1158 DE MELKVOORZIENING VAN AMSTERDAM DOOR G. J. BLINK INHOUD Inleiding .;'.$; 3 A. WAT Dt OVERHEID OP ZICH WIL NEMEN % ..... 4 1. Gebruikmaking van het Melkbesluit en gemeentelijke melkverordening. 4 2. Verleening van subsidies 6 3. Moreele steun door afvaardiging van ver. tegenwoordigers bij particuliere instellingen 8 B. WAT HET PARTICULIER INITIATIEF DOET 9 1. Wat de boeren doen 9 2. Wat de melkinrichtingen en kleinhandelaren in melk verrichten 13 3. Wat de groothandel in melk zal doen 15 C. DE CONSUMENT 15 1. De kwaliteit van de melk 15 2. De prijs van de melk |6 3. De bediening 16 D. CONCLUSIES 16 A 45 NIJGH & VAN DITMAR'S UITGEVERS-MIJ • WIJNHAVEN 113 • ROTTERDAM DE MELKVOORZIENING VAN AMSTERDAM In 1923 en 1924 heb ik in „Het Algemeen Zuivel- en Melkhygiënisch Weekblad" verscheidene artikelen gewijd aan het voorstel tot instelling te Amsterdam van een gemeentelijk melkmonopolie. Deze artikelen zijn later verzameld en in een boekje uitgegeven.1) Na de verschijning van de nieuwe voordracht betreffende de melkvoorziening van B. en W. van Amsterdam heb ik ook daarover enkele artikelen in mijn blad geplaatst. Ik heb er naar gestreefd deze nieuwe voordracht even objectief te beoordeelen als de vorige. Ik meende goed te doen, ook deze artikelen, tot één geheel vereenigd, aan belangstellenden aan te bieden. Noordwijk, Juli 1927. G. J. BLINK. *) Voor belangstellenden zijn een aantal exemplaren van dit boekje op aanvrage.nog gaarne beschikbaar. De Melkvoorziening van Amsterdam. Nadat gedurende vele jaren gewerkt was aan de voorbereiding van een gemeentelijk melkmonopolie; nadat de melkvoorziening onderworpen was aan persoonlijke en commissoriale beschouwingen; nadat alles wat zich over melk laat beweren in het verstandige en vooral ook in het onzinnige tallooze malen in stukken, rapporten, vergaderingen, voordrachten was beweerd, gekauwd, herkauwd, om het daarna nog vele malen als de grootste wijsheid en de nieuwste vinding te zien opgedischt; nadat vele hectoliters drukinkt en tonnen papier gröofendeels verknoeid waren; nadat dit alles in den vorm van een voorstel aan den gemeenteraad was voorgelegd en nadat in vele eindelooze vergaderingen alles wat vroeger reeds uit den treure beweerd en weerlegd was, wederom was beweerd en weerlegd, nam de Amsterdamsche Gemeenteraad op 10 Februari 1925 de volgende motie aan: „De Raad, „Overwegende, dat het noodzakelijk is te komen tot een „betere melkvoorziening van Amsterdam; „Van meening, dat daartoe vooralsnog niet noodig is de „door Burgemeester en Wethouders voorgestelde op„lossing van een Gemeentelijk Melkbedrijf op den „grondslag van een monopolie; „Overwegende, dat een proef behoort te worden geno„men, of met aanmoediging en behoud van het particulier initiatief en met steun van de Overheid, voldoen„de verbetering zal zijn te bereiken; „Noodigt Burgemeester en Wethouders uit de daartoe „noodige stappen te doen; „En besluit, in afwachting van het resultaat, voordracht „No. 748 van 1920 (dit was de voordracht voor het ge„meentemonopolie. B.) met de daarbij behoorende „nota van 3 October 1924, aan te houden". Hiermede was het gemeentemonopolie dus voorloopig van de baan en men zou zoo zeggen, dat nu het particulier initiatief aan het woord zou komen. Het heeft echter niet zoo mogen zijn. Het ontwerpen van een regeling voor de melkvoorziening van Amsterdam werd opgedragen aan de Wethouders Dr. Vos en von Frijtag Drabbe en gedurende de periode, die deze Wethouders gebruikt hebben om hun nieuwe voordracht te ontwerpen, is gebleken, dat zij het begrip particulier initiatief aldus interpreteeren, dat zij de zaak zullen regelen en dat het particulier initiatief 't dan goed moet vinden en aan de uitvoering mag mededoen onder hunne directie. Wij betreuren dit, omdat, indien men werkelijk het particulier initiatief zijn gang had laten gaan en de Overheid had een klein weinigje moreelen steun verleend — of juister uitgedrukt: de Overheid had haar plicht gedaan door het Melkbesluit behoorlijk uit te voeren — dan was er geeni voordracht met vele woorden noodig geweest, geen verordening, geen getwist over melkprijzen, geen subsidies. Dan was men nu verder geweest en had men minder papier en meer resultaat gehad. En.... de politiek was ontevreden geweest. De sociaal-democraten zouden gezegd hebben: wat hebt gij, Vrijheidsbond en Roomsen-Katholieken, nu eigenlijk gedaan? En dan had het antwoord moeten zijn: wij hebben gedaan wat het eenig logische was. Wij hebben ons deel van het werk zoo goed mogelijk verricht, door uitvoering te geven aan het Melkbesluit. Daardoor is het particulier initiatief, dat goed wilde, in staat geweest, om zijn goeden wil in daden om te zetten. En degenen die niet goed wilden, hebben! hun trekken thuis gekregen en beginnen nu te begrijpen, dat zij goed moeten. Maar dat is geen kost voor de politiek. Dat kan een gewoon verstandig mensen verwerken, dag aan dag en er gezond bij blijven. Maar de politiek eischt meer: zij wil groote diners met uitgebreide en dure menu's. Dat wil zeggen : zij wil uitvoerige voordrachten, omstandige redenaties, instellingen stichten, geld uitgeven, baantjes verdeelen, praten, critiseeren, spitsvondigheden bedenken, kiezers winnen, wethouderszetels bemachtigen. Zoo is de politiek en daarin ligt het excuus voor de wethouders, die met deze voordracht gekomen zijn. De Raad zou nooit genoegen genomen hebben met stamppot van boerenkool en worst. Er moesten vele en welgevulde schotels op tafel komen, fijne en uitgelezen hors d'oeuvres, soep, visch, vleesch, kreeft, asperges, nagerechten, kaas. Er moest champagne knallen en wijn vloeien, koffie en likeur en zoo mogelijk na afloop nog een whiskey soda. Slechts zoo'n maaltijd kon de Raad verzadigen. En al waren de wethouders, die de voorbereidingen voor diLt festijn te treffen hadden, in hun hart ook overtuigd, dat zij den Raad een dienst hadden bewezen — en dus ook de Gemeente — door een grooten pot stamppot gereed te maken1 en aan hun opdrachtgevers voor te zetten, zij hadden rekening te houden met de wenschen van de laatsten, wilden zij niet voor groote moeilijkheden en misschien zelfs voor een échec komen te staan. In hun voordracht disschen zij nu een grand complet op en wellicht zijn er ook nu nog deelnemers aan den maaltijd, die zelfs dit niet genoeg vinden. Hiermede is onzes inziens voor hen die hooren willen, ons bezwaar tegen de voordracht Vos—Drabbe voldoende gekenschetst. De voordracht is overladen. Zij wil te veel. Alles is keurig afgebakend, geen t.b.c.-bacil kan door de mazen van het net kruipen, geen druppeltje water of taptemelk kan door de kraan, geen vuiltje of streptococ kan door het filter, geen druppel slechte melk wordt toegelaten. Het is alles heel mooi, te mooi om er practisch op het oogenblik aan te denken. Veel van wat de voorstellers zich denken zal stranden op de werkelijkheid. Niet omdat speciaal hun manier van uitvoering niet goed is, maar omdat dit alles op geen enkele wijze in een eenigszins nabije toekomst verwezenlijkt kan worden, ook niet door een gemeentelijk melkmonopolie. Nadat wij hiermede ons bezwaar hebben aangegeven en nadat wij geconstateerd hebben, dat dit bezwaar niet zoozeer dit speciale voorstel treft, doch door ons aanvaard wordt als een offer op het altaar der politiek, zullen wij over de voordracht als zoodanig enkele mededeelingen doen. Daarbij meenen wij de duidelijkheid te dienen door te onderscheiden: A. Wat de Overheid op zich wil nemen. 1. Gebruikmaking van het Melkbesluit en gemeentelijke melkverordeninig. 2. Verleening van subsidies. 3. Moreele steun door afvaardiging van vertegenwoordigers bij particuliere instellingen. B. Wat het particulier initiatief doet. 1. Wat de boeren doen. 2. Wat de melkintrichtingen en kleinhandelaren in melk verrichten. 3. Wat de groothandel in melk zal doen. Wij beginnen met een overzicht te geven van het voornaamste, dat de voordracht behelst. 4 A. Wat de overheid op zich wil nemen. 1. Gebruikmaking van het Melkbesluit en gemeentelijke melkverordening. Wat het Melkbesluit betreft, kunnen wij volstaan met de mededeeling, dat B. en W. in hun voordracht te kennen geven, dat zij van plan zijn om het Melkbesluit zeer krachtig uit te voeren voor zoover daarmede nog geen begin is gemaakt. Wij volstaan met deze mededeeling, omdat de uitvoering van het Melkbesluit geheel onafhankelijk van deze voordracht reeds de plicht van de Overheid is. Onverschillig dus of deze voordracht of een andere of in het geheel geen voordracht wordt aangenomen, moet het Melkbesluit worden uitgevoerd en men mag aannemen, dat de bedoeling bij de Overheid reeds sedert de afkondiging voorzit om dit besluit zoo goed en krachtig mogelijk uit te voeren en dat diezelfde oedoeling zal blijven voorzitten, zoolang dit Koninklijk Besluit van kracht is. Hoewel iedereen dus de desbetreffende verklaringen uit de voordracht met belangstelling en instemming zal lezen, en hoewel wij in het Melkbesluit den grooten en gezonden steun zien, dien de Overheid kan verleenen aan het particulier initiatief, meenen wij in dit verband verder over dit besluit te kunnen zwijgen. Wij spreken slechts de hoop uit, dat het niet bij goede voornemens zal blijven, hetgeen overigens ook niet aangenomen mag worden. Dan zal spoedig blijken, dat met het Melkbesluit zeer veel te bereiken valt. B. en W. van Amsterdam willen echter niet volstaan met gebruik te maken van het bestaande Melkbesluit, doch willen deszelfs bepalingen' aanvullen door een gemeentelijke melkverordening, die dus speciaal voor Amsterdam zal gelden, van den volgenden inhoud: Verordening, houdende eischen, waaraan melk en/of melkproducten moeten voldoen. (•Artikel 15, Md 3, der Warenwet, Staatsblad 1919, No. 581). Art. 1. In deze verordening wordt verstaan: lo. onder „melkproducten", „melkveehouder", „melkverkooper", „gepasteuriseerd" en „gesteriliseerd", wat. daaronder wordt verstaan in het Melkbesluit, Staatsblad 1925, No. 256, gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 4 Augustus 1926, Staatsblad No. 292; 2o. onder Melkbesluit, het besluit van dien naam, aangehaald sub lo. Art. 2. 1. Melk en/of melkproducten en de als zoodanig aangeduide waar, aanwezig in localiteiten, waarin deze waren voor gebruik ter plaatse plegen te worden verkocht, moeten voldoen aan den eisch, dat de reactie van Storch negatief uitvalt. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid schriftelijk tot wederopzeggens ontheffing verleenen ten aanzien van melk en/of melkproducten, voorzien van een aanduiding, als bedoeld in art. 3 van het Melkbesluit. Art. 3. Melk en/of de als melk aangeduide waar moet voldoen, behalve aan de eischen, gesteld in art. 2 van het Melkbesluit, aan de volgende eischen: a. het vetgehalte mag in de maanden April, Mei, Juni, Juli en Augustus niet lager zijn dan 2,70 pCt.; in de maanden Februari, Maart, September en October niet lager dan 2,85 pCt. en in de maanden November, December en Januari niet lager dan 3,00 pCt.; &. kweekbare micro-organismen mogen niet in grooter aantal dan 1 millioen per cM3. aanwezig zijn. Art. 4. Gepasteuriseerde en/of gesteriliseerde melk in flesschen en de als zoodanig aangeduide waar moeten, be¬ halve aan de eischen, gesteld in art. 13, sub 2, 3 en 4 van het Melkbesluit, voldoen aan den eisch, dat de reactie van Storch negatief uitvalt. Aan den in het eerste lid genoemden eisch behoeft niet te worden voldaan, indien op andere wijze, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders van voldoende pasteurisatie blijkt. Art. 5. Melk en/of de als melk aangeduide waar, afkomstig van een met name genoemden melkveehouder of uit een nader omschreven gebied, of een met name genoemde gemeente, ten aanzien waarvan de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, in het bijzonder belast met de handhaving van de wettelijke bepalingen, betreffende besmettelijke ziekten heeft verklaard, dat ze gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, moet, indien Burgemeester en Wethouders deze verklaring ter algemeene kennis hebben gebracht, voldoen aan den eisch, dat de reactie van Storch negatief uitvalt. Art. 6. Melk en/of de als melk aangeduide waar, die vervoerd wordt van een zuivelfabriek, een fabriek van melkproducten, een ontvangstation voor melk of een melkinrichting naar een melkverkooper, of van den eenen melkverkooper naar den anderen, moet — tenzij zij is verpakt in het gesloten vaatwerk, waarin zij den consument wordt afgeleverd — voldoen aan den eisch, dat de reactie van Storch negatief uitvalt. Burgemeester en Wethouders kunnen van deze bepaling tot wederopzeggens toe, onder door hen te stellen voorwaarden, schriftelijk ontheffing verleenen. Art. 7. Deze verordening kan worden aangehaald als „Melkverordening voor de gemeente Amsterdam". Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den 90sten dag na dien, waarop zij is afgekondigd. De Warenwet bevat een artikel, bepalende dat de gemeenteraden met toestemming van de Kroon eischen kunnen vaststellen waaraan een bepaalde waar moet voldoen. Deze toestemming van de Kroon is reeds verkregen doordat bij Koninklijk Besluit van 30 September 1926 aan den Gemeenteraad van Amsterdam is toegestaan, om onder goedkeuring van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid eischen te stellen, waaraan melk moet voldoen. De Gemeenteraad kan nu dus deze eischen vaststellen, waarvoor alleen de goedkeuring van den genoemden Minister noodig is om ze rechtsgeldigheid te geven. Over die goedkeuring van den Minister is volgens de toelichting reeds in beginsel overeenstemming bereikt. De ontworpen gemeentelijke verordening is te beschouwen als een aanvulling speciaal voor Amsterdam van het melkbesluit. In hoofdzaak heeft deze aanvulling ten doel om de pasteurisatie*van melk te bevorderen. Alvorens daarop uitvoeriger in te gaan moeten wij hieraan toevoegen, dat het gepasteuriseerd-zijn in de verordening op andere wijze geconstateerd wordt, dan in het melkbesluit. Dit laatst besluit stelt aan gepasteuriseerde melk den eisch, dat zij niet meer dan 25.000 kweekbare micro-organismen per cM3. mag bevatten. De verordening stelt als eisch, dat de melk een negatieve reactie van Storch vertoont. Praktisch komt dit verschil hierop neer, dat de verordening een hoogere verhitting van de melk noodig maakt, dan volgens het melkbesluit vereischt is. Inmiddels kunnen B. en W. van dezen eisch ontheffing verleenen, zoodat met hun goedkeuring ook de pasteurisatie bij lagere temperatuur toepassing zal kunnen vinden. Volgens de verordening zal deze pasteurisatie noodig zijn: 5 1. Voor melk en melkproducten, aanwezig in lokalen waar zij voor gebruik ter plaatse worden verkocht (dus: café's, melksalons, enz.). 2. Voor melk van een bepaalden veehouder of uit een bepaalde streek, waaruit volgens de bevoegde autoriteit kans op besmetting meer dan normaal kan "voortvloeien. 3. Voor melk, die vervoerd wordt van een zuivelfabriek, een fabriek van melkproducten, een ontvangstation voor melk of een melkinrichting naar een melkverkooper, of van den eenen melkverkooper naar den anderen. De bepaling geldt niet indien de melk verpakt is in het gesloten vaatwerk waarin zij den consument wordt afgeleverd of indien B. en W. ontheffing van de bepaling hebben verleend. 4. De uitbreiding van het pasteurisatie-kenmerk tot de negatieve Storchsche reactie is ook van toepassing op gepasteuriseerde melk in flesschen, tenzij B. en W. ontheffing hebben, verleend.. Het is moeilijk om in abstracto vast te stellen of deze pressie tot pasteurisatie goed is. Pasteurisate is in het algemeen een zeer belangrijk en onmisbaar hulpmiddel voor de melkvoorziening, speciaal van groote steden. Het is geen positief middel, dat de melk op zichzelf verbetert, maar een negatief middel, dat gevaren afweert en bederf van de melk tegengaat. De pasteurisatie moet echter met beleid worden toegepast, d.w.z. op het juiste oogenblik en op de juiste manier. Wij zullen een voorbeeld noemen. De bepaling, dat melk in lokalen waar zij ter plaatse verbruikt wordt, gepasteuriseerd moet zijn, grijpt niet in ten aanzien van het oogenblik van pasteurisatie. Bovendien is hier, waar de melk per se niet gekookt wordt, de eisch van de negatieve Storchsche reactie goed te verdedigen. Maar geheel anders lijkt het geval bij de melk die van een zuivelfabriek vervoerd wordt naar een melkinrichting, die gepasteuriseerd zal moeten zijn, behalve als zij zich bevindt in de verpakking waarin zij aan den verbruiker wordt afgeleverd. Stel dat een melkinrichting in Amsterdam melk koopt van een zuivelfabriek in Stompetoren. Dan is de oplossing soms, dat de zuivelfabriek bijv. goede avondmelk, d.w.z. melk van boeren die geregeld zuivere en zindelijke melk leveren, reinigt en diep afkoelt en daarna onmiddellijk naar Amsterdam zendt. Deze melk moet in de melkinrichting gepasteuriseerd worden en kan dan in den ochtend na de winning bij den verbruiker zijn. Moet daarentegen die melk door de zuivelfabriek eerst gepasteuriseerd worden, dan wordt de afzending vertraagd, terwijl bovendien de melkinrichting om ongelukken te voorkomen in vele gevallen nogmaals zal pasteuriseeren. Tusschen de melkwinning en de aflevering aan den verbruiker verloopt daardoor veel meer tijd, er worden onnoodige kosten gemaakt door twee keer te pasteuriseeren en de kwaliteit van de melk lijdt onder deze tweemalige verhitting. In dit geval zal dus de gemeentelijke verordening kwaad stichten, doordat zij den eisch dat de melk gepasteuriseerd moet zijn, te vroeg stelt, nl. tusschen de leverende fabriek buiten Amsterdam en de melkinrichting. Logisch ware het in dit geval, als de eisch dat de melk gepasteuriseerd moet zijn, gesteld werd bij aflevering aan den verbruiker. Nog minder logisch wordt de zaak als men in aanmerking neemt, dat de eisch van gepasteuriseerd te zijn alleen geldt voor melk die is afgezonden door een zuivelfabriek, fabriek van melkproducten, ontvangstation, melkinrichting of melkverkooper. Indien dus een boer de melk verzendt naar een groothandelaar, melkinrichting of slijter, is het niet noodig, dat die melk gepasteuriseerd is! Men bereikt dus met deze bepalingen niet, dat slechts gepasteuriseerde melk in Amsterdam binnenkomt en kan 'dus den verbruikers geen enkelen waarborg geven. Ook geldt de eisch niet voor melk die zich bevindt in de gesloten verpakking waarin zij aan den verbruiker wordt afgeleverd. Als dus de veronderstelde fabriek te Stompetoren bussen melk naar een melkinrichting te Amsterdam stuurt, moet deze melk een negatieve reactie van Storch geven, maar wordt de melk in gesloten flesschen verpakt, waarin zij aan den verbruiker wordt afgeleverd, dan behoeft zij niet gepasteuriseerd te zijn. Wij zijn van meening, dat de desbetreffende bepalingen in sommige gevallen ongewenschte gevolgen zullen hebben en op zichzelf onlogisch zijn. Ook in de toelichting vinden wij geen antwoord op deze bezwaren. In de toelichting bij artikel 6 staat: „Ten aanzien van „verre" melk zal deze eisch" (nl. de eisch dat de reactie van Storch negatief is) .„steeds „worden gesteld, omdat omtrent den oorsprong en de ,•,winning van deze melk niets bekend is en verhitting „dus noodig is om mogelijk besmettingsgevaar te „keeren. „Het ligt in onze bedoeling, van de bevoegdheid tot „ontheffing van deze bepaling gebruik te maken ten „aanzien van melk, die gewonnen is in het keurings„gebied Amsterdam, wijl daar op de winning controle kan worden uitgeoefend en van „verre" melk, „afgeleverd door buiten het keuringsgebied gevestig„de fabrieken of ontvangstations, die waarborgen bie„den, dat de te leveren melk aan de eischen voldoet, „die wij op grond van het Melkbesluit en de keurings„verordening stellen." Men ziet dat hierin geen verklaring ligt voor de aanvaarding van de door ons genoemde bezwaren en voor de weinig logische constructie van het voorschrift. Wat de toelichting zegt achten wij bovendien in zichzelf verkeerd. Hoewel ongetwijfeld niet zoo bedoeld, komt het toch neer op een motie van wantrouwen in het beleid van alle keuringsdiensten behalve de Amsterdamsche. Het feit toch dat in de districten waar de zoogenaamde „verre" melk vandaan komt, de Amsterdamsche Keuringsdienst geen toezicht houdt, wordt te niet gedaan, omdat in die streken andere keuringsdiensten hetzelfde toezicht uitoefenen. In het algemeen komt het ons voor, dat aan de pasteurisatiegedachte, die uit de ontworpen Amsterdamsche melkverordening spreekt en die op zichzelf toe te juichen is, slechts op één manier de juiste uitvoering kan worden gegeven. Men eische eenvoudig, dat alle melk die aan de verbruikers wordt afgeleverd, en die zich niet in gesloten verpakking bevindt met het opschrift „modelmelk" of „melk onder bijzonder toezicht" een negatieve reactie van Storch vertoont. Of als men de lage pasteurisatie mogelijk wil maken houde men zich aan de vaststelling van een maximum kiemgetal, dat zoo gesteld wordt, dat de praktijk er zich aan kan houden. Slechts daardoor wordt een algemeen resultaat bereikt zonder tallooze ongemotiveerde uitzonderingen en zonder dat men er de gewrongen verklaring bij te hulp moet roepen, dat de melk uit het keuringsgebied Amsterdam goed is en die uit de andere keuringsgebieden onbetrouwbaar, hetgeen geen van beide met de werkelijkheid overeenkomt. Wij erkennen, dat bij een algemeen voorschrift van pasteurisatie gestreden kan worden over de vraag, of de vitaminen daardoor geen schade lijden. Na wat wij hierover in de laatste maanden gepubliceerd hebben en in aanmerking genomen de groote waarborgen die pasteurisatie geeft tegen besmetting van de verbruikers met ziektekiemen, zouden wij dit bezwaar wel aandurven. En in ieder geval lijkt ons een gedeeltelijke pasteurisatiedwang, zooals de verordening deze op onlogische wijze voorschrijft, te ontraden. 6 Ten slotte geeft de ontworpen gemeentelijke melkverordening voor Amsterdam nog nadere voorschriften voor het vetgehalte van de melk. Dit zal niet mogen dalen beneden: voor April, Mei, Juni, Juli en Augustus 2,70 pCt. voor Februari, Maart, September en October 2,85 pCt. voor November, December en Januari 3 — pCt. De toelichting zegt hieromtrent het volgende: „In de Memorie van antwoord op het voorloopig „verslag door de Tweede Kamer uitgebracht op het „ontwerp-Warenwet, werd melk genoemd als een der „waren, ten aanzien waarvan het stellen van afzonderlijke eischen wenschelijk zou kunnen zijn (art. „15, al. 3, der Warenwet). „In art. 2 van het Melkbesluit worden algemeene „eischen gesteld aan de samenstelling van melk; blijkbaar is echter aan de gemeenteraden overgelaten aan „het vetgehalte eischen te stellen. Intusschen is de behoefte aan het vaststellen van bepaalde grenscijfers „tot voor kort niet gevoeld. „Door den Rechter toch werd melk ondeugdelijk „van samenstelling geacht, indien het vetgehalte en de „vetvrije droogrest beneden een zeker peil daalden. De „Rechter heeft zich in overeenstemming met de mee„ning der door hem geraadpleegde deskundigen tot „voor kort steeds gehouden aan de eischen van den Co„dex Alimentarius. „De Hooge Raad heeft echter thans beslist, dat het „begrip „ondeugdelijk van samenstelling" niet meer „op een waar toepasselijk is, zoodra aan die waar bij „Koninklijk Besluit eischen zijn gesteld. ,„Het gevolg hiervan is, dat wegens den verkoop „van melk met bijv. 2,4 pCt. vet niet met kans op suc„ces proces-verbaal kan worden opgemaakt, indien „men niet door een stal- of weidemonster, of door bemonstering bij aflevering kan bewijzen, dat aan die „melk direct of indirect vet was onttrokken. „Het vaststellen van grenscijfers is daarom thans „gewenscht. „De bestudeering van de vraag, welke de grenscijfers voor vet behooren te zijn, had reeds tot bepaalde „conclusies geleid, toen meergenoemd Koninklijk Be„sluit van 4 Augustus 1926 tot wijziging van het Melk„besluit verscheen, waarin wordt vastgelegd, dat, onverminderd hetgeen krachtens artikel 15, lid 3 der „Warenwet zal worden bepaald, het procentische vetgehalte der droogrest niet lager mag zijn dan 24. „Deze eisch beteekent voor melk van verschillende samenstelling, dat de melk tenminste moet hebben: bij „een vetvrije droogrest, varieerende van 8 tot 9 pCt. „een vetgehalte, varieerende van 2,6 tot 2,9 pCt. „Wilde men alleen tegen fraude waken, dan ware „de eisch, dat het vetgehalte ten minste 24 pCt. van de „droogrest moet zijn, voldoende. „Wij zijn echter van oordeel, dat door middel van „het stellen van een ietwat hoogeren eisch aan het vetgehalte, de niet vervalschte, maar toch schrale melk „van de levensmiddelenmarkt dient te worden ge„weerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met „de omstandigheid, dat het vetgehalte in de verschil„lende maanden van het jaar nogal uiteen loopt. „Na overleg met de Regeering zijn de eischen zoo„danig gesteld, dat zij eventueel ook door andere groo„te gemeenten zouden kunnen worden opgenomen in „de door haar vast te stellen verordeningen." Reeds eerder hebben wij uiteengezet, dat het vetgehalte van de consumptiemelk door ons niet van zeer groote beteekenis geacht wordt, zoolang deze melk een behoorlijk gemiddeld vetgehalte toont te hebben. On¬ getwijfeld maakt het echter voor den verbruiker verschil of hij melk ontvangt van bijv. 2K pCt. vet of van 3 of 3H pCt. Kan men dus bereiken, dat de verbruiker geregeld melk krijgt van bijv. omstreeks 3 pCt. vet, dan is dit zekér toe te juichen. Volgens de tot heden verschenen verslagen van Keuringsdiensten over 1926 stond het met het vetgehalte der melk als volgt: Gemiddeld vetgehalte: Dordrecht (district) 3,20 pCt. Zwolle (district) 3,18 „ Nijmegen (stad) 3,12 „ Arnhem (district) 3,30 „ Zutphen (stad) 3,18 „ Utrecht (stad) 3,16 „ Amersfoort (stad) 3,28 „ Friesland (district) 3,34 „ Rotterdam (stad) 3,27 „ Den Haag (stad) 3,06 „ Amsterdam (stad) 3,10 „ Men ziet dus dat er streeksgewijze eenig verschil bestaat en dat het gemiddelde vetgehalte der melk in de genoemde plaatsen ligt tusschen 3,06 en 3,35. Behoefte aan verhooging van dit gemiddelde als zoodanig bestaat er niet, het is bevredigend. Het is ook duidelijk, dat de in de Amsterdamsehe verordening ontworpen vetgehaltevoorschriften slechts tot verhooging zouden kunnen bijdragen, indien de gemiddelden die thans bereikt worden het resultaat waren van zeer groote schommelingen naar boven en naar beneden. Door het wegnemen of beperken van deze laatste zou het gemiddelde stijgen. Waar echter de verordening lage getallen als minima voorschrijft, verwachten wij van een dergelijk voorschrift niet veel resultaat. Wellicht worden enkele zeer lage gevallen er door uitgeschoten doch daarbij zal het wel blijven. Het komt ons voor, dat deze getallen dan ook in de toekomst onder oogten zullen moeten worden gezien, mits er ook een scherpe controle op de naleving wordt uitgeoefend. Resumeerende is ons oordeel', dat deze verordening enkele goede, hoewel niet zeer belangrijke voorschriften geeft; dat zij de bevordering der pasteurisatie bepaald op verkeerde wijze aanpakt, en dat dit belangrijke onderdeel wijziging behoeft, wil het aan zijn doel beantwoorden en niet bepaald schadelijk werken. Wij leggen er overigens den nadruk op, dat van een gemeentelijke verordening op dit gebied ook geen grootsche resultaten gevraagd mogen worden, aangezien de hoofdzaken reeds bij het Melkbesluit geregeld zijn en een verordening slechts kan dienen om enkele hiaten aan te vullen. 