1402 IET RECHT EN DE BEROEPEN ONDER REDACTIE VAN PROF. MR. E. M. MEYERS c 110 II HET RECHT EN DE WINKELIER DOOR MR. C. J. DE LANGE Advocaat en Procureur; Candidaat-Notaris HAARLEM - H. D. TJEENK WILLINK & ZOON HET RECHT EN DE BEROEPEN ONDER REDACTIE VAN PROF. MR. E. M. MEYERS II HET RECHT EN DE WINKELIER DOOR MR. C. J. DE LANGE Advocaat en Procureur; Candidaat-Notaris HAARLEM — H. D. TJEENK WILLINK & ZOON — 1926 INLEIDING. Dit boekje heeft de bedoeling om die gebieden van het recht te behandelen, die voor den winkelier als zoodanig het meest van belang zijn. Een elementaire kennis van het recht is voor ieder, die aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, onontbeerlijk. Het gemis daarvan leidt onmiddellijk tot tallooze conflicten, die zorgen geven en schade berokkenen. Dat iemand, die niet op de hoogte is van de regelen van het voetbalspel, niet met succes aan een eerste klassewedstrijd kan deelnemen, al is zijn lichaam nog zoo geoefend en al heeft hij veel aanleg voor het spel, begrijpt ieder zonder verder betoog. Dat een bekwaam automobilist in Engeland oogenblikkelijk een ongeluk krijgt, als hij er niet mede bekend is, dat hij daar te lande links- in plaats van rechtshouden moet, is ook volkomen duidelijk. Begreep men maar even goed, dat ook het maatschappelijk verkeer de naleving zijner voorschriften verlangt en dat een ieder, die met de grondslagen dier voorschriften niet of niet voldoende bekend is, zich zelf en anderen groote en onnoodige schade moet berokkenen. Toen de Uitgever van deze serie mij het vereerend verzoek deed, of ik de bewerking van het deeltje „Het Recht en de Winkelier" op mij wilde nemen, heb ik deze opdracht dan ook onmiddellijk aanvaard. Want het is voor iemand, die heeft ondervonden, hoe in bijna iedere geleding der maatschappij voldoende elementaire kennis van het recht ontbreekt, een aangename gedachte tot een verbetering van dien toestand, zij het dan in nog zoo bescheiden mate, te kunnen medewerken. Maar tegelijk ook begreep ik de moei- 4 lijkheden, die zich zouden voordoen en die voornamelijk hierin zouden bestaan, dat tusschen een werkje van al te wetenschappelijk karakter en een van al te groote oppervlakkigheid een middenweg moest worden gevonden. In hoeverre ik erin geslaagd ben om dit midden te houden kan ik moeilijk zelf beoordeelen. De bedoeling van deze inleiding is dan ook geen andere dan den lezer ervoor te waarschuwen, dat hij bij het niet dadelijk aantreffen van hetgeen hij wellicht verwachtte, niet te kortzichtig zij, en bedenke, dat juist terwille van een duidelijke uiteenzetting een ander dan gebruikelijk karakter aan dit werkje is gegeven. § i. KORT BEGRIP VAN HET RECHT. Het recht is een samenstel van voorschriften, die ten doel Definitie, hebben het maatschappelijk verkeer te regelen. Evenals het verkeer van den weg behoefte heeft aan voorschriften, bestaat deze behoefte in het maatschappelijk verkeer. Ontbraken die regelen, dan zouden er ieder oogenblik botsingen ontstaan en zou het maatschappelijk verkeer in een ommezien in het honderd loopen. Dit te voorkomen is het doel der voorschriften, die men in het maatschappelijk verkeer het recht noemt. Men kan zich die regelen op verschillende gebieden in- Publiek.denken. Er zullen er noodig zijn, die het verkeer tusschen recht, de burgers eenerzijds en de gemeenschap of den staat anderzijds regelen. Deze vormen het publiekrecht. Zoo zijn b.v. regelingen, die de inrichting van den staat vaststellen, die aan de staatsburgers als zoodanig bepaalde bevoegdheden toekennen, die bepaalde bestuursorganen in het leven roepen, straffen opleggen aan burgers, die zich niet houden aan de door den staat ingestelde voorechriften, alle van publiekrechtelijken aard. Dit publiekrecht kan men onderverdeelen in het eigenlijke staatsrecht en het strafrecht, welk laatste zich in het bijzonder bezighoudt met de middelen tot naleving door de burgers van de door den staat voorgeschreven regelen op welk gebied ook. Naast deze regelingen van het verkeer tusschen de burgers Privaateenerzijds en den staat anderzijds, bestaat er behoefte aan recht, regelen tusschen de burgers onderling. Indien iemand zegt citroenen te verkoopen en hij levert knollen, staat de kooper daar dan machteloos tegenover of moeten hem middelen verschaft worden om zich daartegen te verweren ? En hoe zal 6 Wetgevende macht. Bronnen van het recht. De wet. De gewoonte, dan de regeling zijn, die dit conflict oplost? Indien iemand zich verbindt een partij goederen te leveren op i Juli 1926 en hij levert niet eerder dan 1 Augustus van dat jaar, moet de kooper die partij dan nog accepteeren? Deze en dergelijke vragen, die een ieder tot in het oneindige kan uitbreiden, behoeven beantwoording in het maatschappelijk verkeer. Ieder individu moet in een bepaald geval kunnen beoordeelen, welke rechten hij heeft en aan welke voorschriften hij zich heeft te houden. Het is het doel van het recht om zooveel mogelijk al dergelijke verkeersproblemen op te lossen. Dat deel van het recht, dat zich met de regeling van de problemen tusschen de burgers onderling bezighoudt, noemt men het privaatrecht. Het is begrijpelijk, dat iedere staat een bepaald orgaan heeft in het leven geroepen, dat met de taak om de in het staatsverkeer benoodigde regelingen vast te stellen, belast is. Dit orgaan is de wetgevende macht. Een dergelijke van het wetgevend orgaan afkomstige regeling, noemt men wet. De voornaamste bron van het recht is derhalve de wet, d. w. z. dat wanneer wij willen nagaan, hoe in ons maatschappelijk verkeer de verkeersvoorschriften luiden, wij ons in de eerste en voornaamste plaats tot de bestaande wetten moeten wenden. Maar er zijn meerdere bronnen van het recht. Niet dus alleen in de wetten kan men het recht vinden, maar ook in het gebruik of de gewoonte. Er zijn in iedere samenleving van die niet neergeschreven gewoonten, waarnaar ieder ordelijk burger zich richt. De kracht dier gewoonten is gelegen in hunne groote redelijkheid en in hunne handhaving van geslacht op geslacht. Ook deze gebruiken zijn niets anders dan verkeersregelen, dus recht. Ze zijn niet in een bepaalde wet opgenomen, niet dus bepaaldelijk vastgelegd en bekrachtigd door het orgaan dat met de wetgeving is belast, maar hun bestaan is onmiskenbaar. In ons land heeft de gewoonte echter alleen kracht van recht, wanneer de wet er naar verwijst en zoo komt het dan ook herhaaldelijk voor, dat de wetgever bij het vaststellen van regelen ten aanzien van een bepaald onderwerp, niet 7 verder in details treedt, doch eenvoudig naar de bestaande gewoonte, of wat hetzelfde is, het plaatselijk gebruik, verwijst. Talrijk zijn de voorschriften, die in het leven zijn geroepen om het maatschappelijk verkeer te regelen. Maar het is onmogelijk om alle problemen te voorzien, tengevolge waarvan geen enkele wetgeving in staat is om een volledige regeling tot stand te brengen. Er zullen zich dus in het maatschappelijk verkeer conflicten voordoen, voor welker oplossing geen regeling bestaat en ook is het mogelijk, dat de belanghebbenden, tusschen wie een conflict ontstaat, weliswaar een regeling daarvan aantreffen, maar over den inhoud en beteekenis dier regeling van meening verschillen, zoodat zij niet tot een oplossing kunnen geraken. In dergelijke gevallen zal er een orgaan noodig zijn, dat de oplossing geeft. De staat heeft voor de instelling van dit orgaan gezorgd. Het is de rechterlijke macht. Aan deze wordt het conflict voorgelegd en de beslissing, het vonnis, is nu voor beide partijen de regel, waarnaar zij zich in dat bestaande conflict hebben te richten. Een dergelijk vonnis heeft alleen en uitsluitend ten doel om voor dit eene bepaalde conflict de oplossing te geven. Maar gesteld, dat enkele dagen later twee andere partijen over een vrijwel gelijksoortige kwestie geschil krijgen en er mede bekend zijn, hoe in het vorige geval de beslissing van den rechter is geweest, dan kunnen zij als vrijwel zeker verwachten, dat in hun zaak een gelijke beslissing zal volgen. Ze kunnen dus wel gaan procedeeren, maar weten al vooruit, wie hunner gelijk zal krijgen. En degene, die weet, dat het vonnis te zijnen nadeele zal uitvallen, zal zich wel tweemaal bedenken voor hij tot procedeeren besluit. Tengevolge van deze omstandigheden heeft het vonnis derhalve nog een verdere werking. Deze werking zal in kracht toenemen, wanneer omtrent een bepaalde kwestie niet ééne uitspraak, maar meerdere in gelijken zin, bekend zijn. Voor de regeling van het maatschappelijk verkeer zijn daarom niet alleen de wetten en het plaatselijk gebruik van belang, Rechterlijke macht. 8 maar ook de uitlegging, die de rechterlijke macht daaromtrent bij hare uitspraken geeft. Juris- Ook de rechterlijke beslissingen, ook wel genaamd juris¬ prudentie, prudentie, kan men dus in meerdere of mindere mate een bron van het recht noemen. Men vergete echter niet, dat deze bron veel wisselvalliger is dan de andere besprokene, omdat de meening van den rechter zich ieder oogenblik, b.v. door een ander inzicht van dezelfde rechters of door een andere samenstelling van de organen, die met de rechtspraak zijn belast, kan wijzigen. Men kan, gelijk we zagen, het recht onderscheiden in publiekrecht en in privaatrecht. In dit werkje zullen we voornamelijk privaatrechtelijke regelingen behandelen. De voornaamste verzamelingen van regelen op het gebied van het privaatrecht zijn in ons land het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel. Het eerste regelt het rechtsverkeer tusschen alle burgers onderling, het laatste heeft alleen betrekking op kooplieden en treedt naast het eerstgemelde aanvullend op. Verder treffen we bij het privaatrecht onder meer aan de Faillissementswet, wier voorschriften vroeger in het Wetboek van Koophandel vervat waren en toen alleen voor kooplieden golden, doch die thans afzonderlijk de Faillissementswet vormen en op alle burgers betrekking hebben. § 2. ALGEMEEN GEDEELTE. Kooplieden. Onder kooplieden verstaat het Wetboek van Koophandel diegenen, welke daden van koophandel uitoefenen en daarvan hun gewoon beroep maken; onder daden van koophandel wordt in het algemeen verstaan het koopen van waren, dus van roerende goederen, om dezelve weder te verkoopen in het groot of in het klein, hetzij ruw, hetzij bewerkt, of om Winkelier» alleen het gebruik daarvan te verhuren. zijn koop- Winkeliers zijn dus kooplieden bij uitstek en we willen lieden. daarom beginnen met de behandeling van enkele onder- 9 werpen, die voor kooplieden in het algemeen gelden en daarom ook voor den winkelier van belang zijn. Ieder natuurlijk persoon kan koopman zijn met uitzon- Wie kunnen dering echter van getrouwde vrouwen, minderjarigen en kooplieden onder curateele gestelden, die niet als zoodanig kunnen optreden. Dezen zijn in het algemeen onbekwaam om zelfstandig aan het rechtsverkeer deel te nemen, hetgeen hunne onbekwaamheid ook hier tengevolge heeft. Getrouwde vrouwen hebben voor het verrichten van rechtshandelingen de medewerking van den man noodig. Zij kunnen dus geen overeenkomsten sluiten, zonder die medewerking. Treedt echter een getrouwde vrouw naar buiten als koop- Openbare vrouw op en geschiedt dit met klaarblijkelijke goedkeuring koopvrouw, van haren echtgenoot, dan is zij bevoegd om ten aanzien van den door haar gedreven handel of nering, maar ook alleen ten aanzien daarvan, zelfstandig al het npodige te verrichten, dus overeenkomsten aan te gaan, gelden te ontvangen, daarvoor kwijting te geven, enzoovoort. Dit is een belangrijke uitzondering op de in het algemeen bestaande handelings-onbekwaamheid der getrouwde vrouw. Minderjarigen, dus personen die jonger zijn dan een en twintig jaren, tenzij zij gehuwd zijn (hetgeen meerderjarigheid tengevolge heeft) worden in het rechtsverkeer vertegenwoordigd door hun ouders of voogd. Indien zij door omstandigheden in eenig bedrijf zelfstandig zouden willen optreden, kunnen zij van den Kantonrechter z. g. beperkte Beperkte handlichting krijgen ten aanzien van bepaaldelijk te om- handlichschrijven bevoegdheden, zooals het drijven van handel en ^ng. nering, het oprichten van- of deelnemen in een fabriek. Is hun die beperkte handlichting verleend, dan staan zij ten aanzien van de bepaaldelijk omschreven bevoegdheden met meerderjarigen gelijk. Noodig is echter, dat zij den leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en dat de ouders of degenen, die de voogdij uitoefenen, zich niet tegen de verleening der beperkte handlichting verzetten. 10 Verplichting om boek te houden. Aan iederen koopman is de verplichting opgelegd om van zijn vermogenstoestand en van alles, wat zijn bedrijf betreft, aanteekening te houden of te doen houden op zoodanige wijze, dat uit de gehouden aanteekeningen ten allen tijde zijne rechten en verplichtingen kunnen worden gekend; om alle jaren, binnen de eerste zes maanden van elk jaar, een naar de eischen van zijn bedrijf ingerichte balans op te maken of te doen opmaken en eigenhandig te onderteekenen; en tenslotte om zijn boeken, bescheiden waarin hij voorbedoelde aanteekening heeft gehouden, en balansen, dertig jaren, en de ontvangen brieven, telegrammen en afschriften van de uitgaande brieven en telegrammen tien jaren lang te bewaren. Niet nakoming dezer verplichtingen wordt, zoolang de koopman niet in staat van faillissement is verklaard, niet met straf bedreigd. Gaat hij echter failliet, dan is hij strafbaar indien bij de bovenbedoelde boeken, bescheiden en geschriften niet in ongeschonden staat te voorschijn brengt (z. g. eenvoudige bankbreuk: gevangenisstraf van ten hoogste een jaar) en indien hij ter bedriegelijke verkorting van de rechten zijner schuldeischers aan die verplichtingen, zoowel dus het houden der aanteekeningen en het bewaren der brieven als het in ongeschonden staat te voorschijn brengen ervan, niet heeft voldaan (z. g. bedriegelijke bankbreuk: gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren). Het opzettelijk opmaken van een onwaren staat of balans is strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Is dus buiten het geval van faillissement het niet voldoen aan de door de wet opgelegde verplichtingen tot het houden eener naar de eischen van het bedrijf voldoende boekhouding niet met straf bedreigd, daartegenover staat dat aan het wel opvolgen van de voorschriften der wet voordeden zijn verbonden. De rechter kan nl. aan de meerbedoelde aanteekeningen, balansen en afschriften ten voordeele van den koopman, die ze heeft gehouden, zoodanige bewijskracht toekennen, als hij in ieder bijzonder geval zal vermeenen te behooren en ook kan hij in den loop van een II rechtsgeding de openlegging dier boeken, bescheiden en geschriften bevelen, teneinde daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen, voorzoover hij dit noodig acht, terwijl ingeval de partij, aan wie de openlegging bevolen is, weigert daaraan gevolg te geven, de rechter vrij is om daarvan het zijne te denken. Deze bepalingen maken het duidelijk, dat een koopman ook om deze redenen er prijs op moet stellen om steeds met een goed ingerichte en bijgewerkte boekhouding voor den dag te kunnen komen. Volgens de Handelsregisterwet is iedere koopman, eigenaar eener handelszaak, verplicht om opgave te doen voor de inschrijving in het handelsregister. Onder handelszaak wordt verstaan de zaak of onderneming van een koopman, ook indien een ander, niet koopman zijnde, mede-eigenaar is. Behoort een handelszaak aan meer dan één koopman, dan zijn allen tot het doen van de opgaven gehouden, maar zoodra een hunner zijn verplichting heeft vervuld, is de verplichting van den ander of de anderen opgeheven. De uitdrukking „koopman" heeft hier een ruimere beteekenis dan in het Wetboek van Koophandel. Er wordt onder begrepen de koopman in den zin van het Wetboek van Koophandel en in het algemeen een ieder, die zijn beroep maakt van het uitoefenen van eenigen tak van handel of nijverheid in den ruimsten zin. Ook iemand die in onroerend goed handelt, is hier dus koopman. De opgaaf van vestiging eener handelszaak moet geschieden uiterlijk een week vóór of na de vestiging. Bij de kamers van koophandel zijn gratis formulieren verkrijgbaar, waaruit men kan opmaken, welke opgaven moeten worden gedaan. Het is duidelijk, dat ook een openbare koopvrouw tot opgave verplicht is. Iedere wijziging van hetgeen betreffende een handelszaak ingeschreven is, moet eveneens worden medegedeeld. Voor de inschrijving van een handelszaak voor de eerste maal en voor elke ingeschreven handelszaak is na het jaar Handelsregisterwet. 12 Handelsnaam wet. van mschrijving een bedrag verschuldigd, dat afhankelijk is van het in de handelszaak gestoken kapitaal. Bedraagt dit kapitaal ƒ 10.000 of minder, dan is voor den eersten keer verschuldigd ƒ 5.— en daarna jaarlijks ƒ 2 50; meer dan ƒ10.000 — doch niet meer dan ƒ25.000, — dan respectievelijk ƒ15.— en ƒ5.—, enz. Het Handelsregister, dat is dus het samenstel van de opgaven van allen die tot inschrijving verplicht zijn, ligt voor ieder kosteloos ter inzage, terwijl afschriften of uittreksels tegen een matige vergoeding te verkrijgen zijn. Verzuimt men geheel of gedeeltelijk opgave te doen, dan is daarvan het gevolg, dat degene, die gehouden is opgaaf te doen, zich niet op het niet opgegeven feit kan beroepen tegenover derden, die te goeder trouw verklaren, dat het feit hun onbekend was, terwijl degene, die gehouden is eenig feit op te geven, niet de onjuistheid of onvolledigheid van de opgaaf kan tegenwerpen aan derden, die zich te goeder trouw op het handelsregister beroepen. Opzettelijk onjuiste of onvolledige opgaven worden gestraft met gevangenisstraf of geldboete, terwijl, indien de onjuistheid of onvolledigheid te wijten is aan schuld van den nalatige, hechtenis of geldboete kan volgen. De Handelsnaamwet behelst enkele bepalingen betreffende den naam, waaronder een koopman x) zijn bedrijf kan uitoefenen. Het is hem verboden een handelsnaam te voeren, die in strijd met de waarheid aanduidt, dat de handelszaak geheel of gedeeltelijk aan een ander zou toebehooren. Indien b.v. Willem Smit een bedrijf uitoefent, zal hij dit niet mogen doen onder den naam „Smit en van Dijkhuizen". Ook mag men niet naar buiten den schijn opwekken, dat de handelszaak behoort aan een vennootschap onder firma, een commanditaire of een naamlooze vennootschap. Willem Smit zal dus geen zaken mogen drijven onder den naam „W. Smit en Co." of „Handelmaatschappij W. l) Weer op te vatten in de ruime beteekenis. *3 Smit". Dit laatste niet, omdat volgens de Handelsnaamwet de aanduiding maatschappij of handelmaatschappij te kennen geeft, dat men met een naamlooze vennootschap te doen heeft. Tenslotte zal men moeten toezien, dat men bij de keuze van den handelsnaam, voorzoover die keuze dan veroorloofd is, bij het publiek geen verwarring sticht door b.v. een naam te voeren, die slechts in zeer geringe mate van een reeds bestaanden haam afwijkt. Zoo vorderde een vetsmelterij, die haar zaken dreef onder de firma Gebr. Smilde, dat een andere in dezelfde plaats opgerichte vetsmelterij die den naam R. J. Smilde en Co. voerde, dezen naam zou veranderen door den eigennaam Smilde geheel weg te laten en zich te noemen Van Popta of desnoods Van Popta en Smilde. De Kantonrechter besliste dat de naam zou luiden: R. J. Smilde en Van Popta. Een en ander geldt niet, indien de handelsnaam en de handelszaak afkomstig zijn van een koopman, of een vennootschap, die dien handelsnaam niet in strijd met de Handelsnaamwet (of als het betreft het voeren van een handelsnaam vóór het in werking treden dier wet, niet in strijd met die wet, wanneer zij tijdens het voeren van den handelsnaam van kracht geweest ware) heeft gevoerd. Neemt dus Willem Smit van Dirk Appel een zaak over, die laatstgenoemde gevoerd heeft onder den naam „Manufacturenhandel D. Appel", dan kan Willem Smit die zaak, tenminste als Dirk Appel dit goedvindt, voortzetten onder dezen zelfden naam, zonder met de Handelsnaamwet in strijd te komen. Neemt Willem Smit de zaak van de vennootschap van koophandel onder de firma „Gelder en Laken" over, dan is het hem geoorloofd dienzelfden naam te blijven voeren. Heeft Willem Smit met van Dijkhuizen een vennootschap van koophandel onder de firma „Smit en van Dijkhuizen" gehad, en is van Dijkhuizen daaruit getreden, dan is het Smit geoorloofd om de zaken voort te zetten onder diezelfde firma, dus „Smit en van Dijkhuizen", wederom natuurlijk alleen dan, wanneer van Dijkhuizen dit goedvindt. *4 Overtreedt men de bepalingen der Handelsnaamwet, dan kan ieder belanghebbende, onverminderd zijn recht om deswege schadevergoeding te vragen, aan den Kantonrechter verzoeken te bevelen, dat de overtreder den door hem geVoerden naam wijzigt, zooals bij het zooeven gegeven voorbeeld geschiedde. Hiernaast treft men aan een strafbepaling voor ieder, die een handelsnaam in strijd met deze wet voert. Men kan veroordeeld worden tot ten hoogste ƒ 500.