VWMIBr MlttTHttK V.WITTC ttCMMT AvVWRiT I UITGGtiCVCN UIT NAAA VAN M VCRC6NIGING VOflD ioagpiCNgTice opvoeding ly NTSiSm KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2340 6033 Westhill Bibliotheek ONDER REDACTIE VAN M. VAN VOORST VAN BEEST EN V. WITTE EECHOUT TE MAARSSEN Deeltje I HET KIND IN HET MIDDEN Een gids bij het volgen der Westhill-methode :- in den Zondagschoolarbeid. -: Door MARIE VAN VOORST VAN BEEST. Geïllustreerd door MIA VAN OOSTVEEN Prijs 10.80. DIT BOEK IS EEN GESCHENK VAN: Westhiil-Bibliotheek. Deze bibliotheek wordt geredigeerd door de dames M. van Voorst van Beest en V. Witte Eechout, en uitgegeven uit naam van de Vereeniging voor Godsdienstige Opvoeding. Dat stemt geheel overeen met de betrekking, die tusschen genoemde Vereeniging en de redactie bestaat. Zooals men weet is de Vereeniging ontstaan uit de samensmelting van twee Vereenigingen, die beide in denzelfden geest werkten en hetzelfde doel beoogden, n.m. de hervorming van het godsdienstonderwijs aan kinderen,' door toepassing der resultaten van de nieuwe psychologie, inzonderheid van de kinderpsychologie. De eene Vereeniging, die zich Westhill noemde, naar de opleidingsschool in Engeland, waar zijoorspronkelijk haar voorbeelden en bezieling vandaan haalde, had kinderen van ongeveer 5—12 jaar op het oog. Zij bedoelde dus vooral verbetering van het Zondagschool-onderwijs, en is gegrond op het werk van Mej. M. v. Voorst v. Beest. Evenzoo is de tweede ontsproten uit het werk van Mej. M. v. Woensel Kooy; deze zocht de kinderen van ouderen leeftijd en propageerde voor hen de Jeugdkerk. Beide Vereenigingen zijn later samengesmolten tot ééne, onze Vereeniging voor Godsdienstige Opvoeding, waarin de beide onderafdeelingen, de eene voor het Wesfhill-werk, de andere voor de Jeugdkerk, eigen zelfstandigheid bezitten. Iedere afdeeling heeft haar eigen bestuur, dat evenwel deel uitmaakt van een centraal bestuur, waarvan ondergeteekende voorzitter is. Van den aanvang van haar werkzaamheid hier te lande af, heeft Mej. v. Voorst v. Beest met Mej. Witte Eechout het maand- blad „Onze Kleintjes" geredigeerd, en daarin de geheele leerstof* voor den Westhill Kinderdienst behandeld. Later kwam daar een afdeeling voor de Jeugdkerk bij. Dit tijdschrift wordt nu het orgaan der Ver. v. Godsd. Opv., en de verzamelde stof voor de Zondagschool zal, aangevuld en somtijds omgewerkt, in boekvorm verschijnen en de deeltjes dezer bibliotheek uitmaken. Het ligt in de -bedoeling van het Bestuur der Vereeniging om naast deze Westhill-Bibliotheek, de uitgave van een JeugdkerkBibliotheek te bevorderen. Deze korte historische schets moge voldoende zijn, om te doen begrijpen, dat, en waarom de Vereeniging dit werk van de dames v. Voorst v. Beest en Witte Eechout met groote ingenomenheid begroet en 't gaarne onder haar aegide neemt. Immers die wordingsgeschiedenis zelf bewijst, dat dit werk geheel in den geest is der Vereeniging, ja, als een onderdeel daarvan mag beschouwd worden. Van harte hopen wij dan ook, dat Gods onmisbare zegen op dit werk moge rusten en dat het krachtig moge bijdragen om vele kinderzielen vroeg te winnen voor Hem, die gezegd heeft „Laat de kinderkens tot Mij komen." Hilversum, Juni 1926. J. H. GUNNING Wz., Algem. Voorzitter der Ver. v. Godsd. Opvoeding. HET KIND IN HET MIDDEN. Een gids bij het volgen der Westhill-methode in den Zondagschoolarbeid. „En Hij nam een kind, en stelde dat in het midden en zeide: Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods". „Hebt gij Mij lief?... Weid Mijne lammeren". VOORWOORD. Dit boekje wil een hulp zijn voor iedere Zondagschool, om de beste wijze van werken te vinden. Het wil een beknopte en duidelijke uiteenzetting geven van de Westhill-methode en zoo aan iederen Z.S.-onderwijzer en onderwijzeres de gelegenheid geven deze methode geheel of gedeeltelijk toe te passen, ook zonder haar in de praktijk gezien te hebben, al blijft dit laatste natuurtijk zeer wenschelijk. Wij hopen, dat dit werkje et toe moge bijdragen, dat op onze Z.Scholen meer naar een vast plan gewerkt wordt en dat hierdoor vele moeilijkheden zullen worden overwonnen. REDACTIE. ■ HET KIND IN HET MIDDEN. 1. ZONDAGSCHOOL-ARBEID. Wat willen we met onzen ZoncUchoolarbeid bereiken? Dat is wel de eerste vraag, die tot ons komt, wanneer wij nadenken over de waarde van de Z.S. voor de opgroeiende jeugd. En dan zal ons antwoord dit zijn: Wij willen trachten het kind tot God te leiden, door het in persoonlijke en levende aanraking te brengen met Jezus Christus. Daartoe zijn twee dingen bovenal noodig. In de eerste plaats moeten we God kennen, Hem liefhebben, en Hem willen dienen, mede-arbeiders in Gods Koninkrijk willen zijn. Maar er is nog iets anders daarnaast noodig: Wij moeten het kind kennen. Dit laatste wordt nog veel te weinig ingezien. Het doel van de Westhill-methode, die in deze handleiding besproken wordt, is nu om in de godsdienstige opvoeding op den tweeden eisch: „Wij moeten het kind kennen", zooveel mogelijk den nadruk te leggen, om zoo aan het kind door de Z.S. het allerbeste te kunnen geven. Wij moeten onze oogen open houden voor alle mogelijke verbeteringen. Maar al te vaak nog gelijkt de Z.S.-arbeid op liefhebberijwerk, waartoe opleiding niet noodig schijnt te zijn. Het is moeilijk geschikte krachten te krijgen en als men zoo gelukkig is een nieuwe te vinden, begint deze maar en doet zijn best en dan gaat het wel ! Ieder volgt zoo zijn eigen methode (of geen methode), en men vraagt niet, hoe het bij anderen gaat en of elders misschien een weg gevonden is, om veel moeilijkheden te voorkomen en te overwinnen. De dagschool heeft goed onderlegde krachten en het onderwij» aldaar wordt steeds gewijzigd en verbeterd, naar mate men een beter inzicht in de kindernatuur heeft verkregen. Zou het niet goed zijn, als er in de Z.S. ook meer lijn kwam, als men ook daar 7 meer methodisch te werk ging? Of moet men hier steeds zeggen: Ik heb dit werk nu al 25, 30 jaar op deze wijze gedaan, waarom nu al die veranderingen? Moet de Z.S. dus blijven voortgaan als vóór 50, 60 jaren, en is men er zeker van, dat wat toen het beste was, dit nu nog is? LAAT HET KIND ONS LEEREN. Een nieuw tijdperk breekt er voor onze Z.S. aan, als wij uitgaan van een nieuw standpunt. „Geef het kind wat des kinds is", dat is het beginsel van de Westhill-methode. Dus: bestudeer het kind en leer van hemzelf, hoe hem het best te onderwijzen. Wij moeten met God medewerken, dus volgens de kindernatuur, die Hij gemaakt heeft, en niet daar tegen in, zooals wij vroeger vaak uit onkunde deden. Wij moeten leeren, dat alle opvoeding begint, niet met de les, noch met den onderwijzer, maar met het kind. Als wi} het kind willen leeren, laat het kind dan eerst ons leeren! Fröbel, Ligthart, Montessori en zoovele anderen hebben het kind op de school de ware plaats gegeven, de plaats hem door Christus het eerst gegeven: „in het midden". Slechts dan kunnen we hopen, in staat te zijn het kind te kunnen leiden en op te voeden, als we trachten hem te leeren kennen en begrijpen. Laat nu niemand zeggen, dat dit niets bijzonders is en de moeite van het overdenken niet waard. Dit nieuwe standpunt heeft reeds menige ordelooze klas veranderd in eene, waar niet alleen orde, maar ook eerbied heerscht. Bij het kweeken van planten denken wij er geen oogenblik aan de plant voor te schrijven, hoe zij groeien moet. Varens hebben vochtigen grond en schaduw noodig, rozen groeien het best in de zon; en wij zorgen ervoor, dat elke plant naar haar aard behandeld wordt. Waarom doen we dan met het kind dikwijls het tegenovergestelde? — De kindergeest verlangt verhalen, maar wij geven het kind een zedeles, die het niet kan begrijpen. Het kinderlichaam vraagt beweging en actie, maat wij zeggen: „Zit stil". DE ZONDAGSCHOOL VOOR HET KIND. Als wij het kind in het midden plaatsen bij al ons Zondagschoolwerk en onze organisatie beschouwen van uit het kinderstandpunt, dan zullen wij veel wenschen te veranderen. We zullen bedenken, dat de Z.S. er is om de kinderen en niet de kinderen om de Zondagschool, een waarheid, die iedereen in theorie wel beaamt, maar waar velen in de practijk tegenin gaan. Denk maar aan de volgende fèiten: ongeschikte lokalen, meubelen (banken of stoelen) op S volwassenen berekend, te weinig onderwijzers en waarvan velen onbekend zijn met de eerste beginselen van lesgeven en niet in staat orde te houden, één rooster en één wijze van behandeling voor alle leeftijden. DE WIJZE WAAROP HET KIND LEERT. Het kind zelf moet ons de beste methode leeren en de beste middelen om het te onderwijzen. Al te lang zijn we het werk van den verkeerden kant begonnen en hebben we het kind willen opvoeden volgens den maatstaf der volwassenen. We hebben het kind willen doen leeren door middel van zijn intellect, we hebben zijn geest volgepropt met feiten en nog eens feiten. Maar de kinderstudie heeft bewezen, dat het kind niet door zijn verstand, maar door zijn gevoel beheerscht wordt. Daarom moeten wij ons ten doel stellen het kind eerst de Bijbelverhalen te leeren liefhebben. Dan zullen wij, ais zijn verstand zich ontwikkelt, vanzelf hem de diepere beteekenis ervan bij kunnen brengen. De waarde van de kinderpsychologie wordt op de dagschool meer en meer erkend. Moeten wij die op de Zondagschool blijven veronachtzamen? Uit de wijze waarop het kind leert, zien wij, dat wij uit moeten gaan van het beginsel, dat zijn geestelijke natuur in kiem aanwezig is. Die kiem moet opgekweekt worden, moet geholpen worden, om zich te ontwikkelen en te ontplooien als een bloem. Het is een verkeerd denkbeeld om te meenen, dat de godsdienst als een vreemde loot moet geënt worden op de verdorven natuur van het kind. De groote Meester spreekt niet aldus, waar Hij ons leert, dat „derzulken het Koninkrijk Gods" is. Wij moeten dus op de Z.S. alles inrichten naar de natuur van het kind. Dit is een zeer belangrijk punt. De kinderen moeten ingedeeld en gegroepeerd worden volgens hun leeftijd en bevatting: voor de dertienjarigen zijn andere liederen, andere gebeden, andere verhalen noodig, dan voor de negenjarigen en voor dezen weer andere dan voor de zesjarigen. Vele Zondagscholen hebben groote moeite met de oudste kinderen; een der redenen hiervan is dikwijls, dat deze kinderen de liederen en verhalen ontgroeid zijn. De meesten zingen dan niet mee of doen het met opzet verkeerd en bij het vertellen is er geen belangstelling. Heeft men daarentegen de volle aandacht der oudste kinderen, dan zitten de jong^ten te draaien of zijn vrijwel passief. Men kan in een klas van uiteenloopenden leeftijd geen actieve belangstelling wekken bij alle leerlingen. 9 HET KIND EN DE EENHEID VAN DE ZONDAQSCHOOL. Met de uiterlijke eenheid der Z.S. dient dus gebroken te worden. Niet langer één rooster voor alle kinderen, niet langer dezelfde voorbereiding van hetzelfde verhaal voor de onderwijzers van alle klassen. En toch is er eenheid, een groote, diepe eenheid: alle klassen werken samen met één doel, het kind tot God te brengen, volgens hetzelfde beginsel: „het kind te geven, wat des kinds is". 2. HOE DE WESTHILL-METHODE WERKT. Wij willen nu bespreken, hoe wij, van het nieuwe standpunt uitgaande, de Z.S. moeten indeelen en alles moeten inrichten naar den leeftijd en de ontwikkeling der kinderen. Om te beginnen moeten de kinderen naar hun leeftijd in AFDEELINGEN verdeeld worden: De afdeeling van de Vijfjes (4- en 5-jarigen). De afdeeling van de Kleintjes (6—8-jarigen). De afdeeling van de Juniors*) (9—11-jarigen). De afdeeling van de Oudsten (12—14-jarigen). Aan het hoofd van iedere afdeeling staat een leid(st)er. Deze is bij de kleintjes als regel een vrouw, omdat men hiervoor iemand moet hebben met moederlijk gevoel. De andere af deelingen kunnen zoowel door mannen als door vrouwen geleid worden. Iedere afdeeling wordt verdeeld in kleine groepen. Hoe kleiner het kind is, hoe meer individueel het benaderd moet worden. (De zuigeling vraagt moeder voor zich alleen.) Daarom brengt men de jongste kinderen in zéér kleine groepjes bijeen (3 a 5 kinderen), de oudere kinderen in wat grootere groepen, (5 a 7 bij de Juniors en 8 a 10 bij de Oudsten) zoodat met ieder kind persoonlijk wordt gesproken. Ieder groepje staat onder leiding van een „assistent", ook wel genaamd helper, helpster of verteller; het is moeilijk een juisten naam te vinden, daar het zoowel jongens als meisjes zijn. Men zorge er vooral voor ook jongens als assistenten te gebruiken. Het is wenschelijk de jongens en meisjes zoo vroeg mogelijk bij het werk te betrekken. In vele gevallen is 14 jaren niet te jong om aan de kleine kinderen te vertellen. Ook jongens van dezen leeftijd kunnen daarvoor zeer geschikt zijn. Als ze ouder worden *) Wij. verhollandschen den Lafijnschen naam. oradaf wij er geen goede vertaling voor gevonden hebben. 