REIDANSEN REIDANSEN VERZAMELD DOOR WILLEMIEN BROM-STRUICK VERLUCHT DOOR POL DOM MCMXXVH ROTTERDAM \T. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ INHOUD Inleiding van Prof. Dr. Gerard Brom Blz. 7 Als nier een pot met bonen staat 59 Als m'n vader met m'n moeder naar de markt toe gaat . . 20 Driekusman 28 Ga weg jij ! 13 Grootmoeder wil dansen 19 Het lied van de meiboom 52 'k Heb mijn wagen vol geladen 10 Hoor de vogels fluiten! 31 Hop heisa , 64 Jan Speelman 72 Klapdans 40 Kontradans 54 Linnenweversdans 24 Mitte confitte 56 Rondinella 62 Rosa 60 Rozelaar 47 Rozen plukken 7% • Sckoenlappersdans 16 Simmermoarn 45 Söbensprung 68 Sünnros 42 Tral (de grote Tral) 32 Tral (de kleine Tral) 34 Wat is 'tnatl 14 Wïe wil er weten? 38 Zevensprong (de) , . . 66 Zevensprong (de) 70 Passen 75 6 Houdingen Blz. 75 Tekens voor luit- of guitaarbegeleiding. 76 Opmerkingen 77 Beginregels van de teksten 79 INLEIDING Onze schijnbeschaving is van de natuur zo hopeloos vervreemd, dat de mensen opnieuw dansen moeten leren. Want de woede, waarvan deze tijd overal bezeten lijkt, heeft van dansen alleen de naam overgehouden. TVanneer een kind eventjes van verrassing huppelt of het volk achter een optocht plotseling aan 't hossen slaat, is het wezen van de dans veel echter weergegeven dan op allerlei bals, waar het werktuigelik gestap en geschuif van kleverige paren hoegenaamd geen gevoel uitdrukt behalve lager instincten, die brutaal met beestenamen als foxtrott, turkeytrott, pas de 1'ours aangeduid worden. Zulk hangerig schommelen beantwoordt niets aan een beweging van de ziel en evenmin aan de geest van gemeenschap. Heeft de dans voor primitieve rassen nog betekenis in 't openbaar leven, bij ons blanken, die de wereld willen beheersen, is deze maatschappelike ondergrond, deze samenhang met eeuwige beginselen, waardoor de harmonie der sferen eigenlik het ritme voor speelse wendingen gaf, vrijwel verdwenen. Voor- en tegenstanders van de slaafse modestep kunnen zich geen van beiden meer voorstellen, hoe 't Oude Testament met al zijn strenge wetten herhaaldelik het dansen als een heilige uiting verheft en hoe de vrome Vondel naar bijbels voorbeeld ook de engelen in 't paradijs laat dansen „Gods naam ter ere". Hun statige, zwierige kring volgt de vaart van de sterren om de zon, de gang van de schepping, de loop van de geschiedenis geestdriftig na. Bij iedere maat worden zij bewuster één met de goddelike kracht, waardoor natuur en leven samen bezield raken. Gedragen door zo'n reine verrukking, voelt de mensheid vanouds zijn voeten licht worden tot een opgetogen glijden en zweven, om de gebondenheid aan de aarde tenminste in verbeelding vol heimwee te overwinnen. Die oorspronkelike lentestemming blijft helaas ver buiten de zwoelheid van nachtelike balzalen, waar odeur en alcohol ten overvloede nog een onder étiquette vermomde zinnelikheid helpen prikkelen. Wie nooit gevoeld heeft, dat geluk en genot even sterk uiteen 8 kunnen lopen als volk en wereld, begrijpt nauweliks het ongezonde van de tegenwoordige verhoudingen. Terwijl de verschillende landen van Europa elkaar onverbiddelik uitsluiten, waar het op algemene broederschap aankomt, apen ze elkaar blindelings na, wanneer het een' eigen karakter geldt te handhaven. Zo kosmopoliet de mode is, zo nationaal de ideeën, ofschoon het juist andersom gesteld diende te zijn. Vijandige legers schreeuwen elkaar precies dezelfde straatdeunen tegemoet, in plaats dat de volken elkaar met wisselend gezang boeien.... Waarom deze ernstige toon naar aanleiding van het simpele dansen? Omdat het spel nu eenmaal de hoogte öf de laagte van onze