rii. n le i IN MEMORIAM FRATRIS DE „HOLLANDSCHE NATIE" VOOR EEN VLAAMSCHE SPIEGEL1) „Europe, c'est donc toi, je te sur» prends de nuit." (Valery Larbaud) — Hollandsche kunstenaars zijn in de regel „anti'kudde* menschen" weerbarstig aan de massa*bourgeois. Hun aan« slag in '80 gold vooral de hollandsche burgerlijkheid, en specifiek was deze aanslag gericht tegen de toenmalige domineedichters, die aangezien werden als de voornaamste instandhouders ervan. — Holland „baadt" nog in die eigenaardige, statige na* bijbelschheid van Ten Kate en Beets. Het is kerkelijke be* smetting*op*zijn*slechtst. Feitelijk is de „natie" er nog gansch van doordrongen. Fiasco der Tachtigers? Waarschijnlijk wel. Die beweging is aan de natie voorbijgegaan, want de dominee heeft nog het kultureel gezag, naar binnen en naar buiten, met versterkende invloeden in de liberale kuituur en fatale indrukken op de katholieke. — Het is mogelijk, dat het karakter der hollandsche natie iets soortgelijks aan dat der Vlamingen zou zijn geweest, indien de Hervorming had uitgebleven. Of moet de kwestie aldus gesteld: vorderde de verstandelijke stroefheid der NoordsNederlanders — dus hun oorspronkelijke aanleg — de Hervorming, of was deze laatste de schuld hunner om* slachtige verstandelijkheid? Thomas a Kempis schreef vóór de Hervorming een simplistisch en bondig Latijn zonder langdradige redeneering. De omslachtige cerebrale praatstijl ontstond in Nederland bij de Hervorming uit de haarklo* vende spitsvondigheden en analytische redeneeringen van de Dordtsche Synode. Geestelijke analyse is aldus een produkt van Calvinistische bijbelberedeneering. In Vlaanderen bleef *) Verscheen gedeeltelik in „Nieuw Nederland", 1924. 5 de maatschappelijk*religieuze " levenshouding synthetisch, want zonder godsdienstig individualisme en persoonlijk con* troverse. — De stiptheid van de Hollander is een groote sociale deugd. Zij slaat alras over tot meticuleusheid, omdat Noord*Neder* land van huis uit (lees hier: Hervorming) schoolsch is. Holland toch is een land van scholen, onderwijzers, borden en plaatjes. Nergens is zoo fel uitgevaren tegen „schoolsch* heid" als in Holland, maar ook nergens heerscht zij zoo erg: de „waterpest" in de grachten en de „onderwijzersgeest" op het land. Het succes van een „Pallieter" is te begrijpen: een paar graden minder, en Timmermans' werk was „Manneken* Pis*literatuur". En toch een succes, al verschenen er boeken in Vlaanderen: solieder geschreven en uitgestrekter van in* houd. Waarom? De levensvreugde in Holland is onder het „dood gewicht" van schoolsch Protestantisme zoek: de vlaamsche „Pallieter" — in de grond roomsche levensblij* heid — bleek een begeerd recept tot levensvreugde en elk stroef, maar levensblijheid*willend Noord*Nederlander heeft er zich om vergenoegd! — Aan de boorden der Loosdrechtsche Plassen hangt een bordje,, Gedroogde Paaling" Het zal Van Eeden plezier doen dat zijn spelling rond Bussum succes heeft — De kinderen in Holland zijn in de regel vroeg*wijs en „ad rem". Mij dunkt, dit komt omdat er te veel wordt „schoolgegaan" en naar „akten" gestreefd. Het gansche milde kinderleven glijdt te methodisch langs de vingers van de onderwijzers, die gewoonlijk oog* en oorkleppen aan* zetten. Toch heeft de zedelijke opvoeder meer waarde dan de „school"; de rol van de katholieke priester is er een van „éducateur de caractère" en niet een A.B.C.*man. — De dominee heeft in Holland tusschen de mensch en het leven het Bijbelsch Boek ingeschoven. Versta me wel: niet 6 als geest, maar als letter. En die letter heeft het leven ge* dood..». — Het schoolsch Holland is een land van bordjes, formu* lieren, waarschuwingen, verzoeken, bedankingen, enz. Op een zekere „landelijke" plaats trof ik aan een kruispunt min* stens vijf borden aan, met omslachtige inhoud en dikwijls over iets onbelangrijks. Maar het kruispunt was een „ge* vaarlijke bocht" en de aandachtige lezer had dus ruim de tijd, om door de locale autobus doodgereden te worden. Al* dus leidt het praktische dikwijls niet tot het doel — De Hollander is precies, stipt, nauwgezet, maar meer in het analytische en uitvoerige. Stiptheid bij hem is geenszins bondigheid. Daartoe ontbreekt de synthese. — De Hollanders van een zekere „stand" voeren onder elkaar het „cliché*gesprek" m.a.w. zij drukken zich uit in overeengekomen formulieren, die door de wet*van*het*fat* soen vooraf bepaald zijn. Maar dikwijls zijn die gesprek* formulieren in se heerlijke woorden*manoeuvres! — Het paedagogisch gebrek der Hollandsche kinderboeken? Dit schijnt mij het wijsneuzige, pedante, braafswijze van hun inhoud, waarbij de kinderen dezer „kinderverhaaltjes" aller* minst kinderen zijn, maar vroegsbewuste praat*popjes, die praten zooals de onderwijzeressschrijfster. Die kinderen geven zich al te goed rekenschap van hun daden — De hoog*Hollander heeft zijn keurig „beschaafd" te her* zien: de spraak der G is ongeveer CH en Z klinkt als S; Choede Chod! So, ben je weer daar! De Vlamingen hebben een buitengewoon*zachte g*klank en de z blijft bij hen mild. — Er bestaat een Hollandsche Natie*trots. Prollig chauvinis* me zooals overal elders. Het' vindt zich*zelf buitengewoon superieur op andere naties. Maar het ruimzicht is gering en 7 heeft het „graafschap Holland" tot vertrekpunt en eind* grens. Friesland, Limburg, NoorcUBrabant, Vlaanderen, Zuid* Afrika: aangeslibd bezit en onzuivere samenstelling, want de noordelijke, hoog*Hollandsche norm ontbreekt! — Het Hollandsen straatscanaille staat lager dan het Vlaamsch. Waarom? Zijn geëncanaiüeerdheid is door de weeromstuit besmet met de verstandelijke perversiteit van sommige hoogere stand en.Vlaamsche boeven zijn steeds groote kinderen: want de verfranschte „boven" stand gaat aan hen voorbij. — Als de Roomsch*Katholieke priester straks in Holland de leek*onderwijzer vervangt, beteekent zulks het afleggen der traditioneele schoolschheid. Echter onder de soutaan mag geen „onderwijzer" schuilen. Slechts de priester „tout*court", de „alter Christus" (type: pastoor van Ars) kan Holland uit zijn liberale burgerlijkheid, waarvan de dominee*onderwijzer de onaangenaamste instandhouder is, redden. De republiek van Garcia Moreno is nog steeds een Oorbeeld! — A propos van gebrandschilderde glazen: de vïtrophanie in kerken van Baarn en Hilversum geïmporteerd uit de bekende fabriek der firma M. M. Diable & Co. Allo! Huizen en Spaken* burg er is iets te stormen! — De brand*stichter Schelfhout! Hij ontstak vuur en vlam* men in z'n nieuwe kerkruiten der R. K. Kweekschool te Hil* versum! Vizioenen Vlaanderen leert! — Er bestaat een „revolutie*stijl" bij de doorsneê*Hollander, zooals er „revolutie*stijl" bestaat in de bouwkonstruktie. — Turf is een vaderlandsche brandstof. Is haar verbruik niet evenredig aan sommige Hollandsche dichtkunst: voor export „unfahig"? — Amsterdam is extra*druk, maar niet immer vroolijk. 8 — Een bezoek in het .steile" Huizen: een sterfkamer. — Ken je de Openbare Gemeentelijke Bibliotheek te Hilver* sum? Op het stalletje waar de Nederlandsche tijdschriften uitliggen, ontdekten we geen enkel Vlaamsch tijdschrift. Alleen het Fransch*Brusselsch en dekadent „Selection". De Antwerpsche Bibliotheken bezitten alle groote, dure, Hol* landsche tijdschriften, ondanks de lage valutal Zou „Groot Nederland" alleen in Vlaanderen wezen? — Ze houden in Holland van onberispelijke maar overvloe* dige netheid: er liggen 9 voetmatjes en matten in de vestibule van mijn pension! — De Christelijke Koalitie in Nederland is een „gemengd huwelijk". Roomsch Vlaanderen gaat akkoord met de Hol* landsche Klerus om alle gemengde huwelijken als de pest te beschouwen. — Toen ik met de Pinksterdagen Holland weêr binnenstoom* de, was het alsof ik een „zingende kanarie*kooi" binnen* kwam: de trillers van de heldere, Hollandsche taal! In Vlaanderen is daarnaast het woord en zijn klank: vetter, warmer en als met olie aangesmeerd. — De tegenstelling Vlaming*Hollander: de eerste heeft een idealistische ontvlambaarheid waarop de koele nuchterheid en de berekende nauwgezetheid van de andere heel weinig reageert. Aldus: hollandsch realisme contra vlaamsch idea* lisme! Holland blijft in zijn zakelijke plooi en Vlaanderen is een flap*uit. Vlaanderen dweept, Holland berekent. Vlaanderen is hartstochtelijk, licht*bewogen, heftig: Holland daarentegen herleidt hartstocht en gevoel tot een praktisch Cijfer, be* snoeit met redelijk intellektualisme de randen der „spraak* zaamheid" en verschanst zich steeds in de koele reserves van zijn Verstand. 9 — Het vlaamsch idealisme — de tragische worsteling om zelf* standigheid — veroorzaakt in Holland slechts een matig reflekt. Holland toch bezit zulk een rijke voorraad aan hoog* eigen kuituur, die zoo nauwsluitend beantwoordt aan de afzonderlijke aard en verlangens van zijn wezen, dat het, in*zich*zelf*verloren, als de Fakir onophoudend de kelk van zijn navel bestaart. Ook een „strijd om de stilte", Feber? — In Vlaanderen vangt pas aan de nationalistisch*mystieke hallucinatie die Holland in 1585 met zooveel succes tot een „voorspoedig" einde bracht. Het was Holland's groot*his* torische tijd! Holland's „buitensporigheid" van toen is ver* smald tot een maatschappij van intellektueele renteniers. — In de Gooische en Eemlandsche katholieke kerken is weinig overgelaten aan mystische bedrooming en vizioenair donker*en*licht. Alles is er verstandelijksstrak: de banken, de klap*stoelen, de altaars, de beelden, enz. De koude, geest* looze Mengelberg domineert en nergens iets uit het mysterie van Rembrandt. Ook geen Vondeliaansche „outergeuren": kandelaars, misboeken, kazuifels akelig*nieuwe fabrieks* gotiek. Als je geloof uit gevoel bestond zou je het op bliksem* slag verliezen. In elk geval: „bevriezingsysteem". Van poly* chromie hebben ze geen iota verstand en van kerkruiten — ondanks Toorop, Asperslag en Schelfhout — evenmin. O, Roomsche Kunst! — De ongemakkelijke klap*stoelen en stof*banken zijn uit* vindingen des duivels. Leve de vlaamsche biezen*stoel! — Weeral reuzenborden aan de meeste Gooische bruggen die onveilig zijn voor voertuigen a 1500 gewicht. Maar mij dunkt dat de zedelijke bruggen in Nederland — als overal elders — allerminst veilig zijn. De kristelijke staat Nederland heeft dan ook een bordje gehangen „Toegang verboden", vlak voor de neus van „De Dageraad". Allright! 10 — De kultureele eisch in Holland is té hoog, té vol en té af om hem met vlaamsche hersens ginds behoorlijk vol te houden: een geestelijke sprong van 300 jaar of zoo wat is voor de Zuid=Nederlander een „salto mortale". — De grassprietjes in Gooi* en Eemland mogen een gemid* delde hoogte bereiken van 3 centimeter. „Hoogere levens* vreugde is aan Moeder*Natuur verboden", aldus de Holland* sche Tuinschaar. — De katholieke apologie in Nederland werd een sterke machtspositie. Roomsch Vlaanderen staat er met „beate" oogen naar te kijken! In het dagelijksch toernooi bevindt zich de Amsterdamsche „Tijd" vooraan en de oudsjournalist Geurts vulgariseert in gemoedelijke trant de groote wereld* heiligen. — Holland is tonalistisch als een zilvergrijze pastel. Zijn bla* zoen: de berk. De speelgoedachtige fraaiheid der landhuizen, met hun rustige en degelijke construktie, schenken een gevoel van artistieke veiligheid. Maar tevens de indruk: het burger* lijk eindpunt. — Felix Timmermans' „wijnpastoor" zouden ze in de holland* sche pastorieën seniels sentimenteel vinden. Deze pastoors bestaan gelukkig in Vlaanderen niet. De vrijzinnige kritici zijn dus gewaarschuwd! — Vlaamsche en Hollandsche zin*bouw zijn anders. Vlaan* deren heeft de synthetische zinsbouw en Holland de analy* tisohe: Hugo Verriest en Gerard Brom zijn daarin tegen* stellingen. Men houdt het aangenamer uit en langer vol met Verriest's „Regenboog" dan met Brom's „Barok". — Als de liberaalsekonomische druk in Holland kon ver* minderd en weggenomen worden zouden de bekeeringen in Holland talrijk zijn. „Qui potest capere capiat". 11 — In de Gooi* en Eemlandsche katholieke kerken doet men niet aan „Relikwieën vereering". De geloovigen vinden dit over het algemeen „vies". En „Heiligenvereering" is ook maar een schuchter gebaar! De Zang*op*het*koor is zuiverder en liturgischer dan in Vlaanderen. — In Hilversum en Bussum ontdekte ik Heiligen*Beelden* winkels zoo foei=leelijk dat ze voor Protestanten het beste verweer vormen tegen het Katholiek Geloof. Men laat be* gaan en tusschen thee*en*beschuit smaalt men op Servaes! — De liberaaWiollandsche burgerij heeft tot haar romantische achtergrond de kuituur der 17de eeuw. Maar er zijn katho* lieke Amsterdammers die door gansch hun leven heimwee* vol het Heilig Sakrament van Mirakel in hun hart omdragen. Om de werkelijkheid van Derkinderen's vizioen in het Stede* lijk Muzeum wordt geschreid: de joden voor de klaagmuur. — Hoog*Holland beschouwt Vlaanderen als on*vol en niet*af: de positie van een Zeer Geleerde Heer Professor tegenover een blozend boerenkind. Toch zou het Gezelliaansch en pro* paüietersch snobisme van de Haagsche „fine*fleur" er op wijzen dat aan de hoog*hollandsche „volheid" iets ontbreekt. — De Katholieke Vlaming heeft in Holland de gelegenheid zijn geloof te beleven als een naakt en bloot geloof*zonder* meer. Het blijft echter een gevaarlijk experiment voor de zuid*nederlandsche devotie. — In Vlaanderen is meer overgelaten aan de natuur, in Hol* land is de natuur overgelaten aan het Verstand. — De Hollander kontroleert angstvallig zijn zuinige senti* mentaliteit. Een dominee die ergens bedankte sprak een ontroerende afscheidsrede uit voor een bedrukte, „neep* neuzige" gemeente. Onder de aandoening van dit oogenblik — waarlijk een uniek levensmoment voor een dominee! — en terwijl hem de tranen over de wangen rolden, had hij nog 12 de „tegenwoordigheid van geest" zijn horloge uit te halen om te kijken hoeveel minuten hem nog restten) Verstande* lijke kontrool van het gevoel? — Wat een kleinburgerlijke preciesheid soms! Een apotheker in een „foornaam" luxestuindorp had op het flesch*etiket een letter vergeten in de naam van de patiënt. De meid* per «fiets kwam een half uurtje nadien weêr met het vriende* lijk verzoek van haar „meneer" even een verbeterd etiket op de flesch te willen plakken, daar meneer's*naam niet met een Z maar met een S geschreven werd. Aan welk „billijk" verzoek de apotheker als fatsoenlijk mensch dadelijk voldeed.... — Holland is overstelpt met druksels van allerlei soort, niet het minst met kranten. Daaruit volgt natuurlijk „krantenges blaseerdheid". Daarvan een enkel geval :een gedistingueerd „iemand", die met mij in het zelfde spoorcoupé reisde, kocht te Amsterdam een dikke avond*„Rotterdammer". De trein ging in beweging en meneer neusde in z'n krant.... In tien minuten was hij met de heele operatie klaar en met een supe* rieur gebaar liet hij de gansche „Rotterdammer" door het open portier in God's lieve velden glijden.... Hij stak daarna een pik*fijne sigaar op Zoo iets had die „Rotterdamsche" redaktie moeten zien!.... — A propos van spoorweg*coupé's! Als men sommige lands* gedeelten van Holland binnentrekt krijgt men het gevoel van die reiziger die een vol trein*coupeetje binnentreedt: de reizigers zijn vreeselijk in*zich*zelf teruggetrokken. — Geloof me dat Holland — en Vlaanderen evenzeer — met de geest der „Fioretti" er beter aan toe zou zijn dan met het kleverig kranten* en tijdschrif tengepraat, de breed«uitgespon* nen drukrommel, de „leiders" en „leidsters", de „volksont* voogders" en tutti quanti. Ik heb steeds een zeer beschaamde 13 eerbied voor de nederige broeder*portier van een Minder? broedersklooster.... — De hoogste, de mooiste, de fijnste, de liefste kunst is in Holland onafgebroken gebonden aan de vraag: wat brengt het mij geldelijk op? Aldus de uitgever of kunstsexploitant. — Zooals Vlaanderen voor de hollandsche taalgemeenschap een vooruitgeschoven strijdpost is, eveneens zijn de Holland» sche Katholieken voor Vlaanderen uiterste gevechts*stellin* gen des Geloofs. Niet velen in Vlaanderen geven zich vol* doende rekenschap wat die gedurige wrijving van Roomschen met Protestanten ginds beteekent. Niemand in het land van Ruusbroec stelt zich voor wat die verstandelijke aanranding van het Protestantisme voor de ongerepte katholieke men* taliteit van Vlaanderen zijn zou, moest die eens gebeuren. Een Roomsch kapelaan in een ,steil" dorp heeft een harder leven dan een missiepater in Kongo: de kalvinistische Tong kwetst ziel en zenuwen. — De Hollandsche meisjes riskeeren zeldzaam een brutale Carmen*coloratuur voor hun kleeding. Wit en paars domi* neeren in zomertijd. Steeds tonaliseering. Oranje is de hoog* ste durf! — Beslist! Holland lijdt, tot in de kleinste gemeenten, aan journalistieke overvoeding: een „openbare leeszaal" werkt eenvoudig indigestief. Er bestaan kronische krantenlezers, die niet de krant verslinden, maar verslonden worden door de krant. Hun aanblik doet ons de H. Geest smeeken op* nieuw de kristelijke aard*mensch te zenden, dom als de aarde waarop hij leeft. — Het aktief bekeeringsproces in Holland volgt te*veel de wegen der verstandelijke beredeneering. Reeds Lucie*Chris* tine waarschuwde tegen deze die „met een fakkel de ster* ren wilden bekijken". Een halve Sint*Franciscus zou wellicht 14 spoediger HeidenschsHolland in de binnenkamer van Jezus' H. Hart „duwen", dan de soms geforceerde inspanning van professorale intelligenties. Maar, ja, die Sint Franciscus was weliswaar een mooie heilige, echter zoo „zonderling".... En ook de Roomsche Nederlander is bevreesd het randje der maatschappelijke betamelijkheid te overschrijden. — Ons grootste bezwaar in Vlaanderen tegen de Hervorming is dat deze van elk Nederlander een „theologant" heeft gemaakt. — Holland is een model van openbare eerlijkheid. Ergens in een groote gemeente is een Roomsche Bibliotheek die, nabij de straatdeur, in de onbewaakte huisgang, een onbeheerd „Boekenstalletje" heeft geplaatst. De bezoeker heeft er enkel zijn Engelbewaarder tot kontrool.... Neemt hij een boekje dan veronderstelt men dat hij het bedrag in een busje werpt. De Bibliothecaresse verzekerde mij dat nooit een onregel* matigheid gebeurde.... Vlaanderen benijdt die maatschap* pelijke eerlijkheid aan Holland! — Als je 's Zondags de H. Mis bijwoont in sommige katho* lieke kerken scheurt de koster tickets a 20 cent — minder of meer — uit een boekje en reikt ze over aan de geloovi* gen.... Precies als in een schouwburg of kinema.... Ja, precies als bij een „wereldsche gelegenheid". „Ne matéria* lisons pas trop", zou weêr eens J. K. Huysmans zeggen. — Door de aangescherpte omsluiting van het Protestantisme is het parochiaal „saamhoorigheidsgevoel" sterker in Holland ontwikkeld dan in Vlaanderen. De kudde — o, het heerlijk woord! — loopt korter aan de band. In Vlaanderen is het parochiaal leizeel slapper: welbegrepen liberalisme? Ook is de hollandsche kapelaan een sterker „agent" in de roomsche families dan bij ons: de aangeslotenheid van de huiskring bij de kerk is vaster. 15 — Sommige Groot*Nederlanders houden nagenoeg geen rekenschap met de „protestantsche mentaliteit" als werkelijk beletsel voor de vlaamsch*hollandsche dooreenmenging. „Groot*Nederland" ankert te uitsluitend in de taalverwant* schap. Maar Gent en Antwerpen zijn reeds geestelijke tegen* stellingen, zooals Amsterdam en Utrecht er zijn: een even* tueel Groot*Nederland moet dus een Federatie Holland* Vlaanderen worden, met behoud van elks zelfstandige prio* riteit. Een ander „Groot*Nederland" is voorloopig onzin. — Met de tegenwoordige geloofssenergie der Hollandsche Ka* tholieken was de revolutie in '30 onmogelijk geweest. Even* eens met de tegenwoordige nationalistische bewustheid in Vlaanderen. Er begint nu in Nederland immers een inzicht te ontwaken dat Roomsch*Holland aangewezen is op Roomsch*Vlaanderen en omgekeerd. Het behoud van het „Koninkrijk der Nederlanden" in '30 had de geestelijke over* wichts*positie der Katholieken in Holland versneld en heden verzekerd Er dient geijverd om een geestelijk eenheids* front tusschen Katholieken uit Noord en Zuid. — Het landschap in Vlaanderen is bij zonlicht meer verguld en in Holland meer verzilverd. Het groen in Vlaanderen is zwaarder aan groenbrons en de schaduwen fluweelig*duis* ter der; het gansche land is er meer*aan*zich*zelf overgelaten. Van daaruit meer sprookjes*mysterie in het vlaamsch land* schap dan in het hollandsch. Men zou kunnen spreken van een rationeel landschap in Holland en een folkloristisch landschap in Vlaanderen. — Bij een theevisite van Hollandsche dames — de vlaamsche zonder ik daarom niet uit — ratelde het gesprek onophoude* lijk over nietsjes*en*ietsjes. Plots dacht ik aan de groote stilzwijgendheid van Onze*Lieve*Vrouw. — Aan de Hollandsche Staatswand hangt soms het portret 16 van een Katholiek: er is echter, jammer genoeg, meest altijd een liberaal protestantsche lijst omheen. — Het Protestantisme heeft uit Holland het mysterie en het sprookje „weggeredeneerd". Zelfs Van Eeden's „Kleine Joannes" is vergiftigd door rationalistische dominee;wijsheid. — Elke versiering der katholieke kerken zou moeten ontstaan uit een „extase der liefde". Daarom zijn hier en daar enkele kloosterkerkjes soms echte „temples d'amour". Want liefde is geen bezinning maar spontane gave. Er is in de hollandsche kerken te*veel kil overleg, die zich richt naar gietvorm en cliché. Methodische „bon«dieuserie"l Kerken zijn er dikwijls als leelijke, ongezellige pakhuizen.. Waarom is dan toch het hollandsch binnenhuis zoo gezellig en aangenaam? Uit de liefde. Zoo versiere men de kerk: als een hollandsch binnenhuis. Toch niet in burgerlijke, maar in kerkelijke geest. Kloosterlingen doen dit in de regel beter dan pastoors, ar* chitekten, kunstschilders, enz. In een kerk „woont" men met de Heer.... — Het houten noodkerkje te Scheveningen is vol gezellige devotie: een arke Noachs. De moderne steenen kerken heb* ben dikwijls veel koude pretentie, maar missen houten al* taren, gestoelte, enz. die verwarmen. — Destijds heeft de „Wereldbibliotheek" „Sara Burgerhart" der Juffrouwen Wolff en Deken op tienduizend exemplaren door Nederland herverspreid. Saartje verzet zich nog steeds tegen haar „fijne" tante en het friseerijzer van L. Simons heeft de palmhouten pruik van Broeder Benjamin weêr „nieuwen luister" bijgezet — ondanks '801 — Laatst hielden de hollandsche Katholieken zich onderling bezig met „de beteekenis van het geld in ons kuituurleven". De thesis: Katholieken hoeven ekonomisch en finantieel aan de spits te geraken om eigen kuituur te kunnen bezitten en 17 2 propageeren. Menschelijk*juistI De katholieke arm zou dus* doende een vuist krijgen? Daartegenover: geldbezit verarmt het innerlijk leven. Steeds