MIJN AMERIKAANSCHE REIS .... Totaal anders dan welke stad ook, maar boeiend merkwaardig .... Gezicht vanuit de dokken van Hoboken op New York MIJN AMERIKAANSCHE REIS JO VAN AMMERS- KÜLLER DEN HAAG MCMXXVI H. P. LEOPOLD'S UITG.-MIJ To John and Birdy Duys In remembrance of all their friendship and kind hospitality. JO VAN AMMERS KÜLLER INLEIDING EEN half jaar ligt alweer tusschen den dag, waarop ik van het sloependek van de Nieuw-Amsterdam mijn lieve gastvrouw vaarwel wuifde, en tuurde naar de wegwijkende wereld van reuzengebouwen, waarin ik tweej maanden had doorgebracht, mij afvragend, met de trieste beklemming, die het afscheid van een vreemd land mij altijd geeft: „Zou ik het nog ooit in mijn leven terugzien?" Het is Kerstmis nu ik deze inleiding schrijf bij mijn schetsen en brieven over Amerika, die als boekje gaan verschijnen; en terwijl ik ze overlees, merk ik tot mijn verwondering en beschaming, dat ik de wereld daarginds werkelijk al 7 MIJN AMERIKAANSCHE REIS een beetje begin te vergeten, dat mijn groote belangstelling in de Amerikaansche litteratuur en het Amerikaansche tooneel al weer wat verflauwd is, en ik, bij het opslaan van de courant, niet meer het eerst van alles kijk, of er een „Brief" van den New Yorkschen correspondent in staat. Maar juist in deze Kerstdagen liggen op mijn schrijftafel Christmas Cards van allerlei Amerikanen, vluchtig bekenden of snel verworven vrienden, die een beminnelijke gewoonte van hun land getrouw, mij een groet zenden op den dag die voor hen het hoogtepunt van het jaar is. En verwonderd heb ik geconstateerd: „Ze hebben mij dus niet vergeten, in hun drukke jachtige levens van altijd weer nieuwe ervaringen en nieuwe emoties, in deze overbezette dagen van cadeaux uitzoeken en verrassingen bedenken... en met een schuldig gevoel ben ik gauw wat briefkaarten met Volendammertjes gaan koopen, om, al was het te laat, mijn ver- 8 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zuim nog zooveel mogelijk te herstellen. Die vele, en laat mijn Hollandsche nuchterheid eerlijk bekennen: ongedachte vriendschapsbewijzen uit Amerika, waren opeens als een waarschuwende vinger op de gereedliggende kopy... is mijn weergaaf van wat ik in de nieuwe wereld zag en beleefde niet al te critisch geweest, zal deze verzameling indrukken bij den lezer niet de gedachte wekken, dat ik daarginds wel veel meer te hekelen dan te waardeeren vond? Wanneer men mij naar mijn totaalindruk van Amerika vroeg, heb ik steeds mijn antwoord klaar gehad: „Geweldig interessant, maar ik zou er met graag wonen", ik moet daar eerlijkheidshalve tegenover stellen, dat alle „geamerikanizeerde" Hollanders, die ik hier en ginds heb ontmoet, van hun nieuwe land hielden, en het voor het oude niet meer zouden willen ruilen. De geloof, dat wie jong naar Amerika gaat, met den lust om hard te werken en den durf om wat te ondernemen en 9 MIJN AMERIKAANSCHE REIS desnoods een pooslang armoe te lijden, er prachtige mogelijkheden vindt. En zich makkelijker zal passen aan wat een ouder mensch er voortdurend pijnlijk (voelt: de banaliteit, het materialisme, en twee groote, groote factoren, die de cultuur van dit jonge werelddeel mist jen die door geen geld of energie zijn te koopen: traditie en stijl. Wat ons Europeanen vaak als een teveel in den weg staat, mist men daar in alles, in de bouw van de huizen en de steden, in de houding van de menschen, in de kunst vooral. Daarom is Amerika een land waar men jong heen moet gaan, want wat bekommert zich de jeugd om de stijl en tradities, die wij ouderen niet in ons leven willen missen? [Jóng te zijn in Amerika, dat lijkt mij ' heerlijk; de strijd om het bestaan is er fel, maar stellig niet moeilijker dan in het overbevolkte Engeland of in het verarmde Duitschland van na den oorlog; om van ons eigen land, met zijn drommen leegloopende „gediplomeerden" 10 MIJN AMERIKAANSCHE REIS maar te zwijgen. Eén Hollandsch gezichtspunt heb ik in Amerika grondig leeren herzien, de ellendige diplomaen examen-eischen, waaronder al wat jong is bij ons nog steeds gebukt gaat, waartegen de menschen van de praktijk wel hoe langer hoe harder gaan fulmineeren, maar waaraan toch nog steeds niets veranderd wordt. Wat doet het er in Amerika toe, of iemand een „graad" heeft behaald in het vak waarin hij zich heeft bekwaamd? Of een jongmensen de Universiteit verlaat met een „diploma" of alleen met een dosis kennis van de vakken waarvoor hij zich interesseert. Of je „fit" bent om te presteeren wat er van je geëischt wordt, of je kijk hebt op je vak en energie om er in vooruit te komen, daar gaat het alleen om... of jonge hersens volgepropt zitten met theoretische wijsheid, en de zakken van een zelfbewust jongmensen stijfstaan van de diploma's, daarnaar vraagt geen werkgever in Amerika! 11 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „Ze wéten dan ook bitter weinig"; veroordeelen wij in onze gedegen wijsheid; maar wie het heerlijk opwekkende leven van de Amerikaansche collegeboys en girls vergelijkt met het ploeteren, opstoomen en repeteeren, dat het lot is van vrijwel iedere jonge man of vrouw wanneer ze in Holland aan een universiteit willen slagen, gaat de „algemeen-wetenschappelijke opleiding", die bij ons nog in zoo geweldig aanzien is, wel een beetje anders beschouwen. De lezer van achterstaande schetsen zal terecht de opmerking maken, dat ik op het gedrag der „moderne jeugd" daarginds juist nogal wat te zeggen had, dat de jacht naar plezier, de vaak opgeschroefde pretmakerij, dan toch wel eens een gevolg konden zijn van dat gemis aan serieuze studie en gedegen wijsheid, lik geloof het niet. Jacht naar plezier en gebrek aan ernst zijn een „teeken des tijds" en gaan als een vloedgolf over de heele wereld. De onttroonde Keizer van China danst tegenwoordig Jazz en Char- 12 MIJN AMERIKAANSCHE REIS leston op een cultuur van dertig eeuwen en om de avonturen van Tom Mix huivert een Haagsche freule even zalig als een typiste in Philadelphia of Baltimore. Amerika is nog altijd het land van het nieuwe, en van de onbegrensde mogelijkheden, en het zou mij niets verwonderen wanneer juist van daaruit de reactie tegen het op de spits gedreven materialisme sterk en machtig zou beginnen... al begonnen Is,... al zijn de teekenen nog slechts voor enkelen te verstaan. 13 AANKOMST HOE warm het in New York kan zijn,.. daarvan vertellen alle Amerikanen op de boot, en wij kregen den schrik al beet, toen er de laatste dagen van onze reis een Zuidelijk zonnetje op het sloependek begon te branden. Maar het weer „over here" blijkt al even grillig als bij ons, er blies een koude wind toen wij door de haven voeren en dicht opeengepakt stonden uit te zien, eerst naar het Vrijheidsbeeld, waarvan wij beleefdheidshalve niet zeiden dat wij het leelijk vonden, en daarna naar het imposante silhouet van de reuzenstad, zooals het opdoemt uit den ochtendnevel, de sky-scrapers, eerst geweldig grauwe gevaartes als woningen van reuzen, tot- 14 MIJN AMERIKAANSCHE REIS dat wij hun duizenden vensters als speldenknoppen klein beginnen te onderscheiden en er ons iets daagt van de hoeveelheid menschen, zwoegende, jachtende werkers, opeengepakt in één zoo'n gebouw. Maar er blijft mij geen tijd om er over te philosopheeren, wij worden tot onze ergernis naar beneden geroepen voor „medical examination", bestaande uit het bevel van een kwaadkijkenden dokter in een khaki-pak om een van mijn handschoenen uit te trekken; daarna uit „passport-examination", waarbij de beambte mij met rechtersgestrengheid in de oogen kijkt, bij mijn verklaring, dat ik louter „voor m'n pleizier" naar de Vereenigde Staten ben gereisd. Wanneer we weer boven komen, is de boot al half in het dok. Met de groote grijze Lincoln van mijn gastvrouw gaan wij eerst door de leelijke vuile voorstad-straten van Hoboken, dan op een „ferry", een van de 15 MIJN AMERIKAANSCHE REIS tallooze veerponten, die in deze stadzonder-bruggen de verbinding vormen, en opnieuw, nu van veel dichterbij, zien wij het silhouet van New York, geen silhouet van kerken en torenspitsen, maar van sky-scrapers, van massale, smal-hooge, hoekige gebouwen; anders, totaal anders dan welke andere stad ook, maar boeiend merkwaardig. Dan opeens zijn wij midden in New York City, rechte straten, rechte Avenues, welke deze straten kruisen, een in gelijke vakjes gesneden reuzen-taart! Wat is dit hopeloos banaal en leelijk, groote twintigverdieping-gebouwen naast lage huizen, nergens een verrassende doorkijk, nergens een groen pleintje of een rij boo[men, telkens weer precies zoo'n zelfde kruising; een policeman, die rustig zijn automatisch sein verzet, en de on-onderbroken rijen „cars" laat passeeren, onpartijdig eerlijk, beurt om beurt. Niets onderscheidt den eenen straathoek van den anderen dan de duidelijke wegwijzers, die het nummer van de Avenue 16 MIJN AMERIKAANSCHE REIS vermelden, met het nummer van de straat die haar kruist. En terwijl ik met een bezwaard hart bedenk, dat ik absoluut geen getallen kan onthouden, vertelt mijn gastvrouw, dat het aspect van deze stad voortdurend en met verbijsterende snelheid verandert: „They are always puiling down and building up", en inderdaad, overal zie je halfvoltooide wolkenkrabbers, overal schuttingen waarachter lagere gebouwen van „maar" acht of tien verdiepingen als onbruikbaar worden gesloopt;... ik begrijp nu waarom de Amerikaansche toeristen als ze door Holland jagen, vol reverentie blijven staan voor elk poortje waarop Zestienhonderd-en-zooveel staat. Fifth Avenue, de groote „dure" winkelstraat, met dezelfde namen, dezelfde luxe-dingen> die je in de Rue de la Paix, in Bondstreet, in de Karntnerstrasse vindt; met dezelfde onwezenlijk slanke vrouwen-silhouetjes, met hooge 17 MIJN AMERIKAANSCHE REIS hakjes, korte rokjes, hoedjes-als-stolpjes en fel geverfde lippen, voor wie, in alle groote steden van de heele wereld, een virtuoos verfijnde tooi wordt uitgestald... en dan opeens weldoende rust, groote wijdgetakte boomen en frischgroen gras: Central Park, smal en lang als de tusschen twee rivierarmen ingedrongen stad, met aan den kant de woningen der aller-rijksten, het huis van Gould, van Van der Bilt, van Carnegie, monumenten die men den toeristen wijst. Een oogenblik later een wonderlijke sensatie: het menschenras is opeens veranderd; wij rijden door een stadsdeel waar bijna uitsluitend negers wonen, zij hebben er hun eigen theaters en bioscopen, zij wandelen even elegant en „smart" over de trottoirs als hun blanke broeders een paar blocks verder, en mij vreemdeling lijkt het, of die roetzwarte gezichten met de zware vooruitstekende lippen groteske maskers zijn. Ten laatste, nadat wij een uur lang door de City of New York hebben ge- 18 MIJN AMERIKAANSCHE REIS reden, komen wij weer door suburbs, hier, als in elke groote stad, triestig leelijk. Mijn gastvrouw vertelt, dat „The Bronx" een nieuw stadsdeel is, waar men drie jaar geleden pas begon te bouwen, en waarin nu al twee millioen menschen wonen, allemaal in „appartment-houses", enorme steenen barakken van acht, tien, twaalf etages. Wij zijn buiten... en de verbazing komt mijn oogen niet uit, want in de „tuinsteden" die wij nu doorrijden, is dadelijk een weelde van groote, wijdgetakte boomen, van bloeiende heesters1 en fluweelig gras. Bekoorlijke landhuizen, met open loggia's, laag en breed gebouwd, gaan in eindelooze rijen aan mijn verrukte oogen voorbij, hek noch heg scheidt hen van den breeden weg waarover de car geruischloos glijdt» Welk een gezegend land, wat een genot om hier te kunnen wonen, vlakbij en toch veilig ver-weg van de reuzen-stad 19 MIJN AMERIKAANSCHE REIS met haar kale steenen huizen-gevaarten en zijn millioenen opeengepakte menschen! Bijna al de landhuizen, ook de groote en zeer luxueuze, zijn van hout, vaak wit geschilderd en vaak ook gestuct, waardoor het lijkt of zij van steen zijn. Steenen huizen zijn hier buitensporig duur, evenals dakpannen, die een ongekende weelde blijken, want bijna alle daken zijn* van donker, geteerd hout, en ik overdenk al dat het in deze lieflijke verblijven gedurende de heete zomermaanden knapjes warm zal wezen, te meer daar alle vensters, alle deuren, zelfs de loggia's en de open veranda's met gaas zijn afgedekt en er dus nergens eens een frisch briesje door kan blazen. De auto zwenkt door een wit hek en wij houden stil voor juist zulk een laag, in Italiaanschen stijl gebouwd huis als ik al telkens tusschen de groene dreven bewonderd heb. Het eerste valt mijn oog op een veld van fraaie hooggesteelde Darwintulpen, in hun laatsten bloei, dan, als ik binnen treed, op Delftsche 20 Precies het Kagermeer of de Loosdrechtsche Plassen op een vroegen zomerdag.... (de „Sound") MIJN AMERIKAANSCHE REIS borden met molentjes en scheepjes, op mooie Hollandsche landschappen aan den muur; op de hallbank zit een eigenwijze pop in Marker-dracht. En wanneer ik op het rood-steenen overdekte terras treed, zie ik tusschen de witte zuilen een eindeloosheid van blauwe lucht en water, groene oevers in de verte en witgezeilde scheepjes. Precies het Kagermeer of de Loosdrechtsche Plassen op een vroegen zomerdag; juist zoo grijzig, teerblauw is dit water, even nevelig, parelmoerig is de atmosfeer. Wat ik voor mij zie is de Sound, één van de groote rivierarmen die de stad omsluiten, en het wazige land aan de verre overzij is Long Island, waarlangs wij vanmorgen in de vroegte met de „Rotterdam" gevaren zijn. 21 EEN HITTEGOLF HITTE-GOLF... in het begin van Juni al, in een tijd dus, waarin er, volgens het „weather-bureau" nog volstrekt geen hittegolven behooren te zijn. Heat-wave over alle Oostelijke staten, Philadelphia, Boston, Washington en New York houden een edelen wedstrijd waar het wel het allerheetst is. De kranten, de schreeuwerige, dikke Amerïkaansche kranten, met hun head-lines in telegramstijl en hun geweldige drukte over de meest futiele gebeurtenissen, werpen zich op de „heat-wave" als op een moord- of beroovingsgeval. „Hottest 5th June ever reported... heat küls 21 here; 93 are overcome; may last for days... no reliëf in sight..." staat er 22 MIJN AMERIKAANSCHE REIS met reuzeletters op de eerste bladzijde van de New York Times. ..Official Thermometer Registers 96 at 4 p.m. While Others show as high as 107" vertelt de Herald, en dan volgt een lange lijst met precies de namen en adressen van al de slachtoffers van de hitte, die naar de ziekenhuizen zijn gebracht, en wien op deze wijze de ongedachte eer te beurt valt „in de krant te staan". Hier buiten, in het witte huis aan het wijde water, het koelste plekje wellicht van heel deze landstreek, wijst de thermometer 's morgens om half negen, 92 graden. Strak-blauw staat de lucht boven het rimpellooze water, er is geen wind genoeg voor witgezeilde scheepjes, alleen een enkel motorbootje puft parmantig van den eenen oever naar den anderen. Terwijl ik in een schommelstoel op de beschaduwde „porch" (overdekte achter-galerij) mijn krantje lees, maak ik bij mezelf uit dat het toch 23 MIJN AMERIKAANSCHE REIS heusch zóó erg niet is.», alsof wij in Holland niet net zulke heete dagen kennen! Maar bij ons maken de kranten er niet zoo een formidabele drukte van. Natuurlijk, in de „City" is het veel warmer dan hier; eergisteren, toen er van een hittegolf nog nauwelijks sprake was, vond ik het daar al om te puffen in de straten, maar in het appartement van een Hollandsche kennis aan de mooie Riverside-Drive was het toen merkwaardig koel, koeler dan in dit houten zomerhuis, dat de warmte opslorpt en niet meer loslaat door zijn met horren gebarricadeerde vensters. Ik zal straks opnieuw kunnen vergelijken, want wij gaan met de car naar de stad voor een lunch in een groote „Women*s Club" en een matinée in het nieuwe Guild-Theater. Zoodra wij weg van het water en op de groote wegen zijn, wordt het heet als in een oven. Natuurlijk lóópt er nie- 24 MIJN AMERIKAANSCHE REIS mand* loopen - dat heb ik den eersten dag al opgemerkt - is voor den Amerikaan een volkomen