HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN ROMAN VAN VROUWENLEVEN DOOR JEANNE KETNEKE VAN STU7SE EERSTE DEEL L. J. VEEN — UITGEVER — AMSTERDAM BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN-ARNHEM Na de voltooiing van mijn cyclus Zijden en Keer~ zijden, is het thans mijn voornemen een nieuwe serie romans te schrijven, die ik zal samen-vatten onder den algemeenen titel: VAN VROUWENLEVEN. Deze romans vormen allen op zichzelf een geheel; soms zullen er echter wel eens dezelfde personen in „optreden", als hun „rol" in een der vorige boeken nog niet was „uitgespeeld". In dezen nieuwen cyclus zal ik beproeven, op verschillende kanten van het vrouwenleven het volle licht te doen schijnen, het uiterlijk bestaan der vrouw en haar innerlijk voelen tegenover elkander te stellen, — en veel van wat men „ mysterieus* noemt in de vrouw, psychologisch pogen te verklaren. De Man in 't Spel is van deze reeks het eerste boek. (Aangaande den mannelijken hoofdpersoon Xander Renck stel ik — ten einde te voorkomen, dat men in hem den een of anderen Hagenaar mocht meenen te „herkennen", — er prijs op, mede te deelen, dat ik voor Xander Renck als prototype nam een welbekende Parijsche figuur, die de essentie der Parijsche wereld vertegenwoordigt, zooals Xander Renck dat doet van de Haagsche sfeer. Ik heb hem, tot zelfs in zijn uiterlijke verschoning, nauwkeurig weergegeven, zooals zij, die een weinig thuis zjjn in de Parijsche artiestenkringen wel zullen weten.) De Comedie der Liefde (1922) was het tweede boek v«»n den cyclus: Het boek met Zeven Zegelen is thans het derde. 's-Gravenhage 1923. d. S. EERSTE HOOFDSTUK, L Wat is de herfst toch mooi, dacht Denise. Het was het uur der vroege schemering, en zij stond voor een der ramen harer kamer, die uitzicht gaven op het Bosch. De laatste g'le zonnestralen verbleekten aan den teeren, grijsblauwen hemel, en een paars-zilveren mist begon te wazen tusschen de verre stammen. De kleuren werden nu zoo zacht in het gedempte licht: de boomen stonden in oud-goud en brons en fade groen, als in de tinten van een heel oud schilderij. Denise wijlde mijmerend voor het raam. Waarom houd ik zooveel van den herfst? dacht zij stil. En zij wist het antwoord: omdat ik zelve sta in den herfst van mijn leven ... Zij glimlachte even, licht, in berustenden weemoed. In den herfst van haar leven op drieëntwintig-jarigen leeftijd!... En toch, het was waar. Zij had van het leven niets meer te verwachten, 8 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. niets meer te hopen zelfs. Zij kon nog maar alleen den winter verbeiden, het algeheele afsterven van ieder gevoel, het zwijgend óndergaan in de rust van den goeden dood. Niets meer te hopen... niets meer te verwachten ... en toch leefde zij nog, zij leefde nog steeds, en zou big ven leven; zg' had bewezen, dat men kan bestaan... zonder éénige kans op geluk... Zij had haar strijd gestreden, — en overwonnen. Wild en vertwijfeld had zij gevochten, en meermalen leek het, of zg het opgeven moest... maar het leven, haar jonge, krachtige, onverwoestbare leven had de zege behaald. En nu leefde zg voort: Het kon: leven zonder belangen, zonder vooruitzichten, zonder doel. Wel vreemd, nietwaar? Maar immers: sinds zg alles had opgegeven, sinds haar alles ontviel, was zij zonder toekomstvrees, zonder angst voor verlies van een dierbaar bezit; en dit was misschien de oplossing van het eigenaardige raadsel, dat zij voortleven kon: geen hoop meer, maar ook geen vrees. Zij aanvaardde het leven, eenvoudig, zonder vraag, zonder klacht. Zij nam aan, wat het haar nu nog gaf: de schoonheid der kunst, het aangename van vriendschap, de voldoening van hier en daar wèl te kunnen doen. Na de marteling der ondragelijke jaren, toen zij nog „jong" was, en worstelde, in radelooze wanhoop, om ondergang öf geluk, was eindelijk de resignatie gekomen. En haar evenwichtigheid, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 9 haar onverstoorbaar gelijkmatig humeur, maakte haar voor anderen tot een prettigen omgang; men zocht haar gezelschap, zij was zelfs een soort van middelpunt in haar kring geworden!... Zij glimlachte weer, met de haar eigen beminnelijke zachtheid, terwijl zij zich afwendde met een zucht van het raam. De eenzaamheid was haar lief, zooals aan alle „oudere" menschen, die verlaten zijn achtergebleven, — lief, om te kunnen peinzen en het verleden te overdenken. En zij was veel alleen, sinds haar ouders gestorven waren, en zij het groote huis op het Bezuidenhout slechts bewoonde met een vertrouwde huishoudster en de overige bedienden. Van inwonende familieleden of een dame de compagnie had zij niets willen weten; haar verwanten vonden haar onafhankelijk gedrag excentriek, maar haar meerderjarigheid had haar gelukkig vrijgemaakt, en zij, in het bezit van een ruim fortuin, was geheel haar eigen meesteresse. Haar broer Adolf, benoemd bij de ambassade te Berlijn, en daar getrouwd met een Duitsche Comtesse, had het goed gevonden, dat haar bij de verdeeling der erfenis het ouderlijk huis werd toegewezen. Zij zagen elkander hoogst zelden, en ook correspondeerden zij weinig: zjj hadden elkaar niet veel te zeggen. Alleen was zij dus. Maar in haar isolement lag haar kracht, dat voelde zij zeer bewust. En nu werd het tijd, om naar beneden te gaan, en haar gasten te wachten, die zouden komen voor de namiddag-thee. 10 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Het was een aardig nieuw idee van haar, dat heden tot uitvoering zou worden gebracht. In gezelschap had zg het gesprek er eens op gebracht, hoe het kwam, dat tegenwoordig de kleeding een onderwerp vormde, dat een groot gedeelte van den tijd en de gedachten van vele vrouwen in beslag nam, vrg' wat meer dan in het verleden. En zij had gemeend, dat hierin de reden te zoeken is: in het tegenwoordig voortdurend veranderen der mode, die de noodzakelijkheid medebrengt de kleederen aldoor voor nieuwe te verwisselen. — We hebben, zeide zg', niet meer, zooals in de dagen van voorheen, één of twee „beste" japonnen, japonnen van prachtige stof en kleur, bestemd om als erfstukken te dienen voor het komende geslacht... magnifieke „gewaden" van koninklg'k purper of karmijn, gebrocheerd op verrukkelijke wijze met granaatbloesems, oranjeappelen of laurieren, — waarvan de oorspronkelijke teekeningen ongetwg'feld ontstonden door de hand van een groot kunstenaar... Onze familie bezit nog 'n paar van die mooie oude pronkgewaden, en ze worden met precieuse zorg als schatten bewaard. Maar die allerkostbaarste stoften zijn immers al lang verdwenen uit de gewone maatschappg', en ofschoon er natuurlijk nu ook nog wel prachtige brocaten en damasten worden gemaakt, bestaan er daarnaast zooveel goedkoope fabricaten, — de gelukkige producten van de moderne tijd, die onder het bereik van alle beurzen vallen, dat het 14 HET BOEK MET ZETEN ZEGELEN. op grijzen grond, in moyen-age-stijl, geheel aansluitend, met lange, nauwe, tot op de hand vallende mouwen, en een kleine vierkante uitsnijding aan den hals; laag om de heupen een zilveren gordel met een barnsteenen gesp, en om den hals een ketting van barnsteenen kralen. Zij zag haar gezicht, waarvan de sombere ernst getemperd werd door een gelatenheid, die er een roerende uitdrukking aan gaf. De leden lagen ietwat neer over den glans der donkerblauwe oogen, waardoor de straffe gloed tot een kwijnende zachtheid gematigd werd, en de vroeger wat kinderlijkwillooze mond had vastheid en karakter gekregen, doordat de lippen meestal in een besliste zelfbeheersching gesloten bleven. O, vreemd... vreemd was haar leven... Zij stond voor den haard, waarin de eiken blokken knapten en ruischende vlammen voeren door het hard-gave hout, met haar eenen voet op den fender, en haar schouder geleund tegen den hoogen marmeren schoorsteenmantel, toen de eerste gast, „de eerste verrassing", zooals Denise het noemde in vriendelijke scherts, werd aangediend. Ernestine van Heyningen, een lang, slanksoupel meisje, met een weelde van aschblond haar, waarin een groote uitgesneden schildpadden kam was gestoken, droeg een purperen gewaad met aan het corsage eenige, verschillend genuanceerde rozen. Over de schouders een écharpe van oude, dof-kleurige, fragiele kant, en om den hals een gouden band in den vorm van een slang HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 15 en met een kop van wijnkleurig robijn; purperkleurige zijden kousen en puntige /ester-schoentjes in dezelfde kleur leer. Denise en Ernestine bewonderden elkander, glimlachend en oprecht, en namen naast elkaar op een sofa plaats. — Ik had Marga voorgesteld samen met haar te gaan, maar zij beweerde, dat 't meer effect zou maken, als we allemaal één voor één verschenen. — Daar is wel iets vóór. — Marga is in de laatste tijd niet erg op mij gesteld; ze verbeeldt zich, dat Ernest vues op mij heeft... — Ernest... op jou...? — Ja, maar ze vergist zich; als ze dacht, dat ik vues had op hem, zou ze misschien nader bij de waarheid zijn... — En waarom... wil... Marga niet, dat... — 0! ten eerste beweert ze tegen 'n huwelijk van neef en nicht te zjjn. En dan heeft ze haar broer voor jou bestemd, Denise. Een bonzende schrik schoot met overweldigende kracht door Denise heen; het bloed drong zich verstikkend naar haar keel, en de huid om haar slapen werd zóó strak getrokken, dat het haar was, als werd er met een ruk een koude band om gelegd. Zij staarde Ernestine aan in een zóo vertwijfelden angst, dat deze riep: — Wat scheelt je, schrik je daar zoo van? Je lijkt wel 'n bakvisch... heb je dan zelf niet gemerkt, dat Ernest je gezelschap zoekt? — O, neen! neen! 16 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Je hoeft niet bang te zjjn; hèm is 't niet om je geld te doen; Marga wel, maar wat komt dat er op aan! Neen, zeg, ik moet om je lachen, je doet zoo verbijsterd... heb je dan nog niets van zijn voorkeur gemerkt? — Neen, niets! nooit 't minste of geringste! zei Denise, zóó hartstochtelijk-overtuigend, dat Ernestine vroeg: — Maar je mag hem toch graag? — Jk heb hem altijd graag mogen lijden, maar... — Maar met zóó? — Neen, bracht Denise er met moeite uit. — Uitstekend, zei Ernestine, niet verder vragende. Dan neem ik hem, ik houd wél «zóó* van hem! en ik hoop er je binnenkort méér van te kunnen vertellen. De luchtige wijze, waarop Ernestine dit onderwerp behandelde, hinderde Denise onuitsprekelijk, en tegelijkertijd voelde zij zich licht bevangen als in een ijlen, zaligen roes... Maar met een bruuske resoluutheid dwong zij zichzelf in de werkelijkheid terug. Zij streek even met de hand over haar duizelend voorhoofd, en zei toen eerlijk-gemeend, — o, was het niet 't beste, 't beste voor haar, als hij en Ernestine zich spoedig engageerden?...: — Ik hoop, dat je gelukkig met hem zal worden, Esti. — Ik dank je, zei Ernestine, even gevoelig, en legde, in een bij haar zeer zeldzame uiting van teederheid, licht haar vingers op Denise's mooie, koele hand. En begon toen dadelijk over HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 17 wat anders te praten, over Jeantje Beaulieu, die zich waarlgk goed schikte in het huwelijk met Olivier Bressen, veel beter dan men oorspronkelijk had gedacht na haar hopelooze liefde voor Xander Benck... — ... maar ik heb 't altijd wel gezegd: 't goede kind heeft eigenlijk geen karakter, ze laat de omstandigheden maar met zich doen, en ze schikt zich overal in met dezelfde laksche goedmoedigheid. — 't Is soms wel heel gemakkelijk geen karakter te hebben, zei Denise, met een weemoedig lachje, dat voor Ernestine onopgemerkt bleef, want deze schaterde het eensklaps uit, en riep: — Nee, zeg, weet je, dat Olivier óók 'n vlam van me is geweest; toen hij geëngageerd was met Patricia van Boden, was ik vreeselijk jaloersch, en zoo big a^s 'n kind, toen die zich halsoverkop met Renck verloofde. En toen hij daarna Jeantje nam, maakte ik voor de tweede maal 'n crisis door. — Olivier? zei Denise, heusch? Ja, hij heeft oppervlakkig gezien wel 'n knap gezicht, dat smalle ovaal is fijn en regelmatig, maar die zwarte, leege oogen en de altijd opgetrokken wenkbrauwen hebben me nooit erg kunnen bekoren. Overigens „nam" hij Jeantje evenmin als zij hem; de wederzijdsche families hebben alles in orde gebracht. — Natuurlijk, natuurlijk, dat weet ik ook wel. Vind je 't niet éenig, dat ik altijd verliefd ben geweest, of liever bèn ? Br herinner me nog, dat een van m'n ouere zusters, Mathilde, die nu met van Lookhorst van Batenburg is getrouwd, tegen me zei: — Jg zal ook wel tien maal verliefd worden, Het Boek met zeven Zegelen. I. 2 18 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. eer de rechte komt, — en hoe ik dat toen als kind 'n beetje heiligschennis vond: alsof de eerste verliefdheid niet tegelijk de rechte zou zijn! Maar nu! lieve hemel, ik ben al ver over de tien verliefdheden heen... — Maar dan begrijp ik niet, dat je al niet lang getrouwd bent, Esti. — Ik ook niet, om je de waarheid te zeggen. En Mama staat er anders voor bekend, hè, dat ze „haar dochters zoo goed aan de man weet te brengen..." menige moeder benijdt haar dat talent! maar met mij is nu eenmaal geen eer te behalen... Op Philip van Benenberg ben ik óok verliefd geweest... — Och, nee... — O! ja! en op Benck... En toch moest ik lachen, toen Patricia hem inpalmde *), wie had dat ooit gedacht van die ongenaakbare schoonheid... — En toch sclujnt 't 'n heel gelukkig huwelijk te zijn... — O, ja, nü weer wel. Maar in de tijd van mevrouw Damaris heb ik m'n hart wel eens vast-gehouden 2). Grappig, die Damaris, die zoo opeens als 'n meteoor in de Haagsche coterieën verscheen en verdween... — Ze is nu weer getrouwd. — Ja, met 'n multimillionnair... ze moet gezegd hebben: 't eenige wat je gebrek aan liefde kan doen vergeten, is 'n onmetelijk fortuin. *) Zie: De Man in 't Spel. *) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 23 zonden wachten op Marga, of al beginnen? — Marga „plant" een indrukwekkende entrée de salon, spotte Ernestine, daarom komt zij 't laatst van allen; en dat was natuurlijk ook zoo, Marga had met opzet haar komst vertraagd, tot zij dacht, dat allen aanwezig zouden zijn. Zij hoopte er op, furore te zullen maken in haar champagne-kleurige crêpe de Chine, versierd met tnacramé-kant in dezelfde tint, en met een vingerbreed randje sabelbont langs den zoom van den rok. Eén bloem, niet meer, op de borst, éen exquis-fijne clematis, die een helderen toets van violine-mauve gaf en het aparte aan het geheele toilet. — Zoo'n klein raffinementje heb ik van Xander Renck geleerd, zei Marga, wijzende op de bloem, en toen, vroolijk: — Ik had gedacht jullie te epateeren, maar ik zie wel, jullie zijn even „mooi" als ik. — Jij bent de eenige, die aan bont heeft gedacht, en dat mocht er toch ook wel bij, zei Denise, en sprak er haar tevredenheid over uit, dat haar inval zoo'n schitterend resultaat had gehad. — Jn brengt weer eens iets nieuws in de mode, zei Marga, na de witte en blauwe en rose bals, zijn „lente*-, „zomer"-, „herfst"- en „winter*bijeenkomsten tenminste weer eens iets anders. Het gesprek nam vanzelf de frivole wending, die elk samen-zijn van jonge, mondaine vrouwen medebrengt. Verschillende nieuwe topics in de vrouwen-kleeding werden besproken; tooneelstukken en opera's gecritiseerd; een oordeel geveld 24 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. over liefdadige voorstellingen en fancy fairs, zoo juist gehouden; een tentoonstelling, die gearrangeerd werd, een gegeven mode-show, een pas verschenen roman, — en Constance dacht al: zou het voornaamste onderwerp, dat al deze vrouwen op de een of andere wijze bezig-houdt, namelijk: de man, — vanmiddag niet worden behandeld?? En ja, daar begon Esti van Heyningen reeds: — De vrouwen hebben er zich door alle eeuwen heen zoo druk over gemaakt, dat de man eigenlijk haar „vijand" is, maar ik heb altijd beweerd, en zal altijd beweren, dat de vrouw voor eeuwig de man als slaaf aan zich heeft onderworpen; dat hij, om haar te kunnen geven, wat zij noodig heeft en wat zij begeert, honger en dorst, hitte en koude, 't uiterste doodsgevaar zelfs trotseert! — Bewijzen! bewijzen! riepen lachende stemmen. — Wel; om te beginnen het bont, loutre, hermelijn, chinchilla, daarvoor moeten de heftigste koude, de woeste Russische sneeuwstormen, 't ijs van 't Baïkalmeer worden getrotseerd. Met de grootste ingespannen ijver worden de vossen nagejaagd, de bever vervolgen ze tot in z'n hol, en denk dan eens aan de gevaren, die er aan verbonden zijn, om de prachtige beren-, leeuwen-, tijger-huiden te verkrijgen, waarmee we zoo graag onze kamers versieren! En dan de veeren; de paradijsvogels of andere bizondere vogel-exemplaren moeten buit-gemaakt in Azië of Australië, op verre, eenzame eilanden, die soms eerst na wekenlange vaarten bereikbaar zijn. De vogels met hun schitterende veeren, ver- 26 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Nu, die vogels dan, met of zonder toestemming van de dieren-beseherming, slapen hun laatste slaap op hoeden van vilt en stroo, dat ook niet zelden uit hun land afkomstig is. 't Rijst-stroo wordt door de zonen van het Hemelsche Rijk voor ons geoogst; het panama wordt door de Zuid-Afrikanen voor ons gevlochten. En 't vilt is afkomstig van alle mogelijke dieren. Dan de wol; die wordt letterlijk uit alle oorden van de wereld ons toegevoerd; uit Thibet, uit Arabië, Mongolië, Algiers, Spanje, Rusland, 't Linnen, 't katoen ontstaat draadje voor draadje op de weefmachines van de meest verschillende landen. Eant... wordt ook aangebracht uit alle richtingen der aarde, uit Engeland, Ierland, Frankrijk, Nederland, België, Italië... Laken, fluweel, zijde... de oorsprong daarvan ligt ergens ver weg, in 't uiterste Oosten... En om nog even bij ons toilet te blijven; denk eens aan 't balein; zelfs de „reus der wateren," de walvisch, ontkomt er niet aan, om aan de vrouw zijn schatting te betalen, en 't moeten geharde en kloeke mannen zijn, die er jacht op maken. En 't leer! geiten-, gems- of herteleer; stel je voor, hoe in 't gebergte, elke dag 'n aantal jagers hun leven waagt, terwijl weg-gedoken in 't zand, aan de oever van de Afrikaansche stroomen, met de piek in de hand, weer anderen jacht maken op de vreeselijke krokodil, of de niet minder vreeselijke slang, om ons van taschjes en ceintuurs en visiteboekjes en portemonnaies te voorzien! Maar ik ben nog niet klaar, nog lang niet, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 27 hemel, ik zou wel tot vanavond door kunnen gaan. Ik noem nog even 't schildpad... de schildpadden moeten gezocht worden op de Afrikaansche rivieren, in Azië en Madagascar. Maar 't meeste denk ik aan de parelen, die te voorschijn moeten worden gebracht uit de diepten der zee, — hoeveel duikers hebben daarvoor niet de dood getrotseerd ! In de Indische Oceaan worden de meeste parelen gevischt, en 't wemelt daar van haaien en andere monsters... — Je hebt goed studie van je onderwerp gemaakt, vonden de anderen, en gingen nu óok mede doen: — 't Goud, zei Constance, 't goud van Klondyke, hoe de mannen daar leven, daar hoor je soms ontzettende verhalen van. — En de koralen, zei Patricia, ook die moeten met levensgevaar uit de golven van verre zeeën worden verzameld. — En de edele steenen, zei Denise, uit de mijnen van Indië en Brazilië... — En denk dan1 eens aan 't ivoor van olifantstanden ! — En 't barnsteen! — En 't kristal voor onze toilet-garnituren! — En de muskus, — ik heb wel eens gehoord, dat, hoe de parfumeurs 't ook mogen bestrijden, muskus toch 't eeuwige bestanddeel is van iedere odeur, — en de amber! — En de rozen-olie uit Turkije... — Laten we zeggen, besliste Denise glimlachend, dat alle volkeren der aarde hun schatten leggen aan de voeten der vrouw! 44 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. neergedruktheid, die haar aangegrepen had, met een lichte verwondering op: wat bezielde haar in dit moment, dat zij zich zoo voelen kon, alsof haar alles, alles was afgenomen?... had zij Etienne dan nog hef?... Neen! Dat wist zij immers met overtuigde zekerheid, zij had hem niet meer hef. Hoewel het eenmaal, in haar vroege jeugd, onmogelijk geschenen had, dat zij ooit ophouden zou van hem te houden. Hoe onstuimig, hoe overgegeven jong had zij hem hef gehad... en toen de band verbroken was, door haar eigen vasten wil verbroken, had zij die daad bijna niet overleefd 1). Maar de tijd, de goede, weldoendenijd, die alles vereffent, en alles zachtjes uitwischt met zijn gezegende handen, die eiken opstand bedaren doet, de brandendste smart verkalmt, de wildste wanhoop doet overgaan in berustenden weemoed, — de goede tijd had ook haar geholpen. Zij was langzaam, langzaam veranderd; de stille, over de dingen des levens heen-ziende jonge vrouw was een andere dan het radelooze kind, dat zich het hoofd te bersten stiet tegen de starre wanden, die het lot om haar heen had opgetrokken. Zg, die gedacht had, niet meer te kunnen leven, zg leefde nog steeds, en vond zelfs een lichte verheuging zoo nu en dan in muziek, in een bloem, in een boek, in een geur ... Waarom, waarom Etienne zoo hard te vallen, omdat hij zich had los-gemaakt van een verleden, *) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 45 dat hij al zóó lang met zich meegesleept had als een nutteloozen last? Waarom hèm zijn geluk te misgunnen, — al was geluk ook voor haar altijd buiten-gesloten? Nooit had hij hetzelfde gevoeld als zij, en de gelofte, bij het verbreken van haar engagement met hem, gedaan, dat zij nimmer zou trouwen, had hij niet afgelegd... x) En zg hield toch immers ook niet meer van hem... ach, allang niet meer... want daarna had zij nog dikwijls vlagen van verliefdheid gehad, vluchtige ondervindingen ... maar die haar toch, zoolang zij duurden, nog rampzaliger maakten, dan zij al was. Zij óok had haar jeugdliefde vergeten... Zg herinnerde zich, op een harer reizen, toen de kwellende herdenking van wat achter haar lag, een beetje had afgelaten, hoe zij toen in Parijs een jongen man had ontmoet, met wien zg omging op een prettige, ongedwongen wijze, heel anders dan op de willekeurige, oppervlakkige flirtmanier, bij haar en al haar kennissen in gebruik. En alsof zij nog een ingénue was geweest, zoo argeloos had zij zich overgegeven aan de charme van zijn omgang. Zij wist niet, waarom zij zich in deze dagen zoo opgewekt voelde> zij gaf er zich geen rekenschap van, dat zij vanzelve lachte en schertsende woorden sprak, wanneer zij in zijn gezelschap was, totdat eens op een avond *) Zie: De Comedie der Liefde. 