geest vertoont en dus een hervorming van de dans onmogelik valt zonder verandering in levenstijl. Het gaat heus niet enkel om een paar passen en sprongen, om een kleinigheid of uiterlikheid, het gaat om niets minder dan het ontsmetten van onze samenleving zelf. Het feest vertegenwoordigt een machtig stuk beschaving, zodat we aan historiese plechtigheden de grootste meesterstukken van schoonheid danken. Het spel heeft ook een diepe zin, geworteld in de bodem van onze menselike aard: het verlicht en verenigt ons, het levert een waarborg voor de volksgezondheid, een weldaad aan de zenuwen, een herademing van de ziel. Maar de barbaarse ontaarding, die wij binnen vaderlandse verenigingen en gezinnen moeten aanzien, is bepaald de ondergang van het spel. Kr zit geen leven in de step zoals er geen muziek zit in de jazz, waaraan we onze aangeboren smaak verraden. Dat lamlendig waggelen schijnt de verdoving voor een beu-geredeneerd en krom-gedraaid geslacht, dat alleen nog lachen kan, wanneer het kunstmatig wordt gekieteld. Geen spoor van jonge bevrijding, van fiere verheffing, van sterke vernieuwing is er te bekennen in zo'n slap geslungel met blote armen en rose benen, met ingezakte borst en doorgezakte knieën, waarbij de man zijn zelfbewustzijn en de vrouw haar schaamtegevoel noodlottig voelt dalen. De rei daarentegen, de levenslustige rei, midden in de frisse natuur en in het forse volk geboren, zal veerkracht geven aan de Nederlanders, die hier wakker hun eigen aard herkennen. De rei staat in redelike, doelmatige verhouding tot ons bestaan, omdat wij ■HBS 9 er opwekking voor ons werk, evenwicht en regelmaat uit halen. Beleeft dit spel een waarachtige bloei, dan gaat het zich omzetten in kunst. Niet alsof iemand min of meer gemaakt zou moeten doen om mooi te dansen. Zuiver menselike vermogens van eerbied en adel, eigenschappen die ons vrijgevochten volk misschien wel een beetje tot zelfbehoud mag oefenen, regelen de vlotte gang genoeg. Ieder spel loopt anders gevaar zich zelf te vernietigen, zolang de vaste tucht er geen fijne vorm aan geven komt. Niet voorbarig op hol slaan, niet verlopen in wilde vaart, niet het plezier zoeken in 't verstoren van de ordel Harmonie van 't geheel onderstelt de zuiverste stemming bij alle leden. Te uitsluitend wordt meermalen de opvoedende kracht van het dansen gezocht in de houding van een afzonderlik persoon, die zich bij zoveel buigingen en wendingen losser leert bewegen. Intussen is de rei tenslotte niet op het gezelschap zozeer gericht als op de volle gemeenschap, waaruit de drang tot sierlike kringvorming is voortgekomen. Er steekt dan ook een geestelik gehalte, een kostbare levenswaarde achter dit schijnbaar luchtige verkeer, dat de volkomen zelfbeheersing vordert, waarop overeenstemming en samenwerking berusten. Stevig en lenig meteen te worden als een vaandrig van Frans Hals — we wensen onze jeugd hartelik deze bijdrage tot de Hollandse stijl, waar ons vólk naar verlangt. GERARD BROM mts 10 'K HEB MIJN WAGEN VOL GELADEN. Nederland. 1. 'k Heb mijn wa - gen vol ge - la - den, vol met ou - de 2. 'k Heb mijn wa - gen vol ge - la - den, vol met ou - de 3. 'k Heb mijn wa - gen vol ge - la - den, vol met jon - ge 1. wij-ven, Toen ze op de mar-rektkwa-men, be-gon-nen 2. man-nen. Toen ze op de mar-rekt kwa-men, gin-gen ze 3. meis-jes. Toen ze op de mar-rekt kwa-men, zon - gen 1. zij te kij - ven. Nu neem ik van mijn 2. sa - men span - nen. Nu neem ik van mijn 3. zij als sijs - jes. Nu neem ik van mijn 10 D7 11 1. Ie - vens - da - gen geen ou - de wij - ven 2. Ie - vens - da - gen geen ou - de man - nen 3. Ie - vens - da - gen steeds jon - ge meis - jes 1. op mijn wa - gen. Hop, paard - je, hop! 2. op mijn wa - gen. Hop, paard - je, hop! 3. op mijn wa - gen. Hop, paard - je, hop! 11 t Opstelling: Paarsgewijs in kring. Meisje voorop, jongen erachter. Hij heeft linkerhand op de heup, rechterhand in de handen van 't meisje op haar rug. 1—4 langzame polkapassen, die telkens met een stamp beginnen (eerste pas naar buiten). Zwaar en log wordt de wagen voortgeduwd. 