overbodige energieverspilling geworden, maar in ononderbroken rij passeeren ons de auto's die, uit de stad komen om naar de een of andere bathing-place te gaan, en daarin zitten - schrik niet, Hollandsche lezer! heeren, die hun hemdsmouwen tot boven de ellebogen hebben opgestroopt, en dames in badpakken, terwijl de chauffeurs van de geweldige vrachtauto's vrijwel zonder uitzondering in een zwembroek zijn. Toch, men neemt het hier zeer nauw met de „goede zeden"; rondloopen in zulk een costuum Zou volstrekt niet geoorloofd zijn, erin rondrijden is echter heel iets anders. Op de Bathing-Club, waar wij den vorigen dag soelaas hebben gezocht, zag ik nadrukkelijke instructies voor de badpakken van de dames: ze moeten allemaal een rokje hebben, en mogen maar een bepaald aantal inches boven de knie komen; op de groote openbare 25 MIJN AMERIKAANSCHE REIS bathing-places, die een wonderlijk soort kerniissen lijken, met draaimolens en rutschbanen en schiettenten (ter verpoozing van de zwemsport) zijn kousen en slippers voor de dames zelfs verplichtend. Naarmate wij New York naderen voel ik de hitte steeds heviger worden, een vochtige, bedompte hitte, ondraaglijk, Zelfs wanneer je in je allerdunste kleeren in een open, snel-rijdenden auto zit; hoe vreeselijk dus voor de menschen in de hooge heet-gestoofde huizen, in die tallooze „apartments" waar de zon den heelen dag op de kleine onbeschutte vensters brandt, voor de werkers op de hooge steigers van de in aanbouw zijnde wolkenkrabbers, voor de zwoegers in de keukens van de reusachtige hotels en restaurants! Als een mist hangt de hitte boven Broadway, boven Central Park, waar duizenden hun heul hebben gezocht. Op heete dagen blijven de hek- 26 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ken van alle parken 's nachts open en ontelbare menschen trachten daar den slaap te vinden die binnen de huizen onmogelijk is. Want alle huizen, de eerste dagen nog koel. zijn nu langzaam maar zeker heetgestoofd door de onverbiddelijke zon; behalve op de allerhoogste etages komt er ook 's nachts geen zweempje frissche lucht, vandaar dat de hoogst-gelegen appartementen altijd de duurste en meest gezochte zijn. Wel is men hier beter op groote hitte ingericht dan bij ons: in elke hotelkamer draait een electrische „fan" en geeft tenminste de illuzie van een weinig verkwikking; de meeste Grill-Rooms zijn „ice-cooled" en in den beroemden „Roof-Garden" van het Astor-Hotel kan men 's avonds het beetje koelte vangen dat over de Hudson komt. Op het week geworden asfalt, dat brandt onder de voeten, loopen al de mannen in hun hemdsmouwen, zonder jas of vest, en blijken de dames mouwen heelemaal te hebben afgeschaft; overal langs 27 MIJN AMERIKAANSCHE REIS den weg staat het vol bij de keurige open winkeltjes» waar men aan de toonbank» voor een paar nickels, een iced drink in een practischen papieren beker krijgt toegediend» en op verschillende plaatsen laat men de groote brandkranen spuiten en krijgen de kinderen uit de buurt gelegenheid voor een gratis douche» De middag-edities van de kranten hebben opnieuw stof te over: iemand in de honderd-zooveelste straat heeft een ei op het asfalt van het trottoir gebakken en met een stop-watch gecontroleerd hoelang het duurde eer het wit en eer de dooier gaar waren».. hij is voor één dag een beroemd man» En een dame» die Madison Avenue over wilde steken» is met haar hak in het week geworden asfalt blijven zitten» en in Brooklyn hebben de eigenaars van honden unaniem besloten om hun lievelingen kaal te laten scheren»»» en de 28 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „Gertrude Hofman-Girls" (geliefde variété-danseresjes) zijn in de pauze allemaal uit haar kleedkamers gevlucht en een bad gaan nemen in de fontein op Columbus Square (see illustration on back page). Als wij gestoofd en amechtig uit de comedie komen, staan al de figuranten uit Caesar and Cleopatra in hun benijdenswaardige Egyptische kleedij een luchtje te scheppen voor de „stagedoor"... Het is 105 graden in de schaduw... „Heat-wave will last another 36 hours..., 89 overcome to day in this city..., no reliëf in sight..." 29 DRINKERS DOOR DRANKVERBOD PROWBITION... Altijd, wanneer we in het een of andere gastvrije huis aan een smaakvol gedekte tafel zitten, en de groote glazen met ijswater voor elk bord staan ingeschonken, altijd is er iemand, die het fatale woord noemt, en dadelijk loopen de gemoederen warm en wordt mijn opinie gevraagd: „What do they think in your country of our prohibition?" Ik zou niet graag bekennen, dat wij er ons nooit erg druk over hebben gemaakt; de Amerikanen zijn, wat hun drankverbod betreft, in precies hetzelfde stadium als wij in den distributietij d, toen een noodlot ons scheen te dwingen om altijd weer 30 MIJN AMERIKAANSCHE REIS over „eten" te praten, en het diepzinnigst gesprek binnen vijf minuten verliep in half gefluisterde commentaren over hamsteren en de heimelijk verstopte voorraden in den kelder. De Vereenigde Staten zijn „drooggelegd", maar er wordt meer gedronken dan ooit te voren. Ieder, van den millionair, die de kisten met whisky of „gin" heimelijk, in den nacht, in zijn huis krijgt gebracht, tot den kantoorklerk, die zijn eigen bier in de badkuip brouwt, en den werkman, die in een van de tallooze klandestiene kroegen een „drink" van de gemeenste soort alcohol met woekerprijs betaalt, allemaal ontduiken ze het fatale drankverbod met obstinaten ijver. Wijn drinkt niemand meer, wat daarvan nog in voorraad is wordt voor ziekte of extra feestelijke gelegenheid bewaard; een flesch whisky of jenever reikt twintig maal langer dan een flesch Bordeau en cocktails vóór, en whisky-soda's ónder het maal, kwamen in de plaats van het 31 MIJN AMERIKAANSCHE REIS bescheiden glas wijn waarmee het vroeger werd gekruid. En die scherpe cocktails drinken niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen, zelfs de heel jonge meisjes zoolang als hun gastheer het glas weer volschenkt. „Sinds prohibition", vertelde mij meer dan een Amerikaansche, „behoeft de gastvrouw er zich nauwelijks meer om te bekommeren wat ze haar gasten voorzet; na een stuk of wat cocktails proeft toch niemand meer wat hij eet*'. Eten, en zijn vrienden aan tafel noodigen, wordt hier dan ook volstrekt niet als zoo iets gewichtigs beschouwd als bij ons; men geeft een „party" om te bridgen of te dansen en de maaltijd, die er aan voorafgaat is een bijkomstigheid. Daar de slanke lijn meer dan ooit „en vogue" is, worden slechts weinige en altijd licht verteerbare spijzen opgediend; radijsjes, selderij-stengels en „salted nuts" vor- 32 MIJN AMERIKAANSCHE REIS men een integreerend bestanddeel van elk diner. Niemand bekommert er zich om, of de kip koud wordt, of het ijs smelt terwijl men aan het fox-trotten of bostonnen is, en ook het vrouwelijke deel van het gezelschap schijnt meer om de sigaretten en de „high-balls" (whisky-soda's) te geven dan om de spijzen, die zoo smakelijk en met verfijnde zorg worden opgediend. „You don't dance and you don't play bridge? For heaven's sake, what are you doing with yourself, you must be bored to death!" Een zinnetje uit „The Interpreter's House" van Struthers Buit, een typisch Amerikaanschen roman dien ik dezer dagen las en vrijwel het algemeene standpunt weergeeft. Dansen is I in dit land een levensbehoefte. Er gaat vrijwel geen avond voorbij of de jonge menschen hier vliegen weg naar een van de tallooze „dancings" in den omtrek, en bijna geen avond of er komen vrienden van mijn gastheer en gastvrouw, die met diepzinnige ge- 33 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zichten en gespannen aandacht rond de bridge-tafel zitten en na afloop disputeeren over den een of anderen slag, met een ernst en een heftigheid of hun leven ervan afhangt. Behalve „prohibition" is er een tweede probleem dat de gemoederen bezighoudt, de dienstboden-nood, de onmogelijkheid om, zelfs voor een exorbitant hoog salaris (80 a 100 dollars per maand) een cook of een parlourmaid te krijgen. In dit huis vormen twee Ierschen en een Francaise het personeel, maar elders is het meestentijds een groote grove negerin, keurig-correct in een zwarte japon en een fijngeplooid schortje, die de schalen reikt en zorgt dat de glazen met ijswater steeds tot den rand gevuld zijn. Soms ook is hét een kleine soepele Japannees, met een wonderlijk rimpelgezichtje en kleine felle oogen, dan weer een Fin, 34 MIJN AMERIKAANSCHE REIS met het lichaam van een athleet en den hooghartigen blik van een Romeinsch heerscher. Maar menigeen, vooral wie buiten woont en soms maandenlang geen personeel kan krijgen, noodigt zijn gasten in zijn „Club-house**, waarin zich, naar men mij vertelde, het gezellige verkeer „in the country" meer en meer samentrekt. Het zijn typische Amerikaansche instellingen, die Country-Clubs, met hun smaakvol en gezellig ingerichte zalen, hun verfijnd comfort, hun danszaal en rustige „corners" voor conversatie of bridge. De grootste, meest luxueuze is The Westchester Biltmore, met reusachtige terreinen in een prachtige streek, golflinks, tennis- en polovelden, een badhuis en een race-course, en, op den top van een heuvel, een schitterend ClubHouse, dat o,a. 400 kamers heeft, waarin de leden of hun introducé's na een of andere feestelijkheid kunnen logeeren. Mijn gastheer gaf er een „party" op den dag waarop de club zijn drie- 35 MIJN AMERIKAANSCHE REIS jarig bestaan vierde; er dineerden dien avond veertienhonderd menschen. In een „private-club", hoewel er natuurlijk geen druppel sterken drank verschaft mag worden, is het niet verboden om alcohol mede te brengen, dus werden ons, voor het diner, de gebruikelijke cocktails op de kamer van een der gasten verschaft en aan tafel kwamen dadelijk de platte zilveren whiskyflacons voor den dag, die de heeren hier in hun zak dragen. Het was een wonderlijk gezicht om telkens op zoo een tafel van elegant gekleede menschen, tusschen bloemen en rozig omkapte lampjes, een flesch met whisky of een met jenever te zien staan, door den gastheer van zijn kostbaren voorraad meegebracht. Niemand kon begrijpen, dat ik aan een cocktail meer dan genoeg had en heerlijk, gekoeld sodawater boven hun „high-balls" verkoos en ik waagde de veronderstelling tot 36 MIJN AMERIKAANSCHE, REIS mijn buurman, dat hij vergeten moest zijn, hoe kostelijk water smaakt, als je warm en dorstig bent. „I fear you are right", gaf hij gul toe, „prohibition heeft ons allemaal tot drinkers gemaakt". 37 DUUR DOLLARIKA EEN van New York's beroemde en meest succesvolle tooneelschrijfsters heeft mij meegenomen naar een merkwaardig, klein theater, dat door rijke philanthropen in dë Joodsche wijk, in het allerarmste gedeelte van de stad werd opgericht. Wij deden een tocht door ongelooflijk vuile straten, waar vrijwel de heele bevolking buiten de huizen leeft, op de stoepen zit of uit de ramen hangt, en waar, als in elk Joden-kwartier van elke groote stad, het nijvere handelsvolkje zijn kramen en tenten en wagentjes met koopwaar bij honderdtallen heeft uitgestald. De straten waren er wat smaller, de huizen wat ouder en verveloozer, maar van 38 MIJN AMERIKAANSCHE REIS precies dezelfde structuur als „uptown", en tot mijn niet geringe verbazing waren er tal van winkels met modieuze zijden jurkjes, met kleurige heerendassen en luchtige zomerpakken, met radio-artikelen, grammofonen en electrische piano's op afbetaling, precies als in Broadway en de groote Avenues. En tot mijn nog grcoter verbazing (want ik herinnerde mij een dergehjken tocht door het Londensche „East End", en - oneindig scherper een door een arm gedeelte van Berlijn, een viertal jaren geleden) zag ik hier ontelbare vuile, slordige, maar volstrekt niet ondervoed uitziende kinderen, en dikke, gemoedelijke, volstrekt niet afgesloofd uitziende vrouwen voor de deuren zitten, en ik zag rijen Fordjes en Chevrolets, die hier, als overal elders, de straat aan weerskanten garneerden. Mager, ondervoed... paria's schenen mij alleen de honden en katten, die van den eenen vuilnishoop naar den anderen slopen en de enkele paarden, 39 MIJN AMERIKAANSCHE REIS die je hier voor vrachtwagens ziet, en die ze onbarmhartig in de brandende /zon laten staan; van zielige, verwaarloosde kinderen, afgebeulde vrouwen en in troepjes slenterende werklooze mannen zag je echter geen spoor. Natuurlijk, er zijn ook hier „paria's", hongerlijdende mislukkelingen, als in elke wereldstad; maar een feit is het, dat wie werken kan en wil, hier behoorlijk zijn Tirood kan verdienen; „unemployment" kent dit rijke, voorspoedige land immers | nauwelijks, en al zijn de levenskosten in New York ontzaglijk hoog, ook een sjouwer of een bordenwasscher in een hotel verdient genoeg om van te leven. Armoede doet zich het ergste gevoelen in de behuizing; in dat „down-town"district leven 200,000 menschen op een vierkanten mijl gronds; en de huizen, de zes, acht of tien verdiepingen hooge appartment-houses zitten tot berstens vol met al die groote joodsche gezinnen; 40 MIJN AMERIKAANSCHE REIS acht of tien menschen in één kamer is dan niets ongewoons. Maar wanneer de oudste zoon des avonds met zijn „girl" uitgaat, draagt hij een overhemd met het nieuwste dessein en „the tie of the moment"; en zij heeft een crêpe-dechine japonnetje, en natuurlijk zijden kousjes (wie in New York weet nog wat katoenen kousen zijn!) en ze heeft haar korte haren juist bij den kapper laten knippen en friseeren. Elk der platte daken staat vol antennes, de sodafountains en Cafeteria's zitten ook in dit kwartier altijd vol; en als „Dad" 's avonds in zijn Fordje van zijn werk komt, neemt hij „Mah", in haar paarse of oranje-zijden avondmantel mee naar de nieuwste film van Tom Mix of Harold Lloyd. En het kleine theater, dat met een pliilanthropisch doel gesticht werd, vraagt anderhalven dollar tot vijf en tachtig cent voor de plaatsen, en eiken avond is het er uitverkocht. 41 MIJN AMERIKAANSCHE REIS De tuinman, die voor het huis waar ik logeer, de overvloedig bloeiende ramblers opbindt en het groote grasveld rolt en sproeit, verdient per dag zeven dollar. Zijn collega, de verver, die 's morgens met een keurige Overland arriveert om de garage te schilderen, verdient er veertien. Maar de tuinman is een Italiaan, en maakt overuren, door in een der andere tuinen, in onze buurt, in den avond te werken, want hij móét, zegt hij, 50 dollar per week verdienen wil hij met zijn gezin kunnen leven. Zelfs wanneer men rekent dat alles ruim tweemaal zoo duur is als bij |pns, zijn de loonen hier heel hoog. Een werkvrouw, of de waschvrouw, die eens in de week de wasch van het gezin komt doen (in veel gevallen de eenige hulp die de huisvrouw heeft) verdient vijf dollar plus haar tramgeld en den kost. Het is geen wonder dat de Duitsche dienstmeisjes hemel en aarde bewogen om naar Amerika te komen, vóór de emigrantenwet van 1924 dat on- 42 MIJN AMERIKAANSCHE REIS mogelijk maakte, want een goede keukenmeid verdient hier 75 tot 125 dollar per maand, een waitress 75 tot 85 dollar, evenals een parlour-maid, terwijl de kleeren van deze laatste door haar mevrouw worden betaald, en zij, behalve de „servants-dining-room" en een slaapvertrek, ook haar eigen badkamer tot haar beschikking heeft. De chauffeur van mijn gastheer verdient 40 dollar per week, hij is aviateur aan het Fransche front geweest en vindt auto-rijden eigenlijk een treurig surrogaat voor „the sport of sports". Loonen en prijzen zijn in dit land iets verbijsterends voor den Hollander, die zich al jarenlang had laten vertellen, dat in zijn land alles duurder dan ergens anders is; voor ons Amsterdammers, die aan exorbitante woninghuren gewend zijn, is het troostrijk om te hooren, dat je in New York voor een etagewoning van een achttal kamers, met 43 MIJN AMERIKAANSCHE REIS drie badkamers en een keuken 5000 a 6000 dollar per jaar betaalt, en dat je een lief houten landhuis met ongeveer dezelfde ruimte, voor een slordige 100.000 dollar kunt koopen. Maar huizen en appartementen hebben hier tal van geriefelijkheden, waarmee men in dit practische land aan den steeds erger wordenden dienstbodennood tegemoet komt: centrale verwarming, warm en koud water en een „refrigerator" (electrische ijsmachine) behooren tot het huis, evenals steeds het keukenfornuis en de badkuipen en alle electrische ornamenten daartoe behooren. In tal van de nieuwste étage-woningen is tegenwoordig het onderhoud van de kamers en de bediening in de huur begrepen, waarvoor men evenwel een zeer hoog bedrag betaalt. Voor een zit-, slaap- en badkamer in een eersterangs hotel te New-York wordt in den zomer 20, in den winter, als het vol-seizoen is, 25 dollar per dag gevraagd; een week pension in een 44 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „fashionable" badplaats als Atlantic City kost al gauw 75 a 80 dollar; is het wonder dat de Amerikanen in hun vacantie in drommen naar „good old Europe" komen, waar ze alles „marvelous cheap" vinden, en bovendien zooveel champagne en cocktails kunnen drinken als hun hart begeert? 