WISKUNST, FILOSOFIE EN SOCIALISME. OVERDRUKKEN DOOR G. MANNOURY. TWEEDE, VERMEERDERDE UITGAAF. * P. NOORDHOFF — 1924 — GRONINGEN. VOORWOORD. Ten gerieve van wie mijn opvattingen omtrent het wezen van wiskunst, filosofie en socialisme (welke opvattingen, voor mijn gevoel altans, één geheel vormen), mocht wensen te kennen, te steunen of te bestrijden, heb ik getracht, ze door een kleine „Auswahl" uit hetgeen ik geschreven heb, in het kort weer te geven en het onderling verband ervan enigszins aan te duiden. G. MANNOURY. Amsterdam, 30-12-'18. Bij de tweede uitgaaf: Het verheugt mij, dat de heer Noordhoff (die zijn zorg en goede smaak ook aan het kleine weet te besteden) bereid is, mijn bundeltje uitknipsels te herdrukken. Ik heb er de nummers 24—36 aan toegevoegd en het overige onveranderd gelaten. G M Amsterdam, ll-12-'23. 1. Hegelen of Cijferen? Een denk-beeld in spraak en tegenspraak. De eerste vraag: Wat is waarheid? — Waarheid is, dat de toren van Pisa scheef staat,... en nog een en ander bovendien. Wat is dat: „scheef"? — Niet recht. Wat is dat: „niet"? — „Niet" is een woord, dat geen woord meer is, maar de wens naar een woord en naar het andere van dat woord. Het is een opwekking tot zelfwerkzame luistering en een waarschuwing tegen eenzijdigheid, — maar verworden tot een symptoom van menselike ondoordachtheid en lust aan bepaaldheid. Het is oudste taai-schoonheid, want het steunt op vertrouwen van redekunstige verstandhouding en dus op bewustheid van verwantschap der zwijgende gedachten, — maar verworden tot een keurslijf der verklankte gedachten, tot een dood lid aan een warm lijf, en dus tot denklelikheid. Het was wegwijzer in de werkelikheid der tegenstellingen; maar de mens, die om de wijzer de weg niet zag, is verdoold naar de onwezenlikheid der tegenspraak. Anders: het is geweest beheerser en wetgever der taal van de stamelende mens: steedsvermeerderaar des rijks, — geworden tot een konstitutioneel koning, met „niet-niet = wel" tot grondwet. Anders: het is de wording en de verwording van de logika, d. i. de wiskunst, d. i. het zuinig zijn met denken om beter te denken. Anders: het is oude waarheid, en d u s leugen. Is bepaaldheid primair, of negatie? — „Für lebendige Dinge wird eine einzelne Bestimmtheit zur Empfindung eines Negativen." Ligt dan niet in de logika, dus in de wiskunde, de negatie der bepaaldheid? — Onbepaaldheid in wis kunst is een contradictio in terminis; — en dat is de ergste kontradiktie die be-staat. . ., wat niet veel zegt. Is tweemaal twee vier? — Hoeft niet. Waarom niet ? — Omdat in sommige dozijnen dertien gaan, en acht dagen niet veel anders is dan een week. Omdat een hogere-machtsvergelijking gelijke wortels kan hebben en twee kongruente driehoeken „volkomen" kunnen samenvallen. Omdat hoofdgetallen toch eigenlik ranggetallen zijn, en identiteit even goed betrekkelik is als gelijkheid. Omdat er mensen zijn die stotteren en potloden zonder punt. In éen woord, omdat de noodzakelikheid, die in wiskunst ligt, niet van ijzer is, maar van papier. Waarom wil dan de wiskunde niets van de onbepaaldheid weten? — Waarom wil de dief niet weten van het hangen, de dokter niet van patenté's, de winkelier niet von koöperatie, de ene hegelaar niet van de andere, de wijze niet van filosofemen, en de filosofemenfabrikant niet van de wiskunst? Sint ut s u n t, a u t n o n sint. 6 Is een cirkel een veelhoek? — Evenmin, als hij een O is- Een cirkel is: de definitie van een cirkel, of tenminste: behoort dit te zijn, wil hij wis een cirkel wezen. Want in het woord en de r e 1 a t i e van woord tot woord (maar dan woord en relatie zonder meer), ligt de veiligheid van de cijferaar, die hem toelaat zijn gebied te verkennen en zijn rechten te handhaven, in de vóor-vreugde van zeker-te-winnen strijd. Immers reeds nu treft men zelfs in een schoolboek van meetkunde sporen van wiskunst aan, en zijn wiskunst en logika geen vreemden meer voor elkaar. Met grond mogen wij beiden dan ook hopen, het nog eens te beleven, dat niemand meer zal menen dat in de „wiskunst" wis-kunde ligt. En dan eerst zal de grens van des cijferaars rijk scherp neen, dat nooit, maar dan toch minstens zeer scherp getrokken zijn. Is in wiskunst kontradiktie? — Neen, want kontradiktie vóóronderstelt gewisheid. Is kontradiktie een algemeenheid? — Neen, maar algemeenheid is een kontradiktie, en daarom zijn filosofemen taalverschijnselen en dus woorden zonder meer, die elkander verdringen als valse slagen in een touw. Waarom is algemeenheid onhoudbaar ? — Omdat een zandhoop meer delen heeft dan eenheden. Is dat wis-kunde? — Neen, wiskunst, d. i. nominalisme. 7 Is dialektiek een taalverschijnsel? — Dialektiek niet, wel hegelarij z. m. Wat is dan: zuivere rede? — Reiner Blödsinn. Toegegeven. Maar ligt dan in het stil besef van die eenheid van tegendelen, d. i. van de onhoudbaarheid van de zuiverheid, het onwezenlike van alle waarheid, en de algemeenheid van de betrekkelikheid, niet een betrekkélik zuivere waarheid, en dus menselike wijsheid? — Zeker, maar een wijsheid, die in stil besef haar opheffing vindt, omdat in werkelikheid geen wijsheid liggen kan. Wat is werkelikheid? — .... Weten . . . . = willen . . . . = zullen . . . . = doen. Is werkelikheid dan enkel menselik? — Integendeel, wat enkel is, is niet werkelik, en dus een mens geen ondeelbare bepaaldheid. Waarom niet? — .... Omdat er haarsnijders bestaan en Siamese tweelingen. Omdat een professor weieens verstrooid is en een martelaar psalmzingt op de brandstapel. Omdat willen profeteren-en-herinneren-in-enen is, en omdat lust en onlust relaties zijn. Is een kwal een individu ? — Menselikerwijze gesproken: ja. Maar evenzeer een kwallenkolonie, het geslacht Oenothera en de maatschappij. Hoe weet ge dat? — Omdat menselikerwijze over mimicry en over histories materialisme gesproken kan worden. 8 Weet de Indiese sprinkhaan, die een adder nabootst, waarom hij bij gevaar de voorpoten met de oogvlekken langs het lichaam legt, en met de sprieten sist? — Neen, evenmin als iemand, die om hulp roept, weet, waarom hij de neusholte afsluit, even vóór hij de letter p uitspreekt. En wat is histories materialisme? — A 1 s o sprach Zarathustra zu den Veracht e r n des Leibes: Hinter deinen Gedanken und Gefühlen, mein Bruder, steht ein machtiger Gebieter, ein unbekannter Weiser — derheisstSelbst. IndeinemLeibe wohnt er, dein Leib ist er. De laatste vraag: Maar als histories materialisme slechts de anderzijdigheid ener eenzijdigheid is, wat is dan socialisme? — Socialisme is een woord, dat meer is dan een woord: het is de woord wordende menselikheid. 2. Uit: Het Boeddhisme. In alle menselike taal, in alle menselik denken misschien, valt een wisselwerking tussen bepaaldheid en betrekkelikh e i d waar te nemen. Onze aandacht richt zich 9 telkens en telkens op andere groepen van zintuigelike gewaarwordingen of herinneringen om weer even vaak in het schijnbaar konstante verandering waar te nemen en onwillens op een ander „denkmiddelpunt" over te gaan. En bij de pogingen, die wij aanwenden, om ons „rekenschap te geven" van wat er bij ons omgaat, om „onze gedachten vast te houden", bewijst ons steeds de taal de gewichtigste diensten, ja aan die pogingen heeft zij hoogstwaarschijnlik haar ontstaan te danken. De woordklanken hechten zich vaster in het geheugen en koppelen zich krachtiger te zamen dan de meer vlottende gezichts- en gevoelsindrukken. Zij stellen ons daardoor in staat een grotere spanne tijds te overzien, en een grotere groep „gedachte eenheden" in ons geestelik gezichtsveld te verenigen en te „hegrijpen". Door de voorwerps naam neemt het voorwerps b e g r i p steeds scherper begrensde vormen aan, door de tijds woorden wordt ons die regelmatige rangschikking van al het gebeurde, die wij de tijds orde noemen, mogelik gemaakt. In éen woord, de taal komt tegemoet aan onze zin voor bepaaldheid. Maar licht ook voert ons dit machtig hulpmiddel te ver, en vergeten wij, dat geen woorden in staat zijn, ook maar het kleinste stukje van de werkelikheid volledig weer te geven, noch zelfs het scherp af te scheiden van het overige. 10 Wij verbeelden ons maar al te vaak, met onveranderlike woorden uitdrukking te kunnen geven aan onveranderlike waarheden, instede te beseffen, dat de taal in haar wezen deel heeft aan dat beginsel van betrekkelikheid, waaraan alle bepaaldheid is onderworpen. De geschiedenis der beschaving, d. i. die van wijsbegeerte, godsdienst en wetenschap, toont ons telkens dezelfde strijd dier beide beginselen onder andere vorm. Telkens weer volgt op een eenzijdige ontwikkeling van dogmatiek een verruiming van de blik, eerst van enkelen, spoedig van velen, en voldoen de oude vormen van levensbeschouwing niet meer aan de geestelike behoeften des tijds. Wat eens voor ieder waarheid was, blijkt een ledige huls te zijn geworden, die geen levenssappen meer bevat; de bevredigende zekerheid maakt plaats voor zoekende bezinning en een nieuw geslacht verheugt zich in een nieuw verworven wijsheid ... tot die op haar beurt ontglipt aan wie haar meende te kunnen vasthouden zonder steeds nieuwe arbeid en steeds nieuwe strijd! 