is een Katholiek makkelijker thuis in een pij dan bij een brand*kast. Is ons Rijk én van nu én van straks? — Een dichter moet zijn: de dienstknecht van de Heilige Geest. In Holland en in Vlaanderen staan nochtans veel „ivoren torens" midden de „lage drabben". — Er is meer verschil tusschen een Zeeuw en een Vlaming dan tusschen een Amsterdammer en een Antwerpenaar. — De princelijke ouwerwetschheid van 's*Gravenhage — ge* steund door het allerprincelijkste Delft — vormt een statige tegenstelling aan het democratisch oude*tijd*achtige van Am* sterdam. Willem de Zwijger en Vondel geven nog niet elkaar de hand.... — Merkwaardig hoe de gansche Hollandsche samenleving steunt op het „eigen oordeel". Zelfs bij Roomschen is dit de gewone, dagelijksche filter. Het kritisch uitgangspunt is niet zoozeer een uitwendig dan een innerlijk en dit zeer ten schade, soms der objectieve normen des geloofs. Vast en zeker is dït protestantsche doordringing — Mag er niet een paralleel getrokken tusschen de Vlaamsche en de Hollandsche klerus? Mijns dunkens is de vlaamsciie meer „instrumenteel" dan de hollandsche die „individualist scher" is. Een kapelaan in Vlaanderen is eenvoudig een genummerd werktuig*des*Heeren, de stoffelijke zeis waar* meê de Bisschop maait zonder zich*zelf ooit te verantwoor* den. Daarentegen: een hollandsch kapelaan heeft een zeker individualistisch prestige én tegenover de geloovigen én tegenover de Bisschop. Het Hollandsch Bisdom schakelt nooit de „persoonlijkheid" van de priester uit: daarvandaan een zekere civiele gelijkwaardigheid tusschen alle hollandsche 18 priesters en gevolglijk minder afstand tusschen het Bisdom en de lagere klerus.... In Vlaanderen is de klerus méér een „kudde" met minder civiele vrijheid en grooter massa* gehoorzaamheid — Tegenover de liberale intellektualiseering — genre Schar* ten— doet geen enkel Roomsche periodiek in Holland zijn volle plicht. Noch „De Beiaard", noch „Roeping", noch „Op* gang", noch wat ook. Men lust liefst het zielsvleesch van eigen geloofsbroeders! En de „Katholieke Jongeren" slachten zich onderling. De dadelijke kritiek der liberale feiten is veel gewenschter en meer noodig dan welke diletantische „Jeugd* enquête" ook. — Wat heeft meer waarde: een zak geld of een zak aard* appelen? Deze vraag werd vroeger reeds gesteld door Frede* rik Van Eeden. En het bleek dat de zak aardappelen meer waarde heeft. Zoo ook in het Nederlandsch Katholiek leven: een hollandsch priester heeft ontzaggelijk meer waarde dan een beurs geld, geschonken voor katholieke werken. Want als de Bisschop alle roomsche geldbeurzen bezit en hij mist de priesters dan bereikt hij niets De priester is de echte kultuurwaarde, niet het geld. Sint Franciscus bekeerde de wereld tot Jezus, blootsvoets, in een versleten rok, zonder gordel en zonder „porte*monnaie". — Bloy schreef ergens over Holland: „lis n'ont pas la Vierge". Natuurlijk hier weêr de fransch*latijnsche gezichtshoek. Maar wel is het waar dat de Maria*kultus in Katholiek Neder* land aan een zekere stugge terughoudendheid lijdt. Men kent er niet de vrouwelijke mildheid der vlaamsche devotie. Men aanroept er de „Heilige Maagd" en niet „Onze*Lieve* Vrouw* ken"; nergens Lieve*Vrouwe*Beelden in de straten, noch in de boomen. „On craint le courroux de Calvin?" Ik stel voor dat de Hollandsche Katholieken een radio*uitzendingsstation oprichten en dat de luidspreker driemaal daags het „Angelus" bidt over Nederland. 19 — Willem Kloos zet nog elke maand de sluizen zijner lang* dradige, slecht*geschreven redeneeringen open in „De Nieu* we Gids" .Oef I „II bave dans sa coupe", zou de Franschman zeggen. En ik heb er me*zelf op betrapt dat ik telkens onder de lezing m'n mond afveegde en op een onfatsoenlijk uur m'n verbaasde hospita om een serviette vroeg. — Het was een rustige zomeravond en over Eemnes stond een groote volmaan: een nederlandsche zilver*gulden. — Langs de Noord* en Zuidkant van het Hollandsch Diep liggen de historische ,Jieux*communs" die Vlaanderen van Holland scheiden. De Spaansche barret en het effen geuzen* grijs argumenteeren nog tegen elkaar op elk der tegenover* gestelde landschappen. — Er is véél dat ons scheidt, veel dat ons bindt. Protestan* tisme: „du lalt qui tourne". „Ick segh adieu", zingt daartegen* over Roomsch*Vlaanderen uit zijn gothieke kerk. Maar de ware band zijn de Katholieken „hier en aan den overkant". Want er welft een Roomsche regenboog over de Moerdijk: de beide uiteinden zijn kleurecht De Groot*Nederlandsche eenheid in, met en door de Heilige Eucharistie? — Holland vergeve m'n „lunatisme". Ik heb het weêr over de maandelijksche vol*maan. Ditmaal als symbool der Am* sterdamsche koopmanschap. De wetenschap kent de uitge* strektheid van die „nederlandsch zilver*gulden". Het zal wel alles zilver of goud zijn dat er blinkt Als H. G. Wells zijn reis naar de maan nog eens hernieuwt brengt hij alvast wat goud* en zilverstaven meê voor Amsterdam. Want die „edi le" metalen zijn ginds zoo banaal als de klinker in Holland.... — Toen Frans Bastiaanse mij in zijn landhuis op de Hilver* sumsche hei een anti*Bilderdijksche passus uit zijn „Geschie* 20 denis" voorlas, ervaarde ik dat het „levend lijk" alias Bilder* dijk nog in Holland aanwezig is. Bastiaanse koelde een late wraak op de Rethoriek die zijn dichterlijke jeugd misleidde. Het was geen vervloeking van een ijdele schaduw, maar van een kankerende werkelijkheid. Bilderdijk's lijk staat nog boven aarde, wis en zeker. Het ergerlijke dan nog: hij is „historie" geworden. — Als men aan een slootje doorheen het water kijkt, kan de bodem soms zeer interessant zijn. Zoo ook voor de holland* sche kuituur. Als men door het schoolsch vernisje heen ziet, tieft steeds de realistische frischheid van de hollandsche geest. Het puntige van een Coornhert en Visscher met de koele helderheid van een Van der Helst's „Schuttersmaaltijd" is me voortdurend een verleiding. — Het is vreemd dat juist de meest*geprezen qualiteit bij Rembrandt en Toorop — hun vizionair licht — geen holland* sche eigenschap is. Wat ze aan realiteit bezitten is het daar* entegen wel. — De geestelijke slordigheid maakt de Vlaming soms zeer onmaatschappelijk. Voor de Vlaming begint echter de on* maatschappelijkheid van de Hollander als diens historische zin voor orde en stiptheid als systeem aangewend wordt. — Veel Groot*Nederlandsche toenadering is er destijds door het liberale „Willemsfonds" onder de oranje*blanje*bleu*leus tot stand gebracht. Langs het brugje der „vrijheid*van* geweten" werd de hollandsche in de vlaamsche hand gelegd. Daarentegen trok het katholieke „Davidsfonds" provinciale muren op tusschen Vlaanderen en Holland, uit vrees voor de „kettersche Noorderduivel". Het „Willemsfonds" kwijnt in Vlaanderen weg omdat het de laatste konklusies van zijn vroegere Groot*Nederlandsche houding niet aandurft en het „Davidsfonds" sterft uit omdat het volhardt in zijn provin* 21 cialistische afzondering. Het is nu meer dan tijd dat de Hol* landsche Katholieken het ideaal van Jozef Alberdingh Thijm verwezenlijken: de Roomsche Unie tusschen Zuid en Noord. De Katholieke Nationalisten staan klaar op de vlaamsche wal om de uitgeworpen „sprint" op te vangen! — Weet men in Holland dat de revolutie van '30 door de „Theologia moralis", mede door de „Syllabus" en de allo* cutie „Luctuosum" (29 October 1866) van Pius IX, veroor* deeld is? Als „muiterij" valt de Belgische Revolutie onder de doem*bliksems der H. Kerk. Maar de vlaamsche „Boeren* krijg" dan, deze beweging (1798/99) „pro aris et focis", tegen de konskriptie en voor de Geestelijkheid en de Adel? Dr. D. Sloet heeft het woord. — Biedt de staatkundige afhankelijkheid waarin België zich bevindt nog verdere waarborgen voor de Hollandsche? Zoo neen, is het hoogtijd dat Holland niet langer Vlaanderen ver* waarloost. — Nu Vlaanderen meer en meer kultureele opwaart sche lijnen volgt, die zich naar Amsterdam richten, en feitelijk daardoor zijn „gewestelijke bizonderheid" snel afneemt, zal de vlaamsche drang aan de hollandsche zuidergrens toenemen en een onuitstaanbare prikkel worden op de hollandsche flank. — De Zuid*Nederlandsche letterkunde van het jongste oogenblik onderscheidt zich van vroeger door haar maat* schappelijke nederlandsche wil, haar kosmische en internatio* nale visie, haar vlaamsch nationalisme en haar overwegend katholiek essentialisme. De particularistische liefhebberij ligt op de slibben en de provinciale flaminganten „met helm en bijl" behooren tot de archieven. Kan Jong*Holland evenveel beweren? — Vlaanderen ontgroeit, in het geestelijke, aan de Brusselsche 22 kneep. Laat Holland zich loswringen uit de Haagsche luiers. Beide Regeeringen kennen wel Staats» en Rijksbelangen, maar niet de kultureele vereenigingswil van Noord* en Zuid* Nederland. — Uit belgische en hollandsche liberale kringen is niets goeds voor Vlaanderen en Holland te verwachten, omdat het Libe* ralisme hier en ginds de Staatsidee voorrang geeft op het algemeen natiebelang. Als nu de katholieke, regeerende Staatkunde in Holland zoo afzijdig blijft aan de „Zuider* broeders" bewijst dit dat de Katholieke Regeerders ginds van liberale deesem doortrokken zijn. — De Hollandsche klerus heeft in groot getal het laatste liturgisch Kongres te Mechelen bijgewoond. Er zijn heldere teekenen aan hemel en aarde die de nieuwe lente voorspellen! — De macht van de vlaamsche geestelijkheid — die door de Belgicisten voor „petits vicaires" wordt gesmaald — is grooter dan deze van de Brusselsche „patriotards". Die macht ontstond ook uit geloof en traditie, welke de Katholieke Vlaming deed geboren worden vóór '30. Wat zou die „kleri* kale"macht een ontzagwekkende falanks zijn als de moreele zwart»gele hand in de blauw*wit»roode gestrengeld lag! — Dat de scheiding in '30 een protestantsche wensch was die gelijk liep met de Waalsch=fransche is historisch en moet het tegenwoordige Roomsch*Holland tot nadenken stemmen. — De Belgische Revolutie heeft de Hollandsche Katholieken van de Roomsch«vlaamsche oer*bodem losgemaakt, zooals — omgekeerd — de rebellie Vlaanderen taalkundig van Holland losscheurde. De naweeën van de „heuchelijke ge* beurtenis" der Hervorming! — Toen Van Deyssel de Vlamingen voor een „grof volkje" uitschold en Verwey ons verweet dat wij een „element van maatschappelijkheid en wereldwijsheid" misten, naderde het oogenblik dat de grove boeren van Streuvels en de plezante 23 mannen van Timmermans hun „entree joyeuse" in Holland deden. Wél een bewijs dat het onmaatschappelijk estheticis* me van Van Deyssel en Verwey er „naast" was. — Men kan een zeer*gewichtig „monster trekken" uit het Amsterdamsch Eucharistisch Kongres. Namelijk: de Rooms sche Nederlanders hebben er in de toekomst alle belang bij een steunpunt in Roomsch*Vlaanderen te zoeken. De protes* tantsche en liberale hegemonie ware bij een „Groot*Neder* land" reeds lang opgeheven.. Roomsch*hollandsche af keer ig* heid van Vlaanderen beteekent in het tegenwoordig oogen* blik: begunstiging van het Protestantisme. En Vlaanderen — op zijn beurt — heeft bij toenadering niets van een „protestantsche opslorping" te duchten, nu de aanwas van het Katholicisme in Noord*Nederland zulk een hoog peil bereikt. Wederzijdsche toenadering zal slechts de Katholieke Norm verzuiveren en verhoogen! — Er zijn in Holland katholieke intellektueelen, die het door* dik*en*dun met Schaepman houen, maar ten opzichte van Vlaanderen Schaepman's rede te Utrecht in 1895 vergeten. „Wij moeten zorg dragen dat zij (de Vlamingen), die met ons (Hollanders) strijden voor het recht der taal, in ons bond* genooten vinden, op wie niet alleen valt te rekenen in dagen van vrede, maar ook in dagen van strijd". Zal Roomsch* Holland die Schaepman*wissel nog verder laten protestee* ren? — Bakhuizen van den Brink zag als Hoog*Hollander in de Vlaamsche Beweging niets anders dan „de bevrediging van een historische nieuwsgierigheid". Als we nu weten dat een zeer groot deel der hollandsche beschaving destijds uit Vlaanderen geimporteerd werd, (cfr. Dr. H. T. Colenbran* der) dan past hier over*het*graf een nakommentaar op de fameuze Bakhuizen: „Als niet komt tot iet, kent iet zich*zelf niet". 24 — Er is op de Amersfoortsche hei heel wat wierook gebrand voor Dostoiewski. Niet het minst om zijn Kristelijke ethiek.... Ik ontdek wel in „Schuld en Boete" de vreeselijke brand=kwetsuur der Erfzonde, maar niet als de „felix culpa" die gezond maakt. Geen Kristen houdt de hand over het Radnavdoksindividu: die passieve, strijd* en willooze, gede* termineerde mensch die zuiver naar ziekelijke dwanggevoe* lens handelt. In gansch deze hallucinatie hangt een atmosfeer van waterzucht en vallende ziekte, bloed* en moordhonger, jenever en vieze lompen. Het is het onontwijkbaar noodlot. Een Dickens „a rebours". Men heeft het gevoel van een angstskelder waarin men ieder oogenblik van ontzetting sterft Nergens een gouden zonstraal der Katholieke ethiek.... — Een overweging in het Spanderwoud: de Katholieken in Holland en Vlaanderen „antichambreeren" voorzeker het dichtst bij Jezus' H. Hart door het aanvaarden der groote Geloofsgeheimen. Dit is heel wat meer dan de protestanten die aan de buitenramen een binne*kijkje probeeren Toch doen onze Katholieken té weinig aan „bewoning" en te veel aan „anti*chambreering". Eigenlijk hangt er voort* durend aan het H. Hart een bordje „Kamer te huur". Ervaarden onze Katholieken maar eens levendig hoe goed* koop de kostelooze bewoning is van het H. Hart door de veelvuldige en dagelijksche Kommunie! Een visch leeft in het water, daarbuiten gaat hij dood. — De „bourgeois"*geest is overal de houtworm die aan de idealistische boom knaagt. Ook in Holland. De „bourgeois" stremt de stuwing van de H. Geest in alle verrichtingen des levens. De „bourgeois" erkent men het best aan zijn gebrek aan idealisme. In Frankrijk heet hij „1'homme médio* ere", in Holland „Jan Salie" en in Brussel „Mocheu Beule* mans". Het Belgisch „middelmatisme" — o, groote Edmond Picard! — spant nochtans de kroon. 25 — Als men door Vlaanderen spoort staan de katholieke kerktorens onafgebroken aan de horizon. De H. Eucharis* tie is er overal aanwezig Ook in Holland rijzen de kerk* torens onafgebroken voor het wagon*portier. Men is echter op afstand nergens zeker van de Eucharistische Aanwezig* heid. En dit hindert de Eenheid der devotie. — Men doceert: De katholieke reden vormde in 1830 een ge* wichtig motief in België voor de scheiding. Maar dat de ernst daarvan wel iets voorgewend was, bewijst de roerloosheid der Noord*Nederlandsche Katholieken tegenover het regiem van Willem I. Noord*Brabant o.m. bleef koud als een visch. Of was de politieke onmondigheid der Hollandsche Katho* heken toenmaals zoo aanzienlijk dat ze niets mede in de pap te brokken hadden? Maar waarom dan geen aansluiting ge* zocht bij de Katholieke, Belgische muiters?! Of werd toen reeds de konfessioneele reden aan de Hollandsche Staats* eenheid opgeofferd? — Onder katholieke Vlamingen werd daar straks gewezen op de recensies over katholiek kunstwerk door de Israëliet Querido. Het is een zeldzaamheid dat een andersdenkende mentaliteit zóó onbevangen staat tegenover Roomsche kunst. Querido's oordeel over Eduard' Brom's jongste verzen is als psychische benadering van de katholieke ziel verrassend! Dachten wij allen niet aan Bloy's „Le Salut par les Juïfs"? Dr. Gerard Brom — de man met de eenzijdig*verstandelijke oogkleppen — kan bij die Amsterdamsche Israëliet wel eens ter school gaan. — Nu wij het over de leider van „De Beiaard" hebben.... Alles goed en wel dat het estheticisme van „Van Onzen Tijd" door „De Beiaard" opgebezemd is, al ligt zulks meer aan de inwendige verdorring van „V. O. T." dan aan Dokter Brom, heeft „De Beiaard" ons echter zooveel artistieks weergeschonken? De beste figuur — Marie Koenen — be* 26 hoort aan „V. 0.17'. Heel veel markants is er daarneven niet te bespeuren, ten ware men weer oudere „V. O. T."*figuren ophaalt. De overwegende intellektualiseering van „De Bei* aard" en de doorslechte kunstsmaak van Dr. Gerard Brom, heeft het kreatieve kunstleven in Nederland gestremd en gehinderd. „Roeping" — als „tijdschrift van schoonheid" — was hiertegenover reeds een spoedige reaktie. En „De Val* bijl" — die zoo weinig „bijval" had dat ze er bij neer viel — in haar kortstondige verschijning was een frissche tegenprikkel op de aanmatigende Intelligentie, die alles langs de lijn van het Verstand wil verklaren. Och, als men het leven in de wielen rijdt!.... — „Er roert entwat" in het jonge, katholieke Utrecht.... Men ervaart de indruk alsof ergens op een toren, in een milde lente*ochtend, voor het eerst na lang verbod, een heldere vlag wordt uitgestoken die hemel en aarde zullen zien Het kan wellicht een nieuw katholiek tijdschrift worden! Als ze nu maar positie nemen tegen de liberale kuituur (genre Scharten), tegen de intellektueele eenzijdig* heid van „De Beiaard", tegen de zoetwaterethiek van „De Stem", tegen het a*katholicisme van Dirk Coster, enz. Een vlag strak in de hooge bries! *) — De bekeering van Frederik van Eeden tot het Katholiek Geloof heeft veel beteekenissen: een ex*Nieuw*Gidser toch speelt op zwart en geeft wit. Niet Kloos maar de God der Kristenen had de hoogste Tachtiger*troef in zijn spel. De positie van Van Eeden is nu tegenwoordig een providen* tieele: hij vormt de gedachtelijke verbinding tusschen de Kerk en de niet*geloovigen, die zijn lezend publiek gebleven zijn. Hij is de geheimzinnige zuignap die onmerkbaar het katholiek geloofsbloed overhevelt in de dorre aderen van de Nederlandsche Ongeloovige. Werken als „Het Roode *) Enkele maanden nadien werd het tijdschrift: „De Gemeenschap" opgericht. 27 Lampje" — onzuiver op de geloofsgraat — zijn niet voor Katholieken geschreven. Een te sterke dosis aan uitgezuiverd Katholicisme zou velen afschrikken, een dooreengemengde oude*en*nieuwe Van Eeden wordt niet overal bij andersden* kenden uitgeworpen. Van Eeden is een soort gekamoufleerd venster, waarlangs de Voorzienigheid aan ongeloovigen toe» laat een „ongevaarlijke" kijk te nemen op de inwendige toestand der H. Kerk. Een fransch Trappist schreef eens over „En Route" van J. K. Huysmans: „Ce livre fera du bien a ceux qui n'en lisent pas ordinairement de bons". Wie kent de weergalm van Van Eeden's jongste geloofs*werken in het hollandsch zondaars»milieu? — Na de oorlog zijn de stoffelijke hindernissen en beschadi* ging van de „vrijheid der Kinderen Gods" ook in Holland grooter geworden. De bemoeiingen van de afgod Staat en zijn mede*afgodje Fiscus ontwrichten de groote kinder* families, ontredderen de ouderlijke leiding, propageeren het neo«malthusianisme, en drijven welvarende Kristenen naar het buitenland. Als men onder zijn eigen duiven schiet — Frankrijk heeft zoowat 124 keer België binnengebroken, Duitschland heeft het éénmaal geprobeerd en Engeland zal het telkens beletten. Wie ziet echter niet dat, na '14, naast België ook Holland „bedreigd domein" is? De europeesche aspiraties van Frankrijk, Duitschland, Engeland strekken akuter als ooit naar de lage landen van de zee. België is zoowat reeds als een Fransch departement, Holland zit met naar«binnen«getrokken*voelhorens tegenover het fransch* belgisch anneksionisme.... Duitschland wordt nog wel eens op een historisch oogenblik terug aan de Vlaamsche kust verwacht („on revient toujours a ses premiers amours") en Engeland duldt de wassende fransche tij niet langs de vlaamsche duinen Het nieuw konflikt is misschien zeer naastbij, maar dan langs Amster* en Rotterdam en niet langs Visé.... 28 — Er zijn Bloyisten in Holland. Vooral onder de literaire leeken. Doorheen het werk van de individualist Bloy ont* wikkeld zich steeds kritiek tegen de hoogere en lagere fransche klerus. De Hollandsche geestelijkheid slaat het prestige der hiërarchie zeer hoog aan Waar nu het katholiek individualisme van Bloy als zoodanig niet onbe* geerd is, blijft zijn persoonlijke aanranding van het Episco* paat — waarbij de naastenliefde in het gedrang komt — voor vele clerici verwerpelijk. „La justice immanente"? — We lezen in Vlaanderen wel eens hollandsche, geschied* kundige schoolwerkjes. En die liegen fijntjes tegen de sterren aan! Renaissance, humanisme, Encyclopedisten, enz.: „Ver* lichting". Hoe kan het breken der harmonische eenheid tusschen stof en geest, mensch en geloof, toch „verlichting" bijbrengen? De Renaissance, de Hervorming en de Encyclo* pedisten hebben de gothische eenheid der Middeneeuwen uiteengerukt en Wetenschap*hypothese tegenover positieve Geloofs*openbaring gesteld. O jé, die schoolmeesters van 't ware midden! — De H. Katholieke Kerk heeft in zake der Transsubstan* tiatie altijd de rechte lijn gevolgd: van af de eerste Avond* maalstafel tot het Eucharistisch Kongres te Amsterdam. Eigendunkelijk heeft de eerste Kalvinist — Kalvijn zelf — de historische lijn verlegd door de loochening van dit H. Ge* heim. De Kristenen van vóór de Hervorming werden dus met veel aanmatiging in het ongelijk gesteld: „Nous avons changé tout cela", schreef eens Molière. — Het beruchte Orpheus*opuskuul, met de wonderbare blauwbaardsinleiding van Dr. G. Brom, bevat o.m. het vol* gendè fraais: „.... de jonge rozen behoedzaam turend op hun teenen staan" „De rondpoort trekt verbaasd de brouwen op" 29 „En alle verten diep met lust beloopen" „in reuzlende riezttng uw Vreugde!" „Laat mij talen uw deinende Diep" „Laat mij doopen de zinderkruin" Ik noem geen namen. „Nomina sunt odiosa". Ze behoor en in elk geval niet bij de gewraakte „jongeren". Maar wie zoo'n verzen verzamelt doet beter z'n mond te houden over de jonge katholieke plastiek en lyriek. Er zijn reeds genoeg zingende zuilen in Roomsch Nederland. — Een gedacht in het Nimrodpark te Hilversum: in het geestelijk geloofsleven zijn de woorden — de „ventus ver* borum" — dikwijls misleidingen en hindernissen, omdat ze onvolkomen weergeven wat God en de ziel onder hen beiden verrichten. Er is b.v. geen woord zwakker en flauwer als „liefde", want de werkelijkheid overtreft dit oneindig. Het „nervus rerum" is dan alleen nog maar het „Dingjan* sich". „Wat toch zijn woorden anders dan woorden", schreef Thomas van Kempen. — Ik ontmoette in Vlaanderen een jong Hollander op reis met zijn biechtvader, kapelaan zijner parochie. Wêer een teeken dat de parochiale band in Holland vaster zit dan in Vlaanderen. Hoe zulks te verklaren? Tengevolge van het Konkordaat is er in Vlaanderen véél Staatsinterventie die de Klerus meer op de Staat aanwijst dan op de Geloovige. In Holland daarentegen steunt de Klerus direkt op de Geloo* vige en is daarom het parochiaal saamhoorigheidsgevoel ster* ker dan in ZuicUNederland. Het Konkordaat is een blok aan het