45 REIZEN IN AMERIKA WANNEER ik ooit op de een of andere manier mijn fortuin maak, en geen andere ambities meer heb dan „to give myself a good time", zooals het hier heet, ga ik reizen door Amerika. Niet om zijn banale, leelijke steden te zien, die op elkaar gelijken als de getallen waarmee overal en altijd, practisch en nuchter de straten worden aangeduid, maar om het prachtige, rijke en weelderige land te leeren kennen, het Oosten met zijn breede rivieren, golvende vlakten en machtig geboomte, the Middle-West met de bergen en reusachtige meren, en dan door de eindelooze korenvelden en prairiën naar Californië, dat een aardsch paradijs 46 Coney Island op een heeten zomerdag MIJN AMERIKAANSCHE REIS moet zijn; naar Yellowstone Park, waardoor je vijf dagen reist om altijd weer nieuwe machtige natuurwonderen te aanschouwen, en naar Florida, het zonnige'Zuiden, waar de rijke New Yorkers in den winter sneeuw en kou ontvluchten. Ik zou alles willen zien behalve de „gezochte" zee-badplaatsen, want dat zijn de vreeselijkste oorden die de Yankee-geest heeft voortgebracht. Is er iets ergers denkbaar dan het beroemde Coney Island op een zomerschen Zaterdag, wanneer een half millioen „pleasure-seekers" er een helsch spektakel maken, wanneer het in het water zoo vol is, dat ze er alleen maar in staan, en niet eens liggen, nóch zwemmen kunnen. .. wanneer uit een paar honderd dancing-places het gejengel van JazzBands klinkt en de rutschbanen en tobogans van het Luna-Park worden bestormd door jongelingen met roodverbrande - en hun sweethearts met rose-geverfde gezichten... ? 47 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Het land, dat „The United States of America'* heet, is een werelddeel; ik heb zijn ontzaglijke uitgestrektheid nooit gerealiseerd vóór ik er een klein, zéér klein deel van zag en vóór ik mijn huisgenooten reisplannen hoorde bepraten: 24 uur naar Chicago, een tocht van vijf dagen over al de groote meren van Buffalo tot St. Paul; zes maal een etmaal in den trein om van Oost naar West, van New York tot San Francisco te komen. „Reizen" is hier een heel ander begrip dan bij ons; voor een „overnight trip" draait een Amerikaan zijn hand niet om, dat beschouwt hij als een buurtverkeer van Amsterdam naar Utrecht - toen de jongste dochter des huizes met een schoolvriendin de Niagara-Falls wilde gaan zien, lag het dan ook voor de hand dat ik mee ging; en ik bestelde mijn biljet en mijn plaats in de „sleeper", zonder me er verder in te verdiepen dat het reisje, dat ik met één dag tusschenruimte heen en terug ging ondernemen, ongeveer 48 MIJN AMERIKAANSCHE REIS even ver was als Amsterdam-Parijs. En ik vergat óók maar om uit te rekenen dat het reizen - precies als alle andere dingen hier - juist twee maal zoo duur is als bij ons; je went er merkwaardig gauw aan om niet steeds elk bedrag te herleiden en je goed humeur te bederven, om maar te doen of een Amerikaansche en een Hollandsche cent hetzelfde is. Maar Niagara-Falls (klemtoon op de eerste „a" astublieft) was „time and money" waard; onvergetelijk indrukwekkend, ondanks het leger „guides" dat met Amerikaansch businessinstinct eiken toerist bestormt onvhem mee te sleepen langs telkens weer een ander „interesting view", na hem te hebben uitgedost in gummi-jas en gummihandschoenen; om hem over glibberige trapjes ónder de watervallen te brengen, dan weer in een trolley-treintje te proppen om de „Grand Rapids" te zien, en met onvermoeide energie te vertellen, 49 MIJN AMERIKAANSCHE REIS dat hij toch heusch in de griezelige „Spanish-air-car" moet gaan zitten, die dwars boven de geweldige „whirl-pool" van den eenen oever naar den anderen glijdt; alles natuurlijk a raison van een halven of een heelen dollar en de noodige „tips". Want dat het fooienstelsel in Amerika vrijwel zou zijn afgeschaft, is een van de vele sprookjes, die over dit land in omloop zijn; het bloeit er even welig als overal elders. Ja, als ik een fortuin bezat, zou ik willen reizen door Amerika, want het reizen op zichzelf, dat in Europa in den regel een noodzakelijk kwaad is, wordt je hier bijna tot een genoegen gemaakt.'Ik vond in dit land tot nog toe twee dingen waarvoor ik een onbegrensde bewondering heb: ten eerste de weervoorspelling in de krant, die altijd nauwkeurig uitkomt en daarbij nooit, als bij ons, in vage termen van „mogelijk" en „waarschijnlijk" is ge- 50 MIJN AMERIKAANSCHE REIS steld, doch precies zegt welk weer en welke temperatuur er te wachten is; en ten tweede de voortreffelijke wijze waarop „het toerisme", d.w.z. treinen en hotels, hier is ingericht. Ik heb me eens, gedurende een treinreis naar Berlijn, heftig geërgerd over twee Amerikanen, die minachtend over hun compartiment in den D-trein spraken als over „a dog's den"; ik heb hen herdacht toen ik voor het eerst in een Amerikaansche „parlour-car" reisde, waar je in een heerlijk gemakkelijken, ruimen fauteuil zit, die naar alle kanten kan draaien, waar je niet bent opgesloten in een klein hokje met stijve banken, en niet voortdurend met de beenen en ellebogen van je medereizigers in conflict komt. Het is merkwaardig hoeveel minder vermoeiend hier het reizen is. Ik kan me nu best begrijpen dat de Amerikanen een treinreis van drie etmalen heelemaal zoo erg met vinden, te minder daar je in de groote expresstreinen een kapper, een badkamer, 51 MIJN AMERIKAANSCHE REIS dat hij toch heusch in de griezelige „Spanish-air-car" moet gaan zitten, die dwars boven de geweldige „whirl-pool" van den eenen oever naar den anderen glijdt; alles natuurlijk a raison van een halven of een heelen dollar en de noodige „tips". Want dat het fooienstelsel in Amerika vrijwel zou zijn afgeschaft, is een van de vele sprookjes, die over dit land in omloop zijn; het bloeit er even welig als overal elders. Ja, als ik een fortuin bezat, zou ik willen reizen door Amerika, want het reizen op zichzelf, dat in Europa in den regel een noodzakelijk kwaad is, wordt je hier bijna tot een genoegen gemaakt. Ik vond in dit land tot nog toe twee dingen waarvoor ik een onbegrensde bewondering heb: ten eerste de weervoorspelling in de krant, die altijd nauwkeurig uitkomt en daarbij nooit, als bij ons, in vage termen van „mogelijk" en „waarschijnlijk" is ge- 50 MIJN AMERIKAANSCHE REIS steld, doch precies 'zegt welk weer en welke temperatuur er te wachten is; en ten tweede de voortreffelijke wijze waarop „het toerisme", d.w.z. treinen enj hotels, hier is ingericht» Ik heb me eens, gedurende een treinreis naar Berlijn, heftig geërgerd over twee Amerikanen, die minachtend over hun compartiment in den D-trein spraken als over „a dog's den"; ik heb hen herdacht toen ik voor het eerst in een Amerikaansche „parlour-car" reisde, waar je in een heerlijk gemakkelijken, ruimen fauteuil zit, die naar alle kanten kan draaien, waar je met bent opgesloten in een klein hokje met stijve banken, en niet voortdurend met de beenen en ellebogen van je medereizigers in conflict komt. Het is merkwaardig hoeveel minder vermoeiend hier het reizen is. Ik kan me nu best begrijpen dat de Amerikanen een treinreis van drie etmalen heelemaal zoo erg met vinden, te minder daar je in de groote expresstreinen een kapper, een badkamer, 51 MIJN AMERIKAANSCHE REIS uitzicht- en restauratiewagens en soms zelfs... een bioscoop vindt 1 [En hoe voortreffelijk zijn de Ameri(kaansche hotels! Natuurlijk elke kamer „with bath" en behalve warm en koud, ook nog „ioed" water om te drinken. En natuurlijk dubbele deuren en muren, zoodat geen geluid van een snurkenden buurman je slaap stoort, en allerlei kleine, verfijnde gemakken: je hangt je kleeren tusschen je dubbele kamerdeuren en vindt ze den volgenden morgen opgeperst en uitgestoft terug; er gaat een speciaal lichtje branden achter een doorschijnend bordje dat je waarschuwt wanneer er „mail" voor je in het brievenbureau is; een zwembad, een massage-inrichting, een bibliotheek en een doctor's-office staan tot je beschikking, binnen een dag krijg je je linnengoed frisch en keurig gestreken terug, met de gaatjes in meneer's sokken netjes gerepareerd en een losse 52 MIJN AMERIKAANSCHE REIS knoop weer veilig vastgenaaid, ♦ . en beneden in de keurige, koel gehouden eetzaal is natuurlijk een „band" en kun je onder een fox-trot of een boston je inspannende zakenzorgen voor een wijle vergeten... O, Amerika is een heerlijk land om in te reizen... Alleen, je moet een flink aantal dollars tot je beschikking hebben en je moet vooral niet uit hoeven rekenen hoeveel Hollandsche guldens die vertegenwoordigen. 53 DE GOUDZOEKER VAN KLONDYKE WIJ hadden al meer dan een uur naast elkander gezeten, en ik had bij mijzelf vastgesteld, dat hij een weinig amusante buurman was. Zijn conversatie ging, met iemand tegenover hem, over een grooten bokswedstrijd, waarbij hij op de een of andere manier geïnteresseerd scheen, en hij had de vervelende manier van praten van sommige Amerikanen, met zijn mond vrijwel dicht, zoodat ik hem heel lastig verstaan kon. En toen gebeurde het, dat iemand aan tafel iets over Klondyke zei, en mijn andere buurman fluisterde mij in: „Wist u dat hij een van de pioniers is geweest in Klondyke? Een van de 54 MIJN AMERIKAANSCHE REIS allereersten die daar goud is gaan zoeken?" Ik keek hem aan, nieuwsgierig en geïnteresseerd, want hij was opeens een ander geworden* „Is het heusch waar? Toe, vertel er mij dan van?" vraag ik in gespannen belangstelling, en hij lacht een beetje spottend en keert zich naar mij toe, een scherpe kop met ver uitstekende jukbeenderen, waarover strak de verweerde huid, en een mond, bitter en hard, smal als een snee... „She is going to write about you in her dutch paper", dreigt iemand plagend van den overkant. „There has been written a book about his adventures", zegt zijn vrouw trots, en zij noemt den naam van het boek en den schrijver, dien ik natuurlijk (want ik mis helaas het journalistieke instinct dat onmiddellijk naar een potlood en een notitieboekje grijpt) weer vergeten ben. Maar ik heb niets vergeten van wat hij vertelde, eerst langzaam en een beetje verveeld, en toen met steeds meer animo... 55 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Toen de eerste berichten over Klondyke in de kranten kwamen, vage berichten dat daar goud gevonden was, besloot hij samen met een vriend om er zijn geluk te gaan beproeven. Wat ze bezaten maakten ze te gelde voor een slee met honden, en zooveel voedsel dat ze het een half jaar konden uithouden, samen trokken ze het bergland in... Neen, wegen waren er natuurlijk heelemaal niet, en het was er ontzaglijk koud, dertig of meer graden vorst, doch dat voelde je zoo niet, behalve als er een sneeuwstorm blies, die de honden blind maakte en hun soms dagenlang het voortgaan belette. Zij hadden zich een hut van boomstammen gebouwd en waren aan het werk gegaan, het ontzaglijk zware werk om het goud te delven, de kleine brokjes ruw goud, die daarginds in de verre „maatschappij" een fantastische waarde zouden hebben, doch die daar, in hun eenzaamheid, met meer waard waren dan steenen. Er kwamen meer delvers, evenals zij aan- 56 Een geweldig gebouw, in de stad waar alles „geweldig" van afmeting is MIJN AMERIKAANSCHE REIS getrokken door het wonderverhaal dat van tijd tot tijd in de kranten de ronde deed; „En die eerste tijd", zei hij, en zijn oogen lichtten, „was een prachtige tijd van kameraadschap, van volkomen vertrouwen en mekaar helpen als je kon. Want ieder bewaarde zijn schat aan goud in zijn open hut, maar niemand zou zich ooit vergrepen hebben aan het bezit van een ander. En iedereen zag dat bezit met den dag groeien en droomde van den tijd, dat hij naar de bewoonde wereld terug zou gaan en een rijk man zou zijn..." „Toen kwam de groote verandering. Ik weet het nog als gisteren, hoe er op een avond een kerel naar me toe kwam in de kleine kroeg, die een van ons daar had opgezet. In een stukje papier toonde hij mij fijn, poeierig goud en vroeg me of ik het wou wegen. Natuurlijk wou ik weten waar hij het gevonden had, en toen kwam het groote nieuws 57 MIJN AMERIKAANSCHE REIS aan het licht, dat er goud zat in het aangeslibde zand van de rivier* Nu hoefden we niet langer moeizaam te delven, nu lag het goud letterlijk voor het grijpen. Het was een wonder, zoo snel als dat nieuws door de wereld ging. En hoe ze toen van alle kanten kwamen toestroomen, de gelukzoekers en de avonturiers, en het leger van die anderen, die op de goudzoekers parasiteerden, die hun drank en tabak verkochten, tegen goud natuurlijk, want baar goud bij gewicht was het eenige betaalmiddel dat wij hadden; gladde sjacheraars, die ons het goud afkochten tegen de helft van de waarde en er dan mee wegtrokken, en ons banknoten gaven, die we liever hadden omdat we ze bij ons konden dragen» Want toen kwam de tijd, dat niemand zijn kameraad meer vertrouwde, waarin de een stal wat de ander bezat, en je mekaar overhoop schoot om een armzalig beetje van dat goud, dat in het zand van de rivier voor het grijpen lag»»." 58 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „Maar wie genoeg had vergaard trok toch zeker weg zoo gauw als hij kon?" „Dat was juist de tragedie van de goudZoekers", zei hij met zijn bitteren glimlach, „rijk werd er niet een. Want elke kroeg was een speelhol, en wie half of heelemaal dronken was, verdobbelde al het goud dat hij bezat en moest opnieuw beginnen. En als hij dan weer flink wat bij elkaar had, kwam er toch weer een avond dat hij zijn eenzaamheid en zijn ellendige bestaan vergeten wou en zich bedronk... om den volgenden dag te merken dat hij zijn bezit opnieuw had verdobbeld of dat het hem was ontstolen. .." - „Toen ik er kwam," zei opeens zijn kleine vrouw van den overkant van de tafel, „twee jaar nadat hij was gegaan, vond ik er al een kolonie van een paar duizend menschen..." De kijk haar aan, ik kijk naar die beiden, naar haar fijne gemanicuurde handjes en haar kostbare Spaansche sjawl en 59 MIJN AMERIKAANSCHE REIS de parels om haar hals, en naar zijn glanzend witten boord en het bonte zijden doekje, dat coquet uit den zak van zijn „Tuxedo" wipt.** En even weifel ik*. * is het waar, kan het waar zijn, dat deze zelfde menschen dat wonderlijke bestaan van goudzoekers hebben geleefd, zoo'n leven waarvan je leest in de boeken van Jack London, met al zijn ontberingen en harde noodzakelijkheden en al zijn duistere romantische avonturen... ? En dat ze na enkele jaren rustige, gezeten burgers zijn geworden, zich aan het verfijnde luxeleven van een groote stad hebben gepast, of ze nooit kou en ontbering en eenzaamheid hadden gekend.... Ik waagde het niet om hem te vragen waar hij dan zijn fortuin had gemaakt, daar het blijkbaar niet in het land van de goudzoekers is geweest; ik hoorde het toevallig dienzelfden avond van iemand anders. „Hem zat het dobbelen in het bloed... toen het misliep in Klondyke en de goudproductie daar vrij plotse- 60 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ling ophield, heeft hij ergens in de Zuidelijke Staten een speelhuis opgezet, daar heeft hij een paar maal een fortuin gewonnen en verloren en nu is hij hier in New York de man die de groote bokswedstrijden organiseert, waarbij, zooals u weet, om reusachtige sommen gewed wordt, ♦De man uit Klondyke steekt voor den spiegel een rozeknop in zijn buttonhole, zij klaagt over tocht en trekt huiverig de pompeus geborduurde sjawl over haar gepoeierde schouders. En ik overpeins, dat Amerika nog steeds het land is van de onbegrensde mogelijkheden. 