5—8 in iets sneller tempo, handen loslaten, meisjes keren zich om, drijven met gebalde vuisten de jongens, die afwerend de handen opheffen, kringsgewijs terug. 9—10 ieder paar geeft elkaar beide handen. Rechtervoet vóór de linker zetten, éénmaal op rechtervoet opspringen bij nu, dan 5 passen rechts omlopen. 11—12 opspringen bij geen, dan 5 passen linksom. 13 handen blijven vasthouden, voeten van ieder paar staan dicht bij elkaar, armen strekken, bovenlijf naar achteren, bij hop op rechtervoet een kleine sprong met omhoogheffen van de armen, bij paardje op linkervoet terugwiegen, bij 14 weer sprong op rechtervoet. II. Opstelling: Jongen voorop, meisje er achter. Uitvoering als I. III. Opstelling: Jongens houden elkaar bij de hand in een kring; meisjes staan daarbuiten tussen de jongens in en leggen hun handen telkens op een jongens handenpaar. 1—4 in galoppas (nog wat zwaar) naar rechts, 5—8 naar links, maar nu licht en levendig. 9—12 als bij I. 13—14 jongen helpt 't meisje, dat haar handen krachtig op zijn schouders steunt, bij het laatste hop zo hoog mogelik opspringen. Opmerking. Voor iedere reidans geldt de regel: Zo gauw de dansers zijn opgesteld, worden de beginmaten van de melodie gezongen of gespeeld als voorspel. Daarna begint pas de uitvoering. 12 GA WEG JIJ! 13 Ga weg jijl Ga weg jijl Ik wil je niet zien I Kom 6C 6C 7 G 8D bij me, kom bij me, ik ben zo al - leen. Rie-die la la la, rie - die - ra la la la. Ik heb hier een an - der, en die danst zo fijn. Opstelling: Paarsgewijs in kring. Meisje staat rechts van de jongen; ze zijn naar elkaar toe gekeerd. 1—4 met opgeheven handen maken ze tot elkaar 'n afwerend gebaar. 5—8 ze draaien elkaar de rug toe, zodat ze voor een nieuwe danser komen te staan, die ze toewenken. 9—16 ieder paar danst rechtsom, elkaar beide handen gevend of rechts inhakend. Dan begint de dans opnieuw en wordt zo dikwels herhaald, tot men weer tegenover zijn eerste maat is komen te staan. Bij ieder nieuw begin van Ga v/eg Jyf moet 't meisje weer rechts van de jongen staan. Is er kans, dat de kring al te groot zou worden, dan maakt men een binnenste kring van jongens, een buitenste van meisjes; ze staan dan in frontcirkel. Bij 5 maken allen een pas naar rechts, waardoor ieder voor een nieuwe danser komt te staan. De uitvoering is als bij de andere opstelling. 14 WAT IS 'T NAT! Wat is 'tnat, wat is 'tnat on-der mij-ne voe-ten! Uit - ver - ko - ren, uit - ver - ko - ren, waar zal ik je zoe - ken ? Een van de - ze meis -jes dan, die ik 't eer -ste kie - zen zal. Neen, neen, je bent het niet. draai je om, ik ken je niet. Een van de - ze meis - jes dan, die ik 't eer - ste kie - zen zal. 15 Ja, ja, je bent het wel, draai je om, ik ken je wel. Hier m'n lie - ve vrouw - tje, ik geef de hand aan jou, je zal me niet ver¬ ft/ la - ten en daar - om kies ik jou. Opstelling: Hand aan hand in kring. Een of twee jongens er binnen. I. De kring gaat in looppas linksom, de jongens er binnen in zoekende houding rechtsom. II. De jongen wijst op 'n meisje uit de kring. III. Hfi neemt haar bij de rechterhand in de kring. IV. Hij staat tegenover haar, knikt ontkennend. V. 