1150 Het Nederlandsche Hypotheekbankwezen DOOR C. D. VAN VLIET Dir. derHoll, Hyp. Bank. Overdruk uit hei boekwerk: „Nederland, hetCöntinen~ tale Centrum van Handel, Scheepvaart en Financiën" F 30 Nederlandsch-Engelsche Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, 1927-1928 Het Nederlandsche Hypotheekbankwezen DOOR C. D. VAN VLIET Dir. der HolL Hyp. Bank. Overdruk uit het boekwerk: „Nederland, het Continentale Centrum van Handel, Scheepvaart en Financiën" Nederlandsch-Engelschellitgevers-Maatschappij.Rotterdam, 1927-1928 Sla Mr. PH. J. BACHIENE 3 December 1814—14 Maart 1881 Het Nederlandsche Hypotheekbankwezen* In het op 30 Mei 1916 door Mr. G. Vissering, President van de Nederlandsche Bank, uitgebrachte jaarverslag dier instelling wordt de circulatie-bank een spiegel van hét economisch leven genoemd en inderdaad lijdt het dan ook geen twijfel, dat de meerdere of mindere welvaart van een land ten nauwste samenhangt, niet alleen met een goede geldcirculatie, doch ook met een gezond crediet-wezen. Ook de instellingen, welke als schakel dienen voor een goed functionneerend hypothecair crediet, de hypotheekbanken, welke in het bijzonder tot taak hebben dit onderdeel van het credietwezen te verzorgen, oefenen als zoodanig een belangrijken invloed uit op 's lands economischen toestand. Daarbij ondervinden die banken op haar beurt den invloed, welke uitgaat van de wijze, waarop het hypotheekstelsel wettelijk geregeld is en er is mogelijk wel geen ander bedrijf aan te wijzen, waar zoo'n samenhang bestaat tusschen 5 economische en juridische grondslagen, als juist bij het hypotheekbankwezen. Niet ten onrechte werd dan ook door het Tribumal d'Appèl van Rouaan verklaard1): La matière des hypothèques est, sans contredit, la plus importante de toutes celles qui doivent entrer dans la composition d'un code civil: elle intéresse la fortune mobilière et immobilière de tous les citoyens; elle est celle a laquelle toutes les transactions se rattachent; suivant la manière dont elle sera traitée, elle donnera la vie et le mouvement au crédit public et particulier, ou elle en sera le tombeau. Hier te lande kdn men zich gelukkig prijzen, dat de wetgever van 1838 ons hypotheekstelsel, door vast te houden aan eischen van publiciteit en specialiteit (volledige omschrijving van het vaste goed in openbare registers, alsmede bepaalde aanduiding van ieder afzonderlijk verbonden perceel) geregeld heeft op een wijze, welke verre de voorkeur verdient boven het régime van den „Code Napoléon" met zijn drieledige onderscheiding in wettelijke, gerechtelijke en conventioneele hypotheken 2), waarvan de beide eerstgenoemde soorten konden bestaan, zonder dat daarvoor inschrijving in de openbare registers 1) Encycl. Jurisp. Deel IX, lett. H—K van de Grand Dictionnaire du XIX Siècle van Larousse, blz. 519. *) Zie Mr. A. S. van Nierop „Hypotheekrecht", blz. 10. 6 was genomen en de openbaarheid der hypotheken dus grootendeels illusoir gemaakt werd, terwijl anderzijds de mogelijkheid van een algemeen hypothecair verband op al iemands tegenwoordige en toekomstige onroerende goederen, zonder nadere aanduiding van elk dier goederen in het bijzonder, het specialiteitsbeginsel geheel te niet deed. Intusschen, al ging onze wetgever dn 1838 goed vóór, toch heeft het nog zeer lang geduurd, vóórdat het hypotheekbankwezen hier te lande tot ontwikkeling kon komen en zulks moet te meer verwondering wekken, als men let op de groote vlucht, welke dergelijke instellingen in Duitschland hadden genomen, zij het dan ook aanvankelijk niet in den vorm van eigenlijk gezegde hypotheekbanken, zooals men die thans kent, doch meer als onderlinge credietvereenigingen „Landschaften", waarbij het landbezit gemobiliseerd werd door het verstrekken van pandbrieven aan den landeigenaar-geldopnemer