overleg met het bestuur der Teekenacademie werd de orkestklasse voorloopig overgebracht naar eene afdeeling van de groote tentoonstellingszaal in het academiegebouw. Het besluit van het bestuur der academie om vanaf het begin van Januari tot het begin van Maart in het jaar 1873 dit — overigens voorde repetities der orkestklasse weinig geschikte — lokaal te bestemmen voor eene tentoonstelling van modellen voor een monument, en het daarop gevolgde besluit van de Stedelijke Regering om in April aldaar eene tentoonstelling van de Maatschappij van Landbouw te houden, werkten niet bemoedigend op den directeur, die met onverdroten ijver voortging de oefeningen der orkestklasse op zeer gebrekkige wijze in een der veel te bekrompen bovenvertrekken van het „Palais des Arts" te houden. 57 57 De Commissie, de onhoudbaarheid van dezen toestandbeseffend, richtte tot Burgemeester en Wethouders het verzoek om in overweging te willen nemen het denkbeeld, of niet bij gelegenheid van den bouw der nieuwe Hoogere Burgerschool op het terrein der voormalige Armeninrichting ook voor de noodige ruimte voor de orkestklasse kon worden gezorgd. Voor den bouw van eene nieuwe zaal werden weliswaar plannen ontworpen, doch van uitvoering daarvan kwam niets: in November 1876 ontving de Commissie van Burgemeester en Wethouders mededeeling van een ontwerp van hervorming van het gebouw der Teekenacademie, door het bestuur dier academie voorgesteld, waarvan de uitvoering ten gevolge zoude hebben, dat het geheele gebouw ter beschikking van die academie zoude worden gesteld. Met alle de te harer beschikking staande handen greep de Commissie deze gelegengeid aan om te trachten de school weer naar het gebouw aan het Westeinde, waar zij in den aanvang gehuisvest was geweest, te doen terügkeeren, indien althans dat gebouw dan ook geheel ter vrije beschikking van de school zoude zijn en mits daarin de noodige veranderingen zouden worden gemaakt. Ook dit plan kwam niet tot uitvoering. In de maand November van het jaar 1879 vestigde het College van Burgemeester en Wethouders de aandacht van de Commissie op het gebouw aan de Korte Beestenmarkt, dat in het jaar 1871 door de gemeentewas aangekocht en daarna tot museum was ingericht. De Commissie toonde zich met het plan, om dit gebouw voor de huisvesting der Muziekschool te bestemmen, ingenomen, en het gevolg was, dat een van gemeentewege ontworpen plan tot inrichting van het perceel Korte Beestenmarkt no. 9 (sic) voor het beoogde doel, door Burgemeester en Wethouders bij brief van 17 Januari 1881 aan de Commissie ter beoordeeling werd toegezonden. De Gemeenteraad vereenigde zich in zijne vergadering van 8 Maart 1881 met het in overleg met de Commissie gewijzigde plan tot inrichting van het gemeentemuseum tot muziekschool. In den zomer van het jaar 1882 kwam het gebouw, aan welks verbouwing de gemeente een bedrag van ongeveer f 40.000.- had ten koste gelegd, gereed; het werd bij den aanvang van het schooljaar 1882 — 1883 in gebruik genomen. De school kreeg daarmede de vrije beschikking over een concertzaal van bescheiden afmeting en dertien leslokalen. Het orgel intusschen werd, in verband met de omstandigheid, dat de nieuw gebouwde zaal aanvankelijk nog sporen van vocht vertoonde, eerst 58 58 19 het daaropvolgende jaar geplaatst en wel daar, waar het thans nog staat. Gedurende den tijd, dat de aan de plaatsing van het orgel verbonden werkzaamheden werden verricht, kreeg de school ten behoeve van het onderwijs in het koorgezang tijdelijk de beschikking over de bovenlokalen der aangrenzende Korenbeurs aan de Prinsegracht. De orgelmaker J. F. Witte te Utrecht was met het verplaatsen en herstellen van het orgel belast; de kosten daarvan bedroegen f 4800.—. De Heer Jhr. Mr, J. F. SCHUURBEQUE BOEYE was in het jaar 1867 den Heer De Salis als thesaurier der Commissie opgevolgd. Sedert dien onderging gedurende twaalf jaren de Commissie geene wijziging in hare samenstelling. ; >• Nadat de Heer Van Bosse in het begin van Februari 1879 overleden was, werd de Heer Mr. C. FOCK, Commissaris des Konings in ZuidHolland, in diens plaats tot lid der Commissie benoemd en door de Commissie als haren voorzitter aangewezen. Tevens werd het ledental der Commissie uitgebreid door de benoeming van de Heeren Mr. C. ASSER, P. J. VAN DE KASTEELE, en Mr. H. Graaf VAN HOGENDORP, van welke de laatstgenoemde den Heer Schuurbeque Boeye als thesaurier verving, j In den loop van het jaar 1881 zag de Heer Lagemans zich wegens zijn hoogen leeftijd genoodzaakt zijn ontslag te vragen als lid en secretaris der Commissie. Met leede oogen zag de Commissie den man, die gedurende ruim vijftig jaren het secretariaat had waargenomen, heengaan. Het gevraagde ontslag werd hem' verleend, onder dankbetuiging voor de bewezen diensten, bij Ministerieele beschikking van 24 Januari 1881, No. 186, Afd. K.W. In zijne plaats werd de Heer Van de Kasteele tot secretaris benoemd. In datzelfde jaar traden de Heeren P. C. EVERS en A. KOOL als leden tot de Commissie toe. Het reglement werd in het jaar 1881 aan eene herziening onderworpen. Artikel 1 van het in dat jaar tot stand gekomen nieuwe reglement bepaalde, dat het onderwijs aan de Koninklijke Muziekschool zoude omvatten: a. de muzikale opleiding van hen, die de toonkunstals een beroep wenschen te beoefenen; b. de muzikale opleiding van hen, die van de toonkunst niet hun beroep maken; c. de oefening in het koorgezang; d. het onderwijs in 60 60 Directeur en leeraren In het jaar 1890, 20 den zang, ten behoeve van onderwijzers en onderwijzeressen in het zingen, aan lagere scholen verbonden, en van kweekelingen bij de normaallessen. Het trekt de aandacht, dat in dit reglement in de lijst van de vakken, waarin onderwijs zoude worden gegeven, ook is opgenomen het vak: declameeren en gesticuleeren. De scheiding van vakmusici en dilettanten in de Muziekschool bleef ook onder vigueur van het reglement van het jaar 1881 in hare gevolgen behouden: de vakmusici kregen gratis onderricht, de dilettanten betaalden schoolgeld, en wel honderd gulden per jaar. Leerlingen der koorgezangklassen betaalden een schoolgeld van vijftien gulden per jaar; onvermogenden, in die afdeeling ingeschreven, die van bijzonderen aanleg blijk gaven, konden door de Commissie van Toezicht, na schriftelijk verslag van den directeur, van alle betaling vrijgesteld worden. Toen de leeraar Botgorschek in het jaar 1882 overleden was, werd de eerste solofluitist bij het muziekcorps der Grenadiers en Jagers J. F. C. SCHÜTT met de leiding der fluitklasse belast. Tengevolge van de verhooging van het Rijkssubsidie met f 5500.- in het jaar 1883 was het mogelijk geworden de salarissen der leeraren te verhoogen; dit geschiedde nog in dat zelfde jaar. De subsidiën van de ' school bedroegen destijds f 15700.- samen, waarvan het Rijk f 12500.- bijdroeg. , In het jaar 1884 werd de Heer H. D. VAN LING, oud-leerling der school, benoemd tot tijdelijk leeraar der laagste theorieklassen, terwijl den leeraar Ackermann het onderwijs in de in datzelfde jaar geopende nieuwe klasse voor onderwijskunst voor leerlingen uit de hoogste pianoklasse werd opgedragen. Ten einde de leerlingen dier klasse in staat te stellen zich practisch in het geven van onderwijs te oefenen, werd tevens eene pianoklasse voor eerstbeginnenden geopend, welker leerlingen zich welwillend beschikbaar stelden om als proefkonijn te dienen. De aanvang van het schooljaar, dat tot nu toe met September begon, werd verplaatst naar primo Januari: de eindexamens, die tot dusver in Juni plaats gehad hadden, werden naar de maand December verplaatst. De leeraar Ten Hove vroeg in het jaar 1885, toen hij bijna veertig jaren lang het onderwijs in de koorgezangklassen had geleid, zijn ontslag. In zijne plaats werd de Heer A. SPOEL, die destijds te Berlijn werkzaam was, aan het hoofd dier klasse geplaatst. Nicolaï opende in dat jaar een cursus in de muziekgeschiedenis; Mejuffrouw R. A. T. GAYDOU werd methetgeven 62 62 De orkestklasse onder' Nicolaï in het jaar 1890. 21 van lessen in de Italiaansche taal aan de leerlingen der solozangklasse belast. De Heer Mr. ]. G. PATIJN, die in het jaar 1882 den Heer Gevers Deynoot als burgemeester van 's-Gravenhage was opgevolgd, was door die benoeming tevens lid der Commissie van Toezicht geworden. In het jaar 1884 traden de Heeren Vollenhoven en Schuurbeque Boeye uit de Commissie; zij werden vervangen door de Heeren Mr. F. A. H. VON WECKHERLIN en Jhr. Mr. C. H. BEELAERTS VAN BLOKLAND. De verlaagde stemming voor orkestinstrumenten, volgens de in Frankrijk en elders gebruikelijke normaal diapason, werd in het jaar 1886 aan de Muziekschool ingevoerd. Dat wil zeggen, deze invoering geschiedde niet in eens, omdat de kosten van het aanschaffen van nieuwe houten blaasinstrumenten en het laten veranderen der bestaande koperen blaasinstrumenten, volgens eene begrooting van den directeur, f 1200.— zouden bedragen, een bedrag, dat de school niet ineens kon betalen. Bovendien kon men de leerlingen der blaasinstrumentenklassen, die voor het meerendeel on- of minvermogend waren, niet tot de uitgave van eene som voor verandering van hun instrument, of voor aanschaffing van een nieuw, verplichten. Wel werd bepaald, dat nieuwe leerlingen zich van op de normaal diapason gestemde instrumenten moesten voorzien. De inwisseling en verandering der instrumenten der school geschiedde geleidelijk. Op deze wijze rekende men de normaal diapason in drie of vier jaren aan de school te hebben ingevoerd. De Heer H. C. PONTIER, die vanaf het jaar 1885 tijdelijk met de lessen der laagste pianoklasse was belast, overleed in het jaar 1889, kort nadat hij eene vaste aanstelling als leeraar had gekregen. In zijne plaats kreeg de Heer Van Ling, die reeds als vast leeraar der theorie was aangesteld, tevens eene vaste aanstelling als leeraar der derde pianoklasse. In datzelfde jaar kreeg de Heer H. F. VÖLLMAR eene tijdelijke aanstelling als leider der koorzangklasse; deze tijdelijke aanstelling werd in het daaropvolgende jaar in eene vaste omgezet. Nadat den trombonist Zurhaar in dat jaar op zijn verzoek eervol ontslag was verleend, werd de leeraar Van der Meer tijdelijk met het geven van de lessen op de trombone en de pauken belast. Mejuffrouw Gaydou, die in het volgende jaar op haar verzoek ontslagen 64 64 R8BHBKLUKE SCHOOLJAAR 1891. MAANDAG 21 DECEMBER 1891. —— PROGRAMMA. 1. Drie kinder-koren (gedichten van Dr. P. Befje) Joh. J. H. Verhulst. o. Ochtenddank; b. Zondagmorgen; c. Naar school. De lste en 2de koorklasse (leeraar de heer Henri Völlmar). 2. Andante, en Scherzo uit eene Symphonie gecomponeerd door G. van der Lubbe (uit Leiden), leerling der compositie-klasse van den Directeur, de heer W. P. G. Nicolaï. Uitgevoerd door de orkest-klasse. 3. Eerste gedeelte uit een concerto voor de fagot. . . L. Mauser. De leerling Iz. Poons (leeraar de heer J. D. M. Hs. de la Fuente). 4. Aria uit de opera: „Semiramis" G. Rossnri. Mejuffrouw W. H. Hoek (leeraar de heer Arnold Spoel). 5. Fantaisie voor de klarinet, op 146 A. G. Reissioer. De leerling A. G. M. A. Henkelman (leeraar de heer J. H. Völlmar). 6. Eerste gedeelte uit de Symphonie-concèrtante voor viool en alt-viool W. A. Mozart. De leerlingen E. F. J. van der Does en H. H. de Groote (Zutfen) (leeraar de heer J. Q. Mulder). 16 MINUTEN PAUZE. 7. Concertstuk voor de piano-forte CM. von Webeb. Mejuffrouw H. S. Becht (leeraar de heer C. L. W. Wirtz). 8. Concertino voor de violoncel Gr. Goltermanm. De lèerling J. H. Herzberg (leeraar de heer J. Giese). 9. Aria van Balkis, uit de opera: La Reine de Saba. . . Ch. Gounod. Mejuffrouw M. M. van Vliet (leeraar de heer Spoel). 10. Morceau de Salon voor de viool H. Vieuxtemps. Mejuffrouw J. E. de Reede (leeraar de heer Mulder). 