't Meisje draait linksom naar de kring terug, terwijl de jongen'n afwerend^ gebaar maakt. VI. De jongen wijst op 'n ander meisje. VII. Hij neemt haar in de kring. VIII. Hij staat tegenover haar, neemt haar beide handen en knikt goedkeurend. IX. 't Meisje draait vlug rechtsom; ze staan weer tegenover elkaar. X. Hij legt zijn rechterhand in haar rechter. XI. Ze dansen samen (kruiselings) in polkapas rechtsom. Bij X—XI laat de buitenkring de handen los; men gaat in hoppas achter elkaar en klapt telkens op de eerste tel de handen in verticale richting langs elkaar. Dan begint de dans opnieuw. 16 SCHOENLAPPERSDANS Ja, zo win - den wij, ja, zo win - den wij, Ja, zo win - den wij, ja, zo win - den wij, rit - sen, rit - sen, klop, klop, klop 1 Lus - tig klinkt de rit - sen, rit - sen, klop, klop, klop 1 Zing en spring nu klop - pe - rij. Al - les danst er vro - lik bij. ) vroeg en laat, Want de ha - mer slaat de maat. \ Baas, heb je veel te doen? Flik e-ven de-ze schoen, M'n zool is bij - na doorl Daar is de lap-per voor 1 Dat 17 heb je gauw ge - lap - pe - lap - pe - lapt, Dat heb je gauw ge - lapt, Wie weet, wie rag nog snap - pe - snap- pe-snapt, Wie weet, wie mij nog snapt 1 Opstelling: Paarsgewijs in kring. Jongen en meisje staan tegenover elkaar. I. Handbeweging als bij 'n kluwen opwinden, precies in de maat. II. Dezelfde handbeweging in tegenovergestelde richting. III. Op 1ste en 3de tel van deze maat beide armen krachtig omlaaggooien, daarbij de rechterknie optrekken. IV. In de handen klappen, telkens bij klop. V. Rechts inhaken, linkerhand op de heup en rechts omlopen op de plaats, bij de herhaling links inhaken en links omlopen. VI. De jongens zijn nu in 't midden binnen in de kring, met de rug naar elkaar toe, op de linkerknie neergeknield. Het meisje loopt naar haar jongen toe, en zet bij doen de punt van haar rechtervoet op de rechterknie van de jongen; zij heeft de handen op de heupen. VI. ^Vordt alleen door de meisjes gezongen, terwijl de jongens aandachtig de schoen bekijken en de beweging van de schoenlapper nabootsen. VII. ^Vordt alleen door de jongens gezongen. Bij VIII lopen de meisjes naar 't midden in kleine puntige pasjes met de handen op de rug, bij IX maken ze 'n energieke draai en lopen terug, bij X en XI weer 't zelfde. VIII tot 't slot wordt alleen door de meisjes gezongen. De jongens lopen van af VIII evenals de meisjes, maar in tegenovergestelde richting, zodat ze elkaar tegenkomen, rechts uitwijkend. Aan 't slot komt het meisje tegenover de volgende jongen uit de kring te staan. De dans begint opnieuw en wordt zo lang voortgezet tot iedere jongen met ieder meisje heeft gedanst. Reidansen. 2 18 19 GROOTMOEDER WIL DANSEN. /*» 1 1 -11 s-\ uroot-moe-aer wil aan-sen, vja gauw op zij, ga gauw op zn, met on-ze groot - va-der. Kom nu al-len in de rij. Lang-zaam, lang-zaam, fi - del di -del dom, fi - del di -del dom, lang-zaam, lang-zaam, fi - del di - del di - del - dom. Opstelling: Grote kring, twee meisjes in 't midden. 1—4 de kring gaat voortdurend linksom. De meisjes in 't midden lopen langzaam rechtsom langs de kring. 5—6 ze nemen ieder een jongen bij de hand en trekken hem binnen in de kring. 7—8 ze maken 'n diepe buiging voor elkaar. 9—10 ze geven elkaar beide handen, dansen een walspas naar links en een naar rechts. 11—12 ze walsen rondom. 13—14 als 9—10. 15—16 als 11—12. Daarna gaan de meisjes in de kring terug, de jongens blijven in 't midden, en het spel begint opnieuw. Alen zingt dan grootvader wil danken... met onze grootmoeder. 