2. Verleewbng van Subsidies. Behalve door de uitvoering van het Melkbesluit en door de aanvulling daarvan in eene gemeentelijke melkverordening, willen B. en W. van Amsterdam de melkvoorziening van de hoofdstad helpen bevorderen door het geven van subsidies aan particuliere instellin•gen. Deze instellingen zelve zullen wij nog nader aan een beschouwing onderwerpen, doch voor het oogenblik bepalen wij ons tot het feit der verleening van die subsidies. Reeds onmiddellijk willen wij verklaren, dat wij in het algemeen geen voorstanders zijn van subsidieering van particuliere instellingen door de gemeenschap. Er bestaan weliswaar gevallen waarin een dergelijke subsidieering noodzakelijk is om een bepaald doel' te bereiken doch in het algemeen zullen naar ons oordeel particuliere instellingen zich met particuliere gelden moeten bedruipen. In de eerste plaats is zulks noodig om het zuiver particuliere karakter van deze instellingen te bewaren. Vanaf het moment toch dat de 7 gemeenschap subsidie verleent, zat zij zich ook op de wijze van besteding dezer gelden eenigen invloed moeten verschaffen, waardoor het particuliere lichaam reeds zijn particulier karakter voor een gedeelte verliest en afhankelijk wordt van ambtenaren, wethouders of gemeenteraad. Daarom lijkt ons voor die instellingen zelve een subsidie uit den booze. Misschien zal men bezwijken voor de verleiding om het geld der subsidie in ontvangst te nemen doch men zal later ervaren, dat men dit geld betaalt met een gedeelte van zijn vrijheid. Maar in het speciale geval' der melkvoorziening van Amsterdam zijn wij in het bijzonder voor deze subsidie bevreesd. Naar onze meening heeft Amsterdam behoefte er aan dat de melkvoorziening gehaald wordt uit de atmosfeer van politiek waarin zij gedurende de laatste jaren gekomen is. Dit had thans bereikt kunnen worden doordat de Gemeenteraad destijds in de motie Drabbe heeft te kennen gegeven voorloopig het woord te willen laten aan het particulier initiatief. Door deze subsidies echter wordt de Amsterdamsche melk gehouden op politiek terrein. Ieder jaar opnieuw moet een gedeelte van deze subsidies door den Gemeenteraad worden goedgekeurd. Het gevolg is, dat er ieder jaar gelegenheid bestaat om in den Raad het geheele onderwerp aan de orde te stellen. Deze gelegenheid bestaat natuurlijk onder alle omstandigheden maar men weet dat juist een subsidie-aanvrage voor de tegenstanders van het stelsel waarmede die subsidie verband houdt, gaarne en gemakkelijk wordt aangegrepen om dit geheele stelsel weer aan de orde te brengen. Met dit feit zal dan ook geducht rekening moeten worden gehouden bij het beheer der instellingen waarvoor de subsidie bestemd is en wij zijn bevreesd, dat de leiders van deze instellingen zich meer gericht zullen moeten houden op de vraag hoe zij het gemakkelijkst een meerderheid in den Gemeenteraad tevreden kunnen houden dan op het probleem der melkhygiëne zelf. Zoo zal dus niet alleen eenmaal per jaar de politiek zich telkens opnieuw op de melk werpen doch zij zal een voortdurenden invloed uitoefenen op het beleid dergenen die feitelijk uitsluitend aan melk en vooral niet aan politiek moesten doen. De subsidies zullen tot in de kleinste onderdeelen der instellingen die er van zullen profiteeren doorwerken en zullen tot uiting komen bij het doen van benoemingen, het nemen van besluiten, het vaststellen van arbeidsvoorwaarden enz. Uit het vorenstaande blijkt, dat wij deze zaak niet bezien vanuit de vraag of Amsterdam per jaar enkele duizenden guldens aan melksubsidies kan missen, doch dat wij voorop stellen de vraag of de uitwerking van die subsidies goed is. Met te meer vrijheid ontkennen wij dit laatste, waar naar onze meening degenen die aangewezen zijn om voor goede melk te zorgen deze subsidies kunnen missen. Wij willen daarmede niet zeggen, dat de bedrijven van boeren, melkslijters en melkinrichtingen zoo buitengewoon florissant zijn, doch alleen dat, geheel afgezien van de bedrijfsresultaten, de boeren en melkverkoopers zelf de kosten die thans uit subsidie bestreden zulen worden, voor hun rekening hadden kunnen nemen. Dit is overigens reeds bewezen door het enkele feit, dat overeenkomstige instellingen zich op diverse plaatsen in ons land zonder eenige subsidie gevormd hebben uit vrijen wil van het particulier bedrijf en zich ook behoorlijk weten te handhaven. Dit wat ons algemeen standpunt betreft ten opzichte van de voorgestelde subsidies. Over elk in het bijzonder mogen wij hieronder nog enkele opmerkingen maken. De voorgestelde bedragen zijn: a. f 150.000 voor bestrijding der tuberculose van het rundvee, te verdeelen over 4 jaar; b. ƒ 15.000 voor den dienst van het contrölestation der boeren voor het tweede halfjaar 1927; c. ƒ5000 voor het controlebureau der melkverkoopers voor het tweede halfjaar 1927; d. ƒ700 voor lezingen over hygiënische melkwinning. a. Ten aanzien van de tuberculose-subsidie zou naar onze meening alleen over de gewenschtheid daarvan discussie mogelijk zijn, indien vaststond dat er een redelijke kans was dat tengevolge van deze subsidie de gemeente Amsterdam, binnen afzienbaren tijd, uitsluitend melk zou ontvangen van tuberculose-vrije veestapels. Wij komen op deze kwestie nog nader terug, doch zullen geen bestrijding vinden indien wij verklaren, dat het tegendeel het geval is. Iedereen weet met zekerheid, dat nog tot in lengte van jaren melk van tuberculeus vee in Amsterdam verkocht zal worden. Het is bekend, dat de kwestie der tuberculose-bestrijding uiterst moeilijk is en wel in het bijzonder in een streek waar tuberculose onder het rundvee zeer veel voorkomt. Men kan niet volstaan met uit te rekenen hoeveel aan open tuberculose lijdende koeien er op een zeker moment zijn, omdat onder de op dit moment nog niet open tuberculeuse koeien er zich vele bevinden die dit in de toekomst wel zullen worden. Gesteld dus eens, dat alle veehouders die aan de melkvoorziening van Amsterdam op dit moment deelnemen zich bij die tuberculose-bestrijding aansloten, dan is op het oogenblik op geen stukken na te berekenen hoeveel het zou kosten om die veehouders duurzaam te voorzien van tuberculose-vrije veestapels. Waar deze berekening met geen mogelijkheid te maken is, is ook niet te bevroeden wat men met ƒ 150.000 kan uitrichten en kan men slechts het vermoederf uitspreken, dat dit bedrag veel te klein is. De veronderstelling echter dat alle boeren mee zouden doen is veel te optimistisch, omdat nu reeds vaststaat, dat een groot aantal boeren niet mee zullen doen en ook niet mee kunnen doen. De t.b.cbestrijding zal dus slechts een gedeelte van de boeren bestrijken die aan Amsterdam melk leveren en waar het melkverbruik in iedere stad die zich uitbreidt steeds grooter wordt, zullen er telkens opnieuw boeren bijkomen wier melk naar Amsterdam gaat, waardoor de onzekerheid steeds toeneemt. Met deze onzekerheid is naar ons oordeel ook de subsidie veroordeeld. Want het staat vast, dat de boeren die wèl aan dit systeem deelnemen, ook een vergoeding zullen trachten te krijgen voor hun kosten en moeiten. Zij zullen een beter soort melk tegen hoogeren prijs aan den man trachten te brengen en nu zijn er twee mogelijkheden: öf het gelukt en dan maakt de Gemeente met haar subsidie deze betere en duurdere melk een heel klein onderdeel van een cent goedkooper, terwijl de gewone normale melk hiervan niet profiteert, öf de toeleg van de boeren om hun verbeterd bedrijf rendabel te maken mislukt en dan is het geheele stelsel gedoemd om evenzeer te mislukken. Ten slotte moet men niet vergeten, dat de boeren die aan deze t.b.c.-bestrijding deelnemen, daarvan ook de kosten en risico's moeten dragen. De subsidie komt wellicht neer op 1/10 cent per liter melk gedurende de vier eerste jaren, waartegenover de bedoeling staat om voor deze melk een hoogeren prijs te maken. 6. De tweede subsidie bedraagt ƒ 15.000 voor het eerste halfjaar voor den dienst van het controlestation der boeren. Als men dit omrekent over de geheele hoeveelheid melk die men onder dit controlestation wil brengen, dan komt deze subsidie ongeveer neer op 5/100 cent per liter melk. De contributie welke de boeren betalen bedraagt omstreeks 1/100 cent per liter en zou dus, zonder subsidie moeten zijn 6/100 cent. Tegenover de bedoeling om voor deze melk een hoogeren prijs te erlangen komt het ons voor, dat in ver- 8 band met de bezwaren welke aan deze subsidie verbonden zijn, het beter ware om de volle kosteh op het bedrijf te laten drukken. Alles bij elkaar genomen zouden de t.b.c.-bestrijding en het controlestation de boeren dus een bedrag kosten in de orde van grootheid van 2/10 cent per liter melk. Wij achten dit bedrag voor melk waarvoor men een hoogeren prijs wenscht te bedingen niet bezwaarlijk. c. De subsidie voor het controlebureau voor de melkverkoopers wordt voorgesteld op ƒ 5000 voor het tweede halfjaar 1927. Per liter komt dit ongeveer neer op 1/100 cent en het wil ons voorkomen, dat met een dergelijk kinderachtig bedrag toch werkelijk dit controlebureau zijn vrijheid te goedkoop heeft van de hand gedaan. d. De subsidie van ƒ 700 voor het houden van lezingen over hygiënische melkwinning is van geringe beteekenis en bovendien komen wij hier werkelijk op een terrein waar een subsidie o.i. niet misplaatst is. Over de voorgestelde t.b.c.-bestrijding, het controlestation voor de boeren en het controlebureau voor de melkverkoopers zullen wij in het hier volgende nog het een en ander mededeelen. Voor het oogenblik volstaan wij met te constateeren, dat het plan om deze instellingen te subsidieeren met bedragen uit de Gemeentekas o.i. afbreuk doet aan het particulier karakter dezer instellingen, ze op ongewenschte wijze in hun vrijheid beperkt en de Amsterdamsche melkvoorziening houdt binnen het terrein der politiek, dat zij juist naar ons oordeel had moeten verlaten. 3. Moreele steun door afvaardiging van vertegenwoordigers bij particuliere instellingen. Behalve door een krachtige uitvoering van het Melkbesluit en door verleening van geldelijken steun aan tot dit doel gestichte particuliere instellingen, wil de Amsterdamsche overheid nog aan de verbetering van de melkvoorziening medewerken door vertegenwoordigers aan te wijzen in de colleges welke deze instellingen besturen. Naast deze directe vertegenwoordigers van het gemeentebestuur zullen in die colleges nog zitting nemen een aantal neutrale personen, die wij tegelijkertijd zullen noemen. Bij de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning zal het Bestuur bestaan uit 9 personen, waarvan er 8 door de algemeene vergadering gekozen worden uit de gewone, ondersteunende en buitengewone leden, terwijl één Bestuurslid door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam wordt aangewezen. Het Bestuur van het melkcontrölestation der boeren bestaat uit Voorzitter, Onder-Voorzitter en SecretarisPenningmeester der eerstgenoemde vereeniging en twee leden, aan te wijzen door de algemeene ledenvergadering. Er is verder een Commissie van Toezicht op het contrölestation, bestaande uit den Directeur van den Amsterdamschen Keuringsdienst, den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst voor Noord-Holland, den Rijkszuivelconsulent voor Noord-Holland, den Rijks veeteeltconsulent voor Noord-Holland, den Geneeskundigen Inspecteur van de Volksgezondheid voor Noord-Holland, den Pharmaceutischen Inspecteur van de Volksgezondheid voor het Keuringsgebied Amsterdam en den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Amsterdam. Het Bestuur van het Melkcontrolebureau der melkverkoopers bestaat uit drie vertegenwoordigers van melkinrichtingen, drie van melkslïjters en drie vertegenwoordigers der gemeente Amsterdam, aangewezen door Burgemeester en Wethouders. Ook op dit Melkcontrolebureau wordt door een commissie toezicht uitgeoefend, welke commissie be¬ staat uit den Rijkszuivelconsulent voor Noord-Holland, den Pharmaceutischen Inspecteur van de Volksgezondheid voor het Keuringsgebied Amsterdam, den Directeur van den Keuringsdienst en den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Amsterdam. Bij het samenstellen van het bovenstaande overzicht is het er ons om te doen, na te gaan hoede verhouding is bij het beheer der diverse instellingen tusschen wèl en niet practisch bij de melkvoorziening betrokkenen. Nauwkeurig kan deze verhouding niet worden vastgesteld, omdat in het Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning wel 8 leden door de algemeene vergadering worden gekozen, doch niet uitsluitend uit de gewone leden. Die bestuursleden kunnen ook gekozen worden uit de buitengewone leden of uit de ondersteunende leden. Nemen wij echter aan, dat al deze 8 leden gekozen worden uit de gewone leden, dus uit de melkveehouders, dan zullen aan het beheer van deze diverse particuliere instellingen ter verbetering van de melkvoorziening deelnemen 16 vertegenwoordigers van de practisch