in een zekere verhouding tot de waarde van het verbonden landbezit en waarbij alle leden der „Landschaft" solidair aansprakelijk waren voor de nakoming der uit die pandbrieven voortvloeiende verplichtingen. De oudste dier instellingen werd opgericht in de Pruisische provincie Silezië op 15 Juli 1770, op 7 Prof. Mr. J. T. BUYS 26 Januari 1828-14 Mei 1893 initiatief van een Berlijnsch koopman, Wolfgang Bühring en met grooten daadwerkelijken steun van Frederik den Groote, die aldus verbetering wilde brengen in de ongunstige economische omstandigheden, waarin Pruisen en voornamelijk de provincie Silezië verkeerde na het einde van den zevenjarigen oorlog (1756—1763) en na het daarop gevolgd driejarig moratorium (1763— 1766), waardoor het crediet nog meer geschokt en de toestand nog meer verergerd was. Een gebrekkige navolging van de „Landschaften" was de hier te lande bij Kon. Besluit van 14 September 1823 goedgekeurde „Maatschappij van Landeigenaren en vastbeklemde Meij ers in de Provincie Groningen, solidair verbonden voor de zekerheid der door haar uit te geven pandbrieven"; doch, hoewel de belangstelling van de regeering in deze instelling groot was en zelfs (bij een Kon. Besluit van dezelfde dagteekenüig) verscheidene faciliteiten werden verleend ten aanzien van de betaling van zegel-, registratie- en hypotheekrechten, voornamelijk uit overweging „om in tijden van grooten overvloed en lage prijzen ider granen de landbouwers door het geven van voorschotten tegemoet te komen", zoo hebben ernstige fouten op den duur hare uitwerking niet gemist en heeft men verzuimd. 9 zich de in Duitschland opgedane ervaring ten nutte te maken. Gold bij de Duitsche instellingen aanvankelijk het stelsel, dat de hypothecaire leeningen niet door de geldgeefsters konden worden opgeëischt, terwijl daartegenover de pandbrieven door de houders op een termijn van 6 maanden ter onmiddellijke verzilvering konden worden aangeboden, reeds aan het einde van de 18e en begin der 19e eeuw werd met dat systeem gebroken en werd de geleidelijke amortisatie van de hypothecaire leeningen door middel van annuïteiten ingevoerd en daartegenover de uitloting van de pandbrieven, tot eenzelfde bedrag, als op de hypotheken werd afgelost, in de bepalingen opgenomen en volkomen terecht werd daardoor het beginsel doorgevoerd, dat tegenover het lange onopzegbare crediet aan de geldnemers, eenzelfde lang, onopzegbaar crediet van de geldschieters behoort te staan.1) Terloops moge hier worden opgemerkt, dat het ook in onze dagen niet geheel van nut ontbloot kan worden geacht, op dezen eisch van goed beheer voor een hypotheekbank de aandacht nog eens te vestigen, waar zelfs een instelling als de Rijkspostspaarbank en op haar voetspoor ook J) Aldus Dr. D. Bos in zijn werk „Uit de Geschiedenis van het grondcrediet", uit welk geschrift hier meermalen dankbaar gegevens worden geput. 10 andere beleggings-instituten, van hare positie als zoodanig hebben gebruik gemaakt, om voorschriften te geven, waarbij de hypotheekbanken dit beginsel van goed beleid moesten opofferen. x) Zooals reeds hierboven werd gezegd, ook de Groningsche Maatschappij verloor dat principe uit het oog; zij verstrekte hypothecaire leeningen voor 50 jaar vast, tegenover pandbrieven, met 6 maanden opzegbaar en deze anomalie gevoegd bij nog andere omstandigheden (een niet gelukkig taxatiestelsel, de solidariteit der geldnemers, de werking van het Fransche wetboek hier te lande met zijn legale hypotheken, de knellende band met het Rijk) werden de oorzaak van haar gestadigen achteruitgang. (In 1866 waren er nog slechts acht geldnemers met een gezamenlijk hypothecair crediet van 43000 gulden!) Intusschen, al moge de Groninger Maatschappij een navolging zijn geweest van de Duitsche instellingen, een hypotheekbank in den zin, waarin wij deze thans kennen, was zij niet. Het bleef weggelegd voor mannen als Bachiene, Buys en Olivier de gedachte aan de eigenlijk gezegde Hypotheekbank hier populair en voor verwezenlijking vatbaar te maken en de daad- ') Zie uitvoeriger daarover het artikel van Mr. A. J. S. van Lier: „Aflossingsvoorwaarden voor Pandbrieven" in Econ. Stat. Berichten van 30 Juni 1926, No. 548. 