KUSSISCHE INDRUKKEN Gezicht op een stuk Kremlin. RUSSISCHE INDRUKKEN DOOR Dr. M. VAN BLANKENSTEIN ROTTERDAM • MCMXXV N1JGH & VAN DITMAR'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ INHOUD. BI*. VOORWOORD. INLEIDING. 5 REIZEN IN RUSLAND. Eerste indrukken 11 Techniek van reizen 16 Allerlei ervaringen 21 Lief en leed 26 Op het water 32 Veiligheid 3g DE PRACTIJK VAN HET SOWJET-STELSEL. Allerlei experimenten 44 Geldelijke problemen 49 lndustrieele statistiek en werkelijkheid . . 56 Het Russische stelsel en buitenlandsche ondernemers. . . 66 Polizeistaat 89 De samenhang van het sowjetrijk . 96 Het Russische in het stelsel 102 MOSKOUSCHE INDRUKKEN. De stad en het Kremlin 109 Zware atmosfeer ' 120 Allerlei handel . .... 126 Proletariërs .■:<,..'. 137 Een bourgeois * \ 144 ST. PETERSBURG 149 GEESTELIJK LEVEN. Lenin-cultus 162 Het' Russisch communisme als religie 167 De godsdienst in Rusland * 173 Kinderzorg 184 Het onderwijs 188 Middelbare scholen ' 193 Onderwijs in geschiedenis en militarisme 199 Klasse-overwegingen in de scholen 204 De rabfaks 209 De hoogescholen 214 Het tooneel 218 DE RUSSISCHE BOER EN DE REVOLUTIE. Betrekkingen en leuzen 221 Wat geschiedenis van het dorp t 226 De landbouw na de revolutie 237 Blz. DOOR HET ZWARTEZEEGEBIED. Odessa. . , 251 Van Sebastopol naar Jalta 256 Naar den Kaukasus 259 Van Poti tot Batoem 265 Te Batoem 271 IN DEN KAUKASUS. Tiflis 277 In het gebergte 282 Mengvat of mortier? 286 Bakoe 290 De petroleum te Bakoe 298 De algemeene indruk in het Zuiden 302 INDRUKKEN IN SIBERIË. Nieuw land 307 De landbouw in Siberië 312 De Siberische steppe en haar bewoners 317 Algemeene indrukken in Siberië 324 Reizen per wagen 331 De industrieele vestiging van Ir. Rutgers 337 LANGS DE WOLGA. De Wolga 350 De Duitsche WolgarepubUek. 355 Het leven in de Wolgasteppen 369 De jaarmarkt van Nizjni Nowgorod 374 SLOTBESCHOUWINGEN 382 VOORWOORD. De volgende hoofdstukken zijn als artikelen verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, als resultaat van studiereizen ih Rusland, in de maanden Mei—Augustus 1924 ondernomen. De stof is hier stelselmatiger dan in dagbladartikelen mogelijk was, gerangschikt en de schrijver heeft er naar gestreefd, door kleine wijzigingen in den vorm, den voor een boek noodzakelijken samenhang te verkrijgen. Aan den inhoud is bijna niets veranderd. De schrijver heeft geen poging willen doen, dien tot op dit oogenblik bij te werken, omdat hij het juister oordeelde, zijn beschrijving van een bepaald stadium der ontwikkeling, zooals hij dat bevonden had, intact te laten. Wat verder gebeurd is, was de natuurlijke loop van zaken, waarin niets den lezer van dit boek zal verrassen. De gedwongen concessies aan den particulieren handel en aan den middelbaren landbouw, de gebleken onmisbaarheid van Trotski, de verzwakking die in de positie van Zinowjef ingetreden is, het zijn alles dingen, wier kern reeds onmiskenbaar duidelijk was in de maanden, toen schrijver dezes den toestand in Sowjet-Rusland, dank zij de loyale medewerking van het Departement van Buitenlandsche Zaken te Moskou, op niet al te bekrompen grondslag kon bestudeeren. De artikelen zijn geschreven zonder iemand of iets te ontzien, en, zooveel mogelijk, zonder vooroordeelen te laten meespreken. Mogen zij ook in boekvorm er toe bijdragen, het inzicht in ons land ten opzichte van de Russische aangelegenheden te bevorderen. Deze aangelegenheden zijn voor ons volk in verschillende opzichten zoo belangrijk, dat wij ons de weelde van een hartstochtelijke en vooringenomen beschouwing ervan niet kunnen veroorloven. Scheveningen, 8 Juni 1925. DE SCHRIJVER. INLEIDING. Dat Rusland een werelddeel op zich zeü vormt, is een misleidende gemeenplaats. Het is niet een vreemd werelddeel, maar een vreemde wereld. De wetten van het Russische denken wijken sterk af van die van ons denken; het Russische voelen echter is nog oneindig veel meer verschillend van hei onze. Daarom gaan vergelijkingen niet op. Wie voor West-Europa het Russische communisme aanprijst of vreest, handelt even onwetend als wie maisteelt aanprijst voor den Frieschen landbouw, of van een beri-beri-gevaar droomt voor Den Haag. Maar wie de rol en de positie van het bolsjewisme in Rusland beoordeelt naar de vermoedelijke rol en de uitwerking van een dergelijk stelsel in ons goede vaderland, die begaat een niet geringere fout. Schrijver dezes is, journalistiek beschouwd, 3^ maand in Rusland ondergedoken; d.w.z. hij is er geweest, heeft er groote reizen gemaakt, zonder daarover in dien tijd in zijn blad te schrijven. Een dergelijke „onthouding" is moeilijk voor den journalist. Dagelijks verzamelt hij nieuwe en kleurige indrukken; dagelijks ziet hij dingen van nabij, waarover hij weet, dat zijn lezers gaarne zouden zijn ingelicht. Hij ziet gebeurtenissen ontstaan en weer vervliegen van groote actueele belangwekkendheid, gebeurtenissen die hij weet dat naar buiten niet juist te begrijpen zijn, en waarmede als „nieuws" eer in te leggen ware, en ondanks zijn professioneele neigingen laat hij ze voorbijgaan, tot zij in zijn algemeenen indruk nog slechts een spoor nalaten van aan onderbewustheid grenzende vaagheid. De „reisbriefschrijver" heeft b.v. het voorrecht een bruiloft mee te maken diep in de Siberische steppen bij het nomadenvolk der Kirgizen, en moet het kleurige beeld laten glippen, omdat hij tegenover zich zelf de gelofte van voorloopig zwijgen had afgelegd. 5 Waarom deze gelofte? Omdat het Russische probleem zelfs voor den Westerling, die er niet volslagen vreemd tegenover staat, te moeilijk is om in een oogwenk te begrijpen. Bonte indrukken zijn te goedkoop in Rusland, vooral als men diep in het land komt. Zij leiden ons slechts af van de hoofdzaak, hoe de Russen leven en denken onder de tegenwoordige omstandigheden, en van de voor ons zoo gewichtige kwestie, in hoeverre er mogelijkheden zijn om in Rusland met de Russen samen aan den wederopbouw van hun land te werken. Als ik het onbekende feit gevonden had, dat de Russen tegenwoordig op hun handen loopen, dan ware daaruit een zeer sensationeel bericht te maken geweest. Zooals ik echter mijn taak opvatte, had ik in dat geval mijn ontdekking vooral moeten gebruiken als uitgangspunt voor een studie over den invloed op leven en levensgewoonten van deze omwenteling in de wijze van voortbewegen, en ook eenigszins voor een onderzoek naar de nieuwe behoeften, die daardoor geschapen waren. Hoe langer ik in Rusland was, en hoe langer ik rond gekeken had in het land, des te meer besefte ik, van hoe öhdergeschikt belang indrukken waren, die mij in den beginne uiterst merkwaardig hadden geleken. Ware ik onmiddellijk begonnen over mijn indrukken te schrijven, dan zou telkens een nieuwe reeks brieven de rectificatie van de voorafgegane hebben moeten vormen. Dit was vooruit te beseffen; immers, stond dit niet a priori vast, dan was een groot gedeelte van de studiereizen -in het rijk, dat ongeveer een zesde van het land van onzen aardbol beslaat, studiereizen die zich bij elkaar genomen uitstrekten over een afstand aanzienlijk grooter dan de helft van den evenaar, overbodig geweest. Maar men leert Rusland niet kennen door een bezoek, en zelfs niet door een verblijf te Moskou. De dingen te Moskou begrijpt men vaak eerst, als men ze ziet in het licht van zijn ervaringen, heinde en verre in het sowjetgebied opgedaan. Een 6 reis naar of door Siberië geeft slechts een zeer eenzijdig beeld, als men niet den fel daarvan afstekenden toestand in het Zuiden, vooral in de autonome republieken van den Kaukasus, heeft leeren kennen. Wie de Kaukasus-republieken kent, zou stellig een eenzijdigen indruk van de uitwerking der nationale autonomie krijgen, als hij niet kennis had gemaakt met de Duitsche republiek in het Wolgagebied, enz. Volledige indrukken zijn niet te verzamelen, daar zij zooveel tijd zouden vergen, dat intusschen de in de eerste periode verzamelde ervaring weer verouderd zou zijn. Maar in ieder geval, te Moskou is het niet mogelijk, Rusland, of de uitwerking van het sowjetbewind, te leeren kennen. Mij docht, dat het beste wat een journalist kon doen, was, te zwijgen, tot zijn indrukken en denkbeelden de grootste rijpheid hadden gekregen, die met zijn middelen bereikbaar zijn. En zoo dacht ook de hoofdredactie van de N. R. C. erover, die Üever afstand deed van, allicht pikante, reisbrieven, dan dat zij den lezer over het zoo cardinale Russische vraagstuk een meening van een harer medewerkers voorzette, die niet zoo goed mogelijk voorbereid en overwogen was. Een woord van erkentelijkheid betaamt hier voor de vrijheid mij in dezen gegeven. Een reden, om geen oordeel uit Rusland te schrijven, zou de Russische censuur kunnen zijn. Deze bestaat voor pérstelegrammen algemeen, en voor brieven slechts zoover, als zij door de journalisten ter lezing worden aangeboden. De briefcensuur is echter zeer gemakkelijk te ontwijken. Gevaarlijk is dit niet, daar de toonaangevende heeren te Moskou tegenover een dergelijk „voldongen feit", ook als het niet al te aangenaam is, vrij verdraagzaam zijn. Het heeft mil voor den journalist nooit een decoratieve houding geleken, als hij durft aanvallen, zoodra hij buiten de grenzen van het betrokken land is. Dit behoeft echter niet gedwongen ' vriendelijkheid mee te brengen. In de komende artikelen zal de critiek allesbehalve schaarsch en vaak ook allesbehalve 7 i zacht zijn. Herhaaldelijk, en vooral in het eerste stadium van mijn reisperiode in Rusland, toen ik het nieuwe systeem op zijn, smalst had leeren kennen, heb ik de dingen op gelijke wijze met de autoriteiten, waarmede ik te doen had, besproken. Ik heb toen ook aangekondigd er zoo over te zullen schrijven, zonder dat dit iets veranderd heeft aan de tegemoetkomendheid, mij op al mijn reizen betoond. Van pogingen tot invloed uitoefenen of tot beperken van mijn vrijheid van beweging heb ik weinig gemerkt, ofschoon ik mij bewust was, dat men in Rusland, onder welk bewind ook, op dit punt nooit wantrouwig genoeg kan zijn. Te Moskou was men loyaal genoeg gelegenheden tot controle, die zich aanboden, uitdrukkelijk te verwaarloozen, en mij zelfs eenige nuttige wenken te geven tot verdediging van mijn vrijheid op dit punt Soms bleek het mij onmiskenbaar, dat ik aan de belangstelling der plaatselijke of centrale autoriteiten, zoo deze bestond, ontglipt moest zijn. Rusland blijft Rusland, maar zeker heb ik mij op dit punt niet te beklagen gehad Dit, wat het algemeene van mijn reisplan betreft Nu wil ik nog iets zeggen over de indeeling daarvan. Een goede maand heb ik te Moskou doorgebracht om te acclimatiseeren. Het zou nutteloos zijn geweest, het land in te trekken zonder zich eerst te hebben gewend aan de eigenaardige politieke en psychologische atmosfeer, en aan de verschijnselen van den nieuwen godsdienst (het communisme!}, die met de gewone verschijnselen van nieuwe sterke religieuze bewegingen, over het land is gegaan en gaat. Moskou was in dien tijd (Mei—Juni 1924) bijzonder belangwekkend door de conferenties, die er plaats vonden. Bovenaan stond het congres der communistische partij in Rusland, dat feitelijk het opperste gezag in Rusland vertegenwoordigt Men had daar een stormloop verwacht tegen de laatste binnenlandsche resten van het door de Nieuwe Economische Politiek (Nep) in het leven geroepen particulier bedrijf en 8 tegen de laatste resten van het boerzjoei-intellect; en bovenal ook tegen de, door de radicale leiders en door de, door tactiek en spel om de macht naar den radicalen hoek afgedreven leiders zoo gevreesde en gehate stille kracht, die Trotski heet. De bewegingen, die dezen stormloop moesten aanduiden, waren fel genoeg, maar de slagen waren op dat oogenblik niet echt. Trotski en de zijnen, benevens de mannen, die verantwoordelijk zijn voor het oeconomische welzijn van het Russische volk, hebben dat toen met stille voldoening geconstateerd. Trotski, de hartstochtelijke en uiterlijk zoo weinig beheerschte, maar desniettemin goed rekenende Trotski, ontweek bovendien nog de slagen door zich zelf aan den slaanden arm te hangen, en bij alle moties vóór te stemmen. Het was een schouwspel, alleen van nabij te waardeeren, en een prachtig uitgangspunt voor een studie van den toestand in Rusland. Daarna ben ik naar het Zuidwesten, naar Odessa getogen, Waar ik, na een kort verblijf een tocht begonnen ben langs de geheele Russische Zwartezeekust, tot in den uithoek van Batoem toe. Op dien tocht heb ik alle, onmiddellijk aan de Zwarte zee gelegen groote en kleine Russische havens bezocht, Sebastopol, Jalta, Feodosia, Kertsj, Noworossiisk, Poti, enz. Ik had in de belangrijkste havens gelegenheid, kenners van den plaatselijken toestand en omstandigheden te spreken. Over de Zuidpunt van de Krim trok ik per auto. Vervolgens heb ik den Kaukasus doorkruist, van West naar Oost over Tiflis naar Bakoe, en in noordelijke richting van Tiflis uit over den beroemden Oroezinischen (Georgischen) heirweg, door de hooge passen van het Kaukasusgebergte. Te Bakoe heb ik verschillende olievelden bezocht met de oliefonteinen, die in hun naasten omtrek van kilometers doorsnede een indrukwekkend, maar in de Russische pers een wat overdreven geraas veroorzaakten. Dan heb ik per spoor een uiterst belangwekkende reis naar Moskou terug gemaakt, 9 langs de Kaspische zeekust tot Petrowsk, dan westelijk door het Terek-, Koebaan- en Dongebied en de Oekraïne. Deze reis was belangwekkend, omdat zij mij een voorstelling gaf van den ellendigen oogst in het rijke kozakkengebied en van den schaarschen oogst in groote stukken van de Oekraine nadat ik in de havensteden reeds veel over slechte vooruitzichten had gehoord, en in de Krim er het een en ander van gezien had. Bij den terugkeer in het eigenlijke gebied der GrootRussen trof mij dep overgang, omdat daar de oogst goed was, wat ik later van Moskou uit, door den Oeral langs het geheele gebied van den Siberischen spoorweg heb kunnen constateeren. Onmiddellijk na mijn terugkeer naar Moskou ben ik naar het Oosten getrokken. Ik ging mede met den eersten trein, die weer een directen slaapwagen naar Wladiwostok bevatte, omdat het Russisch-Chineesche verdrag den weg over Charbin opnieuw geopend had. Mijn tochten in Siberië hebben zich in Oostelijke richting uitgestrekt tot het geografisch in Midden-Siberië gelegen Koeznjetsbekken. Na Siberië kwam ter afwisseling een bezoek aan St. Petersburg, en daarna een reis naar Saratof, dat uitgangspunt werd voor een autotocht van ongeveer 500 kilometer door het in 1921 en ook thans weer door de droogte geteisterde Duitsche kolonisatiegebied. In Saratof teruggekeerd, ben ik 1600 kilometer de Wolga opgevaren, tot Nizni Nowgorod, waar ik juist in het hartje van de jaarbeursperiode aankwam. Dit is mijn reis geweest. Zij bracht mij door de belangrijkste en door in'karakter zeer verschillende deelen van Rusland. Als gemis voel ik nu nog slechts, dat een verblijf te Charkof, in het politieke centrum der Oekrainsche regeering, in dit relaas ontbreekt. Maar, toen ik Charkof passeerde, was het een Zaterdagmorgen, zoodat de eerste twee dagen van het bezoek voor mij verloren zouden zijn geweest. En veel meer kon er van mijn programma niet af. 10 REIZEN IN RUSLAND. EERSTE INDRUKKEN. Ons voorstellingsvermogen pleegt langzaam te bekomen van schokken. Heel lang heeft het geduurd, voordat de gemiddelde Nederlander weer met een gerust hart naar Duitschland reisde. De schok, door de Russische revolutie en door de periode van terreur en algemeene ellende aan onze gevoelens toegebracht, was nog van heel ander karakter, dan de emoties, die Duitschland ons na zijn nederlaag van tijd tot tijd berokkende. De dingen in Rusland waren zoo ontzettend, dat wij zelfs tijd noodig hebben gehad, om ze in al hun verschrikking door te denken. Daarom is het voor den West-Europeaan nog heel moeilijk, en zal het nog geruimen tijd heel moeilijk voor hem blijven zich Rusland voor te stellen, zooals de buitenlandsche bezoeker de uiterlijkheden ervan ziet: Steden met volkomen ordelijke toestanden, een goede en beleefde politie, behoorlijk tramverkeer, tallooze huurwagens en ook wel huurauto's, een bestrating die niet slechter is dan zij in Rusland placht te zijn, en vooral met een druk verkeer van voorbijgangers die wel anders, maar niet slechter gekleed zijn dan het gemiddelde publiek in de overige groote steden van Europa; voorbijgangers, die er behoorlijk doorvoed en ook volstrekt niet slecht gestemd uitzien. In de allergrootste steden zal hij een paar behoorlijke, zij het ook peperdure hotels, te St. Petersburg zelfs een heel weelderige, en niet eens dure logeergelegenheid vinden. Het onderkomen is overigens nog de smalste kant van het reizen in Rusland. Hij zal allerwegen geopende (naast leegstaande!) winkels zien, vele winkels zelfs op zijn West-Europeesch geëtaleerd; hij zal er zijn reisbureau vinden, en als hij dan langs de hoofdlijnen het land intrekt, zal hij ontdekken dat het reizen in Rusland op die lijnen eer meer dan minder geriefelijk ii is dan bij ons, en dat zijn ingeschreven bagage veilig is. Ten opzichte van zijn persoonlijke veiligheid zal hij zich spoedig gerustgesteld voelen. Want in de Russische steden is men, voor zoover mijn ervaringen strekken, niet minder wel bewaakt dan in de onze. Ook op het land zal hij spoedig alle vrees laten varen - als hij zich niet te ver Zuidelijk in het Russische rijk begeeft. Wij zijn zoo geestelijk erop ingericht, in Bolsjcvvikije een land der verschrikkingen te zien, dat zelfs de onbevooroordeelde en degeen die van buiten af de ontwikkeling ten goede 200 nauwkeurig mogelijk gevolgd heeft, zich eerst moet wennen aan de ontdekking, dat Rusland zich ten opzichte van de uiterlijkheden, waarmede hij als bezoeker te maken heeft, aan hem vertoont als een normaal Rusland. Want Rusland is Rusland gebleven, en heeft nog weinig vooruitzicht iets anders dan Rusland te worden. Ethnologisch is het misschien goed zoo. Maar er kon wel het een en ander meer Europeesch zijn. Niet minder verrassend zijn ervaringen met dingen, die ook nog aan de oppervlakte zichtbaar zijn, maar die niet meer geheel uiterlijkheden kunnen worden genoemd. Een pijnlijke verrassing — tenminste pijnlijk voor onze beurs — beleeft men met het geld. Wie inflatie-goedkoopte heeft verwacht, zal door deflatie-duur te worden teleurgesteld. Alle slechte geld is nu uit Rusland verdwenen. In den Kaukasus, waar het nog als pasmunt dienst deed, werd het tijdens mijn verblijf daar ingetrokken. Men kent geen anderen waardemeter meer dan den gouden roebel (tsjerwontsroebel), die voor ons pijnlijk hoog in koers staat, op de Russische markt zelfs iets boven den dollar! Toen ik in de eerste helft van Mei in Rusland aankwam, was zilver nog zeer schaarsch; toen ik in de tweede helft van Augustus Rusland verliet, moest ik mij te St. Petersburg van het harde geld ontdoen, dat zich voortdurend in mijn vestzak verzamelde. En dit harde geld is niet, 12 zooals in de meeste andere landen van Europa, een parodie op hetgeen vroeger daar in omloop was. De oude munten zijn, wat afmetingen en gehalte betreft, nauwkeurig nagebootst. De stukjes van 10, 15 en 20 kopek hebben een zilvergehalte van 36 pet. van hun nominale waarde, de groote halve en heele roebels zelfs van 70 pet. Van den zomer heeft men het land ermede overstroomd, met de bijgedachte het platteland een betaalmiddel te verschaffen, dat den ijver der boeren en der landarbeiders wat zou aanwakkeren. Men verwachtte echter, dat de circulatie voorloopig een bodemlooze put zou blijken, omdat het zilver onmiddellijk zou worden opgepot. Merkwaardigerwijze is dit blijkbaar niet in belangrijke maté het geval geweest. liet publiek toonde weinig voorliefde voor zilver, en de vuile vodjes tot 5 kopek en het nieuwe geld werden vrijwel op gelijken voet behandeld. Als verklaring voor dit merkwaardige verschijnsel hoorde ik aanvoeren, dat niemand in Rusland nog in het bezit van een beurs is. Daarom meende men ook in financieele kringen te Moskou, dat de uitgifte van kopergeld, waarmede men juist begonnen was, een fiasco zou worden. De technici hadden den betrokken hoogsten autoriteiten aangeraden, niet meer de vroegere afmetingen voor kopergeld te gebruiken. Maar goed conservatief hebben dezen een copie verlangd van de oude stukken, wat grootte, gewicht en voornaamste uiterlijkheden betreft. De bekende bakbeesten van 5 kopekstukken willen er echter niet in. De voorliefde voor papier bewijst het best, welk een merkwaardig vertrouwen in het nieuwe geld reeds is ontstaan. Op pijnlijke wijze leert men dit vertrouwen kennen, als men in de noodzakelijkheid komt buitenlandsch geld te wisselen. Een ander verschijnsel, dat den vreemdeling onmiddellijk treft in de steden, is, dat de kapellen geopend zijn, de kaarsen er branden, steeds een geestelijke voor de voorbijgangers zichtbaar dienst doet, en bezoekers in en uitloopen. Wel moet Russische Indrukken. 2 13 men constateeren, dat het zich kruisen bij het voorbijgaan van een kerk sterk is afgenomen, maar degenen die deze handeling verrichten, doen het nog even vluchtig en ongegeneerd als vroeger. Op vele plaatsen worden de kerken weer opgeknapt. Het is of de kerkbesturen zich hebbengehaast, als eersten het algemeene bevel op te volgen, dat vóór 1 October de sedert jaren verwaarloosde verf van alle huizen in de Russische steden moet zijn vernieuwd. Dit zijn de dingen, die het uiterlijke leven, en hei leven, dat den reiziger het eerst in het oog valt, kenteekenen. Komt men onder de oppervlakte, in de lagen, waarmede geen Russisch onderdaan vermijden kan in aanraking te komen, dan ziet men andere, en niet alle zoo gewone dingen. Maar voor den reiziger is weinig veranderd; het allerminst op de sporen, booten en stations, waar de indeeling in klassen en het verschil in behandeling naar gelang van de middelen, die de reiziger besteden kan, zuiver „burgerlijk" is. De grens overschrijdt men voor den eersten keer niet zonder het prikkelend gevoel een vreemde, voor onze begrippen abnormale wereld binnen te gaan. Als de trein aan de Russische grens stilhoudt, kijkt men uit het raampje van zijn coupé, met zekere spanning toch de komende dingen verwachtende. Maar land, huizen, menschen blijven dezelfde. De grensdienst onderscheidt zich, van de vele grensdiensten waarmede men onderweg heeft kennis gemaakt, slechts door uniform. Men ontmoet bij de ambtenaren beleefdheid of argwaan, al naar men het treft, zooals elders. De eerste indruk behoeft niet altijd juist te zijn. Mijn eerste ontmoeting op sowjetgebied bleef zelfs een unicum. Naast onzen wagon stond een ambtenaar, klassiek vertegenwoordiger van een curieus, maar voor het oude Rusland typisch soort. Hij was lang en mager, en zijn zeer verwaarloosde schrale gestalte stak in een uniform, die in vroeger dagen eens rijk en elegant moet 14 hebben aangedaan, blijkens haar verschoten kleurigheid en het uitgerafelde, omgekrulde en vervuilde, maar toch hier en daar nog glimmende zilvergalon, waarmede zij overdekt was. Boven die uniform uit stak een ingevallen en verkleurd dronkemansgezicht, wat verwezen, en getooid met verwilderde kleurlooze haren. Een dergelijk exemplaar heb ik echter in Rusland nergens meer teruggevonden. Bij de eerste reis door het land wordt men reeds getroffen door de geringe uiterlijke verandering. De stations, waar men stil houdt — en het zijn oneindig vele met den slechten trein, die tusschen Riga en Moskou heen en weer boemelt — zijn vol van dorpsjeugd, voor wie, zooals het steeds in Rusland was, de aankomst van den trein een aanleiding is tot een pantoffelparade op het perron. Men ziet onmiddellijk: die menschen zijn niet minder gekleed, niet minder gevoed, niet minder opgewekt dan in vroeger dagen. Eerst valt het gewone juist het meest in het oog. Men merkt op, dat de vrouwen veel sieraden, de jonge mannen veel insignes dragen. Dat is zoo in het geheele rijk; nergens worden zoo dikke trouwringen gedragen als nu in Rusland. — Ook door de communisten! De West-Russen zijn een vroolük volk. Op verschillende stations, die wij aandeden, vonden zelfs de plaatselijke fanfarecorpsen deze gebeurtenis van het etmaal een aanleiding om den trein met een levendig gehoempaden marsch te begroeten. Is het zoo bevolen terwille van de binnenkomenden? Zooveel oplettendheid tegenover de voorbijreizenden heb ik in geen ander deel van Rusland teruggevonden. Men ziet, de eerste indrukken zijn geruststellend. Wie van Sebesj (het westelijke grensstation) tot Wladiwostok door Rusland reist, zal niet al te veel veranderd vinden. Tenzij hij scherp toekijkt. i5 Maar wie te Moskou met de bevolking, en vooral met de oude bourgeoisie in aanraking komt, die zal allicht een anderen indruk opdoen. TECHNIEK VAN REIZEN. Bij reizen in Rusland kan men verrassingen beleven, van het aangenaamste en ook van het onaangenaamste soort. Wie zonder verwachtingen erheen gaat, zal, zooals gezegd, tot zijn verbazing ontdekken, dat er trajecten zijn in Bolsjewikije, waar men beter en aangenamer reist dan nu, waar ook, op het vasteland van Europa. Maar wie, na het goede dat over de Russische spoorwegen te zeggen is, gehoord te hebben, zich op een zijlijn waagt, die zal stof vinden voor een zeer pittoreske novelle, geschreven met de ervaring van eigen leed; hij zal schokkende teleurstellingen rijker worden. In het algemeen echter zijn de Russische spoorwegen lang niet kwaad meer. Men moet slechts de zwakke zijden ervan kennen. Doet men dat niet, en trekt men rond door het land, dan kan men zonderlinge teleurstellingen beleven; en onaangename ook. Rusland is, zooals gezegd, in zijn reisgelegenheden niet communistisch; wie goed betalen kan, reist goed, en wie geen geld heeft voor geriefelijkheden, reist minder aangenaam. De snel- en posttreinen, de treinen dus die voor reizen over afstanden van beteekenis in aanmerking komen, hebben twee klassen; de hatelijke naam is weggevallen, maar de indeeling is gebleven. Nu noemt men deze „harde wagon" en „zachte wagon". Wie „zachte wagon" wil reizen — en dat doet ook een groot gedeelte van het publiek, dat bij ons derde klas pleegt te nemen — betaalt tweemaal „harde wagon". Daarvoor heeft hij het dan ook lang niet kwaad. Reeds van ouds is iedere Russische wagen een slaapwagen geweest. Boven de 16 banken kan een bovenbed worden opgeklapt; daardoor heeft de coupé vier slaapgelegenheden. Meer plaatsen worden er ook niet verkocht. Die slaapgelegenheden zijn zeer breed en zacht. Het komt er maar op aan, dat zij zindelijk zijn gehouden. Dat is vaak het geval. Nergens in Rusland heb ik het hiermede zoo slecht getroffen, dat het reizen niet dragelijk was. Den ongunstigsten indruk heb ik eigenlijk niet in de minder goed befaamde uithoeken van het land opgedaan, maar op de lijn Riga-Moskou. Ook de waschgelegenheden waren gewoonlijk nog in een staat, dat men ze goed, of juist nog, gebruiken kon. De coupé's hebben het gerief, dat er ruimschoots plaats voor bagage is, en wel zoo, dat niemand hinder ervan ondervindt: er is een soort vlierinkje vrijgelaten boven de gang van den wagen, waar men in den coupé alles opschuift wat men kwijt wil zijn. Het is een vernuftige vinding, vooral voor groote reizen. Wie in Rusland reist, moet zijn eigen beddegoed meenemen. Niet altijd kan men het huren in den wagen, en dit huren is heel erg duur. Soms ontbreekt ook het hoofdkussen, b.v. op het trajekt Riga-Moskou, wat voor landgenooten, die naar Rusland reizen, van belang is te weten. Wie zich aan de wagons zachte banken gewend heeft, zal vele voortreffelijkheden ervan ontdekken, als zij maar vrij zijn van ongedierte. Ik geloof op grond van ruime ervaring, dat in dit opzicht hun roep slechter is dan de werkelijkheid. Dooreengenomen, zou men die wagens veel meer waardeeren, als zij niét de concurrentie hadden van de „internationale wagens", die een klasse op zich zelf vormen. De harde wagon is, wat men vroeger derde klasse noemde. De banken zijn hard en op lange afstanden draagt iedere reiziger zijn eigen bedje mede. De gedeeltelijk opklapbare banken zijn drie hoog boven elkaar; van een eigenlijke coupé-indeeling is geen sprake. De ligplaatsen zijn aangebracht waar zich plaats bood, zoowel in de lengte als in de 17 breedte van den wagen, gewoonlijk tegen de zestig in ieder rijtuig. De reiziger in Rusland heeft het voordeel, dat hij zich altijd kan uitstrekken, zoo vaak hij daartoe lust heeft, zelfs in een vollen coupé. Daartegenover staat echter, dat de bewoner van een bovenbed vrijwel daartoe gedwongen is, als hij in den coupé wil blijven, wanneer zijn benedenburen van dit, hun recht gebruik maken. In Russische treinen wordt op lange reizen zeer veel geslapen. Dit is bijzonder het geval in het menschengewemel van de harde klasse. Als niet toevallig theewater gehaald of eten gekocht moet worden, slaapt daar het grootste gedeelte van de passagiers bij dag zoo goed als bij nacht. Vooral de moezjiek heeft een onbeperkt slaapvermogen. Ik heb echter ook getroffen, dat er uren lang gezongen werd in de derde klasse, aantrekkelijke liederen in goed koor. In die derde klasse wagens hangt altijd een eigenaardige atmosfeer van slapende menschen, van uitwaseming van kleederen, van gerookte visch en erger. Wie kan, vermijde die wagens als reisgelegenheid. Maar men kan niet altijd, omdat de boemeltreinen niet anders hebben, en op de zijlijnen slechts boemeltreinen rijden. Er is een dergelijke reisgelegenheid waarmede men, met een of twee keer overstappen, van Wladiwostok naar Moskou kan komen. De reis kost een goede 50 roebel en daarvoor heeft men negenentwintig dagen plezier ervan. Het interieur van dezen trein kan men zich eenigermate voorstellen, als ik bovenstaande beschrijving van den harden wagon aanvul met de mededeeling, dat de bevolking in Siberië en Rusland dezen trein, evenals eenige van zijn soortgenooten, Maxim Oorki noemt. Deze naam is een hulde aan den schrijver van het — Nachtasyl! Op een haar af ben ik ontsnapt aan de noodzakelijkheid, om eenige etmalen met dezen trein te reizen. Ik hoop die geschiedenis nog te vertellen; zij is zeer leerzaam, omdat zij 18 iedereen overkomen kan, die in Siberië zijn reis onderweg moet afbreken. Met „harde" en „zachte wagon" is het nog niet gedaan. Er zijn ook de hierboven reeds genoemde internationale wagens. Zij hebben vroeger toebehoord aan de internationale maatschappij voor slaapwagens en zijn, na de invoering van het communisme, met al het andere vreemde eigendom genationaliseerd. In tegenstelling met zooveel andere dingen, die aan den Russischen staat zijn overgegaan, zijn zij geenszins verslonsd. Ik heb er veel mee gereisd, maar ik heb er geen enkelen getroffen, die slechter in orde was dan het gemiddelde der wagens, die in Middel-Europa loopen. Eenmaal slechts heb ik het meegemaakt, dat in een, overigens keurigen wagen, het electrisch licht niet wilde branden. Men had toen kaarsen bij de hand, waarmede wij ons konden helpen. Daarentegen heb ik herhaaldelijk in dergelijke wagens gereisd, die beter waren dan hun soortgenooten in ons gedeelte van Europa. De revolutie had deze wagens in het minst niet gedeerd. Men had ze blijkbaar zorgvuldig opgeborgen, met alles wat er bij hoorde. Aschbakjes, glazen, bordjes, lepeltjes, karaffen, alles droeg nog de bekende letters W.L. Het eenige, wat stelselmatig ontbrak, was het glas bij de gevulde karaf in de toilethokjes. Soms zagen de wagens eruit, of zij kort geleden de fabriek verlaten hadden. Het pluche van banken en betengeling glansde van nieuwheid, het keurig opgewreven mahonie en koper blonk den reiziger vriendelijk en beschaafd tegemoet; de toiletgelegenheden waren keurig in orde. Dat zijn alles dingen, die men ook bij ons kan vinden. Een bijzonder voordeel van de Russische wagens is echter de ruimte. Niet alleen is partij getrokken van de grootere breedte van het spoor, maar ook in de lengte zijn de afmetingen 19 royaler. In de eerste klasse zijn de bedden niet parallel boven elkaar aangebracht, maar één ligt er, boven het raampje, in de lengte van den wagen. Dat is aangenaam voor den reiziger en maakt natuurlijk een zeer ruimen coupé noodzakelijk. Overigens zijn de wagens ingericht als de Fransche wagens die" wij ook op onze spoorwegen kennen, met een zitje tegenover de hoofdbank en een toilethokje tusschen twee coupé's. Neemt men een van de twee nachttreinen, die dagelijks tusschen Moskou en St. Petersburg loopen, dan krijgt men werkelijk een verbluffenden indruk van aangenaam reizen in Rusland Een van deze treinen heeft een uitstekenden eetwagen van het internationale type. De slaapwagens zijn van het allerbeste en mooist onderhouden soort. Iedere slaapwagen heeft twee conducteurs, oud-gedienden, die de gebruikelijke verlangens van den reiziger en de zegeningen van het fooiehstelsel nog niet vergeten zijn. In den trein zonder eetwagen brengen zij u thee zoo vaak gij verlangt. Daarbij zijn de wagens op dit korte traject zeer slecht bez^t, daar de Russen het voor een nacht veelal niet de moeite waard vinden, den aanzienlijk duurderen slaapwagen te nemen inplaats van „zachte wagon". Gij hebt in den regel uw coupé alleen en soms zelfs het toilethokje ook. Het is een genot te reizen in die, op het breede spoor en met een gematigd gangetje aangenaam loopendè treinen. Op de lange trajecten zijn de slaapwagens niet altijd zoo goed verzorgd Ook zijn zij daar meestal heelemaal vol. Maar slechter dan in Europa reist men niet tusschen Moskou en Wladiwostok of Tiflis en Tasjkent, om nu maar eens een paar heel lange, in Azië reikende trajecten te noemen. En duur zijn die lange trajecten allerminst. Voor slaapwagen eerste klasse van Bakoe naar Moskou (ruim 2500 kilometer) moest ik niet ten volle 70 roebel (toen nog geen f 95.-) betalen. Irkoetsk—Moskou (ruim 5200 kilometer) kost onge- 20 veer 125 roebel op dezelfde manier met den duursten ^ Dit ifhet technische geraamte van het reizen in Rusland. Het is in de practijk gestoffeerd met allerlei hef en leed. ALLERLEI ERVARINGEN. Het treinverkeer in Rusland is keurig in orde. Te laat komen heb ik zelden meegemaakt. Het hoeft ook niet. De snelheid is niet groot, het stilhouden op de stations is vooral op de groote trajecten van langen duur; en de locomotieven z«n meestal van voortreffelijk soort en in uitstekenden staat. De sowietregeering is, sedert zij begonnen is zaken te doen met he7westen zoo hard van stal geloopen met het bestellen van locomotieven, dat zij er nu eigenlijk geen raad mee weet Het is zeer begrijpelijk, dat Rusland, na al de ellende, die het o.a. door geLk aan transportmiddelen geleden had, de aanvulling van het spoorwegmateriaal als een allereerste behoefte beschouwde. Men heeft echter zooveel aangeschaft, dat men nu niet voor alles werk heeft. Ik heb overal in het land ongewoon veel leegstaande goederenwagens op de emplacementen zien staan. Het was alles behoorlijk materiaal. Oude locomotieven ziet men weinig in gebruik, maar zooveel te meer als oud roest bij de spoorwegplaatsen staan. De behoeften van het reizigers- en goederenverkeer zijn zoo gering, dat men er reserve van oud materiaal niet voor hoeft te gebruiken. Misschien is dat anders, als de oogst moet worden getransporteerd Maar in de maanden, dat ik in Rusland was, leek mi] het in gebruik zijnde materiaal haast weelderig. Deze weelde bewijst, hoe weinig er in Rusland omgaat. Want de spoorwegen hebben, naar verhouding, een veel grootere taak te vervullen voor het vervoer in het land dan vroeger De groote lichters op de rivieren zijn aan de oorlogs- 21 en revolutieperiode ten offer gevallen. De groote houten sleep-aken, die vroeger het koren transporteerden, bestaan bijna niet meer. Op de Wolga, waar de luxe-passagiersbooten evenals de internationale wagens op de spoorwegen, merkwaardig goed bewaard zijn gebleven, zijn de vrachtschepen sporadisch geworden. De petroleum uit het verre Zuiden moet overal heen per tankwagen worden vervoerd, omdat de regeering geen tankschepen bezit. Zelfs Petersburg krijgt zijn olie en naphta uit het Zuiden aangereden. De rol, die den spoorwegen toegewezen is in het oeconomische leven, is dus veel grooter dan ooit te voren. Maar desniettemin kunnen zij die taak gemakkelijk aan, omdat het heele oeconomische leven nog zoo weinig om het lijf heeft. Daarom is er eer spoorwegmateriaal te veel dan te weinig op dit oogenblik. Wie van een hoofdstad uit een flinke reis maakt op een der hoofdlijnen, kan niet anders dan goede indrukken opdoen; dit zal den lezer uit alles, wat ik hier verteld heb, reeds gebleken zijn. Komt men naar Moskou, om den transsiberischen express te nemen, die eens in de week naar Wladiwostok gaat, dan kan men niet anders dan tevreden zijn. Men bestelt eenige dagen te voren zijn slaapwagenbiljet, dat men op den morgen van vertrek toebedeeld krijgt. Men stapt dan te Moskou in den trein, die op de minuut weggaat. Zijn bagage kan men gerust afgeven; die wordt zorgvuldig behandeld. Men hoeft zijn coupé niet te verlaten voor men tien dagen later te Wladiwostok aankomt. In den trein vindt men een goeden eetwagen. Er ontbreekt niets, wat volgens onze begrippen tot geriefelijk reizen hoort. Het wordt echter anders als men probeert variaties te maken op dit grootscheepsche maar zeer eenvoudige reisplan. Als voorbeeld daarvan mogen mijn eigen ervaringen dienen. Ik had een reisprogramma voor Siberië zeer zorgvuldig opgesteld, en vol vertrouwen begon ik aan de uitvoering. 22 Op dat oogenblik was mij nog niet bekend, welk een naïveteit het was, een dergelijk reisplan voor Rusland en Siberië te maken. Mijn programma heb ik echter kunnen uitvoeren, juist omdat ik met het zelfvertrouwen van den onwetende, die de bezwaren niet kent, te werk ben gegaan. Maar achteraf zelfs, na het slagen van mijn plan, besef ik ten volle, welk eennaïve dwaasheid ik met het opstenen daarvan beging. „Hans is in zijn domheid voortgekomen". Op een goeden dag ging ik naar een reisbureau en bestelde een kaartje naar Omsk in West-Siberië voor den grooten sneltrein naar het verre Oosten, die eens per week rijdt. Men vertelde mij, dat ik iets onmogelijks verlangde. Eerst kwamen de passagiers voor Wladiwostok in aanmerking, dan voor Charbin, Tsjita, Irkoetsk; iederen keer als er na het meest verre station nog plaatsen over waren, kwam de stad, die in afstand daarop volgde, in aanmerking. Omsk had geen kans. De juistheid en billijkheid van dezen maatregel is niet te bestrijden. Ik moest plaats bestellen in den trein voor Irkoetsk, die een paar dagen later reed en ruim vier inplaats van drie etmalen tot Omsk erover deed. Met behulp van het commissariaat van buitenlandsche zaken echter kreeg ik toch een biljet naar Omsk in den grooten sneltrein. Vol moed ging ik op weg. Na een verblijf van een halve week te Omsk wilde ik verder naar het Oosten. Dat leek mij eenvoudig; want er liep maar een posttrein, die niet zoo vol zou wezen. Zoo dacht ik. Maar men vertelde mij toen, dat ik zeer goed mijn weg moest weten om mee te komen. Want alle treinen waren vol, als zij te Omsk aankwamen. Het gouvernement te Omsk hielp mij aan een plaats. Het ging dus, naar het scheen, als gesmeerd, als men maar de noodige introducties bezat. Intusschen was mij reeds duidelijk gebleken, hoever theorie en practijk van een goeden treitt- 23 dienst in Rusland uiteen moeten loopen, als men niet onder bijzondere bescherming reist. Ik had het Koeznjetsbekken bezocht en kwam met paarden weer terug naar het punt waar ik den spoorweg verlaten had, te Joerga. Joerga is een dorp in centraal-Siberië, waar het is zooals in alle Siberische dorpen: niet goed voor een Europeaan om er eenige dagen door te brengen. Dat lot zou mij beschoren zijn, als het mij niet gelukte, in den trein te komen. En ondanks aanbevelingen van de regeering te Moskou en van verschillende plaatselijke en landelijke autoriteiten, voelde ik mij niet zeker van mijn zaak. Het was de trein uit Irkoetsk, de z.g. „halve sneltrein"; deze trein is zeer gezocht door allen, die met den grooten express niet meekomen. Hêt was reisseizoen. Ik had alle kans dat hij vol was. Nu worden op groote trajecten eerst kaartjes verkocht, als de trein het voorafgaande station verlaten heeft. Ik moest in onzekerheid wachten tot een uur voor aankomst van den trein. Toen kwam het telegram, dat zegt, hoeveel plaatsen er verkocht kunnen worden. Het meldde: geen enkele plaats vrij. Dit beteekende voor mij verwarring in mijn plan, het vervallen van een afspraak met de autoriteiten te Omsk, die mij een auto beloofd hadden voor een grooten tocht in het land, en bovenal: eenige dagen logeeren te Joerga in een boerenhuis, dat den roep genoot zonder ongedierte te zijn, maar dat toch een boerenhuis was en opgevreten werd door de vliegen. Dit huis was het beste, dat wijd en zijd te krijgen was. Ik kon ook met den door mij reeds geschetsten „Maxim Gorki" meegaan. Ik huiverde bij de gedachte: twee etmalen op zijn minst tot Omsk. Maar ik zou er toch wel toe besloten hebben. Men moet alles eens meemaken. Intusschen zou ik op raad van den chef nog een poging bij den hoofdconducteur wagen. Vijf minuten stond de trein slechts stil. Terwijl ik wachtte kon ik constateeren, dat de 24 groote transsiberische sneltrein ongeveer vier etmalen na zijn vertrek uit Moskou precies op de minuut aankwam. Dat deed ook „mijn" trein. Met den hoofdconducteur viel niet te praten; alles was bezet, zelfs in de derde klasse. Ik drong sterk aan, toonde mijn meestal uiterst effectieve papieren; het hielp niets. Ten einde raad ging ik naar een man van de gepeoe *) op het perron. Hij was zeer beleefd, maar verklaarde, niets te kunnen doen als de trein vol was. Deze stap had toch een goede uitwerking. Want de hoofdconducteur, die geen zuiver geweten bleek te hebben, kwam op eens tot andere gedachten, toen hij mij de gevreesde macht in den arm zag nemen. De chef moest mij dan maar een kaartje geven, zeide hij. En toen bleek er werkelijk nog een plaats in den wagen te zijn. De moraal van deze geschiedenis is, dat ik zonder introducties het zelfde had kunnen bereiken, als ik den hoofdconducteur wat roebels had laten zien. Die plaats had hij blijkbaar voor eigen handelsdoeleinden gereserveerd. Rusland blijft Rusland. En van ten hoogste 40 roebel in de maand loon kan een man niet veel beginnen — Na weer een halve week in Omsk en omstreken te hebben doorgebracht, wilde ik met den grooten sneltrein naar het Westen. Het landelijk gouvernement kon mij niet helpen; dat beschikte juist in dien trein niet over plaatsen. De meeste kans was er ook, dat de trein stampvol was. Ik ging naar het gewestelijk spoorwegbestuur, dat op mijn introducties beloofde mij te helpen, als de regeering een briefje gaf. Men wist daar n.1. dat de regeering in dit geval niets te zeggen had, en meende dus, dat zij dat briefje toch niet zou geven. Maar de beleefde heeren van het gouvernement deden het wel, en toen *) Gr. P. Oe: de gevreesde politieke politie, opvolgster van de vroegere, jberudhte Tsjeka. 25 moesten de spoorwegautoriteiten hun belofte zien te vervullen. Met kunst en vliegwerk kreeg ik een plaats in een „zachte wagon". Zoo kwam ik werkelijk precies op tijd te Moskou aan. Men ziet wat er aan vast zat. En iedere mislukking zou dagen wachten hebben beduid. Ik kan niemand een reis in Siberië met afbrekingen ter bezichtiging van de steden aanraden. Het kon een zeer lange reis worden. En bovendien, de steden zijn het nauwelijks waard! LIEF EN LEED. Een lange treinreis in Rusland is volstrekt verschillend van het reizen in Europa. Inplaats van zenuwachtige gehaastheid komen rust en zorgeloosheid over u. Men zit niet samengepakt in een coupé, men kent er niet het duizelingwekkende en vermoeiende voorbijschieten der dingen. Gij weet, dat ge in dagen uw coupé niet hoeft te verlaten als ge niet wilt. Er zijn geen grenzen, geen douane en ook geen controleerende conducteurs. Gij richt u in als voor een zeereis. Ge pakt de dingen uit voor dagelijksch gebruik, voor slapen, eten, drinken. Daaronder neemt de theeketel een eerste plaats in. Aan iedere halte, zoo om de twee uur, stapt gij uit om u te vertreden. Gij hebt den tijd, want een kwartier houdt de trein allicht stil; soms zelfs een half, een enkele maal een heel uur. Menigmaal waagt gij het, het station te verlaten. Als gij bij de tweede bel .terugkeert, is vroeg genoeg. Want nog komen de derde bel, het fluitje van den chef en de zware roep van de locomotief. Wel volgen deze seinen met willekeurige tösscbenpoozen op elkaar, zoodat het soms langen tijd nog duurt, soms I ook alles in snelle opeenvolging zich af speelt* maar vrees, den trein te missen, kent slechts de zenuwachtige beginner. 26 Het tafereel, dat zich aan iedere halte afspeelt, is altijd weer onderhoudend. In hinderniswedloop snelt alles naar het hok, waar het kokende theewater verstrekt wordt. Dit staat gratis klaar bij de aankomst der treinen aan alle Russische stations. Zwaaiend met den ketel springen de liefhebbers en liefhebsters over de rails en steken zij nog over, vlak voor binnenkomende treinen en rangeerende locomotieven heen, om maar voor in de rij te staan, waar de dampende lafenis verstrekt wordt. Er zijn tal van passagiers, die geen enkele gelegenheid verzuimen, waar water te krijgen is. Men heeft haast, want er is nog zooveel anders te doen. Op ieder station is een groote of kleine markt. De boerinnen uit den omtrek komen er samen, en zitten in keurig carré, gehurkt achter hun waar; zij hebben van alles te koop, gekookte eieren, wittebrood, gebraden jonge haantjes, kippen en eenden of stukken daarvan; gebakken coteletten van schaap, kalf of varken; hompen kaas, stukken boter, flesschen melk of kwas, gekookte, gebakken en gerookte vlsch. Daar 6laan de meeste reizigers in; want de eetwagen heeft dure stadsprijzen, en op de stations bij de boerinnen betaalt men de lage prijzen van het land. Een gekookt ei kostte op den weg naar Sibe/ië van 1^ tot ongeveer 3 cent, een gebraden jonge haan 30 ets. of iets meer, een gebraden kip ongeveer 60 ets. Boter kostte goed een halve gulden het pond, melk 6 ets. ongeveer per liter. Gekookte rivierkrabben, appels, boschaardbeien en boschbessen werden voor betrekkelijk nog lagere prijzen te koop aangeboden. Opmerkelijk waren de hoeveelheden, die de trein van al deze proviand verslond. In Rusland heb ik mij nooit aan die dingen gewaagd; ik kon niet nalaten verband te brengen tusschen die eetwaren en de boerinnen, die ze hadden bereid. Maar naarmate wij verder naar het Oosten kwamen, werd het uiterlijk der bevolking zindelfjker. De Siberische boer en vooral de Siberische boerinnen zijn 27 in dit opzicht heel andere menschen, dan de Oost-Poolsche en de Russische moeziiek Om goedkoop te eten hoefde men in Oost-Rusland niet eens bij de boerinnen te koopen. Daar waren ook de stationsrestaurants in de eerste- en tweedeklas-wachtkamer — deze boerzjoei-indeeling bestond overal nog, tot in de kleinste plaats in Rusland — uitermate bescheiden in hun prijzen. Vele reizigers gaven daaraan de voorkeur. Waar het spoorboekje een restaurant aangaf, richtte zich daarheen eveneens een wedloop. Een beetje haastig leek mij dat wel, als men de goede lieden de heete soep zag lepelen, om maar binnen het kwartier den maaltijd af te werken. Dan was er nog meer te zien. Een menigte stations op de noorder-lijn naar Siberië hebben hun specialiteiten. Op het station te Jekaterinenburg koopen de reizigers met grooten ijver in de vele kraampjes gruwleelijke galanteriewaren, gesneden uit de kleurige gesteenten van den Oeral, en nog wel voor duur geld; te Wiatka koopen zij goedkoop houtsnijwerk en leeren sandalen; in de buurt van Wiatka komen de boeren naar de treinen om de rest van het thuis geweven hennep-linnen aan te bieden, voor een fantastisch lagen prijs, die gewoonlijk op nog geen 20 ets. per meter komt. En van alles wordt gekocht. In de coupé's stapelen de warén zich op. De kooplust is onweerstaanbaar, zoolang men een roebel in den zak heeft. Maar het middelpunt van het leven op de reis blijft de theeketel. Om de twee uren wordt hij gevuld — en geleegd! Men ziet steeds dezelfde menschen weer gedurende dagen lang. Men kent hun gezichten en ketels, hun dorst en hun lievelingsgerechten. Men verheugt zich, dat de dame met een merkwaardige voorliefde voor gerookte visch in een vrij ver weggelegen coupé haar tijdelijke domicilie heeft; men beklaagt den heer met den lekken ketel, maar verheugt zich toch, dat dit gebrek niet op uw eigen klaptafeltje zich manifesteert. 28 1 Typisch dorpsstation in West-Rusland. 2. Op een veerpont. 3. Aan boord van een Zwartezee-boot in den vroegen morgen. 4. Een verlaten hoofdstraat te St.