!4 TEKST DER GRONDWET VOLGENS DE HERZIENINGEN VAN 1887 EN 1922 MET AANDUIDING VAN DE DAARIN DOOR DE HERZIENINGEN VAN 1917 EN 1922 GEBRACHTE VERANDERINGEN TWEEDE VERBETERDE EN AANGEVULDE UITGAAF DOOR J. W.A.C. VAN LOENEN SECRETARIS DER GEMEENTE BEVERWIJK ALPHEN AAN DEN RIJN IÉ SAMSOM 1924 TEKST DER GRONDWET TEKST DER GRONDWET VOLGENS DE HERZIENINGEN VAN 1887 EN 1922 MET AANDUIDING VAN DE DAARIN DOOR DE HERZIENINGEN VAN 1917 EN 1922 GEBRACHTE VERANDERINGEN TWEEDE VERBETERDE EN AANGEVULDE UITGAAF J. W. A. C. VAN LOENEN SECRETARIS DER GEMEENTE BEVERWIJK PROVINCIALE BIBLIOTHEEK OVERIJSSEL ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1924 DOOR De veranderingen van 1917 zijn cursief, die van 1922 met vette letter aangegeven. 5 Tekst 1887. aangemerkt. Dood ter wereld komende wordt het geacht nooit te hebben bestaan. 18. Van de erfopvolging, zoowel voor zich zelve als voor hunne nakomelingen, zijn uitgesloten alle kinderen, geboren uit een huwelijk aangegaan door een Koning of eene Koningin buiten gemeen overleg met de StatenGeneraal, of door een Prins of Prinses van het regerend Stamhuis buiten de bij de wet verleende toesternming. ■ Zoodanig huwelijk aangaande, doet eene Koningin afstand van, en verliest eene Prinses haar regt op de Kroon. Wanneer de Kroon, hetzij door erfopvolging, hetzij ingevolge art. 15, 19, 20 of 21 in een ander Stamhuis is overgegaan, gelden deze bepalingen alleen voor de huwelijken, na het tijdstip van dien overgang gesloten. 19. Wanneer bijzondere omstandigheden eenige verandering in of eenige voorziening omtrent de orde van erfopvolging raadzaam maken, is de Koning bevoegd daaromtrent een voorstel te doen. De Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen, beraadslagen en besluiten daarover in vereenigde vergadering. 20. Wanneer geen bevoegde opvolger naar de Grondwet bestaat, wordt deze benoemd bij eene wet, waarvan het ontwerp door den Koning wordt voorgedragen. De Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen, beraadslagen en besluiten daarover in vereenigde vergadering. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. boren aangemerkt. Dood ter wereld komende wordt het geacht nooit te hebben bestaan. 17. Van de erfopvolging, zoowel voor zich zelve als voor hunne nakomelingen, zijn uitgesloten alle kinderen, geboren uit een huwelijk aangegaan door een Koning of eene Koningin buiten gemeen overleg met de StatenGeneraal, of door een Prins of Prinses van het regeerend Stamhuis buiten de bij de wet verleende toestemming. Zoodanig huwelijk aangaande, doet eene Koningin afstand van, en verliest eene Prinses haar recht op de Kroon. Wanneer de Kroon, hetzij door erfopvolging, hetzij ingevolge artikel 18 of 19 in een ander Stamhuis is overgegaan, gelden deze bepalingen alleen voor de huwelijken, na het tijdstip van dien overgang gesloten. 18. Wanneer vooruitzicht bestaat, dat geen bevoegde opvolger naar de Grondwet aanwezig zal zijn, kan deze worden benoemd bfl eene wet, waarvan het ontwerp door den Koning wordt voorgedragen. De Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen, beraadslagen en besluiten daarover in vereenigde vergadering. 6 Tekst 1887. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. 21. Wanneer bij overlij- 21. Wanneer bij overlijden 19. Wanneer bij overlijden des Konings geen be- des Konings geen bevoegde den des Konings geen bevoegde opvolger naar de opvolger naar de Grondwet voegde opvolger naar de Grondwet bestaat, geschiedt bestaat, geschiedt de benoe- Grondwet bestaat, worden de de benoeming regtstreeks ming regtstreeks door de Sta- Staten-Generaal binnen vier door de Staten-Generaal in ten-Generaal in vereenigde maanden na het overlijden vereenigde vergadering. Zij vergadering. Zij worden door den Raad van State in worden daartoe in dubbelen daartoe in dubbelen getale dubbelen 'getale bjjeengeroegetale binnen eene maand binnen twee maanden na het pen, ten einde in vereenigde na het overlijden bijeenge- overlijden bijeengeroepen. vergadering een Koning te roepen. benoemen. 22. Al de bepalingen om- 20. Al de bepalingen omtrent de erfofWWging wor- trent de erfopvolging worden den op de nakomelingen van op de nakomelingen van den den eersten Koning, op wien Koning, op wien krachtens krachtens een der twee voor- een der artikelen 12, 13, 14, gaande artikelen de Kroon 18 oï 19 de Kroon overgaat, overgaat, toepasselijk, in dier van toepassing, in dier voege, voege, dat het nieuwe Stam- dat het nieuwe Stamhuis ten huis ten opzigte van die op- opzichte van die opvolging volging van Hem zijnen oor- van Hem zijn oorsprong sprong neemt op gelijke wijze neemt op gelijke wijze en en met dezelfde, gevolgen als met dezelfde gevolgen als het het Huis van Oranje-Nassau Huls van Oranje-Nassau dit dit volgens art. 10 doet uit volgens artikel 10 doet uit wijlen Koning WILLEM wijlen Koning WILLEM FREDERIK, Prins van FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau. Oranje-Nassau. Ditzelfde geldt in het geval van art. 15 ten opzigte van de aldaar bedoelde nakomelingen van wijlen Prinses CAROLINA VAN ORANJE. Het geldt evenzeer ten aanzien van de nakomelingen der vrouw, die bij opvolging tot de Kroon is geroepen, met dien verstande, dat de Kroon eerst bij geheele ontstentenis van die nakomelingen in de volgende lijn van het Stamhuis, waartoe die vrouw door geboorte behoorde, overgaat. 23. De Koning kan geene 21. De Koning kan geene vreemde Kroon dragen, met vreemde Kroon dragen. uitzondering van die van In geen geval kan de zetel Luxemburg. der Regeering buiten het In geen geval kan de zetel Rijk worden verplaatst, der regering buiten het Rijk worden verplaatst. Tekst 1887. TWEEDE AFDEELING. Van het inkomen der Kroon. 24. Behalve het inkomen uit de domeinen door de wet van 26 Augustus 1822 afgestaan en in 1848 door wijlen Koning WILLEM II tot kroondomein aan den Staat teruggegeven, geniet de Koning een jaarlijksch inkomen uit 's Lands kas, waarvan het bedrag bij elke troonsbeWimming door de wet wordt vastgesteld. 25. Den Koning worden tot Deszelfs gebruik, zomeren winterverblijven in gereedheid gebragt, voor welker onderhoud echter niet meer dan ƒ 50000 jaarlijks ten laste van den Lande kunnen wórden gebragt. 26. De Koning en de Prins van Oranje zijn vrij van alle personele lasten. Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door Hen genoten. 27. De Koning rigt Zijn Huis naar eigen goedvinden in. 28. Het jaarlijksch inkomen eener Koningin-weduwe, gedurende haren weduwelijken staat, uit 's Lands kas is ƒ 150000. 29. De oudste van des Konings zonen, of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is des Konings eerste onderdaan en voert den titel van Prins van Oranje. 7 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. TWEEDE AFDEELING. Van het inkomen der Kroon. 22. Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van 26 Augustus 1822 afgestaan en in 1848 door wijlen Koning Willem H tot Kroondomein aan den Staat teruggegeven, geniet de Koning een jaarlijksch inkomen ten laste van 's Rijks kas van ƒ 1200000. Binnen twee jaren na eene troonsbeklimming kan dit bedrag voor den duur van de regeering van den Koning, die den troon heeft beklommen, bij de wet worden gewijzigd. 23. Den Koning worden tot Deszelfs gebruik, zomeren winterverblijven in gereedheid gebracht, voor welker onderhoud echter niet meer dan ƒ 100000 jaarlijks ten laste van den Lande kunnen worden gebracht. 24. De Koning, de Prins van Oranje, de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, zoomede de Koningin-Weduwe, gedurende haren weduwlijken staat, zijn vrij van alle personeele lasten. Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door Hen genoten. 25. De Koning richt Zijn Huis naar eigen goedvinden in. 26. Het jaarlijksch inkomen eener Koningin-Weduwe, gedurende haar weduwlijken staat, uit 's Lands kas is ƒ 300000. 45 i Nb 27. De oudste van des Konings zonen, of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is des Konings eerste onderdaan en voert den titel van Prins van Oranje. Tekst 1887. 80. De Prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's Lands kas een jaarlijksch inkomen van ƒ 100000, te rekenen van den tijd, dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld; dit inkomen wordt gebragt op ƒ 200000, na het voltrekkaÉ van een huwelijk, waartoe bij de wet toestemming is verleend. DERDE AFDEELING. Van de voogdij des Konings. 81. De Koning is meerderjarig als Zijn achttiende jaar vervuld is. Hetzelfde geldt van den Prins van Oranje, ingeval deze Regent wordt. 32. De voogdij van den minderjarigen Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij eene wet. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. 83. Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, 'is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord. 34. Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elke voogd, in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal, 8 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. 28. De Prins van Oranje en de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, genieten als zoodanig uit 's Rijks kas een jaarlijksch inkomen van / 200000, te rekenen van den tijd, dat zij den ouderdom van achttien jaren hebben vervuld; dit inkomen wordt gebracht op ƒ 400000 na het voltrekken van een huwelijk, waartoe bij de wet toestemming is verleend. De Prinses behoudt haar inkomen, ingeval later een Prins van Oranje geboren wordt. DERDE AFDEELING. Van de voogdij des Konings. 29. De Koning is meerderjarig als Zijn achttiende jaar vervuld is. Hetzelfde geldt van den Prins van Oranje en van de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, ingeval deze Regent worden. 80. De voogdij van den minderjarigen Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij eene wet. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. 81. Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der rninderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. Mocht dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord. 32. Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elke voogd, in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal, Tekst 1887. in handen van den Voorzitter, den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) trouw „aan den Koning; ik zweer „(beloof) al de pligten, „welke de voogdij mij op„legt, heilig te vervullen, „en er mij bijzonder op te „zullen toeleggen, óm den „Koning gehechtheid aan „de Grondwet en liefde „voor Zijn volk in te boe„zemen. „Zoo waarlijk helpe mij „Godalmagtig!" („Dat be„loof ik!") 85. Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over Zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarigen Koning in art. 32 bepaald. De wet bepaalt den eed of de belofte door de hiertoe benoemde voogd of voogden af te leggen. VIERDE AFDEELING. Van het Regentschap. 86. Gedurende de minderjarigheid van den Koning wordt het Koninklijk gezag waargenomen door eenen Regent. 37. De Regent wordt benoemd bij eene wet, die tevens de opvolging in het Regentschap, tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. De wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. 38. Het koninklijk gezag wordt mede aan eenen Regent opgedragen, ingeval de 9 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. in handen van den Voorzitter, den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) trouw „aan den Koning; ik zweer „(beloof) al de plichten, „welke de voogdij mij oplegt, heilig te vervullen, „en er mij bijzonder op te „zullen toeleggen, om den „Koning gehechtheid aan „de Grondwet en liefde „voor Zijn volk in te boezemen. „Zoo waarlijk helpe mij „God almachtig!" („Dat beloof ik!") 33. Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen, wordt in het noodige toezicht over Zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarigen Koning in artikel 30 bepaald. De wet bepaalt den eed of de belofte door de hiertoe benoemde voogd of voogden af te leggen. VIERDE AFDEELING. Van het regentschap. 34. Gedurende de minderjarigheid van den Koning wordt het koninklijk gezag waargenomen door een Regent. 35. De Regent wordt benoemd bij eene wet, die tevens de opvolging in het regentschap, tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. De wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. 36. Het koninklijk gezag wordt mede aan eenen Regent opgedragen, ingeval de 10 Tekst 1887. Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen. Wanneer de hoofden der ministeriele departementen, in rade vereenigd, oordeelen dat dit geval aanwezig is, geven zij van hunne bevinding kennis aan den Raad van State met uitnoodiging om binnen een bepaalden termijn advies uit te brengen. 39. Blijven zij na afloop van den gestelden termijn bij hun oordeel, dan roepen zij de Staten-Generaal in vereenigde vergadering bijeen, om hun, onder overlegging van het advies van den Raad van State, zoo dit is ingekomen, van het voorhanden geval verslag te doen. 40. Zijn de Staten-Generaal in vereenigde vergadering van oordeel, dat het in art. 38, 1ste lid, omschreven geval aanwezig is, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last van den in art. 108, 2de lid, aangewezen Voorzitter wordt afgekondigd en dat op den dag der afkondiging in werking treedt. Bij ontstentenis van dezen Voorzitter wordt door de vergadering een Voorzitter benoemd. 41. In het geval van art. 40 is de Prins van Oranje, wanneer hij zijn achttiende jaar vervuld heeft, van regtswege Regent. 42. Ontbreekt een Prins • van Oranje of heeft de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet vervuld, dan wordt in het Regentschap voorzien op de wijze in art. 37 bepaald; in het laatste geval tot aan het tijdstip waarop hij zijn achttiende jaar vervuld heeft. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. Koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen. Wanneer de hoofden der ministerieele departementen, in rade vereenigd, oordeelen dat dit geval aanwezig is, geven zij van hunne bevinding kennis aan den Raad van State met uitnoodiging om binnen een bepaalden termijn advies uit te brengen. 37. Blijven zij na afloop van den gestelden termijn bij hun oordeel, dan roepen zij de Staten-Generaal in vereenigde vergadering bijeen, om hun, onder overlegging van het advies van den Raad van State, zoo dit is ingekomen, van het voorhanden geval verslag te doen. 38. Zijn de Staten-Generaal in vereenigde vergadering van oordeel, dat het in artikel 36, eerste lid, omschreven geval aanwezig is, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last van den in artikel 109, tweede lid, aangewezen Voorzitter wordt afgekondigd en dat op den dag der afkondiging in werking treedt. Bij ontstentenis van dezen Voorzitter wordt door de vergadering een Voorzitter benoemd. 39. In het geval van artikel 38 is de Prins van Oranje of de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, wanneer zij hun achttiende jaar vervuld hebben, van rechtswege Regent. 40. Ontbreekt een Prins van Oranje en eene dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, of hebben zij hun achttiende jaar niet vervuld, dan wordt in het regentschap voorzien op de wijze, in artikel 35 bepaald; in het laatste geval tot aan het tijdstip, Tekst 1887. 43. Bij het aanvaarden van het Regentschap legt de Regent in eene vereenigde vergadering van de StatenGeneraal in handen van den Voorzitter den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) trouw „aan den Koning; ik zweer „(beloof), dat ik in de „waarneming van het koninklijk gezag, zoolang de „Koning minderjarig is „(zoolang de Koning bui„ten staat blijft de regeling waar te nemen), de „Grondwet steeds zal onderhouden en handha„ven. „Ik zweer (beloof), dat „ik de onafhankelijkheid „en het grondgebied des „Rijks met al mijn ver„mogen zal verdedigen en „bewaren; dat ik de alge„meene en bijzondere vrij„heid, en de regten van „alle des Konings onder„danen en van elk hunner „zal beschermen en tot „instandhouding en bevordering van de alge„meene en bijzondere wel„vaart alle middelen aanrenden, welke de wetten „te mijner beschikking „stellen, gelijk een goed „en getrouw Regent schul„dig is te doen. 11 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. waarop zij hun achttiende jaar vervuld hebben. 