46 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. een schok van feilen schrik haar had doorvaren, toen, door een blik van hem, een even vasthouden van haar hand, zij begreep. Dien nacht... zij zou dien niet gauw vergeten. De worsteling, die uitgevochten scheen, begon opnieuw, en was te erger, omdat deze een herhaling was, van hetgeen zij al eens bad doorleefd. En den volgenden morgen, uitgeput van baar strijd, had zij de stad verlaten, was zij gevlucht, geducht voor het geluk ... O, zij arme, zij arme ... En nu vanmiddag nog, vanmiddag... toen haar een seconde de zaligheid had bevangen, bij de gedachte, dat Ernest van haar hield ... Ook dat droombeeld was met ontstellende snelheid in het ijle vergaan... maar één moment had het haar toch aan haarzelve geopenbaard: al haar kracht, al haar wil, al haar zelfbeheersching had haar niets gegeven. Zij was nog dezelfde gevoelige, ontvankelijke vrouw, die trotsch en sterk genoeg was, om het geluk te kunnen ontberen, maar die er naar hunkerde, hunkerde... O, was het niet vreeselijk, niet afschuwelijk, niet tegennatuurlijk, dat zij verheugd moest zijn, als Ernest zich met Esti verloofde. O, arme, o arme zij... En zij dacht, hoeveel gemakkelijker het voor haar was geweest, als zij Katholiek was geboren. Dan had zij een gelofte van kuischheid kunnen afleggen en in een klooster gaan, in afzondering, in vasten en bidden, zou zij dan misschien haar koppige, opstandige ziel wel meester zjjn gewor- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 47 den. In het wereldsche leven liep zij altijd gevaar zich wond te stooten tegen nieuwe onvoorziene omstandigheden ... Zij had er wel eens over gedacht, zich in eenzaamheid terng te trekken op een stil landgoed in de provincie. Maar de overweging, dat zij daar nooit eenige afleiding hebben zou, had haar weerhouden, uit vrees, dat haar zenuwen in het eeuwig isolement hopeloos ziek zouden worden. Waarom ... waarom Etienne te verwijten, wat zij zichzelve, niet eenmaal, maar meerdere keeren veroorloofd had, een geestelijke ontrouw aan hèm?... Waarom verweet zij hem, datgene, waaraan zij zichzelve zoo dikwijls had schuldig gemaakt? Zij nam de annonce opnieuw in de handen en las, hoe de ouders van het meisje, baron en baronesse van Gendringen van Kedichem kennis gaven van het voorgenomen huwelijk hunner dochter Thérèse Louise met E. A. H. baron Du Clarey, waarvan de voltrekking was bepaald op ... Zij woonde in Brussel, het meisje, in de Bue de la Source, en zij was de dochter van den Legatieraad van het gezantschap, waarbij ook Etienne was benoemd. Zij had het altijd gelukkig gevonden, dat Etienne het land had verlaten, om in België zijn post te betrekken. Het was haar langen tijd een marteling geweest, om hem te ontmoeten, en zij had het vermeden waar zij kon. En toen hij naar Brussel was gegaan, had zij natuurlijk een verlichting gevoeld, en toch... ook een vreemden hinder, alsof hij zich vrij had gemaakt van een verleden waarvan hij zich niet 48 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. vrij maken mocht... en dat hij van die vrijheid eerlang gebruik maken zou... Nu had hij dat gedaan. Het was zijn recht. Het recht, dat zij verbeurd had door haar gelofte. Maar nu was het haar, alsof zij er altijd in stilte op had gehoopt, dat Etienne aan het verleden trouw blijven zou... èn dat het haar een vage, troostvolle bevrediging was, dat er iemand met haar medeleed en altijd zou blijven mede-lijden ... Het spreekt vanzelf: dat was geen „mooie" gedachte. Maar zij kon het niet helpen, zij was toch ook maar een vrouw, een gewone, zwakke vrouw, onderhevig aan al de sentimenten van deze... O, het zij het zich maar bekennen, dat zij... Zij brak in tranen uit. Steunende snikken ontwrongen zich aan haar keel. Zij voelde zich zóo krankzinnig ongelukkig, dat zij de handen op den mond drukken moest om de zenuw-gillen niet door te laten. O!... het zij het zich maar bekennen, dat zij ... jaloersch was op Etienne, die toch nog in het leven het geluk had gevonden... brandend jaloersch... radeloos, verterend jaloersch, jaloersch... n. Ernest de Réval, de gevierde jonge schrijver van kleurige, boeiende, poignante schetsen uit het gezelschapsleven, keerde, na zijn middagwandeling door de stad, terug naar zijn kamers op het HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 49 Valkenbosch-plein. Hg had met opzet deze buurt gekozen, want hoe gaarne hij zich ook in het drukste van de Haagsche wereld bewoog, om te werken had hij een rustige omgeving noodig. In de tram had hij eerst in 't geheel niet op de naast hem zittende dame gelet, want hij was bezig te denken over het onderwerp zijner nieuwe novelle. Hij had een bijdrage aan een nieuw opgericht tijdschrift beloofd, en hij wilde graag een .goede" novelle schrijven, niet alleen om zijn eigen naam, die al klank begon te krijgen, maar ook om den redacteur, die een vriend van hem was. Want door zijn bekendheid in de Haagsche kringen en zijn behooren tot het oude geslacht der de Bévals, verzekerde zijn medewerking aan een blad geen onaanzienlijk voordeel, terwijl hij bovendien een aardig talent bezat en een levendige fantasie, zoodat zijn verhalen alom graag werden gelezen. Zijn vriend had dan ook zoo dikwijls zijn blijdschap, en zelfs zijn „dankbaarheid" uitgesproken, dat hij zich een beetje bezwaard begon te voelen, omdat hij maar geen geschikt onderwerp vond. Als hij dat eenmaal had, dan ging het verdere vanzelf. Zjjn verbeeldingskracht en zijn routine speelden het dan wel in korten tijd klaar. Toen er in de tram meer passagiers binnen kwamen, en de inzittenden opschuiven moesten, keerde hij zich ghmlachend-verontschuldigend naar zijn hnkerbuurvrouw toe... maar een blik op haar gezicht gaf hem een plotselingen schok van emotie ... hoe interessant! was zijn eerste geHet Boek met seven Zegelen. I. 4 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 63 en: Waar de wilde bij gonst, Daar is mijn gebied, Klanken van de heide Khnken in mijn lied... En natuurlijk droomde de „mijnheer van het kasteel" van de „kleine zangeres" zooals zij van hèm; en de kamillen, die zij aan den rand van de slotbeek had geplukt, droogde zij, en bewaarde zij langen tijd... Maar ook thuis had zij haar gedachten en verbeeldingen. Naast hen woonde een familie mét een zoontje van haar eigen leeftijd. Deze jongen, fantaseerde zij, sloeg haar uit het raam van zijn kamertje altijd gade, en heele tijden lang wandelde zij met haar poppenwagen door de paadjes van den tuin, om hem het gezicht op haar te gunnen. En zij verbeeldde zich, dat hij wel eens zou zeggen : — Ik heb je gisteren in de tuin gezien. — Zoo? mij? — Ja, jou. Je hep met je poppenwagen. — Liep ik gisteren met m'n poppenwagen? — Ja, en je pop had 'n blauw jurkje aan. Het jongetje zeide zulke dingen wel nooit, maar hij zou het toch hunnen doen, en dat was haar genoeg. Eens kwam er een vriendje bij haar kleinen buurman logeeren. En dien jongen had zij achter de dichte jaloezieën van de boven-serre der buren smachtend hooren roepen: — Constance... Constance... 72 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. dagen lang, en zich te verdiepen in haar geluk, haar geluk... En met een schok kwam opnieuw tot haar de zaligheid van dien middag. Het was waar... het was de exacte, onomstootelijke waarheid, dat een jonge man door haar... geboeid was geworden. Dat hij haar was nagegaan zelfs, en haar adres had genoteerd. Ongeloovig staarde zij de herinnering dezer feiten aan. Eon het? kon het de waarheid zijn? Ja! ja! juichte het in haar. Zij, zij had dit verrukkelijke, dit gelukzalige beleefd... O! het wonder!... het wonder... het wonder... 76 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. weinig was zij tevreden, was zij over- en overgelukkig. Maar... als ware het een belooning voor haar ingetogenheid en haar geduld... het was bij die eene gebeurtenis in de tram niet gebleven. Zij had hem nog wel eens een paar maal toevallig op de Laan van Meerdervoort ontmoet... en telkens had hg haar aangekeken op een wijze, die haar het bloed met golven naar het aangezicht joeg, nadat hij voorbij was gegaan; want, gelukkig, — steeds, — omdat zij hem natuurlgk niet verwachtte, was de schok der ontroering pas na de ontmoeting door haar heen gegaan. Hij denkt nog aan me... hg is mg niet vergeten ... ik boezem hem nog belangstelling in... zong en herzong het in haar hoofd, en het was, alsof haar heele leven door dat bewustzijn op een hooger plan was geheven. Haar eerste gedachte 's morgens, haar laatste gedachte 's avonds Was hij... en het geluk gloeide uit haar oogen, en klonk door in iedere nuance van haar stem, zoodat zij het zelve hoorde met een heimelijke, intense vreugd. Hoopte zij iets? Verwachtte zij iets? Neen! Zij was tevreden met het oogenblik. Nog steeds was zij zoo gelukkig, in het tegenwoordige te kunnen leven, en niet aan de toekomst te denken. Zij wist intuïtief, hoe vaak de gedachte aan komende dagen het momenteele geluk bedierf. En zij had zoo weinig noodig... och, zoo onnoozel weinig... omdat zij immers met aan iets goeds was gewend. Alles, alles was winst voor haar... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 77 alles, alles, zelfs het kleinste en geringste, was voordeel voor haar... — 't Is jammer, dat jij geen nummer van 't programma op je wilt nemen, zei Denise. — Och, dat is niets voor mij. — 'n Muziek-nummer op de piano?... — O, neen! neen! En trouwens, 't uitvoerend comité heeft 't druk genoeg. — Maar je zal in Ernest de Réval 'n goede secretaris hebben. Hij komt ook vanmiddag, dan kunnen we met ons drieën alles bespreken, dat vind ik veel prettiger, dan dat de heele sleep deelnemers er bij is. — O, ja, en we hebben veel gauwer alles vastgesteld, — maar, weet je, ik wou liever, dat jullie 'n ander tot presidente benoemden dan mij; ik heb alleen toegestemd, omdat ik met genoegen zooveel mogelijk wil doen... maar vind je Patricia Renck niet veel beter dan mij voor presidente geschikt, of jijzelf, Denise? — Ik, neen, ik moet penningmeesteresse wezen, dat is altijd zoo mijn aangewezen functie, glimlachte Denise, en Constance glimlachte ook, want de rijke Denise werd daar altijd voor gekozen, omdat de afrekening dan altijd een batig saldo opleverde. — Nu, dan Patricia, die is, met haar vorstelijk voorkomen, haar naam en haar positie, de aangewezen persoon daarvoor. En ik dan eerste secretaresse en Réval tweede secretaris. — Ken je Ernest? — Neen, ik heb hem nooit ontmoet, 't Is de broer van Marga? 78 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Ja, en de neef van Ernestine van Heyningen. 't Is de schrijver van die aardige, boeiende mondaine verhalen. — Die ken ik, ik lees ze graag. Maar, kom, laten we nu bespreken, wie we zullen vragen, en... Denise en Constance verdiepten zich in verschillende vragen van practischen aard. Waar de uitvoering zou worden gegeven, wie de deelnemers zouden zijn, en wat er van hen kon worden gevergd. En telkens zei Denise: — Daarmee zal Ernest ons wel helpen. Hij heeft altijd zulke aardige ideeën. Hij wil alles doen. 't Is prettig, dat hij er bij is... Maar Constance, geheel opgaande in het onderwerp, omdat zij zich zoo opgewekt en energiek voelde, en graag bereid was, ter wille van haar innerhjk geluk zoovéél mogelijk voor anderen te doen, merkte dat niet. Toen Ernest de Réval werd aangediend, ging Denise hem door de kamer tegemoet; Constance keek niet dadelijk op, doch toen zij opkeek... Het was of een loodzware hand haar neerdrukte op haar stoel. Zij voelde het bloed dreunend opstormen naar haar hoofd, haar hals-aderen klopten haar tegen de keel, alsof zij plotseling heftig gezwollen waren. Haar oogen sperden zich wijd als in een hallucinatie, en het scheen haar, of haar wangen gloeiden als vuur. Zg was zoo verward, dat zij haar blik niet naar hem opsloeg bij de voorstelling aan elkaar, noch ook een enkel woord sprak. En later, hoe HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 79 intens zij ook trachtte zich deze oogenblikken weer te binnen te brengen, wist zij nooit meer, of zij hem de hand had gegeven, en of hij iets had gezegd, of niet. Het was Ernest de Réval een aangename verrassing, haar nu bij Denise aan te treffen. Hij herkende haar onnuddellijk als de vrouw, die hem in de tram zoozeer had geboeid, en die hjj daarna nog een paar malen had ontmoet, omdat hij, door haar huis, heen en weer, voorbij te wandelen, een weerzien had geprovoceerd. Hij had, na het eerste toevallige samen-treffen in de tram in een eigenaardige stemming verkeerd. Aldoor zag hij in zjjn geest dat aantrekkelijk gezicht met de zwaarmoedige oogen en den smartehjk-sensueelen mond. Hij fantaseerde allerlei romantische verwikkelingen om haar heen... o, zij was een figuur voor een zijner novellen; het kon niet anders: iemand die er zóó uitzag als zg, was géén alledaagsche vrouw, en wanneer zij in het heden geen tragische omstandigheden had, dan moest zij een dramatische geschiedenis achter zich hebben. En voor hèm, als schrijver, wien de psychologie der vrouw zoo ontzettend interesseerde, moest zij een belangrijk studie-object wezen, het kon eenvoudig niet anders. Wat zou zij zjjn? ongetrouwd, getrouwd, een weduwe, gescheiden? Vreemd! — maar hij kon zich haar onmogelijk anders voorstellen dan als ongetrouwd, hjj wist niet waarom. Naar haar woning en kleeding te oordeelen was zij niet arm, ofschoon misschien ook niet over-gefortuneerd; 96 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hart had gehad, wat ging ze dan te keer, als 'n furie, als 'n megeer... Dat was de naam van Johan voor de freule: Megeer, en zij stikte van het lachen, als Johan, met zijn onderdanigste gezicht de bevelen van de freule stond aan te hooren, en zei: — Ja, zeker, freule... tot uw dienst, freule, om er dan heel zachtjes tusschen zijn lippen aan toe te voegen: megeer ... Kijk die oogen nou 's sparkelen... net gloeiende anthraciet... krak, daar ging 'n schildpadden haarspeld door midden... wie weet, kon zij 'm nog lijmen, en er mooi mee zijn op haar uitgaansavond ... O! o! die keer, dat de freule haar betrapte, toen zij nog even met Koos op de stoep stond na te praten... daar kwam ze op hooge pooten aangestapt met die lange beenen van haar, en de tochtdeur ging open, en daar klonk haar stem, snijdend en scherp: — Marie! Kalm had zij zich omgekeerd, alsof zij van de prins geen kwaad wist, en had sarrend vriendelijk gevraagd: — Ja, freule... had u iets? — Laat die man dadelijk weg gaan, en onthoud voortaan, hè, dat 'tgeen pas geeft, aan de deur na te praten, je bent lang genoeg samen op je avondje. Feeks! mirakel! schold zij tusschen de tanden ... geeft 't soms wèl pas, hè? hè? als jij jongelui uitlaat, en jullie staan gekheid te maken en te gichelen in de gang?! 'tZou d'r goed doen, als HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 97 ze 's hooren kon, hoe d'r in de keuken over haar werd gepraat, 't Zou d'r lekker opfrissen en. — De freule, zei Johan, is lijdende aan de ... „vrijsterziekte''. Ze zou motten trouwen, dan wier ze wel wat bedaarder. — De andere freules zijn zoo goed van de hand gegaan, zei ouwe Trui. Mevrouw hier, heb ze allemaal, en wat goed aan de man gebracht... — Hoe deed ze dat dan? had zij, nieuwsgierig, gevraagd. — O! ze vroeg belet voor hun bij kennissen, als er in die stad feesten waren, en zoo. Wapenschouwing, studentenfeesten, en al zulk gedoe. Met feestelijkheden zijn de jongelui nogal in 'n goeie stemming... en 't lukte dan ook aldoor. Maar met Ernestientje blijft ze maar leelijk zitten. — En die zou zoo best gemist kunnen worden ... gichelde zij. — 't Zou voor mevrouw ook 'n verademing zgn, als ze der kwijt was... die wordt ook al 'n daggie ouer, en ze zou graag stalletjes gaan wonen op dat landgoedje van haar in de provincie, met d'r zuster. In plaats daarvan kan ze maar dag aan dag met die wilde meid optrekken ... 't lijkt wel zoo'n razende roeland tusschenbeien. De „razende roeland" wierp met haar nerveuse vingers juist weer een kristallen flaconnetje met rozenolie om, precies in d'r schoot. Lekker 1 'n tractatie! om zoo'n doordringende geur aldoor naast je te hebben aan 't diner. — O, stiet Esti uit in een paroxysme van drift, want zij kon, onder haar roseau frêle toilet Het Boek met zeven Zegelen. I. 7 98 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. géén andere combinaison dragen dan juist deze, die zg aan had. Is alles er dan op uit, om me gek te maken vandaag! — TJ is nou net 'n sachet met rozeblaren, waagde de kamenier, en wonder boven wonder werd haar deze plagerij niet kwalijk genomen. De freule had een kort, hard lachje. — Ja, dat moet 't dan maar voorstellen, zei ze. De zwoele geur bedwelmde haar, en scheen een verstillende werking op haar zenuwen uit te oefenen, — gelukkig. Want zij was in een stemming, om... om iets te vernielen, om dat mensch, dat alle gedachten van haar voorhoofd las, een klap te geven, die aankwam... De kamenier het het ijl-dunne groene gewaad over haar hoofd gigden. Ah, het was perfect. Haar lang en lenig figuur kwam door dit fraaie model volkomen tot zijn recht, en het werd juist voldoende gebroken door een breeden gordel van kleine, fijne amethysten in zilver fihgrain. De kanten paneelen, die daarvan afhingen waren van echte oude Mechelsche kant, en hadden in den loop der eeuwen al op de meest verschillende japonnen, in allerlei vormen dienst gedaan. Wie zou de kostbaarheid en de artistieke teekening van deze prachtige kant opmerken? Alleen Ernest, zg wist geen ander ... en Ernest kwam vanavond met... en vanmiddag had hg gezegd: — Marga, breng jg' Esti thuis? .. . O! zg klemde de kaken opeen, tot haar wangen een harde... tot haar ontzetting zag zij: een oudachtige lijn kregen ... ja, zij verloor haar eerste fralcheur... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 108 zal ik je verder op de hoogte brengen. De oude baron van Eggermonde is verleden jaar gestorven, ook de tweede dochter is geëngageerd, en zal weldra trouwen. De moeder is niet sterk, en zou vóór haar dood haar zoon graag goed getrouwd willen zien. Zij zoekt nu voor hem naar 'n passende partij. — Zoekt zij voor hem? viel Ernestine hoonend uit. Dan hoef je niet te vragen wat voor 'n persoonlijkheid die „hij" is... 'n nul,'n onnoozel schepsel... — Remco van Eggermonde, schrijft Adèle, is 'n zeer lieve, zachte, beminnelijke jongen, die bovenal van z'n moeder houdt, en haar graag in alles gehoorzaamt. En nu raadt tante Adèle aan ... — ... dat ik bij haar kom logeeren, om aangeboden te worden aan dat achterlijke wezen, dat op z'n eenentwintigste jaar nog niet eens zelf 'n keus kan doen, ik de mondaine, ik, de „inexorabele flirt", ik, het meisje met de „vele campagnejaren" ... O, god! waarom moet ik zóo worden vernederd! zóo worden gemarteld! — Ernestine, zei mevrouw van Heyningen streng, we doen er nu verder het zwijgen toe. Je windt je veel te veel op. Je zal er ontoonbaar uitzien straks met die vlammen in je gezicht, als je niet wat bedaart. Ernestine haalde diep adem, en balde de handen tot vuisten. Ja, houd je maar eens bedaard, als alles in je ziedt en woelt, zoodat je 't wel zou willen uitschreeuwen van drjft! Had zij maar 104 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. iets van het flegmatische karakter harer moeder, maar alles aan haar was wild en bruisend van leven ... zij kón zich niet .schikken op de plaats, die het lot haar scheen toe te wijzen, zij wilde haar eigen plaats in het leven veroveren! Met een bovenmenschelijke krachtsinspanning beheerschte zij zich, en wendde zich af, om haar avond-cape om te 'slaan. Want er werd geklopt, en Johan kondigde aan: — De auto, mevrouw. En Ernestine, met wrok en ironie, hoorde, hoe haar moeder in volkomen kalmte zei: — Zeg aan de chauffeur, dat hij te laat is, Johan... als waren er nu, op dit oogenblik niet de verschrikkelijkste dingen gezegd, die de toekomst van haar dochter ten nauwste betroffen. O, Mama, — die hield niet van haar. Zij was haar een «last", die zij zich zóo spoedig mogelijk van de schouders wilde schuiven, op welke wijze dan ook, al was het, door haar te koppelen aan een minderwaardig wezen, zonder eigen oordeel, jonger dan zij, en door wien zfj zou moeten leven in de absolute eenzaamheid van een kasteel op de Drentsche heide... Aan het diner en ook daarna was Ernestine een der luidruchtigste en uitgelatenste gasten; haar lach schalde onbedwongen door de zaal, zoo frank en aanstekelijk, dat de anderen onwillekeurig vroolijk medelachten. De geestigheden en aardige toespelingen vloeiden „ haar van de hppen: zij animeerde de aanwezigen tot luimige scherts; haar oogen flonkerden, haar hppen weken onophoudelijk HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 109 het leven, het werkelijke leven, een mooie droom geleek ? ... De dagen gingen voorbij in toomelooze vaart. Een maand! een maand! was toch veel te kort, om haar plan ten uitvoer te brengen, en Ernest te winnen. Wat kon zij doen in een maand? En het vreemde, het ellendige was, dat zij zich nu, in deze dreigende, dringende omstandigheden eenigszins bevangen voelde tegen hem; zij bruiste niet meer van vroolijkheid en geest, zij gaf flauwe, onbeteekenende antwoorden... nu, juist nu het er zoo op aankwam, verloor zij haar flair, om „den man" te behagen... zij werd zouteloos, of zweeg geheel... en met schrik bespeurde zij, hoe weinig mooi zij was, als aan de uitdrukking van haar gezicht alle geanimeerdheid ontbrak... In deze dagen dacht zij lang en veel, meer dan zij ooit vroeger deed. Het viel haar op, dat haar moeder haar in 't geheel niet voorgesteld had, om met haar samen stil in de provincie te gaan leven. Begreep haar moeder wel, dat zij daarin toch nimmer toestemmen zou, — of... wilde zij het liever niet, omdat zij niet van haar hield? Dat was natuurlijk de reden. Haar moeder kwam eenvoudig niet op de gedachte haar mee te nemen... omdat zij niet van haar hield. Haar eigen moeder hield niet van haar. Maar wie deed dit wèl? Tusschen haar zusters en haar had nooit eenige bizondere sympathie bestaan; in het huis, waar alle dochters elkanders rivalen waren, en waar elk haar eigen plannen had, over- 116 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Dat brutaal-roode toetsje kleur gaf aan haar heele verschijning iets boeiends en pikants. Maar eensklaps rukte zij de bloem weer van haar mantel, wierp haar woest op den grond en ijlde de kamer uit, de trappen af naar beneden, en sloeg de voordeur dicht met een slag. En nu geen aarzelen meer. Zij zou Ernest overvallen en zeggen, met een lach: — Hier ben ik, Ernest. Ik kom je ten huwelijk vragen. En in een opperste bravoure zou zij er nog bijvoegen: Wil je m'n man worden, Ernest? Zijn gentlemanlikeheid zou hem dan wel beletten bruusk en dadelijk: neen! te zeggen. En als eenmaal het ergste maar achter den rug was, als zij het „aanzoek" er maar eerst had uitgebracht, dan zou zij wel kalmer worden en heel haar tegenwoordigheid van geest herwinnen. Zij haastte zich voort naar de tram. Zij had opeens een wilden drang, dat alles maar voorbij mocht zijn, hoe dan ook. De minuten gingen haar veel te langzaam voort, — om half drie was hij altijd thuis, om drie uur kon zij haar lot al weten, — en zij snakte ernaar, dat het maar drie uur mocht zijn. Doch toen zij de tram verliet, schenen haar beenen verlamd. Met de grootste moeite sleepte zij zich voort... in haar hersenen woelde krampachtig het zoeken naar iets wat haar opwekking en troost geven kon... en zij herhaalde in zichzelf de geschiedenissen van verschillende meisjes, die, naar men zei, hun man zélve hadden gevraagd. Wat deze hadden gekund, kon zij toch óók?... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 117 En werden zij daarom door de wereld met den nek aangezien? Weineen, weineen! Hoogstens lachte de een of ander er een beetje om en zei geamuseerd: Wel, ze had gelijk! Dus zelfs als het bekend werd... was het nog niets. En vooral niet voor haar, de wilde, de brutale, die aUes durfde, die alles deed... Maar toch... was het met de uiterste moeite, dat zij zich voort-sleepte en zuchtende zijn huis naderde. Daar woonde hij. Ach, al die vorige keeren, dat zij luchtig en neuriënd zijn trappen was opgewipt... Daar nu niet aan denken. De duimen in de handen geklemd, en voort! Zij schelde, lang, nerveus. En zonder het dienstmeisje aan te zien, vroeg zij kort: — Kan ik meneer De Bé val ook even spreken... Een seconde flitste de hoop door haar heen: als hij bezoek had... als hij eens uit was... — Freule van Heyningen? vroeg het meisje. Ik zal even gaan zien... De momenten, dat zij wachtte in de hall... hoe gingen die voorbij? Zij stond te kijken voor een ets aan een der muren... zij zag de zwarte stoelen met matten zittingen op het roode tapijtje... zij zag de vlugge voeten van het meisje neerdalen, de treden af... — Of u maar boven wil komen. — Goed. Dank je, zei ze, ik weet de weg. Zij ging. Ik gelóóf... dacht zij, dat ik nog liever... de trappen naar het... schavot... beklom... 118 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zg was boven. Den eersten harden schok kreeg zg, toen zij hem niet op het portaal vond staan, om haar op te wachten, — en zij dus aankloppen moest. Maar dergehjke plichtplegingen waren met noodig bij neef en nicht, hield zij zich dadelijk voor. Het was juist een bewijs van hun intimiteit, dat hij de vormen niet zoo nauwgezet in acht nam... — Ja! riep zijn opgewekte stem op haar klop. Toen zij binnen-kwam, stond hij op het balcon en keerde zich wel om... maar liet haar gewoon naar zich toekomen... — Zoo, schoone nicht! wat verschaft me de eer van je bezoek? . Kom 's even kijken, zeg! vervolgde hg. Hoe allemachtig mooi is 't hier met die herfst-kleuren. Hoe vind je die ster van laneü, naar alle kanten? Den Haag is daar éénig in... waar vind je zoo iets in 'n andere stad! > Zij kwam naast hem staan en verstond met eens wat hg had gezegd. En toen hg' aandrong: — Is 't niet prachtig, zoo'n wg'd vergezicht? zeg, vind je niet? antwoordde zij machinaal: ja, begrijpende, dat haar instemming over iets werd gevraagd. Hoe vluchtig had hij haar de hand gedrukt... Hij was in een opgeruimde stemming. — li heb m'n kamer weer 'n beetje veranderd, kan je 't merken? Die twee ouwe fauteuils tegen de muur... ze zgn „mooi om te zien," maar niemand wü er ooit graag in zitten, en hoe HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 119 vind je dat kussen? De moderne kleuren zg'n 'n wonder. De artisten goochelen er mee, je weet niet hoe... maar 't effect is er, en 'n harmonisch effect! 