— boete en bij herhaling binnen twee jaar, tot hechtenis. Eenigszins in verband hiermede staat de bepaling van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht, dat hem, die opzettelijk waren, welke zelve of op hare verpakking valschelijk voorzien zijn van den naam of de firma van een ander of het merk, waarop een ander recht heeft, of ter aanduiding van herkomst, van den naam eener bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichten naam of firma, of op welke of wier verpakking zoodanige naam, firma of merk, zij het ook met een geringe afwijking, zijn nagebootst, binnen het Rijk in Europa invoert zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of ten verkoop of ter uitdeeling in voorraad heeft, bedreigt met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, terwijl bij herhaling een hoogere straf kan worden opgelegd. Deze bepaling verbiedt het verkoopen of ter aanbieding of ten verkoop in voorraad hebben in de eerste plaats van waren, die valschelijk voorzien zijn van den naam of de firma van een ander of het merk, waarop een ander recht heeft. Bij de beoordeeling hiervan zal de winkelier zich dus moeten afvragen of de waren, die hij onder zich heeft, aldus valschelijk zijn aangeduid, waarbij het er op aankomt of een ander recht heeft op den naam, handelsnaam of het merk, dat op het artikel of deszelfs verpakking voorkomt. Dit recht hebben moet men ten aanzien van den handelsnaam beoordeelen naar de Handelsnaamwet en ten aanzien van het merk naar de Merkenwet, welke eerstgemelde we 15 reeds bespraken en welke laatstgemelde behelst een regeling betreffende de inschrijving in een register van daartoe aangeboden merken, welke inschrijving tengevolge heeft, dat anderen een dergelijk ingeschreven merk niet mogen voeren. Maar het artikel verbiedt bovendien het verkoopen of ten verkoop of ter aanbieding onder zich hebben van waren, op welke of welker verpakking zoodanige naam, handelsnaam of merk zij het ook met een geringe afwijking zijn nagebootst. Of dit zich voordoet, zal in ieder afzonderlijk geval moeten worden beoordeeld en dit zal dikwijls niet zoo gemakkelijk zijn. Het is geen vereischte, dat deze nabootsing ten doel heeft het publiek te misleiden. Ook dus wanneer een dergelijke handelsnaam of een dergelijk merk voorzien is van het woord „imitatie" is de zaak niet in orde. Daartegenover kunnen merken, die dezelfde voorstellingen uitmaken, b.v. een bepaald gebouw, toch in meerdere onderdeden in zoodanige mate verschillen, dat niet van een nabootsing kan worden gesproken. Artikel 328 bis van het Wetboek van Strafrecht bepaalt, dat hij, die, om het handels- of bedrijfs-debiet van zich zeiven, of van een ander te vestigen, te behouden of uit te breiden, eenige bedriegelijke handeling pleegt tot misleiding van het publiek, of van een bepaald persoon, indien daaruit eenig nadeel voor concurrenten van hem of van dien ander kan ontstaan, als schuldig aan oneerlijke mededinging gestraft wordt met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste negenhonderd gulden. Een voorbeeld hiervan is het geval, dat iemand boter verkoopt in een verpakking, waarop de woorden „Onder Rijkscontrole" voorkomen, zonder dat hij aangesloten is bij een botercontrölestation. Zoo ook wanneer iemand in een advertentie plaatst, dat bij hem Lubieg's bouillonblokjes en jus tabletten te koop zijn, terwijl hij wist, dat er een Maatschappij Liebig bestaat, die in bouillonblokjes handelt. Dergelijke handelingen kunnen voor concurrenten of voor een bepaald persoon, nadeel opleveren. Het goede van deze Oneerlijke mededinging. i6 Warenwet. bepaling is, dat allerlei grensgevallen kunnen worden gestraft. Noodig is echter, dat de handeling bedriegelijk is en dus geschikt om den normalen mensch, die de gebruikelijke mate van oplettendheid betracht, in een valschen waan te brengen. De Warenwet bevat eenige voorschriften ter bevordering van de keuring van eet- en drinkwaren (uitgezonderd de keuring van anderen dan scheikundigen aard van vleesch en vleeschwaren, waarvoor een afzonderlijke Vleeschkeuringswet bestaat), teneinde op deze wijze het verkoopen van schadelijke artikelen en van artikelen van ondeugdelijke samenstelling of die in ondeugdelijken toestand verkeeren, tegen te gaan. Krachtens deze wet kunnen gemeenten verordeningen in het leven roepen, waarbij verboden wordt dergelijke waren te verkoopen. In de meeste gemeenten bestaan die verordeningen, waarbij dan allereerst met verkoopen gelijk worden gesteld het ten verkoop in voorraad hebben, het afleveren, het uitstallen, vervoeren, te koop of in ruil, aanbieden, uitdeelen, enzoovoort, en waarbij die verkoop en het daarmede gelijkgestelde verboden wordt ten aanzien van waren, die in bedorven toestand verkeeren, die overeenkomstig hunne bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn en die ondeugdelijk van samenstelling zijn. Ondeugdelijk van samenstelling zijn waren, wier samenstelling niet voldoet aan den minimumeisen, welke aan eet- en drinkwaren mag worden gesteld. Zoo is b.v. melk, die met een zeker percentage water is verdund of volle melk waaraan afgeroomde is toegevoegd, als melk, respectievelijk volle melk, ondeugdelijk van samenstelling. Eveneens bessensap, dat geen enkel bestanddeel van bessen bevat, limonade, waaraan saccharine is toegevoegd, of roombotermelange, waarin zoo goed als geen roomboter aanwezig is. Dergelijke overtredingen kunnen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, en met verbeurdverklaring van de waren, met betrekking tot welke *7 I de overtreding is begaan. Die waren kunnen in beslag genomen worden, en nadat de rechter de veroordeeling heeft uitgesproken, zelfs worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt voorzoover het algemeen belang dat vordert. Tenslotte kunnen Burgemeester en Wethouders der betreffende gemeente de namen der overtreders en het vonnis van den strafrechter publiceeren, wanneer zij dit wenschelijk achten. Krachtens de Warenwet kan ook de Minister voorschriften in het leven roepen, ter bescherming van de volksgezondheid en ter bescherming van andere belangen, zooals b.v. het voorkomen, dat namaaksels door een onjuiste en min of meer bedriegelijke benaming voor het echte product worden aangezien. Tenslotte treffen we in het Wetboek van Strafrecht nog enkele artikelen aan, die met dit onderwerp verband houden en de meer ernstige gevallen strafbaar stellen. Allereerst artikel 174, dat hem die waren verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of uitdeelt, wetende, dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn, en dat schadelijk karakter verzwijgende, bedreigt met gevangenisstraf |van ten hoogste vijftien jaren, terwijl, wanneer het feit pemands dood tengevolge heeft, zelfs levenslange gevangenisstraf kan volgen. Artikel 175 behandelt het geval, dat de verkoop door schuld van den verkooper geschiedt, terwijl de kooper niet met het schadelijk karakter bekend is. Dan is de straf ten hoogste zes maanden gevangenisstraf of hechtenis of een geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Ook hier jkan in het voormelde geval verhooging van straf plaats vinden. In artikel 329 wordt met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar bedreigd de verkooper, die den kooper bedriegt: i°. door hem, die een bepaald aangewezen voorwerp kocht, opzetteüjk iets anders daarvoor in de plaats te leveren, ; 2°. ten opzichte van den aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde, door het aanwenden van listige j kunstgrepen. Arbeidsovereenkomst. Invaliditeitswet. 18 Artikel 330 tenslotte bepaalt, dat hij, die eet- of drinkwaren of geneesmiddelen verkoopt, te koop aanbiedt of aflevert, wetende, dat zij vervalscht zijn en die vei^alsching verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Het tweede lid van dit artikel zegt, dat eet- of drinkwaren of geneesmiddelen zijn vervalscht, wanneer door bijmenging van vreemde bestanddeelen hunne waarde of hunne bnükbaarheid verminderd is. Zoo dikwijls de winkelier personeel in zijn dienst heeft, brengt dit hem in aanraking allereerst met de bepalingen van het arbeidscontract en verder met verschillende andere wetten, zooals de Invaliditeitswet en de Arbeidswet. De bepalingen der arbeidsovereenkomst vormen niet een afzonderlijke wet, doch zijn in het Burgerlijk Wetboek ondergebracht. Een bespreking ervan zou te veel plaatsruimte vergen en is ook min of meer overbodig, omdat er ten aanzien van dit onderwerp verschillende werkjes bestaan, die een duidelijke uiteenzetting bevatten *). De Invaliditeitswet heeft ten doel te bewerken, dat arbeiders verzekerd zijn tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom. Van de tallooze bepalingen, die deze wet bevat, zijn voor den winkelier het meest van belang de artikelen, die het bedrag der te betalen verzekeringspremie vaststellen. Deze premie is door den werkgever verschuldigd voor arbeiders, die in het bezit zijn van een rentekaart. - Heeft een arbeider geen rentekaart, dan doet de werkgever goed met na te gaan of hij zich bij den Raad van Arbeid behoort aan te melden, hetgeen overbodig is: a. Wanneer de arbeider reeds den leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en nog nooit een rentekaart heeft gehad; b. Wanneer het loon meer dan ƒ 1200—per jaar bedraagt, met dien verstande echter, dat indien een arbeider eenmaal ») Prof. Mr. E. M. Meijers. De Arbeidsovereenkomst. Mr. B. Hes. Het Arbeidscontract. r9 een rentekaart heeft gehad, de verplichting tot premiebetaling voor den werkgever niet ophoudt, voordat het jaarloon tot ƒ 3000.— is gestegen. Bestaat het loon geheel uit verstrekkingen in natura, dan wordt het geacht minder dan ƒ1200.— te bedragen, terwijl wanneer het deels in geld, deels in verstrekkingen in natura wordt voldaan, de Raad van Arbeid de geldswaarde van die verstrekkingen in natura schat, zoodat op deze wijze wordt vastgesteld of het jaarloon hooger of lager dan ƒ 1200.— is. De premie wordt voldaan door het wekelijks plakken van zegels op de rentekaarten. Indien de dienstbetrekking korter dan vier dagen per week duurt (werksters), kan men volstaan met het plakken van dagzegels. Het bedrag der zegels, die geplakt moeten worden, is afhankelijk van de loonklasse, waarin de werknemer valt, gelijk uit het navolgend staatje blijkt: Loon Jaarliiksch loon. ^ , Dagzegel, klasse. * P zegel. ^ 0 I beneden ƒ 240.— ƒ 0.25 ƒ o.oy1/^ II van ƒ 240.— tot „ 400.— „ 0.30 „ 0.07V2 III ,, ,, 400.— ,, ,, 600.— 0.40 ,, o.10 IV „ „ 600.— „ „ 900.— „ 0.50 „ 0.12V2 V „ ,, 900.— of hooger ,, 0.60 ,, 0.12V2 I 'Wanneer men zich nu afvraagt, welke waarde de te plakkeii zegel moet hebben, begint men niet met toepassing van bovenstaande tabel, doch lette men allereerst op den leeftijd van den werknemer en wel aan de hand van de volgende tabel: 20 Mannelijke arbeiders. Vrouwelijke arbeiders. Leeftijd. Loon- Week- _ . Loon- Week- ^ . i Dagzegel. Dagzegel, klasse, zegel. klasse, zegel. 14 tot en met 17 jaar . . III ƒ040 ƒ0.10 III ƒ0.40 ƒ0.10 18 tot en met 20 jaar . . IV „0.50 „o.ii1^ III „040 „0.10 21 jaarenouder V „0.60 „o.i2Vs IV „0.50 „0.12V2 In de meeste gevallen heeft men nu de juiste loonklasse. Niet echter is dit het geval indien de arbeider een zoodanig loon in geld verdient, dat hij volgens de eerste tabel in een hoogere of lagere loonklasse zou vallen. Doet dit zich voor, dan passé men de eerste tabel toe. Enkele voorbeelden mogen een en ander verduidelijken: Een mannelijke arbeider van negentien jaar behoort volgens laatstgemelde tabel naar zijn leeftijd tot de vierde loonklasse. Wanneer hij nu een vast loon in geld van ƒ 1000.— per jaar geniet, dan zou hij volgens de rangschikking naar jaarloon in de vijfde loonklasse moeten worden ondergebracht. In zulk een geval moet voor dien arbeider in de vijfde loonklasse worden betaald. Men lette goed op, dat in dit geval alleen rekening moet worden gehouden met het loon in geld. Stellen we, dat dezelfde arbeider van 19 jaar in geld geniet een loon van ƒ800.— benevens de kost, dan mag niet geredeneerd worden — omdat die kost b.v. ƒ200.— waard m, nu verdient die arbeider óók ƒ 1000.— dus moet voor Vem in de vijfde loonklasse worden betaald. Neen, hij verdient ƒ800.— in geld en daardoor behoort hij nog niet tot de hoogere loonklasse. 21 Nu kan het ook voorkomen, dat de arbeider door zijn vast loon in geld tot een lagere loonklasse behoort. Dan mag in die lagere loonklasse alleen worden betaald, als de arbeider behalve zijn vast loon in geld, niets anders geniet. Een voorbeeld: Een mannelijke arbeider is 19 jaar en behoort dus naar zijn leeftijd in de vierde loonklasse. Onderstellen wij, dat hij een vast jaarloon geniet van ƒ 550— en niets meer, dan wordt voor hem betaald in de derde loonklasse. Geniet hij echter een jaarloon van ƒ550.— in geld èn de kost, dan wordt voor hem betaald in de klasse naar den leeftijd, dus in de vierde loonklasse. De arbeider, wiens loon geheel in verstrekkingen in natura bestaat, behoort steeds tot de eerste loonklasse. De Arbeidswet bevat bepalingen tot beperking van den arbeidsduur in het algemeen en tot het tegengaan van gevaarlijken arbeid. Een korte toelichting dezer wet moge hier volgen. Ónder arbeid worden volgens deze wet verstaan alle werkzaamheden in een onderneming; onder winkels alle open of besloten ruimten, waar voorwerpen of stoffen aan het publiek in het klein plegen verkocht te worden, met uitzondering echter van apotheken, koffiehuizen en hotels. Wel echter vallen er onder kappersalons. Met den winkel worden geacht een geheel uit te maken de in hetzelfde gebouw of op het bijbehoorend terrein zich bevindende ruimten, waar voorwerpen of stoffen worden bewaard voor verkoop in den winkel. Ten aanzien van den arbeid in winkels wordt bepaald, dat arbeiders beneden 18 jaar er op Zondag in het geheel niet en op werkdagen niet tusschen 8 uur namiddags en 8 uur des voormiddags arbeid mogen verrichten. Verder mag de arbeid van arbeiders beneden 18 jaar, alsook van vrouwen alleen in een winkel plaats hebben, wanneer er aldaar voldoende zitplaatsen zijn en genoeg toevoer van versche lucht, terwijl het er niet hinderlijk mag tochten en voor doelmatige verwarming moet worden ge- Arbeidswet. 22 zorgd. Ook mag een goedwerkende thermometer niet ontbreken, als een met het toezicht op de naleving der Arbeidswet belaste ambtenaar dit verlangt, terwijl dien ambtenaar de keuze van de plaats, waar de thermometer zal hangen, is gegeven. Betreffende het vereischte eener doelmatige verwarming herinnert men zich de bekende kwestie waarbij de verwarming door middel van petroleumkachels, door een ambtenaar der arbeidsinspectie was verboden, en waarin tenslotte in hoogste instantie is uitgemaakt, dat een dergelijke, van de arbeidsinspectie uitgaande verbodsbepaling, geen verbindende kracht heeft. Verder zijn in de Arbeidswet aangegeven-de grenzen, waarbinnen nadere regelingen van de arbeids- en rusttijden moeten blijven 1). Zoo is vastgesteld, dat een mannelijke of vrouwelijke arbeider boven achttien jaren tusschen het uur van het einde van den arbeid op een dag en het uur van aanvang van den arbeid op den volgenden dag een onafgebroken rusttijd moet hebben van tenminste elf uren; dat een mannelijke arbeider niet langer dan tien uren per dag en vijf en vijftig uren per week mag werken, behoudens allerlei bijzondere gevallen, die voor velerlei verschillende bedrijven op verschillende wijze zijn geregeld (overwerk). Het is ondoenlijk van deze weinig interessante doch des te meer ingewikkelde voorschriften een overzicht te geven. Al deze bepalingen zijn in den regel, want ook hiervan kan weer worden afgeweken, niet toepasselijk op arbeid verricht in een winkel in de eigen woning van het hoofd of den bestuurder daarvan, die zijn bedrijf uitoefent zonder hulp van anderen dan zijn echtgenoote en bloed- of aanverwanten tot den derden graad (dus b.v. kinderen, kleinkinderen, ouders, broers en zusters, zwagers, schoonzusters) ingesloten, die bij hem inwonen. *) De bepalingen betreffende den arbeidstijd in winkels zijn nog niet in werking getreden; dit zal wellicht spoedig gebeuren. 23 Verrichten twee of meer personen voor gezamenlijke rekening arbeid in den zin van deze wet, gaan b.v. twee personen een vennootschap van koophandel onder firma aan, dan zijn zij verplicht om aan het bevoegd districtshoofd der arbeidsinspectie te verzoeken allen als hoofd en bestuurder der onderneming te worden aangewezen. Verzuimt men dit te vragen, dan wordt maar één der vennooten als zoodanig aangemerkt, en is de ander arbeider in den zin der Arbeidswet, zoodat alle bepalingen dier wet toepassing vinden en deze patroon, die arbeider is tegen wil en dank, niet langer werken mag dan gedurende de tijden, die bij de Arbeidswet zijn vastgesteld. De laatste wet, die we hier afzonderlijk zullen bespreken, is de Zegelwet. Deze schrijft voor, dat sommige geschriften op gezegeld papier moeten worden gesteld of op andere wijze van een zegel moeten worden voorzien. Dit voorschrift heeft niet ten doel om aan die geschriften eeriig bijzonder karakter te verleenen, maar eenvoudig om belasting te heffen. Deze wet is dus een belastingwet. De Zegelwet onderscheidt het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier, ook wel genaamd formaatzegel, krachtens hetwelk nader in de wet aangegeven geschriften op zegels van een gulden, vijftig of dertig cent moeten worden gesteld, en enkele bijzondere zegelrechten, zooals het huurzegel, het zegelrecht van wissels, het kwitantiezegel, enz. Hiervan willen we alleen het laatstgenoemde bespreken. Ieder schriftelijk stuk, dat eenzijdig is opgemaakt en dat de ontvangst of overneming van gelden vermeldt, of dat bevat de erkenning door of namens den schuldeischer, dat een geldschuld geheel of gedeeltelijk is voldaan of verrekend, alsook de verklaring, dat niets te vorderen is, is aan een vast recht van tien cent onderworpen, wanneer het betrekking heeft op sommen, die meer dan tien gulden *) bedragen en Zegelwet. *) Tien gulden is dus nog vrij. 24 deze sommen niet strekken in mindering of tot afdoening van grootere bedragen. We zien hieruit, dat de naam kwitantiezegel minder juist is. Want ook een stuk, dat de ontvangst of overneming van gelden vermeldt, zonder dat het een kwijting inhoudt, is aan dit zegelrecht onderworpen. Wanneer een winkelier aan een schipper of vrachtrijder goederen onder rembours meegeeft en de betaling, b.v. ƒ 50.— geschiedt inderdaad bij de aflevering der goederen, dan zal de schipper of vrachtrijder het ontvangen geld aan den winkelier moeten afdragen. Deze zal niet vergeten op de kwitantie, die hij aan den kooper toezendt, een zegel te plaatsen. Maar dat hij bij het afteekenen in het boek van den schipper of vrachtrijder, ook een zegel moet plakken, kan licht vergeten worden, omdat men daarin geen kwijting ziet. Niettemin is het noodig, want men ontvangt geld en dit enkele feit is voldoende om de verschuldigdheid van dit zegelrecht te doen ontstaan. In welken vorm het stuk is opgemaakt, doet niet ter zake. Meldt men iemand per brief of briefkaart de goede ontvangst van een zeker bedrag, dat hooger is dan ƒ 10.—, dan is ook zegelrecht verschuldigd. Zelfs is dit het geval, wanneer men de ontvangst van een chèque, postwissel of wissel bericht. Anders is het echter, wanneer men de ontvangst van een aangeteekenden brief met inhoud bevestigt, al bevatte die brief ook geld of geldswaardig papier, tenminste wanneer die inhoud niet nader wordt aangeduid. Wanneer tegelijk met den brief, die de goede ontvangst van de geldsom of van geldswaardig papier bericht, een gezegelde kwitantie wordt verzonden, en men deelt dit in den brief mede, dan vervalt de verplichting om nu ook nog den brief van een zegel te voorzien. Voor de kwijting, die voorkomt op postwissels, postbewijzen, kassierspapier, cheques of ander handelspapier, is geen zegelrecht verschuldigd. Wanneer iemand honderd gulden schuldig is en hij betaalt dit bedrag in sommen van twintig gulden af, dan be- 25 hoeft men niet vijf zegels te gebruiken, doch kan men bij de eerste aflossing een gezegelde kwitantie schrijven en de ontvangst der volgende aflossingen op hetzelfde papier, zonder opnieuw zegels te gebruiken, erkennen, maar men moet dan in de latere kwijtingen duidelijk doen blijken, dat de betaling betrekking heeft op dezelfde vordering. Echter worden huurtermijnen en renten steeds als afzonderlijke vorderingen aangemerkt, zoodat bij iedere ontvangst boven tien gulden een zegel moet worden geplakt. Dit zegelrecht komt ten laste van den schuldenaar. De handteekening moet door het plakzegel heen worden geschreven met vermelding van den datum. Moeten meerdere personen het stuk teekenen, dan teekent een hunner door het zegel en de overigen ernaast. Verzuimt men het vereischte zegel, hetzij dit dan formaatkwitantie- of eenig ander zegel is, te gebruiken, dan heeft dit niet het gevolg, dat de op het stuk voorkomende overeenkomst of verklaring van nul en geen waarde wordt. De bewijskracht van een dergelijk ongezegeld stuk blijft onverminderd bestaan. Dikwijls bestaat hieromtrent een onjuist inzicht, hetgeen men dan uitdrukt door te zeggen: het stuk staat niet op zegel, dus is het waardeloos. Deze geheel onjuiste meening is waarschijnlijk ontstaan door het wel eens gehoord hebben van een voorschrift der Zegelwet, dat echter geheel iets anders bepaalt en wel, dat de rechters bij hunne beslissingen en beschikkingen geen rekening mogen houden met den inhoud van eenig stuk, dat, hoewel aan zegelrecht onderworpen, ongezegeld of niet voldoende gezegeld te hunnef kennisneming wordt gebracht. Voor een proces is een ten onrechte ongezegeld stuk derhalve voorloopig waardeloos, maar men kan dit bezwaar steeds opheffen door het stuk alsnog van het vereischte zegel te doen voorzien door het aan den Ontvanger der registratie aan te bieden. Men moet dan echter tevens de boete, die voor het formaatzegel ƒ 25.— en voor het kwitantiezegel ƒ100.