41. Het koninklijk gezag wordt mede waargenomen door een Regent, ingeval de Koning krachtens eene wet, waarvan het ontwerp door hem is voorgedragen, tijdelijk de uitoefening van het koninklijk gezag heeft neergelegd. Over het ontwerp dier wet, welke tevens in de benoeming van den Regent voorziet, beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering. 42. Bij het aanvaarden van het regentschap legt de Regent in eene vereenigde vergadering van de StatenGeneraal in handen van den Voorzitter den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) trouw „aan den Koning; ik zweer „(beloof), dat ik in de „waarneming van het „koninklijk gezag, zoolang „de Koning minderjarig is „(zoolang de Koning bui„ten staat blijft de regee„ring waar te nemen, of „zoolang de uitoefening „van het koninklijk gezag „Is neergelegd), de Grond„wet steeds zal onderhou„den en handhaven. „Ik zweer (beloof), dat „ik de onafhankelijkheid „en het grondgebied van „den Staat met al mijn „vermogen zal verdedigen „en bewaren; dat ik de „algemeene en bijzondere „vrijheid, en de rechten „van alle des Konings onderdanen en van elk huneer zal beschermen en tot „instandhouding en bevordering van de alge„meene en bijzondere welvaart alle middelen aan„wenden, welke de wetten „te mijner beschikking „stellen, gelijk een goed 12 Tekst 1887. „Zoo waarlijk helpe mij „God almagtig!" („Dat „beloof ik!") 44. Wanneer een Regent buiten staat geraakt het Regentschap waar te nemen, zijn de artt. 38, 2de lid, 39 en 40 toepasselijk. Is de opvolging in het Regentschap niet geregeld, dan wordt art. 37, 1ste lid, toegepast. 45. Het koninklijk gezag wordt waargenomen door den Raad van State: 1°. bij het overlijden des Konings, zoolang niet in do troonopvolging volgens art. 21 is voorzien, voor den minderjarigen Troonopvolger geen Regent is benoemd, of de Troonopvolger of Regent afwezig is; 2°. in de gevallen van artt. 40 en 44, zoolang de Regent ontbreekt of afwezig is; en bij overlijden van den Regent, zoolang zijn opvolger niet benoemd is en het Regentschap aanvaard heeft; 3°. ingeval de troonopvolging onzeker is en de Regent ontbreekt of afwezig is. Deze waarneming houdt van regtswege op, zoodra de bevoegde Troonopvolger of Regent zijne waardigheid heeft aanvaard. Wanneer in het Regentschap moet worden voorzien, dient de Raad van State het daartoe strekkend ontwerp van wet in: in de gevallen, onder 1°. en 2°. vermeld, binnen den tijd van eene maand na de aanvaarding der waarnerning van het koninklijk gezag; in het geval, onder 3°. vermeld, binnen den tijd van eene maand nadat de troonopvolging heeft opgehouden onzeker te zijn. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. „en trouw Regent schul„dig is te doen. „Zoo waarlijk helpe mij „God almachtig!" („Dat „beloof ik!") 48. Wanneer een Regent buiten staat geraakt het regentschap waar te nemen, zijn de artikelen 36, tweede lid, 37 en 38 toepasselijk. Is de opvolging in het regentschap niet geregeld, dan wordt artikel 35, eerste lid, toegepast. 44. Het koninklijk gezag wordt waargenomen door den Raad van State: 1°. bij het overlijden des Konings, zoolang niet in de troonopvolging volgens artikel 19 is voorzien, voor den rninderjarigen Troonopvolger geen Regent is benoemd, of de Troonopvolger of Regent afwezig is; 2°. in de gevallen van de artikelen 38 en 43, zoolang de Regent ontbreekt of afwezig is; en bij overlijden van den Regent, zoolang zijn opvolger niet benoemd is en het regentschap aanvaard heeft; 3*. ingeval de troonopvolging onzeker is en de Regent ontbreekt of afwezig is. Deze waarneming houdt van rechtswege op, aoodra de bevoegde Troonopvolger of Regent zijne waardigheid heeft aanvaard. Wanneer in het regentschap moet wórden voorzien, dient de Raad van State het daartoe strekkend ontwerp van wet in: in de gevallen, onder 1°. en 2°. vermeld, binnen den tijd van eene maand na de aanvaarding der waarneming van het koninklijk gezag; in het geval, onder 3°. vermeld, binnen den tijd van eene maand, nadat de troonopvolging heeft opgehouden onzeker te zijn. Tekst 1887. 46. Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Regent of bij de aanvaarding van het Regentschap door den Prins van Oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het Regentschap. Deze bepaling kan gedurende het Regentschap niet worden veranderd. 47. Zoodra het in art. 38 omschreven geval heeft opgehouden te bestaan, wordt dit door de Staten-Generaal in vereenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last van den Voorzitter, in art. 40 vermeld, wordt afgekondigd. 48. Dit besluit wordt genomen op voorstel van den Regent of van ten minste twintig leden der StatenGeneraal. Deze leden dienen hun voorstel in bij den Voorzitter der Eerste Kamer, die de beide Kamers onmiddellijk in vereenigde vergadering bijeenroept. Is de zitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de oproeping zeiven te doen. 49. De hoofden der ministeriele departementen en de voogd of voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent den toestand van den Koning of van den Regent verslag te doen. Art. 94, 3de lid, is ten deze ook op de voogden toepasselijk. 50. Onmiddellijk na afkondiging van het in art. 47 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der regering. 13 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. 46. Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Regent of bij de aanvaarding van het regentschap door den Prins van Oranje of door de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het regentschap. Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd. 46. Zoodra het in artikel 36 omschreven geval heeft opgehouden te bestaan, wordt dit door de StatenGeneraal in vereenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last van den Voorzitter, in artikel 38 vermeld, wordt afgekondigd. 47. Dit besluit wordt genomen op voorstel van den Regent of van ten minste twintig leden der StatenGeneraal. Deze leden dienen hun voorstel in bij den Voorzitter der Eerste Kamer, die de beide Kamers onmiddellijk in vereenigde vergadering bijeenroept. Is de zitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de oproeping zelf te doen. 48. De hoofden der ministerieele departementen en de voogd of voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent den toestand van den Koning of van den Regent verslag te doen. Artikel 95, derde lid, is ten deze ook op de voogden toepasselijk. 49. Onmiddellijk na afkondiging van het in artikel 46 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der regeering. 17 Tekst 1887. beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. 68. De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle eollegien en ambtenaren, die uit 's Rijks kas worden betaald. De wet regelt de bezoldiging van den Raad van State, van de Algemeene Rekenkamer en van de regterlijke Magt. De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Rijksuitgaven. De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. 64. De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag Zijne beeldtenis op de muntspeciën te doen stellen. 65. De Koning verleent adeldom. Grondwet Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. te bepalen uitzonderingen wordt, op de wijze bij de wet te regelen, het vertegenwoordigend lichaam van het betrokken gebied gehoord. Onverminderd het bepaalde In het eerste lid van dit artikel wordt de regeling van de inwendige aangelegenheden van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao overgelaten aan aldaar gevestigde organen, op de wijze bij de wet vast te stellen, tenzij bij de wet de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen of voor bepaalde gevallen aan den Koning is voorbehouden. 62. De verordeningen, vastgesteld door de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde organen, kunnen op grond van strijd met de Grondwet, met de wet of met het algemeen belang bij de wet worden vernietigd. Zoodanige verordeningen kunnen door den Koning worden geschorst op de wijze bij de wet te bepalen. 68. De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle colleges en ambtenaren, die uit 's Rijks kas worden betaald. De wet regelt de bezoldiging van den Raad van State, van de Algemeene Rekenkamer en van de rechterlijke macht. De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Rijksuitgaven. De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. 64. De Koning heeft het recht van de munt. Hij vermag Zijne beeltenis op de muntspeciën te doen stellen. 65. De Koning verleent adeldom. 2 Tekst 1887. Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen. 66. Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld. 67. Vreemde orden, waaraan geen verpligtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met Zijne toestemming, door de Prinsen van Zijn Huis. In geen geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandsche staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den Koning. 68. De Koning heeft het regt van gratie van straffen door regterlijk vonnis opgelegd. Hij oefent dat regt uit na het advies te hebben ingewonnen van den regter daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen. Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan. 69. Dispensatie van wetsbepalingen kan door den Koning slechts worden verleend met magtiging van de wet. De wet, welke deze machtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt. Dispensatie van bepalingen van algemeene maatregelen van bestuur is toegelaten voor zoover de Koning Zich de bevoegdheid daartoe bij den maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden. 70. De geschillen tusschen provinciën onderling; provinciën en gemeenten; gemeenten onderling; alsmede 18 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen. 66. Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld. 67. Vreemde orden, waaraan geene verplichtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met Zijne toestemming, door de Prinsen van Zijn Huis. In geen geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandschen staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den Koning. 68. De Koning heeft het recht van gratie van straften door rechterlijk vonnis opgelegd. Hij oefent dat recht uit na het advies te hebben ingewonnen van den rechter, daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen. Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan. 69. Dispensatie van wets- bepalingen kan door den Koning slechts worden verleend met machtiging van de wet. De wet, welke deze machtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt. Dispensatie van bepalingen van algemeene maatregelen van bestuur is toegelaten voor zoover de Koning Zich de bevoegdheid daartoe bij den maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden. 70. De geschillen tusschen provinciën onderling; pro- '•■ vinciën en gemeenten; gemeenten onderling; alsmede 19 Tekst 1887. tusschen provinciën of gemeenten en waterschappen,' veenschappen en veenpolders; niet behoorende tot die, vermeld in art. 153 of tot die, waarvan de beslissing krachtens art. 154 is opgedragen aan den gewonen regter of aan een collegie, met administrative regtspraak belast, worden door den Koning beslist. 71. De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor en doet hun zoodanige andere voorstellen als Hij noodig acht. Hij heeft het regt de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren. 72. De wijze van afkondiging der wetten en der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindende te zijn, worden door de wet geregeld. Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende: „Wij enz. Koning der Nederlanden, enz. „Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: „Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat enz. (De beweegredenen der wet.) „Zoo is het, dat Wij, den „Raad van State gehoord, en „met gemeen overleg der „Staten-Generaal, hebben „goedgevonden en verstaan, „gelijk Wij goedvinden en „verstaan bij deze" enz. (De inhoud der wet.) „Gegeven" enz. Ingeval eene Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt dé daardoor noodige wijziging in dit formulier gebragt. Veranderingen 1917* Veranderingen en tekst 1922. tusschen provinciën of gemeenten en waterschappen, veenschappen en veenpolders, niet behoorende tot die, vermeld in artikel 154 of tot die, waarvan de beslissing krachtens'artikel 155 is opgedragen aan den gewonen rechter of aan een college, met administratieve rechtspraak belast, worden door den Koning beslist. 71. De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor en doet hun zoodanige andere voorstellen als Hij noodig acht. Hij heeft het recht de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren. 72. De wijze van afkondiging der wetten en der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindende te zijn, worden door de wet geregeld. Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende: „Wij énz. Koning der Nederlanden, enz.; „Allen, die deze zullen „zien of hooren lezen, salut! „doen te weten: „Alzoo Wij in overweging „genomen hebben, dat enz.; (De beweegredenen dér wet.) „Zoo is het, dat Wij, den „Raad van State gehoord, en „met gemeen overleg der Sta„ten-Generaal, hebben goed„gevonden en verstaan, gelijk „Wij goedvinden en verstaan „bij deze" enz. (De inhoud der wet.) „Gegeven" enz. Ingeval eene Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor noodige wijziging in dit formulier gebracht. Tekst 1887. 73. De Koning heeft het regt, om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het zamen komen der nieuw verkozen Kamers binnen twee maanden. De Raad van State, het koninklijk gezag waarnemende, oefent het regt van ontbinding niet uit. ZEVENDE AFDEELING. Van den Raad van State en de ministeriele departementen. 74. Er is een Raad van State, welks zamenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet. De Koning is Voorzitter van den Raad en benoemt de leden. De Prins van Oranje heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, van regtswege zitting in den Raad. 76. De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door Hem aan de Staten-Generaal te doen of door deze aan Hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Aan het hoofd der uit te vaardigen besluiten wordt 20 Veranderingen 1917. 73. De Koning heeft het regt, om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het zamenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen drie maanden. De Raad van State, het koninklijk gezag waarnemende, oefent het regt van ontbinding niet uit. Veranderingen en tekst 1922. 73. De Koning heeft het recht om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het samenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen drie maanden. De wet kan voor de na eene ontbinding gekozen Kamers een anderen zittingduur dan in de artikelen 86 en 92 is bepaald, vaststellen. De Raad van State, het Koninklijk gezag waarnemende, oefent het recht van ontbinding niet uit. ZEVENDE AFDEELING. Van den Baad van State, de ministerieele departementen en de vaste colleges van advies en bijstand. 74. Er is een Raad van State, welks samenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet. De Koning is Voorzitter van den Raad en benoemt de leden. De Prins van Oranje en de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, hebben, nadat hun achttiende jaar is vervuld, van rechtswege zitting in den Raad. 75. De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door Hem aan de Staten-Generaal te doen of door deze aan Hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao. Aan het hoofd der uit te vaardigen besluiten wordt Tekst 1887. melding gemaakt dat de Raad van State deswege gehoord is. De Koning hoort wijders den Raad van State over alle zaken, waarin Hij dat noodig oordeelt. De Koning alleen besluit en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad van State. 