3. Uit: Over de grondslagen der wiskunde. (Boekbeoordeling). .... [Sinds] honderd jaar beweegt de bovenstroom onzer beschaving zich in de richting ll van het exakte, het konkrete, het machinale, en meer en meer heeft de taal, de wetenschap als ge wilt, der bepaaldheid zich losgemaakt van die der geleidelikheid. Men heeft gesproken van een bankroet dier wetenschap. En het moet gezegd, aan alle vorderingen heeft zij niet voldaan. Zij heeft ons alles verklaard, de sterren, de stenen, onze hersenen zelfs en onze beurskoersen, alleen zichzelve verklaart zij niet. Sluit uw boek en uw ogen en gij 'neemt in uzelf niets waar, dat aan al die. getallen, aan al die regelmaat, aan al die noodzaak beantwoordt. Gij neemt zelfs uw ikheid niet waar als een scherp bepaalde entiteit, en hoe meer ge u in uzelve zoekt, hoe duideliker het u weer wordt, dat zich niets laat denken dan het vloeiende, het samenhangende, het kontinue .... panta rei ... . Maar wij kunnen nu eenmaal niet altijd boeken en ogen gesloten houden, wij moeten normen hebben voor ons leven, en als wij ons weer een ogenblik hebben ingedacht in dat reuzensamenstel van feiten en cijfère, dan kunnen wij onmogelik dat alles voor voos en ijdel houden, en schelden Herakliet voor hegelaar en nietsnutter en vinden Jelgersma's brochure „wel eens héél goed!" En toch, .... ook dat kan niet blijven. De beslissende slag moet geleverd worden, en zijn terrein kan geen ander zijn dan dat van de 12 filosofie der matesis, waar de kontradikties van de hegelaar en de apodikties van de cijferaar zich met elkaar moeten meten. II maestro heeft gezegd (en daaraan alleen reeds die titel verdiend), dat om iets te verlochenen, men het eerst moet vooronderstellen. En als het dan waar is dat de wiskunde (en met deze alle wetenschappen die haar voetspoor drukken en op haar gezag steunen) de verlochening inhoudt van het onbestemd-veranderlike en vloeiend-kontinue, dan zal zij ook juist in dat onbestendige en samenhangende het uitgangspunt moeten zoeken van haar rechtvaardiging. Zij zal moeten aantonen, dat evenals de regels van het menselik recht in laatste instantie berusten op menselike willekeur, zo ook het diskrete en noodzakelike is voortgekomen uit, en in wezen niet verschilt van het kontinue en gegevene. 4. Uit: Middel en doel. .... De vrijheid van woord en gedachten is geen geschenk, dat wij elkander kunnen aanbieden. Het is ook geen koncessie, die wij moeten doen „om den wille van den vrede." Het is ook geen gedwongen fraaiigheid, die wij ons laten aanleunen, omdat de kritiek, geweerd uit de partijpers, toch haar plaats zou vinden in de burgerbladen, in boeken of brochures. Maar die vrijheid is noodzakelik, om het socialisme te bereiken. Het socialisme, dat Marx ons heeft aangewezen, maar ons niet heeft in de schoot geworpen. Het socialisme, dat komt, maar dat ernognietis. Want even zeker als het geestelik leven en de produktievormen van de maatschappij de weerszijden zijn van één ding, even zeker is de strijd, die tot.het socialisme voert, een dubbele: de klassestrijd met onze tegenstanders, om de staatsmacht; de gedachtestrijd, die het proletariaat met zichzelf heeft uit te vechten, om de geestesmacht. Het wezen van het kapitalisme is de heerschappij van het individualistiese en het biezondere; als maatschappelik verschijnsel zich openbarend in de produktievorm van het privaat bezit; als geestelik verschijnsel in het anarchisties-liberalisties beginsel van persoonlike vrijheid van handelen. Het wezen van het socialisme is de door- 14 werking van het gemeensehappelike en algemene: doorwerking in de maatschappij door de organisatie der produktie; doorwerking in de geesten door de verbroedering van het proletariaat. Hieruit volgt, dat het socialisme, hoewel één in wezen, tweeledig is in verschijningsvorm; het is de gemeensehappelike gedachte, mogelik gemaakt door de ongerepte demokratie; het is de gemeensehappelike daad, mogelik gemaakt door de onverbrekelike discipline. 5. Uit: Methodologisches und Philosophisches zur Elementar-Mathematik. Die Mathematik, die Mechanik, die Physik bilden eine Art, die Wirklichkeit vorzustellen, welche den menschlichen, insbesondere den gesellschaftlichen Bedürfnissen vorzüglich entspricht, aber niemals für eine adequate gehalten werden darf. So wie die Phototypie ein Gemalde tauschend wiederzugeben vermag, aber nur indem sie dasselbe in tausende von mikroskopischen Viereckchen auflöst, so können wir die Wirklichkeit nur dann dem Prinzip der Allgemeinheit und Notwendigkeit unterordnen, wenn wir sie zuvor unseren Zahlensystemen „zu- 15 rechtgemacht" haben, i. a. W.: wenn wir unsere Erkenntnis innerhalb der Schranken jenes „gesunden Verstandés" einschliessen, von dem Hegel spricht, wenn er sagt: „Diese leeren Abstraktionen der E i n z e 1 heit und der ihr entgegengesetzten A11 g e meinheit, sowie des Wesens, das mit einem Unwescntlichen verknüpft, eines Unwesentlichen, das doch zugleich notwendig ist, sind die Machte, derer Spiel der wahrnehmende oft sogenannte gesunde Menschenverstand ist; er, der sie für das gediegene reale Bewusstsein nimmt, ist im Wahrnehmen nur das Spiel dieser Abstraktionen; er ist überhaupt immer da am armsten, wo er am reichsten zu sein meint." Es stellt [der Begriff des Eaumes], sowie diejenigen der Zeit, der Zahl, und überhaupt der Mathematik, nur eine Denkf orm dar, welche auf einen grofien und wichtigen Teil unserer Erfahrungen und Erwartungen, nicht aber auf das Ganze unseres Gedankenlebens anwendbar ist. Die Mathematik hat nicht nur praktischen Wert, sie hat auch philosophisches Interesse, und ware es nur, weil wir in ihr die Regelmassigkeiten des eigenen Gedankenmechanismus wie im Spiegel erblicken. Aber. wir sollen 16 darum nicht vergessen, dass es Werte und Interessen gibt, welche sich dem Bereiche von Mass und Zahl entziehen. Können wir auch, ohne eine selbstberechtigte Weltgeometrie vorauszusetzen, anerkennen, dass unser Gesichtssinn uns hauptsachlich zwei, unser Tastsinn drei, unsere Bewegungen vier Dimensionen zu erkennen befahigen, das Leben selbst erfordert mehr als Formeln und Dimensionen, es braucht zu seinem Kampte den ungemessenen und unermesslichen Geistesraum. 6. De rode baak. In de zee voor mijn deur ligt een rode baak, Die blinkt in de zon zo blijde. Wijst trouw aan de zeeman de zandbank aan, En toont hem stroom en getijde. Gij kleine baak in de grote zee, Hoe kunt ge zo schitter-blinken? Gij keert niet de stroom en gij redt niet wie zinkt. Eilacie! Hoe velen verdrinken! Of kent dan, als wij, uw ijzeren hart Bij 't rusteloos dalen en rijzen, De vreugd van de strijd tegen mensensmart, De vreugd van het worstelend wijzen ? 17 2 7. Verlochent niet .... Verlochent, makkers, het socialisme niet. Niet om den brode. Als uw meester u zegt: Spreek mijn woord, omdat ge mijn brood eet. Zeg hem dan: Ons brood eet gij, en ons bloed drinkt gij, maar onze woorden kunt gij niet verstaan. De dag zal komen, dat gij onze daden zult moeten verstaan. Niet om gewin. Als de machthebber u zegt: Ik zal u wat geven, een mate recht en een schepel wet. Laat ons vrienden zijn. Zeg hem dan: Gij geeft slechts, wat wij u nemen. Maar wat gij ons nemen wilt, is meer dan gij ooit geven kunt. Ons woord wilt gij ons nemen. Onze hoop en onze kracht wilt gij breken. Laat ons vijanden zijn, totdat de grote vijandschap is uitgevochten. * * Ja, zelfs niet om der-arbeiders-eenheids wil. Want als uw broeder u zegt: Zwijg toch, gij stoort ons de vrede. Zeg dan: Zwijg-vrede is doodsvrede. Maar het socialisme is levende strijd. * Makkers, verlochent niet. 18 8. Uit: Geschooldheid en Techniek. (Boekbespreking). Zal het proletariaat, de klasse der arbeiders, de klasse der niet-bezitters, eenmaal de geestelike en stoffelike kracht blijken te bezitten, die nodig zijn om de leiding der produktie over te nemen, en daardoor de tegenwoordige maatschappij om te vormen tot een, waarbij het woord „samenleving" niet meer als een bespotting klinken zal? Of vormen die werkers (en werklozen!) slechts een leger minderwaardigen, onbekwaam tot zelfopheffing en daardoor ongerechtigd tot een waarlik mensbestaan? De beantwoording van deze vraag, waarmede tenslotte iedere socialistiese overtuiging staat of valt, is niet voor een wiskundig b e w ij s , voor een bewijs-door-feiten-en-cijfersalleen vatbaar .... en zal dat nimmer zijn, zolang het grote feit zelf, waar het om gaat: de eindoverwinning van het socialisme, nog in de toekomst ligt. Om die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden, met die zekerheid, met die krachtsovertuiging, die op hun beurt weer een faktor van betekenis vormen in de klassestrijd, heeft het proletariaat meer nodig dan boekenwijsheid en statistieken, heeft het zelfvertrouwen, heeft het geloof nodig. Geloof in eigen kracht en roeping. 19 Maar de boeken en de statistieken heeft het óok nodig. 9. Uit: Van vorm en inhoud. 