20 ALS M'N VADER MET M'N MOEDER NAAR DE MARKT TOE GAAT. Gelderland. Als m'n va - der met m'n moe - der naar de markt toe gaat, o ja. ja zo! JJan ko - men ze niet thuis voor 's a - vonds laat, o ja, ja zol Fi - de - rl, fi - de - ra, fi - de- ra la la, fi - de - - ri, fi - de - ra, fi - de- ra la la. Ja, zol 21 23 I. Opstelling: Paarsgewijs in kring. I. De jongen neemt met zon rechter 't meisje bij haar linkerhand. Ze lopen langzaam linksom. II. Ze blijven staan, klappen in de handen, maken daarbij 'n buiging naar elkaar toe. III. Ze keren zich ieder naar links, klappen weer in de handen en buigen nu voor de jongen, respect, meisje van het paar, dat naast hun staat. IV. Ze lopen nu gemoedelik arm in arm weer door, dan weer als II en III. V. Ze geven elkaar de hand als bij I, gaan nu in hoppas, met armen omhoog en weer omlaag zwaaien, vooruit (buitenste handen op de heupen), VI laten elkaar los en draaien éénmaal helemaal om, de jongen linksom, 't meisje rechtsom. Het laatste ja, zol als II (in de handen klappen, buiging naar elkaar toe). II. Opstelling als bij I. I. Als bij de eerste ronde. II. Elkaar rechterhand geven, rechterarm opheffen, onder deze arm door elkaar aanzien. III. 't Zelfde met de linkerhand. IV. Als bij de eerste ronde, dan weer II en III als bij de tweede ronde. V en VI als bij de eerste ronde. Het laatste II als bij de tweede ronde. III. Opstelling als bij I. I. Als bij de eerste ronde. II. Jongen staat achter 't meisje, neemt haar beide handen, ziet haar over de rechterschouder aan. III. t Zelfde, over linkerschouder aanzien. IV. Als bij de eerste ronde, II en III als bij de derde ronde, V en VI als bij de eerste ronde, II als bij de derde ronde. 24 LINNENWEVERSDANS. Finland. Nu gaan we be - gin - nen, we we - ven het lin - nen, wil je we - ven, wil je le - ven, laat het spoel - tje dan gaan; wil je we - ven, wil je le - ven, laat het spoel - tje dan gaan. Opstelling: Gelijk aantal paren, liefst zes of acht. De meisjes staan op 'n rn hand aan hand, de jongens daartegenover. Buitenste hand op de heup. Gedurende de hele dans gewone looppas. a b c d e ƒ (jongens) Tra la la la 3. zin-gen en zo te sprin-genl ) 1—3. tra la la la, tra la la la. 1—3. Tra la la la, Tra la la la, Tra la la la. 65 Opstelling: In kring paarsgewijs tegenover elkaar staan. 1—2 elkaar rechterhand geven, linkerhand in de zij, met linkerbeen opspringen en rechterbeen naar links voorzweven, dan andersom : linkerhand geven, rechterbeen opspringen, linker voorzweven. Beide herhalen. 3—4 elkaar handen geven en wijde kring vormen, in dezelfde danspas opspringend naar links. 5—6 als 1—2, 7—8 als 3—4 (bij 8 armen iets omhoog heffen en even op de tenen staan). 9—11 in looppas naar links, 12 een weinig vooruit naar 't midden, op de tenen staan, armen opheffen, 't bovenlichaam achterover buigen. 13 drie passen achteruit, 14—15 naar links, 16 op tenen staan en armen een weinig omhoog. De twee volgende strofen in dezelfde beweging. Reidansen. 5 66 DE ZEVENSPRONG. Nederland. Heb je wel ge-hoord van de zi - za - ze - ven, Heb je wel ge - hoord van de ze - ven-sprong? Ze zeg - gen, dat ik niet dan - sen kan; ik kan dan - sen als een e - del - man. Dat is éénl In sommige streken danst men de volgende polka aan 't slot. Tra la la la la la li - re, tra le 67 la la la Ia la. Tra la la la la la Opstelling: Paarsgewijs in kring hand aan hand. 1—4. De kring gaat linksom in gewone looppas. 5—8. De jongen kruist de armen voor de borst, 't meisje zet ze in de zij; ze dansen op de plaats, tegenover elkaar, in wiegelpas. (5.—8 kan ook in hoppas naar links, terwnl de kring gesloten blijft. 9. Hoog opspringen, rechtervoet met een stamp vooruitzetten, naar binnen in de kring. 