-Petersburg. (Men lette op het gras tusschen de steenen). Men gaat de menschen nauwkeurig aanzien en indeelen. Men neemt waar, hoe familiegroepen zich aaneensluiten en ook wel paren elkaar vinden. Kleine romannetjes — of novellen! — ziet men zich ontwikkelen. Men voelt hoe in den trein een openbare meening zich vormt, en hoe men zelf daar, als de rest, in geclassificeerd wordt. De kokette jongedame trekt een kleinen sleep van aanbidders en een menigte critische blikken aan; het jonge vrouwtje, dat, naar ieder al gauw weet, naar haar man reist in het verre Oosten, wekt sympathieke gevoelens op. Alles kijkt schuin naar een meereizende gepeoeman, die zich populair tracht te maken, en gemoedelijk doet. Eenige hinderlijk verwende kinderen zijn al spoedig gesignaleerd in de rollende gemeenschap. Deze gemeenschap heeft, ondanks alle concurrentie op de stations, den eetwagen tot vast middenpunt. Want daar zijn dingen, die op geen station te koop zijn, te weten: bieren en limonades uit ijs! En van het een komt het ander; op de dranken volgen vaste stoffen en weer omgekeerd. Hoofdpunt van tijdverdrijf blijven toch de stations. De heele omtrek der steden en dorpen is daar vertegenwoordigd. Vooral voor den in Rusland nieuwen, en daarom het ongewone nog scherp opmerkenden reiziger valt er veel te zien. Op een lange reis leveren zij een staalkaart van de volken en rassen, die het onmetelijke Russische rijk bewonen. Vlak buiten stations kan men kleine, of soms vrij groote, markten bezoeken, waar het bonte beeld van de bevolking iets krijgt van een kaleidoscoop. De stations zelf zijn goed bevolkt. Nooit ontbreken de bedelaars, kinderen meest, wien de kunst aangeboren of voortreffelijk bijgebracht is; dan meisjes, vrouwen en invaliden. Volledige broedsels van jeugd uit één gezin verschijnen daar ten tooneele. De peuken kunnen tranen storten en bitter huilen, al naar de behoefte van het oogenblik. Men kan het ternauwernood misleiding noemen, want de Russische Indrukken 3 2Q jeugdige braven denken waarschijnlijk geen oogenblik dat gij er de dupe van wordt. Het is immers maar een vorm van vragen. In zwermen teisteren zij de stations, en nergens heb ik nog gezien, dat men een poging deed om ze te verdrijven. Dat is heel merkwaardig bij bet strenge politietoezicht dat het nieuwe bewind uitoefent. Maar misschien is dit een concessie aan de heerschende werkloosheid en aan de bezitloozen ten plattelande. Er is een soort bedelende boefjes, dat de plaag der reizigers vormt, en die beter dan eenig ander verschijnsel in Rusland, illustreert, welk een golf van ellende er over het land is heengespoeld Aan de stations zult gij wel erop letten uw raam te sluiten voor gij uw coupé alleen laat; en hetzelfde doet gij 's avonds, als gij u te slapen legt. Laat gij het na, dan zal na het eerstvolgende station de conducteur u opkloppen om u op het verzuim te wijzen. Dat gij na een heeten dag in een vrij benauwden coupé moet slapen, hebt gij dezen edelen jochies te danken. De onervaren reiziger zal op den duur met bevreemding opmerken dat hij van station tot station telkens weer door dezelfde havelooze bengels om een aalmoes wordt gevraagd. Het geval lijkt haast geheimzinnig, tot men eindelijk de oorzaak ervan ontdekt. De kinderen reizen mee in de accumulatorkisten, die ten dienste van de electrische verlichting onder aan de internationale wagons hangen. Zoodra een trein stil houdt, kijken spoorwegpersoneel en militaire politie onder de wagens, om deze blinde passagiers op te jagen. Vaak komen zij dan bij bosjes te voorschijn. Onmiddellijk zwermen zij uit, in het altijd talrijke publiek op de perrons. Zoolang de trein stil staat, bedelen zij; op de stationsmarkt voorzien zij zich van proviand, als zij ook die niet gratis krijgen. Zet de trein zich weer in beweging, dan wachten zij nog een oogenblik, en eerst als de vaart zoo 30 groot is geworden, dat niemand hen meer zou durven tegenhouden, springen zij tusschen de wielen. Dat is de acrobatische techniek van. hun vak. Nooit gebeurt er een ongeluk. Met groote behendigheid kruipen zij op hun plaats. Een bengel, die zag dat ik met belangstelling op zijn „instappen" wachtte, talmde heel lang, tot de trein haast uit het station was, om te laten zien wat hij kon. Vooral voor die jonge lieden moet men zijn raam gesloten houden. Zij klauteren anders allicht met groote kunstvaardigheid naar binnen, en stelen wat van hun gading is. Zij schijnen het zelfs te verstaan een coupé gedurende den nacht, als de passagiers slapen, leeg te halen. De vrees voor hun talent is zoo groot, dat, zooals gezegd, niemand het wagen zal, in den nacht zijn raampje open te laten. Deze kinderen zijn de ontwortelden door oorlog, revolutie en hongersnood. Zij hebben geen tehuis, kennen in vele gevallen niet eens meer verwanten. In den zomer leven zij op de spoorwegen. Ik heb er een gezien, die onzen trein zeker meer dan anderhalf etmaal van het Zuidoosten naar het Noorden heeft gevolgd • Zoo zwerft een menigte kinderen over heel het groote rijk, naar een zeer wilde fantazie het bestaan leidende van vagebonden en bandieten. Zij vormen vooral een toekomstig gevaar. Het feit van hun bestaan is een van de schrijnendste kenteekenen van de ellende, die het Russische volk heeft doorgemaakt. In ieder ander land zou men een einde maken aan een dergelijk verschijnsel. Ik heb niet gezien dat men er iets anders tegen deed, dan het nuttelooze opjagen aan de stations. Het zeer uitgebreide instituut van kinderhuizen in Rusland is er machteloos tegenover, daar die boefjes in geen enkelé inrichting te houden zijn. Het zwerven is hun al te zeer tot een levensdrang geworden. Tot strengheid tegenover de jeugd ontbreekt blijkbaar zelfs 3i den Russischen „Polizeistaat" de energie. Tegenover het kind is de Rus machteloos. Zoovele en zoo grenzenloos verwende kinderen als in het Sowjetgebied, heb ik nog nooit in eenig ander land ontmoet. Het is de Russische opvoeding — vanouds. Anders ware er wellicht geen Sowjet-Rusland geweest. OP HET WATER. Te Moskou werd ik door mijn Russische kennissen zeer benijd, omdat twee groote reizen per stoomboot op mijn program stonden: Van Odessa naar Batoem over de Zwarte Zee, en een tocht op de Wolga. Bij velen kwamen herinneringen aan oud genot op. Het was haast onrustwekkend, zooals de vaart op dié booten werd verheerlijkt. Men gaf toe, dat de Wolgabooten nog beter waren dan de Zwarte Zee-schepen. Maar ook deze stonden als een glorie in de herinnering. En, naar men vernomen had, waren zij weer uitstekend in orde. Als een Rus aan het idealiseeren slaat van dingen of toestanden in zijn land, is scepsis ten zeerste geraden. Hij heeft met den Amerikaan en den Berlüner de eigenschap gemeen over dingen uit eigen land of eigen stad in superlatief te spreken. Maar hij doet het aardiger, kinderlijker. Zijn fantasie raakt in vlam bij het eigen verhaal. Hij kan u niet in zoo gloeiende kleuren schilderen of zijn geestesoog ziet het nog levendiger, in nog laaiender Bengaalsch licht. Het gevaar bestaat dan, dat hij u in een leelijken nawalm van die verlichting achterlaat, zoodat u tenslotte de oogen tranen. Voorbehoud bij het spannen van uw verwachting is dus een zeer noodzakelijke voorzichtigheidsmaatregel. Maar heelemaal van de hand wijzen kon ik die voorstellingen toch niet. Hef reizen per trein was zooveel beter dan 32 ik mij had voorgesteld, zelfs na allerlei veelbelovende verhalen. Als een gedeelte der slaapwagens zoo voortreffelijk onderhouden was, waarom kon dit dan niet het geval zijn met.de passagiersbooten. Gelukkig werden ten opzichte van den Zwarte Zeetocht mijn verwachtingen door de buitenlanders te Odessa flink naar beneden gedrukt. Men vertelde mij, dat ik mij op een onaangename reis moest voorbereiden. De schepen waren oud, slecht ingericht en smerig. Sombere verhalen deed men mij over de eetsalons. Het was daar altijd stampvol met een publiek, dat van onze begrippen van smakelijkheid heel weinig voorstelling had. Zuigelingen werden op de eettafels aan de behandeling onderworpen die des zuigelings is, als hij niet zuigt. Ik moet bij voorbaat zeggen, dat ik dit laatste niet bevestigd heb gevonden. Maar ik vertel het voor het geval, dat een lezer later niet zoo gelukkig mocht zijn als ik. Want ik trof het beste schip op de route. Men had mij op dat schip de directiehut beloofd. Maar op het laatste oogenblik kon daar niets van komen: een regeeringscommissie voor de spoorwegen zou de reis meemaken; en die moest bedoelde hut ter beschikking worden gesteld. Later heb ik ontdekt, dat dit onwaar was. Maar die leugen heeft mij niet gestooten. De commissie bestond uit een jeugdigen, hooggeplaatsten communist met zijn jonge vrouw. Ik vermoed dat het paar op de huwelijksreis was. Ik heb hun de hut gaarne gegund. Het zou jammer geweest zijn als zij onder die omstandigheden slecht hadden gereisd; menige hooge communist heeft weinig gevoel daarvoor, zooals de Rus in het algemeen. Dit waren echter zichtbaar menschen, die onze gevoelens op dit punt deelen. Ik kreeg nu, door de verandering van logies, ten minste iets meer te zien van de werkelijkheid voor den gewonen reiziger, 33 ofschoon ik nog altijd de beste passagiershut had. De matras van mijn bed zou zonder eigen beddegoed niet beslaapbaar zijn geweest. Nu waagde ik het maar, gehard als ik reeds was, en vertrouwende op de geringe populariteit, die ik bij de | springende en loopende insectenwereld geniet. Maar onsmakelijk bleef het. Wat het eetsalon betreft, dat ging wel. De prijzen waren te hoog voor de meeste passagiers, daardoor waren er nooit veel menschen. Het was er ongeveer zooals in een zeer goede volksgaarkeuken; alleen heel veel duurder. Alles was degelijk, smakelijk en grof, en het ging er heel goed mee door. Minder aangenaam was het op het dek. Zelden kon men daar een zitplaats vinden. Als schapen in een schaapskooi lagen de menschen daar rond, zoowel bij dag als bij nacht. Er tusschendoor loopen ging haast niet, zoo dicht was het dek met menschenlüven bezaaid. Zij lagen in groote groepen samengevlijd, zaten te hoop te eten, thee te drinken, spreidden hun niet altijd vertrouwen inboezemende bagage overal rond. De banken waren het heele etmaal door met slapenden bedekt. Want dit gedeelte van het dek was voor eerste en tweede klasse bestemd. Voor de eerste klasse waren er veel te weinig hutten; en voor de tweede klasse, was er heelemaal niets. Men trok zich blijkbaar weinig daarvan aan. Het dek viel den plezier reizigers niet te hard. Kinderen en volwassenen sliepen er nacht aan nacht In het kleine rooksalonnetje vonden slechts weinigen plaats en de eetsalon werd streng voor zijn bestemming gereserveerd. Zoo ging het steeds door. Het aardigst was eigenlijk de derde klasse, waar moezjieks, koeien, lading en een ongeloofelijke menigte passagiersgoed op wat willekeurige wijze dooreenlagen en stonden. Maar het was daar vaak zeer kleurig en levendig. Men speelde er op mond- en andere harmonica's, zong en danste, en gaf met volle overtuiging voorstellingen van Russisch boerenleven. Van zijn vroolijken 34 kant wel te verstaan. De dansen waren meest solo- of duovoorstellingen en vonden de gewone geestdrift. Ik had dat vroeger reeds herhaaldelijk gezien. Een danst met groote veerende sprongen in den kring, de anderen staan er dankbaar en genietend omheen, met uitzondering van eenigen, die, met de vuisten gebald, het lichaam gebogen en schitterende oogen, gereed staan om in te vallen, moeilijk hun ongeduld beheerschend om te beginnen. Dat ging uren en uren zoo door. Men kon gerust gaan eten, gaan slapen desnoods en toch altijd nog zeker zijn het gezelschap rondom hetzelfde schouwspel verzameld te vinden. Een enkelen keer verliet ik het schip, om per auto een groote landreis te maken en het vaartuig verder weer op te vangen. Bijna altijd vond ik in de havens lieden, die van den een of anderen kant verwittigd waren van mijn komst en gereed stonden om mij in te lichten over den toestand en mij het belangwekkendste in de weinige uren van mijn verblijf te laten zien, wat mij onafhankelijk maakte van „wegwijzing" der autoriteiten. De kust van de Krim en van den Kaukasus doet heel sterk aan de Rivière denken en wordt te mooier en rijker naarmate men verder naar het Zuiden komt. Maar ondanks al deze voordeelen verlangde ik naar het einde van de reis. De hut werd muffer en muffer, het eetsalon nam toe in slordigheid, het dek werd steeds schilderachtiger, van een schilderachtigheid echter, die te dicht gezaaid was, en te veel tot alle zintuigen sprak. Zitten op het dek ging niet meer, lezen nog minder. De eenigen, die zich blijkbaar niet belemmerd vonden in hun vrijheid van beweging, waren eenige Qeorgiërs of Qrieken, Levatttünen in ieder geval, die kenbaar waren aan den barnsteenen ketting, dien zij steeds in de hand droegen en waarvan zij onophoudelijk de kralen liepen te tellen. Wie Levantijnen in hun eigen omgeving kent, kent ook deze irriteerende en door haar zenuwachtigheid geestelijk infec- 35 teerende gewoonte. Zij voerden met veel talent een eierdans uit tusschen menschenlichamen. Zoo zag het er uit op de beste boot van de Russische passagiersvloot op de Zwarte Zee. Na die ervaring zag ik met zeer getemperde verwachtingen mijn reis op de Wolga tegemoet. Men bleef mij vertellen van die voortreffelijke booten, en niemand trachtte mij voor te bereiden op teleurstelling. Ik wist ook wel, dat het vroeger uitstekend op die booten moet zijn geweest. Wat ik er zoo politiek-oeconomisch van gehoord had, stemde echter niet bemoedigend. Een man, die vroeger een eerste grootheid was geweest in de Wolgavaart, had een plan gemaakt tot nieuwe exploitatie van de booten. Een half jaar had men hem te Moskou aan den praat gehouden en voortdurend meende hij, waarschijnlijk niet zonder reden, dat hij onmiddellijk stond voor het verkrijgen van zijn concessie. Maar op het laatste oogenblik was het oude personeel der booten gekomen, en had van de regeering de concessie verlangd volgens het plan, dat de ander ontworpen had. De regeering wilde niets Üever dan de concessie geven aan een vakvereeniging, inplaats van aan een kapitalist. Deze laatste had echter nog niet den moed verloren, maar meende, dat men ten slotte toch bij hem terecht zou moeten komen. Intusschen dreven de schepelingen het zaakje. Men zal toegeven, dat stemde wel tot gedempte verwachtingen. Daar echter heb ik een aangename verrassing beleefd. Hoe men de booten ook geprezen had, er was niets te veel gezegd. De booten hebben twee dekken. Op het onderste is de derde en vierde klas; daar reist de moezjiek en de kleine man op zijn manier. Daar hangen de geuren, die met die manier van reizen en die menschen gepaard gaan. De inrichting op zicb zelf echter is ook daar zeer goed, hoewel uiterst eenvoudig. 36 Op het bovendek is de eerste en de tweede klasse, die heel weinig verschillend zijn. Over de heele lengte van de zeer groote en zeer snelle booten zijn de hutten, zindelijk^ ruim, welingericht en voor scheepshutten merkwaardig hoog. De bedden zijn smal maar geriefelijk, de matrassen westEuropeesch frisch. Het dek is zindelijk en vroolijk en beschut als op een groote oceaanboot voor passagiers. Er zijn voldoende dekstoelen en banken, men kan er zelfs zijn tafel gedekt krijgen voor het eten. Alle eischen, die wij in onze verwende wereld aan luxe-verkeer gewoon zijn te stellen, vindt men vervuld. Het eenige verschil is, dat wij in het Westen zoo mooie rivierbooten niet kennen. Er zijn zeer weelderig en smaakvol ingerichte salons voor en achter, met heel veel spiegelglas, zoodat men bü slecht weer ook daar volkomen vrij uitzicht heeft. In beide salons stonden uitstekende piano's, die zorgvuldig gestemd waren. De bediening is heel goed en beleefd, ook weer zooals wij gewoon zijn, al zijn de fooien afgeschaft. Men krijgt crediet voor zijn vertering voor de heele reis. Die vertering is voortreffelijk. De keuken is zoo goed als zij goedkoop is. Een goede lunch en een goed souper — allerminst in volksgaarkeukenstijl — kosten 70 kopek ieder (ƒ 0.90), het diner van vier gerechten kost 1.40 roebel (ƒ 1.80). Wat alle gastronomen in de wereld zal doen watertanden: de kaviaar is daar veel goedkooper dan in de Russische steden. Men kreeg een groote portie, die voldoende was als lunch, van bijna ongezouten Astrachankaviaar voor 1.25 roebel. Op die booten een reis van 4 dagen te maken (voor 20 roebel) over de grootsche Wolga, moedertje Wolga, langs de groote en schilderachtige steden van centraal Rusland, langs Saratof, Samarra, Simbirsk, Kazan vooral, naar het oude Nizjni Nowgorod, tusschen de schilderachtige berg- en steppenoevers, • met hun rijkdom van formaties, van mooie dorpen, decoratieve en vaak romantische kerken, is een 37 oneindig genot, dat men graag ieder warm zou aanbevelen, als het niet zoo moeilijk bereikbaar was. Daar hoort men dag aan dag aan de aanleglichters de „liederen van de Wolga" van de sjouwers die laden en lossen bij hun werk. Daar ziet men het gewemel van de bevolking, die naar de booten komt met hun schilderachtig hebben en houden, dat men niet, zooals op de Zwarte Zee, als een wal om zich heen gestapeld krijgt. En daar koopt men op den steiger voor weinige kopeken de heerlijke, zoete sponzige en roode watermeloenen, waarmede men zijn genoegens kruidt tot ongerustheid over ons komt vanwege het volumen der vruchten dat verdwijnt VEILIGHEID. Op reizen in Noord-Rusland en Noord-Siberië denkt men even weinig aan onveiligheid als bij reizen in Nederland. Het eenige, waarvoor men op te passen heeft, is zijn bagage. Ik heb reeds verteld, hoe men zijn coupéraampje een groot gedeelte van het etmaal gesloten moet houden tegen dieven. Niet anders was het op de booten. Zoodra het vaartuig ergens aanlag, ging de hofmeester rond, om de hutten van de passagiers, die zijn gunst genoten, te sluiten. (Fooien waren wel afgeschaft, maar het vleesch is zwak en deze wereld zondig). Hij keek daarbij vooral ook toe of de raampjes wel dicht waren. Maar dit waren ook de grenzen der onveiligheid. Men had geen vrees te koesteren, door zijn medepassagiers in den slaapwagen te worden beroofd of vermoord en men hoefde zich niet ongerust te maken voor de veiligheid van zijn ingeschreven bagage. Daarop werd wel goed gelet. Qeen spoorwegambtenaar zou het gewaagd hebben, door lichtvaardigheid den goeden roep van de spoorwegen of zijn eigen 38 eerlijkheid te compromitteeren. Want de sowjets zijn geen zachte meesters in hun toorn. Veilig zijn de steden en veilig is ook het land. Als ik in Siberië met een willekeurigen boer de nachten door over de steppen reed, dacht niemand eraan, dit onvoorzichtig te vinden. Is het geval werkelijk verdacht, dan wordt men in Rusland wel dringend genoeg gewaarschuwd. Dat ondervond ik in het Zuiden. Daar was de toestand heel wat minder idyllisch. In de Zuid-Krim begon het al. Ik wilde daar een beroemden autotocht maken, door het land en dan langs de steile bergen van de kust op den prachtigen weg, waaraan het beroemde buitenverblijf der Romanofs, Liwadia, ligt. Vooral de dames in het land hadden blijkbaar angstige voorstellingen van dezen tocht. Zij deden mij de bloedigste verhalen van roof en moord op dien weg, verhalen die öf niet juist, öf verouderd bleken. Ik heb den tocht gemaakt, en volstrekt geen indruk van onveiligheid gekregen. De lieden, die mij den auto verhuurden, legden op den overigens zeer hoogen prijs niet nog een verzekeringspremie, wat zij zeker zouden hebben gedaan, als daartoe eenige aanleiding geweest was. Later werd ik zeer gewaarschuwd voor den Groezinischen heirweg. Maar ook daar was het rustig, toen ik er een tocht maakte. Waarschijnlijk is het er na de troebelen in Georgië thans weer heel anders gesteld. Ik moet erkennen, na hetgeen ik er van de bevolking gezien heb, niet meer al te sceptisch te staan tegenover verhalen van onveiligheid. Als men zes man sterk in een zwaren auto over de passen rijdt, is men in een andere positie dan wanneer men alleen of met een koetsier door de streek trekt. Wat wij op den weg ontmoetten, zag er soms weinig aanminnig uit. De veiligheid in de steden van den Kaukasus was dezen zomer heel goéd geworden. Daar werd echter ook voor 39 gewerkt door de overheid. Dat merkte men als men in een stad als Tiflis laat in den nacht over straat ging. Kwam men een politieagent voorbij, dan blies deze op zijn fluitje; dit was blijkbaar een sein voor zijn naastbijzijnden collega, dat een voorbijganger in aantocht was. Deze floot dan weer als men hem passeerde. Men had in ieder geval het rustige gevoel goed bewaakt te zijn en tegelijk de prikkelende gewaarwording van te ontdekken, dat deze zorg blijkbaar noodig was. Eenige vreugde heeft het mij verschaft, toen ik uit een communiqué van het „Georgische gezantschap" te Parijs vernam, dat de aanvoerders van den nieuwen opstand eenige jaren lang guerilla in den Kaukasus tegen het Sowjetbewind hadden gevoerd. Deze guerrilla kende ik voortreffelijk, zooals iedere reiziger uit den Kaukasus naar het Noorden. In het hartje van den Kaukasus was het reizen op de spoorwegen veilig dezen zomer. De Georgische regeering had zoolang eraan gewerkt, tot men vrijwel zeker ervan kon zijn, veilig van Batoem naar Tiflis en van Tiflis naar Bakoe te komen. Ook de kustlijn in noordelijke richting langs de Kaspische Zee was nog eenigermate, ofschoon reeds minder, betrouwbaar. Na Petrowsk in Westelijke richting, tot Rostof toe, was het echter mis. Daar „woedde" de guerrilla. Die ging aldus in haar werk. Heel geregeld werd de groote sneltrein, die tweemaal per week van Tiflis over Bakoe, en eenmaal in de week uit Bakoe zelf naar Moskou rijdt, aangehouden. Een bende gentlemen-bandieten had daarvoor een vast systeem. Zij overvielen een station, namen het personeel gevangen en zetten de seinen. op onveilig. De trein hield dan stil. Met groote snelheid deden de bandieten vervolgens hun werk. Eenige machinegeweren werden op den trein gericht, die verder door een groot aantal gewapenden omsingeld werd. De wagens, waarop men het gemunt had, in de eerste plaats 40 dus de internationale slaapwagen, kregen dan bezoek. Een paar van de roovers, met pistolen in de hand, gingen van. coupé tot coupé, met de hoffelijke beslistheid van douanebeambten, en verlangden inzage van alle portefeuilles. Wat daarin was aan Russische contanten namen zij er uit. Vie! de inhoud tegen, dan gaven zij het verlangen te kennen, een visitatie aan den lijve te doen. Het was beter zich niet te verzetten en langzamerhand waren de passagiers ook zoo op de hoogte geraakt van de techniek van het geval, dat niemand dat probeerde. Was de buit overvloedig en klaagde het slachtoffer, dat hij nu geen geld had voor het voortzetten van zijn reis, dan waren de bezoekers ridderlijk genoeg, eenige tsjerwontsen terug te geven. Meestal lieten zij het bij het wegnemen van geld. Een enkelen keer echter, als zij behoefte in die richting hadden, verschenen zij met vrachtautomobielen en namen de heele bagage mee. Soms ook vond een pelsjas bijzondere gunst in hun oogen. Men zeide, dat het groepen van oud-officieren waren, die dit bedrijf uitoefenden. In ieder geval waren het beleefde, welopgevoede mannen; als de passagiers zich kalm hielden, gebeurde er niets verder, en de passagiers hadden, zooals gezegd, reeds lang geleerd hoe zich te gedragen. Wie veel reisde tusschen den Kaukasus en het noordelijker Rusland ontsnapte niet aan het bijwonen van een dergelijke plechtigheid. Ik heb lieden getroffen, die meerdere malen de eer en het genoegen hebben gehad van een dergelijk avontuur. Wie op reis ging op die lijn, rekende er bij voorbaat op. Men nam zoo weinig mogelijk contanten mede. Ik kreeg nuttige wenken van autoriteiten in den Kaukasus. Deze waren blijkbaar volslagen machteloos. Had een berooving plaats gevonden, dan kreeg de eerstvolgende trein een afdeeling soldaten met machinegeweren mede. Dan gebeurde er na- 4i tuurlijk niets. Maar de volgende trein was weer zwakker bewapend, en na een of twee of ten hoogste drie weken had men de geschiedenis opnieuw. Ik had een vrij groot bedrag bij me en heb dat heel zorgvuldig verdeeld, zoodat er altijd wel iets van over zou blijven. Zoo deed iedereen. Toen wij te Rostof aankwamen, moest het gevaar voorbij zijn. Ons wachtte daar echter onaangenaam nieuws. Er kwam een man van de gepeoe in den trein, om de wapens te noteeren. Dat wordt geregeld gedaan, zoolang er nog gevaar is voor overrompeling. Want vangt men dan later een roover, dan kan men misschien aan het nummer van zijn revolver bewijzen, dat hij die bij een bepaalden overval heeft buitgemaakt, en dus daarbij geweest moet zijn. Wij hadden daarom alle reden, den gepeoeman te vragen, of het gevaar dan niet voorbij was. De man vertelde toen, dat de roofpartijen zich naar het Westen hadden verplaatst. Tot Charkof waren wij niet zeker, ervoor gevrijwaard te blijven. De roovers waren erg bedrijvig in die dagen, zoo vertelde men ons. Zij hadden een gedeelte van de badplaats Kislowodsk omsingeld, en een reeks villabewoners uitgeschud. Zoo zag de guerilla eruit, die daar gevoerd werd. Het is er trouwens ook vóór den grooten oorlog nooit geheel veilig geweest. Het aanhouden van treinen was er een geliefde sport. De beleefde methode echter was een nieuw verschijnsel. Voor den reiziger waren de rooversavonturen niet het bedenkelijkst. Die waren nu zoo goed geregeld, dat geen levensgevaar voor een der partijen ermede verbonden was. Erger waren de vreeselijke spoorwegongelukken, die op de Kaukasische lijnen voorkwamen. In den voorzomer zijn bij zoo een gelegenheid door het verbranden van een ontspoorden trein 100 menschen omgekomen. Toen werd het den hoogen autoriteiten te bar. Het was ook een éclatant geval, daar een waarschijnlijk beschonken machinist een locomotief toevertrouwd was, waarmede hij, naar men vooruit wist, niet terecht 42 kon. Er is toen een vervolging ingesteld, die met twee doodvonnissen voor de voornaamste schuldigen, en met een veroordeeling tot 5 jaar gevangenis voor eenige andere verantwoordelijke lieden eindigde. Of de doodvonnissen voltrokken zijn, is mij niet bekend. Maar wel weet ik, dat zij geholpen hebben. Toen ik er was, had men geruimen tijd niet meer van ernstige spoorwegongelukken gehoord. De veiligheid in het Zuiden was verre van volmaakt, en zal het na de jongste gebeurtenissen niet meer dan te voren geworden zijn. Van politiek karakter was die onveiligheid echter niet, wat ook het „Georgische gezantschap" te Parijs moge vertellen. De roovers namen, waar iets te nemen viel. Om politieke of nationale belijdenis van hun slachtoffers bekommerden zij zich geen zier meer. 43 DE PRACTIJK VAN HET SOWJETSTELSEL. ALLERLEI EXPERIMENTEN. Rusland zoekt zijn evenwicht, dat het moeilijk vindt en vinden kan. Drang tot zelfbehoud en de natuurlijke neiging de dingen, waarvoor men staat, zoo goed mogelijk te doen, drijven in positieve richting. Politiek fanatisme en op zichzelf welmeenende oppervlakkigheid echter sturen de zaken aanzienlijk uit den koers. Men kan de geschiedenis van het oeconomisch stelsel der bolsjewiki als volgt formuleeren. Zij hebben het met communisme geprobeerd. Dat experiment met een volslagen berooid en ontwricht volk eindigde zooals het eindigen moest: met een capitulatie onder den druk van den vreeselijksten nood. Want een capitulatie tegenover het kapitalistische stelsel en tegenover het particuliere kapitaal was de invoering van de „nieuwe economische politiek". Zelden hebben zich in een land zoo schitterende kansen geboden voor de typische oorlogs- en revolutiespeculanten van het soort, dat ook westelijker in Europa bekend is, als bij het invoeren van de „N.E.P." in Rusland. In een zoo gedesorganiseerden staat bleek op het punt van geldverdienen zelfs het fantastische mogelijk. Een niet zoo heel groote, maar zeer opdringerige en weinig kiesche klasse van rijke lieden ontstond in een oogwenk. De tegenstelling tusschen verkwistende weelde en nijpenden nood werd onbeschroomd dagelijks den volke voor oogen gehouden. Verschillende redenen dwongen toen de regeering tot een anderen koers. Misschien stond het principieele wel op den voorgrond. Met verwonderlijke snelheid had het Russische volk lucht gekregen. In een, naar de omstandigheden zeer korte overgangsperiode raakte men uit de allerdiepste ellende in een, voor de nieuwen Russische begrippen zeer draaglijke 44 Kaukasische Architectuur. 1 en 3. Oude Georgische dorpskerk met schietgaten. 2. Turksch straatje te' Bakoe. 4. Gezicht op Bakoe. 5. Turksche winkelstraat te Batoem. levenswijze. Den regeerenden communisten moet toen de lust bekropen zijn te trachten, van hun communistische beginselen nog te redden wat ervan te redden was. De heerschappij van het staatskapitalisme, die, daar het particuliere kapitaal den staat in middelen en in mogelijkheden ver de baas was, tot •een leeg begrip dreigde te worden, moest weer worden verzekerd. Dat was de theoretische reden voor de „reactie naar links", die einde 1923 is ingetreden. Daarvoor waren echter ook andere drijfveeren. De arbeider, en vooral de communistische arbeider, kwam in verzet, geprikkeld door de brutale weelde, die uitdagend werd tentoongespreid. Dit weeldevertoon was, om zoo te zeggen, voor hem de proef op de som, dat de communistische revolutie mislukt was. Dan wekte dit vertoon ook heel krachtig antisemitische stemmingen in de arbeiders- en overige bevolking. Heel velen der nieuwe rijken, vooral in de hoofdstad, waren joden uit het Zuiden, die voor de pogroms waren gevlucht, of die vrijwillig naar het Noorden waren gekomen met voorraad van waren, welke zij juist door de onlusten en de afwisselingen van bewind in hun geboortestreek, voor nationalisatie hadden kunnen redden. Nu vreest de Russische regeering niets meer dan antisemitisme: gedeeltelijk terwille van haar joodsche bestanddeelen, maar ook omdat juist het antisemitisme, in Rusland nog meer dan elders, de bruikbaarste hefboom is om reactionaire bewegingen op gang te brengen. Toch was het vooral speciaal Joodsche invloed in de regeering die teweegbracht, dat te Moskou een groot aantal van de hinderlijkste N. E. P.-mannen (zoo heeten de lieden die tengevolge van de nieuwe economische politiek rijkdom hebben verworven) eenvoudig opgepakt en uit de hoofdstad verbannen werden. Dat bracht inderdaad opluchting in de stemming. Tegelijk daarmede begon de strijd tegen het particuliere Russische Indrukken 45 4 kapitaal. Wil men billijk zijn, dan moet men erkennen deze politiek van een communistische regeering te begrijpen. Het particuliere kapitaal groeide haar snel boven het hoofd. De regeeringsondernemingen werken gewoonhjk zoo duur en zoo gebrekkig, dat zij tegenover den particulieren ondernemer in vrije concurrentie hulpeloos zijn. Of echter deze strijd nog uitvoerbaar was, is een andere kwestie. De druk in die richting uit de partij, uit de kleine groep dus, die Rusland dictatoriaal en inquisitoriaal regeert, was zoo sterk, dat men rijp en groen begon uit te roeien. Nu is de toestand zoo, dat de staatsbank geen crediet meer verleent aan particuliere handelaars, en de staatsfabrieken, 'y\4 De zaken der sowjetregeering in en met het buitenland worden streng naar de algemeen geldende koopmansbegrippen gedreven. Het eenige onderscheid op dit gebied tusschen het Russische staatskapitalisme en groote particuliere ondernemingen bestaat slechts daarin, dat particuliere ondernemers in geen geval vertegenwoordigers zullen kiezen op overwegingen die daarvoor te Moskou soms beslissend zijn. Rusland heeft voor zijn buitenlandschen handel een reeks uitstekende en ten deele van ouds deskundige menschen. Men vindt echter daartusschen ook lieden, die zonder politiek nooit een zoo verantwoordelijk baantje zouden hebben gekregen. Dat kon, vooral in den beginne, aanleiding geven tot een merkwaardig dilettantisme van Russischen kant bij onderhandelingen. Zooals op zooveel punten in het nieuwe Rusland heeft het apparaat vele ondeugdelijke elementen van zelf uitgestooten. Wat Russische vertegenwoordigers vaak ook nu nog kan kenmerken, is een bijna lastige critischheid. Die vindt ook weer haar verklaring in de eigenaardige omstandigheden. Het wantrouwen te Moskou tegen de integriteit der ambtenaren is, op grond van de ervaringen van voor en na de revolutie, buitensporig sterk. Laat een handelsvertegenwoordiger of degeen, die voor de controle op de ontvangst belast is, zich bedotten, dan staat hij onmiddellijk bloot aan de levensgevaarlijke verdenking van te zijn omgekocht. Veilig 66 voelt zich eigenlijk niemand en al te velen hebben reden gegeven tot dit algemeene wantrouwen. Want Rusland is Rusland. Een Russische regeering schrikt echter ook niet terug voor drastische bestrijdingsmiddelen. De bladen staan vaak vol met processen wegens corruptie. Men maakt daar allen mogelijken ophef van, om af te schrikken. Men heeft bij ons uit die vele berichten over dergelijke processen de gevolgtrekking gemaakt, dat de corruptie thans wel heel erg moet wezen. Dat is onlogisch; men kan even zoo goed zeggen, dat iemand, die zich veel wascht, blijk geeft, zeer vuil te zijn. . Inquisitorisch wordt de goede trouw der ambtenaren bespied. Een avond in een restaurant dat te duur is voor zijn omstandigheden, is reeds voldoende om de aandacht te , vestigen op een ambtenaar. Maar geen inquisitie heeft nog ooit een ketterij geheel uitgeroeid. Oude liefde is als een ingevreten roest. Het is echter al een enorme vooruitgang, dat de strijd tegen het bederf zoo fel gevoerd wordt. Vooral communisten, als leden van de uitverkoren orde, zijn er slecht aan toe, wanneer zij worden betrapt. Deze strijd zou nog meer succes hebben, als salarissen en loonen niet zoo erbarmelijk slecht waren. Zij vormen slechts een gedeelte van hetgeen er voor den oorlog betaald werd. En toen reeds waren de inkomsten der ambtenaren veelal op emolumenten berekend. Dat was toen een geduld systeem. De handelsvertegenwoordigers der sowjetregeering in het buitenland zijn er, wat hun vrijheid van beweging betreft, nog goed aan toe in vergelijking met de overheid thuis. Zij staan niet in voortdurend contact met de invloeden te Moskou, die alles met het wantrouwen van de onkunde besnuffelen, die i met plompe vingers aan iedere transactie trachten te morrelen en die Rusland zelf, zoolang hun macht duurt, tot een al te onzeker operatieterrein maken voor buitenlandsche ondernemers. Als de bodem in Rusland voor het oogenblik in het algemeen 67 nog te wankel is voor het aanvaarden van het risico eener concessie door buitenlanders, dan ligt dat niet aan gebrek aan stabiliteit v a n het bewind doch i n het bewind. Een hooggeplaatste Rus zei mij eens in den loop van een lang en ernstig avondgesprek: „Een voordeel hebben wij boven andere landen: wij hebben geen partijstrijd. Bij ons bestaat niet meer dan één partij, die zich niet bedreigd voelt, en daardoor rustig een program kan volgen". Dat dit een voordeel zou zijn in het tegenwoordige Rusland is een vergissing. De strijd om de macht en voor het doorzetten van bepaalde denkbeelden, wordt toch gestreden. Alleen speelt hij zich nu af binnen de grenzen van die ééne partij. De strijd wordt niet gezonder door het feit, dat hij j onder de deken van de partijeenheid wordt uitgevochten. [Hij toont trekken van overeenkomst met de worsteling om de macht aan autocratische hoven. Nergens nog heb ik zooveel ] vrees voor verantwoordelijkheid, en nergens een zoo voortjdurend geconcentreerde aandacht voor de glibberigheid van |het terrein, waarop men zich bevond, aangetroffen als in Rusland. Een staatsman aan een autocratisch hof valt gewoonlijk bij verrassing. Hoe grooter zijn persoonlijkheid, des te sneller en zwaarder zijn neerploffen. De kans op herstel is altijd oneindig veel geringer dan die van een minister in een democratisch geregeerd land. Het persoonlijke risico bij een nederlaag is veel grooter. Ook werken in een autocratische omgeving de krachten, die den val veroorzaken, veel meer in het verborgene, zoodat de onrust van dengene, tegen wie zij gericht zijn, geen ophouden kent. Een dergelijke toestand is er in het tegenwoordige Rusland waar te nemen. Wel zijn de intriges niet zoo geraffineerd, en kan de stormloop tegen een persoon of een richting niet worden ondernomen, dan na een voorafgaande bewerking van een gedeelte der partij. Maar desniettemin zijn de crises 68 toch gewoonlijk zeer plotseling. Een leider, die onder den voet zou raken, zou er slecht aan toe zijn. Onafhankelijkheid van karakter of moed der overtuiging zouden hem in een zoo dogmatische beweging als het bolsjewisme niet baten; bijzondere kennis van de kwestie, waarvoor hij strijdt, nog minder. De eerste dagelijksche zorg der leidende mannen is dus, zich staande te houden. Leerzaam is b.v. op te merken, hoe zelfs een man als Trotski voortdurend in gevaar verkeert, omdat hij moedig eigen denkbeelden durft verkondigen. Het staat buiten twijfel, dat de verantwoordelijke mannen heel goed weten wat er nu op oeconomisch gebied met en tegenover het buitenland zou moeten worden gedaan, om de naaste toekomst van het Russische volk te verzekeren; en ook, dat zij niets liever zouden doen, dan zoo te handelen. Maar agitatie in de partij en dilettantische betweterij maken dat onmogelijk. De communistische partij in Rusland is vooral in het laatste jaar, kunstmatig in een richting gedrongen, die geen opbouwende politiek toelaat. Kennis van zaken lijkt welhaast een burgerlijke doodzonde, waarmede bolsjewieksche voorlieden liever niet te koop loopen. In theorie is het anders; dan houdt men nog vast aan de woorden van Lenin, ten gunste van een zoo ruim mogelijk gebruik maken van wat er over is aan deskundigen in Rusland. Zinowjef b.v. heeft op het laatste partijcongres der Russische communisten krachtig gepleit voor een fatsoenlijke behandeling der oude burgerlijke „spetsen" (specialisten); maar de groote invloed, dien hij uitoefent, heeft in de practük andere gevolgen. Onbekookte, zij -het ook vaak welmeenende elementen voeren een veldtocht, waartegen de regeering blijkbaar haar stellingen niet bestand voelt. lederen stap, die in de goede richting wordt gedaan, moeten de verantwoordelijke mannen moeizaam verdedigen, en vaak moeten zij vrij wat over boord werpen om' het geheel te redden. Deze strijd veroorzaakt schommelingen, die een in Rusland 69 gevestigde buitenlandsche onderneming niet kan ontwijken. Deze schommelingen zijn zoo sterk, dat de ondernemer ternauwernood kan weten, waar hij zich op een gegeven oogenblik bevindt, en waaraan hij zich te houden heeft. Iedere zwakke plek in de pantsering van bepalingen, waarmede hij geprobeerd heeft zijn concessie te omgeven, kan noodlottig worden, en het is haast niet denkbaar, dat iemand een overeenkomst zou kunnen construeeren, die hem beveiligde tegen alle wapens, waarmede belastingpolitiek, arbeids»wetgeving en eigendomsrecht den vijand voorzien. Want als een doodsvijand van iedere particuliere onderneming is de heerschende opvatting in de oppermachtige communistische partij te beschouwen. Deze ziet in iedere buitenlandsche onderneming een stap achteruit, die slechts gerechtvaardigd wordt door de behoefte om ruimte te maken voor een nieuwen grooten sprong naar de verwezenlijking van het communisme. De partij trappelt van ongeduld, en wordt door een aantal gezaghebbende leiders voortdurend in den waan gesterkt, dat het niet lang méér kan duren. Het internationale kapitaal wordt wel als een groote macht gevoeld, maar tegelijkertijd als een macht, die zelf niet beseft, hoe snel haar einde nadert. Dit gevoel der „Ueberlegenheif' brengt de partij ertoe, den buitenlandschen ondernemer meer als quantité négligeable te behandelen, dan de werkelijke machtsverhouding rechtvaardigt. Men vindt het noodig erop te letten, dat hij toch vooral niet meer krijgt dan de omstandigheden eischen; en zoodra men meent hem te kunnen missen, zal men trachten hem aan kant te zetten, onverschillig om den indruk, dien dit maken moet op anderen, wier medewerking dan weer een behoefte is geworden. De tactiek der partij is kortzichtig. Maar zij meent wellicht, een tactiek op langen termijn tegenover het kapitalisme niet meer noodig te hebben. De ambtelijke regeerders zijn daardoor in een moeilijke 70 positie. Zij hebben tot taak den buitenlander aan te lokken, wat slechts mogelijk is met middelen, die onvoldoende te hunner beschikking staan. Zij moeten den vreemden kapitalist zien te beduiden, dat de norsche trekken van de partij niet uit ware onvriendelijkheid voortkomen, en de partij moet tot de overtuiging worden gebracht, dat de concessionaris eigenlijk een slecht zaakje onderneemt. Want dat een van de gehate buitenlandsche boerzjoeis werkelijk veel geld in Rusland zou verdienen is te veel voor de zenuwen van de elementen, die nu een rumoerigen invloed uitoefenen, hoe groot ook het voordeel van Rusland zelf daarbij zou zijn. De regeerenden zijn voortdurend in een valsche positie, maar stellen er tegelijkertijd in toenemende mate prijs op, in de buitenwereld, waarmede zij steeds meer in aanraking komen, als fatsoenlijke lieden te worden beschouwd. De tijd van hoogmoedige onverschilligheid voor het oordeel der burgerlijke regeeringen is reeds lang voorbij. Het kan ook niet anders. Steeds veelvuldiger worden de betrekkingen naar buiten, steeds meer wordt voor de sowjetbestuurders de wereld der internationale diplomatie en financiën hun normale atmosfeer. Zij hebben zich in hun verkeer met het buitenland aangepast — voorzoover dat noodig was — aan gewoonten en gebruiken, die velen hunner reeds als behoorende bij hun eigen atmosfeer zijn gaan beschouwen. Zij zitten dus verlegen met de positie, waarin de onaangename wrijving, door het gebrek aan een evenwichtspunt tusschen Russische opvattingen en buitenlandsche particuliere belangen veroorzaakt, Rusland en hen persoonlijk brengt. Maar iets veranderen aan den, op het oogenblik voor beide partijen onmogelüken toestand kunnen zij niet. Er is slechts één oplossing mogelijk, die pijnlijk is voor de Russen, maar die mij onvermijdelijk schijnt. En wel deze, dat de moeilijkheden door den financieelen nood veroorzaakt, zoo groot worden, dat de communistische partij, evenals reeds 7i eenmaal bij de invoering van Nep en staatskapitalisme, zich gedwongen ziet tegenover de nijpende omstandigheden te capituleeren. Dan eerst krijgen de verantwoordelijke mannen de vrije hand om onder werkelijk voor den buitenlandschen ondernemer aannemelijke voorwaarden het groote werk van het herstel te beginnen. Wie echter zal en kan na den dood van Lenin nog den moed toonen, te zeggen waar het op staat? Zelfs onder de leiders, die nu een fatalen invloed uitoefenen, weten velen reeds wat eigenlijk noodig zou zijn. Op het laatste partijcongres hebben Zinowjef en de zijnen niet meer durven agiteeren tegen concessies aan het groote kapitaal. In de betrokken regeeringskringen was men daarover verheugd; men zag daarin een stilzwijgende toestemming, dat die concessies onvermijdelijk waren. Maar het buitenland moet, wil het zekerheid hebben, veel positiever dingen verlangen dan het uitblijven van aanvallen van Zinowjef. ' Want steeds is de ondernemer nog blootgesteld aan het gevaar, opgeofferd te worden, om de demagogie van bepaalde groepen tot zwijgen te brengen. Hoe dat in de practijk werkt, hoop ik in de volgende bladzijden met voorbeelden aan te toonen. En die demagogie is blijkbaar moeilijk in te toornen. Op het oogenblik dat men ging onderhandelen te Londen, vond Zinowjef het noodig te zeggen, dat nieuwe verplichtingen slechts zouden gelden tot Engeland ook zijn revolutie kreeg. „Die Kinder, sie horen es gerne". Het Russische volk krijgt echter niet te hooren, wat een dergelijke tactloosheid het heeft gekost. Zinowjef meende, zoo iets te moeten zeggen; anders zouden de volgelingen misschien op de wantrouwige gedachte komen, dat men de Britsche kapitalisten niet te pakken gaat nemen. Zinowjef vertelde hun nu, waar de kneep zat. Dat de Britten niet doof zijn, schijnt hij een oogenblik vergeten te hebben. Bepaalde deze politiek voor de galerij zich alleen tot de 72 tactloosheid van Zinowjef, dan kon men erover heen stappen. Maar men zal zien, hoe ook in de practijk het hier geschetste complex van omstandigheden ondernemingen in Rusland onzeker maakt. Het moet bitter zijn voor mannen als Krassin en de zijnen, die de behoeften van Rusland inzien en trachten buitenlandsch kapitaal naar Rusland te trekken, dat de vreemdeling, die voor dat doel zijn neus binnen de deur steekt, reeds onmiddellijk met afschrikkende voorbeelden overstelpt wordt. Men kan dan ook als ondernemer in Rusland onaangename verrassingen beleven van allerlei aard. Wij zullen hier nu eenige staaltjes daarvan vertellen. Een zeer bekend geval is dat van een Skandinavisch bankier, dat echter niet tragisch is. De man is niet gedupeerd in zijn beurs, maar alleen in zijn verwachtingen. En zelfs dit wordt van Russische zijde ontkend. Desniettemin geeft zijn avontuur een goed denkbeeld van de onzekerheid, waarmede men rekening moet houden. De bankier kreeg van de Russische regeering een concessie tot het oprichten van een groote bank, naar West-Europeesch voorbeeld. De onderneming had onmiddellijk overstelpend succes. De behandeling was beleefder en prompter dan in de Russische staatsbanken; alle dingen waren steeds in orde. De zaken liepen werkelijk haast zoo gladjes, als wij dat in onze wereld gewoon zijn. Het duurde echter niet lang of de bankier lag buiten de door hem opgerichte bank. Hij had in het contract een bepaling moeten opnemen, die de Russische regeering ieder oogenblik het recht gaf hem uit te koopen. Met verbluffende snelheid maakte deze daarvan gebruik, toen zij zag welk een goed zaakje de onderneming was. De bankier deed nog pogingen, eenig aandeel erin te behouden, al was het maar tien percent. 73 Hij kreeg echter nul op het request. Zijn contract had een zwakke plek voor hem, en dat wreekte zich onverbiddelijk. Nu is het geval, zooals gezegd, niet tragisch, omdat de man geen financieele schade heeft geleden. De voorwaarden van uitkoop waren van dien aard, dat hij uit het zaakje nog een zoete winst heeft opgestreken. Was hij de bank begonnen met het doel, een flinke som op eens te verdienen, dan zou hij daarin aardig geslaagd zijn. Maar in den regel zal iemand niet een groote bank op touw zetten, om die met een kwart millioen roebel of meer winst van de hand te doen, zoodra het zaakje loopt. Banken zijn niet een gebruikelijk handelsartikel voor speculanten. Ook het verdere lot van de bank is leerrijk, omdat het zoo teekenend is voor den toestand en de methode van het Russische staatskapitalisme. Heeft de staat macht over een onderneming, dan komt zij onder scherpe politieke controle. Dat eischt de partij onvoorwaardelijk en dat is zelfs een der aantrekkelijkheden van het partijleven, omdat het zoovele communisten een aangenaam bestaan verschaft. Naast de spetsen (deskundigen) die de zaak drijven, worden in dezelfde positie leden der partij geplaatst, die het oog op hen moeten houden. Dat gaat natuurlijk met een aanzienlijke verhooging van de bedrijfskosten gepaard. Die communisten zien nu in den kortst mogelijken tijd den vaklieden de kunst af te kijken. Gewoonlijk zijn zij heel spoedig overtuigd, het werk in voldoende mate te verstaan. Dan eischen zij verwijdering van de oude deskundigen; immers, het kan veel goedkooper, als zij alleen die plaats innemen. Veelal hebben zij met hun eischen succes. De ervaren bankmenschen worden op straat gezet, jongelieden zonder ervaring en ook zonder het geschoolde bankiersgeweten der menschen die zij verdrongen hebben, nemen hun plaats in. De hooge heeren, die daarover formeel te beslissen hebben, weten heel goed waartoe dit moet leiden. Zij kennen reeds 74 uit bittere ervaring de voorbarigheid, waarmede hun jonge partijgenooten tot de overtuiging plegen te komen, dat zij er reeds genoeg van snappen. Dit soort jonge Russen heeft werkelijk wel een snel bevattingsvermogen, maar daarnaast ook een aanzienlijke mate van oppervlakkigheid en eigendunk. Een vak of een taak te begrijpen is nog iets anders dan het in de practijk te hanteeren. Maar waarschuwingen of protesten helpen maar zelden. De partij is op de hand van de jongelieden. En diegenen, die vervangen moeten worden, zijn maar boerzjoeis, die men toch nooit kan vertrouwen. Zoo gaat het noodlot zijn gang. Het hek is nu van den dam; het geschoolde bankiersgeweten is terzijde geschoven; de nieuwe bankbeden hebben het voor het zeggen. Als goede communisten vinden zij, dat de staat niet als andere klanten mag worden behandeld; de bank is er voor den staat en niet omgekeerd. Het komt dan b.v. voor, dat de wissels van den staat gehonoreerd worden, ook al is de dekking vrijwel denkbeeldig. Op die manier is het spoedig uit met de innerlijke gezondheid van de bank. De ontwikkeling die ik hier vertel, is volstrekt geen fantasie. Die controle van communistische dwarskijkers is onvermijdelijk in iedere onderneming waar de staat bij betrokken is. Wie dus een mixed company met den Russischen staat vormt, krijgt onmiddellijk deze medewerkers op zijn dak. Voor den vreemdeling zijn zij niet zoo gevaarlijk, daar hij in ieder geval zijn invloed behoudt op de samenstelling van het personeel. Ik heb in verschillende gevallen gezien, dat die communistische controleurs heel geschikte, meegaande en bescheiden menschen waren. Vaak maant ook hun eigen belang tot voorzichtigheid. Kunnen zij het niet vinden met den vreemden compagnon van den staat, dan zou het kunnen zijn, dat een ander hun post kreeg. En, daar buitenlandsche 75 ondernemers gewoonlijk niet slecht betalen, zouden zij heel weinig daarbij gebaat zijn. Dikwijls kan men ook opmerken, dat de communistische gloed snel luwt in die onproletarische baantjes. Het komt echter ook vaak genoeg voor, dat de opgedrongen controleurs zeer lastig zijn. Het Russische communisme heeft al moeite genoeg om in zijn gelederen een voldoend aantal intellectueelen te vinden voor de vele administratieve ambten, die men niet gaarne aan „partijloozen" overlaat; voor de posities in de ondernemingen van buitenlanders komen daardoor in menig geval lieden in aanmerking, die er waarlijk niet voor zijn opgeleid. Juist deze heden zijn dikwijls zeer aanmatigend. Zij oordeelen met groote beslistheid over dingen, waarvan zij geen verstand hebben; of wel, juist in het gevoel van tegen hun taak niet opgewassen te zijn, zijn zij uiterst wantrouwig. Daar komt nog dit bij, dat die dwarskijkers ook zelf weer dwarsbekeken worden. Dit geschiedt niet alleen van hooger hand, doordat ook thans nog naar oud Russisch gebruik iedere spion weer bespionneerd wordt om zijn betrouwbaarheid te controleeren, maar ook door anderen, die graag een aanleiding zouden willen vinden, om den bekleeder van den post te kunnen vervangen. Wie dus van die controleurs niet vast in zijn schoenen staat, zal zich voortdurend opgejaagd voelen tot grooten dienstijver. De ergste belemmering waarmede men te kampen kan hebben, is echter het luchthartige en wat vlugge zelfvertrouwen, waarover ik reeds sprak, en dat juist den intellectueelen Rus zoo vaak eigen is. Er schijnt veel leergeld te zullen moeten worden betaald, voordat dit in Rusland in voldoende mate in de practijk zal worden erkend. Een duidelijk voorbeeld hoe deze eigenaardigheid werkt, levert het volgende geval. 