1. De inhoud van iedere gedachte is een wil. Wijsgerige of godsdienstige stelsels zijn vormen, waardoor het menselik denken het menselik willen op algemene wijze tracht uit té drukken. 2. In het biez onder is heden ten dage de kristelike godsdienstleer veelal de denkvorm van reaktionnaire neigingen, het dualisties ateïsme die van liberaal-anarchistiese onverschilligheid, en het dialekties monisme die van revolutionnaire dadendrang. 3. Veelal is niet hetzelfde als altijd. 10. Macht en Recht. Is macht geen recht? Was niet de ijz'ren wet Van al wat leefd' en leed, door d' ongetelde [eeuwen: Groei van de jonge kracht, vergaan van 't [uitgeleefde? De godspreuk: Hoogste Macht slechts geeft het [Hoogste Kecht? 20 Maar uw „recht", wank'le heersers van vandaag, Die, prat op brute macht, verdrukken wilt wat En knotten al wat groeit: [leeft, Uw recht is willekeur en uwe macht is voos. De macht, die komt, is ons. Ons, proletariaat. De macht, die niet verdrukt, maar vrijmaakt lijf Die slaakt, niet bindt. [en geest, En óns is 't nieuwe recht, Het recht op menszijn, leven, denken, doen. Het recht op vrije strijd, en op de zeeg' in 't end... Het Eecht, dat Macht is. 11. Uit: Voor Wibaut. Het socialisme is de grote daad van de ontwakende mensheid. Maar het is tegelijk het schone woord, dat haar ontwaken doet. Het socialisme is werkelik en op werkelikheid gegrond. Maar het is tegelijk de geestelike rijkdom van de dervenden van tans. Het is de geweldige strijd, maar het is ook de geweldige vreugde .... Het socialisme is een levensbeginsel, dat geloof eist en offers vraagt. Gij die, als wij, in de toekomst van het 21 socialisme gelooft, geloof ook in haar kracht voor het heden. Gij die, als wij, uw persoon aan haar zegepraal ten offer wilt brengen, zie toe. dat ge haar zelve niet offert. Alle oorzaak en alle gevolg spelen een eeuwig wisselspel. Vergeten wij dit niet ten opzichte van onszelf, van ons woord en van óns voorbeeld. Laten wij ons gevolg weten, en bescheiden zijn. Maar laten wij ons ook oorzaak weten en onwankelbaar zijn. 12. Zeereis. Het grote schip deint door de koude nacht, En in de hutten waren duizend zorgen. De man-aan't-roer staart op de helle roos, En denkt aan anders niet tot aan de morgen. Toch stuurt de stuurder niet, het zijn de zorgen, Die dreven tot de reis: het leed van 't oude [land .... Het was de hoop, die wees naar het gelukj Aan 't verre strand. {verborge^ Zo drijft ook ons de hoop, 't leed en de zorgen, Tot zware tocht, door storm en nachten kil. Geleid' ook ons, tot aan de gouden morgen, Het klare weten en de vaste wil. 22 13. Francisco Ferrer. t 13 Oktober 1909. Drie jaar. Een lange tijd voor onze snellevende eeuw. Lang genoeg om te overzien wat ons toen zo heftig beroerde, en kort genoeg om het nog niet te zijn vergeten! Overzien. •"* Och, Ferrers tragedie is gemakkelik genoeg te overzien, eenvoudig als ze was. Een man van karakter in een volk zónder karakter. Een denker te midden van dwepers. Een enkeling, een zachtmoedige, een idealist, verdwaald in een land van felle en starre, niets-ontziende priesterheerschappij. Wat had zijn lot anders kunnen zijn dan verguizing, vervolging, belaging van zijn werk en zijn persoon? En wat had het einde anders kunnen zijn dan zijn ondergang? Reeds éénmaal had de schuimbekkende vijand hem uit zijn greep moeten laten ontslippen '), was het te denken, dat hij dit een tweede maal zou dulden? „Opruiing tot verzet", wat is gemakkeliker te „bewijzen" voor rechters, die overtuigd willen zijn? Een strooibiljet, een onduidelike brief, een vaag getuigenis zijn voldoende om het militaire „recht" zijn loop te laten en het dodelik schot te zenden !) In 1906 werd Ferrer beschuldigd van medeplichtigheid aan een aanslag op de koning en maandenlang gevangen gehouden. Ten slotte moest hij bij gebrek aan ieder bewijs worden vrijgelaten. 23 in het hart van de verwatene, die meende zijn gedachten te mogen stellen tegenover de machtspreuken der heersers! Wèl eenvoudig, niet waar, die geschiedenis? Eenvoudig als iedere kwestie van macht, waarvoor het recht moest wijken. Zó eenvoudig, dat wij ons afvragen, of onze ontroering wel gerechtvaardigd, onze verontwaardiging wel goedgeplaatst was? Is het ten slotte niet natuurlik, dat de macht beslist, dat ondergaat wie de zwakste bleek . . . . ? Is het eigenlik niet dwaas, nog van „recht" en „onrecht" te spreken, waar steeds meer geweldige worstelingen om de macht de mensheid verscheuren en alle „getheoretiseer" doen verstommen....? Om de betekenis van Ferrer's dood te begrijpen, is het nodig, te beseffen, wélke macht hier zegevierde en wélk recht geschonden werd. Die macht was de macht van 't ogenblik, de macht van leugen, schijn, vooroordeel en geloofshaat, de macht van veile slaafsheid en blinde zelfzucht. En het recht dat werd gebroken en vertrapt, was geen ijdel hersenspinsel, maar het hoogste recht, dat eens de hoogste macht zal blijken: het recht van het vM&e denken. * * Vrijheid van denken. Wij mensen leven nu eenmaal een gemeenschappelik leven, kan het niet zijn in vrede, dan in bloedige strijd, maar geen onzer is zich zelf 24r genoeg. En daarom gevoelen wij behoefte aan uiting, aan mededeling van gedachten, aan „redelike verstandhouding", om met Van Eeden te spreken. En daarom gaan-grote bewegingen der mensheid ook steeds met grote on geweldige geestesuitingen gepaard; om tot gemeenschapsdaden te kunnen komen, hebben wij gemeenschaps woorden nodig, levens woorden, levenswaarheden.... Wat die waarheden behelzen, en hoè die woorden moeten luiden?.... De een zoekt het in eenzame overpeinzingen uit goddelike stemmen te vernemen, de ander leest het af uit natuur en wetenschap, en de meesten breken er zich het hoofd in het geheel niet mede, maar praten na wat zij gewoon zijn te horen en volgen na wat zij gewoon zijn te zien. Kuddedieren! zou Nietzsche zeggen. Maar geen van allen vermag het woord-vanwaarheid vast te leggen, dat van alle tijden is. Want de woorden, die dragers van gedachten en wekkers van daden moeten zijn, zij leven zelf, en wie dat leven uitdooft, wie bij het woord zweert om het woord, en geweld plaatst tegenover het denken, verzet zich tegen een macht, die hoger en geweldiger zal blijken dan het schijngezag der heersers van vandaag. En daarom is het recht, flat hier geschonden werd, meer dan een woord, het is de hoge majesteit der 25 vrijheid, het is het souvereine gezag der werkelikheid, het is d-3 naar uiting dorstende dadendrang der wordende gemeenschap. De geweerschoten, die Ferrer hebben gedood, konden zijn geesteswerk niet schaden. Integendeel: de ontroering, die zij door de ganse wereld hebben gewekt, heeft feller licht doen schijnen in menig hoofd en meer vooroordelen geschokt en gescheurd dan het meest wetenschappelik betoog had kunnen tot stand brengen. Men zegt dat Ferrer wel een goed spreker maar geen groot redenaar is geweest. Uw sterven, martelaar van het vrije denken, was welsprekender dan énig woord. 14. Woorden. 1. Anti-militairisme. De oorlogskredieten alom aangenomen met rode en „rode" stemmen vóór Leve het anti-militairisme in vredestijd! 2. Vaderland. De werkers hebben geen vrijheid, hun leven te leven. Daarom hebben zij geen vaderland. Eens zal de ganse aarde hun schoon vaderland zijn. 26 3. Duitslands verraad. Het Volk maakt stemming tegen Duitsland, ómdat het naar Duits-imperialistiese klassemoraal gehandeld heeft. Eilieve, is de Russiese moraal moreler? 4. De klassestrijd opgeheven. Dwingt ons, heersers, als ge kunt, voor uw belangen te sterven, zoals ge ons nu gedwongen hebt, voor uw belangen te leven. Maar spaar uw zwetsen: niets is tussen ons gemeen. Daden en gedachten. Alleen de daad, uit gezamenlike gedachte geboren, is revolutionnair. Alleen de gedachte, op gezamenlike daad gericht, is revolutionnair. 15. Breekt. Breekt, kameraden, met uw vaderlandsliefdezonder-meer, want haar naam is broederlandshaat. Een vaderland, dat met mitrailleuses verdedigd moet worden, is het verdedigen niet waard. Breekt, kameraden, met uw reformismezonder-meer, want haar naam is veilheid. Her- 27 vormingen, die met zoete woorden veroverd moeten worden, zijn het veroveren niet waard. Breekt, kameraden, met uw anarchismezonder-meer, want haar naam is zelfzucht. Een vrijheicLdie zichzelf niet offert, is het leven niet waard. Breekt, kameraden, met uw marxismezonder-meer, want haar naam is dogmatiek. Een weten, dat het vragen verleerd heeft, is het weten niet waard. * * Er is oorlog, maar niet tegen Duitsland, en niet tegen Frankrijk. Er is oorlog tegen het socialisme, en socialisten staan aan de averechtse kant. Aan de averechtse kant, want zij spreken van „aanval" en van „verdediging". Aan de averechtse kant, want zij spreken van „nationale onafhankelikheid" en van „gewapende neutraliteit". Aan de averechtse kant, want zij spreken van „oorlogsrecht". Leuven verwoest! Ik zeg u, Leuven was reeds verwoest, en het ganse werkersland was verwoest door de erger wapens, dan die doden alleen. ■ Zie toch: de slavenrovers vechten om hun buit. Zie toch: die buit zijt gij, kameraden, gij, en uw broeders van verre. 