1—9 wordt nog zes maal herhaald, terwijl er telkens een beweging bij komt. Bij de eerste herhaling zet men bij Dat U één! weer de rechtervoet vooruit en laat daarop volgen Dat U twee! met de linkervoet vooruit. Bij Dat ió drie! buigt men de rechterknie, bij vier de linkerknie, bij vijf plaatst men de rechter elleboog of hand op de grond, bij zeó de linker, bij zeven raakt men de grond met 't voorhoofd. De dans wordt daarna omgekeerd, door telkens een beweging weg te laten, zodat men weer in de lering terugkomt. 68 SÖBENSPRUNG. Wi-de wi-de wid, mienman is ko-men, wi-de wi-de wid, wat het he bracht? Wi-de wi-de wid, en Sack vol Plum-men, wi - de wi - de wid, dat hew ik dacht. Dat is en - mal. Slim mien Mo - der - ken, slim mien Mo-der-ken, slim mien Mo-der-ken, slim, slim. Slim mien Mo - der - ken, slim mien Mo - der - ken, 69 slim mien Mo-der-ken, slim, slim. Is mien Mo-der-ken noch so slim, ga ick doch turn Dan - ze hin. Slim mien Mo - der - ken, slim mien Mo - der - ken, slim mien Mo - der - ken, slim, slim. Opstelling en beweging als De Zevenóprong. 10«—25 wordt paarsgewijs aan 't slot gedanst in al sneller wordende polka met ruggelingshouding. 70 DE ZEVENSPRONG. Ken je wel de ze - vensprong? Ken je wel de ze - ven? Ja, mijn - heer, die ken ik wel, Die Uitvoering als op blz. 67. ROZEN PLUKKEN. 71 1. Voor wie zal ik ro - zen pluk - ken, ro - zen 2. Voor wie de - ze bui - ging ma - ken, bui - ging 3. In wiez'n band mijn band wel leg - gen, band wel 4. Aan wie heel mijn bart weg - ge - ven, hart weg- 5. En wie vra - gen om te dan - sen, om te 1. pluk-ken? \ 2. ma-ken? I 3. leg - gen ? / Ro - de ro - zen op m'n hoed, die staan me 4. ge - ven ? I 5. dan-sen? / 1-5. goed, die staan me goed. Ro-zen op mijn hoed-je. 1. De kring gaat in looppas linksom, een kleine binnenkring van jongens rechtsom. Bij 't keerrijm looppas met opspringen. 2. Iedere jongen maakt voor een meisje uit de buitenkring een buiging, sluit dan weer met de andere jongens de kleine bmnenkring. 3. Iedere jongen geeft een meisje de hand, sluit dan weer de binnenkring. 4. Iedere jongen legt de hand op zijn hart, maakt voor een meisje 'n buiging, sluit dan weer de binnenkring. 5. Iedere jongen neemt 'n meisje bij de hand, danst met haar in de binnenkring. 72 JAN SPEELMAN. 1. Jan Speel-man die had maar een en - ke - le koe, Jan 2. Al word ik ook arm en al word ik ook oud, Al 3. Al ben ik ook blind en al kruip ik ook krom, Al 1. Speel-man die had maar een en - ke - le koe. Hij 2. word ik ook arm en al word ik ook oud, Ik 3. ben ik ook blind en al kruip ik ook krom, Ik 1. ruil - de zijn koe voor een fie - del, en hoel Hij 2. geef er m'n fie - del nooit weer, voor geen goud! Ik 3. geef voor geen Paas - os m'n fie - del weer - om. Ik 1. ruil - de zijn koe voor een fie - del, en hoel Jij 2. geef er m'n fie - del nooit weer, voor geen goud! Jij 3. geef voor geen Paas - os m'n fie - del weer - om. Jij 1. ou-we, trouwe fie-deldom, jij fie-deldom, jij fie-deldoml 2. ou-we,trouwe fie-deldom, jij fie-deldom, jij fie-deldoml 3. ou-we, trouwe fie - deldom, jij fie - deldom, jij fie - deldom! 73 Opstelling: Hand aan hand in kring met armen opgeheven; de rechterarm gebogen en de linker zijwaarts gestrekt. De rechterhand houdt de linker van z'n buurman tot borsthoogte, 't Hoofd wordt gedraaid naar de richting van de gestrekte arm. 1. Twee aansluitpassen naar links, 2 een naar rechts, 3 weer twee naar links, 4 een naar rechts, 5 twee naar links. Bij iedere pas hiel opheffen en weer laten zakken. Bij 't naar rechts zijwaarts gaan moet de rechterarm gestrekt worden, de linker gebogen. Ook 't hoofd moet telkens in de richting van de voortbeweging gedraaid worden. 