76 Een Duitsche onderneming heeft met de Russische regeering een overeenkomst, waarbij haar wordt opgedragen, toezicht uit te oefenen op de kwaliteit en het gewicht van het koren, dat naar het buitenland geleverd wordt. De onderneming waarborgt den kooper, dat deze beide dingen in orde zijn. De kooper weet dan, door de reputatie van de maatschappij, dat hij daarop kan vertrouwen. De strenge controle, door deze Duitschers uitgeoefend, is den goeden roep van de Russische graanleveranties reeds zeer ten bate gekomen. Beide partijen zijn dus tevreden; ook de Duitschers, want zij verdienen zeer groote sommen met een betrekkelijk klein apparaat van menschen. Volgens voorschrift werken bij de maatschappij eenige jonge communisten. Na een half jaar reeds meenen dezen het werk voldoende te kennen. Zij kloppen aan bij de partij. Waarom is het noodig buitenlanders zooveel geld te laten opstrijken, als zijzelf voor een klein loon het werk evengoed kunnen doen?" vragen zij. Zonder twijfel meenen de jonge lui het goed. Voor 60 roebel per maand hebben zij hard gewerkt, en zij zijn bereid voor hetzelfde bedrag ook verder te werken. Baatzucht is het dus niet, maar alleen vaderlandsche ijver. Op een conferentie over den graanuitvoer bieden zij hun diensten aan, die het land eenige millioenen zullen sparen. De leiders schrikken ervan. Zij weten hoe groot het belang van Rusland is bij een ongestoord doorwerken van de -tegenwoordige organisatie; en zij weten tevens, dat het toezicht, uitgeoefend door de jonge lieden, mis moet loopen. Zij betoogen: „Als gij 60 maanden inplaats van 6 maanden in het bedrijf gewerkt had, zoudt gij eerst gaan begrijpen, hoe moeilijk dat is, en hoe weinig gij er nu nog van weten kunt". Maar de jonge lui zijn niet te bepraten. En zooals veelal, .'Russische Indrukken 77 6 stellen partijinvloeden zich op hun kant. De leiders worden gedwongen, in ieder geval een proef met hen te nemen, waarvan zij de uitkomst bij voorbaat reeds kennen. En de maatschappij, die redelijkerwijze niet op een dergelijke ontwikkeling had kunnen rekenen, en zich op een lang voortduren van haar werk had ingericht, wordt de dupe. Men ziet hier den oorsprong van menige verwikkeling. En wij nemen nog de beste gevallen, waar met goede bedoelingen gezondigd wordt. Jonge, onstuimige invloeden werpen vaak het werk der ouderen en ervarenen heel of half overhoop. De invloed der volkscommissarissen, die zelf den strijd tegen de intellectueelen in de partij en voor het volstrekte overwicht van de arbeiders in de partij, hebben meegestreden, kan niets uitrichten tegen de gevolgen van deze kunstmatig bevorderde verschuiving. Een volkscommissaris heeft meer gelijkenis nog met een meikever aan een draadje dan een minister in een parlementair geregeerd land! * ^ * Een buitenlandschen ondernemer, dien men niet meer noodig heeft, kan men met vele middelen het bestaan onmogelijk maken. Sommige van die middelen werken vanzelf al, zonder dat iemand de bedoeling heeft, ze opzettelijk uit te spelen. Zoo is het b.v. met de arbeiderswetgeving. Deze is in hoofdzaak tot stand gekomen in de communistische periode, toen men alleen overwoog hoe tnen den arbeider het meest tegemoet kon komen en zich om winstgevendheid van het bedrijf niets bekommerde. Bovendien is deze wetgeving, ook waar zij beter overwogen is, uitermate bureaucratisch. Zij bemoeit zich met iedere kleinigheid liet is teekenend, dat een door buitenlandsche communisten ten bate van den Russischen 7» staat in het Koeznjetsbekken in Siberië gedreven onderneming zich autonomie tegenover een gedeelte der Russische arbeidswetgeving heeft moeten bedingen, om een naar buitenlandsche opvattingen rationeel bedrijf mogelijk te maken. De chefs van deze belangwekkende onderneming, waarover ik verderop nog zal schrijven, zagen zeer wel in, dat de arbeiders doodgekoesterd worden door de zorgen van die wetgeving. Het is een van de redenen, waarom de Russische nijverheid in zulke droevige omstandigheden verkeert. Een enkel voorbeeld: De geoorloofde werktijd onder den grond in de mijnen is nu verhoogd van 18 werkdagen per maand tot 20 werkdagen, iedere dag a zes uren. De gevolgen, ook nog na de verhooging, zijn fnuikend, zoowel voor arbeider als onderneming. De Russische mijnwerker is toch al een slechte producent; onder deze omstandigheden komt er buitensporig weinig te voorschijn. Dit maakt de Donetskolen, waarop de Russische industrie in hoofdzaak drijft, ten naaste bij dubbel zoo duur op de mijn als in de buitenwereld het geval is. De arbeider krijgt niet meer betaald dan hij werkt. Beide partijen zijn dus noodlijdend. Dat de arbeider slechts voor zijn werkuren loon krijgt, kan echter de onderneming niet voldoende baten. Want deze heeft, door de karige opbrengst van iederen man, een personeel noodig dat buiten verhouding staat tot haar grootte. Daarvoor moeten er woningen zijn, en moet de premie voor sociale verzekering worden betaald De zaak is zeker niet ongunstig voorgesteld als men aanneemt, dat iedere man door de al te sterke wettelijke beperking van zijn arbeidsvermogen, waarvan hij ook zelf het slachtoffer wordt, de onderneming 25 pet. duurder dan normaal te staan komt. De heele nijverheid lijdt onder de dure kolen, waarmede het staatsmonopolie haar dwingt te werken, en de kolennijverheid zelf lijdt wel het meest. Export is niet mogelijk, verkoop aan vreemde schepen evenmin. 79 Heel veel last veroorzaakt de arbeidsinspectie. Dat is een molen, die altijd doordraait, en die over een ontzaglijk personeel moet beschikken. Naast technische en sociale inspectie heeft men natuurlijk ook geducht politiek toezicht. Het wantrouwen der communisten ligt altijd op de loer. Er wordt van verschillende gezichtspunten uit geinspecteerd. De 1 inspecteurs zijn gedeeltelijk welwillend en gedeeltelijk vitterig en tyranniek; ook zijn zij lang niet allen berekend voor hun taak. De heele inspectie heeft tot resultaat, de leiders der ondernemingen tureluursch te maken. Zijn deze zelf communist, dan hebben zij nog de gelegenheid, zich te weer te stellen. Een boerzjoei zal dat natuurlijk niet baten. Dit alles zijn dingen, die hun noodlottige uitwerking reeds doen gevoelen als het niet in de bedoeling ligt een bedrijf klein te krijgen, ja, waaronder zelfs de staatsbedrijven gebukt gaan. De wet biedt echter nog heel andere mogelijkheden om ondernemers te nekken. Men kan altijd bepalingen uit de eerste periode van het sowjetbewind opgraven, die wel uit de practijk verdwenen zijn, maar niettemin officieel nooit zijn afgeschaft. Er is bijvoorbeeld een rechtstreeks moordend voorschrift, dat analfabeten onder de arbeiders dagelijks eenige uren vrij moeten krijgen tot het bijwerken van de belangrijke leemte 5 in hun opvoeding; en die uren moeten hun worden uitbetaald. Ik geloof niet, dat de hooge overheid licht gebruik zou maken van een dergelijke bepaling; maar de plaatsèBjke sowjets, ver van het centrum, kunnen op zonderlinge wijze soms hun eigen wegje bewandelen. Ik zal hier een voorbeeld vertellen van een onderneming, waarvan ik de omstandigheden van nabij ken. Die omstandigheden waren uiterlijk gunstig; want de ondernemers waren gewikste kenners van Rusland, en hadden ook al heel wat ervaring opgedaan met het tegenwoordige Rusland. Dit laatste moet er uitdrukkelijk bij worden gezegd, omdat kenners van het oude Rusland, naar de practijk leert, meestal verward 80 worden door den volslagen veranderden toestand, waar zij tegenover komen te staan, zoozeer zelfs, dat sommige goede buitenlandsche kenners van de dingen in Rusland nu er de voorkeur aan geven met nieuwe menschen als leiders te beginnen. De bedoelde onderneming genoot stellig de bijzondere belangstelling van de Russische regeering, die aandeelhoudster is, en bovendien zich bewust was dat de zaak een soort „test case" was voor bepaalde Engelsche kapitalisten. De constructie van de onderneming was als volgt. De gewezen eigenaars van verschillende houtondernemingen te Archangel en Onega, van één nationaliteit, hadden hun belangen vereenigd en daarop met politieke hulp onderhandelingen geopend met de Russische regeering over het als concessie aanvaarden van hun vroeger bezit. Zij kregen dit inderdaad terug, met deze beperking echter, dat de Russische regeering voor de helft aandeel kreeg in de gecombineerde ondernemingen. Daartegenover verplichtte de regeering zich, de opbrengst van de voorraden van de fabrieken, die zij verkocht had, weer in de gemeenschappelijke kas terug te betalen. De waarde, die op deze wijze aan de eigenaars terugkwam, bedroeg ongeveer 400,000 pond sterling, waarvan dan 200,000 pond weer afging als Russisch aandeel. Het heele bedrag was ongeveer een vierde van de waarde, die de ondernemingen voor den oorlog hadden bezeten. Om de ondernemers nog verder tegemoet te komen, verleende de Russische regeering aan de combinatie een boschconcessie van een oppervlakte, ongeveer tweemaal zoo groot als Nederland, tegen zeer lagen prijs. De buitenlanders waren zeer tevreden en zagen de toekomst opgewekt tegemoet. Men ging direct flink aan het werk, en naar buiten zag het bedrijf er ook zeer bloeiend uit. Maar de uitkomsten van het eerste jaar waren een gruwelijke 81 teleurstelling. Het bleek, dat een verlies geleden was ter hoogte van een flink gedeelte van de tegenwoordige waarde der onderneming. De oorzaak was de slechte geest onder de arbeiders en de benepen tegenwerking van de plaatselijke sowjets. De regeering deed wat zij kon om de onderneming loyaal te steunen. Maar ook zij was machteloos tegen de invloeden, die de zaken bedierven. Nu beschouwen de ondernemers het geval volstrekt nog niet als hopeloos. Dat het eerste jaar niet winstgevend zou zijn, had men vooruit kunnen weten. Concessies in Rusland worden in den regel alleen verstrekt onder voorwaarden, die dwingen, de eerste jaren heel wat geld in het bedrijf te steken. Daarvan maken de Russen heelemaal geen geheim. Dat de leidende mannen er zoo op gesteld zijn, buitenlanders naar Rusland te trekken, is juist om dingen op gang te brengen, waarvan zij de kosten in de eerste jaren niet kunnen dragen. Het lijkt echter weinig aanlokkelijk, eenige jaren lang geld naar Rusland te zenden, in volslagen onzekerheid, welken grilligen keer de zaken of de behandeling van zaken daar kunnen nemen. De geest, dien ik hier te voren geschetst heb, lokt daar niet toe uit. In het houtbedrijf hebben meer buitenlandsche ondernemers weinig liefelijke ervaringen opgedaan. Ik weet niets af van de geldelijke resultaten dier ondernemingen; maar het zegt reeds genoeg, dat de Russische directeuren ervan gewoonlijk voor langeren of korteren tijd in de gevangenis zijn terecht gekomen. Het is voor een Rus een zeer bedenkelijk ding, een leidende positie bij een in Rusland werkende onderneming te aanvaarden — tenzij hij communist is. Want heel licht wordt hij het slachtoffer van een aangifte bij de gepeoe, wegens behartiging van vreemde belangen tegenover het vaderland. Deze beschuldiging is zeer gevreesd, en wie in Rusland wil werken, zal er altijd rekening mee moeten houden, dat hij haar ten opzichte van ijverig Russisch directiepersoneel op 82 zijn weg kan vinden. Een Russische chef van een buitenlandsch bedrijf moet voortdurend in vrees daarvoor verkeeren. Zijn vrijheid van beweging en zijn ijver moeten er in hooge mate door worden getemperd. » De gepeoe als drukmiddel op buitenlandsche ondernemingen langs den weg van intimidatie der Russische helpers dezer ondernemingen, is ook verder geen onbekend verschijnsel Er zijn gevallen, dat Russische advocaten een waarschuwing kregen, zich wat minder druk te maken voor hun buitenlandsche cliënten, daar die ijver zich tegen het vaderland richtte en het vaderland dat niet dulden kon op den duur Rusland wordt van veel hoeken en veel gezichtspunten uit geregeerd. Enorm veel is verbeterd door de schoonmaak van de partij en de afschaffing van de tsjeka, maar al weet men 'de ergste uitspattingen van een bedenkelijken geest uit te roeien, daarmede drijft men dien geest zelf nog niet uit. De rol, die de gepeoe in het oeconomische leven kan spelen, bleek mij later ook op heel eigenaardige wijze in den Kaukasus. Nu zijn die uithoeken in verschillende opzichten bijzonder lastig. Het is teekenend, dat de vertegenwoordigers van buitenlandsche staten te Moskou steeds de meeste klachten krijgen uit Wladiwostok, dat het verste punt van beteekenis is in het rijk. Toen ik, op weg naar het Zuid-Oosten te Odessa kwam, hoorde ik daar reeds bitter klagen over den toestand in de streek waar ik heen ging. Elf, meest Engelsche firma's, waren weer door de overheid eenvoudig geliquideerd, zonder dat er op dat oogenblik rechtstreeksche aanleiding toe bestond. Dit gedeelte der klachten bleek geheel juist. De overheid verklaarde later van dezen maatregel: „er was niets tegen in te brengen, want die firma's hadden geen formeel recht van bestaan. Men had ze een tijd lang geduld, maar dat was nu weer voorbij". Deze redeneering is op zichzelf teekenend. Men is in Rusland alleen veilig tegen die maatregelen, 83 waartegen de bepalingen van de concessie uitdrukkelijk: beschermen. Wie daarin een zwakke plek laat, heeft allicht zijn vonnis zelf reeds geteekend. De een of andere autoriteit zal op het juiste oogenblik daarvan gebruik kunnen maken. Men moet in staat zijn zich als een egel binnen de verdediging van zijn contractstekels tegen iederen aanvaller op te rollen. Dan heeft men ten minste kans zich te handhaven; naar het volgende echter leert nog geen zekerheid. Een andere klacht was, dat de overheid „mangaanmijnen, die in concessie aan buitenlanders waren gegeven, even eenvoudigweg weer in beslag had genomen. Toen ik terplaatse kwam in den Kaukasus, heb ik dat geval van nabij kunnen bekijken. Toen bleek het mij heel wat ingewikkelder en tevens ook heel wat belangwekkender, dan het was. voorgesteld. In den West-Kaukasus heeft het bolsjewisme eerst definitief zijn intrede gedaan toen het zijn allerwildste haren wat verloren had. Het is daar heden ten dage nog in veel opzichten ruwer dan in het Noorden, maar dat zijn meer ruwheden,, die nu eenmaal den Kaukasus onder alle omstandigheden zullen aankleven. In ieder geval, oeconomisch was het een aanzienlijk makkere vorm, waarmede men daar te doen kreeg. Een van de gevolgen daarvan was, dat men de kleine eigenaars van mangaanmijnen in hun rechten had gelaten. Slechts de groote buitenlandsche ondernemingen waren genationaliseerd. Naderhand hebben in eenige gevallen vreemde oud-bezitters hun onderneming weer als concessie teruggekregen. Nu dwingt het monopolie van in- en uitvoer en vooral de regeling van de handelsbalans, die dit monopolie o.a. ten doel heeft, tot een controle op iederen export. Zoo ging het ook met het mangaan. De producenten kregen het recht, den export onder elkaar te rantsoeneeren, waarbij ieder een aandeel kreeg naar gelang van den omvang van zijn onderneming.. 84 Dat was de bestaande bepaling, en op grond van die bepaling werden de overeenkomsten voor de concessies geregeld. Nu kan niet worden ontkend, dat eenige ondernemers misbruik 'van die regeling hebben gemaakt. Er is o.a. een in. West-Europa wijd en zijd bekende Duitsche münmaatschappij, die zelf vrijwel niet meer produceerde. Zij kocht mangaan op* en exporteerde dat op haar uitvoerconsenten, die zij verworven had op grond van een productie waartoe zij in staat zou zijn geweest, maar waarom zij zich niet bekommerde. De Russen* of juister, de Kaukasische regeering, waren dezen keer de gedupeerden. De heeren hadden verwacht, dat de onderneming werk in het land zou brengen; en in tegenstelling daartoe, deed deze niets anders dan door handel geld verdienen. Dat lieten de autoriteiten zich niet welgevallen. Zonder omhaal namen zij de zondigende ondernemingen in beslag; de mijnen werden verzegeld. De concessies en eigenaars echter, die wel werkten, bleven voorloopig ongemoeid. Het is zeer wel mogelijk, dat de Duitsche onderneming juridisch in het geUfk was, en dat een leemte, die de Russen in het contract hadden toegelaten, haar in staat stelde zoo te handelen, als zij gedaan had. Het is ook menschelük verklaarbaar, dat de Duitschers als koopheden het zekere voor het onzekere hebben genomen, en liever handel dreven dan geld staken in een zaakje in zoo onzekere buurt. In ieder geval echter hadden zij tegen den geest van de overeenkomst gezondigd. De houding van de overheid was daarom heel goed te begrijpen. Wij willen haar daaruit dan ook geen verwijt maken. Toen het echter zoover was, nam het geval een heel typischen draai. . De overheid komt op de gedachte dat zij, nu zij toch eenmaal met die zaak begonnen is, tegelijkertijd nog verder door kan tasten. Zij eischt nu 55 pet. van de consenten voor zich zelf op. Daartegen komen alle belanghebbenden in verzet* in het bijzonder de buitenlandsche concessies die doorwerken. 85 Hun overeenkomst berust immers op de bestaande regeling, die niet eenzijdig kan worden veranderd. De overheid geeft dat toe. Zij zegt nu: „goed, wij zullen dan bij meerderheid van stemmen onder de belanghebbenden laten uitmaken of wij die 55 pet. krijgen; dan is er geen sprake meer van een eenzijdige regeling". Dan gebeurt er in de volgende dagen iets verbluffends: De Russische belanghebbenden worden de een na den ander tot een bezoek aan de gepeoe uitgenoodigd. De hemel weet, welke angsten die menschen reeds te voren hebben uitgestaan. Als zij echter te- gevreesder plaatse verschijnen, worden zij daar met een en al vriendelijkheid ontvangen. Vertrouwelijk deelt men hun nog eens mee, dat de regeering een stemming wil laten houden over de mangaankwestie. Beminnelijk spreekt men de verwachting uit, dat de bezoeker wel niets ertegen zal hebben, dat de regeering die 55 pet. krijgt. De gepeoe kan onder omstandigheden charmant zijn. Niemand heeft den moed neen te zeggen, als de gepeoe een verwachting uitspreekt, want de gepeoe spreekt erg duidelijk, als zij beminnelijke vragen stelt. Zonder eenige moeite kwam het voorstel erdoor. De ondernemers moeten nu aan de regeering een uitvoerprovisie betalen van 5 shilling per ton mangaan voor ruim de helft van hun productie. Men ziet, waar de gepeoe al niet goed voor is. Welke buitenlandsche ondernemer echter zal zich aan dergelijke mogelijkheden blootstellen? De onzekerheid is groot in vele opzichten, tenzij een onderneming zich werkelijk mag verheugen in de gunst der plaatselijke en centrale autoriteiten. Dat is het geval met eenige groote buitenlandsche ondernemingen, die onmisbaar zijn, of die, zooals bijvoorbeeld een paar groote Duitsche landbouwconcessies in het Zuiden, bijzondere beteekenis hebben niet alleen ter vermeerdering van de nationale 86 productie maar ook als middel tot werkverschaffing en als leerrijk voorbeeld voor de landbevolking van de streek. Weinig aanbeveling verdient onder de tegenwoordige omstandigheden nog altijd het aannemen van allerlei concessies van bijzonderen aard, die te Moskou met graagte worden aangeboden. Weer bestaat geen twijfel, dat de regeering oprecht is in haar bedoelingen; maar evenmin, dat het aanvaarden van de concessie desniettemin allerminst een pretje kon blijken. Wij willen geen bijzondere artikelen noemen, omdat dergelijke aanbiedingen juist in Nederlandsche richting gelanceerd zijn. Het karakter der concessies is echter duidelijk genoeg aan te duiden. De Russische nijverheid, staatsonderneming, schiet te kort in de productie van bepaalde categorieën van dingen, die volstrekt onmisbaar zijn. Zij maakt ze in te kleine hoeveelheid en bovendien duur en slecht. Rusland is gedwongen de rest in het buitenland te koopen, tot schade van zijn financieele positie. De regeering te Moskou ziet daarin een aanleiding, buitenlandsche ondernemingen van den allereersten rang uit te noodigen, met haar zelf in mixed company groote fabrieken van die voorwerpen op te richten. Vaak zal zij deze aanbiedingen doen aan fabrikanten, die vroeger reeds in Rusland hebben gewerkt. Nemen wij nu aan, dat de buitenlandsche onderneming het aanbod aanvaardt; misschien zelfs heeft zij naar de concessie gestreefd. De fabriek wordt gebouwd, en de productie komt goed op gang. Het onmiddellijk gevolg is natuurlijk, dat de slechte staatsonderneming in het nauw komt. Haar leiders voelen zich op hun post bedreigd. Het is menschelijk begrijpelijk, dat zij zich te weer stellen; zij grijpen naar de middelen, die hun ten dienste staan. En dat zijn: politieke invloeden. In de partij ontstaat een beweging tegen de buitenlandsche onderneming. De tegenover den vreemdeling meer kwaad- 87 denkende dan critische broeders worden opgezet. Allerlei autoriteiten die met het geval te doen hebben, gaan uit vrees of goedwillig mee. Nu begint een chicane-veldtocht tegen de onderneming, die het hard te verantwoorden krijgt. De inspectieplaag wordt tot een inspectiepest. Wanneer de juiste hefboomen in beweging worden gezet, heeft Moskou niet altijd den moed, zijn eigen stichting voldoende te ondersteunen. De argumenten der bestrijders klinken ook erg meesleepend voor een partijbijeenkomst. „Russische arbeiders worden door den vreemdeling uit hun brood gestooten." Dat de fabriek nog meer arbeiders aan het werk zet dan er op straat dreigen te komen, doet er blijkbaar minder toe. Alles, hangt er nu maar van af, hoe sterk de politieke positie is van de communistische hoofdlieden, die hun bestaan aan de fabriek bedreigd zien. De strijd om het bestaan, en vooral de strijd om een goed bestaan, wordt in Rusland voorloopig nog met vrij wat plompere middelen gevoerd dan bij ons in het Westen. Alles is er minder afgeslepen. De vormen van de nieuwe bovenlaag hebben zich nog niet aan bepaalde, het uiterlijk verschoonende conventies aangepast. Ik geloof, met het voorafgaande voldoende te hebben aangeduid, waar in Rusland de gevaren voor den vreemden ondernemer schuilen. De vaak verlokkend klinkende aanbiedingen van Moskou houden meer rekening met hetgeen Moskou wil aanbieden, dan met hetgeen het in staat is te leveren. Moskou zelf staat nog niet vast genoeg; de grillige, vaak volstrekt niet kwaadwillige, maar eenvoudig nog in handelsmoraal en handelswijsheid onervarene, en demagogisch voorgelichte menigte der partij heeft daarvoor te grooten invloed. Zoolang in dit opzicht geen stabilisatie ingetreden en een solide rolverdeeling gevonden is, blijft het aanvaarden van concessies en het vastleggen van geld in oeconomische 88 ondernemingen in Rusland een waagstuk. Het is echter noodig, nog eens erop te wijzen, dat dit niet mede een waarschuwing behelst tegen de credietwaardigheid van de sowjet-regeering ten opzichte van financieele verplichtingen, uit handelszaken met buitenlanders voortspruitende. Op dit punt heb ik nog niet anders dan goede inlichtingen en gunstige indrukken gekregen. Slechts wie zich in Rusland zelf waagt met zijn geld, waagt zich op zeer glad ijs, te gladder nog omdat het politiek ijs is, waarop zelfs groote ondernemers heel vaak zoo weinig thuis zijn, dat zü alle gevaren ervan niet kunnen overzien. Wat we hier verkondigd hebben, zijn ook geen eeuwige waarheden. Zoo goed als de ommekeer tot de N. E. P., die tegenover het buitenland nog wordt voortgezet, onder den druk der omstandigheden plotseling gekomen is, zoo kunnen de thans reeds uiterst merkbare, knellende omstandigheden ook in dit opzicht de noodige stabilisatie teweeg brengen. Maar het zou misleiding zijn te zeggen, dat het reeds zoover is. „POLIZEISTAAT". Rusland is een „Polizeistaat" geworden, waarvan het oude Pruisen heel wat had kunnen leeren. Maar een harde hand is noodig om het Russische volk op te voeden. Het was gewend zijn eigen weg te gaan, zonder zich veel te bekommeren om strenge bepalingen. Kreeg de overheid eens een aanval van nauwlettendheid, dan vielen er slachtoffers. Maar daardoor het de rest zich niet in haar nalatigheid storen. De sowjetregeering wil het volk nu opvoeden tot hygiëne en ordelijkheid. Dat lijkt haast een ondoenlijke taak, en zou het ook zijn voor ieder ander bewind dan dit. De sowjets 89 echter kennen geen gecompliceerde moeilijkheden van dezen aard. Zij bevelen en willen gehoorzaamd worden. En daarmede uit. Wie niet gehoorzaamt, krijgt wel zooveel straf, dat hij het voorbeeldig voelt. Zoodra het volk begreep, dat de bevelen ernstig gemeend waren, schikte het zich. Op die manier zijn wonderen verricht, wonderen in ieder geval voor Rusland. Te Moskou staat nu voor den ingang van ieder huis een groote, hooge blikken bus, ongeveer in den vorm van een ouderwetsch hyasintenglas. Die bussen zijn bedoeld als papiermand, vuilnisbak en kwispedoor voor de voorbijgangers. En zij staan er niet voor niets. De Moskousche politieagent is een geschikt en beleefd man. Maar pas op, niet in zijn nabijheid een cigarettestompje of een stuk papier op straat te gooien. Hij beboet u op staanden voet. Qü moet ook contant betalen. Hij deelt u mede, hoeveel het kost, en schrijft een kwitantie. Hebt gij geen geld, dan moogt gij mede naar het bureau. Wilt gij niet onmiddellijk dokken, dan zit er ook niets anders op. Protesteert gij, dan zal hij u zeggen, dat gij, met uw kwitantie gewapend, uw protest kunt indienen. Maar aan onmiddellijk betalen ontsnapt gij niet. Zoo wordt ook degeen behandeld, die op straat zou spuwen. Met merkwaardige snelheid heeft het geholpen. De sowjetpolitie heeft een metbode, die door de Russische hardnekkigheid in het volhouden van oude gewoonten heendringt. Deze methode moge als tegen de haren opstrijken van onze Hollandsch-anarchistische gevoelens op het punt van verordeningen, op andere manier was er in Rusland niets te bereiken. Misschien elders ook niet. De opvoeding gaat nog verder, en even drastisch wordt het publiek ordelijkheid geleerd, die niet -zoo rechtstreeks met de volksgezondheid verband houdt. Strenge tucht heerscht in de trams. Niemand mag op het balkon bij den bestuurder 90 staan; niemand mag op het voorbalkon opstappen of van het achterbalkon der tram afstappen. Streng wordt er op gelet, dat men behoorlijk den tocht door den wagen gemaakt heeft, dat men als het ware door den wagen gedigereerd is, als men dien verlaat. Deze bepaling bestond reeds vroeger, maar nu gehoorzaamt het publiek blindelings. Het is vaak lastig genoeg, om, als men een korten afstand meerijdt, door een dringende menigte in den wagen heen te komen. Maar niemand denkt meer aan een andere mogelijkheid. De conducteur komt meestal niet eens voor in den wagen om geld op te halen. Als hij achterin blijft, moet immers ieder hem passeeren. Ik heb menschen gesproken, die beboet zijn, omdat zij afsprongen van een nog niet stilstaande tram en daarbij een agent in den arm liepen. Vaderlijk waakt de overheid over u, opdat gij uw beenen niet breekt. Heel duidelijk ziet men op reis in de stations de uitwerking van het boetestelsel. Wie Rusland vroeger gekend heeft, zal vooral in dit opzicht radicale veranderingen vinden. Het publiek waagt het niet meer, de schilletjes van zonnebloeinpitten, die de rechtgeaarde Rus den geheelen dag door kauwt, over het perron uit te spuwen. Vroeger waren de perrons met dit onsmakelijk product van een volksgenot overdekt. Nu zijn zij schoon, opmerkelijk schoon. """"Een Spanjaard kwam op teekenende wijze in moeilijkheden op een Wolga-station. Hij nam een klein taschje, legde het op een wachtkamertafeltje, haalde er wat eten uit, en zette het weer op den grond Onmiddellijk kwam een man van de politie op hem af om de boete te incasseeren. Door dezen strengen maatregel had men de boeren hun onhebbelijke gewoonte afgéleerd om op alles beslag te leggen. De Spanjaard, die geen woord Russisch verstond, begreep niet waarin zijn zonde bestaan had. Met behulp van anderen kon de kwestie worden bijgelegd, omdat hij vreemdeling was. 9r Ik ben zelf ook eens haast het slachtoffer geworden van ■deze gestrengheid. Ik stond in het toilethokje naast mijn coupé, midden in een internationalen slaapwagen, mijn handen te wasschen. Intusschen hield de trein stil. Onmiddellijk hoorde ik een groot kabaal in mijn coupé; er werd gerukt aan de deurkruk van het toilethokje. Ik trok er mij niets van aan en voltooide mijn nuttige bezigheid. Toen ging iemand met een dienstsleutel morrelen aan het gekleurde raam, dat het bokje van de gang scheidt. Ik vroeg nu wat er aan de hand was, niet vermoedende, dat ik een strafbare handeling bêging. Dat werd mij in de grootste opgewondenheid medegedeeld. Intusschen echter kwam de trein weer in beweging, en moest ■de ijverige ambtenaar hals over kop het terrein van zijn waakzaamheid verlaten. Op die manier wordt het Russische volk opgevoed. Men valt te veel over kleinigheden, maar voor zindelijkheid en bygiëne wordt op die manier heel wat gedaan. De Russische boer gelooft niet in hygiëne; maar hij gelooft in ieder geval uTroebels. Zoo wordt het een met het ander tot een gevoelige plek. Het is een vrijheidsbeperking, waarin men zich als -verstandig mensch moet schikken. Rusland kan er veel nut van hebben, dat de politie als opvoedster optreedt door in tegenstelling met vroeger, streng de hand te houden aan haar bepalingen. Veel verder gaat de tegenstelling tegen vroeger echter niet. Men heeft, in Rusland reizende, telkens gelegenheid zich te verbazen, dat zooveel bij het oude is gebleven. De controle op de passen der reizigers in de hotels, en al wat verder daarmede samenhangt, kan men in oude Baedekers beschreven vinden, zooals die nu nog wordt toegepast. De eigenaardige macht van den portier in de huizen, die steeds een soort •controleur in dienst der politie was, is practisch dezelfde gebleven, al zijn de huurkazernes en verdere bewoonde ■92 1. Een blinde passagier in den kolenwagen gevonden. 2. Krantenjongens en boefjes op een station. 3. Bedelaar te Moskou. 4. Politiespion vermomd als bedelaar, 5. Kirgiezen op veerpont in Siberië. 6. Twee moezjieks te Omsk\ gebouwen van eenige afmeting ook herschapen in autonome proletarische republieken. De huiscommissies zijn de regeeringen dezer republieken, welke voor hun bewoners instaan tegenover de stedelijke autoriteiten. Uitvoerend orgaan is practisch de portier. Om allerlei dingen, rechten, legitimaties enz. te verkrijgen, heeft men zijn hulp noodig. Nu zijn kort geleden te Moskou die huiscommissies nog eens herzien, om ze te reinigen van de laatste boerzjoei-elementen. De-nijdige strijd, die in vele huizen tegen de boerzjoei-bewoners werd gevoerd, is daardoor nog algemeener geworden. Men begrijpt wat onder die omstandigheden de gezindheid van den sleutelhouder van het huis kan beduiden. Een pikant voorbeeld, hoe weinig de politiemethoden in Rusland zijn veranderd, heb ik zelf eens ondervonden op een van de groote Russische stations. Ik kwam uit het Zuiden; op een morgen hield de trein stil te Orel in het gouvernement Koersk. Toen ik uit den slaapwagen stapte, stond tegen een der pijlers van het station geleund een bedelaar. Het uiterlijk van den man was volmaakt in zijn soort. Op een verbonden hoofd stond een oude, vuile, slappe hoed. Zijn kleeding bestond uit op raadselachtige manier nog samenhangende, zandkleurige vodden. De beenen en voeten waren omwonden en hingen machteloos onder het lichaam, dat met krukken werd opgehouden. Nu is het station het geliefde operatieveld van alles wat in Rusland bedelt. Een ongewoon verschijnsel was het niet, dat de man daar stond. Men moest ook den indruk krijgen, dat hij den pijler noodig had om zich overeind te houden. Hij trok dus alleen mijn aandacht door het volmaakte van zijn type. Maar juist daardoor ook trof het mij, dat hij mets vroeg. Een paar maal liep ik hem voorbij, en telkens keek ik hem dan in het onaangenaam scherpe gezicht. Hij begreep blijk- Russische Indrukken 7 93 baar, dat hü mijn argwaan wekte door zijn al te lijdelijke houding, en mompelde een van de uitvoerige Russische bedelformules. Ik gaf hem wat, maar nam tegelijkertijd een snapshot van hem. Toen hij dat zag, verdween hij onmiddellijk met een snelheid, die mij, ondanks mijn reeds gewekte wantrouwen, verbaasde. Een paar minuten later verschenen aan onzen wagon eenige mannen van de gepeoe, die naar mij vroegen. Zij wilden weten of ik het recht had op het station te fotografeeren. Toen zij mijn papieren hadden doorgezien, groetten zij heel beleefd en gingen weg. De bedelaar was heel duidelijk een spion van de politie geweest. Toen ik te Moskou het geval aan een der hooge heeren vertelde, lachte hij en zeide: „Dacht ge dat wij Rusland in zeven jaren konden veranderen?" Ofschoon fotografeeren in Rusland niet meer verboden is en slechts nog uitzonderingen bestaan voor militaire dingen, voor spoorwegen, oorlogshavens enz., merkte ik toch, dat mijn kiekjes-nemen velen goeden burgers van den sowjetstaat tegen het gemoed ging. De gemiddelde Rus is heel weinig meer op den vreemdeling gesteld, en een buitenlander die op eenige wijze in het oog loopt, wekt allicht zijn wantrouwen. De scherpe controle, in het land uitgeoefend, het feit b.v., dat als men over bruggen rijdt, alle raampjes in den trein gesloten moeten worden, dat soldaten met geveld geweer bij de voornaamste spoorwegbruggen op wacht staan, dat geen onbevoegde onder de brug door mag varen, dat op de Wolga-booten, als het vaartuig de hemelhoog hangende bruggen passeert, geen passagier op het bovenste dek mag blijven — dat is alles geschikt op de gevoelens van wantrouwen en onzekerheid, die de oorlogen het volk hebben ingeprent, levendig te houden. Herhaaldelijk merkte ik dan ook, dat ijverige vaderlanders naar politie of gepeoe liepen, die overal wel bij de hand is. Een enkelen keer gaven deze dignitarissen ook gevolg aan 94 de waarschuwing. Maar nooit ben ik daardoor in moeilijkheden geraakt. Ook ben ik nooit onheusch aangesproken. Gedupeerd ben ik slechts één keer, en gedeeltelijk door eigen goedgeloovigheid. Ik had te Batoem de haven gefotografeerd, in het bijzijn van militaire politie, die daarop verklaarde dat het een oorlogshaven was, wat aan het volkomen verlaten en volkomen ongeoutilleerde bekken moeilijk te zien was. Mijn papieren stelden den beambte gerust, maar even later vroeg hij mij, of hij de opname een uurtje mocht hebben, om zijn op dat oogenblik afwezigen chefs te laten merken, dat hij in ieder geval had opgepast. Het negatief was het laatste van een filmpak, zoodat ik hem een reeks opnamen van de Kaukasische kust moest toevertrouwen. Hij zou het pak spoedig weer in mijn hotel brengen. Het pak kwam niet, en den volgenden morgen vertelde men mij, dat het op de gepeoe was. Op de gepeoe wist men van niets, en beloofde men een onderzoek, 's Middags telefoneerde men, dat het pak gevonden was en nog in den loop van den avond in het hotel zou worden bezorgd. Toen ik 's nachts uit Batoem vertrok, was het er niet. Maar ik kon de zorg ervoor opdragen aan een buitenlander, aan wien dit wel was toevertrouwd. Twee weken later was er te Moskou nog niets aangekomen. Ik ging mij beklagen bij een autoriteit, wiens doortastendheid ik kende en aan wien ik uit dien hoofde reeds menigen dienst te danken had Bedoelde hooge ambtenaar vond het blijkbaar niet onaangenaam, mij en de heeren in de hoofdstad van Adzjaristan eens te laten merken, dat men zich ook in die uithoeken van het rijk geen vrijheden kon veroorloven tegenover lieden, waarvoor Moskou uitdrukkelijk instond. Zijn krachtig telegram hielp prompt. Ik kreeg de foto's terug, maar ontwikkeld en volkomen bedorven. - In Rusland is men slechts zeker van hetgeen men stevig 95 in eigen handen heeft. Een belofte, zelfs van de vriendelijkste en eerlijkste menschen, is gewoonlijk als een vogel, heel, heel hoog in de lucht. DE SAMENHANG VAN HET SOWJETRIJK. De staatkundige constructie van het sowjetrijk maakt in vele opzichten een goeden indruk. Het staatsgezag is verrassend sterk, en de vrij vérstrekkende autonomie der nationale groepen is daarvoor volstrekt niet van nadeel geweest. De autonome republieken beredderen in ruime mate hun eigen huishoudelijke aangelegenheden. Men laat hun vooral vrijheid in hun cultureele dingen, maar als het er op aankomt, is het gezag van Moskou supreem. Ik heb vele van die republieken bezocht; ik ben geweest in het Tartaarsche en Koerdische Adzjaristan, in het Georgische Groezië, in het Tartaarsche en Armenische Azerbeidzjan. De Oekraine heb ik wat bekeken en de Duitsche Wolgarepubliek. Bewust had ik ook het voorrecht, een autotocht te maken door de republiek van de Kaukasische bergvolken; ik heb Kazan, de hoofdstad van de Tartarenrepubliek, bezocht. Hoevele autonome republieken ik wel onbewust van hun bestaan, of zonder belangstelling voor dat bestaan, doorkruist heb, staat mij niet voor den geest. Die nationale autonomie is geen praatje. Het Russisch wordt nergens meer opgedrongen. In den Kaukasus was ik vaak van alle nieuws verstoken, omdat ik geen Russische krant in handen kreeg. De ééntalige naambordjes der straten waren in de Tartaarsche streken meestal minder hinderlijk, daar ten minste in den Kaukasus het Turksch met een gewijzigd Latünsch alfabet wordt geschreven. In Tiflis echter maakten de Georgische opschriften dc straten voor mij naamloos. 96 De scholen zijn nationaal, en in veeltalige steden, zooals Bakoe, komt iedere nationaliteit met eigen inrichtingen van onderwijs tot haar recht, zooals bij ons iedere godsdienstige schakeering. In de Duitsche Wolga-republiek met haar talrijke Russische bevolking, maar met haar Duitsche meerderheid, vond ik een regeling van het onderwijs, die mij, ten minste bij oppervlakkige kennismaking, heel verstandig leek, en die trouwens door de Duitschers zelf was opgesteld. Het Russisch kwam er niet te kort, daar de Wolga-Duitschers alle belang erbij hebben, het niet te verwaarloozen. Duitsch georganiseerd waren nu ook in Siberië de vele dorpen in het district Nieuw-Omsk, waar de meerderheid Duitsch was. Men weet, dat zelfs heel ernstig het plan in overweging is geweest, een agrarische Joodsche republiek in Rusland te stichten. Het plan is gestrand op practische onmogelijkllBftt Ik kreeg den indruk, dat de hoop, financieele belangstelling bij de rijke Joden in het buitenland voor dit bijzondere gedeelte van het sowjetrijk* te wekken, niet vreemd is geweest aan het ontstaan van het denkbeeld. Rusland decentraliseert dus opzettelijk. Ik stond op mijn reis onder bescherming van Moskou, en in verschillende gevallen heb ik mij in de autonome staten om hulp gewend tot de vertegenwoordigers van het Moskousche departement van buitenlandsche zaken, zooals men zich tot een consulaat of een gezantschap wendt. Deze diplomaten — zonder uitzondering eenvoudige lieden, die bijna nooit vreemde talen spraken — konden dan, als het reisaangelegenheden betrof, zelf helpen, of brachten mij anders in betrekking met de nationale autoriteiten. Te Bakoe wisten de koetsiers niet wie de vertegenwoordiger van buitenlandsche zaken was, maar heel goed, waar de „Russische consul" zijn kantoor had. Dit was een constitutioneele dwaling van die koetsiers, want het 97 departement van buitenlandsche zaken te Moskou vertegenwoordigt het heele Russische rijk; maar deze dwaling teekent de volksopvatting. Ik noemde daar het Russische rijk. Deze betiteling is verouderd. Het woord Russisch is geschrapt uit den naam van de federatie. Het door zijn symmetrie voor schilden, opschriften en emblemen vooral in Russisch schrift zoo ongewoon mooie R. S. F. S. R. is vervangen door het in Russische letters zeer weinig schilderachtige S. S. S. R. De naam Russisch is verdwenen ter wille van de nietRussische nationaliteiten, en waarschijnlijk ook met de bijgedachte, dat er dan ruimte in den naam kwam voor de aansluiting van andere staten, die de zegeningen van het sowjetstelsel mochten aanvaarden. De autonome republieken hebben, vooral in het Zuiden, in veel opzichten hun eigen organisaties en hun eigen methode. Georgië heeft zelfs nog zijn tsjeka, die officieel zoo heet, en wier bestaan blijk geeft, dat de overheid zich bewust was van de beweging, die dezen nazomer een hopelooze poging tot omwenteling heeft ondernomen. In de Oekraine, die overigens loyaal genoeg is, wordt de heerschende taal, het groot-Russisch, op het oogenblik in de officieele bureaux bestreden ten gunste van het Oekraiensch, dat een groot gedeelte der bevolking niet, of gebrekkig, verstaat. De nationale autonomie is dus geen phrase. Maar, hoezeer ook de nationaliteiten haar weten ten nutte te maken, het gezag van Moskou in het rijk wordt er in het minst niet door verzwakt. De plaatselijke regeeringen, die heel verschillend van karakter en van waarde zijn, gaan gedwee naar Moskou om een schrobbeering in ontvangst te nemen, als Moskou daartoe aanleiding vindt. Ik zelf heb de ervaring opgedaan, dat zelfs wat avontuurlijke autoriteiten in den Kaukasus, bij kleine moeilijkheden, onmiddellijk een anderen toon en houding 98 aannamen, als ik met het gedocumenteerde dreigement kwam, te Moskou te zullen klagen. Moskou wordt overal als overheid gevolgd, zooals bij ons in de provincies de hooge heeren in Den Haag op volgzaamheid ten opzichte van hun strikte bevelen kunnen rekenen. Dit geldt ook in andere opzichten. De heele constructie van de sowjetregeering wordt materieel ten slotte door de boeren gedragen. De bourgeoisie is klein en slinkend; de industrie is staatsindustrie en werkt, op geringe en niet belangrijke uitzonderingen na, met verhezen, die ten koste van de schatkist, en dus van den belastingbetaler komen. De boer komt daarom voor een buitensporig groot gedeelte van de kosten van den staat op. Nu is hij zware lasten gewoon geweest. Men weet, dat het keizerrijk b.v. zijn graanexport op peil hield ten koste van ontberingen voor den moezjiek. Maar de lasten waren bijzonder moeilijk te dragen in de laatste jaren, jaren van gedwongen beperking der productie en van veelal slechte weersomstandigheden. De boer is dus zeer ontevreden, klaagt, zooals hij steeds doet, maar te heftiger omdat er werkelijk zoo alle reden toe is. Desniettemin denkt de boer niet meer eraan, zich aan belasting anders dan met de in alle andere landen gebruikelijke middelen te onttrekken. Hij is weer fatalist geworden: de regeering wil het zoo; de wil van de regeering is hard; het is een ongeluk, dat men moet dragen. De tijden, dat de boer het waagde, zich gewapend te verzetten tegen de belastinggaarders, zijn voorbij. Ook bepaalt hij zich niet meer ertoe, slechts het voor eigen gebruik noodige te telen. Immers, zijn productie staat weer te zijner beschikking, en hoe meer hij voortbrengt, des te meer blijft er over na aftrek van de belastingen. Want de belasting werkt zeer mechanisch, en is veelal weinig aangepast aan de omstandigheden. In hetzelfde dorp is een desjatin land voor den fiscus een desjatin land, een koe een koe, onverschillig wat kwaliteit en opbrengst zijn. 99 Wel werken de bepalingen van de overheid nog als een rem, maar op andere manier. De boer schroomt, zooveel land in bewerking te nemen, dat hij het met zijn familie niet aankan. Immers, werkt hij met loonarbeiders, dan is hij een „koelak". Koelak is een begrip, niet eerst door de revolutie geschapen. Het woord beduidt „vuist" en was steeds de benaming voor den vetten, rijken boer, die door woeker en misbruik van diens nood, den armen moezjiek uitzoog. De revolutie heeft het woord, vooral in den beginne, een veel uitgebreider beteekenis gegeven; het werd toegepast op iederen boer, dien het, zij het ook door zwoegen en verstand, beter ging dan de rest van het dorp. Nu geldt het vooral den boerpatroon, die desniettemin weer veel talrijker wordt. Ik schrijf „desniettemin", omdat de toepassing van het woord niet onschuldig is. De koelak, ook al werkt hij met één arbeider, is voor de wet de landbouwer-kapitalist, de parasiet, wien geen politieke rechten worden toegestaan, en dien alle belastingen veel zwaarder nog treffen dan den boer-proletariër. Het gevolg is, dat veel land onbewerkt blijft, omdat de wettige eigenaars — ook die bestaan weer in het groot — het met hun eigen familie niet aankunnen. Op twee manieren wordt deze uitwerking van den strijd tegen het „kapitaal" gedeeltelijk onschadelijk gemaakt. Ten eerste ziet men overaL dat de families zich vereenigen, dat de vader en gehuwde kinderen op de hofstede bijeen blijven, om met eigen krachten zooveel mogelijk land te kunnen bewerken. De tweede manier, die ik ook herhaaldelijk heb waargenomen, is, dat de autoriteiten een oogje toedoen, en ten gunste van de welvaart van hun dorp of streek niet willen opmerken, dat bepaalde boeren er personeel op na houden. II y a des accommodements Accommodements zijn er velen. In het gouvernement Omsk b.v. merkte ik, dat de Kirgizen slechts een vierde van de belasting betaalden, die de vastzittende landbouwers in 100 dezelfde streek moeten opbrengen. Want de Kirgizen z«n nomaden, leven van hun groote, op de steppen grazende kudden. Viel men hun lastig, dan zouden zij spoorloos verdwijnen in de eindelooze steppen. Bij de Kirgizen (die zuidelijker ook hun eigen autonome republiek hebben) ontmoette ik dan ook weinig van den tegenzin tegen de sowjets. Zij stonden op goeden voet met de autoriteiten. Minder vroolijk was de stemming der landbouwende boeren in die streek. Maar er was iets, dat hen als was maakte in de handen der bolsjewiki: dat was de herinnering aan de heerschappij van Koltsjak. Over Koltsjak zelf hoort men met veel achting spreken, maar het bewind van zijn troepen is, zonder noodzakelijkheid, een geesel voor het land geweest. lm vreemde troepen, vooral Polen en Tsjechen, stonden als een schrikbeeld in de herinnering. De boeren zijn zelf in opstand gekomen, en de rooden kwamen voor de meesten als bevrijders. Maar de tevredenheid met de rooden heeft met lang geduurd. Siberië heeft in de harde jaren bij uitstek moeten bloeden voor het onderhoud van het leger en de arbeiders in de steden. Men zeide mij te Moskou reeds: „De boeren daar zouden het nooit hebben verdragen, omdat wu juist den Siberischen boer, die land genoeg had, niets bijzonders konden aanbieden of beloven. Maar de herinnering aan het schrikbewind der vreemde en tsaristische troepen deden de offers minder zwaar schijnen. De heffingen werden ten minste zonder moord, doodslag of plundering geïncasseerd. Een basis voor een opstand heb ik dan ook nergens gevonden, al ontbraken in den Kaukasus, en ten Noorden van den Kaukasus, de avonturiers allerminst. De meening van een doorreizend bezoeker zou in dezen natuurlijk slechts weinig waarde hebben; maar overal in het land had ik gelegenheid vreemdelingen te ontmoeten, die meestal verbitterd waren door chicanes en benadeeling tengevolge van het onzekere 101 oeconomische stelsei, en die het sowjetbewind dus uiteraard weinig goeds gunden. Bijna altijd waren het goede kenners van het land, menschen, die er soms tientallen van jaren gezeten hadden. Slechts weinigen bleken aan de mogelijkheid van opstanden van beteekenis te gelooven. Aan een omwenteling dacht niemand. Dit laatste is wel de indruk, dien de meeste WestEuropeanen ook thuis reeds hebben gekregen. Het was de opvatting waarmede ik uitgereisd was. Wat mij echter toch nog bijzonder getroffen heeft, was het bezonkene, het solide, het vanzelfsprekende van het sowjetgezag. Men zou, als van een nieuw aangelegden dijk, ervan kunnen zeggen, dat het „zat". Vrienden had het uiteraard weinig, geloovigen heel wat, terwijl de meening, dat het binnen afzienbaren tijd onvervangbaar was, algemeen kon worden genoemd. HET RUSSISCHE IN HET STELSEL. Het bolsjewisme, opgelegd door een kleine minderheid aan een werelddeel, en gehandhaafd in naam van de klasse der fabrieksarbeiders die steeds zwak geweest is in Rusland en nu nog zienderoogen afneemt, lijkt veel meer een vreemd element in het Russische volk, dan in werkelijkheid het geval is. In de inleiding heb ik reeds betoogd, dat een dergelijke toestand en een dergelijk systeem in West-Europa volkomen ondenkbaar zouden zijn. Zij passen niet bij ons, maar in veel opzichten passen zij wel bij de eigenaardigheden en de constructie der Russische gemeenschap. Ik weet, dat een dergelijke bewering de hevigste protesten uit zal lokken der Russische emigranten, hier en elders. Dat verandert niets aan de feiten. Dat bij ons en elders met veel gewicht en geleerdheid zooveel volkomen onjuiste dingen over het tegenwoordige Rusland worden gedebiteerd, is 102 grootendeels aan „onmiddellijke" voorlichting uit die kringen tC Tijdens mijn verblijf te Moskou kwam eens het volgende voor. Een communist in staatsdienst, die in de laatste jaren Duitschland goed heeft leeren kennen, kwam te Moskou terug. Zooals steeds in een dergelijk geval, werd hem opgedragen, eenige lezingen over zijn bevindingen te houden voor de arbeiders van groote fabrieken. Een man, die uit het buitenland terug komt, vindt bij de Moskousche arbeiders altijd veel belangstelling. Aan het slot van de lezing werden, zooals gewoonlijk, vragen gesteld. Toen vroeg een jonge arbeider: „Waarom maken de Duitsche arbeiders geen revolutie? Zij konden toch zoo gemakkelijk de regeering in handen nemen. Wij hebben het gedaan, zwak als wij zijn, en in Duitschland zijn er milhoenen en millioenen arbeiders." Het antwoord was kort en bondig: „Omdat zij niet willen. Zij denken anders dan gij". (De man die sprak was een intellectueel). „Oü waart bezitloos en had daarom met het gevoel van bezit, gij had niets te verhezen. Niets bond u aan het bestaande stelsel. Maar anders is het met den Duitschen arbeider. Ik spreek nog niet van diegenen onder hen, die dingen van waarde hebben, zooals b.v. een tuinhuisje; maar neem het eenvoudigste geval Een Duitsch arbeider heeft allicht een commode geërfd, zeg van zijn grootmoeder Die is hem lief, dat is een familiestuk. Dat bezit verbindt hem met het verleden, geeft |hem belangstelling voor de erfelijkheid. Die commode alleen al maakt dat hij onbewust de gevoelens deelt van een kleinen burger". Dit is een stukje psychologie, dat heel scherp het verschil tusschen den Russischen proletariër en den kleinen man in het Westen omschrijft. Men kan het echter uitbreiden. Het gevoel van en voor bezit kleeft met weinige uitzonderingen iedereen in het Westen aan; in Frankrijk viert 103 het hoogtij. In Rusland echter is het steeds omgekeerd geweest. De Russen, die rekenden, die kleefden aan hun geld, zijn altijd heel zeldzaam geweest. Wie het bezat, wierp het met volle handen uit het raam. Dit gold in het bijzonder voor de aristocratie en voor alle rijken. Het was een voor hen gelukkig toeval, als de bronnen, waaruit het geld vloeide, door hun breeden stroom van opbrengst het buitensporigste verbruik konden voeden. De van de West-Europeesche gevoelens afwijkende mentaliteit kwam eerst duidelijk in het licht, toen de bronnen door de bolsjewieksche revolutie plotseling ophielden te vloeien. Iedere gemiddelde West-Europeaan zou toen de tering naar de nering hebben gezet, tenzij valsche schaamte hem dreef tot het voortzetten van een levenswijze, die hem van dat oogenblik af niet gelukkig zou hebben gemaakt, maar veeleer beklemd. Als zijn bezit dan eindelijk grondig opgebruikt was, zou hij een gebroken man zijn geweest. Het gemiddelde tafereel dat de, door de revolutie geruineerde Russen ons hebben geboden, is anders. Slechts zeer weinigen hebben de tering naar de nering gezet. Zij hebben hun oude leven veelal onbekommerd genoten, zoolang nog het laatste stompje van de kaars van hun rijkdom het vlammetje van genieten voeden kon. En daarna hebben zij zich, zonder valsche schaamte, in de omstandigheden geschikt. Velen onzer hebben wel Russen gekend, die ondanks de felste lotswisseling volstrekt niet den indruk van gebroken menschen maakten. De rijkdom had hun gediend, maar meer dan hun leven was hij niet voor hen geweest. Deze afwezigheid van hetgeen men vaak, met een zekere depreciatie, burgerlijke gevoelens noemt, die men bij de Russen in onze eigen omgeving kan opmerken, bepaalt in hooge mate de mentaliteit van het Russische volk onder de tegenwoordige omstandigheden. Er was slechts één vorm van liefde voor bezit in Rusland, die nooit zou hebben losgelaten: 104 Het was de liefde van den veelal in de communistische dorpsgemeente levenden boer voor den grond. Aan die liefde is de revolutie tegemoetgekomen. De Russische boerzjoei treurt niet meer om zijn bezit, zooals een West-Europeesche burger dat — in het bijzonder voor den oorlog — zou hebben gedaan. Heeft hij weer een bescheiden bestaan veroverd na de jaren van ontbering, dan is hij vol goeden moed; tenzij zoo ellendige woningtoestanden als b.v. te Moskou dit belemmeren. Hij leeft dan weer eenigermate als in den ouden tijd, d.w.z. in den tijd, toen hij moest oppassen niet een den autoriteiten mishagende meening te verkondigen. Dat is niet zoo vreemd voor hem. De gepeoe heeft de ochrana vervangen. Voor velen, die zich niet rechtstreeks en speciaal door de gepeoe bedreigd voelen, is dat lood om oud ijzer. De Russische burger heeft zich reeds sedert jaar en dag aangepast aan de omstandigheden, met een aanpassingsvermogen dat bij den Rus steeds veel grooter geweest is dan bij ons. Als hij met vroegeren welstand vergelijkt, dan zal hij ook niet verzuimen, te vergelijken met de afgrijselijke jaren 1919—1920. «-Hij is eenigermate onder suggestie geraakt van het overheerschende politieke geloof. Niet dat hij de bolsjewiki heeft leered waardeeren. Verre van dien. Maar hij heeft werkeHik geloof gekregen in hun macht, en vaak zelfs in de mogelijkheid van de wereldrevolutie. Niet dat hij deze wenscht; integendeel. Maar de Russische arbeider en de Russische jeugd worden zoo begoten met het geloof aan die revolutie, dat er allicht druppels ook op anderen afspatten. Men moet bedenken, dat de begieters het monopolie hebben van publiciteit. De Russische burger ziet de rotsvaste constructie van het tegenwoordig stelsel in zijn eigen land. Hij kan verder reizen in dat land dan wij in ons werelddeel, en hij zal overal die 105 constructie terugvinden. Is het dan wonder dat hij de kracht naar buiten ervan overschat? In zijn bladen leest hij uitsluitend de beschouwingen, die het volk moeten worden ingepompt. Hoe het Duitsche volk mishandeld wordt. Hoe de Engelsche arbeider noodlijdend is door de malaise. Enzoovoorts. Vooruitgang, werkelijk ontzaglijken vooruitgang heeft binnen zijn gezichtskring slechts Rusland doorgemaakt — sedert de rampzalige jaren 1919—1920! De Rus wordt stelselmatig over den toestand in het buitenland misleid, ofschoon het heel vaak onopzettelijke misleiding is. Men begrijpt in Rusland van het Westen even weinig als velen in het Westen begrijpen van den geestes- en maatschappelijken toestand in Rusland. Men leeft er binnen een heel, heel hoogen ringmuur die zelfs gelijkenis heeft met een gevangenismuur. Anderen kijken er moeilijk overheen, maar zelf heeft men vrijwel even weinig uitzicht naar buiten, of men nu al tot de cipiers dan wel tot de gevangenen behoort — om in het wat krasse, maar niet heelemaal onjuiste beeld te blijven. Onvrijheid, bezitloosheid, gebrek aan benepenheid (breedheid hebben de Russen het altijd genoemd, daarbij evenzeer denkende aan de wijdheid van hun steppen als aan de ruimte van hun geest!), inschikkelijkheid tot in het onderworpene toe, luchthartigheid, aanpassingsvermogen; al deze dingen heeft het oude Rusland den Russen geleerd; daardoor heeft men het volk voor deze revolutie opgeleid en daardoor bestaat het nieuwe Rusland. Het keizerrijk was heel duidelijk een broedplaats van revolutionaire stemmingen. Ten opzichte van de naar het nieuwe strevende intellectueelen wist ieder sterveling dat in Europa; ten opzichte van de boeren echter besefte men het minder. Geen land heeft zoo chronisch aan boerenopstanden geleden; niet zonder reden meende de oude 106 regeering telkens weer het krasse middel van een pogrom als afleider van de spanning in de atmosfeer noodig te hebben. Maar niet overal had men de objecten voor deze schrandere methode bij de hand. Dan kwam de opstand; een boerenrevolutie echter is nooit mogelijk gebleken; daarvoor waren de uitbarstingen te elementair en te plaatselijk. Maar meestal ging het hard genoeg toe. Ook de communistische revolutie is naar ik b.v. bijzonder in de Krim en in centraal-Rusland heb kunnen waarnemen, met dit verschijnsel gepaard gegaan. Het hoogtepunt was steeds: het verbranden van het huis van den landheer. „Als men het nest uithaalt, komt de vogel niet terug", zoo was de oude spreuk, die de boeren daarbij voor oogen bielden. Boerenopstanden in Rusland waren veelal typische slavenopstanden; zij vertoonden daarvan alle felle en wreede vormen en ook het bittere einde. Met de revolutie van 1917 is het in de eerste periode — met uitzondering van het bittere einde — niet anders geweest. Dit is niet on-Russisch; integendeel. Er is nog een element, dat men in het oog moet houden, om het tegenwoordige Rusland te begrijpen. Het is de in Rusland traditioneele tegenstelling tusschen oude en nieuwe generatie. Ook wij kennen die, en steeds is er bij ons veel over gesproken. In Rusland echter was dit verschil veel radicaler. De samenhang tusschen ouders en kinderen was er van een heel anderen aard dan bij ons, vooral in intellectueele kringen. De continuiteit in opvattingen, groepeering enz., die bij ons toch als regel in de families kan worden beschouwd, zoozeer zijn de uitzonderingen in de minderheid, was in de Russische familie een veel minder van zelf sprekend verschijnsel. De jeugd sprong, wat godsdienstige en politieke denkbeelden betreft, uit den band in kringen, waar dat in het Westen niet als gewoon verschijnsel voorkomt. De meesten vonden later wel den terugweg. Maar als nu eens een hooge regeering, inplaats van het verschijnsel met felle straffen te bestrijden, 107 het even krachtig in bescherming had genomen, dan ware het zeker anders geloopen. Tsjitsjerin, die, omdat hij vasthield aan de dwalingen van zijn jeugd, door zijn familie als zenuwzieke werd behandeld en opgeborgen, zou nu met zijn overtuiging prettige ervaringen hebben opgedaan; vermits zijn afdwaling ging in de richting, die men thans als juist beschouwt. Want anders Het nieuwe Rusland is als het oude Rusland. De verschillen zijn essentieel eigenlijk verbluffend gering. 