Vlaamsch been.... — Tegenover de jonge katholieke kunst staat een liberaal en katholiek verwijt: Dirk Coster vindt de heilige Naam Gods een gemakkelijk*literaire oplossing en Gerard Brom doceert dat de voorstelling Gods in jong proza en jonge 30 poëzie een heiligschennende vermetelheid is. Die twee uit* spraken dekken elkaar. Ook beroept zich de liberale kritiek op de „bevoegdheid" van de Beiaard*man om alle jonge katholieke kunst in de ban te doen. Dat de jonge Neder* landsche Katholieken niet desespereeren: hun eenig waar* en waardemerk is niet Dirk Coster, noch Gerard Brom, noch Carel Scharten, maar de Heer#Jezus zelf in de veel* vuldige H. Kommunie, onder welk kommando onze lading uitvaart. — Een meneer „F. L. raadt in „Nieuw Nederland" de jonge Roomschen aan toch maar christelijke gedichten te gaan schrijven in de trant van Guido Gezelle omdat hun onmid* delijk Godsbesef toch zoo „gevaarlijk" is. En wij ontraden dit formeel, want nog zoo pas in „De Stem" werd Guido Gezelle voor pantheist versleten „Rire est le propre de 1'homme", ook nul — Die Dirk Coster is soms 'n goeie Het lijkt hem een soort van literaire verplichting dat kristelijke dichters hun gedicht met God eindigen! Godsnegatie is veel minder rethorisch, want niet makkelijk, heet het. „Inde": God is de grootste Rethor! Maar, m'n beste meneer, wat weet jij van onze katholieke „binnenkamer"? Ben jij«zelf Katholiek of ten minste orthodox*kristelijk? Wat ken*je van de inner* lijke ervaringen van een Katholiek? Een inwendige verplicht ting gebiedt ons elke kunst als schoonheids*waarde aan de voet Gods te leggen en in zijn H. Hart te bergen, ja, uit zijn Drieheilig Geheim de inspiratieve liefde te zoeken van ons werk. En Dirk Coster wil doen gelooven dat die verplichting een literaire is?! Geloof me, als God een ijdel epitheton ornans was, zooals bij dichter Van de Voorde, — die in God noch gebod gelooft — :we zouden aan die „gemakkelijk*literaire oplossing" zegerijk weerstaan". — Men neemt het de jonge katholieke kunstenaars hoogst 31 kwalijk dat ze God*in*de*gansche*wereld en de wereld* gansch*in*God betrekken, en zich daartoe steunen op de Alomtegenwoordigheid des Heeren. En toch wandelen die „artiesten" in het groot voorbeeld der Heiligen: als de H. Roza van Lima 's ochtends door haar tuin ging, verzocht zij aan de geheele Natuur haar God te loven. En de boomen bogen zich, schudden hun dauw af en hun blaren gaven muziek. De bloemen bewogen zichtbaar en gaven wonder* bare reuken. De vogels begonnen onmiddellijk te zingen en vlogen op de handen en schouders der H. Roza. De insekten gonsden vroolijk om haar heen. De gansche Natuur ver* eenigde zich met het gebed der H. Roza aan God. Aldus de Peruaansche historie. En er zijn in Holland Katholieken die zich ergeren aan roomsche kunst, die God in het gansche leven zichtbaar maakt?! — De Bruid in het „Geestelijk Lied" zegt: „In mijn Welbe* minde vind ik de bergen, de eenzame en boschrijke valleien, de vreemde eilanden, de rumoerige stroomen, het gemurmel der zachte winden, de vreedzame nacht die de dageraad voorafgaat, de stille muziek, de harmonieuze eenzaamheid". Is dit niet de Goddelijke Geest die de stof doordringt? „Omnia instaurare in Deo"! Als God het middenpunt van ons leven is zal gansch dit leven naar Hem toevloeien en van Hem uitgaan. Het leven is als een groot vensterraam, waardoorheen en waarachter wij God allereerst zien. Ook zien wij dan de gansche aarde in Hem, met Hem, door Hem. De jonge katholieke kunst zal zóó zijn of niet zijn. — Een katholiek kunstenaar, wien God van het Zijne mee* deelt, kan representatieve gezichten hiervan wel weergeven, omdat de stoffelijke memorie hem helpt. Het intellektueel vizioen echter is niet weêr te geven: de natuur hiervan over* treft de menschelijke vermogens die de grens niet kunnen overschrijden, daar het bovennatuurlijk*intellektueele — bij bijzondere toelating Gods — wel kan ontwaard worden, 32 maar niet zoo begrepen, dat de stoffelijke — in casu lite* raire — weergave mogelijk zij. Katholieke Kunst zal dan van zelf sprekend op het plastisch Beeld, als representatief Teeken, aangewezen zijn en daarmede benaderen. Als wij door Calvinistischsgetinte „roomsche" gemoederen in onze orthodoxe Godsplastiek gehinderd worden, zullen wij daar* aan denken en vasthouden als aan een rots. — De rechtstreeksche aanspreking Gods in een gedicht is door de H. Moeder Theresia niet gelaakt geweest. In haar „Waarschuwingen" prijst zij het volgend zeer*direkt vers van een spaanscfie kloosterzuster: „Las doce son de la noche, Nino Dios, y non dormis: Si es amor, ay Dios qué dichal Si son zelos, ay de mi!" Om haar gevoelens wordt deze kloosterzuster geprezen, maar tevens niet gelaakt om haar rechtstreeksche „aan* roeping" — niet oproeping! — des Heeren. Gelukkig de Katholieke Nederlandsche dichter die, onder de kracht der H. Sacramenten, zich voortdurend*rechtstreeks, in lyrische en plastische liefde, 'bij God begeeft. Er is hiertegen nergens een „halt" bordje. Want als God niet in elke levensgelegen* heid geintroniseerd wordt, dan zijn er vele gelegenheden waar Hij noch in, noch omtrent is.... En bij die laatste gelegenheden houdt een Katholiek dichter op „katholiek" te zijn. Wel ja, hij weze om God in zijn dichtwerk bekom* merd als om zijn „portefeuille". Waar zijn schat is ,daar is zijn hart. Ware onze bezorgdheid maar steeds zóó groot! — Kon men op schalen nawegen de historische hoeveelheid Nederlandsche dichtkunst, dan bevat de een schaal eenige handsvollen zuiver rythme en de andere een berg metriek en kadans. Men heeft meestal het rythme afhankelijk ge* 33 3 maakt van de prosodie en slechts het metrisch vers als goede poëzie erkent. Men heeft er niet aan gedacht rythme te bevrijden uit het „dichtformuUer", uit de metrische op* gave, het prosodisch recept. Het sonnet is als prosodische gietvorm niet slechter of niet beter als het alexandrijn. Dich< ters die zich van die twee „vormen" bedienen hebben ze beiden vóór hun gevoel aanvaard dat alleen bepaler is van het rythme. Het Nieuw*Gids*sonnet — verfrischte nabloei van de Renaissance — was een te elfder uur hergrijpen naar vroegere klassieke vorm die uitgediend had. — Niets nieuws is de aktie van Gerard Brom cum suis tegen de jonge katholieke plastiek en lyriek. De puriteinsche pruik, Nicolas Boileau, was reeds in zijn tijd een duchtig verketter* aar van „le merveilleux chrétien". Hoor hem in zijn „Art Poétique' uitgalmen: „Pensent faire agir Dieu, ses saints et ses prophétes, Comme ces dieux éclos du oerveau des poètes; Mettent a chaque pas le lecteur en enfer, N'offrent rien qu'Astaroth, Belzébuth, Lucifer. De la foi d'un chrétien les mystères terribles D'ornements égayés ne sont point susceptibles: L'éVangile a 1'esprit n'offre de tous cötés Que pénitence a faire et tourments mérités; Et de vos fictions le mélange coupable Même a ses vérités donne 1'air de la fable. Et quel objet enfin a présenter aux yeux Que le diable toujours hurlant contre les cieux...." En zoo kwamen Bofissuet, Dante en Milton in last. Ook Vondell Maar ze hebben „tegens 't zwaer gewight der laste* ringen" gesteigerd — De grootste Heiligen hebben steeds buitengewone waarde gehecht aan het plastisch Beeld (vergelijkingen, overeen* 34 stemmingen, enz.) Het behoort bij de goddelijke methode. „Consuetur videtur Divino Spiritui per eas potissimum ani* mam illustrare ac docere" (£. P. Roothaan). Deze geestelijke „illustreeringen" versterken de kristelijke aandacht op de harmonie tusschen de zichtbare en de onzichtbare wereld. Allegorieën, symbolen, vergelijkingen, visies, enz. kunnen slechts het Werk Gods in de wereld verduidelijken.... De Heilige Ignatius — een waarschuwing voor onartistieke Jezuieten? — was een groot voorstander van het religieus Beeld.... Waarom nu: Calvijn vóór Ignatius? — In de Kantieken van Salomon worden de diepste Gods» mysteries verduidelijkd door zeer vreemde Beelden en Ver* gelijkingen. In zijn Proloog op het „Geestelijk Lied" zegt daarvan de H. Joannes van het Kruis: „Verre van daarin dwaasheden te zien, moet men de daarin verborgen leering, de gevoelens en de verlangens die God deze (zielen), geeft, doordringen en onder hun Beelden, Vergelijkingen, Overeen* stemmingen zal men de expressie der hoogste rede vinden". — Voor een katholiek dichter kan het ware levensrythme niet anders dan sakramenteel zijn, omdat de H. Sakramenten — als instandhouders van ons inwendig geloofsleven — het Rythme zijn van het goddelijk leven, dat we, vóór al het ander, in katholieke poëzie weêr te geven hebben. — Is het rijm wel zoo heelemaal een „erfenis der Middel* eeuwen" en „een levensorgaan der Westersche dichtkunst", zooals Dr. Gerard Brom beweert? Veelal lijkt het rijm mij een oostersche erfenis van Indiërs, Arabieren en Chineezen. Het Kerkelijk Middeleeuwsch Latijn overerfde dit eerst later. En organisch voor het leven der Westersche dichtkunst? Tegenovergesteld aan het Oosten is Europa het Westen: we weten dan ook dat Romeinen en Grieken het rijm niet aan* vaardden. Voor dit deel van Europa was het rijm dus absoluut niet organisch. Men kan ook kwalijk spreken van een „levens* 35 orgaan" daar juist het rijm weelderig tierde in tijden van verval der poëzie. De hollandsche domineespoëzie is daarvan een ongewoon*vroolijk bewijsl Trouwens er is tusschen rijm en poëzie zooveel overeenkomst als tusschen vuur en water. Het rijm is anorganisch aan de poëzie. Het rijm: geen „levens* orgaan", maar een zwam, een aanwas.... — Plastische beelden in een kristelijk gedicht verrichten de taak van beelden*plastiek in een kerk: zij stichten en wekken de aandacht op tot God. — Deze is een katholiek dichter die God als de leidende macht in zich*zelf en als dusdanig voor de Eenige Muze aanvaardt. — Vele dichters hebben het rijm gebonden aan hun dicht* kunst, doordat ze het rijm als een „organisch" deel der poëzie aanzagen. Vandaar dat allerlei hollandsche poëzie zoo onder het rijm*juk zucht dat de werkelijke poëzie er onder lijdt. „Amour, tu perdis Troiel" — „La grande critique vit d'admiration, la petite de chicane" (Ernest Hello). Kan de tegenwoordige, hollandsche doorsnêe* kritiek dit laatste niet van haar zelf getuigen? Zij chicaneert nogal op komma en punt, bij gebrek aan liefde en goddelijk ideaal.... — De eerste en laatste wet van een goed vers is een mathe* matische, als geordende schoonheid. Maar die mathesische orde is een vrije orde, zoodat niet de schoolsche metriek-van een gedicht, noch de chaos van het zoogenaamd „vers libre" die mathematische orde uitmaken. Als nu het rythme — ge* leid door ervaring en evenwichtsaanvoeling van de dichter — zijn eigen hoeveelheid aan orde stipt bepaalt, ontstaat een goed vers. De vrije orde van dit goed vers is echter moge* lijker in een a*metrisch gedicht dan in een metrisch, want het 36 prosodisch vers bindt vooraf de zielsklank aan een bepaalde kadans en een bepaald getal lettergrepen, waardoor het rythme, als mathesische orde, nooit vrij komt. Het is daar* naast een wonder hoeveel goede verzen, ondanks de metri* sche boei, m prosodisch*gebonden vorm geschreven zijnl — Als het rijm een levensorgaan van dichtkunst is, dan halen de rijmlievende „constenaers" van den ouden Neder* duitschen Helicon gelijk en zijn de Rederijkers groote artiesten 1 — Schar ten doet tegenover het jonge vers zoo vervaarlijk als de menscheneter uit Klein Duimken: hij riekt menschen* vleesch! Hij heeft namelijk ontdekt dat het „dubbel*punt" zeer opdringerig is. De formalistische specht? Ja, die klopt maar steeds op de bast, maar haar ontgaat de „inhoud". — Het „vrije vers" der jongeren is eigenlijk minder vrij dan het metrisch*schoolsche. Rythmische bandeloosheid is een groot gevaar. Nergens hoeven de toornen sterker aangetrok* ken. De rythmische inhoud van het „vrije vers" moet altijd stipt met de ziel nageteld — Dirk Coster heet de vlaamsche dichter Jan van Nijlen een epigoon. De fijn*nervige, parnassiaansche struktuur van Van Nijlen 8 sonnet heeft evenwel een groote, aristocratische waarde; als dichter heeft hij gevoeligheden van uiterste sub* tiele afgewogenheid en een doorzichtige helderheid van expressie,, mede een zuivere stijl Hij is een onzer „pro* perste" vlaamsche dichters. Maar nu zou de grofsoortige Urbain van de Voorde geen epigoon zijn? Zoo beweerd is Urbain een groot leerling van Karei van de Woestijne! Als sonnetaal herkauwer van rethorische babbelaars gaat hij vrij uit en baadt glorieus in de wolken van het Costeriaansch wierookvat! — De dichterlijke ketterijen zijn niet van de lucht. Het 37 „dynamische" — een partijwoord van de jongste dichters — zou volgens enkelen niet in een metrisch vers aanwezig zijn. Erg onjuist voorgesteld. De „dynamiek" is er wel, maar wordt door trochaeën en jamben expressief verhinderd. De metrische ballast belet min of meer de dynamische kracht. Er zijn alexandrijnen en sonnetten van geweldige dynamische uitdrukking, ondanks de metriek. De dichter was er een* voudig in gelukt — 'n zeldzaamheid — de metrische weer* stand te fnuiken en dienstbaar te maken aan zijn „dynamiek". Een onbewust processus! Vooropgezetheid was er niet. Het zijn spontane overwinningen van het zielsrythme die be* haald werden op de schoolsche prosodie — De taal is voor een gedicht wat de steenen zijn voor een kathedraal. Er bestaat echter een vrije en een schoolsche rang* schikking van die „steenen". De klassieke metriek is de schoolsche Wie dus een metrisch gedicht schrijft rang* schikt de taal hiervan naar een stellige, vooraf*overeen= gekomen orde, door de klassistische prosodie bepaald. Het zoogenaamd „dynamisch" gedicht beweegt zich echter in een vrije, mathesische orde: hare taal*steenen worden in een vrije, klassieke orde „gemetst", buiten de metrische formuul. Die „steenen" zijn voor alle dichters dezelfde: op de schikking dier „steenen" komt het aan! Gevolglijk zijn niet de trochaëen en jamben de „steenen" van een gedichtsgebouw, maar wel een bepaalde rangschikking dier steenen, die de taal zijn. Het blijft dus onzin op de dag van heden pseudo*gothische kathedralen te bouwen en metrische gedichten te schrijven. Hun verouderde waarde, als vroegere schikking van steenen en taal, deugt niet voor de nieuwe ziel. — Urbain van de Voorde is de poëet der lyrische godslaste* ringen. Het is evenwel opvallend dat deze dichter, welke „table rase" heeft gemaakt van goddelijke wetten en gewijde moraal, als een pausje het dogma der alleenzaligmakende metriek uitroept, terwijl Katholieke dichters, die God en de 38 Kerk belijden, daarvoor een vrijere versvorm noodig hebben. O, die ruimte*looze verfoeielijke Kristenen! — Een staaltje uit de „Eeuwige Lyriek" van Van de Voorde: „Het smartelijk*somber figuur van den eeuwig Verdoemde is zoo schoon, staat ons menschelijk meer nabij dan de stralende glorie van onbereikbare en onnavolgbare aartsengelen". De katholieke nederlandsche kritiek zweeg op die godslastering. Werd in Israëls' dagen de godslasteraar niet gesteenigd? Niet God, maar Lucifer; niet Jezus, maar Barrabas De „Hymne a Satan" wordt weer eens krachtig gehoord! — Klassieke (?) metriek is vorm*forceering en van daaruit zieïbeschadiging, omdat zij dwingster wordt van het natuur* lijk rythme en de ziel corsetteert met trochaëen en jamben, die haar volle uitstorting belemmeren of kanaliseeren. „Geen grooter leugen dan (zulk) tyrannisch dogma", beaam ik met de heer Dirk Coster. — Uit menig citaat zou het blijken dat de „Stem"*mers een dichterlijk levensrecht toekennen aan de zonde, als schoon* heid: „le mal est beau ". Ook zou de zonde, als kunst*schoon* heid, zich weer wenschen voor te doen als: „1'apanage des grandes ames". Het schaduw*profiel van Mephistopheles is onder de gloed van zwavelvlammen duidelijk op de levens* wand zichtbaar Maar wij zeggen daartegen: Kristelijken — uit het strijddualisme van geest en vleesch — hebben de zonde in zich als een vuur van wroeging en kwelling, waaruit zedelijke schoonheid kan laaien die zich omzet tot bitter kunstskristal. Zonde kan een kunstselement zijn, maar geen kunst*doel op zich*zelf! — Het jonge katholiek vers en proza staan onder aanklacht van „morbiditeit" en „mystische overspanning". In vroeger tijden beweerde men dat Novalis' „Hymnen an die Nacht" 39 aan overprikkeldheid van gevoel leden. Maaar die „Hymnen" zijn tot op heden klassiek, ook op hollandsche schoolpro* gramma's!? — Een katholiek dichter behoort, door de Heilige Sakramen* ten, tot het mystiek Lichaam van Jezus*Christus en is daar* van een geheiligd lidmaat. De „katholieke" kritici leggen daar weinig nadruk op Hun nadruk gaat des te feller op de menschelijke gebreken die de H. Geest in zijn dichters toelaat.... — Als het Koninkrijk Gods niet gelegen is in woorden maar in kracht (I Cor. 4*20) hoede de jonge katholieke kunst zich voor het eerste en ijvere voor het laatste. — Jezuieten hebben een zeer aantrekkelijke zijde: hun mar* tiale zelfbeheersching, hun stalen disciplien, hun onverzette* lijke gaafheid*naar*buiten, hun onverwoestbare geesteskoel* heid. „Perinde ac cadaver"! Ten koste der „persoonlijkheid" bereiken ze een algemeener manifestatie in de wereld, die, als kracht, grooter zedelijke gebieden in de maatschappij be* heerscht dan welke andere orde ook. Maar om een Orde* belang tasten ze soms het leven aan, ook het kristelijke, zooals het zich bij andere geloovigen openbaart.... En dan is voor die heilige Orde*ijver elke straat te smal. — De hoofdleider van „De Stem", Dirk Coster, is een man van begrippelijke vermogens, die echter met zijn collega Gerard Brom gemeen heeft dat hij alle poëzie — want het leven — tot begrippen herleidt. En dit is mis, onuitzegge* lijk mis. „Grau, teurer Freund, ist alle Theorie". — Ja*wel, in het tijdschrift „Roeping" stroomt soms „strom* pelend*lyrisch proza" (Dirk Coster's Inleiding op „Nieuwe Geluiden"), maar van uit onze hoek constateeren wij in „De Stem" de lyrische aanwezigheid van veel taai*taai*koek, 40 o.a. het proza en de sonnetten van de pseudo*Blieck: Urbain van de Voorde. „Medice, cura te ipsum!" — Dirk Coster construeert een bloemlezing die heet „Nieuwe Geluiden". We kregen reeds een opgave van schrijvers. Er is echter veel oud bazuinkoper bij met overbekend gefiedel van Gids* en Nieuwe* Gids*violen.... Er ontbreken ook vele nieuwe geluiden Naar we hoorden werd niemand tot die illustere bloemlezing toegelaten dan bij biezondere preferen* tie van Dirk Coster. De samenstelling gebeurde zoowel uit „parti*pris" als uit opzichtelijke en opzettelijke voorkeur! „L'inquiétude du beau" stond niet vooraf Zulke wille* keur wreekt zich stellig op de waarde van het boek en typeert verrassend de bevangen blik en de eenzijdige ge* zichtshoek van de verzamelaar. — In zijn „Inleiding" heeft Coster het over de „mystische overspanning" van sommige jonge katholieke literatuur. Die roekelooze uitspraak is verheugend: de „psychasthenische" Koning David leed hier ook aan.... „Alles schon da gewe* sen", Dirk! — Andersdenkenden — buitenstaanders aan onze katholieke ziel — historiografeeren druk over de jonge katholieke kunst, zooals die door hen pas ontdekt werd aan het letterkundig firmament. Psychisch is het klaar dat ze enkel onze buitent kant aanvoelen. Tot hun gerief schreef reeds heel wat vroeger de H. Augustinus: „Maar hun oor is niet aan mijn hart, waar ik ben, zooals ik ben. Zij willen dus hooren mijne bekentenis, hoe ik zelf ben, binnen in, waarop zij noch hun oog, noch hun oor, noch hun verstand kunnen richten. Zij zullen mij willen gelooven, zullen zij mij ook erkennen? Want de liefde, waardoor zij goed zijn, zegt hen, dat ik niet lieg over mij in mijne bekentenis en zij zelf gelooft mij in hen". Die passus uit de „Confessiones" laat duidelijk ver* staan dat wie buiten het Katholiek Geloof leeft niet gerech* 41 tigd is tot een oordeel over haar belijders, wier inwendig leven aan de ongeloovigen ontsnapt. Toch is er bij hen een innerlijk getuigenis dat het Katholiek Geloof goed is: de erkenning blijft echter uit! Waarlijk, hun afgekeerdheid groeit tegen hun behoefte in om de volheid van hun tijd en dus ook de jonge, katholieke kunst te omhelzen, „waarop zij noch oog, noch oor, noch verstand kunnen richten." — Ja, ten allen kant probeert men het doopceel te lichten der Vlaamsche Modernen. Brom meent bij ons de invloed moge* lijk van Claudel, Tagore, de Duitschers en het OudVTestamcnt (Die kijk is kaleidoskopisch!). Coster verwijst gewichtig naar de Duitsche extatici der Middeneeuwen. Muls noemt fran* sche „unanimisten", kubistische dichters en jong*duitschers. Wat vangen die jonge, vlaamsche boomen toch veel vreemde wind!? Voor velen en voor mij gebeurde de „verjonging" — „overlooper" hoor ik Van de Woestijne fluisteren — ongeveer als volgt: tijdens het laatste oorlogsspektakel de groote zucht naar bevrijding uit elke „gietvorm"; daarvan* daan de behoefte naar het herstel der oorspronkelijke levens* harmonieën, het afstaan van de eerste plaats in de kunst aan God en de H. Kerk, het vereenvoudigen van het taahnid* del, de vernietiging van de metrische tredmolen, het herstel van het natuurlijk rythme, de wil naar de dadelijke kern en het dadelijke beeld, de kosmische visie, de internationale omhelzing Daarnaast de nationalistische Uchtpilaren: Vlaanderen*Groot Nederland! Andere bellen moet men ons niet aan de hals hangen. — Als iets verkeerd wordt aan het jonge vers zijn zooge* naamd gebrek aan melodie ten laste gelegd. „La musique avant toute chose". De professorale aanklagers wachten zich wel ons naar het soort hunner melodieuze gedichten te verwijzen. Over Cats, via Van Alphen naar Redingius: il n'y a qu'un pas. De door hen bedoelde melodie is gebonden aan de metriek. En buiten de metrische melodie kunnen ze 42 geen stap wagen zonder op jong terrein terecht te komen. Want — zeggen ze — dan maar liever „melodieën" als: ,,'k Zie de gele bladers vallen, Met den zomer is 't gedaan, En 't gehuil van sneeuw en regen Kondigt ons den winter aan", „J'en passé et des meilleurs", zou Hernani er aan toe* voegen. Daarbij, die melodieuze heer en vergeten dat de Hollandsche Muze onveranderd Bilderdijk in haar mars meedraagt. „II faut plus de pudeur", zei eens een Franskiljon. — A propos van „melodie". In een vers is de melodie iets van betrekkelijke waarde. Klassisistisch*geschoolde ooren verdragen in de muziek geen Hawaï*guitaar, terwijl primi* tieve ooren om een oratorischer Beethoven weinig geven. Er ligt heel wat ruimte tusschen. De voorstelling wordt echter gevormd alsof melodie in een vers levensorganisch is, net als het rijm. Daar is niets van. Men verwart eenvoudig melodie met klank. Melodie is even als het rijm anorganisch aan poëzie: het is een bijelement, echter verre van noodzakelijk. In tijden van groot verval was ge* woonlijk het melodieuze vers sterk gewaardeerd en „a la mode". De muzikale zeepbellen van Redingius — die het prikje van een scalpel niet verdragen — behooren tot de melodie. Hier een voorbeeld: „Zonnekindje, wat bemint je hertje, dat te mijwaart slaat, wou je zingen maar en dansen en bereeknen alle kansen van het spel van rijm en maat?" Maar de klank van een vers, als het ware de uitwendige 43 hoorbaarheid van het zielsrythme, is gansch iets anders. En nu is er juist in het jonge vers zeer veel van die klank. Hoor naar Wies Moens: „Al het fijnste goud van mijn leven is bleek en mat in de glans van je aureool, vals blinkt mijn vers in het licht van dat glorieuze gedicht dat jij met je bloed schreef op de straatkeien". (aan Herman van den Reeck). Hier vleugelt het rythme en geeft klank als een duive* zwing, terwijl Redingius alleen — en hoevele hollandsche dichters niet met hem? — de gekende, metrische melodie aanslaat. We hebben in onze bibliotheken gansche pakken van dit laatste soort! Als nu Dr. G. Brom ergens beweert dat — in mijn geval — de muze „valsch tegen den toon aanzingt" bedoelt hij tegen de melodie. Dit is geen ondeugd en als dusdanig een pluim op de muts. — Er is, sinds Buskens Huet's „Land van Rembrandt", door hollandsche mannen van beproefde historische faam, zooveel verkeerds, onwaars, onedels, zooveel scheefs en verdraaids over Vlaanderen geschreven en gesproken, dat dit moeilijk ongedaan te maken is en „al de geuren van Arabië" deze kwade hand niet welriekend maken. — Als je op de Haagsche tram rijdt is men er lijk „op visite": het trampersoneel is zoo fatsoenlijk en beleefd als heeren in een damessalon. — Tusschen Antwerpen en Den Haag ligt een kultureele afgrond. Niet zoozeer als nederlandschheid: de beide taal* afrondingen behooren niet onverzoenlijk bij elkaar. Maar er is in Den Haag een beschaafde helderheid, een rustige netheid 44 die we in Antwerpen missen, terwijl Antwerpen, langs zijn kant, een vrije losheid en een ruime uitbundigheid heeft die een „heelmiddel" is tegen Haagsche kultureele excessen. — Het behoort tot de letterlijke onmogelijkheden in Den Haag iets te hooren als „Dag, Koningin, hoe maak je het?" — Een vreemdeling die niet weten zou dat hij in een holland* sche stad is, kan het 's ochtends ervaren bij het „matjes* kloppen", Dat is Holland op z'n barst! — De moderne beeldhouwkunde in Holland heeft niet altijd veel plastisch*monumentale zin. We zagen het nieuwe ruiter* standbeeld van Willem II te 'sHage. Een speelgoedachtig paardje en dito generaaltje in chocoladebrons op een veel* te*zwaar voetstuk, in katafalk#struktuur. 