11 Mr. W. C. D. OLIVIER 24 Maart 1820—21 Mei 1885 werkelijke uitvoering was voornamelijk aan eerstgenoemde te danken, gesteund als hij daarbij werd door een groot Amsterdammer, Dr. S. Sarphati, en het mag van genoegzame bekendheid worden geacht, eenerzijds de tegenwerking, welke Bachiene daarbij heeft gehad van een officiëel lichaam, als de Kamer van Koophandel te Rotterdam, die de creatie niet alleen onnoodig en zonder nut, doch bovendien gevaarlijk en onuitvoerbaar meende te moeten noemen *) en anderzijds de aanmoediging, welke de toen 25-jarige ontvanger der registratie te Nijkerk ontving van Koning Willem I, toen hij dezen zijne plannen op 8 Jan. 1840 voorlegde, waarbij deze vorst blijk gaf, dat hij naast den bereids door hem verleenden steun aan de in 1814 geoctroyeerde Nederlandsche Bank en aan de in 1824 opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij ook belang stelde in een behoorlijke regeling van het grondcrediet. Was Bachiene aanvankelijk voornemens een Rijkshypotheekbank te doen stichten, later is hij daarop teruggekomen en vroeg hij zich af, „of een Gouvernement wel geroepen is, de taak van ') Zie „Bijdrage tot de Geschiedenis der Hypotheekbanken in Nederland" in den eersten Jaargang van het jaarboekje der Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken, J. H. de Bussy, 1915. 13 bankier te aanvaarden"; hij gevoelde toen meer voor een particuliere instelring en zulks vooral uit overweging, dat ,,de Staat is daargesteid, om- de rechtsveiügheid te handhaven en om door vereeniging van krachten behulpzaam te zijn in de ontwikkeling en de welvaart van de burgers, doch niet, om zelf nijverheid uit te oefenen en alzoo de taak der particulieren over te nemen". En zoo werd dan, nadat vooral uit landbouwkringen en op landhuishoudkundige congressen veel aandrang kwam, om den landbouw door een gemakkelijk verkrijgbaar grondcrediet te hulp te komen, eindelijk de eerste hypotheekbank hier te lande opgericht, n.1. de Nationale Hypotheekbank, waarvan de zetel te Amsterdam werd gevestigd. (Oprichtings-acte 6 Mei 1861 — Kon. Besl. 12 April 1861, St. Crt. 29 Mei 1861, No. 125.) Bachiene werd President-Commissaris en mocht de voldoening smaken nog twintig jaren lang (tot aan zijn dood, 14 Maart 1881) het reeds in 1840 aangevangen werk te kunnen voortzetten en zijne Bank te zien groeien tot een krachtige en bloeiende onderneming. Dr. Sarphati werd voorzitter van het bestuur, doch ontviel al heel spoedig aan zijn nuttigen werkkring. Als een van groote piëteit en dankbaarheid tegenover de nagedachtenis van den grondvester van het Nederlandsche Hypotheekbankbedrijf 14 getuigende daad werd door de Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken in het huis, waar Bachiene op den 3en December 1814 geboren werd, te Amsterdam aan de Keizersgracht bij de Utrechtschestraat No. 703 een door Eduard Cuypers ontworpen gedenksteen aangebracht.1) Het voorbeeld van de Nationale Hypotheekbank werd in 1864 gevolgd door de Rotterdamsche en in 1877 door de Hollandsche Hypotheekbank2) en dan volgt successievelijk een lange reeks van hypotheekbanken, welke alle, gedachtig aan het „Imitation is the greatest flattery" door de daad harer oprichting, de bevestiging hebben gebracht van de juistheid der door Bachiene, Buys en Olivier verkondigde denkbeelden, zij het dan ook, dat die baanbrekers nimmer een dergelijk vruchtbaren bodem voor het