't Is hiermee, als met de moderne muziek... Hij praatte maar... praatte aldoor voort... zou hij iets vermoeden en haar niet aan 't woord willen laten komen? Onzin! onzin! het zij zich toch niet ontmoedigen door zulke bedenksels! Hij was zoo argeloos als een kind... — ... in de moderne muziek heb je ook allerlei dissonanten, die tóch, hoe, kan je nooit begrijpen, tot 'n melodische oplossing komen... Zij leunde terug in een wijden, met kussens opgevulden stoel. Hoe goed, dat haar zijden kous zoo precies kleurde bij het suède schoentje... Zij vond het een horreur, en je zag 't zoo vaak, dat de kous 'n heel andere tint had... bijvoorbeeld blauwgrijs bij grijs-grijs... of soms met hoeden en mantels: grasgroen en turquoise... Marga, die geraffineerde op 't gebied van kleeding... had haar aangeraden: — Je moet 's twee paar zijden kousen van verschillende kleur over elkander aantrekken, bijvoorbeeld beige en daaronder blauw, of donker rood en grijs, dat heeft iets heel bizonders, zeg, je moét 't vooral eens probeeren... Ja, zn,' zou het vooral eens probeeren... — ... hoe ze 't gedaan krijgen, je weet 't niet, maar dat schijnbaar dissoneerende toch tot schoonheid te harmoniseeren, is de kunst van de tegenwoordige tijd. Heb je dat al gezien? Ik krijg 't zoo juist op zicht... 120 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Hij schoof haar een modern gekleurd plaatwerk toe, maar Ernestine, het even, werktuigelijk doorbladerend, legde het terug op de tafel. Hij plaatste de ellebogen op de leuningen van zg'n schrijfstoel en hield de vingertoppen tegen elkaar: — En waarmee mag ik je nu van dienst zijn? — Hemel! Ernest! barstte zij plotsehng uit. Kan ik je nu nooit 's komen bezoeken, zonder dat daar 'n reden voor is, zonder dat je me 'n dienst moet bewijzen... Ik was hier toevallig in de buurt, ik heb me vanmorgen met allerlei dingen, bezoeken en boodschappen, erg vermoeid... en nu, nu wou ik even gezellig bij je komen uitrusten! — O! dat vind ik aardig van je, zei hij, maar zóó gedachteloos, zoo geheel als een beleefdheidsfrase, dat een snelle, kille huivering door haar leden ging. Niets zag hij ervan, hoe ontdaan zij was... hoe anders dan gewoonlijk... o, hij was totaal onverschillig voor haar. En hoe onuitstaanbaar, dat hij nu trachtte haar bezig te houden meteen „'onderhoudend" gesprek... telkens zwierven haar gedachten weg, en verstond zij niet, wat hij zeide... met groot-open oogen zat zij voor zich uit te staren, en stelde zich voor, hoe zij hem in een enkel gestameld woord haar „bekentenis" deed, en hoe hij dan opsprong, en haar beide handen greep, en... Maar met een schok verschoof het mooie visioen in de werkelijkheid... daar zat hij en praatte met zijn gewonen, rustigen gezelschapstact, en HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 121 begreep niets van haar zielstoestand... omdat hij... niet van haar hield... O, hij houdt niet van me... hij houdt niet van me... kreunde het in haar, en dat alleen hoorde zij, en niet zijn stem, die over onbelangrijke dingen sprak... totdat opeens van tijd tot tijd een brokstukje van zijn gesprek doordrong tot haar geest: — Emil... nog niet beter van zijn val op 't concours hippique; hij loopt kreupel, nog altijd, maar hij rijdt toch weer paard, hoor, uitstekend zelfs... 0, hoe interessant... daf; die en die nog kreupel hep, en toch weer paard reed... kranig, ja, wie leverde hem dat? Zeker, Ernest had gelijk, en zij knikte, schijnbaar luisterend... maar opnieuw dwaalden haar gedachten af... zij zag zichzelve zitten, hier... een droevige figuur, zoo bang en klein, omdat zij een taak moest volbrengen, die te zwaar voor haar was... Te zwaar? maar er was immers geen ontkomen aan... het werd haar niet gevraagd of zij kon, zij móest eenvoudig, zij móest. Doch hoe langer het duurde, hoe minder zij durven zou. Zij was nu wel kalm, het vreeselijke gonzen in haar ooren, alsof het bloed met te groote kracht naar haar hoofd werd geperst, had opgehouden, en het woeste kloppen van haar hart, dat haar den adem afsneed, en het haar onmogelijk maakte ook maar een woord uit te brengen, was bedaard. Nu moest zij opstaan en naar hem toegaan en haar handen op zijn schouders leggen en vragen: 122 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Ernest, we zijn altijd zulke goede kameraden geweest... zouden wij geen kameraden voor 't leven kunnen worden, wat denk je? O, als hij nu maar even ophield met praten... praten... praten... als er nu maar even een intiem, vertrouwelijk zwijgen tusschen hen kwam... maar neen, volkomen onbevangen hield hij het gesprek gaande... zij was immers moe, en het was dus vanzelf-sprekend, dat zij stilletjes toeluisterde en zelf weinig zei... en hoe „hef" had hij een porceleinen schaaltje met bonbons bij haar neergezet en haar gevraagd, of zij niet wat drinken wou: sinaasappel-sorbet... grenadine?... O, ja, zij was moe, doodmoe van alles... en het was maar het beste, dat zij zich zoo meteen oprichtte, en heenging, en zich naar huis sleepte... omdat alles, alles vergeefsch was geweest... — ... zal zich bemoeien met 't financiëele deel... en freule van Rechteren... Waar had hij 't over? O... over de liefdadigheidsvoorstelling, waar op 't oogenblik alle geesten vol van waren... — Ken je die freule van Rechteren goed? Ik vind haar sympathiek: ze is 'n krachtige, energieke hulp... en Denise zegt... Wat Denise zei, verstond zij niet, want een snelle flits van pijn schoot door haar borst bij het hooren van dien naam. Zou zij maar ronduit vragen: — Hoe vind Jg Denise... en dan, in een gedurfd élan: 128 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Een diepe zucht van haar deed hem ophouden... en veel sterker nog dan straks, kreeg hij opeens een diep, diep medelijden met haar. En nóg eenmaal gaf die bhk uit zijn oogen, die blik, die haar pijnde en beleedigde tot in haar binnenste ziel, haar den moed en de kracht, om zich te beheerschen, en den walg en de bitterheid, die zij voelde, aan hèm niet te toonen. — Zeker, zei ze mat. Er is véél voor te zeggen, 't Kasteel zelf, met zijn kunstschatten... Zij hield even op, want zij hoorde, hoe haar stem begon te trillen, en zij wilde om alles ter wereld niet huilen nu. Hij had waarschijnlijk toch al genoeg... te veel... begrepen. — Dus... zei* ze gelaten, ook jij raadt me aan Remco van Eggermonde te trouwen, Ernest. — Ja, zoo oppervlakkig gezien... maar ik ken hem met, ik weet niet... Zij legde even de hand voor haar oogen. Ja, nu was alles voorbij. Zij stond op. Ook hij. En een paar oogenblikken stonden zij zwijgend tegenover elkander. Zij met neergeslagen oogen, en hij blikkende naar haar bleek gezicht, waarin hij nog nooit zooveel vrouwelijk-zachts had gezien... Hij wilde graag iets zeggen, om haar te bemoedigen, om haar wat troost te geven... maar wat ? — Als je trouwt en weg-gaat... dan zullen we je allemaal hier heel erg missen, Esti, zei hij hartelijk. Zij antwoordde niet... alleen scheen het hem, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 129 dat haar gezicht nog wat strakker en bleeker werd. — Je was altijd de ziel van al onze feesten... O... 't was wèl heel tactvol van hem, om nü daarover te spreken. Zij voelde het... maar hij voelde het óók. Hij greep haar hand. — Ik hoop, Esti, dat je gelukkig zal worden. Zij kromp even, snel ineen: dezelfde woorden, die Denise gebezigd had over Ernest en haar... Maar zij herstelde zich en keek hem aan. — Daar heb ik immers alle kans op, Ernest. En hij begreep de uitdrukking harer oogen niet... die was een mengeling van droefheid, spot en ironie... zij zou toch niet bij hem zijn gekomen, om... neen, hij wilde 't van haar niet gelooven... Zij drukte hem de hand. — Adieu, Ernest. Hg bracht haar de trappen af en sprak nog tot haar, — woorden, die zij niet* verstond. Goddank, zij was alleen. Goddank, zij had geen enkel woord gezegd, waaruit bij had kunnen opmaken, dat... Het was voorbij. Het moeilijkste uur van haar leven was voorbij. En zij had zich niet verraden, zij had zichzelve behoed... Maar hg hield niet van haar... Ach, zij had het geweten... Doch ook zij hield niet van hem! Zij haatte hem om zijn onverschilligheid, zij haatte hem, omdat hij niet van haar hield... Het Boek met zeven Zegelen. I. 9 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 131 En als zij soms 's avonds, doodmoe van den langen, overdrukken dag, even in haar bed tot inkeer kwam, voelde zij wel, hoe het niet alleen dit verlangen was, dat vervulling eischte, maar dat zij zich eenvoudig verdooven moest door wereldsche vermaken, omdat zij anders... anders... het niet uithouden kón. Zg wist, dat haar toestemmen in een huwelijk met Remco van Eggermonde een soort *ian zelfvernietiging beteekende, en toch, dat zg er zich aan zou onderwerpen. Er stond haar geen andere uitweg open. Zg was zelfs niet in staat de eenvoudigste betrekking waar te nemen, gesteld al, dat haar moeder en zusters haar zouden „toestaan" dat te doen... dus! Dus nu maar met een vroohjk gezicht zich in het onvermijdelijke geschikt! En vroolijk was zg! Zg sleepte de anderen mee in een bruyante opgewektheid, die electriseerend werkte. En Ernest, die haar wel eens gadesloeg, vroeg zich verwonderd af: Is zij zoo oppervlakkig? of doet zij zich maar uiterlijk vroolijk voor, en voelt zij zich innerlijk heel anders? Dien middag bij hem had hij wel een eenigszins dieperen indruk van haar gekregen ... maar ten slotte kon je zoo weinig zeggen van die mondaine meisjes... ze ontsnapten je telkens weer... en hg dacht niet verder aan haar. Een bizonder genoegen was het voor de deelnemers aan de liefdadigheidsuitvoering, om de repetities te houden in den schouwburg zelf. De freuletjes voelden zich geprikkeld door het denk- 132 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. beeld, dat zij nu „echte actrices" geleken; de bekoring begon al, wanneer hun rijtuig of auto stil hield in het Schouwburgstraatje; hoe romantisch om dan het hek door te gaan en de steenen trapjes naar den achter-ingang te bekhmmen! En als je binnen was, dan verloor je je opeens in een donkere wonder-wereld... al die requisiten en coulissen en balken en touwen... o, 't was eenig, eenig... En iedereen hep door elkaar, en niemand luisterde, en allen stelden er een genoegen in, zoo ongezeggelijk mogelijk te zg'n en nooit op den eersten oproep te gehoorzamen... en het schemerige halfdonker noodigde als 't ware tot flirten uit, — hemel! wat kon je gezellig wandelen in den couloir langs de kleedkamers... en kwam Theo Benselaer niet lachend uit Esti's kleedkamer gestoven, alsof hg' door haar was weg-gejaagd en verscheen Esti daarna niet zelf, stikkend van het lachen, heelemaal niet boos? En riep ze niet: — Hij vergiste zich in de deur, zeg, gelooven jullie 't, zeg? Ik was juist bezig m'n haar te kappen... nu, hij had 't slechter kunnen treffen, hè, en ik ook!! En Theo riep, dat hij nooit zoo iets moois had gezien, als dat zijige, aschblond-golvende haar; zonde, zonde, zeg, dat je 't niet loshangen laat... en hij stelde voor, om 'n tableau te creëeren voor Esti alleen: Waldmarchen of de Lorelei... En Esti legde uit, dat zij probeerde heur haar in bandeaux te kappen voor de variatie... haar kapdoos stond er toch al in haar kleedkamer, en zij had de anderen willen verrassen door haar 134 TIET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En eiken dag waren ér in den Schouwburg, die toevallig beschikbaar was, allerleukste bijeenkomsten... Hoe anders zag alles er bij daglicht uit! eenig, zeg! typisch, zeg! die gekke zaal met de lakens over de fauteuils... en de foyers... neen, maar, hoe grappig, je zag alles nu veel beter: die Wedgwood plaquetten op de deuren van den kleinen foyer... en de lantaarn om het electriSihe licht, fijn, zeg! en hoe méér dan „echt" om tusschen de bedrijven door wat te shimmy'en op het tooneel, op het pianospel van Theo Renselaer... die dot van een jongen. Elk van de meisjes was meer of min éprise van hem... jammer, jammer, dat hij zoo in schulden stak, anders had hij maar kunnen kiezen, hoor! zelfs Esti van Heyningen, die anders zoo difficile was, en naar men ze* al zeven aanzoeken had afgeslagen, 't wicht, met haar pretentie! Ze scheen te hopen op haar neef Ernest, maar die... was tot over de ooren, hoor, wat ik je zeg... op Denise van Arckel. Op Denise van Arckel? Och, kom, die houten pop, dat trotsche nest, zou hij op die...? Dan geloof ik nog eerder op freule van Rechteren, daar zat hij laatst mee thee te drinken bij Lensvelt, zeg... en zij, je had haar moeten zien, nauwelijks sloeg ze haar oogen op, en ze het haar lepeltje vallen, en haar tasehje vallen, en ze zag zoo rood... heb je wel eens gezien, hoe leelrjk zoo'n "al te roode kleur staat bij 't rood van de lippen :-'t eene is vermiljoen, 't andere karmijn... En nu zeggen ze, dat in de natuur alles mooi en harmonisch is, hè? maar HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 135 zoo zie je alweer. — 't Is anders heel modern, om zulke kleuren te combineeren, en de tegenstanders van 't „moderne" kan je dan gewoon wijzen op „de natuur" ... Hemel, wat worden jullie kunstzinnig, laat ik je liever 's even wat vertellen van Theo... Van Theo, wat dan ?! Luister... gisteren bracht Egbert me thuis... en we loopen in de Boschjes... Zoo, zoo, wandel jij met Egbert in de Boschjes, zeg! Och, kind, ik zeg je toch, hij bracht me thuis, hij-brachtme-thuis... enfin, we loopen, en daar ergens in 'n zijlaantje hoor ik opeens 'n stem: Zoet zijn, kinderen, anders gaat meneer niet meer mee!... En ik herkende de stem zeg, 't was die van Theo!! Was 't Theo ?! Ja! ja! met 'n kinderjuffrouw, zeg... en 't mooiste was, dat zeggen tegen de kinderen: „anders gaat meneer niet meer mee," 't was zeker voor de kinderen, dat hij meeging, zeg, om te gieren, om te gillen, hoe vinden julhe die leuke kerel, zoo'n moppige schat, hè, hij is tóch hef... Zelfs al gaat hij uit met 'n kinderjuffrouw ? Toch, toch, wat zou dat nou! Dat doen ze allemaal, weten jullie dan niet van Johan en Martin? Neen, neen, wat was dat dan? vertel, vertel. Nou, je weet, dat Helma laatst haar kamenier had meegebracht op de repititie, 't mensch zag er op haar manier nogal ladylike uit, met 'n witzijden blouse en zoo, en daar komt meneer van Eckeren naar Helma toe, en zegt: wilt u me 's even voorstellen aan die dame? en Helma schrok, ze werd purper, en ze zei hautain, zooals zij dat dan kan doen, hè, 136 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zoo'n être sous, ze zei: meneer! van! Eckeren! dat! is! m'n! kamenier!! achter elk woord 'n uitroepteeken... En achter dat „kamenier" zeker twee! Ook 'n blunder, zeg, pleizierig voor zoo'n ouwe heer, zeg... Maar zeg vertel nou van Johan en Martin... O, ja, nou op 'n avond heeft die kamenier d'r uitgaansdag, en ze wordt nageloopen door twee jongelui... Johan en Martin! Ja Johan en Martin... maar nu was 't grappige, dat ze die twee kende, omdat ze immers bij Helma aan huis komen... zij had ze dus zeker wel eens gezien... enfin, ze noemt ze bij hun naam, en ze vragen: kent u ons dan? ja, zegt ze, en brutaal: ik doe ook mee aan de liefdadigheidsvoorstelling!... Tableau. En die kamenier, naïef, vertelt alles aan Helma, en wat doet die? ik geef 't je te raden ?... Ze ontslaat 't mensch... zóó iemand kan ze niet gebruiken, zei ze... o, die Helma, ze wordt gehaat door 't personeel, wist je dat? Neen, ik had 't wel eens van Ernestine gehoord, die noemen ze... weet je hoe ?... Gefluister, geproest: Megera!... De stem van den regisseur: — Dames, dames, wilt u u even de maat laten nemen voor de costuums van de Gavotte... 0, eenig, zeg, typisch, zeg, worden we daarvoor de maat genomen? Ja, natuurlijk, dan weet de costumier immers wat hij moet sturen... 0, ja... wil jij opschrijven, Lizz... hier, 'n potlood... noteer: lengte rok... hemel, wat ben jij klein... maar je bent toch aardig breed, even breed als ik... en jij, Hh, wat heb jij 'n dunne hals... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 137 't lijken wel enkel spieren, maar je kan er wel wat aan laten doen: je moet gaan naar 'n Institut de Beauté... Is dat goed ? Ja stellig, stellig: de Mama van Kitty is er eens stilletjes heen-gegaan en heeft zich laten behandelen met schoonheidsmassage, — en toen ze thuis kwam, zegt Kitty opeens tegen haar: Mama, wat ziet u er vandaag goed uit, u hebt bepaald uw beau jour... is dat niet sterk? Ja, frappant... En zeg, weet je van Ans, ze verft haar haar, ik heb 't gezien, aan de wortel is 't blond, en verder rood... dat doet ze om Bergsen, de schilder, die dweept met rood... weet je, dat ze 's eens op z'n atelier is geweest? Neen! Ja!.., Gefluister. ^geproest. De bijeenkomsten in den schouwburg, al onttrok zij zich nooit, wanneer haar tegenwoordigheid bepaald werd vereischt, waren Denise meestal te druk. Ze gaf er de voorkeur aan, van-uit haar rustige huis de zaken te regelen, want het uitvoerend comité had zeer veel te doen. Dagelijks moesten er aanvragen of klachten worden behandeld, en alle maatregelen genomen, om het feest een zoo groot mogelijk batig saldo te doen afwerpen. Telkens kwam de een of ander met een „prachtig" nieuw idee, en dan moest worden onderzocht, of het practisch uitvoerbaar was. Erie verzon om aan de Haagsche kunstschilders te vragen, de programma's met een kleine teekening te versieren; die konden dan bij een kunsthandel worden tentoongesteld ter voorverkoop. Helma dacht, dat een „ballonnenjacht" succes hebben zou. 138 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Kitty kwam aan met het denkbeeld, om haar broertje en zusje in de pauze in de foyers als Italiaansche straatzangers te laten optreden. Bertie meende: een tombola... of een vischvijver... Arnolda... En zoo ging het maar voort. Allen schenen bezield met een waren ijver voor het goede doel; en Denise zelf wijdde al haar krachten en tijd aan haar werk, en zij kon niet anders zeggen, dan dat den heelen dag bezig zijn haar goed deed; zij had het te druk, om te mijmeren en te peinzen; 's nachts shep zij rustig en zij voelde zich opgeruimder dan Zij in langen tijd was geweest. En toch overviel haar soms een gejaagdheid, een vreesvolle onrust, die haar adem versnellen deed en haar hart onstuimig kloppen. Zij wist waardoor die bange en toch zoete angst veroorzaakt werd... maar zij wilde het niet weten... zij dacht over de gedachten heen, die met heftige kracht zich aan haar opdrongen, want... Zij durfde, zij mocht niet gelukkig zijn. — Zij kon het zich niet ontkennen, dat Ernest haar gezelschap zocht. In het eerst was zij argeloos op zijn toenaderende vriendschap ingegaan; zij had er niets in gevonden, als hij na afloop der vergadering wat met haar bleef praten... pas toen zij voelde, hoe heerlijk die rustige gesprekken voor haar waren, begreep zij plotseling de gevaarlijke bekoring ervan. En toen zij die begreep... was het natuurlijk HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 141 — Dat je iets verzint, waardoor ik niet komen kan ? — O, neen, haperde zij. Je weet toch, hoe druk ik 't heb, ik moet nog naar de costumier, dat heb ik beloofd... en naar... — Dat hoef je toch allemaal zelf met te doen, je hebt 't al druk genoeg, viel hij uit... hoe kom je zoo, om al die dingen ook nog op je te nemen... Zij zag, dat hij op het punt was te zeggen: — Waarom ontwijk je mij ?... maar ook dat mocht hij met zeggen, zelfs dat niet... en haastig, met een nerveus lachje, ging zij voort: — Neem niet alles zoo zwaar op, Ernest, in deze dagen zijn we geen van allen onszelf; we behooren aan „de gemeenschap", en kunnen niet alles doen, wat we zelf wel zouden willen... Nu had zij iets gezegd, wat niet mocht... o, hoe kwam zij er toe, zij, altijd zoo voorzichtig, om zich zóó te verspreken... want zie nu dat plotselinge licht in zijn oogen, en hoe vrééselijk... dat zij zoo waanzinnig blij er mee was... — Nu, wanneer heb je dan 'n oogenblikje voor mij? — Morgen... zei ze, zich even bedenkend, morgen om vier uur... Doch „morgen om vier uur" zou natuurlijk ook Patricia, of wie ook, „toevallig" aanwezig zijn... Ach, zij hield van hem. En eiken dag ging zij meer van hem houden. En hij... O, als zij maar in staat was... om zoo lang 142 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. mogelijk zijn declaratie te verschuiven... nu kon zij nog gelukkig wezen, zoo gelukkig, als het voor haar bestaanbaar was, maar dan... daarna... kwam voor haar de eenzaamheid weer, de drukkende, doodende eenzaamheid. m. Als mijn haar nu eens niet grijs was, dacht Constance, voor haar kapspiegel zittende, dan zou ik er nog wel jong uitzien, heusch... Och, die onverschilligheid van haar voor haar eigen uiterlijk, hoe berouwde haar die. Waarom had zij haar haar niet kort kunnen laten knippen en een beeldig pruikje nemen... maar al zoo lang, zoo lang had zij haar leven voorbij gewaand ... Neen, haar gezicht was nog niet oud. Een énkele rimpel boven den neus... een paar smartlijnen langs den mond... die evenwel dadelijk verdwenen, wanneer zij maar even lachte... en verder: mooie, sprekende oogen, een rechte neus, een goed-gevormde mond... en haar gezicht was blank en gevuld, en als zij bloosde, dan... Dikwijls bloosde zij tegenwoordig, dikwijls trokken haar hppen zich weg in een glimlach van haar wit en gaaf gebit... want... o, want... Zij was gelukkig nu. Haar heele leven was gemetamorphoseerd. 's Morgens verraste het haar te merken, dat zij neuriede onder het aankleeden; zij merkte, hoe elastisch-vlug zij de trappen op en neder hep, HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 143 hoe vriendelijk zij ieder te woord stond... en zij was er blij om, blij als een kind. En als zij opeens soms stil-stond in haar kamer en zich afvroeg: wat is het, dat me zoo veranderd heeft?... dan antwoordde zij zichzelve met een verrukten ghmlach: er is niets... en toch voel ik me gelukkig, zoo nameloos, nameloos gelukkig. Neen, er was niets. Want wat beteekende het in 's hemelsnaam, dat Ernest de Réval haar een vriendelijke oplettendheid betoonde, dat deed hij immers aan iedereen? Goed! maar dan toch óok aan haar... Zij werd niet van zijn belangstelling buitengesloten... Wat beteekende het, dat hij haar bezoeken bracht in haar eigen huis en haar dan wel eens bloemen gaf...? Het beteekende in het algemeen niets... maar alles, alles voor haar. O, die eerste keer, dat hij komen zou... Zij moest er nu om lachen, zoo zenuwachtig als zij was geweest. Zóó trillend zenuwachtig, als nooit, bij geen enkele gelegenheid in haar leven. Haar ijskoude vingers waren nauwelijks in staat een voorwerp vast te houden... haar trekken leken verstijfd in een starheid, die haar gezicht tot een onaantrekkelijk masker maakte... O, was 't maar voorbij! zuchtte zij; o, kwam hij maar niet, was haar dwaze wensch... Zij had zelfs gehaperd, en vurig gebloosd, zoodat zij met den rug naar het licht moest gaan staan, toen zij aan haar tweede meisje het middag-bezoek aankondigen moest: 144 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — O, ja, Margreet... en vanmiddag komt mijnheer De Réval; je laat meneer dadelijk in de salon... en snel had zij er bijgevoegd: — Meneer komt me spreken over de liefdadigheidsvoorstelling ... meneer en ik znn secretarissen van 't comité. Het meisje had niets gezegd, het blijkbaar heel gewoon gevonden... en, gek... dat had haar even gegriefd. Doch die lichte teleurstelling was dadelijk weer vergaan in haar nerveuse bevangenheid. Wel tienmaal, wel honderdmaal had zij zich in den spiegel bekeken. Opzettelijk had zij zich heel eenvoudig gekleed, met èen hoog aan den hals gesloten blouse van witte Liberty-zij, op een in plooien geperst zwart-zijden rokje, maar, vreemd, in dit over-sober toilet zag zij er juist bizonder... jongemeisjesachtig uit. Zij had mooie kleine voeten, die goed uitkwamen en smaller leken in het moderne zoogenaamde Grieksche model, zonder eenige versiering, maar alleen van onberispelijke coupe, en zij had mooie kleine handen, blank en welverzorgd, met aan den wgsvinger der rechterhand slechts één ring met een zeer grooten helderen, fluweelblauwen saphir. Het was de ring, dien zij haar vader altijd had zien dragen. Zoo mooi deed die ring aan zijn smalle, bleeke aristocratische hand... Zij moest hem wel dragen aan haar wijsvinger, daar hij te wgd voor haar andere vingers was. Zij wachtte... in hartbonzend ongeduld, in adem-beklemmenden angst. Zou hij komen... zou 148 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. want zij wilde niet hopen, zij durfde niet hopen, waardoor zij in het tegenwoordige immers niet meer tevreden zou zijn! Als zij hoopte, hoopte op iets anders, iets méér... dan waardeerde zij de tegenwoordige dagen niet langer, de dierbare dagen, waarin zij zoo gelukkig zich voelde, als zij nog nooit was geweest... Met opgewektheid volbracht zij haar taak ten opzichte van de liefdadigsvoorstelling, en niets was haar grooter satisfactie, dan wanneer Ernest verrast haar vroeg: — Al die correspondentie al weer afgedaan? Ik had er vast opgerekend, er ook mijn deel van te hebben! Dan lachte zij hem toe en zei: — U hebt genoeg te doen met uw eigen werk. Ik ben de heele dag vrij. Ik zou niet willen, dat door deze paar onnoozele brieven uw serieuse werk vertraging of schade ondervond! Haar snelle opwinding amuseerde hem, en om nog meer heftigheid uit te lokken, begon hij dan een beetje te blagueeren met zijn „serieuse" werk, sprak van „handigheid", van „routine"... en hij kreeg de voldoening, dat zij opstoof. — Herhaal toch die woorden niet van de een of andere jaloersche recensent... dat kan ik niet uitstaan! U weet toch zelf wel, wat uw werk waard is? En 't is u toch voldoende, dat u gewaardeerd wordt door de velen, die uw novellen op hun juiste prijs weten te schatten? 