10 (17 a 18 jaar), kunnen ze gewoonlijk beter met grootere kinderen omgaan. Het is het beste, wanneer de assistenten 3 jaar in de afdeeling van de Kleintjes blijven, en dan op ongeveer 18-jarigen leeftijd overgaan naar de afdeeling van de Juniors. Maar niet alleen moeten de kinderen in af deelingen en groepen verdeeld worden, ook vertelstof, wijze van behandeling, liederen, alles moet op hun leeftijd en ontwikkeling berekend zijn. In de natuur is er voor alles een vaste tijd. Men ziet regelmatige ontwikkeling: „Eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar" (Mark. 1 : 28). Het kind ontwikkelt zich van het begin af op dezelfde wijze. Op een dag hoort een jongen iemand fluiten en nu wil hij er zich ook in oefenen. Hij fluit van den morgen tot den avond, tot gij er haast wanhopig onder wordt Maar heb geduld. In korten tijd kan hij het goed en dan is de aardigheid er af, zooals gij het noemt, en hij vindt weer iets anders Uit. Dan neemt verder de kunst van fluiten een gewone plaats in zijn leven in. Zoo gaat het met iedere kracht, die het kind in zich ontdekt. Eerst bruist die op, om straks zijn eigen bedding te vinden. Op dezelfde wijze legt een kind zich op bepaalde dingen toe gedurende zekere duidelijk te onderscheiden tijdperken van ontwikkeling. Wij kunnen zeggen, dat ieder tijdperk zijn vaste kenmerken heeft. Met deze tjjdperken moeten wij op de Zondagschool rekening houden en bij den overgang van het eene tijdperk naar het andere het kind ook naar de volgende afdeeling van de Zondagschool doen overgaan. Natuurlijk is de leeftijd slechts bij benanng op te geven en moet men bij ieder kind afzonderlijk de ontwikkeling nagaan. De Westhill-methode houdt met dit alles rekening en maakt de Zondagschool „geschikt" voor het kind in ieder ontwikkelingsstadium. In het volgende willen we beschrijven, hoe wij volgens deze methode werken. De Afdeeling van Vijfjes. Zoo jong mogelijk, tegen dat de kinderen vijf jaar zijn, heeten wij ze op de Zondagschool welkom. Maar deze jonge kinderen, die nog in het snelle ontwikkelingsstadium zijn en steeds naar beweging en verandering hunkeren, hebben een afzonderlijke behandeling noodig. Daarom vormen deze vijfjes een aparte afdeeling. Zij zijn slechts voor een korten tijd binnen bij de andere kinderen, waarna zij in hun eigen kamer gaan. Daar luisteren zij in een grooten kring, op lage stoeltjes of op voetkussens gezeten, naar een kort Bijbelverhaal, II dat hun levendig en aanschouwelijk met behulp van platen verteld wordt. Soms ook laat men deze vijfjes om de vertelster heen op den grond zitten, zooals kleine kinderen zoo gaarne doen. Tenslotte verzamelen zij zich om de „zandtafel", een lage tafel met opstaanden rand, op rolletjes en dus gemakkelijk verplaatsbaar en met vochtig fijn zand gevuld, in het zand geven de kinderen nu het verhaal weer met behulp van stokjes, steentjes, takjes enz. Of wel, zij teekenen iets uit het verhaal op kleine zwarte borden of wit papier. Heeft men een natuurverhaal verteld, dan kan dit door de kinderen worden uitgespeeld. Een kind is bijv. een herder, de anderen zijn schapen, eenigen zijn vlinders, anderen bloemen, enz.; één is de landman en wijst met de handen, hoe er geploegd en gezaaid wordt; andere kleine handjes wijzen, hoe het regent of sneeuwt. De Afdeeling van de Kleintjes (6—8 jaar). Het is bekend, dat er tegen den zesden verjaardag een groote verandering bij het kind plaats grijpt. De kring van zijn belangstelling wordt gropter. Hij is nog een klein kind, maar is nu toch in staat tot verstandelijk volgen van een bepaald programma. Zijn kleine lichaam groeit nog zeer snel en dus is hij nog rusteloos en kan niet lang achter elkaar stil zitten. We geven hem dan ook zooveel mogelijk gelegenheid tot beweging en handeling, o.a. door den collecte- marsch. Op dezen leeftijd doet hij alles nog natuurlijk en onbevangen. Hij leeft nog veel in het land der verbeelding en heeft 12 nooit genoeg van verhalen. Het middelpunt van den geheelen Zondagschooldienst is dan ook het Bijbelverhaal, als verhaal verteld, niet als een soort van preek. Na het verhaal wordt aan het kind door het z.g. „expressiewerk" gelegenheid gegeven zijn gedachten te uiten op de wijze, waarop hij dat het beste kan, nl. door doen, met behulp van zand, papier en potlood of plasticine. Bij het naderen van zijn negenden verjaardag komen de voorboden van de volgende groote verandering. Het kind begint nu lichamelijk minder snel te groeien, maar zijn geestelijke ontwikkeling wordt grooter, en het is duidelijk te zien, dat hij zelfbewust wordt. Van den marsch houdt hij niet meer; zijn teekeningen gaat hij leelijk vinden; daarom moet het vrije teekenen plaats maken voor het teekenen naar voorbeelden. Men ziet zijn belangstelling grooter worden voor den achtergrond van het verhaal. Hij wil weten, wanneer en waar het gebeurde en wie het deed. Deze leeftijd stelt dus andere eischen, en het is duidelijk, dat het kind niet langer in de Afdeeling van de Kleintjes behoort te blijven. Daar te lang blijven is evenmin goed voor het kind als voor de klas. In de Afdeeling van de juniors zullen de nieuwe eischen van dit tijdperk bevrediging vinden. Bij het Juniorkind dringt het snel Ontwikkelend intellect het gevoelsleven op den achtergrond. Het Juniorkind begint meer en meer belang te stellen in feiten, daden en personen, niet in menschen in het algemeen, maar in enkele personen. Daarom moet ons Bijbelonderwijs nu gegeven worden in den vorm van biografische verhalen, die heldenvereering, trouw, rechtvaardigheidsgevoel opwekken. Daar nu ook het geheugen zich sterk begint te ontwikkelen en wat op dien leeftijd geleerd wordt, zelden weer wordt vergeten, geven wij het kind eenvoudige Bijbelteksten en verzen, nauw met het verhaal samenhangend, om van buiten te leeren. Waar hij smaak begint te krijgen in levendige en kleurige beschrijvingen, geven wij hem nu schilderachtige bijzonderheden op aardrijkskundig gebied en over de Oostersche zeden en gewoonten, zoodat het kind zich thuis gaat gevoelen in het land, waar de hoofdpersonen van de verhalen gewoond hebben. Na het verhaal krijgt het kind zijn schrift voor het expressiewerk, om daarin van het bord na te teekenen of vragen te beantwoorden, die de kern van het verhaal raken. 13 De Afdeeling van de Oudsten (12—14 jaar). Tegen het einde van het derde jaar in de Juniorafdeeling beginnen zich weer teekenen van verandering bij het kind te vertoonen en wordt het noodig, dat hij overgaat tot de Afdeeling van de Oudsten. Het kind is nu in een zeer moeilijk tijdperk, geen eigenlijk kind meer en toch nog niet in de jongelingsjaren. Er komen groote veranderingen, zoowel lichamelijk als geestelijk. Niet alleen groeien zijn ledematen snel en onevenredig, ook zijn geestelijke krachten ontwikkelen sneller dan zijn ervaring. Hij is linksch en verlegen met zichzelf; geestelijk dwaalt hij rond om de juiste plaats te vinden, die hij moet innemen met betrekking tot de wereld om hem heen. De rusteloosheid, die altijd aan tijdperken van snellen groei eigen is, maakt „orde houden" voor dezen leeftijd zeer moeilijk en dus zal de klasseleider goed doen deze overvloedige energie te benutten door den leerling zooveel mogelijk zelf aan het werk te zetten. Het kind ziet nu verder dan de feiten van het verhaal; hij vraagt naar het waarom en waartoe der dingen, hij begint te redeneeren over goed en kwaad in het abstracte. Het is de tijd van zoeken en navorschen. Niet alleen gaan zijn liefde en bewondering uit naar den pionier en den held, die groote dingen aandurven, maar ook wil hij de uitwerking zien van hun daden. Hij is nu dus rijp voor een geschiedkundige behandeling der Bijbelsche stof. De assistenten. En dan komt tegen 't vijftiende jaar ongeveer de tijd van kiezen en doen. De jongens en meisjes zien onbewust uit naar een taak, waar persoonlijke verantwoordelijkheid voor geëischt wordt. Die taak kan de Zondagschool hun geven door ze „assistenten" te maken in de afdeeling van de Kleintjes. Vandaar kunnen zij opklimmen, tot zij eindelijk leider van een afdeeling geworden zijn op dezelfde Zondagschool, waar zij als vijfjarig kind de eerste beginselen leerden. Dit is de cirkelgang, dien de Westhill Zondagschool beoogt. Natuurlijk wordt dit niet met ieder kind bereikt, maar het is een doel, wel waard om na te streven. De Vertelstof. Niet alleen moet de Zondagschool goed georganiseerd, en goed geleid worden, en moet zij in haar geheele inrichting de ontwikkeling van het kind van stap tot stap volgen, ook de vertelstof moet in iedere afdeeling verschillend gegeven worden, zoodat het kind die verstaan en verwerken kan. Wij hebben dus een verschillende behandeling van de Bijbelverhalen noodig. 14 De geestelijke opvoeding van het kind, dat de afdeelingen eener Westhill Zondagschool doorloopt, zou men aldus kunnen samenvatten: Bij de Vijfjes en de Kleintjes wordt voornamelijk gesproken over de liefde en zorg van den Hemelschen Vader; het Juniorkind leert men Jezus Christus te bewonderen, te eeren en lief te hebben; bij de Oudsten wordt de nadruk gelegd op het steeds weer moeten kiezen tusschen goed en kwaad en men leert hun zien, hoe heerlijk het is, den Heer des levens als zijn Koning en Verlosser te dienen. De Bijbelgedeelten, die in iedere afdeeling gebruikt worden, zijn niet dezelfde, en dus kan een veel rijker gebruik van dé Bijbelstof gemaakt worden, dan bij het vertellen van dezelfde verhalen aan alle kinderen. In iedere afdeeling bouwt men voort op het vroeger vertelde en zoo wordt de Bijbelkennis steeds grooter. 3. DE VERSCHILLENDE AFDEELINGEN. Wij geven nu een beschrijving van de verschillende afdeelingen eener Westhill-Zondagschool. Eerst willen we opnoemen wat in alle afdeelingen hetzelfde is. Voordat de kinderen er zijn, komen allen, die aan de Z.S. arbeiden, in de zaal bijeen, tot voorbereiding, voor hun taak! Even klinkt zachte koraalmuziekr waarna eenige oogenblikken van stil gebed volgen. Enkele accoorden op de piano geven het einde aan, waarop de assistenten zich naar de kleedkamer of gang begeven om de nu binnenkomende kinderen op te wachten. Deze hangen hoeden en mantels op en stellen zich op achter elkaar in kleine groepjes, die ieder hun eigen nummer hebben. Iedere assistent vult de namen der aanwezige kinderen in, in een klein boekje, dat men ook gebruikt om bijzondere antwoorden of opmerkingen der kinderen in aan te teekenen. (De leid(st)er neemt deze boekjes mee naar huis, houdt de presentielijst bij en legt ze bij de voorbereidingsklas op de plaats van de assistenten klaar.) Het is zeer wenschelijk, dat deze tijd in de gang minstens 10 minuten duurt, daar de assistenten dan gelegenheid hebben vrijuit met hun kinderen te spreken en zoodoende hen beter te leeren kennen. Zij moeten vooral niet met elkander praten, maar trachten vertrouwelijk met de kinderen te worden en deze tot het vertellen van allerlei aanmoedigen. Zij loopen dan minder den kans, dat een kind later midden onder het verhaal, op eens zegt- 15 „Ik ga de volgende week naar de stad", of: „Wij hebben twaalf kuikentjes". Maar reeds in de gang moet het ordelijk zijn en moet er zacht gepraat worden. Als het tijd is, gaan de kinderen, terwijl er een marsch gespeeld wordt, zwijgend naar binnen, in een lange rij, iedere groep gevolgd door haar assistent. De leid(st)er wacht de kinderen in de zaal op, achter een tafeltje gezeten. De kinderen komen op kleine stoeltjes te zitten van verschillende maten. De groepeering is in de af d. van de Kleintjes als op nevenstaande schets. Aan den muur hangen enkele mooie Bijbel- en natuurplaten, die telkens afgewisseld worden. Elke bij het verhaal gebruikte plaat blijft nl. eenige Zondagen hangen. Voor iederen Kinderdienst wordt voor iederen Zondag, als het kan in overleg met de assistenten op de Voorbereidingsklas, door den leider een nieuw PROGRAMMA gemaakt. De hoofdgedachte van het verhaal moet als een gouden draad door den geheelen dienst loopen, en de liederen, gebeden, voor te lezen Bijbelgedeelten en aanvullende bespreking moeten in harmonie met elkaar zijn en één geheel vormen. Daardoor is het programma altijd verschillend, hoewel in hoofdlijnen hetzelfde. Het programma wordt aan den pianist ter hand gesteld en met hem besproken, waardoor deze in staat is er zich geheel in te werken en alle benoodigde muziek van te voren door te spelen. PROGRAMMA A (voor de Kleintjes): 1. Binnenkomst. 9. Groepsvorming. Verhaal 2. Begroeting. door de assistenten. 3. Loflied (bekend). 10. Expressie-werk. 4. Gebed. 11. Groepjes ontbinden zich. (Soms ook hier een lied). Terugkomst v/d. Vijfjes. 5. Natuurbespreking. 12. Nabespreking met plaat. 