door hen gezaaide zullen hebben kunnen — noch durven —■ verwachten, getuige eene door *) Zie „De Grondvester van het Nederlandsche Hypotheekbankbedrijf gehuldigd" in den zesden jaargang van het jaarboekje der Ver. van Dir. van Hypotheekbanken, J. H. "de Bussy, 1920. Bij de viering van het derde eeuwfeest der Leidsche Hoogeschool op 9 Februari 1875 werd Bachiene onder het rectoraat van Prof. Mr. J. F. Buys honoris causa tot doctor in de rechten bevorderd. *) In het Financieel Weekblad voor den Fondsenhandel van 15 Oct. 1926 No. 3007, Blz. 315 worden deze 3 Hypotheekbanken door Dr. E. Denekamp „het klassieke drietal" genoemd. 15 Dr. S. SARHHAT1 31 Januari 1813- 23 Juni 1866. Bachiene zelf gebezigde uitdrukking „geheel Nederland schijnt nauwelijks uitgebreid genoeg, om ééne hypotheekbank met voordeel te doen werken"; en onbewust van hetgeen er nog later volgen zou, sprak de hypotheekbewaarder A. van Eek reeds in het staatkundig en staathuishoudkundig jaarboekje van 1883, van banken, die „als paddestoelen uit den grond verrezen". Ongetwijfeld heeft dit groote aantal hypotheekbanken, naast hare schaduwzijde, toch ook hare lichtzijde gehad en de enorme uitbreiding, welke de steden hebben ondergaan zou zeker niet tot stand zijn kunnen komen, indien onze Hypotheekbanken de daarvoor benoodigde geldmiddelen niet beschikbaar hadden kunnen stellen — en omgekeerd hebben die hypotheekbanken in die stadsuitbreiding haar voornaamste arbeidsveld gevonden en zulks zoo geheel in afwijking van het primitieve doel, hetwelk juist gelegen zou zijn iri bevordering van den landbouw en in betere organisatie van het landbouwcrediet. Het spreekt intusschen vanzelf, dat de hypotheekbanken met belangstelling uitzien naar de verruiming van haar arbeidsveld, welke gelegen zal zijn in de drooglegging van de Zuiderzee, als gevolg waarvan een twaalfde provincie aan de bestaande elf zal worden toegevoegd. ]) *) Zie „Een nieuw arbeidsveld voor onze Hypotheekbanken" opgenomen in den vierden jaargang van het jaarboekje der Ver. van Dir. van Hyp. Banken J. H. de Bussy, '18. 17 Intusschen, toen eenige jaren geleden de paddestoelenvegetatie al te welig begon te tieren, bleek ook hier „dat de wal het schip zou keeren" en verscheen van de hand van Mr. H. R. van Maasdijk *) een remedie daartegen (concentratie), waarvan door tal van kleine banken een nuttig en dankbaar gebruik werd gemaakt. Die concentratie kwam niet alleen het geheele bedrijf ten goede, doordat aldus de concurrentie onder de banken minder verscherpt werd, doch gaf ook het aanzijn aan enkele aldus vergroote instellingen, hetwelk den geldzoekenden van nut werd, daar het aldus mogelijk werd. grootere onderpand-complexen tegelijk bij ééne instelling onder te brengen voor bedragen, welke de krachten der afzonderlijke kleinere instellingen te boven zouden gaan. Een ander middel om ditzelfde nuttig effect te bereiken, werd gevonden in het Instituut der „Gemeenschappelijke Hypotheken", waarbij met volkomen handhaving van ieders vrijheid en zelfstandigheid, voor de hypotheekbanken de gelegenheid geboden wordt tezamen eene hypothecaire leening af te sluiten, voor onderling gelijke, of ongelijke bedragen, zulks ongeveer op dezelfde l) Mr. H. R. van Maasdijk „Concentratie van het Hypotheekbankbedrijf in Nederland", 's-Gravenhage — Gebr. Belinfante — 1916. 