DE KONINGIN EN HAAR HUIS SCHETSEN VAN HET GESLACHT DER ORANJE'S DOOR DR. L. A. RADEMAKER JUBILEUM-UITGAAF VAN DE HOLLAND EXPRESS REISBUREAU LINDEMAN DIRECTIE 'S-GRAVENHAGE. 'S-GRAVENHAGE ROTTERDAM \ HAARLEM UTRECHT i ARNHEM GRONINGEN - LEEUWARDEN WELTEVREDEN DE KONINGIN EN HAAR HUIS SCHETSEN VAN HET GESLACHT DER ORANJE'S DOOR DR. L. A. RADEMAKER JUBILEUM-UITGAAF VAN DE HOLLAND EXPRESS DRUK: F. VAN LAMOEN - BEZUIDENHOUT DEN HAAG EEN WOORD TER INLEIDING. Wij ontvingen van vele zijden het verzoek, de opstellen betreffende het Huis van Oranje, welke ter gelegenheid van het Zilveren Regeeringsjubileum van H. M. de Koningin in de Holland Express verschenen, gebundeld en van illustraties voorzien, verkrijgbaar te stellen. Aan dit verzoek wordt thans, ter gelegenheid van het Zilveren Huwelijksfeest van H. M. de Koningin en Z, K. H. Prins Hendrik voldaan. Te gereeder voldeden wij aan het verzoek, omdat wij meenen, dat de Geschiedenis van het Oranje-Huis, zoo innig saamgeweven met de Geschiedenis van Nederland, nooit genoeg gelezen kan worden. Een bijzonder verzorgd exemplaar van dezen bundel zal op den feestdag van 7 Februari, aan H. M. de Koningin en aan de leden van het Koninklijk Huis worden aangeboden. Een woord van bijzonderen dank eindelijk aan ]hr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn en aan Mevr. Kleykamp voor hun hulp bij de samenstelling der Portret-Galerij. DIRECTIE EN REDACTIE VAN Dfi HOLLAND EXPRESS ORGAAN VAN LINDEMANS REISBUREAU. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 5 HET KONINKLIJK GEZIN. 1901 - 7 FEBRUARI - 1926. 't Is merkwaardig, dat, als de Koningin naar een ,,'t Is alles zoo boven alle verwachting gegaan. Och eigen feest moet opgaan, er steeds iets tusschenbeide de menschen wilden wel feestvieren, maar 't scheen, komt. dat ze niet konden. De malaise, de politieke kwesties Toen zij haar zilveren vorstinne jubileum ging her- in buitenland en binnenland drukten hen zwaar. Ze denken, waren de tijden ernstig voor Nederland en gingen wel aan den gang met versiering van straat en wij schreven in die dagen: huis, maar langzaam ging het en woedende stormwind „Zij wil niet, dat we onze vreugde en dank luister- met kille regen takelde haast even hard af als werd rijk zullen uitdragen omdat de tijden zoo ernstig zijn. opgebouwd. Mogen we ongehoorzaam wezen? Tot de allerlaatste dagen, tot men besefte, dat het Ik antwoord langs een omweg. Als het waar is, dat toch waar werd het groote jubileum en toen sloeg de Het Koninklijk GeZin. Foto H. Deutmann, Den Haag Oranje nooit genoeg voor Nederland kan doen, dan is stemming plotseling om, werd vaardig de oude geest, nog veel meer waar, dat Nederland nooit, neen nooit kwam weer over ons allen de zeldzame bekoring, de genoeg voor Oranje kan doen, want het schonk ons in daden zich willende uiten dankbaarheid, het diepe Vrijheid, Welvaart en... . Karakters. besef dat het ging om het wonderlijkste aller geeste- Laat er malaise zijn, wat nood, Oranje doet mee in Hjke huwelijken, dat tusschen Oranje en Nederland." den strijd van het Nederlandsche Volk tegen alle moeilijkheden en daarom moet er komen een Jubi- Thans zitten wij weer met een Koninklijk bevel, leum, dat aan de heele wereld het krachtig voortbe- geen feest te viereIli omdat duizenden van ons volk staan van den wonderlijksten Driebond: God, Oranje door den ontzaggelijken watersnood zijn geteisterd en en Nederland luide en duidelijk verkondigt.' weenend neerzitten bij het puin van hun woning, den '' *'* ledigen stal, het totaal verloren gaan van jarenlangen En toen de groote dag aangebroken was, mochten wij noesten arbeid, de dingen, die gebeurden aldus beschrijven: Onze Landsvrouwe schreef haar brief, nadat zij weer 6 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. het voorbeeld van haar Vader volgend, gezwalkt had op onstuimige wateren, gesproken had tot wanhopigen, bezield had de matrozen en soldaten en al de dappere mannen, hoog en laag, die de wacht hielden op de Waggelende, doorsiepelde dijken in den strijd tegen den gevaarlijkste van onze erfvijanden. Zij schreef den brief, toen ze was — hoe vreemd het ook klinke —in haar element, dat is daar, waar levensgevaar dreigt, waar het noodweer giert, de stormklok luidt, daar waar het zien alleen al van onze moedige Wilhelmina van Oranje rust brengt in het verslagen hart, hoop toovert in het moede oog, een gebed ontlokt aan de geprangde borst, daar waar onze Landsvrouwe onze Landsmoeder zijn kan. Mogen we wederom ongehoorzaam zijn? Neen en Ja. Majesteit.... wij zullen geven wat wij kunnen, volgend Uw voorbeeld, die, als de Groote Willem al Uw bruidsgeschenken naar de bewoners van het verdronken land gaat zenden. Doen we niet erg ons best, zijn wij geen héél trouwe onderdanen als Gij een beroep doet op ons weldadig hart? Gij hebt ons feestvieren geleerd met ledige handen en daarom kunnen en zullen wij niet ontbreken den 7en Februari in het OranjeBruidshuis, omdat de liefde ons dringt. Het gezin is een intiem heiligdom, het Koninklijk even goed als dat van den kleinsten burger. Wat aan den huiselijken haard werd genoten en geleden, gebeden en gestreden, het is het volstrekt eigendom van het gezin, maar wat er van uitstraalt naar buiten, dat is algemeen eigendom. En dan moeten wij allereerst onzen bewonderenden dank getuigen, dat er naast Uw werk voor gemaal en kind nog zooveel voor ons allen overbleef, dat we eigenlijk niet weten, wat Gij nog meer voor land en volk hadt kunnen doen en dat Gij nog iederen dag waar maakt de belofte, die Gij uw Vader hebt nagezegd in het plechtig uur van de aanvaarding der Regeering. In Uw bruidsdagen hebt Ge een roerend bewijs aan* de velen toegevoegd en het is de innige bede van het Nederlandsche Vclk, dat Gij nog vele vele jaren av.n den huiselijken haard de kracht moogt verzamelen, om ten allen tijde de Koningin, de Gemalin en de Moeder te blijven, welke Gij tot dusver geweest zijl. Het is niet gemakkelijk, Prins Gemaal te zijn en de geschiedbceken laten daaromtrent geen twijfel. Men denke aan den strijd van onzen Stadhouder-Koning, welke hem zelfs jaren den weg versperde naar het hoogste heiligdom der liefde. Dien strijd heeft Prins Hendrik — de tijden en omstandigheden waren zoo geheel anders — niet gekend, maar het was zeker een allesbehalve gemakkelijke taak, een plaats in het hart van ons volk te veroveren. Dat is gelukt; Tegen zijn goede hart, groote jovialiteit en prettigen eenvoud heeft onze — als Oranje in het spel komt — zoo jaloersche volksaard het afgelegd. Zijn rusteloos werken voor het Roode Kruis vond alom de waardeering welke het verdient en het Nederlandsche volk heeft er dankbaar van genoten, als het hem zag, naast de Koningin, op de zoo vaak stormachtige bedevaarten naar de plaatsen, waar nood en droefheid de overhand hadden. Helaas, het is niet vol aan den huiselijken haard van Oranje, maar we vermoeden zoo, dat Prinses Jirliana zich eiken dag meer ontwikkelt tot oogappel van Ouders en Volk, en wij, onderdanen, zijn al zoover, dat we eigenlijk het koninklijk gezin niet compleet achten, als de Prinses er niet bij is, evenmin als de ouders zonder haar den huiselijken haard. Het is waar, onze jeugd is, om allerlei redenen, niet zoo opgegroeid met Juliana als wij, toen we jong waren, met Prinses Wilhelmina. Zij was — uit de verte altijd en in de verbeelding —« ons kameraadje en we stonden met haar — uit de verte altijd en in de verbeelding — op vrij familiaren voet. Dat wilde zoo de Regentes en wat heeft zij voor haar Oranjekind een schat van volksliefde verzameld. Voor Koningin Wilhelmina stond de zaak anders. Zij heeft haar kind meer voor zich gehouden, het meer in de huiskamer opgevoed. Maar het resultaat is hetzelfde. Juliana zal alleen wat later stormenderhand de harten veroveren en ze is daarmee al een heel eind gevorderd. We hadden een paar maal het voorrecht de Prinses van heel nabij te kunnen zien en hooren en de indruk dien wij toen kregen, werd later door wat we zoo bier en daar uit de beste bron konden opvangen, bevestigd- Juliana lijkt ons een zeer gelukkige mengeling van de eigenschappen der Ouders. Zij heeft het geheugen den ernst en de trouw van de Oranje's, de jovialiteit en het gelijkmatig humeur van den Prins; ze meet een Zonneke in huis zijn. Allerlei toekomstverhalen doen de ronde. Uit de groote belangstelling van de Koningin voor het Leidsche Academiefeest fantaseerde men b.v., dat de Prinses zeker in Leiden zou gaan studeeren en toen er onderwijs in het Staatsrecht bij dat in de oude talen kwam, zagen velen de Prinses al het Staatsexamei afleggen voor een bijzondere Commissie van Professoren. Toen Minister van Karnebeek het paleis op den Kneuterdijk ontruimde en de behanger en schilder hem tijdelijk vervingen, wist men te vertellen, dat de Prinses, als ze 18 jaar werd en kroonprinses, daar zeker zou gaan wonen met een.... eigen hofstaat, enz. enz. Wij gelcoven, dat we te doen hebben met voorbarige fantasieën, maar zeker is, dat Prinses Juliana het zenneke is en voorloopig blijft aan den Oranje-haard en dat ze heusch alle, maar ook alle, eigenschappen heeft, om Neerland's oogappel te worden. Zóó zien wij het Oranje-Drietal, onze hoop en onzen dank, op den grooten feestdag en wij bidden, dat de Almachtige het nog tot in lengte van dagen sparen mag. Onze gedachten gaan terug naar de Stammoeder van het groote geslacht, naar Juliana van Stolberg. Juliana van Stolberg..'.. Juliana van Oranje, de ring schijnt gesloten. Dat is niets dan schijn. Neen, we staan niet aan een einde, maar aan een begin, want de dag komt, waarop Juliana uit den gesloten ring treedt, een fieren Prins aan de hand, om de Moeder te worden van een nieuw, groot Oranje-geslacht, dat weer wonderlijke geschiedenis gaat schrijven van Oranje en Nederland. Dat, Koninklijk gezin, is onze innigste wensch op Uw grooten feestdag. ^-j DE KONINGIN EN HAAR HUIS. KONINGIN WILHELMINA. Als den dag van gisteren herinner ik het mij nog, Dat hoorden we in geuren en kleuren op de wandeal was ik een peuter van acht jaar. Twee vriendinnen ling naar het Boschhek. De Oranje-ooievaar zou een des huizes — nog niet der dagen zat, maar 't scheelde prinsje cf prinsesje brengen en dat was een mirakel toch niet veel — gaven hun jaarlijksche kinderpartij van geluk, omdat Koning Willem den Kroonprins en sinds een paar jaar mocht ik ook mee. Het ging had moeten begraven. Natuurlijk, we vonden 't heel dien dag naar het Roomhuis (Boschhek), dat van ouds interessant, maar wip en schommel hadden ons toch met den Bataafschen Boer de fijnste kinderspeelplaats spoediger dan de dames tot de tastbare werkelijkheid had. 't Was pracht weer en flink warm. teruggebracht. De vriendinnen des huizes waren anders dan anders. Enfin, 't was een heerlijke dag, dubbel heerlijk omZe waren rederijker en ze hadden 't maar steeds over dat het toezicht der huisvriendinnen beslist slapper een aanstaande gebeurtenis in het Huis van Oranje, was dan gewoonlijk. Ze hadden voortdurend wat met Het Huis van Oranje was echter altijd een stokpaardje elkaar te fluisteren en hun hart was blijkbaar meer in van de beide dames en bij elke gelegenheid wisten ze het paleis dan bij ons. het te pas te brengen. Och, ze konden er zoo mooi Tegen een uur of vier, denk ik, we zouden limonade van vertellen en je kreeg soms in je kinderlijke ver- krijgen, zaten we warm en hijgend in een van die beelding den indruk, dat ze eigenlijk van Willem de ouderwetsche gezellige prieelen van het oude Room- Zwijger af, om zoo te zeggen, de heele historie bij- huis, toen opeens uit de verte een kanonschot kwam gewoond hadden. Als 't dan ook maar even pas gaf, aangerold, hetgeen tot onze niet geringe schrik, onze hadden ze de oranjestrik op de borst en steeds bij begeleidsters bijna van hun stoel deed rollen. Nooit zich.... je kon nooit weten. heb ik in mijn leven nogmaals zoo'n metamorfose Hoe het zij, op onze kinderpartij van 31 Augustus meegemaakt. Stokstijf als in militairsaluut zaten ze 1880 in het Roomhuis, waren de huisvriendinnen be- op eens, hun oog, hoewel vol verwachtingsglans, was slist nerveus, ja, de partij was haast nog afgezegd, afwezig, hun hand gebood stilte, de limonadeglazen maar het doktersbulletin omtrent de gezondheidstoe- moesten in gelid op de tafel gezet en op de plaats rust stand onzer jonge Koningin had dan toch de dames blijven. En toen wij keken „zeg hoe heb ik het. nu met ten slotte overtuigd, dat HET vandaag nog wel niet uwe?" klonk het: kinderen, begrijpen jullie dan niks komen zou en ze dus niet bij den Oranje-luiermand meer, het is er! Waarachtig we snapten er niets van en de wacht hadden te houden. Want daarom ging het. verwachtten minstens Betsy uit den dierentuin op be- 7 DE KONINGIN EN HAAR HUlS. 19 Willem II, de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, van wien De Witt heeft getuigd, dat hij bij langer leven de grootste der Oranje's zou geworden zijn, voerde een Engelsche prinses, Maria Stuart naar het altaar. Gelukkig is er van het plan, Louise Henriëtte, de oudste dochter van Frederik Hendrik en Amalia, aan den prins van Wales, den losbandigen Karei Stuart, uit te huwelijken, niets gekomen. Amalia van Solms heeft nimmer het rouwkleed over Frederik Hendrik afgelegd en zij heeft hem in de Oranjezaal van het Huis ten Bosch, lustslot door Frederik Hendrik voor zijn vrouw gebouwd, een schitterend mausoleum gesticht. Met Jacob van Campen, Jordaens en Constantijn Huygens heeft zij elk onderdeel van dit onvergelijkelijk kunstwerk verzorgd. Het leven der Stadhouderlijke weduwe heeft woord voor woord gerechtvaardigd de opdracht, waarmee zij de Oranje-zaal aan haar onvergetelijken man toewijdde: „Amalia van Solms, de troostlooze weduwe, heeft aan haar onvergetelijken gemaal Frederik Hendrik, Prins van Oranje, dit hem alleenwaardig gedenkteeken van hare eeuwigdurende rouw en liefde opgericht". Het verdere leven van Amalia van Solms is heel moeilijk geweest. Haar zoon, begeerig naar krijgsroem, zette het vredeswerk van den vader niet voort, en verloor daardoor populariteit. De oude Statenpartij stak het hoofd weer op. Met zorg zag zij toe, dat Willem de verloren zaak van de Stuarts met schatten steunde. Zou het Engelsche Koningshuis het Oranjehuis meesleepen in zijn val? Voor Willem's gemalin bestonden alleen Stuart en Engeland. Invloed op haar onstuimigen zoon had Amalia niet. Wat was het verschil met den Frederik Hendrik-tijd groot; het zou al heel groot geweest zijn voor veel minder heerschzuchtige vrouwen dan Amalia was. Zou er voor Frederik Hendrik's weduwe geen taak meer zijn? Wreed en onverwacht kwam het antwoord. Zes November 1650 stierf Willem II. De moe Ier stond niet aan het sterfbed. Tben zij bij het vernemen van de ongunstige wending der ziekte zich naar het Stadhouderlijk kwartier spoedde, kwam de predikant Sterniont haar tegemoet met de tijding, dat alles reeds afgelojpen was. De predikant zeide geen woorden van troost te kunnen vinden, waarop Amalia het fiere, echte Oranje-bescheid wist te geven: „Zoolang daar een God in den hemel is, heb ik genoeg stof tot troost. Het heeft God beliefd het Huis van Oranje te straffen. Bidde Hem, dat het daarbij blijven moge". Acht dagen later bracht Maria Stuart een zoon ter wereld in een kamer met rouwfloers behangen, in een wieg met zwart laken bekieed. De jonge moeder wilde dit kind... . Karei doopen. Amalia heeft er voor gezorgd, dat onze Stadhouder-Koning Willem III heeft geheeten. Bij de wieg van Willem III begon de worsteling tusschen Amalia van Solms en Maria Stuart om den Oranjetelg. Of Amalia altijd verstandig streed, zij daargelaten, dat zij het verbond tusschen Oranje en Nederland redde, kan niemand betwisten. Twee maanden na Willem's dood werd reeds de eerste stap gezet op den weg van stelselmatig verzet, onder leiding van Johan de Witt, tegen het Huis van Oranje en men besloot geen Stadhouder voorloopig meer te benoemen. Drie jaren later volgde de Acte van Seclusie. Hadde Maria niet te duidelijk laten merken, dat het kind haar niets, haar broeder Karei haar alles was, had zij niet bij Karel's verheffing dadelijk land en kind in den steek gelaten, was zij niet reeds 24 Dec. 1660 haar man in het graf gevolgd.... vermoedelijk had Amalia den strijd om den kleinzoon verloren. Voor Amalia volgde op den strijd tegen de schoondochter de kamp met Johan de Witt, de wortseling, of het nog kleine prinsje Stadhouder zou zijn, ja dan neen. Hoe hoog, eerlijk en zuiver aan weerskanten die strijd werd gevoerd, blijkt wel het beste hieruit, dat Maria Stuart I met Prins Willem III. Amalia van Solms en Johan de Witt elkaar geen persoonlijke haat hebben toegedragen. Groote politieke handigheid, ongeëvenaard zelfbedwang wist Amalia in den strijd ten toon te spreiden. De slimste en prachtigste zet is geweest, dat zij De Witt en de Staten er toe bracht, Willem van Oranje tot Kind van Staat te proclameeren, en daardoor te kennen te geven, dat het Oranje-kind toch iets bijzonders was, waarmee de Republiek iets had uit te staan. En verder rekende Amalia op den tijd als bondgenoot en op de ,,kleyne luyden", die maar te pas en te onpas (voor Amalia altijd te pas) zongen: Al is ons prinsje nog zoo klein Al evel zal hij Stadhouder zijn, Al buigt de stam en kraakt het riet, Al evel treurt Oranje niet Vivat Oranje, hoezee! 20 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. Toch zou het nog zwaar worden, het water tot aan de lippen komen. De Witt wist het Eeuwig Edict door te drijven, de Tweede Engelsche Oorlog bracht den grooten Raadspensionaris op een toppunt van macht. Amalia wachtte, leed, maar zat geen oogenblik stil. Haar oogenblik is gekomen. Het was, toen de Republiek radeloos, redeloos en reddeloos scheen. Toen kon Amalia stralend Vondels' Princelied aanheffen: Schept moedt dan Heer en Staeten Uw veldheer staet bereit Die ruyters en soldaten Weer nae de grenzen leidt, Wat schrikt gij, voor en achter? 't Land heeft aen 't een sy duyn, Aen 't andere sy den wachter En schutsheer van den tuyn. Die Schutsheer was Amalia's kleinzoon. Nog drie jaar heeft zij Willem's roem aanschouwd; de kleinzoon Maria Stuart II. van Amalia van Solms heeft, schrijft Jorissen, zijn naam geschreven in de jaarboeken niet bloot van een enkel volk, maar in die der Wereldhistorie. Aan Maria Stuart, de Tweede, komt voor een zeer groot deel de eer toe, dat zij Willem III tot zijn wereldhistorische daden in staat stelde. De Engelsche prinses is een Prinses van Oranje geworden, het groote Huis volkomen waardig. Welk een verschil met de eerste Maria Stuart! Ook Willem's gemalin had Engeland lief, ook zij werd alleen om politieke redenen uitgehuwelijkt, en de geniale man heeft lang niet in haar geloofd. Maria Stuart heeft alles geofferd voor haar Oranjeprins, maar zij heeft ook terugontvangen een liefde, zoo eindeloos groot, dat Willem van Oranje nooit haar verlies te boven kwam. Nog sterker mogen we het zeggen. Maria Stuart heeft haar nationale liefde op Holland overgebracht en met haar Willem had zij de lage landen, Holland's knotwilgen, Holland's zee lief boven alles. Men kent de crisis in het koninklijk huwelijk. De fiere Oranje duchtte, dat zijn gemalin, toen de Engelsche koningskroon vacant werd, de eerste zou worden. Zij Koningin, hij slechts Stadhouder, onderdaan zijner vrouw. Toen de Engelsche predikant Burnett haar de netelige vraag voorlegde, was Maria één en al verbazing en geen oogenblik aarzelde zij tot haar man te gaan met de boodschap: „Ik wist niet, dat de wet in Engeland strijdig is met de wet Gods. Ik denk er niet aan, dat mijn echtgenoot ooit mijn onderdaan zou kunnen wezen, hij zal altijd mijn heer zijn". Deze verklaring bracht het groote keerpunt en sinds dit oogenblik hebben Willem van Oranje en Maria van Engeland elkaar lief gehad, met een liefde, alleen door den dood te verbreken. Samen hebben zij hun grooten, moeilijken strijd volstreden, altijd persoonlijk geluk opgeofferd voor den grooten staatsplicht. En in haar groote liefde voor man en geloof heeft zij Willem van Oranje zelfs haar zegen gegeven, toen hij moest optrekken tegen haar eigen vader. Het schoonst kwam Maria's liefde uit in het gesprek dat zij aan den avond voor Willem's gewichtigen tocht naar Engeland had. De Prinses vertelt daarvan in haar dagboek: „Daarop zeide hij nog, dat, in geval het Gods wil was, dat ik hem niet terug zag (en die woorden sneden mij door de ziel en veroorzaakten mij eene huivering, die ik nog voel, terwijl ik dit schrijf) in dat geval zeide hij, is het noodzakelijk, dat gij hertrouwt. Terwijl het eerste mij reeds zoo wreed getroffen had, werd ik door het overige zoo verrast en zoo ontsteld, dat het mij was alsof mij het harte brak. Het is niet noodig, ging hij voort, u er aan te herinneren, dat het niet met een papist mag zijn. Zelf kon hij dit niet uitspreken zonder tranen en gedurende geheel dit onderhoud betoonde hij mij zooveel teederheid als ik kon wenschen en als ik van mijn leven niet zal vergeten. Maar ik was zóó ontzet over wat hij gezegd had, dat ik in het eerst niet antwoorden kon. Hij betuigde mij, dat alleen zijn zorg voor de belangen van onzen godsdienst hem zoo deed spreken. Ik herinner mij niet goed alles meer wat hij zeide: de verwarring waarin ik mij bevond, maakte, dat ik ook verward antwoordde, maar ik verzekerde hem toch, dat ik nooit iemand anders had liefgehad dan hem alleen en ook nooit iemand anders zoude kunnen liefhebben. Bovendien, nu ik zoovele jaren gehuwd was geweest, zonder dat het God behaagd had mij te zegenen met een kind, was dat op zichzelf een voldoende reden, om mij te weerhouden zelfs te denken aan wat hij thans voorstelde. Ik zeide dus, dat ik God bad, mij hem niet te laten overleven, maar dat ik, zoo dat toch moest gebeuren, nu het niet Zijn wil was geweest mij een kind van hem te schenken, ook geen kind begeerde, al ware het ook van een Engel...." Het heeft Maria veel leed gedaan, dat zij aan geen Oranje het leven heeft mogen schenken, maar de kinderlijk vrome vrouw heeft in haar gemis kracht ge- DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 21 zocht en zij getuigde om der kindren wil nooit te hebben kunnen dragen, wat zij nu dragen kon: de telkens terugkeerende periode van scheiding, als Willem in Ierland, Engeland en Vlaanderen ten strijde ging. Tegenover deze ontboezeming van de vrouw, staat er een geheel evenwaardige van den man. Zij werd uitgesproken, toen Maria in December 1694 op een ziekbed werd geworpen, dat weldra sterfbed zou worden. Willem week niet van haar zijde; zijn veldbed stond in het ziekenvertrek. Telkens brak hij in hartstochtelijke tranen uit en tegen Burnett zei hij: „Ik was de gelukkigste man ter wereld en nu ben ik de ongelukkigste. Zij had geen enkel gebrek. Gij kendet haar wel, maar toch, gij kondt niet weten, niemand kon weten, behalve ik, hoe goed zij was". En toen Maria de oogen had gesloten, gestorven als een heldinne des geloofs, en als een moeder tegenover haar rampzaligen man, werd Willem III bewusteloos de kamer uitgedragen en heeft men eenige dagen voor zijn verstand gevreesd. Maria's herinnering heeft den gebrokene gered en in haar kracht heeft hij zijn taak kunnen voleinden. Want toen hij Maart 1702 zijn geliefde Maria volgde in het graf, had gezegevierd wat Willem van Oranje zijn roeping had geacht voor zijn God en zijn Land. Tragisch zeker, maar is ook wel schitterender apotheose van 's Zwijgers geslacht denkbaar dan het leven van Willem en Maria, die bladzijden hebben geschreven in het boek der Wereldhistorie? 22 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. MARYKEN MEU EN WILLEMIJN. WILHELMINA, ANNA PAULOWNA EN SOPHIE. Hoe ondankbaar het ook was en hoe ongelooflijk het klinkt, na den dood van den Stadhouder-Koning en het uitsterven der directe Oranje-linie, werd de Statenpartij weer machtig en de zaak van Oranje hachelijk. Het is daarom, dat wij Maryken Meu, die waakte over en streed voor de rechten van twee Oranjetelgen niet mogen vergeten. Willem III had den jongen Stadhouder van Friesland, den dapperen, ridderlijken Johan Willem Friso tot zijn erfgenaam aangewezen. Van verschillende kanten werd die erfenis betwist en de Staten van Holland, tot executeur-testamentair door Willem III benoemd, traden maar flauwtjes voor de erfenis van Friso op. Maria Louise van Hessen Kassei Gemalin van Johan Willem Friso „Maryken Meu". Wie was Maryken Meu? Maria Louise van HessenKassei, die ruim 55 jaar de Republiek heeft bewoond en onder veel moeite en strijd voor haar zoon en kleinzoon, prinsen van Oranje, de stadhouderlijke rechten handhaafde. Zij was een der veertien kinderen van den landgraaf van Hessen-Kassei en Maria van Koerland. Op 23-jarigen leeftijd reikte zij aan Johan Willem Friso, Willem's erfgenaam, de hand. (Mei 1709). 