6. Bij iedere maat 2 hoppassen op de plaats, daarbij beurtelings rechtervoet over de linker en linker over rechter zwaaien. Bij de laatste maat één pas vooruit en armheffen. Bij de herhaling van 6 armen en benen achteruit en vooruit (omhoog) zwaaien. Beginnen met linkerbeen achteruit en armen achterwaarts, zodat aan 't slot rechterbeen vóór en armen omhoog znn. Dit lied moet met biezondere uitdrukking en levendige, afwisselend rustige, bewegingen worden uitgevoerd. 74 PASSEN. 75 Looppa*. Gewoon veerkrachtig gaan. De voeten op natuurlike manier neerzetten. Hoppas. Linkervoet vooruitzetten, rechtervoet vóórzwaaien en tegelijk op de linkervoet eenmaal opspringen, rechtervoet vooruitzetten, linker voorzwaaien en op de rechter opspringen. Polkapaa. Linkervoet naar links zetten, rechtervoet aansluiten (achter de linker plaatsen), linkervoet weer naar links. Hetzelfde naar rechts. Galoppaó. Rechtervoet vóór de linker zetten, of linkervoet vóór de rechter. De voeten blijven zo geplaatst, terwnl men bij iedere tel opspringt en vooruitgaat. Bij de eerste plaatsing springt men naar rechts, bij de tweede naar links. Aanduitpaó. Linkervoet vooruitzetten, dan de rechter aansluiten of omgekeerd. JPaUpaé. Linkervoet vooruitzetten, rechter aansluiten, linker weer vooruit. Rechtervoet vooruit, linker aansluiten, rechter weer vooruit. Wiegelpaó. Linkervoet naar links zetten, dan de rechtervoet vóór de linkervoet en weer terug zwaaien, de rechter naar rechts zetten en de linker vóór de rechter en weer terug zwaaien. HOUDINGEN. Gedoten. Ze staan met gezicht naar elkaar toe. Hg legt znn handen in haar zij. Zij legt haar handen op zijn schouders. (Zie blz. 30). Gewoon. Hij legt zijn rechterarm om haar middel, zij haar linkerhand op zijn rechter schouder. Zijn linkerhand neemt haar rechter. Open. Hij neemt met zijn rechterhand haar linker. Buitenste handen worden in de zij geplaatst. Ruggelings. Ze staan met gezicht naar elkaar toe. Hij neemt met zijn rechter, onder haar rechterarm door, haar linkerhand, die op haar rug bgt. Zij neemt evenzo met haar rechter, onder zijn rechterarm door, zijn linkerhand op z'n rug. (Zie blz. 44). 76 Tweehandó. Ze geven elkaar beide banden, met geziekt naar elkaar toe. De ene arm gestrekt, de andere gebogen, zodat ze naast elkaar komen te staan. (Zie blz. 12). Kruiselings. Hij neemt met znn rechter haar rechter en met zijn linker haar linker. Handtoer. Ze staan naar elkaar toe gekeerd, geven elkaar de rechterhand, linkerhand in de zg, dansen rechtsom, 't Zelfde met linkerhand, dansen hnksom. Inhaken. Naar elkaar tóe gekeerd, haken rechterarmen in elkaar, linkerhand in de zij, dansen rechtsom, 't Zelfde met linkerhand linksom. (Zie blz. 18). Ketting. Ze staan tegenover elkaar in de kring. De jongens gaan rechtsom, de meisjes links. De jongen neemt met z'n rechter de rechterhand van z'n meisje, dan met de linker de linkerhand van 't hem tegenkomende meisje enz. JUolen. Vier meisjes vormen met rechterhanden aan elkaar een molen (ieder pakt de pols van 't meisje, dat vóór haar staat), linkerhand in linker zij van de jongen. Jongen legt rechterhand in de zij van 't meisje. (Zie blz. 58). Deze meisjesmolen draait rechtsom. Voor 't verwisselen tot jongensmolen laten de meisjeshanden elkaar los, maar de jongens blijven ze links vasthouden. Dan zwenken ze de jongens naar 't midden. Deze grijpen eikaars linker handen, zodat de jongens de molen vormen. Nu draait de molen naar links. TEKENS VOOR LUIT- OF GUITAARBEGELEIDING. Hoofdletter boven de noot is het grote terts-accoord, kleine letter is het kleine terts-accoord. C = C groot (c e g), a = a klein (ace). Letter met 't cijfer 7 is het dominant-septiem-accoord; bij C hoort b.v. G? (gbdf), bij a hoort Er (egisbd), bij G hoort D7 (d fis a c). Voor ondersteuning van het ritme verdient bovendien begeleiding van viool aanbeveling. De viool kan de melodie of een tegenstem spelen. Rozelaar (blz. 47) geeft van dit laatste 'n voorbeeld. OPMERKINGEN. 