18 wijze, als assurantie-contracten op beurspolis tot stand komenx) en welk instituut door nu wijlen Prof. Mr. H. P. G. Quack „een der mooiste uitvindingen op economisch gebied" genoemd werd. Kwam aldus een algemeen maatschappelijk verschijnsel, n.1. de groei van klein bedrijf naar groot bedrijf tot uiting, zoowel in den omvang der hypotheekbanken zelf, als in den aard der onderpanden en de gemiddelde grootte der daarop verstrekte hypothecaire leeningen, een ander opmerkelijk verschijnsel is, dat ook in den tijd-duur der leeningen en in de wijze van terugbetaling, in den loop der jaren een merkwaardige verandering is ingetreden. Zooals hiervoren reeds is opgemerkt, werden bij de Pruisische „Landschaften" aanvankelijk leeningen op langen termijn (veelal 50 jaar) vast gesloten en werd aan het einde der 18e eeuw de geleidelijke amortisatie van de hypothecaire leeningen door middel van annuïteiten ingevoerd en daartegenover de uitloting van de pandbrieven tot eenzelfde bedrag, als op de hypotheken werd afgelost, in de bepalingen opgenomen. Waar nu die „Landschaften" in den gewijzigden vorm, waarin zij reeds in het midden der 19e eeuw verkeerden, aan de oprichters van de groote *) Zie „Gemeenschappelijke Hypotheken" in den derden jaargang van voren aangehaald jaarboekje (1917). 19 Geboortehuis van Mr. Ph. J. Bachiene Keiiersgracht 703 bij de Utrechtschestraat te Amsterdam. Fransche hypotheekbank „Le Crédit Foncier de France" voor oogen stonden, geschiedde ook daar het uitzetten van leeningen op langen termijn en niet anders, dan met aflossing door halfjaarhjksche annuïteiten: „Toute la théorie de ce système peut se résumer en un mot: libération par amortissement." *) Die aflossing door annuïteiten behoorde tot het wezen der Fransche instelling — en het lag dan ook voor de hand, dat de Nationale Hypotheekbank, welke min of meer een getrouwe navolging was van het Fransche voorbeeld, zulks overnam, gelijk dit daarna ook weer door de Rotterdamsche en door de Hollandsche Hypotheekbank en door enkele later opgerichte hypotheekbanken is geschied. Het is de voortreffelijkheid van dit systeem geweest, welke luid werd verkondigd en welke vaak moest dienen, om de tegenstanders van het onschatbare nut der hypotheekbanken te overtuigen. En toch heeft dit annuïteitsstelsel, waarvan zulke groote verwachtingen gekoesterd werden, niet noemenswaard ingang gevonden en een der oorzaken daarvan moet ongetwijfeld bij de banken *) Zie het artikel „De Fransche Hypotheekbank Le Crédit Foncier de France" in den tienden jaargang van het jaarboekje der Ver. van Directeuren van Hypotheekbanken J. H. de Bussy, 1924. 21 zelf worden gezocht, daar zij het afsluiten van dit soort leeningen niet in de hand werkten, omdat het niet bevorderlijk werd geacht voor den goeden gang van het bedrijf, zich voor zoo langen Drooglegging der Zuiderzee. duur te verbinden, terwijl dergelijke annuïteitsleeningen, voor korten termijn gesloten, een te zware aflossingsverplichting bevatten en derhalve 22 niet aan het doel zouden kunnen beantwoorden. Bovendien is bij annuïteitsleeningen, aangegaan voor een duur van 50 jaar of langer, de aflossing in de eerste 10 jaar al heel gering en wordt die pas in de daarna komende jaren zwaarder, zoodat in geval de debiteuren, na zoo'n eerste periode van 10 jaar ongeveer, de annuïteitsaflossing wenschen te veranderen in een aflossing tot een vast terugkeerend bedrag, zulks, op dat oogenblik toegepast, voor de bank nadeeliger is, dan wanneer een dergelijke vaste aflossing reeds van stonde af aan zoude hebben gegolden en het voor de bank aan de leening verbonden risico mitsdien kleiner zou zijn geworden. Naast deze voor de banken zelf geldende bezwaren kwamen intusschen nog andere factoren, n.1. de toenemende handel in onroerend goed en de omstandigheid, dat de hypotheekbanken, naarmate de pandbrieven meer populair werden, over hoe langer hoe meer g eld beschikten, waarvoor hypothecaire belegging gezocht moest worden. Een en ander maakte,» dat de banken toegaven aan den wensch der debiteuren, bij wie de annuïteitsleeningen niet zeer geliefd waren en aldus werd dit soort leeningen allengs vervangen door het thans algemeen voorkomende, waarbij voor een duur van 10 jaar wordt afgesloten tegen een in die