6. Lied. 13. Lied. 7. Collecte. — Marsch. 14. Eindgebed. — Zachte (Dankliedje.) muziek. (Soms nog 8. Vertrek Vijfjes. een lied.) 15. Afscheid. — Vertrek. ï .JiW.. 16 1. Binnenkomst. 8. 2. Aanvangsdienst. 3. Gebed. 9, 4. Vertrek Oudsten naar 10. eigen kamer. 5. Voorbespreking met 11. Schriftlezing. 12. 6. Lied. 13. 7. Collecte. 14. PROGRAMMA B (voor de Juniors): Groepsvorming. Verhaal door de assistenten. Expressie. Nabespreking met plaat, soms met tekst. Lied. Eindgebed (Lied). Zegenbede met gezongen „Amen". Alle I IFDFRFM nmrWon o*«—J- m, j_ .,. . .. "u'ul" oiuuuuc gc^uiigcn. dij ae rueintjes worden ze door nazeggen van buiten geleerd. Aan de Juniors worden liederenboekjes uitgedeeld of de verzen worden op het bord geschreven. Ook krijgen de kinderen in de meeste gevallen roosterblaadjes mee naar huis, waardoor zij voor iederen Zondag een nieuw lied kennen. Dezelfde liederen komen eenige wekenin het programma voor. Het BORD wordt, behalve voor het opschrijven van liederen of teksten, ook gebruikt om er op te teekenen, hetzij door de kinderen tijdens natuur- of voorbespreking, hetzij dat er tevoren kaartjes, platen, of voorbeelden op geteekend worden. Gedurende den geheelen dienst wordt er zoo min mogelijk gezegd; de MUZIEK geeft alles aan. Het is overbodig en storend te zeggen: „Opstaan, kinderen" — „Nu zullen we zingen" — „Laten we bidden". — Enkeie muziek-accoorden kunnen dat veel beter zeggen. We hoorden wel eens heel oneerbiedig vóór het gebed commandeeren: „Eerbiedig, kinderen !" De kinderen leeren luisteren naar de muziek en doen „alles wat de muziek zegt" De geheele dienst wordt dan ook gedragen door de muziek en de' taak van pianist (organist) is geen gemakkelijke. De muziek mag nooit domineeren bij het zingen en ook de assistenten moeten hun stemmen inhouden naar de kracht van de kinderstemmen. Voor het opstaan en weer gaan zitten heeft men bepaalde muziek-accoorden. Bij de groepsvorming wordt ook gespeeld (stemmingsmuziek) en als het verhaal verteld is zegt een zacht „muziekteeken" aan alle assistenten, eerst dat de tijd bijna verstreken is en twee minuten later, dat het nu tijd is voor het expressiewerk. Zoo beginnen alle groepen daaraan tegelijk. Bij het eindigen hiervan worden eveneens twee muziekseinen gegeven. — Natuurlijk rijzen bij het lezen dezer programma's bij 1. Westhill-Bibliotheek. 17 oningewijde lezers allerlei vragen op. We willen daarom nu alle nummers afzonderlijk bespreken en de beide Kinderdiensten met elkaar vergelijken. PROGRAMMA A. 1. Als de deurwachter bij het beginnen van de muziek de deur heeft geopend, komen de Vijfjes het eerst binnen en gaan met kleine trippelpasjes direct naar hun plaats; daarna wordt een marsch gespeeld, voor de zes- tot acht-jarigen geschikt. Deze loopen zooveel mogelijk op de maat van de muziek, de jongsten voorop, ieder groepje gevolgd door zijn assistent. Zij gaan tusschen de rijen stoeltjes door en als de muziek ophoudt, zijn ze allen gezeten en is het heel stil in de zaal. 2. „Dag kinderen", zegt nu de leidster. „Dag juffrouw", wordt door allen geantwoord. Aan deze begroeting voegt de leidster nog enkele woorden toe over de blijdschap van elkaar weer te zien, over een kind, dat van een ziekte hersteld is, over den mooien zonneschijn of den regen. Nu komen eenige kinderen naar voren om meegebrachte bloemen, groene takjes, eerste knopjes, in de op een laag tafeltje staande vaasjes te zetten. Ook worden wel vruchten meegebracht, vooral in den tijd, dat er weinig bloemen zijn. Later worden deze bloemen of vruchten aan zieken gebracht, met „de groeten van de Zond.school". 3. Een loflied, dat de kinderen kennen, wordt met opgewektheid gezongen, de piano speelt nog even zacht na en alle hoofdjes buigen zich eerbiedig tot gebed. 4. Dit wordt in zeer kinderlijke bewoordingen door de leidster uitgesproken of soms ook wel zin voor zin door de kinderen zacht herhaald, opdat het kind beter zijn eigen aandeel daarin zal gevoelen. Houding is gewoonlijk zittend. Soms zegt de leidster voor het gebed het volgende versje op: Als ieder kindje aan God denkt, Dan is Hij heel dichtbij, Mijn Vader hoort mij als ik bid, Hij luistert steeds naar mij. V. O. K. No. 104 : 4 (gewijzigd). Of ze laat de kinderen zacht een gebedsversje nazeggen of zingen, bijv. No. 8, 11, 13, 69, 82 : 2, 91, 100, 102. 5. De leidster houdt een korte bespreking (7 a 10 minuten) over sneeuwklokjes, lammetjes, zwaluwen, de wonderen van het zeestrand, zonsondergang, sneeuw en vorst, of iets anders uit de natuur; het doel van deze bespreking is altijd de kinderen iets 18 Afdeeling van de kleintjes. De kinderen komen binnen. s de natuur, van Zijn zorg en grootheid en van God's hand ii liefde te doen zien. Met het invoeren van de natuurbespreking op de Zondagschool doen wij niet anders dan het voorbeeld volgen van Jezus zelf, die telkens in Zijn gelijkenissen en gesprekken de natuur aanhaalde. Voor Hem sprak de gansche natuur van Zijn Hemelschen Vader. De gedachte, die er aan ten grondslag ligt is, dat de natuur een boek is, dat ons de werken en gedachten Gods leert kennen, indien wij haar namelijk door Jezus' oogen zien. Deze natuurbespreking is zooveel mogelijk in verband met het Bijbelverhaal en naar gelang van het jaargetijde, en wordt bij voorwerpen en platen of teekeningen op het bord gehouden. Dikwijls gaat de bespreking over in uitleggen en leeren van een nieuw lied (natuurliedje of loflied). Inplaats van een natuurbespreking wordt ook wel een „aanvullende bespreking" gehouden, bijv. over een huis met plat dak (bij model), over de kleeding en uitrusting van een Oostersch herder, over de schaapskooi enz. Dit voorkomt een langen uitleg midden in het Bijbelverhaal. 6. Natuur- of loflied wordt gezongen. 7. De leidster heft twee van de gereedstaande kleine hengselmandjes omhoog (een met een lintje versierd, voor de Zending, het andere voor de Z.school), waarop eenige kinderen naar voren komen. Twee gaan er aan de bezoekers, die achter in de zaal zitten, een gave vragen, twee andere stellen zich aan weerszijden van het tafeltje der leidster op, de piano speelt de opstaan-accoorden en zet in: 'k Breng mijn kleine gaven, vroolijk en zoo blij, Prijzend Jezus Christus, Heiland ook van mij. No. 62 V. O. K. of een ander collecte-liedje, waarop allen zingend langs de mandjes loopen, waarin zij hun gaven werpen. 20 Afdeeling van de kleintjes. De leidster houdt de natuurbespreklngen. to Dank U, voor Uw goedheid groot, Dank U, voor ons daaglijksch brood, Dank U, voor deez' gaven, Heer, Dank U voor nog zooveel meer 1 No. 115 V. O. K. klinkt het daarna, waarbij de mandjes worden omhoog geheven. Dit dankliedje maakt geen vast deel van het programma uit. Het past bijzonder goed bij het collecte-liedje van de kleine gaven, maar wordt bijv. nooit gezongen bij: „Geef, zei het beekje klein, geef o geef." No. 63 V. O. K. Bij de collecte-marsch zijn alle kinderen in actie geweest en daardoor wordt het stilzitten gemakkelijker gemaakt. Daarom houdt men de collecte liefst zoo dicht mogelijk bij het Bijbelverhaal en niet bij het binnenkomen. 8. De vijfjarige kinderen gaan naar hun eigen kamer, terwijl bijv. gezongen wordt: Eéne twee, ééne twee, Hoor de kleine kind'ren trip'len, Ga je mee, ga je mee ? Zet de voetjes zachtjes neer. No. 80 V. O. K. Het refrein van den laatsten regel al zachter en langzamer. (Zijn de „Vijfjes" nog erg klein, zoodat ze voor de grootere kinderen een belemmering blijken bij het marcheeren, dan laat men ze eerst weggaan en houden ze in hun eigen kamer de collecte.) 9. Onder zachte, rustige muziek verzet iedere assistent geruischloos zijn stoeltje en plaatst dit vóór den halven kring van zijn kinderen, waarop het vertellen van het Bijbelverhaal begint. De leidster gaat nu rustig achter haar tafeltje zitten en slaat elk groepje nauwlettend gade. Hoewel zij niet verstaan kan, wat er gesproken wordt, kan zij uit houding en gelaatsuitdrukking der kinderen veel opmaken. Haar opmerkingen teekent zij aan, om die later met de helpsters te bespreken. 10. Op den grond achter ieder groepje liggen kartons, teekenpapier, potlooden, doosjes gekleurd krijt klaar, (alles bijeen in een tasch is nog netter en gemakkelijker; deze tasch kan door de helpster zelf gemaakt worden van twee stukken karton, overtrokken met een aardige gekleurde stof). Ook gebruikt men wel plasticine, of bakjes met vochtig zand. Met behulp hiervan beelden de kinderen het pas gehoorde verhaal uit, waarbij de assistenten wel leiding geven, maar niet helpen. Het is duidelijk, dat door het expressie-werk de indruk van het 22 Afdeeling van de kleintjes. Het vertellen in de groepen. to £5 verhaal versterkt wordt. Immers, door middel van hetgeen het kind doet, wordt het gehoorde herhaald en een kind onthoudt beter, wat het gedaan dan wat het gehoord heeft. „Geen indrukken zijn blijvend, als er niet op een of andere wijze uitdrukking aan gegeven wordt", is een bekend woord van G. H. Archibald, den stichter van de Westhill-Zondagscholen in Engeland. Ook' kan men dikwijls uit het expressie-werk zien of het gehoorde goed begrepen is en soms de zwakke punten in het vertellen opmerken. Hoe bemoedigend is het, als men door het expressie-werk ziet, dat de hoofdgedachte tot het kind is doorgedrongen. Op een middag bestond het expressie-werk uit het beantwoorden van de volgende vraag: „Wat weet ge van Jezus?" Een achtjarig kind schreef het volgende: „Jezus genas de zieken. Jezus maakte de blinden beter. Jezus hield veel van de kinderen. Ik houd zooveel van Jezus. Jezus leerde ons, dat God onze Vader is". Wat kunnen wij meer verlangen bij onzen Zondagschoolarbeid, dan van onze kinderen te mogen hooren: „Ik houd zooveel van Jezus 1" Het expressie-werk heeft drievoudige waarde: A. TEN OPZICHTE VAN HET KIND: 1. Aan de behoefte om zich te uiten wordt voldaan. 2. De indruk van het verhaal wordt versterkt. Wat men weergeeft wordt duidelijker, grift zich vaster in het geheugen. 3. De ontwikkeling der persoonlijkheid wordt bevorderd, daar het kind tot nadenken wordt gebracht. B. TEN OPZICHTE VAN DE ASSISTENTEN: 1. Gelegenheid tot kinderstudie, denkbeelden der kinderen leeren kennen, kinderstandpunt zien. 2. Kritiek op eigen vertellen. 3. Gelegenheid tot herstel van gemaakte fouten; wat onduidelijk voor het kind blijkt te zijn, kan nog toegelicht worden. 24 C. TEN OPZICHTE VAN DEN LEIDER: 1. Gelegenheid tot kinderstudie. 2. Een middel om te zien, waar het best verteld en begrepen wordt. Expressie-werk is een van de beste middelen om een waarheid duidelijk te maken en ze voor het leven beteekenis te doen krijgen. Er is verband tusschen luisteren en weergeven in den Kinderdienst, met luisteren en doen in het latere leven. Ons leven moet het expressie-werk zijn van hetgeen wij in Bijbel en Kerk hooren. 11. Geroepen door den deurwachter, keeren de Vijfjes terug door muziek begeleid. Deze deurwachter is een assistent, die nog niet genoeg opleiding ontvangen heeft, om te kunnen vertellen, of een, wien het onmogelijk is de Voorbereidingsklas bij te wonen en die toch gaarne iets voor de Z.school wil doen. Heeft men geen assistent over, dan kan men ook een der oudste kinderen voor deurwachter nemen. Zijn taak is evenwel veel belangrijker dan men oppervlakkig zou denken. Niet alleen moet hij de deur openen bij binnenkomst en vertrek, en de Vijfjes roepen, maar tevens moet hij waken tegen elke stoornis, bezoekers hun plaatsen aanwijzen en inlichten, late kinderen in de gang laten wachten totdat het beste oogenblik daar is, dat ze zachtjes kunnen binnen komen, de kachel verzorgen of een raam open zetten, in één woord, met alles behulpzaam zijn. Ook kan hij de presentielijst invullen. De boekjes worden hem dan na de collecte door een der kinderen gebracht. 12. Uit ieder groepje komt één kind naar voren om de teekeningen, of wat er verder gemaakt is, bij de leidster te brengen. Deze doet nu eenige vragen over het verhaal, eerst naar aanleiding van de teekeningen. („Ik zie hier een schip... wie zijn die mannen?... wat doen zij?...), dan bij een groote plaat, waarbij zij tracht te komen tot de hoofdgedachte, die in een na te zeggen tekst of in het volgende lied nog eens uitkomt. 13. Dit lied hoort bij het verhaal en wordt aan de kinderen mee naar huis gegeven om te leeren (roosterblaadjes). Bij het zingen doen nu dus de kinderen, die niet lezen kunnen, weinig mee, want men kan het wel een keer laten nazeggen, maar niet goed leeren. Het is echter niets erg, al wordt dit lied voornamelijk door de assistenten gezongen. De woorden worden bekend en zoodoende wordt het leeren thuis gemakkelijker gemaakt. Den volgenden Zondag wordt ditzelfde lied weer in het programma 25 opgenomen, soms na de begroeting, dikwijls ook na het gebed, en dan kunnen, als er goed geleerd is, alle kinderen meezingen. 