daarbij betrokken bedrijven en 15 buitenstaande personen. Ieder bestuurslid van de vereeniging voor hygiënische melkwinning, dat buiten de direct betrokkenen gekozen wordt — in totaal kunnen het er hoogstens 8 zijn — brengt de buitenstaanders In de meerderheid en de direct betrokkenen in de minderheid. Het is wellicht niet overbodig er hier op te wijzen, dat wij niet denken aan een meerderheid en een minderheid, die bij stemmingen tot uiting komt. Dit kan reeds niet, omdat wij de besturen en commissies van toezicht bijeengeteld hebben. En ook: al hadden de buiten de bedrijven staanden de meerderheid bij stemmingen, dan zouden wij het nog niet zoo erg vinden. Waar het voor ons op aankomt is de geest, die in het werk zetelt. Die geest moet naar ons oordeel zoo zijn, dat de direct bij de bedrijven betrokkenen goed gevoelen, dat het hun eigen zaak is waarvoor zij werken, dat zij zelf de leiding hebben en dat zij ook zelf de verantwoordelijkheid dragen tegenover de groepen die zij vertegenwoordigen en tegenover de gemeenschap. Uit dien hoofde zijn wij eenigszins bevreesd voor den opzet, dien men thans in Amsterdam gekozen heeft. Het komt ons voor, dat men beter had gedaan door een grooter deel van de beheerende colleges te doen bestaan uit de direct betrokkenen en een kleiner deel uit buitenstaanders, onverschillig of dit vertegenwoordigers zijn van de gemeente Amsterdam of niet. Men versta ons goed: wij hechten groote waarde aan de adviezen en hulp, die veeteelt- en zuivelconsulenten, inspecteurs van volksgezondheid, directeuren van keuringsdiensten, enz. ten behoeve van dit werk kunnen geven. Er bestaat geen twijfel aan, of de medewerking van verschillende autoriteiten en deskundigen zal aan de resultaten ten goede komen. Maar het komt ons voor, dat in laatste instantie het beheer en de beslissingen gelegd moeten worden in handen van de belanghebbenden. Dezen moeten hun eigen beweging leiden en moeten ten volle het besef hebben van zélf te werken, zélf aansprakelijk te zijn. En waar nu de samenwerking met autoriteiten en deskundigen zeer goed te verkrijgen is, zonder dat dezen in besturen en commissies van toezicht in zoo grooten getale zitting hebben, hadden wij er verre de voorkeur aan gegeven, indien veel sterker het zuiver particulier karakter van deze instellingen in de wijze van beheer ware tot uiting gekomen. Het voor de gemeenschap en in verband met de voorgestelde subsidies gewenschte toezicht kon toch zeer gemakkelijk verkregen worden door een zeer kleine commissie van toezicht. Want de belanghebbenden, eerder dan geheimzinnig te doen en 9 het toezicht te bemoeilijken, zullen openbaarheid met betrekking tot dit werk bevorderen, omdat hun succes geheel afhankelijk is van het vertrouwen, dat zij bij publiek en autoriteiten verkrijgen. En dit vertrouwen mag men slechts vragen als men volledig open kaart speelt. Ten aanzien van het derde middel, waardoor de gemeente Amsterdam aan de verbetering van de melkvoorziening wil medewerken, zijn wij dus van oordeel dat te veel vertegenwoordigers der gemeente en in het algemeen buitenstaanders zitting hebben in de drie instellingen, die particulieren voor dit doel gesticht hebben, waardoor het particulier karakter van die instellingen in het gedrang komt en in het bijzonder bij de belanghebbenden te weinig het besef zal bestaan, dat zij zelf en in hun eigen belang aan het goede werk moeten deelnemen, dat zij zelf aansprakelijk zijn voor het welslagen daarvan. Dat daarom de medewerking en hulp van autoriteiten en deskundigen door ons niet van minder beteekenis wordt geacht, zij nogmaals herhaald; wij vreezen slechts voor de wijze waarop men die medewerking en hulp zich getracht heeft te verzekeren. B. Wat het particulier initiatief doet. Na in het vorenstaande te hebben nagegaan, wat volgens de thans aanhangige voordracht van B. en W. van Amsterdam de Overheid zal verrichten in het belang van een goede melkvoorziening, blijft ons nog te behandelen de taak, welke deze voordracht aan het particulier initiatief toewijst. Daarbij moeten wij vooropstellen, dat de hoofdzaak niet in de voordracht staat. Misschien is dit juist, omdat die hoofdzaak geen onderdeel is of kan zijn van een voordracht van B. en W. Zij bestaat niet uit een maatregel waartoe het gemeentebestuur of wie dan ook op een goeden dag besluit, doch uit een feit, dat bestaat en dat in meerdere of mindere mate tot uiting komt, naar gelang de omstandigheden er meer of minder gunstig voor zijn. Ook al behoort uit dien hoofde die hoofdzaak niet in de voordracht thuis, toch ware het wellicht goed geweest om haar, ter voorkoming van misverstand, te noemen. Zij bestaat hierin dat een melkinrichting, die dag na dag steeds zorgt de best mogelijk producten af te leveren, op den duur het vertrouwen van het publiek wint en daardoor op den duur het minder goede bedrijf zal verdringen. Met andere woorden: het particulier initiatief zal uit den aard van zijn positie in de huidige maatschappij vanzelf bijdragen tot verbetering van de melkvoorziening. Sommigen, en vooral zij die uit hoofde van hun politieke richting deze opvatting niet deelen, zullen erop wijzen, dat de Amsterdamsche melkvoorziening reeds eeuwen bestaat zonder uit zichzelf tot een ideaal bedrijf te zijn gegroeid. Dit ervaringsfeit is ongetwijfeld juist, maar kan de juistheid van het beginsel niet aantasten. Want wij hebben hierboven reeds gezegd, dat het naar gelang der omstandigheden meer of minder zal tot uiting komen. Die omstandigheden nu zijn in Amsterdam uiterst ongunstig geweest. Gunstig zijn deze omstandigheden, als het goede bedrijf en de verbetering moreel gesteund worden. Ongunstig zijn de omstandigheden, als noch het goede bedrijf, noch de verbetering steun krijgt, hetgeen neerkomt op het weerloos overleveren van het geheele object aan een concurrentie zonder grenzen. Dit laatste nu is in Amsterdam sedert vele jaren het geval geweest. En dit is nog in de hand gewerkt door het feit, dat in het algemeen de Amsterdamsche bedrijven, die de goede richting wilden inslaan, te weinig hebben gedaan om het vertrouwen van het publiek te winnen. Dit laatste is — het moet erkend worden — een fout van die bedrijven geweest. Zeer duidelijk manifesteerde deze fout zich in de machtige positie van de karrijders. Dezen beschouwden — en het leek er inderdaad op — de klanten, die zij bedienden, niet als klanten van de melkinrichting, doch namen eenvoudig, als zij van positie veranderden, deze klanten mee. Het publiek kocht geen melk van een bepaalde inrichting, doch van den bezorger, die aan de deur kwam. En wij beschouwen het als een fout van de bedrijven, dat zij dezen toestand lieten geboren worden en hem geduld hebben. Het komt ons voor dat in dit opzicht in de laatste jaren een kentering is ingetreden. Indien de Overheid dit verschijnsel begunstigt door het goede te steunen, hetgeen mogelijk is door een krachtige uitvoering van het Melkbesluit — waaraan tot heden nog veel ontbreekt — dan verwachten wij van de natuurlijke tendenz tot verbetering, welke ligt in het particulier bedrijf, ook voor Amsterdam goede resultaten. Indien van het gestichte controlebureau een krachtige leiding uitgaat, zal dit ook hieraan zeer ten goede komen. Wij stelden hier deze belangrijke zaak met enkele woorden voorop; er zou nog veel over te zeggen zijn. Maar voor het oogenblik beperken wij ons tot de voordracht van B. en W. en de taak, die daarbij in het bijzonder aan enkele nieuwe particuliere instellingen wordt toegewezen. 1. Wat de boeren doen. Zooals wij reeds kort hebben vermeld, is er opgericht een Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning, die o.a. een'melkcontrölestation zal exploiteeren. Wij laten hier volledig volgen, wat er over dit belangrijke onderdeel in de voordracht vermeld is. Ver. tot bevordering van een hyg. melkwinning. Door de melkveehouders werd opgericht de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning te Amsterdam. Zij stelt zich blijkens de hierbij overgelegde statuten ten doel de bevordering van een hygiënische melkwinning in het melkwinningsgebied van Amsterdam en van kringgemeenten van het keuringsgebied Amsterdam en tracht dit doel te bereiken in de eerste plaats door het doen oprichten van een contralestation voor melk, voorts door de aansluiting van de bedrijven der veehouders aan het waterleiding- en electrische net te bevorderen, door het bevorderen van maatregelen tot het weren uit de stallen van vee, lijdende aan tuberculose en aan andere ziekten, die op de melk een ongunstigen invloed uitoefenen, door het geven van voorlichting omtrent melken stalhygiëne, het geven van advies en het verleenen van steun aan melkveehouders, het geven van cursussen dn hygiënisch melken en het houden van stalinspeeties en stalwedstrijden. Dat de Vereeniging daarnaast ook beoogt te bevorderen, dat voor hygiënisch gewonnen melk een redelijke prijs wordt betaald, spreekt vanzelf. De leden der Vereeniging zullen bestaan uit gewone en ondersteunende leden, terwijl ook buitengewone en eereleden door de ledenvergadering kunnen worden benoemd. Gewone leden kunnen zijn natuurlijke personen en rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, die zich de productie van melk ten doel stellen en die betrokken zijn bij de melkvoorziening van Amsterdam en kringgemeenten; ondersteunende leden kunnen zijn natuurlijke personen en rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, welke door een geldelijke bijdrage van ten minste ƒ 10 per jaar het doel der Vereeniging helpen bevorderen; buitengewone leden natuurlijke personen en rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, dde belang stellen in de verbetering der melkwinning; eereleden zij, die zich ten opzichte van de Vereeniging bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. De Vereeniging zal trachten zich de voor het doel benoodigde geldmiddelen te verwerven door heffing van contributie van gewone leden en bijdragen van ondersteunende leden, terwijl zij voorts tot Rijk, Provincie en gemeenten het verzoek zal richten haar een jaarlijksch subsidie te willen verstrekken. Het Bestuur zal bestaan uit negen personen en wel acht door de algemeene vergadering te kiezen uit de gewone, ondersteunende en buitengewone leden en een door Burgemeester en Wethouders aangewezen vertegenwoordiger der gemeente Amsterdam. Aangesloten hebben zich reeds als ondersteunende leden de beide te Amsterdam gevestigde bonden van melkveehouders. 10 Melkcontrölestation. Bovengenoemde Vereeniging heeft ter uitvoering van het bepaalde in art. 4 onder a der statuten de Vereeniging: Het Melkcontrölestation Amsterdam en Omstreken (Me. C. A.), gevestigd te Amsterdam, gesticht. De statuten zijn bij deze voordracht gevoegd. Tot deze vereeniging kunnen als lid toetreden de melkveehouders, die betrokken zijn bij de melkvoorziening van Amsterdam of de kringgemeenten van het keuringsgebied Amsterdam, en die lid zijn van de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning te Amsterdam. Het Bestuur van het station wordt gevormd door den voorzitter, ondervoorzitter en secretaris-penningmeester der Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning, benevens twee der leden aan te wijzen door de algemeene ledenvergadering. De dagelijksohe leiding berust bij een door het bestuur der Vereeniging benoemden directeur, die advdseerend lid is van dit bestuur. Voorts is er een Commissie' van toezicht, tot toetreding als lid waarvan de Directeur-scheikundige van den Keuringsdienst van Waren voor het gebied Amsterdam, de Inspecteur van den Veeartsenijkundigen Dienst voor Noordholland, de Rijkszuivelconsulent voor Noordholland, de Rijksveeteeltconsulent voor Noordholland, de Geneeskundige inspecteur van de Volksgezondheid voor Noordholland, de Pharmaceutisohe Inspecteur van de Volksgezondheid voor het Keuringsgebied Amsterdam en de Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Amsterdam zich bereid hebben verklaard. Het doel der Vereeniging is te bevorderen, dat de afnemers van de melk harer leden zooveel mogelijk zekerheid verkrijgen voor het ontvangen van melk, welke in alle opzichten aan de hoogste eischen van deugdelijkheid voldoet. Dit doel tracht zij in de eerste plaats te bereiken door het oprichten en exploiteeren van een melkcontrölestation, dat het bedrijf der leden en de door haar geleverde melk en melkproducten volledig deskundig zal oontroleeren. Zij stélt zich hierbij op het standpunt, dat een goed product slechts verkregen zal kunnen worden, wanneer de volgende eischen zijn vervuld: 1° de melk moet gewonnen worden van gezond vee; 2° de winning en de behandeling moeten geschieden door gezonde personen en 3° de winning en de behandeling moeten plaats nebben op hygiënische wijze. Daarom moet de veehouder alvorens als lid te kunnen toetreden, zich verbinden, onderstaande voorschriften, die opgenomen zijn in het huishoudelijk reglement, na te komen : 1° Hij zal slechts melk leveren, ten opzichte waarvan in alle opzichten is voldaan aan de eischen, gesteld in het Melkbesluit (Staatsblad 1925, No. 256), gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 4 Augustus 1926 (Staatsblad No. 292) en de Melkverordening der gemeente Amsterdam. 2° Hij zal geen melk met biesteigenschappen, of melk, van zieke dieren afkomstig, bij de oonsumptiemelk voegen. 