28 Onderdrukt niet en overweldigt niet. Weest socialisten. Laat uw denken niet stilstaan en uw spreken niet vrezen. Weest socialisten. Wondt niet uw broederschap en verzaakt niet uw eenheid. Weest socialisten. Breekt, socialisten, verbreekt. 16. Uit: Wat is meetkunde-onderwijs? Wat is ons meetkunde-onderwijs? (Boekbespreking). Nettenknopen staat tot vissenvangen als de wiskunst tot de empirie, en alle rekenmeesters van de wereld kunnen geen tittel of jota aan onze kennis-van-de-werkelikheid toevoegen. Zuivere wiskunst is zuivere logiek en dus: zinne-loos. Meetkunde daarentegen is fysika. Fysika, waaraan wiskunst te bedrijven valt, als poëzie aan 'n stuk menselikheid. Maar daarom is een mens nog geen gedicht en de natuur geen probleem. Kunst nu kan niet onderwezen worden, enkel vrij gemaakt. Blijft dus: meetkunde-onderwijs. En meetkunde-onderwijzen is de empirie zó richten op vorm en beweging, dat het wondere netwerk zelf, waarin ons denken ons weten vangt, doorschemert. Zó, dat het rythme voelbaar wordt, waaraan we de makelij vermoeden 29 te benaderen van wat we dan aan „ziel" mogen hebben. En dan zó, dat het des kinds is. Dat is meetkunde-onderwijs. En wat óns meetkunde-onderwijs is? Een gruwel. Onze meetkundige leerboeken en onze meetkundige methodes zijn een gruwel voor het aangezicht der wiskunst. Wat jammer is, maar niet zo heel erg. Ze zijn echter ook een gruwel voor het aangezicht van het gros onzer 'leerlingen. En dat is erg. Wilt ge een meetkundeboek, dat zuiver wiskunstig is? Goed, maar dan moet het in pasigrafiese symbolen geschreven zijn. Dan moet er niet in gegocheld worden met „begrippen"... Of wilt ge een meetkundeboek, dat pedagogies is? Maar dan moet het land der zuivere logiek, waar „uur noch tijd" is, in 't verschiet blijven. Dan moet de weg-des-begrips (Tao-te-king!) eerst gewezen en gebaand worden. De weg, die gaat langs het niet-begrip. Want dit moeten discipel en meester beide allereerst weten: dat het niet-begrijpen een moeiliker kunst is dan het begrijpen. Allereerst. Want het nietbegrijpen, het duidelik bewuste en scherp afgebakende niet-begrijpen moet in ieder biezonder geval aan het ware begrip voorafgaan. Erin overgaan. . 30 Welnu, dat niet-begrijpen wordt onze jongens meestal „gründlich abgewöhnt". Wie 'n paar jaar ons meetkunde-onderwijs-naar-het-ouderecept geslikt heeft, diens keelgat is wijd genoeg geworden, om nu ook alles te slikken.... tot Hegel en de wereldoorlog inkluis! 17. Het Woord. Eensdeels: Het woord is wederkering, en dus gelijkheid; het is relatie, en dus verschil. Het is daad van spreker en daad van hoorder, om te verdelen wat niet deelbaar is en vast te leggen, wat niet bestendig is. Het woord is onhoudbare bepaaldheid. Anderdeels: Onwrikbaar is het woord als werkelikheid. Het is verleden leed en komende vreugde, klacht en wil inénen. Het woord is menselikheid. 18. De Stem. De Internationale is dood — leve de Internationale ! Drie fouten had de dode en één deugd moet de levende hebben. Burokraticme, opportunisme en nationalisme waren de doodskwalen: het 31 leiderslijden, de leugenziekte en de vaderlandzucht. En de éne deugd is: klassehaat. Haat, Internationale, de klasse, want zij is deel. Haat de klasse, want zij is tegendeel. Haat al wat deel is en tegendeel: het vakegoïsme, het volk-egoïsme, het partij-egoïsme. En haat de haat. Vaderlandzucht. De felle bliksem heeft ze saamgeklit tot vuurballen, de volken ieder. Opgesmolten de egoïsmen, de partijen, de klassen ja, de zacht-ruziënde-en-kibbelende klassen ook. Eén schitterbol elk volk, elke natie Vaderlandsliefde is averechts socialisme, is tekortschietend socialisme, is misleid socialisme, maar zónder socialisme is zij niet. En als de vuurballen in drek en modder zullen zijn gesmoord, dan zullen de volken ontwaken en vragen: waar zijn wij? En de klassehaat zal antwoorden; hier, aan uw broeders graf en in uw meesters hand zijt gij. Leugenziekte. Als een slang is de waarheid, want zij verslijt haar kleed en werpt het af. „Volksleger" was het kleed van ónze waarheid. Maar zie, het ligt verscheurd — in de loopgraaf! Volksgeweld 32 is het nieuwe teken, waarin de leugen zal vermorzeld worden. De volkerenleugen. De broederhaatsleugen. De slavenleugen. Tot socialisme's rein gewaad gereed zal zijn. Beschuldig toch de leiders en misleiders niet, want wie heeft hèn geleid? Beschuldig de volgers en de duiders en de zwijgers, want zij hebben de linzen verkozen boven het recht van hun geboorte. Dat zij vergaan. Aan Liebknecht: Tausendstimmig ist die Verblendung. Die Wahrheit aber hat nur eine Stimme. Duizentongig is de leugen. Maar de waarheid heeft slechts éen stem. Dat zij klinke. 19. De nieuwe Broederschap. Aan die wachten. Ik zie hem komen, de levende, en hoor zijn stem vanuit vele landen. Zijn hand is geweldig, die de ban zal breken. Welkom, gezegende, wij faalden in vele, maar uw zetel hielden wij bereid. Aan die wikken. Zeg toch niet: volkswapening, want dat is leugen. Een volk, dat gewapend moet worden, is reeds overwonnen. Zeg volksgeweld .... maar niet met woorden! 33 3 Aan die weifelen. Zeg toch niet: sekte, want dat is niet recht. Zij hebben elkander niet ontzien, en zij hebben elkander geduld. Daarom zullen zij waardig zijn, hem de schoengespen te ontbinden. 20. Uit: Het recht van interruptie en het recht op het vrije woord. Het recht op het vrije woord is het recht, om de waarheid te zeggen. De waarheid echter is een kleur, die nooit door twee eender wordt gezien, met andere woorden; wat ik voor waarheid houd, is voor u leugen. Waaruit volgt, dat het recht, om de waarheid te zeggen hetzelfde is als de plicht om de leugen te horen. Dat die plicht door de socialisten van vóór '14 is verzaakt, is de oorzaak, dat hun waarheid niet van de rechte kleur is gebleken, en door een Huysmans met de vuilrode bloedkleur van der-slaven-meesterlands-liefde kon worden verward. Daarom zeg ik u, broeder, wees niet te zwak om de tegenspraak te dulden, en ge zult sterk genoeg blijken om ze te weerleggen. 34 21. Het Geld als Geest. }& Geld, als alle ding, is geest. Geest van herinnering aan arbeid en derving, geest van verwachte bevrediging van behoeften: verleden leed en komende vreugde. En zo is het socialisme: geest van verleden leed en komende vreugde. En alle menselikheid, ook de alleronmenselikste menselikheid van nu. De vreugde en het leed van de mens gaan uit naar de evenmens, maar de geest, die geld is, heeft evenmens verkeerd in tegenmens: de genieting van de hebber is de keerzij van oneindig derversleed en de glorende hoop van de werker is de geldman tot een haat. Het socialisme echter kent geen hebbers en dervers, geen genieters en zwoegers, geen mens en tegenmens, het kent slechts de makker, de broeder, de almens. En het kent de strijd: Gods strijd tegen Lucifer. * De geldgeest zegt: ik ben de wet en de waarheid. Ik ben het teken dat niet vergaat. Het socialisme zegt: arbeid is eeuwiger dan goud en de waarheid heeft geen teken. De geldgeest zegt: orde moet zijn, en gezag, en grenzen tussen de mensen. 35 3' Het socialisme zegt: er is geen orde buiten de liefde, die grenzen kent noch gezag. De geldgeest zegt: staal en vuur zijn sterker dan vlees en bloed. Wat vermeet zich de enkeling tegen velen? Het socialisme zegt: het licht van éen martelaar verdrijft duizend duisternissen. II. Het goud als geld. De geldgedachte en het geldwoord, als veréning van prikkel en behoefte, hebben zich van ouds gehecht aan wat duurzaamst en onveranderlikst in wenselikheid scheen: glinsterend metaal. Koper, zilver, goud. Goud. „Waardemeter" en „ruilmiddel" is het geld, het gouden geld, zeggen de boeken. Dwangmiddel en waardelieger ware beter gezegd. Kan wat geen waarde heeft, de waarde meten? Kan, wat waarde heeft, gemeten worden? De ware waarde van het goud is schoonheid, maar ook die heeft de geldgeest in haar tegendeel doen omslaan. En „ruilmiddel"? Ruiling is vreedzame, willige uitwisseling van arbeidsvruchten en levensbehoeften. Geen woekering, geen bedrog en geen uitbuiting. Geen handel en geen loonslavernij. Eén gram goud is zóveel voedsel, zóveel 36 kleding, zóveel woning. Maar hoeveel honger, hoeveel naaktheid, hoeveel ellende? Eén gram goud is zóveel gram koper, maar hoeveel gram bloed? Zóveel leven, maar hoeveel dood? Een ton steenkool, zegt men, kost 'n menseleven. Eén mijnslaaf verscheurd, verbrand, verstikt. Maar hoeveel levens meer door derving en gezwoeg? De schijnwaarde van het goud wordt bepaald door koersen en prijzen en door gemiddelden van koersen en prijzen. Koersen en prijzen zijn dobberingen tussen höop en vrees: hoop op winst en vrees voor verlies in de dingenhandel, en hoop op gedweeheid en vrees voor verzet in de mensenhandel, die loonstelsel genoemd wordt. Armzalig, machteloos goud, hoezeer wordt op u gehoopt, en hoezeer wordt voor u gevreesd! De winst- en dwanggedachte heeft zich uitgebreid van goud op schijngoud: tekengeld, banknoten, kredietpapier. En wordt aan het goud gekoppeld door schijnwoorden. De banknoot „stelt goud voor", „vertegenwoordigt goud", „is inwisselbaar tegen goud". Inwisselbaar? Nu ja, soms, en misschien, en zeker niet altijd. Maar de kringloop wordt er wijder door, en sneller en feller, aangezet door diskontowoeker en geremd door voorzichtige bankdirekties. 