108 MOSKOUSCHE INDRUKKEN. DE STAD EN HET KREMLIN. Moskou, de stad van de veertig maal veertig kerken, is heel, heel ver van ons weg. Komt men uit Moskou te St. Petersburg, dan is het, alsof men naar Europa is teruggekeerd. De menschen, en vooral straten en gebouwen zijn ons weer veel bekender. De verplaatsing van de hoofdstad heeft ten doel gehad, een minder van buiten af kwetsbaren zetel voor de regeering te zoeken. Stellig echter heeft een zeker half bewust stijlgevoel ook behoord tot de beweegredenen voor dezen stap. Het zoo Russische bolsjewisme — ik weet, vele Russen zullen de uitspraak een ijselijke ketterij vinden — past beter en zal zich meer thuisvoelen op het Kremlin dan in de omgeving van het Winterpaleis. Te Petersburg, aan de Njewa, zelfs tegenover historische monumenten van het karakter der Peter- en Pauls-vesting, is het misplaatst. Daar hoorde het bewind der mensjewiki thuis, met zijn democratiseerende, europeïseerende idealen. De tegenwoordige vorm van Russisch despotisme, die den wijn van het oude Rusland in nieuwe, maar elders niet thuishoorende zakken heeft gegoten, moet, indien ergens, zetelen op den prachtigen, verweerden, mosgroenen, terracottarooden, met tallooze torens, koepels, kruisen en adelaars land en hemel trotseerenden burcht van de oude, in hun geest aan Azië zoo nauw verwante Moskovische vorsten. De bolsjewiki hebben zooveel stijlgevoel getoond, het oude uiterlijk van het Kremlin niet te verminken. Zij hebben niet de gouden kruisen naar beneden gehaald, en de dubbele adelaar van de tsaren siert hun paleizen en bolwerken zooals vroeger. Zij hebben de eeuwigheid van dit hart van moedertje Rusland gerespecteerd. Het is daarmede als met de ver- Russische Indrukken 109 plaatsing van de hoofdstad: er is gemakkelijk een practische reden voor op te geven; want zonder de architectuur van die in zijn barbaarschheid bijna betooverende keizerstad te verminken, konden de sieraden en teekenen van majesteit niet worden weggenomen. Maar daarbij is stellig ook gekomen het misschien half bewuste gevoel, dat geen toevallige politieke macht of regeeringsvorm het recht heeft, aan deze heilige kern van het eeuwige Rusland te raken. Een diepe schroom is sterker geweest dan alle drang tot omverwerpen. Lenin was ten slotte Rus, Rus bovenal. De suggestie van het verleden is sterk over hem geweest. Men vertelt van een anderen voorman der bolsjewiki, dat hij, toen het gerucht liep dat bij den overgang van Moskou naar het roode bewind het Kremlin was afgebrand, uitgeroepen zou hebben: „dat is meer dan eenige revolutie waard is!" Het verhaal is misschien niet waar. Maar het teekent in ieder geval een gevoel, dat zich later onoverwinnelijk gemanifesteerd heeft. Geen vernielzucht in Rusland is zoo sterk geweest als de oude burcht, waar Iwan de Verschrikkelijke begraven ligt in een kerk en een tombe, die men bezig is te restaureeren. In den wilden strijd, die om de macht m het werelddeel Rusland gevoerd is, heeft niemand het gewaagd de roodekruisvlag van het Russisch verleden, die het Kremlin beschermde, te schenden. Het verleden echter had van zijn kant eveneens zijnkleme • attenties gereed tegenover de roode omwenteling. Het groote plein voor den statie-ingang van het Kremlin, waar het mausoleum voor Lenin is opgericht en waar graven en gedenkteekenen zijn voor overleden communisten die de sowjets wilden eeren, heet van ouds: Het Roode Plein. Als men ligging, functie en naam van het plein beschouwt, gaat men gelooven aan een voorzienigheid der geschiedenis. Een van de verkeersmiddelpunten van het stad is het plein van de historische Roode Poort. Ziet men de architec- 110 tuur in de steden van Rusland, dan zal men overal de voorliefde voor het roode terug vinden; zij het dan ook voor een zachter rood dan dat der bolsjewiki.... Het Kremlin is groot, niet slechts in ruimte. En het Kremlin maakt zelfs op den vreemdeling een sterken indruk van eeuwigheid. De Tartaarsche wachttorens, die met hun vreemde maar sobere vormen en kleuren overal den ringmuur sieren en dezen zijn machtige grimmigheid geven, zijn tot heden bevorderd verleden. Op de transen, waar in den wind wapperend onkruid, dat tusschen de steenen groeit, van verre zichtbaar is, staan de wachtposten te turen over het land, het geweer aan den voet, de dunne bajonet als een lanspunt voor het gezicht. Zij zouden daar zoo heel goed eeuwen gestaan kunnen hebben. Hun doffe uniform zegt niets van tijd of van een heerscher, is gedempt in toon, zooals de man, de muur, de Russische aarde. De in grauwe stof nagebootste vorm van den Tartaarschen helm brengt ons ver weg van Europeeschen vorm en sfeer. Het Kremlin is overstelpend. Het vertoont zich telkens met de bijna protsige opeenhooping van glinsterend gulden koepels en vermetel slanke torens, met zijn opeendringing van groote, door massalen eenvoud en simpele kleurdenkbeelden bizar-grootsch schijnende paleizen. Op ieder hoog punt te Moskou, uit zoo menig raam, staart men telkens weer op de verrassing van het Kremlin. Het mooist is het Kremlin van den rivierkant, waar men het niet in het gedrongen gewemel van zijn geschitter, zijn kleuren en opeenhooping van oost-christelijke bebouwsek ziet, maar in de lange, sobere, pastelkleurige gestrektheid van zijn vestingmuren. Daar spreidt zich alle aardige ronding, alle naïeve hoekigheid en de sobere, bouwdoosachtige opstapeling van de Tartaarsche bouwkunst uit in afmetingen, die een geheel van ui dreigende grootte vormen, zonder dat de bevallige schoonheid daarbij verloren gaat. Het is misschien een der volkomenste architectonische bekoringen, die ons werelddeel te vertoonen heeft. En nu gaat men daar met het bewustzijn, dat dé gedachte, waarmede dat alles — de burcht van despotische en harde heerschers — gebouwd is, weer tot nieuwe realiteit is gebracht. Men weet, dat de wachtposten op den, in het verweerde gesteente begroeiden, toren er niet staan voor statie, maar dat zij een taak hebben; zij zijn een schakel in het uitermate actieve bewakingsstelsel, waartoe alle heerschenden in Rusland steeds de neiging hebben gehad, en dat nu weer met de waakzaamheid der hernieuwing functioneert. Men weet, daar binnen staat artillerie, zooals er tijdens de bezetting van Brussel door de Duitschers altijd artillerie stond op de hoogte bij het Paleis van Justitie, die de benedenstad beheerscht. Men weet ook, dat geen onbevoegde het Kremlin binnenkomt, en bevoegden slechts na de nauwkeurigste legitimatie. Het Kremlin is met langer — of nog niet weer — het nationale museum, dat de vreemdeling volgens de aanwijzingen van Baedeker bezoekt. Voor den eenigen toegang staat voortdurend een slang van menschen die er te maken hebben, en die slechts na lang wachten binnenkomen. Een heel aardige ervaring heb ik daar opgedaan, die Rusland, den toestand op het Kremlin, en de maatregelen tot beveiliging van de hooge heeren die daar zetelen, bijna met karikatuurachtig overdreven duidelijkheid teekent. Op een morgen werd ik opgebeld uit het Kremlin, namens een invloedrijke persoonlijkheid daar. Deze persoonlijkheid had mij het recht verschaft, de zilverschatten van hel Kremlin — werken van oude internationale goud- en zilversmeedkunst, zooals er nergens ter wereld in zoo groote kostbaarheid, hoeveelheid en verscheidenheid te zien zijn — te bezichtigen. Men zeide erbij: Een dame van het beheer, [12 benevens eenige andere gasten, zouden om tien uur aan den ingang voor het publiek van het Kremlin staan, en wij zouden gezamenlijk naar binnen kunnen. Daar had men reeds voor gezorgd. Is dit laatste niet het geval, dan wordt aan dengene, dien men spreken wil, eerst telefonisch gevraagd, of de bezoeker kan worden toegelaten; daarop krijgt men een bewijs, zonder hetwelk men niet alleen niet binnen, maar later ook niet weer eruit komt. Dit aanvragen, telefoneeren enz. gaat gewoonlijk met vele misverstanden, vertragingen enz. in zijn werk, en eischt erg veel tijd. Daarom was het voor ons bij voorbaat in orde gebracht. Wij stonden daar dan op den aangegeven tijd. Men wist aan den ingang van niets. De dame telefoneerde en telefoneerde; zij was thuis op het Kremlin, en moest dus weten hoe en wat. Zij telefoneerde anderhalf uur naar alle kanten en wij stonden er nog. Wij wenschten af te wachten, niet alleen vanwege de zilverschatten, maar ook uit nieuwsgierigheid, hoe lang dat wel kon duren. Toen nam de dame ons ten einde raad mee naar mevrouw Trotski, die als hoofd der musea een bureau in de stad heeft. Mevrouw Trotski telefoneerde, en het kwam, naar het heette,, in orde. Zij raadde ons echter aan, even te wachten, tot zij nog eens nagevraagd had of het werkelijk in orde was. Dubbel houdt eens zoo goed. Men kon nooit weten. Nadat ten tweeden male getelefoneerd was, gingen wij getroost naar den ingang van het Kremlin terug. Daar „wist men van niets". Onze dame begon weer te telefoneeren. Dignitarissen uit het Kremlin, die ons kenden, zagen ons staan, vroegen wat er aan de hand Was, schaamden zich tegenover ons, bemoeiden zich met het geval en bereikten ook niets. Precies om één uur, na drie uur belegering dus, hielden wij onze joyeuse entrée. Toen was daarbinnen weer de organisatie van het bezoek nog niet in orde "3 Nog een vol uur duurde het, voor wij het museum betraden, waar de oude curieuze en kostbare wapenverzamelingen van de tsaren, de oude tronen en statiekarossen en dan ten slotte de even mooie als overweldigend rijke en kostbare verzameling van werk der zilversmeedkunst te zien zijn. Daar staan vooral prachtige bekkens uit de werkplaatsen der beroemde Engelsche zilversmeden, bekkens, die meer voor een bad dan voor een bowl berekend schijnen, en die van een fantasierijke weelde van bewerking zijn. In dat museum, waar het pubhek nog geen toegang heeft, ziet men dezelfde zorg voor de oude kunstschatten van het Russische volk, die ik op zooveel andere plaatsen heb kunnen waarnemen. Bij de behandeling der kunst heeft de politiek niet, zooals bij de wetenschap, groote hoeveelheden roet in het eten gegooid. Voor het museumbezoek plaats vond, had ik nog een kleine ontmoeting, die typisch is voor de bekende zelfironie der Russen, en die, vooral na de ervaringen van dien dag, bij mij bijzonderen weerklank vond. Terwijl ik daar weer uit den treure moest wachten, had men mij een plaats aangewezen achter een schrijftafel. Toen ik eenigen tijd gezeten had, kwam iemand het vertrek binnen, die heel duidelijk aanspraak kon maken op de plaats, welke ik bezet hield Ik stond natuurlijk op, om den man gelegenheid te geven, zijn werk te hervatten. Hij echter lachte vriendelijk, en zei, dat ik rustig kon blijven zitten. En hij voegde eraan toe: „U weet toch, dat het er ineen Russisch bureau niet op aankomt, als er eens vijf minuten niet gewerkt wordt!" Hoe vaak heb ik in Rusland dergelijk sarcasme op eigen eigenaardigheden gehoord! Gewoonlijk was er geen aanleiding tot onbeleefde tegenspraak. Wie van het Russische volk, zooals het vroeger geweest is, gehouden heeft, zal ook nu nog nauwelijks op dit punt ontgoochelingen beleven. 114 Het hier beschreven bezoek was niet het eerste, dat ik op net Kremlin bracht. Ik kende reeds de eigenaardige stad binnen de muren, met haar ruime pleinen en haar bonte uitstallingen van oude kanonnen en andere tropheeën, met haar schilderachtige mengeling van moderne en eeuwenoude gebouwen en romantische kerken. Men ziet echter daarbinnen het Kremlin nooit zoo mooi en grootsch als van den waterkant langs zijn muren. Van binnen is het mij telkens weer ■betrekkelijk een teleurstelling geweest De omstandigheden, waaronder ik den eersten keer in het Kremlin kwam, waren eigenlijk zeer eigenaardig en leerzaam. Een van de hooge heeren daar op den burcht, dien ik om een onderhoud had verzocht, zond mij een uitnoodiging met de mededeeling erbij, dat hij op een bepaald uur een auto zou zenden om mij af te halen, daar hij een pas aangekomen vreemdeling niet wilde blootstellen aan de eigenaardige moeilijkheden, verrassingen en geduldproeven, waarmede een bezoek aan het Kremlin gepaard pleegt te gaan. Op het bepaalde uur verscheen de auto voor mijn hotel. De portier nam — het is de eenige keer geweest onder mijn heele verblijf te Moskou — de moeite in hoogst eigen persoon naar boven te komen, om mij de komst van den auto mede te deelen. Eerbied klonk in zijn stem, toen hij plechtig mij zeide, dat een auto van „Tawaritsj" X er was, om mij te halen. Het „Exzehenz laesst bitten" van een ouden Duitschen kamerbewaarder zou niet ceremonieeier en plechtstatiger hebben kunnen klinken dan in dezen samenhang de titulatuur der proletarische gelijkheid gebruikt werd. Uitgesproken in verband met een van de groote en gevreesde of bewonderde namen, klonk tawaritsj precies zoo eerbiedwekkend en plechtstatig als onze oude waardigheidstitels maar doen kunnen. 115 What is in a name? Het komt er maar op aan wie hem draagt en wie hem uitspreekt. * * * In 1812 hebben de Russen, met een van de radicale maatregelen, waarvan zij nog steeds het monopolie in Europa bezitten, Napoleon uit Moskou verdreven. Bijna de heele stad is bij die gelegenheid verwoest. Wat het nageslacht daarmede verloren heeft, ziet men het best uit hetgeen overgebleven is van het oude Moskou. In het een of andere achterstraatje bevindt men zich plotseling in het Tartaarsche verleden; strakke muren langs het trottoir, een oud vreemd kerkje, allés koel en ver van stemming. Westelijker pracht ziet men, zeldzamer, in de binnenstad; een oud huis, wonderlijk maar mooi toch om te zien, overrijk versierd met Russische overdrijving van barok of rococo. De kroon spant de hoofdpoort van den ouden Chinéeschen muur, met haar kapellen, tegenover het Loebjankaplein. In de negentiende eeuw heeft men Moskou uit alle macht vereuropeescht. Desniettemin is er een merkwaardige, Aziatische stad overgebleven. In vogelvlucht gezien vooral, is Moskou heel vreemd en bijzonder voor ons, sprookjesachtig •bezaaid als, het is met gouden koepels, gouden kruisen en massale steenbrokken van bouwwerken uit barbaarsch rijke beurs opgetrokken. Wèl de 'heilige keizerstad van een half Aziatisch rijk. Azië is het van buiten en van binnen. Tegenover die hoofdpoort van den Chinéeschen muur — schilderachtigste plek van het Moskou buiten het Kremlin — staat een groot gebouw in den banaalsten en opdringerigsten huur- en kantoorkazernestijl opgetrokken. Voor den ingang ziet men wachtposten, die in hun nieuw-Russische soberheid een grimmigen indruk maken van „er niet voor niets te staan." 116 Door de ruiten ziet men, hoe in dat gebouw den heelen dag door een menigte menschen zich verdringen voor eenige loketten. Die loketten zijn van heel apart maaksel; zij zijn kleiner van opening dan men ze ergens elders vindt, en degeen, die ervoor staat, kan onder geen omstandigheden zien, wie achter het loket tot hem spreekt of naar hem luistert. Wie door die kleine gaatjes hetgeen hij op zijn hart heeft moet zeggen, krijgt vanzelf al de gevoelens van een beschuldigde. De heele inrichting maakt een nijdigen* gevangenisachtigen indruk. Er zijn heel wat Russen, die niet zonder een huivering dit gebouw voorbijgaan. De bezoeker van buiten zal allicht met een schuwen blik den gevel van het leelijke huis afzoeken. Kort geleden nog werd de vreemdeling, die het gebouw iéts nader aankeek, door de schildwacht aangemaand, zijn weg te vervolgen.. Allicht heeft geen huis in de geschiedenis van de laatste eeuw een zoo lugubere reputatie gekregen als deze banale kast op het Loebjankaplein: tegenwoordig is er het hoofdbureau van de gepeoe gevestigd; maar voor eenige jaren was daar het hoofdkwartier van de vreeselijke t s j e k a. Ik héb te Berlijn eens een voorstelling bijgewoond, waarbijop het tooneel de onderwereld werd afgebeeld als een klein-burgerlijk BerBjnsch pension, met zijn trieste, muffe atmosfeer en zijn benepen rood-pluche meubeltjes. Erger dan als een dergelijk neerdrukkend milieu had de schrijver zich de troosteloosheid van de hades niet kunnen voorstellen. Zoo iets is er in het uiterlijk van de tsjeka. In Moskou, de stad vol van vreemde, kerkerachtige, oude bouwwerken heeft men een gebouw uitgezocht van den opzichtigsten en benepensten rooden pluche stijl, om daarin een inrichting te huisvesten, die in haar bloederige hardheid en in barbaarschen moordwellust zoo fel mogelijk in strijd was met den platten maar vreedzamen geest, die eens haar woning had ont- 117 worpen. Deze tegenstelling maakte het gebouw nog te meer luguber. In de Gevangenpoort in Den Haag verdraagt men beter een relaas van gruwelen, die daar geschied zijn, dan in een kleine burgerwoning, na een afgrijzenwekkenden moord. De tsjekaverhalen, spelende in een oude kasteelgevangenis met putkerkers en donkere cellen, zouden als een terugval in Aziatisch verleden door zekere „stijlharmonie" voor onze gevoelens nog niet zoo pijnigend zijn, als nu dit pretentieuze maar leelijke monument van grootdoende, moderne, Westersche pietluttigheid er het tooneel van is geweest. Tegenwoordig zetelt er de gepeoe, die onbloedig, de taak van terreur heeft voort te zetten, en haar eerste effect zoekt In een bureaucratische barschheid, die in ieder een vijand ziet, tot het tegendeel bewezen is. Dzjersjinski, het oude hoofd van de tsjeka, is uit het gebouw getrokken en staat nu aan het hoofd van den oeconomischen raad. Misschien is dit al genoeg als verklaring van menigen misstand in het oeconomische leven van Rusland. De harde man van den bolsjewiekschen bloedraad heeft den gematigden Rykof opgevolgd op een der voor het bestaan van het Russische volk belangrijkste posten. Hoe er nu in zijn departement gewerkt wordt en welke invloeden er de overhand hebben, daarvan wordt zelden iets naar buiten merkbaar, dat houvast geeft voor een oordeel. Des te belangwekkender was daarom een bericht, dat ik dezen voorzomer vond in de officieele bladen. Daarin werd verteld, dat het personeel van den oeconomischen raad een groote deputatie gezonden had aan zijn ouden chef Rykof, om hem — wat laat! — geluk te wenschen met de hooge onderscheiding, die hem door zijn benoeming tot opvolger van Lenin ten deel gevallen was. Het adres van gelukwensch was merkwaardig uitvoerig. Volgens het kort samenvattend bericht in bedoelde bladen ii8 stond er o.a. in, dat het personeel ten zeerste betreurde, dat het Rykof als chef verloren had „In uw tijd", zoo heette het, „ging alles goed. Ieder werkte met vreugde, omdat men beloond werd naar verdienste. Wie goed werk deed, kon er zeker van zijn, erkentelijkheid daarvoor te vinden, onverschillig waar hij in het verleden gestaan had. Naar het verleden werd niet gevraagd, en niemand, die goed werkte, werd ter wille daarvan verwijderd. Daardoor ging het werk ook goed." Heel teekenend was ook het antwoord van Rykof, zooals het in de kranten stond. Hij dankte voor de gelukwenschen en zei verder, dat de zaak zou onderzocht worden. Wat er gebeurd was, kwam hierop neer, dat met de komst van Dzjersjinski in den oeconomischen raad een soort ketterjacht begonnen was op diegenen, die een burgerlijk verleden hadden. Verdienstelijke ambtenaren werden op straat gezet om vervangen te worden door onbekwame opvolgers, gewezen tsjekisten veelal, die slechts in hun voordeel hadden, dat zij bewezen hadden, felle aanhangers te zijn van de nieuwe leer. Het moet al heel erg zijn geweest, als Russische ambtenaren den moed vonden op deze wijze tegen Dzjersjinski op te treden. In de Moskousche atmosfeer was het verbluffend! Hoe het hun bekomen is, kan ik u niet vertelben. Dzjersjinski zelf zal het in ieder geval geen kwaad hebben gedaan. Dit soort menschen is sterk in het tegenwoordige Rusland, dat zoo vreesehjk duur de weelde van dergelijke regeerders te hebben, betalen moet. Qeen van de behoorlijke sowjetgrootmachtigen zou zich kunnen veroorloven, wat een Dzjersjinski veilig doen kan. Het is of de vrees voor de tsjeka hem nog als een aureool omgeeft. "9 ZWARE ATMOSFEER. De atmosfeer te Moskou was niet aangenaam. De vreemdeling voelde zich er over het geheel beklemd. Niet dat men er werd lastig gevallen, of dat men zijn eigen veiligheid bedreigd voelde. Daarvan was geen sprake. Men wordt in Rusland goed beschermd als buitenlander door zijn visum. Dit wordt niet gemakkelijk verstrekt, maar geeft dan ook wantrouwige Russische autoriteiten de zekerheid, dat de bezitter ervan op de keper bekeken is. Een vreemdeling blijft buiten de onaangenaamheden waaraan een Rus in Rusland steeds kan zijn blootgesteld, als hij zich zelf buiten de Russische aangelegenheden houdt. Het is zelfs niet waar, dat men op ieder woord, dat men zegt, moet passen. Dit is alleen dringend aan te bevelen terwille van de Russen tot wie men spreekt. Een buitenlander zou zich door gebrek aan tact of voorzichtigheid ten hoogste op den hals kunnen halen, dat hij uit het land weg moest. Dit ten hoogste heeft echter een belangrijke uitzondering: het geldt niet voor het begrip „oeconomische spionnage." Op deze nieuwe uitvinding zijn de Russen heel fel; zeer zware straffen staan op het vergrijp. Vooral in Rusland gevestigde buitenlandsche onderdanen moeten op hun hoede zijn. De beschuldiging van oeconomische spionnage is altijd een bruikbaar wapen, als de een of ander hen zou willen treffen. De Duitschers doen een verstandig werk, als zij inderdaad met de Russen een overeenkomst sluiten, waarin het bedoelde begrip voor hun landgenooten nauwkeurig geformuleerd wordt. Dat verhindert willekeur. In het algemeen wordt eronder verstaan het verstrekken van mededeelingen aan vroegere bezitters van genationaliseerde ondernemingen over den tegenwoordigen stand en de lotgevallen van hun gewezen eigendom. Menig Rus die uit vriendschap of tegen salaris op deze wijze zijn oude handels- X20 Vrienden of vroegere patroons op de hoogte bracht, heeft dat met zijn leven geboet. Psychologisch is deze vorm van vervolging zeer belangwekkend. Er blijkt uit dat de Russen zich toch niet zoo stevig in hun schoenen voelen, als zij gaarne doen voorkomen. Dit kwam b.v. duidelijk aan den dag, toen ik sowjetmenschen vroeg, waarom men zoo bang was, dat de oude eigenaars iets te hooren kregen. Het antwoord was: „Wij hebben te slechte ervaringen opgedaan met de Polen. Die hadden al onze fabrieken bespionneerd. Werd een indertijd van Poolsch gebied meegenomen machine of fabrieksinrichting door de Polen opgeeischt, en verklaarden wij dan, dat het bedoelde object niet meer te vinden was, dan konden de Polen altijd precies zeggen, waar het ten slotte te land was gekomen." De vrees voor „oeconomische spionnage" is dus de vrees, dat de vroegere bezitters te goed ingelicht zullen zijn over het verblijf van hun eigendom, als zij dit eens op grond van staatsverdragen mochten kunnen opeischen. Men houdt te Moskou blijkbaar toch rekening met de mogelijkheid van dergelijke overeenkomsten. Als men nu de „oeconomische spionnage" ter zijde laat, die de meeste bezoekers van Rusland wel ver uit den weg zullen gaan, is er werkelijk niets, waarover de vreemdeling zich bijzonder ongerust behoeft te maken. Maar desniettemin voelden weinige buitenlanders zich te Moskou op hun gemak. De reden is, dat het was of een muur hen scheidde van de Russische burgerij. Zelfs zij, die vele oude vrienden te Moskou hadden, konden er geen contact meer vinden; want die vrienden gaven hun meestal te verstaan, dat zij geen uitnoodigingen meer konden aannemen, en dat ook bezoek hun voorloopig ongelegen kwam. Dit was een vrij algemeene toestand. De oorzaak ervan was een nieuwe vorm van terreur, die ten doel had de Russische bourgeoisie af te schrikken van 121 den omgang mei vreemdelingen. Een geruchtmakend voorbeeld was het geval van een jong meisje, dat den Engelschen zaakgelastigde van vroeger kende, en bij gelegenheid van een bezoek aan Moskou dien ouden vriend van haar familie had opgezocht. Naar aanleiding van deze beleefdheid werd zij gevangen gezet. De Engelschman trad kras op en had daarmede het succes dat de jonge dame onmiddellijk werd losgelaten. Maar het geval had toch reeds zijn uitwerking gehad; weinigen hadden lust een bevrijding op deze wijze noodig te maken. Of de geruchten juist waren, weet ik niet, maar zeker is, dat men in niet-communistische kringen te Moskou algemeen aannam, dat iedere Rus gevaar liep door de politie te worden aangehouden, als hij zich compromitteerde door omgang met vreemdelingen. Het schijnt, dat dergelijke feiten juist in voldoende mate zijn voorgekomen, om de intimidatie uit te oefenen, die een zekere overheid wenschte. De vrees was zoo algemeen, dat het, ondanks de heerschende werkloosheid en armoede, voor buitenlanders vaak heel lastig was een onderwijzer in de Russische taal of een secretaris te vinden. Het gevaar der inhechtenisneming is niet meer van zoo ernstigen aard als in de onzalige dagen der tsjeka. Haar opvolgster, de gepeoe (G. P. Oe, voorletters van Russische woorden, die Staats Politiek Beheer beduiden), heeft het recht niet, dood te schieten of zonder rechterlijk vonnis zware straffen op te leggen. Ook hebben de gevangenissen niet meer de verschrikking van 1919—1920. In eenige ervan schijnt men zich zelfs niet al te zeer te vervelen. Wie zonder reden wordt opgepakt, heeft de meeste kans, na een paar dagen of in het ergste geval na een paar maanden, eveneens zonder de reden te hooren, te worden losgelaten. Maar prettig is dat alles niet. Ook heeft de gepeoe, als eens de tsaristische ochrana, de macht Heden 122 „administratief" naar Siberië te verbannen. Van deze verbanning moet men zich weer niet de gruwelijkste voorstellingen maken. Reeds in vroeger tijden heeft menig balling na afloop van zijn straftijd vrijwülig zijn bestaan voortgezet in de stad, die hem als verbanningsoord was aangewezen en waar hij zich een aangenamen werkkring en een huisgezin had geschapen. Onder de tegenwoordige omstandigheden heeft Siberië voor velen zelfs nog minder verschrikking dan vroeger. Moskou, met zijn woningellende en werkloosheid, is geen paradijs. Maar een verhuizing laat men toch liever niet door de gepeoe arrangeeren, vooral omdat deze niet altijd de aangenaamste woonplaats uitzoekt! In ieder geval, de vrees heeft haar uitwerking gehad, en had die vooral gedurende den voorzomer van 1924. Het is begrijpelijk, dat de vreemdeling zich niet prettig voelt in een dergelijke atmosfeer, en gewoonlijk Moskou weer met opluchting verlaat. In den nazomer scheen mij de vrees der bevolking heel wat geluwd. Men was wat verder weggekomen van de arrestaties op groote schaal in December en April. Waarschijnlijk had men ook wel het gevoel, dat er weer een zachter wind ging waaien. Bedoelde arrestaties waren voornamelijk tegen de Nep gericht, vooral die in December 1923. Zij behoorden tot de actie, waarover ik vroeger reeds geschreven heb, een actie, waaraan aa. de vrees voor antisemietische bewegingen niet vreemd was. Maar zij troffen toch meer lieden dan de „nep-mannen" alleen. Een tijd lang was de vrees in den middenstand zoo groot, als zij ooit geweest was onder de tsjeka-terreur, die zich veel minder tegen die klasse gericht had. Deze beweging ging samen met andere maatregelen, die van een verscherping van den bolsjewiekschen koers getuigden. Een der felste daarvan was de „zuivering" der universiteiten te Moskou en te St. Petersburg en misschien ook elders. Men hield jacht op de studenten van burgerlijke 123 afkomst, die vaak zelfs nog werden verwijderd, als zij slechts maanden van hun laatste examen af waren. Als voorwendsel gold, dat de getroffenen niet ijverig genoeg waren. Of wel, dat de staat zijn steun slechts aan kinderen van proletariërs ion verleenen. Want in Rusland hebben weinig intellectueelen nog de middelen, om hun kinderen op eigen kosten te laten studeeren; de staat betaalt het onderhoud der studenten met or goede kinderverzorging in den vorm van parodie op'IRussische betooging. Op de banieren leest men. I. Wij verlangen; II. Schoone droge luiers; III. Bescherming tegen vliegen; IV De moederborst; V. Zuivere lucht en licht; VI. Gezonde ouders; VII. Vroedvrouw geen baker. 2, 3 en 4. Vondelingenhuizen in onteigende villa's. het onderwijs populairder geworden, omdat het niet meer een middel tot russificatie is, maar de gewestelijke of nationale taal thans in de school de heerschappij voert. Daartegenover staan nadeelen. Ik heb er reeds op gewezen. De leerkrachten zijn ten plattelande zeer dun gezaaid, zelfs als men zijn eischen niet stelt boven het zeer lage peil van de landelijke leerkrachten in het oude Rusland. De pope komt niet meer in aanmerking, aangezien de school een instrument moet zijn tot bestrijding van den godsdienst en niet van godsdienstige propaganda. Waar de bevolking godsdienstig is, wekt deze nieuwe richting afkeer van de school. Valt de pope uit, dan blijft er op het land vaak niet veel meer over. Voor een salaris van 10 of 15 roebel in de maand hebben weinig bevoegden lust, zich in een Russisch dorp, waar zij misschien niet al te geestdriftig ontvangen worden, te gaan begraven. Verder ontbreekt in menig dorp zelfs de localiteit. De boer ziet het nut van het onderwijs tegenwoordig over het geheel zeer wel in. Maar men moet in menig geval geen offers daarvoor van hem verlangen. Hoe het zij, er gaapt ten opzichte van de uitroeiing der onkunde op het land een wijde kloof tusschen het willen en het kunnen der bolsjewiki. Men zou waarschijnlijk verrassingen beleven als men het percentage der kinderen dat thans onderwijs geniet, vergelijken kon met het percentage van voor den oorlog. Het zou een voorstelling te meer geven van de moeilijkheden waarmede het tegenwoordige Rusland te worstelen heeft. Het is mij nooit gelukt, goede cijfers te krijgen. Daarin ben ik trouwens op geen enkel gebied geslaagd. Zij werden mij steeds beloofd, waar ik ze ook vroeg. Maar in geen enkel geval heb ik ze gekregen. Ik ben overtuigd, dat dit zelden aan onwil lag. Maar het is in Rusland nog even als vroeger; wanneer een belofte van overheidswege vervuld wordt, dan heeft men meer reden om zich te verbazen, dan wanneer de Russische Indrukken 189 13 vervulling uitblijft. Men is heel vlug met beloften en later zit men er verlegen mee — als men er nog aan denkt. In de weinige gevallen dat ik ten minste iets schriftelijks kreeg, waren het steeds dikke boeken, die dagen of weken van studie zouden hebben geëischt en mij zeker nooit zouden hebben ingelicht over datgene, wat ik juist in hoofdlijnen wenschte te weten. Over het onderwerp „onvervulde beloften" zou ik een afzonderlijk boek kunnen schrijven. Dat ik het hoofdzakelijk doel van mijn reis in schappelijken tijd heb kunnen bereiken, heb ik dan ook alleen te danken aan de energie van eenige Europeesch geschoolde heeren in het departement van buitenlandsche zaken te Moskou en aan de hulp van wegwijze buitenlanders in het land. Maar wat zoo duidelijk sprak als eenig cijfer: herhaaldelijk hebben plaatselijke autoriteiten mij met zekere bevrediging verteld, dat men „thans haast weer was op het peil van voor den oorlog", wat het percentage der onderwijs genietende kinderen betreft. En die bevrediging was gerechtvaardigd want het bereiken van dit punt was met groote moeilijkheden gepaard gegaan. In de steden is het natuurlijk gemakkelijker en dan ook anders. Daar vindt men altijd wel een behuizing, en menschen die in staat en geneigd zijn onderwijs te geven zijn er bij de vleet. Gebrek aan stedelijk intellect, dat met een halfgevulde maag rondloopt, is er werkelijk niet. Het onderwijs staat in het middelpunt van de belangstelling der bolsjewiki, zooals alles wat met het kind verband houdt. Er wordt veel getheoriseerd, en die theorieën klinken heel verleidelijk. Ik kan mij voorstellen dat iemand, die naar Moskou gaat om daar iets over het onderwijs te vernemen, om het even of hij al dan niet communist is, met de beste indrukken naar huis terugkomt als hij de zaak slechts in theorie heeft leeren kennen, of slechts een enkel voorbeeld uit de practijk heeft gezien. Aan goede denkbeelden ontbreekt 190 het allerminst. De communisten te Moskou zijn ook zeer trotsch daarop. Zeer ontwikkelde menschen uit hun midden hebben mij met volle overtuiging gezegd, dat de scholen nergens zoo modern en zoo goed waren als in hun land. Wat ik van de practijk heb gezien, was bijna schrijnend daarmede in strijd. Ik heb door hoofden van scholen voortreffelijke denkbeelden hooren ontwikkelen over een vrij onderwijs, dat theoretische kennis paarde aan een opleiding tot handarbeid. Het is voor ieder nuttig, zijn handen te leeren gebruiken, ook al ligt zijn toekomst op heel ander gebied, zoo meende men terecht. Het leek mij echter, dat men het evenwicht tusschen onderwijs in theoretische vakken en handwerk meestal bij lange nog niet gevonden had. Gewoonlijk leed wat wij onder onderwijs verstaan heel sterk onder de nieuwe elementen, die men in de schoolopleiding had gebracht. In de stadsscholen speelden excursies een heel groote rol op den rooster. Men ging alles bekijken, de natuur, industrieele inrichtingen, technische dingen, musea. Stellig leerden de kinderen daardoor heel wat. Maar de tijd ging er mede zoek, en de jeugd kwam vermoeid in de school terug. Van het theoretisch onderwijs, dat den grondslag moet vormen en waarvan de Russen de waarde geenszins over het hoofd zien, komt dan niet veel meer terecht. Vooral met de studie van vreemde talen is het heel weinig gedaan, waar het aanschouwelijke systeem zoozeer ten troon is verheven. Er wordt veel geteekend, en den kinderen wordt vooral bijgebracht het met grootere uitvoerigheid dan zorgvuldigheid maken van grafische voorstellingen. De middelbare scholen trekken in de vacantie met hun leerlingen het land in, om fabrieken te bezoeken. Maar het geestelijk onderricht en dè onvermijdelijke boekenstudie schenen mij in de scholen, die ik bezocht heb, zeer te kort te komen. Waarover algemeen geklaagd wordt, is het gebrek aan 191 discipline in de scholen. Men heeft een vrijen toon en vrije vormen ingevoerd, maar het resultaat leek mij vaak een aUergemoedelijkste janboel. Zonder tucht gaat het in Rusland nog moeilijker dan bij ons, omdat de discipline in de familie reeds zoo gering is. Zijn liefde voor het kind is een aantrekkelijke eigenschap van den Rus. Maar die liefde gaat, zooals ik al reeds vroeger Opgemerkt heb, met een goede portie zwakheid gepaard. Het Russische kind wordt in den regel zeer verwend. Dat wordt nu in de scholen voortgezet. Het resultaat is zichtbaar als men een klas binnenkomt. Nog duidelijker ziet men het b.v. in een bibliotheek, waarvoor de leerlingen zelf zorg hebben te dragen. Wat ik daar aan slordigheid en wanorde heb opgemerkt, ware in geen WestEuropeesche school denkbaar. Intusschen neemt de school de kinderen toch geducht in beslag. Vooral de middelbare scholen van communistisch karakter zijn uitermate veeleischend ten opzichte van tijd en werkkracht der leerlingen. Van 's morgens bijtijds tot 's avonds heel laat worden de kinderen in het touw gehouden. Zij moeten naar betoogingen, hebben ontelbare organisaties en commissies, en het werk voor en de gedachtengang van de partij worden hen eindeloos ingestampt. Bij oppervlakkige beschouwing krijgt men van den geest in die scholen een aardigen indruk. De onderlinge verhouding der leerlingen schijnt prettig; de kinderen zijn opgewekt en vol ijver. Het communisme heeft met ieder sterk en op idealisme gebouwd geloof gemeen, dat het veredelend werkt als het, zonder de vlekken van practijk, jeugdigen gemoederen wordt ingegoten. De kinderen leeren geestdrift en geloof aan een zaak. Zij voelen zich als broeders en zusters in dat geloof, en leeren hun eigen persoontje op den achtergrond stellen. De partij eischt offers en de toewijding van de heele persoon. Het is nooit moeilijk geweest de Russische jeugd voor offers te winnen. Alleen de prikkel van de geestdrift kan 192 haar, zij het dan ook tijdelijk, tot ijverig werken prikkelen. Zij werkt dan met lust en oppervlakkigheid Maar die communistische opleiding heeft leelijke schaduwzijden. Het communisme is een ecclesia militans met alles wat daarbij hoort; het is geen liefdeleer die daarin gepredikt wordt, of in ieder geval een zeer eenzijdige liefdeleer. De haat als deugd staat in de prediking op den voorgrond. Het Russische communisme exerceert in dingen van bijzondere leelijkheid: onderlinge bespieding, geloofsijver, ketterhaat en ketterjacht behooren tot zijn geestelijke atmosfeer. Niemand vertrouwt en is vertrouwd. De geest van de tsaristische ochrana leeft er onverzwakt voort. De ongelukkige bourgeoisie, wij hebben het reeds meer opgemerkt, is de duivel in deze geloofsleer. Blijmoedig haat de jeugd haar, die zij feitelijk niet meer kent. Maar het is deugd haar te haten. Wie haar niet haat, mist zedelijk gevoel. De school in Rusland is een school met den bijbel; d. w. z. met den Marxistischen bijbel. Marx is Allah, maar Lenin is zijn profeet. En geheiligde profeten overschaduwen veelal bij hun volgelingen het beeld van hun god. Zelfs om tot een conservatorium toegelaten te worden, moet men een examen in Marxisme afleggen. „Het zal niemand schaden eens wat Marx te lezen", zoo hoorde ik door een Russische communiste deze bepaling verdedigen. Wie bij ons kent niet deze formule tot goedpraten van geloofsdwang? Al deze dingen hebben echter slechts betrekking op de scholen in de groote centra. Het land gaat zijn eigen gang. MIDDELBARE SCHOLEN. In de communistische middelbare scholen komen de kinderen volgens eigen besluit, waarop de ouders, theoretisch ten minste, geen invloed hebben. Heeft een kind eenmaal 193 den wensen te kennen gegeven, het onderwijs van die school te volgen, dan kunnen de ouders dat niet meer beletten. De werving voor deze scholen gaat als volgt toe. Op bepaalden termijn krijgt in de groote steden ieder kind, dat ervoor in aanmerking komt, van de overheid een aanschrijving, om op dat en dat uur in een aangewezen school te verschijnen. Daar komt dan een groep kinderen te samen, die door een lid van het onderwijzend personeel onder handen wordt genomen. Op aardige manier, met behulp van het schoolmuseum en een heel aanschouwelijk leerplan, wordt den kinderen een voorstelling gegeven van de wijze, waarop de school werkt. Vooral de excursies worden daarbij heel uitvoerig behandeld. Ik heb een dergelijke voorlichting van een groep kinderen meegemaakt. Het was in een school met werkelijke vakmenschen als leidende leerkrachten. De school was aardig, het schoolmuseum getuigde — wat veelal niet het geval was in de scholen, die ik gezien heb — van netheid en nauwkeurig toezicht op het werk. Een leerares legde de kinderen alles welbespraakt en heel zakelijk uit. De candidaten, voor een groot gedeelte meisjes en van den leeftijd van 13 tot 15 jaar, luisterden, met een opschrijfboekje in de hand, ook heel zakelijk toe en maakten nu en dan een aanteekening. De voorlichting duurde een goed half uur; toen konden de kinderen gaan, nadat hun nog gezegd was, dat zij hun besluit in overweging moesten nemen. Een nieuwe groep stond dan reeds gereed om de uitlegging in ontvangst te nemen. Dat ging in den tijd voor de zomervacantie zoo den heelen dag door. Toehoorders, zooals ik was, schenen ook verre van zeldzaam te zijn. Er lag een soort gastenboek, waarin men zijn naam schreef en bovendien op een heele reeks vragen te antwoorden had. Deze vragenlijst was typisch Russisch. Men nam blijkbaar aan, dat de bezoeker na een vluchtige kennismaking reeds 194 bereid was, een besliste en gedetailleerde meening over de school uit te spreken. Heel nauwkeurig werd gevraagd, wat men van de school dacht, wat men haar zwakke plekken vond, enz. Er waren vrij wat bezoekers geweest, en geen vraag was onbeantwoord gelaten. Maar de antwoorden waren meestal slechts beleefdheden. Een enkele maar had neergeschreven, dat de kennismaking te kort was geweest om het uitspreken van een oordeel te rechtvaardigen. De heele atmosfeer in de school scheen mij gedrenkt van de blijmoedigheid, die een vast geloof en het bewustzijn, met ijver mede te werken aan een groot beginsel, geven. Aan de muren hingen de gewone vrome spreuken: „Lenin is niet dood, hij leeft in ons", „Laten wij ons ieder uur het groote voorbeeld van Lenin voor oogen houden", „Niemand kan een Lenin worden, maar gij kunt allen Leninist' worden", enz. enz. Na de bewerking in de school gaan de kinderen naar huis, om, zooals gezegd, hun beslissing te overwegen. Die zal in verreweg de meeste gevallen reeds vooruit hebben vastgestaan. De kinderen zijn gewoonlijk reeds hevig bewerkt, voor of tegen de communistische opleiding. In de steden vooral, waar de rechtgeloovigheid van het onderwijs onder het onmiddellijk toezicht van de hooge overheid staat, worden de kinderen in de lagere school volgepompt met „proletarische moraal". Men kan aannemen, dat de invloed, die in de meeste huishoudens wordt uitgeoefend, in tegenovergestelde richting gaat. Er is dus een strijd tusschen school en familie. Daarom tracht de overheid den invloed van de ouders op het besluit van het kind zooveel mogelijk te verkleinen. Dit valt te gemakkelijker, omdat nu eenmaal in Rusland de kloof tusschen de nieuwe en de oudere generaties bij overlevering altijd veel grooter was, dan bij ons regel is. Ik heb reeds vroeger daarop gewezen. Desniettemin is het uitschakelen der ouders bij het nemen van een beslissing der kinderen nog voor een deel i95 theorie. Zoo sterk werkt de terreur in den regel toch niet. dat zij de ouders schuw maakt tegenover de kinderen. In een familie van een aanzienlijk staatsambtenaar onder het tegenwoordig bewind heb ik het einde van het volgende geval meegemaakt. De 16-jarige zoon deelt zijn vader mee, dat hij zich wil aansluiten bij een communistische jeugdorganisatie. De vader, een inteUectueele boerzjoei, antwoordt: „Als je 25 bent, kun je doen wat je wilt, dan zal ik je overtuiging respecteeren. Maar als je je nu bij de communisten aansluit, moet je het huis ook maar verlaten. Ik duld dat niet van een groenen jongen als jij bent." De zoon schikt zich; toen ik de familie bezocht, hing in het kamertje van den zoon een groot, door hemzelf geteekend portret van Baden Powell in padvinders-uniform. In die richting ging nu zijn belangstelling. Op zich zelf is het dreigement van uit huis gezonden te worden voor een jongen communist niet zoo erg. Hij kan altijd een plaats vinden in een der tehuizen, waar de jeugd voor den communistischen strijd wordt opgeleid. De overheid onttrekt gaarne de jeugd aan de familie, omdat zij de familie nu eenmaal als haar vijand beschouwt. Dit, alsmede sociale oorzaken, hebben kazerneering van jongeheden van beiderlei kunne op groote schaal tengevolge gehad. In die samenlevingen worden partijijver en partij-orthodoxie met veel succes aangekweekt. De jeugd geeft er een groot gedeelte van haar tijd voor religieuze oefeningen, die in debatten, het toehooren van redevoeringen, het deelnemen aan betoogingen en het maken van propaganda bestaan. Men zou haast van een stelsel van wereldsche kloosters kunnen spreken. Slechts wordt het dooden der zinnen er niet gepredikt. Over dit punt heb ik reeds geschreven. Zooals reeds gezegd, wordt een tegenwicht gevormd door het feit, dat in Rusland huwelijken in den regel jong gesloten worden. Ofschoon ik op mijn reizen gelegenheid te over heb gehad 196 om dit verschijnsel in alle deelen des rijks waar te nemen, was ik toch nog verbluft, toen ik kort voor mijn vertrek uit Rusland op een tentoonstelling voor bescherming van zuigelingen te Moskou, het merkwaardige feit leerde kennen, dat van alle kinderen die in Rusland geboren worden, een derde gedeelte spruiten zijn van moeders tusschen 15 en 19 jaar! Nu ik wederom op dit onderwerp gekomen ben, blijkt het mij noodig — ofschoon het al heel weinig met „onderwijs" van doen heeft — iets te zeggen over de opvattingen van zedelijkheid der communisten, omdat dezen op dit punt bijzonder belasterd zijn. Men heeft, als schrikbeeld tegen het bolsjewisme, in de buitenwereld vaak in vollen ernst gesproken van de „nationalisatie der vrouwen", die dit zoude nastreven. De Rus is een niet altijd zacht, maar in ieder geval veelal aanhankelijk echtgenoot, en dat kenschetst ook nu nog den toestand. De echtscheiding is vergemakkelijkt, maar ik zou niet durven beweren, dat het juist de communisten zijn, die daarvan het drukst gebruik maken. De openbare meening in hun gelederen gaat in ieder geval niet in die richting. Als een der volkscommissarissen in een huwelijksconflict zou raken dat naar buiten niet meer te verbergen was, zou hij een pijnlijk opzien onder de zijnen verwekken. Nu zijn toevallig de meesten dezer heeren goede echtgenooten en huisvaders. Zij kunnen zich echter moeilijk iets anders veroorloven. Velen hunner echtgenooten zijn daarbij ook zoo sterk in het partijleven op den voorgrond getreden, dat men gewoon is in echtparen te denken: de heer en mevrouw Lenin, de heer en mevrouw Trotski, enz. Een der volkscommissarissen heeft een huwelijksgeschiedenis gehad, die in zijn trouwen met een tooneelspeelster eindigde. Deze dame kreeg uit de houding van de communistische critiek zeer wel te merken, dat de 197 wijze, waarop haar roman zich had afgespeeld, niet bepaald in den smaak viel. De censuur op tooneelvertooningen te Moskou b.v. is zedelijk zeer puriteinsch. Zij laat een ruime mate van vrijmoedigheid toe, zoolang het eerlijke vrijmoedigheid blijft. Men let er echter streng op, dat deze grens niet overschreden wordt. Glibberigheden en speculatie op zinneprikkel worden niet geduld. Hoe men ook oordeelen moge over zekere principieele besluiten der communisten, waarbij steeds weer een terugschrikken in de richting van de „burgerlijke moraal" valt waar te nemen — wij denken daarbij aan hun positie ten opzichte van het ontkiemende leven — gebrek aan zedelijken ernst naar de traditioneele opvatting kan men hun niet ten laste leggen. Zij zullen den aard van het Russische volk niet veranderen, maar hebben ook niet medegewerkt om die verder te bederven. Echter, al strijden zij niet tegen den samenhang van bet echtpaar, zij strijden toch wel degelijk tegen den samenhang van ouders en kinderen. Hun ideaal is opvoeding in de gemeenschap; hun streven is, het kind tot communistisch denken en voelen te vormen, door het van jongs af aan de individualiteit van de familie te onttrekken. Het moet alles van de gemeenschap krijgen, alles voor de gemeenschap doen, en zich gewennen aan het denkbeeld, dat alles wat het om zich heen heeft en alles wat het dagelijks gebruikt, aan de gemeenschap behoort. Het is een gruwelijk harde en kille leer; naar onze voorstelling slechts te dulden door een volk, dat geleefd heeft in de omstandigheden van den Russischen proletariër. Of de menschelijke aard en neigingen zich op den duur zoo laten verdraaien, en vooral, of zij zich straffeloos zoo laten verdraaien, kan hoogst twijfelachtig lijken. 