61 HET AMERIKAANSCHE MEISJE HET is een heel belangrijk onderwerp waarover ik thans ga schrijven, eigenlijk wel het allerbelangrijkste waarover een bezoeker in dit land zich een oordeel heeft te vormen, want hóé menigmaal al is mij vol belangstelling gevraagd: „And what do you think of the American girl?" En zeker had ik al veel eerder over „the American girl" en haar onafscheidelijken tegenkant „the American boy" geschreven, als ik niet telkens weer bevonden had, dat het oordeel, dat ik mij over hun merkwaardige relaties gevormd had, eigenlijk toch weer niet juist was; als ik niet overtuigd was geweest, dat een Hollandsche mevrouw, al houdt ze er in 62 MIJN AMERIKAANSCHE REIS haar eigen land „moderne" begrippen op na, toch nog te veel vast zit aan allerlei codes van wat voor een meisje „mag" en „hoort", om „the revolution of the sexes", zooals een Amerikaansch schrijver het noemt, heelemaal onbevangen te kunnen zien. The American girl heeft me gepuzzeld, vanaf de bootreis, waar ik „flappers" van een jaar of zestien cocktails zag drinken en kaart Zag spelen met de enkele „boys", die aan boord waren en met wie ze een even snelle als dierbare vriendschap hadden gesloten, terwijl de respectieve ouders van de flappers aan hun bridge of patience zaten en het volkomen in orde vonden wanneer hun dochters 's nachts om een uur of twaalf nog een dansje en een vrijpartijtje op het sloependek begonnen, en den kapitein zijn nachtrust ontroofden met de nieuwste fox-trots uit „Lady be Good" of „Rose Mary". 63 MIJN AMERIKAANSCHE REIS [Het is een feit dat je in geen land zoo- lyeel mooie meisjes ziet als in Amerika. [Zoolang ze heel jong zijn, zien ze er eigenlijk allemaal lief en aantrekkelijk luit, met hun ranke, lenige figuurtjes, hun „bobbed hair" en de charme van (hun vrijmoedig zelfbewustzijn, „The Flapper rules the World" is het huidig devies en werkelijk lijkt het, of het heele leven om haar draait, om die pret-grage, vroolijke meisjes met hun „boyfriends", met wie ze gaan dansen en dineeren, zwemmen en autorijden, in een onafgebroken jacht naar „run" en „good times". „Children are not a career these days, ehildren are just accidents, always painful, sometimes fatal, but they are not a lifelong job". Dit is de opinie van een moderne vrouw in een roman van een modernen Amerikaanschen schrijver, en een die, dunkt me, veel Amerikaansche vrouwen zullen onderschrijven. Kinderen hebben eerst een „nurse", die voor hen zorgt, dan gaan ze naar school, en in de meeste gevallen 64 MIJN AMERIKAANSCHE REIS al jong - veertien, vijftien jaar - naar een boarding school; van dien tijd af leeren ze op hun eigen beenen staan. In de vacanties, die hier drie maanden duren, gaan ze twee maanden naar een „camp", waar ze alle denkbare vrijheid genieten; meisjes van vijftien, zestien, gaan uit met hun „boy-friend", naar een dancing of naar de „movies", en geen vader of moeder krijgt het in zijn of haar hoofd daarin iets ongepasts of iets gevaarlijks te vinden. College-girls, hoewel ze hier, evenals in Engeland, wonen in gebouwen, die aan de universiteit annex zijn en aan regels gebonden worden wat uitgaan en thuiskomen betreft, zijn volkomen vrij om met hun vrienden te zijn; een college-girl, die in dit huis logeert, een snoezig meiske van even twintig, ging voor een week-end naar een boys-college in de buurt, om daar met een vriend uit te gaan. Merkwaardig, tegenover deze vrije be-~ 65 MIJN AMERIKAANSCHE REIS grippen, is het feit dat men hier van co-educatie niets weten wil, dat zelfs de meest moderne Amerikaansche mama's verschrikt de hoofden schudden en „Well I neverl" Zeggen, wanneer je haar vertelt, dat onze jongens en meisjes, ook op de „High Schools", gezamenlijk worden opgevoed en dat in al onze universiteiten de mannelijke en vrouwelijke leerlingen met elkaar op de college banken zitten. Amerika heeft tal van Women's Colleges, waar de meisjes, naar wat ze er mij van vertelden, een heerlijk leven hebben, waar ze zelf de vakken kiezen waarin ze zich willen bekwamen, meest literatuur, talen, kunstgeschiedenis, waar een alleraardigste geest van kameraadschap en self-government is, en waar „graduation" (eind-diploma's) elk jaar met groot ceremonieel gevierd wordt. De laatste jaren hebben verscheidene der groote universiteiten haar deuren ook voor vrouwen opengesteld; meisjes en jongelui wonen dan echter steeds in af- 66 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zonderlijke gebouwen. De studie op de Women's Colleges is in geen enkel opzicht met de studie aan onze universiteiten te vergelijken; voor zoover ik het beoordeelen kan lijkt ze mij meer gelijk te staan met hetgeen in de hoogere klassen van onze Meisjes H. B. S. en Lycea geleerd wordt, natuurlijk met het groote verschil dat de leerling hier zelf de „courses" kiest, die zij wenscht te volgen. Amerikaansche kinderen leeren over het algemeen oneinding minder dan de onze... gelukkige stervelingen, zij komen er waarlijk niet minder goed mee door de wereld! Grappig voor ons, met ons heilig respect voor „gestudeerde" menschen, is de weinige waarde die hier aan een „degree" wordt gehecht; tal van jongelui bezoeken de universiteit een paar jaar om er algemeene ont-' wikkeling op te doen, of zich in eenj speciaal vak te bekwamen en zoeken 67 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zich dan „a job", terwijl bijna de helft der studenten uit onvermogende jongelui bestaat, die in de avonduren en de vacanties alle mogelijke werk verrichten om het geld voor hun studie te verdienen* Maar wat nu „the American girl" betreft, ik geloof, dat het aantal dat studeert uit liefde tot de studie betrekkelijk gering is; ik heb tal van lieve, vroolijke en levenslustige meisjes ontmoet, wier leven volkomen gevuld was met een romannetje, een partijtje bridge en dan natuurlijk met „dances" en „good times with the boys"* En ik heb hier dikwijls gedacht aan het vorige vrouwengeslacht, dat zoo bitter gestreden heeft voor de vrijheid om te mogen, te kunnen werken* Laat ik er echter dadelijk bijvoegen dat in Amerika, in alle bedrijven, vrouwen prachtig werk verrichten; de managers van twee der grootste theaters zijn hier vrouwen; ik heb een jonge vrouw ontmoet, moeder van twee kinderen, die den tijd dat dezen in het kamp waren, gebruiken 68 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ging om aan een van de universiteiten een vacantie-cursus te volgen in internationale politiek; (mij dunkt, dat niet veel Hollandschen daar den moed voor zouden hebben!), en ik heb met tal van vrouwen en meisjes gepraat, die vol belangstelling voor alle groote levensvragen waren. Maar als ik aan „the American girl" denk, dan zie ik een snoezig meisje met „bobbed hair", een „permanentwave** en geverfde lipjes, dat met een snoezig japonnetje aan op een „swing" zit (een soort canapé, die met kettingen aan de zoldering hangt en waarop je heerlijk, droomerig kunt zitten schommelen) en dat met een verleidelijk lachje opkijkt naar een jonkman met een sport broek en een grooten hoornen brü, en vraagt: „Let's have some fun?" 69 PLANKENLAND NU ik enkele weken in New York heb rondgekeken, lijkt het mij dat ik zeer luchthartig ben geweest toen ik mij, bij het maken van mijn Amerikaansche reisplan, voornam om ook het Tooneel in Amerika te bestudeeren, en de resultaten van mijn waarnemingen te boek te stellen. Want pas nu ik hier ben, realiseer ik hoé ontzaglijk van afmeting hier alles is, het land zelf waarin men etmalen moet reizen om van de eene groote stad naar de andere te komen, the City of New York, waar ik meer dan twee uur in een auto moet rijden, wanneer ik iemand aan „den anderen kant** een bezoek wil brengen, en evenzeer „Het Tooneel", 70 MIJN AMERIKAANSCHE REIS dat in deze stad zijn belangrijkste uitingen vindt (alleen een succes in New York geeft sanctie aan een stuk, evenals dat met Parijs of Londen het geval is) en zeer veelzijdig is* Want beter dan van „Tooneel" kan ik hier spreken van „dramatische productie"; de scheidslijn tusschen „echte" en amusementskunst, die bij ons nog altijd nauwgezet wordt getrokken, is hier vrijwel weggevallen, karakteristiek" voor de verhoudingen lijkt mij het feit, dat de uitstekend gedocumenteerde,! zeer serieuze en meesttijds zeer scherpe critiek in de groote bladen en tijdschriften, precies dezelfde belangstelling aan een stuk van Ibsen, een musical-comedy van Gilbert of een film van de Paramount wijdt. Trouwens, ik heb] hier in de door de New Yorkers zoo geliefde „Vaudeville", naast de kinderachtigste flauwiteiten, onmiskenbare artisticiteit gevonden (bijv. in het athletische dansen van de beroemde „Gertrud Hofman Girls"); ik heb in een horribel 71 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Musical-play decors en costuums gezien, die een Svend Gaade of een Lensvelt eer zouden hebben aangedaan; en ik heb in zeer ernstige tooneelspelen goedkoope lach-effecten zien toepassen, die voor mijn gevoel mdruischten tegen elk begrip van „kunst". Men kan, bovendien, het Amerikaansche Tooneel onmogelijk beoordeelen. zonder aandacht te wijden aan het dilettanten-, of beter gezegd, het liefhebberij-tooneel, dat in menig geval den pioniersarbeid verricht, welken het beroepstooneel versmaadt. „Little Theatres" noemt men hier de groepen technisch-geschoolde dilettanten; op hun dikwijls hoogst merkwaardige prestaties hoop ik later terug te komen. Ik ben mij volkomen bewust dat de indrukken, die ik over „Amerikaansch tooneel" ga schrijven, niet anders dan vluchtig kunnen zijn, dat ik, bij een langer en diepgaander studie van de wonderlijke verhoudingen in dit wonderlijke land, waarschijnlijk menige con- 72 MIJN AMERIKAANSCHE REIS clusie zou moeten herzien. Doch behalve de ervaringen, die het aanschouwen van een twintigtal van de meest uiteenloopende stukken mij gegeven heeft, had ik gelegenheid om met tooneelschrijvers, critici en regisseurs over de dramatische kunst van hun land te spreken, en evenzeer om te hooren en op te merken in welke richting hier de smaak van het pubhek gaat. Tal van Amerikaansche tooneelstukken hebben hun weg naar Europa gevonden, ook in Holland zijn de laatste jaren een onevenredig groot aantal Amerikaansche blijspelen opgevoerd en bijna altijd met succes. Wel niemand, die de dramatische kunst van ons land een goed hart toedraagt zal blij geweest zijn over dat feit, doch wij hebben er desalniettemin rekening mee te houden... tant pis pour nous! Nu in Holland het bezit van een nationaal tooneel langzamerhand een sentimenteele illusie lijkt geworden, zullen daarom mijn „Amerikaansche indrukken" wellicht ook voor 73 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Hollandsche tooneelvrienden interessant zijn. In het centrum van New York, opeengedrongen in slechts een tiental straten rondom Broadway, zijn meer dan zeventig theaters, In de 43ste en 44ste straat bijvoorbeeld, terzij van het reusachtige Astor Hotel, hangt voor het eene gebouw naast het andere het groote electrische lichtsein uit, dat den titel van een stuk geeft, den naam van de „principal star*' of, in zeldzamer gevallen, dien van den schrijver. De meeste dezer theaters zijn eerst enkele jaren oud, zij zijn bijna alle ondiep, in de breedte gebouwd, sober smaakvol gedecoreerd en uitstekend van accoustiek en ventilatie. Vooral de nieuwere zijn tamelijk klein (voor 6 a 800 toeschouwers), want de grond in dit gedeelte van New York is zelfs voor Yankee-begrippen bijkans onbetaalbaar. In elk dezer theaters wordt avond aan 74 MIJN AMERIKAANSCHE REIS avond, en op twee matinées per week hetzelfde stuk vertoond; één slaat het record met een ..run" van vier jaar; het ook bij ons vertoonde „The Show off" (De Opschepper) is na een tweejaars „run" voorloopig gestaakt, een derde heeft het beroemde „White Cargo" nu ongeveer vijf honderd dagen achtereen zien vertoonen. Geen dezer theaters heeft echter wat men hier noemt een „stock-company", d.w.z. een vaste groep spelers die eraan verbonden is; voor elk stuk worden uit de talrijke voortreffelijke tooneelspelers die New York bezit, degenen gekozen die voor de te verdeelen rollen speciaal geschikt zijn, en. . . die de theaterdirectie zich kan permitteeren te be-* talen. Slechts een kleine groep van drie theaters werkt met een artistiek, méér dan met een commercieel doel voor oogen, het ook in ons land van naam bekende Theatre Guild. Waarmee ik volstrekt met bedoel dat in de andere geen stuk- 75 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ken van artistieke waarde worden gegeven, doch het Theatre Guild is gebaseerd op een soort van abonnement stelsel, het heeft een zeer groot aantal leden, die recht hebben op zes nieuwe stukken per seizoen, het heeft bovendien, hoewel geen „stock-company", toch een groot aantal spelers die er geregeld optreden, en een „Board of Managers" waarin enkelen dier spelers zitting hebben. En tot groote verwondering van New York heeft het Theatre Guild, hoewel het niet „commercieel" is en zelfs verscheidene stukken heeft vertoond waarvan vooruit te weten was, dat ze geen financieel succes konden worden, in enkele jaren zulke goede zaken gemaakt, dat het kortelings een nieuw, smaakvol en up-to-date theatergebouw heeft kunnen openen, ^oor het overige is het tooneel hier volkomen „commercialized"; het is voor een aantal zakenmenschen met durf, flair en kijk op den publieken smaak, een kansspel om een fortuin te maken; 76 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zoo'n kansspel is het voor de honderden tooneelschrijvers, die hun product van den eenen „Reader" naar den anderen dragen, met de illusie, dat ze eens het geluk zullen hebben een O'Neill, een Sydney Howard of een George Kelly te blijken; en voor de duizenden jongelieden, die zich in ontelbare „Schools for dramatic art" voor het vak van tooneelspeler voorbereiden, en van wie misschien een of twee procent kans krijgt om zich in dit land van op de spits gedreven concurrentie een plaats te veroveren. Laat ik hier echter direct tegenover stellen dat Amerika, meer misschien dan eenig ander land, een kans geeft aan den talentvolle, die zijn naam nog maken moet, evenzeer als aan de schrijvers van andere landen, zooals Pirandello, Georg Kaiser, Amiel en Vajda, als aan jonge Engelschen of Amerikanen; zoowel tooneel- als romanschrijvers in Engeland zijn er tuk op om hun werk geplaatst te krijgen in Amerika, dat beter kansen, 77 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zoowel financieel als artistiek, schijnt te bieden dan hun eigen land. Het groote publiek begeert hier volstrekt geen „hooge kunst", het begeert eerst en vooral de „fun", die in de films, de Vaudevilles, de Musical-plays zoo overdadig wordt opgedischt, en als concessie aan den ahnachtigen pubheken smaak wordt hier, ook aan de meest serieuze stukken, een „comic touch" gegeven, die den stijl van het geheel ten zeerste schaadt. Jong en „nieuw" als alles in Amerika, is ook de dramatische kunst, zij trekt hier niet, als in Frankrijk, Duitschland of Oostenrijk, haar beste sappen uit een schoone traditie. Want stijl en traditie kent men nauwelijks in dit land, waar alleen het verrassend-nieuwe, nog-niet-gekende een goede kans heeft; liefde-voor-het-oude -is hier hoogstens de liefhebberij van een aantal rijke menschen. Wat New York nog aan mooie oude huizen bezit („oud" beteekent hier van een 50 jaar geleden) wordt genadeloos neergehaald om er 78 MIJN AMERIKAANSCHE REIS smakelooze, reusachtige steenklompen voor in de plaats te zetten; in het rijke Metropolitan-museum hangen de parels van oud-Italiaansche of Vlaamsche kunst naast waardelooze kopieën; Chopin en Schubert worden als Jazz-muziek „bewerkt" om aan den pubheken smaak te voldoen... En toch wordt hier op tooneelgebied veel sterker en beter werk verricht dan men onder zulke omstandigheden zou verwachten, omdat ieder die hier iets wil presteeren zijn aller-] uiterste krachten moet inspannen om tel slagen, omdat alleen hij een kans heeft, die iets beter kan dan de anderen. Efficiency is het wachtwoord van deze' natie. 