76. De wet kan aan den Raad van State of aan eene afdeeling van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen. 77. De Koning stelt ministeriele departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen. De hoofden der ministeriele departementen zorgen voor de uitvoering der Grondwet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt. Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet. Alle Koninklijke besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van de ministeriele departementen medeonderteekend. 21 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. melding gemaakt dat de Raad van State deswege gehoord is. De Koning hoort wijders den Raad van State over alle zaken, waarin Hij dat noodig oordeelt. De Koning alleen besluit en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad van State. 76. De wet kan aan den Raad van State of aan eene afdeeling van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen. 77. De Koning stelt ministerieele departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen. De hoofden der ministerieele departementen zorgen voor de uitvoering der Grond' wet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt. Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet. Bij het aanvaarden van hunne betrekking leggen zij in handen van den Koning den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning „en aan de Grondwet; ik „zweer (beloof) al de plichten, welke het ministcr„ambt mij oplegt, getrouw „te zullen vervullen." „Zoo waarlijk helpe mij „God almachtig!" („Dat beloof ik!") Alvorens tot dien eed of die belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af: „Ik zweer (verklaar), „dat ik, om tot minister te „worden benoemd, directe„Mjk of indirectelijk, aan „geen persoon, onder wat 22 Tekst 1887. DERDE HOOFDSTUK. VAN DE STATENGENERAAL.EERSTE AFDEELING. Van de zamenstelling der Staten-Generaal. 78. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk. 79. De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en Tweede Kamer. 80. De leden der Tweede Kamer worden regtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten en den door die wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. De wet bepaalt, in hoe- Veranderingen 1917. 80. De leden der Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders of door de wet als Nederlandsche onderdanen erkend, die den door de wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt en door de vrouwelijke ingezetenen, die aan gelijke voorwaarden voldoen, indien en voor zoover de wet haar, niet uit hoofde van Veranderingen en tekst 1922. „naam of voorwendsel ook, „eenige giften of gaven bc„loofd of gegeven heb. „Ik zweer (beloof), dat ik „om iets hoegenaamd in „deze betrekking te doen „of te laten, van niemand „hoegenaamd eenige belof„ten of geschenken aan„nemen zal, directelijk of „indirectelijk." „Zoo waarlijk helpe mij „God almachtig!" („Dat verklaar en beloof „ik!") Alle koninklijk» besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van de ministerieele departementen medeonderteekend. — 78. De instelling van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regeering geschiedt krachtens de wet, die tevens regelen inhoudt omtrent hunne benoeming, samenstelling, werkwijze en bevoegdheid. DERDE HOOFDSTUK. VAN DE STATENGENERAAL.EERSTE AFDEELING. Van de samenstelling der Staten-Generaal. 79. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk 80. De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en Tweede Kamer. 81. De leden der Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen, tevens Nederlanders of door de wet als Nederlandsche onderdanen erkend, die den door de wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. Ieder kiezer brengt slechts ééne stem uit. De wet bepaalt, in hoeverre de uitoefening van het kiesrecht wordt geschorst voor de 23 Tekst 18S7. verre de uitoefening van het kiesregt wordt geschorst voor de militairen beneden den rang van officier bij de zeeen de landmagt voor den tijd, gedurende welken zij zich onder de wapenen bevinden. Van de uitoefening van het kiesregt zijn uitgesloten zij, wien dat regt bij regterlijke uitspraak is ontzegd; zij die in gevangenschap of hechtenis zijn; zij die bij regterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; zij die in het burgerlijk jaar, voorafgaande aan de vaststelling der kiezerslijsten, van eene instelling van weldadigheid of van een gemeentebestuur onderstand hebben genoten en, voor zoover de kieswet, hetzij zeker bedrag van den aanslag in eene of meer Rijks directe belastingen, hetzij het bezit van een of meer grondslagen van zoodanigen aanslag als vereischte van kiesbevoegdheid stelt, zij die hun aanslag in die belasting of belastingen niet hebben voldaan. 81. De Tweede Kamer be staat uit honderd leden, die gekozen worden in kiesdis tricten. De verdeeling van het Rijl in kiesdistricten en alles wal verder het kiesregt en d( wijze van verkiezing betreft wordt door de wet geregeld 82. De Eerste Kamer be staat uit vijftig leden. Zij worden verkozen doo Veranderingen 1917. aan het bezit van maatschappelijken welstand ontleende redenen, kiesbevoegd verklaart. Ieder kiezer brengt slechts een stem uit. De wet bepaalt, in hoeverre de uitoefening van het kiesrecht wordt geschorst voor de militairen bij de zee- en de landmacht voor den tijd, gedurende welken zij zich onder de wapenen bevinden. Van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten zij, wien dat recht bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is ontzegd; zij die rechtens van hunne vrijheid zijn beroofd; zij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid van vermogens, de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren en zij die van de ouderlijke macht of de voogdij over een of meer hunner kinderen ontzet zijn. Aan onherroepelijke veroordeeling tot eene vrijheidsstraf van meer dan een jaar of wegens bedelarij of landloopervj, zoomede aan meer dan twee, binnen een door de wet te bepalen tijdperk vallende, onherroepelijke, rechterlijke uitspraken openbare dronkenschap vaststellende, verbindt de wet tijdelijk of blijvend verlies van kiesrecht. De uitoefening van het kiesrecht is verplicht volgens regels door de wet te stellen. 81. De Tweede Kamer bei staat uit honderd leden, ge■ kozen op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging. : Alles wat verder het kies; recht en de wijze van verkie>. zing betreft, wordt door de , wet geregeld. 82. De Eerste Kamer bestaat uit vijftig leden. t Zij worden verkozen door de Veranderingen en tekst 1922. militairen bij de zee- en de landmacht voor den tijd, gedurende welken zij zich onder de wapenen bevinden. Van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten zij, wien dal recht bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is ontzegd; zij, die rechtens van hunne vrijheid zijn beroofd; zij, die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwak heid van vermogens, de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren en zij, die van de ouderlijke macht of de voogdij over een of meer hunner kinderen ontzet zijn. Aan onherroepelijke veroordeeling tot eene vrijheidsstraf van meer dan een jaar of wegens bedelarij of landlooperij, zoomede aan meer dan twee, binnen een door de wet te bepalen tijdperk vallende, onherroepelijke rechterlijke uitspraken, openbare dronkenschap vaststellende, verbindt de wet tijdelijk of blijvend verlies van kiesrecht. 82. De Tweede Kamer bestaat uit honderd leden, gekozen op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging. Alles wat verder het kiesrecht en de wijze van verkiezing betreft, wordt door de wet geregeld. 83. De Eerste Kamer bestaat uit vijftig leden. Zij worden verkozen door 24 Tekst 1887. de Provinciale Staten in de volgende verhouding: Noordbrabant 6 Gelderland 6 Zuidholland 10 Noord holland 9 Zeeland ........ 2 Utrecht 2 Friesland 4 Overijssel 3 Groningen 3 Drenthe 2 Limburg 3 50 In geval van vereeniging, splitsing of grensverandering van provinciën of vorming van nieuwe, voorziet de wet in de wijziging, welke daardoor in deze verhouding' noodig zal worden bevonden. 88. Wanneer de StatenGeneraal in dubbelen getale worden bijeengeroepen, wordt aan de gewone leden van elke Kamer een gelijk getal buitengewone leden toegevoegd, op dezelfde wijze als de gewone te verkiezen. Het beshut der bijeenroeping wijst tevens den dag der verkiezing aan. TWEEDE AFDEELING. Van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 84. Om lid der Tweede Kamer te kunnen zijn wordt . alleen vereischt dat men j mannelijk Nederlander zij, < niet bij regterlijke uitspraak i de beschikking of het beheer ] over zijne goederen hebbe ) verloren, noch van de ver- ) 'kiesbaarheid ontzet zij en 1 den ouderdom van dertig < jaren vervuld hebbe. t t e 1 Veranderingen 19.17. Staten der provinciën op dt wijze bij de wet te bepalen, 84. Om lid der Tweede Kamer te kunnen zijn wordt lereischt, dat men Nederlanler of door de wet als Nederandsch onderdaan erkend zij, liet krachtens onherroepelijke 'echteriijke uitspraak wegens krankzinnigheid of zwakheid ian vermogens, de beschikking Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt. Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van de beide eerste zinsneden van dit artikel, wordt voorzien. De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien. 145. De magt des Konings om de besluiten van gemeentebesturen, die met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen Veranderingen 1917. den ouderdom van drie en twintig jaren vervuld hebbe. De verkiezing van den raad heeft plaats op de wijze door de wet te regelen. De Voorzitter wordt door den Koning, ook buiten de leden van den raad, benoemd en door Hem ontslagen. Veranderingen en tekst 1922. De verkiezing van den raad heeft plaats op de wijze door de wet te regelen. De Voorzitter wordt door den Koning, ook buiten de leden van den raad, benoemd en door Hem ontslagen. 144. Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Hij kan in te bepalen gevallen, met inachtneming van te stellen regels, onder zijn toezicht het bestuur van te bepalen takken van de huishouding der gemeente geheel of ten deele aan andere organen opdragen. Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt. Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. Wanneer de regeling en het bestnur van de huishouding eener gemeente grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt voorzien. De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien. 145. De macht des Konings om de besluiten van gemeentebesturen, die met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen 42 Tekst 1887. en te vernietigen, wordt bij de wet geregeld. Die magt is onbeperkt ten aanzien van de plaatselijke verordeningen en reglementen. 146. De besluiten der gemeentebesturen, rakende zoodanige beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke regtshandelingen als de wet aanwijst, alsmede de begrootingen van inkomsten en uitgaven, worden aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten onderworpen. Het opmaken der begrootingen en het vaststellen der rekeningen wordt door de wet geregeld. 147. Het besluit van een gemeentebestuur tot het invoeren, wijzigen of afschaffen eener plaatselijke belasting, wordt voorgedragen aan de Gedeputeerde Staten, die daarvan verslag doen aan den Koning, zonder Wiens goedkeuring daaraan geen gevolg mag worden gegeven. De wet geeft algemeene regels ten aanzien der plaatselijke belastingen. Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer uit andere gemeenten niet belemmeren. 148. De gemelde besturen kunnen de belangen van hunne gemeenten en van hare ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie waartoe zij behooren. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. en te vernietigen, wordt bij de wet geregeld. 146. De besluiten der gemeentebesturen, rakende zoodanige beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke rechtshandelingen als de wet aanwijst, alsmede de begrootingen van inkomsten en uitgaven, worden aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten onderworpen. Het opmaken der begrootingen en het vaststellen der rekeningen wordt door de wet geregeld. 147. De besluiten der gemeentebesturen rakende het invoeren, wijzigen of afschaffen van eene plaatselijke belasting behoeven de goedkeuring des Konings. De wet geeft algemeene regels ten aanzien der plaatselijke belastingen. Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer uit andere gemeenten niet belemmeren. 148. De gemelde besturen kunnen de belangen van hunne gemeenten en van hare ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie, waartoe zij behooren. 149. De wet regelt de voorziening in zaken, belangen, inrichtingen of werken, bij welke twee of meer gemeenten zijn betrokken. 43 Tekst 1887. VIJFDE HOOFDSTUK. VAN DE JUSTITIE. EERSTE AFDEELING. Algemeene bepalingen. 148. Er wordt alom in het Rijk regt gesproken in naam des Konings. 160. Het burgerlijk en handelsregt, het burgerlijk en militair strafregt, de regtspleging en de inrigting der regterlijke Magt worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, behoudens de bevoegdheid der wetgevende Magt om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen. 151. Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan na voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut de onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet. Deze algemeene wet bepaalt ook de gevallen in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt. Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert. 152. Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt. Het gebruik van eigendom tot het voorbereiden en het stellen van militaire inun- Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. VIJFDE HOOFDSTUK. VAN DE JUSTITIE. EERSTE AFDEELING. Algemeene bepalingen. 150. Er wordt alom in het Rijk recht gesproken in naam des Konings. 161. Het burgerlijk" en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, behoudens de bevoegdheid der Wetgevende macht om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen. 152. Onteigening ten algemeenen nutte kan niet plaats hebben dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften der wet. De wet bepaalt de gevallen ln welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt. ■* Hrt vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert. 168. Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt. Het gebruik van eigendom tot het voorbereiden en het stellen van militaire inun- 44 Tekst 1887; datien, wanneer dit wegens oorlog of oorlogsgevaar wordt gevorderd, wordt bij de wet geregeld. 153. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvordering en andere burgerlijke regten behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van de regterlijke Magt. 154. De wet kan de beslissing van twistgedingen, niet behoorende tot die, vermeld in art. 153, hetzij aan den gewonen regter, hetzij aan een collegie met administrative regtspraak belast, opdragen; zij regelt de wijze van behandeling en de gevolgen der beslissingen. 165. De regterlijke Magt wordt alleen uitgeoefend door regters, welke de wet aanwijst. 156. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent. De wet regelt de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid, tusschen de adrninistrative en regterlijke Magt ontstaan, worden beslist. 157. Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gerigt. De wet bepaalt den vorm Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. datiën, wanneer dit wegens oorlogof oorlogsgevaar wordt gevorderd, wordt bij de wet geregeld. 154. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rechten behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van de rechterlijke macht. 155. De wet kan de beslissing van twistgedingen, niet behoorende tot die, vermeld in artikel 154, hetzij aan den gewonen rechter, hetzij aan een college met administratieve rechtspraak belast, opdragen; zij regelt de wijze van behandeling en de gevolgen der beslissingen. 156. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, welke de wet aanwijst. De wet kan bepalen, dat aan de berechting van door haar aan te wijzen gedingen, als in artikel 154 bedoeld, mede wordt deelgenomen door niet tot de rechterlijke macht behoorende personen. 157. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den rechter, dien de wet hem toekent. De wet regelt de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid, tusschen de administratieve en rechterlijke macht ontstaan, worden beslist. 158. Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den rechter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gericht. ■ De wet bepaalt den vorm 45 Tekst 1887. van dit bevel en den tijd binnen welken alle aangehoudenen moeten worden verhoord. 158. Het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald, krachtens eenen bij zonderen of algemeenen last van eene magt door de wet aangewezen. De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is. 159. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des regters, in de gevallen in de wet omschreven. 160. Op geen misdrijf mag als straf gesteld worden de algemeene verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende. 161. Alle vonnissen moeten de gronden waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen. De uitspraak geschiedt met open deuren. Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de teregtzittingen openbaar. De regter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel afwijken. Veranderingen 1917. TWEEDE AFDEELING. Van de regterlijke Magt. 162. Er bestaat een opperste geregtshof onder den naam van Hooge Raad der Veranderingen en tekst 1922. van dit bevel en den tijd binnen welken alle aangehoudenen moeten worden verhoord. 159. Het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald, krachtens een bij zonderen of algemeenen last van eene macht door de wet aangewezen. De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is. 160. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in de gevallen in de wet omschreven. 161. Op geen misdrijf maf; als straf gesteld worden de algemeene verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende. 162. Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen. De uitspraak geschiedt met open deuren. Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de terechtzittingen openbaar. De rechter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel afwijken. Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten kan ook Tan het bepaalde in het eerste en in het tweede lid worden afgeweken. TWEEDE AFDEELING. Van de rechterlijke macht. 163. Er bestaat een opperste gerechtshof onder den naam van Hooge Raad der Tekst 1887. Nederlanden, waarvan de leden door den Koning overeenkomstig het volgende artikel worden benoemd. 163. Van eene voorgevallen vacature wordt door den Hoogen Baad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven die, ter vervulling daarvan, eene voordragt van drie personen aan den Koning aanbiedt, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Koning benoemt den president en den vice-president uit de leden van den Hoogen Raad. 164. De leden der StatenGeneraal, de hoofden der rninisteriele departementen, de gouverneurs-generaal en de hooge ambtenaren onder anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen, de leden van den Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijV ven in die betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, te regt voor den Hoogen Raad ter vervolging hetzij van "s Konings wege, hetzij van wege de Tweede Kamer. De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en leden van hooge collegien wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad te regt staan. 165. De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der regterlijke Magt. ■ Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stel- 46 Veranderingen 1917, Veranderingen en tekst 1922. Nederlanden, waarvan de leden door den Koning overeenkomstig het volgende artikel worden benoemd. 164. Van eene voorgevallen vacature wordt door den Hoogen Raad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven, die, ter vervulling daarvan, eene voordracht van drie personen aan den Koning aanbiedt, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Koning benoemt den president en den vice-president uit de leden van den Hoogen Raad. 166. De leden der StatenGeneraal, de hoofden der niinisterieele departementen, de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië en de Gouverneurs van Suriname en van Curacao, de leden van den Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan, wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, terecht voor den Hoogen Raad ter vervolging hetzij van 's Konings wege, hetzij van wege de Tweede Kamer. De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en leden van hooge colleges wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad terecht staan. 166. De Hooge Raad heeft het toezicht op den geregelden loop en de afdoening van rechtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der rechterlijke macht en door de personen, bedoeld aan het slot van artikel 156. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en von- 47 Tekst 1887. len volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen. De overige bevoegdheden van den Hoogen Raad worden geregeld bij de wet. 166. De leden van de regterlijke Magt worden door den Koning aangesteld. De leden van de regterlijke Magt, met regtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen. Indien een collegie belast wordt met administrative regtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, ■ zijn de eerste, tweede en vierde zinsnede van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen. Dit artikel is niet toepasselijk op hen die uitsluitend belast zijn met regtspraak over personen, behoorende tot de zee- of landmagt of tot eenige andere gewapende magt, of met de beslissing van disciplinaire zaken. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. nissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen. De overige bevoegdheden van den Hoogen Raad worden geregeld bij de wet. 167. De leden van de rechterlijke macht worden door den Koning aangesteld. De leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld. De wet kan bepalen, dat hun met het bereiken van een bepaalden leeftijd ontslag wordt verleend. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen. Indien een college belast wordt met administratieve rechtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn het eerste, tweede, derde en vqfde lid van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen. Dit artikel is niet toepasselijk op hen, die uitsluitend belast zijn met rechtspraak over personen, behoorende tot de zee- of landmacht of tot eenige andere gewapende macht, of met de beslissing van disciplinaire zaken. 48 Tekst 1887. ZESDE HOOFDSTUK. VAN DE GODSDIENST. 167. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet. 168. Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend. 169. De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgersehapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen. 170. Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust. Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten. 171. De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzei ver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden. 172. De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. ZESDE HOOFDSTUK. VAN DEN GODS Dl ENST. 168. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet. 169. Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend. 170. De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen. 171. Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust. Onder dezelfde bepaling < blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten. 172. De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd of het bestaande vermeerderd worden. 178. De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen Tekst 1887. van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. 173. De tusschenkomst der Regering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften. ZEVENDE HOOFDSTUK. VAN DE FINANCIËN. 174. Geene belastingen kunnen ten behoeve van 's Rijks kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet. Deze bepaling is ook toepasselijk op heffingen voor het gebruik van Rijks-werken en inrigtingen, voor zooveel de regeling van die heffingen niet aan den Koning is voorbehouden. 175. Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend. 176. De verbindtenissen van den Staat jegens zijne schuldeischers worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat. 177. Het gewigt, de gehalte en de waarde der muntspeciën worden door de wet geregeld. 178. Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij, worden door de wet geregeld. 179. Er is eene Algemeene Rekenkamer, welker zamenstelling en taak door de wet worden geregeld. Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene voordragt Grondwet 49 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. 174. De tusschenkomst der Regeering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften. ZEVENDE HOOFDSTUK. VAN DE FINANCIËN. 175. Geene belastingen kunnen ten behoeve van 's Rijks kas worden geheven, dan uit kracht van eene wet. Deze bepaling is ook toepasselijk op heffingen voor het gebruik van Rijks-werken en inrichtingen, voor zooveel de regeling van die heffingen niet aan den Koning is voorbehouden. 176. Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend. 177. De verbintenissen van den Staat jegens zijne schuldeischers worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat. 178. Het gewicht, het gehalte en de waarde der muntspeciën worden door de wet geregeld. 179. Het toezicht en de zorg over de zaken van de munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essaai èn wat dies meer zij, worden door de wet geregeld. 180. Er is eene Algemeene Rekenkamer, welker samenstelling en taak door de wet worden geregeld. Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene voor- 4 50 Tekst 1887. van drie personen aan den Koning, die daaruit benoemt. De leden der Rekenkamer worden voor hun leven aangesteld. Het 3de en 4de lid van art. 166 is op hen van toepassing. ACHTSTE HOOFDSTUK. VAN DE DEFENSIE. 180. Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn ver-' pligt mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van «ijn grondgebied. Ook aan ingezetenen die geen Nederlanders zijn, kan die pligt worden opgelegd. 181. Tot bescherming der belangen van den Staat is er eene zee- en eene landmagt, bestaande uit vrijwil-, lig dienenden en uit dienstpligtigen. De wet regelt de verpligte krijgsdienst. Zij regelt ook de verpligtingen die aan hen, die niet tot de zee- of landmagt behooren, ten aanzien van 's Lands verdediging opgelegd kunnen worden. 182. Vreemde troepen worden niet dan krachtens eene wet in dienst genomen. . 183. De dienstpligtigén ter zee zijn bestemd om te dienen in en buiten Europa. Aan de dienst, door hen in de koloniën en bezittingen in andere .werelddeelen - te vervullen, worden door de wet voordeelen verbonden. 184. De dienstpligtigén te land mogen niet dan met' Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. dracht van drie personen aan den Koning, die daaruit benoemt. De leden der Rekenkamer worden voor hun léven aangesteld. Het derde, vierde en vijfde lid van artikel 167 is op hen van toepassing. ACHTSTE HOOFDSTUK. VAN DE DEFENSIE. 181. Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. Ook aan ingezetenen, die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd. 188. Tot bescherming der belangen van den Staat is er eene zee- en eene landmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen. De wet regelt den verplichten krijgsdienst. Zij regelt ook de verplichtingen, die aan hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren, ten aanzien van 's Lands verdediging opgelegd kunnen worden. 183. Bij de wet worden de voorwaarden genoemd, waarop wegens ernstige gewetensbezwaren vrijstelling van den krijgsdienst wordt verleend. 184. Vreemde troepen worden niet dan krachtens eene wet in dienst genomen. 186. De dienstplichtigen ter zee zijn bestemd om te dienen in en buiten Europa. Aan den dienst, door hen in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao te vervullen, worden door de wet voordeelen verbonden. 186. De dienstplichtigen te land mogen niét dan met 51 Tekst 1887. hunne toestemming naar de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen worden gezonden. 185. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de dienstpligtigén die niet in werkelijke dienst zijn, door den Koning geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het onder de wapenen blijven der dienstpligtigén zooveel noodig te bepalen. 186. Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijks kas voldaan. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantien van welken aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niét dan volgens algemeene regels bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebragt. Do uitzonderingen op die algemeene regels voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden bij de wet vastgesteld. Of er oorlogsgevaar in den zin, waarin dat woord in 's Lands wetten voorkomt, aanwezig is, beslist de Koning. 187. Ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid kan door of van wege den Koning elk gedeelte van het grondgebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin zulks geschieden kan en regelt de gevolgen. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao worden gezonden. 187. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de dienstplichtigen, die niet in werkelijken dienst zijn, door den Koning geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het onder de wapenen blijven der dienstplichtigen zooveel noodig te bepalen. 188. Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijks kas voldaan. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en dé leverantien van welken aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens algemeene regels bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebracht. De uitzonderingen op die algemeene regels voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden bij de wet vastgesteld. Of er oorlogsgevaar in den zin, waarin dat woord in 's Lands wetten voorkomt, aanwezig is, beslist de Koning. 189. Ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid kan door of vanwege den Koning elk gedeelte van het grondgebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin zulks geschieden kan en regelt de gevolgen. Tekst 1887. Bij die regeling kan worden bepaald, dat de grondwettelijke bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzigte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan, en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden. Daarbij kan wijders afgeweken worden van de artt. 7, 9, 158 en 159 der Grondwet. Voor het geval van oorlog kan ook van art. 156, 1ste lid, worden afgeweken. NEGENDE HOOFDSTUK. VAN DEN WATERSTAAT. 188. De wet geeft regels omtrent het waterstaatsbestuur, het oppertoezigt en toezigt daaronder begrepen, met machtneming der voorschriften in de volgende artikelen van dit hoofdstuk vervat. 189. De Koning heeft het oppertoezigt over alles wat den waterstaat betreft, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Rijks kas of op eene andere wijze gevonden. 190. De Staten der provinciën hebben het toezigt op alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders. Nogtans kan de wet het toezigt over bepaalde werken aan anderen opdragen. De Staten zijn bevoegd, met goedkeuring des Konings, in de bestaande inrigtingen en reglementen der waterschappen, veenschappen en veenpolders veranderingen te maken, waterschappen, veenschappen en veenpolders op te heffen, nieuwe, op te rigten en nieuwe reglementen voor zoo- 52 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. Bij die regeling kan worden bepaald, dat de grondwettelijke bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan, en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden. Daarbij kan wijders afgeweken worden van de artikelen 7, 9, 159 en 160 der Grondwet. Voor het geval van oorlog kan ook van artikel 157, eerste lid, worden afgeweken. NEGENDE HOOFDSTUK. Van den Waterstaat en van bijzondere lichamen met verordenende bevoegdheid. 