2 Januari 1710 deed zij met haren gemaal haar intrede in Leeuwarden, waar zij hem weldra een dochter schonk. Een schoone toekomst scheen haar te wachten. Zij had haar man lief en Friso haar en Johan Willem was niet iemand, om zich zijn rechten te laten beknibbelen. Den winter van 1710-' 11 bracht het echtpaar ge¬ lukkig te Leeuwarden door, maar het voorjaar riep den dappere weer naar het leger. Als de klaroen schalde kon Friso niet thuis blijven. Het huwelijk zou opnieuw worden gezegend, want 29 Juni 1711 schreef Friso uit het legerkamp aan zijn vrouw, toen deze door den dood harer moeder diep getroffen was: „Daar gij een goed Christin zijt, hoop en verwacht ik, dat gij kracht genoeg zult hebben om u zelve te overwinnen. Ik smeek er u om, mijn lieve vrouw, om mijnentwil en ter wille van ons kind". Het is Friso's laatste brief geweest. Men kent de geschiedenis. De Staten ontboden den Stadhouder uit het leg er, om met de betwisters van zijn erfenis te den Haag de zaken te regelen. Hij kwam 14 Juli stond hij voor den Moerdijk. Het was ruw en stormachtig weer. Met de pont zouden Friso en de zijnen oversteken. Dicht bi) den oever greep een wervelwind de pont en deed haar kantelen. Friso verdween in de golven. Toen Maria Louise de verpletterende tijding ontving, stamelde zij: De Heer doe wat recht is in Zijn oogen. Eenige maanden later werd zij de moeder van Willem IV. Weer had een wonder den Oranjeboom doen uitbotten. Maria Louise werd voogdes van haar jonge kind, maar Zeeland en Holland weigerden, den jongen Stadhouder te erkennen. Het tweede Stadhouderloos Tijdperk begon. Boven alle lof verheven, heeft de eenvoudige, vrome vrouw haar zoon opgevoed en Willem IV is zijne moeder daarvoor steeds dankbaar geweest, al heeft hij er nooit in kunnen slagen, zijn moeder en zijn geliefde vrouw Anna van Hannover, tot elkaar te brengen. Na den dood van Anna heeft zij, hoewel reeds op hoogen leeftijd, ook nog de voogdij over haar kleinzoon gevoerd. Jorissen getuigt van haar: „Maria van Hessen-Kassei is geen grootsche figuur geweest, maar een eenvoudige, nederige ziel, wier dwalingen uit liefde voortspruiten Zoolang de menschheid behoefte zal hebben aan de deugden van een ootmoedig menschenhart, aan de plichtsvervulling van een nauwgezet geweten, zullen deze kleine, schijnbaar onopgemerkte figuren den historischen achtergrond van een volksleven blijven versieren en de oogen der onderzoekers trekken, omdat zij in den stroom van het voorbijgaande de macht van het blijvende en eeuwige vertegenwoordigen". En hij rechtvaardigt zijn woorden op een andere plaats aldus: „In de volksherinnering van het gewest, waarin zij vijftig jaar heeft geleefd, is haar naam nog niet vergeten. Maryken Meu kent iedere Fries". Maria Louise, al ontbreekt ons de plaats voor een grootere schets, mocht toch, meenen wij, in de galerij van Oranje's groote vrouwen niet ontbreken. Ook mag niet ontbreken Wilhelmina van Pruisen, de gemalin van ónzen laatsten Stadhouder, want even dapper als een Louise de Coligny, een Amalia van Solms en een Maryken Meu, en onder zeker niet minder moeilijke omstandigheden dan deze, heeft zij gestreden voor het behoud van Oranje. Onder het volk DE KONINGIN EN HAAR HUTS. 23 is zij misschien het allerbekendst gebleven van alle Oranje-prinsessen om haar moed, haar geestkracht, fijne beschaving en innige liefde voor het Huis, waarin zij werd opgenomen en voor het Volk, dat haar volk is geworden. Te meer schittert zij naast den eerlijken en goedgezinden, maar weifelenden en zwakken Willem V. Wilhelmina van Pruisen, een KobenzoHern, was een nicht van Frederik de Groote en deze heeft haar eigenhandig ten doop gehouden. Met haar oom was zij een bewonderaarster van de Fransche letterkunde, en Voltaire heeft zij van zeer nabij gekend. Een veelbewogen leven heeft deze prinses gehad. Zij kwam hier in een tijd van grooten bloei; zij maakte verval en ondergang der Republiek mede, zij zwierf jaren in hopelooze ballingschap, maar zij heeft altijd geloofd in de profetie van Bilderdijk: Holland groeit weer, Holland bloeit weer, Holland's naam is weer hersteld. Holland uit zijn asch verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen, Stervende heb ik het u voorspeld. Als moedigste vrouw van haar tijd leeft zij voort in de bekende episode bij de Goejanverwellesluis. De Republiek verkeerde in halven staat van omwenteling. De prinsgezinden hadden het veld moeten ruimen voor de patriotten, bestaande uit aristocraten en democraten. De Stadhouder was half en half uit Holland gevlucht en vertoefde te Amersfoort, niet wetend wat te doen. Wilhelmina zag de toekomst van haar zonen bedreigd en toen de prins eindelijk zijn krachtige, voortvarende vrouw om raad vroeg, meende zij, dat de hoop der prinsgezinden. het best verlevendigd zou kunnen worden, als het stadhouderlijk gezin onvervaard naar Den Haag terugkeerde. Van zoo'n stout besluit wilde de prins echter niets weten en hij ried zijn vrouw een dergelijke vermetelheid af. „Weet gij iets beters", vroeg zij, en toen de prins niets wist, was haar besluit genomen. „Ik ben bereid uwe plannen te steunen, maar als gij er geene hebt, moet gij de mijne volgen". De verdere geschiedenis is bekend. De prinses drong door tot de Goejanverwellesluis, waar de patriotten die lucht van de onderneming gekregen hadden, haar tegenhielden en beleefd maar beslist tot den terugtocht dwongen. Men weet, dat de koning van Pruisen door het zenden van een leger de beleediging van zijn zuster gewroken heeft, en dat de patriottische helden voor de Pruisen dadelijk op de vlucht sloegen en dat de Pruisen toen nog het stadhouderlijk gezin in oude glorie herstelden. Ernstiger tijden kwamen echter spoedig, toen in 1794 de Franschen en Bataven (naar Frankrijk na de restauratie van het Stadhouderlijk gezag uitgeweken Nederlanders) ons land binnenvielen en weldra het heele land overstroomden. Er restte voor het stadhouderlijk gezin geen andere keus dan de vlucht naar Engeland. Er blijft ons, schreef de prinses aan haar dochter, niets anders over dan te Scheveningen ons fortuin te zoeken op een pinkje. Dit geschiedde 17 Januari 1795. Prinses Wilhelmina vertrok met de erfprinses en haar jongste zoontje, den tweejarigen „Wimpje", zooals hij in den volksmond heette. De Stadhouder en zijn beide zonen Willem en Frederik deden de droeve stoet uitgeleide. Vlak bij Scheveningen kwamen eenige met Oranje getooide visschers de prinselijke rijtuigen tegemoet en schaarden zich als een eerewacht er om heen. Klagend en dof klepte de kerkklok — aldus beschrijft Johanna Naber in haar mooie boek: De Vorstinnen van het Huis van Oranje-Nassau, het aangrijpend oogenblik — over de dikbesneeuwde duinen, maar de schare richtte ditmaal hare schreden het bedehuis voorbij, naar het strand, om met weemoedige aan- Anna van Hannover, Gemalin van Willem IV ,, De gouvernante." doening getuige te zijn van het ongewone schouwspel op de breede wateren. Langzaam daalden de hofkoetsen de duinhelling af tot waar de pink van Michiel de Heyer lag, wiens boot voor de vorstelijke vrouwen was bestemd. Met vasten tred verliet prinses Wilhelmina het rijtuig en liet eenige oogenblikken, in diep nadenken verzonken, hare oogen weiden over de onmetelijke zee, over het met ijsschollen bedekte strand en over de plompe bomschuiten, die gereed lagen om haar en de haren weg te voeren. Toen keerde zij zich om, nam haren kleinzoon van den arm zijner verzorgster, alsof zij dien schat der toekomst aan niemand toevertrouwde en stapte met hare schoondochter in de gereedliggende boot, om naar de voor haar bestemde pink te roeien. De gespierde armen van Michiel de Heyer tilden daar de beide vorstinnen en het kind aan boord; eenige hofdames volgden op de andere pinken en weldra staken twaalf bomschuiten in zee.... De zeer koude overtocht duurde negen en twintig uren. 24 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. In de ballingschap had Wilhelmina maar één doel: herstel van het Oranjehuis en de toekomst van zoon en kleinzoon en zij versaagde niet, al volgde ramp op ramp. Haar geliefde zoon Frederik, reeds op 24-jarigen leeftijd opperbevelhebber van het leger in Italië, stierf te Padua aan de koorts; de Bataafsche Republiek werd door Napoleon's leger onder den voet geloopen en weldra uit de rij der natie's geschrapt. Wilhelmina wanhoopte niet en zij maakte de laatste Oranjegoederen te gelde, om in Duitschland een Bevrijdingscorps van gevluchte Hollanders tot stand te brengen.(Het Hollandsch Legioen van Oranje). Bij alles kwam nog de dood van haar gemaal op 9 April 1806. Toch is de prinses-weduwe van Oranje niet door gewapende macht naar Den Haag teruggebracht. Na Napoleon's nederlaag te Leipzig zette de Prins van Oranje 30 November 1813, met uitbundige geestdrift begroet, te Scheveningen den voet aan wal en 2 dagen later werd hij tot Souvereine Vorst der Nederlanden uitgeroepen. Wilhelmina vernam de blijde tijding te Berlijn en op /erzoek van haar zoon maakte zij reeds 14 Januari 1814 den algemeenen dank- en bededag te 's-Gravenhage mee. Zij werd door het volk allerhartelijkst ontvangen en mét duizenden kreten van Willemijntje begroet; men trok haar rijtuig van het Bezuidenhout Prederika Louise Wilhelmina van Pruisen Gemalin van Stadhouder Willem V ,,Willemijn." naar de voor haar bestemde woning op het Plein (thans Rijksarchief). En twee jaren later mocht zij nog een gloriedag des levens meemaken, toen haar geliefde kleinzoon (Wimpie) door zijn heldhaftig optreden als Prins van Oranje te Quatre Bras den slag bij Water loo mogelijk maakte. In den zomer van 1820 is zij op Het Loo, tot het laatste toe, vrede stichtend tusschen den koning en den kroonprins, die in politiek inzicht menigmaal verschilden, overleden. Nederland's eerste Koningin heeft ook den naam Wilhelmina gedragen. Zij was Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen, nicht en schoondochter van Willemijn en dus ook een Hohenzollern. In de geschiedenis van Willemijn hebben wij tegelijk reeds een stuk van Wilhelmina's geschiedenis.gehad. Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen, onze eerste Koningin. Als vrouw van Willem V's zoon maakte zij de diepe vernedering van het Oranjehuis mee. Ook zij moest over de woeste baren vluchten naar Engeland; ook zij bracht jaren in ballingschap door; ook zij mocht het schitterend herstel der Oranje's beleven en als eerste koningin onzen troon sieren. Maar verder gaat de overeenkomst niet. Koningin Wilhelmina is in de eerste plaats een koningin der binnenkamer geweest. Willemijn — we hebben het gezien — stond naast een weifelenden zwakken man en op een oogenblik nam zij zelfs de stadhouderlijke teugels in haar hand. Zij was de dappere strijdster voor Oranje midden op de wereldmarkt, zij zag er zelfs niet tegen op, in den vreemde soldaten te werven en een Oranje-vrijcorps op de been te brengen; Koningin Wilhelmina had naast zich onzen krachtigen Willem I, den dapperen krijgsman, die alleen wel het Roer van Staat kon voeren, en enkel aan zijn vrouw vroeg de kracht en bemoediging, welke sterke mannen zoo dikwijls in den huiselijken kring hebben opgedaan. Die heeft ze hem rijkelijk in den zes-en-veertig-jarigen echt geschonken. Koningin Wilhelmina is, volgens den historieschrijver, onvergelijkelijk zachtmoedig en goed geweest. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 25 Den eersten October 1791 is het huwelijk tusschen Willem en Wilhelmina met grooten praal te Berlijn voltrokken en 6 December 1792 werd Willem Frederik George Lodewijk, die de held van Waterloo en later onze Willem II zou worden, geboren. Onvergelijkelijk zachtmoedig en goed, niet alleen voor haar gezin, maar ook voor haar volk. Geven was baar lust. Zij gaf alles weg. Nog weinige weken voor haar dood moest zij bekennen: „Ik heb nu alles uitgedeeld waarover ik beschikken kon, maar ik hoop weldra weder te ontvangen en dan zal ik opnieuw zorgen." Omdat ze zoo makkelijk van tijdelijke dingen afstand Anna Paulowna, Gemalin van Koning Willem II (*) kon doen, heeft zij het ook zonder morren verdragen, dat haar koninkrijk door den afval der Belgen, tot de helft werd verkleind. Dat haar beide zonen, Willem en Frederik uit den krijg behouden terugkeerden, was haar veel meer waard. Typeerend voor onze eerste koningin is, dat in de dagen van den hartstochtelijksten partijstrijd, tijdens de crisis met België, toen laster het hoofd van Willem I overstelpte, niemand het gewaagd heeft, onze koningin in dien strijd te betrekken. „Voor haar reine vrouwelijkheid, haar deugdzame levenswijze, kruipt, zegt Johanna Naber, de laster terug, zooals in de oude Christensage de demon terugkruipt voor de heerlijkheid van een kruisbeeld". (*) Aan dit portret is een zeer bijzondere herinnering verbonden In de hart-figuur links leest men de woorden: „Plütot une cabine avec mon Guillaume que de souscire au deshonneur". Toen Kroonprins Willem, haar gemaal, uit Brussel kwam, om zijn vader voor te stellen, de Belgen te verzoenen door een administratieve scheiding toe te staan, wilde de verbolgen Koning zijn zoon zelfs niet zien. Deze ontving die tijding te Willemstad. Hij nam toen zijn intrek in een arbeiderswoning aldaar. Anna Paulowna ijlde ook derwaarts om de ballingschap met haar geliefden man te deelen. Als een heilige is Koningin Wilhelmina beweend, toen eindelijk 12 October 1837 de dood haar uit haar zoo fel bewogen leven verloste en het dankbare volk heeft baar eerbiedig ter ruste gelegd in de grafkelder te Delft, en het heeft zijn liefde, die het op het laatst niet meer onverdeeld aan Willem I wilde geven, overgebracht op haar beide zonen: den aller hart veroverenden Willem II en den menschlievenden Prins Frederik, die deze deugden van hun moeder hadden geërfd. Een Czarendochter, een Keizerlijke Hoogheid is in Anna Paulowna, de dochter van Czaar Paul, grootvorstin van Rusland, voor korten tijd Nederland's tweede koningin geweest. Men kan zich geen grooter contrast denken dan dat tusschen onze eerste en onze tweede koningin. In den zomer van 1816 kwam Anna Paulowna hier aan de zijde van den populairen Prins van Oranje, die het hart van Alexander's trotsche zuster had weten te veroveren. Wij weten weinig van Anna Paulowna, want de archieven bewaren nog hun geheimen. We kunnen slechts gissen en vragen. De Russin bleef Russin. Zij had haar eigen domein Buitenrust aan den Scheveningschen weg. Het is thans verdwenen met de Russische kapel, haar kapel, want Arma Paulowna bleef ook baar eigen godsdienst trouw. De Prins van Oranje heeft 29 Februari 1816 de Russische grootvorstin gehuwd. Het huwelijk had met onvprfSelijkelüke praal olaats. Weken lang duurde de bruiloft en ook na het huwelijk zag de jonge vrouw er blijkbaar tegen op, haar gemaal naar het onbekende land te volgen. Pas 22 Augustus hield het kroonprinselijk paar zijn intree in Nederland, met onbeschrijflijke vreugde door het volk ontvangen. Het jonge paar vestigde zich te Brussel, waar 19 Februari 1817, tot geestdriftige vreugde der natie, een Prins van Oranje, later Willem III geboren werd. Op Soestdijk werden vervolgens nog geboren Prins Alexander 2 Augustus 1818, Prins Hendrik 13 Juni 1820 en Prinses Sophie 8 April 1824. Koningin Anna Paulowna heeft de herinnering achtergelaten aan de groote waardigheid en praal, waarmee zij haar koninklijke taak vervulde en aan de voorbeeldige trouw, waarmee zij de gewonden uit den Belgischen Opstand verpleegde. Haar koninginne-glans heeft maar kort geduurd. Van 1840—1849 heeft zij op den troon van Nederland gezeten. Na Willem's dood trok zij zich, doende vele goede werken, op Buitenrust terug, waar zij 1 Maart 1865, zeventig jaar oud, overleed. Anna Paulowna is nooit populair geweest. Er bleef altijd een eerbiedige afstand tusschen koningin en volk, dat om zeer verklaarbare redenen elkaar niet begrijpen kon. Maar dat deze Russische prinses, geboren en opgevoed in een Czaren-milieu en onder Russische toestanden, een echte Oranje werd, heeft ze bewezen door haar blijven in ons kleine landje, toen haar rol was uitgespeeld en vooral in de wijze, waarop zij haar kinderen, bovenal de populaire prinses Sophie, later grootvorstin van Saksen-Weimar, opvoedde tot een echt Nederlandsche vrouw en tot een propagandiste voor Oranje in den vreemde. 26 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. Hoe 'n echte Oranje de grootvorstin werd, blijkt misschien het beste uit haar lijfspreuk: „ II faut agir, en parlant le moins possible". Wie denkt niet bij deze woorden aan Willem de Zwijger?' Zoo ongenaakbaar voor het volk Aima Paulowna is geweest, zoo toegankelijk was Sophie Frederika Mathilda, Prinses van Wurtemberg, Nederlands derde Koningin en eerste gemalin van Willem III, de schitterendste van onze koninginnen door gaven van hoofd en hart, even majestueus als schoon. Koningin Sophie kent nog ieder en ieder weet te vertellen van haar schoonheid, goedheid en geleerdheid. De Koningin van Holland was ver over de grenzen bekend. Koningin Sophie. Den 18en Juni 1839, op den gedenkdag van Waterloo, zijn Prins Willem en Prinses Sophie in den echt verbonden en 16 Juli deed het jonge paar zijn triomftocht door Nederland. Het betrok een woning op het Plein (thans Rijksarchief), en het bleef daar tot Koning Willem I de teugels van het bewind neerlegde (7 October 1840). Toen dit gebeurde, spartelde al een erfprinsje in zijn wiegje op het Plein (4 September 1840.) Den 15den September 1843 werd prins Maurits geboren.' Tien gelukkige jaren volgden, gekroond door de plechtige inhuldiging van koning Willem III, 12 Mei 1849, in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Johanna Naber beschrijft dit oogenblik aldus„Eenige uren daarna betrad Koningin Sophie der Nederlanden naast haren gemaal, hare beide zonen Willem en Maurits aan de hand houdende, het balcon van het paleis.... Geen einde scheen er te komen aan het gejubel, waarmede het vorstelijk gezin begroet werd. Daar stond zij, koningin Sophie, in het schoonste oogenblik van haar leven, zooals zij zich hét liefste toonde aan haar volk, hare twee bloeiende knapen aan de hand." Goddank dat het den mensch niet is gegund, een blik in de toekomst te slaan! Hoe zou dat vreugdegeschal verstomd zijn, zoo men het onheil gekend had, dat daar boven die koninklijke hoofden zweefde". Reeds een jaar later stierf prins Maurits, maar 25 Augustus 1851 kwam prins Alexander zijn moeder troosten over het verlies. Koningin Sophie 'heeft haar kinderen voorbeeldig opgevoed. Bij al haar deugden was zij in de eerste plaats moeder. Haar kinderen gingen altijd mee op reis; zij leidde ook hun wetenschappelijke opvoeding. Prins Willem en Alexander bezochten op haar uitdrukkelijken wensch als gewone studenten de Leidsche Hoogeschool. Bij de talrijke bezoeken van geleerden (Motley, Ranke, lord Napier, lord Clarendon e.a.) aan het Huis ten Bosch, Sophie's lievelingsverblijf, moesten de kinderen altijd een poos binnenkomen. In de wetenschappelijke kringen van haar tijd, was koningin Sophie een zeer bekende figuur. Of zij diplomatieken invloed heeft kunnen uitoefenen? Zeker is, dat keizer Napoleon een jeugdvriend van haar was, en dat die vriendschap altijd is blijven bestaan, ook toen de keizer alles en alles had verloren Merkwaardig juist heeft zij den keizer op zijn fouten gewezen en bij niet verbetering daarvan zijn ondergang voorspeld. Johanna Naber schrijft over haar diplomatiek talent o.a.: „Waarlijk zoo het de Wurtembergsche prinses gegeven ware, alleen-heerscheres te worden van een groot rijk, zij zou niet minder roemrijke regeeringstalenten hebben ontwikkeld, dan Katherina de Groote van Rusland, wier in talenten waardige achterkleindochter zij was". Toch heeft zij in een streng constitutioneel land nimmer politieken aanstoot gegeven en waar zij het politiek en diplomatiek niet kon, is zij haar volk voorgegaan in weldadigheid en kunstzin. Tot 1874, het zilveren kroningsfeest, heeft koningin Sophie's gelukster hoog aan den hemel geschitterd. Daarna trad snelle daling in, een wreede verwoestende ziekte maakte 3 Juni 1875 een eind aan haar schitterend leven. Uit de Oranjezaal van het Huis ten Bosch is zij door haar weenend volk grafwaarts gedragen naar de Prinsestad. Aller hart wist koningin Sophie te veroveren, behalve, men weet het, één hart. 't Is de schaduw op dit vlekloos leven geweest. Niet aan ons is het uit te maken, waar de schuld lag, dat Koningin Sophie en Koning Willem III als man en vrouw niet gelukkig zijn geweest. De dood heeft haar veel leed bespaard. Zij heeft niet behoeven te beleven, wat Koning Willem den rug boog, den dood der beide prinsen, Oranje's en Nederland's hoop. Voor haar, die onder schier bovenmenschelijke omstandigheden den voor goed dood gewaanden Oranjestam opnieuw ontbotten deed, bewaren we een afzonderlijk artikel. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 27 KONINGIN EMMA. In en met Koningin Emma komen we weer tot een stuk Oranje-geschiedenis, zóó wonderlijk, zóó vol verrassing, zóo vol nood en redding, dat den geschiedschrijver de 'huiver van het wonder door het lichaam trilt en hij het verstaat, dat de geloovige met eerbiedigen schroom wijst op een geheimzinnig contact tusschen God en het Oranjehuis. Al 62 jaar was Willem III, toen hij naar Arolsen ging om te trachten weer wat zon in zijn huis en wat gezelligheid aan zijn haard te brengen. Op het slot aldaar woonden George Victor en Helena van Nassau met hun zoon en vijf dochters, 't Was een gelukkig gezin en de kinderen zijn eikaars beste vrienden in het leven gebleven. Men heeft het wel eens — vrij onkiesch intusschen weegredenen dan materieele won, .is in de ruim tien huwelijksjaren overtuigend gebleken. Ooggetuigen uit die dagen verzekeren, dat de koning weer jong werd, onder den invloed van zijn levenslustige en verstandige bruid. Adelheid Emma Wilhelmina Theresia, prinses van Waldeck Pyrmont, is de eerste, die als koningsbruid binnen onze landpalen kwam, nadat zij Januari 1879 te Arolsen met Koning Willem III in den echt was verbonden. Zij had hier een hartelijk onthaal en men gunde den koning jeugd en vroolijkheid aan den haard, maar verder ging eigenlijk de belangstelling niet. Men had nog den kroonprins en prins Alexander. Koningin Emma zou slechts een voorbijgaande plaats — dacht men — innemen op den troon van Nederland. En blij- Koningin Emma. — voorgesteld, dat prinses Emma een arm, onaanzienlijk prinsesje was en dat zij vooral het materieele aanzag, toen de rijke Koning van Nederland haar hand vroeg. Die stemmen moesten wel zwijgen, toen ze zagen, wat koningin Emma als gemalin en moeder deed, maar wij willen er toch nog eens op wijzen, dat hef geslacht der Waldeck's een zeer oud geslacht is, maar weinig jonger dan de Oranjes, dat de Waldeck's al dienden in de legers van Maurits en Frederik Hendrik en dat die Waldeck's in onzen bevrijdingskrijg hun bloed hebben gestort op Nederlandschen grond. Steeds hebben er nauwe vriendschapsbanden tusschen Waldeck en Oranje bestaan en de koning kwam dan ook als een bekende en gaarne geziene gast te Arolsen. Dat de koning prinses Emma door andere be- der, veel blijder zou men geweest zijn, indien de Prins van Oranje een bruid naar de lage landen had gevoerd. Stralend deed Koningin Emma haar intocht, maar reeds zes maanden later trof het Oranjehuis een der vreeselijkste slagen in zijn heele geschiedenis. Uit Parijs kwam de ontzettende mare, dat Nederlands hoop, de Kroonprins, de ridderlijke Willem, lievelingszoon van den koning, was gevallen. Men had alleen nog maar over den ziekelijken, somberen, eenzelvigen prins Alexander. Hoe geheel anders ging men toen al de jonge vrouw beschouwen, die het middelpunt was geworden van een nieuw koninklijk gezin, dat altijd bij elkaar was, overal tezamen werd gezien. Tot hooge spanning klom de belangstelling, toen het haast ongeloofeiijke, toen dat 28 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. waar niemand op durfde hopen, werkelijkheid zou worden, toen men mocht verwachten: een nieuwen Oranjetelg. In het hoofdstuk over Koningin Wilhelmina hebben wij de spanning, de aanvankelijke teleurstelling en de geestdriftige blijdschap beschreven, toen 31 Augustus 1880 Prinses Wilhelmina het levenslicht zag. Vier iaar later stierf Prins Alexander. Nederland had toen nog een snel ouder wordenden koning, een jonge koningin en een kind-prinses, dat minderjarig niet zou mogen regeeren en daarom was de Oranjeklant niet gerust, voor een wet op het regentschap was gemaakt en 2 Augustus 1884 in het Staatsblad was afgekondigd, dat „voor het geval van minderjarigheid van een troonopvolger op het tijdstip zijner komst od den troon, tot Regentes van het Koninkrijk werd benoemd Koningin Emma der Nederlanden". De teere, aandoenlijk-mooie geschiedenis van Nederland's Moeder en Kind hebben de ouderen onder ons van begin tot einde meegemaakt. Anders dan van Amalia van Solms, anders dan van Willemijn is Emma's taak geweest. Er bestond geen Statenpartii meer, er was geen politieke groep van beteekenis, die den band tusschen Oranje en Nederland wilde doorsnüden, maar wel had de populariteit van het Huis geleden. .. hoe heeft Koningin Emma die door Inar kind weten terug te winnen. Daarbij bleef zij zelf altijd op de tweede, en als het kon, op de derde plaats. Zou wel ooit een Regentes zóó het toonbeeld van absolute zelfverloochening zijn geweest als zij? Johanna Naber noemt ook prinses Wilhelmina een „Kind van Staat", goed opgemerkt, want hoe fijn wist Koningin Emma telkens en telkens te laten voelen, dat haar kind ons kind was. In de binnenkamer deed zij haar voortreffelijk opvoedingswerk, maar telkens mochten wij het resultaat zien, als zii de Prinses onder het volk bracht. Tk heb het reeds gezegd: In onze jonge jaren was het Prinsesje ons hoogstgeplaatst zusje pt\ onze zusjes zanikten moeder het hoofd suf over Wilhelmina-jurken en Prinsesjes verjaardag was voor heel Jong-Nederland een bijzondere feestdag. Wat wij begrepen van het Prinsesje, dat begrepen onze moeders van de Regentes, zij hebben haar bewonderd in steeds toenemende mate. Zij zagen in de Prinses uit het kleine Duitsche staatje de ecbt-Nederlandsche Moeder groeien. Dat begrip kent rang noch stand en daardoor is het gekomen, dat het geringste sloof-moedertje en de hoogstgeolaatste matrone beiden de opvoeding van Koningin Emma konden volgen, begrijpen en waardeeren. Door de moeders in de eerste olaats. die hun kroost altijd maar weer vertelden van het Prinsesje, dat buitenwonend lid van tallooze gezinnen werd, heeft Moeder Emma haar dochter tot Nederland's oogappel gemaakt. Naast die opvoeding heeft Koningin Emma nog zooveel moeilijk werk te doen gehad. Men weet het. Zij heeft ook een zeer zware verplegingstaak gehad. Toen de koning nauwelijks 70 jaren geworden was, openbaarden zich de teekenen van een pijnlijke, wreede nierziekte, die telkens ook den geest omsluierde. Een eerzuchtige gemalin zou dadelijk de Wet van 2 Augustus 1884 hebben toegepast. Koningin Emma niet, zij gaf liever den Vice-President van den Raad van State het recht van teekenen en pas toen er geen hoop meer was, deed zij 14 November 1890 de reis naar Den Haag naar de Staten-Generaal, om het regentschap te aanvaarden. Onmiddellijk keerde zij weer naar Het Loo terug, om haar verpleegsterstaak bij den doodelijk zieken gemaal voort te zetten. Slechts eenige dagen heeft Koningin Emma Tn naam des Konings geregeerd, want reeds 23 November 1890 blies Willem III op Het Loo den laatsten adem uit. 8 December aanvaardde de Koningin-Weduwe In naam der Koningin de regeering. Acht jaren heeft zij die taak onder moeilijke politieke omstandigheden als een echt constitutioneel vorstin waargenomen, d.w.z. met volkomen eerbiediging van den wil des volks. Nooit, neen nooit is er ook maar één stem opgegaan, die de Regentes durfde beschuldigen, het belang van Huis of Kind boven het Volksbelang te hebben gesteld. In de acht jaren van het regentschap zijn vier kabinetten opgetreden; werd de kwestie der kiesrechtuitbreiding door een op bevel der Regentes nieuw gekozen Staten-Generaal opgelost. De Regentes bleef steeds staan boven de partijen. De Lombok-expeditie en de afval van Toekoe Oemar hadden plaats onder Emma's regentschap. „Tn al die moeilijke verwikkelingen, zegt Johanna Naber en wij zeggen het haar van harte na, wist Koningin Emma steeds door hare tactvolle sympathiebetuigingen voor Leger en Vloot, door haar milde giften waar het gold den nood van gewonden en van familiebetrekkingen van gesneuvelden te lenigen, door haar liefdevolle deelneming in leed en smart, aller harten te winnen en door haar vrouwelijk, verstandig optreden den band te versterken en steeds enger toe te halen, die Leger en Vloot immer aan het Oranjehuis hebben verbonden". De verbetering van het Belastingwezen onder minister N. G. Pierson, de herziening der Hinderwet, de Arbeidswet en de Veiligheidswet kwam mede onder het Regentschap tot stand. Als groot oeconomisch werk noemen wij nog de ingebruikneming van het Merwedekanaal, de opening der Regentessesluis te IJmuiden, een waterbouwkundig monument van den eersten rang, de opening der Visschershaven te IJmuiden en het ontwerpen van een Visschershaven te Scheveningen. Tn naam der Koningin geschiedde dit alles en nooit hebben naam en werkelijkheid beter geklopt. De Regentes bleef, waar ze maar kon, oo den achtergrond. Schitterender voorbeeld van moederlijke zelfverloochening, we zeiden het reeds, sierde nooit Nederland's troon. Maar ook als weldadige landsvrouwe zal koningin Emma voortleven. Gaf zij niet het heerlijk goed OranjeNassau Oord door haar gemaal haar ten geschenke gegeven, voor de veroleging van tuberculeuzen en voegde zij bij het geschenk niet de feestgave, haar bij het 25jarig jubileum 1904 door het volk vereerd? De Emmabloem herinnert ons elk jaar aan deze mooie daad. Bij dat jubileum heeft Koningin Wilhelmina onder instemming van Nederland's dankbare volk getuigd: „Wij weten allen, dat het 25 jaren van zegen waren voor het Nederlandsche volk. Wij weten, hoe U steeds wist in dagen van vreugde U te verblijden met de blijden en in dagen van smart mede te lijden met de treurenden". Ja, dat weten wij Koningin Emma, dat weten wij, nu gij 67 jaar geworden zijt, nog weer beter dan toen en DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 29 alwie in Nederland aan God gelooft, dankt den Almachtige voor uw bezit en smeekt God om verlenging uws levens, want gij hebt in uw leven de beste tradities van het Oranje-huis als in een kaleidoscoop ons weer voor oogen gevoerd en doen hervoelen wat het Verbond van Oranje en Nederland beteekent. Gij hebt het Koninginneschap en het Moederschap beide ten hoogsten top gevoerd, voorbeeldige Koningin-Moeder en wij gelooven het met Professor Blok, dat uw leven en streven den grooten stoot gaf tot de verheffing van de positie der vrouw in Nederland. Koningin Emma wij brengen U onzen eerbiedigen dank en eerbiedigen groet. Het stemt zoo tot voldoening als in deze wereld toewijding en plichtsbetrachting worden beloond. Een heerlijk uur van loon heeft de Regentes mogen beleven, toen zij 7 September 1898 in de rijkversierde Nieuwe Kerk te Amsterdam, in tegenwoordigheid van vréémde vorsten en gezanten, Indische prinsen en het Nederlandsche Volk, haar Dochter mocht overdragen aan de Natie, toen onze stralende Koningin den eed op de Grondwet aflegde en onder ademlooze stilte, met een stem die klonk als muziek, die allen, die haar hoorden tot in de ziel roerde, de eerste Troonrede uitsprak, waarover Binnenland en Buitenland zich om strijd in blijdschap verbaasden. Mijne Heeren, Leden der Staten-Generaal — zoo sprak Koningin Wilhelmina — reeds op jeugdigen leeftijd heeft God Mij door het overlijden van Mijnen onvergetelijken Vader geroepen tot den Troon, dien Ik onder het zoo wijze en zegenrijke Regentschap Mijner innig geliefde Moeder beklom. Na de vervulling van Mijn achttiende levensjaar, heb Ik de regeering aanvaard; Mijne proclamatie heeft dit aan Mijn dierbaar Volk bekend gemaakt. Thans is de ure gekomen, waarin Ik Mij te midden van Mijne getrouwe Staten-Generaal, onder de aanroeping van Gods Heiligen Naam, zal verbinden aan het Nederlandsche Volk tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden. Zoo bevestig Ik heden den hechten band, die tusschen Mij en Mijn Volk bestaat en wordt het aloude Verbond tusschen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is Mijne roeping, schoon dé taak, die God op Mijne schouders heeft gelegd. Ik ben gelukkig en dankbaar het Volk van Nederland te mogen regeeren, een volk klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter. Ik acht het een groot voorrecht, dat het Mijn levenstaak en plicht is, al Mijne krachten te wijden aan het welzijn en den bloei van Mijn dierbaar Vaderland. De woorden van Mijnen Beminden Vader maak ik tot de Mijne: Oranje kan nooit, nee nooit genoeg voor Nederland doen. Bij de vervulling van Mijne taak heb ik Uwe hulp en medewerking noodig, Mijne Heeren, Leden der Volksvertegenwoordiging; Ik ben overtuigd, dat Gij Mij die in ruime mate zult yerleenen. Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat Ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer, dat Ik de onafhankelijkheid des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat Ik de algemeene en bijzondere vrijheid en rechten van Mijne onderdanen zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te mijner beschikking stellen, zooals een Koning schuldig is te doen.... Welk een wondermooi leven! Wij drukken op het „wonder", want kan wel iemand uit ons kritieklievend volk één bezwaar inbrengen tegen onze KoninginMoeder? Wij hebben er nooit één gehoord. Neen, het is het heele lange leven gebleven wat Boele van Hensbroek zong: .... de grijze Koning Die heerschte in het land bij der zee Daarheen reed, waar bergen zijn En hij bracht een jong bruideke mee. Die oude grijze Koning, Hij werd zoo mat, hij werd zoo krank; Aan 't leger lachte het dochterkijn En de vrouwe, ze reikte hem medicijn, Veel dagen en maanden lank. Doe stierf de grijze Koning, 't Was bij zijn open graf, Dat met een kus, de vorstenvrouw Den schepter van goud, omfloersd van rouw, Aan het blozende dochterkijn gaf. Het dochterke gaf den gouden, Den waren schepter haar weer. Ach moeder — zei ze — dat gij hem bewaar'! Voor ik groot zal zijn, komt nog menig jaar; Ik ben nog zoo jong en zoo teer. Doe heerschte de Koninginne Al over het land bij der zee; En het zeevolk zingt: Ja, dat blonde kind Het wordt er zoo vurig van ons bemind; Maar.... wij minnen de Koningsvrouw mee. Ja, er is toch wel veranderd. Onze min ontwikkelde zich dcor ervaring tot diepen eerbied en waarachtige hoogachting. Koningin Emma siert de kroon van heil':'\ moederschap. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 35 het maar van het Spaansche juk wilden bevrijden. De droeve Leicester-periode is vrucht van dit streven geweest. "Prins Maurits en Oldebarnevelt verkozen het: help u zelf. Het noemen van den tweeden naam roept weder de herinnering wakker aan een zwarte bladzijde van ons historieboek. De Oranje's hebben geen bekwamer en eerlijker helper voor Nederland's bevrijding naast zich gehad dan Johan van Oldenbarnevelt, en toch is de Advocaat van Holland smadelijk op een schavot gestorven en Prins Maurits heeft het zwaard van den scherprechter niet tegengehouden. Wij gaan hier op dit drama van misverstand — yoorlooper van de tragedie met de Gebroeders De Witt — niet verder in, doch stellen alleen vast, dat Prins Maurits nooit het werk van Nederland's bevrijding zou hebben kunnen voltooien zonder het fenomenale staatsmanswerk van Oldenbarnevelt. Deze vulde onzen grooten veldheer, die heelemaal geen staatsman was, aan. Prins Willem de Tweede. De zoon van Frederik Hendrik en Amalia v. Solms. Ontzaggelijk veel heeft Nederland aan Prins Maurits te danken, die gaandeweg ons land van den vijand heeft bevrijd en aan Spanje's grootste veldheeren — de naam Panna zegt reeds genoeg — zegevierend het hoofd bood. Uit alle landen kwam ten slotte de bloem der jongelingschap in het leger van Maurits de krijgskunst leeren. Maurits is de voor onzen bevrijdingsoorlog geknipte veldheer geweest. Hij liet niets aan het geluk over. Hoewel zijn persoonlijke dapperheid aan het roekelooze grensde, zou hij nooit leger en land aan een a vontuur wagen. Hij voerde den oorlog als een schaakspel. Tot zijn tijd waren de huurlegers meest ongeoefende horden. Maurits voerde met ijzeren hand discipline en vooral exercitie in. Zijn lievelingslectuur bestond in de Romeinsche oorlogsboeken en onze soldaten moesten de oefenschool der Romeinen doormaken. De Fransche Koning Hendrik IV is een van de heel weinigen, die de grootheid van Prins Maurits niet zagen, want de ridderlijke koning hield van den dollen aanval, het vermetele gevecht. Maurits ontweek liever den slag, spaarde zijn soldaten, ontzag de schatkist, als hij op andere manier ook zijn doel bereiken kon. De roemrijke slag bij Nieuwpoort is eigenlijk de eenige veldslag op groote schaal door hem geleverd en hij ging dien aan tegen zijn zin. Men kan niet over Maurits schrijven, zonder zijn oom Willem Lodewijk te noemen, die militair en staatkundig zoo'n grooten invloed op zijn jongen neef heeft uitgeoefend. Beide mannen droegen elkaar een broederlijke genegenheid toe. 't Is ook Willem Lodewijk geweest, die Maurits na lange aarzeling in de rampzalige Contra-Remonstrantsche en Remonstrantschs twisten voor de Contra-Remonstranten deed kiezen, welke keuze een groote rol heeft gespeeld bii den val van Oldenbarnevelt. Onbegrijoelijk blijft het, dat Willem Lodewijk's machtige invloed maar één keer te kort schoot: vergeefs heeft ook hij gepleit voor Oldenbarnevelt's leven. Een gemakkelijk karakter had Maurits niet, en daarom is hij, behalve bij zijn soldaten, eigenlijk nooit populair geweest. Zijn hof was een krijgsmanshof. De militair had er het hoogste woord, de staatsman werd er noode geduld. Krijgskunde, meetkunde en het schaakspel waren zijn liefste bezigheden. Men vertelt, dat hij moeilijk tetfen zijn verlies kon. Als Simon Stevin, met wien hij graag en veel schaakte, de partij verloor, was de stugge Maurits een en al voorkomendheid en liet hij zelf zijn gast uit, maar als Stevin won, moest hij zelf maar zien, hoe hij op straat kwam. Hij was in veel opzichten een eenzame, in zich zelf gekeerde figuur, stijfhoofdig, in den omgang dikwijls ruw, eerzuchtig — van het buigzame, innemende, inschikkelijke van zijn vader had hij niets — maar op zijn manier heeft hij Nederland even lief gehad als zijn vader en hij heeft zijn heele wezen aan Nederland's zaak gewijd. Dat er diep in hem ook zachtere gevoelens — al bleef hij uit afkeer ongehuwd — leefden, wordt bewezen door den grooten invloed, welken zijn hoogstbeschaafde, teer-gevoelige stiefmoeder Louise de Coligny op hem had en door zijn zorg voor den veel jongeren stiefbroer Frederik Hendrik Hij heeft dien op alle manieren vooruitgeholpen en den grondslag oelegd voor het schitterende tijdperk van den Stedenbedwinger. Het Nederlandsche Volk heeft den veldheer Maurits op de handen gedragen en had Maurits souvereine macht voor zijn Huis begeerd, hij zou haar hebben gekregen. Maurits heeft dat nooit begeerd, misschien ook wel, omdat hij feitelijk, hoewel Stadhouder en dienaar der Staten, de oopermacht bezat. Een pijnlijke, sleepende ziekte heeft in 1625 den 36 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. grooten veldheer ten grave gebracht, maar zijn werk zal eeuwig voortleven in de dankbare herinnering van het Nederlandsche Volk.Juist in de jaren 1588—1598 ligt Maurits' groote werk. Laat Fruin nog eens zeggen, wat Prins Maurits voor ons heeft gedaan . ,,In geen twintig jaren — schrijft Fruin — had de kans ooit hachelijker gestaan. Minachting voor de regeering bij het volk, tweedracht der regenten onderling, verwarring en uitputting der financiën, muiterij onder het krijgsvolk, volslagen gemis aan beproefde veldheeren: zóó was de toestand der Republiek bij het begin van het jaar 1588. En tien jaar later? Hoe is alles veranderd! De noordelijke gewesten, de roemrijke Zeven, zijn voor goed bevrijd, voorspoedig te land en ter zee; de regeering is eensgezind en door het volk geëerbiedigd; het leger volgzaam en uitmuntend aangevoerd; de schatkist voortdurend gevuld door gewillig opgebrachte belasting. Spanje daarentegen, dat zich reeds meester had gewaand van de muitende geWesten, is moe gestreden en uitgeput en weet geen ander middel, om niet al de Nederlanden te verliezen, dan ze als zelfstandigen staat af te scheiden van de Spaansche monarchie". Dat heeft Prins Maurits, dat heeft... . Johan van Oldenbarnevelt voor het Nederlandsche Volk gedaan. Frederik Hendrik heeft het bevrijdingswerk voltooid, den roemrijken vrede van Munster in 1648 bedongen. Hij schittert in onze historie als de Stedenbedwinger. Ijverig leerling en geestdriftig bewonderaar van broeder Maurits leerde hij de krijgskunde in Maurits' legerkamp. Hoe hij de beste gave — vooral die voor het voortbestaan van hét Oranjehuis —- uit broeders hand ontving, Amalia van Solms, hebben we reeds verteld. In Frederik Hendrik wordt in vele opzichten Je herinnering aan den grooten Vader weer wakker. Dapper en bekwaam krijgsman en als zoodanig Maurits' evenknie, zet hij 's Zwijgers traditie voort door kloek staatsmansbeleid en alle harten veroverende inne¬ mendheid. Prins Willem I legde den grondslag voor onze bevrijding, Prins Maurits bracht haar militair tot stand en gaf aan het Staatsche leger wereldroem, Frederik Hendrik heeft de rijkdom en kunst van de Republiek der Vereenigde Nederlanden voor het verbaasde oog der wereld uitgestald. Hij maakte den Haag tot een centrum van internationale rijkdom, kunst en wetenschap. Het Hof kon tegen de schitterendste en oudste hoven van Europa op. De Nederlanden speelden onder zijn bewind een leidende rol in de wereld, en aan zijn Huis bezorgde hij door het huwelijk van zijn zoon Willem II met Maria Stuart I koninklijke glorie. „Het prinselijk Hof in den Haag was omstreeks 1640 meer en meer — schrijft Blok — een der aanzienlijkste en schitterendste hoven van Europa, een leerschool voor hovelingen en jonge vorstenzonen gelijk het leger der Staten onder de beroemde leiders reeds sedert het begin der eeuw een leerschool voor veldheeren en krijgslieden van hooger en lager rang was geweest. De Duitsche vorsten en edelen, de Fransche en Engelsche, Zweedsche en Deensche grooten, zonden er hun zonen heen om te leeren wat er voor een edelman te leeren viel". Ziedaar in het kort het werk van de drie eerste Prinsen van Oranje. In tachtig jaar maakten zij van het Spaansche wingewest, arm, onderdrukt, uitgezogen en tot ondergang meermalen gedoemd, een rijke, zegevierende, door handel, nijverheid en kunst uitblinkende machtige republiek, die honderd jaren aaneen een vooraanstaande rol in de wereld ging spelen. Wie kan er in de annalen der volken een tweede zoo in alles singuliere geschiedenis aanwijzen? De Maccabeeën van den Ouden Tijd rijn door onze Maccabeeën overtroffen en daarom zij onze innige bede: Nederland gerake nooit zonder Oranje, want het is Nederland zonder dat Huis nooit lang goed gegaan. Zij behooren bij elkaar als lichaam en geest en als geest en lichaam. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 37 Stadhouder-Koning Willem III. Men kan moeilijk de geschiedenis van Willem III lezen, zonder te denken aan dien ouden psalm Davids, waarin het gaat om den steen, welke door de tempelbouwers was verworpen, maar door Jahweh zelf tot hoeksteen werd verkoren. Vaderloos reeds bij de geboorte, ontvangen in een rouwkamer, in een wieg met zwart laken bekleed, ontvangen door een moedertje, haast nog kind, van Holland en al het Hollandsche afkeerig, Engelsche van top tot teen (voelend alles voor het geslacht der Stuarts en niets voor het Huis van Oranje) kwam de zoon van Willem II en Maria Stuart I in de wereld en tegelijk in een wereld, welke over zijn komst zich maar zeer matig verheugde. Neen, het lot lachte dezen Oranje-telg niet toe, al had Amalia van Solms, de kranige grootmoeder, dadelijk hare gedachten, die zeker op dat oogenblik verschilden van de meeste der tijdgenooten. Eenzaam is hij in de wereld gekomen, eenzaam heeft hij de meeste jaren van zijn leven in haar vertoefd. De sombere jeugd van het Kind van Staat is bekend. Een stiefkind is hij geweest in de volle ongunstige beteekenis van het woord, en als de gehaatste van alle gehate stiefvaders heeft Johan de Witt dit jonge leven verbitterd. De tot Stadhouder verheven Prins heeft deze haat in een oogenblik, toen voor edelmoedigheid alle reden scheen, niet kunnen overwinnen. Het is een vlek op dit Oranjeleven, dat het den ge¬ vallen raadpensionaris steun, neen slechts het getuigen van de waarheid weigerde. Wat nog erger is, de Prins heeft de moordenaars straffeloos gelaten, ja zelfs nog beloond. Dank zij de historische navorschinrf van Blok, Japikse, Fruin e.a. zien wij het conflict Oranje-De Witt thans heel anders. Het onderzoek heeft een verzoenend licht geworpen op twee van de allergrootste figuren uit onze geschiedenis en wij begrijpen volkomen, waarom Amalia van Solms, de Oranjevrouwe in merg en been, Johan de Witt niet haten kon. Wij weten nu, dat beide mannen voor de grootheid van ons land eerlijk en dapper hebben gestreden. Het Nederlandsche volk heeft met een standbeeld getracht aan den raadpensionaris goed te maken, wat het tegen hem zoo gruwelijk misdreef en onze Koningin heeft de onthulling van dit beeld bijgewoond. Dit is een boetedoening geweest, die de boetelingen siert. Ja, gelukkige boetedoening, want wij weten nu, dat Johan de Witt het Kind van Staat heeft opgevoed tot een Nederlander in merg en been en dat hij voor een groot deel den degen heeft gesmeed, waarmee Willem van Oranje den Zonnekoning belette, de wereld Fransch te maken. Japikse heeft dit in zijn standaardwerk over Johan de Witt overtuigend aangetoond. Willem III, schrijft o.m. Blok, is een der beste vertegenwoordigers van het hollandsche volkstype uit het groote tijdvak. Energiek, wakker, eerzuchtig, slim, Stadhouder-Koning Willem III. 38 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. vindingrijk, vasthoudend, ruw, onbuigzaam, hard, wantrouwend is hij alles geweest, bovendien zwijgend en teruggetrokken. Ideaal aangelegd was hij allerminst. Zijn geest was in hooge mate positief, afkeerig van bespiegeling, een geest van koel overleg, niet vurig, maar beredeneerd, driftig soms, meestal afgemeten, vasthoudend tot het koppige toe. Zoo schreed de Stadhouder door het leven, weinig mededeelzaam, eenzelvig gelijk hij in zijn sombere jeugd had leeren zijn, met een sterken wil najagend de doeleinden, welker bereiking hij zich had voorgesteld — een grootsche, maar eenzame figuur, meer overweldigend dan aantrekkelijk. Zoo staat zijn hooge gestalte voor ons met het langwerpige, door lange lokken omlijste gelaat, den doordringenden blik, den langen Stuartsneus, de bevelende houding, zwak voorever gebogen, eenvoudig gekleed op het forsche paard. Wij missen in de schets van Blok één voornamen trek en krachtens dit gemis durven wij de bewering: „ideaal aangelegd was hij allerminst" bestrijden. De kracht van Willem van Oranje is geweest zijn diep gewortelde Calvinistische geloofsovertuiging en daarmee onmiddellijk samenhangend zijn hartstochtelijke vrijheidsliefde, goederen van idealen huize. Men beschouwe dit niet verkeerd. Een fanaticus is ook deze Oranje allerminst geweest en van geloofsvervolging was hij even afkeerig als de Zwijger, maar zooals de Zwijger de vrijheid van gelooven wilde handhaven voor het Nederlandsche volk, heeft Willem III dit willen doen voor Europa. Dat was zijn ideaal en daarvcor heeft hij alles opgeofferd, in de eerste plaats zijn persoonlijk geluk en ook betrekkelijk menigmaal de rust en de welvaart van onze Republiek zelf. Willem zag zijn taak breed, ver over nationale grens, niet uit heerschzucht of eerzucht, maar gedrongen door het diepe geloof dat in zijn heldenhart leefde. Ieder weet, dat zijn zitten op den troon van Engeland geen vreugde voor hem was. Hoe snakte hij telkens terug naar zijn Holland, zijn jachtveld en zijn eenvoudig buitengoed, vooral toen zijn aangebeden Maria gestorven was. Niet idealistisch aangelegd was deze man, die — het kwam pas op zijn sterfbed aan aan het licht — op zijn borst in een zijden lapje verborgen den met Maria's haar omwikkelden trouwring droeg. Hij voelde heel goed, dat Engeland „Dutch William" nooit begrepen heeft, hij voelde met groote pijn, dat zijn dierbaar vaderland hem dikwijls niet verstond, maar de man met den ijzersterken geest en het vrouwelijk-zwakke lichaam drceg en verdroeg alles voor zijn ideaal, dat hem inwendige levenswet was en dat hij uitdrukte in die fiere spreuken: Pro Religione et Libertate (voor Godsdienst en Vrijheid) en Je Maintiendrai. De eerste spreuk stond gegrift op de banier van het schip, waarmee hij naar Engeland overstak, om zijn schoonvader van den troon te verjagen. Naar den mensch gesproken, had Willem III een stadhouderlijkkoninklijk leven van rust en weelde kunnen lijden in de Republiek, aangebeden door hoog en laag, maar hij heeft het niet gekund, omdat hij een Godsstem in zich hoorde, die hem dreef verdediger des geloofs en der persoonlijke vrijheid te zijn. Jorissen weet in de nieuwe geschiedenis maar één man, die met Willem III kan wedijveren, waar het !»aat om bevordering van politieke zelfstandigheid en volksontwikkeling. Het is Napoleon, die aan alle volken waarmee hij in aanraking kwam, een nieuwe historie gaf. Maar Napoleon, uitvoerder der Revolutie, is kleiner dan de taak die hij volvoert; hij viel door de beginselen, welke hij verspreidde. Niet alzoo, gaat Jorissen voort, Willem III. Hij daalt niet, maar stijgt met het veld winnen der beginselen, die hij vertegenwoordigt. Hij heeft het beginsel der wet in de plaats van de persoonlijke willekeur doen zegevieren. Telkenmale ondervindt hij de belemmeringen, die er het gevolg van zijn. Maar hij is eerste dienaar van den Staat, hij geeft het voorbeeld van onderwerping. En ofschoon omgeven van verraad en verraders, houdt hij zich niet alleen op den vreemden troon staande, terwijl een Napoleon valt, maar vermeerdert zijn per- Johan Willem Friso. De erfgenaam van Willem III. soonlijk gewicht, het loon voor het vertrouwen, dat hij heeft ingeboezemd en dat hem wederkeerig steunt.' Het beginsel draagt den persoon omhoog en maakt hem machtiger dan zijn voorgangers. Willem III is de representant van het beginsel der legaliteit in de Republiek der Vereenigde Nederlanden en op den troon van Engeland. Tot zoover Jorissen. Had hij zijn beginsel niet boven alles gesteld, Willem van Oranje zou het schitterendste en gemakkelijkste leven, dat een sterveling maar te beurt kan vallen, gehad hebben. Vermoedelijk zou zelfs Lodewijk XIV, zijn groote vijand, hem met rust hebben gelaten. Zeker is, dat hij menige poging deed, om Oranje tot zijn vriend te maken. Willem III is nog meer dan door zijn talenten door zijn roeping boven alle Oranje's uitgedragen, maar van een leien dakje is dit leven allerminst gegaan. In het voor de Republiek bij uitstek gevaarlijke jaar REISBUREAU LINDEMAN DIRECTIE 'S-GRAVENHAGE. 