79 DE TOONEELSTUKKEN EN HUN SCHRIJVERS WANNEER men, in een van de vele. vaak zeer belangwekkende, werken over het Amerikaansche Tooneel de karakteristiek van een schrijver leest, begint die bijna altijd met een naspeuring van zijn afstamming, met een opgaaf van de verschillende rassen, die hun invloed op zijn kunstenaarschap laten gelden. En meestentijds blijkt het dan een merkwaardige vermenging, Duitsch bloed hebben bijna allen, vermengd met Spaansch of Italiaansch, Canadeesch of Engelsch; is het wonder dat de literaire arbeid van dit volk verbijsterend veel aspecten vertoont, dat 80 „Woolworth Building" de hoogste sky-scraper van New York MIJN AMERIKAANSCHE REIS men er allerlei vreemde invloeden in na kan speuren, en zij meer dan andere volken (ons eigen uitgezonderd) ontvankelijk zijn voor werk van vreemden bodem? Elke Amerikaansche tooneelschrijver beklaagt zich, dat „buitenlandsch" werk een veel beter kans bij de tcneeldirecteuren en de critiek heeft, dan het zijne; elke „producer" stelt er een eer in om te kunnen zeggen, dat hij het was, die een onbekende grootheid uit Rusland, Hongarije of Spanje bij zijn landgenooten heeft geïntroduceerd. Het valt dan ook zeer moeilijk om een bepaalde richting in de tooneelproductie aan te wijzen, het is alleen duidelijk! dat „het salonstuk" en speciaal de echtbreuk-comedie naar Franschen trant] hier vrijwel van het tooneel verdwenen ■ Zijn; de Amerikaan noemt dat genre niet zonder eenige niinachting „sex-~ plays", en tenzij er een zeer fantastisch element in is gebracht als in Molnar's „Guardsman" of Vajda's „Harem" (die 81 MIJN AMERIKAANSCHE REIS hier beide een groot succes hadden) is het weinig meer in tel. [Het grootste aantal van de hier vertoonde oorspronkelijke stukken zijn blijspelen of kluchten, want het Amerikaansche publiek lacht veel en graag en gemakkelijk... het lacht eigenlijk altijd, zelfs in de ernstigste stukken bij de pijnlijkste situaties, en daar hier, om met Ford te spreken: „The Customer King" is, wordt in alle stukken het komische element sterk naar voren gebracht. Verscheidene van die Amerikaansche blijspelen hebben hun weg ook naar ons land gevonden. „Om tienduizend dollar", „De zeven sleutels van Baldpate", „De Opschepper", het overbekende „Potasch en Perlemoer" zijn enkele van een lange lijst, waarmee in Amerika fortuinen verdiend zijn, en waarmee ook onze tooneeldirecties bijna altijd goede zaken hebben gemaakt. Het geheim van hun succes zit voor een groot deel in hun sterken bouw, met kunst hebben zij niet het allerminste te maken, maar 82 MIJN AMERIKAANSCHE REIS de schrijvers waren hun taak technisch volkomen meester, zij kennen hun pubhek en weten precies welk soort van grappen, verwikkelingen en spannende situaties het verlangt. Die steeds vloeiende stroom van kluchten en detective-stukken moest bij ons wel den indruk wekken, dat er in Amerika niet veel beters aan de markt was, en toch is er hier een richting in) het moderne tooneel, die ongetwijfeld j belangwekkend is, en die oneindig hoo-1 ger staat, dan het genre dat wij als ..Amerikaansch Tooneel" plegen te definiëeren. Ik bedoel de Folk-plays, waaraan zoo velen van de besten onderde Amerikaansche schrijvers tegenwoor-j dig hun krachten wijden. En hoeveel verscheidenheid geeft, op dat gebiedf dit reusachtige land! Daar zijn het bergvolk van de Rocky-mountains, en de taaie wërkers in Californië, en de half Italiaansche wijnbouwers in Florida, daar zijn vechtende, opsnijdende Mexicanen, en de half-bloeds in verafgelegen 83 MIJN AMERIKAANSCHE REIS kolonies, elk zoo'n volk met z'n zeden en gewoonten vormt den bloeienden, kleurigen achtergrond voor een stuk. TJe „folk-plays" waren verreweg de belangrijkste van de vele stukken die ik hier gezien heb, zij hadden bijna altijd een vrij eenvoudig gegeven, terwijl in een der karakteristieke eigenschappen van het „ras" het dramatisch conflict lag: in de speelzucht van den Mexicaan, in de drankzucht van den halfbloed Italiaan in Florida, in de harde onbuig-? zaamheid van het bergvolk in Carolina of de starre, fanatieke vroomheid van den landbouwer op een afgelegen Californische hoeve. Hoewel in elk van die stukken het dialect van de streek wordt gesproken, maken zij geen van alle den indruk „locaal" te zijn; zij geven het primitieve, ongecompliceerde leven, en daardoor het algemeen menschelijke; zij zijn als houtsneden, sterk, hard en dwingend, tegenover de geduldige verfijnde zorg waarmee een vorige gene- 84 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ratie zijn tooneelspelen heeft ge-etst. Eugen O'Neül is de belangrijkste vertegenwoordiger van dit genre, hij wordt' door velen als Amerika's eerste tooneel-] schrijver beschouwd. Ik vind het heel jammer dat in Holland het eenige van hem vertoonde stuk „Diffrent" is geweest (door Comoedia, met Greta Lobo in de hoofdrol) daar het karakteristieke in O'Neill daarin weinig naar voren komt. „Beyond the Horizon", „Anna Christie", en „The Desire under The Elms" zijn drie van zijn vele stukken, die in tal van landen zijn gespeeld en op ons „internationale tooneel" toch zeker bekend hoorden te zijn. Sidney Howard's „They knew what they wanted", het groote succes van het seizoen, is ongetwijfeld ook een „folkplay", doch het is dunkt mij niet meer dan een gedramatiseerd geval, het mist] het algemeen menschehjke dat den stukken van O'Neill het sterk-boeiende geeft, en het laboreert als zooveel goed tooneelwerk hier, aan dien hopeloozen 85 MIJN AMERIKAANSCHE REIS eisch van het Amerikaansche publiek, „ A happy ending". Niet bepaald tot de „Folk-Plays", maar tot een genre dat er na aan verwant is, [behoort het sterke, boeiende „White Cargo*', door Leon Gordon, die er zelf meesterlijk de hoofdrol in speelt, een van de stukken, die hier twee jaar of langer op het repertoire zijn en die tegelijk in Engeland en in tal van Amerikaansche steden een evenlangen „run" hebben geboekt, Zoo'n succes was ook Lula Vdllmer's „Sun Up", dat de schrijfster van een onbekend typistje opeens tot een van Amerika's vooraanstaande tooneelschrijfsters maakte, „White Cargo'* en „Sun Up" zijn beide belangrijk werk, allebei geschreven met een meesterlijke techniek, naar die nieuwe manier, die de Amerikaansche tooneelschrijver „condensed drama" noemt „Play making has ceased to be writing, It came to be a species of modeling. True, this modeling involved materials of many different kinds, all of which 86 MIJN AMERIKAANSCHE REIS had to be pieced together, unified and energized into a coherent whole, and it was a kind of modeling, unlike any before known, because it involved elements of motion and rythm and sound", Thomas H, Dickinson, uit wiens zeer lezenswaardig boek: „Playwrights of the new American Theatre", ik bovenstaand citaat afschreef, hecht, als bijna ieder, die hier zijn oordeel over het moderne theater geeft, een zeer groote waarde aan den vorm. Ik zou bijna zeggen, voor het oogenblik zijn de gedachten waarop een tooneelstuk wordt gebouwd, voor den Amerikaanschen tooneelschrijver van minder waarde dan de vorm waarin hij die gedachten veruiterlijkt; een reactie tegen het literaire en het psychologische tooneelstuk, die zich trouwens in andere landen even duidelijk heeft kenbaar gemaakt. De grootste stuwkracht voor deze „nieuwe richting", is ongetwijfeld de bioscoop geweest. Wij kunnen de bioscoop minachten en haar een minder- 87 MIJN AMERIKAANSCHE REIS waardig surrogaat en een bederf voor het tooneel noemen, wij hebben desalniettemin rekening te houden met de geweldige macht die zij heeft, haar aantrekkingskracht op de menigte, op al die ontelbaar velen, die van het tooneel geen hoog geestelijk genot vragen, doch die geboeid en geamuseerd wenschen te zijn, die hun zorgen en moeiten voor een paar uur wenschen te vergeten. In een land als Amerika stelt het leven ontzaglijk zware eischen. Wie hier in New York 's avonds naar de comedie gaat, heeft na zijn inspannende dagtaak vaak een uur of meer in de „bus" of den subway te rijden vóór hij de plaats van zijn bestemming bereikt; en na afloop rooft dezelfde lange tocht hem een stuk van zijn toch al karige nachtrust. De Amerikaansche tooneelschrijver heeft geleerd, dat er maar één manier is om zijn publiek te doen luisteren: „to give them a show that grips them, from the beginning to the end". Het moderne Amerikaansche tooneel- 88 MIJN AMERIKAANSCHE REIS stuk, dat bijna steeds in drie bedrijven is (soms zijn een of meer aktes in twee scènes verdeeld) heeft gebroken met den ouden geijkten tooneelvorm, die naar het klassieke model de „groote scène" aan het eind der tweede akte geeft en in de derde akte de afwikkeling van het probleem; het hoogtepunt is hier onveranderlijk in het derde bedrijf en van het begin tot het einde is de handeling in een stijgende lijn. Om de derde akte gaat het: „We have learned that to write a play was to write a third act"... hoevelen onzer, o mijn Hollandsche collega's, ervaren nog steeds dat het juist aan die derde akte haperde! Al dit werk heeft bovendien den tooneel^ speler zijn oude rechten hergeven, het! woord is hier weer ondergeschikt gemaakt aan het spel: O'Neill, Gordon, Howard, Vollmer,zij geven den tooneelspeler „the chance of his life", maar) stellen daartegenover aan zijn plastisch uitdrukkingsvermogen zeer groote) eischen. 89 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Want er wordt voor al deze stukken zeer sterk, hevig spel vereischt. En vooral daar, waar de spelers al een paar honderd van dezelfde voorstellingen achter den rug hebben, voelt men menigmaal een teveel, dat bier met een typischen term „overacting" heet. Maar daartegenover: hoe technisch meesterlijk wordt er hier tooneel gespeeld, hoe hebben deze acteurs, die altijd de rollen krijgen waarvoor ze uiterlijk geschikt zijn, hun uitbeeldingsvermogen geperfectioneerd, niet alleen door stem en gelaatsexpressie, maar vooral, vooral door dat volkomen meesterschap over elke buiging en beweging van hun lichaam, hoe 'n enorme factor is in het moderne Amerikaansche tooneel de plastiek 1 90 HET WEL EN WEE VAN DEN TOONEELSCHRIJVER EEN van de tooneelschrijvers, wiens stuk hier een „run" van bijna een jaar had, terwijl het thans nog in tal van steden in de U.S» ,,on tour" is en in de provincies wordt gespeeld, vertelde mij dat hij zijn werk vijf jaar lang van de eene tooneeldirectie naar de andere heeft gedragen, vóór hij iemand vond, die het op wilde voeren» Er zijn hier zoo ontzaglijk veel directies, dat een schrijver den moed niet spoedig behoeft op te geven, maar tegelijk zijn er zoo ontzaglijk veel tooneelschrijvers, dat zijn werk in den steeds aanstuwenden stroom alle kans heeft te verdrinken; elke toneeldirecteur heeft enkele men- 91 MIJN AMERIKAANSCHE REIS schen in zijn dienst, die de stukken voor hem lezen en zijn aandacht vestigen op datgene wat naar hun meening kans van slagen heeft; „reader of plays" is hier een betrekking als een andere, en geen benijdenswaardige, gezien het feit dat de „reader" van het Theatre Guild mij vertelde, dat hij per jaar een slordige zevenhonderd stukken las. Het is hier de algemeene meening, dat tooneelschrijven (playmaking is een karakteristieke term) een „vak" is, dat men kan leeren, en bijgevolg zijn er tal van scholen waar het onderwezen wordt. Niet alleen hebben al de „Dramatic Schools" cursussen in tooneelschrijven, maar ook aan de universiteiten wordt „playwriting" gedoceerd; bij prof. Baker bijv., vroeger in Harvard, en tegenwoordig aan Yale University, hebben twee van Amerika's voornaamste tooneelschrijvers, O'Neill en Mc. Kaye, „the technique of playwriting" bestudeerd. „Elke componist, ook die met het 92 MIJN AMERIKAANSCHE REIS grootste talent, zal contrapunt bestudeeren, elke schilder leert teekenen, anatomie en perspectief; waarom zou bij het construeeren van een tooneelstuk, waarvan de compositie zeker niet minder moeilijk is dan van een schilderij of een symfonie, iedereen kunnen slagen die een papier, een vulpen en een dosis goeden wil bezit?" De sterke bouw van de Amerikaansche tooneelstukken, de knappe compositie, die elke acte en elke scène juist de goede lengte weet te geven, met een dialoog, die het voortdurend „doet", die de aandacht van den toeschouwer voortdurend vasthoudt, heeft mij groot respect voor hun techniek gegeven; dat niet iedereen een tooneelschrijver is, die het vak geleerd heeft, bewijzen hier vele hopeloosleege, oppervlakkige en psychologisch vaak onzinnige stukken; maar dat ook de knapste schrijver, wanneer hij zich aan een tooneelstuk waagt, de kunst van tooneelschrijven eerst te bestudeeren heeft, is een standpunt dat stellig over- 93 MIJN AMERIKAANSCHE REIS weging verdient in ons land, waar de meesten naar psychologische verfijning en verdieping nebben gestreefd, ten koste van vorm en bouw.. ♦ en waar de kunst van tooneelschrijven onloochenbaar treurig aan den grond is geraakt. Heeft een „producer" een tooneelstuk geaccepteerd, dan koopt hij het van den schrijver, d.w.z. hij betaalt een flinke som als voorschot op de te maken tantièmes; kan hij dan de hand leggen op een geschikt theater, (want lang niet alle toneeldirecteuren zijn zoo gelukkig een vasten schouwburg tot hun beschikking te hebben, tout comme chez nous) dan kan hij „the cast", de velschillende spelers bijeenzoeken, en de repetities beginnen. Denk echter niet, dat dit alles met gemoedelijke besprekingen onder vier oogen gebeurt, als in ons goede land; voor 't zoo ver is, komt een heel leger menschen in actie, dat hier een noodzakelijk kwaad bij alk artistieke presta- 94 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ties schijnt te zijn, nl. de „managers", de agenten, die schrijvers, tooneelspelers, musici, kortom alle kunstenaars, „vertegenwoordigen", d.w»z» besprekingen over voorstellingen voeren, contracten sluiten en honoraria innen tegen een zeker percentage van des kunstenaars zuur verdiende penningen. Zonder zulk een „manager" schijnt geen kunstenaar in dit land te kunnen slagen. Meer dan eenmaal heb ik verbitterd hooren beweren, dat de „managers" de machtigste trust ter wereld vormen, dat geen zangeres of pianist ook maar een kans voor een concert krijgt, wanneer Ze zich niet eerst tot een manager wenden en hem bij voorbaat een of meer duizend dollar voor zijn te nemen moeite betalen, dat geen boek een uitgever, geen tooneelstuk een producer vindt, zoolang de schrijver zelf, en niet zijn „lilterary and dramatic agent" er een plaats voor probeert te vinden. Ik geloof, dat wel haast iedere kunstenaar hier een tragischen roman zou 95 MIJN AMERIKAANSCHE REIS kunnen schrijven over al wat hij met „managers" beleefd heeft vóór zijn werk bekend werd en waardeering vond, en hoe ontelbaar velen hebben in de schoone beloften van een „agent geloofd, en hun laatste geld gegeven voor de kans op een goede rol, een concert, of een voordracht, om na verloop van tijd te ervaren, dat geld zoowel als goede kansen in rook waren vervlogen. Om terug te komen op het tooneelstuk: de regisseur is hier niet, als bij ons, de almachtige, die de geheele ten-tooneekbrenging van het stuk in de hand houdt, er zijn hier altijd een heel rijtje menschen bij betrokken, in de eerste plaats de producer, wiens naam bovenaan, en dik gedrukt op alle affiches en programma's staat: „David Belasco presents", „Earl Carroll presents , en dan volgt de naam van het stuk, met, in