0! ik kan me zóó boos maken op die critici, die uw werk smalen, omdat 't mondain is, alsof dat per se 150 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. stelling in te boezemen... Nooit was er een man in haar leven geweest, die zoozeer al haar gedachten innam, — zijn persoonlijkheid vond zij van een beminnelijkheid, die haar soms de tranen naar de oogen dreef van ontroering, omdat hij, hij zoo lief voor haar was... en als schrijver bewonderde zij hem, omdat hij in zg'n genre zoo voortreffelijk was en zg'n werk zoo zuiver, zoo eerlijk, zoo fijngevoelig, zoo spontaan. Er was een nieuwe schetsbundel van hem Verschenen onder den titel Velerlei sleutels, en natuurlijk had zg' het boek onmiddellijk gekocht... hoe uitstekend was deze titel gekozen, — want inderdaad, hij gaf „velerlei sleutels" om het vrouwenleven beter te begrijpen. Hij was een meester in de kunst van het „korte verhaal", die zeer moeilg'ke kunst, en elk zijner schetsen was een kleine, complete tragedie, of een afgerond levensverhaal. En juist zat zij in zg'n boek te lezen, en haar wangen gloeiden, en haar wangen schitterden, toen „hij" werd aangediend. Zij legde in confusie zijn boek ergens neer, en hij zag het dadelijk, toen hij binnen kwam: — O! freule Constance! riep hij vroohj'k, dat had ik niet'durven hopen, dat u zóó gauw m'n bundel zou hebben gekocht... ik kom 'm u juist brengen, moet u begrijpen! — Eomt u uw boek me brengen? zelf? zei ze, bijna ademloos van verrukking, en strekte zoo gretig haar handen er naar uit, dat hij glimlachte. En om haar vriendelijk te plagen, hield hij het nog even vast, en zei: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 151 — Maar u hebt nu al 'n exemplaar, dus... — Neen! neen! riep zij heftig, u had 't me willen geven, ik mag 't hebben, 't is van mij! Hij gaf het haar, glimlachend, en terwijl zij het pakje open maakte, keek hij naar haar gezicht, alléén naar haar gezicht... anders zou hij hebben gezien, hoe zij zelfs het papier opvouwde en het touwtje zorgvuldig bewaarde. Zij nam het boek en sloeg het open, hopende, dat hij er zijn naam in zou hebben gezet. En met een gevoel van intense dankbaarheid, dat haar de tranen naar de oogen deed wellen, las zij: Aan freule Constance van Rechteren, vriendschappelijk aangeboden door Ernest de Réval. Zij stak hem sprakeloos de handen toe. Zij wist: die enkele vriendelijke woorden zouden den heelen avond, en nog lang daarna, haar diep geluk uitmaken... En hij, terwijl hij haar glimlachend blikte in het ontroerd gezicht, hij dacht: En die vrouw zou geen geschiedenis hebben beleefd, geen verleden achter zich hebben ?... Nog maar een korten tijd en ze néémt me in haar vertrouwen!... 154 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. uit, om de vergeefsche pogingen van den regisseur, die bevelen gaf als een „sergeant-majoor", en toch door niemand gehoorzaamd werd... — Waar is Theo toch! — Lita, jij moet 't eerste optreden; o! heb je je laten schminken, wat zie jij er gek uit, fijn! fijn ! — Och, zeg, alleen wat rouge, en wat kool om de oogen... — Hemel, 't flatteert je niet erg. — Och, kind, dat moet je wel doen, anders zie je te bleek... — En je oorlelletjes óok al rood gemaakt! Ooo! om te gillen, zeg, om te gie... — Theo! — Waar is die Theo dan! vroeg Ernestine ongeduldig, ik moest hem nog wat vragen, hij heeft de brieven, die we moeten lezen op 't tooneel... — Hij is naar z'n kleedkamer... hij moet immers zoo'n beeldig groen jagersjasje dragen? — Hè! zei Ernestine ongeduldig, zoo meteen is 't misschien te laat... — Ga dan even naar hem toe, daagde een van de meisjes haar uit. — Hij zal 't vast aardig vinden. Z'n kleedkamer is boven, hè? — Ja, z'n kleedkamer is boven., — Wü ik met je meegaan, zeg, Ernestine? — Ja! goed! riep Ernestine overmoedig, want juist kwam Ernest het tooneel oploopen, om te vragen, of er nu nóg niet kon worden begonnen ... en hij zag haar, in haar nonchalant HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 159 uit het gezicht, en klopte hem bemoedigend op den schouder, waar hij stond met afgewend hoofd, en zij zei: — Je zal er wel gauw overheen komen, Theo, vertrouw dat maar... en toen Kitty weer de trappen kwam opgestormd, trad Ernestine haar al halverwege tegemoet en weerde lachend het fleschje zenuwdruppels af: — Heb ik niet noodig, hoor, veel dank voor de moeite. Maar toen zij alleen in haar kleedkamer zat en het hoofd steunde op de handen, en in den spiegel haar eigen koortsachtige oogen zag, dacht zij een oogenblik, het nog te verkiezen, als een verlorene over de wereld te zwerven, met een „vlinder" als Theo, dan haar lot te verbinden aan een Remco van Eggermonde, en toch... zou zij dat doen. En tranen van zelfbeklag welden haar opnieuw naar de oogen ... zij legde even haar hoofd op haar armen en snikte, bedroefd als een kind... Zij kon zich niet bedwingen: zij was nu niet meer in opstand, geen wilde, blinde drift deed haar sidderen van opgewondenheid, zij was alleen maar zoo eindeloos, eindeloos bedroefd ... En toen de kamenier binnen kwam, en zwijgend de freule hielp kleeden, was er voor de eerste maal in het meisje geen cynisch gevoel van haat en wrok, toen zij haar meesteres gadesloeg, — zij dacht, terwijl zij de aschblonde zijden haren kapte: mensch, je bent toch eigenlijk maar 'n stumperd, — 'n stumperd, dat ben je. 160 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Ernestine's tranen vloeiden niet meer; zij was weer bedaard, zelfs te bedaard; zij miste haar gewonen overmoed, en toen zij op het tooneel verscheen, was haar „creatie* niets dan een flauwe afschaduwing van wat zij gehoopt had te geven. Daarbij kwam, dat ook Theo in de hoogste mate nerveus was en verstrooid en bijna compleet op den souffleur speelde... zoodat het tooneelstukje, dat een der gloriepunten van den avond had bedoeld te wezen, „vreeselijk in het water viel", zooals de andere deelnemers, half met leedwezen, half met voldoening opmerkten. — Ik heb hoofdpijn, verontschuldigde Esti zich, toen zij in de pauze werd overvallen met allerlei vragen; die Esti, altijd was ze „onverwacht", deed ze iets anders dan men van haar veronderstellen zou... Nu ja, maar héél goed, dat ze 'n beetje gelndisponeerd was; altijd „sleepte" ze „bet leeuwendeel" binnen van alle succes, — de anderen wilden ook wel eens wat hebben, hoor! Overal was het een geweldig gewoel, de overige deelnemers kwamen achter de schermen hooren, hoe het was geweest, hoe het „gevoeld" had voor zoo'n volle zaal te spelen... en overbluften elkaar met hun rammelende geld-taschjes ... meneer Yerbrugge gaf me zóó maar vijf-en-twintig gulden voor één gewoon programma, zeg... Zeg, Minnie heeft van de vijftig, die ze er had, maar negen programma's verkocht, om te stikken van 't lachen, zeg, je had haar gezicht moeten zien, toen Em en ik ze zóó maar uit haar handen rukten... want wij hadden er lang niet genoeg... En weet 162 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. zeg, maar verbeeld je, ik wandel met Erik achter 't tooneel, en hij zegt: Ben je al geschminkt? je hebt zoo'n mooie kleur... Mijn rouge zal er niet afgaan, zeg ik lachend, en wat doet hij toen ? hij strijkt met z'n hand langs m'n wang!! en juist komt m'n broer daar aan, en die zette 'n paar oogen op!! daar zal 'k wat van moeten hooren, straks!! Zeg, ga mee, ik heb in de zaal meneer Westerboord gezien, die heeft, zeggen ze, met de oorlog zestig milhoen verdiend, schoon in 't handje, laten we 'm gaan opzoeken in de foyer, — gut, ja, en hem lekker wat afzetten... ga mee Lizz, Kit, Hli, ga mee! De vroolijke, drukke, over-opgewonden meisjes stoven weg... en Esti, die telkens de hand aan haar pijnlijk hoofd had gebracht, ademde even op, verlicht. Zij zat in haar kleedkamer, te moe, te lusteloos, te lam, om naar de zaal te gaan: zij had zich nog niet eens na haar tooneelstukje verkleed, alleen de schmink met vaseline afgewreven... o, wat was zij bleek... en wat was zij léélijk nu... Zoo hef, zoo buitengewoon hef van Theo, om toch nog bij haar te komen en haar een glas champagne te brengen. Hij zat half schuin op de toilet-tafel en I slingerde zijn eene been hcht heen en, weer... en zij hield haar handen samengeslagen om haar eene knie, die zij over de andere had heen-gelegd... De deur van de kleedkamer stond wijd open en op de gang joelde het rumoerig gewoel; de jonge kinderen van den bloemendans holden heen en weer, de meisjes van de tableaux 164 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Waarom? vroeg ze zacht, zou alles nog niet veel erger voor ons zijn, als ik wèl van je hield? — Neen! want we passen zoo goed bij elkaar! Als wij samen de wereld ingingen, nou, dan kwamen we er wel! Waarachtig... we zouen 't zoo leuk-bohème hebben... en zoo goed met z'n beiden! — Hoe... lang ? vroeg zij, met haar ongewoon zachte stem. — Och! verdomd! Je hebt natuurlijk gelijk! Liefde en armoe gaan maar heel kort samen, dat is nu eenmaal zoo... Maar, Esti... als jij te eeniger tijd 'n ander huwelijk zonder liefde sluit, dan zal je nog wel 's aan me denken, dat voorspel ik je. — Zeg zulke dingen niet, Theo, verzocht zij. Ze maken me zoo ellendig. Natuurlijk vergeet ik je niet. Jij bent een der weinigen, die getoond heeft werkelijk voor me te voelen. Daar ben ik je dankbaar voor. We kunnen nu eenmaal in 't leven niet alles doen, wat we wel zouden willen. Berusten, dat is 't eenige... Hij antwoordde niet. En een paar oogenblikken zaten ze stil bijeen. En Ernestine voelde, hoe dit sympathieke zwijgen het eenige was, wat haar rauw-gekneusde zenuwen wat tot bedaren kon brengen. Doch toen... opeens... werd zij gestoord in haar vaag gepeins... door een stem... de stem harer moeder... — Kan iemand me ook zeggen, waar ik de kleedkamer van m'n dochter vind? HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 165 Gedienstige personen wezen haar aanstonds den weg... en Ernestine zag de statige gedaante van haar moeder, in het modieuse toilet van petunia-kleurige zijde, haar kleedkamer naderen. Mama... Wat bezielde Mama ? om achter het tooneel te komen? om zóózeer haar waardigheid geweld aan te doen? Zij had haar zeker in de pauze in haar loge verwacht, en kwam haar nu opzoeken... zeker om haar te troosten over haar échec... hemel, hoe hef van Mama! Ernestine kon het niet helpen, dat er dadelijk iets sarcastisch' in haar kwam, als het gold Mama's handelingen te beoordeelen. En nauwelijks had zij het gezicht harer Moeder gezien, of zij wist: neen, om te troosten kwam Mama stellig niet... hoe dreigend, hoe onheilspellend zag zij er uit!... Het eerste woord, dat mevrouw van Heyningen sprak, was op onbeschrijflijken toon, terwijl haar hautaine gestalte zich nog wat hooger oprichtte : — U hier, meneer Renselaer? Dat „meneer Renselaer" in plaats van Theo, beduidde niet veel goeds, en Ernestine zag de verwarde bezorgdheid op Theo's gezicht; hij was aanstonds opgestaan en had zwijgend gebogen. Ernestine sprong op. Zij begreep de geheele situatie wel niet, — maar begón toch iets te vermoeden. — Theo, Mama, zei ze, en de jonge man hoorde een teederheid in haar stem, als hij niet gedacht had, dat bij Esti mogelijk was... is bier... omdat hij mij ten huwelijk wou vragen. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 167 — Ernestine, die toon... — Mama, in godsnaam, spreek! — Nu dan... als je kalm kan zijn... er loopt 'n gerucht onder 't pubhek, dat jij, jij Ernestine, in kimono, in de kleedkamer van de jonge Renselaer bent gevonden... in 'n acces van zenuwen... — 't Is waar, Mama. — En dat constateer je zoo kalm ?... Besef je dan niet, besef je dan werkelijk niet... — Wat, Mama? — God, Ernestine, dat je je nu voor goed hebt onmogelijk gemaakt! Strak staarde Ernestine haar moeder aan. Had zij zoo straks... zoo straks niet de gedachte gehad: „Ik wou, dat ik zóó iets krankzinnigs durfde te doen, dat ik daarna eenvoudig niet verder kon leven... ?" En had zij dit nu gedaan? Neen... dat had zij niet, helaas. Zij had zich niet onmogelijk gemaakt... Mama overdreef, zij drukte zich met opzet zoo uit, omdat zij een doel wou bereiken. Het was in deze dagen van opwinding en spel, nu alle verhoudingen anders schenen geworden, niet zoo erg, dat zij met een ander meisje naar Theo's kleedkamer was gegaan. Dat „praatje" zou spoedig genoeg uit de wereld zijn, vooral waar het haar betrof, haar, Ernestine, de brutale, excentrieke... Maar Mama wilde nu een dwangmiddel op haar toepassen... en van haar een vaste belofte verkrijgen. O, zie je wel, dat zij gelijk had gehad?... 172 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. niet zoo was... doordat zij even zijn oogen ontmoette ... en wist zij ook, dat hij alleen uit gentlemanlikeheid de partij van Esti had opgenomen. Ook Constance dacht het zelfde... en snel sloeg zij haar oogen neer, en zij voelde het, hoe smartelijk zich haar mond vertrok. Ach, wat verbeeldde zij zich soms, in krankzinnigen waan,, dat hij... op haar... Illusie... desillusie... als steeds. Maar haar innerlijke marteling werd te sterk. Zij hield het niet uit, met dat ontzettend gevoel van vrees, temidden van al die menschen. Zou zij vluchten, naar haar eigen veilig thuis?... of... Daar zag zij kans een paar vragen met Denise te wisselen, terwijl Ernest het woord voerde met Marga en Patricia en Xander Renck. — Hoe vind jij dat van Ernestine, Denise? — Ik vind 't heelemaal niets, Constance. De jonge meisjes — noch Constance, noch Denise zelf merkte het, dat Denise hier geheel van de jonge meisjes werd uitgeschakeld — doen in deze dagen van opwinding en feestelijkheid allemaal 'n beetje dwaas, 't Is ergerlijk, hoe graag „men" dadelijk iets slechts denken gaat... — Wat zou meneer de Réval bedoeld hebben met dat zeggen: met de meest besliste zekerheid te weten, dat er niets was tusschen die twee? — Wel, ze zgn neef en nicht, nietwaar, hij weet zeker iets van 'n ophanden zijnd engagement van Ernestine met de een of ander. — Zou je dat denken? — Ja, dat houd ik voor zeker. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 173 Als Denise niet zoo volkomen was ingenomen door haar eigen gewaarwordingen, dan zou zij de spanning en de gretigheid in Constance's oogen wel hebben gezien en de volkomen zalige overgegevenheid, waarmee zij terugleunde in haar stoel. O, deze verrukkelijke dagen. O, deze telkens iets nieuws en heerlijks brengende dagen, zooals zij nog nooit had beleefd... O, zij was blij om dat eene vreeselijke moment, zooeven, omdat zij nu nog veel intenser van haar rustig geluk kon genieten. Den heelen avond had hij naast haar gezeten. Hjj had haar geholpen met haar avond-mantel, óüen hij ophing aan een der haken, — zal ik uw handschoenen maar in een van de zakken doen? en zij had gelachen om zijn vriendelijke zorg... gelachen van kinderlijke opgetogenheid om zijn aardige attenties voor haar... en hjj had haar, en niet Denise gevraagd: — Wie geeft me nu 's 'n bloem voor m'n knoopsgat, u, freule? en zij had met vingers, die trilden van nerveuse vreugde, een witten anjeher uit de vaas genomen, en die met een voor haar ongewonen durf, zélf in zijn knoopsgat gestoken. Wat was dat alles hef van welvertrouwdheid en intimiteit... Zij wist niet waarom, maar vandaag voelde zij zich zoo rustig, zoo rustig-gelukkig... Zij droeg haar „herfst-toilet" van sulferkleurige charmeuse, geïncrusteerd met lila zijden violen, met een breede écharpe van dezelfde kleur lila fluweel. En om den hals haar solitaire van amethyst aan een dunne ketting van goud. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 175 en ontelbare malen was dit thema in romans behandeld... bijvoorbeeld door de Maupassant in Bel Ami... en door Florence Barclay herhaaldelijk, in verschillende harer boeken... het kón, beweerde deze, telkens en telkens weer, als terugkomend op een geliefd thema... want het zijn de zielen, die elkander liefhebben en zielen verouderen niet. Dat was mooi gezegd, en juist. Het leek absurd, om de hefde afhankelijk te willen stellen van „ouderdom". En toch... onwillekeurig, nietwaar, doe je het, als je zelf in zoo'n geval verkeert. Zij voelde, hoe zij met klem een ander zou kunnen overtuigen, maar zelf blijf je altijd Vol aarzeling en vrees. Maar Goethe en Frau von Stein, en George Sand en de Musset... en... Ernest was een schrijver, hij kende al deze histories, en hij, als artiest, zou toch wel verre verheven zijn boven, bóven de kleingeestige scrupules van den „gewonen" man... Toevallig had zij onlangs Prinzesz Sabine van von Ompteda in handen gekregen, en hoe had de scène haar verrast, waar de jonge man de prinses ziet gaan onder het hcht van de electrische kronen, en hoe er dan telkens een witte glans over haar heen strijkt: later merkt hij, dat dit komt, omdat er breede strepen wit door heur haar loopen... En toch krijgen zij elkander hef. Het kon! het kon!... het was tenminste geen volstrekte onmogelijkheid ... En hij... de heveling... hij had haar toch opgemerkt in de tram, en was haar toen gevolgd... en sindsdien was hg al vriende- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hjker, al beminnelijker jegens haar geworden Een schrijver als hg... een psycholoog als hij "' kon toch wel belangstellen in een vrouw, al was die ouder dan hij. Juist zoo iemand, intelhgent en serieus, zocht niet de jonge dingen, die een-en-al oppervlakkigheid zijn, maar de rijpere, ernstiee vrouw... 6 Zij droomde... zij droomde voort... en zn ontwaakte met spijt tot de werkelijkheid, toen na bet laatste nummer het stormend applaus losbrak m de zaal. r?~Ja \nü d mfc? vroeg zn teleurgesteld, en Araest en Denise lachten: had zij de voorstellingen zoo mooi gevonden?... En zij bloosde, omdat zij haar werkelijke gedachten niet uitspreken kon. En zij bloosde nog méér, toen Ernest met vriendelijke behulpzaamheid den bonten kraag van haar mantel opzette tegen haar hals... o, hoe goed was hij, hoe hef... En zij blikte hem aan, met oogen, zóó glinsterend-diep, dat hij dacht: hoe jóng zijn haar oogen... en die vrouw zou geen „geschiedenis" hebben gehad?... ni. In het gastvrije huis der Rencks soupeerde het .uitvoerend" comité. Zij waren allen min ot meer moe, maar toch zeer opgewekt... en Constance, die tusschen Ernest en Renck was geplaatst, zat rustig toe te luisteren naar het geanimeerd gesprek. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 177 Haar gedachten dwaalden weer af... Met welk een diep-vriendelijken bhk had hij haar aangezien, toen zij zooeven hun glazen tegen elkander stieten... een blik, dié haar eigen oogen had doen stralen met overhellen glans, en die haar een ontroering had gegeven, zóó groot, dat zij nü nog de nawerking ervan gevoelde, en niet veel anders kon, dan vage antwoorden geven, als haar iets werd gevraagd, of toestemmend glimlachen. Zij droomde opnieuw. O, waarom zou het met kunnen, dat hij en zij eenmaal... Zij kon niet gelooven, dat in de liefde de leeftijd een beletsel was... Mevrouw Florence Barclay, die een zoo vurige pleitster was voor de mogelijkheid van hefde tusschen een man en een oudere vrouw, ging in haar boek Through the Posterngate, hoe aardig en natuurlijk het ook overigens was, misschien wel wat ver. Want daar werd een jonge vrouw in geschilderd, die haar lateren man als kind had gekend, die een volwassen meisje was geweest, toen het jongetje nog als baby speelde op het strand... en dat leek haar onbestaanbaar, — niet dat de man geworden jongen verhefd werd op die vrouw, — maar dat de vrouw hefde kon voelen voor den man, dien zij als knaapje geholpen had met zijn spel... Een héél ander geval was het natuurlijk, als man en vrouw elkander eerst ontmoetten, wanneer zij beiden volwassen waren. Hun uiterlijk voorkomen onderging dan geen bizondere veranderingen meer zooals van het opgroeiende kind, en ook hun karakter had zich vastgesteld. Het Boek met zeven Zegelen. I. 12 178 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En van het begin af had Ernest haar immers een bizondere belangstelling betoond? O, kon het niet... zou het niet kunnen, dat er voor haar dit wonder gebeurde, dit zoete wonder?... Zij had een rijtuig besteld, om haar naar huis te brengen. De afstand van de Groot Hertoginnelaan naar de Laan van Meerdervoort was wel niet zoo heel groot, maar zij wilde niet uitlokken, dat Ernest haar zijn geleide aanbood, hoe zalig zij het ook zou hebben gevonden, met hem te gaan, alleen, in den stillen nacht door de verlaten straten. Misschien zou hij haar wel zijn arm hebben aangeboden... misschien zou hij hef en intiem met haar hebben gepraat... het was toch wel dwaas en laf, dat zij de enkele gelegenheid, om vertrouwelijk samen met hem te zijn, op deze wijze ontweek... Maar het was zoo zonderling met haar: voor alles, waarnaar zij zoo innig verlangde, was zij tegelijkertijd bang. Zij had altijd de mannen gefroisseerd, uit angst, dat zij haar van avances maken zouden beschuldigen... en honderd kleine aangename dingen had zij zich zoodoende laten ontgaan. Zij was niet gewend aan geluk. En daarom was zij er zoo onhandig tegen... en wist nooit het goede oogenblik aan te grijpen. Nu bjjvoorbeeld... al was het haar een heimelijk genoegen geweest te bedenken, hoe hg vragen zou: — Mag ik u thuis brengen, freule? of zeggen, met zijn wellevende hoffelijkheid: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 179 — Ik breng u thuis, maar natuurlijk, natuurlijk! zij durfde toch niet toegeven aan haar inner» lijken wensch, en het „er op wagen". Want haar bedeesde ziel had weer dadelijk deze scrupule: als hij er soms geen zin in had, om dien omweg te maken, en het alleen „uit beleefdheid" zei? Als zij dat merkte, zou zij niet eens kunnen zeggen „wel met de tram, lijn zeven, te zullen gaan", want trams waren er met meer op dat late uur. En bij haar huis gekomen, als hij haar had begeleid, wat moest zij dan doen? Hem nog binnen noodigen? Dat kón toch niet... en hem weg-sturen zonder meer, dat leek toch ook te gek... En het slot van al deze langdurige, minutieuse overwegingen was geweest, dat zij eenvoudig een rijtuig had genomen. Toen het werd aangekondigd, zei Denise: — Och, dat had je niet hoeven te doen, Constance, ik had je graag even thuis-gebracht... en die woorden gaven haar opeens een groote verlichting. Er was dus toch niets gekomen van het haar-thuisbrengen door Ernest... want natuurlijk had zij het aanbod van Denise moeten aannemen. En dan prefereerde zij het verre, alleen in het rijtuig te zitten, zonder te moeten praten, en rustig te zitten denken, en te genieten van haar gedachten... Zij hoorde het niet meer, toen na haar vertrek, Ernest tegen Denise zeide: — Maar ik breng je thuis, Denise. Neen, neen, geen kwestie van... ik laat je niet alleen die tocht maken naar 't andere eind van de stad... 180 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Denise, door een plotselingen angst aangegrepen, protesteerde: — Dat zou te dwaas zg'n, Ernest. Jij woont hier vlak bij. En 't is al zoo laat. Dan moet jij ook nog met de auto heelemaal terug... 't is moeite voor niets, ik ben immers altijd alleen? Doch hij liet zich niet afbrengen van zijn plan. Te lang had Denise hem ten hoogste geprikkeld door baar afwijzende houding, door haar hem ontwijken altijd-door. Nu had hij dan de gelegenheid, die hij al zoo lang had gezocht... en van die gelegenheid zou hi j gebruik maken, het kostte wat het wou!... Bevangen door een trillende onrust stapte Denise in den wagen. Hij volgde haar, en toen het portier dicht-klapte, wist Denise, dat het belangrijkste oogenblik van haar leven thans aangebroken was. Zij keek terzijde, bang om door een woord de zwijgende spanning te doen ophouden, maar even bang om die te laten voortduren. En toch, ofschoon zij het had verwacht, ging er een schok door haar heen, toen zij voelde, hoe zacht haar hand werd gevat, en bijna onstuimig rukte zij zich los. — Waarom, vroeg hjg, en boog zich naar haar toe, waarom doe je toch zoo, Denise? Zij kon niet antwoorden, want een wilde schreiensdrang beklemde haar de keel, en als zij daaraan toegaf... dan... zij wist het... zou zij het volgende oogenblik in zijn armen hggen en troost zoeken... en troost vinden, aan zijn borst... en dat mocht met, dat mócht immers niet... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 181 — Denise, zei hij, heel ernstig. Dat kan zoo niet langer gaan. Je weet... dat ik van je houd. Ik heb je hef, zoo innig, zoo innig, innig, met alles van me, heb ik je hef... En ik dacht... ik meende... ik hoopte... Even brak de nervositeit in zijn woorden door, maar dadelijk hernam hij zich, — Denise, zeg me rond-uit, houd je niet van me? Zij kon niet hegen, om alles ter wereld niet... en toestemmen... dat... mocht zij niet... Zij voelde, hoe zijn vaste vingers haar pols omgrepen, en zij hoorde zijn stem, zeer opgewonden, hoewel beheerscht: — Denise, versta je goed? ik eisch 'n antwoord van je. Je mag niet zoo met me spelen... — Ik met je spelen! riep zij, en het klonk als een kreet. — Ja, met me spelen... ik kan 't niet meer uithouden zóó. Hoe dikwijls heb je me met met je oogen gezegd, dat... dat je... dat... Maar nauwelijks spreek ik één woord... of je trekt je terug, je weert me af... Denise, is 't dan tóch waar, wat ze van je zeggen? — Wat zeggen ze van me? — Dat je trotsch bent, te trotsch om 'n huwehjk te sluiten. \ Hij zag het gebaar, waarmee zij haar schouders optrok, en snel vroeg hij: — Houd je van me, Denise? Zij antwoordde niet. — Denise, zie me aan, en zeg, dat je niet van me houdt... 182 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Ach» zei ze, met bevende stem, ik bid je, plaag me zoo niet... — Wat is er dan, vroeg hij, nu een-en-al teederheid, en tot haar ontzetting, tot haar verrukking, voelde zij, hoe zacht zijn arm om haar middel gleed; zeg me, zeg me, wat is er... Zwak weerde zij hem af, — er is niets, er is mets, stamelde zij, en in haar stem hoorde hij den angst en de tranen trillen. — Is 't soms, vroeg hij, heel zacht, zeg 't me, zeg 't me dan eerlijk... dat je nog houdt van Etienne Du Clarey ? — 0, neen! neen! — Houd je niet meer van hem? is dat héélemaal over? — Ja! al zoo lang... — Houd je dan van 'n ander? — Neen... neen... — En waarom kan je dan niet houden van mij? Wat is er, dat je dat belet? — Vraag 'tniet... laat me... ik bid je, laat me toch... Een oogenblik zat hij moedeloos stil. Wat kon hij doen tegen haar lijdelijk verzet?... — Denise, zei hij, vergeef me. 't Oogenblik is misschien slecht gekozen, maar 't is je eigen schuld. Al zoo dikwijls heb ik je willen spreken, en aldoor heb je me afgewezen... je weet 't zelf. Overal voel ik, altijd-door voel ik je tegenstand, 't Is bij jou, alsof ik tegen 'n muur van watten stoot... Begrijp je niet, hoe me dat enerveert, hoe me dat irriteert?... Ik had je kunnen HÉT BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 183 schrijven... dat heb ik met opzet niet gedaan. Ik wou niet riskeeren van jou 'n kort, afwijzend antwoord terug te krijgen. Ik wou je spreken... en natuurlijk grijp ik de eerste de beste gelegenheid aan. Maar... je bent nu moe... 't was verkeerd van me... ik zal morgen bij je komen, Denise... Mag ik komen ?... — Neen,.. neen... kom niet... — Denise, begrijp je met, dat je me wanhopig maakt. En dat je me niet zoo zonder verklaring mag laten... Met een bovenmenschelijke krachtsinspanning herwon zij haar kalmte. — 't Doet me zoo'n verdriet, dat je hebt gesproken, Ernest. Ik had zoo graag... ik wou... ach, laat me met rust, Ernest, je weet niet, hoe diep ongelukkig je me maakt, o, als je 't wist, dan... — Jij maakt mij ongelukkig, Denise... met moedwil ongelukkig! — Neen, neen, dat is m'n bedoeling niet... ik kan 't niet helpen... waarom heb je gesproken... kermde zij. — Waarom? vroeg hij onstuimig. Omdat ik van je houd,.. omdat ik je zoo hef heb... zoo hef heb... zoo hef heb... Een sidderende zucht was haar antwoord, en hij, haar ontroering bemerkende, vroeg: — Wil je m'n vrouw worden... Denise? — De kan niet... — Waarom kan je niet?... — Ik zal nooit trouwen. 184 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Wil je nooit trouwen? — Nooit! nooit! — Dus... is 't toch waar, dat je trotsch bent, te trotsch om je vrijheid, je onafhankelijkheid prijs te geven ... Zij antwoordde niet meer, zij was uitgeput. En ook hij vond geen verdere woorden. Bij voelde alleen heel duidelijk, dat dit niet hun laatste onderhond was geweest, maar dat hij nü niet meer verder aandringen moest. Hij zóu haar weerzien ... zij móest hem een verklaring geven, zij was hem die schuldig... want, dacht hij, ik vóel dat ik haar niet onverschillig ben... het is alleen haar trots, die tusschen ons staat... En zij... toen zij alleen was, eindelijk alleen in de veiligheid van haar kamer, dacht: O, mijn trots, wat geef ik om mijn trots. Al mijn trots zou ik willen opofferen voor één, voor één enkele seconde geluk... EINDE VAN HET EERSTE DEEL. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN I HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN ROMAN VAN VROUWENLEVEN DOOR JEANNE REYNEKE VAN STUWE TWEEDE DEEL L. J. VEEN — UITGEVER — AMSTERDAM BOEK-, OOÜRiNT- BH STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME MIJMEGEK-ABNHKJC ZESDE HOOFDSTUK. £ — Zie zoo, Margreet, ik geloof, dat ik met alles klaar ben, zei Constance opgewekt. — Ja, freule, lachte het meisje. U hebt werkelijk niemand vergeten! — Neen, hè? Constance ging in gedachte de pakjes na, die zij voor den Sint Nicolaas-avond al had verzonden en die, welke een dienstman straks zou komen halen, — thans gereed liggend in de gang, om in de stad te worden rond-gebracht. — Is u moe, freule? u hebt u zoo geweerd! — Welnee, o, nee! pakjes maken voor Sint Nicolaas is m'n heele leven een van m'n liefste bezigheden geweest. Het was de waarheid. In haar stil, eentonig kinderleven bad de Sint Nicolaas-avond altijd een buitengewone heerlijkheid beteekend. Al weken van te voren was haar aandacht er op gespannen, „wat zij iedereen geven zou" ; was zij met overleg HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 7 lak-geur... o, die onbeschrijfelijk prettige stemming door ritselende papieren en smalle linten en fijngekleurd vloei veroorzaakt... o, het zalige denken in bed, hoe zij morgen nu eindehjk eens naar het kleine winkeltje zou durven gaan, waar die leuke surprise stond: een Indiaansche vrouwen-kop... Ja, die Indiaansche vrouwen-kop was lang haar illusie geweest. Zij had voor Mama twee antimacassartjes gehaakt van lichtgeel en donkerrood haakgaren, — iets bizonders, (want tot dusverre had zij haar moeder meestal verrast met voorwerpen van geperst bruin bord-papier, die niet duur waren, veel effect maakten, en zich heel gemakkelijk heten bewerken: een eenvoudig patroontje met zijde, en verder een lint er doorheen geregen... en beeldig, hoor! Je had er van alles in: horlogehangers en boekenleggers; en zelfs borstelzakken en couranten-tasschen...) en nu wilde zij die antimacassartjes ook graag aardig inpakken. Eén surprise had zij al: een hondenhokje, en nu had zg in een groote galanteriewinkel een Indiaanschen vrouwen-kop opgemerkt, maar die was duur, hij kostte vijfenzeventig cent, en dat voor een surprise alleen! En zie, daar vond zij, bij het toevallig doorgaan van een klein straatje, in een onaanzienlijk zaakje, dienzelfden kop! Zg verbeeldde zich, dat de surprise d&ar wel veel goedkooper zou zrjn en verstoutte zich eindelijk het winkeltje binnen te stappen, en aan de kolossale vrouw-uit-heb-volk achter de toonbank naar den prgs van den kop te vragen. — Achttien stuivers. 8 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Achttien stuivers?! — Ja. En geen cent minder, versta ie. — O!... En aanstonds, onthutst, stapte zij achteruit het stoep-treedje af, terwijl de vrouw, met booze oogen en brommend, de deur in de klink drukte... Ach, en het langzame, zalige gaan langs „de taféls*, waar het zoo heel bizonder lekker rook naar versche chocolade en zoete suikerwerken, waar verleidelijk de fijnste porceleinen serviesjes in chocolade-kastjes stonden, of fleschjes van chocolade met een rood lak-topje, in een flesschenrekje van zilver filigram... of langs de speelgoedwinkels, waar een compleete poppen-eettafel stond gedekt, met servetjes in ringetjes, en olie-enazijn-steUetjes, en messenleggertjes; waar tooverdoozen hun geheimzinnigen inhoud verlokkend open-stelden, en poppen-leuning-stoeltjes wachtten, met sluimerrol en trépied... 0, die dagen, die onvergetelijke dagen... En later... toen haar vader gestorven was, en haar moeder ziekelijk werd, had zij toch, vasthoudend aan de haar dierbare traditie, van den Sint Nicolaas-avond altijd iets fleurigs en feestelijks gemaakt. Surprises verzinnen, pakjes sierlijk inpakken, bleef steeds, zooals zij ook tot Margreet had gezegd, tot haar liefste bezigheden behooren; en zelfs nu zij geheel alleen was overgebleven, verraste zij haar omgeving graag met geschenken, die zij maar met zoo achteloos voor hen had gekocht, maar waar zij met toewijding en haar vriendelijkste gedachten over had gepeinsd. 30 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En toen ... viel ik neer op 'n stoel en snikkend en hakkelend deed ik haar m'n ontzettend verhaal. Dat 't allemaal maar 'n grap was geweest, en dat wg, onze tennis-club, de brieven hadden geschreven... En weer zag ik 'n gezicht zoo schrikwekkend veranderen, als die middag: doodsbleek en weggetrokken, als eensklaps vermagerd werd het, en de oogen stonden daarin ten uiterste verwijd,' en met 'n uitdrukking als van doodelijke pijn. — Freule! riep ik, 't was niets dan 'n grap, we wisten niet, we begrepen niet, dat 't zóó vreeselijk was, wat we deden... te laat... te laat heb ik 't begrepen. — Te laat... steunde zij. En plotseling lammerde zij het uit: — Dus is ze bedrogen... al die tijd stelselmatig bedrogen... en hebben jullie zelf haar al die brieven geschreven, totdat ze eindelijk, eindelijk haar naam heeft genoemd... en hebben jullie haar zelfs 'n samenkomst voorgesteld, en is zij daar heen-gegaan! — En zg kermde en snikte, o, arme... arme... En ik... ik kromp in elkaar. Duizend dooden ben ik toen gestorven... En opeens stond ze voor me, met hei-flikkerende oogen, en hartstochtelijk riep ze me toe: — Maar wat zijn jullie dan voor slechte, lage karakters, om zóó iets zóó lang voort te zetten, hoe monsterachtig-pervers! om haar in de waan te brengen, dat alles echt was, en om haar, zoo geraffineerd, letterlijk te dwingen tot komen! HBT BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 31 — Ik weet 't, ik besef 't nu, freule, zei ik, en ik kwam juist hier, om haar vergeving te vragen voor ons schandelijk gedrag. We deden 't voor de grap, en ja, we hebben er ons mee geamuseerd, — maar toen ik haar vanmiddag zag, toen... ik weet niet, wat ik voelde, ik kreeg 'n afschuw van mezelf en van ons allemaal, en ik zei, dat we met z'n allen naar haar toe moesten gaan, maar de anderen wilden niet, en toen, hoe vreeselijk ik 't ook vond, ben ik alleen gekomen. En freule Rovenius vroeg verdèr... wat ze had gezegd, wat ze had gedaan... en toen ze alles wist, kreeg ze dezelfde krankzinnige angst als ik, en ze zei met doffe stem: — Als ze zich ... van kant heeft gemaakt... dan hebben julhe laffe, onbarmhartige kinderen 'n moord op julhe geweten. — En... ze heeft zich van kant gemaakt. Wvj hebben 'n moord op ons geweten. Denise zweeg een oogenblik en legde haar hand voor de oogen. Zij had zich zóó sterk in het verleden terug-geleefd, dat het als een ontwaken was, toen Ernest's stem haar trof: — Je mag dat zoo niet noemen, Denise. Je mag dat zoo niet voelen. Julhe hebt niets met opzet gedaan, 't Was zorgeloos en ondoordacht, wat julhe deden, maar van 'n misdadige bedoeling was geen sprake. Honderden malen zal zoo iets zijn gebeurd en niet zulke tragische gevolgen hebben gehad. Honderden malen is 'n huwelijksadvertentie 'n grap. Wie er op schrijft, riskeert 32 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. altijd eenig gevaar. Dit was 'n ongelukkige, 'n heel ongelukkige samenloop van omstandigheden. Zij zou immers haar betrekking verhezen, dat denkbeeld maakte haar óók wanhopig... Denise streelde zijn hand. — Al die dingen, zei ze, hebben ze toen ook tegen me gezegd. En nü, nu ik zooveel ouder ben, kan ik zelf ook wel allerlei argumenten vinden, on* onze schuld te verhchten. Maar toen... ik was nog 'n kind. Dx kon niet redeneeren, ik kon alleen maar voelen. Voelen 't rampzalige, 't onoverkomelijke: dat iemand zich gedood had om ons. Je merkt, Ernest, hoe alles wat er toen is gebeurd, zich in m'n hersenen heeft ingebrand. Ik weet alles, wat er gezegd is, bijna nog woord voor woord. M'n kinderziel was als 'n wassen plaat, en wat daar in gedrukt werd, is nooit meer weg te maken. — Arm kind, zei hij, m'n arme, armste lieveling, wat moetje hebben geleden, bovenmenschelijk geleden... — Ja, Ernest, dat heb ik. Dx heb dikwnls aan de rand van krankzinnigheid of zelfmoord gestaan. M'n ouders, mijn heve, heve ouders hebben me dag en nacht bewaakt. In enkele dagen ben ik jaren ouder geworden... En eindelijk, eindelijk heb ik wat rust gevonden in 't besef, dat ik boete wou doen. Dx was geëngageerd met Etienne Du Clarey. En ik hield veel van hem toen, veel... Maar ik schreef hem: We zullen scheiden. Dat is mijn onherroepehjk HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 33 besluit. Ik doe je verdriet,, dat weet ik, — maar het is goed, dat ook jij een offer brengt, dat zal je vrede geven in je verdere leven. En zeg niet „dat ik niet van je houd," omdat ik je „zoo gemakkelijk opgeven kan," — want mijn strijd is zoo zwaar geweest, dat ik nog niet begrijpen kan, hoe ik heb overwonnen. Maar als ik je niet liefheb, zou ik immers geen boete doen... En ik schreef hem: dat mijn heele latere leven eenzaam zou zijn, want dat ik deze gelofte gedaan had: dat ik nooit trouwen zou. Ik wist, dat ik geen recht meer had op geluk... En nu weet je alles, Ernest. — Ik dank je, hefste, liefste, zei hij, dat je gesproken hebt... Hij voelde zich bezwaard en verlicht tegelijkertijd. Verheugd, omdat zij de reine, onschuldige Denise was, die hij steeds in haar had vermoed, — maar tevens voelde hij, met hoeveel ernst zij haar gelofte had opgevat en dat zij die nooit zou breken. — Ik dank je, zei nij, voor je vertrouwen. Dx begrijp je nu zooveel beter, begrijp nu, hoe ongelukkig je al die jaren bent geweest. — Ja, zei ze met een diepen zucht. Ja... ik ben onnoemelijk ongelukkig geweest... — Maar geloof je dan niet, vroeg hjj, en hjj nam haar beide handen in de zijne, en dringend keek hij haar aan: dat je genoeg geboet hebt, m'n liefste? en dat je nu eindelijk... Zij schudde treurig het hoofd. — Dx weet 't niet, zei ze. 'n Rechter zou Het Boek met zeven Zegelen. II. 3 34 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. misschien zeggen van ja, — 'n rechter, die m'n zielstoestand van al die jaren kon navoelen. Maar ik... ben m'n eigen rechter geweest... — Te streng, te streng ! viel hij haar hartstochtelijk in de rede. Vergeet toch niet, dat je in de verste verte deze uitslag niet kon vermoeden, 't Is 'n ongelukkige loop van omstandigheden, zooals ik zooeven al zei. Je kan 't vergelijken met iemand, die 'n ander bijvoorbeeld overrijdt, dat doet hij ook niet expres, en hij vindt 't vreeselijk... maar daarvoor hoeft hij z'n heele leven toch niette boeten. En waarom jij-alleen? Waarom voel jg je geroepen, de schuld van alle zes alléén op je te nemen ? Hebben de anderen zich óók de zaak zoo aangetrokken? Boeten zij óok? Etienne Du Clarey is getrouwd!... — En... de anderen zijn dat ook, zei Denise zacht. Maar wat geeft dat, wat geeft dat voor mij ? Tk heb indertijd die gelofte afgelegd, en... zóó zwak ben ik, ik beb 't ontelbare malen berouwd. Maar... de gelofte is gedaan, — en niet meer te herroepen. Hg sprong op en hep opgewonden de kamer op en neer. — Dat kan niet, dat mag niet, Denise. Ik wil niet en kan niet berusten! Dat is te verschrikkelijk ... er moet iets op worden gevonden. Ja, er móet! Zij zuchtte, in gelaten wanhoop. — Er is niets aan te doen, Ernest. 't Is hopeloos. Je weet toch zélf, dat ik m'n gelofte niet breken kan. Dx zou geen oogenblik rust HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 85 meer hebben, ik zou niet gelukkig durven zijn... Etienne zou me natuurlijk van m'n gelofte willen ontslaan, maar dat is niet genoeg, 't Heeft freule Rovenius indertijd 'n soort van genoegdoening gegeven, dat ik, in 't leven, nooit meer... gelukkig zou zijn... — Freule Rovenius, — die heb ik vroeger wel eens ontmoet, ze was 'n kennis van verschillende kennissen van ons, — maar ik hield haar altijd voor zoo zacht en lief... — Tegen mij, zei Denise, en zij huiverde bij de herdenking, is zij vreeselijk geweest. Zoo onbarmhartig, zoo wreed, dat ze me bijna óók tot zelfmoord gedreven heeft... Ze heeft geen straf erg genoeg voor me gevonden, en 't leek haar heel natuurlijk, dat ik boeten wou, dat ik boeten moest... ze was tevreden, dat ik tenminste *n gelofte deed, waardoor ik me alle levensgeluk ontzei. — Maar waarom jij, arm kind! riep hij onstuimig, waarom jij-alleen! Dat is toch onrechtvaardig! dat is toch 'n groote schande! Jij bent de éénige geweest, die hart hebt getoond, jij had berouw, jij wou vergeving gaan vragen, en voor jóu is sinds 't leven 'n hel geworden! Alles in mij komt daartegen in opstand! En ik denk nu nog maar alleen aan jou, Denise! Mijzelf laat ik buiten rekening... ofschoon ik toch óok hjd door jouw besluit... — Wij arme, arme menschen... zei Denise. Hij kwam naast haar zitten en nam haar hand in de zijne, en zwijgend staarden zij voor zich uit. ZEVENDE HOOFDSTUK. i Johan, de oude huisknecht van haar tante Adèle, was de eenige, dien Ernestine op het kleine perronnetje Van het dorpsche station Weerdinge zag staan. Zelfs Oosterhesselen was niet aan den spoorweg gelegen, en Ernestine wist, dat haar nu een rit van een paar uren Wachtte in het oude coupétje van tante Adèle, langs Oosterhesselen, naar het gehucht Westerhesselen, in welker nabijheid het landhuis: Tenhorsting van haar tante Adèle stond. De oude Johan wachtte met den livrei-hoed in de hand bjj het portier van den trein, en hielp Ernestine uitstappen; hij nam haar suit case, en volgde haar door den uitgang naar het wachtende coupétje, met het oude paard er voor, dat, ondanks het overvloedige voeder, maar niet dik wou worden, en, dat geen haver meer vurig maken kon. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 43 Uren lang was dit oude paard het onderwerp van tante Adèle's gesprek. — Begrijp jij er iets van, Ernestine? Güido heeft niets, letterlijk niets te doen. Hij loopt 's zomers de heele dag in de wei, 's winters staat hij aldoor op Stal, behalve dan de wandelingetjes die Toon met 'm maakt, om 'm af te stappen, want te lang op stal, kan wel 's 'n begin van koliek veroorzaken, maar hij wil niet dik worden... — Hij zal er geen aanleg voor hebben, tante. — Ja, maar vind je niet, 't staat zoo armoedig; 't arme dier, je ziet z'n knoken, maar hij is nog wel sterk, heel sterk, hij rijdt gemakkelijk naar Weerdinge, de twintig kilometer heen en terug. — Maar over die twintig kilometer doet hij dan ook twee uur... — Dat komt door Toon, die wil hem niet „afjakkeren", zegt hij, en hij heeft nu al zestien» jaar voor Guido gezorgd, dus ... En die gesprekken zouden nu weer opnieuw beginnen. En over de portiersvrouw, die dit had gezegd, en dat had gedaan... 't is toch geen aardig mensch, Ernestine. Ik heb heelemaal voor 't uitzet van haar dochter gezorgd, toen die ging trouwen... ze bad zes jaar bg me gedi«id, dus dat mocht ik wel doen... maar Bartje vindt 't allemaal heel gewoon, en alsof 't zoo hoort... 01... zij hield 't niet uit! Nu al... terwijl zg het pad naar beneden afwandelde, waar het coupétje te wachten stond... beklemde en benauwde de drukkende eentonigheid, de doodende vervehng haar zoo, dat zij even stokte op den 46 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zij keek uit, en na eenige tijd ontwaarde zjj in de verte, want zij kwamen er niet dicht voorbij, het donkere, imposante slot, met twee vierkante hoektorens, en kleine, in de dikke muren diepliggende vensters. En Ernestine lachte weer... maar nu klonk haar lach zoo zacht en dof als een bedwongen snik... Daar, in dat eenzame, gevangenisachtige kasteel, zou zij worden opgesloten voor haar heele verdere leven? Het kon toch niet?... O, ja, het kon. Want het zóu gebeuren, dat voelde zij. Het rijtuig rolde voort, rolde voort... op den gemakkelijken, langzamen draf van bet paard. Leegte... overal leegte, stilte... overal stilte. En telkens scheen Ernestine even in te dommelen, waar zij dankbaar voor was, want in haar wakende oogenblikken beving haar een zoo groot ongeduur, dat zij de neiging voelde, om uit het rijtuig te springen en weg te snellen... de eindelooze vlakte op... nergens, nergens heen... Zij naderde Tenhorsting. O, in welk een andere stemming was zij hier vroeger aangekomen. Toen voelde zij al een vroolijken kriebel als zij den lagen, vierkanten vorm van het huis maar zag... en was van het eerste oogenblik tot het laatste haar verbhjf één aaneenschakeling van grappen geweest, — niet altijd aardige, — want te veel zat spot bij haar voor... Maar als z£ weer weg was, schreef haar tante: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 47 ,'t Huis Ujkt wel uitgestorven, nog nooit leek 't hier zoo stil." En nu... Nu kwam zij als een smeekehnge, een bedelares... Nu kwam zij in hoop op... haar laatste kans. 0! als tante Adèle nu maar wat tact bezat. 0! als zij nu maar niet dadehjk over den „pretendent" begon. Zij zou in staat zijn, zóó driftig te antwoorden, dat zrj al dadehjk de harmonie van haar verblnf hier bedierf. Tenhorsting was een ouderwetsch, comfortabel landhuis met aan weerskanten van de deur één raam en daarboven drie. Maar toch was het huis zóó breed, dat alle kamers zeer ruim waren, ofschoon niet hoog. Het huis was precies vierkant gebouwd, en de drie kamers aan de achterzijde waren aan de tuinzijde verbonden door een breede veranda. Landelnk... eenvoudig... vorig-eeuwsch... zoo zag Tenhorsting er uit. En zelfs nu, in den grauwen dag, deed het klimop goed tegen de witte muren en verhoogde den aanschijn van huiselijke gezelligheid. Ernestine begon er opeens naar te verlangen, dat de rit maar ten einde mocht zijn, hoe de ontvangst ook zou wezen. Alles, alles beter, dan de verschrikkelijke, zwijgende eenzaamheid en die stilte, die ondragelijke stilte. Het rijtuig reed de oprijlaan in; het huis was omringd door kastanjeboomen, die ook geplant waren om een klein grasveld heen, dat altijd Ernestine's lachlust had opgewekt. 48 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. — Dat wil ook meedoen, spotte zij, of vroeg met een ironisch lachje: — Tante, willen we maar gaan theedrinken op de lawn ? met een zinspeling op de reusachtige gazons der Engelsche landhuizen. Nu gaf het zien van dat grasveldje haar opeens een gevoel van weeke verteedering, zij wist zelf niet waarom. Misschien omdat zij wel voelde, nooit meer zoo onbedacht, zoo jong opgewekt te kunnen zijn... De palfrenier-huisknecht schelde aan en de sonore koperen klank der groote bel weergalmde door het huis. Ernestine stapte uit, stijf, en dof in haar hoofd van den langen rit. In het voorhuis was de zware figuur der oude meid, in het zwart gekleed, en met een cornet, — (de „eeuwige" cornet waarmee zij ontelbare malen had gespot, en dien zij overmoedig had willen vervangen door een kapseltje van kant en lint, door haarzelf in elkaar geknutseld, —) van een bekende huiselijkheid, die haar prettig aandeed. En het beleefde: — Welkom, freule, scheen niet geheel conventie te zijn. Want Geertje mocht de freule wel, hoe vaak zij ook mopperde over „die wilde meid". En daar, in de open deur der allergezelligste huiskamer stond haar tante, met uitgestrekte handen: — Kom gauw binnen, kind! Je zal wel doof en moe zijn, hè? Met mooi weer is 't nog wel 's 'n aardige rit, maar in de winter, nee... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 49 En Ernestine voelde zich met hartelijkheid in de armen harer tante getrokken en gekust en nog eens gekust, en zij hoorde de warme, vriendelijke stem: —■ Daar doe je goed aan, om me 'n beetje gezelschap te komen houden. In de zomer kan ik logés genoeg krijgen, o, dan is 't huis vaak te klein, maar in de winter wil niemand hierheen. En daarom vind ik 't hef van je, dat je m'n invitatie hebt aangenomen, ik had er nauwelijks op durven hopen, maar ik apprecieer 't zeer. Dat was tact. Ernestine voelde zich als van een zwaren last ontheven. En even leunde zij tegen haar tante aan in een onwillekeurig gevoel van erkentelijkheid. Wat was 't hier prettig en behagehjk; onder de hooge schouw brandden ruischend de groote eiken blokken; de ouderwetsche meubelen deden haar oog weldadig aan, en over de breede vensterbanken, — met de wijnkastjes er in, ook al een onuitputtelijke bron van scherts voor haar, — lagen fleurige kussens. Het theewater zong op de thee-stoof en op een kleine tafel stond een smakelijk" goüter bereid. — Nu even naar je kamer, je goed afdoen, en dan gauw weer beneden komen, je hebt zeker wel honger. Je weet waar je logeert. Het was nog altijd hetzelfde. Hier veranderde niets in den loop der jaren. Maar hoe goed, hoe rust-gevend was het, dat er niets veranderde... Ook haar kamer vond zij gehjk: een groot vertrek, met één raam aan den achterkant van Het Boek met zeven Zegelen. Ü. 4 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 55 zwijgt u daarover, als ik u vragen mag, ik kan 't niet verdragen daarover te spreken! — Luistert u even, even naar me, verzocht hg dringend, laat me u tenminste mogen vertellen, met welk recht ik hier spreek over Denise... Zij en ik... wij... we houden van elkaar... — O! riep Elise uit, en zij lachte schril, o, en nu... .staat haar gelofte tusschen haar en haar geluk," en nu komt u me vragen, of daar niets aan te doen zou zgn... Dx moet er om lachen! Neen! neen! daar is niets aan te doen! Ernest begon te begrijpen, hoe Denisé tegen hem had kunnen zeggen: — Tegen mij is ze vreeselgk geweest... want die eerst doffe oogen waren opgeflikkerd in een vlam van haat, waarvan hg schrikte. Maar hij bleef zoo bedaard als hg kon. — Weet u, freule, hoe Denise al die jaren geleden heeft... — Och! ja! ik weet 't! zei Elise onwillig, maar wat komt dat er op aan? Heeft ze er iets mee vergoed? Heeft ze ongedaan kunnen maken, wat is er gebeurd? — Juist daarom, freule! viel hg' haar haastig in de rede, juist omdat al dat lijden vergeefsch is geweest, — daarom is er geen Teden, 't nog maar altijd te doen voortduren! Elise werd onrustig. — Mgnheer de Réval... u weet niet precies hoe alles zich heeft toegedragen. Denise heeft u dat natuurhjk op haar wgze verteld, ze heeft haar gedrag verschoond en verontschuldigd. 56 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — O, neen, neen, freule, denk dat niet! Integendeel, ze heeft zich in niets gespaard/ zelfs nü nog heeft ze 'n onmatig berouw. — 'n Onmatig berouw! hoonde Elise. Z66 noemt u dat, terwijl er 'n menschenleven in 't spel is geweest... o, laten we er niet verder over spreken, zei ze, het hoofd weg-wendend, en een paar maal een afwerend gebaar met de handen makende, ik kan er niet over spreken, 't maakt me te miserabel. — Maar m'n god, freule, waar 't geluk van twee menschen... — Al waren 't er honderd! dan nog kan niet worden goed-gemaakt, wat er is misdaan. Er is 'n moord gepleegd, verstaat u dat? 'n moord! In den opgewonden klank van Elise's stem klonk een zóó sidderende smartelijkheid door, en haar gezicht vertrok zóó als in opperste pijn, dat Ernest, hoe antipathiek hij freule Rovenius ook moest vinden, toch iets van baar innerlijk gevoel begreep. — Freule, zeide hij, met ernstige vastheid, maar zacht, freule, ik begrijp alles, wat u nu moet voelen, maar ik vraag u dringend: laat me even uitspreken. U bekijkt de zaak natuurlijk alleen van uw kant, maar laat me u ook even de andere kant mogen laten zien...: De jongelui, die toen de grap van de advertentie hebben verzonnen... — De grap, onderbrak hem de schrille stem, die lage, perverse streek, 't bewijs van slechte karakters! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 57 — Ze waren joDg. Ze waren allen op de „leeftijd, die zonder medelijden is". En u weet, zoo goed als ik, hoe dikwijls zoo'n annonce gekheid is. Meestal natuurlijk heeft zoo iets niet zulke tragische gevolgen... — Goed dan, goed! zei Elise ongeduldig, 't plaatsen van de advertentie was dan 'n „grap", ofschoon 'n zeer leelijke en onwaardige grap, — maar weet u, dat die kinderen 'n briefwisseling met 't arme slachtoffer hebben gehouden, zoo langdurig, zoo uitgerekend, zoo geraffineerd, dat ze wel aan ernst moest gelooven ? Ach! ik weet alles, ik heb alles bijgewoond, — maar ik verzeker u: 't was van 'n monsterachtige, diabolische overlegdheid... en degenen, die zóó iets zóó lang hebben volgehouden, verdienen niets anders dan 'n eeuwige straf! — Freule, zei hij, met een zucht, zeker, ik begrijp uw verontwaardiging. Maar... vergeet u niet: ze waren met hun zessen. De een maakte de ander aan de gang, de een wond de ander op. En daarom... draagt elk ook maar 'n zesde deel van de schuld. Maar de eenige, die al de omvang van deze daad heeft gevoeld, de eenige, die zachtheid en berouw heeft getoond, de beste, de allerbeste van allen, — die alleen heeft haar schuld erkend, en die alleen draagt de zesvoudige boete! — Ik weet 't, ik weet 't, dat al die andere, hartelooze schepsels zich van de heele zaak niets meer aantrekken, ze zijn allemaal getrouwd, niet? — maar dat is geen reden, waarom ook Denise gelukkig zou worden. 58 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. — O! freule! als u wist, hoe ze heeft geleden. Eerst door 't besef van haar schuld. Tallooze malen heeft ze op de rand van krankzinnigheid of zelfmoord gestaan. Haar ouders hebben haar dag en nacht moeten bewaken... Ze heeft, zooals u weet, haar engagement met Du Clarey verbroken, en ze hield veel van hem toen, veel. Ze heeft overal getracht vergetelheid te vinden, 't is haar niet gelukt. Ze heeft gereisd... ze heeft zich oververmoeid met sport; ze doet, zooals u wel zal weten, enorm veel aan de liefdadigheid, — maar niets heeft-haar aan haarzelf kunnen onttrekken. — Dat zou alleen de hefde kunnen doen! viel Elise hoonend uit. Maar waarom zou zij gelukkig worden in de hefde, waar Greta, de arme... Haar herinneringen overweldigden haar, zij had willen zeggen:... nooit de hefde heeft leeren kennen, — maar zij kón die woorden niet over de hppen krijgen, want zij dacht aan de dagen, toen Greta nog in hoop leefde en zoo aandoenlijk lief en opgewekt was geweest... Als zij die herinneringen hervoelde, dan haatte zij, haatte zg de bedrgvers van dat onheil zóózeer, dat een geheel leven van ongeluk haar nog geen voldoende straf voor hen scheen. — Ach, freule, — u vergeet heelemaal, hoe jong die kinderen waren. Ze beseften immers heelemaal met, wat ze eigenlijk deden. Nogmaals, waar in de verste verte geen opzet in 't spel was, — en waar dit vreesehjk gevolg natuurlijk tot de hoogste uitzonderingen behoort... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 67 met twee knoopen hoog aan den hals, soupel bewoog haar gestalte in het wat blousend model. Zij droeg een ronden grijzen hoed, met fluweelen baretbol, waarom-heen enkel een dik gouden, in een strik eindigend koord was gelegd; de breede rand overschaduwde haar voorhoofd, en het grijs vormde een pikant contrast met het glanzende zwart van haar oogen. Grijze suède schoentjes, grijze zijden kousen, grijze handschoenen, alles in één toon... zij zag er uit als een mode-plaatje, bevallig en ladylike; en het toufje viooltjes aan het corsage gaf juist het noodige toetsje kleur. 0, hoe heerlijk was het, om te loopen in den frisschen, lichten wind. Tusschen de ontbladerde boomen blauwde de hemel, en de zon wierp een gouden glans over de witte stapelwolken aan den verren einder. Zalig, zalig weer! Zij stapte voort, in een verrukkelijk gevoel van zekerheid en angst tegelijk. De eenige vrees, die haar benauwde, was deze: als hij. maar niet uit is... als ik hem maar thuis tref... Want zij wist wel, dat zij niet nogmaals dezen tocht zou durven maken! Zij schelde. Mijnheer de Réval was thuis en liet haar vragen- boven te komen. Even vond zij het vreemd, hoewel geruststellend, dat het dienstmeisje geen verwondering toonde over de komst van een dame, die een jongmensch te spreken vroeg... maar ach, hg kreeg zeker wel meer bezoek van vrouwen, natuurhjk, hij, een schrijver. Zij ging naar boven. Op het portaal stond hij, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 75 die mannen noodt en noopt zoo'n mond te kussen, te kussen ... Maar ook hij schrok op. Hoe ver ... te ver... gingen zijn gedachten. Hij nam zijn blik, die, onwillens en toch gewild, het diepst-verborgene in haar ziel had gezien, snel, als beschaamd, van haar weg, en Constance geloofde, dat zij door het plotselinge omkeeren van haar hoofd hem had verschrikt... en zij voelde het.. . alsof zij hem iets had geweigerd. Maar zij wilde hem niets weigeren, — niets! Zij wilde hem alles, alles geven, wat eenige waarde voor hem had! Doch door deze gedachte schrok zij nog méér. Het was voor haar beschroomde jonkvrouwelijkheid, alsof zij zich aan hem had aangeboden en zij werd bang voor zichzelve. Waar kwam zij toe! Hoe kon zij zich zoo laten gaan... ontaardde haar liefde in hartstocht? O, zij schaamde zich voor zichzelve ... Hoe fijngevoelig en bescheiden was hij ; om haar niet meer aan te zien na dit vreemde moment. Nu kon zij zich eenigszins herstellen... en zij voelde, hoe haar hart, dat wel eenige seconden scheen te hebben stil-gestaan, weer normaal te kloppen begon. Een oogenblik was zij aan zichzelve ontheven geweest. Een oogenblik was zij weg van de aarde ... ontdaan van alle lichamelijkheid ... om op te gaan in zijn geestehjke sfeer. Nu daalde zij weer. Nu werd zij weer menseh. Een mensch, die schrok van haar impulsief in 78 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. schenen goed bg elkaar te passen... maar Denise had haar wel eens gezegd: — Ik zal nooit trouwen... en neen, hoe vriendschappelijk zij ook met elkander omgingen, zg geloofde toch niet, dat er liefde... Maar ... Ernestine misschien? toch Ernestine? Een schok ging door haar heen. Ernestine, de wilde, bruyante, brutale, die geestig flirtte, en altgd opgewekt en uitdagend was... Ernestine die... onverwacht naar buiten was vertrokken, omdat er zonderlinge verhalen over haar de rondte deden... en nu was hg triest en down en in •zichzelf gekeerd... o, hoe was hij veranderd! Zij was het, zg' moest het zijn, Ernestine! Hij treurde om haar, om haar afwezigheid, om de laster-campagne, die er tegen haar werd gevoerd ... O, zij was het. .. zij! Zij stond eensklaps op. Zij moest weg. Zij stikte in haar vrees, haar verdriet. O ... nog geen half uur geleden was zij zoo volkomen zalig gelukkig geweest... en nu, o, god!... Ook hij stond haastig op, gestoord in zijn gedachten. — Gaat u al weg, freule, nu al? vroeg hij met spijt. De toon van zgn stem, dat gemeende „nu al", verweekte haar zóó, dat zg op het punt was in tranen uit te barsten. — Ja, ik moet... 't is al laat, stamelde zg'. — Ik hoop, dat u uw bezoek eens gauw zal hervatten, zei hij hartelijk. Of mag ik eens gauw bij ü komen praten? HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 95 volkomen zuiver en zoo argeloos als een kind, dat wist zij. Het toeval werkte hier, zooals zoo dikwijls, de omstandigheden in de hand. Zij stond op en sloop naar de deur. In het voorhuis klonken, luid resonneerend, de heldere stemmen öp der jongelui. Ernestine kon verstaan, hoe vooral het meisje protesteerde wegens haar „eostuum", en hoe haar tante haar overreedde te blijven. — We hebben al gegeten... zei Kunira, we hadden proviand meegenomen, en straks hebben we, in 'n greppel gezeten, alles verorberd, — heusch. — Ja, maar dat was straks, zei een heldere mannelijke stem en een andere mannelijke stem voegde daarbij: — En ik dacht juist: hoe halen we 't nog tot vier uur, we moeten maar aan 'n boerderij 'n „stoete met spek" gaan vragen... O, behalve Remco was ook zeker Kunira's verloofde er. Natuurlijk zouden ze blijven. Zij wou, dat ze even Remco in het oog krijgen kon, vóór hij haar ontmoette. Zij trad op het portaaltje, — de tapisserie was een opkamer, — tot aan het drie-tredige marmeren trapje, en zag nu het gezelschap: twee jongelui en een meisje, die haar tante omringden, maar wie was Remco? Vastbesloten kwam ze het trapje af en aanstonds wendden alle gezichten zich naar haar toe, en zag zij in de oogen der bezoekers het gewone gevoel, dat zij meestal opwekte door haar 96 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. verschijning: appreciatie, zoo niet bewondering. — O! Ernestine! riep Kunira dadelijk, excuseer m'n toilet, hè, ik wist niet, dat je tante zulk illuster gezelschap had, anders was ik zóó niet gekomen! — Hoe niet? vroeg Ernestine, je ziet er wat leuk uit, en zij bleef bij de begroeting Kunira's hand vasthouden en bekeek haar van alle kanten. Verrast zag het meisje haar aan. Was dat dezelfde Ernestine van vroeger, die zij zich nog herinnerde als een alleronuitstaanbaarst schepsel, die haar en haar zuster plaagde en hen bespotte: om hun kleeding, om hun kapsel, om hun manier van spreken en doen... en waarvan ze bhj waren, als ze maar weer naar Den Haag was vertrokken? Hoeveel zachter, hoeveel aardiger leek ze nu. — Practisch is je costuum en 't staat je goed, zei Ernestine, die Russische blouse lijkt me voor 'n jacht-toilet just it, en dat korte rokje is hóóg modern, schertste zij. Eunira keek bedenkelijk naar het met modder bespatte rokje en naar de grijs-beklonterde puttees, die haar enkels omwonden... maar Remco trad naderbij: — Ken je mjj nog, Ernestine? Zij keek in een paar vaste, grijze oogen, die rustig stonden in een gebruind, glad-geschoren gezicht met een breede, sterke kin. Was dat Remco, het kind? Voor de eerste maal misschien in haar leven voelde zij iets van... verwarring tegenover een jongen man. Toen gaf de overweging, dat hij toch HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 97 nog werkelijk een kind was in vergelijking met haar, haar heur zelfbeheersching terug. — Zeker, Remco! antwoordde zij joviaal; zij voelde haar hand krachtig gedrukt, en... coquet ondanks zichzelve, voegde zij er bij : — Maar herinner jij je mij dan nog, Remco? — Ja, zei hij, ja, en bleef haar aankijken, want hij herkende haar, en toch ook niet; hij had een herinnering aan een heel mooi meisje, wier uiterlijk zijn jongensziel had geboeid, maar over wier innerlijk zijn zusters zóóveel te zeggen hadden, dat bij maar hever nooit een woord met haar wisselde. Maar nu... ze zag er in 't geheel niet „bazig" en „nesterig" uit, geen spot was er in die oogen, eerder iets triests, iets gelatens, dat volkomen in strijd was met haar vroegere persoonlijkheid. Herinnerde hij zich dat verkeerd... of was zij zoo veranderd.? | Ernestine waardeerde het, dat hij haar dadelijk bij den naam was blijven noemen, zij wist zelf niet waarom... en vriendelijk keerde zij zich tot den verloofde van Kunira, dien deze aan haar voorstelde. En ook hy dacht: wat een innemend meisje, en hoe mooi is zij... Tante Adèle noodde tot binnen-komen en met nog eenige verontschuldigingen over modderlaarzen en gevlekte pakken, gingen de jongelui in de bijkeuken hun handen wasschen, en kwamen daarna eer aandoen aan tante's lunch. Zij aten, alsof er geen frugale maaltijd aan was vooraf-gegaan, en Ernestine lachte om Kunira's Het Boek met zeven Zegelen. II. 7 98 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. eetlust, maar anders dan zij vroeger zou hebben gedaan: met spot om dien „boerschen honger." Telkens moest Kunira haar aankijken, en ook zij dacht: — Herinner ik mij haar niet goed meer? of kwam het omdat ik nog zoo heel jong was, dat ik me bijna bang voor haar voelde? Het gesprek bleef algemeen. Er werd gepraat over de jacht, waarin Ernestine veel belang stelde, omdat zij er mets van wist, en direct werd zij gul en gastvrij voor een jachtpartij op Eggermonde uitgenoodigd... — De volgende week; de beste geweren van de omtrek worden gevraagd en daarna hebben we 'n jacht-diner bij ons aan huis. — Gezellig, zei Ernestine, en zjjj hoorde het zichzelve zeggen met eenige verbazing; wat gaf zij om feestelijkheden, na haar échec in Den Haag, — maar toch, zij gaf er om, en met gemeendheid zeide zij, dat zij zich veel van dien dag voorstelde. — Ben je ziek geweest, Ernestine? vroeg Eunira opeens. — Hoezoo ? neen... maar ik heb me wat erg vermoeid met 'n hefdadigheidsuitvoering, die we hebben gehad. — 'n Liefdadigheidsuitvoering, zoo, en heb je daaraan meegedaan? — Ja... en dat was heel druk en inspannend, want heel Den Haag zoowat moest er voor geënthousiasmeerd worden, en dan moest ik zelf nog meespelen... 102 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. vertelde Kunira. Onze jachtopziener had gedacht, dat de hazen vandaag wel op 't vlak zouden zitten, en daarom namen we vanmorgen 't bouwland, — maar... bredouüle, hoor, wat hazen betreft. — En we hebben over hekken geklommen en over de kluiten gedraafd met 'n ijver, 'n betere zaak waardig ... — E»i over greppels gesprongen... — En alles vergeefsch? vroeg Ernestine's tante glimlachend. — De jachtopziener wees ons nog wel, waar hazen lagen: één op 'n akker ploegland, dicht bij 'n damhek, nu, eerst moest ik 't hek overkhmmen, dat was 'n kleinigheid, maar ik kon 't haas niet anders dan met slechte wind naderen, dus kwam 't onbeschoten weg. De andere, ofschoon ik 'n goeie dekking had aan de dam, sluipt uit z'n leger, loopt 'n eind door 'n voor, en vlucht naar 'n andere akker... en zoo ging 't de heele morgen, uur na uur. — 't Jagen op zichzelf is toch al 'n genot, zei Remco. 't Is een van de gezondste sporten, die er bestaat. Je bent de heele dag in de buitenlucht, oefent al je spieren, en ik geloof niet, dat er iets heilzamere vobr de zenuwen bestaat, dan beweging in de open lucht. — Hoe weet zoo'n jachtopziener zoo precies, waar hazen liggen? vroeg Ernestine verwonderd. — Dat moet hij weten, dat is zijn taak; hij kent hun legere, en hij weet ongeveer hoeveel stuks wild 'n jachtveld bevat, 't Wild wordt buiten HET BOEK MET ZÉVEN ZEGELEN. 103 de jachttijd nauwkeurig nagegaan en beveiligd en gevoederd; de roofdieren worden gedood of weggevangen, tegen strooperij wordt gewaakt, — en zoo, wanneer de jacht geopend wordt, heeft hij 'n overzicht van de stand van 't wild. Remco had zoo'n bedaarde manier om iets te zeggen, waardoor het onbelangrijkste nog waard werd, om er luisterende aandacht aan te geven. O! dacht Ernestine, hoeveel zal ik van je leeren houden als vriend, nu mijn afkeer van een gedwongen verbintenis met iemand, die in alles mijn tegenbeeld is, geen recht meer heeft van bestaan. Nu ben ik vrij tegenover je, jongen. Nu kan ifc eerlijk en vrijmoedig je beoordeelen, nu ik niet meer bevangen ben door een gevoel van vernedering en onwil en toorn. En in den blik, waarmee zij den jongen man bezag, was niets van de zwoelheid der behaagzucht, niets van het ingehoudene der reflectie, niets van het laatdunkende der zelfingenomenheid. Onbevangen en open keek zij hem aan; en hij dacht: ik heb haar vroeger altijd een bizonder mooi meisje gevonden, en haar onnavolgbare gratie geeft aan haar toch zoo eenvoudige kleeding 'n heel aparte elegance, maar nu begin ik te merken, dat zij ook een interessante persoonlijkheid is. Rustig bleven zij elkander opnemen, en in Ernestine was een groote, vredige blijheid om haar besluit. Ik ben vrij ... ik blijf vrij ... dacht zij, het zal nog alles goed met me worden ... 112 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. stolling vormden van geluk, maar zich gelukkig voelden door al 't prettige en bizondere dat ze kregen, ach, dan werd er niet zooveel geklaagd en gezeurd. — Daar heb je stellig gelijk aan. Maar ik hoorde eens iemand zeggen: Wat heb ik aan de lekkerste taarten en pasteien, als ik versmacht van dorst? — 'n Goed voorbeeld, maar met die taarten en pasteien hoeft hij tenminste geen honger te lijden! en anders had hij misschien nog honger erbg, of moest die stillen met droog brood! — Daar heb jy gelijk aan, maar iemand die dorst heeft, kan de heerlijkheid van taarten en pasteien niet waardeeren, is 't waar of niet. — Ja... zei ze, dat is waar, maar zij dacht onderwijl — want Ernest had haar met een beteekenis in zijn oogen aangekeken, die niet kon worden misverstaan —: het was beter geweest, als ik het gesprek niet op dit onderwerp had gebracht. Later merkte zij, — en ook hij — dat er vele onderwerpen waren, die zij hever niet moesten behandelen, omdat zij gedachten in hen opwekten, die hen onrustig maakten. En het gebeurde wel, dat zij van te voren dacht: O, als hg nu maar niet meer begint over... En hij op dezelfde manier: O, als zij nu maar niet verder spreekt van... En, vreemd, er schenen allengs hoe langer hoe meer moeilijke dingen te komen, waarover het precair was te praten. Zij moesten hun woorden gaan wikken en wegen ... en elke stilte in bet HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 113 gesprek werd met angstige haast aangevuld. En... 't ergste van al: zij begonnen een ongedurigheid, een prikkelbaarheid in zichzelf te bespeuren, die hen soms ongeduldig deed zeggen: — Hè, begrijp je dat nou niet! of: — Dat heb ik je toch verleden week al verteld, weet je dat niet meer! of: — Wat antwoord je verstrooid. Interesseert 't je soms niet, zeg 't dan hever ronduit. En doordat hij haar veel van zijn werk vertelde, kwam vaak het woord „hefde" op zijn lippen; en eens, toen hij haar een zeer bewogen schets had voorgelezen van een tragische hefde, hoorde hij, in plaats van het gewone woord van lof en sympathie, hoe een korte, harde snik haar ontsnapte. En driftig sloeg hij zgn cahier dicht en stond op, onmiddellijk opgewonden tot een onredelijken en ongeëvenredigden toorn. — Als je daar niet tegen kan, lees ik je niet meer voor, zei hij bruusk. De schrik maakte, dat zij zich dadelijk beheerschte. — O, zei ze, dat heb ik altijd gehad, dat meeleven met de menschen uit boeken. Ik herinner 't me nog als klein kind; toen had ik Verkeerd begrepen gelezen van Florence Montgomery en dat vond ik zóó mooi, dat ik 't wou voorlezen aan Mama en m'n gouvernante. Maar toen ik aan 't eind kwam van 't verhaal, waar Humphrey stervende is, begon m'n stem al meer en meer te trillen en ik weet nog de woorden: en in de stilte die toen volgde, hoorde men de broertjes Het Boek met zeven Zegelen. II. 8 114 HET BOEK MET ZBVEN ZEGELEN. elkaar de laatste kus geven... Dat bracht ik er met moeite en half huilende uit, en toen ik opkeek, zag ik, hoe ook Mama zat te huilen... èn m'n gouvernante! Hij glimlachte gedwongen; de stemming blééf stug dien avond, ondanks Denise's voortdurende pogingen om die te herstellen. Soms waren zij wrevelig op elkaar, omdat zij elkaar met „spaarden"; soms hadden zij een eindeloos medehjden met elkaar en namen zich voor om „alles te doen om elkanders leven te veraangenamen...;" maar altijd beklaagden zij zichzelf en voelden zich verongelukt, en hoezeer zij zich ook voornamen, om dat niet „op elkander te wreken", zij kwetsten elkaar toch, ongewild, voortdurend en namen elkaar alle kleinigheden kwalijk, verweten elkaar onzinnige dingen en stelden elkaar veel te hooge eischen van verdraagzaamheid, zachtheid en inschikkelijkheid. Na afloop van zoo'n avond vol onrust en misbegrip, bleef Denise achter, bedroefd en vermoeid. En in diepe moedeloosheid dacht zij dan: Wat moeten, o, wat moeten wij toch. Onze bedoelingen zijn zoo goed, we willen voor elkaar 't beste, en toch, en toch ... maken we 't elkaar misschien nóg moeielijker. En ook hij dacht mismoedig: waar is de blijheid, de tevredenheid van onze eerste bgeenkomsten? Alles leek zoo goed geregeld en wij waren immers gelukkig met onze vriendschap? Gelukkig! hij haalde nu de schouders op over hun kinderlijken waan, alsof dit surrogaat hen HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 125 — Weet je nog wel, Elise, wat de eigenlijke oorzaak was, dat juffrouw Poortershave op de annonce schreef? — Ja, zij... — Zij had haar betrekking op Lichtenvoorde verloren, en daarom deed ze het. — Daarom niet alleen! — Maar toch in hoofdzaak, hield Patricia vol. Haar innerlijke eenzaamheid, haar behoefte aan hefde, haar wensch om noodig te zijn voor 'n ander had er haar vroeger toch nooit toe gebracht, is 't wel ? — Neen, moest Ehse aarzelend toegeven. — Dat mevrouw Damaris in haar plaats op Lichtenvoorde was benoemd, hinderde haar onuitsprekelijk. En wij... en ik, die dacht, onrechtvaardig dacht, dat mevrouw Damaris zich door intriges meester had gemaakt van die plaats, ik heb tegen je gezegd... Zf hield op, want het kostte haar veel, haar onwaardig gedrag van die dagen weer op te halen... het kostte haar ontzettend veel, de onvergeeflijke woorden opnieuw uit te spreken, die zij toen had gezegd... Maar het moest. Het was misschien het eenige, waardoor zij Denise kon helpen... — Herinner je 't je? Ik heb toen tegen je gezegd : Dus mevrouw Damaris is in eerste instantie de schuld van juffrouw Poortershave's dood! En jij hebt dat onmiddellijk toegegeven. Ehse boog het hoofd. Het was de waarheid. Maar in haar wilden wil, om toen haar liefste het boek met zeven zegelen. 