198 ONDERWIJS IN GESCHIEDENIS EN MILITARISME. Het onderwijs in geschiedenis is van de Russische scholen verbannen; daarvoor is het vak „maatschappijkunde" ingevoerd. Deze verandering behoeft niet zoo heel groot te zijn. Het hangt in hoofdzaak van den onderwijzer af. Maatschappijkunde omvat in de eerste plaats theorie en "geschiedenis van den klassestrijd. De theorie wordt verduidelijkt door voorbeelden uit het verleden. Voor onderwijzers en leeraren met een goede geschiedkundige opleiding beteekent dit: onderwijs in de geschiedenis met Marxistischen commentaar. Velen echter bezitten die kennis niet en laten, onder voorwendsel dat de klassestrijd van den jongsten tijd is, het heele geschiedenisonderwijs ter zijde. Er is te grooter mogelijkheid voor vrijheid van beweging, omdat het nieuwe stelsel nog niet in zijn eigen behoefte aan goede schoolboeken heeft kunnen voorzien. Daarvoor is het te jong. Een algemeen gebruikt schoolboek zou een bepaalde lijn aangeven. Daar dit ontbreekt, is er alle speelruimte van methode. Vooral aan de universiteiten houdt de geschiedenis zich nog staande. Een professor aan een groote hoogeschool in het rijk vertelde mij, dat zijn onderwijs in kunst- en politieke geschiedenis feitelijk onveranderd was gebleven. Hij hield echter rekening met de nieuwe opvattingen en het gebod van de hooge overheid, en laschte telkens Marxistische bespiegelingen in, naar aanleiding van het vertelde. Het was niet moeilijk, zoo zeide hij, den oeconomischen achtergrond bij alles te pas te brengen. Ook de niet-studeerende jeugd blijft niet geheel onbekend met het verleden, zooals dat bij ons nog wordt opgehaald. Daarvoor zorgt o.a. de university extension. De professoren hebben natuurlijk rekening te houden met den nieuwen kring van toehoorders, maar de historicus kan toch heel wat debiteeren, wat hem op het hart ligt om te zeggen. Naarmate hun 199 wetenschappelijk gezag en hun populariteit grooter zijn, kunnen zij verder hun eigen weg gaan. Zij schijnen daarbij soms merkwaardige ervaringen op te doen. Teekenend voor de geheele ontwikkeling van het bolsjewisme is het volgende geval, dat ik wel is waar uit de tweede hand, maar toch van zeer betrouwbaren kant vernomen heb. Mijn zegsman vertelde mij van een professor die zeer gezocht is als spreker over historische onderwerpen in de clubs der aankomende communisten. Wel moet hij rekening houden met de samenstelling en opvattingen van het pubhek, maar hij kan toch nog heel wat vertellen, dat den historicus meer belang inboezemt dan den communist. Tot nog toe had hij geen moeilijkheden gehad met zijn toehoorders. Op een avond sprak hij over den aanslag op Alexander II. De professor, rekening houdende met zijn revolutionair publiek, en waarschijnlijk ook eigene anti-autocratische gevoelens volgende, behandelde de daders van dezen politieken moord met een zekere sympathie. Hij vermoedde, dat ook zijn publiek het geval zoo zou opvatten. Het was immers een daad van verzet tegen de oude tyrannie. Het bleek echter, dat hij zich totaal vergiste. Bij de, op de lezing volgende, discussie stond een jong communist op om te verklaren, dat hij met groote bevreemding de woorden van den spreker had aangehoord Daaruit had onverbloemde sympathie geklonken voor de moordenaars van tsaar Alexander II. Hij vond dit bepaald staatsgevaarlijk. Als groene jonge heden zich het recht konden aanmatigen, het hoofd van den staat uit den weg te ruimen wanneer de staatsvorm hun niet aanstond, dan had de staat niet de minste zekerheid meer. Aan een dergelijk gevaar mocht het staatsbestuur niet blootstaan, onverschillig hoe de staatsvorm er overigens uitzag. Het stond aan anderen dan aan onervaren jonge mannen, om zoo ingrijpend te oordeelen. Dit betoog lijkt paradoxaal voor een communist, en des- 200 niettemin is het van dien kant streng logisch. Het communisme, en vooral de Russische vorm daarvan, moet, wil het zichzelf en zijn eigen methoden niet verloochenen, pleiten voor een zeer sterk gezag. Samenzwering tegen den staat is de hoogste misdaad die het kent. Bij de oudere bolsjewiki zal bij de beoordeeling van een dergelijk geval meestal nog de ingewortelde revolutionaire natuur sterker blijken dan de autoritaire communistische leer. Maar intusschen is een jong geslacht opgegroeid, dat, zoolang het politiek besef heeft, slechts gekend heeft den meedoogenloozen strijd voor handhaving van de bestaande overheid. Het communisme in zijn Russische practijk is de heiligverklaring van den staat, gepaard met een opvatting van de majesteit van het staatshoofd, sterker dan in eenig ander Westersch land bekend is. De jonge man die zoo sprak, was ten volle consequent, geoordeeld van het standpunt van zijn partij, dat hij ten volle bleek te beseffen. De Russische jeugd zou geen schade lijden, als men de opsomming van oorlogen en oorlogsdaden en de verheerlijking van oorlogshelden, die het geschiedenisonderwijs nog al te vaak in hoofdzaak is, buiten de deur van de school zette. Dit geschiedt ook wel, maar tegelijkertijd staat een achterdeur open, waardoor een volkomen gelijk verschijnsel weer onmiddellijk de leege plaats bezet. Daarmee schiet men niet veel op. Heldenvereering is een kenmerk van het Russische communisme. Hoe dat ten opzichte van Lenin haast het begrip heiligenvereering nadert, heb ik verteld. Ook verder echter speelt persoonsverheerlijking een merkwaardige rol in het leven der Russische arbeiders en jeugd. Deze kan vormen aannemen, die ons soms een glimlach afpersen, maar soms ook tot bittere gedachten stemmen. Voor het groote staatstheater te Moskou had men dit jaar 201 een klein heuveltje opgeworpen, dat in mozaiek van levende bloemen, gruwelijk leelijk, maar toch goed herkenbaar, de portretten vertoonde van de groote martelaren van het socialisme (zooals b.v. Jaurès en Liebknecht). Men heeft dergelijke kunstwerken ook op andere plekken vertoond. Dit waren typische staaltjes van de Russische persoonsvereering, die werkelijk wat opdringerig is geworden. Een kinderlijke vorm van verheerlijking is het echter ongetwijfeld nog. Pompeuser is een ander geval. Onder den muur van het Kremlin staat een gedenknaald met de namen van de groote voorgangers en voorvechters van het socialisme in en buiten Rusland. Marx en Lasalle staan bovenaan, een heele reeks anderen volgen. Het lezen van die lijst vervulde mij bepaald met bitterheid. Men moet wel op de gedachte komen, hoe het velen van die op deze wijze geëerde mannen vergaan zou zijn, als zij, met den moed van hun overtuiging en hun menschlievendheid, hadden moeten leven in het Rusland van de tsjeka. Met veel verbazing vond ik op die zuil b.v. den naam van Plechanof; ik bedacht hoe deze hartstochtelijke vijand van het bolsjewisme juist bijtijds den natuurlijken dood gestorven was om aan de barbaarschheden van den bolsjewiekschen bloedraad te ontsnappen. Ik dacht daarbij ook aan andere, edele figuren uit het Russische socialisme, die niet op die zuil voorkwamen, omdat zij nog lang genoeg hadden geleefd om de prooi van de tsjeka te worden. De twee hier aangehaalde voorbeelden van heldenvereering zijn op zich zelf onschuldig. Slechts ter wille van den goeden smaak en de kieschheid zou men iets ertegen kunnen inbrengen. Er zijn echter ook minder onschuldige voorbeelden, en deze zijn het, die alle voordeel van de hier besproken hervorming in de school weer ongedaan maken. Het communisme heeft reeds een geschiedenis vol oorlog, oorlogsglorie en oorlogshelden, waarmede de jeugd volgepropt wordt en waarmede men den kruisvaardersgeest bij de 202 Jongeren aanwakkert. Het is de geschiedenis der burgeroorlogen en van de interventie, na de omwenteling. Het nieuwe Rusland kent, met uitzondering van het pijnlijke incident van den oorlog met Polen in 1920, slechts overwinningen. De groote oorlog was een oorlog van den tsaar, dien de bolsjewiki hebben mogen liquideeren. Maar hun eigen aangelegenheden hebben hen daarna op het overwinningspad gebracht. Zij hebben Britten en Franschen uit hun land gejaagd, hebben alle contra-revoluties onderdrukt en naar het Oosten het heele oude rijk weer vereenigd. De kinderen wordt heiligen ijver ingeblazen door het relaas der heldendaden van troepen en leiders. Ik heb wel platen gezien met de portretten van de „oorlogshelden der revolutie"; geen volk zou in staat zijn een zoo grooten stoet van populaire krijgshelden uit den jongsten tijd ten tooneele te voeren. Maar het zijn er dan ook vaak helden naar. Men ziet er menig politicus onder, die nooit in het veld is geweest en misschien zelfs nooit een geweer in de handen heeft gehad. Maar het doet er niet toe: men heeft zijn eigen helden om die de jeugd voor te houden, en hoeft niet zijn toevlucht te nemen tot leentjebuurspelen bij het voor-communistische verleden. Met de verhalen van zegepraal en van persoonlijken heldenmoed wordt het heilige vuur bij de jeugd aangeblazen. Dit is een van de redenen, waardoor het mogelijk is, dat men zoo militairistische stenimingen in Rusland heeft kunnen wakker houden. In werkelijkheid is het leger buitensporig populair. Het heet het orgaan, dat de heerschappij der proletariërs beschermt tegen het imperialisme der kapitalistische staten (ofschoon het er voor die heerschappij somber uit zou zien als zij geen andere beschutting had!) Naarmate men het leger verzwakt, wekt men er vuriger geestdrift voor. Men verkoopt voor hoogen prijs insignes — die te mooier worden naarmate men meer voor het goede doel geeft — ten bate van leger en vloot, luchtvloot en de productie van 203 giftige gassen, en heeft veel succes daarmede. Vooral de jeugd houdt ervan zich de borst vol te spelden met dergelijke hoogbetaalde „onderscheidingen". Men ziet, veel veranderd is er dus geenszins met het afschaffen van de geschiedenis als leervak. En de kwade gevolgen van het oude stelsel zijn ook niet opgeheven. Men voelt zich in het algemeen verleid, de stelling uit te spreken: In Rusland is heel weinig veranderd, alleen maar bijna alles verplaatst. KLASSEOVERWEGINGEN IN DE SCHOLEN. Het onderwijs wordt nu zooveel mogelijk voor de kinderen der proletariërs gereserveerd. Zoo is het ten minste in de hoofdsteden Moskou en St. Petersburg. In andere deelen van het rijk heb ik een heel anderen toestand gevonden, misschien reeds daardoor, omdat de drang der proletariërs naar het onderwijs er veel zwakker was. Te Tiflis had de revolutie weinig gewelddadige verandering gebracht in de bevolking der scholen. Wie de middelen had en behoefte er aan voelde, stuurde de kinderen naar de school die hij het beste vond en daarmede uit. De groote landbouwhoogeschool te Omsk in Siberië — de grootste inrichting van dien aard in Rusland — recruteerde nog een groot percentage van haar leerlingen uit de klasse der oude intellectueelen. Een teekenenden toestand vond ik in een heel goede, hoofdzakelijk met academisch personeel werkende middelbare school te Krasny Koet, in de Wolgarepubliek. Daar bleek mij, dat, ofschoon de Duitschers de meerderheid vormden in het kanton zoowel als in het land, ternauwernood 20 pet. der leerlingen van Duitsche nationaliteit was. Dit was te meer bevreemdend, omdat de behoefte aan hoogere ontwikkeling der Duitsche kolonisten in dat agrarische gewest altijd veel 204 grooter is geweest dan die der Russen. De verklaring was echter deze, dat de Duitschers het niet meer konden betalen. Zij waren door de rampjaren veel heviger ontredderd geraakt dan de Russische boeren, en daardoor was het hun te duur geworden, hun kinderen naar de hoofdplaats van het kanton te sturen. De school kostte niets, maar de kinderen moesten daar toch wonen. Ik noem hier eenige gevallen, die ik zoo opgemerkt heb op mijn zwerftochten. Qeneraliseerend kan ik niet spreken, zoomin als op eenig ander gebied betreffende mijn Russische ervaringen. Maar men ziet uit deze voorbeelden toch reeds, dat op vele plaatsen principieel weinig veranderd is. Niet veranderd maar verplaatst, zou ik wederom willen zeggen. In de hoofdsteden echter ziet men heel andere dingen. Daar wordt stelselmatig de strijd gevoerd voor de ont-intellectualisatie van de geslachten der intellectueelen en voor het ver-intellectualiseeren van de arbeiders. Practische en theoretische overwegingen werken samen. Practisch heeft men rekening er mede te houden, dat het aantal candidaten voor de middelbare scholen en universiteiten veel te groot is voor de middelen, waarover deze inrichtingen beschikken, en dan dat de productie aan academisch gevormden veel te omvangrijk dreigt te worden voor de behoefte. De theoretische beweegreden is, dat men zich te afhankelijk voelt van de oude, burgerlijke mannen der wetenschap en techniek, en dat men „proletarisch denkende en voelende" jonge mannen daartoe wil opleiden. Voor allen is geen plaats en de eene groep moet voor de andere wijken. Het is echter niet te loochenen, dat klassenhaat zich wel degelijk bij de beoordeeling der gevallen doet gevoelen. Ik heb daar reeds over geschreven. De bevoorde«8ng der arbeiders gaat zoover, dat zelfs de kinderen der intellectueele communisten achteraan komen bij die der arbeiders. Thans, nu duidelijk weer een reactie intreedt op de vleug Russische Indrukken 205 14 van radicaal fanatisme, die al sedert bijna een jaar ovei Rusland is gegaan, en nu de heeren die daartoe dreven of daaraan meededen, onmiskenbaar een katterige stemming vertoonen tegenover de oeconomische en geestelijke schade, welke zij daarmede hebben aangericht, — thans schermt men ter verontschuldiging met zuiver-zakelijke overwegingen. Alleen de studenten, die niet werkten, of niet goed vooruitkwamen, werden verwijderd, omdat er nu eenmaal een teveel was, zoo heet het. Op zichzelf is het juist, dat er een teveel was; ook is het juist dat de Russische staat het recht heeft zekere eischen van ijver en bekwaamheid te stellen aan de studenten, niet alleen omdat het onderwijs gratis verstrekt wordt, maar ook omdat iedere student 10 roebel per maand krijgt voor zijn levensonderhoud, benevens de voordeelen, die noodig zijn om hem het bestaan met een zoo luttel bedrag mogelijk te maken. Maar wie iets van de practijk der dingen heeft gezien, weet, hoe bij de schifting op de groote universiteiten alleen klasse-overwegingen den doorslag gaven. Ik heb dat reeds door voorbeelden duidelijk gemaakt. Men heeft zoo wild huisgehouden, dat men later tot eenig herstel gedwongen is geweest. Men doet de dingen vaak zoo grof in Rusland; dat is altijd zoo geweest, en is aUerminst anders geworden. Op zichzelf echter is de klassenstrijd ten opzichte van het onderwijs belangwekkend genoeg. Er is logica in het geval. Het proletariaat regeert, wil blijven regeeren, maar staat voor het gevaar juist in de, voor het politiek en oeconomisch bestuur gewichtigste dingen steeds van den tegenstander afhankelijk te blijven. Het noodige weten en de noodige ervaring zijn in Rusland veel minder nog dan in andere landen in handen van den arbeider. Wat de opleiding, dus wat de naaste toekomst betreft, is 206 de toestand weinig anders. De langdurige en in Rusland vroeger zeer grondige voorbereiding voor de studie hebben niet arbeiders doorgemaakt, doch alleen weer de zonen der intellectueelen en boerzjoejs. De arbeider is veel slechter opgeleid dan bij ons in het Westen, zelfs als hij niet analfabeet is. Men moet hierbij bedenken, dat Rusland nog slechts zeer weinig geslachten van arbeiders bezit, maar dat de werkkrachten voor de nijverheid voornamelijk uit het dorp komen. De arbeiderszoon is dus, door voorbereiding en door milieu, sterk in het nadeel tegenover den aankomenden boerzjoejzoon in den strijd om de intellectueele opleiding. Voor den zoon uit intellectueele familie is een „heerenbaantje" haast een levensbehoefte. Met een tegenzin die vaak zelfs tot demoralisatie kan leiden, zal hij zich, door de omstandigheden gedwongen, naar de fabriek begeven. Sociale gevoelens zijn voor hem een oneindig veel sterkere prikkel tot studie dan bij den Russischen arbeider. Verworven eigenschappen van zijn familie vergemakkelijken hem het geestelijk werk. Zekere machtige heeren te Moskou geraakten tot de overtuiging, dat slechts gewelddadig ingrijpen de ontwikkeling, die zij wenschten, teweeg kon brengen. Als zij een dergelijke noodzakelijkheid voor zich zien, zijn zij niet gewoon lang te aarzelen of te overwegen. Het kwam er nu voor hen in de eerste plaats op aan, de twee hoofdhindernissen, d. w. z. de volslagen onvoldoende voorbereiding der arbeiders, en den langen tijd van voorbereiding welke de hoogeschool' van zijn leerlingen eischt, uit den weg te ruimen. Eerst dan zou het kunnen gelukken, in ernst te beginnen met het aankweeken van een leger van proletarische „spetsen". Ik moet hier even uitleggen, wat een spets is. De naam is een afkorting van het Duitsch uitgesproken woord specialist. Spetsen zijn wetenschappelijke, technische, com- 207 mercieele en financieele specialiteiten, menschen die door een degelijke opleiding, vakkennis en ervaring in staat zijn de verschillende bedrijven van den staat in het goede spoor te houden of te brengen. Uiteraard heeft men ze moeten zoeken onder de oude intellectueelen en kapitalisten. Velen, die vroeger de heerenbaantjes in industrieele of handelsondernemingen bekleedden, zijn ook nu nog of wederom in dezelfde positie. Arbeider is in den regel arbeider gebleven en baas baas. De laatste is machteloozer, de eerste invloedrijker geworden, maar het verschil in werk, en vaak nog tot flinke hoogte het verschil in levensstandaard is gebleven. Een aantal spetsen behooren tot de weinige goedbetaalde ambtenaren van den Russischen staat. De spets wordt door de communisten gewantrouwd. En natuurlijk niet zonder reden. Hij heeft zich onderworpen, maar in den regel heeft hij allerminst vrede met de omstandigheden. Neiging om zich op te offeren of te kort te komen ter wille van de proletarische gemeenschap kan men niet bij hem verwachten. Van hun kant beschouwd, hadden de communistische hoofdlieden dus zeker gelijk, naar mogelijkheden uit te zien om zich eigen, toegedane spetsen te vormen. De vraag was echter, of dit mogelijk zou zijn zonder een schadelijk forceeren der omstandigheden. Het vraagstuk bleek onmiddellijk nog ingewikkelder dan het, na al de bovenstaande overwegingen, reeds moest lijken. Men wilde niet eenvoudigweg jonge arbeiderszonen nemen en hen opleiden. Dat kost te veel tijd en is met doelmatig. Er is niet weinig kans dat de arbeiderszoon, die nooit het fabrieksleven grondig heeft leeren kennen, zich in beteren doen tot de mentaliteit van een boerzjoej ontwikkelt. Het kwam er op aan, werkelijke arbeiders voor de taak te vinden, heden wier proletarisch bewustzijn en wier ervaring als fabrieksarbeider reeds tot rijpheid waren gekomen. Het 208 was noodig dat zij ook als spetsen zich in de eerste plaats leden van hun vakvereeniging bleven voelen. Het vraagstuk moest zorgvuldig worden aangepakt. Want onder de Russische arbeiders leeft thans, nu zij gezien hebben hoe de revolutie velen hunner tot waardigheid en goede posten heeft gebracht, de natuurlijke neiging om „iets hoogers" te worden, wat allicht kan beduiden: om van de arbeidersklasse te vervreemden. Ik heb brave communisten ontmoet, die de revolutie uit de arbeidersgelederen naar voren had gebracht, en die bereid waren met hand en tand ervoor te vechten, dat hun kinderen op het sociale peil konden blijven, dat zijzelf zoo bij verrassing hadden bereikt. Hun vertrouwen in de schoone toekomst van het arbeidersproletariaat was blijkbaar niet zoo sterk, dat zij er prijs op stelden, hun kinderen daartoe te laten terugkeeren! De leidende mannen zijn menschenkènners genoeg om deze dingen juist te beseffen. Zij hebben daarom een uitweg gezocht in het oprichten van de instelling der „rabfak's" (arbeiders-faculteiten). DE RABFAKS. In die rabfaks worden slechts jonge (en ook wel oudere) lieden toegelaten, die reeds vele jaren in de fabriek hebben gewerkt. De eischen, die voor toelating tot de rabfak worden gesteld, zijn, wat kennis betreft, de kunst van lezen en schrijven en de beginselen van het rekenen. Deze kennis komt veelal overeen met de resultaten, die bij ons te lande na drie jaar lagere school wordt bereikt; dat was ten minste het peil, dat ik er van gezien heb. De studenten worden uitgezocht en uitgezonden door hun vakvereeniging. Op de rabfak en aan de hoogeschool blijven zij daarvan lid. In hun vacanties als scholieren hervatten 209 zij weer hun gewone werk in de fabriek. Zij mogen de voeling met hun oude sfeer niet verliezen. Het komt bij dien terugkeer tot de oude werkplaats niet in de eerste plaats op de hoeveelheid werk aan, die zij verrichten; zij moeten hun kameraden vertellen van hun ervaringen; het gezag van hun nieuwe wijsheid geeft hun overredingskracht als propagandisten. De rabfak zelf is een soort couveuse tot het snel uitbroeden van de studenten, waaraan de sovjetstaat behoefte heeft. In drie jaren worden de jongelui klaargestoomd voor de hoogeschool. Men kan eenigszins gissen wat daarvan terechtkomt. De grondslag van een goede lagere-schoolkennis ontbreekt bij velen. Wat zij geleerd hebben, is in de zes a tien jaren, dat de meesten in de fabriek hebben gewerkt, gedeeltelijk vervlogen. De gebrekkig geschoolde hersens zijn geestelijk werk reeds lang ontwend, en worden nu opeens buitensporig hard ingespannen. Menig brein en veel zenuwen blijken daartegen niet bestand. Het eerste jaar is dan ook een proeftijd. Men moet zien hoe het met den leerling gaat. Er wordt werkelijk hard gewerkt op de rabfaks. De staat eischt van ieder het uiterste, en aan ijver ontbreekt het de meeste leerlingen allerminst. Maar te veel is te veel. Het program ziet er mooi uit, en als de leerlingen alle kennis in die drie jaren konden verwerven, die dit program van hen eischt, dan zou er waarlijk verwonderlijk goed werk verricht zijn. Maar evenals in zooveel opzichten, loopen ook hier het mooie, met veel optimisme opgestelde program en de resultaten der practijk ver uiteen. In beginsel wordt er één vreemde taal onderwezen, in den regel het Duitsch. Maar in werkelijkheid komt er weinig van terecht. Men kan gerust zeggen, dat de rabfaks studenten naar de universiteit sturen, die niet in staat zijn een boek in eénige vreemde taal te lezen. Het is niet veel anders dan wanneer bij ons, die niet over 210 het g e h e e 1 e gebied van eenige wetenschap een voldoende literatuur bezitten, de studenten alleen Nederlandsch verstonden. Tegenover het nadeel van hun ongeoefende hersens hebben de rabfakleerlingen het voordeel van vaardige handen. Het onderwijs is in hooge mate aanschouwelijk. Wis- en meetkunde worden volgens heel nieuwe methoden onderwezen, waarbij de knutselvaardigheid der leerlingen groote diensten bewijst. Bij de opleiding voor de technische vakken is dit van veel belang. Ik heb slechts rabfaks voor technische voorbereiding gezien. Maar zelfs daar liepen de lacunes in de opleiding heel erg in het oog. De noodzakelijke algemeene ontwikkeling, die theoretisch ook wel zou worden bijgebracht, bleef in werkelijkheid vrijwel geheel achterwege. Slechts het partijleven werd allerminst verwaarloosd. Een leerling, die alle wijsheid ter wereld zou bezitten, kon zeker zijn naar zijn fabriek te worden teruggezonden, als hij in onvoldoende mate deelnam aan het drukke werk, dat den leerlingen der rabfak's voor partij- en vakvereenigingen wordt opgelegd, of aan datgene, wat wij vroeger al eens communistische religieuze oefeningen hebben genoemd. Ik wil echter grif erkennen, dat hetgeen ik van den geest in de scholen heb gezien, mij heel aardig leek. Er wordt veelal werkelijk heel erg gezwoegd. Men werkt zoo practisch mogelijk. Bij het onderwijs in de meetkunde maakten de leerlingen de figuren die behandeld werden, uit carton of hout; zij schreven er de formules, die er bij hoorden, op. Dit vergemakkelijkt het begrijpen ten zeerste. Ik heb menig staaltje van aardig initiatief of van een ingenieuzen kijk op de dingen gezien. Ik kan echter niet uitmaken, hoe diep de paedagogische waarde van dit geknutsel gaat. In ieder geval, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bleven de kweekelingen bezig. Zoo hard werken normale scholieren nooit. Er moest echter, zooals gezegd, heel wat 211 j tijd af voor allerlei politiek werk en voor de taak in de communistische „cellen", die kernpunten van propaganda. Ik heb bij toeval een „examen" op een rabfak meegemaakt, en wel een eindexamen, waarbij de candidaat zakte. Men noemt het geen examen, dat woord is afgeschaft. Maar het ding was toch gebleven, in heel eigenaardigen vorm echter. Leeraren — meestal oude M. O.-menschen — en de directeur van de school, die natuurlijk een aanhanger van de heerschende partij moet zijn, vergaderden met de leerlingen, die op het punt stonden de school te verlaten. Deze laatsten kwamen de een na den ander in behandeling. Toen ik er bij was, begon een bespreking over een der candidaten. Eerst voerde een leeraar het woord. Hij oefende critiek uit op den jongen man, vond hem wel ijverig, maar wat kinderlijk van geest. Hij was niet goed genoeg onderlegd, en had niet het noodige profijt getrokken van hetgeen hij had gelezen. Daarna spraken eenige mede-leerlingen van het slachtoffer. Zij spraken in denzelfden geest, heel vriendelijk en kameraadschappelijk, maar ook zeer onbewimpeld. Zoo ging de discussie over en weer verder. De candidaat luisterde met zichtbare belangstelling, maar ook met Russische gelijkmoedigheid, toe. Ten slotte vatte de leidende leeraar de discussie samen. Hij meende er uit begrepen te hebben, dat de leerling naar algemeen oordeel niet rijp was voor de universiteit, maar beter naar een technicum gezonden kon worden. Hij stelde een resolutie voor in dien geest. Leeraren en leerlingen stemden, op eenige onthoudingen na, eenstemmig vóór. Daarop liep alles, na gedaan werk, uiteen; het slachtoffer in gesprek met zijn kameraden, alsof er niets gebeurd was. Het geheel had een allerprettigsten indruk gemaakt, wat den geest betreft, waarin het geschiedde. De leerling van de rabfak krijgt, evenals de student, 10 roebel per maand, benevens voordeelen van woning ett 212 goedkoope gemeenschappelijke tafels, die het hem mogelijk maken rond te komen. Hard blijft zijn leven toch, als hij dit niet door een handeltje, dat niet toegelaten is, maar veel moet voorkomen, een beetje ruimer maakt. Dien handel drijft hij in levensmiddelen, die hij van het land meebrengt. Het is de oude zonde tegen het communisme, die zoo oud is als de toepassing van het communisme in Rusland. Ik heb ook menigeen gesproken, die minder ingenomen was met den geest, die op de rabfak's heerscht. Het moet heel verschillend zijn op de verschillende inrichtingen. Men zou niet in Rusland zijn, als niet in een aantal scholen meer gepraat werd dan ernstig gewerkt, en als niet allerlei misstanden inslopen. De modelinrichtingen, die ik heb gezien, waren in hun soort stellig heel goed. Desniettemin is het heele verschijnsel zorgwekkend voor Rusland. Dat hoefde op zichzelf niet het geval te zijn. Rusland heeft behoefte aan theoretisch voldoend geschoolde practische werkers op allerlei gebied. Maar het ongeluk is, dat de toegang tot de universiteiten en technische hoogescholen op het oogenblik onder het selectiestelsel vrijwel voorbehouden is voor deze leerlingen der rabfaks. Rusland krijgt nu heele jaargangen van studenten, waarvan geen enkel lid in de verste verte voldoende voorbereid is voor werkelijk wetenschappelijke studie. Zoo kan het natuurlijk niet doorgaan. Geen techniek, om van wetenschap niet eens te praten, kan op een dragelijk peil blijven, als zij niet in den rug heeft een corps van theoretische werkers, die overzien, wat er in de heele wereld op hun gebied geschiedt. De Russen zijn bezig hun eigen land hopeloos te verarmen en oeconomisch en technisch nog afhankelijker van het buitenland te maken dan het al is, door de keuze en voorbereiding van hun studenten. Wel wordt reeds een groot aantal proletariërszonen en dochters op de middelbare scholen grondiger en geleidelijker 213 voor de studie aan de hoogescholen voorbereid. Maar een zekere verwaarloozing uit luchthartigheid, en ook uit een gebrek aan discipline, dat een reactie is op den kazernegeest der oude Russische scholen, schenen mij die heele voorbereiding te kenmerken. DE HOOGESCHOLEN. Mijn verblijf in Rusland viel in een tijd, die zeer ongunstig was voor de kennismaking met het tegenwoordige hooger onderwijs. Toen ik mij genoeg geacclimatiseerd voelde om rondom mij heen te gaan kijken, waren de academische vacanties reeds begonnen. Daarom bleef de verscheidenheid, die er heerscht, voor mij slechts uit namen herkenbaar. Uit die namen zag ik, dat er in tal van groote steden speciale communistische universiteiten bestaan, die tot hoofddoel hebben, weibeslagen propagandisten en partijleiders aan te kweeken. Hun opleiding loopt uitsluitend over de dingen, waarmede de communistische catechismus zich bezig houdt. De kweekelingen zijn in staat over de waarheden van het geloof van het standpunt van het geloof met groote bedrevenheid te spreken. Oeconomische of politieke wetenschap te bestudeeren buiten de wegen van het geloof, daartoe leidt de universiteit hen niet op. Dat kan men trouwens van een bijzondere universiteit op sectairen grondslag ook niet verlangen. Deze is er ter bescherming van haar studenten tegen ketterij en niet om dezen den weg naar ketterij te openen. Te Moskou is een speciale communistische hoogeschool voor de Aziatische volken van het verre en nabije Oosten. Dat is dus de broedplaats van de communistische propaganda onder de gele en bruine volken. Gaarne had ik deze inrichting bezocht, al ware het aUeen geweest om de typen 214 en de nationaliteiten der studenten te leeren kennen. Men heeft er te Moskou ook niets op tegen, vreemde journalisten daar te brengen. Maar, zooals gezegd, de seizoenomstandigheden maakten het nutteloos. Mijn indrukken bepaalden zich tot de Chineezen, BritschIndiërs en andere Oost-Aziaten, die ik zoo toevallig te Moskou tegenkwam. Wat de oude, eigenlijke universiteiten betreft, die hadden natuurlijk ook den invloed der gebeurtenissen ondergaan, maar niet in zoo hevige mate, als men veelal in de buitenwereld aanneemt. Vele professoren houden verblijf buiten Rusland, vele anderen zijn een al dan niet natuurlijken dood gestorven. Een aantal der oude grootheden werkt echter verder; daaronder zijn krachten van den abereersten rang, internationale beroemdheden. De bolsjewiki hebben vaak groot respect getoond voor artistieke of wetenschappelijke vermaardheid. Deze menschen hebben zich veelal, wat hun hulpmiddelen betreft, volstrekt niet te beklagen. Evenals voor de musea en het tooneel, is er ook voor wetenschappelijke instituten, zelfs in de donkerste jaren der revolutie, verrassend veel gedaan. Dit betreft echter voornamelijk de natuurwetenschappen. De klassieke filologie b.v. is van de universiteiten verwijderd. Wij willen niet beweren, dat zij langs wegjes achterom en in vermomming haar plaatsje aan de oude almae materes toch niet heeft teruggevonden. Maar zelfs waar zij nog bestaat is haar positie zeer beklemd. Heel anders is het vooral met de chemie. Die is in bijzonder gunstige omstandigheden. Het heeft maar een woord gekost om de arbeiders voor haar in geestdrift te doen ontvlammen. Men heeft hun duidelijk gemaakt, dat een sterk ontwikkelde scheikundige wetenschap noodig is, om de imperialistische kapitalistische staten te kunnen bijhouden met de fabricage van giftige gassen. Van dat oogenblik af was geen offer te groot voor dezen tak van wetenschap. Alle westersche 215 ministers, die moeite hebben met hun oorlogsbegrootingen, kunnen den weerspannigen parlementen den sowjetstaat als voorbeeld voorhouden. In het groote staatstheater te Moskou heb ik Trotski voor een propvol huis een rede hooren houden, ten betooge, dat Rusland voor giftige gassen moet zorgen. Met fanatieke en eindelooze geestdrift werd hij bij zijn optreden begroet; het was n.1. zijn eerste openbare rede na zijn terugkeer van de bekende reis tot politiek herstel van gezondheid. (Deze reis had hem in ieder geval lichamelijk goed gedaan; hij zag er voortreffelijk uit!). Maar zelfs na dien storm van aanhankelijkheid voor den grooten leider, op wien zooveel hoop gesteld is, viel het applaus niet al te veel af, waarmede een professor uit den ouden tijd begroet werd, die als chemicus de leider is van de vervaardiging van giftige gassen. Aan het einde van de vergadering werd het bestuur benoemd van de vereemging „Dobrochim", d. w. z. van vrijwillige ondersteuners van de gaschemie. Naast zijn „Ons Leger", „Onze Vloot" en „Onze Luchtvloot" had Rusland van dat oogenblik af zijn „Onze Giftige Gassen". In Rusland zou een debat Snijders-Van Embden een beetje anders loopen dan in den dierentuin van het Haagje. Ik moet den lezer om verontschuldiging vragen, dat mijn beschouwingen vaak op heel ander gebied komen dan de titel belooft. Het is mij er om te doen, zooveel mogelijk mede te deelen van de indrukken, die ik in Rusland heb opgedaan. Alles laat zich echter niet rubriceeren, en al vertellende komen vaak bijzonderheden in het geheugen op, die te pikant of zelfs te belangrijk schijnen om ze te laten schieten. Ik wil echter dit gedeelte eindigen met een paar dingen, die het eigenlijke onderwerp betreffen. Daarom zij nog het volgende verteld: Een eigenaardige voorstelling van het lot van vele Rus- 216 sische professoren, gaf mij een ontmoeting te Bakoe met een hoogleeraar aan de Turksche universiteit in dat verre oord aan de Perzische grens. De man zag er uit als een brave en bescheidene „Qymnasial-professor" in een Duitsch provinciestadje, en heel weinig als de Turken, wier universiteit hij thans sierde, maar wier taal hij niet eens sprak. Hij vertelde mij: Vroeger was hij docent aan de Petersburgsche universiteit geweest. De honger had hem naar het Zuiden gedreven, waar hij een post had gevonden aan de hoogeschool van Samara. Die was echter opgedoekt. Toen was hij nog verder uitgeweken naar het Zuiden, tot hij te Bakoe een plaats vond. Daar was hij een groot man geworden, als kenner van de Russische en Europeesche beschaving. Hij had zelfs een leidende en voor het onderwijsprogram invloedrijke positie gekregen aan de Bakoesche universiteit. Hij leek die met een zekere vreesachtigheid, maar stellig met grooten ijver te vervullen. Ook wil ik nog even herinneren aan iets, waarop ik reeds gewezen heb: op de liberale nationale indeeling van het onderwijs. In een stad als Bakoe b.v., met haar bonte bevolking, waren er naast elkaar drie groepen van scholen, Turksche, Armenische en Russische, terwijl de joden er nog een officieel erkende afzonderlijke nationale groep vormden. In de Wolgarepubliek, met haar Russische en Duitsche bevolking, richtte het onderwijs zich naar de plaatselijke meerderheid, waarbij echter voldoende rekening werd gehouden met de belangen van de minderheid. Het probleem van het onderwijs is in een sowjetstaat zoo ingewikkeld als misschien nergens elders ter wereld; het probleem van het hooger onderwijs leek mij voorloopig nog — onverkwikkelijk en zorgwekkend. 217 HET TOONEEL. Over dit belangrijke onderwerp moet ik, helaas, kort zijn. Mijn ervaringen in de zomerdagen van mijn verblijf in de groote steden waren te schaarsch, om een uitvoerige bespreking te rechtvaardigen. Dit is te meer jammer, omdat ik juist genoeg ervan zag en hoorde, om overtuigd te raken van den merkwaardigen bloei van het tooneel te Moskou en te St. Petersburg. Als uit een hoom van overvloed stroomt de schoonheid over de planken van de Russische schouwburgen, schoonheid van aankleeding en spel. Onder het weinige, dat ik gezien heb, waren merkwaardige mooie, nieuwe en rijke dingen. Het geforceerde ontbrak echter ook niet. Een gezochte constructie van „proletarische" kunst had zonderlinge misbaksels ter wereld gebracht. Toch was buitensporigheid volstrekt niet het kenmerkende van de tooneelkunst te Moskou; in het oog loopend was alleen het feit, dat zij onmiskenbaar een „gouden" periode doormaakte. Al was er buitensporigs, de algemeene tendentie ging niet in die richting. Veeleer viel er een opmerkelijk conservatisme in oude kunstinstituten waar te nemen. Over het museumwezen, waar vrijwel alles in de goede beteekenis van het woord bij het oude is gebleven, heb ik reeds terloops gesproken. Op het repertoire van de groote staatsopera te Moskou vormden Faust, Carmen en andere oude bekenden, in nieuwe aankleeding, glorienummers. Ik heb daar een verbluffend mooie paring van futurisme aan gotiek gezien, geestig doordacht, vindingrijk en van gedistingeerden smaak. Als „officieele kunstrichting" heeft het futurisme te Moskou blijkbaar gelegenheid gehad, zijn wilde haren te verliezen. Naast zonderlinge dingen vertoont het daar moois, dat overal in den smaak zou kunnen vallen. Vooral in practische toepassing, voor reclame, decoratie enz. blijkt dit futurisme, dat 218 op zijn manier weer tot conventie is geworden, uitermate bruikbaar. Het conservatisme wordt zelfs hinderlijk in een bijna geheiligde insteUing in Rusland, in het van ouds vermaarde keizerlijk ballet, dat nu natuurlijk communistisch staatsballet is geworden. Het is echter alleen de naam, die veranderd is. Allerlei Russische balletgroepen in het buitenland moeten veel belangwekkender zijn, omdat de conservatieve moederinstelling, door haar onwankelbaar vasthouden aan traditie en aan gerespecteerde persoonlijkheden, het jonge talent geen mogelijkheden bood en wegdreef. Zoo was het en zoo is het. Oude vormen zijn versteend. De traditie is daar sterker gebleken dan alle revolutie. Velen mijden de voorstellingen van het ballet, omdat zij de kunst van een prima ballerina van 56 jaar, die zich nog steeds op den voorgrond houdt, niet tot de verfijnde genietingen rekenen. Dergelijke omstandigheden bewijzen, dat het nieuwe Russische tooneel niet door dik en dun revolutionair is. Een merkwaardige overvloed aan talenten en tevens een groote belangstelling van het publiek en van overheid werken samen, om het Russische tooneel te maken tot hetgeen het is. De bloei is niet eerst door de revolutie te voorschijn geroepen. Het is echter een verdienste der bolsjewiki, dat zij dien hebben bevorderd. Als nu, zooals ik dezer dagen las, het Russische tooneel ook al over gebrek aan medewerking van het publiek klaagt, zal dit wel voornamelijk de financieele omstandigheden betreffen. Voor vreemdelingen en boerzjoejs zonder connecties zijn de toegangsprijzen schreeuwend duur. Wie echter lid is van de communistische partij, van een vakvereeniging, van de een of andere coöperatie, krijgt voor een prikje de mooiste plaatsen. En dat zijn verreweg de meeste bezoekers. Daarop kan het tooneel niet drijven. De staat moet bijschieten en deze heeft daarvoor niet meer de middelen. 219 De concurrentie van de bioscoop, waarover geklaagd werd, kan niet zoo erg zijn. Deze instellingen zijn niet zoo talrijk of grootscheepsch als in de buitenwereld. En zij zijn vaak ook niet zoo populair, omdat er nog te veel saaie propagandafilms worden vertoond. Dezen zomer werden er echter ook reeds films uit het buitenland afgedraaid. Duitsche films vooral. Het beste soort van buitenlandsche productie vertegenwoordigden die echter niet. 220 1. Paardenkoopers te Omsk. 2. Markt (bazaar) bij Omsk. 3. Oven, bed en wieg bij welvarenden Siberischen boer. 4. Dorpssowjet in Siberië. 5. Woning uit gestampte klei van gezeten Duitschen kolonist in Siberië. 6. Woning van armen Duitschen kolonist in Siberië. DE RUSSISCHE BOER EN DE REVOLUTIE. BETREKKINGEN EN LEUZEN. Een studie in- de diepte over eenig probleem mag de lezer niet verwachten. Het is voortdurend mijn bedoeling, een relaas te geven van hetgeen ik op een studiereis door Rusland in de practijk heb kunnen opmerken. Het is voor den lezer waarschijnlijk ook geen verlies, dat ik mij van theoretische beschouwingen zooveel mogelijk onthoud. Misschien zouden de voorstellingen in West-Europa over Rusland niet zoo scheef zijn, als er niet zooveel naar aanleiding van theoretische bepalingen en beschouwingen werd gegeneraliseerd. Rusland is, evenzeer als andere landen, een levend organisme; daarom is de baan van zijn ontwikkeling en van zijn mogelijkheden niet door „kenners" bij voorbaat of door deductie te bepalen. Zeker, het is een log organisme; het is dus a priori te verwachten, dat men het niet in een oogwenk met tot geboden uitgewerkte denkbeelden kan hervormen. Maar het is ook weer levend genoeg om niet ongevoelig te zijn voor hetgeen het in het laatste decennium heeft doorgemaakt. Ieder levend organisme heeft een zekere neiging tot aanpassing aan veranderde omstandigheden. Daarom zijn 7 jaren revolutie niet spoorloos over Rusland heengegaan. Het is niet mogelijk mokkend verzet zoolang vol te houden, wanneer de zucht tot zelfbehoud dwingt, het bestaan juist zoover naar den toestand in te richten, als noodig is om onder dien toestand het bestaan dragelijk te maken. Een emigré in het buitenland, wiens waardigheid tegenover zich zelf en anderen veelal op zijn mókkend verzet berust, is heel ver vervreemd van den Russischen boer voor wien een dergelijke houding op den duur den ondergang zou beduiden. Bovendien, men went aan alles, als men tot wennen gedwongen wordt. Juist de practisch werkende menschen Russische Indrukken 221 15 in Rusland, ook al hebben zij alle reden om zich bitter over de gebeurtenissen te beklagen, en al zijn zij, wat hun denkbeelden betreft, de grootst mogelijke tegenstanders van het heerschende stelsel, zullen u altijd toch het een en ander ten gunste van dat stelsel kunnen zeggen, meer dan er bij ons, niet gewenden, in wil. liet proces dat gaande is, leek mij als volgt te formuleeren Twee elementen zijn in botsing gekomen: de revolutionaire wil van Moskou, die het geweldige land niet als was naar zijn neiging kneden kan, en het conservatisme der boeren. Dit conservatisme was al geschokt door de gebeurtenissen in 1906) de agrarische hervorming van Stolypin, den grooten oorlog en de verarming, die daarvan reeds het gevolg was. Al wat tusschen die twee elementen lag is plat gedrukt bij de botsing. De twee ongelijksoortige en met ongelijksoortige wapenen strijdende grootheden hebben elkaar niet aangekund. Daarom teekent zich reeds een modus vivendi af. Rusland loopt werelddeelen uiteen, daarom is die modus vivendi verschillend in de verschillende deelen des lands. Men kan die onderscheidene vormen slechts door boorproeven op ver uiteenliggende plekken leeren kennen. Omdat men zoo vaak heeft geprobeerd, daarover theoretisch te oordeelen, zijn wij zoo rijk aan verkeerde voorstellingen. Ik heb niet de pretentie, een juist beeld daarvoor inplaats te stellen. Het zou een dwaasheid zijn te meenen, dat dit op grond van mijn indrukken mogelijk was. Ik wil alleen zoo nuchter mogelijk die indrukken van „voorbijganger" vertellen. Hoe weinig een bepaalde richting in Rusland heeft gezegevierd en kan zegevieren blijkt reeds duidelijk uit het modewoord, dat op het oogenblik de formule is voor het hoofdpunt op het program der communisten. Eenige jaren lang heeft het woord „schaar" deze rol gespeeld. Men bedoelde ermede het beeld van een geopende schaar: langs 222 een been liepen de industrieprijzen omboog, langs het andere been liepen de prijzen van de landbouwproducten naar beneden, steeds verder uit elkaar, tot verderf van de boeren. De beenen van die schaar moesten samen worden geknepen, dat beteekende het woord als politieke leuze. Nu heeft het „smytsjka" het woord schaar als programleuze vervangen. Smytskja beteekent „in elkaar grijpen", en men bedoelt ermede de samenwerking van stad en land. In de discussies verklaren de communisten met de vrijmoedigheid, die zij soms aan den dag leggen, dat het tegenwoordig stelsel zich op den duur niet zou kunnen handhaven als niet een hartelijker samenwerking met de boeren tot stand komt. Die toenadering erkennen zij als een levenskwestie voor hun bewind. Juist radicalen zooals de intransigeante Zinowjef spreken er het luidst van. Maar de smytsjka is niet te bereiken door radicalisme en strengheid in de bolsjewieksche leer. Wie een omarming wil met de logge en heterogene menigte der landbevolking, zal niet slagen als hij wacht tot die bevolking, op zijn bevel, naar hem toekomt. Wat de bolsjewiki van hun theorieën zullen moeten opofferen, welke concessies de practijk hun zal afdwingen ter bereiking van dit doel — niemand kan het nog zeggen, en allerminst diegenen, die niet uit eigen aanschouwing weten, welke veranderingen de beproevingen der oorlogs- en revolutieperiode in de opvattingen en wereldbeschouwing der boeren hebben gebracht, of, als men het anders formuleeren wil, welke latente eigenaardigheden in hun wezen die beproevingen naar buiten geperst hebben. Materieele oorzaken spelen een te grootere rol naarmate de materieele omstandigheden nijpender zijn. Ik zou dit niet als algemeene waarheid durven beweren, maar in Rusland kan men het nu gerust vaststellen. Als de sowjetregeering het hebben moet van de vriendschap der boeren, dan is haar positie nu nog te moeilijker geworden, omdat de omstandig- 223 heden, ontstaan door den slechten oogst, een heel ongunstige uitwerking moeten hebben op het humeur van het platte land. Hoe geringer de opbrengst van het land des te drukkender de belastingen. Bovendien, een boerenstand, wien het slecht gaat, is, evenals iedere stand onder gelijke omstandigheden, uiteraard ontevreden met het landsbestuur. De smytsjka zal dus niet bijster goedkoop te bereiken zijn. De boeren hebben behoeften, die zooals de omstandigheden thans zijn, zonder hulp van buiten niet kunnen worden vervuld De druk op de Russische regeering, om principieele offers te brengen ter verkrijging van die hulp, kon dus wel eens weinig zwakker blijken dan in de periode van de eerste onderwerping aan de omstandigheden in 1921. Een zoo radicale capitulatie als toen is echter niet meer mogelijk, omdat bij die gelegenheid de grootste stap in de richting van het Westersche kapitalisme reeds is gedaan. De ontwikkeling van sowjet-Rusland is een spel van compromissen. Geen van beide uitersten kan op zijn plaats blijven. Maar het is duidelijk dat de smytsjka slechts tot stand kan komen, doordat de beweeglijkste de grootste stappen doet. En zeker is de regeering beweeglijker dan de boeren, aan wier menigte het Russische volk zijn zwaarte, zijn logheid en ook zijn vasthoudendheid te danken heeft. Tijdens mijn verblijf te St. Petersburg zag ik een historische kleinigheid, die mij te denken gaf. In de groote schatkamer van Rusland, de Hermitage, toonde men mij de vermaarde zilveren vaas van Nikopol, een in Rusland door een vreemden kunstenaar vervaardigd werk uit den tijd van Alexander den Groote; in prachtig reliëf ziet men daarop een voorstelling van het vangen en temmen van steppenpaarden. Uit deze realistische voorstelling van de bewoners des lands ziet men, dat de moezjiek zich in physionomie in het geheel niet, en in kleeding merkwaardig weinig veranderd heeft. 