14. Het eindgebed gaat soms over in het (liefst met gesloten oogen) zingen van: Vader, bij 'theengaan, geef ons Uwen zegen... No. 72 V. O. K. Of wel: Jezus, Vriend van kleine kind'ren, Wees een Vriend van mij. Neem mijn hand en houd mij veilig Dicht nabij. Blijf mijn Vriend, geheel mijn leven, Jezus, trouwe Heer! Ik zou U niet kunnen missen, Nimmermeer. Wijze No. 26 V. O. K. Of een ander gebedsliedje, en daarna een gezongen „amen". Wordt het gebed alleen gesproken, dan volgt zachte muziek. 15. De leidster neemt afscheid, gewoonlijk weer met een „Dag kinderen". Dit is ook meestal de beste tijd om mededeelingen te doen, als dat noodig mocht zijn. Daarna vertrekken de kinderen, zooals ze gekomen zijn, onder begeleiding der muziek. Ze komen allen voorbij de leidster, die hun vriendelijk toeknikt. Sommige stappen uit de rij en blijven even achter, hetzij dat zij bloemen of vruchten zullen meenemen, of wellicht nog iets aan de leidster te vertellen hebben, of nog even naar een plaat willen kijken. Als de zaal op dezen Zondag weer gebruikt moet worden, en de stoeltjes enz. dus dadelijk opgeruimd moeten worden, blijven eenige kinderen en assistenten daarvoor achter. PROGRAMMA B. 1. De kinderen komen binnen, terwijl er voor hun leeftijd passende muziek gespeeld wordt en blijven voor hun stoeltjes staan. In hun hand hebben zij het blaadje van den aanvangsdienst, dat hun in de gang gegeven is. 2. Bij beurten wordt door leider en kinderen gesproken, gewoonlijk in Bijbelwoorden en afgewisseld door liederen. Het gezamenlijk „zeggen" bij den aanvangsdienst moet vooral goed gelijk gaan: zacht (het wordt al gauw te hard) en met den juisten nadruk, en op goeden toon, lange pauzen bij komma's en punten. Men maakt meer rusten, dan er komma's zijn, bijv. zoo: Ik — ben het Licht — der wereld. 26 Komt — laat ons wandelen — in het licht des Heeren. Stort uw hart uit — voor Zijn aangezicht. Het is werkelijk niet zoo moeilijk, dit aan de kinderen te leeren, maar durft de leider het niet aan, dan kan hij ook enkele kinderen voor het beurtzeggen aanwijzen. Ook zijn er aanvangsdiensten, waarbij alleen de leider spreekt en de kinderen zingend antwoorden. Na afloop speelt de muziek zacht na, terwijl de blaadjes worden doorgegeven en door iederen assistent achter zijn stoeltje neergelegd. Inzamelen der blaadjes zou hier storend zijn. De kinderen blijven staan en buigen hun hoofd, waarna 3. een kort GEBED volgt en daarna zachte gebeds-muziek. Men vermijde lange gebeden in algemeene, vage bewoordingen. Het gebed zij kort, duidelijk en eenvoudig, zoodat leider en kinderen als 'tware opgeheven worden tot in de tegenwoordigheid van God. Als het gebed lang is en buiten de kinderen omgaat, kan het aanleiding geven tot oneerbiedigheid. Het kan somtijds goed zijn vooruit aan de kinderen te vragen, waarvoor wij in het bijzonder zullen bidden. 4. De groepen der 12- en 13-jarige kinderen vertrekken nu en vormen in een andere kamer aparte vertelkringen. Heeft men veel kinderen van dezen leeftijd en een geschikten leider, dan is het verkieselijk ze niet met de Juniors binnen te laten komen, maar een geheel afzonderlijke afdeeling voor de Oudsten te vormen, ook in groepen verdeeld en met een eigen programma. Of wel men kan de 13—16-jarigen in een Jeugdkerk vereenigen. 5. De voorbespreking, die nu gehouden wordt, is dus voor de Juniors anders dan voor de Oudsten en ook heel anders dan voor de Kleintjes. Het is dikwijls een aardrijkskundige bespreking met kaart op het bord, of ze geeft allerlei bijzonderheden op volkenkundig of geschiedkundig gebied, of wel belicht den geestelijken achtergrond der dingen. Ieder lêider zal zeker deze voorbespreking goed overdenken en die kiezen in verband met het verhaal, rekening houdend met de ontwikkeling der kinderen, en natuurlijk zooveel mogelijk van kaarten, modellen of teekeningen gebruik maken. De bespreking kan in vele gevallen overgaan in het lezen van een kort Schriftgedeelte of in het van buiten leeren van een tekst. Men schrijft dien op het bord en geeft den kinderen één minuut tot stil leeren. Daarna zeggen enkele kinderen den tekst op. Het wetenschappelijk onderzoek heeft bewezen, dat het geheugen zich vooral op den leeftijd van 8—10 jaar sterk ontwik- 27 kelt. Het is duidelijk, dat in de Junior Afdeeling een begin gemaakt moet worden met geheugenwerk. 6. Het lied, dat nu volgt, wordt uit gezangboekje of liederenbundel gekozen, waarvan de tekstboekjes aan de kinderen worden uitgedeeld. 7. De collecte wordt niet meer als marsch gehouden; hiervoor zijn de kinderen nu te groot. Uit eenige groepen komt een kind naar voren om een collectemandje te halen en stelt zich op aan den ingang van iedere rij. Dan wordt eerst gezongen, bijv.: Zie, hier zijn wij, lieve Vader, Met de gaven Uwer hand. Waarna de muziek doorspeelt en de collectanten langs de rijen loopen. Na afloop blijven zij met hun mandjes bij den leider staan en allen zingen: Alles is van U, o Heer, En van het Uwe geven wij U weer — Amen. No. 78, Jeugdzangen. 8. Het VERHAAL, dat bij de Kleintjes 12 a 15 minuten duurt, is hier langer, en wel 20 è 25 minuten. Wat het vertellen betreft, het Junior tijdperk is de tijd van de heldenvereering. De verhalen van de groote mannen uit den Bijbel of uit de zendingsgeschiedenis zijn hier dus op hun plaats en een nieuwe blik wordt gegeven op het heilige leven van den grooten Koning en Overwinnaar. Van veel belang is het bij het vertellen meer op het gevoel dan op het verstand te werken, daar dit zich eerst later ontwikkelt. Lang vóórdat een kind geleerd heeft logisch te denken, kan zijn gevoel zuiver zijn en kan men dus een beroep doen op zijn gevoel van liefde en trouw, eerlijkheid, medelijden, edelmoedigheid, rechtvaardigheid. Enkel verstandelijke kennis, zonder goed ontwikkeld en geoefend gevoelsleven, is van weinig waarde bij de godsdienstige opvoeding. Velen van ons toch weten het goede maar al te wel, maar hebben nimmer geleerd het beoefenen van de praktijk aan die kennis te paren. ,JHet doel van de junior-Af deeling", zegt Mr. Archibald, „moet zijn bij het kind aan te kweeken: liefde voor den Bijbel, behoefte aan het gebed, eerbied voor den Eeuwigen God en liefde en bewondering voor Jezus Christus". 28 9. Het expresslewerk is natuurlijk geheel anders dan bij de Kleintjes; nu geen boetseeren meer met plasticine of uitbeelden m zand. Achter iedere assistent staat een genummerde tasch met teekenschriften, potlooden, kleurkrijtjes en gomelastiek. Het vrije iccKcucn worai nog slechts zelden (door de jongste kinderen) gedaan en heeft plaats gemaakt voor het teekenen naar voorbeelden. De negenjarigen kleuren graag, of schrijven met mooie letters een door hen zelf gekozen tekst, waar zij met krijtjes een gekleurd lijstje omheen teekenen. De tienjarigen teekenen kaartjes of eenvoudige schetsen na of zij schrijven uki aniwoora op eenvoudige vragen. Voor de elfjarigen neemt dit beantwoorden van vragen soms den vorm van opstelletjes aan, sommigen houden er van zich te vereenzelvigen met een der hoofdpersonen en een deel van het verhaal uit diens gezichtspunt te beschrijven. Na het verhaal van r-aulus en Silas in de gevangenis vroeg men aan de kinderen om op te schrijven, wat de stokbewaarder over het gebeurde zou hebben verteld. Een elfjarig meisje schreef het volgende: „Eens moest ik eenige gevangenen goed bewaken, daarom zette ik ze in de donkerste gevangenis met hun voeten in den stok. Den volgenden nacht hoorde ik, hoe ze lofliederen zongen voor God. Op het volgende oogenblik kwam er een hevige aardbeving. Ik dacht, dat mijn gevangenen zouden ontsnappen, en was op het punt mijzelf te dooden, toen een van de gevangenen mij toeriep dit niet te doen, want dat zij er allen nog waren Ik ging naar hem toe en vroeg hem: Wat moet ik doen om zalitr te worden ? en hij zeide mij, dat ik in Christus moest gelooven en sinds dien tijd ben ik een Christen". Natuurlijk moet men goed beseffen, dat de voornaamste bedoeling bij het expressie-werk is de kinderen te helpen hun eigen gedachten uit te drukken en hun eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Een bloote weergeving van het vertelde in de woorden van de vertelster of van den Bijbel is geen expressie-werk. Men moet de kinderen dan ook zooveel mogelijk zelf laten bedenken, al kan men ze, vooral bij het begin, wel eens een beetje op weg 29 10. Nabespreking. Deze moet niet ontaarden in een navragen over het gehoorde, of een herhalen door den leider. Men brenge met enkele woorden plaat, tekst en lied met elkaar in verband. 11 en 12. Lied en gebed volgen. 13. De zegenbede wordt door den leider telkens verschillend geformuleerd, bijv.: De Heer leere ons Zijn wil te doen, of: De Heer geve ons moed en kracht in den strijd tegen het kwaad, of: De Heer zegene ons allen en helpe ons — gevolgd door een gezongen „Amen". Beide kinderdiensten duren ongeveer vijf kwartier. De Zondagschool, de Kinderdienst, moet niet alleen voor het kind, maar voor allen die er aan arbeiden, een uur zijn van aanbidding, van God zoeken, van tezamen Hem verheerlijken. Wij trachten Hem te zien in de natuur, zoowel als in Zijn Woord. Wij houden Zondagschool, niet voor, maar met de kinderen en gevoelen ons één met hen. Iederen Zondag moeten wij niet alleen gegeven hebben, maar ook hebben ontvangen. We moeten dus ook komen met de gedachte te zullen ontvangen. Zoo zal de Zondagschool ook voor ons een middel zijn om nader te komen tot God. 4. DE VOOR BEREI D1NGSKLAS. Iedereen zal het zeker met ons eens zijn, dat er voor allen Zondagschoolarbeid voorbereiding noodig is. Zelfs de beste onderwijzer, die jaren lang dit werk deed, zal, juist omdat hij het ernstig opvat, zich blijven voorbereiden. Voor de jonge onderwijskrachten eener Westhill Zondagschool is de voorbereiding thuis bij eigen studie echter niet voldoende. Zij hebben de hulp van de leiders en degelijke opleiding noodig. Daarom is een W.-H. Zondagschool zonder wekelijksche voorbereidingsklas ondenkbaar. Deze voorbereidingsklas (bijbelklas wordt ze ook wel genoemd) is de hartader van het geheele werk, de spil, waar alles om draait. Het is dus van veel gewicht, dat een toekomstig leider niet alleen leert, hoe de Zondagschool te houden, maar evenzeer hoe deze klas van jonge menschen te leiden. De geest, die onder de assistenten heerscht, is van grooten invloed op het werk van den Zondag. Men moet bij elkaar komen met een gevoel van onderling hulpbetoon, in een geest van liefde en samenwerking, ooeewekt en blijmoedig, en tevens kalm en ernstig. De leider 30 gevoelt zich niet als onderwijzer tegenover leerlingen, maar als één uit de klas, die door meerdere kennis en ondervinding leiding kan geven aan de anderen. Hij zal dan ook zoo min mogelijk doceeren, voorschrijven precies hoe het wezen moet, maar meer trachten naar onderlinge bespreking, de gedachten der anderen uitlokken, de geheele klas tot zelfwerkzaamheid brengen. Van groot belang is ook, dat de leider(ster) van iedere afdeeling zelf dezen voorbereidingsavond leidt en dit niet aan den predikant overlaat, al is het natuurlijk zeer gewenscht, dat hij bereid gevonden wordt om nu en dan een Bijbelbespreking te houden, vooral voor de assistenten der Junior-Afdeeling. Behalve het verhaal voor den Zondag, dat degelijk besproken moet worden, moeten er in de voorbereidingsklas nog veel andere dingen worden behandeld. We kunnen den tijd (1 a VA uur) als volgt indeelen: a. Begin. b. Theoretisch gedeelte, c. Zakelijk gedeelte. d. Voorbereidend gedeelte. a. Begin. We openen ons samenzijn met gezang en gebed en dikwijls met het lezen en bespreken van een kort schriftgedeelte, dat zijdelings met het onderwerp van den avond in verband staat. b. Theoretisch gedeelte. Dit omvat zoowel kinderstudie als bestudeering der W.