77 JP'at ié 't nat! een dans uit Twente met inheemse Nederlandse tekst. In Duitsland is deze melodie bekend op de tekst: „Hier ist grtln, da ist grün unter meinen Ftissen 1' Driekiuman, uit de Achterhoek, waar hij nog bij feesten gedanst wordt. Scboenlapperódani, met een figuur, die herinnert aan het „Schoenmakkerke" uit de Skotse Trye. AU m'n vader met m'n moeder naar de markt toe gaat, in Gelderland bekend op de tekst: „Ik en mien mêke noar Haoksebarge gaot", in Duitsland: „Es geht nichts über die GemütHchkeit". Linnenweverdanó, uit Finland, met beweging, opgetekend door Hermien v. d. Heide (Noordwijkerhout) en Katy v. Munster (Nijmegen). Simmermoarn, Fries, uit Liederboek van Groot-Nederland, verz. door F. R. Coers F.R.zn. De melodie stemt grotendeels overeen met „Du bist mein Sünnros", terwijl de tekst ook een zonnelied is: 1. Wat ben je lieflik, rijzende zomermorgen! 't Opgaande zonnetje kijkt me aan. 't Haantje kraait: koekeloel 't Duifje roept: roekoekoe! Ik wil ook zingen vrolik van toon. 2. Alles wat leeft, dacht er 't zijne bij. Veulens en kalveren, paarden en koeien, Ganzen, die snateren, Schapen, die blaten, Lammeren, die springen, bizonder blij! Rozelaar, Nederlandse tekst bewerkt door Marie Koenen, beweging opgetekend door Katy v. Munster. Roéa, een van de liederen van de Rozenhoed of Rozenkroon, gedanst onder een over de straat gespannen kroon, die versierd is met bloemkransen en slingers. Deze reidansen gaan samen met spelen, waarbij 'n meisje wordt uitgekozen, om versierd te worden met linten en een kroon. 78 't Zelfde motief is bij de Duitse „Johannisreigen" terug te vinden: Nimm sie bei der schneeweissen Hand Und fübr sie in den Rosenkranz! Blau, blau Blumen auf mein Hut, Hatt ich Geld, und das war gut, Blumen auf 'mein Hütchen. Lied van de Meiboom boort ook tot deze spelen. Bij de verschillende lezingen vinden we ook dit begin: Binnengaan is schone, Al met een blauwe krone, terwijl besloten wordt met: Van singelasa, van singelasa, Gloria Maria! Rondinelia, Nederlandse tekst bewerkt door Marie Koenen. Zevensprong, ook in Nederland bekend. Wordt nog gedanst bij kermis, bruiloft en andere feesten, meestal in de melodie blz. 66. Sdbeiuprüng, uit Helgoland. Hier bijgevoegd om de aardige polka aan t slot. 79 BEGINREGELS VAN DE TEKSTEN. Blz. Als hier een pot met bonen staat . 59 Als m'n vader met m'n moeder naar de markt toe gaat . . 20 De handen gaan van klap klap klap 40 Ga weg jijl 13 Grootmoeder wil dansen 19 'k Heb een meiboom in mijn hand 52 Heb je wel gehoord van de zi-za-zeven . 66 'k Heb mijn wagen vol geladen 10 Hoor de vogels fluiten 1 31 Hop heisa, hop heisa, we dansen, m'n kind 64 Hwet bis-tou ljeaflik, rizende simmermoarnl 45 Ja, zo winden wij 16 Jan Speelman die had maar een enkele koe 72 't Jonge volk danst hand in hand 62 Ken je wel de zevensprong? 70 Mirte confitte, kom t'avond thuis 56 Nou wol ik oe es dansen van den Driekusman 28 Nu gaan we beginnen 24 Rosa, willen wij dansen? 60 Rozelaar, vlier in bloei 1 47 Tiralalala (kleine Tral) 34 Tralalalala (grote Tral) 32 Tralalala (Kontradans) 54 Un wenn dor baben die Sünn nit war 42 Voor wie zal ik rozen plukken? 71 Wat is 't nat 1 14 Wide wide wid, mien man is komen 68 "Wie wil er weten en wie wil er zien 38 J