2^ millennium zijn, zonder veel uiterlijke verandering te brengen, over 224 .hem heen gegaan. Vreemde of van vreemden geest doortrokken heerschers hebben getracht aan hem te modelleeren. Hij is dezelfde gebleven. Zal de smytsjka dan gelukken, en zal de moezjiek werkelijk samengroeien met de bolsjewistische heerschers, zooals dezen dat wenschen? Nu ik toch over de onveranderlijkheid van den Russischen mensch spreek, naar aanleiding van een ontmoeting in de Hermitage, wil ik nog vertellen van een andere kleine ontdekking in hetzelfde museum, die de stabiliteit van het sociale type van den mensch in het algemeen, aardig in het licht stelt. Al behoort het geval niet thuis in dit verband, het lijkt mij te pikant om er niet van te reppen, nu ik in de buurt van het onderwerp kom. Men leidde mij rond in de afdeeling beeldhouwwerk, om mij nieuwe acquisities te laten zien. Alle kunstwerken van belang zijn, zooals bekend, genationaliseerd iri Rusland, en vooral de paleizen der keizerlijke familie hebben allerlei verrassingen opgeleverd. Zoo bracht men mij ook voor een portretbuste uit den Romeinschen keizertijd, een heel merkwaardig werk. De realistisch gebeeldhouwde kop trof mij heel bijzonder. Die kop had ik, treffend gelijkend in type en uitdrukking, tal van malen in Rusland ontmoet. Zoo zag de chef van de arbeidersregeering in het district Nieuw-Omsk, in Siberië, er uit; met een man van dit type had ik in Azerbeidzjan gereisd; ik kon mij een geheele reeks sowjetdignitarissen voor den geest halen, wier portret dat bijna had kunnen zijn. Dié eigenaardige dikke kin, de neusvorm, het voorhoofd, de oogopslag en vooral de planting van het hoofd op den nek, ik had dat alles vele malen aanschouwd. Ik zei dat tot den kunstgeleerde, die mijn gids was in het museum. Hij glimlachte. „Het zal u dan interesseeren te 225 hooren", zoo vertelde hij op zijn beurt, „dat ik een dergelijke opmerking over dat beeld reeds herhaaldelijk heb gehoord. Hier komen vaak groepen van soldaten, die voor hun ontwikkeling door het museum moeten worden rondgeleid. Het is al meerdere malen voorgekomen, dat soldaten in dezen kop het conterfeitsel van hun commissaris meenden te herkennen." De geschiedenis is heel merkwaardig om de persoonlijkheid van den man, wiens portret wij in die buste voor ons hadden. Zij stelde voor Philippus Arabs, een Romeinsch keizer uit het midden der derde eeuw, een gewezen Arabisch soldaat, die door de legioenen in Afrika tot keizer van het Romeinsche rijk was uitgeroepen. De gelijkenis was te groot en te veelzijdig om toevallig te zijn. Ondanks bijna 17 eeuwen verschil, onderscheid van ras en opvoeding, vertoonde de voorzitter van een Romeinschen soldatenraad — want zoo kan men Philippus Arabs in het moderne vertaald wel noemen — precies het uiterlijk type, dat in onzen tijd kenmerkend is voor de mannen, die een opstand van soldaten tot waardigheid heeft gebracht. WAT GESCHIEDENIS VAN HET DORP. Om den tegenwoordigen agrarischen toestand in Rusland te begrijpen, en zich een denkbeeld te kunnen vormen van de veelvormige constructie van het Russische dorp, moet men eenig inzicht hebben in de geschiedenis van de dorpsgemeenschap. In al mijn beschouwingen heb ik totnogtoe het element Russische historie angstvallig gemeden; het heeft mij af en toe aanleiding gegeven tot een beschouwing, maar nooit tot een feitelijke behandeling. Ten opzichte van het Russische dorp echter is die niet geheel te vermijden. De geschiedenis van den moezjiek is een stuk archaeologie, 226 dat zich afspeelt in de laatste 65 jaren. In 1861 wordt de, in Europeesch Rusland nog heerschende lijfeigenschap opgeheven. De boer krijgt, onder eigenaardige beperkingen, beschikking over den grond, dien hij bewerkt. Maar veel verandering in zijn lot brengt dit meestal niet. Want met de bevrijding gaat geen verdere menschelijke verheffing gepaard. Vele tientallen van jaren vegeteert de moezjiek nog op de oude manier voort. Zijn betrekking tot den grond heeft zich voor zijn gevoel niet bijster sterk gewijzigd. Een boerenspreekwoord uit den tijd van de lijfeigenschap zegt tot den landheer: „Wij zijn uw eigendom, maar de grond behoort ons". De omstandigheden van na 1861, door een romantisch nationalisme als een Slavisch ideaal verdedigd en gehandhaafd, prikkelen hem niet tot een betere ontginning van zijn land. ïlij is evenmin bezitter naar onze opvatting, als hij het "vroeger was. Op den duur ontstaat nijpende landnood. In vele streken kan het land de bevolking niet meer voeden. Pacht en belasting worden met ontbering betaald. Jaarlijks komen in centraal Rusland vele millioenen boeren in beweging, om in andere streken hun arbeidskracht te verhuren, die thuis voor bet grootste gedeelte van het jaar tot braakliggen gedoemd zou zijn. Zoo was het tot den oorlog toe. De grond, die de landheer — voor goede betaling — in 1861 aan zijn vrij-geworden boeren moest afstaan, werd niet den boer individueel toebedeeld. De gemeenschap, het dorp of een groep van dorpen werd de eigenaar. Iedere familie heeft een erfelijk, maar niet onveranderlijk aandeel. In den beginne was er land genoeg. Maar sedert dien is het getal der boerenhofsteden verdriedubbeld. Het dorpsbezit echter is vrijwel van gelijken omvang gebleven. Op zichzelf was het gemiddelde terrein per hoeve, ongeveer 11 hectare over het heele land, niet onvoldoende om den boer te voeden; maar de verdeeling was (en is) zeer ongelijk. In 227 Podolië in het Zuidwesten van het rijk komen nog geen vier hectaren op een hoeve; in het verre Zuid-Oosten 25 hectaren in het verre Noord-Westen zelfs meer dan 65 H.A. Het ergst is, dat in de gouvernementen de verdeeling over de dorpen weer zoo ongelijkmatig is. Volgens een statistiek van 1905beschikten in Europeesch Rusland 510,000 van de 12 millioen boerenbedrijven over minder dan 2^ H.A. grond; en 2^ millioen boeren over minder dan 5 H.A. Daar, door het gemeenzaam bezit in de dorpen, de aan land arme boeren altijd bijeen zitten, kan men zich een denkbeeld vormen, hoe het er in die dorpen met hun niet-intensief landbouwstelsef moet hebben uitgezien. De gewone vorm van bezit was, dat het dorp in zijn geheel juridisch over het land beschikte. Van dezen vorm waren er weer twee typen. De individueele boer kon een duurzaam en erfelijk gebruiksrecht hebben van bepaalde stukken land. Dit echter was niet de meest gebruikelijke vorm. Ofschoon er een langzame ontwikkeling was in die richting, gald deze regeling in het jaar 1906, toen de groote hervorming begon, eerst slechts voor 18 pet. van het dorpsbezit In alle overige gevallen gold het gebruikelijke „Mir"-stelsel. De boer bezat dan niets in vast eigendom behalve den eigenlijken hof. Hij kreeg zijn land toebedeeld door den dorpsraad voor een onbepaalden termijn. Zijn aandeel was niet onveranderlijk van omvang, en hij had het gebruiksrecht tot wederopzeggens toe. Alleen zijn recht op een aandeel bij iedere nieuwe toewijzing kon hem niet ontnomen worden. Deze vorm van gemeenschappelijk bezit was in den beginne zoo toegepast, dat ieder een portie*£*d had gekregen al naar de grootte van zijn gezin. Maar de dorpsraad kon naar believen opnieuw beschikken over den grond Er is daarbij zooveel willekeur voorgekomen, dat in 1892 bij wet werd bepaald, dat van niemand het aandeel ten gunste van anderen verminderd mocht worden, zonder dat een algemeene wijziging 228 in de verdeeling van het dorpsbezit plaats vond. Deze nieuwe verdeelingen mochten, volgens diezelfde wet, niet vaker dan eens in 12 jaar ondernomen worden. Vele dorpen hebben zich echter niet aan de bepalingen gehouden. Toch moet men zich weer niet overdreven voorstellingen maken van de ongestadigheid van het landgebruik onder dezeomstandigheden. Want niet meer dan een vierde der dorpen heeft sedert 1861 van zijn recht tot nieuwe verdeeling gebruik, gemaakt. Onder dit vierde gedeelte waren echter tal van gemeenten, die er heel druk aan deden. De naijverige verdeeling van den dorpsgrond bracht vele nadeelen mede. Ieder moest zooveel mogelijk land van gelijke waarde hebben. Natuurlijk stelde iedere boer er ook prijs op* zijn akker zoo dicht mogelijk bij zijn woning te hebben liggen. Men kon het niet allen even goed geven; daarom gaf men het allen even slecht. De grond werd in smalle reepen verdeeld, die in telkens terugkeerende volgorde aan de verschillende hoeven werden toegekend. Zoo had ieder een gedeelte van zijn land dicht bij en ver weg van huis. Het dorpsland kon niet overgedaan worden aan andere boeren, was niet vatbaar voor hypotheek en kon nooit voor schulden van den boer worden aangesproken. De Russische boer bleef altijd zitten in de „kom" van zijn dorp. Dit was geen bezwaar in de kleine dorpen. In het gouvernement Witebsk gaan er gemiddeld 10 hoeven op een dorp, die tezamen omstreeks 100 bunder groot zijn. Daar zit .dus ieder ongeveer op zijn akker. In het gouvernement Stavropel, ten Noorden van den Kaukasus, komen gemiddeld een kleine 1000 hoeven van aanzienlijke afmeting op een dorp. Het dorpsgebied beslaat gemiddeld meer dan 25,000 hectaren. Het dorp Nikolajewskaja Sloboda op den linker Wolga-oever, niet heel ver van Saratof, telt ruim 4000 vrij groote hoeven, die tezamen ongeveer 140,000 bunder land bezitten. Het dorp ligt op den Wolgaoever, maar het gebied ervan strekt tot 229 ruim 125 kilometer het land in. Desniettemin wordt dit alles door boeren uit het dorp bewerkt. Ik heb nu nog op de steppen herhaaldelijk zomerverblijven aangetroffen van boeren, die waren uitgetrokken om hun oogst binnen te halen. Die oogstreizen zijn dan heele expedities. liet stroo moet op het veld achterblijven. Toen men na 1905 begon met pogingen, om de boeren tot ontbinding van hun dorpen te bewegen, bleek het merkwaardigerwijze veel gemakkelijker den moezjiek uit de kleine gemeénte ertoe te brengen zich op zijn land neer te zetten, dan dien uit het groote dorp. De opbrengst van het boerenland was weinig gunstig. In hetzelfde gebied leverden de groote landgoederen, die hun velden rationeeler bewerkten, gemiddeld 25 pet. per desjatin meer op dan het „nadjel"-land der dorpen. In het Zuiden, waar de landgoederen talrijk en bijzonder goed beheerd waren, was het verschil nog veel grooter. Het waren dan ook deze groote ondernemingen en de Duitsche kolonisten aan de Wolga, die het graan en de suiker voor de verzorging der groote steden en voor den uitvoer leverden. De boeren zorgden voor 10 pet. van de suikerbieten. Wel leverden zij ook wat koren voor verkoop, maar dat was dan ten koste van de voldoende voeding van hun familie. Regel was de volgende toestand. Belasting en pachtgeld werden gewoonlijk geind onmiddellijk nadat het koren gedorscht was. Vele boeren moesten daarvoor het graan verkoopen, dat zij voor hun huishouding niet konden missen. Dit werd veelal voor heel weinig van de hand gedaan. In het voorjaar moest dat dan — duur natuurlijk — worden teruggekocht met geld, dat in den winter met werk buitenshuis verdiend was. Een van de melancholieke en fatalistische Russische boerenspreekwijzen slaat daarop: „Moedertje rogge, wij verkoopen je voor een stuiver, en koopen je terug voor twee". 230 Dit fatalisme ging echter niet verder, dan dat Rusland altijd vruchtbaar is geweest aan boerenopstanden. De landheer was gehaat als de vijand, de usurpator, die het land, dat den boeren toekwam, in zijn bezit had. De landhonger van den boer richtte zich op dat bezit. De fantastische voorstelling ontstond, dat het uit zou zijn met zijn armoede, als hij eerst beschikking kreeg over de landgoederen. De boer was geen rekenmeester. Hij wist niet, wat hem nu zoo bitter gebleken is, dat die grond slechts als een druppel zou zijn in de zee van zijn gebrek. Na de revolutie is het voordeel, dat de verdeeling der landgoederen voor de boeren had kunnen opleveren, bovendien geheel opgeslokt door den terugkeer van zoovele dorpelingen uit de nijverheidscentra, die hun aandeel weer opeischten van den grond; of wel door den staat, die er sowjet-modelhoeven inrichtte. De boer heeft zich over dit laatste niet eens te beklagen gehad. Deze modelhoeven of pogingen tot modelhoeven namen gedeeltelijk de taak van de landgoederen over ten opzichte van productie en werkverschaffing, beide uiteraard in flink verminderden omvang. Na de revolutie van 1905—1906 kwam de beroemde agrarische hervorming van Stolypin. De bedoeling was, het gemeenschappelijk landbezit in de dorpen op te heffen, te bewerken dat de boeren hun vast bezit bij elkaar liggend kregen en dat de boer, zijn dorp verlatend, zich dan daarop zou vestigen. Het was zoo iets als een sociale omwenteling. Tot op dat oogenblik had de Russische fabrieksarbeider nog met één been gestaan in het dorp, waaruit hij gekomen was. Hij had daar zijn aandeel waarvan hij niet vrijwiUig afstand wilde doen, maar dat hij niet kon verkoopen. Hij kon ten hoogste het gebruiksrecht ervan tusschen twee nieuwe verdeelingeii aan anderen verhuren. Vaak bleef ook zijn familie in het dorp om zijn aandeel te bewerken. Een fabrieksarbeider, die dezen 231 band met zijn dorp verbroken zou hebben, zou een naar zijn meening kostbaar en heilig recht hebben opgegeven. Na 1906 kon die arbeider zijn aandeel opeischen uit de dorpsgemeenschap en het te gelde maken. Ijverige boeren kregen daardoor de gelegenheid grond erbij te koopen, / en zich oeconomisch te ontplooien. Nu ieder zijn bezit kon verkoopen, was ook een verhuizing mogelijk uit de landarme naar de landrijke streken. De kleine boer, die vroeger alleen als hij al zijn rechten opgaf, gebruik zou hebben kunnen maken van de mogelijkheid, in Siberië zich te vestigen, kon nu zonder nadeel voor zich zelf meer plaats maken in zijn dorp, waar men zich aan eikaars ellebogen stootte. Het is duidelijk, dat een groot apparaat noodig was, om de gewenschte ontwikkeling op gang te brengen. De heele landbouw moest worden opgefrischt Landbouwbanken waren noodig om de verschuivingen te financieren, landbouwconsulenten om den ontwakenden ondernemingsgeest van de boeren, die een kans kregen zich te ontplooien, den juisten weg te wijzen; landmeters, om de reguleering en normalisatie van de grondverdeeling te registreeren. In 1907 waren er 600 landmeters aan het werk, in 1908 1200; in 1912 moest men er 5600 in dienst nemen, tegen het begin van den oorlog had men er ongeveer 8000 bijeengeschraapt. Overal richtte men scholen op voor landmeters. Eerst kwam de beweging langzaam in gang. Spoedig echter nam zij groote afmetingen aan. De hervorming van Stolypin forceerde de ontwikkeling niet. Daarvoor was de gehechtheid aan de instellingen in invloedrijke nationale en behoudende kringen te groot Sterke tegenstand moest daar door concessies worden overwonnen. Daarom kon Stolypin geen poging doen om door radicale 232 maatregelen het agrarische leven in Rusland op korten termijn te vernieuwen. Den boer werd dus door de nieuwe wetten niets opgelegd. Hij kreeg slechts allerlei rechten. Het voornaamste daarvan was, dat hij nu zijn deelneming aan de dorpsgemeenschap kon opzeggen. Hij mocht eischen dat de hoeveelheid land, welke hij bewerkte, hem in particulier bezit en ter vrije beschikking werd overgelaten. Twee categorieën van dorpelingen haastten zich, van dit nieuwe recht gebruik te maken. Dat waren ten eerste diegenen die zich in de stad gevestigd hadden en nu dankbaar van de gelegenheid gebruik maakten om hun geërfd recht op den dorpsgrond in contanten om te zetten. Dan deden dit ook de boeren die wisten, dat bij een volgende verdeeling van de Mir hun aandeel zou worden besnoeid. Dat de stedelingen hun aandeel verkochten, was een gelukkig en ook wel nagestreefd verschijnsel. Want de koopers waren bijna altijd boeren uit het dorp die op deze wijze hun veld vergrootten, en nu akker genoeg kregen voor de arbeidskracht en behoeften van hun huisgezin. De boer, die de Mirgemeenschap opzegde, had het recht te eischen, dat zijn land hem niet in verspreid liggende strooken maar als afgerond geheel werd toebedeeld. Afronding van het bezit, opheffing van de onoeconomische versplintering der velden en vestiging op de zoo ontstane eenheden van land, was een van de hoofddoeleinden van de hervorming. Daarom was ook bepaald, dat het heele dorpsgebied in samenhangende perceelen moest worden verdeeld, wanneer twee derden van de rechthebbenden dit eischten. Het gebruiksrecht van bepaalde stukken grond werd nu algemeen erfelijk. Dit was op zich zelf reeds een groot voordeel. Doordat de boeren altijd een nieuwe indeeling boven het hoofd had gehangen, was hun belangstelling voor de verbetering van het aandeel in de Mir, dat zij op een bepaald 233 oogenblik toevallig bewerkten, altijd heel gering geweest. Immers, het was zeer wel mogelijk, in vele gevallen zelfs waarschijnlijk, dat degeen, die dit ondernam, het voor een ander deed, die Het na hem zou krijgen. Zoover reikte de naastenliefde van den moezjiek niet. De beweging tot het samenvoegen van het verspreid liggende land en het vestigen van de hoeve op den nu samenhangenden akker, begon in het Westen. Daar gaven Duitsche en Letsche kolonisten, die landgoederen gekocht en onderling verdeeld hadden, een sprekend voorbeeld van de voordeden van het stelsel. Het bouwen van nieuwe huizen en schuren was, vooral in de houtrijke streken, vedal niet een zoo fnuikend bezwaar als het bij ons geweest zou zijn. Bovendien hielp daarbij de natuurlijke gang van zaken mee. De Russische dorpen leden altijd onder branden. De statistiek leert, dat het vuur iedere 28 jaren aanleiding geeft tot de hernieuwing van alle dorpen in Rusland! De afrondingsbeweging breidde zich uit van het Westen naar het Oosten. De practijk leerde den Russischen boer al spoedig, dat geen ander punt in de hervormingen oeconomisch zoo belangrijk voor hem was, als de samenvoeging van zijn bezit rondom zijn woning. Zooals reeds gezegd, deed zich daarbij het verschijnsel voor, dat het oplossen van het zoo schadelijke op een kluitje wonen veel moeilijker was in de groote dorpen met duizenden en tienduizenden menschen, waar het bezwaar toch zoo bijzonder zich deed gelden, dan in de kleine gemeenschappen. Toen de revolutie uitbrak, waren in heel Europeesch Rusland 1,200,000 hoeven afgerond. In 400,000 gevallen was het huis uit het dorp in het veld verplaatst. Men ziet hieruit reeds, dat de afronding meestal geschiedde, waar de boer zijn oude woonplaats niet hoefde te verlaten. Wat het opzeggen der dorpsgemeenschap betreft, van dit recht hadden, toen de oorlog uitbrak, 2 millioen boeren met bij elkaar 22** millioen hectaren land gebruik gemaakt. 234 De regeering trachtte de boeren, die vooruit wilden, met alle middelen te helpen. De voornaamste middelen daartoe heb ik reeds genoemd. Zij ging nog verder en richtte duizenden stations op voor het verhuren van landbouwmachines en voor het staUen van fokdieren. Van dit alles is zoo goéd als niets meer overgebleven. De middelen daartoe ontbreken nu. Het credietwezen voor den landbouw moet met zeer spaarzame middelen moeizaam weer worden opgebouwd. De landbouwmachines zijn verworden en de vernieuwing kan, om financieele redenen, slechts langzaam in haar werk gaan. Het instituut der landmeters is nog overbodig, al is er een duidelijk merkbare beweging in de richting van het herstel van oude rechten. Voorloopig vormt de overlevering nog het kadaster. Beschreven rechten hebben geen bijzondere aanspraak op erkenning, tenzij zij na 1921 zijn verworven. Alleen voor de fokkerij kan er, voor zoover ik gezien heb, iets van beteekenis worden gedaan. Op sowjethoeven heb ik soms een heel respectabelen veestapel, zoowel naar aantal als naar gehalte, voor dit doel gevonden. De ontwikkeling was na 1905 harder gegaan, dan men misschien in Rusland het recht had gehad te verwachten. Zonder psychologische schokken was dit echter niet mogelijk geweest. In de dorpen hadden zich overal partijen gevormd, voor en tegen de afronding. Stolypin had uiteraard een twistappel geworpen in de conservatieve gemeenschap der Russische boeren. In de dorpen van gemeenschappelijk bezit werden zij, die individueel de gemeenschap hadden opgezegd, als spellebrekers beschouwd, dien men weinig welgezind was. Dit gold vooral diegenen, die er als de kippen waren bij geweest om een op handen zijnde vermindering van het hun toegekende land te voorkomen. 235 Het bitterst was de stemming tegenover de boeren, die niet alleen hun bezit hadden opgeëischt, maar bovendien een afgerond aandeel hadden verlangd, zonder dat de rest van het dorp tot afronding was overgegaan. Toen onder het bewind van Kerenski de ongeduldige boeren er toe overgingen, de verdeeling der landgoederen, waartoe de regeering niet scheen te kunnen besluiten, eigenmachtig ter hand te nemen, zijn deze lieden bijzonder slecht weggekomen. Bij de toenmalige ongeregeldheden zijn zij gewoonlijk op gelijken voet met de oude landheeren behandeld. Mèt deze mede zijn zij veelal van huis en hof gejaagd. Bij de verdeeling van de landgoederen zijn de boeren, die "buiten de Mir waren getreden, in de meeste gevallen overgeslagen. Ja, men ging vaak verder, en nam hun het land af, dat zij in den loop der jaren van de groote grondbezitters hadden gekocht. De dorpelingen erkenden eenvoudig de transactie niet of beschouwden deze als een inbreuk op hun rechten. Dergelijke dingen kwamen natuurlijk niet voor in streken of in dorpen, waar de Mir bij gemeenschappelijk overleg en algemeen was opgeheven. Dit moet in vrij grooten omvang bet geval zijn geweest als men, volgens de cijfers, die ik zooeven opgaf, berekent, dat een tiende van de boeren van Europeesch Rusland afronding van hun land had verkregen en dat ongeveer een zesde van de boeren de toedeeling van "hun grond als vast eigendom had doorgezet Toen de ongeregeldheden van de revolutionaire periode den ouden, geleidelijk ontstanen toestand uit zijn voegen begonnen te rukken, zag de agrarische regeling in Rusland er dus als volgt uit Men had het oude, groote grondbezit, waar de landbouw in toenemende mate geïndustrialiseerd werd Uit dit grondbezit waren in 1861 de landerijen voor de Mir's losgemaakt. Naderhand was in uitzonderingsgevallen de Mir nog vergroot door 236 het aankoopen van land van den landheer. Ook kwam wel voor, dat individueele boeren, naast hun aandeel in de Mir nog particulier bezit van aangekocht land hadden. Verder waren er de dorpsgemeenschappen, waarvan ik de verschillende vormen hier beschreven heb. Zij stonden niet geheel geïsoleerd als oeconomische constructies, daar de arme boeren vaak een gedeelte van hef jaar op naburige of soms op zeer ver afgelegen goederen werkten. In hun eigen streek verhuurden zij zich veelal met hun trekvee. Het land der latifundia werd soms geheel of gedeeltelijk aan boeren verpacht, die voor hun werk een vast aandeel in de opbrengst kregen. Naast deze twee hoofdvormen van landbezit, het landgoed en de Mir, had men kolonistenbedrijf in allerlei afmeting. Bekend zijn de Duitsche kolonisten in het Wolgagebied, den Kaukasus en de Krim, die particuliere bezitters waren van hun grond, zonder eenig voor ons ongewoon dorpsverband. Onder deze kolonisten hadden vooral de doopsgezinden zich tot zeer groote boeren ontwikkeld. Zij waren een tusschenvorm tusschen den zijn eigen land bezittenden kolonist en den grooten landheer. Zij zijn in de revolutiedagen ook menigmaal als zoodanig behandeld. Ik heb mij hier bepaald tot het Rusland, dat ook na den oorlog Rusland gebleven is. Siberië, als kolonisten- en nomadenland, stond ook vroeger agrarisch geheel op zichzelf. DE LANDBOUW NA DE REVOLUTIE. De Russische landbouw heeft een aaneenschakeling van rampspoedige gebeurtenissen doorgemaakt in het laatste decennium; maar zijn wezen is te primitief om zeer kwetsbaar Russische Indrukken X6 237 te zijn. De Russische landbouw heeft de taaiheid van leven I van lage organismen; dat is nu zeer te pas gekomen. Had onze Nederlandsche landbouw een dergelijke periode van verwaarloozing en teistering doorgemaakt, dan zouden een ruime beurs en jaren van hard werken noodig geweest zijn, alleen al om de verarmingsschade aan het land te herstellen. In Rusland is dat anders. In vele streken heeft de rust van het abnormale braakliggen den bodem gelegenheid gegeven tot een zeer noodige regeneratie. Te verwaarloozen valt er aan een grond, die nooit intensieve cultuur heeft gekend, alleen door jarenlange onafgebroken inspanning. Van dat euvel is er ten minste in al die jaren geen sprake geweest! Practisch heeft de Russische landbouw dan ook tegen vroeger weinig van zijn levenskracht verloren. Menschelijke arbeidskracht is er nog te veel. Gereedschap moge nu schaarsch zijn, moeilijk te vernieuwen is het niet; in het kleine landbouwbedrijf was men over het algemeen nog weinig afgeweken van de vormen van werktuigen, die uit voorhistorische tijden waren overgeleverd. Het gevoeligste punt is de veestapel; zonder trekvee kan het land niet worden bewerkt. Maar het veebezit der Russische boeren leek mij bij slot van rekening niet in zoo hevige mate te hebben geleden, als wij in het Westen hadden gevreesd. Desniettemin zal in vele streken nog krachtige hulp op dit punt noodig zijn. Leerzaam is een cijfer, dat ik uit Siberië heb meegebracht. In dat gebied van individueel landbouwbedrijf bezat nu een vijfde van de boeren geen enkel stuk vee meer; deze lieden waren dus buiten staat hun land te bewerken, en waren tot volstrekte ellende vervallen. Alleen hulp van overheidswege kan hun redding brengen. Over het geheel kan men zeggen, dat de schade, in en door den kleinen landbouw in Rusland geleden, niet grooter is, dan dat zij bij een oordeelkundige behandeling en met betrekkelijk 238 bescheiden middelen in vrij korten tijd verholpen zou kunnen worden. Maar dat is niet genoeg! -■Zeker, als de Russische boer zijn oude, meestal zeer primitieve gereedschap terug heeft, als zijn betrekkelijk kleine veestapel weer op peil is, en als hij na een goeden oogst of door hulp van buitenaf, opnieuw beschikt over een voldoende hoeveelheid van goed zaaikoren, dan kan hij spoedig weer de hoogte van 1913 hebben bereikt. En deze voorwaarden zijn werkelijk niet onvervulbaar; ik heb hier behoeften opgesomd, waarin ook het tegenwoordig bewind met wat geluk en redelijkheid binnen een paar jaar zou kunnen voorzien. Noodig zou daarvoor zijn de opheffing van een aantal bepalingen, waarvan de schadelijkheid door de menschen van verstand in het nieuwe bewind niet meer wordt betwijfeld. Zoo staat het nog wel met het Russische boerenbedrijf. Meer heeft het niet geleden, omdat het door zijn aard niet meer lijden kon. Er was nu eenmaal niet veel aan te bederven. Dit geldt trouwens een weinig van heel Rusland. Dit is de oorzaak dat men buiten het land zoo weinig besef heeft van den omvang van het uiterlijk herstel, dat zóó kort na zóó groote diepte van ellende, zichtbaar is geworden. Daarom loopen oude kenners van Rusland, die nü nog oordeelen naar een toestand van voor drie jaar, ver achter de ontwikkeling aan. Op een afstand kan men niet anders dan zich vergissen. Het laagje vernis over een half barbaarsche maatschappij was ook vroeger zoo dun, dat het verrassend gemakkelijk is, het er weer op te strijken. Wat voor ons oeconomisch weefsel en zenuwstelsel bijna doodelijke wonden zouden zijn, laat in de inktvischachtige massa van Rusland slechts opmerkelijk zwakke sporen na. Het gaat Rusland dus zooals zijn boer. Komt de boer op zijn manier weer op de been, dan is ook Rusland Weer op zijn wijze een aardig eindje op den goeden weg. Maar dat alles wil niet zeggen, dat de dingen daarmede ook 239 werkelijk ten naaste bij op orde zijn. Ik heb reeds er op gewezen, dat het bestaan der dorpen tot 1906 weinig meer dan vegeteeren was, en dat de door Stolypin ingevoerde hervormingen nog vele tientallen van jaren zouden noodig gehad hebben om de gemeenschap der Russische boeren op Europeesch peil te brengen. Dit laatste is, wat zal blijven ontbreken. Rusland, dat niet alleen, zooals vroeger, oeconomische sappen voor zijn eerste levensfuncties noodig heeft, maar deze in extra hoeveelheid behoeft voor zijn herstel, heeft aan den ouden toestand niet meer genoeg. Daarvoor is nog een andere, zeer klemmende reden. Uit zijn oeconomisch leven is een element verdwenen, dat niet veel kans heeft ooit terug te keeren: de geïndustrialiseerde landbouw der groote landgoederen. Deze leverden het grootste gedeelte van het overschot aan graan, dat noodig was om de steden te voeden en den Russischen uitvoer van koren gaande te houden. De Russische boer zelf kon ternauwernood in eigen behoefte voorzien. Nu zal het dorp met zijn productie het landgoed moeten vervangen, wil Rusland ooit in staat zijn, aan zijn buitenlandsche verphchtingen en aan zijn eigen behoefte aan invoer te voldoen. Daarom zal slechts de modernisatie van het landbouwbedrijf in het dorp, een meer intensieve bewerking van het land, een werkelijk herstel van Rusland tot stand kunnen brengen. Het sowjetbewind streeft wel in die richting, maar zijn landelijke politiek is nog al te zeer verward. Qoede maatregelen worden door sterk politiek gekleurde, fnuikende bepalingen geneutraliseerd. De landbouw heeft niet alleen de belastingen te dragen, welke landheeren, kapitaal en nijverheid niet meer betalen, hij heeft verder niet alleen de verliezen goed te maken, die de slecht geleide industrie de staatskas berokkent; maar hij heeft ook de schade te verduwen, die 240 op zijn eigen gebied de baantjesjagerij in coöperatie en in allerlei inkoops- eh verkoopsorganisaties veroorzaakt. . Er is nog veel „schoonmaak" noodig van het soort, waarmede de communisten in eigen gelederen nuttig werk hebben gedaan; en vooral is er noodig zedelijke en politieke moed bij de hooge heeren, om de consequenties te aanvaarden van het inzien van begane fouten. Naarmate de vakkennis meer invloed krijgt op de behandeling dezer dingen, en naarmate de heeren te Moskou zich. veiliger gaan voelen in hun opportunisme ten opzichte van oeconomische vraagstukken, zal de kans grooter worden, dat er van den landbouw en daarmede ook van Rusland, werkelijk iets terecht komt. Het politiek geharrewar, de oogendienerij tegenover een zeer onervaren menigte van arbeiders, die op het oogenblik nog te Moskou den strijd om de macht kenmerken, beloven vooralsnog weinig goeds. Het agrarisch probleem heeft van ouds iedere Russische regeering, die er belangstelling voor had, zwaar in de maag gelegen. De bolsjewiki kregen het nog onder bijzonder moeilijke omstandigheden op te knappen. Toen zij aan het bewind kwamen, waren de boeren reeds in beweging gekomen. Ik heb verteld, hoe zij al m den zomer van 1917 begonnen waren, de landgoederen, en in vele gevallen ook afzonderlijke boerenhoeven, in beslag te némen. Voor de bolsjewiki kon dit er uitzien als een ontwikkeling in de door hen gewenschte richting, die zij slechts verder hoefden te sturen, om haar te brengen waar zij haar hebben wilden. In werkelijkheid echter was er principieel niets nieuws geschied. De boeren hadden nu op groote schaal gedaan, wat zij zoo tallooze malen plaatselijk en zonder blijvend succes hadden geprobeerd: zij hadden den landheer verjaagd, zijn huis geplunderd en verbrand. Dit was iets anders dan een revolutie: 241 een soort slavenopstand op heel groote schaal, waarvan tegen gewoonte, door de veranderde omstandigheden, de gevolgen niet meer ongedaan werden gemaakt. Een redelijke, nieuwe verdeeling, volgens de gepredikte beginselen van gelijkheid, was niet mogelijk. Zelfs de in bezit genomen grond werd onder de betrokken dorpen niet op billijke wijze verdeeld. Had een dorpsgemeenschap zich bij den roof bijzondere voordeden verschaft, dan wilde het die veelal niet afstaan ten bate van een gelijke verdeeling onder alle omwonenden. Dit heeft zelfs wel tot kleine veldslagen aanleiding gegeven. Voor een goede verdeeling van den Russischen landbouwbodem in het algemeen ware één ding in de allereerste plaats noodzakelijk geweest: verhuizing van bevolking op groote schaal uit de te dichtbewoonde streken naar gebieden, waar terrein te over was. Dit gebeurde echter niet. Niemand zou ook in staat zijn geweest, het te bewerken. De boer bleef, zooals steeds, met hardnekkigheid vasthouden aan zijn dorp, ook als hij daar krom moest liggen vanwege gebrek aan ruimte, Verhuizen binnen zijn land ligt nu eenmaal niet in den aard van den moezjiek. Hij weet er geen raad mee. Als hij zijn streek verlaat, dan vindt hij heel bezwaarlijk de rust, om zich opnieuw neer te zetten. Begint hij eenmaal te zwerven, dan neemt zijn zwerven geen einde. Slechts in zijn eigen buurt schiet hij wortel. Zoo zag men het verschijnsel, dat de landhonger in vele streken nijpender dan ooit bleef voortduren, terwijl toch Rusland grond genoeg bezit om ieder zijn portie te geven. De boer klampte zich te krampachtiger aan zijn dorp vast, omdat hij in de rechten, die hij daar van oudsher kon doen gelden, een beveiliging voelde tegen den storm, die over het land ging en alles op losse schroeven zette. De revolutie als zoodanig beviel hem niet, en slechts in de gemeenschap der 242 zijnen en onder de beschutting van de oude heilige instellingen van het dorp voelde hij zich gerust. Hij zette zich schrap, en hield zich aan de oude wijsheid, dat één vogel in de hand meer waard is, dan tien vogels in onbekende verte. in ae verordeningen van het nieuwe bewind ten opzichte van het landbezit, heeft in den loop der jaren heel weinig systeem gezeten. Het was een bont mengelmoes, practisch veelal onuitvoerbaar, en zelden in zijn gevolgen goed doordacht. De bolsjewiki begonnen onmiddellijk met het ten deele reeds onteigende land der latifundia voor onteigend te verklaren; uitdrukkelijk werd daaraan toegevoegd, dat de oude bezitters geen recht op schadeloosstelling konden doen gelden. De boer had daar niets tegen; want het particulier bezit van den grond werd daarbij niet voor opgeheven verklaard; de onteigening werd slechts op de categorie der groote bezitters toegepast. Het betrokken land veranderde van eigenaar en de nieuwe bezitter was meestal niet de staat. Iedere boer had het recht, bij de verdeeling zijn aandeel te eischen; ook de gegoede boer in de dorpen, de z.g. koelak. Deze, als sterkste en intelligentste element in het dorp, wist zich veelal zelfs bijzonder te doen gelden. Heel kort echter liet de sowjetregeering de dingen zoo op hun beloop. Weldra brak de donkere periode aan van maatregelen, die de boeren verbitterden, de productie fnuikten en tot gevolg hadden dat het onmogelijk werd de bevolking der steden te voeden. Dit werd een der voornaamste oorzaken van een hongersnood, waarvan het relaas ons thans nog kan doen huiveren. Een der theoretisch belangrijkste bepalingen was, dat het particulier bezit van den grond werd opgeheven. De boer 243 heette nu nog slechts de gebruiker van het land dat hij bewerkte en van de middelen, waarmede hij dit deed. De gemeenschap was de eigenaar. Deze had ook voor den boer te zorgen als hij niet langer werken kon, en zijn hoeve aan anderen moest overdragen. Ieder kreeg zooveel akker als hij bewerken kon. Het gebruik van gehuurde arbeidskracht was 'toen streng verboden. Op den duur kwam de regeering daardoor in fel conflict met de boeren. Er waren echter nog andere oorzaken daarvoor. Zij eischte het overschot op der productie, tot voeding van de steden. Wat zij den boer toekende als zijn eigen aandeel was heel weinig. Menigmaal zette deze zich dan ook te weer tegen het in beslag nemen van zijn graan. Het kwam soms tot veldslagen tusschen invorderende troepen en weerspannige dorpen. De boer hield op meer te produceeren dan hij voor zijn gezin noodig had. De rest. was toch maar voor den roovenden staat. Hieruit vooral kwam de hongersnood voort, die de stadsbevolking in Rusland zoo na aan den ondergang heeft gebracht. Verkoopen mocht de boer niet. Hij deed het toch, of wel hij ruilde in, maar met het groote risico, dat zondigen tegen de communistische wetten nu eenmaal meebracht De boeren verheimelijkten hun voorraad. Hoofdzakelijk om die verborgen voorraden in handen te krijgen, voerde het sowjetbewind in Juli 1918 een mstelling in, die een geesel is geworden voor Rusland; zij bestond uit de „raden der arme -boeren", die in de dorpen de volstrekte macht in handen kregen. In de praktijk voerden dezen een rapa'illebewind. De boeren die iets bezaten, moesten er nu aan gelooven; de nieuwe machthebbers wisten wel wie nog iets had. Maar den staat kwam dit slechts voor een klein gedeelte ten goede. De „arme boeren" wisten zich zelf te bedienen. Ofschoon de regeering spoedig haar dwaling inzag, en verder weinig liefde toonde voor het ten troon verheven 244 „landproletariaat", werd de instelling nog jaren lang geduld. Al dien tijd verlamde zij de productie van de dorpen. Intusschen probeerde men het met allerlei experimenten van communistischen aard. Waar zij kon, bevorderde de regeering communistische vestigingen, waarin de oeconomische samenhang veel krachtiger was dan in de Mir het geval was. Immers in deze laatste werkte ieder voor zijn eigen belangen, en bezat de boer, wat hij zich verworven had. In de communistische kolonies moest ieder voor het bezit der gemeenschap werken. Boeren kwamen uit het leger terug en vonden hun hofstede leeg en berooid. Zij hadden geen vee meer, geen werktuigen, en moesten zich met elkaar zien te helpen. Zij vooral waren het, die dan communistische gemeenschappen oprichtten, welke door den staaf werden gesteund. Op den duur zijn die wel alle in het gewone Mirtype verloopen. De vrees voor hun hachje, die de politieke omstandigheden de gegoede boeren inboezemden, schiep elders weer communistische gemeenschappen van anderen aard. Ieder gaf zijn vee en zijn land aan die gemeenschap. Maar als het gevaar overgedreven was, viel de „commune" van zelf uiteen. Ieder zorgde er wel voor, dat hij niet minder terug kreeg dan hij tot het gemeenschappelijk bezit had bijgedragen. Het communisme in de dorpen bleek een volslagen mislukking, [maar had voor menigeen zijn bezit gered. De revolutie heeft feitelijk in de dorpen als een reactie tegen de moderne ontwikkeling gewerkt. De goede ontwikkeling, onder Stolypin begonnen, kwam in 1917 geheel tot stilstand. Op het oogenblik kan men zeggen, dat de Mir weer sterker is geworden. De revolutie heeft in dit opzicht averechts succes gehad. Een der redenen heb ik reeds opgegeven: De boer voelde zich zoodra alles begon te wankelen, veiliger in de gemeenschap. Dit werd nog sterker het geval in de periode, toen eigendom verboden, en iedere transactie met land, en ook 245 het geven of nemen van een hypotheek, een halsmisdaad werd. Het socialistische communisme dreef den boer terug in een vorm van gemeenschappelijk bezit, die een rechtstreeksche erfenis was van de lijfeigenschap. De Mir had zijn aantrekkelijkheden ook zeer duidelijk getoond in de periode van de verdeeling van land en have der latifundia. De individueele boer had zijn rechten daarbij niet kunnen handhaven. Zooals ik vroeger reeds heb verteld, was hij in vele gevallen zelfs mede het slachtoffer geworden van de verdeelingskoorts. Het werd een tijd, waarin het niet goed was alleen te staan. Er waren ook technische redenen, die de boeren te hoop dreven. Veelal waren er voor heele dorpen slechts een klein aantal ploegen, zeisen, trekdieren beschikbaar. Men moest het wel met elkaar vinden, om zich er doorheen te slaan. De tijd was voorbij, dat de ondernemingsgeest, die zoo menigen boer uit de gemeenschap had gedreven, een aanbevelenswaardige eigenschap was. De nuttige openbare instellingen, door Stolypin voor zijn hervorming in het leven geroepen, waren reeds lang verdwenen. Dat heb ik al vroeger uiteengezet. Alles bij elkaar had het beleid der bolsjewiki tengevolge, dat de productie te gronde ging. Materieele uitputting van den boer en door de maatregelen gewekte onwil werkten daartoe samen. Met de bevolking dreigde het denzelden weg uit te gaan als met de productie. Toen heeft de moed tot opportunisme van Lenin Rusland gered. Er was geen ander middel om den boer tot nieuwe productie te prikkelen, dan terugkeer tot de methoden van het kapitalistische stelsel. Lenin heeft de consequentie daarvan aangedurfd. Het was te duidelijk, wat te doen stond. De boer moest in de gelegenheid worden gesteld het overschot van zijn productie te verkoopen. Daarvoor moest de handel weer worden toegelaten. Zijn belasting moest van 246 tevoren vaststaan, zoodat hij wist waarmede hij eraf was, en belang erbij had, zooveel mogelijk boven dit bedrag te produceeren. De belasting werd toen niet meer in natura bepaald, maar in geldswaarde vastgesteld. Toen men zoover was, moest men het geld stabiliseeren, nadat men het vroeger, omdat men daarin een practischen vorm van onteigening en van uitroeiing van het kapitalistische waardemetingsstelsel had gezien, opzettelijk had laten verworden. Slechts waardehoudend geld immers kon den boer het verkoopen van zijn product tot iets aanlokkelijks maken. Deze maatregelen misten hun uitwerking niet. De boer ging weer aan het werk. Maar wat men deed was halfslachtig. Men liet allerlei fnuikende dingen lijdelijk voortbestaan. Lang leed de boer nog onder de dwingelandij van de raden van landproletariërs. De aan een verbod gelijk staande beperking in het gebruik van vreemde arbeidskracht verhindert ook nu nog, dat de oude velden in vollen omvang in bewerking worden genomen; zij trekt een nauwe grens voor den ondernemingsgeest van den landbouwer. Daardoor ligt veel braak in Rusland, wat volstrekt niet braak mocht liggen; en dat nog wel in allerbelangrijkst productiegebied als aan de Wolga, in Siberië, enz. Eigen aanschouwing gaf mij ongunstiger indrukken dan de bekende statistieken. De nadeelige gevolgen van deze bepaling zijn duidelijk. Zij is in vele opzichten noodlottig, het meest echter voor het ongelukkige proletariaat ten plattelande, dat daardoor zoo moeilijk werk vindt. En de regeerittg is niet in staat, iets voor deze menschen te doen. Moskou zal dus door den zuren appel moeten heen bijten, door ook deze principieele bepaling, als zoovele andere, op te heffen. Tal van gewestelijke besturen houden er in de practijk al geen rekening mede. Een van de eigenaardigste gevolgen van de revolutie in de 247 dorpen was de terugkeer tot den ouden handel met gesloten beurs en tot het door eigen huisvlijt voorzien in alle behoeften van het gezin. De boerenfamilie maakt nu haar eigen schoenen, kleederen, spint en weeft haar eigen stoffen. Dat moge goed passen in een communistische maatschappij, de overheid, die nu klandizie noodig heeft voor haar ondernemingen, schijnt dat nog slechts heel matig te waardeeren. Zij heeft nu eenmaal het communisme in de practijk vaarwel gezegd; en iedere inbreuk op deze capitulatie dringt haar als een doorn in het vleesch. Natuurlijk voelt en ziet men te Moskou wel waar het heen moet. Kamjenef, een der heerschende radicalen, spreekt tegenwoordig zoowel ten gunste van den particulieren winkelier als van den gezeten boer. Moskou wendt zich blijkbaar definitief af van de hchtzinnige proefneming met het dorpsproletariaat; het ziet nu zijn heil in het heulen met het productiefste gedeelte van de landbevolking, dat ook het welvarendste is. Dat moet het sowjetbewind vanzelf drijven op den weg, dien Stolypin gewezen heeft: aanmoediging van den ondernemenden enkeling. Langzamerhand zal men wel zoover gekomen zijn, dat men officieel gaat bevorderen, wat men op vele plaatsen reeds oogluikend heeft toegelaten: het herstel van loonarbeid, het toekennen van ruimer grondgebied aan boeren, die in staat zijn het te bewerken. Men kan niet ver meer zijn van een regeling van het grondbezit, nadat de Nöeuwe) E(conomische) P(olitiek) het verhandelen van vaste goederen binnen zekere grenzen reeds mogelijk heeft gemaakt. Welk een werk zal het herstel van het kadaster in Rusland opleveren! Tot technisch herstel van den landbouw wordt reeds allerlei gedaan. Het voorbeeld van Stolypin wijst ook hierin den weg. De groote sowjethoeven, die op verschillende plaatsen op 248 vroegere landgoederen en domeinen zijn ingericht, spelen nu reeds op beperkte schaal de rol van landbouwconsulent, van proef-fokstation. Deze hoeven, die als alle sowjet-ondernemingen, volgens kapitalistische methode veelal eenigszins gebrekkig ingerichte bedrijven zijn, met gehuurde arbeidskrachten en commercieele organisatie, kunnen in dit opzicht in de behoefte niet voldoende voorzien. De financieele zwakte der boeren zal ook nopen tot het oprichten van centralen voor het verhuren van landbouwmachines. Voor dit alles ontbreken echter de middelen. Men ziet waar de schoen wringt. Grillige politieke invloeden, valsChe schaamte en vrees voor de menigte bij de leiders, het onzeker tasten naar een juiste methode, het wantrouwen tegenover deskundige raadslieden, gebrek aan geld en aan materiaal, dwarsboomen de agrarische ontwikkeling van Rusland. De winst, door de hervorming van 1906 tot aan het uitbreken van den oorlog in 1914 behaald, is naar het schijnt verloren gegaan, en een nieuwe opleiding tot individueelen en modernen landbouw van den boer in Europeesch Rusland is noodig geworden. Misschien staat daar als voordeel tegenover, dat hij op vele plaatsen door de sterk bevorderde coöperatie wat zal hebben geleerd. In Siberië zijn de dingen aanzienlijk anders. Daar leeft de oude inwoner van het land, die onder de gebeurtenissen wel heeft geleden, maar zich van de voorschriften van Moskou over 't geheel weinig heeft aangetrokken; en dan is er de uit Europeesch Rusland geimporteerde, sedert zijn aankomst op eigen grond zittende boer, die van oudsher zijn in Rusland achtergebleven broeder een heel stuk voor was. Daar zal het herstel veel minder zwarigheden kosten. Daar is trouwens ook, wat in centraal Rusland ontbreekt: de ruimte. De spwjetregeering geeft steeds openhartiger toe, dat zij 249 s zonder de vriendschap der boeren niet kan bestaan, en dat zij principieele óffers moet brengen, om die vriendschap te winnen. Of zij; niet wat laat tot die ontdekking is gekomen? Zij streeft nu naar die vriendschap met leuzen, zooals ik heb uiteengezet. Er zal meer moeten gebeuren, en dat „meer" zal heel Rusland ten goede komen. Het moet de rest van de capitulatie worden, de opruiming van de laatste overblijfselen van de communistische practijk en dat wel niet alleen ten plattelande. 250 DOOR HET ZWARTEZEEGEBTED. ODESSA. Odessa is niet meer de rijke en drukke havenstad van voor den oorlog. De bevolking is verarmd en de straten zien er verwaarloosd uit. Vele gebouwen vertoonen angstwekkende scheuren, en niemand steekt een hand uit om er iets tegen te doen. Armoede en ondermijning van den kalkbodem werken eendrachtig samen om de stad zoo dicht mogelijk bij den ondergang te brengen. Ongelukken hebben de eigenschap in groepen op te treden. De afschuiving aan de kust, die telkens in den loop der decennia weer een buitenrand huizen van de stad afpelt, had in de laatste jaren vlug en grondig werk gedaan. Waar betrekkelijk kort geleden nog villa's en groote strandrestaurants stonden, was nu geen spoor meer te zien van het menschelijk bouwwerk. De afgebrokkelde massa van aarde en kalksteen had volkomen bedolven wat zij eens gedragen had. Van alle kanten was Odessa geteisterd. Bij het binnenloopen van den trein in de stad had ik een heele wijk gezien, die nog slechts door overeindstaande brokken muur gevormd werd. Die verwoesting had, gedurende de bezetting door de Oostenrijkers tegen het einde van den oorlog, een vreeselijke ontploffing veroorzaakt. De stad was het tooneel geweest van allerlei strijd in het tijdperk der contra-revolutionaire bewegingen en der interventie. Voer men in Oostelijke richting uit de haven, dan kon men zien, hoe de kustlijn een doorloopende reeks van ruïnen droeg, zoover de boot den landzoom volgde. Alle rampen, die Rusland hebben getroffen, heeft Odessa rijkelijk mee gemaakt. In het hongerjaar 1921 is een groote stroom van vluchtelingen in deze grensstad doodgeloopen. Wat aan afschuwelijkheden uit dien rampzaligen tijd bij ons 2Si bekend is geworden heeft Odessa overvloedig meebeleefd. Honger en vlektyphus hebben zoo huisgehouden onder vluchtelingen en arme stadsbewoners, dat, vooral toen de winter kwam, het niet meer mogelijk was de sterfte met begraven bij te houden. Arme heden, die de kosten van begrafenis en de omslachtige, door de overheid gevergde formaliteiten niet konden betalen en die ook wel in hun volslagen uitputting niet meer de geestkracht konden verzamelen voor de eenvoudigste daad van piëteit, legden soms hun dooden aan den weg, waar de voorbijgangers er zoo weinig mogelijk notitie van namen. Buitenlanders, die deze periode hebben meegemaakt, vertelden mij bijzonderheden uit eigen ervaring, zoo afgrijselijk, dat ik die den lezer besparen moet. Zij voegden eraan toe: Onbegrijpelijk was de lijdzaamheid der verhongerende vluchtelingen, die soms kermend voor onze deur lagen te sterven, terwijl wij het niet waagden hen met hun vlektyphus naar binnen te halen; want op de markt was, voor allen zichtbaar, nog dagelijks wit brood te koop voor degenen, die het betalen konden, en toch hoorde men niet van pogingen tot plundering. Dat heeft Odessa doorgemaakt Nu gaat het, bij vroeger vergeleken oneindig verarmde leven er kalm weer zijn gang. Er is, zooals overal in Rusland, heel veel armoe, maar niet in het oog vallend veel ellende. De zwaarste slag die Odessa getroffen heeft, lijkt voor het oogenblik onherstelbaar, en dreigt ook beslissend te worden voor zijn toekomst. Het is de afscheiding van Bessarabië van Sowjet-Rusland. Daarmede heeft de haven haar rijkste achterland verloren. Inplaats van een centraal gelegen koopstad voor een groot korenland, is Odessa geworden een door den loop van een scherpgeteekende politieke grens in een hoek geklemde havenplaats van scherp ^geschrompelde beteekenis. Te Odessa ziet men, wat het Bessarabische vraagstuk voor de Oekraine in het bijzonder beteekent. De 252 haven van Odessa lag vrijwel verlaten. Haar kranen en elevators waren verroest en onbruikbaar geworden, uit het lood gezakt soms, en hun zorgelijk silhouet maakte het schouwspel in de haven te mistroostiger. In een Russische boot werd koren ingeladen, alles met lichaamskracht, zooals het nu in alle Zwartezeehavens toeging die ik bezocht heb. Aan arbeidskrachten ontbrak het waarlijk niet. Als mieren krioelden de sjouwerlieden door elkaar en men zeide mij, dat uit- en inladen zoo met verrassende snelheid in zijn werk ging. Voor de bootwerkers was dat werk een buitenkansje. Zij krijgen niet al te vaak gelegenheid hun dagloon van tegen de twee gulden te verdienen! Vreemde schepen waren zeer schaarsch. In de dagen dat ik •de haven bezocht, lag er slechts een Italiaan, en ook die nog niet vrijwillig. Dat was een eenigszins pijnlijke geschiedenis. Er waren een paar lieden uit de haven aan boord gekomen, ■die het scheepsvolk tot muiterij hadden opgezet. Na een zeer "bewogen tafereel had de kapitein de twee indringers van boord willen laten verwijderen. Toen had een van het tweetal met een revolver op hem geschoten, en hem nogal leelijk in het been geraakt. Men had den kapitein naar een ziekenhuis gebracht, en zijn schip lag te wachten tot hij weer terug kwam. Lang duurde dat niet, want de kapitein gaf er de voorkeur aan zich in zijn vaderland te laten behandelen. Er zijn eerst krachtige diplomatieke stappen noodig geweest om de autoriteiten te Odessa ertoe te brengen, de schuldigen aan het geval te straffen. In de haven lagen heel wat afgetakelde kleine schepen, en ook een paar vaartuigen die hun dubbel en dwars verdiend pensioen nog niet ten deel was gevallen. Men wees mij op een paar kleine, smalle raderbooten, die op een morgen waren binnengekomen. Het waren zeer oude scheepjes, met heel lange en heel dunne schoorsteenen, van het type dat men wel op afbeeldingen van havens uit den tijd van zoo omstreeks Russische Indrukken 253 17 1870 ziet Er was maar één ding modern op die vaartuigjes en dat was een kanon van bescheiden afmetingen, dat midden op het dek stond. Want wat ik voor mij zag waren een paar „kruisers" van de eens zoo geduchte Zwartezee-vloot. De groote schepen lagen op den bodem van de zee, sedert den tijd toen opstand en vreemde bezetting nergens meer een veilige haven overlieten voor de zuidelijke zeemacht der sowjets, of wel zij waren door Wrangel meegenomen naar Bizerta. Ik heb onderweg nog een paar torpedojagers en eed duikboot gezien; dat is alles wat ik op mijn Zwartezeereis van Russische oorlogsschepen ben tegengekomen. De haven van Odessa diende hoofdzakelijk voor zwembasin. De bootwerkers, die er niets anders te doen hadden en een gedeelte van de stadsjeugd brachten een aanzienlijk deel van de gloeiende zomerdagen in het water door. Voor de meer gegoede burgerij — die was er in ieder geval blijkbaar nog — was er een speciale badgelegenheid ergens aan het strand, dienaar onze begrippen lang niet goedkoop was. Ik bezocht die in de Pinksterdagen, en toen wemelde het er van menschen. Er waren weinig vreemdelingen te Odessa gevestigd; die er waren, wat Duitschers, een paar Engelschen en Italianen, en misschien ook nog sporadische verschijnselen van andere nationaliteit, kon men haast op de vingers tellen. Het waren uiteraard hoofdzakelijk menschen, die met havenwezen te doen hadden. Heel glorieus was het over het geheel niet met hun zaken gesteld. Te Odessa merkte ik reeds, dat de Italianen nog geen heil erin zien, gebruik te maken van het voorrecht van kustvaart, dat Mussolini als belooning voor zijn vlugge erkenning van sowjet-Rusland in onderscheiding van alle andere naties gekregen heeft. De Triester Lloyd het schepen loopen uit eenige Russische havens rechtstreeks naar havens, van den Levant en van de Middellandsche Zee, maar die deden dan geen andere Zwarte Zee-havens aan Men kreeg niet den indruk, dat dit een florissant bedrijf was. De vaart 254 van vreemde schepen in de Zwarte Zee lag, toen ik er juist buiten het seizoen voor graanverscheping rondvoer, zoo goed als stil. In alle havens bij elkaar, waarbij Odessa, Sebastopol, Feodosia, Kertsj, Noworissiisk, Poti en Batoem inbegrepen, heb ik niet meer dan bij elkaar een half dozijn schepen onder vreemde vlag gezien. In alle met het transportbedrijf samenhangende ondernemingen werd bitter geklaagd. De algemeene indruk was uitermate troosteloos. De stemming was nog zooveel te slechter, omdat men de droevige resultaten van den oogst van 1924 reeds begon te voorzien. Te Odessa, in het uiterste Westen van Rusland dus, hoorde ik de eerste klachten. Zij namen toe, toen ik de Krim bezocht. Maar zij waren nog onschuldig vergeleken met hetgeen ik later ten Noorden van den Kaukasus en in het Dongebied — om van de Wolga nu nog maar te zwijgen — heb waargenomen. In de Krim schatte men in die dagen den oogst op 35 a 45 pet. van dien van het vorige jaar. Die was echter bijzonder goed geweest. Daarom spraken de boeren stellig voorbarig, reeds van gebrek aan levensmiddelen tegen het komende voorjaar. De schrik van 1921 zit er nog geducht in. Te Noworossiisk werden de klachten noe levendiger. Toen ik te Odessa kwam hadden daar juist anti-Duitsche betoogingen plaats gevonden, vanwege het incident in de Russische handelsdelegatie te Berlijn. Was het ooit ergens duidelijk, wat dergelijke vertooningen om het lijf hebben, dan was het te Odessa. Heel ongegeneerd over de zichtbaarheid van den opzet werd het gevalletje van hooger hand op touw gezet, en daarop natuurlijk met man en macht van de politie, „zooveel mogelijk binnen de perken gehouden". Er was ternauwernood een sterveling te Odessa, die niet wist, hoe de betooging tot stand was gekomen. Zoo is het overal in het Zuiden geweest. Dat moest ook wel, omdat de bevolking daar, zooals in.vele streken van Rusland, nogal sterke Duitsche 255 sympathieën keestert. Dat heeft mij eigenlijk overal in Rusland getroffen. Het verschijnsel was onmiskenbaar. De bevolking in het kustgebied van de Zwarte zee scheen vooral heil van de Duitsche ondernemers te verwachten; zij heeft ook allerminst reden om van vreemde ondernemingen afkeerig te zijn. Zooals gezegd, de werkloosheid was heel groot. Menige havenarbeider mocht blij zijn, als zijn gemiddeld inkomen den halven roebel per dag te boven ging; deze lieden waren immers den meesten tijd zonder werk. Een troost was nog, dat de behoeften van die menschen zóó gering, en de levensmiddelen die zij gebruiken, zóó goedkoop zijn, dat met dien halven roebel per dag hun gezin niet honger hoefde te lijden. Den warmen zomer kwamen zij er stellig heel goed mee door. Maar als de winter komt? VAN SEBASTOPOL NAAR JALTA. * De stad Sebastopol heeft weinig van de romantiek, die een vermaard beleg met haar naam heeft verbonden. Eerst buiten de stad bespeurt men geschiedenis: namen van heuvels, beroemd in de krijgsgeschiedenis, ruig, onherbergzaam berglandschap en groote kerkhoven, verhalende van de verliezen der belegeraars. Sebastopol is ook bekend geweest als vlootbasis. Nu is men bezig het tot zuivere handelshaven te hervormen. De marinewerf ligt verlaten, half afgetakeld, kenbaar nog aan veelheid van oud roest. Groote graanmagazijnen zijn reeds om de bocht, die de beste haven van de Zwarte Zee vormt, gebouwd. Ook hier weer moet alles nog met menschelijke ruggen worden verscheept: kranen en elevatoren ontbreken volkomen. Buiten de stad raakt men spoedig in belangwekkend 256 bergland; de bewerking van den grond is nog zeer beperkt. Allerlei strijd uit de laatste jaren doet zich nog in gevolgen gevoelen. De naam Wrangel is hier niet bepaald populair. Men mijdt hem liefst en spreekt fluisterend van „Peter". Ook in burgerlijke kringen zonder eenige sympathie. Wij pleisteren in een Tartaarsch dorp, Baidary. Het café hangt vol portretten van Lenin. Men schijnt zeer regeeringsgezind in deze streek; dat bewijzen niet alleen die portretten, maar ook minder onschuldige dingen, die ik later zag. Is dat misschien de nawerking van het avontuur van Wrangel? Ik ben per auto over de Zuidpunt van de Krim op weg naar Jalta; dat is een beroemde tocht. Zoodra wij door Baidary heen zijn» gaat het door een poort in de rotsen. Dan zien wij onverwachts, 500 meter in de diepte, glinsterend in het felle zonlicht, oneindig van uitgestrektheid, den spiegel van de Zwarte Zee bijna recht onder onze voeten. Het is een van de vermaarde punten in zijn werelddeel, die ieder Rus op zijn minst van hooren zeggen kent. De weg gaat verder, als geplakt tegen hooge, loodrechte, . kleurige rotswanden. Beneden Hgt het kuststrand, met zijn villa's, paleizen, dorpjes. Tallooze paden slingeren bijna verticaal naar omlaag. Vele van die paleizen en groote hotels dragen beroemde namen; het bekendst van al is het vroegere keizerlijk buitenverblijf Liwadia. Hoeveel geschiedenis zit daaraan vast! Dat zijn nu alles sanatoria en zomerhotels voor sowjetambtenaren en arbeiders. Het gebeurt ook wel, dat een volkscommissaris erheen verdwaalt, die al dan niet tot herstel van politieke gezondheid naar het Zuiden gereisd is. Trotski o.a. heeft er in 1924 gelogeerd. De weg is weinig vroolijk, ondanks de indrukwekkende grootheid van het landschap; want weer is eindeloos de reeks van verwoeste huizen in en buiten de dorpen. Te Baidary hebben wij een ouden, goed gekleeden boer in onzen wagen genomen, heelemaal geen moezjiektype. Hij kan ons in menig 257 geval vertellen, hoe dat zoo gekomen is. „Dit huis moest vernield worden," zoo legt hij uit, „omdat de districtshoofdman er gewoond heeft." Hij zegt dat zoo natuurlijk, dat wij wel moeten beseffen, hoe klemmend die reden is. Het is daarom te merkwaardiger, dat al die vorstelijke en plutocratische paleizen daar in de diepte gespaard zijn gebleven. Aan een zekere mate van practischen zin ontbreekt het den lieden blijkbaar toch niet! Eenig vermaak moet de mensch in deze sombere tijden toch ook hebben. Dat weet onze gast ons goed duidelijk te maken. Kort na de ruïne van de hoofdmanswoning komen wij voorbij een klein huisje, dat opgebouwd is geweest uit groote, goed behouwen steenblokken, die nu verstrooid om de grondvesten heen liggen. „Waarom is dit kleine huisje dan wel verwoest?", vraag ik. Een glans van herkenning komt over het gezicht van den bejaarden man. „O," zegt hij, „dat weet ik toevallig; mijn zuster had het gekocht. Zij hebben het omgegooid, om haar te plagen." „Wie heeft ooit van zijn levensdagen van zulk een gruwelijke plagerij gehoord," zoo leerde ik in mijn jeugd zingen op de wijze van den moord te Raamsdonk. In ieder geval, het was zichtbaar dat een revolutie over het land was gegaan. Nu was het ten minste weer veilig op den weg dien wij reden. Kort geleden nog had die buurt een minder aangename reputatie gekregen. Daarvoor was geen reden meer. Ook het vernielen had opgehouden. Laten wij hbpen dat de boeren nu op kalme manier zich goed revolutionair toonen. Op dien rit maakte ik voor het eerst kennis met het sowjetstelsel in de mohammedaansche bevolking. Tartaren zaten voor het sowjethuis in hun dorp bijeen, en zongen. Er was iets van den eenvoudigen ernst in die bijeenkomst van een godsdienstoefening: men zong met overtuiging, en ging daarna 258 uiteen. Het communisme was daar blijkbaar gemoedskwestie. In dit land met een eenvoudige bevolking, dat 's zomers overstroomd wordt door vacanbehoudende sowjetambtenaren, is ook alle mogelijkheid voor een krachtige propaganda. In het donker bereikten wij Jalta, een badplaats als van ouds. Zooveel handel, zooveel café's en restaurants als daar in den avond zichtbaar waren, had ik in Rusland nog niet gezien. Ik ontdekte daar reeds, wat ik later in den NoordKaukasus nog zooveel overtuigender zag, dat er nog altijd een badplaats-publiek in Rusland is, buiten de vacantiehoudende en financieel meestal zwakke, staatsdienaren. NAAR DEN KAUKASUS. Dien nacht kwam mijn boot te Jalta aan, en goot een stortvloed van gasten over het vriendelijke stadje uit. Ik zag deze ontvolking van het vaartuig met vreugde aan en vervolgde mijn weg naar het Oosten. Feodosia kwam nu aan de beurt, een bekende graanhaven. Ik vond er stilte, en geweeklaag over gebrek aan zaken. Altijd hetzelfde lied. Men had er in het afgeloopen seizoen ongeveer 225,000 ton graan in 41 schepen geladen. Dat moest ook daar alles met menschelijke draagkracht gebeuren. Het komende seizoen zag men zeer donker in vanwege de slechte vooruitzichten voor den oogst. Want iets anders om te verschepen dan graan was er niet meer. De transportfirma's in de haven waren allen tijdelijk aan het rentenieren. En zij wisten niet wanneer dat zou ophouden. Naarmate ik verder kwam op dien tocht, raakte ik te meer onder den indruk van de depressie, die op alles en ieder scheen te rusten. Het gevoel van een verlammende beklemming, die alles gevangen hield, was sterker dan het genot, dat het schouwspel van het nog steeds in pracht toenemend landschap bood. De reede van Kertsj lag geheel verlaten, de kust van 259 de Straat van Kertsj prijkte met uitgedoofde fabrieksschoorsteenen. Te Noworossiisk scheen iets meer leven; daar lagen een paar schepen. De haven heeft een langen elevator naar de graanpakhuizen, heeft drie vijftig-tonskranen, ook drie spoorwegkranen. Men had een nieuwe pipeline aangelegd voor de olie, die uit het binnenland per trein naar de groote haventanks wordt gebracht, van die tanks naar de schepen. Tegen de glooiing van de bergen, langs de haven, stond een groote kalkfabriek, die ten deele werkte. Dat zag er wat levendiger en fleuriger uit dan hetgeen ik elders gezien had. Maar men jammerde te Noworossiisk niet minder dan elders. Het was nu eenmaal een centrum, met heel andere aspiraties dan de havenstadjes die ik had bezocht. Ik trof er tal van vreemdelingen van allerlei nationaliteit; niemand was tevreden. Naar Noworossiisk gaat men nu eenmaal niet om er weinig te verdienen. Alles leek er zoo een beetje avontuurlijk; dat waren vooral ook de prijzen, die men voor alles in de stad moest betalen. Vermakelijk was het leven er stellig niet; schilderachtig echter was het wel degelijk. Kleur ontstaat zoo vanzelf, als in een havenstad, met allerlei aspiraties van havenstad, kameelen vrachtjes aanbrengen uit het binnenland en een soort plaatselijke militie naast en ongeveer op gelijken voet met varkens en kippen, in de straten haar heil zoekt. Daar te Noworossiisk maakte ik voor het eerst kennis met de pogingen van een bekende Duitsche vliegtuigonderneming, om langs, tusschen en over Zwarte en Kaspische Zee het luchtverkeer op gang te brengen. Zeker hebben de Russen belangstelling voor die pogingen; maar hebben zij er ook de middelen voor? De Duitschers gaven in ieder geval de hoop niet verloren. En zij vliegen heel wat in den Kaukasus. In Baedeker staat te lezen, dat de haven van Noworossiisk een der beste is van de heele Pontische kust, maar in den 260 winter door bora-achtige stormen geteisterd wordt. In de opeenhooping van rampen, die Rusland in de laatste jaren getroffen heeft, mag niets ontbreken; geen mogelijkheid van ongeluk laat deze periode voorbijgaan zonder een felle demonstratie van haar kunnen. Ook Noworossiisk heeft daaraan moeten gelooven. Met onbegrijpelijke kracht heeft de orkaan den vorigen winter een groot stuk van de havenpier vernield. Een groot en kostbaar stuk werk zal het zijn, de geweldige bres, die de golven in de zware steenen wering geslagen hebben, te herstellen. De schrik, door deze ramp veroorzaakt, was zoo groot, dat men vanzelf weer te spreken kwam over een oud plan: een tunnel te slaan door de bergen, die de haven van drie kanten insluiten, als een ventiel voor den buitensporigen winddruk. Dat zijn alles echter dingen — ook zelfs het herstel van de wering — die op het oogenblik de financieele draagkracht van het land ver te boven gaan. Op den weg naar het Zuid-Oosten liggen nog heel wat voorloopig onvervulbare desiderata van dien aard. Na Noworossiisk begint de eigenlijke Aziatische Kaukasuskust, die een liefelijke tegenstelling vormt tot het grootsche en wilde, maar zeker niet lachende berglandschap van de Krim. Aan de havens van die kust is heel wat te doen, groote werken, die de aandacht zouden verdienen van de Europeesche nijverheid, als de middelen er maar waren om ze uit te voeren. Moskou beseft zeer wel, hoe weinig het uit eigen krachten vermag, als het niet lukken zou credieten te vinden in ruit voor concessies. Maar wie durft die nu reeds aan? Belangwekkend is b.v. het vraagstuk van het havenbekken van Toeapse. De wering ligt er, de haven is klaar, maar er is verder niets van outillage. Nu zouden de Russen niets liever doen dan Toeapse, dat het eindpunt van een spoorweg vormt, tot een groote verschepingshaven maken, omdat de haven — een uitzondering in de Zwarte Zee — zooveel natuurlijke 26r diepte heeft, dat zelfs zeer groote zeeschepen er voor den wal kunnen komen. liet is een lievelingsdenkbeeld van Krassin, van Toeapse een der hoofdpunten van uitvoer te maken, de graanexport van een groot gedeelte van het daarachter liggende Koebaangebied er te concentreeren en een buisleiding er heen te leggen van de olievelden van Grozny. Ook ten opzichte van Batoem bestaan nuttige, maar onder de tegenwoordige omstandigheden utopische plannen. Het transport van de vluchtige en kostbare producten der raffinaderijen te Bakoe door buizen naar de Pontische petroleumhaven dwars door den Kaukasus, is onoeconomisch, omdat het verlies onderweg grooter en vooral duurder is, dan wanneer men de ruwe olie door de buisleiding stuwde. Men verkondigde in het petroleumhoofdk war tier te Bakoe nu bet denkbeeld, te Batoem een groote, centrale raffinaderij te bouwen en een nieuw buizenstelsel daarheen aan te leggen voor het ruwe product der boorgaten. Armoede is duur, en men moet zich schikken in het onoeconomische, wanneer het geld om spaarzaam te zijn ontbreekt.... De aan bodemschatten zoo rijke Kaukasus is tijdelijk een arm land geworden. Toen ik er rondreisde, gaf een rijke vrüchtenoogst een glimp van overvloed aan de steden; bergen van groote roode en witte kersen vooral maar ook andere vroege vruchten, tooiden de winkels en bazaartenten en werden overal in de straten verkocht. De glans en de kleurigheid van deze vruchtenpracht, die het land als overstroomde, wekte indrukken van weelde, die anders ontbroken zouden hebben. Maar zelfs in dien vruchtenhandel zag men bij nader toezien verschijnselen, die als schreeuwend getuigden van een abnormale oeconomische constructie der samenleving. Men behoeft Rusland niet te hebben bezocht, om te weten wat de citroen is voor den Rus. Theedrinken vult een groot 262 gedeelte van zijn bestaan, en de schijf citroen is een hoofdingrediënt bij zijn theedrinken. Zoo is het ten minste vroeger geweest. Nu gaat dat niet meer voor de meesten. Daar ginds in den Levant, met zijn Rivièrekhmaat, in dat „lachende Zuiden", waar de „Orangen blühen", kostte een enkele citroen omstreeks één gulden. Men zag dezen zomer citroenen bijna overal in Rusland, maar steeds voor dergelijke prijzen. Toen ik in Mei te Moskou aankwam, had ik mij er over verbaasd, dat sinaasappelen niet alleen in de dure winkels, maar zelfs in den straatverkoop van 80 ets. tot f 1.30 kostten en citroenen ongeveer 65 ets. Men zeide mij toen, dat de buitensporige duurte van alle goederentransport deze prijzen veroorzaakte. Nu vond ik in het verre Zuiden, waar de vruchten met niet meer kosten dan bij ons, per schip werden aangebracht, nóg hoogere prijzen. Dit laatste bleek echter achteraf maar schijn. Want toen ik weer te Moskou terugkwam, was daar de prijs van een goede citroen intusschen tot ongeveer f 2 (zegge twee gulden) gestegen. Hierbij vergeleken was de woekerwinst in de staatswinkels op geïmporteerde waren genomen — ik heb al eens als voorbeelden genoemd: ƒ 8 voor een flesch Delftsche slaolie, f 2.70 voor een stuk kalodermazeep, enz. — maar kinderspel. Als men zoo naar het Zuid-Oosten vaart, ziet men van zee uit de Kaukasische kust de verarming niet al te zeer aan. De kust is schaars bevolkt, en de geweldige berghellingen, dicht begroeid met welige bosschen, zijn onaantastbaar voor de oeconomische lotgevallen des lands. En waar men vestigingen ziet, verbergt de afstand de versjofeling. Liefelijk liggen al die badplaatsjes aan den voet van het machtig gebergte, waaraan de oudste herinneringen van de Westersche beschaving verbonden zijn. Het ziet er alles van zee uit zoo vroolijk wit en royaal uit, alsof ook nu nog de weelde van Russische bourgeoisie en aristocratie er haar eischen stelde 263 en jaar op jaar verhoogde welvaart bracht. De heldere, aantrekkelijk luchtig gebouwde hotels liggen er te midden van een weligen plantengroei en achter domtoren-hooge en -zware populieren als een verlokking voor den reiziger. Slechts als het schip eens een keer aanlegt en men deze weelde van nabij te aanschouwen krijgt, ziet men dat de gebouwen verarmd en vaak vervallen zijn. Desniettemin voelt men zich in een lachende wereld gekomen, die snel het leed van geslagen wonden overwint of vergeet. De reizigers op het schip worden nog talrijker; zij worden vroolijker van aard, maar tevens onbezorgd-haveloozer. De bivouacs op het dek worden nog dichter bevolkt, de huiselijkheid, die zich daar ontwikkelt, nog intiemer. Er is veel gejuich, gezang, elkaar kennen; stellig is er ook veel ongedierte. Men heeft het gevoel, te midden van een volkje te zijn, waarvoor de zon reeds genoeg is als rijkdom. Wij zijn in een ander werelddeel gekomen. Over de menschen is niet meer de zwaarte van den moezjiek. Wij zien Azië op zijn vroolijkst! Hoe prachtig is de plaats gekozen voor al de oude zomerweelde-nestjes der Russen, die wij voorbijvaren. Veilig geborgen tegen zonnegloed en winden, liggen zij in de tropisch welig begroeide plooien der naar de diepten der Zwarte Zee afdalende Kaukasus-glooiingen. Zij liggen daar zoo stralend genoegelijk met hun terrassen, hun vrucht- en wijngaarden, hun theaters en vriendelijke kerkjes. Wij komen op de reede van plaatsjes, wier naam herinneringen aan weelderig zomergenot en nu ook wel fel heimwee bij ontelbare Russen moet wakker roepen. Anapa, Sootsji, Gagry. In den avond varen wij het prachtig gelegen klooster Nowy Afon voorbij, gesticht door monniken van den berg Athos (de naam beduidt ook Nieuw-Athos), een groot complex van kerkelijke gebouwen, gelegen op een van de weelderigste plekken van de weelderige kust. Dat klooster is, na seculari- 264 satie door het sowjet-bewind, thans weer, als zoo menig ander klooster, aan de monniken teruggegeven. Er is op het donkere, fantastische, dichtbevolkte dek van ons schip puur zomervreugde in het haast wriemelende leven der jonge reizigers. Het donker, de stilte van de zee, de nabijheid van de geweldige bergruggen, werpen iets als een warmtonige schaduw over dat leven. Jammer is, dat men zich niet kan laten omringen van die stemming. Wat onwennig kijkt men toe van een plekje midscheeps, omdat er nergens anders plaats, en de plecht niet te bereiken is. De banken liggen vol met slapenden. Uit de eetsalon komt luide pianomuziek en een schelle vrouwelijke zangstem. Verder op het dek is dat niet te hooren; daar scandeeren harmonica, balalaika, gitaar, en aardig klinkende koortjes de stemming. Het kon een ongerepte, groote zomeravond zijn. Maar men weet dat men naar beneden moet naar eten muffe, eenigszins kleverige hut, waar geen tochtje door het open venster naar binnen komt VAN POTI TOT BATOEM. Poti ligt aan een spoorweg, dien het met de in de verhalen over den laatsten opstand in Georgië zoo vaak genoemde stad Koetajs verbindt. Poti moest een drukke haven zijn, want het is de voornaamste plaats voor verscheping van het Kaukasische mangaanerts. De haven zelf ziet er niet onaardig uit, maar, zooals bijna alle Russische Zwartezee-havens, is de technische uitrusting er vrij gebrekkig. Op het oogenblik is dat ternauwernood een gemis. Door de grillige oeconomische politiek der overheid, die groote ondernemers afschrikt en degenen, die het gewaagd hebben concessies te aanvaarden, ontmoedigt, staat de productie van mangaan in geen verhouding meer tot de mogelijkheden, die de rijkdom van het 265 land aan deze belangrijke delfstof biedt. Het is mogelijk, dat de omstandigheden iets beter zijn geworden, sedert Moskou zich weer met de Duitschers, die het Kaukasische mangaan bezwaarlijk kunnen missen, heeft verzoend. Om echter een productie te krijgen, die aan de mogelijkheid van verkoop beantwoordt, zouden de hooge heeren in den Kaukasus een verstandiger en in ieder geval betrouwbaarder houding moeten aannemen, dan zij totnogtoe ten opzichte van de mangaan-nijverheid hebben gedaan. Dit onderwerp heb ik vroeger reeds besproken. Al. moest Poti, zooals gezegd, een drukke haven zijn, in werkelijkheid lijkt het daar nu heel weinig op. Ik trof het nog niet eens slecht. Na alle verlatenheid en verlamming, die ik langs de Zwartezeekust had gezien, leek het haast levendig, dat een Amerikaansch én een Engelsch schip er lagen te laden, en vooral, dat een baggermachine bezig was de haven uit te diepen. De aanleg van station en kaaien toonde heel duidelijk, dat het er eens veel meer leven was geweest. Ruimte was er genoeg, maar een dun grasveld was nu tusschen de bestrating opgeschoten. Een Tartaarsche koeherder weidde zijn dieren op de kaaien en opslagplaatsen! Het spoorwegemplacement aan de haven leek buitensporig groot in verhouding tot het gebruik, dat onder de tegenwoordige omstandigheden ervan kon worden gemaakt. Het heele haventooneel was als een illustratie van de verdwenen welvaart, die voor haar terugkeer wacht op het herstel van de stabiliteit in het oeconomisch bewind. Het was er als op zooveel plaatsen in Rusland. De elementen voor herstel van welvaart zijn er wel. De mangaan-mijnen kunnen aan het werk als het moet, de spoorweg en de bescheiden middelen tot verscheping zijn gemakkelijk te herstellen. Wat ontbreekt zijn menschen, geldmiddelen en het oordeelkundig bewind om dit alles tot nieuw leven te brengen. Daarop wachtte Poti en daarop wachten nog ongeduldiger de duizenden arbeiders — 266 de bevrijde, het land besturende, proletariërs — die nu zonder werk en in zeer ellendige omstandigheden rondloopen. Het was een mistroostig schouwspel, een industrieele haven te zien dienen als weideplaats voor vee. Beter denkbeeld kreeg ik van Poti, toen ik met een medereiziger de haven verliet, en het eigenlijke stadje inwandelde. Poti bleek heusch niet zonder pretenties. Denk eens aan, het had een echte tram, een paardentram. Toen wij over een bouwvallige houten brug in de hoofdstraat kwamen, zagen wij het eenige vehikel van dat hier zoo merkwaardige verkeersmiddel voor het vertrek gereed staan. Er was slechts plaats in voor zes passagiers, maar het was door bouw en indeeling onmiskenbaar een tramrijtuig. Op dat oogenblik ontbrak alleen nog de conducteur; hij was bezig passagiers te werven. Daarvoor liep hij rond in den naasten omtrek; met veel overredingskracht zagen wij hem een paar soldaten ronselen om plaats te nemen. De man gloorde op toen hij vreemdelingen zag; met zijn beste Duitsch kwam hij op ons afgestoven, ondanks de smoorlijke hitte in de onder een Aziatische zomerzon witgeblakerde straat Wij hadden reeds het aardigste van Poti gezien, de bazaartentjes met hun armelijke en toch schilderachtige combinatie van waren en de, in de dorpachtige omgeving grootscheepsche hoofdstraat met hypertrophische kathedraal. Wij moesten hem dus teleurstellen. Wij liepen terug langs den oever van de breede, snelvloeiende Pion, die met haar modderwater uit de bergen het land tot een moeras weekt, en haar stroomgebied tot een malariahaard maakt. Malaria is de geesel van heel die zoo liefelijke Kaukasische kust, van het paradijsachtige Soechoem Kalee, van Poti, Batoem, en van het groote land dat daar achter ligt. Malaria vergiftigt ook de bevolking van het rijke Koebaan, van het gebied ten Noorden van de Kaspische zee, van Astrachan en het wijde Wolgaland. Wie er heen gaat wapene zich met kinine! 267 Steeds rijker wordt de plantengroei van het gebergte, naarmate men nader bij Batoem komt. Vóór die stad steekt -een voorgebergte als een kaap in zee, dat in subtropische weelde gestoffeerd is met theeplantages, mandarijntuinen en groote, paleisachtige landhuizen. Palmen duiken op. Batoem zelf heeft een prachtig aangelegden zeeboulevard, die met palmen beplant is. Dat is daar altijd nog een bezienswaardigheid omdat de palm heel schaarsch is in den heelen Zuid-Kaukasus. Het gevoel voor de toenemende uiterlijke bekoorlijkheid van deze Levantijnsche wereld kan eenigszins ruw worden verstoord bij aankomst in de haven van Batoem. Als zwermen van vliegen strijken de sjouwerlieden in die haven, Tartaren en Koerden, op het aankomende schip neer. Voor gij precies beseft wat er gebeurt, staan zij met uw bagage aan wal. Tijd om te onderhandelen geven zij den argeloozen reiziger niet; en wee dan hun slachtoffer. Zelfs voor Levantijnen zijn zij verbluffend brutale afzetters. Ik ontsnapte aan hun klauwen, doordat ik toevallig bij aankomst van het schip onmiddellijk kennis trof. Zooveel te erger was, wat een gewezen vertegenwoordiger van Perzië in den Haag, die op weg was naar zijn vaderland, eenige dagen later overkwam. Hij reisde blijkbaar met veel bagage, en was daarom te machteloozer aan hen overgeleverd. Een beele legerbende schijnt zich met zijn koffers te hebben bezig gehouden; en allen kwamen met hun fantastische eischen. Ik hoorde b.v. voor het dragen van een klein handkoffertje van boord naar een rijtuig op den wal ongeveer f 6 vragen* Zien de heeren, dat een reiziger zich tegenover hen niet weet te helpen, dan laten zij dien eisch ook niet los. Zich daaraan te onttrekken is niet zoo heel gemakkelijk. Men krijgt dan eenige heeren van het gezelschap achter zich aan. Luid schreeuwend vervolgen zij in draf het rijtuig, en voor den ingang van het hotel beginnen zij een luidruchtige belegering. Allicht geeft men dan, terwille van den lieven vrede toe. 268 li Gezicht op Tiflis. Rechts op voorgrond steile hooge rivieroever, waarin woonholen. 2. De zandsteppe bij Bakoe. 3. Theeplantage bij Batoem, 4. Bouwval van het paleis der Perzische vorsten te Bakoe. De Pers kwam er bijzonder slecht af. Te Bakoe zag hij zich genoodzaakt, een reisgezel tijdelijk met heel weinig contanten achter te laten, tot hij gelegenheid zou krijgen dezen jongen man door uit Teheran gezonden reisgeld los te koopen. Het waren de pakjesdragers van Batoem die hen zoo kaal hadden, geplukt, zoo vertelden de beide Perzen. Het bedrag, dat zij zich hadden laten afzetten, was dan ook fantastisch groot. Twee personen zouden er desnoods voor van Rotterdam naar Batoem hebben kunnen komen. Gelukkig was het slechts het havengespuis dat de reizigers zoo gruwelijk afzette. Mijn ervaringen met de verdere bevolking der stad waren van veel beteren aard.. Deze kleine materieele kwestie was niet de eenige pijnlijke indruk bij aankomst te Batoem; er was iets van anderen, maar tevens van ernstiger aard, dat mij werkelijk deed schrikken. Batoem, de groote petroleumhaven van Rusland en tevens de voornaamste toegangshaven voor waren uit de buitenwereld voor gansch het Kaukasische en Kaspische gebied, lag geheel van vreemde schepen verlaten. Wat er aan vaartuigen te zien was waren een aantal notedoppen van inheemsche Turksche barkjes en een tot oud roest vervallen, ontwapende Duitsche kanonneerboot. Verder niets. Eerst 24 uur na mijn aankomst viel een tankboot de haven binnen. Het transportbedrijf, evenals alle handel, was te Batoem dan ook niet minder dood dan in een der overige Russische Zwartezeehavens. De Europeesche bevolking ging zeer daaronder gebukt. Men had er een gouden tijd beleefd, beter dan Batoem ooit gekend had, toen eenige jaren geleden in het achterland de onafhankelijke, mensjewieksche Georgische republiek nog bestond, en de Britten de stad bezet bielden. Een stroom van waren was het door den oorlog en de oorlogsomstandigheden in dat opzicht uitgedroogde land Russische Indrukken 269 is over de haven van Batoem binnengevloeid. De handel had er tijdelijk een groote vlucht genomen. Dat was alles geëindigd met den aftocht van de Britten. Die aftocht had ook in ander opzicht pijnlijke gevoelens achtergelaten. Men beweerde, dat een aantal Engelsche officieren op even bedrieglijke wijze teedere banden te Batoem hadden aangeknoopt als zij die later weer verbroken hadden. Zijn de verhalen juist, dan was het gedrag van die heeren beter vereenigbaar met de opvattingen van de Turksche bewoners des lands dan met de Britsche wetten tegen bigamie Ik ben naar mijn meening niet geloofwaardig te weten gekomen wat er precies gebeurd is; want de verhalen, die ik hoorde hjken wel iets te fantastisch; quasi-echtgenooten, die zelf niets van deze quasi-achtigheid vermoeden konden, zouden in een afzonderlijken wagen voor den schijn bij den aftocht meegenomen, maar onderweg afgehaakt zijn van den trein — Aannemelijk lijkt het verhaal niet in dezen vorm, al kon uiterlijk en temperament van de dochteren des lands veel verklaren en verontschuldigen. Maar te kleurig is de geschiedenis, zelfs als legende, om haar hier geheel te verzwijgen. Maar hoe het zij, al waren de Engelschen, al dan niet tengevolge van laakbare familieomstandigheden, verre van populair gebleven te Batoem, toch herinnerde men zich met weemoed den voordeeligen toestand, waarmede hun verblijf gepaard ging. Nu waren havenbedrijf en handel dorder dan ooit te voren. Het is een ramp voor heel Rusland; want geen schepen te Batoem beteekent: geen afzet naar het buitenland voor de olienijverheid van Bakoe. Misschien heb ik het toevallig wat heel ongunstig getroffen; florissant bleek mij echter ook te Bakoe zelf de export van petroleum niet te gaan. 270 TE BATOEM. Turksch en Europeesch Batoem zijn twee in elkaar overgaande, maar in karakter zeer scherp gescheiden steden. In Europeesch Batoem zijn slechts bezienswaardig de mohammedaansche bouwwerken, die zich daar bevinden. Op een zomerdag in de gloeiend heete straten zijn de paar moskeeën met hun massief, grijs muurwerk als bakens van koelte. Het is dan een verkwikking naar binnen te kijken door de zwaar getraliede venstergaten in de koele, halfdonkere tempelruimte, waar mooie, oude Oostersche tapijten en kleedjes den steenen vloer dekken rondom de zuilen van het gewelf en waar oude Turksche mannenfiguren, schroomvallig aan den ingang blijvende, hun gebed verrichten met velé knievallen, waarbij zij met het voorhoofd den bodem aanraken. Batoem is Levant. Zooals te Bakoe ziet men er ook nu nog, ondanks de verandering in de Turksche zeden en ondanks de Russische revolutie, diep gesluierde vrouwen van Turksche bourgeoisie. De vrouwen der boeren en uit het volk, hebben aan hun hoofd- en kindoeken niets te veranderen gevonden. Toch zijn feitelijk exotischer dan zij nog de mannen, gebaarde Turken met gekleurde, fez, Tartaren en Koerden met martiaal opgestreken snor en trotsche houding; de Tartaren met hooge mutsen van persianer, de Koerden met groote tulbanden op het hoofd, waarvan achter, als een teruggeslagen sluier, een groote lap op den schouder afhangt. Dat alles leeft druk dooreen en bijeen in de nauwe, intieme bazaarstraten. De straatjes zijn kostelijk Aziatisch, veel typischer nog dan te Tiflis of in de bazaarwijk van het overigens zooveel echter nog Levantijnsche Bakoe. Winkeltje is er naast winkeltje en werkplaats naast werkplaats in de lage houten puien. Steeds alle beoefenaars van eenzelfde beroep in eenzelfde steeg bijeen. In een straatje hebben de 271 vruchtenverkoopers hun uitstallingen; ook hangen de groote, slappe, platte broodkoeken van het land over stokken, als tot hun waar behoorend, voor hun winkels. In een ander straatje liggen in lange rij naast elkaar, de slagersbanken, waarboven in grooten getale de misvormde, afgestroopte karkassen hangen van de „vetftaarf-schapen van den Kaukasus, die met zoo beroemde wol een zoo leelijk lichaam bedekken. Er is een straat, waar het gekletter weerklinkt van het werk der blikslagers; verderop weer hoort men het gerinkel op de aambeelden der smeden. Voor hun deuren gezeten, doen schoenmakers in lange rijen hun werk en hun handel; hun straat is met schoeisel overdekt, dat ter uitstalling voor de voorbijgangers rondhgt. De bezoeker merkt niets van concurrentienijd. Er is veel vriendschappelijk heen en weer gepraat en geloop tusschen de beroepsgenooten, vooral in de namiddaguren, als de drukte voorbij is. Men houdt lange en levendige buurpraatjes, hangt bij elkaar over de toonbank, blijkbaar zonder veel naar de eigen zaak om te zien. Wij worden met groote vriendelijkheid overal begroet. Als men merkt, dat wij geen koopers maar slechts nieuwsgierige vreemdelingen zijn, wordt men slechts nog tegemoetkomender. Men wil ons alles laten zien, roept ons binnen, haalt van alles te voorschijn. Men brengt ons naar de curieuse werkplaatsen waar het gedreven koperwerk van den Levant wordt gemaakt. Niets mogen wij overslaan. In hoekjes aan de haven zit men Turksche koffie te drinken. Schilderachtige, gebaarde koppen hangen gespannen luisterend of geaccentueerd vertellend over de tafeltjes; men weet, daar gebeuren handelszaakjes, waar de alziende fiscus toch niet achterkomt. Zoo worden b.v. in geheime keldervertrekken opgeborgen voorraden van Oostersche tapijten en kleedjes — zelf heb ik daarmede kennis gemaakt — bij het poed verhandeld. Het zijn volstrekt geen kleine transacties, die op 272 die onaanzienlijke beurzen gesloten worden. De waar wordt verborgen gehouden, want de vrees voor de grillen der overheid is groot in den Kaukasus. Een nationalisatiebevlieging kan altijd nog weer losbarsten, zoo meenen de voorzichtige Turken. Alle intimiteit van handel en omgang der mannen speelt zich af in de open lucht. Rondom de sjasjlik-verkoopers op de hoeken van de straten zitten groepjes van eiken leeftijd gehurkt bijeen. Sjasjlik zijn kleine, willekeurig afgesneden stukjes schapenvleesch, die, aan een overeindstaand spit geregen, bij een houtskoolvuurtje worden geroosterd. Het is een geliefde snoeperij der groote en kleine Tartaren; en tevens is het een geliefkoosd tijdverdrijf, het gaarroosteren van de sjasjlik aan het spit onder levendige gesprekken aan te zien. De gecombineerde hitte van zonnegloed en houtskool schijnt niet af te schrikken Dat is Levant. Men probeere in die wereld van kleinhandelaren en sjacheraars, zoowel door beroep als uit neiging, staatskapitalisme in te voeren, den kleinhandel door coöperatie te vervangen! De strijd tegen den handeldrijvenden boerzjoei met belastingen werd ook te Batoem heel merkbaar gevoerd. Op de hoeken van de straten ziet men aanplakbiljetten, de namen vermeldend der handelaars, die met hun belasting achterstallig zijn. Deze proclamaties hebben den vorm van een ultimatum, dat dringender gemeend is dan de dreigementen, die wij op onze „waarschuwingen" en „aanmaningen" vinden. De tegenwoordige Russische belastinggaarder is een weinig geduldig ambtenaar; hij tast meedoogenloos toe. Aan zijn ambtsuitoefening was het wel toe te schrijven, dat in zoo menige pui in de Turksche buurt zoowel als in de Europeesche stad, de ramen steeds door ontverfde luiken gesloten bleven. Het Russisch bolsjewisme is bovenal Russisch; in den 273 Kaukasus treedt zijn Kaukasisch karakter op den voorgrond. Wie het niet gelooft, verneme het volgend verhaal, dat een onvervalschte locale kleur heeft. Wat locale kleur in die wereld beduidt, zal ook nog bij een andere gelegenheid blijken. Zwakke of overgevoelige zenuwen zijn in dat land geenszins op hun plaats. Nu dan het verhaal. De Kaukasus munt ten plattelande uit door onveiligheid. Zoo was het bovenal eenigen tijd geleden in Adzjaristan, de streek van Batoem. Twee benden in het bijzonder maakten den Kaukasiër die iets te verliezen had, het leven tot een hel. Een daarvan stond onder bevel van een man uit Adzjaristan zelf; de andere had tot aanvoerder een Turksoh officier, die jaren lang in het Russische leger gediend had. Van dit tweetal was de officier stellig de beste in zijn vak. Hij had fantasie en ondernemingsgeest. Maar, zooals het meer voorkomt, de andere was voorspoediger. Op hem viel het oog van de hooge autoriteiten in Adzjaristan. Die hooge overheid dreigde in moeilijkheden te geraken. Moskou was er heel weinig van gesticht, dat de onveiligheid in het land bleef voortduren; Moskou werd zelfs lastig, eischte dat er nu eens spoedig een einde aan kwam. En Moskou heeft men nu eenmaal te gehoorzamen, als men open en bloot aan de Zwarte Zee ligt. Men kwam toen te Batoem op het goede denkbeeld den landgenoot onder de twee piraten mitsgaders het beste gedeelte van diens bende in dienst te nemen als hoofd en als leden van de plaatselijke — gepeoe! Dat had, wat deze bende betreft, werkelijk het gewenschte gevolg. De officier echter oefende zijn beroep verder uit, zonder zich erom te bekommeren dat zoo groote eer een collega wedervaren was. De nieuwe gepeoeman was tegen hem machteloos. Te water en te land waren zijn heldendaden talrijk en roemruchtig. Hij waagde het zelfs schepen op het strand te zetten en ze leeg te plunderen. 274 Moskou verloor het geduld. Het Het weten, dat het nu eens uit moest zijn. Het stelde het hoofd van de gepeoe verantwoordelijk. Als er nu niet gauw een einde aan kwam, dan was dit wel een bewijs, dat deze ambtenaar niet voor zijn taak berekend was. De waardigheid van opperhoofd der gepeoe te Batoem is blijkbaar een aangenaam baantje: in ieder geval, de dignitaris deed alle moeite om het niet te verliezen. Toen zijn macht faalde, nam hij list te baat. Hij schreef aan zijn gewezen collega een vertrouwelijken brief; hij wilde blijk geven dat hij den ouden vriend, tot wien het lot hem in tegenstelling had gebracht, daarom niet te minder een goed hart toedroeg. Al dien tijd had hij aan diens belangen gedacht, en nu was hij zoover, dat hij ook hem een ambtelijken post kon aanbieden. Hij stelde den officier voor, naar Batoem te komen en de zaak met hem te bespreken. Natuurlijk zou daarvoor vrijgeleide worden verleend. De officier luisterde niet naar het gefluit van den vogelaar. Ons kent ons in die buurt. Nu moest het gepeoehoofd wel heel stellig worden. Hij deed een aanbod met nauwkeurige bijzonderheden, benevens pathetische verzekeringen van vriendschap. Dit maakte inderdaad een heel betrouwbaren indruk. De Turk waagde zich wel niet in het hol van den leeuw, maar hij was toch niet meer afkeerig van een ontmoeting buiten de stad. Hij wilde onderhandelen. Met zijn heele bende zou hij zijn intrek nemen in de buurt van Batoem. Baar kon men dan de overeenkomst sluiten. De gepeoeman was zeer verheugd. Hij had volkomen vrede met het voorstel; nu zou heel gauw alles in orde zijn, zoo schreef bij. Dit laatste meldde hij ook, met iets andere beteekenis, naar Moskou. Op een nacht omsingelde hij met een sterke macht de hoeve, waar de officier met zijn kornuiten de komst van den 275 onderhandelaar afwachtte. Drie man zond hij naar de belegerden die nog van den prins geen kwaad wisten, met een sommatie tot onderwerping. De officier was een goed verstaander. Toen de drie arme drommels voor hem verschenen, bespaarde hij hun de moeite van de boodschap. Zonder een woord af te wachten schoot hij hen neer. Even later werd het nog slapende Batoem opgeschrikt door een oorverdoovend lawaai. Machinegeweren en handgranaten knalden, alsof legers tegenover elkander stonden. In de stad brak een begin van paniek uit. In die wereld heeft men begrip ervan, wat voor gevaren er zooal kunnen dreigen. Maar na eenigen tijd kwam het schieten tot rust. Er was toen maar één man van de heele bende overgebleven. Sedertdien heeft Moskou geen reden meer om zich over de veiligheid in de streek van Batoem te beklagen. 276 IN DEN KAUKASUS. TIFLIS. Geen stad heb ik in Rusland bezocht, waar zooveel vermaak was als te Tiflis, de hoofdstad van Georgië. Men had het te kust en te keur. Er waren verschillende groote tuinen, waar voorstellingen werden gegeven van allerlei aard, tooneel, dans, variété, en dat wel alles tegelijk. Wie dat nog niet genoeg vond, kon zich met hazardspel aangenaam bezig houden; het was onrustwekkend te zien, hoe en door wie er werd gespeeld. Dat was in Rusland overigens geen bijzonderheid van Tiflis. Zelfs te Moskou waren er tal van openbare gelegenheden tot spel. Het is merkwaardig, dat de in veel opzichten zoo strenge en puriteinsche sowjetregeering deze gevaarlijke liefhebberij duldt. Misschien mag men daaruit opmaken, dat de fiscus er groote baten uit trekt. Non olet.... Die tuinen van vermaak te Tiflis waren wel niet anders dan de tuinen van de Hermitage en het Aquarium te Moskou, maar Tiflis was er, in verhouding tot zijn grootte, heel veel rijker mee voorzien. Voor den Moskouer is een bezoek aan een dezer „volkstuinen" een te dure en daarom zeldzame uitspanning. Ook schuwen daar velen ze, omdat men er in het oog loopt. In het Zuiden daarentegen staan zij in het middelpunt van het stadsleven. Het was voor de meer gegoeden en voor de daar gevestigde buitenlanders een heef gewone uitgang, er 's avonds te gaan eten en dan kalm een voorstelling van hun tafeltje uit aan te zien. Dit was ook stellig heel genoeglijk en behoorlijk, daar het vertoonde sterk: het karakter van „famiHevoorstelling" droeg. Doch een flink bezwaar was er toch aan verbonden voor dengeen, die zich nog niet voldoende aangepast had aan Russische gewoonten. In de beste gelegenheden was er practisch voor elf uur 's avonds geen eten te krijgen, en de voorstellingen begonnen 277- eerst om half twee 's nachts. Dat is in Rusland en is vooral in den Kaukasus heelemaal niet ongewoon, en beperkt zich niet tot de instellingen voor lichtzinnig vermaak. Wanneer men te Moskou b.v. het fashionable restaurant de Hermitage bezoekt, zal men zich werkelijk als heremiet gevoelen, wanneer men er voor half een 's nachts plaats neemt. Men leeft nog steeds verschrikkelijk laat in Rusland; Tiflis echter spande daarin de kroon. Eerst na middernacht begon men daar iets te merken van mondain leven, ook van het mondaine leven van zedigen aard. Er was te Tiflis nog het oude publiek daarvoor. Men zag er veel meer burgerij die zich nog wat veroorloven kon dan ergens elders. Zooals ik vroeger al eens verteld heb, is het bolsjewisme daar opgetreden, toen het al heel wat van zijn wilde haren verloren had. Dat neemt niet weg, dat het in zijn aard Kaukasisch-ruw bleef. Alleen wat het persoonlijk bezit betreft was het in veel opzichten inschikkelijker. De burger, dien de revolutionaire ijver treft, wordt echter ook nu nog heel fel getroffen. De verhalen, zelfs de verhalen van communistischen kant, over den laatsten opstand in Georgië, zijn in dit opzicht uiterst leerzaam. Een menschenleven is daar nog minder waard dan in het Noorden van Rusland. De opstand was zelfs niet eens noodig geweest om daar de klassieke „bolsjewieksche" toestanden te doen voortduren. Tiflis is de stad waar de tsjeka niet eens officieel is afgeschaft. Deze lugubere inrichting bestond er nog voort en zat geenszins stil. Zij geneerde zich niet, zelfs zichtbaar te werken. De lach van het vroolijke Tiflis leek mij, den vreemdeling, dan ook soms een heel leelijke grijnslach. In de dagen, die ik daar doorbracht, ontwikkelde de tsjeka een bijzonderen ijver. Bij kudden zag ik aangehoudenen door de stad geleiden, tusschen zwaargewapende soldaten en tsjekisten. Deze vriendelijke begeleiders droegen altijd hun geweer of een lang 278 pistool tot schieten gereed in de hand; zij hepen met den vinger aan den trekker en het was hun aan te zien dat zij op niets anders hun aandacht gericht hielden dan op de mogelijkheid, dat zij dat wapen zouden moeten gebruiken. Bij het zien van een zoo samengestelden stoet kreeg men een eenigszins schamelen indruk van de waarde van het menschelijk leven. Naderhand is het duidelijk geworden, dat deze arrestatiesin-het-groot in verband stonden met het feit, dat de overheid Ingelicht was over de beraamde poging tot omwenteling. Des te somberder moet dan het lot zijn geweest van de menschen, die in handen van de eigenmachtig over dood en leven beschikkende tsjeka geraakten. Het trof mij, zooals de voorbijgangers gehard waren tegen het zien van dergelijke tafereelen. Of had men vrees eenige gemoedsbeweging te laten blijken? Maar merkwaardiger nog was de gemoedsrust van de gevangenen zelf. Velen hepen er met een uiterlijke onverschilligheid bij, als gold het een gewone wandeling. Op de gezichten was vrijwel nooit iets te lezen. Dat was de keerzijde van vroolijk Tiflis. Het was moeilijk uit te maken, hoe diep de terreur zetelde in de gevoelens van de vele opgewekte menschen, die men 's avonds bijeenzag. De geschiedenis leert toch, dat er een speciale „terreurvroolijkheid" bestaat, zelfs bij degenen, die voor slachtoffer van de terreur in aanmerking komen. In ieder geval, storen in zijn vermaken liet het publiek zich niet. Oost-Europa, en zooveel te meer Azië, is op dit punt anders geestelijk georganiseerd dan wij, zwaartillende westerlingen. Ik herinner mij een bezoek aan Warschau, onmiddellijk na de inneming door de Duitschers. Dit wapenfeit had de bevolking slechts om zijn bezienswaardigheid in haar gewonen doen gestoord. Terwijl de Russen nog van de overzijde van de Weichsel de stad met infanterievuur bestookten, wandelde alles op de hoofdpromenade der stad, die evenwijdig met de rivier loopt, slechts door een dunne huizenreeks daarvan gescheiden. Door 279 zijstegen naar den rivieroever kwamen vaak kogels gevlogen en verscheidene wandelaars werden daardoor gewond. Dit schrikte echter de belangstelling van het pubhek geenszins af. Krasser nog was, dat de vertooningen op een groot openlucht-operettetooneel, Bagatelle genaamd, onder aanval, inneming en beschieting, geen enkelen avond werden gestaakt. Wij Nederlanders zouden onder dergelijke omstandigheden stellig emotioneeler geweest zijn Van gemoedsbeweging merkte men dan ook uiterlijk heel weinig te Tiflis. Er was ook zooveel bij het oude gebleven. In een land als Georgië kan men den particulieren handel niet radicaal afschaffen, zooals in het Noorden toch een tijdlang was geschied Men had er geen systeem van gemaakt, de burgerij uit haar woningen te zetten, van haar kleeren, sieraden, meubelen te berooven. De bevolking had niet de periode van vreeselijken algemeenen honger en het misschien: nog vreeselijker koudelijden doorgemaakt, die de bewoners der steden in het Noorden in het zwartste tijdperk der revolutie geteisterd hadden. De uitputting was daarom niet zoo groot, en de mogelijkheid, om zich door het verkoopen van kostbaarheden de opvroolijking en de weelde te verschaffen die daar nu eenmaal een levensbehoefte zijn, was zooveel te ruimer. Zoo was er betrekkelijk veel nog uiterlijk bij het oude gebleven. Men kende er ook niet de inquisitioneele verjaging van de kinderen der oude burgerij en der intellectueelen uit de inrichtingen van onderwijs. Veel was er dus aangenamer te Tiflis; dit was het voordeel van het ontbreken van pedante stelselmatigheid, die zelfs Noord-Rusland nog, als deel van Europa, van het verre Zuiden onderscheidt. Maar daartegenover stond het nadeel, dat door diezelfde eigenschap ook alles veel losser in elkaar zat. Men leefde er over het geheel ongegeneerder, en onthield zich niet van alles, wat nog op een zeker bezit aan geldmiddelen zou kunnen wijzen. Er waren in de stad nog vele 280 goede en niet bepaald goedkoope restaurants en goede winkels. Tram en rijtuigverkeer waren in orde. De politie was weer behoorlijk geworden, en waakte met een zorg, die geen enkelen nachtwandelaar kon ontgaan, voor de veiligheid der stad. De eene agent floot het den anderen toe, als een wandelaar onderweg was; en die andere seinde dan op dezelfde manier aan zijn collega terug, dat het voorwerp van hun zorg ook bij hem in goede orde was voorbijgekomen. Veiliger kon het niet. Men was dankbaar voor zoo afdoende bewaking en mat al doorloopend uit, wat aanleiding kon hebben gegeven tot zoo omslachtige maatregelen. Jammerlijk was nog het logies te Tiflis. Hotel Oriënt, het beste hotel van de stad, en in de laatste Baedekers nog met een sterretje onderscheiden, was een toonbeeld van vervuiling en verwaarloozing. Slechts met een huivering legde men zich tusschen de in ieder geval nog schoone lakens, na eerst zich met een laag insectenpoeder te hebben verschanst. Dit was het hotel waar eens de rijke Kaukasische vorsten, die nu als arme grandseigneurs te Tiflis zaten en met veel grandezza soms bescheiden betrekkingen bekleedden, hun weelderig tehuis hadden gehad in de stad en hun orgiën hadden gevierd; Een van deze groote heeren was nu rechterhand van den gérant in het hotel, en verloste mij uit een onbewoonbaar vervuilde kamer. Zoo in zijn hotel merkte de vreemdeling dus iets ervan, hoeveel er wel over de stad gegaan was. Anders zag veel er naar buiten nog zoo opgewekt uit. Dit echter moest ieder voelen in die atmosfeer: onmiddellijk onder de vriendelijke oppervlakte loerden tsjeka en gepeoe. Want meer dan ooit is Rusland het land van geheime politie(s). 281 IN HET GEBERGTE. De Kaukasus is een land van verrassingen. Op een avond stapte ik in het schilderachtige en welige bergland van Tiflis in den trein naar Bakoe. In den vroegen morgen werd ik wakker, en ik zag tegen de lage, stralende zon, hoe een Tartaar naast de spoorlijn twee bepakte kameelen door het woestijnzand voor zich uitdreef. Hij en zijn dieren waren het eenige, wat zich afteekende tegen de eindelooze, dorre vlakte. De troosteloosheid van het doode land strekte zich uit tot aan de Kaspische Zee. De eenige afwisseling boden bosschen van boortorens en de tanks der petroleumvelden. De naaste omtrek van Bakoe is een hel. Heel anders is het in West- en Middel-Kaukasus. Prachtig is de treinreis van Batoem naar Tiflis. Qrootsche rivierdalen wisselen af met rijke berggezichten. In de diepte der dalen, ten deele wadend in het breede, ondiepe water, weiden groote kudden van roodbont vee. Op ongenaakbare toppen Van rotsen liggen bouwvallen van oude burchten of de uitgestrekte vestingachtige complexen van Georgische kloosters. Een conducteur van onzen trein heeft zich in onzen coupé gevestigd. Hij is een merkwaardig ontwikkeld man; hij vertelde ook: hij heeft een zoon en een dochter op de universiteit. Hij weet veel te verhalen van de geschiedenis dier burchten en oude stadjes. De historische betrouwbaarheid van zijn verhalen leek mij vaak eenigermate bedenkelijk, maar zij bezaten in ieder geval het drastisch kleurige van volksromantiek. Met een auto langs den grooten Georgischen heirweg naar het Noorden trekkend, krijgt men al het volkengewemel, alle romantiek en aanschouwelijke voorstellingen van het wilde heden en verleden van het land als in staalkaart volledig voorgelegd Ligt langs den weg een rustende ossenkaravaan, de hemel weet op hoe langen weg door het gebergte, de 282 mannen vast slapend in het gras onder de felle zon, de ossen, met de kleine wagens nog achter zich, plassend in het water, dan heeft men heel wat te doen om al die vreemde typen te bewonderen en ethnografisch te bepalen. Zooals alle historische hoofdwegen der menschheid, is ook deze volkenweg door ruïnen omzoomd Het meest ongeschonden zijn de oude arme dorpjes, die als zwaluwnesten tegen steilten schijnen te hangen. Langs den pasweg zijn de oude kerken vaak als burchten gebouwd, met sterke muren, en schietgaten in hun torens. Verlaat men langs dien weg Tiflis, dan loopen heden en verleden merkwaardig dooreen. Het dal van de Koera is aan een kant begrensd door steile rotsen. Halfweegs die rotsen, moeilijk bereikbaar, ziet men woonholen, die gedeeltelijk nog menschen herbergen. Soldateska en erger, van alle eeuwen, hebben in kleine gaten hooger nog in het gesteente dat den weg beheerscht, een schuilplaats gezocht. Hoeveel duizenden jaren lang is uit die rotsnesten dezen natuurlijken hoofdweg van Azië naar Europa bestookt? Ook nu nog, tijdens de burgeroorlogen van het laatste decennium, hebben die holen voor „strategische doeleinden" gediend. Daar in dat Koeradal is een Duitsche firma thans bezig in den stroom de groote stuwdammen te bouwen voor een ontzaglijke electrische centrale; en vlak daarnaast ligt, een arm dorpje nu, maar zichtbaar oer-oer-oud, Mtschet (uitspraak Mts-chet), de historische hoofd- en koningsstad van het vroegere Georgische rijk. De geweldige muren van een koningsburcht vallen splijtend, steeds meer uiteen. Een klooster, bijna ongenaakbaar op een bergtop, gaat een toekomst van ruïne tegemoet. Een kathedraal, door vestingmuur omgeven, die de graven der oude koningen huisvest, steekt zijn suikerhoedachtigen, Georgischen toren boven het armelijk dakengewemel van het plaatsje uit. Daarbuiten liggen graven uit een praehistorisch verleden, met schedels 283 van menschen van een hier verdwenen ras. Het is merkwaardig te zien, hoe moderne krachttechniek luidruchtig opduikt in de rust van het verval, gewijd door duizenden jaren geschiedenis. Door prachtige berglandschappen slingert de weg. Deze hoofdweg van den Kaukasus, die over een lengte van ongeveer 240 kilometer den boog van den spoorweg over Bakoe en Derbent, welke 1185 kilometer lang is, afsnijdt, is steeds goed onderhouden en werd ook nu nog verbeterd. Het was van ouds de strategische levensader van den Kaukasus, een ader échter, die, loopend door zoo onherbergzaam land, uiterst kwetsbaar moet zijn. Gevaarlijk vooral is de strijdhaftige en onrustige geest van de barre bergbewoners. Vroegere Russische regeeringen hebben veelal geweten hoe dat te voorkomen: De bergvolken waren vaak in strijd met de hozakkenstammen ten Noorden van den Kaukasus. De regeeTing te St. Petersburg gunde beiden partijen dit genoegen; zij trachtte niet hen te storen; booze tongen hebben steeds beweerd, dat zij zelfs vaak de hand er in heeft gehad, om het vuurtje aan te stoken. Als neutrale toeschouwer had de overheid geen last van de krijgshaftige instincten der bergbewoners, die zoo op voor den staat onschuldige wijze konden uitwoeden. De buitenwereld hoorde zelden of nooit van deze interne aangelegenheden van het landschap. Als middel tot opheffing van bedenkelijke binnenlandsche spanningen waren deze plaatselijke oorlogjes dus nog onschuldiger dan de pogroms — en waarschijnlijk door alle naastbetrokken partijen ook meer gewaardeerd. Het oude Rusland was een staat van verbazingwekkende vrijheden. Al deze herinneringen drongen zich van zelf op, toen wij door een steeds wilder wordend en hooger stijgend landschap den pas doortrokken in de richting van den Kasbek, den meer dan 5000 meter hoogen, hoogsten top van den Kaukasus. Om het prachtige maar zeldzame schouwspel te zien van 284 I. Een beek die over den weg stroomt. 2. Op weg naar de bergen. 3>n 4. De heirwegdoor den Kaukasus. 5. Hoog in het gebergte. den geweldigen sneeuwtop, blinkend in den zonneschijn, waren onze kansen bij voorbaat slecht Zelfs door het Koeradal dreven zware wolken. Dorpen, in den Baedeker van 1912 nog vermeld, vonden wij verwoest; maar op dat oogenblik was vrede in het land, een vrede waarop reeds spoedig gevolgd is de onrust van den nieuwen opstand, die langs den hèirweg het langst moet hebben gewoed. Zag men de typen aan die wij troffen op onzen tocht, dan begreep men, dat in dit land de strijdbijl niet eeuwig begraven kan blijven. De kinzjal, de vaak zoo prachtig bewerkte Kaukasische dolk, had hier afmetingen van een slagzwaard. Onder hooge, ruige mutsen blonken donkere oogen met weinig vertrouwen wekkenden, speurenden blik. Er waren wel vriendelijke dorpen, met goede pleisterplaatsen; maar over het geheel was de geschiedenis van het land te duidelijk geschreven in staat en ligging van zijn dorpen, om aanminnige voorstellingen te wekken. Naarmate wij hooger stegen werd de pas wilder. Waterrijke beken loopen uit in de beide groote bergstroomen, de Witte en de Zwarte Aragwa, boven over den weg. Door het schuimende, maar breed uitstroomende, ondiepe water moet alle verkeer. Gedurende een gedeelte van het jaar, als de wateren te wild zijn, is de pas dan ook onbegaanbaar. De bergen worden hoog en steil en rotsig en vertoonen breede sneeuwtoppen. De pas zelf kurketrekkert snel omhoog. Opeens begroet ons een geschreeuw: koeherdertjes en herderinnetjes, gekleed in de fantastische lompen van het land, smijten bloemen van de bergweiden in den wagen, onverschillig waar zij ons raken met de stevig gebonden ruikers, en hollen schreeuwend de auto achterna. Onophoudelijk luchten zij het eenige Russisch dat zij kennen, maar dat ook voldoende is voor hun behoefte: „dawaj djingi" (geef geld). Onze voorraad kleingeld is gauw op, want in onge- Hussische Indrukken 285 19 loofelijken getale komen bloemen en schreeuwende jeugd uit vele hinderlagen te voorschijn. Wij zijn allang te voren in de diepte van het dal zichtbaar geweest. Wij naderen het hoogtepunt van den pas (2345 meter). Als een geweldige en barsche omheining staan de tusschen 3000 en 4000 meter hooge steenen kolossen om ons heen geschaard. Wij zijn uit de zomerhitte van de Kaukasusdalen reeds lang in de kilte van het hooge gebergte gekomen. Beneden ons liggen groote sneeuwplakken. Als wij eindelijk over den Krestowy-pas heen zijn, gaat het naar beneden, terwijl voor ons de Kasbek zijn hoofd door nevels omsluierd houdt MENQVAT OF MORTIER? De Kaukasus is een vergaderbak van rassen, volken en uiteenloopende typen van landschap. Het is daarom ook een land, waar men verbazing over hetgeen men hoort en ziet, verleert. Tartaren, Koerden, Qeorgiërs, Armeniërs, Russen en Joden leven er in bont mengelmoes dooreen. Ik zou niet willen beweren, dat men het altijd gezellig heeft onder elkaar. Tartaren en Armeniërs b.v. zijn vrij slechte buren. Daar wist men mij te Bakoe schilderachtige voorbeelden van te vertellen. Zoo onder anderen de gebeurtenissen in 1918. De bolsjewiki trokken op tegen de petroleumstad, zeer tegen den zin van de bevolking. Maar het zou, zooals de toestand daar nu eenmaal was en is, moeilijk zijn hen er uit te houden. Toen deden de Tartaren een stap, die van hun kant heel Verrassend was: zij stelden den Armeniërs voor, samen de stad, waarin men zoo tweedrachtelijk bijeenwoonde, te verdedigen. Vuur en water zouden zich vereenigen! Er waren echter goede ballistische redenen voor : de Armeniërs bezaten n.1. artillerie, waarover de Tartaren niet beschikten. 286 De Armeniërs traden in het voorstel; het werd een bondgenootschap zooals de wereld daar er nog geen had aanschouwd! Het bleek dan ook niet bijster hecht; want toen het tot vechten kwam, schoten de kanonnen der Armeniërs in de verkeerde richting. De bolsjewiki kwamen binnen en de Armeniërs gebruikten de zeldzame gelegenheid tot een poging om van hun doodsvijanden, de Tartaren, af te komen. De poging kon weinig welgeslaagd heeten, als men rekening houdt met den omvang der Tartaarsche bevolking. Maar toen de Armeniërs het werk moesten opgeven, waren er in ieder geval toch 5000 van hun aartsvijanden minder in deze wereld. In dezen vorm van betrekkingen tusschen Turken en Armeniërs trekken de eersten echter zelden op den duur aan het kortste eind. Ook zij kregen weer hun beurt. Een Turksch legertje van 5000 man werd op Bakoe afgezonden. Het zou te zwak geweest zijn om de stad in te nemen, als niet de Tartaarsche verwanten, die de groote meerderheid vormen in het land, uit alle macht hadden meegeholpen om de onderneming te doen slagen. Succes bleef dan ook niet uit. De Tartaren maakten van de gelegenheid gebruik om hun rekening met de Armeniërs te vereffenen. Zij deden dit heel ruimschoots. 25,000 Armeniërs moesten met hun leven boeten voor de kortstondige overwinningsvreugde, die de hunnen even te voren hadden gesmaakt! Ik kan voor de juistheid van de cijfers niet instaan en moet toegeven, dat zij er zeer afgerond uitzien. Maar zeker is, dat de strafheid van het bolsjewieksch gezag noodig was, om beide partijen nu naast elkaar in uiterlijke kalmte te doen leven. Toen ik in de olievelden den ingenieurs naar het gehalte en den ijver van hun arbeiders vroeg, kreeg ik ten antwoord: „de opzichters, meesterknechts, monteurs en dgL, dat gaat, want dat zijn Russen. Met de groote menigte van de arbeiders is het echter anders gesteld; dat zijn Tartaren en Armeniërs 287 door elkaar. U begrijpt wel hoe dat gaat na de gebeurtenissen van 1918." Die gebeurtenissen moeten zelfs voor die buurt wel wat ongewoon zijn geweest. Te Bakoe wezen jongens mij den weg in de prachtige bouwvallen van het paleis der oude Chans. Natuurlijk vertoonden zij met voorliefde griezeligheden als keldergevangenissen en wreede putten. Een van die gewelven werd juist leeggehaald, omdat het vol lag met menscheliike gebeenten. De jongens, die van Europeesche afkomst waren, vertelden: daar waren in 1918 een menigte Armeniërs afgemaakt. Het leek mij niet waarscliünHik; de beenderen zagen er veel ouder uit. Maar Bakoe zal in den loop van zijn geschiedenis wel meer gelegenheden geboden hebben, om een dergeBjken kelder te vullen. Een vreedzaam land is het daar nu eenmaal niet Op het oogenblik, toen ik er was, was er alles rustig. Maar men weet nooit vooruit wat er broeit Toen ik echter in den herfst van 1924 las, dat de petroleumarbeiders in opstand waren gekomen tegen het tegenwoordig bewind, leek mij dat weinig waarschijnlijk. Zij zullen elkaar ternauwernood genoeg vertrouwen voor een dergelijk waagstuk. Men heeft uit 1918 eenige ervaring. De Armeniërs hebben trouwens weinig reden om tegen het sowjetbewind in opstand te komen. Het gezag en de rust — al is het er ook een rust naar — die dit bewind in het land hebben gebracht, komen hun in ieder geval zeer ten goede. Zij hebben nu hun eigen républiek, en de bescherming der nationale minderheden is voor hen ook buiten hun eigen gebied van groot belang. Ik heb over de toestanden in Armenië veel gehoord van de Amerikaansche leiders van het Amerikaansche Near East Reliëf, een organisatie die prachtig werk doet in dit land en te Tiflis haar hoofdkwartier heeft. Het eigenlijke hoofd van deze hulpactie is cpt. Yarrow, een man die reeds tien jaar in dat land voor philanthropische 288 doeleinden werkzaam was en de hoofdtalen van den Kaukasus, Turksch, Qeorgisch en Armenisch sprak en las. Hoe hij ook verder over de bolsjewiki denken mocht, toch moest hij getuigen, dat de orde, die zij in Armenië hadden gebracht, de Armeniërs op Russisch gebied van den ondergang had gered. Zoo lang als hem heugde, was het den Armeniërs niet zoo goed gegaan als in deze periode van rust. Oeconomisch ging het land zienderoogen vooruit, waar overigens heel weinig voor noodig was. Want alles boven het nulpunt was vooruitgang! Nu is de redding van Russisch Armenië voor een groot gedeelte de verdienste van de Near East Reliëf. Deze onderhoudt van de geteisterde Armenische bevolking nog 14,000 kinderen in zijn weeshuizen; 6000 worden buitenshuis gevoed. In de moeilijke jaren 1919—1921 leefde bij elkaar tien maanden lang de heele bevolking op de Reliëf. Meer dan 600,000 menschen werden toen onderhouden. Kapitein Yarrow vertelde: Drie jaar geleden was er niet één enkel mensch in Armenië, die niet honger leed. Zonder de Amerikaansche hulp zou een groot gedeelte der Russische Armeniërs van ellende zijn omgekomen. De rechtstreeksche weldadigheid liep nu ten einde. Langzamerhand kon de bevolking zichzelf onderhouden. Maar de Amerikanen deden ook nog ander werk. Zij hadden scholen opgericht van nijverheid, land- en tuinbouw. Een school was er, waar 1000 jongens en 500 meisjes werden opgeleid. Bij de school hoorde een hoeve met ongeveer 6000 hectaren land In Eriwan was een landbouwkolonie gesticht met ruim 800 hectaren katoenland; de katoenteelt werd zeer aangemoedigd en het land leverde reeds meer van dat product op dan voor den oorlog. Te Alexandropol was een school voor blinde kinderen met 465 leerlingen. De kleinen leerden daar vooral het Braihesysteem en muziek. Het plan was, daar een blijvende 289 inrichting van te maken. Voor het overige dachten de Amerikanen in van drie tot vijf jaar hun werk te kunnen laten afloopen. Zij lieten dan Armenië in een heel anderen staat achter dan zij het gevonden hadden. Als ten minste niet weer noodlottige verrassingen in dien onweershoek optreden. Hun streven was, zooveel mogelijk jonge Armeniërs en Armenischen op te leiden om hun onderwijzend werk over te nemen. Vele jonge meisjes uit de weeshuizen werden, voorzoover zij daar beschikt voor waren, tot verpleegsters gevormd. Het is een ontzaglijk werk van weldadigheid en oordeelkundige hulp, dat daar is verricht. Maar indrukwekkende sommen zijn er ook mee gemoeid geweest. Er zijn eenige jaren geweest, die wel ongeveer 100 millioen gulden hebben gekost! Een heel volk te redden, zelfs al is het een klein volk, is niet goedkoop. Eén ding vergemakkelijkt dit soort werk in den sowjetstaat: gebouwen, land zijn voor het grijpen. De overheid, die alles genationaliseerd heeft wat groot bezit was, zit in die wereld niet licht verlegen, wanneer het er op aan komt onderkomen en terrein te verschaffen! En de Near East Reliëf schoot, in tegenstelling met die andere groote Amerikaansche hulporganisatie voor Rusland, de A. R. A., heel goed met de sowjet-autoriteiten op. BAKOE. Bakoe is een stad, die merkwaardig gemengde indrukken wekt. Haar omtrek is grenzenloos triest. De dorre vegetatie, die de zandwoestijn geen kleur maar een vlokkige ruigheid geeft, maakt in haar schaarschte de doode vlakte nog te troosteloozer. Bakoe is gedeeltelijk industriestad van het somberste soort. 290 Een gedeelte ervan heet „zwarte stad", een naam die op zich zelf reeds duidelijk genoeg spreekt. Nog gedrukter stemmen de olieterreinen, die dicht aan de buitenwijken tusschen de zandheuvels en de Kaspische Zee liggen. De zandvlakte is daar slechts smal; en in die smalle strook ligt alles bijeen, boorterrein, fabrieken en arbeiderswoningen. Als de arbeiders dicht bij de werkplaatsen willen blijven, dan is er geen ontkomen aan, dan moeten zij vlak op de plekken wonen waar de olie geproduceerd en verwerkt wordt. De zandheuvels, die zelf onbewoonbaar zijn, dringen daar alles dicht op elkaar. Maar een ongelukkige toestand is het. De huizen zien zwart van walm, de vrouwen en kinderen komen nooit uit den oliestank, die nu eenmaal met het bedrijf verbonden is. Men ademt op, als men uit deze hel komt. In de laatste jaren is er deze verbetering, dat Bakoe een goede electrische tram heeft gekregen. Dit is na de revolutie geschied. Het schijnt dat het materiaal ervoor reeds te St. Petersburg gereed lag. De arbeiders van Bakoe hebben het toen laten komen, en hebben zelf alles keurig aangelegd en ingericht. De tram loopt nog maar kort: de woningkwestie wordt zeer vereenvoudigd, doordat de arbeiders nu veel verder van hun werk kunnen wonen. Terwijl dus een groot gedeelte van Bakoe, door zijn uiterlijk van fabriekstad op haar leelijkst, door zijn sombere ligging en door den zandgrond, die geen boomgroei toelaat, een heel weinig aantrekkelijk schouwspel biedt, is er tegelijkertijd een ander deel, dat het tot een der schilderachtigste plaatsen van den Kaukasus maakt. De buitenwijken aan de zee, die nijverheidsbuurten zijn, omgeven een kern van door en door Oostersch karakter. Bakoe is een Turksche stad; zoozeer, dat Vrijdags alles er potdicht gesloten is. Zelfs de Russische regeeringsbureau's liggen dien dag geheel verlaten. Van Zondagsviering daarentegen merkt men zoo goed als niets. 291 Krioelend van Levantijnsch leven zijn de straten van de bazaars. De strandpromenade beheerschen in den avond de Tartaren met hun halfgesluierde, grof-knokige vrouwen. Dat verraadt alles mohammedaansch Azië. Maar schilderachtiger nog vindt men dit binnen de omheining van den ruim drie kilometer langen vestingmuur die de oude, Perzische kern van de stad omgeeft. Daar liggen de groote bouwvallen van het oude paleis der Perzische chans, vol griezelige romantiek door gevangenissen, kelders, martelplaatsen, onderaardsche gangen, maar ook nog vol gave en rijke architectonische en sculpturale schoonheid van rechts- en tempelzalen, van reliëfs, zuilen, koepels en moskeeën. Ik heb reeds verteld, hoe straatbengels mij de griezeligheden van die plek vertoonden. Zij vochten haast om het voorrecht mijn gids te mogen zijn, een strijd, waaraan ik een oeconomisch karakter meende te moeten toeschrijven. Met minder dan drie gidsjes kwam ik niet binnen. Opgewonden drong de jeugd om mij heen. Iedereen wilde het kleurigste verhaal opdisschen. Ik vermoed, dat de historische juistheid af en toe onder dat streven heeft geleden. Tot mijn verwondering was die ontplooiing van fantasie het eenige wat de jonge lieden zochten. Want geld wilden zij met. Het was hun om de interessantigheid te doen. Dat was wel verbluffend zoover in den Levant. Maar het bleken ook kinderen van uit het Westen geimporteerde ouders. Heel die oude stad binnen den Perzischen muur is uitermate schilderachtig om te zien. Uit de groote buitenstad komen in de gewone „phaëtons" Turksche vrouwen de poorten binnengereden, nog in orthodoxe, zwarte sluiering, om in de halfdonkere, lange gangen van de dichtopeengedrongen, lage Turksohe huizen te verdwijnen. De straatjes binnen den muur, nauwer vaak nog dan onze sloppen, laten ternauwernood toe, dat twee menschen elkaar voorbijgaan. Soms loopen zij zoo steil op, dat zij met hun hardsteenen treden wel bochtige 292 trappen lijken. In die koele gangachtige steegjes ziet men in het voorbijgaan deuren openstaan van wat in de schemering van een diepbeschaduwd voorhuis bescheiden winkels blijken. Op den grond staat b.v. een aanlokkend uitziend, zindelijk theeservies naast een brandende samowar. Dat is dan theehuis, in uiterste discretie de gasten meer verwachtende dan aanlokkende. In dat labyrinth komt men vaak uit op* kleine pleintjes, die wel binnenplaatsen lijken, maar die niet zoo klein zijn of eenige koeien, een paar schapen of geiten loopen het gras af te plukken dat tusschen de steenen opschiet. De sprietjes zijn niet vele, maar de beesten zijn zeer, zeer bescheiden. Waar men op den muur kan komen wordt men verrast door een prachtig uitzicht over de stad, die zich als een amfitheater uitstrekt tegen de hooge heuvels, welke Bakoe met zijn minaretten, zijn Armeensche sobors en Russische kathedralen van drie kanten omgeven. De niet-industrieele buitenwijken, die het verst van de zee liggen, zijn nog exotischer dan de binnenstad. Daar, in die hooggelegen stadsbuurten, die op een afstand alleen zichtbaar zijn door den krans van koepels der moskeeën, omdat de platte huizen zich ternauwernood afteekenen . tegen den geelgrijzen achter- en ondergrond, daar wonen, ieder in hun eigen gedeelte, Tartaren en Armeniërs. In die buurten heeft voornamelijk de strijd in 1918 gewoed, en daar ook zijn de gevolgen van dien strijd nog uiterst zichtbaar. De huizen zijn heel lang, zonder verdieping en ook zonder opgaand dak. Het zijn niet anders dan lage, hoekige, platte doozen, er uitziende of een bovenverdieping er afgeslagen is. De „straten" zijn wel heel zonderling. Het zijn droge beekbeddingen, bij zware regens op de steile helling gevormd.. Men laat ze, zooals de natuurkrachten ze hebben gereed gemaakt. Is het wat steil, dan heeft men soms een paar keien neergelegd, waarop de voorbijgangers bij het naar boven of naar beneden klauteren kunnen stappen. In het 295 •donker is het voor een vreemde volstrekt onmogelijk, zich in dat gedeelte van de stad te bewegen. Maar men heeft er ook niets te zoeken. Armelijke hutjes staan langs deze „straten", er uitziende als leemblokken, en laag, zooals ik ze zooeven beschreef. Komt men er overdag, dan ziet men overal een intiem buurtleven, dat allerminst een bedrijvig leven kan worden genoemd. De bewoners der huizen zitten voor hun deuren, met grootsche geringschatting voor de waarde van de kostelijke uren van den dag. Alleen de vrouwen loopen rond of zij iets te doen hebben. Hoe leven de tienduizenden menschen, die dit gedeelte van de stad bevolken? Misschien is het in het Oosten steeds een dwaasheid, deze vraag te stellen. Bakoe heeft nu eenmaal alle eigenaardigheden van een Oostersche stad; daaronder de bedelaars vooral niet te vergeten. Rusland, het land van de schilderachtige beoefenaars van dat beroep, heeft geen kostelijker exemplaren, dan de oliestad ze te zien geeft. Een merkwaardige eigenaardigheid heeft mij bij de bedelaressen in den Kaukasus getroffen. Zij waren talrijk als de tentjes op het strand te Scheveningen in zomertijd, en in lange rijen stonden zij vaak aan den ingang van openbare gelegenheden. En al die dames waren dan, voor het heele rijtje op, en zonder een enkele uitzondering, in allerblijdste verwachting. Velen hadden een kind in den arm, en vaak waren deze kindertjes nog maar weinige maanden oud, maar dat verhinderde de moeder niet, elke verwachting rechtvaardigende vormen te vertoonen. Het bedelen ging in den regel vrijwel zwijgend in zijn werk; maar de vlakke hand maakte voortdurend een beweging die de voorbijgangers wees op het verblijdende feit, dat de menschheid haar einde nog niet te vreezen had. De regelmatigheid van het verschijnsel en ook de prille jeugd van menige zuigeling verrieden een beroepsgeheim: 394 dat valsche voorspiegeling in den regel ongerechtvaardigden, maar tot mildheid stemmenden schijn van hoop moest wekken. Mij dunkt, het pubhek moest dat weten, want het geval was vrijwel uniform en constant. Maar in heel Rusland is men vrijgevig, zoolang men iets te geven heeft. En waarom zou men het een vrouw kwalijk nemen, als zij trouw is aan de tradities van haar beroep en een eenvoudig regiemiddel te baat neemt? Als ik de bezienswaardigheden van Bakoe opsom, mag ik vooral de arbeidersmilitie niet vergeten. Dit was een soort van burgerweer, met communistische omkeering van de rol der klassen. Op een plein dicht bij de haven, was iederen avond exercitie. Een Nederlandsch revueregisseur had er wat kunnen leeren, als hij nog eens achteraf, om een goedkoope grap verlegen, onze ouderwetsche schutterij bij den wapenhandel ten tooneele had willen voeren. Heusch, de karikatuur was haast overdreven. Den Rus is het exerceeren aangeboren, den Bakoe-ees blijkbaar niet. Een gedeelte der heldenschaar was in een soort uniform gekleed en speelde met geweren; onderofficieren of misschien wel opperofficieren — ik kon het niet uitmaken — hielden er toezicht bij. Deze heeren droegen repeteerpistolen van zoo schrikbarende lengte, dat de loop ver door de pistooltasch heenstak. Zij rookten cigaretten, maakten grapjes onder elkaar, en stonden soms glimlachend te samen het hoofd te schudden over bijzonder merkwaardige exercitieprestaties van hun troep. Zelfs zij hadden blijkbaar de verbazing over het vertoonde nog niet verleerd! Er was ook een nieuwe groep aangetreden, die nog geen uniform en geen wapens bezat, eh die een instructeur met veel en vergeefsche moeite de kunst van het appèl trachtte bij te brengen. De houding dezer dapperen was van dien aard, 295 dat men tien jaar geleden in een zeker land aan een vervolging wegens beleediging van het leger zou hebben gedacht. Het kon hun niets sohelen; zij stonden erbij of het was om den boel voor den gek te houden. Het is mij niet duidelijk, wat die menschen bewoog deel te nemen aan een militaire organisatie waarvoor zij door aanleg* neiging en lichaamsbouw zoo weinig schenen voorbeschikt. Een van hen maakte daarin een uitzondering. f-Aidden in de groep stond een kleine Tartaar, de kleinste dien ik nog gezien had; hij was keurig Kaukasisch gekleed, en de sierpatronen op zijn borst blonken van zilver. Hoe anders zag hij eruit, dan zijn als gewone stadsarbeiders getooide kameraden! Een toonbeeld van martialiteit, zoo stond hij daar, met in de was opgestreken roode snor van imposante lengte en steilte der punten; met een kinzjal (Kaukasische dolk) over den buik, die een Qoliath zou hebben gesierd; en een eenloopsch pistool in den gordel, dat ondanks modern maaksel door afmetingen de lange ruiterpistolen der voorvaderen kon vervangen. Zoo een tikje Tartaarsche manhaftigheid deed den stoet geen kwaad; zij voltooide het beeld, dat mij de Russische vrees voor het fotografeeren van militaire vertooningen meer dan ooit deed betreuren. Ik waagde geen poging; want ik vrees, dat men de tegenwerping, dat dit toch geen militaire vertooning kon worden genoemd, niet zou hebben aanvaard. In andere steden van Rusland heb ik iets dergelijks buiten het leger om niet gezien. Vond men het in Bakoe misschien noodig vanwege de gevaarlijke vijandschap, die er tusschen twee gedeelten der bevolking heerschte? 296 In oeconomisch opzicht was men ook al te Bakoe niet vroolijk gestemd dezen zomer. Men heeft er een groote jaarbeurs gehouden, en die is in nog hoogere mate dan de jaarbeurs te Nizjni Nowgorod een mislukking geweest. Men •sprak er eigenlijk maar liever niet over, en men deed geen poging om mij de vertooning te laten zien. Hier en daar zag men nog heel kleurige reclameplaten ervoor, maar dat was ook het eenige wat ik er van merkte. Een pikant conflict met de Perzen teekende zich af op die jaarbeurs. De Russen hadden op de Perzen gerekend als afnemers van aanzienlijke hoeveelheden manufacturen. Rusland tracht de markt in die streken te veroveren, en exporteert met voorliefde daarheen, ook al zou het zelf daarvoor weer moeten importeeren. Men bouwt op die manier toekomst. Waarschijnlijk ook is deze ruil in zekere opzichten voordeelig: uitvoer naar het dure Oosten, invoer uit het goedkoope Westen. Nu liep het met de manufacturen in Perzië dit jaar leelijk mis. De Russen klaagden: De Britten hadden opeens de Perzische markt overstroomd met goedkoope textielwaren; in sommige gevallen bedroeg de Engelsche prijs niet meer ovens en de chemische fabriek, die daarbij hooren. Over de rivier ligt van de mijn naar de cokesovens een kabelspoor, waarlangs dag en nacht in regelmatig tempo de kolenbakken heen en weer rollen. Tusschen de beide oevers is veel verkeer, en een kostelooze veerdienst is voortdurend in beweging. De Tom vormt een belangrijken verkeersweg; vele honderden kilometers ver gaan de stoombooten de rivier op en af. Dank zij deze booten is Kemerowo in den zomer in goede en vrij snelle verbinding b.v. met Tomsk; en van Tomsk uit zijn bijna onbegrensde mogelijkheden van verkeer te water. De heer Rutgers heeft Kemerowo tot leven gebracht. Als overtuigd communist was hij onmiddellijk na-de bolsjewieksche revolutie naar Rusland gegaan, om daar mede te werken aan den opbouw van de nieuwe maatschappij. Hij is o.a. in den beginne inspecteur der waterwegen geweest. Vermoedelijk heeft die opbouw den heer Rutgers, zooals zoovelen anderen, groote teleurstellingen gebracht. In ieder geval heeft hij latex 337 een andere wijze gezocht, om Rusland van nut te zijn. Het was voor een man van ervaring als Rutgers niet moeilijk te ontdekken, waar het in Rusland in de eerste plaats aan haperde: dat was productievermogen. Het vermogen om te werken is nu eenmaal niet bepaald een sterke eigenschap van den Russischen arbeider. Ware het anders, dan zou de toestand van de nijverheid niet zóó troosteloos zijn als hij nu is. Rutgers nu zag geen beter middel dan het goede voorbeeld om daarin verbetering te brengen. Zijn denkbeeld was, Amerikaansche arbeiders naar Rusland te halen. Dat leek niet zoo moeilijk. De Russische revolutie had geestdrift gewekt onder een gedeelte der Amerikaansche mijnwerkers, in het bijzonder onder die van Slavische afkomst Er was een niet onaanzienlijke beweging geweest voor het dienstnemen als vrijwilliger in het roode leger, een beweging, die uiteraard doodgeloopen was. Deze energie nu wilde Rutgers voor zijn doel gebruiken. Hij zocht juist Amerikaansche arbeiders, omdat zijn lang verblijf in Amerika hem had geleerd, dat nergens in Europa zoo intensief wordt gewerkt als in de Amerikaansche mijnen. Ook-had hij opgemerkt dat de Russen die naar Amerika kwamen, zich vrij snel aanpasten aan het Amerikaansche tempo; waarom zou dan het voorbeeld van een niet te zwakke groep Amerikanen in Rusland zelf niet eveneens goede uitwerking kunnen hebben? Twee dingen waren daarvoor noodig: Amerikaansche arbeiders en een onderneming. Lenin toonde groote belangstelling voor het plan; dat vergemakkelijkte het verkrijgen van de oeconomische basis. Ware deze steun er niet geweest, dan is het zeer twijfelachtig of een buitenlander in een dergelijk plan zou zijn geslaagd. Verlaten ondernemingen waren er genoeg. Eerst heeft Rutgers aan den Oeral gedacht maar op den duur is de keuze op Kemerowo gevallen. Daar lag de mijn en stond de fabriek, 338 door Fransch-Belgische ondernemers tijdens den oorlog in exploitatie gebracht, en beide, nog zeer in aanvangsstadium, door de ondernemers onder den drang van de communistische revolutie verlaten. Voor de Amerikanen, die naar Kemerowo kwamen, was het iets als vrijwillig dienst nemen. Voordeden of aangename omstandigheden kon men hun niet beloven. Zij moesten zelf 300 dollar geld bezitten, uitrusting meebrengen voor twee jaren enz., om het voorloopig te kunnen volhouden. Het was ' nog in den hardsten tijd dien Rusland heeft doorgemaakt, zoodat de kleine expedities die uit Amerika kwamen er heel slecht aan toe zouden zijn geweest, als zij niet zelf hun eigen levensmiddelen hadden meegebracht. De medewerking van Russischen kant was heel gering.' De Amerikaansche arbeiders die aankwamen, zullen stellig een heel andere ontvangst verwacht hebben, dan hun in Rusland ten deel viel. Zij kregen niet veel anders dan de derde klasof goederenwagons, waarmede zij na zeer lange reis en met uiterste beproeving van hun geduld, naar Siberië kwamen. Kemerowo was heelemaal niet op hun ontvangst ingericht. Van het oogenblik af, waarop zij de Russische grens overschreden, begon de ellende. Zij vonden heel iets anders, dan zij zich hadden voorgesteld. Zij zaten echter in het schuitje en moesten meeroeien. Het hoeft geen betoog, dat de stemming over het geheel verre van fleurig of aangenaam was. Daarbij kwam nog minder redelijke teleurstelling. Velen dezer Amerikanen hadden zich de „vrijheid van den arbeider", die zij tegemoet gingen, meer voorgesteld als een anarchistisch allen meepraten, dan als een onderwerping aan een algemeene tucht. Maar in ieder geval, men ging aan het werk. Het was noodig, zoo spoedig mogelijk voor onderkomen te zorgen, daar zelfs dit ontbrak. Er werd een groot community house gebouwd, dat de eigenaardigheid hedt, zonder architect te zijn 339 opgetrokken. Men maakte zoo onderling, desnoods bij meerderheidsbesluit uit, wat men nu weer ging doen; en dan kwam er een nieuw stuk bij! Dit zonderlinge bouwwerk van zeer aanzienlijke dimensies is revolutiebouw in iedere beteekenis van het woord. De bewoners zijn er over het geheel weinig mee tevreden. Voor den heer Rutgers is het begin een heel moeilijke tijd geweest. Het was geen genoegen den leider te spelen bij de eigenaardige betrekkingen die gezag en vrijheid hadden in de voorstelling van het personeel der onderneming. Ook van Russische zijde was er heel wat tegenwerking. Heel krachtige steun van beslissende zijde te Moskou was soms noodig, om de zaak overeind te houden. Verscheidene Amerikanen gingen teleurgesteld weg; er zijn er daar onder, die later nog zijn teruggekeerd. Maar een aanmoediging was dit niet. Desniettemin gingen de dingen verder. De heer Rutgers kreeg een zeer duidelijk omschreven hoogste gezag toegekend. De onderneming verwierf ook een autonomie, die nu zelfs in haar naam is uitgedrukt. Dit beduidt niet, dat zij een staat is geworden in den staat, maar alleen» dat zij niet in alle opzichten met de Russische arbeidswetgeving hoeft rekening te houden. Zonder die verlichting zou het bestaan der Amerikanen niet mogelijk zijn. Ik kom daarop nog terug. Eerst moet een misverstand dat ten opzichte van Kemerowo veelal heerscht, uit den weg worden geruimd. In ons land b.v. schrijft men de onderneming veelal een communistisch karakter toe. Dat is een volstrekte dwaling. Het bedrijf te Kemerowo is een kapitalistisch bedrijf. Het verschil met particuliere ondernemingen is slechts dat de staat eigenaar is, . en dat geen dividend wordt uitgekeerd, maar dat alle baten gereserveerd blijven voor uitbreiding van de onderneming* Ook is het onderscheid tusschen het salaris van leiders en 340 arbeiders aanzienlijk minder dan bij particuliere ondernemingen, gebruikelijk is. Verder is alles vrijwel normaal. Ieder medewerker te Kemerowo krijgt zijn loon. In den beginne was er een regeling, die" wat op communisme leek. Ieder moest een groot gedeeltevan zijn salaris in een gemeenschappelijke kas storten, waaruit dan allen werden gevoed. Hierbij waren degenen, die vrouw en kinderen hadden, ver in het voordeel tegenover de ongehuwden. Dit is de reden geweest, waarom de regeling, weer is opgegeven. Ik ben bij landgenooten te Kemerowo geweest, die een eigen huishouding voerden, in een behoorlijk eigen huis, en zelfs met betaalde hulp. Het Nederlandsche kolonietje op den lagen oever — Rutgers woont aan den anderen kant van de rivier — maakte een alleraardigsten indruk. Er waren daar wat jonge huishoudentjes bij elkaar» die er in prettige verstandhouding en in een genoeglijke atmosfeer leefden. Deze jonge families behoorden tot de nog niet al te velen, die over hun onderkomen niet te klagen hadden. Al lijkt Kemerowo in geen geval nog een ideaal plaats om er zijn leven te slijten, tijdelijk leek mij dit ipdustrieele voortrekkersbestaan heel niet onaardig. Het is er wel zaak voor Nederlanders onder elkaar goede vrienden te blijven en niet erg ziek te worden. Men is voor een aangenaam bestaan zeer op elkaar aangewezen. Wat het geneeskundige gedeelte dier samenleving betreft: Er is een goed kospitaal en ook voldoende medische hulp te krijgen, maar de verzorging der zieken leek mij van die in onze goede ziekenhuizen toch nog wel een eindje af te staan. Men heeft er overigens geen bijzondere reden om ziek te worden. Het klimaat is gezond; wel is de winterkoude er heel hevig, maar het is de droge, heldere en stille koude van het groote vasteland, die veel aangenamer en gezonder is dan onze gure open winters. Verf eweg het grootste gedeelte van de leden der industrieele 341 kolonie te Kemerowo at nog in de gemeenschappelijke keukens, die van het bedrijf uitgaan. Men betaalt daarvoor nu een vaste som, die heel laag is, en krijgt daarvoor in de groote gemeenschappelijke eetzalen zijn maaltijden. Deze keukens staan ten deele onder leiding van Amerikaansche dames, Merkwaardig is hoe Siberië en de Russische revolutie op de fantasie van vele Amerikanen moeten hebben gewerkt. Ik heb in allerlei administratieve baantjes Amerikaansche mannen en vrouwen gevonden, die niet communist waren, maar die het avontuur blijkbaar naar Kemerowo had gelokt. Het was in den regel ook niet het plan dezer menschen daar op den duur te blijven. Dat een technicus, ook al is hij geen aanhanger der communistische partij, zich aangetrokken gevoelt om deel te nemen aan dit belangwekkende industrieele experiment, is zeer begrijpelijk. Dat men er echter heen trekt om een keuken te besturen of de boeken bij te houden, zonder daarbij een sterk ideaal voor oogen te hebben, leek mij zeer merkwaardig. Naast het industrieele bedrijf had de onderneming concessie gekregen voor een oppervlakte van ongeveer 10,000 hectaren land, waarop zij haar eigen levensbehoeften zou produceeren. Ik moet bekennen, dat de industrieele leiding mij bij mijn bezoek meer vertrouwen inboezemde, dan dit agrarische gedeelte van het werk van Kemerowo. * * * De onderneming te Kemerowo heet autonoom; zooals reeds gezegd, wordt door dezen term slechts uitgedrukt, dat de leiders niet in alle opzichten van de arbeidswetgeving der sowjet-regeering afhankelijk zijn. Hadden zij zich geheel naar die wetten te richten, dan zou hun onderneming zich allicht heel weinig onderscheiden van de noodlijdende, overige Russische industrie. 342 Hun Russische arbeiders leven naar de voorschriften, die bepalen dat een mijnwerker niet meer dan 20 dagen per maand en 6 uur per dag mag werken. Het maximum werkdagen is zelfs al op 18 bepaald geweest. Deze korte werktijd is een van de oorzaken, waardoor de Russische mijnen, ondanks de lage loonen die zij betalen, zoo abnormaal duur produceeren. Wel krijgt de arbeider niet meer betaald dan de uren, die hij werkt. Maar de geringe prestatie maakt vele arbeiders noodig, wat de uitgaven voor woning en sociale verzekering weer zeer verhoogt. Men berekent, dat de productie der Russische mijnen door deze regeling ongeveer 25 pet. duurder wordt, dan zij bij een behoorlijke regeling zou hoeven te zijn. De Russische arbeiders te Kemerowo werken beter dan hun landgenooten in andere mijnen, onder den invloed en door het voorbeeld van hun Amerikaansche kameraden. Toch is het verschil in prestatie tusschen beide groepen nog uitermate groot. De onderneming betaalt accoordloon, zoodat dit onderscheid vrij nauwkeurig te bepalen is. Dank zij het feit dat zij zich niet aan de Russische bepalingen ten opzichte van den arbeidstijd houden, en vooral dank zij hun grootere ijver en bekwaamheid, verdienen de Amerikanen ruim het dubbele der Russen, ofschoon zij naar denzelfden loonstandaard betaald worden. Men ziet hieruit dat het werkelijk geen overbodige onderneming is, te trachten, de Russische mijnwerkers te leeren werken. Om resultaten te zien van het voorbeeld, moeten er — dat heeft de ervaring geleerd — in de mijn vooral niet minder dan 10 pet. Amerikanen werken. Qaat de verdunning nog verder, dan verliest zij allen invloed op de Russische arbeiders. De autonomie bestaat voor het overige meer in theorie dan in practijk. De arbeidsinspectie is in Rusland een plaag voor alle ondernemingen. Voortdurend worden de fabrieken overloopen door allerlei inspecteurs en inspecteerende 343 commissies. Van alles wordt onderzocht, en dat wel zonder ophouden. Het is om er tureluursch van te worden. Het schijnt, dat nog steeds een groot aantal partijleden op die manier aan een aangename broodwinning geholpen moet worden. Deze inspecteurs en inspectiecommissies willen vaak door vitterighèid hun recht van bestaan bewijzen. In alles steken zij hun neus. Politieke inquisitie behoort tot de dingen, waardoor zij zich bijzonder onmisbaar trachten te maken; Ook Kemerowo is van deze plaag niet verschoond gebleven. Een heel krachtig verzet was noodig, om de onderneming tegen al te grooten overlast te beschutten. Toen ik het Koeznjetsbekken bezocht, was dan ook de ergste plaag overwonnen. Ik had echter het voorrecht er een commissie aan te treffen, die uit niet minder dan 16 personen bestond. Die waren heelemaal uit Moskou gekomen, om de dingen in het Koeznjetsbassin te bekijken. Naar het heette hing dit bezoek samen met het plan, om andere mijnen en fabrieken aan het rijk van Rutgers toe te voegen. Het plan op zich zelf was zeker niet dwaas, gezien de resultaten die Kemerowo, in vergelijking met de naburige mijnen en fabrieken, bereikte. Ik heb gehoord, dat Kemerowo na mijn vertrek nog dé bezoeking heeft gehad van politieke zuiveraars. Zoo autonoom is de onderneming niet, dat zij kan verhinderen, dat op een goeden dag eenige partijinquisiteurs verschijnen, om na te snuffelen, wie onder het Russische personeel niet goed genoeg in de leer is. Een dergelijke commissie is oppermachtig: zij beslist, wie onwaardig is verder nog in de leiding van een bedrijf dienst te doen. Zonder dat de hoofdleiding der onderneming er iets in te zeggen heeft, worden deze menschen op straat gezet. Het gevaar van een dergelijk bezoek hangt steeds boven het hoofd van ieder oeconomisch lichaam in Rusland, en oefent overal zijn enerveerenden en ten deele ook demoraliseerenden invloed uit. Dit is een van 344 de dingen, die de atmosfeer in het land nog zoo door en door ongezond maken. Welke indrukken moeten de Amerikanen, die mij, ' voorzoover ik hen leerde kennen, allerminst fanatici leken,' opdoen bij het aanschouwen van een dergelijke toepassing der proletarische vrijheid? Het is zeer wel mogelijk, dat dergelijke incidenten toch op den duur de onderneming verlammen; blijven Russische invloeden van dien aard nog zoo sterk, dan kan het opfrisschingswerk niet gedijen. Toen ik te Kemerowo was, liepen de dingen echter nog heelemaal niet slecht. De mijn is van heel bijzonder karakter. De kolenlagen zijn er dik en breed, en liggen in steile golvingen onder de aarde. Bij Kemerowo komen zij bijna aan de oppervlakte. Door het schuine vlak van een geweldige laag had men op ongeveer 100 meter diepte evenwijdig met het aardoppervlak een schacht geslagen. Uit deze schacht liep overal de kolenlaag schuin naar omhoog en omlaag. In het naar boven loopende gedeelte van de laag werden de kolen losgemaakt, die dan vanzelf in de gereedstaande karren vielen. Het is een vreemde vorm van kolenproductie, waartegen de Amerikaansche mijnwerkers eerst heel gek hadden aangekeken. Maar het was een gemakkelijke en goedkoope manier. : Kemerowo-produceerde zijn kolen voor ongeveer 12^ kopek per poed (dus ongeveer 7.75 roebel per »ton). In hel Donetsbekken was de productieprijs ongeveer 50 pet. hooger. Goede 'omstandigheden, grootere werkijver, en stellig ook betere leiding, werkten samen tot het verkrijgen Van dit resultaat. Van de mijn gingen de kolen met den kabel over de rivier onmiddellijk naar de cokesovens. Het was eerst tobben geweest met het materiaal, dat men daar gevonden had Nu ging het reeds veel beter. Het bedrijf liep niet slecht, en betaalde zijn eigen verbeteringen. Een Oostenrijksch- 345 Amerikaansche chemicus was de leider der ovens en der chemische fabriek, die daarmede samenhing. Amerikaansche en Duitsche helpers stonden hem ter zijde. Dit waren uitstekende krachten, met veel ervaring uit de Amerikaansche en Duitsche practijk. In den 'beginne had (men met veel vernuft allerlei kunstgrepen moeten bedenken, om het tekort in technische middelen te verhelpen. Maar steeds meer kwam men in het goede spoor. Voortdurend werd erbij gebouwd, zonder dat het crediet van 2^ millioen roebels, dat de staat voor het op gang brengen der onderneming ter beschikking gesteld had, overschreden hoefde te worden. i Met den afzet van cokes heeft men geen moeilijkheden meer. Er openen zich zelfs groote mogelijkheden, doordat hoogovens in den Oeral, die tot nog toe met houtskool hadden gewerkt, zeer bevredigend afgeloopen proeven met Koeznjefscokes hebben genomen. Siberië is een groot en voor het Koeznjetsbekken gunstig liggend gebied van afzet. Zoover kan de protectie niet reiken, die de Donetskolen zoowel tegenover petroleum als tegenover de andere Russische kolen van regeeringswege ten deel valt. De vorm van bedrijf, kolenmijn verbonden met cokesovens en chemische fabriek, is uiterst rationeel, maar Kemerowo heeft toch nadeelen daartegenover. De kolen van de mijn bakken te zeer; daarom is het noodig die te mengen'met de kolen van een andere mijn (Kalchugina), voortreffelijke gaskolen die echter al te zeer zwellen. Door deze menging eerst krijgen de cokesovens van Kemerowo de grondstof, waarmede zij goed kunnen werken. Een ander nadeel is de moeilijkheid, om in Siberië een benzolproductie kwijt te raken. Practisch zou zijn, dit product' naar het Westen van het rijk tè zenden. De hooge transportkosten staan hierbij echter in den weg. Het vervoer van een ton benzol naar Moskou kost ongeveer 100 roebel! Kemerowo ziet dus zijn weg voor zich afgebakend; tot volle 346 ontwikkeling zal het bedrijf eerst kunnen komen, als defabriek ingericht zal zijn om haar product verder te verwerken tot zoo edel materiaal, dat de transportkosten naar de buitenwereld geen overwegenden invloed op de verkoopbaarheid meer hebben. Men wil dus aan de fabricage van grondstoffen voor de verfindustrie. Het behoeft geen betoog, dat de invloed van uiterlijke en innerlijke moeilijkheden, die bij een dergelijk bedrijf — nog .wel in Rusland! — onvermijdelijk zijn, te Kemerowo heel goed te merken waren. Desniettemin was het een verademing, deze onderneming in Rusland van nabij te aanschouwen. Daar was tenminste deskundige leiding, daar konden politieke elementen het bedrijf nog wel moeilijkheden bereiden maar niet in het honderd jagen, daar heerschten werklust en een niet in onoordeelkundigen overijver en isolatie zich zelf nutteloos opslijtende energie. Te Kemerowo noemde men ook de dingen bij hun naam, en trachtte men niet een communistisch kleurtje te geven aan regelingen, die geen communisme meer waren. In het eerste gesprek, dat ik te Moskou met den heer Rutgers had, voelde deze zich reeds verplicht, te wijzen op de verkeerde voorstellingen, die in ons land over Kemerowo nog heerschen. Een belangwekkend, maar niet altijd gemakkelijk probleem leverde de internationale samenstelling van de 'bevolking van Kemerowo op. Officieel is de onderneming Russisch-Amerikaansch. Engelsch is de taal, die officieel de taal is van het beheer, voorzoover Russisch daarvoor niet te gebruiken is. Engelsch zijn de scholen voor de kinderen van het buitenlandsche personeel. Maar in de leiding werken ook een aantal Nederlanders, die vanzelf hun eigen taal onder elkaar spreken. Wel wordt telkens weer het consigne uitgegeven, dat behalve Russisch, in de bureaux uitsluitend het Engelsch moet worden gebruikt, maar de natuur laat zich niet altijd dwingen. Er 347 ^was een Angelsaksisch „imperialisme" in de kantoren, dat zich soms daaraan stootte. De heer Rutgers kan niet al te strikt zijn in zijn linguïstische instructies; hijzelf hoort tot het type van polyglotte menschen, •die in gemengd gezelschap vanzelf van de eene taal in de andere overspringen, zonder zich precies bewust te zijn, welke taal zij toevallig bij den kop hebben. Het zijn deze menschen, die tegen een Nederlander Duitsch spreken, om zich het volgend oogenblik tot een Rus in het Nederlandsch of tot een Brit in het Russisch te richten. De kwestie van de nationaliteiten en talen is nog iets ingewikkelder, dan zij na deze inleiding lijkt. Op het oogenblik, dat ik te Kemerowo was, waren er 27 nationaliteiten vertegenwoordigd, waarbij de Russen, die op zichzelf weer een conglomeraat van nationaliteiten vormen, met uitzondering van de Turksche Tartaren, als eenheid werden opgevat. Men had echte nationaliteitenkwesties. Men moest b.v. oppassen, zekere groepen niet te sterk te laten worden, daar dit aanleiding tot moeilijkheden gaf. Er was op die manier al een Finsche en een Zuid-Slavische kwestie geweest! Wel zijn de meeste dezer internationale elementen door ■den smeltkroes van de Vereenigde Staten gegaan, maar zij waren in den regel nog niet genoegzaam daar bewerkt, om -er hun bijzonder karakter door te verliezen. Soms echter kon men grappige staaltjes van Americanisatie waarnemen. Ik stond eens met twee Russisch-Amerikaansche arbeiders op de veerboot te wachten. Wij keken over de mooie rivier, waar in de ondiepten mannen en vrouwen