3° Hij zal zorg dragen, dat tet voeder voor de koeien in zijn bedrijf in deugdelijken toestand verkeert en dat dit vrij is van eigenschappen, die de melk een onaangenamen smaak of geur of een abnormale kleur kunnen geven. 4° Hij zal zorg dragen, dat, zoodra de koeien in den herfst op stal komen, de staart, de achterband en de omgeving van den uier worden geschoren. 5°Hij zal zorg dragen, dat in den stal de staarten der koeien opgebonden zijn. 6° Hij zal zorgen, dat het melken der koeien geschiedt, met de grootst mogelijke nauwkeurigheid en reinheid en wel onder de volgende voorzorgen: a In de stallen en melklokalen wordt tijdens het melken niet gerookt. ft Onmiddellijk vóór en tijdens het melken wordt de stal niet uitgemest en wordt daar niet gevoederd. c Gedurende het melken is de stal voldoende verlicht, voornamelijk achter de koeien. d Het melkblok en het spantouw zijn rein en zij, die melken, dragen zindelijke kleeding. e Voordat met melken wordt aangevangen, wasschen de me1 kers hun handen en vegen den uier met een drogen doek af of maken dezen, bij sterke verontreiniging, met water schoon. f De eerste stralen melk worden in een afzonderlijk busje opgevangen; deze melk wordt niet bij de consumptiemelk gevoegd. g Blijkt het, dat de eerste melk van een koe afwijkingen vertoont, dan wordt al de melk dezer koe afzonderlijk gehouden. h Onmiddellijk na het melken wordt de melk buiten den stal in een doelmatige zeef met een wattensohijf gezeefd; indien de melk niet terstond wordt afgeleverd, wordt zij gekoeld. i Het vaatwerk bij de melkwinning gebruikt, is niet van hout, is volkomen schoon en wordt niet voor andere doeleinden gebezigd. 7° Hij zal zorg dragen, dat de inrichting van den stal aan redelijke eischen van hygiëne en doelmatigheid, ter beoordeeling van het bestuur, voldoet en dat deze behoorlijk wordt onderhouden en geventileerd volgens nadere voorschriften, door de Directie van het station te geven. 8° Hij zal zorg dragen, dat dieren, lijdende aan een open vorm van tuberculose, niet in den stal aanwezig zijn en zoo spoedig mogelijk uit het bedrijf worden verwijderd. 9° Hij zal bij ziekte der dieren hetzij uit eigen beweging, hetzij op waarschuwing van het station, onmiddellijk veeartsenijkundige hulp inroepen en zich met betrekking tot de vraag of en in hoeverre de melk voor consumptie kan worden afgeleverd, gedragen naar de aanwijzingen, door de Directie van het station te geven. 10° Hij zal zorg dragen, dat dieren, die tijdelijk lijdende zijn aan een ziekte, waarbij zich smetstof in den stal kan-verspreiden en in de melk kan geraken, op aanwijzing van den veearts of van een der ambtenaren van het station afzonderlijk gezet worden; hetzelfde geschiedt ten aanzien van dieren, die zijn blijven staan met de nageboorte. 11° Hij zal zorg dragen, dat nieuw aangekochte dieren het laatst worden gemolken en dat deze eerst dan bij den veestapel van het bedrijf worden gevoegd en dat de daarvan afkomstige melk eerst dan als consumptiemelk wordt afgeleverd, wanneer uit een vanwege het station ingesteld onderzoek gebleken is, dat het dier zelf geen afwijkingen vertoont, welke op de melk ongunstigen invloed kunnen uitoefenen en dat de melk aan alle eischen voldoet. 12° Hij draagt zorg, dat de levering van de melk, tenzij deze is verpakt dn het gesloten vaatwerk, waarin zij den verbruiker wordt afgeleverd, geschiedt in naadlooze gesloten en geplombeerde bussen, die als opschrift zijn naam en voorletters dragen, alle in zwarte, niet door vegen uit te wissohen hoofddrukletters op witten ondergrond van ten minste 3 cM. (0,03 M.) hoogte en van ten minste 3 mM. (0,003 M.) lijndikte, terwijl de loodjes zijn naam of voorletters dragen. 13° Hij draagt zorg, dat, voor zoover het betreft levering binnen het Keuringsgebied Amsterdam, de ■ aflevering slechts plaats heeft aan die afnemers, die door het bestuur als zoodanig zijn erkend, behalve in geval van onmiddellijke aflevering aan den verbruiker. 14° Hij zal aan de leden van het bestuur der vereeniging benevens aan de leden van de Commissie van toezicht en voorts aan den Directeur en de ambtenaren van het station, op eerste aanvraag ten allen tijde toegang verschaffen tot het erf en de landerijen en de zich daarop bevindende gebouwen waar zijn bedrijf wordt uitgeoefend, terwijl hij en zijn personeel genoemden personen steeds de noodige hulp en inlichtingen bij hun onderzoek zullen verstrekken. 15° Hij zal van iedere verandering in den rundveestapel terstond kennis geven aan den Directeur van het station. 16° Hij zal bevorderen, dat alle op zijn erf woonachtige of aldaar werkende personen of de leden hunner gezinnen in geval van ziekte, geneeskundige hulp inroepen en zich, indien de Directeur van het station meent, dat daartoe aanleiding bestaat, aan medisch onderzoek of medische controle onderwerpen; hij zal daartoe genoemde personen schriftelijk doen verklaren, dat zij voor zichzelf en hun gezin, indien dit door den Directeur wordt geëisoht, medisch onderzoek of medische contróle zullen toelaten; hij zal deze verklaringen aan den Directeur van het station doen toekomen. 17° Hij zal aan den Directeur van het station terstond kennis geven van bij een der onder 16° genoemde personen voorkomende besmettelijke ziekte en voorts van met koorts gepaard gaande ziekten, zoodra deze langer dan 8 dagen duren. 18° Hij zal niet in zijn bedrijf aannemen of werkzaam doen zijn, personen, die lijdende zijn aan een vorm van open tuberculose, noch personen, van wie hem bekend is, dat zij ziektekiemen uitscheiden, een en ander voor zoover zij naar het oordeel van den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Amsterdam daardoor in het melkbedrijf gevaar opleveren. 19° Hij aal zorg dragen, dat, indien dn zijn gezin of in dat van een der onder 16° genoemde personen een vorm van open tuberculose of een besmettelijke ziekte heerscht, of personen aanwezig zijn, van wie hem bekend is, dat zij ziektekiemen uitscheiden, de volledige behandeling en het vervoer der melk geschiedt onder voorzorgen, door den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Amsterdam aan te geven, die hiervan mededeeling doet aan den Directeur van het station. 20° Hij zal voor de verplichte mededeelingen aan het station bij voorkeur gebruik maken van gedrukte formulieren, die vanwege, het station verkrijgbaar worden gesteld. Deze maatregelen en voorschriften, tot uitvoering waarvan de leden zich bij hun toetreden tegenover het bestuur nog eens uitdrukkelijk verbinden, zijn geheel in den geest van de bestaande wettelijke bepalingen, strekken gedeeltelijk tot rechtstreeksche naleving daarvan, doch vullen deze, waar zij, zooals hierboven aangegeven, te kort schieten, aan. Door deze voorschriften wordt aan de leden de weg gewezen, dien hij 11 moeten inslaan, om zich niet aan overtredingen van het Melkbesluit schuldig te maken. Het arbeidsveld der vereeniging is zeer ruim en zal slechts geleidelijk in vollen omvang kunnen worden bewerkt. Onder meer zal zij den strijd aanbinden tegen de open tuberculose, het besmettelijke verwerpen en de streptococcen mastitis onder het vee, en voorts zal zij de verspreiding van typhus en tuberculose, voor zoover die door het gebruik van melk kan plaats hebben, trachten te voorkomen. Opdat de voordeelen, die verkregen worden door bovenomschreven verbeterde melkwinning, niet op den weg, dien de melk verder aflegt, alvorens den verbruiker te bereiken, verloren zullen gaan, wordt den veehouders de verplichting opgelegd, voor zoover het betreft levering binnen het Keuringsgebied Amsterdam, het product slechts af te leveren aan die afnemers, die door het bestuur als zoodanig zijn erkend. Alvorens tot erkenning over te gaan, zal het bestuur inlichtingen inwinnen bij den Keuringsdienst van Waren voor het gebied Amsterdam, of bij het na te noemen Contró?ebureau. Te zijner tijd zal door het station aan de leden, zoodra er voldoende waarborg is verkregen, dat zij aan de voorwaarden voldoen, een praedicaat worden uitgereikt, waardoor hun product te herkennen is als verkregen door verbeterde melkwinning. Voorts zal getracht worden van regeeringswege een bijzondere aanduiding voor deze melk te verkrijgen, waartoe de mogelijkheid is geopend in art. 3 van het Melkbesluit. Dit is woordelijk wat de toelichting van B. en W. zegt over de Vereeniging voor hygiënische melkwinning en het melkcontrölestation van de boeren. Zij vult echter een en ander nog eenigszins aan, waar zij spreekt over den steun, dien de Overheid en speciaal de Gemeente Amsterdam aan deze instellingen zal verleenen. Dien steun zeiven hebben wij reeds eerder besproken. De nadere toelichtingen, welke in dit gedeelte te vinden zijn over het werk van de vereeniging en het melkcontrölestation, voegen wij echter bij de bovenstaande toelichting. De betreffende passages luiden als volgt: De voornaamste uitgave, waarvoor de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning in de eerstvolgende jaren zal komen te staan, bestaat in de schadevergoeding, die zij zich voorstelt te verleenen aan haar leden voor het opruimen van aan open tuberculose lijdend vee. voor zoover het contrOlestation daartoe de noodzakelijkheid uitspreekt. Aannemende, dat bij de levering van melk om Amsterdam betrokken zijn pl.m. 25.000 koeien, waarvan naar schatting ten hoogste 4 pCt. lijdt aan open tuberculose, zal het aantal koeien, dat voor opruiming in aanmerking komt, ten hoogste 1000 bedragen. De schade, die de boer bij verkoop van een dergelijke koe lijdt, kan worden gesteld gemiddeld op ƒ 200; het ligt in de bedoeling van de Vereeniging den veehouder voor % van deze schade tegemoetkoming te geven, zoodat voor de zuivering der stallen van aan open tuberculose lijdend vee een bedrag van pl.m. ƒ 150.000 noodig zou zijn. Verwacht kan worden, dat het tijdvak, binnen hetwelk de thans aanwezige exemplaren van aan open tuberculose lijdend vee met steun van de overheid zullen zijn opgeruimd, omstreeks vier jaar zal bedragen. Het ligt in het voornemen, den veehouders, die steun ontvangen hebben, de verplichting op te leggen, zich daarna aan te sluiten bij een onderlinge veeverzekering, speciaal tegen tuberculose. Bovendien zal met deze veehouders een overeenkomst worden getroffen, waarbij zij zich verbinden, het hun verstrekte bedrag terug te betalen, indien zij binnen vijf jaar ophouden, lid van het controlestation te zijn. Bij het bovenstaande dient in aanmerking te worden genomen, dat het bedrag van ƒ 150.000 als een maximum is te beschouwen, dat hoogstwaarschijnlijk niet zal worden bereikt. Eerst wanneer de veestapels van de bij het contrOlestation aangesloten veehouders zullen zijn geïnventariseerd en onderzocht, zal blijken, hoe groot het aantal aan open tuberculose lijdende koeien in werkelijkheid is. Dit zal zeker onder de raming blijven. Wij hebben voorts getracht te bevorderen, dat de veehouders voor de opofferingen, die zij zich getroosten om het product te verbeteren, een redelijke ibelooning krijgen, en wel, door te pogen, een prijsovereenkomst in den melkhandel tot stand te doen komen, welke pogingen tot een gunstig resultaat hebben geleid. Voor het tijdvak 1 Januari 1927— 31 Maart 1928 is nl. tusschen de alhier gevestigde bonden van melkveehouders eenerzijds en vertegenwoordigers van den melkhandel anderzijds een overeenkomst gesloten, die in het kort hierop neerkomt: de prijs, dien de melkhandel aan de veehouders voor de melk zal moeten betalen, zal telkens voor bepaalde tijdvakken worden vastgesteld door een daartoe benoemde commissie, waarin, onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger der Gemeente, vertegenwoordigers van de veehouders en van den melkhandel in gelijken getale zitting hebben en zal worden gebaseerd op de kaasprijzen van de kaasmarkt te Bodegraven. Voor de onder toezicht van het Melkcontrölestation Amsterdam en Omstreken (Me. CA.) gewonnen melk, waaraan een praedicaat kan worden verleend, zal genoemde Commissie een hoogeren prijs vaststellen, zoodat de veehouders zoodoende een vergoeding ontvangen voor de verdere zorg, door hen aan de melkwinning besteed. Ten slotte hebben wij gemeend ons ervan te moeten overtuigen, of er voldoende kans bestaat, dat de melkinrichtingen en meikslijters in deze Gemeente de door verbeterde melkwinning verkregen melk ook in voldoende mate zullen afnemen en zullen slijten in goed ingerichte zaken, die een kenmerk zullen kunnen dragen ten bewijze, dat door hen uitsluitend deze melk wordt verkocht. Uit met belanghebbenden te dezer zake gehouden besprekingen hebben wij de zekerheid gekregen, dat een groot deel van hen bereid is, deze melk uitsluitend af te leveren in flesschen met een bepaald kenmerk en een bepaalde sluiting en met het opschrift: „Rauwe melk; moet worden gekookt. (Melkcontrölestation Amsterdam)"; zoodra het praedicaat zal zijn vastgesteld, zal op het etiquet van de melk, die aan de voor de verkrijging van dit praedicaat gestelde eischen voldoet, dat praedicaat worden aangebracht bijv. door voor de woorden „Rauwe melk" de woorden .gewaarborgd zuivere" te plaatsen. Voor gebruik ter plaatse (kantoren enz.) zullen zij voorts deze melk gepasteuriseerd in flesschen in den handel brengen. Overigens zal, wat dit punt .betreft, zeer veel afhangen van de vraag van het publiek naar zindelijk gewonnen melk. Zooals boven reeds werd aangestipt, zal het noodig zijn voor deze melk doeltreffende reclame te maken, en er op te wijzen, dat het verkrijgen daarvan voor een iets hoogeren (op den duur wellicht