periode onveranderlijke rente en met een periodieke aflossing van één 23 IB^ROMDVESTEli WM HET. Gedenksteen voor Mr. Ph. J. Bachiene, in diens geboortehuis aangebracht in de maand Maart 1920. procent der oorspronkelijke hoofdsom per half jaar. Deze thans algemeen geworden wijze van aflossen der leeningen maakte niet alleen de bedragen der periodieke aflossingen grooter, doch verkortte ook den duur der leeningen, terwijl bovendien, als gevolg van den ruimeren handel in vaste goederen, de aflossing ook vóór den afloopdatum der leening veelvuldiger werd. En om verschillende redenen, welke hier niet alle kunnen worden genoemd, daar de bespreking daarvan het bestek van dit overzicht verre te buiten zou gaan, werd door de groote meerderheid der banken in dit gewijzigde systeem aanleiding gevonden, een verandering te brengen in de wijze van amortisatie der pandbrieven en zulks in dier voege, dat niet langer imperatief al die uit aflossing ontvangen gelden tot intrekking tegen parikoers (na uitloting) zouden behoeven te worden aangewend, doch dat de bevoegdheid werd geopend, de aflossingsgelden aan te wenden tot het sluiten van nieuwe hypothecaire leeningen, of wel tot het intrekken van pandbrieven, door aankoop beneden parikoers. Het lag voor de hand, dat aan dit systeem voor de pandbfiefhouders, die hunne 3^ % en 4 % pandbrieven in de periode 1891 tot 1899 gekocht hadden voor omstreeks parikoers, voorzoover de 3}/2 % betreft en voor koersen, 25 varieerende van 101 tot 103 % voor de 4 % pandbrieven, bezwaren verbonden waren, welke nog meer geaccentueerd werden in de latere jaren, toen, bij een stijgenden rente-standaard, de verkoop-koersen dier pandbrieven hoe langer hoe lager werden, terwijl die pandbriefhouders de kans op intrekking tot pari-koers, volgens het oude uitlotings-systeem, missende, juist alleen in verkoop tot die steeds lager wordende koersen een middel vonden, hun bezit te gelde te maken. In verband hiermede stelde de Rijkspostspaarbank in het jaar 1905 voorwaarden op, waaraan de hypotheekbanken zouden moeten voldoen, opdat hare pandbrieven bij die instelling in aanmerking zouden kunnen komen voor belegging en daarin werd bepaald, dat, indien de hypotheekbanken niet al de door haar ontvangen aflossingen harer hypothecaire leeningen tot aflossing van pandbrieven (door intrekking tot 100 % na uitloting volgens het oude systeem) bezigden, zij zich moesten verbinden, telken jare ten minste 10 % van het bedrag der door de Spaarbank van die Bank genomen pandbrieven terug te nemen. Dit uitsluitend ten voordeele van de Rijks-Postspaarbank strekkende beding werd allengs door meerdere beleggings-instituten overgenomen en zoo ontstond onder de beleggers een soort wedloop in het afdwingen van privi- 26 legiën, waaraan ten slotte een eind werd gemaakt door het ingrijpen van het bestuur der Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken, hetwelk een tusschenweg insloeg door het ontwerpen van een pandbrieftype, waarbij telkenjare door uitloting een gedeelte van ten minste vier procent van het uitgegeven bedrag a pari zou worden ingetrokken. Tegelijkertijd heeft ook de Postspaarbank de tien procent jaarlijksche intrekking teruggebracht tot de zooeven genoemde vier procent. Behalve bij de oudere hypotheekbanken, welke tot op den huidigen dag haar oorspronkelijk systeem ongewijzigd hebben gehandhaafd, waarbij alle ontvangen aflossingen! tot intrekking tegen parikoers van door uitloting aan te wijzen pandbrieven worden gebezigd, werd het nieuwe type, het algemeen gangbare; doch juist in den laatsten tijd, vooral in verband met de ingetreden verlaging van den algemeenen rentestandaard en de daarmede samenhangende intrekking van hooge rente dragende pandbrieven, komen ook weer bezwaren tegen dat nieuwe systeem aan het licht