kVERZAMELDIBEHB fcfERTELDKSDOORB IWO0TERTJE DEN HAAG ÜJOH.nORKS. UITG. DEN HAAG. De Vroolijke Wereld VERZAMELD EN VERTELD DOOR WOUTERTJE, DEN HAAG. JOHANNES MORKS, UITGEVER - DEN HAAG. INHOUD. Pag. De Vroolijke Handelswereld 3 De Vroolijke Schoolwereld . 19 De Vroolijke Rechtswereld 24 De Vroolijke Militairewereld 30 De Vroolijke Dokterswereld 37 De Vroolijke Joodschewereld 42 De Vroolijke Kerkelijkewereld 56 De Vroolijke Sportwereld 60 Het Vroolijke Einde 65 Een Humoristisch Einde 68 Tjuister jffliV.p, Dit boekje beoogt geenszins een complete verzameling te zijn. Wie zou probeeren, om dat te doen, zou evengoed kunnen trachten, om in de Sahara de voetsporen der Kameelen te tellen. De anecdoten der wereld zijn zoo verspreid en tevens weer evènzoo snel uitgewischt als genoemde voetsporen en talrijke moppen verdwenen weer evenspoedig als ze kwamen. Maar dit boekje beoogt alleen, om den reiziger of den eenzaam thuiszittenden een prettig uurtje te verschaffen. Dat hij bij het lezen soms wel eens den hoed zal moeten af nemen, omdat hij een oude kennis tegenkomt, spreekt vanzelf. Maar ondergeteekende zélf geniet dikwijls nog meer van een mop, die hij na jaren weer eens hoort en die dan voorgoed in zijn brein blijft dan van een splinternieuwe. En daarom geloof ik, door al die talrijke verhaaltjes, gehoord in treinen en cafés, eens te verzamelen, geen slecht werk verricht te hebben. Een klein gedeelte is oorspronkelijk van den VERZAMELAAR. De Vroolijke Handelswereld. De inventaris. Een notaris zond zijn klerk met den sleutel van een onbewoond huis weg om in dat huis den inventaris op te maken. Na twee uur was de jongeman nog niet terug. Men ging naar het huis toe en vond daar den jongeman op den grond liggen met een vel papier naast zich, waarop de volgende uitgebreide inventaris vermeld stond: „Op het buffet twee kruiken jenever, een draaiende boekenkast, een draaiende tafel een draaiende boekenkast " Bedelaar: „Neen, mijnheer Jansen, ik wilde geen geld van U, ik wilde alleen maar een beetje eten, hebt U niet een stukje vleesch of een bordje soep bij UT' Een jongeman ging met zijn vriendinnetje in de avondschemering wandelen en maakte haar wijs, dat hij procuratiehouder op een groot kantoor was, terwijl hij in werkelijkheid kelner was. Het meisje was zeer poëtisch en zei tegen hem aanleunende : „Ach, liefde en maneschijn hoevéél is dat! hoevéél is dat!" En droomerig antwoordde de kelner: „Pardon, wat hebt U gebruikt?" Het goede geheugen. Er kwam een man in het kantoor, legde een pak op tafel en zei: „Ik bied U Prof. Paulson's onmisbare geheugenleer aan voor f 3.50. U krijgt een ijzersterk geheugen, ik heb het zelf ook gebruikt. Voor f 3.50 een ijzersterk geheugen." Geen der heeren op het kantoor voelde behoefte om het boek te koopen. En de man ging weg. Na 5 minuten kwam hij terug met de woorden: „Pardon, heeren, ik heb mijn pak hier laten liggen." Lord Roseberry stond eens in een hoedenzaak, toen er een kortzichtig oud heer binnen kwam, die hem voor den verkooper aanzag. Hij ging naar den Lord toe, terwijl hij zijn hoed afnam en vroeg: 4 „Hebt U zulk een hoed?" Lord Roseberry nam den hoed in de hand en zei kalm: „Als ik er zoo een had, zou ik hem heusch niet dragen." „Oók". Twee heeren stonden voor den waterval van Schaffhausen en één hunner mompelde: „Hoe jammer, hoe jammer, wat gaat daar een hoop kracht verloren." De ander naast hem zei plotseling: „Zegt U dat wèl, mijnheer, zegt U dat wel . . . ." „U bent óók ingenieur?" vroeg de eerste hierop. „Neen," antwoordde de ander, „wijnhandelaar." „Wat heb je de ruiten mooi gewasschen", zei de winkelier tegen de glazenwasscher, „Je zou heusch zeggen, dat er geen ruiten meer in waren." „Daar kon U wel eens gelijk aan hebben, „antwoordde de glazenwasscher", want mijn ladder is juist door de ruiten heen gevallen." Dezelfde I „Kelner, deze zalm smaakt absoluut bedorven en verleden week smaakte hij mij hier uitstekend". „Maar Mijnheer, het is een moot van denzelfden zalm, dien U verleden week gehad hebt!" Op het kantoor was een Mijnheer met een glazen oog, die probeerde den jongsten bediende er tusschen te nemen. Knipoogend zei hij tegen den boekhouder: „Wij zullen voortaan de jongste bedienden Zaterdagmiddag terug laten komen". De jonge man had het knipoogen wel gezien en zei: „Mijnheer De Bruijn, knipt U nu eens met het andere oog". Nu wij het toch over glazen oogen hebben: Er waren eens vier heeren, die poker speelden, onder hen was er één met een glazen oog. Na eenigen tijd legde één hunner de kaarten neer en zei kwaad: „Mijne Heeren, er is iemand onder ons, die valsch speelt. Ik wil niet zeggen, wie het is, maar als die betreffende het nóg eens doet, dan sla ik hem dat andere oog ook nog uit. 5 Er was eens een procuratiehouder op een groot kantoor, die dacht vreeselijk geestig te zijn. De meeste der employé's lachten steeds om zijn moppen uit een soort onderdanigheid. Toen op een keer weer allen lachten, behalve de jongste bediende, vroeg hij dezen: „Waarom lach jij niet T' En de jonge man antwoordde: „Ik ben tóch tegen den eersten opgezegd". De irriteerende Naam. „Waarom hebt U dien hond weggedaan, Mijnheer De Vries?" „Dat zal ik U vertellen. Ik heb een boekhouder, die heet De Kat en daar blafte de hond voortdurend tegen. Dat was nog niet zoo erg, maar toen kregen wij eenloopjongen, die Paal heette. Toen was het heelemaal niet meer uit te houden. Twee handelsreizigers stapten in den trein, de één echter zonder kaartje. „Weet je wat", zei de ander, „jij gaat onder de bank liggen in mijn reisdeken gewikkeld, dan zeg ik, dat het' bagage is." De conducteur kwam in de coupé en vroeg, op het pak wijzend: „Wat is dat?" „Dat is glaswerk." De conducteur gaf er een schop tegen, waarop de man onder de bank de woorden uitstiet: „Rinkelekinkelekink, rinkelekinkelekink." De lieve Papa. Voor hen, die goedkoop willen , dineeren, zij de volgende methode aanbevolen: In een groot restaurant kwam een joviale buitenman met ongeveer 5 kinderen. Zij gingen aan een groote tafel zitten en de man bestelde voor de kinderen 5 porties taart en 5 koppen chocolade. Voor zich zelf bestelde hij een heele Wiener schnitzel, een halve flesch Graves, voorafgegaan door 2 dozijn oesters. Toen hij zijn diner verorberd had, zij hij tegen de kinderen: „Wachten jelui hier even héél zoet, ik moet even sigaren halen." Het duurde een half uur, maar de man kwam niet terug, Iemand begon er zich mee te bemoeien en zei: 6 „Kinderen, jelui Papa blijft lang weg." Waarop de kinderen eenstemmig uitriepen: „Dat was onze Papa niet, dat was een vreemde man, die ons buiten uitnoodigde mee naar binnen te gaan om taartjes te eten." De kelner viel hierop fllauw. Eerlijkheidsbegrippen t „Ik zal II eens wat zeggen, meneer van Straten, eerlijk duurt altijd het langst." ,.U bedoelt, om rijk te worden?" „Neen, mijnheer Hendriks er gaat niets boven een eerlijk karakter. Verleden week betaalt een klant in onze zaak een rekening van tweehonderd gulden en geeft bij vergissing een biljet van driehonderd. Toen dacht ik bij mezelf, meneer Hendriks, „altijd eerlijk, altijd eerlijk . . . ." en toen heb ik met mijn compagnon de te veel betaalde honderd gulden eerlijk gedeeld." Het geschiedde in den ver achter ons liggende distributietijd. Een metselaar kwam bij den patroon en vroeg om werk. „Beste vriend, „zei de patroon", ik kan heelemaal niet tot bouwen komen, ik heb op het oogenblik in het geheel nog maar hoogstens 100 baksteenen." „O, dat beteekent niets, „antwoordde de metselaar," daar kom ik al vast een maandje mee uit." Bij de Bank van Leening belt 's nachts om 12 uur een man aan. Een slaperig hoofd kijkt uit de derde verdieping en vraagt, wat de man wil. „Ik heb bier mijn horloge liggen", antwoordt de man, „en ik wilde alleen even weten hoe laat het is". De volgende advertentie vonden wij in een blad, waarin alleriei dieren te koop werden aangeboden: „eigenaar van een Kennel wenscht een tekkel van de hand te doen, is eventueel ook geneigd zijn broers en zusters te verkoopen." Een Gesprek. !— Zoo, Karei, waar kom jij vandaan? — Uit Purmerend. 7 — Zoo? En wat is er voor nieuws in de Purmer? — "Wat zou d'r voor nieuws wezen! Heelemaal geen nieuws! — Kom .... d'r zal toch wel wat nieuws in de Purmer zijn . . . .? ~ Nee. Heelemaal niet. Of Ja ... . een hondje heit gejankt. ■— Een hondje gejankt ? Waarom ? Omdat ze em op z'n staart getrapt hebben. m En waarom hebben ze 'm op z'n staart getrapt ? — Omdat er zoo'n groot gedrang was. — Hoe kwam dan dat groote gedrang . . . . ? — Er was een begrafenis in Purmerend. — Hè . , . . ? Een begrafenis . . . . ? -~ Ja. Een begrafenis. Van tante Cor. —i Wat vertel je me nou....? Is tante Cor dood..? m Ja Tante Cor is dood. Ze heeft zich een beetje geërgerd. — Geërgerd ? Waarover ? —> Over Oome Ben. — Over oome Ben ? Wat heeft die dan .,. ? ~ Die zit in de gevangenis. — Wat heeft-ie dan gedaan? — W'issels vervalscht. — Hè wissels vervalscht?? Maar man, dat heeft ie toch altijd gedaan, dat is toch niets nieuws . . . . ? — Nou, ik zei je toch al in 't begin d'r is geen nieuws in de Purmer! De grootvader. De zoon van het oude Bankhuis Stein & Co. baarde ontzettend veel zorg. De jongeman was 24 jaar en de oude heer Stein wilde zich gaarne uit de zaak terugtrekken, maar er was een groot bezwaar. De jonge heer Stein had n.1. een liaison met Blanche du Roi, een heel bekende, doch niet meer zeer jeugdige soubrette. De jonge heer Stein wilde haar absoluut trouwen en de oude heer Stein dreigde hem met onterving en uitzetting uit de zaak als hij hierin bleef volharden. Maar het hielp niets. Toen kwam de vader van den ouden heer Stein, de oprichter van het Bankhuis, de oude heer Philip in het privé-kantoor en zei: „Laat ik eens met den jongen praten." En grootvader Philip begon: „Beste jongen, jij kunt eerstdaags aan het hoofd van de firma staan, jij kunt een prachtige toekomst tegemoet 8 gaan, maar je moet afzien van een huwelijk met Blanche du Roi.". „Grootvader," antwoordde de jonge man, „verlang alles van mij, verlang wat U wilt , maar dat niet. U weet niet, wat U vraagt, U weet niet wat een heerlijk wezentje die Blanche du Roi is, U kunt haar niet beoordeelen en U kunt mijn liefde ook niet beoorde elen." „Beste jongen," antwoordde hierop de grootvader, „wie kan er béter over oordeelen dan ik, ik, die haar nèt zoo lief had als jij, toen ik op jouw leeftijd was «Vier om een dubbeltje." Een Amsterdamsch koopman was in Parijs verdwaald. Toen kreeg hij een ingeving. Hij ontmoette een koopman in fruit en vroeg vergunning om achter zijn wagen te mogen loopen, waarvoor hij hem een franc gaf. Even later liep hij achter den wagen, roepende: „Vier om een dubbeltje, vier om een dubbeltje..." Plotseling kwam er van de overkant een Mijnheer op hem toeloopen en zei: „Kerel, je bent gek, je bent niet in Amsterdam, dat verstaan ze hier niet." „Jou moet ik juist hebben, ik zoek al een héélen tijd naar iemand, die mij den weg kan wijzen." Mevrouw wilde bij de firma Pietersen, waarvan verteld werd, dat de eigenaar nooit onwaarheid sprak, een mantel koopen. Na veel andere vragen vraagt de dame ten slotte: „En is het nu heusch écht wol," waarop de eerlijke eigenaar der firma Pietersen & Co. antwoordt. „Ik zal U eens wat zeggen, mevrouw, de knoopen zijn van prima been". De winkelier Moritz Léon stond voor zijn deur, toen er een agent voorbij kwam en hem erop attent maakte, dat een handwagen, die op straat stond, daar niet langer mocht blijven staan. „Zoo," zei Moritz Léon. „Ja," antwoordde de agent, „en ik zou hem er maar gauw wegnemen." „Ik denk er niet aan," zei Moritz Léon. „Dus U weigert dien wagen weg te nemen," zei de agent. „Natuurlijk," zei Moritz Léon. 9 „Dan moet ik proces-verbaal opmaken." De agent haalt een boekje uit zijn zak en begint te schrijven, als er een man uit het huis er naast komt en met den wagen wegrijdt. „Dus die wagen is heelemaal niet van U?" zegt de agent. „Heb ik dat dan beweerd?" antwoordt Moritz Léon „en U wou nog wel, dat ik hem wegnam." (Hist.) Van Dam klaagt erg over geldgebrek in zijn zaak, waarop zijn vriend zegt: „Jij hebt vakkennis, nu moest je nog een compagnon hebben met geld." Van Dam antwoordt hierop: „Kon ik zoo iemand maar vinden, dan waren na een jaar de rollen omgekeerd, dan had hij de vakkennis en ik het geld." Een bekende, zeer groote fabriek schrijft aan hare afnemers het verzoek om voortaan in alle brieven overbodige beleefdheidsvormen achterwege te laten. Hierop antwoordt één der firma's als volgt: „Mijne Heeren, In het bezit van Uw zeer geacht „schrijven van gisteren, deelen wij U beleefd mede, „dat wij gaarne met Uw sympathiek voorstel accoord „gaan, en wij dus, zooals gij in Uw geacht verzoek „uiteenzettet, alle beleefdheidsvormen zullen achterwege „laten. Inmiddels hebben wij de eer met de meeste hoogachting te zijn, UEd. dw. dn. Jansen & Co. De handelsreiziger Cohen komt in Broekenburg, een stadje, dat bekend is door de nieuwsgierigheid der inwoners. Nauwelijks is Cohen in zijn Hotel „Het Wapen van Broekenburg" gearriveerd of de herbergier begint al een eindelooze reeks vragen te stellen. Op het laatst vraagt hij: „Wat bent U van beroep?" en Cohen antwoordt nijdig: „Anarchist". „Wat," zegt de herbergier, „Anarchist? Die menschen die met bommen gooien!" „Ja," antwoordt Cohen kalm, „nog geen twéé dagen geleden stond ik voor den Czaar. Hij het mij de keuze tusschen Siberië en Broekenburg. Ik was zoo stom om Broekenburg te kiezen". 10 Bij een menagerie zag ik het volgend aanplakbiljet: „Gaat dat zien 1 Gaat dat zien 1 U ziet hier een tijger, een leeuw, een wolf, een lam, vreedzaam naast elkaar liggen!" Ik ging naar den directeur en vroeg hem: „Hoe lang liggen nu die tijger, die wolf, die leeuw en dat lam naast elkaar?" De directeur antwoordt: „Al meer dan drie maanden! Maar ziet U, dat lammetje moet af en toe eens vernieuwd worden " Fotograaf: „ Wenscht U een knie- of een borstbeeld ? Bezoeker: Als het eenigszins kon, had ik toch graag mijn gezicht er óók op." Mijnheer Polak, onze maatschappij verzekert U tegen alles! tegen brand, tegen inbraak, tegen stormschade, tegen hagel . , . ." „Tegen hagel! ï Hoe maak ik hagelV' Wie? Een brief: „Mijnheer, wie heeft mij beloofd op de eerste het geld te sturen ? Wie heeft • zijn belofte verbroken ? Wie is een schoft? Uw dw. dn. P. Jansen." „En, Mijnheer Gerretsen, hoeveel man personeel hebt U wel in Uw bedrijf?" „Vijfentwintig, of eigenlijk vierentwintig, want gemiddeld is er één altijd op de W.C " „Mijnheer !" zei de eigenaar van de zaak tegen den boekhouder en hij brieste van woede, „Mijnheer, U hebt mijn dochter verleid. U hebt f 20.000.— uit mijn kas verduisterd 1 en vandaag betrap ik U op heeterdaad met mijn vrouw!! het minste of geringste wat er nu nog gebeurt en U gaat de deur uitl" Een heer komt in een boekwinkel. Achter de toonbank staat de jongste bediende met zijn hoofd geheel in verband. De kooper vraagt: „Hebt U Schopenhauer ?" „Neen, kiespijn." 11 De oppasser van de dierentuin seint aan zijn directeur: „Chimpansee gestorven. Moeten wij nieuwe koopen of wachten tot U terugkomt? Antiek. Het tooneel speelt in een Restaurant. Een heer bestelt een biefstuk en bewondert gedurende den tijd, dat het klaar gemaakt wordt verschillende voorwerpen aan den muur. De eigenaar van het café wijst hem vol trots verschillende van die voorwerpen aan. „Dit hier is een sabel, die in het jaar 1632 Frederik Hendrik gedragen heeft, hier naast hangen eenige borden uit den tijd van de Kelten, daar hebt U eenige munten uit den tijd der Romeinen en hier dit schild is minstens 2000 jaar oud!" De biefstuk komt, de gast proeft ervan en reikt dan het bord aan den eigenaar van het restaurant over en zegt mistroostig: „Hangt U het maar weer aan den muurl" De damesconfectiekoopman Meijer uit Amsterdam is in Zandvoort. „Kijk eens van Dam, dat avondrood over de zee ! is het niet als een rood-zijden japon, die de hemel zich aangetrokken heeft .... en dan van onder . , . . een kanten volant .... de branding ..." Van Dam: „Ja en die post meeuwen, tel je die heelemaal niet mee?" Boekhouder: „Ik heb wat vergeten ik heb beslist iets vergeten, kijk maar, ik heb een knoop in mijn zakdoek." Typiste: „Misschien had U er eens aan willen denken om hem te laten wasschen." Toen de Sjah van Perzië eens zijn beroemde reis door Europa maakte en men hem in musea, opera's e. d. bracht, interesseerde dit alles den Sjah heelemaal niet. Zijn eenig genoegen bestond er in om in de stad zooveel mogelijk te koopen, als maar kon. Tegen zijn zin zat hij op een keer weer eens in de opera, waar hij vast insliep. Gedurende een ballet van 30 danseressen ontwaakte hij, bekeek slaperig het tooneel en zei tegen zijn secretaris: „Koopen! allemaal koopen!" en sliep weer in. 12 Er was eens een bekende tooneel speler, die altijd prat ging op zijn manlijk optreden. Op een dag kreeg hij in een café ruzie met een Amerikaan en wierp zijn visitekaartje op tafel, waarna hij het lokaal verliet. De Amerikaan bekeek kalm het kaartje en schreef onder den naam: „ Verzoeke brenger dezes twee plaatsen loge voor heden avond te reserveeren." Waarna hij de plaatsen ging halen. Bij een juwelier kwam een jonge man en bestelde een verlovingsring. „Wat wilt U erin gegraveerd hebben? vroeg de juwelier." „Van Karei aan Made," zei de jonge man verlegen. „Mijnheer," antwoordde hierop de juweüer „ Voordeéliger is het als U er alléén maar in laat zetten: Van Karei." Een prettig debiteur: „Wanneer mag ik weer eens met de rekening komen, mijnheer Veenstra?" „Nu, laten wij zeggen Dinsdag, schikt Dinsdag U?" „Ja, natuurlijk!" „Uitstekend, dus dan komt U voortaan eiken Dinsdag." Een directeur van een Amerikaansche spoorwegmaatschappij zat in een coupé le klas, toen de conducteur binnenkwam en hem om zijn kaartje vroeg. De directeur antwoordde hierop zeer barsch; „Ik heb geen kaartje noodig, mijn gezicht is mijn biljet" „Nu," zei hierop de conducteur, „dan kan ik alleen constateeren, dat U met een derde klas kaartje in de eerste klasse zit." Pech. Duistere nacht wind en regen een Fordje hobbelt langzaam en voorzichtig zonder lantaarn, die allang uitgegaan is, over den ongelijken landweg. Te vergeefs zoeken de inzittenden naar den weg. Storm en regen Wat is de goede weg ..'...? Eindelijk duikt uit het duister vlak voor hen een paal op. Groote vreugde in het kamp der inzittenden, een wegwijzer van den A. N. W. B.l! 13 Papa aan het stuur haalt met moeite de laatste lucifer uit zijn zak en klimt in den paal om den weg erop te kunnen lezen. En boven gekomen leest hij de klassieke woorden: Gist is Leven! Klant: „Kan de papegaai ook aardig praten?" Handelaar: „Neen mijnheer, maar hij kan alleraardigst toeluisteren." De ontrouwe boekhouder kreeg het volgend getuigschrift bij zijn vertrek: „De heer Piet Jansen was bij ons vier maanden als boekhouder in betrekking, Zijn eerlijkheid en vlijt waren zeldzaam, hij ging over alles en niets was hem te veel." Een man kocht een oude kast en de antiquair bezwoer, dat het echt Rococo was uit de 18e eeuw. Een vriend bekijkt de kast, betast hem en zegt: „Dat is een kast uit de 18e eeuw? op dat hout hebben drie maanden geleden nog de musschen getjilptl" (Georg Hermann.) De Chef maakt zijn testament: „Ieder employé, die tien jaar in mijn betrekking is geweest, krijgt f 10.000." „Benadeelt gij daardoor Uw kinderen niet te veel ?" vraagt hierop de notaris. „Maakt U maar niet bezorgd," antwoordt de Chef, „bij mij heeft nog niemand het langer dan drie maanden uitgehouden." „Hoe vindt U deze nieuwe zeep uit kippeneieren?" vroeg de barbier en zeepte den klant met een elegant gebaar over het geheele gezicht. „O, héél voedzaam," mompelde de klant met de mond vol schuim, „maar ik heb al ontbeten." Het gebit. Chef: (tot niet meer zeer jeugdige boekhoudster:) „Waarom bent U nu al weer te laat?" „Ik was bij den tandarts en heb mijn tanden laten schoonmaken''. „Moest U daar nu beslist persoonlijk bij blijven?" 14 Een Advertentie i „De blonde, slanke jongedame, die gistermiddag bij de Deposito-Bank op haar naam f 200.000.— deponeerde, wordt dringend verzocht om aan den jongeman, die haar parapluie opraapte, weer een ontmoeting toe te staan. Brieven motto : „liefde op het eerste gezicht" bureau van dit blad." Het is maar, wat je flink noemt 1 Een Amerikaan en een Engelschman debatteerden over de koopmanstalenten hunner natie. „In Engeland is niets te doen" zei de Yankee, „ik kom nu al sedert jaren naar Londen en heb nog niemand ontmoet, die naar ons begrip een flinke vent is." „Ja," antwoordde de Engelschman, „wat jullie flinke kerels noemen, dat zijn mannen, die bij ons in de gevangenis zitten." Dame in een boekwinkel: „Ik zou graag alle werken willen hebben van Vondel, Shakespeare en Goethe. En dan had ik ook graag iets om te lezen" De Boekhouding. Een knecht van de Z, H. B. brengt vaten bier in een café binnen. Voor elk vat, dat hij binnen brengt, maakt hij met krijt een streep op een der wielen van den wagen. Tijdens zijn afwezigheid komt er een hond en gebruikt het wiel voor niet nader te omschrijven doeleinden. Een jongetje, dat voorbij komt, loopt het café binnen en waarschuwt den bierman met de woorden: „Zeg meneer, ze knoeien in je boekhouding." Een brief op pootenl Mijne Heeren! In Uw schrijven van 11. Dinsdag durft U met Uwen advocaat dreigen, betr. de betaling der 10 combinations. Ten eerste waren de combinations van absoluut inférieure kwaliteit, ten tweede kunnen wij overal terecht en ten derde zenden wij u ingesloten het geld. Wij wenschen van nu af elke relatie met U te vermijden en zullen U dan ook geen orders meer doen toekomen Hoogachtend, Jansen ö Zonen. P.S. Aldus zouden wij geschreven hebben, indien wij de combinations hadden kunnen betalen. Wij moeten 15 U helaas nog om eenig uitstel verzoeken en doen U tevens hiermede eene bestelling over nog een dozijn van dezelfde combinations, als door U geleverd. Het eerste advies. Bij Oom Van der Pas, een rijke fabrikant, kwam het neefje, versch van de Handelshoogeschool, in het bewustzijn van zijn volmaakte handelskennis. „Ik zal je eerst bij de boekhouding laten werken," zei Oom. „Ach Oom," zei het neefje, „die dooie boekhouding, ik geef er niets om . . . ." „Goed jongen .... weet je wat .... ik zal je bij de expeditie laten beginnen, om op de hoogte te komen van die afdeeling." „Ach Oom.... ik zal U wat zeggen: expeditie is geestelijk zonder waarde, ik ben daar te intellectueel voor . . . ." „Dan zal ik je eerst in de fabriek laten werken, dan kun je zien hoe de heele boel werkt „Ach Oom, wat zal ik U zeggen .... de fabricage is meer van technischen aard. ... ik zou liever „Ja maar, jongen, wat wil je dan?" „Ik had zoo gedacht, Oom, dat U toch in Uw privékantoor iemand moet hebben, die in Uw nabijheid is en altijd gereed, om U met verstandige adviezen te dienen. Iemand, tot wien U zich elk oogenblik om raad kunt wenden." Oom dacht na. Toen sprak hij: „Zeer goed, Uitstekend. Laten we dadelijk beginnen. Geef mij alvast één raad : HOE RAAK IK JOU KWIJT??" Bij de firma Van Dam, Ulevel & Co., kwam het volgend schrijven binnen: Geachte Heeren Van Dam; Ulevel & Co., ik ben Uw afnemer in Dijksluis van Uw fietsen, maar ik moet U zeggen, ik ben het langste Uw afnemer geweest, is dat een fatsoenlijke zaak neen meneer van Dam Ulevel & Co het is een schande U stuurt me daar die fietsen zonder banden en dat gaat toch niet aan ik dacht altijd van Dam Ulevel en Co waren prima menschen maar nu weet ik beter achtend Jan Poot. P.S. Zooeven vind ik in een andere kist de banden. Ik vraag wel excuus voor deze brief. Uw toegenegen Jan Poot. 16 Mijnwaarden. ■ Frederik schrijft aan zijn vriend om advies betreffende zekere mijnwaarden. Frederik's vriend is steeds kort aangebonden geweest en schrijft zeer zakelijk terug: Mijn Waarde ! Mijn-waarden ? Maar mijn waarde! Zeker, wanneer deze mijn waarden had, waar de mijneigenaars zelf in geloofden, dan zou ik gunstig adviseeren, maar thans, waar de mijn bekend is als mijnwaarde zonder waarde, mijn waarde .... je toegenegen X. Verpleegster tot dokter: „De temperatuur is tot 40 gestegen." Zieke (commissionair in effecten): „Bij 41 verkoopen!" „Kent U mijn kassier Meyer?" „Ik heb hem vluchtig gezien." „Dat moet een andere Meyer zijn, de mijne is nog bij mij." De kelner in café „Grand Sof" bracht de koffie en zei tegen den gast: „Het ziet er regenachtig uit." „Ja, maar het ruikt toch wel naar koffie," antwoordde de ander. Twéé derde* „Hoeveel menschen werken er in Uw bureau, mijnheer van Zeyl?". „Ongeveer twéé derde," antwoordde deze. Zeg maar Flipl Er was een nieuwe loopjongen in de zaak gekomen. „Waar is de prullemand?" riep de chef. „Die heeft mijnheer de Lange weggenomen." „Wie is mijnheer de Lange?" „De huisknecht, mijnheer." Na een tijdje vroeg de patroon weer: „Wie heeft de ramen daar opengezet?" „Mijnheer Steensma." „Wie is dan mijnheer Steensma?" „De portier, mijnheer. 17 „Schei uit met je gemenéér!" antwoordt hierop de chef, „bij ons wordt iedereen bij zijn voornaam genoemd." Een tijdje later komt de loopjongen in het privékantoor van den patroon en roept luid: „Flip, een dame wil je spreken!" De fout'). Uit kindermond: Pietje staat voor den reclame-wedstrijd van Lotus. Daarin staat: Wéér zit de fout? *) Jantje: „In de boeken van Jurgens." (Hist.) 1) In Sept. 1925 etaleerde Lotus-margarine (van Jurgens) expres» sievelijk verkeerde étalages, waarbij een prijs voor de oplossing van de fout werd uitgeloofd. Titels. Aan den ingang van de bióscope stond een aanplakbord met den' volgenden inhoud: De Lijdensweg eener moeder, lengte 3000 Meter! Kees neemt een bad! Heden voor het eerst!! De neus van Cirano. Doorloopende voorstelling. Het hemd der Gravin. Op verzoek verlengd! Als Hoofdnummer: In het Paradijs. Dames en Heeren worden verzocht hunne garderobe af te geven. De conservatieve oude industrieel besloot over te gaan tot het koopen van een vrachtauto, maar zijn tegenzin tegen dit nieuwe vehikel bleef bestaan. Op een zekeren dag komt dè chauffeur bij hem en vraagt geld voor een reserveband. „Is dat beslist noodig?" vraagt de patroon. „Mijnheer, ik moet toch een-reserveband op mijn auto meenemen, ais er iets gebeurt!" „Belachelijk," antwoordt de chef, „hebben wij er vroeger, toen wij nog paard en wagen hielden, er óóit aan gedacht om voor ons paard reservepooten mee te nemen!" 2 18 Ambtenarij. Een firma vroeg aan de Schoonheidscommissie om een reclamebord op haar voorgevel te mogen plaatsen, waarop zij het antwoord ontving: dat aan het verzoek van de firma Meyer 6 Van Dam alléén gevolg kon worden gegeven, wanneer het bord volgens artikel 317—320 van de Politie-verordening zóó geplaatst zou worden, dat het uitzicht der straat er niet onder zou lijden, das door voorbijgangers niet gezien zou worden." „Weet U, meneer Tolleman, waarom banken altijd van die zware ijzeren tralies voor de ruiten hebben? Dat komt, omdat de bankiers aan dien toestand langzaam moeten wennen." Solide Tafels! In een advertentie van een veiling publiceerde de curator in het faillissement, (Mr. A. v. W.) o. a.: Complete Keukeninrichting, Vleugelpiano, Automobiel, merk Hispano Suize en wat verder ter tafel zal worden gebracht." „Meneer van Dijk, hoeveel menschen werken er op Uw bureau?" „Ongeveer 10 %." Bij een bekende Haagsche bankiersfirma hangt in de vestibule een bordje, met het opschrift: Past op de Rijwiel-dieven! Een heer loopt er met een vriend voorbij en zegt, op het bordje wijzende: „Zie je dat is alleen maar om de aandacht af te leiden!" De Vroolijke Schoolwereld. Practisch. Meester had den kinderen als huiswerk opgegeven een opstel te maken van 200 woorden over het onderwerp: „De Straat." Jantje leverde het volgende opstel in, kort maar krachtig: „Ik woon in een straat. Gister lag er een groote plas „en een hoop modder. Mijn vader viel in de plas en lag „in de modder. Dat zijn 26 woorden. De andere 174 „woorden sprak mijn vader, toen hij weer opstond. Deze „kan ik onmogelijk hier neerschrijven. Einde." „Kinderen", zei meester vriendelijk, „je komt nu voor het eerst op school en je moet mij heelemaal vertrouwen, je moet niets voor mij verzwijgen en je mag eerlijk zeggen, wat je op je hart hebt." Hierop stond een klein ventje op en zei openhartig: „Ik verveel me zoo, ik ga naar huis." Moossie was voor het eerst naar school geweest en zijn vader vroeg hem, hoe hij het gevonden had. En Moossie antwoordde: „Reuze sof, vader. Eérsfe klas en dan nog houten banken." Meester citeert op school de Bijbelspreuk: „Gij kinderen, gehoorzaamt Uwen ouders, want dat is billijk". Jantje moet deze spreuk herhalen, hetgeen hij als volgt doet: „Gij kinderen, gehoorzaamt Uwen ouders, want dat kost niets. De schoolopziener kwam in de klas en stelde talrijke vragen. Hieronder was ook op een zeker oogenblik de vraag, wat er in den Oeral gevonden werd. Niemand wist het. Vriendelijk wijst de schoolopziener op zijn horlogeketting, speelt er mee en zegt: „Nu nu weet nu nog niemand het ?" Waarop de kleine Spijer zijn vinger opsteekt en zegt: „Ik weet het, Meester: doublé!" 20 „Jantje, heb je geen zakdoek?" vraagt de onderwijzeres hem, omdat hij zijn mouw gebruikt. „Ja juffrouw," antwoordt Jantje, „maar ik leen hem lekker niet uit!" Meester vertelt, dat bij een blinde de gehoorzintuigen beter ontwikkeld zijn, dan bij een normaal mensch, zoodat de natuur aan den anderen kant weer vergoedt, wat zij aan den eenen kant te kort doet. Hij vraagt om meerdere voorbeelden, waarop Pietje zegt: „Mijn oom Louis heeft een kort been. Maar daarvoor is bij mijn oom Louis het andere ook weer zooveel langer." „Tinus", zei de meester, „als er 11 schapen op een wei zijn en 6 springen er over een heg, hoeveel blijven er dan over?" „Geen één, meester." „Hoe kom je daar bij! Je kunt niet rekenen!" „Nou meester, U kunt misschien beter rekenen, maar een boerenjongen kent de schapen beter." „Als ik jouw vader ƒ 50.— leen gedurende een jaar. Pietje", zei de meester, „a 5 % interest, hoeveel geeft hij me dan aan het eind van het jaar terug?" „ƒ25.— meester." „ƒ 25.—? je kunt niet rekenen!" „Neen, U kent mijn vader niet, meester." Meester: „zeer belangrijk is de Heilige Oorlog der Turken, want ik zou erop willen wijzen, dat wij sedert 400 jaar geen Heiligen oorlog meer hebben beleefd!" De jongens hadden een stinkbom in de klas gegooid en toen de leeraar binnentrad haalde hij zijn neus op en sprak de gedenkwaardige woorden: „Merkwaardig, altijd als ik in het lokaal kom, stinkt het!" Meester: „De mensch loopt met zijn voeten en ruikt met zijn neus." Moossie: „Bij mijn grootvader is het juist omgekeerd, meester." Bloemen voor Minerva, niet voor Houbigant! „Roosje", zei de meester, „ga naar huis en laat je wasschen, je ruikt vies." 21 De volgende dag kwam Roosje terug met een briefje van haar moeder, luidende: „Mijn Heer, deze is dienende om II te melden alsdat mijn Roosje een Roosje is, om aan te leeren en niet om aan te ruiken." Meester: „Wat gaat vlugger, een paard of een duif?" Moossie: „Te voet gaat een paard vlugger." Onderwijzeres: (na een betoog over de zijderups.) „Ja, Jantje! Dat is een zeer nuttig dier! En hadt je nu wel gedacht, dat de zijde-japonnen van je moeder van zoo'n nietig, onbeteekenend diertje kwamen?" Jantje: (die niets van de rups gehoord heeft!) „O! U bedoelt Papa?" Meester bespreekt in de natuurlijke historie de vogels en wil de leerlingen op hun bijzondere eigenschap, n.L het vliegen opmerkzaam maken. Daarom zegt hij tegen Jantje: „Nu, Jantje, wat kan nu b.v. een vogel doen, wat ik niet kan?" En Jantje antwoordt dadelijk: „Eieren leggen, meester." Uit het opstel van kleine Anny over de koe: „De koe geeft ons melk, maar niet uit haar bek, maar uit haar uiers. Als de koe geen uiers heeft, dan is ze geen koe, maar een os." Meester: „Noem mij een vogel, die niet meer bestaat." Pietje: „De kanarie." Meester: „Hoe zoo?" Pietje: „Onze kat heeft hem gister opgegeten." „Wat gaat nog boven een koning?" zei de meester op de Zondagschool, en hij wilde het op het Godsbegrip brengen. „Wat gaat boven een Koning?" „Aas, meester," antwoordt één der jongens. Uit een opstel: „EEN ARABISCHE SCHOOL". „Nergens is zooals bij ons een schoolbank te bekennen; met gekruiste beenen hangen de kinderen aan de lippen van den beminden leeraar." (Roda Roda.) 22 Galant. „De os en de koe is op de wei. Welke fout zit er in deze zin?" vraagt meester. Truusje na lang nadenken: „Men moet de dame het eerst noemen." Meester: „Als ik 4 appels onder 13 kinderen moet verdeelen, hoeveel geef ik dan aan ieder, Jantje?" „Ik zou er appelmoes van maken en ieder een lepel geven." Leeraar op meisjesschool gedurende de natuurkundeles: „ neemt U een omvang van ongeveer 3 Meter aan, jonge dames.. " Meester ontving het volgend schrijven van een vader: „Ik bevestig U hiermede, dat mijn zoon Gustaaf zijn huiswerk geheel alléén gemaakt heeft. Alleen bij Leiden's ontzet en de inneming van Den Briel heb ik hem een handje geholpen." Pietje weet weer niets te antwoorden op de hem gestelde vragen. Achter hem probeert Jan hem aan het lachen te maken en fluistert: „Meester is een groot uilskuiken." Hierop zegt de bewuste meester: „Niet voorzeggen, Jan, hij moet zélf erop komen." Fritsje leest uit zijn kinderbijbel voor: Adam en Eva waren in het Paradijs, Adam had Eva zeer lief (hier moet Fritsje omslaan, maar slaat bij vergissing twee pagina's tegelijk om en leest verder bij de Arke Noach's:) en hij spijkerde haar dicht en besmeerde haar van binnen en van buiten met pek." Meester wil de kinderen iets over het nachtgebed vertellen en vraag aan Kareltje: „Wel, Kareltje, wat doen je ouders 's avonds?" „Dan eten ze." „En daarna?" „Dan drinken ze thee en vader leest de krant." „Ja, maar daarna?" „Dan gaan ze naar bed." „Goed, maar wat doen ze dan, vóór ze gaan slapen?" Hier interrumpeert Moossie en zegt: „Meester, is dót een vraag voor de tweede klas??" 23 Meester: „Moossie, zeg me een zin met: VENTILATOR." Moossie: „Iemand, die vroeg in een bioscoop komt, krijgt een betere plaats, dan de vent die later komt." Meester: „En nu een zin met: Anisette, kussensloop, Rockefeller en lampekappen." Moossie: Mijn «zuster Annie zette thee, toen mijn zwager binnenkwam. Om haar te kussen sloop hij achter haar, sloeg zijn armen om haar heen en zei, dat hij op haar zijden rokken feller was, dan op haar katoenen. Mijn zuster wil haar ondulatie nu nèt als de meisjes van de firma Lampe kappen." Vroeg Vakman. Meester vraagt aan Moossie: „Als een pak 5 Meter stof a ƒ6.— noodig heeft, ƒ 8.— fournituren en ƒ 10.— arbeidsloon, wat kost dan het heele pak?" Moossie: „Meester, dan neemt U véél voordeeliger confectie!" Meester: , En toen zei God tegen de slang: vervloekt zult gij zijn, over Uw buik zult ge kruipen, gif zult ge spuwen kom, Moossie, je zit te suffen wat heb ik gezegd? Wat heeft God tegen de slang gezegd? Moossie: „Over je buik zal je kruipen, Meester, vervloekt zal je zijn, Meester, gif zal je spuwen, Meester...! De Vroolijke Rechtswereld. „Beklaagde, U wordt beschuldigd een eetservies van Üw buurman geleend te hebben en hem dit geheel beschadigd terug te hebben gegeven. Wat hebt U hierop te zeggen?" „Edelachtbare, ten éérste heb ik het servies niet van hem geleend, ten tweede heb ik het hem héél teruggegeven en ten derde was het al gebarsten, toen ik het van hem kreeg." POLITIEBERICHT: „Heden werd het lichaam van de ongehuwde strijkster Amalia Plemp in het bosch gevonden, terwijl zij uit verscheidene wonden bloedde. Als dader werd de meubelmaker Y. v. Z. in hechtenis genomen, die met de vermoorde teedere betrekkingen onderhield." Geen Reden ervoor. Rechter: Dus U ontkent de brandstichting? Beklaagde: Natuurlijk, Edelachtbare, de zaak ging véél te goed! Rechter: (tot getuige, een knap jong meisje) „...maar meisje, die jonge man, die je portemonnaie stal, herken je toch hier in den beklaagde?" Getuige: „Ja, Edelachtbare." Rechter: „Op dien avond, dat je met hem uitging, heeft hij dus op listige wijze, op een bank in het bosch, jé eigendom afgenomen?" Getuige: „Zoo is het, Edelachtbare. Rechter: „Maar je merkte toch wel, dat hij met zijn arm langzaam om je middel kwam en naar den zak in je rok zocht?" Getuige: Ach, Edelachtbare, ik dacht, dat hij het met eerlijke bedoelingen deed." De Jordaan was op een keer weer eens getuige van een heftige ruzie tusschen twee vrouwen. Eén hunner vergat zich zóó, dat zij een product van een paard van de straat opraapte en het naar de andere wierp toevallig precies in haar mond. 25 Een vriendin, die het zag, riep hierop: „Sien. Sien, houdt 'm in je mond, 't is het bewais voor de kommissoaris!" De besnijdenis. Bij Mr. W. L., advocaat te Amsterdam, is het volgende historisch geval gebeurd: Op zekeren dag komt een Joodsch marktkoopman hoogst opgewonden bij hem en vertelt: „Eergisteren is mijn vrouw bevallen van een zoon. Nu moet U weten, wij hadden zoo op een dochter gehoopt en altijd maar over die dochter gesproken. Ze zou Sientje heeten, naar d'r Grootmoeder. Toen de bevalling achter den rug was, was ik zoo in de war, dat ik naar het stadhuis ga en daar aangeef de geboorte van een dochter, Sientje genaamd. Omdat wij .nooit anders als over ons dochtertje hadden gesproken. Ik kom thuis en daar schiet me te binnen, dat ik een zoon heb... en nu kom ik bij U, meneer de advocaat, want de zaak moet officieel worden behandeld en de aangifte moet worden gewijzigd zeggen ze aan het stadhuis " Mr. W. L. belooft spoedige behandeling. Maar de koopman aarzelt nog even en zegt: zou het niet binnen drie dagen kunnen gebeuren, meneer de advocaat ?" „"Waarom is d'r zoo n haast bij?" „Ja ziet U anders is de volgende week de Briszemiele (besnijdenis) van Sientje / Dégout. Rechter: Dus vrouwtje, je wilt pertinent van je man scheiden. Ik kan het me haast niet begrijpen, een man, waar je 12 kinderen van hebt gekregen. Wat is nu wel de voornaamste reden? Vrouw: Onoverwinnelijke afkeer, Edelachtbare Rechter: maar had U die afschuwelijke inbraak niet kunnen doen zonder dien nog veel afschuwelijker en walgelijken moord ?" Beklaagde: (berucht moordenaar, thans met de meeste welwillendheid sprekend:) „Om U de waarheid te zeggen, Edelachtbare, is Uwe sympathieke gedachte ook mij niet geheel vreemd geweest, maar helaas, ik moest er op het allerlaatste oogenblik van afzien " 26 Om een goed begrip van de grootte te krijgen...! Rechter. „Hoe groot is Uw gezin?" Getuige: „Als het erop an komt, Edelachtbare, kunnen wij met z'n allen de hééle steeg makkelijk an " „Beklaagde, hebt U nog iets te Uwer verdediging te zeggen?" Beklaagde: „Ik zou de rechtbank vriendelijk willen verzoeken, de jeugd van mijn verdediger in aanmerking te willen nemen bij het vellen van het vonnis." „Getuige, bent U reeds éénmaal veroordeeld?" „Neen, Edelachtbare." „Bent U dan al eens als getuige voor het gerecht geweest?" „Neen, Edelachtbare." „Maar uw gezicht komt mij zoo bekend voor." „Natuurlijk, Edelachtbare! Ik ben de portier van de nachtkroeg „DE ZWARTE KATER". In Amsterdam is Commissaris Van Asperen de man. die kleine verschillen uit de buurt steeds op tactvolle wijze weet bij te leggen. Op een dag komt Sam bij hem en zegt: „Mijnheer de Commissaris, Moos heeft me voor dief uitgescholden en ik laat het er niet bij!" „Kom," zegt de commissaris, „Moos heeft ook een gezin, waarom zou je die man ongelukkig maken? Is het niet voldoende als hij hier driemaal voor mij verklaart: Sam is geen dief?" Sam nam hiermee genoegen. Moos komt voor den Commissaris en zegt met zeer bijzonderen klemtoon drie maal: „Sam is geen dief? Sam is geen dief??? Sam is geen dief!!!!!" Advocaat: „En ten slotte. Edelachtbare Heeren, verzoek ik U als verzachtende omstandigheid ook in aanmerking te willen nemen, dat beklaagde zijn jeugd in een Rijksopvoedinggesticht heeft doorgebracht." Rechter: „Beklaagde, deze poging tot omkooping zal aan Uw 27 zaak geen goed doen. U stuurt aan getuige een kistje sigaren met een biljet van ƒ 100.— boven in het kistje, waarop hij U dit terugzendt. Desniettegenstaande stuurt U hem nogmaals het kistje." Beklaagde, wanhopig: „Ik dacht, dat hij het kistje misschien aan den verkeerden kant had opengemaakt!" Rechter (tot zijn echtgenoote, die op het punt staat in modern avondtoilet naar een bal te gaan): „Liefste, als ik je zoo gekleed zie, zou ik het liefste de publieke tribune laten ontruimen." De Officier van Justitie heeft zijn Requisitoir gehouden. De verdediger krijgt het woord onder doodsche stilte en begint: „Edelachtbare Heeren, de onschuld van beklaagde is zoo duidelijk bewezen, dat elk verdedigend woord overbodig is" (de verdediger spreekt verder.) President (na een uur:) „Hoe lang denkt U nog door te gaan, Mijnheer?" „Heb je al gehoord, dat Dubbeldam een paar jaar stil wil gaan leven en zich uit alles wil terugtrekken?" „Ja, ik hoorde, hoe hij het verleden week vertelde." „En ik hoorde, hoe de Officier van Justitie het verleden week vertelde!" Kantonrechter: (bekend vrijgezel) tot vrouwelijke getuige (eveneens zeer bekend): „Getuige, Uw naam en voornamen?" Getuige: „Dat zal jij niet weten!" Eli Potschneus ontvangt van den advocaat een telegram luidende: „De rechtvaardige zaak heeft gezegevierd", waarop hij oogenblikkelijk terug telegrafeert: „Dadelijk in hooger beroep gaan." Het Visitekaartje. Cliënt tot advocaat: „Wat zou U er van denken als wij den kantonrechter met het oog op het vonnis een haas stuurden?" 28 Advocaat: ..Om Godswil, dan verliest gij Uw proces zeker!" Als de cliënt bij den advocaat terugkomt en deze hem vol vreugde mededeelt, het proces gewonnen te hebben, zegt de cliënt lachend: „Ik heb hem tóch een haas gestuurd maar met het kaartje van de tegenpartij eraan." De volgende anecdoten zijn ontleend aan het kort geleden verschenen boek van Mr. W. Loeb en Cornelis Veth, „De advocaat in de caricatuur" (Uitg. van Munster.) Advocaat (tot geruïneerde weduwe): „Zeker, Uw proces -hebt U verloren, maar U hebt toch het genot kunnen smaken, om mij te hoor en pleiten." Advocaat tot cliënt: „Daar komt het Openbaar Ministerie binnen. Ga huilen, althans met één oog. dat maakt altijd een goeden indruk!" Cliënt: „Wat zegt U ervan! Meneer Zwickel heeft mij een groote ezel genoemd!" Advocaat: „Dat zullen wij voorloopig ontkennen." Beklaagde: „Ik verzoek U dringend. Edelachtbare Heeren, om mij niet te veroordeelen. U schaadt daardoor zéér de carrière van mijn verdediger! „De rechtbank veroordeelt U tot 8 dagen gevangenisstraf. Hebt U nog iets daartegen in te brengen?" Bekl.: „Ja, mijn advocaat heeft mij gezegd, dat ik op minstens 8 jaren dwangarbeid' kon rekenen." Oude Misdadiger (na het pleidooi van zijn verdediger): „Uitstekend, uitstekend! De wereld kan van U de stoutste verwachtingen koesteren ik zeg U dat als vakmanl" Eerste boef: (tot tweede) „Zie je, voor mishandeling is advocaat Gerritson uitstekend, maar voor verduistering efi meineed heeft hij absoluut geen talent." Officier: „Beklaagde, deed zich bij zijn oplichterijen voor als een hooggeplaatst politie-ambtenaar. Dit wijst op een absoluut gebrek aan eergevoel." 29 'n Goed Advocaat. „In Godsnaam, meneer de advocaat, ziet U, dat mijn man er met drie jaar afkomt wegens die inbraak." „Ik zal mijn best doen, juffrouw Derks." (een week later:) „En meneer? Is het gelukt ? Heeft hij niet meer dan drie jaar gekregen?" „Het heeft me heusch moeite genoeg gekost, juffrouw Derks, maar het is gelukt, ondanks dat alle rechters voor vrijspraak waren!" De Vroolijke Militairewereld. „Kapitein, mag ik verlof hebben om naar huis te gaan, mijn vrouw heeft een zware bevalling." „Goed, Jansen," zegt de Kapitein. Een week later komt Jansen en zegt: „Kapitein, mag ik twee dagen naar huis, mijn vrouw heeft een zware bevalling." „Goed Jansen," antwoordt de Kapitein. Twee weken later komt Jansen weer bij den Kapitein en zegt: „Kapitein, mag ik verlof hebben, mijn vrouw heeft een zware bevalling." De Kapitein kijkt hem verwonderd aan en zegt: „Maar kerel, wat is dat! Je vrouw is toch geen witte muis of een konijn!" „Neen, Kapitein, dat niet, maar ze is verloskundige." De cadet Duinstee had drie dagen provoost en bracht den tijd door met cigaretten-rooken. De Kapitein trad binnen en zei op barschen toon: „Duinstee, rook je?" En Duinstee antwoordt prompt: „Graag, Kaptein, graag." Een eerste luitenant en een tweede luitenant gingen in een restaurant eten. De tweede luitenant bestelde een gebraden eend, de laatste, die nog aanwezig was. De eerste luitenant zegt daarop tegen hem: „Maar man, het komt niet te pas, dat een officier in uniform in het openbaar op een eendenkluif zit te zagen." De tweede luitenant bestelt hierop een 'Wiener Schnitzel en de eerste luitenant zegt tegen den kellner: „Brengt U mij die gebraden eend, die deze Heer teruggestuurd heeft." Het Huiselijk Geluk. Tijdens de mobilisatie kwam Hendrik Uitendorp af en toe naar huis en trof daar dan zijn vrouw aan met een ander. Na eenigen tijd begon het hem te vervelen 31 en maakte een heftige scène, waarbij de huisvriend leelijk eraf kwam. Op zekeren dag kreeg toen Hendrik's kaptein den volgenden brief van de vrouw: „Meneer de Kaptein! Ik verzoek U beleefd, aan den Landstormer Hendrik Uitendorp geen verlof meer te verleenen. Hij verstoort heelemaal het huiselijk geluk." Zijn echtgenoote. Een sergeant schrijft de namen van de recruten op. Een flinke groote kerel met een blauwe kras onder zijn linker oog treedt naar voren. „Je naam," vraagt de sergeant. „Piet Jansen." „Getrouwd?" „Neen," antwoordt de man en wrijft met zijn hand over het linker oog," daar heb ik mij aan de deur gestooten." Sergeant tot reservist: „Kerel, wat zie jij er dom uit, je bent een ezel, wat ben jij in de burger-maatschappij?" Reservist: „Egyptoloog en Assyrioloog." Sergeant: „Natuurlijk, natuurlijk, zie je wel!" Toen de oorlog uitbrak meldden zich bij de Vrijwillige Landstorm talrijke jongelui aan, zelfs meer, dan konden worden opgenomen. Bij één dier bureau's kwam ook een jongmensen en gaf zijn naam en adres op in de hoop nog ingedeeld te kunnen worden. „Uw Godsdienst?" vroeg de man aan de schrijftafel. En de jongeman, die bang was, dat het daarop wel eens kon afspringen, antwoordde: „Ach, Mijnheer, wélke zou U nog kunnen gebruiken?" Kaptein Jansen komt in de naaikamer van zijn vrouw, kijkt op de tafel en roept verheugd uit: „Aha, daar ligt dat strategisch plan op tafel, dat ik al de heele week zoek maar wat is dat? Die stippellijnen heb ik er niet op gezet." „Maar manlief, wat wil je toch? Dat is geen strategisch plan, dat is mijn knippatroon van de Weldon." Een Compagnie is aan het schieten, blij, dat ze nu eindelijk eens kunnen knallen. Daar komt de Kolonel, kijkt met zijn speurende oogen in het rond, vindt alles slecht. 32 keurt alles af, geeft 6 manschappen strafexerceeren, schettert tegen den sergeant en zegt dan nog tegen den dienstdoenden luitenant: „Goed opletten, Luitenant, goed schieten! Zulk een schietoefening moet voor eiken soldaat een feestdag zijn" „Bevalt jou de nieuwe luitenant?" „Ach, aan den éénen kant wel " „Zeker aan den achterkant?" De Vooruitziende geest. Onder een manoeuvre nadert een afdeeling „vijandelijke" wielrijders de voorposten van een infanterieafdeeling. De leider van dezen voorpost, sergeant Mulder, blijft rustig in het gras liggen. „Wel!" roept de kaptein, „Sergeant Mulder, zoudt U niet eens wat doen? Dadelijk zult U van de troep afgescheiden zijn." „Ik heb den tijd, Kaptein, ik heb den tijd, die wielrijders zullen dadelijk afstappen wegens bandenpech." „Hoe weet U dat?" „Ik heb een half uur geleden eenige doosjes met punaises op den weg gestrooid." Niet „echt" genoeg. Er was tooneelrepetitie in het theater Thalia. Twintig figuranten moesten als soldaat meespelen. Plotseling zegt de directeur tegen den regisseur: „Mijnheer Peerson, die soldaten lijken niet écht genoeg! Ze moeten meer het air van werkelijke soldaten hebben!" Verontwaardigd antwoordt hierop de regisseur: „Maar Mijnheer, dat zijn 20 manschappen, die ik geleend heb van het regiment Grenadiers en Jagers!" Een sergeant deed vreeselijke moeite om een kist door een deur te slepen; toen er toevallig een soldaat voorbij kwam. „Wil je mij even helpen?" vraagt hij dezen. De ander helpt. Ondanks duwen, stooten en schuiven, gelukt het niet. De soldaat zet zuchtend de kist weer neer en zegt: „We krijgen dat ding niet naar binnen." „Naar binnen!?" hijgt de sergeant, „ik probeer al den heelen tijd om hem naar buiten te krijgen!" 33 In de instructieles heeft de sergeant het over het gedrag van de militairen buiten dienst en geeft ten slotte een voorbeeld: „Vertel mij eens, Jansen, als jij ziet, dat een van je superieuren in een lokaliteit door burgers wordt mishandeld, wat doe je dan?" Jansen: (Denkend aan de vorige les): „Ik leg de rechter hand aan de hoofdbedekking en salueer." Logisch. Een soldaat wordt bij een kanon op post gezet. Maar de soldaat voelt niets voor de bewaking van het kanon en gaat een nabijzijnd café binnen. Na een uurtje komt er een luitenant en vraagt hem, hoe hij het in Godsnaam in zijn hoofd heeft gehaald om van zijn post weg te loopen. „Kijk Luitenant," antwoordt de soldaat, „ik dacht zoo: als er twee mannen komen van de vijandelijke troep, dan kunnen zij dat kanon toch niet wegkrijgen en komen zij met een heele bende, dan kan ik alléén toch niets tegen ze doen, dus ben ik maar weggegaan." Sergeant: „Wat zie ik daar? Grenadier Peters vraagt verlof om in den Dierentuin te gaan? Neen! dat zal de Kaptein nooit goedvinden. Laten wij liever schrijven: „Grenadier Peters vraagt verlof om een opgesloten familielid te gaan bezoeken." De Reserve-Luitenant. De Generaal bezoekt een manoeuvre en grijpt persoonlijk somwijlen in het „gevecht" in. Opééns roept hij tegen een kaptein: „Kaptein Dijkstra, U bent dood!" in de zeer goede veronderstelling dat de onder den kaptein oefenende reserve-luitenant nu wel de grootste blunders zal maken. Maar ook de „doode" kaptein kent zijn reserveluitenant en fluistert hem nog vlug de noodzakelijkste dingen toe. De Generaal bemerkt het en roept nogmaals energiek: „Kaptein Dijkstra, U bent dood!" „Tot Uw dienst. Generaal," antwoordt de kaptein, „dat was mijn laatste gerochel." 3 34 Sergeant: „Wat ben jij in de burgermaatschappij?" Recruut: (student) „Mineraloog, sergeant." Sergeant: „Altijd die vreemde woorden; zeg dan fabrikant van spuitwater." Bij het commandeeren roept Kaptein Blufsnor: „Het rechterbeen heffen." Een recruut, die in het midden van de rij staat, heft het linker been op, waarop de kaptein buldert: „Welke ezel heft daar beide beenen in de hoogte?!" Luitenant tot zijn oppasser: „Jansen, die soep, die je me daar brengt, is niet warm genoeg." Oppasser: „Maar Luit, U hebt hem nog niet eens geproefd!" „Nee, dat niet, maar ik zie, dat jij je duim er in kunt houden, terwijl je hem brengt." In het militaire hospitaal te X. heerscht strenge discipline. De „gele rijder" Pluim had van den dokter uitdrukkelijk bevel gekregen om in bed te blijven. Maar daar kwam plotseling zijn meisje op visite en Pluim stond bij het afscheid op en begeleidde haar tot de deur en bleef op de trap van de stoep met haar staan praten. De dokter had het gezien en er werd in het Dienstboek geschreven: „De Artillerist Pluim wordt gestraft met een strenge terechtwijzing, omdat hij met een vrouwspersoon op de stoep staande, in plaats van in bed liggend, werd aangetroffen." De weddenschap-maniak. In een klein garnizoen was een jonge tweede luitenant, die om alles weddenschappen afsloot. Op een keer wedde hij, dat de bijna lamme, 14 jaar oude schimmel E vel ine op hol zou slaan en wel als zij den volgenden dag geheel bepakt voor den uitmarsch bereden zou worden. Van der Poel (zoo heette de luitenant) wedde zelfs, dat het precies om kwart vóór elf zou geschieden en natuurlijk sloot hij links en rechts weddenschappen er op af, want niemand geloofde het. Bovendien stond hij toe, dat luitenant Prins, de beste hcerenrijder van het regiment, het paard zou berijden. 35 Den volgenden dag om half elf zette luitenant Prins zijn voet in den stijgbeugel en ieder keek vol spanning toe en werkelijk, om kwart vóór elf slaat E vel ine op hol want zelfs de goede Eveline waren twee repe- teer-wekkers, die van der Poel in de paktasschen verborgen had, te veel geweest en zij ging er van door...!!! Eenigen tijd later werd van der Poel naar een ander garnizoen overgeplaatst. Zijn naam als exentriek weddenschap-afsluiter was hem reeds vooruit gegaan. De eerste avond in het nieuwe regiment, werd besloten met een gezellig souper en van der Poel wist toevallig in de nabijheid van den overste te komen. Dit was een heel gezellige baas, bijzonder trotsch op zijn mooie tanden. Op een gegeven moment zei van der Poel tegen hem: „Werkelijk, Overste, U hebt een „prachtig bewerkt" gebit!" Hierop lacht de overste en zei: „Waarde van der Poel, dat is geen kunstgebit, het zijn mijn hoogst eigen tanden, ik zou wel met U erom willen wedden, ik zou U dan meteen van Uw weddenschaps-ziekte kunnen genezen." Van der Poel ging direct ermede accoord en wedde om ƒ 100.—, dat de Overste valsche tanden had. Toen zei de Overste: „Nu heb je toch lekker verloren, van der Poel! Overtuig je maar zelf, ik hoop, dat je schoone vingers hebt, trek maar aan mijn gebit en schudt maar!" Van der Poel betaalt kalm de ƒ 100.— en aan zijn vroegere regiment werd geschreven, dat hij reeds zijn eerste weddenschap verloren had. Hierop schrijven de vroegere kameraden van het andere regiment, dat zij het geval zéér betreuren, want dat van der Poel om ƒ 500.— gewed had, dat hij reeds op den eersten avond de gelegenheid zou krijgen met zijn vingers in den mond van den Overste te wroeten. Bij een Manoeuvre komt Benno Kolengruis aan met vier man van de „vijandelijke" troep die hij gevangen genomen heeft. Op de vraag van den kapitein, hoe hem dat gelukt is, antwoordt hij vol trots: „Ik heb ze omsingeld, Kapitein!" 36 De Majoor zit in een restaurant en bestelt een kreeften-mayonaise. Maar hij krijgt een kreeft, die maar één schaar heeft. De Majoor reclameert hierover en de kelner antwoordt, dat dit bij kreeften méér voorkomt, omdat zij met elkaar vechten en de een den ander een schaar afknijpt. Hierop zegt de Majoor op militairen toon: „Breng mij den overwinnaar!" De Overste komt voor de Compagnie en zegt tegen den Kapitein, dien hij persoonlijk kent: „Goeie morgen, goeie morgen." Een der soldaten, die denkt, dat hij de heele compagnie bedoelt, brult: „Goeden morgen, Overste!" Als de Overste weg is vraagt de kapitein: „Wie was die ezel?" En de heele compagnie antwoordt in koor: „Dat was Overste Heeschmanü" De barbier Snijhuis is als landstormer mee op manoeuvre. Daar hij kapper van zijn vak is, gebruikt men hem tevens ter behandeling van het regiment en zelfs de Majoor laat zich bij hem scheren. Snijhuis is hierdoor zeer gevleid, maar tevens een beetje opgewonden en de Majoor krijgt per ongeluk een kleine jaap in zijn wang. Hij neemt het echter nog al gemoedelijk op en zegt: „Ja, ja, Snijhuis, dat komt van het vele bitteren." Waarop Snijhuis antwoordt: „Inderdaad, Majoor, daarvan wordt de huid zoo teer.' De Vroolijke Dokterswereld. „Drie weken dieet houden," zei de Dokter, „veel wandelen en één sigaar per dag." „Maar Dokter " „Niet tégen spreken, niet tégen spreken, dag Mijnheer.' De patiënt ging weg en kwam een week later terug. „Nu, hoe is het U bekomen?" „O, uitstekend," antwoordde de patiënt," ik houd dieet, ik wandel veel. alleen die ééne sigaar per dag bevalt me niet erg, ik rook namelijk nooit." Mijn vriend Pietersen loopt elke keer naar den Dokter en zegt dan steeds: „De Dokter moet toch óók leven." Vervolgens loopt mijn vriend Pietersen naar den Apotheker, haalt er poeders en zegt: „De Apotheker moet toch óók leven." Vervolgens loopt mijn vriend Pietersen op straat, gooit de poeders in de gracht met de woorden: „Ik wil toch óók leven!" Dokter Van Vliet was zeer vermoeid thuis gekomen en naar bed gegaan met de woorden: „Vrouw, als er iemand opbelt, ik ben niet thuis". Even later wordt er gebeld door Mevrouw Van Veen. „Hallo, Mevrouw, is de dokter thuis?" „Neen, Mevrouw, de dokter is niet thuis." „Maar kunt U me dan niet zeggen wat ik doen moet. Ik ben zoo bang, mijn kind heeft buikpijn." De vrouw van den Dokter wendt zich halfluid tegen haar man en vraagt wat zij moet antwoorden. „Warme omslagen erop leggen". De doktersvrouw brengt de boodschap dadelijk over, maar mevrouw Van Veen is nog niet gerust gesteld en vraagt of het kind morgen in bed moet blijven. Weer vraagt de doktersvrouw haar man, die weer uit bed roept: „Laat haar morgen maar in bed blijven." 38 De doktersvrouw brengt weer de boodschap over, waarop Mevrouw Van Veen ernstig vraagt: ,.Is dat wel een goede dokter, die daar in Uw bed ligt?" Mijnheer Van Dalen was voor de vierde keer geopereerd en wéér was de operatie mislukt. Voor de vijfde keer moest de buikwand geopend worden. De patiënt hoorde dit en sprak nuchter: „Dokter, zoudt U mijn buik niet van haken en oogen voorzien, om hem open en dicht te kunnen maken?" Twee militaire dokters wandelden met elkaar. De een zei: „Die milicien Jansen behandel ik nu een maand en hij weigert nu nog maar steeds mij „Kapitein" te noemen en zegt altijd „Dokter", waarop de ander antwoordde: „Behandel hem maar verder en zeg hem niets, hij zal vanzelf wel merken, dat je geen dokter bent." De man, die zijn arm gebroken had, vroeg aan den dokter: „Dokter, als ik nu genezen ben, kan ik dan ook piano spelen?" „Ja, zeker" antwoordde de dokter. „Wat heerlijk, dokter, het is al zoo lang mijn wensch geweest piano te kunnen spelen." De operatie bij de twee patiënten was gelijktijdig geschied. De dokter was erg kortzichtig en hechtte de groote teen van den één op de plaats van den neus van den anderen en omgekeerd. De ééne kwam er goed af en had alleen een sterke wipneus, maar de ander moest na dien tijd telkens zijn schoen uittrekken als hij zijn neus wilde snuiten Het jonge meisje stond voor het ziekenhuis en zei tegen de dame, die de deur open deed: „Ik wilde Mijnheer Veenstra bezoeken, ik ben zijn zuster." „Aangenaam kennis te maken," zei de andere dame. „ik ben zijn moeder." Ik had op een avond voorgedragen voor het instituut voor zwakzinnigen. 39 Na afloop vroeg de Directie mij, of ik het niet vervelend had gevonden. „Absoluut niet," antwoordde ik, „het is mij reusachtig meegevallen, die menschen lijken mij heelemaal zoo onnoozel niet als mij verteld was. Zij begrepen het meeste en zij lachten echt hartelijk. Maar één man zat er bij, die vertrok geen spier van zijn gelaat, zoo'n man met rood haar, een bril op en een heel hooge boord aan, die zat als versteend voor zich uit te staren alsof hij er niets van begreep. Dat is zeker wel een heel zware patiënt?" „Niet zoo hard," „fluisterde de directeur verschrikt, „dat was de dienstdoende geneesheer." Een bekend Haagsch Vrouwenarts is tevens een hartstochtelijk liefhebber van het Duitsche Scatspel. Op een avond speelt hij weer Seat en voor de zooveelste maal wordt er weer voor een bevalling, waar hij terstond heen moet, opgebeld. Zuchtend staat hij op. Hierop zegt een Oom, die ook meespeelt, tegen hem: „Kun je tegen dat kind niet zeggen dat het wacht, tot de laatste ronde aangekondigd is?" Diezelfde vrouwenarts behandelde een dame en verbood haar verdere zangstudies. Een collega vroeg hem hierop, waarom hij haar dat verboden had, want zijn inziens was het toch in het geheel niet schadelijk. „Dat is het ook niet" antwoordde de eerste dokter „maar zij is mijn buurvrouw." „Juffrouw, juffrouw," zei de dokter in het ziekenhuis tegen den patiënt, „U bevalt me heelemaal niet." „Nu, dokter," antwoordde de patiënt gepiqueerd, „II bent óók niet één van de mooiste." Een werkman vatte verdenking tegen zijn vrouw op en wel, omdat zij naar zijn meening te lief was tegen den commensaal, die metselaar van zijn beroep was. De vrouw bestreed echter heftig elke verdachtmaking. Op een dag zegt zij tegen hem: „Dokter de Bruijn heeft gevraagd, of je even bij hem wilt komen om over mijn toestand te praten." Als de echtgenoot bij dokter de Bruijn komt, kijkt deze zeer ernstig en zegt: „Ik heb U hier laten ontbieden, omdat de toestand 40 van Uw vrouw zeer ernstig is, ze lijdt aan verkalking." Hierop valt de man hem woedend in de rede: ,Zie je wel. dat zij het met dien metselaar gehouden heeft!" De Heer Pietersen kwam bij Dokter Stoel en klaagde over hevige hoest. „Daar pas ik altijd maar één middel voor toe," zei de dokter, „en wel Hunyadi Janos." „Maar, dat is toch een middel voor ondasting." „Spreekt U me astublieft niet tegen, U neemt 's morgens een halve flesch Hunyadi Janos, U neemt voor het eten een halve flesch Hunyadi Janos, en U drinkt voor het slapen gaan een halve flesch Hunyadi Janos.' „Maar dokter " „Niet tegen spreken...." Twee dagen later komt de man weer bij den dokter. „Wel," zegt de dokter, „hoest U nog?" Waarop de man met een gebaar van wanhoop antwoordt: „Hoe zou ik nu nog durven hoesten." De Gewoonte. Sinds een paar weken woon ik in een lief klein badplaatsje, waar het me best bevalt. Alleen het drinkwater bevalt me niet. Het heeft zoo'n verdacht gele kleur, die me 's ochtends bij het tandenpoetsen al irriteert. Voor de zekerheid heb ik een koen besluit genomen: ik kocht een klein fleschje, vulde dit met het drinkwater, en stuurde het aan mijn huisdokter in de stad, met verzoek om mij telegrafisch te willen melden of het kwaad kon... Twee dagen later kwam het antwoord, luidende: „Vrij van eiwit en suiker." Een patiënt die door een beroemden specialist genezen werd, zeide: „Stuurt U mij gauw de rekening?" „Daar is zoo'n haast niet bij, Mijnheer," antwoordde de professor, „eerst moet U eens wat op krachten komen." Een plattelands-dokter komt doodmoe naar huis en wordt direct daarop weer bij een zieke geroepen. Toen hij na een langen weg nóg vermoeider bij den zieken boer aankwam, kon hij geen bijzondere sympto- 41 men ontdekken. Hij legde zijn oor op de borst van den boer en zeide: „Telt U eens langzaam." En de boer begon eentonig: „één... twee... drie... vier..." Plotseling schrok de dokter wakker, wreef zich de oogen uit en zag hoe buiten de zon opkwam. En op het bed mompelde de boer met zwakke stem: „9374 9375 9376 " De examinandus werd voor den man geplaatst en de professor vroeg: „Wat ziet U aan dezen man?" De examinandus zag niets. „Ziet U nu niets!" vroeg de professor. „Neen, professor, ik zie heusch niets." „Maar ziet U dan niet die uitpuilende oogen, die vragende blikken, kortom, heelemaal die stupide gelaatstrekken, die er op wijzen, dat deze man doofstom is?" Hier interrumpeerde de bewuste man: „Pardon, professor, dat is mijn broer, die staat buiten." Dokter tegen Joodsch vrouwtje: „Vrouwtje, zucht eens." Vrouwtje: „O, God ogod ogod ogod ogod ogod " De Vroolijke Joodsche wereld. „Vader, is dat de maan?" „Ja, Moossie, dat is de maan." „Vader!" „Ja Moossie." „Vader, wonen d'r menschen op de maan?" „Ja Moossie." „Wonen er véél menschen op de maan?" „Ja Moossie, héél veel menschen." „Vader!" „Ja Moossie." „Wonen er méér menschen op de maan dan op -de aarde?" „Ja zeker, Moossie." „Vader, wat zal dat een gedrang weze' als het halve maan is!" „Sampie, ga je hals wasschen, tante Fietje komt." „Maar, moeder, als tante Fietje niet komt, sta ik met mijn gewasschen hals!" Bij Rothschild kwam een schnorrer (bedelaar) en zei: Meneer de Baron, ik verlang uitdrukkelijk van U, dat U mij helpt. Een man van Uw stand en kapitaal moet mij helpen, hij mag eenvoudig niet neen zeggen." Rothschild: „Als U op zoo'n toon met mij praat, zult U weinig succes hebben..." Schnorrer: (kwaad). Nou, als U het schnorren beter kent, dan ik, waarom gaat U dan niet schnorren?" In Amsterdam heeft een conducteur de gewoonte, om de straten af te roepen, maar zonder de bij-vermelding „Straat". Zoo roept hij: „Johannes Vermeer..." en een meneer stapt uit. Daarna roept hij „Verhulst" en weer stapt een meneer uit. Ten slotte komt er een oud vrouwtje naar hem toe en zegt: „Denkt U ook es om Saartje Wijnman...?" Een auto, met een verschrikkelijk scherpe en onaangename claxon stuift voorbij een Joodsch vrouwtje, dat 43 verschrikt opzij springt en den voorbijrijdenden wagen toeroept: „Zoon hoest zal je krijgen..." Een handelaar in hommetjes, kuitjes en levertjes staat met zijn vrouw op straat te verkoopen. Bij het weggaan stoot de wagen tegen de stoep en de heele inhoud rolt op straat. Niet ontmoedigd gaan de man en de vrouw dadelijk oprapen en sorteeren netjes het opgeraapte weer op den wagen, met de woorden: ...een hom... een kuit ... een kuit ... een lever ... een hom ... een lever ... een paardevijg ... Bij Rabbi Wijsbrein kwam een man en sprak: „Mijnheer de Rabbijn, ik ben in groote verlegenheid, ik heb een haan en ik heb een kip en ik moet één van beiden slachten. Slacht ik den haan, dan heeft de kip verdriet, slacht ik de kip, dan heeft de haan verdriet. Wat moet ik doen?" Rabbi Wijsbrein fronste het voorhoofd en zei: „Kom morgen terug." Toen den volgenden dag de man terug kwam, zei de Rabbi: „Je moet de haan slachten." „Maar Mijnheer de Rabbijn, dan heeft de kip verdriet." „Nou," antwoordde de Rabbijn zeer wijsgeerig," dan zal die verdriet hebben." Simon Zalm gaat voor het eerst naar Parijs, ofschoon hij heelemaal geen Fransch kent. Hij vraagt aan een vriend, die al eens in Parijs geweest is, wat hij vragen moet om naar de Rue du Pont Neuf te komen. Deze antwoordt: „Dat is zeer eenvoudig, je gaat naar een voorbijganger toe en vraagt hem „Monsieur, oü est la Rue du Pont Neuf?", meestal praat die dan nog een heele hoop, wat je niet noodig hebt en dan zeg je maar: „Monsieur, je sais oü est la Rue du Pont Neuf". Simon Zalm komt in Parijs, maar de zin is hij helaas een beetje vergeten, hij spreekt een Mijnheer aan met de woorden: „Monsieur, je sais, oü est la Rue du Pont Neuf." Deze, ook uit Amsterdam, kijkt hem verwonderd aan en antwoordt: „Nou, als je dat dan weet, kook er soep van!" *) 1) Oorspronkelijk: .Maak er Sjabbes van". 44 Een huwelijkmakelaar (Schadjen) Bloem, zei tegen zijn zoon: „Jij bent nu al oud genoeg om de zaak van mij over te nemen, jij gaat vandaag met mij mee om het vak te leeren. Ik ga naar de familie Cohen om hun de dochter van Polak aan te praten, alles wat ik zeg, moet jij nog een beetje aandikken." Vader Bloem begint in schoone kleuren het meisje af te schilderen en zegt o. a.: „Zij is zéér ontwikkeld." De. Zoon: „En ö[ ze ontwikkeld is." De aanstaande echtgenoot: „Heeft ze geld?" Vader Bloem: Zeker heeft ze geld." Bloem Jr.: „En óf ze geld heeft." De aanstaande echtgenoot: „En van nette familie?" Vader Bloem: „Héél nette familie." Bloem Jr.: „Nou, en wat voor familie." De aanstaande echtgenoot: „Nou, als dat meisje zoo is, zooals U haar afschildert, dan begrijp ik niet, waarom zij mij noodig heeft." Vader Bloem: „Zij heeft een beetje hooge schouders, een héél, héél klein bocheltje." Bloem Jr.: „Nou, en wat voor een bochel!" Een ander Joodsch meisje kon maar niet uitgehuwelijkt worden, omdat ze nooit haar fatsoen kon houden en altijd vieze dingen zei. Op zekeren dag zegt haar vader: „Roosje, vandaag geef ik je nog één kans. Die jongen van Bolman komt hier eten, maar als je je nu niet netjes gedraagt, dan komt er wéér niets van." De eventueele verloofde komt opdagen, men gaat aan tafel, waar de dochter zich tegen verwachting behoorlijk gedraagt. Maar opeens vliegt de kanarie door dè kamer en laat juist boven de soep iets vallen. Dadelijk zegt de dochter hierop: „Dat had ik eens moeten doen " De verloving sprong wéér af. Een zeer bijziende jongeman wordt voorgesteld aan zijn aanstaande verloofde, Rosalie genaamd. Hij is vreeselijk bijziende en mag daarom zijn aanstaande bruid met de handen aanraken, om beter te kunnen oordeelen. Het meisje is buitengewoon gezet, groot en zwaar. De jonge man tast heel voorzichtig en zegt tenslotte: " is dat allemaal nog Rosalie ?" 45 Rothschild: Meneer Gans, om tien uur komt U pas op kantoor? Meneer Gans: „Pardon, ik heb me verslapen." „Verslapen? Ik ben Baron Rothschild, ik verslaap me nooit en ben iederen dag om 6 uur op." Meneer Gans: „Natuurlijk. U wilt al om zes uur 's morgens weten, dat U bent de rijke Baron Rothschild. Maar als ik om negen uur wakker wordt in het bewustzijn, dat ik maar de arme boekhouder Gans ben, dan is me dat vroeg genoeg " De kleine Moos wordt naar een kostschool gestuurd, omdat hij verschrikkelijk Joodsch-Amsterdamsch praat en de ouders nu in goeden doen zijn gekomen en hun zoon een betere opvoeding wenschen te geven. Na een maand gaat de vader den directeur van de kostschool opzoeken en vraagt hem: „Meneer de directeur, praat Moos nu netter? Spreekt hij nu zuiver Hollandsch?" Waarop de directeur antwoordt: „Nee, meneer, maar de heele kostschool praat nu Joodsch-Amsterdamsch". „Ik begrijp niet, hoe je met dat meisje kunt trouwen. Heel Veenendaal heeft met haar gescharreld." „Nou ja... hoeveel inwoners heeft Veenendaal heelemaal.' ?" Sampie komt om twaalf uur naar huis. Zijn vader hoort hem bellen, doet het raam open en roept naar beneden: „Wie is daar?" „Vader... ik ben het... je zoon Sam...!" „Ik heb geen zoon, die om twaalf uur naar huis komt." En hij sluit het raam. Hierop hoort hij Sam gillen: „oooo... ik ga me verdrinken... ik ga me verdrinken..." Inderdaad hooren zij even later een plons in de gracht, want Sam heeft er een steen in gegooid. Hevig verschrikt loopen Vader en Moeder naar buiten, laten de deur open staan, kijken in de gracht, en van die gelegenheid maakt Sam gebruik, om naar binnen te sluipen. Moedeloos en ten einde raad komen vader en moeder terug en staan voor de gesloten huisdeur. Zij bellen. 46 Boven komt het hoofd van Sampie uit het raam. „Wie is daar?" roept hij. Zeer verheugd roept de vader: „Sampie... ben jij het? Hier ben ik, lieve jongen... je vader... je eigen vader..." Maar Sam schuift het raam dicht met de woorden: „Ik heb geen vader, die om half één thuis komt!" „Waarom wil je met dat meisje trouwen? Ze is doodarm." „Ja vader, maar met haar zal ik gelukkig worden." „Nou... en als je dan gelukkig bent... wat heb je daar dan nóg aan?" Meester: Ik wil een zin hebben zooals: „de man loopt op straat, de kat zit voor de kachel." Moossie: „De visch vliegt over het dak." Meester: „Wat??? De visch vliegt over het dak? Wat is dat voor onzin?" Moossie: „Nou, meester, wat zal je zéggen van een mesjogge visch...?" „Sam, neem nu maar dat meisje... je zit heelemaal aan den grond en ze is schatrijk..." „Maar ze is toch afschuwelijk leelijk." „Nou ja..." „En dan... ze heeft maar een half oor aan den linkerkant..." „Ach Sam, wat zal ik je zeggen... hoe méér d'r ontbreekt, hpe beter." „Wat... nu wilt U naar Nice...? Nu, in het heetste van den zomer, terwijl het daar negentig graden in de schaduw is...?" „Wie zegt U, dat ik in de schaduw ga loopen...?" De Schnorrer (reizende bedelaar) Levin komt bij den schatrijken koopman Komkommer en zegt op gemaakttragischen toon: „Mijnheer de Directeur, heb medelijden met mij en mijn arme vrouw en mijn arme onschuldige kinderen, heb medelijden met mijn arme, in eer en deugd grijs geworden moeder." Hierop roept Komkommer de huisknecht en zegt met een stem vol tranen: „Gooi hém er uit, Piet, hij breekt mijn hart." 47 Wonderen . . . Vijf Poolsche Joden zaten bij elkaar en zij hadden het over wonderen. Elk hunner wilde, dat zijn Rabbijn, uit de stad, waar hij vandaan kwam het grootste wonder volbracht had en de eerste begon: „Onze Rebbe inYnowratzlow! dat was een Wonder- rebbe, die heeft mij het volgend verhaal verteld ja, ja, persoonlijk verteld! Hij reisde met paard en wagen van Ynowratzlow naar Protomischl, het was stikdonkere nacht. Plotseling valt het paard voor de wagen neer. Dood, heelemaal dood! Wat gebeurt er? God zelf kwam en zegt tegen den Rebbe: „Grijp in je rechter zak, daar heeft je vrouw een zure haring ingedaan, span hem voor je wagen en je zult veilig naar Protomischl rijden." Mijn Rebbe doet het en waarachtig de zure haring trekt hem verder." „Hoe kan zóó iets bestaan!" zeggen de anderen. „Dat zie je toch," antwoord de verteller. Waarop de ander antwoord: „Dat zie je toch? Dat zie je toch? Jou Rebbe vertelt dat! Hij vertelt, dat God met hem gesproken heeft, maar wie zegt je, dat het waar is?" Maar met absolute overtuiging antwoord de eerste verteller: „Ja, God praat me daar met een leugenaar!!" Toen was nummer 2 aan het woord, Jacob Slaolie uit Przemysl. „Mijn Rebbe," zoo zei hij, „heeft nog een veel grooter wonder beleefd, hij rijdt in zijn arreslee door de wolven achtervolgd in de sneeuwvlakte, nog nèt weet hij den dans te ontspringen, maar dan plotseling komt hij aan een steile helling, de paarden slaan op hol en holder de bolder in steeds woester vaart gaat de slee naar beneden " „En... en..." vragen de anderen ademloos. „God heeft geholpen," antwoordt Jacob Slaolie, „God heeft geholpen, het heele verhaal is verzonnen!" „Mijn Rebbe uit Krakow," zegt hierop Isidoor Salamander, „mijn Rebbe, heeft een reuze wonder gedaan. Hij wilde op een avond visch eten, als er plotseling twee gasten komen en er maar één visch aanwezig is, juist genoeg voor de Rebbe en zijn vrouw. Maar mijn Rebbe legt de handen op den schotel en zegt: „Er zullen in de 48 schotel vier visschen zijn... er zullen in de schotel vier visschen zijn..." „En... en...?" vragen de anderen. „Er kwamen werkelijk op den schotel vier visschen," antwoordt Isidoor Salamander. „Dat is nog niets," antwoordt hierop Aron Vijgepit," dat is nog niets, mijn Rebbe in Lemberg speelde eens poker; iemand legde vier boeren op tafel, carré. Hierop legt mijn Rebbe kalm vijf azen op tafel, vijf azen en de joker!" „Hoe kan dat nou?" valt de vorige verteller hem in de rede, „hoe kan dat nou? er zijn toch maar t>ier azen in het spel!" Waarop Aron Vijgepit kalm antwoordt: „Laat jij wat vallen van je visch, dan laat ik wat vallen van mijn azen.' Hierop nam Levie Nikkel het woord, die al den heelen tijd ongeloovig had zitten luisteren. Levie Nikkel schraapte zijn keel en sprak: „Ik liep verleden op straat, toen kwam mijn Rebbe voorbij en hij zag, dat er juist een kind door de tram overreden werd. Hij ging naar het kind toe, maar het was reeds gestorven. Mijn Rebbe spreidt de handen over het kind en zegt: „Gij zult leven, gij zult leven..." Het kind echter bleef dood. „Nu?" vroegen hierop de anderen, „waar blijft het wonder?" „Een wonder is het niet," antwoordde hierop Levie Nikkel, „maar dat heb ik gezien met mijn eigen oogen." Levie en Salomon zijn gezworen vijanden. Als Levie Salomon ziet, spuugt hij links op den grond en als Salomon Levie ziet, spuugt hij rechts op den grond. Op zekeren dag ontmoeten zij elkaar in een stampvol café en gaan naast elkaar aan eenzelfde tafeltje zitten Levie spuugt op den grond naar rechts, Salomon spuugt op den grond naar links. Na eenigen tijd komt er een meisje met een collecte-bus ten bate van één of ander liefdadig doel het café binnen. Levie gooit er een dubbeltje in en als zij bij Salomon komt, zegt deze: „Wij hooren bij elkaar." Sam en Simon onderhielden beide betrekkingen met een juffrouw, waarvan het beroep met een M. begint. 49 Op zekeren dag bevalt zij van een tweeling, waarvoor Sam en Simon dus beiden moeten zorgen. Na een week is één der tweelingen echter overleden. Simon hoort het 't eerste en zegt tegen Sam met een door tranen bewogen stem: .Mijn arm kind is dood." „Wat bent U van beroep?" vraagt de rechter aan Isaac Medalje. En Isaac Medalje antwoordt: „Minjenman" (Minjenmannen zijn mannen, die in dorpen met weinig inwoners de Godsdienstoefening aanvullen, aangezien hierbij steeds tien manlijke Joden aanwezig moeten zijn.) „Wat is dat, Minjenman?" vraagt de Rechter. Isaac Medalje weet niet hoe hij het uit moet leggen en antwoordt: „Als er negen mannen zijn, dan ben ik de tiende." De rechter kijkt hem stom-verwonderd aan en zegt: „Dan ben ik óók Minjenman, want als er negen mannen zijn en ik kom er bij, dan ben ik dóA: de tiende." Hierop grinnikt Isaac Medalje en antwoordt: „Neen Edelachtbare, U niet, maar hier Mijnheer de Advocaat, Mr. Cohen wel." Isaac: „Wat is het heele jaar? een tredmolen, van Pesach naar Poerem, van Paschen naar Pinksteren, van Pinksteren naar Paschen." Jacob; (zijn gezicht afvegend:) „Als het je misschien hetzelfde is, zeg dan liever: van Kerstmis naar Nieuwjaar en van Nieuwjaar naar Kerstmis." Salomon Goudsmit moet voor zijn dochter, die voor zeer ontwikkeld doorgaat, het bekende boek koopen: „Brieven, die hem nooit bereikten". Hij komt in den boekwinkel en zegt: „Hebt Lï dat boek: ,J$rieven, die niet aankwamen?" Waarop de winkeljuffrouw antwoordt: „U bedoelt: „Brieven, die hem nooit bereikten." Hierop zegt Salomon Goudsmit met een afwerend gebaar: „Nou, in ieder geval is het over een verkeerde bestelling van de post." 50 Mendelssohn zat aan een diner naast Keizer Wilhelm. Keizer Wilhelm wilde hem voor den gek houden en schrijft op een papier: „Mendelssohn ist ein Esel." Waarop Mendelssohn kalm onder het papier schrijft: „Wilhelm der Zweite." Twee straatjongens vechten. Een eerwaardig uitziende heer haalt hen echter van elkaar, waarop zij hem beginnen uit te schelden. De oude heer zegt hierop verontwaardigd: „Willen jullie je mond wel eens houden! Weet je wel wie ik ben? ik ben de Opperrabbijn!" Waarop één der jongens kalm antwoordt: „Nou, dan vechten wij onder Rabbinaal toezicht." Sam Houtwol, die een lange baard draagt, heeft juist heerlijk gegeten in het restaurant „Het Hollend Hert". De kelner komt afrekenen, legt zijn vinger op Sam's baard en zegt, nauwkeurig de baard bekijkend: „U hebt gehad: soep, spinazie, eieren, pudding". Sam Houtwol laat hierop onverwacht een boertje, waarop de kelner haastig zegt: „O, ja, het Victoria-water heb ik vergeten." Sam komt bij zijn vriend les op kantoor en is daar erg bang voor diens hond, omdat deze erg blaft. les stelt hem gerust met de woorden: „Je weet wel, blaffende honden bijten niet." Waarop Sam antwoordt: „Ja, dat weet ik. maar weet ik of hij het weet!" Simon Kachelpijp wandelt door de Kalverstraat van Amsterdam, als iemand hem een verschrikkelijke slag in zijn gezicht geeft: hij blijft bedrukt staan kijken, tot zijn vriend Slijpsteen voorbij komt en hem naar de reden vraagt. Als Slijpsteen het verhaal gehoord heeft, zegt hij: „Ga mee, wij zullen hem inhalen, ik zal een woordje met hem praten." Als zij den man ingehaald hebben, een groote barsen uitziende kerel, roept Slijpsteen hem toe: „Jij hebt mijn vriend geslagen, durf dat nog eens! durf dat nog eens!!" . „ Nauwelijks heeft hij dit gezegd of Simon Kachelpijp 51 krijgt weer een slag op zijn gezicht en Slijpsteen zegt bedrukt, Simon meetrekkend: „Ga mee, Simon met die Goy (christ.) is niets te beginnen." „Mijn Oom Isaac uit Amsterdam," zegt Brammetje, „spreekt drie talen: hij praat Joodsch, hij praat Amsterdamsch en hij praat Joodsch-Amsterdamsch." „Wat hebt U voor een familie, Mijnheer Polak, wat doet Uw vader?" „Die reist in wollen goederen." „En Uw moeder?" „Die is Goddank nog gezond en doet de huishouding." „En Uw broer?" „Die is aan de beurs." „En Uw tante?" „Die zit op de kanapee en neemt kwalijk." „Jacob," zegt de niet meer zeer lieftallige echtgenoote tegen haar man, „je moet gordijnen laten maken aan mijn slaapkamer, die jongeman aan den overkant kan heelemaal naar binnen kijken." „Weet je wat, Sarah, vertoon je maar dikwijls aan het raam, dan zal hij wel gordijnen laten maken." Ten einde het meisje nader te leeren kennen, zat Simon van Leeuwen met den huwelijksmakelaar Kats bij de familie Cohen aan tafel. Simon voelt echter niets voor het meisje, gedraagt zich zeer nonchalant en neemt ongelooflijke porties visch. De Schadjen (huwelijksmakelaar) maakt hem op zijn onbeleefd gedrag attent met de woorden: „Neem toch de beleefdheid in acht!" ^Vaarop Simon van Leeuwen antwoordt: „Ik neem niets in acht, ik neem niets geen meissie, ik neem alléén vischl" Simon van Leeuwen komt een andere keer bij een ander meisje, maar verklaart tegen den vader, dat hij geen kat in den zak wil koopen en het meisje geheel uitgekleed wenscht te zien. Na lang aarzelen wordt aan dit verzoek voldaan. Simon van Leeuwen bekijkt het meisje kritisch en zegt ten slotte: „Neen, die neus bevalt me niets!" 52 „Mijnheer Robijnglans, neem gerust mijn dochter, trouw haar, en daarna zet ik ƒ 50000.— op de bank." „Ik weet beter, Mijnheer Cohen, U geeft mij eerst die ƒ 50000.— en zet daarna Uw dochter op de bank." Meester in de Bijbelsche les: „Hoe zijn de namen van de 12 Apostelen?" Pietje: „Ruben, Simon, Levie, Asser, Benjamin " „Verkeerd, verkeerd! Brammet je, wat waren dat voor namen die Pietje daar opnoemde?" Brammet je: „Dat waren de advocaten van de Amsterdamsche Balie, meester!" Ruben Opstoot wordt door een huwelijksmakelaar voorgesteld aan een meisje, dat weliswaar rijk is en niet erg leelijk, maar dat zichtbaar mank loopt. Ruben heeft hiertegen overwegende bezwaren. Maar de schadjen legt hem de voordeden van het meisje aldus uit: „Stelt U zich eens voor, meneer Opstoot, dat U trouwt met een meisje zonder gebreken. U maakt Uw huwelijksreis naar Zwitserland, Uw vrouw struikelt daar over een Alp, breekt haar been en Holland is in last. U krijgt de kosten voor het ziekentransport naar Amsterdam terug, de operatie, de dokterskosten, de verpleegsterskosten en weet ik al niet wat. En zóó? Bij dit meisje trouwt U kant en klaar, en bent U van alles af!! Lion Kaasvet komt op het dek van een plezierboot vanuit zijn kajuit, gekleed in een dameshemd.... en met een korte broek. David Hennepsteel ziet dit tot zijn groote verwondering en vraagt of Lion gek geworden is. Deze antwoordt: „Ik zal je es wat zeggen, als er een schipbreuk komt, dan roept de kapitein toch „Vrouwen en kinderen eerst." Nou, dan kom ik toch zeker in aanmerking." Wolf Fransman, een zeer Godsdienstig man, kan op zekeren dag zijn belangstelling voor een broodje met ham niet bedwingen en loopt in een vleeschwinkel, waar achter de toonbank broodjes worden gegeten en vraagt: „Wat kost een broodje met ham?" Op hetzelfde oogenblik hoort men een geweldige donderslag uit den hemel. Wolf Fransman loopt ver- 53 schrikt den winkel uit en zegt met angstig gebaar naar boven kijkend: „Ik mag toch wel vragen, wat het kost ?" Een Zigeunerin heeft Jacob Koggel voorspeld, dat hij in zijn tuin een schat zal vinden, mits hij onder het graven nier aan een nijlpaard denkt. Jacob Koggel snelt naar huis, begint te graven, graaft twee dagen door en eindelijk mompelt hij moedeloos: „Heb ik vroeger ooit aan een nijlpaard gedacht? Nooit!! En nu?? Nu wil dat vervloekte beest niet uit m'n hoofd „Heb je het gehoord, Sam, er is brand geweest bij Abraham Polak". Sam: „Chammer! houdt je mond, dat is pas overmorgen!" In het café. Nathan Prins heeft den heelen ochtend aan het tafeltje van een paar dominospelers gezeten en toegekeken, het ochtendblad doorgelezen, tallooze lucifers gebruikt en een glas water besteld. Tegen 12 uur staat hij op en zegt tegen den kelner: „Hou mijn plaats asjeblieft zoolang vrij, ik ga alleen even naar huis om een kop koffie te drinken." Maupie Blik vraagt aan Salomon Konijn, dien hij niet erg goed mag lijden: „Salomon, wat is dat eigenlijk, een gedicht?" Salomon: „Dar is als het rijmt." Maupie Blik: „Nou, rijm dan eens." Salomon Konijn: „Maupie Blik Stik!" Na een tijdje zegt Maupie: „Ik kan óók rijmen: Salomon Konijn, Breek je nek". „Maar dat rijmt toch niet," zegt Salomon. „Voor mijn part breek je hem tóch" antwoordt Maupie hierop vriendelijk. „Isidoor, ik kan nou heelemaal niet vinden, dat je een mooie vrouw getrouwd hebt; ze heeft een bochel, ze loopt mank en dan die neus " „Je kunt gerust hardop praten, Sam, doof is ze óók." 54 „Rebbe, mag iemand trouwen met de zuster van zijn weduwe?" Rabbijn: „Mogen zal ie wel mogen, maar kunnen zal ie niet kunnen....'' (De vrager had bedoeld, of hij mocht trouwen met de zuster van zijn overleden vrouw). In Amsterdam zit op één der grachten een vrouw van lichte zeden en tikt daar geregeld tegen de ruiten. Een oud Joodsch vrouwtje, tegenover haar, had op een Vrijdagavond niemand, die haar lamp aan kon steken. (Dit mogen Joden n.1. op Vrijdagavond niet doen.) Dus liep ze naar den overkant, naar de bewuste vrouw aan het raam en vroeg haar, even te willen komen om de lamp aan te steken. Maar deze antwoordde: „Moedertje, dat kan ik niet, m'n klanten mis ik daardoor." Waarop het tachtigjarig vrouwtje antwoordde: „Ach juffrouw, doet Uwes het maar effe, dan zal ik zoolang aan het raam gaan tikke." In den Dierentuin. Kleine Izak loopt met zijn vader in den Dierentuin. Bij een papegaai zegt Izakkie: „Kijk es, Vader, net Grootvader!" „Hoezoo?" vraagt de vader. „Nou hij heeft óók een kromme neus en roept óók Lorre, lorre!" Macht der Gewoonte. Bram en Saar, getrouwe leden van de Coöperatieve Verbruiksvereeniging „De Dageraad" waren in goeden doen gekomen en besloten, om een reisje naar de Rigi te maken, waar de Zonsopgang zoo heerlijk mooi moest zijn. „Bram" zegt Saar op den avond, dat ze in het hotel aankwamen, „Blijf jij nu opzitten, totdat om een uur of drie de zon opkomt." Bram offert zich op en gaat aan het raam van de hotelkamer zitten. Tegen een uur of drie ziet inderdaad Bram in het Oosten de lucht helder worden. „Saartje" roept hij „Gauw, kom kijken! De Dageraad is er, de dageraad!" „Twee broodjes en een galletje" roept hierop Saar terug. 55 Kleine Elie moet een kleine verandering aan zijn neus ondergaan, waardoor hij geopereerd moet worden. De dokter zegt tegen de verpleegster: „Geef me es even de Jodeform." Waarop de moeder van Elie zegt: „Ach, dokter, kunt U hem nu niet een Grieksche neus geven, want een Joden-vorm heeft hij altijd gehad!" De Vroolijke Kerkelijke wereld. Pastoor Van Dalen had een nieuw dienstmeisje, dat op den eersten dag al een bord op den grond liet vallen en vreeselijk begon te huilen. De goede pastoor trachtte haar te troosten met de woorden: „Kindlief, scherven brengen geluk". Den volgenden dag kwam het dienstmeisje stralend van opwinding bij Zijne Eerwaarde en riep opgetogen: „Mijnheer de Pastoor, wat zullen wij een geluk hebben, ik heb het heele Chineesche theeservies op den grond laten vallen." Pastoor Goedhart had een dienstmeisje van buiten, dat steeds zonder goeden avond te zeggen naar bed ging. Zijne Eerwaarde bracht haar onder het oog, dat zij toch behoorlijk kennis diende te geven van haar verdwijnen. Het meisje knoopte dit goed in haar ooren en toen de pastoor 's avonds een zeer groote visite in de kamer had, stak het meisje van buiten haar hoofd tusschen de deur en zei op fluistertoon, maar voor allen hoorbaar: „Mijnheer de Pastoor, ik ga maar vast." De preek van den Dominee was zeer vervelend. Op een zeker moment vroeg hij, over een Bijbelsche persoonlijkheid sprekend, met vibreerende, bulderende stem: „Zal ik hem bij de Apostelen plaatsen of zal ik hem bij de Discipelen plaatsen?" Hier stond een boer op en riep: „Hij kan mijn plaats krijgen, want ik ga weg. (Jan van Riemsdijk in zijn Boeren-voordrachten.) „Eerwaarde, ik heb een stukje touw gestolen..." „Dat is niet zoo erg, mijn zoon dat kan door de omstandigheden noodzakelijk geweest zijn " „Ja meneer de Pastoor, maar er zat aan het andere einde een koe aan. 57 In de hitte van het gevecht. „Is dat nu mooi." vroeg de dominee in een Preek, altijd die bezwaren tegen de belasting der Kerkelijke Gemeente. Belasting betalen willen jullie niet, maar op kosten der Kerk worden begraven... dat vinden jullie fijn 1" De Bisschop van Canterbury wandelde door het Oosten van Londen. Voor een groot hek, zag hij een klein meisje staan, dat verlangend naar de deurknop keek. „Wel kleine meid," zei de Bisschop, „zal ik de deur voor je open maken?" En deed het. „Maar het ging toch heel makkelijk, kreeg jij hem niet open?" „Zeker, antwoordde de kleine, „dat wel, maar hij is pas geverfd." De booze machten! „Mijn zoon," zei de gevangenis-geestelijke tegen den misdadiger, „heb jij ook getracht je te verzetten tegen de booze machten, die zich van je trachtten meester te maken?" „Nou en öf. Dominee!" zei de man. „Dat kan niet, mijn zoon, dan was je niet hier." „Heusch wel, Dominee, maar tegen vier politie-agenten kan ik niet op." Een klein jongetje ziet voor het eerst een pastoor en zegt tegen zijn vader: „Dat is van boven een Oom en van onder een tante." „Juffrouw Zijlstra," zei de goede oude pastoor X., „heusch, U moest trouwen! de huwelijksche staat is toch het ideaal voor elke vrouw." „Eerwaarde," antwoordde juffrouw Zijlstra, „ik heb drie huisdieren, die mij een echtgenoot volkomen vervangen: ik heb een hond, die den heelen dag met vuile pooten door de kamer loopt, een papegaai, die den heelen dag vloekt en een kat die 's nachts óók nooit thuis komt." De pastoor vroeg bij den doop: „Hoe moet het kind heeten?" En de gelukkige vader antwoordde: „Theodora, Margaretha, Suzanna, Evelina, Carolina „Geef me nog een beetje water," zei hierop de pastoor tegen den koster. 58 Tanta Rika is zeer hardhoorig. . Tante Rika kwam eens op een dorp en ging daar ook in de kerk. Ze ging heel rustig op een bank zitten en nam haar geluidversterker, een groote hoorn, in haar hand. Toen kwam de koster en fluisterde haar toe: „Hoor es Juffie, als je gaat blazen zet ik je de kerk uitl" De jonge geestelijke hield zijn eerste dooprede: „Moge de kleine opgroeien en gedijen tot vreugde zijner ouders, moge hij een groot geleerde worden of een dichter of een flink soldaat, zooals zijn vader en hoe moet hij heeten, beste Juffrouw Dries?" Juffrouw Dries: „Anna, Margaretha, Helena." Pater tot bruidspaar: „Zooals gij weet, legt de huwelijksche staat ook verplichtingen op, de man moet de vrouw beschermen en onderhouden, de vrouw moet haar man volgen, waarheen hij ook gaat." Bruid: „Mijnheer de Pastoor, zou dat niet veranderd kunnen worden, mijn man is n.1. brievenbesteller." De gelegenheid. Een boer biecht, dat hij een varken gestolen heeft en er verschrikkelijke spijt van heeft. De pastoor antwoordt hierop, dat hij hem het geld moet geven, dan zal hij het aan den bestolene geven, zonder te zeggen van wie het komt. En omdat de pastoor nog heel jong is en geen verstand van veeteelt heeft, zegt hij, dat de boer hem ƒ 50.— moet brengen. De volgende dag komt de boer bij den pastoor en legt ƒ 150.— neer. „Wat is dat?" zegt de pastoor. „Ach ja," antwoordt de boer, „ik heb zoo bij mezelf gedacht; zóó goedkoop kom ik niet meer aan varkens — en daarom heb ik vannacht die twee andere varkens ook maar gestolen." Bij een doopplechtigheid vraagt de pastoor aan een héél jongen man, wat hij hier eigenlijk op deze plechtigheid te doen heeft. „O," antwoordt deze, „ik ben „maar" de vader." 59 De beruchte Freddy Plomp stond eens voor een kerk, kort nadat hij uit de gevangenis was ontslagen. Op eens bemerkt hij een vrouw, die vreeselijk huilt. „Wat is er, vrouwtje," vraagt hij. „Ik kan mijn kind niet laten doopen, dat kost ƒ5.— en die heb ik niet." Hierop geeft Freddy Plomp haar een bankbiljet van ƒ25.— en zegt: „Laat jij je kind maar doopen en breng mij hier straks ƒ 20.— terug." Na eenigen tijd komt het vrouwtje overgelukkig terug, geeft hem ƒ 20.— en Freddy Plomp zegt: „Zie zoo, nu zijn we allebei geholpen, jou kind is gedoopt, ik heb ƒ20.— en Mijnheer de Pastoor zit met een valsch bankbiljet van ƒ 25.—I* Een Vakman. Bij een Verzekerings Maatschappij was een Joodsche inspecteur, die buitengewoon veel klanten aanbracht en een groote steun voor de Maatschappij beteekende. De directeur was echter een zeer vroom Katholiek en zd tegen hem: „Mijnheer Goudband, U bent nu drie jaar hier en ik heb bijna zin erin om U in de directie op te nemen, maar dan moet U zich beslist laten doopen. U gaat naar pastoor Zachtman en die zal wel het noodige met U voorbereiden." Den volgenden dag vraagt de directeur hem of hij gedoopt is. „Nee," antwoordt Goudband, „dat niet, maar Mijnheer de Pastoor heeft een verzekering afgesloten." De Vroolijke Sportwereld. (Door den verzamelaar zelf). Eerste Bezoeker: 'n mooie goal hè? Tweede Bezoeker: Ja! Heeft die lange 'm niet gemaakt, met die uitpuilende oog en, die er zoo béte uitziet? Eerste Bezoeker: (trotsch) Ja zeker! Mijn zoon! Het artistenelftal te zien spelen is zeer merkwaardig. „Wie is die man?" vroeg ik aan een kennis, „die man daar achter, die alléén schuivers geeft en nooit een hooge bal?" „Dat is de Bas van de Nationale Opera. „En die daar, die de bal een half uur op zijn hoofd balanceert?" „Dat is een salon-jongleur uit Palace-Cabaret." „En de keeper, wie is dat?" „Dat is een portier uit een derderangs-cabaret. Vandaar, dat hij alles doorlaat." „Hoe moet ik naar het veld van „Purmersteijn" komen?" schreef een speler, die uit een andere stad moest overkomen dan de overige spelers, die allen tegelijk gingen, om in Purmerend te voetballen. Het bestuur antwoordde: „Ga maar naar Purmerend, elke zuigeling kan je daar den weg naar het veld wijzen." Op den wedstrijddag wacht het clubje tevergeefs op den speler en het bestuur krijgt plotseling een telegram luidende: „Sta hier aan het station. Nergens een zuigeling te vinden. Wat doen? Jan." Ik sprak onzen huisdokter en vroeg hem, of hij wel eens naar een modernen voetbalwedstrijd ging. „Waarom zou ik dat doen?" vroeg hij „den volgenden dag komen toch zoowat alle spelers bij mij." Bericht in Augustus: „het nieuwe seizoen is in volle voorbereiding. De scheidsrechters verzekeren reeds de levens hunner vrouwen en kinderen. Van Prof. Snapper, den eenigen Professor-Scheids- 61 rechter in de Sportwereld, zijn talrijke anecdoten in omloop. . Eéns meldde een grensrechter, dat de Professor in zijn verstrooidheid twintig minuten te lang had laten doorspelen. De Professor begreep er niets van. Den volgenden wedstrijd nam de Prof. voorzorgsmaatregelen Hij legde een knoop in zijn zakdoek om aan den tijd te denken, keek gedurende den geheelen wedstrijd op zijn zakdoek... maar vergat zijn horloge en eindigde den wedstrijd een kwartier te vroeg. Een andere keer, dat de bal over de tribune geschopt was, liet de Professor een adresboek brengen en ging onder de letter B. zitten zoeken. Weer een andere maal had de beroemde Professor een moeÜijke operatie, maar de ziekenkamer was vol met familieleden en kennissen, die zeer veel lawaai maakten. Opeens riep Prof. Snapper: „Het publiek heeft zijn mond te houden, anders laat ik de tribune ontruimenl Bij de redactie van een sportblad verscheen een man, die zei: „Meneer, U hebt gisteren in Uw blad geschreven dat ik aanleg had voor kampioen lichtgewicht. Dat heeft mijn zaak schade gedaan: ik ben n.1. kruidenier." Pa leest het beursbericht en zegt: „Ach ach, wat staan mijn H. V. A.'s weer slecht." Het zoontje: „In welke competitie spelen die, Pa?" Juist op het oogenblik, dat één der voorhoedespelers schieten wilde, viel hij, door een beroerte getroffen, dood neer. Algemeene ontsteltenis. Maar de scheidsrechter troostte de spelers van zijn club met de woorden: ,,'t Is wel jammer... maar hij stond toch buitenspel..." Bij het bestuur van een vereeniging kwam de volgende brief in van een burgerjuffrouw; „Mijnheer. Mijn dochter heeft verkeering met Gerrit de Groot, die zegt bij U half te zijn. Wat zijn nu zijn vooruitzichten, als hij heelemaal bij U komt?" In het clubblad der D. F. C. stond eens een stuk, geschreven door den trainer, waarin stond: „H. Huyser moet vlugger leeren afgaan." Zou de betreffende speler na lezing hiervan naar den trainer of naar een apotheek zijn gegaan? 62 H. M. de Koningin bezocht Utrecht en Zij werd aan afgevaardigden van vele vereenigingen voorgesteld. „Mannenzangvereeniging Stemlust" roept de voorzitter en een heer treedt naar voren en wordt door H. M. begroet. „Jongernannenvereeniging Studie en Kunst" weer treedt een heer naar voren. Dan roept de aflezer: „Wilhelmina Vooruit!" Maar nu stormt de burgemeester op hem af, want Z. Ed.Achtbare wist niet, dat dit de naam van een voetbalvereeniging was en fluisterde hem toe: „Hoe durf je zoo tegen Hare Majesteit te spreken?" Onderwijzer: „Uw zoon kon heel goed leeren want lui is hij niet, als hij zijn hoofd maar beter wilde gebruiken." Vader: „En de trainer van zijn voetbalclub zegt nog wel, dat zijn kopwerk uitstekend is." 't Is een schande, dat die jongen zoo kort na het overlijden van zijn vader weer naar voetbalwedstrijden gaat kijken! „Ach mensch, daarom gaat hij toch alléén naar wedstrijden can H. B. S." (Ter verklaring: H. B. S. speelt in geheel zwart shirt.) „En,. Annie, waarom ben je tenslotte niet met den middenvoor getrouwd maar wel met dien saaien grensrechter?" „Dat komt, omdat ik een man wou hebben, die gewend was, aan 't lijntje te Zoopen." Het Sportblad d.d. 8-2-'23 in een voorbespreking over de Kantoor-voetbalwedstrijden: „...Kasvereeniging ontvangt Incassobank, doch zal wel opnieuw eene nederlaag boeken." Dit is de juiste schrijftrant over kantoorvoetbal. Maar wie weet, of juist de Kasvereeniging niet een overwinning ge-incasseerd heeft en in het doel der Incassobank eenige ballen-deposito's heeft afgegeven. Moeder: „Kind, wat doe je daar? Zit je te breien?" Dochter: „Nee, Moeder, ik haak." Jantje: „Strafschop, moeder, strafschop!" 63 Overeenkomst tusschen een goal en een ontslagen boef: 2e hebben beiden gezeten. Beleediging van een tegenstander in het veld is verboden. Wil men toch iets zeggen, dan is de volgende zinsnede zeer handig: „Meneer. U behoort niet in het Athleten-elftal. Wèl in het Pro. Bij den wedstrijd Nederland—Zwitserland in 1924 mocht er achter de Zwitsersche goal niet gerookt worden. De keeper heette n.1. „Pulver." „Zou de directie van onze fabriek ook aan sport doen?" vroeg de speler van het Philips-elftal aan een andere speler. „Natuurlijk", antwoordde deze „aan export". „Een voorzet van Jansen kopt de Koning in." Zoo behoorde het in het Sportblad te staan. Maar er stond: „Een voorzet van Jansen kopt de Koningin" waaruit sommige lezers opmaakten, dat de belangstelling van H. M. voor voetbal sterk toenam. De uitbreiding van het voetbalspel: Als men leest, dat V. .T. V. het kampioenschap heeft behaald van Afdeeling IV 3e klasse F„ dan vraagt men zich toch onwillekeurig af, of men op een belastingkantoor of in een voetbalbond is Eenige jaren geleden had een scheidsrechter op Houtrust, vóór den wedstrijd H. B. S.—Feyenoord het denkbeeld opgevat, eerst een soort kalmeerende, tevens veredelende toespraak tot de spelers te houden. Voor scheidsrechters, die dit wenschen na te doen, zij hieronder de volgende preek aanbevolen. Een weinig stichting kan op het voetbalveld geen kwaad: Geliefde Voetballers: Ook al heeft dit veld vele oneffenheden en al is het zéér ongelijk van bodem, bedenkt dan Lucas 3:5 en de kromme wegen zullen tot eenen rechten weg worden en de oneffene tot effene wegen..." Vermijdt alle ruwheid in uw spel, want zegt de Catechismus niet, dat Gij Uwen naaste noch met het woord, noch met de daad kwetse?" En gaat diezelfde regel niet voort:... „Gij zult ook Uzelven niet moedwillig in gevaar begeven," hetgeen onbetwistbaar slaat op „gevaarlijk spel". En mocht de 64 bal de doellijn gepasseerd zijn, zonder dat ik het gezien heb, zegt mij dan, gij keepers beiderlei elftallen, of dit geschied is, want weet, het negende gebod zegt: „Gij zult geene valsche getuigenisse spreken tegen Uw naaste." Ook U, grensrechters, geef ik een raad en wel, om niet onnoodig met de vlag te zwaaien ten behoeve Uwer eigen vereeniging, want denkt gijlieden aan Psalm 67: „Leer mij stil op paden wandelen, stil verdragen, zwijgend handelen." Maar ook mijne eigen veiligheid moogt gij, spelers, niet vergeten, want is op den modernen scheidsrechter niet van toepassing Markus 14:65...: „en sommigen begonnen hem te spuwen, zijn aangezigt te bedekken en met vuisten te slaan..." Na een dergelijke toespraak zal elke wedstrijd normaal verloopen, want op de spelers zal dan van toepassing zijn: Handelingen 6 : 10: en zij konden niet weerstaan de wijsheid en den Geest, door welken hij sprak " Verleden week ging ik in een winkel voor sport-artikelen een voetbalbroekje voor mijn neefje koopen. De verkooper toonde mij er eentje, maar het leek me veel te lang. Hij antwoordde: „Vindt «U het te lang?" Ik: „Ja". „Maar U bent toch lid van de vereeniging X?" „Ja?" „Nou, dan hebt U immers 10 % korting." In Z. F. C. (Zaandam) speelt een jongmensch, dat den naam Hoogmoed draagt. Verleden week kwam hij op den grond te liggen en toen merkte een toeschouwer op: „Zie je wel, Hoogmoed komt voor den val." Het Vroolijke Einde. Mijnheer Meyer bleef plotseling dood onder het kaarten en de man, die hier de taak op zich nam om de echtgenoote mededeeling ervan te doen, deed dit op zeer vernuftige wijze, want hij kende het opvliegend karakter van Mevrouw Meyer zeer goed. Toen hij bij Mevrouw Meyer in den salon gelaten werd, ontwikkelde zich het volgend gesprek: „Mevrouw Meyer, ik heb Uw man niet meegebracht, want " „Natuurlijk, hij kan weer niet uitscheiden met kaarten!" „Juist, Mevrouw Meyer." „En natuurlijk verliest hij weer." „Eenigszins, Mevrouw Meyer." „Eenigszins? Hij verliest natuurlijk weer een hééleboell" „Nou nogal, Mevrouw Meyer." „Nogal? Ik wil wedden, dat hij over de ƒ 100 verliest!" „Ja, dat is zoo, Mevrouw Meyer." „Over de ƒ 1001! Een beroerte zal hij krijgen!!!!" „Ziet U, Mevrouw Meyer, daarvoor kom ik nu juist hier bij U, die heeft hij n.l. al." Toen Oom Anton gestorven was, kwamen wij allen, hoe ver wij ook woonden, op zijn begrafenis. Want wij hadden hem zeer lief gehad, en wij troostten tante. En toen wij van de begrafenis terug kwamen, troostten wij haar nogmaals en bleven bij haar, den geheelen dag, in haar huis, waar iedere plek aan den overledene herinnerde. Tante bracht ons wijn en bisquit en wij dronken en spraken over den dierbaren doode en dronken verder en praatten verder... en dronken verder... steeds door. Toen stond Oom Felix op, klopte aan zijn glas, hief het in de hoogte en zeide: „Tante Anna, ik geloof namens ons allen te spreken, als ik hier zeg: Oom Anton zaliger, lang zal hij leven!! Lang zal hij leven!" (Roda Roda.) 5 66 Inscriptie op een grafsteen: „Hier rust mijn geliefde echtgenoot Willem Smit. Hij ruste in vrede tot wij elkaar weder zien. Een boerenvrouw werd begraven. Men droeg de kist langs een muur, zoodat deze ertegen stootte. Door de schok werd de vrouw, die schijndood was, weer levend en men bracht haar weer naar huis. Een half jaar later stierf ze werkelijk. Wéér droeg men haar denzelfden weg af. Maar nu volgde de boer zeer zorgvuldig de dragers en riep waarschuwend: ,JNiet te dicht langs den muur, jongens, niet te dicht langs den muurll" Pietje Schuchter was gedurende zijn leven als pantoffelheld bekend. Toen hij gestorven was werd zijn testament geopend en op den buitenkant stonden de veelzeggende woorden: ,JVfyn eerste wil." „Nee maar. Juffrouw Krijschgraag, Uw man heeft een eind aan zijn leven willen maken? Wat hebt U wel gedaan toen ze hem uit het water bij U thuis brachten?" Juffrouw Krijschgraag: „Bont en blauw heb ik hem geslagen die leelijkerd! Dat is ééns en voor altijd, dat hij een eind aan zijn leven gemaakt heeft!" Vriend, op de specialisten wijzend: „Je komt er wel weer boven op, oude jongen!" Patiënt moedeloos: „Ach nee, ze zijn met hun vieren, er zijn er te veel, dat kom ik niet te boven." Bij het Academisch Ziekenhuis te Leiden meldde zich een man aan die zijn lijk wilde verkoopen. „Maar Professor", zoo voegde hij er bij, „ik moet het geld dadelijk hebben." „Waarom is daar zoo'n haast bij," vroeg de professor. Waarop de man antwoordde: „Omdat ik morgen naar Zuid-Amerika wilde emigreeren." „Dokter," zei de zware zieke, „het moet nu toch veel beter met mij gaan, al mijn familieleden kijken zoo bedroefd." „Dokter," vroeg het jonge vrouwtje op haar ouden echtgenoot wijzend, „is er nog hóóp?" 67 „Het is maar de vraag, wat U hoopt, Mevrouw, „antwoordde de Dokter. „Waarom heb je me geen antwoord van meneer Grijp gebracht, je zou toch naar zijn huis gaan en antwoord halen?" vroeg de directeur van de firma. „Ja... ten eerste is meneer Grijp eergisteren gestorven " en ten tweede...?" vroeg de kwaaie directeur. Vader hield duiven en hij was gek op die beesten. Vader was onvervalscht Amsterdammer. En toen op een zekeren dag zijn vrouw sprak over slachten, over het slachten van zijn duiven, antwoordde hij: „Wat sai jai? Main duive slachte? Ben jai be " Eenige weken later komt er heerlijk gebraad op tafel en de vrouw vertelt, dat ze van een buurvrouw een eendvogel cadeau gekregen heeft. Maar Vader merkt wel wat anders Na den eten gaat Vader met Keessie, het jongste zoontje, wandelen. „Kom, Keissie, goa mei " Na een uurtje komt Vader alleen terug, zonder Keissie „Waor is Keissie ?" vraagt de vrouw. En met een triomphantelijk gebaar antwoordt Vader: „Waar binne me duive 1?" Oom Gerrit stelde er prijs op, om bij de begrafenis van zijn zwager Piet in het eerste volgrijtuig te zitten. Maar de zoons van zwager Piet hadden het anders beschikt. Op het laatst werd Oom Gerrit kwaad. Toen zei één der zoons: „Nou vooruit dan maar Oom Gerrit in het eerste volgrijtuig " Maar Oom Gerrit was nog steeds gepiqueerd en zei: „Dank je wel, ik kom heelemaal niet voor mij is de aardigheid van de begrafenis er af I Een Humoristisch Einde. De inbreker-humorist Jopie Kraak wordt ter dood veroordeeld. Op een Maandagochtend komt de directeur der gevangenis in zijn cel en deelt hem het besluit mede. „De week begint goed," antwoordt Jopie. „Wilt U nog een laatste maaltijd hebben?" vraagt hierop de directeur. „U kunt uitkiezen, wat U wilt." „Gaarne," antwoordt Jopie Kraak en laat erop volgen: „Ik had graag aardbeien met slagroom." „Wat ? Nu, in Februari " „Ach..." zegt Jopie. „Ik heb, wat mij betreft, den tijd tot Juni." Men gaf hem hierop een glas bier. Jopie neemt voorzichtig het schuim eraf. „Waarom doe je dat?" vraagt de cipier. „Omdat het zeer ongezond moet zijn," antwoordt Jopie. „Mijn zoon " zegt hierop de gevangenisgeeste- lijke. „Ik zal U nog een paar woorden als troost toespreken Ik ben een dienaar des Heeren „Gaat U maar weg, Eerwaarde, ik spreek dadelijk met Meneer-zelf", antwoordt Jopie hierop. Een geweldige regenbui klettert neer, waarop Jopie begint te lachen. Op de vraag, waarop hij lacht, zegt hij: „Omdat jullie in dat weer heelemaal van de plaats van terechtstelling naar hier terug moeten loopen. „Heb je anders nog iets noodig, voor je naar de Guillotine gaat?" vroeg de cipier. „Ik zou graag een schoon boord aandoen," zei hierop Jopie. Hierop nieste Jopie. De cipier zei: „Gezondheid", maar Jopie waardeerde die hartelijkheid niet erg. De beul werd hierop aan Jopie Kraak voorgesteld en zei: „U moet het mij niet kwalijk nemen, als ik het een beetje onhandig doe. Het is de eerste terechtstelling, die ik moet doen." „Dat geeft niets," zei Jopie, 't is voor mij ook de eerste keer, dat ik onthoofd word." Op de plaats der terechtstelling stonden heel wat menschen, die den weg versperden, zoodat Jopie riep: 69 „Op zij, menschen, op zij! Zonder mg kan de voorstelling niet doorgaan!" Plotseling ontdekte hij zijn vrouw onder de toeschouwers. „Waar zijn de kinderen?" vroeg hij. „Thuis," zei zijn vrouw. „Natuurlijk! Altijd als de kinderen eens iets kunnen bijwonen, dat aardig is en niets kost, laat je ze thuis." Om op de verhooging te komen, die naar de guillotine leidde, moest Jopie Kraak een trapje op. Maar hij voelde wantrouwend met zijn voet aan het hout en zei: „Dat ding staat me lang niet vast genoeg, ik ga er niet op... ik heb geen zin om m'n nek te breken." Boven gekomen, ontstond er onder de toeschouwers beneden een hevige paniek, want een dolle stier was plotseling losgebroken en stormde op de menschenmassa. Toen zei Jopie lachend tegen den cipier: „Hè, ouwe jongen... wij staan hier tenminste veilig..." De cipier geraakte hevig in den lach, zoodat Jopie zei: „Stik er niet in... ik zou niet graag twee moorden op mijn geweten hebben...". Hierop daalde de guillotine, maar Jopie had van te voren een stalen plaat op zijn hals gelegd, zoodat het mes erop bleef rusten. Toen sprak Jopie ernstig tegen den directeur der Gevangenis: „Schei nu uit met die aardigheid, als ik niet een beetje voorzorgsmaatregelen had genomen, dan zou dat ding me nog vermoord hebben". Men liet hem hierop vrij, omdat het mes weer aangezet moest worden en gedurende dien tijd kreeg hij gratie. 70 Zeer boeiende Meisjesboeken zijn: Op de Meerhoeve, door J. P. ZOOMERS-VERMEER, in prachtband / 2.90 Gevoelig en onderhoudend geschreven, met veel geest ook. Wat men noemt een zonnig boek, wat dan ook in dezen tijd dubbel aanbeveling verdient. De Hofstad. Een meisjesboek, zooals wq er, helaas, slechts weinig, zeer weinig nebben. Een meesterwerkje, dat niet alleen meisjes, maar ook ouderen met belangstelling en warme sympathie zullen genieten. Deventer Dagblad. Bloemen in Knop, door J. P. ZOOMERS-VERMEER, in prachtband ƒ 2.90 Dit is een bijzonder verdienstelijk, waar en zuiver gedacht, lief gevoeld, ongewoon goed geschreven meisjesboek. Ik heb maar heel weinig zulk een stemmingrijk hoogstaand meisjesboek gelezen. Het is een prachtcadeau voor den leeftijd van 15, 16 en 17 jaar; ook ouderen van smaak en levenskennis zullen het boek naar waarde schatten, ja genieten. De Tfld, F. Hendrichs En diezelfde trouwhartigheid, naast de over het algemeen goede karakteruitbeelding, doen Bloemen in Knop voor bijna volwassen meisjes beter lectuur zijn, dan de gewone onbenullige romannetjes. De Nieuwe Amsterdammer. Even fijn afgebeeld zijn de bijkomstige figuren. In één woord, de boekenschat is weer met een juweeltje verrijkt. Deventer Dagblad. Uitgaven van : JOH. MORKS — 's-GRAVENHAGE. Irving's Gist-Tamine Tabletten helpen U bij het volgende: Hoofdpijn, Neuralgie (Zenuwstoringen) etc. in 5 minuten. Indigestie, (Slechte Spijsvertering), Gassen, Zuren etc. in 5 tot 10 minuten. Galaandoeningen, Depressie, (Neerslachtigheid) etc. in 10 tot 15 minuten. Maagstoornissen in 10 tot 15 minuten. Influenza, Gevatte Koude, Koorts in 24 uren. 72 Een lief boekje voor kleine kinderen is: De Lotgevallen van Krulstaartje. Versjes van J. P. ZOOMERS-VERMEER, gecartonneerd ƒ 0.90 Met ware liefde heeft Koppenol het diertje geteekend en Mevr. Zoomers-Vermeer het snoezige biggetje bezongen in aandoenlijke versjes. Boekenschouw. Een alleraardigst kinderboek, voor kleuters van een jaar of 7. Prov. Drentsche en Asser Courant. Een mooie bundel Verzen, door MARIE SCHMITZ ƒ 1.25. Het interessante Leven der Bijen wordt uitvoerig behandeld in: De Moderne Imker, door F. AUG. KELTING, 2e vermeerderde druk. 270 pag. Ingenaaid ƒ 2.10. — Gebonden ƒ 2.90. Een bijzondere roman is: Keaterland, door JOH. W. BROEDELET. alleen ingenaaid ƒ 2.76 Met dezen avonturen-roman, vol hjn gevoel en tevens tintelend van humor, lanceert de schrijver in ons land een geheel nieuw genre. Vandaar dat dit boek zoo enorm de aandacht trekt. Het behandelt op schertsende, vaak ironische wijze, zeden, eigenaardigheden en personen van Nederland, doch onder deze spot voelt men wel degeljjk den hartklop van iemand, die zijn land liefheeft. Sommige hoofdstukken uit dit boek zijn ware juweeltjes, welke een klassieke vermaardheid zullen erlangen. Een belangrijk werk op f inantieel gebied: Het Bankwezen in Nederland, bewerkt door Dr. A. STERNHEIM, met voorwoord van Prof. Mr. M. W. F. TREUB. Geïllustreerd. Naast de Hollandsche tekst is de Engelsche vertaling gedrukt. Prijs, in prachtband ƒ12.50. Zoo juist verscheen : Hoe word ik Snelteekenaar ? door RODIROETERS. Uitgaven van : JOH. MORKS — VGRAVENHAGE. 14.001.592 Van Woutertje _ (WOUTER LOEB) is ook zoo Juist verschenen: LICHTZINNIGE LIEDEREN Een bundel vroolijke verzen. Prijs ƒ 0.60. Binnenkort zal verschijnen: Menschdom lig te bed! Een serie grotesken van zeer origineelen aard door WOUTER LOEB. Zoo juist verscheen de 2e oplaag van: NIEUWE DECAMERONE DOOR JOH. W. BROEDELET Prijs ƒ 0.90. Bij verschijnen van de Ie oplaag schreef o.a. Het Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk Dagblad: Maar onderhoudende licht-verteerbare, amusante, en zooals we reeds zeiden pikante, schoon — en dit is werkelijk een verdienste — nimmer sensueel prikkelende lectuur, waarin het ondeügende minnegodje eene voorname rol speelt, heeft onze Hollandsche essayist wel geleverd. Het Dordrechtsch Nieuwsblad: De bekende auteur heeft naar het voorbeeld van het beroemde oeuvre van Boccacio een aantal schetsjes vervaardigd in lossen, leutigen stijl. De geschiedenisles zqn kies gesteld en zullen hun weg onder de volwassenen wel vinden. Uitgaven van: JOH. MORKS — 's-GRAVENHAGE.