-H. beginselen en uitlegging der methode Het waarom der dingen moet door allen begrepen worden Wat de kinderstudie betreft, — hoe kan ik daarover spreken ? denkt misschien menigeen, daar weet ik zelf zoo weinig van. Toch is de studie van de kindernatuur een belangrijk gedeelte van de voorbereidingsklas, dat niet verwaarloosd mag worden De assistenten moeten leeren, niet alleen het verhaal, maar ook de kinderen te bestudeeren, en de leider moet hen daarin helpen Hij behandele op eenvoudige, niet wetenschappelijke wijze, een of ander onderwerp in verband met kinderen, zooveel mogelijk voorbeelden gevend uit het leven van de Zondagschoolkinderen zelf. Dikwijls zal zulk een gesprek hierover zich van zelf ontspinnen uit de bespreking van wat een bepaald kind zeide of deed. De leider moedige zulk een gesprek aan, er voor zorg dragende het in goede banen te leiden, want het kan licht in onbeduidend „babbelen" overgaan. Een vraag als: „Waarom zou nij dat gezegd hebben ?" kan hier van pas zijn ! Wij moeten allen leeren onze kinderen met liefde en belangstelling gade te slaan. „Hebt ge wel opgemerkt, dat Emma bij het zingen van dat 31 en dat vers niet meedeed ? Waarom zou dat geweest zijn ? Wanneer vondt ge, dat de kinderen de meeste belangstelling toonden? Vonden ze de plaat mooi ? Zeiden ze er iets van ? Waarom was op een bepaald oogenblik de „stemming" minder goed ? Hoe kunnen we dit een volgende maal voorkomen ?" Een anderen avond zou de leidster eens wat kunnen vragen over het vertellen zelve, bijv.: „Waren al uw kinderen er geheel in? Wanneer werd de meeste belangstelling getoond ? Hoe ging de inleiding ? Spraken de kinderen vrij uit ? Wat zeiden ze ? Onderbraken zij het verhaal ? Wanneer ?" Men moedige de assistenten aan, in hun opschrijfboekjes aanteekeningen over hun kinderen te maken. Op dezelfde wijze kan het expressie-werk besproken worden, en zoo zal men langzamerhand vanzelf komen tot de bespreking van de verschillende karakters der kinderen, en dan wordt het voor den leider tijd wat dieper op kinderstudie in te gaan. De bespreking van de spontane bewegingen van een kind bij het zingen van een versje: „Gij in uw klein hoekje en ik in 'tmijn", kan bijv. de aanleiding zijn tot een bespreking over: „het imiteeren of de drang tot nabootsing van kinderen in het algemeen", waarbij men dan tenslotte tot de praktische vraag komt, hoe men dezen ingeboren drang kan gebruiken tot zijn geestelijke ontwikkeling. Zoo kan men achtereenvolgens allerlei onderwerpen behandelen, als: De verschillende typen van kinderen; hoe een klein kindje begint te leeren; de beweeglijkheid van het kind; de belangstelling; het geheugen, enz. enz. c. Zakelijk gedeelte. De kinderdienst van den vorigen Zondag wordt besproken; de goede punten worden naar voren gebracht en we vragen ons af, wat we een anderen keer beter kunnen doen, en welke moeilijkheden we hadden. Voor den volgenden Zondag wordt geregeld wat noodig is, plaatsvervangers gezocht voor assistenten, die niet kunnen komen, nieuwe kinderen in de juiste groep ingedeeld, nieuwe liederen geleerd, enz. d. Voorbereidend gedeelte. Het te vertellen verhaal, dat thuis in den Bijbel overgelezen en overdacht is en waarvan door allen aanteekeningen zijn gemaakt, wordt nu besproken, eerst met het oog op onszelf, dan met het oog op de kinderen en wel naar de volgende punten: 1. Naam van het verhaal. 2. Oostersche gebruiken. We gaan na welke gebruiken in de geschiedenis voorkomen, die anders zijn dan bij ons. 32 3. Moeilijke teksten. We trachten ons zelf duidelijk te maken de woorden of teksten, die moeilijkheden opleveren, de beteekenis er van te begrijpen. 4. Historisch overzicht of tijd. We bepalen den tijd, waarin het verhaal voorvalt en geven ons rekenschap van de voornaamste geschiedkundige gebeurtenissen. 5. Geographisch overzicht of plaats. D. i. het nagaan van de ligging der in het verhaal voorkomende plaatsen met de daarover bekend zijnde bijzonderheden. 6. Personen. We zien welke aanwijzingen er zijn omtrent hun karakter. 7. Gebeurtenissen of handelingen. We geven een kort overzicht van wat er gebeurt en zien of er veel of weinig handeling in het verhaal is. 8. Hoofdgedachte. Hiervoor moeten we zien, wat het verhaal ons leert, om daarna uit de gedachten, die er in zijn, diegene te kiezen, die wij voor de kinderen het geschikst achten. (Leeftijd en ontwikkeling der kinderen moeten daarbij in het oog gehouden worden.) De hoofdgedachte of strekking moet indirect tot de kinderen komen, niet als eene les aan het eind: „Hier leer je nu uit, dat...", maar gevoeld door het geheele verhaal heen. 9. Keuze der stof. Na het bepalen van de hoofdgedachte moeten we bedenken welke gedeelten we den kinderen uitvoerig willen geven, welke minder uitvoerig, of misschien in 't geheel niet: a. Om geen afbreuk te doen aan de hoofdgedachte. b. Omdat het boven de bevatting der kinderen gaat. c. Zooveel mogelijk gaan we bij kleine kinderen oppervlakkig over dingen als brand, melaatschheid en dergelijke heen, om hen niet onnoodig reeds zoo vroeg met deze bestaande vreeselijkheden van het leven in kennis te brengen. 10. Climax of hoogtepunt. Dit is het oogenblik, dat de spanning het hoogst is. We zouden het kunnen vergelijken met een kruispunt van twee wegen. Welken weg ? De climax valt in het laatste of voorlaatste tafereel. Als de climax bereikt is, voert men gewoonlijk geen nieuwe personen meer in, maar laat men een kort slot volgen. 11. Locale kleur of bijzonderheden. Hiermede moet men voorzichtig zijn en soberheid betrachten. De bijzonderheden' dienen, om het verhaal levendig te maken. Ze mogen echter geen afbreuk doen aan de hoofdgedachte. Te veel bijzonderheden geven, is verkeerd, daar kinderen geneigd zijn, die beter te onthouden, dan datgene, waar het eigenlijk op aan komt. 3. Westhlll-Bibliotheek. 33 12. Het gezichtspunt. Men vereenzelvigt zich met een der personen uit het verhaal en vertelt het dus als door diens oogen gezien. De eenvoudigste verhalen zijn die, waar men uit één gezichtspunt vertelt, dikwijls uit dat van den hoofdpersoon. Niet altijd evenwel kan men zich bij één gezichtspunt bepalen. Somtijds zou ons dit belangrijke gedeelten van het verhaal doen missen. Indien men bijv. in de geschiedenis van Naaman het gezichtspunt van het kleine meisje gekozen heeft, is het toch verkieslijk later tot het gezichtspunt van Naaman over te gaan, daar men anders zijne reis, enz., zou missen en alleen zou kunnen spreken over de vreugde van het meisje, als Naaman genezen terugkeert. Indien men een verhaal voor den tweeden keer aan dezelfde kinderen vertelt, zou het goed kunnen zijn een verschillend gezichtspunt te kiezen, 't verhaal wordt daardoor weer nieuw. Om een voorbeeld te geven, hoe een verhaal verandert naar gelang van het gezichtspunt, waarvan we uitgaan, nemen we uit de geschiedenis van David en Jonathan het verhaal: Hoe Jonathan David het leven redde (1 Sam. 20). Kiezen we hier als gezichtspunt dat van David, dan verdeelen we ons verhaal in de volgende punten: a. David in zijn schuilplaats, b. David's ontmoeting met Jonathan, c. David let op het teeken. d. Het vaarwel. Bij het gezichtspunt van Jonathan worden de punten als volgt: a. Jonathan en David op het veld (vers 1—4, 18—27). b. Jonathan op het feest (vers 24—34). c. Het schieten met de pijlen (35—40). d. Het vaarwel (41—42). 13. De Inleiding. Deze komt vóór het verhaal, om de belangstelling der kinderen op te wekken en hunne medewerking te verkrijgen. Zij moet grootendeels het werk der kinderen zijn, daarbij door den verteller op weg gebracht; daarom stelt men de inleiding vragenderwijs, 't zij door vragen over het dagelijksch leven, het huisgezin, de natuur, of over het laatste verhaal. De inleiding eindigt met de „aanduiding van hetgeen we gaan vertellen", die dient om de gedachten van het kind eenige leiding te geven; zij vormt den schakel, die het oude (bekende) met het nieuwe (onbekende) verbindt en moet de kinderen verlangend maken het nieuwe te hooren. Als voorbeeld diene het verhaal van David den schaapherder: Men begint den kinderen iets over schaapjes te vragen, die op de mooie, paarse heide en in het gras hun voedsel vinden, wie ze hoedt en hoe dat gebeurt. Dan volgt de aanduiding: „Nu zal ik 34 je vandaag eens vertellen van een jongen schaapherder, en hoe goed hij wel voor de schapen zorgde." De aanduiding moet heenwijzen naar den climax, zonder dien evenwel te verraden. 14. Tafereelen of gedachten. We hebben ons zelf bij hét lezen van het verhaal eene voorstelling gemaakt der verschillende gebeurtenissen. Het is werkelijk van groot belang, dat we ons onder het lezen van het verhaal in den Bijbel daarvan eene duidelijke voorstelling maken; we zouden dit een gedachteplaatje kunnen noemen. Hebben we dit goed voor den geest, dan zullen we meer gloed in ons vertellen leggen en onwillekeurig geven we iets van onze voorstelling aan de kinderen. Elke verandering van plaats en personen geeft ons een nieuw gedachteplaatje. Onder het lezen van het verhaal hebben er zich dus verscheidene gevormd, en elk dier plaatjes geven we nu een naam en bedenken, wat we er van vertellen zullen. Op deze wijze krijgen we de punten, die we ook gedachteplaatjes of tafereelen kunnen noemen. Wanneer dit alles aldus besproken is, heeft ieder een goed geheel, met behulp waarvan hij thuis zichzelf het verhaal ter oefening kan vertellen. Nu wordt nog overdacht, welk expressie-werk het beste zal zijn, en daarna wordt gesloten, gewoonlijk met gebed en lied. Zal de opleidingsklas op den duur slagen, dan moet de leider zijn eigen belangstelling en enthousiasme steeds levendig weten te houden. Hij moet doorgaan met studie te maken van zijn werk. Hij moet zelf voortdurend leeren zichzelf ontwikkelen, om zijn irtvloed op de assistenten te kunnen behouden. Dóór eigen studie en overdenking (en gebed) zal hij in staat zijn de liefde en den ijver zijner assistenten steeds weer aan te wakkeren. De onderlinge band, die er ontstaat door het samen bestudeeren der Bijbelverhalen, het samen zoeken naar de beste wegen om het kind te benaderen, is van groote waarde voor het werk. Men leert elkander steeds beter kennen en waardeeren; langzamerhand durven zelfs de verlegenste der assistenten zich uiten, men vertrouwt elkaar en er komt eenheid van streven en onderlinge samenwerking De verantwoordelijkheid bij het leiden der voorbereidingsklas is even groot, zoo nog niet grooter dan het leiden van het Zondagschooluur zelf. De jonge vertellers en vertelsters zijn op een leeftijd, dat hun karakter nog grootendeels moet gevormd worden, en het is dikwijls het voorrecht van de leidster der Afdeeling voor de Kleintjes deze jonge menschen verder te brengen op den weg naar Boven en hun ijver en geestdrift te doen ontbranden voor den dienst van God. oe 35 5. ALGEMEENE REGELS BIJ HET VERTELLEN. 1. In de inleiding waarin men tracht de belangstelling der kinderen op te wekken, neme men als aanknoopingspunt liefst iets uit het dagelijksch leven der kinderen; ook kan men soms als inleiding eenige vragen doen over het vorige verhaal. 2. De hoofdgedachte van het te behandelen onderwerp moet in de eerste plaats door den onderwijzer worden gevoeld, voor de kinderen voelbaar zijn tot in alle onderdeelen van het verhaal en kan aan het einde nog even worden samengevat. 3. Het samenvatten van de hoofdgedachte ontaarde nimmer in het maken van een lange „toepassing". 4. Een uitleg geve men bij voorkeur niet onder het vertellen van het verhaal, daar dit den gedachtengang onderbreekt, en schade doet aan den indruk van het geheel. Van onbekende voorwerpen of toestanden, als: sandalen, kameel en, huizen met platte daken, aanliggen bij den maaltijd, enz. geve men een beschrijving (liefst met plaat) vóór de inleiding. 5. Vertel eenvoudig. Levendige tafereelen. Directe samenspraak. 6. Veronderstel, dat de kinderen belangstelling gevoelen en naar u luisteren. 7. Vertel zooveel mogelijk aanschouwelijk, door uitdrukking van gelaat, gebaren, stembuiging. 8. Wees nooit gehaast of gejaagd. 9. Aarzel nóóit over belangrijke gedeelten. Het moet niet noodig zijn u te bedenken of in een boek te zien. 10. Schik de plaatsen der kinderen zóó, dat ze u allen gemakkelijk kunnen aanzien. 11. Lijm uw zinnen niet aan elkaar door „en" of „en toen". Bespaar geen tijd of moeite om uw woorden zoo mooi mogelijk te kiezen. (Mooie eenvoudige woorden en uitdrukkingen). Behoud in Bijbelverhalen zooveel mogelijk het ernstige, verhevene. 12. Het verhaal moet systematisch opgebouwd worden. De verschillende tafereelen moeten ons duidelijk voor den geest staan. Wij moeten zelf belangstelling gevoelen voor ons verhaal en er geheel in zijn. Wij moeten trachten het verhaal zoo in ons op te nemen, dat wij het kunnen weergeven uit de volheid van ons gemoed. Maak het verhaal geheel uw eigendom. Gevoel en doorleef het als 'tware. 36 6. OPLEIDING VAN NIEUWE ASSISTENTEN. Behalve de wekelijksche Bijbelklas, die we hier nu hebben beschreven, is het wenschelijk voor de nieuwe assistenten een zesof acht-weekschen „opleidings-cursus" te houden. Voor hen, die reeds langer aan de Zondagschool werkzaam zijn, zou het niet prettig zijn, steeds weer de eerste beginselen te moeten aanhooren, als er nieuwe leden bijkomen. Daarom nemen we deze eerst afzonderlijk en behandelen met hen de volgende onderwerpen, waarvan zij dadelijk leeren aanteekeningen te maken: I. Wat ons werk moet zijn: een dienen van God door het dienen van anderen; de kinderen trachten te brengen nader tot Hem, daardoor zelf nader komen. Ons werk tweeledig: voorbeeld en vertellen. Heiliging van eigen leven. Ons Z.