190. De wet geeft regels omtrent het waterstaatsbestuur, het oppertoezicht en toezicht daaronder begrepen, met machtneming der voorschriften in de volgende artikelen van dit hoofdstuk vervat. 191. De Koning heeft het oppertoezicht over alles wat den waterstaat betreft, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Rijks kas of op eene andere wijze gevonden. 192. De Staten der provinciën hebben het toezicht op alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen eh veenpolders. Nochtans kan de wet het toezicht over bepaalde werken aan anderen opdragen. De Staten zijn bevoegd, met goedkeuring des Konings, in de bestaande inrichtingen en reglementen der waterschappen, veenschappen en veenpolders veranderingen te maken, waterschappen, veenschappen en veenpolders op te heffen, nieuwe op te richten en nieuwe reglementen voor 55 Tekst 1887. 195. Na de afkondiging dezer wet worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers overwegen dat voorstel en kunnen niet dan met twee derden der uitgebragte stemmen de aan haar overeenkomstig voornoemde wet voorgestelde verandering aannemen. 196. Gedurende een Regentschap kan in de troonopvolging geene verandering worden gebragt. 197. De veranderingen in de Grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plegtig afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd. Additionnele Artikelen. Art. I. Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, totdat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen. Art. II. Alle op het oogenblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achtervolgens door andere worden vervangen. Art. HU. De heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen tot openbare betrekkingen zijn afgeschaft. De opheffing der overige heerlijke regten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld. Art. IV. Art. 151 der Grondwet is niet toepasselijk ten aanzien van aardhaling, ingeval de specie wordt genomen van gronden, waarop de verpligting tot levering tegen of zonder vergoeding, krachtens gewoonte of ver- Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. 198. Na de afkondiging dezer wet worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers overwegen dat voorStel en kunnen niet dan met twee derden der uitgebrachte stemmen de aan haar overeenkomstig voornoemde wet voorgestelde verandering aannemen. 199. De veranderingen in de Grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plechtig afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd. Addltioneele Artikelen. Art. L Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, totdat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen. Art. II. Alle op het oogenblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achtervolgens door andere worden vervangen. Art. Dl. De heerlijke rechten betreffende voordracht of aanstelling van personen tot openbare of kerkelijke betrekkingen zijn afgeschaft. De opheffing der overige heerlijke rechten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld. Art. IV. Artikel 152 der Grondwet is niet toepasselijk ten aanzien van aardhaling, ingeval de specie wordt genomen van gronden, waarop de verplichting tot levering tegen of zonder vergoeding, krachtens gewoonte of vér- 56 Tekst 1887. ordening, zoowel als uit anderen hoofde, in 1886 rustte. Art. V. Het eerste lid van art. 152 der Grondwet blijft buiten toepassing, totdat de wettelijke regeling omtrent de gevallen waarin geene schadeloosstelling in geval van vernietiging of voortdurende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigendom verleend wordt, zal zijn in werking getreden. Art. VI. Behoudens het regt des Konings om de Kamers der Staten-Generaal of eene van die Kamers te ontbinden, blijven de beide Kamers, zooals die op het tijdstip der afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, zijn zamengesteld, bestaan tot op den dag der opening der nieuwe Kamers. Zijn vóór dien dag verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, dan geschieden deze overeenkomstig de op den dag der genoemde afkondiging bestaande bepalingen. De Koning bepaalt het tijdstip der opening van de nieuwe Kamers, zoo kort mogelijk na de verkiezingen in art. IX bedoeld. Art. VH. Met afwijking van bovenstaand art. II worden in de wet van 4 Julij 1850 (Staatsblad no. 37), tot dat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebragt: (Volgen de veranderingen in de Kieswet van 1850.) Art. VIII. Na de afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, heeft eene her- Veranderingen 1917. Art. VI. Behoudens het recht des Konings tot ontbinding, blijft de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zooals zij op het tijdstip der afkondiging van de wet houdende veranderingen in de Grondwet, is samengesteld, bestaan tot op den dag der in de laatste' zinsnede bedoelde opening van de zitting der Staten-Generaal. Zijn vóór dien dag verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, dan geschieden deze, met inbegrip van het onderzoek van de geloofsbrieven, volgens de op den dag der genoemde afkondiging bestaande kiezerslijsten en geldende bepalingen. De Koning bepaalt het tijdstip der opening van de Kamers, zoo kort mogelijk na de verkiezingen in art. XI bedoeld. Art. VII. Met afwijking van bovenstaand artikel II, worden in de Kieswet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht; (Volgen de veranderingen in de Kieswet.) Art. VIII. Met afwijking van bovenstaand artikel II, worden in de Provinciale Wet, totdat de wet daarorn- Vcranderingen en tekst 1922. ordening, zoowel als uit anderen hoofde, in 1880 rustte. Art. V. Het eerste lid van artikel 153 der Grondwet blijft buiten toepassing totdat de wettelijke regeling omtrent de gevallen, waarin geene schadeloosstelling in geval van vernietiging of voortdurende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigendom verleend wordt, zal zijn in werking getreden. Art. VI. Behoudens het recht des Konings tot ontbinding, blijft de Eerste Kamer der Staten-Generaal, zooals zij op het tijdstip der afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, is samengesteld, bestaan tot den derden Dinsdag van September van het kalenderjaar volgende op dat waarin die afkondiging plaats vond. Zijn vóór dien dag verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen die, volgens de op den dag der genoemde afkondiging geldende bepalingen, door aftreding, ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, dan geschieden deze met inbegrip van het onderzoek van de geloofsbrieven, volgens deze bepalingen. Art. VII. De in dit artikel opgenomen veranderingen in de Kieswet zijn sedert in den tekst dezer wet (laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 Januari 1922 {Staatsblad no. 4) opgenomen. Art. Vin. De in dit artikel opgenomen veranderingen in de Provinciale wet zijn sedert in den tekst dezer wet (laatste- 67 Tekst 1887. ziening plaats van de kiezerslijsten en van de lij sten; der hoogstaangeslagenen, overeenkomstig de wet van 4 Julij 1850 (Staatsblad no. 37), gelijk zij bij art. VII is gewijzigd. Voor de herziening der kiezerslijsten worden de termijnen van art. 1, sub c, en van art. 7 dier wet gesteld op den 21 sten dag na de bedoelde afkondiging. De kiezerslijsten worden vastgesteld uiterlijk op den 49sten en gesloten uiterlijk op den 77sten dag na die afkondigingVoor de herziening van de lijsten der hoogstaangeslagenen wordt de termijn van art. 73 dier wet gesteld op den 49sten dag na bedoelde afkondiging. Zij worden vastgesteld uiterlijk op den 77sten en gesloten uiterlijk op den 105den dag na die afkondiging. De eerstvolgende herziening van de kiezerslijsten en van de lijsten der hoogst aangeslagenen heeft plaats in 1889. Art. IX. De verkiezingen voor de nieuwe Kamers der Staten-Generaal hebben plaats binnen 4 maanden na die afkondiging. Veranderingen 1917. trent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht; (Vólgen de veranderingen in de Provinciale Wet.) Art. IX. Met afwijking van bovenstaand artikel II, worden in de Gemeentewet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht: (Volgen de veranderingen in de Gemeentewet.) Met afwijking van bovenstaand artikel II worden in de wet van 31 December 1913 (Staatsblad no. 469), tot toevoeging van de terreinen langs den Nieuwen Waterweg en het Scheur, thans deel uitmakende van de gemeenten 's Gravenzande en Naaldwijk, aan de gemeente Botterdam, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht: Veranderingen en tekst 1922. lijk gewijzigd bij de wet van 13 Januari 1922 (Staatsblad no. 5) opgenomen. Art. IX. De in dit artikel opgenomen veranderingen in de Gemeentewet zijn sedert in den tekst dezer wet (laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 Januari 1922 (Staatsblad no. 6) opgenomen. Met afwijking van bovenstaand artikel II worden in de wet van 31 December 1913 (Staatsblad no. 469), tot toevoeging van de terreinen langs den Nieuwen Waterweg en het Scheur, thans deel uitmakende van de gemeenten 's Gravenzande en Naaldwijk, aan de gemeente Rotterdam, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht: 58 Tekst 1887. Art. X. Het tweede lid van art. 5 van de wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) vervalt. Art. XI. Aan de verkiezingen van leden van Provinciale Staten en gemeenteraden, die mogten plaats hebben vóór de sluiting der kiezerslijsten, bedoeld in art. VIII, nemen de personen deel, wier namen voorkomen op de kiezerslijsten, geldende tijdens de afkondiging der wetten, houdende verandering in de Grondwet. Art. XII. De Koning is bevoegd den tekst der herziene Grondwet bekend te doen maken en daarbij in de artikelen, welke naar een Veranderingen 1917. De artikelen 4, 5, 8, 9, 11, derde lid, en 17 vervallen. Art. X. Na afkondiging van de wetten, houdende veranderingen ih de Grondwet, heeft eene herziening plaats van de kiezerslijsten overeenkomstig de Kieswet-, gelijk zij bij artikel VII is gewijzigd. Voor de herziening van de kiezerslijsten worden de termijnen, genoemd in artikel 2, 8, derde (thans tweede) lid, 22, en 24 dier wet, gesteld op den 2\sten dag na de bedoelde afkondiging. De kiezerslijsten worden vastgesteld uiterlijk op den Vèsten en definitief van kracht op den \QZden dag na die afkondiging. De termijnen in de artikelen 28, tweede en derde lid, 29, 30, 31 en 33 der Kieswet gesteld, worden berekend alsof de dag der vaststelling was 22 Maart. De eerstvolgende herziening van de kiezerslijsten heeft plaats in 1919. De in artikel 131 der Gemeentewet bedoelde verkiezing blijft geschieden volgens de bepalingen welke gelden op den dag der in den aanhef bedoelde afkondiging, maar volgens de kiezerslijsten zooals deze nieuw worden vastgesteld. Art. XI. De verkiezingen voor de nieuwe Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben plaats binnen een jaar na die afkondiging. Art. XH. De Provinciale Staten en de gemeenteraden blijven, zooals zij op het tijdstip der afkondiging van de wetten houdende veranderin- Veranderingen en tekst 1922. De artikelen 4, 5, 8, 9, 11, derde lid, en 17 vervallen. Art. X. De in artikel 131 der Gemeentewet bedoelde verkiezing blijft, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, geschieden volgens de bepalingen welke gelden op den dag der afkondiging van de wetten houdende verandering in de Grondwet, maar volgens de kiezerslijsten zooals deze nieuw worden vastgesteld. Art. XI. De nieuwe Eerste Kamer der Staten-Generaal komt bijeen op den dag, waarop volgens Artikel VI de tegenwoordige Eerste Kamer ophoudt te bestaan. Op den eersten Dinsdag van Juli van het jaar, waarin de nieuwe Eerste Kamer bijeenkomt, treden de Provinciale Staten af. Art. XII. De In het laatste lid van artikel 90 der Grondwet bedoelde wet kan geen pensioen verzekeren aan weduwen en weezen van gewc- 59 Tekst 1887. ander artikel verwijzen, de veranderingen van nummers aan te brengen, welke noodig blijken te zijn. Veranderingen 1917. 1 gen in de Grondwet, zijn sa-' i mengesteld, bestaan, de Pro- J vinciale Staten tot den eersten C Dinsdag van Juli 1919, de gemeenteraden tot den eersten Dinsdag van September van datzelfde jaar. Op genoemde dagen worden zij ontbonden. Zijn vóór die dagen verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om eene and-ere reden openvallen, dan geschieden deze, met inbegrip van het onderzoek van de geloofsbrieven, volgens de op den dag der genoemde afkondiging bestaande kiezerslijsten en geldende bepalingen. Art. XIII. Binnen drie jaren na de afkondiging van de h wetten, houdende veranderin- dl gen in de Grondwet, worden il door den Koning de noodige m wetsvoorstellen voorgedragen, m ter uitvoering van het aan- vi gaande het algemeen vormend di lager onderwijs bepaalde in ei artikel 192, vierde, vijfde, m zesde en zevende lid der dl Grondwet. dl Veranderingen en tekst 1922. ' zen Kamerleden, die vóór 1 Januari 1921 afgetreden of overleden zijn. Art. XIII. De tekst der herziene Grondwet wordt door den Koning bekend gemaakt in eene doorloopend genummerde reeks van artikelen, met inachtneming van de in van Regeeringswege uitgaande stukken gevolgde spelling en met wijziging voor zooveel noodig van de aanhaling daarin van artikelen of gedeelten van artikelen. 62 De cijfers verwijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 Eerste Kamer, voorzitter .... 93 Eigendom, twistgedingen .... 154 — vernietiging of onbruikbaar making ... 153, Add. Art. V Enquête, recht van 96 Erfopvolging 10—21 Financiën, van de . . . . 175—180 Formulier van afkondiging wetten 72 — 'voor het verzenden van aangenomen of verworpen wétsvoorstellen 114, 115, 118, 119 Gedeputeerde Staten 139 Geldmiddelen, opperbestuur algemeene 63 — koloniale 61 Geloofsbrieven, leden Staten-Generaal 99 Gemeenschappelijke zaken, belangen, inrichtingen en werken gemeenten 149 Gemeentebegrooting en -rekening . 146 Gemeentebelastingen 147 Gemeentebesturen, besluiten burgerlijke rechtshandelingen . 146 Gemeentelijke autonomie .... 144 Gemeenten, vereeniging, splitsing en nieuwe 3 Gemeenteraad, zittingsduur, verkiezing, aftreding en ver- eischten leden 143 Geschillen, bevoegdheid administratieve en rechterlijke macht 157 — met vreemde mogendheden 57 — tusschen provinciën, gemeenten, waterschappen, enz 70 — uitspraken over — door Raad van State 76 Godsdienst, van den . . . 168—174 Godsdienstige meeningen, vrijheid belijden 168 Godsdienstleeraren, tractementen, pensioenen en andere inkomsten 172 Godsdienstoefeningen, openbare . 171 Goedkeuring, verordeningen ... 134 — wetten . . 71, 119, 121, 122 Gratie, recht van 68 Grensverandering, Rijk, Provinciën, gemeenten 3 Griffier, Eerste en Tweede Kamer 100 Grondgebied 1 — verdediging 181 Grondwet, tekst herziene, Add. Art. XIII — veranderingen 197 — verbindbaarheid 2 Handelsrecht 151 Hechtenis, in —neming . . . , 158 Heerlijke rechten '. '. . Add. Art. III Heffingen, gebruik rijkswerken en inrichtingen 175 Hooge Baad der Nederlanden 163—167 Ingezetenen 6 Inhuldiging des Konings, van de 50—52 Initiatief, recht van . . . 117—119 Inkomen der Kroon .... 22—28 — Koningin-weduwe .... 26 — Prins van Oranje .... 28 —> vermoedelijk erfgenaam Kroon . 28 Inkwartiering en onderhoud van krijgsvolk 188 Inlichtingen door Ministers aan de Kamers 95 Interpellatie, recht van .... 95 Justitie, van de . . . . . 150—162 Kerkelijke voorschriften 174 Kerkgenootschappen, gelijke be- scherming 169 — gehoorzaamheid aan wetten 173 Kiesrecht, Tweede Kamer ... 81 ■—■ regeling door de wet ... 82 Koning, gebruik zomer- en winterverblijven 23 — inrichting Huis 25 — meerderjarigheid 29 — voogdij 30, 31 — buiten staat regeering waar te nemen 33, 36, 45 — tijdelijk gezag neerleggend 41 — herneemt gezag . . . 46—49 — inhuldiging 50—52 —■ onschendbaarheid .... 