5 Tc Jeruzalem aangekomen (1119) werd hun door Koning Boudewijn op den berg Moria1) een deel van de Moskee Aksa, voorheen de Tempel van Salomo, als verblijf aangewezen met het gebruik van de uitgestrekte terreinen en de stallingen, die bijzonder geschikt waren om er groote krijgskaravanen samen te stellen. In handen van den patriarch legden zij de gelofte van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid af, waarmede een nieuw instituut van half-militairen, half-geestelijken aard in het leven trad. Deze vereeniging van ridderschap en monnikenwezen werd gevolgd door het aanvaarden der taak om te zorgen voor de veiligheid van pelgrims en kruisvaarders op de groote wegen, die Jeruzalem verbonden met de kust- en andere plaatsen, terwijl de ridders in dagen van strijd optrokken tegen den vijand, in open veld of voor belegerde vesting. Van een orde kon eerst sprake zijn na de bevestiging door paus Honorius (1127) en door het aannemen van een regel voor het leven. Deze werd onder den invloed en met medewerking van den heiligen Bernard van Clairvaux op het Concilie van Troyes goedgekeurd en vastgesteld (1128). Hij getuigde van de ridders, dat zij tevreden leefden zonder vrouw en kind. dat zij geen persoonlijk bezit kennén. Staan zij niet in het veld, dan wijden zij zich aan vrome oefeningen of nuttige bezigheden. Elk onbescheiden woord, elk morren of onmatig lachen wordt afgekeurd. Zij hebben een afkeer van dobbelspel, gaan niet anders op jacht dan op leeuwen en tijgers, voeren geen onbeduidende gesprekken en verachten alle weelde in kleederdracht. Als het uur van den strijd daar is, 1) Deze berg is na een Gods-verschijning aan David door een Tempelbouw geheiligd. 6 wapenen zij zich inwendig door het geloof en van buiten met hard staal, zonder overdaad van sieraad van goud of zilver aan rusting. Van hun wapens bedienen zij zich dapper in het grootste gevaar zonder vrees voor een overmachtigen vijand, want hun vertrouwen is op God. Zij leefden dus als arme soldaten van Christus in den Tempel van Salomo (pauperes commilitiones Christi templique Salomonici). Bernard gevoelde zich bij het afscheid van de eerstvertrekkenden gelukkig ze te kunnen toevoegen: Allez heureux, allez paisibles, chassez d un cceur intrépide les ennemis de la croix de Christ, bien sürs que ni la vie, ni la mort, ne pourront vous mettre hors 1'amour de Dieu qui est en Jésus. En tout péril redites vous la parole. Vivant ou mort, nous sommes au Seigneur. Glorieux les vainqueurs, heureux les martyrs. Het was hun plicht ten allen tijde het gevecht te aanvaarden al waren zij een tegen drie, nimmer genade te vragen en geen duim grond aan den vijand te laten. In het heetst van den strijd verzamelden zij zich rondom den beauséant of banier waarin de woorden „non nobis, Domine, non nobis sed nomini tuo da glorium". Rusteloos ging hun leven voorbij. De militair mag genieten van de overwinning, de monnik van rust. De Tempelier, soldaat en monnik tegelijk, mocht niet weten wat roem of rust was; hem zou alleen de voorgespiegelde belooning hoogste prijs zijn. Vita est militia super terram. Naar het voorbeeld der Benedictijner monniken was de levenswijze der Tempelieren uiterst eenvoudig: strikte orde, broederlijke zin en onthouding waren de eerste eischen. Tijdens de maaltijden in het refectorium, met driemaal in de week 7 vleesch en Vrijdags mager, werd niet gesproken; alleen de geestelijke las dan iets over een gewoon onderwerp, uit de Schrift, een reisbeschrijving of legende voor; een tiende deel van al het voedsel werd door den aalmoezenier aan de armen uitgereikt. Bij zonsondergang een licht avondmaal met water of water met wijn ter beoordeeling van den meester. Na het gemeenschappelijk gebed in de Kerk ging ieder ter ruste. De kleeding van allen: meester, ridder, wapendrager, geestelijke of servant, was van één kleur. Op hun witten mantel werd het roode kruis gedragen ter onderscheiding van de Hospitaalridders met zwarten mantel en wit kruis, en van de Duitsche ridders met witten mantel en zwart kruis. Hoofdhaar en baard moesten kort geknipt zijn, terwijl het dragen van pelterij niet geoorloofd was. Persoonlijke geschenken mochten niet worden aangenomen, schriftelijk en mondeling verkeer stond onder controle, verhalen van zondige daden uit vroeger wereldlijk leven, het opwekken van toorn, laster of kwaadspreking waren verboden. Wilde men iemand terechtwijzen, dan geschiedde dit eerst onder vier oogen; leidde dit niet tot een resultaat, dan in tegenwoordigheid van een derde of moest het kapittel beslissen. Aan reizende en trekkende broeders werd om niet spijs, drank en nachtverblijf verstrekt. Met niet aangesloten ridders werd aanraking gezocht ter opwekking tot hooger en beter leven. Het verkeer met vrouwen was verboden1). Ieder moest eigen overtreding uit vrijen wil aan den meester mededeelen; komt zij dezen door anderen ter oore, dan is de boete dubbel zoo zwaar. Op misdrijf staat tijdelijke verbanning uit 1) Perillouse chose est compaignie de feme que le deable ancien par compaignie de feme a degeté pluisors dou droit sentier deparadis. 8 den kring; na herhaling volgt uitstooting, waarbij de meester den raad van den patriarch van Jeruzalem inwint, terwijl de paus in alle geschillen als hoogste rechter optreedt. Toen meester Hugo na de goedkeuring door het concilie (1128) Frankrijk, Engeland en waarschijnlijk ook Schotland bereisde om de orde bekend te maken, ondervond hij in deze landen zooveel belangstelling, dat niet alleen schenkingen van geld en goed ruim toevloeiden, maar ook een groot aantal ridders toetraden, die hem vergezelden op zijn terugreis naar Palestina. Dit voorbeeld vond ook in andere streken navolging, dank zij de warme aanbeveling van den paus en den heiligen Bernard. Tengevolge van den grooten toeloop moest de regel worden aangevuld met bepalingen voor de tijdelijke gastridders en voor de geaffileerden, die hun vermogen geheel of gedeeltelijk schonken, doch daarvan het vruchtgebruik voorbehielden; hun werd echter niet vergund het witte onderkleed te dragen, en het huis te bewonen. Algemeen werd de beschavende invloed van de Tempelridders in- en buiten Europa erkend. Behalve dat zij geruimen tijd den Islam, die het Christendom bedreigde, in bedwang hielden, wisten zij de gruwelen van den krijg zooveel mogelijk door hun voorbeeld te beperken, en het ridderideaal hoog te houden. Deze gedachte werd in Wolfram v. Eschenbach's dichting Parzival (± 1200) behandeld, die de Templeisen (Tempelridders) als bewakers van den heiligen Graal voorstelt en ze door den kluizenaar Trevizent in bijzijn van den Graalkoning Parzival laat prijzen: Wol die muoter, dire daz Kind gebar. 9 Toen bleek dat de jeugdige georganiseerde orde een onmisbare steun was van de legermacht der geallieerde Christelijke Staten, werden in de havenplaatsen Akka, Sidon *en Beiroet groote huizen en terreinen voor afdeelingen van haar krijgsbedrijf ingeruimd. Koning Alfons van Navarre en Arragon schenkt een groot deel van zijn rijk (1131). Nederzettingen of commanderijen verschijnen in Castilië, Portugal, Provence, Engeland, Vlaanderen, Italië, Duitschland, Oostenrijk en de Noordelijke landen, van waar de noodige troepen worden uitgezonden. Holland wordt nog niet genoemd; waarschijnlijk zijn in de 12e eeuw kolonies te Zaamslag (Vlaanderen) en Maastricht (Luik) gevestigd. Talrijk zijn de privilegiën, vrijdommen van tienden en lasten, door pausen, vorsten en adel verleend, zoodat de Tempelorde spoedig beschouwd werd als de meest begunstigde. Paus Eugenius III neemt, in tegenwoordigheid van den koning van Frankrijk, de leiding van een kapittelvergadering (1153), en koning David van Schotland (1124—-1153) houdt geregeld eenige ridders aan zijn hof «made them judges and advisers of his conduct by night and day". Grooter tegenstelling is nauwelijks denkbaar dan de vroomheid van den ordebroeder, en het weinig Christelijke oorlogsbedrijf, waarin menschen als wilde dieren op elkander losstormen ; het een wisselde met het ander af, en de Tempelridders, geëerd en gevreesd, namen daar blijkbaar genoegen mee. In vredestijd leefden zij als monniken, zelf hun inwonenden geestelijke aanstellend, die den dienst in eigen kerk of kapel verrichtte en de biecht afnam, zonder inmenging van den bisschop, hetgeen door den paus als een ongekend voorrecht was toe- 10 gestaan; later zou dit een bron van ongenoegen en naijver worden van de zijde der geestelijkheid. Alle moeilijkheden, die zij in het vreemde land op hun weg ontmoetten werden gering geacht tegenover het Kruistochten-ideaal, dat alle standen had aangegrepen. Het was ontstaan uit een van die zeldzaam voorkomende religieuze bewegingen, die grooten invloed zouden hebben op de sociale ontwikkeling van Europa. Eeuw aan eeuw heeft het Christenvolk zich zware offers getroost om het Heilige Land te ontrukken aan het raadselachtige en weinig begrepen Oosten, in het bijzonder aan de Sarasenen, wier kracht al te zeer werd onderschat; hoewel de Tempelridders, die het meest met hen in aanraking kwamen en hun krijgsmansdeugden wisten te waardeeren, — voortdurend moesten waarschuwen voor overijlde besluiten. Al de kruistochten vormen te zamen een ruim twee eeuwen durende vinnige strijd tusschen Christenen en Mohamedanen, die met afwisselend geluk een serie overwinningen en nederlagen aan beide partijen bezorgde. Na de hiervoor vermelde (1096 en 1099) werd, na het verlies van Edessa en den gebleken naijver der aanvoerders onderling, een nieuwe tocht op touw gezet, waaraan de koningen van Frankrijk en Duitschland in eigen persoon deelnamen. Na een vruchteloos beleg van Damascus en Ascalon keerden zij met hun gedecimeerde legers terug zonder iets bereikt te hebben. Zwaar te dragen was de slag, toen de bekwame veldheer Saladin de Christenridders versloeg in de velden van Tiberias, Jeruzalem veroverde en de grootmeesters van de Tempelheeren- en Johannieten-Orden gevangen nam (1187). 11 Nadat Richard Leeuwenhart ook den tegenstander verliezen had toegebracht, kwam een wapenstilstand tot stand, waarbij de kust van Jaffa tot Tyrus aan de Christenen werd toegewezen, Jeruzalem echter bleef in handen van den gehaten Sultan. Om dit verlies te wreken, trokken — eveneens zonder eenig resultaat van beteekenis — de drie machtigste vorsten van Europa: keizer Frederik I over land, Philips August van Frankrijk en Richard I van Engeland ter zee, aan het hoofd hunner legers om de Sarasenen te „tuchtigen" (1189). Verdeeldheid tusschen de aanvoerders was ook nu de oorzaak dezer mislukking. Onvermoeid bleven de pausen in het aansporen tot nieuwe kruistochten; het was nu eenmaal Christenplicht en daarenboven werden zonden geboet en den toorn des Almachtigen gestild. Noch de doge Dandolo van Venetië, noch de 30.000 fransche en de 20.000 duitsche kinderen (1213) konden de krijgskansen doen keeren. Wel was het keizer Frederik II gegeven een tienjarige wapenstilstand met den sultan te sluiten (1228), maar Lo de wijk IX de heilige scheen er nog niet genoeg van te hebben. Zijn vroom gemoed noopte hem zich in 1248 met 40.000 man in te schepen ter verovering niet alleen van Palestina, maar ook van Egypte. Dit voornemen kwam niet tot uitvoering, daar hij zich bij Caïro met heel zijn leger gevangen gaf en een aanzienlijk losgeld moest betalen (1250). Twintig jaar later liet hij zich nog eens overhalen tot een kruistocht tegen Tunis, die door zijn dood op niets uitliep. Daarna werden geen aanvals-tochten meer ondernomen. Men stelde zich tevreden met verdediging en behoud. Langzamerhand ging de eene na de andere vesting verloren, en De Tempel te Parijs (13* eeuw). 13 na den val ook van Tripolis (1289) en Akka (1291) werd de strijd van een paar eeuwen om het bezit van Jeruzalem opgegeven. De Tempelridders hadden allerwegen een goeden naam van eerlijkheid en trouw bij het uitvoeren van afspraken en verbintenissen. Zij waren, zeiden zij, niet voor niets met de Sarasenen in aanraking geweest. Als financiers en bewaarders van groote kapitalen stonden zij hoog aangeschreven bij de koningen van Frankrijk en Engeland, hetgeen hun echter niet belette een ongeëvenaarde zelfstandigheid en onpartijdigheid te toonen door b.v. Hendrik III van Engeland te weigeren het door den grooten patriot Hubert de Burgh (+ 1243) aan hen in bewaring gegeven vermogen dien koning af te geven. Denzelfden Hendrik durfden zij te dreigen met de boodschap, dat hij met hun goedvinden koning zou zijn zoolang zijn regeering rechtvaardig was. Philips IV werd den toegang geweigerd tot een kapittelvergadering. De grootmeesters ontvingen uitnoodigingen om doopgetuige te zijn van L ode wijk IX 's dochter, om deel te nemen aan beraadslagingen van concilies in het Lateraan (1215) en te Lyon (1274). Keizer Frederik II, die de orde vervolgde, haalde zich deswege een excommunicatie op den hals. Toen de organisatie breeder afmetingen begon aan te nemen, bouwde de schatmeester Hubert te Parijs een reusachtige „Temple" (1222), die meer had van een versterkte vesting met brand- en inbraakvrije kelders dan van een klooster met heiligdom. Het kwartier, Ville Neuve genaamd, besloeg met de bijgebouwen en terreinen een derde gedeelte van de stad en diende tot woning van den grootmeester met zijn 14 staf, voor veilig vorstenverblijf en tot het houden van hoofdkapittel-vergaderingen. *) Naarmate de veiligheid te land en ter zee ook in het Oosten toenam en de handel begon te bloeien, bood de orde haar tusschenkomst voor financiëele en handelsoperatiën aan, nog vóór de bankiers van Sienna en Florence zich daaraan hadden gewijd. Het werd duidelijk, dat zij binnen korten tijd over een groot vermogen, dus ook over meerdere macht en invloed beschikten. Minder goed te rijmen was deze koopmanschap met het oorspronkelijke denkbeeld van armoede, hoewel het aanknoopen van handelsbetrekkingen in dien tijd op zich zelf zeer verdienstelijk was. Heeft de orde in Palestina in veel opzichten den invloed van den Islam ondergaan, niet minder was dit reeds vroegtijdig het geval in Zuid-Frankrijk. In Languedoc, het kruispunt der wegen van Frankrijk, Spanje en Italië, vooral te Narbonne, de oude hoofdstad der Mooren, was het joodsch-arabische element sterk vertegenwoordigd. De Joden hadden hun scholen te Carcassone, Montpellier en Nimes, en onderhielden betrekkingen met de Christenen in Frankrijk evenals de Mohammedanen in Spanje. Montpellier hing meer aan Cordova dan aan Rome. Het grootste deel 'van Europa was nog in duisternis gehuld in vergelijking met de hooge scholen van Cordova, Fez en Alexandrie. De meeste oude geschiedschrijvers, trouwe zonen der kerk, hebben de Muzelmannen voor barbaren uitgekreten, die de Christelijke beschaving kwamen vernietigen; monsters begeerig 1) Koning Hendrik III van Engeland gaf er in 1254 de voorkeur aan in een der torens te vertoeven boven een verblijf aan het fransche hof. 15 om het bloed der Christenhonden te drinken. De waarheid is dat de Mooren b.v. in Spanje voor dien tijd beschaafd en rein van zeden waren. Dat er tijdens hun regeering kunsten en wetenschappen bloeiden, getuigen hun bouwwerken, academies en bibliotheken, die door de Germanenbenden uit louter haat vernield werden. De Spanjaarden, op hun beurt overwinnaars geworden, behandelden hen in naam van Christus buitengewoon wreed, dat niet noodig was om ze naar Afrika te verdrijven. De geschiedenis heeft geleerd, dat het land nimmer meer de bloei van het Khalifaat beleefde, en dat zonder Karei Martel, die Abderamen te Poitiers versloeg, Frankrijk en Spanje provincies van den Islam zouden zijn geworden. Aanvankelijk heeft het Christendom in Palestina een grooten invloed gehad op de jongere mohamedaansche leer. Eerst toen het Westen de bedoeling had met de kruistochten ook een veroveringsoorlog te beginnen werd de goede verhouding verstoord. In tijden van rust en wapenstilstand bleef het religieuze vraagstuk niet onbesproken en kwam het Christendom bij nadere kennismaking met den Islam in het gedrang. In de Oosterschgeestelijke atmosfeer moest Rome's kerk het afleggen meer nog onder de zelfbewuste en veelal reizende en trekkende Tempelridders dan bij de ziekenverplegende Johannieters, hoewel na verloop van tijd ook deze dien invloed hebben ondergaan niet alleen in het Heilige Land, maar ook op Rhodus en Malta. Van het begin af verkreeg de Tempelorde in Frankrijk vele bezittingen afkomstig van vermogende leden in het Zuiden, die meer of minder verwant waren aan de Mooren. Preceptory te Swingfield bij Dover. (Druguiin Geheime Gesellschaften) 17 Deze voelden zich thuis te Toulouse en Lyon, waar zij sporen van hun leer achterlieten onder de Albigenzen, Katharen en Waldenzen. Hoewel deze secten in sommige opzichten verschilden, waren zij het eens in hun afkeer van het kruis, van heiligen- en beeldenvereering, verzet tegen het pauselijk gezag en de weelde der kerk. Opvallend is het, dat Peter Valdès, de stichter en voorganger der Albigenzen, rijk koopman uit Lyon, armoede, kuischheid en gehoorzaamheid in navolging van Christus preekte; (+ 1180) hij ontdeed zich van zijn bezit door werken van liefdadigheid en kon met zijn geestverwanten de hulp van den clerus ontberen, evenals de Tempelridders, die hun eigen geestelijke leiders kozen buiten Rome om. In de laatste helft der 13e eeuw heeft de Tempelorde, sympathiseerend met deze secten, den strijd tegen de Sarasenen niet met de opgewektheid van weleer gevoerd. De voorlaatste grootmeester Willem de Beau jeu werd beschuldigd met den vijand te hebben geheuld, maar de waarheid is, dat door hem op een kerkvergadering een nieuwe kruistocht werd afgeraden, omdat de zaak der Christenen hopeloos was wegens volslagen gebrek aan geestdrift. Gevolg was een wantrouwen tegen de orde, dat bij paus en vorsten niet meer hersteld werd. Reeds veel vroeger had zij veel bewonderaars, maar nog meer vijanden, wier klachten Europa bereikten. Nu eens zouden zij voor eigen rekening en voordeel vrede gesloten hebben met de Sarasenen-hoofden, dan weer geweigerd hebben met Christenen tegen den vijand op te trekken. Een duitsche geestelijke Johan van Wurzburg, die in 1164 in het Heilige Land reisde, maakte reeds melding van het prachtige 18 ordepaleis te Jeruzalem met uitgebreide stallen voor 2000 paarden en 1500 kameelen en vooral van de daar gepleegde ketterij. Paus Innocentius achtte het raadzaam den Visitator in Europa te wijzen op het bedroevend gedrag der broeders: zij geven zich af met ongeoorloofde leerstellingen, nemen deel aan wereldsche dingen en zwelgerij; veel schandelijker dingen worden verzwegen, om geen zwaarder straf te moeten toepassen, als b.v. het intrekken der privilegiën. Ook keizer Frederik II laat zich weinig vleiend uit over de „trotsche" Tempelridders, over de gastvrijheid (in vredestijd) in hun ordehuizen bewezen aan Mohamedaansche grooten, waar deze zelfs hun ceremonieele eeredienst verrichtten. Bloedvriendschap kwam voor tusschen een Tempelier en den broeder van den Sultan van Egypte, terwijl Bedoeïnen en ridders als gelijkwaardigen in tornooi kampten. Nassredin, de uit Egypte gevluchtte zoon des Sultans werd in een der Tempelhuizen opgenomen (1154) en aan den vader uitgeleverd tegen betaling van 60.000 goudstukken. Niettegenstaande deze berichten hielden de pausen de handen zegenend boven de Tempelorde. Clemens IV kon echter niet nalaten met een onderzoek te dreigen (1265) en stelde op het Concilie van Salzburg (1272) een vereeniging met de Johannieter orde voor. ten einde te beproeven het Heilige Land voor de kerk te behouden, welk voorstel door Gregorius(1273) en Ni col aas IV (1290) vergeefs werdherhaald. wegens den tegenstand van den grootmeester, die meende dat de ongeÜjksoortigheid der Johannieters dit verbood en ook hun werkkring teveel uiteenliep. Toen de Orde zich volledig ontwikkeld had, bestond zij 19 uit drie klassen: ridders, kapelanen (clerici) en dienende broeders. Bovendien waren nog geaffileerden en donateurs bekend, die geen gelofte aflegden. De aspirant-ridders moesten vóór hun toelating verklaren dat zij van edele afkomst waren, uit een wettig huwelijk geboren en tot geen andere orde behoorden. Bastaarden waren uitgesloten, ook die van koninklijken bloede. De plechtige opname geschiedde in de ordekerk of kapel in tegenwoordigheid van het kapittel; de broeders hadden de bevoegdheid gegronde bezwaren in te brengen tegen de aanneming. Onder meer andere beloften verklaarde de aannemeling geen Christen te zullen neerslaan, niet te vloeken, zonder verlof zijner meerderen geen dienst of gunst van een vrouw aannemen, geen kind ten doop houden of peet worden, niemand schelden. De ridder werd uit de Ordekas van kleederen, wapenen, uitrusting en drie paarden voorzien; op de lange witte tunica was een rood kruis aangebracht. Het opperkleed bestond uit mantel, kap en muts. In den strijd gebruikte hij zwaard en lans; schild en knots werden hem door schild- of knotshouder nagedragen. Was hij ongeschikt voor den dienst geworden, dan vond hij een tehuis in commanderij of priorij. Na zijn dood werd hij in zijn ridderkleeding ter aarde besteld. De kapelaan was, sedert de vergunning (1162) van paus Alexander III, inwonend geestelijke van de orde, zonder bemoeienis van den bisschop. Alvorens in dienst te treden moest hij zich aan een eenjarig noviciaat onderwerpen, hetgeen voorheen ook aan de ridders werd opgelegd. Overigens was de opname gelijk aan die van de andere broeders en werd alleen de gelofte van armoede, kuischheid en gehoor- Tempelkerk te Cambridge. (Drugulin: Geheime Gesellschaften.) 21 zaamheid vercischt. Het geheime rituaal der receptie werd in het latijn behandeld- op de wijze der Benedictijnen. Onder het zingen van psalmen werd hem door den meester het ordekleed en den gordel aangedaan, en, indien hij priester was, den baret opgezet. Verkreeg hij de bisschoppelijke waardigheid, dan werd geen bezwaar gemaakt ze aan te nemen. De grootmeester en de grootwaardigheidsbekleeders hadden steeds kapelaans in hun gevolg om de mis te lezen en als secretaris op te treden, echter met de bepaling, dat zij geen aandeel zouden hebben in de regeering „omdat gebleken was dat de orde door de toelating van geleerde leden niet aan innerlijke goedheid gewonnen had" 1). Het was hun voorrecht om de beste kleederen te dragen, in kapittel en refectorium naast den meester plaats te nemen en het eerst bediend te worden. Zij werden lichter gestraft dan de ridders. De dienende broeders waren „frères servans des armes", helpers van den strijdenden ridder, of „frères servans des metiers", handarbeiders in de huizen, stallen, schuren en op de landerijen, van wie het meest in aanzien was de hoefsmid, tevens wapensmid. De dienende broeders werden in vele opzichten als de gelijken van de ridders en geestelijken beschouwd. Zij zaten met hen in de eetzalen, doch aan afzonderlijke tafels, en hadden buitenshuis aan de ridders te gehoorzamen aan rechtmatige bevelen. Aan het hoofd der orde stond de meester, later grootmeester genoemd, die met het hoofdkapittel de Orde bestuurde, en in de Concilies den voorrang had boven de gezanten. 1) Proces-verhoor van ridder Gerard de Caux. 22 Op den meester volgde in rang de Sénéchal (opperrechter), zijn plaatsvervanger; vervolgens de orde-generaal of maréchal, die het leger aanvoerde, de schatmeester, groot-prioren, provinciaalmeesters, prioren en preceptoren, visitatoren, leden, enz. Streng werd toegezien op de toelating van nieuwe leden; een eisch was, dat zij vijandschap en onrecht grondig uit hun hart moesten bannen, en bleek dit niet het geval te zijn, dan werd een voorbeeldige straf toegepast. Zoo liet b.v. de grootmeester Hugo de Payens den candidaat Hugo d'Amboise, die zijn onderhoorigen onderdrukte, tot aflegging van de „gelofte" eerst toe, nadat hij ze ruimschoots schadeloos had gesteld. De recepties, die in den nacht met gesloten deuren in eigen kerk, met medewerking van eigen kapelaan, gehouden werden, hebben later veel ergernis verwekt onder de lagere geestelijkheid. Om het geheim beter te bewaren werden de huurders en andere afhankelijke omwonenden verplicht zich in de nachtelijke uren op een zekeren afstand van de kerk te houden. Poorten en deuren werden tijdens de plechtigheid streng bewaakt; ingeval van verraad schorste het kapittel de zitting na het bericht van den waker „dat het regent", dus onveilig is. Ook vijandig gezinde monniken maakten zich schuldig aan deze spionnage door op het dak te klimmen en door deurreten te loeren. Volgens verklaring van ooggetuigen moeten de recepties indrukwekkend zijn geweest vooral voor den in wijdeling. Na zijn wensch, om in de orde te worden opgenomen, te hebben herhaald, vroeg hij om water en brood, smeekte met gevouwen handen en bloote gebogen knieën het broederkleed te mogen dragen, en beloofde het Heilige 26 snel of langzaam werkend vergif en magische ceremoniën. Ook de Tempelieren werd verweten, dat in de gemelde recepties aanstootelijkheden plaats hadden, die wezen op het bestaan van Islamistische sympathieën, in verband met het gebruik van magische afgodsbeelden of idpls, meer bekend als „Baffomets", die in dien vorm in de Christelijke kerk niet geduld leverden. Ook zij waren natuurlijk van den duivel bezeten. Volgens verklaring van vele getuigen in het proces van 1307 zou in sommige kapittels zulk een beeld op het altaar voorhanden zijn geweest; elk der hoofdkapittels bezat een exemplaar, „bijzonder machtig en bezield", dat hoog vereerd en als heiligdom in een schrijn bewaard werd, om op feestdagen aan de leden ten toon gesteld te worden. Te Parijs was het van massief zilver en had twee aangezichten met baard. In Engeland waren vier beelden in gebruik: te Londen in de Tempel-sacristie, te Bristelham, te Brueria en onder de rivier de Humber. Elders wordt er van gezegd, dat het is van geel koper en een menschelijke gedaante heeft en bedekt wordt met een soort misgewaad. De meester zegt tot den inwijdeling: Voilé un ami de Dieu, qui converse avec Dieu quand il veüt. Rendez lui grace de ce qu'il vous a conduit dans eet ordre comme vous le désireriez. On adore par trois fois, et chaque fois on renie le crucifix. Cet idole s'appelle Démon. Anderen vertellen van een vergulden idol, een gebaarden man „waardoor 's menschen ziel gered kan worden", of een van hout met drie gezichten, die vereerd werd onder het aanroepen van Allah. Uit het holle hoofd kwam een gemagnetiseerden gordel te voorschijn, die op het lichaam gedragen moest worden. Iemand, te Montpellier ingewijd, getuigt: Le 27 recevant me montra sur 1'autel un idole ayant la forme d'une tête en me disant, que je ne devais pas croire que Dieu füt mort paree que cela n'était pas croyable mais que je devais me confier en eet idole qu'il me fit adorer comme on baise les reliques. . Verbazingwekkend was de verklaring van ridder Cettus Ragon, die te Rome in het Lateraan (pauselijk paleis en zetel der Roomsche curie) is gerecipieerd en daar een onvervalschte Bafomet heeft gezien, zonder er bij te zeggen, dat het beeld ook in kerkvergaderingen dienst deed. De provinciaalmeester van Ierland weet te verhalen, dat in het Pelgrimskasteel te Atlith (Palestina), hoofdzetel der Tempelorde, een beeld bewaard werd, dat vragen beantwoordde, waaraan ridder Jean de Montroyal in zijn rechtvaardigings-geschrift weet toe te voegen, dat de Tempelheeren in genoemde vesting het lichaam van de heilige Euphemia lieten zien, dat verscheiden wonderen verrichtte en dat zij van deze en van den heiligen Policarpus nog relieken bewaren (Michelet I 143. 419). Zoo lang de voor de Kerk van Rome hinderlijke Baffometrie binnen de muren van Tempel en Latheraan beperkt bleef, kon de paus blijkbaar oogluikend berusten in de fantasiën der zelfstandige orde, die zoo machtig geworden was, dat zij, — geplaatst tusschen troon en altaar, — het meermalen in de hand had het evenwicht in Europa te bewaren. Hare sympathieën voor de gevreesde Assassynen, die in Syrië en Palestina van zich deden spreken, begonnen voor de Roomsche Kerk bedenkelijk te worden, toen deze zich ook in dit werelddeel begonnen te vertoonen. 28 Zij vormden een politieke geheime secte, die ook bij de Mohamedanen in kwaden reuk stond, en bedoelden alle verantwoordelijke personen, zoowel belijders van den Islam als Christenen, die haar in den weg stonden. — door dolk of vergif uit den weg te ruimen. Aan het hoqjfd van deze orde of broederschap van Ismaëliten stond een grootmeester of sjeik „de oude van den berg" genaamd, die de jonge leden „feiwade" uitkoos voor het uitvoeren van elke denkbare daad. Vooraf lieten zij zich bedwelmen door het drinken van een aftreksel van hennepzaad of het kauwen van hennepbladeren (hasjis)x) waarop een zaligheids-toestand volgde, die ze kneedbaar maakte. Graadsgewijs klommen zij op van leerling tot gezel en meester. Van de vooraf gesmaakte extatische vreugden in dit zinnelijk paradijs der sprookjesachtige tuinen van Alamut (Syrië), — waarheen de hennepeters werden overgebracht. — geeft de Venetiaansche koopman Marco Polo (± 1300) een uitvoerig verhaal, dat hierop neerkomt : het opperhoofd heeft in een heerlijk dal een prachtigen tuin laten aanleggen met veel bloemen en vruchten; kleine paleizen zijn er gebouwd van verschillende grootte en vorm. rijk versierd met vergulde en met zijde overtrokken meubelen. Door kanalen in en om die gebouwen stroomt helder water in beide richtingen. De bewoonsters zijn vlugge fraai gekleede en schertsende jonge meisjes, die zingen en dansen en op velerlei instrumenten 1) Ook thans nog wordt de hasjis in Syrië, Berberije en Arabie gebruikt om de vatbaarheid voor zingenot te verhoogen. De toppen der hennepbloemen worden in water gekookt, gefiltreerd en vermengd met kamfer, kruidnagels, muskus en amber, en in den vorm van pillen ingenomen. 29 'spelen. Dit alles wordt ter beschikking gesteld van de aankomende leerlingen der orde (Zie Mar co Polo's Livre van Pauthier). De Assassijnen-Secte geraakte omstreeks 1128, ten tijde van de aankomst der Tempelieren in het Heilige Land, tot bloei en wist Koning Boude wijn II van Jeruzalem te bewegen tot een geheim verbond van het kruis en den dolk. Deze op zijn beurt haalde de grootmeester Hugo de Payens over om met zijn 400 steeds gereedstaande ridders van de zware en 500 „serjeants" van de lichte cavalerie de Assassijnen behulpzaam te zijn in hun toenmaligen strijd tegen den gemeenschappehjken tegenstander (de Islam). De Sjeik Abulwefa nam op zich de stad Damascus op een Vrijdag in handen der Christenen te spelen op het oogenblik dat de Emir met zijn hof in de moskee in gebed verzameld zou zijn. De wacht moest door sluipmoordenaars overrompeld en de stadspoorten geopend worden. De koning beloofde bij het welslagen van dit avontuur de stad Tyrus af te staan. Op deze eerste samenwerking van ridders en wapendragers der Tempelorde met gezellen en handlangers der Assassijnen, rustte geen zegen: Te Damascus werd het verraad tijdig ontdekt en het Christen-leger, dat onder aanvoering van B oudewijn de stad reeds genaderd was, moest met bekwamen spoed de vlucht nemen en de zwaarste slagen van de vervolgende Mahomedanen opvangen. Deze ontmoeting was de eerste kennismaking van beide geheime orden, wier wegen elkander in den loop der tijden nog menigmaal zouden kruisen. Opmerkelijk is dat beider opkomst, bloei en ondergang ongeveer in denzelfden tijd viel (1100—1300). 30 Het streven der Assassijnen in Syrië was gericht op verlichting, kennis van vele — ook Europeesche — talen, politieke macht, het leiden of onschadelijk maken van regeeringspersonen, onderricht van een openbare en een geheime orde-leer, gehoorzaamheid aan bekende en onbekende oversten, bereidheid om het leven te geven voor de goede zaak. Daaraan sluiten hun volgende spreuken aan: Zaait niet op onvruchtbaren bodem. Zwijgt in tegenwoordigheid van een die wijzer is. Doe veel menschenkennis op. Win het vertrouwen. Aan godsdienstvormen zonder meer kenden zij weinig waarde toe. Uiterlijk onderscheidden zij zich niet van de Muselmannen, waren matig in alles, dronken geen wijn, leefden ongehuwd en werden onderwezen in kunsten en wetenschappen, wiskunde, logica en geneeskunde. Acht hunner grootmeesters (sjeiks) hebben hun versterkte vesting Alamut als residentie bewoond; elk hunner benoemde in het geheim zijn opvolger. De voornaamste, Sinan, werd als schoolmeester vermomd uitgezonden, was daarna als arts werkzaam, en trad in onderhandeling met koning Amalrich van Jeruzalem over een jaarlijksche uitkeering door de Tempelridders, zijn naaste buren, met wie bij zeide in vrede en vriendschap te willen leven. Als Oude van den Berg het hij Conrad de Montferrat uit den weg ruimen. De jonge tot den troon geroepen Boudewijn de Montferrat en zijn voogd Raymond van Tripoli stierven plotseling door vergif, waaraan Guy de Lusignan medeplichtig was. Ook Keizer Frederik II, die het niet |31 beneden zijne keizerlijke waardigheid achtte Lodewijk van Beyeren door een secretaris te doen ombrengen (1213), — om welke reden het concilie van Lyon (1245) hem van den troon vervallen verklaarde, — werd op zijn beurt door den hertog van Oostenrijk bedreigd, die hem. met gelijke munt wilde bètaden. Deze aanslag is echter mislukt, evenals een poging der Assassijnen om den Franschen Koning Lodewijk IX1) de Heilige onschadelijk te maken. Hoewel niet bewezen kon worden, dat de Johannieter- en Tempel-orde aan deze misdaden medeschuldig waren, ■— waarin voor het meerendeel voorname Europeanen betrokken zijn geweest, — achtte de paus het noodig de grootmeesters alle verkeer met die gevreesde anarchisten van de daad te verbieden, Hij kwam echter te laat, want hun kracht was reeds gebroken; alleen in 1256 werden 12000 hunner door de Mohamedanen gedood. Hun stelsel was intusschen reeds te Rome en aan de Europeesche hoven op angstwekkende wijze in zwang gekomen, waardoor menige paus, staatshoofd en grootwaardigheidsbekleeder het leven moest laten. Wij keeren terug tot de Tempel-orde, die na een roemrijk bestaan van ruim een eeuw zoozeer in aanzien was gestegen, dat haar in de eerste plaats in Frankrijk, en ook in Engeland, een aantal staats-functies waren toevertrouwd, terwijl de pausen vele privilegiën en vrijdommen hadden verleend wegens aan de Kerk bewezen diensten. In Aragon namen hare leden 1) Deze werd in 1250 op zijn kruistocht aan den Nijl gevangen genomen en kon zijn vrijheid af koopen tegen betaling van 100.000 marken aan zilver. Aan de Tempelridders liet hij verzoeken hem die som voor te schieten, hetgeen beslist geweigerd werd. 32 onder koning Jacob een bijzondere plaats in; de koningen van Portugal en Schotland verbonden ze als raadgevers aan hun hof, jonge vorsten en troonsopvolgers gaven hun vertrouwelijke opdrachten. De kelders van de „Tempels" te Parijs en Londen waren veilige bewaarplaatsen van 's rijks schatkist en van kapitalen en kostbaarheden toebehoorende aan vorsten en rijken. De orde kon ten allen tijde een zelfstandig leger van 30000 man onder de wapens brengen; hun schepen bestemd voor troepenvervoer en handelsondernemingen werden in alle havensteden der Middellandsche Zee gezien. Het jaarlijksch revenu van huizen, landerijen en behaalde winsten bedroeg meer dan 54 millioen francs, een uitgebreid geldverkeer, ook met Palestina, stelde haar in staat met staatshoofden leeningen te sluiten. Geen wonder dat haar voorspoed en macht den naijver van de zuster-orden en de Kerk hadden opgewekt. Met moed en doodsverachting hadden de Tempel-ridders aan bijna alle krijgsverrichtingen tegen den Islam deelgenomen. Wel was het gelukt Jeruzalem te veroveren, maar voortdurend kostte het zware offers om de stad te behouden; in 1187 viel zij in handen van Sultan Saladin, die de grootmeesters der Tempel- en Johannieterorden en den onbekwamen Guy de Lusignan gevangen nam. De machtige Duitsche, Fransche en Engelsche legers, onder persoonlijke leiding hunner vorsten, waren niet in staat ze te heroveren, in hoofdzaak wegens hun onderlinge verdeeldheid en naijver. Zij werd wel in 1229 door Keizer Frederik II ingenomen, doch bleef slechts tot 1244 in handen der Christenen. Elke volgende kruistocht beteekende een nederlaag. Zoo brokkelde het bezit langzaam maar zeker af. Antiochie viel in 1268, Tripolis in 1289 en Jacob de Molay, Grootmeester 14e eeuw. (Raynouard, Tragedie des Templiers. 34 de zeevesting Akka(Acra) in 1291, die de Tempelridders onder aanvoering van hun grootmeester Willem de Beau jeu, bijgestaan door de ridders van Sint Jan, 45 dagen verdedigden. Bij dit laatste heldenfeit kwam de geheele bezetting om. Het zwaarst werden zij getroffen door het verhes van het door hen met hulp van de Johannieter- en Duitsche ridders gebouwde (1218) bijna onneembare „Kasteel der pelgrims" nabij de kustplaats Athlit, ten noorden van Cesarea, waaraan zij zooveel herinneringen uit tijden van voorspoed bewaarden. Reeds het volgend jaar werd het door den Sultan belegerd, maar niet genomen. Tien jaar later kwam Frederik II de sterkte opeischen om te gebruiken voor wapenplaats zijner troepen. Toen de Keizer bij verrassing reeds tot den voorhof was genaderd, liep de wacht te wapen en deed de commandant de poorten sluiten; deze gaf den vorst bevel onmiddellijk van zijn brutalen eisch af te zien, daar hij hem anders als gevangene zou beschouwen. De indringer trok smadelijk af. woedend dat die Tempelheeren hem uit hun eigen woning hadden gezet. Sindsdien hebben zij in zijn oogen geen goed meer kunnen doen en waren zijn berichten naar Europa over de orde verre van vleiend. Na den val van Akka vestigde zich de Tempelorde voorloopig op het eiland Cyprus, waar de Lusignans regeerden. Het verblijf aldaar werd haar — en de Johannieter orde — zoo moeilijk gemaakt, dat beiden, aan de vrijheid van beweging gewoon, besloten het eiland te verlaten. Voor de Tempelridders, voor de groote meerderheid fransen, was de aangewezen weg zich aan te sluiten bij de hoofdafdeeling te Parijs. Den ridders van Sint Jan werd de weg vrijgemaakt om het 35 eiland Rhodus te bezetten, dat twee eeuwen achtereen hun hoofdkwartier bleef, tot zij, na de verovering door Sultan Soliman, ook hier plaats moesten maken voor den Islam, om tot het einde der 18e eeuw, onder den naam van Malteser ridders, werkzaam te zijn op het eiland Malta, waar deze orde na een rijk verleden als een nachtkaars uitging. Toen de Tempelridders, — die in het Oosten vrijwel overbodig waren geworden, — zich gereed maakten naar Europa terug te keeren, doken opnieuw geruchten op als zouden zij van het geloof der alleen zaligmakende kerk zijn afgedwaald. Van bevriende zijde werd hun te verstaan gegeven, dat de orde niet meer die van den heiligen Bernard van 1119 was, dat zij de bakens moesten verzetten of zich vereenigen met de Johannieter Hospitaalridders. Op deze raadgeving antwoordde de grootmeester Jacques de Molay, dat deze ongelijksoortigheden niet bij elkander pasten en de laatsten zich dan wel allereerst dienden te hervormen, „et quant a sa „religion, elle serait si forte et si puissante qu'elle pourra bien „défendre ses droits contre toute personne au monde". Daarbij kwam dat de Jansbroeders hun oude roeping (ziekenverpleging) trouw bleven, terwijl de Tempel, door vermeerdering van rijkdom en bezit, op weg was een wereldsch machtsinstituut te worden, dat zijn christelijke plichten van armoede verzaakte. Niet ten onrechte kon echter gewezen worden op het algemeen voorkomende verschijnsel van corruptie en verslapping van zeden aan de hoven, in het Vatikaan, in alle monnikenorden, ook in de Orde van Sint Jan, waarover geruchtmakende schandalen bekend werden door een brief van Paus Gr egorius IX, die over haar kloosterleven hevig uitvoer. 36 Zoolang de paus de Tempelorde in bescherming nam was geen gevaar te duchten. Philips IV van Frankrijk bijgenaamd le Bel (1268—1314) begunstigde haar met talrijke privilegies (1304) in de volgende mooie woorden: „Les oeuvres de piété „et de misérecorde, la libéralité magnifique qu'exerce dans le „monde entier et en tout temps le saint Ordre du Temple „divinement institué depuis longues années, son courage qui „mérite d'être excité a veiller plus attentivement et plus assi„dument encore a la defense périlleuse de la Terre Sainte, „nous déterminons justement a répandre notre hbérahté royale „sur 1'ordre et ses chevaliers en quelques lieux de notre „royaume qu'ils se troüvent, et a donner des marqués d'une „faveur spéciale è 1 ordre et aux chevaliers pour les quels „nous avons une sincère prédilection" etc. Toch had de grootmeester geen vertrouwen in 's mans verzekering. Reeds in zijn eerste regeeringsjaren had deze zich doen kennen als een trouweloos en hardvochtig vorst. Uit louter heerschzucht brak hij met de traditie der fransche koningen om met de Kerk in vrede te leven. Paus Bonifacius liet hij weten niet van plan te zijn hem in tijdelijke zaken te gehoorzamen, deed diens bul openlijk verbranden en legde beslag op de goederen der roomsche geestelijkheid, waarop Zijne Heiligheid antwoordde met de gebruikelijke excommunicatie en met de aanbieding van de fransche kroon aan Keizer Albrecht, die ze niet aannam. 'sKonings invloed was in die dagen blijkbaar groot genoeg om de keuze van zijn candidaat, den zwakken Bertrand d'Angoust als paus Clemens V en de overplaatsing van den Heiligen Stoel naar Avignon door te drijven (1305). 40 geoorloofd: het uitzuigen van de Joden en het maken van een wet, die toestond elk contract met hen te verbreken zonder eenige schadeloosstelling, het afkoopen van de lijfeigenschap in Languedoc, waarvoor hij zich in klinkende munt het betalen. In de jaren 1306 en 1307 was hij niet in staat de aan de Staten-Generaal plechtig gedane belofte — de munt weer terug te brengen op de tijdens de regeering van Lodewijk IX vastgestelde taxe — na te komen, en veroorloofde zich de vrijheid opnieuw verandering in de munt te maken om het hoofd boven water te houden. Aan zijn eischen om steeds meer geld van de rijke Orde te leenen kwam een einde, toen de grootmeester weigerde het geld voor de huwelijksgift zijner dochter Is abel voor te schieten, omdat nog groote sommen te betalen stonden. Eveneens werd zijn voorstel, om de Tempel- en Johannieter-orden in een nieuwe orde te vereenigen onder directe leiding van hemzelf en later van zijn oudsten zoon, afgewezen. Geen wonder, dat hij hunkerde naar het oogenblik, waarop hij zich van dezen naast zijn deur wonenden lastigen en dreigenden tegenstander zou kunnen ontdoen1). Toen bleek dat van het buitenland weinig of geen medewerking was te wachten, moest de koning zich des te meer in eigen land inspannen om te zegevieren en trad hij steeds beslister tegen de fransche Tempelridders op. Op den eersten tegen de Orde ingeluiden aanval volgde een openbaar bekend gemaakte oproep om van alles, wat 1) Blijkens een in den Trésor des Chartres berustend stuk stelde de koning zich reeds vóór de procedure de vraag, of de bezittingen der Orde moeten worden geconflsceerd ten voordeele van den vorst, in wiens Staten zij zich bevinden. 41 ten haren nadeele bekend was, aangifte te doen, hetgeen haar reeds vooraf in verdenking bracht. In volkskringen werden haar echter geen crimineele dingen ten laste gelegd; geen der historieschrijvers van de 12' en 13e eeuw heeft ze van de op haar geladen schuld verdacht. Zuipen als een Tempelier is een uitdrukking, die eerst na de opheffing door de vijanden verzonnen werd. De troubadours, uitstekende moralisten van hun tijd, die personen en toestanden hekelden zonder iemand te ontzien, hadden voor hen niets dan goeds, geen woord van afkeuring. De'monnik Guyot, schrijver van den Satirebijbel, zegt van pausen en koningen harde waarheden, is over de andere zuster-orden (Johanniter- en Duitsche orden) slecht te spreken. Philips de Schoone, die zich tot fiscaal maakte in eigen rechtszaak, had in het begin van de door hem op touw gezette procedure getuigen noodig. Bij gebrek aan beter nam hij genoegen met een door hemzelf uitgelokte aanklacht van twee zuid-fransche schavuiten Noffo Dei en Esquien de Florian. De laatste, — in de gevangenis door zijn medegevangene, den weggejaagden Tempel-prior Noffo, valschelijk ingelicht over het leven en de gebruiken in de orde, — vertelt reeds in 1305 zijn „geheim" aan het hof van Jaime II van Aragon en verkoopt het aan Philips. De boosdoeners kregen natuurlijk een flinke belooning, en zouden later om andere reden op het schavot aan hun einde komen. Na deze te Parijs ingekomen aanklacht teekende 26 prinsen en grooten van het hof, en een aantal aartsbisschoppen, bisschoppen, abten enz. de acte van beschuldiging. Opgemerkt is dat het proces niet Europeesch is geweest; het is inderdaad alleen in 'skonings brein bedacht en door 42 hem persoonlijk geleid, dus zuiver Fransch1). Vóór 1307 was in geen ander land sprake van vernietiging, zooals hij dit bedoelde. Hij alleen begeerde ze, gesteund door zijn raadgever Nog ar et, die achter de schermen zorg droeg voor de noodige verdachtmaking, en 12 personen uitkoos, om zich kwansuis in de orde te laten opnemen en na spionnage daar niet meer terug te keeren. Na het lichten van deze doopceel zou men zeggen, dat de gekroonde misdadiger, in plaats van op den franschen troon, in de bank der beschuldigden behoorde te zitten voor de hooge vierschaar der Tempelorde, wier leden — al waren zij niet vrij te pleiten van tekortkomingen, — algemeen bekend stonden als fiere edelmoedige ridders, de elite der natie, die groote diensten bewezen hadden aan land en volk. Toen het eerst noodige materiaal voorhanden was, kon het proces in Frankrijk ongestoord worden voortgezet. Wel remde de paus aanvankelijk met de stille kracht waarover hij beschikken kon, maar de koning zette door, maakte zelfs groote haast, opdat de buit hem niet ontglippen zou. Zonder zich om iets te bekommeren werden alleen te Parijs 900 leden gevangen gezet, en wist zijn biechtvader-inquisiteur voorloopig 140 bekentenissen van schuld door de tortuur af te persen, die den paus en de wereld moesten overtuigen. De voornaamste punten van beschuldiging waren: verloochening van de Godheid Christus, hoonen van het kruis, vereering van idolen. 1) Van de 22 grootmeesters waren 17-, van de 12000 ordeleden 9000 Franschen. 43 Als alle christelijke secten, die aan de orde voorafgingen, de gnostieken in de eerste-, de Paulicianen in de 9' en de Katharen in de 11' eeuw, waren de Tempelridders dualisten. Zij geloofden aan den God, schepper van den geest, het goede en den God van de stof, het kwade, moesten dus de Godheid Christus loochenen, hetgeen in de getuigenverhooren over recepties van nieuwelingen duidelijk uitkwam: Jezus was de valsche profeet, het crucifix zonder macht. Alleen de God des Hemels kan den candidaat redden. Wat de inquisitie in de Orde-leer voor ketterij aanzag, werd ook aangetroffen onder de Albigenzen, die, evenals de Tempelridders in ZuidFrankrijk en Palestina, onder den invloed van den Islam stonden. Ook onder de Waldenzen, met wie de Orde sympathiseerde, heerschten vrijzinnige opvattingen. Zij meenden de symbolen en mysteriën der kerk te kunnen ontberen indien zij voorbeeldig leefden, tevreden met het weinig noodige in spijs, drank en kleeding, een afkeer hadden van liegen en bedriegen en de eenzaamheid boven het gedruisch der wereld verkozen. Ieder mensch, zeide hun voorganger Valdès, die de voorschriften van Christus opvolgt is priester en apostel, en iedere leek, die de vrijwillige armoede in praktijk brengt, kan beter het Evangelie preeken dan de priesters, die de apostolische armoede niet kennen. De pijnbank werd in Frankrijk op alle Tempelridders toegepast, die zich door het aanbod om vrij uit te gaan niet heten verlokken tot schulderkenning. Velen bleven, ondanks de ondragelijke smarten, onverschrokken volharden in hun weigering. Aan de voeten kregen zij zware gewichten, aan de handen een door een katrol gehaald touw. Op een teeken 44 van den inquisiteur heesch de folteraar het lichaam zoover op dat het de aarde niet meer raakte, en begon de beruchte rekproef. die pijnlijker werd naarmate het hchaam zich meer rekte. Sommigen bezweken. De bejaarde grootmeester Jacob de Molaij. dien men valschelijk had voorgespiegeld de Orde te kunnen redden, gaf toe en bekende. Ook had men nog de hielproef, de valproef, de vuurproef enz., hulpmiddelen om elke gewenschte bekentenis af te persen. Sommigen werden driemaal gefolterd, anderen aan de genitaliën gehangen. Ridder de Va do verklaarde in het getuigen-verhoor: „Ik ben zoo lang voor het vuur gehouden, dat het vleesch der hielen is verbrand, en de ontvleeschte beenderen aan mijn lichaam ontbreken. Ziet en overtuigt u daarvan." De verhooren van degenen, die in de tortuur schuld bekenden, zijn aanwezig in den Trésor des Chartres te Parijs, doch niet die van hen, welke weerstand boden aan smart en bedreiging. In den tuin van den bisschop van Parijs werden 546 ordeleden verzameld, die in de foltering hadden bekend, daarover geen rust hadden en ter wille der waarheid de bekentenis hadden herroepen en de orde verdedigd, wetend wat hun van den koning-beul te wachten stond: hangen of branden. Wie zijn dwaling inzag kon zich redden. Niemand meldde zich en op één dag werden 56 van hen, ieder aan een paal gebonden om leveüd door een zacht vuur te worden verbrand. Den grootmeester, die eveneens zijn bekentenis herroept, wordt geweigerd de orde tegenover den paus te rechtvaardigen. Alle contact met zijn leden is hem verboden. De aartsbisschop van Sens, die het verhoor leidde, sprak tot hen: 45 Vous avez avoué que dans les réceptions des Chevaliers ils reniaient le Christ, crachaient sur la croix et que vousmême avez participé è ce crime. Vous avez reconnu, ainsi que vous étiez tombés dans 1'hérésie. Par votre confession et par votre répentir, vous avez mérité d'être absous et d'être réconciliés a 1'Eghse. Si vous révoquez vos confessions 1'Eglise ne vous regarde plus comme réconcilié, mais comme retournant a vos premières erreurs; vous êtes donc relaps, et les relaps sont condamnés au feu. Waarop het hooghartige antwoord van den meester: Vous n'avez pour toute preuve que les déclarations qui nous ont été arrachées par la violence des tortures. Nous avons révoqués ces déclarations qui étaient nulles devant la raison et devant la loi. Meer dan 1000 ridders zijn bereid geweest hun orde te verdedigen; zij zijn ondergegaan op den brandstapel, in het gevang en in de tortuur. In het jaar 1309 begon de paus over te hellen om den koning in zijn voornemen te steunen; daarop trad aan zijn hof, waar de orde veel vrienden had, een terugslag in ten haren gunste. Om dezen tegemoet te komen zond hij eenige kardinalen naar Parijs, ten einde een zelfstandig onderzoek in te stellen. Nu moet Philips weer alle zeilen bijzetten om geen terrein te verliezen en slaagde er werkelijk in den paus aan zijn zijde te houden. De fransche bisschoppelijke inquisitie zou, naast een Roomsche commissie, de bewijzen van schuld aan een te Vienne te houden concilie leveren, hetgeen juist door hem beoogd werd. Hierdoor was het lot der orde beslist. Het was aan deze hooge vergadering om op 3 April 1312, 46 onder leiding van den paus en gesteund door een geheim consistorie van kardinalen, na onderzoek van de getuigenverhooren.de vernietiging van de Tempelorde uit te spreken „als voorzichtige maatregel van openbare orde". Opmerkelijk is echter, dat het concilie niet besloot tot veroordeeling. Vele kerkvaders waren menschelijk genoeg te eischen dat de Tempelridders in de gelegenheid zouden worden gesteld zich te verdedigen. Een groot aantal waren tijdens het proces naar de bergen bij Lyon gevlucht, waar zij zich hadden verscholen onder de Waldenzen x). Hoewel het vertrouwen in den paus niet groot was, waren negen van hen als gemachtigden van 1500 a 2000 broeders verschenen. Christus' Stedehouder het die menschen in de boelen slaan en nam uit angst onmiddellijk maatregelen voor eigen veiligheid door zijn wacht te verdubbelen. Voorts haastte hij zich, op 11 November 1311, buiten de kerkvaders zijn raadgevers om, aan den koning een brief te schrijven van den volgenden inhoud: Pour faire connaitre a votre grandeur royale la vérité de tous les évènemens qui surviennent dans 1'affaire des Templiers se ne dois pas luitaire le fait suivant: les informations faites contre 1'Ordre des Templiers étaient lues devant les prélats et autres ecclésiastiques qui d'après la convocation qu'ils avaient recue de nous, sont venus a ce sacré concile; sept Chevaliers de eet Ordre, dans une séance, et deux autres dans une séance suivante, se sont, en notre absence, présentés 1) Reeds voor dien tijd slingerde de paus over geheel Europa zijn bul van kerkverbanning van allen, die deze de vluchtelingen hulp of schuilplaats verleenden, met de strenge order aan alle bisschoppen en inquisiteurs om ze te vervolgen. 47 devant ces mêmes prélats et ecclésiastiques; offrant de prendre la défense de 1'Ordre, ils ont assurés que quinze cents a deux mille Chevaliers, qui demeuraient è Lyon,ou dans ses environs, se joignaient a eux pour cette défense. Quoique ces neuf Templiers se fussent présentés volontairement, nous avons cependant ordonné qu on les arrêtat, et nous les faisons retenir en prison. Depuis nous avons cru devoir employer des précautions particulières pour notre süreté et nous annoncons ces événemens è votre grandeur, afin que prudemment vigilante, elle avise a ce qu'il convient et importe de faire pour la garde de votre personne1). De eer mag de kardinalen en prelaten niet onthoudenwórden, dat zij ten hoogste verontwaardigd waren over 's pausen schandelijke handelwijze en luide protesteerden, waarvan de schrijvers van dien tijd hebben melding gemaakt. Bij het aflezen der namen van de prelaten bleek, dat die van Italië met één enkele uitzondering, die van Spanje, Duitschland, Denemarken, Engeland, Schotland, Ierland en alle prelaten van Frankrijk, behalve de aartsbisschoppen van Rheims, Sens en Rouaan, van meening waren, datdeTempelheeren moesten worden toegelaten en aangehoord. In plaats van aan den wensch van het concilie te voldoen heft ClemensV plotseling de zitting op en sluit de vergadering. Philips le Bel, die het noodig vond in te grijpen, verscheen in Februari 1312 vergezeld van zijn drie zonen, zijn broeder en veel militairen. De paus roept op eigen gezag de kardinalen en prelaten in geheim consistorie bijeen en verklaart de Orde ontbonden. 1) Raynouard, Templiers Monumens, 176. 48 Op 3 April wordt de tweede zitting van het concilie geopend in tegenwoordigheid van den koning en zijn gezelschap. Zijne Majesteit neemt plaats aan de rechterzijde van Zijn Heiligheid. Deze maakt zijn decreet tot afschaffing der orde van den Tempel bekend door een eenvoudige bul per viam provisionis. De kerkvaders, opgeroepen om den bul te hooren voorlezen, en niet om te beraadslagen, kunnen derhalve niet protesteeren, noch tegen het besluit van den paus, noch tegen de aanwezigheid van den koning met zijn stoet. Niet alleen geschiedschrijvers, maar ook beroemde canonisten (Van Espen) hebben verzet aangeteekend tegen de pauselijke bul. Men behoeft zich dan ook' niet te verbazen, dat de handelingen van het Concilie van Vienne verduisterd zijn, en dat men er later kennis van kreeg door zwakke aanwijzingen in de kronieken. De bul van de afschaffing der Orde, die in de tweede zitting werd bekend gemaakt den 2' Mei 1312, is eerst gedrukt in den Recueil des Conciles généraux van Binius. Blijkbaar heeft men in Frankrijk gevreesd den sluier van het mysterie op te lichten, hoewel de pausen het geheim hebben gekend. Clemens V zelf erkent in zijn bul Considerantes dudem, slechts vier dagen later, „dat de getuigenverhooren „uitgebracht tegen de Orde en de Ridders in het gansche „Christendom geen voldoende bewijzen opleveren om ze als „schuldig te beschouwen en dat hij niet het recht heeft gehad „een beslissend vonnis uit te spreken" 1). Om zich te rechtvaardigen wegens de opheffing van de 1) Regestrum anni VII domini Clementis papae V litterarum de curia litt. XXXI. Geheime archieven van het Vatikaan. Raynouard t. a. p. 194. 49 Jesuiten-orde deelt paus Clemens XIV in zijn herderlijken brief van 21 Juli 1773 verschillende voorbeelden van opheffing door pausen mede, en schrijft verder: Andere pausen, onze voorgangers, hebben op dezelfde wijze gehandeld naar de omstandigheden van den tijd: onder anderen heeft paus Clemens V onze voorganger bij brieven van 2 Mei 1312 de militaire orde der Tempelheeren wegens slechte reputatie totaal vernietigd, hoewel zij wettig was bekrachtigd, hoewel zij schitterende diensten had bewezen aan de Christelijke Republiek en de Apostolische Heilige Stoel hem had overstelpt met rijkdommen, privilegies, volmachten, vrijstellingen en vergunningen, hoewel ten slotte het concilie van Vienne, dat door dezen paus was belast met een onderzoek der zaak.' van meening was zich te onthouden een formeel en definitief vonnis uit te spreken1). De paus, die zich het recht had voorbehouden om den grootmeester te oordeelen, droeg dit nu aan een bisschop en twee kardinalen op, aan wie een aartsbisschop en andere prelaten werden toegevoegd. Jaques de Molay en nog drie waardigheidsbekleeders der Orde werden voor de commissie geleid, die op een verhevenheid, vóór de Notre Dame opgericht, hadden plaats genomen. Daar is het vonnis in het openbaar voorgelezen, dat ze veroordeelde tot levenslange celstraf zonder hen te hooren. De grootmeester nam daarop het woord en zeide duidelijk hoorbaar: Het is rechtvaardig, dat ik in de laatste oogenblikken van mijn leven de zonde van den leugen blootleg en de waarheid doe zegevieren. Ik beken in het aangezicht van hemel en 1) Raynouard t. a.p. 196. 50 aarde, tot mijn eeuwige schande, dat ik de grootste misdaad begaan heb door de schuld te werpen op onze Orde. Ik verklaar dit te hebben gedaan om de ontzettende smarten van de tortuur te doen ophouden. De martelingen, die opgelegd zijn aan alle ridders, die den moed hadden een dergelijke bekentenis te herroepen, zijn mij bekend. Wat mij in beloften is voorgespiegeld zal mij niet doen besluiten de eerste leugen te bevestigen door een tweede. Liever doe ik afstand van het leven, dan zulk een schandelijke voorwaarde aan te nemen1). Onmiddellijk daarop vergaderde 'sKonings Raad, die, — zonder het vonnis der pauselijke commissie te herzien, en zonder eenige andere kerkelijke autoriteit te hooren, — bevel gaf den grootmeester en een zijner opperofficieren, die een dergelijke verklaring had afgelegd als zijn meester, dadelijk aan de vlammen prijs te geven: De brandstapel werd op de punt van het kleine Seine-eiland opgericht, waar later het ruiterstandbeeld van den grooten Hendrik IV verrees. De beide veroordeelden bestegen den brandstapel, die langzaam met klein vuur werd aangestoken om nog tijd te laten tot het smeeken om genade en het herroepen hunner verklaringen. Geen ander woord werd meer gehoord, dan de verzekering dat zij en de Orde onschuldig waren en de kreet van J a q u e s de Mo 1 ay: Clément, juge inique et cruel bourreau, je t'ajourne a comparaïtre dans quarante jours devant le Tribunal du Souverain Juge2). 1) Aan de vertoonde ondergeschoven valsche brieven van den grootmeester, waarin hij de anderen aanspoort zijn voorbeeld te volgen en niet langer te ontkennen, wilden sommige getuigen niet gelooven en bleven dus standvastig weigeren. 2) Raynouard 207, 209, 210. ,51 Enkele geschiedschrijvers hebben hieraan toegevoegd, dat hij een dergelijke dagvaarding binnen het jaar tot den koning heeft gericht. De vlammen deden hun werk, en „het vleesch valt van de beenderen" werd vóór het uitbreken van de Fransche Revolutie van 1789 een maconnieke strijdkreet van medelijden, maar meer nog van wraak tegen het koningschap. De paus lag inderdaad binnen veertig dagen en de koning binnen het jaar onverwacht op hun doodsbed, terwijl de voornaamste vervolgers een vroegtijdigen of noodlottigen dood stierven. De geschiedschrijvers waren eenstemmig in hun veroordeeling van den koning. De twijfel, de onzekerheid en het zwijgen van de fransche kroniekschrijvers waren vernietigend Wat de publieke opinie betreft, de koning zelf heeft het reeds in een brief van April 1309, dus vóór de eindbeslissing viel, aan den paus laten weten: „het volk raast openlijk tegen u en mij, en mompelt, dat wij ons meer bezig houden met de vraag hoe de Tempelgoederen in bezit te nemen dan met de orde zelf" x). r èeé$ Ondanks 's pausen aandrang om van den folter gebruik te maken, werden de ridders in bijna alle landen ontzien, veelal zeer goed behandeld, hetgeen af hing van de plaatselijke overheid. In de landen van Provence en Napels, die van de fransche kroon afhankelijk waren, is hetaantal schuldbekentenissen en gepleegde wreedheden naar verhouding het hoogst geweest. In Engeland zijn, na het dralen van Eduard II op 8 Januari 1308, 229 ridders gearresteerd en begon de bisschop van Londen het onderzoek, waarbij, in navolging van 'skonings 1) Raynouard t. a. p. 197, 198. 52 schoonvader Philips, de pijnbank niet vergeten is; geen enkele doodstraf werd uitgesproken. Voor den bisschop van York konden zij zich voldoende rechtvaardigen, zoodat hij eindigde met hen te beschermen en ze toe te staan in zijn gebied te blijven wonen1). Velen waren tijdig gevlucht, anderen in kloosters ondergebracht. Van de verbeurd verklaarde goederen kwam een groot deel in handen van den koning en zijn baronnen, een ander deel aan de Orde van Sint Jan en de rest keerde terug aan de schenkers. De Schotten waren zacht gestemd; Clifton en Middleton, de twee eenige getuigen van beteekenis, konden geen bezwarende verklaringen afleggen. In het Parlement werden de Tempelieren vertegenwoordigd door den preceptor van Sint Jan, terwijl de Bruce's en Stuarts hen begunstigden2). In Duitschland, met een gering aantalleden, zijn zij bijna allen goed behandeld, ook na hun gewapend verzet tegen de inquisitie, dat voor hen ontzag inboezemde. De aartsbisschop van Maintz sprak hen vrij en in Bohème wisten zij zich in hun kasteelen te handhaven. Het oude Spanje, nog vol van Moorsche herinneringen, bleef voor de Orde zijn sympathie behouden. De koning van Aragon deed haar zoo weinig mogelijk afbreuk en de rechtvaardige Dionisius van Portugal vernietigde den Tempel niet, maar handhaafde hem in zijn rijk in vollen omvang onder den naam van Christusorde, met behoud van zijn vroegeren rang, en van zijn bezittingen. In Hongarije zijn aanwijzingen gevonden van een voort- 1) Elias Ashmole, The order of the Garter 56. 2) Addison en Macoy 33° The knights Templar History. 53 duren der Orde. Koning Matthias Corvinus maakt daarvan melding in een brief (1460) aan den paus1). De getuigen-verhooren van de jaren 1307 tot en met 1311 met en zonder folter, met en zonder bekentenis afgelegd, vormen een omvangrijke verzameling ten deele berustend in het betrokken land. Een ander deel werd als „geheim" in het Vaticaansch archief opgeborgen en nimmer openbaar gemaakt uit vrees dat bij ontdekking de Orde minder schuldig zou blijken dan beweerd werd. Toch is het onderzoek van Münter, Dupuy, Wilkins, Bini, Loiseleur, Michelet, Raynouard, Prutz en Grouvelle en de bekendmaking van de fransche proces-stukken reeds voldoende om een oordeel te vormen over de meerdere of mindere schuld en of de tekortkomingen een zoo uiterst zware straf wettigden. Het meest op den voorgrond treden die, welke betrekking hadden op de beweerde ketterij en wat daaraan verwant werd geacht: ontrouw aan de kerk en heiligschennis, waarom het van kerkelijke zijde te doen was. Heeft de Orde naast hare openbare door het concilie van Trojes (1128) gegeven Regel nog een geheime Regel of Statuut gehad? was meermalen de vraag. Broeder Stefaan van Stapelbrugge, getuige in de Engelsche procedure, verklaart naar de door den regel van Trojes voorgeschreven wijze in de orde opgenomen te zijn en twee jaar later te zijn ingewijd, waarbij Christus werd verloochend, het kruis gehoond en andere aanstootelijkheden plaats hadden. Een aantal getuigen bevestigen deze verklaring en dat de geheime instructies mondeling werden 1) Ars quator Coronatorum XI 97. (Engelsen maconniek tijdschrift). 54 overgebracht; ook dat zij in handschrift bestonden, en opgesteld waren in het hiervoorgenoemde pelgrimskasteel te Athlit, van waar de geheime leer naar Europa zou zijn overgebracht. De Tempelorde voelde zich niet alleen militair, politiek en financieel onafhankelijk, maar kende ook geen anderen kerkdijken band dan met den paus, nadat) Alexander III in 1162 naast andere privilegies ook toestond te biechten bij eigen broeders-clerici. Een getuige op Sicilië verklaarde, dat een kapittel-leider absolutie verleende en daarbij zeide: Ik bid God, dat hij uw zonden moge vergeven, zooals. hij ze Maria Magdalena en den moordenaar vergaf, die gekruisigd werd. Dat is naar onze statuten van dien Jezus of Christus te verstaan, dat deze door de Joden gekruisigd werd, wijl hij zich uitgaf voor God en voor den Koning der Joden, tot hoon van den waren God, die in den Hemel is. Want toen hij den dood nabij was en Longinus met zijn lans de zijde doorboorde, had hij berouw, en bad den waren God om vergeving, die hem vergaf. Een ander beweert, dat sommige ordepriesters de consecratiewoorden bij de mis weglieten, dat gebruik werd gemaakt van geheimzinnige „idolen" *) en dat de idol van Castrum Peregrinorum (Athlit) door den preceptor en eenige ingewijden van overzee (Europa) als een God werd aangebeden. Een Baphomet was volgens het oordeel van geloofwaardige 1) „La tête magique des Templiers". In fransche musea vindt men steenen en bronzen Baphomets, waarover zooveel geschreven is, die niet anders kunnen beteekenen dan Mahomed. De pauselijke beschuldiging hield o.a. in verwantschap met den Islam. Salomon Reinach: Cultes, mythes et religions IV, 252. 55 personen een hoofd of beeld, van hout, steen of metaal, van verschillenden vorm, dat zich in geheime bijeenkomsten kon bewegen en orakel-taal spreken. Dit wordt voor onmogelijk gehouden, maar wie in de Mysteriën der ouden doordringt, ontmoet aanwijzingen waaruit kan worden opgemaakt, dat „wijzen" (hierofanten) levenlooze voorwerpen door magische oproepingen en operatiën belevendigen, een kunst, die in den Islam en andere godsdiensten door zeer weinigen werd beoefend en niet verloren is gegaan1). De bisschop Albertus Magnus (1200—1280) heeft veertig jaar aan een koperen beeld gewerkt, dat ten slotte zeer spraakzaam kon zijn bij zijn voorspellingen. Toen zijn leermeester, de scholasticus Thomas van Aquino, het „duivelsche" ding zag, sloeg hij, als een wildeman, het hoofd er af tot groote droefheid van den maker, die dit nimmer heeft kunnen vergeten. Abbé Mical — vermoedelijk de Graaf de Saint Germain — groot liefhebber van muziek en muziekinstrumenten, werd door den niet minder geheimzinnigen Rivarol geprezen om de door hem vervaardigde beelden met volmaakt spel en spraak. In 1783 schonk hij aan de Academie van Wetenschappen twee zijner „sprekende hoofden met een bovenmenschelijk geluid". Rivarol maakt daarvan melding in zijn rede voor de Academie te Berlijn over „rilniversalité de la langue francaise" 2). 1) J. B. de Superville: 1'Explication sur les Croix et le Baffumet de Tanden ordre (met 4 afbeeldingen). Signatstern (Duitsch) Dl, 323. Kloss: Handschriften Cat. 64 (Bibl. Groot-Oosten, Den Haag). 2) Nouvelle Biographie générale: Zie op Mical 56 De praktijk had geleerd, dat de Orde, — zonder hinder voor anderen, — met eigen geloof, ceremonie en kapelaan, geëerd kon bestaan, mits er voor gezorgd werd, dat alles binnen de muren bleef. De broeders moeten wel zeker van hun zaak geweest zijn, dat zij het hebben aangedurfd om na de eerste vage beschuldiging aan te dringen op een volledig onderzoek. Door een strengen eed gebonden, en nauw aaneengesloten, was het mogelijk er voor te waken, dat het geheim statuut, waarvan een aantal exemplaren in handschrift onder de kapittels berustten, zoolang verborgen bleef. Eerst nadat de grootmeester in Frankrijk was teruggekeerd, zoo verzekert een getuige, zou hij van bevriende zijde zijn gewaarschuwd, dat de te Athlit opgestelde geheime Regel ontdekt was, zoodat tijdig maatregelen genomen konden worden ze te doen verdwijnen. In het proces zijn de bewijsstukken dan ook niet overgelegd, en bestaat de mogelijkheid, zelfs de groote waarschijnlijkheid, dat ze nog in het Vaticaansche archief berusten. De getuige Notaris Syci de Vercelli, die voor de Orde in het Oosten optrad, geeft te kennen, dat in 1274 een „kettersche dwaalleer" beleden werd, die de grootmeesters Willem de Beaujeu en Thomas Berard in Syrië verbreidden. Tijdens het beroemde beleg van Damiëtte (1218—1220), —» waarin de Tempelridders vooraan stonden — zouden „Oude" Statuten in zwang zijn geweest, ontleend aan de kapittels van Provence, wier leer verwant was aan die der Albigenzen. Na een nauwgezet onderzoek bleek, dat de Orde geen ketterij kon worden te laste gelegd. De fout der leden bestond 57 vooral in hun zelfbewuste houding tegenover paus en koning. Zij waren geen theologanten, maar ridders, die kennis hadden gemaakt met den Islam, welks eenvoudige voor ieder begrijpelijke leer hun sympathiek was, en die zij ten deele in hun levensbeschouwing hadden aanvaard. Van afvalligheid of overgang was — enkele op zich zelf staande gevallen onder duizenden leden daargelaten — geen sprake. Aan de kerk van Rome bleven zij hangen, hoewel zij geen reden van dankbaarheid hadden. De pausen en koningen hebben nagelaten deze te machtig geworden instelling tijdig te reorganiseeren. die zich soms tusschen hen stelde, en de regeeringen meermalen angstige oogenblikken bezorgde. Zelf heeft de Orde dit wellicht eerst ingezien toen het te laat was. Op het oogenblik van den debacle bezat zij een door schenking, erfenis en winst verkregen buitensporig groot vermogen, 10500 huizen en hofsteden, behalve groote kapitalen en uitstaande vorderingen, burgen en versterkte plaatsen, die, ingeval van koop, contant waren betaald. Het centrum te Parijs, de trotsche Temple, was een steeds dreigend gevaar voor de koningen van Frankrijk; zijn ommuurde oppervlak met nevengebouwen en terreinen besloeg een derde van de gansche stad. Geen wonder, dat de Orde zich onafhankelijk voelde en vervreemdde van kerk en staat; de hooge en lage geestelijkheid klaagde over haar autonomie. Het proces, dat zeven jaar heeft geduurd, bleek ten slotte een doorloopende mislukking te zijn, waarvan de paus, die, veel onrecht had kunnen voorkomen, in de eerste plaats de overtuiging zal hebben behouden. Van de 15000 ordeleden brachten slechts 200 bezwarende getuigen uit. Van deze waren 58 de meesten wegens gedane beloften onbetrouwbaar, zoodat een deugdelijk bewijsmateriaal ontbrak. Dus zegevierde de macht boven de menschelijkheid en nam de koning het grootste deel van het bezit Om te beginnen „la grant Maison qui fut du Temple a la Grant Tour", die werd afgestaan aan zijn schoonzuster Clemence van Hongarije en later aan de orde van Sint Jan, het zeer kostbare meubilair en alle Oostersche kunstvoorwerpen, behoudens een deel dat naar Rome werd gezonden. Voorts conflskeerde hij de aanwezige 200.000 pond Tournooisch, zag zich door de opheffing der Orde bevrijd van de terugbetaling der enorme schulden van hem zelf en zijne familieleden *) en rekende buitengewoon veel voor kosten van administratie en sequestratie. En toen de rekening door hem werd afgelegd kon zij niet worden goedgekeurd. Om dit te ontgaan en zich schriftelijk te kunnen rechtvaardigen ging zijn zoon en opvolger Philippe le Long secuurder te werk en het zich door de Ridders van Sint Jan een finale kwitancie afgeven, hoewel het verschuldigde niet was afgedragen. De paus legde beslag op onroerende goederen in de stad St Paul en omstreken, en op het kasteel Chamiers met landerijen van de commanderij Riche-Branche, om te worden vereenigd met het domein des Apostolische Kamer van Venaissin 2). In zijn bezit kwamen het. kostbare zwaard, de hoed en de gouden of mystieke roos van den aartsmees ter Molay. Innocentius VI liet deze requisiten naar een kerkaltaar brengen, waar hij ze plechtig wijdde en zegende. Sinds dien 1) Delaville Le Roulx: Les Hospitaliers a Rhodes (1310—1421). 2) Boyer Histoire de 1'Eglise Cathédrale de Saint Paul. Avignon 1710.116. 59 tijd worden ze door paus en kardinalen in de Sixtus-kapel in de Kerstmetten gewijd en op het altaar neergelegd. In het wit gekleed knielt hij neder, bidt, spreekt zijn zegen uit en begeeft zich naar den troon. Deze ceremonie duurt meer dan een uur en heeft plaats in tegenwoordigheid van de gezanten van den toenmaligen keizer van Duitschland, en de koningen van Frankrijk en Spanje. Pius VI schonk de gouden roos aan de aartshertogin Christina (9 April 1776)1). Beroofd van eer, van huis en hof, ontredderd en verlaten, keerde een deel van de fiere Ridderschap in de Kerk en de wereld terug als ondergeschikten. Sommige traden in het huwelijk, waartegen de paus bezwaar maakte, ze noodzakend hun vrouwen te verlaten en in een geestelijke orde te treden op straf van het verhes van het weinigje pensioen. De grootmeester was op 18 Maart 1314 in het openbaar den heldendood ingegaan, de paus overleed 20 April van dat jaar verscholen op een van de koninklijke kasteelen, omdat hij in zijn paleis te Avignon zijn leven niet zeker was. De koning stierf 29 November aan een ziekte, waarvan de oorzaak niet kon worden vastgesteld. Zijn lichaamsbouw moet schoon geweest zijn, maar zijn aard was wraakgierig, hebzuchtig tot het uiterste en wreed. Hij alleen eischte meer belastingen dan al zijn voorgangers zamen, zoodat zijn heengaan een ware verkwikking was. Zijn laatste jaar was het meest sombere van zijn leven. Van alle kanten kwamen rampen en schande over zijn huis. Drie schoondochters, allen prinsessen van Bour- 1) Handschrift van den Rozekruiser Johan Samuel Mond (1724—1794), aanwezig in de Mac. Handschriften-verzameling van Dr. Kloss (Den Haag). Zie Catalogus XIII C. 9. 12. 60 gondië liet bij wegens echtbreuk levenslang in de gevangenis werpen. Na een jaar werd een van haar wegens een vergissing in de persoon vrijgelaten. Twee broeders Launay, die hun schuld bekenden, zijn wegens majesteitsschennis veroordeeld om „levend gevild" te worden. Na onthoofding moesten de overblijfselen nog aan de galg (!) DE TEMPELORDE IN NEDERLAND. OOK hier te lande hebben de Tempelridders zich, reeds spoedig na de oprichting, in Holland, Zeeland, Brabant, in een deel van Gelderland en te Maastricht, opgehouden, maar — voor zoover bekend — niet in het Sticht, Friesland, Groningen en Drenthe. Bij voorkeur vestigden zij zich op hooggelegen watervrije plaatsen aan of bij de zee en de groote rivieren, hetgeen wijst op hun rivier- en zeevaart, handel en verkeer. Ook kozen zij hun woning in de nabijheid van de huizen der heeren van Borselen, Wassenaer, Egmond, Arkel, Brabant, Wijk bij Heusden en Kleef, die tijdens de kruistochten tot de Orde toetraden of haar door giften van land begunstigden. Daar de opheffing ook hier wel niet op zachte wijze zal zijn geschied, en alle bewijstukken der kloosters tijdig uit den weg zullen geruimd zijn, is het te vreezen, dat — indien het onderzoek der kerkelijke archieven van Rome, Utrecht en Keulen geen nieuws oplevert, — de geschiedenis hier te lande in het duister zal blijven. De mogelijkheid bestaat, dat sommige getuigenverhooren aan den dag komen, o. a. die, welke de paus den aartsbisschop van Keulen en den bisschop van Utrecht heeft opgedragen (omstreeks 1311) met bericht, dat zijn commissarissen, onder wie de deken van Sint Servaas te Maastricht, hen zouden bijstaan bij de ondervraging. In deze oude stad is in de 12e eeuw een klooster gesticht, dat uitgebreid werd 62 tot aan de Nieuwstraat, de Muntstraat en de Grootestraat, in welke laatstgenoemde nog zeer oude overblijfselen van zwaar muurwerk aanwezig zijn. In 1808 werd daar een oude kapel afgebroken, in welker vensters Tempelridders in gebrand glas waren afgebeeld. Philips van Vlaanderen schonk aan den franschen grootmeester Fulco landerijen te Lage Mierde1) bezuiden Tilburg bij de Belgische grens, waarop een klooster verrees, dat na de opheffing voor pastorie diende. De heilige Bernard van Clairvauz, stichter van de Tempelorde werd schutspatroon der kerk evenals Godfried van Lotharingen (1141). In dezelfde streek zijn in 1129 kloosterhuizen gebouwd te Stiphout en Rixtel bij de kerk, ten westen van het kasteel Helmond, verblijf van den hertog van Brabant2). Heussen van Rhijn maakt melding van de Ridderstraat van het schoone dorp Wijk bij Heusden, waar de „roode" monniken een ruime zeer vruchtbare „Munnikenhof" hadden nabij den zwaren burg van de heeren van W^ijk, die eenige kruistochten meemaakten: „de poort door de Tempelieren gebouwd was een groot en deftig werk, en stond nog in onzen tijd overeind (1726). Door dezelve ging men in een fraaye 1) Foulques V van Anjou? (1090—1142). In den tegenwoordigen pastorietuin stond in de vorige eeuw een zeer oud rond doopvont van natuursteen, met vier mannekoppen waarvan een gebaard. De afmetingen waren: hoog 0.97, breed 1.17, breedte van het bekken 0.72 M. (Kroniek Hist. Genootschap van Utrecht 3e Serie deel 4.) De Heer pastoor te Lage Mierde is van meening dat het vont in 1830 naar St Oedenrode is overgebracht, waar het nn zou prijken in de nieuwe kerk. Dit bericht is niet bevestigd door mijn persoonlijk onderzoek. Het klooster zelf is in 1903 gesloopt en de steenen werden gebruikt als wegenmateriaal. 2) J. van Oudenhoven Beschrijvinge van de Meyerye van 's Bosch 49. Boxhorn: Ned. Hist 185. Moll: Kerkgesch. D 2.130 en II 3.210. 63 en wyde galdery int klooster, aedes erant praestantes structura ampla superba". Dit klooster, in het midden der 12' eeuw gebouwd, is als de andere Tempels in 1313 aan de orde der Johannieters toegewezen. Van Rhijn meent dat de tempelieren meerendeels zijn gespaard, hoewel de oude traditie te Wijk en omstreken luidt „dat allen te Wyck op eenen naght wierden omgebraght, uytgesondert eenen die ontquam". Vóór de troebelen der Reformatie waren de gebouwen nog in zijn geheel. De muren van de boerenwoning getuigden in 1840 nog van de oorspronkelijke bestemming1). Hier te lande werd de koning van Frankrijk beschuldigd van moord uit hebzucht en ging het gerucht, dat de Paus de misdaad niet verhinderd heeft. De Brabantsche priester Lodewijk van Velthem, die in 1304 te Sichem en in 1313 te Velthem stond, schrijft in zijn Rijmkroniek of Spieghel Historiael (Boek IV, Cap. IX): Paus Clement hadde den Coninc gegeven Dat men den Templeers oec haer leven nam Ende al meest so was die dinc Om haer goet, ende om haer Rijckheden, Dat si die Templiers verdeden. Want dat feyt was toebracht So heymehc, eer 'syet bedacht Wesen mochte enich man. Ende Paus en Coninc deelden 't goed Daer kerstenheyt gecranct werd mede2). 1) Heussen van Rhijn, Outheden II 395. Romer, Kloosters 173. J. van Oudenhoven, Beschrijvinghe van het Landt van Heusden (1650) 27. Dionys Mudzaert Kerck. Hist. 1311 No. 1. Van der Aa. Aardrijksk. Woordenboek. 2) Manuscript Bibl. Leiden. 65 met hoogen toren, — die in 1648 nog bestond, — groote en kleine Tempel genaamd. Bij het opgraven van de kelders en het ploegen van het land kwamen nog in de 19* eeuw een aantal zeer oude muntspeciën boven1). Te Zierikzee stonden de Tempelridders „in groot aensien ende achting" en hadden in de Meelstraat een „treffehjk huys" met fraaien gevel en boogvensters. Na de rampen van 1313 kwam het aan de Jans-heeren en daarna aan de Predikheeren. „De hooge poort van rooden steen met beeltenissen van „Leeuwen en andere dingen zeer kunstig gemaakt" bestond nog in 1744. De stallen waren in de tegenover gelegen Sint Jansstraat gebouwd, en de gevel aan den ingang der Zandtuinen behoorde bij het huis. Alle geschiedschrijvers behandelen den traditioneelen „grouwelijke moord" op de kloosterbewoners; de regeering der stad2) zou van den landsheer3) een brief hebben ontvangen, waarin haar wordt aangezegd op een bepaalden nacht den raad in stilte te doen vergaderen en met dringend bevel alle ridders op staanden voet om te brengen. Eenige gereedstaande stadswerkers moeten dan de woning zijn binnengedrongen en alle aanwezigen hebben gedood, behalve een tweetal, dat zich in een naburig berucht huis ophield en den dans ontsprong. De zoon van Mr. Frangois van Sandijk, Secretaris der stad, die in 1512 zijn vader 1) Deze commanderij was ingedeeld bij het Groot-prioraat van Parijs. J. van der Baan, Gesch. van Zaamslag 38. 2) Baljuw, schout, schepenen en raden. 3) Graaf Willem III van Holland, Zeeland en Henegouwen (1286—1337) in 1305 gehuwd met Johanna van Valois, zuster van Philips IV van Frankrijk, onder wiens invloed zij stond. 74 dat aan een behoorlijk gesprek niet gedacht kon worden. Hij gaf in dien toestand te kennen het te durven wagen met een fransen leger naar Londen te marcheeren, waarop Choiseul hem aanraadde liever naar Amerika te gaan en daar te blijven. Maar daarvoor was Karei niet te vinden; toen gaf de fransche regeering voorgoed het denkbeeld op om zich van de Stuarts tegen Engeland te bedienen (Dutens Mémoires I 124). Het plan kwam wel niet tot uitvoering, maar een ander, van niet minder ondernemenden aard, bracht S. G. en Belle-Isle weer te Frankfort samen. Frans van Lotharingen was den 13" September 1745 tot Duitsch keizer gekozen; 4 October zou de kroningsplechtigheid plaats hebben. Uit alle oorden stroomden voornamen en nieuwsgierigen er heen; vorsten, gezanten, hoofdofficieren en regeeringspersonen vulden met hun bediening en equipages de stad. Belle-Isle was de hooge vertegenwoordiger van Lodewijk XV. Geen smaak vindend in de rumoerige genoegens en de offeringen aan Venus en Bacchus, gaf deze de voorkeur aan rustige besprekingen in de binnenkamer van den broederkring der loge Union. Hier werden in die dagen de grondslagen gelegd voor de Tempelheeren-orde in Duitschland, die twintig jaar later een ongekenden bloei zou bereiken in de hooge graden (Stricte Observantie). In de Frankforter logevergaderingen was de leiding beurtelings aan twee onbekende en nimmer ontdekte broeders toevertrouwd, de la Tiercé en Philip Steinheil, die fransch of duitsch spraken naarmate de omstandigheden het eischten. Ook bij deze propagandisten is in de eerste plaats te denken aan onzen onvermoeiden S. G. Dat Keizer Frans zich in een tijd, dat aller oogen op hem gevestigd 75 waren, in dezen kring, zelfs vermomd, zou hebben begeven, is niet aan te nemen. Het kon hem niet onbekend zijn, dat zijn gemalin Maria Theresia, heerscheres van het Rijksland en streng geloovig opgevoed, zich nimmer heeft kunnen vereenigen met dit soort „liefhebberijen" van haar man. Hij wist uit eigen pijnlijke ervaring, dat de Weener politie, met of zonder haar weten, in 1743 op het middernachtelijk uur de pas opgerichte loge „drie kanonnen" binnendrong en een aantal vergaderden, waaronder leden van den hoogen adel, arresteerde, en het gebouw voor goed sloot. Broeder Frans, die zich onder de aanwezigen bevond, heeft met enkele anderen kans gezien door een achterdeur te ontsnappen, en stoorde zich blijkbaar niet aan de echtelijke vermaningen; hij bleef trouw met de broeders verkeeren, voortaan op een onvindbare plaats onder den grond1). Het occultisme, waarmede de in die dagen veelbeoefende alchemie nauw verband hield, schijnt op hem een groote aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend. De lust tot goud maken beheerschte hem zoo zeer, dat hij daarbij minder peinsde over de ideëele en wetenschappelijke zijde van het oeroude probleem, als wel hoe zijn toch reeds groot vermogen met het goud der wereld was te vermeerderen. Dit is den amateur natuurlijk niet gelukt, evenmin als zijn voorgangers, te beginnen met Rudolf II, hetgeen den graaf de St. Germain niet belette om hem en zijn broeder Karei van Lotharingen, (1712—-1780) de gouverneur van België, beiden gekleed in langen witten mantel met rood Andreas Kruis, met veel plechtigheid in het kapittel te Baireuth en in het slot van Willem van 1) Zie Lenning's Allgem. Freimaurer Handbuch II, 132, 428, 458. 76 Hessen-Cassel tot ridder van het Rozekruis te maken „nadat zij zinnebeeldig den voor profanen onvindbaren weg hebben moeten zoeken naar Mont Salvat met zijn heiligen graaltempel, welks kelk van Smaragd zich alleen kon vertoonen aan den mensch van zelfbeheersching, die de vrucht van ware zelfkennis is" 1). De mystieke strekking van de leer dezer Tempelridders staat hier duidelijk tegenover de verstandelijke moraal en het clubwezen van de Engelsch-protestantsche vrijmetselaren. Voor eigen veiligheid hadden de roode en blauwe graden reden alles in het werk te stellen tezamen onder één dak te bhjven wonen. Zij vulden elkander aan en openden de mogelijkheid de tegenstellingen te verzoenen. Talleyrand de Perigond deelt in zijn memoires mede, dat de graaf de Saint IGermain „prins der Rozekruisers" omstreeks 1740 in Frankrijk met onbekende bedoelingen reisde. Toen de koning in Augustus 1744 na de campagne in België, te Metz plotseling doodelijk ziek werd, waren de geneesheeren ten einde raad. Maarschalk Belle-Isle kwam op het denkbeeld om de hulp in te roepen van een empiricus, wiens naam onbekend is gebleven. De artsen verzetten zich daartegen, maar de koning verlangt den „man der ervaring" aan zijn ziekbed te laten komen. Deze brengt door het toedienen van een krachtig werkend middel, door hem „soeverein" genoemd, een wondergenezing te weeg, en verdwijnt even bescheiden als hij gekomen is. Na eenigen tijd was L o d e w ij k XV hersteld en trachtte zijn maitresse, hertogin de Chateauroux, die van zijn ziekbed verwijderd werd gehouden, haar vroeger leven aan 1) Prof. Bolland, 96. 77 zijn hof voort te zetten. Dit werd haar echter belet door een vergiftiging, die dreigde een einde aan haar leven te maken. De koning was wanhopend en smeekte Saint-Germain, die daarbij tegenwoordig was, spoedig een tegengif klaar te maken om de stervende te redden. Hij weigerde daartoe mede te werken, zeggende dat het te laat was. Genoemde Mad. d'Adhémar die meende zijn onechte kleindochter te zijn, knoopte in 1785 over dit geval een gesprek met hem aan, toen hij als markies d'Adhémar aan het hof van Marie Antoinette vertoefde en door tusschenkomst van deze tot gezant benoemd was, eerst te Brussel en daarna te Londen. Het is toch nooit te laat, zeide de hofdame, om een vergiftigde te redden. „Als ik, antwoordde hij, de hertogin genezen had, zou iedere familie in elk ernstig geval mijn hulp inroepen, en het ongeluk zou mij vervolgen als de onderneming niet slaagde." Het antwoord was te ontwijkend om de gravin te overtuigen van zijn welwillendheid, die hem overigens steeds kenmerkte. In deze zaak was de wil om te redden blijkbaar afwezig, en rijst de vraag of hij, die enkele maanden te voren den koning het leven redde, ook niet betrokken is geweest in deze hoflntrige van minister Maurepas en anderen, die een einde maakte aan de regeering van een eerzuchtige en kostbare maitresse, een der vier gezusters Mailly. Lodewijk, een goedhartig maar in veel opzichten zwak vorst, was nu wel verlost van dezen kwaden invloed, die knaagde aan zijn troon, maar een plaatsvervangster miste hij zoo zeer, dat naar een andere moest worden uitgezien. Zouden weer dezelfde hofkringen optreden, die voor eenige jaren de hertogin op den voorgrond plaatsten, waartegen, naar 80 maakte aan tafel een fraai gedicht op haar; Belle-Isle plaatste haar op den voorgrond. De latere minister ChoiseulStainville en diens vrouw waren de eersten, die haar openlijk een bezoek brachten. Het was de koninklijke wensch, dat de markiezin zou worden ingelicht aangaande de zaken van binnenlandsch bestuur; later zouden haar ook de betrekkingen tot de buitenlandsche mogendheden ter kennis worden gebracht. Haar toestand was zoo versterkt, dat zij het waagde Voltaire, Rousseau en Marmontel, d'Alembert, Helvétius en Diderot in hun denkbeelden te steunen en de koning voorstelde de joden burgerrecht te verleenen. Scherp tegenover de opkomende Encyclopedisten stond de officieele hofpartij van de koningin en den dauphin, die stevig onder den invloed stonden van de jezuïten, en al hun macht gebruikten om de kettersche geschriften te onderdrukken. De koning, die weinig op had met philosophie, speelde standvastig een neutrale rol en was al tevreden als het gezellig samenzijn met de vrienden en zijn geliefkoosde jacht daaronder niet zouden lijden. Daarin zou de graaf de Saint Germain de markiezin behulpzaam zijn; hij zou „Zijne Zeer Christelijke Majesteit", die zich soms wanhopig verveelde, afleiding bezorgen door belangstelling op te wekken o.a. voor chemische proeven bij het maken van fraaie kleurstoffen. Na den dood van zijn vriend de maarschalk Maurits van Saksen, die het kasteel Chambord in gebruik had, kreeg hij vergunning om in eenige vertrekken van bet vorstelijk kasteel een laboratorium in te richten, waar de koning en de markiezin soms gansche avonden bij hem 81 doorbrachten om bekend te worden gemaakt met de geheimen zijner kunst *). Hij had dagelijks toegang tot de petits cabinets van den koning en de particuliere vertrekken van Jeanne. waar hij tallooze anecdoten en verhalen deed, die bij nader onderzoek bleken historisch juist te zijn, en steeds leerzaam en opvoedkundig waren. Met een ongekende levendigheid voerde hij b.v Hendrik VIII of Frans I zoo sprekend op. dat de toehoorders den indruk kregen van een samenspraak van die koningen met hem: „Et alors le roi se tourna vers moï' Eens had hij - het was in het jaar 1759 - op een souper bij den minister-president Choiseul, een liefdesgeschiedenis verteld van een paar jongelieden, die nog al in den smaak viel. De markiezin had er van gehoord en verzocht hem het verhaal ook in haar kring te doen. Hij maakte wel bezwaar tegen een herhaling, maar het was niet mogelijk weerstand te bieden aan den drang der dames. Het komt in net kort hierop neer: De markies de Saint Gilles, spaansch gezant te 's-Gravenhage in het begin der 18' eeuw, kende uit zijn jeugd den graaf de Moncade. grande van Spanje, te Madrid, die hem t>encntte. dat zijn zoon tot groot verdriet der ouders verliefd was geworden op een beroemde actrice te Toledo, en het pUur had haar te trouwen. Om dat te verijdelen had de graaf den koning verzocht haar te laten opsluiten, hetgeen onmogelijk was geworden door hun vlucht naar Holland. Zoo was de gezant de aangewezen persoon om zijn zoon op te sporen en met de eerste scheepsgelegenheid terug te zenden. Saint Oilles, bereid om dezen dienst te bewijzen, haast zich maat- 1) Von Gleichen, Souvenirs 122. 82 regelen te nemen om het jonge paar in de hotels van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam te ontdekken. Van een der bespieders ontvangt bij op een avond de tijding, dat de jongeheden, die beantwoorden aan het opgegeven signalement, zich op dat oogenblik in den Haagschen schouwburg bevinden, en hun intrek hebben genomen in den „Vicomte de Turenne" (later verdoopt in hotel Maréchal de Turenne). Tegen middernacht begeeft zich de politie daarheen, dringt de slaapkamer binnen en deelt hen mede. dat in beider belang een einde moet worden gemaakt aan deze verhouding. De zoon had aanvankelijk weinig lust zijn aangebedene te verlaten. Toen deze echter vernam, dat haar een som van dertig duizend francs, zou worden ter hand gesteld mits de huwelijksbelofte werd teruggeven, werd de zaak anders. Beiden nemen ten slotte genoegen met het voorstef van den gezant tot scheiding; zij krijgt de geboden som en de jonge man. die zich aan het noodlot onderwerpt, scheept zich, ruim voorzien van wissels en reisgeld, te Rotterdam in. Saint Gilles, verheugd over dit resultaat, schrijft onmiddellijk aan den vader, dat het hem een waar genoegen is den goeden afloop te kunnen berichten, dat de zoon reeds vertrokken is en spoedig in den schoot der familie zal terugkeeren. Benige tijd daarna ontvangt de gezant van zijn vriend Moncade het volgende antwoordt de hemel heeft mij nooit gezegend met kinderen, hetgeen een ware ramp is voor mijn geslacht. Ik zie dat gij door avonturiers zijt beetgenomen; maar uwe bedoeling was goed en daarom zend ik u hierbij, ter voldoening van de door u voorgeschoten gelden, een wisselbrief. Saint Germain. die voor de waarheid van het verhaal 83 met al zijn bijzonderheden instond, heeft het gezelschap den geheelen avond bezig gehouden; het werd beurtelings bewogen tot lachen en weenen door zijn voortrefFehjk spel. Op verzoek van de gastvrouw is het stuk in het kort opgesteld om door het hoftooneel te worden opgevoerd1). Uit Parijs en Versailles ontving Frederik II van Pruissen in de eerste jaren zijner regeering een aantal oogenschijnlijk onschuldige berichten in cijferschrift van iemaid die zich Le Chambrier noemde en reeds in dienst stond van F r e d e r i k W i 11 e m I. Hij was de geheime diplomatieke agent, die ook hofnieuwtjes aanbracht, en van wien de koning, naar aanleiding van een bericht over maarschalk Belle-Isle, tot zijn geheimraad Podewils zeide: Chambrier fait è merveille. Ook schreef hij in 1740 aan den koning, dat B e 11 e -1 s 1 e benoemd was tot gezant bij de verkiezing van keizer K a r e 1 VII te Frankfort en gaf den raad om minister Fleury te verzoeken dezen uitstekenden generaal te plaatsen aan het hoofd der fransche troepen in Bohème in den successie-oorlog tegen Oostenrijk, waarin deze Praag belegerde en innam. In de laatste maanden van zijn werkzaamheid vestigt Chambrier de aandacht van den koning op Mad. de Pompadour: „met wie ik sedert langen tijd op zeer goeden voet sta". Zij mengt zich niet in de buitenlandsche politiek, die haar niet aantrekt en waarvan zij ook geen verstand heeft; op den gang van zaken in Frankrijk heeft zij echter veel invloed. (11 Januari 1751.) De geestelijkheid en de jezuïten doen al het mogeüjke om Lodewijk XV in hun sfeer te betrekken en haar uit zijn omgeving te verwijderen. Dit is echter mislukt, 1) Memores de Mad. du Hausset, 187. 84 want de politieke besprekingen, ook over het buitenland, zullen voortaan op raad van minister Saint-Séverin worden gehouden in haar tegenwoordigheid, ten einde haar talent te ontwikkelen". Chambrier schrijft verder „ik ben onder de gezanten haar oudste kennis en geef Uw Majesteit den raad om haar gezag aan dit hof te steunen, want zij kan U door haar invloed van veel nut zijn". (15 en 22 Maart 1751.) Dit bericht achtte Frederik, onder de bestaande verhoudingen der grootmachten zoo belangrijk, dat hij den geheimen agent tijdens zijn bezoek aan Wezel bij zich ontbood om deze zaak mondeling te bespreken, waar de onnaspeurlijke „kameraar" eenige dagen na zijn aankomst zou zijn overleden! Heeft Saint Germain zich voor dit werk geleend, waartoe hij door zijn verblijf aan het hof te Versailles in staat was?1). Het lag zeker in zijn lijn, en later zal wel blijken, dat hij, als het pas gaf, voor de wereld dood kon gaan, als hij zulks verkoos, om onder een anderen naam te herleven, en dat geheime agentschappen voor Lodewijk XV en Frederik de Groote door hem onder verschillende namen werden waargenomen, hetgeen de koning van Pruisen in 1760 deed schrijven: „C'est un homme que personne n'a déchiffré" (Oeuvres posthumes 1788 III, 73). 1) Het is zeker niet toevallig, dat de meermalen genoemde Belle-Isle (t 1761) en S. G., die een groote vereering voor hem koesterde, elkander hebben gesteund in hun politieke plannen. Zie ook Politische Correspondenz van Frederik de Groote; en Flammermont's Correspondance des agents diplomatiques bl. 14. waar Le Chambrier ten onrechte wordt ingedeeld bij de familie de Chambrier le Neuchatel, in wier uitvoerige genealogie, voorkomende in de Galérie Suisse van Secretan (Deel III. bl. 140) met geen enkel woord wordt melding gemaakt van onzen geheimen agent. 85 Na deze „ruse de cour", zooals S. G. ze gaarne noemde, verliet de „overledene" de stad Wezel om naar Parijs, zijn hoofdverblijf, terug te keeren, waar hij zijn opvolgers in de Pruisische ambassade GeorgeKeith(de Schotsche Stuartaanhanger) en Dodo van Knijphausen, die voor hem in de politieke wereld geen onbekenden waren, kon terugvinden. In den tijd dat de „hooge raad der philosofen" zijn keuze liet vallen op Madame d'Etioles en haar bestemde tot 'skoningsmaïtresse, kwamen Voltaire en Saint Germain overeen het kind uit de volksklasse, dat later de beroemde tragédienne Mad. Clairon zou worden, te beschermen en te ontwikkelen. De eerste had te Parijs in zijn woning een klein theater, waar Mad«"« Glairon, zijn nicht Dénis en de groote Le Kaïn „Tancred en Phèdre opvoerden. „Quel que chose de supérieur encore a été 1'action de mademoiseUe Clairon et de Facteur (Le Kaïn) qui joue Tancrède; jamais les ames n'ont été transportées par des secousses si vives, jamais les larmes n'ont plus coulé. Mad. Clairon est devenue le plus grand peintre de la nation1). De markgravin Frederika Wilhelmina van Baireuth— Ansbach, zuster van Frederik II van Pruisen, die van haar hof een tweede Versailles wilde maken, ontmoette in Juli 1750 te Potsdam den alwetenden, den alombekenden V o 11 a i r e. In hun briefwisseling was het steeds heel idyllisch frère Voltaire en 1) Voltaire Oeuvres (Beuchot) XL, 293. Choiseul, die Clairon tegen vervolging beschermde, haastte zich na de geslaagde repetities te bewerken, dat zij van den koning een uitnoodiging ontving om te Marly Tancred te spelen ook voor de dames Pompadour. Choiseul en Grammont. (Barbier Journal IV.) 86 soeur Guillemette voor en na. Nieuwsgierig naar den te Parijs en Lunéville veelbesproken hofedelman, die nu schuil ging achter den klinkenden naam van markies d'Adhémar, kon Voltaire haar, — nog beter dan haar broeder Frederik, —» inlichten omtrent diens veelzijdigheid op het gebied van tooneel, muziek, kunsten en wetenschappen. Het gevolg was, dat zij den wensch te kennen gaf den markies zoo spoedig mogelijk aan haar hof te verbinden. Voltaire, verheugd haar van dienst te zijn, schreef 22 Augustus aan madame Dénis te Parijs: „Zeg aan d'Adhémar dat hij te Baireuth een schoone kans heeft om zijn invloed te doen gelden. Kunnen de partijen het over de voorwaarden eens worden, dan zullen zij over het accoord geen berouw hebben. Baireuth heeft een italiaansche opera, een fransche comedie en een goede bibliotheek." De markgravin heeft 10 December nog geen antwoord. Zij wordt ongeduldig en dringt op een spoedige beslissing aan, „vooral in dezen tijd van twist en verveling, om de conversatie wat op te vrolijken, te meer daar de hertog van Wurtemberg, die te Parijs van hem hoorde, ook moeite voor hem doet". De markgraaf, die het niet al te breed had, heeft voor een kamerheer niet meer over dan 1500 kronen tractement. Neen dat is d'Adhémar's bedoeling niet. Als hij komt zal het niet anders zijn dan als „grootmeester". Dit wordt toegegeven, al is ook in Duitschland die waardigheid onbekend. Ten slotte wordt overeengekomen dat de jaarwedde zal bedragen 4000 francs benevens tafel en equipage1). Langen tijd zal de reizende en trekkende man niet aan 1) Voltaire LV. 440, 447, 454,477.517.519.529.538, LVI. 79. LVII. 298. 87 dit hof vertoefd hebben. Vermoedelijk is hij er begin 1756 weer teruggekeerd Den 9« April schrijft de markgravin aan haar jeugdigen kamerheer, den toekomstigen gezant Gleichen1), — die toen voor haar rekening een tweede reis naar Italië maakte, waarvoor d'Adhémar hem de noodige introductie-brieven bij den gezant Choiseul e.a. heeft meegegeven, — het volgende: Tont ce que vous me dites de beau de Rome me fait venir 1'eau a la bouche. Est il possible qu'on puisse avoir des vapeurs, quand on est au paradis? Cependant vous mandez au marquis d'Adhémar que vous en êtes tourmenté. Met bijvoeging van de dichtregelen: L'étude me soutient, la raison m'iüumine, Je dis ce que je pense et fais ce que je veux. Mais vous êtes bien plus heureux: Vous vivez pres de Wilhelmine, schrijft Voltaire in JuÜ 1757 aan d'Adhémar: Vous devez revoir incessamment un chambellan de son altesse royale (de markgravin), qui est presque aussi malade que moi, mais qui est aussi aimable que vous. J'ai eu quelque fois le bonheur de le posséder2) dans mon ermitage des Délices oü nous avons bu è votre santé. Je vous fais les compliments sur votre dignités de grand-maltre. Souvenez que j'ai été assez heureux pour poser la première pierre de eet édiflee. Madame Dé nis vous aime toujours etc. 1) Gleichen was te Rome en In 1759 te Parijs de huisvriend van Choiseul, bij wien hij Saint Germain ontmoette onder den naam bailli de Solar (Souvenirs de Gleichen VU). 2) Toespeling op d'Adhémar's bezoeken onder anderen naam. 88 Ondanks de weinig vriendschappelijke verhouding tusschen de hoven van Frankrijk en Pruisen was het in dien tijd nog mogelijk langs een omweg een brug te bouwen over Baireuth, en den zevenjarigen oorlog te stuiten. Toen het geluk aan Frederik II aanvankelijk den rug toekeerde, achtte hij het niet beneden zijn waardigheid op 7 Juli 1757 aan zijn zuster Wilhelmina te schrijven: que 1'on pourrait offrir jusqu' a 50000 écus a la favorite (Pompadour) pour la paix et pousser même les offres beaucoup au dela, si en même temps elle pouvait procurer quelques aventages. Vous sentez les ménagements et combien peu j'y dois paraltre; le moindre vent, qu'on en aurait en Angleterre, pourrait tout perdre. Natuurlijk was de bedoeling dat een en ander zou worden overgebracht aan den grand-maïtre, die te zorgen had, dat het op kiesche wijze Madame Pompadour zou bereiken. Voltaire, die ook ingelicht was door den koning, zou dus met d'Adhémar, te Versailles alleen bekend onder den naam van Saint Germain, — als tusschenpersonen de belangen hunner lastgevers behartigen1). Indien het van deze geheime agenten alleen moest afhangen zou de vrede zeker niet lang meer uitblijven. Een geheel ander geluid liet Frederik in 1760 hooren, toen aan Frankrijk de zwaarste slagen werden toegebracht en Pompadour hem, — door tusschenkomst van Voltaire en S. G. — liet polsen over zijn vredelievende gevoelens, waarop hij kortaf antwoordde: ik ken haar niet2). 1) Een soortgelijke ruse de cour werd door Frederik in 1757 beproefd door aan zijn zuster op te dragen vredesonderhandelingen te negocieeren met minister Bernis door tusschenkomst van den ridder Folard (S. G.). Zie Masson's Memoires du Cardinal Bernis I, 403. 2) Wilhelmina von Baireuth Mémoires Leipzig 1889, 614. — Arneth Geschichte von Maria Theresia. 89 Er is gevraagd wat de Tempelheeren beoogden. Kennis en verlichting brengen werd gezegd door middel van een „geheime leer" der Tempelridders, die meer dan vier eeuwen is bewaard gebleven te Kilwinning nabij den berg Herodom in Schotland onder bescherming van Jacob Stuart en diens opvolgers *), Aldus wordt van macpnnieke zijde beweerd, maar bewezen, aannemelijk gemaakt, is dit niet. Nimmer zijn stukken voorgelegd en de verantwoordelijke personen blijven zich tot den huidigen dag verschuilen achter het geheim, dat in de 12' en 13e eeuw zijn grond kan hebben gehad in het gevaar eener dreigende inquisitie2). In het Oosten was de Orde overbodig geworden door het eindigen van de kruistochten en in Europa evenzeer, want, — al ware zij in 1314 niet vernietigd — dan was haar bedoeling om louter de schatten van koningen en rijken te beveiligen, handel te drijven en bankzaken te verrichten niet langer gerechtvaardigd. Met de ziekenverpleging en het kloosterleven waren de vrije Ridders sedert lang niet meer vertrouwd. Naast de eerbiedwaardige Tempeltraditie, is in 1740 een andere, die der internationale Rozenkruisers 3), op onverklaarbare wijze ingeschoven. Wat de zoogenaamde geheime Tempelleer aan duidelijkheid miste, zouden dezen aanvullen door hun 1) Bolland 36. 2) Die Freimaurerische Tradition leitet den Ursprung der Freimaurerei von dem Schottischen Zweige des Tempelherren-Ordens her. Von einem zusammenhang habe ich keine glaubwürdige Spur finden können. (Prutz Geheimlehre und Geheimstatuten des T.H. O. Berlin Mittler 1879 Vorwort IV1 3) Bolland 62. 90 Rozekruisersgraad. Deze broederschap1), die den schijn heeft opgericht te lijn in tegenstelling met de dogmatische Jezuitenorde (1539). had zijn begin in Andreae's Allgemeine Reformation der Ganzen Welt en werd in enkele jaren over Noordwestelijk Europa verbreid. Te Parijs deed zij voor het eerst in 1623, van zich spreken, en maakte bekend, dat haar leden alchemie, magie en kabbala beoefenden, doordrongen tot de grooten der aarde en ook den omgang met het volk van den „marais du Temple" zochten. Deze „onzichtbaren" leerden de menschen „zonder boeken of teekenen zich los te maken van de dwaling (der kerk) omtrent de dood", hetgeen de haat van de geestelijkheid over hen bracht. Hun „magiër beloofde ze te leeren zich (in gedachte) te verplaatsen van Oost naar West, van Noord naar Zuid, alle talen der wereld te spreken, de beurs vol goud te hebben, welsprekend te zijn, de gedachten der menschen te openbaren, den horoscoop te trekken (als Paracelsus Bombasticus) en onzichtbaar de hoven der koningen en vorsten, de huizen der rijken binnen te gaan. Door aanplakking aan de hoeken der straten maakten zij hun komst bekend en noodigden weiwillenden, niet nieuwsgierigen, uit zich aan te melden2). Zoo zou dan de Graaf de Saint Germain, die zich als Tempelheer en Rozekruiser voordeed, de maconnieke leider worden op het gebied van mystiek, magie, magnetisme, hypnose en vele aanverwante vakken, die in de orde werden afgescheiden 1) Bolland 62. 2) N. van Wassenaer, Hist Verhael aller gedencwaerdige geschiedenissen In Europa VII, A° 1624, bl. 124. Naudé Instructions 27. Figuier 1'Alchemie 273. 91 van de „heroïeke politiek". In den Salon Luxemburg van gravin Rochefort werd in het gezelschap van d'Lïssé, Mirepoix, Nivernais, Gontaut, Duras e.a. een tooneelstuk van den geheimzinnigen graaf Forcalquier gespeeld en de voordeden van een vrijzinnige regeering en van de nieuwe philosophie besproken. Duclos verhaalt er van zijn oosterschen meester Zadig, een Rozekruiser. die den respectabelen leeftijd van 354 jaren heeft bereikt, er uitziet als een jong man en naar het voorbeeld van Lullius het wonderbare mysterie van het „grand oeuvre" heeft volbracht. Voltaire, de schrijver van „Mahomet" had sedert 1729 betrekkingen aangeknoopt met den raadselachtigen ridder Folard, ijverig propagandist van de macpnnerie in Frankrijk en Engeland. Men mag verwachten dat zijn vrijzinnige beginselen met die van de Tempelarij overeenstemden, al voelde hij weinig voor de aanvangsgraden. Zijn „confrère couronné", toen nog Br.-. Frederik II van Pruisen, noemde hij lieverSalomon du Nord1). Zelf was hij algemeen bekend als Patriarche des Délices en ontving op zijn landgoed in Zwitserland de beaux-esprits van de eeuw. Als een bijzonderheid maakt hij melding van pas ontdekte brieven van Philippe le Bel (uit Melum 1306). waarin deze den graaf van Vlaanderen verzoekt mede te werken aan de uitroeiing van de Tempelieren 2). 1) Catharina II werd gedoopt Semiramis du Nord. 2) Voltaire Moeurs XVI, 287. Montesquieu, schrijver van 1'Esprit des lois verkondigt de meening, dat het proces, noch de veroordeeling iets bewijzen tegen de Tempelheeren: reeds vóór de beschuldiging waren zij veroordeeld om te vuur en te zwaard verdelgd te worden evenals de eerste Christenen, de Joden en de Hugenoten (Pensees 1901, II, 338). 92 Kort na zijn troonsbestijging (1740) schreef de koning aan Voltaire: mon cher ami, j'ai assisté aux derniers moments d'un roi... je n'avais besoin de cette lecpn pour être dégoutté de la vanité des grandeurs humaines. Ne voyez en moi qu'un citoyen zélé, un philosophe un peu sceptique;... ne m'écrivez qu'en homme,* méprisez avec moi les titres, les noms et tout 1'éclat extérieur. . Voltaire aan den koning (1759): Votre Majesté me reproche de caresser 1'infame (het dogma). Eh, mon dieu non, je ne travaille qu'a 1'extirper et j'y réussis beaucoup parmi les honnêtes gens. De koning aan Voltaire (1766): 1'infame ne donne que des herbes vénimeuses, il vous est réservé dè 1'écraser avec votre redoutable massue, avec les ridicules que vous répandez sur elle et qui postent plus de coupes sur elle que tous les arguments; en in 1767: vos pièces contre 1'infame sont si fortes que depuis Celse on n'a rien pubhé de plus frappant. II est temps de prononcer son oraison funèbre et de 1'enterrer. Vóór de Encyclopédie verscheen1), schreef Voltaire: Je voudrais un bon livre de philosophie, qui écrasat pour jamais 1'Infame. Je mets toutes mes espérances dans 1'Encyclopédie. En toen het eerste deel uitkwam, antwoordde d'Alembert: Vous me répétez sans cesse: Ecrasez 1'Infame. Laissez la se predpiter elle même. Elle y court plus vite que vous ne pensez. 1) Het denkbeeld daarvan was reeds in 1742 door den abbé Gua de Mal va (de onvindbare) aan Diderot en d'Alembert in overweging gegeven. Het opzienbarende werk verscheen te Parijs van 1751 tot 1772 in 28 deelen in folio, een supplement in 1778 te Amsterdam en een table analytique. Latere uitgaven van 1777 in 39 deelen en van 1780 in 58 deelen. 93 De bedoeling van het werk was vooroordeel en dwaling te bestrijden, door middel van philosophie, religie, moraal en politiek, de menschheid licht en waarheid te brengen. De Jezuiten waren de eersten om de schrijvers aan te vallen en te bewerken dat het bij arrest van den Raad „als strijdig met den godsdienst en den Staat werd verboden. Bij Diderot werden zijn papieren na huiszoeking weggevoerd. Zij wisten de hinderpalen uit den weg te ruimen en mochten zich verheugen in steeds aangroeiende medewerking, vooral van theologen, die inplaats van de kerk te steunen haar den rug toekeerden en het bestaande gezag ondermijnden. De faculteit en de aartsbisschop van Parijs veroordeelden de abbés Pr ad es en Yvon, die de vlucht namen en aan het hof van Frederik de Groote een schuilplaats vonden. Voltaire haastte zich faculteit en parlement belachelijk te maken in het pamflet „Le tombeau de la Sorbonne"1). Behalve de oprichters Voltaire, Diderot en d'Alembert, werkten daaraan mede: Montesquieu, Rousseau, Holbach, Turgot, d'Argens, Helvétius, Dumarsais, Duclos, Condorcet, Condillac, Jaucourt, Mably, Buffon, La Harpe, Marmontel, Raynal, Morellet, Grimm, Saint Lambert, en een groot aantal andere bekende personen. Treffend is dat reeds in het eerste deel kleur bekend werd door opname van het artikel „Autorité" waarin staat: Le prince tient de ses sujets même 1'autorité qu'il a sur eux. La couronne, le gouvernement, 1'Autorité publique sont des biens dont le Corps de la Nation est propriétaire. II n'y a que des Esclaves, 1) Mouffle d'Angervüle: La vie privée de Louis XV. 94 dont 1'esprit serait aussi borné que le coeur, qui puissent penser autrement. Het volk leed in die dagen honger en gebrek en de koning „trés chrétien et bien aimé" bekommerde zich niet om de buitensporige uitgaven van zijn hof. Bij de door Lodewijk XIV nagelaten 2x/2 milliard schuld werd door hem nog 750 millioen gevoegd. „La machine se brisera". Minister d'Argenson schreef reeds in 1749, dat een aantal intellectueelen beschuldigd werden te hebben geschreven tegen de regeering en vóór het déisme (in tegenstelling met het théisme der kerk). In café's, op de wandeling en in den schouwburg wordt daarover zeer vrij gesproken. Diderot zit gevangen wegens zijn Thérèse la philosophe, waarin de natuurgodsdienst wordt verdedigd. Deze mannen vormen nog geen partij, maar hun aantal neemt met den dag toe. De revolutie is in het verschiet. Er heerscht te Parijs een antimonarchale geest en sommigen spreken reeds over de mogelijkheid van een republiek naar het voorbeeld van Rome. Het absolute koningschap kan goed zijn onder een uitstekenden koning, maar wie waarborgt ons steeds een grooten Hendrik IV te hebben. Indien de koninklijke macht niet beperkt en die van het parlement niet uitgebreid wordt naar het voorbeeld van Engeland, is de revolutie zeker. Vrijheid van godsdienst is noodig, met het ultra-montanisme moet gebroken worden1). In tegenwoordigheid van Lodewijk preekt een jezuit van den kansel „que le Parlement fut congédié, dissipé et anéanti comme impie et comme destructeur de la Religion" (1754). Wel gaat hij en Madame de Pompadour voor 1) Mémoires d'Argenson VI, 320, 465, VII, 23, Vin, 277. 95 het oog van de wereld „en dévotion", maar niemand gelooft aan den ernst van dit besluit. Hij laat zich overhalen om het Parlement te dreigen met zijn aan God ontleende macht: „Je suis votre maitre, je veux être obéi. Je connais tous les droits, que je tiens de Dieu. II n'appartient a aucun de mes sujets den limiter ou décider 1'étendre: On voudrait donc que je misse ma couronne è leurs pieds." Het volk heeft een afkeer van de priesters, die met de inquisitie worden vereenzelvigd; in hooger kringen zwijgt men ze dood. In 1753 zijn zij een derde minder in aantal dan het vorig jaar; het Jezuitencollege is verlaten 1). Een der eerste salons der 18e eeuw, waar dames en heeren in besloten kring te Parijs op gezette tijden bijeen kwamen was die van het hotel Sully; hier verscheen ook de jonge strijdlustige Arouet, die onder den naam Voltaire een plaats zou veroveren in de opvolgende salons. Nieuwe denkbeelden op het gebied van letteren, kunst en politiek werden er vrijmoedig besproken, zoodat zij spoedig invloedrijke middelpunten, werden, in tegenstelling van de clericale hofkringen van Versailles. Het weelderige hof van koning Stanislaus (van Polen), schoonvader van Lodewijk XV, te Nancy en Lunéville, was zeer in trek bij Voltaire en zijn vrienden Chatelet, Belle-Isle, Choiseul, prins Conti, Maurits van Saksen, de actrice Clairon, d'Alembert, Montes- 1) Barbier Journal IV 301, VI 114, 150, 158, VII 274, 300, 453, VIII 277. Het Jansenisme, welks politieke actie de propaganda der philosophen voorafging, bleek een krachtige bondgenoot te zijn: het stelde den wil des volks boven dien van den autocraat en de kerken boven den paus. 96 quien, abbé Guasco, Hénault, en hun aller vriend Saint Germain, die er als markies d'Adhémar vertoefde, en zorg droeg voor tooneel en opera. Hij was er een voorwerp van vrouwenvereering: II fut question entre les deux amies Boufflers et Chatelet du fameux vicomte d'Adhémar et de ses fredaines. Mad. Boufflers avoue trés ingénument qu'elle aimait encore le vicomte, bien qu'elle eüt è se plaindre de lui; mais elle avoua non moins ingénument que, si elle le renvoyait, elle ne pourrait résister et que 1'entrevue se terminerait par un raccomodement1). Deze dame de gastvrouw van het huis 2), stond bij Voltaire hoog aangeschreven; hij zond haar zijn Henriade met het vers: Vos yeux sont beaux, votre ame encore plus belle, Et, sans prétendre è rien, vous triomphez de tous. Si vous eussiez vécu du temps de Gabrielle (d'Estrées) Je ne sais pas ce qu'on eüt dit de vous, Mais on n'aurait point parlé d'elle. Onder leiding ook van Diderot openden te Parijs eenige salons haar deuren voor de opkomende democratie (1750). Overwogen werden nieuwe politieke systemen, onderzocht de 1) Gaston Maugras, La cour de Lunéville. 2) Zij was in haar kring bekend onder den naam „Dame de Volupte", hetgeen haar blijkbaar niet hinderde, want zij maakte — wat in dien tijd gebruikelijk was —• haar eigen grafschrift: Ci-gït dans une paix profonde Cette dame de Volupté Qui, pour plus grande Süreté, Fit son paradis de ce monde. 97 wetten en zeden van andere landen, waarbij de aandacht viel op de oude republieken, op Holland waar de Staten souverein waren en de stadhouders slechts uitvoerders van hun besluiten, op Engeland met zijn democratische regeering, op China, waar de invloed der philosophen tot voorbeeld werd gesteld1). Die van Madame Tencin was bij haar dood (1749) overgegaan op Madame Geoffrin's „Royaume de la Rue St. Honoré"; Voltaire, Bernis, Helvetius, Fontenelle, Marmontel, Raynal, van Loo, Latour en Holbach waren trouwe bezoekers. De gastvrouw was wel geen geleerde, maar zij bewoog zich met gratie te midden van deze élite. Zij onderhield een belangrijke. buitenlandsche briefwisseling, ook met Frau Bi elke te Hamburg, die zij berichten toezond om de Europeesche hoven in te lichten, en waarin die vorsten veroordeeld werden, welke naar willekeur vervolgen en verbannen. Mad. du Deffand opende haar woning voor Montesquieu, Hénault, Maupertuis, e.a. (1753). Mad** de 1' Es pi nas se hield haar „Temple de la Philosophie". fungeerde er, zoo werd gezegd, als priesteres, d'Alembert als priester, Diderot, Helvetius, Holbach e.a. als suppoosten. De salons van Choiseul, bijgenaamd „ministre des philosophes" of „cocher de 1'Europe", waren beroemd om de wijze waarop hij en de hertogin wisten te ontvangen en om de 1) Wie zal de republiek durven voorstellen. De adel, de heeren, de rechtbanken hebben er hun gedachten nog niet over laten gaan. Toch zal zij komen (d'Argenson). 98 welverzorgde soupers. Zijn schoonzuster Grammont gaf gelegenheid politieke vraagstukken te bespreken. Mad. B r a c a s ontving „letteren" en Mad. Tessé alleen „braven en deugdzamen". De geliefde gastvrouw Mad. Boufflers verliet na den dood van prins Conti den Temple, waar zij haar muziekavonden gaf, en ontving voortaan in een villa te Auteuil. Evenals de dames Dudeffant, L'Espinasse en Geoffrin had zij haar bureau d'esprit en correspondeerde met vorstelijke personen1). Bij Holbach, den ij veraar voor den natuurgodsdienst, kwamen op gezette tijden Diderot, Rousseau, Marmontel, Condorcet, Duclos, Helvetius, Raynal Buffon en Grimm. Mad. Clairon, die in haar rijke dagen het huis van Molière bewoonde, ontving er al wat voornaam was in kunst en letteren; ook de koning zag men er te midden van de dames d'Aiguillon, Viller oy, Dudeffant. Geoffrin en prinses Galitzin. Omstreeks 1740 ontdekte d'Adhémar de jeugdige Claire Leg ris in een rondtrekkend tooneelgezelschap en werd, na van Voltaire den goed klinkenden naam Clairon (klaroen) te hebben ontvangen in den vasten hof troep te Lunéville opgenomen. Met medewerking van Maurits van Saksen was haar talent als tragédienne zoo ontwikkeld, dat zij in 1743 aan de Opera te Parijs en eenige 1) Dutens, Mémoires II 62, noemt haar een der meest intelligente vrouwen van de 18* eeuw. Na een lichtzinnig leven sloot zij zich aan bi) de philosophische beweging. Deze dame niet te verwarren met haar naamgenoote aan het hof van koning Stanislaus te Lunéville. 99 maanden later aan het Théatre Francais geplaatst kon worden. Hier debuteerde zij in de hoofdrol van Phèdre en bleef meer dan 20 jaar de meest geliefde actrice, die op aangrijpende wijze de werken van Voltaire vertolkte, en een bijzondere gave had om de misstanden der samenleving te schilderen en haar hoorders te inspireeren. Aan de honderd maal gespeelde Mariage de Figaro van Beaumarchais was het succes aan haar te danken; de inhoud was een doorloopende aanklacht tegen hof, adel en justitie. Clairon en haar medespeler Lek ai n hadden den moed eenige kritiek uit te oefenen op de koningin (1765). Zonder vorm van proces worden beiden voor onbepaalden tijd gevangen gezet op een eenvoudig briefje van 'skonings kabinet (lettre de cachet). Onmiddellijk slaat Parijs, hoog en laag, alarm en trekt in groote drommen door de straten naar de gevangenis om te protesteeren en hulde te bewijzen. De regeering, waarvan Choiseul ministerpresident is, ziet welk een macht populariteit beteekent, en staat in haar onrust aan beiden toe om htm vereerders gedurende eenige dagen op luisterrijke wijze te onthalen. Invrijheidstelling moest natuurlijk spoedig volgen. Zij keerden als overwinnaars terug en het koninklijk gezag had de vlag moeten strijken voor de democratie. Na deze triomf, die Clairon niet gezocht had, nam zij voorgoed afscheid van het tooneel om haar leven in rustiger omgeving te slijten. Haar groote vermogen was door een slecht beheer van den abbé Terray bijna geheel verloren gegaan, zoodat het een uitkomst was, dat de graaf de Saint Germain haar aan het hof van Karei Alexander van Baireuth-Ansbach een plaats wist te bezorgen, die zij 100 vele jaren behield. Zij oefende een grooten invloed uit op den aanvankelijk nog al verwaanden vorst, deed veel goed en was gezien in haar omgeving, behalve bij de markgravin. „Sans m'aveugler sur les défauts du margrave je 1'ai cru prés de 17 ans un des plus vertueux êtres de la nature1). Begin 1758 maakte d'Alembert zich ongerust over het lot der democratische beweging. Voltaire, voor geen klein gerucht vervaard, stelde hem echter gerust: Les plus grands clercs ne sont pas les plus fins. Soyez sür que Mad. de Pompadour et 1'abbé de Bernis sont trés loin de se déclarer contre 1'Encyclopédie. L'un et 1'autre pensent en philosophes et agiront hautement sans se compromettre. En toen Choiseul, met den steun van Mad. de Pompadour, Bernis als minister opvolgde (1759), was het voor de ingewijden geen geheim, dat hij bereid zou zijn met haar in de politiek te staan of te vallen. Haar tegenstanders waren ook de zijne, en van de medewerking hunner trouwe vrienden S. G. en maarschalk Belle-Isle waren zij verzekerd. De koning, vermoeid en neutraal, legt een deel van zijn regeeringstaak in haar handen en staat toe, dat zij met den minister de staatszaken bespreekt en gezanten benoemt. In den familiekring van Choiseul2) was S.G., soms verschijnend achter het masker van den baljuw Sol ar. 1) Mémoires d'Hypolite Clairon (Bibl. des mémoires par Barrière VI) waarin tooneelisten vele nuttige wenken vinden. 2) De hertogin de Choiseul was een der weinige voornamen, die in 1792 door het revolutionnaire comité met eerbied behandeld werd. Haar schoonzuster de hertogin de Grammont-Choiseul is geguillotioneerd. (Mémoires, de Mad. du Hausset 65.) 101 gezant van Sardinië, een welkome gast, die met den gastheer een grappige comedie speelde. Solar est le seul homme que le duc de Choiseul ait traité avec une sorte de respect, peut-être paree qu'il avait été a Rome son instituteur en politique. Le duc lui fit avoir 1'ambassade de Paris, la médiation de la Paix en 1762, des gratifications immenses et une abbaye de 50000 lires 'de rente. Tous les devoirs pieux, qu'un fils peut rendre a son père lui ont été prodigués par Mad. de Choiseul et sa familie1). Het behaagde hem, — na zijn taak als vredesonderhandelaar te hebben volbracht — dood te gaan, d. w. z. men zou hem niet meer als Solar zien verschijnen, zoodat de hem beloofde voordeden voortaan door anderen zouden worden genoten. De andere gasten, die de ware verhoudingen niet kenden, waren verbaasd dat de minister aanmerking maakte pp zijn vrouw die, naar het voorbeeld van den huisvriend Saint Germain. onder het eten niet dronk2), alleen plantaardig voedsel gebruikte, enz. Zij antwoordde, dat zij zich bij dien levensregel heel wel bevond, waarop Choiseul: Pour ce qui est du baron, è qui j'ai reconnu un goüt tout particulier pour les aventuriers, il est le mattre de choisir son régime, mais vous madame, dont la santé m'est prédeuse, je vous défends de suivre les folies dun homme aussi équivoque. Ce mouvement de colère provenait de sa jalousie contre le maréchal Belle-Isle, dont S. G. était „1'ame damnée". Om het gesprek 1) Gleichen Souvenirs 21, 46, 129. 2) De reden daarvan was, dat het speeksel niet mocht worden doorgespoeld, maar zich voor een goede spijsvertering behoort te vermengen met het pas gekauwde voedsel. 102 af te leiden op een ander onderwerp vroeg de baljuw of het waar was, dat de regeering de afkomst niet kende van S. G., die op zulk een voornamen voet leefde. Hij is, antwoordde de minister, de zoon van een portugeesche jood, een bedrieger, die, vreemd genoeg door den koning met groote onderscheiding wordt behandeld. Dit was een van de mystificaties, waarin S. G. met zijn medewerking betrokken werd; ook Gleichen wist er van, maar niet de andere gasten, die vermoedelijk in den waan moesten gebracht worden, dat, waar Choiseul zich zoo ongunstig over S. G. uitliet, hij hem op dit oogenblik zeker geen gewichtige politieke zending zou opdragen. Zooals hierna zal blijken was dit eenige maanden later het geval, en heeft hij zijn „vaderlijken vriend" in April 1760 in Den Haag openlijk gedesavoueerd en zelfs de Staten van Holland zijn uitlevering verzocht, ten einde hem in de Bastille op te sluiten 1 Wij behoeven ons daarover niet te verontrusten: het was maar een „ruse de cour" door hem zelf bedacht en uitgevoerd. Als lord G o w e r kon deze moralist-jongleur tot vermaak van het Palais-Royal en van de volksklasse in den Marais (du Temple) de Engelschen prachtig nadoen. Hij vertelde van de koningen Frans I en Hendrik VIII, en stond lang stil bij Hendrik IV zijn idealen koning, dien hij de Groote noemde, een voorbeeld voor andere vorsten. Ook stelde hij de middeleeuwsche Tempelridders en alchemisten in hun doen en laten voor, om te eindigen met Jezus Christus: Je 1'ai connu intimement, c'était le meilleur* homme du monde, mais romanesque et inconsidéré; je lui ai souvent prédit qu'il finirait mal. Daarna weidde hij uit over de diensten aan de vrouw van Pilatus 103 en aan de heilige Anna na haar dood bewezen. Sans moi elle n'aurait jamais été canonisée. Pour son bonheur je me suis trouvé au concile de Nicée, et comme je connaissais beaucoup plusieurs des évêques qui le composaient, je les ai tant priés, je leur ai tant répété que c'était une si bonne femme, que cela leur coüterait si peu d'en faire une sainte, que son brevet lui fut expedié1). Het weinig ontwikkelde Parijsche publiek der 18c eeuw nam deze fabelen voor ernstig op en begreep niet den bedekten aanval van dezen Gower op de Roomsche dogma's. Bedoeld was het onredelijke wondergeloof der theïsten te stellen tegenover de leer der natuurphilosofen en deïsten (Voltaire e.a.). Met terzijdestelling van de namen in andere landen aangenomen, kwam de cosmopoliet aan het hof te Versailles en te Parijs weer terug als graaf de Saint Germain. De koning, die in zijn verveling toegaf aan verkeerde neigingen en in de jacht afleiding zocht maar niet vond, werd door hem in het gezelschap van Mad. de Pompadour e.a. aangenaam bezig gehouden; tot hun vertrekken en aan de petits soupers had hij vrij toegang. Naar de „kamervrouw" 2) van de favorite beweert zou hij in enkele dagen vlekken uit diamanten hebben weggenomen, en bracht bij nu eens zijn kostbare verzameling edele steenen mede, dan weer eenige op email geschilderde miniatuur portretten van Petitot, den beroemden kunstenaar 1) Van Mad. de Pompadour sprekende: „Si on ne la canonise pas, ce sera paree que les rois de Prance voudront épargner cent mille écus", de gewone prijs, die gegeven moest worden voor de bekendmaking van een nieuwen heilige. (Mémoires de Mad. d'Adhémar II, 190.) 2) Mad. du Hausset, Mémoires 148, 186. 104 in dienst van Karei I van Engeland en Lodewijk XIV. „II était un charlatan d'une magnificence théatrale et d'une science encore plus trompeuse", zoo luidt het niet onverdeeld gunstig oordeel. Overigens bezocht hij de bijeenkomsten der philosofen en encyclopedisten d'Alembert, Diderot, Holbach, Grimm, en de meest bekende letterkundige Salons, waar vele vrienden verschenen. Werd het leven hem te druk (1759), dan vond hij een toevlucht in den huiselijken kring van den markies Ducrest de Saint Aubin te Passy, den vader van Mad. de Genlis (1746—1830). Deze schetst hem in hare memoires (blz. 25): een goede veertiger, goed gebouwd, middelmatige lengte, donker haar, bruine tint met regelmatige gelaatstrekken1). Hij sprak de zuidelijke talen, ook het Engelsch, vloeiend, het Fransch met een Piemonteesch accent, hetgeen zijn oorzaak had in het verblijf aan het hof van den koning van Sardinië te Turijn. Het was Gleichen (1733—1807), zoo schrijft deze in het laatst van zijn leven, een genoegen de voornaamste personen de revue te laten passeeren, die hij op zijn reizen door Europa had ontmoet, die hem hebben geleid, gehuisvest en gevoed. De eerste, tevens de voornaamste in zijn soort, was de beroemde graaf de Saint Germain, dien hij in 1759 te Parijs bezocht in het hotel van de weduwe Lambert, wier dochter door hem (S. G.) het hof werd gemaakt. „Daar hoorde ik, dat hij geheimen bezat, dat de koning hem een deel van het kasteel Chambord in gebruik had gegeven en de Parijsche wereld druk over hem sprak. De adept scheen 1) Mémoires de Mad. de Genlis (1857) p. 25. 105 nog al tevreden over mij te zijn; bij was zeer onderhoudend en liet mij een dozijn prachtige schilderijen zien met de bewijzen van echtheid, waaronder Murillo's Heilige Familie, voorts een aantal losse diamanten en edele steenen, van ongewone grootte en kleur. Het zeldzaamste van deze „schatten der wonderlamp" was een opaal en een witte saphir." Aldus luidde het oordeel van Gleichen, die voor een kenner op dit gebied gehouden werd. Tot middernacht kon hij hem in al zijn uitingen bewonderen en zes maanden achtereen zagen zij elkander bijna dagelijks. De graaf had het merkwaardige talent de belangstelling van zijn hoorders op te wekken zelfs voor het ongeloofelijkste. Daarbij hield hij rekening met hun ontwikkeling, zoodat de „armen van geest" evenzeer onder zijn bekoring kwamen als de meest ontwikkelden, voor wie hij de bijzonderheden uitvoeriger verhaalde met de meest afwisselende gelaatsuitdrukking en gebaren. Hij tooverde, zoo scheen het, zijn gedachtenbeelden met een groote wilskracht voor het geestesoog der omstanders, die den overweldigenden indruk kregen, dat zij zelf de dingen zagen en beleefden in den tijd en op de plaats der handeling. Daarin slaagde hij volkomen. „Die onnoozele Parijzenaars gelooven dat ik 500 jaar oud ben. Ik laat ze maar in dien waan, als ze er plezier in hebben" *). „Ce Saint Germain, après avoir scandalisé trente villes et dupé deux cent apprentis-chimistes, rencontre un Grand, né libéral et sensible; il résout de terminer par lui le cours de ses jongleries. Voici le discours, qu'il lui tint: „Depuis prés de 80 ans (il en avait alors 77) je cherche un homme, dont 1) Gleichen Souvenirs blz. 124. 106 je puisse faire un „vase d'élection", et dont je puisse remplir de la céleste rosée, que j'ai ramassée dans la terre promise. II ne doit tien savoir et être propre a tout. D'autres connaissances tiendraient dans sa mémoire la place de celles que je dois y introduire; la lumière et les ténèbres, le pur et 1'impur, Dieu et 1'homme ne s'allient pas ensemble. Je vous connais peu par moi-même, et beaucoup par ceux que vous ne connaissez pas, mais que vous connaitrez un jour. Le Ciel mit dans votre ame pure les germes de toutes les qualités; laissez-moi les développer; devenez le récipient céleste dans lequel découleront les vérités surnaturelles. Vous êtes invité, ou du moins vous le serez, a gouverner des royaumes; prêtez vos soins et votre génie aux humains, mais donnez votre temps et votre étude au Maitre Suprème. A l age de 27 ans vous vous trouverez dans peu de mois en avoir 90. J'aurai existé, travaillé, réalisé pour vous; devenu un prodige pour le reste des humains, vous ne serez rien aux yeux de Dieu, si vous vous contentez d'être la lumière d'une planète. Dépositaire des plus étonnants Secrets, vous pourrez arrêter la marche des étoiles, et tiendrez dans vos mains le destin des empires; mais la science n'est un trésor qu'autant, que celui qui la donne, en dirige 1'usage"1). Dergelijke psychische operaties werden blijkbaar ook door hem verricht aan zijn vrienden Gleichen en Diderot op 's konings eenzaam gelegen verblijf Marlij bij Versailles met de prachtige beelden, heerlijke tuinen en klaterende watervallen. Hij werd geacht de eenige in Europa te zijn, die met 1) Uit Dr. G. Kloss' Handschriften-verzameling in de Bibl. der orde van Vrijmetselaren in Den Haag, Fluweele Burgwal 22. 107 deze zaken bekend was, hetgeen door dankbare vereerders erkend is in het onderschrift van zijn portretx): Ainsi que Promethée, il déroba le feu, Par qui le monde existe, et par qui tout respire. La nature è sa voix obéit et se meut. 's II n'est pas Dieu lui-même, un Dieu puissant l'inspire. Diderot, anders zoo uitvoerig en duidelijk in zijn brieven aan Mad. Volland, schrijft haar 10 Mei 1759 voorzichtig en bedekt zonder namen te noemen: Nous partimes hier a huit heures pour Marly; nous y arrivames a dix heures et demie; nous ordonnames un grand diner, et nous nous répandimes dans les jardins... Je portais tout a travers les objets des pas errants et une ame mélancolique. Les autres nous devancaient a grands pas et nous les suivions lentement, le baron Gleichen et moi. Je me trouvais bien a cöté de eet homme; c'est que nous éprouvions au dedans de nous un sentiment commun et secret. C'est une chose incroyable comme les ames sensibles s'entendent presque sans parler. Un mot échappé, une distraction, une réflexion vague et décousue, un regret éloigné, une expression detourneé, le son de la voix, la démarche, le regard, 1'attention, le silence, tout les décèle 1'une è 1'autre. Nous nous parlions peu; nous sentions beaucoup; nous souffrions tous deux; mais il était plus a plaindre que moi. Je tournai de temps en temps mes 1) Aanwezig in de Bibl. Nationale te Parijs en in de Kon. Bibl. te Kopenhagen, door N. Thomas in 1783 vervaardigd naar een schilderij toebehoorende aan de Markiezin d'Urfé. 108 yeux vers la ville; les siens étaient souvent attachés a la terre; il y cherchait un objet qui n'est plusl). Deze duistere passage, waarvan Grimblot, de uitgever van Gleichen's Souvenirs (bl. XI), schrijft, dat ze moeielijk te verklaren is, krijgt zin als bij deze geheime, indrukwekkende' nachtelijke bijeenkomst gedacht wordt aan de inwijdingsplechtigheid der door de oude schrijvers veelgeroemde mysteriën van Eleusis, een staatsinstelling van het oude Griekenland: De mysten worden door hierofanten, leden van het geslacht der Eumolpiden, in een zieletoestand gebracht, die op den dood gelijkt en daarna tot de Godheid gevoerd (Proclus). Zij maken reizen in de onderwereld (Tartarus) en de Elyseesche velden, naderen de grenzen van dood en leven, betreden den drempel van Proserpina's gebied en keeren door de elementen terug (Apulejus). Eerst pijnlijke onzekerheid in de duisternis op een eindeloozen weg. Moedeloosheid en onbestemde vrees doen den candidaat huiveren. Eindelijk verschijnt aan den hemel een lichtpunt, dat een wonderlijk licht wordt. Heilige woorden worden gehoord en mystieke verschijningen aanschouwd. Is het „grand oeuvre" naar wensch geslaagd, dan roept een priester op plechtige wijze: De Godin heeft het heilige Kind doen geboren worden. Brimo heeft Brimos gebaard. In de inwijding herkrijgt de mensch zijn oorspronkelijke vrijheid terug; hij leeft voortaan in reinheid en rechtschapenheid, weet wat het is zich zelf te kennen en ziet de niét ingewijde „profanen, die in duisternis en slijk leven" met andere oogen aan dan voorheen, toen hij zelf in het „duistere hol gevangen zat. (Plutarchus Ex opera de anima, fragm. VI 2. 1) Oeuvres complètes de Diderot. Paris 1876 XVIII 354. 109 Zie verder Dr. K. H. E. de Jong's Das Antike Mysteriënwesen.) Wij weten van die mysteriën dus wel iets, maar dank zij de hermetische geslotenheid der betrokkenen, die op straffe des doods het strikte stilzwijgen moesten bewaren, drongen tot de buitenwereld weinig of geen nadere bijzonderheden door. In den nazomer van 1759 was het in den Europeeschen oorlog nog niet tot een beslissing gekomen. Toch waren de strijdende machten blijkbaar geneigd tot den vrede, in de eerste plaats Frankrijk. In Den Haag, het centrum der Europeesche politiek, werd geïntrigeerd, en Frederik II liet zijn gezant Knyphausen te Londen beproeven, dat Engeland en Frankrijk elkander zouden naderen. De avontuurlijke prinses von Anhalt—Zerbst, moeder van Catharina II, herhaalt deze poging; beiden worden afgewezen. In dien tijd nam Minister Choiseul, gezant te Rome, Buitenlandsche Zaken van Bernis over. Reeds den eersten dag na zijn optreden nam hij op verlangen van den Koning de eerste plaats in, waarover de andere Ministers verwonderd waren: Monsieur Choiseul prenez cette place. — Mais Sire, ces Messieurs — lis n'ont rien è dire, car je vous fais duc et pair. — Des lors il y eüt entre Mad. de Pompadour et lui une intimité, öu le roi étoit en tiers. x) Na hetgeen wij reeds van S. G. weten, is het duidelijk, dat hij in dezen kring ~ waarin ook de Maarschalk-Minister Belle—Isle opgenomen werd — in bijzondere gevallen van raad moest dienen, wegens zijne bekendheid met de buitenlandsche politiek. De Koning bepaalde, dat bij naar Den Haag 1) Dufort de Cheverny Mémoires I 342. 110 zou reizen om als geheim agent den vrede te bevorderen. Voorzien van de noodige geloofsbrieven en van een paspoort in blanco, hem door Mad. de Pompadour en Belle—Isle ter hand gesteld, kon hij zich onder elke door hem gekozen naam vrij bewegen. Hij vertelde er, dat heel Frankrijk den vrede verlangde behalve Choiseul en den gezant d'Affry, die hem loochenden. De Koning had vermaak in deze geheime „maconnieke" diplomatie, die bleek meer verfijnd en doeltreffender te zijn dan de ofEciëele. Naast den alomtegenwoordigen S. G., die in bekwaamheid allen overtrof, stelden zich ook Voltaire, Diderot, d'Alembert, Grimm e. a. beschikbaar, later onder Lodewijk XVI ook Vergennes, d'Eon, Favier, Dumouriez en Mirabeau. S. G. vertrok dan met een koninklijke opdracht quasi buiten weten van Choiseul, om — zoo de zending mislukte — later door Lodewijk te worden gedesavoueerd. Zoo noodig kon hij met Choiseul en d'Affry heimelijk voeling houden. Naar zijn meening, — en die verkondigde hij herhaaldelijk, — wordt het succes verzekerd door het geheim. Terwijl de bedoeling was den vrede alleen met Engeland en met Pruisen voor te bereiden, gaf Choiseul — gebonden aan het verdrag met Oostenrijk — aan d'Affry order om aan te sturen op den algemeenen vrede. Beiden verstonden -de „Koninklijke Kunst", d.w.z. zij waren macon. Toen S. G. einde 1759 in Den Haag kwam, trof hij daar den avonturier Jacob Casanova in zijn hotel „De Prins van Oranje", die vooraf het terrein verkende, in het bijzonder te Amsterdam, om er — naar hij beweerde — krachtens opdracht 111 van Minister Bernis een leening te sluiten bij de Bankiers Hope van 25 millioen tegen onderpand van kroonjuweelen. Choiseul heeft die opdracht blijkbaar ingetrokken en haar overgedragen op S. G. Casanova vertelt in zijn interessante memoires van zijn introductie door Adriaan Hope, bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie, in de Burgemeestersloge, die niet meer dan 24 millionair-leden en beursmagnaten mocht tellen, en te zamen over een kapitaal van 300 millioen konden beschikken; voorts van diens dochter, de schoone Esther, die zich door hem liet voorlichten over de Kabbala, teneinde een orakel over de soliditeit dier leening te vernemen. Hij kende S. G. van Parijs, waar beiden gasten waren van de Markiezin d'Urfé, en heeft het raadselachtige van diens wezen in eenige treffende woorden aangegeven: „II est vrai qu'il était difficile a parler mieuz que le fameux Saint Germain. II voulait étonner et réussit. Pour étonner le vulgaire, il faut mêler la charlatannerie au savoir. Je le trouvais étonnant, car il m'étonna. II égaya la table par ses fanfaronnades débitées avec beaucoup d'esprit et de noblesse. Je n'ai jamais connu un imposteur plus spirituel, plus habile et plus divertissant que celui-la. II était savant, parlait parfaitement la plupart des langues, grand musicien, grand chimiste, d'une figure agréable et maïtre de se rendre toutes les femmes dociles, car en même temps, qu'il leur donnait du fard et des cosmétiques, il les flattait." *) In gemeld hotel „De Prins" hoorde hij van S. G, dat deze de benoodigde 100 millioen2) binnen drie weken voor 1) Mémoires III 477, IV 77, VI 356 en Maynial: Casanova et son temps. 2) De vijand moest natuurlijk in den waan verkeeren, dat deze gelden zouden dienen om den oorlog met kracht voort te zetten. 112 den Koning, dien hij zijn vriend noemde, zou krijgen zonder de hulp van d'Affry, van Lodewijk van Brunswijk en van het Stadhouderlijk Hof, en meende bij Hope te zullen slagen. Uit Amsterdam in Den Haag teruggekeerd had S. G. met den Engelschen Gezant Yorke een onderhoud van meer dan drie uur. De Saksische Gezant Kauderbach schrijft aan zijn Minister Brühl: „S. G. est courru id comme un merveille. D'Affry vereert en bewondert hem."*) Hij het zich door Willem Bentinck van Rhoon, lid van de Ridderschap van Holland en president van Gecommitteerde Raden uit de Staten van Holland, aan het Stadhouderlijk Hof voorstellen en gaat om met voorname personen, o.a. van Amsterdam Geelvinck, Hasselaer, Calkoen, Neufville, van Den Haag Pieck van Zoelen, van Bylandt en van Leiden Prof. Allamand, allen bekende figuren in de Vrijmetselarij. Intiem komt hij aan huis bij Bentinck,2) waar zijn vioolconcerten bewonderd worden. Voor zoover bekend, bestaat van S. G.'s verblijf in Den Haag geen zoo uitvoerig en onpartijdig gesteld verslag als voorkomt in Willem Bentinck's Journaal,8) berustend in het Koninklijk Huisarchief, waaraan het volgende is ondeend: 9 Maart 1760. S. G. zegt: dat men nu weer beginnen wil met de oude methode van congressen en conferentiën, die lang zullen duren. Tusschenpersonen moeten billijke voor- 1) Von Weber's Aus vier Jahrhunderten I 1857, p. 307. 2) Bentinck was onder stadhouder Willem IV de eerste Staatsman der Republiek en bewoonde het groote huis aan het Lange Voorhout 8, waarin thans Marine zetelt. 3) Deel 32 van het archief Bentinck. 113 stellen doen. In vertrouwen is mij gezegd, dat Newcasde en Granville een vredesvoorstel aan Frankrijk wilden doen, waarvan door mij aan Mad. de Pompadour is kennis gegeven, die mij opdroeg daarover met Choiseul te spreken, maar deze wilde daar niet van weten. Verder deed hij verhalen van zijn intieme betrekkingen aan het Fransche Hof, die overeen kwamen met hetgeen ik reeds van York en d'Affry gehoord had. Op mijn vragen om toelichting antwoordde hij zoo beslist en zoo snel, en wist hij zoo levendig den toestand van het Fransche volk en de voornaamste personen te schilderen, dat ik verbaasd was over de juistheid van zijn oordeel. 10 Maart kwam — na het eten — hetzelfde onderwerp ter sprake. S. G. vroeg mij „of ik er niet van gedroomd had". Na een onderhoud van twee uren zeide hij, dat hij aan Mad. de Pompadour geschreven had, dat de koning zijn brief zou lezen, en dat hij mij het antwoord zou laten zien. 11 Maart zeide hij mij, dat hij aan M. d. P. geschreven had wat tusschen ons besproken was, en dat hij ook aan Choiseul geschreven had. Op mijn vraag hoe deze het op zou vatten, zeide hij lachend, alsof hij zeker van zijn zaak was, dat Choiseul den vrede niet zou kunnen tegen houden x). 26 Maart kwam S. G. bij mij, zeggend dat het hem verwonderde, dat d'Affry beweerde hem niet anders te kennen dan bij reputatie, dat hij hem niet meer zou ontvangen, dat hij mij (Bentinck) beschouwde als het hoofd der partij tegen Frankrijk enz. Hij kon toch weten, dat S. G. groote diensten bewezen had, en nog meerderen kon bewijzen. D'Affry had toch zijn paspoort en zijn brieven van Belle—Isle gezien. 1) Deze was niet tegen den vrede; hij hield zich maar zoo. 114 Hij toonde ze ook aan mij met nog een brief van den Graaf de Clermont, die bijzonder welwillend voor hem was en schreef over den dood van den Prins de Co n d é; S. G. zeide aan d'Affry niet een brief, maar een „Mémoire Instructif" te zullen zenden. Het ontwerp daarvan las hij met overtuiging voor, mij telkens aanziende welken indruk het op mij maakte; het is een goed en sierlijk gesteld stuk, waaruit zijn onafhankelijkheid blijkt. Hij glimlachte, en ik met hem, over den indruk, dien het te Parijs zou maken. „Die goede d'Affry", zeide hij, „wil mij zeker bang maken, — mij, die ongevoelig ben voor lof en blaam, voor vrees en hoop en geen ander levensdoel ken dan aan de menschheid zooveel goed te doen als in mijn vermogen is." Hij klaagde over de geringe eenheid aan het Hof van Versailles. Wat de een opbouwt, breekt de ander af. Het gaat er toe als met het wiel, dat slingerend, nu aan de eene zijde, dan aan de andere, een kwart of half slag makend, niet de kracht heeft om een geheele omwenteling te volbrengen. Allen hebben biechtvaders-Jezuïten, maar de Koning biecht nooit, en het is voor de Jezuïten een groot verschil een Koning te hebben, die alle dagen biecht, of een die dit nooit doet. 27 Maart. S. G., die blijkbaar voor mij niets wil achterhouden, zegt, dat hij dien dag vier uur bij den Engelschen Gezant York had doorgebracht, die hem de pas ontvangen brieven van Newcastle, Holderness en Pitt had laten lezen, die voor S. G. uiterst vleiend waren en dat de Koning van Engeland bereid was met hem (als tusschenpersoon) de vredesonderhandelingen te openen, als bleek, dat bij door Frankrijk gemachtigd was. York, kende hij van zijn jeugd af, 115 sedert 1743, en van diens familie ondervond hij veel vriendschap. 4 April. Choiseul heeft d'Affry order gegeven om alles te loochenen wat S. G. voor den vrede gedaan heeft of doen zal, en dat — indien hij daarmee doorging — hij in Frankrijk zou worden gearresteerd als hij er terugkwam. S. G. die heden bij mij dineerde, heeft d'Affry medegedeeld dat het hem niet zou weerhouden er toch heen te gaan als hij het noodig oordeelde. En bovendien kon hij dat land vermijden, daar hij geen onderdaan was van Lodewijk XV. Intusschen hoopten de moeilijkheden zich voor hem aan verschillende kanten op, — zoo meende men, — maar hij wist ze zoo behendig te ondervangen, dat ik hem reeds den goeden uitslag van zijn arbeid voorspelde. Alle middelen werden door ons beraamd, en de gevolgen berekend. Ik raadde hem aan zich rustig te houden en d Af fry niet te ontstemmen. Het beste zou zijn, dat hij naar Engeland ging om er zijn vredeswerk voort te zetten. 15 April. De Raadpensionaris Stein zegt mij, dat d'Affry hem de order van Choiseul heeft vertoond om den avonturier S. G. op te eischen, te vragen hem te doen arresteeren en onder geleide naar Rijssel te doen brengen, om daar aan Frankrijk te worden uitgeleverd en levenslang gevangen gezet, en voorts dat d'Affry niets was gesticht, dat ik S. G. voortdurend in mijn huis ontvangen had. Stein heeft hem gezegd dat hij zich kon wenden tot de Staten-Generaal of tot de Gecommitteerde Raden (van Holland), *) Ik zeide dat S. G. hier gekomen was als vreemdeling, aanbevolen door 1) Waarvan Bentinck voorzitter en de broeders Wassenaer, Boetzelaeren Hompesch leden waren. 116 bekende personen, die door de wet beschermd wordt, dat hij geen misdrijf ten zijnen laste had waar uitlevering op kan' volgen en dat het recht van asyl in deze Republiek als heilig wordt beschouwd. De Raadpensionaris moest dit toegeven, maar scheen toch de gevoeligheid van Frankrijk te vreezen, waarover ik trachtte hem gerust te stellen. Ik ging daarop naar de Staten-Generaal en hoorde van den griffier Fagel, dat deze d'Affry had aangeraden zich bij memorie tot dat Collegie te wenden, dat ze zou opzenden naar de Staten van Holland. Daar deze weg omslachtig was, kon d'Affry een spoedige beslissing uitlokken door de Gecommitteerde Raden van Holland in den arm te nemen en moest de memorie worden gezonden naar zijn voorzitter (Bentinck). Om alle moeilijkheden te voorkomen, nam ik op mij S. G. te raden aan zijn veiligheid te denken en het land te verlaten. Hoewel verrast, bleef bij kalm, en wij kwamen overeen dat hij naar Engeland zou gaan. Ik bood hem mijn hulp aan en beloofde zijn paspoort bij Y o r k te vragen, waarmee hij zich op de pakketboot te Hellevoetsluis kon inschepen. Eenmaal onder zeil zou de poging van d'Affry te laat komen. Ik was zoo gelukkig van York een paspoort in blanco te krijgen, waarop S. G. naar verkiezing zijn naam of een andere zou kunnen invullen, benevens die van zijn bedienden, 's Avonds tusschen 7 en 8 uur was het in zijn bezit. Daar deze menschen de taal, de gebruiken en de wegen van dit land niet kenden, gaf ik een der mijnen mede met opdracht den Graaf te dienen tot deze hem terug zou zenden en stelde voor den volgenden morgen om half vijf aan mijn staldeur (Hooge Nieuwstraat) een koets met vier paarden te zijner beschikking. Toen bleek 117 dat S. G. vertrokken was, toonde d'Affry zich natuurlijk zeer verstoord, en begreep ik, dat deze nu mij moest hebben en dat bij misschien wel zou aanvragen dat ik uitgeleverd zou worden 1 Intusschen zat ik in de moeilijkheid, en zag mij genoodzaakt mijn houding te verdedigen, Eenigen tijd geleden toen dAffry mij een bezoek bracht, sprak bij mij over Saint Germain. Die naam trof mij, daar ik in Engeland veelover hem had hooren spreken, waar hij langen tijd met de voornaamste personen omgang had, terwijl niemand wist wie hij was. „In Frankrijk" zeide d'Affry, „wist het alleen de Koning en mogelijk Newcastle ook." Van York vernam ik dat S. G. een beschaafd en opgewekt man was, dien hij vroeger reeds te Amsterdam en in Den Haag ontmoette. Na al het gehoorde was mijn belangstelling voor hem zeer toegenomen, ook toen hij mij begin Maart kwam spreken over een uitvinding van zekeren Li n i èr es — die hij vermoedelijk zelf was — eener machine om kanalen en rivieren uit te diepen, te baggeren. Hij was onuitputtelijk ih het verhalen van merkwaardigheden en anecdoten, in het beschrijven van personen en plaatsen, die mij bekend waren. Zijn manieren teekenden den man, die in de hoogste kringen opgevoed was. Op den dag van het huwelijk van Prinses Caroline van Oranje-Nassau (5 Maart) kwam hij uit Amsterdam in Den Haag met de Mevrouwen Hasselaer en Geelvinck en met den Heer A. Hope ten wiens huize hij logeerde. Burgemeester Hasselaer had hem aanbevolen bij den Heer Van Soelen (Pieck) en deze bracht hem bij Mevrouw 118 Van Bylandt. Voor het feest in het Oude Hof (Noordeinde) schreef ik zijn naam in, en 's avonds ging hij met mij naar het bal, waar genoemde personen en anderen hem aanspraken. Zijn kleeding was van „velours doublé de Péhsse". Hij maakte eerst bezwaar om zich daarin te vertoonen, maar ik zeide, dat het zeer mooi stond en niemand er aanmerking op zou kunnen maken. Zijn plan was den volgenden dag te vertrekken met zijn rijtuig uit Amsterdam, waarmede hij met genoemde dames gekomen was. Zij haalden hem echter over nog 3 a 4 dagen te blijven. In die dagen was hij nog dagelijks bij d'Affry en dineerde er ook. „In de politiek", schrijft Bentinck, „moeten de memories der Gezanten in de openbare handelingen dienen om een tijd lang, soms voor altijd de waarheid te verbergen. D'Affry keurt nu af dat ik den moed had het licht te laten schijnen. Mogelijk heeft hij daar zijn reden voor, en ik de mijne, maar ik verzeker dat, als de Graaf de Saint Germain weer in Den Haag komt, ik hem weer zal ontvangen, tenzij de Staten van Holland mij dit verbieden, of, dat ik overtuigd ben, dat hij dit niet waard is." Tot zoover het verslag van den eerlijken en beproefden Staatsman, dat vermoedelijk over eenigen tijd met de andere B e n t i n c k-papieren zal worden gepubliceerd. De eenige verklaring van het raadsel is, dat ■— zooals Bentinck later steeds gezegd heeft — deze heele manege van Frankrijk maar een „ruse de cour" was.x) Ook de nauwkeurige en meerendeels betrouwbare memoirenschrijver Casanova beschouwt 1) Mémoires van G. J. van Hardenbroek. Historisch Genootschap. Utrecht 1906 I. 161. 119 d'Af fry's verzoek om uitlevering een goedgespeelde „comedie" om later met des te meer succes gebruik te maken van S. G.'s talenten. Aldus beschouwd komt de flinke houding van Bentinck in een gunstig licht te staan en kan men begrijpen dat, toen York tot d'Affry zeide, dat hij S. G. toch wel „rudement" behandeld had, d'Affry antwoordde: „Ma foi non, car il falu a la fin encore qu'il aye eu raison." Nog na het vertrek van S. G. moest d'Affry de mystificatie blijven doorspelen. Eerst op den 30 April 1760 zond hij uit naam van den Koning van Frankrijk een memorie aan de Staten van Holland met verzoek hem te machtigen den „impudent", den „imposteur" te arresteeren en onder behoorlijk geleide naar de Fransche grenzen te doen brengen. De vergadering besloot — onder leiding van Bentinck — nog denzelfden dag de zaak te doen onderzoeken door Pieck van Soelen. Het beste bewijs, dat dit college de zaak en bagatelle behandelde, is wel dat nimmer een officiëel rapport is uitgebracht en de memorie van d'Affry zonder diens protest onbeantwoord is gebleven. Alleen wist hij op 2 Mei 1760 aan Choiseul te berichten: „S. G. n'étant plus id, il suffisait que chaque province fut instruite, 's il reparaitrait. II me semble que c'est suffisant, plus que la publication de mon mémoire dans les Gazettes le décrie partout et pour toujours." x) De voorstelling van het verhaal van d'Affry, dat door bijna alle gezanten in Den Haag aan hunne Regeeringen werd overgebracht en als een loopend vuurtje in Europa de ronde deed, heeft veel bijgedragen tot de vrij algemeen gangbare meening, 1) Rijksarchief: Buitenlandsche Zaken. Onderschepte brieven van d'Affry. 120 dat S. G. een charlatan, een avonturier „de premier ordre" was. Het zal zijn tegenwoordige bewonderaars zeker genoegen doen te vernemen, dat er een andere lezing bestaat, gegrond op nauwkeurig onderzoek van onverdachte bronnen, die hem zonder twijfel rehabiliteert. Voltaire schreef 15 April 1760 aan Frederik II: „Vos ministres auront sans doute & Breda1) de plus belles vues que les miennes. M. M. le duc de Choiseul, Kaunitz et Pitt ne me disent point leur secret. On dit qu'il n'est connu que d'un M. de Saint Germain, qui a soupé autrefois dans la ville de Trente avec les Pères du concile (1545) et qui aura probablement 1'honneur de voir V. M. dans 50 années.2) C'est un homme que ne meurt point et qui sait tout." Waarop Salomon du Nord antwoordde: „II n'y a congres a Breda. Le comte de Saint Germain est un conté pour rire." Willem Graaf Bentinck van Rhoon (1704—1773) was een zoon van Hans Willem Baron Bentinck, den vriend en dienaar van Stadhouder Willem III en Koning van Engeland, die hem met gunstbewijzen overlaadde. Hij ijverde voor het Stadhouderschap van Willem IV in 1747 en vertegenwoordigde de Republiek als buitengewoon gezant in Engeland en als vredesonderhandelaar te Aken. Na den dood van den Prins verloor hij het vertrouwen van diens eigenzinnige weduwe Anna van Engeland, werd door haar miskend en zag zijn plaats innemen door Lodewijk van Brunswijk. 1) Waar een vredescongres gewenscht werd. 2) 50 dagen. 121 Hoewel bij zijn ambten en waardigheden bleef bekleeden,l) werd hij door het Hof niet meer geraadpleegd. Aan den nieuwen Raadsman gaf hij duidelijk te verstaan, dat de belangen van het Gemeenebest onvoldoende werden behartigd en de opvoeding van den jongen, toekomstigen Willem V te wenschen over het. De geschiedenis heeft hem in het gelijk gesteld; de natie raakte nog scherper in twee partijen verdeeld: die der patriotten en democraten van het nieuwe regime en die der conservatieve Prinsgezinden, die gesteund werden door de Orthodox-Protestantsche Kerk. De „dikke Hertog", die in vele opzichten een verkeerden invloed uitoefende, moest in 1784 smadelijk het veld ruimen en de Stadhouder verloor macht en aanzien. Ook deze eindigde in 1795 — niet vrijwillig — het land te verlaten, waardoor het Stadhouderschap tot het verleden behoorde. Bentinck was lid van de hooge of roode graden der vrijmetselarij, die ook in Holland, naar het voorbeeld van de Fransche, de nieuwe denkbeelden voorstonden. Hij sympathiseerde met den deïst Rousseau, en kon tot zijn leedwezen niet verhoeden dat de Dictionnaire philosophique, Lettres de la Montagne en den Emile op last van het theïstische Hof van Holland „door beulshanden op het schavot als Godonteerend verbrand werden en omdat daarin twijfel werd uitgesproken aan de wonderen van den Heiland en de Apostelen." In 1773 ontving Bentinck bezoek van Diderot, die op weg was naar het Hof van de verlichte autocra te Catharinall, om er een nieuwe grondwet voor het Russische volk te 1) B. was lid der Ridderschap, curator der Leidsche academie, dijkgraaf van Rijnland en had in de Staten van Holland een groot gezag. 122 ontwerpen. Het onderhoud had plaats op het buitenverblijf Zorgvliet aan den Scheveningschen weg, waarbij ook zijn broeder Karei, de Grootmeester der Orde, tegenwoordig was. Bij deze bejaarde mannen met hun ernstig uiterlijk en breed gebaar was het Diderot of hij zich onder oude eerwaardige Romeinen bevond. Hoe meer hij stad en land leert kennen, des te meer voelt hij er zich thuis. De zeetong, nieuwe haring, tarbot, baars en andere „water-fish" zijn er uitstekend, de wandelingen bekoorlijk. Of de vrouwen hier wijs zijn weet ik niet, maar met hun groote stroohoeden en terneergeslagen oogen schijnen zij van het lof terug te keeren of ter biecht te gaan. De mannen zijn verstandige, zakendoende menschen en komen er rond voor uit, dat zij in deze Republiek goed republikeinsch zijn. Mijn zadelmaker hoorde ik zeggen: „Ik ga mijn dochter uit het klooster te Brussel halen, want zij wordt me daar te monarchaal opgevoed." *) Een goede bekende van S. G. was ook Charlotte Sophie Gravin van Aldenburg (1712—1800) die in 1733 in het huwelijk trad met Willem Bentinck, als bruidschat medebrengend de heerlijkheden Varel en Knyphausen in Oldenburg en het kasteel Doorwerth bij Arnhem. Onrustig van natuur en niet tevreden met haar lot verliet zij in 1739 man en kinderen, knoopte betrekkingen aan met den Vorst van Lippe-Schaumburg en reisde veel in Italië. De latere Catharina II van Rusland, die in 1743 met haar moeder aan deze laatste spruit der Aldenburgs een bezoek bracht op haar slot Varel, beschrijft deze zonderlinge vrouw 1) Diderot Oeuvres (Assézat). Brief uit Den Haag 22 Juli 1773. 123 aldus: „Zij heeft in de wereld veel opzien gebaard door haar mannelijke manieren, reed te paard als een stalmeester, danste als een stiermarker, maar was verstandelijk ontwikkeld. Zij kwam er rond voor uit een buiten echt geboren zoon D o n o p te hebben, en het het portret van Graaf Bentinck zien, die een voornaam heer moet zijn.1) Door hofintriges had zij zich in Denemarken onmogelijk gemaakt en werd door den Koning genoodzaakt diens gebied te verlaten. Met Voltaire dweepte zij, maar wederkeerig was de dweeperij niet. Hij noemde haar in 1752 tijdens haar verblijf te Berlijn spottend „une dame de grande mérite et de fermeté, digne de gouverner un empire", en in een brief aan Algarotti van 2 Sept. 1758 heet zij la Signora errante ed amabile, une pauvre femme d'humeur fantasque, quelque peu inconsiderée mais excellente.2) Te Weenen stond zij tijdens den zevenjarigen oorlog in de gunst van Maria Theresia en deed Voltaire heimelijk verslag van het Weener politieke nieuws waarop hij in Mei 1759 aan Choiseul kon berichten: N'oubliez pas la spirituelle, la sucrée, la romanesque, la bavarde, la précieuse, la bégueule comtesse de Ben tink, quand vous voudrez au juste toutes les rogations de Vienne. De philosoof-politicus moedigde haar aan daarmede voort te gaan, en schreef haar in December 1759: Vos lettres sont pour moi des postillons sonnant du cor. Tezelfder tijd verzocht hij Argental te Parijs eens aan Choiseul te zeggen dat de amusante gravin Bentinck te Weenen woont. Op 28 Maart 1760 in den 1) Boehm, Mémoires de Catherine II. Deel I, 56. Aubrey le Blond: Charlotte von Aldenburg I, 32.—61. 2) Voltaire Oeuvres (Beuchot) I. 377—381, LV, 278. 124 kritieken tijd, waarin beslist zou worden of de vrede al dan niet zou komen, was zij bereid om namens minister Kaunitz Bielfeld, den kamerheer van Frederik II, over te halen eenige weken te Weenen te komen doorbrengen, om quasi aartshertog Josef onderricht te geven in de door Bielfeld geschreven Institutions politiques. De proefballon ging echter niet op, en de koning was bijzonder ingenomen met het afwijzende gebaar van zijn kamerheer1), die zich in den gespannen strik niet het vangen. Toen de gravin van Aldenburg op een leeftijd kwam, dat haar diensten niet meer op prijs gesteld werden, vestigde zij zich voorgoed te Hamburg, waar S. G. haar in 1778 terug zag. Zij en de fransche gezant waren de eenigen met wie hij omgang had. De loge-voorzitter br.'. Dresser schreef 23 October aan br/. von Uffel raadsheer te Geile2): „S. G. heeft zijn intrek genomen in den Kayserhof en leeft op grooten voet. Hij studeert veel en zit dag en nacht te schrijven. Bijna dagelijks ontvangt hij brieven van de keizerin van Rusland en van prinses Amalia van Pruisen (zuster van Frederik II). Buitenlandsche gezanten maken hun opwachting. Bij gravin Bentinck (Charlotte van Aldenburg) op bezoek zag S. G. een fraai gedreven zilveren tafelservies, dat zoo in zijn smaak viel, dat hij verlof kreeg om bij den zilversmid daarnaar een nieuw stel te laten maken". 1) Polit. Corr. des Fr. der Grossen XIX, 233. 2) Deze brief berust In het ma?, archief der loge Friedrich teHannover en is geheel opgenomen in het Freimaurer-blatt Latomia van 19 Dec. 1908, no. 26. 125 Onze geleerde numismaatx) verleende haar zijn hulp bij het catalogiseeren en beschrijven van hare verzameling antieke medailjes, die zij op hare reizen had aangekocht en met het opstellen van den Catalogue d'une collection de Medailles antiques de la Comtesse d'Aldenburg, Amsterdam 1787, 4°. 3 deelen*). Van Hamburg vertrok onze zwerver naar het naburige Sleeswijk om er kennis te maken met den provinciaal-grootmeester Landgraaf Karelvan Hessen, met hem maconnieke en andere zaken te bespreken en daar — naar sommigen beweren — in 1784 te sterven, waaraan anderen twijfelen3). Evenals S. G. steeds weer van zijn buitenlandsche reizen naar Frankrijk terugkeerde, dat hem na Italië het meest aan het hart lag, gaan ook wij bij voorkeur terug naar het land waar de vrijmetselarij, onder zijne leiding en beschermd door minister Choiseul, een ongekenden bloei bereikte. Prinsen van den bloede, heeren van het hof en adel, magistraten en financiers, geleerden, geestelijken en abbé's traden toe. Het sterkst was de aanwas onder de officieren van leger en vloot. Elke garnizoensplaats had haar loge; het geheele officierscorps der genie sloot zich in massa aan. 1) Hij schreef onder den naam van L. Dutens: Explication de quelques médailles grècques 1776. 2) Zie Ersch en Grüber's Ensyclopaedie IX, 46. Deze collectie is op haar zoon Donop overgegaan. Blijkens de voorrede werd de deskundige abbé Barthélemy geraadpleegd, die met S. G. — toen bekend onder den naam Solar — te zelfder tijd gastvrijheid genoot van den Heer en Mevrouw Choiseul in hun gezantschapshotel te Rome (17S7). 3) Karei van Hessen Mémoires de mon temps. 126 De derde stand (citoyens), te voren zonder rechten, vroeg om opgenomen te worden. Het was een uiting van het gelijkheidsbeginsel der natuur dat door Beaumarchais voortreffelijk werd verkondigd. Die van het oude regime noemden het lo gele ven een besmettelijke vrijgeesterij. Hoe was het mogelijk van gelijke rechten te spreken als de edelman en de burger, de officier en de ambachtsman onder één dak huisden, als alle onderscheid van rang, stand en zelfs van godsdienst zou vervallen. Na 1770 verandert het loge-karakter: de eenvoudige leerschool van godsdienstige verdraagzaamheid en broederschap wordt aangevuld met de leer van gelijkheid van den mensen (Thomme Dieu, 1'homme roi), met eene religieuse philosophie, waaraan occultisme, magie en mystiek niet vreemd zijn. Het voordeel van een republikeinsche regeeringsvorm werd reeds voor jaren in de loge met groote voorliefde besproken. De beteekenis ervan drong nu tot de burgerkringen door. Straks zou het onderwerp in het openbaar behandeld worden. Bekende personen waagden zich aan de voorspelling dat de toekomstige koning (Lodewijk XVI) al onttroond zou zijn vóór zijn troonsbestijging. In Februari 1778 wordt Voltaire, bekleed met het tablier (zinnebeeldig voorschoot) van wijlen br.'. Helvetius, in de loge des Neuf Soeurs (muzen) gehuldigd. Court de Gébelin spreekt de de feestrede over de mysteriën van Eleusis uit; Dixmerie zingt: Au seul nom de 1'illustre frère Tout macon triomphe aujourd'hui. 's II recüt de nous la lumière, 1'Llnivers la recoit de lui. 127 Kort na zijn dood (30 Mei 1778) is er rouw in dezelfde loge in tegenwoordigheid van den president de La Lande, Markies de Bièvre, de oude Markies de Mirabeau (1'ami des hommes), de verbannen Spaansche staatsman don Olavides, Milly, Robespierre en de 200 leden. De plechtigheid wordt bijgewoond door Madame Dé nis nicht en Markies de Villette zoon van Voltaire. De voorzitter heeft den bijstand van de opzieners Benjamin Franklin (Amerikaan) en Stroganof (Rus). De zaal is zwart behangen en verlicht door graf lampen; de versiering is van br.*. de Greuze, (schilder). Aan het einde van de zaal is een triomfpoort met zijn borstbeeld vervaardigd door Houdon. Diepe stilte heerscht als onder leiding van Piccini de priestermarsch van Glück's Alceste wordt gespeeld. Het orkest bestaat uit de eerste artisten van de opera. Aan het gebruikelijke banket zit ook br.*. Juli en, de door Rousseau te vondeling gelegde zoon, die het rouwfeest beschrijft1). Zijn verhaal lijkt meer op fantasie dan op werkelijkheid en zou wegens de griezeligheid gevoeglijk onbesproken kunnen blijven, indien niet van meer soortgelijke fantasmagoriën van Saint Germain wordt melding gemaakt. Hij wilde de wereld verbazen, verwonderen, en deed de heiligen en wonderdoeners een diepgaande concurrentie aan. De bijbelsche verhalen moesten daardoor op losse schroeven komen te staan tot schade van het geloof. In 1772 verscheen in de Leipziger loge zekere Schrepfer, 1) Felix Bungener, predikant te Genève, beweert het handschrift van Julien te hebben gevolgd in zijn boekwerkt „Julien ou la fin d'un siècle", deel I, hoofdstukken 30—38. 128 die voorzien was van een aanbeveling van den maconnieken grootmeester Ferdinand van Brunswijk1). Hertog Karei van Saksen-Koerland grootmeester in Koerland en Polen noodigde hem uit in zijn paleis de geesten te komen oproepen. Behalve Karei waren daarbij tegenwoordig minister Wurmb, gravin Hohenthal, majoor Fröden en vele leden van het hof. De kamerheer Bischofswerder (Rozekruiser) zorgde voor de regeling. Reeds bij het binnentreden hoorde men een onverklaarbaar leven van open en dichtslaande deuren, dat een oogenblik zweeg toen de magiër zijn geld (metalen) weg legde en de anderen uitnoodigde hun degens in den hoek te zetten, om zich niet bloot te stellen aan „electrische ontladingen". Met krijt teekende hij figuren, letters en cijfers, begon met „verflucht wer den Namen des Herrn Gottes misbraucht. Gesegnet das Heilige Kreuz". ontzegde den duivel om binnen te komen en bad om hulp en bijstand. Nadat opnieuw een geluid van stemmen en gestommel gehoord werd zagen de aanwezigen plotseling een zwevende bal binnen rollen vergezeld van een hol stemgeluid. Dit was het hoofdmoment van den avond; de menschen waren opgetogen en gingen voldaan huiswaarts. Om aan het hof te kunnen verschijnen was Schrepfer verhoogd tot majoor Stein von Steinberg, maar hij verkoos den naam van kolonel Stainville, ter herinnering aan Choiseul, die graaf van Stainville was. Na eenigen tijd de loge-mannen op dergelijke wijze te hebben bezig gehouden, schoot hij zich in tegenwoordigheid van eenige broeders in het Rosenthal dood, achterlatend zijn Tabula Mystica waar1) K. von Weberi Aus vier Jahrhunderten I, 332. 129 van de graden naar het Italiaansche systeem waren: Juniores, Theoretici, Practici, Philosophi, Adepti, Magistri, Magi. Schrepfer maakte onderscheid tusschen pneumatische en elementaire magie en liet den in 1750 overleden maarschalk, Maurits van Saksen, Struensee en Brand (Kopenhagen) en andere bekende personen verschijnen in wit, mat-wit, dampig bruin of zwart, soms overgaande in een stralende ster *). Dergelijke prestaties, ook van donder, bliksem en regen, werden uitgevoerd te Berlijn in 1787 — tijdens het verblijf van Mirabeau — door Dr. Rogertson, den lijfarts en raadsman van de czarin Catharina II, en te Weenen in 1788, waar hij den broederkring „electriseerde" *). Rogertson's verblijf te Berlijn stond in verband met den Rozekruiser-kring, waartoe behoorden koning Frederik Willem II en zijn raadgevers Bischofswerder, Wöllner en Haugwitz, ook prins Hendrik broeder van Frederik II3) en Frederik August van Brunswijk. De laatste was sedert 1777 met de beweging bekend geworden door graaf Welldone (S. G.), die hem op 8 Mei van dat jaar schreef, dat hij bekend was met Wurmb, Dubosc en Bischofs- 1) Eckartshausen: Erzahlungen. Prof. C. A, Crusius (Leipzig). Des famösen Schröpfer's Geister citiren. Schlegel. Tagebuch. Umgang mit Schrepfer. Mirabeau a Berlin. 2) Reichspost van 12 januari 1908 en der Zirkel Humanitar und Frelmaurer Wochenblatt van 1 Maart 1908. 3) De Koning vond S. G. onbetaalbaar om van hem politiek nieuws te vernemen, maar in diens voorstel om de industrie in Pruisen te bevorderen stelde hij weinig vertrouwen. Hi) zond echter aan zijn broeder Hendrik een volledige lijst van zijn .tours d'adresse" Oeuvres (1855) XXVI. Prof. Vobs: S. G. 317 v. 130 werd er (Dresden) en desgewenscht bereid zou zijn ook met hem in contact te treden1). Om eenheid te brengen in systemen en ritualen werden in dezen tijd bijna jaarlijks maconnieke conventen gehouden onder leiding van den generaal-grootmeester der moderne Tempelheeren-Orde Ferdinand van Brunswijk (Eques a Victoria), die in de openingsrede van het congres te Wilhelmsbad bij Frankfort (1782) o.a. zeide, dat bij in 1779 tot „groote kennis" kwam, die voor hem zoo opwekkend en kostbaar was, dat bij spoedig daarop als de beste vorming voor den Vrijmetselaar kon aanbevelen oefening in zelfkennis, godsvrees, rechtschapenheid, menschenliefde, milddadig zijn, barmhartig, verdraagzaam en nederig, die bij in een circulaire aan de Schotsche broeders opgaf als plan van arbeid der logeleden. En verder: „Ich bin überzeugt dasz unter den achten Hieroglyphen und Allegoriender Frei-Maurerey gewisse Wahrheiten oder Kenntnisse verborgen liegen, die um desto gewisser, erhabener, tröstlicher und vielleicht aker sind als der gröste Theil mancher menschlichen Wissenschaften. Ich bitte zu bedenken dass ich im O 2) keine systematische Lehre kenne, wie man sich gemeinlich bey dem Wort Wissenschaft gedenkt, — sondern nur Wahrheiten und kentnisse, welche die gemeinen Wisschenschaften nicht lehren". In dat jaar reisde Ferdinand meermalen naar Eckernforde (Sleeswijk) om met S. G. te confereeren, nabij het 1) Deze en andere daarop betrekking hebbende brieven zijn aanwezig in de Landes-Bibliotheek te Wolfenbüttel. Zie Cooper Oakley en Prof. Volz over S. G. 8) Binnen-Cirkel of Innerlijke Orde. 131 kasteel Gottorp, de residentie van den stadhouder Karei van Hessen, bij wien deze als vriend van den huize verkeerde1). Toen de „beruchte" S. G. daar den 27*n Februari 1784 stierf, „in der St. Nicolas-Kirche still beigesetzt", waarvoor 10 Rijksdaalders betaald werd, — heeft prof. Rem er kasteel Gottorp, de residentie van den stadhouder Karei op een onwaardige wijze in de Brunswijker Courant den dood aangekondigd van den „charlatan". Ferdinand onderhield de redactie daarover, waarop in het volgend blad een verontschuldiging verscheen2). Behalve de provinciaal grootmeester Karei van Hessen (Eques a Leone resurgente) en vele duitsche afgevaardigden waren eenige fransche broeders te Wilhelmsbad verschenen 3), o.a. de gezaghebbende markies Chef-de-bien (Eques a capite galeato) wiens naam met bijvoeging van „de Saint Am and" reeds als afgevaardigde van Septimanie (Marseille) op de lijst van het convent van Lyon (1778) voorkomt. Deze in alle graden doorkneedde autoriteit gaf op het groote internationale congres der Philalethen te Parijs (1785) de taktiek aan hoe de gelederen te sluiten: Ayons de vrais Maltres. 1) Mémoires de mon temps dictés par le prince Ch. de Hesse. 2) J. Mauvillon: Ferdinand von Braunschweig I, 480. Bij slot van rekening was het toch maar een mystificatie door den persoon zelf in elkander gezet. Om bijzondere reden moest hij voor de wereld dood gaan om elders onder een anderen naam weer op te staan. Zijn beste vrienden, de Landgraaf en de Hertog moeten dit geweten hebben en eerbiedigden zijn wensch. , m 3) Ook de Zweedsche Hertog van Sudermanië (broeder van Oustaat 111). Ministers Haugwitz en Wurmb. de Markgraaf van Ansbach—Baireuth, Karei van Saksen-Koerland, Graaf Brühl, de Landgraaf Frederik van Hessen-Darmstadt, Dr. Starck, Baron Schroeder, Wachter, Wollner Bischofswerder, Stroganof, Bode, de Vorst van Anhalt, allen leerlingen ot vereerders van S. G. 132 Formons sürs apprentis. Le moment est venu; il sera facile d'avoir le nombre, le peuple, la force. Uit bijna alle landen van Europa stroomden de afgevaardigden, „frères instruits", naar deze stad van het licht. Vele bezoekers van Wilhelmsbad komen op de ledenlijst voor. Ook Cagliostro, 3 landgraven van Hessen (Cassel en Darmstadt), 2 broeders Lavater (Zürich), La Fisse, Mesmer, Eteilla, de vorst van Nassau, Rollin de La Farge, Laborde, Saint James, de Vimes, Montmorency hertog vanj Luxemburg (pair) beschermer van Cagliostro, de abbé St. Simon, Duval d'Esprémenil, president van het Parlement te Parijs, voorts gezanten, hoofdofficieren, vorsten uit Hongarije, Rusland, Polen, Italië. Het congres werd geopend 13 November 1784 en gesloten 26 Mei 1785. De protocollen hielden de algemeene secretaris Chef-de-bien in het fransch en von Gleichen in het duitsch. De inhoud bleef geheim. Alleen geeft Thory's Acta Latomorum een uitvoerig verslag van een door Cagliostro opgeworpen moeilijkheid. Deze had te Lyon een loge van Egyptische Vrijmetselarij opgericht, en eischte dat de vergadering ze zou erkennen. Nadat het Gleichen1) niet gelukt was hem daarvan af te brengen en ook Chef-de-bien vergeefs als bemiddelaar optrad, verliet deze den 12en April de vergadering om niet meer terug te keeren 2). 1) Zie Gleichen's Souvenirs over Cagliostro. 2) Een der op het congres te behandelen vraagpunten was: La science maconnique a-t-elle des rapports avec les sciences connues sous le nom de sciences occultes. Cagliostro meende, dat bi) in de eerste plaats in staat zou zijn daarop te kunnen antwoorden. Hij vermeed echter een onvruchtbaar debat Daadwerkelijk zou hij aantoonen, dat er wezens bestaan tusschen God en de mensch. Daarom noodigde hij het congres uit zich daarvan in Zijn loge te komen overtuigen. Het besloot echter daarop niet in te gaan. Een aantal broeders namen het aanbod aan en volgden hem naar Lyon. 133 Uit den loop der dingen, die voor een groot deel in handen der broeders was, blijkt duidelijk dat de loges beoogden de naderende hervorming te verhaasten als het volk er in zijn breede lagen rijp voor was. Op een gegeven oogenblik, zegt Bergasse, zal Frankrijk behoefte hebben aan een hervorming. In het openbaar daarvoor optreden zou nu een mislukking zijn. Om te slagen moet men haar voorloopig binnen de muren houden, d.i. in de loge of in de club voorbereiden x). Daartoe mede te werken was de taak van den raadselachtigen Groot-Kopta Cagliostro, aan wien Göthe een tooneelstuk heeft gewijd2). Na te Petersburg een aantal zwakken en zieken, die door de geneesheeren waren opgegeven, te hebben genezen en het hof te hebben „betooverd", vertrok hij in 1870 met aanbevelingsbrieven van de ministers Vergennes, Miromesnil en Ségur naar Straatsburg, waar de kerkvorst-kardinaal Louis prins deRohan-Guémenée (1734—1802) geheel onder zijn invloed kwam. Te Parijs werd de kennismaking voortgezet. Beiden kwamen daar in aanraking met de avonturierster Jeanne de Valois (1756—1791), die beweerde af te stammen van een natuurlijken zoon van koning Hendrik II. Zij werd doorRohan geldelijk ondersteund, en verkreeg door zijn invloed een ondergeschikte betrekking aan het hof van Marie Antoinette, de niet meer boven verdenking staande koningin. 1) Brissot Mémoires. 2) Zie ook Schiller's Geisterseher. Le pèlerin et la pélerine Cagliostro, leur physionomie pour dessiner a la plume. Un génie fainéant, un fleffé fripon, un talent extra ordinaire (Casanova Memoires VIII, 11, 305). 134 Jeanne Valois, — nu gravin de la Motte geworden —», was in handen van hoflntriganten gevallen, van wie zij hoorde dat de koning geweigerd had de koningin een groote som te geven voor een briljanten-colher, dien zij wenschte te bezittenx). De veelbesproken wonderdoener, die geen uitnoodigingen voor diners en soupers aanneemt, ook niet van den graaf d'Artois ('skonings broeder) en den hertog Philips van Orleans (Egalité), komt herhaaldelijk aan huis bij de karig levende la Motte's. Hij was er, schrijftBeugnot 2), voortdurend aan het woord over den hemel, de sterren, den grooten Arcana, over Memphis en andere oude steden in Egypte, over voorwereldlijke reuzen en dieren (Atlantis). De gastvrouw noemde hij zijn „hinde, gazelle, zwaantje, duifje". Het was waarlijk om met Rohan medelijden te krijgen, hem te zien zitten tusschen Cagliostro en Jeanne Valois. Een van zijn kunsten was om te Parijs te zeggen wat er binnen 6 dagen, binnen 6 maanden, binnen 6 jaar te Weenen, Londen, Peking zou gebeuren8); daartoe maakte hij gebruik van een glazen bol met helder water gevuld, staande op een tafel, waaromheen kabalistische, egyptische en rozekruiserteekens, glazen en een vreemdsoortig kruis gegroepeerd. Een kind-meisje, op wier hoofd hij de hand legt, beschrijft 1) De kamerheer Guy de Chevreuse schrijft: Het hof is in slechte luim. De koningin heeft den koning een juweelen halssnoer van II/2 miljoen laten zien en gevraagd die te mogen koopen; de koning was vertoornd en weigerde. Daarop verscheen zij met roode oogen en bevende lippen. Daar zijn uw juweelen zeide zij tot den juwelier Beumer. De steenen zijn valsch. En daar is de deur. (Die Liebesbriefe der Marquise. Albert Langen. München 1922, bl. 308). 2) Memoires 67—94. 3) Van Parijs voorspelde hij o.a. dat de Bastille binnen 6 jaar zou zijn afgebroken en de grond wandelplaats van het publiek zou zijn. Inderdaad heeft de tijd hem in het gelijk gesteld. 135 dan de beelden, die zij in den bol ziet verschijnen. Zij moet „rein zijn als de engelen, geboren onder een bepaald sterrenbeeld, gevoelige zenuwen hebben". Zij valt stuiptrekkend op den grond, roept om hulp en zegt in dien toestand wat zij waarneemt. De eertijds straatarme Jeanne laat rondbazuinen, dat zij bij de koningin in blakende gunst staat en relaties heeft met den kardinaal de Rohan. Zij gaat in eigen equipage rondrijden, opgedirkt met parures van diamanten en topazen, die de parvenue niet goed staan. Op zekeren dag komt in haar salon eene Mademoiselle Mar ie d'Oliva met blauwe oogen en blonde haren uit de lucht vallen. Zij lijkt op de koningin. Geheime besprekingen worden gehouden in den huize Lamotte, en Jeanne biedt Rohan, — die verliefd is op Marie Antoinette en hoopt zijn verloren aanzien van het hof te herwinnen, — de gelegenheid om de koningin op een avond in den paleistuin van Versailles te ontmoeten. Hij zou haar den diamantencollier van Beumer kunnen aanbieden. Plaats, dag en uur voor de tête è tête worden vastgesteld en de koningin — in de persoon van Maried'Oliva, — biedt Zijne Eminentie een roos aan, die hem zoo gelukkig maakt, dat hij het sieraad koopt en ter hand stelt aan Jeanne de la Motte, met de opdracht het aan de koningin te overhandigen. In plaats daarvan het zij de steenen losbreken en in Engeland verkoopen. Toen de juwelier in Juli nog niet ten volle betaald was, kwam de intrige aan het licht. De koningin, verbitterd dat zij in dit schandaal betrokken werd, wist te bewerken, dat Rohan in tegenwoordigheid van het hofpersoneel gevangen genomen werd op het oogen- 136 blik, dat bij zich in pontificaal naar de slotkapel wilde begeven *k Hij werd tegelijk met de beklaagden Jeanne de la Motte, Cagliostro, Marie d'Oliva in de Bastille opgesloten. Het parlement veroordeelde (31 Mei 1786) Jeanne tot brandmerk op beide schouders en levenslange gevangenisstraf, haar man tot geeseling en levenslange galeistraf. Marie d'Oliva werd vrijgesproken; Cagliostro en Rohan zijn ontslagen van rechtsvervolging met bevel het land te verlaten. Rohan verklaarde dat de hoofdschuldige hem had bedrogen; over Cagliostro kwam geen woord over zijn lippen. De kardinaal en de „wonderman" werden na hun invrijheidstelling door de menigte met groot gejuich ontvangen, hetgeen werd opgevat als een protest tegen de gehaatte „Oostenrijksche", die voortaan in de oogen van het volk onmogelijk was geworden. Zij was bekend met wat er voorviel, en begreep zeer goed, dat hun vrijspraak haar veroordeeling beteekende. Ieder verlangt een portret van den héro-démon Cagliostro te bezitten. De beeldhouwer H o u d o n vervaardigt zijn prachtige kop in marmer. Bartolozzi graveert zijn portret, met het onderschrift: Voilé 1'homme étonnant, dont le talent sublime De la ^ mort, chaque jour, trompe 1'avidité, Et qu' aucun interêt n'anime Que celui de 1'humanité, 1) 15 Augustus 1785. De geheele familie de Rohan, de prinsen Soubise Ouemenee en Montpensier. de aanwezige bisschoppen en kardinalen en het meerendeel van de hof heeren en hofdames verlieten onmiddellijk het kasteel yan Versailles als blijk van verontwaardiging. Toen de koning en de koningin de zaal der bijeenkomsten binnentraden, was daar bijna niemand meer. Marie m^W^Tot haMt 0nmaCht' als graaf d'Adhémar2) toegang tot de particuliere vertrekken van de koningin, waar hij onderhoudend was als „causeur, chanteur, acteur"3) en vooral belangstelling wist op te wekken voor 1) Deel I, 8, 48, 55, 62, 73. Hl, 14, 32. 33. 119, 133, 232, IV, 2,4,10, 12, 108, 192, 254. 256. 257, 258. 2) Te voren bekend onder den naam van Montfalcon de genealoog. (Zie Ségur: Marie Antoinette 168. Ségur Memoires II, 79.) Hij verstond blijkbaar de kunst om zich na elke naamsverandering zoo te grimeeren, dat niemand hem herkende, op de wijze van Cagliostro, die minstens een dozijn gezichten tot zijn beschikking had. (Souvenirs de la marquise de Créqui IV, 108.) 8) Hij was eere-ridder van Madame Elisabet, zuster van Lodewijk XVI en bezocht de muziekavonden van Mad. de Genlis, hofdame van den hertog van Orléans, waar hij met eigen harp-begeleiding zong (1777). (Mémoires de Mad. de Genlis Ui, 82, 83. Zie ook over haar bewondering voor S.G. deze Memoires I, 134.) 13 de buitenlandscbe politiek. In den intiemen kring der almachtige Polignacs met de hertogin de Bourbon, den graaf d'Artois ('s konings broeder), den hertog van Orléans1) (grootmeester van de maconnerie, Philippe Egalité), Bézenval en Vaudreuil werd hij opgenomen. Een regen van liedjes en spotprenten over die personen daalde over Parijs neer. Van hemzelf heette het: Marquis de hasard Chevalier d'industrie Colin de Comédie C'est monsieur d'Adhémar2) Madame de Polignac bezorgde hem het gezantschap te Brussel (Maart 1782) maar zijn eischen waren zoo buitensporig, dat de koning ze herhaaldelijk moest afwijzen, vooral nadat een poging gewaagd werd hem tot minister te benoemen. Daarna wordt hem door minister Vergennes het gezantschap te Londen aangeboden, waar hij toonde volledig op de hoogte te zijn van den geest der Russische en Engelsche kabinetten3). Zijn secretaris was Frans Barthélémy, neef van den beroemden abbé. Zijn salons in Hyde Park, een verzamelplaats voor genoeghjk verkeer, stelde hij naar de fransche manier op de Zondagavonden open. Het was voor de vele bezoekers een groote teleurstelling, toen hij zijn gasten 1) Met dezen reisde bi) in 1783 in Holland onder den naam van graaf van Oranje, hetgeen de Stadhouder Willem V afkeurde. (Thulemeyer's Dépechen Hist Gen. Utrecht 1912.) 2) Jobez: La France sous Louis XVI, II, 422, 429. 3) Koning George III ontving hem particulier. Lescure correspondance Secrète I, 349, 354, 467, 550. 144 zelf niet kon ontvangen. Maar alles ging zijn gewonen gang, want terwijl de zieke in de aangrenzende kamer te bed lag, speelde de Farobante door. In 1787 werd zijn tegenwoordigheid te Parijs vereischt en maakte hij plaats voor den Malteser Ridder Lucerne1). Het moet erkend worden, dat hij een bijzondere begaafdheid had in de kunst der intrige en dat hij en zijn bentgenooten aan de koninklijke familie ontzaglijk veel schade berokkend hebben2). Tot in den Revolutie-tijd bleef de musicale d'Adhémar den salon van Mad. de Boufflers, het bekende rendez-vous der intellectueelen, bezoeken en bewonderde er haar dochter Am él ie om de gratie, die van haar uitging bij haar zang en harpspel3). Madame d'Adhémar laat nog een paar malen haar „voorvader" ten tooneele verschijnen. Eerst op een Zondagmorgen, toen S. G. zich bij haar het aandienen met dringend verzoek bij de koningin te worden toegelaten als Monsieur de Saint Noël. Als lakei vermomd werd hem het onderhoud toegestaan en kwam hij haar waarschuwen voor de reusachtige samenzwering, die alles zal omverwerpen: koningschap, adel, geestelijkheid en magistratuur. Mogelijk zou het nog tijd zijn om deze ramp te voorkomen. Zij was echter niet te overtuigen. Wat hij voorspelde is uitgekomen4); zij 1) Wraxall Memoirs IV, 323. 2) Correspondance de Mirabeau et de la Marck I, 27, 28. 8) Dutens Mémoires II, 130. 4) Ook de voorspelling van den geleerden Jacques Cazotte in een kring van voornamen, <— waartoe Mad. d'Adhémar behoorde, een aantal bisschoppen e. a., — is werkelijkheid geworden. Hij wees bijv. diegenen der aanwezigen aan, die een verbanning te wachten stond, die het schavot zouden beklimmen. Zoo zou de met S. G. bevriende Mevrouw Choiseul niets te vreezen hebben, doch zou haar zuster Grammont geguillotineerd worden. Zijn eigen gewelddadige dood profeteerde hij door een bijbelsche beeldspraak. 145 heeft later erkend, dat S. G. gelijk heeft gehad en zij verkeerd deed diens raad in den wind te slaan. Toen de politieke toestand hopeloos verward werd, ontving de graaf van A r t o i s een ongeteekenden brief van den volgenden inhoud: Monseigneur, Le temps de vötre perte approche; vous n'avez pas voulu conquérir 1'estime des Parisiens. Vous apprendrez a vos dépens ce que peut leur haine! Encore quelques mois et malheur a vous! malheur è vos amis! malheur a tous ceux qui ont dédaigné la franc-maconnerie, persécuté Cagliostro et tourmenté les frères! Un autel expiatoire 'sélèvera au lieu même oü les Templiers périrent et les victimes qu'on leur immolera en représailles seront les descendans du roi qui les fit périr et les successeurs des prélats qui les condamnèrehtl Tremblez Monseigneur, je vous préviens du péril, votre mort est forcéel Sauvez vous! Sinon, vous mourriez comme mourront le roi, Monsieur et la Reine. De koningin ontving vóór. dien brief eveneens den raad om te vluchten en Mad. d'Adhémar werd een brief in handen gespeeld luidend: Tout est perdu, ce soleil est le dernier qui se couchera sur la monarchie, demain elle n'existera plus, il y aura un chaos, une anarchie sans égale. Vous savez tout ce que j'ai tenté pour imprimer aux affaires une marche différente, on m'a dédaigné; aujour d'hui il est trop tard. 146 J'ai voulu voir 1'ouvrage qu'a preparé le démon Cagliostro, il est infernal. Tenez vous è 1'écart, je veillerai sur vous. Soyez prudente et vous existerez après que la tempête aura tout abattu. Je résiste au désir que j'ai de vous voir. Que nous dirions nous? Vous me demanderez 1'impossible. Je ne peux rien pour le roi, rien pour la reine, rien pour la familie royale, rien même pour M. le duc d'Orléans, qui triomphera demain et qui tout d'une course, traversera la Capitole pour trébucher du haut de la roche tarpéienne. Cependant si vous teniez beaucoup a vous montrer avec un vieil ami, allez è la messe de huit heures au Recollets et entrez dans la seconde chapelle a main droite. J'ai 1'honneur d'être etc. le Comte DE SAINT GERMAIN. Den volgenden dag verscheen hij weer met hetzelfde frissche, krachtige voorkomen van 1760, terwijl zij zelf door rimpels en groeven verouderd was. Op haar vraag of zijn wijsheid de menschen ten goede zou komen, was zijn antwoord: Wie wind zaait, zal storm maaiën. Jezus zeide het reeds in het Evangehe. Misschien niet vóór mij; maar zijn woorden zijn geschreven en met de mijne heeft men zijn voordeel kunnen doen. Er zijn tijden dat terugtrekken mogelijk is. Nu HIJ1) gesproken heeft, moet alles zijn loop hebben. Ga nu naar Versailles en bereidjf de koningin voor dat deze dag 1) Wordt hier gedoeld op de uitspraak van den Grooten Baphomet, waaraan de Tempelridders, en ook de magiër Saint Germain een goddelijke kracht toekenden? 147 voor haar noodlottig zal zijn; het geheim verbond moet uitvoeren. d'Etaing noch La Fayette kunnen haar redden. De Bourbons moeten verdwijnen. Binnen een eeuw neemt hun regeering, ook in andere landen, een einde en zullen zij afdalen tot den rang der gewone burgers1). De zinspeling op den toekomstigen val van Philips van Orléans (Egalité), grootmeester der symbolieke en ingewijde van de hooge graden, heeft betrekking op diens trouwelooze houding, die algemeen werd afgekeurd. Aanvankelijk werkte hij mede om een sociale republiek in het leven te roepen en stelde op onbekrompen wijze zijn beurs en zijn paleis*) open om de revolutie te bevorderen. Toen hij echter meende zich van de Orde te kunnen bedienen om na den dood van zijn neef Lodewijk XVI voor zich zelf een politiek doel — het koningschap van Frankrijk — na te streven, was het in/hem gestelde vertrouwen zoo geschokt, dat hij uit de rangen (colonnes) verbannen werd, en hem alle invloed ontnomen moest worden. Symbolisch is de maconnieke band verbroken in een veelbezochte logevergadering. Zijn grootmeesterlijken degen brak de voorzitter in stukken en wierp ze verachtelijk op den grond. Kort daarop eindigde zijn leven op het schavot wegens de beschuldiging, dat hij zich van het koninklijk gezag heeft willen meester maken3). Saint Germain heeft dus goed gezien. 1) Souvenirs de Mad. d'Adhémar IV, 2, 52, 108, 192, 254—258. 8) Hier hebben Sillery, Jacob Frey, Dumouriez, d'Aiguillon, de Hollander J. B. Clootz, Lepelletier, de Lameth's en Mirabeau besprekingen gehouden en plannen in philosophisch-revolutionnaire taal ontworpen. 8) Gustave Bord, La conspiration revolutionnaire 32. Louis Blanc, La révolution II, 82. 148 Uit de magonniek-revolutionnaire club der Jacobijnen scheidde zich een zelfstandige groep, die 300 leden telde, af; de aanvoerder werd „Vieux de la Montagne" genoemd ter herinnering aan de goede verstandhouding van de Tempelridders in Palestina met de Arabische Assassijnen, die onder de strenge tucht van den Oude der Bergen stonden. (Zie hiervoor le gedeelte.) Deze Montagnards (Bergpartij), die in de Nationale Conventie een grooten invloed uitoefenden, telden onder haar leden Danton, Marat, Desmoulins, Hébert, Fabre d'Eglantine en Clootz, die het denkbeeld „Republiek" en het devies „Liberté, Egalité Fraternité" ingang deden vinden. Genoemde Clootz Qohan Baptiste Klotz 1755—1794) was te Kleef op het kasteel Genade-dal geboren uit Hollandsche ouders, die verwant waren aan de vermogende familie de Witt en den geschiedkundige Cornelis Pauw. Na een fransche opvoeding te hebben genoten vestigde hij zich te Parijs, had er omgang met Diderot, d'Alembert, Holbach, Rousseau, Franklin, en een groot aantal personen van de nieuwe richting. Hij bestreed het machtsinstituut der Christelijke kerken en den priesterdwang, stond een vrije deïstische kerk zonder dogma voor, en schreef: Voltaire triomphant ou les prêtres décus, en Certitude des preuves du •Mahométisme (1779). Om buiten de Bastille te blijven vertrok bij naar Holland, reisde in Zuid-Europa en NoordAfrika, en keerde in Juli 1789 te Parijs terug. Deze „iüuminé prussien", in de Illuminaten-Orde bekend onder den naam Anacharsis, kreeg verlof om aan het hoofd van een mak internationaal gezelschap, bestaande uit Engelschen, Duitschers, 149 Brabanders, Hollanders, ook een Chaldeër en een Arabier, in bun bonte kleederdracht uitgedoscht, voor de Nationale Vergadering te defileeren. Op zijn verkiezing tot president van de Jacobijnen-club volgde ook die van Volksrepresentant. Zijn hoofd viel, — evenals dat van zijn medewerker Chaumette, — door de valbijl. Tot de macons, die vóór en tijdens de Revolutie van zich deden spreken, behoorde de volkstribuun Honoré Mirabeau (1749—1791). Op aanraden van zijn vader „1'ami des hommes", reeds op jeugdigen leeftijd in de Orde getreden, kwam hij spoedig in aanraking met de voormannen, die in hem den toekomstigen leider ontdekten. Hij begon zijn maconnieke loopbaan met het ontwerpen van een nieuwen hoogen graad in den geest van de beweging der Beyersche Illuminaten (Weishaupt). Onder zijn ordenaam Arcesilus beschreef hij een soortgelijke vereeniging van wijsheid, kennis en deugd, wier leden moeten erkennen, dat het despotisme in alle regeeringsvormen plaats moet maken voor een grondwettig gezag. Zij moeten oprecht, eerlijk en moedig zijn, bereid tot het brengen van groote offers en mogen het instituut nimmer verlaten of de banden verbreken. De drie aanvangsgraden hebben zij achter den rug, en, wordt eenig lid minister of gunsteling van den vorst, dan zal hij hem opwekken tot edele daden, tot wijsheid en liefde, en hem terughouden van heerschzucht, wreedheid en onmatige weelde. Overal zal hij aansporen tot afschaffing van persoonlijke dienstbaarheid, van hand- en spandiensten en van de rechten der doode hand, overblijfselen uit barbaarsche tijden. De kleine boer moet, als in Engeland, een zeker recht krijgen op den door hem bebouwden grond. Ook in het 150 ambacht, industrie en handel worde meerdere vrijheid toegestaan. Naar het voorbeeld van Holland en Amerika zal in godsdienst-zaken verdraagzaamheid heerschen. Voorts opheffing van kerkelijke rechtspraak en belastingen, die het volk drukken. In één woord vernietiging van alle tyrannie. Kunnen de broeders het onrecht niet direct beletten, dan staat de weg open om voorkomende gevallen bekend te maken, waartoe de vrijheid van het woerd en van de drukpers vereischt wordt. Vorsten worden niet als leden toegelaten „omdat zij de zaak zouden benadeelen" x). Uit dit alles blijkt duidelijk, dat zijn bedoeling was een vooruitstrevende hervorming in het leven te roepen, gegrond op innerlijke vrijheid, en de personen, die deze hervorming tot stand zouden brengen, binnen de Tempelmuren der loges daarvoor te bekwamen. Hier werkte de orde dus als opleidingsinstituut voor verlichte leiders. Na zijn vlucht uit Parijs bezocht onze cosmopoliet Brussel en vestigde zich daarna onder den naam van S a i n t-M a t h i e u in ons land, waar hij in vrijheid kon leven. Voorzien van broederlijke aanbevelingsbrieven stonden de loges te Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem, Amsterdam en Dordt voor hem open. Het viel niet moeilijk er met de hem geestverwante patriotten kennis te maken. Bij Rey, den bekenden Amsterdamschen uitgever van in Frankrijk verboden boeken, verscheen van zijn hand: „Essai sur le despotisme" (1776).2) Betrekkingen werden aangeknoopt met geleerden en burgers, die hem stof leverden voor staatkundige studiën over Holland 1) Mirabeau: Mémoires JU 45, uitgegeven door Victor Hugo. 2) Mémoires III, 45. 151 en de later verschenen geschriften „Les doutes sur la liberté de 1'Escaut" (1784), „Aux Bataves, sur le Stadhoudérat', met een portret van Jan de Witt (1788) en „Le Despotisme de la maison d'Orange" (1788). onder het pseudoniem Karei van Ligtdal. Op het inacpnnieke congres te Parijs (1785) ontmoette Arcesilus zijn mede-broeders, hoofden van de Iuuminatenorde: Weishaupt (Spartacus), Knigge (Philo). Bode (Aemilius) en Willem von den Busche (Bayard), officier in Hollandschen dienst, onder wier leiding de internationale politiek niet onbesproken bleef1). Vergezeld van zijn begaafde vriendin Henriette Amelie deNehra2) begaf hij zich in hetzelfde jaar naar Berlijn om daar den toestand van het Hof te leeren kennen. Minister Vergennes beveelt hem aan bij den Franschen Gezant d'Esterno. De Koning ontvangt hem bij uitzondering; diens broeder, Prins Hendrik, de Rozekruiser, noodigt hem bij zich aan tafel. Hij spreekt met de meeste bekende personen, waardoor hij in staat is een gewaardeerd verslag aan de Fransche Regeering te zenden en den diplomaat T a 11 e y r a n d de Périgord in te lichten. Met den steun van Calonne en Talleyrand ontvangt hij daarop van Vergennes een officieuse geheime zending naar Berlijn om, met het oog op het naderend einde van den Koning, den toestand van het Hof. ook na de troonsbestijging van diens opvolger Frederik 1) Sypesteyn: Mirabeau in Nederland, 194. Zie artikel van Pouget, Revue hebdomadaire van September 1916. 2) Natuurlijke dochter van den Frieschen Grietman Willem van Haren. (Zie haar Souvenirs.) 152 Willem, te bestudeeren en daarvan in brieven verslag te geven Juni (1786)l). Mirabeau wist precies wat in Holland broeide tusschen den Stadhouder Willem V en de patriotten en hoeveel tegenstand deze — zoon van de Engelsche Prinses Anna — en zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen, nicht van Frederik II en zuster van den toekomstigen Koning, van hen ondervond. Uit de correspondentie van oom en nicht blijkt, dat de Koning — tegenstander der Engelsche politiek — haar aanraadde om de lijn met de Regenten der Republiek niet te strak te spannen, omdat de schuld van de woelingen in hoofdzaak moest geweten worden aan den Prins en diens slechten raadsman Lodewijk van Brunswijk, die, ook na zijn smadelijk vertrek uit Holland, bleef doorgaan met intrigeeren, en zij beter deed zich met de Hollanders te verstaan 2). 1) Zie Welschinger: La mission secrète de Mirabeau a Berlin. (1786—1787.) 2) Brieven van Frederik II aan Prinses Wilhelmina: J'abandonne le gros Louis (Brunswijk) & ses intrigues, les cabaleurs a leur esprit de cabale. Cette anglomanie, que les courtisans du Prince affichent ouvertement, tandis que toute la République n'a d'espoir que dans 1'assistance da Roi tres chrétien (France), cette conduite doit révolter tout le monde, et Si vos Républicains en marquent leur mécontentement, je ne saurais les blamer. Le prince devrait moriginer ces étourdis et ne leur point tolérer une conduite assez incohérante. Ceci mérite une sérieuse attention, car comment voulez vous que je plaide votre cause, quand vous gatez de votre cöté tout ce que Je raccomode du mien? Voila le noeud de 1'affaire; je ne puis que donner des conseils. Si on ne les accepte pas, je me réduis au silence, et je plains ceux qui se perdent eux-mêmes. (20 Februari 1785.) J'ai toujours considéré votre prince comme un homme légere et frivole, qui est entièrement incapable d'affaires sérieuses, et qui par conséquent est obligé de recourir a quelqu'un pour le conduire. Son ancien tuteur 's est chargé 153 Het was de Fransche Regeering, - die aan de zijde der Patriotten stond, en in tijd van nood hulp had toegezegd, ~ niet onverschillig, welke houding Friedrich Wilhelm, die zijn oom den 17 Augustus 1786 was opgevolgd, zou aannemen. De regeerende Hertog Karei van Brunswijk. man van invloed aan het Hof te Berlijn, noodigt Mirabeau uit tot een onderhoud, maar brengt het niet verder dan tot de verklaring „dat Frankrijk het met den Stadhouder eens moet worden*. Den 27 September d.a.v. nemen de Souvereine Staten van Holland den forschen maatregel den stadhouder als hoofd van de Land- en Zeemacht te schorsen. Engeland kuipt in Den Haag en te Berlijn, en de pas opgetreden Koning, ~ aanvankelijk geneigd om den vrede te bewaren - wordt pas oorlogszuchtig als hem het bericht bereikt, dat zijn zuster Wilhelmina „beleedigd" is. hetgeen daarin bestaat, dat haar. tijdens de politieke spanning, bij Gouda belet wordt door te reizen naar Den Haag. waar haar verblijf niet gewenscht werd, en door twee officieren beleefd wordt verzocht, na een nachtverblijf in een eenvoudige hofstede, terug te keeren naar avec predilecöon de eet emploi quil a gare jusquauc^t-apendtguet-apens?) du César Josef (Keizer jozef II) (5 Maart 1785). (Aanwezig In het Koninklijk Huisarchief: Prinses Wilhelmina. 400 G. 2). Aldus sprak de groote wijze Koning, door Voltaire „Salomon du Nord genoemd, die ter wille van de waarheid niets en niemand ontzag, zelfs niet zijn naaste bloed, dat echter niet wijs was en den goed bedoelden raad in den wind sloeg. De tijd heeft hem in het gelijk gesteld, want in 1795 moest de stadhouderlijke familie, belast en beladen met fouten en misslagen het land verlaten en hernamen de vervolgde en verbannen patriotten weer hun plaatsen in de Bataafsche Republiek zonder stadhouder. 154 haar Hof te Nijmegen, vanwaar zij kwam (28 Juni 1787). Hoewel de Staten ten volle in hun recht waren om de Prinses te verhinderen om in Den Haag te gaan intrigeeren. werd te Berlijn uitgemaakt, dat de Hollanders een tuchtiging verdienden, voor welk karwei de regeerende hertog Karei van Brunswijk, neef van de Prinses, zich leende. Het daarvoor bestemde leger, dat binnen enkele dagen te Wezel gereed stond, trok begin September 1787 over de landgrens zonder tegenstand te ontmoeten. Ons legertje bleek niet in staat den brutalen inval te weerstaan; de door de Staten gekozen bevelhebber, de onbekwame en onbetrouwbare Rijngraaf Von Sa lm, pleegde verraad. Tot overmaat van ramp was Frankrijk, dat zelf zijn troepen voor het binnenland noodig had, niet in staat oogenblikkelijk zijn steun-beloften na te komen. Het heeft zijn tekortkoming erkend en ook eenigermate hersteld door in 1795 een legermacht te zenden, die de schande der Pruisische overrompeling zooveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt. Door deze hulp kon de Revolutie, die ook in Holland komen moest, de eenheid en ondeelbaarheid der Bataafsche Republiek decreteeren. Terwijl Mirabeau en zijn vrienden zich te Berlijn inspanden om het dreigende onheil van Holland af te wenden, waren de broeders te Parijs ijverig in de weer om de hervorming voor te bereiden, die op de Fransche revolutie uitliep. Herhaaldelijk kwam het voor, dat zij zich na de gebruikelijke ceremoniën aan een feestdisch vereenigden, waar de zuidelijke geestdrift tot mogelijkheden voerde, waarvan het Noorden geen begrip heeft. De politie het deze bijeenkomsten oogluikend toe tot dat een 155 patriottisch" feest werd voorbereid in de loge Contrat Social. Alle loges ronden er één lijn trekken, de partijen van Necker en Orléans moesten samensmelten. Het hof. daarvan onderricht, toonde niet weinig onrust en de koning verbiedt op het laatste oogenblik de vergadering. Reusachtige decoraties waren door Deleutre reeds in de groote zaal aangebracht, het tooneel ingericht voor balletten en müitaire oefeningen. Groot was de teleurstelling toen de Grootmeester Philippe Egalité. die de kosten voor zijn rekening nam. het feest het afzeggen. Alle loge-voorzitters van Parijs en omstreken waren uitgenoodigd tegenwoordig te zijn; Mirabeau, d'Aiguillon, d'Epresménil, Lally-Tolendal en Orléans zouden spreken, de artisten der Opera hadden een uitnoodiging aangenomen. De huldiging van Necker en zijn dochter was een voorwendsel, in waarheid was het feest revolutionnair bedoeld. Dus ging het ditmaal niet door, omdat het hof de gevolgen vreesde, maar de geest bleef ontvlambaar *). Het ontbieden van troepen in de stad en de verbanning van Necker waren voor het volk aanleiding om de Bastille, herinnering aan zooveel gruwelen, en koninklijke willekeur (lettres de cachet), neer te halen (14 Juli 1789). Geheel Europa juichte deze eerste daad van Vrijheid. Gelijkheid en Broederschap toe. De loge La parfaite Union te Rennes vierde deze gebeurtenis, de redenaar sprak over het onderwerp: Le triomphe de la liberté et du patriotisme est le triomphe le plus complet du vrai macpn. C'est de nos temples que sont parties les 1) Cadet Gassicourt. Le tombeam de Jaques de Molay. Histoire Secrète des initiés, templiers et francs-macons (1797). 156 premières étincelles du feu sacré, qui, — 's étendant rapidement de 1'Orient è 1'Occident, — a embrasé le coeur de tous les citoyens. Uit de massa ontstonden geheime volks-clubs, als loges ingericht, met het doel af te dwingen, wat niet goedschiks werd afgestaan. Vóór de October-dagen kwam het Comité Breton tot stand, dat onder zijn leden telde de bbr.'. Sieyès, Barnave, Talleyrand, Philip d'Orleans, La Rochefoucauld, de Lameth's, La Fayette en Mirabeau. In 1790 heette het „Amis de la Constitution, en volgde de afscheiding van de Club des Cordeliers met Danton, Desmoulins en Hébert. Anderen schaarden zich onder de vlag der Jacobijnen, de machtigste partij, die de georganiseerde loges van Frankrijk vertegenwoordigde. Ze wierpen het geheime masker af en traden als patriotten op. De theorie maakte plaats voor de daad. Naar het voorbeeld van Engeland werd een constitutie aangekondigd, waarop de voormannen na 1750 steeds hadden gewezen. De Constitutional Society en de Revolution Society van Londen gaven alle verlangde inlichtingen aan de loge des Amis de la Constitution te Parijs, die ze tot groote voldoening van Engeland aan de Nationale Vergadering afstond. De in de Orde bekende br.*. Amiable eindigde zijn feestrede op het Nationaal Congres van 14 Juli 1889 met de volgende woorden: Les Francs-Macons du XVIII' siècle ont fait la Revolution. Ils avaient par avance élaboré ses doctrines, qui ne ffirent pas des improvisations. La Franc-Maconnerie a fait éclore par le travail secret souterrain de ses 775 loges 157 rimmortelle Revolution de 1789 d'oü vlennent toutes les réformes1). In den 3Cr"n graad: „du Chevalier Kadosch" werd in den revolutietijd met ijver gewerkt. Het symbolisch gebruik van wapens was wel geschikt om de ridderlijk gestemde broeders in verrukking te brengen en tot daden aan te sporen2). Het hoofd van dezen graad is „Trois fois Puissant-réprésentant de rillustre Frère Frederic II, Roi de Prusse. Les frères se nomment Grands-Chevaliers, le byou est un aigle tacheté de noir a deux têtes, les ailes déployees comme pour voler et tenant une épée nue dans les serres. De aristocratische loge La Candeur gaat in dezen graad voor: dans les grades philosophiques le macon ne recoit plus l'impulsion de personne. Dans la première série il faconne les coeurs, dans la seconde il faconne les esprits; voici que dans la troisième il faconne les volontés. Puis il exphque au candidat que réchelle maconnique a sept échelons, qui symbolisent: la probité, rexpérience, la fermeté, la persévérance, la rehgion, la sdence et le septième échelon est celui que tu gravis en groupant les sciences et les vertus qui peuvent te rendre apte è gouverner la volonté des autres en lui faisant accepter ton autorité3). De aard van het mternationaal-maconnieke instituut deed 1) Jean Bidegain, Masques et visages maconniques. Louis Blanc, 1'Histoire de la Révolution francaise. 2) Le rituel de Kadosch exprime la haine de la royauté et de la papauté, et de 1'intention de venger le meurtre inouï des Templiers (1314). Het paswoord luidt: Nekam Adonaï (Wraak des Heeren), Bolland, Vrijmetselarij 3* druk 108, 193. 8) Gustave Bord, La Franc-Maconnerie I, 205. 158 de grootloge te Parijs besluiten een manifest te zenden aan alle bevriende loges en geestverwanten in de groote steden van Europa met verzoek om de „revolutionnaire" geest te verbreiden1) en aan te sturen op de verwezenlijking van het ideaal van den grooten koning Hendrik IV (1553—1610)2): de stichting van de „universeele republiek", die de broeders 1) Abbé Barruel, 1'Histoire du Jacobinisme. ]. Robinson, Preuves de Conspirations dei Illuminés francs-macons etc. <1793) 180. L. A. Hoffman, Höchst wichtige Erinnerungen (1795). 8) Hij was de eenige vrijzinnige koning, dien de graaf de Saint Germain met voorliefde in zijn leerzame gesprekken ten voorbeeld stelde. In tegenwoordigheid van den Zweedschen reiziger J. ]. Björnstahl vertelde hij dat te Pau (Béarn) een standbeeld staat van Lodewijk XIV, dat door dezen zelf bekostigd is. De Béarners waren er niet mee ingenomen en hadden liever een beeld gehad van hun koning Hendrik van Navarre. Om diens grootheid beter te doen uitkomen zetten zij op het voetstuk met groote letters: C'est la Statue du petit fils de notre grand Roi Henri hetgeen doet denken aan het graf van Pepijn waarop staat: Ci-gtt le père de Charlemagne. S. G. zeide voorts, dat de koning van Engeland George Dl (op zijn instigatie) èn Hendrik IV èn Gustaaf Adolf van Zweden (1594—1632) als zijn helden had uitverkoren, een keuze die op goede gronden steunt. Ook Catharina II van Rusland vereerde Hendrik IV wegens zijn buitengewone wilskracht, moed en grootheid in het ongeluk. Deze historische bijzonderheden verhaalde S. G. tijdens zijn verblijf aan het hof van den landgraaf van Hessen te Hanau (1774) waar hij met den natuurphilosoof Henry Cavendish (1731—1810) op hun doorreis van Lausanne naar Kassei en Berlijn te gast was. Deze was tusschen 1772 en 1776 bezig met een onderzoek der verschijnselen der electriciteit, waarover hij in de Royal Society lezingen hield. (Zie Björnstahl's Reize door Europa. Hollandsche vertaling V, 237.) 159 aangeprezen werd. Het verlangen was: geen koningen, geen grenzen, één religie waarmede alle menschen gelukkig en tevreden zullen zijn, een toestand, die thans werkelijkheid begint te worden. De politiek, die niet meer Europa alleen betreft, is een wereldpolitiek waarin alle volken, ongeacht de kleur, het ras, de taal, zich vereenigen zullen in een bond van rechtvaardigheid, die de bewapening aan banden zal leggen en arbitrage aanvaardt als het eenige middel om geschillen op te lossen zonder wapenstrijd. Eens zal, — zoo sprak br.*. Frankolin, als een ziener, op het internationaal vrijmetselaarscongres van 1889 te Parijs — de dag aanbreken, dat de monarchiën en de kerken der volkeren, die geen 18' eeuw en geen 1789 hebben gehad, zullen ineenstorten. Aan br.*. Saint Martin1) moet iets van dit volks-ideaal voor den geest hebben gestaan, toen hij de leuze Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap de wereld instuurde8). Hij was leerling van Martines Pasqualis, stichter van den mystieken ritus „des Elus Cohens", die loges oprichtte te Bordeaux, 1) Door tusschenkomst van minister Choiseul kwam St. Martin in aanraking met Pasqualis (1765) en diens kabbalistische vrijmetselarij. II ne douta pas de la réalité des opérations plus ou moins magnétiques dont il fut témoin. II avait beaucoup d'estime pour Pasqualis, eet homme extraordinaire, le seul homme de sa connaissance, dont il n'ait pas fait le tour (Sainte Beuve, Causeries de Lundi (1855) X, 190). 2) Ook de muzikale genie-officier Rouget de Lisle was onder dien indruk. Op verzoek van den Straatsburger maire Dietrich, wien de onbeduidende soldatenliedjes hinderden, componeerde hij een krijgslied met text, dat voor het eerst door militairen van Marseille (van daar Marseillaise) met vuur gezongen werd en daarna gedurende de vrijheids-oorlogen in zwang kwam om te getuigen van een patriottische gezindheid en nationale eenheid. 160 Toulouse, Marseille, Avignon, Lyon en Parijs ter beoefening der theurgie. Aangesloten waren vele hoofdofficieren, ook Bacon de la Chevalerie, Wachter, Kirchberger Willermoz (Lyon) Turkheim (Straatsburg), Karei- en Christiaan van Hessen, Madame de Lusignan, Cazotte, Gleichen, Court de Gébelin, abbé Rozier, Savalette de Lange en Lalande. Over dezen ritus werden op het Congres van Wilhelmsbad*) inlichtingen gegeven door Chef de Bien, hetgeen hem niet moeielijk kan geweest zijn, omdat hijzelf eenige jaren te voren Pasqualis was. Karei van Hessen — een kapittelhoofd, — die volgens zijn mémoires hoog opzag tegen zijn geestelijken leider S. G., schreef 16 December 1820 aan Willermoz: Les initiés avaient le feu sacré, qui était la plus haute connaissance; la coupe füt le plus grand mystère. Les degrés supérieurs font mention des dépositaires de la coupe. Mais on en confiait a chaque chapitre un petit flacon oü il y avait de ce sang précieux, et un autre flacon oü il y avait de 1'eau. Le contenu de ces flacons ont les mêmes vertus que celles de la coupe. Je héritais après la mort de mon instructeur (S. G.) qui en était le dépositaire, ceux du chapitre de Sankeedrin des frères d'Asie en Europe, qui m'avaient élu leur grand-maïtre. Ils avaient appartenus è un ancien chapitre (a Sulzbach 16e siècle) dont j'ai les patentes de la Grande Mattrise avec les connaissances, que le grandmaltre doit avoir aussi que la possession des flacons. Je tacherai de vous faire comprendre la „lumière": Je la vois oü je regarde dans cette intention comme un nuage fin et 1) Op dit Congres rapporteerde Gleichen over de verrichtingen van Schrepfer te Leipzig in 1773. 161 blanc, d'oü se donne la réponse. La chambre est remplie de monde. On se parle et répond plus vite que dans la conversation humaine. Des heures s'écoulent dans un moment...x). In een brief (8 Juni 1817) gaf Karei van Hessen aan majoor von Meyer (Frankfort) de volgende verklaring van de graden: II y a 3 différentes gradations: magie, magocabbalistique, et cabbalistique. La magie travaille par des moyens, la cabbalistique par le simple volonté, la mago-cabb. est entre les deux, et les réunit; p. e. Moïse se servait de la baguette de baton, que le Seigneur lui fit employer. Les magiciens d'Egypte firent les mêmes opérations magiques, mais par le mal. Moïse frappa le roe, dont 1'eau devait venir, deux fois et on put entrer dans la terre de promission pour cela. La baguette préparée est le levier qui fait la chose. La force est en elle et c'est ainsi car chaque force tirée d'arts ou de plantes ou de choses de la nature peut devenir magie et donner des résultats surnaturels quand on connait les matières et la manier e de les préparer. Le cabbaliste n'emploie ni matière ni science. Notre Seigneur (J. C.) disait: je le veux et le malade était guéri. En imposant la main il y joignit la volonté. C'était mago-cabb. et lorsqu'il guérissait un aveugle en faisant une partie avec de la terre et salive, qui avait cette vertu et force, alors c'était magie. Pour magie blanche c'était une connaissance ou un art par lequel on impose a 1) Briefwisseling en berichten over deze mystieke beweging van Pasqualis zijn te vinden in een uitgebreid dossier berustend in de Klossiaansche Bibliotheek van het Groot-Oosten der Nederlanden in Den Haag (Fluweele Burgwal 23) vermeld in den Catalogus van Handschriften (1880) bl. 47 onder Chevaliers de la Cité Sainté, Pasqualis et Saint Martin VI letter L. 162 son prochain. Ce sont des tours d'habileté et même de gibecière p. e. des miroirs, de fumigations. Cabbala est proprement la foi dont N. S. ne demandait pas plus è ses apötres qu'un grain de moutarde. Cette volonté fixe fait tout. Un magnétiseur doit en avoir une bien prononcée sans quoi il ne peut pas même endormir le patiënt1). De landgraaf, voor wien.de Tempelheeren-Orde „niet louter een episode was, maar den weg tot het heiligdom", verklaarde „dat het Ridderspel niet past voor de stemming van den Duitscher, maar dat de Franschman er genoegen in vindt". Hij maakte er den 3e Januari 17772) kennis mee en werd den 8ste December 1782 in den 3"1 graad opgenomen. Nadat de adel van het ancien régime naar Duitschland was uitgeweken, wilde de koning met zijn familie dit voorbeeld volgen, maar werd te Varennes achterhaald en onder escorte naar Parijs teruggebracht om in den Tempel3) der 1) Aanwezig in de briefwisseling met Christiaan van Hessen, vestingcommandant van Grave (Holland), berustend in het Staats- en huisarchief te Darmstadt, afdeeling „Freimaurer-Sachen. 8) In de jaren 1774 tot 1778 propageerde Schrepfer te Leipzig, Gugomos te Wiesbaden en St Germain te Dresden hun Tempelarij en Rozekruiserij. 8) Na 1312 is de Tempel met het geheele complex huizen en terreinen aan de Orde van Sint Jan (Malta) overgegeven, wier bestuurders de traditiën van de Tempelorde in veel opzichten hebben voortgezet. De vrijzinnige groot-prior Lodewijk Frans prins Conti (1717—1776) verleende er Rousseau een veilige schuilplaats en bouwde voor zijn levensgezellin, de gravin de Bouflers-Rouvrd (1724—1800) een woning, waar zij tot 1784 in haar Salon du Temple de beaux-esprits ontving. Tot op de afbraak ten behoeve van nieuwe verkeerswegen woonden op de ommuurde „vrijheid van den Marais du Temple" meer dan 4000 bekwame handwerkers, kunstenaars in hun vak, die een aaneengesloten stand vormden en zich in den revolutie-tijd niet onbetuigd lieten. 163 oude Tempelridders zijn vonnis af te wachten. Hij had geweigerd den volkswil uit te voeren en riep in het geheim op eigen gezag de hulp van Oostenrijk en Pruissen in, waarvan een oorlog met de Europeesche mogendheden het gevolg was (1792). Marie Antoinette, de gehate Oostenrijksche, werd niet minder zwaar belast wegens de gedragingen van haar zelf en haar verdorven hof. Beiden waren autocratisch opgevoed; zij schonken hun vertrouwen aan onverantwoordelijku raadgevers en verwaarloosden de landsbelangen op schromelijke wijze. Het beruchte en lang geheim gehouden „roode boek" bevat een doorloopende aanklacht tegen de verspilling van honderden millioenen uit de Staatskas. Zij werden dus niet zonder reden van den troon gestooten en eindigden hun leven op het schavot. Toen de Republiek was uitgeroepen en de „rechten van den mensch" in de constitutie waren vastgelegd, gevoelden de revolutiemannen zich in hun voornaamste wenschen bevredigd. De logewerkzaamheden verminderden, het bezoek kwijnde; men kwam tot rust en gaf zich rekenschap van de spannende gebeurtenissen. Alle vorsten in Europa hebben meer of minder de nawerking ondervonden van de fransche revolutie. Sommigen voegden zich vrijwillig naar den nieuwen tijdgeest, anderen moesten zich haasten of werden genoodzaakt om hun regeering in overeenstemming te brengen met de fransche. Aanvankelijk hebben Pruissén en Rusland niet veel van dien druk ondervonden. Catharina II, door haar tijdelijken secretaris Odar (S. G.) ingewijd, en door de Encyclopedisten op de hoogte 164 gebracht van de meest liberale denkbeelden, had voor haar persoon niets te vreezen. Evenmin Frederik de Groote die, van 1740 af, in zijn intiemen hofkring omgeven was van Voltaire en soortgelijken. In deze republiek der letteren, waar het woord Sire of Majesteit niet werd gehoord, kon ieder vrij uitspreken. Zijn.naam was Frédéric, of Fédéric, hij dacht fransch en gaf aan den zachten Bordeaux de voorkeur boven den zuren rijnwijn. Hoewel veel ophef is gemaakt van Frederik's toetreding tot de Vrijmetselarij. (1738), — hetgeen voor alle duitsche ■vorsten een aanleiding was om zijn voorbeeld te volgen — heeft hij zich van de drie aanvangs- of blauwe graden, — na enkele jaren grootmeester te zijn geweest, <— niets meer aangetrokken. Hij vond ze „un grand rien" *), al het bij de orde vrij in haar spel en nam ze zelfs tegenover den paus en den bemoeizieken clerus in bescherming, mits ze zich beperkte tot weldadigheid, moraal en vaderlandsliefde. Hij beschouwde ze als een soort godsdienstige secte, die nog kinderlijker was dan de kerken en kerkjes. Anders stond hij tegenover enkele hooge of roode graden, in het bijzonder tegenover die der Tempelheeren van den Schotschen ritus onder het bestuur van een souvereinen raad der keizers van het Oosten en Westen, in Frankrijk eenigen tijd bekend onder den naam van Maconnerie de perfection. De 21e graad, Noachiet of Pruisische ridder genaamd, werd volgens Thory (Acta Latomorum I, 328) in 1756 in 1) Voltaire schreef: Aujourd'hui nos pauvres francs-macons jurent de ne point parler de leurs mystères. Ces mystéres sont bien plats, mais on ne se parjure presque jamais. 165 Pruisen gemaakt. Koppens1) „Les plus secretsMystèresdes hauts grades de la maconnerie dévoilés ou le vrai Rosecroix suivi du Noachite", waarvan de eerste uitgave verscheen in 1766 en de tweede in 1774 2). vermeldt o.m. dat Frederik, koning van Pruissen, genoemd wordt Grootmeester-generaal of Groot-Commandeur, en dat zijn voorvaderen deze Orde reeds 300 jaren hebben beschermd. De ridders vieren de herinnering aan de vernietiging van den Babylonischen tempelbouw van Salomo. Een Fransch handschrift van 30 Maart 1771, afkomstig van Lerouge (Kloss: handschriftenverzameling) bevat een uitvoerige beschrijving van alle Schotsche graden, ook van „le Noachite ou le chevalier prussien". De Pruisen, wordt daarin gezegd, die geen anderen God kennen dan den Opperbouwheer des Heelals, verheerlijken elk jaar het groote wonder des Scheppers in den volle-maansnacht van Maart, zooals de heidensche Titanen, die den hemel bestormden om Jupiter van den troon te stooten. Bij elke volgende volle maan houden zij hun loge-vergaderingen op een afgelegen plaats3). In het bezit van den koning bevonden zich de aan die Orde of graad toebehoorende wit marmeren zuil en een 1) Krijgsraad van den koning, door wiens tusschenkomst S.G. zijn eerste bezoek bracht aan Karei van Hessen te Sleeswijk (1778). 2) Allerneuste Entdeckungen (1768). Allerverborgenste geheimen van de hoofdgraden der Metzelary (1786) Kloss: Handschriften XXVII, No. 23. 8) In dezen graad werd ook in de naburige landen gearbeid, te Maastricht tot in het laatst van de 18' eeuw. Hij komt ook voor in den Ritus van Memphis en in dien van Mizraïm. 166 agaatsteen met het volgende opschrift: „ld'reposent les cendres de notre G. A.l) de la tour de Babel; le Seigneur eut pitié de lui, paree qu'il est devenu humble." De leden hadden zich vóór alles te oefenen in de deugd: nederigheid, deemoed, die hun weinig bekend was. De statuten en ordepapieren berusten in de archieven van den groot-commandeur, zoo leest men in de gemelde uitgaven van 1766, 1768, 1774 en 17862). De hooge of roode graden blijven beweren, dat Frederik de Groott op 1 Mei 1786 in zijn hoedanigheid van grootmeester-commandeur van den Schotschen Ritus de toen bestaande 25 graden zou hebben aangevuld met 8 nieuwe graden en 18 artikelen8). De schriftelijke bewijzen, zeggen zij, berusten in het archief van den Opperraad of Suprème Conseil, maar aangetoond is dit tot nog toe niet. Wat weerhoudt de opperraad, zoo wordt terecht gevraagd. De blauwe grootloge van Berlijn heeftop 19 September 1861 verklaard, dat het verhaal uit de lucht gegrepen is. Ook de bekende criticus br.*. W. Begemann heeft na een ernstig en uitvoerig gedocumenteerd onderzoek4) willen aantoonen, dat het om verschillende redenen historisch onmogelijk is, dat de koning op 1 Mei 1786 zich hiermede zou hebben 1) Grand Architect. 8) De raad van Keizers van het Oosten en Westen was een van de belanrijkste kapittels te Parijs, gesticht door Saint Gelaire (Saint Germain) in 1758, die reeds een jaar tevoren als Inspecteur-Generaal den Pruisischen Noachiten-graad had gevormd (Zie Gast Bord Franc-maconnerie I 250). 8) Manuel maconnique ou Tuilleur de tous les rites. Kohut, blz. 68 4) Der alte und angenommene Schottische Ritus und Friedrich der Grosze (Berlijn, 1913). 167 bezig gehouden1). Beide partijen schijnen veel gewicht te hechten aan de vraag of Frederik al dan niet de hand heeft gehad in de Schotsche graden. Het komt mij voor, dat het goed zou zijn een nauwkeurig onderzoek in te stellen in het geheime Staatsarchief, het Koninklijke huisarchief en in de Manuskripten-collectie te Berlijn. Een onderzoek in de papieren van den 21" of Noachitengraad zou als uitgangspunt kunnen dienen. Zijn zij werkelijk onder berusting van den vorst geweest, dan moeten zij daar thans nog met meerdere maconnieke bescheiden aanwezig zijn en kan een einde gemaakt worden aan wat voor velen een mystificatie is. Aan deze onzekerheid moet in het belang der bezitters van de hoogste graden een einde komen. Elders wordt de naam van Frederik II in verband gebracht met de Afrikaansche Bouwheeren of Architecten, een vertakking van Zinnendorfs Zweedsche stelsel, die te Berlijn in 1765 een Loge hadden,, waarvan eerst voorzitter werd de bankier Daum, en in 1768 gemelde krijgsraad Koppen 2), waaruit men kan vermoeden, dat deze dezelfde is als die van den Noachiet. Er werd gezegd, dat de Bauherren meerendeels geleerden, tevens leden van de academie van wetenschappen waren. Frederik II was hun eenige beschermheer. 1) „C'est dommage que Frederic II n'ait pas poussé sa ferveur j'usqu'a devenir Grand-maïtre de toutes les loges allemandes, ou du molns prussiennes; sa puissance en aurait recu un accroissement considérable, et bien des entreprises militaires auraient pris un autre tour, s'il ne s'ètait jamais brouille avec les supérieurs de cette association." Mirabeau: histoire de la Monarchie prussienne, 1788, IV en Fischers Geschichte Friedrich II, 1787 Deel I. 2) Eckstein, Geschichte der Loge zu Halle, bl. 89 168 De receptiezaal is prachtig ingericht en versierd met beelden naar den smaak der Ouden, boven een schuur bij N. Van buiten gezien zou men haar niet voor een logegebouw houden. Behalve de vergaderzaal vindt men er een donkere kamer, een eetvertrek en een slaapkamer voor reizenden. De schrijver vermeldt, dat hij de plaats bezocht en daar hoorde dat een zekere Meil de Loge op last van den koning had gebouwd. De leden droegen op hun hoeden kostbare zwarte en witte reigerveeren; het met goud gestikte boordsel stelde een ordeketen voor. De ceremoniemeester droeg een vest van blauw atlas, waarop een zwaard met de letter S. Kapittelbesluiten van dezen geleerden-kring, die ingericht was naar het voorbeeld van de Fransche academie, werden o.a. genomen in de jaren 1766, 1767 en 1768. Volgens Lennings Encyclopedie namen de Afrikaansche Bouwheeren het Tempelheeren-systeem der strikte Observantie aan, en deden ontdekkingen op scheikundig gebied (alchemie?). De hoogste graad werd verleend aan den biervoren genoemden br.