-Schoolwerk van invloed op ons leven; ons leven ook van invloed op de Zondagschool; strijden tegen al wat verkeerd is. Eenige dingen opnoemen: ruwheid, onwaarheid, onvriendelijkheid, en de tegenovergestelde deugden: zachtheid, waarheid, behulpzaamheid. — Begin uitleg Westhill-methode. II. Bespreking vorigen Zondag. (De assistenten hebben nu, wellicht voor de eerste maal, den Westhill kinderdienst bijgewoond.) Wat heeft ons getroffen ? Verdere uitleg der methode. Invloed op het kind door kleine groepen, gemakkelijke houding, muziek, platen. — Bespreking over orde en wijding. III. Weer bespreking van vorigen Zondag. Onze houding; (de houding der nieuwe assistenten, die voorloopig als bezoekers bij den kinderdienst tegenwoordig zijn). Ook nu voorbeeld geven, eerbied, opletten en aanteekenen. De taak der helpsters; de assistent is als een kameraad, als een groote broer of zuster van het kind; tracht het kind goed te leeren kennen, stel belang in alles wat hem betreft; vraag naar zijn thuis, zijn genoegens, naar wat hij deed, gisteren, eergisteren... Gelegenheid tot spreken met de kinderen bij het wachten en opstellen in de gang; het kind moet gevoelen, dat ge belang in hem stelt. De assistent moet steeds het voorbeeld geven: zacht loopen, bedaard gaan zitten enz...., eerbiedig in alles. Niet veel spreken over orde en eerbied, meest door voorbeeld. De geheele toon, de geheele stemming, moet van de gedachte aan God vervuld zijn. We komen samen in den dienst van God, die ons tot dit werk riep. Laat ons dan ook geven onze beste krachten. IV. Het vertellen. Van nu aan wordt thuis het verhaal voor 37 de volgende week overdacht en worden er volgens de nu geleerde methode aanteekeningen van gemaakt, die dan 's avonds besproken worden. V. Expressiewerk. Het weergeven van het verhaal. Een kind geeft graag weer. Weergeven door doen. Hoe de assistent het expressiewerk moet leiden. Niet er mee helpen. Herhaling van het verhaal in de gedachte van het kind; verschillend stadium bij het teekenen: enkel krabbelen, gekrabbel met beteekenis, duidelijke teekening; bijzondere eigenschappen van kinderteekeningen: vingers, lange armen, beenen, die soms dadelijk aan het hoofd vast zitten. — De waarde van het expressiewerk. Zandexpressie en andere wijzen van expressie, het kleuren met krijt van teksten, enz. VI. Bij beurten hardop vertellen van een of meer tafereelen uit het verhaal, waarbij gewoonlijk de leidster begint en waartoe eenige minuten gelegenheid wordt gegeven tot overdenking. VII. Voor dezen avond hebben twee of meer leden het geheele verhaal opgeschreven, zooals zij het aan de kinderen zouden vertellen. (Zij hebben er bij gezet voor welken leeftijd het is: 5, 6, 7, of 8 jaar.) Zij lezen dit voor, waarna de anderen het met de leidster beoordeelen; de goede punten opzoeken en waardeeren; verder aanwijzen wat minder goed is en hoe het beter gezegd had kunnen worden. Opbouwende Westhill-critiek, naar de volgende vragen: 1. Wekt de inleiding de belangstelling der kinderen op? Hoe? 2. Wordt er voortgebouwd op hetgeen de kinderen weten ? 3. Wat is de hoofdgedachte ? 4. Wordt die duidelijk genoeg gevoeld ? 5. Waar komt die het meest ui't ? 6. Is de stof goed gekozen ? 7. Waar valt de climax ? 8. Is die goed gekozen en waarom ? 9. Is het verhaal levendig verteld ? Genoeg bijzonderheden, kleur ? 10. Waar wordt de „directe rede" gebruikt ? (Personen sprekende invoeren.) 11. Is dat voldoende, of waar had men het ook kunnen doen? 12. Is het verhaal binnen de bevatting der kinderen ? 13. Wat vindt ge bijzonder goed in het verhaal ? 14. Wat vindt ge het zwakst in het verhaal ? 18 VIII. Dit is de laatste avond met de nieuwe leden. De leidster vraagt hun nu hoofd voor hoofd, of ze zich voortaan aan de Z.School wenschen te verbinden, of er geen bezwaren zijn en of de ouders het goed vinden en hun medewerking willen geven. Dan geeft ze hun tot teeken, dat zij als assistent zijn aangenomen, de „Westhill-kaart", waarop aan de eene zijde een afbeelding , staat van de Kinderkapel te Maarssen, als symbool van het Westhill-werk en aan de andere zijde het volgende is afgedrukt: Denk er aan, dat als gij onnoodig wegblijft, gij ontrouw zijt aan den Heer, die u roept. Wees getrouw. Blijf nooit weg zonder noodzaak en geef er vooruit kennis van, zoodat een ander uw plaats kan innemen. Kom stipt op tijd. Kom altijd goed voorbereid. Kom nooit zonder liefde in uw hart. Wees geduldig. Verlies den moed niet. Kom nooit zonder gebeden te hebben en toon, dat gij den hoogen ernst van uw werk beseft. Zoo zult gij, met Gods hulp, de moeilijkheden overwinnen en den kinderen tot zegen zijn. De leidster leest de kaart voor en bespreekt den inhoud waarna zij op de kaart den naam van den assistent en soms een Bijbeltekst schrijft en haar eigen naam en den datum. De volgende week komen de nieuwe leden nu samen met de anderen en dan duurt het gewoonlijk niet lang meer of bij een voorkomende vacature vraagt een der nieuwen om zelf een eigen groepje te hebben en te mogen vertellen. 39 7. PERSOONLIJK CONTACT MET KINDEREN EN OUDERS. (Verjaardagen, wiegekindertjes, huisbezoek, bijwonen van denl Kinderdienst door de ouders.) Een middel om het persoonlijk contact te versterken, is zeker opmerkzaamheid te wijden aan de twee groote gebeurtenissen van het kinderleven: verjaardag van het kind en geboorte van broertje of zusje. Deze dagen worden op de volgende wijze in de Afdeeling van de Kleintjes gevierd: De leidster (die van alle verjaardagen in haar register aanteekening houdt en dus van tevoren weet, welke er te vieren zijn) vraagt: „Wie is er van de week jarig geweest?" (of de laatste 2 weken). Waarop de jarigen bij haar komen en door alle kinderen samen worden gelukgewenscht. Dan fluistert een der jarigen de pianiste in, hoe oud hij nu is en worden evenveel accoorden als jaren aangeslagen en door allen geteld. Een ander kind wil liever zijn leeftijd op het bord schrijven of door het aansteken van kaarsjes kenbaar maken, of wel de kinderen mogen bloempjes (bijv. sneeuwklokjes) uit een vaasje aftellen en later mee naar huis nemen. Soms geeft men een plaatje of tekst. Voordat de jarigen weer op hun plaats gaan, zingen allen: Heden is 'teen jaardag weder; 't Is een dag zoo blij en goed ! God heeft ons zoo veel gegeven En zoo liefderijk ons behoed. Vader, help ons t' allen tijde Lief te zijn en trouw en waar. Houd, o, houd ons dicht nabij U; Dan is het een heerlijk jaar ! (No. 60 V. O. K.) De geboorte van broertje of zusje wordt op „Wiegekindertjes Zondag" herdacht. Men kiest hiervoor liefst een Zondag, waarop een daarvoor geschikt verhaal wordt verteld, bijv. de kindergenezing, de goede Herder, de intocht in Jeruzalem, de kleine Mozes of Samuel enz. Vooraf zijn eenige ouders bezocht en is hun gevraagd met hun kinderen van 2, 3 en 4 jaar den Kinderdienst te willen bijwonen. De leidster begint nu over kleine kindertjes te spreken en vraagt, wie thuis een klein kindje in de wieg heeft. 40 Zij houdt een klein mandenwiegje omhoog en de kinderen leggen daarin een papiertje met den naam van hun pasgeboren broertje of zusje (den vorigen Zondag is gevraagd dit mee te brengen). Dan spreekt de leidster: „Zullen we nu een dankliedje voor onze kindertjes zingen en daarbij ook denken aan Betje en Wim en Pief (ze noemt de namen van de kinderen, die op bezoek zijn en die nu, met de kinderen, die een kleintje opnoemden, naast haar staan) en aan alle broertjes en zusjes, die hier opgeschreven zijn ? — Zij wijst op de „lijst van de wiegekindertjes", die aan den muur hangt, bovenaan een voorstelling van Jezus en de kinderen en daaronder leege hokjes, waar alle nieuw-geborenen ingeschreven worden. Allen zingen bijv. No. 58 : 1: Dank, Heer in den hemel, Voor dit kleine kind, Dat G' ons hebt gegeven En zoo teer bemint. (Of No. 59, of 116.) Het allermooiste is het natuurlijk als de moeder met het kindje van eenige maanden zelf aanwezig is. Als er straks in de klasjes verteld wordt, gaat de leidster bij de kleine bezoekers en hun moeders zitten en laat ze plaatjes zien. Een voornaam ding blijft natuurlijk altijd het huisbezoek. Dit moet geregeld door de leidster van iedere afdeeling gedaan worden en ook door de assistenten boven de 18 jaar. Men bezoekt natuurlijk ieder nieuw kind en ook die gezinnen, waar zieken zijn. Als er absenten zijn, komt men door huisbezoek de reden te weten. Verlegen kinderen zijn soms op eenmaal gewonnen door thuis een praatje met ze te maken en ze op schoot te nemen. Moeilijkheden worden dikwijls voorkomen of overwonnen door een gesprek met de ouders, waarbij men voorzichtig moet zijn met klachten over de kinderen. Niet alleen bezoekt men zooveel mogelijk de ouders, maar men noodigt ze ook uit den Kinderdienst bij te wonen. Hoewel hiertoe bijzondere gelegenheid wordt gegeven met Kerstmis en Paschen, zijn zij toch ook iederen Zondag welkom. Door hun tegenwoordigheid toonen de ouders hun belangstelling in den arbeid der Zondagschool en hun medeleven met hun kinderen. 41 8. DE WESTHILL-BEGINSELEN. 1. Het kind geven wat des kinds is. a. Het kind krijgt wat voor zijn leeftijd en ontwikkeling geschikt is, èn in verhalen, èn in gebed, èn in liederen, door de splitsing van de Zondagschool in drie afdeelingen: Kleintjes (6—8 jaar), Juniors (9—11 jaar), Oudsten (12—14 jaar). b. Het kind wordt individueel in plaats van collectief toegesproken door het vertellen in kleine groepjes. 2. Het kind tot zelfwerkzaamheid brengen en zijn medewerking trachten te verkrijgen. a. Het kind hoort niet alleen de verhalen, het ziet ook de platen en beeldt zelf de verhalen uit (expressie-werk). Het wordt dus niet slechts door één zintuig, maar door drie benaderd: hooren, zien en doen. b. Het kind krijgt gelegenheid tot actie bij het staande zingen, bij de collecte, door het bloemen meebrengen voor zieken. c. De groote jongens en meisjes krijgen als assistenten gelegenheid daadwerkelijk mede te arbeiden in het Koninkrijk Gods. De geregelde Bijbelstudie (voorbereidingsklas) en het vertellen van de verhalen zal van blijvenden invloed op hun leven zijn. 3. Een sfeer van wijding en eerbied scheppen. a. Deze wordt beïnvloed door de persoonlijkheid van leider(ster) en- assistenten. b. Deze wordt bevorderd door goede organisatie, harmonische omgeving (localiteit en inrichting daarvan, — bloemen, platen, kleine stoeltjes —), geschikte muziek. Doe niets voor een kind, wat hij zelf kan doen. Doe niets zelf, wat ge aan een ander kunt overlaten. Leer de dingen aan een ander en doe zelf iets moeilijkers. „Leer een ander, wat ge zelf goed doet, en begin zelf met wat ge nog niet kunt." Steeds verder, steeds moeilijker, dan wordt het leven geen sleur. 9. EEN ENKEL WOORD OVER DEN NAAM. Waarom spreekt men eigenlijk van WesfMf-methode ? Wat beteekent die naam? wordt dikwijls gevraagd. Westhill is een eigennaam. Zoo heet de Opleidingsschool in Engeland (in het dorp Selly Oak bij Birmingham), waar George Hamilton Archibald met zijn dochter Ethel het werk begon en waar nog steeds driemaandelijksche cursussen voor leiders(sters) worden ge- 42 houden. Westhill heet ook het huis in Maarssen, waar iedereen, die het werk van nabij wil leeren kennen, welkom is. 17 Mei 1912 hielden Mej. M. v. Voorst v. Beest en Mej. V. Witte Eechout den eersten Westhill-dienst voor de Kleintjes, in het speellokaal van de bewaarschool. Een jaar later werd op 13 Oct. de Kinderkapel geopend, die speciaal voor de kinderen gebouwd en ingericht werd, en nu worden er iederen Zondag drie diensten gehouden: kwart vóór 12 voor de Kleintjes, kwart over 2 voor de Juniors en gelijktijdig in een ander lokaal voor de Oudsten. In Engeland spreekt men, behalve van „Westhill-work", ook van „decentralised" of „graded schools". Voor het laatste heb ik nooit een goede vertaling kunnen vinden. „Gedecentraliseerde Z. school" zou wel een goede naam zijn, als die niet zoo lang was. 10. TOEPASSING DER WESTHILL-METHODE. HOE HET WERK TE BEGINNEN ? Wij hebben beschreven, hoe men volgens de Westhill beginselen een Kinderdienst kan inrichten, en willen nu bespreken, hoe men het best met de noodige veranderingen een aanvang maakt. Hierbij moeten wij het volgende vooropstellen: geschikte lokalen zijn niet absoluut noodig om een begin te maken met verbetering. Wacht dus niet allereerst op een betere en mooiere zaal, maar begin nu en de rest volgt later. „Begin dadelijk" is het goede motto voor iedere verbetering. Er ligt hierin wel een gevaar om tevreden te zijn met halve maatregelen, toch moet de verandering gewoonlijk langzamerhand gaan. Als het mogelijk was, vandaag een onordelijke school te sluiten en a.s. Zondag een Westhillkinderdienst te openen, zou dit, vooral bij groote kinderen, waarschijnlijk op teleurstelling uitloopen. De oneerbiedige geest, waaraan de kinderen gewend waren, wordt niet op