— bedraagt, betalen als straf voor het feit, dat men verschuldigde belasting niet voldaan heeft. En daarom 26 behoeft het geen nader betoog, dat het geraden is om terstond bij de opmaking der stukken voor de voldoening van het verschuldigd zegelrecht zorg te dragen. Men heeft dan een stuk, dat men onder alle omstandigheden kan gebruiken en waarmede men geen gevaar loopt, dat het, toevallig onder de aandacht der belastingambtenaren gekomen, de oplegging eener niet onbelangrijke boete veroorzaakt. § 3. DE INKOOP. Maatschappelijkefunctie van den winkelier. Handelingsbekwaamheid van den verkooper. In het maatschappelijk verkeer vervult de winkelier de taak van tusschenpersoon tusschen den fabrikant of den grossier eenerzijds en het publiek anderzijds. De verdere behandeling van de rechtsregelen, waarmede de winkelier uit hoofde van deze functie het meest in aanraking zal komen en die dus voor hem het grootste belang hebben, kan daarom het duidelijkst geschieden, wanneer het natuurlijk verloop van zaken gevolgd wordt. Allereerst dan zal de winkelier in aanraking komen met den fabrikant of grossier, die hem de voor zijn bedrijf benoodigde waren levert. De winkelier sluit met dezen fabrikant of grossier een overeenkomst, welke meestal een overeenkomst van koop en verkoop zal zijn. Noodzakelijk is dit niet, omdat, gelijk we later zullen zien, ook een andere verhouding mogelijk is. Maar welke dan ook de inhoud der overeenkomst zij, een overeenkomst moet worden gesloten en dus moet de winkelier in de allereerste plaats toezien, dat hij deze aangaat met een persoon, die bekwaam is zich of den persoon, dienof het lichaam, dat hij vertegenwoordigt, te verbinden. Daarover mogen, naast het reeds besprokene, hier nog enkele opmerkingen volgen. Dikwijls gebeurt het, dat verschillende personen tezamen zaken drijven en in het handelsverkeer heeft men dan meestal te doen met een vennootschap onder firma, of eene commanditaire vennootschap. 27 Bij de vennootschap onder firma is als regel elk der ven- Vennootnooten bevoegd om de gezamenlijke vennooten te ver- sc"aP onder binden. Er kan echter in de akte, waarbij de vennootschap rma* is aangegaan, een andere regeling zijn gemaakt, waardoor het noodig wordt dat twee of meer vennooten hun medewerking verleenen. De commanditaire vennootschap, of vennootschap bij wijze Commandivan geldschieting bestaat uit een of meer beheerende ven- ***** ven" nooten, die van een anderen persoon, den geldschieter of nootscn*P» commandite, geld hebben geleend. De geldschieter mag niet naar buiten optreden. Is er één beheerend vennoot, dan is deze bevoegd de vennootschap te verbinden. Zijn er echter meerderen, dan bestaat de mogelijkheid, dat zij, zonder medewerking van de overigen tot het sluiten van overeenkomsten niet bevoegd zijn en is kennis van de vennootschapsakte wederom vereischt. De naamlooze vennootschap is een zoogenaamde rechts- Naamlooze persoon waaronder men verstaat een uit meerdere personen vennonbestaand lichaam, dat naar buiten als één geheel vermag s0***?' op te treden. Het is dus niet een natuurlijk persoon, maar een lichaam, dat voor het rechtsverkeer daarmede gelijk is gesteld. Vandaar de naam rechtspersoon. De naamlooze vennootschap wordt bestuurd door één of meer directeuren, al of niet onder toezicht van commissarissen. Als regel mag men aannemen, dat ieder der directeuren bevoegd is de naamlooze vennootschap te vertegenwoordigen. Er kan echter in de statuten der vennootschap een afwijkende regeling voorkomen, daarin bestaande, dat meerdere directeuren voor de tot standkoming eener overeenkomst noodzakelijkerwijze hunne medewerking moeten verleenen, of dat goedkeuring van een of meer commissarissen of van de aandeelhouders noodig is. In deze en dergelijke gevallen is het van het grootste belang om te onderzoeken of men de overeenkomst afsluit met personen, die daartoe bevoegd zijn. Men kan dit alleen met zekerheid te weten komen, wanneer men de betreffende akte van de vennootschap onder firma of die bij wijze van 28 geldschieting, of de statuten der naamlooze vennootschap inziet. Het handelsregister heeft dit onderzoek ten zeerste vergemakkelijkt. Men vrage aan de kamer van koophandel onder welker ressort de zaak, waarvan men inlichtingen wenscht, is gevestigd, een afschrift of uittreksel der betreffende inschrijving, en kan aldus op eenvoudige wijze het noodzakelijk onderzoek instellen. Reizigers en Meestal wordt de winkelier bezocht door een reiziger of vertegen- vertegenwoordiger van den fabrikant of grossier. Men mag dige». in het algemeen aannemen, dat dergelijke personen bevoegd zijn om voor hun patroon, hetzij deze een natuurlijke of rechtspersoon is, overeenkomsten van verkoop af te sluiten. Zij worden verondersteld daartoe door den vertegenwoordigde gemachtigd te zijn, krachtens hunne aanstelling als zoodanig alleen. Men zal zich dus in ieder geval van het bestaan dier aanstelling hebben te overtuigen. Ook dan echter kunnen zich moeilijkheden voordoen. Gesteld, dat de statuten eener naamlooze vennootschap bepalen, dat de directie slechts met goedkeuring van een der commissarissen vertegenwoordigers aanstellen kan, en men krijgt bij zich een vertegenwoordiger, die een aanstelling van de directie alleen vertoont, dan heeft men een dergelijk geval. De naamlooze vennootschap kan op goeden grond ontkennen, dat deze vertegenwoordiger bekwaam is haar te verbinden. Acht de naamlooze vennootschap de koopovereenkomst op voor haar ongunstige conditiën afgesloten, dan heeft zij aanleiding zich op een dergelijke informaliteit te beroepen. De winkelier, die met deze mogelijkheid geen voldoende rekening houdt, zal de onaangename gevolgen ondervinden. Men kan zich dus niet te veel op de hoogte stellen van de bekwaamheid van den verkooper en van alle omstandigheden, die daarmede verband houden. Dit is een eerste eisch van het rechtsverkeer, die maar al te dikwijls verontachtzaamd wordt. Opschrift- Het verdient aanbeveling om het overeengekomene schrifstelling. telijk vast te leggen. Dikwijls bestaat de meening, dat een overeenkomst, die niet op schrift is gesteld, geen 29 kracht heeft. Dit is absoluut onjuist. Voor de totstandkoming van verreweg de meeste overeenkomsten is slechts noodig de wilsovereenstemming van de beide partijen ten opzichte van bepaalde punten, zooals bij verkoop en koop b.v. het voorwerp dat- en ■ den prijs, waarvoor verkocht en gekocht wordt. Niet dus is noodig een opschriftstelling dier overeenkomst, zonder welke ze niet zou bestaan. De opschriftstelling is uitsluitend een kwestie van bewijs. Heeft men de overeenkomst gesloten, terwijl daarbij niemand anders aanwezig was dan de beide partijen en ontkent één hunner later de totstandkoming hetzij van de geheele overeenkomst, hetzij van bepaalde onderdeelen ervan, dan is het in de meeste gevallen ondoenlijk om het bewijs te leveren. Is daarentegen het overeengekomene op schrift gesteld, dan zijn dergelijke moeilijkheden in het geheel niet te duchten. In de praktijk van den handel verzuimt men dikwijls aan deze aangelegenheid voldoende aandacht te schenken. Het is volkomen waar, dat in den handel vertrouwen een onmisbaar element vormt. Maar dit brengt geenszins mede, dat de wensch om een gesloten overeenkomst schriftelijk vast te leggen als een uiting van wantrouwen mag worden opgevat. In ieder geval leert de praktijk, dat een opschriftstelling verre van overbodig is en dat de afwezigheid ervan verderfelijke gevolgen kan hebben. Men neme daarom een formaatzegel van vijftig cent en stelle den navolgenden inhoud op: De ondergeteekende (naam, beroep en woonplaats) verklaart verkocht te hebben aan den mede-ondergeteekende (naam, beroep en woonplaats), die verklaart van eerstgenoemde gekocht te hebben: twaalf dozijn heerenpetten, model, enz. enz. Deze overeenkomst van koop en verkoop wordt aangegaan voor een prijs van ƒ 24.— per dozijn, dus totaal voor ƒ288.— en onder de navolgende bedingen: 3° Registratie. Voordeel der registratie. 1. de levering zal geschieden binnen twee weken na heden ten huize van den kooper. 2. De vrachtkosten zijn voor rekening van den kooper (of van den verkooper). 3. De betaling zal geschieden ten huize van den kooper (of verkooper) uiterlijk een maand na de levering. Aldus overeengekomen en geteekend, te... , den (handteekeningen). Wenscht de verkooper eveneens eenig bewijs, dan wordt bovenstaand geschrift in twee gelijkluidende exemplaren opgemaakt, ieder op een zegel van vijftig cent, welke beide exemplaren door beide partijen worden onderteekend en waarvan elk er een behoudt. Wanneer men aldus gehandeld heeft, dan heeft men de koopovereenkomst bij onderhandsche akte geconstateerd. Men kan een dergelijke onderhandsche akte nu laten registreeren, hetgeen kosteloos geschiedt, indien zij binnen drie maanden na hare dagteekening ter registratie wordt aangeboden. Registratie behelst, dat de akte geheel of gedeeltelijk in een register wordt overgeschreven en dat de dagteekening van die overschrijving, alsmede het deel en nummer van het register, op het stuk worden aangeteekend. De registratie heeft weinig nut in het bovenstaand geval. Heeft men echter met een stuk te doen, dat men zal moeten gebruiken tegenover een ander dan de partij met wie men de overeenkomst gesloten heeft, dan is zij zeer gewenscht, daar de wet bepaalt, dat onderhandsche akten ten opzichte van derden geen dagteekening hebben, dan vanaf het oogenblik, waarop ze zijn geregistreerd. Verzuimt men in een dergelijk geval de registratie te doen plaats hebben, dan kan een derde, tegen wien men op de onderhandsche akte een beroep doet, zeggen: Wie garandeert mij, dat gij dat stuk niet gisteren inplaats van op den datum, die erop vermeld 31 staat, hebt opgemaakt? Is het stuk echter geregistreerd, dan is dat gevaar uitgesloten. In de handelspraktijk is de opschriftstelling der gesloten overeenkomst niet geheel ongebruikelijk. Sommige takken van den handel kennen het z.g. koopbriefje waarin de gesloten overeenkomst wordt vastgelegd. Het is een gedrukt formulier, waarin de verkochte goederen en de prijs in elk afzonderlijk geval ingevuld moeten worden en waarin de verschillende kwesties omtrent plaats en tijd van levering en betaling, omtrent de conditie van het geen geleverd moet worden en betreffende den termijn waarbinnen aanmerkingen kunnen gemaakt worden, op bepaalde wijze zijn geregeld. Voor het geval de koopovereenkomsten worden afgesloten door den vertegenwoordiger, agent of reiziger, van den verkooper treft men dikwijls een beperking van de verkoopsbevoegdheid van den vertegenwoordiger aan, in dier voege, dat bepaald is, dat de koopovereenkomst, hoewel het koopbriefje opgemaakt en geteekend is, eerst dan geacht zal worden volledig tot stand te zijn gekomen, wanneer de verkooper zelf een bevestiging, dus goedkeuring, aan den kooper doet toekomen. Hiernaast treft men nog wel aan het gebruiken van orderbriefjes. De vertegenwoordiger of reiziger heeft bij zich gedrukte formulieren, die aanvangen met de woorden: „Gelieve mij te doen toekomen de navolgende goederen". De bestelde goederen en de bedongen prijzen worden dan ingevuld en de betalingsconditiën geregeld of gehandhaafd zooals ze op het briefje staan vermeld en tenslotte wordt het briefje door den kooper geteekend, terwijl hij daarvan een doorslag ontvangt. Dat de verkooper of diens vertegenwoordiger dit briefje niet teekent, is begrijpelijk, omdat het in den vorm van een eenzijdige bestelling is opgemaakt. Maar uit deze omstandigheid ontstaat voor den kooper dit nadeel, dat hij door zijn bestelling gebonden is, zoodra de verkooper verklaart de order te accepteeren, of zoodra deze de goederen zendt, terwijl de verkooper daarentegen door het eenvoudig weigeren van de order de zaak ongedaan kan maken. Orderbriefje. Koopbriefje. 32 Schriftelijke onderhandelingen over den verkoop en koop. Factuur. Daarom vereischt een goede opschriftstelling de handteekening van beide partijen en in hun beider handen een exemplaar van het opgemaakt geschrift. Worden de onderhandelingen tusschen verkooper en kooper schriftelijk gevoerd, dan bestaan er verschillende mogelijkheden. Meestal zal de a. s. kooper een zeker aantal goederen van een bepaald soort bij den a. s. verkooper bestellen met opgave van den prijs, dien hij betalen wil. In dit geval komt de koopovereenkomst tot stand, zoodra de verkooper bericht, dat hij de bestelling heeft ontvangen en zal uitvoeren. In de vraag of beslissend is het oogenblik, waarop de verkooper dit schrijft, of dat, waarop de kooper dat schrijven ontvangt, zullen we ons niet verdiepen. Ook is mogelijk, dat de verkooper de goederen dadelijk verzendt, dus zonder vooraf bericht te sturen, dat hij leveren zal. Ook dan is de koopovereenkomst volledig tot stand gekomen. Worden goederen besteld, doch zonder opgave van den prijs, dien de a. s. kooper besteden wil, dan zal de verkooper de goederen zenden, vergezeld van of later gevolgd door een factuur. Een factuur is in rechtskundigen zin een geschrift, waarbij de verkooper ter kennis van den kooper brengt, welke goederen hij, ingevolge de koopovereenkomst, hem levert en tegen welke, prijzen, ingevolge die overeenkomst, die goederen hem berekend worden, alsook onder welke conditiën betreffende betaling en vracht dit geschiedt. Het bestellen van goederen zonder dat men den te besteden prijs daarbij opgeeft, zal in hoofdzaak alleen geschieden in die gevallen, waarin het bestelde een vasten prijs heeft (b.v. sigaren van een bepaald merk) of waarin men reeds eerder een bepaald artikel heeft besteld, zoodat men verwachten mag, dat de nieuwe koop tegen geüjken prijs wordt afgesloten. Blijkt nu uit de factuur, dat de in rekening gebrachte prijs eenigszins belangrijk verschilt van den verwachten, dan heeft men wel het recht om daartegen te reclameeren, mits dit binnen zeer bekwamen tijd geschiedt. Van het verder verloop zal dan afhangen of de koopovereenkomst inderdaad blijkt tot stand gekomen te zijn, of dat betreffende den prijs ■«■■■■■■■■■■■■HSH^ 33 geen wibovereenstemming wordt bereikt, zoodat de overeenkomst niet wordt gesloten. Herhaaldelijk wordt de aandacht op een artikel gevestigd, doordat het door middel van een prijscourant of op andere wijze, b.v. per brief of advertentie, voor een bepaalden prijs wordt aangeboden. Gaat de winkelier er in dit geval toe over om een bepaalde bestelling te doen, dan is degene, die het aanbod deed, gebonden en dus verplicht te leveren voor den door hem bekend gemaakten prijs. Teneinde de hieraan verbonden bezwaren — men denke aan een prijsstijging van het artikel — te ontgaan, wordt aan een dergelijke aanbieding meermalen toegevoegd de mededeeling, dat zij vrijblijvend geschiedt. Wat werkt deze toevoeging uit? Hierover verschillen de meeningen. Sommigen zeggen: de aanbieder is na het aannemen van het aanbod (dus na de bestelling) vrij om het te herroepen, maar doet hij dit, dan zal hij die herroeping terstond na de ontvangst der aanvaarding op duidelijke wijze aan de wederpartij moeten kenbaar maken. Anderen, en in deze richting gaat ook de rechtspraak, achten dit laatste niet noodig en meenen, dat de aanbieder steeds vrij blij ft ook al geeft hij niet te kennen, dat hij het aanbod herroept. Bij deze laatste opvatting beschouwt men een aanbod, dat onder de toevoeging „vrijblijvend" is gedaan, niet meer als een aanbod, doch als een uitnoodiging aan de wederpartij om van diens kant een aanbod te doen. En wanneer men de zaak in dit licht beschouwt is degene, die de bestelling doet, de eigenlijke aanbieder, die uit het stilzwijgen der wederpartij niet mag afleiden, dat zijn aanbod door de wederpartij wordt aangenomen. Toch wordt dit laatste wel eens anders geleerd en in dat geval komt men bij beide opvattingen praktisch tot hetzelfde resultaat, nl. dit, dat degene, die oorspronkelijk met aanbieden begon, gebonden is, tenzij hij zeer spoedig na oe ontvangst van de mededeeling, dat op de zaak wordt ingegaan, van zijn kant bericht, dat hijzelf er niettemin van afziet. Aanbod. Vrijblijvend. Beteekenis. 3 34 Begrip der koopovereenkomst. Geslachtskoop. Soortkoop. Risico. We veronderstellen nu, dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en kunnen thans overgaan tot een bespreking van de verschillende verplichtingen van den verkooper en kooper, alsook van de gevolgen van de niet nakoming dier verpachtingen. Tevoren echter is het noodig om een oogenblik stil te staan bij de koopovereenkomst zelve. Koop en verkoop is een overeenkomst, waarbij de eene zich verbindt om een zaak te leveren en de andere om daarvoor den bedongen prijs te betalen. Zoodra er overeenstemming tusschen verkooper en-kooper bestaat betreffende de zaak en den prijs, bestaat deze overeenkomst. De kooper wordt niet dadelijk eigenaar van de door hem gekochte zaak; dit geschiedt pas wanneer die zaak wordt geleverd en eerst dan ook ontstaat voor hem de verpUchting om den koopprijs te betalen, tenzij de verkooper den kooper heeft toegestaan om de betaling later te doen. Het is voor het begrip der koopovereenkomst van groot belang, om te onderscheiden tusschen het geval, dat een bepaalde zaak of een bepaalde partij goederen het voorwerp der koopovereenkomst uitmaakt, en het geval, dat het voorwerp dier overeenkomst alleen naar het gewicht, het getal of de maat bepaald is. Het eerste geval doet zich voor als er een stoel wordt verkocht, een bepaalde stoel dus, of een partij stoelen, die zich in een bepaald gedeelte van het pakhuis van den verkooper bevinden. Het tweede geval is aanwezig, wanneer de kooper honderd stoelen heeft gekocht, die wel overeenkomstig een bepaald model moeten zijn, maar die misschien nog gemaakt of door den verkooper ingekocht moeten worden. Het koopen van een bepaald voorwerp, of van een bepaalden hoop voorwerpen is de z.g. geslachts- of speaeskoop. Het koopen van een aantal stoelen van een zeker model is de z.g. soort- of genuskoop. Zoo ook het koopen van tien onbepaalde balen koffie van een bepaalde kwaliteit. Deze onderscheiding is in de eerste plaats van belang voor de vraag, voor wien de risico van het gekochte is. We zagen, dat de koopovereenkomst bestaat, zoodra verkooper en kooper 35 het eens zijn over de zaak en over den prijs. De levering van het gekochte behoeft niet dadelijk bij de koopovereenkomst te geschieden. Verkoopt de winkelier in zijn winkel, dan gebeurt dit wel, maar koopt hij van den fabrikant of grossier, dan zal er meestal tusschen het oogenblik van het sluiten der koopovereenkomst en dat van de levering een tijdruimte zijn, die dikwijls Weken of maanden kan duren. Dadelijk komt nu de vraag naarvoren: Wanneer er in die tijdruimte met het gekochte iets gebeurt, b.v. het verbrandt of het wordt beschadigd, wie draagt dan de risico ? Bij den koop van een bepaalde zaak of van een bepaalde partij goederen legt de wet van het sluiten der koopovereenkomst af de risico op den kooper. Geldt het daarentegen de z.g. soortkoop, dan blijft ze bij den verkooper, totdat de gekochte goederen zijn gewogen, geteld of gemeten, van welk oogenblik af de kooper haar draagt. De wet gaat uit van de gedachte, dat die weging, telling of meting tengevolge heeft, dat de voor den kooper ter voldoening aan diens koopovereenkomst bestemde goederen na dat wegen, tellen of meten bepaaldelijk zijn afgescheiden en aangewezen, zoodat van dit oogenblik de risico op den kooper kan overgaan. De eenzijdige weging, telling of meting, door den verkooper gedaan, is echter niet voldoende om dit gevolg teweeg te brengen. Bedoeld is de weging, telling of meting, waarbij beide partijen aanwezig zijn, of wanneer dat niet het geval was, waarin de kooper heeft berust door bij de ontvangst er niet tegen op te komen. Praktisch gesproken is dus in dit laatste geval de risico voor den verkooper, totdat de goederen bij den kooper zijn aangeland. Worden tien balen koffie van een bepaald soort tijdens het vervoer beschadigd, dan is het de verkooper, die de schade lijdt. Wanneer de risico voor den kooper is, brengt dit mede, dat alle schade, na het sluiten der koopovereenkomst ontstaan, door den kooper wordt geleden, maar alleen, en dit behoeft geen nader betoog, wanneer die schade niet Bij geslachtskoop. Bij soortkoop. 