133 — Tante, Remco is 'n jongen, zooals ik er nog nooit een heb ontmoet. Hij is in m'n leven 'n groote bizonderheid. — Je bedoelt?... — Ik bedoel, dat hij... volkomen onbedorven is. — En toch niet vervelend?... — Neen, tante, spot nu niet... (en hoe licht was haar, „spot* geweest in vergelijking van Ernestine's vaak vroegeren hoon! en dat Ernestine dien toch niet velen kon, was een verblijdend verschijnsel 1) ik heb daar eens ernstig over nagedacht. In de kringen, waarin ik in Den Haag verkeerde, bestaat zoo iemand als Remco met. Kan hij ook niet bestaan, want iedereen zou hem „onmogelijk" vinden en beweren, dat men niet met hem kon omgaap. 'n Reine man, de klank van die woorden heeft al iets bespottelijks, hè? Ik weet niet waarom, want 't moest natuurlijk niet zoo zijn. 'n Rein meisje, — dat gaat, maar 'h reine man! 't Lijkt of 't iets minderwaardigs is, iets om over te geneeren. Ik heb 't toch zélf gehoord, tante, hoe 'n meisje lachend en wat geringschattend van haar verloofde vertelde: — „Weet je, wat hij zei: je krijgt me zooals ik van m'n moeder gekomen ben, — wie zegt nu zoo iets, is dat 'n man, stel je voor!" Zij had het hoofd geschud en Ernestine was voort-gegaan: . — En toch is 't prettig, eens zoo iemand te ontmoeten, 'tls net, of je geest er door verfrischt. Ik dacht vroeger altijd, dat zoo'n jonge 134 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. man over niets zou kunnen praten, omdat hij eenvoudig niets wist, noch van de wereld, noch van de menschen. Maar dat is bij Remco zoo niet. Hij heeft 'n heel goed oordeel over verschillende dingen, hij is belezen en ontwikkeld, hij houdt de couranten bij en kent de menschen gauw en goed. Als... ik... er over dacht... hem te trouwen... dan zou ik dikwijls moeten huichelen en veinzen (dat was ook een van de dingen, die me zoo vreeselijk tegen de borst stuitten) om te voorkomen, dat hij mijn „ware aard" zou leeren kennen. — Hoe is je ware aard dan? — O, die is zelfzuchtig en roekeloos en frivool en lichtelijk pervers. — Neen, Ernestine, had zij hartelijk gezegd. Dat is niet waar. Je ware aard is goed en gevoelig en door en door spontaan en eerlijk; alles wat je opnoemt, zijn „uitwassen" door de omstandigheden bij je ontstaan, maar die ook weer evengoed kunnen verdwijnen. — Gelooft u dat, tante? gelooft u dat werkelijk, tante? En het had haar prettig verrast, dat Ernestine haar om den hals was gevallen en haar in jonge onstuimigheid had gekust. En weer op een anderen keer... — want het was opvallend en eigenaardig, hoe toevallig altijd weer het gesprek op Remco en nog eens Remco kwam — weer op een anderen keer had Ernestine gezegd: — Tante, hebt u wel 's ooit zoo'n mooi huis HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 135 gezien als Eggermonde? Ik hoor, dat Remco al 't moderne weg heeft gedaan en 't kasteel heelemaal heeft hersteld in de oude vorm. Allerlei meubelen, die in de ongebruikte ruimten waren opgeborgen, heeft hg weer te voorschnn laten halen en prachtige dingen zijn er bij... en nu is er nergens meer iets, dat detoneert. Hrj heelt veel smaak, Remco, en 'n goed oog voor proportie en kleur... , ,, , . t, Remco heeft dit... Remco heeft dat... Remco is... Remco zal... Remco wil... Remco's naam werd schering en inslag bij hen aan huis, — haar tante bespeurde het met heimelnke blndschap en Ernestine'S verlegenheid, als zjj plotseling merkte, een heélen avond over Remco te hebben gepraat, amuseerde haar kostelijk. Ernestine zeide dan, en deed door haar toon haar best, haar tante te laten gelooven, dat zij het meende: — Hè, tante, laten we nu 's eindebjk over iets anders praten dan altijd over Remco, vindt u niet? Ik weet zelf niet, hoe 't komt, dat we 't zoo aldoor over hem hebben; ja, ik weet t wèl, 't komt omdat hij de eenige jonge man is, die ik hier ontmoet en degene met wie ik bnna zou zijn getrouwd. Nietwaar, als ik gewild had?... Nu ik heb hem natuurlijk van 't begin af goed gade geslagen. Ik vond hem direct curieus en interessant, omdat hij zoo héél anders is, zoo hemelsbreed verschilt van de jongelui, die ik tot dusver heb ontmoet... en ik praat graag met hem, want hij mag dan geen levensondervinding hebben, maar hrj is toch allesbehalve onnoozel 136 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. en zijn gesprek is nooit leeg en onbenullig, zooals van zooveel „wereldsche" jongelui... Later... zeide zij niet meer telkens: Ik ben zoo blij, dat ik niet met hem hoef te trouwen. Later... sprak zij heelemaal niet meer van dat eertijdsche plan. Haar tante merkte het wel, maar wachtte zich natuurlijk, om er iets van te zeggen. Zij merkte óók, dat Remco steeds Ernestine's nabijheid zocht, en als zij samen wandelden, voerden zij lange gesprekken, die, als zij bij het eindpunt gekomen waren, nóg niet werden afgebroken, maar levendig voortgezet. Zonder overleg, zonder flirt, zonder berekening... geheel natuurlijk en van zelf werden die twee naar elkander toegedreven. En de eerste onwillekeurige aantrekking, die zij voor elkander gevoelden, ging geleidelijk over in een steeds sterker en sterker wordende genegenheid. Mevrouw van Eggermonde, Remco's moeder, bespeurde, evenals Ernestine's tante, de groeiende vertrouwelijkheid tusschen Ernestine en haar zoon. — Adèle, zei ze tegen haar vriendin, terwijl Remco en Ernestine in een apart boekje van de zaal, waar zij met Ernestine's tante bij den haard was gezeten, een geanimeerd gesprek voerden, zeg, Adèle, zie jij ook, dat die twee elkander zoeken; geloof jij ook, dat... — Ja... me dunkt... — Ik heb Remco nog nooit zoo veel notitie van 'n meisje zien nemen. Hij heeft 'n aangeboren hoffelijkheid en is vriendelijk tegen iedere HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 137 vrouw, maar Ernestine schijnt hem te boeien. En nu hoop ik maar één ding ... — En dat is? — Dat Ernestine niet te gauw weer naar Den Haag terug gaat. — O, dat gebeurt niet! — Gelukkig maar; ik zou niet graag willen, dat Remco teleurgesteld werd. Als hij, nu hij voor de eerste maal in z'n leven serieus verhefd wordt, het meisje niet krijgt, zal hij misschien nooit, maar in elk geval stellig vooreerst niet trouwen. En je weet, ik wou zoo graag, zoo graag, dat hij getrouwd was, vóór ik weg-ga. Of liever, ik kan niet weg-gaan, vóór hij getrouwd is. Ik kan en wil 't bestuur van Eggermonde niet alleen aan gehuurde hulp overlaten. Dus 't zou me 'n ware vreugde zijn, als Remco 'n heve vrouw in Ernestine vond. Dus ze blijft vooreerst nog wat hier? — Niet vooreerst... waarschijnlijk voor altijd. — Zoo, voor altijd? — Ja. Mijn zuster, je kent haar, is 'n wereldsche vrouw en heeft al haar andere dochters uitgehuwelijkt, maar Ernestine trouwde niet. Nu ... ik wil volkomen open en eerhjk met je omgaan, want als Remco vues op haar heeft, dan moet je alle omstandigheden weten; mjjn zuster leeft op 'n te groote voet. De omstandigheden van tegenwoordig, nietwaar; enfin, je begrijpt. Zij zou graag hier bij me komen wonen, maar zij en ik, we meenden beiden, dat Ernestine daar niet toe te vinden zou zijn. Maar ze is er wél voor te 138 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. vinden. De eerste dag, dat ze bier was, heeft ze me al gezegd, dat ze altijd bij me wou blijven. Ze is de vele drukke feestelijkheden moe, zegt ze, ze is volkomen blasée. — Ik kan 't me voorstellen, maar dat pleit voor haar. Ze is dus niet oppervlakkig, niet leeg... — O, neen! integendeel! Ernestine heeft 'n diepe natuur, en nu door 't leven de scherpe puntjes 'n beetje zijn afgesleten, is ze zelfs 'n heel beminnelijke persoonlijkheid. Ik houd véél van haar. — Om je de waarheid te zeggen, als ik me goed herinner, vroeger mocht ik haar niet erg. Ze plaagde Kunira en Alix altijd zoo, ze lachte om alles en spotte; en ze spotte niet op 'n aardige wijze. Was dat niet zoo? — Och, ze was toen nog maar 'n kind, 'n van levenslust overbruisend, overmoedig kind. Toch hield ik toen al van haar, ofschoon véél meer nu. Ik wist altijd, dat er 'n goede kern in haar zat, en dat is nu ook wel gebleken, 't Leven is niet gemakkelijk voor haar geweest... in elk geval, ze is heel wat veranderd, ze is. erg verzacht. — Ze is ouder dan Remco. Maar dat is 'n zaak, die ze beiden zelf maar moeten weten. — Ja, dat vind ik ook; als ze samen harmonieeren ... — En ze is knap. In de eerste dagen ... neen, toen viel ze me niet mee; ik meende me 'n schoonheid te herinneren. Nu ze er beter gaat uitzien, met wat meer kleur, en nu de dofheid uit haar oogen weg is, nu is ze bepaald mooi. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 139 Ja, de dofheid was uit Ernestine's oogen weg. Ze straalden en fonkelden nu in den ouden, hellen glans, maar de uitdrukking er in was volmaakt anders geworden. Vroeger lag er in haar blik altijd een latente achtergedachte, een restrictie, een verborgen oordeel, veroordeeling meestal van wat zij aanschouwde. Maar tegenwoordig keek zij iemand vrij en onbevangen aan, en met dezelfde, — bijna dezelfde! — spontane argeloosheid van een Remco. — Tante, zei Ernestine eens op een avond, toen zij gedineerd hadden op Eggermonde en door Remco in het jachtwagentje waren thuis-gebracht, tante, ik ... Haar tante glimlachte. Zou het oogenblik der bekentenis zijn gekomen? Neen, daarvoor was er nog te veel rust in Ernestine's houding, — maar toch was er wel iets goeds te vertellen, meende zij, iets heel, heel goeds... Want Ernestine lachte, een eigenaardig verlegen lachje, dat tegelijk vol heimelijke blijdschap was. — Ik praat zoo graag met u, tante. Er is nooit iemand geweest, die me zóó goed begreep ... — Niemand? vroeg haar tante schalks, en ze had de voldoening om te zien, dat Ernestine's heele gezicht vot-stroomde met een mooi, helder rood. — Nu ja ... Ik wou zoo graag eens met u praten. Toen ik hier kwam, dacht ik, dat ik met 't leven had afgedaan. Dat ik niets, heelemaal niets meer wenschte. En nu... — En nu? 140 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. — O, nu wensch ik zooveel! zooveel! — De menschen, die nog iets te wenschen hebben, zijn altijd 't gelukkigste... — Dat is zeker! En weer lachte Ernestine, maar haar oogen werden vochtig, en ernstiger zeide ze: — Ik ben in de laatste tijd bezig over iets na te denken ... D weet, hoe ik over Eemco dacht. Ik beschouwde hem als 'n jongen, waar ik ver boven stond. Nu ga ik alles heel anders zien... — Zoo! ? zei haar tante op een toon van verbazing, alsof zij heel verwonderd was. — Ja... heel anders. En meer objectief. Zij dacht even na, als om te bedenken, op welke wijze zij uitdrukken zou, wat zij haar tante duidelijk wou maken. Toen begon zij weer: — Weet u, 't is zoo vreemd... 't is net, of ik met m'n vertrek uit Den Haag daar ook alles achtergelaten heb, wat me toen bezighield. Al wat ik toen hoopte, vreesde, waar ik toen verdriet om had, wat me kwelde en hinderde, is van me weg-gevallen. 't Is me, alsof ik blank voor 'n nieuw leven sta... — Dat is natuurlijk ook zoo, Esti. Wij veranderen zelf mee met onze omstandigheden ... — Dus dat gelooft u óók, tante ? Nu ... tegenwoordig denk ik zooveel, zooveel over alles na. Vooral over Remco... en mij. Kijk u eens. 't Gebeurt zoo dikwijls, dat 'n Lebemann verliefd wordt op 'n volkomen onschul- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 141 dig meisje. Hij wordt aangetrokken door 't contrast ... en niemand vindt in zoo'n huwelijk iets zonderlings. Bij mij ... bij ons... en dat is 't eigenaardige... is precies 't omgekeerde 't geval. Hier is de man de volkomen onschuldige persoonlijkheid ... de vrouw is degene, die levenskennis en wereld-wijsheid bezit... 't Is 'n nieuw onderwerp voor 'n roman, tante! zei ze, met iets van haar vroegere ondeugendheid, 'n thema, dat nog nooit behandeld is! De man van de wereld en 't zachte viooltje is 'n bekende combinatie, — maar 't omgekeerde is nog nooit beschreven. En toch kan ook dat bestaan! Haar tante glimlachte en knikte haar toe met innig-begrijpende sympathie. ■ En Ernestine, met haar oude onstuimigheid, viel haar tante om den hals, drukte tegen haar gezicht haar gloeiende wang, en fluisterde : — Tante, tante... ik voel me gelukkig, gelukkig .. ■ Hl De moeilijke verhouding, waarin hij met Denise verkeerde en die, helaas, hopeloos verergerde, — zij konden thans nauwelijks meer elkander zien, zonder dat er scènes ontstonden, — maakte dat Ernest al meer en meer den omgang met Constance zocht. Bij haar vond hij den stillen vrede, de opgeruimdheid, de heve sympathie, die hij noodig had voor zijn werk. Bij haar herademde hij na de 142 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. opwindende tooneelen, die hij met Denise doorleefde en kreeg hij de rust, — die hij noodig had voor zijn werk. Hij kon 't zich in 't geheel niet begrijpen, dat een van nature zoo zachtmoedig, goedhartig en fijngevoelig meisje als Denise, zóó veranderen kon. En toch hield zij van hem, nietwaar, zij had hem ... boven alles!... hef?... Zij was humeurig en prikkelbaar, vitte op de kleinste kleinigheden: zijn even later komen, een boek, dat hij vergeten had mee te brengen, een verstrooid antwoord, — zij nam hem alles kwalijk, vergat nooit iets, vergaf nooit iets; en wat het ergste was, nog erger dan haar onbeheerschte huilbuien, zij verhief haar stem, die hij nooit anders dan zacht en welluidend had gekend, tot een scherpe hoogte, en dat schrille geluid verscheurde zijn ooren; hij sidderde ervan tot in al zijn zenuwen. O! hoe was zij veranderd. Het kostte hem elke week een kleine zelfoverwinning, om naar haar toe te gaan. En hij was blij, een geldig voorwendsel te hebben, om eens een keer over te slaan... Dat was toch onnatuurlijk, dat moest zoo niet wezen, maar... Ook hy was veranderd. Zoo vreeselijk, onherkenbaar veranderd bij vroeger, dat hij zichzelven gadesloeg in smartelijke verbazing. Hij was altijd gelijkmatig van stemming geweest, was bekend om zijn goed humeur, en nu? hij kon met zijn vuist op de tafel slaan, een stoel omver werpen, zoo woest, dat hij er zich later onduldbaar over HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 143 schaamde. Hij raasde in blinde drift, gooide er woorden uit, die hij later bitter betreurde, en was na de weinige uren, dat hij haar had bezocht, overspannen en afgemat en soms dagen-lang niet in staat te werken. Hij begon tegen hun wekelijksche samenkomst op te zien met een werkelijke vrees. Zoodra hij binnen kwam en hij haar bleek, betrokken gezicht maar zag, kropte het hem in de keel. Zijn bloed kreeg een onrustige trilling, zijn adem ging sneller... en vóór hij het wist, had hij gezegd: — Heb je hoofdpijn? op een toon van verwjjt, die meewarig had moeten zijn. Zeide zij neen, dan ging hij wrevelig voort: — Waarom zie je er dan zoo uit, alsof je hoofdpijn hebt; pleizierig om zóó te worden ontvangen! Maar zeide zij ja, dan was het óók niet goed. — Hoe kom je nou weer aan hoofdpijn. Je bent zeker weer niet uit geweest vandaag. Wat heb je er aan, altijd thuis te zitten kniezen. We enkele keer in de week, dat we elkander zien, kon je nu wel eens probeeren, me opgewekt te ontvangen. Na deze inleiding was de stemming den geheelen avond gedrukt en stug. Hij was niet geneigd, haar de dingen uit zichzelf te vertellen. En als zij iets vroeg, liet hij zich de woorden uit den mond trekken. En zij? Wanneer was zij ooit eens gezellig en vriendelijk, zooals men toch is, wanneer men zelfs den gewoonsten gast ontvangt? Zij had een bangen oogopslag gekregen, dien hn' verfoeide; 144 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. haar manieren waren schuw, wat hem vaak prikkelde tot wilde drift... en ondanks die schijnbare „redeloosheid", zijn „luimen", zijn „slecht humeur", kon zij toch ook uitvallen met een plotselinge bitsheid, die hem van een vrouw verwonderde en afkeer inboezemde. 0! die toestand was niet te dragen! In plaats van elkander in het leven te steunen, in plaats van elkaar het eenzame bestaan door vriendschap te verlichten en te veraangenamen, verbitterden en kwelden zij elkaar. Het was niet uit te houden zoo. En bet verschrikkelijkste was, dat er geen uitweg bestond. Zij konden niet bij elkander blijven en zij konden niet scheiden... Bij Constance alleen vond hij eenige zeldzame, kostbare oogenblikken van ontspanning. Bij haar „werd hij weer zichzelf", bij haar kon hij praten op onbevangen wijze, en dat hij toch nog werken kon, dankte hij aan haar. Bij haar vond hij geesteskalmte, bij haar kon hij zijn gedachten verzamelen, bij haar voelde hij, hoe zijn verbeelding weer aan den gang ging, bij haar kreeg hij lust, om weer een verhaal of een schets té componeeren. Zij zag het wel, hoe graag hij bij haar was en zij maakte het hem prettig met een zachte oplettendheid en een fijnen tact, die hem onzegbaar veel goed deden. Constance bereikte in deze dagen het hoogtepunt van haar leven. Zij was denkeloos gelukkig, zóó gelukkig, dat zij niet over de toekomst peinsde. Zij was volkomen tevreden in het tegenwoor- / HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 145 dige... en geen oogenblik van den dag was er, waarop zg niet vervuld was van hem. Een blijde rust kwam over haar, wanneer hg bij haar binnen-kwam, en met een zucht van tevreden welbehagelijkheid zich neervlijde in een stoel, zijn stoel. Soms spraken zij een poos lang niet en rookte hg, vaag voor zich uitdroomend, de eene sigaret na de andere, terwijl zij handwerkte; soms nam hij een courant en las haar enkele berichten voor; soms speelde zij piano voor hem en lag hij rustig te luisteren, en soms ook, en dit waren de liefste, onvergetelijkste avonden, waren zij vroolijk en schertsten samen en maakten grapjes over de kleinste aanleidingen... en na deze uren kon zij 's nachts niet slapen, wilde zij 's nachts niet slapen, om mets te missen van haar precieuse herinneringen ... Ernest voelde, dat hij van haar begon te houden op een kalme, broederhjke wgze, half beschermend en half waardeerend. In het begin had het hem gecharmeerd, dat hij bg deze toch niet meer jonge vrouw zooveel schroom had te overwinnen, dat zij altijd even aarzelde, als hij haar uitnoodigde om een concert met hem bij te wonen, of om een avond op zgn kamer door te brengen, daar hij haar iets voor te lezen had. Haar zedige jonkvrouwelijkheid was niet geveinsd, dat merkte hij veel te goed, en soms dacht hij: Hééft zij dan geen verleden en is zij zelve zoo vlak en zonder veel inhoud als het leven, dat door haar wordt geleid? Het Boek met zeven Zegelen. II. 10 158 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zelfvernederende biecht, dat hij de zon in baar leven had gebracht, dat zij hem aanbad... dat zij hem met een wilde, blinde hefde aanbad... dat zij in haar geheugen in hartstochtelijke dankbaarheid al zijn heve daden, zijn heve woorden bewaarde... moest zij, o, moest zij dat? En moest zij hem ook nog bekennen, dat hij haar ziel had verscheurd door haar toe te vertrouwen, hoe hij hield van een ander?... moest zij, o, moest zij dat? Zij hijgde, zij snikte, zij voelde, dat zij, als zij daartoe een poging deed, zich aan zijn voeten neerstorten zou met den vertwijfelden, smeekenden kreet: kus me... laat me ééns in m'n leven weten, wat 't is, door 'n man te worden gekust... kus me... of ik sterf hier aan je voeten... Hij had geluisterd in een steeds grooter wordende ontroering; hij voelde met intense kracht de tragedie van dit arme vrouwenleven; de navrantheid van haar klacht schokte hem tot in het diepst van zijn ziel. En dan... hij schaamde zich, hij schaamde zich met een heftigen tegenzin om zijn onmenschelijk bedrijf. In mannelijk egoïsme, terwille van zijn werk, had hij op een levende ziel geëxperimenteerd, zijn zelfzucht gedoogde zelfs niet, dat hij zich bezorgd maakte over haar ontwakende hefde voor hem; neen! op de wreedste, koelbloedigste wijze was hij voortgegaan, in kalmte had hij elk harer woorden beluisterd, elk harer gedragingen bespied, in de hoop, dat zij hem eerlang de stof voor een „interessante" studie zou geven... En onderwijl hunkerde en hongerde en HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 159 verging dit arme leven naast hem, en hij achtte het niet... Hij kon zich onmogelijk weerhouden, hij trok haar in zijn armen. De woorden verdrongen zich op zijn hppen, maar spreken kon hij niet. Hij boog zijn hoofd over het hare en kuste haar op haar arme gezicht, met een kus Van schaamte en spijt om wat hij had misdaan... van medelijden... van vergiffenis vragen... van innig berouw... Maar toen, beseffende wat hij deed, schrok hij en wilde haar los-laten, omdat het toch .al te vreesehjk zou zijn, als hij den waan bij haar opwekte, dat hij van haar hield... Maar zij had zijn beweging gevoeld en krampachtig drukte zij haar hoofd tegen zijn schouder. — Moet ik 't dan zeggen, kreet zij in kermende smart, moet ik 't dan zeggen, dat ik heel best weet, hoe je me alleen maar zoent uit goedheid, uit medelijden... Je hebt me niet hef... je hebt me ongevraagd zooeven verteld, dat je houdt van 'n ander... ik beteeken niets in je leven! Maar god! god! wees barmhartig, bedrieg me! bedrieg me! en zoen me, alsof je van me hield... ach, zoen me... ik vraag verder niets meer... maar geef me één oogenblik... één oogenblik van geluk... Hij klemde haar tegen zich aan in een gevoel, dat hij niet kon beschrijven. Bedrieg me! had zij snakkend gezucht en hij voelde het pijnlijk kroppen in zijn keel, en zijn oogen vochtig worden. Bedrieg me! had zij gesteund... maar bedróóg 160 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hij haar, nu hij haar kuste en nog eens kuste op haar voorhoofd, haar weenende oogen, haar smachtenden, o, haar smachtenden mond...? Neen, hij voelde... het was iets van hefde, een hefde, die verre uitging boven de banaliteit der dagelijksche dingen, een suprème liefde, vol teederheid en vol erbarmen... En zij... toen zijn zoen haar hppen raakte... was het haar, of zij werd opgenomen, of zij weg-zweefde in een sfeer van rust... in een rust, zoó algeheel, dat alle menschelijk weten en denken er in verijlde en verging... ook de tijd vloeide weg... en niets bleef dan die rust... die goddelijke, eeuwige rust. Toen zij ontwaakte uit een korte bewusteloosheid... lag zij nog in de vaste omvanging van zijn arm, met haar hoofd aan zijn schouder. En zij voelde het met een geluk, waaronder zij bijna bezweek, dat zijn wang op haar voorhoofd leunde. Zij wist: dit slechts had zij verlangd in het leven, en anders, en anders niets. En daarom... zou zij willen sterven in dit moment. ■ Maar nu zij niet stierf, nu zij niet was vernietigd door een al te groote mate van zaligheid, — nu was het toch óók goed... volkomen goed, zooals het was. Want met de herinnering aan dit oogenblik zou zij leven, kón zij leven, de lange toekomst-jaren door en tevreden en rustig zijn... want dit moment van geluk was genoeg... genoeg voor haar heele leven. Zij voelde zich als iemand, die na langen en harden strijd zijn doel heeft bereikt. Zij was als HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 161 eene, die haar verst verlangen ziet vervuld... en glimlacht... van louter geluk... Zij glimlachte, toen zij haar hoofd oplichtte en hem aankeek met een blik, waaruit alle smart en onrust verdwenen was, met den helderen blik eener verheerlijkte. Zij keek hem aan met een onbeschrijflijk lieftallige schuchterheid, en toen hij haar wilde blijven vast-houden, legde zij nog één seconde haar hoofd aan zijn schouder en... drukte er haar hppen op, zonder dat hij het bemerkte, in een roerende betuiging van dank. En weder hief zij het hoofd op en keek hem aan... en zacht maakte zij zich los uit zijn armen, en terwijl zij dat deed, bleef zij hem aanzien met haar glimlach, haar glimlach van een verheerlijkte... want de uitdrukking van zijn gelaat, zijn vochtige oogen, ontroerden haar tot een nooit-gekende vreugd. — Nu is 't genoeg, zei ze, met een stem, zooals hij nog nooit van haar, zooals hij nog nooit van iemand had geboord, en nimmer, dat wist hij, zou hij dit sonore, warme timbre vergeten... en nu, Ernest, zullen wij scheiden. — Scheiden?! Hij schrok en hij keek haar aan in zóó verbaasde ontsteltenis, dat zij haar hand op de zijne legde: — Ja, zei ze vast, luister, ik zal je alles zeggen. Ik ben in