'S-GRAVENHAGE ROTTERDAM * HAARLEM UTRECHT - ARNHEM GRONINGEN - LEEUWARDEN WELTEVREDEN 8 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. zoek. Dommerts, jubelde het toen, het Oranjekindje zeurden om Willemina-jurken en Willemina-hoeden. is er. Hoor maar, God zij geloofd. Haast gemeenzaam werden we, al wisten we niet, dat Toen begrepen we en het heele Roomhuis begreep, een stukje heel mooie, heel oude traditie werd herMen schoolde samen en de menschen telden; eenige nieuwd, een intens samenleven en meeleven met schreven in een boekje, anderen zetten met dadelijk elkaar van Oranje en Nederland, ontboden biljartkrijt streepjes op de groene tafel.Wel- Het Buitenland volgde het sprookje met groote dra wisten we ook de reden van dit gedoe. Jongens, zei belangstelling; het prinsesje aan den oever der zee, tante Ant, als er 50 schoten komen is het een Prinsesje, het fijne poppetje te midden van pofbroekige klompmaar als er 100 komen, dan is het een.... Prins, een loopers, de oogappel der boeren met 'hun groene weiPrins van Oranje. den en bonte kudden, werkte sterk op de verbeelding Dat was fijn, toen gingen we meetellen, verbeterden en de eerste journalisten der wereld hadden geen rust elkaar, kregen hooggaande ruzie over het veertigste of voor ze van het Koningskind hadden verteld en den één en veertigste schot. naam Willemijntje goed gespeld. Intusschen klom de spanning geweldig na het veer- . Suai?en wii éroote5 ,en de*tif « geworden maar tigste schot en ik zal nooit vergeten den halven minuut in het laatste nam de Prinses helaas te spoedig een na het 50e. 't was muisstil in den grooten tuin. Toen geweldigen voorsprong, toen Koning Willem III ten de halve minuut wat lang duurde, fluisterde tante Bet Êrave daalde en een kroon plaatste in de teere hand dat die aap van een jongen die veertig geteld had van ons kameraad-prinsesje. Onderdanen gingen we toen het een en veertig was toch nog wel gelijk kon ons voelen maar we waren trotsch op onze daling hebben — o het goeie mensch smeekte ongetwijfeld ™ het nddervuur ontwaakte, en we gingen er van in haar lieve ziel Onzen Lieven Heer om het 51e droomen, de Prinses te mogen dienen met den degen, schot.... maar het bleef stil.... een Prinses van het vak onzer keus maar vooral met toewijding en Oranje was geboren. onwankelbare trouw. Een oogenblikje, maar ook maar 'n oogenblikje hing En toen is er voor schrijver dezes weer een onverer een druk van teleurstelling, om direkt door een getelijke herinnering bijgekomen. Op zekeren dag jubelorkaan te worden weggevaagd. Leve de Prinses, verscheen de Hoforediker op de studeerkamer van donderde het door den tuin, zoodat de boomen er van mijn vader, en weldra kwam het gesprek op de prinses, schudden. Het is de zuivere waarheid die ik vertel. De Hofprediker was begonnen met het geven van Tante Ant stond, een oranjestrik oo de borst, boven catechisatie aan de prinses. „Wil je wel gelooven op het groene tafeltje en uit haar karbies deelde ze collega . zei de Hofprediker tot mijn vader, „dat ik stralend aan eik onzer een strik uit, ze had het niet- mij goed moet voorbereiden. Ik sta versteld over de tegenstaande het doktersbulletin toch wel verwacht doordachte vragen die zij doet. Zij heeft een echt en op alles gerekend. Alle kinderpartijen liepen door Oranje-verstard en het les Heven is een lust Zulk een elkaar, werden één partij en we hebben alles afgehost ware vroomheid heb ik op dezen leeftijd eigenlijk nog en gezongen, Bet en Ant voorop, zoodat hun schamele nooit aangetroffen. Ik voorsnel je.dat er een karakter vlechtjes ten slotte op hun schouders lagen. Och wat op de troon van Nederland komt . een feest is het geworden en we kregen zooveel extra- Dat heb ik gehoord op de studeerkamer van mijn gaven, dat we toen al Willemientje zegenden met vader en toen stelde ik eerbiedig vast, dat de Frinses, zoon oprecht hart als jongens van 6—10 jaar maat mij. den acht jaar oudere, meer dan had ingehaald! bezitten kunnen en omdat wij de eenigen waren met Een karakter op den troon van Nederland! oranjestrikken, hadden we zooveel benijdend bekijks De regeeringsgeschiedems van weldra 25 jaar heelt en kregen we zooveel praats dat we min of meer het het antwoord gegeven, dat één vervulling der profegevoel hadden alsof wij met de tantes eigenlijk Wille- tie ïs.1) ..jij mientje in het paleis hadden gebracht. Wat ik op de studeerkamer van mijn vader hoorde, Dat hebben we natuurlijk later wel beter ingezien, heeft Nederland gehoord, toen Koningin Wilhelmina maar de reeds lang ter ruste gegane zielen mogen in te Amsterdam, met het purper om de schouders en de het schimmenrijk het nog hooren, dat zij de prinsesse- kroon op het hoofd, de eed van trouw aan Nederland geboorte tot een onvergetelijken gloriedag voor ons zwoer. Haar reine, glasheldere stem haar witze van leven hebben gemaakt. zeggen, de inhoud der woorden maakten oo allen die Wat een ommekeer in Nederland; van paleis af het hoorden een wonderbaarlnken indruk. Daar sprak tot hut toe. Het werd een sprookje voor den grijzen niet Wilhelmina van Oranje, maar daar sprak het Koning en de jonge Koningin, voor oud en jong Oranje-Huis. daar sprak de Traditie, de Tnple Alhan- Nederland. Al waren we dan al acht jaar toen het tie van Willem den Zwijger, die een vast verbond prinsesje werd geboren, we voelden ons lang haar maakte met den Potentaat der Potentaten en het arme oudere broers, heel eerbiedige broers dat spreekt, volk van Nederland. En er ging een rilling door de want de Koningin-Moeder bracht haar kind vroeg schare, de bloem der Nederlandsche natie, toen de onder de Nederlandsche jeugd. Prinsesje's verjaardag frissche, stralende, ernstige jongeyrouw met den eenig werd meer en meer een feestdag voor Jong-Nederland, juisten nadruk op ieder woord getuigde als haar aller- omdat we dan zulke mooie feesten kregen. Het ging heiligst politieke credo -Een Oranje kan nooit, nee natuurlijk niet aan, dat Jong-Nederland telkens op het nooit genoeg voor Nederland doen. paleis ging kijken, maar door de portretten wisten we Weldra zijn vijf en twintig jaar verhopen na deze altijd hoe Neerland-s oogappel het maakte; we kenden belofte. Men neme het mi, met kwalijk, ik kan niet ook goed haar speelgoed en de bokkewagen en de ponny-koets keurden we met kennersoog en de zusjes ') Dit artikel werd in 1923 geschreven. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 9 vragen, of deze belofte is ingelost; ik kan alleen met innige dankbaarheid vaststellen: Een karakter siert den troon van Nederland en ik vul het aan met: een moedig, een eerlijk, een trouw karakter. Een karakter kan niet alleen representant, of slechts decoratie zijn, maar daarom heeft ook de heele wereld van Nederland's moedige Koningin gesproken, toen zij de Gelderland zond, om den ouden, ongelukkigen held Paul Kruger af te halen en hem gastvrijheid te bieden. Daarom komt onze Koningin in volle kracht en grootheid uit, als de stormwind onze dijken scheurt en woeste wateren het land verdrinken; als de zee de moedige visschers verzwelgt en weduwen en weezen weenen om hen, die nooit terugkeeren; als de zendeling van zijn moeilijke post in het vaderland terug, vertelt van de zielen die verloren gaan; als oorlogsalarm door het land gaat of oorlogsgeweld het land teisterde; als onderdanen haar roepen, omdat men zeggen dorst, dat zij liever onder ander bewind zouden komen. Ik heb haar gezien, toen Urk en Volendam en het land van de Purmer in een woeste zee waren herschapen; ik heb haar gezien te paard bij het leger, dat elk oogenblik tot zijn taak kon worden geroepen; ik heb haar gezien in het land der Zeeuwen en Limburgers. Ja, dan kan onze Koningin alles. Den bontmantel om, den reishoed op, gaat ze, blijmoedig, waar haar plicht haar roept. Dan mag de auto niet worden gesloten tegen regen en wind; dan is onze Koningin, druipend van de regen, blauw van de koude, in haar element. Ik heb haar bijgewoond op al die tochten en ik heb haar hartelijke toewijding, haar meelevende ziel gezien en van ganscher harte bewonderd. Als Nederland lijdt, als het volk in nood verkeert, als men aan Oranje's kleinood komt, dan is onze Koningin ter plaatse en zij is dat met de echte, de historische Oranje-traditie. 't Is nog niet lang geleden, ik bedoel de inwijding van het monument voor de visschers in de Boschjes. Ter zijde stond de schaar weduwen en weezen voor wier man en vader het monument werd onthuld. Toen de officieele plechtigheid was afgeloopen, zag ik H.M. naar de weduwen en onder hen gaan, heelemaal onder de zwartgekleede vrouwen en een oogenblik moest ik naar de Koningin zoeken. Ik hoorde wat ze zei en ik zag, hoe de vrouwtjes genoten, niet van de Koningin, maar van de meelevende zuster; wat pakte het en.... zoo waar op eens klonk een psalm uit de groep, ze zongen samen een lied van vertroosting. Zóó en niet anders hebben Willem de Zwijger, Marnix, Maurits en Frederik Hendrik tezamen met de helden gezongen, die gingen in den slag voor Nederland's bevrijding. Ja, Wilhelmina van Oranje heeft in de vijf en twintig jaar van haar regeering, waar gemaakt, dat zij voor Nederland alles wil doen. Zij wil niet, dat we onze vreugde en dank luisterrijk zullen uitdragen, omdat de tijden ernstig zijn. Mogen we ongehoorzaam wezen? Ik antwoord langs een omweg. Als het waar is, dat Oranje nooit genoeg voor Nederland kan doen, dan is nog veel meer waar, dat Nederland nooit, neen nooit genoeg voor Oranje kan doen, want het schonk ons Vrijheid, Welvaart en.... Karakters. Laat er malaise zijn, wat nood, Oranje doet mee in den strijd van het Nederlandsche volk tegen alle moeilijkheden en daarom moet er komen een Jubileum, dat aan de heele wereld het krachtig voortbestaan van den wonderlijksten Driebond: God, Oranje en Nederland luide en duidelijk verkondigt. Toen dan ook de groote dag was aangebroken, is heel het volk ongehoorzaam geworden. 't Ging absoluut tegen alle verwachting. Och de menschen wilden wel feestvieren, maar 't scheen dat ze niet konden. De malaise, de politieke kwesties in buitenland en binnenland drukten zoo zwaar. Ze gingen wel aan den gang met versiering van straat en huis, maar langzaam ging het, en woedende stormwind met kille regen takelde haast even hard af, als werd opgebouwd. Tot de allerlaatste dagen, tot men besefte, dat het toch waar werd het groote Jubileum en toen sloeg de stemming plotseling om, werd vaardig de oude geest, kwam weer over ons allen de zeldzame bekoring, de in daden zich willende uiten dankbaarheid, het diepe besef, dat het ging om een nieuwe manifestatie van het wonderlijkste aller geestelijke huwelijken, dat tusschen Oranje en Nederland. Alles sloeg om: de zon duwde de donkere wolken weg, omdat ze bij het feest wilde zijn met haar palet vol gloeiende kleuren; de menschen wierpen de malaisedruk af en zij tooiden zich en hun omgeving met de aloude kleuren; de bazuinen en trompetten kwamen te voorschijn, we werden één feestvolk, vol jolijt en blijheid. Bij den triomfantelijken intocht in den Haag onder zonlichtstroomen en bloemenregen begon het en vandaar snelde de mare door het land, dat onze Koninginne, als een witte sprook van schoonheid en geluk, haar Residentie binnenreed en dat tienduizenden bij tienduizenden, dat haar volk zich uitsloofde, om te bewijzen, dat wat ook moge wankelen in dezen tijd van ontbinding en overgang, de aloude liefde voor Oranje nog jong is en even krachtig als toen Willem de Zwijger het offer van zijn heele bezit in goed en bloed bracht voor het armste en onaanzienlijkste der volken en toen zijn helden-zonen dat maakten tot een der welvarendste en machtigste volken van Europa. En de wachter op den toren heeft verder in den lande rondgebazuind, dat de troon van Oranje nog steeds heeft het hechtste fundament van alle tronen der wereld, omdat zij staat in het hart van het volk en eindelijk fanfaarde hij in het ronde, dat de Koninginne straalde, straalde van geluk en gezondheid en dat zij geen vermoeienis en geen zonnebrand kende en zich haast, om zoo te zeggen, geen etenstijd gunde, om altijd nog maar weer te ontvangen de eindelooze hulde en te zijn met lichaam en ziel te midden van haar volk. Ja, het heeft alle verwachting overtroffen en de vurigste Oranjeklant heeft niet meer kunnen wenschen. Overtuigender, overweldigender kon niet te kennen gegeven worden, dat wij tevreden zijn over het vijf en twintigjarig beleid en dat wij met niets en niemand anders dan Oranje de toekomst in willen, liefst zoo lang mogelijk met Koningin Wilhelmina, maar in elk en ieder geval met een Oranje, altijd een Oranje. 10 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. Intusschen mogen wij toch geen oogenblik vergeten, dat de vijf-en-twintig regeeringsjaren, 6 September 1898 begonnen, alles behalve gemakkelijk zijn geweest. Al dadelijk vroeg een groote moeilijkheid om oplossing, toen H. M. de Regeering aanvaardde. In Augustus 1898 had toch de Czaar aller Russen de uitncodigïng voor een Vredesconferentie aan de volken gezonden en men wilde die conferentie in Den Haag houden. Goed teeken des tijds, groote eer voor ons land, maar Engeland wilde niet, dat de Zuid-Afrikaansche Boeren-republieken, dat onze kranige stamverwanten werden uitgenoodigd. Maar al te goed voelde men wat daar achter stak. Hoe moeilijk was de beslissing, ook voor onze Koningin, wier dapper hart zeker warm voor de dappere Boeren klopte. Spoedig bleek het vermoeden waar en werden de Boeren in een halve verdelgingsoorlog gewikkeld. Men weet, hoe ons volk dien oorlog meeleefde en hoe dankbaar wij waren, toen de Koningin de „Gelderland" zond, om Paul Kruger af te halen. Alle Boerenvrienden in de wereld hebben die daad toegejuicht en de buitenlandsche pers stond vol van de dappere Koningin van Holland. Onze Koningin heeft door die daad een nauwen band gelegd tusschen ons en de Afrikaanders. Sindsdien viert men in Zuid-Afrika elk jaar den verjaardag van onze Vorstin als iets doodgewoons en nu, op het Jubileum, zijn er huideadressen uit Zuid-Afrika gekomen en de couranten hebben de hartelijkste artikelen geschreven. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, als Oranje het maar stuwt. Engeland heeft zich bij die gelegenheid, ook dat dient erkend, ridderlijk gedragen en het verklaarde „dat het zich in de reisplannen van den heer Kruger niet wilde mengen". Men weet dat in het eerste regeeringsjaar ook moeilijkheden in China rezen, toen onze gezantschapsgebouwen te Hongkong werden verwoest. En wat het Binnenland aangaat, werd het onrechtvaardige en onwaardige plaatsvervangingsstelsel afgeschaft en de persoonlijke dienstplicht ingevoerd. Een heel wat vroolijker aangelegenheid, een verlovingsproclamatie, verraste 17 October 1900 het Nederlandsche Volk. „Het is mij eene behoefte", proclameerde H. M , „aan het Nederlandsche Volk, van welks levendige belangstelling in het geluk van Mij en Mijn Huis Ik diep ben overtuigd, persoonlijk mededeeling te doen van Mijne verloving met Zijne Hoogheid, Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Moge deze gebeurtenis, onder GocTs Zegen, bevorderlijk zijn aan het welzijn van Ons land en van zijne Bezittingen en Koloniën in Oost en West". Met groote vreugde werd deze tijding ontvangen, niet alleen in ons land, maar ook daarbuiten en Keizer Wilhelm was onder de telegramzenders. Den 7en Februari 1901 volgde het huwelijk, dat tegelijk Hertog Hendrik tot Prins Hendrik maakte. Op den huwelijksdag was de Koningin precies even oud als toen Haar Moeder zich aan Koning Willem III verbond, namelijk 20 jaar, 5 maanden en 7 dagen. Het burgerlijk huwelijk werd in de Witte zaal van het paleis voltrokken. Minister Cort van der Linden verrichtte de plechtigheid. Na het burgerlijk huwelijk reed het jonge paar over den schitterend versierden triomfweg — er waren niet minder dan 5 eerepoorten opgericht — naar de Groote Kerk, waar het huwelijk werd ingezegend. De kerk was verwarmd, zeer ten nadeele van het mooie orgel, dat moeilijk de plotselinge temperatuursverhooging te boven is gekomen. De rijk versierde kerk bood een eenig schouwspel. De bloem der natie, voor zoover mogelijk in staatsiekleed en wapenrok gestoken, vulde haar tot den nok. Voor het spreekgestoelte was plaats gemaakt voor het hooge paar. Een prachtig tapijt door dames uit de Residentie vervaardigd, dekte de vloer. Men had de kerk iets kleiner gemaakt, door het koor af te sluiten met een reusachtig gordijn, waarop de woorden van Ps. 32 : 8 „Mijn oog zal op U zijn" waren geborduurd. De Hofprediker, Dr. G. J. van der Flier (thans overleden) hield een indrukwekkende trouwrede, nadat een koor de woorden had gezongen, welke Ruth tot haar schoonmoeder sprak, toen zij besloten had, haar schoonmoeder overal te volgen: Waar gij heen gaat, daar wil ook ik heengaan En waar gij zijt daar wil ik ook zijn. Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar gij sterft daar wil ook ik sterven Waar gij rust wil ook ik rusten Alleen de Dood zal ons kunnen scheiden. De prediker bracht allereerst de woorden van Amalia van Solms in herinnering, welke zij op haar huwelijksdag van louter dankbaarheid stamelde: „Quid reddam Domino!" Wat zal ik den Heer vergelden! om daarna te spreken over Ps. 4 : 7b: „Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns o Heer!" Toen Bruid en Bruigom met een krachtig „Ja" hadden geantwoord op de bekende vragen van het Huwelijksformulier der Ned. Herv. Kerk en neergeknield waren om den zegen te ontvangen, zong de schare: Vader sla hen steeds in liefde gade Zoon des Vaders schenk hun uw genade Uw gemeenschap, Geest van God Amen zij hun eeuwig lot. De Kerk rilde van aandoening, zegt de Kroniek uit die dagen. Eindelijk ontvingen zij den trouwbijbel en we hebben gehoord, dat de Koningin bij de dagelijksche huiselijke godsdienstoefening, welke zij gewoonlijk zelf leidt, meestal dezen bijbel gebruikt. Hoe druk de staatszaken ook zijn en hoeveel er ook te doen moge wezen, onze Koningin en haar Huis beginnen zoo goed als altijd den dag met een woord uit het Boek der Boeken. De huwelijksplechtigheid eindigde met het derde vers van Ps. 133: Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen En het leven tot in eeuwigheid!. De huwelijksdag is als een feestdag door het Nederlandsche volk gévierd. Men weet. hoe naarstig en onvermoeid onze Koningin zich heeft ingeleefd in ons volk. Zij bezocht onze steden en onze provinciën. Zij ging kijken in fabriek DÉ KÓNINGIN EN HAAR HülS. li en werkplaats, maar vooral genoten Leger en Vloot van hare voortdurende belangstelling. Manoeuvre en vlootrevue hadden steeds haar hart. Kort na de troonsbestijging had de schitterende vlootrevue op het Hollandsen Diep plaats. We hebben er nadien nooit meer zoo een kunnen houden. Wie de historie der Vlootwet kent, weet waarom, Töen hadden we nog de Piet Hein, de Evertsen, de Zeeland, Holland, Friesland, de Koetei en zooveel meer. Op de groote vlootrevue volgde de legerrevue op de Renkumsche heide, waaraan 13000 man deelnamen. Dat het bij deze dingen allerminst om militarisme te doen was, bewees in den zomer van 1900 de visschersvlootrevue op de Zuiderzee, welke wij persoonlijk mochten bijwonen. Te midden der blauwe truien en wijde broeken voelde H. M. zich even thuis als onder de uniformen van Leger en Vloot. Er waren niet minder dan 1600 schepen onder zeil, allen gepavoiseerd. Nooit zal ik het .even kleurig als fleurig schouwspel vergeten. Het is niet doenlijk, alle reizen en tochten van de Koningin in ons land te vertellen en niet noodig ook. Wij weten het immers allemaal, dat zij is de heldinne in watersnood en stormweer en bij ijsgang; dat zij het allerliefst in ruig bont gehuld en met vetleer geschoend daar gaat, waar in storm en ontij de nood des volks haar roept. Maar het allerschoonst hebben wij Haar gezien, toen het volk van Limburg en Zeeland haar riep, om eens te zien, hoe men daar dacht over zekere begeerten van over de grens. Toen mocht de auto niet dicht, al stroomde de regen neer, toen hebben wij het water zien druipen van haar lachend, -moedig gelaat, toen lag er iets over haar, was er zeker iets in haar van Vondels Princelied in de benarde dagen van 1672: Schep moed dan Heeren Staten Uw veldvrouw staat bereid Dié ruiters "en soldaten Straks naar de grenzen leidt. Ja dat weten wij allen. In nood en rouw, was zij altijd en dadelijk op post, helpend als een Koninginne maar ook als Vrouw, die zich als weduwe kon voelen met de weduwen en als moeder met het verweesde kind, voortzettend en aanvullend de heilige Traditie van Oranje. Zoo kent haar het Binnenland en het heeft dat nogmaals in den schoonen Jubileum-tijd erkend, erkend na den ontzaggelijk zwaren proeftijd, welken het Oorlogstijdperk, daf aan zooveel Koninklijk en Keizerlijk gezag een einde maakte, heeft opgelegd Het is allemaal bekend en toch kan ik nog niet van het Binnenland afstappen, voor ik herinnerd heb aan dien aandoenlijken Kerstgroet der Koningin van het jaar 1914. Hij mag niet ontbreken in onze korte geschiedenis van het Oranjehuis. Kerstmis 1914 sprak Koningin Wilhelmina tot haar volk: Er is veel stof tot dankbaarheid in onzen grooten doch moeilijken tijd. Een verheffende zin van eenheid en saamhoorigheid treedt ons tegemoet, onderlinge waardeering en samenwerking op velerlei gebied valt waar