36 Verplichtingen van den verkooper. Levering. Plaats der levering. aan den verkooper te wijten is. Koop ik een bepaalden stoel en gaat de verkooper vóór de levering dien stoel beschadigen, hetzij met opzet of door een dusdanige onachtzaamheid, dat deze aan hem kan worden toegerekend, dan kan de verkooper zich niet bevrijden met de toevoeging: De risico is voor den kooper. Risico beteekent dan ook het gevaar, waaraan ieder voorwerp is blootgesteld uit hoofde van zijn bestaan. Toevallige beschadiging of vernietiging, die niet aan den verkooper kunnen worden geweten, worden door risico omvat. De verkooper heeft uit hoofde van de gesloten koopovereenkomst allereerst den plicht het verkochte aan den kooper te leveren. Dit wil zeggen, dat de verkooper het verkochte in de macht en in het bezit van den kooper moet overdragen. Dit moet geschieden ter plaatse waar het verkochte goed zich op het tijdstip van den verkoop bevond, tenzij anders is overeengekomen. Koopt een winkelier in Amsterdam ten kantore van den grossier een bepaalde zaak of een bepaalde partij goederen, dan moet dus de levering plaats hebben in het magazijn, waarin 'zich die goederen op het tijdstip van den verkoop bevonden. Men kan echter overeengekomen zijn levering ten woonhuize van den kooper. Dat is dan een afwijking van hetgeen de wet bepaalt. Ook hier is de zoo straks gemaakte onderscheiding weer van belang. Immers indien het enkel naar de soort en de hoeveelheid bepaalde goederen betreft, geldt vorenstaande regel omtrent de plaats der levering niet, om de eenvoudige reden, dat ze niet kan gelden. Stel b.v. een grossier, die twee pakhuizen heeft, er worden honderd stoelen van een bepaald model gekocht. Waar die stoelen zich op het oogenblik van het tot stand komen der overeenkomst bevinden, weet de kooper niet en de verkooper wellicht evenmin. Hier is dus geen plaats voor voormelden regel, en daarom neemt men aan, dat in dit geval de levering moet geschieden ten woonhuize van den kooper, zoolang deze blijft wonen in de gemeente, waarin hij ten tijde van het sluiten van de 37 koopovereenkomst woonachtig was, en anders ten woonhuize van den verkooper onder hetzelfde voorbehoud. Dit geldt ook voor goederen, die nog gefabriceerd moeten worden. Bestel ik dus één of tien stoelen van een bepaald model, dan zijn die stoelen niet op te vatten als bepaalde goederen, maar alleen als naar hun soort bepaald. De verkooper kan in zijn verplichting tot levering te kort schieten door: i°. niet te leveren, 2°. niet tijdig te leveren, 3°. niet behoorlijk te leveren. Deze gevallen vereischen eene meer uitvoerige bespreking. Nemen we een eenvoudig geval als uitgangspunt. De winkelier heeft van een grossier in vliegenvangers duizend van deze voorwerpen gekocht. De reiziger van den grossier is op i Mei op bezoek geweest. Hij had een vliegenvanger als monster bij zich, merk „Atrox". De winkelier heeft nu duizend van die vliegenvangers besteld tegen 12 cent per stuk, te leveren binnen een maand, terwijl de betaling zes weken na de levering moet geschieden. Nu wordt het 1 Juni. De vliegenvangers zijn nog niet gekomen. De winkelier schrijft aan den grossier. Deze antwoordt, dat hij tot zijn spijt de vliegenvangers niet kan leveren. De fabriek is stopgezet en de laatste partij, die de grossier had, heeft hij juist den vorigen dag aan een ander verkocht omdat hij er 15 cent voor kon krijgen. Pogingen om ze elders te krijgen hebben geen resultaat opgeleverd. Het is jammer, voegt hij er aan toe, maar er is niets aan te doen. Nu hebben we dus een geval, dat de verkooper zijn verplichting tot levering niet nakomt. Hij heeft zichzelf in de onmogelijkheid gesteld om te leveren. De vliegenvangers zijn van hem niet te verwachten. Hij heeft ze eenvoudig niet. Gesteld nu echter, dat de grossier op het schrijven van den winkelier antwoordt, dat de vliegenvangers binnen enkele dagen zullen aankomen. Wel is de eerste Juni voorbij, maar de zending van den fabrikant is aan de grens opgehouden en het is te verwachten, dat de vliegenvangers Tekortkoming in de verplichting tot levering. Niet leveren. Niet tijdig leveren. 3» Niet behoorlijk leveren. Wanpraestatie. Gevolg daarvan. binnen enkele dagen arriveeren. Onmiddellijk na ontvangst zal de grossier de duizend stuks zenden. Dit is een geval van niet tijdig leveren. Immers de verkooper stelt zich thans niet in de onmogelijkheid om te leveren, integendeel. Hij is alleen maar een paar dagen over tijd. En inderdaad komen na een paar dagen de vliegenvangers. Nu nemen we het geval, dat de winkelier op 28 Mei een pakket ontvangt. De levering geschiedt dus tijdig. De winkelier opent het pakket en treft aan vliegenvangers, duizend stuks, maar niet van het bestelde merk, doch van het merk „Nous les aurons". En „Atrox" zijn besteld. Deze laatste zijn veel beter. Hier hebben we een geval van niet behoorlijke levering. Er is wel geleverd en er is tijdig geleverd, maar er is niet geleverd datgene, waarop de winkelier krachtens zijn overeenkomst recht had. In al deze gevallen, waarin de verkooper tekort schiet in zijn leveringsplicht, hetzij door niet-, hetzij door niet tijdig-, hetzij door niet behoorlijk te leveren, is er, gelijk men dit uitdrukt, wanpraestatie *) aan de zijde van den verkooper en zal deze, indien daartoe gronden bestaan, op vordering van den kooper worden veroordeeld tot vergoeding van kosten, schaden en interest, zoo dikwijls bij niet bewijzen kan, dat het niet-, niet tijdig-, of niet behoorlijk uitvoeren van de verbintenis voorkomt uit een vreemde oorzaak, die hem niet kan worden toegerekend, al heeft er ook geen kwade trouw van zijne zijde plaats gehad. Deze bepaling bevat twee beperkingen: er moeten gronden bestaan om den verkooper tot schadevergoeding te veroordeelen. Niet iedere wanpraestatie, hoe gering ook, geeft recht op schadevergoeding. Levert de grossier de vliegenvangers twee dagen te laat, of levert hij vliegenvangers van hetzelfde merk, als besteld, maar b.v. twee centimeter korter dan ze eigenlijk moeten zijn, dan zijn dat zulke geringe *) Minder gangbaar is het Nederlandsch woord wanlevering. 39 tekortkomingen in de verplichting tot levering, dat zij niet voldoenden grond opleveren om aan te nemen, dat de verkooper niet tijdig of niet behoorlijk geleverd heeft. En de tweede beperking is hierin gelegen, dat, zelfs wanneer er wel wanpraestatie aanwezig moet worden geacht, de verkooper daar toch niet aansprakelijk voor is, zoodra hij bewijzen kan, dan deze wanpraestatie te wijten is aan een vreemde oorzaak, die geheel onafhankelijk van zijn wil en wensch heeft plaatsgevonden. De grossier had b.v. er op gerekend de bestelde vliegenvangers van de fabriek te betrekken, maar deze is door een wervelstorm geheel verwoest en niemand anders heeft dit merk voorradig. Tengevolge daarvan is tijdige levering onmogelijk. Nu kan de grossier op deze omstandigheden een beroep doen. Er bestaat overmacht voor hem. Geen redelijk mensch kan de tijdige praestatie van hem verlangen. Voor den winkelier is schade ontstaan, maar hij heeft geen recht om deze op den grossier te verhalen. Beschouwen we de eerstgemelde beperking nog iets nader en wel aan de hand van de drie verschillende wijzen, waarop de wanpraestatie kan bestaan. Bij niet leveren zullen er vrijwel steeds gronden aanwezig zijn om tot schadevergoeding te veroordeelen. De omstandigheid, dat de verkooper zichzelf in de onmogelijkheid stelt om te leveren, is vrijwel steeds ernstig genoeg om hem aansprakelijk te stellen voor de daaruit voortvloeiende schade. Hij kan een beroep op overmacht doen en daardoor aan die verplichting tot schadevergoeding ontkomen, maar dat is een andere kwestie, die we thans laten rusten. Bij niet tijdige levering daarentegen is dit anders. Nemen we het voorbeeld, waarvan we uitgingen. De vliegenvangers moeten vóór i Juni worden geleverd. Ze komen niet. De winkelier schrijft aan den grossier. Deze antwoordt dat er enkele dagen vertraging is. De vliegenvangers zullen spoedig komen, en daarom vraagt hij enkele dagen uitstel. Dit nu is nog niet dadelijk een reden voor den winkelier om schadevergoeding te gaan vorderen. Het is pas 3 Juni Overmacht. 4° Ingebrekestelling. Beteekenis der ingebrekestelling. en het is nog lang niet warm. Er zijn heel weinig vliegen en vliegenvangers worden nog niet gevraagd. De winkelier begrijpt dit ook en wil dus wel een paar dagen geduld hebben. De vliegenvangers komen niet. De winkelier schrijft weer. Wederom vraagt de grossier uitstel, nu een week. Het weer slaat om, het wordt warm, iederen dag worden er tientallen Vliegenvangers gevraagd. De winkelier.moet zeggen, dat hij ze niet heeft. Nu kan hij niet langer wachten. De winkelier zal dit thans duidelijk kenbaar moeten maken aan den grossier. Hij zal óf per aangeteekenden brief óf per deurwaardersexploit den grossier aanzeggen, dat hij de levering binnen drie dagen verlangt. Zijn de vliegenvangers er dan nog niet, dan constateert de winkelier reeds nu voor alsdan, dat de grossier zijn verplichting tot levering niet nakomt. Hij stelt den grossier ingebreke en reserveert zijn recht om schadevergoeding te vragen. Ook dit helpt niet. De drie dagen gaan voorbij, maar zonder gevolg. Nu, zegt de winkelier, weet ik, dat ik de vliegenvangers niet meer verwachten kan. De grossier is nalatig in zijne verplichting tot levering en de schade, die ik daarvan ondervind, zal hij mij hebben te vergoeden. Bij het vorige geval, de niet-levering, zagen we, dat de grossier zelf verklaart, dat hij niet leveren kan. Hem uitdrukkelijk mededeelen, dat men de levering voor een bepaald tijdstip verlangt is overbodig. Immers, de verkooper heeft voldoende duidelijk te kennen gegeven, dat van hem geen levering te verwachten is. ^ het tweede geval, bij niet tijdige levering, daarentegen heeit de grossier steeds gezegd, dat hij leveren zal. Hem moe't dus duidelijk worden aangezegd binnen welken redelijjï^n .iiijn hij daartoe nog in de gelegenheid wordt gesteld, * aar met dien verstande, dat, wanneer hij dien termijn niet in acht neemt, het dan ook onherroepelijk te laat is. Dit te kennen te geven is de bedoeling der aanmaning of sommatie, met ingebrekestelling. Een ingebrekestelling is dus een schriftelijke aanmaning van den schuldeischer aan 41 zijn schuldenaar, dat hij op den daarbij aangegeven tijd van dezen nakoming van de daarin duidelijk omschreven tusschen partijen gesloten overeenkomst verlangt. Deze opvatting der ingebrekestelling brengt mede, dat men haar ook kan uitbrengen vóór de in de overeenkomst bepaald termijn is aangebroken. Gesteld, dat op i Mei 1926 moeten geleverd worden duizend vuurvaste schotels. Nu kan de kooper b.v. op 1 April 1926 reeds aan den verkooper te kennen geven, dat hij op 1 Mei absoluut de levering verlangt. Er moet echter, zoowel in dit geval als wanneer gesommeerd wordt nadat de overeengekomen datum is overschreden, aan den schuldenaar steeds een behoorlijke termijn gegeven worden, wil men den schuldenaar inderdaad ingebreke kunnen stellen. Niet iedere ingebrekestelling heeft dus ingebrekestellende kracht. Brengt men haar in het laatste voorbeeld niet op 1 April, maar op 29 April uit, dan is de tijd, dien men den schuldenaar gunt, onbehoorlijk kort. Had in het voorbeeld van de vliegenvangers de winkelier op 3 Juni, toen het nog koud was en vliegen ten eenen male ontbraken, reeds aangemaand om b.v. den volgenden dag te leveren, dan had de grossier kunnen tegenwerpen: „Eén dag is te kort; ik kan in één dag niet zorgen, dat de zaak in orde komt. En bovendien, waartoe die haast? Wat voor bezwaar is er bij dit koude weer om een paar dagen te wachten ?" Of een ingebrekestelling inderdaad ingebrekestellende kracht heeft en tengevolge heeft, dat de schuldenaar in verzuim geraakt, hangt dus af èn van den termijn, dien men den verkooper gunt om te leveren, èn van de verdtre omstandigheden. Men zal dit in ieder afzonderlijk géval moeten beoordeelen. Een algemeene regel is daar niet voor te geven, óf het moest deze zijn, dat men als redelijk, weldenkend mensch de verschillende omstandigheden naar gemoede beoordeelt, en zich op een objectief standpunt stellend, overweegt, of inderdaad de gegeven termijn voldoende is en of een langer uitstel der levering zonder nadeel niet kan worden verleend. Vereischten der ingebrekestelling. 42 Vorm. Ingebrekestelling soms niet noodig. Fatale termijn. De ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden. Men heeft dus de keuze tusschen een brief, een aangeteekènd schrijven en een deurwaardersexploit. Een gewone brief heeft dit bezwaar, dat de schuldenaar kan ontkennen hem ooit te hebben ontvangen. Het bewijs van het tegendeel is zeer moeilijk te leveren. Bij een aangeteekenden brief bestaat dit bezwaar niet, maar daar is er kans, dat de schuldenaar den brief niet afhaalt, zoodat hij ongelezen terugkomt. Het beste is dus een deurwaardersexploit. Maar welken vorm men ook kiest, dit vergete men niet, dat niet slechts een aanmaning om spoedig of vóór een bepaalden datum te leveren voldoende is, maar dat men ook duidelijk en wel te kennen moet geven, dat na verloop van dien datum de levering niet meer zal worden geaccepteerd en de schuldenaar geacht zal worden in verzuim te zijn. En ook is een vereischte, dat de overeenkomst, waarvan men de nakoming vraagt, goed en duidelijk wordt omschreven. Om wegens niet tijdige levering schadevergoeding te kunnen vragen is voorafgaande ingebrekestelling absoluut noodig, tenzij zich bijzondere gevallen voordoen. Hebben b.v. partijen het vereischte eener voorafgaande ingebrekestelling in hunne overeenkomst opgeheven, dan hebben we zoo'n geval. Gesteld in een overeenkomst wordt bepaald, dat de levering moet geschieden vóór of op den i Januari 1927, en dat de schuldenaar ingebreke zal zijn door het enkel verloop van den bepaalden termijn, dan is volkomen duidelijk uitgedrukt, dat na 1 Januari 1927 de levering niet meer kan geschieden en tevens dat ingebrekestelling kan achterwege blijven. In dit geval noemt men den 1 Januari 1927 fatalen termijn. Is echter alleen uitgedrukt, dat de levering moet geschieden vóór of op 1 Januari 1927, dan hebben we dien datum niet als een fatalen termijn op te vatten, doch is hij niets anders dan een tijdsbepaling. Niettemin kunnen andere omstandigheden medebrengen, dat het enkel noemen van een termijn of van een bepaalden datum als een fatale termijn kan gelden. Gesteld een winkelier koopt op 1 December een partij kerstboomgarnituren, te leveren vóór of op 15 December. 43 Nu is het kennelijk, dat deze bestelling gedaan is met het oog op de eerstvolgende Kerstdagen. Wordt het nu 15 December of later zonder dat de levering gevolgd is, dan is het begrijpelijk, dat de levering te laat is. De 15de December is in dat geval fatale termijn, zoodct mgebrekestelling kan achterwege blijven. De omstandigheden beslissen dus ook hier. Is bij niet tijdig leveren een ingebrekestelling noodig, tenzij dit vereischte bij de overeenkomst zelve of als gevolg der bijzondere omstandigheden is uitgesloten, bij niet behoorlijk praesteeren is zij niet vereischt. Dit is begrijpelijk. Hier, evenals bij niet leveren, is er geen reden om den verkooper aan te zeggen binnen welken uitersten termijn men de levering verwacht. Want bij niet-leveren heeft de verkooper reeds te kennen gegeven, dat hij niet leveren kan of wil, en bij niet behoorlijk leveren is de levering reeds geschied, doch niet op goede wijze. Vervalt bij niet behoorlijke levering het vereischte der ingebrekestelling, van groot belang is echter het tijdig reclameeren. Verzuimt men dit, dan kan men zijn recht om schadevergoeding te vorderen, verwerken. Gesteld, er zijn duizend vliegenvangers merk „Atrox" besteld naar monster. De partij komt aan en de winkelier bevindt, dat ze grootendeels sterk van het monster verschillen. De hoeveelheid lijm is minder en de kleverigheid van de lijm veel geringer. Nu moet de winkelier allereerst beslissen of deze afwijkingen zoo belangrijk zijn, dat ze de vliegenvangers ongeschikt maken voor den verkoop of althans voor den verkoop tegen den prijs, dien de winkelier zich had gedacht in verband met den inkoopsprijs. Is dit het geval, dan moet hij zijn bevindingen binnen een bekwamen tijd aan den grossier mededeelen, hem zeggen dat hij de partij weigert en onmiddellijk zal terugsturen. Of de koopprijs betaald is (b.v. als de vliegenvangers onder rembours zijn verstuurd) doet niet terzake. Gaat de winkelier echter anders te werk, verzuimt hij de partij na aankomst te onderzoeken, betaalt hij na een maand Bij niet behoorlijk leveren eveneens onnoodig. Tijdig reclameeren. 44 Koop op monster. de koopsom, zooals was geconditionneerd, opent hij na twee maanden de zending en wacht hij dan nog eens een paar weken met zijn reclame, terwijl hij in dien tusschentijd een zeker gedeelte van de partij verkoopt, dan wordt de zaak bedenkelijk. Iedereen zal gevoelen, dat hij met zijn reclame nu toch wel heel erg laat aan komt zetten. Daardoor ontstaat de mogelijkheid, dat een vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen. Door zijn houding heeft de winkelier den grossier allerlei verweermiddelen verschaft. Hij had, als de afwijkingen zoo ernstig waren, die toch wel dadelijk kunnen ontdekken. Waarom heeft hij na een maand betaald, als hij niet tevreden was? Waarom is hij tot den verkoop overgegaan? Zoo slecht waren de vliegenvangers dan toch niet of ze waren verkoopbaar. Misschien is de kleverigheid in den tusschentijd verminderd, enzoovoort. Dit alles moet een goed zakenman willen voorkomen en dit kan op de meest eenvoudige wijze geschieden, nl. door dadelijk en goed te onderzoeken hetgeen geleverd wordt en door bij niet inordebevinding, daarvan dadelijk en duidelijk, dus met opgave van de grieven, te reclameeren, nadat men tevoren naar redelijkheid heeft beoordeeld of de grieven inderdaad van dien aard zijn, dat aanvaarding van het geleverde werkelijk nadeel moet medebrengen. Geschiedt de reclame tijdig en wordt de kooper niettemin tot betaling der koopsom gedagvaard, dan zal hij steeds, tenminste als de reclame reden van bestaan had, in het gelijk gesteld worden en dus niet behoeven te betalen. Hij moet dan, gedagvaard zijnde, een tegen vordering instellen en wel tot ontbinding wegens wanpraestatie van den verkooper. Men zie hierover bladzijde 46. Bij de beoordeeling van de gebreken, waarmede het geleverde behept is, is van belang of al of niet volgens monster is verkocht. Dan toch moet het verkochte niet alleen beantwoorden aan redelijk gestelde eischen, maar moet het geheel voldoen aan de bijzondere eigenschappen, die het monster bezit. De beoordeeling kan in dit geval dus veel scherper geschieden, maar men houde toch steeds in het 45 oog, dat ook hier een zeer onbelangrijke en minieme afwijking geen voldoende grond is om van wanpraestatie te spreken. Heeft de verkooper bepaalde eigenschappen gegarandeerd, dan moet het geleverde die eigenschappen bezitten. Ook hier dus weer een scherpere beoordeeling als gevolg. Wanneer ten aanzien van een verkocht voorwerp, bij voorbeeld een rijwiel, garantie is gegeven, gedurende een jaar, beteekent dit dat de verkooper er voor instaat, dat het rijwiel gedurende een jaar geen ernstige gebreken zal vertoonen, en tegelijk zich verbindt om ingeval van het tegendeel de gebreken zonder daarvoor iets in rekening te brengen te herstellen. Herhaaldelijk treft men op facturen aan de woorden: „Reclames binnen acht dagen". Is de kooper verplicht dezen termijn in acht te nemen? Meermalen heeft men in ontkennenden zin deze vraag beantwoord. Ook hier zullen de omstandigheden haar invloed doen gelden. Heeft de kooper de wanpraestatie niet eerder kunnen ontdekken, dan is het zonder twijfel onredelijk om hem aan den termijn van acht dagen gebonden te achten. Is daarentegen een fout in het geleverde onmiddellijk te bemerken, waarom zou de kooper dan langer met zijn reclame wachten, vooral nu hij weet, dat de verkooper haar binnen acht dagen tegemoetziet? Voorzichtigheid is dus ook in dit geval geboden. Men moet de reclame richten tot den verkooper zelf of desnoods tot diens agent of vertegenwoordiger. Het eerste is echter het beste. Zich te wenden tot den reiziger zonder den verkooper zelf op de hoogte te stellen, is zeer gevaarlijk, daar reizigers niet geacht kunnen worden hun patroon in alle opzichten te vertegenwoordigen, doch meer in het bijzonder bestemd zijn om hunne bemiddeling bij den verkoop te verleenen. De vordering tot schadevergoeding heeft ten doel den kooper in de gelegenheid te stellen de door hem tengevolge van de wanpraestatie geleden schade vergoed te krijgen. De schade, die de kooper lijdt, kan bestaan uit reeds geleden Gegaran- deerdeeigen- schappen. Garantie. „Reclames binnen acht dagen". Wat omvat de schadevergoeding ? 46 Andere gevolgen der wanpraestatie. Vordering tot ontbinding. Gevolgen der ontbinding. nadeel en uit gederfde winst. Echter behoeft alleen die schade te worden vergoed, die een direct gevolg der wanpraestatie is en die ten tijde van het ontstaan der overeenkomst werd voorzien of kon worden voorzien. Het recht om schadevergoeding te vragen is niet het eenige gevolg der wanpraestatie. Een ander gevolg is, dat de risico van het verkochte weer voor rekening van den verkooper komt in al die gevallen, waarin ze van af het sluiten der koopovereenkomst of van af de weging, telling of meting op den kooper was overgegaan. Koopt iemand in Amsterdam een bepaald ameublement, te leveren op 15 Juni, en gaat het vóór dien datum door brand verloren, dan is de risico voor hem. Was echter de levering uitgebleven en was de verkooper behoorlijk ingebrekegesteld, b.v. op 22 Juni, en zou nu op 25 Juni de brand zijn ontstaan, dan zou de verkooper de risico hebben gedragen. Het laatste gevolg is, dat de kooper den nalatigen verkooper niet alleen tot schadevergoeding kan aanspreken, doch ook kan vragen ontbinding der overeenkomst of nakoming daarvan, beide vorderingen al of niet vergezeld van die tot schadevergoeding. De ontbinding der rechtsbetrekking, tusschen den verkooper en kooper bestaande, heeft tengevolge, dat de toestand, die vóór het sluiten der koopovereenkomst bestond, wordt hersteld. Bij niet behoorlijke levering moet derhalve het aldus geleverde aan den verkooper worden teruggegeven, maar voor den kooper vervalt de verplichting om den koopprijs te betalen, terwijl, wanneer dit reeds gebeurd mocht zijn, hij de betaalde som terugontvangt. Is niet behoorlijk geleverd, maar toch niet zoo, dat het geleverde geheel onverkoopbaar is, en slechts noodzaakt tot verkoop tegen een lageren prijs dan in normale omstandigheden zou kunnen zijn bedongen, dan kan men de overeenkomst in stand laten en alleen vergoeding vragen van de schade, die men tengevolge van de niet behoorlijke levering ondervindt. Die schade bestaat dus in het verschil in opbrengst. 47 Geldt het daarentegen een artikel, dat zeer lastig te verkrijgen is, en waarbij het er niet op aankomt of men het wat later ontvangt, dan kan men nakoming vorderen. Alsdan wordt de verkooper tot levering veroordeeld. Blijft hij ondanks deze veroordeeling ingebreke met de levering, dan kan men hem daartoe niet dwingen, doch moet men zich tevredenstellen met schadevergoeding. Bij hetzelfde vonnis wordt de verkooper dus veroordeeld tot levering en voor het geval hij den leveringsplicht binnen een door den rechter bepaalden termijn niet nakomt, tot schadevergoeding. We zagen hiervoor, dat ingebrekestelling slechts noodig is bij niet tijdige levering. In de andere gevallen, dus bij niet levering en niet behoorlijke levering, kan ingebrekestelling achterwege blijven, maar ook wanneer ingeval van niet tijdige levering nakoming wordt gevorderd, is ze overbodig. Immers in dat geval dagvaardt men juist den verkooper om hem tot nakoming der overeenkomst te dwingen en is er geen reden om hem tevoren mede te deelen, dat men de levering, die men juist vorderen gaat, vóór een bepaald tijdstip verlangt. We kunnen dit dus samenvatten door te zeggen, dat bij niet levering en niet behoorlijke levering ingebrekestelling nimmer wordt vereischt, wélke vordering men ook instellen wil, en dat ingeval van niet tijdige levering steeds (behalve de uitzonderingen, die we bespraken) ingebrekestelling behoort te geschieden, tenzij men tot nakoming wil dagvaarden. De tweede verplichting, die op iederen verkooper rust, is de plicht tot vrijwaring van het verkochte. Deze vrijwaringsplicht is tweeledig: ten eerste moet de verkooper zorgen, dat de kooper het rustig genot van het verkochte verkrijgt en behoudt, en ten tweede moet de verkooper instaan voor verborgen gebreken. Het eerste onderdeel is, zoodra men met roerende goederen te doen heeft, van weinig belang en waar de winkelier uitsluitend in dergelijke goederen handelt, kunnen we deze kwestie, die daarentegen bij onroerend goed van groot gewicht kan zijn, laten rusten, teneinde dadelijk met de be¬ vordering tot nakoming. Wanneer is ingebrekestelling vereischt? Vrijwaring van het verkochte. 48 Instaan voor verborgen gebreken. Begrip. spreking van het tweede onderdeel van den vrijwaringsplicht aan te vangen. De verkooper moet instaan voor verborgen gebreken van het verkochte. Het is mogelijk, dat een verkooper levert en tijdig levert, en zelfs ook behoorlijk levert en uiterlijk alles in orde is, maar dat de kooper na verloop van eenigen tijd bij het gekochte een gebrek constateert. Een winkelier b.v. koopt een partij vuurvaste schotels. Hij is bij den grossier op bezoek geweest, heeft verschillende soorten vuurvaste schotels bezichtigd en vervolgens een bestelling gedaan van een bepaalde partij, die in haar geheel in het magazijn aanwezig was. De schotels worden achtereenvolgens verkocht en alle koopers komen na een paar dagen terug met de boodschap, dat de vuurvaste schotel den eersten keer den beste, waarop hij gebruikt werd, gebarsten is en dus geenszins vuurvast kan worden genoemd. Hier hebben we een voorbeeld van een verborgen gebrek, waaronder men verstaan moet een zoodanig blijvend gebrek, dat het bestaan daarvan voor den kooper op het oogenblik, dat bij de koopovereenkomst sloot, ook bij een oplettend onderzoek niet kenbaar was. Welnu, toen de winkelier de schotels kocht, heeft hij ze zeer nauwkeurig bekeken en beklopt en ze leken buitengewoon stevig, maar door een toevallige fout in de samenstelling kunnen ze niet tegen verhitting. Dat de winkelier bij het sluiten der koopovereenkomst een verhittingsproef nam, kan men niet vergen. Een ander voorbeeld kunnen we nemen bij de vliegenvangers. Gesteld deze worden geleverd en ze zijn uiterlijk zeer goed en tevens buitengewoon kleverig. Maar het toeval wil, dat ze voor vliegen een zoo afstootenden geur hebben, dat alles wat vlieg is uit de buurt blijft. Ook een dergelijk gebrek zal de kooper ten tijde der koopovereenkomst onmogelijk kunnen constateeren. Eerst later bij het gebruik zal het bekend worden. Bij de kwestie der verborgen gebreken komt de onderscheiding tusschen soortkoop en geslachtskoop weer te berde. Een verborgen gebrek, neemt men aan, kan alleen voor- 49 komen wanneer het den koop van een bepaalde zaak of een bepaalden hoop zaken betreft. Een van de argumenten voor deze opvatting is dit, dat het gebrek ten tijde van den verkoop voor den kooper niet kenbaar moet zijn geweest, wil het verborgen zijn. Welnu, bij den soortkoop zal het herhaaldelijk voorkomen, dat de verkochte zaak bij het sluiten der koopovereenkomst ergens ih Polen zit, of nog gefabriceerd moet worden. Van een constateeren van eenig gebrek bij het sluiten der koopovereenkomst kan eenvoudig geen sprake zijn en de geheele regeling van de verborgen gebreken en de gevolgen daarvan beperkt zich dus tot het geval, waarin een bepaalde zaak of een bepaalde hoop zaken het voorwerp der koopovereenkomst uitmaakt. Is het anders, geldt het soortkoop, dan kan men niet van een verborgen gebrek spreken en is iedere fout, die het geleverde aankleeft, terug te brengen tot niet behoorlijke levering. Bestelt men b.v. per brief duizend vliegenvangers of honderd vuurvaste schotels en hebben die de zooeven omschreven bijzondere eigenschappen, dan heeft de verkooper niet behoorflijk geleverd, zoodat er wanpraestatie is en de kooper een van de hiervoor besproken vorderingen kan instellen. Maar wanneer het betreft een hoeveelheid bepaaldelijk gekochte vuurvaste schotels, dan is de eerste vraag, die men zich stellen moet deze, of men al of niet met een verborgen gebrek te doen heeft. Een verborgen gebrek is er wanneer de vuurvaste schotels niet tegen verhitting kunnen. Ze zijn niet vuurvast, ze hebben een gebrek, dat verborgen is en blijvend, en dat de kooper bij het sluiten der overeenkomst ondanks een nauwkeurig onderzoek niet had kunnen ontdekken. Waren de schotels gebarsten, dan zou dit gebrek niet verborgen zijn geweest en hebben we met een ander geval te doen. Het aanwezig zijn van een verborgen gebrek geeft den kooper bepaalde rechten, maar alleen indien het gebrek het gekochte ongeschikt maakt voor het gebruik, waarvoor het bestemd is, of dat gebruik in dier voege vermindert, dat bijaldien de kooper het gekend had, hij het goed óf 4 Alleen bij geslachtskoop. Gevolgen. 48 Instaan voor verborgen gebreken. Begrip. spreking van het tweede onderdeel van den vrijwaringsplicht aan te vangen. De verkooper moet instaan voor verborgen gebreken van het verkochte. Het is mogelijk, dat een verkooper levert en tijdig levert, en zelfs ook behoorlijk levert en uiterlijk allés in orde is, maar dat de kooper na verloop van eenigen tijd bij het gekochte een gebrek constateert. Een winkelier b.v. koopt een partij vuurvaste schotels. Hij is bij den grossier op bezoek geweest, heeft verschillende soorten vuurvaste schotels bezichtigd en vervolgens een bestelling gedaan van een bepaalde partij, die in haar geheel in het magazijn aanwezig was. De schotels worden achtereenvolgens verkocht en alle koopers komen na een paar dagen terug met de boodschap, dat de vuurvaste schotel den eersten keer den beste, waarop hij gebruikt werd, gebarsten is en dus geenszins vuurvast kan worden genoemd. Hier hebben we een voorbeeld van een verborgen gebrek, waaronder men verstaan moet een zoodanig blijvend gebrek, dat het bestaan daarvan voor den kooper op het oogenblik, dat hij de koopovereenkomst sloot, ook bij éen oplettend onderzoek niet kenbaar was. Welnu, toen de winkelier de schotels kocht, heeft hij ze zeer nauwkeurig bekeken en beklopt en ze leken buitengewoon stevig, maar door een toevallige fout in de samenstelling kunnen ze niet tegen verhitting. Dat de winkelier bij het sluiten der koopovereenkomst een verhittingsproef nam, kan men niet vergen. Een ander voorbeeld kunnen we nemen bij de vliegenvangers. Gesteld deze worden geleverd en ze zijn uiterlijk zeer goed en tevens buitengewoon kleverig. Maar het toeval wil, dat ze voor vliegen een zoo afstootenden geur hebben, dat alles wat vüeg is uit de buurt blijft. Ook een dergelijk gebrek zal de kooper ten tijde der koopovereenkomst onmogelijk kunnen constateeren. Eerst later bij het gebruik zal het bekend worden. Bij de kwestie der verborgen gebreken komt de onderscheiding tusschen soortkoop en geslachtskoop weer te berde. Een verborgen gebrek, neemt men aan, kan alleen voor- 49 komen wanneer het den koop van een bepaalde zaak of een bepaalden hoop zaken betreft. Een van de argumenten voor deze opvatting is dit, dat het gebrek ten tijde van den verkoop voor den kooper niet kenbaar moet zijn geweest, wil het verborgen zijn. Welnu, bij den soortkoop zal het herhaaldelijk voorkomen, dat de verkochte zaak bij het sluiten der koopovereenkomst ergens ih Polen zit, of nog gefabriceerd moet worden. Van een constateeren van eenig gebrek bij het sluiten der koopovereenkomst kan eenvoudig geen sprake zijn en de geheele regeling van de verborgen gebreken en de gevolgen daarvan beperkt zich dus tot het ; geval, waarin een bepaalde zaak of een bepaalde hoop zaken het voorwerp der koopovereenkomst uitmaakt. Is het anders, geldt het soortkoop, dan kan men niet van een verborgen gebrek spreken en is iedere fout, die het geleverde aankleeft, terug te brengen tot niet behoorlijke levering. Bestelt men b.v. per brief duizend vliegenvangers of honderd vuurvaste schotels en hebben die de zooeven omschreven bijzondere eigenschappen, dan heeft de verkooper niet behoorlijk geleverd, zoodat er wanpraestatie is en de kooper een van de hiervoor besproken vorderingen kan instellen. Maar wanneer het betreft een hoeveelheid bepaaldelijk gekochte vuurvaste schotels, dan is de eerste vraag, die men zich stellen moet deze, of men al of niet met een verborgen gebrek te doen heeft. Een verborgen gebrek is er wanneer de vuurvaste schotels niet tegen verhitting kunnen. Ze zijn niet vuurvast, ze hebben een gebrek, dat verborgen is en blijvend, en dat de kooper bij het sluiten der overeenkomst ondanks een nauwkeurig onderzoek niet had kunnen ontdekken. Waren de schotels gebarsten, dan zou dit gebrek niet verborgen zijn geweest en hebben we met een ander geval te doen. Het aanwezig zijn van een verborgen gebrek geeft den kooper bepaalde rechten, maar alleen indien het gebrek het gekochte ongeschikt maakt voor het gebruik, waarvoor het bestemd is, of dat gebruik in dier voege vermindert, dat bijaldien de kooper het gekend had, hij het goed óf 4 Alleen bij geslachtskoop. Gevolgen. 5° Vernietiging van den koop of vermindering van den koopprijs. Schadevergoeding. Korte termijn. in 't geheel niet óf slechts voor een lageren prijs zou hebben gekocht. Ook hier verlangt de wet dus weer een redelijke beoordeeling door den kooper, die niet uit de eerste de beste kleinigheid het recht moet verkrijgen om den verkooper het leven lastig te maken. Maar is er inderdaad een gebrek, dat wel aan dien door de wet gestelden eisch voldoet, dan heeft de kooper het recht om óf vernietiging van den koop te eischen, met vergoeding van door hem gemaakte kosten, b.v. vracht, óf een evenredig gedeelte van den door hem betaalden koopprijs terug te vorderen. In het eerste geval moet het geleverde ter beschikking van den verkooper worden gesteld. Het recht om schadevergoeding te vorderen bestaat alleen naast de vordering tot vernietiging van den koop, indien de verkooper het verborgen gebrek gekend heeft. Dan is er een soort bedrog bij den verkooper geweest en is het billijk, dat hij alle schade vergoedt. Was de verkooper daarentegen niet met het gebrek bekend, dan wist hij niet beter en kan hij het ook niet helpen, zoodat dan de kooper tevreden moet zijn met zijn geld terug te ontvangen of een vermindering van den door hem betaalden of nog te betalen koopprijs te verkrijgen. De kooper heeft de keuze der vorderingen, maar op welke ook zijn keus valt, de wet verlangt, dat het instellen geschiedt binnen een korten tijd overeenkomstig den aard van het gebrek en met inachtneming van de gebruiken der plaats, waar de koopovereenkomst gesloten is 1). Hier zien we dus een geval, waarin de wet naar de plaatselijke gebruiken verwijst. De wet zegt niet van welk oogenblik deze termijn begint te loopen. Men neemt aan, dat dit is het oogenblik waarop de kooper het gebrek heeft ontdekt, althans redelijkerwijs had kunnen ontdekken. *) In den goederenhandel zijn geen plaatselijke gebruiken betreffende den termijn bekend. Men mag wel aannemen, dat een tijd van twee tot drie maanden geoorloofd is, al is soms wel eens uitgemaakt, dat zes weken het maximum is. 51 De hiervoor besproken vorderingen heeft de kooper alleen, wanneer er sprake is van een verborgen gebrek. Was het gebrek ten tijde van het sluiten der koopovereenkomst zichtbaar, waren b.v. de schotels gebarsten, dan had de kooper dit gebrek kunnen ontdekken. Is dit niet gebeurd, dan moet de kooper de nadeelen van zijn onachtzaamheid ondervinden. De wet bepaalt uitdrukkelijk, dat hij in dat geval den verkooper niet kan aanspreken. Naast deze beide mogelijkheden, nl. verborgen gebrek en zichtbaar gebrek, bestaat er nog een derde. De vuurvaste schotels waren ten tijde van den verkoop goed, maar nadien zijn ze door schuld van den verkooper beschadigd, bij de aankomst blijken er scherven af te zijn, terwijl bij den koop de geheele partij gaaf was. In dit geval is er een niet behoorlijke levering en kan de kooper b.v. ontbinding der koopovereenkomst vorderen. Ook in het geval, dat de verkooper tijdig en behoorlijk heeft geleverd en er van verborgen gebreken geen sprake is, kan het niettemin gebeuren, dat de kooper de geleverde goederen niet in goeden staat of niet tijdig ontvangt. Zoo dikwijls immers als verkooper en kooper niet vlak bij elkander wonen, zal er een transport van de goederen moeten plaats vinden en kan tijdens dat transport schade aan de goederen 'ontstaan, of het transport vertraging ondervinden tengevolge waarvan de goederen niet op tijd aankomen. Uit de omstandigheid, dat bij geslachtskoop de risico vanaf de totstandkoming der koopovereenkomst voor den kooper is, volgt, dat daarbij schade of vertraging tengevolge vanof bij het vervoer ontstaan, voor rekening van den kooper komt. Door de tijdige en behoorlijke verzending is de verkooper van verdere verplichtingen bevrijd en wat er verder met de goederen gebeurt, gaat buiten hem om. In verband hiermede was het noodig, dat de wet niet alleen aan den verzender der goederen, maar ook aan den geadresseerde het recht geeft om van een vervoerder, die Vervoer. 52 Beschadiging uiterlijk zichtbaar. zijne verplichtingen niet is nagekomen, schadevergoeding te vorderen zoo dikwijls het aan den vervoerder te wijten is, dat schade is ontstaan. Nemen we aan, dat de winkelier twaalf bepaalde lampenkappen heeft gekocht, levering franco en aan zijn winkel. De kappen komen beschadigd aan, ze zijn vochtig geworden en de kleuren zijn door elkaar geloopen. Nu kan hij, hoè, laten we even buiten beschouwing, den vervoerder tot schadevergoeding aanspreken. Deze kan zich niet verweren met te zeggen, dat de lampenkappen niet goed waren verpakt. Was dat het geval geweest, dan had hij ze niet ten vervoer moeten aannemen. Misschien kan hij de schade, die hijzelf zal moeten vergoeden, op dien grond van den verzender terugvorderen, maar de geadresseerde staat daarbuiten. Is nu inderdaad het vochtig worden aan den vervoerder te wijten, dan is deze jegens den geadresseerde tot schadevergoeding verplicht. Hoe heeft nu de geadresseerde te handelen teneinde de vergoeding der schade te verkrijgen? Bij de aankomst der goederen kan de tijdens het vervoer ontstane schade óf uiterlijk zichtbaar zijn óf onzichtbaar. Is de beschadiging uiterlijk zichtbaar, dan is er maar één weg voor den winkelier: de goederen te weigeren en de betaling van de vracht eveneens. Handelt hij anders, dan vervalt elke rechtsvordering tot schadevergoeding tegen den vervoerder. Immers dan wordt de winkelier geacht de aflevering ondanks de uiterlijke beschadiging goed te keuren en is niet alleen hij, maar ook de afzender zijne rechten tegen den vervoerder kwijt. Wanneer hij weliswaar de goederen aanneemt en de vracht betaalt onder protest, baat hem dit alleen, wanneer de vervoerder dit protest accepteert en dus uitdrukkelijk en met het oog op het eventueel te leveren bewijs daaromtrent, liefst schriftelijk te kennen geeft, dat hij den ontvanger toestaat zijn rechten te reserveeren. Weigert de geadresseerde de betaling, maar neemt hij de goederen aan, dan blijft zijn recht om schadevergoeding te 53 vorderen, bestaan, doch onder die omstandigheden zal de vervoerder de goederen niet afgeven, zoodat dit geval vrijwel ondenkbaar is evenals dat, waarbij de geadresseerde de goederen weigert, maar wel de vracht betaalt. Zijn de goederen tenslotte franco verstuurd, dan is er van betaling door den geadresseerde geen sprake en verwerkt hij door de enkele aanneming reeds zijn rechten. Dit alles geldt alleen bij beschadiging of vermindering der goederen. In geval van vertraging blijft de vordering ook na ontvangst der goederen en betaling van den vrachtprijs bestaan. Wanneer daarentegen de beschadiging of vermindering niet uiterlijk zichtbaar is, dan kan men weigering van ontvangst en betaling niet vergen. In dat geval kan de geadresseerde de goederen ontvangen en de vracht betalen, zonder daar maar eenigszins zijn rechten mede te verwerken. Maar wanneer hij vervolgens de zending openmaakt en de beschadiging constateert, kan hij de gerechtelijke bezichtiging vragen en wanneer hij daartoe besluit, moet hij dit binnen 2 x 24 uur na de ontvangst doen. De gerechtelijke bezichtiging wordt gevraagd aan den President van de rechtbank ter plaatse waar het goed zich bevindt, of als daar geen rechtbank is, aan den Kantonrechter, in wiens kanton de goederen verblijven. Een dezer personen wijst één of drie deskundigen aan om het goed, gelijk het zich bevindt, op te nemen teneinde den aard en het bedrag der schade vast te stellen. Handelt de winkelier op deze wijze, dan bestaat er een vermoeden, dat de schade inderdaad is ontstaan tijdens het vervoer en niet daarna, en komen de schadefactoren vast te staan, zoodat nader bewijs daaromtrent niet behoeft te worden geleverd. Er bestaat niet een verphchting tot het vragen van gerechtelijke bezichtiging. Door haar niet te vragen verwerkt de geadresseerde zijn rechten op schadevergoeding niet. Maar hij maakt het zichzelf moeilijk, doordat hij later op een andere wijze den aard en het bedrag der schade moet bewijzen, terwijl in dat geval het zooeven bedoelde vermoeden niet aanwezig is. Beschadiging uiterlijk onzichtbaar. Gerechtelijke bezichtiging. 54 Vordering tot schadevergoeding. Verval dezei vordering. Rembours. Wordt gehandeld op een der voorschreven wijzen en wel te bepalen naar gelang de schade wel of niet uiterlijk zichtbaar is, dan heeft de geadresseerde of de afzender het recht om den vervoerder tot vergoeding van schade aan te spreken. De geadresseerde zal dit alleen doen, indien hij belang heeft bij het wel en wee der vervoerde goederen. Krijgt een winkelier alleen naar de soort bepaalde goederen toegezonden, dan zal hij goed doen te handelen, zooals hiervoor werd aangegeven, maar voor het overige kan hij volstaan met den verzender mede te deelen, dat de goederen beschadigd zijn aangekomen en dat hij bepaalde maatregelen heeft genomen. Maar is de geadresseerde kooper van bepaalde zaken en draagt hij derhalve de risico, dan ligt het op zijn weg om de schade, hetzij deze door geheel verloren gaan, beschadiging of vermindering, hetzij door vertraging is ontstaan, op den vervoerder te verhalen. Deze vordering verr valt na zes maanden ten aanzien van verzendingen binnenslands, en in een jaar ten aanzien van verzendingen naar het buitenland. Deze termijnen moeten ingeval van geheel verlies van het vervoerde gerekend worden te loopen vanaf den dag, waarop het vervoer volbracht had moeten zijn en in geval van beschadiging of te late bezorging op den dag, waarop het goed op de plaats van bestemming is aangekomen. Is er aan de zijde van den vervoerder bedrog of ontrouw, dan geldt de gewone verjaringstermijn van dertig jaren. Komt de vervoerder zijne verplichtingen na, dan is de geadresseerde gehouden om hem de vracht en de door hem gemaakte onkosten te voldoen. Onder onkosten vallen niet alleen voorgeschoten gelden, belastingen of betalingen aan anderen, van wie de vervoerder de goederen ter vervoer heeft overgenomen, maar ook schadevergoeding, b.v. wegens te late inontvangstneming. Rust er een rembours op het vervoerde, dan beteekent dit, dat de vervoerder alleen dan gerechtigd is tot aflevering der goederen, wanneer hij van den geadresseerde een zeker voor den afzender bestemd bedrag ontvangt. Ook dit be- 55 drag zal de geadresseerde derhalve moeten voldoen, wil hij het recht hebben om de goederen te ontvangen. Dit zijn enkele opmerkingen betreffende het vervoer, die voor den winkelier van belang zijn. De vervoerovereenkomst wordt dikwijls door bijzondere bepalingen geregeld. Deze bepalingen worden uitdrukkelijk of stilzwijgend gemaakt bij het sluiten der vervoerovereenkomst tusschen den afzender en den vervoerder. Maar zij gelden even zeer voor den geadresseerde, die zijn rechten aan die betreffende vervoerovereenkomst ontleent. Meestal wordt de aansprakelijkheid van den vervoerder beperkt. Het zou te ver voeren om deze afzonderlijke regelingen nader te bespreken. Wil men een indruk ervan opdoen, dan leze men b.v. de achterzijde van een z.g. beurtvaartadres, een formulier, dat iedere winkelier herhaaldelijk in handen krijgt. Men vindt op de achterzijde daarvan de algemeene vervoercondities der Vereeniging tot behartiging van de belangen van de binnenlandsche beurtvaart (stoom en zeil) gevestigd te Rotterdam. En zoo zijn er meer afzonderlijke regelingen, b.v. voor het vervoer per spoor, waarvoor het Algemeen reglement vervoer spoorwegen iqoï bestaat. Na de behandeling van alle abnormale gevallen, waarbij de winkelier de door hem gekochte goederen niet volkomen in orde ontvangt, kunnen we terugkeeren tot het geval, dat de waren wel in goeden toestand en op tijd aankomen. De kooper is nu verplicht om den koopprijs te voldoen en wel tegelijk met de levering, dus dadelijk na ontvangst der goederen of tegen ontvangst ervan. Betaalt de kooper niet, dan is de verkooper niet verplicht te leveren. Anders is dit wanneer is overeengekomen, dat de betaling eerst na verloop van eenigen tijd zal geschieden. In dit geval is de koop op crediet aangegaan en zullen partijen zich aan den overeengekomen termijn moeten houden. De plaats der betaling kan bij de overeenkomst bepaald zijn. Is dit niet geschied dan is zij afhankelijk van de vraag, Beperking der aansprakelijkheid.Beurtvaartadres. Betaling. Tijdstip der betaling. Plaats van betaling. 56 Wijze van betaling. Kwitantie. Wissel. of men met geslachtskoop of soortkoop te doen heeft. Bij geslachtskoop moet de betaling geschieden ter plaatse waar de verkochte zaak of hoop zaken zich tijdens het aangaan der overeenkomst bevond, hetgeen dus hetzelfde is als dat men zegt, dat de betaling moet plaats hebben daar waar de levering moet geschieden. Hebben we met soortkoop te doen, dan moet, mits de koop a contant is geschied, betaald worden ten woonhuize van den kooper, zoolang deze nog in dezelfde gemeente is gevestigd als ten tijde van het sluiten der koopovereenkomst. Mocht hij inmiddels verhuisd zijn, dan is de woonplaats van den verkooper de door de wet aangegeven plaats van betaling. Is daarentegen bij soortkoop op crediet verkocht, dan geldt het laatstgemelde niet doch moet betaald worden ten woonhuize van den verkooper, tenzij deze inmiddels verhuisd is, in welk laatste geval de plaats van betaling zich bevindt ten woonhuize van den kooper. De wijze van betaling zal verband houden met de plaats, waar betaald moet worden. Is dit ten huize van den verkooper, dan zal de kooper het geld b.v. per postwissel, postchèque of postgiro overmaken. Moet de betaling geschieden ten woonhuize van den kooper, dan is het noodig, dat de verkooper over het bedrag disponeert. Meestal geschiedt dit door het aanbieden of doen aanbieden van een kwitantie of door het trekken van een wissel. Over den wissel mogen eenige nader opmerkingen volgen. Wil men den wissel goed begrijpen, dan moet men zijn historisch ontstaan voor oogen stellen. Nemen we het geval, dat b.v. in de veertiende eeuw iemand te Groningen een vordering op iemand te Middelburg had, maar ook een gelijk bedrag aan iemand anders te Middelburg schuldig was. Zou de gewone weg gevolgd zijn, dan zou de schuldenaar in Middelburg het bedrag naar Groningen hebben moeten overmaken, hetgeen in tijden van geheel ongeorganiseerd verkeer tijd en geld kost en gevaar medebrengt, en de Groninger zou het geld, dat hij aan zijn schuldeischer in Middel- 57 burg moest betalen, weer moeten hebben laten overbrengen van Groningen naar Middelburg. Weer dus tijdverhes, kosten en gevaar. Wat lag er echter meer voor de hand dan dat de Groninger, die te Middelburg geld te vorderen bad, maar ook schuldig was, aan zijn schuldenaar aldaar last gaf om zijn schuldeischer aldaar te betalen? De Groninger schreef dus een brief naar zijn schuldeischer in Middelburg, waarin die last was vervat en deze brief was niets anders dan de wissel, die in onze wet dan ook nog wisselbrief wordt genoemd. Zoo is de wissel ontstaan en zoo heeft ze eeuwen en eeuwen lang in het verkeer een buitengewoon belangrijke plaats ingenomen. De Groninger schrijft den wisselbrief of trekt deze, gelijk men het noemt. De Groninger is de trekker. De schuldenaar te Middelburg heet de betrokkene, op hem wordt de wissel getrokken, hij wordt betrokken. De Groninger zendt den wisselbrief naar zijn schuldeischer te Middelburg. Deze toch moet het bewijs in handen hebben, waaruit de Middelburgsche schuldenaar kan zien, dat hem inderdaad last gegeven wordt om niet aan den Groninger zelf, doch aan diens Middelburgschen schuldeischer te betalen. De Middelburgsche schuldeischer ontvangt dus den wissel, hij neemt hem aan als betaling van zijn vordering, hij is de nemer. Beschouwen we nu de navolgende definitie der wet aan de hand van het reeds opgemerkte. „Een wisselbrief is een geschrift, uit eene plaats (Groningen) gedagteekend (op den wissel moet de dagteekening, waarop hij is uitgeschreven, voorkomen), waarbij de onderteekenaar (de trekker) iemand (den betrokkene) last geeft om eene daarin (dus op den wissel) uitgedrukte geldsom in eene aangewezen plaats (Middelburg) op of na zicht of op een bepaalden tijd, aan eenen aangewezen persoon (den nemer) of aan deszelfs order te betalen. Indien een andere plaats niet is aangewezen, geldt als plaats van betaling de plaats, welke bij den naam van den betrokkene staat aangegeven." Ziehier den inhoud van een wissel: Begrip. 5« Wanneer moet de wissel betaald worden? Acceptatie. Groningen 21 April 1926. Zonder kosten. Dertig dagen na zicht gelieve UEd. te betalen aan den Heer Willem Dijkhuizen of order de somma van vijfhonderd gulden. Zegge ƒ 500.—. Zegel ƒ0.25 *) (wg.) H. Smit. Den Heer J. Laken, Markt 16, Middelburg. H. Smit is de trekker, J. Laken de betrokkene enW. Dijkhuizen de nemer. Luidt de wissel op zicht of op vertoon, dan moet de betaling dadelijk bij de aanbieding plaats hebben. Is een bepaalde tijd genoemd, b.v. 5 Mei 1926, dan moet op dien dag de betaling geschieden. Luidt de wissel dertig dagen na zicht dan moet de betaling geschieden na verloop van dertig dagen, te rekenen vanaf den dag volgende op dien waarop de wissel door den betrokkene is geaccepteerd of waarop protest van non-acceptatie is opgemaakt. Wat wil dit zeggen? De wissel komt bij den nemer. Deze krijgt een papier, krachtens hetwelk de betrokkene eerst over dertig dagen na zicht behoeft te betalen. Aan dit papier heeft de nemer heel weinig. Zou de betrokkene zich verbinden om inderdaad over dertig dagen te betalen, dan zou dit anders zijn. Welnu, de betrokkene is verplicht om zich daartoe te verbinden indien hij inderdaad het in den wissel uitgedrukt bedrag aan den trekker schuldig is. Dit gaat de nemer van den wissel thans onderzoeken. Hij vertoont den wissel aan den betrokkene en deze moet nu, indien hij het op den wissel vermeld bedrag of meer schuldig is, den wissel accepteeren. Hij neemt daarmede aan hem te betalen na verloop van dertig dagen te rekenen van den *) De hoegrootheid van het verschuldigd zegelrecht is afhankelijk van het in den wissel uitgedrukt bedrag. 59 dag, die op dien der acceptatie volgt. Die acceptatie moet dadelijk bij- of uiteriijk binnen 24 uur na de vertroning geschieden. Zij komt tot stand doordat de betrokkene op den wissel zet: „Geaccepteerd", met zijn handteekening er onder, of alleen op de voorzijde van den wissel zijn handteekening, in beide gevallen met bijvoeging van de dagteekening, tenminste in het geval, dat we op het oogenblik behandelen, omdat juist die dagteekening noodig is om te berekenen, wanneer de dertig dagen verloopen zijn. Zoodra de betrokkene den wissel geaccepteerd heeft, noemt men hem acceptant. Bij weigering van den betrokkene om te accepteeren of om de dagteekening der acceptatie te vermelden, moet de wissel geprotesteerd worden, hetgeen kan I geschieden, doordat degene aan wien de acceptatie wordt ■ gevraagd, op den wissel de gedagteekende en onderteekende * verklaring stelt, dat hij de acceptatie weigert. Heeft echter de trekker op den wissel aangeteekend, dat hij met dezen vorm van het protest geen genoegen neemt, dan moet een protest worden opgemaakt in den wettelijken vorm, hetzij door den griffier bijhetkantongerecht,eennotarisof een deurwaarder. Op den dag nu, volgende op dien der acceptatie of van het protest van non-acceptatie beginnen de dertig dagen te loopen en na verloop daarvan moet de betaling in dit geval geschieden. Luidt een wissel op zicht of uiterlijk acht dagen na deszelfs dagteekening, dan kan de nemer de acceptatie van den wissel van den betrokkene niet vorderen. Is hij op zicht, dan kan hij hem dadelijk, en ingeval van vermelding „acht dagen na dagteekening" zoodra die acht dagen voorbij zijn, ter betaling aanbieden, maar hij kan niet eerst de acceptatie verlangen. Wel is dit weer mogelijk wanneer de wissel luidt meer dan acht dagen na dagteekening. We weten dus nu wanneer in de verschillende gevallen de betaling kan worden gevorderd. Volgt op den vervaldag de betaling niet, dan moet de nemer den wissel doen protesteeren en wel van non-betaling. Dit protest kan op dezelfde wijze geschieden, als dat van non-acceptatie. Protest van non-acceptatie. Protest van non-betaling. 6o Zonder kosten". Disconteeren. Op het wisselformulier, dat hierboven staat afgedrukt, komen in den rechterbovenhoek de woorden „zonder kosten" voor. Deze woorden zijn er door den trekker opgezet en deze geeft daarmede te kennen, dat de nemer den wissel niet behoeft te laten protesteeren, indien eventueel de acceptatie of de betaling wordt geweigerd. Laat de nemer toch protest opmaken, dan komen de kosten daarvan te zijnen laste. Deze wensch van den trekker kan ook op andere wijze worden uitgedrukt, b.v. met de woorden „zonder protest". Maar al heeft de trekker den nemer ontslagen van de verplichting om dat protest te laten opmaken, toch moet hij den wissel op de vereischte tijden ter acceptatie of ter betaling aanbieden. Is protest opgemaakt, dan moet dat binnen vijf dagen na het doen van hetzelve aan den trekker worden bericht. Is geen protest opgemaakt, omdat de woorden „zonder kosten" op den wissel voorkomen, dan moet de niet-acceptatie of de niet-betaling aan den trekker worden gemeld. Op deze wijze komt de trekker aan den weet, hoe het zijn wissel vergaan is en vooral of de betrokkene of na acceptatie de acceptant, zijne verplichtingen is nagekomen. Op ons formulier wordt gevraagd de betaling aan Willem Dijkhuizen of order. Het kan zijn, dat Willem Dijkhuizen er op gesteld is de vijfhonderd gulden niet eerst over dertig dagen maar reeds dadelijk te ontvangen. Hij biedt nu den wissel aan J. Laken ter acceptatie aan en deze accepteert en heeft zich daarmede dus verbonden om de betaling op den vervaldag te doen. Dat die betaling zal volgen, is vrij zeker, te eerder als Laken financieel gunstig bekend staat. Er is nu wel in Middelburg iemand te vinden, die den wissel na aftrek van dertig dagen rente van Dijkhuizen wil koopen. Dit noemt men disconteeren van den wissel. Het kan heel eenvoudig gebeuren. Dijkhuizen ontvangt het geld en draagt den wissel over aan dengene, die het geld betaalt, en die P. van der Velde genaamd is. Deze overdracht geschiedt op eenvoudige wijze. Op de achterzijde van den wissel schrijft Dijkhuizen: „Voor mij aan P. van der Velde 6i of order", met zijn handteekening er onder. Of hij zet aan de achterzijde alleen zijn handteekening, zoodat van der Velde, die in beide gevallen den wissel tegelijk krijgt, er nog boven kan zetten wat hij wil. Dit noemt men endosseeren van den wisselbrief. Dijkhuizen endosseert den wissel aan van der Velde en wanneer hij dit doet door op de achterzijde alleen zijn handteekening te stellen, dan is het een blanco endossement. Vanaf dit oogenblik is van der Velde houder van den wissel en noemt men Dijkhuizen niet meer nemer, doch endossant. Op van der Velde gaan alle rechten en verpUchtingen, die Dijkhuizen had, over. Hij kan dus op den vervaldag van den betrokkene of acceptant de betaling vorderen, maar moet ingeval van protest van non-betaling of non-acceptatie, of wanneer protest tengevolge van de clausule „zonder kosten" kon achterwege blijven, bij niet betaling of acceptatie, daarvan kennis geven aan zijn voorganger Dijkhuizen, die dit op zijn beurt aan den trekker Smit bericht. Hier zien we nu een andere functie van den wissel, die in den loop der tijden veel belangrijker is geworden dan de oorspronkelijke. De wissel dient niet meer om de aan het verkeer verbonden moeilijkheden op te heffen, maar om credietverkrijging mogelijk te maken en in die functie vervult hij in onzen tijd een groote rol. En daarnaast is er nog een andere reden van bestaan bijgekomen: die van middel tot incasseeren. Gesteld iemand te Rotterdam heeft verschillende schuldenaren, door heel het land verspreid. Hij staat in voortdurende relatie met een bank te Rotterdam. Nu trekt hij wissels op zijn verschillende schuldenaren en wijst zijn bank of order als nemer aan. De bank ontvangt de wissels en endosseert ze aan haar bijkantoren of relatiën in de verschillende plaatsen, waar de schuldenaren wonen. Op den vervaldag worden door die bijkantoren of relatiën de wissels ter betaling aangeboden, de betaling volgt en voor het geïnde bedrag wordt de bank te Rotterdam gecrediteerd, die op haar beurt den cliënt crediteert, zoodat alles in orde is. Zelfs heeft de cliënt nog kans, dat hij op de wissels een Endossement. Blanco-endossement. Functies van den wissel. 62 Incasso-endossement. Betaling aan reizigers en vertegenwoordigers. voorschot kan krijgen, zoodat dan de incassofunctie en de credietfunctie samengaan. Endosseert in het laatste voorbeeld de bank de wissels aan haar bijkantoor of relatiën in de provincie, dan geschiedt dit niet door middel van een gewoon endossement, zooals we dat zagen, doch door een incasso-endossement. Bij het endossement worden de woorden „ter incasso" gevoegd. De bijkantoren of relatiën worden nu niet eigenaar van den wissel, doch krijgen het papier slechts ter incasso, dus als lasthebber, onder zich. Niettemin hebben zij in een dergelijk geval de bevoegdheid om den eigendom van den wissel door endossement over te dragen. Het vereischte der vermelding van ontvangen waarde of van waarde in rekening is bij de jongste wetswijziging vervallen. Het behoeft niet meer op den wissel voor te komen en ook niet bij endossement te worden vermeld. Men zal dus verstandig doen dit niet meer op wissels te stellen, te eerder niet, omdat deze clausule, die sloeg op de tusschen den trekker en nemer, en niet tusschen den trekker en betrokkene, bestaande verhouding, in de praktijk dikwijls geheel verkeerd is begrepen. Het verdient aanbeveling om de koopsom niet aan reizigers van den verkooper te betalen. Meermalen gebeurt het, dat de betaling wel aan hen geschiedt, en dat zij de aldus ontvangen gelden niet aan hun patroon afdragen. Deze ontvangt daardoor de koopsom niet en zal betaling van den kooper vragen. Beroept de winkelier zich erop, dat hij reeds betaald heeft, dan zal de verkooper dit ontkennen en zeggen, dat hij zijn reiziger nimmer heeft gemachtigd betalingen in ontvangst te nemen en evenmin den kooper ooit heeft medegedeeld, dat hij die machtiging aan den reiziger heeft verstrekt. Het beroep op de reeds plaats gehad hebbende betaling zal den kooper niet baten. Hij zal dit proces verhezen, omdat reizigers volgens de rechtspraak niet geacht mogen worden door hun patroon te zijn gemachtigd tot het in ontvangst nemen van gelden. Anders is het wanneer men een schriftelijk bewijs van den verkooper heeft, waaruit 63 blijkt, dat deze de betaling aan den reiziger goedkeurt, of wanneer jarenlang deze gewoonte stilzwijgend heeft bestaan en de verkooper nimmer aanmerking daarop heeft gemaakt. Aan vertegenwoordigers en agenten kan de betaling zonder bezwaar geschieden. We merkten in den aanvang van deze paragraaf op, dat ook een andere overeenkomst dan die van verkoop en koop tusschen den fabrikant of grossier eenerzijds en den winkelier anderzijds kan worden gesloten. Daarbij werd gedoeld op de z.g. depot- of consignatiegoederen. Het komt dikwijls voor, dat de fabrikant of grossier een artikel aanbiedt, dat nog niet voldoende is ingevoerd om een eenigszins belangrijken afzet te garandeeren. Of er bestaat ter plaatse, waar de winkelier zijn bedrijf uitoefent, weinig behoefte aan dat bepaalde artikel. In deze en dergelijke gevallen is het voor den winkelier te riskant om een eenigszins belangrijke bestelling te doen en daarom moet een andere oplossing gevonden worden. Dit geschiedt op deze wijze, dat de winkelier een zekere hoeveelheid van het artikel in huis neemt, maar met deze afspraak, dat de goederen eigendom van den fabrikant of grossier blijven, zoolang zij nog niet door den winkelier zijn betaald. Zoodra de winkelier een of meer exemplaren van het artikel heeft verkocht, betaalt hij den prijs, dien hij met den grossier of fabrikant is overeengekomen, en eerst vanaf dit oogenblik is de koopovereenkomst tusschen hen tot stand gekomen en tevens tegelijk yoltooid, omdat levering en betaling hebben plaats gehad. Vlot de verkoop door den winkelier niet, dan is hij bevoegd het restant aan den fabrikant of grossier terug te geven, zoodat er voor hem geen gevaar bestaat, dat hij met een incourant artikel blijft zitten. Een dergelijke regeling komt ook wel om een andere reden voor, nl. wanneer de grossier of fabrikant weinig vertrouwen heeft in de sohditeit van zijn afnemer. Door de goederen te verkoopen, zou de eigendom op den afnemer overgegaan en deze zou slechts een zeker bedrag schuldig worden, dat hij, gelijk later zou kunnen blijken, in lengte van dagen schuldig zou blijven. Depót- of consignatiegoederen. Verduistering. 64 Wordt echter de hierboven bedoelde overeenkomst aangegaan, dan blijven de goederen aan den fabrikant of grossier behooren, zoodat deze bevoegd is ze terug te nemen als de omstandigheden het wenschelijk maken. Maar, zal men vragen, dit zal weinig baten, want wanneer de verkoop vlot verloopt, en de winkelier wendt het ontvangen geld ten eigen bate aan, dan vischt de fabrikant of de grossier toch achter het net? Dit is op zichzelf juist, maar de winkelier die aldus zou handelen, zou opzettelijk gelden, die aan een ander toebehooren en die hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigenen, hetgeen niets anders beteekent, dan dat hij zich aan verduistering zou schuldig maken, welk misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren kan worden gestraft! Hieruit volgt, dat het bij het aanwezig zijn van een overeenkomst, als hier geschetst, voor den afnemer van het grootste belang is om de door hem uit dezen hoofde ontvangen gelden geheel afzonderlijk te houden en te boeken en steeds zoo spoedig mogelijk aan de wederpartij af te dragen. § 4. DE VERKOOP. Handelingsbekwaamheid van den kooper. Getrouwde vrouw. De benoodigde goederen zijn nu goed en wel in den winkel aangekomen en de verkoop kan een aanvang nemen. Veelvan hetgeen in de vorige paragraaf is besproken zal ook nu gelden, met dit verschil echter, dat de winkelier thans de verkooper is. Allereerst is van belang, dat als kooper optreedt iemand, die bekwaam is zich te verbinden. We hebben dit reeds besproken en zagen, dat getrouwde vrouwen, minderjarigen en onder curateele gestelden die bekwaamheid missen. Het gebeurt herhaaldelijk, dat in een winkel een getrouwde vrouw, die niet openbare koopvrouw is, als koopster optreedt. De wet zegt, dat de getrouwde vrouw zonder machtiging van haar echtgenoot zich of dien echtgenoot niet kan verbinden, maar dat zij ten aanzien van alles wat de gewone en dagelijksche uitgaven der huishouding be- 65 treft, alsmede ten opzichte van arbeidsovereenkomsten, door haar als werkgeefster ten behoeve van de huishouding aangegaan, verondersteld wordt de bewilliging van haren man te hebben verkregen. Komt dus een getrouwde vrouw in Jden winkel en koopt ze een pond suiker, of een stoffer, of kleeren, dan kan men veilig met haar handelen, daar men niet het gevaar loopt dat, bij niet contante betaling, later de onbekwaamheid zal worden aangewend om de betaling te weigeren. Wordt contant betaald, dan is er natuurlijk 'in het geheel geen gevaar, wat ook verkocht wordt, maar geschiedt de betaling niet terstond, dan moet de winkelier zich afvragen, of hij de levering zonder gevaar kan doen. Bij eenvoudige artikelen is die vraag gemakkelijk op te lossen. Moeilijker wordt het als b.v. een bontmantel of een grammophoon wordt gekocht. Zijn dat gewone dagelijksche uitgaven der huishouding? Hier zal dikwijls de mate van welstand van beslissenden aard zijn. In dezen gedachtengang oordeelde de rechter, dat het aankoopen van een phonograaf door een doktersvrouw als een dagelijksche uitgave moet worden beschouwd. De aankoop was door de echtgenoote geschied, zonder medewerking van den dokter en toen deze tot betaling der koopsom ten bedrage van ƒ 160.— werd aangesproken, weigerde hij, met een beroep op het zooeven vermeld voorschrift der wet en onder aanvoering van de stelling, dat de aankoop van een phonograaf niets met de huishouding te maken had. Niettemin werd hij tot betaling veroordeeld, waaruit volgt, dat het begrip „dagelijksche uitgaven der huishouding" ruim wordt genomen, indien tenminste de maatschappelijke welstand van de koopster en haar echtgenoot dit toelaat. De verkoop in den winkel zal geschieden door den winkelier of zijn personeel. Laat de winkelier verkoopen door bedienden, dan is hij aan de door dezen met de koopers gesloten overeenkomsten gebonden. In den tijd van goederenschaarschte deed zich eens het geval voor, dat een winkelbediende aan een kooper den geheelen voorraad van een artikel verkocht. De winkelier weigerde echter het gekochte af te geven en S Winkelbedienden. 66 Etalagegoederen. Advertentiën en prijscouranten. beweerde in het daarop volgend proces, dat de winkelbediende zonder zijn toestemming niet bevoegd was koopovereenkomsten af te sluiten. Verder beriep de winkelier Zich op de algemeene verkoops voorwaar den, die in zijn zaak golden. De rechter heeft beide argumenten verworpen, het eerste, omdat winkelbedienden wel degelijk geacht moeten worden bevoegd te zijn om in den winkel te verkoopen en juist daarvoor aanwezig zijn, en het tweede, omdat een beroep op die verkoops voorwaar den alleen dan zou opgaan, indien gezorgd was, dat het publiek ervan op de hoogte kon zijn. In het betreffend geval was daar geenszins voor gezorgd. Indien in de etalage goederen worden uitgestald met vermelding van den prijs, waarvoor ze te koop zijn, dan worden ze zonder eenig voorbehoud aan een ieder te koop aangeboden, zoodat, zoodra iemand verklaart van dat aanbod, mits tegen directe betaling, gebruik te willen maken, de koopovereenkomst tot stand is gekomen. De winkelier kan dit niet ongedaan maken door b.v. te zeggen, dat hij de goederen niet verkoopen wil aan dengene, die er zich voor aanmeldt. Ook een beroep op een eventueel bestaand gebruik om goederen te etaleeren tegen lagere prijzen dan voor den verkoop bedoeld, gesteld dat dit gebruik zou kunnen worden bewezen, zou niets vermogen te veranderen aan de bepalingen der wet, waaruit voortvloeit, dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen, zoodra er betreffende de zaak en den prijs wikovereenstemming bestaat. Hetzelfde zal men moeten aannemen ten aanzien van bepaaldelijk aangeduide goederen, die in een advertentie of prijscourant tegen een bepaalden prijs worden aangeboden. Wil men dit gevolg vermijden, dan moet men op duidelijke wijze bekend maken, dat het aanbod vrijblijvend wordt gedaan, in welk geval men zich dus het recht reserveert om gestelde prijzen eventueel te wijzigen. Al het reeds medegedeelde omtrent de totstandkoming der overeenkomst, het niet-, niet tijdig- en niet behoorlijk leveren en omtrent verborgen gebreken geldt ook hier. Maar kwesties betreffende wanpraestatie zullen zich veel minder 67 voor doen, omdat de winkelier voornamelijk uit zijn voorradige goederen verkoopt. Mochten er moeilijkheden van bedoelden aard ontstaan, dan kan men deze met behulp van het in de vorige paragraaf besprokene beoordeelen. Ook zagen we reeds, dat de betaling tegelijk met de levering moet geschieden. Bij verkoop van bepaalde voorwerpen uit een winkel komt dit dus neer op de verplichting van den kooper om terstond bij de ontvangst van het gekochte te betalen. Is er een kooper in den winkel en neemt deze het gekochte mede, zonder dat de betaling geschiedt en zonder dat er over gesproken wordt, dan is er niettemin k contant verkocht en heeft de winkelier het recht om de koopsom desnoods nog dienzelfden dag te vorderen. In geval de goederen ten huize van den kooper moeten worden bezorgd, heeft men het recht tegelijk, immers bij de levering, zijn geld te verlangen. Wordt dadelijk in den winkel of bij de bezorging aan huis betaald, dan is er voor den winkelier geen risico, maar geschiedt de betaling later, hetzij tengevolge eener afspraak daaromtrent, hetzij zonder dat daarover is gesproken, dan wordt het verkochte aan den kooper toevertrouwd, het wordt, daar het immers geleverd is, zijn eigendom en de winkelier krijgt inplaats van het verkochte voorwerp, het recht op de voldoening van den koopprijs. Verkoop a contant, doch tegen niet directe betaling is niet zonder gevaren, maar dikwijls overschat men toch de daaraan verbonden risico. Stellen we het geval, dat een winkelier in meubelen in zijn zaak krijgt een persoon, dien hij niet kent. Deze koopt voor een belangrijk bedrag meubelen. Hij vraagt het gekochte over een uur te laten bezorgen aan een bepaald adres en zegt bij het noemen van zijn naam, dat hij op dat adres een vertegenwoordiging van een schrijfmachinefabriek gaat openen. Over betaling wordt niet gesproken. De winkelier zou, daar hij zijn klant niet kent, gaarne dadelijk de koopsom willen ontvangen, maar hij durft er niet over te beginnen, omdat bij vreest, dat zijn Verkoop è contant, doch tegen niet directe betaling. 68 Het recht van reclame. Binnen dertig dagen. wantrouwen de lang niet onbelangrijke transactie zou kunnen doen mislukken. Tijd om te informeeren is er niet, immers binnen een uur moet de bezorging plaats hebben. Wat moet hij doen? Tenzij het geval zich voordoet, dat zijn kooper een oplichter is, die nog dienzelfden dag de meubelen in een verhuiswagen stopt en er mede vandoorgaat, kan hij de meubelen rustig bezorgen. Want als zijn kooper geen oplichter is en de eenige vrees bestaat omtrent de vraag, of de kooper wel solide is, dan is er geen gevaar, omdat de wet aan den verkooper het recht van reclame geeft. Dit is het recht om zonder tijdsbepaling verkochte en onbetaalde koopmansgoederen van den kooper terug te vorderen binnen dertig dagen, te rekenen vanaf het oogenblik der levering x). De winkelier kan dus de meubelen rustig op het opgegeven adres bezorgen. Na een week biedt hij de kwitantie aan. Wordt er betaald, dan is de zaak in orde. Wordt er niet betaald, dan komt hij nog eens terug. Hij behoeft er slechts voor te zorgen, dat de betaling binnen dertig dagen na de levering is geschied en is dat niet gelukt, dan neemt hij de goederen binnen dien termijn eenvoudig weer tot zich. Had de winkelier te doen met een oplichter, dan is hij niet beveiligd door dit middel. Immers de goederen kunnen weg zijn of ze kunnen verkocht zijn aan een derde. Wel bestaat in het laatste geval het recht om direct van dien derde den koopprijs te vorderen, maar als de klant van den winkelier een oplichter was, dan zal hij bij den verkoop wel gezorgd hebben, dat hijzelf dadelijk het geld ontving. Maar in alle gevallen, waarin men den kooper, die in den winkel komt, min of meer kent en op zichzelf weet met een betrouwbaar persoon te doen te hebben, doch slechts twijfelt over zijn betalingscapaciteit, is het recht van reclame voor den winkelier een waardevolle beveiliging, mits de aard van het verkochte zich daartoe leent. Verkoopt men tien x) Het recht van reclame is dus heel iets anders dan de reclame, waarover in de vorige paragraaf werd gesproken. 69 pond suiker, dan kan die suiker op zijn. Verkoopt men een japon, dan kan die meermalen gedragen en daardoor sterk in waarde venriinderd zijn. De wet bepaalt bovendien, dat het recht van reclame alleen bestaan kan, indien het verkochte nog niet met soortgelijke waar is vermengd. Er moet dus met zekerheid zijn aan te geven, wat bepaaldelijk door den verkooper is geleverd. Anders toch zou hij iets terugnemen, dat wellicht niet van hem afkomstig is. Of het verkochte uitgepakt, verpakt of venriinderd is, is geen bezwaar, mits maar de bovenbedoelde zekerheid kan worden aangetoond. Ook als de kooper failliet gaat, bestaat dit recht van reclame. Ook dan kunnen de geleverde goederen worden teruggenomen uit den faillieten boedel, zoolang de koopprijs nog niet is voldaan en er sedert den dag, waarop de goederen onder den failliet of onder een derde zijn opgeslagen *), nog geen dertig dagen zijn verloopen. Ontvangt de kooper de goederen op i Mei en gaat hij op 7 Juni daaraanvolgende failliet, dan kan er van reclame geen sprake zijn, immers de dertig dagen zijn reeds voorbij. Maar wordt het faillissement op 28 Mei uitgesproken, dan stapt de winkelier naar den curator, vraagt of de goederen nog aanwezig zijn en neemt ze terug, wanneer ze er inderdaad nog mochten wezen. Heeft de verkooper reeds een gedeelte van den koopprijs ontvangen dan moet hij dat teruggeven, evenals hij vergoeden moet hetgeen reeds voor vracht, commissieloon, verzekeringspremie enzoovoort is uitgegeven. Ook hier is weer vereischt, dat de goederen niet met anderen zijn vermengd. Duidelijk moet blijken, dat de goederen, waarvan de terugneming wordt verlangd, van den verkooper afkomstig zijn. In geval van faillissement doet het er niet toe, of de verkoop al of niet met tijdbepaling geschied is. We zagen, dat dit bij reclame buiten geval van faillissement wel van belang is, want dan kan de reclame alleen plaats vinden, wanneer Reclame bij faillissement. *) Dit is dus even anders dan ingeval van reclame buiten faillissement, waar de dag van levering in aanmerking komt. 70 Niet tijdige betaling. de verkoop zonder tijdsbepaling geschiedde. Dit verschil is begrijpelijk. Levert men op i Mei het verkochte en geeft men den kooper zes weken crediet, dan kan men op 28 Mei het gekochte niet terugvorderen op grond van het feit, dat de koopsom nog niet betaald is. Men heeft immers den kooper uitstel van betaling gegeven tot 15 Juni. Alleen bij een toegestaan uitstel van betaling, dat korter is dan dertig dagen, zou er nog plaats zijn voor het recht van reclame, voor het geval, dat het uitstel voorbij is en toch niet is betaald. Maar de wet sluit het ook voor dit geval uit. Gaat de kooper daarentegen op 28 Mei failliet, dan is zeker, dat hij op 15 Juni evenmin kan betalen als op 28 Mei, en dus kan bij faillissement het verkochte worden teruggenomen, ondanks het toegestaan uitstel van betaling. Ook in geval van faillissement heeft de oorspronkelijk verkooper het recht om bij verkoop aan een derde, de koopsom, voorzoover nog onbetaald, van dien derde te vorderen, mits die vordering binnen dertig dagen nadat de goederen bij den failliet zijn aangeland, wordt ingesteld. Het vorenstaande maakt het duidelijk, dat de verkooper in vele gevallen, hetzij om uit de wet voortvloeiende, hetzij om praktische redenen, het recht van reclame niet kan gebruiken en daardoor niet beveiligd wordt. In al die gevallen is er voor den winkelier risico, zoolang de koopprijs niet is betaald. Volgt de betaling niet op tijd, dat is dus ingeval van contanten verkoop, niet op het tijdstip, waarop de winkelier betaling verlangt, en in geval van verkoop op crediet, op het overeengekomen tijdstip, en is reclame van het verkochte niet mogelijk, dan hebben we wederom een geval, waarin de schuldenaar — de kooper — zijn verphchting tot levering — de betaling — niet tijdig nakomt en komen we weer op het terrein, dat we in de vorige paragraaf nader beschouwden. De verschillende vorderingen, die we bespraken, staan ook hier den winkelier ten dienste: hij kan dus ontbinding vragen, of nakoming, beide vorderingen al of niet vergezeld van de vordering tot schadevergoeding. Hier heeft de verkooper nog een bijzonder recht en wel voor het geval waren en meubelen, die als handelsartikelen zijn aan te merken, zijn verkocht met de afspraak dat de kooper ze op een bepaald tijdstip zou komen afhalen. Komt hij niet op dat tijdstip, dan kan de verkooper, zoo hij dit wenscht, den koop als vernietigd beschouwen, zonder dat hij tot die vernietiging behoeft te dagvaarden en ook zonder dat hij den kooper behoeft aan te manen om het verkochte te komen afhalen. Het enkel verloop van dat tijdstip maakt dus den geheelen koop ongedaan, zoo de verkooper dit tenminste wenscht. Buiten dit bijzondere geval is het noodig om te dagvaarden tot ontbinding of nakoming en wanneer dit gebeurt, dan zal een mg^brekestelling aan het instellen der vordering moeten voorafgaan, zoo dikwijls men ontbmding vordert. We zagen dit in paragraaf 3 en merkten daar eveneens op, dat aan de vordering tot nakoming een aanmaning niet behoeft vooraf te gaan. Vraagt men dus betaling der koopsom dan zal een mgebrekestelling onnoodig zijn, maar voor dil geval vergete men niet, dat men toch op een of andere wijw den kooper aan het verstand moet brengen, dat men d< betaling verwacht. Meestal echter wordt nakoming met schadevergoeding gevorderd, nl. de betaling der verschuldigde som met d< rente vanaf den dag der dagvaarding; meerdere vergoeding kan men bij de niet-tijdige betaling eener geldsom nie verlangen. Wordt aldus gehandeld, dan is wel een inge brekestelling noodig, omdat men dan, behalve de nakominj ook schadeveigoeding vraagt. Het gevolg der dagvaarding zal zijn, dat de kooper to betaling met de wettelijke rente x) vanaf den dag der dag vaarding wordt veroordeeld, tenzij hij een deugdelijk ver weer kan voeren. Het kan gebeuren, dat de geleverde zaa] niet voldoet aan de eischen, die men er redelijkerwijze aai kan stellen, zoodat de winkelier zijn verphchting tot leverin 71 Bijzonder recht van den verkooper. Veroordeeling tot beta- ' ling van ■ hoofdsom, l rente en r kosten. x) Vyf procent en in zaken van koophandel zes procent. 72 Tenuitvoerlegging van het vonnis. Faillissementsaanvrage. Toestand van te hebben opgehouden te betalen. Faillissement is algemeen beslag. niet behoorlijk is nagekomen. In dit geval zal de kooper dit verweer voeren en tegelijk daarbij een naar gelang van de omstandigheden te bepalen tegenvordering instellen. Volgt de veroordeeling tot betaling, dan zal het vonnis kunnen worden tenuitvoergelegd op het vermogen van den kooper. Het vonnis wordt door middel van een deurwaarder aan den veroordeelde beteekend en hem wordt bevel gedaan om de hoofdsom met de rente en de door den rechter bepaalde kosten, alsmede de z.g. nakosten, te voldoen. Helpt dit niet, dan kan beslag gelegd worden op de roerende en onroerende goederen van den schuldenaar, welk beslag tenslotte ten gevolge heeft, dat er een of meer dezer goederen worden verkocht, teneinde uit de opbrengst het verschuldigde te verhalen. Daar men bij de gerechtelijke invordering van eenig bedrag de bijstand van een rechtsgeleerde niet kan ontberen en laatstgenoemde voor de verschillende formaliteiten zorgdraagt, is het niet noodig om hier naast dit kort exposé een nadere uiteenzetting van den gang van zaken te geven. In plaats van den schuldenaar te dagvaarden kan men ook diens faillissement aanvragen, maar kiest men dezen weg, dan zullen bijzondere omstandigheden moeten aanwezig zijn. Men zal moeten kunnen aantoonen, dat degene, die het bedrag schuldig is, verkeert in den toestand van te hebben opgehouden te betalen. De schuldenaar verkeert b.v. in dien toestand, wanneer hij meerdere opeischbare schulden onbetaald laat, ondanks aanmaning tot betaling. Twijfelachtiger wordt het wanneer er slechts één opeischbare schuld is en daarnaast niet opeischbare. In zoo'n geval kan de toestand van te hebben opgehouden te betalen aanwezig zijn, wanneer de omstandigheden aanleiding geven dit te vermoeden; noodwendig is het niet. De niet-betaling moet klaarblijkelijk een gevolg zijn van het niet kunnen betalen. Faillissement, hetwelk niets anders is dan een algemeen beslag op het geheele vermogen van den schuldenaar, heeft ten doel om alle schuldeischers naar evenredigheid van de grootte hunner 73 vorderingen te doen deelen in de bezittingen van den schuldenaar, die niet in staat is al zijn schulden geheel te voldoen.Indien een vermogend iemand uit nonchalance verschillende opeischbare schulden onbetaald laat, zelfs nadat hij tot betaling is aangemaand, dan zal men niet verstandig doen om zijn faillissement aan te vragen. Want wel bestaat er kans, dat hij vóór of bij de behandeling der faillissementsaanvrage tot betaling overgaat, maar de gemaakte kosten kan men niet op hem verhalen, zoodat men die zelf dragen moet. Wordt hij echter gedagvaard, dan volgt ook veroordeeling in de kosten. Maar bovendien heeft men kans, dat hij bij de behandeling der faillissementsaanvrage verschijnt of zich laat vertegenwoordigen en dan aantoont, dat hij zeer wel tot betalen in staat is en dat het dus onredelijk is om zijn faillissement aan te vragen. Volgt de rechtbank dezen gedachtengang, en daar bestaat veel kans op, dan bereikt men niets. Zelfs bestaat het gevaar, dat men op grond van de ten onrechte gedane faillissementsaanvrage tot schadevergoeding wordt veroordeeld. Heeft men daarentegen te doen met iemand, die in financieel opzicht in benarde omstandigheden verkeert, en komt deze zijn verphchtingen niet na door verscheidene opeischbare schulden, ondanks aanmaning onbetaald te laten, dan is er groote kans, dat de failhetverklaring volgt, teneinde op die wijze mogelijk te maken, dat de schuldeischers een gelijk percentage hunner vorderingen ontvangen. Diegene die het faillissement aanvraagt, behoeft slechts te kunnen aantoonen, dat zijn vordering ondanks aanmaning onbetaald is gebleven en dat er ook andere schuldeischers zijn, die ondanks de opeischbaarheid hunner vordering, tevergeefs op betaling wachten. Ook voor faillissementsaanvrage is de bijstand van een advocaat noodig. Gaat een schuldenaar, hetzij op aanvrage van den winkelier zelf, hetzij buiten diens toedoen om, failliet, dan is het eerste werk om de vordering, die men op den failliet heeft, bij den curator in te dienen. Men wachte dus niet eenig bericht van den curator af, maar doe deze opgave Indiening der vordering. 74 Preferentie. Moet gevraagd wor den. Niet aan termijn gebonden. uit zich zelf en zoo spoedig mogelijk. De opgave geschiedt schriftelijk met vermelding van het bedrag der vordering, de oorzaak ervan, en den datum van het ontstaan. Heeft men aan den heer Pieterse gedurende de maanden Januari, Februari en Maart van het jaar 1926 verschillende goederen geleverd, dan maakt men dus een afschrift van zijn rekening uit de boeken en zendt dit met begeleidend schrijven, waarvan men — gelijk van alle uit te zendén brieven — copie houdt, aan den curator. De verschillende noodige gegevens zijn dan in eens verschaft. In dit schrijven vermeldt men vooral, tenminste als er termen zijn om dit te doen, dat men preferentie vraagt op de opbrengst der verkochte goederen, voorzoover die nog in den faillieten boedel aanwezig zijn. De wet kent nl. aan den verkooper van eenig roerend goed, waarvan de koopprijs nog niet voldaan is, voorrecht toe op de opbrengst van dat goed. Verkoopt een winkelier op 1 Januari 1926 voor ƒ 100.— aan iemand een kachel en gaat de kooper op 1 Juli 1926 failliet, zonder de ƒ 100.— betaald te hebben, maar terwijl de kachel aanwezig is, dan komt de opbrengst, stel ƒ60.—, van die kachel geheel, met aftrek slechts van een klein gedeelte als omslag in de faillissementskosten, aan den winkelier ten goede, omdat de vèrkooper op die opbrengst bevoorrecht is. Voor het restant, dus voor ruim ƒ40.—, deelt de winkelier tegelijk met de andere schuldeischers op en het is dus mogelijk, dat hij daarvan nog een niet onbelangrijk percentage krijgt. Deze gang van zaken heeft echter alleen plaats, indien men aan den curator vraagt op deze opbrengst bevoorrecht te worden. Men dient zijn rekening in en vraagt preferentie op de opbrengst der verkochte en geleverde goederen, voorzoover die nog in den faillieten boedel aanwezig zijn. Verzuimt men dit te vragen, dan verliest men het voorrecht, deelt men voor het geheele bedrag tegelijk met de andere schuldeischers op, en is het gevolg hiervan een dikwijls belangrijke benadeeling. Dit voorrecht kan men steeds uitoefenen, zonder dat het aan een termijn gebonden is. We zagen bij de behandeling 75 van het reclamerecht, dat dit slechts kan worden uitgeoefend, indien er tusschen de levering en het oogenblik der teragneming nog geen dertig dagen verloopen zijn. Zijn er wel dertig dagen verloopen, dan kan men de kachel niet terugnemen, maar het vragen van preferentie op de opbrengst blijft mogelijk, al zijn er maanden of jaren voorbijgegaan. Het eenige vereischte is, dat de koopprijs nog niet betaald is, het verkochte nog bij den failliet aanwezig is en dat men de uitoefening van dit voorrecht aan den curator vraagt. Dit laatste wordt dikwijls verzuimd. Naast dit bestaan er meerdere voorrechten. Voor ons is nog van belang het voorrecht, dat leveranciers van levensmiddelen hebben voor de levering van levensmiddelen, gedaan aan den schuldenaar en diens huisgezin gedurende de laatste zes maanden. Voor hetgeen hij uit dezen hoofde te vorderen heeft is de verkooper preferent op alle bezittingen van den schuldenaar. Hier is dus niet noodig, dat het verkochte nog aanwezig is en bestaat het voorrecht niet op de opbrengst van het verkochte, maar daartegenover staat dat het slechts kan worden uitgeoefend ten aanzien van hetgeen verschuldigd is wegens de levering van levensmiddelen gedurende de laatste zes maanden en wel aan den schuldenaar en diens huisgezin. Is de levering geschied aan den schuldenaar ten behoeve van diens handel, dan bestaat dit voorrecht niet. De schuldeischers, die op eenig bijzonder goed van den boedel of soms ook op alle goederen van den boedel voorrecht kunnen doen gelden, noemt men preferente schuldeischers. De anderen, die dit niet kunnen, neeten concurrente schuldeischers. Men kan gedeeltelijk preferent en gedeeltelijk concurrent schuldeischer zijn, gelijk we dit bij het zooeven vermeld voorbeeld reeds zagen. Is aldus de vordering ingediend, dan kan de curator bewijzen van het inderdaad bestaan der vordering vragen, doch bij inzending van een rekening zal dit niet licht gebeuren. Van de indiening der vordering kan men van den curator Preferente en concurrente schuldeischers. 76 Lijst der voorloopig erkende schuldvorde ringen. Betwisting. Verificatievergadering. een schriftelijk bewijs verlangen, van welk recht echter niet dikwijls gebruik wordt gemaakt. Erkent de failliet de vordering en sluit de curator zich daarbij aan, dan wordt de vordering geplaatst op de lijst der voorloopig erkende schuldvorderingen. Daarop verschijnen naam en adres van den schuldeischer, het bedrag der vordering, de oorzaak der schuld (b.v. wegens geleverde goederen) en in geval preferentie is gevraagd en de daarvoor vereischte omstandigheden aanwezig zijn, de vermelding daarvan. Maakt de failliet bezwaren, of doet de curator dit, dan komt de vordering op de lijst der betwiste vorderingen. Na verloop van enkele weken ontvangen de schuldeischers, die den curator bekend zijn, bericht van de vaststelling van den dag en het uur, waarop de verificatievergadering zal worden gehouden en eenigen tijd later van het feit, dat voormelde lijsten ter griffie van het kantongerecht of van de rechtbank zijn gedeponeerd, teneinde aldaar gedurende zeven dagen ter kostelooze inzage van een ieder te liggen. Door een toeval kan het gebeuren, dat deze berichten den schuldeischer niet bereiken en daarom lette men op de in het plaatselijk blad verschijnende advertentie, waarin de dag, vóór welks verstrijken de schuldvorderingen moeten worden ingediend, en die, waarop de verificatie-vergadering zal worden gehouden, worden medegedeeld. Zoodra hem de kennisgeving van de deponeering der lijsten heeft bereikt, begeeft de schuldeischer zich naar de betreffende griffie, om de lijst in te kijken. Is de vordering gesteld op de lijst der voorloopig erkende schuldvorderingen en is de vermelding juist, terwijl ook eventueel is aangeteekend, dat preferentie wordt gevraagd, dan behoeft de schuldeischer de verificatievergadering niet te bezoeken en kan hij rustig afwachten tot het bericht, dat de uitdeelingslijst ter griffie is gedeponeerd, hem door middel van een brief van den curator of uit de courant, bereikt. Is daarentegen de vordering gesteld op de lijst der betwiste vorderingen, dan wil dit zeggen, dat de vordering niet wordt 77 erkend. Er ontstaat dus een geschil over de verificatie tusschen den curator en den schuldeischer. Op de verificatievergadering wordt in dat geval een dag bepaald, waarop dit geschil voor het eerst ter terechtzitting zal worden afgeroepen. Op dien dag moet de schuldeischer door middel van een procureur laten verklaren, dat hij dit geschil wel wil uitvechten. Er moet zich dus een procureur voor hem stellen. Gebeurt dit, dan ontstaat er tusschen den schuldeischer en den curator een proces, hetwelk renvooiprocedure is genaamd, en waarin de rechtbank uitspraak doet. Verzuimt de schuldeischer op bedoelden dag procureur te stellen, dan wordt hij geacht zijn vordering te laten varen. Hij komt niet in het faillissement op en de zaak is daarmede afgeloopen. Uit dit alles blijkt, dat het voor iemand die in een faillissement een vordering heeft ingediend, van groot belang is om kennis te nemen van de door den curator ter griffie gedeponeerde lijsten, zoowel die der voorloopig erkende en betwiste vorderingen, als die der uitdeeling. Dit wordt al te dikwijls vergeten tot nadeel van de betrokkenen. Heeft men verzuimd zijn vordering tijdig bij den curator in te dienen of heeft men haar voor een te laag bedrag ingediend, dan kan men dit nog wel herstellen, nl. door verzet tegen de uitdeelingshjst te doen, maar de niet onbelangrijke kosten hiervan komen meestal ten laste van dengene die het verzet doet. Betreft het niet al te belangrijke bedragen, dan zullen die kosten licht hooger zijn, dan de uitkeering, die men verwachten kan, zoodat men om praktische redenen tot het besluit komt om maar geen verzet te doen en de zaak te laten zoo als ze is. Heeft men zijn vordering concurrent opgegeven, terwijl men preferentie zou hebben kunnen laten gelden, dan is dit niet meer door verzet tegen de uitdeelingshjst te herstellen. Dit alles kan door een weinig oplettendheid vermeden worden, en het is daarom verstandig om die oplettendheid in acht te nemen. Renvooiprocedure. Inzage der ter griffie gedeponeerde lijsten. Verzet tegen de uitdeelingslijst. 7» Recht van reclame in geval van faillissement. Op zicht gezonden, in depót of consignatie gegeven goederen. Schuldvergelijking. Over het recht van reclame, dat ook in geval van faillissement bestaat, spraken we reeds. Is de uitoefening van dit recht mogelijk, dan verdient het aanbeveling om er gebruik van te maken, omdat men op die wijze alle kans heeft een veel grooter gedeelte zijner vordering te ontvangen en in ieder geval vlugger. Men kan ook nalaten dit recht uit te oefenen en preferentie op de opbrengst vragen, maar men krijgt dan waarschijnlijk minder, omdat van die opbrengst afgaat een zekere bijdrage in de algemeene faillissementskosten en wat men ontvangt, komt veel later, immers eerst bij de uitdeeling, die maanden, soms jaren op zich kan laten wachten. Een nadeel echter van het recht van reclame is, dat men voor het verschil tusschen den prijs, waarvoor het goed verkocht is, en de waarde, die het op het oogenblik, waarop het wordt teruggenomen, heeft, niet een vordering krijgt, die tegelijk met de andere concurrente vorderingen opdeelt. Door het goed terug te nemen, vervalt de geheele vordering. Anders is dit, wanneer men de vordering ter verificatie indient met verzoek tot preferentie op de opbrengst. Is het aan de concurrente schuldeischers uit te keeren percentage betrekkelijk belangrijk, dan krijgt men naast de opbrengst nog een belangrijk gedeelte van het verschil. Heeft men aan iemand goederen op zicht gestuurd of heeft men aan een kleinen winkelier goederen in depot of consignatie gegeven, en gaat de betrokken persoon failliet, dan behoor en die goederen niet tot den faillieten boedel, zoodat het verstandig is Om zoo spoedig mogelijk den curator verlof te vragen ze te mogen terugnemen. Men zal echter moeten kunnen aantoonen, dat hier van verkoop en koop geen sprake is, en daarom is het in dergelijke gevallen steeds wenschelijk om dadelijk bij de verzending, hetzij door een begeleidend schrijven, hetzij door een aanteekening op de factuur, de juiste verhouding aan te geven. Gaat iemand, op wien men een vordering heeft, maar aan wien men tevens een bedrag schuldig is, failliet, dan kan men zich op schuldvergelijking of compensatie beroepen. De wet neemt aan, dat het enkel tegenover elkaar staan der 79 schulden, mits de hoegrootheid ervan vaststaat en ze opeischbaar zijn, tengevolge heeft, dat ze tegen elkaar wegvallen. Heeft de winkelier een vordering van ƒ300.— op den failliet, maar is hij hem ƒ200.— schuldig, dan is de gang van zaken dus niet deze, dat de ƒ 200.— aan den curator moeten worden betaald, terwijl de vordering van ƒ300.— ter verificatie moet worden ingediend, maar aldus, dat een vordering van ƒ 100.— ter verificatie moet worden ingediend, natuurlijk vergezeld van een behoorlijke toelichting voor den curator. Deze gang van zaken is dus veel voordeeliger voor den schuldeischer van den failliet. Wil echter het beroep op compensatie gedaan kunnen worden, dan is het noodzakelijk, dat men voor de vordering, die men heeft, reeds vóór de faülietverklaring ter goeder trouw schuldeischer was. Het is wel voorgekomen, dat personen, die iets aan een faillieten boedel schuldig waren, dachten: „Wanneer ik nu ook maar een vordering voor dat bedrag bad, dan zou ik niets hebben te betalen. Ik zie dus van een ander, die er wel een heeft, die vordering te koopen." Die ander draagt zijn vordering dan aan onzen vriend over, of, zooals men het ook noemt, cedeert zijn vordering. Maar een dergelijke handelwijze is verboden. En niet alleen is dit zoo, wanneer die overdracht of cessie na de faillietverklaring is geschied, maar ook wanneer zij daarvóór plaats had, terwijl aan te toonen is, dat degene die de vordering kocht, het faillissement zag of kon zien aankomen of niet te goeder trouw heeft gehandeld. Het faillissement kan eindigen door het verbindend worden der slot-uitdeelingshjst. Nadat de verificatievergadering heeft plaats gehad en alle vorderingen daarbij zijn vastgesteld, voorzoover zij niet betwist werden, gaat de curator tot de vereffening van den faillieten boedel over. Zijn alle baten vereffend, dan is het mogelijk om te berekenen hoeveel er voor de preferente en concurrente schuldeischers beschikbaar is. Dit resultaat wordt vastgelegd in de uitdeelingshjst, die ter griffie wordt gedeponeerd en daar voor de schuldeischers gedurende tien dagen kosteloos ter inzage ligt. Cessie van vorderingen. Einde van het faillissement. 8o Verbindend worden der uitdeelingslijst. Toestand na het faillissement. Akkoord. Stemming. Indien er maar één uitdeelingslijst is, is dat tevens de slotuitdeelingslijst. Soms wordt er meer dan een uitdeelingslijst opgemaakt, nl. wanneer reeds een belangrijk gedeelte der baten is te gelde gemaakt, zoodat er voldoende middelen -zijn om een voorloopige uitkeering te doen. Deze kan door meerdere gevolgd worden, de laatste uitkeering geschiedt dan bij de slotuitdeelingslijst. Komt geen der schuldeischers tegen de voorgestelde wijze van uitkeering in verzet, dan wordt deze lijst op den elfden dag verbindend en is het faillissement geëindigd. Voorzoover hunne vorderingen onvoldaan zijn gebleven, herkrijgen de schuldeischers nu het recht van verhaal op de goederen van den schuldenaar, die echter voorloopig wel zoo goed als niets zal bezitten. Maar dat kan in de toekomst veranderen. Het faillissement heeft dus niet het gevolg, dat men een zeker percentage zijner vordering ontvangt en dat die vordering voor het overige vervalt, geenszins. Voorzoover de vordering onvoldaan is gebleven, blijft ze bestaan en kan men verhaal uitoefenen, zoodra dit geraden schijnt. Teneinde dit verhaal uit te oefenen, behoeft men niet een vonnis, doch kan men volstaan met ter griffie van de betreffende rechtbank een uittreksel uit het procesverbaal der verificatievergadering te vragen, welk uittreksel in den vorm eener grosse, d. w. z. aanvangende met de woorden: „In naam der Koningin" wordt uitgegeven. Dit geldt echter alleen wanneer de failliet de vordering heeft erkend. Immers betreft het een door den failliet betwiste doch door den curator, of door de rechtbank na gehouden renvooiprocedure, erkende vordering, dan is wel een vonnis noodig. De mogelijkheid van verder verhaal bestaat niet, wanneer de failliet vóór of op de verificatievergadering een akkoord aanbiedt. Daartoe door derden in staat gesteld, zegt hij den schuldeischers, die bij den gewonen gang van zaken, b.v. slechts vijftien procent hunner vorderingen zouden ontvangen, dertig procent toe, maar dan op voorwaarde, dat zij van het restant hunner vordering afstand doen. De concurrente schuldeischers stemmen op de verificatiever- 8i K gadering over dit akkoord en zijn twee/derde van hen, ver- I tegenwoordigende drie/vierde van het bedrag der concurrente R vorderingen ervoor, dan is het aangenomen. Dit is voor den failliet een groot voordeel, want nu kan hij met een schoone lei opnieuw beginnen en behoeft hij niet te vreezen, | dat zijn schuldeischers hem, zoodra hij iets bezit, het leven moeilijk zullen maken. Voor de schuldeischers is het voordeel dat ze een hooger bedrag ontvangen en dat ze dit vlugger verkrijgen, daar thans de vereffening niet behoeft te worden 1 afgewacht. Maar daarmede is het ook voor goed afgeloopen. Zij zullen dus de vraag of het akkoord in hun voor- of nadeel is, moeten toetsen aan de verschillende feitelijke omstandigheden. Is het akkoord door de schuldeischers bij de hierboven aangegeven meerderheid aangenomen, dan is het voor I alle concurrente schuldeischers, dus ook voor hen die tegenof niet stemden, verbindend. Het moet echter nog eerst door de rechtbank bekrachtigd of gehomologeerd worden. Acht de rechtbank het akkoord niet in het belang van de schuldeischers, dan kan zij de homologatie weigeren. Gaat b.v. de zoon van een zeer vermogend iemand failliet en wordt den schuldeischers een akkoord aangeboden, dat twee procent meer belooft, dan in het gewone geval zou worden verkregen, en wordt dit akkoord aangenomen doordat de meeste en belangrijkste schuldeischers bevriend zijn met den I failliet, dan zal ongetwijfeld de homologatie geweigerd worden, omdat dit akkoord in strijd is met de belangen der schuldeischers. Zoo ook, wanneer het tot stand is gekomen door begunstiging van sommige schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen. In beide laatste gevallen moet de rechtbank homologatie weigeren. Op deze wijze is dus een extra beveiliging van de belangen van alle schuldeischers verkregen, te eerder omdat iedere schuldeischer het recht heeft om de gronden uiteen te zetten, waarop hij de homologatie wenscht of bestrijdt. Bovendien wordt de schuldeischer, die tot een aangeboden faillissementsakkoord toetreedt tengevolge van een overeenkomst hetzij met den schuldenaar, hetzij met een derde, 6 Homologatie. 82 Onder- handsch akkoord. Liquidatieakkoord. waarbij hij bijzondere voordeden heeft bedongen, bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar, tenminste wanneer het akkoord wordt aangenomen. Naast het faillissementsakkoord is mogelijk het z.g. onderhandsch akkoord, buiten faillissement dus. Wanneer een schuldenaar in moeilijkheden is geraakt, tengevolge waarvan hij zijn schuldeischers niet ten volle kan betalen, is het mogelijk, dat hij al zijn hebben en houden te hunner beschikking stelt met de afspraak, dat het zal worden te gelde gemaakt en tusschen hen verdeeld. De schuldeischers moeten dan echter algeheele kwijting hunner vorderingen willen geven. Voor den schuldenaar heeft dit verschillende voordeden en wel, dat hij niet failliet gaat, iets dat men, althans vroeger, op prijs stelde en verder, dat weer met een schoone lei kan worden begonnen. Voor de schuldeischers is er dit voordeel, dat de vereffening van de bezittingen van hun schuldenaar buiten faillissement om geschiedt, zoodat er naar gelang van de omstandigheden meer of minder tijd voor kan worden genomen, hetgeen de opbrengst dikwijls ten goede komt, en dat de kosten der vereffening misschien wat lager zijn dan ingeval van faillissement. Dit laatste is echter de vraag, omdat ook bij het onderhandsch akkoord een vereffenaar zal moeten worden aangesteld. Maar hoe dit ook zij, nadeeliger dan een faillissementsvereffening is deze vereffening zeker niet en daarom kunnen de schuldeischers er moeilijk eenig bezwaar tegen hebben, mits een betrouwbaar en ter zake kundig persoon met de liquidatie wordt belast. Voordeel is ook, dat de reputatie van den schuldenaar minder geschaad wordt dan ingeval van faillissement, zoodat hij zich spoediger zal herstellen en dan zeker zijn vroegere schuldeischers, die hem in moeilijke dagen terwille zijn geweest, niet zal vergeten. Een dergelijk onderhandsch akkoord noemt men een liquidatie-akkoord. Ook andere regelingen zijn mogelijk, b.v. eene, waarbij de schuldeischers inplaats van hunne volle vordering vijf en zeventig procent ervan aangeboden krijgen, wederom tegen algeheele kwijting. 83 In tegenstelling met het faillissementsakkoord is het bij onderhandsch akkoord noodig, dat alle schuldeischers hunne medewerking verleenen. Een meerderheid kan hier niet een minderheid binden, omdat we hier te doen hebben met een regeling buiten de wet om. Ook zou het niet meedoen van alle schuldeischers tot gevolg hebben, dat de onwilligen door te dreigen met het nemen van rechtsmaatregelen of faillissementsaanvrage, kans zouden hebben een grooter percentage te ontvangen dan de overigen. Dikwijls wordt door schuldeischers, die een betrekkelijk onbelangrijke vordering hebben, misbruik van deze omstandigheden gemaakt. Zij hebben weinig te verliezen, zoodat, al zou de schuldenaar failliet gaan, hun nadeel niet groot is, terwijl dit voor de grootere schuldeischers een belangrijk verlies zou beteekenen. Betrekkelijk staan zij daarom onverechillig tegenover de totstandkoming der regeling en kunnen ze veeleischender zijn. Een dergelijke houding beteekent niets anders dan misbruik maken van de omstandigheden, ten nadeele van de schuldeischers, die bij het wel en wee van den schuldenaar een grooter belang hebben. Alle rechtsvorderingen verjaren door een verloop van dertig jaren. Dit is de hoofdregel en er wordt mee uitgedrukt dat iemand, die op een ander een vordering heeft, die vordering slechts gedurende dertig jaren, te rekenen van af den dagvan het ontstaan derzelve, kan geldend maken. Komt hij na verloop van dertig jaren met zijn vordering aan, dan kan de aangesprokene zich op verjaring beroepen. Leent iemand op i Augustus 1926 duizend gulden uit en vordert hij dat bedrag niet vóór 1 Augustus 1956 terug, doch doet hij dit eerst op 1 September 1956, dan kan de schuldenaar hem tegenwerpen: „Gij zijt te laat, Uw vordering is verjaard". In dien tusschentijd kan de schuldeischer maatregelen nemen om de verjaring zoogenaamd te stuiten. Dagvaardt hij den zooeven bedoelden schuldenaar op 1 Juli 1956 of maant hij hem op dien datum door middel van een deur- Verjaring. «4 Korte verjaring. waarder aan, of betaalt de schuldenaar telken jare rente der vordering of betaalt hij in mindering ervan, dan wordt door een van die gebeurtenissen de verjaring gestuit. Als de schuldeischer in een van die gevallen zijn geld na den isten Augustus 1956 terugvordert, dan kan de schuldenaar geen beroep op verjaring doen. In verschillende gevallen verkort de wet den verjaringstermijn van dertig jaar, met dit belangrijk verschil echter dat men bij de gewone verjaring volstaan kan met een beroep op dezelve, terwijl bij de korte verjaring de kans bestaat dat men onder eede moet bevestigen, dat de schuld werkelijk betaald is. Zoo is onder meer bepaald, dat de rechtsvordering van kooplieden voor de koopwaren, aan bijzondere geen handeldrijvende personen, of aan kooplieden, die denzelfden handel niet drijven, geleverd, door verloop van vijf jaren verjaart, tenzij er een schriftelijke schuldbekentenis is opgemaakt of de verjaring gestuit wordt door gerechtelijke aanmaning of door dagvaarding. Heeft de stuiting aldus plaats gehad, dan heeft dit tengevolge, dat de korte verjaring niet meer te duchten is. Wel blijft de vordering aan de gewone verjaring van dertig jaren onderworpen. Stuiting, doordat de schuldenaar b.v. door gedeeltelijke afbetaling de vordering erkent, kan hier ook plaats hebben, maar die erkenning heeft niet het gevolg, dat de verkorte verjaring voor goed wegvalt, doch wel, dat een nieuwe korte verjaring begint te loopen. Uit een en ander volgt, dat een winkelier, die verkocht heeft en die er niet voor zorgt, dat hij zijn geld binnen vijf jaar ontvangt, zijn vorderingsrecht kan verhezen, wanneer hij niet tijdig voor een schriftelijke schuldbekentenis of voor stuiting zorgt. Hij moet dus in die gevallen, dat er geen schriftelijke schuldbekentenis is, óf binnen vijf jaren bij deurwaardersexploit tot betaling sommeeren óf tot dagvaarding overgaan, óf zorgen, dat er een gedeelte van de schuld wordt afbetaald. Bij verkoop op afbetaling, al zou die afbetaling over zes of zeven jaar loopen, behoeft men nimmer verjaring te vreezen, want de afbetaling zelve is «5 voldoende om de verjaring te stuiten en een nieuwe korte verjaring te doen aanvangen en wel te rekenen van den dag af, waarop de stuiting plaats had. Wanneer deze bespreking thans wordt beëindigd, wil dit niet zeggen, dat alle punten, waarop de winkelier en het recht elkaar kunnen ontmoeten, zijn beschouwd. Integendeel! Maar uit den aard der zaak moet een werkje als dit zich tot een keuze beperken. En het besprokene is zeker voldoende om aan te toonen, dat het rechtsverkeer dikwijls langs doornige paden gaat, zoodat men verstandig doet om bij het aanwezig zijn van moeilijkheden zich tijdig deskundige voorlichting te verschaffen. ALFABETISCH REGISTER. A Bladz. Aanbod 33 „ , vrijblijvend — 33 aansprakelijkheid, beperking der — bij vervoer 55 acceptatie 58 ad verten tién 66 akkoord 80, 81 „ , liquidatie—■ 82 „ , onderhandsch — .... 82 arbeidsovereenkomst 18 Arbeidswet 21 B Beschadiging, bij vervoer 52 „ , uiterlijk onzichtbaar 53 „ , uiterlijk zichtbaar 52 betaling, aan reizigers en vertegenwoordigers 62 „ , niet tijdige — 70 „ , plaats van — 55 > 5° „ , tijdstip der — 55 „ , wijze van — S° beurtvaartadres 55 bezichtiging, gerechtelijke —..53 boekhouden, verplichting tot — 10 C Cessie, van vorderingen 79 consignatiegoederen 63,78 D Bladz. Depötgoederen 63,78 disconteeren 60 E Endossement 61 „ , blanco — ......61 „ , incasso — 62 etalagegoederen 66 F Factuur 3* faillissement 72,73 „ , einde van het — 79 „ , toestand na het — 80 faillissementsaanvrage 7* G Garantie 45 geslachtskoop 34 gewoonterecht 6 H Handelingsbekwaamheid, van den kooper 64 „ , van den verkooper 26,27 Handelsnaamwet x* Handelsregisterwet 11 handlichting, beperkte — 9 homologatie 81 «7 I Bladz. Indiening, der vordering ter verificatie 73 ingebrekestelling 40 „ , beteekenis der — .40,41 „ , vereischten der — ... .41 ,, , vorm der —.42 Invaliditeitswet 18 J Jurisprudentie 8 K Koop, op monster 44 koopbriefje 31 kooplieden, definitie 8,11 ,, , wie kunnen — zijn? 9 koopovereenkomst, begrip 34 koopvrouw, openbare — 9 L Levering 36 „ , plaats der — 36 „ , niet — 37 „ , niet behoorlijke — ..38 „ , niet tijdige — •••37,38 lijst, der voorloopig erkende schuldvorderingen 76 „ , inzage der gedeponeerde — en 77 N Nakoming, vordering tot —. .47 O Onderhandelingen, schriftelijke — .. .32 oneerlijke mededinging 15 Bladz. ontbinding, vordering tot — .. 46 „ , gevolgen der —.. .46 opschriftstelling, van het over- eengekomene 28,29 orderbriefje 31 overmacht 39 P Preferentie 74i75 protest, van non-acceptatie... .59 ,, , van non-betaling 59 prijscouranten 66 R Recht, bronnen van het — ... 6 „ , definitie 5 „ , privaat — 5 „ , publiek — 5 rechterlijke macht 7 reclame, het recht van — 68 „ , bij faillissement.. .69,78 reclameeren 43 „reclames binnen acht dagen".45 registratie 30 reizigers 28,62 rembours 54 renvooiprocedure 77 risico 34,35 S Schadevergoeding, vordering tot — .. .45 „ , vordering tot — bij vervoer 54 schuldvergelijking 78 soortkoop 34 T Termijn, fatale — 42 88 U Bladz. Uitdeelingslijst, verbindend worden der — .80 i, , verzet tegen de — 77 V Vennootschap, commanditaire — 27 „ , naamlooze — .. 27 „ , onder firma .... 27 verborgen gebreken, begrip .. .48 » » »gevolgen 49,50 verduistering 64 verificatievergadering 76 verjaring 83 „ , korte — 84 vertegenwoordigers 28,62 Bladz. vervoer jr vrijwaring 47 w Wanpraestatie 38 „ , gevolgen der — 38,39.46 Warenwet t6 wet 6 wetgevende macht 6 winkelbedienden 65 wissel eg „ , begrip 57 „ , functies van den — .. .61 z Zegelwet 23 „zonder kosten" 60 § m mm