zeer bescheiden letters, die van den schrijver, dan de namen van de „stars die de hoofdrollen vervullen, en dan staat er ergens in een hoekje: „staged Dy..., 96 MIJN AMERIKAANSCHE REIS settings by..." en eronder de gemoedelijke raad aan het publiek om niet te schrikken als er soms brand mocht komen, of het bericht dat Miss So and So haar toiletten van die-en-die firma betrekt. Ik heb eerder reeds vermeld, dat geen enkel theater hier een „stock company" heeft, doch dat iedere producer voor elk stuk opnieuw de menschen bij elkaar zoekt, „piet" zooals de karakteristieke term luidt. De producers en de schrijvers zien wel de bezwaren van dit systeem, waarbij de spelers elkaar met kennen, niet op elkaar zijn ingespeeld, en waarbij de regisseur telkens weer met ander materiaal te werken krijgt, doch zij zijn er aan gewend, zij weten nauwelijks dat het ook anders kan. En het grootste bezwaar tegen een „stock-company", zei mij de criticus van een der groote theater-tijclschriften, zou hier, waar men alleen met het allerbeste tevreden is, het feit zijn, dat men zoo vaak een rol 97 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zou zien vervullen door iemand, die er uiterlijk niet de geschikte persoon voor is. Het Amerikaansche publiek zou er zich bijvoorbeeld nooit in schikken om een oude actrice in een jonge rol te zien, iets wat in Europa herhaaldelijk gebeurt en waaraan niemand daar aanstoot schijnt te nemen. Inderdaad zijn de spelers hier uiterlijk altijd volmaakt wat zij moeten zijn, ook technisch zijn zij ten volle berekend voor hun taak; waar ligt het dan aan, dat toch in bijna elk dier vlotte, uitstekend geënsceneerde voorstellingen iets onbevredigends was, dat ik toch zoo zelden voldaan uit den schouwburg ben gekomen, en zelfs bij de beste stukken een tekort heb gevoeld? „The Customer is King"... ook, misschien nergens meer dan in het theater. Geen producer kan zich hier het ideaal veroorloven om den smaak van het publiek te veredelen, geen, om een stuk te spelen dat alleen voor een select gezelschap te genieten is; de huren 98 MIJN AMERIKAANSCHE REIS van de theaters zijn zoo enorm hoog (vijfduizend dollar of meer per wéék!) dat geldverdienen, een „full house" maken, absolute noodzaak is,,. Een nieuw stuk krijgt een kans gedurende één. hoogstens twee weken, „trekt" het dan niet voldoende, dan maakt het onherroepelijk plaats voor een ander. Vandaar dat die „kans" zoo goed mogelijk moet zijn, dat men het risico niet kan loopen van een première met vlekjes en fouten, en vandaar dat het hier meer en meer gewoonte wordt om een stuk, wanneer het is ingestudeerd, op een of ander voorstads-theater „te probeeren". Is er dan een gedeelte in dat te gerekt blijkt, dan wordt dat deel eenvoudig geschrapt, terwijl elke passage die het goed „doet", elke grap die inslaat, nogeens extra naar voren wordt gebracht; blijkt het slot niet te bevredigen, dan wordt er een ander slot gemaakt. De schrijver van het stuk heeft in theorie zeer veel, in de practijk natuurlijk bitter weinig te beweren, evenmin als de regisseur, die 99 MIJN AMERIKAANSCHE REIS hier niet, als bij ons, de verantwoording voor de opvoering draagt, doch die slechts een van de helpers is van den producer. En de producers zijn de menschen van het vak, die het klappen van de zweep kennen, die weten wat het publiek „wil", en wat de critiek „niet wil", die op het standpunt staan „que Paris vaut une messe" en dat elke [transactie beter is dan een mislukking S en een groot financieel verlies. Vandaar [Hat ik bij tal van stukken de impressie kreeg dat er in was geschrapt, en de schrijver veel meer moest hebben gezegd, dan de spelers over het voetlicht brachten; van menige slotscène voelde ik, dat het lapwerk was, en de schrijver het onmogelijk zóó kon hebben geschreven. En toen ik het waagde die veronderstelling te berde te brengen, werd mij heel gemoedelijk geantwoord: „O maar natuurlijk, geen stuk werd net zoo geschreven als het ten tooneele komt l „The stage-doctor" heet de man die de noodige verande- 100 MIJN AMERIKAANSCHE REIS ringen naar den eisch van het oogenblik maakt, dikwijls onder hevig protest van den schrijver; maar wat kun je doen? De slotscène vooral wordt bijna altijd veranderd, want de eisch is hier nu eenmaal dat het goed afloopt. En dat idee van ,,a happy ending" zit er zóó bij ons in, dat de meeste schrijvers, ook bij héél tragische stukken, een compromis vinden voor het slot". 101 DE KANS VAN SLAGEN „rT"TiHE Stage" is hier een zeer geJL zochte professie. Speciaal voor jonge meisjes, vaak dochters van zeer goeden en zeer rijken huize, die in grooten getale de opleiding volgen aan de dramatic schools. Laat mij er direct bijvoegen, dat de „Stage", het werkelijke groote tooneel, dan in de meeste gevallen het beloofde land blijft; hoogstens één procent van het aantal tooneelschoolleerlingen, schatte een tooneelspeelster, die ik daarnaar vroeg, brengt het tot de carrière van acteur of actrice. Voor den mannelijken Amerikaan schijnt het tooneelspelersambt minder geschikt, hij is er te „matter of fact", te gemakzuchtig of te energiek voor, het 102 MIJN AMERIKAANSCHE REIS is een feit, dat vele van de beste acteurs op het Amerikaansche tooneel Engelschen zijn* Het aantal dramatic schools is legio. Zij zijn in de meeste gevallen particuliere ondernemingen, die in een klinkend prospectus, met de beminnehjke opsnijderij, die hier het hart der reclame is, den leerlingen gouden bergen en een illustre toekomst beloven. De meisjes en jongelui, die deze scholen bezoeken, leeren er in alle geval een behoorlijke uitspraak van de taal (iets wat in Holland in den regel veel te wenschen laat) en zij leeren „houding", controle over hun lichaam en gemak van bewegen; blijken zij werkelijk talent voor tooneelspelen te bezitten (de scholen nemen natuurlijk iedereen aan, die bereid is het dikwijls zeer hooge leergeld te betalen) dan komt hun training hen goed te stade, wanneer ze zich bij den of andere amateur-groep aansluiten, een der „Little Theaters", die hier vaak op zeer hoog peil staan. 103 MIJN AMERIKAANSCHE REIS De liefde en de belangstelling voor het tooneel is groot in dit land, en zij wordt de jeugd bijgebracht op de scholen, waar de kinderen leeren declameeren en acteeren onder bevoegde leiding, en later op de „colleges" waar Shakespeare wordt gespeeld, terwijl de groote universiteiten tooneelclubs bezitten, die menigmaal pionierswerk doen door het werk van nog onbekende schrijvers op te voeren, waarop dan vaak op deze manier de aandacht van de groote „producers" gevestigd wordt. Er bestaat een uitgebreide tooneellitteratuur voor kinderen, een nog grootere van één-akters, die voor dilettanten-tooneel geschreven zijn, en het vak „regisseur van kinder-tooneel" wordt door menige geschoolde beoefend, die zich eertijds een carrière op de planken gedroomd had, In de laatste jaren hebben enkele theaters een „dramatic school" aan hun instelling verbonden, en hier krijgt de beginner natuurlijk een veel betere kans. 104 De smalle Zuid-punt van Manhatta, het eiland waarop New York gebouwd ïs Mier zijn de huizen het hoogst en staan zij het dichtst op elkander MIJN AMERIKAANSCHE REIS Hij is in de gelegenheid om voortdurend goede tooneelspelers te bestudeeren, en, tegen dat zijn opleiding voltooid is, in het een of andere stuk een figuranten-rolletje te vervullen; blijkt hij werkelijk „iets bijzonders", dan heeft hij hier de beste kans, dat zijn licht niet onder de korenmaat blijft, doch de concurrentie is zoo ontzaglijk, het aantal tooneelspelers is zoo veel grooter dan het aantal plaatsen, dat de moeilijkheden voor een beginner bijna onoverkomelijk zijn. Maar er blijft altijd het stralende voorbeeld van die heel enkelen, die als zeventien- of achttienjarige New York stormenderhand veroverden, die roem en fortuin tegelijk in den schoot kregen gegooid; en alle kleine Amerikaansche meisjes, met bobbed hair en geverfde lipjes, die met heilig vuur verzen zeggen, en met „physical culture" schermen en pantomime oefenen, droomen natuurlijk, dat dat zij zulk een uitverkorene zullen zijn. De „Little Theatres", doen hier vaak 105 MIJN AMERIKAANSCHE REIS het eigenaardig werk van intermediair tusschen den toneelschrijver en den producer, zij geven een soort „proef voorstelling", waarvoor zij de verschillende toneeldirecteuren uitnoodigen. Een tooneelschrijver, die een flinke dosis gelof in zijn werk en een flinke' dosis geld tot zijn beschikking heeft, kan op deze manier een stuk laten instudeeren, en „op proef* laten vertoonen. Slaagt hij, zoodat de een of andere „producer" het werk koopt, dan zijn zijn kosten natuurlijk ruimschots goed gemaakt. Lukt de proef niet, dan heeft hij in alle geval het groote vordeel dat hij zelve zijn arbeid vertoond ziet en er de fouten en zwakheden van kan leeren. Vaak ook geeft een toneeldirecteur zulk een proefvoorstelling op eigen risico, verkoopt hij het stuk, dan krijgt hij natuurlijk een flink tantième. „The cast" bestaat uit beginnende acteurs, die-natuurlijk op hun beurt moeten betalen vor de gelegenheid hun spel onder de oogen der groote „producers" te brengen; is het 106 MIJN AMERIKAANSCHE REIS spel goed, dan bestaat immers groote kans dat de kooper van het stuk tegelijk de „cast'* in zijn geheel of gedeeltelijk er bij „koopt". In den heeten zomertijd wanneer vele der New Yorksche theaters voor gewone voorstellingen gesloten zijn, worden dergelijke „proefvoorstellingen" georganiseerd. Ze geven dunkt mij, zoo'n typischen kijk op den „koopmansgeest" die hier het geheele tooneelleven beheerscht, dat ik het de moeite waard vond om ervan te vertellen. Ik heb een schromelijke onjuistheid begaan, toen ik in een vorigen brief beweerde dat New York geen enkel theater met een „stock-company" bezit. Een van Amerika's meest beroemde tooneelschrijfsters heeft mij, nadat ik dat schreef, meegenomen naar het „East End" het heel arme, overbevolkte jodenkwartier, naar een merkwaardig klein theater, dat den naam van „The Neighbourhood-Playhouse" draagt. Het werd 107 MIJN AMERIKAANSCHE REIS gesticht door een paar rijke Israëlieten om hun geloofsgenooten schoonheid in hun arme levens te geven, een wat beter genot dan de bioscoop en de dancingfloor biedt. En het merkwaardige is, dat dit kleine theater zich zoo heeft ontwikkeld, en zulk voortreffelijk werk verricht, dat het zich dapper handhaaft tusschen zijn pompeuze concurrenten ,,uptown,,, en het tegenwoordig zelfs „in de mode" is gekomen, wat beteekent, dat de rijke New Yorkers zich in hun dure limousines naar The Neighbourhood-Playhouse laten brengen om op een houten klapstoel a een dollar vijftig (in andere theaters kosten de plaatsen drie a drie en een halve dollar) kennis te maken met Pirandello, Tjechov of Lenormand, Dit kleine theater heeft een „stock-company" van veertien menschen. Zij hebben een werkplaats annex, waar zij alle decors en costuums zelf ontwerpen. Zij werken uit liefde voor de kunst en met een geweldig enthousiasme. Hun devies 108 MIJN AMERIKAANSCHE REIS is: „The theatre is an art and a social force", ook zij hebben een dramatic school, waar zij jongeren inwijden in hun kunst, en behalve vele merkwaardige noviteiten op tooneelgebied, geven Zij „pantomime-ballets" als „La mêre roie" van Ravel en „Petrouchka" van Strawinsky. Ik ben tot mijn spijt niet in de gelegenheid geweest een van hun voorstellingen te zien, ik heb ze echter enthousiast hooren prijzen, door menschen die een geweldig scherpe critiek op het hedendaagsche New Yorksche theater plegen te oefenen, menschen, die naast nationalen trots voor sommige stukken en spelers, de groote fouten van het hedendaagsche „systeem" volop erkennen. Het groote nadeel van de kleine „stock-company" is natuurlijk, dat zij door haar klein aantal spelers in de keuze van stukken zeer beperkt is, maar toen ik de lijst zag van hetgeen zij in de tien jaar van haar bestaan heeft gepresteerd, voelde ik mij beschaamd, dat er zóóveel belangwekkend tooneel- 109 MIJN AMERIKAANSCHE REIS werk bestaat, waarvan aan ons Hollanders, met ons „internationaal repertoire" nog vrijwel niets bekend is. Ook het Theatre Guild heeft een respectabele lijst van belangwekkend werk, en het is bovendien een van de weinige theaters, die „art" en „business" weten te combineeren. Er is in New York, hoewel de banale smaak van het groote pubhek dat nauwelijks doet vermoeden, een groote groep ernstige tooneelvrienden, hen heeft het Theatre Guild tot „subscribers", voor hen geeft het zes belangwekkende voorstellingen per seizoen, voor een groot deel van buitenlandsche schrijvers. De lezer herinnert zich vermoedelijk wel een bericht in de Hollandsche bladen, dat het Theatre Guild Heijerman's „Eva Bonheur" zou spelen. Als veel Amerikaansche nieuwtjes was het voorbarig: „Eva Bonheur" heeft op de lijst van stukken gestaan, door den Reader voorgelegd aan The Board of Managers voor hun keus van zes. Maar de Board of Managers heeft 110 MIJN AMERIKAANSCHE REIS het na lange overweging... verworpen. De reader, hoewel met mij eens, dat het een voortreffelijk stuk was, kon er geen bepaalde reden voor geven. „Wij kiezen uit de literatuur van de heele wereld...", zei hij ontwijkend, „wij kiezen wat ons het meest belangwekkend en ongewoon toeschijnt... Tolstoy's „Macht der Duisternis" bijvoorbeeld, en Strindbergs' „Doodendans", en Claudel's „Annonce fait a Marie", en Ibsen's „Peer Gynt"... en Shaw natuurlijk. Shaw vindt bij ons meer waardeering en begrip dan in Engeland". En toen vroeg hij eenigszins aarzelend of wij dan geen enkele andere tooneelschrijver hadden dan Heijermans...? Gelukkig hoorde ik een paar dagen later] dat „Eva Bonheur" door een ander New \ Yorker theater geaccepteerd was en las » ik in een courant, dat twee van Fabridus' stukken hier een „producer" heb- | ben gevonden. De reader van het Theatre Guild heeft mij hoffelijk verzekerd dat hij elk uit het 111 MIJN AMERIKAANSCHE REIS Hollandsen vertaald stuk met bijzondere belangstelling lezen zal... ik vertelde u al dat hij per jaar een slordige zevenhonderd stukken ..verwerkt", en dat zijn Board of Managers er daarvan ten slotte... zes uitkiest. "Van al de zeer verschillende stukken die ik hier gezien heb, heeft „White Cargo" [den sterksten indruk op me gemaakt. Het was al bijna twee jaar lang dag in dag uit gegeven, en met dat feit maakte de directie van het theater een zeer opzichtige reclame, wat mij onwillekeurig het idee had gegeven dat het wel niet veel bijzonders zou zijn. „White Cargo" deed denken aan Henri van Booyen's „Tropenwee" en tegelijk aan Fabricius' „Eenzaam". Een kleine kolonie blanken, op een van alle beschaving afgesloten rubber-eiland in de Tropen. Een viertal mannen, de opzichter van de plantages, de onderopzichter, de dokter en de zendeling, in een zenuw-vretende omgeving van moordende hitte en malaria, 112 MIJN AMERIKAANSCHE REIS in een paar wrakke huizen waar alles wegrot van de vocht, terwijl eens in de twee maanden een kleine boot hun eenige verbinding met de beschaafde wereld onderhoudt en hun kranten en brieven brengt en de troost, waarnaar Ze onafgebroken grijpen... drank. De eerste acte van dit stuk is meesterlijke expositie. Zóó als die drie verslonsde, verworden menschen in hun vervallen huis zitten, Witzel, het hoofd van de onderneming met zijn wrangen humor en zijn door koorts ondermijnde lichaam, de oude dokter die al twintig jaar zijn land niet meer gezien heeft, en die het smachtend heimwee naar het oude goede Londen met telkens weer een nieuwe „drink** eronder houdt, en Ashley, de onderopzichter, die op het punt staat weer naar de bewoonde wereld terug te keeren, en dat geluk nog nauwelijks durft gelooven, een kinderlijke angst heeft dat het hem op het laatste moment nog zal ontgaan... Dezelfde boot, die Ashley van het eiland 113 MIJN AMERIKAANSCHE REIS weg zal voeren, brengt zijn opvolger mee: een frissche energieke jongen, in een smetteloos wit pakje, versch van het Londensche kantoor, komt