eenmaal verdreven. Begin dus met de jongste kinderen en richt een Afdeeling van de Kleintjes op. Als deze goed gaat, denk dan over de Juniors en hieruit zal na eenige jaren een Afdeeling van de Oudsten of een Jeugdkerk groeien. Hoewel wij dus waarschuwen tegen al te groote voortvarendheid, leggen wij er toch ook in het bijzonder den nadruk op, niet met het oprichten van een Afdeeling voor de Kleintjes tevreden zijn. Als de Z.school goed zal werken en een goed geheel zal vormen, moet men met de hervorming van de andere afdeelingen niet te lang wachten. Immers, een groot deel van wat in de eerste afdeeling bereikt is, gaat verloren, als het kind, gewend aan orde en eerbied, in een klasse komt waar een 43 andere geest heerscht. Ook moeten de assistenten, als zij drie jaar aan de kleintjes verteld hebben, in de gelegenheid gesteld worden „hoogerop" te gaan, om zoodoende eindelijk zelf leiders te worden. Blijft de verandering volgens de nieuwe methode bij de Kleintjes staan, dan zal men steeds moeite hebben bij het verkrijgen van nieuwe assistenten. Deze toch worden als vanzelf in de Afdeeling van de Oudsten of in de Jeugdkerk tot hun latere taak voorbereid. Als de Westhill beginselen dan ook in de geheele Zondagschool worden toegepast, werkt de methode na eenige jaren als in een cirkelgang en leidt de Z.S. zelf haar assistenten en leiders(-sters) op. Daar het vertellen gemakkelijker gemaakt wordt dan vroeger, zal men reeds bij het oprichten de noodige krachten voor assistenten kunnen vinden. De Westhill-methode is ook voor dezen aantrekkelijk. Zij ontvangen opleiding in de wekelijksche voorbereidingsklas, waar het verhaal onder degelijke leiding gezamelijk wordt opgebouwd, waar in de kunst van vertellen onderwezen wordt, kinderstudie beoefend en moeilijkheden en verbeteringen besproken worden. Niet alleen dat de verteller aldus goed voorbereid voor zijn klas komt, maar in de zaal werkt de geheele organisatie, de geheele atmosfeer mee. De geheele, voor het kind ingerichte, dienst doet de hoofdwaarheid van het verhaal des te beter uitkomen en geeft straks aan het vertelde een passend slot. De tijd, die voor het verhaal wordt gegeven, is daarvoor ook juist voldoende en als deze verstreken, is, krijgt het kind gelegenheid om door middel van papier en potlood of op andere wijze zijn gedachten uit te drukken. Door dit expressiewerk is de onderwijzer in staat op te merken welken indruk zijn verhaal gemaakt heeft en kan hij de door hem gemaakte fouten verbeteren. In alle afdeelingen heerscht een geest van eerbied en wijding, die al de halve moeilijkheid van het vertellen wegneemt. Door de kinderen eerst binnen te laten in een afzonderlijke kleedkamer of gang, door de gemakkelijke zitplaatsen, de kleine klassen, den invloed der muziek, door streng te waken tegen elke stoornis, door dit alles komen de kinderen in een bijzondere sfeer, behoorende bij het spreken over geestelijke en heilige dingen. En zoo werkt alles mee om de taak voor den leider lichter te maken en hem in staat te stellen goed werk te doen onder gunstige omstandigheden. Vele jonge menschen, die tevoren dit werk niet aandurfden, worden nu dan ook bereid gevonden zich aan de Zondagschool te wijden. 44 BEZWAREN. „Dit is nu alles goed en wel", zal misschien iemand zeggen, „en ik zou de Westhill-methode graag invoeren op mijn Zondagschool, maar er zijn vele practische bezwaren". Dit is zeker waar. Laten we daarom die bezwaren eens onder de oogen zien. Zijn de voornaamste hinderpalen niet gewoonlijk de volgende? a. Tegenstand van de andere onderwijzers of van het hoofd der Zondagschool. b. Onmogelijkheid om de drie afdeelingen in de tot hiertoe gebruikte lokalen onder te brengen. c. Moeilijkheden om genoeg geschikte leiders en assistenten te vinden. Deze moeilijkheden zijn lang niet denkbeeldig en het is niet gemakkelijk hen te overwinnen. Toch is het feit, dat de meeste Zondagscholen, die tot nu toe de Westhill-methode hebben ingevoerd, met dergelijke moeilijkheden geworsteld hebben en waar het hun gelukt is ze te overwinnen, kunnen andere hierin toch ook slagen. a. Tot den enthousiasten onderwijzer, die bij zijn pogingen tot hervorming de deur gesloten vindt door vooroordeel en star conservatisme, zouden we willen zeggen: Houd moed, wees geduldig en volhardend en vergeet het gebed niet. Tracht door overreding, door het uitleenen van boeken en brochures, zoo mogelijk door een „demonstratie" den tegenstand met tact en wijsheid te overwinnen. b. Wat het tweede bezwaar betreft, nl. de onmogelijkheid om de drie afdeelingen in de tot nu toe gebruikte lokalen onder te brengen, dit zou in vele gevallen opgeheven worden door het gebruik van kleine stoeltjes, die natuurlijk minder plaats innemen dan de groote. Heeft men tot nu toe een lokaal met vaste banken gebruikt, misschien een schoollokaal, dan zou men moeten trachten een leege zaal te huren, die men zelf kan inrichten. Ook is het soms mogelijk de banken schuin te zetten, met een stoel er bij voor den assistent en zoo groepjes te vormen. Wij kunnen natuurlijk geen afdoende oplossing geven hoe het noodige geld bij elkaar te krijgen, maar dit staat toch wel vast, dat er geld genoeg is op de wereld, als de menschen het er maar voor geven willen. Het komt er dus maar op aan voldoende belangstelling en enthousiasme te wekken. c. Nu het derde bezwaar. Hieromtrent hebben wij reeds 45 opgemerkt, dat wanneer eenmaal de geheele inrichting geregeld werkt, de Z.S. zelf haar assistenten opleidt. De grootste moeilijkheid is het vinden van een leider(ster). Een goede leider kan verhinderd worden aan de kinderen het beste te geven door gebrek aan methode, slechte organisatie, ongeschikte lokaliteit en het ontbreken van leermiddelen; maar goede methode en organisatie en de beste lokalen en leermiddelen kunnen nimmer gemis aan persoonlijkheid vergoeden. Daarom moet men de beste personen uitkiezen om opgeleid te worden. Verder moeten zij, die straks zullen gaan meewerken aan een Westhill Zondagschool, zich door allerlei lectuur op de hoogte stellen en trachten steeds meer de bedoeling van de methode te begrijpen en zich voor te bereiden om deze op de juiste manier te gaan toepassen. Het bijwonen van een Westhill Kinderdienst is tegenwoordig voor iedereen mogelijk, daar Westhill Afdeelingen in ons geheele land gevonden worden. Men vindt ze o.a. te Amsterdam, Apeldoorn, Bussum, Delft, Dieren, Groningen, Den Haag, Idaard, Kooten, Leeuwarden, Leiden, Maarssen, Rotterdam, Utrecht, Velsen, Welsum, Wijhe, Zandvoort. De leiders(sters) zijn altijd bereid tot nadere toelichting en raad. Bovendien kan men zich wenden tot de Vereeniging voor Godsdienstige Opvoeding, die zich o.a. tot taak stelt de toepassing der Westhill methode op de Z.S. te bevorderen. WIJ KUNNEN ONMOGELIJK. „Wij kunnen onmogelijk onze Zondagschoolklas in een Westhilldienst veranderen", hoort men soms zeggen, „en dus moet bij ons alles blijven, zooals het is". Is dat werkelijk zoo? Ik geloof het niet. Overal, zelfs in het meest hopelooze geval, zijn verbeteringen mogelijk. Ik stel mij een onderwijzeres voor met een klasse van ± 30 kinderen van 6—8 jaar. Zij staat hier geheel alleen voor en heeft geen muziekinstrument tot haar beschikking. Zij vertelt goed en heeft dan ook gedurende het verhaal geen moeite met de kinderen, maar vooraf, onder het overhooren en ook er na, wordt er gepraat. Hoe zou dit ook anders kunnen? Met moeite wordt door het zingen stilte verkregen, maar het geheel is nooit een wijdingsvolle dienst 46 IETS VAN WESTHILL OP EEN GEWONE Z.SCHOOL. Zonder orgel, kleine stoeltjes of assistenten zou nu het volgende gedaan kunnen worden: De leidster spreekt de kinderen m de gang toe en ordent ze, de jongsten voorop en de oudsten achteraan. Ze wijst een der kinderen als deurwachter aan en Iaat de kmderen zingende binnenkomen, waarop, zonder dat er iets gesproken wordt, het gebed volgt. Daarna het lied zingen dat geleerd is. In plaats van het stuk voor stuk te overhooren zou men het eerst gezamenlijk zacht en op goeden toon kunnen laten opzeggen — dan natuurbespreking — lied — collecte (door twee kinderen, terwijl allen zingen) — Bijbelverhaal — plaat laten zien — lied — eindgebed — vertrek onder gezang. ONZE GEMEENSCHAPPELIJKE TAAK. Wij kunnen niet anders dan hopen, dat door deze korte uiteenzetting van de Westhill-methode velen zich gedrongen zullen gevoelen haar nader te bestudeeren, opdat men bij de godsdienstige opvoeding steeds meer het kind in het midden plaatse Het kind te leiden door de verschillende stadia van zijn godsdienstige ontwikkeling, hem bij iederen stap op de meest treffende wijze de liefde van God te doen gevoelen en de roeping, waarmede de Verlosser der menschen hem geroepen heeft; de jeugdige menschen te brengen, op den weg die tot het Volle Leven voert — dit is het heerlijk voorrecht van de Zondagschool. Laat ons toch dit werk doen met al de geestdrift, kennis en wijsheid die ons mogelijk is, vertrouwende dat, waar wij het beste geven waartoe wij in staat zijn, God zeker Zijn zegen ons niet zal onthouden. Er kan op onze Zondagscholen veel gedaan worden, als zij die er aan werkzaam zijn, slechts beseffen, dat zij, ieder oersoonlijk, door den Meester zelf tot dat werk geroepen worden. Werk beteekent inspanning. Wij moeten onze oogen wijd ooen zetten, opdat wij al de blijken van het werk Gods om ons heen m^!.nuZuü en lets van God'8 w«ze van werke« leeren begrijpen Wij hebben een gemeenschappelijke taak, die wij beter kunnen vervullen naarmate we onze beste krachten geven. Inspiratie ? JU* P,ot8e,lng °P den Zondag, als wij in de week onze gedachten met aan het werk gegeven hebben. Een ieder heeft zorgvuldige zelfvoorbereiding noodig en een voortdurend toezien 47 op eigen leven. Wij moeten ons zelf onderzoeken en voorbereiden, opdat wij in den rechten geest de boodschap kunnen overbrengen, die God ons voor de kinderen geeft. Algeheele toewijding is het, die God ons vraagt. Moge Hij er ons voor bewaren, dat wij te kort zouden schieten in inzicht, of de verwachting zouden teleurstellen van de kinderen en jonge menschen, die Hij aan onze hoede heeft toevertrouwd om ze op te voeden en te vormen tot Zijn dienst. 11. EENIOE PROGRAMMA'S VOOR DE KLEINTJES. 1. NIEUWJAAR. 1. Verwelkoming; eerste maal in het N. Jaar; denken er aan, hoe God voor ons gezorgd heeft een heel jaar lang; wenschen elkaar toe, dat God ons ook in het N. Jaar weer zal bewarwi; gezondheid, kracht en hulp krijgen van Hem. — 2. Leeren en zingen No. 56 V. O. K.: Wat brengt het N. Jaar mij wel ? — 3. Gebed. 4. Begroeting nieuwe kinderen; zingen: No. 98: Wees welkom, kind'ren, die voor 'teerst. — 5. Voorbespr.: Galiieesche Visschers. — 6. Collecte onder zingen van No. 62: ,,'k Breng mijn kleine gaven". — 7. Dankliedje: No. 115: „Dank U voor Uw goedheid groot". — 8. Vertrek Vijfjes No. 80: „Eene, twee". 9. Klassevorming, verhaal: De roeping der visschers. — 10. Expressie. — 11. Terugkomst vijfjes onder muziek, nabespreking, plaat —12. Zingen: No. 96: 1 en 4: Kleine kind'ren, volgt gij Jezus. — 13. Eindgebed; zachte muziek. — 14. Afscheid; vertrek. 2. PASCHEN. De ouders hebben voor dezen dag een bijzondere uitnoodiging ontvangen. De zaal is met bloemen versierd; in 'tmidden hangt in roode (of gouden) letters op wit doek de tekst: De Heer is waarlijk opgestaan. (Deze tekst blijft de twee volgende weken hangen.) 1. Begroeting: Wij begroeten elkaar met vreugde vandaag, en evenals de discipelen roepen we elkaar toe: „De Heer is waarlijk opgestaan !" Daarom kan het een gelukkig Paaschfeest zijn voor u en voor mij! — 2. Zingen door ouders en assistenten: Ps 100 : 1: Juich, aarde, juich alom den Heer. — 3. Gebed. — 4. Natuurbespr.: Van zaad tot bloem. — 5. Leeren en zingen No. 49 : 2 Jeugdzangen: In 'tVaderhuis veilig, zoo groot en zoo wijd. 48 — b. Collecte onder muziek, daarna zingen: No. 64. — 7. Vertrek vijfjes No. 79. — 8. Klassevorming, verhaal: Het ledige graf (bij model of plaat van Oostersch graf op bord). — 9. Expressie (teekenen van graf, steen, hof, of muziek-expressie). — 10. Terugkomst Vijfjes; nabespreking, plaat. — 11. Zingen: No. 48 : 1, 2: Op 't Paaschfeest tooit zich veld en dal. — 12. Eindgebed. — 13. Vertrek onder het zingen van No. 43 : 1: Kleine kind'ren, prijst den Heiland ! 3. IN HET VOORJAAR. 1. Begroeting, bloemen brengen, zingen No. 78 : 2 en 3: Kom, kom, kind'ren, kom. —2. Gebed. — 3. Zingen No. 24: Jezus mint mij. — 4. Voorbespreking: De Oostersche schaapskooi (bij model of plaat op bord). — 5. Collecte, No. 63 : 3: Geef, zong 't viooltje klein. — 6. Vertrek Vijfjes onder zachte muziek. — 7. Klassevorming, verhaal: Het verloren schaap. — 8. Zandexpressie. — 9. Terugkomst Vijfjes. — 10. Zingen No. 22: Een lammetje ging dwalen (vers 1 en 3 door de kinderen, vers 2 en 4 door de assistenten). — 11. Nabespreking, plaat Goede Herder; zacht tekst nazeggen (Jezus zeide.