11. Twee liederen: a. Letzter Wunsch (Gedicht von Julius Sturm). .. . H. Zarztcki. b. Minnelied (gedicht van Albert Reiger) Arnold Spoel. Mejuffrouw P. C. R. Zellner (leeraar de heer Spoel). Uitreiking der Eind getuigschrift en. 12. Concert in g voor strijkorkest (met twee obligaatviolen en obligaat-violoncel) G. F. Handel, De strijkkwartetklasse (leeraar de heer Mulder). a. Larghetto affetuoso; b. Fugato; c. Musette; d. Finale (Allegro molto vivace). Zaal Diligentia. Aanvang te 7'/ï ure. 65 werd als leerares in de Italiaansche taal, werd opgevolgd door Jonkvrouwe E LOPES SUASSO. Twee jaren later volgde de oud-leerling der school H A DEWITT den leeraar Hemmes, die wegens aanhoudende ongesteldheid ontslag had gekregen, als leider der hoboklasse op In datzelfde jaar kreeg de Heer Van de Velde op zijn verzoek op grond van hoogen ouderdom ontslag als leeraar der hoornklasse en werd opgevolgd door den Heer E PREUS uit Rotterdam. Het jaar daarop volgde de Heer U f. W. KRIENS uit Haarlem den op zijn verzoek eervol ontslagen leeraar der klarinetklasse Völlmar op. De nieuwbenoemden kregen in den regel aanvankelijk eene tijdelijke aanstelling van de Commissie, welke aanstelling na eenigen tijd, zoodra van geschiktheid voor het onderwijs was gebleken, in eene vaste werd omaezet. Van dien regel werd in bijzondere omstandigheden wel eens afgeweken; dit geschiedde o.a. in het jaar 1894 met de benoemmg van den Heer C D. OBERSTADT tot pianoleeraar, die den in dat jaar overleden leeraar Wagener opvolgde en terstond eene vaste aanstelling kreeg. De groote toeneming van het aantal leerlingen dat zich voor de solozangklasse aanmeldde, maakte het noodig om naast den leeraar Spoel, die sedert het jaar 1888 aan het hoofd dier klasse st ond,«^tweede leerkracht daarvoor aan te steUen; daartoe kreeg mejuffrouw M.J.E.BOL eene tijdelijke aanstellingen het <^<°Pvol9end^ vakken aan de school geopend : Mevrouw A MULDER-ROELOTZEN werd met de leiding van eene klasse voor declamatie, de Heer A. P ACrvü 1 werd met het onderwijs in de Fransche taal belast. J°nkrouw*: Lopes Suasso werd in dat jaar vervangen door mejuffrouw P „ ^ jaar 1896 kwam er weder eene klasse bij, een tweede violoncelklasse, welke onder de leiding van den vroegeren eersten violoncellist bi, het KÏ^oZcn orkest'te Berlijn, den Heer A. J. A. BOUMAN, werd ^Ltrdeze droge opsomming van elkaar opvolgende en aan het hoofd van nieuw geopende klassen gestelde leeraren blijkt we dat de school onder de leidmg van Nicolaï niet alleen de gewone wisseling van eerkrachten had ondergaan, doch ook uitbreiding ten aanzien van het aantal leervakken had gekregen. De directeur had, behalve de leiding der school nog yoor zte rekening de lessen in hooger orgelspel - de lagere orgelklasse stond onder den leeraar Ackermann ~, de hoogere theorie- en compositieleer, 66 het samenspel, het orkestspel en de muziekgeschiedenis. Het aantal leerlingen was gaandeweg tot ruim 300 gestegen, het aantal leeraren tot 22. Op 14 Januari 1893 was een nieuw reglement vastgesteld, waarvan het eerste artikel luidde: het onderwijs van de Koninklijke Muziekschool omvat: a. de muzikale opleiding, in den meest uitgebreiden zin, van hen, die de toonkunst wenschen te beoefenen, inzonderheid van hen, die er hun beroep van willen maken, b. de oefening in den koorzang, in verband met het onderwijs in de grondbeginselen der toonkunst. De bepaling, dat het onderwijs aan vakmusici gratis werd gegeven, werd geschrapt: alle leerlingen moesten schoolgeld betalen, dat gebracht werd op honderd vijf en twintig gulden. Daarnaast werd de nieuwe bepaling opgenomen, dat onvermogenden, die bijzonderen aanleg bleken te bezitten, kosteloos tot de lessen zouden kunnen worden toegelaten. Van zoodanige beslissing moest aan den Minister een gemotiveerd verslag worden gezonden. In den aanvang van het jaar 1896 werd Nicolaï ernstig ziek; gedurende zijne ziekte, en den eersten tijd na zijn dood op 24 April van dat jaar, werd zijne functie van directeur waargenomen door den oudsten leeraar Giese, terwijl de leeraren Wirtz en Mulder zich tijdelijk met het geven van het onderwijs respectievelijk in de samenspel- en orkestklassen belastten. 67 )IJ MINISTERIEELE BESCHIKKING VAN 6 JUNI jl896 N°. 1216, AFD. K.W., WERD TOT DIRECTEUR DER SCHOOL BENOEMD Mr. HENRICUS JANASTASIUS VIOTTA UIT AMSTERDAM. DE ) COMMISSIE VAN TOEZICHT HAD DE HEEREN A. B. H. Verheij en S. van Milligen als tweede en derde op de aan den Minister ingediende voordracht geplaatst. De Heer Viotta nam zelf de leiding van de door zijn voorganger onderwezen klassen, behalve de orgelklasse, over. Laatstgenoemde klasse werd, nadat de leeraar Ackermann verzocht had van het onderwijs in het orgelspel ontheven te worden, onder de leiding van den Heer J. A. DE ZWAAN, oud-leerling der school, geplaatst. Het leeraarspersoneel was toen aldus samengesteld: Völlmar, koorgezang; Spoel, solozang en solfège; Giese, violoncel; Mulder, viool, alt en strijkkwartet; Hoffmann, viool en alt; Wirtz, piano; Ackermann, piano en theorie; Oberstadt, piano; Van Ling, piano, theorie en toezicht voorbereidende pianoklasse; Bouman, violoncel; Preus, hoorn; Bolten, trompet; De Witt, hobo; De la Fuente, fagot; Kriens, clarinet; Van der Meer, contrabas, trombone, tuba en pauken; Schütt, fluit; De Zwaan, orgel; Packet, Fransche taal; Mejuffrouw Bol, solozang; Mejuffrouw Gaydou, Italiaansche taal; Mevrouw MulderRoelofzen, declamatie. Allengs begon zich gebrek aan ruimte voor het geven der lessen te doen gevoelen. De met het gemeentebestuur gevoerde onderhandelingen over uitbreiding dier ruimte, zoowel in het aantal als in de grootte der leslokalen, leidden ertoe, dat in het jaar 1900 de school de beschikking kreeg over vier leslokalen ter plaatse van een ten N.W. daaraan grenzend pand der gemeente. Deze kamers intusschen resonneerden aanvankelijk dusdanig, dat zij schier onbruikbaar schenen. Door het aanbrengen van behangsel en van vloerkleeden werd dit euvel verholpen. Ook werd de orgelzaal ver- 69 69 groot, terwijl in het jaar 1902 de ruimte van het podium van het orkest werd uitgebreid. In het jaar 1903 kreeg de school nog de beschikking over een gebouwtje in den tuin. De Commissie van Toezicht had inmiddels in hare samenstelling de volgende wijzigingen ondergaan. De Heer Mr. A. J. ROEST, die in het jaar 1887 den Heer Patijn als burgemeester van 's-Gravenhage was opgevolgd, bleef gedurende tien jaren van rechtswege lid der Commissie, waarna de hem als burgemeester opvolgende Heer Jhr. Mr. B. Ph. DE BEAUFORT slechts gedurende enkele maanden het lidmaatschap vervulde en opgevolgd werd door Mr. J. S. Baron VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, die tot het jaar 1904 deel van de Commissie uitmaakte. In de plaats van den Heer Evers, die in het jaar 1898 op zijn verzoek ontslag had verkregen, werd de Heer Jhr. Mr. W. J. SNOUCK HURGRONJE, in de plaats van den Heer Asser, die in het jaar 1899 overleed, werd de Heer Mr. J. A. H. Baron VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT tot lid der Commissie benoemd. De Heer Jhr. Mr. J. H. VAN REEN EN volgde in het jaar 1900 den Heer Van de Kasteele als lid der Commissie op. Na het overlijden van den directeur Nicolaï vormde zich eene commissie met het doel op eenigerlei wijze hulde te brengen aan diens nagedachtenis. Deze commissie, bestaande uit de Heeren Mr. J. G. Patijn, Mr. F. A. H. von Weckherlin en J. de Jong, besloot in het jaar 1898 de ingekomen gelden te bestemmen tot een fonds, uit welks renten aan uitstekende leerlingen, die na volbrachte studie de Koninklijke Muzijkschool verlieten, eene onderscheiding zoude kunnen werden toegekend. Dit fonds werd daartoe onder het beheer der Commissie van Toezicht der school gesteld. Aan de door de stichters van het fonds bedoelde onderscheiding werd de naam van Nicolaï-prijs gegeven. Aan de Commissie van Toezicht werd de na overleg met den directeur te nemen beslissing gelaten over de vraag of, en zoo ja aan wien of wie zulk een prijs zou worden uitgereikt en waaruit die bestaan zou. Mocht er in eenig jaar meer dan één leerling aanspraak op eene zoodanige onderscheiding kunnen maken, dan zoude de prijs bij voorkeur moeten toegekend worden aaneen leerling der compositieklasse. De door genoemde Commissie met de Commissie van Toezicht te dezer zake gesloten overeenkomst kwam op 15 October 1898 tot stand. 70 70 De Nicolaï-prijs werd voor het ee,rst uitgekeerd in het jaar 1901 en wel aan den Heer W. F. Kerper; het daaropvolgende jaar verwierf de Heer Marius Kerrebijn den prijs. In het jaar 1907 werd hij aan Mejuffrouw A. van Velthuyzen toegekend, terwijl in het jaar 1908 de Heer J. M. Fresco, in het jaar 1913 Mejuffrouw R. S. de Cocq en in het jaar 1916 Mejuffrouw A. M. A. Scholte den prijs verwierven. Tot de leerlingen, die de school in het jaar 1899 met eindgetuigschrift verlieten, behoorden Mejuffrouw Marie Hekker en de Heer F. E. A. Koeberg, welke laatstgenoemde een zilveren prijspenning voor compositie verkreeg. Beiden zetten hunne studiën te Berlijn voort, eerstgenoemde bij Joachim, laatstgenoemde bij Scharwenka. Op voorstel der Commissie werd in het jaar 1900 de naam van de school veranderd in KONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK; de bedoeling hiervan was, in die benaming te doen uitkomen, dat het streven der instelling gericht was op het geven van hooger muzikaal onderwijs. In de jaren 1903 en 1904 hadden eenige belangrijke mutaties in het leeraarspersoneel plaats. Viotta richtte in eerstgenoemd jaar te 's-Gravenhage het Residentie-orkest op en opende daardoor de mogelijkheid om goede leerkrachten voor de leiding der instrumentaalklassen aan het Conservatorium te verbinden ter vervanging van de veteranen onder de leeraren, die overleden waren of tengevolge van hoogen ouderdom ontslag hadden gevraagd. In dat jaar overleed de leeraar Giese op tachtig jarigen leeftijd en werd opgevolgd door den eersten violoncellist aan het Residentie-orkest, Ch. Th. J. L. VAN ISTERDAËL, terwijl de Heer D. P. W. VAN EMMERIK, eerste hoboïst aan dat orkest, in de plaats van den overleden leeraar De Witt met de leiding der hoboklasse werd belast. Ter vervanging van den op zijn verzoek eervol ontslagen leeraar Bolten werd de Heer W. HENDRIKS met het onderwijs op de trompet, tuba en trombone, tevens met de leiding van eene ensembleklasse voor koperen blaasinstrumenten belast. In het jaar daarop verkregen de vioolleeraren Mulder en Hoffmann op hun verzoek eervol ontslag; van eerstgenoemde werd in het door de Commissie aan den Minister over dat jaar uitgebracht verslag uiting gegeven aan hare groote dankbaarheid voor hetgeen deze leeraar gedurende eene lange reeks van jaren voor de inrichting gedaan had, en tevens getuigd, dat hij ongetwijfeld tot de meest uitnemende leerkrachten 71 71 der school mocht gerekend worden. Deze beide leeraren werden vervangen door de Heeren A. P. SPOOR en H. J. HOFMEESTER, die beiden tevoren deel uitmaakten van het Concertgebouw-orkest te Amsterdam en thans resp. als eerste concertmeester en als solo-altist eene plaats gekregen hadden in het Residentie-orkest. In datzelfde jaar werd de leeraar F. DEMONT, die vanaf het jaar 1898 met de leiding der fluitklasse was belast geweest, opgevolgd door den eersten fluitist van het Residentieorkest, A. BEST, die eveneens tevoren aan het Concertgebouw-orkest werkzaam was geweest. De Heer C. J. VAN HEIJST was reeds in het jaar 1902 den leeraar De la Fuente als leider der fagotklasse opgevolgd; hij kreeg eveneens eene plaats in het Residentie-orkest. De gestadige uitbreiding van het aantal leerlingen maakte het noodig de bestaande klassen met andere aan te vullen. Zoo was reeds in het jaar 1898 eene tweede solfègeklasse onder leiding van den leeraar W. RENAUD geopend, terwijl in het jaar daarop een derde onderwijzer voor het vioolspel was aangesteld, te weten de Heer L. M. J. ANGENOT, destijds soloviolist aan het orkest der Fransche opera en later eveneens aan het Residentie-orkest verbonden. Verder werd in het jaar 1902 de leeraar Völlmar met het onderwijs in de theorie belast, omdat de klassen der leeraren Van Ling en Ackermann het aantal zich aanmeldende candidaten niet meer konden opnemen. In het jaar 1907 werd weder eene afzonderlijke tromboneklasse geopend en onder leiding van den eersten trombonist bij het Residentie-orkest L. W. SCHWEITZER geplaatst; eene afzonderlijke slaginstrumentenklasse werd in het jaar 1909 aan de leiding van den paukist bij gemeld orkest K. G. SCHIEFER toevertrouwd. In het jaar 1910 werd het aantal pianoleeraren van vier op vijf gebracht en werd de Heer W. Ch. N. ANDRIESSEN met de leiding dier nieuwe klasse belast. Ook werden onder Viotta nieuwe leervakken in het leerplan der school opgenomen. Eene harp klasse werd in het jaar 1901 onder leiding van Mejuffrouw WEILL gesteld; eene klasse voor Hoogduitsche taal werd in het jaar 1902 geopend en de Heer A. L. SCHMIDT Jr. aan het hoofd daarvan geplaatst. Van het jaar 1914 tot 1915 stond Mevrouw CORNELIE VAN ZANTEN aan het hoofd eener klasse voor operazang; in het jaar 1918 werd deze klasse weer geopend en werd de Heer A. J. M. SISTERMANS met de leiding ervan belast, terwijl de Heer J. J. C. GOEMANS tot pianist-accompagnateur dier klasse werd aangesteld. In datzelfde jaar 73 73 vertoefde hier te lande de pianist FRÉDÉRIC LAMOND; van deze omstandigheid werd in het belang der school partij getrokken door hem als leeraar eener klasse voor hooger klavierspel aan te stellen voor een tijdvak van drie maanden. Het zou een wonder zijn geweest, indien het gebouw, dat reeds van den aanvang af niet voldoende ruimte bood voor het ongehinderd geven der lessen, in zijn sedert jaren ongewijzigden toestand niet eene voortdurend aangroeiende belemmering voor de uitbreiding van het onderwijs zoude zijn geweest. Dat wonder heeft zich helaas niet geopenbaard en de belemmering heeft hare werking doen gevoelen. Verbetering in dien onbevredigenden toestand is tot het huidige oogenbliknog steeds niet gekomen, niettegenstaande de vele en velerlei pogingen, door de Commissie in den loop der jaren aangewend, om de beschikking te verkrijgen over een gebouw, dat aan de eischen, die aan de Koninklijke instelling mogen worden gesteld, voldoet. Onder deze pogingen is afzonderlijk vermeldenswaard die, in het jaar 1912 aangewend, tot het verkrijgen van de beschikking over den Haagschen Schouwburg, welk gebouw destijds leeg stond. 