te nemen, naarmate de nooddruft stijgt wordt de liefde overvloediger. Krachtig doet de behoefte tot nadenken, tot gebed zich voelen; er wordt veel en vurig gebeden. Men kan zich geen grooter tegenstelling denken dan de heilsbelofte Gods en het leed en de smart waaronder thans de wereld gebukt gaat. Doch nooit schitterde ons het licht dier eeuwige, ontfermende liefde helderder tegen dan op dit feest van onzen Heiland; immers ook om de ellende te dragen, waarvan wij op dit oogenblik getuige zijn, nam hij onze gestaltenis aan. Gelijk het landschap, door de zon met licht overgoten, zich baadt in de wereld van rust en van kalmte, zoo straalt op het hart dat voor hem zich ontsluit, vrede en blijdschap af zoo vaak Christus' liefde het beschijnt. Hiervan jubelt het Engelenheir op Bethlehem's velden. Het Kindeke Jezus heeft ten allen tijde veel vertrouwen gevraagd. Het vraagt dit nog steeds. Aan ons de iiere moed Het dit te schenken. Laten wij met de herders gaan in het gebed naar de kribbe, naar het kruis, met Al onze nooden en vragen. Tot ten slotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof overgaan in aanbidding. Dit is een Staatsstuk zonder ministerieele medewerking; het is gaaf en echt, geheel in overeenstemming niet de stichtster van het Koninklijk Nationaal SteunComité, even spontaan als de Groet, uit het hart onzer Koningin opgeweld. * * * De onvolledige schets zou te onvolledig zijn, als we niet ten minste iets vertelden van de reizen der Koningin in het Buitenland. Zooals men weet, ging de Koningin voor den oorlog elk jaar incognito op reis: meest naar Duitschland, Zwitserland en Tyrol, een enkele maal naar het Noorden. Van de zoogenaamd staatkundige reizen is het merkwaardigst die naar Parijs ten tijde van president Fallières. Het bezoek duurde drie dagen (Zaterdag, Zondag en Maandag). De Franschen, het Koningschap ontwend, ontvingen H. M. eerst een beetje koel, maar den volgenden dag al waren de ridderlijke zonen van Gallië, tot kokende geestdrift bekeerd. Heelemaal dol werden zij, toen de Koningin aan den galamaaltijd verklaarde: ,,Ik ben er trotsch op, dat er ook in mijn aderen Fransch bloed stroomt door Fransche voorouders". Maar den meesten indruk maakte de Koningin van Holland door haar moedig optreden voor haar geloofsovertuiging. Zondags kerkte zij onder 'gehoor van Ds. Lacheret en 's middags bezocht zij het graf van admiraal Gaspard de Coligny en hield daarbij een rede welke zoo treffend toont, dat onze Koningin overal Zichzelf durft zijn. Zij sprak: „Wat een verheffende gedachte, dat wij allen hier bijeen zijn, één in het levend geloof in Christus. Dat geloof geeft ons het recht ons de geestelijke kinderen te mogen noemen van voorouders, die wij met diepe eerbied eeren, en het vormt een hechte band, die mij aan mijn geloofsgenooten in dit land verbindt. Admiraal de Coligny heeft het geheim van den heldenmoed gekend, die zijn oorsprong vindt in het vaste geloofsvertrouwen in God en heeft ons een voorbeeld nageiaien in een leven aan God en aan zijn zaak gewijd. Door dit standbeeld op te richten heeft het dankbare nageslacht zijn nagedachtenis willen huldi- 12 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. gen en ik acht mij gelukkig, mij daarbij te kunnen aansluiten. , Uaspard de Coligny, admiraal van Frankrijk, machtig strijder voor Gods heilige zaak, voorzaat van het Huis Uranje-Nassau, ik leg aan den voet van uw standbeeld Mijn eerbieldige hulde neer". Den iaatsten dag woonae H. M. een groote militaire revue bij. t Was slecht weer en de weg naar de tribune modderig. Men legde deksels van ammunitiekisten neer, om een droog pad te maken, maar ziende dat de soldaten zwaar werk daarmee hadden, zeide de Koningin: „Och laat u maar, ik ben er aan gewend, want ik woon thuis de manoeuvres ook altijd bij." En de Koningin der Nederlanden stapte door den modder naar haar zitplaats. Onnoodig zeker te zeggen, dat dit schouwspel een Franschman in verrukking brengen moest. Bij het bezoek aan Zweden — ook Noorwegen en Denemarken ontvingen een bezoek van de Koningin — legde H. M. een lauwerkrans op het graf van Gustaaf Adolf, den beroemden Zweedschen kampioen voor de vrijheid des gewetens. Keizer Wilhelm, President Fallières, het Belgische Koningspaar, de Koning en Koningin van Denemarken, de Kroonprins van Japan en de Zweedsche Koning kwamen, zooals men weet, 'bij de Koningin ten bezoek, en de Koning van Zweden heeft aan onze Koningin een onderscheiding toegekend van zeer bijzondere waarde. Zij ontving de Serafijn-orde, een eereteeken sinds 1763 niet aan een vrouw gegeven. De laatste vrouw, die haar ontving was Catharina, Keizerin van Rusland. Is er nog treffender bewijs' noodig, dat de dappere Koningin van Holland hoog in den vreemde staat aangeschreven? * * Nog een enkel woord over het groote oogenblik, toen het lang gehoopte, vurig afgebedene en schier niet meer verwachte werkelijkheid werd, toen de Landsvrouwe moederweelde smaken mocht en in Prinses Juliana een nieuwe loot ontsprong aan den ouden, ouden Oranjeboom. 't Was den 30en April 1909, toen Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina prinses van Oranje Nassau en hertogin van Mecklenburg het levenslicht aanschouwde. Niemand, die ze mee maakte, kan deze dagen van spanning vergeten. Nacht en dag was het paleis door Nederlandsche en buitenlandsche journalisten belegerd. Heel Europa, nee de wereld verbeidde de gebeurtenissen in het Koninklijk paleis: het ging immers om een troon, de troon van Nederland. De wildste geruchten deden de rondte; men wedde-op „niet" of „wel", tot plotseling een sectie ruiters in vliegende galop naar het Malieveld reden en aan de daar op post staande kanonniers het bevel tot schieten gaven. Er was een Prinsesje geboren! Gek van dankbare geestdrift was de natie. Op het Paleis werd den len Mei de zes en een half pond wegende Prinses in het register van den Burgerlijken Stand ingeschreven. De Prins droeg, als gelukkige vader, het kindje zelf onder het oog van de Ministers van Justitie en Binnenlandsche Zaken en van den dienstdoenden Wethouder. De Wethouder verklaarde: „Het is een hooge eer voor den Burgerlijken Stand van den Haag, om in hare registers opgenomen te zien dit vorstelijk kind". De Prinses werd 5 Juni in de Willemskerk door den hofprediker Dr. Gerretsen gedoopt. Stralend hield H. M. zelf haar kind ten doop en zij bleef de Prinses gedurende den dienst op schoot houden, iets wat Prinses Juliana door voorbeeldige zoetheid mogelijk maakte. Hoe de Koningin haar dochtertje opvoedde zij deed het zooals Koningin Emma het haar deed en voor die opvoeding heeft het Nederlandsche Volk slechts bewonderenden dank. Nog twee episoden. November 1918 was het groote Malieveld zwart van menschen, pikzwart, men stond schouder aan schouder. In een open landauer kwam de Koningin aangereden, men spande de paarden van het rijtuig en trok haar door de menigte, die een ovatie bracht, zoo spontaan, zoo geweldig, dat het de vraag is, of het oude Malieveld wel ooit zoo iets zag. 't Is nu geen vraag meer. Augustus 1923 herhaalde zich het schouwspel, zoo mogelijk nog geweldiger. Den eersten keer was het er het volk om te doen, te toonen dat niemand het moest wagen, aan het Huis van Oranje te raken, den tweeden keer, om een dankbaar amen op een regeeringsbeleid van 25 jaar uit te jubelen. Na de November-ovatie sprak H. M. staande in haar rijtuig, even uitstekend boven de menschenmassa en haar stem trilde van ontroering: „Ik dank U hartelijk voor de onvergetelijke uren, die Ik hedenmiddag met U heb doorleefd. Ik stel uw trouw en uw aanhankelijkheid op hoogen prijs en zal dezen middag nooit vergeten Ik zal ook nooit vergeten de bewijzen van liefde voor ons vaderland, die ik hedenmiddag persoonlijk heb mogen aanschouwen. Ik ben overtuigd, dat ons vaderland, dat ons zoo na aan het harte ligt, mocht het ooit in gevaar komen, door onze eendracht en trouw zal blijven beschermd. Ik verzoek U met mij te 'willen uitroepen een drievoudig: Leve het Vaderland". De Koningin der Nederlanden, Onze Wilhelmina van Oranje, Zij leve en Zij siere nog lang de Troon van Nederland. PRINSESSEN VAN ORANJE 14 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. JULIANA VAN STOLBERG DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 15 DE STAMMOEDER JULIANA VAN STOLBERG. CHARLOTTE DE BOURBON EN LOUISE DE COLIGNY. De geschiedenis van het Oranjehuis is — ieder weet het — de geschiedenis van Nederland. Wie zich verdiept in die tweeling-historie wordt telkens herinnerd aan het Oude Testament. Er bestaat in de Geschiedenis der Volken geen tweede voorbeeld van zoo'n innigen samenhang tusschen een volk en zijn vorstenhuis. Oranje heeft de lage landen aan de Anna van Egmont, Gravin van Buren. Noordzee geroepen tot een wereldtaak. De Oranje's maakten deze niet alleen tot vrijplaatsen voor godsdienst en geweten, maar zij hebben tweemaal, in 1572 en 1672, de Nederlandsche Republiek de rol doen vervullen van handhaafster van Europa's evenwicht. In 1572 werd Spanje's streven naar wereldheerschappij voor goed vernietigd, in 1672 moet de Zonnekoning van zijn grootsche plannen afzien, om de suprematie van Frankrijk in Europa te vestigen. Wat de Oranjevorsten, Willem de Zwijger met zonen en kleinzonen, de Nederlandsche Maccabeeërs voorop, hebben gedaan, weten we allemaal wel om en bij, maar te veel vergeten zijn de vrouwen van Oranje, die hun mannen en zonen tot zoo groote daden hebben in staat gesteld. Wij beginnen daarom deze studie met de Prinsessen van Oranje. En dan komt allereerst aan de beurt Juliana van Stolberg, de Stammoeder. Zij werd wel nooit Prinses van Oranje, maar zoo een, dan is zij vertegenwoordigster van den echten Oranjegeest geweest en het is goed, dat onze Prinses Juliana de gedachten aan de moeder van Willem den Zwijger weer verlevendigt. Juliana van Stolberg heeft voor de Nederlandsche zaak zeker niet minder geleden dan haar groote zoon. Zij huwde op 17-jarigen leeftijd den graaf van Hanau-Muizenberg en zes jaar later was zij reeds weduwe, na haar man 4 kinderen te hebben geschonken. In 1531 huwde zij opnieuw met Willem den Rijke, graaf van Nassau, aan wien zij nog elf kinderen schonk. Juliana van Stolberg wordt beschreven als een voorbeeldig echtgenoote, trouwe moeder en gastvrije landsvrouwe, die het kasteel Dillenburg maakte tot een zoeten inval voor den heelen omtrek. Reeds vroeg waren zij en haar man den Lutherschen godsdienst met volle overtuiging toegedaan en zij voedden hun kinderen daarin op. Diepe vroomheid en onwrikbaar Godsvertrouwen hebben Juliana van Stolberg tot het Anna van Saksen. dragen van veel en groot leed in staat gesteld, zelfs tot het afstaan van vijf zonen voor Nederlands vrijheid. Zij is in de moeilijkste dagen Willem de Zwijger tot grooten, soms tot eenigen steun geweest. 16 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. Er was niet enkel moedervreugde, maar ook groote moederzorg, toen plotseling zoo'n groote keer in net leven van haar oudsten zoon kwam. René van Chalons maakte hem tot erfgenaam van zijn ontzaggelijke bezittingen en zijn titel Prins van Oranje. De graaf van Nassau was plotseling een der eerste edellieden van Europa geworden en Karei V riep hem aan zijn hof. Het echtpaar van Nassau vreesde, dat hun zoon de weelde niet zou kunnen dragen. Aanvankelijk scheen hun vrees uit te zullen komen en zeer vroolijk heeft de Prins, wien zoo'n onmenschelijk zware taak wachtte, een tijdlang geleefd. Wat Monica aan Augustinus wedervoer, heeft Juliafna van Stolberg in Willem van Oranje beleefd. De briefwisseling tusschen den Prins en zijn moeder doet Oranje's kracht begrijpen en verstaan, wat Juliana van Stolberg voor ons land is geweest. Aan haar is het ook te danken, dat het heele huis van Nassau den beroemden zoon steunde tot het laatste toe met goed en bloed. Teekenend is de bijna in eiken moederlijken brief herhaalde zin: „De fleere geve u steeds het Eeuwige meer te achten dan het tijdelijke". En als de Zwijger zoo schoon en zoo breed en met zoo groote verdraagzaamheid gestreden heeft, dan zien wjj daarin wederom moeders les, den heiligen strijd nooit te strijden met onheilige middelen. Men heeft Juliana van Stolberg Oranje's geweten genoemd. Eenzaam is haar levensavond geweest, beroofd van haar man, verwijderd van haar kinderen, maar met hen levend in den geest. Toen de dood haar 18 Juni 1580 opeischte, legde zij gaarne het hoofd ter ruste, te gereeder, waar zij wist, dat God haar grooten zoon zou doen slagen in bet bevrijden van een arm volk. Van 's Zwijgers gemalinnen heeft de jonge, schoone Anna van Egmont weinig, Anna van Saksen, al werd zij de moeder van Maurits, een bedenkelijk spoor achtergelaten, dat wij maar liever onopgemerkt voorbijgaan. Charlotte de Bourbon, de dochter van den ketterjager, den hertog van Montpensier, hoofd van den jongeren tak der Bourbons, was door haar hardvochtigen vader tot abdis bestemd, tegen haar hartstochtelijk verzet in. Twaalf jaar bleef zij in dien staat, tot haar hart haar dreef, den hervormden godsdienst aan te nemen. Willem van Oranje ontmoette haar het eerst in 1572 aan het hof te Heidelberg. De Prins was toen niet veel meer dan een zwerveling, verwijderd van zijn gezin, het hart vol droefheid over de smaad, hem door Anna van Saksen aangedaan en feitelijk nog niet van haar gescheiden. De Prins had weinig te brengen aan de arme Charlotte. Toch aarzelde Charlotte geen oogenblik, haar hand den ridderlijken, door haar bewonderden Prins te geven, Marnix heeft de bruid te Emden afgehaald en over zee naar Den Briel gebracht, waar zij met groote blijdschap werd ontvangen. Den 12en Juni 1575 heeft de predikant Jean Taffin het huwelijk ingezegend. Charlotte de Bourbon is een voorbeeldige huisvrouw geweest. Zij rustte niet voor zij de kinderen van den Zwijger weer om zich had verzameld en zij schonk haar man zes dochters. Voor allen was zij een moeder en bekend is de groote genegenheid tusschen deze stiefmoeder en de oudste dochter van den Prins, Maria van Nassau. Niet alleen in het huishoudelijke, maar ook in het staatkundige heeft Charlotte haar man bijgestaan. Haar onbegrensd groote liefde heeft wonderen gedaan. Het grootste wonder, toen zij haren door het pistoolschot van Jean Jauregui doodelijk gewonden man (18 Maart 1582) het leven redde, door dag en nacht aan zijn sponde te vertoeven. Zij redde den Prins, maar zij doodde zichzelf. De inspanning en angst voor den aangebeden man waren te groot geweest. Den 5en Mei 1582 bezweek zij. ,,Sy leefde", zegt een schrijver-ooggetuige, „alleen op de hoop van syn opkomst en nae maete, dat men daer goede ofte quade verwagting van had, beterde ofte verergerde sy oock". Charlotte de Bourbon heeft recht op een bijzonder plaatsje in het hart van het Nederlandsche Volk. Een jaar later heeft Prins Willem Louise de Coligny gehuwd, dochter van den bekenden admiraal Gaspard Charlotte de Bourbon. de Coligny. Anders dan Charlotte de Bourbon was Louise de Coligny van jongs af de zaak van het Protestantisme toegedaan en de bloedige geschiedenis der Hugenooten voor een groot deel haar geschiedenis. Zij was meer dan enkel de dochter, ook de vertrouwde, de gezellin van den admiraal bij zijn vele en verre omzwervingen en daardoor ooggetuige van zijn gewelddadigen dood in den St. Bartholomeusnacht, waarin Louise, nog geen 17 jaar oud, tevens haar eersten man den sieur De Téligny verloor. Een geheim is het tot nog gebleven, hoe Louise zelf aan den dood ontsnapte. Het zijn hoofdzakelijk politieke redenen geweest, die Prins Willem de hand der 22-jarige weduwe De Téligny deden vragen. De Prins hoopte toch op een verbond met Frankrijk tegen Spanje. Louise vereerde den Prins DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 17 hoogelijk, maar dat zij aarzelde voor een echtverbintenis met den vogelvrij verklaarde, zooveel ouderen met een groot gezin gezegenden, arm geworden Prins, al was die dan ook Europeesch souverein, wien kan het verwonderen? Louise de Coligny heeft, ongetwijfeld omdat zij meende in 's lands geest en in het belang der dierbare geloofszaak te handelen, de hand van Oranje aanvaard. Het huwelijk is 12 April 1583 te Antwerpen ingezegend. De jonge vrouw heeft het den eersten tijd niet makkelijk gehad, omdat het volk haar, de Fransche, met wantrouwen ontving. Te Antwerpen werd zelfs de houding vijandig en daarom verhuisde het prinselijk paar naar Delft en betrok het daar het Prinsenhof. Met roerende liefde heeft Louise de dochtertjes van haar voorgangster Charlotte opgevoed en in 1584 mocht zij haar man in Frederik Hendrik (genaamd naar Hen- Louise de Coligny. drik van Navarre en Frederik van Denemarken) den vurig begeerden zoon schenken. Louise heeft den Prins vooral een heerlijk huiselijk leven bereid, helaas van korten duur, want 10 Juni 1584 maakte het moordenaarspistool een einde aan het leven van den Vader des Vaderlands. Op dien rampzaligen dag heeft men Louise hooren bidden: „Mijn God geef mij lijdzaamheid om naar Uwen wil te dragen den dood van mijn vader en van mijne beide echtgenooten, alle drie voor mijn oogen vermoord". Oranje's weduwe zette haar heilige taak voort onder omstandigheden, welke het goed is nog eens in herin¬ nering te brengen. De schitterende, rijke, schoone dochter van den admiraal bleef als weduwe van Oranje met nog geen ƒ 100 aan contanten in het sterfhuis achter, met een zoon van zes maanden en de dochtertjes van Charlotte. Zóóveel had Oranje geofferd voor het volk, welks zaak hij tot de zijne had gemaakt, onder zulke omstandigheden heeft Louise de Coligny voor ons den Stedenbedwinger opgevoed, waarbij nog kwam de hachelijker wordende Staatszaak, waarvoor de jonge, rijke weduwe de Téligny alles had prijs gegeven. Werkelijk, het is geen gewone geschiedenis, die van Oranje en Nederland. Ik leef, schreef zij in 1588 aan. graaf Jan van Nassau, maar ik leef in voortdurende vrees en angst voor mijne verwanten, die in aanhoudende gevaren verkeeren, beide in deze landen en in Frankrijk. Louise de Coligny heeft er sterk over gedacht, naar Frankrijk terug te keeren en voor haar zoon aan het hof van Hendrik IV, den speelmakker van haar jeugd en den grooten vriend van haar vader, een carrière te zoeken, maar nu kwamen de Staten, met Johan van Oldenbarnevelt aan het hoofd, haar tot andere gedachten brengen. Men schonk haar het paleis in het Noordeinde, gaf een ruim jaargeld en Prins Maurits, erfgenaam van den vader, deed schoone beloften voor den stiefbroeder, welke beloften hij eerlijk gehouden heeft, al heeft Louise zich niet steeds kunnen verheugen over den zedelijken invloed van den ouderen broeder op den jongeren. Louise bleef gelukkig in het land, zette haar voorbeeldige opvoeding van zoon en stiefdochters voort en mocht verscheidene stiefdochters, toen Maurits' ster de hoogte in ging, zeer goed uithuwelijken aan Protestantsche Duitsche vorsten, waardoor zij indirect aan de Nederlandsche zaak en aan het aanzien van Oranje veel goed heeft gedaan. Er brak een prachtige tijd aan voor Oranje's weduwe. De namen van Maurits en Frederik Hendrik waren op aller lippen, de zaak van haar onvergetelijken man ging steeds beter. Het Twaalfjarig Bestand bracht den ommekeer. Louise heeft diep geleden onder de Remonstrantsche en Contraremonstrantsche twisten, den val en den dood van Oldenbarnevelt. Tevergeefs trachtte zij Maurits tot zachtheid te stemmen. Na den val van Oldenbarnevelt kon zij het niet langer in Holland uithouden en vertrok naar Frankrijk. Op reis daarheen te Delft, heeft het opgeruide, ontaarde volk haar koets met drek beworpen, omdat zij had durven opkomen voor Oldenbarnevelt en Uytenbogaerdt. Kort heeft ze nog maar in Frankrijk geleefd, want 9 October 1620 is zij te Fontainebleau ontslapen. Hoe kan het anders, dit slot van haar leven, vol toewijding aan Oranje, doet pijn en daarom zegenen we het als een rechtvaardige voorbeschikking, dat Frederik Hendrik, haar zoon, bereiken mocht, wat de moeder niet kon. Hij heeft de eenheid in de Republiek hersteld en haar de gouden eeuw binnengevoerd. 18 DE KONINGIN EN HAAR HUTS. Amalia van Solms. — Maria Stuart II. Amalia van Solms is — aldus teekent Jorissen haar kort en bondig — een echte prinses van Oranje geweest, die de roem en het belang van het geslacht, welks naam zij de eer had te dragen, tot haar levensdoel had gekozen. De manier waarop Amalia van Solms Prinses van Oranje werd, is niet alledaagsch. Men weet, dat prins Maurits den huwelijken staat gedurende zijn heele leven afwees. Het scheen, dat Frederik Hendrik, die in alle opzichten %den stiefbroeder verafgoodde en navolgde, ook dit voorbeeld zou volgen; trots de pogingen Amalia van Solms. van Louise de Coligny, voor haar zoon een waardige gemalin te vinden. Frederik Hendrik was zijn beste moeder heel dankbaar en de ridderlijke prins behandelde de moederlijke lokvinkjes heel voorkomend, maar Hymen's banden liet hij zich niet aandoen. Toen prins Maurits echter in 1625 zijn einde voelde naderen, zag hij met schrik, dat zijn Huis reeds in eerste linie dreigde uit te sterven en hij besloot op militaire wijze, dat gevaar af te wenden. Frederik Hendrik werd uit het leger ontboden en voor Maurits gekomen, hoorde hij uit diens mond het bevel, dat hij het laatst zou hebben verwacht: instantelijk te trouwen. Prins Maurits had de bruid al bij de hand: gravin Amalia van Solms, hofdame van de ongelukkige koningin van Bohemen, die in Den Haag een toevlucht had gevonden. Frederik Hendrik moet zich eerst verzet hebben, maar gewoon zijn geliefden broeder te gehoorzamen boog hij het hoofd, en eenmaal gewonnen voor het plan, moest het dan ook maar dadelijk gebeuren. Reeds 14 dagen nadat Frederik Hendrik aan het bed van zijn stervenden broeder ontboden was, werd het huwelük tusschen Frederik Hendrik en Amalia van Solms in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage voltrokken en weer acht dagen later zat Frederik Hendrik alweer bij zijn troepen' in het veld. Het oo zoo ongebruikelijke wijze tot stand gekomen huwelijk is een zeer innig en gelukkig huwelijk geworden. De geschiedschrijver zegt, dat Amalia van Solms aan den morgen van den trouwdag innig gelukkig stamelde: Quid reddam Domino? (Wat zal ik den Hee- vergelden!) Geen wonder. Voor Amalia was het een ommekeer, die herinnert aan de geschiedenis van Asschepoesfcer en het glazen muiltje. Van arm gravinnetje met geen ander bezit dan haar groote schoonheid, zonder toekomst aan het hof van den Winterkoning, mocht zij opeens de hand reiken aan den schitterenden prins van Oranje, wien na Maurits' dood zoo'n schoone erfenis wachtte, want niet alleen de degen van Maurits. ook de mantel van Oldenbarnevelt was op den zoon van Louise de Coligny gevallen. Amalia van Solms en Frederik Hendrik vertegenwoordigen de Gouden Eeuw, en zii Dassen daarin volkomen. Pracht en praal waren hun beiden lief; zij hebben Den Haag tot een middenpunt van Europa gemaakt en het Stadhouderlijk hof kon wedijveren met de koninklijke hoven van Europa. Van Campen en Pieter Post. Hontborst en Jordaens hadden in het Stadhouderlijk paar de beste klanten en de machtigste beschermers. Amalia van Solms was het — getuigt Jorissen — die het vorstelijk optreden van Frederik Hendrik in de Reoubliek mogelijk maakte door haar persoonlijkheid, haar smaak, haar orde. Hoe hoog en rijk ook die levenswiize was, hoe verkwistend zij ook scheen, het fortuin der Oranje's werd er niet door gedeerd. Na den dood van Frederik Hendrik wekte Amalia de verbazing, ook van vreemde gezanten, door den statigen overvloed waarin zij leefde, schoon zij niet meer dan 12000 pond sterling inkomen had. Zij werd o a. altiid in goud gediend. Zii beminde oraal en weelde, doch niet bloot voor zich zelve, cok a's Prinses van Oranje. De verheffing van dit Vorstenhuis was haar dierste wensch; het staande te houdeii onder de ongunst der tijden haar blijvende zorg. Toen Frederik Hendrik ouder werd, is hij zijn vrouw ook gaan raadplegen in staatszaken. Het is hier de plaats niet en de omvang van het artikel maakt het ook onmogelijk, Amalia's houding ten opzichte van den vrede van Munster te bepalen. Die houding heeft echter — dit staat vast — geen goed gedaan aan haar naam. Als het waar is, dat zij niet onontvankelijk bleef voor geschenken van politieken aard, dan heeft ze toch zeW als Weduwe van Oranje en als heldhaftig striïdster voor de rechten van zoon en kleinzoon die fouf meer dan goed gemaakt. Frederik Hendrik en Amalia hebben het Oranje-huis door koninklijke verbintenissen nieuwe glorie toegevoegd. De Stuarts doen hun intree. Karei I van Engeland zag politiek veel heil in een verbintenis met het Oranje-huis; hij wilde zijn wankelende troon schragen en de schatten van Oranje waren hem zeer welkom PRINSEN VAN ORANJE WILLEM DE ZWIJGER. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 32 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 33 WILLEM DE ZWIJGER MAURITS - FREDERIK HENDRIK. Nu de fiere Oranje-Prinsessen snel de revue zijn gepasseerd, komen de Prinsen aan de beurt. Onze taak wordt gemakkelijker. Wie kent niet de daden dar Prinsen? Bovendien moesten wij wel bij het vertellen over de prinsessen telkens ook hun uitverkoren prins ten tooneele voeren. Wat de Prinsen dan hebben gedaan? Laat de Engelschman Macauley het zeggen: ,,Er bestaat, heeft de Engelsche geschiedschrijver verklaard, geen dynastie in Europa, aan welke de zaak der beschaving, de zaak der vrijheid van geweten grooter en duurzamer verplichting heeft dan aan Oranje". Prins Maurits. Wat waren de Republieken geworden zonder de Oranje's! roept Jorissen uit. Zelden heeft, gaat hij voort, een Vorstenhuis in honderd jaren tijds zulk een opvolging van talenten en gaven, hoe verschiHènd ook, aan de publieke zaak gegeven, als dit. De vestiging der Nederlandsche Republiek is hun werk, hare opneming in den Europeeschen Statenbond de vrucht van hun arbeid. Merkwaardig is — en wij vestigen er nog eens graag den nadruk op — wat Jorissen verder zegt: „Persoonlijk zijn de Oranje's er niet door gehaat. De Stadhouders hebben een positie ingenomen, die in elk opzicht valsch was. Feitelijk de hoofden, waren zij staatsrechteijk de dienaren van den Staat. Slechts hun persoonlijke verdiensten hebben hen verheven boven de vaische stelling, die zij innamen en hun een invloed verschatt, die in de allereerste plaats den Staat is ten goede gekomen. In de 17e eeuw, de eeuw, die de hoogste ontwikkeling der Monarchie aanschouwt, blijtt dat stadhouderlijk geslacht in de ondergeschikte plaats vertoeven, die de omstandigheden het bij de stichting der Kepublikeinsche Staatsorde in 1588 hebben aangewezen. Geen dezer mannen heeft van de gelegenheden, die het lot hun aanbood, gebruik gemaakt, om zich te verheffen". Zoo is het. Oranje heeft altijd bereid gestaan, in nood en dood Nederland te dienen en Nederland heeft — in zijn Kegentenoligarchie — telkens, als het gevaar was geweken, het otter met ondank beloond, 't Zijn vooral de kleine luiden geweest, die onder alle omstandigheden Oranje trouw bleven, waarmee zij zich één voelden in den geloove. Zoo werd Oranje feitelijk ook voorstrijder der Democratie, niet van een democratie, geboren uit het beginsel der Revolutie, maar van de democratie, geboren uit de gelijkheid van de menschen als kinderen Gods. Zulk een hooge overtuiging steekt er achter den mysterieusen band tusschen Oranje en Nederland. De Graaf van Nassau, die later de Zwijger en Vader des Vaderlands werd, is de oudste zoon uit het tweede huwelijk van Willem den Rijke met Juliana van Stolberg. Op 11-jarigen leeftijd erfde hij van zijn neef René de Chalons den titel Prins van Oranje en onmetelijke bezittingen. Karei V ontbood hem toen aan zijn hof en de Prins ontving een streng katholieke opvoeding; als Ridder van het Gulden Vlies was zelfs kettervervolging zijn riddertaak. Een schitterend. leven scheen den schitterenden prins door zijn huwelijk met Anna van Egmont tot een der rijkste vorsten van zijn tijd geworden, te wachten en hij had het kunnen hebben, indien niet liefde voor recht en medelijden met het Nederlandsche volk hem tot een strijd op leven en dood met den koning van Spanje hadden genoopt. Zijn buitengewoon staatsmanstalent, zijn niets ontziende dapperheid, zijn vrome inborst, zijn schatten, zijn broeders en zijn zonen, alles heeft hij geofferd voor de zaak der Nederlandsche vrijheid en eindelijk ook zijn leven, door dwepershand op een der hachelijkste oogenblikken van ons volksbestaan afgesneden. In plaats van weelde en rust, verkoos hij om des gewetens wil armoede en strijd. In plaats van met gunsten overladen medewerker te zijn van den machtigen Filips II, nam hij het op voor een partijtje uitgemergelde steden en rampzalige boeren en visschers. Hij is geworden rebel met de rebellen, haast zonder dat hij het zich bewust was: den Koninck van Hispanje heb ick altijd geeert. Het is verkeerd te meenen, dat Calvinistische ijver hem dreef. Integendeel. Herhaaldelijk heeft hij getracht Roomsehen en Protestanten te verzoenen en in den beginne voelde hij zich eigenlijk in het godsdienstige vrij neutraal. Hij kon niet dulden, dat de 34 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. Nederlanden door Granvelle staatkundig en geestelijk werden gemaakt tot een werktuig van Ellips li, waarmede deze Spaansche staatkunde en Spaansche godsdienstige idealen wilde verwezenlijken. Dat is ook de grondslag geweest van het Verbond der üdelen, het ideaal van een tgmond en Hoorne, een Brederode en Marnix. Had Filips willen luisteren naar Oranje's bezadigden raad, er zou nooit een opstand tegen-Spanje gekomen zijn. Men-kent de geschiedenis. Filips luisterde niet, maar zona in plaats van Granvelle Alva, verscherpte plakkaten, drukkende belastingen, Inquisitie en Bloedraad. Zóó weinig dacht de Frins aan opstand tegen Spanje, dat hij de eerste stappen van Hugenootsche zijde gedaan, niet steunen dorst zonder medewerking van bgmond, die steun weigerde. De Calvinisten hebben het den Prins hoogst kwalijk genomen. Maar toen Filips zijn masker had afgeworpen, toen hij beulen zond inplaats van rechters, toen de Nederlanden zuchtten onder jammer en wee, toen heeft ook de Prins zijn aarzeling laten varen en alles geofferd, om zijn arme schapen te helpen. Straatarm is hij geworden en zijn heele familie deelde gaarne in die armoede. Men kent de slagen bij Heiligerlee en Jemmingen, op de Mooker heide, de tochten van den Prins in Brabant en de pogingen tot ontzet der belegerde steden. Mislukking op mislukking volgde; herhaaldelijk moest hij vluchten; dikwijls steunde het volk, voor welks bevrijding hij alles waagde, hem niet of zeer flauw. Pas in 1572 begint er met de .inneming van den Briel eenige ontspanning te komen. Ras seventien provincen! Stelt u nu op den voet Treckt de coenste der Princen Vriendelijck tegemoet. Stelt u met zijn banieren, Elck als een tweede man, Doet helpen verlogieren, Duc d'Alve den tyran. Wat moest er nog veel geleden worden na dat even gloren van 'n Vrijheidsdageraad. De Barrhólemeusnacht beroofde den Prins van de toegezegde hulp der Hugenoten. Zutfen, Naarden en Haarlem ondergingen een vreeselijk lot. Maar Oranje wanhoopte nooit: ,,A1 kwamen wij allen te sterven en werd geheel dit arme volk vermoord en verjaagd, wij moeten toch altijd de zékerheid trekken, dat God nooit de Zijnen zal verlaten". Pas met het ontzet van Leiden komt het •keerpunt in den Opstand, maar tot het laatst toe blijft Oranje ,,de man vrij van eigenbaet, drijvende tghemeene beste, steeds met sorgen, arbeyt ende ernstige saecken ommegaende". Ja, het water is dikwijls tot de lippen gekomen. Op zoo'n oogenblik vroeg men eens den Prins, op welken bondgenoot hij nog rekende voor de wanhopige zaak en men raadde, dat het 't beste was, den strijd op te geven. Toen weerklonken de woorden, die de geheime kracht van onzen Vader des Vaderlands hebben ontsluierd: „Weet, dat aleer wij oit dese saken en de bescherménisse der christenen en andere verdruckten in desen lande aangevangen hebben, wijmetten alderoppersten Potentaet der potentaeten alsulcken vasten verbond hebben gemaèckt, dat wij geheel verzekerd zijn, dat wij en alle degene, die vastelijck daarop betrouwen, door Sijne geweldige en magtige hand ten lesten ontset zullen worden van onse vijanden; sonder nogtans, dat wij middelertijd eenige andere middelen, die ons de Heer der Heirscharen toegeschickt heeft, hebben, of alsnog willen laten voorbijgaen". Willem de Zwijger is de grondlegger van onze vrijheid en ons volksbestaan geworden. Méér heeft hij met al zijn offers niet kunnen bereiken. Hij heeft dit zelf uitgedrukt in de woorden, waarmee hij, in 1584 onder het pistool van Balthasar Gerardts op het Princehof te Delft den geest gaf: Mon Dieu, mon Dieu ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple. Neen, de Zaak was nog lang niet gewonnen, zou misschien nooit gewonnen zijn, indien hij ons niet had nagelaten zijn beide heldenzonen Maurits en Frederik Hendrik, den Frederik Hendrik. Veldheer en den Stedenbedwinger, die 's vaders werk hebben opgebouwd tot het monument van Neerland's volkomen bevrijding. Fruin schreef, om dit nog eens goed te doen uitkomen, zijn voortreffelijke Tien laren uit den tachtigjarigen oorlog. Die tien jaren 1588— 1598 zijn, schrijft hij, misschien de gewichtigste uit onze heele geschiedenis. Niet alleen dat zij door een reeks gelukkige krijgsbedrijven onzen bodem aan den vijand hebben zien ontweldigen, zij zijn getuigen gegeweest van het vaststellen van de Staatsregeering, waaronder de Republiek twee eeuwen heeft gebloeid; zij hebben handel en nijverheid voorbeeldeloos zien ontwikkelen en den grond zien leggen voor onze macht in Indië. Hoe bedenkelijk het er bij het sterven van Willem de Zwijger met ons land voorstond, blijkt wel het best uit de omstandigheid, dat de Staten de souvereiniteit aan andere mogendheden aanboden, als deze DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 39 1672 heeft het Oranjevolk Willem III in de rechten zijner Vaderen hersteld. De Franschen lagen onder den beroemden veldheer Luxembourg in het land, alleen nog door de Waterlinie tegengehouden; Turenne opereerde in het Brabantsche; in het Noorden woedden de Munsterschen, Engeland bedreigde ons op de baren, 't Zag er zeer veeg uit. De Prins, gesteund door de bekwame veldheeren: Waldeck, voorzaat van Koningin Emma, Johan Maurits, Wurtz, maakte zich de groote fout van den vijand, die zijn krachten in allerlei belegeringen versnipperde, ten nutte en tooverde in allerijl het land achter de Waterlinie om in een onneembare veste. Toen hij deze vesting gemaakt had, voerde de Prins, bewijs van zijn Prins Willem IV. dikwijls aan het roekelooze grenzende dapperheid, een vermetel plan uit. Hij wilde met een legermacht uit de Waterlinie breken, naar Maastricht oprukken en de verbindingslinie van den vijand afsnijden. De onderneming lukte niet, maar ze maakte niettemin op den vijand een diepen moreelen indruk en de vijand durfde dat jaar geen belangrijke krijgsbedrijven meer ondernemen, terwijl de aanvoering van den Prins ons leger moed en zelfvertrouwen had teruggeschonken, zoodat 1673 met veel meer vertrouwen kon worden tegemoet gezien en het leger van verdedigend aanvallend kon gaan optreden. Intusschen zou Engeland dat jaar krachtiger van leer trekken. Behalve met de vloot zou het Lodewijk met een landingsleger van 20.000 man steunen, terwijl Condé het Fransche veldleger zou leiden. De Ruyter en Ccrnelis Tromp, door den Prins weer met elkaar verzoend, beletten door de zeeslagen bij Schooneveld en Kijkduin de landing en de Prins deed weer, thans met meer geluk, een vermetelen tocht buiten de Waterlinie naar Bonn, waardoor Munster en Keulen zich uit de coalitie met Lodewijk terugtrokken, terwijl Condé gedwongen werd een groot deel van zijn troepen uit Brabant te nemen en tegen den Prins te keeren, en de Fransche Minister van Oorlog Louvois, bang geworden, last gaf, het Utrechtsche te ontruimen. Ons land kreeg aan alle kanten lucht. Zoo was dan na anderhalf jaar de belegering van de vesting Holland opgegeven en had de vijand nog vóór het einde van het jaar het grootste deel van het grondgebied der Republiek ontruimd. Engeland had er genoeg van, Keulen en Munster sloten vrede en de Republiek had in Spanje en den Keizer van Duitschland bondgenooten gekregen. Dit alles had Oranje in korten tijd bereikt en de dankbaarheid van het land was zoo groot, dat men, had de Prins gewild, hem gaarne de monarchale macht zou hebben aangeboden. Natuurlijk gaf Frankrijk den strijd niet op. Voorjaar 1674 verscheen Condé met nieuwe legers. De Prins trok hem tegemoet en het kwam te Seneffe tot een slag, waarin de Prins er niet in slagen kon, wegens den slappen steun van de Spanjaarden en de Keizerlijken Condé afdoende te verslaan. De slag bij Seneffe heeft, schrijft Blok, den roem van den jongen Stadhouder als veldheer bevestigd en tevens den goeden naam van het Staatsche leger voorgoed hersteld. Condé had een hem waardigen tegenstander gevonden. Men weet dat de groote oorlog verder met afwisselend geluk werd gevoerd. Toen na zes jaar de vrede bij Nijmegen gesloten werd, had de Republiek al haar grondgebied behouden onder de leiding van den grooten krijgsman uit het Huis van Oranje. Voor den Prins heeft deze vrede nooit meer dan een wapenstilstand beteekend. Hij doorzag, dat Lodewijk alleen was teruggegaan, om den nieuwen sprong des te zekerder te kunnen doen. Willem III bleef op zijn post, zeker van zijn roeping, het Europeesch evenwicht en de vrijheid van godsdienst in Europa te moeten bewaren. Bij deze roeping heeft hij zoowel ons land als Engeland als werktuigen beschouwd. Zijn eigen volk heeft dat maar al te dikwijls niet begrepen. Een groot deel voelde meer voor vrede, welvaart en handel en het verzette zich tegen den Stadhouder, die enkel scheen te jagen naar eer en roem en naar idealen, welke het niet verstond. Die opvattingen kwamen natuurlijk aan de particularistische Statenpartij zeer ten goede. Willem III begreep, dat zonder medewerking van Engeland, Lodewijk XIV niet te bedwingen zou zijn. Alleen daarom huwde hij Maria Stuart. Dat die Engelsche Prinses ten slotte het hart van den eenzelvigen Prins geheel heeft veroverd, weten we uit ons artikel over Maria Stuart (II). Het Protestantsche volk van Engeland haalde eindelijk zelf den Prins in, toen het zag, dat zijn Koning het land wilde Katholiek maken. Den 30sten Juni 1688 teekenden aanzienlijke Engelschen een stuk, waarin de Prins verzocht werd, naar Engeland te komen, om Engelands godsdienst en vrijheden te redden uit de handen der bestaande regeering. Admiraal Herbert bracht het stuk aan den Prins op diens geliefd landhuis te Honselaarsdijk. Willem III was, na kort overleg met zijn gemalin, 40 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. dadelijk besloten. Hij zag de vervulling van zijn ideaal nabij. Met Engeland samen zou hij Frankrijk in bedwang kunnen houden, Lodewijk's stoute droom voor goed verstoren. De Prins wildé, maar zou de Republiek het ook willen? Met groote omzichtigheid werd de natie ingelicht, want er zou veel tegenstand te overwinnen zijn. Ook de voorwaarde, dat de gemeenschappelijke vloot onder Engelsoh opperbevel zou moeten staan, was een bezwaar. Bovendien moest de zaak tot eiken prijs voor Lodewijk en zijn bekenden gezant DAvaux verborgen worden gehouden. Raadpensionaris Fagel en de door hem bewerkte predikanten slaagden in de moeilijke opdracht, het volk voor de groote zaak te winnen. 8 October werd alles in een geheime zitting der Staten-Generaal beklonken: de Prins kreeg een volledig fiat, en 10 October verscheen de door Fagel opgestelde meesterlijke Declaratie van den Prins, waarin hij de redenen uiteenzette, die hem noopten, de Protestantsche religie en de wetten en vrijheden van Engeland te herstellen. Einde October was alles voor den tocht, waarvan Europa's toekomst afhing, gereed. De vloot lag te Hellevoetsluis. Den 26sten October nam de Prins diep bewogen afscheid van de Staten-Generaal. Ook de Staten van Holland sprak hij op ongewoon hartelijke wijze toe. Tranen stonden in de oogen der stoere mannen om hem heen en vele leden vergezelden hem op zijn reis naar den Briel. Een Bededag werd door het geheele land uitgeschreven. De lezer kent het roerend gesprek tusschen den Prins en zijn gemalin, die haar gemaal naar den Briel begeleidde. Eindelijk, op 't laatst kwam nog vertraging, stak de vloot 11 November in zee; op de Prinsevlag stond de spreuk: Pro religione et libertate. Hoog op den Brielschen Katherynentoren tuurde de Koningin haar held na, tot het schip aan den einder verdwenen was. Den 17en November landde de Prins bij Torbay, door de Engelsche vloot ongemoeid gelaten. Dadelijk rukte hij op naar Exeter. Het Koninklijk leger trok, na korte aarzeling, terug. Weldra was het geheel verloopen. Zonder slag of stoot kwam Dutch William te Londen, Jacobus vluchtte. 13 Februari werd aan Willem en Maria de troon van Engeland aangeboden, en door hen aanvaard. Een week later kwam de Koningin zelf uit Holland over, Dutch William had den godsdienst en de vrijheden van Engeland gered. Lodewijk XIV de Zonnekoning verbeet zich van ergernis en zijn ergernis werd vrees, toen Willem III zijn ideale coalitie tegen den machtigen Monarch bijeenbracht: Engeland, de Republiek, Spanje en het Duitsche Rijk. Men weet dat de coalitie, niettegenstaande de groote overwinning ter zee bij La Hogue en het schitterend krijgsbeleid van den Prins, er niet in geslaagd is, Frankrijk beslist te verslaan. Grooten roem verwierf vooral onze vestingbouwkundige van Coehoorn, die zelfs door velen boven den beroemden Vauban is gesteld. Beide partijen haakten ten slotte naar den vrede, zelfs de Prins meende „dat een prompte vrede absoluut noodzakelijk" was. Zij werd te Rijswijk gesloten en Lodewijk erkende Willem III als Koning van Engeland. Van den vrede heeft Willem III gezegd: ,,Ick beken, dat de manier mij niet weinigh en bekommert voor het toekomende." De Spaansche Successie-oorlog heeft Willem III in het gelijk gesteld. Hij zou weer de groote leider van den laatsten kamp tegen Frankrijk's hegemonie zijn. Alles bereidde hij voor, maar hij heeft, zooals men weet, den strijd niet meer kunnen volbrengen. Den 4en Maart trof den Koning het ongeluk dat zijn paard op een rit in het park van zijn lustslot struikelde en viel: Willem brak het sleutelbeen. Het door rustelooze arbeid en een ongeneeslijke kwaal verzwakt lichaam kon het op zich zelf onbeteekenend ongeval niet meer verduren en 19 Maart bezweek de grootste der Oranje's.Tot op het laatst toe bleef zijn sterke geest helder, zijn denken gewijd aan het groote doel zijns levens. Om zijn bed stonden de eerste mannen van Engeland en vele vrienden uit het hem zoo dierbaar Holland: Bentinck, v. Pallandt, Keppel, Ouwerkerk. Van allen nam hij dankbaar en uiterst hartelijk afscheid. Een tijdperk van onvergetelijken roem was afgesloten voor de Republiek. Den Hen April 1702 is Willem III met groote plechtigheid in de kapel van Hendrik VII te Westminster naast zijn gemalin begraven. Het dankbare Engeland nam hem op onder zijn groote koningen. Willem III is geslaagd in zijn groote wereldtaak. Zijn beginselen hebben Lodewijk XIV vernederd, Frankrijk aan den rand van den afgrond gebracht. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 41 KONING WILLEM I. Het van Franschen druk bevrijd, fel geteisterd Nederland van 1813 riep weer — der Traditie getrouw — naar een Oranje, om het te redden uit den nood en Oranje, vergeten de diepe vernedering in den tijd der Fransche bevlieging, vergaf, kwam over en gaf zijn beste kracht. De Prins van Oranje, zoon van den stadhouder Willem V in ballingschap gestorven, ontving de uitnoodiging, naar Nederland terug te keeren, den 21en November 1813 te Londen. Den 26en ging hij reeds aan boord en den 30en zette hij te Scheveningen voet aan wal. Het Engelsche oorlogsschip Warrior bracht Koning Willem I. hem hier. Uit een Engelsche sloep stapte hij in den met oranje versierde Scheveningsche zeewagen van den trouwen Pronk, die ook in 1795 bij het vertrek had dienst gedaan en tegen vier uur reed hij, door duizenden jubelend begroet, Den Haag binnen, naar het huis van v. Hogendorp. 't Was daar een treffende ontmoeting. Den Haag verkeerde in dólle feestvreugde en 's avonds schitterde de stad in een algemeene illuminatie In een Proclamatie kondigde de Prins aan, dat hij bereid was, zich aan het hoofd van zaken te stellen. Oranje zou weer, zoo heette het in de Proclamatie, als vanouds, vasteüjk besloten al het verledene te vergeven en te vergeten, de leiding nemen bij het gemeen en eenig doel: de wedergeboorte der natie na twintig jaren van revolutie, partijschap en ellende. Maar in welken rang zou de Prins terugkeeren? Geestdriftige Scheveningers hadden hem reeds mat koning begroet, maar de Prins en ook Van Hogendorp wilden dien weg niet op zonder nader overleg. Amsterdam hakte de knoop door. Nederland zou niet krijgen een Willem VI, maar een Willem I als souverein vorst. Zoo werd onder leiding van Willem I, Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden, het werk der volledige bevrijding van de Fransche overheersching begonnen. Een nieuw tijdperk in het Nederlandsche volksleven brak aan. Goed is, al dadelijk hierbij nog even op te merken, dat het niet in de eerste plaats bescheidenheid was, welke den Prins belette, den koningstitel te aanvaarden. Hij meende toch, dat de Bondgenooten den titel niet gaarne aangenomen zouden zien: „Jusqu'a ce qu'une augmentation territoriale, nous mette a même d'être un royaume conséquent", m.a.w.: het land leek hem te klein om een echt koninkrijk te kunnen worden. Wij spraken daar van de Bondgenooten. Deze waren de Staten, die Napoleon ten val hadden gebracht, met Rusland aan het hoofd. Deze Bondgenooten hebben ongetwijfeld Willem I zijn zware taak vergemakkelijkt, doch ook niet minder bemoeilijkt. Het doel van de Staten, die Napoleon ten val brachten, was uit Nederland te maken een schildwacht tegenover Frankrijk en Engeland stond natuurlijk bij dezen wensch vooraan. Ze wilden den schildwacht zoo groot en sterk mogelijk maken en uit dit streven is op het Weener Congres de samenvoeging van Nederland en België geboren, wélke samenvoeging, zooals men weet, op de bitterste teleurstelling is uitgeloopen. Bij die bittere teleurstelling mag evenwel één ding nooit worden vergeten. Zonder de samenvoeging van België met Nederland, zouden wij vermoedelijk nooit weer een koloniaal rijk geworden zijn. Engeland had ons in den Napoleontischen tijd al onze koloniën afgenomen en het zou die zeker gehouden hebben, indien Napoleon bij Waterloo had gezegevierd. Hij zou bij Waterloo gezegevierd hebben, indien niet de Prins van Oranje, de latere Willem II, bij Quatre Bras op 15 Juni aan maarschalk Ney het hoofd geboden had. Napoleon heeft later op St. Helena gezegd, dat aan den Prins van Oranje alle eer van zijn nederlaag toekwam (tout 1'honneur de la campagne lui appartient, Montholm Récits de la captivité de Napoléon a St. Helena). Laat hartgrondige haat tegen Wellington tot eenige overdrijving verleid hebben, vast staat, dat zonder het heldenverweer van den Prins van Oranje bij Quatre Bras de vereeniging van Wellington en Blücher in den avond van den 18en Juni bij Waterloo onmogelijk zou zijn geweest en daarmee het lot van den grooten veldslag ten nadeele van Wellington beslist. Engeland gaf na Waterloo ons een groot dëel onzer koloniën terug, langzaam, schoorvoetend, half-onwillig. Men weet, hoe Raffles, die als Engelsch bestuurder de groote waarde van Java had leeren kennen, hemel 42 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. en aarde bewoog, om z'n regeering van de teruggaaf af te houden. Het karakter van den Oranje, die uit het verwaarloosde, verarmde Fransche wingewest het bloeiend Koninkrijk der Nederlanden heeft gemaakt, wordt door Blok aldus beschreven, op grond van vele overeenstemmende karakterschetsen: „Onvermoeid, rechtschapen en eerlijk, gewend het oog te houden op alles, tot in het kleine toe, was hij een nauwgezet administrateur, bezield met goeden wil, in vele opzichten ruim van blik, met groote kennis en helder verstand, tot in kleinigheden nauwlettend. Hij was voor ieder toegankelijk, begaafd met een ijzersterk geheugen en een helderen kijk op menschen en dingen, eenvoudig, matig en zuinig voor zich zeiven, doordrongen van ernstig plichtsgevoel, vol besef van z'n groote verantwoordelijkheid tegenover zijn volk, tegenover God, die hem op deze plaats heeft gesteld, tevens vol, helaas dikwijls al te vol zelfvertrouwen en vast overtuigd van het welslagen van