daar opeens tusschen de kerels met hun verslonsde, gore kleeren, in het rommelige, wrakke huis, in de atmosfeer van drank, spelen en cynische gelatenheid; een prachtig tooneelmoment, evenals het volgende, wanneer Langford, de nieuw aangekomene, alleen in de trieste hut gebleven, opeens een vrouw tegen de deurpost ziet leunen, een jonge, mooie half-bloed in haar halfnaakte verleidelijkheid. Hij kijkt naar haar, met een mengeling van afschuw en nieuwsgierigheid, (men denke hier aan de onoverkomelijke grens die Engelschen en Amerikanen tusschen blanken en „coloured people" trekken), en dan zegt ze met haar zangerige stem „I am Tondeleyo..en het scherm valt. Ik heb later pas op het programma gezien dat „White Cargo" uit een roman 114 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „getrokken" is, merkwaardig genoeg, uit een roman, die door een vrouw geschreven werd. Het doet de opinie teniet dat stukken, die naar romans worden gemaakt niet deugen, want technisch is dit wel een van de sterkste werken die ik ooit zag. Ook Langford, de energieke, betaalt tol aan hitte, malaria en eenzaamheid, na langen strijd valt hij voor de verleidingskunsten van Tondeleyo, die al het liefje van tal van opzichters en halfbloeds en negers is geweest, doch hij, met z'n strenge principes van correcten Engelschman wil haar trouwen, hij praat zichzelf voor dat hij liefde voor haar voelt, en als Witzel met zijn ruw cynisme hem wil weerhouden en zijn gevoelens bij hun waren naam noemt, worden de mannen bijna handgemeen. Het derde bedrijf geeft dan met enkele scherpe korte trekken de volslagen mislukking van dat „huwelijk". Tondeleyo voelt den band, die haar, naar de dokter haar leert, voor altijd bindt aan een en denzelfden man, 115 MIJN AMERIKAANSCHE REIS als een ondraaglijke gevangenschap, en als Langford ernstig ziek ligt. tracht ze hem. door het fleschje met zijn medicijnen te verwisselen, te vergiftigen. Maar Witzel, die haar betrapt, en die haar haat met een mengeling van afkeer en jaloersche begeerte, dwingt haar van hetzelfde gif te drinken, dat ze den jongen Engelschman in den mond goot. Het stuk eindigt met een prachtige , .tooneelvondst''. Langford wordt halfdood aan boord van de kleine boot gedragen om in een gezond klimaat genezing te zoeken en dezelfde boot heeft zijn opvolger meegebracht. Weer staat er een frissche energieke jonge knaap in het verslonsde, trieste huis, zijn witte pak vreemd afstekend tegen de vuile kleeren van de anderen, en weer laat de boot zijn trieste fluitje hooren, en de oude dokter zegt, terwijl hij zich zijn zooveelste glas whisky inschenkt: „Nu duurt het weer twee maanden eer ze terugkomt.. Voortreffelijk werd dit stuk door de 116 MIJN AMERIKAANSCHE REIS mannen gespeeld. Natuurlijk kon men wel eenigszins merken dat het al meer dan vijfhonderd maal over dezelfde planken was gegaan, maar het was er niet eens door bedorven. Het was alleen ontzaglijk jammer dat de eenige vrouwenrol, Tondeleyo, volkomen verknoeid werd door een juffrouw, die heupdraaide en wiegelde als een variétéartiste en met artistiekerige zijden omhulsels een volkomen valsche noot in de zoo prachtig volgehouden atmosfeer bracht. Teekenend voor de mentaliteit] van de Amerikanen is zeker wel het feit, dat deze rol niet door een echte halfbloed negerin vervuld kon worden, doch alleen door een blanke actrice, omdat mannelijke acteurs in Amerika niet te bewegen zouden zijn meteen half-bloeq samen te spelen! Terwijl het in het stuk juist om het conflict halfbloed-blanke gaat! Maar het standpunt van den Amerikaan jegens de „Darkies" zullen wij Nederlanders wel nooit begrijpen! White Cargo is geschreven door een 117 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zeer knappen tooneelspeler, Leon Gordon, die er zelf de hoofdrol in vervult, én het stuk geregisseerd heeft. En wanneer ik mijn indrukken der verschillende stukken vergelijk, zijn White Cargo, met Shaw's „Caesar and Cleopatra", dat door het Theatre Guild gegeven werd, de eenige waarachter men een krachtige, artistieke regie voelde, en vermoedelijk waren het de eenige, waarin niet geschrapt en veranderd was; in het eerste omdat de auteur de leiding had, in het tweede omdat Shaw, zooals bekend, in zijn stukken geen coupures toelaat. Een ander merkwaardig stuk, „the succes of the season" is Sydney Howards „They knew what they wanted". Een zeer ongewoon en ongetwijfeld interessant gegeven: een wijnbouwer van Italiaansche afkomst in Florida, rijk geworden door dranksmokkelarij, wil, hoewel hij al een bejaard man is, nog trouwen, een gezin stichten, zoons opvoeden aan wie hij 118 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zijn hoeve en wijngaarden kan nalaten. En daar op zijn er afgelegen woonplaats geen vrouw voor hem te vinden is, schrijft hij aan een aardig kelmerinnetje dat hij eens bij een bezoek aan de stad heeft gezien en toen half uit gekheid wat het hof heeft gemaakt, en doet haar het voorstel zijn vrouw te worden. Hij is echter bang dat zijn al-oude bakkes haar niet aan zal staan, en herinnert haar niet aan die vroegere kennismaking doch stuurt haar in plaats van zijn eigen portret, dat van den jongen knappen, maar weinig deugdzamen knecht. Het eerste bedrijf speelt op den dag van de bruiloft. Tony, opgewonden en uitbundig van vreugde gaat er in zijn Fordje op uit, om zijn bruid van de trein te halen en naar de feestelijk versierde hoeve te brengen, hij is driekwart dronken als hij op weg gaat en daar hij extra hard en wild rijdt, maakt zijn wagen een buiteling, hij blijft ernstig gewond aan den weg liggen en de „bruid" vindt alleen den weg naar zijn 119 MIJN AMERIKAANSCHE REIS woning. Daar is Joe, de knecht, dien ze onmiddellijk herkent van het portret en natuurlijk voor haar aanstaanden man aanziet, en het zenuwachtig tastende gesprek tusschen hen beiden, zij tot schreiens teleurgesteld door de nuchtere koelheid, waarmee ze ontvangen wordt, hij, meer bekoord dan hij wil door de schuchtere avances, die het meisje maakt, maar loyaal genoeg tegenover zijn baas om er ten minste op dézen dag niet op in te gaan, zijn een meesterstukje van tooneel-dialoog, dat door Pauline Lord en Glenn Anders en, twee van New York's grootste acteurs, meesterlijk werd gespeeld. En Amy's ontzetting als de oude Tony, die gewond werd binnengedragen, in plaats van de jonge Joe haar aanstaanden man blijkt, en de trieste zakelijkheid waarmee ze ten slotte dan toch maar haar noodlot aanvaardt: ze was nu eenmaal al tot dat huwelijk besloten, had er haar slecht-betaalde betrekking voor opgezegd en haar laatste geld voor een bruidsjapon en een 120 MIJN AMERIKAANSCHE REIS „uitzet" besteed, zijn eveneens prachtig van navrante levenswaarheid. Het huwelijk en de bruiloft, waarvoor alles in gereedheid was gebracht, gaan dien avond toch maar door, ondanks Tony's droevigen staat; hij is trouwens welgemoed, al is hij voorloopig buiten gevecht gesteld, hij is maar wat tevreden met het aardige wijfje, dat hij zoo handig veroverd heeft. Doch wanneer hij, uitgeput na de doorstane pijnen, naar zijn slaapkamer is gebracht, als het feest ten einde is en de gasten naar huis zijn gegaan, gebeurt het onvermijdelijke tusschen Amy en Joe, de twee die allebei jong en heet van bloed zijn. In het derde bedrijf is Tony, na drie maanden invaliditeit, weer hersteld, doch Amy, die een kind wacht van Joe, wil in radeloosheid met den jongen deugniet, die al heel wat jaren in de gevangenis doorbracht, weggaan. Hoe ze Tony dan ten slotte de waarheid biecht, en de Italiaan, na een uitbarsing van zuidelijke hevige jaloezie, waarin hij 121 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zijn jongen medeminnaar wil dooden, Amy vergeert en het kindje dat zij wacht als het zijne wil beschouwen, is de eenigszins schrale ontknooping van het zoo boeiende stuk. Zooals ik dit derde bedrijf te New York (op een matinee 1) zag. maakte het den indruk sterk besnoeid te zijn. ik vermoed dat het bij lezing langer en sterker zal blijken. „They knew what they wanted" (de titel heeft ook voor Amerikanen iets duisters) is vooral belangrijk door de karakterteekening en dialoog, het mist den sterken bouw van vele Amerikaansche stukken, waarover ik in een vorigen brief sprak. Die sterke bouw maakt „The Desire under the Elms" overweldigend, ondanks veel dat daarin toch geforceerd en psychologisch niet geheel verantwoord aandeed. Ook The Fire-Brand, " van David Justus Mayer, een vlotte en een beetje gewaagde „comedy" aan een lossen historischen draad, met Benvenuto Cellini als hoofdpersoon, heeft die 122 MIJN AMERIKAANSCHE REIS sterke compositie, die den toeschouwer tot het einde geboeid houdt. Maar boven al dit werk staat naar mijn meening „Sun Up" van Lula Vollmer, dat ik tot mijn grooten spijt niet zag, omdat het theater waarin het gespeeld werd juist met vacantie gesloten werd, doch dat ik las omdat ik er zooveel bewonderends over hoorde, en dat ik prachtig vond,j dat mij herinnerde aan het beste werk van Hdjermans en van Hauptman, j maar dan in dien korten, geconcentreerden vorm van modem Amerikaanschl tooneel, die ik in een vorigen brief be-j sprak. „Sun Up" speelt onder een simpel bergvolk in Carolina, het is eenigermate een „war play"; want de zoon van de weduwe Cagle, de prachtige, oudeyrouwen figuur, met haar primitieve instincten en ingekankerde haat aan de „geschreven wet" waarvan ze in heel haar. lange leven niet anders dan onbillijkheid heeft ondervonden, wordt opgeroepen om in Frankrijk te gaan 123 MIJN AMERIKAANSCHE REIS vechten. Hij weet niet wat dat voor een land is, of het een paar uur of een dagreis ver van zijn hoeve ligt, en als na maanden het bericht van zijn sneuvelen komt kunnen zijn moeder en zijn jonge vrouw, beide analphabeten, den brief niet lezen. Ik gaf de titels en een korte beschrijving van enkele der naar mijn meening beste Amerikaansche stukken, in de hoop, dat de een of ander onzer Nederlandsche tooneeldirecties ze zal willen spelen, wat inmiddels met „Sun Up" en White Cargo het geval is geweest. Ik zou zoo gaarne zien dat we hier eens wat beter Amerikaansch tooneel leerden kennen dan de handig in elkaar gedraaide blijspelen, die in den regel een „geheid" succes zijn. Maar wanneer ik pleit voor de opvoering van stukken van Howard, O'Neill, Vofimer of Sheldon, is het toch met een bezwaard hart. Want al dit werk eischt ontzaglijk sterk en technisch hoogstaand spel, ook in de kleinste rollen; men komt er niet met een paar 124 MIJN AMERIKAANSCHE REIS goede hoofdpersonen en voor de rest half-slag krachten, zooals dat bij ons tegenwoordig helaas zoo dikwijls het geval is. Na mijn zwerftocht door de New Yorksche theaters ben ik weer in de overtuiging gesterkt, waarmee ik al eens uit Berlijn en uit Weenen ben gekomen: er staan bij ons nog altijd veel te veel menschen op de planken, die het a. b. c. van hun vak nog niet verstaan, die in een ander land niet de flauwste kans zouden hebben er te komen* Die hun hchaamsbewegingen en hun gelaatsspieren niet in hun macht hebben, hun taal niet zuiver kunnen spreken, en ten eenen male de ..techniek missen om een rol, ook de kleinste „uit te beelden". Zoolang de goede eerste krachten niet tezamen komen, zoolang er altijd nog maar weer nieuwe „combinaties" van vrijwel onbekenden als paddestoelen verrijzen, en er steeds weer nieuwe „Jubileumtournées" onder de vlag van één klinkenden naam den boer opgaan, is er geen werkelijke gezonde 125 MIJN AMERIKAANSCHE REIS opbloei van ons Nederlandsche tooneel te verwachten. Laat ik dit aan het slot van mijn tooneelindrukken uit Amerika, die geschreven werden uit belangstelling voor het Nederlandsche Tooneel, nog maar eens ronduit mogen zeggen. 126 HERINNERING AAN AMERIKA WAT ik wel het mooiste van alles heb gevonden in Amerika? De vraag, mij op de boot herhaaldelijk gesteld, bracht mij telkens een beetje in verlegenheid, want móói vond ik in het| land van den dollar niet zoo heel veel;) wèl interessant, fascineerend, boeiend- j merkwaardig. Mooi was het uitzichp van mijn venster in het witte landhuis over de Sound, ongedacht mooi vond ik al het land rond. New York, New Jersey, West-Chester, met zijn weelderigen overvloed van prachtig geboomte. Mooi waren de Hudson-vaUey en de Niagara... Maar het mooiste van alles... ? Opeens weet ik het... de sterkste herinnering, dat wat me, als ik mijn 127 MIJN AMERIKAANSCHE REIS oogen dicht doe, altijd het eerst en het HuideKjkst voor den geest komt, zijn ide lichtreclames van Braodway bij avond. Elk apart beschouwd zijn ze natuurlijk heelemaal niet mooi, hoogstens grappig of ingenieus, maar allemaal tezamen, zooals ze gloeiend en schitterend en blikkerend tegen den even mistigen, nooit heelemaal donkeren zomer-avond-hemel pronkten, duizenden en nog eens düia^snden lichtreclames, tallooze bovenop de wolkenkrabbers als hóórend in het firmament, tusschen de sterren; en dan op alle plaatsen waar maar met mogelijkheid een reclame-bord viel aan te brengen, voor alle gevels, op alle daken, één groote uitbundigheid van fel, juichend licht, in alle denkbare bonte kleuren. Amerika is het land van de reclame, en omdat alles, wil het kunnen slagen, daar grooter en geweldiger, méér overweldigend dan ergens anders moet zijn, 128 Een typische „doorkijk" in een New Yorksche straat; de kerktoren is klein en nietig vergeleken bij de geweldige hoogte van de huizen MIJN AMERIKAANSCHE REIS heeft ook de reclame gigantische afmetingen aangenomen, is reclame de spil waarom alle handel en bedrijf draait, aan welker ijzeren gezag zich niet alleen de kunst, maar zelfs de wijsheid en het geloof hebben onderworpen. Voor de grootste kerk in de plaats waar ik logeerde staat op het mooi onderhouden grasveld een groot schild van transparant glas, dat 's avonds kleurig verlicht is: „The Reverend Johnson on Wednesday 8 p.m.: „Can we expect the Kmgdom of Heaven on Earth?" AU welcome". Maar des reverends- concurrent van de kerk aan den overkant doet het niet minder; hij heeft zijn reclameschild aan het hek dat den kerktuin omzoomt: „Rev. Brown expects you all on Sunday next: „Is youth trodding on the wrong path?" Every day at 11.30, half hour for meditation and prayer, free entrance for all." Vlak naast de kerk, bij een gevaarlijke bocht, waarlangs tallooze auto's vliegen, hangt een schild met groote letters: „Don't 129 MIJN AMERIKAANSCHE REIS flirt with death!' Het is een origineele en vermoedelijk wel heilzame methode van de verkeerspolitie om den roekeloozen autobestuurder op gevaar attent te maken. ,,Why not enjoy life and spend a day on the river?" leest ge op een aanplakbiljet. „The wonderftd boats of the... line wül give you the time of your life!" Blijf eens ongevoelig voor die aanlokkelijke invitatie, welke ge iederen dag twee maal passeert in de buurt van uw heet en stoffig kantoor. Blijf eens volharden in uw besluit om niet meer te zullen rooken, wanneer u in eiken wagen van de Underground hetzelfde schattige meisjes-kopje aanstaart met de vraag: „Tired of the commonplace? Try Gloria to day, the best of Virginia." Het tooneel doet ook al mee aan dikdoenerij. In een programma lees ik: „David Belasco presents The Ladies of the Evening; a play in four acts. Presented as such plays are seldom presented, with consumate artistry, with tremen- 130 MIJN AMERIKAANSCHE REIS dous sincerity and with utter lack of hypocrisy." David Belasco is Amerika's grootste „producer" en een zeer serieus man; het behoeft dus niet te verwonderen, dat de reclame die mindere goden voor hun zaakje maken, naar rato is en bijvoorbeeld een blijspel met de volgende aanlokkelijke woorden wordt geadverteerd: „Come and see The Hairy Ape! The audience shrieks, roars and howls with laughter!" Wanneer het voorstad-treintje stopt, en ik sla mijn oogen op van de krant, waarin geniale adverteerders heele romans verzinnen om de aandacht van hun lezeressen voor de een of andere magische huidcrême vast te houden, en daarin tot mijn genoegen heb gelezen, dat een parfumeur in Fifth Avenue lippenstiften en rouge in den handel brengt die „kissproof' zijn, - zie ik op een groot reclamebord op het perron: „Don't you feel well? Do not worry but come and see me todayl"; eronder de naam en het adres van een dokter. Tandartsen richten, bij 131 MIJN AMERIKAANSCHE REIS voorkeur op perrons en in stationswachtkamers, vaderlijk welwillende betoogen tot u, om uw gebit niet te verwaarloozen, advocaten bieden joviaal aan, om u in den kortst mogelijken tijd van uw wederhelft af te helpen. Maar een van de aardigste reclames vond ik die van een kerkhof, (als vrijwel alles in Amerika een particuliere onderneming) dat u een rustig, beschaduwd plaatsje offreert, en u welwillend raadt het zonder uitstel voor u zelf te reserveeren. Wat zou Amerika zijn zonder reclame, zonder al die opdringerige, ingenieus gevonden opschriften, die tot eenig doel hebben zich voor een oogenbhk te hameren in uw hoofd, zonder de als huizen zoo groote reclameschilden langs den weg, zonder de lichtende reuzenletters tegen den hemel? Hoe zou iemand, in dat haastige, jachtende land, met zijn tot op de spits gedreven concurrentiestrijd, er komen, en zich 132 MIJN AMERIKAANSCHE REIS handhaven, zonder voortdurend voor zich zelf reclame te maken? Dat weten de schrijvers, de musici, die hemel en aarde bewegen voor een interview en hun portret „in the paper"; dat weten de fotografen, die de beroemdheden van tooneel of variété, met de belofte van een dozijn hunner duurste portretten, pogen te bewegen om voor hen te poseeren. Dat weet de „hondenscheerder", die zijn kennel „The Dogs Paradise" heeft gedoopt, evengoed als de autokoning, die onder den naam Ford mets anders schrijft dan „70,000 more than Yesterday." Maar de meest geraffineerde reclame is toch die van de heel fijne en heel selecte hotels en restaurants in New York, die temidden van de snorkende opschriften hunner geniinachte concurrenten, zelfs een eenvoudig schild voor hun deur versmaden. De ingewijden weten en vinden de plaats, ook al draagt die geen enkele naam... en de rest... het vulgus, the man in the street, heeft met hun voor- 133 MIJN AMERIKAANSCHE REIS name aanwezigheid geen zier te maken. Mij dunkt, aan deze snobbistische reclame-loosheid kan „good old Europe" nog een lesje nemen. 