74 De leeraar Ackermann had in het jaar 1905 den wensch te kennen gegeven om wegens zijn vergevorderden leeftijd te worden ontheven van de leiding der pianoklasse en der theorieklasse. Deze klassen werden ieder onder afzonderlijke leiding gesteld: die van de pianoklasse werd toevertrouwd aan den Heer K. A. TEXTOR, die van de theorieklasse aan den Heer B. A. VERHALLEN. De Heer W. DURIEUX kwam in het daarop volgende jaar den overleden leeraar Bouman als leider der violoncelklasse vervangen. Toen dezen leeraar in het jaar 1910 op zijn verzoek eervol ontslag werd verleend, werd de Heer F. W. GAILLARD, lid van het Concertgebouw-orkest, tot zijn opvolger benoemd. In het daaraan voorafgaande jaar was aan Mevrouw J. BERGSMA-VAN GORKOM de leiding der Koorgezangklasse opgedragen en de leeraar Völlmar, inet zijne instemming, daarvan ontheven. Die koorgezangklasse kwam drie jaren later, toen aan Mevrouw Bergsma op haar verzoek eervol ontslag was verleend, onder de leiding van Mejuffrouw C. M. HOOG. Met het onderwijsin de harpklasse, die na het vertrek van Mejuffrouw Weill in 1902 een jaar onder de leiding van Mejuffrouw S. DE WIND en daarna gedurende tien jaren onder de leiding van Mevrouw A. RUTTERS had gestaan, werd in het jaar 1913 Mevrouw ROSA SPIER, die destijds als eerste harpiste aan het Residentie-orkest was verbonden, belast. De Heer Van der Meer, die in het jaar 1911 op zijn verzoek als leeraar in het contrabasspel eervol ontslagen werd, werd opgevolgd door zijn leerling Th. Th. KNEIFER, lid van het Residentie-orkest. Mejuffrouw M. L. BOCCARD was inmiddels in het jaar 1902 den Heer Packet als leerares in de Fransche taal, Mejuffrouw W. M. V. f. DEN BERGER was in het jaar 1904 Mevrouw Mulder als leerares in methodisch spreken en declamatie opgevolgd. Het reglement, dat in de jaren 1901 en 1907 een aantal ^ijzigingen van ondergeschikt belang had ondergaan, werd in het jaar 1911 herzien: het beginsel van de scheiding van de school in Muziekschool èn Zangschool werd geheel losgelaten en tevens werd in het reglement gesanctionneerd de zich gaandeweg gevormd hebbende gelijkstelling van vakmusici met dilettanten ten aanzien van het genoten onderwijs. Art. 1 van het in dat jaar vastgestelde reglement luidt aldus: „Het onderwijs aan het Koninklijk „Conservatorium voor Muziek omvat de muzikale opleiding, in den meest „uitgebreiden zin, van hen, die de toonkunst wenschen te beoefenen." 76 76 De Commissie van Toezicht met den directeur In het jaar 1926. 27 Nadat de Heer E. C. Baron SWEERTS DE LANDAS WYBORGH in het jaar 1904 den in dat jaar overleden Heer Van Harinxma als burgemeester van 's-Gravenhage was opgevolgd en dientengevolge van rechtswege lid der Commissie van Toezicht was geworden, de Heer Van Reenen in het jaar 1908 uit de Commissie was getredenen de Heer Von Weckherhn in het daaropvolgende jaar was overleden, kwamen de Heeren Mr. G. A. VAN HAEFTEN en Jhr. Mr. C. FEITH de opengevallen plaatsen innemen. Eerstgenoemde volgde in het jaar 1909 den Heer Van Zuylen van Nijevelt als secretaris op. De Heer Fock, die gedurende meer dan dertig jaren voorzitter der Commissie was geweest en door zijn weloverwogen, doortastende werkzaamheid groote diensten aan de school had bewezen, overleed in het jaar 1910; hij werd als voorzitter opgevolgd door den Heer Kool, terwijl diéns plaats als lid der Commissie werd ingenomen door den Heer-Mr.C. TH. VAN DEVENTER. De Heer Jhr. Mr. Dr. H. A. VAN KARNEBEEK was gedurende de jaren van zijn burgemeesterschap (1911-1918) van rechtswege lid der Commissie en werd als zoodanig in laatstgemeld jaaropgevolgddoordenHeerMr.J.A.N.PATIJN.Dedoorhetoverlijden van den Heer Snouck Hurgronje in het jaar 1912 opengevallen plaats werd door den Heer Jhr. E. H. VAN LOON ingenomen, terwijl in de plaats van den Heer Kool. die in het jaar 1913 ontslag als lid der Commissie nam de Heer Mr. W. C. WENDELAAR werd benoemd, die den Heer Van Hogendorp als thesaurier opvolgde. Laatstgenoemde nam daarop den voorzitterszetel in en bleef tot zijn overlijden in het jaar 1924 als voorzitter werkzaam. In de maand Juni van het jaar 1919, vonden de leden der Commissie, de waarnemend directeur, de leeraren, oud-leer ingen en leerlingen van het Conservatorium de gelegenheid om hem te huldigen voor al hetgeen hij gedurende het veertigjarig tijdvak, waarin hij lid der Commissie was, in het belang van het Conservatorium had verncht De Heer J C ELAND, die den Heer Van Loon in het jaar 191 / als lid der Commissie opvolgde, werd na zijn ute^ door Mevrouw C. E. DE BRAUW, geboren VAN REENEN In datzelfde jaar 1919 volgde de Heer Jh, Mr. RH. * uit de Commissie getreden broeder op. De Heer Mr. J. H. ROLANDUS HAGEDOORN had in het jaar 1916 de door het overlijden van den Heer Van Deventer in het daaraan voorafgaande jaar opengevallen plaats 78 ingenomen. De Heer Van Zuylen van Nijevelt, die gedurende eene lange reeks van jaren door zijne werkzaamheid als secretaris en later lid der Commissie had getoond, hoezeer de belangen van het Conservatorium hem ter harte gingen, zag zich in het jaar 1918 in verband met zijn voornemen om '&sGravenhage metterwoon te verlaten, genoodzaakt zijn mandaat ter beschikking te stellen. Hij werd opgevolgd door den HeerR. A. Baron VAN HARDENBROEK VAN LOCKHORST. De Heer C. H. Coster, die eenige malen als deskundige de eindexamens aan het Conservatorium had afgenomen, had bij testamentaire beschikking eene Guarnerius-viool gelegateerd aan het Conservatorium, met de bepaling, dat dit instrument aan de meest begaafde leerling der vioolklassen zoude worden uitgereikt. In het jaar 1905 werd deze viool, na een gehouden vergelijkend examen, uitgereikt aan Mejuffrouw Schuurman. De leeraar Wirtz herdacht in het jaar 1914 den dag, waarop hij vóór veertig jaren tot leeraar werd benoemd. Twee jaren later achtte hij den tijd gekomen om zijne plaats aan een jongere kracht af te staan. Met ingang van 1 Februari 1917 werd de Heer E. VAN BEIJNUM als zijn opvolger als leider der pianoklasse aangewezen. Het daaropvolgende jaar volgde de Heer H. VAN DALEN den leeraar Andfiessen, die in het eind van 1917 het Conservatorium had verlaten, op. De violoncelklasse van den leeraar Van Isterdaël onderging in het jaar 1918 eene verandering, doordat aan het hoofd der voorbereidende klasse de Heer K. DE ROOK werd gesteld, die tot het jaar 1923 met de leiding dier klasse belast bleef. De Heer J. W. WEEHUIZEN, die na den dood van den leeraar Schmidt in het jaar 1918 met het geven der lessen in de Hoogduitsche taal werd belast, overleed reeds een jaar daarna en werd in Februari 1920 opgevolgd door Mejuffrouw S. FRANKFURTHER. Het Rijkssubsidie werd, in verband met den wensch om de salarieering der leeraren te verbeteren, gaandeweg verhoogd. In het jaar 1900 bedroeg dit subsidie ƒ14000,—; in het daaropvolgende jaar werd het gebracht op ƒ 15150.— en in de jaren 1906, 1908 en 1916 resp» op ƒ 16000.—, ƒ24000— en ƒ 27000.-. In het jaar 1919 kwam eene in het daaraan voorafgaande jaar bij den Minister aanhangig gemaakte regeling tot verbetering van de salarissen van eenige leeraren tot stand: als gevolg hier- 79 79 van werd de bezoldiging van de leeraren der solozang-, piano-, viool- en violoncelhoofdklassen, alsmede die der orgel- en harmonieklassen, op beteren grondslag gevestigd. De middelen tot deze salarisverhoogmg werden gevonden door verhooging van het Rijkssubsidie tot ƒ 46000.-. De subsidie van de provincie Zuid-Holland was in het jaar 1883 op ƒ 2000.- en in het jaar 1902 op ƒ 3000.- gebracht. Vanaf het jaar 1906 bedraagt het ƒ3250.- per jaar. De gemeente s-Gravenhage verhoogde het door haar vanaf de oprichting gegeven subsidie van ƒ 1200.- per jaar met ingang van het jaar 1902 tot ƒ 2000.-; in het jaar 1906 werd het gemeentesubsidie op ƒ2250.- gebracht; het bedraagt thans / 2925.— In het reglement was eene bepaling opgenomen, waarbij aan de Commissie de bevoegdheid werd verleend om concerten naar het voorbeeld der buitenlandsche „Concerts du Conservatoire" te geven. In het jaar 1918 werd met deze Conservatorium-concerten, waaraan leeraren, oudleerlingen en leerlingen van het Conservatorium medewerkten, eene proef genomen. Zij hadden ook in de twee daaropvolgende jaren plaats, de eerste twee jaren in den Princesse-Schouwburg, het laatste jaar in Diligentia. Belangstelling voor deze concerten van de zijde van het intellectueel muzikale publiek was er in verblijdende mate, en terecht: hier toch werd de gelegenheid geboden kennis te maken, of kennismaking te hernieuwen, met belangrijke kamermuziekwerken, die plegen te ontbreken op de programma's van de in overvloedige hoeveelheid optredende solisten en ensem. bles In 1918 werden onder meer ten gehoore gebracht: Bach, klavierconcert in d moll; Cervetto, sonate voor violoncel en piano; Beethoven, trio voor twee hobo's en Engelsche hoorn; Pierné, Sonate voor viool en piano; SaintSaëns, Septet voor trompet, twee violen, alt-viool, violoncel, contrabas en piano; Mozart, concert voor twee piano's; Brahms, trio voor piano, viool en hoorn; Oberstadt, pianokwartet; Bortciewicz, sonate voor piano; Bach, Brandenburgsch concert; Beethoven, Schotsche liederen met begeleiding van piano, viool en violoncel; Couperin, eenderConcerts-Royaux; Debussy, sonate voor fluit, alt-viool en harp; Pfitzner, trio voor piano, viool en violoncel. In 1919 werden onder meer uitgevoerd: Bach, concert voor twee klavieren; Beethoven, trio voor fluit, viool en alt-viool; Liszt concert pathétique voor twee klavieren; Röntgen, trio voor fluit, hobo en fagot; Ravel, menuet en rigaudon uit „Le tombeau de Couperin ; über80 80 stadt, danse espagnole voor piano; Klingel, suite in ouden stijl voor twee violoncellen; Cras, trio voor piano, viool en violoncel; Mozart, kwartet voor hobo, viool, alt-viool en violoncel; Chabrier, walsen voor twee piano's; Sinding, serenade voor twee violen en piano; Smetana, transscriptie voor harp „Moldau". In het jaar 1920 stonden op het programma: Mozart, kwartet voor fluit, viool, alt en violoncel; Beethoven, kwintet voor piano, hobo, clarinet, hoorn en fagot; Schubert, het Forellen-kwintet; Bach, concert voor piano, fluit en viool, Handel, concert voor hobo; Bach, suite voor violoncel; Bach, concert voor drie piano's; Brahms, vioolsonate No. 3 in d moll, opus 108; Blumenfeldt, zes préludes voor piano; Amon, Sonate concertante voor harp en fluit; Tschaikowsky, trio in a moll, opus 50; terwijl bovendien eenige aria's van d'Astorga en Giordani, een duet van Handel en eenige balladen van Liszt en Löwe werden gezongen. 