voor denzelfden) prijs voor alle groepen der bevolking gewenscht en voordeelig is. Krachtige propaganda zal bijv. kunnen worden gemaakt door het vertoonen van een film, waarin naast de vuile en slechte winning en behandeling ook de goede wordt gedemonstreerd. Ook door het verspreiden van propaganda-lectuur of van pakkende aanplakbiljetten kan bekendmaking plaats vinden. Wij zijn van oordeel, dat deze propaganda mede rechtstreeks door de Gemeente moet geschieden. Betreffende het verleenen van een krediet voor de kosten, welke deze propaganda noodwendig met zich zal brengen, hopen wij U te zijner tijd een nader voorstel te doen. Hiermede hebben wij het voornaamste uit de toelichting overgenomen omtrent de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning en het controlestation voor de boeren. Daartoe was wel een belangrijke plaatsruimte vereischt, doch de zaak is van voldoende beteekenis en het is goed, aan de verdediging van de voordracht alle aandacht te geven naast de opmerkingen, welke wij er over maken. De boeren zullen dan onder leiding van de Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning verschillende maatregelen nemen. In de eerste plaats zullen zij in het algemeen medewerken tot een meer zindelijke en hygiënische winning en behandeling van de melk. Dit is ongetwijfeld een zeer prijzenswaardig doel, dat in ons land met verschillende middelen van vele zijden wordt nagestreefd en dat de warme belangstelling verdient van iedereen die bij melk betrokken is. Veel hangt natuurlijk af van de mentaliteit der boeren en van de belangstelling welke zij ook uit matertieelen hoofde voor dit werk zullen hebben. Het is natuurlijk moeilijk te zeggen wat het resultaat van dit streven zal zijn; in het algemeen zouden wij willen adviseeren om deze zaak met het noodige optimisme ter hand te nemen, doch wij zouden eraan willen toevoegen: maak u geen illusies. Er is iets te bereiken op dit terrein, doch de weg is lang en moeilijk. Men mag in deze mededeeling niet zien een verwijt onzerzijds aan de melkveehouders, doch alleen een erkenning van een bestaanden toestand, die zich niet een, twee, drie veranderen laat. Wij zouden dan ook deze opmerking niet maken, ware het niet, dat wij straks om een zeer praktische reden er nog even op moeten terugkomen. Naast een algemeene bevordering van hygiëne en zindelijkheid heeft men zich een ander doel gesteld, dat nog iets verder af ligt, nl. de bestrijding van veeziekten, welke een ongunstigen invloed op de melk kunnen uitoefenen. Dit doel op zichzelf is buitengewoon 12 toe te juichen en uit dien hoofde verdient ook dit werk aanmoediging en steun. Als men echter de voordracht van B. en W. leest, dan krijgt men den indruk, alsof a raison van ƒ 150.000,— dit zaakje binnen zeer afzienbaren tijd in orde zal komen. Wij kunnen niet anders dan ten sterkste waarschuwen tegen een dergelijke opvatting, welke met alle ervaringen in strijd is. Veeziekten en vooral tuberculose en streptococcen mastitis komen in den Nederlandschen veestapel uiterst veelvuldig voor. Streeksgewijs varieert weliswaar het aantal zieke dieren sterk, doch Amsterdam en omgeving zijn in dit opzicht in een ongunstige positie. Dit mag ons niet verleiden tot een pessimisme, dat zich uit in bij de pakken neerzitten en het is wel degelijk de moeite waard om ook deze onderwerpen ernstig onder oogen te zien. Wij vreezen, dat de voordracht van B. en W. het tegendeel doet door de zaak met enkele maatregelen te willen afhandelen en niet ernstig na te gaan, welke gevolgen uit de voorstellen zullen voortvloeien. Had men dit gedaan, dan ware men o.i. niet tot zulk een eenvoudige, wij zouden haast zeggen naïeve conclusie gekomen. Men taxeert het aantal koeien met open tuberculose, dat bij de melkvoorziening van Amsterdam betrokken is, op ten hoogste 1000 en wil deze dieren opruimen met een verlies van ƒ 200.— per stuk, waarvan aan den boer Ya vergoed wordt. Doet men over dit zaakje vier jaar, dan zijn de open-tuberculeuse koeien, betrokken bij de Amsterdamsche melkvoorziening, in 4 jaar tijds opgeruimd, hetgeen ƒ 35.000,— per jaar kost. Een veehouder Wiens stal eenmaal van open tuberculose bevrijd is, wordt bovendien verplicht om zich bij een onderlinge verzekering tegen deze ziekte aan te sluiten, terwijl men zich de zekerheid verschaft dat Amsterdam, althans eenigen tijd, van een eenmaal in orde gemaakten stal zal prof iteeren, doordat de boer zich moet verbinden om als hij binnen 5 jaar als lid bedankt, de hem toegekende schadevergoeding te restitueeren. Bovendien is de boer verplicht om zijn melk binnen het keuringsgebied Amsterdam slechts af te leveren aan een afnemer die door het Bestuur van het contrölestation is goedgekeurd; bij aflevering aan een afnemer buiten het keuringsgebied Amsterdam is hij te dien opzichte vrij, doch de mogelijkheid hiervoor bestaat slechts in zeer beperkte mate. De opzet van deze regeling is niet onduidelijk. Heeft men een boer eenmaal te pakken, dan zit hij voor 5 jaar vast, tenzij hij de hem uitgekeerde schadevergoeding wül teruggeven. Maar wij vragen ons af of wel goed overwogen is, wat dit alles voor den boer beteekent. Laten wij eens aannemen, dat het werkelijk gelukt om voor de melk van de boeren, die bij het contrölestation zijn aangesloten, een eenigszins hoogeren prijs te maken, dan nog is het de vraag, of de boer in economisch opzicht met deze zaak wel uitkomt. Als vandaag zijn stal wordt bevrijd van open tuberculose, is hij morgen bij een onderlinge verzekering. Deze onderlinge verzekering zal op twee dingen te letten hebben. In de eerste plaats toch is de veestapel der aangeslotenen niet vrij van t.b.c, doch slechts van open tuberculose. lederen dag kunnen in die stallen nieuwe gevallen van open tuberculose zich voordoen en de aangeslotenen dragen daarvoor gezamenlijk het risico. Wij wagen het niet om te taxeeren, hoeveel koeien aldus na de zuivering van den stal aan de ziekte, welke men bestrijdt, zullen gaan lijden en wij vreezen, dat verzuimd is om deze zaak behoorlijk onder oogen te zien. Ongetwijfeld echter zullen ook na de eerste zuivering nog heel wat koeien opgeruimd moeten worden. Maar dit is nog niet het ergste, want in de tweede plaats zal de onderlinge verzekering zich hebben bezig te houden met den aankoop van nieuw vee. Het is bekend, dat bij de consumptiemelk-bedrijven de opfok in eigen bedrijf gering is en de aankoop van vee belangrijk. Bij aankoop van vee door een bedrijf, dat in een onderlinge verzekering is, zal men er dus op te letten hebben, dat de betreffende koeien niLet alleen vrij zijn van open tuberculose, doch men zal zich zooveel mogelijk zekerheid dienen te verschaffen, dat de aangekochte koeien ook na verloop van eenigen tijd niet aan open tuberculose zullen gaan lijden. Daartoe zal het noodig zijn, dat de boeren, die bij deze zaak betrokken zijn, uitsluitend vee aankoopen, gefokt in geheel t.b.c.-vrije bedrijven. Dit is ongetwijfeld een mooi en goed doel, maar mem moet ten slotte ook rekening houden met de practische zijde van het vraagstuk. Het gevolg zou wel eens kunnen zijn, dat de aangesloten boeren hun koeien zoo duur zullen moeten koopen, dat slechts een zeer ruime verhooging van den prijs voor deze t.b.c.-vrije melk een voldoende compensatie zou geven. Ook hieromtrent vinden wij in de voordracht niets, hetgeen o.i. te denken geeft. Bij deze t.b.c.-kwestie komt dan nog de streptococcen-bestrijding en de bestrijding van andere veeziekten, waaromtrent de voordracht niets in bijzonderheden vermeldt, zoodat het ook moeilijk is om daarover een oordeel te krijgen. Hoe men de zaak ook beziet, in ieder geval staat vast, dat eerst na eenige jaren werken voldoende resultaten bereikt zullen zijn op het gebied van een zindelijke en hygiënische melkwinning en op het tarrein der bestrijding van veeziekten. Nu staat en valt o.i. deze geheele kwestie met de vraag of de veehouder in den prijs, welken hij voor zijn product maakt, een voldoende vergoeding zal vinden voor de moeite en kosten, welke hij zich op den hals haalt. Nemen wij eens aan, dat het publiek voor dergelijke melk inderdaad een belangrijk hoogeren prijs zou willen geven, hetgeen ook reeds hierom noodig is, omdat men zich voorstelt deze melk in gesloten flesschen te distribueeren, dan zal echter toch deze neiging bij het publiek pas ontstaan, zoodra het melkcontrölestation op goede gronden kan aantoonen, dat de melk, welke onder zijn praedicaat wordt afgeleverd, werkelijk groote voordeelen biedt boven de gewone melk. Dit op goede gronden te beweren is in de eerste paar jaar niet mogelijk en gedurende dien voorbereidingstijd zal ook het melkcontrölestation zijn naam niet te grabbel kunnen gooien door een praedicaat af te geven op grond waarvan een hoogere prijs van de verbruikers gevraagd kan worden. Het resultaat zal dus zijn, dat de aangeslotenen bij het melkcontrölestation zich eerst eens gedurende bijv. 5 jaar zeer groote kosten en veel moeite zullen moeten getroosten zonder daarvoor een ook maar eenigszins redelijke vergoeding te ontvangen. Het is zeer wel mogelijk, dat reeds een aantal boeren zich hiertoe verbonden heeft en dat nog meerderen zullen vólgen. Wij vreezen echter, dat wanneer de boeren goed beseffen wat zij gaan ondernemen, zij een aansluiting, die hen tot dit alles voor vijf jaar verplicht, nog wel eens tweemaal zullen overwegen. Doen zij dit niet, dan komt de desillusie later en deze is dan des te erger, niet alleen voor den boer, doch ook voor de melkvoorziening en ten slotte blijft nog het groote risico, dat achteraf zal blijken, dat de consument niet bereid is om voor deze melk een dusdanige prijsverhooging te betalen, dat de boer daarin een redelijke vergoeding vindt. Hoeveel dit zal moeten zijn kan niemand op het oogenblik bevroeden. Men beschouwe deze opmerkingen niet als een poging om afbreuk te doen aan de ongetwijfeld op zichzelf beschouwd goede bedoeling van de ontwerpers 13 dezer plannen. Wij zouden gaarne wenschen, dat bij uitvoering van die plannen bleek, dat wij een veel te somberen kijk op het geheel gehad hebben. Dit mag ons echter nliet ervan weerhouden om onze meening over deze kwestie uit te spreken, waarbij wij ons op het standpunt stellen, dat een mislukking erger is dan een tijdig overzien van de bezwaren en moeilijkheden. Wij komen in dit verband terug op de inleiding, welke wij tot deze artikelenreeks geschreven hebben. Wij hebben toen de vrees uitgesproken, dat de ontwerpers van het voorstel te veel ineens hebben willen bereiken en speciaal wat dit onderdeel betreft, kunnen wij de gedachte niet van ons afzetten, dat het beter ware geweest om eenvoudig te beginnen met datgene, waarvan men de consequenties behoorlijk kan overzien en niet onmiddellijk de maatregelen in te stellen op idealen, die steeds sympathiek, doch niet altijd practisch bereikbaar zijn. Onze vrees vloeit niet voort uit de kosten, welke de gemeente Amsterdam aan deze zaak zal besteden. Deze beperken zich tot een subsidie van in totaal ƒ 150.000,— voor t.b.c.-bestrijding en een subsidie aan het melkcontrölestation, die jaarlijks zal moeten worden vastgesteld. Deze bedragen zijn voor een dergelijke gemeente niet van bovenmatige beteekenis en wij zouden haast zeggen, dat deze proefneming, ook al vreest men voor de resultaten, een dergelijk bedrag wel waard is. Onze vrees vloeit voort uit de maatregelen, waaraan men de melkveehouders, die zich bij dit coniferolestation aansluiten, wil binden. Deze zitten — wij hebben het boven reeds gezegd — als zij eenmaal aan de zaak beginnen, voor 5 jaar vast en nu zijn er vier mogelijkheden: óf de zaak gelukt en dan is werkelijk een schitterend resultaat bereikt; óf de bedrijfskosten stijgen buiten verhouding tot de extra inkomsten en men komt bij de gemeente om veel hoogere subsidies, hetgeen om vele redenen ongewenscht is en vermoedelijk ook niet zou gelukken; óf men laat in het laatste geval de boeren er voor opdraaien, in welk geval de zaak onherroepelijk verloopt, na wellicht een niet onbelangrijk aantal melkveehouders-bedrijven te hebben te gronde gericht; óf men tracht de zaak te redden door langzamerhand bij het stellen van de verschillende eischen naar een zeer groote gematigdheid af te glijden, hetgeen volkomen juist is, als men daarmede begint, doch hetgeen bij den opzet, dien men thans gekozen heeft, wel de ergste mislukking is, die zich laat denken. Wij evenmin als iemand anders vermogen met zekerheid vast te stellen, in welke richting die practijk dè zaak zal stuwen. Daar wij begrepen hebben, dat aan deze plannen de vertegenwoordigers der melkveehouders hebben medegewerkt, willen wij hopen, dat onze verwachtingen te somber zijn en dat bij aanneming van het voorstel door den Amsterdamschen gemeenteraad er meer van terecht zal komen dan, naar het ons voorkomt, te voorzien is. In ieder geval lijkt het ons echter noodzakelijk dat de boeren, die zich bij het melkcontrölestation hebben aangesloten of zulks in de toekomst zullen doen, goed worden ingelicht omtrent alles wat er aan vast zit, opdat zij niet later tot de ontdekking zullen komen, dat zij een onjuist besluit genomen hebben. 