134 HET LAND VAN DE AUTO'S WANNEER ik terugdenk aan Amerika, zie ik breede, gladde, zwartgeteerde wegen, aan weerskanten omzoomd door het weelderigst groen, en op die wegen, naar tegengestelde richtingen, gaan twee onafgebroken stroomen van automobielen. Er is bijna nooit een moment, dat de stroom onderbroken wordt, de enkele voetgangers, die moeten oversteken van den eenen wegkant naar den anderen, staan soms minutenlang geduldig te wachten tot er even een oogenblik komt waarop ze in draf kunnen overwippen. De weg hoort aan het snelverkeer; met den ongelukkige, die verplicht is zijn beenen te gebruiken houdt niemand rekening. Een „car" 135 MIJN AMERIKAANSCHE REIS is in het land van den dollar al lang geen i luxe meer, maar een even vanzelfsprekend bezit als bij ons een fiets; de tuinman komt met zijn Ford, gammel, roestig en knarsend; de wegwerkers hebben een oud karretje tegen den berm van den weg staan waarmee ze straks gezamenlijk naar huis tuffen, de dames die geen dienstbode hebben, doen eiken morgen haar ,,niarketing** per auto, nadat ze er eerst den heer des huizes mee naar zijn forenzen-trein hebben gebracht. Voor elk landhuis, ook voor de kleine en bescheidene, staat de car te wachten als een geduldig lastdier, om door elk der huisgenooten (soms met zeer weinig technische kennis) te worden gebruikt; in de welgestelde gezinnen heeft men altijd twee of meer wagens, een oudje, waarmee de kinderen naar het zwembad of de keukenmeid naar de vischmarkt tuft, en een groote, 136 MIJN AMERIKAANSCHE REIS meestal gesloten wagen, waarmee „Dad" naar zijn golf-course of Mammy naar haar bridge-club rijdt. Een chauffeur kunnen zich alleen de heel rijken permitteeren. Ik heb mij altijd verbaasd waar, in de groote, overvolle stad New York de honderdduizenden auto's blijven, die in vier gestadige rijen door de straten trekken en in stoeten langs de trottoirs staan opgesteld; hoe ontzaglijk veel garages moeten er in die stad van ruimte-nood niet bestaan om al die taxi's, luxe-auto's en trucks gedurende den nacht onder dak te brengen! Want in de stad is het auto-verkeer geweldig. Er is, op de drukke uren van den dag, zoo een opstopping van wagens, die bij elk kruispunt stil moeten staan, dat je, wanneer je haast hebt, veel vlugger kunt loopen. Chauffeeren, in deze veel te volle stad, is een voortdurend zoeken naar plaatsen „om er door te komen". Eerst de vierde of derde Avenue probeeren, schiet het daar niet op, dan snel een zijstraat in naar de zesde of 137 MIJN AMERIKAANSCHE REIS zevende, en dan maar telkens minutenlang geduldig staan wachten tot de policeman op zijn fluitje blaast en de stroom zich weer in sukkeltempo in beweging zet. Want dit is wel een van verrassendste ervaringen in Amerika: er wordt oneindig minder snel gereden dan bij ons* Niet alleen in de stad, 'maar ook op de buitenwegen; zelfs daar waar slechts een matig verkeer is, mag de snelheid niet meer dan 25 mijl jfdi. ongeveer 35 K.M.) zijn, wie dat overtreedt en achterhaald wordt door de zeer actieve motor-politie, krijgt een flinke boete, progressief bij elk nieuw vergrijp... terwijl intrekking van het rijbewijs bij herhaalde overtreding dreigt te volgen. Edoch, het vrije Amerika is het land van het compromis... en van den dollar. Ik zat eens naast mijn gastheer, die chauffeerde, en met een flink vaartje over het maximum reed, toen een „Cop" 138 MIJN AMERIKAANSCHE REIS (politieagent) hem opzij kwam en op een niets goeds voorspellenden toon om zijn „licence" vroeg. Met de „licence" vertoonde de zondaar evenwel een ander papier en het strenge gezicht van den man der wet veranderde bij tooverslag. Een joviaal „All rightl", een democratisch familiare handwuif en wij mochten verder. Wat wel dit wonder had uitgewerkt? Het kostte moeite om erachter te komen... Maar het bleek een „Secret... de pohchinelle". Ik zal de Amerikaansche burgers wel niet in moeilijkheden brengen nu ik het hier verklap... er bestaat een of ander pensioenfonds of ondersteuningsfonds voor de leden der motorpolitie, waaraan particulieren met een flinke som jaarlijks bij kunnen dragen... de overtreder van de wet, die de kwitantie van zijn bijdrage kan toonen, krijgt een minzamen glimlach in plaats van een procesverbaal. 139 MIJN AMERIKAANSCHE REIS I Het lijkt altijd weer iets onbegrijpelijks, dat in dit land van „common sense", en energie en jonge kracht, de corruptie, : de omkooperij zoo ontzaglijk groot is. De staaltjes, die je daarvan hoort, het meest natuurlijk in verband met het drankverbod, gaan de stoutste verbeelding te boven. Het is een te onverkwikkelijk onderwerp om over te schrijven; ik wil alleen maar het merkwaardige feit vermelden, dat al de geconfiskeerde drank, vaten, soms schepen vol, onder berusting, en bijgevolg ter beschikking van de overheidspersonen staat.... Commentaar overbodig. De auto heeft als verkeersmiddel bijna het rijk alleen. Trams, motorbussen, zijn er in de honderden villastadjes rond New York maar zeer weinig. En daar de afstanden groot zijn (alles is ruim en ver uit elkaar gebouwd) en loopen, speciaal in de heete zomerdagen, weinig aanlokkelijk is, staan er 140 MIJN AMERIKAANSCHE REIS langs de wegen altijd wachtenden, die met een smeekend gebaat om een „lift" vragen, jongens, die naar het cricketveld, of meisjes, die naar het zwembad willen; en als de eigenaar-chaffeur plaats in zijn wagen heeft, slaat hij zoo een bede zelden af. Een Amerikaan, die het een beetje „doen" kan, schaft zich elk jaar een nieuwen wagen aan. Zijn aflegger verhuist dan naar den waschbaas of den timmerman; als die hem wegdoet, tuft een of andere neger er zijn omvangrijke familie nog met trots in rond; tenslotte komt hij voor een prikje in het bezit van een kleinen werkman, om ten laatste, van banden en kussens ontdaan, als oudroest op den mesthoop te belanden. Ik heb dat herhaaldelijk langs den kant van den weg gezien, zoo een soort kerkhof voor afgedankte auto's, meestal dicht in de buurt van een groote „auto-beurs", waar de tweede- en derde-hands karretjes, aanlokkelijk geprijsd, voor het meenemen staan, „Walk in!" „Piek 141 MIJN AMERIKAANSCHE REIS your Car!" lokken groote biljetten; en voor tachtig, honderd dollar kun je al een Fordje machtig-worden, knarsend, rammelend wel is waar, maar de wegen zijn glad en de benzine kost maar het derde van den prijs die er in Europa voor betaald wordt. Ach ja... de wegen in Amerika, de breede asfalt-wegen, zonder verraderlijke bochten en kronkels, alle volkomen stofvrij gemaakt en zonder een enkelen fietser 1 's Zondags en Zaterdagmiddags is het op die wegen zóó vol, dat het wel een optocht van auto's lijkt. Pa in zijn hemdsmouwen aan het stuur, Ma met het kroost op de achterbank geperst, „the baby" in een praktisch hangmatje, zoodat hij voortdurend in schommelende beweging blijft. En overal langs den weg heb je tentjes en primitieve winkeltjes waar je „hot-dogs" (saucijsjes) en drinks en natuurlijk „ice-cream" kunt krijgen, 142 MIJN AMERIKAANSCHE REIS en overal heb je „motor-services" waar ze lekke banden repareeren, en waar je uit vijf, zes verschillende pompen je benzine kiezen kunt, precies als bij de limonadetent waar je Orangeade of Grenadine of Ginger-ale kunt prefereeren. Toen wij van de boot komend, door Rotterdam naar het station reden, was onze verbaasde verzuchting: „Lieve hemel, zijn er in Holland altijd zóó weinig auto's geweest?" 143 VOOR VACANTIE NAAR EUROPA HET geheele achterschip van de „Nieuw-Amsterdam", de derde klas, die sinds de fatale landverhuizingswet tegenwoordig weinig passagiers meer vervoert, is ditmaal afgehuurd door een gezelschap van ruim honderd ..college-boys", en evenveel „college-girls", die te zamen een vacantiereis naar Europa ondernemen. Wij, eerste klassers, kunnen niets van hen zien, alleen des avonds hooren wij hun Jazz-Band, (want natuurlijk hebben zij hun eigen, door studenten gevormde dans-muziek aan boord) elk van de mooie warme zomeravonden hebben zij bal aan dek, en kapitein Van Walraven, naast wien ik mijn plaats aan tafel heb, doet ver- 144 De lichtreclames van Broadway bij avond MIJN AMERIKAANSCHE REIS makelijke verhalen van de uitbundige pret, die al dat jonge vrije volk met elkaar heeft en hij is het met mij eens, dat het tegenwoordig veel meer „fun" is om jong te zijn dan in onzen tijd van chaperonnes en neergeslagen oogen. De kapitein is een streng man en hij heeft strenge maatregelen getroffen, dat geen nieuwsgierige eerste-klasser weg kan sluipen naar de aanlokkelijke pret op het achterschip, vooral niet op den avond van den vierden Juli, den grooten Amerikaanschen feestdag, die „bij ons" met deftige toespraken en het zingen van nationale liederen, maar „bij hen" met een vroohjke „masquerade", een gecostumeerd bal, gevierd wordt. Maar dank zij des kapiteins goedgunstige gezindheid jegens de Haagsche Post, neemt hij mij mee wanneer hij dien avond het achterschip gaat inspecteeren. Ik laat den redenaar, die juist midden in een klinkende toespraak 145 MIJN AMERIKAANSCHE REIS over de grootheid, den rijkdom en de „brotherhood" van Amerika is, met een verlucht hart in den steek, en door stille gangen, door eerst vijandig gesloten deuren, komen wij op het geheimzinnige achterdek en staan opeens middenin de dwaaste, vroolijkste feestvreugde, die men zich kan denken. Er was heel wat fantasie en geduld noodig geweest om uit het materiaal van hun hutbagage zoo'n heterogene collectie „historische" en fantastische costuums te maken en een systeem van wederzijdsche ruiling had bKjkbaar goeden dienst gedaan. Kimono's en helkleurige dressings-gowns maakten Sjeiks, Groot-Mogok of Turksche rooverhoofdhu van de jongens, terwijl een groot deel van de meisjes in mancostuum paradeerde en als apache, toreador of zeeroover verkleed was. Dit, waarde lezer, die al ernstig uw wenkbrauwen fronst, is niet zoo „erg" als 146 MIJN AMERIKAANSCHE REIS het u vcnnoedelijk lijkt, want de Amerikaansche meisjes dragen in hun kampen nooit anders dan jongenskleeren, trunks (korte broek) en trui en niemand denkt er ook maar een oogenblik over dit een ongepast costuum te vinden. Sommigen hadden werkelijk een aardig geheel uit papier, lappen, houtskool en roode schmink weten samen te flansen, anderen, en dit was voornamelijk het mannelijk contingent, had de fantasie of de ijver halfweg in den steek gelaten; meer dan één paradeerde er in een pyama, een had, ingenieus, zijn wijde golfbroek tot op zijn enkels neergetrokken om van zichzelf een Volendammer te maken, meer dan een had een voorschoot en een witte muts van een koks-maat geleend en een jongen met een breed, grof gezicht, had zich in een zwart satijnen robe-chemise gewrongen, en droeg zwarte zijden kousen, naar de mode der Amerikaansche meisjes tot onder de knieën opgerold. En dit wonderlijke gezelschap danste in het „ach- 147 MIJN AMERIKAANSCHE REIS teronder", tusschen de balken en op de kale plankenvloer; zij fox-trott'en met al den toegewijden ernst waarmee de jeugdige Yankees de kunst van dansen beoefenen, totdat „The master of Ceremonies" op een fluitje blies en zij elkaar bij de hand vatt'en voor een rondedans, de Volendammer naast the Lady of Ronsard, de koksmaat naast de Chineesche schoone, en de „dame" in het zwart satijn naast den apache met een realistisch geschilderd blauw oog. Zij hadden verschrikkeUjk veel pleizier en er zat geen rijtje mama's met verveelde gezichten langs den muur om op hen te passen, er was niemand om »,de orde te bewaren", want de een of twee „married couples" die zoo'n beetje de opperleiding hadden, deden zelf dapper mee. „O, they can take care of themselves verzekerde mij een dier „getrouwden" met blijmoedige zekerheid, en ik geloof eerlijk dat zij het deden, want het was 148 MIJN AMERIKAANSCHE REIS geen oogenblik „een bende", het was een alleraardigst feest naar den trant van dit volk, dat nog zoo jong is onder de volken van de wereld en nog zoo kinderlijk van zijn feesten genieten kan. Maar boven op het dek, waar de maan scheen en waar zulke veilige, diepe schaduwen vielen tusschen de sloepen, zaten in de dicht naast elkaar geschoven dekstoelen de paren wien het daar beneden te druk en te luidruchtig was, telkens twee die volkomen genoeg hadden aan de stilte, de maan en het licht van eikaars oogen. O, ik weet, lezer, dat gij nu inderdaad héél ernstig uw wenkbrauwen fronst, en bedenkt hoe blij gij zijt dat uw dochter geen Amerikaansche college-girl is, en overtuigd zijt, dat de verhoudingen van die jongens en meisjes volstrekt niet altijd zoo onschuldig zijn. Maar ik vraag u in gemoede: waren zij altijd zoo onschuldig in den tijd dat geen respectabele mama haar dochter vijf minuten met een jongmensen alleen in een kamer het en een 149 MIJN AMERIKAANSCHE REIS meisje zich compromitteerde als ze een sigaret rookte en meer van haar beenen liet kijken dan de zool en den neus van haar schoen? Het veiligst is altijd wie op zich zelf leert passen, deze meisjes zijn stellig geen domme ganzen, die in verliefde praatjes in den maneschijn als in eeden van trouw gelooven; „flirt" is in Amerika ook een sport en een die oefening en „skiH" vereischt. En overmorgen, als de boot in Plymouth is, gaat een deel van boord, een ander deel in Boulogne, een derde in Rotterdam, Zij zien mekaar pas weer terug in September als ze met dezelfde boot naar hun land terug gaan... en in hun groote land gaan zij elk huns weegs, want zij zijn van verschillende universiteiten. Maar ik ben het nochtans met u eens, voorzichtige lezer, dat het met de vrijheid van de Amerikaansche meisjes wel wat al te erg is; echter het geeft niet veel of wij dat „vinden", want de glorieuse „American Girl" zal er haar gewoonten niet om veranderen. 150