28 De Heer Mr. C. Fock had in het jaar 1904 ter gelegenheid van de herdenking van zijn vijf-en-twintig jarig voorzitterschap der Commissie van Toezicht aan C. A. Lion Cachet de opdracht gegeven eene medaille te ontwerpen, welke hij wilde bestemmen voor uitreiking aan begaafde leerlingen der school. Hij droeg daartoe de stalen stempels voor den afslag dier medaille aan de Commissie van Toezicht over, die jaarlijks zoude hebben te beoordeelen of en aan wie der leerlingen, die het Conservatorium verlieten, deze medaille zoude worden toegekend. De Commissie van Toezicht was aanvankelijk zeer gul met de toekenning dier medaille: het eerst werd zij in het jaar 1904 toegekend en wel in zilver aan de dames S. E. Bijleveld en M. Iserief voor pianospel; in 1905 werd zij verworven door de dames C. A. M. Ament, S. R. J. van den Broek d'Obrenan voor pianospel (virtuositeit) en A. G. Dyserinck voor orgel- 81 81 spel - in 1906 verkreeg mejuffrouw A. van Velthuyzen de medaille voor pianospel (virtuositeit); in 1907 werd de medaille aan vier candidaten toegekend! te weten aan de dames J. M. Reys voor pianospel en onderwijskunst), J. M. E. Schot voor solozang en de Heeren G. F. W. van der Pas voor vioolspel en G. Verhey voor klarinetspel. Na het jaar 1907 is de Commissie, naar men mag aannemen, een strenger maatstaf gaan aanleggen bij de beoordeeling van de vraag naar de al of niet uitreiking der medaille ; althans wij zien, dat daarna de medaille aan hoogstens één candidaat per jaar is uitgereikt, terwijl ook in enkele ,aren die uitreiking achterwege bleef. Mejuffrouw A. B. Ptager verwjof*^medaille in het jaar 1908 voor pianospel (virtuositeit), m het jaar1910 de Heer ] H. Stotijn voor hobospel, in het jaar 1911 de Heer]. J. Chr. Goemans voor pianospel (virtuositeit), in het jaar 1912 Mejuffrouw M. Sluzewski voor pianospel (solo), in het jaar 1913 Mejuffrouw L. H ). Joosten voor pianospel (solo), in het jaar 1915 de Heer H. H. van der Vegt voor vioolspel (solo), in het jaar 1916 de Heer }. H. S. B. Damen voor vioolspel solo), in het jaar 1918 Mejuffrouw C. C. van Emmerik voor pianospel (solo) in het jaar 1920 de Heer W. van den Burg voor violoncelspe (solo) en in het iaar 1925 de Heer H. ]. P. Schram voor piano- en vioolspel (solo). De leeraar Spoel bood in het jaar 1910 een hem naar aanleiding van zijn 25-jarig jubileum als leeraar aan het Conservatorium ter hand gesteld bedraa aan de Commissie aan, met den wensch de rente van dit bedrag te bestemmen voor het uitreiken van een Arnold Spoel-prijs aan zeer talentvolle leerlingen zijner klasse. De Arnold Spoel-prijs werd voor het eerst toegekend in het jaar 1*1U aan de dochter van den stichter, Mejuffrouw M. J. F. A. Spoel; in de daaropvolgende jaren werd hij achtereenvolgens toegekend aan de dames : Mejuffrouw . C. van den Bergh. Mevrouw A. E. C Artz, geboren Pop, Mejuffrouwen D. L. M. Beaufre, J. J. Andreoli, A M van Leeuwen, A. E. van der Boor, ]. D. A. de Zwaan, J. C. van der Velden Erdbnnk, H. E. Meijers, A. Perizonius, J. Dissel en A. G. B. van Breda Kolff. 82 AN DEN HEER VIOTTA, DIE IN HET EIND VAN HET JAAR 1918 AAN DE COMMISSIE HAD MEDEGEDEELD TENGEVOLGE VAN VERSCHILLENDE OMSTANDIGHEDEN HET VOORNEMEN TE HEBBEN EERLANG DE LEIDING van het Conservatorium neder te leggen, werd bij Ministerieel besluit van 8 Februari 1919, No. 370i eervol ontslag uit zijne betrekking van directeur van het Conservatorium verleend, met ingang van 1 Mei 1919, met dankbetuiging voor hetgeen door hem in het belang van het Conservatorium werd verricht. In zijne plaats werd bij Ministerieele beschikking van 10 April 1919 No. 61 tot directeur benoemd Dr. JOHAN WAGENAAR uit Utrecht, en wel met ingang van 1 September 1919. Gedurende het tijdvak van 1 Mei tot 1 September 1919 werd de leeraar Spoel met de waarneming van het directeurschap en tevens met de leiding der muziekgeschiedenisklasse belast, terwijl aan de leeraren Oberstadt en Spoor voor ditzelfde tijdvak respectievelijk de leiding der samenspelklasse voor piano en strijkinstrumenten en der orkestklasse werd opgedragen. Het was te verwachten, dat de nieuwe directeur, een der eerste muziekpaedagogen in den lande, zijne aandacht zoude schenken aan en de noodige maatregelen zoude treffen tot het aanbrengen van hervormingen in het onderwijs aan het Conservatorium; zijne kerngezonde muzikaliteit gold daarbij als waarborg voor de juistheid van de richting, die hij aan het onderwijs zoude geven. Ten behoeve van de leerlingen, die aan de voorbereiding van hun eindexamen werkten, richtte hij eene zoogenaamde examenklasse op, waarin hij zelf herhalings- en aanvullingsonderricht gaf. Het geven van onderwijs in de hulppianoklasse, — eene klasse, gevormd door leerlingen, die naast de studie van hun hoofdinstrument de pianostudie als bijvak beoefenen — bleef niet langer in handen van meergevorderde leerlingen 83 83 onder toezicht van een leeraar, doch werd vanaf het jaar 1920 toevertrouwd aan een tweetal gediplomeerde krachten, te weten Mevrouw E. M. E. MEIJER, geboren OERLEMANS, en den Heer L. J. MENS. De klasse van den leeraar Renaud werd gesplitst in eenesolfège-klasse en eene elementair-klasse voor volwassenen. Aan den leeraar Spoel werd opgedragen een deel der lesuren voor solfège bestemd, te bestemmen voor eene klasse voor algemeene muziekleer. Ook in de samenstelling der Commissie, belast met het afnemen der eindexamens, werd eene wijziging gebracht: deze Commissie is thans samengesteld uit den directeur, de betrokken leeraren en een deskundige, gekozen uit bekende, niet aan het Conservatorium verbonden muziekpaedagogen. Alle deze en enkele andere in verband hiermede aangebrachte hervormingen van het onderwijs ontsproten uit den wensch om bij het onderwijs, meer nog dan tot dusverre geschiedde, het oog gericht te houden op het vormen van den musicus, niet slechts voor het speciale vak, dat hij beoefent, doch evenzeer voor de grondige kennis van de theorie der muziek, van de muzieklitteratuur en van andere onderdeden der leerstof, die bevorderlijk kunnen zijn aan zijne algemeen muzikale ontwikkeling. In het jaar 1919 werden de Heeren C. L. BOER en J. H. STOTIJN respectievelijk met de leiding der violoncelklasse en hoboklasse belast, ter vervanging van de leeraren Gaillard en Van Emmerik, die op hun verzoek van hun ambt werden ontslagen. In datzelfde jaar werd eene vereeniging van leeraren en leeraressen aan het Koninklijk Conservatorium voor Muziek opgericht; deze vereeniging, die zich ten doel stelt de bevordering van de zedelijke en stoffelijke belangen harer leden, tracht dit doel onder meer te bereiken door versterking van den onderlingen band van het onderwijzend personeel, het houden van vergaderingen, en het in overleg treden met de Commissie van Toezicht, ten einde zooveel mogelijk gestadig contact te verkrijgen en te behouden. Op dit oogenblik wordt het bestuur dier vereeniging gevormd door de leeraren H. F. Völlmar, voorzitter, K. A. Textor, secretaris, en C. D. Oberstadt, penningmeester, terwijl de directeur Dr. Joh. Wagenaar het eere-voorzitterschap bekleedt. De Commissie van Toezicht verloor in het jaar 1919 het lid Mr. Wendelaar, die tengevolge van zijne benoeming tot burgemeester van Alkmaar 85 85 de residentie ging verlaten. In het jaar 1920 overleed de Heer Beelaerts van Blokland, die gedurende 36 jaren lid der Commissie was geweest. In de hierdoor ontstane vacaturen werd voorzien door de benoeming van de Heeren Mr. J. D. VERBROEK en Jhr. A. G. SICKINGHE; eerstgenoemde fungeert sedert het jaar 1924 als penningmeester. De Heer Van Hogendorp, die vanaf het jaar 1879, eerst, en wel tot het jaar 1913, als penningmeester, en daarna als voorzitter van de Commissie van Toezicht werkzaam was geweest en in die kwaliteiten zich door zijne toewijding terecht aanspraak op groote waardeering had verworven en dit dan ook in breeden kring erkend zag in het jaar 1919, toen hij veertig jaren lid der Commissie was geweest, overleed in het jaar 1924. Als voorzitter werd hij opgevolgd door Mr. G. A. van Haeften, terwijl de Heer Mr. J. C. Baron BAUD als nieuw lid der Commissie toetrad. Mejuffrouw Den Berger had in het jaar 1921 den wensch te kennen gegeven van de leiding der klasse voor methodisch spreken en declamatie te worden ontheven; in hare plaats werd benoemd hare leerlinge Mejuffrouw M. A. H. VAN ROYEN. De leeraar Preus overleed in het jaar 1920 en werd in het daaropvolgend jaar vervangen door den Heer C. HEIJER, die tevens eene plaats als eerste hoornist in het Residentie-orkest kreeg. De Heer L POONS uit Groningen volgde den leeraar Van Heijst, die in het jaar 1921 naar het buitenland vertrok, als leider der fagotklasse, de Heer A. H. F. WITT volgde den in het jaar 1925 overleden leeraar Kriens als leider der klarinetklasse op. De Heer M. W. VAN DER PAS kwam in datzelfde jaar den Heer Goemans, die op zijn verzoek als pianist-begeleider der operaklasse ontslag had gekregen, vervangen. De leerares Mejuffrouw Bol en de leeraar Van Ling zagen zich in het jaar 1923 verplicht voor onbepaalden tijd ziekteverlof te vragen, hetwelk hun werd verleend. De lessen in de harmonie werden vanaf dat jaar opgedragen aan den Heer H. J. H. GERAEDTS uit Amersfoort. De leiding der solozangklasse van Mejuffrouw Bol werd opgedragen aan Mejuffrouw A. TH. DE BRUYN, terwijl eene klasse voor hooger solozang-onderwijs werd gesticht, aan welker hoofd Mevrouw A. NOORDEWIER, geboren REDDINGIUS werd geplaatst. Op het oogenblik van het verleenen van het imprimatur bereikt ons tot ons groot leedwezen de tijding van het overlijden van den leeraar Sistermans. 87 87 Directeur en onderwijzend personeel in het jaar 1926. 31 Directeur en onderwijzend personeel in het jaar 1926. 31 De Heer Ackermann stond tot zijn dood in het jaar 1914 den directeur als administrateur ter zijde. Zijne plaats werd daarna gedurende een jaar ingenomen door den Heer J. G. NIJENHUIS, die opgevolgd werd door den Heer W. J. KETJEN. Na diens dood in het jaar 1921 trad de Heer J. J. OUDEMANS als administrateur op; deze vervult thans tevens de functie van secretaris der Commissie. De directeur Wagenaar werd in het jaar 1922 bij gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag op door het gemeentebevan Toezicht, door de van het Concert DiligenHaagsche Afdeeling der dering der Toonkunst, het Residentie-Orkest en servatorium. uiting niet minder hartelijk, aard, viel in het jaar 1925 hartelijke wijze gehuldigd stuur, door de Commissie leeraren, door de besturen tia, van Caecilia en van de Maatschappij tot bevordoor den directeur van de leerlingen van het ConEene huldiging in zijne doch van meer intiemen den bediende C. Broek- huyzen ten deel, toen hij den dag herdacht, waarop hij vóór 25 jaar als boutefeu in dienst van het Conservatorium trad. In het jaar 1921 werd de grondslag gelegd voor den sedert jaren gekoesterden, doch door tal van omstandigheden onvervuld gebleven, wensch om verbetering te brengen in de pensioenregeling van het onderwijzend- en dienstpersoneel. Vanaf dat jaar worden, krachtens eene te dezer zake getroffen regeling, de bedragen, die aan schoolgelden en subsidies van de gemeente en de provincie worden ontvangen, niet langer, zooals tot dien tijd geschiedde, ten bate van de exploitatie der school gebruikt, doch in 's Rijks schatkist gestort, waartegenover het Rijkssubsidie wordt verhoogd. Hierdoor is komen vast te staan, dat het onderwijzend- en dienstpersoneel bezoldigd wordt uit het Rijkssubsidie, waardoor dit personeel krachtens de Burgerlijke Pensioenwet aanspraak kan maken op Rijkspensionneering. Als gevolg van dien maatregel werden in het jaar 1923 de pensioengrondslagen van dat personeel vastgesteld. In hoeverre het mogelijk zal blijken te zijn de diensten van het personeel, bewezen vóór 1 Januari 1922, voor pensioen geldend te maken, is eene vraag, waarvan de oplossing nog in studie is. 89 89 Huldiging van Dr. Wagenaar in het jaar 1922. Het Koninklijk Conservatorium voor Muziek vertoont onmiskenbaar gedurende het honderdjarig tijdvak van zijn bestaan eene stijgende lijn in zijne ontwikkeling. Aan degenen, die hunne beste krachten wijden aan de gestadige voortzetting dier ontwikkeling moge het gegeven zijn binnen afzienbaren tijd te arbeiden in een gebouw, de instelling waardig. 91 LIJST VAN AFBEELDINGEN. 1 Frontispice. Portret van Z.M. KONING WILLEM I, den stichter van de Koninklijke Muzijkschool, naar eene gravure van PIERRE DEVLAMYNCK naar I. ODEVAERE van het jaar 1824; in de verzameling van 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam. 2 Reproductie van de eerste bladzijde van het in het archief der school berustende afschrift van het Koninklijk Besluit van 7 April 1826, no. 125. 3 Portret van den directeur ƒ. H. LÜBECK, naar eene lithographie, die in het jaar 1911 door de erven van wijlen den Heer A. A. DE PINTO aan de Commissie werd geschonken. 4 Voorgevel van het „gewezen huis van Nederburch" aan het Westeinde no. 47 te 's-Gravenhage, naar eene photographie in de verzameling van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. 5 Trappenhuis in het „gewezen huis van Nederburch" aan het Westeinde no, 47 te 's-Gravenhage, naar eene photographie in de verzameling van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. 6 Reproductie van een exemplaar van het programma van het eerste examen der leerlingen, gehouden op 31 Juli 1828. 7 Reproductie van een in het archief der school berustend rooster der lesuren voor den cursus 1834—1835. 8 Portret van Jhr. Mr. G. L. H. HOOFT, voorzitter der Commissie van Toezicht van 1830 tot 1860; naar eene lithographie in het Prentenkabinet van het Gemeente museum van 's-Gravenhage. 9 Reproductie van het op 6 Juni 1833 aan Mejuffrouw Johanna Aarsse uitgereikt, op perkament geschreven getuigschrift, welk getuigschrift thans berust bij den Heer C. V. Aarsse te 's-Gravenhage. 