deze oogenblikken zóó gelukkig geweest, zóó nameloos gelukkig, dat hierna niets meer kan komen. Al 't verdere zou nu 'n terugval zijn... èn... vooral, ik zou opnieuw gaan Het Boek met zeven Zegelen. II. 11 162 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. verlangen. Dat mag niet. Dat wil ik niet. M'n geluk wil ik zuiver en gaaf bewaren. — Maar daarvoor hoeven we toch niet te scheiden... waarom... — Omdat, zei ze, en keek hem aan met een kalmen, klaren blik van uiterste eerlijkheid, ik je hef heb, Ernest. En dadelijk ging zij voort, omdat zij niet wilde, dat hij iets antwoorden zou: — Ik beken 't je, omdat je daardoor begrijpen kan, hoe onuitsprekelijk gelukkig je me hebt gemaakt. Ik beken 't je, omdat je begrijpen kan, dat we nu moeten scheiden. — Constance... — Wanneer ik hier bleef en je meermalen zag... ik zal je uitleggen, hoe 't is: denk aan 'n arme, 'n doodarme, die 'n schat heeft gekregen. Die is nameloos gelukkig, nietwaar? Maar als zoo'n arme nu niet arm meer is? dan beteekent die schat niet zoo veel meer voor hem. En ik, zei ze, met stralenden blik, ik ben nu niet arm meer! En... ik wil toch, dat de schat alles voor mij zal blijven beteekenen! Hij voelde opnieuw zijn oogen vochtig worden. En spreken kon hij niet. — Begrijp je nu, waarom we moeten scheiden ? Ik heb 't toppunt van m'n leven bereikt, ik wil niet dalen. Je kan 't niet gelooven, en toch is 't zoo, dat in de toekomst de herinnering aan deze avond me altijd genoeg zal zijn. Dat komt, omdat je m'n leven van verterend verlangen, van eeuwig ontberen niet kent. M'n hoop is vervuld. „Ik heb HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 181 verlangend was te weten, wat Ernest van haar brief had gezegd. — Hij zei: 't Doet je goed, hè, zoo iets te lezen, te merken, dat er nog geluk op de wereld bestaat. — Dus... dan... zei Ernestine met een glimlach, is hij ook nooit verliefd op mij geweest. Weet je, zei ze, zich impulsief tot Constance keerend, ik... verbeeldde me, dat ik verliefd op hem was. Maar 't was van mij niets dan 'n wanhopige laatste toevlucht; hij is m'n neef en ik dacht: hem kan ik nog altijd nemen. Maar Ernest hield niet van mij. Hij heeft nooit van me gehouden. En daar ben ik nu dankbaar voor. Ik heb wel eens gedacht, dat hij van Denise hield, maar dat schijnt toch niet zoo te wezen, want je hoort niets van 'n engagement. — En toch is 't wèl zoo, zei Constance. Ernest en Denise hebben elkander hef. — En waarom dan... — Ik mag 't jou zeker wel zeggen, zei Constance. Jij bent familie van hem, en je zal 't niet verder brengen. En zij vertelde Ernestine, wat Ernest haar bad gezegd omtrent Denise's gelofte en zijn verhouding tot haar. — 't Is vreeselijk, zei Ernestine. Arme Denise, arme, arme Ernest... Zij keken elkander aan, de beide vrouwen; de eene, die Ernest alle geluk gunde, omdat zij zelve in haar huwehjk zoo volkomen gelukkig was... de andere, die al haar hoop had gesteld op een goede toekomst voor hem... omdat het ééne uur 182 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. van gelukv dat hij haar gaf, toereikend was voor haar hééle leven. En beiden dachten op dit moment met intense kracht hetzelfde: Mocht je gelukkig worden, o, word gelukkig, Ernest... m. Ik weet het wel, dacht Elise Rovenius, na weer een aanval van doodsbenauwdheid het hoofd diep achterover drukkende in de opgestapelde kussens, dit is het einde, ik zal niet meer beter worden. En ofschoon haar hartkwaal haar veel deed lijden, was zij toch dankbaar dat haar leven ten einde hep. Zrj was zoo radeloos moe... en haar uitgeputte geest snakte dagelijks meer naar rust, naar de goede, algeheele rust van den dood. Neen, haar leven van den laatsten tijd was niet meer te dragen geweest. En waardoor was zij zoo gekweld geworden, totdat de onrust haar aldoor feller martelde? Het was begonnen na het bezoek van Ernest de Réval, toen zrj zijn verzoek had geweigerd. Het verergerde na haar gesprek met Patricia, toen zij op dier pleiten wrokkend en mokkend niet was ingegaan. En ... niet zooals zij eerst had gedacht. . . was zij daarna zoo ziek en ellendig geworden omdat alles van toén weer in haar was opgewekt. Maar ... omdat zij geweigerd had. Tot dusverre had zij in deze zaak geheel schuldeloos gestaan en had zij zichzelve óók als HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 188 een slachtoffer kunnen beschouwen. Nu droeg zij zelve er de verantwoordelijkheid van, dat zij twee menschen ongelukkig maakte. En die gedachte was zwaar. In het begin had zij er zich ruw overheen gezet. Met kracht onderdrukte zij alle zachter gevoel. Maar onbarmhartigheid, cynisme, zucht naar wraak gingen haar niet goed meer af. Dat kon nog in den eersten tijd na het gebeurde. Nü moest zij zich te veel geweld aandoen, om haar rol vol te houden, en het ging ten koste van haar gezondheid en van haar zenuwen. Twee menschen ongelukkig door haar. En niet maar een korte poos, niet maar tijdelijk, doch levenslang... terwijl één van de twee, Denise, al zóó had geboet. Zij sprak met niemand over haar innerlijken strijd, en daardoor had zij het zoo moeilijk in deze dagen. Want toegeven... wilde zij toch óók niet. Telkens als zij daar even over dacht, ontwaakte haar koppig verzet. En zoo tobde zij voort. Toen haar gezondheidstoestand zoodanig ongunstig werd, dat zij van school thuis blijven moest, werd het nog erger met haar. Nu had zij in 't geheel geen afleiding meer. Haar lessen en de voorbereiding daartoe namen een groot gedeelte van haar tgd in beslag, — en alleen de nachten waren het, die zij worstelend doorwaakte. Nu waren het ook de dagen. Denise... voor altijd ongelukkig. Ernest voor altijd ongelukkig... 184 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Door haar. Zvj had het in haar macht hen te vereenigen, en zij doemde hen tot eenzaamheid, terwijl zij vist... wat eenzaamheid was. En baatte het iets? Werd door hun droevig lot iets goed gemaakt van wat Greta geleden had, van wat zij zelve leed? Langen tijd had zij een soort van bevrediging gevonden in de zekerheid, dat Denise nimmer gelukkig zou worden. Maar nu... in het aangezicht van den dood namen de dingen zoo heel andere verhoudingen aan. Zij zag alles beter. Zij begreep alles beter... De monsterlijke proporties, waarin zij tot dusverre Denise's daad had gezien, namen hun natuurlijke vormen aan... en de ergste misdaad, waarvan zij Denise betichten kon, was onnadenkendheid, jongen overmoed, een niet zich indenken in anderer toestand. Och, de gevolgen waren nu zoo vreeselijk geweest, maar honderden malen was zoo'n advertentie een grap. Alle argumenten, die men in den loop der tijden tegen haar te berde had gebracht, kwamen haar nu weer voor den geest, en in plaats van ze stug te verwerpen, zooals zij steeds had gedaan, aanvaardde zij ze nu en dacht er over na. Er was vóél waars in wat men haar had gezegd. Denise, arme Denise, was de beste en gevoeligste van de heele groep, en zij leed en boette voor allen. Het moest op het jeugdige kind een onuitwischbaren indruk hebben gemaakt, toen zij zeide: — Als dat waar is, Denise, dan hebben julhe een moord op je geweten. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 185 En het had ook een indruk op Denise gemaakt, die, — als haar ouders haar niet dag en nacht hadden bewaakt, — tot zelfmoord had geleid. En dan? als haar ouders die catastrophe eens niet hadden belet? Dan zou zij toch even schuldig staan tegenover Denise, als Denise tegenover Greta, — en Denise had eigenlijk maar voor een zesde schuld, en zij werd door haar voor alles aansprakelijk gesteld. 0! het had haar voldoening gegeven, dat Denise boette. Als zij even aan haar dacht, dan bevredigde haar dit besef. En och, waarom! Werd er iets mee ongedaan gemaakt? Was Greta's leven er een dag door verlengd geworden? Voor de eerste maal in al die jaren kwam de gedachte: arme Denise in haar op. Zij had... ja, wat had zij gedaan? Het leven van het jonge meisje verwoest. Zij had kalm toegezien, dat Denise haar verloving met den jongen, van wien zij heel veel hield, verbrak. Zij had het volkomen in orde gevonden, dat Denise de gelofte aflegde, waardoor haar ook in de toekomst alle geluk bleef ontzegd. En dat waarom... het was zoo noodeloos en nutteloos alles ... Alleen om bij haarzelf een klein gevoel van wraakzucht te bevredigen, had zij het offer van Denise aanvaard. En zelfs voor de tweede maal, toen de Réval bij haar kwam, had zij geweigerd, Denise van haar gelofte te ontslaan. Waarom ... waarom ... ? Boete en berouw waren immers altijd vergeefsch... De boete komt na de misdaad, en berouw „komt altijd te laat". 186 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. De dood, de stil aansluipende dood doet de dingen wel heel anders zien. Alles deinde en vloeide van haar weg, en de menschelijke gevoelens van woede en wraakzucht vernevelden in een eindeloozen weemoed. Weemoed om het leven, om haar leven, haar eigen leven, dat zoo triest en leeg was geweest, en vol ontbering. Zij had er niet zoo heel veel van verwacht, nooit zoo heel veel geëischt. Bescheiden en zwijgend was zg achter het leven aangeloopen, — nooit had zij de pracht ervan genoten, — en toen haar eindelijk ook een deeltje levensvreugde werd toegewezen in haar vriendschap met Greta, werd dat haar dadelijk weer ontrukt. *) Maar ach, dat was nu alles voorbij: Haar dagen waren geteld. Zij zou thans spoedig hebben uitgeleden. Maar Denise? Aan haar was nog iets goed te maken. Zij had nog een heel leven voor zich, een kostbaar leven, dat haar alle goeds, alle geluk brengen kon. Zij mocht niet aarzelen. Zij, die er toe in staat was, moest Denise van haar gelofte ontslaan. Een zware strijd kostte haar dit niet meer. Want, o, zij was niet onverschillig geworden, maar wel zachter en milder en begrijpender... Zij zou Denise schrijven. Morgen ... als zij wat beter was ... want nu... die pijn... alsof haar borst werd samen-gedrukt... en het dreigen van ... een... benauwdheid ... *) Zie: De Man in 't Spel en De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 187 IV. Denise lag, met het hoofd in de armen op tafel verborgen, te snikken, als zon het hart haar breken. Zooals zij nu tegenover elkaar hadden gestaan, oog in oog, Ernest en zg, konden zg vijanden zijn geweest, die elkander haatten en kwaad willen doen. In zgn blik had zg de begeerte gezien, om haar bij de schouders te vatten en van zich af te slingeren ... in haar eigen handen had zg den woesten lust gevoeld, om hem pijn te doen... om zich te wreken over de smart, die hg' haar veroorzaakte. Elk woord, dat zij tot elkander zeiden, was verkeerd. Elke beweging had anders moeten zijn, zg griefden en beleedigden elkaar op de verschrikkelijkste wijze, zg beschuldigden elkaar en kwetsten elkaar van oogenblik tot oogenblik, dat zij elkander zagen. Het kon zoo niet langer. Zg moesten het opgeven. Zg hadden het eerlijk met vriendschap geprobeerd. Maar hun vriendschap was in iets zoo wanstaltigs ontaard, dat zij er beiden van gruwden. En zóó... kon het niet verder gaan. Haatten zij elkaar? Of hadden zg elkander lief? Soms wist zg het niet meer. Zóó diep kon hg haar wonden, dat zg dacht : daar kom ik nooit over heen. En zij? Zóó wreed kon zij hem martelen met haar woorden, dat zij er zich later ten diepste over schaamde. Zij konden niet samen blijven op deze maaierTelkens en telkens weer dacht zg, dacht hij óók: 188 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Wij vernielen elkaar. Onze zenuwen zijn tegen dezen strijd niet bestand. Er moet een einde -aan komen. Een einde. Maar hoe? Zij konden samen sterven. Dat zou voor haar de beste, de vredigste oplossing zijn, — maar voor hèm ? Zij konden scheiden. Dat zou voor hem waarschijnlijk de beste oplossing zijn. Maar voor haar? O, ongelukkigen, ongelukkigen, zij. Zij hadden elkander lief... en zij maakten elkaar rampzalig. Met een perverse gretigheid zochten zij naar woorden, die het vlijmendst treffen konden. Zij wonden elkander op en beten elkaar de bitterste verwijten toe. Het eenvoudigst en rustigst gesprek ging onvermijdelijk weldra over in de hatelijkste gezegden, en het eene lokte het andere uit, totdat zij, na het einde van den strijd achterbleven, doodelijk uitgeput en doodelijk gewond. Het ging zoo langer niet. Nooit, dacht Denise, nooit, zelfs niet in dien eersten wanhopigen tijd ben ik zóó ongelukkig geweest. Dat lijkt mij nu kinderspel, bij deze excessen vergeleken. Nu voelde zij duidelijk, dat zij aldoor wankelde aan den rand van den waanzin ... èn dat zij soms de grenzen der krankzinnigheid al overschreed. Er moest een einde aan komen. Zou zij verdwijnen uit zijn leven? Opeens, voor goed ? Wat was er aan haar gelegen. Maar hij... als hij haar volgde in den dood ? Als schrijver was hij van groote beteekenis voor 190 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. de schold van alle zes op je genomen. Waarom? De anderen zijn allen gelukkig geworden... Ja. Maar ik heb mijn lot vrijwillig gekozen. Ik moet 't dragen. Zeker, en dat hèb je ook gedaan, je hebt 't gedragen, met heroïsche kracht. Menig jong meisje had al lang den strijd opgegeven. Jij hebt volgehouden ... en de zonde, die je in onwetendheid en overmoedige zorgeloosheid beging, volledig afgeboet. Doch moet je nu een ander in je noodlot medeslepen? Een ander, die je liever is dan jezelf? Moet je voor hem niet wat van je angsten en scrupules opofferen? Moet je maar hardnekkig blijven vasthouden aan een eens genomen besluit, ook al maak je je liefste rampzalig? Maar wat moet ik dan? Je moet... Doch zij belette zichzelve het antwoord. Zij wist, wat zij moest. Zij moest naar freule Eovenius gaan en haar verzoeken, haar smééken, haar te ontslaan van haar verfoeilijke gelofte. Dat echter kon zij niet doen. Dat was te veel van haar gevergd. Zich voor het aangezicht van freule Rovenius te begeven en zich voor haar te vernederen en te buigen... waar zij zichzelve eenmaal haar boete zoo trotsch en sterk had opgelegd. .. zij kon het niet. Haar zeggen: ik kan niet meer, ik bezwijk onder het vreeselijk gewicht van mijn gelofte, en wat erger, veel erger is: een ander, een totaal schuldelooze vergaat mèt mij; terwille van hem, terwille van een, die volkomen onschuldig HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 191 is, bid ik u, bevrijd me van m'n gelofte... Zij kim het niet. Neen, dan liever het ergste dragen. Dan liever dood . .. Maar de innerlijke stem hield niet op met dringen en dreigen. Doe het, neem een besluit, vóór het te laat is, vóór je hem tot een wanhoopsdaad heb gebracht Denise, Denise, wees gewaarschuwd. Verspeel niet roekeloos je laatste kans uit koppigheid, uit een verkeerd soort trots. Zij vocht met zichzelve een martelenden strijd en telkens was het slot: ik kan het niet doen. Zg maakte zichzelve wijs, dat angst voor een weigering haar weerhield. Maar haar diepste stem drong aan: Je kan het toch wagen. En als ook dat vergeefsch is geweest, — dan ben je vrij om te doen, wat je wil. Je moet 't probeeren. Maar zij durfde niet. Zg* wilde niet. Zij kon het niet doen. Zoo duurde* haar worsteling voort. Totdat... Totdat zij hoorde dat freule Eovenius ernstig ziek lag aan een hartkwaal, dat herstel was uitgesloten en het einde weldra werd verwacht. En toen... Toen keerde zij plotseling om, en van een, die weifelde en aarzelde en uitstelde en wilde en niet wilde, werd zij een hartstochtelijk driftige, een durvende, wilskrachtige vrouw. De angst beving haar met een zoo overweldigend gevoel van vrees, dat zij geen oogenblik langer wou wachten. 192 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Freule Rovenius ziek ... zóó ziek, dat zij misschien sterven zou, vóór zij haar van haar gelofte ontslagen had? O! God! zou zij te laat komen? Nu, eensklaps, besefte zij, dat zij al den tijd van haar weifelen niets anders had gewild dan haar vrijheid terug-krijgen, dat zij diep-in gehunkerd had naar het moment, waarop freule Rovenius zou zeggen: Ik ontsla je van je gelofte ... En dat zij niet was gegaan, kwam alleen uit een laatste reste van... was het trots?... of was het de schroom van eene, die te lang en te diep heeft geleden en dus bang is, haar laatste hans te beproeven, omdat dan ook alles uit is voor haar? Zij ging, zonder vooraf belet te vragen, onvoorbereid, onoverlegd, bezeten alleen door haar dwingenden wil. Het stormde in haar hoofd, het bonsde in haar borst... zij zou haar doel bereiken, het kostte, wat het wilde! En als zij weigerde, die vrouw, dan zou zij haar toeschreeuwen, dat zij moest, want dat zij niet twee levens vernietigen mocht, en dat, als zij, Denise, iets bijgedragen had tot juffrouw Poortershave's dood, freule Rovenius een dubbelen moord op haar geweten zou hebben! Zij balde de handen tot vuisten. Freule Rovenius zou toegeven, zij moest. Suggereeren zou zij haar met haar eischende woorden; zij hijgde, zij snikte bijna van zenuwdrift, zij struikelde over haar eigen schreden ... o, als zij weigerde, dan! dan! Met hokkende stem vroeg zij aan de deur naar freule Rovenius. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 195 Je bent vrij! De heele lucht scheen vervuld van die woorden. Het vlamde voor haar oogen, het gonsde in haar ooren: vrij! je bent vrij! Haar heele wezen was vol van die woorden... en iedereen wist ze ... en alles herhaalde ze ...: vrij! je bent vrij! Had zij haar dank uitgesproken aan freule Rovenius?... had zij ook maar één woord gesproken?. .. Niets kon zij zich meer herinneren, dan dit ééne, dat zij herhaaldelijk en lang haar lippen had gedrukt op freule Rovenius' handen ... Zij was buiten... zij liep verder en verder, vanzelf droegen haar heur voeten voort, en zij kwam eerst weer tot bewustzijn, toen zij stond voor Ernest's woning. En nogmaals begaf haar heur besef en wist zij niet meer, of en hoe zij naar hem had gevraagd, en hoe zij naar boven kwam ... totdat zijn stem haar wekte: — Denise! — Ik ben, ademde zij, bij freule Rovenius geweest, en zij ... zij heeft... Maar zij behoefde niet verder te gaan. Hij begreep haar. De blik harer oogen, waarin een bovenaardsche glans lichtte, zeide hem de waarheid. Hij breidde zijn armen open in een sprakeloos gebaar. En zij vlijde zich tegen hem aan... en toen de onwerkelijkheid van den toestand brak door de zaligheid van zijn dichte bijzijn, barstte zij uit in tranen. Hij liet haar weenen. Hij wist, dat schreien de eenig mogelijke reactie was op de overstel- 196 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. pende vreugde na zoo'n lang en bitter lijden. Stil hield hij haar tegen zich aan, totdat haar snikken bedaarde en haar glimlach — de eerste glimlach sedert wanneer? — openbloeide op haar verheerlijkt gezicht. Hij boog zich over haar heen, om gretig haar de woorden van de lippen te zien, want uit haar mond wilde hij nu ook de bevestiging hooren van wat hij in haar blik had gezien... En Denise zei: — Zij heeft me van mijn gelofte ontslagen. Kom hier, kind, kom bij me... heeft ze gezegd. En zij gaf me mijn vrijheid terug"... Liefste ... kan jij begrijpen, waarom ik naar haar toeging? — 't Was, zei hij innig, uit liefde voor mij. Zooals ik ook eens naar haar toeging... uit liefde voor jou. — Jij ... heb je dat gedaan ? vroeg zjj met onzegbare teederheid. En toen heeft zij geweigerd ... ? Nu ... heeft zij alles weer goed-gemaakt... Stil zaten zij bijeen. En het was hun, alsof het verleden, het vreeselijk verleden van hen weg-zonk, al verder en verder ... En Denise fluisterde, zacht als een zucht: — Liefste... 't allerzaligste van geluk is, geloof ik, de rust, die het geeft... de wonderbare, oneindige rust... EINDE. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 39 vang van hun daad begrepen had, vergeving te gaan vragen... en op haar-alleen was al de zwaarte der ellende neergekomen. Zij-alleen, het jonge, ontvankelijke kind, had de ontmoeting met freule Rovenius doorstaan, — en zij, die de beste was, moest ook het meeste lijden. Hij vond daar een groote, grove onrechtvaardigheid in. En bovendien: goed, als zij boete wou doen, dat gaf haar innerhjke rust, — maar had zij niet al genoeg geboet, eerst door de verbreking van haar engagement, wat haar wel heel veel zou hebben gekost, en later door haar eenzame, smartvolle jaren, en ook door de verkeerde manier, waarop zij beoordeeld werd: het boek met zeven zegelen werd zij genoemd. Haar trots werd afgekeurd, zij werd veroordeeld om haar levenshouding, men dichtte haar allerlei onhebbelijke dingen toe, legde haar gedragingen op onaangename wijze uit? — en dat alleen, omdat zij door haar boete een onnatuurlijk leven leiden moest, — daarom begreep men haar niet. Denise, liefste, armste... O! hoe dankbaar was hij, dat zij had gesproken. Nu wist hij tenminste, wat het mysterieuse was, dat haar altijd omgaf. *Hg had haar liefgekregen om haar nobele persoonlijkheid, haar mooi gezicht, haar aantrekkelijk karakter... en veel had hij geleden door haar ondoordringbare geheimzinnigheid. Maar dat zij eindelijk gesproken had, hij besefte het zeer goed, was een bewijs van haar liefde. 40 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En als zij hem hef had... en hij haar... welke hinderpalen konden er dan tenslotte bestaan? Hij wist wel, dat hij niet zou berusten. Hij wist ook, dat, als hij haar trouwde, dit met haar volle toestemming zou zijn en dat hij anders geen huwelijk verlangde. Hij zou haar niet dwingen, zelfs niet, al zou hij zien, dat zij eerlang voor de suggestie van zijn hefde zou zwichten. Neen! vrijwillig moest zij hem toebehooren, — of... niet. En ook wist hij, dat hij haar geen „vrije verbintenis" behoefde voor te stellen, waar haar gelofte had geluid: ik zal nooit trouwen. Zij, met haar fier en eerlijk karakter zou zeggen: — Die gelofte heb ik niet voor de uiterlijke vorm, maar uit een innerlijke zielsbehoefte gedaan. En ik heb er natuurlijk mee gemeend: dat ik nooit in liefde zou leven. De woorden: ik zal nooit trouwen, waren de uitdrukking van die eigenlijke bedoeling. En zij had natuurlijk gelijk. Ook hy hield niet van schipperen, ook hij had een afkeer van draaierij en geknoei. En door zulke middelen wilde hij niet gelukkig zijn, — en zou hij het ook niet kunnen wezen. Iemand... iemand moest er zijn, die haar van haar gelofte ontsloeg. Haar ouders waren gestorven. Etienne Du Clarey? tegenover wien zij de gelofte had afgelegd? Die was daartoe natuurlijk wel bereid. Maar Denise had gezegd: — Etienne zou me natuurlijk van m'n gelofte willen ontslaan, maar dat is niet genoeg. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 41 Doch, wat had zij er bijgevoegd?... Hij bracht de hand aan het hoofd en zocht zich duidelijk haar woorden te herinneren. Zij had gezegd: —-... 't Heeft freule Rovenius indertijd 'n soort van genoegdoening gegeven, dat ik in 't leven nooit meer gelukkig zou zijn. Freule Rovenius!... Die was het, die-alleen, wier beslissing bij Denise gewicht in de schaal leggen zou. Dat wist hg zeker. Wanneer freule Rovenius zeide: — 't Is nu genoeg geweest, Denise, ik ontsla je van je gelofte... dan!... dan zou Denise zich bevrijd gevoelen, eindelijk weer vrij! Hg, kende freule Rovenius, hg had haar vroeger wel eens hier en daar ontmoet en altijd den indruk van een lieve en zachte persoonlijkheid gekregen. „Tegen mij is ze vrééselgk geweest," had Denise gezegd. Maar, nu ja, dat was in de eerste ontzettende oogenblikken. Misschien had de tijd aan haar zijn goed werk gedaan en haar oordeel verzacht... In elk geval: hg ging naar haar toe. Én zonder dat Denise het wist, — zij zou het hem in haar overdreven zucht tot zelfopoffering, in haar angst „dat het toch niets zou geven", mogelijk willen beletten. Hn ging naar freule Rovenius. Een groote verlichting was over hem gekomen bij dit besluit. Het was, of hij vóelde, dat hg in zgn voornemen zou slagen. 50 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. het huis en één op zij. Hier stond een ouderwetsche calorifère rood te gloeien, en op de uitgeschoven bus stoomde een ketel water. Dat was gezond, beweerde tante Adèle, stoom in de kamer, — en Ernestine vond het heel gemakkelijk, nu had zg op alle uren van den dag warm water. Tegen een der wanden stond het groote Empireledikant, waarvan de hemel was afgenomen, en vroolijk kleurden de frisch-cretonne meubelen tegen het donker-glanzende mahonie van bed en groote chiffonnière. Vreemd... voor het eerst sinds langen tijd kreeg Ernestine een gevoel van innerhjke rust. Het is, alsof ik thuis ben gekomen, dacht zij. En een zacht glimlachje speelde om haar lippen, en tot haar diepe dankbaarheid werd zg gewaar, dat het een echt glimlachje was en geen zenuwtrekking vol sarcasme en hoon. