ÜK KhtHTSrUSlTIË VAN I NEDERLANDERS IN CHINA J, W, H, FERGUSON I DE RECHTSPOSITIE VAN NEDERLANDERS IN CHINA. Ons ideaal moet zijn: zioh in een nuttig beroep zoo nuttig mogelijk maken; alleen wie dat volbrengt, is geslaagd. Mr. J. M. v. Smpbiaak Luïscius: „Karakter", W druk. (Den Haag, 1922). To know that which one knows and to reeognize as unknown that which one does not know; suoh is true knowledge. Thos. T. H. Fbbguson, „Fragments of Confacian Lore", (Shanghai, 1920). DE RECHTSPOSITIE VAN NEDERLANDERS IN CHINA PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE HANDELSWETENSCHAP AAN DE NEDERLANDSCHE HANDELS-HOOGESCHOOLTE ROTTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS PROFESSOR DR. N. J. POLAK, HOOGLEERAAR IN DE BEDRIJFSLEER EN DE REKENINGWETENSCHAP, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN HET GEBOUW DER HOOGESCHOOL, OP DINSDAG 7 JULI 1925, DES NAMIDDAGS TE 5£ UUR. DOOR JAN WILLEM HELENUS FERGUSON, GEBOREN TE HONGKONG. 'S-GRAVENHAGE DE NEDERLANDSCHE BOEK- EN STEENDRUKKERIJ V/H H. L. SMITS 1925 AAN MIJNE VROUW is dit boek, de oorzaak van zoowel als de verontschuldiging voor vele eenzame uren, / OPGEDRAGEN. Het is mij een aangename plicht ook te dezer plaatse mijnen dank te betuigen aan de Hoogleeraren der Handels-Hoogeschool voor het onderwijs dat ik van hen mocht genieten. In het bijzonder wensch ik U, Hooggeleerde FRANCOIS, Hooggeachte Promotor, de verzekering te geven dat de hulp en leiding mij bij het samenstellen van deze studie zoo welwillend verleend mij steeds in dankbare herinnering voor den geest zullen staan. INHOUD. HOOFDSTUK J. Historisch Overzicht der Buitenlandsche Handelsbetrekkingen van China. Blz. § 1. Geschiedkundige Aanteekeningen 1 § 2. Schets der eerste pogingen tot het openen van Handelsbetrekkingen tusschen China en vreemde landen ... 16 § 8. De periode der Handelsverdragen 28 HOOFDSTUK II. Conventioneele Rechten der Nederlanders in China. A. Verdragen en Overeenkomsten gesloten tusschen Neder¬ land en China. § 1. Algemeene Opmerkingen 29 § 2. Rechten uit Verdragen en Overeenkomsten voortvloeiende: I. Recht van Diplomatieke en Consulaire Vertegenwoordiging; Consulaire Overeenkomst .... 81 II Recht van Consulaire Jurisdictie en nationale rechtspraak; arbitrage-verdrag 35 III. Recht van reizen in het binnenland .... 35 IV. Recht van verblijf 37 V. Recht van handel drijven; tractaat-havens . . 88 VI. Recht van het verkrijgen van onroerende goederen 42 VII. Recht van kust- en binnenvaart 45 § 8. de Meestbegunstigings-clausule 48 § 4 de Chineesche douane dienst 53 X Blz. § 5. Tarief wetgeving; in- en uitvoerrechten; likin; het transito-systeem 55 § 6. Arbitrage in Douane geschillen (Joint Investigation Eules) 66 § 7. Havenbestuur; tonnengelden; loodswezen .... 68 B. Verdragen, Overeenkomsten en andere Bescheiden, gesloten of gewisseld tusschen China en Nederland, tezamen met andere Mogendheden» I Antwoord der Chineesche gevolmachtigden op de gezamenlijke Nota der Mogendheden van 22 Dec. 1900 nopens het herstel van normale betrekkingen (16 Januari 1901) 72 II. rProtocole final* betreffende het herstel der betrekkingen (7 Sept. 1901) 72 in. Protocollen betreffende de verdeeling onder de mogendheden der //Boxer» schadevergoedingen (14 Juni 1902 en 2 Juli 1905) 72 IV. Overeenkomst nopens het herzien van het tarief der invoerrechten (29 Augustus 1902) 78 V. Protocol betreffende het bestuur van het Legatie kwartier te Peking (18 Juni 1904) 78 VI. Overeenkomst nopens de Hwangpu Rievier (27 Sept. 1905) 78 VII. De verdragen betreffende China tusschen de negen mogendheden te Washington gesloten (Feb. 1922) . 74 C. Overeenkomsten China betreffende tusschen Nederland en andere mogendheden gesloten. I. Wisseling van Nota's tusschen Nederland en GrootBrittannie nopens de wederzijdsche bescherming van handelsmerken in China (Britsche Nota van 15 Aug. 1904 en Nederl. antwoord van 7 Sept. 1904) ... 75 II. Wisseling van Nota's tusschen de Vereenigde Staten van Amerika en Nederland betreffende de wederzijdsche bescherming van handelsmerken in China (28 October 1905) • • • 76 HOOFDSTUK III. Exterritorialiteit en Consulaire Jurisdictie. A. De Theorie. Geschiedenis en Oorsprong van Exterritoriaal Recht. Blz. § 1. Algemeene Beschouwing 77 § 2. De Exterritoriale Rechten in China 83 § 8. Het Chineesche Standpunt ten opzichte der exterritorialiteit en de afschaffing der exterritoriale rechten in China 98 B. De Nederlandsche Diplomatieke en Consulaire Vertegenwoordiging in China. § 1. De Diplomatieke Vertegenwoordiging 105 § 2. De Consulaire Vertegenwoordiging 107 § 3. Het Consulaire Reglement . . . 115 § 4. Consulaire Ressorten 116 C. Ambtsverrichtingen en Bevoegdheden der Nederlandsche Consulaire Ambtenaren. § 1. Functies en Bemoeiingen der Consulaire Ambtenaren 119 § 2. Het Consulair Register 120 § 8. De Consulaire Wet 123 § 4. De Consulaire Reglementen Wet 128 § 5. Het Centraal Testamenten Register 131 § 6. De Schepenwet 188 D. Consulaire Rechtspraak in China, § 1. Algemeene Opmerkingen 134 §. 2. Consulaire Rechtsmacht en regeling der Consulaire Jurisdictie 144 § 3. De Nederlandsche Consulaire Rechtspraak in China 152 HOOFDSTUK IV. Concessies, Nederzettingen en Pachtgebieden in China. A. Concessies en Nederzettingen. § 1. Definitie 163 § 2. Het ontstaan der Concessies en Nederzettingen in China 166 XII Blz. § 8. De Rechtspositie der Concessies en Nederzettingen . J 09 § 4. Het Bestuur der Concessies en Nederzettingen . . 170 § 5. De Rechtspositie van Vreemdelingen ., 178 § 6. De Rechtspositie van Chineezen 174 § 7. Verdere bijzonderheden 175 Lijst der Concessies en Nederzettingen: groep 1. concessies 177 groep 2. nederzettingen 178 groep 8. vrijwillig geopendè nederzettingen. . . . 178 groep 4. nederzettingen zonder toestemming ontstaan 179 § 8. De Internationale Nederzetting en de Franschc Concessie te Shanghai J 79 § 9. Het Recht van Asyl 190 B. Pachtgebieden in China. § 1. Definitie 195 § 2. Het ontstaan der Gepachte Gebieden 195 § 3. De Rechtspositie der Gepachte Gebieden . . 198 § 4. Het Bestuur der Gepachte Gebieden 200 § 5. De Rechtspositie van Vreemdelingen 200 . § 6. De Rechtspositie van Chineezen 203 § 7. Buitenlandsche Kolonies op voormalig Chineesch gebied 204 HOOFDSTUK V. De Gemengde Rechtbanken te Shanghai. A. Algemeene Beschouwingen 206 B. De gemengde Rechtbank in de Internationale Nederzetting. § 1. Ontstaan en constitutie 210 § 2. Jurisdictie: '"• • \ I. in strafzaken 225 II. in Chineesche burgerlijke zaken 228 III. in burgerlijke zaken waar vreemdelingen in betrokken zijn 229 IV. op wegen buiten de Internationale Nederzetting 284 V. bij het toepassen van gemeente-verordeningen op gemeente-wegen buiten de Nederzetting gelegen 286 VI. bij gerechtelijke lijkschouwing 287 XIII Blz. § 8. Het toe te passen recht: I. in strafzaken 237 II. in burgerlijke zaken 237 III. in geschillen waar Russische onderdanen in betrokken zijn 238 IY. in geschillen waar Duitsche onderdanen in betrokken zijn 238 § 4. Hooger Beroep 238 § 5. Rechtsprocedure: I. in strafzaken 239 II. in burgerlijke zaken waar vreemdelingen in betrokken zijn 240 § 6. Relaties met andere rechtbanken: I. Fransche Gemengde Rechtbank 241 II. Chineesche rechtbank 242 III. Vreemde consulaire rechtbanken...... 242 § 7. Toelating van advocaten 243 § 8. Borgtocht. . . . . . '. 243 § 9. Conclusie 244 C. De Gemengde Rechtbank in de Fransche Concessie 246 LIJST DER BIJLAGEN. Blz. A. Tractaat van Vriendschap en Handel, gesloten tusschen Nederland en China op den 6den October 1863 249 27. Consulaire Overeenkomst tusschen Nederland en China gesloten op 8 Mei 1911 : 258 C. Arbitrage Verdrag tusschen Nederland en China gesloten op 1 Juni 1915 267 D Pólitiereglement No. 13 uitgevaardigd door den ConsulGeneraal der Nederlanden te Shanghai op 15 November 1918 270 E. „De Land Regulations" van de Internationale Nederzetting te Shanghai 272 F. Drie Resoluties nopens de exterritorialiteit in China aangenomen in de vierde „plénière" zitting der Conferentie van Washington op 10 December 1921 288 G. Chronologische Lijst der tractaat-havens in China .... 291 Literatuuropgave 295 HOOFDSTUK I. Overzicht der Buitenlandsche Handelsbetrekkingen van China» § 1. Geschiedkundige Aanteekeningen. Ofschoon wij ons in deze studie hoofdzakelijk zullen bezig houden met een onderzoek der rechtsverhoudingen en -toestanden, waarin de Nederlandsche Koopman zich bevindt als gevolg van het bestaan in China van exterritoriale rechten en consulaire jurisdictie, en wij ons in dit hoofdstuk als inleiding tot het volgende gedeelte, wenschen te beperken meer in het bijzonder tot een overzicht der handelsbetrekkingen tusschen China en de vreemde mogendheden, lijkt het ons nuttig dit hoofdstuk te openen met een korte geschiedkundige schets. Uit den aard der zaak kan dit gedeelte slechts zeer beknopt zijn, maar het is desniettemin een nuttige basis, waarop onze verdere beschouwingen voortgebouwd kunnen worden. China biedt den beschouwer der wereldgeschiedenis het beeld aan van een onvergankelijk rijk, hetwelk, zich langzaam ontwikkelende, steeds het hoofd heeft geboden aan alle stormen en wisselvalligheden, die de geschiedenis van het menschdom hebben gekenmerkt. Tweemaal x) door Barbaren overwonnen, heeft het telkens de veroveraars in zich doen opgaan wegens zijn meerdere intellectueele en zedelijke kracht, de vrucht eener eeuwenoude beschaving. Langzaam, doch op vaste grondslagen van volksbeschaving zich ontwikkelende, heeft het al de omringende volken in zich opgenomen of onderworpen en werd het de overheerschende staat, het „Midden-Rijk" in dit deel der aarde. Van de oude volken, die bestemd waren een lang tijdsverloop in de wereldgeschiedenis te vervullen was de ontwikkeling steeds langzaam en geleidelijk; hunne kindschheid beslaat verscheidene 1) Door de Mongolen in 1273 en door de Manohus in 1644. 2 eeuwen en is meestal in fabelachtige overleveringen verborgen. Dit is ook het geval met de geschiedenis van China. De mythische periode wordt geacht te eindigen in 2852 v. Chr. met den aanvang der regeering van Fuh-hsi, den bekendsten der vijf vorsten, die een belangrijke plaats in de vroegste geschiedenis van China innemen ') en waarvan de duur der regeeringen te zamen het legendarische tijdperk vormt. (2852—2205 v. Chr.) 2). Aan Fuh-hsi (2852—2737) worden verscheidene elementaire uitvindingen toegeschreven. Hij leerde het volk jagen, visschen en het houden van kudden en vond de vroegste schrijfteekens uit. Zijn opvolger Shen-nung (2737—2697) wordt verondersteld landbouwwerktuigen in gebruik gebracht te hebben en de ontdekking van de geneeskundige kracht van sommige kruiden gedaan te hebben. Hwang ti (2697—2597) — de gele Keizer —, wordt beschouwd als de werkelijke stichter van het Rijk; hij breidde de grenzen van zijn gebied uit, bouwde schepen, legde wegen aan en maakte de eerste kan-en en wagens, terwijl zijn vroaw het volk leerde zijdewormen te houden en zijden kleeren te weven. Yao (2357—2255) en Shun (2255—2205) zijn de laatste twee keizers van dit tijdperk. Beiden worden zeer geprezen door de philosophen Confucius en Mencius als volmaakte voorbeelden van de Gouden Eeuw van China. Yao verbeterde de almanak. Van den grooten roep van vroomheid, die van Shun, een jongeling van twintig jaar, uitging vernemende, liet hij dezen van zijn akkers komen en onderwees hem in de kunst van het land te besturen. Voor zijn dood benoemde hij hem tot zijn opvolger en gaf hem zijne beide dochters ten huwelijk. Met Yü, (2205—2197), den opvolger van Shun, begint een nieuw tijdperk der Chineesche geschiedenis, dat der 22 dynastieën. Yü slaagde er in de groote overstroomingen te keeren, die reeds onder keizer Yao in 2297 v. Chr. begonnen waren, en het was als belooning voor dit en voor andere groote werken, die hij deed uitvoeren, dat hij tot Keizer Shun's opvolger uitverkoren werd. Het is niet ons plan de geschiedenis der twee en twintig 1) Mac Gowan: Imperial History of China, 2de druk, (Shanghai, 1906) Hoofdstak I en vlg. 2) Vergelijkende hiatorisohe tabellen der Chineesche dynastieën waar de Chineesche tijdrekening en de Christelgke jaartelling naast elkaar gegeven worden, vindt men in o.a Mayers: Chinese Readers Manual, (London, 1874) Part III en Mathias Tohang: Synohronismes Chinois, (Shanghai, 1906). 3 dynastieën in detail te volgen. Men kan deze in de meeste geschiedenisboeken over China uitvoerig beschreven vinden. *) De kronieken, die niet in fabelachtige allegorieën en jvoor-historische overleveringen zijn gehuld, rekenen, dat tot op onzen tijd zes en twintig dynastieën in één onafgebroken reeks over China hebben geregeerd, te beginnen met die van Hsia, waarvan Chi, een waardige zoon van den bovengenoemden Yü, de eerste erfelijke vorst was. Deze dynastieën en de voornaamste synchronistische gebeurtenissen in de Westersche landen zijn, ten eerste, de reeds genoemde Hsia-dynaatie (2205—1766 v. Chr.), gesticht, zooals vermeld, door Ta Yü (Yü de Groote) waarvan 17 vorsten gedurende 439 jaren regeerden. Tot dit tijdsverloop kunnen gerekend worden: Jacob's vlucht naar Mesopotamië in 1916; Joseph's verheffing in Egypte 1885 en de aankomst aldaar van Jacob in 1863, alles vóór Christus. Daarop volgt de Shang- of Yiw-dynastie (1766—1122 v. Chr.), gesticht door Chengtang, den Vorst van Shang, een vorstendom in het Oosten der tegenwoordige provincie Honan gelegen. Een der voornaamste gebeurtenissen was een droogte door hongersnood gevolgd, die zeven jaren duurde. Tot deze dynastie behoorden 28 vorsten, die te zamen 644 jaren geregeerd hebben. Gelijktijdige gebeurtenissen: de uittocht der Israëlieten in 1648 en hun vestiging in Palestina 1608; Debora 1406; Gideon 1359; Samson 1202 en de dood van Samuel in 1122, alies vóór Christus. De derde dynastie is de C%ow-dynastie (1122—249 v. Chr.), durende 873 jaren onder 38 vorsten. De tijdgenooten dezer vorsten waren Saul 1110, David 1070 vóór Christus, enz. De inneming van Samaria in 719, van Jeruzalem in 586, de dood van Nebuchadnezar in 561, de troonsbeklimming van Cyrus 558, en van Alexander 335 vóór Chr. zijn eenige der gelijktijdige gebeurtenissen dezer dynastie. De eerste vorst, Wu Wang, wordt als een voorbeeldig bestuurder beschouwd, maar hij beging de fout groote landschappen onder zijne edelen en volgelingen te verdeelen. Het Rijk bestond spoedig uit eene verzameling van kleine staten en gebieden, elk onder een eigen vorst, die weinig of geen acht sloegen op het centrale bestuur. In verloop van tijd werden deze 1) Een niet te lange, duidelijke beschrijving geeft o.a. de Encyclopaedia Bntannioa'', 11de druk, Vol. VI, blz. 192 vgl. 4 vasallen machtiger en namen den titel van koning aan. Oorlogen en opstanden, opkomen en weder verdwijnen van tallooze vasalstaten, krijgsexpedities en veldslagen — beschrijvingen van deze soort gebeurtenissen vullen de annalen van die tijden. Ondertosschen groeide het Rijk — de Chineesche reus — tot vollen wasdom, steeds verder en verder voortschrijdende, de reeds in het land wonende inboorlingen en zwervende volksstammen in zich opnemende, soms voor overmacht buigende, maar steeds groeiende. Onder deze dynastie leefden Confucius of K'ung Fu- Tzu (551—479 v. Chr.) en Mencius of Meng Tzu (372—289 v. Chr.) en schreven hunne zedekundige leerstellingen, die later algemeen door vorsten en geleerden, door hoog en laag, als de staatszedeleer werden gehuldigd. Vóór hen had reeds Lao Tzu, die tegen het einde der zesde eeuw geboren werd, dus in denzelfden tijd als Socrates, Plato en Aristoteles geleefd moet hebben, zijn systeem der Taoistische philosophie, waarvan hij de grondvester is, verkondigd, dat later, met de religie van Buddha vermengd, en ineengevlochten met de aanbidding der zielen van afgestorvenen, zulk een onbegrensden invloed op het Chineesche volk uitoefende. Tengevolge van de voortdurende oorlogen tusschen de verschillende vasalstaten, — waarvan het aantal varieerde tusschen 41 en 125 — was het laatste gedeelte der regeering van de Choudynastie een tijdperk van groote verwarring. Gedurende dezen tijd van wanorde, verkreeg de hertog van Ch'in langzamerhand de overhand. Ofschoon de Keizer Nan Wang, de laatste vorst uit de regeerende Chou-dynastie, zich met verscheidene edelen verbond tegen den staat van Ch'in, moest hjj het onderspit delven, werd gevangen genomen en gedwongen zijn plaats aan zijn mededinger af te staan. Een zoon van dezen, Chwang Siang, aanvaardde het bestuur over het rijk en vestigde als vierde dynastie die van Ch'in. (249—206 v. Chr.) De belangrijkste en meest bekende vorst nit dit geslacht was Shih Hwang Ti (Eerste Hemelsche keizer, 246—209 v. Chr.), Hij wordt beschouwd tegelijk als een der grootste en den meest verwenschte keizers van het Chineesche Rijk. Door ondervinding gezien hebbende, hoe fataal het feudaal systeem van het vorige regeeringshuis geweest was, wenschte hij met dit stelsel te breken en verdeelde zijn rijk in zes en dertig provinciën over elk waarvan hij drie hooge ambtenaren als bestuurders aanstelde. Een ander groot werk, waaraan zijn naam verbonden is, is het 5 bouwen van den Grooten Muur van China als bescherming tegen de herhaalde invallen der uit het Noorden komende Tartaren. Deze muur strekt zich onafgebroken uit van 120 graden — 100 graden Oosterlengte, is 1500 Engelsche mijlen lang, en bestaat heden ten dage nog voor het grootste gedeelte. Gedurende de Ming-dynastie (in A.D. 1470) werd de muur hersteld en werden er 300 mijlen bij gebouwd. Ongelukkiger wijze wordt de goede naam van Keizer Shih bedorven door zijn bevel in het vier en dertigste jaar zijner regeering tot het verbranden van alle klassieke literatuur. Alle boeken moesten vernietigd worden, uitgezonderd die, welke over landbouw, geneeskunde en sterreknnde handelden; niet tevreden met deze wandaad, werden 460 geleerden, die zich hiertegen verzetten, levend begraven.1) Een letterkundige natie, zooals de Chineezen, kan en zal zulk een waanzinnige daad niet vergeten. Reeds spoedig na den dood van dezen keizer brak een revolutie uit, tengevolge waarvan de troon overging in de handen van Liupang, den vorst van Han. De iTim-dynastie (206 v. Chr. — A.D. 265) wordt door de Chineesche geschiedschrijvers verdeeld in: de Westelijke Han (206 v. Chr. — A.D. 25), de Oostelijke Han (A.D. 25—221) en de Tweede Han (A.D. 221—265). Onder deze dynastieën beleefde China het roemrijkste tijdvak harer geschiedenis, zoowel van een literair-, historisch-, militair-, handels- als van kunststandpunt beschouwd. Bovendien is geen regeerend vorstenhuis in China meer populair bij het volk geweest, zoodat zelfs tegenwoordig een Chinees, vooral indien hij uit het Noorden afkomstig is, zich zelf met trots „Han Jen", d.i. „Zoon van Han" noemt. Vele publieke werken werden gedurende dit tijdperk ondernomen, waaronder vooral kanalen, wegen en bruggen genoemd moeten worden. De klassieke boeken werden in eere hersteld en in extenso op marmer gegraveerd. Buddhistische literatuur werd in China overgebracht en betrekkingen werden aangeknoopt met het Romeinsche Rijk. Een strafwetboek werd voor het eerst opgesteld en het systeem van verplichte vergelijkende Staatsexamens voor literaire graden en voor allen, die een staatspositie wilden innemen, dateert eveneens van deze dynastie. Het is op- 1) Een lezenswaardig opstel over dezen keizer geeft Balfonr in zijn „Leaves from my Chinese Sorapbook", (London, 1887) blz. 1 — 43. 6 merkelijk, dat deze examens tot September 1905 zonder onderbreking geduurd hebben, toen zij afgeschaft werden. Wij stippen nog aan, dat de geboorte van Christus plaats had onder de regeering van P'ing-ti, d.i. „Vredes-Keizer," (A.D. 1—6). In het tijdvak der Tweede Han-dynastie was het rijk verdeeld in drie Koninkrijken of San kwo. Deze periode, een der belangwekkendste in de Chineesche geschiedenis, is onvergetelijk gemaakt door den beroemden geschiedkundigen roman, genaamd de „SanKwo Chih", of „Geschiedenis der Drie Staten". Deze tij d mag met de ridderlijke middeleeuwen vergeleken worden en het boek is vol met avonturen en heldhaftige daden der helden en heldinnen, en is nu nog een der meest gelezen boeken in alle standen van China — niettegenstaande een tijdsverloop van meer dan zeventien eeuwen. Met het einde van het régime der Han-dynastie besteeg een opeenvolging van vorsten den troon. Van A.D. 265 tot 419 regeerden de Westelijke en de Oostelijke C%'i«-dynastieën. Daarna liet een zegevierende generaal zich tot keizer uitroepen en stichtte de Noordelijke /Sim^-dynastie. Hierna volgde de eene dynastie de andere op, zonder dat er iets van historisch gewicht van te vertellen valt. Dit brengt ons tot A.D. 618, het begin der Tangr-dynastie, die bestemd was tot 907 te blijven voortduren, gedurende welken tijd de keizerlijke macht zeer vergroot werd. Evenals de Han- is de Tang-dynastie bekend als een der roemrijke dynastieën van China. Verschillende afzonderlijke staten werden onder het bestuur der Tang-Keizers vereenigd; vrede en rust heerschten in het land en landbouw en handel bloeiden. De Tang-generaals breidden de grenzen van het land uit naar het Zuiden en Westen en de banieren van het Hemelsche Rijk drongen door tot Turkestan en Perzië in het Westen en tot Tonking in het Zuiden, terwijl Korea een provincie werd, bestuurd door Chineesche gouverneurs. Gezantschappen werden van verschillende omringende staten ontvangen en het Mohammedanisme werd in China ingevoerd. Gedurende deze periode werd het Zuidelijke gedeelte van wat tegenwoordig China is, bij het Noorden ingelijfd, vandaar, dat de Chineezen uit het Zuiden zich dikwerf „Tang Jen" of „Zoon van Tang" noemen, gelijk die uit het Noorden zich als „Zoon van Han"> plegen te beschouwen. Drie en twintig vorsten uit deze linie hebben den troon bezet. Daarop volgde de onvermijdelijke inzinking en ontaarding van het regeerende huis, dat eindelijk ten onderging 7 in het begin der tiende eeuw, als gevolg der zwakke regeering der laatste Tang-keizers, de steeds groeiende macht der eunuchen, en de vele binnenlandsche twisten en burgeroorlogen. Als noemenswaardige gebeurtenissen uit dit tijdperk noemen wij nog het stichten in het jaar 785 van de beroemde Hanlin-Academie, waar slechts de grootste geleerden van het land toegelaten werden, en het oprichten van de hofcourant, die dus het oudste dagblad ter wereld is. Ook kwamen de eerste missionarissen uit Europa onder deze dynastie in China aan. De Christelijke godsdienst werd toen goed ontvangen en een vorst uit het huis Tang schijnt zelfs de nieuwe leer te hebben omhelsd. De merkwaardige Nestoriaansche gedenksteen x) in 1625 gevonden te Changan in het district Hsian fu van de Shensiprovincie, heeft de geschiedenis dezer eerste volgelingen van Nestorius voor het nageslacht bewaard. Hij vertelt ons, hoe Vader Olopun in China aankwam in 635 en hem een. gunstige ontvangst van keizer Tai Tsung ten deel viel, terwijl een Keizerlijk decreet de propaganda en verspreiding der nieuwe leer toestond, die zich spoedig over het land uitbreidde. Gedurende twee generaties bloeide de Nestoriaansche secte, maar kreeg een gevoeligen slag door het decreet van Keizer Wu Tsung van 841, waarbij het vernietigen van alle Buddhistische tempels bevolen werd en de monniken en nonnen in het gewone leven moesten terugkeeren. In het laatste gedeelte van dit Keizerlijk bevel werd den Nestoriaanschen zendelingen eveneens aangezegd naar hun land terug te keeren. Dezen tegenslag kwamen zij niet te boven en sedert dien tijd werd weinig meer van de Nestoriaansche leer in China vernomen. Na de Tang-dynastie volgt een tijdvak van vijf korte dynastieBB, in de Chineesche geschiedenis bekend onder den naam van vWu-tai" of de „Vijf Dynastieën", van 907—960. Gedurende deze tijden was Europa geteisterd door de oorlogen der Noormannen en Saracenen en de Westersche volken verkeerden nog grootendeels in diepe onkunde en barbaarschheid. In 960 kwam weder een der groote dynastieën, de Sungdynastie aan het bewind (A. D. 960—1280). Wij hebben hierboven reeds vermeld, hoe in de derde eeuw vóór Christus keizer Shih Hwang-ti de bevolking van geheele provincies aan het werk 1) James Legge: The Nestorian Monument of Hsi- an Fu, (London, 1888) blz. 42 vlg. 8 zette om den Grooten Mnnr te bouwen, als bescherming tegen de Tartaren-horden, die van de Noordelijke steppin komende voortdurend invallen deden in het Chineesche R|jk. Ofschoon deze muur steeds in stand géhouden werd, bleek het toch geen eeuwigdurende bescherming tegen den Noordelijken vijand te zijn. Van tijd tot tijd slaagden afzonderlijke benden er in door te breken, maar werden steeds achterhaald en afgemaakt. Deze soort grensoorlog duurde verscheidene eeuwen, zonder dat echter de Tartaren veel vooruitgang maakten. Was dit niet zoo geweest en hadden deze stammen China kunnen binnendringen, dan zou waarschijnlijk de groote invasie der Hunnen in de vijfde eeuw naar het ZuidOosten, inplaats van Westwaarts naar Europa gegaan zijn. In de tiende eeuw echter waren deze wilde horden, de Khitans, sterk genoeg om de Chineesche verdedigingswerken te passeeren en deden verscheidene invallen in China, totdat zij op hun beurt overwonnen werden door een anderen Noordelijken volksstam, bekend als de Chins of Nü-Chen-Tartaren, die in 1125 de Khitans volkomen versloegen. Hun aanvoerder Akoeta nam den titel van Groote Khan, of Keizer aan en noemde zijn dynastie de Ghin, d.w.z. Gouden Dynastie. Na dit succes drong deze verder China binnen en dwong zoodoende den Keizer van China, wiens hoofdstad te Kaifeng was, om zich tot aan de Yangtze terug te trekken. Gedurende de volgende jaren was China dus onder twee heerschers, de Chins in het Noorden en de vorsten van Sung in het Zuiden. De Chins kwamen reeds spoedig in botsing met de Mongoolsche stammen onder den beroemden Khan Genghis, die eerst hen versloeg en vervolgens geheel China veroverde. Toen daarop de laatste der Sung-vorsten zich in een rivier bij Canton verdronk (A.D. 1280), kwam het geheele Chineesche rijk onder den scepter van Kublai Khan, den zoon van Genghis, met wien eene nieuwe dynastie, die van Yuen, aanving. De r«en-Dynastie (1280—1368) werd alzoo gesticht door Kublai, den eersten Mongoolschen Keizer van China. Het Groote Kanaal, gedurende zijn regeering gegraven, is een blijvend gedenkteeken der wijze staatkunde van dezen Mongoolschen vorst, over wiens regeering door Marco Polo, den Venetiaanschen reiziger in China, met zooveel lof is geschreven. Kublai vestigde in 1282 zijne residentie te Peking, dat toen voor het eerst de hoofdstad van het Eijk werd. 9 Na 88 jaren te hebben geheerscht, gedurende welken tijd tien vorsten den troon bezet hadden, werd de laatste Mongoolsche keizer in 1368 van den troon gestooten door den Chinees Chu Yung Chang (een gewezen priester, die den opstand aanvoerde), die daarop den troon voor zichzelf aanvaardde onder den naam van Hung Wu en zijne residentie vestigde in het tegenwoordige Nanking aan de Yangtze rivier. De dynastie aldus door hem gesticht ontving den naam van Ming-dynastie (1368—1644). Wij komen nu tot de laatste periode der Chineesche geschiedenis, van 1368 tot den tegenwoordigen tijd. Twee dynastieën vullen dit laatste tijdvak, de reeds genoemde Chineesche Ming-dynastie en de andere van Manchuoorsprong en bekend als de Chingdynastie. Hung Wu, de eerste Ming Keizer, was een bekwaam en verstandig vorst. Na een regeering van dertig jaren gaf hij den scepter over aan zijn kleinzoon, zestien jaar oud, die echter reeds spoedig afgezet werd door zijn oom, Yung Loh, een der zonen van Hung Wu. Yung Loh (1403—1425) bracht de hoofdstad weder naar Peking over. Hij annexeerde Tonking als een Chineesche provincie, en is vooral bekend wegens de groote codificatie der Chineesche wetten, die tot den aanvang der republiek de grondstellingen van staatsregelingen, administratie en rechtspraak door het gansche rijk uitmaakten. Gedurende de regeering van Cheng Teh (1506— 1522) kwamen de eerste Portugeezen te Canton aan (1516), terwijl onder Wan Lih (1573—1620) de Japanners Korea binnenvielen en de eerste Jezuïtische missionarissen in China kwamen. Ook de Manchu legerscharen drongen sterk naar het Zuiden in deze tijden, en vestigden hun hoofdstad te Moekden in 1625. Terwijl deze onverzoenlijke vijand China in het Noorden bedreigde, brak er een ernstige opstand uit binnen de grenzen van het Keizerrijk en wel in de provincies Shansi en Shensi, onder de leiding van Li' Tzu-cheng en Chang Hsien-chung. Stad na stad viel in handen der opstandelingen, totdat eindelijk eerstgenoemde den titel van Keizer aannam en tegen Peking oprukte. De Keizer van China, Chung Cheng, de laatste monarch der Ming-dynastie, er aan wanhopende den toestand te kunnen redden, pleegde zelfmoord, hetgeen den tegenstand zoo zeer deed verzwakken, dat Peking ingenomen werd. Een der Chineesche generaals, Wu San Kwei, riep om den dood des Keizers en den val der dynastie 10 te wreken, nu de hulp in der Manchus ten Noorden van Peking, die zieh gaarne in den strijd mengden. Het gevolg was, dat Li Tzu-cheng verslagen en van Peking verdreven werd, achtervolgd door Wu San Kwei. Ondertusschen trokken de Manchus Peking binnen, maar inplaats van na afloop der vijandelijkheden zich weder naar hun Noordelijke steppen terug te trekken, bezetten zij de hoofdstad met hun legers en verklaarden zich meesters van het Rijk. De Khan der Manchus, Tientsung, weinige dagen hierna (in 1644) overlijdende, werd door zijn zoon Shun Chili, een knaap van zes jaren oud, opgevolgd, onder voogdij van een Regent. Shun Chih wordt als de eerste Keizer der Manchu-dynastie beschouwd. Aldus eindigde, in 1644, de dynastie der Mings, het laatste Chineesche stamhuis, na 275 jaren den scepter over China gevoerd te hebben. De Mancku of Ta C%imgr-dynastie (A.D. 1644—1911) kan op verscheidene uitmuntende vorsten bogen. Zij spaarden geen moeite om de Chineesche bevolking voor zich te winnen, en stonden er slechts op, dat de mannelijke Chineezen het hoofdhaar in een cirkel moesten scheren en, naar Manchu gebruik, het haar op de kruin in een enkele lange haarvlecht dragen, welke mode, met gestrengheid opgedrongen, na verloop van tijd het nationale kapsel werd. Dit is de oorzaak der haarvlecht, welke zelfs tegenwoordig nog veelvuldig gedragen wordt, ofschoon zij na het uitroepen der republiek officieel afgeschaft werd. Een groot gedeelte van de regeering van Shun Chih, den eersten Keizer (1644—1662), werd ingenomen met het veroveren van de Zuidelijke provinciën, waar de aanhangers der verdreven Ming-dynastie met afwisselend geluk tegenstand boden. Onder de aanvoerders der oppositie tegen de Manchus moet vooral genoemd worden Cheng Chih-lung, door de Europeanen I Kwan genoemd, eerst zeeroover en daarna grootadmiraal der Mings, en zijn zoon de groote zeeschuimer Cheng Ch'eng Kung, die van Keizer Chung Cheng der Ming-dynastie, de Kwo-hsing (Rijksnaam) had ontvangen en dientengevolge bij den naam „Kwohsinga" genoemd werd — door de Europeanen „Koxinga" gedoopt, — ook in onze geschiedenis wel bekend in verband met den treurigen afloop onzer kolonisatie van Formosa. (1624—1662) 1) Mayers zegt van deze twee interessante personages het volgende: „Cheng Chih-lung: A native of Fukien, who, having resided at the Japanese settlement on the island of Formosa at the olose of the MingDynastie, rose to a position of great éminence and power through his influence over the people of the II Voor het overige liet de Manchu Keizer Shun Chih den Chineezen al de rechten en voorrechten behouden, die zij onder hun inlandsche vorsten genoten; hij regeerde volgens de gevestigde Chineesche wetten en gebruiken en bepaalde, dat alle staatsambten gelijkelijk door Chineezen en Manchus zouden worden bezet, welk wijs regeeringsbeleid tot het einde der dynastie voortgezet werd. Shun Chih stierf in 1661 op den jeugdigen leeftijd van acht en twintig jaar en werd opgevolgd door zijn derden zoon Kang Hsi, die toen slechts acht jaar oud was, en tot zijn veertiende jaar onder voogdij bleef van een Regentschap uit vier daartoe aangewezen ministers bestaande. Gedurende zijn buitengewoon lange regeering, die een en zestig jaar duurde, vestigde Kang Hsi de Manchu-dynastie op vaste grondslagen. Hij regeerde met voorzichtigheid en wijsheid, en bepaalde o.a., dat geen ambtenaar in de provincie, waar hij geboren was, een rijksambt mocht bekleeden en dat geen benoeming langer dan drie jaar mocht duren. Gedurende de lange regeering van dezen Keizer kwamen verscheidene Europeesche ambassades in China aan, waarover wij hierna eenige bijzonderheden zullen mededeelen. Onder de groote werken seaboard. After a daring career as a piratical freebooter, he devoted hia energiea to the service of the Emperor in his struggle against the invading Manchus; and at the same time promoted the colonization of Formosa by the destitute masses of his native provinoe. By a Japanese wife he was father of Cheng Ch'eng-kung, who eclipsed even the paternal renoun by his exploits at sea and as a ruler of Formosa, when he expelled the Dutch, who had formed settlements there, with the object of oonstituting himself ruler of the entire island. Through the Portuguese his name has been travestied into Koxinga. The father, ha ving fallen into the hands of the Manchu-oonqueror», was executed at Peking in 1661; and Koxinga himself died in the following yaer aged 39 (Mayers Chinese Seader's Manual, Shanghai, 1874, bh. 19.) Imbault-Huart, in zijn monumentaal werk over Formosa schrijft: „Né dans le petit village de Che-King (puits de pierre) pres d'Anhai, dans la préfecture de Tsuantchéou (Chin-Chew), issu d'une pauvre familie de pêcheurs, Tcheng Tche loung se rendit de bonne heure a Macao pour chercher fortune. La il fut baptisé et recut le nom de Nicholas Gaspard. De Macao il se rendit a Manille et dans ces deux endroits fut employé en qnalité de domestique; il servit même, dit-on, les Hollandais a Formose. II arriva enfin au Japon, oü il renoontra un oncle asaez a son aise qui lui fit épouser une Japonaise et le mit a la tête de ses affaires. De oette union naquit Tcheng Tch'eng Kung, devenu fameux dans la suite sous le nom Koxinga''. (Imbault-Huart, L'lle Formose, Paris, 1893, bh. 47). Zie ook „The Life of Koxinga" in The China Beview, Vol. XHÏ, 1884/1885: blz. 67. 12 van deze regeering behoort vooral genoemd te worden de samenstelling op last van den Keizer van een volledig woordenboek naar hem genoemd. Een groote encyclopaedie van 5000 deelen werd eveneens uitgegeven, terwijl de Keizer zelf de beroemde stellingen schreef, Sheng Yü, of „Heilig Edict" genaamd, waarin hij in den vorm van zestien grondstellingen de grondregelen opgaf voor een wijze staatkunde en volkszedeleer, welke regelen later door zijn zoon Yung Cheng zijn uitgebreid en toegelicht. Keizer Kang Hsi stierf in 1723, na zijn vierden zoon Yung Cheng tot zijn opvolger benoemd te hebben. De regeering van dezen Keizer die slechts van 1723 tot 1735 duurde, kenmerkte zich inzonderheid door de hevige vervolging der Roomsche priesters. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Chien Lung, die in 1735 op 25-jarigen leeftijd den troon besteeg. Hij toonde zich in vele opzichten geen onwaardige afstammeling van zijn grootvader Kang Hsi. Evenals deze had hij het geluk gedurende zestig jaren te regeeren en meestentijds in vrede het land te besturen. De invallen der Nepauleezen in Thibet noodzaakten den Grooten Lama te Lhassa zijn hulp in te roepen (1689—1Ö91) waarop de Chineezen het land op verschillende plaatsen bezetten en op deze wijze het protectoraat over Thibet verkregen. Ook werd Burma gedwongen om de drie jaar schatting te betalen. Toen Chien Lung het zestigste jaar zijner regeering bereikt had, gaf hij de kroon aan zijnen zoon over, overeenkomstig een gelofte op den dag zijner installatie afgelegd, n.1. dat hij niet langer dan zijn doorluchtigen grootvader wilde regeeren. Zijn zoon aanvaardde dus de regeéring in 1796 onder den naam Chia Ching. Chien Lung leefde nog drie jaren en overleed in 1799 in den hoogen ouderdom van acht en tachtig jaren. Chia Ching, (1796—1821), de vijfde Keizer dezer dynastie, beantwoordde niet aan de schoone verwachtingen, die zijn vader, door hem boven zijn oudere broeders voor te trekken, van zijn karakter en hoedanigheden had gekoesterd. Onlusten tegen de dynastie kenmerkten zijn regeering. Geheime genootschappen bloeiden, de kust van de Zuidelijke provincie Kwangtung werd door zeeroovers verwoest, terwijl de Chineesche Christen-bekeerlingen op wreede wijze werden vervolgd. Chia Ching was een zwak vorst. Onkundig van de positie en macht van de vreemde landen nam hij China's wereldsouvereiniteit als een onbetwist feit aan waarvoor alle andere natiën moesten buigen. Hij werd opgevolgd door 13 zijn tweeden zoon, Tao Kwang, die znn vader bij een aanslag op het paleis in 1813 het leven had gered. Hoewel Keizer Tao Kwang (1821—1850) niet de talenten zijns grootvaders Chien Lung bezat, trachtte hij de keizerlijke waardigheid en het prestige, die onder zijn voorganger veel geleden hadden, te herstellen, doch zoowel zijn binnenlandsche als buitenlandsche staatkunde moesten harde lessen ontvangen. De eerste Engelsche oorlog vond gedurende zijn regeering plaats, terwijl, na de vrede van Nanking, in 1842 met Engeland gesloten, de reactionaire partn" spoedig tot een tweede oorlog dreef. Voor dien tijd was Tao Kwang reeds gestorven in 1850 na een regeering van dertig jaren. Hij werd opgevolgd door zijn vierden zoon, die onder den naam van Hsien Fêng (1850—1861) op twintigjarigen leeftijd den troon besteeg. Deze vorst was een werktuig der reactionaire partij aan het Hof. Onder zijn regeering brak de Taiping-opstand uit, die van 1850—1864 duurde. Een andere belangrijke gebeurtenis was de tweede oorlog met de Engelschen, die ditmaal met de Franschen verbonden waren (1856—1860), welke eindigde met de bezetting van Peking door de geallieerden. Keizer Hsien Fêng werd opgevolgd door zijn eenigen zoon Tung Chih (1861—1875), die tot zijne meerderjarigheid onder de voogdij bleef der beide Keizerinnen en van Prins Kung, den broeder van den overleden Keizer. De wegens 's Keizers minderjarigheid steeds uitgestelde audiëntie aan de vertegenwoordigers van vreemde Mogendheden had spoedig na het aanvaarden der regeering door den. Keizer plaats. Op den 29sten Juni 1873, namelijk, ontving de Keizer van China, voor het eerst in de geschiedenis van dit Rijk, de buitenlandsche vertegenwoordigers met inachtneming van het in Westersche landen gebruikelijke ceremonieel. De Taiping-opstand, reeds gedurende de regeering van den vorigen Keizer uitgebroken, breidde zich steeds meer uit. — In de zuidelijke provincie Kwangsi begonnen, leidde Hung, de aanvoerder, zijne scharen naar het Noorden de Yangtze Vallei binnen. Hanyang en Wuchang, de hoofdstad van de Hupeh provincie en Nanking, de hoofdstad van Kiangsu, vielen achtereenvolgens in de handen der opstandelingen. Nanking werd tot hoofdstad der nieuwe dynastie uitgeroepen, terwijl Hung den titel van „Hemelsche Koning" aannam als eerste vorst der nieuwe Taipingdynastie. Een rebellen-leger 4oog tegen Peking op, en rukte tot binnen twintig mijlen van Tientsin voort, waar zij echter door een 14 Manchugeneraal verslagen en naar Nanking teruggedreven werd. In dezen tijd verscheen de later zoo bekend geworden Li Hung Chang op het tooneel en viel de achterhoede van het noordelijk trekkende leger met een op eigen kosten opgericht regiment aan. Hierdoor de aandacht op zich gevestigd hebbende, werd Li tot Gouverneur der Eiangsu provincie benoemd en belast met het dempen van den opstand, hetgeen na veel moeite gelukte met behulp van vreemde officieren, waaronder vooral de Engelsche generaal Gordon genoemd moet worden. In 1864 werd Nanking hernomen door de Manchu-troepen en met het omkomen van den „Hemelschen Koning" Hung door het innemen van vergif, was de opstand ten einde, na veertien jaar geduurd te hebben, over twaalf provincies verspreid geweest te zijn, en naar geschat wordt 600 steden verwoest te hebben, en de bevolking van de provincies Kiangsu en Anhwei met 20.000.000 te hebben verminderd. Keizer Tung Chih stierf den 12den Januari 1875, en kinderloos zijnde, werd hij opgevolgd door een neef, den zoon van Prins Chun, die onder den naam Kwang Hsü, tot Keizer uitgeroepen werd. Wij zijn nu tot den tegenwoordigen tijd gekomen. Buitenlandsche invloed komt meer en meer op den voorgrond, niettegenstaande den tegenstand der bekende Keizerin-Weduwe Tzu Hsi, de moeder van Tung Chih en de Tante van Kwang Hsü, die een zoon van Tzu Hsi's zuster was. Keizerin Tzu Hsi was weder regentes van het Keizerrijk geworden en hield de teugels van het bewind tot de meerderjarigheid van den Keizer in 1887. De oorlog met Frankrijk (1884—1885), de tweede audiëntie door den Keizer verleend aan de buitenlandsche gezanten in 1891, en de oorlog met Japan (1894—1895), zijn evenzoovele mijlpalen in de regeering van Kwang Hsü. Daarna volgt het jaar van den strijd om concessies (the battle of concessions), 1898, toen China gedwongen werd achtereenvolgens Kiaochau aan Duitschland, Port Arthur aan Rusland, Weihaiwei aan Engeland en Kwangchowwan aan Frankrijk af te staan. 1900 was het jaar der Boxer-opstand, en het beleg van Peking (Juni—Augustus). De Russisch-Japansche oorlog (1904—1905), die in de Chineesche provincie Manchurije, de bakermat der dynastie, en in Chineesche wateren gevoerd werd, had belangrijke gevolgen voor China. Gedurende deze laatste periode aan den val van het keizerrijk voorafgaande, werden eindelijk in ernst pogingen gedaan door het Keizerlijke Huis om de nu noodzakelijk gebleken hervormingen in te voeren. In 1905 werd het oude systeem der examens afge- 15 schaft en het Europeesche stelsel ingevoerd. Het volgende jaar werd een speciale commissie naar Japan, Amerika en Europa gezonden om de politieke instellingen te bestudeeren. Den lsten September belooft een belangrijk Keizerlijk Decreet een Constitutie en eonstitutioneele regeeringsvorm op Westerschen leest geschoeid. Den volgenden dag wordt, eveneens bij Keizerlijk decreet, eene Commissie voor Aministratieve hervormingen ingesteld, waarvan zeven Manchus en zeven Chineezen deel uitmaakten. Maar reactie bleef niet uit. Prins Chun, de latere regent, weigerde aan de werkzaamheden dezer Commissie deel te nemen, hooge Manchu ambtenaren wierpen zich weenende voor de voeten der Keizerin-Weduwe. Deze invloeden bleven niet zonder uitwerking. In December 1906 triomfeerde het conservatieve element en de reactionaire Manchu-partij herkreeg weder macht aan het Keizerlijk Hof. In 1907 werd het roer weder omgegooid, gedreven door de kracht der publieke opinie, welke zich steeds meer tegen de keizerin keerde. In 1908 stierven de Keizerin-Weduwe en Keizer Kwang Hsü bijna tegelijkertijd. De laatste werd opgevolgd door den zoon zijns broeders, drie jaar oud, die onder den naam Hsüan Tung den troon beklom, terwijl zijn vader, Prins Chun, het Regentschap aanvaardde. De laatste was overtuigd conservatief. Hervormingen en het afkondigen van eene constitutie werden steeds weder uitgesteld. Yuan Shih Kai, een ver ziend, vooruitstrevend staatsman, gedurende vele jaren onder-koning van de Chihli provincie, werd uit het hooge ambt van lid van den Grooten Raad ontzet en een beruchte reactionair, de Manchu Na Tung, in zijn plaats benoemd. Maar de vloed kon niet meer gestuit worden. Eindelijk zwichtte de Regent voor den drang door in Januari 1910 bij Keizerlijk decreet te bepalen, dat na negen jaren, wanneer de voorbereidende maatregelen beëindigd zouden zijn, een constitutie afgekondigd zou worden, welke dan gevolgd zou worden door het verkiezen van een parlement. De voortdurende onwil van den Regent en zijn aanhangers om voor den druk der openbare opinie en den wil van het volk te buigen, gepaard met de steeds groeiende haat der Chineezen tegen het regeerende Manchu Huis, kon slechts op één wijze eindigen. De revolutie, die het zwakke Keizerlijke bestuur omver wierp, brak den I0d8n October 1911 te Wuchang in de Hupeh provincie uit en eindigde met het uitroepen der republiek, die 1 Januari 1912 te Nanking met de inauguratie van den eersten President, den onlangs overleden Sun Yat sen, een voldongen feit werd. Den 16 lld6n Februari 1912 deed de Keizer afstand voor zijne dynastie van de regeering en werd dus de Republiek officieel erkend. Het doel, dat ons voor oogen gestaan heeft, om deze studie te beginnen met de hierboven gegeven vluchtige beschrijving, slechts de belangrijkste gebeurtenissen aanstippende, van het ontstaan en de ontwikkeling der Chineesche natie, is geweest een basis te verschaffen voor het standpunt, waarop men zich stellen moet bij het beoordeelen der betrekkingen tusschen de Westersche Mogendheden en China in den lateren tijd, welke het onderwerp der volgende hoofdstukken zal uitmaken. Wij hebben vluchtig de opkomst van dit groote volk geschetst van zgn wieg, in de tegenwoordige provincie Shensi en de vallei der Gele Rivier, tot het ontstaan der tegenwoordige Republiek, op moderne grondslagen gevestigd. Behalve de drie legendarische Keizers, Yao, Shun en Yü, hebben twee en twintig dynastieën een tijdperk van dertig eeuwen vullende, elkaar zonder onderbreking opgevolgd, sommige met een roemrijke geschiedenis van recht en voorspoed, zooals de Chou-, de Han- en de Tang-dynastie; andere hebben een minder goeden naam achtergelaten. De laatste, de Manchu-dynastie, had met vele moeilijkheden te kampen, voornamelijk door de aankomst in China der vreemdelingen van Europa en Amerika. Zij hield vast aan de eeuwenoude bestuurswijze en daar zij niet voor nieuwe ideeën toegankelijk was, moest zij hare plaats afstaan. In de geschiedenis van dit oeroude volk vindt men de verklaring van de houding door de opeenvolgende Chineesche regeeringen tegenover de buitenlandsche indringers aangenomen. Men beoordeele den loop der gebeurtenissen daarom slechts in verband met hetgeen de geschiedenis ons leert: het juiste perspectief zij hier dus niet uit het oog verloren. § 2. Schets der eerste Pogingen tot het Openen van Handelsbetrekkingen tusschen China en vreemde Landen. De betrekkingen, welke China met vreemde landen onderhouden heeft, vallen als vanzelf in twee tijdperken uiteen. Het ligt namelijk voor de hand een onderscheid te maken tusschen den tijd, toen China zich nog volkomen afzijdig hield van de rest van de wereld en den tijd, toen door het sluiten van verdragen de poort 17 voor handel en verkeer open gezet werd. De scheidingslijn ligt dan ongeveer in het midden der negentiende eeuw; men zou gevoeglijk als datum kunnen aannemen Augustus 1842, toen het verdrag van Nanking een einde maakte aan den eersten EngelschChineeschen oorlog. Over de vroegste handels- en politieke betrekkingen tusschen China en de buitenwereld vindt men gedocumenteerde beschouwingen en volledige gegevens in de bekende werken van Yule *) en von Richthof en 2), die nog steeds voor het beste gelden, dat op dit gebied verschenen is. Wij stellen ons voor eenige der voornaamste punten, die den loop der gebeurtenissen vluchtig aangeven, aan te stippen. De oorsprong van den buitenlandschen handel van China klimt op tot in de grijze oudheid. Wanneer wij de legendarische tijdperken buiten beschouwing laten en niet verder teruggaan, dan tot de Chou-dynastie, dié van 1122—249 v. Chr. over het toenmalige Chineesche rijk regeerde, dan blijkt uit de Chou Li — de annalen der Chou-dynastie — nit de beschrijvingen voor de ontvangst van vreemde gezantschappen, dat deze in dien tijd geen zeldzame gebeurtenissen geweest moeten zijn, daar er toen reeds een aantal tolken aangesteld waren, die bij de ontvangsten en andere officieele ceremoniën hun bijstand moesten verleenen. Voor de audiëntie der gezanten ten hove was een nauwkeurig stelsel van regelen voorgeschreven, waar de etiquette tot in de kleinste bijzonderheden vastgelegd was. De hierbedoelde afgezanten kwamen van de omliggende landen op het vaste land van Azië, maar ook Japan en Korea lieten zich niet onbetuigd. Men vindt vele sporen van handelsbetrekkingen tusschen China en de Aziatische landen in de oude Chineesche geschiedkundige werken, welke alle door Yule en von Richthofen in de bovengenoemde werken uitvoerig beschreven worden. Ook de verdienstelijke stadie van Dr. F. Hirth moet hierbij vermeld worden (3). Hieruit zien wij o.a., dat in A.D. 166 de koning van Ta-ts'in, Antun, een gezantschap stuurde vanuit Annam. De drijfveer tot het aanknoopen dezer vroegere relaties was de winstgevende handel in zijde en andere Chineesche producten, welke gretig door de luxieuse Romeinen gekocht werden. Ofschoon de bereikte resultaten in den aanvang niet schitterend 1) Sir H. Tule: Cathay and the way thither, new edition, revised by H. Cordier, (London 1915) 3 vols. 2) F. von Richthofen: China, I, Einleitende Theil. (Berlin, 1877). 3) China and the Roman Oriënt, (Leipzig, 1885), blz. 47. 2 18 waren, belette dit niet, dat de handel tusschen China en het Westen langzaam maar zeker aangroeide en steeds meer handelaren lokte. Grieken, Romeinen, Perzen, Arabieren en Turken trokken allen Oostwaarts, gedreven door winstbejag. In den beginne vond de verbinding met deze landen slechts over land plaats, dwars door de binnenlanden van Azië. Dat de zeeweg echter ook reeds vroeg gebruikt werd, bewijst het bekende verhaal *) van de reizen van den Boeddhistischen pelgrim Fahsien, die zijn land verliet in 399 n. Chr., Turkestan via de landroute bereikte en van daar naar het Zuiden door het tegenwoordige Britsch-Indië en vervolgens per schip langs Java, Cambodja en de kust van CochinChina in 414 in China terugkeerde. Handelsbetrekkingen tusschen de Chineezen en Arabieren dateeren van de eerste helft der vijfde eeuw, toen Chineesche schepen een haven in Babylonië aandeden. Perzië zond een gezantschap naar China A.D. 461. Tegen het einde der vijfde eeuw verschenen zelfs Turksche handelaren in het Noorden van China, terwijl gedurende dezen tijd ook levendige betrekkingen bestonden tusschen China en Indië en Ceylon. De Nestoriaansche Christenen bereikten China in de zevende eeuw van uit Syrië, zooals blijkt uit den gedenksteen, welke, zooals wij reeds hierboven verhield hebben, in 1625 te Hsian fu in de Shensi provincie gevonden werd. In dezen merkwaardigen gedenksteen, die A.D. 781 gedateerd is, is de geschiedenis dezer vroege Christenen sedert hun aankomst in China gegraveerd en wordt met dankbaarheid gewag gemaakt van een keizerlijk decreet van 638, waarbij verdraagzaamheid jegens de Christenen bevolen wordt. Handel in het tegenwoordige Britsch-Indië, en met de eilanden in de Zuidzee, Java, Sumatra, Malakka, enz. nam in dezen tijd zeer toe. Groeneveldt's „Notes" is een belangrijke bijdrage tot onze kennis van deze vroege zeetochten der Chineezen *). Vermeld moet ook worden, dat gedurende de Sung-dynastie (960—1280) er bloeiende Arabische kolonies gevestigd waren te Canton en Ts'uanchow, aan de Zuidkust van China gelegen. Terwijl Kublai Khan, de kleinzoon van Genghis, op den troon was (1260—1294) bezochten de bekende Venetiaansche kooplieden, de drie Polos (Nicolo, Matteo en Marco) China en werden door 1) J. Legge: Record of Buddhistic Kingdoms (Oxford 1886). 2) W. P. Groeneveldt: Notes on the Malay Arohipelago and Malacca compiled from Chinese souroes; (verhandelingen v.h. Bataviaasch Genootschap v. Kunsten en Wetenschappen 1877). 19 den Khan gastvrij ontvangen. Zij bleven zeventien jaar in het land en bij hun terugkomst te Venetië verspreidden zij vele belangrijke bijzonderheden over hun reizen. Het reisverhaal van Marco Polo is nog steeds van groot gewicht als een getrouwe beschrijving van dé toestanden in China gedurende zijn tijd. (*). Ten einde deze schets niet meer dan in ons plan ligt uit te dijen, zullen wij, hoewel slechts noode, volstaan met het noemen van deze weinige punten van aanraking tusschen het Chineesche rijk en de volkeren van het Westen gedurende deze periode van haar geschiedenis en nu verder eenige der meer recente gebeurtenissen in de vroege betrekkingen tusschen China en de Europeanen naar voren brengen. Uit het voorgaande blijkt, dat er gedurende de oude tijden en de middeleeuwen een bijna onafgebroken stroom van vreemde reizigers naar en van China bestond. Uit de geschreven berichten over deze tochten achtergelaten komt men tot de gevolgtrekking dat er den reizigers geenerlei moeilijkheden door de Chineesche autoriteiten in den weg gelegd werden. Gezantschappen, pelgrims, zendelingen, kooplieden, voor allen stond de deur wijd open, zoowel voor hen, die over land van Midden-Azië kwamen als voor de reizigers bij de Zuidelijke zeeroute. Daar er natuurlek nog geen diplomatieke bescherming bestond, waren alle vreemdelingen aan de genade des Keizers overgeleverd. Desniettemin was vrijheid van verblijf en reizen en, wat belangrijk is, van geloof, door het geheele land zonder reserve toegestaan en zijn er zelfs gevallen bekend, dat vreemdelingen met hooge ambten bekleed werden op voet van gelijkheid met inheemsche ambtenaren. In het begin der zestiende eeuw kwam er. verandering in de houding van het Chineesche gouvernement tegenover de vreemdelingen; vriendschap veranderde in vijandschap, en belemmering en oppositie nam de plaats in der bestaande goede verstandhouding. De oorzaak van deze weinig tegemoetkomende houding moet in de veranderde tijdsomstandigheden gezocht worden. Vooral hadden de berichten, die China bereikten betreffende het gewelddadige optreden der Portugeezen in Indië, waar Goa bezet was, en het bestormen door hen van Malakka in 1511, de achterdocht der Chineesche regeering opgewekt, die nu op hare hoede was 1) Sir H. Yulè: The Book of Ser Marco Polo, 3rd ed. revised by H. Cordier, 2 dln (London, 1908), 20 voor dergelijke aanvallen van buiten. Aan de Portngeezen komt de eer toe de eersten geweest te zijn, die den directen handel tusschen Europa en het Hemelsche Rijk geopend hebben. In 1516, vijf jaar na de bezetting van Malakka, verscheen Rafael Perestrello voor de kust en was dus de eerste, die een schip naar China bracht onder de vlag van een der West-Europeesche staten. Het volgende jaar geleidde Fernando Perez de Andrade een vloot van acht schepen tot voor Canton, waar hij er in slaagde een goeden indruk op de autoriteiten te maken x), en vergunning ontving te Shang chuan (het tegenwoordige St. John Island) te ankeren. Andrade's broeder Simon, die het volgende jaar aankwam, deed echter de bereikte resultaten te loor gaan door znn wreedheid en slecht gedrag, zoodat hij spoedig verdreven werd. De Portugeezen vestigden handelsposten en kolonies aan de kust van de Fukien-provincie en te Foochow en Amoy, terwijl ook te Ningpo een factorij geopend werd. Hun gedrag in al deze plaatsen was echter van dien aard, dat de Chineesche autoriteiten gedwongen waren gewapender hand op te treden en er in slaagden de Portugeezen uit hun land te verdrijven. In 1537 waren zg echter weder terug en kregen vasten voet in drie plaatsen in de nabijheid van Canton, waarvan er één Macao was, dat op het oogenblik nog steeds eene Portugeesche kolonie is. De eerste Nederlander, die China bezocht, was Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Gerritsz. China, geboortig van Enkhuizen, die in de jaren 1585 en 1586 eenigen tijd te Macao vertoefde, na op een Portugeesch schip van Goa gekomen te zijn. 2) De eerste Nederlandsche vloot, die in China aankwam, stond onder bevel van Jacob van Nek en deed in 1601 Macao aan, gevolgd in 1604 door een vloot onder Wijbrand van Warwijck. Deze laatste, 1) S. Wells Williams: A history of China (New York, 1897) blz. 75 vlg. 2) Wij zullen hier slechts zeer vluchtig de lotgevallen der Nederlandersin China behandelen, daar ons doel is een kort overzicht te geven van alle nationaliteiten, die in die tijden met China in aanraking kwamen. Voor volledige gegevens over de Nederlanders worde verwezen naar het uitnemende werk van Dr. H. P. N. Muller getiteld „Azië Gespiegeld'', (Leiden, 1918), waarvan deel II Malakka en China behandelt, en waarvan wg een dankbaar gebruik gemaakt hebben. Een nuttig uittreksel hiervan van de hand van denzelfden begaafden schrijver versoheen in de „Gids'' in 1916. Het tijdperk van onze occupatie van de Pescadores tot 1624 wordt uitvoerig beschreven in W. P. Groeneveldt's „De Nederlanders in China", verschenen in de Bijdragen Koninklijk Instituut der Taal-Land-en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, 1898. 21 zoowel als Cornelis Matelieff in 1607, beproefde te vergeefs vergunning tot handel drijven te verkrijgen. Gelokt door de mogelijkheid van groote handelswinst, stuurde Gouverneur-Generaal J. P. Coen in 1622 een aanzienlijke vloot onder Gommandeur Cornelis Reyersz. (of Reyersen), eerst van 12 schepen en later van nog vier meer, te zamen 1300 koppen tellende naar Macao. Een poging om deze plaats te nemen werd door de Portugeezen met bloedige verliezen aan beide zijden afgeslagen, waarop Reyersen naar het eiland Pehoe, een der Pescadores-groep, doorvoer, alwaar hij een landing bewerkstelligde en vasten voet verkreeg. In 1624 bezwijkende voor den aandrang der Chineezen, braken wij onze bezetting van Pehoe op, en verhuisden naar het eiland Formosa, hetwelk wij 38 jaren bezit hielden, totdat Koxinga in 1662 het eiland op ons veroverde. Na dezen gedwongen aftocht uit Formosa heeft de Oost-Indische Compagnie nog eenige malen beproefd het verloren terrein te herwinnen, maar zonder hare pogingen met veel succes bekroond gezien te hebben. Wij laten hieronder een lijst volgen der verschillende gezantschappen door de OostIndische Compagnie gedurende deze tijden naar China gezonden met het doel om verlof te verkrijgen tot handel drijven. De eerste ambassade dateert van 1655—1656 toen de Compagnie de kooplieden Pieter de Goyer en Jacób de Keizer als gezanten met twee jachten naar Canton zond. Deze zending had niet veel succes en verkreeg slechts vergunning om éénmaal in de acht jaar naar Canton te komen. Het gezelschap mocht uit niet meer dan honderd menschen bestaan, waarvan twintig de reis naar Peking zouden mogen vervolgen, om tribuut en geschenken aan den Keizer aan te bieden. Ofschoon dit gezantschap door de ver beneden verwachting gebleven resultaten van een handels- of politiek oogpunt van weinig belang is, heeft het groote bekendheid gekregen door de beschrijving welke over de reis van Canton naar Peking en de lotgevallen daar ter plaatse geschreven is door Nieuhof die in de hoedanigheid van hofmeester de gezanten vergezeld had. *) Als tweede gezantschap zou men misschien kunnen betitelen de zending van Jan van Kampen en Konstantijn Nobel, die de vloot van 1) J. Nieuhof: Het Gezantsohap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China, (Uitgegeven door H. Nieuhof, derde druk, Amsterdam, 1693, 2 dln.) 22 Balthazar Bort op de tocht naar China in 1662 vergezelden als gezanten der Compagnie naar den onderkoning derFukien-provincie. De derde poging in 1666 werd geleid door Pieter van Hoorn aan wien „als eersten Raad des Gezantschaps" de bovenvermelde Nobel toegevoegd was. De missie, welke van de havenstad „Hockseu" (het tegenwoordige Foochow, hoofdstad der provincie Fukien) vertrok, kwam zes maanden later te Peking aan. Ofschoon goed ontvangen kon zij toch geen tastbare voordeden behalen. Een vierde poging werd door Batavia gedaan, toen het in 1685 een gezantschap naar Peking zond met Vincent Paats aan het hoofd vergezeld door Jóhannes Leeuwenson en Louis de Keyser, welke echter geen verandering vermochten te brengen in de toenmalige handelsvoorwaarden. Het vijfde en laatste gezantschap door de Oost Indische Compagnie naar Peking gezonden had plaats in 1794 en 1795 op raad van Van Braam Houckgeest, toentertijd hoofd van onze factorij te Canton. De Raad van Indië, Isaac Titsingh, trad als chef der missie op met Van Braam als tweede afgevaardigde. Zij vertrokken tegen het einde van 1794 van Canton, deden de reis over land dwars door China, en kwamen in Januari van het volgende jaar te Peking aan, na een tocht van zeven weken. Ook ditmaal werden geen of slechts geringe resultaten bereikt.1) Deze zending was de laatste Ambassade naar den Keizer van China tot het jaar 1873, toen de Nederlandsche vertegenwoordiger, tegelijk met de gezanten van Engeland, Rusland, Frankrijk en Amerika zijn geloofsbrieven den Chineeschen Keizer in persoon aanbood. (Op deze audiëntie komen wij later terug). De Spanjaarden waren reeds in de Philipijnen met Chineezen in aanraking gekomen, maar bemoeiden zich weinig met het vasteland en de regeering in China. De Franschen en Amerikanen hebben geen ambassades naar Peking gestuurd gedurende de tijden, dat de Hollanders en Portugeezen daar vasten voet poogden te krijgen. De Bussen, daarentegen, zonden verscheidene gezanten, waar- 1) Een uitvoerig verslag over deze ambassade vindt men in „Voyage de 1'ambassade de la Compagnie deslndes Orientales hollandaises vers 1'Empereur de Ia Chine, tiré du Journal d'André Everard Van Braam Houckgeest, publié par L. E. Moreau de Saint-Méry. (Philadelphia, 1797). Een andere uitgave is gedagteekend Paris, 1798. 23 yan algemeen gezegd wordt, dat zn zich een betere behandeling wisten te verzekeren dan aan de anderen ten deel viel. Rusland was dan ook door zijn ligging als machtige nabuurstaat in een positie om een geheel bijzondere houding tegenover China in te nemen. Het eerste bezoek van een Russischen vertegenwoordiger gaat tot het jaar 1567 terug, toen twee Kozakken, Petroff en Yallysheff, Peking bezochten. Tevens moet vermeld worden dat het eerste verdrag ooit door China met een vreemde mogendheid gesloten, het RussischChineesche verdrag van Nipchu van Augustus 1689 is. De banden door de Engélschen met China aangeknoopt, ofschoon later begonnen dan met de andere zeevarende naties van Europa het geval was, waren van meer belang en meer vèrdragend in hun gevolgen. De eerste Engelsche schepen ankerden te Macao in Juli 1635 onder commando van Weddell. De volgende poging tot het aanknoopen van handelsbetrekkingen had in 1664 plaats, toen een schip door de Engelsche Oost-Indische Compagnie naar Macao gezonden werd. In 1670 werden handelsstations gevestigd te Amoy en op Formosa, en in 1689 werd weder een schip naar Canton gezonden. Van dien tijd onafgebroken tot heden toe hebben de Britten de eerste plaats ingenomen in den buitenlandschen handel van China. Het ligt buiten het bestek van deze studie om verder de lotgevallen en de voor- en tegenspoeden van den handel tusschen China en de diverse vreemde landen gedurende de zeventiende en achttiende eeuw op den voet te volgen. Wij zullen daarom nu overgaan tot het tweede tijdperk, waarin wij de buitenlandsche betrekkingen van China verdeeld hebben, namelijk de periode der handelsverdragen. Dit leidt dan vanzelf tot onze beschouwingen over de rechten door deze verdragen voor de vreemdelingen bedongen, hetgeen ons onderwerp voor het volgende hoofdstuk zijn zal. § 3. De Periode der Handelsverdragen. Dit tgdperk wordt ingeluid door den vrede van Nanking van 29 Augustus 1842. Wij bedoelen hiermede niet, dat dit het eerste verdrag was door China met een vreemden staat afgesloten. Wij behoeven slechts te herinneren aan de verdragen van Nipchu (of Nerchinsk) en van Kiakhta in 1689 en 1727 tusschen China en Rusland gesloten. Het verdrag van Nanking maakte een einde aan den eersten Engelsch-Chineeschen oorlog, drie jaar te voren 24 begonnen. De Engelschen kwamen als overwinnaars uit dezen strijd te voorschijn. Dit eerste vredestractaat x) waarvan de ratificatiën op den 26sten Juni 1843 te Honkong werden uitgewisseld, verschafte Engeland o.a. de volgende voordeelen: a. de openstelling der havens van Canton, Amoy, Foochow, Ningpo en Shanghai voor den Engelschen handel en scheepvaart, met recht van vestiging en benoeming van gouvernements consuls (Art. II), en b. het afstaan van het eiland Hongkong aan de kroon van Engeland (Art. III). Van belang is, dat bij de tot dit tractaat behoorende handelsreglementen en tarieven, die in 1843 werden afgekondigd, een vast recht voor elk handelsartikel voor in- en uitvoer bepaald werd, hetwelk vijf percent van de waarde niet zoude te boven gaan. Een supplementair tractaat tusschen beide landen geteekend te Hoomun Chai op den 8sten October 1843 *) regelde de rechtspleging, behandeling van gevangenen, enz. en bevatte in Art. VIII de meestbegunstigings-clausule. De andere staten, en ook het Nederlandsche gouvernement, bleven niet ten achter om voor hun handel voordeel te trekken uit den nieuwen stand van zaken door het tractaat van Nanking in China gevestigd. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, d.d. 17 Mei 1838, N°. 9, 3) was een Nederlandsch Commercieel Agentschap in China ingesteld, welke aan de agenten dezelfde maeht gaf, die onze overige Consuls in den Levant bezaten, wat betreft o.a. het uitoefenen der functie van Notaris. Het gouvernement zond reeds in 1843 den Heer Tonco Modderman als handelsagent naar China, die den 6den November 1843 op den Hollandschen oorlogsbodem, de brik „de Zwaluw" te Canton aankwam, 4) vergezeld van den Heer E. Rochussen Jr. De Heer M. J. Senn van Basel, oudste firmant van het handelshuis Van Basel, toe Laer & Co., welke reeds sedert vele jaren bij tusschenpoozen de Nederlandsche belangen te Canton had vertegenwoordigd, was gedurende 1839 tijdens de tusschen China en Engeland gerezen geschillen door het bestuur van NederlandschIndië teruggeroepen, zoodat de consulaire post te Canton tijdens de aankomst van den Heer Modderman onbezet was. In 1851 1) Treaties, Oonventions, etc. I, blz. 351. 2) ibid, blz. 890. 8) Zie J. Wertheim, Manuel a 1'usage des Consuls des Pays-Bas, (Amsterdam 1861) Dl. I, blz. 213 en Dl. 3 blz. 100. 4) Chinese Repository, Vol. XII, 1843, blz. 632. 25 werden consulaire posten opgericht te Amoy en Shanghai, welke in Maart van dat jaar bezet werden door de benoeming van den Heer Thomas Clay Beale tot Nederlandsche Vice-Consul te Shanghai en van den Heer James Tait tot dezelfde betrekking te Amoy *). Na den vrede van Nanking bleef de verstandhouding tusschen vreemdelingen en Chineezen te Shanghai, Ningpo en Amoy ongestoord, doch niet zoo te Canton, waar verzet tegen het toelaten van hen tot locale onlusten aanleiding gaf. Het Amerikaansche tractaat tusschen den Amerikaanschen gevolmachtigde den Heer Caleb Cushing en den bekenden Chineeschen Commissaris Kiying werd op den 3den Juli 1844 te Wanghea (een dorp nabij Macao) geteekend. Het Fransche tractaat kwam den 23sten Oktober van hetzelfde jaar tot stand, de onderhandelaars zijnde de Fransche Ambassadeur de Langrené en Kiying. Beide tractaten waren bijna eensluidend en bevatten behalve alle punten in de Engelsche tractaten voorkomende nog bepalingen betreffende het oprichten van hospitalen, kerken en kerkhoven in de vijf open havens en vergunning aan oorlogsschepen om in vredestijd alle havens aan de zeekust van China te mogen aandoen. De tweede Engelsch-Chineesche oorlog, met de oorzaak en het verloop waarvan wij ons hier niet zullen bezig houden, en waarin Engeland met Frankrijk tegen China verbonden was, eindigde in 1858 na bijna twee jaar geduurd te hebben. Rusland en Amerika sloten zich bij de vredesonderhandelingen, die te Tientsin plaats vonden, aan en de verdragen tusschen China en elk dezer vier mogendheden gesloten, werden geteekend door Groot-Brittannië 26 Juni 1858, door Frankrijk 27 Juni, Rusland 13 Juni en Amerika 18 Juni. De vier verdragen zijn in het algemeen gelijkluidend en tengevolge der meestbegunstigings-clausule gingen voorrechten door de eene natie verkregen automatisch op de andere over. Wij zullen dus slechts het door Engeland gesloten verdrag nader bezien. Het verdrag van Nanking werd bevestigd (Art. 1), gezanten mochten met familie en staf te Peking hun verblijf vestigen (Art. 3). De havens Chinkiang, Hankow, Kiukiang, «Newchwang, Chefoo, Taiwan (Formosa), Swatow en Kiungchow werden voor den buiten- 1) Zie „Nader ontvangen berigt over het ontslag v. d. Heer M. J. Senn van Basel", 's-Gravenhage, 1851, blz. 13. 26 landschen handel opengesteld (Artt. 10 en 11) en jurisdictie over Britsche onderdanen werd aan de Britsche authoriteiten overgelaten.: Daar oppositie van Chineesche strijdmachten te Tientsin ontmoet werd, toen de Britsche en Fransche gevolmachtigden zich naar deze plaats begaven om de bovengenoemde tractaten te ratificeeren, ontbrandde de oorlog opnieuw, en eindigde ten slotte met de Verdragen te Peking gesloten — met de Franschen den 24sten October 1860 en met de Britten op den volgenden dag. De uitwisseling van de rectificatiën der Engelsche en Fransche tractaten, in Juni 1858 te Tientsin gesloten, had nu binnen de muren van Peking plaats, op 24 October 1860, tusschen Lord Elgin, den Engelschen vertegenwoordiger met Baron Gros, den Franschen vertegenwoordiger, aan de eene zijde en Prins Kung, den broeder van Keizer Hsien Fêng, aan de andere. Bij Art. IV van het bovenvermelde verdrag van Peking werd de haven van Tientsin open verklaard voor buitenlandschen handel, terwijl in Art. VI de stad Kowloon aan Groot-Brittannië afgestaan en bij Honkong gevoegd werd. Uit het voorgaande blijkt, dat het openen van het Chineesche Rijk voor den buitenlandschen handel niet goedschiks plaats gehad heeft. Tot 1842 was de vreemde handel hoofdzakelijk beperkt tot het Zuiden met Macao en Canton tot basis, behalve de handel over de landgrenzen met Rusland. De eerste oorlog tusschen China en Groot-Brittannië had ten gevolge het openen van vijf havens, die gelijk stonden met evenzooveel deuren voor den buitenlandschen handel. Door het tractaat van Tientsin werd de Yangtze voor den handel opengesteld. Het was echter niet vóór 1860, dat bij het verdrag van Peking van dat jaar, Noord-China -— door de deur van Tientsin — voor het verkeer geopend werd en de diplomatieke betrekkingen op vasten voet geregeld werden. Vermelden wn verder nog, dat de Nederlandsche regeering eveneens haar plaats ingenomen heeft in de rij der tractaatmogendheden. Nadat bij Koninklijk Besluit van 23 Juli 1862 (N°. 64) t) de leiding der betrekkingen van Nederland en van Nederlandsch-Indië met de Rijken van China en Japan, vóór dezen ressorteerende onder den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, aan den Minister van Buitenlandsche Zaken opge- 1) Afgedrukt in de interessante studie van Mr. E. M. van Kleffens „De Internationaalrechtelijke Betrekkingen tusschen Nederland en Japan", (1605—heden), (Amsterdam, 1919), bl«. 819. 27 dragen was, werd in 1863 de Heer J. A. des Amorie van der Hoeven, die sedert het vertrek van den bovengenoemden Heer Modderman de positie van Nederlandsch Consul te Canton vervulde, tot het sluiten van een verdrag met China naar Tientsin afgevaardigd, welk verdrag den 6d*a October 1863 aldaar tot stand kwam 1). De uitwisseling der akte van bekrachtiging van dit verdrag heeft plaats gehad te Canton op den 26sten Juli 1865 in den tempel „Wha-Lam-Sze". Wij stellen ons voor later op de bepalingen van dit verdrag uitvoerig terug te komen. Wij merken hier slechts op, dat, ofschoon Artikel I voorliet in de aanstelling en het verblijf te Peking van een Nederlandsch diplomatiek vertegenwoordiger er nog verscheidene jaren verliepen, voordat deze post vervuld werd. Eerst bij Z. M.'s Besluit van den 29stt,, Juni 1872, N°. 10, werd tot Diplomatiek Agent (later Minister-Resident) en Consul-Generaal benoemd de Heer J. H. Ferguson, welke juist in Mei van hetzelfde jaar in het vaderland teruggekeerd was na de voor een Nederlander zoo onaangename taak volbracht te hebben om als laatste Nederlandsche Gouverneur van onze bezittingen ter kuste van Guinea (de Goudkust) deze oude Hollandsche koloniën in Afrika aan de Engelschen overgedragen te hebbenDe Heer Ferguson kwam in de eerste maanden van 1873 in China aan, en nam nog deel aan de laatste onderhandelingen met de Chineesche regeering, die leidden tot eene audiëntie door den Keizer te verleenen aan de vreemde gezanten gezamenlijk tot het aanbieden hunner geloofsbrieven. Deze audiëntie had plaats op Zondag, den 29"en Juni 1873 om 6 uur 's morgens en is daarom als een gebeurtenis van belang te beschouwen, daar het de eerste audiëntie was, waarbij het Europeesche ceremonieel en gebruiken in achtgenomen werden, d.w.z. zonder geschenken en zonder voor den Keizer te knielen. De volgende aanhaling uit het rapport van den Engelschen Gezant, deze ontvangst beschrijvende *) is niet van geschiedkundig belang ontbloot. „In front of the pavillion in which we were received is „a great platform of stone, accessible on three sides by flight „of steps. We ascended by the steps on the Western „side, and, entering the pavillion, found ourselves at once If Bijlage A. 2) Parliamentary Blue Book, China, No. I (1874) [o—902] Correspondence respeoting the audienoe granted to Her Majesty's Minister and the other Foreign Bepresentatives at Peking bjj the Emperor of China (London, 1874). 28 „in a large hall divided by wooden pillars in the usnal „northern style, into five seclions. We came into this bythe „second section from the west, filing into the centre section „until we were opposite the throne on which the Emperor „was seated at the north end of the hall. We then bowed „to the Emperor, advanced a few paces and bowed again, „and halted bef ore a long yellow table about half way up „the hall, I should say some ten or twelre paces distant „from the throne. The throne was I think, raised above the „floor of the dais on which it stood by a conple of steps „The Emperor was seated Manchu fashion, that is, cross- „legged Our party having halted as I have described, „the Minister of Russia, General Vlangaly as Doyen of the „Corps, read aloud an address in French As soon as „the address was delivered we laid our letters of credence „upon the table. The Emperor made a slight bow of acknow„ledgement, and the Prinee of Ring, falling upon both knees „at the foot of the throne, His Majesty appeared to speak „to him as soon as His Highness rose, he descended „the steps and informed us that His Majesty declared that „the letters of credence had been received. Then returning „to his place, he again feil npon his knees, and the Emperor „having again spoken to him in a low tone, he again des„cended the steps, and coming to ns, informed us that His „Majesty trusted that our respective Rulers were in good „health and expressed a hope that foreign affairs might all „be satisfactorily arranged between the foreign Ministers and „the Tsungli Yamen. This closed the Audience which may „have lasted a little more than five minutes." HOOFDSTUK II. Conventioneele Rechten der Nederlanders in China1)* A. Verdragen en Overeenkomsten gesloten tusschen Nederland en China. § 1. Algemeene Opmerkingen. In het vorige hoofdstuk hebben wij beproefd een beknopt overzicht te geven van het ontstaan der buitenlandsche politieke- en handelsbetrekkingen van China en hebben eenige concessies aangestipt door de vreemde mogendheden verkregen als het gevolg van de oorlogen met China gevoerd tusschen de jaren 1839 en 1860. De vredesverdragen tusschen de oorlogvoerende partijen en de verdragen met andere landen, waaronder ook Nederland genoemd moet worden, die in kort tijdsverloop daarop volgden, markeeren de intrede van het Chineesche rijk in het internationaal verkeer als verdragsmogendheid, en het doel van dit hoofdstuk is de verplichtingen, van China zoowel als van de vreemde mogendheden, die uit deze conventioneele betrekkingen voortvloeien uit een te zetten. Wij stellen ons voor dit te doen aan de hand van de bepalingen van het Nederlandsch-Chineesche Verdrag van 1863 1) Het is wenschelijk hier te verklaren dat bij het raadplegen der groote menigte verdragen, overeenkomsten, enz., tusschen China en de verschillende mogendheden in den loop der jaren gesloten, wij bijna uitsluitend gebruik gemaakt hebben van de verzameling van verdragen gedrukt en in twee deelen uitgegeven door het Hoofdbestuur der Chineesche Douanedienst onder den titel „Treaties, Conventions, etc., between China and Foreigh States'', Shanghai 1917. De text der stukken welke in deze collectie voorkomen is gedrukt van zorgvuldig gemaakte offlcieele copieën der origineele stukken berustende in het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Peking en mag dus met vertrouwen gebruikt worden. In deze studie wordt deze uitgave aangehaald als: Treaties, Conventions,etc Voor de enkele verdragen, etc, van recenten datum die niet in de Douane-uitgave voorkomen hebben wij gebruik gemaakt van Mr. J. V. A. Mac Murray's „Treaties and Agreements with and concerning China, 1849—1919", London/New York, 1921, aangehaald als Mac Murray. 30 dat ons het meest interesseert. Het is zeer goed mogelijk een overzicht van het geheel der conventioneele rechten der vreemdelingen te verkrijgen door slechts het tractaat tusschen China en één der mogendheden in detail te behandelen daar in de meeste gevallen de verdragen • tusschen China en elk der mogendheden op elkaar gelijken. Als een algemeene regel mag gezegd worden, dat, gegeven dezelfde omstandigheden, zekere punten, die van het standpunt der mogendheden van belang schijnen, in alle verdragen zullen te voorschijn komen. In de eerste plaats het recht van diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging wordt in alle verdragen bedongen; ten tweede, op handelsgebied, nemen ook in alle verdragen zulke kwesties als tarieven, handel drijven, scheepvaart, enz. een .belangrijke plaats in; bovendien bevatten alle verdragen de meestbegunstigingsclausule, die aan alle mogendheden het recht geeft om van de voorrechten gebruik te maken, die aan andere naties, maar niet aan henzelve, verleend geworden zijn. Dit sluit niet uit, dat er Verdragen zijn, die speciale onderwerpen behandelen, waarin derde mogendheden geen belang stellen. Tot deze categorie behooren o.a. de overeenkomsten tusschen China en Amerika betreffende immigratie in laatstgenoemd land, ook de gedeelten in de SinoRussische verdragen, die de grensverhoudingen en den handel in de grensstreken regelen en eveneens de verdragen, waarin zekere gebieden en havens door China aan een vreemde mogendheid worden afgestaan. De verdragen zijn in minstens twee talen opgesteld, in het Chineesch en in de taal der andere zich verbindende mogendheid. Dikwijls is er nog een derde taal, Fransch, Engelsch of wel Latijn, zooals in de beide eerste verdragen met Rusland het geval was. In sommige verdragen is bepaald, dat in geval van verschil van meening betreffende de uitlegging het niet de Chineesche, maar de vreemde text zal zijn, die beslist — een redelijke voorzorgsmaatregel in den tijd, toen de kennis der Chineesche taal nog niet de tegenwoordige perfectie bereikt had. Nederland x) Spanje *) en België 8 hebben gestipuleerd, dat voor iedere natie haar eigen text geldig zal zijn. Dit brengt ons tot het vraagstuk der textuitlegging der tractaten. Het moet erkend worden, dat de redactie van verscheidene artikelen 1) Bijlage A. artikel XIV. 2) Verdrag ran Tientsin (1864) Art. 51. 3) „ „ Peking (1865) Art. VIII. 31 aan duidelijkheid te wenschen overlaat, hetgeen herhaaldelijk tot meeningsverschillen aanleiding gegeven heeft. Of opzet der vreemde onderhandelaars hier een rol gespeeld heeft, zooals veelvuldig van Chineesche zijde beweerd wordt, zullen wjj hier in het midden laten. Maar het moet in gedachten gehouden worden, dat dé verdragen, die wij hier bedoelen aan China opgedrongen werden met kracht van wapenen en nooit tot stand gekomen zouden zijn, indien het Rijk van het Midden aan zijn lot overgelaten was. De meening wint meer en meer in gezaghebbende Chineesche kringen veld, dat de tijd nadert, dat de verdragen met de vreemde mogendheden herzien behooren te worden. De verdragen zelf sluiten geen tijdlimiet in, ofschoon uitzondering gemaakt moet worden voor de Nederlandsche-Chineesche Consulaire overeenkomst (Art. 17) 1) en het arbitrage-verdrag *), welke wij hieronder zullen bespreken. Deze afwezigheid van een bepaalden termijn maakt de positie van China met betrekking tot revisie der tractaten beduidend moeilijker. Zij beroept zich echter op de geheel veranderde tijdsomstandigheden van heden vergeleken bij die van de dagen toen de verdragen geteekend werden en betoogt, dat alle verdragen gesloten zijn onder de stilzwijgende conditie rebus sic stantibus. Ten slotte merken wij nog op, dat wij als basis voor dit hoofdstuk nemen het Tractaat van vriendschap en handel tusschen Nederland en China gesloten op den 6den October 1863 (Stbl. 1865, No. 119); de Consulaire Overeenkomst van 8 Mei 1911 (Stbl. 280) en het Arbitrage Verdrag van 1 Juni 1915 (Stbl. 181), die als bijlagen A, B en C hieraan toegevoegd zijn. §3. Rechten uit Verdragen en Overeenkomsten voortvloeiende. L Recht van diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging; consulaire overeenkomst. Een der eerste moeilijkheden, die de vreemde mogendheden te overwinnen hadden in hunne onderhandelingen met de Chineesche regeering, lag in het doen erkennen en aannemen van het beginsel van wederzijdsche gelijkheid en reciprociteit algemeen erkend in Europa voor de diplomatieke en consulaire betrekkingen. 1) Bijlage B. 2) • O. 32 De groote Azië-kenner Rockhill1) verklaart den tegenzin der Chineesche regeerders om het Westersche standpunt in te nemen uit de omstandigheid, dat in Oostelijke landen een Ambassadeur slechts is een boodschapper van zijn vorst; hij vertegenwoordigt zijn meester niet en de eer, welke hem persoonlijk bewezen wordt, is gering vergeleken bij den eerbied, die betoond wordt aan den brief, welken hij draagt. „It is not surprising" — zoo zegt hij verder — „to find that throughout the history of the intercourse „of the West with the East, there should have been constant „misunderstanding on the part of the Orientals as to the intention „of the princes whose ambassadors they were receiving, and the „duties of the envoys themselves, espeeially in regard to pervorming the prostrations prescribed by Oriental etiquette, but which „for centuries past had been reserved in Europe for the divinity „alone". Het strijdpunt van het recht van legatie {jus legationis) werd in ons verdrag (Art. 1) in de volgende woorden opgelost; „Zijne „Majesteit de Koning der Nederlanden kan een gezant, gevol„machtigde of een ander diplomatiek agent benoemen, om zich „in China te doen vertegenwoordigen en het opzigt te houden „over Nederlandsche belangen". Wat consulaire vertegenwoordiging betreft voegt dit artikel hieraan toe, dat Zijne Majesteit kan „voorts „in al de bij dit tractaat voor den Nederlandschen handel open„gestelde havens in het Chineesche rijk, consuls, vice-consuls of „consulaire agenten aanstellen, tot besturing en bescherming zijner „onderdanen". Ofschoon hiermede het recht van vertegenwoordiging erkend was, heeft het nog tot 1873 geduurd — zooals wij reeds in hoofdstuk I vermeld hebben — alvorens de vreemde gezanten ter audiëntie bij den Keizer toegelaten werden volgens de etiquette en het ceremonieel in Europa gebruikelijk. Deze materie werd ten slotte op bevredigende wijze geregeld in het internationale Protocol (September 1901), waarvan artikel 7°, annex No. 19, luidt: „En un „mot, le cérémonial adopté par la Chine a 1'égard des Représentants „Etrangers ne pourra être, en aucun cas, différent, de celui qui „résulte d'une parfaite égalité entre les pays concernés et la Chine, „sans aucune perte de prestige de part et d'autre". 2) Dit protocol verleent tevens aan de buitenlandsche gezanten het recht om te 1) W. W. Rockhill, Diplomatic Misaions to the court of China, American Historical Review, Vol. II, 1896/97, blz. 427 en 627. 2) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 341. 33 Peking een speciale, voor hen gereserveerde, stadswijk te mogen bewonen, die zij mogen versterken en door hunne nationale troepenmachten mogen doen verdedigen. Vóór 1901 hadden de gezanten echter reeds het recht in de hoofdstad terrein te koopen om te bouwen of om er huizen te huren, voor de vestiging der Missie (Britsch Verdrag van Tientsin, 1858, Art. III) 1). Daar Consuls niet in dit artikel genoemd worden, hebben deze slechts hetzelfde reeht als andere vreemdelingen, d.w.z. zij mogen grond en huizen huren. Ook is geen militaire macht voor de consulaten toegestaan. Officieele correspondentie, koeriers en goederen bestemd voor, of gezonden door, de diplomatieke missie zijn „sacred and inviolable" (Britsch Verdrag , van Tientsin 1858, art. IV), maar consulaten deelen niet in dit privilege. Het Engelsche Verdrag stipuleert, dat geëmployeerden, bedienden enz. van den Gezant „sball not „be subjected to any kind of molestation whatevef" (art. III) 2). Over deze categorie van personen aan Consulaten verbonden zwijgen de verdragen. Over de voorrechten verbonden aan hun exterritoriale. positie, welke in Nederland aan de gezanten en hun personeel toegestaan worden, raadplege men het rondschrijven van den Minister van Justitie aan de Procureurs-Generaal bij de Gerechtshoven van 3 Februari 1922 (No. 716, 2° afdeeling A) volgens welke de exterritorialiteit, behalve voor de gezanten van vreemde mogendheden hier te lande, zich eveneens uitstrekt tot: a. de bij hem wonende familieleden; b. de leden van het gezantschap met inbegrip der militaire of andere technische attachés en de familieleden dezer personen; c. het overige gezantschapspersoneel (gens d'uniforme) als secretarissen, kanseliers, predikanten; d. het bediendenpersoneel (gens de livrée) voor zoover deze geen Nederlanders zijn. In verband met deze circulaire leze men het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3.10 '23, dat de beslissing inhoudt, dat de bediende van een diplomatiek vertegenwoordiger niet het voorrecht van exterritorialiteit van zijn meester deelt. 8) Artikel XIV van ons verdrag zegt verder, dat alle ambtsbrieven door de vertegenwoordigers, consuls en consulaire agenten aan 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 405. 2) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 436. 3) Nederlandsche Jurisprudentie, 1928, blz. 1275, 3 34 het Chineesche bestuur te richten in de Nederlandsche taal opgesteld zullen worden, en vergezeld gaan van een Chineesche vertaling. Het volgende gedeelte van dit artikel is merkwaardig en stelt vast „dat bij ontstaand verschil omtrent de bedoeling eeniger „uitdrukking, de Nederlandsche zoowel als de Chineesche regee„ring, ieder han eigen tekst beschoawen zullen als toets der ware „beteekenis." Indien stipt nageleefd, zou deze bepaling wel eens tot onaangename verrassingen kunnen leiden. De Engelsche bepaling (tractaat van 1858, art. 50) welke luidt, dat in geval van verschil tusschen de Engelsche en Chineesche text „the English „Government will hold the sense as expressed in the English „text to be the correct sense 1), Inkt ons veiliger. Het Fransche verdrag van Tientsin van 1858 bevat een dergelijke bepaling in Article III: „ ... ce sera le texte francais, qui devra prévaloir" *). De Consulaire Overeenkomst op 8 Mei 1911 te Peking tusschen Nederland en China gesloten (St.bl. No. 280)8) beoogt „de rechten, verplichtingen, bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen der Chineesche consulaire ambtenaren in de Nederlandsche bezittingen of koloniën" vast te stellen. Artikel I van deze overeenkomst laat Chineesche consulaire ambtenaren toe in alle havens van onze overzeesche bezittingen of koloniën, waar dergelijke ambtenaren van andere vreemde mogendheden gevestigd zijn of zullen zijn. Zij worden beschouwd als handelsagenten, ter bescherming van den handel hunner landgenooten en zijn zoowel aan dé burgerlijke als aan de strafwetten van die bezittingen of koloniën onderworpen, behoudens de uitzonderingen welke de overeenkomst te hunner gunste vaststelt. (Art. 2). Een exequatur is vereischt (Art. 3). Wapenbord hunner regeering mag boven de buitendeur hunner woning geplaatst worden, doch dit uitwendig toeken kan nimmer aangemerkt worden als gevende het jus asyli, noch als kunnende de woning en haar bewoners onttrekken aan de vervolging der plaatselijke justitie. Paspoorten door Chineesche Consuls afgegeven hebben slechts beperkte rechtskracht die in artikel 8 omschreven wordt. Artikelen 9, 10 en 11 handelen over Chineesche schepen en deserteurs. Verder genieten de Chineesche Consulaire ambtenaren 1) Treaties, Conventions, etc. I, bus. 418. 2) ' ibid blz. 816. 3) Bijlage B. 35 in de bezittingen en koloniën alle andere bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen, welke worden of zullen worden toegestaan aan de agenten van geljjken rang van de meestbegunstigde natie (Art. 16.) De overeenkomst werd voor den tijd van vijf jaar aangegaan, maar blijft daarna van kracht gegedurende één jaar te rekenen van hare opzegging door eene der contracteerende partijen. II. Recht van Consulaire Jurisdictie en nationale Rechtspraak; Arbitrage- Verdrag. Aan het recht van consulaire jurisdictie en alles wat daarmede samengaat, zullen wij het volgende hoofdstuk wijden. Wij gaan dit daarom hier stilzwijgend voorbij. Het Arbitrage-Verdrag op l Juni 1915 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en China gesloten (Stbl. No. 181)l) is kort. De verdragsluitende partijen verbinden zich aan het Permamente Hof van Arbitrage alle geschillen te onderwerpen, die tusschen haar mochten rijzen en niet langs diplomatiekcn weg mochten zijn opgelost (Art. 1.) met dien verstande, dat bij kwesties, die volgens de wetten van het eigen Tand behooren tot de bevoegdheid der nationale rechterlijke overheden, partijen het recht hebben het geschil niet aan scheidsrechterlijke uitspraak te onderwerpen, zoolang niet de bevoegde nationale rechter een uitspraak in laatste instantie heeft gegeven, behalve in geval van rechtsweigering. (Art. 6). Het verdrag zal van kracht znn gedurende tien jaren vanaf de uitwisseling der akten van bekrachtiging. Indien het niet zes maanden, voordat het vervalt, wordt opgezegd, zal het geacht worden hernieuwd te znn voor een verder tijdperk van tien jaren en zoo vervolgens. III. Het Recht van Reizen in het Binnenland van China. Wat precies onder het woord „binnenland" (Chineesch: nei-ti) verstaan moet worden, vindt men in Art. IV, Section III der Engelsch-Chineesche Overeenkomst, onderteekend te Chefoo 13 September 18762), hetwelk uitlegt, dat „the words, nei-ti, inland, „apply as much to places on the sea coasts and river shores, „as to places in the interior not opep to foreign trade." Het 1) Bijlage C. 2) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 497. 36 sluit dus in alle plaatsen in China buiten de voor den internationalen handel opengestelde tfractaat-havens, om het even of de plaats in werkelijkheid in het „Binnenland" of aan de rivieren of de zeekust gelegen is. „Binnenland" wordt dus hier gebezigd als tegenstelling van „open haven". De rechten aan Nederlanders volgens Art. III van ons verdrag toegestaan zijn, dat zij, hetzij voor hun genoegen, hetzij om handel te drijven, in het binnenland van China kunnen reizen. Reizen zij voor hun genoegen, dan moeten zij zich van een paspoort voorzien afgegeven door den Nederlandschen Consul der haven waar de reis aanvangt en gezegeld door de plaatselijke overheid aldaar, welk stuk aan de Chineesche overheden der plaatsen, door welke de reis voert, moet worden vertoond. De reizigers zullen overal ongehinderd personen of vaartuigen voor hun vervoer mogen huren. Verder zegt Artikel III, dat mocht een Nederlander reizen „zonder voldoend paspoort" (de Chineesche text luidt „zonder paspoort of voorzien van een valsch paspoort", hetgeen niet hetzelfde is), of wel gedurende znn reis op de wetten des lands inbreuk maken, zoo zal hij worden gevat en aan het naastbij gelegene consulaat der Nederlanden worden overgeleverd ter berechting. Dit alles is toepasselijk op hen, die voor hun genoegen reizen. Indien Nederlanders echter in het binnenland reizen om handel te drijven, of handelsgoederen te vervoeren, dan moeten zij de bestaande algemeene bepalingen daaromtrent in acht nemen. In het binnenland handelshuizen of winkels vestigen, vervolgt Artikel III, zal hun niet geoorloofd zijn. Deze laatste bepaling was van kracht ten tijde van de onderteekening van het verdrag in 1863. Sindsdien is echter veel veranderd. Het Verdrag van Shimonoseki van 17 April 1895 door Japan aan China opgelegd na den Chineesch-Japanschen oorlog, stipuleert in Artikel VI '), dat Japansche onderdanen „purchasing goods or produce in the „interior of China or transporting imported merchandise into the „interior of China shall have the right temporarily to rent or „hire warehouses for the storage of the articles so purchased or „transported." Het Verdrag van 24 Mei 1915 tusschen deze beide landen gaat nog verder, waar het in artikels 2, 3, en 4 vergunning geeft aan Japansche onderdanen om in Zuid-Manchurije 1) Treaties, Conventions, eto. II, blz. 593. 37 de terreinen te huren noodig voor het oprichten van gebouwen voor handel, industrie of landbouw, en hun eveneens toestemming verleent, om zich in Zuid-Manchurije te vestigen, te reizen „and toen„gage in business and manufacture of arty kind whatsoever".1) De rechten in deze verdragen aan Japansche onderdanen toegestaan gaan natuurlijk via de meestbegunstigingsclausule op alle andere nationaliteiten over. Ten slotte vermeldt artikel III van ons tractaat nog, dat voor korte reizen vanuit de open havens ondernomen, indien deze den afstand van honderd Chineesche li (ongeveer 35 Engelsche mijlen) niet te boven gaan, en niet langer dan vijf dagen duren, geen paspoort noodig is. Van deze bepaling zijn matrozen en andere schepelingen uitdrukkelijk uitgesloten. IV. Het Recht van Verblijf. Het recht van verblijf en vestiging in China vinden wij in het Nederlandsch-Chineesche Verdrag alleen vermeld in Art. II waarin, met betrekking tot de zeehavens in het Chineesche Rijk voor Nederlandsche kooplieden opengesteld, wij lezen dat de Nederlanders er het volle recht genieten van verblijf, huur- en verhnur van gronden, huizen, enz. Vergunning tot vestiging is dus beperkt tot de open verdragr havens. Het zal aan vreemdelingen, met hunne gezinnen en huishoudens, vergund zijn, zich te vestigen, om handel te drijven> zonder lastig gevallen te worden en zonder dwang, in de steden voor den buitenlandschen handel geopend 8). Zij worden geplaatst op gelijken voet van vriendschap en welwillendheid als onderdanen van China en hebben recht, zoowel voor henzelve als voor alles wat hun toebehoort, op bescherming van de plaatselijke autoriteiten. 3) Zij mogen huizen en kantoren huren, eveneens gronden om op te bouwen. *) Hunne huizen en eigendommen zijn onschendbaar 5) en het is veroorloofd bedienden en andere employe's te huren voor elk wettig doel. 6) Zendelingen en kerkelijke genootschappen nemen een bijzonder geprivilegeerde positie in. Hunne réchten zijn uiteengezet in ons 1) Mao Murray, II, blz. 1220. 2) Engelsoh-Chineesch Verdrag van 1842, Art. II. 3) Amerikaansch-Chineesch Verdrag van 1858, Art. XI. 4) ibid Art. XLT. 5) Fransch-Chineesch Verdrag van 1858, Art. XII. 6) Engelsck-Chineesoh Verdrag van 1858, Art. XIII. 38 Verdrag in Art. IV dat bepaalt „Nederlandsche Christen-Zendelingen, zich ter. vreedzame verspreiding van den Christelijken Godsdienst in het binnenland bevindende, zullen er door de Chineesche beambten worden beschermd." Hun positie wordt verder geregeld bij artikel XIII van het Fransche-Chineesche Verdrag van Tientsin (1858) waarin bescherming aan zendelingen in het binnenland beloofd wordt. V. Het Recht van Handel dryven; Tractaat-Havens. Het recht van den vrijen handel is wel een der meest waardevolle economische voordeden door de vreemdelingen in China bedongen. Ons verdrag treedt niet in bijzonderheden op dit punt, maar zegt slechts in Artikel II dat ook in de rivierhavens Nederlanders dezelfde handelsrechten genieten zullen, als die welke zij in de reeds geopende zeehavens aan de kust van China bezitten, mits in acht nemende de algemeene bepalingen van contróle, omtrent den handel op de Yangtze Rivier door de Chineesche regeering vastgesteld of later vast te stellen. In de vroegste jaren, zooals wij reeds in het eerste hoofdstuk gezien hebben, waren er geen beletselen voor den handel tusschen China en de haar omringende naburige landen. Ook in het Russische Verdrag van Nerchinsk van 1684 (Art. VI) is handel toegestaan, ofschoon deze vrijgevigheid weder beperkt is in het Verdrag van 1727 (Art. IV) waar het aantal Russische kooplieden die elke drie jaaf naar Peking mogen trekken op tweehonderd bepaald wordt. Alle goederen mochten verhandeld worden uitgezonderd die, welke in beide landen verboden waren. Later werden meer beperkingen ingevoerd. Te Canton konden de vreemdelingen slechts handel drijven door tusschenkomst van de z.g. „hongmerchants", eenige Chineesche kooplieden door hun regeering aangesteld als alleen-gerechtigd om met buitenlanders handel te drijven. Deze restricties verdwenen toen het Engelsche Verdrag van Nanking van 1842 ') in Artikel V het instituut van „hongmerchante" afschafte en den handel, tenminste wat betreft de personen met wie men handelen mocht, vrij gaf. De handelsvoorrechten in 1842 toegestaan werden bij de latere verdragen uitgebreid, ofschoon het te betreuren is, dat er geen vast beginsel gevolgd werd in de onderhandelingen tusschen China en de verschillende 1) Treaties, Convention», eto. I, blz. 353. 39 mogendheden, welke ieder voor zichzelf schenen te arbeiden zonder dat er een gemeenschappelijke vaste lijn in de verdragen neergelegd werd. Als algemeene regel staat ook tegenwoordig nog vast, dat alle koopmansgoederen slechts in- of uitgevoerd kunnen worden via de havens, die voor den buitenlandschen handel opengesteld zijn, de z.g. tractaat-havens. Een uitzondering op den regel is het handelsverkeer over land met Rusland, waarvoor speciale grensplaatsen in het verdrag van Kul dj a (1851) genoemd worden. Wij zullen later bij het bespreken der tariefwetgeving opmerken, dat er een uniform recht van vijf percent geheven wordt, zoowel bij in- als uitvoer. Sommige artikelen zijn vrij van recht, zooals rijst, meel, goud en zilver, terwijl invoer van andere geheel verboden, of wel aan strenge controle onderworpen is — hieronder vallen alle soorten van wapens, munitie en oorlogsmateriaal, en ook zout, dat een Chineesch regeeringsmonopolie is. In Hoofdstuk III en IV stellen wij ons voor de tractaat-havens, hun ontstaan, hunne rechtspositie en verdere bijzonderheden, uit een politiek en rechtsoogpunt te bespreken. Wij bepalen ons dus hier tot eenige beschouwingen van een commercieel en economisch standpunt. In Bijlage G drukken wij een volledige lijst af der tractaathavens en andere plaatsen bij tractaat voor den buitenlandschen handel geopend. De plaatsnamen zijUgerangschikt in chronologische volgorde naar den datum van het verdrag, bij hetwelk de haven „geopend" werd. Behalve deze tractaat-havens, vindt men op onze lijst onder B eenige „self-opened" havens, waaronder moet worden verstaan, havenplaatsen door China vrijwillig (d.w.z. zonder bg verdrag met een vreemde mogendheid gedwongen te zijn) voor den handel opengesteld. Behalve de beide categorieën van „verdraghavens" en „vrijwillig geopende havens" onderscheidt men nog „ports of call" en „passenger stations". Tot de eerste soort behooren eenige plaatsen aan de groote rivieren, zooals aan de Yangtze-rivier en de West-rivier, waar, ofschoon het geen door tractaat voor den handel openverklaarde havenplaatsen znn, stoombooten toch gerechtigd znn aan te leggen en een beperkte hoeveelheid goederen te laden en te lossen. In de Britsche Overeenkomst van Chefoo x) (1876) Section III, 1, worden de eerste zes „ports of call" aan de Yangtze opgenoemd, en wordt tevens verklaard, dat 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 496. 40 deze havens moeten beschouwd worden als plaatsen in het binnenland gelegen, waar, daar het geen open handelshavens zijn, vreemde kooplieden niet het privilege van vrijen handel hebben, maar waar vreemde schepen in het voorbijgaan mogen aanleggen, laden en lossen door middel van Chineesche lichters, volgens de voorschriften, die voor den inheemschcn handel gelden. Maar dit artikel zegt tevens uitdrukkelijk, dat vreemdelingen niet mogen verblijven of kantoren en opslagplaatsen oprichten ih deze „ports of call". „Passenger Stations" znn plaatsen, waar alléén passagiers mogen landen of ingescheept worden — goederenverkeer is hier niet toegestaan. In bijlage G vindt men tien „passenger stations" opgesomd, welke alle als zoodanig genoemd zijn in het EngelschChineesch Verdrag van 1902, Artikel X »). Een strijdpunt tusschen China en de mogendheden, hetwelk reeds veel pennen in beweging gebracht heeft, is de kwestie der grenzen der open havens. Dit punt is van veel belang, omdat volgens de verdragen geen likin geheven mag worden van vreemde goederen in de verdraghavens. Hoe de grenzen der havens en dus der vrije gebieden precies liepen, was natuurlijk een vraag van gewicht en het Additioneele Artikel van 1885 2) toegevoegd aan de overeenkomst van Chefoo (1876) reserveerde dit voor verdere onderhandelingen. Het standpunt gehuldigd door het Corps Diplomatique te Peking 8) is, dat bij het ontbreken van een beslissende uitlegging in de verdragen hun doel en opvatting in de eerste plaats onderzocht moeten worden, en dat het in dat geval niet voor tegenspraak vatbaar is, dat met het heffen van invoerrechten bij het lossen van goederen in de tractaat havens de bedoeling voorgezeten heeft, zulke goederen tot deze plaatsen toe te laten en dat betaling van verdere réchten niet geëischt kon worden, totdat de goederen vanuit de havens naar andere markten in het binnenland doorgestuurd werden. Daarom was vrijdom van Zi&m-heffingen in de verdraghavens bedongen. Wat de grenzen der havens, d.w.z. de uitgestrektheid der vrije zonen betreft, het ligt voor de hand, zoo zeggen de Gezanten, dat dit begrip zoo breed mogelijk moet worden opgevat, zooals blijkt uit het bezigen in de Engelsche verdragen 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 556. 2) ibid blz. 500. 3) Tyau: Cliina's new Constitution and International Problems, 2nd Ed (Shanghai, 1920) blz. 262. 41 der woorden „cities and towns" en van „ports et villes" in de Fransche, iriplaats van eenvoudig het woord „haven" te gebruiken. Een verdere aanwijzing van de bedoeling der mogendheden ligt in het paspoort reglement, waarbij het bezit van een paspoort niet voorgeschreven is binnen een radius van 100 li (35 Engelsche mijlen) van de haven. De neiging der Chineesche autoriteiten daarentegen is steeds geweest een zoo beperkt mogelijke uitlegging aan den term „tractaat-haven" toe te kennen en daaronder te willlen doen verstaan alleen de vreemde nederzetting en niet de Chineesche stad, welke er gewoonlijk aan grenst, en die haar naam aan de „haven" gegeven heeft. Zoo verstaat men bijvoorbeeld onder „Shanghai" niet alleen de Chineesche stad Shanghai, maar ook de uitgestrekte Concessies en Nederzettingen, die in de nabijheid der stad opgegroeid zijn en er tegenwoordig bijna aan grenzen. Het Nederlandsche verdrag verschaft ons geen leidraad op dit punt en wij hebben dus hier twee uitleggingen, de eene beoogende de vrije zone te vergrooten en de andere om die te beperken. Het standpunt van beide partijen is begrijpelijk. De uitlegging door de vreemde gezanten gegeven schijnt redelijk. Want, indien China een harer havens voor den vreemden handel en het verblijf openstelt, gaat het niet aan, zeggen zij, zulke handel en verblijf te willen beperken tot de vreemde nederzetting, die in de nabijheid der orgineele Chineesche stad en haven afgebakend is; maar die op het oogenblik dat het verdrag gesloten wordt, toch nog niet bestond. De concessie door China gedaan, zou de geheele haven en de Chineesche stad moeten insluiten inplaats van slechts de vreemde stadswijk of de nederzetting zonder meer. Van Chineesche zijde wordt hiertegen niet zonder recht aangevoerd, dat het doel van het demarqueeren en reserveeren van een settlement juist is om den vreemdelingen binnen het aangewezen gebied vrijheid van verblijf en handel te verleenen, dat dit een beperking is van China's souvereine rechten en dat het toestaan van vrijdom van de likin-heffiag binnen dat gebied een nadeel is voor de Chineesche schatkist, die met elke uitbreiding van de vrije zone zou vermeerderen; verder, dat dit voorrecht, aan de vreemdelingen toegestaan, een internationaal servituut is, waarop het beginsel toepasselijk is, zooals Hall het uitdrukt, dat „if there be doubt whether certain powers have or have not been conferred by the territorial sovereign, the doubt must be solved in his 42 favour" 1), of, zooals deze schrijver elders zegt: „If therefore a dispute „occurs between a territorial sovcreign and a foreign power as to the „extent or nature of rights enjoyed by the latter within the „territory of the former, the presumption is against the foreign „state, and upon it the burden lies of proving its claim beyond „doubt or question" 2). VI. Het Recht van het verkrijgen van Onroerende Goederen. Wij beginnen onze beschouwingen hier weder met de bepalingen van het Nederlandsche Verdrag. We vinden daar in Artikel II, met betrekking tot de havens door China voor den handel opengesteld, dat Nederlanders „genieten er het volle regt van verblijf, „huur en verhuur van gronden en huizen, aanbouw van woon- en „pakhuizen, kerken, hospitalen, begraafplaatsen, enz. De grondmuren zullen naar billijkheid en zonder afpersing worden vastgesteld". De meeste tractaten door China met buitenlandsche mogendheden gesloten bevatten eene dergelijke bepaling in ongeveer dezelfde bewoordingen. De positie tegenwoordig is, dat de vreemde kooplieden het recht van het verkrijgen van grond hebben^slechts in de havens, die voor den handel opengesteld zijn. Voor zendelingen is dit privilege tot plaatsen in de binnenlanden uitgebreid. In beide gevallen wordt het recht uitgeoefend in den vorm van eeuwigdurende huur: het verkrijgen van land in eigendom is niet mogelijk voor een vreemdeling. Nieuwe eigendomsbewijzen, de z.g.n. „fang-tans" werden door den District-Magistraat van Shanghai voor al het land in het door hem bestuurde district uitgegeven in het vijfde jaar van de regeering van Hsien fêng (1855). Deze documenten zijn voorzien van een aanteekening te kennen gevende, dat zij de plaats innemen van de vorige eigendomsakten uitgereikt in het acht en veertigste regeeringsjaar van Chien lung (1783), die niet meer geldig waren. Geen verdere uitgifte van nieuwe akten is op die van 1855 gevolgd, welke dus nu nog de gebruikelijke eigendomsbewijzen voor land in het district van Shanghai zijn. Wat betreft het reeht, toe te passen in geschillen betreffende 1) Hall: A treatise on the Poreign powers and jurisdictiën of the British Crown, (Oxford, 1894) blz. 135. 2) Hall: A treatise on International Law, 8th Ed. (Oxford 1924) blz. 204. Zie ook Fauchille, Traité de droit international public, I (Paris, 1922) blz. 676 en Oppenheim, International Law, I (London, 1920) blz. 864. 43 de overdracht, eigendom enz. van land wordt tegenwoordig algemeen erkend, dat de lex loei rei sitae, dat is dos hier Chineesch recht, toepasselijk is. Vonnissen, door de rechtbanken van verschillende nationaliteiten gewezen, hebben dit beginsel gevolgd, dat bovendien bevestigd wordt door Artikel 5 van het JapanschChineesche verdrag van 1915, betreffende Zuid-Manchurije en Oost-Mongolië, dat den regel vastlegt, dat „mixed civil cases „between Chinese and Japanese relating to land shall be tried „and adjudicated by delegates of both nations conjointly in accor„dance with Chinese law and local usage." 1). Dit onderwerp lijkt ons van genoeg algemeen belang voor Nederlandera in China om er iets uitvoeriger bij stil te staan, en eene beschrijving van de procedure, welke te Shanghai gevolgd wordt, kan misschien als leidraad voor de praktijk nuttig zijn. We hebben reeds opgemerkt, dat alle eigenaren van land in het district onder het bestuur van den Magistraat van Shanghai en omstreken in 1855 in het bezit gesteld werden van nieuwe eigendomsbewijzen voor de hun toebehoorende perceelen. Toen het terrein, dat bestemd was om als Internationale Nederzetting te dienen voor vreemdelingen, door het Chineesche gouvernement aangewezen werd, bleven de Chineesche eigenaren in het ongestoord bezit van hun eigendom en het is dus van deze oorspronkelijke eigenaren, dat het land in de Settlement werd aangekocht, of nog aangekocht zal moeten worden in die gevallen, waarin de grond tot heden toe nog niet door den origineelen Chineeschen eigenaar werd afgestaan. Wanneer een Nederlandsch onderdaan land wenscht te verkrijgen, kunnen zich de volgende gevallen voordoen: A. Overdracht van Chineesche aan Nederlandsche onderdanen: Koopt2) een Nederlander een stuk land van een Chinees, dan moet de kooper zich er van vergewissen, dat: 1. de origineele „fangtan" voor het perceel, of gedeelte van een perceel, door den verkooper overhandigd wordt; 2. een chineesche akte van „eeuwigdurende huur" (jung yuan ch'u tsu ch'i) opgemaakt wordt, geteekend door den ver- 1) Treaties, Conventions, etc. II, blz. 791. 2) Ofschoon men gewoonlijk te Shanghai het woord „koopen'' gebruikt om de transactie te beschrijven, moet wel begrepen worden, dat hier eigenlijk „eeuwigdurende pacht'' bedoeld wordt. 44 kooper en gezegeld door den „tipao" (het plaatselijke dorpshoofd). 3. een verklaring tot het verwijderen der graven op het land aanwezig eveneens door den verkooper onderteekend en door den „tipao" gezegeld wordt. De kooper wendt zich vervolgens met bovengenoemde documenten tot hét Nederlandsche Consulaat-Generaal met het verzoek een nieuwe eigendomsakte, grondbrief, uit te reiken. Na verificatie van alle gegevens op de fang tan door de Chineesche autoriteiten en het gemeentelijke kadaster, op verzoek van den Consul-Generaal, en na het maken van een nieuwe schets van het perceel, waarop nauwkeurig grenzen, afmetingen en verdere bijzonderheden aangegeven zijn, wordt een nieuwe grondbrief afgegeven door den Taoyin (hoogste plaatselijke civiele ambtenaar) en dén Commissaris van Buitenlandsche Zaken gezamenlijk na voorafgaande betaling der grondbelasting van vijftienhonderd cash per mou (1 mou is 1/6 Engelsche acre en 1 Eng. acre is 4047 M*). De grondbrieven worden steeds in drie exemplaren uitgereikt, waarvan één voor den kooper en één voor den Taoyin bestemd is, terwijl het derde exemplaar in de archieven van het consulaat blijft berusten. B. Overdracht door Eigenaren van andere {niet Chineesche) Nationaliteit aan Nederlanders. In deze gevallen zendt het consulaat, waaronder de verkooper ressorteert, op verzoek van den Nederlandschen kooper, de geannuleerde grondbrieven aan het Nederlandsch Consulaat ter registreering en uitgifte van nieuwe grondbrieven op den naam des koopers. C. Overdracht ingeval Kooper en Verkooper beiden Nederlander zijn. In deze gevallen is uitgiften van een nieuwen grondbrief niet noodig. Beide partijen teekenen een akte van overdracht, waarvan een afschrift op den grondbrief overgeschreven wordt. Mededeeling van de overdacht wordt vervolgens gedaan door den Consul aan de Chineesche autoriteiten en aan het gemeentelijk land-bureau. 45 D. Overdracht door Nederlanders aan Koopers van vreemde Nationaliteit, welke Inschrijving van het Pand in het Nederlandsche Consulaat wenschen te behouden. Hier wordt dezelfde procedure gevolgd als vermeld onder C. E. Overdracht door Nederlanders aan Koopers van vreemde Nationaliteit, welke den Grondbrief wenschen te annuleeren om dezen weder in een ander Consulaat te doen inschrijven, In dezé gevallen wordt een akte van overdracht door partijen opgemaakt, waarna op schriftelijk verzoek van den nieuwen eigenaar de grondbrief ingetrokken wordt. Van deze transactie wordt door den Consul mededeeling gedaan aan het Consulaat, waaronder de kooper ressorteert, terwijl tevens het land-bureau der Chineesche autoriteiten en der gemeente verwittigd wordt. » VII. Het Recht van Kust- en Binnenvaart. Artikel X van ons Verdrag met China luidt: „Nederlandsche „kooplieden, die de goederen, welke zij in eenige Chineesche „haven onder betaling van regten hebben ingevoerd, weder wenschen „uit te voeren naar een andere haven des Rijks „en iets „verder zegt hetzelfde artikel:" De aldus weder uitgevoerde „goederen, betalen bij aankomst in de andere Chineesche havens...." Op deze bewoordingen berust ons recht van kustvaart in China, een recht, dat gewoonlijk in andere landen uitsluitend voor eigen onderdanen gereserveerd wordt. Artikel 44 van het Deensche Verdrag van 1863 1) geeft de rechten der vreemdelingen in deze kwestie duidelijker aan, waar het verklaart: „Chinese produce „may be carried coastwise in Danish vessels from one open port „to another on paying Tariff duty at the port of shipment and „coast trade duty (the amount of which shall be one-half of the „Tariff duty) at the port of discharge." Bij het behandelen der tariefwetgeving hieronder in § 5 zullen wij eenige opmerkingen te maken hebben over de behandeling uit een fiscaal oogpunt der goederen, die van de eene naar de andere open haven langs de kust van China vervoerd worden. Hier beperken wij ons tot de scheepvaart, welke dit goederenverkeer bewerkstelligt. Bepalingen, zooals hierboven aangehaald, uit het Nederlandsche en Deensche verdrag vindt men in de 1) Treaties, Conventions, etc. II blz. 826. 46 verdragen der andere landen in meer of minder dezelfde bewoordingen terug, en men moet steeds in gedachten houden, dat een voorrecht door een der landen misschien na moeilijke onderhandelingen met Chiua verkregen, automatisch door de meestbegunstigings-clausule op alle andere verdragmogendheden overgaat. Een uitzondering moet hier in dit geval echter gemaakt worden voor Mexikaansche schepen, die volgens het tweede lid van Artikel XI van het Mexikaansch-Chineesche Verdrag van 1899 niet tot de kustvaart toegelaten zijn, (does not extend to the coasting trade, granted only to the national vessels in the territory of each of the Contracting Parties) Nederlandsche (en dus alle vreemde) koopvaardijschepen mogen, om handel te drijven, geen andere plaatsen in China, dan de bij tractaat opengestelde havens, benevens de „self-opened ports en de „ports of call", aandoen, op straffe van verbeurdverklaring van schip en lading. Mocht een schip echter in dringend zeegevaar uit noodzakelijkheid in een niet-opengestelde haven de wijk nemen, dan is deze strafbepaling niet van toepassing 2). Terwijl de kustvaart oorspronkelijk bedoeld was onderhouden te worden tusschen de plaatsen, die voor den handel opengesteld waren, en die destijds alle aan de kust gelegen waren, is in den loop der tijden het privilege uitgebreid tot de tractaathavens aan de groote rivieren, de Yangtze in Centraal- en de West-Rivier in Zuid-China. Zelfs de vaart op de kanalen en kleinere rivieren in het binnenland is sedert 1898 voor het internationaal handelsverkeer toegelaten, maar wordt geregeld door speciale voorschriften, welke zijn: a. de „Inland Waters Steam Navigation Regulations": 9 Maart 1898; b. de „Inland Waters Steam Navigation Regulations (amended), 1898: 28 Juli 1898 en c. de „Supplementary Rules under Inland Steam Navigation Regulations": September 1898 3). Wij laten hier eenige der belangrijkste bepalingen van deze reglementen volgen: Elke stoom- of motorboot, welke handel drijft op een plaats in het binnenland, valt onder de „Inland Steam Navigation Regulations". Onder „plaats in het binnenland" wordt verstaan elke plaats in China niet uitdrukkelijk bij verdrag voor den buiten- 1) Treaties, Conventions, etc. II, blz. 839. 2) Artikel XII, Nederl. Verdrag, Bijlage A. 8) Voor hen, die in deze reglementen belang stellen, zij vermeld, dat deze vormen appendix 13, 14 en 14a in het ,,Handbook of Customs Procedure at Shanghai" (Shanghai 1921) verkrijgbaar bij Messrs Kelly & Walsh, Shanghai- 47 laadschen handel opengesteld als verdraghaven of als „port of call". Tot het verkrijgen van vergunning om de binnenwateren te bevaren moet een schip, behalve van de nationale papieren, nog in het bezit zijn van een „Inland Water Certificate" door den havenmeester uitgereikt. De route, welke het schip wenscht te volgen, moet vooruit vastgesteld zijn, en, indien het eene route is, tevoren nog niet door vreemde vaartuigen bevaren, zal een speciale vergunning van de Chineesche autoriteiten aangevraagd moeten worden. Schepen in het bezit van een Inland Water Certificate mogen tusschen een open haven en het binnenland varen en terug, telkens een tevoren vastgestelde route volgende, maar het is aan dergelijke vaartuigen niet geoorloofd in het binnenland uitsluitend tusschen niet geopende plaatsen heen en weer te varen, zonder een open haven aan te doen. Het doel van deze bepaling is te voorkomen, dat zulke schepen door steeds in het binnenland te verblijven, zich aan de voortdurende controle der haven-autoriteiten in de verdraghaven, wat betreft machine, zeewaardigheid, enz. zouden kunnen onttrekken. Tonnengelden worden ééns in de vier maanden volgens het gewone tarief geheven en in- en uitvoerrechten zijn verschuldigd op alle goederen, op de binnenvaart verscheept. Een enkel woord nog over de positie van oorlogsschepen in Chineesche wateren. Een verschil van meening is gerezen tusschen de Chineesche regeering en de tractaat-mogendheden betreffende het recht van oorlogsschepen om havens in het binnenland te bezoeken. Ons tractaat zegt hierover in Artikel XIII, dat Nederlandsche oorlogs schepen zonder vijandelijk oogmerk China bezoekende, of op kruistocht tegen zeeroovers, vrijelijk alle havens behoorende tot het Chineesche Rijk zullen mogen aandoen om zich van leeftocht en water te voorzien, of ook desnoods tot het verrichten van reparatiën. Artikel Lil van het Sino-Britsche tractaat van 1858 regelt dit punt als volgt: „British ships of war coming for no hostile purpose, or being „engaged in the pursuit of pirates, shall be at liberty to visit „all ports within the dominions of the Emperor of China." Van deze verdrags-bepalingen werd gebruik gemaakt in 1903, toen de Amerikaansche kanonneerboot „Villalabos" eenige plaatsen aan den bovenloop der Yangtze aandeed. Daar de locale autoriteiten tegen het bezoek van dezen oorlogsbodem protesteerden, 48 werd de kwestie naar Washington verwezen en ontlokte het volgende antwoord van den toenmaligen Staatssecretaris Hay, die schreef: „Even if this right were not granted ns by treaty, „Rear-Admiral Evans is unqnestionably right in üsing it when „like ships of other Powers are constantly doing so This „Department thinks, however, that Article Lil of the British „Treaty of 1858 with China which is reproduced in Article XXXIV „of the Austro-Hungarian Treaty of 1869, gives full authority for his course." *) § 3. De Meestbegunstigings-Clausule. Wij zullen ons hier niet lang bezig houden met de beteekenis der meestbegunstigings-clausule in het internationale handelsverkeer in het algemeen, maar onze opmerkingen zooveel mogelijk beperken tot de toepassing er van, zooals die in den loop der tijden in China het gebruik geworden is. In haren algemeenen vorm beteekent de clausule, dat alle voorrechten of voordeden, welke een der contracteerende partijen in het verleden heeft toegestaan, of in de toekomst zal toestaan aan een derden staat ook aan de andere partij toegestaan moeten worden. *) Hornbeck drukt het aldus uit: „In the simplest form of the clause the „contracting parties agree that in all that respects commerce „and navigation, any privilege, favor or immunity which either „grants to a third state shall be granted the other." 8) Twee geheel tegenovergestelde uitleggingen worden door de verschillende landen gegeven in de toepassing van de clausule. Het Amerikaansche standpunt gaat van het beginsel uit, dat degene die iets ontvangen wil, bereid moet zijn iets te geven, en dat de meestbegunstigings-clausule niet bedoeld is om aan een land zonder tegenprestatie een voordeel op handelsgebied te schenken dat een andere natie met concessies harerzijds heeft moeten koopen. Deze opvatting kwam sterk tot uiting in het Handelsverdrag door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met Frankrijk gesloten in 1778, waarvan Artikel II luidt: 1) Willonghby: Foreign Rights and Interests in China, (Baltimore, 1920) blz. 167. 2) Oppenheim, International Law, I, blz. 749. 3) Hornbeck, The Most-favoured Nation Clause, American Journal of International Law, Volume 3, 1909, blz. 395, 619 en 797. 49 „The Most Christian King and The United States engage „mutually not to grant any particular favor to other nations, „in respect of commerce and navigation, which shall not „immediately become common to the other party who shall „enjoy the same favour, freely, if the concession was freely „made, or on allowing the same compensation, if the con„cession was conditional." 1) Het Europeesche standpunt, dat in de meeste verdragen van Groot-Brittannië neergelegd is, neemt de clausule aan in haar algemeenen vorm, zonder voorwaarde, d.w.z. dat een voorrecht, voordeel, enz. op andere staten, die de meestbegunstigings-clausule bezitten, overgaat onverschillig of zulke staten in staat zijn daarvoor een quid pro quo aan te bieden, dat gelnk is aan dat, waarvoor de schenking van het privilege was gedaan. Wij hebben deze beide zienswijzen hier naast elkander willen stellen tot beter begrip van het Chineesche gezichtspunt, dat wij hieronder zullen uiteen zetten. Om nu weder tot de toepassing der meestbegunstigings-clausule in de tractaten met China vervat terug te komen, vinden wij deze o. a. terug in Artikel XV van het Nederlandsche tractaat dat luidt: „alle regten, voorregten of vrijdommen in dit tractaat niet „opgenomen, die aan andere vreemde natiën mogten zijn verleend, „of later verleend mogten worden, zullen door de Nederlandsche „Regeering en hare onderdanen ten volle moeten gedeeld worden." Dergelijke clausules komen in de meeste verdragen voor tusschen China en vreemde mogendheden gesloten. Het eerste verdrag, waarin men deze bepaling ontmoet, is de „Supplementary Treaty" tusschen Groot-Brittannië en China gesloten te Hoomun Chai (1843), waar in het tweede gedeelte van Artikel VIII8) gezegd wordt: „it is „further agreed, that should the Emperor hereafter, from any „cause whatever, be pleased to grant additional privileges or „immunities to any of the subjects or Citizens of such Foreign „countries, the same privileges and immunities will be extended „to and enjoyed by British subjects." Een ander verdrag van vroegen datum, waarin de clausule verschijnt, is het Amerikaansche Verdrag van Wang-hea van 1844, waar men in Artikel II leest, dat „Citizens of the United States... shall in no case be subject 1) Glier: Die Meistbegünstigungs-Klausel (Berlin, 1905) blz. 25. 2) Treaties, Conventions, etc. I blz. 393. 4 50 „to other or higher duties than are or shall be reqnired of the „people of any other nation whatever" en iets verder in hetzelfde artikel, „And if additional advantages or privileges of whatever „description be conceded hereafter by China to any. other nation, „the United States and the citizens thereof shall be entitled the„reupon to a complete, equal, and impartial participation in the „same." l) Het lijkt ons onnoodig nog andere meestbegunstigings-clausules te citeeren. Zij komen in bijna alle verdragen door China gesloten voor. Het is echter niet overbodig er de aandacht op te vestigen, dat de redactie en draagwijdte der clausule in de verschillende verdragen niet dezelfde is. Men zou b.v. de meestbegunstigingsclausules, zooals deze in de verdragen door China gesloten voorkomen kunnen onderscheiden in: a. de unilaterale vorm, welke onvoorwaardelijk behandeling op den voet van de meest begunstigde natie toestaat zonder wederkeerige gelijke behandeling yoor China en hare staatsburgers door den betreffenden verdragstaat te eischen. Voorbeelden hiervan zijn de drie hierboven geciteerde artikelen der Nederlandsche, Engelsche en Amerikaansche verdragen met China. Hiertoe behooren ook: Denemarken in tractaat van 1863, art. LIV. Spanje „ „ „ 1864, „ L . Italië „ „ „ 1866, „ XXIV en LIV. Frankrijk „ „ „ 1858, „ XL. Japan „ „ „ 1896, „ XXV. Rusland „ „ „ 1858, „ XXn. Zweden en ( 1 „. _ TT Noorwegen " « " " Zweden „ „ „ 1908, „ IV, VII, XIII en XIV. 6. de bilaterale vorm, waarbij behandeling op den voet van meest begunstigde natie eveneens toegestaan wordt aan Chineesche onderdanen in den verdragstaat vertoevende. Als voorbeeld van deze soort clausule noemen wij Artikel 16 van het verdrag met Peru van 1874, dat luidt: „The Contracting Parties agree „that the Government, public officers, and citizens of the Republic „of Peru shall fully and equally partieipate in all privileges, „rights, immunities, jurisdiction, and advantages that may have 1) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 677. 51 „been or may be hereafter granted by His Majesty the Emperor „of China to the Government, public officers, citizens or subjects „of any other nation." „In like manner, the Government, public officers, and subjects „of the Emperire of China shall enjoy in Peru all the rights, „privileges, immunities, and advantages of every kind which in „Peru are enjoyed by the Government, public officers citizens „or subjects of the most favoured nation." Tot deze categorie moeten ook gerekend worden: Oostenrijk-Hongarije in tractaat van 1869, art. XLIII. Mexico> B w n lg99, „ VI. Brazilië „ „ g 1881, „ V. de Congo Vrijstaat „ „ „ 1898, „ n. Zweden ■ „ „ 1908, „ III en IV. en Zwitserland, in de „Verklaring" toegevoegd aan het verdrag van 1918. c. de voorwaardelijke vorm, welke men alleen vindt in Artikel X van het Chineesch-Portugeesche Verdrag van Peking van 1887, waarbij Portugal op zich neemt, dat: „if any concession is gran„ted by the Chinese Government to any foreign Government un„der special conditions, Portugal, on claiming the same conces„sion for herself and for her own subjects, will equally assent „to the conditions attached to it." d. ten slotte zijn er nog eenige landen, waaronder België, (tractaat van 1865. Art. XLIV), Mexico, (tractaat van 1899, Art. 8) en Brazilië, (tractaat van 1881, Art. 6,) welke behandeling op den voet van meestbegunstigde natie bedongen hebben voor de inen uitvoertarieven en andere door China te heffen rechten 1). Wjj hopen hiermede een uitlegging gegeven te hebben van de meestbegunstigings-clausule, zooals deze voorkomt in de verdragen tusschen China en de verschillende mogendheden gesloten. Wij voegen hier nog aan toe, dat Nederland alle voordeden geniet aan de andere staten, welke ook, toegestaan, zonder zich in de verplichting te bevinden zich aan de condities te houden, indien deze aan het verleenen van het privilege verbonden waren. 1) Aan het eind van onze opsomming van verdragen gekomen, is het missohien niet ondienstig op te merken, dat deze alle te vinden zijn in de beide deelen „ Treaties, Conventions, etc. between China and Foreign States", reeds herhaaldelijk genoemd. Eene uitzondering is het reoente Chineesoh-Zwitsersohe Verdrag dat afgedrukt is in Mao Murray's „Treaties and Agreement» with and concerning China" Vol. II blz. 1480. 52 De goede zijde van het bestaan der clausule is, dat het alle staten op voet van gelijkheid brengt, wat betreft de privileges door China verleend en discrimineerende en exclusieve rechten van enkele staten op het gebied van handel en scheepvaart uitsluit. De nadeelen, zooals China die gevoelt, moeten echter niet over het hoofd gezien worden. Hierover heeft Sir Robert Hart het volgende geschreven 1): „The „Most Favonred Nation" clause has always stood in the „way of change, and prevented the Chinese Government from „securing and conceding various ameliorations in exchange for „special advantages, seeing that, although new negotiators might „be willing to give a quid pro quo, their predecessors would claim „the advantage but reject and refuse to be bound by the conditions." Men ziet nu, waar de schoen wringt. Hetzelfde standpunt wordt ingenomen in het rondschrijven *) door het Chineesche Ministerie van Buitenlandsche Zaken in Maart 1878 gericht tot hare gezanten bij de vreemde mogendheden. Daar het van belang is deze kwestie van den Chineeschen kant te bezien meenen wij eenige passages hieruit te mogen afschrijven. De Tsung li Yamen 3) schrijft o.a. over de meestbegunstigingsclausule : „But foreign góvernments are not always fair in „their interpretation of it. For example, if China for a consideration „grants a certain country a new privilege on such and such condi„tions, this would be in the nature of a special concession for a „special consideration. Should other countries come forward and „in virtue of the „most favoured nation" clause claim to participate „in the new privilege, although China need not necessarilly exact „a simular consideration in return, yet it would be only just to „expect that in enjoying the privileges they would consent to „observe the conditions accepted by the power to which it was „originally granted. But, far from this being the case, there are „some who, while demanding the privilege, refuse to be bound by „the conditions attached to it. This is the unfair interpretation to „which China objects. In a word we hold that if one country „desires to participate in the privileges conceded to another country, 1) Hart: „These from the Land of Sinim'' (London, 1901) blz. 66. 2) Hart: ,These from the Land of Sinim'' (London, 1901) blz, 178. 8) Het Departement toentertijd belast met de behartiging der buitenlandsche zaken. 53 „it must consent to be bound by the conditions attached to them „and accepted by that other". Tot zoover de meening van het Chineesche gouvernement. Men voelt, dat er veel voor te zeggen valt. Als een interessante bijzonderheid merken wij nog op dat, ofschoon Amerika in de verdragen door haar met de staten in Europa en elders gesloten zich een voorstander getoond heeft van de „qualified, or conditional, reeiprocal form" der clausule (who shall enjoy the same freely if the concession is freely made, or upon allowing the same compensation if the concession was conditional 1), zij in hare verdragen met China aan den unilateralen vorm de voorkeur gegeven heeft. § 4. De Chineesche Douane Dienst. Daar wij in dit hoofdstuk, zoowel als verder in deze studie, herhaaldelijk zullen verwijzen naar bemoeiingen op het gebied van handel en scheepvaart van den Douanedienst, welke in China in velerlei opzicht verschilt van dergelijke staatsdiensten in andere landen, willen wij er hier enkele regels aan wijden en de zeer bijzondere positie verklaren welke deze dienst inneemt in het internationale handelsverkeer in China. Het Nederlandsch-Chineesche verdrag legt in verschillende artikelen de wederzijdsche plichten vast tusschen Nederlandsche kooplieden en Chineesche tolkantoren bestaande in verband met het in- en uitklaren van schepen, het betalen der tonnengelden, het vervoer van goederen en het voldoen der daarop verschuldigde rechten, maar zwijgt over de samenstelling en andere bijzonderheden den inwendigen dienst betreffende. De Douanedienst, of „Chinese Maritime Customs" zooals de dienst gewoonlijk in het Engelsch genoemd wordt, ressorteert direct onder het Ministerie van Financiën te Peking. De tegenwoordige regeling waarbij het personeel voor een groot percentage bestaat uit ambtenaren van verschillende nationaliteiten heefteen internationalen stempel op den dienst gedrukt zooals men waarschijnlijk nergens elders aantreft. Om den oorsprong van dit op groote schaal gebruik maken van de diensten van vreemdelingen te verklaren moet men terug gaan tot 1853 toen de Chineesche stad Shanghai door de Taiping rebellen ingenomen werd. Het locale Chineesche tolkantoor moest toen gesloten worden met het gevolg, dat gedurende eenigen tijd het heffen der in- en uitvoer- 1) Hornbeck, op. cit., blz, 405. 54 rechten van den toen reeds in belangrijkheid toenemende buitenlandschen handel onmogelijk was. De verschuldigde bedragen werden daarom door de vreemde kooplieden, die hoofdzakelijk van Engelsche en Amerikaansche nationaliteit waren, aan hunne Consuls betaald, welke ten behoeve van het Chineesche Gouvernement de gelden in ontvangst namen. Om vele redenen was deze wijze van betaling minder gewenscht. In Juni 1854, toen de Chineesche Regeering weder vasten voet te Shanghai verkregen had en het tolkantoor weder heropend zou worden, maakten de Consuls van deze gelegenheid gebruik om eenige hervormingen die wenschelijk gebleken waren te doen invoeren. Een overeenkomst kwam toen tot stand tusschen de Chineesche autoriteiten en de drie ter plaatse gevestigde Europeesche Consuls, namelijk den Engelschen (R. Alcock), den Amerikaanschen (R. C. Murphy) en den Franschen (B. Edan), waarbij deze, gebruik makende van de bijzondere omstandigheden, erin slaagden de toestemming der Chineesche Regeering te verkrijgen tot het aanstellen in den douanedienst van buitenlandsche ambtenaren. Het eerste artikel van deze belangrijke overeenkomst luidde als volgt: „Rille I. The chief difficulty experienced by the superintendent ,.of customs having consisted in the impossibility of obtaining „custom-house officials with the necessary qualihcations as to „probity, vigilance, and knowledge of foreign languages, required „for the enforcement of a close observance of treaty and customs„house regulations, the only adequate remedy appears to be the „introduction of a foreign element into the custom-house establishment „in the persons of foreigners carefully selected and appointedby „the tautai, who shall supply the deficiency complained of, and „give him efficiënt and trustworthy instruments wherewith to „work ')"• Het gevolg van deze overeenkomst was de benoeming van drie Inspecteuren, een elk van Britsche (Thomas F. Wade), Amerikaansche (Lewis Carr) en Fransche (Artnr Smith) nationaliteit. Het nieuwe systeem was spoedig een financieel succes. De Amerikaansche en Fransche titularissen keerden spoedig naar het vaderland terug zonder dat opvolgers benoemd werden, terwijl de Heer Wade reeds in Juni 1855 zijn plaats in den Engelschen Consulairen dienst weder innam. In zijn plaats werd opnieuw een Engelsch 1) H. B. Morse, The Trade and Aduiinistration of China, (London, 1918), p. 367. 55 Consulair ambtenaar benoemd, de heer Horatio Nelson Lay, die den l,ten Juni 1855 als Inspecteur Generaal der Chineesche Donane optrad. De heer Lay werd opgevolgd in 1861 door den Heer Robert Hart die in 1859 den Britschen Consulairen Dienst verlaten had om een betrekking onder het Chineesche Gouvernement aan te nemen. De Heer Hart heeft de positie van Inspecteur General op de meest eervolle wijze gevuld tot zijn overlijden in 1911. Hij werd opgevolgd door Sir Francis Aglen welke heden nog aan het hoofd van dezen tak van dienst staat. Begonnen in Shanghai, werd de organisatie van den douanedienst allengs uitgebreid tot de andere havens in China voor den handel geopend zoodat op het oogenblik de „Chinese Maritime Customs" op meer dan vijftig plaatsen functioneert. Behalve met het heffen der In-, Uit- en Doorvoer rechten is de dienst belast met verschillende werkzaamheden welke nauw met den buitenlandschen handel in verband staan. Het Havenbestuur, het innen der tonnengelden, de verlichting der kust en rivieren, het onderhoud der havens en de toegangen daartoe, zoowel als de bakening en betonning, zijn alle werkzaamheden in China aan den Douanedienst toevertrouwd. Ook het loodswezen vormt eene afdeeling van dezen dienst. Bovendien dienen de ontvangsten der douane tot waarborg voor verscheidene buitenlandsche leeningen door China gesloten terwijl eveneens de dienst van eenige binnenlandsche leeningen aan den Inspecteur Generaal toevertrouwd is. Het personeel van den douanedienst bestond in Juni 1924 uit 1295 vreemdelingen, tot 22 nationaliteiten behoorende, en 6964 Chineezen. § 5. Tariefwetgeving, In- en Uitvoerrechten, Likin en het Transito-Systeem. Daar onze beschouwingen grootendeels bedoeld zijn als toelichting op de bepalingen van ons verdrag met China, beginnen wij weder met daaruit de verdragsartikelen, welke op deze paragraaf betrekking hebben, aan te halen. Wij zien dan, dat Artikel X van het Nederlandsch-Chineesche Verdrag van 1863 *) voorschrijft, dat Nederlandsche onderdanen bij in-, uit-, of doorvoer van koopmansgoederen de rechten zullen moeten betalen, bij het bestaande tarief van inkomende, uitgaande en transitorechten 1) Bijlage A. 56 daarvoor vastgesteld, onder het genot van meestbegunstiging, d.w.z. dat in geen geval van hen meer gevorderd zal worden, dan door de onderdanen van eenige andere vreemde mogendheid wordt betaald. Het beginsel der contante betaling der verschillende bedragen volgt eveneens nit dit artikel dat in het tweede lid bepaalt, dat invoerrechten zijn betaalbaar bij lossing, uitvoerrechten bij de aflading en het doorvoerrecht tegen afgifte door het tolkantoor van het transitobiljet. Belangrijk is voorts de regel dat het ongeoorloofd is goederen te laden of te lossen, of uit het eene schip in het andere over te laden, zonder verlof van het tolkantoor, op straffe van verbeurdverklaring der goederen. Artikel XI voorziet in bemiddeling in gevallen van meening tusschen tolkantoor en eigenaar der goederen — (hierop komen wij in paragraaf 6 weder terug) — terwijl Artikel XII de gewichtige bepaling bevat, dat „In elke der opengestelde'havens „zullen Chineesche overheden de middelen aanwenden, die hun „het raadzaamst voorkomen, om te Verhinderen, dat 's Rijks „inkomsten door bedrieglijke ontduiking van regten worden benadeeld." Ten slotte stipuleert het afzonderlijk artikel behoorende bij het tractaat, dat bij de herzieningen van het tarief van handelsrechten in China welke later, ingevolge de verschillende tusschen China en andere Rijken gewisselde tractaten, zullen plaats hebben, de Nederlandsche Regeering het recht zal hebben aan de daarover te voeren onderhandelingen deel te nemen, reden waarom in het tractaat geen afzonderlijke termijn van revisie is vastgesteld. Dit zijn wel de Voornaamste bepalingen in ons verdrag betreffende het goed recht van China om in-, uit- en doorvoerrechten van Nederlandsche handelsgoederen te heffen. Bij het bespreken van de verschillende punten, die wij in deze paragaaf zullen aanstippen, vooral die welke tot meeningsverschil aanleiding kunnen geven, wordt menigmaal over het hoofd gezien, dat de juiste weg om deze kwesties te benaderen leidt via de verdragen door China met de vreemde mogendheden gesloten. Het is niet ongewoon de douane reglementen te hooren bestempelen als een collectie willekeurige regelingen, waarvan de reden van bestaan niet begrepen wordt. Hier wordt dan vergeten, dat zij gebaseerd zijn op internationale verdragen, waar tegenover de Chineesche regeering zelf dikwijls machteloos staat. Eenige der bepalingen uit het Nederlandsche verdrag deze materie betreffende hebben wij hierboven reeds genoemd. Tot verdere ver- 57 klaring der grondbeginselen, welke aan de tariefwetgeving in China tot basis dienen, zullen wij nog eenige andere verdragsartikelen aan een vluchtig onderzoek onderwerpen. Het ontstaan van de tegenwoordige tarieven moet gezocht worden in Artikel X van het Engelsch-Chineesche Verdrag van Nanking van 1842 1), dat ons belangrijk genoeg lijkt om hier in extenso over te nemen. Het luidt: „His Majesty, the Emperor of China, agrees to esta„blish at all ports which are, by the Second Article of this „Treaty to be thrown open for the resort of British merchants, „a fair and regular tariff of extort and import customs and other „dues, which tariff shall be publicly notified and promulgated „for general information. And the Emperor further engages, that „when British merchandise shall have once paid at any of the „said ports the regulated customs and dues, agreeable to the „tariff to be hereafter fixed, such merchandise may bc conveyed „by Chinese Merchants to any province or city in the interior „of the Empire of China, on paying a further amount as transit „duties, which shall not exceed.... per cent on the tariff value „of such goods." De tarieven van in- en uitvoerrechten overeenkomstig dit artikel opgesteld, werden in Artikel I van het „Supplementair Verdrag" van Hoomun Chai (October 8, 1843) 2) goedgekeurd, maar werden ingetrokken bij Artikel I van het Britsche Verdrag van Tientsin (Juni 26, 1858) 3) waarvan artikel XXVI het samenstellen van een nieuw stel tarieven voorschreef, die volgens Art. XXVII elke tien jaar herzien zouden worden. Artikel XXIV van dit verdrag schrijft voor, dat „British subjects shall pay on all „merchandise imported or exported by them the Duties prescribed „by the Tariff". Goederen zonder toestemming der douane autoriteiten geladen of gelost kunnen geconfisceerd worden (Art. XXIX) en goederen, die ingevoerd zijn en waarop de invoerrechten voldaan zijn, mogen weder uitgevoerd worden onder bepaalde voorwaarden (Art. XLV). Ter uitvoering van de bepalingen van Artikel 26 werd een nieuwe overeenkomst tusschen Groot-Brittannië en China gesloten te Shanghai op den 8sten November 1858 4), waarbij tien „Rules of Trade" en de nieuwe tarieven vastgesteld werden. 1) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 355. 2) ibid blz. 391. 3) ibid blz. 405. 4) ibid blz. 428. 58 Deze waren in het algemeen gebaseerd zoowel voor in- als uitvoer i op een recht van 5 % van de toenmalige marktwaarde. Transito1 rechten werden bepaald op de helft der in- en uitvoerrechten. Van de „Rules of Trade" voert Rule 2 een lijst in van „Dutyfree goods" waaronder goud en zilver, vreemde munten en meel, terwijl Rule 3 een lijst vaststelt van goederen, welke als contrabande behandeld zullen worden. Een voorname plaats hieronder nemen oorlogsmateriaal en zout in — het laatstgenoemde artikel een gouvernements monopolie in China. De Fransche en Amerikaansche Verdragen van het jaar 1858, bevatten eveneens nieuwe tarieven en reglementen voor den handel. Rusland stelde zich tevreden met in Artikel IV van haar verdrag van Tientsin van 1858 te bepalen, dat hare kooplieden dezelfde rechten zouden voldoen als van de andere vreemde kooplieden geheven werden. Niettegenstaande de verdragen van 1858 voorzagen in herziening der tarieven na tien jaren, dateert de eerste revisie van 1902. Deze was zeer noodig geworden door het stijgen der prijzen der goederen in het algemeen, waardoor de in- en uitvoerrechten, welke gebaseerd waren op 5% der waarde in 1858, nu ver beneden dat gemiddelde percentage gedaald waren. De vreemde mogendheden stemden dus in herziening toe en een nieuw import tarief werd vastgesteld, door een internationale commissie, welke te Shanghai bijeenkwam. De overeenkomst draagt de dagteekeuing van 29 Augustus 1902 en het tarief werd 31 October in werking gesteld. De Nederlandsche vertegenwoordigers bij deze onderhandelingen waren de heeren D.G. Advocaat, Consul-Generaal en F. B.'s Jacob, een der leidende Nederlandsche kooplieden ter plaatse. De herziening bepaalde zich tot de invoerrechten; de uitvoerrechten bleven onaangeroerd. Daar het Engelsch-Chineesche Verdrag van 1902 in Artikel XV | in eene verdere herziening der tarieven na een tijdsverloop van tien jaar toestemde, stelde de Chineesche regeering in 1912 pogingen in het werk de herziening aan de orde te stellen; echter zonder succes. Gedurende de eerste oorlogsjaren na 1914 was het I voor een ieder duidelijk, dat China lang niet de gecontracteerde vijf percent ontving vanwege de buitengewone stijging der prijzen en een der beloften door de geallieerde mogenheden aan China gedaan, toen deze laatste Duitschland den oorlog verklaarde, was die van eene radicale herziening der invoerrechten, die inmiddels, gerekend naar het toen geldende prijsniveau, geschat werden niet 59 meer dan gemiddeld drie percent van de waarde der goederen op te brengen. Nadat de mogendheden hunne vertegenwoordigers benoemd hadden, de Nederlandsche onderhandelaars zijnde bij deze gelegenheid de heeren J. H. de Reus, Consul-Generaal, en W. Kien, Chef van de Holland-China Handelscompagnie te Shanghai, werden de bijeenkomsten geopend 5 Januari 1918. Vijftien naties waren in de Commissie van Revisie vertegenwoordigd namelijk België, Brazilië, China, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Portugal, Rusland, Spanje, Zweden en de Vereenigde Staten van Amerika. Veel tijd ging verloren, alvorens men het eens geworden was over den basis der aan te nemen waarde der goederen. Na lange discussie en voorstellen van beide zijden werd ten laatste besloten om de gemiddelde waarde der goederen gedurende de jaren 1912 tot 1916 als basis voor de berekeningen aan te nemen, terwjjl tevens goedgevonden werd, dat het dezen keer vast te stellen tarief twee jaar na den oorlog weder aan een grondige herziening zou worden onderworpen. Na afloop der vergaderingen en goedkeuring van den arbeid der gedelegeerden door hunne regeeringen werd het nieuwe tarief 1 Augustus 1919 van kracht. Wij komen nu tot de laatste herziening van 1922, die het gevolg was van het op 6 Februari 1922 te Washington gesloten „Verdrag nopens het Chineesche Douanetarief en verwante Aangelegenheden" 1), waarvan de Bijlage van Artikel I luidt: „Met het oogmerk meerdere inkomsten te scheppen om aan de „behoeften van de Chineesche Regeering tegemoet te komen, znn „de te dezer Conferentie vertegenwoordigde Mogendheden, te „weten: de Vereenigde Staten van Amerika, België, het Britsche „Rijk, China, Frankrijk Italië, Japan, Nederland en Portugal, overeengekomen : Dat de scbedulen voor de invoerrechten van China, „aangenomen door de Commissie tot herziening van het tarief te „Shanghai op 19 December 1918, terstond zullen worden herzien, „opdat het bedrag der rechten daadwerkelijk gelijk worde aan „5%, zooals is bepaald in de verschillende handelsverdragen, „waartoe China partij is." Een nieuwe herzienings-commissie werd derhalve benoemd, waarin behalve de bovengenoemde landen ook nog Brazilië, Denemarken, Noorwegen, Spanje en Zweden 1) Zie het „Verslag en Diplomatieke Bescheiden betreffende de Conferentie te Washington, October, 1921—Februari 1922" uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, 1922. 60 zitting namen. Onze onderhandelaars ditmaal waren de Consul der Nederlanden, waarnemend Consul-Generaal, de Heer W. Daniels, bijgestaan door den Heer Herbschleb, agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Shanghai. De eerste zitting dezer Commissie werd gehouden den 31sten Maart 1922 te Shanghai onder het voorzitterschap van het hoofd der Chineesche delegatie Admiraal Ts'ai Ting-kan, welke eveneens de 1918-herzieningscommissie gepresideerd had. De Commissie eindigde haar taak in September 1922 en de nieuwe schedulen voor de invoerrechten kwamen 17 Januari 1923 in werking. Wij voegen hier nog aan toe, dat Artikel IV van het bovenvermelde verdrag van Washington voorschrijft, dat na de herziening van 1922 een nadere herziening zal plaats hebben, welke in werking zal treden na verloop van vier jaren, hetgeen dus zou zijn in Januari 1927. Na deze nadere herziening zegt verder Artikel IV zullen öm de zeven jaar periodieke herzieningen van de schedulen voor de invoerrechten in China plaats hebben in stede van de tienjaarlijksche herzieningen, toegestaan in de verdragen met China. Het blijkt uit het voorgaande, dat China haar tarief autonomie volkomen verloren heeft en dat geen enkele verandering in de schedulen der invoerrechten aangebracht kan worden, welke niet door alle verdrag-mogendheden goedgekeurd is. De invoerrechten gedurende de laatste herziening van 1922 werden zoodanig berekend, dat zij gemiddeld vijf procent waren van de toenmalige waarde der goederen, berekend overeenkomstig de volgende resolutie gedurende de onderhandelingen door de Chineesche gedelegeerden ter tafel gebracht en in Mo aangenomen, namelijk- „That „the Shanghai market value for the six months October 1921 to „March 1922 be taken as the basis for the new Tariff That the quantities of goods imported be taken from the Customs „Returns for 1920. That in determining the new rates the market „value shall be considered to exceed the duty-paying value by „the present duty on the goods plus 7 percent."1) De onderhandelingen hebben steeds veranderingen der invoerrechten ten doel gehad, waar uiteraard de vreemde mogendheden overwegend belang bij hebben. Wat de schedulen der uitvoerrechten 1) The China Year Book, 1924 blz. 449. 61 betreft, deze zjjn nog steeds gebleven op de hoogte van 5 percent ad valorem, zooals in 1858 vastgesteld. Wij kunnen ons hier niet bezig houden met eene beschrijving der verschillende formaliteiten, welke vereischt worden om goederen bij invoer of uitvoer door de douane te doen passeeren. Wij nöteeren echter, dat invoerrecht verschuldigd is op alle buitenlandsche goederen, die niet op de „Duty-free list" staan. Wanneer de rechten voldaan zijn, mogen de goederen, mits nog in de origineele verpakking, binnen drie jaar weder naar het buitenland uitgevoerd worden tegen terugbetaling der bij invoer betaalde invoerrechten. Wanneer de goederen naar een tweede haven in China doorgezonden worden, staat het den importeur vrij een „Exemption Certificate" te verlangen, in welk geval de invoerrechten niet aan hem vergoed worden, maar op vertoon waarvan de goederen in de tweede haven vrij van rechten ingevoerd mogen worden. Worden echter de rechten bij wederuitvoer uit de eerste haven terug betaald, dan moeten de invoerrechten in de tweede haven weder betaald worden. Hétzelfde geldt, indien de goederen van de tweede naar een derde Chineesche open haven doorgestuurd worden, d.i. öf de invoerrechten worden terugbetaald, om opnieuw geheven te worden in de volgende haven, óf men ontvangt een bewijs van betaling en voert vrij in de derde haven in. Het beginsel is dus, dat buitenlandsche goederen slechts gehouden zijn éénmaal de invoerrechten te voldoen. Met Chineesche goederen is het eenigszins anders. Deze betalen uitvoerrechten volgens het tarief van 1858 om het even of zij naar het buitenland of naar een Chineesche open haven verzonden worden. Bij aankomst in de tweede Chineesche haven wordt bovendien nog een recht (Coast trade duty) geheven, dat gelijk is aan de helft van het in de eerste haven van uitvoer betaalde uitvoerrecht. Chineesche goederen, die aldus van een andere Chineesche haven ingevoerd geworden zijn en binnen één jaar weder uitgevoerd worden naar het buitenland mogen vrij van uitvoerrecht uitgevoerd worden en ontvangen de „Coast trade duty", bij aankomst in de haven betaald, terug, mits zij zich nog steeds in de origineele verpakking bevinden. In het kort, Chineesche goederen, direct naar het buitenland verzonden, voldoen één uitvoerrecht; indien uitvoer geschiedt naar een tweede Chineesche haven wordt bij aankomst aldaar bovendien nog het halve uitvoerrecht geheven, dat vergoed wordt bij werkelijke uitvoer in origineele verpakking. b'2 Ten slotte enkele woorden over de nadeelen, welke onafscheidelijk zijn van het tariefsysteem in China. Allereerst de beperking van de uitoefening door China van zijne souvereine rechten, wélke besloten ligt in de onmogelijkheid om zijne tarieven naar welgevallen te regelen. Zooals de positie op het oogenblik is, kan China geen enkele verandering in zijne tariefwetten aanbrengen, zonder de unanieme toestemming van alle verdragmogendheden.. Ten twé>ede is het tegenwoordige tarief onwetenschappelijk. De rechten, die geheven worden zijn uniform op de basis van vijf percent der marktwaarde der goederen in den groothandel berekend; geen onderscheid wordt gemaakt tusschen grondstoffen en eindproducten; tusschen luxe-artikelen of noodzakelijke goederen. Een verder nadeel is de afwezigheid van het element van wederkeerigheid. Dat is te zeggen, de tarieven zijn éénzijdig, unilateraal. Vrijheid van beweging der Chineesche regeering wordt terdege aan banden gelegd zonder dat daarvoor vergoeding wordt aangeboden. Buitenlandsche goederen betalen niet meer dan vijf percent in China, terwijl Chineesche goederen in het buitenland alle rechten moeten voldoen, ofschoon dikwijls vele malen dit bedrag. Een vierde nadeel is de onbuigzaamheid van het tarief, dat niet aan te passen is aan veranderde prijsniveaux en niet dienstbaar gemaakt kan worden voor fiscale behoeften van het oogenblik. Wij zullen nu van dit onderwerp afstappen en overgaan tot de Likin-heffing, het schrikbeeld der kanselarijen te Peking. Onder den term Lïkin moet men verstaan de verschillende vormen van belasting in het binnenland van China van handelsgoederen geheven. De likin heffingen dateeren van betrekkelijk recenten datum. Eeuwenlang had de belastingheffing der bevolking slechts bestaan uit de grondbelasting, een zout accijns en eenige diverse onbelangrijke belastingen. Met het instellen van likin, echter, werd dit dadelijk het belangrijkste vraagstuk van het standpunt van den buitenlandschen handel, ofschoon vreemde kooplieden niet het geheele gewicht van deze belasting voelen, beschermd als zij zijn door de voordeden bij de verdragen bedongen, die onder zekere voorwaarden vrijdom van Likin tengevolge kunnen hebben. Oorspronkelijk hief China rechten op het verkeer van handelsgoederen alleen in de zeehavens, ofschoon reeds in de oude tijden tolkantoren aan de voornaamste land-handelswegen bestonden. De behoeften van latere tijden dwongen het gouvernement tot eene 63 nieuwe belasting haar toevlucht te nemen en de likin (letterlijk: bijdrage van één duizendste) ontstond. Het te heffen bedrag was niet meer dan een tiende van één percent der waarde der goederen in transito, geïnd zoo dikwijls en op zoovele punten langs de groote landroutes als practisch mogelijk bleek. Van de likin-tax werd het eerst gehoord in 1853; deze diende toen, om de enorme uitgaven te bekostigen, welke de keizerlijke regeering gedwongen was zich te getroosten tot het bestrijden van den Taiping opstand, welke van 1852 tot 1864 een groot gedeelte van Zuid-China verwoestte. In 1861 ongeveer werd de belasting uitgebreid tot alle provinciën. Ofschoon het oorspronkelijke bedrag van één mille nauwelijks door den handel gevoeld werd, werden de schedulen spoedig verhoogd. Williams meent zelfs, dat tegenwoordig gemiddeld 2y percent verlangd wordt*). Ook ontbreekt gelijkheid in dc tarieven in de verschillende, soms naburige, provinciën geheven. Morse 2) verhaalt, hoe tusschen Canton en Wuchow, in de provincie Kwantung, een afstand van ongeveer twee honderd mijlen, er zes likin „barrières" bestaan, elk een hindernis vormende voor den vrijen handel, met de daarbij behoorende moeilijkheden, oponthoud en betaling. Langs het Groote Kanaal, tusschen Hangchow en Chinkiang (zegt Morse) vindt men likin kantoren op een gemiddelden afstand van tien mijlen van elkander en in dat gedeelte van de Kiangsu provincie, dat is het gedeelte ten zuiden der Yangtze liggende, zijn meer dan 250 „barrières", die als betaalkantoren functioneeren of preventief tegen den smokkelhandel optreden. Likin wordt geheven overal waar de provinciale overheden meenen dat de recette de kosten zal dekken en een overschot in de provinciale schatkist zal doen vloeien. Likin wordt betaald natuurlijk bij het verlaten van het land langs zee- of via landwegen; vervolgens bij het overschrijden der provinciale grens, bij het binnenkomen in de naburige-provincie en zelfs bij het passeeren der grens tusschen twee districten. Dat het een ernstige belemmering voor den binnenlandschen handel is, spreekt wel vanzelf. Vreemde kooplieden kunnen het vermijden door aan het douane kantoor in de haven van invoer hunner goederen een doorvoerbiljet aan te vragen tegen betaling van een transito-recht van 2x/2 procent der waarde, maar alle goederen niet door een dergelijke document beschermd, moeten deze extra binnenlandsche 1) E. T. Williams, China yesterday and to-day, (New-York, 1928) blz. 522. 2) Morse, The Trade and Administration of China, (London, 1918), blz. 103. 64 belasting betalen, niet ééns maar verscheidene malen, alvorens op plaats van bestemming aangekomen te znn, daargelaten nog de vertraging en schade veroorzaakt door het herhaaldelijk openen en onderzoeken der goederen. De kooplieden van alle nationaliteiten hebben reeds menigmaal beproefd, verandering in dezen toestand te brengen. Het Britsche Verdrag van September 1902 stemde toe, dat in plaats van Likin een surtax gelegd zon mogen worden op in- en uitvoer, (Art. 8, preamble) 1), met dien verstande, dat de totale invoerrechten niet meer dan 121/ï °/0, en de uitvoerrechten niet hooger dan 71/» °/0 mochten zijn — cn op de voorwaarde, dat China zich de toestemming zou verzekeren vóór 1 Januari 1904 der andere mogendheden, die in China op den voet van meestbegunstigde natie stonden. Japan eveneens sloot een verdrag in October 19032), waar in Artikel I bijna gelijkluidende bepalingen neergelegd waren voor de afschaffing van Likin, als in het Britsche Verdrag van 1902. Zoo ook de Vereenigde Staten van Amerika in het verdrag van October 1903, waar de afschaffing van Likin in Artikel 4 3) bedongen wordt Het is echter niet gelukt de bepalingen van deze artikels door te voeren, daar de gestipuleerde toestemming der overige verdragsmogendheden niet van alle verkregen werd. Likin bestaat nog steeds. Het Transito-Systeem: Buitenlandsche goederen, in Chineesche verdraghavens ingevoerd, kunnen in de haven verkocht worden, of mogen voor verkoop naar een bestemming in het binnenland verder vervoerd worden. Op dezelfde wijze is het aan buitenlanders toegestaan in een plaats in het binnenland Chineesche goederen te koopen en die naar de open haven te doen vervoeren, om vandaar naar het buitenland uitgevoerd te worden. In beide gevallen zijn de goederen gedurende het binnenlandsche vervoer onderworpen aan alle Chineesche rechten, Welke door de „barrières" en route geheven worden. Om dit te voorkomen heeft de buitenlandsche handel door de verdragen bedongen, dat al deze rechten ineens voldaan kunnen worden door afgifte door het tolkantoor in de verdraghaven van een doorvoerbiljet (transitpass), op vertoon waarvan aan de binnenlandsche fiscale autoriteiten de goederen ongestoord mogen passeeren. Het doorvoerrecht, dat voor het verkrijgen van dit privilege verschuldigd is, 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 547. 2) ibid II, blz. 618. 8) ibid I, blz. 747. tl<4 l 65 bedraagt 21/s °/0 berekend naar de marktwaarde der goederen, of wel de helft van het aan het tolkantoor verschuldigde in- of uitvoerrecht. Doorvoer (transito) van goederen valt dus als vanzelf uiteen in twee categorieën: buitenlandsche goederen ingevoerd via een tractaathaven op weg naar een binnenlandsche bestemming, en inheemsche goederen in het binnenland gekocht, welke via een open haven met buitenlandsche bestemming verzonden worden. In technische termen uitgedrukt noemt men het eerste „transit inwards" en het vervoer in tegenovergestelde richting „transit outwards". In beide gevallen mag het doorvoerrecht (transit dues) volgens de verdragen het bovengenoemde maximum niet overschrijden. Het is niet mogelijk, binnen het plan van deze Btudie om de procedure en reglementen te beschrijven, die het transito-systeem in China regelen. Wij merken slechts op, dat hier, zooals veelvuldig in de praktijk van den handel in China het geval gebleken is, het gebrek aan duidelijkheid in de verdragsbepalingen, waarop een voorrecht berust tot ernstige meeningsverschillen aanleiding gegeven heeft. Artikel XXVIII van het Britsch Verdrag van Tientsin (1858) J) zegt o.a. „But it shall be at the option of any „British Subject, desiring te convey produce purchased inland „to a Port, or to convey Imports from a Port to an inland market, „to clear his goods of all Transit dues, by payment of a simple „charge and on payment thereof a certificate shall be issued „which shall excempt the goods from all further inland charges „whatsoever." Het Chineesche standpunt nu is dat met „inland charge" doorvoerrechten (transit dues) bedoeld zijn, daar dit geheele verdrags artikel over den doorvoer naar en van een open haven handelt. Niet zoo de Engelsche opvatting, welke vrijdom van alle binnenlandsche heffingen in de woorden „exempt from all further inland charges" ziet. Van Chineesche zijde heeft men het recht opgeëischt de vreemde goederen met likin en andere rechten te mogen belasten, nadat zij eenmaal in de handen van den Chineeschen kooper in het binnenland gekomen zijn, m.a.w., dat buitenlandsche goederen, gedekt door een „transit-duty certificate" slechts vrij van verdere heffingen zijn aan de „barrières" en route, maar dat na aankomst op hun bestemming zij onderworpen zijn aan alle ter plaatse van kracht zijnde belastingen en 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 413. 5 66 verdere heffingen. De Chineesche autoriteiten verstaan dus onder de „inland charges" van het verdragsartikel doorvoer rechten alleen en niets anders. Engelsche kooplieden daarentegen houden vol, dat de betaling der doorvoerrechten (transit dues) de goederen niet alleen beschermt en route naar bestemming, maar zelfs na aankomst aldaar. De kwestie is nooit definitief uitgemaakt, maar men neemt aan, dat „transit-passes" de goederen slechts dekken en route naar en tot aankomst op een bepaalde in de pas genoemde bestemmingsplaats en niet verder. § 6. Arbitrage in Douane-Geschillen. Over verschillen van meening tusschen Nederlandsche kooplieden en Chineesche Douane-autoriteiten zegt ons Verdrag in Artikel XI het volgende: a. Indien er tusschen het tolkantoor en den eigenaar verschil ontstaat omtrent de hoe-grootheid der tarra — daar de rechten op goederen berekend worden op het netto gewicht — zuilen beide partijen gezamenlnk de werkelijke tarra onderzoeken en vast stellen; 6. in andere gevallen van geschil, niet zooals met tarra het geval is voor aanschouwelijke uitwijzing vatbaar, kan de Nederlandsche eigenaar der goederen zich binnen 24 uren tijds op zijnen consul beroepen, die daarop met het tolkantoor tot bemiddeling der zaak in overleg zal treden; c. ten opzichte der goederen, welke volgens het tarief „ad valorem" (vijf percent der waarde) belast worden, zal in geval van geschil omtrent de waarde, iedere partij twee of drie kooplieden uitnoodigen om de goederen te onderzoeken: en de hoogste prijs, waartoe één dier kooplieden de goederen zou willen koopen, zal als de waarde der goederen worden aangemerkt; en d. in geval er beschadiging aan de goederen bevonden wordt, zullen de rechten in evenredigheid van het daaruit ontstaan verlies in waarde worden verminderd en bij geschillen hieromtrent, zal ter uitwijzing gehandeld worden, evenals hierboven voor de taxatie van „ad valorem" artikelen is bepaald. Onder deze vier hoofden rangschikt ons verdrag de mogelijke geschillen tusschen douane en koopman. Dergelijke bepalingen vindt men o.a, in het Engelsch-Chineesche Verdrag van Tientsin (1858) Artikels 42, 43 en 44, en in het Fransche Verdrag van Tientsin (1858) Artikel 19, terwijl verscheidene andere landen het beroep op den Consul binnen 24 uren mogelijk gemaakt 67 hebben. Hieronder noemen wij de Amerikaansche Verdragen van Wang-Hea (1844) Art. XI, en van Tientsin (1858) Art. XX; het Belgische Verdrag van Peking (1865) Art. XXX; het verdrag van Zweden en Noorwegen van Canton (1847) Art. XI; het Portugeesche Verdrag van Tientsin (1862) Art. XLIII; het Deensche Verdrag van Tientsin (1863) Art. XLII; het Spaansche Verdrag van Tientsin (1864) Art. XXXIX en het Italiaansche Verdrag van Peking (1866) Art. XLII. Deze verdragsartikelen te zamen met de ondubbelzinnige verklaring, welke eveneens in de meeste verdragen voorkomt, nameln'k, dat China het recht heeft alle middelen aan te wenden, die haar raadzaam voorkomen öm ontduiking van rechten te voorkomen, zijn de aanleiding geweest, dat er van tijd tot tijd regels opgesteld werden, om aan deze bepalingen gevolg te geven. De tractaatbepalingen zijn echter in zooverre gebrekkig geweest, dat zij géén lichaam of Hof ingesteld hebben, waaraan het onderzoek der schuld of het bewijs der onschuld der kooplieden toevertrouwd kon worden. Het gevolg is geweest, dat de Chineesche autoriteiten zelf het initiatief hebben moeten nemen en bij administratieve besluiten deze gevallen hebben beslecht. Deze afwezigheid van een openbaar onderzoek heeft natuurlijk geleid tot de klacht, dat het recht tot volledig onderzoek der zaak niet toegestaan is, terwijl het regelen van deze soort geschillen alleen door correspondentie tusschen de Chineesche douane en den Consul der in het geval betrokken kooplieden ook zijne schaduWzgde heeft. Deze toestand leidde tot overleg tusschen de Chineesche autoritéiten en de gezanten te Peking, waarvan de uitkomst was, dat eenige regels opgesteld werden, tot welke men in douanegeschillen zijn toevlucht zou kunnen nemen. Deze „Rules for Joint Investigation in cases of Confiscation and Fine by the Custom House Authorities" (kortweg „Joint Investigation Rules"), gedateerd van 1868, bestaan uit acht artikelen, en voorzien in een formeel en openbaar onderzoek in alle gevallen van overtredingen van voorschriften der douane. Het beginsel, waarop zij berusten is, dat er gelegenheid zal gegeven worden voor een volledig onderzoek in openbare zitting, en dat, daar de straffen op overtredingen van douanereglementen tweeërlei zijn, namelijk, verbeurdverklaring (confiscation) en boeten, waarvan de eerste door de verdragen tot de competentie der Chineesche autoriteiten behoort, terwijl de laatste slechts door de vreemde consuls opgelegd kunnen worden, 68 de voorkomende gevallen ook in twee categorieën verdeeld zullen worden, al naar gelang de straf verbeurdverklaring of boete is. In gevallen van de eerste soort heeft de procedure in het douanekantoor plaats, waar de betrokken consul het recht zal hebben te zamen met de Chineesche autoriteiten een rechterszetel te bezetten. Gevallen van de tweede categorie worden in het Consulaat berecht, waar dan de Directeur der douane (Commissioner of Customs) op zijn beurt als rechter mag bijzitten. Volledig onderzoek en discussie der zaak in het openbaar wordt in alle gevallen aangemoedigd en hooger beroep op de autoriteiten der beide partijen in Peking is mogelijk gemaakt. Ofschoon van deze gelegenheid tot gemengd onderzoek weinig gebruik gemaakt is, is het bestaan van deze procedure een waarborg van onpartijdigheid in de toepassing der tractaatbepalingen op dit punt betrekking hebbende. Een andere procedure, in dit geval uitsluitend de toepassing van het invoertarief betreffende, vindt men in Tariff Rule I toegevoegd aan het import tarief, dat een bijlage vormt van het EngelsehChineesche Verdrag van Shanghai van 5 September 1902 x). Het derde lid van deze Rule luidt: „should a dispute arise between „Customs and importer regarding the value or classification of „goods, the case will be referred to a Board of Arbitration com„posed as foUows: An official of the Customs, A merchant selected by the Consul of the importer; and A merchant differing in nationality from the importer, selected by the Senior Consul". „Questions regarding procedure, etc. which may arise during „the sittings of the Board shall be decided by the majority. The „final finding of the majority of the Board, which must be announced „within fifteen days of the reference (not including holidays), will „be binding upon both parties." § 7. Havenbestuur, Tonnengelden en Loodswezen. Het bestuur van de open havens in China is in handen van een havenmeester (harbour master), die niettegenstaande hij in zijne dagelijksche werkzaamheden de vrije hand heeft, toch geplaatst is onder het oppertoezicht en onder de orders van den Directeur van den Douanedienst ter plaatse, den „Commissioner of Customs", 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 592. 69 die op zijn beurt tegenover de Chineesche autoriteiten voor een goed beheer der haven verantwoordelijk is. De grenzen der havens worden bepaald door het Douane bestuur, eveneens de grenzen binnen welke het laden en lossen van goederen toegestaan is. Een Havenreglement (harbour regulations) wordt in elke haven door den Commissioner of Customs uitgevaardigd. Zij zijn alle op dezelfde leest geschoeid en rangschikken de stof onder de volgende hoofden: Harbour Limits, Anchorages, Munitions, Mineral Oil, etc. Infectious Diseases, Conservancy en Miscellaneous. Eenige der voornaamste punten uit de havenreglementen zijn: schepen zullen na aankomst in de haven legplaats nemen op een door den havenmeester aangewezen ankerplaats. Schepen zullen meren volgens order van den havenmeester en zullen hun ankerplaats niet zonder vergunning veranderen; speciale ankerplaatsen zijn aangewezen voor schepen, die munitie en ontplofbare stoffen aan boord hebben. Schepen met olie, arak, enz. en dergelnke brandbare lading ankeren eveneens op speciaal daarvoor aangewezen plaatsen. Schepen met besmettelijke ziekte aan boord zullen de Quarantaine Reglementen moeten volgen. Kaaimuren, pieren of aanlegplaatsen mogen niet gebouwd worden, noch mag eenig werk in de haven of aan de havenoevers ondernomen worden, zonder toestemming van den havenmeester. Boeien mogen niet neergelegd worden, zonder toestemming van en inspectie door dezelfde autoriteit, die bovendien voortdurende controle over de boeien blijft uitoefenen. Ballast, asch of andere voorwerpen mogen niet in de haven geworpen worden, en in het algemeen zijn de internationale regels betreffende het gebruik van een haven van kracht. De havenmeester is tevens belast met het toezicht op het loodswezen en op de bebakening en betonning binnen de grenzen zijner haven. Tonnengdden worden nog steeds geheven volgens de bedragen in ons tractaat in Artikel VIII vastgelegd, namelijk vier mace voor schepen metende 150 Engelsche tonnen of 86 Nederlandsche lasten, of hooger. Indien de ruimte niet meer dan 150 tonnen bedraagt, zal het verschuldigde tonnengeld één mace x) per gemeten Engelsche ton znn. Tonnengelden moeten voldaan worden door koopvaardijschepen van alle nationaliteiten ééns in de vier maanden. Een vaartuig mag 48 uur in de haven zijn, zonder tonnengelden te betalen, maar het bedrag wordt geacht verschuldigd 1) 1 mace is ongeveer f 0.20. 70 te zijn, zelfs vóór het verstrijken van dezen termijn, zoodra het schip begint te laden of te lossen. Oorlogsschepen, booten voor den loodsdienst bestemd en plezierjachten znn vrij van tonnengelden — niet echter de z.g. toeristenschepen. Wanneer de tonnengelden betaald zijn, wordt ten bewijze daarvan een Certificaat afgegeven bij de uitklaring van het schip en vanaf dien dag behoeven voor een periode van vier maanden geen verdere tonnengelden voldaan te worden. Behalve de drie genoemde categorieën znn ook nog de volgende vaartuigen speciaal vrijgesteld van het betalen van tonnengelden: a. vaartuigen, die alleen gebruikt worden voor het vervoer tusschen verdraghavens van passagiers, bagage, brieven, levensmiddelen en andere goederen, die vrij van recht zijn; b. koopvaardijschepen, die binnen 24 uren na aankomst weder vertrekken, zonder lading geladen of gelost te hebben — persoonlijke bagage, goud en zilver en vreemde munten uitgezonderd — en niet meer dan 20 passagiers aan boord hebben, binnenkomende of uitgaand; c. schepen, die zich bij de douane aanmelden als de haven binnengevallen zijnde wegens zeenood of voor reparatiën (hierin begrepen stoombooten, die gedwongen zijn geweest binnen te loopen om kolen te laden) en die weder vertrekken, zonder goederen geladen of gelost te hebben — behoudens speciale vergunning tot het lossen van lading, indien dit voor de herstelling noodig mocht binken. Indien de bovengenoemde vaartuigen in het bezit van een viermaandsch certificaat zijn, wordt daarmede als volgt gehandeld: a. indien het schip noodgedwongen binnengevallen is, wordt de geldigheidsduur van het certificaat verlengd met het aantal dagen, dat het schip in de haven was; b. indien het schip herstellingen moet ondergaan, wordt eveneens het aantal dagen in de haven aan de vier maanden toegevoegd; c. in geval van fraude zal een boete opgelegd worden gelijk aan tweemaal het bedrag, dat men getracht heeft te ontduiken. Het toezicht over het loodswezen is eveneens aan den Douanedienst opgedragen. Elke haven heeft zijn plaatselijk reglement voor de loodsen, maar de Inspecteur-Generaal van den Douanedienst heeft reeds in 1868 een algemeen reglement voor geheel China afgekondigd, hetwelk nog grootendeels van kracht is. Over het loodswezen bevat ons verdrag met China niets. Wel vindt 71 men er melding van gemaakt in de verdragen van verscheidene der andere mogendheden. Zoo zegt het Italiaansch Verdrag van Peking (1866) Art. XXXIV, I) dat de loodsgelden en alle andere zaken het loodswezen betreffende geregeld worden tnsschen de vreemde consuls en de Chineesche autoriteiten. De Britsche, Amerikaansche, Fransche, Belgische, Zweedsch-Noorsche, Portugeesche, Deensche, Spaansche en Japansche Verdragen (wij zullen de artikelen niet verder opnoemen) stipuleeren alle, dat hun schepen, de havens van China binnenkomende, loodsen in hun dienst mogen nemen. Artikel XI van het Fransche Verdrag van Whampoa (1844) 2) zoowel als Artikel XV van bet Fransche Verdrag van Tientsin (1858) 8) stipuleeren, dat de loodsen een vergunning moeten hebben en dat de loodsgelden door de Consuls bepaald moeten worden. Wij zullen tot slot van deze paragraaf nog eenige bepalingen uit het Reglement van den loodsdienst van China noemen: Een reglement voor den loodsdienst in de verschillende open havens zal opgesteld worden door den plaatselijken havenmeester in overleg met de vreemde Consuls en de Kamers van Koophandel, welke tevens de bevoegdheid hebben het aantal der loodsen, zoowel als hun tarief vast te stellen. Onderdanen, burgers of protégés van de verdragmogendheden, gelijkelijk met de Chineezen en zonder onderscheid van nationaliteit, zijn tot de positie benoembaar door een „Board of Appointment". Deze „Board" zal bestaan uit den havenmeester, als President optredende, den oudstaanwezenden loods en twee personen door trekking te kiezen uit een lijst, opgemaakt en afgekondigd door den havenmeester in overleg met de Consuls en Kamers van Koophandel. Vacante plaatsen worden door vergelijkend examen vervuld. Meerderheid van stemmen der leden der „Board" besluit over toelating der candidaten. Het patent der loodsen (pilot's licences) wordt uitgereikt door den Directeur der Douane in naam en ten behoeve van het Chineesche Gouvernement. Patenten, uitgereikt aan vreemdelingen moeten door den Consul, waaronder zij ressorteeren, ingeschreven en geviseerd worden. Loodsen staan onder de orders van den havenmeester, die gerechtigd is hen te schorsen of te ontslaan, behoudens beroep door den loods op zijn Consul binnen 1) Treaties, Conventions, eto. II, blz. 446. 2) Treaties, Conventions, eto, I, blz. 776. 8) ibid blz. 822. 72 drie dagen. Een loods, welke zijn functie uitoefent, zonder daartoe gerechtigd te zijn, wordt door zijne nationale autoriteiten vervolgd, terwijl een schipper, die gebruik maakt van een loods, die niet in het bezit is van een geldige vergunning beboet kan worden met een som van honderd taels (ongeveer Fl. 200). Loodsbooten moeten eveneens als zoodanig bij den havenmeester ingeschreven zijn, ten bewijze waarvan een Certificaat en een nummer uitgereikt zullen worden. B. Verdragen, Overeenkomsten en andere Bescheiden, gesloten of gewisseld tusschen China en Nederland, te zamen met andere Mogendheden. In Sectie A hebben wij behandeld de verdragen en overeenkomsten, waar alleen China en Nederland partijen waren en met de bepalingen van ons verdrag met China tot basis hebben wij toen gelegenheid gehad, de meeste der verdragen tusschen China en andere mogendheden eveneens aan een kort overzicht te onderwerpen. In al de aangehaalde verdragsartikelen hadden wn echter te doen met verdragen tusschen China en een der verdragsmogendheden afzonderlijk. China-Nederland, China-Frankrijk China-Engeland, enz. In deze sectie nu gaan wij over tot de collectieve verdragen, d.w.z. de verdragen gesloten tusschen China aan de eene zijde, met de verschillende rijken gezamenlijk aan de andere. De voornaamste van deze soort staatsstukken zijn wel die, welke bedoelden, de normale diplomatieke betrekkingen te herstellen, die door de onlusten te Peking in 1900 zoo plotseling verstoord waren. Dit zijn: I. het antwoord der Chineesche gevolmachtigden op de gezamenlijke nota der Mogendheden van 22 December 1900, nopens het herstel van normale betrekkingen (16 Jan. 1901; *). II. „Protocole Final", betreffende het herstel der betrekkingen 7 Sept. 1901); 8). III. Protocollen betreffende de verdeeling onder de Mogend- 1) Mac Murray, I, blz. 309. 2) Treaties, Conventions, eto. I,- blz. 303. 73 heden der „Boxer" schadevergoedingen (14 Juni 1902 1) en 2 Juli 1905) 2). IV. Overeenkomst nopens het herzien van het tarief der invoerrechten (29 Augustus 1902) 3). V. Protocol betreffende het bestuur van het Legatiekwartier te Peking (13 Juni 1904 4). Artikels 1 en 3 van het „Portocole final" handelen over den Duitschen Gezant en den kanselier der Japansche Legatie, die hun leven lieten gedurende de onlusten; Art. 6 stelt het bedragvast der schadevergoeding aan de Mogendheden te betalen voor de geleden verliezen; de verbetering der Peiho en Wangpoo rivieren vormt het onderwerp van Artikels 6 en 11, terwijl de exclusieve rechten in het Legatiekwartier, de kwestie der torten te Taku en de hervorming van het Chineesche Ministerie van Buitenlandsche Zaken in artikels 7, 8 en 12 behandeld worden. , Overeenkomstig de bepaling van Artikel 6 van dit protocol, waarin een vermeerdering der invoerrechten aan China beloofd werd, vond herziening plaats. De onderteekening der nieuwe overeenkomst had plaats op 29 Augustus 1902. De schadevergoeding welke China genoodzaakt was te betalen, bij het protocol van 7 Sept. 1901 bedroeg 450 millioen haikwan taels (In Artikel VI, (a) wordt 1 tael gerekend op fl. 1.796). De verdeeling van deze som over de verschillende mogendheden wordt geregeld bij de Protocollen van 14 Juni 1902 en 2 Juli 1905. Ten slotte hebben wij nog het protocol van 13 Juni 1904, waarbij het bestuur over de Legatiewijk te Peking, bij Artikel VII en annex 14 van het Protocole Final aan de Mogendheden afgestaan, definitief geregeld werd. Verder behoort nog tot de internationale overeenkomsten door China gesloten: VI. de overeenkomsten nopens de Hwangpu Rivier, van 27 September 1905 6) en 9 April 1912 6). Deze zijn het gevolg van de bepalingen opgenomen in het internationale protocol van 1901, Art. XI en Annex 17, en be- 1) Mac Murray I, blz. 311. 2) ibid I, blz. 319. 3) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 953. 4) Mao Murray, I, blz. 315. 5) ibid I, blz. 531. 6) ibid II, blz. 954. 74 oogen deze kwestie verder op bevredigende wijze te regelen. Ten slotte moeten wij onder deze categorie nug vermelden: VII. de verdragen en resoluties betreffende China tusschen de Negen Mogendheden te Washington gesloten (Febr. 1&J2).') De voornaamste hiervan zijn de volgende verdragen: / a. Verdrag tot duurzame regeling van de toestanden in het Verre Oosten. (6 Februari 1922.) 6. Verdrag nopens het Chineesche Douane tariet en verwante aangelegenheden (6 Februari 1922.) Ook de volgende resoluties zijn voor ons van belang, namelijk: c. Drie Resoluties nopens de exterritorialiteit in China. d. Resoluties nopens de buitenlandsche postkantoren in China. e. Resolutie nopens buitenlandsche troepen met inbegrip van politie- en spoorwegwachten in China. f. Resolutie nopens buitenlandsche draadlooze seininrichtingen in China. g. Resolutie nopens mededeeling van overeenkomsten met betrekking tot China. h. Resolutie nopens de unificatie van de Chineesche spoorwegen onder Chineesch beheer. i. Resolutie nopens den Chineeschen Oosterspoorweg. j. Chineesche verklaring nopens vervreemding van Chineesch grondgebied. . k. Chineesche verklaring nopens handhaving van de tegenwoordige inrichting van den douanedienst. In aanmerking nemende het reeds aangehaalde volledige rapport door den Minister van Buitenlandsche Zaken over de Conferentie van Washington gepubliceerd, meenen wij hier kort te mogen zijn. Wat van gewicht is, zijn niet de concrete resultaten, ofschoon op zichzelf niet gering, door de Conferentie bereikt, maar meer nog de grondbeginselen, waarover de mogendheden het eens geworden zijn, die deze Conferentie van zulk historisch belang gemaakt hebben in de geschiedenis der buitenlandsche betrekkingen van China. Deze beginselen, welke eene duurzame regeling van de toestanden in het verre Oosten beoogen, komen vooral tot uiting in het verdrag tusschen de negen mogend- 1) Verslag en Diplom. Bescheiden betreffende de Conferentie te Washington, October 1921—Februari 1922, uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, 1922. 75 heden onder (a) genoemd. Het daarop volgend verdrag (6) is voor ons van gewicht voor de herziening der invoer tarieven die het toestaat en wel allereerst wegens de belofte om de schedulen binnen het kader van de bestaande verdragen tot de volle 5% ad valornm op te voeren. Dit is reeds geschied en het nieuwe tarief van invoerrechten werd vanaf 17 Januari 1923 ingevoerd. Verder bepaalde dit verdrag, dat eene bijzondere conferentie bijeengeroepen zou worden, bestaande uit vertegenwoordigers der mogendheden te Washington vergaderd, en zulke andere machten als tot deelneming gemachtigd waren, met het doel de spoedige afschaffing der „likin" rechten voor te bereiden en het uitvoeren der bepalingen der Verdragen van 1902 en 1903 op dit punt te bevorderen. In afwachting van dit te bereiken resultaat zou deze bijzondere conferentie machtiging kunnen verleenen tot eene extra heffing van 2\°/0 ad valorem op ingevoerde goederen, die voor weelde-artikelen zou kunnen worden verhoogd tot een bedrag 5% ad valorem niet te boven gaande. Deze bijzondere conferentie was bestemd om binnen drie maanden na het van kracht worden van het bovengenoemde verdrag van 6 Februari 1922 bijeengeroepen te worden, maar is tot heden nog niet tot stand gekomen. Onder de Resoluties te Washington aangenomen zijn voor deze studie de drie resoluties nopens de exterritorialiteit (c) van veel belang, deze zijn daarom ook in extenso in bijlage F afgedrukt. Zooals men ziet, beoogen deze resoluties het instellen van eene Commissie, welke tot taak zal hebben de tegenwoordige toestanden met betrekking tot de toepassing der exterritorialiteitsrechten aan een grondig onderzoek te onderwerpen, ten einde aan de verschillende regeeringen aanbevelingen te kunnen doen nopens de middelen, die tot verbetering en het afschaffen der bestaande rechten der mogendheden op dit gebied kunnen leiden. C. Overeenkomsten, China betreffende tusschen Nederland en andere Mogendheden gesloten. Tot besluit van dit hoofdstuk noemen wij nog twee gevallen, waarin Nederland met een ander land nota's gewisseld heeft betreffende China buiten de medewerking van dit land om. Het zijn: I. Wisseling van Nota's tusschen Nederland en Groot-Brittannië nopens de wederzijdsche bescherming van handelsmerken in China (Britsche Nota van 15 Augustus 1904 en het 76 Nederlandsche antwoord van 7 September 1904), *) en II. Wisseling van Nota's tusschen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Nederland betreffende de wederzijdsche bescherming van handelsmerken in China (23 October 1905) 2). Het doel van deze Nota's blijkt voldoende uit de hierboven aangehaalde titels. 1) Mac Murray, I, blz. 490. 2) ibid blz. 540. HOOFDSTUK III. Exterritorialiteit en Consulaire Jurisdictie» A. De Theorie» Geschiedenis en Oorsprong van Exterritoriaal Recht. § 1. Algemeene Beschouwingen. Het recht van exterritorialiteit, dat de Nederlandsche kooplieden, tegelijk met alle buitenlanders, in China genieten, is van dusdanig overwegend belang, zoowel voor hen persoonlijk, als voor den handel der vreemdelingen in het algemeen, dat het wel geen verontschuldiging behoeft om iets langer bij dit interessante leerstuk stil te staan en een verklaring te geven, hoe dit buitengewone voorrecht, — want als zoodanig moet het beschouwd worden, — ontstaan is en op welke wijze het zich ontwikkeld heeft. Over het juiste woord, waarmede deze bijzondere rechtstoestand aangeduid moet worden, bestaat verschil van meening. Piggott*) zegt: „The words „exterritoriality" and „extra-territoriality" are „treated by some writers as identical; by others as indicating, „the first, the privilege of ambassadors and their suites; the „second, the treaty privilege nnder which consular jurisdiction „has been established in the East. Both these privileges are, „however, more correctly described as „exterritorial". On the „other hand, the government of these privileged persons by their „own authorities from home is „extra-territorial". Beide uitdrukkingen worden in de tegenwoordige litteratuur over dit onderwerp gebezigd zonder dat onderscheid, op de wijze, zooals hierboven aangegeven, in de beteekenis der woorden wordt gemaakt. Wij zullen in deze studie de meer eenvoudige termen „exterritorialiteit" en „exterritoriaal'' bezigen. 1) Piggott, Exterritoriality, (Londen, 1907), blz. 2. 78 Het is een algemeen erkend grondbeginsel van het volkenrecht, dat de rechtsmacht, of het staatsgezag, van eiken onafhankelijken Staat, krachtens znn souvereiniteit, zich uitstrekt over alle personen en hunne goederen, die zich binnen het territoir van den Staat bevinden. Ook vreemdelingen en hunne bezittingen zijn volgens deze stelling aan de landswetten onderworpen, zoodra de grenzen van het vreemde land overschreden zijn. ') Een uitzondering op, of, beter, een beperking van dit beginsel van de souvereine jurisdictie van een onafhankelijken staat vormt het Exterritorialiteitsrecht. Dit zou omschreven kunnen worden als een privilege of uitzondering, bestaande uit een beperking der territoriale souvereiniteit van een land ten opzichte van zekere personen of plaatsen, die onder internationaal recht het voorrecht genieten buiten de jurisdictie te blijven van den Staat, binnen welks grenzen zij zich bevinden; of wel, exterritorialiteit is het beginsel, door het volkenrecht erkend, krachtens hetwelk een staat zekere souvereine functiën uitoefent binnen het territoir van een anderen Staat. Het recht van exterritorialiteit is dientengevolge een recht van onttrekking aan, of uitzondering op plaatselijke jurisdictie, waarmede dan moet worden verstaan de vrijstelling van de naleving van locale wetten, enz., toegekend door een souvereinen staat, door middel van tractaten, of tengevolge van gewoonte, waarbij uitdrukkelijk of stilzwijgend, aan vreemdelingen binnen zijn jurisdictie het recht wordt gegeven hunne nationale wetten geheel of gedeeltelijk te behouden. Hugo de Groot, een der eerste schrijvers, die dit onderwerp aangeroerd heeft, spreekt slechts over ambassadeurs als niet onderworpen zijnde aan de jurisdictie van den staat, waar zij zich bevinden: „ .... que la commune coutume qui soumet a la loi „du lieu quiconque se trouve sur le territoire d'autrui, souffrit „exception pour les ambassadeurs; et que, de même que par une „sorte de fiction ils sont pris pour les personnes de ceux qui les „envoient. ...... de même, par une fiction semblable, ils fussent „réputés aussi fcomme étant hors du territoire („extra territorium"); „d'oü ils ne sont pas régis par le droit civil du peuple chez lequel ils vivent...." *). Later werd dit uitzonderingsrecht niet 1) Zie o.a. Oppenheim, Vol I, § 124; Liszt, § 8; Fauchille, Tome I, § 263; en Hall, § 10. 2) H. de Groot, Droit de la Guerre et de la Paix, livre II, ohap, XVIH, § 4, no. 5, Vertaling van P. Pradier-Fodéré. 79 alleen toegepast op staatshoofden en hunne vertegenwoordigers, maar ook op hun gevolg en eigendommen, oorlogsbodems en gewapende troepenmachten, welke zich buiten hun land ophielden, welke allen, ofschoon tijdelijk in het buitenland verblijf houdende, door een wettelijke fictie geacht werden als zich nog bevindende binnen het rechtsgebied van het eigen land. De Martens 2) schrijft hierover „L'Ensemble des immunités, dont jouissent les agents „diplomatiques est désigné par le mot: „exterritorialité". Par cette „fiction on suppose, que le ministre quoique résidant actuellement „en pays étranger, demeure encore sur le territoire de son propre „souverain". Wheaton s) voegt hier nog aan toe —, en dit is van belang, wanneer wjj later de toestanden in China zullen behandelen —, dat „this fiction of extra-territoriality could not be „erected and supported against the will of the sovereign of the „territory. He is supposed to consent to it." Het ligt buiten het bestek van deze studie om hier verder in bnzonderheden de ontwikkeling van het exterritorialiteitsbegrip na te gaan. Wij merken slechts op dat, terwijl in den beginne het beginsel der exterritorialiteit beperkt was tot de categorieën hierboven genoemd, het later een veel ruimere toepassing vond door gewoonte of wel door verdragen, in landen, gewoonlijk Mohamedaansche of heidensche, (pays hors chrétienté), waar de overheid verondersteld was niet competent te zijn de rechtsmacht uit te oefenen over vreemdelingen, onderdanen van Christelijke Staten, die in het land hun verblijf hadden. Féraud-Giraud 4) beschrijft dezen toestand met de volgende woorden: „Lorsqu'il existe entre „duex peuples une trés grande différence sous le rapport de la „religion, des moeurs, des lois et des coutumes, des rapports durables „et suivis ne sont possibles qu'autant que celui de ces peuples, „que son activité attire sur le territoire de 1'autre, y trouve des „garanties exceptionnelles, sans lesquelles il n'existe aucune sécurité „pour les personnes ni pour les biens." Onder de „garanties exceptionelles" noodzakelijk om de veiligheid van personen en hunne bezittingen te verzekeren, neemt wel een eerste plaats in de onafhankelijkheid van de locale rechtspraak, die den vreemdeling 1) Oppenheim, Vol. I, § 144. 2) Ch. de Martens, Guide Diplomatique, 5 ed. blz. 89. 8) Wheaton, Elements of International Law, 8 ed, § 98. 4) Féraud-Giraud, De la jurisdiction francaise dans les Echelles du Levant et de Barbarie, (Paris, 1866,) Tome I, blz. 29. 80 onttrekt aan de wetten van het land, waar hij verblijf houdt en de mogelijkheid hem, ofschoon in het buitenland verblijf houdende, te stellen onder zijn nationale rechtspraak en wetten. Om te bewijzen dat dit geen denkbeeldige noodzakelijkheid was, behoeft slechts in herinnering gebracht te worden, dat in het Mohammedaansche geloof de Koran niet alleen de bron is van de Mohammedaansche religie maar tevens van het burgerlnke recht en dat een van de voornaamste leerstukken van deze bron van geloof en recht is het voeren van een verdelgingsoorlog tegen alle ongeloovigen. Het was dus noodzakelijk voor Christelijke staten om verdragen met de Mohammedaansche landen af te sluiten, waarbij de rechtspositie van de in deze landen verblijf houdende Christenen vastgesteld werd en voor hen exterritoriale rechten bedongen werden. Dit is dus zoowel de oorzaak als de verklaring van die verzameling tractaten tusschen Europeesche en Mohammedaansche landen gesloten, welke algemeen onder den naam van „Capulaties" bekend staan. De voornaamste privileges door de Capitulaties aan vreemdelingen, in Turkije woonachtig, verleend, zijn: recht van verblijf, onschendbaarheid van het domicilie, recht van reizen en handeldrijven, vrijheid van godsdienst, vrijdom van sommige belastingen, consulaire vertegenwoordiging, en rechtspraak uitsluitend voor de nationale rechtbank van den gedaagde. De Consul werd beschouwd als de Vertegenwoordiger van zijn land en rechter over zijne landgenooten. Behalve met deze functies was de Consul nog belast met het behartigen der handelsbetrekkingen en het bevorderen van den handel. Het blijkt dus, dat, door gewoonte, of door verdragen, Consuls een geheel andere positie verkregen in Mohammedaansche en andere niet-Christelijke landen dan die welke zij in Christelijke staten genoten. Het recht van jurisdictie, enz., dat de consulaire vertegenwoordigers van Westersche Mogendheden in enkele niet-Christelijke rijken hebben, moet dus wel onderscheiden worden van de veel minder omvattende prerogatieven die vreemde Consnls in Christelijke staten bezitten 1). Om verder hier uitvoerig de capitulaties in het bijzonder, en den rechtstoestand van Christenen in Mohammedaansche landen in het algemeen, te behandelen zou ons van ons doel afvoeren. Voor verdere bijzonderheden hierover wordt verwezen o.a. naar de 1) Oppenheim, op oit. § 418. 81 uitnemende werken van van Oordt *) en van Kramers 2), terwijl het moderne standpunt betreffende de gevolgen der afschaffing der capitulaties het onderwerp is van een memorandum „submitted „on behalf of the non-official British commnnity in Constanti„nople", onlangs verschenen in verband met de onderhandelingen te Lausanne. 3). Wij hebben dus gezien, hoe, gedwongen door de omstandigheden, het voorrecht van jurisdictie over eigen landgenooten was verkregen voor de Consuls der Europeesche mogendheden, die in de landen van den Islam gevestigd waren. Deze voorrechten werden bevestigd of zelfs uitgebreid, van tijd tot tijd, indien nieuwe tractaten gesloten werden, en toen de Westersche naties betrekkingen aanknoopten met nog verder Oostwaarts gelegen landen, zooals Siam, China en Japan, alwaar de omstandigheden het eveneens ongewenscht maakten er hunne onderdanen aan de landsrechtspraak te onderwerpen,* lag het voor de hand, dat ook hier het recht van consulaire jurisdictie bedongen werd. Het exterritorialiteitsrecht, dat zich allengs in China ontwikkeld heeft, is uitgebreider, dan de voorrechten (capitulaties) vroeger in de Mohammedaansche landen van kracht. Het kan ook niet bogen op de geschiedkundige rechtvaardiging dezer laatste, die overblijfselen zijn van middeleeuwsche toestanden, terwijl het systeem in het verre Oosten rust op verdragen of overeenkomsten van betrekkelijk recenten datum behoudens de gevallen in de vólgende paragraaf genoemd. Het verschilt dus hierin fundamenteel van de exterritoriale voorrechten van oudsher aan staatshoofden en diplomatieke vertegenwoordigers toegestaan, welke op „courtoisie" berust. De exterritorialiteit van diplomatieke vertegenwoordigers sluit de onttrekking aan de wetten van het land van verblijf in, terwijl de voorrechten door vreemdelingen in het algemeen in het Oosten genoten minder veel omvattend zijn in de verschillende landen. 1) J. van Oordt, Do Privaatrechterlijke toestand van den Nederlandschen Koopman in de landen van den Islam (Leiden 1899). 2) J. H. Kramers, Strafrechtspraak over Nederlanders in Turkije (Amsterdam), 1915. 3) The Capitulations, what they are, and what effeot their abolition will have (London, 1922). Zie ook: Prancois, De afschaffing der Turksohe Capitulaties» Economisoh-Statistisohe Berichten, 19 en 26 September 1923. 6 82 Maar beide soorten rechten, — die, welke op gewoonte berusten en die welke hun oorsprong aan verdragen ontleenen — hebben dit gemeen, dat de gevolgen gewoonlijk verbonden aan verblijf in een vreemd land hier niet aanwezig zijn en dat de landswetten ten opzichte der vreemdelingen buiten werking zijn gesteld, in zoover als de lands-overheid in meerdere of mindere mate van de haar toekomende rechtsmacht afziet. *). De exterritoriale rechten worden gewoonlijk uitgeoefend: a. door middel van wetgeving door de wetgevende macht van het moederland, dat op deze wijze wetten en regelingen uitvaardigt, welke bindend zijn voor haar justiciabelen in de exterritoriale landen; b. door het bekleeden met de noodige macht van de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in de betreffende exterritoriale landen en, eveneens, c. door het instellen van consulaire of, zoo noodig, andere rechtbanken door beroepsrechters voorgezeten, die voor een goede uitoefening der rechtspraak moeten zorg dragen. Wij vestigen hier nog de aandacht op het feit, dat de rechten, welke een staat uit hoofde van exterritorialiteit binnen het gebied van een anderen staat uitoefent, niet voortspruiten uit de souvereiniteit van den eersten staat, doch beschouwd moeten worden als de gedelegeerde rechten, door middel van verdragen, dus met speciale toestemming van den souverein van den tweeden staat aan den eersten opgedragen. 8). Hieruit volgt, dat de souvereiniteit en judicieele onafhankelijkheid van den exterritorialiteit verleenenden staat — behoudens de bepalingen van het verdrag — intact blijft, terwijl bovendien de logische gevolgtrekking gemaakt mag worden, — en dit is het standpunt door China gehuldigd —, dat de bedoelde rechten slechts verleend worden tot tijd en wijle de territoriale souverein bij machte is zelf de plichten van rechtspraak en de volle bescherming der vreemdelingen binnen znn gebied weder over te nemen en volgens Westersche begrippen op bevredigende wijze uit te oefenen. Exterritorialiteit onttrekt vreemdelingen aan den localen rechter van de plaats, waar zij verblijf houden, en ontslaat hen van het nakomen der locale wetten en verordeningen tenzij deze door de eigen nationale autoriteiten toepasselijk verklaard zijn. 1) Figgott: Exterritoriality, blz. 3. 2) ibid blz. 5. 83 § 2. De Exterritoriale Rechten in China. Exterritoriale jurisdictie was in China reeds bekend in de negende eeuw. Nederbragt *), eene passage uit het bekende werk van Chau Ju-kau 2) citeerende, heeft er reeds aan herinnerd, dat er in de negende eeuw belangrijke nederzettingen van Mohammedanen waren in Canton, en later in Hangchow en Mingchow, die onder hun eigen „head-men" stonden door de Chineesche overheid aangesteld. Ook in andere gevallen heeft China in de jurisdictie van vreemden over hun eigen landgenooten berust. Zoo bestaan er onafhankelijke volksstammen in de Zuidelijke provinciën van China, de oorspronkelijke aborigine bevolking van het land, welke door hun eigen hoofden, T'oe-Ssü genaamd, geregeerd worden onder toezicht maar zonder inmenging van de Chineesche overheid. Deze T'oe-Ssü wier ambt erfelijk is, bestaan nog. Zij hebben een zeker aantal dorpen onder hun jurisdictie. Elk dorp staat onder een afzonderlijk hoofd, welke aan den T'oe-Ssü verantwoordelijk is, die op zijn beurt weder onder het oppertoezicht van den Chineeschen bestuurder van het district staat. Maar met deze enkele uitzonderingen kan men aannemen, dat de kwestie van vreemde jurisdictie binnen het Chineesche rechtsgebied niet van practische belang was totdat het Hemelsche Rijk in nauwe aanraking kwam met Westersche volken. We hebben reeds hierboven in Hoofdstuk I de historische ontwikkeling der buitenlandsche handelsbetrekkingen van China gevolgd en zullen ons dus hier tot de politieke zijde van het verkeer met vreemdelingen beperken. De vroegste verdragen door China gesloten waren die, welke met haar grooten buurman aan de landzijde, het Moscovische Rijk, aangegaan werden. Het allereerste was het verdrag van Nipchu of Nerchinsk, geteekend 27 Augustus 1689. 3) Artikel VI van dit verdrag bevat de volgende bepaling: „But if hereaftér any of the subjects of either nationality „pass the frontier for private business, and commit crimes of 1) J. A. Nederbragt, „Pénétration Pacinque" in China ('s-Gravenhage 1918), § 11. 2) Chau Ju-kua, On the Chinese and Arab Trade, vertaald door F. Hirth 8) Treaties, Conventions, etc. I blz. 6. 84 „violence to property and life, they are at once to be arrested „and sent to the frontier of their own country and handed „over to the chief local authority who will inriict „on them the death penalty as a punishment of their „crimes." Het volgende verdrag tusschen beide landen gesloten was het tractaat *) geteekend 24 October 1727, waarvan de ratificatie 14 Juni 1728 te Kiakhta uitgewisseld werd, waarom dan ook dit verdrag gewoonlijk het verdrag van Kiakhta genoemd wordt. Artikel X hiervan bevat de volgende zinsneden: „Ceux qui „passent la frontière et volent des chameaux ou de bétail „seront remis a leurs juges naturels, qui les condamneront a „payer dix fois, et en cas de recidive, vingt fois la valeur de „la chose volée; pris une troisième fois ils seront punis „de mort." De „Supplément au traité de paix conclu le 24 Octobre 1727" gedateerd 18 October (oude stijl) 1768 zegt onder andere 2) „les sujets de 1'Empire du Centre (China) qui auront commis des „brigandages seront livrés, sans distinction de personnes au tribu„nal qui gouverne les provinces extérieures,3) et punis de mort: „les sujets des Oros seront livrés a leur sénat, pour subir la même „peine." Het niet te onderschatten belang der bovenaangehaalde artikelen is, dat hier duidelijk uit blijkt, hoe van één tot twee eeuwen, vóór de verdragen tusschen China en de maritieme mogendheden bestonden, reeds het beginsel der exterritorialiteit door eerstgenoemd land aangenomen en schriftelijk vastgelegd was, niet alleen, maar ook dat hier dat recht voor beide partijen op gelijken voet bedongen was, zoowel voor Moscovië in China als voor China op Moscovisch grondgebied. Het moet echter gezegd worden, zooals uit den tekst blijkt, dat de bepalingen bedoeld waren voor de onderdanen der beide rijken, nabij de grenzen wonende, en niet voor de bevolking in het algemeen in het binnenland. Zelfs het Russisch-Chineesche tractaat van Kuldja, dat 25 Juli 1851 geteekend werd, dat is dus bijna tien jaren, nadat het Engelsche tractaat van Nanking (1842) reeds het beginsel der eenzjjdige 1) Treaties, Conventions, etc., I, blz. 28. 2) ibid,, I, blz. 62. 3) Bedoeld wordt hier het Chineesche Tribunaal der buiten-provinciën. 85 exterritorialiteit vastgelegd had, stond in Artikel X1) nog de wederzijdsche jurisdictie toe, en het was niet vóór 1858, bij het tractaat van Tientsin, dat Rusland in Artikel VII2) dezelfde concessies met betrekking tot exterritorialiteit verkreeg reeds eerder aan Groot-Brittannië en Frankrijk gegund. Het is tevens niet van belang ontbloot er nog op te wijzen dat Artikel IX van het verdrag van Handel en Scheepvaart 13 September 1871 3) te Tientsin tusschen Japan en China gesloten eveneens een wederzijdsche toekenning van het privilege van exterritorialiteit insloot. Toen echter het Rijk van den Mikado als overwinnaar uit den Chineesch-Japanschen oorlog van 1894-1895 getreden was, gaf Artikel VI van het Vredesverdrag van Shimonoseki van 17 April 1895 4) aan Japan het recht van meestbegunstigde Natie (shall in every respect be accorded by China most favoured nation treatment), hetwelk dus vanzelf sprekend de exterritorialiteit, zooals die door de Enropeesche mogendheden verstaan werd, aan Japan verschafte. Bovendien werd het nog met name gestipuleerd in Artikel XX 5) van het Sinjo-Japansche Verdrag van Handel en Scheepvaart geteekend te Peking 21 Juli 1896. Ook moet hier, volledigheidshalve, nog vermeld worden, dat het Chineesch-Koreaansche Verdrag, geteekend te Seoul, 11 September 1899, Artikel V 6) eveneens wederzijdsche exterritoriale rechten voor beide contracteerende partijen op voet van gelijkheid toekende. Uit het bovenstaande blijkt, dat China reeds sedert de zeventiende eeuw verdragen gesloten had met naburige staten in welke, al werd het privilege van exterritorialiteit er niet als zoodanig met name in genoemd, dit beginsel toch zonder twijfel neergelegd was, maar steeds in den vorm van een bilaterale overeenkomst, gelijkelijk bindend voor beide contracteerende partijen. We zullen nu zien, op welke wijze het exterritoriaal recht als éénzijdige concessie, zooals het tegenwoordig bestaat, door de Enropeesche staten bedongen werd. 1) Treaties, Conventions, etc, I, blz. 73. 2) ibid I, blz. 88. 3) ibid II, blz. 573. 4) ibid II, blz. 593. 5) ibid II, blz. 611. 6) ibid II, blz. 867. 86 Ofschoon, zooals reeds vermeld, de handels- en andere betrekkingen tusschen China en de Westersche Landen reeds van betrekkelijk vroegen datum dagteekenen, wordt het moderne tijdperk beschouwd te zijn ingeluid met het sluiten van het EngelschChineesche Verdrag, dat 29 Augustus 1842 te Nanking geteekend en 26 Juni 1843 te Honkong geratificeerd werd '). Met het van kracht worden van dit verdrag werd een nieuwe bladzijde in de geschiedenis van het exterritoriaal recht in China opgeslagen. Vóór dezen tijd was reeds een belangrijke handel opgegroeid over zee tusschen Chineezen en vreemdelingen, vooral Engelschen, die hoofdzakelijk met Canton betrekkingen onderhielden. Dit verkeer was echter nooit erkend geworden door de Keizerlijke Regeering te Peking en alle pogingen van het Engelsche Gouvernement om erkenning te erlangen werden met minachting afgewezen. In dezen toestand kwam een grondige verandering, toen het reeds hierboven vermelde tractaat van Nanking gesloten wei d, dat een einde maakte aan de z.g. „opium war" 2) tusschen Groot-Brittannië en China. In ons eerste hoofdstuk hebben wij reeds gelegenheid gehad eenige handelsvoordeelen te bespreken, die uit dit verdrag voortvloeiden. Wij zullen het dus hier onderzoeken, voor zoover het voor ons onderwerp van exterritoriale rechten van belang is. Exterritoriale voordeden worden niet genoemd in dit verdrag. Wel wordt Britsche consulaire bemoeiing vastgelegd in Artikel II 3) in de volgende bewoordingen, namelijk, dat de Consuls zullen zijn „the medium of communication between the Chinese autho„rities and the said merchants, and to see that the just duties „and other dues of the Chinese Government as here after„provided for are duly discharged by Her Britannic Majesty's „subjects". Ook meent Dr. Koo 4), dat er goede gronden aanwezig zijn te gelooven, dat de concessie van exterritorialiteit reeds toegestaan was, tenminste in beginsel, door de Chineesche Gevolmachtigden 1) Treaties, Convention.", eto, I, blz. 351. 2) Zoo genoemd, omdat de vernietiging door de Chineesche autoriteiten van een partij opium door Engelsohe onderdanen ingevoerd door de Britsche regeering tot casus b el li gemaakt werd. 8) Treaties, Conventions, eto., I, blz. 352. 4) V. K. Wellington Koo: The Status of Aliens in China (New York), 1912, blz. 133. 87 te Nanking als een gedeelte van den prijs, die betaald moest worden voor het herstellen der vriendschappelijke betrekkingen. De „Supplementary treaty" van Hoomnnchai (8 October 1843) O bevat bepalingen over uitlevering (Artikel IX). Toegevoegd aan dit verdrag znn de later onontbeerlijk gebleken „General Regulations under which British trade is to be conducted at the five ports of Canton, Amoy, Foochow, Ningpo and Shanghai", welke 22 Juli 1843 te Hongkong gepromulgeerd werden en waarvan Artikel XIII *) de volgende veelzeggende bepalingen omvat, die voor ons onderwerp van belang zijn: Art. XIII. „Whenever a British subject has reason to complain of a Chinese, he must first proceed to the Consulate and state his grievance. The Consul will thereupon inquire into the merits of the case, and do his utmost to arrange it amicably. In like manner, if a Chinese have reason to complain of a British subject, he shall no less listen to his complaint and endeavour to settle it in a friendly manner. If an Ënglish merchant have occasion to address the Chinese authorities, he shall send such address through the Consul, who will see that the language is becoming; and if otherwise, will direct it to be changed, or will refuse to convey the address. If unfortunately any disputes take place of such a nature that the Consul cannot arrange them amicably, then he shall request the assistance of a Chinese Officer that they may together examine into the merits of the case, and decide it equitably. Regarding the punishment of Ënglish criminals, the English Government will enact the laws necessary to attain that end, and the Consul will be empowered to put them in force; and regarding the punishment of Chinese criminals, these will be tried and punished by their own laws, in the way provided for by the correspondence which took place at Nanking after the concluding of the peace." De verplichting, die het Britsche Gouvernement in Artikel II van het verdrag van Nanking op zich genomen had, om zich zelf verantwoordelijk te stellen, dat Engelsche onderdanen alle rechten door het Chineesche Gouvernement geheven zullen voldoen, is, zooals blijkt, niet in dit Artikel XHI der „General Regulations" 1) Treaties, Conventions, eto., I. blz. 390. 2) ibid., bis. 388. 88 herhaald, maar het beginsel der exterritorialiteit komt hier reeds duidelijk voor den dag. Het sluiten van het verdrag van Nanking had een belangrijken invloed op den toenmaligen handel der vreemde mogendheden, die nu eindelijk een vasten basis voor hunne handelsbetrekkingen gekregen hadden, en het duurde dan ook niet lang, of de Vereenigde Staten volgden in het voetspoor van Groot-Brittannië met het sluiten van het Amerikaanseh-Chineesche Verdrag van Wang-hea van 3 Juli 1844. In Artikel XXI l) en XXV *) van dit welbekende verdrag vindt men het beginsel van exterritorialiteit en consulaire jurisdictie op ondubbelzinnige wijze vastgelegd. Zij luiden: Art. XXI. „Subjects of China who may be guilty of any criminal act towards citizens of the United States shall be arrested and punished by the Chinese authorities according to the laws of China, and citizens of the United States who may commit any crime in China shall be subject to be tried and punished only by the Consul or other public functionary of the United States thereto authorised according to the laws of the United States; and in order to the prevention of all controversy and disaffection» justice shall be equitably and impartially administered on both sides." Art. XXV. „All questions in regard to rights, whether of property or person, arising between citizens of the United States in China shall be subject to the jurisdiction of and regulated by the authorities of their own Government; and all controversies occurring in China between the citizens of the United States and the subjects of any other Government shall be regulated by the Treaties existing between the United States and such Governments respectively, without interfercnee on the part of China." Het is wenschelijk, voor een goed begrip van de ontwikkeling der exterritoriale rechten in China hier de aandacht te vestigen op de briefwisseling tusschen den Heer Caleb Cushing, den Amerikaanschen Gevolmachtigde in China, en zijn regeering betreffende dit verdrag van Wang-hea, waarin eenige opmerkingen gemaakt Wórden en meeningen tot uitdrukking komen, die in wijden kring de- aandacht getrokken hebben. In zijn missive aan den Secreta- 1) Treaties, Conventions, etc, I, blz. 685. 2) ibid., blz. 687. 89 ris van Staat te Washington van den 5den Juli 1844*) zegt de Heer Cushing onder meer: „All Americans in China are to be „subject only to the jurisdiction of their own government, both „in criminal matters and in questions of civil right. I shall have „occasion hereafter to enter into these subjeets somewhat in detail, „and to suggest to the President the expediency of recommending „to congress the enactment of laws in this relation applicable „not only to Americans in China, but in Turkey and elsewhere „in Asia, where Americans (in common with Europeans) are in „like manner exempt from the jurisdiction of the local government." De „occasion hereafter" in dezen brief aangekondigd werd gevonden in 's Heeren Cushing's missive van den 9den September 1844 aan den Secretaris van Staat, welke uitvoerig door Willoughby 2) en Koo 3) aangehaald wordt. De slotsom der meeningen, door den Heer Cushing in deze correspondentie met zijn chef gehuldigd, was, dat het Amerikaansche Gouvernement exterritoriale rechten in China behoorde te eischen, niet als een concessie van* de zijde van China, maar als een beginsel van internationaal recht. Immers — zoo de Heer Cushing — de rechtstoestanden in China waren toentertijd van zoodanigen aard, dat deze te vergelijken waren met de toestanden in de Levant, waar reeds lang exterritorialiteit voor onderdanen der Westersche mogendheden bestond. Uit de beschouwingen, die wij hierboven reeds voorgelegd hebben, moet men tot de gevolgtrekking komen, dat des Heeren Cushing's theorie van de ontwikkeling der exterritorialiteitsrechten in China op een dwaling berustte. Het is slechts noodig erop te wijzen, dat de Mohammedaansche landen gewoonlijk volkomen bereid gevonden waren toe te staan, dat vreemdelingen en ongeloovigen onder hun eigen wetten bleven en uit deze gewoonte ontwikkelde zich van lieverlede een toestand, die ten slotte zijn erkenning vond in de capitulaties, die het systeem van exterritorialiteit in de landen van den Islam beheerschten. In China, daarentegen, is het geheele samenstel der exterritoriale rechten gebaseerd op concessies door China gedaan in hare verdragen met de Westersche mogendheden, en berust daarom op uitdrukkelijk beschreven overeenkomsten. De rechten spruiten dus uit de verdragen of overeenkomsten voort, en de toestand is derhalve 1) Chinese Repository, Vol. XIV, 1845, blz. 556. 2) Willoughby, Foreign Rights and Interests in China, blz. 15. 3) Koo, The Status of Aliens in.China, blz., 146. 90 niet, dat de verdragen voor een groot deel slechts rechten erkennen, die reeds bestonden. Om nu terug te keeren tot ons onderzoek der vroegste exterritorialiteits-clausules in de verdragen tusschen China en de Mogendheden, moet nog vermeld worden, dat het recht van exterritorialiteit eveneens duidelijk geformuleerd werd in het Fransch-Chineesche Verdrag, dat den 24***1 October van hetzelfde jaar 1844, te Whampoa geteekend werd, en dat alle nog mogelijke twijfel nopens het verleenen van exterritorialiteit uit den weg ruimt. Wij drukken hier in extenso Artikelen XXV, XXVII en XXVIII 1) af, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten. Art. XXV. „Lorsqu'un citoyen francais aura quelque sujet de plainte ou quelque réclamation a formuler contre un Chinois, ü devra d'abord exposer ses griefs au Consul, qui, après avoir examiné 1'affaire, s'efforcera de 1'arranger amiablement. De même, quand un Chinois aura a se plaindre d'un Francais, le Consul écoutera sa réclamation avec intérêt et cherchera a ménager un arrangement amiable. Mais si dans 1'un ou 1'autre cas la chose était impossible, le Consul requerra 1'assistance du fonctionnaire chinois compétent, et tons deux, après avoir examiné conjointement 1'affaire, statueront suivant 1'équité." Art. XXVII. „Si, malheureusement, il s'élevait quelque rixe ou quelque querelle entre des Francais et des Chinois, comme aussi dans le cas ou, durant le cours d'une semblable querelle, un ou plusieurs individus seraient tués ou blessés, soit par des coups de feu, soit autrement, les Chinois seront arrêtés par 1'Autorité chinoise, qui se chargera de les faire examinir et punir, s'il y a lieu, conformément anx lois du pays. Quant aux Francais, ils seront arrêtés a la diligence du Consul, et, celui-ci prendra toutes les mesures nécessaires pour que les prévenus soient livrés a 1'action réguliere des lois francaises, dans la forme et suivant les dispositions qui seront ultérieurement déterminées par le Gouvernement francais. II en sera de même en toute circonstance analogue et non prévue dans la présente Convention, le principe étant que, pour la rèpression des crimes et délits commis par eux dans les cinq ports, les Francais seront constamment régis par la loi francaise." Art. XXVIII. „Les Francais qui se trouveront dans 1'un des cinq 1) Treaties, Conventions, etc, I, blz. 784. 91 ports dépondront également, pour toutes les diffieultés ou les contestations qui pourraiènt s'élever entre eux, de Ia jurisdiction francaise. En cas de différents survenus entre Francais et étrangers, il est bien stipulé que 1'Autorité chinoise n'aura a s'en mêler en aucune manière. Elle n'aura pareillement a exercer aucune action sur les navires marchands francais: ceux-ci ne relèveront que de 1'Autorité francaise et du capitaine." Verder noemen wij nog, als zijnde niet zonder gewicht, Artikelen XV en XVI1) van het Engelsch-Chineesche Verdrag van Tientsin van 26 Juni 1858, die op ditzelfde onderwerp betrekking hebben: Art. XV. „All questions in regard to rights, whether of property or person, arising between British subjects, shall be subject to the jurisdiction of the British authorities." Art, XVI. „Chinese subjects who may be guilty of any criminal act towards British subjects shall be arrested and punished by the Chinese authorities according to the Laws of China. British subjects who may commit any crime in China shall be tried and punished by the Consul or other Public Functionary authorized thereto according to the Laws of Qreat Britain. Justice shall be equitably and impartially administered on both sides." Tenslotte komen wij tot het tractaat gesloten tusschen Nederland en China, geteekend te Tientsin den 6den October 1863, Stbl. 1865, N°. 119, waarvan Artikel VI de rechtspositie van Nederlandsche onderdanen regelt in de volgende bewoordingen: Art. VI. „Geschillen tusschen Nederlandsche onderdanen, zullen door bemiddeling van den plaatselijken consul, buiten tusschenkomst der Chinesche Regering, worden geregeld. Ingeval van geschillen tusschen Nederlanders en Chinezen, zullen de beiderzijdsche overheden trachten de partijen over te halen tot eene schikking in der minne, doch mogt zulks niet gelukken, met elkander in overleg treden en naar regt uitspraak doen. Chinesche onderdanen, schuldig aan misdaad jegens Nederlanders, zullen voor de Chinesche overheid teregtstaan, en wederkeeriglijk zullen Nederlanders, die zich jegens Chinezen hebben vergrepen, door hunne overheid volgens Nederlandsche wetten veroordeeld worden: beiderzijds met strenge en onpartijdige in-acht-neming van het regt. 1) Treaties, Conventions, eto., I, blz, 409. 92 Strafschuldige Nederlanders, die in het binnenland de wijk mogten nemen, of strafschuldige Chinezen, die in de huizen of op de schepen aan Nederlanders toebehoorende mogten vlugten, zullen na aangifte en behoorlijk onderzoek der zaak door de wederzijdsche overheden, onmiddellijk worden uitgeleverd aan hunne bevoegde regters, zonder te mogen worden verborgen of teruggehouden. Indien Chinezen, aan Nederlanders geld schuldig zijnde, de vlugt nemen en de Chinesche overheid in staat mogt zijn hen op te sporen, zullen zij worden gevat, en zal het verschuldigde van hen worden ingevorderd. Evenzoo zullen Nederlanders, gevlugt wegens schulden aan Chinezen, door de Nederlandsche overheid zoo mogelijk deswegen worden vervolgd. Doch geen van beide Regeringen zal voor de terugbetaling zulker schulden verantwoordelijk zijn." *) Bovendien behelst dit verdrag de meestbegunstigings-clausule, welke luidt: Art. XV. „Alle regten, voorregten of vrijdommen in dit tractaat niet opgenomen, die aan andere vreemde natiën mogten zijn verleend, of later verleend mogten worden, zullen door de Nederlandsche Regering en hare onderdanen ten volle moeten gedeeld worden." Dit artikel geeft dus aan Nederlandsche onderdanen alle voorrechten, enz. door andere naties zoowel vóór-, als nk het sluiten van het verdrag van China verkregen. Wij hebben hier in korte trekken de evolutie van het beginsel der exterritorialiteit in China gevolgd en duidelijk gemaakt, op welke wijze deze buitengewone rechtstoestand ontstaan is en in de verdragen is vastgelegd. Alle verdragen vóór 1918 door China met vreemde mogenheden gesloten, bevatten dergelijke regelingen van exterritorialiteit en consulaire jurisdictie der vreemde onderdanen. Het laatste verdrag, waarin China nog Consulaire rechtsmacht toekent, is het Chineesch-Zwitsersche Verdrag van 13 Juni 1918. Dit verdrag, dat te Tokio door de Gezanten der beide rjjken aldaar geteekend werd, wordt besloten door de volgende verklaring die dus de onderscheiding geniet van wel de laatste toestemming tot het uitoefenen van exterritoriale rechten te zullen zijn, die China waarschijnlijk ooit meer zal toekennen. 1) Bijlage A. 93 Erklürung. Der schweizersche und der chinesische Minister haben sich zur nachfolgenden Erklarung vereinbart: Was die Konsularjurisdiction und die Exterritorialitat betrifft, geniessen die schweizerischen Konsnln die gleichen Rechte, welehe den Eonsul aragenten der meistbegünstigsten Nation gewahrt werden oder gewahrt werden können. Sobald China seine Gerichtsorganisation wird abgeftndert haben, wird die Schweiz im Verein mit den andern Machten bereit sein, auf das Konsularjurisdiktionsrecht in China zu verzichten." 1) In Mei 1920 sloot Bolivia 2) haar eerste verdrag met China, gevolgd een maand later door een verdrag met PereieV?). Uit beide verdragen blijkt duidelijk, dat noch de onderdanen van Bolivia, noch die van Perzië het voorrecht van exterritorialiteit en consulaire jurisdictie genieten. Wij merken hierbij nog op, dat als een gevolg van de oorlogsverklaring van China aan Dnitschland en Oostenrijk-Hongarije op den 14den Augustus 1917, nadat reeds den 14den Maart de diplomatieke betrekkingen met het eerste rijk verbroken waren, alle verdragen tusschen China en deze twee landen geacht werden te niet gegaan te zijn; en wel in de bewoordingen van de officieele proclamatie: „En „conséquence tous les traités, accords et conventions conclus „jusqu'ici entre la Chine et 1'Allemagne et entre la Chine et „rAutriche-Hongrie, ainsi que toutes les parties des protocoles „et accords internationaux qui concernent seulement les relations „entre la Chine et 1'Allemagne et entre la Chine et 1'Autriche„Hongrie, sont abrogés par la présente conformément au droit „des gens et aux usages internationaux." 4) Dnitschland en Oostenrijk-Hongarije hebben dus hun bevoorrechte positie verloren en onderdanen van deze Staten znn, wat hun rechtspositie betreft, geheel gelijk gesteld met Chineezen. 1) Mao Murray, Vol. II, blz. 1429. 2) Bolivia heeft toegestemd dat de meestbegunstigings-clausule van Artikel II van dit Verdrag niet insluit dat zij recht heeft op exterritoriale rechten in China. 8) Art. IV van het Chineesch-Perzische Verdrag luidt: „in all oivil and criminal cases to whioh Persian subjects are parties, they shall be subject to Chinese law and jurisdiction.'' (China Yearbook, 1924, blz. 265.) 4) Proclamatie van den President der Chineesche Republiek d.d. 14 Augustus, 1917, afgedrukt in: Ariga, La Chine et la Grande Guerre Européenne (Paris, 1920), blz. 261. 94 Hetzelfde geldt voor de Russen. Toen namelijk de Chineesche Regeering bij Presidentieel Besluit van 23 September 1920 de officieele erkenning van den Russischen Gezant te Peking, die nog door het Czaristische régime benoemd was, herriep, was het onmiddellijk daaruit voortspruitende rechtsgevolg, dat de Russische consulaire ambtenaren in China ophielden hunne functiën uit te oefenen en de door hen uitgeoefende exterritoriale rechten verklaard werden te zijn opgeschort (dus nog niet afgeschaft). Deze tijdelijke toestand is sedert bevestigd en bestendigd geworden door Artikel XII van het „Agreement on general principles for „the settlement of the questions between the Republic of China „and the Union of Soviet Socialist Republics", geteekend 31 Mei 1924, dat luidt: „The Government of the Union of Soviet Repu„blics agrees to relinquish the rights of exterritoriality and consular jurisdiction." ') Het Chineesche Gouvernement is er derhalve reeds in geslaagd een belangrijken stap voorwaarts te doen op den weg van het herkrijgen harer onafhankelijkheid, waar het betreft jurisdictie over de vreemdelingen binnen hare grenzen vertoevende. Aan het exterritoriaal recht zijn zekere beperkingen opgelegd, waar wij nog de aandacht op willen vestigen. De rechten der vreemdelingen in China, zooals wij reeds gezien hebben, moeten in de eerste en laatste plaats gezocht worden in de verdragen door China met de verschillende Staten gesloten. Hieruit volgt, dat alle rechten, die niet aldus uitdrukkelijk afgestaan zijn door den territorialen souverein, door dezen behouden zijn, en bindend zijn voor vreemdelingen, die in het land verblijven. Dit blijkt ten volle uit de „additional articles'' van het Chineesch-Amerikaansche Verdrag van 1858, den 28sten Juli 1868 te Washington geteekend, waarvan Article I luidt: 2) „It is further agreed, that if any right or interest in any ,,tract of land in China has been or shall hereafter be granted by the Government of China to the United States or „their citizens for purposes of trade or commerce, that grant „shall in no event be construed to divest the Chinese authorities of their right of jurisdiction over persons and „property within said traet of land, except so far as the 1) China Yearbook, 1924, blz. 1194. 2) Treaties, Conventions, etc., I, blz. 780. 95 „right may have been expressly relinguished by Treaty." Over buitenlandsche nederzettingen heeft dus volgens dit Artikel China hare rechten voorbehouden „except for so far expressly relinquished." 1). Verder, terwijl de eigendommen van vreemdelingen slechts onderworpen zijn aan de nationale rechtbank van den eigenaar, mogen schepen en koopmansgoederen, volgens de verdragen en reglementen, aangehouden en geconfiskeerd worden door de ambtenaren van den Chineeschen Douanedienst in die gevallen, waarin niet voldaan is aan, of gehandeld is in strijd met de douane-wetten van China. Of wel, zooals het Nederlandsch-Chineesche Verdrag zegt in Art. XII2): „In elke der opengestelde havens zullen de Chinesche overheden de middelen aanwenden, die hun het raadzaamst voorkomen, om te verhinderen, dat 's Rijks inkomsten door bedrieglijke ontduiking van regten worden benadéeld." Een andere beperking van buitenlandsche jurisdictie, in dit geval van Japan, betreft de behandeling van Koreanen, die op Chineesch grondgebied nabij de grens tusschen China en Korea wonen. Hier schrijft Artikel IV van de Chientao agreement van 1909, tusschen beide landen gesloten, voor dat „Chinese officials shall administer „Chinese law in all civil and criminal cases where Koreans are „concerned." 3) De bovengenoemde gevallen van beperking der exterritoriale rechten, die vreemde mogendheden in China bezitten, berusten op verdragsbepalingen. Er zijn echter beperkingen, die hun basis vinden in het volkenrecht. Dat zijn die, welke voortspruiten uit het karakter van de overdracht van de exterritoriale rechten door den territorialen souverein. Immers, daar deze exterritoriale rechten ontleend zijn aan verdragen, waarin het verleende recht omschreven en vastgelegd is, kan de draagwijdte van het afgestane recht nooit verder gaan dan de klaarblijkelijke bedoeling der woorden van het betreffende verdragsartikel. Dit laatste is daarom de bron, maar tevens de grens van het afgestane privilegie of recht en alle rechten, niet uitdrukkelijk in de verdragen vervat, moeten beschouwd worden als niet te zijn afgestaan en dus door den 1) Voor een verklaring van de samenstelling en competentie der Gemengde .Rechtbanken in de vreemde nederzettingen worde verwezen naar Hoofdstuk V. 2) Bijlage A. 3) Treaties, Conventions, etc., II, blz. 768. 96 territorialen souverein te zijn voorbehouden. Geen concessie of overdracht van souvereiniteit was bedoeld: slechts een modus vivendi was overeengekomen tusschen Staten met verschillende wetten en moreele leerstellingen 1). „Such powers alone as are „surrendered by the Sovereign of the oriental country can be „exercised, by the Sovereign of the Treaty Power. All those powers „which are not surrendered are retained; and to the exercise of „such powers by the Sovereign of the oriental country, the subrecta of the Treaty Powers are bound to submit*)." Indien er twijfel bestaat of zekere rechten al- dan niet verleend zijn door den territorialen souverein, moet dit steeds in zijn voordeel beslist worden 3) 4). Uit het bovenstaande volgt onder andere, dat onderdanen van mogendheden, welke geen verdrag met China hebben, of welke een verdrag hebben dat echter geen exterritorialiteit toestaat, onderworpen zijn aan de jurisdictie van China. En dit is een der belangrijke punten van verschil tusschen de praktijk der exterritorialiteit in China en die in de Turksche en andere Mohammedaansche Staten/In de Staten van den Islam is het vergund aan de verdragsmogendheden om onderdanen van niet-verdragsmogendheden onder hun bescherming te nemen als protégés, welk recht echter in China door de Chineesche Regeering niet erkend wordt. Sommige mogendheden, meer in het bijzonder Frankrijk en Rusland, hebben beproefd een systeem van „protégés" in China in te voeren. Frankrijk (en na 1909 ook Dnitschland) nam de Turken onder haar vlag, èvenzoo de Grieken; Rusland beschermde Serven, Montenegrijnen, Roemeniërs en Bulgaren. Tot 1908 berustte China in dezen toesiand. In dat jaar echter werd door de Chineesche Regeering bij circulaire aan de provinciale autoriteiten kennis gegeven, dat dergelijke protectie niet langer erkend mocht worden, daar deze wijze van handelen een uitbreiding van de exterritoriale rechten was, voor welke een wettelijke basis ontbrak. De meeste verdragsmogendheden, het moet erkend worden, vereenigen zich met China in deze uitlegging. Hall zegt hierover o.a. „it has not been the practise to give protection in China „and Japan, and in the Order in Council affecting those countries 1) Hall, The Foreign powers and Jurisdiotion of the British Crown (London 1894), blz. 178. 2) Piggott, Exterritoriality blz. 8. 3) ibid blz. 135. 4) Koo, The Status of Aliens in China, blz. 212—228. 97 „no mention is made of protected persons: jurisdiction is restricted „to British Subjects Wat de bescherming in China door de Nederlandsche autoriteiten van de onderdanen van Luxemburg betreft, dient opgemerkt te worden, dat deze zich alleen uitstrekte tot belangen van particulieren en commercieelen aard en dat de behandeling van politieke aangelegenheden van het Groothertogdom uitgesloten waren 2). Waar verder Art. IX der Consulaire Wet, voor de toepassing dier wet, uitdrukkelijk met Nederlandsche onderdanen gelijk stelt, zij, die, overeenkomstig de Staatsverdragen of het gebruik, onder de bescherming staan van een Nederlandsch gezantschap of van Nederlandsche consulaten, was tusschenkomst der Nederlandsche autoriteiten in velerlei opzicht noodzakelijk. Het tractaat met China, waarop de exterritorialiteit van Nederlanders gebaseerd is, maakt geen melding van dergelijke besehermelingen. De kwestie is echter slechts van historisch belang daar de regeling, waarbij de behartiging van Luxemburgsche belangen door de Nederlandsche vertegenwoordigers in China waargenomen werd, sedert 1 April 1922 opgehouden heeft van kracht te zijn. Sedert dien datum zijn de belangen van het Groothertogdom aan de Belgische Consulaire ambtenaren toevertrouwd, Verder is er nog een andere categorie van vreemdelingen', waarop wij even de aandacht willen vestigen. Dit zijn zij, die onderdanen zijn van een land, dat" geen verdrag met China gesloten heeft, en die niet onder de protégés van eene. verdragsmogendbeid gerangschikt kunnen worden. Deze klasse van personen bezit dus geen diplomatieken vertegenwoordiger, die voor hunne belangen kan opkomen. Om een goed begrip van hun positie te krijgen, moet men in herinnering houden, dat het internationaal privaatrecht algemeen aanneemt, dat een staat, vreemdelingen binnen zijn grenzen op gelijke wijze behandelt als de eigen onderdanen — een beginsel dat men in de Nederlandsche wetgeving terugvindt in Art. IX der Wet van den 15den Mei 1829 (Stbl. No. 28), houdende Algemeene Bepalingen der Wetgeving van het Koninkrijk.8) Volgens dezen regel zijn deze niet-officieel vertegenwoordigde 1) Hall, op. cit., blz. 138/9. 2) Handleiding voor den Nederlandschen Oonsulairen Ambtenaar, 1908 blz. 73. 3) Zie hierover: Kosters, Het Internationaal Burgerlijk Recht in Nederlandj (Haarlem 1917,) blz. 282 en ook Asser-Scholten, Handleiding tot de Beoefening v.h. Nederl. Burgerlijk Recht, (Zwolle,- I928,>5de druk. Deel I blz. 54. 7 98 personen aan den Chineeschen rechter onderworpen en is dus de lex loei toepasselijk. Fauchille 1) brengt nog de presidentieele decreten van Juni 1919, en een circulaire van Maart 1920 in herinnering, waarbij aan onderdanen van mogendheden, die geen tractaat met China gesloten hebben, ontzegd wordt in China te landen, tenzij zij voorzien zijn, öf van een paspoort door een Chineeschen diplomatieken of consulairen ambtenaar uitgereikt, öf van een toestemming der Centrale Regeering te Peking. Behalve de restricties in de toepassing van exterritorialiteitsrechten, voortvloeiend uit (a) de verdragen en uit (b) de algemeen aangenomen beginselen van het Volkenrecht, die wij hierboven behandeld hebben, ligt het voor de hand, dat er nog grenzen zijn aan de uitoefening van deze soort rechten, die voortspruiten uit (c) de wetten of andere wettelijke regelingen, die de verdragsmogendheden in het leven geroepen hebben, om het hunne vertegenwoordigers en ambtenaren in China mogelijk te maken de exterritoriale jurisdictie over hunne Onderdanen uit te oefenen. De competentie der Nederlandsche Consulaire Rechtbanken in China, bijvoorbeeld, gaat juist zóóver, en niet verder, dan is neergelegd in de Consulaire Wet van 1871 en de wijzigingen en aanvullingen daarin sedert dien datum aangebracht. Doet zich het geval voor, dat de nationale wetten, besluiten, voorschriften, enz. verder gaan dan de bepalingen der verdragen, — dat is, zich meer voorrechten toeëigenen dan de verdragsartikelen toestaan, dan moet toch het verdrag als basis aangenomen en gevolgd worden want de hier bedoelde speciale wetten, enz. creëéren *) niet de exterritoriale rechten, doch zijn slechts uitvloeisel van reeds bestaande rechten, welker toepassing in die wetten, enz. nader wordt geregeld. § 3. Het Chineesche Standpnnt ten opzichte der Extorritorialiteit en de Afschaffing der Exterritoriale Rechten in China. Na aldns hierboven de theorie, geschiedenis en oorsprong van exterritoriale rechten in algemeenen zin behandeld te hébben, gevolgd door eenige opmerkingen, meer speciaal de toepassing dezer rechten in China betreffende, lijkt het ons niet ondienstig, 1) Fauchille: Traité de Droit International Public,' (Paris 1922,) 8ième édition, I, blz. 903. 2) Piggott: op. cit. blz 33. 99 nog met eenige woorden het Chineesche standpunt ten opzichte van deze kwestie te schetsen, en de vraag van de afschaffing der exterritorialiteit onder de oogen te zien. Het behoeft wel geen betoog, dat het systeem der exterritoriale rechten, zooals het in China opgegroeid is, onaangenaam is voor het Chineesche volk, hoofdzakelijk, omdat het afbreuk doet aan de souvereiniteit van het land en daarom beschouwd wordt als een nationale vernedering. Een document van gewicht, waarin de Chineesche Regeering in duidelijke bewoordingen hare meening over exterritorialiteit heeft neergelegd, is de „Circular Letter", dien in Maart.1878 de toenmalige Tsung Li Yamen, een Bureau, dat vele jaren als" Departement van Buitenlandsche Zaken gefungeerd heeft, aan alle Chineesche Gezanten in het buitenland deed toekomen, terwijl afschriften tevens aan het Corps Diplomatique te Peking overhandigd werden. 1) Daar deze circulaire ook het standpunt der Regeering tegenover het transito-systeem, de Likin-heffingen 2) en de meestbegunstigingsclausule blootlegt, is zij wel de moeite van het bestudeeren waard. - In § 7 wordt behandeld de „Jurisdiction, i.e. Exterritoriality". Na met een paar woorden de rechten der vreemdelingen in China opgesomd te hebben, namelijk dat geschillen tusschen vreemdelingen door de nationale autoriteit beslecht worden, zegt de Chineesche Regeering: „But foreigners claim much more than this". Zij verklaren het exterritoriale privilege niet alleen als beteekenende, dat zij niet onder de controle van Chineesche ambtenaren staan, maar als toelatende tevens dat zij ongestraft Chineesche wetten, enz. mogen negeeren. Dit nu kunnen wij (de Chineesche Regeering) niet toestaan. China heeft bij geen enkel verdrag toestemming gegeven aan vreemdelingen om de wetten van China op zijde t.e zetten: integendeel, terwijl zij hun verblijf hebben in China, znn zij gehouden die te respecteeren. In de verdragen is slechts toegegeven, dat oyertreders door hunne nationale rechters berecht 1) Dit rondschrijven vindt men in extenso afgedrukt in Hart' „These from the Land of Sinim", London, 1901, blz. 171. 2) Met „Likin'' wordt gewoonlijk bedoeld de verschillende heffingen door Chineesche ambtenaren in de binnenlanden op' handelsgoederen in transito opgelegd. Daar dit in den regel niet volgens een vast tarief geschiedt, zijn deze heffingen uit den aard der zaak eene belemmering voor het vrije handelsverkeer. 100 zullen worden volgens hunne nationale wetten. Bijvoorbeeld, indien een Chineesche verordening aan Chineesche onderdanen verbiedt door een zekere straat te gaan, dan kunnen vreemdelingen, steunende op hunne exterritorialiteit, niet verlangen wel door die straat te mogen gaan. Doen zij dit toch, daarmede een Chineesche verordening overtredende, dan zullen zij gestraft moeten worden door de ambtenaren van hun land volgens de wetten voor soortgelijke gevallen in hun land van kracht. In één woord, de werkelijke beteekenis van de exterritorialiteits-clausule is, niet, dat het een vreemdeling vrij staat Chineesche wetten te overtreden, maar, wanneer hij zulks doet, dat hij dan door den rechter van zijn eigen land gestraft zal worden. Steun voor deze stelling wordt gevonden bij de Martens, waar deze zegt: „Auf Grand der völkerrechtlichen Vertrage gestehen „die nicht-christlichen Staaten den Auslandern nur das Recht „eines eximirten Gerichtsstandes zu, nicht aber das Privilegium einer „vollen Straflosigkeit fttr die von ihnen begangenen Verbrechen." *) Bovendien, zoo gaat de Chineesche circulaire voort, daar China er in toegestemd heeft, dat vreemde Consuls rechtspraak mogen uitoefenen binnen het Chineesche territoir, betaamt het den vreemden mogendheden van hun kant zorg te dragen, dat slechts goede en betrouwbare ambtenaren tot deze posten benoemd worden. Verscheidene staten, echter, benoemen kooplieden tot Consuls. Deze voldoen misschien zeer goed in dat gedeelte van hun werkzaamheden dat den handel betreft, maar in China heeft een Consul tevens de functie van rechter te vervullen en dit gedeelte van zijne plichten is zóó belangrijk, dat het de benoeming van bona fide ambtenaren tot consulaire ambtenaren eischt. Daarbij komt nog, dat in die gevallen, waarin een Chineesch ambtenaar te zamen met een Consul recht moet spreken, het beneden de waardigheid van den eersten geacht moet worden in deze te moeten samenwerken met een koopman-consul, die wellicht den dag te voren ter zake van smokkelarij beboet geworden is, of die misschien in zijn hoedanigheid van koopman persoonlijk belang stelt in het op de rol vermelde geval. Tot zoover het Chineesche rondschrijven van Maart 1878. In den tijd dat de eerste verdragen gesloten werden tusschen 1) F. de Martens, Das Consularwesen und die Consularjorisdiotion im Oriënt, (Berlin, 1874,) blz. 438. 101 China en de Vreemde Mogendheden bezat China nog geen ondervinding op het gebied van internationale betrekkingen en onderhandelingen, en toen de bepalingen onderteekend werden, waarbij vreemdelingen bijzondere reehten in China verkregen, was het zeer waarschijnlijk, dat de Chineesehe onderhandelaars het volle gewicht van hunne daad niet beseften, —■ zelfs niet ten volle het belang ervan voor de toekomst begrepen. Maar gedurende de bijna tachtig jaren, die er sedert verloopen zijn, hebben de Chineesche ambtenaren veel geleerd, weten nu, dat de vreemde mogendheden onder elkaar niet aan hun wederzijdsche onderdanen de voorrechten gunnen, die China door de verdragen gedwongen is geweest af te staan. Ook is dit tijdsverloop ruim voldoende geweest om de gebreken, die inhaerent aan het systeem zijn, duidelijk te voorschijn te brengen: immers dat verscheidene nadeden het systeem van exterritorialiteit aankleven valt niet te ontkennen. Wij noemen er hier eenige op, gegroepeerd volgens het .standpunt der vreemdelingen en volgens dat der Chineezen: Nadeden voor Vreemdelingen: 1. De uitoefening der exterritoriale rechtsmacht heeft een verwarrende menigvuldigheid van rechtbanken, dikwijls in één en dezelfde localiteit, in het leven geroepen, want elke natie moet rechtbanken voor hare landgenooten in verscheidene verdraghavens onderhouden. 2. De tegenstrijdigheid in de plichten der Consuls, die in de meeste gevallen over de buitenlandsche rechtbanken in China presideeren, is lastig te ontgaan. De Consul als zoodanig is de beschermer en raadgever zijner landgenooten en behoort hunne belangen voor te staan en te behartigen; hij moet „in alles naar zijn beste vermogen medewerken tot bevordering van den handel, de nijverheid, den landbouw en de scheepvaart van Nederland." 1) Als rechter moet hij echter onpartijdig rechtspreken. Bovendien is de opleiding en training van Consuls voor de belangrijke post van rechter in sommige landen minder goed dan in andere — dus, de voorzitter der rechtbank is niet altijd, men mag wel zeggen in de meeste gevallen niet, voldoende onderlegd voor zijn taak. 1) Consulaire Ambtseed, zie Consulair Reglement van 15 Nov. 1920, Stb. No. 818. 102 3. De verscheidenheid en ongelijkheid der wetten, die ïn de Consulaire rechtbanken toegepast worden, grenst dikwijls aan onrechtvaardigheid: wat strafbaar is volgens de eene rechtbank is misschien niet strafbaar volgens een andere — dus rechtsonzekerheid. 4. een belangrijk gebrek van het systeem is, dat de Consuls uit den aard der zaak slechts jurisdictie kunnen uitoefenen over den persoon van den gedaagde en over de getuigen van eigen nationaliteit. Indien échter een eischer of een getuige van andere nationaliteit dan de gedaagde meineed pleegt, heeft de rechtbank geen rechtsmacht over hem. Zoo ook is de rechter machteloos, indien een getuige van vreemde nationaliteit weigert te verschijnen of, zooal verschenen, weigert te antwoorden. Bovendien, indien de gedaagde een reconventioneele vordering zou willen instellen, dan valt deze buiten de competentie der rechtbank, die geen kennis mag nemen van geschillen, waarbij de vordering gericht is tegen personen van een andere nationaliteit. Dit zijn eenige voorbeelden van gebreken, die meer in het bijzonder tegen de vreemdelingen werken. Soms wordt er nog op gewezen, als zijnde een verder nadeelig gevolg voor vreemden van het bestaan van exterritoriale rechten in China, dat het onder de tegenwoordige omstandigheden practisch onmogelijk is, om het geheele land voor reizen, handel en vestiging opengesteld te krijgen. Hierbij moet echter opgemerkt worden, dat het nieuwe Duitsche verdrag van 1921 uitdrukkelijk de exterritorialiteit voor Duitsche onderdanen afschaft, maar dat deze laatste daartegenover niet het recht van vrij reizen, wonen en handel drijven in geheel China bekomen hebben en hunne bewegingen, evenals die van alle andere niét-Chineezen, beperkt moeten blijven tot de verdraghavens, of, zooals het desbetreffende artikel luidt: „zu reisen, sich nieder zu lassen und Handel oder Industrie „zu betreiben an allen Orten, wo Staatsangehörige einer andern „Nation es tun können." 1) Van het standpunt der Chineezen mogen als nadeelen van het systeem der exterritoriale rechtsmacht beschouwd worden: a. dat, zoowel in burgerlijke- als in strafzaken, wanneer een Chinees een eisch tegen een vreemdeling wil instellen, res- 1) Art. III, Chineesch-Duitsche verdrag van 20 Mei 1920. 103 pectievelijk een klacht wil indienen, hij in eigen land zijn toevlucht moet nemen tot buitenlandsche rechtbanken, die volgens hem onbekende beginselen en wetten recht spreken. Hg weet zelfs niet of veroordeelingen, etc. door den-vreemden rechter tegen diens landgenooten uitgesproken wel ooit uitgevoerd worden en is op dit punt gewoonlijk sceptisch gestemd; b. in vele gevallen is de meest dichtbij zijnde buitenlandsche consul, tot wien een Chinees zich moet wenden, honderden mijlen ver in een verdragshaven gevestigd — en dit in een land, waar spoorwegen zeldzaam en de wegen gewoonlijk slecht zijn; c. in de gevallen onder b. bedoeld is het gewoonlijk practisch onmogelijk getuigenbewijs te leveren; d. zelfs, indien het proces voor een Chineeschen rechter voorkomt, mogen volgens de verdragen buitenlandsche bijzitters zitting nemen; e. wanneer het voorrecht van exterritorialiteit opgeëischt wordt voor Chineezen, die in Formosa, Korea, dc Filippijnen, Tonking en andere aan China grenzende landen, zooals Nederlandsch-Oost-Indië, geboren zijn, en naar China emigreeren, wordt de toestand bijzonder ingewikkeld; f. ook is het moeilijk te vermijden, dat door middel van een „strooman" of gefingeerde aandeelhouders Chineesche handelszaken onder bescherming van een buitenlandsch consulaat komen. Het is dus niet te verwonderen, met het oog op de hierboven opgenoemde nadeelen en belemmeringen, dat het Chineesche Gouvernement er naar verlangt een einde te maken aan de exterritorialiteitsrechten van buitenlanders in China en dit Imperium in Imperio tot het verleden te doen behooren. In beginsel staan de vreemde mogendheden niet onsympatiek tegenover dit streven. Reeds in 1902 werd in Art. XII van het Chineesch-Engelsc^e Verdrag van 5 September 1902 *) gezegd, dat „China having „expressed a strong desire to reform her judicial systeem and „bring it into accord with that of Western nations Great-Britain „agrees to give every assistance to such reforms and she will „also be prepared to relinquish her extra-territorial rights when „she is satisfied that the state of Chinese laws, the arrangements 1) Treaties, Conventions, eto., I, p. 557. 104 „for their administration, and other consideration s warrant her „in so doing." Bepalingen in dezelfde woorden worden gevonden in Art. XV van het Amerikaansche Verdrag van 8 October 1908 x) en in Art. XI van het Japansche Verdrag van denzelfden datum 2), terwijl in Art. X van het verdrag met Zweden van 2 Juli „1908 3) staat, tbat as soon as all other Treaty-powers have „agreed to relinquist their extra-territorial rights, Sweden will „also be prepared to do so." Steunende op deze beloften, heeft China de kwestie van de afschaffing der exterritoriale rechten gebracht voor de Vredesconferentie te Parijs en voor de Conferentie te Washington. Te Parijs maakte dit verlangen deel uit van een uitvoerig memorandum, dat deze en andere „questions for readjustment — zooals buitenlandsche troepen in China, draadlooze stations en buitenlandsche postkantoren — bepleitte. Maar hare pogingen werden hier niet met het gewenschte succes bekroond. Betere resultaten werden verkregen te Washington, waar dit onderwerp eveneens op de agenda gebracht werd 5), en waar drie resoluties nopens de exterritorialiteit in China 6) ten slotte aangenomen werden in de vierde plenaire zitting van 10 December 1921 7). Bij deze resoluties, welke ook door de Nederlandsche Vertegenwoordigers onderschreven werden, werd besloten een internationale Commissie in te stellen om de bestaande practijk van de exterritoriale rechtspraak in China te onderzoeken en aan de Mogendheden ter Conferentie vertegenwoordigd verslag uit te brengen. De bedoelde Commissie is echter nog niet bijeen geroepen. In de voorgaande bladzijden hebben wij beproefd een overzicht te geven van het ontstaan, de ontwikkeling in den loop der jaren, de toepassing in de practijk en de juridische gevolgen der exterritoriale rechten, die buitenlanders in China bezitten. Het is 1) Treaties, Conventions, etc, I, p. 756. 2) ibid., II, p. 622. 8) ibid., 11, p. 105. 4) „Questions for Readjustment snbmitted by China to the Peaee Conference": is herdrukt in „The Chinese Social and Political Science Re view, Peking, Maroh and June 1920. 5) Zie het „Verslag en Diplomatieke Bescheiden betreffende de Conferentie te Washington", October 1921—Februari 1922, uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken. 6) Zie Bijlage F. 7) Willoughby: China at the Conference, (Baltimore, 1822,) blz. 118. 105 slechts bedoeld een beknopt résumé te zijn, dat echter genoeg geeft, hopen wij, om den huidigen toestand duidelijk te maken. Niettegenstaande de vele nadeelen, die het stelsel aankleven, heeft het de ontwikkeling en bloei van den buitenlandschen handel mógelijk gemaakt. Men moet echter rekening houden met het feit, dat de rechtstoestanden, zooals die op het oogenblik in China voor buitenlanders bestaan, abnormaal znn; wij verkeeren in een overgangstoestand en de tijd zal moeten komen, zij het vroeger of later, dat China in het volle genot van haar rechten zal treden, ook over de vreemdelingen binnen hare muren. B. De Nederlandsche Diplomatieke en Consulaire Vertegenwoordiging in China. § 1. De Diplomatieke Vertegenwoordiging. Wij hebben reeds in het begin van deze studie, in hoofdstuk I, vermeld, hoe een der eerste moeilijkheden, waarmede de buitenlandsche mogendheden in hun vroegste diplomatieke betrekkingen met China te worstelen hadden, was om het ceremonieel dat algemeen gebruikelijk is bij de ontvangst van vertegenwoordigers geaccrediteerd door het hoofd van een staat bij dat van een anderen staat, en dat zijn basis vindt in gelijkheid en reciprociteit ook in Peking erkend te krijgen en te doen volgen. Het heeft echter vele jaren geduurd van voortdurende pressie door de vreemde mogendheden om het begrip te doen verdwijnen, dat zoo vast bij de Chineesche machthebbers ingeworteld was, namelijk, dat China met recht was, het „Land van het Midden", het centraal land der wereld, welks Keizer, de Zoon des Hemels, door ambassadeurs van andere landen slechts genaderd kon worden met de uiterlijke eerbewijzen, zooals aan vertegenwoordigers van vazalstaten betaamde. De eerste audiëntie van den keizer van China aan de gezanten van Nederland, Amerika, Groot-Brittannië, Rusland en Frankrijk in 1873 verleend, waarbij, zooals reeds hierboven beschreven, van den eisch, dat de gezanten de k'ot'ou (met het voorhoofd den grond aanraken) moesten maken, werd afgezien, was een groote schrede voorwaarts. Maar het duurde toch nog tot 1901, totdat het „Protocole Final" van Peking, dat de betrekkingen tusschen China en de Mogendheden herstelde na de „Boxer" onlusten, en dat ook dit geschilpunt regelde, deze bekende en lastige „Audiëntie-Kwestie" uit den weg ruimde.J) 106 Van 1858 af, toen het Ehgelsch-Chineesche Verdrag van Tientsin geteekend werd, is in alle tractaten tusschen China en vreemde mogendheden het recht vastgelegd, om zoowel Diplomatieke als Consulaire vertegenwoordigers te benoemen. Art. I van het Nederlandsch-Chineesche tractaat van 1863*) zegt hieromtrent: „Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden „kan een gezant, gevolmagtigde of een ander diplomatiek agent „benoemen, om zich in China te doen vertegenwoordigen en het „opzigt te houden over Nederlandsche belangen" en iets verder: „De Nederlandsche Vertegenwoordiger bij het Keizerlijk Hof, zal „het regt hebben, ter afhandeling van staatsaangelegenheden, „op eigene kosten van heen- en terugreis, buiten tussehenkomst „der Chinesche Regering, de hoofdplaats des Rijks te bezoeken." Het Engelsche Tractaat van 1858 gaat verder op dit punt en stipuleert in Art. III *), dat de Engelsche vertegenwoordiger „may „reside permamently at the Capital or may visit it occasionnally, „at thë option of the British Government." In dit artikel wordt dus uitdrukkelijk het recht van verblijf nde hoofdstad bedongen, hetgeen niet volgt uit artikel I van het Nederlandsche Verdrag. Verder bevat het bovengenoemde Engelsche Verdrag nog bepalingen betreffende, o.a., het bouwen en huren van huizen voor den gezant, (art. III)4), het huren van bedienden (art III); het zenden en ontvangen van correspondentie en het gebruik maken daarvoor van speciale koeriers (art. IV) *); zijn persoon, brieven, gevolg, huis en correspondentie zijn „sacred and inviolable" (art. IV); een ieder schuldig aan „disrespect or violence" zal zwaar gestraft worden (art. III); het zal niet van den gezant verlangd worden, dat hij eenigerlei ceremonieel te vervullen zal hebben, dat in strijd is met zijn waardigheid als vertegenwoordiger van eenen onafhankelijken staat, die op voet van gelijkheid met China onderhandelt. Al deze bepalingen zoekt men tevergeefs in het Nederlandsche tractaat. Dat een buitenlandsche vertegenwoordiger vrij mag reizen, dat zijn bewegingen niet belemmerd mogen worden, en dat hij 1) Treaties, Conventions, etc. I, bis. 312, International Protocol, Art. XII. 2) Bijlage A. 3) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 405. 4) ibid blz. 405. 5) ibid blz. 406. 107 op voet van algeheele gelijkheid met de hooge Chineesche autoriteiten de zaken mag afwikkelen, schriftelijk of mondeling, vindt men echter zoowel in het Nederlandsche, (art. I) als in'het Engelsche Verdrag (art. IV en V)x). Behalve in de juist genoemde verdragen zijn er artikelen van gelijke strekking in de meeste verdragen, die tegenwoordig van kracht zijn tusschen China en vreemde mogendheden. Indien een bepaling van eenig belang in een tractaat voorkomt, die in andere verdragen ontbreekt, dan gaan de voorrechten daarin bedongen door de werking der meestbegunstigings-clausule automatisch op de andere tractaatmogendheid over. Men kan echter zeggen, dat de positie der buitenlandsche diplomatieke vertegenwoordigers te Peking nu zoodanig geregeld is, dat zij met hetzelfde ceremonieel behandeld worden en er alle privilegiën genieten, die in beschaafde landen onafscheidelijk verbonden zijn aan de waardigheid van vertegenwoordiger van een bevriende natie en hun door het volkenrecht en de landswetten verzekerd zijn. Voor de benoeming, vervanging of terugroeping van de buitenlandsche diplomatieke vertegenwoordigers te Peking worden dezelfde gebruiken en formaliteiten in acht genomen tegenover het Chineesche Staatshoofd en de regeerihg als tusschen Westersche Mogendheden in dergelijke gevallen geschiedt. In het uitzenden door China van diplomatieke vertegenwoordigers naar de staten van Europa en Amerika en hunne ontvangst en behandeling op voet van volkomen gelijkheid is in de tractaten met China gesloten voorzien. Hare Majesteit de Koningin is te Peking vertegenwoordigd door een Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister,2) die aan het hoofd der Legatie staat en in zijne werkzaamheden bijgestaan wordt door een Secretaris van Legatie en verscheidene tolken voor de Chineesche taal. Er zij ten slotte hier nog aan herinnerd, dat de inrichting van den diplomatieken dienst is geregeld bij het „Diplomatieke Reglement" van 1920, Stbl. No. 796. §2. De Consulaire Vertegenwoordiging. Ook de positie en rechten der buitenlandsche Consulaire vertegenwoordigers in China zijn nauwkeurig in de tractaten vastgelegd. Alvorens echter met dit onderwerp voort te gaan, lijkt 1) Treaties, Conventions, etc. I, blz. 406. 2) De tegenwoordige titularis is de Heer W. J. Oudendijk, wiens loopbaan in China aan het gezantschap te Peking reeds dateert vanaf 1894. 108 het ons niet ondienstig, tot beter begrip van hetgeen volgt, eenige algemeene opmerkingen te laten voorop gaan. Het mag als bekend verondersteld worden, dat het instituut van Consuls van onderen datum is dan dat der diplomatieke missies en volgens de meeste schrijvers reeds tot de middeleeuwen terug gaat. „Mais la véritable „origine de 1'institntion", zegt Lawrence, „se tronve dans les „juges-consuls qui, après la chnte de 1'Empire d'Occident, furent „élus dans les pays du Sud de 1'Europe dans fintérêt du com„merce et de la navigation, par de commercants qni s'y étaient „établis en vertu de concessions qui leur avaient été faites iy De rechter-consuls waren daarom de vertegenwoordigers niet van hun gouvernement, maar van hun medeburgers en genoten geen politieke of diplomatieke voorrechten. Het ontstaan en het nut hunner positie was het gevolg van de ontwikkeling in die tijden van den handel en de industrie in de handelssteden van Italië, Spanje en Frankrijk en de daardoor gebleken noodzakelijkheid van bijzondere gerechtshoven voor handelszaken. Op grond van geschiedkundige bronnen mag de oorsprong van consulaire rechtbanken als bevoegde autoriteit meer speciaal van handelszaken, gezocht worden in de tiende eeuw, toen vooral de consulaire rechtbank te Venetië tot ontwikkeling kwam *). Tégen het einde der twaalfde eeuw zaten daar zelfs rechters, wier plicht het was oneenigheden tusschen vreemdelingen en burgers der republiek zoowel als tusschen vreemdelingen onderling te berechten 8). In hun plaats traden in de dertiende eeuw de „consules mercatorum", terzijde gestaan door de „sopra consolie", die de erkende rechters waren voor alle zaken betreffende handel en koopvaardij. In Oenua, in Marseilie en Montpellier, zoowel als in Barsolona en Valencia, vindt men in dit tijdperk dergelijke consulaire rechtbanken, 4) die, zooals gezegd, echter overwegend, het karakter van handels-tribunalen bezaten. Deze oud-Ehropeesche consulaire rechtbanken hadden wel weinig gemeen met de heden daagsche consulaten, maar het is toch veroorloofd deze rechtscolleges te beschouwen als de oorsprong en 1) W. B. Lawrence, Commentaire sur Wheaton, deel IV, blz. 2. 2) F. Martens: Das Consularwesen und die Consularjurisdiction im Oriënt, (Berlin, 1874,) blz. 47. 3) Martens, op.oit., blz. 47, ook K. Lippmann: Die Konsularjunsdiction im Oriënt, (Leipzig, 1898,) blz. 6. 4) Lippmann, op. oit., blz. 8. 109 het begin van de tegenwoordige consulaire jurisdictie en rechtsmacht. In den tijd der Kruistochten werden nieuwe handels wegen geopend, naar Konstantinopel, naar Palestina, naar Egypte. Spoedig bleek de aanwezigheid in die landen noodzakelijk van Consuls, die de geschillen tusschen de vreemde kooplieden onderling, of tusschen hen en de inboorlingen, naar nationaal recht en gebrnik konden beslissen; Bovendien hadden de Europeesche kooplieden een verdediger of vertegenwoordiger van hunne nationaliteit noodig, om hunne belangen tegenover de Mohammedaansche regeeringen en locale autoriteiten te behartigen *). Dit waren de beweegredenen, welke geleid hebben tot het overbrengen naar die landen van het instituut der Consuls, hetwelk dan tevens de voorlooper was van het moderne consulaatwezen. De Martens2) meent, dat er geen twijfel bestaat, dat de eerste consulaten in het Oosten, — Palestina en Syrië — opgericht werden. Welk volk echter het initiatief daartoe genomen heeft, en in welk jaar het eerste consulaat in het buitenland geopend is, valt moeilijk met zekerheid te zeggen. Wel staat vast, dat Venetië, Barcelona, Genua, Pisa en andere handelssteden in het Oostelijke deel der Middéllandsche Zee, — o.a. Alëxandrië eh Tyrus, — hunne eigen Consuls hadden 8). Het is interessant hier te vermelden, dat, ofschoon men de bakermat der consulaire werkkring aldus in de landen van het naburige Oosten moet zoeken, het instituut zich van daaruit weder naar het Westen verplaatste en zich over alle Europeesche landen verbreidde. De verdragen en overeenkomsten in de middeleeuwen tusschen de handelssteden aan de eene en de Mohammedaansehe machthebbers aan de andere zijde, betreffende de rechten en bevoegdheden der consuls gesloten, zijn de grondslag van de rechtspositie der heden daagsche consuls. Deze verdragen, later onder den naam van Capitulaties bekend, en waarvan de eerste dateert van 1553, breidden zich geleidelijk in belangrijkheid uit, en vormden de basis van het exceptioneele régime van exterritoriale en consulaire jurisdictie, dat in de Turksche gebieden tot onlangs voort bestaan heeft en dat in China, zooals wij reeds in het begin van dit hoofdstuk zagen, nu nog van kracht is. Zij werden gesloten tusschen Turkije en de meeste Westersche 1) Martens, op. oit., blz. 49. 2) ibid., blz. 49. . 3) ibid., blz. 60. 110 landen, zoo ook met Nederland in 1612 en 1680, en hielden de voorwaarden in, waarop het aan vreemdelingen toegestaan was in het Ottomaansche Rijk te verbüjven. Mr. Francois vestigt er de aandacht op, dat de capitulaties niet aan de Turksche overheid afgedwongen zijn, zooals veelvuldig gemeend wordt, maar het gevolg waren van een bewuste politiek der Ottomaansche autoriteiten, die als het ware de handen van de vreemdelingen aftrokken en hen in het algemeen aan hun eigen nationale rechtsregels overlieten 1). Terwijl dus de positie der Consuls in de Oostersche landen door de buitengewone voorrechten verleend door de capitulaties er eene van bijzonder gewicht geworden was, werd zij in de Europeesche staten in het begin der zeventiende eeuw ondermijnd als gevolg van het opkomen der diplomatieke zendingen en door het centraliseeren van dë rechtsmacht in de handen van den staat. Deze verandering in de competentie der Consuls bleef niet lang zonder invloed op hun functies, welke allengs terugslonken tot het algemeen toezicht op handel en scheepvaart. Tegenwoordig zijn Consuls agenten van Staten, die in het buitenland verblijf houden voor verschillende doeleinden, maar voornamelijk in het belang van handel en scheepvaart van het land, dat hen benoemd heeft. Daar zij geen diplomatieke vertegenwoordigers zijn, genieten zij ook geen diplomatieke voorrechten 8). Zij zijn aangesteld voor locale doeleinden en onderhouden daarom slecht betrekkingen met de plaatselijke autoriteiten. In geval het noodig is zich tot de Regeering te wenden; zoo geschiedt dit door bemiddeling der diplomatieke vertegenwoordigers, wier ondergeschikten zij zjjn. Als algemeene regel geldt, dat consulaire ambtenaren onderworpen zijn aan de wetten van het land, waar zij hun ambt uitoefenen, ofschoon hun gewoonlijk zekere voorrechten toegestaan worden. De voornaamste bepalingen ten opzichte van deze voorrechten worden als volgt door Oppenheim opgesomd3): 1. er wordt dikwijls onderscheid gemaakt tusschen beroeps- en kooplieden-consuls, meer voorrechten worden dan gegeven aan de eersten; 1) Mr. Dr. J. P. A. Francois: De Afschaffing der Turksche Capitulaties, in Bcon. Stat. Berichten, 19 en 26 Sept. 1923. Over de capitulaties in het algemeen, zie: Pélissié du Rausas, Le Régime des Capitulations dans 1'Empire Ottoman, (Paris, 1911). 2) Oppenheim, op. oit. I, blz. 590 en von Liszt, op.oit. blz. 126. 3) Oppenheim, op. oit. I, blz. 601; zie ook Hall: International Law, 8th edition, blz. 375. 111 2. ofschoon de consuls niet onttrokken zijn aan plaatselijke civiele en crimineele jurisdictie, is de crimineele jurisdictie over beroeps-consuls dikwijls beperkt tot de meer ernstige gevallen; 3. in vele tractaten is de onschendbaarheid der consulaire archieven gestipuleerd; 4. de onschendbaarheid der consulaire gebouwen is ook dikwijls in de verdragen vastgelegd, zoodat zonder speciale toestemming des consuls politie en rechterlijke ambtenaren deze gebouwen niet kunnen binnentreden. Maar in dit geval is het de plicht om strafschuldigen, die er een schuilplaats gezocht hebben over te leveren. 5. Beroeps-consuls zijn dikwijls vrij van sommige belastingen, van inkwartiering en van den plicht om in persoon als getuige voor de rechterlijke overheid te verschijnen. In het laatste geval moet hun getuigenis schriftelijk afgelegd worden of kan door eene commissie in het consulaat afgenomen worden. 6. Consuls hebben het recht tot het uithangen van de vlag en het wapenbord hunner natie. Een groot verschil bestaat echter in de positie en in de rechten en voorrechten der consuls van Christelijke staten, die in zekere niet-Christelijke staten gevestigd zijn, want terwijl de consuls in de Westersche landen, zooals bekend, de rechtsmacht over hunne landgenooten verloren hebben, is in de bedoelde niet-Christelijke landen (pays hors de chrétienté), wegens het bestaan der exterritoriale toestanden, hun vroegere uitgebreide competentie behouden gebleven. Bonfils-Fauchille schrijft hieromtrent: „Aux Echelles du Levant, „en Turquie, les Consuls sont traités comme des Ministres publiés. „Ils ont même sur quelques points des prérogatives plus étendues. „L'Hotel du Consul est inviolable et peut être protégé par une „garde particulière formée de kawas ou janissaires (capitulation „1740, art. 50) Les Consuls sont exempts de toute taxe, de tout impót." 1). Paulus, in zijne bekende handleiding, constateert, dat „wat de „voorrechten en vrijdommen aangaat, de consulaire ambtenaren „in de Oostersche landen evenzeer de aloude privileges van den „diplomatieken vertegenwoordiger en het recht van exterritoria- 1) Bonnis Fauchille: Manuel de droit international public, 7ième ed. p. 779. 112 „liteit behielden." 1). Nys, eveneens, geeft den toestand duidelijk weer, waar hg zegt: .„Dans ses grandes lignes, le régime des „capitulations a créé aux puissances européennes et américaines „une condition pririlégiée. Leurs consuls et les employés de leurs „consulats sont traités comme des Ministres publiés; ils en ont „les immunités, sur quelques points ils ont des prérogatives plus „grandes; leur maison est inviolable; ils exercent sur leurs natio„naux le droit de jurisdiction au criminel et au civil; ils possèdent „un droit de surveillance." 2). Uit de hier aangehaalde passages mogen wij dus de stelling formuleeren, dat de positie van Consuls „en pays hors de chrétienté" — waaronder ook China begrepen is — geheel verschillend is van die, welke zij in andere landen innemen. Zij hebben exterritoriale jurisdictie en rechtsmacht over hunne landgenooten, vertegenwoordigen om die reden de souvereiniteit van hun land en de schrijvers op het gebied van het volkenrecht kennen hun daarom — tenminste gedeeltelijk — de attributen toe, die gewoonlijk het uitsluitend voorrecht van diplomatieke vertegenwoordigers zijn. Wij hebben gemeend, dat het nuttig is op dit representatieve karakter van de consuls in China de aandacht te vestigen, daar bij het afdoen der loopende zaken, dikwijls van internationalen aard, in de tractaat-havens, het belang en het nut hiervan menigmaal sterk op den voorgrond treedt. Immers, er komen menigvuldig gevallen voor in de open havens, die van meer dan nationaal belang zijn en waarvan de belangrijkheid niet tot de plaats zelf beperkt is. Indien het noodzakelijk was voor* deze soort kwesties onderhandelingen met de Centrale Regeering langs den diplomatieken weg aan te knoopen, zou er veel kostbare tijd verloren gaan, dien men nu bespaart door de zaak ter plaatse te regelen met den „délégué spécial" van het Chineesche Ministerie van Buitlandsche Zaken, waarvan er één in elke tractaat-haven geplaatst is met de bevoegdheid dergelijke kwesties direct met de vreemde consuls te behandelen. Wanneer wij onze beschouwingen nu verder tot China beperken, moeten wij allereerst de vraag beantwoorden, welke nu wel de rechten en voorrechten der buitenlandsche Consuls in China zijn. 1) Paulus: Het Consulaire Beoht en de Consulaire Werkkring, (den Haag, 1890) blz. 55. 2) Nys, le Droit International, (Brnxelles, 1906,) II, blz. 408. 113 Het Nederlandsch-Chineesche Verdrag van Tientsin 1) zegt over dit punt in Art. I, dat „Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden kan voorts in al de bij dit tractaat voor „den Nederlandschen handel opengestelde havens in het Chinesche „Rijk, consuls, vice-consuls, of consulaire agenten aanstellen tot „besturing en bescherming zijner onderdanen. Van de aanstelling „der consulaire beambten, zal door den Nederlandschen vertegen„woordiger het noodige bericht worden gezonden aan de Keizerlijke „commissarissen, in de verschillende af deelingen des Rijks met het „opzigt over den buitenlandschen handel belast, die de plaatselijke beambten in de opengestelde havens zullen aanschrijven, „aan die benoeming gevolg te geven." Er wordt dus in dit artikel geen bepaling neergelegd, dat de Centrale Regeering van de aanstelling verwittigdmoetworden. Dit heeft desniettegenstaande in werkelijkheid wèl plaats. Consuls zullen in rang met districts-intendanten en viceconsuls met stedelijke prefecten gelijk gesteld zijn en bij schriftelijke of mondelinge zaakbehandeling gelijke vormen van beleefdheid in acht nemen, maar met welke Chineesche autoriteit een consul-generaal in rang gelijk staat, wordt, eigenaardig genoeg, niet in ons verdrag vermeld. 2) De Consuls geven paspoorten af aan Nederlanders, die voor hun genoegen in het binnenland reizen, wanneer althans die reizen den afstand van honderd li (ongeveer 35 Engelsche mijlen) te boven gaan en langer dan vijf dagen duren. (Art. III) De consulaire jurisdictie over landgenooten wordt geregeld in Art. VI. De scheepspapieren, het manifest, enz van een Nederlandsch koopvaardijschip moeten binnen 24 uren na aankomst aan den Consnl worden ter hand gesteld (Art. IX). Ambtsbrieven zullen in de Nederlandsche taal worden opgesteld en vergezeld gaan van eene Chineesche vertaling (Art. XIV). Tot zoover de bepalingen van het Nederlandsch-Chineesche Verdrag. 1) Bijlage A. 2) Een ongeveer gelijke bepaling over den rang van consulaire ambtenaren ten opzichte van Chineesche- autoriteiten vindt men in het Engelsche Verdrag van 1858, Art. VII, het Belgische Verdrag van 1865, Art. VII, de Portugeesohe Verdragen van 1862, Art. VIII en van 1887, Art. IX, in het Deensche Verdrag van 1868, Art. VII, het Spaansche Verdrag van 1864, Art. IV, en het Italiaansche Verdrag van 1866, Art. VII. Het Verdrag van Zweden en Noorwegen van 1847, Art. IV, zoowel als het Amerikaansche Verdrag van 1903, Art. II, stellen zich tevreden met te bepalen dat de betrekkingen onderhouden zullen worden „on terms of equaiity and reciprocal respect.'' 8 114 De traetaten der meeste staten met China bevatten eenvoudig de bepaling, dat Consuls benoemd worden op plaatsen, die voor den handel opengesteld zijn, maar voegen er geen speciale bepalingen aan toe. Nederland, in het bovengenoemde Art. I, en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in Art. X van het verdrag van 1858, hebben zich verbonden van consulaire benoemingen kennis te geven aan de Keizerlijke Commissarissen voor den handel. Zweden, (tractaat van 1908, Art. III), Brazilië, (tractaat van 1881, Art. III), Mexico, (tractaat van 1899, Art. III), en Zwitserland, (tractaat van 1918, Art. H) stipuleeren, dat een exequatur voor den Consul aan het Chineesche Gouvernement aangevraagd moet worden. De tractaten der andere mogendheden, Nederland eveneens, bevatten deze bepaling niet, zoodat de Consuls daarvan ook geen exequatur bezitten. De eenige formaliteit in deze gevallen is, dat de Chef van de diplomatieke missie te Peking aan de Chineesche Regeering schriftelijk meedeelt dat een Consul benoemd is. *) Het Braziliaansche Verdrag van 1881 (Art. III) en het Mexicaansche Verdrag van 1899 (Art. III) bevatten nog de bepaling, dat „si le Consul se conduit d'une facon illegale, 1'exéquatur pourra lui être retiré." Het ontbreken in de meeste tractaten tusschen China en de vreemde mogendheden van eene clausule, die de gebruikelijke formaliteit voorschrijft van het aanvragen aan het Chineesche Gouvernement van het exequatur, vóórdat de benoemde consulaire ambtenaar zijn functies aanvaardt, ontneemt aan China de gelegenheid zich tegen eene benoeming te verzetten indien zij dit mocht noodig oordeelen. Maar hieruit volgt niet, dat deze omstandigheden eene benoeming zouden rechtvaardigen van een persoon, tegen wien bezwaar gemaakt is. Oppenheim huldigt de meening, dat, indien geen formeel exequatur is aangevraagd en verleend, vreemdelingen dan toch de functies van consuls mogen uitoefenen met de toestemming van den Staat, waarin zij werkzaam zijn, zonder dat echter erkenning daarvan het gevolg is, „Such indi„divuals", — zegt deze schrijver, — „are not really consuls, al- 1) Het verdrag met Perzië van 1920 (Art. V) en het verdrag met Chili van 1915 (Art. II) schrijven eveneens voor, dat een exequatur door het Chineesche Gouvernement aan de Consuls verleend moet worden „before entering upon the exeroise of their functions'', maar daar deze landen geen exterritorialiteit bezitten in China zijn deze verdragen hier buiten beschouwing gelaten. 115 „though the local State allows them, for political reasons, to „exercise consular functions" 1) Verder kan er nog op gewezen worden, dat verscheiden* rechten en priviligiën, die speciaal in tractaten vermeld worden, als zijnde door het Chineesche Gouvernement aan buitenlandsche diplomatieke vertegenwoordigers toegestaan, niet verleend zijn geworden aan consulaire ambtenaren. Bijvoorbeeld het recht van het verkrijgen en huren van terreinen om er zich te vestigen; de onaantastbaarheid van officieele correspondentie, koeriers en persoonlijke eigendommen; het strafbaar stellen van ieder, die gebrek aan eerbied, etc. toont jegens de leden eener diplomatieke missie, familieleden en gevolg, zijn alle voorrechten, die in de tractaten tusschen China en andere mogendheden aan diplomatieke vertegenwoordigers verleend, maar niet tot consuls uitgebreid zijn. Ook zijn het huisraad, de meubelen en alles, wat tot de eerste inrichting van een nieuwbenoemden gezant behoort, vrijgesteld van invoerrechten bij aankomst in China, terwijl een consul in gelijke omstandigheden de rechten zal moeten voldoen. § 3. Het Consulaire Reglement. De inrichting van den Nederlandschen Consulairen Dienst in het algemeen, dus ook die in China, steunt op het Koninklijk Besluit van 23 Maart 1925 (Stbl. No. 110) houdende het Consulaire Reglement. Wij zien uit dit besluit o.a. dat de bezoldigde consulaire ambtenaren den rang hebben van aspirant-vice-consul, vice consul, consul of consul-generaal; dat zij door de Koningin worden benoemd, bevorderd, ter beschikking gesteld en ontslagen, maar dat zij door den Minister van Buitenlandsche Zaken kunnen worden geschorst. (Art. I) Aan een consul-generaal kan een diplomatieke titel verleend worden, voor den tijd gedurende welken hij een bepaalden post vervult, of indien hem een bijzondere zending naar een bepaald land is opgedragen. Doch bij ontslag, of overplaatsing of bij het eindigen der bijzondere zending vervalt die titel van rechtswege (Art. XII). De bezoldigde consulaire ambtenaren mogen geen handel drijven, noch beheerend vennoot of agent eener handelsvennootschap onder eene firma, 1) Oppenheim, op.cit. t, blz. 596. 116 of bestuurder, commissaris of agent van een andere vennootschap zijn (Art. XXVH). Ons land heeft in China, evenals de meeste andere landen, zoowel bezoldigde (beroeps-consuls, consules missi) als onbezoldigde consuls (honorair-consuls, consules electi). De laatste soort ambtenaren kunnen den titel hebben van consulair agent, viceconsul, consul of consul-generaal. Nederlanders, die een voldoend zelfstandige positie hebben, genieten voor een dergelijke benoeming de voorkeur (Art. XXXII). Er is in beginsel geen verschil in de algemeene positie van de twee soorten van consuls volgens het volkenrecht*), ofschoon er wel dikwijls onderscheid gemaakt wordt tusschen kooplieden-consuls die onderdaan zijn van het land dat hen benoemde, en zij die onderdaan zijn van het land, waar zij hunne consulaire functies uitoefenen. Het Chineesche Gouvernement ziet echter gaarne, dat de Mogendheden bezoldigde ambtenaren benoemen, meer speciaal met het oog op de speciale rechten en plichten aan het consulaire ambt in China verbonden, die dikwijls met de particuliere belangen van den koopman-consul in conflict komen. Wij leeren verder nog uit het Consulaire Reglement, dat alle consulaire ambtenaren bjj de eerste aanvaarding van eene consulaire betrekking den ambtseed afleggen in handen van den Minister van Buitenlandsche Zaken of wel dien eed schriftelijk, door hen onderteekend, aan den Minister van Buitenlandsche Zaken toezenden (Art. 36). Verder merken wij nog op, dat de consulaire ambtenaren in China staan onder de bevelen van Harer Majesteit» Gezant te Peking, daar Art. XI van het Consulaire Reglement vaststelt dat de consulaire ambtenaren in een land, alwaar een Nederlandsche diplomatieke ambtenaar is geaccrediteerd, aan de leiding en het toezicht van dien ambtenaar onderworpen zijn, die bevoegd is aan bedoelde consulaire ambtenaren de werkzaamheden op te dragen en de inlichtingen te vragen, welke hij ter richtige uitoefening van zijne taak noodig acht. § 4. Consulaire Ressorten. De inrichting der consulaire ressorten wordt eveneens vastgelegd in het Consulaire Reglement, waarvan Art. 38 luidt: „Voor „elken|eonsulaire post wordt door onzen Minister van Buitenlandsche „Zaken de plaats of de landstreek aangewezen, op welke, als 1) Oppenheim, op.cit. I, blz. 591. 117 „vormende zijn ressort, hij, die den post bekleedt, zijn aandacht „vooral heeft te richten." Maar, zoo zegt dit artikel verder, de aanwijzing van ressorten doet niet te kort aan de bevoegdheid van den consalairen ambtenaar om zijne werkzaamheden zoo noodig buiten zijn ressort uit te strekken, mits hij zoodoende zijne werkzaamheid niet uitbreidt tot het ressort van een anderen consulairen ambtenaar en voor zooveel niet eenige wettelijke bepaling of eenig voorschrift van genoemden Minister zich tegen zulk optreden verzet. Consulaire ressorten alsmede landstreken, die niet tot een ressort behooren, kunnen door den Minister tot een district worden samengevoegd. Aan het hoofd van een dergelijk district wordt dan bij voorkeur gesteld een bezoldigd consulgeneraal of consul of anders een onbezoldigd consul-generaal. (Cons. Regl. Art. 39). De volgende lijst van consulaire standplaatsen in China met opsomming der ressorten en de bevoegdheden aan eiken post toegekend, (1), is zonder twijfel van nut voor de Nederlanders, die met China handelsbetrekkingen onderhouden of welke er gevestigd zijn: 1) De Consulaire Ambtenaren en Rechtbanken die de bevoegdheden bezitten omsobreven in de Artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire Wet worden aangewezen bg het Koninklijk Besluit van den 22sten Januari 1915 (Stbl. No. 22), gewijzigd bjj het Koninklijk Besluit van den 28sten Maart 1917 (Stbl. No. 268). 00 Lijst der Nederlandsche Consulaire Ressorten in China. Bevoegdheden: Consulaat-Generaal «• tot het opmaken van aoten v. d. fC Gl Consulaat Burgerlijken Stand. Standplaats. )„''. 'K v. _ 6. tot het opmaken van andere bnr- Het ressort omvat: (ti.) ot Vice-üon- .... r, , . sulaat (V.-C.) serhjke acten (notariaat) 1 c. tot uitoefening van rechtsmacht. d. tot uitvaardigen van reglementen. „ , _j_jjL t,, , • van de provincie Fukien, de prefecturen Hsing-Hua-Fu, . „ n e. voor de provincie fukien. «... _ m. ' J; ~, .-,.5, , Amoy ü. . f_ j w-vi™ Chuan-Chou-Fu, Tingchou-Fu, Chang-Chou-Fu, en de a. en o. voor de provincie Fukien. , . . ' _ ° „, U, 6T ' r onder prefeoturen Yung-Chun-Chou en Lung-Ten-Chou. Canton (ressorteert de provincie Kwangtung, met uitzondering van het aan onder Hong-Kong\ *'* 611 c' Swatow toegekende gedeelte, alsmede de provinciën Kwangsi, Yünnan en Kweiohow. Charbin. C. o., 6. en d. de provinciën Kirin en Heüung-Kiang. Chefoo (resorteert ' . , . „ onder Tientsin). 0 * en de provinciën Shantung en Honan. Foochow (ressort. „ o en 6 de Prov'n™e Fukien, met uitzondering van het aan onder Hong-Kong). ^ Amoy toegekende gedeelte. Hankow (ressorteert ~ . , . ... _. . _ onder Shanghai). C- °' de Provinciën Kiangsi, Hunan, Hupeh en Szechwen. Newchwang. C. o., 6. en d. de P™™cie Fengtien (Mantsjoerge) met uitzondering van het Japansche pachtsgebied Kwantung. Sbanehai C G c. en d. voor de prov. Kiangsi. Midden-China, de provinciën Kiangsu, Chehkiang, ° ' a.eni.voordeprov.Kiangsu.Chehkiang Anhwei, Kiangsi, Hunan, Hupeh en Szechwen. Swatow (ressorteert p j. de provincie Kwantung de prefeoturen Chau-Chou- onder Hong-Kong). % a' en *' Fu, Hui-Chou-F u en de onderptefeotuur Kia-Ying-Chou. a • r>h h\' Kiaochow en voor Noord-China: de provinciën Chihli, Tientsin. C. & voor de prorao» tniniL Shantung, Honan, Shensi, Kansu, Shansi, Mongolië en de a, 6. en d. voor Chihli, Shansi. ° ,. Vt . - • . • .. u. ~ " i prov. Fengtien, Kirin en Heilungkiang in Mandsjoerije H TCnav Cd & Zuid-China: de provinciën Kwangtung, Kwangsi, Yün- °' u.H*. o. nan, Fukien en Kweiohow. 119 C. Ambtsverrichtingen en Bevoegdheden der Nederlandsche Consulaire Ambtenaren. Het ligt niet op onzen weg hier eene uitvoerige beschrijving te geven van den consulairen werkkring. Ons plan is slechts eenige der belangrijkste en meer in het oog loopende ambtsverrichtingen en bemoeiingen der consulaire ambtenaren aan te stippen, in het bijzonder die, welke in China meer op den voorgrond treden dan elders als het gevolg van de in dat land heerschende buitengewone politieke en economische toestanden. Deze wijze van behandeling verklaart de lacunes die men zonder twijfel in de in dit hoofdstuk behandelde stof zal aantreffen. Allereerst eenige opmerkingen over § 1. De Functies en Bemoeiingen der Consulaire Ambtenaren. Deze zijn geregeld bij wetten, Koninklijke Besluiten en bij instructies van den Minister van Buitenlandsche Zaken, waaronder in de eerste plaats behoort genoemd te worden het Besluit van 23 Maart 1925, (Stbl. No. 110) houdende het Consulaire Reglement, waaruit wij reeds hierboven eenige artikelen aanhaalden. Dit Besluit legt in Artikel 44 neer, dat de consulaire ambtenaren hunne functie uitoefenen overeenkomstig de voorschriften door den Minister van Buitenlandsche Zaken verstrekt of te verstrekken. Het hieraan voorafgaande artikel 43 beschrijft de plichten uitvoeriger door te bepalen, dat de bedoelde ambtenaren zijn belast met de administratieve handelingen, hun door den Minister opgedragen en meer in het bijzonder met de bevordering van den Nederlandschen handel, nijverheid, landbouw en scheepvaart, alsmede met de behartiging van de belangen van de Nederlandsche onderdanen en schepen, welke zich in hunnen ambtskring bevinden, voor zoover de wetten, de tractaten en gebruiken van het land hunner vestiging die behartiging toelaten. De consulaire ambtenaar is dus meer in het bijzonder handelsagent. Maar de Staat der Nederlanden heeft den consul nog verscheidene andere werkzaamheden en plichten opgedragen, welke van groot belang zijn voor Nederlanders in den vreemde. De consul is immers tegelijker tijd ambtenaar van den burgerlijken stand, notaris, en in sommige plaatsen rechter, welke functies volgens speciale wetten en voorschriften door hem uitgeoefend worden. 120 De ambtsverrichtingen der consnls in het algemeen worden in de „Handleiding voor den Nederlandschen Consulairen Ambtenaar", uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, in de volgende categorieën ondergebracht: 1. ambtsverrichtingen ten behoeve van particulieren; 2. aanrakingen met de Koninklijke Marine; 3. zorg voor de scheepvaart; 4. voorlichting betreffende handel, nijverheid, landbouw en scheepvaart der Nederlanden; 5. bemoeiingen van judicieelen aard, en 6. bemoeiingen met den openbaren gezondheidsdienst. Verder vindt men in deze handleiding nog voorschriften betreffende consulaatrechten, commissieloonen en de comptabiliteit. Wij stellen ons niet voor deze indeeling op den voet te volgen, maar zullen slechts zulke onderwerpen aan een nader onderzoek onderwerpen als geacht kunnen worden van belang te znn voor den Nederlandschen koopman in China. Wij hebben daarbij een dankbaar gebruik gemaakt van de werken van de heeren Paulus, *) Joekes 2), Burgers 8) en De Jong 4). § 2. Het Consulaire Register. Een der allereerste vereischten om den consulairen ambtenaar in staat te stellen zijne plichten met betrekking tot het behartigen van de belangen van de Nederlanders in den vreemde met vrucht te kunnen nakomen is wel, dat het hem bekend is, welke Nederlanders zich in zijn ressort bevinden. Tot dit doel is voorgeschreven dat aan eiken consulairen post een register gehouden moet worden, waarin de binnen het ressort gevestigde Nederlanders worden ingeschreven. Ofschoon oorspronkelijk de aanmelding aan het consulaat en inschrijving in het consulaire register facultatief was, is dit sedert eenigen tijd in sommige consulaire ressorten verplichtend gesteld. Zoo bijvoorbeeld, bepaalt het politiereglement N° 13, afgekondigd door den Consul-Generaal te Shanghai den 15den November 1918, en in werking getreden op den lsten Januari 1919, in Artikel I, dat de meerderjarige Nederlanders, die zich vestigen in het ressort van dat Consulaat- 1) J. Paulus, Het Consulair Recht en de Consulaire Werkkring ('s-Gravenhage, 1890). 2) A. M. Joekes, Schets van de bevoegdheden der Nederlandsche Consuls(Leiden, 1911). 3) J. F. Burgers, De aan de Nederlandsche Rechtsmacht in Strafzaken onderworpen Personen. (Amsterdam, 1899). 4) H. J. C. I. de Jong, Consulaire Rechtsmacht in Strafzaken, (Utrecht, 1886) 121 Generaal verplicht zijn binnen drie maanden na aankomst zich te doen inschrijven in de aldaar gehouden registers van Nederlanders met opgave van de vereischte inlichtingen over datum en plaats van geboorte, beroep, enz. Gelijke plicht tot aangifte volgens dit reglement rust op de meerderjarige Nederlanders, die zich in het ressort van het consulaat te Hankow vestigen. Éénmalige inschrijving is niet voldoende, maar de aangifte moet telken jare binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar hernieuwd worden. Nalatigheid in het doen van de aangifte wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Wegens het belang voor de Nederlanders in China van deze bepalingen die naar wij meenen, door de andere Nederlandsche Consulaten in China eveneens voor hunne respectievelijke ressorten ingevoerd zijn, is dit politiereglement hierachter als bijlage D afgedrukt. De meeste vreemde mogendheden in China hebben een dergelijk systeem van jaarlijksche inschrijvingen. De Engelsche regeBng is, dat elke Britsche onderdaan gehouden is zich elk jaar, in de maand Januari, in het consulaire register te doen inschrijven. Nieuwe aangekomenen moeten dit binnen een maand doen. Overtreding van dit voorschrift kan boete en gevangenisstraf ten gevolge hebben en „any Court or authority may, if it thinks fit, decline to recognise him as a British subject". !) Daar slechts Nederlanders of Nederlandsche onderdanen de hulp en tusschenkomst der Nederlandsche consulaire ambtenaren kunnen inroepen, is het wel gewenscht duidelijk vast te stellen, wie het recht heeft zich tot deze categorieën van personen te mogen rekenen. Dit nu wordt geregeld in de Wet op het Nederlanderschap van 12 December 1892 (Stbl. N°. 268), laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 31 December 1920 (Stbl. N°. 955), en in de Wet van 10 Februari 1910 (Stbl. N°. 55) houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië. In verband met de eerste der hierboven genoemde wetten, n.1. de wet op het Nederlanderschap, willen wij nog wijzen op het bekende Artikel 5°., dat luidt: Het Nederlanderschap wordt verloren: 5°. voor zooveel betreft Nederlanders buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen geboren, door, behalve terzake van 's lands dienst, woonplaats te hebben buiten het 1) The China and Corea Order in Council, 1904, Art. 162. 122 Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van dien termijn aan den Burgemeester of het Hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen Gezant of een Nederlandschen Consulairen Ambtenaar in het land, waar hij woont, kennis geve, dat hij Nederlander wenscht te blijven." — De redactie van dit artikel 7, 5°, aldus gewijzigd bij de wet van 15 Juli 1910 (Stbl. No. 215) laat aan duidelijkheid niet veel te wenschen over. Wij voelen ons echter gedrongen er op te wijzen, dat naar onze bescheiden meening, hier geen rekening gehouden wordt met de geheel bijzondere toestanden, welke in exterritoriale landen als China, bestaan. Deze opmerking vereischt verdere opheldering. Wij brengen daarom in herinnering, dat voor Nederlanders, in China hun woonplaats hebbende, de rechtsgevolgen aan dat verblijf verbonden geheel verschillend zijn van, en ternauwernood vergeleken kunnen worden met die, welke zouden samengaan met het verblijf elders in den vreemde. In China immers, wegens het bestaan der exterritorialiteitsrechten door de tractaten verkregen, oefent de Nederlandsche Staat, door hare diplomatieke en consulaire ambtenaren uitgebreide souvereine rechten uit binnen het Chineesche territoir. Zoowel van een publiek als van een privaatrechtelijk standpunt beschouwd blijven Nederlanders aan de volle Nederlandsche rechtsmacht en wetgeving onderworpen, die hun o.a. een jaarlijksche inschrijving op het consulaat voorschrijft. Hunne rechtspositie — behoudens eenige verschillen, die het noodzakelijke gevolg der consulaire rechtspraak zijn — is dus dezelfde alsof zij het vaderland niet verlaten hadden. De vraag lukt dus niet ongerechtvaardigd, waar het toe dient om deze Nederlanders, en dan nog wel slechts zij daaronder, die buiten het Rijk en zijne koloniën of zijne bezittingen in andere werelddeelen geboren znn, te verplichten tot het afleggen elke tien jaar van eene verklaring, dat zij Nederlander wenschen te blijven x), terwijl zij toch gedurende dien tijd niet onttrokken geweest zijn aan 1) Zie Art. 7, 5 der Wet van den 12den December 1892, (Stbl. 268) op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 December 1920, (Stbl. 955). 123 de Nederlandsche staatsmacht en jurisdictie in de meest uitgebreide beteekenis dezer woorden. Immers Nederlanders in exterritoriale landen woonplaats hebbende, moeten geacht worden zich niet buiten het Nederlandsche staatsgebied (domaine législatif et juridictionnel) x) te bevinden — in werkelijkheid kunnen zij zich niet aan de Consulaire, d.i. dus in deze de rechtstreeks Nederlandsche rechtsmacht onttrekken en is het overbodig van hen eene verklaring te verlangen na een in deze omstandigheden doorgebracht tienjarig verblijf „buiten het Rijk", dat zij'de Nederlandsche nationaliteit wenschen te behouden. Men vergete niet, dat zulke Nederlanders onmogelijk gedurende dien tijd hun Nederlanderschap hadden kunnen verliezen tenzij zij zich naar een ander land begaven, hetgeen het verlaten van het exterritoriale land en dus van het Nederlandsche rechtsgebied zou insluiten. Het hierboven door ons ingenomen standpunt geldt voor alle in exterritoriale landen wonende Nederlanders, onafhankelijk van de vraag of zij al dan niet in j eene nederzetting of concessie woonachtig zijn, doch niet, indien zij in een „pachtgebied" wonen, omdat in zoodanig pachtgebied de exterritoriale rechten niet van kracht zijn. § 3. De Consulaire Wet. De „Wet van 25 Juli 1871 (Stbl. N°. 91), houdende regeling van de bevoegdheid der Consulaire Ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten, en van de consulaire regtsmagt", welke kan worden aangehaald onder den titel van „Consulaire Wet", is wel een der gewichtigste staatsstukken, waarmede de Nederlandsche consuls gedurende hunne werkzaamheden in China te maken hebben. Eene interessante beschrijving van de geschiedenis der tot standkoming van deze Wet vindt men in het reeds aangehaalde proefschrift van Mr. van Oordt 2), terwijl de Handleiding van Mr. Zilcken 3) nog steeds een nuttige toelichting verschaft. 1) Zie in verband hiermede: § 1. La terminologie et les fiotions de territorialité et d'exterritorialité, Chap. III, p. 158 in L. van Praag, Juridiotion et Droit international public, ('s-Gravenhage, 1915); ook von Heyking 1'Exterritorialité, (Berljjn, 1889) blz. 35. 2) De Privaatrechterlijke Toestand van den Nederlandschen Koopman in de landen van den Islam, (Leiden, 1899). 3) Bevoegdheid der Consulaire Ambtenaren tot het opmaken van Burgerlijke Akten en Consulaire Begtsmacht, ('s-Gravenhage, 1873.) 124 De bevoegdheden der Consulaire Ambtenaren, waarover de Consulaire Wet handelt, namelijk, de burgerlijke stand, het notariaat en de rechtsmacht, worden reeds dadelijk in Art. I nader beschreven. Dit artikel Inidt: „Aan de Consulaire Ambtenaren, bij algemeenen maatregel „van bestuur aan te wijzen, en binnen het daarbij te bepalen „ressort, wordt toegekend: a. de bevoegdheid tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand; b. de bevoegdheid tot het opmaken van andere burgerlijke akten; c. de uitoefening van regtsmagt; d. de bevoegdheid tot het uitvaardigen van reglementen; een „en ander volgens de regelen bij deze wet te stellen. Evenzoo „kan bij algemeenen maatregel van bestuur eene bepaalde onder „a, b, c of d begrepen bevoegdheid afzonderlijk aan consulaire „ambtenaren voor hun ressort worden verleend." De redactie van dit artikel, zooals het hierboven weergegeven is, werd laatstelijk vastgesteld bij artikel I van de Wet van den 19deB Maart 1913. (Stbl. N°. 100) houdende wijziging en aanvulling der Consulaire Wet. Wij constateeren dus ten eerste, dat niet alle consulaire ambtenaren de bovengenoemde bevoegdheden bezitten, maar slechts zij, die daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen zijn en, ten tweede, dat een bepaalde onder a, 6, c of d begrepen bevoegdheid afzonderlijk kan worden verleend, eveneens bij algemeenen maatregel van bestuur. Deze Wet van 19 Maart 1913 bevat nog andere bepalingen, die van belang zijn voor het optreden onzer Consuls in China. Wanneer men de behandeling er van in de Tweede Kamer der Staten-Generaal naslaat *), dan blijkt uit de Memorie van Toelichting, dat bij deze wijziging in de redactie van Art. I, Cons. wet de bedoeling voorgezeten heeft om de bevoegdheid aan consulaire ambtenaren in artikel 10 dier Wet toegekend — dat is dus de bevoegdheid om politie-reglementen vast te stellen — los te maken van de algemeene uitoefening van de rechtsmacht in het boven aangehaalde artikel I.c, cons. wet bedoeld, daar er somtijds wel eene behoefte aan ééne bepaalde bevoegdheid bestaat, zonder dat het wenschelijk is alle te verleenen. 1) Handelingen der Staten-Genernal. Bijlagen, 1909—1910, 287.6. 125 Daarom wordt in Artikel I, Cons. Wet, de bevoegdheid tot het uitvaardigen van reglementen onder sub d. afzonderlijk vermeld. In verband met het bepaalde in het laatste lid kan thans deze bevoegdheid afzonderlijk worden verleend. Verder bepaalt Artikel II der wet van 19 Maart 1913, hetwelk een nieuw artikel 6a achter Artikel 6 der Consulaire Wet invoegt, dat, „behalve de ingevolge artikel Ic Cons. Wet aangewezen consulaire ambtenaren en rechtbanken ook andere, daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, consulaire ambtenaren bevoegd zijn tot het verrigten van alle of van bepaald aangewezen buitengerechtelijke handelingen naar de Nederlandsche wetten in burgerlijke zaken opgedragen aan de arrondissements-regtbanken, de presidenten van deze, of aan de kantonregters, of tot welke de consulaire ambtenaren en regtbanken ingevolge de tractaten bevoegd zijn." (art. 6a, 35 en 44 Cons. Wet). Waar volgens de Memorie van Toelichting de wenschelijkheid van het verleenen van dergelijke bevoegdheden aan andere dan de in Artikel Ic in verband met de artikelen 35 en 44 der Consulaire Wet genoemde ambtenaren gebleken was, was invoeging van dit nieuwe artikel aangewezen. Artikel IV derzelfde Wet van 19 Maart 1913 voegt een nieuw artikel 11a achter artikel 11 der Cons. W., waarbij de bevoegdheid verleend wordt, aan de bij algemeenen maatregel van bestuur daartoe aangewezen consulaire regtbanken om Nederlandsche onderdanen, die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust of orde het verblijf in het land te ontzeggen of door het stellen van borgtocht zekerheid te doen geven voor hun toekomstig goed gedrag. Deze bepaling was volgens de M. v. T. noodzakeljjk om in de leemte te voorzien, die bestond, omdat den Nederlandsche overheden in de exterritoriale landen, wat het repressieve gedeelte van hun taak betrof, het strafrecht ten dienste stond, terwijl zij daarentegen preventieve dwangmiddelen moesten derven. Tot zoover de Wet van 19 Maart 1913 (Stbl. No. 100). Het besluit van 22 Januari 1915, ter uitvoering van de artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire Wet (Stbl. No. 22), laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 28 Maart 1917 (Stbl. No. 268), vraagt nog een oogenblik onze aandacht. Deze algemeene maatregel van bestuur wijst de Consulaire Ambtenaren en Rechtbanken aan, die de bevoegdheden bezitten omschreven in de hierboven vermelde artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire Wet. Aan de hoogstgeplaatste consulaire ambtenaren, gevestigd op de 126 hieronder te noemen standplaatsen in China, worden de bedoelde bevoegdheden toegekend als volgt: Amoy: de provincie Fukien en van de provincie Kwangtung de prefecturen Chaochowfu en Waichowfu voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen; en van de provincie Fukien de prefecturen Hingbvvafu, Chüanchowfu. Tingchowfu en Changchowfu, alsmede de onderprefecturen Yungchunchow en Lungyenchow voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten op te maken. Canton: voor het geheele ressort *): de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en tot het opmaken van akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten. Chefoo: voor het geheele ressort: de bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en tot het opmaken van akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten. Foochow: voor het geheele ressort: de bevoegdheid om akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten op te maken. Hankoio: als boven. Charbin: voor het geheele ressort: de bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en om akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten op te maken. Newchwang: als boven. Shanghai: de provinciën Kiangsu, Chekiang, Anhwei, Kiangsi, Hunan, Hupeh, Szechwan, alsmede Tibet en Kokonor voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en reglementen uit te vaardigen; en de provinciën Kiangsu, Chekiang, Anhwei en Kiangsi voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten op . te maken. Swatow: voor het geheele ressort: de bevoegdheid om akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten op te maken. 1) Voor een omschrijving der consulaire ressorten raadplege men de lijst op blz. 118. 127 Tientsin: de provinciën Chihli, Shantung, Honan, Shansi Shensi, Kansu, Sinkiang, alsmede Mongolië en de provinciën van Mandsjoerijë, Shenking, Kirin en Heilungkiang voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen; en de provinciën Chihli. Shansi, Shensi, Kansu, Sinkiang, alsmede Mongolië, voor wat betreft de bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en tot het opmaken van akten van den Burgerlijken Stand en andere burgerlijke akten. De voorschriften in verband staande met opmaken van Burgerlijke Akten door de daartoe gemachtigde Consulaire Ambtenaren worden beschreven in het tweede hoofdstuk, art. 12 tot 19a der Consulaire Wet. Met burgelijke akten worden in dit hoofdstuk bedoeld de akten van den burgelijken stand (Art. 12—16a) en de notarieele akten (Art. 17 en 18). Art. 19 betreft beide en Art. 19a verwijst naar de akten vermeld in Art. 1 der Wet op het Testamenten-register van 23 Febreari 1918 (Stbl. No. 124). „De instelling van den burgerlijken stand", zegt Asser, „heeft ten „doel om van den staat van personen te doen blijken, en wel „omtrent de feiten, welke op dien staat een gewichtigen invloed „uitoefenen, n.1. geboorte, erkenning, huwelijk, echtscheiding en „overlijden" De consulaire ambtenaren in China, d.w.z. diegene onder hen, die daartoe uitdrukkelijk ingevolge art. la der Cons. W. zijn aangewezen, treden als ambtenaren van den burgerlijken stand op en zijn aangewezen tot het doen van alle verrichtingen aan deze ambtenaren bij de Nederlandsche wetten opgedragen. De aldus door hen overeenkomstig die wetten opgemaakte akten hebben gelijke kracht als waren zij in het Koninkrijk opgemaakt (Art. 12). Wat betreft huwelijken door Nederlanders in den vreemde aangegaan, zijn Art. 138 en Art. 139 B. W. toepasselijk, zoodat binnen het jaar na de terugkomst der echtgenooten in het vaderland de akte van huwelijks-voltrekking, in een vreemd land aangegaan, in het openbaar huwelijks-register van hunne woonplaats zal moeten worden overgeschreven. Artikel 14 geeft instructies nopens de registers van den burgerlijken stand. Art. 17 is eveneens van gewicht. Het handelt over de notariëele functies der consulaire ambtenaren in deze bewoordingen: ,„De consulaire ambtenaren, 1) Asser-Soholten: Nederl. Burgerlijk Recht, (Zwolle, 1923) I, bhs. 618. 128 „door ons aangewezen, ingevolge Art. lb dezer wet, zijn binnen „hun ressort, ten behoeve van de aldaar aanwezige onderdanen, „bevoegd tot alle verrichtingen den notaris bij de Nederlandsche „wetten opgedragen". Het is onnoodig te zeggen, dat deze bepaling geen geringe verantwoordelijkheden schept voor den consul, die nu ook verplicht is zich vertrouwd te maken met die wetten, waaraan hij zich als Notaris zal moeten houden; geen ledige phrase voorwaar, gezien het overwegend belang, dat Nederlanders erbij hebben in een exterritoriaal land als China de diensten van een Nederlandsch ambtenaar voor notariëele doeleinden te kunnen inroepen. Evenals met akten van den burgelijken stand het geval is, geldt ook hier de bepaling, dat de door consulaire ambtenaren, of te hunnen overstaan, overeenkomstig de Nederlandsche wetten verleden akten gelijke kracht hebben, als waren zij in het Koninkrijk verleden. Zilcken *) geeft ons nog de interessante mededeeling, dat de Nederlandsche Consuls in China, vóór het in werking treden der Consulaire Wet van 1871, hunne bevoegdheid tot het opmaken van akten voor den burgerlijken stand ontleenden aan artikel 23 van het Reglement voor het Nederlandsch commercieel agentschap in China (Indisch Besluit van 14 Mei 1838, No. 9) en aan artikel 32 van het Reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en daarmede gelijkstaande bevolking in Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1849. No. 25), en de bevoegdheid tot het verlijden van notariëele akten aan Artikel 9 van eerstgenoemd Reglement. Men vindt dit Reglement b|j Wertheim 2) afgedrukt. Het derde en laatste hoofdstuk der Consulaire Wet, voor de Consulaire ambtenaren in China het belangrijkste gedeelte der Wet> bevat de voorschriften regelende de consulaire rechtspraak. Wij stellen ons voor hieronder, in sectie D, eenige opmerkingen aan dit onderwerp te wijden. § 4. De Consulaire Reglementen Wet. Alvorens van het onderwerp der Consulaire Wet af te stappen, willen wij nog met 'eenige woorden wijzen op een andere wet, eveneens van den 19den Maart 1913, (Stbl. No. 101) „houdende „vaststelling van eenige bevoegdheden van de consuls en diplomatieke 1) Mr. E. Zücken. Bevoegdheid der Consulaire Ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke acten. 1873 blz. 74. 2) J. Wertheim. Manuel des Consuls des Pays-Bas, (Amsterdam, 1861) Deel 8, blz. 100. 129 „ambtenaren in epkele Staten en het geven van eenige voorschriften voor de toepassing van aldaar geldende regelingen" Artikel I van deze Wet, welke aangehaald kan worden onder den titel van „Consulaire Reglementen Wet", bepaalt: de daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen diplomatieke en consulaire ambtenaren kunnen, onverminderd de bevoegdheid, bij Artikel 10 der Consulaire Wet toegekend, voor hun ressort of een gedeelte daarvan in aangelegenheden waarin zij krachtens de Staatsverdragen of het gebruik daartoe bevoegd zijn: a. in samenwerking met de diplomatieke of consulaire ambtenaren van andere mogendheden of de landsoverheid reglementen vaststellen; b. zoo noodig reglementen vaststellen ter uitvoering der sub a bedoelde reglementen; c reglementen en verordeningen van de plaatselijke overheden en van de bevoegde macht in de nederzettingen van bepaalde Staten op de Nederlandsche onderdanen toepasselijk verklaren met zoodanige wijzigingen en uitvoeringsbepalingen, als voor die toepassing noodzakelijk zijn. Als straf op de overtreding van de sub b en c bedoelde Reglementen kan daarin gesteld worden hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste 600 gulden. Tot vaststelling der reglementen kan niet eerder worden overgegaan dan na verkregen bijzondere machtiging van den Minister van Buitenlandsche Zaken, behoudens spoedeischende gevallen, (voor zoover de consulaire ambtenaren betreft onder voorafgaande machtiging van het hoofd van het Gezantschap waaronder zij ressorteeren.) De reglementen en verordeningen zijn niet verbindend, alvorens afgekondigd te zijn door aanplakking aan het gebouw der kanselarij of van het consulaat, alwaar zij tevens ter inzage worden gelegd en waar afdrukken of afschriften moeten verkrijgbaar worden gesteld. Artikel 2 dezer Wet voegt hier nog aan toe, dat met de handhaving der in het vorige artikel bedoelde reglementen, behalve de met de uitoefening der rechtsmacht belaste consulaire ambtenaren, eveneens belast zijn de bij algemeenen maatregel van bestuur daartoe bijzonder aangewezen consulaire ambtenaren. Het doel dezer Consulaire Reglementen Wet, zoo verklaart de Minister van Buitenlandsche Zaken in de Memorie van Toelich- 9 130 ting 1) is om een wettelijken grondslag te geven aan de bevoegdheid der diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers om verordeningen ook buiten de perken van art. 10 en 11 der Consulaire Wet vast te stellen. Dat dit noodzakelijk is, blijkt al dadelijk, wanneer men bedenkt, dat in China, evenals eertijds in Marokko, en ook in Siam, een groote verscheidenheid van internationale regelingen van wege de exterritorialiteitsrechten is ontstaan, die niet door de landsoverheid alléén knnnen worden toepasselijk verklaard. Terwijl men zich voor de toepassing op Nederlandsche onderdanen veelal behielp met politie-reglementen volgens art. 10 en 11 der Consulaire Wet, werd echter in toenemende mate gevoeld, volgens de M. v. T., dat deze bepalingen te weinig ruimte lieten, met name een te laag strafmaximum stelden. Van sommige der bovenbedoelde internationale verordeningen bleef men bij gebreke van zoodanig politie-reglement geheel in het onzekere, hoe in die verordeningen voorkomende strafbepalingen eventueel op aan de Nederlandsche rechtsmacht onderworpen personen moesten worden toegepast. De Consulaire Reglementen Wet strekt om de feiten die in de reglementen en verordeningen in Art. I der wet bedoeld strafbaar gesteld zijn, te stempelen tot overtredingen (artikel 4) terwijl zulke reglementen en verordeningen nu ook werkelijk toegepast kunnen worden. Tevens heft deze wet de onzekerheid op, hoe de diplomatieke en consulaire ambtenaren, indien zij, — zooals dat in China het geval is, — krachtens internationaal gebruik de bevoegdheid hebben reglementen uit te vaardigen, die bevoegdheid moeten uitoefenen. Wat Artikel 2 betreft, bepalende, dat de daartoe bijzonder aangewezen consulaire ambtenaren, die niet de bevoegdheid tot uitoefening der rechtsmacht bezitten, eveneens belast zijn met de handhaving der in Artikel 1 bedoelde reglementen, merkt de M. v. T. nog op, dat het bijvoorbeeld noodig is de handhaving van havenreglementen enz. op te dragen aan de in de havens zelve gevestigde consulaire ambtenaren. Daarom wordt de mogelijkheid geopénd ook aan andere dan in Art. 1, c, der Consulaire Wet met rechtsmacht belaste consulaire ambtenaren rechtsmacht voor bepaalde overtredingen op te dragen. Artikel 3 verklaart, dat op feiten begaan door aan de Nederlandsche rechtsmacht onderworpen personen en strafbaar gesteld in reglementen en verordeningen in Artikel 1 1) Handelingen der Staten-Gteneraal. Bijlagen, 1909—1910. 287.8. 131 dezer wet bedoeld, de artikelen 1 tot en met 9 van het eerste hoofdstuk, en het derde hoofdstuk, der Consulaire Wet, zoomede de bepalingen van het Nederlandsche strafrecht van toepassing zijn, voor zoover die toepassing mogelijk is. Door toedoen van den heer van Lennep, die gedurende de openbare beraadslagingen over het wetsontwerp in de Staten Generaal, onzes inziens zeer terecht, bezwaren opperde tegen de discretionaire macht door het laatste gedeelte van dit artikel in de handen der consulaire ambtenaren gelegd, welke hij als „niet geheel verdedigbaar en in sommige gevallen zelfsgevaarlijk" bestempelde, stemde de Minister van Buitenlandsche Zaken er in toe het artikel in dien zin te wijzigen, dat daaraan een nieuwe alinea toegevoegd werd, waarbij een met redenen omkleede beschikking vereischt wordt in alle gevallen, waarin een verzoek, waarbij door of namens een verdachte of beklaagde toepassing van eene bepaling van de consulaire wet of van het Nederlandsch Strafrecht wordt gevraagd, wordt afgewezen. Eindelijk moet hier nog vermeld worden, dat de diplomatieke en consulaire ambtenaren, die de bevoegdheden bezitten, omschreven in de hierbovengenoemde artikelen 1 en 2 der Consulaire Reglementen Wet, en die volgens deze artikelen bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen moeten worden, bij Koninklijk Besluit van den 10d,facts into consideration we will then decide whether to „take jurisdiction or not." *). Met het oog op de vele personen, die in Nederlandsch-Indië uit Chineesche ouders zijn geboren, die dus Nederlandsche onderdanen zijn volgens de wet van 10 Februari 1910, (Stbl. no 55) en die op lateren leeftijd zich in China komen vestigen, is dit vraagstuk ook voor onze autoriteiten van actueel belang. Wij kunnen echter hier nog aan toevoegen, dat voor deze soort personen, van Chineesche afkomst, die in vreemde consulaten ingeschreven zijn, zulke inschrijving geëerbiedigd 'wordt.2). Volgens de Chineesche wetten blijft 1) North-China Herald van 18 Mei 1922, blz. 495. Zie ook het nummer van 6 Mei 1922, blz. 420. 2) De missive d d. 8 Mei 1911 van onzen Gezant te Peking aan den Chineeschen Minister van Buitenlandsche Zaken, waarvan een afschrift bijgevoegd is aan de Consulaire overeenkomst gesloten tusschen Nederland en China met betrekking tot de Nederlandsche bezittingen en koloniën (K. B. van 16 Aug. 1911, Stsbl. 280). (Bijlage B) stelt duidelijk vast, dat de beteekenis der woorden „Chineesche onderdanen" en „Nederlandsche onderdanen'' welke in de overeenkomst voorkomen, bij gevallen van twijfel beslist zal worden overeenkomstig de wetgeving in die bezittingen of koloniën van kracht. 232 een Chineesch onderdaan, in het buitenland woonachtig, zoowel als zijn nakomelingschap, de Chineesche nationaliteit behouden, tenzij, en totdat, door elk van hun een „certificate of denaturalisation" verkregen wordt van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te Peking. De Chineesche Nationaliteitswet, die van 1909 dateert, is geheel en al gebaseerd op het beginsel van afstamming (jus sanguinis). Het kind volgt de nationaliteit van den vader; indien hieromtrent twijfel bestaat, volgt het de nationaliteit van de moeder. Slechts, wanneer de nationaliteit van beide ouders onbekend is, wordt aan de plaats der geboorte, het jus soli, vastgehouden. Artikel XVIII der wet stelt in ondubbelzinnige bewoordingen vast, dat een ieder, die als vreemdeling genaturaliseerd geworden is, zonder toestemming der bevoegde Chineesche overheid, desniettegenstaande als Chineesch onderdaan beschouwd wordt, onverschillig de omstandigheden van het geval. Wat betreft de personen, die reeds genaturaliseerd waren bij het in werking treden der wet, wordt bepaald, dat binnen een jaar na dien datum door hen mededeeling gedaan moet worden van de verandering in hun nationaliteit. Bij verzuim hiervan zullen zij beschouwd worden als nog Chineesch onderdaan zijnde. Deze wijze van handelen geeft 1) Een Engelsche vertaling van de Chineesche „Law on the Aoquisition and loss of Chinese Nationality, 1909'' is afgedrukt in de American Journal of international Law. New York, 1910, Vol. 4, Supplement, Official Docunsents blz. 160. Wij nemen er do volgende voor ons belangrijke bepalingen uit over: Article XI. Any Chinese subject intending to acquire an alien nationality must first obtain permission of discharge. Article XVIII The discharge shall not take effect until the sanotion of the Ministry of the Interior has been granted and posted on the notice-board; and all persons who have not filed a petition for discharge or whose petition is not granted remain Chinese for all purposes. Supplemental Provisions: 1°. Any Chinese subject, who, prior to the operation of this law, has beoome naturalized in a foreign state without permission of the Chinese authorities and has since resided abroad must, on returning to China, report at the first port to the Consul of the country of his acquired nationality and request the latter duly to oommunicate his naturalisation and the date thereof to the local Chinese autorities, and such communication shall be deemed sufficiënt proof of his renunciation of his national status as a Chinese subject. 8°. Whosoever does not prove the loss of his Chinese nationality in pursuance of the preceding , two provisions shall be deemed to have remained a Chinese subject. 7°. Any Chinese subject who, prior to the operation of this law, has long resided abroad in consequence of his birth and yet is desirous of retaining Chinese nationality shall be deemed to be a Chinese. 233 natuurlijk in zeer vele gevallen aanleiding tot dubbele nationaliteit en dit strikte vasthouden door het Chineesche Gouvernement aan het afstammingsbeginsel en het toepassen ervan door de Gemengde Rechtbanken te Shanghai is, zooals reeds opgemerkt, menigmaal de oorzaak geweest van scherpe meeningsverschillen tusschen dat college en de consulaire vertegenwoordigers te Shanghai. Vooral de controversies met den Portugeeschen Consul Generaal en den Spaanschen Consul hebben de aandacht getrokken, daar de Gemengde Rechtbank de geldigheid der „certificates of protection" uitgereikt doorj deze beide autoriteiten meende te moeten betwisten. De Portugeesche Consul oordeelde het noodig, om misverstand te voorkomen, door middel van locale nieuwsbladen x) te verklaren dat hij in werkelijkheid geen „certificate of protection" uitreikte, maar slechts die personen van Chineesche afkomst in zijn consulaat inschreef, die hun recht op Portugeesch burgerschap voor het gerechtshof van Macao, de Portugeesche bezitting in het Zuiden van China, bewezen hadden, ten. bewijze waarvan dit Hof een certificaat van inschrijving aldaar afgegeven had. „It is upon presentation of a certified copy of the Macao „Court's judgement by the applicant concerned that regis„tration in the books of this Consulate is effected. Ergo, to „insinuate that this Consulate registers Chinese for the purpose „of enabling them to evade the jurisdiction of the Mixed „Court is a deliberate falsehood, not a single person of Chinese „origin claiming Portuguese nationality having been registered „in the Consulate without a judgement in his favour by the „Court of Macao." Een soortgelijk geval deed zich voor, toen de Gemengde Rechtbank in April 1922 jurisdictie aanvaardde over een Chinees, niettegenstaande deze in bezit was van een Certificaat van Bescherming, afgegeven door den Spaanschen Consul te Shanghai. De Britsche assessor merkte bij deze gelegenheid op: „These Certificates are valueless, the Court will take jurisdiction in this case; in all these cases the accused must prove „that they have ceased to be Chinese citizen." Iets later „voegde hij hieraan toe: „It is alleged that the accused is a „Spanish protégé, but that does not take him out of the Jurisdiction of this Court. He must prove that the has ceased 1) North-China Herald van 17 December 1921. 234 „to be a Chinese citizen. Has he got a certificate of dena„tnralisation from the Ministry of Interior ? Nationality is not „like a suit of clothes which you can put on and take off „at will." 1) De Chineesche overheid schaarde zich aan de zijde van de Gemengde Rechtbank, terwijl het Corps Consulaire in het algemeen het Chineesche standpunt gunstig gezind was, daar het misbruiken in het uitreiken van Certificaten van Bescherming wenschte te voorkomen. De overplaatsing naar elders van den Spaanschen Consul, die in deze gevallen betrokken was, en de intrekking van de „certificates", die op geen onaanvechtbare gronden berustten, maakten een eind aan de moeilijkheid — tenminste voorloopig. IV. Op wegen buiten de Internationale Nederzetting. Land Regulation VI 8) machtigt den Gemeenteraad om land te koopen en wegen aan te leggen ten algemeene nutte buiten de grenzen der nederzetting. Zich hierop baseerende heeft de Gemeenteraad gedurende den loop der jaren geleidelijk een net van wegen in den onmiddellijken omtrek, maar buiten de grenzen van de nederzetting aangelegd. Daar de benoodigde grond van de eigenaren gekocht is, zijn de wegen gemeente-eigendom. Het wordt echter niet beweerd, dat deze wegen een gedeelte van de nederzetting vormen. Hoe is de Gemeenteraad er nu in geslaagd zich door middel der Gemengde Rechtbank, de jurisdictie over deze extrasettlement wegen te kunnen doen opdragen ? De goedkeuring van deze honding ligt allereerst besloten in Artikel XII 3) van het Fransch-Chineesche Verdrag van Tientsin van 1858, waarvan de voordeelen door de meest-begunstigings-clausule automatisch op andere nationaliteiten overgaan. Volgens dit artikel moeten alle eigendommen van Franschen in China als onschendbaar beschouwd worden. Voorts bepaalt Artikel XXI 4) van het Engelsch-Chineesche Verdrag van hetzelfde jaar, dat geen schuilplaats geboden mag worden aan strafschuldige Chineezen, die in de huizen van Britsche onderdanen de wijk genomen hebben, maar dat deze uitgeleverd moeten worden op verzoek van de Chineesche autoriteiten gericht aan den Britschen Consul. Men neemt nu aan, dat de uitwerking van '1) Chinese Sooial and Folitioal Science Review No. 4, Oct. 1923, blz. 14* 2) Bijlage E. 8) Treaties, Conventions, eto. I, blz. 821. 4) ibid I, blz. 410. 235 de twee hierboven aangehaalde artikelen is, dat aan de Chineesche politie het recht ontzegd is, vrijelijk vreemd eigendom te betreden en daar haar macht uit te oefenen. Op deze uitlegging steunende, heeft de Gemeenteraad met volle instemming van het Consulaire Corps steeds het standpunt ingenomen, dat daar iemand toch orde moet houden op de Gemeentewegen buiten de Internationale Nederzetting en de Chineesche politie niet gemachtigd is dit te doen en aan deze bovendien toegang tot aangrenzende pcrceelen aan vreemdelingen toebehoorende volgens tractaat verboden is, deze plicht vanzelf door de Gemeente aanvaard moet worden. Het mag aangenomen worden, dat het recht van de gemeentepolitie om de wegen buiten en rondom de Settlement te patrouilleeren en er hare functies uit te oefenen, met uitsluiting der Chineesche politie, allengs door de Chineesche autoriteiten erkend is. Toen de argumenten, zooals boven uiteengezet, eenmaal erkend geworden waren, ging men een stap verder en redeneerde als volgt: indien de Chineesche politie dus niet 'functionneeren kan op de gemeentewegen, ligt het voor de hand, dat haar ook de uitoefening harer functies ontzegd is op alle Chineesche erven en in de Chineesche huizen aan den weg, die weliswaar op Chineesch terrein liggen, maar waartoe de toegang slechts vanaf den gemeenteweg mogelijk is. Het logisch gevolg was, dat de gemeente-politie ook kennis nam van de overtredingen enz. die in die perceelen plaats vonden. Daartegenover staat, dat, wanneer een vreemdeling een terrein bezit aan een gemeenteweg, buiten de Nederzetting gelegen en daar een huis op bouwt en een tuin aanlegt, de gemeente-politie niet het recht bezit dit pand te betreden en er als zoodanig te functionneeren zonder de toestemming van den eigenaar, ofschoon het dezen laatste vrij staat de hulp der politie zoo noodig in te roepen, mits hij gemeentebelasting betaalt. Wij komen dus tot de volgende conclusie: Een Chinees, of niet-consulair vertegenwoordigd vreemdeling, beschuldigd van een strafbaar feit gepleegd: a. op een extra-settlement gemeenteweg, b. in een aan den weg gelegen pand aan een vreemdeling toebehoorende, of c. in een aan den weg gelegen Chineesch perceel, waartoe alleen toegang van den weg mogelijk is, behoort voor de 236 Gemengde Rechtbank gebracht te worden, die jurisdictie over het geval aanvaardt. V. Bij het toepassen van gemeente verordeningen op gemeentewegen huiten de nederzetting gelegen. Hier rijst de vraag, of het bestuur van de internationale nederzetting, welke volgens haar constitutie (de z.g. „Land Regulations", bijlage E,) het recht heeft verordeningen te promulgeeren, bevoegd is zulke verordeningen toepasselijk te verklaren op de gemeentewegen buiten de nederzetting aangelegd, dus tot de soort behoorende in de vorige paragraaf bedoeld. Het is bijna onnoodig te zeggen, dat er over dit punt veel verschil van meening bestaat. Terwijl de „Land Regulations" den Gemeenteraad het recht geven, wegen buiten de Settlement aan te leggen, bepalen dezelfde „regulations" dat de gemeente-verordeningen slechts binnen de grenzen der nederzetting toepasselijk zijn. Hier stemmen dus de noodzakelijkheid der praktijk en het geschreven recht niet overeen, want de noodzakelijkheid om de gemeenteverordeningen toepasselijk te verklaren op de gemeentewegen buiten de Nederzetting is een ieder duidelijk, terwijl, zooals hierboven reeds verklaard is, het niet toelaatbaar is het politietoezicht aan de Chineesche autoriteiten over te laten. De Gemeenteraad heeft de kwestie in dien zin opgelost, dat zij aangenomen heeft, dat de macht haar door Artikel VI der „Land Regulations" verleend om wegen buiten de Nederzetting aan te leggen van zelf sprekend de bevoegdheid en zelfs den plicht insloot om op zulke wegen de orde te handhaven, altijd in aanmerking nemende, de omstandigheid, dat de Chineesche politie 'niet op die wegen functionneeren mocht. Het is dus te recht of ten onrechte gebruik geworden om de gemeenteverordeningen in hun vollen omvang op de gemeentewegen buiten de Internationale Settlement toe te passen en overtredingen zijn vervolgd en gestraft niet alleen in- en door de Gemengde Rechtbank maar ook in- en door de meeste Consulaire Rechtbanken, die in Shanghai zitting hebben. Wij merken echter hier op, dat de verordeningen, ofschoon zij geacht worden, van kracht te zijn voor woningen aan gemeentewegen buiten de Nederzetting gelegen, tot welke slechts toegang verkregen kan worden vanaf den gemeenteweg, niet toepasselijk zijn op door particulier initiatief aangelegde wegen en panden buiten de Settlement gelegen. 237 VI. Bij gerechtelijke lijkschouwingen. Deze worden op bevel der Gemengde Rechtbank gehouden over lijken van alle Chineezen (of niet-consulair vertegenwoordigde vreemdelingen), die door geweld om het leven gekomen zijn onder verdachte omstandigheden, binnen het gebied, waarover de rechtbank crimineele jurisdictie uitoefent. Autopsies worden door de gemeente-geneesheeren gedaan. § 3. Het toe te passen Recht in de Gemengde Rechtbank. De Tractaten tusschen China en de vreemde Mogendheden gesloten, leggen den regel vast dat in gemengde gevallen (d.w.z. tusschen Chineezen en vreemdelingen) recht gesproken wordt volgens de wetten van de nationaliteit van de gedaagden. Bijgevolg, daar de Gemengde Rechtbank slechts kennis neemt van geschillen waarin Chineezen, of personen, die daarmede wettelijk op één lijn staan, gedaagden zijn is de lex loei, de Chineesche wet, in de Gemengde Rechtbank toepasselijk. Men zou dus nu kunnen vragen, wat is Chineesch recht en waar is het te vinden. In de Internationale Gemengde Rechtbank wordt het als volgt toegepast: I. In strafzaken: 1. Het Chineesche Provisioneele Wetboek van Strafrecht, waarbij behoort de „Besluiten van de Ta Li Yuan" (Hooggerechtshof), die op het strafwetboek betrekking hebben. 2. De Chineesche Postwet. 3. De Verordeningen van de Internationale Nederzetting. 4. Proclamaties der Gemengde Rechtbank. II. In Burgerlijke Zaken: Er bestaat een Chineesch Burgerhjk Wetboek, maar daar het nog niet van kracht verklaard en ingevoerd is, is het niet toepasselijk, zoodat in het algemeen de zuiver Chineesche geschillen naargelang der ter zake gebleken omstandigheden zonder referte aan specifieke wetten worden beslecht. Bovendien zijn er verscheidene Chineesche Wetten betreffende handelsonder werpen, zooals vennootschappen van handel enz. die gepromulgeerd zijn en dus als de wet van het land beschouwd moeten worden en die dikwerf geraadpleegd en aangehaald worden. Vreemde burgerlijke geschillen handelen grootendeels ■ 238 over handelszaken. De noodige uitleggingen van contracten enz. worden zooveel mogelijk gegeven aan de hand van Westersche gebruiken. Met deze uitzonderingen wordt streng de hand gehouden aan den regel, dat de wet van het land der gedaagde partij beslissend is, al lijkt dit soms minder rechtvaardig voor de vreemde eischende partij. Men moet echter in gedachten houden, dat, indien de rollen omgedraaid waren, en een Chinees een vreemdeling voor zijn rechter aanklaagde, de buitenlandsche wetten eveneens zonder aarzelen toegepast zouden worden. III. In geschillen waar Russische onderdanen in betrokken zijn. Daar Rusland in Artikel XII der Sino-Russische overeenkomst van 31 Mei 1924 het voorrecht van exterritorialiteit heeft laten varen, zijn Russische onderdanen geheel gelijk gesteld met Chineezen en zijn dus onderworpen aan de jurisdictie der Gemengde Rechtbank. IV. In Geschillen waar Duitsche onderdanen in betrokken zijn. Artikel III van de Chineesch-Duitsche overeenkomst van 20 Mei 1921 bepaalt betreffende de rechtspositie van Duitschers in China: „Sie unterstehen, bezüglich ihrer Person sowie ihres Vermogens der Gerichtsbarkeit der örtlichen Gerichtshof e; sie „mussen sich nach den Gesetzen des Aufenthaltlandes „richten ...." Het gevolg van deze bepaling is, dat de rechtspositie van Duitschers in China, evenals die der Russen geheel gelijk is aan die der Chineezen d.w.z. zij hebben geene voorrechten, welke Chineezen niet eveneens hebben. De logische gevolgtrekking is dus, dat de Internationale Gemengde Rechtbank, die de aangewezen plaats is voor het hooren van Chineesche geschillen in de Settlement, ook volle jurisdictie heeft over Duitsche rechtsgevallen. Alle Duitsche zaken, civiel- zoowel als crimineel, die in de Nederzetting voorkomen, behooren tot de competentie der Internationale Gemengde Rechtbank. §4. Hooger beroep. Onder het oude régime (dus tot November 1911) was beroep mogelijk voor den Taotai (Chineesch magistraat van hoogen rang) en den Consul Generaal der natie bij de zaak betrokken, ge- 239 zamenlijk zitting houdende; maar tegenwoordig bestaat er geen hooger beroep van vonnissen door de Gemengde Rechtbank gewezen ; alle pogingen om een regeling te vinden waarbij een hof gecreëerd wordt, waarbij men in hooger beroep kan gaan, hebben tot nog toe schipbreuk geleden. Het eenige middel, dat open staat, is een nieuwe behandeling en een nieuw onderzoek der zaak aan te vragen. Het komt veelvuldig voor, dat verzoekschriften bjj de Rechtbank inkomen, die öf herziening van het vonnis öf een nieuwe behandeling der zaak verlangen, gewoonlijk als grond opgevende, dat nieuwe bewijzen voorhanden zijn '). Om onnoodige verzoeken van dezen aard tegen te gaan, heeft de Rechtbank bekend gemaakt2), dat de eenige weg, die open staat voor procedeerende partijen, die niet genegen zijn, zich bij het vonnis der Rechtbank neer te leggen, is te verzoeken, dat hun zaak een tweede maal behandeld moge worden, onder aanvoering der gronden, waarop zij meenen dit verzoek te kunnen baseeren. De Rechtbank beslist dan, of dezelfde Chineesche rechter en bijzitter, dan wel een der andere rechters en bijzitters het geval weder zullen behandelen. § 5. Rechtsprocedure. I. In strafzaken. De beschuldigde kan op heeterdaad betrapt zijn, of gearresteerd zijn op een bevelschrift, of gedagvaard geworden zijn. In de eerste twee gevallen moet hij voorgebracht worden op de eerste de beste zitting van de Rechtbank na zijn arrest, in afwachting waarvan hij in de cel op het politie-bureau gehouden wordt, of weder vrij gelaten wordt tegen borgtocht. Ter terechtzitting, indien gedaagde door een rechtsgeleerd raadsman vertegenwoordigd of bijgestaan wordt, is de procedure gelijk aan de Engelsche rechtsprocedure, met dit onderscheid, dat de Rechtbank steeds den beschuldigde voor zich laat verschijnen om hem persoonlijk te hooren. Indien geen advocaten aanwezig zijn, geeft eischer znn lezing van het geval en wordt ondervraagd door den Chineeschen rechter en den bijzitter. De rechter doet dan persoonlijk aan den beschuldigde mededeeling van de aanklacht, ondervraagt hem en de getuigen, raadpleegt dan den bijzitter, want geen vonnis is geldig, tenzij 1) Shanghai Municipal Gazette, 26 October 1922, blz. 362. 2) ibid., 26 Juli 1928, blz. 274. 240 Techter en bijzitter beiden zich er mede vereenigen, en spreekt vervolgens het vonnis uit. Wanneer de beschuldigde een nietconsulair vertegenwoordigd vreemdeling is, wordt de ondervraging gewoonlijk door den bijzitter gedaan. De verklaringen, door de getuigen afgelegd, worden door Chineesche en Engelsche klerken opgeschreven en in belangrijke gevallen worden copiëen aan den bijzitter verschaft. Verzoeken voor het beteekenen van dag vaardingen, of voor het uitgeven van een bevelschrift tot arrest, kunnen door de politie, of door particuliere personen gedaan worden. In gevallen van de eerste soort worden de stukken gewoonlijk in het bureau van den „registrar" in orde gemaakt, door den oudsten Chineeschen rechter onderteekend, en uitgevoerd zonder tusschenkomst van den bijzitter. Dagvaardingen, aangevraagd door particuliere personen, worden ook gewoonlijk afgegeven zonder de bemoeiingen van den bijzitter, maar bevelen tot arrest worden slechts uitgevoerd op bevel der Rechtbank, na den beschuldigde gehoord te hebben. Het meerendeel der zaken, die dagelijks voorkomen zijn natuurlijk van weinig belang, en geven geen aanleiding tot moeilijkheden. Kleine diefstallen worden met enkele dagen gevangenisstraf bestraft. Familietwisten, kwesties van Chineesch familierecht enz. worden in den regel door den bijzitter aan de discretie van den Chineeschen rechter over gelaten; maar in belangrijke gevallen neemt de bijzitter een actief aandeel in de gebeurtenissen en oefent grooten invloed uit op het te wijzen vonnis. II. In burgerlijke zaken waar vreemdelingen in betrokken zijn. De actie wordt in deze gevallen begonnen door het indienen van een verzoekschrift aan den Consul van den eischer, in vier exemplaren, in het Engelsch en het Chineesch, met bovendien nog een extra exemplaar alleen in het Chineesch gesteld. Een copie blijft in de archieven van het Consulaat en de andere exemplaren worden aan den „registrar" van de Gemengde Rechtbank gestuurd met schriftelijk verzoek gedaagde te doen dagvaarden. De dagvaarding wordt daarop in de Gemengde Rechtbank opgesteld, daarna aan den Consul der eischende partij en aan den Deken van het Consulaire Corps gezonden voor medeonderteekening en vervolgens aan den gedaagde beteekend. De conclusie van antwoord, indien er een is, gaat weder naar den „registrar", welke een afschrift aan den bijzitter stuurt. Alle stukken, die in de 241 zaak van of namens eischer uitgaan, worden op het Consulaat gedeponeerd, terwijl gedaagde dergelijke documenten op het bureau van den Registrar indient. De laatste plaatst het geval dan op de rol en verwittigt den bijzitter van den datum, waarop het verhoor vastgesteld is. Na afloop beraadslagen de Chineesche rechter en de bijzitter betreffende het te wijzen vonnis, hetwelk na verkregen overeenstemming uitgesproken wordt. Dagvaardingen, bevelen der rechtbank, enz., aan gedaagde of aan derden, worden in het bureau van den rechter opgesteld en door den bijzitter medeonderteekend. Geen bevel kan uitgevoerd worden, tenzij met toestemming van rechter zoowel als bijzitter. Indien geen eensgezindheid tusschen deze beiden bereikt kan worden, blijven de zaken in status quo. § 6. Relaties met andere Rechtbanken. I. Fransche Gemengde Rechtbank. Wij hebben reeds hierboven vermeld dat de verhouding tot de Gemengde Rechtbank in de Fransche Concessie te Shanghai zoowel als de wederzijdsche jurisdictie geregeld wordt door de overeenkomst van 1902. Indien de politie van de Fransche Concessie een Chinees (of niet-consulair vertegenwoordigde vreemdelingen) wenscht te arresteeren in de Internationale Nederzetting, wordt een bevel tot arrest door de Fransche Gemengde Rechtbank afgegeven en door een ambtenaar van de Fransche politie aan den Deken van het Consulaire Corps overhandigd. Nadat deze het stuk medeonderteekend heeft, wordt er uitvoering aan gegeven door of met de hulp van de politie van de Internationale Settlement. De arrestant wordt vervolgens dadelijk aan de Fransche politie uitgeleverd, zonder eerst voor de Internationale Gemengde Rechtbank gebracht te worden. Dagvaardingen in civiele zoowel als in crimineele zaken, machtigingen tot huiszoeking, enz., worden op gelijke wijze behandeld. Wij merken hierbij op, dat de Fransche Concessie en de Internationale Nederzetting beide voor zich het recht opeischen over de goederen binnen hunne respectieve jurisdictie gevonden. Dit leidt soms tot moeilijkheden, b.v. in gevallen, waarin goederen in de Fransche Concessie gestolen en in de Internationale Settlement in de bank van leening gebracht worden, of wel daar in bezit gevonden worden van een derde. In dit geval zou de kwestie van het disponeeren over deze goederen door de 16 242 Gemengde Rechtbank in de Internationale Nederzetting en niet door de rechtbank in de Franscke Concessie beslist moeten worden. Het ligt voor de hand, dat de procedure die in acht genomen wordt in gevallen tusschen de twee rechtbanken wederkeerig is, maar dagvaardingen door de Internationale Rechtbank uitgegeven, die in de Fransche Concessie beteekend moeten worden, worden ter medeonderteekening aangeboden aan den bijzitterin de Fransche Gemengde Rechtbank, in plaats van door den Deken van het Consulaire Corps geteekend te worden, zooals in de gevallen hierboven beschreven. II. Chineesche Rechtbanken. Alle mededeelingen van de Gemengde Rechtbank aan de Chineesche Rechtbanken elders worden verzonden door de bemiddeling van het bureau van den Gedelegeerde van het Pekingsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken die te Shanghai zetelt. De oudste der Chineesche rechters verbonden aan de Gemengde Rechtbank vaardigt de bevelschriften en dagvaardingen uit, die in deze gevallen verschillend zijn van die, welke in de Nederzetting gebruikt wórden. Deze worden daarop door den Gedelegeerde van Buitenlandsche Zaken gezegeld en met een begeleidend schrijven door hem aan de betreffende Chineesche rechtbank ter uitvoering doorgestuurd. De Internationale Rechtbank van haar kant is steeds bereid om gevolg te geven aan bevelschriften tot arrest of om dagvaardingen te doen beteekenen van Chineesche rechtbanken afkomstig, zelfs op verzoek direct van de Chineesche rechtbank ontvangen. Het geval doet zich bij voorbeeld voor, dat de rechtbank in de Chineesche stad van Shanghai een Chinees in de Internationale Nederzetting wil arresteeren. Die rechtbank verschaft dan aan den oudsten Chineeschen rechter der Gemengde Rechtbank alle bijzonderheden van het geval, waarop de laatste den beschuldigde voor zich laat verschijnen en na onderzoek van de omstandigheden beslist, of deze uitgeleverd zal worden, of niet. Indien de beslissing bevestigend is, wordt de beschuldigde in open terechtzitting aan den vertegenwoordiger der Chineesche rechtbank overgeleverd. III. Vreemde Consulaire Rechtbanken. De betrekkingen tusschen de Gemengde Rechtbank en de verschillende Consulaire Rechtbanken zijn bijna geheel beperkt tot verzoeken betreffende het doen verschijnen van getuigen. Verlangt 243 n.1. de Nederlandsche Consul de aanwezigheid van een Chineeschen getuige, dan richt hij zich tot den „Registrar" van de Gemengde Rechtbank met het verzoek den getuige te doen dagvaarden. De Rechtbank doet dan de dagvaarding beteekenen, waarbij de verlangde getuige bevolen wordt, op het vastgestelde uur voor de Nederlandsche Consulaire Rechtbank te verschijnen. Deze procedure is wederkeerig. § 7. Toelating van Advocaten tot procedeeren in de Gemengde Rechtbank. Rechtsgeleerden van elke nationaliteit, die gerechtigd zijn te praktizeeren in hun eigen nationale rechtbank, worden in de Gemengde Rechtbank toegelaten en mogen in alle gevallen verschijnen, Chineesche Burgerlijke zaken inbegrepen. Wanneer de rechtsgeleerde, die wenscht toegelaten te worden, behoort tot een nationaliteit, die niet consulair vertegenwoordigd is in Shanghai, wendt hij zich tot den Deken van het Consulaire Corps onder overlegging van een diploma door een bevoegde autoriteit uitgereikt (in geval van Chineezen wordt het diploma uitgereikt door het Ministerie van Justitie te Peking). De laatste stuurt het diploma en het verzoek tot toelating aan den „Registrar" van de Gemengde Rechtbank, die den aanvrager ter gelegener tijd gedurende een openbare terechtzitting voor de rechtbank leidt, waar zijn geloofsbrieven onderzocht worden en, indien in orde bevonden, toestemming verleend wordt de rol te teekenen. Behoort echter de rechtsgeleerde tot een nationaliteit door een Consulair Ambtenaar te Shanghai vertegenwoordigd, dan is het voldoende, indien de Consul de Rechtbank mededeelt, dat zijn landgenoot ingeschreven is als advocaat en dus het recht heeft tot de praktijk in de Gemengde Rechtbank toegelaten te worden. § 8. Borgtocht. Een streng systeem van borgtocht is van kracht in de Internationale Gemengde Rechtbank. Deze procedure is de natuurlijke evolutie van een systeem om te voorkomen, dat Chineezen, die hoofdzakelijk hierbij betrokken zijn, de Nederzetting zullen verlaten om zich op die wijze aan de jurisdictie van de Gemengde Rechtbank te onttrekken. Een nieuwe borgtocht-regeling werd vanaf 1 November 1922 ingevoerd en wordt met succes toegepast. 244 §9. Conclusie. Uit dit overzicht blijkt dat de Gemengde Rechtbank in de Internationale Nederzetting te Shanghai bevoegd is alle gevallen te behandelen tusschen Chineezen onderling of waar Chineezen de gedaagde partijen zijn. Ook vreemdelingen, die niet consulair vertegenwoordigd zijn, alsmede Russische en Duitsche onderdanen, die niet in het genot zijn van het voorrecht van exterritorialiteit, komen onder de competentie der Gemengde Rechtbank, die zich uitstrekt zoowel over crimineele-, als over civiele zaken, belangrijke zoowel als die van ondergeschikt belang. De Rechtbank kan binnen hare competentie alle beslissingen nemen, welke zij rechtvaardig oordeelt, kan een beschuldigde tot een uur gevangenisstraf of ter dood veroordeelen. De Gemengde Rechtbank is niet een exterritoriale, maar een Chineesche rechtbank, die Chineesch recht toepast maar fungeert onder machtiging en toezicht van het Corps Consulaire te Shanghai, terwijl het administratieve werk gedaan wordt door de gemeentepolitie der Internationale Nederzetting. De nadeelen, die het bestaande systeem van consulaire jurisdictie en exterritorialiteit aankleven vindt men ten volle in de Gemengde Rechtbanken terug. De Chineesche rechter is een ambtenaar van geringen rang in de Chineesche officieele hiërarchie. Zelfs, indien hij van hoogeren rang was, zou dit nog geen waarborg geven van het bezitten van de zoo noodige kennis en ervaring van handelsgeschillen. De vreemde rechter of bijzitter is een der jongere consulaire ambtenar en aan de consulaten werkzaam. Hij is uit den aard der zaak slechts bij uitzondering een rechtsgeleerde of ervaren jurist en wordt dikwijls gekozen alleen om zijn kennis van de Chineesche taal. Zijn plicht volgens zijn ambtseed als consulair ambtenaar — het ligt voor de hand — is om de belangen zijner landgenooten te behartigen, hetgeen in strijd moet zijn met zijn positie als onpartijdig rechter. Men moet dan ook den toestand op rechterlijk gebied, zooals deze tegenwoordig in China bestaat, beschouwen als het gevolg van buitengewone maatregelen, getroffen om in buitengewone toestanden te voorzien; als een overgangsstadium en evolutieproces, dat slechts tijdelijk recht van bestaan kan hebben en grondig gewijzigd zal moeten worden, zoo spoedig de reorganisatie van het Chineesche justitiewezen, hetwelk reeds eenige jaren aan den gang is, die vol- 245 maaktheid zal hebben bereikt, welke de noodige waarborgen voor een deugdelijke en aan de eischen des tijds beantwoordende rechtspraak aanbiedt. Wat ook de gebreken zijn, die het systeem aankleven, en dat zijn er niet weinige, deze Gemengde Rechtbank heeft onafgebroken gefunctioneerd sedert 1864 en zij is het eenige gerechtshof, waaraan- een steeds groeiende Chineesche bevolking van meer dan 800.000 personen onderworpen is. Voorwaar een rechterlijk curiosum en in sommige opzichten een der belangrijkste rechtbanken ter wereld, meer in het bijzonder vanwege de onbegrensde crimineele en civiele jurisdictie en het ontbreken van hooger beroep. Wij doen ten slotte hieronder nog eenige cijfers volgen, die een overzicht geven van de werkzaamheden der Rechtbank en die ontleend zijn aan de rapporten van den Gemeenteraad voor de jaren 1922 en 1923. Zittingen der Gemengde Rechtbank in de Internationale Nederzetting te Shanghai 1). 1923 588 305 336 610 1922 579 225 273 573 1921 563 174 240 511 Gewone zittingen voor strafzaken. . . Buitengewone zittingen voor strafzaken. Zittingen voor vreemde burgerlijke zaken Zittingen voor Chineesche „ Er waren in 1923 negentien vreemde en twee en twintig Chineesche advocaten tot de praktijk in de rechtbank toegelaten. De getallen over 1922 waren respectievelijk vijftien en elf. De nieuwe vreemde burgerlijke zaken gedurende 1922 en 1923 aanhangig gemaakt, waren als volgt over de verschillende nationaliteiten verdeeld: Nationaliteit aantal vonnis onder verdaagd zaken gewezen behandeling (discontinued) i " 1922 1923 1922 1923 1922 1923 1922 1923 Amerikaansoh.... 105 167 26 38 6 38 22 22 Belgisch 6 29 1 18 1 5 1 3 Braziliaansch .... 4 4 2 3 Britsch 628 755 190 209 13 15 123 115 Deensoh 2 4 1 1 i Italiaansch 35 9 10 1 3 i g 4 Japansch 39 57 4 8 10 12 13 14 Nederlandsch .... 5 6 1 2 4 Noorsoh 1 4 3 i Portugeesoh 13 8 2 — 3 3 18 Zweedsoh 4 5 1 \ 2 Spaansch 49 10 7 4 6 2 6 1 Zwitsersoh 3 | 2 1 1 1) Annual Report of the Shanghai Municipal Connoil, 1922 en 1928. 246 C. De gemengde rechtbank in de Fransche Concessie te Shanghai. Wij hebben reeds gemeld, dat de Fransche autoriteiten zich niet aangesloten hebben bij de regeling van 1869 voor de Internationale Gemengde Rechtbank maar, op formeele instructie van Parijs, zich alle rechten en vrijheid van handelen hebben voorbehouden, wat betreft de regeling der rechtstoestand in de Fransche concessie te Shanghai. De bezwaren van Fransche zijde') waren voornamelijk gericht tegen artikel 10 van het Reglement van 1869, volgens welke de Chineesche rechter het recht heeft in zekere gevallen straffen op te leggen, onverschillig of de te bestraffen persoon vreemdeling of Chinees is. Daar deze bepaling in strijd is met het FranschChineesche Verdrag van Tientsin van 1858, dat het beginsel huldigt, dat Fransche onderdanen steeds en uitsluitend aan de Fransche overheid en wetten onderworpen zijn, werd het onaannemelijk bevonden en den 5™ April 1869 werd de voorloopige toestemming, welke reeds gegeven was, door de Fransche autoriteiten teruggenomen. Het Reglement voor de Gemengde Rechtbank werd toen vanaf 20 April 1869 definitief ingevoerd, maar alleen voor de Internationale Nederzetting. Terwijl dus dit reglement de basis is, waarop de Internationale Gemengde Rechtbank berust, bezit de Fransche Gemengde Rechtbank niet een dergelijk geschreven constitutie. Een mondelinge overeenkomst werd echter aangegaan tusschen den Taotai en den Franschen Consul ten tijde der weigering, in April 1869, om zich bij de Internationale Rechtbank aan te sluiten. De eerste zitting der nieuwe Fransche Gemengde Rechtbank had plaats op den 130D April 1869 2), waarbij de tolk van het consulaat den Franschen Consul vertegenwoordigde en de Taotai eveneens een afgevaardigde gezonden had. De zittingen hebben sedert dien tijd onafgebroken plaats gehad, zonder dat er andere reglementen bestonden dan die, welke uit gebruik en gewoonte voortkwamen. Wat de samenstelling der Fransche Gemengde Rechtbank aangaat, brengen wij in herinnering, dat in de Internationale Gemengde Rechtbank een Chineesch rechter zit te zamen met een Consulairen 1) Baudez, Essai sur la condition juridique des Etrangers en Chine, (Paris, 1913) blz. 168. 2) Baudez, op. oit., blz. 170. 247 bijzitter, die.om beurten met een zijner collega's omwisselt. — In de Fransche Gemengde Rechtbank nu verschilt de procedure niet van die der Internationale Rechtbank. In beide Rechtbanken zitten steeds een Chineesche rechter, vergezeld door een consulairen bijzitter, (die in de Fransche rechtbank ook „rechter" (juge) genoemd wordt), onverschillig welke zaken ter afdoening voorkomen. Zoo ook wordt door de Fransche rechtbank een ter dood veroordeelde met het dossier over de zaak aan de autoriteiten in de Chineesche stad overhandigd ter uitvoering van het vonnis. De Fransch-Chineesche overeenkomst van 1914 wijkt in zooverre van de in de Internationale Settlement bestaande regeling af, dat de rechtbank voor de door het Fransche Gouvernement nieuw verkregen uitbreiding der Fransche concessie bestaat uit een Chineeschen rechter alléén rechtsprekende — dus zonder bijzitter — over alle Chineesche burgerlijke zaken der extra-concessie *), aldus terugkeerende tot het systeem, dat ook in de Internationale Gemengde Rechtbank vóór 1911 in zwang wasGemengde gevallen, tusschen vreemdelingen en Chineezen, civiel en crimineel, zoowel als Chineesche strafzaken en eenvoudige politie, overtredingen blijven echter tot de competentie der Fransche Gemengde Rechtbank behooren — zoo ook de gevallen waarin de gedaagde of de beklaagde bediende of geëmployeerde van een Fransch onderdaan is. Wat betreft de competentie der Fransche Gemengde Rechtbank, kan volstaan worden met te verwijzen naar de reeds vermelde overeenkomst van Juni 1902. Voegen wij hier nog aan toe, dat in tegenstelling met de Inter nationale Nederzetting waar gevangenen hun geheele straf in de gemeente gevangenis moeten uitzitten, de Fransche concessie zijne gevangenen aan de autoriteiten in de Chineesche stad overlevert, wanneer de straf hooger dan zes maanden is. 1) Soulié, Droits conventionnels des étrangers en Chine, (Paris, 1916,) blz. 98. Bijlage A. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (No. 119). BESLUIT van den hden October 1895, bepalende de plaatsing in het Staatsblad van het op den 6den October 1863 tusschen Nederland en China gesloten tractaat van vriendschap en handel. Wij WILLEM III, bij den gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien het tractaat van vriendschap en handel, op den 6den October 41563 tusschen Nederland en China door de wederzijdsche ge vol magtigden te Tientsin gesloten, van welk tractaat en daarbij behoorend afzonderlijk artikel de inhoud luidt als volgt: Hunne Majesteiten de Koning der Nederlanden en de Keizer van China, wenschende de betrekkingen van vriendschap, die sedert eeuwen tusschen hunne beide Rijken bestaan, te bevestigen en uit te breiden, hebben tot Hunne afgevaardigden benoemd: Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden: den heer J. A. des Amorie van den Hoeven, buitengewoon gevolmagtigde van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden in China, en Zijne Majesteit de Keizer van China: Tsong Hau, vice-president van het ministerie van oorlog, ministerplenipotentiaris, commissaris voor de handelszaken der drie havens luitenant-generaal van de Chinesche baniermagt der gezoomde Roode Vlag, directeur der douane van Tientsin; die, na hunne wederzijdsche volmagten te hebben vertoond en goedgekeurd, de volgende overeenkomst hebben gesloten: Artikel 1. Zijne Majesteit der Koning der Nederlanden kan een gezant, gevolmagtigde of een ander diplomatiek agent benoemen, om zich in China te doen veitegenwoordigen en het opzigt te houden over Neder'andsche belangen, en voorts in al de bij dit tractaat voor den Nederlandschen handel opengestelde havens in het Chinesche Rijk consuls, vice-consuls of consulaire agenten aanstellen tot besturing en bescherming zijner onderdanen. Van de aanstelling der consulaire beambten zal door den Nederlandschen vertegenwoordiger het noodige berigt 119 250 worden gezonden aan de Keizerlijke commissarissen, in de verschillende afdeelingen des Rijks met het opzigt over den buitenlandschen handel belast, die de plaatselijke beambten in de opengestelde havens zullen aanschrijven, aan die benoeming gevolg te geven. De Nederlandsche vertegenwoordiger bij het Keizerlijk hof zal het regt hebben, ter afhandeling van staatsaangelegenheden, op eigene kosten van heen- en terugreis, buiten tusschenkomst der Chinesche Regering, de hoofdplaats des Rijks te bezoeken. Nederlandsche ambtenaren kunnen ongehinderd China doorreizen, onder bescherming der Chinesche Regering tegen alle beleediging of tegenkanting. Geenerlei eerbetoon, strijding met hunne waardigheid als vertegenwoordigers eener onafhankelijke natie, zal van hen worden gevorderd. De Nederlandsche gevolmatigde zal met de Keizerlijke Ministers, in briefwisseling en mondeling, op den voet van ranggelijkheid onderhandelen. Consuls zullen in rang met district-intendanten en viceconsuls met stedelijke prefecten gelijkgesteld zijn, en bij schriftelijke of mondelinge zaakbehandeling gelijke vormen van beleefdheid in acht nemen. Art. 2. De zeehavens, in het Chinesche Rijk voor de Nederlandsche kooplieden opengesteld, zijn de volgende, als: Canton, Swatow, Fuchau, Amoy, Ningpo, Shanghae, Tientsin, Chefoo, New-Chwang, Taiwan en Tamshui (Fosmosa) en Kiungchow (Hainau) De Nederlanders kunnen er met hunne goederen en schepen naar verkiezing komen en gaan, en genieten er het volle regt van verblijf, huur en verhuur van gronden en huizen, aanbouw van woon- en pakhuizen, kerken, hospitalen, begraafplaatsen enz. De grondhuren zullen naar billijkheid en zonder afpersing worden vastgesteld. Ook in de rivierhavens Hankow, Kiu-Kiang en Chinkiang zullen de Nederlanders dezelfde handelsregten genieten, mits in acht nemende de algemeene bepalingen van controle omtrent den handel op den Yang-Tze-rivier door de Chinesche Regering vastgesteld of later vast te stellen; doch de plaatsen door rebellen of roovers bezet mogen niet door de Nederlanders worden bezocht, noch door hunne schepen van krijgs-ammunitie of provisien worden voorzien, op straffe van verbeurdverklaring van schip en lading en overlevering der schuldigen aan het naastbij gelegen Nederlandsch consulaat Art. 3. Nederlanders kunnen, hetzij voor hun genoegen, hetzij om handel te drijven, in het binnenland van China reizen. Reizen zij voor hun genoegen, dan zullen , zij zich van een paspoort vóórzien, uitgevaardigd 251 119 door den Nederlandschen consul der haven waar de reis aanvangt, en gezegeld door de plaatselijke overheid aldaar, welk stuk aan de Chinesche overheden der plaatsen, door welke de reis voert, moet worden vertoond. De reizigers zullen overal ongehinderd personen of vaartuigen voor hun vervoer mogen huren. Mogt een Nederlander zonder voldoend paspoort reizende worden aangetroffen, of wel gegedurende zijne reis op de wetten des lands inbreuk maken, zoo zal hij worden gevat, en aan het naastbij gelegen consulaat der Nederlanden worden overgeleverd ter teregtstelling, zonder nogtans onder weg kwalijk bejegend te mogen worden. Voor korte reizen uit de opengestelde havens, tot op een' afstand niet te boven gaande honderd Li (ongeveer 35 Engelsche mijlen) en niet langer dan vijf dagen durende, behoeft geen paspoort te worden vertoond; van deze laatste bepaling echter zijn matrozen en andere schepelingen uitgesloten. Indien Nederlanders in het binnenland reizen om handel te drijven of handelsgoederen te vervoeren, dan zullen zij de bestaande algemeene bepalingen daaromtrent hebben in acht te nemen. In het binnenland handelshuizen of winkels te vestigen zal hun niet geoorloofd zijn. Art. 4. Nederlandsche Christen-zendelingen, zich ter vreedzame verspreiding der Christelijke goedsdienst in het binnenland bevindende, zullen er door de Chinesche beambten worden beschermd. Inboorlingen, die hunne leer wenschen te omhelzen, zullen, zoo lang zij zich niet aan overtreding van 's lands wetten schuldig maken, niet mogen verhinderd of vervolgd worden. Art. 5. Het in dienst nemen van Chinesche onderdanen door Nederlanders tot een wettig doel zal op geenerlei wijs door de Chinesche Regering bemoeijelijkt worden. Nederlanders kunnen steeds vrijelijk overal booten huren voor goederen-of passagiersvervoer bij wederaqds vrijwillige overeenkomst, zonder inmenging van het Bestuur. Geene beperking of uitsluiting zal er mogen bestaan ten opzigte van het getal, den aard of het loon der vaartuigen of dragers, voor het vervoer door hen aan te nemen. Doch ingeval vervoermiddelen tot ontduiking van regten worden gebezigd, zullen de schuldigen gestraft worden. Art. 6. Geschillen tusschen Nederlandsche onderdanen zullen door bemiddeling van den plaatselijken consul buiten tusschenkomst der Chinesche Regering worden geregeld. In geval van geschillen tusschen Nederlanders en Chinezen, zullen de beiderzijdsche overheden trachten de partijen over te halen tot eene schikking in der minne, doch mogt 119 252 zulks niet gelukken, met elkander in overleg treden en naar regt uitspraak doen. Chinesche onderdanen, schuldig aan misdaad jegens Nederlanders, zullen voor de Chinesche overheid te regt staan, en wederkeeriglijk zullen Nederlanders, die zich jegens Chinezen hebben vergrepen, door hunne overheid volgens Nederlandsche wetten veroordeeld worden: beiderzijds met strenge en onpartijdige inachtneming van het regt Strafschuldige Nederlanders, die in het binnenland de wijk mogten nemen, of strafschuldige Chinezen, die in de huizen of op de schepen aan Nederlanders toebehoorende mogten vlugten, zullen na aangifte en behoorlijk onderzoek der zaak door de wederzijdsche overheden, onmiddelijk worden uitgeleverd aan hunne bevoegde regters, zonder te mogen worden verborgen of teruggehouden. Indien Chinezen, aan Nederlanders geld schuldig zijnde, de vlugt nemen, en de Chinesche overheid in staat mogt zijn hen op te sporen, zullen zij worden gevat en zal het verschuldigde van hen worden ingevorderd. Evenzoo zullen Nederlanders, gevlugt wegens schulden aan Chinezen, door de Nederlandsche overheid zoo mogelijk deswegens worden vervolgd. Doch geen van beide Regeringen zal voor de terugbetaling zulker schulden verantwoordelijk zijn. Art 7. De Chinesche Regering zal ten allen tijde de personen en eigendommen der Nederlanders in bescherming hemen, en in gevallen van aanranding of berooving dadelijk de noodige stappen doen, om het gestolene te achterhalen en de schuldigen te straffen. Wanneer eenig Nederlandsch schip, terwijl het zich in Chinesche wateren bevindt door roovers wordt geplunderd, zullen de Chinesche overheden alle pogingen aanwenden om deze te straffen en het geplunderde te achterhalen ter uitlevering aan den Nederlandschen eigenaar, door bemiddeling van den consul. Doch het Chinesche bestuur zal niet gehouden zijn het geroofde te vergoeden. Mogt eenig Nederlandersch schip op de kust van China schipbreuk lijden, of uit nood in eenige haven van het Chinesche Rijk de wijk nemen, dan zullen de Chinesche overheden maatregelen nemen tot redding en bescherming van de opvarenden en van hun eigendom, en zoo noodig hun de gelegenheid verschaffen, de naaste standplaats eens Nederlandschen consuls te bereiken. Art. 8. Nederlandsche koopvaardijschepen, metende meer dan 150 Engelsche tonnen of 86 Nederlandsche lasten ruimte, zullen in Chinesche havens een tonnengeld te betalen hebben van vier mace per gemeten Engelsche 253 119 ton; indien de ruimte niet meer dan 150 Engelsche tonnen bedraagt, zal het verschuldigde tonnengeld een mace per gemeten Engelsche ton zijn. Eenig Nederlandsch schip, van eene Chinesche haven naar elders uitklarende, zal op verzoek van den schipper door het tolkantoor voorzien worden van een bewijs, op vertoon waarvan zulk vaartuig vrijdom van tonnengelden in Chineesche havens zal genieten gedurende den tijd van vier achtereenvolgende maanden, beginnende van den dag der uitklaring. Indien een Nederlandsch koopvaardijschip, binnen hoogstens twee dagen na aankomst in eenige Chineesche haven, weder wordt uitgeklaard zonder aldaar te hebben gelost of geladen, zal het geene tonnengelden behoeven te betalen. Na verloop van genoemde termijn is het tonnengeld echter verschuldigd, alhoewel de scheepsluiken ook alsdan nog niet geopend mogten zijn; doch buitendien zullen geene andere onkosten of lasten geheven worden. Mogt een schip door noodweer of schade gedwongen zijn eene opengestelde haven binnen te loopen, dan vervalt het niet onder deze bepaling, doch geniet vrijdom van tonnengeld, mits het verblijf in die haven niet tot goederen-lossing of lading worde gebezigd, in welk geval de volle tonnengelden verschuldigd zullen zijn. Van booten, door Nederlanders uitsluitend gebezigd tot vervoer van passagiers, bagage, brieven of andere goederen, welker verzending geene betaling van regten medebrengt, zullen geene tonnengelden geheven worden; doch laadbooten, gebezigd om aan regten onderhevige goederen te vervoeren, zullen elke vier maanden eens met een tonnengeld van één mace per gemeten Engelsche ton worden belast. Art. 9. Binnen 24 uren na aankomst van een Nederlandsch koopvaardijschip, zullen de scheepspapieren, het manifest, enz., aan den consul worden ter hand gesteld, die binnen daaraanvolgende 24 uren aan het tolkantoor den naam, de tonnenmaat en den inhoud van de lading van het schip zal opgeven. Indien door verzuim van den schipper deze opgaaf niet binnen 48 uren na aankomst van het schip geschiedt, zal luj belast worden met eene boete van 50 taels voor eiken dag uitstel, tot hoogstens 200 taels. De schipper zal ook verantwoordelijk zijn voor de juistheid van het manifest, hetwelk eene nauwkeurige en volledige opgaaf van de lading aan boord bevatten moet. Indien door zijn toedoen een valsch manifest aan het tolkantoor wordt ingeleverd, zal hij beboet worden met 500 taels; doch hij zal het regt hebben, binnen 24 uren na inlevering van het manifest, eenige daarin gemaakte vergissing te verbeteren, zonder daardoor in boete te vervallen. Na ontvangst van bovenbedoelde opgaven van het consulaat, zal het tolkantoor een verlofbiljet aan den schipper doen toekomen tot 119 254 opening der luiken. Indien de schipper de luiken zal openen en beginnen te lossen zonder zulk verlofbiljet, zal hij 500 taels boete betalen, en de oogenblikkelijk gelost wordende goederen zullen verbeurd ver* klaard worden. Wanneer alle tonnengelden en regten op schip en lading vereffend zijn, zal het tolkantoor een uitklaringbiljet afgeven, op vertoon waarvan de consul de scheepspapieren weder aan den schipper zal ter hand stellen, zoodat het schip de haven weder zal kunnen verlaten. Bij ontstentenis van een Nederlandsche consul of wettig plaatsvervangend persoon, is de schipper bevoegd en verpligt, zich met de beambten van het plaatselijk tolkantoor in dadelijke betrekking te stellen, ter voldoening aan de in dit artikel vervatte bepalingen. Art. 10. Nederlandsche onderdanen zullen bij in-, uit- of doorvoer van koopmanschappen de regten betalen, bij het bestaande tarief van inkomende, uitgaande en transitoregten daarvoor vastgesteld, doch in geen geval zal van hen meer worden gevorderd dan door de onderdanen van eenige andere vreemde mogendheid daarvoor wordt betaald. Alle invoerregten zullen betaalbaar zijn tijdens de lossing, en uitvoerregten tijdens de aflading der aldus belaste goederen; terwijl het doorvoerregt op binnenlandsche verzending zal geheven worden tegen afgifte, door het tolkantoor, van het daartoe strekkend verlofbiljet. Het is ongeoorloofd, goederen uit het eene schip in het andere over te laden zonder verlof van het tolkantoor, op straffe van verbeuring der oogenblikkelijk overgeladen wordende goederen. Geene goederen mogen gelost of geladen worden door Nederlandsche schepen, dan vergezeld van een verlofbiljet van het tolkantoor, op gelijke straf van verbeurdverklaring der goederen. Nederlandsche kooplieden, die de goederen, welke zij in eenige Chineesche haven onder betaling van regten hebben ingevoerd, weder wenschen uit voeren naar eene andere haven des Rijks, zullen die goederen aan eene inspectie van wege het tolkantoor onderwerpen. Bij gebleken overeenstemming der goederen met de daarvan bestaande beschrijving in de boeken van het tolkantoor, zal den koopman een contra-bewijs („drawback") worden verleend, waarin het bedrag der betaalde inkomende regten opgegeven staat, welk contra-bewijs vervolgens aan hetzelfde tolkantoor als betaalmiddel voor in- of uitvoerregten kan gebezigd worden. De aldus weder uitgevoerde goederen betalen bij aankomst in de andere Chinesche haven opnieuw inkomende regten. Mogt er bij onderzoek blijken bedrog jegens het tolkantoor gepleegd te zijn, dan worden de goederen verbeurd verklaard. Verlangt men goederen, waarop reeds de inkomende regten betaald zijn, weder naar het buitenland uit te voeren, dan voorziet men zich 255 119 op gelijke wijs bij het tolkantoor van een contrabewijs, dat later aldaar als betaalmiddel kan dienen. Vreemde granen, in Nederlandsche schepen aangevoerd, waarvan de lossing nog niet is aangevangen, mogen vrijelijk weder uitgevoerd worden. Doch is de lossing gedeeltelijk of geheel geschied, dan kan zoowel het geloste als het ongeloste gedeelte niet dan volgens tariefsbepaling naar eene andere Chinesche haven worden uitgevoerd. Art 11. De regten op goederen zullen belast worden op het netto gewigt, onder aftrek der werkelijke tarra. Indien er tusschen het tolkantoor en den eigenaar verschil ontstaat omtrent de hoegrootheid der tarra, zullen beide partijen gezamenlijk de werkelijke tarra onderzoeken en vaststellen. In andere gevallen van geschil, voor aanschouwelijke uitwijzing niet vatbaar, kan de Nederlandsche eigenaar der goederen zich binnen 24 uren tijds op zijn consul beroepen, die daarop met het tolkantoor tot bemiddeling der zaak in overleg zal treden, gedurende welk overleg het verschuldigde bedrag aan regten buiten boeking zal blijven. Ten opzigte van goederen, volgens het tarief „ad valorem" belast, zal, ingeval er tusschen den Nederlandschen eigenaar en de tolbeambten verschil omtrent de waarde ontstaat, iedere partij twee of drie kooplieden uitnoodigen om de goederen te onderzoeken; en de hoogste prijs, waartoe één dier kooplieden de goederen zou willen koopen, zal als de waarde der goederen worden aangemerkt. Ingeval er beschadiging aan de goederen bevonden wordt, zullen de regten, in evenredigheid van het daaruit ontstaan verlies in waarde, worden verminderd; en bij geschillen hieromtrent, zal ter uitwijzing gehandeld worden, even als hierboven voor de taxatie van „ad valorem" belaste artikelen is bepaald. Art. 12. In elke der opengestelde havens zullen de Chineesche overheden de middelen aanwenden, die hun het raadzaamst voorkomen om te verhinderen dat 's Rijks inkomsten door bedriegelijke ontduiking van regten worden benadeeld. Nederlandsche koopvaardijschepen mogen, om handel te drijven, geene andere plaatsen in China dan de bij dit tractaat opengestelde havens aandoen, op straffe van verbeurdverklaring van schip en lading. Mogt een schip echter in dringend zeegevaar uit noodzakelijkheid in eene niet-opengestelde haven de wijk nemen, dan is deze strafbepaling niet van toepassing; doch de Chineesche overheid zal in zulk geval maatregelen nemen om het schip te beveiligen en het in staat te stellen de reis te vervolgen, zonder toe te laten dat eenige onwettige handel in 119 256 die haven plaats hebbe, welke op straffe der verbeurdverklaring van schip en lading is verboden. Indien het blijkt dat een Nederlandsch koopvaardijschip in eene opengestelde haven des Rijks is gebezigd tot sluidhandel, zullen de goederen van welke aard of prijs ook, verbeurd verklaart worden, en bovendien kan zulk schip van de regten, bij dit tractaat verleend, voortaan vervallen worden verklaard. Alle opgelegde boeten of verbeurdverklaringen ingevolge de bepalingen van dit tractaat zullen zijn ten voordeele van het Chineesche bestuur. Art. 13. Nederlandsche oorlogsschepen, zonder vijandelijk oogmerk China bezoekende of op kruistogt tegen zeeroovers, zullen vrijelijk alle havens, behoorende tot het Chinesche Rijk, mogen aandoen om zich van leeftogt en water te voorzien, of ook, des noodig, tot het verrigten van reparatien. De bevelhebbers zulker schepen zullen zich op den voet van ranggelijkheid en wederzijdsche hoffelijkheid met de Chineesche overheden in betrekking kunnen stellen. Art. 14. Alle ambtsbrieven, door de vertegenwoordigers, consuls en consulaire agenten van Zijne Majesteit den Koningin der Nederlanden aan het Chinesche bestuur te rigten, zullen in de Nederlandsche taal worden opgesteld, en vergezeld gaan van een Chinesche vertaling; met dien verstande echter, dat bij ontstaand verschil omtrent de bedoeling eeniger uitdrukking, de Nederlandsche zoowel als de Chinesche Regering, ieder haar eigen tekst beschouwen zullen als toets der ware beteekenis. Hetzelfde geldt van het tegenwoordig tractaat, waarin de Chinesche vertaling zoo naauwkèurig mogelijk met het oorspronkelijk Nederlandsch is overeengebragt. Art. 15. Alle regten, voorregten of vrijdommen in dit tractaat niet opgenomen, die aan andere vreemde natiën mogten zijn verleend of later verleend mogten worden, zullen door de Nederlandsche Regering en hare onderdanen ten volle gedeeld worden. Art. 16. De ratificatie van dit tractaat zal binnen een jaar na de onderteekening plaats hebben, en de beide Rijken zullen ieder een hoofdambtenaar benoemen, om hetzij te Tientsin, hetzij te Canton, de geratificeerde tractaten uit te wisselen. Ten bewijze van het bovenstaande, hebben de beide genoemde gevolmagtigde afgevaardigden deze overeenkomst eigenhandig onderteekend en gezegeld. 257 119 Gedaan te Tientsin, op heden den zesden October des jaars achttien honderd drie en zestig, overeenkomende met den vier en twintigsten dag der achtste maand des tweeden jaars van Tong Tsjie. (Get.) Tsong Hatj. (Get.) J. des Amorie vak der Hoeven. (L- &) (L. S.) Afzonderlijk artikel, behoorende bij het tractaat, gesloten tusschen Nederland en China te Tientsin op den 6den October 1863. Bij de herzieningen van het tarief van handelsregten in China, welke later, ingevolge de verschillende tusschen China en andere Kijken gewisselde tractaten, zullen plaats hebben, zal de Nederlandsche Regering het regt hebben aan de daarover te voeren onderhandelingen deel te nemen, waartoe dus in het thans gesloten tractaat tusschen Nederland en China geen afzonderlijke termijn is vastgesteld. Ten bewijze waarvan de wederzijdsche gevolmagtigde afgevaardigden dit afzondelijk artikel van overeenkomst eigenhandig hebben onderteekend en gezegeld. Gedaan te Tientsin, op heden den zesden October des jaars achttien honderd drie en zestig, overeenkomende met den vier en twintigsten dag der achtste maand des tweeden jaars van Tong Tsjie. {Get.) Tsong Hatj. (Get.) J. des Amorie van der Hoeven {L. S.) {L. S.) Gelet dat de uitwisseling der akten van bekrachtiging op gezegd tractaat den 26ste° Julij 1865 te Canton heeft plaats gehad; Op de voordragt van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, van den 24den October 1865, n". 7811; Hebben goedgevonden en verstaan: het bovenvermeld tractaat, door plaatsing van dit besluit in het Staatsblad, bekend te maken. Onze Ministers, Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering der bepalingen in voorschreven overeenkomst vervat 's-Gravenhage, den 5den October 1865. WILLEM. Be Minister van Buitenlandsche Zaken, E. Crehers. Uitgegeven den veertienden October 1865. De Minister van Justitie, Ouvier. 17 Bijlage B. STAATSBLAD VAN HET KONINRKIJK DER NEDERLANDEN (No. 280). BESLUIT van den lóden Augustus ign, bevelende de plaatsing in het Staatsblad van de op 8 Mei igu tusschen Nederland en China gesloten consulaire overeenkomst. Wij WILHEMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nasau, enz., enz., enz, Gezien de te Peking op 8 Mei 1911 tusschen Nederland en China gesloten consulaire overeenkomst mei betrekking tot de Nederlandsche bezittingen en koloniën, waarvan een afdruk met vertaling bij dit besluit is gevoegd; Gezien de mede te Peking op denzelfden datum tusschen de onderteekenaars van bedoelde overeenkomst gewisselde brieven, waarvan eveneens een afdruk met vertaling bij dit besluit is gevoegd; Overwegende dat de uitwisseling der akte van bekrachtiging van gezegde consulaire overeenkomst op 28 Juli 1911 te 's-Gravenhage heeft plaats gehad; Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken van den 12den Augustus 1911, Directie van het Protocol, n°. 16229: Hebben goedgevonden en verstaan: de bekendmaking van bedoeld verdrag en brieven met de vertaling daarvan te bevelen door de plaatsing van dit besluit in het Staatsblad. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van hetgeen ten deze wordt vereischt. Het Loo, den 16den Augustus 1911. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken. R. DE MAREES VAN SWINDEREN. Uitgegeven den dertigsten Augustus 1911. De Minister van Justitie, E. R. H. REGOTJT. 259 280 CONSULAIRE OVEREENKOMST tusschen Nederland en China met betrekking tot de Nederlandsche bezittingen en koloniën. HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN EN ZIJNE MAJESTEIT DE KEIZER VAN CHINA, het wenschelijk oordeelende dat, onafhankelijk van het verdrag van Handel en Scheepvaart tusschen Nederland en China, door een afzonderlijke overeenkomst de rechten, verplichtingen, bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen der Chineesche consulaire ambtenaren in de Nederlandsche bezittingen of koloniën worden vastgesteld, hebben ten einde de gezegde overeenkomst te sluiten, tot Hoogstderzelver gevolmachtigden benoemd, te weten: HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN i Jonkheer Frans Beelaerts van Blokland, ridder der orden van den Nederlandschen Leeuw en van Oranje-Nassau, ridder derde klasse van den eersten graad der orde van den Dubbelen Draak Hoogstderzelver Buitgewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij . Zijne Majesteit den Keizer van China; ZIJNE MAJESTEIT DE KEIZER VAN CHINA: LouTsengTsiang, ridder derde klasse van den tweeden graad der Orde van den Dubbelen Draak, Ridder Grootkruis der Orde van OranjeNassau en der Orde van Sint Stanislaus, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, die, na wederkeerige mededeeling hunner volmachten, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, omtrent de volgende artikelen zijn oveengekomen: Artikel 1. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice Consuls en Consulaire Agenten van Chma worden toegelaten in alle havens van de overzeesche bezittingen of koloniën der Nederlanden, waar ambtenaren van denzelfden rang van andere vreemde mogendheden gevestigd zijn of zullen zijn. Art. 2. De Consuls-Generaal, Consuls. Vice-Consuls en Consulaire Agenten van China worden beschouwd als handelsagenten, ter bescherming van den handel hunner landgenooten in hun consulaire ressort. Zij zullen verblijf houden in de havens van overzeesche bezittingen of Koloniën der Nederlanden, aangeduid in hunne commissie en zijn zoowel aan de burgelijke als aan de strafwetten van die beattmgen of koloniën onderworden behoudens de uitzonderingen, welke deze overeenkomst te hunnen gunste vaststelt. 280 260 Art. 3. Alvorens tot de uitoefening hunner werkzaamheden te worden toegelaten en in het genot te worden gesteld van alle bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen, welke daaraan verbonden zijn, moeten de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten aan de Regeering van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden eene commissie overleggen, houdende aanwijzing van hun consulair ressort en de plaats hunner vestiging. Het Gouvernement van de bezitting of van hun kolonie reikt hun zonder eenige kosten het behoorlijk medeonderteekende exequatur uit voor de uitoefening van hun ambt vereischt; en op vertoon van dat stuk, hebben de gezegde consulaire ambtenaren van allen rang, recht op de bescherming der Regeering en op den bijstand der plaatselijke overheden ter verzekering van de vrije uitoefening hunner werkzaamheden. De Regeering der Koningin behoudt zich de bevoegdheid voor het exequatur weder in te trekken of door den Gouverneur van de bezitting of van de kolonie te doen intrekken, onder opgave der redenen van dien maatregel. In geval van overlijden, verhindering of afwezigheid der ConsulsGeneraal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten worden de Leerling-Consuls, Kanseliers of Secretarissen, nadat hun officieel karakter is ter kennis gebracht van en goedgekeurd door de bevoegde overheid, van rechtswege toegelaten om tijdelijk de zaken der onderscheiden posten waar te menen; zij genieten gedurende den ganschen duur van deze tijdelijke waarneming, voor zooverre hunne hoedanigheid van niethandeldrijvend vreemdeling het toelaat, overeenkomstig artikel 15 alle rechten, bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen, welke aan de titularissen zijn toegestaan. Art. 4. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten zijn gerechtigd boven de buitendeur hunner woning een schild met het wapen hunner Regeering te plaatsen met het opschrift: ConsulaatGeneraal, Consulaat, Vice-Consulaat of Consulair Agentschap van China. Art. 5. . Het staat vas, dat de archieven en bescheiden betreffende de consulaire zaken tegen elk onderzoek beschermd zijn en dat geen overheid of ambtenaar de bevoegdheid heeft, die op eenigerhande wijze of onder eenig voorwendsel te onderzoeken, in beslag te nemen of daarvan inzage te hebben. 261 280 Art. 6. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten hebben geenerlei diplomatiek karakter. Geene aanvrage kan tot de Nederlandsche Regeering gericht worden dan door tusschenkomst van den diplomatieken agent, geaccrediteerd te 's-Gravenhage. In spoedeischende gevallen kunnen de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls of Consulaire Agenten zich rechtstreeks wenden tot den Gouverneur van de kolonie of van de bezitting, met aantooning van het spoedeischende der zaak en met uiteenzetting der redenen, waarom de aanvrage niet aan de ondergeschikte overheden kan worden gedaan, of wel met aantooning dat de vroegere aanvragen, aan deze overheden gedaan, zonder gevolg zijn gebleven. Art. 7. De Consuls-Generaal en de Consuls kunnen consulaire agenten benoemen in de havens vermeld in art. 1. Deze consulaire agenten kunnen zonder onderscheid zijn Chineesche of Nederlandsche onderdanen of onderdanen van elk ander land, die gevestigd zijn of volgens de bepalingen der plaatselijke wetten kunnen worden toegelaten tot het zich vestigen in de haven, waar de consulair agent wordt aangesteld. Deze consulaire agenten, wier benoeming onderworpen is aan de goedkeuring van den Gouverneur der bezitting kolonie, worden voorzien van eene aanstelling, afgegeven door den Consul, onder wiens bevelen zij werkzaam zullen zijn. De Gouverneur der bezitting of kolonie kan, in elk geval, de hierbovenbedoelde goedkeuring aan de consulaire agenten ontnemen, onder mededeeling der redenen van zoodanigen maatregel aan den ConsulGeneraal of Consul. Art. 8. Het paspoort, door de consulaire ambtenaren afgegeven of voor gezien geteekend, ontslaat geenszins den drager van de verplichting om zich te voorzien van alle stukken, gevorderd door de plaatselijke wetten of reglementen tot het reizen of zich vestigen in de bezittingen of koloniën en verkort in geenen deele de uitoefening van het recht, hetwelk het Gouvernement van de bezitting of kolonie bezit, om het verblijf aldaar te ontzeggen of de verwijding van daar te bevelen van iederen persoon, voorzien van een paspoort. Art. 9. Alle werkzaamheden betreffende de berging der Chineesche schepen, welke op de kusten van een der bezittingen of koloniën van Nederland hebben schipbreuk geleden, worden geleid door de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls of Consulaire Agenten van China. 280 282 De tusschenkomst der plaatselijke overheden geschiedt slechts om de orde te handhaven, om te waken voor de belangen der bergers, wanneer deze niet behooren tot de bemanning van de verongelukte schepen, en om de uitvoering te verzekeren der voorschriften, welke met betrekking tot den in- en uitvoer der geredde goederen moeten worden in acht genomen. Bij afwezigheid en tot de komst de Consuls-Generaal, Consuls, ViceConsuls of Consulaire Agenten nemen de plaatselijke overheden overigens alle maatregelen, noodig voor de bescherming der personen en het behoud der goederen. Daarenboven wordt overeengekomen, dat de geredde goederen aan geenerlei in- en uitgaande rechten onderworpen zijn, tenzij zij tot het binnenlandsch verbruik worden toegelaten. Art. 10. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten kunnen de hulp der plaatselijke overheid inroepen tot het aanhouden, gevangen nemen en in verzekerde bewaring houden van de deserteurs der Chineesche koopvaardij- of oorlogsschepen. Te dien einde richten zij de opvraag dier deserteurs schriftelijk tot de bevoegde overheid, en indien het bewijs geleverd wordt door de scheepsregisters, de monsterrollen of door elk ander authentiek stuk, dat de opgeëischte personen deel uitmaakten van de bemanning, kan de uitlevering der deserteurs hun niet geweigerd worden, tenzij de betrokken persoon Nederlandseh onderdaan is. De plaatselijke overheid is gehouden alle middelen in haar macht aan te wenden voor de aanhouding der deserteurs. Na hunne aanhouding worden deze ter beschikking gesteld van de gezegde consulaire ambtenaren en kunnen ten verzoeke en op kosten van degenen, die hen opeischen, vastgehouden worden, om vervolgens teruggezonden te worden aan boord van de schepen, waartoe zij behooren, of aan boord van een ander schip van dezelfde natie. Indien deze deserteurs echter binnen vier maanden, te rekenen van den dag hunner aanhouding niet teruggezonden zijn, worden zij in vrijheid gesteld en kunnen zij om dezelfde reden niet meer aangehouden worden. Het staat echter vast dat de uitlevering van den deserteur, die eenig strafbaar feit mocht hebben gepleegd, wordt uitgesteld totdat de betrokken rechtbank van de bezittingen, van de koloniën of van het moederland vonnis heeft geveld en dit ten uitvoering gelegd zij. Art. 11 Tenzij tusschen de reeders, inladers en assuradeuren het tegendeel bedongen, is worden alle averijen aan de Chineesche schepen op zee 263 280 overkomen, onverschillig of het schip vrijwillig of uit nood de haven binnenloopt, door de, Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls of Consulaire Agenten van China geregeld. Indien echter de consulaire ambtenaar eenig belang heeft bij het schip of lading, of indien hij er agent van is of indien onderdanen van Nederland of onderdanen of burgers eener derde natie bij gezegde averijen mochten betrokken zijn en partijen het niet in der minne eens kunnen worden, is er van rechtswege beroep op de bevoegde plaatselijke overheid. Art. 12. Wanneer een Chineesch onderdaan in de bezitting of in de koloniën der Nederlanden komt te overlijden zonder bekende erfgenamen of uiterste wiluitvoerders, geven de Nederlandsche overheden, die krachtens de wetten of verordeningen van de bezitting of van de kolonie met het beheer van den boedel zijn belast, daarvan onmiddeiijk kennis aan de consulaire ambtenaren van China, ten einde de noodige mededeelingen aan de belanghebbenden te doen geworden; deze moeten van hun kant dezelfde mededeelingen doen aan gezegde overheden, wanneer zij het eerst onderricht zijn. De bevoegde plaatselijke overheid vult het gezegde bericht aan door in behoorlijken vorm en kosteloos eene expeditie van de akte van overlijden af te geven. Art. 13. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten van China hebben het recht in hunne kanselarijen, in hunne particuliere woning, in die van de belanghebbende onderdanen van hun land of aan boord van de schepen van hun land, de verklaringen te ontvangen der schippers en aer bemanning van de schepen van hun land, der zich aan boord bevindende passagiers en van ieder ander onderdaan van hun land. Art. 14 De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls of Consulaire Agenten van China zijn uitsluitend belast met de handhaving der inwendige tucht aan boord der koopvaardijschepen hunner natie. Zij alleen zijn bevoegd kennis te nemen van alle geschillen welke zich op zee hebben voorgedaan of in de havens voordoen tusschen den schipper, de officieren en de leden der bemanning, met inbegrip van die, welke betrekking hebben op de regeling der gage en de uitvoering der wederzijdsche aangegane verbintenissen. De rechtbanken of andere overheden der bezitting of kolonie mogen zich uit geenerlei hoofde in die geschillen mengen, tenzij deze van dien aard mochten zijn, dat de rust en openbare orde aan den wal of in de haven daardoor mocht worden gestoord, of dat personen, niet 280 264 tot de bemanning behoorende, daarin mochten betrokken zijn, of wel dat de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten den bijstand van gezegde overheden mochten inroepen om hunne uitspraken ten uitvoer te leggen of het gezag daarvan te handhaven. Art. 15. Voor zoover ip China dezelfde gunsten wederkeerig aan de ConsulsGeneraal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten van Nederland worden toegestaan, zijn de Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten van China, die geen handel uitoefenen noch eene betrekking of beroep hebben behalve hun Consulaire betrekking, vrijgesteld van alle militaire diensten, militaire requisitiën of inkwartiering, of van heffingen, in de plaats tredend van den militairen dienst of van de personeele belasting, alsmede van alle algemeene en gemeentelijke belastingen van personeele aard, tenzij zij Nederlandsche onderdanen zijn. Deze vrijdom kan zich nimmer uitstrekken tot de in- en uitgaande rechten of andere indirecte of reëele belastingen. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten, die geen Nederlandsche onderdanen zijn, worden, zelfs indien het eerste lid van dit artikel niet op hen toepasselijk is, vrijgesteld van alle militaire diensten, militaire requisitiën en van alle heffingen, welke in de plaats treden van den militairen dienst, voor zooverre in China hetzeltde voorrecht wordt toegekend aan de Consuls-Generaal, Consuls, ViceConsuls en Consulaire Agenten der Nederlanden. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Censulaire Agenten, onderdanen der Nederlanden, die vergunning bekomen hebben tot het uitoefenen eener Consulaire betrekking, hun door de Chineesche Regeering opgedragen, zijn gehouden alle rechten en belastingen van welke aard ook te voldoen. Art. 16. De Consuls-Generaal, Consuls, Vice-Consuls en Consulaire Agenten, alsmede de Leerling-Consuls, de Kanseliers en de Secretarissen van China genieten in de bezittingen en koloniën der Nederlanden alle andere bevoegdheden, voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen, welke worden of in het vervolg worden toegestaan aan de agenten van gelijken rang van de meest begunstigde natie. Art. 17. Deze overeenkomst wordt gesloten voor den tijd van vijf jaar en treedt in werking te rekenen van af de vierde maand na de uitwisseling der akten van bekrachtiging, welke te 's-Gravenhage zal plaats hebben binnen vier maanden na het onderteekenen der overeenkomst of zoo mogelijk vroeger. 265 280 Tenzij eene der contracteerende Hooge Partijen, tenminste één jaar vóór dezen termijn, aan de andete haar voornemen heeft te kennen gegeven om de werking er van te doen ophouden, zal de overeenkomst gedurende één jaar van kracht blijven, te rekenen van hare opzegging door een der contracteerende Hooge Partijen. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden deze overeenkomst hebben onderteekend en met hunne wapens hebben bezegeld. Gaan te Peking den achtsten dag van de maand Mei negentienhonderd en elf, overéénkomenden met den tienden dag van de vierde maand van het derde jaar Chouen-Tong. Beelaerts van Blokland. Lou Tseng Tsiang. Peking, 8 Mei 1911. Mijnheer de Minister, De Consulaire conventie, die wij heden geteekend hebben, spreekt op verschillende plaatsen van „Chineesche onderdanen" en van „Nederlandsche onderdanen". Ten gevolge der verschillende wetgeving onzer beide landen in zake nationaliteit zouden deze uitdrukkingen aanleiding kunnen geven tot twijfel dien het beter schijnt terstond uit te sluiten. Te dien einde heb ik de eer Uwer Excellentie voor te stellen wederzijds vast te stellen dat, voor de toepassing dezer conventie, die geen ander doel heeft dan de vaststelling der rechten, verplichtingen enz. van de chineesche consulaire ambtenaren in de Nederlandsche bezittingen of koloniën, twijfel waartoe deze beide uitdrukkingen aanlijding mochten geven, in de Nederlandsche bezittingen en koloniën beslist zal worden overeenkomstig de wetgeving in die bezittingen of koloniën van kracht. Ik maak van deze gelegenheid gebruik, Mijnheer de Minister om U de verzekering mijner hoogachting te hernieuwen. Beelaerts van Blokland. Zijner Excellentie den Heer Lou Tseng Tsiang, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Zijne Majesteit den Keizer van China bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, tijdelijk te Peking. 266 Peking, 8 Mei 1911. Mijnheer de Minister, In Antwoord op Uwer Excellentie's nota van heden heb ik de eer Haar mede te deelen dat ik gemachtigd ben met haar vast te stellen dat, wanneer het den toepassing geldt der consulaire conventie die wij heden geteekend hebben en die geen ander doel heeft dan het vaststellen der rechten, verplichtingen, enz. van de Chineesche consulaire ambtenaren in de Nederlandsche bentangen of koloniën, twijfel waartoe de uitdrukkingen „Chineesche onderdanen" en „Nederlandsche onderdanen" aanleiding mochten geven, in de Nederlandsche bezittingen en koloniën beslist zal worden overeenkomstig de wetgeving in de bezittingen of koloniën van kracht. Ik maak van deze gelegenheid gebruik, Mijnheer de Minister, om U de verzekering mijner hoogachting te hernieuwen. Lou Tseng Tsiang. Zijner Excellentie den Heer Jhr. Beelaerts van Blokland, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden. Bijlage C. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN (No. 181). BESLUIT van den ^den Mei igió, bepalende de plaatsing in het Staatsblad van het op i Juni 79/5 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en China gesloten Arbitrage Verdrag. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Gezien het op 1 Juni 1925 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en China gesloten Abitrage-Verdrag, van welk verdrag een afdruk met vertaling bij dit Besluit is gevoegd; Overwegende dat bedoeld verdrag is goedgekeurd bij de wet van 15 Januari 1916 (Staatsblad n». 48) en dat de akten van bekrachtiging daarvan den 20sten April 1916 te Peking zijn uitgewisseld; Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken van den l'ten Mei 1916, n°. 20989, Directie van het Protocol; Hebben goedgevonden en verstaan: voorzegd verdrag met de vertaling daarvan te doen bekend maken door de plaatsing van dit Besluit in het Staatsblad. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van hetgeen ten deze wordt vereischt. 's-Gravenhage, den 4den Mei 1916. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, J. LOUDON. Uitgegeven den zestienden Mei 1916, De Minister van Justitie, n. ORT. Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de President der Chineesche Republiek, geleid door de beginselen van het Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen, gesloten te 's-Gravenhage op den 18den October 1907 en meer bepaaldelijk het beginsel van verplichte arbitrage in Hunne wederzijdsche betrekkingen wenschende te bezegelen door eene algemeene overeenkomst zooals 268 bedoeld bij artikel 40 van genoemd Verdrag, hebben besloten te dien einde een Verdrag te sluiten en tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden: Zijn Excellectie Jonkheer J. Loudon, Hoogstderzelver Minister van Buitenlandsche Zaken; de President der Ghineesche Republiek: Zijne Excellentie den heer Tang Tsai-Fou, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister der Republiek bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, die, na elkander hunne volmachten te hebben medegedeeld, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen: Art. 1. De Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich aan het Permanente Hof van Arbitrage alle geschillen te onderwerpen, die tusschen Haar mochten rijzen en niet langs diplomatieken weg mochten kunnen zijn opgelost en dit zelfs ingeval die geschillen het gevolg mochten zijn van feiten voorafgegaan aan het sluiten van dit Verdrag. Art. 2. In ieder afzonderlijk geval teekenen de Hooge Verdragsluitende Partijen een bijzonder compromis, duidelijk omschrijvende het onderwerp van het geding, den omvang der bevoegdheden van het uit een of meer scheidsrechters bestaand scheidsgerecht, de wijze van deszelfs benoeming, zijn zetel, de taal die het zal gebruiken en die waarvan voor het scheidsgerecht gebruik gemaakt zal mogen worden, het bedrag der som, die elk der Hooge Partijen zal moeten storten als voorschot op de kosten, alsmede de met betrekking tof de formaliteiten en de termijnen der procedure in acht te nemen regels en in het algemeen alle bepalingen waaromtrent Zij zullen zijn overeengekomen. Art. 3. Wanneer Partijen er niet in slagen te dezer zake tot overeenstemming te komen, zal zelfs één Harer aan het Permanente Hof van Abritrage kunnen verzoeken het compromis vast te stellen. In dat geval zal het compromis worden vastgesteld door eene commissie bestaande uit vijf leden, benoemd op de wijze voorzien bij artikel 45, alinea's 3, 4, 5 en 6 van het Verdrag van 's-Gravenhage voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907. Het vijfde lid is rechtens voorzitter der commissie. Deze commissie zal zelve dienst doen als scheidsgerecht. Art. 4. Indien geene overeenstemming mocht worden verkregen op de wijze bedoeld in alinea 2 van het vorig artikel, zal de benoeming van een 269 181 scheidsgerecht op verzoek van beide Partijen of van eene Harer worden opgedragen aan den President der Vereenigde Staten van Amerika. Indien zoodanig verzoek uitgaat van beide partijen, kunnen zij de benoeming van een enkelen scheidsrechter vragen; maar indien het uitgaat van slechts een Harer, zal het scheidsgerecht uit vijf leden worden samengesteld. De keuze der scheidsrechters zal gedaan worden uit de lijst der leden van het Permanente Hof van Arbitrage, maar niet onder hen die zijn aangewezen door de Partijen zelve of die behooren tot de nationaliteit van eene Harer. Het scheidsgerecht zal beslissen op grond van de eischen die aan hetzelve zullen zijn onderworpen. Art. 5. Binnen den termijn die bepaald zal worden door het scheidsgerecht, zal een verzoek tot herziening van het vonnis van het scheidsgerecht zijn toegelaten met inachtneming der bepalingen van artikel 83, alinea's 2 en 3, van het Verdrag van 's-Gravenhage voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907. Art. 6. Bij quaesties die volgens de wetten van het eigen land behooren tot de bevoegdheid der nationale rechterlijke overheden, hebben de Verdragsluitende Partijen het recht het geschil niet aan scheidsrechterijke uitspraak te onderwerpen zoolang niet de bevoegde nationale rechter eene uitspraak in laatste instantie heeft gegeven, behalve in geval van rechtsweigering. Art. 7. Behoudens de hierboven aangegeven bepalingen zal de scheidsrechterlijke procedure geregeld worden door de bepalingen vastgesteld bij het Verdrag van 's-Gravenhage voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907. Art. 8. Dit Verdrag zal zoo spoedig mogelijk bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen uitgewisseld worden te Peking. Het zal van kracht zijn gedurende tien jaren van af de uitwisseling der akten van bekrachtiging. Indien het niet zes maanden voordat het vervalt wordt opgezegd, zal het geacht worden hernieuwd te zijn voor een verder tijdperk van tien jaren en zoo vervolgens Gedaan te 's-Gravenhage in dubbel, den lBten Juni 1915. (L. S.) J. Loudon. {L. S) Ss. F. Tang. Bijlage D. Consulaat-Generaal der Nederlanden te Shanghai Politie-regUment No. 13. De Consul-Generaal der Nederlanden te Shanghai; Overwegende dat wenschelijkheid is gebleken, met het oog op de exterriorialiteit, die de Nederlanders, bedoeld bij de Wet van 12 December 1892 (Stbl. No. 268), zooals die is gewijzigd bij de Wetten van 8 Juli 1907 (Stbl. No. 177), 10 Februari 1910 (Stbl. No. 56), en 15 Juli 1910 (Stbl. No. 216), in China genieten, om steeds een zoo nauwkeurig mogelijk overzicht te bezitten van de verblijfplaatsen en eenige verdere bijzonderheden der in het ressort van dit Consulaat-Generaal gevestigde Nederlanders; Gelet op artikelen 10 en 11 der Consulaire Wet van 25 Juli 1871 (Stbl. No. 91), gewijzigd en aangevuld bij de Wetten van 9 November 1875 (Stbl. No. 201), 15 April 1886 (Stbl. No. 63), 16 December 1888 (Stbl. No. 204), 7 Juni 1905 (Stbl. 203), 10 Februari 1910 (Stbl. No. 56) en 19 Maart 1913 (Stbl. No. 100), alsmede op artikel 2, sub 81, van het Koninklijk Besluit van 22 Januari 1915 (Stbl. No. 22) gewijzigd bij dat van 28 Maart 1917 (Stbl. No. 268); Heeft goedgevonden te bepalen: Art. 1. De meerderjarige Nederlanders, die zich vestigen in het ressort van dit Consulaat-Generaal, dat is in de provinciën Kiangsu, Chekiang en Anhwei, zijn verplicht zich binnen drie maanden na aankomst in dat ressort bij het Consulaat-Generaal der Nederlanden te Shanghai, of wanneer zij zich vestigen binnen de provinciën Kiangsi, Hunan, Hupeh, en Szechwan, in Thibet of Kokonor, bij het Vice-Consulaat der Nederlanden te Hankow, te doen inschrijven in de aldaar gehouden registers van Nederlanders, onder opgave van datum en plaats hunner geboorte, hun beroep, benevens diezelfde bijzonderheden aangaande hunne met hen samenwonende echtgenooten en minderjarigen waarover zij de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenen. Wanneer zulks wordt noodig geacht, kan voor die inschrijving overlegging van legimitatie-papieren gevorderd worden. De aangifte kan mondeling of schriftelijk geschieden, zij behoeft echter niet persoonlijk, doch kan ook in opdracht van de betrokkenen door anderen worden gedaan, dit laatste ter beoordeeling van het Hoofd van het Consul-Generaal. Gelijke plicht tot aangifte als in het eerste lid bedoeld rust op de 271 meerderjarige Nederlanders, die bij het in werking treden van dit reglement reeds in het ressort van dit Consulaat-Generaal of in dat van het Vice-Consulaat te Hankow gevestigd zijn, met dien verstande dat de termijn van drie maanden voor hen begint te looperi van den dag der inwerkingtreding van dit reglement. Art. 2. De Nederlanders, in het vorig artikel bedoeld, gevestigd in het ressort van het Consulaat-Generaal der Nederlanden te Shanghai of in dat van het Vice-Consulaat te Hankow, zijn verplicht binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar hunne aangifte tot inschrijving te hernieuwen op dezelfde wijze als in het vorig artikel is aangegeven. Art. 3. Van de plicht tot aangifte is vrijgesteld de gehuwde vrouw, die met haren echtgenoot samenwoont Art 4. Nalatigheid in het doen van de aangifte, in de artikelen 1 en 2 omschreven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Dit Politie-reglement, goedgekeurd door Harer Majesteit's Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigde Minister in China bij diens missive van 11 November 1918, 3670/357, treedt in werking op 1 Januari 1919. Shanghai, den 15den November 1918. DE CONSUL-GENERAAL VOORNOEMD, DE REUS. L. S. Afgekondigd door aanplakking aan de kanselarij van het ConsulaatGeneraal der Nederlanden te Shanghai en in druk verkrijgbaar gesteld. Bylage E. LAND REGULATIONS FOR THE FOREIGN SETTLEMENT OF SHANGHAI') ï. The boundaries of the land to which these Regulations apply, are; — Boundaries 1. — Upon the North: — The Soochow Creek from the Hsiao and Limits Sha Ferry to a point ab.out seventy yards west of the entrance defïned. thereinto of the Defence Creek, thence in a northerly direction to the Shanghai-Paoshan bounday, thence following this boundary to the point where it meets the Hongkew Creek and thence in a easterly direction to the' mouth of te Ku-ka-pang. 2. — Upon the East: — The Whangpoo River from the mouth of the Ku-ka-pang to the mouth of the Yang-king-pang. 3. — Upon the South: — The Yangkingpang from its mouth to the entrance thereinto of the Defence Creek, thence in a westerly direction following the line of the nothern branch of the Great Western Road, and thereafter along that Road to the Temple of Argricultare in the rear of the Bubbling Well village. 4. — Upon the West: — From the Temple of Agriculture in a northerly direction to the Hsiao Sha Ferry on the Soochow Creek. And they are more particularly defïned by boundary stones fixed in position and by plans prepared and signed under the direction of the special deputies of H.E. Liu, Viceroy at Nanking, and of the Shanghai District Magistrate, together with the Chairman of the Municipal Council for the year 1899. Within the boundaries defïned and above reterred to under the first head are certain sites, namely, the New Custom-House and the Temple of Rewards, together with the land set apart tor the use of H.B.M.'s Government, known as the British Consulate site, which are exempted from Municipal control, as well as any land hereafter to be settled or acquired by other Governments having treaties with China for Government purposes only; but the British and Foreign Consulate sites, the Custom-House and ') Zie „Handbook of Local Regulations, issued by order of the Municipal Council, Shanghai, I j 18. 273 an)' lands acquired as above, shall bear their share of the public burdes and Municipal taxes. II. Any person desiring to rent land or purchase houses from the Mode of acChinese proprietors, within the said limits, shall do so in accor- quiringLand. dance with the provisions laid down in the Treaties of Foreign Powers with China. III. It having been ascertained that no impediment exists to the Final settlerenting of the land, the parties interested may settle with the ment- Title Chinese proprietors the price and conditions of sale, and they Deedswill then report the transactions to their Consular Representative and lodge with him the Chinese proprietor's agreement or deed of sale, in duplicate, accompanied by a plan clearly marking the boundaries. The said Consular Representative shall then transmit the same to the Intendant of Circuit, for examination. If the sale be regular, the deeds will be returned to the Consul sealed by the Intendant of Circuit, and Ihe purchase money can then be paid. .If there are graves or coffins on the land rented, their removal must be a matter of separate agreement it being contrary to the custom of the Chinese to include them in the agreement of deed of sale. IV. All such conveyances or leases of land, so purchased as aforesaid, Registration shall within one month from the time of the completion of thé of Land and sale be registered in the office of the Consular Representative charges of the purchaser; and all charges by way of mortgage, whether thereonof a legal or equitable character, shall also be registered in the like manner, and within one month of their execution. V. All transfers of land shall be made at the Consulate where the Transfer of deeds are registered, and also be registered at that of the vendee Lots.whento or assignee. and notice of the same shall be lodged by the Consul be Registered with the Municipal Council. VI. It is understood and agreed that land heretofore surrendered Land surrenby the various Foreign renters to public use, such as roads and dered to the beach grounds of the rivers within the aforesaid limits, shall Publio useremain henceforth dedicated to the same uses; and as new lots are acquired, such parts thereof as are beach ground shall be held under and subject to similar uses; and due provision shall be made for the extension of the lines of roads at present laid down as means of communication in the Settlement. To this 18 274 end the Council appointed by the Land Renters and others entitled to vote on the terms and in the manner hereinafter mentioned within the boundaries referred to, will at the beginning of each year examiné the map, and determine what new lines of road are necessary; and all land subsequently rented shall only be rented on the terms of the renter suirendering to the public use the beach ground aforesaid if any, and the land required for such roads; and in no case shall land so surrendered, or which shall now be dedicated to the use of the public, be resumed, except with the consent of the proper majority of Land Renters and others who may be entitled to vote as aforesaid in the public meeting assembled, nor shall any act of ownership be exercised over the same by the renters thereof notwithstanding any payment by them to the Chinese Government of any ground rent. Provided always, that no act of appropriation or dedication for public uses of the said beach ground, or for ground for roads, other than those already defïned, shall, contrary to the will of the renters thareof, in any case, be sanctioned or held lawful under these Regulations. On the admission by vote of public meeting of any tracts of land into the limits of the Municipal authority, the Municipal Council shall give notice of all roads and public properties which they intend to set aside in the general interest; and should any citizen or subject of a treaty power, who may previously have acquired land within such tracts object to any part of the reservation thus notified, he must within fourteen days after the issue of the notice, wam his own Consul or the Municipal Council of his objection, in order that steps may be taken to adjust the claim. Provided always, that in the event of a failure to effect such adjustment on terms which may appear reasonable to the Consul, the Council shall have the option of declining to accept jurisdiction over te proposed annexation, which consequently cannot take place. It shall also be lawful for the Land Renters, and others who may be entitled to vote as hereinafter mentioned, in public meeting assembled, to purchase land leading or being out of the Settlement, or to accept land from foreign or native owners upon terms to be mutualfy agreed upon between the Council and such foreign or native owners, for the purpose of converting the same into roads or public gardens and places of recreation and amusement, and it shall be lawful for the Council from time to time to apply such portion of the funds raised under Article IX of these Regulations, for the purchase, creation and maintenance of such roads, gardens, etc, as may be necessary and expediënt. Provided always that such roads and gardens shall be dedicated 275 to the public use, and for the healh, amusement and recreation of all persons residing within the Settlement. VL4 It being expediënt that the Ratepayers should have fuller power Land for than they at present possess for acquiring land for new roads, Public Roads. extension and widening of existing roads, extension of lands already occupied by public works and for purposes of sanitation. it is hereby agreed that thy shall have the following powers in addition to, and not in substitution for, those possessed by them under Regulation VI and the powers shall be exercised in the manner following:— In case the land required for such public purposes shall have been acquired by foreign renters before the publication of notice that the plan referred to in that Regulation is open to inspection or shall remain in the hands of the native owners the proprietors shall for three months after the publication of such notice have the right to protest in writing and, in person or by proxy, to appear and to bring evidence before the Municipal Council to show cause why such proposed roads extension and widening of roads or extension of the public works or establishment of sanitary buildings or works should not be made or undertaken, and the Council shall hear and decide the matter. After the said period of three months from such publication and in case such protest be over-ruled and in case such foreign renters or native owners as the case may be are unwilling to surrender to such public uses the land so required, then the Municipal Council may after the expiry of four months and within one year from the publication of notice of such plan apply to the Land Commissioners, to be appointed as hereinafter mentioned, and the said Land Commissioners shall after hearing the parties, and calling for evidence determine the compensation (if any) to be paid or given for the land so required and for the buildings (if any) thereon and in respect of any tenancy of the said land and buildings respectively, taking into account the increase or decrease in value of lhe remainder of the property, and surrender of the land (notwithstanding the restrictive words contained in Regulaton VI) on the terms of the award and finding of the Land Commissioners, shall in case of need, be enforced by the Court or Courts having jurisdiction over the owners and occupiers of the land. The Land Commissioners shall be three in number and shall be appointed: one by the Council not later than the löthjanuary in each year; and one by the registered owners of land in the 276 Settlement who pay taxes of Tls. 10 per annum or upwards, and who shall vote by ballot at the Council Office on the same days as those appointed for the election of Members of Council. Any two land owners qualified to vote being entitled to nominale candidates for the position by sending the names to the Council. one week before the election takes place, and the Council shall cause the names of all such nominees to be exhibited in the office on the day of the poll. If only one namebe suggested then that person shall be the Commissioner without a poll. The third Commissioner shall be elected byresolution of a Meeting of Ratepayer. Any two Ratepayers qualified to vote being entitled to nominate candidates for the position by sending in the names to the Council one week before any Meeting of Ratepayers; and the Council shall cause the names of all such candidates to be published with the notiees of motions for the Meeting. Should no name be duly sent in any qualified candidate may be proposed, seconded and elected at the Meeting. All three Commissioners shall go into office on the day after the Annual Meeting of Ratepayers and go out of office on the day after the next Annual Meeting, except as to matters then pending before them which they shall have power to complete. No one who is a salaried offical of the Council shall be eligible as a Commissioner. Vacancies occurring during the year shall be filled by appointment or election by the party who appointed the Commissioner whose place shall have become vacant—a Special Meeting of Ratepayers being called if necessary. The Commissioners shal make their award within a month from the time they are applied to or within such time as they or a majority of them may extend it to. The expenses of the Land Commissioners shall be defiayed out of the Public Funds, the fees of the Commissioners being either regulated by the Municipal Council in accordance with the time engaged on the duties, or fixed beforehand. VIS. Railways. Tn tne event of the Imperial Railway Administration or any other duly authorised person or Corporation desiring to acquire land by compulsory purchase in the Settlement for the purpose of constructing a railway the said Administration, person or corporation shall deliver to the Municipal Council a plan of the line shewing the land required and shewing the manner in which Public Roads are to be dealt with, and whether they are to be crossed by bridges or on the level, and giving such other information as will enable the Council to see how public rights will 277 be affected, and if the Municipal Council signify their approval of the scheme the said Admininistration, person or corporation shall be entitled to acquire the land in the same manner and subject to the same conditions as those ander which the Municipal Council acquire land for public purposes. Provided that the compensation awarded shall be the fair market value of the property acquired to be ascertained by the Land Commissioners with an addition of twenty-five per cent for compulsory sale and such further sums as the Court may determine to be the amount of damage (if any) caused to the remainder of the property by severance or otherwise and the amount of the damage (if any) sustained by the owner or occupier for loss of business, expenses of removal or other like causes. Vit? When the Council shall have acquired any land for the purpose Constructio of making new roads (which expression shall include extensions of New of any existing roads) and shall consider it expediënt in the public Raods. interest to make up any new road under this regulation over such land they shall before proceeding to do so insert at least once in a daily newspaper published in Shanghai in the English language a notice of their intention so to do and give a simular notice to the foreign renters (if any) of the land fronting, joining, or abutting on such proposed new road. And shall forthwith cause to be prepared plans and sections of such new road and a detailed estimate of the cost of levelling, paving, metalling, sewering, culvesting and completing such new road and such plans, sections' and estimates shall be deposited for public inspection in the once of the Surveyor of the Council. And the foreign renters (if any) of the lands immediately fronting, or abutting on such new road shall for the period of three calendar months after the giving of such notice have the right to protest in writing and in person or by proxy to appear and bring evidence before the Coencil to show cause why such proposed new road should not be made and the Council shall hear and decide such matter After the said period of three calendar months shall have elapsed and in case such protest (if any) shall have been over-ruled, the Council may after four and within twelve calender months from the giving of such notice as aforesaid proceed to level, pave, me tal, sewer, culvert, and complete such new road and not more than two-thirds of the total cost and expenses properly incurred by them in so doing shall be paid by those persons who shall at the time of the giving of such notice be and those who shall afterwards become foreign renters of land 278 immediately fronting, joining, or abutting on such new road—but so that the aggregate number of such foreign renters on either side of such new road respectively shall not pay more than onethird of such total cost and expenses in such proportion as the Council may determine. Provided that any such foreign renter dissatisfied (as regards the amount payable by him) with the apportionment as settled by the Council shall during a period of three calendar months from the date of the first publication of such apportionment, have a right of appeal therefrom to the Land Commissioners who shall be entitled to take into consideration the degree of benefit accuring by reason of such new road to and the depth of frontage of the land in respect of which such appeal is made as compared with adjoining lands and also the irregular or peculiar shape of such land and all other circumstances of the case and shall determine such appeal and (as regards the appellant and the lands in respect of which te appeal is made) affirm or reduce the apportionment settled by the Council as they shall consider just. When the Council have incurred expenses for the repayment whereof or any part whereof any foreign renter is made liable under this regulation in respect of any premises, such expenses may be recovered from any person who is the foreign renter of such premises for the time being, and until recovery of such expenses, the same shall be a charge on such premises, and in all caces where it may be necessary to recover such share of such costs and expenses from any foreign renter, the certifiate of the Council for the time being, or if the matter is referred to the Land Commissioners for the time being the certificate of such Land Commissioners shall be conclusive evidence as to the amount payable by such foreign renter. VIL Boundary When land is rented, stones having the number of the lot Stones to be distinctly cut thereon, in English and Chinese, must be placed plaoed. to define the boundaries thereof, under the supervision of the Consul applying for the land, and of the Chinese local authorities. A time will be named for the boundary stones to be fixed, in the presence of an officer deputed by the Consul, of the Tepaou of the district, and of the Chinese proprietors and the renter, in such manner that they may not interfere with lines of road, or the boundaris; or in any other way give cause for litigation and dispute hereafter. 279 VIII. The annual rent on all lands leased by foreigners reserved to Chinese Gothe Chinese Government, shall be payable in advance on the vemment, 15th day of the 12th moon of each year. And all rent in arrear Land Tax and unpaid on that day shall be recoverable in a summary when payable manner, on the complaint of the Intendant of Circuit in the Court of the Consular representative of the defaulting renter. IX. It being expediënt and necessary for the better order and Roads and good government of the Settlement that some provision should Jetties be made for the appointment of an executive Committee or Assessment Council, and for the construction of public works, and keeping on Land and the same in repair; and for cleaning, lighting, watering, and Houses* draining the Settlement generally; establishing a watch or Police U6S i , . , . ana laxes. force therein; purchasing and renting lands, houses and buildings for Municipal purposes; paying the persons necessarily employed in any Municipal office or capacity, and for raising money when necessary by way of loan or ortherwise for any of the purposes aforesaid, the Foreign Treaty Consuls, or a majority of them, «hall during the month of February or March in each year, and Consuls to so early in the same as possible, fix the day for the election of fix days for the Executive Committee' or Council, in manner hereinafter provided, election of giving fourteen days' notice of the same and shall also during Council- the said months give notice of a public meeting to be held Calling within twenty-one days of such notice, to devise ways and means Meeting of of raising the requisite funds for these purposes; and it shall be Ratepayers. competent to such meeting duly assembled, or a majority thereof, including proxies for absent owners of land, to impose and levy rates and issue licenses for the purposes mentioned in the Bye- Iaws, and to declare an assessment in the form of a rate to be made on the said land or buildings; provided always that the proportion between the tax on land, and on houses or buildings shall not exceed one-twentieth of one per cent, on the gros value of land to one per cent, on the annual ren tal of houses; andit shall also be competent to the said meeting, or a majority thereof as aforesaid, to impose other rates and taxes in the form of dues on all goods passed through the Chinese Custom-house by any person or persons resident within the said limits, or landed, shipped, or transhipped at any place within the said limits, provided the said rates or taxes levied in the form of dues shall in no case exceed the amount of one-tenth of one per cent. on the value of the goods so passed, landed, shipped or transhipped, 280 and in such other forms as may appear requisite and necessary for the purposes aforesaid. X. Land Renters And whereas it is expediënt that the said Land Renters, and ando°*^sto others entitled to voto, ön the terms hereinafter mentioned, in n^ttee" or°m Pu^uc meeting duly assembled, under and in accordance with the Council. provisions of the preceding article, should appoint in the mode hereinafter provided an Executive Committee or Council, to consist of not more than nine nor less than five persons, for the purpose of levyng the rates, dues and taxes hereinbefore mentioned, and applying the funds realized from the same for the purposes aforesaid, and for carrying out the Regulations now made. Be it further ordered that such Committee, when appointed, shall have full power and authority to levy and apply such rates, dues and taxes for the purposes aforesaid, and shall have power and authority to sue for all arrears of such rates, dues and taxes» and recover the same from all defaulters in the Courts under whose jurisdiction such defaulters may be, and shall also have power to enter and distrain on lands and tenements, and to seize and sell goods in respect of which rates, dues and taxes are in arrear or unpaid. XL Commitee or When in pursuance of these Regulations the above-mentioned or Council Committee or Council shall have been duly elected, all the power, aver power autnority. an(j controi conferred by the Bye-laws now sanctioned to make Bye- , _ J laws. a annexed to these Regulations, and all the rights and property which by such Bye-laws are declared to belong to any Committee or Council elected as aforesaid, shall vest in and absolutely belong to such Committee or Council, and to their successors in office, and such successors as are duly elected; and such Committee shall have power and authority from time to time to make other Bye-laws for the better enabling them to carry out the object of these Regulations, and to repeal, alter, or amend any such Bye-laws, provided such other Bye-laws be not repugnant to the provisions of these Regulations, and be duly confirmed and published; and provided also that no Bye-laws made by the Committee under the authority of these Regulations, except such as relate solely to their Council or their officers or servants, shall come into operation until passed and approved by the Consuls and Ministers of Foreign Powers having treaties, or a majority of them, and the Ratepayers in Special Meeting assembled; of which meeting, and the object of it, ten days' notice shall be given. 281 XII. And whereas it is also expediënt that due provision should be Auditing made for the auditing of the accounts of the said Committee, Accounts. and for the obtaining the approval and sanction of them by the Ratepayers in public meeting duly assembled Be it ordered that the result of the said audit shall be made known, and the said sanction and approval shall be made at the Annual Public Meeting convened by the Consuls as hereinbefore mentioned. XIII. And it is further ordered that it shall be lawful for the said Suing Committee, or their Secretary, to sue all defaulters in the payment Defaulters. of all assessments, rates, taxes, and dues whatsoever, levied under these Regulations, and of all fines and penalties leviable under the Bye-laws annexed to them, in the Consular or the Courts under whose jurisdiction such defaulters may be, and to obtain payment of the same by such means as shall be authorized by the Courts in which such defaulters are sued. Provided that in case the Committee or Council shall be unable to discover the owner of goods in respect of which assessments, rates, dues or taxes are in arrear or unpaid, or whose said owner shall be beyond the jurisdixtion of the Consular or juducial authoritiesi or where any one or more of the said defaulters or owners, shippers or consignees of goods refusing to pay, have no Consular representatives at Shanghai, the said Committee shall, with the consent of the Local Authorities, be at liberty to detain and sell such portion of the goods, or use such other means as, with the consent of the Local Authorities, may be necessary to obtain such payment ol such assessments, rates, taxes, dues; fines and penalties or in respect of land or house assessments, to distrain on the land or houses to such extent as may be required to satisfy such assessment or dues. XIV. Be it also further ordered that any penalty or forfeiture or Recovery of fees on licenses provided for in the Bye-laws framed under the penalties authority of these Regulations, and imposed in pursuance of such under Bye-laws, may be recovered by summary proceedings before the Bye_lawsproper Consular or other authority, and it shall be lawful for snch authority, upon conviction, to adjudge the offender to pay the penalty or incur the forfeiture as well as the costs attending the conviction, as such authority may think fit. All fines and penalties levied under the Regulations and the Bye-laws framed 282 and to be framed under them, shall be carried to the credit of the Committee in diminution of the general expenditure authorfzed by the provisons of these Regulations. XV. Consuls may Be it further ordered that it shall be competent for the Foreign cilMMtingof Consu,s' collectively or singly, when it may appear to them needful, Land Renters °r f°r the electors' P">vided not less than twenty agree in writing and others. 80 .to do' to cal1 a PubIic meeting at any time, giving ten days' notice of the same, setting forth the business upon which it is convened, for the consideration of any matter or thing connected with the Municipality. And all Resolutions passed by a majority at any such puplic meeting, including proxies for absent owners of land, on all such matters as aforesaid, shall be valid and binding upon the whole of the said electors, if not less than onethird of the electors are present or represented. At such meeting the Senior Consul present shall take the chair, and in the absence of a Consul, then such elector as the majority of voters present may nominate. In all cases in which electors in public meeting assembled, as herein provided, decide upon any matter of a Municipal nature, not already enumerated, and effecting the general interests, such decision shall first be reported by the Chairman to the Consuls, for their concurrence and approval, and unless such approval be given, such Resolution shall not be valid and binding. Provided always that a term of ten days shall elapse between the date of the Resolution, and the signification of approval by the Consuls, during which time any person considering himself prejudiced in property or inte rests by the Resolution, may repressnt his case tho the Consuls for their consideration. After the expiration of the term of two months the Consular approval, if signified, shall be considered binding. XVI. Cemeteries Within the said limits, lands may be set apart for Foreign for Foreig. Cemeteries. In no case shall the graves of Chinese on land ners, Chinese , , , , . Graves. rented by foreigners be removed, without the express sanction of the families to whom they belong, who also, so long as they remain unmoved, must be allowed every facility to visit and sweep them at the established period, bui no coffins of Chinese must hereafter be placed within the said limits, or be left above ground. 283 XVII. Hereafter, should information of a breach of these Regulations Breach of be lodged with any Foreign Consul, or should the local authorities Regulations. adress him thereon, he may in every case within his jurisdiction summon or cause to be summoned the offender before him and, if convicted, punish him or cause him to be punished summarily, either by a fine not exceeding three hundred dollars, or by imprisonment not exceeding six months, or in such other manner as may seem just. Should any Foreigner, who has no Consular authority at Shanghai, commit a breach of the said Regulations, then and in such case the Chinese chief authority may be appealed to by the Council, through one or more of the Foreign Consuls, to uphold the Repulations in their integrity, and punish the party so infringing them. XVIII. It shall be competent to any twj persons, being Foreigners, Nomination entitled to vote, to nominate any duly qualified person for and voting election as a Member of the Council, and all such nominations for Council. shall be sent in, in writing, with the signature of the proposer and seconder, as also the written assent to serve of the candidates proposed, at least seven days before the day appointed for the election, to the Secretary or other officer appointed by the existing Council to receive such nomination. On the day after the expiration of the time allowed for sending in such mominations, as aforesaid, the existing Council shall cause a list of the Ratepayers proposed for election to be advertised in the public journals, and shall likewise cause such list to be exhibited thenceforward, until the day of election, in the Council Room and other public places. On the day appointed for the election, should the number of Ratepayers proposed for election as Councillors exceed nine, two officers appointed by the existing Council for the purpose shall attend at the place appointed for the election, to receive the votes of the Ratepayers. These officers shall be provided with a list of all the Ratepayers duly qualified to vote, and shall give to each such Ratepayer as may be present and may require it, a voting card or paper containing a list of the Ratepayers proposed for election. The voter shall then mark on such voting lists the names of any number of persons, not exceeding nine for whom he intends to vote, and shall deposit the list signed by himself with his own name so marked, in a closed box provided for the purpose of receiving such list. 284 The poll shall remain open for two consecutive days, from 10 a.m. to 3 p.m., at which hour on the second day the poll shall be closed. Immediately upon the close of the poll two scrutineers appointed by the Council shall without delay proceed lo open the box or boxes, examiné the voting lists, and declare the names of the nine Ratepayers who have the greatest number of votes, and who shall thereupon be considered duly elected as the Council for the ensuing Municipal year. Should the number of names proposed for election be exactly nine, or less than nine and more than four, it shall not be necessary to have a poll; but, on the day after the expiration of the time appointed for sending in nominations, the existing Council shall advertise and make known the names of the nine or lesser number of Ratepayers proposed, and they shall be considered to be duly elected as the Council for the ensuing Municipal year. Should the number of names propoeed for election be less than five, then on the day after the expiration of the time appointed for sending in nominations, the existing Council shall advertise and make known the names of the Ratepayers, to be held on the day appointed for the election, at wich meeting the Ratepayers present shall proceed to elect, either by ballot or otherwise, as the may then decide, as many more Ratepayers as may be requisite to make the number before proposed up to five at the least, and such five or more Ratepayers shall be considered duly elected as the Council for the ensuing Municipal year. XIX. Election of Every foreigner, either individually or as a member of a finn Council and residing in the Settlement, having paid all taxes due, and beiné qualtfications an owner of Jand of ^ lesg thaQ f. * of voters at „,i , , vaiuc, Public M payment of assessment on land or houses or both, Meetings. exdusive of all payments in respect of licenses, shall amount to the sum of then taels and upwards, or who shall be a householder paying on an assessed rental of not less than five hundred taels per annum and upwards, shall be entitled to vote in the election of the said Members of the Council and at the public meetings. Provided always that the proxies of Ratepayers only who are absent from the Consular District of Shanghai, or are prevented by illness from attending shall be admitted to vote at such meetings. And no one shall be qualified to be a Member of the said Council unless he shall pay an annual assassment, exclusive of licenses, of fifty taels, or shall be a househplder paying on 285 an assessed rental of one thousand two hundred taels per annum. Provided always that this clause shall not entitle any firm to , more than one vote. A list of persons duly qualified to vote according to the Regulations tj wich these Bye-laws are appended shall be kept at the office of the Council, and such list shall be revised and corrected by the Secretary of the Council on the first day of December in each yanr, or so soon after as may be convenient, and publised for the information of the public in such manner as the Council for the time being shall think proper. XX. In case of a vacancy or vacancies occurring during their tenure Vacaneies. of office, the existing Council shall have the power to fill up such vacancy or vacancies by the vote of the majority of the Council, providing such vacancies do not exceed three in number. Should the vacancies exceed three, an election of the whole number of new Members who have not been originally elected shall be called in the manner previously provided for by Article XVII. XXI. The Council shall enter upon their office as soon as the Tenu e f accounts of the retiring Committee shall have been audited and OflfcT ° passed at the Annual Meeting mentioned in Articles IX and XII, and shall remain in office until their own accounts have been duly audited and accepted, and their successors, assume direction. At their first meeting the new Council shall elect a Chairman and Vice-Chairman, who shall hold office for one year. In their temporary absence, the members present at any meeting of the Councü shall elect their Chairman for such meeting. XXII. On all questions in which the members of the Council present Questions are equally divided in opinton, the Chairman shall have a second and Quorum, or casting vote. Three members of the Council shall constitute a quorum for the despatch of business. XXIII. The Council may from time to time appoint out of their own Committees body such and so many Committees, consisting of such number of persons as they shall think fit, for all or any of the purposes wherein they are empowered to act which in the discretion of the Council would be better regulated and managed by means of such Committees; and may fix the quorum of such Committees. 286 XXIV. Officers. The Council may from time to time appoint such of ficers and servants as they think necessary for carrying out these Regulations and fix the salades, wages and allowances of such officers and may pay the same out of the Municipal Funds and make Rules and Regulations for de government of such officers and servants, and may discontinue or remove any of them from time to time as they shall think fit. Provided always, that no officers shall be appointed for any longer period than three years, unless the said appointment, toghether with the salary appertaining thereto, be sanctioned by a public meeting of the electors duly convened. XXV. Funds. The Council shall administer the Municipal Funds for the public use and benefit, at their discretion, with due regard to the Budget passed, provided they do not exceed the sum voted at the Annual Meeting called to vote expenses, and a statement shall be drawn up by them at the end of each year for which the Council has been elected, shewing the nature and amount of the receipts and disbursements of the Municipal Funds for that year, and the said statement shall be published for general information, at least ten days previous to the Annual Meeting gereinbefore mentioned. XXVI. Persons No matter or thing done, or contract entered into, by the acting in Council, nor any matter or thing done by any member thereof, execution of Qr D ^ Secretary, Surveyor. Superintendent of Police, or other these Regu- ... , . , , lationsnott °"K-er or Person whomsoever, acting under the direction of the bepersonally Council, shall, if the matter or thing were done, or the contract liable. entered into bond fide for the purpose of executing these Regulations, subject them, or any of them, personally to any action, liability, claim or demand whatsoever; and any expense properly and with due authority incurred by the Council, Members, Secretary, Surveyor, Superintendent of Police, or other officer or person acting as last aforesaid, shall be borne and repaid out of the rates levied under the authority of these Begulations. XXVII. Council how And be it further ordered that the executive Committee or to be sued. Council may sue and be sued in the name of their Secretary for the time being or in their corr orate capacity or character as "Council for the Foreign Community of Shanghai," and such Committee, Council or Secretary shall have all the rights and privileges which private complainants have, to recover and enforce 287 judgments obtained by them, and shall also incur the obligations which private defendants have in proceedings at law or suits in equity commenced against them, provided that the individual members of the Council or their Secretary shall not be personally responsible, but only the property of the Council, and all proceedings against the said Council or their Secretary shall be commenced and prosecuted before a „Court of Foreign Consuls," which shall be established at the beginning of each year by the whole body of Treaty Consuls. XXVIII. Hereafter should any corrections be requisitein these Regulations Amendment or should it be necessary to determine on further rules, or should of Reeulatidoubts arise as to the construction of, or powers conferred onshereafterthereby, the same must be consulted upon and settled by the Foreign Consuls and Local Chinese Authorities, subject to confirmation by the Foreign Representaves and Suprème Chinese Government at Peking. XXIX. That the words "Renters of Land and Ratepayers" wherever Land Renters they occur in the foregoing Regulations shall, where not otherwise and indicated by the connection in which they occur, be taken to RatePayers mean Electors entitled to vote according to the therms of Art. XIX '° mean 'Electors." XXX. The Council may from time to time make Rules with respect Buildings, to the structure of walls, foundations, roofs and chimmeys of new buildings for securing stability and the prevention of fires, and for purposes of health, with respect to the sufficiency of the space about buildings to secure a free circulation of air, and with respect to the ventalion of buildings, with respect to the drainage of buildings, to waterclosets, earthclosets, privies, asphits and cesspools in connection with buildings, and to the temporary or permanent closing of buildings or parts of buildings unfït for human habitatton, and to prohibition of their use for habitation. And they may further provide for the observance of such Rules by enacting therein provisions as to notiees, as to the deposit of plans and sections by persons intending to construct buildings, and as to inspection by the Council; and the Council may remove, alter or pull down any work begun or done in contravention of such Rules or of any Bye-Iaw of the Council. Provided always that no such Rules shall come into operation until they have been submitted to the Land Commissioners for their opinion, though they shall not be subject to their veto, and until six months after publication. Bijlage F. Drie Resoluties nopens de extraterritorialiteit in China.x) De Vertegenwoordigers van de na te noemen Mogendheden, deelnemende aan de bespreking van vraagstukken van den Stillen Oceaan en het Verre Oosten ter Conferentie voor Beperking van Bewapening, te weten: de Vereenigde Staten van Amerika, België, het Britsche Rijk, Frankrijk, Italië, Japan, Nederland en Portugal.; Kennis genomen hebbende van de omstandigheid, dat in het Verdrag tusschen Groot-Britannië en China van 5 September 1902, in het Verdrag tusschen de Vereenigde Staten van Amerika en China van 8 October 1903 en in het Verdrag tusschen Japan en China van 8 October 1903 deze verschillende Mogendheden er in hebben toegestemd, in elk opzicht de Chineesche Regeering behulpzaam te zullen zijn in de vervulling door die Regeering van haar uitgesproken verlangen haar rechtswezen te hervormen en in overeenstemming te brengen met dat van Westersche volkeren, en hebben verklaard eveneens bereid te zijn hare extraterritoriale rechten prijs te geven, wanneer zij overtuigd zullen zijn, dat de Chineesche wetgeving, de maatregelen van hare toepassing en andere overwegingen zoodanigen stap rechtvaardigen; Verlangende de verwezenlijking, met betrekking tot dit punt, te bevorderen van den wensch, waaraan de Chineesche Afvaardiging op 16 November 1921 uiting gaf, dat terstond, of zoodra de omstandigheden zulks zullen veroorloven, bestaande beperkingen van China's bewegingsvrijheid op het gebied van politiek, rechtspraak en bestuur zullen worden opgeheven; Overwegende, dat eene beslissing aangaande de maatregelen, die voor dit doel geëigend mochten zijn, behoort af te hangen van de vaststelling en waardeeiing van ingewikkelde feitelijke toestanden, met betrekking tot de wetten en het rechtswezen en het stelsel van rechtsbedeling in China, welke feitelijke toestanden deze Conferentie niet in staat is te beoordeelen; Hebben besloten: Dat de Regeeringen van bovengenoemde Mogendheden eene Com- ») Zie „Verslag en Diplomatieke Bescheiden betreffende de Conferentie te Washington, October 1921—Februari 1922", uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandsche Zaken. 's-Gravenhage, Algemeene Landsdrukkerij. 1922. 289 missie zullen instellen (waarin elk dier Regeeringen één lid zal benoemen), om de bestaande praktijk van de extraterritoriale rechtspraak in China te onderzoeken, alsmede de wetten en het rechtswezen en het stelsel van rechtsbedeeling in China, ten einde aan de Regeeringen van de verschillende bovengenoemde Mogendheden verslag te doen van haar bevindingen ten aanzien van de feiten, deze zaken betreffende, en van haar aanbevelingen nopens de middelen, die zij geschikt mocht achten ter verbetering van den tegenwooidigen staat van de rechtsbedeeling in China en ter ondersteuning en bevordering van de pogingen der Chineesche Regeering om de wetgeving en gerechtelijke hervormingen tot stand te brengen, op grond waarvan de verschillende Mogendheden het prijsgeven, geleidelijk of anderszins, van haar onderscheiden rechten van extraterritorialiteit zouden kunnen rechtvaardigen; Dat de hierbij bedoelde Commissie zal worden samengesteld binnen drie maanden na het sluiten van de Conferentie, volgens de omstandige regelingen waaromtrent de Regeeringen van bovengenoemde Mogendheden hierna zullen overeenkomen, en de opdracht zal krijgen haar verslag en aanbevelingen binnen een jaar na de eerste bijeenkomst van de Commissie te geven; Dat ieder van de bovengenoemde Mogendheden zal worden geacht vrij te zijn de aanbevelingen van de hierbij bedoelde Commissie, dan wel een of meer daarvan te aanvaarden of te verwerpen, doch dat in geen geval een van gezegde Mogendheden hare aanvaarding van die aanbevelingen, dan wel van een of meer daarvan, middellijk of onmiddellijk afhankelijk zal stellen van het verleenen door China van een concessie, gunst, voordeel of vrijdom van bijzonderen aard, hetzij op politiek of economisch gebied. Vervolg resolutie. Dat de Mogendheden niet-onderteekenaars, die ingevolge een verdrag extraterritoriale rechten in China genieten, kunnen toetreden tot de resolutie nopens extraterritorialiteit en de rechtsbedeeling in China, door binnen drie maanden na het sluiten van deze Conferentie eene schriftelijke kennisgeving van toetreding bij de Regeering van de Vereenigde Stalen in te dienen, ter mededeeling door deze Regeering aan ieder van de onderteekenende Mogendheden. Vervolg resolutie. Dat China, kennis genomen hebbende van de resolutie nopens de instelling van eene Commissie voor het onderzoeken van en het uitbrengen van een verslag over de extraterritorialiteit en de rechtbedeeling in China, zijne voldoeling uitspreekt over de welgezindheid van de bovengenoemde Mogendheden ten opzichte van het verlangen van 19 290 de Chineesche Regeering de afschaffing te verkrijgen van de extraterritorialiteit in China, en verklaart voornemens te zijn eenen vertegenwoordiger aan te wijzen, die het recht zal hebben als lid in gezegde Commissie zitting te nemen, terwijl het wel verstaan is, dat China zal worden geacht vrij te zijn de aanbevelingen van de Commissie, dan wel een of meer daarvan, te aanvaarden of te verwerj.en. Bovendien is China bereid aan deze Commissie hare medewerking te verleenen en het welslagen van de uitvoering van haar taak in elk opzicht te vergemakkelijken. Bijlage Cr. Chronologische Lijst der Tractaat-Havens enz. in China» A. „Tractaat" havens. Waar twee datums opgegeven zijn - bijv. 1858/64 — heeft het eerste betrekking op het jaar van het verdrag waarbij de haven voor den handel geopend werd en het tweede op het jaar waarop de haven m werkelijkheid voor den handel geopend werd. 1. Shanghai geopend 1842 als tractaat haven, Douane gevestigd 1854 2. Ningpo . 1842 . . . „ „ 1861 3. Foochow „ 1842 „ ,Q geopend 1902/04 als „West River _ . \ stages" of „ports of call". ' XI. Dosing ; ° r 1. Yungki \ 2. Maning 3. Kowkong. . . . . . J 4. Kulo I 5. Wingon f ge0pend 1902/04 als West River 6. Howlik ( „passenger stations". 7. Lukpo . . - \ 8. Yütshing 1 9. Lukto I 10. Fungchün . . ... . / 30. Changsha geopend 1903/04 als tractaat haven, Douane gevestigd 1904 31. Moukden „ 1903/07 bij tractaat maar genoemd „self-opened" in de tractaten met Amerika en Japan „ „ 1907 32. Antung „ 1903/07 bij tractaat maar genoemd „self-opened" in het Amerikaansche tractaat „ „ 1907 33. Tatungkow „ 1903/07 bij tractaat maar genoemd „self-opened" in de Amerikaansche en Japansche tractaten . . . „ „ 1907 293 34. Manchouli geop. 1907 bij tractaat maar ge¬ noemd „self-opened" in Japansche tractaat 35. Hailar , 1907 idem. 36. Tsitsihar „ 1907 idem. 37. Aigun „ 1907 idem. 38. Harbin , 1907 idem. Douane gevestigd 1907 39. Kwanchengtze „ 1907 idem. (Changchun). Kirin » 1907 iden». „ „ 1907 41. Ningkuta „ 1907 idem. 42. Hunchun . 1907 idem. 43. Sansing „ 1907 idem. 44. Sinminfu „ 1907 idem. 45. Tiehling „ 1907 idem. 46. Tungkiangtze „ 1907 idem. 47. Fakumen „ 1907 idem. 48. Fenghwangcheng, 1907 idem. 49. Liaoyang „ 1907 idem. B- „Self-opened" havens. 1. Chinwangtao geopend 1898 als vrijwillige ge¬ opende handelsplaats, Douane gevestigd 1902 2. Yochow . 1898 als vrijwillige ge¬ opende handelsplaats, „ 1898 3. Santuao „ 1898 als vrijwillige ge¬ opende handelsplaats, „ „ 1899 4. Woosung „ 1889 als vrijwillige ge¬ opende handelsplaats. 5. Tsinan „ 1905 als vrijwillige ge- n opende handelsplaats. 6 Chowtsun „ 1905 als vrijwillige ge- n opende handelsplaats. 7. Weihsien „ 1905 als vrijwillige ge- „ opende handelsplaats. 8. Nanning . 1907 a]s vrijwillige ge- „ opende handelsplaats, Douane gevestigd 1907 LITERATUUR OPGAVE. —Alabaster, E. Notes and Commentaries on Chinese Criminal Law Londen, 1899. ^Alabaster, E. Notes on Chinese Law and Practice preceJing revision Shanghai, 1906. Ariga, Nagao. La Chine et la grande guerre européene au point de vue du droit international. Paris, 1920 Auber, P. China. London, 1834. Balfour. Leaves from my Chinese Scrapbook. London 1887. Bau, MmGCHiEN Joshua. The Foreign Relations of China. New York, 1922. — Baudez, M. Essai sur la Condition juridique des Etrangers en Chine Paris, 1913. Bldntschxi, J. C. Das moderne Volkerrecht der civilisirten Staten Nordlingen, 1872. Borger, J. F. De aan de Nederlandsche Consulaire Rechtsmacht in Strafzaken onderworpen Personen. Amsterdam, 1899. Cordier, H. Histoire des Relations de la Chine avec les puissances occidentales, 1860—1902. Paris, 1902. Cheng, Sih-Gung Modern China. Oxford. 1919. Chin Chu. The Tariff Problem in China New York, 1916. Chong Su See The Foreign Trade of China. New York. 1919. Düyvendak, J. J. L. De laatste Dienaar der Mandsjoes. De Gids 1924 Feraud-Geraud, L. J. D. De la juridiction francaise dans les Echelles du Levant tt de Barbarie. Paris, 1866. - Ferguson. J. H. Juiidiction et Exterritorialité en Chine. Bruxelles, 1890 ^Ferguson, J. W. H. Reports on the Foreign Trade of China, for the years 1920 to 1923. Shanghai 1921/24. Ferguson, Thos T. H. Fragments of Confucian Lore. Shanghai, 1920 Fauchille, P. Traité de Droit International Public. 8iéme Ed Paris 1921/25. Gilbert, B. The Practice of Asylum in LegaÜons and Consulates of the United States. American Journal of Intern. Law, Vol. 3, 1909. Glier, L. Die meistbegünstigungs-klausel. Berlin, 1905 Groeneveldt, W. P. Notes on the Malay Archipelago and Malacca Batavia, 1877. 296 Groeneveldt, W. P. De Nederlanders in China (tot 1624). 's-Gravenhage, 1898. Groot, Hugo de Le Droit de la Guerre et de la Paix. Traduction par M. P. Pradier-Fodere, Paris, 1867. Güerlet, P. Divers Procédés d'Action politique des Puissances en Chine. Paris, 1907. Hall, W. E. A Treatise on the Foreign Powers and Jurisdiction of the British Crown. Oxford, 1%4. Hall, W. E. A Treatise on International Law 8th Ed. Oxford, 1924. Hart, Sir Robert „These from the land of Sinim". London, 1901- Heyktng, Baron Alphonse de L'Exterritorialité. Berlin, 1889. Hirth, F. China and the Roman Oriënt. Leipzig, 1885. Hornbeck, S. K. The most-favoured Nation Clause, American Journal of Intern. Law. 1909. Imbault-Huart, C. LTsIe Formose. Paris, 1893. Joekes, A. M. Schets van de bevoegdhedèn der Nederlandsche Consuls. Leiden, 1911, Jong, H. I. C. J. de Consulaire rechtsmacht in strafzaken, Utrecht, 1816. Kleffens, E. N. van De Internationaalrechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en Japan (1605-heden) Amsterdam, 1919. Koo, Vi Kyuin Wellington The Status of Aliens in China. New York, 1912. Kosters, J. Het internationaal burgerlijk recht in Nederland Haarlem, 1917. Kramers, J. H. Strafrechtspraak over Nederlanders in Turkije. Amsterdam 1915. Lanntng-Couling. History of Shanghai. Shanghai 19%. Lawrence, W. Beach. Commentaire sur les Elements du droit international de Henry Wheaton. Leipzig, 1868-80 (Tome IV, Etudes sur la juridiction consulaire). Legge, J. Record of the Buddhistic Kingdom. Oxford, 1886. Legge, J. The Nestorian Monument of Hsi-an Fu. London, 1888. Lippmann, Karl. Die .Konsularjurisdiktion im Oriënt. Leipzig, 1898. Liszt, F. von. Das Völkerrecht, Elfte Auflage. Berlin, 1920. Mac Murray, J. V. A. Treaties and Agreements with and concerning China, 1894—1919. New York, 1921. (aangehaald als Mac Murray.) -Martens, F. von. Das Consularwesen im Oriënt, übersetzt von H. Skerst Berlin, 1874. Mayers. F. W. Chinese Readers' Manuel. London, 1874. Montijn, A. M. M. Een nieuw Beginsel van Volkenrecht. 's-Gravenhage, 1918. Moreau de Saint-Mery. Voyage de 1'Ambassade de la Compagnie des Indes Orientales hollandaise vers 1'Empereur de la Chine tiré du 297 Journal d'André Everard van Braam Houckgeest. Philadelphia, 1797. - Morse, H. B. The Trade and Administraion of China. London, 1913. ^ Morse, H. B. The international Relations of the Chinese Empire London, 1916. - Muller, H. P. B. Onze Vaderen in China, De Gids, 1916. - Muller, H. P. N. Azie Gespiegeld, 2 Dln. Leiden, 1918. Nederbraot. T A P»nofr,i;n„ d :c ,i • nti ~ „ ... Nieuhof: Het Gezantschap der Neerlandsche Oost-Indische Compagnie aan den grooten Tartarischen Cham. Amsterdam, 1693. Nys, E. Le Droit international. Bruxelles/Paris, 1905. Gordt, J. van De privaatrechterlijke Toestand van den Nederlandschen Koopman in de landen van den Islam. Leiden, 1899, Oppenheim, L. International Law, 3rd Ed. London, 1920/21. -Parker, E. H. The principle of Chinese Law and Equity, Shanghai, 1908. , j. „„. uuuauidn rvecni en oe consulaire Werkkring. 's-Gravenhage, 1890. - Piggott. F. T. Consular Jurisdiction and Residence in Oriental Countries. London, 1907. Polak, M. Handboek voor het Nederlandsche Handels-en Faillissementsrechts. Praag, L. van Juridiction et Droit international public. Den Haag, 1915 Rausas, G. Pelissie du, Le Regime des Capitulations dans 1'Empire Ottoman. Paris, 1911. Rockhill, W. W. Diplomatic Missions to the Court of China. American Historical Review, New York, 1897. Rovprw. T A ttaxt r<^ i_: t_ ■ j. ...» _ , ... "«uau,dilc junsaicue in Japan, Groningen, 1895 Sausmarez, Sir H. de The Law as to enemy property in China. Shanghai, 1919. Soulie, G. Les Droit conventionnels des Etrangers en Chine. Paris, 1916 Sttpriaan Luiscius, J. M. van, Karakter, 14d° druk, Den Haag, 1922 Stolwell, E. C. Le Consul. Paris, 1909. Tai, En-Sai, Treaty Ports in China. New York, 1918. Tchang, Mathias. Synchronismes chinois, Shanghai, 1905. Tchou, L. N. Le Régime des Capitulations et la Réforme Constituti- onnelle en Chine. Cambridge, 1915. Treaties, Conventions, etc, between China and Foreign States. 2 Vols Second Edition. Shanghai/London, 1917. (aangehaald als Treaties, Conventions, etc.). ^■u,uu' *• ine ^gal Ubligations arising out of Treaty Kelations between China and other States. Shanghai, 1917 Tyau Min-chi-ien T. Z. China's New Constitution and International Problems. Shanghai, 1920. Wertheim, J. Manuel a 1'usage des Consuls des Pays-Bas, Amsterdam looi. ' 298 Wheaton, Henry. Histoire des Progres du Droit des Gens. Leipzig, 1846. Williams, S. Wells. A. History of China. New York, 1897. ^ Williams, E. T. China Yesterday and to-day. New York, 1923. ^Willoughby, W. W. Foreign Rights and Interests in China, Baltimore, 1920. ^Willoughby, W. W. China at the Conference, Baltimore, 1922. Yule, H. The book of Ser Marco Polo, 3rd. ed. revised by H. Cordier. London, 1903. Yule, H. Cathay and the Way thither. London, 1915. Zilcken, E. Bevoegdheid der Consulaire Ambtenaren tot het Opmaken van Burgerlijke Akten. Den Haag, 1873. STELLINGEN. i. Meer gelijkmatige verdeeling van de bevolking der verschillende Staten in Europa zou het oorlogsgevaar aanmerkelijk verminderen. rl jna II. Artikel 7. 40 der Wet van 12 December 1892 (Stbl. N°. 268), op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 31 December 1920, (Stbl. No. 955), welke het verlies van het Nederlanderschap verbindt aan het zich zonder Koninklijk verlof begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst, is niet toepasselijk op minderjarigen. III. De leer van de vestigingsplaats der industrie, zooals deze door A. Weber ontwikkeld wordt, houdt niet voldoende rekening met de tusschen alle economische verschijnselen bestaande interdependentie. IV. Het stelsel om aan arbeiders behalve een vast loon bovendien een aandeel in de winst toe te kennen verdient aanbeveling. V. De ondervinding heeft geleerd dat de ontwikkeling van het Amerikaansche trustwezen in het algemeen geen nadeeligen invloed gehad heeft op den loonvoet. VI. De aanleg der Canton-Hankow spoorweg is een conditio sine qua non voor de economische ontwikkeling en vooruitgang der stad Hankow. VII. Uit de statistiek van den buitenlandschen handel van China blijkt dat het verloop van dezen ten nauwste verband gehouden heeft met het conjunctuur verloop in Amerika en Europa. VUL De bepaling bevat in Artikel 7. 5° der Wet van 12 December 1892 (Stbl. No. 268), op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 31 December 1920, (Stbl. No. 955), voorschrijvende dat de Nederlander buiten het Rijk geboren elke tien jaren kennis moet geven dat hij Nederlander wenscht te blijven op straffe van verlies van zijn Nederlanderschap, behoort niet toepasselijk te zijn op Nederlanders welke hun woonplaats hebben in landen alwaar Nederland exterritoriale voorrechten en consulaire jurisdictie heeft.