2. Wat de melkinrichtingen en kleinhandelaren in melk verrichten. Ook hier zullen wij beginnen met ter voorlichting van onze lezers over te nemen het voornaamste dat de voordracht omtrent dit punt vermeldt: Melhcontróle-bwreau. Bij de door ons gehouden besprekingen met vertegenwoordigers van den melkhandel bleek ons, dat sinds eenigen tijd hier ter stede een melkcontrêle-bureau bestond, opgericht door en staande onder leiding van de Vereeniging voor Zuivelindustrie en Melkhygiëne, gevestigd te 's-Gravenhage. Adviseur van dit bureau was professor Van Oyen te Utrecht, terwijl de onderzoekingen werden verricht door dr. A. C. Pliester, alhier; aan het bureau waren voorts verbonden een chemicus en een veearts. Voor iedere melkinrichting en lederen slijter te dezer stede, ook voor hen, die niet als lid tot bovengenoemde Vereeniging waren toegetreden, bestond de mogelijkheid, zich onder contróle van het Bureau te stellen. Was men eerst van oordeel, dat de oplossing gezocht moest worden in het steunen en uitbreiden van het pas opgerichte bureau, na gehouden besprekingen soheen het de voorkeur te verdienen, het bureau los te maken van genoemde vereeniging, die werkt over het geheele land en over te gaan tot het stichten van een Vereeniging tot het oprichten en in stand houden van een melkoontrole-bureau te Amsterdam. (Me. B. A.). Blijkens de bij deze voordracht overgelegde ontwerp-statuten kunnen als lid dezer vereeniging uitsluitend toetreden melkverkoopers, in den zin van het bepaalde in art. 1 onder 26 1° van het Melkbesluit, die hun bedrijf uitoefenen binnen de gemeente Amsterdam. Ook deze vereeniging heeft ten doel te bevorderen, dat de afnemers van de melk harer leden zooveel mogelijk zekerheid verkrijgen voor het ontvangen van melk, welke in alle opzichten aan de hoogste eischen van deugdelijkheid voldoet. Dit doel tracht zij te bereiken door de oprichting van bovengenoemd bureau, dat het bedrijf der leden en de door hen geleverde melk en melkproducten volledig deskundig zal controleeren, en zoo noodig zal adviseeren omtrent het aanbrengen van technische en hygiënische verbeteringen. Ook wat deze vereeniging betreft worden in het huishoudelijk reglement verplichtingen genoemd, tot de naleving waarvan een lid zich bij zijn toetreding nog eens uitdrukkelijk verbindt tegenover het bestuur. Deze verplichtingen .zijn de volgende: 1° Hij zal zorg dragen, dat zijn bedrijfsinrichting voldoet aan de eischen, gesteld in artikel i26 van het Melkbesluit 1925 (Staatsblad No. 256), gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 4 Augustus 1926 (Staatsblad No. 292) en aan andere eischen, door de Directie van het bureau te stellen. 2° Hij zal: a ten minste eenmaal per week de melk van zijn vaste leveranciers onderzoeken of doen onderzoeken op soortelijk gewicht, vetgehalte, vuilgehalte, zuurgraad en sediment (op streptocoocen) ; • i - 6 de melk van losse leveranciers dagelijks op de wijze als omschreven onder a onderzoeken, tenzij deze leveranciers zelf onder particulier door het bureau erkend toezicht staan. 3° Hij zal voor zoover hij zelf melk in flesschen pasteuriseert, aan zijn pasteurisatie-inrichting een zelf-registreerenden temperatuuraanwijzer aanbrengen en de strooken, waarop de graad van verwarming is aangegeven, ten minste 14 dagen 'bewaren en ze den beambten van het bureau op eerste aanvrage ter hand stellen. 4° Hij zal van de gedane onderzoekingen aanteekening houden of doen houden. 5° Hij zal den beambten van het controlebureau ten allen tijde toegang verleenen tot alle localiteiten en aanhoorigheden daarvan, ten behoeve van zijn bedrijf in gebruik, en toestaan, dat deze de gevolgde werkwijze onderzoeken, de aanteekeningen, bedoeld sub 4 nagaan, en zonder betaling monsters nemen van de melk op elke plaats, waar deze zich bevindt; zoo genoemde beambten dit verzoeken, zal hij onmiddellijk monsters bezorgen of doen bezorgen aan het controlebureau. 6° Hij zal de hem geleverde melk slechts ontvangen in verzegelde (geplombeerde) bussen, voorzien van den naam en 'het adres van den .veehouder-leverancier, fabriek, het ontvangstation of de inrichting waarvan zij afkomstig is en dagelijks aanteekening houden van de namen der leveranciers en de door hen geleverde hoeveelheden. 7° Hij zal de melk, tenzij zij is verpakt in het gesloten vaatwerk waarin zij den verbruiker wordt afgeleverd, slechts uitventen in bussen, die, behalve dat ze voldoen aan de eischen, bij of op grond van het Melkbesluit gestald, zijn geplombeerd, tenzij de eigenaar zelf de melk uitvent. 8° Hij zal bevorderen, dat alle in zijn bedrijf werkende personen voor zich en de leden hunner gezinnen in geval van ziekte, geneeskundige hulp inroepen en zich, indien de Directeur van het bureau meent, dat daartoe aanleiding bestaat, aan medisch onderzoek of medische controle onderwerpen; hij zal daartoe de in zijn bedrijf werkzame personen schriftelijk doen verklaren, dat zij voor zichzelf en hun gezin, indien dit door den Directeur wordt geëischt, medisch onderzoek of medische contröle zullen toelaten; hij zal deze verklaringen aan den Directeur van het bureau doen toekomen. 9° Hij zal aan den Directeur van het bureau terstond kennis geven van bij een der leden van zijn gezin of een der onder 8° genoemde personen voorkomende besmettelijke ziekte en voorts van met koorts gepaard gaande ziekten, zoodra deze langer dan 8 dagen duren. 14 10° Hij aal niet in zijn bedrijf aannemen of werkzaam doen zijn personen, die lijdende zijn aan een vorm van open tuberculose, noch personen, van wie hem bekend ie', dat zij ziektekiemen uitscheiden, een en ander, voor zoover zij naar 'het oordeel van dén Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst daardoor in het melkbedrijf gevaar opleveren. 11° Hij zal zorg dragen dat, indien in zijn gezin of in dat van een der leden van de gezinnen der in zijn bedrijf werkzame personen een vorm van open tuberculose of een besmettelijke ziekte heerscht, of personen aanwezig zijn van wie hem bekend is, dat zij ziektekiemen uitscheiden, de volledige behandeling en het vervoer der melk - geschiedt onder voorzorgen, door den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst aan te geven. 12° Hij, zal voor de verplichte mededeelingen aan het bureau bij voorkeur gebruik maken van gedrukte formulieren, die vanwege het bureau verkrijgbaar worden gesteld. De groote kracht van het controlebureau is . gelegen in de opvoedende werking, die er van zal uitgaan. Alvorens enkele aanteekeningen te maken over dit melkcontrolebureau moeten wij enkele woorden zeggen over de eerste alinea die de voordracht eraan wijdt. In die alinea staat, dat te Amsterdam reeds een melkcontröle-bureau bestond en dat B. en W. aanvankelijk van oordeel waren, dat het in hun lijn lag om den groei van dit controlebureau te bevorderen. Vervolgens wordt echter gezegd, dat het na gehouden besprekingen de voorkeur scheen te verdienen om in Amsterdam een bureau te maken dat los stond van de Vereeniging voor Zuivelindustrie en Melkhygiëne, die de leiding had van het bestaande bureau. Als eenige verklaring wordt daaraan toegevoegd, dat genoemde Vereeniging werkt over het geheele land. Indien in de voordracht over deze kwestie gezwegen was, zoudjen wij haar ook hebben laten rusten, doch nu de voordracht haar aanroert en buitenstaanders daaruit den indruk zouden kunnen krijgen, dat op goede gronden men tot de conclusie is gekomen, dat het melkcontröle-bureau van de V. v. Z. M. de zaak niet goed zou kunnen regelen, zijn wij verplicht om op deze eenigszins pijnlijke zaak hier in te gaan. Wij zullen dit zeer kort doen. Inderdaad is over aansluiting bij het bestaande melkcontröle-bureau overleg- gevoerd. Daarbij is van beide kanten uitgegaan van bepaalde desiderata. Voor zoover vanwege de gemeente Amsterdam de eisch gesteld werd, dat bureau en laboratorium in Amsterdam gevestigd zouden zijn, is daaraan tegemoet gekomen, door zulks toe te zeggen. Een tweede eisch was, dat iedere melkverkooper in Amsterdam gelegenheid zou krijgen om toe te treden tot het melkcontróle-bureau en om aan het beheer mede te werken. Ook deze eisch is toegegeven. Van de zijde der V. v. Z. M. is als zeer belangrijk op den voorgrond gesteld, dat de gemeente alle controle op het werk in vollen omvang kon verkrijgen en dat steeds alle gegevens voor vertegenwoordigers van het gemeentebestuur beschikbaar zouden zijn, doch dat het beheer als zoodanig zooveel' motgelijk moest blijven in handen van de pratótijk. Verder is er zeer bepaald bezwaar tegen gemaakt om subsidie te ontvangen, op grond van het feit, dat de practijk elders heeft bewezen dat dergelijke instituten zeer goed kunnen werken zonder financieelen steun van buiten. Het werd geen gezond principe geacht dat de Amsterdamsche melkhandel voor het verrichten van een taak, welke geheel tot haar terrein behoort, subsidie zou vragen of aannemen uit de gemeerrtekas. Het eenige wat gevraagd werd was de moreele steun van de stedelijke overheid en een nauwe samenwerking met den keuringsdienst. Men zou verwachten, dat hiermee was gevonden een voortreffelijke weg om in een juiste verhouding tusschen particulier initiatief en Gemeentebestuur te komen tot verbetering van de melkvoorziening. Te¬ meer waar genoemde vereeniging reeds eenige ervaring op dit terrein heeft en aanbood om onmiddellijk met het werk te beginnen, zoodat nu reeds omstreeks een jaar de zaak in volle werking zou zijn, was er alle aanleiding geweest om ten minste een proef in deze richting te wagen. Niettemin heeft het bewuste overleg tot geen enkel resultaat gevoerd. Men was het eigenlijk eens géworden, doch vanaf een bepaald moment negeerden de vertegenwoordigers der gemeente min of meer het overleg dat had plaats gehad en gingen op hun eigen houtje werken aan het oprichten van een nieuw controlebureau. Zakelijk is dit nieuwe controlebureau eigenlijk precies hetzelfde als het reeds bestaande, want de wijze van werken is daarvan nauwkeurig overgenomen, zoodat eigenlijk niet is na te gaan waarom men iets nieuws wilde tot stand brengen. Onze indruk is, dat daarbij een belangrijke rol heeft gespeeld het feit, dat het bestaande bureau niet gesteld was op subsidie uit de gemeentekas. Het feit, dat het bestaande bureau een afdeeling was van een insMelling die over het geheele land werkt, kan toch -kwalijk in haar nadeel worden uitgelegd. Men was bereid om het plaatselijke karakter van deze afdeeling volkomen te handhaven en zoo noodig uit te breiden, zoodat alleen overbleef de mogelijkheid om bovendien van elders opgedane ervaringen te profiteeren.. Zooals gezegd, roerden wij dit onderwerp slechts aan omdat de voordracht van B. en W. erover spreekt en wel op zeer onvolledige wijze. Geheel volledig kunnen wij er ook niet over zijn, omdat de kwestie eigenlijk nooit behoorlijk is afgedaan, doch wij vonden het goed om eenige toelichting, voor zoover mogelijk, te geven. Het spreekt inmiddels vanzelf, dat deze eenigszins eigenaardige kwestie aan de zaak zelve niet heel veel afdoet. Wij zijn van meening dat het bestaande bureau een en ander beter en veel vlugger had kunnen regelen, doch als men in Amsterdam er liefhebberij in heeft om een apart bureau er op na te houden, dan moet men dit natuurlijk zelf weten. Zulk een bureau, mits goed geleid, kan aan hetzelfde doel dienstbaar worden gemaakt. Wat in het algemeen den opzet van het melkcontróle. bureau in de voordracht betreft, zijn wij van meening, dat deze aan behoorlijke eischen voldoet. Die opzet is trouwens niet nieuw en heeft elders reeds haar bruikbaarheid bewezen. Waar wij vooral de aandacht op vestigen is dat die opzet eenvoudig is en haar consequenties volledig zijn te overzien. Hier zijn nu eens eindelijk geen overdreven doeleinden gesteld of verwachtingen gewekt, doch men vangt een eenvoudig en uitvoerbaar werk aan dat zich aansluit bij de praktijk en toch volledig gelegenheid laat voor groei in de gewenschte richting. Een aldus opgezet contróle-bureau kan onmiddellijk zijn nuttige werking uitoefenen en kan met de praktische mogelijkheid mede die nuttige uitwerking voortdurend tot verdere ontwikkeling brengen. Men bindt zich niet aan voorspellingen of doelstellingen, - waarvan de uitvoerbaarheid geenszins vaststaat, terwijl men bovendien niet vervalt in onkosten die het slagen der onderneming onzeker of althans zeer twijfelachtig maken. Wij meenen, wat het melkcontröle-bureau betreft, met deze korte mededeelingen te kunnen volstaan. De opzet is elders en ook in Amsterdam reeds praktisch toegepast en bruikbaar gebleken. Mits men voldoende aandacht schenkt aan de organisatie van het bureau en van de werkzaamheden kan men langs dezen weg in betrekkelijk korten tijd goede resultaten boeken. In dit laatste opzicht dient men echter zeer zorgzaam te werk te gaan, omdat bij onvoldoende leiding het nut van dit bureau zeer problematiek is. 15 3. Wat de groothandel in melk zal doen. Wij hebben behandeld de Vereeniging ter bevordering van een hygiënische melkwinning, haar stichting het- melkcontrölestation voor de boeren en het melkcontröle-bureau voor de melkinrichtingen en melkslijters. Thans blijft nog over de groep melkgrossiers, die, om een sluitend geheel te krijgen, ook in het verband moesten worden opgenomen. Onzes inziens behoort deze groep thuis bij de melkinrichtingen en slijters en was het een kwestie van organisatie van het werk geweest om de controle op de verschillende groepen in de juiste verhoudingen te regelen. Blijkens de voordracht van B. en W. van Amsterdam heeft men het echter noodig geacht, om van de controle op die grossiers weer iets op zichzelf te maken. Wij geven ook hierover weer aan de voordracht het woord: Naast de groep meilbverkoopers, die