zijn pogen. Deze hoedanigheden stempelden hem tot een werkzaam én krachtig bestuurder, geen geniale, maar een veelszins begaafde persoonlijkheid, niet hoog en edel, eerder nuchter en burgerlijk practisch van opvatting en neigingen zooals ook zijn uiterlijk dat van een burgerman was en hij zich afkeerig toonde van alle vertoon, vooral van militair vertoon, zelts van militaire kleeding en omgeving. Zijn groot gebrek: eigenwilligheid, koppig vasthouden aan eigen inzicht en meening, bracht hem er toe alles tot in de kleinste bijzonderheden zelf te willen doen en in alles eigen zin te volgen, niemands raad in te roepen dan alleen om eigen handelwijze te dekken, alle tegenstand, alle versèhil van gevoelens als ongehoorzaamheid of gebrek aan inzicht aan te merken". Er ligt een groote tragiek over het leven van Willem I. Hij was geknipt om uit den bajerd, welke ons land na den Franschen tijd was, een welvarend Koninkrijk te tooveren en hij heeft dat gedaan; hij was de minst geschikte persoon om Noord en Zuid Nederland, door het Weener Congres onnadenkend bij elkaar gevoegd, tot een geheel te maken. Bij het eerste hielp hem z'n karakter, bij het tweede stond het hem in den weg. Het diep-tragisehe is, dat hij z'n gebrek niet voelde. Geen koning heeft ijveriger en offervaardiger gewerkt, ja gesloofd voor het heil zijner onderdanen en toch moest hij zijn ideaal geheel zien mislukken. De man, die van 's ochtends vroeg tot 's avonds 'laat werkte, omdat hij alles, ook het kleinste, zelf wilde doen, gaf ten slotte de teugels van het bewind uit handen, omdat hij ze niet langer houden kon. Niemand heeft beter gewild dan hij en minder wil van zijn werk gëhad. Geen koning was gemakkelijker genaakbaar — letterlijk voor ieder stond Willem I klaar — en toch moest hij bij het klimmen der jaren, steeds meerderen zich van hem zien verwijderen. De vorst met gloeiende en daverende geestdrift ingehaald, werd een eenzame. Het is wel heel hard als dat het eind moet zijn van een zeven en twintigjarige regeering met de eerlijkste toewijding. Maar geen oogenblik mag vergeten worden het zeer moeilijke van zijn taak. Was hij alleen koning van Noord-Nederland geweest, wellicht zou zijn regeering een parel zijn geworden in de Oranje-regeeringen. Men weet het: te veel ongelijksoortigs was samengevoegd: het overwegend protestantsche Noorden met het overwegend katholieke Zuiden; een vrijhandelsland met een protectiestaat; een zeer oude beschaving met een modern vernis van dien naam; een krachtig nationaal voelende natie met een volk dat van oudsher sterk onder Franschen invloed stond; een volk samengegroeid met Oranje en een valk dat van de eene dynastie in de andere willoos was overgebracht. Toch zijn er nog heden ten dage velen in België, die de afscheiding van 1830 betreuren en hun spijt is een glorie voor onzen eersten Koning. We gaan de vijftienjarige Nederlandsche-Belgisehe lijdenshistorie van onbewust en bewust misverstand hier niet over vertellen en we willen alleen vaststellen dat het zeer en zeer de vraag is, of eenige andere Prins Willem V. Vader van Koning Willem 1. vorst de vereeniging van het toen schier onvereenigbare zou hebben bereikt en wij willen dankbaar herdénken, dat Willem I's voortreffelijk en zuinig beheer Noord-Nederland in staat stelde, met volle behoud van nationale eer, de scheiding te ondergaan. Onder Willem's schepter heeft Nederland zich wonderlijk spoedig hersteld, dank zij 's Konings voortreffelijken blik op handel, nijverheid en scheepvaart, en zijn zuinig financieel beheer. Reeds in 1818 verbaasde b.v. van Hogendorp zich op een reis door het land over de terugkeerende welvaart. Amsterdam en Rotterdam namen snel in bloei toe. Wat heeft de Koning niet voor het verbeteren onzer waterwegen gedaan; het Noord-Hollandsche kanaal maakte Amsterdam opnieuw tot zeehaven; het Zuid-Willemska- DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 43 naai, het Apeldoornsche kanaal, het Zederikkanaal, het Voornsche kanaal, de Willemsvaart, de kanalen van Antoiny, Brussel-Charleroï, Gent-Terneuzen, de Dedemsvaart, het kanaal Luik—Maastricht, de Drentsch-Groningsche kanalen, het besluit tot droogmaking van de Haarlemmermeer enz. kwamen onder zijn regeering tot stand. De plassen in Zuid-Holland en het Koegras werden droog gemaakt. De binnenlandsche nijverheid met kracht bevorderd. Op initiatief van den Koning kwam de Nederlandsche Handel-Maatschappij tot stand. Onvermoeid en hardnekkig werkte de Koning aan de teruggaaf der Koloniën. Zoowel voor Noord en Zuid was de Koning rusteloos bezig om dezen stoffelijke welvaart te bezorgen. Niet alleen op den stoffelijken bloei des lands, schrijft Blok, hield de werkzame Koning — want hij was het die de 'gansche regeeringsmachine dreef — bij voortduren het oog gevestigd. Ook kunst en wetenschap hadden veel aan hem te danken en de Nederlandsche taal en letteren heeft hij krachtig gesteund, vooral in haar pogen om door te dringen in het Zuiden, zoodat eenmaal het Nederlandsch ook voor dit deel van het Koninkrijk een nationale taal zou worden, iets wat de sedert 1795 nog sterker dan vroeger verfranschte Belgen van de hoogere en zelfs van de middelklasse een doorn in het oog bleef". Ook het onderwijs genóót 's Konings voortdurende belangstelling. Het scheen dan ook, nog kort voor 1830, dat het levenswerk van den Koning uiterlijk althans zou gelukken. Het is mislukt op het ongeduld en het autocratisch karakter van den Koning. Hij overtuigde zijn tegenstander niet doch ontdeed zich van hem. Geestelijk verloor de Koning den strijd daardoor en hij bracht in België liberalen en klerikalen, de eerste door muilbanding van de drukpers, de tweede door inmenging in de kerkelijke hiërarchie, samen. Toen was het pleit verloren. Jammer is het, dat zelfs de warmste bewonderaar van den krachtigen Koning zal moeten erkennen, dat Willem I, die liefst regeerde bij Koninklijk Besluit, het met de Grondwet niet altijd nauw genomen heeft. De Belgische Opstand is eigenlijk nog betrekkelijk onverwachts gekomen. De Juli-Revolutie in Frankrijk, waarvan men aanvankelijk slechte gevolgen in België verwacht had, was al 4 weken achter den rug en in België bleef het oogenschijnlijk rustig. Den 25en Augustus begon het oproer met samenscholingen in de hoofdstad en daar deze niet dadelijk werden bedwongen, breidde het oproer zich weldra uit. Pogingen van den Prins van Oranje, die de Belgen dikwijls tegen 's vaders beleid in bescherming genomen had, om het verzet te stuiten, baatten niet. De Franschen stookten. De Bondgenooten, stichters van den tweelingstaat lieten den Koning in den steek. Het moet voor den veelgeplaagden Koning een groote voldoening zijn geweest, dat Noord-Nederland met geestdrift zijn oproep, België met het zwaard ter verantwoording te dagen, gehoor gaf. De Tiendaagsche Veldtocht is een volkomen succes voor onze wapenen geweest, en hij heeft onze positie en het proces der afscheiding in hooge mate versterkt. Men weet, dat pas 19 April 1839 het zeer lang sleepende afscheidingsproces zijn einde vond. Daarmee had het in 1815 gestiohte Koninkrijk der Vereenigde Nederlanden voorgoed opgehouden te bestaan. Het is te begrijpen, dat deze uitkomst van zijn levenswerk den krachtigen monarch heeft geknakt. Ook huiselijk leed, de dood van Koningin Wilhelmina (men kent haar uit een onzer vorige artikelen) op 12 October 1837, heeft ongetwijfeld daartoe meegewerkt. Dientengevolge heeft Willem I 7 October 1840 dë regeering overgedragen aan zijn zoon bij een acte van afdanking waarom o.m. gezegd wordt: „Dat Wij, na langdurig en rijp beraad en uit eigen beweging, buiten iemands raad of aanzoek, van dit oogenblik af, onherroepelijk afstand doen van Ons koninklijk gezag en waardigheid. Ons persoonlijk alleen den titel der Koninklijke waardigheid voorbehoudende". Tn de Proclamatie tot het volk zeide de Koning o.m.: ,,Eene vaste krachtige, mannelijke hand, jeugdiger leeftijd, bevrijd van den druk van geklommen jaren en weifeling door vroegere herinneringen, worden voortaan tot het Bestuur van het Koninkrijk en tot bevordering van deszelfs geluk en welzijn vereischt en bij ons volle gevoelen en overtuiging, dat de last der regeering ons voortaan geheel zoude te neer drukken en ons buiten staat stellen, om den nog overigen tijd van ons leven aan de goede en wakkere behartiging der belangen van onze beminde onderdanen toe te wiiden, hebben wij, na rijp beraad, uit eigen en geheel vrijen wille besloten, onze lange regeering op den dag van heden onherroepelijk te eindigen en ons gezag over te dragen op onzen beminden zoon, den Prins van Oranje". Niet lang heeft de Koning zich in zijn rust mogen verheugen Z. M. vestigde zich metterwoon in Duitschland, waar hij in 16 Februari 1841 te Berlijn in het huwelijk trad met de gravin d'Oultremont de Wegemont, een katholieke. Het schijnt, dat de begeerte, dit huwelijk te sluiten, mede invloed heeft uitgeoefend op den afstand der regeering, want in ons land zag men deze verbintenis zeer ongaarne. De gravin moet 's Konings laatste dagen echter in hooge mate opgehelderd hebben. Den 12en December 1843 is de Koning te Berlijn aan een beroerte plotseling overleden, ruim 71 jaar oud. Men vond op de tafel, waaraan Z. M. nog een oogenblik te voren zat te lezen, Thomas a Kempis' boek „Over de navolging van Christus" opengeslagen bij het hoofdstuk: Over de overdenking van den dood. Onder algemeene deelneming is het stoffelijk overschot 2 Januari 1844 in de koninklijke grafkelder te Delft bijgezet. Wij gelooven niet, dat er van een anderen Oranje zooveel volksanecdoten bestaan als van dezen. Gaarne bewoog hij zich als gewoon burger onder het volk en hij deed niets liever dan moeilijkheden, vooral financieele, ongemerkt uit den weg ruimen. Voor zich zelf de zuinigheid, was hij voor anderen de mildheid zelf, waarbij Z. M. er een bijzondere eer in stelde, onbekend te blijven. Een van deze anecdoten — in het boek van H. Zeeman: Het leven, de krijgsbedrijven en regeering van Zijne Majesteit Willem den Eersten, Amsterdam 1844, kan men er een heele reeks vinden — willen we nog over vertellen. Twee jaren voor de afdanking deed de Koning een vroege wandeling, waarop hij door 44 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. een geweldige regenbui werd overvallen. Om even te schuilen ging Z. M. een eenvoudige woning aan den Scheveningsohen weg binnen. De bejaarde bewoonster ontving den onbekenden heer met gulle gastvrijheid. In het gesprek vernam Z. M., dat haar man al vijf maanden op bed lag en dat ze dientengevolge zóó met de huur achter was, dat ze over 3 dagen het huis uit moest. De Koning informeerde wie die harde huisheer was. Een paar uur later ontving het vrouwtje een betaalde kwitantie van den huiseigenaar. Een onbekende had het bedrag voldaan, en hem tevens opgedragen, ingesloten ƒ 600 aan haar te doen toekomen. Nooit hebben de menschen geweten, wie hun redder was. Toen Willem I de regeering reeds had neergelegd, heeft hij nog iets gedaan, dat van zijn groote onbaatzuchtigheid blijk geeft. In 1843 waren de Rijksfinanciën zoo deerlijk in de war, dat de Staten-Generaal tot extra-heffingen moest besluiten. De Koning heeft toen een echt koninklijk aanbod gedaan, welk aanbod men uitvoerig in het Handelsblad van 22 December 1843 kan toegelicht vinden. Z. M. bood aan ƒ 10.000.000 tegen 3 percent (ƒ 45.000.000 moest gedekt worden) en hij schold ƒ 4.000.000 schuld, welke het Rijk nog, naar zijn meening aan hem had, kwijt. De tijd is nog niet gekomen, om de beteekenis van Willem I als Koning volledig te beoordeelen, maar wat de Rechter der Historie daarover ook beslisse, vast staat, dat hij is geweest een echte Oranje, die voor Nederland alles over had, ja het is de vraag, of juist zijn mislukking als Koning van Noord- en Zuid-Nederland niet te wijten is aan het feit, dat hij zoo'n echte Oranje en dus heelemaal Noord-Nederlander is geweest. Wij vreezen het eindoordeel over den eersten Oranje-Koning niet. Nederland is hem groote dank verschuldigd. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 45 KONING WILLEM II. Een veel bewogen leven, dat van Koning Willem II of liever dat van Kroonprins Willem, want hij regeerde maar kort. Hij is een van de beminnelijkste en ridderlijkste vorsten uit het Oranjehuis, meer krijgsman dan politicus geweest. Een sombere jeugd, een schitterende jongelingschap, een moeilijke middaghoogte. Een levensavond werd hem niet gegund. Op de handen gedragen, verguisd, eindelijk begrepen en bij zijn vroege einde diep betreurd. Hij had een mooi, beminnelijk, breed karakter en eigenlijk maar één gebrek: hij was te goed van vertrouwen, en werd daardoor te dikwijls misleid. Er ligt ook over dit leven, evenals over dat van zijn vader, kroonprins niet veel te doen, dikwijls niets te doen, want Koning Willem duldde geen verschil van gevoelen in het staatkundige. En toen hij eindelijk Koning werd, moest hij het bewind aanvaarden over een door het lange geschil met België ontredderd land, diep in schulden gestoken, bewoond door een ontevreden geworden volk. Willem II werd op den Sinterklaasdag van 1792 te 's-Gravenhage geboren en drie wéken later in de Jacobskerk gedoopt. Willem Bilderdijk bezong de blijde gebeurtenis aldus: Gij blijft ons 't onderpand, dat God ons niet begeeft Want Neerland kent geen nood, zoolang Oranje leeft! Het qezin van Willem Van links naar rechts: Koning Willem III, Prins een groote tragiek, maar dit is het verschil, dat men bij Willem II nooit over eigen schuld mag spreken. Hij zag de menschen evenals hij zelf was en daarom moest hij ze mooi zien. Men kan zoo iets betreuren, maar is verwijt wel ooit mogelijk? Een sombere jeugd. Als tweejarig knaapje moest hij al met grootvader en vader den Nederlandschen grond ontvluchten. In Engelsche en Duitsche ballingschap ging zijn jeugd voorbij, in een allesbehalve opgewekte huiselijke omgeving. De zwaarste zorgen — ook financieele — drukten het Huis van Oranje. Wat heeft hij 't later betreurd, dat hij door het altijd vertoeven in den vreemde, de Nederlandsche taal nooit volkomen leerde beheerschen. Verschil met den vader, dat dikwijls geschil werd, maakte het leven van den kroonprins ook al niet aangenamer. Men weet, dat Koning Willem I gaarne alles zelf deed. Er bleef voor den II en Anna Paulowna. Alexander, Prinses vyiuuimiiH, rnns ifiuui».""" Dezen keer ging de profetie van Bilderdijk niet in vervulling, want twee jaar later, 18 Januari 1795, op een bitter kouden Zondag, brachten grootmoeder en moeder Wilhelmina het jonge prinsje op een vis^cherspinkje over de zee naar Engeland. Alles was koud en somber en donker, maar de arme visschersvrouw Keet Holen bracht een beetje warmte in het tafereel; zij vroeg en kreeg van de prinses-moeder verlof, het prinsje goedag te mogen kussen en zij deed dit met Scheveningsche echtheid. Niet lang bleef hij in Engeland, want s'prinsen vader vond in Engeland zóó weinig steun voor een tegenomwenteling in Nederland, dat hij verbolgen dit land verliet en zich in Berlijn vestigde. Op zijn twaalfde jaar, 6 December 1805, kreeg de prins van zijn koninklijken oom, evenals de prinsen van den bloede, verlof, den.. Pruisischen uniform te dragen. Kort daar- 46 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. op kwam hij op de krijgsschool, maar hij ontving tevens als mentor den Nederlander, baron de Constant Rebecque. Deze Constant Rebecque is altijd een trouwe vriend en helper van den Kroonprins gébleven. Op de krijgsschool en van dezen vcogd heeft de Prins de krijgskunde geleerd, welke later zijn naam beroemd zru maken. De Prins werd een sieraad der school. Van Berlijn vertrok de Prins I Juni 1809 weer naar Engeland, waar hij aan de hoogeschool van Oxford studeerde. Constant Rebecque en Hendrik Fagel, in 1795 mede uitgeweken, waren hier zijn voogden. Pardon 1'Heureux schrijft over den Oxfordschen tijd: „On admirait son ardeur pour 1'étude et son étonnante facilité de conception dans la classe des sciences" Op voorstel van de Constant Rebecque ging de Prins vervolgens zijn militaire cpvceding practisch voltooien op het oorlogsveld in Spanje, na 24 Mei 1811 te Oxford gepromoveerd te zijn tot Doctor in het Burgerlijk Recht. 11 Juni van hetzelfde jaar benoemde het Engelsche Ministerie van Oorlog hem tot luitenant-kolonel en werd hij ingelijfd bij het Engelsche leger om te dienen onder Wellington. Zes Juli 1811 kwam de Prins in het hoofdkwartier van Wellington aan, om onder dezen beroemden veldheer den strijd tegen Napoleon's legerscharen in Spanje te vceren. Wellington en de Prins zijn van de eerste kennismaking af trouwe wapenbroeders geworden. Te ElBodcn ontving de Prins den vuurdoop en Wellington vermeldde dit in zijn Legerbericht aldus: „Zijne Doorluchtige Hoogheid de Erfprins van Oranje was voor 't eerst in het vuur en hij heeft een kloekmoedigheid en een juistheid van bevatting aan den dag gelegd, welke hoop geven, dat hij een sieraad voor zijn stand zal worden". Ook bij de verovering van Ciudad en Badajoz en bij Salamanca trok de Prins door dapperheid en bekwaamheid de bijzondere aandacht van Wellington en deze vroeg voor hem de gouden medalje aan. In zijn Legerbericht van den slag bij Salamanca schreef Wellington aan graaf Bathurst: „Ik verzoek uwe lordschap de aandacht van Z. K. H. den Prins-regent in het bijzender te vestigen op den Erfprins van Oranje, wiens gedrag op het slagveld, gelijk bij elke andere gelegenheid, hem aanspraak geeft op de hoogste aanbeveling, en de opmerkzaamheid getrokken en hem de achting verworven heeft van het geheele leger". In den slag bij Vittoria, die de Franschen uit Spanje verdreef, schitterde de Prins opnieuw. Overladen met roem keerde de Prins uit Spanje naar Engeland terug vcor een zeer delicaat doel. Vader Willem en de Prins-regent hadden grootsche plannen. Zij wilden den ridderlijken Prins verloven met Prinses Charlotte, aanstaande kroonprinses van Engeland. De verloving heeft niet tot een huwelijk geleid. De Prinses is later de eerste vrouw van Koning Leopold van België geworden en ruim een jaar na het huwelijk reeds gestorven. Als verloofde van Prinses Charlotte, als met roem overladen held bracht de Prins 19 December 1813 een bezoek aan het vaderland, dat hij als tweejarig knaapje verliet. Een allerhartelijkste ontvangst viel hem ten deel. Al spoedig bleek helaas, dat het tusschen vader en zoon niet te best ging. Willem I was meer staatsman dan krijgsman; de vader een stoere werker, een zuinig financier, de eenvoud zelf, autocratisch van karakter; de zoon een levendige persoonlijkheid, meer van het paard dan van de stoel, vlot in geldzaken, oraallievend, het tegendeel van autocratisch, gemakkelijk meegaand met anderer meening en bovendien, in de Engelsche staatsschool opgevoed, aanhanger van de volkssouvereiniteit. „Le röle de Prince me paraft bien difficile a jouer", schreef de Prins mismoedig aan zijn broer Frederik. Nu volgt weer een mooie tijd voor onzen held. Den 21en Juli wordt de prins benoemd tot generaal over de Engelsche troepen, die in België zouden blijven tot het Congres te Weenen de Europeescha. aangelegenheden zou hebben geregeld. Hij wordt benoemd tot ridder van het Gulden Vlies en de Bath-orde, en Wellington zelf volvoerde den ridderslag, 't Beviel den Prins best in België en onder de Belgen, ja, in die dagen kon hij eigenlijk beter opschieten met de Belgen dan met de Noord-Nederlanders. Het schitterend gedrag en het gezegende beleid van den Prins in de slagen bij Quatre Bras en Waterloo is algemeen bekend. Wellington schreef na Waterloo aan Koning Willem I: „Ik vind geen lof groot genoeg voor den Prins van Oranje, door wien de bewegingen den geheelen dag zoo voortreffelijk bestuurd zijn, dat ik hem, van het begin tot het einde van het gevecht, geene bevelen heb behoeven toe te zenden". Op een Engelsche eeremedalje werd hij geroemd als „de glorie der Nederlanden" en iri Frankrijk sprak men van hem als „le guerrier accompli". Onze Staten-Generaal boden hem het Domein Soestdijk aan. Nog hooger zou de ster van zijn geluk stijgen. Nauwelijks genezen van de wond in den slag bij Waterloo den arm nog in een zwarten doek, vertrok hij in opdracht van den Koning naar Parijs, waar de machtigste souvereinen en staatslieden bijeen waren. Daar deelde hij ook 30 Juli 1815 de Militaire Willemsorde, door Koning Willem I pas ingesteld, aan 89 wapenbroeders uit en zelf mocht hij zich met het Groot-Kruis dier orde tooien. De Czaar van Rusland, de fiere Alexander I, de Koning van Pruisen en de Keizer van Oostenrijk vereerden onzen held de hoogste onderscheidingen en Keizer Alexander vatte een groote genegenheid voor hem op. Dat zijn jongste zuster Anna Paulowna de gemalin van een Oranje zou worden, was zijn vurigste wensch. De Kroonprins had er wel ooren naar; hij vertrok naar Petersburg. De kennismaking met de Czarendochter viel zeer gunstig uit. „Eiken dag", schreef de Prins aan zijn grootmoeder, „wensch ik mij meer geluk met het voorrecht dat mij te beurt is gevallen, want hoe meer men Anna kent, hoe meer men haar beminnen moét, omdat haar karakter haar schoonste sieraad is". Over de schitterende trouwplechtigheid en over het gelukkige huwelijk tusschen Willem van Oranje en Anna Paulowna hebben wij in ons artikel over de Russische grootvorstin reeds uitvoerig verteld. Uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren. (19 Febr.' 1817 te Brussel, Prins Willem, de latere Koning Willem III; 2 Aug. 1818 te Soestdijk Prins Alexander, op 29 jarigen leeftijd overleden; 13 Juni 1820 te Soestdijk Prins Hendrik de beroemde scheepscommandant; 21 Mei 1822 te Soestdijk Prins Casimir. die na 5 maan- DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 47 den reeds stierf; 8 Mei 1824 te 's Gravenhage Prinses Sophie, gemalin van den groothertog van SaksenWeimar). De Prins wijdde groote zorg aan de opvoeding van zijn kroost. Uit de regelen welke hij daarbij volgde, kan men zijn karakter en zijn persoon zoo goed leeren kennen. Men mocht de kinderen zoo weinig mogelijk laten voelen, dat rijkdom een voordeel is; leer het kind eenvoudig zijn, zuiver opmerken, waarnemen en begrijpen; laat beginnen met de Vaderlandsche geschiedenis, opdat de kinderen niet trotsch worden en hooghartig wegens het werk hunner voorvaderen; de geschiedenis eh staatkunde moeten zoo worden onderwezen, dat de kinderen begrijpen, dat de vorsten zich zóó moeten gedragen, alsof de volken het recht hebben hen af te zetten en dat de volken zich moeten laten regeeren, alsof de vorsten hun door God tot souverein zijn gegeven. De Prins ontving eiken morgen zijn kinderen, om hun gebed bij hem op te zeggen en hij gaf persoonlijk 9 uur per week Bijbelsche geschiedenis aan zijn kroost. Gaarne speelde hij met hen mee. Toen het conflict met België verergerde, heeft de Kroonprins zeer moeilijke tijden gehad. Hij was het met zijn vader in veel oneens, vooral ten opzichte van diens maatregelen inzake de Katholieke Kerk. De Prins heeft gedaan wat hij kon, om de Belgen te verzoenen. Misschien ging hij in dit opzicht te ver. Men kent zijn moedigen tocht naar Brussel, geheel op z'n eentje en hoe hij alleen door een snelle rit over de barricaden heen zijn leven jedde. Wij spraken daar even van te groote tegemoetkoming van den Prins aan de Belgen. Er is namelijk in de dagen van 1830 een groep in België geweest, die den Prins aanbood, óf namens zijn Vader de regeering te aanvaarden, óf de Kroon van België aan te nemen. De Prins weigerde verontwaardigd: „Neen, neen, de nakomelingschap moet nimmer kunnen zeggen, dat een Nassau, een Prins van Oranje, de Kroon van Zijns Vaders hoofd gerukt heeft en op het zijne heeft geplaatst". Toch heeft de Prins zich — hoewel hij van zijn Vader volmacht had tot onderhandelen met de oproerlingen — laten verleiden tot een Kennisgeving, welke zeer ten nadeele van hem is uitgelegd. In deze Kennisgeving Van 3 September 1816 kwam namelijk voor: „Terstond na Hoogst Deszelfs (des Prinsen) vertrek, zullen de troepen Brussel verlaten. De Burgerwacht stelt hare eer te pand, dat zij geene verandering van Regeerend Stamhuis zal dulden en de stad, bepaaldelijk de Paleizen, zal beschermen". De Kennisgeving baatte niet, het verzet nam toe, ons leger werd vrijwel uit België verdreven. Toen deed de Koning nog een poging en wederom werd de Prins van Oranje als vredebode uitgezonden. 4 October 1830 werd de Prins bij Kon. Besluit benoemd, om „tijdelijk in 's Konings naam het bestuur waar te nemen over alle die gedeelten der zuidelijke gewesten, waar het grondwettig gezag werd erkend met Antwerpen als residentie, en om te pogen de andere gedeelten onder 't wettig gezag terug te brengen". De Prins aanvaardde de haast onuitvoerbare taak en wie weet hoe ver hij het gebracht zou hebben — vele Belgen mochten hem nog altijd graag — indien de Kening zijn zoon werkelijk de vrije hand gelaten en diens maatregelen niet door eigen proclamaties verzwakt had. In het uiterste oogenblik, tot eiken prijs België voor Oranje willende behouden, vaardigde hij de beruchte Proclamatie van 16 October 1830 uit, waarin hij o.m. zeide: „Belgen, ik erken u voor een onafhankelijk volk. Verkiest vrijelijk afgevaardigden tot het Nationaal Congres. Ik stel mij in de Provinciën, die ik bestuur, aan het hcofd der beweging, welke u tot een nieuwen en vasten staat van zaken leidt, waarvan de nationaliteit de kracht zal uitmaken". 't Was te laat. De Belgen verwierpen het aanbod. Holland kookte van ergernis. Men beschuldigde den Prins van Hoogverraad, wilde verandering in de troonopvolging brengen, schold den Prins Oranje-Belg, en zijn vader herriep bij Kon. Besl. zijn opdracht. Een der smartelijkste oogenblikken in het leven van den Prins was gekomen; zijn vader verloochende hem, het Noorden veroordeelde, het Zuiden versmaadde hem, hij was balling in eigen vaderland. Iedereen, iedereen liet hem in den steek, behalve zijn gade, die met haar zonen naar Willemsdorp snelde, waar de Prins afwachtte wat zijn Vader over hem beschikken zou. Wat ook Oranje bestond bij die schokken, Anna Paulowna stond vast aan zijn zij, zong Da Costa in deze drceve dagen. De Prins vertrok in een soort ballingschap naar Engeland, maar in den Tiendaagschen Veldtocht heeft de fiere, oprechte, ridderlijke Kroonprins de liefde en het vertrouwen van 't Nederlandsche volk schitterend herwonnen. Aandoenlijk is de proclamatie waarmee de verguisde Prins zich aan het hoofd van de troepen tegen België stelde. Ik moet er iets over schrijven, omdat ze weer zoo teekenend is vcor het karakter van onzen tweeden Koning. Na gezegd te hebben, dat hij indertijd met zijn vredeswerk in België het beste voorhad, verontschuldigt hij zich als het ware en verklaart, nu zelf wel "te moeten gelooven, dat de keus zijner middelen niet goed is geweest. En dan vervolgt hij: „Thans hcop ik u met het zwaard in de hand te overtuigen, dat het bloed der Nassau's nog in mijne aderen vloeit en dat geen offer mij te zwaar zal zijn, om het geluk te verzekeren van dien geboortegrond, om welks onafhankelijkheid onze Voorouders dikwijls met een gewenschten uitslag legermachten hebben bestreden, die hun verre in getal, maar geenszins in moed te boven gingen". Men weet het: alleen Frankrijk heeft den zegetocht van den Prins kunnen stuiten. Al leidde de Tiendaagsche Veldtocht niet tot het doel, toch is hij, naar Groen van Prinsterer terecht opmerkt, voor Holland heilrijk geweest, tot opbeuring van een terneergeslagen volk, tot bevestiging van den band, die het Regeerend Huis aan het Vaderland verbindt; tot wegneming van den indruk, welke onophoudelijke lastertaal op Europa had gemaakt; tot overbrenging op Hollandschen meed van de hulde, tot dusver aan het gezwets en aan de opgeblazenheid def Belgische revolutiemannen betaald". Op de materieele voordeelen wezen we in ons voorgaand artikel. Het dankbare vaderland ontving den zegevierenden Prins met overweldigende geestdrift; men spande de 48 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. paarden van het rijtuig en droeg den overwinnaar letterlijk in de armen van zijn grijzen Vader en Van Lennep zong; Oranje! Nimmer meldt de faam Een meer geliefden, schooner naam. Wat er verder gebeurde in de acht jaar, die volgden, bespraken we in het artikel over Koning Willem I. 't Is te droevig om het te herhalen. Regeerensmoede en strijdensmoede legde Willem I 7 October 1840 het bewind neer in in de handen van zijn zoon, Willem II, toen 48 jaar oud. 28 November werd de Koning plechtig in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ingehuldigd. 't Was geen begeerenswaardige erfenis: de schatkist leeg, het volk ontmoedigd. Willem II heeft zijn beste krachten gegeven, om land en volk er weer boven op te helpen. Het eerst wijdde hij zich aan het herstel der financiën, en Z.M. deed een goede keus in de benoeming van Van Hall tot Minister van Financiën. De Staatsschuld was geklommen tot 2206 millioen gulden; op de Koloniën drukte een schuld van 134 millioen gulden. Van Hall zocht uitkomst in een verplichte heffing op bezit en inkomen inééns en in een vrijwillige leening van ƒ 127000000 tegen 3 percent. Het stoute plan slaagde, trots verbitterden tegenstand, en de gelukkige, dankbare Koning betuigde in een proclamatie aan het volk zijn innigsten dank. „Nederlanders — aldus eindigde de Koning — laat ons God bidden, het goede dat de Natie in deze oogenblikken bezielt, ook bij ons groote nageslacht te bewaren en te bewerken, dat Nederland zij en blijve, wat het ten allen tijde was, een godsdienstige en vredelievende natie". Nauwelijks was deze zorg verdwenen, of een nieuwe verscheen. De gevreesde aardappelziekte deed in September 1845 haar intrede. Men kende haar nog niet. Drie jaren achtereen kwam de ziekte terug, en het waren noodjaren. Er ontstond een halve hongersnood, verergerd door kwade koortsen, en in 1839 gevolgd door een choleraepidemie die aan 23000 menschen het leven kostte. Het geboortecijfer daalde tot 24,6, het allerlaagste cijfer van onze statistieken tusschen 1840 en 1922. Ook in het politieke was er groote onrust. Er woedde een felle strijd voor een vrijzinnige Grondwet en men spaarde de Kroon hard woord noch beleediging. De gebeurtenissen in het buitenland hebben den aanvankelijk niet-gewilligen Koning tot geheele ommekeer gebracht. Buiten de Ministers om verklaarde de Koning alles toe te staan, wat tot welzijn van het land zou kunnen strekken. 3 November 1848 werd de nieuwe Grondwet, die Nederland tot een volkomen constitutioneelen Staat maakte, afgekondigd. De gelukkige Koning illumineerde 's avonds zijn paleis met de woorden: „God is met Nederland". Op 13 Februari 1849 kwam de Staten-Generaal, krachtens de nieuwe Grondwet gekozen, bijeen. Als gewoonlijk reed Z.M. te paard naar de zitting, 't Is zijn laatste openbare daad geweest. Men zag het den Koning aan, dat de inspanning te veel van hem had gevorderd, doch niemand vermoedde dat het einde al zoo nabij was. Vroeg in het voorjaar vertrok de Koning naar zijn geliefd Tilburg, om wat uit te rusten. Z.M. verliet Den Haag 13 Maart 1849, 's avonds kwam hij te Tilburg aan. In den eersten nacht kreeg de Koning hevige aanvallen van zijn hartkwaal. Den volgenden dag ging het beter, maar reeds 16 Maart was de toestand zoo zorgelijk, dat men de Koningin waarschuwde, 's Avonds kwam de Koningin aan, maar de zieke was te vermoeid, om haar te zien. In den nacht van 16 op 17 Maart overleed de Koning plotseling na een korten, hevigen aanval van zijn kwaal. Vier April is het stoffelijk overschot van Willem II onder algemeene, hartelijk gemeende droefheid in de grafkelder te Delft bijgezet. Op het fluweelen kleed der lijkkist waren ter rechterzijde met zilveren letters de namen: Hasselt, Leuven, Salamanca, Vittoria, Nivelle, Pyreneeën, ter linkerzijde: Quatre Bras, Waterloo, Fuentes de Onora, Ciudad-Rodrigo, Badejoz, Arapiles aangebracht. „Zijn openhartig, edelmoedig, rechtschapen karakter; zijn rechtvaardigheidsgevoel tegenover onderdrukten; zijn vrijgevigheid, zijn milddadigheid tegenover mis- of minbedeelden, maakten hem tot een vader van zijn onderdanen", schrijft Fokkens in zijn boek: De grootvader van onze Koningin, Willem II. Wij zeggen het hem gaarne na en wie de buitengewoon hartelijke verslagen van de begrafenis herleest, voelt dat Da Costa een volksgevoel vertolkte, toen hij dichtte: Het klokgebrom van oord tot oord, Plant voort het zieldoorvlijmend woord: Aan d'ceverzoom van Maas en Rot Daar voert men 's Konings overschot De doodsklok dreunt en Nêerland weent. DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 49 KONING WILLEM III. Velen onzer tijdgenooten hebben Koning Willem III nog van aangezicht tot aangezicht gekend. De ouden goed, de middelbaren van leeftijd als herinnering uit de jeugd, want de laatste jaren van zijn leven bracht de grijze Vorst in betrekkelijke afzondering door. Geen Oranjevorst heeft uitdrukkelijker en hartelijker dan hij zijn verknochtheid aan Nederland betuigd en bewezen en toch is hij misschien het minst van de drie koningen door het volk begrepen. Is het Russische bloed dat door zijn aderen stroomde, oor- Koning Willem III. zaak geweest van veel misverstand? We weten, dat de moeder, de fiere Anna Paulowna, zich over de opvliegendheid van haar eersten zoon dikwijls bezorgd maakte. Het moederoog heeft ook hier goed gezien. De mensch Willem van Oranje heeft, door in plotselingen toorn geboren ruwheid, velen van zich vervreemd en men gaf hem de schuld van het huiselijk leed, dat gedurende een groot deel van zijn regeering het Koninklijk gezin verdeelde. Men verweet 't hem, dat Koningin Sophie eenzaam leefde, dat Kroonprins Willem liefst in het buitenland vertoefde, dat Prins Alexander zijn vader meed. Ja, in diepe droefheid over den dreigenden ondergang van het geliefde Vorstenhuis is de onbillijkheid begaan, den Koning ook verantwoordelijk te stellen voor den, wanhopig dik¬ wijls terugkeerenden dood in de paleizen der Oranje's. Koningin Emma heeft niet alleen een eenzaam, zielig Koningsleven verhelderd, en warme zon gebracht m killen ouderdom; niet alleen een nieuwen loot doen ontspruiten uit den haast tot den dood verdorden Oranje-stam, maar ze heeft ook in hooge mate de volksliefde, die mede dreigde te sterven, aan Willem III, den verkeerd-begrepene, teruggegeven. Koningin Emma deed dit.... en de stokoude hofprediker, Dr. C. E. van Koetsveld, de groote redenaar, die bij het graf van zijn Koning, de welsprekendste van zijn vele welsprekende redevoeringen hield, en die een man was, die niet vleien kon. Dit weet schrijver dezes uit ervaring. Ds. v. Koetsveld zal hij nooit vergeten, want als Haagsche jongen en kwajongen en tot Zondagmorgenkerkgang gedoemd, was 't voor hem en z'n kornuiten een feest als Ds. v. Koetsveld in de Kinderkerk aan de Vleerstraat optrad, 't Kon soms gevaarlijk levendig zijn van schuifelende, half geboeide jeugd, maar als dominee Koetsveld preekte, kon men een speld hooren vallen of een helder, geoorloofd lachsalvo vernemen, als dominee het had over fouten in het jongenshart, of over apen met brillen, naar dat in het de gewijde of ongewijde historie uitkwam. Ds. v. Koetsveld was ook hofprediker. Ruim zeventig jaar telde hij, toen hij tot dit ambt werd benoemd, en in twaalf jaren predikte hij vijfmaal bij de geopende grafkelder te Delft en het laatst deed hij het bij de baar van den laatsten mannelijken Oranje, Willem III, en hij getuigde, dat 't hem zwaar, te zwaar viel. Van Koetsveld had niet alleen onbeperkt gezag bij de Haagsche jeugd; men weet het dat hij schitterde in de wereld der geleerde theologen en dat hij was een pastor, even geliefd in het deftigste huis, als in het geringste hofjeswoninkje. Geliefd door onkreukbare trouw, niets ontziende waarheidsliefde, alles aandurvenden moed. Wie hem zag, tot het laatst recht op, witte stropdas hoog toegeknoopt, lang en slank, nooit zonder stok, enkel deftigen eenvoud, dominee-vanhoog-gezag, voelde zich heusch niet op z'n gemak, als er iets van binnen niet pluis was, want zijn oog keek scherp en door alles heen. Welnu, deze man heeft van Willem III een karakterschets gegeven, die heelemaal waar moet zijn, omdat ze van hem kwam. Ik kan niet nalaten, een stuk uit de schoonste lijkrede welke ik ooit las, hier over te schrijven: ,,En zoo moge dan nu de geschiedenis den Koning oordeelen, maar den mensch oordeelt God alleen. Toch bewaren wij onze herinneringen, de goede en liefelijke vooral, die daar als de tonen eener windharp ruischen over de graven. Wel weten wij het allen, hoe opbruisend en hartstochtelijk het karakter was van den Ontslapene, en hoe hij, in alles oprecht, als mensch vaak het zelfbedwang miste dat hem sierde als Koning. Waartoe zou ik het verzwijgen? Ik heb hem nooit gevleid bij zijn leven en denk het niet te doen na zijnen dood. Maar wat niet allen zoo goed weten is de innerlijke goedheid en vroomheid, die den diepsten grondslag van dat bewegelijke karakter uitmaakten. Ik heb hem te midden zijner hovelingen met de kinderen zien spelen alsof hij zelf een kind was en in ons laatste 50 DE KONINGIN EN HAAR HUIS. vertrouwelijk samenzijn hem met aandoening de liefde hooren roemen van zijn eigen kind. Veel zou ik hier kunnen bijvoegen, proeven van zijn goed hart en kiesch gevoel. Dit ééne slechts uit mijn eigen herinnering. Juist voor zijn verjaardag trof mij dubbele rouw. Toch stond ik gereed, hem te gaan gelukwenschen, toen hij mij 's avonds laat nog liet weten, dat hij mij vrij stelde van een feestuur, zoo strijdig met mijne stemming. Niemand had er om gedacht, dan hij zelf. En wat ook dikwijls is miskend, de godsdienst sprak in zijn hart meer dan in zijn woorden. Ik hoorde soms die stem. Eens zelfs had ik met hoogen ernst in de Kapel gesproken over bekeering en vergeving, toen hij bij 't uitgaan den arm der Koningin losliet, naar mij toeliep, mij op den schouder klopte en dankte, omdat ik zoo goed de waarheid had gezegd. Vergeeft mij deze persoonlijke herinnering. Het was mij eene behoefte, ze hier uit te spreken.... Zoo is dan, ging de hofprediker voort — na eenige woorden van de innigste waardeering voor den gelukkigen levensavond door Koningin Emma den van alles beroofden Vorst geschonken — ons Koningshuis uitgestorven; maar goddank niet geheel. Wat in een hoogeren zin de Profeet van Davids huis zeide, is ook op 't onze van toepassing: „Een rijske zal voortkomen uit den afgehouwen tronk en eene scheut uit zijne wortelen zal vruchten dragen". Ons blijft de jeugdige Koningin, als Prinses reeds de oogappel van ons volk, dat nu met dubbelen nadruk bidt: „O God! bewaar en leid haar, aan de hand eener vroome en wijze moeder; dat eens de spruit een boom worde als vroeger. En troost en sterk beiden, vooral in deze droeve dagen. Vreemde vorsten en gezanten! Gaat henen met den dank van ons allen en zegt het ten uwent, dat het kleine Nederland niet wanhoopt, altoos nog groot door zijn trouw aan Oranje, aan zijne geschiedenis en aan zijnen God. En zoo rust dan nu, geliefde doode, na al de onrust van het leven. Wij treuren, maar niet, als die geen hope hebben. Want vorsten en volken verzinken voor en na in den nacht des doods, maar eens — Christus is er ons borg voor, — eens daagt de morgen der opstanding over de graven. Amen". Met opzet begon ik met het einde van Koning Willem's leven, omdat ik wilde, dat men in het licht der oprechte lijkrede dit lange Koningsleven zien en begrijpen zou. Een-en-veertig en een half jaar heeft Willem III op den troon van Nederland gezeten en hij heeft een 25-jarig en een 40-jarig jubileum mogen vieren. Toen Willem II te Tilburg onverwacht den laatsten adem uitblies, vertoefde de Kroonprins in Engeland en toen de ijlings ontboden Kroonprins naar het ziekbed ijlde, vond hij aangekomen, een doodsponde. Zooals men weet, was de Kroonprins toen reeds man en vader, want in 1839 huwde hij Prinses Sophie van Wurtemberg, die hem 3 September 1840 een zoon schonk, Prins Willem. Een tweede zoon, Maurits, werd 3 jaar later geboren. Deze stierf jong. De derde zoon, Alexander, zag 25 Augustus 1851 het levenslicht. Na in de Nieuwe Kerk te Amsterdam te zijn ingehuldigd, verbond de jeugdige Koning zich aan het volk met een Proclamatie, waarvan de slotwoorden luid den: ,,Ik verbind mij aan een volk, grooter door deugden dan door het bezit van een uitgestrekt grondgebied; krachtiger door eensgezindheid dan door zielental. Het is een grootsche roeping, Koning van zulk een volk te zijn". Wij hebben het uit de levensschets van Willem II gezien, dat Willem III geen gemakkelijke erfenis te aanvaarden kreeg. In buitenland en binnenland waren de tijden ernstig. Niet ten onrechte zegt Da Costa: Achttien honderd acht en veertig, En de band der Staten sprong. In Nederland zou ook veel gesprongen kunnen zijn, indien niet Willem II ter elfder ure, maar toch uit vrije beweging, ons land de bekende vrijzinnige Staatsregeling van 1848 geschonken had. Misschien meer nog dan in Willem I leefde in Willem III het autocratisch gevoel, waaraan de bloedverwantschap met Anna Paulowna en Czaar Alexander zeker niet vreemd was. Hier en zijn heele leven door is zoo schitterend het koninklijk zelfbedwang aan het licht gekomen, dat den mensch te dikwijls helaas heeft ontbroken. Daarbij kwam een groote vereering voor zijn heldhaftige (men drukke op held) voorouders en ook Willem III zou niets liever gewild hebben dan zijn liefde voor het Nederlandsche volk met hel zwaard bewijzen. Het koninklijk zelfbedwang (men weet hoe haast onweerstaanbaar sterk zijn sympathie was voor de zaak-Napoleon III in 1870) heeft Willem III Vredeskoning doen blijven. Voor zijn moed en lust tot daden zocht hij in 1861, toen een vreeselijke watersnood ons land teisterde, een werkterrein. Herhaaldelijk waagde hij in die dagen, trots het smeeken van zijn gevolg, zijn leven — twee uur bracht hij op de, door ijsgang zeer gevaarlijke Waal door, omdat Z.M. absoluut de rivier wilde oversteken — om de arme slachtoffers in den Bommelerwaard en Tielerwaaid op te zoeken en hen met goede gaven te overladen zóó, dat men herhaaldelijk Z. M. moest waarschuwen. Te Leeuwen houdt een gedenkteeken de herinnering wakker aan de dagen toen een dankbaar volk Wfllem III begroette met de kreet Willem de Goede. Geen Oranjevorst — wij zeiden het reeds — heeft hartelijker zijn liefde voor ons volk betuigd dan Willem III. Het was in 1863, de viering van ons Vijftigjarig Volksbestaan, bij de eerstesteenlegging voor het monument in het Willemspark te Den Haag. Toen zeide de Koning: „Ik verklaar dat de dag van de eerstesteenlegging van dit echt nationaal gedenkteeken de dag der liefde en trouw is van het Nederlandsche volk bij deze onvergetelijke plechtigheid, bij deze nationale herinnering; dat die dag voor mij niet alleen, maar voor alle leden uit het Huis van Oranie een nieuwe prikkel is, om nog meer te doen voor het welzijn, voor den bloei van het volk van Nederland. Het zal zijn, zooals het in vroeger dagen was, zooals het onder Gods zegen zal blijven, dat een Prins van Oranje nooit, neen nooit genoeg kan doen voor dat volk van Nederland". Wat is er niet tot stand gekomen in Willem III s lange regeering. Men denke slechts aan de mannen,' die in dat tijdperk leefden: aan de reusachtige staatkundige kampioenen Thorbecke, Groen van Prinsterer, DE KONINGIN EN HAAR HUIS. 51 Kappeyne, v. d. Coppello, Heemskerk, Keuchenius, Schaepman, Dr. Kuyper; aan Kohier, Verspeijck, Van Swieten, Van der Heyden, Van Heutz, zoo nauw verbonden aan den moeilijken strijd in Indië en de pacificatie van Atjeh; aan Cobet, Kuenen, Tiele, Scholten, Kern, Donders, Van 't Hoff, Lorentz, sieraden der wetenschap; aan de Marissen, Mesdag, Mauve, Tadema en zooveel andere koningen in het rijk der kunst; aan bouwmeesters als: Cuypers, De Stuers, Berlage, De Bazel; aan letterkundigen als: Multatuli, Vosmaer, Busken Huet, Alberdingh Thijm, Van Eeden; taalgeleerden, als De Vries en Te Winkel. Om die namen groepeert zich een geweldige stapel arbeid; de Aprilbeweging; de nieuwe Grondwet van 1887; de afschaffing der doodstraf; de ontwikkeling van ons onderwijs; de droogmaking van de Haarlemmermeer en een groot aantal andere droogmakerijen; •de aanleg van tal van spoorwegen, het leggen van dijken, het graven van kanalen, de overbrugging van het Hollandsch Diep (1871), de doorgraving van Holland op z'n smalst, de oprichting der Heidemaatschappij, de haven van Vlissihgen, enz. enz. De Stichting Bronbeek en het Zeemansasyl te Brielle getuigen nog van Willem III's nobele hart, de oprichiing der Koninklijke Academie van Wetenschappen, de verleening van het predikaat Koninklijk aan het Nederlandsch Tooneel en de groote, persoonlijke subsidie, van zijn kunstzin. Tweemaal heeft de Koning een jubileum mogen herdenken. Den 12en Mei 1874 werd het Zilveren Jubileum gevierd en in de hartelijke Proclamatie mocht Z. M, vragen: Is er één tijdperk in de geschiedenis van -Ons Vaderland, dat op meer ontwikkeling, meer vooruitgang, grooter vrijheid in elke richting, grooter welvaart en bloei kan bogen dan dat, waarop wij heden -terugzien!" En de feestbard van die dagen zong: Heil U, Willem van Nassauwen Heil U — vijf-en-twintig jaar Mocht Uw Nederland op U bouwen Kalm omzeilen elk gevaar. Wceste orkanen, wilde vloeden — Heeft de wereld sinds doorstaan; Vreeslijke orkanen woedden, Rijken zijn te niet gegaan. Troonen zijn in puin gevallen, Vorsten in vergetelheid — Hier bleef ons Wilhelmus schallen. Van een hevige ziekte hersteld mocht Z. M. zijn veertigjarige regeering herdenken: 12 Mei 1889. Er is -iets weemoedigs, iets onzekers in de Feestproclamatie — zooveel was er in de tusschenliggende 15 jaren gebeurd — van 1889: „Weder zijn veertig jaren voorbijgegaan sedert den dag, waarop ik plechtig de regeering van het NederJandsche Volk heb aanvaard. Zal mijn volk van mij getuigen, dat ik mijn Koninklijk woord heb gestand gedaan? Ik weet, dat in lief en leed, in blijde en in droeve dagen mijn volk trouw is gebleven aan mij en aan mijn Huis. Ik heb er steeds naar gestreefd, de welvaart en den bloei van ons vaderland te bevorderen. Met innigen dank jegens den Almachtige zie ik op het vervlogen tijdperk terug. Zijn Zegen heeft het oud verbond van Nederland en Oranje bevestigd. Over de toekomst van mijn Huis en mijn Volk roep ik op dezen plechtigen dag dienzelfden Zegen in. De herinnering aan het verleden is mij een waarborg voor de toekomst: Oranje en Nederland onder Gods Zegen één, krachtig, vrij". Wel drceve dagen had de oude Monarch toen achter den rug. Immers viermaal binnen enkele jaren had Van Koetsveld aan de geopende grafkelder van Delft gestaan: voor Prins Hendrik, den broer des Konings; voor Kroonprins Willem, Neerland's hoop, gestorven 11 Juni 1879, begraven 26 Juni 1879; voor Prins Frederik den 84-jarige en voor Prins Alexander, gestorven 21 Juni, begraven 17 Juli 1884, den somberen, levensmoeden, ziekelijken Prins, waarvan de Hofprediker zoo diep aanjgrijpend zeide: „Arme Prins, die nooit uit den rouw over uwe dooden U hebt kunnen opheffen tot de blijmoedigheid der levenden". Dat heeft God zij dank, Willem III wèl gekund en daarom heeft hij ons kunnen geven het sprookje, het sprookje van de Jonge Moeder en het Kind, dat in al zijn teerheid is uitgegroeid tot een epos van OranjeNederlandsche werkelijkheid. Dat sprookje heeft ook gemaakt dat, toen 23 November 1890 aan het begin van den barsten winter in de heugenis van ons geslacht, van het Loo de rouwmare kwam — overgenomen door het somber gebimbam van alle kerkklokken in het vlakke land — dat het hart van Willem III had opgehouden te kloppen, groote, innige dreefheid het Nederlandsche volk in rouw dompelde. En het was op den 4en December 1890, dat een oprecht treurend volk den laatsten Oranjevorst naast zijn greote Vaderen ter ruste legde. En op denzelfden dag is het de felbewogen Hofprediker geweest, die de diepe oorzaak van het wonder van het sprookje verklaarde, waarom namelijk het voor Willem III koel geworden volk door een jonge moeder en een kind in zoo korten tijd kon worden tot een weer liefhebbend volk: een misverstand, omdat een opbruisend karakter het inzicht in den inwendigen mensch had verversluierd. Dank, groote dank is het Nederlandsche Volk ook zijn derden Koning verschuldigd, die met de daad bewees, dat niets hem te veel was voor Nederland. We zijn gekomen aan het einde van onze korte schets van het Oranje-Huis. Het schrijven was ons een genot en we voelen ons rijkelijk beloond, als de lezer en lezeres iets moge hebben gevoeld van hetgeen steeds sterker over den schrijver kwam, namelijk het gevoel, dat er iets mysterieus is in de geschiedenis van Oranje en Nederland, een Mysterie, dat niet van deze aarde is.