'n Verloren scha* duw op de ruime hollandsche herfsthemel. Iets verder was het mislukte Johan De Witt*beeld reeds 'n waarschu* wing! De Willem de Zwijger, voor het Paleis, in z'n groen koper, is — ondanks middelmatigheid — 'n betere monu* mentale aanduiding. Als het hollandsch*officieel Kalvinisme zich met „beelden" bemoeit — Op het voetstuk van het nieuw Willem*beeld staat in gewichtig koperen letters dat het vroeger standbeeld naar Tilburg overgebracht werd. Deze voorname mededeeling kunnen de Hagenaars daar nu elke dag lezen! — Een rustige ontmoeting op de Kerkhoflaan: Toorop in z'n krankenwagentje, „mystisch" voortgestuwd door Miek Janssen. Een treffend symbool van beider idylische samen* werking. En Toorop de donkere, grijzende met breed*zwarte randhoed. En Miek Janssen in 'n bruine*oranje kleedje als 'n indische avond*zon. Er woei uit de boschjes reuk van blaren en geteerde schelpjes Ook de Kerkhof laan was buitengewoon eenzaam De kalender noteerde toen: Donderdag, 18 September, 1924. 45 — In de Lieve*Vrouwe*Kerk op Bezuidenhout heb*je de kolossale zij*ramen van Anton Molkenboer. De stijl* en kleurwaarde is ontzaggelijk, vergeleken bij de nietswaar* dige vitrophanie van het overige. De geestelijke inhoud is echter „all zü menschlich", want te weinig liturgisch. Vlaan* deren heeft hieraan iets toe te voegen als devotelijke inspira* tie, maar veel te leeren als stijl en kleur. — De Paschalis*Kerk op de Wassenaarsche weg is éenig als moderne uitdrukking van het tegenwoordig geloofsleven^ Inwendig: de intieme ver bruining van licht, de toovergloed der Asperslaphsramen, de imposante betimmering van het houten daksgewelf (als het gezellig ruim van een oude gal» joen), de zware echtheid der deuren, de kloeke afwezigheid van alle „bondieuserie", de klassieke eenvoud der altaren en de steenen wanden die iets hebben als de groene geelheid van Scheveningsch zee*wier: ze boeien plots de ziel aan de eucharistische God. In het voorshalletje hangt een aangrijpen* de „Piëta" van Servaes en langs de wanden Toorop's Kruis* weg.... Eere*palmen aan Kropholler en pastoor Gilissen! En, vlaamsche pastoors, neemt eens 'n spoorbiljet naar Den Haag: „er is wat schoons te zien".... — Toorop*Molkenboer*Schelfhout*Asperslag: ze brachten in de Roomsche Kerken 'n stijl en 'n brandgloed die J. K. Huysmans zou ontroerd hebben. De aanslag is echter aller* eerst verstandelijk: hadden ze — vooral de drie laatsten — de ziel van een begijntje of 'n kloosterzuster, ze zouden Nederland bekeeren. „Filioli Dei": te weinig! De geloofs* gevoelens op hun ramen schijnen soms meer gefin* geerd dan werkelijk, ja Bef .geforceerde" is er ook. De eenvoud der Pnmrfiêvên had niet die kultureele bijbedachtig* heden. Onze bewondering wordt nu te*veel verstandelijk opgevorderd en de bewustheid der geloofstaak van den kunstenaar dringt zich te*fel aan ons op. We verlangen iets 46 meer geloofs*eenvoud uit de H. Geest en wat minder aan* drang der ambachtehjkeüainstvaardigheidr — Bij een bezoek aan de Nieuwe Kerk te Delft: waar voor* heen het katholiek altaar stond, bevindt zich de protestansche praabtombe van Willem de Zwijger. Zijn straf is het dat het Protestantisme juist daar zijn graf gegraven heeft. — Opgemerkt aan een grachtje te Delft: een Zwartzuster, met kap en kleed, op de fiets! Mgr. Mercier zou er zich aan ergeren. De Delf tsche Roomschen vinden zulks zeer gewoon, zeer natuurlijk. En ze hebben gelijk. — Op de pier te Scheveningen wandelde tusschen de mon* daine wereld een katholiek priester in romeinsch soutaan. Ook hier gaf niemand acht op. — In de Lieve* Vrouwe*Kerk te 's*Gravenhage branden voor de Heiligbeelden spichtige wasdraden die kaarsen moeten voorstellen. In de andere hollandsche kerken is dit evenzeer. De Noord*Nederlandsche pastoors en kapelaans dienen eens Huysmans' „Les Foules de Lourdes" te lezen.... — In Delft langs de straat een opschrift: „Eglisc Wallonne, Dimanche, pas de service". Wat moet je denken over Kristenen die Onze«lieve*Heer 's Zondags geen „rendez* vous" geven? — Er bestaat in het over*„ge"schaafd Haagje een soort hon* den*kultus die geen scheldwoord tegen een hond duldt als hij je naar de beenen bijt. Maar je moogt ongehinderd je werkmeid uitschelden (Medegedeeld door een Hagenaar) — In de keurige Haagsche trams hangt in een plafondshoekje van het middenbalkon een pakje verband. Je zou bijna voor je plezier een wondje oploopen om het ding in funktie te zienl Aan elke tram*ruit van de tram Scheveningen*Den Haag staan ook frissche bloemen in keurige vaasjes. „Ut utile dulcis". 47 — In de Kurzaal te Scheveningen: de „Adoro*te"film. De doorloopende indruk is wel deze dat de roomsche vlammen eindelijk uit het hollandsch*protestantsch dak breed uit* slaan. Er was „brand" in de Mirakelstad en de gloed in de lucht was in gansch Nederland en de geheele wereld zicht* baar. Ook bij de Belgische prelaten die een „heilige" schrik hebben van de „kettersche Noorderduivel". Men legge na die „roomsche vreugde" eens een bezoek af in het afzichtelijk doodenhuis te Delft dat de Nieuwe Kerk heetl Ja, die Nieuwe Kerk De kille witkwast maakte ervan een bloed*loos lijk. De bruine zit*bakken hebben iets over zich als zwammen die rieken. De vochtige bijbels liggen er als doode, ongelezen boeken. Afzichtelijke luchters grijpen over je heen als spinnepooten, enz. Uit de blauwe grafzerken zijn fanatisch alle roomsche symbolen weggekapt. Een ont* zaggelijk vaabgroen gordijn hangt als de gescheurde voor* hang des tempels tusschen koor en schip. En achter dit gordijn? Men restaureert op roomsche wijze het koor. De witte kalk is van muren en pilaren geschrabt, weer leeft de gele steen en „roomsche levensblijheid" wordt zichtbaar. Heel hoog gebrandschilderde ruiten zonder beelden: vier* kante brokjes kleur zonder eenige hoogere bedoeling. We vraagden aan de koster of de geheele kerk zóó werd hersteld. „Och, meneer, was het zoo maar". In dit antwoord lag een heimwee naar Rome en een treurigheid over het Protestantis* me dat geen kunst gaf. — Het is voor Roomsch*Katholieken even hinderlijk op de Korte Poten in Den Haag een kruisteeken te maken als voor Katholieke Nationalisten met een Leeuwenvlag op de „Place de la Bourse" in Brussel te verschijnen. Deze beide 1 zaken worden door de „verstandige wereld" hier en ginds niet geduld. Aan eigen benauwdheid kunnen Roomsche Nederlan* ders de versmachting van Vlaanderen door België ervaren. 48 — Soms is het leven in Den Haag „nervenlos", want af ge* schaafcUonberispelijk. Maar Antwerpen doorstaat — als een der levensorganen van Vlaanderen — een krisis van nerveuze hartkloppingen. Overgevoeligheid regeert dit laatste en ver* stands»ijs ontzenuwt het eerste. Tusschen Vlaanderen en Holland ligt ergens een evenwicht. — Kloos in de Septemberaflevering van de „Nieuwe Gids" schrijft over „de nog altijd in vollen gang zijnde Nieuwe* Gids*periode"! Hierop zouden de artsen uit Molière's „Le Malade Imaginaire" in de handen klappen en roepen: „Vivat novus doctor qui tam bene parlatl" Lafontaine schreef ook eens 'n fabel over 'n vlieg die beweerde 'n koets te drijven. — Als een kwijlende pad brouwt Willem Kloos in de „Nieuwe Gids" een reeks slijmachtige sonnetten, met de almachtig* aardige titel: „Binnengedachten". De gansche Regentesse* laan wacht nu naar de „Buiten*gedachten". — We lazen: „Kom, van het oeverzand brengt ons een pad het strandbosch in, en door een diepe laan komen wij verder in het kustland, dat zich breeder voor ons opent." Toeristen* proza? Webneêl Verzen, meneer, verzen van Jan Prins. Je kan het aanzien dat de „Nieuwe*Gids*periode" nog in vollen gang is". Kloos geniet „innerlijk*rustig" — Het rotste proza dat ooit Van Deyssel schreef lezen we thans in de „Nieuwe Gids", onder de titel „Jonge Liefde en Oude Bergen". Spar je ooren open: „Hij dacht, dat het niet hem zoo toescheen door zijn genegenheid, maar dat werkelijk, door haren aard, ieder een soortgelijk geheeltje vormend afdeelinkje van haar doen en laten met zijn tijdis* duur, — zoo de bekleeding om uit een huis te gaan, zoo het plaatsjes geven aan bij elkaar behoorende voorwerpen, zoo het gezeten zijn en verhalen, zoo, veel méér, het spelen met een kind, het omgaan met de moeder, in zich zelf een mooi 49 kunstwerk was, enz." En de kamaraderie van 22 September in de „Kleykamp" klapt geestdriftig in de handen! Ook de moeilijke heer Dirk Costerl Leven de „goecUmeenenden"! — Willem Kloos oreert in spin*dradig kleef «proza, dat Pieter van der Meer een „niet*meetellend beoordeelaar" is, terwijl Frans Erens hem belangrijkheid toekent. Waaraan zou het hem nu zitten?! — Er wordt vreeselijk*saai gekletst in de hollandsche letter* kundige tijdschriften. Een reuzen*thee*tuin! De grootste zeurtrees is Willem Kloos die nog met de vroegere staatsie z'n Regentesselaan poogt af te rijden en telkens 'n splinter* nieuwe literaire verkeersagent aanbotst die natuurtijk dan „niet*meetelt". — Kloos heeft het meer als eens over „het fraai*doend*leêge" van sommige auteurs, maar.... vergeet zich zelf. In geloofszaken is de Hollandsche pastoor nuchter*als* èen*raap. — De Haagsche vroegmissen zijn heerlijk door hun zeer tal* rijke kommunikanten. Aan gansch de Nederlandsche lucht hangt nu de eucharistische gloed! In Vlaanderen evenzeer?! — Het „Kongres van Nederlandsche Volkskracht" stond pijnlijk in het teeken van hollandsch dilletantisme en bewoog op een achtergrond van nationale verveling. Herkauwing van oude en nieuwe, illusionaire en werkelijke grootheid. Er ont* brak politieke feiten*realistiek. Maar achter de fluweelen voorhang van het A. N. V. hoort men gedempt de vlaamsche smeder op het Groot*Nederlandsch aambeeld toeslaan. Toch verbeeldt zoo'n Kongres zich aan Nederlandsche Grootheid mede te werken en de historie te scheppen in 'n tapijtstille Ridderzaal! We hoorden niet dat „het offer van Vlaanderen" werd aanvaard, als de eenige aktueele daad 50 van Nederlandsche Volkskracht. Niet de Haagsche Ridder* zaal beslist over het lot van de Nederlandsche Stam, maar wel de Vlaamsche Martelie. — De hollandsche klerus is niet zoo gemoedelijk als de vlaam* sche. Bij huisbezoek blijkt soms tusschen priester en paros chiaan een zekere terughoudendheid, te veel gedwongenheid en te weinig overgave. Het lijkt iets op „verstoppertje". De omgang tusschen vlaamsche geestelijken en parochianen is milder en afgeronder. Bevindt de hollandsche geestelijke zich te veel tegenover de parochiaan en te weinig er in? Of is alles maar 'n kwestie van volksaard en zeden? En toch is de parochiale band ginds sterker dan in Vlaanderen. — Door de Europeesche Oorlog werd België als hollandsche barrière opgeheven, want België nu: een sterk*waarneembare, militaire voorpost van Frankrijk en van daaruit een sterke, rechtstreeksche bedreiging van Holland's Rijkseenheid. Er rest echter in België nog éene hollandsche „barrière": de Vlaamsche Strijd. Maar Holland — het voorzichtig*onvoor* zichtige Holland — wenscht deze noch te erkennen, noch te benuttigen. In diezelfde nacht verging Babylonl — De Hollandsche massa is in verre na niet voor Vlaanderen gewonnen, dank aan de officieele afzijdigheid, de protestant* sche onverschilligheid, het gebrek*aan*leiding door het intel* lekt, het plichtsverzuim der Katholieken, en.... de afwezig* heid der Flaminganten. Wil de agitatie van Vlaanderen loonend wezen, het manifesteere niet meer te Brussel — dat toch onbekeerd blijft — maar in de straten van 's*Graven* hage, Holland's officieel Oranje*hart! — De jonge Amsterdamsche Bouwschool heeft de nieuwe Amsterdamsche wijken tot zulk een bouwkundig mirakel van geestelijke bezonnenheid en ambachtelijke zuiverheid omge* tooverd, dat we zeggen mogen: de hollandsche architektuur staat tegenwoordig aan de spits der Europeesche bouwkunst. 51 Allerwegen ook worden de hollandsche architekten uitge* noodigd om in Europa te bouwen! Tegen de .Amsterdam* sche Richting" gaat de „Rotterdamsche School", bij monde van Kropholler, in verzet, als een te sterk*gewaagd experi* ment.. — De Heer Borel is een „Chinees" in Holland. Ik ken van hem geen enkel hoUaad»chl>oek. Over Zuid*Nederlandsche kunst praat hij als een Haagsche straatveger over een machien* geweer. Als men oud wordt.... — Een Hollander praat, in het algemeen, meer uit zijn hoofd dan uit zyn harf; daarentegen een Vlaming meer uit het hart. — De Utrechtsche en Haagsche Protestanten weigeren het Driekoningenraam van Toorop in hun kerken, omdat zij „roomsche prentjes" zondig achten. Maar de Hollandsche Roomschen verdragen dat de niet*katholieke Schelfhout hun kerken met gebrandschilderde ruiten versiert.... Waar is nu de levens*breedheid? — Als hollandsche kapelaans prediken zijn ze dikwijls breed* sprakig en uitvoerig; over „taalmateriaal" beschikken ze iruim en vrijgevig. Meer echter dan bij vlaamsche priesters lis de ondergrond van hun prediking bijbelsch, apologetisch ien exegetisch. Een vlaamsche preek is gemoedelijker en war* ' mer: hij steunt meer op stichting en moraliseering. Er is in Vlaanderen te weinig diepzinnig geloofsonderricht in de preek en erg weinig steun op schriftuurlijke tekst b.v. Paulus. Van daaruit staat Vlaanderen zwakker tegenover het Protes* tantisme dat juist in apostolische teksten groote bewijskracht zoekt En er is in Vlaanderen onder de massa groote behoefte aan het historisch geloofsbewijs, als een steunstok voor het religieus levenl Guido Gezelle! We weten hem als onze natuurlijkste dichter, die uit de meest argelooze drang van z'n gemoed 52 zong. En toch: z'n buitengewone natuurlijkheid is gegrift op 'n schoolsche stam. Beschouw de klassistische prosodie van z'n vers: gansch z'n zielsrythme heeft hij gescandeerd op de prosodische kadans die de Nederlandsche Renaissance over Vondel langs Bilderdijk invoerde. De dooreenknooping van dit rythme met die kadans had bij hem voor effekt dat dit laatste iets zwieriger en losser werd, onder het impuls van zijn zielsrythme: „gebonden' 'aan de ouwerwetsche trochaëen en jamben. Zijn kadans — dat zoovelen met het rythme ver* warren — is feitelijk uit de „oude doos". We probeeren nu in Vlaanderen — en Holland probeert het na — het zuivere rythme te onthechten van de klassistische kadans dat nooit tot het wezen van rythme en poëzie heeft behoord. Dit be* teekent ook het einde van alle sonnettendichters sinds '80. En waar de materieele beweging van kort*en*lang of lang* en«kort in een tegenwoordig vers zwaar of licht aanvoelbaar wordt, ontstaat zij essentieel uit de innerlijke behoefte die rythmisch uit ons opdringt en allerminst uit de aangeleerde recepten eener vermolmde prosodie. — De 45% Hervormden in Holland worden weer Roomsch door Vlaanderen. „Gesta Dei per Flandriaml" — Polen, Ierland, Vlaanderen, zijn uiterst*kathotieke lid* maten van de lijdende Jezus in de H. Kerk. Het lijden van die katholieke landen is als gelijkvormig aan de pijnen van de Heiland en vult ook aan wat aan dit Heilig Lijden heeft ontbroken. Niet alleen katholieke „personen" maar ook gansche naties en volkeren kunnen tot dit lijden opgeroepen worden. En wat waarde heeft dan nog de „ekonomische" reden als „oorzaak" van onze achterstand, als het Mysterie hierin de allereerste Wil Gods is? Ja, als we ervaren dat de Hoogste Kerkelijke Macht in België het uitverkozen martelie* instrument Gods is om het Pausgetrouwe Vlaanderen vol pijnen te slaan en die pijn te bestendigen? Zeer vele goede 53 Katholieken in Vlaanderen en Holland bemerken niet dit bovennatuurlijk licht aan de hoogere toppen van ons natio* naai leven. — In de Hollandsche en Vlaamsche dichtkunst van nu en vroeger is de metrische formuul het makkelijk recept. Om een goed sonnet te schrijven volstaan een aantal gereglemen* teerde voorschriften: worden die bij de sonnetale versbouw stipt toegepast dan heeft men voorzeker een onberispelijk sonnetl Maar eigenlijk vervangt hier de metrische formuul het levend rythme en de ambachtelijke vakmatigheid treedt in de plaats van de kunst, het organische wordt vervangen door het mechanische en het procédé verdringt het leven. Hoeveel hollandsche sonnetten hebben zich op die wijze niet gezelfmoord? — Nog over Guido Gezelle! Volgens Van Langendonck de grootste dichter na Vondel, volgens Vermeylen en de Nieuwe Gidsers de grootste dichter van Vlaanderen. Deze waardee* ring volgt de klassieke lijn onzer historischJetterkundige ontwikkeling. Want zij beschouwt namelijk Gezelle s wiege* lende alliteraties, zijn zangerig taalpartikularisme, zijn frisch rijm en zijn oude versvoeten als „essentieele" bestanddeelen van zijn poëzie waar ze slechts „bij*elementen" zijn. Vertaal Gezelle's gedichten en dit alles valt weg: het zuiver*gevoelde alleen blijft over. En dan ontdekt men alleronaangenaamst dat de „dichter" Gezelle maar dorperig*gewoon is, bijna dage* lijks. Luttel beelden*plastiek, weinig visioenairs, nagenoeg alles „stemming", geloofs* en natuurstemming. We nemen Gezelle's „Regina Coeli", voorwaar iets van 't schoonste, en lezen: Staat op, 't is 't koninginnelied, dat uit den orgel springt en over de rillende ruiten schiet en bin' de steenen dringt;" 54 In Grolleau's vertaling (een slechte vertaling!) heet het: Debout, c'est le chant de la Reine qui jaillit de 1'orgue, se brise contre les vitraux frissonnants et pénètre au coeur des pierres". Zelfs als we „jaillit" verbeteren door „saute" en „frisson* nants" door „vibrants", terwijl „se brise contre" beter ver* vangen wordt door „jaillit sur" en erkennen dat „pénètre au coeur des pierres" absoluut niet het „bin' de steenen" weergeeft, dan nog behouden we van de echte dichter* Gezelle niets bijzonders. In de vertaling — de krachtproef op de dichterlijke som — is Gezelle niet bii. machte zijn reputatie te handhaven. Het klinkt hard voor de standtrots onzer ooren, maar de groote Gezelle heeft zich=zelf veroordeeld groot te blijven in het partikularistisch raam van West* Vlaanderen. Eens daarbuiten: een dichterlijke schim. — Berust de bekoring van Gezelle misschien meer op zijn eigenaardige taalkracht en vorm*vaardigheid dan op zijn eigenlijk dichterschap? Er zijn dichters die bij een vertaling weinig verliezen en Gezelle verliest bij een vertaling veel. Vertaal uit het Fransch het volgende van een jong, modern, Fransch dichter: „Je suis allé a Barbizon et j'ai relu les voyages du capitaine Cook je me suis couché sur la mousse élastique j'ai écrit des poèmes prés d'une anémone sylvie en cueillant les mots qui pendaient aux branches Ie petit chemin de fer me faisait penser au transcanadien et ce soir je souris paree que je suis ici" De vertaling is ongeveer gelijkwaardig aan het oorspron* kelijke. Lees maar: „Ik ben gegaan naar Barbizon en ik heb herlezen de reizen van kapitein Cook ik heb mij uitgestrekt op het elastisch mos 55 ik heb gedichten geschreven die hingen aan de takken de kleine spoorweg deed me denken aan de „transcanadien" en deze avond glimlachte ik omdat ik hier ben". Dit is allernaakste, scherp*gekraste poëzie, ontdaan van alle taal* en vorm*draperieën die de waarde van een vers slechts artificieel kunnen opsmukken. In de vertaling is het levend rythme niet verloren gegaan omdat er in het oor* spronkelijke nergens last was van zoogenaamde „woord* kunst" en oude versvoeterij. Zullen de hollandsche kritici hun literair snobisme over Gezelle nu eens willen herzien? — „En matière d'art il faut avoir des partis*pris farouches", schreef eens terecht J. K. Huysmans. Daarvandaan kunnen wij de gedichten van Urbain van de Voorde en van Marnix Gijsen niet gelijktijdig schoon vinden. Wij hebben daartoe onze etnische en esthetische redensl Toch verzamelt de „Stem"*redactie beide literatoren onder hare moederlijke vleugels, omdat zij zich neutraliseert tegenover de katholieke en de niet*katholieke ethiek. En zoo gebeurt het dat de godslasteringen van V. D. Voorde en Tielrooy met de poëzie van jonge katholieken in éen bed liggen. „De Man*zonder* UjF maakt die mooie collektie kompleet ,want die super* diletant behoort ook tot de „goed*meenenden" Eh bin, merci! — Het ligt in de lijn der barmhartigheid Gods dat de afval aan het geloof niet volkomen aan de massa zal toegerekend worden, want 'bij velen is de tegenwoordige afkeer van de religie een verschijnsel van neurose: het laatste kanon heeft de zenuwen kapot gedreund. Daar heeft de slechte drang van elke mensch altijd baat bij — Kristus beminde niet de Romeinsche Staat. De Meester stond er a*neutraal tegenover. Niet als Romein kreeg Pilatus een antwoord, maar als heiden. Kristus echter weende over 56 Jeruzalem: Hij beminde een Joodsch vaderland. Als nu de Katholieke Vlaamsch*Nationalisten de Belgische Staat Ij negeeren en Vlaanderen beminnen, hebben ze in Kristus hun liefste Voorbeeld. — Het Gordijn in Holland is minder bestemd tot afsluiting der nieuwsgierige buitenwereld dan tot gelegenheid om zelf te spieden. In Baarn schreef ik hierover het volgend rijmpje: Het Hollandsch Gordijn. In Holland zijn er veel gordijnen, gordijnen, stores van fatsoen; ik zou er achter vast verkwijnen. Wat ze achter die gordijnen doen? O jé, hun thee en koffie leppen knus snoepen aan biscuit en taart, de room in 't têere kopje scheppen en kijken, kijken buitenwaart. O, kijken, turen door de spleten van 't deftig, strakke, mooi gordijn: geen mensch op straat mag dat ooit weten, foei, foei, hoe stout, hoe mal zou 't zijn! In Holland zijn er veel gordijnen, voornaam in fijne tul geplooid Zou Holland nog wél Holland „schijnen" als geen gordijn het had getooid? — De ervaring van elke dag is nog wel deze dat Holland en Vlaanderen elkaar niet genoeg doordringen: de intellektueele starheid eener* en het slordig gevoel anderzijds moeten in elkaar opgelost als een harmonieus geheel. Maar met de li Kalvinistische stugheid moet allereerst het Hollandsch Diep | gevuld. 