10 Portret van den pianoleeraar C. VAN DER DOES, naar eene lithographie, die in het jaar 1911 door de erven van wijlen den Heer A. A. DE PINTO aan de Commissie werd geschonken. 11 Reproductie van een exemplaar van het programma van eene „Soiree musicale" op 21 Maart 1839. 93 93 12 Zuid-oostelijk gedeelte van de Prinsessegracht te 's-Gravenhage, met afbeelding van de Teeken-, Bouw- en Zangacademie (Palais des Arts), naar eene lithographie van Gebr VAN LIER, uit diens Panorama van de Noordelijke Provinciën; in de verzameling van het Prentenkabinet van het Gemeentemuseum van s-Gravenhage. 13 Voorgevel van de Academie van Toon-, Teeken- en Bouwkunst ( Académie des Beaux-Arts) aan de Prinsessegracht te 's-Gravenhage, naar eene lithographie van het jaar 1844 in de verzameling van het Prentenkabinet van het Gemeente-museum van 's-Gravenhage. H Portret van den. directeur J. H. LÜBECK, naar een buste in gips, die in het jaar 1886 door iemand, die onbekend wilde blijven, aan de Commissie werd geschonken. 15 Portret van den directeur W. F. G. NICOLAÏ, naar eene photographie. 16 Portret van Mr. P. P. VAN BOSSE. voorzitter der Commissie van Toezicht van 1865 tot 1879; naar eene photographie. 17 Portretten van den directeur en de leeraren van de Koninklijke Muzykschool in het jaar 1867; naar photographieën. NICOLAÏ; Van links naar rechts, bovenste rij: C. VAN DliK uy^> ™„„„„„ T VAN i v G GIESE tweede rij: F. BOTGORSCHEK; A. SEIFFERT; J. VAN HOVE L T VAN DE VELDE: derde rij: j. C. ZEILER; J. H. VÖLLMAR: E HORSTMANSHOFF; vierde rij: J. B. BUZIAU: H G F. HOFFMANN: J G MULDER; G. F. WAGENER; vijfde rij: A. J. ACKERMANN; D. M. H. BOLTEN; J. F. ZURHAAR. ,8 De leden der „Quartet- en Trio-Vereeniging" in het jaar 1882; naar eene photographie, vervaardigd ter herinnering aan de honderdste p Q Van links naar rechts: J. G. MULDER, W. P. VAN AGTHOVEN, J. F. G. GIESE, E. BENEDICTUS. 19 Portret van Mr. C. FOCK, voorzitter der Commissie van Toezicht van 1879 tot 1910; naar eene photographie. ™ De directeur en de leeraren, verzameld op het podium van de orgelzaal in het Zittende ™ '^™7 A T gsyDOl^ W f G. NICOLAÏ: J. F. G. A. SPOEL. ionn 21 De orkestklasse onder leiding van den directeur NICOLAÏ in het jaar 1890; naar eene photographie. 94 94 22 Portret van den directeur Mr. H. A. VIOTTA, naar eene krijtteekening van den schilder H. J. HAVERMAN, eene studie voor het schilderij, dat in het Gemeentemuseum hangt. Dit portret werd in het jaar 1923 door den schilder aan het Conservatorium geschonken. 23 Portret van den vioolleeraar J. G. MULDER, naar eene photographie. 24 Voorgevel van het gebouw van het Conservatorium aan de Korte Beestenmarkt no. 7 te 's-Gravenhage, naar eene photographie. 25 Portret van den pianoleeraar C. L. W. WIRTZ; naar eene photographie. 26 De Commissie van Toezicht met den directeur in het jaar 1915. Van links naar rechts: Mr. H. A. VIOTTA; Jhr. E. H. VAN-LOON; Mr. J. A. H BARON VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT; Mr. G. A. VAN HAEFTEN; Mr H GRAAF VAN HOGENDORP; Jhr. Mr. C. H. BEELAERTS VAN BLOKLAND- Jhr Mr. C. FEITH; Mr. W. C. WENDELAAR. 27 De Commissie van Toezicht met den directeur in het jaar 1926. Van links naar rechts, zittende: R. A. BARON VAN HARDENBROEK VAN LOCKHORST; Mevrouw C. E. DE BRAUW, geboren VAN REENEN- Mr G. A. VAN HAEFTEN; Mr. J. A. N. PATIJN; Jhr. Mr. RH. FEITH; staande: Dr. JOH. WAGENAAR; Jhr. A. G. SICKINGHE; Mr. J. C. BARON BAUD; J. J. OUDEMANS; Mr. J. H. ROLANDUS HAGEDOORN; Mr J D VERBROEK. 28 Reproductie van een bronzen afdruk der Fock-medaille, naar een ontwerp van den beeldhouwer C. A. LION CACHET, geslagen door de Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J. A. A. GERRITSEN te Zeist. 29 Portret van den directeur Dr. JOH. WAGENAAR, naar eene lithographie van den schilder CHRIS LEBEAU. Dit portret werd in het jaar 1923 aan de Commissie geschonken door het bestuur van het Nederlandsch Kunstverbond. 30 Portret van Mr. H. GRAAF VAN HOGENDORP, voorzitter der Commissie van Toezicht van 1913 tot 1924; naar eene photographie. 31 Portretten van den directeur en de leeraressen en leeraren van het Conservatorium in het jaar 1926, naar photographieën. 32 Portret van den bediende C. BROEKHUIJZEN. 33 Huldiging van den directeur Dr. WAGENAAR, ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag, in de groote zaal van het Conservatorium, in het jaar 1922. 95 LEDEN DER COMMISSIE VAN TOEZICHT. L. C. R. COPES VAN CATTENBURCH, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig tot 1842 van rechtswege lid der Commissie, van 1826—1829 voorzitter. J. W. BARON HUYSSEN VAN KATTENDIJKE, 1826—1847, daarna honorair lid, pres. van 1829—1830. Jhr. Mr. G. L. H. HOOFT, 1826, van 1830—1860 voorzitter, daarna honorair lid; van 1843—1858 Burgemeester en als zoodanig van rechtswege lid. W. A. W. GRAAF VAN LIMBURG STIRUM NOORDWIJK, 1826—1855. Jhr. Mr. P. G. SIBERG, 1826—1828. H. DIBBETZ, secretaris 1826—1828, daarna lid — 1851. Mr. P. S. P. FERRAND, thesaurier van 1827—1852, daarna lid tot 1863. Mr. E. G. LAGEMANS, secretaris 1828, lid van 1835 tot 1881. D. J. H. BÖELLAARD, bibliothecaris 1828, lid vanaf 1835—1860, daarna voorzitter tot 1862, daarna honorair lid. C. P. A. BARON DE SALIS, lid 1847—1852, thesaurier van 1852 tot 1867, daarna honorair lid. L. E. GRAAF VAN BYLANDT, 1847—1865. Mr. H. VOLLENHOVEN, 1851—1884. W. D. A. M. BARON VAN BRIENEN VAN DE GROOTE LINDT, 1855— 1863. Jhr. Mr. F. G. A. GEVERS DEYNOOT, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1858—1882. W. J. C RIDDER HUYSSEN VAN KATTENDIJKE, 1860, voorzitter van 1862—1865. Mr. W. N. LANTSHEER, 1863—1865. Mr. W. P. C. KNUYSE DE MEY, 1863—1865. Mr. P. P. VAN BOSSE, voorzitter 1865—1879. Jhr. Mr. J. F. SCHUURBEQUE BOEYE, thesaurier 1867—1879, daarna lid tot 1884. Mr. C. FOCK, voorzitter 1879—1910. Mr. C. ASSER, 1879—1899. 96 96 Mr. H. GRAAF VAN HOGENDORP, penningmeester 1879—1913, daarna voorzitter tot 1924. P. J. VAN DE KASTEELE, 1879, secretaris 1881—1900. P. C. EVERS, 1881—1898. A. KOOL, 1881, voorzitter 1910—1913. Mr. J. G. PATIJN, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1882—1887. Mr. F. A. H. VAN WECKHERLIN, 1884—1909. Jhr. Mr. C. H. BEELAERTS VAN BLOKLAND, 1884—1920. Mr. A. J. ROEST, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1887—1897. Jhr. Mr. B. Ph. DE BEAUFORT, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1897—1898. Mr. J. S. BARON VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1898—1904. Jhr. Mr. W. J. SNOUCK HURGRONJE, 1898—1912. Mr. J. A. H. BARON VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT, 1899—1918, secretaris 1900—1909. Jhr. Mr. J. H. VAN REENEN, 1900—1908. E. C. BARON SWEERTS DE LANDAS WYBORGH, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1904—1911. Mr. G. A. VAN HAEFTEN, 1908, secretaris 1909—1924, tevens penningmeester 1919—1924, daarna voorzitter. Jhr. Mr. C. FEITH, 1909—1918. Mr. C. TH. VAN DEVENTER, 1910—1915. Jhr. Mr. Dr. H. A. VAN KARNEBEEK, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1911—1918. Jhr. E. H. VAN LOON, 1912—1917. Mr. W. C. WENDELAAR, penningmeester 1913 1919. Mr. J. H. ROLANDUS HAGEDOORN, 1916. J. C. ELAND, 1917—1919. Mr. J. A. N. PATIJN, Burgemeester van 's-Gravenhage en als zoodanig van rechtswege lid 1918. R. A. BARON VAN HARDENBROEK VAN LOCKHORST 1918 Jhr. Mr. RH. FEITH, 1919. Mevr. C. E. DE BRAUW geb. VAN REENEN, 1919. Mr. J. D. VERBROEK 1921, sedert 1924 penningmeester Jhr. A. G. SICKINGHE, 1921. Mr. J. C. BARON BAUD, 1924. 97 VOORZITTERS. 1826—1829 COPES VAN CATTENBURCH. 1829— 1830 HUYSSEN VAN KATTENDIJKE. 1830— 1860 HOOFT. 1860—1862 BÖELLAARD. 1862_1865 HUYSSEN VAN KATTENDIJKE. 1865—1879 VAN BOSSE. 1879—1910 FOCK. 1910—1913 KOOL. 1913 1924 VAN HOGENDORP. 1924 VAN HAEFTEN. SECRETARISSEN. 1826—1828 DIBBETZ. 1828—1881 LAGEMANS. 1881—1900 VAN DE KASTEELE. 1900—1909 VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT. 1909_1924 VAN HAEFTEN. 1924 OUDEMANS. THESAURIEREN. 1827—1852 FERRAND. 1852—1867 DE SALIS. 1867_1879 SCHUURBEQUE BOEYE. 1879 1913 VAN HOGENDORP. 1913 1919 WENDELAAR. 1919 1924 VAN HAEFTEN. 1924 VERBROEK. DIRECTEUREN. J. H. LÜBECK 1826 — Februari 1865. W. F. G. NICOLAÏ 1 Maart 1865—24 April 1896. Mr. H. A. VIOTTA 15 Juni 1896—1 Mei 1919. Dr. JOH. WAGENAAR 1 September 1919 (nog werkzaam). 98 LEERAREN EN LEERARESSEN. E. A. SCHMITT, hobo en fluit, van de oprichting — 1850. D. E. DE GROOT Jr., klarinet, van de oprichting — 1831. G. F. CHR. VOLCKE, piano en theorie, van de oprichting — 1829. C. H. C. REINHARDT, hoorn, trompet, bazuin, 1827—1828. J. VAN GELDER, violoncel en bas, 1827—1863. P. BEEMS, viool, 1827—1840. W. SCHOLTEN, violoncel, bas en fagot, 1827—1850. F. J. X. WIRTZ, zang en piano, 1829—1859. J. A. DAHMEN, hoorn, 1829—1853. C. J. LECHLEITNER, viool, 1829—1837. J. FASTRÉ, zang en elementair onderwijs, 1830—1842 PH. FAUBEL, klarinet,, 1831—1851. B. A. E. GRAUE, trompet, bazuin, contrabas, pauken, 1832 1858 F. W. LÜBECK, viool, 1838—1845. C. VAN DER DOES, piano, 1838—1874. A. J. BECHER, theorie, 1839—1841. TOMMASINI, viool, 1841—1846. J. VAN HOVE, koorzang, 1845—1885 BAETENS, viool, 1846—1848 W. STORTENBEKER, viool, 1848—1861. E. HORSTMANSHOFF, hobo, 1850—1869 F. BOTGORSCHEK, fluit, 1850—1882. H. G. F. HOFFMANN, viool, 1850—1904. J. C. ZEILER, fagot, contrabas, pauken, 1851 1871. C. J. BECHT, klarinet, 1852—1864. L. J. VAN DE VELDE, hoorn, 1852—1893. t^^^ÏSS?^1' °rgel 611 the°rie> piano' orkest 1853—1865 (daarna directeur). J. r. \j. GIESE, violoncel, 1857—1903. D. J. J. BOLTEN, trompet, bazuin, 1859—1867. C. L. W. WIRTZ, piano, 1861—1865. J. B. BUZIAU, viool, 1861—1868. J. H. VÖLLMAR, kla rinet, 1864—1894 A. SEIFFERT, solozang, piano, solfège, 1864—1889 J. G. MULDER, viool, 1865—1904. A. J. ACKERMANN, orgel en theorie, later piano 1865—1905 G. F. WAGENER, piano, 1865—1894. D. M. H. BOLTEN, trompet, 1867—1903 J. F. ZURHAAR, trombone, 1867—1890 J. HEMMES, hobo, 1869—1893. J. D. HENRIQUEZ DE LA FUENTE, fagot 1871-1901 J. C J. VAN DER MEER, contrabas, 1871—1911. 99 99 C. L. W. WIRTZ, piano, 1874—1917. T F. C. SCHÜTT, fluit, 1882—1898. H. D. VAN LING, theorie, 1884, piano vanaf 1889-1923 (met onbepaald ziekte verlof). H C PONTIER, piano. 1885—1889. A. SPOEL, koorzang 1885, solozang en solfège vanaf 1888 (nog werkzaam). Mej. R. A. T. GAYDOU, Italiaansch, 1886—1891. H. F. VÖLLMAR, koorzang, later theorie. 1889 (nog werkzaam). JONKVR. E. LOPES SUASSO, Italiaansch, 1891—1895. H. A. DE WITT, hobo, 1893—1903. E. PREUS, hoorn, 1893—1920. C. P. W. KRIENS, klarinet, 1894—1925. C D OBERSTADT, piano, 1894 (nog werkzaam). Mej. M. J. E. BOL, solozang, 1895—1923 (met onbepaald ziekteverlof). A PACKET, Fransch, 1895—1902. Mevr. A. MULDER—ROELOFZEN, declamatie, 1895—1903. Mej. M. GAYDOU, Italiaansch, 1895 (nog werkzaam). A. J. A. BOUMAN, violoncel, 1896—1906. . J. A. DE ZWAAN, orgel, 1896 (nog werkzaam). F. DEMONT, fluit, 1898—1904. W. RENAUD, solfège, 1898 (nog werkzaam). L. M. J. ANGENOT, viool, 1899 (nog werkzaam). Mej. WEILL, harp, 1901—1902. C. J. VAN HEIJST, fagot, 1902—1921. Mej. S. DE WIND, harp, 1902—1903. Mej. M. L. BOCCARD, Fransch, 1902 (nog werkzaam). A. L. SCHMIDT Jr., Hoogduitsch, 1902—1918. CH. TH. J. L. VAN ISTERDAËL, violoncel, 1903 (nog werkzaam). D. P. W. VAN EMMERIK, hobo, 1904—1919. Mevr. A. RUTTERS, harp, 1903—1913. W. HENDRIKS, trompet, tuba, trombone, 1904—1921. Mej. W. M. V. J. DEN BERGER, methodisch spreken en declamatie, 1904—19 A. P. SPOOR, viool, 1904 (nog werkzaam). H. W. HOFMEESTER, viool en trompet, 1904 (nog werkzaam). A. BEST, fluit, 1904 (nog werkzaam). K. A. TEXTOR, piano, 1905 (nog werkzaam). B A. VERHALLEN, harmonieleer, 1905 (nog werkzaam). W. DURIEUX, violoncel, 1906—1910. L. W. SCHWEITZER, trombone, 1907 (nog werkzaam). K. G. SCHIEFER, slaginstrumenten, 1909 (nog werkzaam). Mevr. J. BERGSMA—VAN GORKOM, koorzang, 1909—1912. W. CH. N. ANDRIESSEN, piano, 1910—1918. 100 100 F. W. GAILLARD, violoncel, 1910—1919. TH. TH. KNEIFER, contrabas, 1911 (nog werkzaam). Mej. C. M. HOOG, koorzang, 1912 (nog werkzaam). Mevr. ROSA SPIER, harp, 1913 (nog werkzaam). Mevr. CORNELIE VAN ZANTEN, operazang, 1914—1915. E. VAN BEIJNUM, piano, 1917 (nog werkzaam). H. VAN DALEN, piano, 1918 (nog werkzaam). K. DE ROOK, violoncel, 1918—1923. A. J. M. SISTERMANS, operazang, 1918—1926. J. J. C. GOEMANS, pianist-accompagnateur der operaklasse, 1918 1921. FRÉDÉRIC LAMOND, hooger klavierspel, 1918. J. W. WEEHUIZEN, Hoogduitsch, 1918—1919. J. H. STOTIJN, hobo, 1919 (nog werkzaam). C. L. BOER, violoncel, 1919 (nog werkzaam). Mej. S. FRANKFURTHER, Hoogduitsch, 1920 (nog werkzaam). Mevr. E. M. E. MEIJER—OERLEMANS, hulppiano, 1920 (nog werkzaam). L. J. MENS, hulppiano, 1920 (nog werkzaam). Mej. M. A. H. VAN ROYEN, methodisch spreken en declamatie, 1921 (nog werkzaam). C. HEIJER, hoorn, 1921 (nog werkzaam). I. POONS, fagot, 1921 (nog werkzaam). M. W. VAN DER PAS, pianist-accompagnateur der operaklasse, 1921 (nog werkzaam ). H. J. H. GERAEDTS, harmonieleer, 1923 (nog werkzaam). Mej. A. TH. DE BRUIJN, solozang, 1923 (nog werkzaam). Mevr. A. NOORDEWIER—REDDINGIUS, hoogere solozang, 1923 (nog werkzaam). A. H. F. WITT, klarinet, 1925 (nog werkzaam). ADMINISTRATEUREN. A. J. ACKERMANN 1905—19H. J. G. NIJENHUIS 1914—1915 W. J. KETJEN 1915—192L J. J. OUDEMANS 1922 (nog werkzaam). 