en zulks heeft aanleiding gegeven tot verschillende artikelen in de Economisch Statistische Berichten en in het Finantiëel Weekblad 27 voor den Fondsenhandel1), waarin het voor en tegen der tot nu toe gevólgde methoden uitvoerig en terzake-kundig besproken werd. Was, zooals hierboven reeds terloops werd opgemerkt, het ingrijpen in het bedrijf der hypotheekbanken door de Rijks-Postspaarbank in het jaar 1905 uit een bedrijfs-technisch oogpunt beschouwd, minder juist en minder gelukkig te achten, zóó zelfs, dat de oprichting der Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken in den aanvang van het jaar 1906 als een soort verweer daartegen moet worden beschouwd, een ander gevolg daarvan was, dat het beleggend publiek allengs een onderscheid ging maken tusschen de pandbrieven, welke wèl en die, welke niet door die rijks-instelling voor de belegging harer gelden werden aangekocht, doch daarbij maakte men zich aan overdrijving schuldig en verloor men uit het oog, dat de pandbrief van eene hypotheekbank, welke zich niet aan de eigenmachtig door de Rijks-Postspaarbank gestelde voorwaarden wenscht te onderwerpen, in soliditeit niet per sé behoeft achter te staan, en dat het zelfs zeer goed mogelijk is, dat de niet-toegelaten M Zie Econ. Stat. Berichten van 12 Mei, 19 Mei, 26 Mei, 9 Juni, 30 Juni 1926. ~ No.'s 541, 542, 543, 545, 548. Fin. Weekblad v. d. Fondsenhandel van 20 April, 23 April, 30 April, 11 Juni, 2 Juli, 9 Juli, 16 Juli, 30 Juli, 6 Augs.. 13 Augs., 20 Augs., 27 Augs., 8 Oct., 15 Oct. 1926. 28 pandbrief de wel-toegelatene in gehalte overtreft! Het is dan ook geheel onjuist, om hierbij te denken aan een door de Rijks-Postspaarbank uitgeoefend toezicht op de hypotheekbanken, waar slechts sprake kan zijn van het verleenen van een inzicht in het bedrijf, ter contröleering van de wijze, waarop de zoogezegde „Voorwaarden" worden nageleefd. Men zie uitvoeriger hierover het artikel van Mr. A. H. van Nierop „Staatstoezicht op Hypotheekbanken" in den vijfden jaargang (1919) van het Jaarboekje der Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken, blz. 303. Een toezicht, gelijk de Levensverzekering-Maatschappijen en Spaarkassen zulks thans ondervinden van de zijde der Verzekeringskamer wordt bij de hypotheekbanken gemist, doch of daaraan, naast de thans in het hypotheekbankbedrijf doorgevoerde accountantscontrole, nog wel behoefte bestaat, valt te betwijfelen. Hoe dit echter ook zij, nan een dergelijke, in het algemeen belang, ingestelde staats-contróle zou voor de particuliere beleggers meer beteekenis kunnen worden gehecht, dan aan het toezicht, hetwelk thans door de Rijks-Postspaarbank, zuiver te eigen faveure, wordt uitgeoefend. Wat tenslotte de huidige positie der hier te lande gevestigde en aldaar tevens haar bedrijf 29 uitoefenende hypotheekbanken betreft, daaromtrent kunnen de volgende cijfers, ontleend aan het desbetreffende overzicht in den twaalfden jaargang (1926) van het jaarboekje der Vereeniging van Directeuren van Hypotheekbanken, eenig beeld geven: millioen gld. Op 31 December 1925 bedroeg het geplaatste maatschappelijk kapitaal dier instellingen tezamen ruim 78 waarop in totaal was gestort 12)/£ en mitsdien een obligo was van . . . 65% De reserves bedroegen te zamen ... 26 Aan pandbrieven stond uit 725 en aan' eerst-hypothecaire leertingen . . . 746 De gezamenlijke netto-winst in 1925 bedroeg 7l/2 Deze cijfers spreken voor zich zelf en toonen, ook zonder nadere toelichting, voldoende aan, dat onze hypotheekbanken inderdaad in een behoefte voorzien en een onmisbare schakel vormen voor het grondcrediet hier te lande! C. D. VAN VLIET, Directeur der Hollandsche Hypotheekbank. Amsterdam, 4 October 1926. 30 HOLLANDSCHE HYPOTHEEKBANK Opgericht 10 Mei 1877 Gevestigd te Amsterdam, Reguliersdwarsstraat 60-62