NASPORINGEN OMTRENT VINCENT VAN GOGH IN BRABANT door Mr. BENNO J. STOKVIS s. l. van looy - 1926 amsterdam Kaart van Palestina, door Vincent geteebend te Etten. UIT MONDELING ONTVANGEN GEGEVENS VAN VERSCHILLENDE ZIJDEN (met name van des schilders zuster mevrouw E. H. du Quesne—van Gogh, te Baarn), uit mededeelingen in het door deze zuster geschreven boek „Herinneringen'', en uit opmerkingen gevonden in de eerste twee deelen der „Brieven" aan Theo, benevens in de deze correspondentie voorafgaande inleiding van mevrouw van Gogh—Bonger constitueerde zich het materiaal voor de hieronder beschreven onderzoekingen aangaande hetgeen thans ruim dertig jaar na des kunstenaars dood in zijn geboortestreek aan overleveringen zijn persoon betreffende nog te ontmoeten zoude zijn. Het bleek dat een onderzoek zoude moeten geschieden op de volgende plaatsen: 1. Breda. Speciaal te controleeren het gebeurde inzake een timmerman, die kisten met Vincent's teekeningen bewaarde en verkocht aan een uitdrager (Brieven, Inleiding, pag. XLV). 2. Groot-Zundert, het dorp van Vincent's kindertijd. 3. Zevenbergen. Vincent's kostschooltijd. 4. Helvoirt. Vincent's vacantie-bezoeken. 5. Etten. Vincent als schilder. Modellen. 6. Nu enen. Vincent als schilder. Zijn ateliers. Modellen. 7. Eindhoven. Vincent als schilder. Vrienden. Onderzoek naar een wandschildering („De vier jaargetijden"). BEZOEK AAN BREDA. OFSCHOON DE STAD BREDA IN HET LEVEN VAN Vincent van Gogh, geen overwegend belangrijke rol heeft gespeeld, bezit zij voor den historicus de bizondere beteekenis van een der merkwaardigste vindplaatsen te zijn van door des kunstenaars hand gewrochte werken. Dit oogpunt noopte mij het allereerst mij naar Breda te begeven. Een inleidende opmerking is echter onmisbaar. In de jaren 1884 en 1885 had Vincent te Nuenen, gelijk nog nader aan den dag zal treden, eenigen tijd zijn atelier bij den koster der Katholieke kerk. Toen er tenslotte tusschen den pastoor en den schilder ongenoegen ontstond, (cf. „Brieven", II, pag. 536), vertrok de laatste riaar Antwerpen en liet zijn omvangrijk werk bijna geheel in het atelier achter. — Ruim een half jaar te voren was Ds. van Gogh gestorven. De oude Mevrouw van Gogh bleef voorloopig nog in de pastorie wonen, doch eindelijk besloot zij met haar dochter Wilhelmina naar elders te vertrekken. Vincent's inmiddels steeds nog bij den koster gebleven werk werd in kisten gepakt en bij een timmerman te Breda, tegelijk met een groot deel van den inboedel der familie in bewaring gegeven. Mevrouw van Gogh-Bonger (Inleiding Brieven pag. XLV) deelt mede dat de kisten mettertijd bij dien timmerman eenvoudig vergeten werden en later door dezen aan een uitdrager verkocht zijn, en verdwenen. *) ') Terloops zij hier bericht, dat naar rectificatie van welingelichte zijde mij geworden van een in slordigheid vergeten dezer kisten in werkelijkheid geen sprake was, doch dat dezelve opzettelijk zijn achtergelaten. Toen namelijk de in- 4 Het lag nu voorshands in mijn bedoeling den uitdrager die het werk in handen had gekregen op te speuren. Naar mij bekend was, behoorde de timmerman (Schrauer) jeeds sinds lang niet meer tot het rijk der levenden. Ik wist omtrent den uitdrager niets meer dan dat hij, een Fransch-klinkenden naam droeg. De taak scheen niet gemakkelijk. Doch Breda is een kleine stad, en in kleine steden weet men veel, en bovendien was het juist kermis, zoodat de mededeelzaamheid nog grooter was dan zij wellicht in niet-kermistijd zoude zijn geweest. Zeer spoedig vernam ik, dat in de nabijheid der fraaie Groote Kerk diverse uitdragerijen zijn te vinden, die van ouder op kind waren overgegaan. En toen ik kort daarop het plaveisel der Halstraat betrad, en aan mijn rechterhand aldra een winkel ontwaarde die aan de vereischte qualifïcatién voldeed, en dien winkel binnenstapte en een voorzichtig inleidend vraagje deed, bleek terstond tot mijn vreugde dat ik den rechten man gevonden had. De heer M. Couvreur had te samen met zijn broeder J. C. Couvreur, Vincents arbeid indertijd verhandeld. Uit de mij door beide heeren met de grootste bereidwilligheid verstrekte berichten, moge het onderstaande volgen. Nadat de familie Van Gogh van Schrauer den inboedel had laten terughalen, bleven Vincents kisten gedurende een groot aantal jaren onbeheerd staan. Het schijnt dat in dien tijd Schrauer die zich als eigenaar was gaan beschouwen, alles openbrak, de mappen met teekeningen, schetsen en aquarellen, benevens de al en niet op raam gezette doeken uit de kisten nam, en het boedel van den timmerman werd teruggehaald, onderzocht een van 's schilders jongere zusters de bisten waarin zijn arbeid was opgeborgen, en bevond daarbij sporen van houtworm. Vincents moeder, bevreesd voor „besmetting", besloot daarop alles maar in den toestand gelijk het was, ter plaatse te laten. Het staat vrij hierin een markant staal te zien van het respect en inzicht dat Van Goghs naaste bloedverwanten, ten aanzien van zijn arbeid hebben aan den dag gelegd! 5 hout voor practische doeleinden gebruikte. Vast staat dat de gebroeders Couvreur slechts losse portefeuilles teekeningen en schilderijen aantroffen. Op een dag in het jaar 1903 kwam J. C. Couvreur bij timmerman Schrauer om daar, wat oud koperwerk, als keteltjes en dergelijke voorwerpen op te koopen. Schrauer was na eenig loven en bieden genegert alles te samen voor een rijksdaalder van de hand te doen, doch zich eensklaps bedenkend zeide hij, op een in een hoek liggenden stapel van Yan Goghs werk wijzende: „maar dan moet ge dien rommel ook meenemen". Dit geschiedde. Schrauer ontving derhalve voor dezen „rommel" geen cent. In het proces, hem door des schilders verwanten later aangedaan, is dit ook aan den dag gekomen. Couvreur bracht een wagen hoog opgeladen met Yan Goghstukken thuis, en het heele zaakje werd zoolang in den kelder gedeponeerd. Omstreeks honderd krijtteekeningen,als waardeloos beschouwd, wefden onmiddellijk verscheurd en weggeworpen. Sommige grootere doeken zijn daarop aan een voddenmagazijn verkocht en gingen naar „de fabriek" in Tilburg om te worden vernietigd. Wellicht heeft een enkele werkman er toen voor de aardigheid een mee naar huis genomen. Couvreurs vrouw was er op tegen dat haar man naaktteekeningen in huis hield en deze werden dus weggeworpen. Toevallig kwamen in die dagen Rotterdamsche kooplieden bij Couvreur; hij toonde hen zijn nieuwe aanwinsten, doch de menschen zeiden dat het niets „was" en dat er geen waarde in zat Dit is mede een der redenen geweest, van de geringe aandacht door Couvreur aanvangs aan Schrauers geschenk besteed Hij spijkerde ten langen leste eenige doeken aan zijn handkar, vulde die met teekeningen, en ging er mee de markt op om ze te verleuren. Hij verkocht naar gelang van grootte en „mooiheid" 6 tegen vijf cent of een dubbeltje het stuk; sommige zelfs gingen tegen drie voor een dubbeltje, schilderijtjes en teekeningen door elkander. Veel boeren en boerinnen kochten wat. Op het einde kwam een heer (Mouwen), die alles wat nog op de kar aanwezig was, voor een gulden kocht , Er is hier een merkwaardige overeenstemming met een verhaal, dat ik als jongen eens hoorde ert dat mij zeer trof. Verteld werd dat in een kleine Brabantsche stad een man met een wagen vol Van Goghs door de straten trok; uit medelijden had een heer alles gekocht; later had bij toeval de bekende H. P. Bremmer de verzameling onder oogen gekregen en er voor de Collectie Kröller, Hidde Nijland en zichzelf belangrijke aankoopen uit gedaan. — Het vermoeden is sterk in mij, dat de hier als venter en kooper genoemde personen geen anderen dan Couvreur en Mouwen zijn. In opdracht van den heer Mouwen, die in deze zaak veel voordeel zag, bezochten de Couvreurs daarna de menschen aan wie zij zich herinnerden teekeningen te hebben verkocht, met het doel zooveel mogelijk terug te koopen, doch voetstoots ging dit niet: de mare van waarde die aan deze stukken moest verbonden zijn was overal doorgedrongen; voor enkele, die tegen tien cents aan den man waren gegaan, werd nu door de Couvreurs honderd gulden neergelegd! De schilderijen die zij zelf hadden overgehouden waren door hen successievelijk aan Mouwen verkocht: het laatste voor negentig gulden; een speling van het noodlot wilde dat den dag daarop J. Couvreur toevallig in de Nieuwe Rotterdammer een groot artikel las over den beroemden schilder Vincent van Gogh. Hij bezat toen niets meer van zijn vroegeren voorraad; het doek dat hij voor negentig gulden met behoorlijke winst had meenen van de hand te kunnen doen, vond hij eenige weken 7 later als in een veiling voor vierduizend verkocht genoteerd Er heerschte in die dagen, toen het gebeurde bekend was geworden, in Brabant eene ware Van Gogh-rage: overal meende men nieuw werk van den schilder ontdekt te hebben. Er schijnt in verband hiermede ook vervalscht te zijn. Zoo werd mij een thans vrij 'bekend kunstenaar met name genoemd, wiens arbeid in die periode zoo sterk op dien van Vincent geleek, dat sommige handelaars alles wat hij acheveerde opkochten, buiten hem om de signatuur uitwischten (veel van het door Van Gogh gemaakte is ongeteekend) of veranderden, en aldus de wereld inbrachten. Volgens den heer M. Couvreur is een echte Van Gogh-teekening voor een kenner intusschen gemakkelijk te herkennen: „het zijn allemaal rechte streepjes en toch is het rond"; de beide broeders zijn het er over eens dat het meerendeel van Vincents werk zich kenmerkte door een eigenaardigen geur. Op mijn vraag hoeveel stuks van verschillende soorten de Couvreurs indertijd aan Van Goghs in handen hadden gehad, noemde men mij als globale schatting: zestig schilderijen op raam, honderd en vijftig losse doeken, twee portefeuilles met omstreeks tachtig penteekeningen, en honderd a tweehonderd krijtteekeningen. De volgende historische anecdoten werden mij nog toevertrouwd: Couvreur had kort nadat het werk in zijn bezit was gekomen een aantal teekeningen en schilderijtjes cadeau gegeven aan een bevrienden caféhouder in de Ginnekenstraat te Breda: bezoekers die meerdere biertjes dronken kregen er dan een stukje .als sou venier mee. — Een kelner van gemelden caféhouder kocht voor enkele dubbeltjes een los doek en vertrok er mede naar Antwerpen. Toen later de groote waarde dezer werken aan den dag trad, ging Couvreur er op uit om den kelner op te sporen. Hij kwam tot de ontdekking dat de man 8 het schilderij op de deur van zijn zolderhamertje had geplakt en wel zoo stevig, dat zonder beschadiging afnemen onmogelijk was; het betreffende gedeelte van de deur is toen uitgezaagd en de kostbare bedekking eerst naderhand voorzichtig daarvan gescheiden. Een ander, verhaal luidt: timmerman Schrauer had een partijtje van dertien doeken op raam aan een dame van zijn kennis geschonken. Deze had er de openingen in de wanden van haar prieel mede gedicht door ze er voor te spijkeren. De stukken waren dus aan weer en wind blootgesteld. Tegen een prijs van honderd gulden bemachtigde Couvreur ook deze verzameling en hij verkocht ze voor driehonderd aan Mouwen. Eenige jaren nadat dit alles was voorgevallen, kocht Couvreur eens buiten Breda een inboedel. Daarbij bevond zich een ijzeren , schoorsteenplaatje, waaraan de zoon van den verkooper zekere affectie-waarde hechtte. Dies stelde deze voor het ding te ruilen tegen een paar teekeningen die hij nog bezat. „Goed," zeide Couvreur, „als ge er nog twee dubbeltjes bij doet." De teekeningen bleken er zes van Vincent te zijn, die later verkocht werden voor honderd en tachtig gulden. Ik stelde tenslotte een vraag: Kunt ge U nog herinneren wat enkele schilderijen voorstelden? Twee waren den heer Couvreur bijgebleven: één, dat weergaf een boerenbruiloft in een binnenkamer, rond de tafel onder een fel licht neerstralende lamp wat boeren, staande met glazen in de hand; het andere was een wintergezicht: os voor kar op akker, troosteloos en met kraaiea Familieleden van den schilder bleken noch te Breda, noch te Princenhage (waar indertijd zijn oom Vincent en later ook zijn moeder gewoond hadden), thans te verblijven. Etten: A. de Graaf (links) en J. A. Oosteryck in een vertrek van Oosterycks huis, waar Vincent dikwijls schilderde. I 9 TE ZUNDERT. — Vincent als knaap. IN 1849 WERD Ds. THEODORUS VAN GOGH, VINCENTS vader, te Groot-Zundert beroepen; hij bleef daar ruim twintig jaar predikant, en te dier plaatse is op 30 Maart 1853 de schilder geboren. Zundert is een dorp met omstreeks zesduizend inwoners, waarop slechts honderd een-en-twintig Protestanten. Naar men mij zeide was dit kleine aantal ten tijde van Ds. Van Gogh nog geringer. Een belangrijke standplaats vormde Zundert derhalve geenszins. Doch bij Katholiek evenzeer als bij niet-Katholiek heeft Ds. Van Gogh zich hier een achting, eerbied en toegenegenheid verworven, zooals men die slechts zeer zelden ontmoet. Een oude Roomsche vrouw zeide mij: „Hij was bij ons zoo gezien dat ze wel met de knieën door het water zouden zijn gekropen voor hem." Treffend juist bleek mij hier als elders Mevrouw Du Quesne's opmerking aangaande haar ouders (Herinneringen, pag. 27): „Vergeten zijn ze nog niet in de kleine wereld waarin zij geleefd hebben." De volgende personen, die na onderzoek bleken met Vincent te zijn in aanraking geweest, werden door mij geïnterviewd. Burgemeester Van de Wall is in 1852 geboren, en was dus een jaar ouder dan Vincent. Hij heeft aan dezen slechts beperkte herinneringen behouden. Des zomers logeerde de familie Van de Wall op haar buiten „Walstein" te Groot-Zundert De familie Van Gogh kwam daar dan dikwijls op bezoek. Vincent nam aan deze bezoeken zelden deel. Hij was niet zoo speelsch als andere jongens van zijn leeftijd, doch las veel in allerhand boeken. Nooit vernam de Heer Van de Wall klachten omtrent gebreken in zijn schoolkennis. 10 Ds. Van Gogh was een streng man, „een echt Protestantsch Sausje. „De moeder was heel zacht". Weduwe De Bie-van Aalst is de oudste dochter van den kweeker A. van Aalst, die tevens schuin tegenover de pastorie, naast de openbare school, een krmdenierswinkel had, waar de familie Van Gogh geregeld hare mkoopen deed. Zij is eenige jaren ouder dan Vincent nu zoude zijn geweest en hij staat haar nog duidelijk voor den geest De kinderen der familie Van Aalst en Van Gogh speelden wel samen op het schoolplein. Vincent was een een beetje stille jongen die in het algemeen zich weinig met andere kinderen bemoeide. Dat hij zou teekenen is door geen van zijn makkers ooit opgemerkt. Hij was „goedhartig, voorkomend, lief, medelijdend. Theo, die „Ted" werd genoemd, was eenigszins luidruchtiger en „welbespraakter" dan Vincent: ook was hij als knaap grooter en slanker. Van Ds. Van Gogh wordt ons verteld, dat hij dikwijls geld bracht aan moeder Van Aalst om eetwaren uit te deelen aan de arme Roomsche gezinnen. Charles van Ginneken, kweeker, is een oud schoolkameraad van Vincent. Hij schetst dezen als een stille jongen, eenvoudig en goed. Vincent had rood haar en veel sproeten. Dit, gepaard aan de omstandigheid dat hij „niets hups of zoo" was, maakte dat men hem „geene knappe" kon noemen. De hinderen van Ds. Van Gogh gingen steeds zeer eenvoudig gekleed. * Kees Doornen is een zoon van den in „Brieven" (1,180) genoemden Jan Doornen. 11 Hij herinnert zich omtrent Vincent alleen dat deze dikwijls voor den dominee bij zijn vader, den tuinman, boodschappen kwam doen. J. Franken is de zoon van dominee's timmerman. Hij werkte echter ook zelf bij de familie Van Gogh. Als jongen kwam Vincent veel bij den ouden timmerman op de werkplaats om daar te knutselen; hij maakte aardige dingen, zoodat de timmerman steeds vol lof over deze prestaties sprak. Als de jonge Franken op de pastorie werkte, placht Vincent er bij te staan toekijken. Merkwaardig is dat deze inlichter zegt Vincent reeds in deze periode te hebben zien teekenen, met potlood, en ook wel met kleuren. Ds. Yan Gogh moet toen reeds bijwijlen over Vincents aanleg tot teekenen gesproken hebben. Later maakte de oude timmerman daar ook wel eens gewag van. Zestien jaar oud, was Vincent „niet bizonder stil." De gebroeders Honcoop kwamen als ouderlingen dikwijls bij Ds. Van Gogh. Op verzoek van dominee heeft de oudste der broeders (thans 83 jaar) eens Vincent uit Tilburg gehaald. Zij reisden met den trein van Tilburg tot Breda; van Breda tot Zundert (d. i. ruim drie uren gaans) moesten zij loopen. Bij die gelegenheid had Vincent een groot pakket bij zich; toen na eenigen tijd de ander aanbood dit van hem over te nemen, antwoordde de schilder: „Neen. Dank U. Ieder moet zijn eigen pakje dragen." Dit gevleugelde woord, overdrachtelijk opgevat, is den Honcoops hun geheele leven bijgebleven, en is spreekwoordelijk geworden in het dorp. Vincent wordt geschetst als uitermate goedhartig en vriendelijk. 12 Weduwe S. Aertsen—Honcoop, zuster der broeders Honcoop, is omstreeks anderhalf jaar dienstbode bij de familie Van Gogh geweest. Naar haar zeggen was „Theodorus" gewoon. Maar Vincent had iets vreemds, hij was zoo kinderachtig, en niet als een anderbovendien had hij „oarige" (d. i. onaangenaam-eigenaardige) manieren, en kreeg dan ook veel straf. Hij zat vol sproeten; zijn haar was vuur-rood: hij geleek op zijn moeder. Inlichtster heeft Vincent altijd het minst aardige van de kinderen gevonden. Zij gelooft niet dat er „veel in zat"; zijn beroemdheid is haar onbekend gebleven. Op de dorpsschool is Vincent niet lang geweest. Volgens „Brieven", Inleiding pag. XVIII, omdat de omgang met de dorpskinderen hem te zeer verruwde. Naar Weduwe Aertsen meent is hij spoedig naar Rozendaal gezonden (bedoeld is waarschijnlijk: Zevenbergen). Ds. Van Gogh stond niet toe dat de kinderen op straat speelden: vast één uur per dag ging dominee in gezelschap van Mevrouw en de gouvernante der meisjes met de kinderen buiten wandelen. Dominee hield voor de kinderen drie geiten en een zwarten hond Dominee en Mevrouw begaven zich veel samen op ziekenbezoek. Dikwijls maakte Mevrouw versnaperingen gereed voor de armen die dit volgens Dominee's aanwijzing behoefden, onverschillig of deze Protestant waren dan wel Katholiek. Het staat vast, dat ze in Zundert „nooit meer zoo een Dominee krijgen". Op de Dorpsschool. Een onderzoek te dezer plaatse mocht helaas niets opleveren. Het bleek dat de bestaande school na Vincents tijd herhaalde malen werd verbouwd Een archief bestaat niet De man, die 13 zich er op had hunnen beroemen Vincent te hebben leeren lezen en schrijven, is reeds sinds langer dan veertig jaar gestorven. De Pastorie. Ik kan met bizonder genoegen terugdenken aan een bezoek bij Ds. H. E. Vinke. Naar diens mededeeling werd de pastorie, nadat Ds. Van Gogh vertrokken was, „gemoderniseerd" en verbouwd. Toen Ds. Vinke te Zundert kwam, was er in de woning niets meer dat aan het gezin Van Gogh herinnerde. Dominee was zoo bereidwillig mij naar het archief der Protestantsche gemeente te geleiden, om daar te helpen nagaan of er nog iets voor mij van beteekenis te vinden zoude zijn. Wij ontdekten een door Ds. Van Gogh eigenhandig geschreven referaat over de geschiedenis der Zundertsche gemeente, een lezing die hij indertijd gehouden had. Omtrent Vincent bleek niets aanwezig. Op het kleine Protestantsche Kerkhof ligt het graf van Ds. Van Goghs eerste zoontje, eveneens Vincent geheeten, dat op 30 Maart 1852 geboren, nog in datzelfde jaar stierf. Het zerkje vermeldt: „Vincent van Gogh 1852. Laat de kinderkens tot mij komen; want dezulken is het koninkrijk Gods. Lucas XVIII, 16." Burgelijke Stand. Burgemeester van de Walls medewerking verschafte mij de hier volgende gegevens: 1 October 1864: vertrek van Vincent naar Zevenbergen. 19 Maart 1868: terugkeer van Vincent uit Tilburg in de gemeente. 30 JuIy 1869: vertrek van Vincent naar den Haag. 29 Januari 1871: vertrek der familie Van Gogh naar Helvoirt. 19 wordt opgegeven dat Vincent vrijwel uitsluitend bij de Protestanten teekende en schilderde. — De kunstenaar had „eigenaardige" manieren. Gewoonlijk liep hij geheel alleen. Hij was „stoer" gebouwd. A. de Graaf. Zegsman is thans 76 jaar oud Ten tijde van Ds. Van Gogh 'was hij koster in de Protestantsche Kerk. Yan beroep eigenlijk timmerman, heeft hij in die qualiteit voor Vincent het bovengemelde Mapstoeltje vervaardigd, dat deze placht mee te nemen wanneer hij buiten ging schilderen. Een schets voor dit stoeltje had Vincent op een plank neergekrabbeld, en naar die teekening voerde de Graaf uit. Vincent was „een goede jongen", die overal rondliep om teekeningetjes te maken. Hij was daar altijd mee bezig, en sprak alleen daarover. Hij was in het geheel niet trotsch en ging in en uit bij de arme menschen. Hij was een ernstig man, die nooit grapjes maakte. Ds. Van Gogh liet zich tegenover De Graaf wel eens uit, dat * er „zoo'n buitengewone geest in Vincent zat", en dat hij hem graag voor dominee had willen opleiden. • - Piet Kauffmann. Een heden nog stoere man van 60 jaar. Hij heeft Vincent dikwijls tot model gediend en Vincent noemt hem in de Brieven aan Theo herhaaldelijk (o.a. Brieven I, pag. 255: „Ik hoop ook te slagen met een goed model te vinden, b.v. Piet Kaufman, de arbeider, maar ik denk, dat het beter zal zijn hem niet hier aan huis, maar hetzij op de werf, hetzij bij hem thuis, 't zij op 't veld, te laten poseeren met een schop of ploeg of iets anders". — Let op de onjuiste spelling: Kaufman 1) 20 Door de vermelding te dezer plaatse op het spoor gebracht, ging ik ef op uit om K. te zoeken. Volgens sommigen, die ik naar hem vraagde, was hij. reeds sinds lang hinderloos gestorven, doch ik weet, dat vergissing „menschelijk" is en ik had de Zuidelijke phantasie der Noord-Brabanders in sommige opzichten reeds leeren kennen en besloot dus aan 's mans dood niet te gelooven, voor en aleer ik zijn grafzerk met eigen oogen zou hebben aanschouwd. Dies gaf ik den moed niet op en in een café te Leur, omstreeks een uur gaans van Etten, mocht ik hem in levenden lijve aantreffen. Hij wist zich den schilder nog helder te herinneren. Toen Kauffmann voor Vincent poseerde was hij tuinman bij Ds. Van Gogh en 17 jaar oud. In de pastorie, vooral op Zaterdagen teekende Vincent hem dikwijls: Kauffmann stond dan meestal met hark of schop. Vincent heeft hem ook eenige malen als zaaier geteekend met een kleed over de schouders hangend. Vincent was bijwijlen uren met een teekening bezig: hij werkte zoolang tot hij precies tot uitdrukking had gebracht wat hij wilde. De toenmalige dienstbode van Ds. Van Gogh vertelde wel, dat Vincent soms heele nachten door bleef schilderen: als zijn moeder 's morgens beneden kwam, vond zij hem menigmaal nog aan den arbeid — Dikwijls gunde Vincent zich zelfs niet den tijd om koffie te drinken; riep zijn moeder hem dan al keer op keer, hij antwoordde: Ja, ik kom," doch verscheen desondanks meestal in het geheel niet, of meer dan een uur later. Vincent wandelde gewoonlijk met een map onder den eenen arm en een stoeltje onder den anderen, en placht het hoofd ietwat schuin te houden: „hij liep altijd vol gedachten"; nooit zag hij iemand op straat: „hij was een raar ventje". Kauffmann heeft wel eens teekeningen ten geschenke ontvangen, doch die zijn bij verhuringen zoek geraakt. Naar zegs- 21 mans schatting, zoude hij wel dertig a vijftig maal voor Vincent hebben geposeerd De Pastorie. Toen Ds. J. H. L. Dijkman voor 25 jaar te Etten beroepen werd, stond de oude pastorie er nog zooals zij indertijd door de familie Van Gogh was bewoond geweest Eenige jaren later is zij geheel verbouwd. Aan de hand van een al vergeelde photographie vergeleken Ds. Dijkman en ik in den tuin staande, Vincents in Mevrouw Du Quesne's „Herinneringen" (tweede druk) gereproduceerde teekening der pastorie. Ons bleek, dat deze teekening de gewezen werkelijkheid slechts ten deele wedergaf. Zoo staan huis en kerk op bijna één lijn afgebeeld: in werkelijkheid hebben zij een bepaalden vrij grooten hoek gevormd: de kerk stond meer naar voren dan Vincent haar plaatste. Ds. Dijkman vermoedt op deze gronden dat de teekening uit het hoofd vervaardigd is. * Nevens de pastorie bevond zich vroeger een aanbouwsel, dat „de leerkamer" genoemd werd, in verband met de door Ds. Peaux daaraan gegeven bestemming van kinderverblijf. Vincent werkte hier veel; naar mij ook van andere zijde was verzekerd, had hij de wanden vol gehangen met zijn teekeningen. In later tijd verviel het vertrekje tot rommelhok. In de groote bereidwilligheid waarmede hij mij ten dienste stond, toonde Ds. Dijkman mij vervolgens een door Vincent uit de hand geteekende kaart van het Heilige Land. Jaren lang hing deze in de Consistorie-kamer, doch zij verbleekte, scheurde, en werd tien jaar geleden door een nieuwe vervangen. Ds. Dijkman heeft haar toen voor wissen ondergang bewaard De kaart vertoont niet Vincents naam. De grenzen zijn er met water- 22 verf fletsig op gekleurd. Rechts onder het midden is een plattegrond van Jeruzalem opgenomen. De titel der kaart luidt: „Palestina Het Heilige Land". Een in den linker bovenhoek met drukletters geschreven motto behelst de woorden: „Het land Zabulon en het land Nephthalim aan den weg der Zee over de Jordaan Galilea der volken (boven het woord volken staat met dezelfde hand: Heidenen). Het volk, dat in duisternis zat heeft een groot Licht gezien en degenen, die zaten in het dal, der Schaduwe des doods is een Licht opgegaan". Math. IV : 15 x 16. Men vergelijke met dezen text Jesaia VIII, 23 en IX. De grootte der kaart is ongeveer een bij anderhalve Meter. Als merkwaardigheid deelde Ds. Dijkman mij nog mede, dat Vincent te Etten niet als lidmaat der Hervormde Gemeente ingeschreven staat, waaruit zou volgen dat hij nooit langen tijd achtereenvolgens ter plaatse verbleef. Burgerlijke Stand. 22 Oct. 1875. Aankomst van het gezin Van Gogh uit Helvoirt in de gemeente. Vertrek van de familie naar Nuenen: 4 Aug. 1882. Aankomst van Vincent Willem uit Brussel te Etten: 18 Aug. 1881. Vertrek van Vincent Willem naar den Haag: 20 July 1882. ••; Als beroep vermeldt het register bij Vincent: „kunstschilder". Eenige geboorte-data terloops gevonden, mogen terwille van de curiositeit hier vermelding vinden: Ds. Van Gogh: 8 Februari 1822. Mevr. Van Gogh-Carbentus: 10 September 1819. 23 Cornelis Vincent ('sschilders jongste broer): 17 Mei 1867. Elisabeth Huberta (de bekende zuster van den schilder): 16 Mei 1859. Onderzoekingen op „'t Heike". ,,'t Heike" is een gehucht in de nabijheid van Etten; de officiëele naam luidt Sint Willebrord De bewoners, „Heikesgasten" genoemd in de wandeling, schijnen geen echte Brabanders te zijn, doch men zegt dat er Spaansch bloed in hen zit. „'t Heike" is gelegen tusschen het vroegere Markiêzaat van Bergen-op-Zoom en de Baronie van Breda en in ouden tijd was het een vrijplaats, waarheen allerlei geboefte vluchtte. De afstammelingen van dit heterogeen gezelschap vormen een zigeunerachtig schilderachtig troepje. Geen wonder, dat Vincents hart hem daarheen trok. In de „Brieven" is er voortdurend sprake van, dat hij op het Heike geteekend heeft of gaat teekenen. Trouwens meerdere oude Ettensche boeren wisten mij dit eveneens mede te deelen. Zoo werd mij zekere Protestant Schuitemakers als geliefkoosd model op „'t Heike" vermeld Ik was dus niet zonder hoop hier iets belangwekkends te kunnen vinden. Bij informatie kwam intusschen spoedig aan den dag, dat Schuitemakers reeds twintig jaar dood was; volgens anderen was de man al voor veertig jaar gestorven. Onderzoek naar nabestaanden bleek onmogelijk, aangezien de man kinderloos was gebleven. Wel gelukte het mij een oude overbuurvrouw van hem aan te treffea Deze had nooit iets van omgang tusschen Schuitemakers en Vincent bemerkt. Ik slaagde er niet in andere modellen of kinderen van modellen van Vincent hier te ontmoeten. Niemand wist zich den schilder te binnen te brengen. 24 De eenige van wien men tenslotte een positieve mededeeling had hunnen ontvangen, de Pastoor scheen te zeer door bezigheden in beslag genomen om mij behoorlijk te woord te staan. Nadat ik hem, in de deuropening van zijne woning, kort had uiteengezet wie Yan Gogh was, herinnerde hij zich de naam gelezen te hebben, doch gaf op mij verder niet te kunnen inlichten. Bij den aanvang mijner nasporingen had ik de geheime hoop gekoesterd hier of daar nog wellicht een onbekende teekening of schilderij van Vincent te zullen onder oogen krijgen. Het bleek intusschen, dat zelfs zij, die voorgaven meerdere stukken bezeten te hebben, daaraan zoo weinig waarde hadden gehecht, dat ze in den loop der jaren waren verloren gegaan, of wel, dat ze op verzoek van den eersten den besten vreemdeling die daar belang in scheen te stellen, voor niets of een belachelijk kleine „fooi", in dier handen waren overgegaan. Een aangename uitzondering vormde de oude boer dien ik te Etten aantrof en die uit gehechtheid aan „Mijnheer Van Gogh" trouw een hem door dezen geschonken teekening had bewaard. Het mooie, schoon niet geheel geacheveerde stuk stelt voor: een landweg met aan weerszijden knotwilgen en op den voorgrond een boer met bezem: een wintergezicht Reeds boven werd uiteengezet dat men in Etten bijna zonder uitzondering van Vincents beroemdheid niets wist Teneinde hetgeen ik zoude vernemen objectiever te houden, meende ik goed te doen de menschen in hun onwetendheid te laten. Ook ten opzichte van mijn „hotelier" had ik dit beginsel in toepassing gebracht. Doch het doel van mijn verblijf was hem natuurlijk niet lang onbekend gebleven. Den morgen van mijn vertrek zocht hij mij op: hij hield een oud vergeeld „Handelsblad" in 34 Naar uit Brieven II, 424 blijkt, ontstond er een plan, dat Vincent voor Hermans een groote wandschildering zou maken. Vincent schrijft daaromtrent: „....iemand in Eindhoven, die een eetzaal wenscht te decoreeren. Hij wilde dit doen met composities van diverse heiligen. Ik gaf hem in bedenking of een zestal voorstellingen uit het boerenleven van de Meijerij — tevens de vier jaargetijden symboliseerende — niet meer den appetyt der brave menschen die aldaar aan tafel moeten komen zitten, zou opwekken, dan de mystieke personages hierboven genoemd. Nu is de man daar warm op geworden na een bezoek op 't atelier." „.... 6 vakken in de breedte, en daarvoor gaf ik hem voorloopige plans van zaaier, ploeger, herder, korenoogst, aardappeloogst, ossekar in de sneeuw." (ibid. II, 425). In Brieven II, pag. 428, 435, 437, 438 wordt o. a. eveneens van dezen arbeid gesprokea De archivaris op den Burgerlijken Stand te Eindhoven, de Heer v. d. Waerden, betoonde zich zoo welwillend mij omtrent Hermans eenige bijzonderheden mede te deelen. Hij schilderde, was een verwoed verzamelaar van antiquiteiten, beeldhouwde zelfs een weinig. Deze origineele, rijk geworden goudsmid, die door het jarenlang vervaardigen van kerksieraden, en later als handelaar in antiek, voor sierkunst een open oog had gekregen, begon zich óp zijn levensavond aan de schilderkunst te wijden. Tot zijn leedwezen echter aldra bemerkend, dat hij de „moderne kleuren van Mauve, Israels en Maris" niet zou kunnen vinden, noodigde hij ieder dien hij met meer of minder succes het penseel zag hanteeren, tot een bezoek uit in zijn als museum ingericht huis, vraagde het oordeel zijner gasten over eigen werk, en verzocht hen daarin de noodige verbeteringen aan te brengen. Het duurde niet zeer langen tijd of hij kwam ook in contact 35 met Vincent, en deze gaf Hermans meer dan een jaar achtereenvolgens les in het schilderen. In de „Brieven" wordt 's mans ijver geroemd. Het schijnt intusschen dat de man tenslotte zelf over zijn vorderingen minder was voldaan, althans hij ging zich meer toeleggen op boetseeren, en bracht diverse bekende schilderijen in laag reliëf. — Vincent volbracht het hem opgedragen tafereel der Vier Jaargetijden, en Hermans ging het copieeren als fries. Telkens als Vincent bij Hermans op bezoek kwam werkte hij er aan mede De Heer D. Gestel, die dikwijls bij den jovialen ouden heer was, zag de stukken in den wand van de eetkamer aangebracht Na Hermans dood schijnt alles echter te zijn afgenomen en verdwenen. Een nauwlettend onderzoek in het indertijd door Cuijpers voor Hermans gebouwde groote en fraaie huis aan de Keizersgracht leverde mij niets op. Slechts in een kelderhok aanschouwde ik eenige, vermoedelijk nog door Hermans gebeeldhouwde losse koppen en steenen Het was mij bekend, dat de Heer A. Kerssemakers gestorven was. Van zijn zoon, W. Kerssemakers, hoopte ik nog bijzonderheden omtrent den omgang met Vincent te vernemen. Intusschen, buiten het indertijd door zijn vader gepubliceerde (Weekblad „De Amsterdammer", 14 en 21 April 1912), hoorde ik niets van beteekenis. Van iemand die het gezin van Ds. Van Gogh van zeer nabij heeft gekend, doch die ongenoemd wenscht te blijven, vernam ik het volgende. Leefde Vincent reeds met zijn overige bloedverwanten (Theo en zijn zuster Wilhelmina daargelaten) in minder goede ver- 36 standhouding, met zijn vader had de schilder somtijds hoogloopende onaangenaamheden, waarbij Vincent dan bijwijlen drie of vier uur lang met den ouden heer, die daar volstrekt niet van gediend was, in druk discours bleef. Deze twistgesprekken hadden gewoonlijk plaats in dominee's studeerkamer. — Vincent was ontzettend driftig: „zóó zelfs, dat je niet licht iets tegen hem zou hebben durven zeggen". Vincent werkte altijd; als het gezin at, nam Vincent twee stoelen apart: ging op den eenen zelf zitten, plaatste den anderen tegenover zich en zette daarop het werk waaraan hij bezig was, benevens zijn maal. — Hij leefde overigens als een asceet en ontzegde zich alle weelde en genoegens, behalve.... zijn pijp. Tabak rookte hij veel! D. Gestel. In verband met het in „Brieven", II, pag. 476 medegedeelde, leerde de Heer Gestel Vincent kennen. De laatste namelijk bestelde in 's Heeren Gestei's sigaren-etikettenfabriek een steen om er de „Aardappeleneters" op te lithographeeren. Hij volbracht dezen arbeid op de drukkerij. De techniek echter negeerde hij totaal en de drukker had dan ook van het werk weinig verwachting. De steen is na gebruik in het bezit gékomen van den Heer Gestel, doch tenslotte zoek geraakt. Dit is de eerste (en eenige?) steenteekening die Vincent heeft vervaardigd. De kunstenaar kwam in die dagen veel op de drukkerij, teneinde zich van drukinkt te voorzien. Deze wendde hij in ruime mate aan in zijn schilderstudies, inzonderheid in het schilderij „Boerenmaaltijd bij lamplicht" („De aardappeleters"). Later ontving Gestel van Vincent les in het schilderen, doch gevangen als hij in dien tijd nog was in de academischconventioneele begrippen, welke zijn leermeester juist toen hevig 37 te bestrijden begon, kon hij Van Gogh niet voldoende waardeeren. Herhaalde malen is de Heer Gestel in Nuenen bij Vincent geweest, en hij had dan gelegenheid van nabij diens enorme werkkracht te constateeren. Hij heeft het bijgewoond, dat Vincent 's morgens vroeg begon te werken aan een heidelandschap met kudde schapen en scheeper, dit vóór 12 uur had geacheveerd," thuis ging koffiedrinken, zich weder naar de heide begaf, , en daar 's middags nog twee (soms drie) stukken opzette en voltooide: „alles (linke groote doeken". Op het laatst van zijn verblijf te Nuenen, werkte hij zoo koortsachtig, dat hij geen uur voor zijn vrienden over had. „Mijn atelier staat voor je open," schreef hij den Heer Gestel, „maar je moet niet verlangen, dat ik je ontvang; ik heb geen tijd." Vincent had een hekel aan het zoeken naar mooie kleurtjes in een landschap. Dat noemde hij „een chickje". Hij schilderde in dien tijd meestal grauw, en bezigde veel betum of bister. — Om zich te oefenen schilderde hij soms wekenlang uitsluitend voeten, handen of klompen. '*! : Bij zijn bezoeken aan Vincents atelier in de kosterswoning (waar het er min óf meer „Boheemsch" uitzag), zag de Heer Gestel onder anderen de volgende schilderijen: „De Turftrappers", „De os voor de boerenkar", „De Wevers", „De Aardappeleters", „De Vrouwen met takkebosseh in de sneeuw", „Wintergezicht met zwarte kraaien op de sneeuw", „De Korenpikker", „De oude kerktoren achter de pastorie", „Houtverkooping". En dan een stapel teekeningen „zoo hoog als een tafel", met lithografisch krijt geteekend, en bijna zonder uitzondering voorstellend boeren of boerinnen in gebukte houding op het veld werkend. „Zulke dingen zou een ander schilder in zijn schetsboekje opteekenen, hij teekende er een royaal vel papier vol van". 38 Vincent nam horten tijd pianoles bij een ouden organist te Eindhoven, doch hield daarmede spoedig op om zijn schilderhunst niet van een deel van zijn aandacht te berooven. „Als je een aardappel goed schilderen kunt," placht Vincent te zeggen, „dan han je ooh wel een schaap schilderen." Met deze en dergelijhe axiomas moedigde hij zijn leerling aaa — Toch was hij in zijn oordeel lang niet malsch, en zijn hennissen vreesden zijn juiste doch scherpe aanmerhingen. Een van Vincents gelief hoosde stellingen was: „Niets leert zoo als buiten schilderen 1" „Vincent sloot zich gaarne aan bij ieder die zich met schilderkunst bezig hield en te Eindhoven waren dit alleen amateurs. Aan hen gaf hij overvloedig zijne inzichten ten beste. Ging je daar niet mede accoord, dan prihhelde hem dit tot lange breedvoerige soms zeer wetenschappelijke betoogen, doch bleef je halsstarrig twijfelen, dan was de vriendschap spoedig uit Daarentegen was hij onuitputtelijk in hulpbetoon als je een goede disciple van hem bleek te zijn." — Met leeken sprak Vincent echter nimmer. Prezen die zijn werk, dan placht hij te zeggen hierdoor zeker te weten dat het niet deugde, en het betrejfende stuk werd dan overgeschilderd, of zelfs vernietigd. De Heer Gestel heeft bij Hermans Vincent nimmer ontmoet, doch dikwijls hoorde hij Hermans over hem spreken, en zag hij dezen werk van Vincent copieeren. 's Heeren Gestel's conclusie is, dat Vincent als schilder voor „droomerige dingen" geen oog had. „Het kwam mij voor, dat hij voor het romantische niets voelde, en het idyllische van het Peel- en Kempenland hem veel minder aantrok, dan de realistische armoede die het land daar ten toon spreidde." Aldus schrijft mij de Heer Gestel, zijne herinneringen ophalende. NASCHRIFT. HET IS MIJN STREVEN GEWEEST, ZONDER MIJ TEN opzichte van den schilder en zijn nog heden levende verwanten aan onkiesheid schuldig te maken, zoo objectief en sober mogelijk te berichten hetgeen ik heb vernomen. Zal de Yan Gogh-kenner hier sommige reeds notoire feiten ter completeering van het geheel, opnieuw medegedeeld vinden, en is het resultaat dat ik bereikte wellicht niet in ieder opzicht zóó belangrijk als ik zelf zoude wenschen, toch meen ik de voldoening te mogen smaken, dat thans in de kennis omtrent Vincent van Gogh is aangevuld een deel der storende lacune, gevormd door onze tot dusver onvolledige wetenschap aangaande de belangrijkste en belangwekkendste perioden in het leven van den schilder. 1356 A 88 NASPORINGEN OMTRENT VINCENT VAN GOGH IN BRABANT ^ Mr. BENNO J. STOKVIS s. l. van looy - 1926 - amsterdam NASPORINGEN OMTRENT VINCENT VAN GOGH IN BRABANT 14 Mijn vruchtelooze démarches in Zundert en omstreken ondernomen, kunnen hier onvermeld blijven, hoezeer ook een soms uren lang in regen en Octoberwind dwalen langs afgelegen buitenboerderijen, op eenzame zandwegjes, of een moeizaam baggeren over vetkluitige wagensporen, toen zijn gewicht in volle zwaarte deed gevoelen. TE ZEVENBERGEN. ZEVENBERGEN IS EEN AARDIG, UITGESTORVEN plaatsje, met straten en huizen, die geduldig en als wachtend op iets dat de stilte breken zal, in die straten staan. Ik wilde in Zevenbergen onderzoekingen instellen omtrent Vincents verblijf op de kostschool van Provily. Doch de Heer Provily zelf was reeds voor 25 jaar gestorven, en niemand kon mij nog levende leeraren of derzelver nabestaanden aanwijzen. Zoo werd mij alleen bekend, dat in het oude kostschool-gebouw thans de burgemeester woont. Het uitermate gebrekkige gemeentelijke archief bleek slechts in staat mij te onderrichten, dat op de „niet gesubsidieerde bijzondere kostschool voor jongens", van Jan Provily, „hoofdonderwijzer van den eersten rang", als hulponderwijzer in de betreffende jaren optrad Gerrit Jan van der Stouwe, en dat er werden onderwezen „de meeste vakken van het lager en meer uitgebreid lager onderwijs". TE HELVOIRT. IN DE WEINIG UITGEBREIDE PROTESTANTSCHE GEmeente te dezer plaatse is Ds. Van Gogh bijna vier jaar predikant geweest. Men herdenkt hem nog als „een geloovig man", die „zeer goed bemind" was. — In Helvoirt woonden 15 eenige ongehuwde zusters van Ds. Yan Gogh, en een zuster gehuwd met den Heer Schrauer. — Vincent kwam slechts zeer zelden in deze periode zijn ouders bezoeken en er is dan ook bijna niemand die zich den schilder nog voor den geest kan brengen. Ik ontmoette trouwens te Helvoirt opvallend weinig oude menschen, zoodat reeds uit dien hoofde mijn nasporingen hier uiterst beperkt moesten blijven. In de „Brieven" bevindt zich slechts een schrijven uit Helvoirt (I, pag. 19). Anderzijds wijzen uitlatingen als die in „Brieven" II, pag. 411, waarin de kunstenaar de inwoners van Nuenen stelt boven die van Etten of Helvoirt, er op, dat hij toch niet volkomen vreemd was in laatstgemelde plaats. — Vast staat intusschen dat men zich wel herinnert de dochters van Ds. Van Gogh, en zijn zoon Cornelis, doch niet Vincent en Theo. Vincent was gedurende dit tijdperk te Londen, Theo ging op school te Oisterwijk. De eenige die mij iets omtrent Vincent weet mede te deelen is: Frederik van de Plas, thans 70 jaar oud, kleermaker. Bij de familie Van Gogh werkte zegsman veel, en herhaaldelijk heeft hij voor Vincent een pak versteld. Bij een van diens bezoeken uit Londen, heeft Van de Plas het kostuum van den schilder, dat stonk van den rook en geheel ontoonbaar was, gereinigd. Vincent kwam alleen met vacantie te Helvoirt. Hij was opvallend stil. In een smederij toonde men mij een gipsen plaat, die door sommigen wordt gezegd voor te stellen Vincent, en die zoude vervaardigd zijn door een vriend van hem. De toestand waarin gemeld stuk echter verkeert, maakt het onmogelijk eenige gelijkenis vast te stellen. Hoogstwaarschijnlijk dient de betreffende hypothese kortweg te worden verworpea 16 Burgerlijke Stand. Naar uit de registers blijkt, staat Vincent in de gemeente niet ingeschreven. 1 Februari 1871: aankomst van de familie uit Zundert. 6 Maart 1873: vertrek van Theodorus uit de gemeente naar Brussel. 16 October 1875: vertrek van de familie naar Etten. TE ETTEN. ETTEN-LEUR, EEN KLEIN DORP TUSSCHEN BREDA EN Roozendaal, maakt lang niet zulk een welvarenden indruk als Zundert. Het aantal Protestanten blijkt er echter niet geringer dan in laatstgenoemde plaats. Na eenige jaren in Helvoirt te hebben gestaan, kwam Ds. Van Gogh in 1875 als opvolger van Ds. Peaux (de vader der dichteres Augusta Peaux) naar Etten. Hij bleef daar tot 1882. Meer dan in Zundert schijnt zijn omgang zich hier tot zijn gemeente-leden te hebben beperkt. Ook hier echter spreekt niet-Katholiek en Katholiek met gelijke sympathie over hem Kwam iemand des Zondags zonder behoorlijke reden niet ter Kerke, hij kon er zeker van zijn, dat Ds. Van Gogh nog in dezelfde week hem opzocht om hem te kapittelen, hoe diep in het achterland en ver van het dorp de boerderij ook gelegen was. Hij verscheen zelfs bij de verste boeren geregeld op bezoek. Ds. Van Gogh was mild: meer dan den Kerkeraad soms lief was deelde hij uit aan de armen. Doch hij wordt tevens geschetst als een strenge krachtige figuur. Deze opmerking moge medehelpen het denkbeeld in sommige geschriften over Vincent geopenbaard, als zoude de vader tegenover den zoon een slappe onmachtige persoonlijkheid zijn geweest, te ontzenuwen, (ten overvloede leze men Brieven I, pag. 292), 17 Was men in Zundert over het algemeen van Vincents beroemdheid als schilder geheel op de hoogte, in Etten trof mij een bijna volkomen afwezigheid van deze wetenschap. Noch oude dorpsbewoners, die hem gekend hadden, noch zelfs zijn vroegere modellen, die ik ontmoette, wisten dat hij naam verworven had; en deelde men het hen mede, dan keken zij verbaasd op: dat hadden ze achter „diene Vincent" toch nooit gezocht! — Een oude Protestantsche vrouw vraagde ik of zij Ds. Yan Gogh's zoon had gekend, die geteekend had „Geteekend?", was de wedervraag, „U bedoelt voor de Oost geteekend?" Deze spitsvondigheid moge al in staat zijn den lachlust op te wekken, psychologisch gewaardeerd, bewijst zulk een antwoord toch hoe weinig Vincents bezigheid de facto werd au sérieux genomen. De schilder is meerdere malen te Etten geweest; bij de laatste gelegenheid bleef hij er omstreeks een jaar. Zoo was hij nog aanwezig bij de trouwplechtigheid van zijn zuster Anna, wier huwelijk door Ds. Yan Gogh zelf te Etten werd ingezegend. De volgende personen zijn alhier door mij ondervraagd: J. A. Oosteryck. Diens vader was onder Ds. Van Gogh ouderling. Vincent kwam bij de Oosterycks veel over den vloer en teekende dan in het binnenhuis en de graanschuur. Eenmaal heeft hij een zeer gelijkend portret gemaakt van zegsmans moeder. Ook de vader is door Vincent vereeuwigd op een groot schilderij: bezig zijnde met ploegen op den akker. Volgens den zoon geleek het conterfeitsel van den boer zelf niet, doch voor de rest „een photo kon het niet prachtiger doen". Toen het doek af was, ontviel den ouden Oosteryck de opmerking dat de schilder vergeten 9 18 had den hond er op te zetten. Welwillend heeft Vincent dien daarop erbij gepenseeld. Wie bij Vincent in een goed blaadje stond („goed bij hem in de geur stond") mocht meer dan eens van hem een teekening ontvangen. Vincent werkte veel in de omgeving van het dorp; onder de boeren was hij zeer gezien. — Als hij uitging om te arbeiden, droeg hij meest een soort regenjas en een zuidwester. Ook over het algemeen was hij „rauw" gekleed. Met een klein vouwstoeltje onder den eenen arm, en een vierkant raam (??) onder den anderen, kon men hem dagelijks zien loopen, steeds recht voor zich uit ziende, en van de menschen nam hij weinig notitie. — Zonder dat hij opvallend zonderlinge dingen deed, leek hij toch een vreemd man. Schilderde Vincent, dan zag hij zich niet gaarne bespied: keek men langer toe dan hij wenschte, dan trof den nieuwsgierige onbeschroomd het verzoek zich te verwijderen. Hij was soms lang niet mak. Tegenover de armen betoonde hij zich dikwijls buitengewoon vrijgevig: hij heeft eens aan een bedelaar zijn eigen bijna nieuwe fluweelen pak weggegeven. Zijnen vader stelde Vincent bijwijlen teekeningen ter hand om aan de kerkeraadsleden uit te deelea — Werd een teekening niet „piekfijn" naar zijn zia dan verscheurde hij ze onmiddellijk. Het samenvattend oordeel over 's schilders werk luidt kort geformuleerd: „alles wat hij maakte werd zoo precies als een foto". C. Kerstens is sinds jaren woonachtig op een buiten-hoeve. Hij heeft Vincent gekend, hoewel deze weinig dien kant uitkwam. Uitdrukkelijk INuenen: De kamer waarin Vincent de „Aardappeleters" schilderde. Onder de schouw een der laatste nog levende aanzittenden. 25 de hand, en toonde mij met triomphantelijk gebaar onder „Kunst het bericht van een Yan Gogh-tentoonstelling te München. „Dus dan hebben die teekeningen toch zeker veel waarde?" was zijn cynische vraag. — En de in den eenvoud van 's mans harte opgekomen veronderstelling, dat men van Yan Goghonderzoekingsreizen stellig schatrijk wordt, liet hem mijn rekening zeer onverdiend peperen. TE NUENEN. NUENEN LIGT TUSSCHEN EINDHOVEN EN HELMOND. Het is een flink dorp, met zeer mooie omgeving. Het gezin van Ds. Yan Gogh kwam hier in 1882 en bleef er tot na diens dood in 1885. Vincent is bijna twee jaar in Nuenen geweest. Als atelier had hij er respectievelijk: het mangelkamertje van zijn moeder, daarna een aan de pastorie gebouwde soort van steenen schuur (zeer donker en vochtig), en tenslotte twee kamers bij den koster der Roomsche Kerk. Met de boeren kon hij hier evenals elders bizonder goed omgaan en hij zelf zegt van de Nuenenschen: „.... het komt mij voor dat de menschen te Nuenen in 't algemeen beter zijn dan die te Etten of Helvoirt; er is meer sinceriteit hier, althans dat is mijn impressie nu ik er een tijd ben geweest" (Brieven II, pag. 411). Ik bezocht hier de ondervermelde personen: De dames Begemann. Dit zijn de nichten van Mejuffrouw Margot Begemann, waarmede Vincent in Nuenen is verloofd geweest, en die in de „Brieven" meermalen wordt genoemd. Deze tante der dames 26 Begemann bezat een groot aantal schilderijen en teekeningen van den schilder, die voor een klein deel op de nichten zijn overgegaanMejuffrouw M. Begemann was ongeveer tien jaar ouder dan de toen ruim dertigjarige Vincent. Voor haar verblijf te Nuenen had zij in den Haag gewoond. Ofschoon schijnbaar „een echt prozamensch" was zij inderdaad fijngevoelig, hield veel van de natuur en van bloemen. Haar familie was heftig tegen den omgang met Vincent gekant, en mede tengevolge daarvan is van een huwelijk niets gekomen. Yan Ds. Yan Gogh wordt gezegd dat hij geheel opging in het wel en wee van zijn gemeenteleden (in dien tijd slechts 60 a 70 in getal). Hij was „een klein mannetje", uiterst deftig en droeg steeds een hoogen hoed. Vincents negeeren van alle vormen en conventie was hem ondragelijk en compromitteerde hem zijns inziens bij de menschen. In huis moet Vincent zeer „lastig" zijn geweest, en het was een opluchting voor het gezin als hij vertrok. Hij sprak soms dagen achtereen niet met zijn ouders en deed dan alles in briefjes af. Met Theo was hij zeer bevriend: als die met vacantie ter plaatse was, bleven de broeders altijd samen. Eigenaardig is dat vóór Vincents aankomst te Nuenen, niemand daar iets van het bestaan van dezen zoon van Ds. Van Gogh afwist. Ook niet de familie Begemann. Bedenkt men dat deze met de familie Yan Gogh als naaste buren (bovendien was de Heer B. ouderling in de Protestantsche Kerk) óp zeer intiemen voet stond, dan mag men concludeeren dat de ouders zich voor Vincent schaamden en hem wel degelijk als den verloren zoon beschouwden, hoezeer dit ook van verschillende zijden moge zijn tegengesproken. Yan het geniale in Vincent is stellig door niemand buiten Theo iets vermoed. De wijze waarop 27 (gelijk vroeger bleek) met 's kunstenaars te Nuenen achtergelaten werk, is gehandeld, toont dit glashelder aaa Ter aanvulling van deze historie worde hier nog het volgende vermeld. Op verzoek van de oude Mevrouw Van Gogh heeft een der zusters Begemann een deel van het na het vertrek der familie nog in het atelier geblevene, in een kist gepakt en naar timmerman Schrauer te Breda geëxpedieerd. Er was toen echter een groot doek, ploegende ossen voorstellende, dat te omvangrijk was om te verpakken. De Heer Begemann schreef dit aan Mevr. Van Gogh; het antwoord luidde: „Houd dat in godsnaam voor jezelf." Aldus geschiedde en het stuk is later voor vijftig gulden van de hand gedaan. Ook uit dit verhaal blijkt hoe weinig waarde door zijn bloedverwanten is gehecht aan Vincents voortbrengselen, die zij (dit behoeft men niet euvel te duiden) artistiek niet schatten konden, doch welke zij toch, denkende aan den bloedigen arbeid, die de schilder er dag en nacht werkende, met opoffering van alle eigen vreugde, aan besteed had, met meer piëteit althans hadden moeten bewaren. lederen morgen zag de familie Begemann Vincent voor dag en dauw voorbijkomen om bij een naburig boerengezin te gaan schilderen: Over het geheel spreidde hij een enorme werkkracht ten toon. Hij was steeds gelijk gekleed en droeg vast een bonten muts. Schuw en in gedachten liep hij langs den rand van den weg. Als kinderen zijn de dames Begemann wel met den schilder naar Eindhoven gewandeld; Vincent maakte bij die gelegenheden soms prachtige bouquetten. De volgende ware anecdote werd mij nog verteld. Een oude dame van zijn kennis gaf den schilder eens een boek ter leen: „Etsen naar het 'leven" door Holliday. Hierin trof Vincent zoo- 28 zeer de beschrijving van een. verhaal „Peer de Wever", dat hij daar een teekening bij maakte. Toen hij het boek aan de dame terug bracht, schonk hij haar die. Zij echter had een zeker parti pris tegen hem en gaf het stuk aan haar waschvrouw. Vincent was in het algemeen zeer vrijgevig met zijn werk. Doch de meeste menschen, dien hij het aanbood, wilden het niet hebben 1 De Weduwe Schafrath, vrouw van den vroegeren koster der Katholieke Kerk. Eerst na den dood van Ds. Yan Gogh is Vincent geheel bij deze lieden komen in-wonen (Brieven II, pag. 470). Zijn vroegere hospita, thans 71 jaar oud, stond mij te woord. Vincent had bij hen twee kamers: een groote en een kleine. In de kleine (tamelijk donkere) werkte hij. De groote werd gebruikt voor zitkamer en hing vol schilderijen: daar de wanden hiermede geheel bezet waren, lagen ook op den grond steeds veel stukken. Om de kachel lag steeds een groote hoop asch. Vincent sliep op den zolder: oordeelende dat men zich niet behoort te verwennen, achtte hij een kamer voor zich te goed Hij arbeidde den ganschen dag: reeds 's morgens vroeg begon hij en 's avonds schilderde hij bij het licht van een kaars. Voor hij naar bed ging (meestal te omstreeks tien uur), placht hij een pijp op te steken, die hij vervolgens ook op bed rookte. — Dit bed stond in een hoek op den kalen zolder, vlak onder de pannen. Tot voor eenige jaren bestond het ledikant nog in zijn ouden toestand: toen is het door den zoon der Weduwe Schafrathvertimmerd tot tweepersoons bed Koffiedrinken maakte Vincent steeds zelf gereed (hij zette de koffie op zijn kacheltje); doch alle middagen ging hij bij zijn moeder eten. Voor zijn twaalfuurtje gebruikte hij uitsluitend droog brood, met soms een homp 29 haas. Ging hij buiten schilderen, dan nam hij somtijds een fïeschje cognac mede. Vincent kreeg wel eens bezoek van zijn zuster Willemien (de eenige zuster die toendertijd thuis was en waarmede dè schilder ook op goeden voet stond) en van Mejuffrouw Begemann. Met deze laatste wandelde hij veel door het dorp. Hij was een eenvoudig man, nooit uitbundig vroolijk, maar ook nooit bepaald slecht gebuid Hij gaf veel aan de armea Zijn werk vond de hospita zeer mooi. Van het kostersgezin heeft hij niemand geschilderd Bij zijn vertrek zeide Vincent dat dit waarschijnlijk slechts een afwezigheid van veertien dagen beteekende. Hij liet dan ook al zijn werk, een stoel en diverse kleinigheden achter. Gelijk bekend, werd later alles door de familie weggehaald Slechts een op hout geschilderd stukje bleef jarenlang in een bedstee op zolder staan. Tenslotte is dit voor vijftien gulden door een Nuenensche dame gekocht Het mocht mij niet gelukken tot deze laatste gelukkige door te dringen: vermoedelijk door een zelfde wantrouwen geleid, als dat, wat haar volgens de legende het schilderijtje op alle ook de kleinste uitstapjes doet medenemen, weigerde zij beslist, en bij herhaling, mij te ontvangea Stien de Groot. Zij diende tot model voor vele teekeningea onder anderen voor eenige weergevende een Aardappelrooister. In het vroegere thans geheel bouwvallige en niet meer bewoonde huisje van haar ouders is het schilderij „De Aardappeleters" gemaakt Zij zegt zich weinig te herinneren van Vincent. Evenzoo haar broeder, Gijsbertus de Groot thans 75 jaar, die meerdere malea op het land arbeidende, door Vincent is 30 geteekend Hij is ook een der laatste nog in leven zijnde „aardappeleters". Deze eenvoudige lieden, bij wie de kunstenaar zeer veelvuldig vertoefde, hadden een huis vol schilderijen kunnen hebben, doch wilden nimmer iets acceptèeren. Driek Dekkers. Hij was, toen hij Vincent leerde kennen, achttien of negentien jaar. Dikwijls haalde hij voor Vincent vogelnestjes uit, die deze dan later schilderde: In zijn atelier had Vincent een stuk boomstam staan waarop hij ze plaatste. Voor ieder nestje dat Dekkers bracht, kreeg hij vijf cent. Doch voor een zwaluwnest werd een prijs van twee kwartjes betaald In „Brieven" II, pag. 510, wordt Dekkers genoemd: „ een grooten tocht, dien ik in gezelschap van een boerenjongen deed, om een nest van een winterkoninkje machtig te worden. Wij vonden er zes. — Het was zoo echt; ik heb ook nog andere prachtige nesten." Vincent heeft Dekkers eenmaal geteekend: in een boom zittend bij een nestje. Van Gogh was „een vriendelijk man". Hij ging steeds „armzalig" gekleed: „als je hem zag, zou je hem een cent hebben gegeven". Ter gelegenheid van den in „Brieven" II, pag. 511, vermelden grooten heidebrand, vergezelde Dekkers den schilder en was er getuige van hoe deze tot laat in den avond meehielp aan het bluschwerk. Mejuffrouw G. Paans. Zij was gedurende eenige jaren dienstbode in het huis van Ds. Van Gogh. Vincent was slechts zeer weinig bij zijn ouders; 31 toen hij nog bij deze woonde, zag Mejuffrouw Paans hem dikwijls 's nachts schilderen. De schilder was „een afschuwelijk leelijk man". Hij sprak over zijn ouders uitsluitend als van „de brave menschen". De familie de Kruyff was goed bekend met het gezin van Ds. Yan Gogh. Vincent was menschenschuw; hij kwam nooit ergens op bezoek. Met zijn ouders leefde hij in een vreeselijke verhouding; hij mocht op den duur zelfs niet in huis werken, maar kreeg het achterschuurtje toegewezen. De Pastorie. Ds. van der Burgt deelde mij mede, dat in de tegenwoordige pastorie, eertijds de familie Begemann woonde, die het huis „Nuneville" doopte. Daarnevens staat de oude, uit 1764 dateerende pastorie, waar Ds. Yan Gogh verbleef. Aan dezen is geen andere herinnering meer aanwezig, dan een klein reeds vergeeld portretje, in ovalen zwarten lijst. De vroegere Pastorie wordt heden bewoond door het gezin van Ir. Dobbe. Het huis is een weinig vernieuwd, doch in hoofdzaken nog ongeveer zoo, als toen Ds. Yan Gogh het bewoonde. Het mangelkamertje, aanvankelijk door Vincent voor atelier gebezigd, bleek een klein, licht vertrekje, met mooi uitzicht op den tuin, en de daarachter liggende velden. De schuur, die hem daarna als arbeidsplaats werd toegewezen, is een duistere, lage bedompte ruimte. Zij doet momenteel dienst als kippen- en broedhok, en moet zelfs voor dit primitieve doeleinde onvoldoende zijn, hoewel men het vertrek belangrijk lichter en luchtiger heeft gemaakt. 32 Achter het huis bevindt zich de uitgestrekte tuin met het aardige vijvertje, meerdere malen door den schilder vereeuwigd Burgerlijke Stand Aankomst der familie Van Gogh te Nuenen uit Etten: 4 Aug. 1882. Dood van Ds. Van Gogh: 26 Maart 1885. Vertrek van Mevrouw Van Gogh-Carbentus naar Breda: 30 Maart 1886. Aankomst van Vincent te Nuenen uit Den Haag: 6 Oct. 1884; vertrek naar Antwerpen: 23 Nov. 1885. Volgens deze opgave zou Vincent dus slechts één jaar in Nuenen zijn geweest: doch naar uit de „Brieven" ondubbelzinnig blijkt, verbleef hij er van Dec. 1883 tot Nov. 1885. Als Vincents beroep vermeldt het register „Schilder". Nog een belangwekkend punt, waarover ik wellicht zoude zwijgen indien Vincent in zijn toch reeds gepubliceerde „Brieven" aan Theo het niet aanroerde, wil ik hier mededeelen. In de periode, dat hij bij een bepaald boerengezin geruimen tijd veel schilderde, werd door de dochter een buitenechtelijk kind geboren. Iedereen hield Vincent voor den vader. Het lot schijnt gewild te hebben dat dit kind evenals Vincent eenigszins rossig was, en later, ouder geworden, in wijze van loopen ietwat op hem geleek. Ook in Eindhoven dacht men algemeen, dat het kind van Vincent was. Nog heden zegt men onder het volk aangaande den thans reeds bijna veertig jarigen man: „Daar gaat Van Gogh!" Opmerkelijk is in dit verband, dat de betreffende niet gewoon landbouwer is, doch een meer gecompliceerd handwerk beoefent. De schilder zelf schrijft over deze aangelegenheid (Brieven II, pag. 536, 539): „Er moest een meid in de kraam die ik dik- Nuenen: Vincents atelier in de schuur der Pastorie. Thans kippenhok, 33 wijls geschilderd had, en men zag er mij op aan, hoewel ik het niet was. Echter wetende hoe 't geval in elkaar zat van de meid zelve, en het een geval zijnde waarin een gemeentelid van de Nuenenschen pastoor zich nog al bijzonder leelijk had gehou*den, kunnen zij op mij, bij deze gelegenheid althans, geen vat krijgen." —„Daar ik er echter geen schuld aan heb, laten mij de praatjes van dien kant volkomen koel; zoolang ze me in 't schilderen niet hinderen neem ik er geen notitie hoegenaamd van. Met de boeren waar het geval gebeurd is, waar ik veel ging schilderen, ben ik goed gebleven, en kan er net zoo gerust als vroeger in huis komen." Er is mijns inziens geen enkele reden om aan de juistheid van deze woorden ' te twijfelen, en een, niet nader hier weer te geven onderzoek, leverde mij niet één argument waaruit een reëele basis der desbetreffende praatjes opgebouwd zoude kunnen worden. — Omgekeerd, ontmoette ik zelfs een juffrouw, die mij opgaf in die dagen te zijn verloofd geweest met den man, die de werkelijke vader was van het kind, en haar dit ook had bekend 1 Volgens sommigen intusschen was deze geschiedenis de oorzaak van het ongenoegen, ontstaan tusschen den pastoor en den schilder, en werd dit de aanleiding dat de eerste Vincent de huur der kamers in de kosterswoning opzegde, en aldus zijn vertrek uit Nuenen bewerkstelligde. TE EINDHOVEN. TE EINDHOVEN HEEFT VINCENT OMGANG GEHAD met een gewezen goud- en zilversmid Hermans, zekeren leerlooier Anton Kerssemakers, en den lithograaf-schilder D. Gestel Over de beiden eersten is o. a. resp. sprake in Brieven II, 424 en II, 448.