101 LITST VAN DE LEERLINGEN, DIE HET EINDGETUIGSCHRIFT VAN HET KONINKLIJK CONSERVATORIUM VERWIERVEN, VANAF HET JAAR 1865 TOT EN MET HET JAAR 1925. Verkortingen: ond. = onderwijskunst; sol. = solospel; ork. = orkestspel; ■n.o = ^^>->: Nic. = Nicolaï-prijs; F. = Fock-medaille; zilv. = zilveren prijspenning. Sp. - Arnold Spoel-pn)S. AAKEN, G. K. G. VAN 1872 Theorie, Viool, Fluit. AANDEWIEL, Mej. J. M. S 1917 Piano (ond.). ACKERMANN, A. J. L 1884 Viool. ADAM, M 1918 Klarinet (sol.). ADAMS, Mej. A. M 1897 Solozang. ADMIRAAL, Mej. H. J. M 1894 Piano. AGTHOVEN, W. P. VAN 1865 Viool. AHSMANN, Mej. J. M. C. . ... • • 1889 Piano. AKEN, Mej. M. C. VAN 1905 Piano (ond. en sol.). AKEN, Mej. W. L. VAN 1914 Violoncel (ond.). 1917 Violoncel (sol.). Idem ALERS, Mej. M. C. J. 1910 Piano (ond.). ALT A 1901 Orgel. ALTER, Mej. E 1917 Piano (ond.). AMANS T. C 1905 Fluit' Contrabas> Pauken- AMELBERGS, Mej. J. C. A 19H Piano (ond.). AMENT, Mej. C. A. M. . ... • . • 1905 Piano (sol.), F. AMEROM, J. J. VAN 1895 Viool. AMIABEL, Mej. M. A 1921 Piano (ond.). Idem 1924 Piano (sol.). AMORISON, H 1905 Viool. Idem 1906 Klarinet. ANDREOLI, F. X. C. J 1897 Solozang. ANDREOLI, Mej. J. J 1915 Solozang, Sp. APPELDOORN, Mej. C. A. A 1906 Piano (sol.). ARENDS, Mej. W. J. E 1895 Solozang. d'ARNAUD GERKENS, Mej. J. M. . . 1889 Piano. ARTS C J 1913 Viool (ork.). ,, ' 1914 Fluit (ork. en sol.). Idem x 102 ARTZ—POP, Mevr. A. E. C. . . ASSEN, Mej. M. E. C. van . . BAATEN, Mej. G. M. C. VAN . . BAATEN, Mej. A. G. C. VAN . BAAN, Mej. E. DE BACKER OVERBEEK, Mej. H. BAKKER, H. A. A BAKKER, Mej. M. A BARNEVELD, Mej. J. B. E. VAN BARTH, Mej. CC BAS, Mej. J. A. M. DE BATENBURG, CF BATENBURG, Mej. C. J. VAN . Idem BATENBURG, Mej. M. J. H. VAN '. Idem BAUMANS, A. H. A. . . BEAUFRE, Mej. D. L. M. . BECHT, Mej. L. W. C BECHT, Mej. H. S BECK, Mej. B. D BEEK, J M. VAN DER . . . . ] BEEK, J. P. L. VAN DER .... BEEKINK, W. BEER, B. DE BEKKER, Mej. S. . . BEKKER, J BENEDICTUS, E. ...... BENEDICTUS, S BENEDICTUS, Mej, A BENIER, Mej. C. W. L BERCKEL, L. K. VAN ..... BERENDES, P BERG, C. VAN DEN ...... BERG, Mej. J. C. VAN DEN . . . BERGH, Mej. J. J. DE BERGH, Mej. J. W. H. J. VAN DEN BERGH, Mej. J. C. VAN DEN . . . BERGH, Mej. W. A. H. VAN DEN . BERGSMA, Mej. H. E BERGSMA, Mej. A. E BERGSMA, Mej. L. C 1912 Solozang (ond.), Sp. 1912 Piano (ond.). 1878 Piano. 1879 Piano. 1917 Solozang (ond.). 1900 Piano. 1887 Viool. 1911 Piano (ond.). 1916 Solozang (ond.). 1912 Piano (ond.). 1915 Piano (ond.). 1908 Piano (ond.), Orgel. 1913 Violoncel (ond.). 1917 Violoncel (sol.), m.o. 1914 Piano (ond.), m.o. 1916 Piano (sol.), m.o. 1917 Slaginstrumenten. 1913 Solozang (ond.), Sp. 1874 Piano en theorie. 1891 Piano. 1916 Piano (ond.). 1918 Violoncel (ond.). 1918 Hoorn. 1921 Trompet (ork. en sol.), m.o. 1866 Trombone. 1871 Piano. 1884 Viool. 1866 Viool. 1872 Viool, Fluit. 1906 Solozang. 1922 Piano (ond.). 1913 Viool (ond.). 1893 Hobo. 1902 Hoorn. 1914 Solozang, m.o. 1903 Piano. 1904 Piano. 1913 Solozang (ond.), Sp. 1924 Piano (ond.). 1898 Viool. 1899 Solozang. 1902 Solozang. 103 103 BERKHOUT, J. C Idem BESSELAAR, J. A. . . . .. • BESZELSEN, Mej. S BEUGEN, N. VAN ....... Idem • • • • BEUTE, Mej. M. J. . . .. . •. BEUZEKAMP, A. H BEYERSBERGEN VAN HENEGOUWEN, A. J. J. . • BIGNELL, R. W BIKBERGEN, J. M BING, A BING, H BLANKENBERG, Mej. L. C. . . BLANKWAARDT, Mej. J. C. . . BLAUW, Mej. J. M BLES, E. M BLITZ, J BLOK, Mej. A BLOKBERGEN, H. A. J. . . BOAS, Mej. L. J. C BOBBE, J BODAAN, L BOESCHOTEN, Mej. A. C. VAN . BOL, Mej. M. J. E BOLLE, J. M • BOON, Mej. A. M. VAN DER . . BOOR, Mej. A. E. VAN DER . . Idem BOOT, Mej. E. J BOREEL, Jonkvr. S. A. D. . . • BORN, R. C BOSCH, Mej. A. S. M. TEN . . BOSMANS, H. N BOUMAN, J. B. J BOUVIN, A. Q • BOXEN, Mej. W. A. J BRANSE, W. F ■ BREVET, Mej. J BREY, Mej. A. C BRINKMAN, J. H 104 919 Piano (ond.). 925 Orgel. 897 Piano. 916 Piano (sol.). 906 Violoncel. 908 Piano (ond.). 1925 Piano (ond.), m.o. [895 Piano. 1894 Orgel. 1880 Viool. 1880 Trombone, Contrabas. 1905 Hobo. 1916 Slaginstrumenten. 1886 Piano. 1919 Piano (ond.). 1893 Solozang. 1866 Violoncel. 1912 Klarinet (ond.). 1910 Piano (ond.). 1920 Piano (ond.). 1898 Piano. 1894 Viool. 1911 Slaginstrumenten. 1906 Piano (sol.). 1894 Solozang. 1882 Piano. 1900 Piano. 1916 Solozang (ond.). 1917 Solozang, Sp. 1898 Solozang. 1916 Piano (ond.). 1907 Viool. 1916 Viool (ond.). 1873 Violoncel, Trompet, Theorie. 1906 Viool. 1912 Piano (sol.). 1908 Piano (sol.). 1903 Orgel. 1915 Solozang (ond. en sol.). 1907 Solozang. 1906 Hobo. 104 BRINKMAN, Ph. T 1912 Violoncel (ond.) BROEK, P W 1889 Viool. BROEK d'OBRENAN, Mej. S. R J VAN DEN 1905 Piano {solh F BROER VAN DIJK, W. F m6 Viool (ond.). nJ?.e™ 1918 Vio°l (sol.), Hobo (sol.). BRUCK, Mej. R. W 1880 Piano BRUCKEL, W. F 1869 0rgel, Trompet, Theorie BRUMMELER, Mej. W. A. R. TEN . . 1898 Solozang BRUMMELER, Mej. J. S. TEN . . . 1919 Viool (ond ) BMINIK.J.P 1918 Hobo sol.) BRUNT, Mej. A. Ch 1910 Solozang. BRUYN, W. D. VAN DER . . . 1890 Viool BRUYN, Th. J. B. A. C. DE 1905 Solozang. BRUYN KOPS, Mej. C. W. DE . . . 1918 Solozang (ond.). BUCK, F. J 1912 Piano (so, . Q , BUENO DE MESQUITA, Mej. E. . . 1923 Piano (ond ) BULLER, Mej. H. W. F 1918 piano (ond j "em 1922 Piano (sol.). BURG. LADDER 1894 Viool. DIin 'AN DER 1899 Contrabas, Bazuin. BUP< fefé, VAN DER 1906 Solozang. BURG, Mej. I VAN DEN !918 Viool (ond.). OTITdem* 1920 Viool (sol.). BURG, W. VAN DEN . .... . 1918 Violoncel (ond.). ^if™ _ * 1920 Violoncel (sol.), m.o. F. BURG, H. VAN DEN I924 Viool (ond.). „ Idem 1925 Viool (sol.), m.o. BURGDORFFER, A. K i896 Hobo BURGDORFFER, Mej. N. W. A. . . . 1915 Solozang BURGH, Mej. M. S. VAN DER . . . j865 Piano BUVRY DE MAUREGNAULT, dt^V^ F1915 Vio01 (ond.), m.o. BUYS, Mej. D. H. M 1884 Piano. BUYTENDORP, H. J 1916 Tuba (ork } SUZIAU, Ch. L 1885 Piano> Vio/oncel BUZIAU, Mej. H. M 1886 Piano. BYLEVELD. Mej. S. E. . . ... . i904 Piano F CALSTEREN, H. J. VAN 1924 Viool'(ond.). ™*Z!925 Alt-viool (ork.). CAPELLE, F. VAN 1917 Piano (ond.) Idem 1921 Piano (sol.). 105 CAPELLEN, Mej. P. E VAN .... 1900 Piano. CARBENTUS, Mej. A. C 1872 Piano, Theorie. CARÉOT, Mej. C. M. J I877 Piano- CATALANI—CLARENBACH, Mevr. S. E i923 Piano °> Fiano (ond.), Solozang (ond.) ™_ 1915 Solozang, m.o. GEVEL, L. VAN DE 1S7nT f n , , ricc,E ' , „ 1870 Trompet, Contrabas. GIESE, Me,. A. M 1884 Piano GILTAY, G. G. P. ,Q„ 5 , , , . 192.3 bolozanq (ond.). GINKEL, Mej. M. G. VAN ... i895 piano 9 ' ' GLASER, Mej. C. F. H. ..... . 1906 Piano(ond. en sol , GLEUNS, Mej. J. C 1906 Piano (ond.). '^f™ 1908 Piano (sol.). GLUFIOFF, J. H 1912 ,Fluit ^ ^DEFROY.J 1880 Orgel Piano. GODIN, Mej. L. C 1925 Piano (ond.). GOEDE, Mej. W. DE 1907 Piano (ond| GOEMANS, J. J. Ch 1910 Piano (ond.). Idem 1911 Piano (sol.) F GONDEL, G. A. T. 1^0 Vi , Vu • ' ' J looy Viool, Theorie. 109 GORKUM, Mej. A. L. M. VAN 1908 Viool (ond.). GOUDSMIT, Mej. S 1896 Solozang. GRAAF, W !905 Viool. GRAAF, P. F. DE 1919 Viool (ond.). Idcm 1920 Viool (sol.). GRAAFF, Mej. P. J. DE 1916 Solozang (ond.). idem ....... 1917 Solozang, Piano (ond.). GRAAG, M. J. DE 1901 Viool. GRAND, Mej. K. L 1876 Piano. GRAVELOTTE, J. R 1894 Piano. GRAVELOTTE, Mej. E. C 1914 Solozang (ond.). GREUNINGEN, Mej. J. A. VAN . . . 1919 Viool (ond.). GROEN, J. S. DE 1885 Fagot. GROOT, H. H. DE 1892 Viool. GROOS, Mej. J. C 1898 Solozang. GRUYS, Mej. J. D 1921 Viool (ond.). Idem 1923 Viool (sol.). GUGTEN, Mej. P. H. VAN DER . . . 1911 Piano (ond. en sol.). GULIK, Mej. G. M. VAN 1916 Viool (ond.). Idem 1919 Viool (sol.). HAACK J C 1915 Violoncel (ond.). », ' 1919 Violoncel (sol.), m.o. HAAGMAN, S 1§92 Bazuin. HAAGMANS, Mej. M. C. 1904 Solozang. HAAN, Mej. M. DE 1918 Solozang (ond.). T, 1921 Piano (sol.), m.o. Idem _■ . HAANEBEEK, Mej. C. J 1877 Piano, Theorie. HAAS, Mej. A. F. DE 1888 Piano. HAAS, L. N. H. DE 1905 Piano (ond. en sol.). HAAS, Mej. B. DE 1921 Piano (ond.). Tj , . 1924 Piano (sol.), m.o. Idem , j \ HAASBROEK, Mej. G. . • • • • • 1923 Piano (ond. . HACHER W. F. H 1920 Viool (ond.). HACK, H. L. W. . • 1897 Viool. HAEFTEN Mej. S. M. E. VAN . . . 1921 Piano (ond.). tj . . 1925 Piano (sol.). Idem _ ' . . HAGA, Mej. J. . . • 1910 Piano (ond-)- HAMMING, Mej. J. J. E 1901 Piano. HANEKUYK, Mej. P. J 1909 Piano (sol.). HAPPEL, Mej. W. H 1882 Piano. HARING, F. J. H 1898 Orgel. HART, Mej. M. J. T 1907 Piano (sol.). 110 110 HART.J.W. T 1909 Viool (sol.). HARTGRING, P. E 1910 Viool (ond.). HARTOG. Mej. M. V i899 Piano HARTOGH, Mej. R. C. DEN .... 1907 Piano (sol.) HARTOGH HEYS, Mej. A. G. N. M. . 1888 Piano HARTROP. J. A. H. VAN 1875 Orgel, Theorie, Contrabas, Pauken. HARST, Mej. H. VAN DER i900 Solozang. HARTZFELD, Mej. B ,901 Piano. HASCHER, W. F 1919 Klarinet (sol.). HASSELT, Mej. E. A. J. G. L. VAN . . 1907 Solozang. HAUS, Mej. E. C 1884 Piano. HAUS. Mej. C. J I898 Piano HAZEBROEK, A. L 1886 Hobo. HECKER, Mej. J. E 1893 piano. HEEMSKERCK VAN BEEST, Jonckvr. E. B. VAN m\ Piano (soL) HEEMSKERK, Mej. Th i900 Solozang HEEMSKERK. P. C l902 Violoncel. HEINE, Mej. C. H 1914 Piano (ond.) HEINRICI.Mej.J.W 1914 piano (ond;> HEKKEMA, M. H 1885 Solozarig HEKKER, Mej. M. L 1899 Viool HEKKER, Mej. J. E 1916 Harp'(ork.) HELD, Mej. J. A. G. VAN DEN . . . l920 Solozang (ond ) HELFRICH, Mej. C. J. A 1918 Sol02ang ond. .' HELLINGS, C. H ,919 Contrabas (ork ). HEMMES, H 1910 Contrabas. HEMPENIUS, W 1867 Orgel HENDRIKS, Mej. C 1899 Piano. HENDRIKS, Mej. N. J. G 1914 Viool (ond ) HENKELMAN, A. G. A. M 1891 Klarinet HENKELMAN, P. A. J. L 1892 Hobo. ' HENRIQUEZ DE LA FUENTE, S. J. . 1879 Piano, Violoncel, Theorie HENRIQUEZ DE LA FUENTE, Mej. R. 1903 Piano HERCKENRATH, Mej. S. W. . . . 1906 Piano (sol.) HERING, Mej. H 1911 Piano ^ HERZBERG, P H 1887 Viool HERZBERG, J. . . i892 Violoncel. HEUSDEN, J. VAN i925 Piano (ond.) HEUVEL, J. VAN DEN i887 Fiuit HEYER, Mej. I. G 1884 Solozang. 111 HEYL, Mej. J. G 1911 Solozang (ond.). HEYST, C. J. VAN 1897 Fagot. HILGERS, Mej. L. M. W. G 1918 Piano (ond.). HOEFFELMAN, Mej. H. A 1922 Piano (ond.). HOEFGEN, J. J 1892 Hobo. HOEK, Mej. W. H 1891 Solozang. HOEK, Mej. J. A. VAN 1913 Piano (ond.). HOEK, W. A. P. VAN ...... 1919 Fluit (sol.). Idem 1921 Viool (ond.). Idem . -. . . 1923 Viool (sol.). HOFMEESTER, R 1924 Piano (sol.), m.o. HOLLANDER, Mej. L. F. W. DEN . . 1901 Piano. HOLLANDER, Mej. H. G. C. DEN . . 1902 Piano. HOLS, Mej. A. M. L. H. M 1917 Piano (ond.). HOLS WILDER, J. H 1887 Alt-Viool, Hoorn. HOOFT, Mej. H. . 1916 Piano (ond.). Idem 1917 Piano (sol). HOOG, J. H - . . . • 1920 Piano (ond.). Idem 1922 Piano (sol.), m.o. HOOGENBOOM, Mej. CC 1889 Viool. HOOGERVORST, Mej. G. W. M. . . 1911 Piano (ond.). HOOGEVEEN, N 1908 Piano (sol.). HOOGH, A. A. DE 1914 Piano (ond.). Idem 1917 Orgel. HOOP, Mej. S. T. A. VAN DER . . . 1919 Piano (ond.). HORST, Mej. M .C 1906 Piano (sol.). HOTZ, Mej. M. A. J. M 1911 Viool (ond.). HOVE, A. J. C. W. VAN . . . . . 1867 HOVE, Mej. M. D. VAN 1904 Piano. HUBER, Mej. H. H. J 1925 Piano (ond.). HUBERT, W 1915 Piano (ond.), m.o. Idem 1917 Orgel. HULST Mej, P. VAN . . . . . . . 1882 Piano. HULST, J. C. VAN 1877 Viool, Fluit, Theorie. HUMME, Mej. B. J. . . . . . . s 1889 Solozang. HUS, Mej. C.H.] . . . 1901 Viool. HUS, Mej. M. H. A 1904 Piano. HUYGENS, Mej. M. G 1919 Piano (ond.). IDZERDA, Mej. N 1912 Piano (sol.). Idem . . . . 1916 Solozang (ond. en sol.). INGENHOUSZ, Mej. M. F. A 1911 Piano (sol.). INGENHOUSZ, Mej. R. J. W 1921 Piano (ond.). 112 112 INGRAM, J. F Idem ISBRÜCKER, C. . : . . . ISERIEF, Mej. M JACOBS, J. M. J JACOBS, Mej. M. E. Ch. B. . JAGER, A. J. DE . . . . . JALINK, J H. JALINK, W JANSEN, Mej. A. H. . . . JELGERSMA, M JELTES, Mej. A. W. . . . JONG, Mej. J. S. DE . . . JONG, Mej. A. C. DE . . . JONG, Mej. E. C. W. DE . JONG, A. N. DE Idem JONGBLOED, Mej. S. M. B. . JONGH, Mej. A. J. DE . . JONKER, P JONKHEER, Mej. A. R. . . JOOSTEN, Mej. L. H. J. . . JOOSTING, Mej. S. G. . . JOUAI, Mej. C. W. J. A. . . JUDELS, J. L. . . . . . . KAMES, F. J. . ■■: . . . KAMPFRAATH, Mej. E. . . KAPPEL, Mej. A. M. . ' . . KAPPELLE, Mej. H. W. . . KAPTEYN, J. H.: . . . . KAPTEYN, J KATWIJK, P. VAN . . . KELDER, A. G. . . . . . KEMMERS, Mej. B. W. M. . KERPER, W. F. . . KERREBIJN, M. A. H. . ' . . KERSBERGEN, J. W. . . KETHEL, J KETJEN, Mej. E. W. . . . KEULEMANS, Mej. M. . . Idem KEUZENKAMP, Mej. J. H. . 