*. A. F. von Goué (1743—1789), wiens patent of diploma aanving met de woorden: „Königl. Bauherrenloge der Freunde der schonen Wissenschaften und der freien Künsten. Wir freuen uns unter hoher Königl. und fürstl. Gnade den Herrn als Mitglied unserm Königl. Bauherrenloge ein zu verleiben enz." De grootmeester Koppen schrijft in zijn geschiedenis der Afrikaansche Bauherrenloge, dat hij in 1759 vrijmetselaar en na den Hubertsburger vrede in 1763 lid dier loge werd, en dat in 1766 de student Stahl in de loge te Halle werd opgenomen. 169 Het is opmerkelijk, dat de loge in 1787, dus kort na den dood van den koning, voorgoed in ruste ging *). Nog wordt van s konings betrekking tot eene „achten höheren mystischen und reÜgösen Maurerei" melding gemaakt door Br.', van Assum die te Darmstadt en Grünstadt.verblijf hield, „Meister vom Stuhl" was van een in 1787 te Neuwied door den vorst van Wied opgerichte loge en voorzien was van patenten en brieven van keizer Joseph 11. Koning Frederik II en van de prinsen van Brunswijk en Hessen met opdracht een dergelijke Vrijmetselarij in het leven te roepen2). De koning, die tot het laatste oogenblik helder van geest was. zag zich. tijdens zijn laatste ziekte.gaarne omringd door zeer weinige personen aan wie hij het grootste vertrouwen schonk. Op 16 Juni 1786 riep hij den bekenden geneesheer-mysticus Dr. Zimmermann, een ingewijde te Hannover. aan zijn ziekbed. Zeven dagen later verscheen deze te Potsdam, medebrengende een brief van den hertog van York. in wiens dienst hij stond als lijfarts. Ridder von Zimmermann schrijft over hetgeen hij zag en hoorde8): „De koning is 1) Zie Entdeckt» Trümmern. Uitgaven van 1790 en 1806 blz. 24 en Das Ganze aller geheimen Ordensverbindungen 1805. blz. 235. 2) Schlöszers Staateanzeiger XI blz. 246: Freimaurer Zeitung von Neuwied (1787) nos. 16 en 20: De Vrijmetselaar, jaargang lH. bl. 207. 8) Fragmenten über F. den Grossen, sein Leben. Regierung und Charakter 1790. Deel II, bl. 24. 59. Kloss 4002. Van denzelfden schrijver verscheen in 1788: Ueber Fr. den Grossen und meine Unterredungen mit Ihm kurz vor seinem Tode" (zie bl. 81) en ook „Von der Einsamkeit". Dr. Zimmermann onderhield ook briefwisseling met Cathanna 11. 170 zwaar ziek. Zijn eenige arts is zijn „Kammerhusar" of eerste kamerheer Sc honing, een man van verstand, gevoel en inzicht, die met overleg waar en goed spreekt en den zieke door en door schijnt te kennen. De heer Schöning bracht mij in de kamer waar ik dadelijk met den koning begon te spreken* zooals wij in 1771 met elkander een onderhoud hadden. Ca. zeide de koning over de politiek sprekende: „Ich liebe sehr die republikanischen Verfassungen, aber unsere Zeiten sind für alle Republiken sehr gefahrlich. Nur der Schweitz wird sich noch lange halten. In Amsterdam regiert und gebietet der König von Frankreich sich so unumschrankt wie in Champagne. Die Hollander haben jetzt ein hitziges Fieber. Aber mir misfallt doch auch ... i) eed soit entre nous. (Dr. Zimmermann teekent hierbij aan: Hier sagte mir der König einige sehr wichtige Dinge mit einer offenhdt über die ich erstaunte. Ook hij geloofde — staande aan den vooravond van de Fransche Revolutie — aan een over Europa wijdvertakten gehdmen bond van verlichte menschen (Illuminaten en vrijmetselaren), die aan de staatsinrichting en de godsdiensten een ander aanzien zouden geven). Schöning, die daarbij tegenwoordig was, bracht mij naar den Kabinetsraad en vertelde alle bijzonderheden van de ziekte, ook de meening van prof. Selle en den lijfarts Dr. Cothenius. 1) Den koning mishaagde het gedrag van den stadhouder zeer. Hij schreef zijn nicht den 5«" Maart 1785: J'ai toujours considére votre prince comme un homme léger et frivole, qui est entièrement incapable d'affaires sérieuses (Koninklijk Huisarchief Den Haag, afd. Willem V). 171 De koning nam geen geneesmiddelen en wilde niet dat anderen dan Schöning hem aanraakten. Eiken morgen bracht deze de brieven binnen; hij scheen de gewoonten van zijn meester sinds jaren, ook toen deze in Silezië was, te kennen. De koning sprak mij ook over Haller (Bern) met groote goedheid. Altijd was Schöning aanwezig; ten slotte werd deze mijn vriend. Op 15 Augustus het de koning minister Hertzberg roepen en zeide: ik voel mijn einde naderen, verzegel mijn papieren na mijn dood. Den 16» Augustus 1786 stierf hij zacht in tegenwoordigheid van zijn beide kamerhuzaren Schöning en Neumann en van Hertzberg." Tenslotte deelt Zimmermann mede, dat von Schöning in 1788 kamerheer werd bij koning Friedrich Wilhelm II en in 1790 geheim krijgsraad. Hier dient opgemerkt dat de graaf de Saiut Germain zich in 1772 te Pisa „chevalier de Schöning" noemde. Onze kamerheer von Schöning vermeldt bijzonderheden van Saint-Germain met betrekking tot Frederik den Groote in een straks genoemd handschrift, bijlage van een brief aan minister Wöllner. Zij schijnen elkander dus welgekend te hebben. In brieven van 2 en 9 Juli 1777 schrijft de koning aan zijn broeder, dat Saint-Germain overkomt en een memorie van zijn verrichtingen heeft toegezonden. „Vielleicht wird er sich anders besinnen. weü ich ihn über den bei uns herrschenden Geist der Unglaubigkeit habe unterrichten lassen" x). 1) Geheimes Staatsarchiv. Berlin; Hohenzollern Jahrbuch 1911 bl. 294: zie ook mijn artikel over Saint-Germain in De Vrijmetselaar VI (Jaargang 1911-1912) bL 29-59. 172 Onze Gotthard Hans Christoph von Schöning (1744—1807) — wiens moeder, Helena von Pannewitz von Nordh ausen, hofdame was van de koningin van Prinsen, Frederik's Moeder— trad in 1761 in den krijgsdienst, en ging in 1766 over in 'skonings hofhouding, aanvankelijk op een jaarwedde van 100 Thaler. Dr. Volz noemt hem een beschaafd man die Fransch schrijft en Latijnsche uitdrukkingen gebruikt, en wiens geschriften, o.a.: „Friedrich II, könig von Preussen, sein Person und sein Privatleben" (1808) vertrouwen verdienen. Hij weet den afstand te bewaren en houdt zich bij het verhalen van anecdoten op den achtergrond. Na den dood van den vorst bewondert hij zijn meester zonder hem te vleien. Zijn handschrift, vermeldend gebeurtenissen in het voorjaar van 1782, is een bijlage van een brief aan minister von Wöllner in 1795, welke in het geheime Staatsarchief te Berlijn berustx). Toen de koning in 1775 den geheimen bond van „Vaterlandsfreunde" (patriotten) stichtte, moest Schöning als een der meest geschikte werkende leden een vertrouwde opdracht vervullen en voor het oog der wereld „verdwijnen". Zelfs zijn moeder wist niets van zijn verblijf en deed wanhopige pogingen om te weten waar haar zoon zich ophield. Aangezien die nasporingen de goede zaak zouden schaden, deed de koning en de bond haar uit Hamburg zijn doodstijding weten. De bond had, zooals later zal blijken, als geheim genootschap betrekking op de algemeene staatkunde in Spanje, Portugal en Holland en op handelsbetrekkingen in Silezië, Spanje 1) Hohenzollern Jahrbuch 1911, M, 164, 290. 173 en Amerika. Na zijn zending in eerstgenoemde landen ten genoege van zijn lastgevers te hebben verricht, kreeg Schöning last naar Holland te vertrekken en zeedienst te nemen, hetgeen hem wegens zijn uitstekende aanbevelingen niet moeilijk viel1). Dit vond plaats omstreeks het jaar 1776, want wij lezen2), dat het Hollandsche eskader op 17 Mei 1776dereede van Texel verbet, onder bevel van kapitein van Kinsbergen om te kruisen tegen de zeeroovers van Marokko. De „Amphitrite", waarop von Schöning zich bevond, stond aanvankelijk onder bevel van dien kapitein en daarna onder L. graaf van Byland. Na de gebruikelijke tuchtiging der Mooren en bijlegging der geschillen met den keizer van Marokko nam het eskader den terugtocht aan en bereikte op 26 October 1777 de haven van Texel. Hier nam hij afscheid van zijn „digne chef et respectable ami, le colonel de Kinsbergen, qui eut la bonté de le remettre le certificat le plus avantageux". In het scheepsjournaal maakt Van Byland melding van den moed en de bekwaamheid van dezen officier, die van de admiraliteit opnieuw een militaire opdracht ontving op hetzelfde oorlogsschip. Schöning. die op goeden voet bleek te staan met Van Byland en andere hoofdofficieren, heeft zijn vrijen tijd vermoedelijk ten nutte gemaakt om met hen op de lange zeereizen van gedachten te wisselen over de vrijzinnige denkbeelden van 1) Geschichtliche Nachrichte von dem Geschlecht von Schöning gesammelt Hans und Kurt von Schöning. Berlin 1830. 2) De Champigny. Croisière et négociation de M de Kinsbergen ambassadeur a la cour de Maroc, avec des détails historiques, par le baron de Schoening, commandeur du Militaire sur la frégate 1'Amphitrite, Amsterdam 1779. 174 den patriottenbond, die een aantal marine-officieren onder zijn leden telde. Het lidmaatschap van den Interen Schout bij nacht VJan Byland in dezen bond blijkt duidelijk uit de onderteekening met typische krabbel zijner rapporten*) van 6 Mei 1776 tot 5 Uctober 1781: Hetzelfde kenmerk versierde de handteekening van von Schöning nog in de laatste jaren der 18e eeuw, toen hij in Zuid-Duitschland (Frankfort) den politieken Patriottenbond oprichtte (1787)8): Von Schöning begaf zich na den kruistocht naar Stuttgart, waar hij zijn moeder, grootmeesteres aan het hof, ontmoette. Vandaar vertrok hij naar Berlijn om zich ter beschikking van den koning te stellen en in het leger zijn dienst te hervatten. Toen de Beiersche successie-oorlog door den vrede te Teschen op 13 Mei 1779 geëindigd was, verscheen hij weder te Amsterdam 2). Hier verliezen wij hem uit het gezicht en voert hij opnieuw geheime opdrachten van den koning uit, vermoedelijk te Amsterdam en Den Haag, waar hij zijn kanalen heeft en zich 1) Koninklijk Huisarchief Willem V, 261 B II. 2) De Champigny: Croisières. 8) Zie de Vrijmetselaar (Tijdschrift) Maart 1915. 175 uitstekend op de hoogte stelt van den binnenlandschen toestand. Zijn hoofdverblijf schijnt echter te Berlijn te zijn. In Januari 1783 beklaagt Prinses Wilhelmina zich bij haar oom Frederik II over de gebeurtenissen in Holland en vraagt diens hulp en steun. Maar de koning die door Schöning ingelicht is, schrijft 16 Januari1): „Help u zelf en God zal u helpen. De Stadhouder heeft honderd middelen om de menschen aan zich te binden. Alles moet hij aanwenden om het vertrouwen, dat hij verloren heeft, terug te winnen. Met bezorgdheid zie ik berichten uit Den Haag komen; telkens vrees ik van een botsing te vernemen. Gij hebt een geduchte (patriotten) partij tegenover u. Als het Hollandsche flegma loskomt, slaat het over in verzet en geweld. Moge een oude oom uw bittere dagen (kunnen) verzachten." De prinses, het ernstige van den toestand inziende, zoekt naar middelen om met haar oom en haar broeder den kroonprins, in geregelde geheime briefwisseling te treden en heeft een vertrouwd persoon gevonden, op de hoogte van de toestanden in Holland en een goede bekende van den koning, tevens geschikt om als tusschenpersoon mondeling verslag te doen te Berlijn en den ingewonnen raad over te brengen naar Den Haag. In Juni 1783 schrijft zij aan den koning: Mr. de Schöning, placé depuis quelques années dans la marine de la République, qui a eu autrefois 1'honneur de servir dans les armées de V. M., a des intéréts de familie dans sa patrie, qui lui feront désirer d'y faire un tour plütot ou plus tard. J'en ai été averti par son chef le contre-amiral 1) Deze volgende belangrijke briefwisseling is te vinden in het koninklijk huisarchief, afdeeling stadhouder Willem V. 176 de Kinsbergen. II ma dit que Schöning jouit d'une tres bonne réputation. II s'est acquis 1'estime de ses chefs et surtout dans ces derniers temps il a vu les choses de fort pres, particulièrement dans les affaires de la dernière guerre (met Engeland). J'ai concu 1'idée de le charger a mon oncle le tableau fidéle de notre situation. Avant de profiter de votre permission que Mr. Schöning soit chargé de vous rendre un compte détaillé, nous prendrons encore les informations possibles au sujet de eet officier." De koning antwoordt: „Je voudrais volontiers vous complaire a 1'égard de 1'officier, que vous me demandez, mais je ne saurais 1'envoyer en Holande paree que je m'en sers beaucoup moi même dans toutes les sortes de négociations. Si le prince (stadhouder) veut se déclarer ouvertement pour 1'Angleterre, lorsque la République est dans les intéréts de la France, il se perdera; il n'est point souverain en Holande, il n'est que le premier dans la République. II doit plier selon la volonté des Etats-Généraux et ne pas vouloir soutenir un parti qui n'existe plus; et ajouter encore qu'avec toute son anglomanie il ne gagnera rien pour la Grande Bretagne, mais il se nasarde a être chassé pour jamais lui, et sa familie, du Stadhoudérat1). On dit que le chagrin vous mine et attaque votre santé. Pour Dieu souvenez vous que tout le monde est exposé a des revers et que c'est dans ces occasions oü les ames fortes doivent manifester leur fermeté et leur constance. Ce monde n'est qu'une vallée de misère, oü tout le genre humain est condamné a la souffrance, pour peu qu'on vive, on en est 1) Brief Juni 1783. 177 convaincu. Que nous reste-t-il donc? Sinon de nous préparer è tout événement possible, de nous souvenir que la figure du monde passé, que tout n'est que vanité et que 1'homme doit apprendre a supporter quelque destinée que ce soit que la providence leur envoie. Voila ma chère enfant, toute une tirade de morale de la plume de votre vieil oncle. Préparez vous a tout événement, afin de pouvoir regarder d'un même oeil 1'infortune que le bonheur, quoique je souhaite que le destin vous épargne une aussi rude épreuve." Frederik zag wel in, dat de zaken voor den stadhouder en zijn huis met den dag hachelijker werden. De prinses zoekt redding bij haar oom, die ze niet kan brengen. Toch keurt deze goed dat Schöning voortaan tusschenpersoon zal zijn in Holland, waardoor beide op de hoogte blijven van hetgeen er in de hoofden woelt. Dezn ontziet zich niet haar de harde noodzakelijke waarheid te zeggen, voor gevaren te waarschuwen, en zinspeelt op zijn geheime broederschap, die de groote politiek, soms buiten de gezanten om, leidt tot het welzijn van land en volk. Aan den fiscaal Van der Hoop, raadsman aan het hof, schrijft Schöning 13 October 1783: „Si le prince se facha contre moi, c'est bon. Ce ne serait pas la première personne, que j'ai rendu des services malgré lui. II est de ceux qui veulent être poussé au bonheur, il ne s'y portera jamais de soi-même. Ne craignez rien; cette lettre cassera le cou au duc (Lodewijk van Brunswijk) et rendra la tranquilhté au Prince, a ma chère princesse et a la malheureuse République. Le roi m'a ordonné a donner des ordres a notre confrérie en France, mais comme mon confrère-directeur a Paris n'est 178 point homme de tête. mais bien honnête, j'ai persuadé un de mes amis confrères de ce Pays avec la permission du Roi d'y faire le voyage et d'être son secondant. Si le prince ne veut faire assistance, je suis assuré que M. de Kinsbergen fera les avances. II coutera peu a trouver le moyen de rembourser la somme a ce vrai pattiotte. J'espère que le peu de temps, que je suis ici, vous serez convaincu de la verité de ce que j'ai avancé étant chez vous et qu'on se peut fier a moi, sans que je découvre les secrets de mon Roi." En 11 Januari 1784 bericht hij in een langen brief aan de prinses: „Fürchten Sie nicht dasz Sie S. M. ermüden werden und sei ganzlich versichert dasz alle Haupter unserer Gesellschaft Sie voökommen ergeben sind und Ihre Angelegenheiten, ich sei hier zugegen oder nicht, kraftig unterstützen werden." Het groote struikelblok voor den prins-stadhouder blijkt Zijn gewezen voogd en raadsman L o d e wijk van Brunswijk te zijn, dien hij handhaaft tegen den zin van de Staten-Generaal. Ook wordt hem terecht Engelsch-gezindheid verweten. De koning schrijft 13 Februari 1783 aan zijn nicht: „Dans ce moment que je me mets è répondre a la lettre que M. de Schöning m'a rendu de Votre part, je recois une dépêche de Paris, oü mon ministre avait Ordre de plaider vos intéréts. Le prince par son inconduite gate tout ce que je voudrais faire pour lui. Le parti francais est le dominant, donc le stathouder doit se ranger et non pas egrir (aigrir) la nation frangaise par des petites misères et des épigrammes, que son anglomanie lui inspire. ' Le sieur de Schöning s'est ici acquité de sa commission 179 quelque envie qu'on ait d'entrer dans toutes ses vues. Ils se présentent néanmoins lés difficultés suivantes: Si un ministre, comme celui qu'on se propose, se rendait maintenant è la Haye, cela causerait une suffocation trés vive dans toute 1'Europe. La France, 1'Angleterre et 1'Empereur en pendraient 1'allarme et soupconneraient des vues bien plus vastes a la cour de Berlin, que le seraient 1'objet reël de ce voyage. A 1'égard du prince Louis (de Brunswick) il est: le frère de la reine (de Prusse), de ceüe de Danemarc, de feu la princesse de Prusse, beau-frère de la duchesse douairière dé Brunswic, oncle du duc regnant. II est impossible d'agir directement contre lui. On n'ignore pas qu'il est cause de tout le mal, qui est arrivé, mais comme les Etats-Généraux (des Pays-Bas) ont été malcontents de lui, ce serait è eux de lui donner le congé." De fiscaal Van der Hoop, die ingewijd is in de geheime zending van Schöning, geeft (17 Mei 1783) in overweging, dat deze een rapport omtrent den binnenlandschen toestand der Republiek aan den koning zal zenden. Geheimraad Larrey schrijft (25 November 1783): „L'association dont vous avez parlé S. M. (le roi) n'existe que dans S. A. R. (la princesse) seule et trés peu de personnes attachées è la princesse. Thulemeyer (de Pruisische gezant) n'en a aucune connaissance. Le Prince (stadhouder) en ignore les particularités." Schöning reist vice versa Den Haag en Berlijn en regelt de correspondentie door tusschenkomst van koeriers. Hij is 180 in volle actie en heeft geld, veel geld noodig om zijn kosten te betalen en zelf te leven* maar Van der Hoop beknibbelt hem en hij schrijft: „On attaque mon honneur en me refusant le nécessaire." De kroonprins laat zijn zuster weten, dat hij genoodzaakt is hem te helpen, waarop deze 14 Februari 1785 antwoordt: „Nous sentons tres bien les avantages de cette mission de Schöning, nous rendons justice è son zèle et a sa fidélité, mais sa mission est trés onéreuse pour nous. II faut donc nous résoudre è faire cesser sa mission. Dites nous si le bien des affaires exige la prolongation de son séjour chez vous; il nous a dit qu'il pourrait, quoique absent, arranger la marche de notre correspondance aussi surement qu'è présent. Nous nous proposons de lui laisser une pension de 1200 Rth = 180 flor. par mois et de lui donner de plus un acte de major dans les troupes du prince. Sa mission doit rester a jamais un mystère. Le mieux serait qu'il forme un paquet de toute sa correspondance avec nous qu'il déposera chez M. de Hertzberg, qui me le fera parvenir par une occasion sure." Wegens geldgebrek en besluiteloosheid eindigt dus de geheime zending van Schöning, die door den koning en hem goed bedoeld was, maar niet geslaagd is wegens de tegenwerking van het stadhouderlijke hof zelf tot schade van Oranje. Alle pogingen en goede raadgevingen stuitten af op den onwil en de „anglomanie" van den stadhouder, die hierin gesteund werd door zijn vroegeren voogd, den bij de patriotten gehaten Lodewijk van Brunswijk. Deze moest later toch het land verlaten, toen geen herstel meer mogelijk was en de prins alle gezag in de Republiek reeds verloren had. Schöning was dus vrij en keerde naar zijn ouden meester 181 terug, die hem te Potsdam met open armen ontving en zijn volle vertrouwen schonk. Tot diens einde bleef de dienaar aan het ziekbed, waar bij blijken gaf van groote zelfopoffering. Na 'skonings dood (1786) erkende koning Frederik Willem II — zooals reeds gezegd — zijn verdienste door hem te benoemen tot kamerheer en krijgsraad. De stadhouder benoemde hem in 1785 tot stads-commandant van Hadamar (Nassau) met den titel van majoor over de troepen en met de bepaling, dat hij zich minstens drie maanden van het jaar aldaar moest ophouden. Na eenigen tijd bleek zijn tegenwoordigheid geen vereischte meer te zijn en kreeg hij verlof zich voor goed buiten Nassau op te houden, welke gunst Schöning zeer welkom was. Hij was geen man, die zijn laatste levensjaren in het stille Hadamar kon doorbrengen. De internationale staatkunde, waarin bij door den koning was ingewijd, trok hem in dezen woeligen tijd te zeer aan. Hij voelde zich blijkbaar geroepen om de Patriotten-orde van Frederik de Groote na diens dood voort te zetten; den 21'*' April 1783 noemde deze hem in een schrijven aan prinses Wilhelmina „den ordens vice-meister und seines Bruders treuen Freund und Diener". Doordrongen van de radicale en philosophisch-republikeinsche denkbeelden van zijn meester verscheen in 1787 van zijn hand: Einleitung zu einem Plane den grossen dieser Erde, so wie allen Stande der Menschheit gewidmet", een oproeping aan de „wahren Patriotten und Menschenfreunde", waarvan de Frankforter Staats ris tretto van 17 November 1787 schrijft: „De orde heeft haar verbindingen in alle landen en werkt in het belang der menschheid en der Staten. De leden en ieder rechtschapen mensch. 182 wien het welzijn zijner medemenschen ter harte gaat, worden uitgenoodigd den g ener aal-bestuurder (von Schöning) en de bestuurders krachtig bij te staan. De leden zijn geleerden, vrijmetselaren enz. Van dag tot dag wordt het noodzakelijker, dat de Orde zich doet gelden. De binnenlandsche onlusten in Holland zijn er het bewijs van. Voor de beschaving van de lagere standen wordt ook in Duitschland zeer weinig gedaan. Sommige mannen der wetenschap en geleerdheid zien met trots op hen neer, zoodat opstand in eenige landen niet kan uitblijven. De koning van Frankrijk is reeds gedwongen toe te geven, terwijl Pruisen's rechtvaardige heerscher in zijn wijsheid het betere gaf. De algemeene bestuurder, die reeds 28 jaar als geheim bestuurslid werkzaam was, staat aan het hoofd zoowel van de openbare Orde, als van de geheime Orde, en laat niet toe, „dasz jemand in seiner sauer und schwer erworbene Rechte Eingriff thue. Er ist kein Heiliger in Lebenswandel gewesen, aber desto geschickter um General-Vorsteher zu sein, weil er als ein Geprüfter nun die Schwachheiten der Menschen kenne, und sich auf seine eigene Tugend nun nicht mehr viel einbilden könne." Kort na het ontstaan van de Rozekruizerij te Leipzig (1777) werd door S. G. een dergelijke poging te Berlijn gedaan. Hij wist te bewerken, dat de generaal Frederik August van Bruns wij k *) tot grootprior werd benoemd. Tot de oprichters 1) Oomzegger van Ferdinand en van Frederik II. De koning, — die geen Adonis was <— zond zijn portret op verzoek van den neef aan de grootloge, met de opmerking, dat het beter zou dienen als vogelverschrikker in den tuin dan in een vergadering van „wijze mannen" (30 Januari 1777). Zie over de eerste ontmoeting van graaf Welldone met Frederik August den brief van eerstgenoemde uit Leipzig van 8 Mei 1777, aanwezig In de Landes Bibliotheek te Wolfenbüttel, opgenomen in Cooper Oakley's, Comte de Saint Germain 168 en Volz'^S. S. 334, 183 behoorden in de eerste plaats Prins Hendrik van Pruissen en diens neef de zwakke kroonprins Frederik Willem, die met zijn raadgevers kolonel Bischofswerder (van Dresden) en de luthersche theoloog Wöllner toetraden. Tijdens zijn koningschap (1786— 1797) verkeerden deze nünisters veel in zijn omgeving en misbruikten hun overwicht om hem tot ultra-conservatieve regeeringsdaden aan te sporen. De meest invloedrijke Rozekruiser-Tempelheer te Berlijn was de staatsman Christiaan von Haugwitz (1752—1832) die zich reeds op jeugdigen leeftijd deed kennen als een ijverig propagandist en S. G. aanbevolen werd door de beide grootmeesters der Tempelorde: Ferdinand van Brunswijk en Karei van Hessen. De volgende brief aan den groot-prior doen zijn geestestoestand kennen: Unsere Weisheit ruht auf ehernen Saulen. Es ist nur ein Meister — nur ein Wort. Wohl dem der Ihn kennt und sein Wort behalt bis zur Stunde dasz er kommt. Ich habe unendhche Gnaden erfahren und folge allein dem einigen Kreuz, dem Zeichen des Wiederbringens und Vollendens. Ich segne mein Geschick das mich naherte zu dem Mann der da verachtete den Stok der Fiksten und den Weg der höhere Weisheit aufsuchte. Ich hobe machtige Beweise. Es kam ein Mann aus dem Mittag zu mir aus jenen Bergen wo die heilige Freiheit wohnt. Er suchte mich auf in Berlin, fand mich nicht, und reiste mir nach. Seine Seele ergosz sich in die meinige und das Wort des Geheimnisz quelte aus dem Munde des Mannes. Er war nie eingegangen in unsre Loge, wuszte. 184 so sagte er, nichts von unsere Mysteriën. Sein Bliek war heil in die Zukunft. Er belehrte mich. Als Schüler der Weisen von Osten fand ich den Sinn jedes Worts und mich dunkte den Abgesandten der Wahrheit zu hören. Ich sprach ihm von Ihnen. Ich hab ihn gesehen, sagte der Mann, ich fühlte es, sein Bliek zog mich an. Sprache. Wort und Weisheit des Mannes ist maurerisch. Ich habe durch seine Lehre Bhcke in die Zukunft gethan, die ich keine Feder gebe. Es ist mein heisser Wunsch dasz Sie den König zu uns begleiten moge.1). H augwitz stond bij den groothertog Leopold van Toscane (later keizer) in hoog aanzien en toonde als gezant en minister een bijzondere geschiktheid voor buitenlandsche zaken. Na den slag van Austerlitz (1805) verkoos Napoleon alleen met hem als vertegenwoordiger van Pruisen, over den vrede te onderhandelen*2). Voor de hooge maconnieke graden in Pruisen, Polen en Rusland vervulde hij een post van groot vertrouwen en 1) Brieven van Haugwitz aan Fr. Aug. van Brunswijk No. 6. Landes Bibliotheek Wolfenbüttel. ») Napoleon was eenige maanden te voren als Tempelheer gerecipieerd in een Kapittel der Christus-orde — die na 1314 in Portugal de Tempelorde voortzette — te Tornar (Estramadura in Spanje), waarvan blijkt uit de inschrijving van zijn naam op de ledenlijst der orde (Zie Maillard de la Chambure: Règle des Templier* 16 en Dr. Wikke Tempelherren Orde II344). Hierdoor wordt zijn voorkeur verklaard voor dezen gezant, die in 1805 in de orde zijn meerdere was. 185 vestigde zich na 1820 voor goed in het noorden van Italië. Op het congres te Verona (1822) gaf hij een merkwaardige memorie over, waarin door hem verklaard werd, dat het doel der associatie was „de parvenir è la dominiation du monde, conquérir les trönes, et se servir des rois comme de 1'ordre". Door persoonlijke kennismaking heeft hij de goede van de minderwaardige vorsten leeren onderscheiden; na den grooten Frederik II zag hij Frederik Willem II van zeer nabij en heeft hij kunnen waarnemen hoe deze domme despoot den vooruitgang van zijn volk belemmerde. Van daar dat van hem gezegd werd „dat hij —. als zijn tegenpartij sterker wordt het lot zal deelen van zijn neef Gustaaf III van Zweden". Diens broeder Karei, hertog van Sudermanië, leider van de zweedsche Tempelheeren, heeft niet kunnen verhinderen, dat op een gemaskerd bal te Stockholm een aanslag op zijn leven werd gepleegd (1792). De wond genas naar wensch, maar enkele dagen later werd hij, volgens verklaring van Dr. Dalberg, door vergif gedood1). Toen vele blauwe loges na de Revolutie, bij gebrek aan de noodige belangstelling, gesloten bleven, zetten de roode graden hun werk in de schaduw rusteloos voort. Zij hadden zelfs eenmaal de hoop gekoesterd een paus van hun keuze benoemd te zien. In 1809 rekenden zij op de vervulling Van een bescheidener wensch blijkens een brief van den Hoog Eerwaarden br.". Pyron aan br.". Franciscus Chef de 1) Cadet Gassicourt: Le tombeau de Jaques de Molay. Le Secret de la Franc-maconnerie, Paris, Perrin, 1905, Anoniem bl 283. 186 bien, in de orde bekend onder den naam Eques a capite galeato1), waarin staat: „Nous venons d'établir a Naples un Suprème Conseil du 33e degré et un Grand Consistoire. Ils doivent 's installer au moment oü je vous en parle, et le Rit ancien-accepté va se promener dans les Etats. Vous voyez qu'il prospère. Je ne désespère pas de faire macon le Saint Père, car j'ai envoyé des instructions dogmatiques a Rome, et un 33c degré, qui y est dans le moment, j'en espère beaucoup2). In 1808 werd de sterfdag van Jaques de Molay in de Paulus- en Antoniuskerk te Parijs met groote rouwpracht herdacht: de muren zijn met zwart behangen, in het midden de katafalk waarop reliquiën, ter zijden nemen de grootwaardigheidsbekleeders en leden plaats. Met groot orkest wordt de mis bediend. De patriarch Petrus Romanus de Roma (abbé Clouet, kanunnik van de Notre Dame), gekleed in kostbaren bisschopsmantel, spreekt de lijkrede uit. Na afloop der kerkelijke plechtigheid begeven de deelnemers zich in pelgrims-optocht naar de plaats, waar Molay en de zijnen werden verbrand op den Pont-Neuf bij de Notre Dame tegenover het ruiterstandbeeld van koning Hendrik IV3). Deze plechtigheid is daarna nog dikwijls herhaald o.a. in 1823, toen zich onder de 150 ridders acht voorname Engel- 1) Deze namen zullen wel schuilnamen zijn geweest van „Chefs inconnus" wier wereldsche namen onbekend bleven. 2) B. Fabre: Un initié, Franciscus Eques a capite galeato, Voorwoord bl XIX. Het eerste kapittel te Napels werd door Cagliostro geïnstalleerd. 8) Grégoire Histoire des Sectes réligieuses 407. Acta Latomorum I. II. Maillard de Chambure: Templiers 16. 17. Wilcke Tempelherren II 344—407. 187 schen bevonden vergezeld van den admiraal W. Sydney Smith (1764-1840), wiens biograaf Narrow van zijn wedervaren op het eiland Cyprus verhaalt na het beleg van Akkra (1799). Hij ontving er van de aarts-bisschop der Grieksche Kerk te Nicosia het kruis van St. Jan van Jeruzalem, dat koning Richard Leeuwenhart zou heb^ gedragen en bij zijn vertrek naar Europa achtergelaten met bepaling, dat het steeds door de Grootmeesters van den Tempel zou worden aedraqen. De admiraal, die het geschenk dankbaar aanvaardde, heeft het levenslang als een reliquie beschouwd en zorgde er voor, dat het na zijn overlijden in de Orde-schatkamer te Parijs zou worden bewaard. Bij zijn verkiezing werd hem die stad als vaste woonplaats aangewezen en ijverde hij er voor dat de Orde de beschikking zou krijgen over Cyprus ot Rhodus. Hij was overtuigd, dat de oorsprong en de ceremoniën dezer „heilige Orde" bij de primitieve Christenen moeten gezocht worden, en dat de vijandschap van Rome was ontstaan uit den strijd van de Petrus-vereerders met de Johannes-volgelingen. m.a.w. van de westersche kerk tegen die van het Oosten. Ook in den nieuwen tijd meent de Tempelorde haar roeping te moeten vervullen, zoowel in de Romaansche landen als in Amerika, waarheen de fransche revolutionnaire denkbeelden tijdens den vrijheidsoorlog met Engeland (1//*>-1783) hun weg vonden. LITERATUUR. Michelet: Histoire de France. Raynouard: Les Templiers Monumens historiques 1813. Raynouard: Les Templiers. Gr ou veile: Mémoires historiques sur les Templiers 1805. Scottish Historical Review V No. 17, 1907. J. von Hammer: Geschichte der Assassinen 1818. Prutz: Geheimlehte und Statuten des Tempelherren Ordens 1879. Prutz: Entwickelung und Untergang des Tempelherren Ordens 1888. Wilcke: Geschichte des Tempelherren Ordens 1826. Drugulin: Geheime Gesellschaften des Mittelalters 1847. Dr. G. Kloss: Catalogus mag. Bibl. Den Haag 1900. Prof. G. B. Volz: Saint-Germain 1923. I. Cooper Oakley: Saint-Germain 1912. IV Houdon, 127, 136. Hubert, schatmeester, 13. Hugenoten, 91. Huissen (Gelderland), 68. Hypnose, 90. I. Ierland, 27. Illuminaten, 148. Innocentius, paus, 18. „ VI, paus, 58. Islam, 8, 11,14, 15, 26. Ismaëliten, 28. Italië, 132. J Jachtvermaak, 5. Jacobijnen, 148, 166. Jaffa, 11. Jansenisme, 95. Jeruzalem, 1, 4, 5, 10. Jezus, 3, 54, 102, 146, 161. Jezuiten, 80, 83, 93, 94, 95. Johannieter Ridders (St. Jan), 10, 15, 31—61, 52, 58, 67, 69. K. Kabala, 90, 162. Kadosch, riddergraad, 138, 157. Kaïn, Le, 85, 99. Kalifaat, 15. Katharen, 17, 43. Kauderbach, gezant, 112. Kaunitz, minister, 121, 124. Keith, G., 85. Kerken en kapellen, 9, 19, 20. Kerkwerve, 67. Ketterij, 37, 56. Keulen, aartsbisschop, 61. Kilwinning, Schotland, 89. Kinsbergen, 173, 176, 176. Kirchberger, 160. Klasse en rang, 19, 21, 22. Kleeding, 19, 21. Kleef, 61, 69. Knigge, 151. "* Knijphausen, 109. Koppen, 165, 167, 168. Kortgene, 64. Kralingen, 68. Kruis (roode), 19. Kruistocht, 4. Kuischheid, (9, 23. Kunsten en wetenschappen, 14, 15. L. Lacépède, 140. Laborde, 132. Lafayette, 139, 141, 147, 196. Lafisse, 132. Lagarde, 141. Laharpe, 93. Lalande, 127, 140, 160. Lally-Tolendal, 155. Lamétrie, 140. Lameth, 141, 147, 156. Lamotte, Jeanne, 133, 134. Languedoc, 14, 40. Larrey, 179. Latour, 79, 97. Launay, 60. Lavater, 132. Leeuwenhart, Richard, 11. Leiden, Jan van, 67. Leopold van Toscane, 184. Lepelletier, 147. Lerouge, 165. Lettres-cachets, 99. Levenswijze, 7. Linières, 117. Ligtdal, Karei van, 151. Lippe-Schaumburg, vont, 122. Lodewijk (zie Frankrijk). Loges te Parijs, 140. Longinus, 54. Loo, van, 97. Lotharingen, Frans van (keizer), 71, 74. „ Godfried. 62. Karei, 75. Lucerne, gezant, 144. Lullius, 23, 91. Lusignan, Guy, 30, 32, 34. „ mad., 160. Luxemburg, salon, 91, 132. Luyk, 9. Lyon, 17. M. Maastricht, 61, 165. Magonnerie de perfection, 164. Maelstede, G.f 64. Magie, 90, 126, 128, 129, 132, 139, 161* ■Magisch hoofd, 54. Mahomet, 91. Mahométisme, 148. Malta, 15, 35. V Malteser ridders (St. Jan), 35, 139, 144, ML Marat, 148. Maria Theresia .(keizerin), 71, 75, 123. Marie Caroline van Sicilië, 140. Marie Antoinette van Frankrijk, 72, 133, 134, 140, 145, 163. Marly, 106, 107. Martel, Karei, 15. Marseillaise, 159. Maurepas, minister, 142. Medemblilc, 68. Meil, 168. Memphis, 165. Mesmer, 132. Meyer, majoor, 161. Mical, abbé (S.G.), 55. Michelet, 27. Middleton, 52. Middelburg, 64. Mjlly, 127. Mirabeau, 1'ami des hommes, 127. Mirabeau volkstribuun, 110, 129, 141, 146, 147, 149, 152—156, 183. Mirepoix, 91. Miromesnil, 133. Mizraim, 165. Mohamedanen, 10. Molay, Jacob, 33-60, 155, 186. Monaco, 141. Moncade, 81. Monniken, 9. Montagne, Vieux da la, 28, 30, 148. Montfalcon ,(S.G.), 142. Montferrat, Conrad, 30. Boudewijn, 30. Montmorency, 132. Montpellier, 14, 26. Montesquieu, 79, 91, 93, 95, 97. Montroyal, Jean, 27. Montesquiou, 141. Moria-berg, 5. Moskee d'Aksa, 1, 5. Mozes, 161. Munnikenhof bij Heusden, 62. Murray, 73. Mystiek, 90, 165, 107, 108, 126. Mysteriën, 55. N. Napels, 39, 186. Napoleon I, 184. Narbonne, 14. Nasredin, 18. Nassau, vorst van, 132. Natter, L., 71. . Naudé, 90. Navarre, Alfons, 9. K Necker, 141, 155. Nederlagen, 10, 11, 32. Nehra (van Haren), 151. Nerval, G. de, 139. Neufville, 112. Newcastle, 113, 114, 117. Nicea concilie, 103. Nicolaas IV, paus, 18. Nimes, 14. Nivernais, 79, 91. Noachiet, 21e graad, 164, 166, 167. Noël, abbé (S.G.), 144. Noffi Dei, 41. Nogaret, 42. Nijmegen, 69. O. Odar, 163. Olavides, 137. Oliva Marie, 135. Onzichtbaren, 90. Oostenrijk, 9. Opperbouwheer (Grand Architecte), 3. Oranje, graaf van, 143. Orléans, Philips (Egalité), -134, 141, 143, 146, 147, 155, 156. Oude van den Berg, 28, 30, 148. Overschie, 66. P. Palestina, 3. Paracelsus, 90. Paria financier, 79. Parcival, 8. Pasqualis, 159—161. Pasquier, 141. Patriotten, 153, 155, 172, 176, 181. Patriottenorde, 181, 163. Paul I van Rusland, 139. Paulicianen, 43. Paus-macon, 186. Pauw, Cf., 148. Payens, Hugo, 4, 8, 22, 36. Pelgrim's kasteel, 34. Pétion, 141. Petitot, 103. Piccini, 127. Pieck van Soelen, 112, 117, 119. Philalethen, 131. Philips IV de Schoone, 37—60, 90. Pilatus, 102. Oud - Notaris. Jacob Mosselstraat 16 s TEMPELRIDDERS EN VRIJMETSELAREN. Bericht van den Uitgever* Het „Nededandsch Verbond van Vrijmetselaren" geeft dit werk uit, omdat het licht verspreidt over de weinig bekende geschiedenis van de Orden der Tempelridders en der Vrijmetselaren. Het Verbond stelt zich niet aansprakelijk voor den inhoud in al zijn onderdeden, noch voor de door den schrijver getrokken conclusies. INHOUD. p«g- TEMPELRIDDERS 3-69 TEMPELORDE IN NEDERLAND 61-69 VRIJMETSELAREN (18e eeuw) 78-187 ILLUSTRATIE 189 LITERATUUR 190 ALPHABETH 191 Jerusalem Anno 1912. 