53 . — uitvoerende macht .... 54 ■— vaststelling maatregelen van bestuur 55 — opperbestuur buitenland- sche betrekkingen .... 56 34 De cijfers verwijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 Provinciale Staten, zittingsduur, verkiezing, aftreding en vereischten leden .... 128 — eed leden 129 — aantal en openbaarheid vergaderingen 130 — eischen stemmen leden 131, 132 — recht van petitie 138 — buitengewone aftreding Add. Art. XI Provinciën, vereeniging, splitsing en nieuwe 3 Raad van State, bezoldiging . . 63 — samenstelling en bevoegdheid 74 — werkkring 75, 76 — waarneming Koninklijk gezag 44 Rechterlijke macht 63, 156, 163—167 — bezoldiging 63 ■—- kennisgeving twistgedingen 154 — wordt uitgeoefend door rechters 156 Rechtspleging en inrichting rechterlijke macht 151 Rechtspraak, in naam des Konings 150 Rechtszittingen, openbaarheid . . 162 Regent, minderjarige Koning . . 34 — benoeming 35 — indien Koning buiten staat is regeering waar te nemen 36 — indien Koning tijdelijk gezag neerlegt 41 — eed 42 — buiten staat regeering waar te nemen 43 Regentschap, voorziening .... 40 — kosten 45 Reglement van orde, kamers . . 112 Rekening, provinciale 137 — gemeente- 146 — rijksuitgaven 127 Rekenkamer, algemeene .... 180 — bezoldiging leden 63 Ridderorden 66 — vreemde 67 Rijk in Europa 2 Rijksbegrooting 124 Rijksbelastingen 175, 176 Rijksuitgaven, retoning en verantwoording 127 Samenstelling der Staten-Generaal, van de 79—84 Samenstelling der Provinciale Stalen 128—132 Samenstelling, inrichting en bevoegdheid Gemeentebesturen .' 142—149 Samenstelling Raad van State . 74 Schadeloosstelling leden Tweede Kamer 90 — bij onteigening. . . . . .152 — bij vernietiging of onbruikbaarmaking 153 — voor inkwartiering . . . . 188 Schorsing van de uitoefening van het kiesrecht 81 — besluiten Provinciale Staten 140 — Gemeenteraad 145 Schuld, jaarlijksche overweging . 177 Schuldvorderingen, twistgedingen over 154 Sluiting der Kamers van de Staten-Generaal .... 104, 105 Staatsinrichting, NederlandschIndië, Suriname en Curacao 61, 62 Staat van oorlog of van beleg . . 189 Staten-Generaal, van de . . 79—109 — verdeeling in Eerste en Tweede Kamer 80 -— in dubbelen getale .... 84 — lidmaatschap 94 — ontbinding Kamers . 73, 105 — recht van enquête .... 96 -—- onvereenigbare betrekkingen 97 — onafhankelijkheid leden . . 98 i—; onderzoek geloofsbrieven . 99 ■— Griffiers van de Kamers der 100 —- zittingen en buitengewone zittingen 101 ■—■ afzonderlijke en besloten vergaderingen der Kamers der 102, 103 — opening zitting en duur . 104 — en Kamers, aantal leden om te beraadslagen en te besluiten 106 — besluiten en stemming . . 107 — stemming over personen . 108 Strafrecht 151 Suriname, opperbestuur .... 60 — staatsinrichting . . . 61, 62 Tekst herziene Grondwet Add. Art. XIII De cijfers verwijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 65 Toelating en uitzetting vreemdelingen 4 Transporten en leverantien, legers of verdedigingswerken . . 188 Troonopvolging 10—21 Tweede Kamer, verkiezing leden 81 — aantal leden 82 —• vereischten lidmaatschap . 85 — zittingsduur en aftreding . 86 — wijze van stemmen.... 87 — eed lidmaatschap .... 88 — voorzitter 89 — schadeloosstelling en pensioen leden 90, Add. Art. XII Twistgedingen over eigendom enz. 154, 155 Uitlevering vreemdelingen ... 4 Uitsluiting uitoefening kiesrecht 81 Uitspraak vonnissen 162 Uitvoerende macht 54 Uitzetting vreemdelingen .... 4 Veenschappen en Veenpolders 192, 193 Veranderingen in de Grondwet 197—199 Verantwoordelijkheid Ministers 53, 77 Verantwoording rijksuitgaven en ontvangsten 127 Verbeurdverklaring van goederen 161 Verbindende kracht wetten en algemeene maatregelen van bestuur 72, 122, 123 Verbintenissen staat en zijne schuldeischers, waarborging 177 Verdragen vreemde mogendheden 58 Vereenigde vergadering, StatenGeneraal 109 Vereeniging en vergadering, recht tot 9 Vereischten lidmaatschap, Tweede Kamer 85 —■ Eerste Kamer 91 — Provinciale Staten . . . .128 — Gemeenteraad 143 Verkiezing leden Tweede Kamer 81 — leden Eerste Kamer ... 83 — leden Provinciale Staten 128 — leden Gemeenteraad ... 143 Vernietiging besluiten Provinciale Staten 140 ■— Gemeenteraad 145 Vernietiging eigendommen 153, Add. Art, V Verordeningen Provinciale Staten 134 — Gemeenteraad 144 — waterschappen, veenschappen en veenpolders. . . . 193 Vervolgbaarheid leden Staten-Generaal 98 Verzoeken, indiening van .... 8 Volksvertegenwoordiging . . 79—109 Vonnissen, inhoud en uitspraak 162 Voogdij des Konings, van de 29—33 Voordrachten wetsontwerpen . . 71 — andere 120 Voorzitter Tweede Kamer ... 89 — Eerste Kamer 93 —■ Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten 141 — Gemeenteraad 143 —■ Baad van State 74 Vreemdelingen 4—6 Vreemde adeldom 65 Vreemde kroon 21 Vreemde ordeteekenen 67 Vreemde troepen 184 Vrijdom van personeele lasten . 24 Vrijheid van drukpers 7 Waterschappen 192, 193 Waterstaat, van den . . . 190—194 — oppertoezicht 191 — toezicht 192 Waterstaatsbestuur, wettelijke regeling 190 Wetboeken, algemeene 151 Wetgevende macht, van de 110—123 Wetsontwerpen, voordracht en goedkeuring ... 71, 121, 122 Wetsvoorstellen, Koning .... 111 —■ Staten-Generaal . . 117—-119 — onderzoek 112 — wijzigingen 113 —■ aanneming en niet-aanne- ming ï|4, 115 — overweging in Eerste Kamer 115 —• intrekking 116 Wettelijke regeling, gezag en macht der Staten 133 — samenstelling, inrichtingen bevoegdheid gemeentebesturen 142 — onteigening 152 — muntspeciën 178 — algemeene rekenkamer . . 180 — verplichte krijgsdienst . . 182 — kiesrecht 82 — staat van oorlog en van beleg 189 — waterstaatsbestuur . . . . 190 — verordenende bevoegdheid, andere dan in de Grondwet genoemde lichamen.... 194 — onderwijs 195 66 De cijfers verwijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 Wettelijke regeling, armwezen . . 196 — toelating en uitzetting van vreemdelingen 4 — Nederlanderschap .... 6 — recht vereeniging en vergadering 9 Wetten, afkondiging en verbindende kracht 72 — onschendbaarheid .... 122 Wetten, verbindbaarheid . . . 123 Woningen, binnentreden van . . 159 Zelfbestuur, Gemeente 144 — Provincie 135 Zee- en landmacht 182 Zetel der Regeering 21 Zittingsduur leden Tweede Kamer 86 — leden Eerste Kamer ... 92 14000057 uitgave van n. samsom te alphen a. d. rijn GRONDWET VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN 1922 BEWERKT DOOR mr. h. j. smidt, Commies bij het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen |jfg''.. .;fjjj prijs /1,—. Dit werkje bevat, behalve den tekst van de Grondwet, de Nederlandsche Staatsregelingen en Grondwetten met opgave van de belangrijkste data van hare totstandkoming en de belangrijkste wijzigingen, in de Grondwet in 1917 en in 1922 aangebracht. ' Een duidelijk alphabetisch register vergemakkelijkt het naslaan in het boekje. GRONDWET VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. TEKST DER GRONDWET, zooals die in 1887 is herzien, bekend gemaakt bij Koninklijk besluit van 30 November 1887, S. 212. EERSTE HOOFDSTUK. VAN HET RIJK EN ZIJN INWONERS. Art. 1. Het Koningrijk der Nederlanden omvat het grondgebied in Europa, benevens de koloniën en bezittingen inande re werelddeelen. 2. De Grondwet is alleen voor het Rijk in Europa verbindende, voor zoover niet het tegendeel daaruit blijkt. Waar in de volgende artikelen het Rijk wordt genoemd, wordt alleen het rijk in Europa bedoeld. 3. De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen en nieuwe vormen. De grenzen van het Rijk, van de provinciën en van de gemeenten kunnen door de wet worden veranderd. 4. Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten. 5. Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar. Grondwet Veranderingen volgens de wetten van 29 November 1917, S. 660—662. Veranderingen volgens de wetten van 30 November 1922, S. 642—651. Tekst bekend gemaakt bij Koninklijk besluit van 27 December 1922, S. 736. EERSTE HOOFDSTUK. VAN HET RIJK EN ZIJNE INWONERS. Art. 1. Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlandsch-Indië, Suriname en Cnracao. 2. De Grondwet is alleen voor het Rijk in Europa verbindende, voor zoover niet het tegendeel daaruit blijkt. Waar in de volgende artikelen het Rijk wordt genoemd, wordt alleen het Rijk in Europa bedoeld. 3. De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen en nieuwe vormen. De grenzen van het Rijk, van de provinciën en van de gemeenten kunnen door de wet worden veranderd. 4. Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten. 5. ïeder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar. 1 2 Tekst 1887. Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet. 6. De wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn. M Een vreemdeling wordt niet dan door eene wet genaturaliseerd. De wet regelt de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoot en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde. 7. Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 8. Ieder heeft het regt om verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde magt in te dienen. Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke bij het verzoek overgelegde volmagt. Wettig bestaande ligchamen kunnen aan de bevoegde magt verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behoorende. 9. Het regt der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkend. De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat regt in het belang der openbare orde. TWEEDE HOOFDSTUK. ' VAN DEN KONING. EERSTE AFDEELLNG. Van de Troonopvolging. 10. De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit WILLEM FREDERIK, Prins Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet. 6. De wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn. Naturalisatie geschiedt door of krachtens de wet. De wet regelt de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoote en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde. 7. Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 8. Ieder heeft het recht om verzoeken, .mits schriftelijk, aan de bevoegde macht in te dienen. Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke, bij het verzoek overgelegde volmacht. Wettig bestaande lichamen kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hun bepaalden werkkring behoorende. 9. Het recht der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkendDe wet regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der openbare orde. TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DEN KONING. EERSTE AFDEELLNG. Van de troonopvolging. 10. De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit WILLEM FREDERIK, Prins Tekst 1887. van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen. 11. De Kroon gaat bij erfopvolging over op Zijne zonen en verdere mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen bij regt van eerstgeboorte, met dien verstande, dat bij vóóroverlijden van een regthebbende diens zonen of verdere mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen op gelijke wijze in zijne plaats" treden en de Kroon nooit in eene jongere lijn of een jongeren tak overgaat, zoolang er in de oudere lijn of den ouderen tak zoodanige nakomeling wordt gevonden. 12. Bij ontstentenis van opvolgers in het voorgaande artikel aangewezen, gaat de Kroon over op de in leven zijnde dochters van den laatstoverleden Koning, bij regt van eerstgeboorte. 18. Bij ontstentenis ook van de dochters, in het voorgaand artikel bedoeld, gaat de Kroon over op de dochters van de nedergaande mannelijke lijnen uit den laatstoverleden Koning en, bij gebreke ook van deze en van hare nakomelingen, gaat de Kroon over in de nedergaande vrouwelijke lijnen. In deze gevallen heeft steeds de oudere lijn vóór de jongere, de mannelijke tak vóór den vrouwelijken, de oudere vóór den jongeren en hebben in iederen tak mannen vóór vrouwen en ouderen vóór jongeren den voorrang. 14. Bij ontstentenis van een opvolger, krachtens een der drie voorgaande artikelen tot de Kroon geregtigd, gaat deze over op de Prinses, door geboorte tot het Veranderingen 1917. 3 Veranderingen en tekst 1922. van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen. 11. De Kroon gaat bij erfopvolging over op Zijne zonen en verdere mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen bij recht van eerstgeboorte, met dien verstande, dat bij vóóroverlijden van een rechthebbende diens zonen of verdere mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen op gelijke wijze in Zijne plaats treden en de Kroon nooit in een jongere lijn of een jongeren tak overgaat, zoolang er in de oudere lijn of den ouderen tak zoodanige nakomeling wordt gevonden. 12. Bij ontstentenis Tan opvolgers, in het voorgaande artikel aangewezen, gaat de Kroon over op de oudste in leven zijnde dochter van den laatstoverleden Koning. 13. Bij ontstentenis ook van dochters uit den laatstoverleden Koning gaat de Kroon over op de oudste In leven zijnde dochter van den oudsten zijner vooroverleden zoons, van wie dochters in leven zijn; bij ontstentenis van zoodanige dochters op den oudsten in leven zijnden zoon van de oudste zijner vooroverleden dochters, van wie zoons in leven zijn, en bij ontstentenis ook van zoodanige zoons op de oudste in leven zijnde dochter van de oudste zijner vooroverleden dochters, van wie dochters in leven zijn. 14. Bij ontstentenis van een opvolger, krachtens een der drie voorgaande artikelen tot de Kroon gerechtigd, gaat deze over op den man of de vrouw, die den laatst- Tekst 1887. Huis van Oranje-Nassau behoorende, die den laatstoverleden Koning, in de lijn der afstamming van wijlen Koning WILLEM FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau, het naast bestaat. Bij gelijken graad van verwantschap heeft de eerstgeborene den voorrang. Is de bedoelde bloedverwante des Konings vóór Hem overleden, dan treden hare nakomelingen in hare plaats, des dat de mannelijks lijn vóór de vrouwelijke en de oudere vóór de jongere en in iedere lijn de mannelijke tak vóór den vrouwe lijken, de oudere vóór den jongeren en in iederen tak mannen vóór vrouwen en ouderen vóór jongeren gaan. 15. Bij ontstentenis van een opvolger, krachtens een der vier voorgaande artikelen tot de Kroon geregtigd, gaat deze over op de wettige mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen van wijlen Prinses CAROLINA VAN ORANJE, zuster van wijlen Prins WILLEM DEN VIJFDE en gemalin van wijlen den Prins van NassauWeilburg, op gelijke wijze als in art. 11 ten opzigte van de nakomelingen van wijlen Koning WILLEM FREDERIK, Prins van OranjeNassau, is bepaald. 16. Afstand van de Kroon heeft ten opzigte van de opvolging hetzelfde gevolg als overlijden. 17. Het kind, waarvan eene vrouw zwanger is op het oogenblik van het overlijden des Konings, wordt ten opzigte van het regt op de Kroon als reeds geboren 4 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. overleden Koning, in de lijn der afstamming van Hare Majesteit Koningin WILHELMUS A. Prinses van Oranje-Nassau, het naast, doch niet verder dan in den derden graad van bloedverwantschap, bestaat. Bij gelijken graad van bloedverwantschap hebben mannen boven vrouwen en heeft daarna de eerstgeborene den voorrang. 15. Afstand van de Kroon heeft ten opzichte van de opvolging hetzelfde gevolg als overlijden. Behoudens het bepaalde in het volgend artikel zijn na den afstand geboren kinderen van de erfopvolging uitgesloten. 16. Het kind, waarvan eene vrouw zwanger is op het oogenblik van het overlijden des Konings, wordt ten opzichte van het recht op de Kroon als reeds ge- Tekst 1887. VIJFDE AFDEELING. Van de inhuldiging des Konings. 51. De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare' en vereenigde vergadering der Staten-Generaal. 52. In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd: „Ik zweer (beloof) aan „het Nederlandsche volk, „datlk de Grondwet steeds „zal onderhouden en hand„haven. „Ik zweer (beloof), dat „Ik de onafhankelijkheid „en het grondgebied des „Rijks met al Mijn ver„mogen zal verdedigen en „bewaren; dat Ik de alge„meene en bijzondere vrij„heid en de regten van alle „Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering „van de algemeene en "bij „zondere welvaart alle „middelen zal aanwenden, „welke de wetten te Mijner „beschikking stellen, zoo„als een goed Koning „schuldig is te doen. „Zoo waarlijk helpe Mij „God almagtig!" („Dat „beloof Ik!") 53. Na het afleggen van dezen eed of belofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier Voorzitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt: „Wij ontvangen en hul„digen, in naam van het 14 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. VIJFDE AFDEELING. Van de inhuldiging des Konings. 50. De Koning, de regeering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plech» tig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare en vereenigde vergadering der Staten-Generaal. 51. In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd: „Ik zweer (beloof) aan „het Nederlandsche volk, „dat Ik de Grondwet steeds „zal onderhouden en handhaven. „Ik zweer (beloof) dat Ik „de onafhankelijkheid en „het grondgebied Tan den „Staat met al Mijn vermo„gen zal verdedigen en be„waren; dat Ik de alge„meene en bijzondere vrij„heid en de rechten van „alle Mijne onderdanen zal „beschermen, en tot in„standhouding en bevordering van de algemeene „en bijzondere welvaart „alle middelen zal aan„wenden, welke de wetten „te Mijner beschikking „stellen, zooals een goed „Koning schuldig is te „doen. „Zoo waarlük helpe Mij „God almachtig!" („Dat „beloof ik!") 52. Na het afleggen van dezen eed of belofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten -Generaal, wier Voorzitter de volgende plechtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt: „Wij ontvangen en hul„digen, in naam van het 15 Tekst 1887. „Nederlandsche volk en „krachtens de Grondwet, „U als Koning; wij zweren „(beloven), dat wij Uwe „onschendbaarheid en de „regten Uwer kroon zullen „handhaven; wij zweren „(beloven) alles te zullen „doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal „schuldig zijn te doen." „Zoo waarlijk helpe ons „God almagtig!" („Dat „beloven wijl") ZESDE AFDEELING. Van de magt des Konings. 54. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. 56. De uitvoerende magt berust bij den Koning. 66. Door den Koning worden algemeene maatregelen van bestuur vastgesteld. Bepalingen, door straffen te handhaven, worden in die maatregelen niet gemaakt, dan krachtens de wet. De wet jegelt de op te leggen straffen. 57. De Koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen. 58. De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide Kamers der StatenGeneraal, met bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als Hij met het belang van den Staat bestaanbaar acht. 59. De Koning sluit en bekrachtigt alle verdragen met vreemde Mogendheden. Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra Hij oordeelt dat het belang van den Staat dit toelaat. Verdragen, die wijziging van het grondgebied van den Staat inhouden, die aan het. Rijk geldelijke verpligtingen Veranderingen 1917. : ] i < i < ï t t I d g g Veranderingen en tekst 1922. „Nederlandsche volk en „krachtens de Grondwet, „U als Koning; wij zweren „(beloven), dat wij Uwe „onschendbaarheid en de . „rechten Uwer kroon zullen „handhaven; wij zweren „(beloven) alles te zullen „doen wat goede en ge„trouwe Staten-Generaal „schuldig zijn te doen." „Zoo waarlijk helpe ons „God almachtig!" („Dat „beloven wijl"! ZESDE AFDEELING. Van de macht des Konings. 58. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. 54. De uitvoerende macht berust bij den Koning. 55. Door den Koning worien algemeene maatregelen van bestuur vastgesteld. Bepalingen, door straffen te handhaven, worden in die naatregelen niet gemaakt ïan krachtens de wet. De wet regelt de op te eggen straffen. 56. De Koning heeft het >pperbestuur der buitenandsche betrekkingen. 57. De Koning tracht geichillen met vreemde Mogendïeden op te lossen door rechtpraak en andere vreedzame nlddelen. Hij verklaart geen iorlog dan na voorafgaande oestemming van de Statenïeneraal. 58. De Koning sluit en bemachtigt alle verdragen met reemde Mogendheden. Tenzij de Koning zich de evoegdheid tot het bekrachigen van het verdrag bfl de ret heeft voorbehouden, rordt een verdrag niet berachtigd, dan nadat het door e Staten-Generaal is goedekeurd. Toetreding tot en opzeging van verdragen geschiedt 16 Tekst 18S7. opleggen of die eenige andere bepaling, wettelijke regten betreffende, inhouden, worden door den Koning niet bekrachtigd dan na door de Staten-Generaal te zijn goedgekeurd. Deze goedkeuring wordt niet vereischt, indien de Koning zich de bevoegdheid tot het sluiten van het verdrag bij de wet heeft voorbehouden. 60. De Koning heeft het oppergezag over zee - en landnaagt. De militaire officieren worden door Hem benoemd. Zij worden door Hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen. De pensioenen worden door de wet geregeld. 61. De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld. Het muntstelsel wordt door de wet geregeld. Andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen betreffende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. 62. De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen en van den staat waarin zij zich bevinden. De wet regelt de wijze van Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. door den Koning alleen krachtens de wet. Andere overeenkomsten met vreemde Mogendheden worden zoo spoedig mogelijk aan de Staten-Generaal medegedeeld. 59. De Koning heeft het oppergezag over zee- en landmacht. De militaire officieren worden door Hem benoemd. Zij worden door Hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen. De pensioenen worden door de wet geregeld. 60. De Koning heeft het opperbestuur over Nederlandsch-Indlë, Suriname en Curacao. Voor zooveel niet bij de Grondwet of bij de wet bepaalde bevoegdheden aan den Koning zijn voorbehouden, wordt het algemeen bestuur in naam des Konings uitgeoefend in Nederlandsch-Indië door den Gouverneur-Generaal en in Suriname en Curacao door de Gouverneurs, op de wijze door de wet ter regelen. De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van bestuur en staat van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao. 61. De Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao wordt door de wet vastgesteld; andere onderwerpen worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. Behoudens bij de wet 28 Tekst 1887. Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van den Staat. Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn. 95. Beide Kamers hebben, zoowel ieder afzonderlijk als in vereenigde vergadering, het regt van onderzoek (enquête ), te regelen door de wet. 96. Een lid van de StatenGeneraal kan niet te gelijker tijd zijn vice-president of lid van den Raad van State, president, vice-president of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, noch president of lid van de Algemeene Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in eene provincie. De wet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van eene der beide Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit 's Lands kas bezoldigde ambten. Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot de werkelijke dienst terug. Zij die na hunne verkiezing tot lid van de StatenGeneraal een bezoldigd Staatsambt, dat zij niet reeds tijdens die verkiezing vervulden, aannemen, verliezen Veranderingen 1917. 96. Een lid van de StatenGeneraal kan niet te gelijker tijd zijn vice-president of lid van den Raad van State, president, vice-president of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, noch president of lid van de Algemeene Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in eene provincie. De wet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van eene der beide Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit 's Lands kas bezoldigde ambten. Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot de werkelijke dienst terug. Het vierde lid vervalt. Veranderingen en tekst 1922. gadering doen bijstaan door de ambtenaren, daartoe door hen aangewezen. Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van den Staat. . Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn. 96. Beide Kamers hebben, zoowel ieder afzonderlijk als in vereenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête ), te regelen door de wet. 97. Een lid van de StatenGeneraal kan niet tegelijkertijd zijn vice-president of lid van den Raad van State, president, vice-president of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, noch president of lid van de Algemeene Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in eene provincie. De wet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van eene der beide Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit 's Lands kas bezoldigde ambten. Krijgslieden in werkelijken dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot den werkelijken dienst terug. 29 Tekst 1887. van regtswege het lidmaatschap, maar zijn herkiesbaar. 97. De leden der StatenGeneraal zijn niet geregtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. 98. Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven ha. rer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen. 99. Elke Kamer benoemt haren griffier. Deze mag niet te gelijk lid van eene der Kamers zijn. 100. De Staten-Generaal komen ten minste eenmaal 's jaars te zamen. Hunne gewone zitting wordt geopend op den derden Dingsdag in September. De Koning roept eene buitengewone zitting bijeen, zoo dikwijls Hij zulks noodig oordeelt. 101. De afzonderlijke vergaderingen der beide Kamers en evenzoo de vereenigde vergaderingen worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de Voorzitter het noodig keurt. De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen. 102. Is bij overlijden des Konings of bij afstand van Veranderingen 1917. 98. Voorzoover de wet niet anders bepaalt, onderzoekt elke Kamer de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, volgens regels door de wet te stellen. Veranderingen en tekst 1922. 98. De leden der StatenGeneraal, alsmede de ministers, de commissarissen bedoeld in art. 111, tweede lid, en de ambtenaren, bedoeld in artikel 95, eerste lid, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd. 99. Voorzoover de wet niet anders bepaalt, onderzoekt elke Kamer de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen volgens regels door de wet te stellen. 100. Elke Kamer benoemt haar griffier. Deze mag niet tegelijk lid van eene der Kamers zijn. 101. De Staten-Generaal komen ten minste eenmaal 's jaars te zamen. Hunne gewone zitting wordt geopend op den derden Dinsdag in September. De Koning roept een buitengewone zitting bijeen, zoo dikwijls Hij zulks noodig oordeelt. De afzonderlijke vergaderingen der beide Kamers en evenzoo de vereenigde vergaderingen worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de Voorzitter het noodig keurt. De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen. 103. Is bij overlijden des Konings of bij afstand van 30 : Tekst 1887. de Kroon de zitting gesloten, dan vergaderen de StatenGeneraal zonder voorafgaande oproeping. Deze buitengewone zitting wordt op den vijfden dag na het overlijden of na den afstand geopend. Zijn de Kamers ontbonden, dan vangt deze termijn aan van den afloop der nieuwe verkiezingen. 103. De zitting der Staten-Generaal wordt in vereenigde vergadering der beide Kamers door den Koning of door eene Commissie van Zijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt, dat het belang van den Staat niet vordert haar te doen voortduren. De gewone jaarlijksche zitting duurt ten minste twintig dagen, tenzij de Koning gebruik make van het regt in art. 73 omschreven. 104. Bij ontbinding van eene der Kamers of van beide sluit de Koning tevens de zitting der StatatWaeneraal. 105. De Kamers mogen noch afzonderlijk noch in vereenigde vergadering beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. 106. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. De steniming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer één der Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. de Kroon de zitting gesloten, dan vergaderen de StatenGeneraal zonder voorafgaande oproeping. Deze buitengewone zitting wordt op den vijfden dag na het overlijden of na den afstand geopend. Zijn de Kamers ontbonden, dan vangt deze termijn aan van den afloop der nieuwe verkiezingen. 104. De zitting der Staten-Generaal wordt in vereenigde vergadering der beide Kamers door den Koning of door eene Commissie van * -Mijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt, dat het belang van den Staat niet vordert haar te doen voortduren. De gewone jaarlijksche zitting duurt ten minste twintig dagen, tenzij de Koning gebruik maakt van het recht in art. 73 omschreven. 105. Bij ontbinding van eene der Kamers of van -beide sluit de Koning tevens de zitting der Staten-Generaal. 106. De Kamers mogen noch afzonderlijk noch in vereenigde vergadering beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. 107. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij Staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der Tekst 1887. gen in een voorstel des Konings te maken. 113. Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal zendt „aan de Eerste Kamer het „hiernevens gaande voorstel des Konings en is „van oordeel, dat het, zoo„als het daar ligt, door de „Staten-Generaal behoort „te worden aangenomen." Wanneer de Tweede Kamer tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal betuigt „den Koning haren dank „voor Zijnen ijver in het „bevorderen van de be„langen van den Staat en „verzoekt Hem eerbiedig „het gedane voorstel in ,^iadere overweging te ne„men." 114. De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van art. 111 het voorstel zoodanig als het door de Tweede Kamer is aangenomen. Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren: „Aan den Koning. „De Staten-Generaal betuigen den Koning hunnen dank voor "Zijnen „ijver in het bevorderen „van de belangen van den „Staat en vereenigen zich „met het voorstel zooals „het daar ligt." 32 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. gen in een voorstel des Konings te maken. 114. Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal zendt „aan de Eerste Kamer het „hiernevens gaande voor„stel des Konings en is „van oordeel, dat het, zoo,,'als het daar ligt, door de „Staten-Generaal behoort „te worden aangenomen." Wanneer de Tweede Kamer tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal betuigt „den Koning haren dank „voor Zijnen ijver in het „bevorderen van de behangen van den Staat en „verzoekt Hem eerbiedig „het gedane voorstel in „nadere overweging te ne„men." 115. De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van artikel 112 het voorstel zoodanig als het door de Tweede Kamer is aangenomen. Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren: „Aan den Koning. „De Staten-Generaal betuigen den Koning hunnen dank voor Zijnen „ijver in het bevorderen „van de belangen van den „Staat en vereenigen zich „met het voorstel zooals „het daar ligt." 33 Tekst 1887. „Aan de Tweede Kamer. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal geeft aan „de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft „vereenigd met het voorstel betrekkelijk , „op den aan haar „door de Tweede Kamer „toegezonden.'' Wanneer de Eerst e Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren: „Aan den Koning. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal betuigt „den Koning haren dank „voor Zijnen ijver in het „bevorderen van de be„langen van den Staat, „en verzoekt Hem eerbie„dig het gedane voorstel „In nadere overweging te nemen." „Aan de Tweede Kamer. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal geeft aan „de Tweede Kamer kennis, dat zij den Koning „eerbiedig heeft verzocht „het voorstel betrekkelijk I , op den „aan haar door de Tweede „Kamer toegezonden in „nadere overweging te ne„men." 115. Zoolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist, blijft de Koning bevoegd het door Hem gedaan voorstel weder in te trekken. 116. De Staten-Generaal hebben het regt voorstellen van wet aan den Koning te doen. 117. De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke Grondwet Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. „Aan de Tweede Kamer. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal geeft aan „de Tweede Kamer ken„nis, dat zij zich heeft „vereenigd met het voor- „stel betrekkelijk „op den aan haar „door de Tweede Kamer „toegezonden." Waimeer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren: „Aan den Koning. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal betuigt „den Koning haren dank „voor Zijnen ijver in bet „bevorderen van de behangen van den Staat, „en verzoekt Hem eerbie„dig het gedane voorstel „in nadere overweging te „nemen." „Aan de Tweede Kamer. „De Eerste Kamer der „Staten-Generaal geeft aan „de Tweede Kamer ken. „nis, dat zij den Koning „eerbiedig heeft verzocht „het voorstel betrekkelijk „ , op den „aan haar door de Tweede „Kamer toegezonden, in „nadere overweging te ne„men." 116. Zoolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist, blijft de Koning bevoegd het door Hem gedaan voorstel weder in te trekken. 117. De Staten-Generaal hebben het recht voorstellen van wet aan den Koning te doen. 118. De voordracht daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke 3 Tekst 1887. wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal zendt „aan de Eerste Kamer het „hiernevens gaande voor„stel, en is van oordeel, „dat de Staten-Generaal „daarop 's Konings bewil„liging behooren te ver„zoeken." Zij is bevoegd aan een of meer van hare leden de schriftelijke en mondelinge verdediging van haar voorstel in de Eerste Kamer op te dragen. 118. Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan den Koning met het volgende formulier: „De Staten-Generaal, „oordeelende dat het nevensgaande voorstel zou „kunnen strekken tot bevordering van de belan„gen van den Staat, ver„zoeken eerbiedig daarop ,,'s Konings bewilliging." Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: „De Eerste Kamer „der Staten-Generaal geeft „kennis aan de Tweede „Kamer, dat zij zich heeft „vereenigd met het van „haar op den „ontvangen voorstel betrekkelijk en „daarop namens de Sta„ten-Generaal. 's Konings „bewilliging heeft ver„zocht." Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis 34 Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier: „De Tweede Kamer der „Staten-Generaal zendt „aan de Eerste Kamer het „hiernevensgaande voorStel, en is van oordeel, „dat de Staten-Generaal „daarop 's Konings bewilliging behooren te verdoeken." Zij is bevoegd aan een of meer van hare leden de schriftelijke en mondelinge verdediging van haar voorstel in de Eerste Kamer op te dragen. 119. Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan den Koning met het volgende formulier: „De Staten-Generaal, „oordeelende dat het nevensgaande voorstel zou „kunnen strekken tot bevordering van de belan„gen van den Staat, ver„zoeken eerbiedig daarop ,,'s Konings bewilliging." Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: „De Eerste Kamer „der Staten-Generaal geeft „kennis aan de Tweede „Kamer, dat zij zich heeft „vereenigd met het van „haar op den „ontvangen voorstel betrekkelijk en „daarop namens de Sta„ten-Generaal 's Konings „bewilliging heeft ver„zocht." Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis 35 Tekst 1887. aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: „Dé Eerste Kamer „der Staten-Generaal heeft „geene genoegzame reden „gevonden om op het hiernevens teruggaande voorStel 's Konings bewüli„ging te verzoeken." 119. Andere voordragten, dan voorstellen van wet, kunnen door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan. 120. De Koning doet de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk fcwnnia dragen, of Hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren: „De Koning bewilligt in „het voorstel." of: „De Koning houdt het „voorstel in overweging." 121. Alle voorstellen van wet, door de Staten-Generaal aangenomen en door den Koning goedgekeurd, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekondigd. De wetten zijn onschendbaar. 122. De wetten zijn alleen voor het Rijk verbindende, voor zoover daarin niet is uitgedrukt dat zij voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen verbindend zijn. ZESDE AFDEELING. Van de begrooting. 128. Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen. 124. De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: „De Eerste Kamer „der Staten-Generaal heeft „geene genoegzame reden „gevonden om op het hiernevens teruggaande voor„stel 's Konings bewilli„ging te verzoeken."' 120. Andere voordrachten, dan voorstellen van wet, kunnen door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan. 121. De Koning doet de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of Hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren: „De Koning bewilligt in „het voorsteV^u of: „De Koning houdt het „voorstel in overweging." 122. Alle voorstellen van wet, door de Staten-Generaal aangenomen en door den Koning goedgekeurd, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekondigd. De wetten zijn onschendbaar. 123. De wetten zijn alleen voor het Rijk verbindende, voor zoover daarin niet is uitgedrukt dat zij voor Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao verbindend zijn. ZESDE AFDEELING. Van de begrooting. 124. Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen. 125. De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden door den Koning bij de Tweede Kamer ingediend 53 Tekst 1887. Veranderingen 1917. Veranderingen en tekst 1922. danige mstellingen vast te zoodanige instellingen vast stellen. Wet verandering van te stellen. Tot verandering de inrigtingen ef reglementen van de inrichtingen of regie kunnen de besturen van die menten kunnen de besturen instellingen voorstellen aan van die instellingen voorde Staten der provincie doen. stellen aan de Staten der 1 provincie doen. 191. De besturen van wa- 198. De besturen van waterschappen, veenschappen terschappen, veenschappen en veenpolders kunnen vol- en veenpolders kunnen volgens regels, door de wet te gens regels, door de wet te stellen, in het huishoudelijk stellen, in het huishoudelijk belang van die instellingen belang van die instellingen verordeningen maken. verordeningen maken. 194. De wet kan aan andere dan in de Grondwet genoemde lichamen verordenende bevoegdheid geven. TIENDE HOOFDSTUK. TIENDE HOOFDSTUK. VAN HET ONDERWIJS VAN HET ONDERWIJS EN HET ARMBESTUUR. EN HET ARMBESTUUR. 192. Het openbaar onder- 192. Het onderwijs is een 195. Het onderwijs is een wijs is een voorwerp van de voorwerp van de aanhoudende voorwerp van de aanhoudende aanhoudende zorg der Re- zorg der Regeering. zorg der Regeering. gering. Ha geven van onderwijs is Het geven van onderwijs is De inrigting van het open- vrij, behoudens het toezicht der vrij, behoudens het toezicht der baar onderwijs wordt, met Overheid, en bovendien, voor Overheid, en bovendien, voor eerbiediging van ieders gods- zoover het algemeen vormend zoover het algemeen vormend dienstige begrippen, door de zoowel lager als middelbaar zoowel lager als middelbaar wet geregeld. onderwijs betreft, behoudens onderwijs betreft, behoudens Er wordt overal in het het onderzoek naar de be- het onderzoek naar de be- Rijk van overheidswege vol- kwaamheid en de zedelijkheid kwaamheid en de zedelijkheid doend openbaar lager onder- van den onderwijzer, een en van den onderwijzer, een en wijs gegeven. ander bij de wet te regelen, ander bij de wet te regelen. Het geven van onderwijs Het openbaar onderwijs Het openbaar onderwijs is vrij, behoudens het toezigt wordt, met eerbiediging van wordt, met eerbiediging van der overheid, en bovendien, ieders godsdienstige begrip- ieders godsdienstige begripvoor zoover het middelbaar pen, bij de wet geregeld. pen, bij de wet geregeld. en lager onderwijs betreft, In elke gemeente wordt van In elke gemeente wordt van behoudens het onderzoek Overheidswege voldoend open- Overheidswege voldoend opennaar de bekwaamheid en baar algemeen vormend lager baar algemeen vormend lager zedelijkheid des onderwij- onderwijs gegeven in een ge- onderwijs gegeven in een gezers; het een en ander door noegzaam aantal scholen. Vol- noegzaam aantal scholen. Volde wet te regelen. gens bij de wet te stellen regels gens bij de wet te stellen regels De Koning doet van den kan afwijking van deze be- kan afwijking van deze bestaat der hooge-, middelbare paling worden toegelaten, mits paling worden toegelaten, mits en lagere scholen jaarlijks tot het ontvangen van zoodanig tot het ontvangen van zoodanig een uitvoerig verslag aan de onderwijs gelegenheid wordt onderwijs gelegenheid wordt Staten-Generaal geven. gegeven. gegeven. De eischen van deugdelijk- De eischen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten heid, aan het geheel of ten deele uit de openbare kas te deele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, bekostigen onderwijs te stellen, worden hi/i de nipf, nprenelA mi>t */»vi./7«*> A.V „..„* J ™. „. 54 Tekst 18S7. .198. Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld. De Koning doet van de verrigtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven. ELFDE HOOFDSTUK. VAN VERANDERINGEN. 194. Elk voorstel tot verandering in de Grondwet wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. De wet verklaart dat er grond bestaat om het voorstel, zoo als zij het vaststelt, in overweging te nemen. Veranderingen 1917. inachtneming, voor zoover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting. Deze eischen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zoodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uil de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stéllen voorwaarden voldoet, wordt naar denzélfden maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend. De Koning doet jaarlijks van den staat van het onderwijs aan de Staten-Generaal verslag geven. Veranderingen en tekst 1922. inachtneming, voor zoover het bijzonder onderwijsbetreft, van de vrijheid van richting. Deze eischen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zoodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar denzélfden maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend •middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend. De Koning doet jaarlijks van den staat van het onderwijs aan de Staten-Generaal verslag geven. 196. Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regeering en wordt door de wet geregeld. De Koning doet van de veiTichtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven. ELFDE HOOFDSTUK. VAN VERANDERINGEN. 197. Elk voorstel tot verandering in de Grondwet wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. De wet verklaart dat er grond bestaat om het voorstel, zoo als zij het vaststelt, in overweging te nemen. ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers verteijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 Aardhaling, recht van, Add. Art. IV Abolitie 68 Additioneele Artikelen . . I—XIII Adeldom, verleening van .... 65 Administratieve rechtspraak ... 155 Adressen aan de bevoegde macht 8 Afkondiging wetten en algemeene maatregelen van bestuur . 72, 122 — van kerkelijke voorschriften 174 Aftreding, leden Tweede Kamer . 86 — leden Eerste Kamer ... 92 Algemeene maatregelen van bestuur 55, 69, 75 — afkondiging 72 Algemeene Rekenkamer 180 Ambtenaren, bezoldiging en pensioen 63 Amendement, recht van .... 113 Amnestie 68 Armbestuur, van het 196 Autonomie, Provincie 134 — Gemeente . 144 Autoriteiten, voortduring van alle bestaande .... Add. Art. I Begrooting, Rijks- 124 — ontwerpen wetten . 125, 126 — Provinciale 137 •—■ Gemeente 146 Belastingen, Rijks- . . . 175, 176 — Provinciale 136 — Gemeente 147 — geen privilegiën in .... 176 Belijders godsdiensten, dezelfde rechten 170 Benoeming van Ministers ... 77 — van voorzitter der Eerste Kamer 93 — van voorzitter der Tweede Kamer . . 89 — van leden van den Raad van State 74 — van leden van den Hoogen Raad 163 — van leden van do Algemeene Rekenkamer 180 Benoeming van leden van de Rechterlijke macht .... 167 — van de Griffiers der beide Kamers 100 —■ van militaire officieren . . 69 Bescherming van persoon en goederen 4 Bestuursmaatregelen . . . 55, 69, 75 — afkondiging 72 Bezoldiging collegiën en ambtenaren 63 — leden Raad van State, Algemeene Rekenkamer en Rechterlijke macht .... 63 Binnentreden van woningen. . . 159 Briefvnsséling kerkgenootschappen 174 Brievengeheim, onschendbaarheid 160 Builenlandsche betrekkingen, opperbestuur 56 Burgerlijk recht 151 Burgerlijke rechten, twistgedingen 164 Cassatierecht, Hooge Raad ... 166 Comité-Generaal, der Kamers . . 102 Commissaris der Koningin 141, 165 Curacao, opperbestuur 60 — staatsinrichting . . . 61, 62 Defensie, van de .... 181—189 Dienstplichtigen ter zee . . . . 185 — te land 186 —- oproeping oorlogsgevaar . 187 Dispensatie, recht van 69 Drukpersvrijheid 7, 189 Eed, voogden Koning 32 i—i Ministers 77 — leden- Tweede Kamer ... 88 ■—■ leden Eerste Kamer ... 92 — van den Regent 42 —- leden Provinciale Staten . 129 Eerste Kamer, verkiezing en aantal leden 83 — vereischten leden 91 — zittingsduur, aftreding en eed leden 92 — reis en verblijfkosten leden 92 Ihvtijfers verwijzen naar de artikelen der Grondwet 1922 63 Koning, oplossing geschillen en oorlogsverklaring . > . . 57. — verdragen vreemde mogendheden 58 — oppergezag zee- en landmacht 59 — opperbestuur NederlandschIndië, Suriname en Curacao 60 — opperbestuur algemeene geldmiddelen, bezoldigingen. 63 — recht van de munt.... 64 — verleent adeldom 66 — voorstel instelling ridderorden 66 — recht van gratie 68 — dispensatie wetsbepalingen 69 — beslissing geschillen ... 70 — voordracht en goedkeuring wetsontwerpen . 71, 120, 121 — 'wëtsafkohdiging 122 —■ recht ontbinding Kamers S.-G. : ; . . . 73 — voorzitter Raad van State 74 — recht instelling ministeriëele departementen en benoeming hoofden 77 — aanstelling leden rechterlijke macht 167 —• oppertoezicht waterstaat . 191 Koninklijk gezag, waarneming door den Raad van State 44 Koninkrijk der Nederlanden . . 1 Kroon, opdracht 10 — erfopvolging 10—21 — afstand 15 — vreemde 21 inkomen 22—28 Kroondomein, inkomen, uit ... 22 Krijgsdienst, wettelijke regeling . 182 Land- en zeemacht 182 Landsbediening, benoembaarheid 6 Legers, kosten voor de .... 188 Maatregelen van bestuur 55, 69, 75 — .afkondiging „ 72 Macht des Konings .... 63—73 Macht der Provinciale Staten 133—141 Meerderjarigheid, Koning Prins van Oran je en vermoedelijke erfgenaam der Kroon ... 29 Militaire officieren, benoeming, bevordering, ontslag pensioen 59 Ministeriëele departementen ... 77 Ministers, zitting en raadgevende stem in de beide Kamera 95 — verantwoordelijkheid . 53, 77 Munt, recht van de ... 64, 179 Muntspeciën, gewicht, gehalte en waarde . 178 Naturalisatie c Nederlanders 5, 0 Nederlandsch-Indië, opperbestuur 60 — staatsinrichting . . . 61, 62 Officieren, militaire benoeming, bevordering, ontslag, pensioen 59 Onafhankelijkheid, handhaving . 181 Onderwijs; van het 195 Onderzoek, recht van 96 Onschendbaarheid, brie vengeheim 160 — Koning 53 —■ wetten 122 Ontbinding Kamers Staten-Gene-" raai, recht van 73 Ontbinding, kamers bij grondwetsherziening 198 Onteigening, ten algemeenen nutte 152 Oorlogsgevaar, of andere buitengewone omstandigheden ■ 187, 188 Oorlogsverklaring 57 Openbare godsdienstoefeningen . . 171 Opperbestuur buitenlandsche betrekkingen 56 — algemeene geldmiddelen . . 63 Oppergezag zee- en landmacht 59 Oppertoezicht Waterstaat . . . .191 Pensioen leden en weduwen en [ weezen leden Tweede Kamer 90 Pensioenen, * zee- en landmacht 59 — ambtenaren 63 Personeele lasten, vrijdom ... 24 Petitierecht 8 — Provinciale Staten . . . . 138 — Gemeenteraad 148 Placet, recht van 174 Prins van Oranje 27 — van rechtswege regent . . 39 — zitting Raad van State . . 74 Privilegiën belastingen 176 Provinciale autonomie 134 Provinciale begrooting en rekening 137 ■— belastingen .136