- Ik ben de Goede Herder). — 12. Biddend zingen No. 69: Vouwt de kleine handen saam ...amen, naspel. — 13. Afscheid, vertrek. 4. IN DEN OOGSTTIJD. 1. Begroeting, bloemen of vruchten brengen. — 2. Zingen No. 71: Heil'ge Sabbat, blijde morgen. — 3. Gebed, eindigend in het zingen van No. 4:3: Heel dicht nabij mij zijt Gij steeds. — 4. Natuurbespr.: Aren lezen, eindigend met het voorlezen van Leviticus 23 : 22. — 5. Leeren en zingen No. 10:2: Voor koren rijp, voor vruchten zoet. — 6. Collecte, No. 76 Jeugdzangen. — 7. Vertrek Vijfjes, No. 125 Kleintjes, gaat nu met elkaar. — 8. Klassevorming, verhaal: Ruth, aren lezende. — 9. Expressie. — 10. Terugkomst Vijfjes, nabespr., plaat. — 11. Zingen No. 39 : 4: Vriendelijk wil ik zijn en zacht. — 12. Eindgebed. — 13. Zingen: Ps. 118 : la, 3b: Laat ieder 's Heeren goedheid loven. — 14. Afscheid, vertrek. 12 EENIGE PROGRAMMA'S VOOR DE JUNIORS. 1. NIEUWJAAR. 1. Aanvangsdienst, No. 35 Jeugdzangen: Het Nieuwe Jaar ligt vóór ons ! — 2. Gebed. — 3. Nieuwjaarsbegroeting. — 4. Korte bespreking bij de kaart van Palestina (op 'tbord). — 5. Schrift- 4. Westhill-Bibliotheek. 49 lezing, Joh. 1 : 35—40. — 6. Zingen Gez. 36 : 1. — 7. Voorbespreking: Een Oostersche bruiloft. — 8. Zingen No. 23 J.z., daarna collecte onder muziek. — 9. Klassevorming, verhaal: De Meester begint Zijn werk. — 10. Expressie. — 11. Zingen No. 12 : 1. J.z. — 12. Eindgebed, overgaand in het zingen van No. 92 J.z. — 13. Vertrek. 2. PASCHEN. Ouders zijn vooraf binnen gekomen. Kinderen komen onder muziek en blijven staan vóór hun zitplaatsen. 1. Zingen No. 41 : 1 J.z. (zonder aankondiging, het lied is in de gang opgegeven). — 2. Verwelkoming van ouders en kinderen. — 3. Zingen Gez. 139 : 1 door ouders en assistenten. — 4. Gebed. — 5. Spreken over de tegenstelling tusschen nu en drie dagen geleden. — 6. Zingen No. 99b : 1 en 2 O. en N. Z.: Als ik in gedachte sta. — 7. Voorbespreking: Wat de Egyptenaars over den dood dachten. — 8. Zingen Gez. 187 : 1. — 9. Collecte, No. 75 J.z. — 10. Klassevorming, verhaal: De opgewekte Heiland. — 11. Expressie. — 12. Nabespreking. — 13. Zingen No. 105 : 1 O. en N. Z. — 14. Eindgebed. — 15. Zingen: Gez. 140 : 7, door alle aanwezigen. — 16. Zegenbede, waarna door allen driemaal „Amen" wordt gezongen. — 17. Vertrek. vil! 3- IN MEI- 1. Aanvangsdienst: Het Voorjaar. (Naspel, terwijl de versblaadjes worden doorgegeven en verzameld.) — 2. Gebed. — 3. Voorbespr.: Paulus, de pionier. — 4. Zingen No. 104 : 1 J.z.: Gord u aan. — 5. Collecte No. 78 J.z. — 6. Klassevorming; verhaal: De stokbewaarder. — 7. Expressie. — 8. Nabespr. plaat. — 9. Zingen: vers 1 en 2 van den Avondzang. — 10. Eindgebed. 11. Zingen Gez. 20 : 9. — 12. Zegenbede; amen. — 13. Vertrek. 4. IN 'T NAJAAR. 1. Aanvangsdienst: Gods oog over ons. — 2. Gebed. — 3. Zingen No. 7 : 3 J.z. — 4. Voorbespr.: De verleidingen in Kana&n. — 5. Collecte, No. 77 J.z. — 6. Klassevorming; verhaal: Voor de beslissende keuze geplaatst. — 7. Expressie. — 8. Zingen Gez. 220 : 4: Zouden wij niet haastig kiezen ? — 9. Nabespr.; zacht tekst nazeggen: Matth. 6 : 24: Niemand kan twee heeren dienen, gij kunt God niet dienen en den Mammon. — 10. Zingen No. 147, overgaand in eindgebed, naspel. — 11. Vertrek. 50 13. BENOODIGDHEDEN. *) VOOR DE AFDEELING VAN DE KLEINTJES: Kleine stoeltjes, maat 1 voor de vijfjes en de kinderen van 6 jaar, maat 2 voor die van 7 jaar en maat 3 voor de 8-jarigen (prijs ongeveer f2.10 per stuk, bij meer dan 25 stuks, bij 50 stuks f2.—). Eenige groote stoelen voor leidster en bezoekers. *Muurplaten, prijs 65 cent per stuk, 55 ets. per 10 stuks, 50 ets. per 20 stuks en meer. Een groote plaat „de Hoop der Wereld". Platenhangers. Die kan men zelf maken van waschknijpers en houten latjes. De kosten zullen dan =fc 10 cent per stuk bedragen. Een model kan men desverlangd in Maarssen leenen. Een groote portefeuille, om de platen in te bewaren. * Natuur platen, prijs per stuk 20 ets., per 10 a 15 ct. *Coppingplaten, prijs 10 ct., bij 20 a 8 ct. Kartons (maat 20 X 30 c.M.), papier en potlooden (voor ieder kind één) en gekleurde krijtjes voor het expressiewerk, vlakgom, voor ieder groepje twee. Papier (per riem koopen en op maat snijden, wat kleiner dan de kartons). Houten bakjes voor zand-expressie. Zandtafel voor de Vijfjes. Plasticine. Een tasch voor ieder groepje, om het expressie-werk in te bergen. Deze kan door de meisjes-assistenten zelf gemaakt worden van twee kartons, eenige c.M. grooter dan de, teeken-cartons, overtrokken met de een of andere stof. Een schoolbord met ezel, krijtbakje en wisscher. Wit en gekleurd bordenkrijt. Een piano, of, als dit niet kan, een orgel. Een tafeltje voor de leidster. 51 Bloemvaasjes en collecte-mandjes (mandjes van Paascheieren) en een laag tafeltje om deze op te zetten. Een of twee platenstandaards, als men over weinig muurruimte beschikt; het zijn hooge, houten driepooten met armen, om de platen aan op te hangen. Een klok aan den muur. *Versroosters. *Het maandblad: jeugd en Godsdienst (Onze Kleintjes) a f2.90 per jaar. Koraalboek voor Psalmen, Gezangen en Nieuwe Gezangen. "Twee liederenbundels „Voor onze Kleintjes" (voor de leidster en voor de pianiste) a f 1.50. 'Tekstboekjes voor de assistenten. *W'esthill-kaart voor de assistenten. O pschrijfboek jes. ♦Liefst een exemplaar Jeugdzangen (f2.25), daar hier „stemmingsmuziek" in staat. Verschillende pianomuziek. *De deeltjes uit de WesthillBibliotheek: „Het kind in het Midden", „het Kind en de Natuur", „Bijbelsch Vertelboek voor de Vijfjes", enz. (80 ct.). VOOR DE OUDERE KINDEREN. Daarenboven is noodig voor de „Junior-Afdeeling" en de „Afdeeling van de Oudsten": Kleine stoeltjes, maat 4 en groote stoelen. Teekenschriften. *Twee exemplaren jeugdzangen. 'Tekstboekjes van Jeugdzangen assistenten. Bloemlezing uit de Psalmen en Gezangen (tekstboekjes). Aanvangsdiensten. (Verkrijgbaar bij Mej. C. Velthuis, Heuvel¬ laan, Bussum.) Platenstandaard. voor alle kinderen en 52 Muziekboek en tekstboekjes Oude en Nieuwe Zangen. *) Waf met een * is aangeduid, is verkrijgbaar op Westhill, ie Maarssen. 14. AUTHENTIEKE TEEKENINGEN VAN DE AFDEELING VAN DE KLEINTJES TE MAARSSEN. 53 54 Doortocht door de Roode Zee. De rijken, die hun gaven In de schatkist werpen. De man met de vier vrienden. De kameel is een illustratie van de drukke straten. . „De andere vrienden kan ie niet rned n.»-^*» u— »-..„_ jnnge jongetje er bi] op. 5" 56 INHOUD. blz. 1. Zondagschoolarbeid .... 7 Vertellen 28 Laat het kind ons leeren ... 8 Het doel v. d. Junior-Afd. ... 28 De Z.school en het kind ... 8 Natuurbespr 30 De wijze, waarop het kind leert . 9 Zegenbede 30 Het kind en de eenheid der Z.school 10 Wat de Z.school moet zijn . . . '30 2. Hoe de Westhill-methode werkt 10 4. De Voorbereidingsklas ... 30 Splitsing in afdeelingen .... 10 Punten bij het vertellen . ... 32 Afd. v. de Vijfjes 11 5. Algem. regels bij hei vertellen 36 v° ,' eln ies 5. Opleiding van nieuwe assistenten 37 Afd. v. d. Juniors 13 _ _r " , . Afd. v. d. Oudsten 14 Persoonlek contact .... 40 De assistenten 14 Verjaardag 40 De Vertelstof 14 Wiegekindert|es Zondag .... 40 De geestelijke opv. v. h. 'kind '. ï 15 Huisbezoek 41 Bijbelgedeelten 15 8. De Westhill-Beginselen ... 42 3. De verschillende Afdeelingen .15 9. Een enkel woord over den Mam 42 Programma v. d. Kleintjes ... 16 10. Toepassing der W.H.-methode 43 Programma v. d. Juniors ... 17 Hoe het werk te beginnen ... 43 Liederen 17 Bezwaren 45 Het bord 17 Westhill-Afdeelingen 46 Muziek 17 Wij kunnen onmogelijk .... 46 Bespreking progr. A 18 Iets van Westhill op een gewone Z.s. 47 Expressiewerk .... 22, 24, 29 Onze gemeenschappelijke taak . . 47 Deurwachter . 25 {}. Eenige proar. v. d. Kleurtjes 48 Bespreking progr. D 2b ,0 n . ji. ,„ Het zeggen v. d. aanv.diensr . . 26 12- EeB,*e P™**- v- d- JnB,ors 49 Gebed 27 13. Benoodigdheden 51 Afd. v, d. Oudsten 27 14. Authentieke teekeningen . . 53 Voorbespreking 27 blz. 57 Bij de N.V. KON. DRUKKERIJ FLORAL1A zijn voorts verschenen de volgende deeltjes van de Godsdienstig Opvoedkundige „WESTHILL-BIBLIOTHEEK" No. 1. HET KIND IN T MIDDEN Prijs fO.80 Bevattende een duidelijke uiteenzetting van het Westhill-werk. No. 2. HET KIND EN DE NATUUR Pr. f 0.80 Een verzameling natuurbesprekingen voor kinderen van 6—8 jaar, met ruim 60 plaatjes. No. 3. BIJBELSCH VERTELBOEK Pr. fO.80 VOOR DE VIJFJES. Meest Nieuw- Testamentlsche vertalen voor de jongste kinderen. No. 4. BIJBELSCH VERTELBOEK Pr. fO.80 VOOR DE VIJFJES. Meest Oud-Testamentische verhalen voor de jongste kinderen. No. 5. VAN BROERTJES EN ZUSJES IN VERRE LANDEN. Pr. fO.80 Zendingsverhaaltjes. No. 6. KERSTVERTELLINGEN Pr. fO.80 Veertien verhalen om bij den Kerstboom na te vertellen. MAANDBLAD JEUGD en GODSDIENST (ONZE KLEINTJES EN OUDERE KINDEREN) Orgaan der Vereen, v. Godsdienstige Opvoeding bevattende: Bijbelverhalen voor de verschillende leeftijden —• Zendingsverhalen — Natuurbesprekingen — Jeugdpreeken — Theoretische Wenken — Mededeelingen der Vereen, voor Godsdienstige Opvoeding, enz., bestemd voor ouders, onderwijzers en leiders van de jeugd. Prijs f 2.90 per jaarabonnement. , Verkrijgbaar bij de administratie Mej. M. v. VOORST v. BEEST, Maarssen. Bij Mej. M. VAN VOORST VAN BEEST, „VVesthiH", Maarssen, gironummer 47422, zijn steeds verkrijgbaar : BIJBELPLATEN 1. Groote Muurplaten a 65 ct. per stuk, bij 10 a 55 ct., bij 20 a 50 ct. 2. Kleine Platen a 10 ct. 3. Briefkaarten „De Hoop der Wereld" (voorstel¬ ling van Jezus met de kinderen der vijf werelddeelen), a 10 ct. per stuk, bij 25 ex. a 8 ct., bij 100 ex. a 6 ct., bij 200 a 5 ct. 4. Penteekeningen „Oostersch leven", pakjes van 35 verschillende plaatjes a 50 ct. per pakje, 2 voor 90 ct., 6 voor f2.40. 5. Kleine gekleurde Bijbelplaatjes, per 50 stuks voor 45 cent. Bijpassende Albumpjes voor 30 ct. 6. Pakje van 15 gekleurde foto's uit het Heilige Land a 90 ct. (grooter dan briefkaarten) 2 verschillende pakjes f 1.75. 7. Natuurplaten, gekleurde afbeeldingen van dieren, vruchten en bloemen om bij natuurbesprekingen te gebruiken; serie van 8 platen voor f 1.20. LIEDERENBUNDELS: WESTHILL-BUNDEL „Voor Onze Kleintjes" bewerkt door V. Witte Eechout en M. v. Voorst v. Beest, bevattende 120 liederen op lieve, gemakkelijk te leeren wijsjes; Zeer geschikt zoowel voor huisgezin als voor Dag- en Zondagscholen Prijs met muziek f 1.50 - Gecartonneerd f2.— TEKSTBOEKJE in handig zakformaat f 0.40, bij getallen korting tot 20 ct. ..JEUGDZANGEN" liederen voor Junior-Afdeeling, Kinder- en Jeugdkerk. Prijs f 2.25, gecartonneerd f 2.75. TEKSTBOEKJE van dezen bundel in handig zakformaat f 0.4O. Bij getallen vermindering tof \2'/2 ct. ..MET MOEDER ZINGEN" Fraai geïllustreerde liederenbundel voor de huiskamer, :- met omslag in kleurendruk -: prijs f 3.25. VERSROOSTERS voor Zondagscholen, In boekvorm, voor 2 leeftijden A. voor de kleintjes ) B. voor de oudere kinderen \ Pr,'s Per s,uk 12 d- bij 25 a 10 ct., bij 50 a 8 ct.. bij 100 a 6 ct. KIJKJES IN PALESTINA Aardig boekje ter uiideeling, met 5 mooie gekleurde platen, prijs 25 ct. per stuk, bij 20 stuks a 22'/a ct. De leden der Vereen, voor Godsdienstige Opvoeding (Westhill-Werk en Jeugdkerken) genieten reductie op de prijzen van de deeltjes dezer Bibliotheek en op de liederenbundels. Vereeniging voor Godsdienstige Opvoeding. Deze vereeniging stelt zich volgens art. 2 harer statuten ten doel: de bevordering der godsdienstige opvoeding in Huisgezin, Zondagschool, Jeugd- en Kinderkerk in dezen geest, dat rekening gehouden wordt met de geestelijke behoeften der jeugd, onder gebruikmaking van de resultaten der nieuwere psychologie. Zij wil het kind tot God leiden door het in gemeenschap te brengen met Jezus Christus. Deze beginselen komen ook tot uiting in haar orgaan „Jeugd en Godsdienst" (Onze Kleintjes en Oudere Kinderen). Ieder, die daarmede instemt, kan zich als lid opgeven; de minimum contributie bedraagt {4_ waarvoor men gemeld orgaan gratis ontvangt. Behalve de reductie op de deeltjes der Westhill Bibliotheek heeft men ook reductie op Liederenbundels, Aanvangsdiensten enz., terwijl voor de leden der Vereeniging de deelnemingsprijs op de conferenties, die geregeld in voor- en najaar worden gehouden, lager is.' Meerdere inlichtingen worden gaarne verstrekt door de Sccrctcir 6 s s c * Het Dagelijksche Bestuur der Vereeniging bestaat uit: Prof Dr. I. H. GUNNING Wzn., Hilversum, J Algemeen Voorzitter. Mej. M. VAN VOORST VAN BEEST, Maarssen 1 Presidente Westhill. Mej. M. VAN WOENSEL KOOY, Bussum, . J Presidente Jeugdkerkafd Mej. A. BEK, Pieter Brueghelstraat 13, Utrecht, Secretaresse. T. H. HAAN, Bussum, Penningmeester, Giro No. 51975.