37 Steeds doller rolt en rijdt de goudduivel, als een Dzaggernautwagen, die millioenen verplettert. Tot hijzelf zal verpletterd worden met één slag. * * * Het ding als waarde. Het zijn niet de arbeid en het verbruik, die waarde geven aan een ding, maar de vreugde aan die arbeid en het leed, dat door het verbruik verzacht kan worden. Leed en vreugd nu, ook van massa's, klassen en samenlevingen, zij betrekkelik tot toekomst en verleden, en daarom is het socialisme verwisselaar van waarden. Schijnwaarde voor ware . waarde, nü-waarde voor dan-waarde, dingenwaarde voor mensenwaarde. De waarde van de mens. De mens is gemeenschapsmens. Wij zijn weinig mens. Maar het wentelt reeds en wankelt. Wat met hun wetten en hun weten? Ons weten is ons geloof. In de mens en zijn waarde. Geboren is hij, de nieuwe mens, de omwentelaar. Weest bereid, al te lijdzame lijders, al te langzame levers, al te zorgzame denkers, opdat hij u welgekomen zij. Want spoedig zal zijn dag zijn. 38 22. Vakbelang en gemeenschapsbelang. Het hogere en het lagere, het ideële en het materieële, zijn niet wezenlik, maar betrekkelik verscheiden: al naar de levensbeweging van groter of kleiner kring tezamen vloeit. Daarom zijn gezinsbelangen, vakbelangen, volksbelangen vijandig aan het gemeenschapsbelang, inzoverre zij het beperkte betreffen, maar worden tot bouwstenen van ware gemeenschapszin, voorzover zij uitgaan naar het onbeperkte. 23. Uit: Over de sociale betekenis van de wiskundige denkvorm. Juist omdat al onze analyses en bewijsvoeringen in laatste instantie op niets anders dan. op blote konventie berusten, moeten wij wel uit de bevrediging onzer behoeften, welke die analyses en bewijsvoeringen ons verschaffen, tot de doelmatigheid der geijkte logiese systemen besluiten. En deze, in het zogezegd stoffelike gebleken doelmatigheid van de wiskundige denkvorm, deze bruikbaarheid als bemiddelend werktuig tot het omzetten onzer wensen in wilsuitingen, is het welke ons 39 ertoe dringt, van een uitgebreidere toepassing dierzelfde denkvorm een overeenkomstige uitwerking te verwachten. Wel verre van tot telkens engere en telkens dwingender machtspreuken te leiden, heeft de zorgvolle woordkunst die mathesis heet, ons tot dusver niet anders gebracht dan een telkens vrijer oordeel en een telkens vrijer keus van de middelen om dat oordeel te bepalen, en indien de denkende mens erin mag slagen de dingen-des-geestes met even onbevangen moed en even omzichtige bescheidenheid tot een voorwerp van ontledende bespiegeling te maken, als hij dat met de dingender-waarneming heeft gedaan, dan kan het niet anders of op wijder gebied dan dat der behoeften van alle dag zal zijn oordeelvelling zekerder en zijn wilsuitdrukking krachtiger zijn. Wellicht zal menig dogma voor beter gewapende kritiek moeten wijken en menig in-woordenwortelend geloof afbrokkelen, maar daarentegen zal geen waarachtige overtuiging door drogredenen geweld worden aangedaan en geen geloof, dat de oprechte uitdrukking ener ernstige levensbeschouwing is, onverdiende kleinachting ondervinden. De waarde van het woord als schakel tusschen ziel en ziel zal oneindig stijgen, maar de onwaarde van het woord-zonder-meer als richtsnoer onzer daden meedogenloos helder aan den dag worden gebracht. Geweldiger misschien nog dan tans 40 zullen de komende botsingen zijn van menselike wil op wil, maar beter dan tans zal de mens kunnen weten wat hij wil, weten waarvoor hij lijdt en strijdt, weten wat hij van die strijd te hopen heeft. En wat zou dat anders kunnen zijn, dan de vernieuwing dier tans zo hopeloos verdeelde menselike wil tot de waarlik-éne gemeenschapswil, de vernieuwing van de tans aan zichzelf zo hopeloos vijandige mens tot de waarlik-vrije gemeenschapsmens, de menselike mens. 24. Uit: Geschiedenis der wiskunde. „Geschiedenis" en „wiskunde" zijn naar de eerste schijn twee onverenigbare begrippen. Is niet „wiskunde" een geheel van waarheden, die in eenvoudige onwrikbaarheid, buiten en boven het menselike, zich aan alle verandering, aan alle ontwikkeling onttrekken? Die heden zijn als gisteren en als zij morgen wezen zullen? En is „geschiedenis" mogelik van wat nimmer „geschiedt", van wat eeuwig is en onveranderlik? Hoogstens zou men in deze gedachtegang van een historie der menselike kennis dezer bovenmenselike waarheden kunnen spreken, maar dan nog moet te vrezen staan, dat de 41 „praestabilirte" samenhang en orde der wiskundige waarheden de voortschrijding dier kennis in zulke enge banen dwingen moet, dat hier enkel van een minder of een meer, niet van een hoe of een waartoe der elkander opvolgende ontdekkingen sprake kan zijn, en dus de geschiedenis dier kennis geen of weinig verband zal kunnen houden met de algemeene ontwikkeling der kuituur. En toch is er wellicht geen wetenschap, wier voortgang en stilstand, wier verbreding en verdieping zó nauwkeurig de grote lijnen van het geestesbewegen der mensheid volgen, geen wetenschap, die zó sterk het beeld vertoont ener gemeensehappelike denkdaad, die de weerspiegeling en tegelijk de uiting is van gemeensehappelike behoeften, als juist de wiskunde. Bloeit in Griekenland de kuituur der schoonheid en der wijsheid, de geometrie ontplooit haar harmonies woorden- en beeldennet en schept een nieuwe taal van rede en bezinning, die een rustige macht verleent aan de zich in mystieke bespiegelingen haast verliezende geest. En als later, veel later, de geschiedenis der kuituur opnieuw een tijdperk van krachtsontwikkeling en verruiming op geestelik en stoffelik gebied aanwijst, waarin wij gewoon zijn, altans ten dele, een wedergeboorte der aloude Griekse beschaving te zien, bruist dan 42 niet ook de gedachtestroom der mathematiek met onstuimige kracht en verdringen elkaar niet bijkans de geniale gedachten van een Leibniz, een Huygens, een Newton, als om strijd wijzend naar nieuwe banen van menselik denken? En wijst zulk een (ook in onze dagen onmiskenbaar) opleven en ontwaken van verwante gedachten in geheel een geslacht van denkers niet met grote waarschijnlikheid op gemeensehappelike invloeden, die dat denken bepalen, invloeden, die dan toch noodzakelik een algemeen kuituurhistories, d. i. een ekonomies-histories karakter moeten dragen? En doet zulk een samenhang van denken en leven niet twijfelen aan het absolute, het „transcendente" karakter, ook der meest abstrakte waarheden, en vermoeden, dat ook de tafel-vanvermenigvuldiging en de stelling-van-Pythagoras in hun diepste grond en wezen even relatief-menselik zijn als de wetten van kunst of van staatsmanswijsheid? 25. Uit: Openingsrede voor het International Instituut voor Wijsbegeerte. Er is een omstandigheid, die zich voornamelik sinds de Franse revolutie, of liever 43 sinds Immanuel Kant heeft geopenbaard ten nadele der wijsgerige gedachtewisseling: ik bedoel het steeds toenemend streven naar bepaaldheid en zekerheid in het geestelik leven, de afkeer van geloof en twijfel beide, de zelfgenoegzaamheid van de bezitter, zo in stoffelike als in verstandelike zin. Verworvenheid acht men zijn rijkdommen, hetzij goud of kennis, en haakt ernaar, die verworvenheid te beveiligen en te bestendigen, De zoeker, de wenser, de twijfelende, wordt door alle partijen gelijkelik bestreden: Beati possidentes! roept men hem toe. Dit heb ik en dat is zo, en wie aan mijn heilig huisje schudt, is mijn doodsvijand. Ja, zeker wil men zoeken: naar meer! en voortbouwen: naar verder! maar onderzoeken, ondergraven, wat onder de fondamenten onzer maatschappij en onzer kennis verborgen ligt, terug gaan naar de oorsprong van de verworvenheden, wordt door de grote hoop geschuwd en gehoond. Ieder woord bijna wordt zulk een heilig huisje. „Recht" en „macht", „stof" en „geest", „middel" er „doel", „ikheid" en „natuur", „leven" en „dood", „ruimte", „tijd", „eenheid" en „oneindigheid", het zijn zovele onaantastbaarheden, zovele bekrompenheden, kortom zovele woorden-zonder-meer, die niet langer dienst kunnen doen om gedachten uit te drukken, maar hoogstens om ze te verbergen. In de 44 scheikunde heeft de theorie der onveranderlike elementen afgedaan, en blijkt het samengestelde meer dan het enkelvoudige, het veranderlike meer dan het onveranderlike de sleutel te zijn tot de geheimen der natuur; in filosofie is aan een theorie van elementen nog nauweliks begonnen, daargelaten dat men hun veranderingen en hun verband zou hebben bestudeerd. 26. Verholen kracht Het werkdier werkt. Zijn stalen spier Kneust rots en woud. Formeert, — zelf waar —, Uit stof de waar naar meesters woord. Gehoorzaam. Blind. Onmachtig dan tot dienst. Wij, meesters, denken. Macht van onze geest Is sterker dan de slavenarm, die torst Is ... Was ... Zal zijn?... Hoe, als het werkdier [dacht? En vragen ging? Waarom? Waartoe? En vinden ging een antwoord, ons ten spijt? ... Maar slaven denken niet. Gij, meesters, waant. De macht van ons geloof Is sterker dan uw schools geleerd verstand. Zal sterker zijn. Wij winnen in begrip Van wat gij nooit begreept, de mens: Geen doelloos meester en geen willoos dier. En wie begrijpt, is vrij. 45 27. De Majesteit en het Recht. Als kind geloofde ik. aan de Majesteit van Koningen. Dwaas Mnd: De goud-gekroonden zijn de goud-geknechten, en hun dure diadeem is het schandmerk van de Mammon. Maar aan de Majesteit geloof ik nog. Later heb ik aan het Kiesrecht van het Algemeen geloofd. Dwaas, die ik was! Aan onderdrukkers en onderdrukten is niets gemeen. Maar aan het Recht geloof ik nog. En heden? De onderdrukkers schuilen achter dode woorden. De dwazen! Roep hun toe: Die macht misbruikt, heeft van het Recht de Majesteit geschonden. 28. Taaltrappen. Ieder mens spreekt twee of drie talen tegelijk, en denkt in vijf of zes misschien, ... of oneindig veel! Talen, die in geen woordeboek zijn afgeperkt en in geen woordeboek ooit af te 46 perken zullen zijn. Talen, die méér van elkander verschillen dan Sanskriet en platAmsterdams en nader aan elkander verwant zijn dan theïsme en dualisme. Taaltrappen, als ge wilt, onderscheiden naar de hechtheid van hun samenhang, naar de mate van hun levenskracht, naar de waarde van hun sentiment. En verbonden door de zielestof van de denkers of sprekers of hoorders, door hun hopen en vrezen, door hun geloven en weten. Of is de taal van alle dag, de praattaai, de taal van ,,'t is welles" en ,,'t is nietes", niet onderscheiden van de stem des geestes, die onze diepste overtuiging uitstamelt? En óok onderscheiden van de taal der wetenschap, die stelligheid bewijst door van stelligheid uit te gaan, als de alchymist, die een goudstukje in de mouw heeft? En de man van wetenschap heeft toch ook een overtuiging, ook hij hoopt en vreest, gelooft-en-weet of gelooft-en-weet niet of weet-niet-of-hij-gelooft-of-niet. En spreekt inwendig een andere taal dan die hij naar de zetterij stuurt. Een meer primaire, meer gevoelde, minder verstaanbare en vertaalbare taal. Maar zijn persklare kopie draagt er toch de stempel van, al is daar geen teken voor in de zetterskast . . . 29. Kunst en Techniek in de Mathesis. 1. De Techniek dient de Kunst. Niet omgekeerd. 2. Een ieder, bij wijze van spreken, kan leren een vierkantsvergelijking op te lossen, een „zeilaadje" té berekenen of met een tafel van traagheidsmomenten te werken. Zeer velen kunnen nooit leren de wiskunst te beoefenen. 3. De „kunst" in de mathesis is vinden, d. w. z. gissen. Scheppen, niet krijgen. 4. Ik heb eens gezegd, dat kunst niet onderwezen kan worden, enkel vrijgemaakt. Dat is niet juist: kunst kan wèl onderwezen, maar enkel door suggestie. Emotioneel, niet indikatief. 5. Schaken leert schaken, maar geen wiskunst. Wiskunst leert wiskunst, maar geen redelikheid. Wie kunst onderwijst met een bijoogmerk, bereikt de kunst niet, en zijn bijoogmerk ook niet. 30. De Vlam. Een licht is u opgegaan, gij schoolmeesters, en die zich üw meesters noemen, hebben het ontstoken: een steekvlam van hoon en verachting. Schrille schaduwen werpt de vlam: geldzorgen en ziektezorgen, maar hèl verlicht zijn de verschieten. En ziet: gij zijt niet alleen. 48 Mèt u lijden de ongetelden, en met u worden zij veracht. Neen toch, niet allen: ik zie armen, die heffen, en ogen, die hopen, en ik zie de verachting verbleken tot vrees en verwringen tot haat. O, gij schoolmeesters, gij hebt nu zelf een les te leren en een woord te spellen: het mensenwoord. Maar het woord vlamt op in de gloed en uw ogen drinken het in: mensenwoord voor woordenwoord, mensenplicht voor woordenplicht, mensevangelie voor woordevangelie. Als ijle spinsels flarden zij heen, uw oude banden en uw oude vooroordelen, en uw muren worden u te eng. Zo staat dan op, gij mensenmeesters, en predikt de les, die gij geleerd hebt, aan de bezorgden en weifelenden en slaat de leugen van mammondienst en woordendienst in het verwaten aangezicht. De steekvlam schrijnt en brandt. Maar de gelouterden en de gestaaiden nemen de vlam en dragen die in hunne handen omhoog. 31. G. I. P. I Bolland f. De méns Bolland is gestorven. En daarmede een onzer felste en meest verbitterde tegenstanders. Requiescat in pace. 49 4 De denker in die mens'is niet gestorven, want een diepe gedachte wordt niet gedragen door een mens, maar door een tijd. En sterft niet. eer die tijd zich vervuld heeft. De mens Hegel was een star behoudsman. De mens Nietzsche was een blinde aristokraat. De mens Bolland, . . . zwijgen wij van zijn haat. Maar Hegel en Nietzsche en Bolland hebben de wortel en de wortelbodem aangetast van alle vóóroordeel en alle geestesdood, van alle starheid en van alle dogmatiek. "Want zij zijn Afgod Woord tegengetreden, zij hebben hem de schoonstschijnende lappen van het houten lijf gerukt en zijn vermolmende naaktheid tentoongesteld. Zij hebben de Moloch niet verbrijzeld, en zichzelf hebben zij uit zijn greep niet kunnen bevrijden, maar zij hebben wapens gesmeed voor de talloos velen, die hun strijd zullen voortzetten op een wijder kampplaats, dan zij konden overzien en een geesteszege zullen bevechten, waaraan zij geen deel konden hebben. Dan, maar ook niet eer, zal hun gedachtewerk volleefd zijn en sterven. Geestesbevrijding zal een herinnering worden en Geestesvrijheid een nieuwe waarheid. En dan, maar ook niet eer, zullen de menselike kortzichtigheden der pioniers niet langer aan de piëteitsvolle herdenking hunner eerste bijlslagen in de weg staan. 50 32. Revolutionnaire Rechtspraak. De kommuhisties-revolutionnaire rechtspraak moet meer en hoger zijn, dan wat onze vijanden rechtspraak noemen: niet de wraak, maar de waarheid alleen is haar heilig doel. De strijd voor het kommunisme is een geestelike strijd, die echter het stoffelik geweld als baanbreker behoeft. Maar keert dit geweld zich tegen weerlozen, dan keert het zich daardoor tevens tegen de geestelike waarden, die het beschermen moet. En daarom is ieder doodvonnis, geveld over politieke tegenstanders, hoe schuldig die ook mogen zijn, in strijd met de kommunistiese idealen van geestesmacht en menselikheid. 33. Uit: Signifika en Wijsbegeerte. Wijsbegeerte en signifika verhouden zich als spreken en horen, als denken en verstaan, en dus als de weerszijden van éénzelfde geesteswerkzaamheid. Zonder wijsgerige ondergrond is signifika een onvruchtbaar woordespel en zonder signifiese bezinning is wijsbegeerte een samenweefsel van ijdele dromen. En éénzelfde kenobjekt moet aan beide wetenschappen worden toegekend: het menselik dénken, willen en gevoelen; maar lijnrecht aan elkander tegengesteld is beider werkwijs, beider 51 •e aanvang en einde. De signifika gaat uit van het gesproken of gedachte woord, en tracht daarvan de mentale oorzaak en het mentale gevolg na te speuren, de wijsbegeerte gaat uit van het geestesleven zelf en vermag in het woord niet meer dan een gebrekkig hulpmiddel te zien, om de uitkomsten van haar onderzoek mede te delen en vast te leggen. En wie zou menen, dat hieruit voortvloeit, dat beide, de signifikus en de filosoof, dan toch dezelfde weg afleggen, zij het in tegengestelde zin, zou daarmede blijk geven, de onvolkomenheid van al onze arbeid uit het oog te hebben verloren. Zeker, als het geoorloofd ware, te stellen, dat een „volmaakte" wijsgeer voor het menselik denken het enige volmaakt juiste en adequate woord zou kunnen vinden, dan zou de „volmaakte" signifikus uit dat woord wederom met zekerheid essens en attributen van het denken moeten kunnen rekonstrueren, maar die onderstellingen zijn niet geoorloofd. Woord en gedachte zijn evenmin éen, als zij in wezen twee kunnen zijn, en signifies onderzoek bestaat niet in het oplossen van enige algebraïese vergelijkingen met een bepaald aantal onbekenden! De woordontleder en de gedachtevertolker kunnen elkander ontmoeten, elkander vóórlichten en bijstaan wellicht, maar elkander vervangen kunnen zij nimmer. 52 Aan de wijsbegeerte de taak, uitdrukking te geven aan de levensbewegingen der mensen, aan de signifika deze, hen in staat te stellen, die uitdrukking te begrijpen en tot richtsnoer te nemen. 34. Het „Evangelie van den Haat". Predikt het Evangelie — van Arbeid, Strijd en Klassehaat — aan alle kreaturen! 35. Het „Ekonomies Motief". Beginselen. f Alle wetenschap steunt op het verleden en ) heeft enkel betekenis voor de toekomst. Een fysiese, fysiologiese, linguistiese of sociale wet is eeUerzijds de uitdrukking van zekere regelmaat, in gegeven en dus verleden verschijnselen opgemerkt, maar anderzijds de uitdrukking van de verwachting, dat ook in toekomstige verschijnselen die regelmaat zal te onderkennen zijn. En zonder wetten geen weten. Wie zou er dan nog aan kunnen twijfelen, dat ook de menselike samenleving als objekt ener wetenschap en dus als subjekt ener wetmatigheid kan worden beschouwd? Zijn de maat- 53 schappelike verschijnselen niet evenzeer waarneembaar als de fysiese of de psychologiese, en wekt déze waarneming bij de denkende mens niet evenzeer verwachtingen op als die van de magneetnaald of van het eigen denkleven? En hangt zowel op dit, als op ieder ander gebied van onderzoek, de wetenschappelike waarde der verkregen uitkomsten niet enkel af van de nauwkeurigheid der verrichte waarnemingen en de nauwgezetheid der daaruit afgeleide gevolgtrekkingen, al mogen wellicht latere waarnemingen tot andere gevolgtrekkingen leiden? Zeker, geen menselike wetenschap is voor de eeuwigheid geschreven en 't is niet alleen haar kleed, dat de „waarheid" wisselt: zij zelve is kind van haar tijd en draagster van een volgende, maar hoezeer dit inzicht de onderzoeker tot omzichtige bescheidenheid dient te nopen, weerhouden kan het hem toch niet, de draden zijner kennis tot steeds nieuwe toekomsttaferelen saam te weven: est, ergo cogitat. En toch . . . Maar laat ik eerst mijn al te schematiese omschrijving van wetten en van wetenschap mogen aanvullen met een voorwaarde, zó vanzelfsprekend, dat ik aanvankelik meende, haar stilzwijgend te kunnen voorbijgaan, maar ook zó noodzakelik, dat vermelding niet geheel overbodig schijnt: de „denkende waarnemer" moet passief staan tegenover de verschijn- 54 selen: hij moet ervoor zorgdragen, zijn toestellen of proefdieren niet zó te beïnvloeden, dat de proef wel beantwoorden moét aan de wellicht reeds onvoorzichtig voorspelde, en dus vurig gewenste uitkomst! En wie mocht menen, dat zoiets enkel door charlatans of bedriegers zou kunnen worden verricht, behoeft slechts het geschiedboek der wetenschap, d. i. der menselikedwalingen vluchtig te doorbladeren, om voorbeelden te over aan te treffen van volkomen eerlike, doch weinig kritiese waarnemers, die zich verheugden over de ontdekking van het korreltje goud, dat ongemerkt door hun eigen toedoen in de distilleerkolf was terechtgekomen ! Neen, neen, zo geheel overbodig is mijn voorwaarde toch niet, en vooral niet ten aanzien van de samenlevingswetenschap: de veel omstreden „Ekonomika". Want tweeledig dreigt hier eenzelfde gevaar. Hoe moeilik is 't reeds niet, uit de oneindige verscheidenheid der maatschappelike waar: neembaarheden een onpartijdige keus te doen. Voor het boek der samenleving toch geldt voorzeker de cyniese opmerking, dat „iedere ketter" er zijn „letter" vindt, in nog veel sterker mate dan voor welke bijbel ook. Toch vermag de goede wil (of, waar die te kort mocht schieten, de kritiese speurzin van andere „ketters") zeker wel, dit gevaar binnen 55 redelike perken te houden. Maar hoe staat het in dit opzicht met de „verwachtingen"'? Is ook de meest objektieve, partijloze, wetenschappelike socioloog in staat, te verhoeden, dat de mededeling van de uitkomsten van zijn onderzoek zelf weder een schakel vormt in de kausale keten, die verleden en toekomst aan elkaar bindt? Ja zelfs, al besloot hij, uit overmaat van voorzichtigheid, zijn moeizaam verkregen inzichten zorgvuldig voor zijn medemensen te verbergen, ligt dan niet het vermoeden voor de hand, dat diezelfde inzichten zich bij anderen zullen baanbreken en een invloed op het toekomstig gebeuren zullen uitoefenen, waarvan in het verleden geen aanwijzing was te vinden? Wij zouden zelfs verder kunnen gaan, eh overwegen, dat de verwachting, door het onderzoek der maatschappij bij de socioloog opgewekt (en de sociologie vormt toch zeker wel de meest betrouwbare grondslag voor ekonomiese overwegingen?) niet alleen als agens, maar ook als symptoom in rekening moet worden gebracht, zal misrekening zoveel doenlik zijn buitengesloten, maar het aangevoerde zal wel reeds voldoende zijn, om de vicieuse cirkel in het licht te stellen, die elk onderzoek van de mens dóór de mens in ijdele spekulatie dreigt te doen verlopen. Evenwel, „un homme averti en vaut deux", 56 en het zij verre van mij, ijdele spekulatie als het enig mogelike op dit gebied te willen poneren, maar dat ook in het meest wetenschappelik ekonomies onderzoek een onberekenbaar element blijft schuilen, dat de totaalvisie, die de waarnemer op de psychiese krachten en zwakheden zijner medemensen heeft verkregen, zijn geloof en ongeloof in die medemens, een ten slotte alles beheersende invloed op zijn konklusies uitoefent, en dat die invloed zich ook uit kan strekken tot de verschijnselen zelve, die het ekonomies kenobjekt uitmaken, zijn storende omstandigheden, die misschien door de beruchte „studeercel-ekonoom" kunnen worden betreurd, maar die hij toch door geen bolwerk van folianten zal kunnen buitensluiten ! De ekonomie is nu eenmaal niet enkel wetenschappelik, maar ook menselik. Zij weet niet enkel, zij vertolkt ook een wil. Het is in dien zin, dat m. i. van „liberale", „konservatieve" of „kapitalistiese" ekonomie gesproken kan worden, zonder de vertolkers der daarmede aangeduide gezichtspunten in hun wetenschappelike waarde aan te tasten, en het is ook in dien zin, dat ik mij vermeet, de aandacht te vragen voor een door ander „geloof" getint maatschappelik inzicht: voor de grondslagen der kommunistiese ekonomie. 57 „Het grootste effekt bij de kleinst mogelike moeite", of: „het meeste resultaat van een gegeven offer en het geringste offer voor een gegeven resultaat", ziedaar enkele der gebruikelikste formuleringen van het beginsel, waartoe de liberaal-ekonomiese school haar „wetten" met alle kracht van logika en wetenschap tracht te herleiden: het „ekonomies motief". „De grootst mogelike onderschikking aan de gemeenschapswil en de meest onbelemmerde medewerking tot de vorming van die wil", ziedaar een aanduiding van het beginsel, waarin de kommunistiese ekonomie haar maatschappelike visie voor komende tijden meent verwerkelikt te zien, en dat ik voor een oogenblik als „sociaal motief" aan het liberale beginsel wil tegenoverstellen. En de eerste vraag, die zich daarbij voordoet is zeker wel deze: is die tegenstelling zuiver, of altans gerechtvaardigd? Heeft de liberale ekonomie ooit verkondigd, dat het door haar op de voorgrond gestelde „ekonomies motief" de enige drijfveer zou zijn, die de handelingen van de mens als lid der gemeenschap bepaalt, ja zelfs, hebben haar vertegenwoordigers er niet steeds de nadruk op gelegd, dat andere, „hogere" motieven die handelingen vaak beheersen, en zij zich enkel uit een soort wetenschappelike bescheidenheid tot de studie van de draagwijdte van dat éne motief beperken, 58 zonder daarbij in het minst van enige voorkeur of goedkeuring blijk te willen geven, en in het aller-, allerminst haar eigen „wensen" tot „wetten" te willen omsmeden? • „Wilt gij, kommunist, anarchist, utopist, of hoe ge heten mobgt," zo roept men ons in alle toonaarden toe, „andere motieven bij uw medemensen veronderstellen, en daarop systemen bouwen, gaat uw gang, de toekomst zal wel leren, of zij als kaartenhuizen inéén zullen storten of niet, maar aan de wetenschappelike waarde van onze onderzoekingen doen uw chimères niets af, aan de ijzeren noodzaak van het ekonomies motief kan geen redelik mens zich onttrekken, geheel doelloos kan niemand zich moeite getroosten of leed berokkenen. Het effekt, dat hij beoogt, het doel, dat hij zich stelt, móet zijn inspanning, zijn wil, zijn maatschappelik handelen, even volkomen bepalen als de natuurkrachten de beweging van de vallende steen!" Mfti^f Zacht wat, denkbeeldige tegenstander, zacht wat, streef uw doel niet al te haastig voorbij. Als uw „ekonomies motief" inderdaad zó moest worden opgevat, dat het sléchts de toepassing op een biezonder gebied van een volstrekt algemeen parallelisme van doel en wil zou inhouden, wel, ik zou zeggen, dan was het geen ekonomies, geen psychologies, en zelfs geen kausaal beginsel meer, dan was het tot de rang 59 van tautologie, van taalwet hoogstens, gereduceerd, dan behoorde het tot die axiomatiese „waarheden", die aan de onmogelikheid, ze aan enige werkelikheid te toetsen, hun onaanvechtbaarheid danken, maar daarmede tevens hun bruikbaarheid als richtsnoer-der-mensen volledig inboetèn! Maar ook, als wij de zaak niet zó op de spits willen drijven, en aan onze wederpartij het korreltje zout niet weigeren, dat haar wetenschap verteerbaar moet maken, dan moet ons toch de opmerking van het hart, dat het feit, dat naar enige groep van verschijnselen een onderzoek wordt ingesteld, blijk geeft (en hier passen wij, dunkt ons, het „ekonomies motief" zelve per analogiam toe!), dat enig „resultaat" van dat onderzoek wordt verwacht! M. a. w., de vraag is niet, of het „ekonomies motief", zelfs in de engere betekenis van het streven naar éigen voordeel, welvaart of gemak, een rol speelt in de. maatschappij, en evenmin of van de werking van ons „sociaal motief" reeds sporen vallen waar te nemen, maar wél, of de ene dan wel de andere drijfveer in zichzelf de kracht heeft, het maatschappelik raderwerk in gang te houden, en zó te doen funktioneren, dat altans een redelike mate van bevrediging der maatschappelike behoeften ook voor de toekomst gewaarborgd schijnt. En hiermede keren wij weder tot onze vraag 60 van zoéven terug: is er een principieële tegenspraak in die beide beginselen gelegen, is een streven naar individueel gewaardeerde „resultaten" overeenigbaar met de tenuitvoerlegging ener „gemeenschapswil" of met de behartiging van een „gemeenschapsbelang"? Natuurlijk, ad absurdum doorgevoerd, zijn individualisme en kollektivisme absolute tegenstellingen, en is een „gemeenschap", waarvan de leden als hongerige wolven tegenover elkander staan, geen gemeenschap meer, en zijn omgekeerd „individuen", die in het geheel geen eigen wensen of begeerten kennen, ook geen individuen meer, maar kan daarom een „gematigde", „ordelievende", „redelike" toepassing van een egocentries uitgangspunt niet tot een, ook van altruïsties standpunt beoordeeld, bevredigende maatschappij-vorm leiden? Of, om het al te glibberig terrein van vage algemeenheden zoveel mogelik te mijden: is een in wezen kapitalistiese maatschappij, waarin alle maatschappelike vragen in geldvragen en alle maatschappelike belangen in geldbelangen zijn obgelost, daarom perse een verderfelike, mammonistiese, tot zelfvernietiging gedoemde maatschappij ? En, tweede, niet minder belangrijke vraag: is een ander maatschappelik organisme mogelik, mogelik niet alleen op het geduldige papier, maar mogelik onder mensen, onder menselike, misschien al te menselike mensen, zoals wij allen nu eenmaal zijn? 61 De eindbeslissing omtrent deze alles beheersende vragen, wij hebben het reeds gezegd, ligt voor ieder onzer verborgen in de onnaspeurbare diepten, waarin onze overtuigingen geworteld zijn, in de weerspiegeling onzer ganse levenservaring in eigen geestesgesteldheid. De eindbeslissing is niet anders, dan de weerklank, die de groeiende gemeenschapswil al of niet in de wilsuitingen der gemeenschapsleden vermag te wekken. En daarom onttrekt die eindbeslissing zelf zich aan het bereik van logika en nuchtere wetenschap, en valt haar juistheid niet aan cijfers ën feiten ondubbelzinnig te toetsen en onweersprekelik te betogen. Verwachtingen. „Zonder wetten geen weten", hebben wij vooropgesteld, maar tevens uitgesproken, dat ieder „weten" en dus iedere „wet" een gevoelselement bevat: de toekomstverwachting. En dat de toekomstverwachtingen, die de ekonomiese wetten , beheersen, op de mens zelf, op de menselike wil betrekking hebben. En daarom moge hier een onomwonden belijdenis-desgeloofs volgen omtrent de machten, die de menselike psyche in de toekomst zal kunnen ontplooien. En als enig artiekel van die „belijdenis" zou ik willen uitspreken de stellige overtuiging, dat de geweldige hartstochten, die de sociale strijd onzer dagen heeft ontketend, hartstochten, die zich niet alleen uiten in de botsingen tussen de bezittende en de niet bezittende klassen, maar feller nog wellicht oplaaien in de meningstrijd, die de revolutionnaire arbeiders onderling verdeeld houdt,éen oorzaak, éen tendenz, éen betekenis hebben. En dat die betekenis gelegen is in een verplaatsing van het evenwicht tussen de wil van de enkeling en de gemeenschapswil, in een verplaatsing der maatschappelike drijfkracht van het ekonomies motief naar het sociaal motief. Men vrage mij niet naar bewijzen, men vrage mij naar symptomen. En dan zie ik zulk een symptoom in de kernpunten, waarop die hartstochten zich richten: die kernpunten zijn leuzen van meer en meer algemene strekking, geen personen en geen feiten-van-den-dag. Zeker, er is een „Marx-verering", en een „Bakounine-verering", en een „Lenin-verering", maar die verering draagt niet meer het stempel van persoonsvergoding, dat een Cromwell- of een Napoleontijd kenmerkte.. Zeker, er zijn feiten-van-den-dag, die de ganse wereld in beroering brengen: een oorlog en een revolutie. Maar de oorlogshartstooht en de revolutiehartstocht van nu zijn gericht op een wijder perspektief dan in 1798 of in 1871: zij beroeren rechtstreeks of middellik de ekonomiese toekomst der mensheid. Rechtstreeks of middel- 63- lik . . . De machtstrijd, waarvan 1914—'18 de eerste faze vormde, is zich haar rechtstreeks doel nog niet bewust. Ontketend door het imperialisme — monsteruitwas van het haast almachtig „ekonomies motief" —, gevoed door het nationalisme — bastaardvorm van individualisme en gemeenschapszin —, wordt hij allengs meer overstemd door het geluid van de proletariese revolutie, draagster van de toekomstmacht, gelegen in het sociaal motief. De leuzen! Zie, hoe zij wisselen in draagkracht en in wijd geluid. „Deutschland über Alles" en „het zelfbeschikkingsrecht der naties", hoe ras vermindert de gloed, waarin die woorden voor enkele jaren nog geschreven waren. „Soclaaldemokratie", „onafhankelikheid der vakbeweging", „achturendag" hebben duizenden en tienduizenden tot de strijd aangevuurd, maar ook dat vuur verflauwt. „Discipline", „proletariese diktatuur", „eenheidsfront" worden nieuwe kernpunten van steeds hartstochteliker strijd en steeds krachtiger doelbewustheid. Ziet ge ze niet, de verwijding der geestelike horizonten, de verdieping der maatschappelike gedachten? Neen, ik weet het, in de heksenketel der meningen bruist nog een onherkenbaar mengsel en uit rook en vlammen heeft zieh, nog geen voor allen zichtbare gestalte afgetekend, maar dat mengsel zal zich züiyeren en dê vlammen zullen alle „ketels" eU 64 „heksen" verteren to t het witgloeiende staal der massawil gevormd zal zijn . . . IJdele profetieën en zinledige idealen, roept men ons toe. Maar profetieën en idealen zijn óok werkelikheden en tellen óok mee als maatschappelike krachten en als maatschappelike symptomen. En „ijdel" en „zinledig" zijn zij enkel, zolang zij niet leven in de geest der gemeenschap, die ze bezielen en bevruchten moet. Wie oren heeft om dat nieuwe leven te beluisteren, hij hore, wie ogen heeft, om die vruchten te zien, hij wende zich niet kleinmoedig af. 36. Majesteitschennis. Wie „Majesteit" zegt van'een mens, schendt de Majesteit en de Mens. 65 Bladwijzer. Bladz. 1. Hegelen of Cijferen. De Beweging, Okt. 1905 . . ... 5 2. Uit: Het Boedhisme. Overzicht van leer en geschiedenis, naax Prof. Kern's Manual of Buddhism, onder diens toezicht bewerkt. Amsterdam, Mij v. goede en goedk. lectuur, 1907 . . 9 3. Uit: Boekbeoordeeling: L. E. J. Brouwer, Over de grondslagen der wiskunde. De Beweging, Aug. 1907 11 4. Uit: Middel en Doel. De Tribune, orgaan der Soc. Dem. Partij, 20. Febr. 1909 .... 13 5. Uit: Methodologisches und Philosophisches zur Elementarmathematik. Haarlem, P. Visser Jzn., 1909 15 6. De rode baak. Het Socialisme, maandblad der S. D. P., No. 2, Nov. 1911 ....... 17 7. Verlochent niet. Het Socialisme, No. 3, Des. 1911 18 8. Uit: Boekbespreking: Dr. Th. van der Waerden, Geschooldheid en Techniek. De Tribune, 16 Des. 1911 19 9. Uit: Van vorm en inhoud. De Tribune, 27 Jan. 1912 20 10. Macht en Recht. Het Socialisme, No. 4/5, Jan., Febr. 1912 20 11. Uit: Voor Wibaut. De Tribune, 6 Apr. 1912 21 12. Zeereis. Het Socialisme, No. 9, Jan. 1912 22 13. Francisco Ferrer. f 13 Oktober 1909. Naar het Licht, propagandablad van de Ver. De Dageraad, afd. Vlissingen, le jrg. No. 4, Okt. 1912 23 14. Woorden. Daden en gedachten. De Tribune, 11 Aug. 1914 26 66 Bladz. 15. Breekt. De Tribune, 3 Okt. 1914 . . . 27 16. Uit: Wat is meetkunde-onderwijs? Wat is óns meetkunde-onderwijs? Boekbespreking; J. Kleefstra, Leerboek der Meetkunde. De Amsterdammer, Weekbl. voor Nederland, 22 Nov. 1914 29 17. Het Woord. Gedenkboek der Wereldbibliotheek. Amsterdam, Mij. v. goede en goedk. lectuur, 1915 31 18. De Stem. De Tribune, 3 Apr. 1915 . . 31 19. De nieuwe broederschap. De Tribune, 12 Jun. 1915 33 20. Uit: Het recht van interruptie en het recht op het vrije woord. De Tribune, 12 Febr. 1916 34 21. Het Geld als Geest. De Tribune, 24 Maart 1917 35 22. Vakbelang en Gemeenschapsbelang. Weekbl. voor het Midd. Ond., Feestnummer 25-jarig bestaan, Aug. 1917 39 23. Uit: Over de sociale betekenis van de wiskundige denkvorm. Groningen, P. Noordhoff, 1917 • 39 24. Uit: Geschiedenis der wiskunde. Kuituurgeschiedenis. Baarn, Hollahdiadrukkerij, 1917 41 25. Uit: Openingsrede voor het Internationaal , Instituut voor Wijsbegeerte te Amsterdam. Mededeelingen v. h. Int. Inst. v. Wijsb. te Amst., No. 1, Maart 1918 43 26. Verholen kracht. De Tribune, 25 Jul. 1918 . 45 27. De Majesteit en het Recht. De Tribune, 12 Des. 1918 46 28. Taaltrappen. Uit: Boekbespreking: D. H. Th. Vollenhove. De Wijsbegeerte der Wiskunde van Theïstisch standpunt, Academisch 67 a* Bladz. proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Amsterdam, Wed. G. van Soest, 1918. De Beweging, Sept. 1919 . . . . 46 29. Kunst en Techniek in de mathesis. Stellingen, verdedigd in de bijeenkomst van wiskundeleraren, gehouden door het Nutsseminarium voor Paedagogiek te Amsterdam op 14 Okt. 1920. Weekbl. v. Midd. Ond. 27 Okt. 1920 48 30. De vlam. De Tribune, 19. Nov. 1920 . . 48 31. G. I. P. L Bolland, f De Tribune, 14 Febr. 1922 49 32. Revolutionnaire rechtspraak. Uit: De Tribune, 24 Jul. 1922 51 33. Uit: Signifika en Wijsbegeerte. Lezing, gehouden voor de Ver. voor Wijsbegeerte te Amsterdam op 18 Nov. 1922. Tydschr. v. Wijsb., 1923 (1) 51 34. Het „Evangelie van den Haat". De Tribune, 2 Febr. 1923 53 35. Uit: Het „Economies Motief". De Bedrijfseconoom, 1ste jaarg. No. 3; Sept. 1923 . . 53 36. Majesteitschennis. De Tribune, 30 Aug. 1923 65 68