1912 Viool (ond.). 1913 Viool (sol.). 1879 Hoorn, Viool. 1904 Piano, F. 1888 Fagot, Piano. 1910 Viool (ond. en sol.). 1901 Violoncel. 1914 Piano (sol.), m.o. 1916 Piano (ond.). 1919 Piano (ond.). 1925 Orgel. 1896 Solozang. 1892 Solozang-. 1898 Viool. 1912 Solozang. 1913 Orgel. 1915 Piano (ond.). 1907 Piano (ond. en sol.). 1912 Viool (sol.). 1896 Piano. 1921 Piano (ond.). 1913 Piano (sol.), F. 1925 Piano (ond.). 1925 Piano (ond.). 1866 Hoorn. 1912 Hoorn (ond.). 1918 Piano (ond.). 1895 Solozang. 1915 Piano (ond.). 1900 Orgel. ' 1905 Piano (ond.). 1904 Piarto. 1887 Klarinet. 1918 Piano (ond.). 1901 Piano, Solozang, Nic. 1902 Piano, Nic. 1876 Theorie, Piano, Orgel, Hobo. 1882 Orgel. 1908 Solozang. 1918 Piano (ond.). 1920 Piano (sol.). 1911 Piano (ond.). 113 113 KEYZER, Mej. F. G. J. C KEYZER, Mej. G. J. . . . . > Idem KIEHL, Mej. L. Ch. S. . . . '. . . . KIPP, P. I KIPPEL, Mej. J. W. . ' . . V. . . . KIPPEL. L. J » KLAUW. P. A. M. VAN DER . , KLEINE, G. C "'. ' . . • KLOOS, Mej. E . KLÖÖTE, Mej. C. J KLOPPENBURG Mej. G. C. . . . . KLUMPER, Mej. J. P. G KNAAPEN, S. J. . . ." KOEBERG, F. E. A KOECKES, Mej. J. H. M Idem KOERT, C l VAN 71 , KOKKE, Mej. E. E '"" . . . KOLB, Mej. C. W. F . . KOLFF, Mej. A. G. B. VAN BREDA . . Idem KONINGS, J. M. L KOOMEN, Mej. M. M. . ' . . . KOOPMAN, A. N. . . . . " . . KOOPMAN, J. J.'.' KOOY—BOS OTTEN, Mevr. H. F. A. . KOSTER, J. . KOSTERS, Mej. L. . . 2 . . KRAFFT, H. L ' >'\ • Idem KRAYENHOFF VAN DE LEUR, Mej. H. . . , . . • • • KREMER, W. B. ... . ' . . . . Idem KROESE, Mej. M. H. . '. . > • • • KROON, Mej. C. A. . . . . . . KROPHOLLER, A. W. H. . . . . . KRUISWIJK, W. A. ?' . . . KRUUK. Mej. M. C. . . .". . . KRUUK, Mej. Ch. M. H. . . . . 114 1911 Solozang (ond.). 1921 Piano (ond.). 1923 Piano (sol.), m.o. 1870 Solozang. 1916 Klarinet (sol). 1906 Piano (ond.). 1909 Violoncel (sol.). 1916 Contrabas (ork.). 1902 Orgel. 1897 Solozang. 1914 Piano (ond.). 1892 Solozang. 1916 Piano (ond.). 1876 Theorie, Viool, Hobo, Orgel. 1899 Piano, zilv. v. compositie. 1912 Piano (ond.). 1915 Orgel. 1913 Klarinet (ork. en sol.). 1916 Piano (sol.). 1906 Solozang. 1924 Solozang (ond.). 1925 Solozang, Sp. 1917 Piano (sol.). 1905 Viool. 1875 Orgel, Piano, Fagot, Theorie, Compositie. 1878 Orgel, Piano, Fagot, Theorie. 1925 Piano (ond ). 1887 Hobo. 1920 Violoncel (ond.). 1907 Viool. 1908 Klarinet. 1902 Piano. 1919 Piano (ond ). 1921 Piano (sol ). 1901 Viool. 1917 Viool (ond.). 1908 Violoncel. 1885 Hobo. 1902 Piano. 1907 Solozang. 114 KRUYS, M.H.VANT 1881. Orgel, Piano, Compositie. KUHNE, Mej. J. B. L. W 1874 Piano, Theorie. KUIPERS, Mej. M. C 1921 Piano (ond.). Idem 1923 Piano (sol.). KUYER, Mej. C 1915 Piano (ond.). KUYK, Mej. Th. P. F. M. VAN . . . 1923 Piano (ond.). LAAG, Mej. H. A. C. TER 1911 Viool (ond.). Idem 1913 Viool (sol.). LADESTEIN, A. P 1891 Solozang. LAGERWEY, Mej. A i905 Piano (ond. en sol.). LAHNSTEIN, C. A. J 192i Viool (ond.). LAMBOOY, P. T i878 Hobo. LANDHEER, I. J 19H Vi0ol (ond.). Idem 1916 Viool (sol.), m.o., Trompet. (sol.). LANDMAN,, Mej. J. M. . . . . . . 1925 Piano (ond.). LANDSMAN, L j874 piano> 0rgel, Trompet, Theorie. LANGE, Mej. A. E. de 1921 Piano (ond.). LANGENDOEN, J. C. ...... 1910 Violoncel (ond. en sol.). LATESTEYN, Th. VAN 1896 Hobo. LATUPERISA, Mej. J l923 Piano (ond.). LEE, Mej. H. P. J. VAN DER . . . . 19H Piano (ond.) LEEUWEN, S. VAN l90l Trombone. LEEUWEN, W. A. VAN 1866 Klarinet. LEEUWEN, Mej. A. M. VAN . . . 1913 Piano (ond.), Sp. Idem 1916 Solozang. Idem 1917 Piano (sol.), m.o. LEEUWEN, Mej. E. VAN 1916 Piano (ond.). LEEUWEN, L. F. VAN l92l Hoorn (ork.). LEFÈBRE, Ph. E. . 1890 Solozang. LEHMANN, Mej. C. E. F 1908 Solozang. LEYDEN, Mej. J. C. VAN 1905 Piano (ond.), Solozang. LIEFFERING, A. J i905 Viool. Idem 1906 Piano (ond.). LIEFTINK, Mej. A. W 1899 Solozang. LIER, A. VAN 1906 Contrabas, Pauken. LIER, Mej. H. F. S. VAN 1911 .Solozang (ond.). LIGNAC, Mej. A. E. G 1902 Solozang. \ LIGTERMOET, Mej. AD 1913 Piano (ond.). LIGTHART, Mej. A 1920 Viool (ond.). LINDHOUT, Mej. A. J 1910 Viool (ond.). LING, H. D. VAN 1884 Piano, Orgel. 115 115 LINDO, Mej. P 1903 Solozang. LINDO, Mej. A. B . . 1910 Solozang. LIPPE, G. J. VAN DER 1916 Contrabas (ork.), Tuba (ork.). LOBATTO, Mej. L. E 1894 Solozang. LOENEN, Mej. E. R. VAN . . . . 1917 Piano (ond.). Idem 1920 Piano (sol.). LOGHER, S 1894 Fagot. LOKHORST, Mej. C. S. VAN .... 1894 Piano. LOOTS, P. P. M 1886 Theorie, Compositie. LOOYEN, Mej. H. M. VAN .... 1895 Piano. LUPGENS, Mej. G. M. Ch 1909 Piano (sol.). LÜTJE, Mej. E. A 1917 Viool (ond.). LÜTZOW-BOUSCHÉ, Mevr. D. M. VON 1912 Piano (ond.). Idem 1925 Piano (sol.). LUYT, Mej. H. H. C 1909 Piano (sol.). LIJDSMAN, Mej. J. M. G 1913 Piano (ond.). Idem 1917 Piano (sol.), m.o. LIJSEN, A 1875 Piano, Viool, Klarinet, Theorie, Compositie. MAAK, Mej. M. Ch. DE 1908 Solozang. MAALSTEED, W. J 1921 Piano (ond.). Idem 1924 Piano (sol.), m.o. MACLAINE PONT, Mej. J. . . . . . 1900 Solozang. MALSEN, Mej. M. F. VAN .... 1885 Piano. MAN, H. C. J. DE 1911 Orgel, m.o. MANN, J. G. H 1878 Piano, Viool, Theorie, Compositie. MARINUS, J 1918 Viool (ond.). Idem 1920 Viool (sol.). MARIS, Mej M 1905 Viool. MARLE, Mej. C. J. E. VAN .... 1915 Piano (ond.). MARONIER, Mej. A. M. . p . . . . 1914 Piano (ond.), m.o. MATTHIJSEN, Mej. A. W. A 1887 Solozang. MEDENBACH, Mej. A. . V . . . . 1905 Piano (ond.). MEEL,, J. G. VAN ........ 1882 Orgel. MEEL, W. S. J. VAN 1911 Orgel, m.o. MEER, J. C. VAN DER 1892 Bazuin. MEER, W. P. VAN DER 1915 Viool (ond.). MEER, W. J. VAN DER . . . . . . 1916 Hobo (ork. en sol.). MEERLO, L. H 1880 Violoncel. MEERLO, S. . 1886 Contrabas, Fagot. 116 MEERLO, E 1886 Tromb one, Pauken. MEERLO, M. S 1866 Viool. MEISCHKE, Mej. B. J. W 1918 Solozang (ond.). MENS, L. J 1904 Orgel. Wem 1905 Piano (ond.). MENSINK, Mej. H. W. A 1914 Viool (ond.). MERKUS, Mej. A. C. H 1921 Piano (ond.). MESKER, Mej. J. M. J 1913 Piano (ond.). METHORST, Mej. M. A 1925 Viool (ond.). METSELAER—STEINMETZ, Mevr. W. F. H 1916 Viool (ond.). MEULEN, Mej. J. C. H. VAN DER . . 1916 Viool (ond.). Wem 1918 Viool (sol.). MEURISSE, Mej. A. M. W. J 1911 Piano (ond.). MEYBOOM, Mej. A 1870 Solozang. MEYER, Mej. H 1899 Solozang. MEYER, J. W 1913 Violoncel (ond.). MEYER—OERLEMANS, Mevr. E. M. E 1919 Piano (sol.), m.o. MEYERS, Mej. A. A. C 1907 Piano (ond.). Wem 1910 Piano (sol.). MEYERS, Mej. H. E 1921 Solozang (ond.), Sp. MEYS, Mej. J. P. M 1920 Piano (ond.). !dem 1922 Piano (sol.). MEYSENHEIJM—KNIPSCHAAR, Mej. C. M. J . . 1871 Solozang, Piano. MIDDELBEEK, Mej. J. F. W 1916 Violoncel (ond.). Idem 1921 Violoncel (sol.). MIK, Mej. J. M 1905 Solozang'. MINDERMAN, H. J 1911 Trompet, m.o. MODDERMAN, Mej. J. Th 1919 Solozang (ond.). MOL, Mej. M. P 1916 Piano (ond.). MOLENAAR, Mej. G 1911 Solozang (ond. en sol.). MOLENBROEK, Mej. S. A 1915 Solozang( ond.), m.o. MOOK, P. S. B. . . i9ii Viool (sol.). MOORSEL, Mej. P. J. VAN 1917 Piano (ond.). MORELL, Mej. E 1906 Piano (ond.). MOUTON, Mej. A. M 1875 Piano, Theorie, Compositie. MOUTON, Mej. J. E 1915 Piano (ond.). MULDER, Mej. CM 1879 Piano MULDER, J. H. P 1905 Violoncel. MULDER, Mej. C. W 1879 Piano. 117 MULDER, Mej. G. R 1920 Viool (ond.). Idem .... 1923 Viool (sol.). MULDER, C. G. . , 1878 Trompet. Viool. MULDER, Mej. C. H 1924 Piano (ond.). MÜLLEMEISTER, Mej. A. M. C. . . . 1905 Solozang. . MULLER, G. J. ., 1920 Viool (ond.). Idem 1923 Viool (sol.). MÜLLER, Mej. S. M 1900 Piano. MÜLLER, Mej. A. A. , 1907 Solozang. MUNCK, C. J. DE 1888 Piano. MUNNICKS DE JONG, Mej. GE.. . 1893 Solozang. MUSKENS—SLEURS, Mevr. C. C. B. M. 1919 Solozang. NABBE, Mej. M. A- Th. L 1917 Viool (ond.). NASSAU NOORDEWIER—SMIT, Mevr. J. C 1915 Piano (sol.), m.o. NOCKER, Mej. C. M. H. DE . . . . 1876 Solozang, Theorie. NOCKER, Mej. J. P. A. DE 1905 Solozang. NOORDHOF, H 1919 Violoncel (ond.). Idem . . 1920 Violoncel (sol.). NOORDUYN, Mej. E. E 1911 Viool (ond.). NOTEMAN, Mej. M 1890 Solozang. - NUHOUT, VAN DER VEEN, Mej. L. W. Ch • • 1908 Viool (sol.). ODÉ, j 1924 Piano (ond.), m.o. ODINK, J. H 1918 Trompet. OERLEMANS, Mej. E. M. E 1914 Piano (ond.), m.o. OFFERMANS, A. J. B 1871 Violoncel, Piano. OLIVIER, Mej. A 1903.Piano. OLIVIER, Mej. C. V.'C. E 1913 Solozang (ond. en sol.). OLIVIER, Mej. E. J 1916 Piano (ond), m.o. OLIVIER, Mej. M 1918 Violoncel (ond.). OMMEN, Mej. C. P. VAN 1890 Piano. OORDT, W. L. VAN 1890 Viool. OORSCHOT, Mej. E. C. VAN . . . . 1919 Piano (ond.). OORTMERSSEN, G. J. VAN .... 1881 Violoncel. OOSTDAM, Mej. W. C. C. M 1917 Piano (ond.). Idem 1918 Piano (sol.). OOSTERLING, Mej. G. J 1911 Piano (ond.). Idem 1913 Piano (sol.). OOSTHOUT, Mej. H. C. . 4. . . . • 1914 Piano (ond.). ORTHEL, W. L. F 1923 Piano (ond.), m.o. Idem 1925 Viool (ond.). 1 1 o 118 OS, J. A. VAN 1920 Viool (ond.). Idem > .•••■.« . . . . 1923 Viool (sol.). OSENBRUGGEN, Me). A. VAN . . . 1874 Piano, Theorie. OSTI, Mej. M. C 1904 Solozang. OUWENEEL, Mej. J. C. E 1908 Piano (sol.). Idem 1911 Violoncel (ond.). OVERBEEK, Mej. S. A 1904 Piano. OVERKAMP, Mej. M 1919 Piano (ond.). O YEN, Mej. E. W. Th. VAN . . . . 1912 Piano (ond.). PALM, Mej. J 1907 Solozanq. PANMAN, C. J 1922 Viool (ond.). PARREN, H. F. H 1908 Piano (ond.). PAS, G. F. W. VAN DER 1907 Viool, F. PAS, M. W. VAN DER .... 1918 Piano (ond.). Idem 1919 Piano (sol.), m.o. PEERBOLTE, J. G. C. P 1884 Piano, Orgel. PENNINGH, ƒ. J. Th: 1913 Piano (sol.). PENNOCK, A. A. P 1923 Piano (ond. en sol.), m.o. PERIZONIUS, Mej. A 1917 Piano (ond.). Idem . . . . - 1918 Solozang (ond.). Idem 1919 Solozang, Sp. PIENAS, M. J ■ . . . . 1910 Viool (sol.). PIENEMAN, Mej. S. M 1914 Solozang, m.o. PIEREN, Mej. C 1891 Solozang. PIETERS, J. J -v ' . . 1925 Viool (ond.). PILLEN, D 1898 Fagot. PILLER, B 1908 Fagot. PINO, Mej. A 1914 Viool (ond.). PINTO, Mej. S. DE 1881 Piano. PLANTFEBER, J. N , 1880 Trompet. POHL, Mej. H. S. . . ' 1909 Solozang. POLAK DANIELS. Mej. E. R 1897 Solozang. POLL, W. P. J. VAN DE 1865 Orgel. POMPE, Mej. B 1916 Piano (ond.). PONTIER, H. C 1875 Orgel, Piano, Theorie. POOL, Mej. J. J. S 1915 Viool (ond.). Idem 1918 Piano (sol.). POONS, J 1891 Fagot. POONS, H 1924 Violoncel (ond.). POORTVLIET, J. VAN 1914 Trombone (ork. en sol.). Idem 1916 Violoncel (ond.). Idem >':..(.' 1918 Violoncel (sol.). 119 POP, Mej. P. A. . . . . . . . . . 1912 Piano (ond ). Idem 1914 Piano (sol.), m.o. POSMAN, L 1911 Fagot, Contrafagot, m.o. POTHARST, Mej. W. H. P. M. . . . 1925 Piano (ond ). POUTSMA, Mej. G 1873 Solozang, Piano, Theorie. PRAAG, S. VAN 1874 Viool, Theorie. PRAGER, Mej. A. B 1908 Piano (sol), F. PREUS, Mej. J. W. . 1908 Piano (sol.). PRIKKEN, Mej. A C 1908 Solozang. PRINS, J 1916 Fluit (sol.). PYL, Mej. A. C. M. VAN DER . . . . 1912 Piano (ond. en sol.). QUARTERO, Mej. L. H. M. S 1907 Solozang. RADERS, Mej. L. E. H. VON .... 1891 Solozang. RAMAER, Mej. H. P. 1895 Solozang. RAVENSWAAY, Mej. C. E. VAN . . 1911 Solozang (ond.). Idem . . . 1912 Viool (ond.). Idem ...... 1914 Viool (sol.). REEDE, Mej. J. E. DE 1892 Viool. REEDER, J. L. DE . . ' 1921 Piano (ond.). REEDIJK, Mej. W. S 1889 Solozang. REENEN, Mej. H. J. VAN 1891 Piano. REES,, Mej. B. J. C. VAN 1899 Viool. REESER, Mej. B. J. 1910 Piano (ond.). Idem 1913 Solozang (ond.). Idem 1914 Solozang, m.o. RESNER, Mej. L. M. . . . . . . 1908 Viool (ond.). RÉTHY, Mej. M 1912 Piano (sol.). REYNDERS, Mej. CM 1901 Solozang. REYS, Mej. J. M 1907 Piano (ond. en sol.), F. Idem 1908 Viool (ond.). RICHARD, Mej. L. ....... 1913 Piano (ond.). RICHARD, Mej. M. J. H. C 1913 Viool (ond.). RICHEL, Mej. L. M. J. . . . *V . . 1916 Piano (ond.). RIDDER, Mej. J. DE 1913 Piano (ond.). RIDDERHOF, Mej. M. A 1895 Piano. RIEDIJK, N. J. 1905 Piano (ond.). Idem ....... . . . 1908 Piano (sol.). RIEK, Mej. J. C VAN . ...... 1911 Viool (ond.). Idem . . . ". .' ". 1912 Viool (sol.). RIETVELD, G. .' . . 1917 Viool (ond.). Idem \ 1919 Viool (sol.). Idem . : J . . 1923 Fluit (sol.). 120 RIETVELD, Mej. CM RINSUM, Mej. H. J. VAN RODENBURG, J. W RODENHUIS, A. J ROELOFSWAARD, Mej. P. B. . . . ROELS. F. C. M. J ROEM, Mej. J. C ROETERS FREDERIKSE— MOLENBROEK, Mevr. S. A. . . . ROGGE. Mej. A. M ROLANDUS, Mej. J. H Idem ROLDANUS, Mej. L. S ROLLIN COUQUERQUE, Mej. J. C. . RÖMER, Mej. Th ROO, A. DE ROOD, M ROODE, Mej. A. DE ROODENBURG, J ROOK, K. DE ROOK, J. DE ROOS, Mej. A ROSIÈRE, C. DE LA ROTTEVEEL, P. H. E ROYEN. Mej. L. A. VAN ROYEN, Mej. M. H. A. VAN . . . . RUDOLPH, Mej. C RUEMPOL, Mej. B. C. C. M. M. . . . RUSSER, Mej. M. E RUTTEN, Th RUYTER. L. W. DE RIJEN, Mej. M. A. J. VAN RIJKEN, G. W. L RIJKEN, Mej. W. M RIJKEN, Mej. W SALMON, A SALMON, J SALVERDA, Mej. AA SALZWEDEL, Mej. C. N. J SARLUIS, Mej. R. . . s SARLUIS, Mej. R SAS, Mej. A 1924 Viool (ond.). 1925 Piano (ond.). 1894 Viool. 1924 Piano (ond.). 1916 Solozang (ond.). 1878 Trompet, Viool, Pauken. 1912 Solozang. 1916 Solozang. 1910 Piano (ond.). 1915 Solozang (ond.), m.o. 1917 Solozang. 1911 Solozang (ond. en sol.). 1889 Piano. 1911 Viool (ond.). 1905 Viool. 1899 Contrabas, Fagot. 1923 Piano (ond.), m.o. 1883 Fluit. 1917 Violoncel (sol.), m.o. 1918 Violoncel (ond.), Hobo (sol.). 1916 Piano (ond.). 1884 Viool. 1887 Fagot. 1912 Piano (ond.). 1916 Solozang (ond.). 1909 Solozang. 1 886 Piano. 1906 Solozang. 1880 Contrabas. 1925 Viool (ond.). 1890 Piano. 1895 Viool. 1910 Viool (ond.). 1924 Piano (ond.). 1877 Violoncel, Fluit, Theorie. 1880 Violoncel. 1887 Piano. 1915 Piano (ond. en sol.), m.o. 1865 Piano. 1913 Piano (sol.). 1917 Viool (ond.). 121 121 SCHEEPMAKER, Mej. E. A 1919 Solozang (ond.). Idem 1920 Piano (ond.). Idem 1921 Solozang. SCHENK, Mej. L. M 1869 Theorie. SCHILD, D. E. . 1920 Contrabas (ork.). SCHILLEMANS, Mej. J. D 1900 Solozang. SCHLICHTER, Mej. HM 1915 Piano (ond.). SCHLINGEMANN, Mej. M. C. . . . 1905 Solozang. SCHNEPPER, Mej. M. C. J 1904 Piano. SCHOLTE, Mej. A. M. A 1912 Piano (ond.). Idem 1916 Piano (sol.), Nic. SCHOLTE, Mej. L. S. M 1918 Viool (ond.). Idem 1923 Viool (sol.). SCHOT, Mej. J. M. E 1907 Solozang, F. SCHOT, Mej. F. A. A 1921 Piano (ond.). SCHOUTEN, Mej. J. M. G. . . . . . 1906 Viool. SCHOUTEN, J 1911 Klarinet, m.o. SCHOUW, G. J. A 1898 Viool. SCHRAM, A. M 1892 Bazuin. SCHRAM, A 1902 Altviool. SCHRAM, H. J. P 1922 Viool (ond.), m.o. Idem 1923 Piano (ond.), m.o. Idem ' 1924 Viool (sol.), m.o. Idem 1925 Piano (sol.), F. SCHRÖDER, Mej. M. A. E. . .. 1895 Piano (ond.). SCHRÖDER, Mej. A. Ch. F 1908 Piano (ond.). SCHULTZ, Mej. M. J. C 1905 Viool. SCHULTZE, H 1900 Piano. SCHUYER, S 1887 Trombone. Idem 1899 Violoncel. SCHUYER, } 1901 Contrabas, Trombone. SCHWEITZER, A . 1895 Tuba. SCHWEITZER, J. A 1924 Contrabas (ork.), Fluit (ork. SCHYVENS, J. J. M. ...... . 1923 Contrabas (ork.). SECRÈVE, J.|H 1890 Orgel. SERET, Mej. M. Th 1900 Solozang. SEUREN, Mej. M. VAN 1902 Piano. SEVENSTERN, M. A 1913 Fluit (ork. en sol.). SICKING, J. M. J. L. . . .L ?! '. . 1921 Piano (ond.). Idem 1924 Piano (sol.), m.o. SICKINGHE, Jonkvr. O. Ch. E. . . . 1910 Piano (ond.). Idem 1911 Solozang (ond.). 122 SIGMOND, Mej. A. G 1899 Solozang. SIMONS, J. W 1893 Klarinet. SIMONS, Mej. E 1908 Solozang. SLEURS, Mej. C. C. B. M 1917 Solozang (ond.), m.o. SLUZEWSKI, Mej. M 1912 Piano (ond. en sol.), F. SMETS, A. C.P. . . 1905 Orgel, Pauken. SMIDT CRANS, Mej. Mej. W. . . . 1890 Solozang. SMIT, J. C 1879 Viool. SMIT, Mej. J. C 1913 Piano (ond.). SMITH, Mej. M 1894 Piano. SMITS, Mej. H. L. M. L 1918 Piano (ond.). Idem 1922 Piano (sol.). SNIJDER, A B 1917 Piano (ond.). SNIJDERS, Mej. M. G. C 1889 Solozang. SNIJDERS, Mej. W. J. M 1916 Viool (ond.). Idem 1918 Viool (sol.). SOLLEVELD, Mej. J. L 1912 Piano (ond.). Idem 1914 Solozang (ond.). Idem 1916 Solozang. SOMMER, Ch. W. . . . . ; . . . 1912 Piano (ond.). Idem 1913 Orgel. Idem 1914 Piano (sol.). SONNEGA, P 1925 Piano (ond.), m.o. SPAAN, Mej. A. L. P 1905 Piano (ond. en col.). SPENDEL, Mej. H. W . 1893 Solozang. SPIER, M. L 1904 Hobo. Idem 1905 Viool. SPIER, Mej. R 1909 Harp, m.o. SPIERO, A 1901 Tromb one, Pauken. Idem 1907 Trompet. SPOEL, Mej M. J. F. A 1911 Solozang (ond. en sol.), Sp. SPOEL, Mej. M. A. F 1913 Solozang (ond ). SPRENGER, Mej. M. P. A 1920 Piano (ond.). STAM, Mej. J. C. . . . . . . . . . 1915 Piano (ond. en sol.), m.o. STAP, A. VAN DER . . /' .... 1900 Solozang. STARRENBURG, J. P 1894 Viool. STEINMETZ, P. C. . . ." .... 1876 Piano, Theorie. STEELINK, Mej. M. L. 1909 Solozanq. STEENSMA, Mej. A. T 1894 Piano. STEENSMA, Mej. A 1909 Solozanq. STIKKELORUM, Mej. M. J. C. . . . 1910 Viool (ond.). STOCKUM, Mej. R. VAN 1903 Solozang. 123 STOKER, Mej. M. . 1924 Viool (ond.). STOOP, Mej. J. W. C 1908 Piano (ond. en sol.). STOOP, Jonkvr. C. J 1915 Piano (ond.). Idem 1919 Piano (sol.). STORDIAU, J. G. M 1917 Viool (ond.). Idem 1919 Viool (sol.). STORTENBEKER, Mej. J. 1 1917 Viool (ond.). Idem 1918 Piano (ond.). STORTENBEKER, Mej. L. L 1921 Viool (ond.). Idem 1923 Viool (sol.). STOTIJN J. H " ; . . 1910 Hobo, F. STRADOWSKA, Mej. X 1921 Piano (ond.). STRUYS, H. J. W. . -. 1889 Viool. STÜRLER, Mej. D. H. L. VON . . . 1887 Piano. STUTTERSHEIM, Mej. P. G. M. . . . 1907 Piano (sol.). Idem 1909 Viool (sol.). SURIE, Mej. C. H 1925 Piano (ond ). SWAAB, P. . 1905 Fluit. SWART, A. M 1899 Viool. SWART, Mej. H. L 1917 Piano (ond.). SWART, Mej. H. C 1918 Solozang (ond.). SWAVING, Mej. J. P. J 1925 Piano (ond.). TABBERNAL, R 1903 Piano. TAND, L. J. C. VAN DER . . . . . 1894 Viool. TEKKE, Mej. H. H 1910 Piano (sol.). TENHAEFF—MODDERMAN, Mevr. J. Th 1921 Piano (ond.), Solozang TERSTEEG, Mej. J. A 1921 Piano (ond.). TESINK, J. D 1918 Slaginstrumenten. TIBBE, H 1880 Piano, Viool. TIEKS, Mej. S. G 1917 Piano (ond.). TIERIE, Mej. J. W 1907 Piano (ond.). Idem 1909 Piano (sol.). TIMMERMAN, Mej. I. J. M 1925 Piano (ond.). TITTEL, Mej. T. A 1912 Solozang (ond.). TONDU, L. . . . . . ' • • • • 1865 Viool (?). TOTH FP 1916 Viool (ond.). Idem' . 1918 Viool (sol.). TRICHT, Mej. E. A. J. VAN .... 1883 Piano. USENER, Mej. J. H. 1910 Piano (ond.). VALOIS, Mej. M 1881 Piano. VAS DIAS, Mej. L. J. M 1917 Piano (ond.). 124 124 VEELO, Ch ' . . . . VEENENBOS, Mej. A. M. A. . . . VEENIS—VAN KRIEKEN, Mevr. J. S. C. VEENSTRA, Mej. M. E Idem VEENSTRA, P. A Idem VEERENHUIS, Mej. M. A VEERKAMP, Mej. J. M. L. . . VEGT, H. H. VAN DER . . . . Idem VELDE, H. L. VAN DE VELDE, P. H. VAN DE VELDE, W. G. VAN DE ... . VELDEN ERDBRINK, Mej. J. C. VAN DER Idem VELDERS, J VELTHOVEN, Mej. M. J. W. VAN . VELTHUYSEN, Mej. A. VAN . . Idem VENDELOO, J. W. VAN . . . . VENDERBOS, A. G Idem VERDUIN, J. K. F VERGROESEN, A. A. J VERHAGEN, P. H. . . . VERHEY, G Idem VERHOECKX, Mej. P. M. E. . . . Idem VERKERK, Mej. A VERMAES, Mej. M. E VERMEER, J. C VERMEULEN, Mej. A. F. J. H. . . VERNIERS VAN DER LOEFF, Mej. N. H. . VERSTEEG, W. H Idem 1925 Piano (ond.). 1901 Piano. 1911 Piano (ond.). 1913 Solozang (ond.). 1914 Solozang. 1914 Viool (ond.), Hoorn (ork. en sol.). 1916 Viool (sol.). 1880 Solozang. 1910 Piano (ond.). 1914 Viool (ond.), m.o. 1915 Viool (sol.), F. 1882 Violoncel. 1865 Hobo. 1903 Violoncel. 1916 Piano (ond.), m.o., Solozang (ond.). 1917 Solozang, Sp. 1896 Trompet. 1917 Harp (ork.). 1906 Piano (sol.), F. 1907 Nic. voor compositie. 1913 Viool (ork. en sol.). 1918 Piano (ond.). 1921 Piano (sol.), m.o. Orgel, m.o. 1878 Klarinet, Contrabas. 1903 Tuba. 1918 Fagot (ork.). 1907 Klarinet, F. 1908 Piano (ond. en sol.). 1915 Piano (ond.), m.o. 1916 Piano (sol.), m.o. 1903 Solozang. 1898 Solozang. 1892 Fluit. 1908 Viool (ond.). 1885 Piano. 1912 Violoncel (ond.). 1913 Violoncel (ork. en sol.). 125 .25 VERSTEEGH, L. P. L 1889 Klarinet. VESSEM, Mej. M. VAN . . . ^ . . 1921 Piano (ond.). VET, H. VAN DER '. • 1910 Piano (sol.). Idem 1912 Viool en Altviool (ond VIANEN, Mej. F. A . . 1915 Piano (ond.). VINCENT, L. A : . . 1920 Piano (ond.). Idem . . « 1921 Piano (sol.). VINK, J 1897 Hobo. VINK, F. L • , 1898 Viool. VIS, J. W 1906 Viool. VLEUGELS, Mej. J. C. ...... 1918 Piano (ond.). VLIES, G. VAN DER . . 1894 Theorie en compositie. VLIET, Mej. M. M. VAN . . . . . 1891 Solozang. VLOTEN, Mej. B. J. A. VAN . . . . 1916 Piano (ond.). VOLKOM, Mej. J. VAN 1903 Piano. VOLLENHOVEN, Mej. M. E. VAN . 1920 Viool (ond.). VÖLLMAR, H. F 1869 Piano. VÖLLMAR, Mej. J. J 1893 Solozang. VÖLLMAR, Mej. E. W 1916 Viool (ond. en sol.). VONK, W. G. , 1906 Hobo. VOOGD, Mej. A. DE . . . ... , 1901 Piano. VOOGT, Mej. M. DE . . . . . . 1913 Solozang (ond.). Idem 1914 Solozang. VOORTHUYSEN, Mej. C. M. VAN . 1917 Solozang (ond.). Idem 1918 Solozang. VOORTHUYSEN, D. VAN .... 1920 Slaginstrumenten, m.o. VOS, Mej. S. R. . . ~ 1923 Piano (ond.), m.o. Idem 1925 Piano (sol.). VOS, Mej. A. DE 1905 Piano (ond. en sol.). VREDENBURG, Mej. E. B 1922 Viool (ond.). VRIES, Mej. Th. DE . 1900 Solozang. VRIES, Mej. G. DE . ;v*$ • • • , 1925 Solozang (ond.). VROOM, Mej. F. J. . .'. . • : ~ir . ■ 1910 Piano (ond.). VRIJER, Mej. W. C. DE . . . -. . • 1922 Piano (ond.). VRIJHOFF, F. Th • 1921 Violoncel (ork.). Idem 1922 Violoncel (ond.). Idem '•' ••• 1923 Violoncel (sol.). VIJVER, Mej. D. J. H. VAN DER . . 1896 Solozang. WAAL, Mej. T. M. A. DE 1907 Solozang. WAART, A. P. DE . . ... i • • 1886 Piano, Orgel, Zilv. WAGENER, G. F. . . \ . . ' : . 1865 Piano. WAISVISZ, A. . . *4 .V. . . .. J 880 Fagot. 126 WAL, A. J. DE 1897 Piano. WAL, Mej. G. VAN DER 1920 Violoncel (ond.). Idem 1924 Violoncel (sol.). WALPOOTT. C ... 1883 Trompet, Contrabas. WALPOT, Mej. A. F. H 1913 Piano (ond.). WALTHER, Mej. H. J. . , 1882 Piano. WASSEM, A. J. VAN 1913 Trombone (ork. en sol.). WASSENAAR. Mej. C. W. . . . .. .1913 Piano (ond.). WATTER, W. J. B 1899. Piano. WEGENAAR, Mej. A. G 1906 Piano (ond.). WEGERIF, H. A. . . 1900 Piano. Idem 1902 Violoncel. Idem 1912 Orgel. WEGERIF, W. J 1904 Violoncel. WEIDE, Mej. E. M. VAN DER . . . 1918 Piano (ond.). WEILERS, Mej. GW . . 1919 Harp (sol.). WELSENES, Mej. A. J. VAN . . . . 1908 Piano (ond.). WELTER, A. J. F 1905 Klarinet. WERFF, Mej. J. M.. . 1910 Piano (ond.). WERKHOVEN, F. VAN 1911 Piano (ond.). Idem 1912 Piano (sol.). WERMESKERKEN, Mej. A. VAN . . 1916 Piano (ond.). WERST, Mej. N. M. J. . . . . . . 1878 Piano, Theorie. WEIJAND, J. P 1909 Fluit, m.o. WEYMANS, Mej. A. L. H 1886 Solozang. WEYNEN, Mej. B 1913 Piano (ond.). WEZEL, W. H. VAN 1909 Klarinet, m.o. WEZEL, H. VAN 1914 Piano (ond.), Violoncel (ond Idem 1916 Violoncel (sol.). WIEL, F. H. VAN DE 1915 Viool (ond.), Klarinet (sol.). WIEMANS, Mej. M. A. C 1882 Piano. WIENER, Mej. A 1877 Piano, Theorie. WILDE, Mej. S. J. DE 1903 Piano. WILDSCHUT, Mej. C 1924 Piano (ond.), m.o. WILLEMSEN, Mej. P 1882 Piano. WILLING, Mej. A 1902 Solozanq. WILMINK, G. C 1909 Viool (sol.). WILSON, J. Th 1922 Fluit (ork.). WINKEL, L 1867 WISELIUS, Mej. S 1911 Solozang. WISSE, J. L -r, . . . . 1910 Piano (sol.). Idem 1911 Orgel, m.o. 127 WISSE, G. W 1911 Fluit, m.o. Idem 1912 Violoncel (ond.). WISSE, W. J • • 1912 Viool (ond.). WISSE CL 1914 Viool (ork. en sol.), Klarinet (ork. en sol.). WITSEN, E 1925 Piano (ond.), m.o. WITSEN, ELIAS, Jonkvr. CM.. . . 1920 Piano (ond.). Idem 1921 Solozang (ond.), m.o. WITT, H. L. F 1895 Fluit. WITT A. H. F 1898 Klarinet. WITT H. E 1905 Klarinet. WITT, H. A. DE 1873 Hobo. WITT, Mej. A. M. DE . . . i ■ ■ 1901 Piano. WOHLRABE, H. W 1867 WOLF, Mej. W. A. C 1920 Piano (ond.). Idem 1922 Piano (sol.), m.o. WOLFF.A.J 1899 Trompet. WOLFF, Mej. F. M 1901 Solozang. WOLTERS, J 1924 Klarinet (ork.). WOUTERS, H. S 19H Viool (ond.). Idem 1918 Orgel. WOUTERS, J. H. . . 1919 Piano (ond ). WREEDE, Mej. A. G. DE 1928 Piano (ond.), m.o. WTTEWAAL VAN STOETWEGEN, Jkvr. C. A. C. H 1912 Solozang. WIJCK—VAN OYEN, Mevr. E. W. T. VAN 1915 Piano (sol.). WIJK, Mej. E. H. VAN 1911 Solozang (ond.). WIJNBERGEN, S. L. VAN 1905 Viool. WIJNMALEN, Mej. H. O. W 1911 Piano (ond.). Idem 1912 Piano (sol.). WIJNMALEN, J. J 1882 Contrabas. IJDO, Mej. S C 1903 Piano. IJDO J H 1908 Violoncel. IJPELAAR, Mej. M. J. E 1917 Viool (ond.). ZALBIN, E. D. C 1894 Viool. ZAVARDI, Mej. M. C. M 1867. ZANDBERGEN, J. N 1913 Piano (sol.). ZANTEN JUT, Mej. E. M. VAN . . . 1910 Piano (ond.). ZELDENRUST, H. L 1897 Hoorn. ZELLNER, Mej. P. C. R 1891 Solozang. ZEPPARONI, F 1925 Viool (sol.), m.o. 128 28 ZIECK, Mej. J. C 1903 Solozang. ZIECK, C. F. . 19H Contrabas (ork.). ZOETE, L. F. DE . 1910 Viool (sol.). ZONNEVELD, J 1906 Contrabas. Idem 1909 Trombone, m.o. ZONNEVYLLE, Mej. W. C. M. . . . 1913 Piano (ond.). ZURHAAR, A. W. E. F 1885 Violoncel. ZURHAAR, Mej. J. C 1893 Solozang. ZURHAAR, F. J. P 1894 Violoncel. ZURHAAR, Mej. M. A 1922 Solozang (ond.). ZUTPHEN, J. F. VAN 1893 Piano. ZWAAN, J. A. DE . . 1880 Orgel. ZWAAN.JOH.DE 1907 Piano (ond.). Idem 1908 Orgel. Idem 1910 Piano (sol). ZWAAN, Mej. J. D. A. DE 1917 Solozang, Sp. ZWART, J. C 1911 Violoncel (ond.). Idem 1912 Violoncel (sol.). ZWEEP, Mej. E. L. VAN DER . . . 1915 Piano (ond.), m.o. Idem 1916 Piano (sol.). ZWETSLOOT, P. Th 1914 Piano (ond.). Idem 1915 Piano (sol.). 129 DE GEGEVENS VOOR DIT DOOR MIJ SAMENGESTELDE BOEK HEB IK IN HOOFDZAAK VERZAMELD UIT DE IN HET ARCHIEF VAN HET KONINKLIJK CONSERVATORIUM VOOR MUZIEK BERUSTENDE STUKKEN. DEN HEER J. J. OUDEMANS, SECRETARIS DER COMMISSIE VAN TOEZICHT, BRENG IK MIJN WELGEMEENDEN DANK VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE LEXICOGRAPHISCH GERANGSCHIKTE LIJST VAN DE LEERLINGEN, DIE VANAF HET JAAR 1865 HET EINDGETUIGSCHRIFT HEBBEN VERWORVEN. TEVENS BETUIG IK MIJN HARTELIJKEN DANK AAN ALLEN, DIE MIJ DE GELEGENHEID GAVEN TOT HET REPRODUCEEREN VAN HET ILLUSTREEREND MATERIAAL. 'S-GRAVENHAGE, 25 MAART 1926. Mr. G. A. VAN HAEFTEN. 13D