rechtstreeks aan den consument leveren (melkinrichtingen en slijters), staan de groothandelaren in melk, die de melk van de veehouders ontvangen en aan den kleinhandel leveren. Wijl de bedrijven dezer handelaren van geheel anderen aard izijm, konden deze bezwaarlijk toetreden tot het Bureau der inrichtingen en slijters; zij hebben daarom een afzonderlijke vereeniging gesticht (Vereeniging Onderlinge Controle voor groothandelaren in melk), die hetzelfde doel heeft als de vereeniging Me. B. A. De statuten worden hierbij overgelegd. Het is de bedoeling, dat door deze vereeniging als directeur wordt benoemd de Directeur van de Vereeniging Me. B. A. en dat omtrent het gebruik van het laboratorium van dit bureau een overeenkomst wordt aangegaan. De voorschriften, waaraan de leden zich hebben te onderwerpen, zijn in hoofdzaak dezelfde, als die, welke gelden voor de leden van het Me. B. A. Voorzoover de groothandelaar, na ontvangst van de melk van den veehouder, deze nog eenige bewerking doet ondergaan en de bussen dus niet gesloten laat, zal hij geheel moeten voldoen aan de voorschriften van het Me. B. A. Voorzoover dit niet het geval is en de groothandelaar dus als tusschenstation werkt, wordt hij slechts verplicht de melk van zijn vaste leveranciers eens per maand te doen onderzoeken, op de wijze als aangegeven in 2 onder « der voorschriften, terwijl hij de melk van losse leveranciers zoo spoedig mogelijk moet doen onderzoeken, tenzij deze onder particulier door den Directeur erkend toezicht staan. De onder 3°, 4° en 7° genoemde verplichtingen komen voor deze handelaren niet in aanmerking, terwijl het onder 6° bepaalde aldus moet worden gewijzigd, dat 'hij de melk ontvangt in verzegelde (geplombeerde) bussen en ze in dezelfde bussen (zonder dat ze geopend zijn geweest) aflevert. Ook de voorschriften, onder 8° tot 12° genoemd, moeten deze personen in acht nemen. Zooals gezegd, was het minder ingewikkeld geweest, indien de controle op de melkgrossiers gewoon door het contröle-bureau was uitgeoefend. De afzonderlijke instelling die men daarvoor gemaakt heeft, maakt de zaak zonder eenige noodzaak ingewikkeld, te meer omdat uit de verdere toelichting blijkt, dat de controle ongeveer hetzelfde is — met weglating van enkele punten die voor grossiers niet in aanmerking komen — en geschieden zal door hetzelfde bureau, in hetzelfde laboratorium en door hetzelfde personeel als de controle op melkinrichtingen en slijters. Verder geeft deze contrölevereeniging voor melkgrossiers geen aanleiding tot opmerkingen, behalve deze, dat ook hier weer alles afhangt van een krachtige organisatie en een zeer deskundige en energieke dagelijksche leiding. C. De Consument. Melk heeft niet de bestemming om als propagandamiddel voor politieke doeleinden te worden gebruikt. Ook vindt zij ha*ar opperste bevrediging niet indien over haar vele bladzijden van het Amsterdamsche Gemeenteblad worden volgedrukt of in den Gemeenteraad eenige dagen op zeer deskundige wijze—en misschien ook wel eens een enkele maal met goede bedoelingen doch weinig kennis van zaken — over haar wordt gesproken. De slotbestemming van de melk ligt evenmin hierin, dat zij als voedster dient voor con¬ trole- en andere vereenigingen en melk- of waterbrood verschaft aan derzelver ambtenaren. Het zeer belangrijke en uiteindelijke doel van melk is, om den verbruiker te dienen doordat zij hem een gezond en opbouwend voedsel biedt, dat binnen vrijwel ieders bereik ligt. Achter alles wat over melkvoorziening, melkcontröle enz. geschreven en gesproken wordt en bij alles wat men op dit gebied werkt, moet deze gedachte staan, die wel eens uit het oog verloren wordt. Melkvoorziening is geen sport die haar doel in zichzelf vindt. Het gaat er niet om, een leuk systeem te bedenken waarin hij die het leest vreugde vindt omdat het zoo mooi in elkaar sluit.... op het papier. Maar men moet de menschen iets geven: zij die de melk drinken moeten pleizier beleven van wat men verricht. Vandaar dat wij nu thans de vraag moeten stellen: wat heeft de verbruiker aan deze melkvoordracht? Als bijkomstig zij dan volledigheidshalve genoemd hef feit, dat in den vorm van subsidies gemiddeld per hoofd der bevolking een bedrag zal moeten worden opgebracht gedurende de eerste jaren van omstreeks tien cent per jaar, met de bedoeling dat dit bedrag mettertijd kleiner zal worden, doch met de kans dat het grooter zal worden. Hoe dit ook zij, van het standpunt van den verbruiker bezien, legt dit bedrag geen groot gewicht in de schaal, waarmee wij niet willen aanbevelen om het uit te geven zonder dat dit noodig of zelfs gewenscht is. De invloed van de voordracht moet echter van het standpunt van den consument gezocht worden bij de melk zelf, d.w.z. bij de kwaliteit, den prijs en de bediening. Wij zullen deze drie punten kort even aanroeren. 1. De kwaliteit van de melk. Wat men ook van de voordracht moge denken of zeggen, dit staat wel vast, dat dank zij de voordracht, de kwaliteit van de melk zal vooruitgaan. Deze vooruitgang zal een drieledig karakter hebben. In de eerste doch o.i. minst belangrijke plaats zal er een nieuwe soort melk bijkomen, gewonnen op boerderijen onder strenge controle en afkomstig van veestallen die men gezuiverd zal hebben van t.b.c. en andere veel voorkomende veeziekten. Deze melk zal in gesloten flesschen aan de verbruikers worden afgeleverd, op welke flesschen vermeld zal zijn, dat zij praedicaatmelk bevatten, welke echter voor het- gebruik moet worden gekookt, aangezien de melk die zich in deze flesschen bevindt, rauw is doch niet voldoende betrouwbaar om ze rauw te nuttigen. Onder verwijzing naar onze vroegere beschouwingen is ons oordeel dat öf deze praedicaatmelk in wezen niet veel beter zal zijn dan de gewone melk, öf veel', d.w.z. eenige centen per L., duurder zal moeten zijn. Is de praedicaatmelk niet aanzienlijk beter, dan heeft zij geen zin en verdwijnt van zelf. Is zij eenige centen per L. duurder, dan vreezen wij dat het gros van de bevolking — en daar gaat het toch om — er weinig voor zal voelen om deze melk, die toch eerst gekookt moet worden, te koopen. En ten slotte nog een vraag: weet men wel wat het beteekent om in een stad als Amsterdam groote hoeveelheden rauwe melk in flesschen te distribueeren? Daarvoor is een kostbare en buitengewoon goed werkende distributie-organisatie noodig. De voordracht zwijgt over dit belangrijke onderdeel geheel. Van deze praedicaatmelk verwachten wij dus voor den consument in het algemeen weinig voordeel. De vraag is overigens gesteld, of het billijk is dat men met gemeente-subsidie praedicaatmelk gaat maken, die, voor zoover zij dan al verkocht zaï worden, toch in hoofdzaak voor de meer gegoede burgerij zal zijn. De vraag stellen is haar beantwoorden. Waarmee het 16 overigens nog niet te motiveeren is om deze principieel onjuiste maar praktisch niet veel beduidende zaak op te voeren tot een blazoen voor politieke demonstraties. De tweede verbetering zal moeten komen van het melkcontróle-bureau, dat zooveel mogelijk alle gewone melk onder zijn hoede zal nemen. Door alle ontvangers van melk zal deze geregeld onderzocht worden en naar gelang der gebleken feiten zal men trachten om in samenwerking met de boeren tot verbetering te komen. Dergelijke verbeteringen zijn te verkrijgen zonder onkosten van beteekenis en men kan de boeren aanmoedigen door het instellen van een kleine premie voor goede melk. Bovendien zal de melk in het bedrijf der melkinrichtingen en slijters i iciusief de distributie onder toezicht staan, waardoor ook daar fouten spoedig aan het licht komen en in het algemeen — tënzij het bedrijf geheel onbruikbaar is — ook daar zonder veel moeite en kosten kunnen worden verbeterd. Bij dit werk zal men, indien men het goed doet, — de ervaring heeft het elders ree^s geleerd — in de eerste maanden reeds merkbare resultaten bereiken en in één. a twee jaren ongetwijfeld g.-ooten vooruitgang kunnen boeken. Het leidt niet tot halve modelmelk, doch tot een melkvoorziening die voor zoover de omstandigheden dit toelaten uitstekend is en waarbij de werkelijke toestand met de steeds zich verbeterende mogelijkheden medegroeit. De derde verbetering zal komen van de uitvoering van het Melkbesluit met de daarvoor noodig geoordeelde verordeningen. Zonder de Amsterdamsche aanvullingen onverdeeld te bewonderen meenen wij dat hiervan resultaat te verwachten is, mits men heel wat flinker aanpakt en vooral samenwerking zoekt met het melkcontróle-bureau. Zooals reeds eerder werd opgemerkt, is echter de uitvoering van het Melkbesluit zonder meer plicht der Overheid, zoodat dit deel feitelijk staat buiten deze voordracht. Ten slotte herinneren wij er aan, dat van het particulier bedrijf op zichzelf ook een krachtig streven naar verbetering uitgaat, geheel onafhankelijk van Melkbesluit en voordracht, dat aan de kwaliteit van de melk zeer ten goede komt. Alles bijeengenomen, gelooven wij, dat aanname van deze voordracht, ondanks onze vele bezwaren, toch op den duur zal meehelpen om de melk in Amsterdam te verbeteren. Hetzelfde doel kon onzes inziens beter met eenvoudiger middelen bereikt worden; wil men echter meer rompslomp en uitgaven dan noodig zijn, dan zouden wij toch aanbevelen, om het kindje niet met het badwater weg te gooien. Tenzij de gemeenteraad nog eenige verstandige wijzigingen in de voordracht aanbrengt. 2. De prijs van de melk. Indien men bij de verbetering van de melkvoorziening van Amsterdam verstandig te werk gaat, dan zal zij slechts een zeer geringen invloed op den prijs van de melk uitoefenen; wellicht zelfs een invloed die niet tot den verbruiker doordringt. Wil men echter de voordracht zoo lezen en uitvoeren, dat in weinige maanden of jaren tïjds de Amsterdamsche melk tot een soort wetenschappelijken ideaaltoestand gebracht moet worden, dan zal de mislukking niet alleen voortvloeien uit het feit, dat zooiets technisch volledig onmogelijk is, doch ook uit de belangrijke prijsstijging die daarvoor noodig zal zijn, tenzij men verwacht dat melkveehouders, melkinrichtingen en slijters op groote schaal philantropie zuilen kunnen en willen beoefenen. 3. De bediening. Wij noemen dit punt omdat er wel eens geschermd is" met fantaisieën van systematische organisatie van de distributie, met voorschriften aan de verbruikers dat zij de melk maar in een winkel moeten halen, enz. Wij hebben reeds eerder betoogd, hoe dwaas en weinig mensch- en deskundig dergelijke droombeelden van maatschappijhervormers zijn. Wij zien er een groot belang in, ■ dat degenen die melk in het klein verkoopen niet alleen aan den verbruiker melk geven, doch ook wat men in Amerika noemt „service" (een Hollandsen woord hiervoor bestaat niet), Die service moge dan op het oogenblik in de oogen van sommigen gebrekkig en duur zijn, wij stellen daartegenover dat de tot nu toe voorgestelde „systemen" kinderlijk eenvoudig leken, doch uitmuntten door uit te gaan van het principe: die „service" is maar gemakzucht van het publiek en daar houden wij geen rekening mee. Een prachtopvatting van het productieproces ! ■ . . Een verdienste van deze voordracht is, dat zij zich houdt buiten de wijze waarop het publiek met melk door den handel bediend zal worden. D. Conclusies. Aan het einde van onze beschouwingen gekomen, is het nuttig, dat wij in eenige conclusies onze meening resumeeren. 1. Een krachtige uitvoering van het Melkbesluit en van de Warenwet is, geheel afgezien van deze voordracht, mogelijk en noodzakelijk. 2. Een gemeentelijke melkverordening voor Amsterdam als voorgesteld, is niet belangrijk, voor een deel zelfs verwerpelijk. 3. Het verleenen van subsidies aan onderdeelen van het particulier bedrijf door de gemeente is onnoodig en ongewenscht; eenige subsidie voor propagandadoeleinden (bijv. lezingen) en onderwijs (bijv. melkerscursusseri) is verdedigbaar en nuttig. 4. Het beheer van onderdeelen van het particulier bedrijf (instellingen voor melkcontröle) moet hoofdzakelijk in handen van dit bedrijf blijven. Dit sluit niet uit dat men de medewerking van autoriteiten en deskundigen moet zoeken. Dergelijke onderdeelen van het particulier bedrijf, die in het algemeen belang zéggen te werken, moeten alle gegevens ter beschikking van de bevoegde Overheid houden en met haar medewerken. 5. De Vereeniging tot bevordering van een hygiënische melkwinning en het bijbehoorende melkcontrölestation zijn buiten verband met de werkelijkheid opgezet. Zij zullen daardoor teleurstelling geven en brengen voor de boeren die er zich bij aansluiten groote risico's mede. 6. Het melkcontróle-bureau voor melkinrichtingen en slijters kan, mits goed en energiek geleid, snel tot praktische resultaten leiden en kan met de praktijk '— dus met zich in gunstige richting ontwikkelende mogelijkheden — meegroeien, zonder dat het de melk merkbaar duurder behoeft te maken. 7. De praedicaatmelk zooals de voordracht zich die voorstelt zal öf te duur worden öf niet merkbaar beter dan gewone melk. Men verzuime niet eens te overwegen, hoe men deze rauwe melk in flesschen denkt te distribueeren (d.w.z. ze bij den verbruiker brengen voordat ze zuur is). 8. Ondanks alle bezwaren die wij hebben, zal de voordracht, indien zij wordt aangenomen, niet nalaten een gunstigen invloed uit te oefenen. Bij een beteren opzet was hetzelfde gunstige resultaat met veel eenvoudiger, minder kostbare en voor de betrokkenen minder risquante middelen te bereiken.