1, Paterklooster met oude crypt der constantijnsche basiliek. — 2. Crypt van het Credo onder den atrium van Eleona. — 3. Klooster der Benedictijnen. — 4. Qoubbeh op de grot van de heilige Pelagia- — 5. Koepel van de Hemelvaart. — 6. Tempel van Salomo in gebruik geweest bij de Tempelridders. (H. Vincent Recherches de Jerusalem, Deel I. plaat 4.) ' TEMPELRIDDERS EN VRIJMETSELAREN DOOR L. A. LANGEVELD OUD-NOTARIS TE VGRAVENHAGE 1925 NEDERLANDSCH VERBOND VAN VRIJMETSELAREN 's-GRAVENHAGE Sigillum Militum f pisti. Het oudste 12e eeuwsche zegel der Tempelridders. De rijder heeft zijn wapendrager achter zich. In de 13e eeuw werd hij door een of meer wapendragers, ieder op een paard gezeten, gevolgd. TEMPELRIDDERS (1118-1314). NADAT het Romeinsche rijk in het jaar 395 n. C. uiteengevallen was en Palestina werd toebedeeld aan het zwakke Oost-Romeinsche of Byzantijnsche rijk, maakten de Arabieren onder Khalif Omar zich in 636 daarvan meester en toonden deze „ongeloovige heidenen" zich aanvankelijk zeer verdraagzaam tegenover een betrekkelijk gering aantal christenen. Bedevaartgangers naar heilige plaatsen werd niets in den weg gelegd, stichtingen, kerken en hospitalen niet belemmerd in de uitoefening van den godsdienst. Zij genoten dezelfde vrijheid als de belijders van den Islam, die leerden dat Allah groot en Mohammed hun profeet is, dat echter Mozes en Christus openbaringen zijn van één eenigen God; een drieeenheid, drie goddelijkheden (Vader, Zoon en Heilige Geest) in een Opperbouwheer des Heelals, door kerkgeleerden uitgedacht en door anderen bestreden, ging boven hun begrip. Dus zouden zij zich nimmer een goddelijke» Christus kunnen voorstellen; Jezus was een mensch even als hun profeet. Niettegenstaande deze onoverbrugbare klove tusschen Oost en West, leefde men in vrede naast elkander, totdat het strijdlustige Arabische vorstenhuis der Fatimiden zich in de ÏO eeuw 4 meester maakte van Jeruzalem en het Heilige Graf, en de Christelijke Europeesche bedevaarten bemoeilijkte. De paus had reeds lang het denkbeeld geopperd hieraan een einde te maken en het land te veroveren, toen de kluizenaar Peter van Amiëns in 1094, van een pelgrimstocht teruggekeerd, aan Urbanus II een aangrijpend verhaal deed van den treurigen toestand en „dat Christus zelf hem had opgedragen het geheele Christenvolk op te roepen ter bevrijding van het Heilige Graf. Peter ontving den zegen ter uitvoering zijner roeping en wist tijdens kerkvergaderingen te Piacenza en te Qermont (1095) groote volksvergaderingen toe te spreken, waar eenstemmig en met groote geestdrift de eerste Kruistocht werd vastgesteld. Reeds in 1096 trok de bandelooze troep, die begon de Joden aan den Rijn te plunderen, onder aanvoering van Peter langs den Donau, en bezweek reeds in Hongarije bij gebrek aan tucht, zoodat weinigen den Bosporus bereikten. Bij een tweede, beter toegeruste tocht, onder leiding van Godfried en Boudewijn van Bouillon, was het aantal kruisvaarders gestegen tot 300.000. Met zeer zware verhezen gelukte het eindelijk Jeruzalem te veroveren (1099). Nadat reeds meer dan honderdduizend in den strijd gevallen of onderweg verongelukt waren, moesten, — om het verkregen bezit te behouden, — voortdurend nieuwe troepen uit het westen worden aangevoerd. Vooral bleek een betere organisatie en meerdere samenwerking van de aanvoerders noodzakelijk. In dezen spannenden strijd gaven een aantal Noordfransche ridders gehoor aan 's pausen roepstem en snelden onder leiding van Hugo de Payens naar „het Beloofde Land om de Christelijke heerschappij te herstellen waar Christus leefde". 23 Land te zullen verdedigen en te leven in kuischheid, armoede en gehoorzaamheid. Daarop werd hem den orde-mantel omhangen, nam hij derr vredeskus in ontvangst en werden eenige regelen van orde en tucht verklaard. In het dramatisch inwijdings-rituaal, ontleend aan de antieken, moest de candidaat hoor en, dat men hem als een zondaar beschouwde, een slecht Christen, een renegaat, dien de Orde uit zijn toestand van onwetendheid zou redden om in waarheid mensch te worden. Alles geschiedde in volmaakte rust en in de vertrouwelijkheid van het nachtelijk tooverwezen, dat in de vroege middeleeuwen in Frankrijk, Spanje, Italië en Palestina welig tierde. Van Bagdad en Alexandrië uit verspreidde het zich over Fez langs de Noordkust van Afrika naar Toledo en Salamanca, waar het werd onderwezen. Ook in de Christelijke kerk was het „wonderdoend geloof" bekend, dat gezondheid, regen, zonneschijn enz. door tusschenkomst van heiligen afsmeekte. Raymond Lullius, Roger Bacon en Arnold de Villanova waren geleerde toovenaars (alchimisten) en het van den Islam doortrokken Zuidelijke Frankrijk, dat vele Tempelheeren aan de orde had afgestaan, was bekend om zijn magische kunsten zoowel van goeden als van kwaden aard, ook wel witte of zwarte magie genoemd. Paus Clemens V gaf zich bij voorkeur af met de geestenwereld en raadpleegde zijn overleden bloedverwanten over het zoogenaamde zomerland, terwijl zijn opvolger Johannes XXII in een bul van 1317 klaagt „dat een arts en eenige leden van zijn hof met den duivel omgang hadden, die hielp — door middel van ringen — orakels uit te lokken en bepaalde personen te dooden door 37 Om in zijn geldgebrek te voorzien maakte de geweldenaar gebruik van misdadige verbeurdverklaring en afpersing op groote schaal en van Jodenvervolging, matigde zich zonder goedkeuring van het wettig gezag het muntrecht aan en het de slechtste munt slaan, zoodat het volk slechts de helft ontving. Te Parijs kwam het volk in opstand en vervolgde den „valschen munter" op straat, die een schuilplaats vond in den veiligen Tempel, waarover hij zich later meer verstoord dan dankbaar toonde. Op6 Juni 1306 noodigt Philips den grootmeester — toen nog op Cyprus — uit over ordezaken te komen beraadslagen. Molaij brengt een deel van den ordeschat, bestaande uit 150.000 goudguldens en twaalf paardelasten zilver mede om in de Tempel-ordekas neder te leggen. Met groot eerbewijs heeft de ontvangst plaats, eerst door den koning, die zijn bewondering voor de orde uitsprak, daarna door den paus. Blijkbaar heeft de vorst lang geaarzeld met het nemen van een besluit. De grootmeester, een bejaard en voorzichtig man, meende op zijn hoede te moeten zijn. Klachten van verschillende aard over recepties van nieuwe leden, biecht, inhaligheid enz. dringen tot hem door. De orde zou een vereeniging zijn van onwaardigen. Hij reist in April 1307, met vier preceptoren naar den paus te Poitiers om zich te rechtvaardigen. Intusschen nam de koning in stilte zijn maatregelen; aan alle stadhouders in Frankrijk worden in tijds verzegelde brieven gezonden met bevel ze te middernacht te openen en alle bekende ordeleden gevangen te nemen, voorts beslag te leggen op hun goederen, ze te verhooren met behulp van de pijnbank; degenen, die schuld bekennen, vrij te laten, en de andere als ketters af te beulen. 38 Om alle argwaan weg te nemen, roept de koning den grootmeester en diens staf aan zijn hof, overstelpt ze met lieve woorden, stelt ze gerust. Molaij laat zich nog overhalen het peetschap van een zijner kinderen te aanvaarden, en loopt op 12 October 1307 in den rouwstoet van 'skonings schoonzuster, Catharina van Valois, als slipdrager. Een dag later is hij met 140 Tempelridders te Parijs gearresteerd; hetzelfde lot treft eenige honderden in de provincie. Streng worden zij)van de buitenwereld gescheiden; hulpeloos zijn ze als de inquisiteur hen ondervraagt. Zelfs de notaris, dien zij een verklaring willen laten opstellen, mag zijn ministerie niet verleenen. Philips laat dadelijk de burgerij uitnoodigen in zijn paleistuin bijeen, te komen om door een naijverige geestelijkheid te worden ingelicht. Hij neemt den Temple met zijn veelbegeerde schatten aan geld en goed in beslag. Het moet voor den paus een zware slag zijn geweest te ervaren, dat dit alles buiten hem, de hoogste geestelijke autoriteit der orde, zonder voorafgaand beraad, geschiedde. Zijne Majesteit kwam in geringe mate aan de wenschen van den zwakken paus tegemoet door te verklaren: dat de gevangenen aan hem uitgeleverd zullen worden, het eindvonnis over de orde-chefs door hem zal worden geveld, en de in beslag genomen goederen zullen dienen voor den dienst in het Oosten (25 December 1307). Op den dag der arrestatie lag de brief van den koning aan zijn schoonzoon Eduard II van Engeland gereed, waarin deze aangespoord wordt zijn voorbeeld te volgen; de aantijging schijnt dezen ongeloofelijk toe. Na eenig onderzoek 39 laat hij enkele Tempelridders in bewaring nemen, echter met de bijvoeging: ze met zachtheid te behandelen. Aan de koningen van Portugal, Castüië, Aragon en Sicilië, die ook waren aangezocht mede te doen in het complot, schrijft Eduard, dat zij den laster niet moeten gelooven, en aan den paus: „aangezien de grootmeester en zijn ridders bij ons in hoog aanzien staan wegens hun gedrag en levenswijze, kan ik geen vertrouwen hebben in de beschuldiging, vóór ik er de bewijzen van heb". Keizer Albrecht, die in zijn gebied niet te klagen had, was niet te vinden voor een massale gevangenneming in Duitschland. Wel begon de aartsbisschop Burchard van Maagdenburg den meester Frederik van Alvensleben en zijn ridders te arresteeren, maar de paus gelastte hem ze weer in vrijheid te stellen. Arnold de Villanova, de bekende alchemist, schrijft naar Aragon: als de Tempelzaak verbazing wekt, dan is de houding der Christenheid nog opvallender. Het was niet alleen geldzucht, die Philips dreef. Niet minder was de- haat, de verkropte woede tegen de machtige orde, die hem had gedwarsboomd in zijn eerzuchtige plannen, en hem bij het muntoproer tegen een aanval zijner onderdanen moest beschermen. Tegenwerking had hij ondervonden, toen zij optrad tegen zijn oom Karei van Anjou, en de partij van Aragon steunde in hun twist over Napels en Sicilië, ook bij het zenden van groote sommen aan den paus tegen zijn verbod om goud en zilver uit te voeren. Van anti-monarchale gevoelens gaven eenige ridders blijk door steun te verleenen aan opstandelingen tegen zijn gezag. Om in zijn te kort in kas te voorzien waren alle middelen 64 Onder de kruisvaarders, die met de Tempelridders naar het Heilige Land trokken ter verovering van Jerusalem, onderscheidden zich de Heeren van Borsele „die grote prijs ende eere behaelden en hieldent seer langhe met ghewelt. Ende aen dese Templier Heren werden veel schoone heerhekheden en erven ghegeven in diverse plaatse van Zeeland, „een schoon huys" (tegenover de abdij te Middelburg op de plaats, waar later de Beurs gebouwd is), de Zandijk bij Veere, de Geersdijk (Noord-Beveland bewesten Cortgene) en te Zierikzee, daer men noch die oude fabryeken ende Mercken af sien mach1). Gilbert de Ni velles had reeds in 1180 het voorbeeld gegeven door een schenking van 300 maten land bij Oostburg en Wolfert van Borsele heer van Veere enSandenburg, zoon van Hendrik van Borsele en Maria van Egmond, schonk landerijen in de buurtschap Sandijk. Naar aanleiding van Heussen van Rhijn's bericht van het „overvoeren" van de commanderij van Wijk bij Heusden naar Middelburg, krachtens den bul van paus Eugenius III, wordt door Römer terecht opgemerkt, dat die verplaatsing vermoedelijk betrekking heeft op Wijk een der verdronken dorpen van de heerlijkheid Borselen op Zuid-Beveland aan het Sloe2). Ridder Gerard van der Maelstede verheugde de commanderij van Zaamslag (Vlaanderen) met een gift van land bij Terneuzen (1282). Hier waren versterkte gebouwen 1) Römer, Kloosters 174; Reigersbergen—Boxhorn, Cronijck van Zeeland U, 32. 2) Heussen, Outheden van Zeeland I, 29; Römer, Kloosters 90, 174. Commandery te Zierikzee. 66 opvolgde placht dikwijls te verhalen, dat zijn vader in het archief bedoelden brief had gevonden *). Smallegange2) beweert „dat het huis afgebroken werd om met burgerhuizen betimmerd te worden", hetgeen wel zal beteekenen, dat een deel van de bijgebouwen op het uitgebreide terrein plaats moest maken voor woningen. De hier bovengemelde poort en het thans nog aanwezige huis moeten ook in 1696 nog bestaan hebben. De voorloopige lijst der Nederlandsche Monumenten in de provincie Zeeland3) beschrijft het huis als volgt: „Meelstraat B 12. Gothisch. Hooge trapgevel 15* eeuw4), onder van bergsteen, de top van reuzenmoppen met zandsteenen boekblokken. Sousterrain, waarboven begane grond met twee (vroeger kruis-) kozijnen en deur met geprofileerde spitsbogen en terugliggende velden, waarin traceering; in het hoogveld boven middenraam overblijfsels van een figuur. Eerste verdieping met boven elk kozijn twee spitsbogen samenkomend op draagsteentjes en kopjes in den top van de boogspitsen. Over den geheelen top teruggemetseld veld met grooten spitsboog met eenvoudige traceering. Hierin thans een kruiskozijn tusschen twee dichtgemetselde smalle vensters met ontlastingsbogen, en in de traceering van den grooten. 1) Römer. Kloosters 174: Heussen van Rhijn. Outheden van Zeeland I. 29: Reijgersbergen—Boxhorn, Zeeuwsche Kroniek 317; J. de Kanter. Croniek van Zierikzee 16; Wagenaar Vaderl. Htat DL 192. 2) Nieuwe Cronyk van Zeeland (1696) I, 493. 8) Uitgave Oosthoek, Utrecht 1922. 296. 4) Victor de Stoers noemt het huis wellicht het oudste van geheel Nederland, uit het laatst der 13« eeuw (Nederl. Kunstbode 1880. 5). 67 een venster met ontlastingsboog en een topvenstertje. De verdiepingen zijn door waterlijsten gescheiden. In de hoogvelden boven de kozijnen van den beganen grond twee later ingebrachte sierankers (16* eeuw). Achtergevel aan de Poststraat gemoderniseerd en gepleisterd. In de tweede verdieping dubbele spitsbogen boven de gedichte vensters." Uit de hieraan toegevoegde foto blijkt, dat de oorspronkelijke gevel door verbouw en herstel wel veel geleden heeft, maar dat er nog genoeg overeind staat om de herinnering aan de commanderij Zierikzee te bewaren, en te meer op prijs mag gesteld worden, omdat dit in Nederland het eenige overblijfsel is van de roemrijke Tempelorde. Nog wordt in Zeeland melding gemaakt van een priorij te Wemeldinge en van huizen te Waarde, Groede en Kerkwerve. Evenals elders zijn ook te Haarlem de bezittingen van de Orde aan de Jansheeren overgegaan en heeft de paus het landsbestuur opgedragen hen in het bezit daarvan te stellen DeHaarlemsche Carmelieter prior Jan van Leiden bericht „dat die Heren van den Tempel, die buten Haerlem in de boschaedje (den Hout) woonden, sijn gegaen met al haere goeden totten Huyse van S. Jans door raet en toedoen van den Edelen man Willem van Egmont". Deze bouwde in 1311 het „Nye Klooster" vooraan in den Hout op den Westhoek van den tegenwoordigen Singel. Dit terrein bij de Houtpoort wordt in een acte van 23 October 1570 Tempelieren- of Jans Kerkhof genoemd2). 1) Graaf Willem III. gedreven door zijn schoonvader Philips IV. gaf daartoe last. 2) Bots: Kloosters en abdijen 61. 231. 68 Te Beverwijk (gebied van Egmond) hadden zij aan de Kerkstraat, thans nog Kloosterbuurt genoemd, een „prachtig" klooster waarvan de hooge hoogpoort en het poorthuis omstreeks 1900 nog intact waren *). Op Texel (graafschap Holland) spraken de boeren in de 18e eeuw bij overlevering over het Tempelklooster in Gerritsland tusschen de Koog en den Burg, en van de Kapel op den naburigen heuvel. Een der oudste priorijen werd gesticht te Espelo bij Holten in Over-IJssel3). In Holland wordt nog melding gemaakt van de riddermatige hofsteden te Overschie aan den Delftschen weg en te Berkel4) bezuiden Rodenrijs, afkomstig van de Heeren van Kralingen; van een verblijf te Medemblik en van de heerlijkheid van den Tempel te Reeuwijk bij Gouda, waaraan de Tempelpolder en de Tempelbuurt hun namen ontkenen. De Welige of Weelderige Tempel, aan den weg van Hillegom naar Haarlem, was in de vorige eeuw een druk bezochte uitspanning voor „den reizenden en trekkenden man". In Gelderland en Over-IJssel is sprake, van: een klooster te Huissen in het gebied van den hertog van 1) Wolfert van Borsele had hier door zijn huwelijk met een jonkvrouwvan Egmond rechten en inkomsten. Craandijk en Schipperus: Wandelingen door Nederland; zie Alph. Register op Tempelheeren en de fraaie teekening in deel I, 5, 6, 7. 2) Heussen en van Rhijn: Oudheden van Kennemerland IV, 48, 94, 169. Römer: Kloosters 173 en Medembliksche Kroniek 349. 3) Craandijk en Schipperus. 4) In 1924 gesloopt. Zij behoorde in 1560 aan de heeren van Egmond en in 1600 aan den Landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt 69 Kleef, dat in 1804 als vervallen raadhuis gesloopt is, met uitzondering van de verwelfde kapel, die in 1840 nog aan de Tempelierenstraat stond; van den Ouden Tempel te Beuningen bij Nijmegen; van het Leprozenhuis (Melaatschen-hospitaal) staande op een terp buiten Elburg. Te Arnhem zou het oostelijk deel der Sint Janskerk door Tempelheeren gebouwd zijn *•). Nadat het Oostersche woord Tempel (Templum, heilige plaats) hier inheemsen was geworden, kwamen persoonsnamen als Tempel, Tempelman, Tempelaar, Tempelhof enz. in zwang voor degenen, die in eenige betrekking tot de orde stonden. Jonker Jan van Arkel, heer van Slingeland, voegde aan zijn naam „van den Tempel" toe. Tot het gebied van de heeren van Arkel, — van wie sommigen de kruistochten hebben meegemaakt, — behoorde het oude hoog gelegen Hoornaar, waar in de 13e eeuw de Tempelsvliet gegraven werd voor de scheepvaartverbinding met de diepe Giessen, die in de rivier de Merwede uitmondde bij den in 1365 gelegden Giessen-dam 2). 1) Enkele mededeelingen zijn ontleend aan Van der Aa's Aardrijkskundig Woordenboek. 2) Volgens de traditie zouden in vroegeren tijd zeescheepjes voor den wal te Hoornaar zijn gekomen, hetgeen mogelijk werd door het graven van dien Vliet door Tempelieren. VRIJMETSELAREN. DE snelle opkomst en de plotselinge vernietiging der Tempelorde hebben eeuwen achtereen de aandacht getrokken van de geschiedschrijvers. Van vele zijden werd haar de sympathie bewezen, die ze verdiende, niet het minst van den kant der adelijke families, die de krenking van hun bloedverwanten in 1313 niet konden vergeten, terwijl al wat door paus en koning om het geloof onderdrukt werd, zich in het geheim bij hen aansloot. En dan het Fransche volk, dat alle ridderschap weet te bewonderen, en tirannie haat. Omstreeks 1716 beproefde de Schotsche troonpretendent Jacob Eduard Stuart de Orde nieuw leven in te blazen onder leiding van Willem Murray als grootmeester en Marshall als preceptor. Het was de in 1725 uit Engeland naar Frankrijk overgebrachte Vrijmetselarij, die in haar zoogenaamde hooge graden, — wel te onderscheiden van de drie aanvangsgraden: leerling, gezel en meester — het Tempelheerensysteem der Stuarts invoerde, waarvan de „Schottengraad" als vierde volgde op dien van meester. De ziel van deze opzienbarende beweging was van den beginne af de beroemde „avonturier" der 18' eeuw, die onder den naam van Graaf de Saint Germain, en 71 nog meer onder andere namen, in de voornaamste kringen en aan de hoven verscheen. Hij sprak alle Europeesche talen, kende de oude en nieuwe geschiedenis tot in bijzonderheden, en boeide als een charmeur-troubadour de aanwezigen door zijn onderhoudende wijze van verhalen x). Deze wist den vrijzinnigen Frans van Lotharingen2) te Florence in te lichten over de Nieuwe Orde en hem te bewegen zich te 's-Gravenhage in Juni 1731 onder leiding van Desaguliers te laten opnemen in een loge-vergadering, waarvoor de gezant Chesterfield en een aantal Engelsche aristocraten waren overgekomen. Het gevolg was, dat Frans, na zijn aanneming, de Vrijmetselarij in zijn groothertogdom Toscane openlijk in bescherming nam tegenover de geestelijkheid door de vrijlating van den gevangen genomen broeder Dr. Crudeli te gelasten. Reeds in 1733 organiseerde S. G. er een kapittel voor hooge graden, waarin aanvankelijk alléén aanhangers van Jacob Eduard Stuart3), werden opgenomen, o.a. graaf de la Tour du Pin en Karei Sackville, hertog van Dorset, die de gebruikelijke reis in Italië maakten. De beroemde steengraveur Laurens Natter speelde in dien kring de voorname rol, en maakte in de noordelijke landen van Europa, ook te Petersburg, propaganda voor deze geheime internationale orde, waaraan politieke bedoelingen niet vreemd waren. Deze 1) Zie mijn artikel „de Graaf de Saint Germain'' (Mannen van beteekenis in de V. M.) in het Mas. Tijdschrift de Vrijmetselaar van Mei 1911. Prof. G. B. Volz, der Graf von Saint Germain. I. Cooper Oakley, The Comte de Saint Germain. 2) Gemaal van Maria Theresia. 3) Bolland: Vrijmetselarij 3* druk 36, 84, 72 „roode" Vrijmetselarij ontwikkelde zich in dien tijd tot leerscholen: van heroïeke staatkunde der ridders (riddergraden), van philosophie „in de school der natuur " (philosophengraden), van theosophie en occultisme (priestergraden); wel te onderscheiden van de „blauwe" die verdraagzaamheid, broederliefde en gezelligheid bevorderde1) uit wier midden (plant-school) de candidaten voor de roode werden uitverkoren. Eigenaardig is dat de katholieke Schot, ridder R a m s a y, die goeverneur was van Karei Eduard Stuart, dezen ritus na 1737 heeft helpen verbreiden, ook met het doel diens belangen in Schotland met steun van Frankrijk te bevorderen, zoo mogelijk hem weder den Engelschen troon in handen te spelen, hetgeen in 1746 mislukt is. Hierop volgde de verbanning der Stuar ts. In het jaar 1743, toen S. G. voor deze zaak ijverde, kwam hij aan het hof van Versailles als een vreemdeling uit de lucht vallen en werd door den koning, — wien hij in vertrouwen zijn verleden mededeelde — met onderscheiding behandeld. De paleisdame gravin d'Adhémar beschrijft hem als een voornaam heer, welgevormd, beschaafde manieren, zwart haar, zachte, doordringende oogen, (Oh, quels yeuxl je n'ai vu nulle part leurs pareils) buitengewoon rijk, te oordeelen naar dé pracht zijner juweelen. Men zag hem nog in 1768 in de petits appartements van den koning, waar hij, met veel tusschenpoozen, gedurende meer dan 25 jaar vrijen toegang had2). 1) Gould, Gesch. der Vrijmetselarij 273, 280. 2) Souvenirs sur Marie Antolnette, reine de France et sur la cour de Versailles I 294 73 Na te Florence het kapittel te hebben geleid met medewerking van W. Murray, zoon van den hertog van Athol, kwam hij in 1743 in Schotland als „Belfort, grootmeester van de orde in Italië" en maakte onder de voornamen van dat land grooten opgang. Horace Walpole1) noemt hem in een brief van 9 December 1745 een zonderling, dien de provoost van Edinburg in bewaring heeft gehad „hij is twee jaar hier, wil niet zeggen van waar hij komt en wat hij in zijn schild voert. Hij zingt, speelt prachtig viool en componeert. Sommigen houden hem voor een Italiaan, Pool of Spanjaard, anderen zien in hem een priester, charlatan of edelman met veel juweelen. De prins van Wales doet moeite hem bij zich te zien. Daar niets ten zijnen nadeele kon worden ingebracht heeft hij spoedig zijn vrijheid teruggekregen". Ten slotte toch verdacht de Stuarts te steunen, vertrok hij, — na de la Tour du Pin als kapittel-preceptor te hebben achtergelaten, — weer naar Parijs, en legde maarschalk Belle-Isle een door hem uitgewerkt plan voor om fransche troepen in Engeland te doen landen met platboomde schepen ten voordeele van de Stuart-beweging Minister Choiseul vertelde later op zijn kasteel Chanteloup, dat Belle-Isle zich in 1759 tijdens den zevenjarigen oorlog nog had willen bedienen van Karei Eduard om de Engelsche strijdkrachten te verstrooien, waartoe de minister dezen uit Rome het overkomen naar Parijs. Choiseul, die weinig ingenomen was met het plan, zou hem te middernacht in het geheim ontvangen, maar de decadente pretendent had zoo zwaar gesoupeerd, 1) Letters (1903) II 161. 78 te verwachten was, de openbare meening zich zou verzetten? Te voorkomen dat de koning niet zou vervallen in een herhaling van hetzelfde euvel, was de zelfgekozen taak van eenige onbaatzuchtige personen, die de landsbelangen hooger stelden dan die van een hofkliek. Zij wisten in het geheim te bewerken, dat de eenvoudige en bekoorlijke Jeanne Poisson (1720—1764), (later Mad. de Pompadour) — die zij hadden leeren kennen in een politiek-htterairen kring ten huize van Lenormant te Etioles1), waar zij onder leiding van Voltaire deelnam aan het tooneelspel, — overgehaald werd om de aandacht van den koning te trekken als hij op jacht was, hetgeen natuurlijk den schijn moest hebben van toevalligheid. De list slaagde en de koning gaf den wensch te kennen haar weer te ontmoeten. Eenige dagen later ontving zij een uitnoodiging voor een hofbal te Versailles, waar hij haar volgens de regelen van de hofkunst zijn zakdoek zou toewerpen, hetgeen beteekende, dat de uitverkorene in het openbaar was geproclameerd tot eerste favorite. Op deze heuglijke gebeurtenis dichtte Voltaire: Quand Louis, ce héros charmant, dont tout Paris fait son idole, gagne quelque combat brillant, on doit faire compliment è la divine d'Etioles2). Daar nog weinig zorg was besteed aan haar geestelijke ontwikkeling en de étiquette haar vreemd was, werd zij op 1) Hier onthaalde S. G. het gezelschap op anecdoten en vertelde historische bijzonderheden van familieleden van den aanwezigen graaf de Chatellux in Normandie in de 14* eeuw (Souvenirs de la marquise de Crequi Dl, 59). 2) Campardon: Mad. de Pompadour 16. 79 het door den financier Paris-Duvernay te harer beschikking gestelde kasteel Plaisance in de schoone kunsten en letteren ingewijd, hetgeen noodig was om aan het hof een waardige plaats in te nemen. Daar groepeerden zich om Mad. d'Etioles de minister d'Argenson, president Hénault, gezant Bernstorf, Montesquieu, Fontenelle en Maupertuis1). Paris Duvernay, Paris Montmartel en Saint Germain, welke laatste in haar intiemen kring zou blijven verkeeren om ze onschatbare diensten te bewijzen. Met den hertog de Nivernais, later gezant te Berlijn en Londen, speelde zij op haar theatre des petits cabinets in den Tartufe, waar de koning, en de maarschalken Mauritsvan Saksen en Richelieu haar toejuichten2). Met de intrede van deze beminnelijke burgerdochter in het paleis van Versailles scheen een nieuwen tijd, aan te breken, die het begin zou worden van den „tiers état éclairé". Zij had den steun van den metaphysicus Dr. Quesnaij en den encyclopedist d'Alembert. Latour schildert haar met de boekdeelen 1'Esprit des lois van Montesquieu en de Henriade van Voltaire naast zich. Haar theater werd de verzamelplaats van hovelingen, staatslieden, geleerden en kunstenaars, terwijl de petits soupers dienden om den koning afleiding te bezorgen. Abbé Be r nis3), de vertrouwde minister van den koning. 1) Brogue: Marechal de Saxe et d'Argenson I, 310, 320, 323. 328. Soulavie Memoires hist. pendant la faveur de Mad. de Pompadour. >) Campardon 87. 8) In 1758 groot-commandeur der Tempelorde, later kardinaal en gezant te Rome. (Zie Eleusiniën I, p. 80. 1802. Duitsch maconniek Tijdschrift.) ILLUSTRATIE. pag. Jeruzalem met moskee el Aksa 1 Ridderzegel 2 Tempel te Parijs 12 Preceptory te Swingfield 16 Tempelkerk te Cambridge 20 Baffumet 24 25 Jacob de Molay, grootmeester 33 Tempelieren-huis te Zierikzee 64a De Graaf de Saint-Germain 70a Handteekening van L. van Byland 174 „ „ G. von Schöning 174 ALPHABETH. A. Abderamen, 15. Acta latomorum, 133, 164. Adhémar, 72, 77, 86, 87, 88, 96, 98, H 142, 145. Afrikaansche Bouwheeren, 167. d'Affry, gezant, 110, 112—116. Aiguillon, 147, 155. Akka (Acra), 9, 13, 34. Alamut (tuinen), 28. Albertus Magnus, 55. Albigenzen, 17, 43, 56. Alchemie, 90, 102. Aldenburg Charlotte, 122, 124. Alembert, 70, 80, 92, 95, 97, 104, 110, 1 Allamand, 112. Alexander III, paus, 19, 54. Alexandriê, 14, 23. Allah, 26. Alvensleben, F 39. Am al ia van Pruisen, 134. Amalrich, koning, 30. Amerika, 187. Amiable, 156. Amiens, Peter van, 4. Anhalt, vorst Tan, 131. Anjou, Foulques van, 62. Anjou, Karei van, 39. Antimonarchaal, 39. Antiochiê, 32. Aquino, Thomas, 55. Arabieren, 3. Arabe, comte, 137. Argenson, minister, 94, 97. Arkel, 61, 69. Arnhem, 69. Arragon, 9, 32, 39, 41, 52. Artois, graaf, 134, 143, 145. Assassynen, 27, 29, 30, 31, 148. Assum (S.G.), 169. Athlit, 27, 34, 54, 56. B. Bacon chevalerie, 100. Bacon, Hoger, 23. Baffumet, 24—27, 54, 146. Bagdad, 23. Bailly, 140, 141. Baireut-Ansbach, 75, 85, 86, 88, 99. Barnave, 141, 156. Barruël, abbé, 141. Barthélémy, abbé, 125. Barthélémy, F., 143. Bastille, 134, 141. Beaujeu, 17, 34. 56. Beaumarchais, 99, 126. Bedevaart, 3. Beiroet, 9. Belfort, 73. Belle-Isle, 73—83, 95, 100—113. Benedictijnen, 1, 6, 21. Bentinck, Willem, 112—123. Bentinck, Karei, 122. Berard, 56. Bergasse, 133. Berkel, 68. Bernis, minister, 79, 88, 100, 109, 111, 137. Beschaving, 8. Beugnot, 164. Beuningen, 69. Beverwijk, 68. Bézenval, 143. Beyeren, Lodewijk van, 31. Biecht, 9. Bielke, Frau, 97. Bièvre, 127. Binius, 48. Björnstahl, 158. Bischofswerder, min., 128, 129, 131, 183. Bloedvriendschap, 18. Bode, 131, 151. Boetzelaer, 115. Bonifacius, paus, 36. Bonden, 61, 64. Bord Gust, 141. Bosporus, 4. Boufflers, Mad.. 96, 98, 144, 162. Bouillon, Godfried, 4. Bouillon, Boudewijn, 4, 5, 29. Bourbon, hertogin, 143. Bourbons, 147. Brabant, 61. Bracas, mad., 97. Brand, 129. Brandstapel, 50. Brimo, 108. n Brissot, 140. Bruce, 52. Brühl, minister, 112, 131. Bungener, 127. Brunswijk, Ferdinand, 128, 130, 182, 183. F. A., 1», 182, 184. " Lod., 130, 121, 153, 177, 180. Karei, 153, 154, 169. Buffon, 93, 98. Burchard, aartsbisschop, 39. Burgh, Hubert de, 13. Bylandt, graaf van, 112, 118. Byzantium, 3. c. Cagliostro, 132, 143, 145, 146, 186. Cairo, 11. Calkoen, 112. Calonne, 151. Cambridge, 31. Carcassone, 14. Caroline van Nassau, 117. Casanova, J., 110, 116. Castiliê, 9, 39. Catharina II Tan Rusland, «1, 109, 121, 122, 124, 129, 158, 163, 169. Caux, 21. Cavendish, H., 158. Caxotte, 144, 160. Cérutti, 140. Condé, 114. Condorcet, 93, 98, 140. Confiscatie, 40. Congres Wilhelmsbad, 130, 160. Congres Lyon, 131. Congres Parijs, 131. Conti, prins, 95, 98, .162. Cordeliers club, 156. Corvinus, Matthias, 53. Créqui, mad., 78, 142. Cyprus, 34, 37, 167. Chambord, 80, 104. Chambrier, 83. Chamfort, 140. Chatelet, mad., 96. Choiseul, minister, 73, 80, 81, 87, 95, 125, 128, 159. Choiseul, hertogin, 122, 144. Christus, 3, 4, 54. Christus-orde, 52, 184. Christenen, Primitieve, 187. Christina van Oostenrijk, 59. Clairon, Mad., 85, 95, 98, 99. Clairvaux, Bernard, 5, 6, 35, 62. Chaumette, 149. Chef de bien, 131, 132, 160, 186. Chesterfield, 71. Ohevreuse, Guy, 134. Clemens IV, paus, 18. „ V, paus, 23, 36. XIV, paus, 49. Clermont, 114. Clifton, 53. Clootz (Klots), 147, 148. Clouet, abbé, 186. Collier-schandaal, 135. Commanderij, 9. Concilies: Piacenza, Clermont, Lyon, Vienne, Troyes, Lateraan, Salzburg, 4, 5, 13, 18, 31, 31, 45, 48, 53. D. Damascus, 10, 29. - Damiëtte, 56. Danton, 140, 148, 156. Daum, 167. David, 5. De la Salie, 140. Deleutre, 155. Democratie, 97. Denis, mad., 137. Desaguliers, 71. Desmoulins, 140, 148, 156. Despotisme d'Orange, 151. Diderot, 80, 92—110, 131, 123, 148. Dixmérie, 126. Donop, 133, 135. Dover (preceptory), 16. Dresser, 124. Drugulin, 20. Dubosc, 129. Duel os, 91, 98. Ducrest, 104. Duitsche ridders, 34, 41. Dudeffand, mad., 97, 98. Dumouriez, 110, 147. Duras, 91. Dutens (S.G.), 74, 98, 135, 144. B. Ecrasez 1'Infame, 92. Edessa, 10. Eenvoud en armoede, 6» 9. Egmond, 61, 64, 68. Egmond, Willem van, 67. Egypte, 11. Elburg, 69. Eleusis mysteriën, 126. d'Eon, gezant, 110. Encyclopedisten, 92, 93, 104, 163. III Engeland, Eduard II, 38, 39, 51. „ George III, 143, 158. „ Richard I, 11. „ Hendrik III, 13, 14. Anna van, 120, 152 d'Epresmenil, 155. Eschenbach, Wolfram, 8. Espelo, 68. 1'Espinasse, mad., 97. Esterno, gezant, 96. d'Estrée, Gabrielle, 96. Etaing, 147. Eteilla, 133. Euphemia (heilige), 27. F. Fabre d'Eglantine, 148. Fagel, griffier, 1116. Favier, 110. Fez, 14, 23. Florian, 50. Folar (S.G.), 88, 91. Fontenelle, 97. Forcalquier, 91. Frankrijk, Philip Augustus, 11. „ Lodewijk IX, 11, 13, 31, 40. „ Philip* IV. Zie Philips. S Frans I, 81, 102. „ Lod. XV, 76—83, 98, 115, 117. „ Lodewijk XVI, 126, 140, 141, 147, 162. Franklin, Benjamin, 127, 148. Frankolin, 199. Frederik II de Groote, 83—88, 91—93, 109, 120, 124, 129, 151, 157, 164, 169, 175, 177, 181, 182, 185. Frederik Willem II van Pruissen, 139,151, 181, 183, 185. Frederik I, keizer, 11. „ II, keizer, 11, 13, 18, 30, 32, 34. Frey, 147. Fröden, 138. G. Galitzin, prinses, 98. Gébelin, Court de, 126, 161. Geelvinck, 112, 117. Geersdijk, 64. Geheime leer, 53, 89. Gelderland, 61. Genlis, mad., 104, 143. Geoffrin, mad., 97, 98. Giessendam, 69. Gleichen, von, gezant, 101—108, 133, 160. Glück, 127. Gnostieken, 43. Goethe, Groot Kopta, 133. Gontant, 91. Gorinchem, 69. Gordel, gemagnetiseerde, 36. Gordon, George, 137. Goué, 168. Gower (S.G.), 102, 103. Graal, heilige, 8. Graf, heilige, 4. Granville, 113. Grégoire, 141. Gregorius IX, paus, 18, 35. Greuze, 127. Grimaldi, 141. Grimm, 93, 98, 104, 110. Groede, 67. Gua de Malya (S.G.), 92. Guasco, abbé (S.G.), 96. Gugomos, 163. Gustaaf Adolf van Zweden, 158. Gustaaf III Tan Zweden, 131, 139, 185. Guyot, satiricus, 41. H. Haarlem, 67. Haren, W. Tan, 151. Hardenbroeck, baron, 118. Hasselaar, 112, 117. Haugwitz, gezant, 129, 131, 184. Hausset, mad., 83. Helvetius, 80, 93, 97, 98, 126. Helmond, 62. Hénault, 196, 197. Hendrik IV de Groote (Frankrijk), 94, 103, 187. Hennepeters (hasjis), 28. Herodom (Schotland), 89. Heroïeke politiek, 91. Hertz berg, minister, 171, 180, 184. Hessen, landgraaf Karei van, 125, 131, 161, 165, 183. Heusden, 62. Hillegom, 68. Holbach, 93, 97, 96, 104, 148, 158. Hohenthal, gravin, 128. Holland, 9, 61, 65, 67, 97, 113, 138, 139, 150, 162, 176. Hompesch, 115. Hongarije, 52. Honorius, paus, 5. Hoop, Fiscaal t. d., 177, 179, 180. Hoornaar, 69. Hope, bankier, 111, 112, 117. Hope, Esther, 111. Pitt, staatsman, 114, 121. Pius VI, paus, 59. Plutarchus, 108. Podewils, gezant, 83. Poitiers, 15. Polen, 132. Policarpus, 27. Polignacs, 143. Polo Marco, 28, 29. Pompadour, mad., 78—88, 94, 100, 103, 109, HO. itü, :-: Portugal, 9, 39, 52. Preceptory, 10. Proces, 37, 91. Provence, 9, 56. Pijnbank, 37, 43. Pyron, 166. Q Quesnay, 79, R. Ragon, Cettus, 27. Ramsay, 72. Raynal, 93, 97, 98. Receptie; 19, 21, 23. Reen wijk, 68. Republiek, 97, 139, 148, 163. Bataaf sche 154. Revolutie, Fransche, 51, 139, 147, 156. Rhodus, 15, 35, 187. Richelieu, 79. Richard, Leeuwenhart, 187. Ridder-ideaal, 8. Ridder-spel, 162. Rivarol (S.G.), 55. Rixtel, Brabant, 62. Robespierre, 127. Rochefort, gravin, 91. Rochefoucault, 140, 156. Rogertson, Dr., 129. Rohan, kardinaal, 133. Rollin la Farge, 132. Rome, 15. Romeinsche rijk, 3. Roode Boek, 163. Rousseau, 80, 93, 98, 121, 127, 148, 162. Rouget de Lisle, 159. Rozekruisers, 89, 90, 182. Koater, abbé, 160. Rusland, 132. Saint Amand (S.G.), 131. „ Beuve, 159. „ Gelaire (S.G.), 166. „ Gilles, 81, 82. „ James, 132. „ Martin, 159, 161. „ Mathieu, 150. „ Simon, 132. Saksen, Maurits van, 79, 80, 95, 98, 129. Saksen, Karei van, 126, 131. Saladin, 10, 32. Salamanca, 23. Salm, generaal van, 154. Salomo, 5, 6. Salomon du Nord, 91, 120, 153. Salons te Parijs, 91, 96, 97, 98, 104. Salon du Temple, 162. Sandijk, F., 65. Sarasenen, 10. Savalette de Lange, 360. Schiller, Geisterseher, 133. Schotland, David van, 9. Schöning, Kammerhusar, 170, 172, 160. Schotsche graden (ritus), 89, 130, 164, 166, 184. Schrepfer de magiër, 127, 128, 129, 162. Schröder, baron, 131. Ségur, 133, 141. Semiramis du Nord, 91. Sens, aartsbisschop van, 44. Servants, 21. Sicilië, 39, 54. Sidon, 9. Sieyès, 141, 156. Sillery, 147. Sinan, 30. Sint Jan, 167. Zie Johannieter. Sjeik (grootmeester), 28, 29, 30. Slingeland, 69. Solar, 87, 100, 101, 125. Soliman, 35. Spanje, 14. Stadhouderschap (Holland), 151. Stahl, 168. Stanislaus van Polen, 98. Stapelbrugge, Stephan, 53. Stark, Dr. J. A., 131. Stein-Stainville (S.G.), 128. Stein (Den Haag), til. Steinheil, 74. Stiphout, Brabant, 62. Strijders, 6, 9. Stroganof, 131. Struensee, 129. Stuart, 52, 70, 71, 72, 89. VII Stuers, Victor de, 44. Sydney Smith, 187. Syrië, 30, 56. T. Tabula mystica, 128. Talleyrand Périgord, 76, 151, 156. Tempel, 69. Tempel van Salomo, 165. Tempelieren, 145, 146, 157, 162, 185, 187. „ financiers, 13, 14, 32. Tempelorde in Portugal, 184. „ ,, Spanje, 185. „ moderne, 130, 138. Temple (Parijs), 12, 13, 32, 58, 102, 142, 162. Temple (Londen), 32. Templeisen, 8. Tencin, mad., 97. Terneuzen, 64. Tessé, mad., 98. Teudon, 141. Texel, 68. Theïsme, 103. Thory, 132. Thulemeyer, gezant, 179. Tiercé, 74. Toledo, 23. Tooverwezen, 23. Toulouse, 17. Tours d'adresse de S.G., 129. Trevizento, 8. Trient concilie, 120. Tripoli, Raymond, 30. Tripolie, 13, 32. Troubadours, 41. Tuinen van Alamut, 28. Tunis, 11. Türkheim, 160. u. Uffel, 124. Urbanus II, paus, 4. d'Urfé, 111. d'Ussé, 91. Utrecht, bisschop van, 61. V. Vado, ridder, 44. Valdès, Peter, 17. Valois, Johanna van, 65. Vaticaan, 139. Velthem, Lodewijk, 63. Venetië, Dandolo van, 11. Vergennes, minister, 110, 133, 143, 151. Villanova, Arnold, 23, 39. Ville neuve du Temple, 13. Villette, 127. Vimes, de, 132. Visitator, 18. Vlaanderen, 9. „ Philips van, 62. Voltaire, 78—103, 11*%, 123, 126, 127, 148, 164. Vofa, Prof., 172. Vrouwen, Verkeer met, 7, 19. w. Waarde, 67. Wachter, 131, 160. Waldenzen, 17, 43, 46. Walpole, 73. Wapendrager, 2. Wassenaer, auteur, 90. ,, geslacht, 61. ,, baron, 115. Weishaupt IUuminaat, 149, 151. Welldone, graaf (S.G.), 129, 182. Wemeldinge, 67. Willem II, graaf van Holland, 65, 67. Willem III, stadhouder, 120. „ IV, stadhouder, 120. „ V, stadhouder, 121, 143, 152, 175. Wilhelmina van Pruissen, 152, 153, 175, 177, 181. Willermoz van Lyon, 160. Witt, familie de, 148. Wöllner, minister, 10», 131, 171, 172, 183. Wurmb, minister, 128, 129, 131. Wurmser, 139. Würzburg, Johan, 17. Wijk bij Heusden, 61, 62. „ „ Borselen, 64. Y. York, gezant, 112—116. Zaamslag, 9, 64, 65. Zadig, Oostersch meester, 91. Zanddijk bij Veere, 64. Zeeland, 61, 64, 66. Zegel, 2. Zierikzee, 64, 65. Zimmerman, Dr., 169. Zingenot, 28. Zinnendorf, 167. Zuipen als een tempelier (laster), 41.