57 — De Hollandsche Jezuieten maken zich kant en klaar — althans zoo melden de kranten — om bij de Katholieke Jongeren aan boord te komen. Er is reuk van aangebrande Genesarethmsch aan de lucht. Van uit Vlaanderen zetten we even 'n klein handwijzertje op: richting Amersfoort. En vorscht Pater Gielen daar de streek af dan roepen we „warm", omdat hij de redactie*kluis van Dirk Coster bc* nadert. Want het is goed werk eerst en vooral de katholieke Jongeren eens onder die glinster*oogen van die eminente vos vandaan te halen, die als troebleerende heksluiter van de Nieuwe Gids goede sier maakt met de restantjes van de Tachrjgers*Van Nu en Straks* taf els en tevens een gefingeerde hand reikt naar de katholieke „Gemeenschap". Of is het Coster niet die lak heeft aan de konfessioneele inhoud van die jonge pionniers*poëzie, daar slechts het hoe er bij hem op aan komt? Er is een stille haat bij die man tegen de Kerk. Wij bidden — Als wij van na '30 de Hollandsche critici over Vlaanderen nalezen, dan is de indruk dat ze ons alleen bij benadering kennen. Er is een geestelijke afstand tusschen onze werke* lijkheid en hunne beschouwing. Het is als bij iemand die op de oever van een rivier een ander iemand op de tegenover* gestelde oever observeert: meer een aanvoeling van de uiter* lijke omtrekken van het silhouet dan de levende persoon. Ons lijkt het ook nog of Holland de Vlaamsche menschen observeert van onder een glazen stolp. Er zijn immers diep* gaande afwijkingen. Hoe dikwijls heeft Busken Huet zich niet over Vlaanderen vergist, hoeveel verkeerds dacht er Bakhuizen van den Brink niet over, wat misselijke dingen schreven Schaepman en Verwey niet over ons? Kloos recen* seerde onrechtvaardig over De Mont, Van Deyssel be* schimpte de Vlamingen. Wij herinneren ons een konflikt Netscher*Vermeylen en een Vermeylen*Kloos. Er bestaan 58 zeer verkeerde hollandsche recensies over Kodenbach en Van Langendonck. Typisch is het dat juist enkele katholieke, hollandsche kritici Vlaanderen het best begrepen: Maria Viola en Pater Molkenboer. De Roomsche navelstreng die Vlaanderen aan Holland bindt blijkt waarschijnlijk de meest betrouwbare. — Holland is aan het Europeesch Dadaïsme ontsnapt. Ten minste het poëtische en literariseerende 'Holland. Waarom? Wis en zeker om zijn doorsnêe*fatsoen van het gezond ver* stand. Ook de poëzie staat in Holland onder de burgerlijke verstands*kontrool. Want Dadaïsme is het poëtisch disposi* tief dat de Muze averechts vertoont en „tabula rasa" maakt van de syntaxis, de traditionneele zin van het woord, de gewone logika, de waarde der epitheta en alles overlaat aan het Onderbewuste. Gooi gansch Van Dale's woordenboek door elkaar in een proleetsche hoed, trek er op toeval woord na woord uit en plaats ze in hetzelfde toeval na elkaar en je hebt: 'n dadaïstisch poëem. Marsman bracht het niet zoo ver. In 1917 of zoo wat probeerde een zekere Thielens iets dergelijks uit het Onbewuste in de schilderkunst en de wetenschappelijke Freudisten zijn er nog al talrijk in Holland. Maar op het „praktisch" terrein der poëzie hield tot nog toe elk poëet in Noord*Nederland zijn „zelf*respekt" (de nieuwste Gorter niet uitgezonderd!), hetzij de burgerlijke Potgieter van uit zijn Paradijs*zetel waarschuwt, hetzij de verstandelijke Verwey uit zijn klassieke leeraarstoel het „non licet" stelt. Of doodeenvoudig omdat het Gezond Verstand der Hollandsche Burgerij het opheffen der rede*kontrool over gemoed, verstand en taal niet duldt? Tot zijn baat blijve Vlaanderen dan maar het „terre d'expérience". — Gaat het niet de schijn hebben of de jongste katholieke poëtenbeweging in eigen*gezind individualisme dood loopt? Tusschen de verschilHge „moderne" dichters heerscht wêer 59 als van ouds de humanistische breuk van de „persoons* kultus" dat de noodzakelijke franciscaansche deemoed ver* hindert en vernietigt. Hieraan heeft de kritische leiding voor een groot deel schuld, want door haar subjektivistisch oor* deel bracht zij verscheurdheid en splitsing tusschen de jonge elementen die, zoo pas na den oorlog, een zedelijk eenheids* front hadden gevormd. Op het relatief stuk van de vorm heeft daarbij de leidende kritiek veel te veel nadruk gelegd, waar de overwaarde der orthodoxe bedoeling, als dynamisch motief, eerst recht had op erkenning. Alles is nu wêer for* malistisch gekatalogeerd en de spontane zielsmogelijkheden van jonge dichters zijn reeds afgewogen voor dat ze tot uiting kwamen. Ook heeft die overbewuste hollandsch* katholieke kritiek vele nieuwe toekomst*deuren hopeloos af* gegrendeld. En haar vergissingen en afdwalingen zijn legio. „Elle a mis les pieds dans le plat." — Frankrijk en Engeland zijn de twee historische moorde* naars van het Nederlandsch Ras. Vlaanderen, Holland en Zuid*Afrika zijn dus op elkaar aangewezen om hun doods* vijanden te bestrijden. — Bij het herlezen van Streuvel's „Zonnetij" ben ik ge* schrokken door het vreeselijk fatalisme van die west* vlaamsche boeren. De domme natuurkrachten overheerschen alles en meteen de vrije wil van de mensch. Boer Kasteele, door de hitte geraakt, kan niet verhinderen dat hij z'n eigen zuster vermoordt, Jan en Tale kunnen hen*zelven niet be* letten in de Schelde te wandelen en daar te verdrinken, Zalia gaat bij een nietig voorvalletje zonder pardon dood, Rik is het voorbestemd en onontkoombaar slachtoffer van de vreeselijke zon. Dit zwart en goor levens*determinisme staat gansch buiten de vlaamsche, optimistische traditie en is wel de oorzaak van Streuvel's zedelijke verduistering in de Nederlandsche literatuur. Later heeft „Pallieter" „De Oogst" 60 vermoord: immers Timmermans heeft katholieke levens* vreugde in zijn werk, terwijl Streuvels de katholieke volksziel van West*Vlaanderen verduisterd heeft onder de dwang* kracht van onontkoombare natuurmachten. Gelukkig hebben we nog van hem „Horieneken" en „Het Kerstekindje". — Alle reëele misverstanden in de wereld komen voort uit de min of meer grootere benadering of afwijking der Kriste* lijke Norm. — Aan wie mij vroeg om de stijbreden van ,Het Inwendig Leven van Paul", antwoordde ik: een reaktie tegen de woor* den*diarrée der hollandsche beroepschrijvers, een uitspuwing van de krant*praatstijl, een verzet tegen de naturalistische en analytische frazeering en het verbalisme waarin de Nieu* we*Gids*beweging verloren liep. Weg met de kronische schijt* stijl van Herman Robbers! — Van der Meer vindt in „Opgang" de dichters Henri Bruning en Marnix Gijsen allebei even mooi en goed. Maar wij niet: want bij de Brunings zit de hobdoende Muze hen in hoofd en keel, en verder nergens anders. Bernard Verhoeven in „De Nieuwe Eeuw" gaat in lichterlaai voor Bruning op en profeteert hem als de „primus inter pares"! Europa schudt van 't lachen. — Er zijn wassen vruchten, aangeverfd en opgewreven, die de schijn van echtheid wekken: alzoo de „verzen" van Henri Bruning. — Nog steeds lijdt Coster aan zijn kritische dubbebhoofdig* heid: voor de jongste Amsterdamsche guldens*prijs kwamen de Dichters Urbain van de Voorde en Marnix Gijsen gelijkt berechtigd in aanmerking! „Excusez du peu!" — Gaat Vlaanderen er eindelijk aan denken zijn „super* Vlamingen" te vormen? 61 — Onder vrienden hebben we laatst drie schitterende hoogtepunten van krétinisme in Groot*Nederland ontdekt: de hollandsche revue „Het Leven", dat van pleizier op z'n hak draait om de aanwinst van 15.000 hollandsche krétins die liever prentjes kijken dan God te bidden, het satyriek weekblad „Pallieter", met zijn geforceerde „geestigheid" te koste van Vlaanderen, en het „mannekensblad" „Ons Volk Ontwaakt", dat altijd maar door zoetjes te drijven ligt in z'n provinciale saus van gouden bruiloften, ingehuldigde gestich* ten, vaderlandsche monumenten en beroemde boeren en boerinnen uit het achterland van Lamme Goedzak. — Uit wat getuigt de anders*geloovige hollandsche kritiek tegen onze jonge katholieke poëzie? Uit een stelletje artis* tieke gemeenplaatsen, uit een beetje humanisme, uit een los* bandige gevoels#leuze, uit het menschelijke*zonder*meer. Zij „beschrankt" zichzelf, want: God* en Sakramentloos. Zij overblikt de menschelijke kim*lijn niet, waarachter het god* delijke begint. Slechts van uit de Sakramenteele Jezus kan men het gaan beproeven de „fond" te peilen van een katholiek kunstwerk. Anders*geloovigen kunnen een Huis wel met de vingers langs buiten aanvoelen, maar kennen het „Kasteel der Ziel" van binnen niet. Was destijds Vermeylen niet zoo een typisch geval? — Vele hollandsche schrijvers zijn eerst dikke woorden* boeken voor dat ze schrijvers zijn. — Een komend Groot*Nederland meldt zich zoo aan: nadat Vlaanderen aan Holland en Holland aan Vlaanderen elkaar, tot de laatste draden, zullen uitgelegd hebben wat hen scheidt en Wat hen bindt, zoodat zelfs de toenadering iets hopeloos schijnen zal, dan eerst zal de gehoopte dooreen* menging er zijn. HilversumsDen Haag*Antwerpen Juni 1924—Maart 1925. HOLLAND SCH*BELGISCHE TOENADERING NOTA, Wij herdrukken de broehuur „Hollandsch*Belgische Toe* nadering" èn als oorlogsdokument èn om haar aktualiteit. Want te eener zijde is het een historische blijk onzer be* vangen gevoelens tijdens de oorlogsjaren, en ter andere een onverminderd*scherpe aanklacht jegens Holland, waar de afgekeerdheid aan Vlaanderen weinig afnam. Onze houding tegenover de status Holland*België is door de drang der feiten tusschen '19 en '25 zoo gewijzigd, dat we Vlaanderen, politiek en kultureel, onvereenigbaar achten met de Belgische en de Hollandsche Staat, zooals die tegenwoordig buiten hun naties getreden zijn. Brussel en 's Gravenhage scheppen beiden een noodtoe* stand — de eerste door rechtsonthouding en de andere door diplomatische onverschilligheid — die tot een zuivere op* roeping dwingt van de Vlaamsche Staat en van een super* Vlaanderen, met de aloude prioriteiten van een Marnix tegenover het Hollandsch Rijk en deze van onzen aktueelen rechtseisch tegenover de Belgische Staat. Niets belet dat een bewuster*wordend Hollandsch Volk diezelfde prioriteiten schept tegenover de Belgische Staat en het enge kader zijner eigen Regeering. België en Holland zijn nu meer Staat dan Volk en hoog tijd is het dat de Hollandsche en Vlaamsche Natie elkaar — over het hoofd heen hunner respektievelijke Rijken en Regeeringen — terug vinden. Politiek bestreven we dan de vroegere Boergondische eenheid en de Willem*I*periode. De grijze neutraliteit van 's Gravenhage is antbdemokra* tisch, hier en ginds; 's Gravenhage bekent geen kleur tegen* over Vlaanderen. Tot die bekentenis moét de Hollandsche Staat gedwongen worden en daartoe moet Vlaanderen de lijn zijner aktie voornamelijk verleggen naar Noord*Neder* land: wij hebben er belang bij dat Zuid*Nederland eerstdaags 5 65 manifesteere op het Noordeind in Den Haag. Het heeft immers geen verder nut meer op de keien van een afgelegen en obskuur Kempisch dorpje wat Rodenbachsche slagwoor* den uit te galmen. Dat zulks noodzakelijk is ervaren we uit het jongste traktaat België*Holland, dat opnieuw een „capitis diminutio" is van alle onze nederlandsche prerogatieven, zoodat aan de handdruk van een hollandsch en belgisch minister gesjacher kleeft, ten koste van Holland en Vlaanderen. Kan een recht* schapen hollandsch minister zoo maar de hand geven aan een verdrukker van het Zuid*Nederlandsch voïk, zonder die hand als een duivelsklauw in de zijne te voelen branden? Wij schamen ons over die kompromissen tusschen de Holland* sche en de Belgische Leeuw! Moge de belangstelling van het Hollandsch Volk — ondanks de tekortkomingen van het Rijk — voor Vlaande* ren aangroeien: zoo de Vlaamsche Dam bezwijkt zijn er geen hollandsche duinen hoog genoeg om Noord*Nederland te bergen. „ En nog steeds, zooals vroeger, ligt de „barrière van Noord*Nederland in Vlaanderen en nergens anders. Antwerpen, den 20 April, 1925. 66 AAN DE SCHOONE NAGEDACHTENIS VAN JOZEF ALBERDINGH THYM. 67 HOLLANDSCHsBELGISCHE TOENADERING EEN VERKLARING AAN NEDERLAND „Wij moeten zorg dragen dat zij (de Vlamingen), die met ons (Hollanders) strjj» den voor 'het recht der taal, in ons bond* genooten vinden, op wie niet alleen valt te rekenen ïn dagen van vrede, maar ook in dagen van strijd. Laat ons met Holland» sche eerlijkheid hen bijstaan in dien strijd vooral. Laten wrj hun het juiste voorbeeld geven van die eenheid, welke ten laatste zal en moet zegevieren." (Dr. Schaepman. — Uit een rede, uitgesproken den 18 Febr. 1895 in het Gebouw van Kunsten en Weten» schappen te Utrecht) „Het is ons reeds doodelik genoeg, dat, in het algemeen gesproken, in zake van kunde en kunste, Holland en België op hun eigen leven." (Albrecht Rodenbach, Voorrede van: „Ondrun".) „Taal en Geschiedenis: ziedaar banden die beide de Natiën nog lang zullen ver» binden. Voor de beoefenaren van Vader» landsche Taal en Geschiedenis, zoo hier als daar, zal de staatkunde nog in geene eeuw in staat zijn, de banden die onze Noordelijke gewesten aan eenige der zuide» Hjke en deze aan gene verbinden, los te rukken". (De Gids 1839). Honderden Vlamingen verlangen, na den oorlog, minder naar eene politieke dan naar eene zuiver»cultureele toe» nadering van Holland tot Vlaamsch»België. Holland toch is uit de yerstandshoedanigheid van zijn ras aangewezen de gevoelswaarde van het Vlaamsche volk te volledigen: is SJ 69 Vlaanderen niet het hart en Holland het verstand?*) Vlaam* sche en Hollandsche kuituur heeten gezamenlijk de „Néder* landsche Beschaving" Bij vergelijking kunnen de uitgeweken Vlamingen nu het best ondervinden wat aan de wederzijdsche broedervolken ontbreekt en dan vooral zichzelve toewenschen de holland* sche „degelijkheid"; ik wou dat deze moreele deugd der hollandsche natie altijd de onze was; ons Vlaanderen dat — met veel „aanpassingsvermogen" — leeft van uitbundige spontaniteit is daarom ook dikwijls slordiger in den organisa* tieven opzet van ideëele plannen, voornemens en gevoelens; wij missen „correctheid" en zijn niet altijd „af"; wij hebben romantische kleur maar daarbij niet altijd merg*sterken inhoud; wij slaan dadelijker en geestdriftiger de hand aan een prachtig werk, maar zijn niet altijd ideeën*rijp en vorm* secuur; wij begeven ons plotselinger tot stoutmoediger idea* len, maar bereiken niet altijd onze geheele bedoeling; wij bedroomen meer dan wij realiseeren; wij zijn poëten: een gevoelsvolk Ja, Busken Huet meent zelfs dat „het land van Rubens" meer smaak heeft dan „het land van Rembrandt." „Holland is een hoogvlakte", zegde mij laatst mijn vriend Persyn. „Vlaanderen is een laag land met ver*uitstekende bergtoppen." En zulks wil niet alleen zeggen dat het algemeen* cultureel Hollandsch peil naar de vier Hollandsche wind* streken hooger gaat dan het Vlaamsche, maar ook dat de Vlaamsche cultuur, waar zij reëel groot is, in hare bijzonder* ste Vlaamsche voormannen de algemeen*Hollandsche cub tuurlijn hier en daar overtreft. Dit resultaat is in Vlaanderen niet in de menigte bereikt maar in de individueele gestalten van een Gezelle, een Ven meylen, een Verriest, een Streuvels, een Van de Woesüjne, een Van Langendonck die hun gevoel steeds gelaafd hebben aan de verstandelijke bron van Hollands cultuur: zij hebben 70 hun Vlaamsch gevoel versterkt aan Hollands intellectueele rijpheid Men verbeelde zich dan de veredeling van het Vlaamsche volk wanneer het zich in de volgende toekomst „en bande" zal versterken aan de Hollandsche intellectueele „dege» lijkheid.". Die „degelijkheid" heeft, — en waarom dit verzwijgen? — nochtans haar zwakken kant die het Hollandsch volk waar* schuwt voor innerlijke verkrimping; want de doorsnee* Hollander heeft dikwijls zijne „degelijkheid*in»het*kleine", eene soort „ dubbel tjes*degelijkheid" die zijn uitzicht beperkt op de romantische idealen en waardoor hij „aanstellerigheid" heeten zal wat doorgaans zuiver „levensgevoel" is en hij een „ideaal" versmacht om het verlangen naar een „materieel voordeel". Reeds Jozef Alberdingk Thijm, de groote beminnaar der Vlamingen, — die in 1862 een der eersten in Holland Guido Gezelle huldigde — blameerde in zijn tijdschrift „De Dietsche Warande" (1869) met fijn doorzicht een soort „ondegelijk» heid" van het Hollandsche volk en schreef: „Zij (de Hol» landsche burgers en burgeressen) wenschen glazen jenever of kommetjes koffie op hunne tong, — wat in oor en hart zinkt is hun onverschillig, of het moest de klank van dubt beitjes wezen, waarvoor jenever of koekjes gekocht kunnen worden." Thijm vergat er echter bij te voegen dat deze klein» degelijkheid een gevolg is der individualiseerende Reforma» tie: de Hollander berekent daardoor een ideaal aan de klein» practische waarde van zijn eigen onmiddellijk persoonlijken intrest en heeft dan ook aan psychisch massa*gevoel oneindig tekort om de bezieling van een strijd als de Vlaamsche Beweging geheel te begrijpen en deze kultureel te onder» steunen. Daarom dan ook was elke waarachtige Hollandsche belangstelling in de Vlaamsche beweging — tot kort vóór den oorlog nog — steeds geïsoleerd en niet gegroepeerd, n'en déplaise aan het „Algemeen Nederlandsch Verbond." 71 Holland heeft de Vlaamsche Beweging als sociaabkultureel teeken evenmin begrepen als geholpen. Want heeft het Hollandsch volk tot nog toe genoegzaam, naar verhouding zijner kultureele kracht, de Vlaamsche be* weging ondersteund? Nu ik mij reeds lang in Holland bevind en er eet, slaap, wandel, praat, en schrijf, ben ik hierover dagelijks teleur* gesteld. Onbewezen en onvervuld blijft de meening van Mr. W. H. de Beaufort, waar hij in De Gids (Jrg. 1906) naar aanleiding van Eug. Baie's Hollando*Belgische politieke toenaderings* pogingen, de „verzoening" constateert tusschen de Hollanders en Belgen, terwijl hij reeds als een sprookje van ouderen tijd aanziet de inmiddels nog altijd gangbare klacht van Jan van Beers en Hendrik Conscience dat de Vlamingen om eenige toenadering bij Holland nog altijd „tevergeefs op de gesloten koetspoort klopten." Immers, wanneer ik mij herinner dat de Fransche Republiek jaarlijks in hare Kamers geheime gelden stemt voor de ver* fransching van Vlaamsch België, aan de vooraanstaande Bel* gische verfranschers de „palmes académiques" officieel toe* kent en zich, vóór den oorlog, vanuit de Fransche „Chambre des Députés" openbaar verzet heeft tegen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, terwijl het Belgisch succursaal der „Alliance francaise" de stelselmatige verfransching van Vlaamsch=België doordrijft, *) dan betreur ik Hollands zelf* genoegzaamheid als volk en als staat. Weliswaar, er bestaat „toenadering" tusschen Vlaamsche en Hollandsche intellectueelen; er is tusschen hen eene pla* tonische confraterniteit; maar die is in den regel zoo onschul* dig, dat zij hoogstens tot een bloemzoeten uitbloei komt in congressen, vereenigingen en papieren verbonden. Redactioneele samenwerkingen tusschen Noord* en Zuid* Nederlanders in periodieken als: „Vlaanderen", „Jong HoU land', „De Arbeid', „Vlaamsche Arbeid", blijken dan nu ook 72 slechts „litteratuur" geweest ie zijn, waaraan het stempel „fidéle jusqu' a la besace", door gebrek aan inniger verband, ontbrak. Om van de „Bloemlezingen" maar liefst te zwijgen. Tusschen het Hollandsche volk en het Vlaamsche volk zelf bestaat er sinds '30 door onkunde3), onbegrip 4). onverschil* ligheid, conservatisme en ethisch*religieuse verschillen eigen* lijk geen confraterneel verband; men beschouwt nog te veel de „Vlaamsche Belgen" als iets anders ras*soortigs, minder* waardigs en cultureebvreemds5), men kan zich niet genoeg de Vlaamsche Belgen buiten het begrip van den Belgischen Staatsvorm wegdenken; is het immers niet eene hier onder* vonden waarheid, dat de massa van het Hollandsche publiek, en „au surplus" de Hollandsche staat*als*staat, reeds 85 jaar historisch*onverschiflig, ook soms wel wrevelig*koel bleef tegenover de cultuur*belangen van Vlaamsch*Behj£ê? °) En zulks op oogenblikken van '30 tot heden dat de Hoogduit* schers, zwakker berechtigd, veel meer sympathiek belang stelden in ons, de Nederduitschers?T) Was het een intellectueel niet als Bakhuizen van den Brink, die meende dat er niets goeds van de Vlaamsche Beweging voor Holland te verwachten was?8) En heeft tijdens de Guldensporen*Bussummer*feesten' in 1915 het aanwezige Hollandsche publiek niet er onbewust een geheel „lolletje" van gemaakt? En wat is nu de nationalistisch*groot*Neder* landsche waarde van eene Vereeniging als het „Algemeen Nederlandsch Verbond" ten overstaan der naaste rechten van VIaamsch*België, nu het blijkt dat Holland en België geene „eenheid van staatsbelangen" hebben? Ja, in wat een spiegel zal de Hollandsche Regeering niet staren nu de Fransche staat, na den oorlog, hare cultuur*actie in Zuid*Nederlandsch België zal verlevendigen en officieel versterken? Is het Oranjehuis zelve — vergun me die waarheid — niet altoos Franschgezind, alsmede koel en overschilHg gebleven voor de Vlaamsch*Nederlandsche stambelangen, het roem* 73 rijk Oranjehuis, waarvan de tegenwoordige zeersgeliefde vorstin den karakteristieken titel draagt van „Koningin der Nederlanden?"9) En welk een volk heeft meer recht dan het Vlaamsche de cultuumdee van Noord»Nederland op te eischen, nu die cultuur*idee de bloei is eener Vlaamsch» Brabantsche beschaving, waarmede' wij op het einde der XVIe eeuw Holland beschonken hebben?10) Men leze achter» af dan nog eens Pieter Bor, Hooft en Brand in hunne Neder' landsche Oorlogen en Historiën om zich te verweemoedigen over vroegere wederzijdsche politiekscultureele grootheid en zich over de tegenwoordige nalatigheid van der Geuzen Vaderland te beschamen De feiten zijn zelfs erger dan ik ze voorstel: er is een tijd geweest — in 1829 — dat Koning Willem I — na 14 jaar Hollandsch beheer — ongenoegzaam de Vlamingen hun Nederlandsch recht gaf, trots al de patriotieke inspanning van Jan Frans Witlemsu) en dat de Vlaamsche dichter Jan Michiel Dautzenberg, tusschen '50 en '69 Hollandsche tegen» werking ondervond in plaats van hulp. Er is een tijd geweest dat Busken Huet — anderszins de Belgen niet ongenegen — in zijn „Land van Rubens" bias» phemeerde dat „vooral het aannemen der Fransche taal België's behoud geweest is " „Het Vlaamsch zou hun ondergang geweest zijn; het Fransch heeft hen behouden." En verder: „De zaak is dat zij (de Belgen) het Vlaamsch aan de Flaminganten gelaten hebben en zelf Fransch zijn gaan spreken" Ja, zelfs een onbevangen vernuft als Dr. Schaepman, die bij alle congresseele gelegenheden zijn roemer uitdronk op de gezondheid der Vlamingen, had bevliegingen van anti» Vlaamschen wrevel en schreef eens aan Thijm: „Op een paar na zijn alle Vlamingen, Roomsch en on»Roomsch mij ,,un» genieszbar" ") Het was verder niemand minder dan Albert Verwey, — die zich zoo pas gebeterd heeft — welke schreef: „Wij vinden de Vlamingen een grensvolk; ze missen 74 voor ons een element van maatschappelijkheid en wereld* wijsheid, dat wij heel hoog aanslaan. Wij kunnen niet anders doen dan beleefd zijn en ons goed houden."") Langs den anderen kant was er ook een tijd dat Jozef Alberdingk Thijm zijn tijdschrift „De Dietsche Warande" openstelde aan een Belg om er in het Fransch de eer te wreken der Belgen tegen Henri Taine, die deze te Parijs gescholden had voor „laids, lourds, mous, blêmes, lents, massifs, gloutons et ivrognes." Er is nu èen nieuwe tijd waarop de Fransch*Belgische „crachats" in Amsterdam op Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach bijzonder de Katholiek«Hollandsche intellectuee* len koud en onverschillig lieten als zou de Verriestsbeleedi* ging „minder zijn dan eene anecdote in de tragische Vlaamsch*Waalsche anecdote van het tegenwoordig in Europa gaande treurspel „België"; deze houding is erger dan een „Echo*belge"*geval en ongewoon droevig, omdat de hulde van het Hollandsch intelekt in 1913 te Ingoyghem ons nu de verwachting gaf van een protest even zoo levendig als toen die belauwering; deze radicale inconsequentie verbittert het Flamingantisme daar „in Pastoor Verriest" — aldus Frans van Cauwelaert in „Vrij België" — „men het aanzien van de Vlaamsche Beweging in het algemeen wil treffen en alle bewuste Vlamingen diensvolgens ook hun aandeel in de beleediging overnemen." ") En waar in 1869 de Vlaamschgezinde Jozef Alberdingk Thijm de gehoonde Belgen liet wreken in zijn eigen Hob landsch tijdschrift, ondervindt Groot=Nederland nu de ont* zettende ervaring dat het „feuille de choux", waarin de Amsterdamsche franco*belgische „crachats" tegen de Vlaam* sche*Belgen werden uitgespuwd — en die van Hollandsche zijde onbeantwoord bleven") — een zuiver Amsterdamsch Hollandsche onderneming is, waarvan elk smaadwoord tegen VlaamschsBelgië met een Hollandsch „dubbeltje" belegd is16); terwijl een, anders correct*Vlaamschgezind, dagblad 75 als ,flet Centrum" van Utrecht zich over het Verriest*geval vol pijnlijke behoedzaamheid uitspreekt, de „Maasbode" dom*zwijgt, de „Beiaard" er geen enkel klokje over rammelt, en eene periodiek als „Van Onzen Tijd" — die tijdens de Verriest*feesten 2 schoone huldenummers uitgaf, — ons nu liever vergast, trots herhaalde smeekingen, op 10 regels „over een portret van Erasmus", alsof het Franskiljonisme te Am* sterdam toen niet even ongewoon gebliksemd had; moeilijk is het dan nog de zakelijk beknopte uitroep „arm tweetalig land" van het „Algemeen Handelsblad" op de tong na te proeven, uitroep van schijnheiligheid nu we weten — men leze hierover Busken Huet — dat ditzelfde „Handelsblad", toen het nog niet verpolitiekt was, rond de jaren '30 als orgaan eener „talrijke partij" België van Holland heeft helpen afscheuren en mede Willem I om deze zwakheid toejuichte. Het zou ons echter liefst geweest zijn U, Hollandsch*Katho* lieke intelectueelen, vooral te diplomeeren met de magnifieke woorden van uw „chevalier sans peur et sans reproche" Jozef Alberdingk Thijm — die ik in dit opstel gaarne dikwijls aanhaal —: „Hij gaf blijk van een moed, die, in onze dagen van lafheid en zedelijke platheid, U de tranen uit de oogen doen spatten". Helaas, Thijm schreef deze frase maar aan het graf van Michiel van der Voort, onzen grooten Flamin* gant, die natuurlijk in het tegenwoordige Holland een „illustre inconnu" is. Ik vergenoeg mij bij die enkele oude en jonge aanhalingen van historische vergissingen tegen de groot*Nederlandsche belangen; die feiten zou ik kunnen vermenigvuldigen vol deernis en leed in mijn HolIandsch*genegen hart. Niettemin over die Hollandsch*intellectueele negatie van nu en gisteren dan nog het volgende: Potgieter die — zooals Dr. de Vooys in zijne „Historiese Schets van de Nederland* sfcte Letterkunde" voortreffelijk opmerkt — overal de Jan Sahe*geest zag, zou zonder twijfel het jongste Holland bevelen in den na*oorlogstijd — nu de Nederlandsche tekortkomingen 76 „envers nous" altijd litteraliter en nooit litterair waren — de ideale uitroepingen van teedere verknochtheid aan de jonge leeuw«blazoenen der Vlaamsche zaak, door Winkler, Schimmel, Thijm en anderen") geuit, realiter te verant* woorden. En al leerden reeds de gedragingen rond Koning Willem I, naast veel gelijksoortig*zwaks van vroegere Noord*Neder* landers,18) dat 'Holland zichszelf eerst met een practisch* brutaabegoïsme lief had, er waren sinds '30 in den „tuin van Holland" genoegzame onbaatzuchtige vrijers van dochter Vlaanderen die over het pas*voltrokken politieke staats* muurtje heen ons romantische kushandjes toewierpen, idylische liefdekreten slaakten en het Hollandsch hart met rhetorische boeien van papier en inkt aan Vlaamsch*België bonden. Deze liefdesbetuigingen van een klein deel der vóórtach* tigers hebben dan ook de jongste Hollandsche geslachten sociaabgekontrakteerd met Vlaanderen, zoodat niet de ver* bolgen poëzie van Staring over de Belgische Rebellie van '30, noch de afkeer van Bakhuizen van den Brink voor de Vlaamsche Beweging, noch het antbBelgisch comedie* geschrijf van Jacob van hennep, noch de misprijzing der NieuwetGidsers van de oudere Vlaamsche letterkunde,18) nu jonge gangbaarheid en bindkracht hebben, maar vooral de liefdesverklaringen van Jozef Alberdingk Thijm in zijn periodiek „De Dietsche Warande", Potgieter in zijnen „Gids", Busken Huet zelfs in zijne Litterarische Tollensfantasie, Schaepman 20) alsmede, in zijne Nederlandsche congresse* rijen*toosten, Johan Winkler, — een vriend van Gezelle — in zijn taalkundigen arbeid, Carel Scharten door zijne be* oordeeling van Pallieter", Maria Viola en Léo Simons in hunne opstellen over de Vlamingen, tot zelfs Albert Verwey met zijn pro*Vlaamsche sympathiesbetuiging in zijn „Holland en de Oorlog" en zijn jongste artikel in „De Beweging". Deze wissel welke een klein Hollandsch voorgeslacht — 77 met enkele jongeren*van*nu, — op den juist*nieuwen*Neder* landschen tijd trok ten gerieve van de „schoone Vlaamsche slaapster", — kan de geheele tegenwoordige Hollandsche generatie niet protesteeren dan op poene van zedelijke woordbreuk. Echter, — ,,'t waer schande dat men 't sag, soo leelijk staen de pooten", — van deze „vis unita fortior" is tegenwoordig maar weinig te bemerken, 't Gaat nog in Hollands inteüec* tueelen letterhof ten overstaan van 't Vlaamsche Weeshuis zoo wat als in het zedekundig rijmpje van Pater Poirters „Ik zeg van buiten zoet gemal, van binnen kwaet of niet* metal." En dan denk ik kwapertig aan twee Hollandsche, ver* standige professoren die zich Van Hamel*1) en Struycken noemen, maar die nooit de historie der Vlaamsche Beweging als een Jan Frans Wittems levend doorgeworsteld hebben. Holland betere zich, want wanneer de Hollandsche „dege* lijkheid" — ik spreek nu van eene degelijkheid die er niet meer eene is — minder haar groot*Nederlandsch idealisme ging besnoeien en niet uitsluitend hare waarde ging berekenen naar den noodstand en de protectionistische eigenbelangen van het oogenblik, hoe zou dan de toekomst vol beloften zijn. Begrijp me daarin zoo dat ik het quasi inopportuun vinden zou, moest de Nederlandsche Regeering en het Hollandsch volk zich nu dadelijk tot volle cultureele actie roeren, ten ware ons wederzijdsch cultuurverband onmiddelijk geschon* den werd, zooals door den onzinnigen aanval van Auger de Busbeck op Hugo Verriest22); maar er blijft desniettemin in het algemeen een gulden middenweg tusschen een cordaat zwijgen en een luidruchtig spreken: naast de voorstudie en de inleidende „afspraken", de warme zekerheids*belofte namelijk in de toekomst van Nederlandsch*cultureele hulp voor de ongeveer vijf miljoen Vlaamsche Nederlanders in België, waarvan er reeds bijna één miljoen verfranscht is. De Hollandsche Staat en het Hollandsche volk toch zijn in het algemeen — wij ervaren het hierboven — principieel 78 onverschillig tegenover de toekomst van het Vlaamsche volk2") en zulks als 't ware uit onoverwogen nawrok om de revolutie van '30, 24) waaraan naast eenige Franschgezinde Liberalen, Frankrijk en Engeland hoofdzakelijk schuld had* den en ook voorzeker omdat het Orangistisch Protestan» tisme hier in Nederland geen zusterliefde voelt voor een in hoofdzaak „Katholiek" Vlaanderen.") In 85 jaar is er dan ook eigenhjk meer belangstelling uit ZuicUNederland naar Holland gegaan dan uit Noord»Nederland naar Vlaanderen, terwijl wij ons het meest mogen beroemen op de historische sympathieën van Thijm's „Warande", van „De Gids", waar* van Potgieter de leidende genius was en op de werkzaamheid der „TaaU en Letterkundige Congressen", waar Paul Frede> ricq en Alfons Sevens het levendigst gediscoureerd hebben voor de Noord«Zuid*toenadering. Er roert hier nu weinig dat voor VlaamschoBelgië naar boven wil en de kleine kern Noord*Nederlanders die zich om ons bekommernis men kwalijk genegen; men is immers bovenal bezorgd om smok» keiwaar en levensmiddelenduurte. Men doet aan „klein» degelijkheid". En toch zijn de naaste gebeurtenissen voor de Vlaamsche Beweging zeer zorgwekkend,; door Duit sche en Fransch» gezinde schuld en, helaas, door sommige grievende Belgische Reg eeringsfouten is de actueele Vlaamsche strijd gesplitst in verscheidene wanhopige richtingen; de Vlaamsche Beweging is nu eene twistkroeg, waar de Vlaamsche voormannen zich te goed doen aan malkanders lijf en ziel; het Vlaamsche volk zelve in bezet»België en de andere landen verwildert, ver» hongert en verbeest van dag tot dag; de Fransküjon — niet de Waal, maar de verfranschte Vlaming — jubileert en hitst uit laag»politieke redens met pamfletten en praatjes in de eigen Vlaamsche taal, het eigen volk tegen zijne leiders op en maakt hen verdacht voor „dembboches" en ,,bas»Prus» siens", terwijl drie»kwart Vlamingen aan het Fransche front vechten voor een vrij onafhankelijk België; het heet immers 79 dat in Bezet *België August Borms verkocht is aan de Duit* schers, dat in Noord*Nederland René de Clercq bewuste handlanger is van Duitschen invloed en dat zelfs Dr. „Franz" van Cauwelaert — men leze de XX Siècle, de „Telegraaf" en het „Belgisch Dagblad" — een „professeur emboché" is. Men gaat zelfs zoover ons volk te intimideeren door schrome* lijke doodsbedreigingen te uiten tegen de vaderlandsche Flaminganten, wanneer de alliés België herwonnen hebben. **) Het Vlaamsche volk begint daardoor de Vlaamsche Be* weging te mistrouwen onder zijne legitieme verbolgenheid tegen al wat Duitsch is; en die verbolgenheid is een psychisch massagevoeL ÏT) dat behendig nu door den Franskiljon ge* ëxploiteerd wordt tegen de Vlaamsche Beweging in bezet* en onbezet België en ook in Nederland, terwijl hij bovendien occulte profijten trekt uit de Belgische nagevoelens van '30; de leus „liever dood dan Duitsch" is daarbij het uiterst* gevoelig proefkonijn, waarop nu reeds de Fransche Marianne haar cultuur*serum probeert om het Vlaamsche volk door zich*zelve te doen vergiftigen. De haat tegen de Duitschers wordt stelselmatig aangekweekt om des te beter in een zelfden greep Vlamingen en Duitschers te wurgen. Daarbij de welbegrepen bedoeling van het officieel Frans* kiljonisme is door gebruikmaking van sommige antbgouver* nementeele — maar dan nog niet on*vaderlandsche — — daden van talrijke Flaminganten, de Vlaamsche Be* weging in de gestalten zijner voormannen als „sans patrie" 's verdacht*van*Duitschgezindheid te maken en aldus eene moreele scheiding te bewerken tusschen de flaminganten en het Vlaamsche volk "); aan dit onteerende werk helpt zelfs een „Vlaamsch krantje" in Noord*Nederland mee, alsmede de vaderlandslooze pen van een onnoembaar Antwerpsch journalistje in „De Telegraaf'. Op deze wijze zou de „Franskiljonnerie" er in gelukken het Flamingantisme de geïsoleerde antisociale plaats te doen innemen, welke zij zelve nu nog in België bekleedt, m. a. w. 80 tusschen de Flaminganten en het Vlaamsche volk zou ze volgaarne van nu af het sociale kontakt verbreken dat zij zelve mist en de geïsoleerde minoriteit der Franskiljons werd de onze. Het spreekt van zelfs dat dan de „leiding" van het Vlaamsche volk voor goed geheel zou overgaan in de han» den der Franschgezinden. Als een logisch gevolg van dit resultaat zou verder onver* mijdelijk de Franschgezindheid, bij eene eventueele overwin* ning van den „esprit gaulois" — die nochtans, o toeval, op grond nog der Katholieke gevoelens van Thijm kan ge* wenscht worden — genoegzame in schijn flagrant*nationale redens aanvoeren om na den oorlog aan Vlaamsch*België het herstel zijner rechten te weigeren. En van daaruit ook hu reeds de onafgebroken pogingen van het Franskiljonisme om de innerlijke kern en de uitwen* dige steunpunten van onzen strijd te verzwakken; niet tevre* den dat het er in gelukken kon tusschen de Flaminganten eene kunstmatige wig van tweespalt te drijven — die reeds van '30 tot heden telkens aangewend werd om, in oogenblik* ken van franskiljonsche noodtoestand, de Vlaamsche volks* kracht te fnuiken, — en welk onheil nog verzwaard werd door het Europeesch geknoei der internationale politiek daar achter — zoekt het naar kansen om elke inmenging van Hollandsche intellectueelen, vooral in de latere toekomst, te verhinderen.29) Er wordt door het Franskiljonisme ge* weven aan een soort „politique d'isolement", iets als eene „einkreizung" der Vlaamsche Beweging, waaraan zelfs voor* name Hollandsche intellectueelen willens nillens mededoen. Ons in* en uitwendig Vlaamsch verweer moet daardoor voor altijd verlamd worden. Men tracht daarom onder allerlei redens de wederzijdsche afvalligheid van het Hollandsche en Vlaamsche volk aan de zuivere idealen van de Vlaamsche Beweging te bewerken en zulks door vooral ongegronde verdachtmaking bij het Vlaam* sche volk van alle Flaminganten in bezet en onbezet België, o 81 in Nederland, in Frankrijk, in Engeland,30) wat uitzonderlijk momenteel gelukt omdat het uiteengerukte Vlaamsche volk in de verschillende landen alle middelen tot controle over den juisten stand der Vlaamsche Beweging missen moet; en verder door het vrijwillig aanvaarde neutralisme, ja soms ook door de openbare afkeuring, vijandschap en onkundige goedmoedigheid der Hollandsche intellectueelen,") die alles opofferend aan het trouwens legitiem begrip van een staat* kundig hersteld België, aldus — zelfs ten koste van het Vla* mingendom — de zedelijke plicht der medehulp van den eenen broeder*tot*den*anderen*broeder ongewoon egoïstisch ontwijken,8*) en de geheele cultureele toekomst van Vlaamsch*België in gevaar brengen. *s) De verwezenlijking dezer twee finaliteiten wordt vooral in de hand gewerkt door de laakbare politieke bedoelingen der inmenging langs Duitsche en Fransche zijde, alsmede door de onverklaarbare sphinx*houding eener niettemin door ons loyaabvoorgestane Belgische Regeering, om van andere minder=belangrijke nevenoorzaken — als sommige van laag* politieken aard — te zwijgen. En als een scherp*afgeteekend einddoel van het Frans* kilj onisme zien we dan reeds in de historische verte de onheil* spellende verlegging van de geschiedkundige lijn der Vlaam* sche traditie: afvalligheid van Flaminganten aan het oud blazoen der Beweging, afvalligheid van het Vlaamsche volk aan het nistorisch*integraal Flamingantisme, afvalligheid van het Hollandsche volk aan de onverminkte norm der Vlaam* sche Beweging en daardoor aan het Groot*Nederlandsch ideaal, ten ware de latere generatie der tegenwoordige „hol* landsche studenten", die dan aan het woord komen, zulks voor Noord*Nederland verijdele. Want vooralsnog moet mij tegenbetoogd worden dat de Vlaamsche Beweging in wezen en karakter niet eene histo* risch antbgouvernementeele actie heeft; zulks was gedurende 85 jaar het wezen der Vlaamsche Beweging, omdat de Beb 82 gische Regeering Franschgezind is; de Vlaamsche Beweging kan in de toekomst slechts dit karakter wijzigen, wanneer de Regeering goedwillig en met vaderlandsch inzicht de stand harer verhouding tot Vkamsch*België vervlaamscht en de volledige gelijkberechtiging toestaat aan de beide Vlaamsche en Waalsche taalgroepen. En in het tragische vooruitzicht dat deze Regeering voor* alsnog franschgezind blijft, vormt zich al een onafhankelijk democratisch Flamingantisme dat principieel zijne oplossin* gen zoekt buiten en boven elke politiek*gouvernementeele inmenging, hetzij deze als Katholieke, liberale of socialistische actie voorkome. Dit Flamingantisme vestigt zich dan op de historische ervaring dat 85 jaar politiek*gouvernementeel Flamingantisme telkens de smetstof was der Beweging die hare nederlagen leed door hare coöperatie met een element dat uit zijne richting vijandig is aan de Vlaamsche natie en hare rasbelangen. Wie de historie der wording van de „Vlaemsche Grieven* commissie" zich herinnerd, moet deze democratie èn van de princiepen èn van de voormannen der toenmalige Be* weging toegeven. Reeds Jozef Alberdingk Thijm — de ziel* volle kenner der Vlaamsche Beweging en die de Flaminganten beter doorpeilde dan Potgieter — waar hij de necrologie schreef van Michiel van der Voort, erkende dit: „Bij het nadrukkelijk verzet tegen de Belgische Regeering in het voor* jaar van 1858 was het geen wrevelmoed, noch revolutionnaire drift die hem leidde". En Léon van der Kinderen in zijn Fransch werkje „La Belgique en 1870 et le parti flamand" beweerde tusschen al zijne on*practische Duitschgezindheid, — dat „België s Grondwet en Regeering het Vlaamsche volk achterstellen". Als wij het tegenwoordig „flamingantisch activisme" onderzoeken, heeft zich dan ook de oude anti*, gouvernementeele norm der Beweging — hoewel de oppor* tuniteit der actie van een zeker standpunt uit kan bestreden worden — geenszins gewijzigd. 83 Er is nog meer: er bestaat nu onder het Vlaamsche volk in Bezet*België geene gunstige stemming voor Noord*Neder* land. De Franschgezinden daar beijveren zich dagelijks de neutrale houding van Holland verdacht te maken en jaloer* sche stemmingen op te wekken om te verhinderen dat Noord* Nederland op zijn tijd cultureele invloed verkrijge in Vlaan* deren en om te beproeven zekere ellendige annexatie*plannen te begunstigen; de gelijkwaardige tactiek van '30 dus wordt nog eens herhaald onder nieuwe aspecten. Er bestaat immers bij de Franschgezinden een ernstig vermoeden dat het konink* lijk en barmhartig onthaal, welke de Vlaamsche*Belgen in Noord*Nederland te beurt viel al te gemoedelijke sympathie zou aankweeken tusschen de Vlamingen en de Hollanders, wat een cultureele toenadering onstuimig zou in de hand werken. De grimmigheid der Franschgezinden is daarbij ook opgewekt door de gebeurtenis dat België, nu ruim twee jaar, door de Duitsche loopgraven van eiken echt*Franschen in* vloed afgesloten is, zoodat de Hollandsche kranten dagelijks in groote hoeveelheid in VI. België verkocht worden; die toevallige, langzame Noord*Nederlandsche infiltratie wordt door het Franskiljonisme met verbetenheid en woede aan* gezien.") De Franschgezinde Katholieken halen dan ook nu weer uit de oude doos den boeman van den „protestantschen Noorderduivel",85) terwijl de liberale — maar ook de Katho* lieke — Franskiljons*annexionisten liefst nu reeds een zoeten mond kwijlen naar de mosselen en oesters van Zeeuwsch* Vlaanderen en naar de kolenmijnen van Limburg.") Voeg daarbij dat vele „Flaminganten" en „oudt*Vlamingen" in Bezet*België, als Staats* en Gemeente*beambten, vol be* scheidenheid zijn en eene aarzelende houding aannemen, zoodat er velen „hands up" doen in de Vlaamsche schansen, binst de tijdelijke autoriteit, ongenoegzaam rekening houdend der opgedrongen neutraliteitspositie dezer Vlaamschgezin* den, de preventieve antbHollandsche actie der officieuze 84 Franschgezindheid eene vrijheid laat die in de administratieve bureelen eigenmachtig aanwoekert en daar hare franco* belgicistische sprookjes tegen Holland fabriceert. Wij weten daarbij dat er in Antwerpen eene „Duitsch* Franskiljonistische" partij ageert die, meestal samengesteld uit leden der vroegere Antwerpsch*Duitsche — toen Fransch* gezinde — kolonie, er on*Vlaamsche toestanden in het leven houdt, goedmeenend dat Antwerpen eene Fransche stad is. En onder dit patronaat verstaan de Belgische Franskiljons ginder het middel om alle Vlaamsche wetten — w.o. ook de wet van '83 op het Middelbaar onderwijs — handig te ont* duiken.... Ja, als de „ame beige" werkelijk geboren is dan hopen de Belgische Franskiljons dat zij het zal zijn ten koste der Vlaamsch*Belgische beweging, ten ongerieve der Noord* Nederlandsche cultuur en tot verlies van eenig hollandsch grondgebied In den onschuldigen vorm der „Revue de Hollande" immers klopt het Franskiljonisme reeds aan de Hollandsche halfdeur: Jan Salie — die aan Tollens een ge* denkteeken oprichtte vooraleer aan Vondel zijn standbeeld te geven — heeft echter nog tijd, rookt zijne Goudsche pijp en zit met zijn goedig*breeden rug — o, Potgieter! — naar de Vlaamsche Beweging terwijl hij zijn dubbeltjes telt ") Wat een weepe en sloome toestanden! Moet het Vlaam* sche volk, na den oorlog, dan aan zich zelf en aan de zelf* zucht der „francisation" overgelaten worden? Wie is hier de zedelijke „behoeder zijns broeders"? Van dag tot dag grijpt de zedelijke volksdemoralisatie in Vlaamsch* en Waalsch*België dieper in en het Hollandsche volk blijft na* genoeg a*moreel aan dien geestelijken toestand van de Vlaamsche broedernatie. Zelfs het Hollandsch intellekt mist het geestelijk initiatief om te geven wat het geven kan en de trouwens gastvrije, royale, milde Hollandsche koopmanschap beperkt zich tot een momenteel altruisme dat de zedelijk* taalkundige toekomst van ons volk nochtans finantieel bui* 85 tensluit. En toch: „la nationalité holland ai se et flamande a des droits a faire valoir" °8) Die ethische kortzichtigheid geschiedt ten onrechte: want hoe zullen de zedelijk*Belgische aspecten zijn na dezen apoca* lyptischen oorlog? Niemand vermindere die réveikiitzichten door eene weel* derige verbeelding: een verhongerd volk verwend aan „oor* logsgeschenken" en „liefdegaven", den dagelijkschen arbeid verleerd, draagt in zich reeds, uit ondervonden gemakzucht een eisch naar hooger loon en gevolglijk eene gevaarlijke kern der sociale revolutie; een leger dat terugkeert, geabruti* seerd in de loopgraven en in de gevangeniskampen; eene Fransch*Belgische pers, nu „extra muros", die, vol verwarde inzichten en geestelijke verdraaiing, versche positie inneemt in Nieuw*België naast de krant*onder*Duitsche bezetting '9); een groot aantal Belgische „ontevredenen" die om onder* scheidene gegronde of ongegronde redens diepe en scherpe grieven hebben tegen den Belgischen Staat40); een ontredderd Waalsch en Vlaamsch jeugd*intellekt dat twee, drie jaar lang geesteloos langs straat en steeg liep bij gebreke aan „hooge* scholen", eene machtige, solidaire groep „deserteurs", „mal* contenten" en „dienstweigeraars", die in het naburige land gestadig in anarchieke actie is tegen den Belgischen Staat; de teruggekeerde „vluchtelingen", zwaar gedemoraliseerd onder de vele geestelijke en stoffelijke ellenden, elk met zijn aparte grieven tegen de „bevriende" landen waar zij hun leed verbeten hebben in de interneeringskampen, en last not least de Belgisch*Vlaamsche jeugd die uit de „Ecoles Beiges" van Holland terugkeert en aldaar — met onder* steuning van Nederlandsche gelden — meer verfranscht werd dan in België vroeger het geval was. Vergeten we ook niet „le joyeux retour" der verfranschte Belgen uit den Haag die — hopen wij — te laat weerkeeren om eenige „leiding" te nemen ten koste van ons Vlaamsche volk. 86 Daarbij zal het als een kapitaal feit mogen genoteerd worden dat het historisch verlangen der Walen naar eene ver* eeniging met Frankrijk bij vele intellectueele Wallonisanten scherp zal gestegen zijn tot betreurenswaardige schade aan den Belgischen Staat die zijne onverminkte politieke onaf* hankelijkheid moet behouden O Belgicae lacrymae 41) 't Is daarnevens een kapitaler feit nog dat naar verhouding het Duitsch opslorpings*gevaar voor Vl.*België vermindert en de Fransche bedreiging stijgt, het radicaal Flamingantisme, uit reden van verweer en zelfbehoud, onder de Vlamingen aangroeit en zich weerbaar stelt tegen den ouden erfvijand; het „passievisme" gaat dan ook langzaam in*zich*zelve dood omdat het zijne oorspronkelijke bestaansreden gaat missen die in het „Duitsche gevaar" gelegen was. De Vlaamsche Beweging komt daardoor onder de eenig*gangbare, even* wichtige leus: „noch Duitsch, noch Fransch" waarvan de kenteekenen reeds in het nieuwe weekblad „De Eendracht" te onderscheiden zijn, alsmede de gelukkige waarheid dat in se een Frans van Cauwelaert niet minder goed Flamingant is dan een René de Clercq, niettegenstaande het verschillig uitgangspunt van hun beider tegenwoordig Flamingantisme. Voor de cultureele opbeuring van Vlaamsch*België drin* gen zich dan van*zelf afdoende en massieve Nederlandsche tegemoetkomingen op. Want waarom worden hier door de Nederlandsche financiers geene voorbereidende credieten gevormd om, naar het model der Fransche regeering, de Vlaamsche cultuur*actie, na den oorlog, geldelijk te steunen? Waarom beijvert zich het noord*Nederlandsche onderwijs niet veelvuldig om wezen en inhoud der Vlaamsche Be* weging in de scholen sympathiek bekend te maken? Waar* om bevlijtigen zich de Hollandsche intellectueelen zoo weinig om de Vlaamsche kwestie onder het Nederlandsche volk te vulgariseeren? Waarom openen de Hollandsche kranten niet eene dagelijksche „Vlaamsche Beweging" rubriek? Zijn ~het nu de Duitsche intellectueelen niet die met alle moge* 87 lijke brochuren de Vlaamsche Beweging zwaren diepgang geven in het eigen*Duitsche volk zelf, zoodat er een breed* bruischend zog in de midden*Europeesche rijken nablijft? Ik vraag U: „Is dan de Vlaamsche kwestie cultureel niet in waarheid een groot*Nederlandsche kwestie?" Zal ver* ders de Nederlandsche Regeering, na den oorlog, ih verhou* ding tot wat de Fransche Regeering vroeger deed en nu reeds doet, niet cultureel te kort schieten, in hare moreele plicht tegenover een onmiddellijk broedervolk? ") Ik hoop dat, na den oorlog, bij het zuivere inzicht dat de Vlaamsche cultuur uit noodstand zichzelf momenteel niet genoegzaam uitbouwen kan, de Hollandsche natie cultureele centra's oprichte in geheel Vlaamsch*België, waardoor voet voor voet, in het onderwijs, in de leeszaal, in de universiteit, in den huiskring, in de openbare straat, stelselmatig het terrein betwist worde aan het Franskiljonisme; dat de Neder* landsche Regeering, in navolging der Fransche, „Vlaamsche avoncblessen" stichte in de groote Belgische steden, waar 't Nederlandsch — en niet zoozeer het Hollandsch — gratis gevulgariseerd worde; dat de Nederlandsche Regeering hare staathuishoudkunde precieser ga aanpassen aan deze van den Belgischen Staat en dan beiden wéderkeerig hunne post* en toltarieven in lagere overeenstemming brengen, om te ver* mijden b.v. dat een brief van Antwerpen naar Roozendaal haast evenveel koste als een brief van Antwerpen naar Tiflis in den Kaukasus; dat er wederzijdsche rechtsgeldig* heid der universitaire diploma's worde ingevoerd. Noord*Nederland zou ook zijne betere methode van onder* wijs in Vlaamsch*België gangbaar moeten stellen door den prijs zijner leerboeken te verlagen die nu haast het dubbel bedrag is der Fransche; Noord*Nederland zou ook de ver* keersmiddelen van het Vlaamsche volk tot deze „lage landen" dienen te vergemakkelijken, opdat een verblijf in Amsterdam goedkooper en minder moeilijk geschiede dan eene vacantie te Parijs. 88 Kunnen onze Vlaamsche volksbibliotheken verder niet ge* nieten van eene Nederlandsche subsidie die door de Hol* landsche Regeering, bij interventie der „Vereeniging van Let* terkundigen", jaarlijks verstrekt wordt tot den aankoop van degelijke Vlaamsche en Hollandsche boeken? En welke ethische redens zouden de Hollandsche uitgevers beletten — voor buitenlandsch Belgisch gebruik — een nieuwen prijs* standaard van Nederlandsche boeken en kranten in te voeren die liefst een lagere zijn zal dan de Fransche? Welke Neder* landsche uitgeverij zal zich dan ook sacrificieel willen be* lasten in den aard der „Nederlandsche Bibliotheek" en der „rjuimpjes*uitgave'\ zeer goedkoope boekjes onzer Vlaam* sche schrijvers over Vlaanderen te verspreiden, die des te gemakkelijker zullen gekocht en gelezen worden om hunne zuiver locale Vlaamschheid? 43) Zullen wij verder eene mas* sale doordringende belangstelling der Noord Nederlanders mogen verhopen voor zuiver*cultureebeconomische werken als het „Vlaamsche Handelsverbond" en „Volksopbeuring"? Wie der Nederlandsche Katholieken ontwerpt daarbij de sociale plannen van een geconcentreerde samenwerking der Hollandsche en Vlaamsche priesterschap voor Vlaanderen, nu wij historisch weten dat de lagere Vlaamsch*Belgische geestelijkheid de groote verspreidster is geweest der flamin* gantische idee? Men vergete buitendien nooit dat de Fransche cultuur zich steeds voor een gemakkelijk prijsje aan de Vlamingen geeft, terwijl de Hollandsche „klein*degelijkheid" zich*zelve zwaar bemoeilijkt in de verspreiding der Noord*Nederlandsche kuituur in Vlaamsch*België. Werkelijk, aan dilettantisch en platonisch geliefhebber met de Vlaamsche letterkunde hebben wij, Vlamingen, nie* mendal en wanneer de Hollandsche kuituur zich zelfgenoeg* zaam achter den Moerdijk barrikadeert, „tant pis pour elle": na de verfransching van Vlaanderen komt de verfransching van Holland noodlottig aan de beurt, maar ditmaal met het 89 gemis van den nu onverschillig geachten Vlaamschen golf» bréker. En wat jammer dan voor de Hollandsche goede „degelijk* heid", welke moreele deugd Vlaanderen zoozeer begeert. Ik wou dat er in Nederland ditmaal ernstig een Komité gevormd werd van vooraanstaande Hollandsche en Vlaamsch* Belgische intellectueelen om de kwestie der Nederlandsch* Belgische toenadering in voorstudie te nemen en men een referendum onder het Noord* en Zuid*Nederlandsch intellect hield over de middelen ter verspreiding van „Nederlandsche cultuur" in Vlaamsch*België, na den oorlog.4*) Bt wou dat de Nederlandsche Katholieken, zich herinnerend de Thijnv tradities, eene delegatie zonden naar Z. H. Paus Benedictus, om Zijne tusschenkomst te verzoeken, bij het naaste vredes* congres, in de regeling, de absolutistische regeling, der taal* kwestie in het Katholieke Vlaanderen. Ik wou dat de Neder* landsche Regeering, bij de aanstaande Vredesconferentie, eerbiedig maar beslist bij de Groot*Mogendheden, met res* pecteering der Belgische Regeering, aandrong op eene vol* ledige rehabilitatie van het Vlaamsche volk, waartoe de Nederlandsche Regeering het zedelijk recht bezit, nu de Fransche Republiek zich reeds 85 jaar met de Belgische huis* houding bemoeit. Het spreekt daarbij nochtans van zelf dat de Nederland* sche cultuurverspreiding in Vlaamsch*België hare beste kan* sen tot een ruim succes alleen bereiken kan in eene solidaire, loyale medewerking van den Belgischen Staat, zooals die* zelfde Staat, nu zoo wat meer dan 85 jaar, met medewerking der hoogere Katholieke Geestelijkheid, en van de hoogste graden der Vrijmetselarij, de Fransche cultuur in Vlaamsch* België beschermd en verbreid heeft. En dan is het klaar als een klontje dat de Vlaamsche Beweging nog iets meer is dan eene loutere kwestie van „Bestuurlijke Scheiding", die slechts een inwendige politieke staatsvorm is, waarin de groot*Nederlandsche cultuur*deeg, 90 — die voor ons -in hoofdzaak de „Vlaamsche" is — dient gegoten. Wij willen door de groot*Nederlandsche cultuur in Vlaamsch«België een „hoogeren stand" scheppen met het Vlaamsch als „Sprache der Bildung", opdat Vlaanderen in Europa geen ras van knullen en iloten blijve. „Noch het geschreeuw eener opgeruide menigte, noch de dwang van vreemd geweld, kunnen op den duur de stem onderdrukken, die zich, voor hetgeen Vaderlandsch en natio* naai is, bij den weldenkende verheft". Zoo schreef „De Gids", in 1837; zoo zal Vlaamsch=België met nadruk en beslistheid medezeggen na den oorlog. Nochtans passé Holland op en geve Vlaanderen zijn cul* tuur*in*den*ruimsten*zin behoedzaam met den kinderlepel; „verhollandsching" toch van Vlaamsch*België is al een zoo bedenkelijk gevaar als „verduitsching" en „verfransching"; Hollandsche cultuur*inv/oed immers — men spiegele zich in enkele feiten van '30 — mag niet leiden tot eene ethische opslorping van de Vlaamsche volksziel — die van de Hob landsche norm wél afwijkt —; feitelijk heeft Vlaanderens' volkskracht in gewone tijden aan*zich*zelf genoeg en ware het niet dat onze groot*Nederlandsche bestaansredens door dezen oorlog ongewoon bedreigd werden, niet zoozeer zou* den wij naar de Hollandsche medicijn begeeren. Tot dusver immers hielden wij ons potentieel nog aan Colenbrander's woord: „Die het meest hebben bijgedragen tot verhooging van den Vlaamschen naam in Holland, zijn juist zij, die 't minste Holland om zijn sympathie hebben nageloopen." Het literair cultureel flamingantisme toch van Gezelle heeft in gewonen tijd voor Vlaanderen meer bereikt t dan de kille verbroederingseideologiën van een „A. N. Verbond" en zoo* lang er in Vlaamsch*België boeken geschreven worden van eene Vlaamsche, prille levensfrissigheid als nu de Breughe* liaansch* Uylenspiegelachtige „Pallieter" van Felix Timmer* 91 mans, is er geen reden om alle noodvlaggen in den Vlaam* schen mast te halen. Holland's cultureele hulp — waarom we nu in dezen nood* stand smeeken — weze ons dus preventief tegen elke Duitsch*Fransche opslorping en zulks met eerbiediging van onzen specialen Vlaamschen volksaard. Laat Vlaamsch*België van nu af reeds met standvastigheid, hartstochtelijk saamgedrongen naast den Belgischen Leeuw, eveneens den sterken arm der Nederlandsche Maagd aan* leunen, cultureebveilig bij haar Boek van Privilegiën en hare speer. Van daar uit zal een nieuw, vrij en politiek*onafhanke* lijk België een grootsch „réveil" beleven: de opstanding van een zelfstandig, nationaal Vlaamsch*Waalsch België, waar het in de eerste plaats om gaat; eene volks*zelfstandigheid dan die voor Vlaamsch*België voorspoedig zal verkregen worden met de cultureele medewerking van Groot*Holland, tot heil van Vlaanderen in het bijzonder, en van België in het algemeen. „Ad majorem Belgicae gloriam". beaamt mij de verre schim van Jan Frans Willems BaarwDen Haag 1917. 92 AANTEEKENINGEN *) Deze wijze der onderscheiding van raswaarden tus* schen Holland en Vlaanderen wordt ontkend door Albert Verwey in zijn boekje Holland en de Oorlog. Verwey meent namelijk: „Nu zooveel Zuid*Nederlanders in het Noorden wonen, is er eene goede kans de dwaasheid te overwinnen als zouden Vlamingen zich meer door gemoed, Hollanders door verstand onderscheiden." Naar Verwey is dan ook het onderling rasverschil te herleiden tot „karakter*waarden" als b.v. lichtzinnigheid bij de Vlamingen, stugheid bij de Hollanders. Verwey kan daarentegen — meen ik — psycho* logisch niet vergeten dat deze „karakterswaarden" slechts de psychische uitkomsten zijn van gemoed eener* en verstand anderzijds; daafbij in de realiteit erkennen we in Hugo Ven riest een gemoedsmensch en in Albert Verwey*zeli een zui* ver verstandstype; de erkenning van meer gemoed bij de Vlamingen en meer verstand bij de Hollanders, kan trouwens minder goed te Noordwijk*aan*Zee ondervonden worden dan door de uitlandige Vlamingen*zelve, hier in Holland. s) Art. 1 des Statuts de la Section beige de 1'Alliance francaise: La section beige de TAUiance francaise a pour mission de propager la connaissance et 1'emploi de la langue francaise en Belgique et plus spécialement dans la partie flamande du pays." ') „Helaas, wat weten wij van de eindelooze verdrukking der Zuid*Nederlanders in België, — wat hebben wij onder* vonden van hunne vernederingen, wat voelen wij mee van hunne moeilijke nationale worsteling, wij, die sedert on* heugelijke tijden meester zijn in ons Hollandsch huis"? (Mr. Wiessing in de Nieuwe Amsterdammer: „Vlaanderen en België"). „Het is mij, helaas, overal opgevallen, dat de Neder* lander weinig of niets afweet van de Vlaamsche Beweging". (Emiel Hullebroeck, in Vrij België: „Naar Oost*Indië".) *) Dit onbegrip van Belgische toestanden werd reeds door 93 Potgieter in zijn Leven van Bakhuizen van den Brink toe* gegeven: „Het was ons, Noord*Nederlanders, ten gevolge der heugenissen die ons aan het huis van Oranje hechtten, mogelijk ten goede te houden, dat wij het onrecht door de Belgen Willem I aangedaan meer gevoelden, dan wij het recht hunner eischen op politieke ontwikkeling begrepen." (Mijne cursiveering). — Is J. Fr. Willems' klacht (1829) in zijn brief aan J. de Vries: „Ik ben van zins, bij mijn bezoek in den Haag, eens ferm weg aan den Koning te spreken" niet alleen een vast* stelling van onrecht, maar ook van het onbegrip dat de Vlaamsche beweging toen reeds bij de Hollandsche Regeering aantrof? — De volgende ironie van Albert Verwey 'karakteriseert eveneens met een felle lijn en een onberispelijken omtrek het „onbegrip" dat er in Holland heerscht over Vlamingen en Vlaamsche Beweging. „Als nu de Vlamingen bij ons op een Congres komen en onze gasten zijn, dan denken we: o wee, daar hebt ge die brave pioniers weer. Die uitnemende men* schen, zeggen we, arbeiden met een voorbeeldigen ijver en eene beminnelijke geestdrift aan het uitbreiden van Holland's taalgebied. Ze hebben geen rustig oogenblik, want ze moeten altijd Vlaamsch praten, om geen Fransch te hoor en. En Fransch haten ze: dat ze 't niet allang hebben opgegeten, komt daarvandaan dat ze 't niet in hun mond durven nemen." (Albert Verwey. — De Nieuwe Gids, 1888). B) De tendenz van twee comedietjes van Mr. J. van Len* nep Het dorp aan de grenzen en Het dorp over de grenzen, antbBelgisch geschreven rond 1830, heeft zonder twijfel, — bijzonder door de verbelachetijking van het dialectisch Vlaamsch — aan deze opvatting medegeholpen, is nóg in vele Hollanders aanwezig en blijft een geestelijk beletsel om, na ruim 85 jaar, Vlaamsch*België minder a*prioristisch te be* oordeelen dan er toen gelegenheid en eenige reden was. Ook de rijmversjes, als o.m. 94 „In U zien alle vrijheidstelgen de hoop, de roem van 't Vaderland, het levend voorbeeld aller Belgen: Wind, zotteklap en onverstand," zijn onverantwoordelijk gerijmel van Jacob van Lennep, met het oog op de naaste toekomst van Groot*Nederland; een matige verontschuldiging vindt echter J. van Lennep in het feit dat het toenmalig „Vlaemsch" nog slechts een gebrekkig idioom was, nog achterlijker dan het tegenwoordig „Afri* kaansch". (Zie De Gids 1874). J. van Lennep heeft later ge* tracht zijne vergissing goed te maken op de Nederlandsche Congressen met zijn rijmpje: „Oude veeten zijn vergeten en gedempt de bron van twist." °) De zwakke belangstelling van Holland jegens Vlaan* deren werd reeds toegegeven door een zekeren heer C. B. Spruyt in een verslag over het XXII Taal* en Letterkundig Congres. (Verslagen der Koninklijke Academie): „Taal* en Letterkundige Congressen behooren tot de bij ons, helaas, al te zeldzame bewijzen van belangstelling voor de Nederlan* ders buiten de grenzen van ons Koninkrijk." Ook Het Nieuws van den Dag (Vlaanderen, België — en wij) erkent dat gebrek aan belangstelling: „Het is overbodig hier na te gaan, waarom de Vlaamsche strijd, zich vooral uitende als taalstrijd, vroeger in de breede lagen van het Nederlandsche volk, slechts matige belangstelling wekte. Voor een deel lag dat wel aan eene zekere onaandoenlijkheid ten aanzien van de dingen aan de overzijde van onze grens." T) Men leze hierover in het Belgisch Museum jrg. 1845, het artikel van F. A. Snellaert „De Vlaemsche Beweging in Duitschland beoordeeld." ") „De Vlaamsche Beweging, bij de rigting welke haar 95 gegeven (wordt) laat voor Holland niets hoopen en is voor België noodlottig. „Aan den gang die de Vlaamsche Beweging in België neemt verwacht ik voor Holland's letterkunde niets goeds: zij heeft geen ander belang voor ons dan de bevrediging eener his* torische nieuwsgierigheid." (Briefwisseling van Bakhuizen van den Brink — Mr. S. Muller.) 9) De Franschgezindheid van het Huis Oranje*Nassau is historisch erkend. Zij was reeds aanwezig met Willem de Zwijger. Prins Willem I heeft na het mislukken der onder* neming van 1568 steeds in de eerste plaats hulp van Frankrijk gezocht en heeft, om dit te verkrijgen, meermalen het gezag over een deel en zelfs over alle Nederlandsche gewesten aan Frankrijk aangeboden." Aldus P. L. Muller in zijn schets Prins Willem 1 en Frankrijk. Men raadplege daarnaast het boek Les Hugenots et les Gueux van Baron Kervyn de Lettenhove. F. A. Snellaert schreef daarenboven in Het Belgisch Museum over den toestand in de hofhouding van het Oranje* huis rond '30: „Het (Hollandsche) hof was in handel en wandel alles behalve Nederlandsch en 't was het Fransch dat den toon gaf." Elke bewuste Vlaming herinnert zich verder nog dat H. M. Koningin Wilhelmina, bij haar bezoek aan Koning Albert, te Brussel uitsluitend het Fransch bezigde. 10) „Uit Vlaanderen, of door Vlaanderen, is een groot deel van onze (Hollandsche) beschaving tot ons gekomen." (De Belgische Omwenteling door Dr. H. T. Colenbrander). Men leze hierover het belangrijke boek: „De Invloed door Zuid'Nederland op NoordtNederland uitgeoefend op het einde der XVIe en het begin der XVIIe eeuw, door Mr. J. M. Eggen (Gent, Siffer, 1908). ") F. A. Snellaert hierover in het Belgisch Museum: „Zoo 96 barstte de Omwenteling van 1830 uit zonder dat het nog aan het Beheer gelukt was ergens echte steunsels voor de Neder* landsche Beschaving vast te stellen." Het weinige dat Willem I nochtans voor Vlaamsch*België gedaan heeft had eenig resultaat rond '50: „Van een aantal mannen, die omstreeks 1850 in de Vlaamsche Beweging naam hebben gemaakt, is aangetoond kunnen worden dat het uit Noord'Nederland overgebracht verbeterd onderwijs grooten invloed op hun vorming, en met name dat het onderwijs in taab en letterkunde, invloed op hun flamingantisme heeft ge* had." (Colenbrander „De Belgische Omwenteling" en Max Rooses' „Levensschets van Jan Frans Willems"). ") Men leze deze aanhaling in Jul. Persyn's Dr. Schaep* man, II deel, blz. 643. 1S) Albert Verwey. — De Nieuwe Gids, 1888. ") Een fiere maar eenzame daad was daarnaast de schep* ping door de Vereeniging van Letterkundigen van het Koningin*Elisabeth*boek, dat in hoofdzaak een Hollandsch* Vlaamsch protest is tegen de franskiljonsche eenzijdigheid, waarmee het Koning»Albert»boek werd samengesteld. 1S) In De Tijd, nam ik zelf, als Vlaming, de verdediging van Verriest. ") Thijm schreef reeds in zijn Bulletin périodique (1870): „a de rares exceptions prés le journalisme chez nous est une affaire soit de dilettantisme soit d'industrie." ") Taco de Beer, Laurillard, enz. ") „De afscheiding van België is en blijft een betreurens* waardig feit, een spiegel van de onbekwaamheid der Neder* landsche staatslieden en de bekrompenheid van den Neder* landschen volksgeest." Busken Huet in zijne Literarische Fantasiën. 19) 0.m. de gekende uitval van Lodewijk van Deyssel: „Ik ben de vriend der Vlamingen, periode 1830—1885, niet. Ju, ju, wat een grof volkje" (L. van Deyssel. Prozastukken). ï0) Dr. Schaepman heeft zich tegenover de Vlamingen 97 later uitstekend gerehabiliteerd. In eene rede, uitgesproken den 19 Februari in het Gebouw van Kunsten en Wetenschap* pen te Utrecht, op uitnoodiging der studentenafdeeling van het Willemsfonds, sprak hij: „In de taal ligt de historische eenheid van het volk. Weet gij wat mij in het Vlaamsche land steeds getroffen heeft? Er loopt een klove tusschen hoogeren en lageren. Dat ligt in het verzaken van de Vlaamsche taal door hen die meenen dat het tot den goeden toon behoort alleen hun dienstknechten in het Vlaamsch aan te spreken en den eigen stand in de taal van Mad. Dubarry. Die klove is een der oorzaken van den klassenstrijd. Wij behooren voor onze taal te waken. Wij moeten zorg dragen dat zij (de Vlamingen) die met ons (Hollanders) strijden voor het recht der taal, in ons bondgenooten vinden, op wie niet alleen valt te rekenen in dagen van vrede, maar ook in dagen van strijd. Laat ons met Hollandsche eerlijkheid hen bijstaan in dien strijd voorall Laten wH hun het groote voorbeeld geven van die eenheid, welke ten laatste zal en moet zegevieren!" (Naar het verslag van de Nieuwe IJsselbode, 23 Februari 1895, Nr. 2364). 21) Reeds J. A. v. Hamels oom, Prof. A. A. v. Hamel, zeide op 10 Maart 1901 op de jaarvergadering der Vulgarisa* teurs te Gent: „S'il se produisait en Hollande contre le fran* cais une levée de boucliers pareille a celle dont les Flandres sont le théatre elle paraitrait grotesque et odieuse, mais surtout grotesque a nos compatriotes." Zie hierover „Vlaamsch*België sedert 1830" Illb bl. 25 vlg. Als patriotieker taal is daarnaast Bïlderdijk's vers te herinneren: „Het bloed van onze vaderen is niet in ons verfranscht: het huppelt door onze aderen, waar 't blijd' Oranje glanst die Holland zal bevrijden van 't Fransche moordgeweld." 98 M) „Hugo Verriest" par Auger de Busbeck: Echo Beige, 5 aoüt 1916. 23 Deze meening wordt aldus reeds geconfirmeerd in De Gids (1847): „Men heeft sedert weinig meer over de zaak (de Belgische Rebellie) geschreven en gesproken; de afkeer heeft voor onverschilligheid plaats gemaakt." „Gemeenlijk beschouwt de Noord*Nederlander den Vlaam* schen strijd als iets dat hem weinig aangaat." (Mr. Wiessing in De Nieuwe Amsterdammer: „Vlaanderen en België"). 24) Het is bij de Hollanders eene misvatting te meenen dat in de Belgische revolutie van '30 Vlaanderen eene „leidende" kracht had. In den natijd der rebellie immers waren het „Gent en Antwerpen, waar de Orangisten zeer talrijk waren, met andere deelen van Vlaanderen en Brabant, die de keuze van een Belgischen vorst vestigden op den Prins van Oranje, ter* wijl de Waalsche gewesten hoofdzakelijk hunne keuze uit* brachten op Prins Leopold van Saksen*Coburg en „even zeker voor de annexatie bij Frankrijk gezind waren. (Cfr. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk). Na de revolutie braken er in Vlaamsch*België orangistische opstanden los: „des conspirations orangistes éclatèrent tour a tour a Gand, a Bruxelles et a Anvers". (Histoire Générale, Tome X, Ern. Lavisse et A. Rambaud). De kern der Belgische revolutie lag vooral te Luik en te Parijs; Brussel was de operatiebasis der omwenteling: „Het waren de Franschgezinde liberalen, die besloten waren eene kans (de revolutie) te wagen, rekenend op de Fransche sym* pathiën van een groot deel der burgerij en der Geestelijkheid en op den zedelijken, zoo niet feitelijken steun van Frank* rijk zelf." (Cfr. P. J. Blok, id.) In „Les monarchies Constitutionelles" Tome X. 1815—1847, par Ern. Lavisse & A. Rambaud, — welk derderangs*historie* werk ik slechts aanhaal om de eenheid van inzicht tusschen Fransch en en Hollanders — heet het: „Les ennemis jurés du gouvernement, en particulier 1'avocat 99 Alexandre Gendebien, qui songeait alors ó une réunion de la Betgique ó la France, résolurent de tenter un mouvement." „De Belgische omwenteling van 1830 was voornamelijk het werk der Walen en de mannen, die haar organiseerden, waren door geboorte of opvoeding de Fransche ideëen toegedaan." (Iets over de Vlaamsche Kwestie, — door D. H. in De Gids, 1871). „De jonge Gendebien drong van Brussel uit bij de Fransche Regeering reeds 2 of 3 Augustus op annexatie van België aan en beloofde alle succes aan eene onderneming van dien aard. De Brouckère, de Stassart en de Hou begaven zich begin Augustus naar Parijs om over de vereeniging met het thans liberale Frankrijk te onderhandelen en Lafayette, den be* wonderden held der Julidagen, en andere invloedrijke Fransche leiders voor hun plan te winnen, gesteund door den verbannen De Potter en zijne vrienden, door Charles Rogier, te Luik en andere jonge liberalen". (Cfr. P. J. Blok, idem). „Reeds dadelijk trekt het de aandacht dat de Vlaamsche gewesten, in 1815 het onwilligst om zich te laten vereenigen, in 1830 het traagst waren om zich af te scheiden." (Colen* brander „De Belgische Omwenteling.") En in den voortijd der Revolutie: „Dat er in Frankrijk eene gevaarlijke strooming bestond, die de uitbreiding van Frank* rijks grenzen over België en tot den Rijn ten doel had, was ook aan de Nederlandsche Regeering niet onbekend." (Cfr. P. J. Blok, idem). De rol van het Vlaamsche volk tegenover Holland was tijdens de geheele Revolutie dus zeer passief en waar het aan eenig contra*Hollandsch „activisme" deel nam, buitengewoon beperkt en ondergeschikt. „Het Waalsche element leidde, het Vlaamsche volgde", merkte reeds Dr. H. Colenbrander in „De Belgische Omwenteling" op. Aan de Orangistische Vlaamschgezinden van toen viel trouwens reeds de verdacht* making te beurt die nu, uit hetzelfde Franschgezind midden, de tegenwoordige Flaminganten ten overstaan van Duitsch* 100 land treft. Een historisch voorbeeld daarvan vindt men in het Orangisme van Jan Frans Willems. De revolutie van '30 was dus vooral eene Franschgezinde beweging, die bij de Belgen hoofdzakelijk haar steun had op toentertijd werkelijke politieke en ethiscfvreligieuse grieven tegen Willem I, welke echter als positieve voorwendsels dien* den. De occulte — en voor alles waardevolle — ondergrond van de Belgische revolutie vindt men in deze frase van Ern. Lavisse, in zijn „Histoire Générale": „La France de la monarchie de juillet ne cachait pas ses sympathies pour la cause des Beiges, et T'Angleterre ne voyait pas de mauvais oeil la dissolution du Royaume des Pays*Bas, pourvu que cette dissolution ne profitêt pas è la France." Dat de revolutie van '30 eerst en vooral eene Fransch* gezinde beweging was, gebeurend buiten de toenmalige nationale aspiraties van het in*dien*tijd onmondige Vlaams sche volk, is nog achteraf gebleken tijdens de verhandelingen van het Nationaal Congres van 1830, waar onze taal door de Rogiergroep, uit kracht van een noodlottig liberalistisch prin* ciep „1'emploi des langues usitées en Belgique est facultatif", op het officieele doodenregister werd ingeschreven. De religieuse hoofdgrief van het Belgisch Katholicisme tegen* over het Hollandsch Protestantisme berustte daarbij vooral op de Franschgezinde gevoelens van Z. D. H. Mgr. de Brog* lie, Bisschop van Gent, en geboren Franschman. „Vlaanderen liet zich op sleeptouw nemen door een Fran* schen prelaat, die zijn voorkeur voor de Bourbons geen oogen* blik verheeld had." (Colenbrander „Belg. Omw.") Dit als enorm*eerste*rangswerk erkende De Belgische Om: wenteling, van Dr. H. Colenbrander bevestigt de Fransch* gezindheid der Belgische revolutie van '30, waar hij schrijft: „Machtiger was de partij, die in den eenen of anderen vorm eene nauwe aansluiting bij Frankrijk wenschte"; en verder: „Op het eigen oogenblik dat het (Belgisch volk) zijne onaf* 101 hankelijkheid ten opzichte van Holland won, stond het op het punt haar aan Frankrijk te verhezen." „De Staat was gesticht door een geslacht dat van den Fran* schen geest geheel doortrokken was en de heerschende libe* rale partij, die Staatsgezag en Staatseenheid, hoog hield, was aan alle particularisme beslist vijandig." (idem). a5) De wederzijdsche terugstoot tusschen Vlaanderen en Holland is van ethisch*religieuzen aard: Holland immers is bezorgd om het behoud zijner protestantsche hegemonie bij de eventueele wederopname van een Roomsch*Vlaanderen, ook in zijn Hollandsch cultuurleven; Vlaanderen is langs zijn kant bekommerd om het behoud van zijn Roomsch*Katho* lieke traditie, zelfs slechts bij eene cultureele toenadering tot Noord*Nederland. Er valt langs de zijde van een Roomsch*Katholiek België, minder nu dan in 1830, eene hegemonie van het Protestan* tisme te duchten, daar het Calvinisme in Nederland op verbijsterende wijze vervalt en de bloei van het Roomsch* Katholicisme van dag tot dag toeneemt. Men leze hierover — als jongste gegevens — de interessante beschouwingen van Dr. Gerard Brom in De Beiaard (November 1916) „De toe* stand van de Nederlandsche Hervormde Kerk": „Sinds de Revolutie geen Staatskerk meer, moet en zal de Hervormde Kerk nog de Nederlandsche heeten, wat ze alleen naar 6e* perking en niet naar uitbreiding verdient." (Dr. G. Brom) „dat het karakter onzer natie niet langer Protestantsch, laat staan Gereformeerd maar veeleer Roomsch verdient te heeten." (Dr. Kromsigt). Een wezenlijker gevaar voor het Roomsch*Katholieke België is eerder het Fransch*Gallica* nisme, dat naar de nationalistische confessie in Frankrijk streeft en nu reeds het kettersch schema der „Belgische Kerk" ontwerpt als religieus product van onzen oorlog. 2') Redacteur Neuray van de XXe Siècle, — het Katholiek* democratisch, Fransch*gezmd en sembofficieus orgaan van enkele leden der Belgische regeering — schrijft in haar nr. 102 van 26 October 1916: „Au jour de Ia libération s'ils ne filent pas dans les fourgons de 1'ennemi ou si le gouvernement ne les protégé en les enfermant tout de suite, on verra des lyn* chages, des incendies et des scènes atroces. Et il est a craindre que bons et mauvais ne soient frappés pêle*mêle." 2T) Bijgaandelijk zij hier opgemerkt, dat de Vlaamsche Beweging van*nu*en*later strenge notitie heeft te houden der nieuwe gemoedsgesteltenissen van het Vlaamsche volk ten overstaan der Grootmachten in Oost, Zuid en West; eene Vlaamsche Beweging die zich daarvan geene rekenschap geeft, pleegt zelfmoord en riskeert de geheele toekomst van Vlaanderen; de Vlaamsche leiders moeten nu reeds pools* hoogte nemen: „gouverner c'est prévoir." a8) Dat het Franskiljonisme levendig tracht eene scheiding te bewerken tusschen het Vlaamsche volk en de Flamingant ten, en minstens tracht eene voorstelling te geven alsof die scheiding reeds volbracht ware, bewijst de lezing van L'Echo Beige, waarin telkens een ongewoon*herhaald onderscheid wordt gemaakt tusschen „le bon peuple flamand" en „les flamingo*boches" in globo De stichting te 's Gravenhage eener „Ligue des Patriotes Flamands", — waarin niets anders dan bekende „vulgarisateurs" en „pur*sang*Franskiljons" opereeren, is de jongste poging van het Belgisch Franskiljo* nisme om de actieve en passieve Vlaamsche Beweging naar een sterf put je of verlaat af te leiden. 29) „La question flamande est une question exclusivement beige". (Echo beige, 30 aoüt 1916). In politieken zin, ja; cuU tureel: niet. Wij houden het vooralsnog met Albrecht Roden; bach waar hij in zijne voorrede van „Gudrun" schreef: „Wij bekennen dat onze gemeenschap met Holland, onder andere op het gebied van kunst en kunde, betrekkelijk gering is, het* geen zeer te betreuren is." Geheel de sociaabcultureele „ques* tion flamande" ligt in die „Kunst en Kunde." 80) In Frankrijk en Engeland worden daarbij ook de Vlaamsche Vluchtelingen als Duitschers verdacht gesteld. 103 Met St. Marcus: „deze is een van hen" worden de Vlamingen dagelijks in Frankrijk bejegend, om ze te vernederen en opdat zij Vlaamsch België zouden verloochenen en er zich over schamen. Tegen die verdachtmaking werd o.m. geprotesteerd door „Ons Vlaanderen", het blad van het „Werk der Vla* mingen" te Parijs. 81) Het potentieel gehalte en de finaliteits*resultaten van kranten als Het Nieuws van den Dag, de oude „Groene", het Algemeen Handelsblad, enz. evenaren dan ook nagenoeg dezen van L'Echo Beige. ") In Ons Land, zuiver Hollandsch*nationalistisch orgaan, wordt beweerd: „Ons nationaal belang is bij de Gentsche Hoogeschool niet betrokken. Verder zijn o.m. de artikels van Het Nieuws van den Dag (Vlaanderen, België — en wij. I, II, III, 12, 15, 17 October 1916) kenschetsend waar de redeneering der Redactie uitgaat van een louter Noord*Nederlandsch, opportunistisch, zake* lijk*politiek zelfbelang, desnoods met verwaarloozing der zedelijke plicht ten overstaan van Vlaamsch*België. Het Nieuws van den Dag*axioom in de frase: „Een zwak, innerlijk verdeeld België achten wij in de naaste toekomst voor Neder* land het grootste politieke gevaar", sluit aan bij Colenbraw der's stelling dat België's „staatkundige onafhankelijkheid een der kostbaarste waarborgen is van onze eigenen." Dit Hollandsch*zakelijk standpunt kan men beschouwen als na* genoeg vrij*van*elken*buitenlandschen invloed. ") Typische beïnvloeding daartoe zijn o.m. sommige ten* dentieuze „correspondenties" in Noord*Nederlandsche bla* den, waarin onder anonymaat getracht wordt de Vlaamsche Beweging bij de Noord*Nederlanders in discrediet te brengen door een soort „schand*voorstelling" te geven van den tegen* woordigen vlaamschen strijd. ") Nu reeds beschuldigt Ch. Bernard („Au Retour" Echo Beige, 20 Septembre '16) een deel der Hollandsche pers van vervalsching van den nationalen geest in bezet België. „Nous 104 avons déja indiqué — et nous y reviendrons — quel róle facheux une partie de la grande presse hollandaise a joué dans cette perversion du sens national en Belgique". Natuur* lijk dat alleen de „grande presse parisienne" en de Fransche organisaties de Vlamingen in België slechts 85 jaar „gerecti* ficeerd" hebben; dat is geen „perversion du sens national", evenmin het feit dat nu in Frankrijk Belgisch«Fransche krant* jes verschijnen (genre Echo Beige), die ginds de lands* en koningsgetrouwe Vlaamsche vluchtelingen regelmatig voor „Boches" en „sanspatrie's" uitschelden. Inmiddels vergieten aan het Fransche front de zonen, broeders en vaders dier arme Vlaamsche „réfugiés" hun bloed voor het ons dierbaar Belgisch vaderlandl *5) „Adversus septentrionalem haeresos et rationalismi daemonem". Reeds J. Fr. Willems constateerde in 1824 den afkeer der Belgische geestelijkheid —> hier is vooral de Hoo* gere Geestelijkheid bedoeld — voor het Protestantsche Hol* land in zijne Verhandeling, deel II: „De Belgische geestelijk* heid die in alle Hollandsche boeken het vergif der ketterij meende te ontwaren." En Louis Hymans in zijne Histoire populaire, schrijft: „La Belgique fidéle au culte de ses ancêtres, hésitè a suivre ses frères du Nord dans une lutte oü périront ses vieilles croyances." Over de toenmalige rol der Vlaamsch* Belgische geestelijkheid na 1830 raadplege men mijne studie over Het Wonderjaar van Hendrik Conscience in Vlaamsche Arbeid en mijne Kritische Opstellen, mede „De Vlaamsche Beweging". Interessant is daarbij Colenbrander's axiomatische erken* ning in „De Belgische Omwenteling": „Vóór 1830 kon ver* levendiging van den Vlaamschen geest het ongewenschte gevolg hebben van toenadering tot het kettersche Holland en de kettersche Regeering." In een .onderschepte Katholieke briefwisseling" van dien tijd leest men verder het volgende: „Opposez vous toujours autant que cela dépend de vous, a 1'extension de la langue 105 hollandaise. Le flamand tel que vos pères 1'ont parlé et écrit n'y perdra rien, tandis que le hollandais, écrit même par des personnes savantes et irréprochables, por te tou jours avec lui les germes de Théresie". (Aan v. Maarten, medegedeeld door G. L. Bergmann, bij een brief van 14 Juni 1829). (Cfr. Colent brander, Belgische Omwenteling). 3*) Men leze hierover „La Barrière Beige", van Pierre Nothomb (Paris, 1916) en de antwoorden hierop van luit.*gen. F .D. De Bas „Valsche Staatkunde", Dr. N. Japiske, „Tendent tieuze Geschiedschrijving", (N. Courant, 4,5 September 1916). J. de Louter „Een gevaarlijk boek", (N. Courant 27, 28, 29 Oct. 1916). ") De Hollanders moeten zich niets rooskleurigs verheel* den over de meening der Belgische Franskiljons ten overstaan der Nederlandsche Taal. In La Phalange, mars 1914, Paris, is een Lettre de Belgique opgenomen, waaruit volgend leer* zaam uittreksel: „Le Francais qui debarque a la gare du Midi, a Bruxelles, est tout de suite offensé par de barbares inscrip* tions flamandes qui ont généralement le pas sur les inscrip* tions francaises. Etant donné que Bruxelles est une ville francaise de culture et de langue (négligeons 1'argot des quar* tiers excentriques) cela est plus ridicule que dangereux, et, certes, a Bruxelles, le Francais ne perd pas de terrain, paree qu'il ne peut en perdre, et que la lumière chassera tou jours les ténèbres. Mais dans les Flandres — qui de tout temps ont parlé et pensé en francais — qui nous ont donné un (Georges) Rodenbach et un Van Lerberghe, ces deux poètes d'inspira* tion si fine et toute francaise — la langue perd du ter* rain et le jargot en gagne. On parle trés sérieusement d'arracher l'Université de Gand au francais pour n'y plus enseigner qu'en flamand. Ce serait la mine d'une institution: on s'en consolerait; mais ce sera une direction hostile im* primée a des centaines de jeunes intelligences, la direction germanique, et ceci est plus grave. Derrière les Flamingants, c'est toute 1'Allemagne qui veille confusément." 106 (Lettre de Belgique, La Phalange, mars 1914). Zal men in Holland de gevaarlijke onbezonnenheid dan be* grijpen van deze frase van een Noord*Nederlander. „Dans le Nord nous avons tellement besoin de 1'esprit francais et de la culture latine que je vois dans toute oeuvre de propagande, si petite^oft*elle, une action méritoire. Vive la France." (Huib Luns — 10 'poèmes, Introduction.) 38) Het moderne Holland spiegele zich in eene verklaring van De Gids (1847): „Tot welk eene krachtige nationaliteit, hadden zich de beide Nederlandsche bevolkingen kunnen verheffen. Werd echter dat uitzicht in de geboorte verstoord, het zij ons geen vrijbrief om de ontwikkeling van het volkss leven in Vlaanderen met een onverschillig oog aan te zien. Het blijft altijd de zaak van onze nationaliteit, die daar op het spel staat." (Mijne cursiveering) Willem Kloos verklaart hetzelfde waar hij schrijft: „ de Vlaamsche zaak, die toch ook zijdelings eene Hollandsche zaak mag heeten." (Mijne cursiveering). (W. Kloos. Litteraire Kroniek. Nieuwe Gids 1909) 8B) Het is niet tegen te spreken dat de aanhitsingen der Fransch=Belgische pers tegen de Vlaamschgezinde Belgen het politiek bestaan van den Belgischen staat „bedreigen". De historische schuld van die pers is des te grooter daar zij allereerst den Godsvrede tusschen Franskiljons en Flamin* ganten verbroken heeft. Dat heet, om hare termen te bezigen, „faire le jeu de 1'AUemagne" of nog „travailler pour le roi de Prusse"; dit zonder overdrachtelijkheid. 40) 0.m. de Belgische boeren, wier hoeven en bezittingen door het Belgische leger uit militaire overwegingen werden afgestookt of wier woningen ook door Belgische militairen, uit noodzaak werden leeggehaald; om niet te spreken van de „Belgische socialisten", die nu reeds uit de comité*gelden een wekelijkschen cent sparen voor de „algemeene werkstaking" na den oorlog. 107 41) Men leze de verklaring van Raymond Colleye in WaU lonië (20 Juli 1914): „Door de ziel, door het bloed, door de taal is de Waal een zoon van Frankrijk. En de Waal van de Henegouwen, van Luik, van Luxemburg is een Franschman, gelijk de Waal van Maubeuge, van Atrecht een Franschman is. Alleen de grilligheden der Europeesche diplomatie hebben door den Waalschen grond een brutale grens getrokken. Voor de Franschen, welke deze grens fictief, zoowel links als rechts van elkander scheidde, zal zij nooit meer dan een bedriege* lijke afsluiting zijn. Drie müloen zielen wachten er op, dat Frankrijk zich herinnere en vooral wete, dat de Franschen van Wallonië steeds Fransch zijn. (Zie De Tijd, 9 October 1916). In hetzelfde nr. van Wallonië verklaarde de Comte Albert du Bois eveneens: „De belangen der natie, het werk van God, gaan vóór de belangen van den staat, het werk van menschen, een slecht werk, wanneer het het werk van God, het werk der natuur schendt. Er bestaat geen Belgische natie; maar er bestaat door den wil der diplomaten van 1830 een Belgische Staat, een doorslechte kunstmatige schepping. Het wordt noodig, dat Frankrijk zich eindelijk herinnere, dat Wallonië gerijpt is onder een straal der Fransche zon, dank zij onze Maas, die het Waalsch land aan Frankrijk verbindt, zooals de naveb streng het kind aan zijn moeder. „Walen! Tusschen Walen en Vlamingen laait sedert eeuwen een rassenhaat, nooit uitgedoofd en even noodlottig als de haat tusschen vuur en water. Door hun verschillenden oor* sprong, hun met elkander in strijd zijnde belangen, beschavin* gen, vaderlandsche gevoelens, zijn zij tot vijandschap voor* beschikt. „De omstandigheden, veel meer dan hun wil, hebben Walen en Vlamingen tot samenleving gedwongen. Onze vereeni* ging met Vlaanderen heeft slechts stand gehouden, doordat de algemeene toestand van Europa de ontbinding ervan niet 108 toeliet. Het uur der scheiding is eindelijk aangebroken. De geschiedenis der Walen is in tegenstrijd met de geschiedenis van hun Vlaamsche landgenooten. Dezen, ingelijfd bij Frank* rijk, trachten hun onafhankelijkheid te herwinnen, terwijl wij, Walen, gescheiden van Frankrijk, strijden voor vereeni* ging er mee. „Het zegevierende Frankrijk zal zich herinneren dat Wal* lonië een Fransche provincie is, de rijkste en getrouwste der Fransche provincies. „Moest het zegevierende Frankrijk de wanhopige kreten zijner Waalsche zonen niet aanhooren, zijn verantwoorde* lijkheid tegenover het Latijnendom zou groot zijn. „Leve de inlijving van Wallonie bij Frankrijk! Leve Frank» rijk!" (Zie De Tijd, 9 October 1916). Deze beide verklaringen werden begin 1915 in geheel Bel* gië verspreid. 4i) Het Nederlandsche volk en zijn Staat herleze in De Gids (jrg. 1847): „Wie kan ontkennen dat onze zuidelijke naburen, wier taal aan de onze bijna volkomen gelijkvormig is, wier geschiedenis zoo nauw met de onze verbonden is, ons de naaste zijn?" (Mijne cursiveering). „Zouden wij voor uwe verongelijking, arme Vlamingen, geen medegevoel hebben? waren wij dan niet eenmaal land* genooten? Zijn wij niet in waarheid Broeders?" („Iéts over de Vlaamsche Questie", door D. H. in De Gids, 1871). **) Eene proeve in dien zin bedoelt de pas gestichte Vlaams sche Boekenhalle, thans te Leiden gevestigd. ") Frankrijk heeft reeds den voorrang met zijn Comité d'entente francosbelge. L'Heure beige deelt hierover mee: „Dernièrement a été tenue la première séance d'une autre commission, présidée par Mr. Pierre Decourcelle, président de la société des gens de lettres et dont le secrétaire est notre confrère Georges Masset. II s'agit dexaminer les futures relations cTéditions de presse, de théatre etc. entre les deux pays." 109 DE „HOLLANDSCHE NATIE" VOOR EEN VLAAMSCHE SPIEGEL DE „HOLLANDSCHE NATIE" VOOR EEN VLAAMSCHE SPIEGEL DOOR KAREL VAN DEN OEVER J. J. ROMEN & ZONEN, ROERMOND 1925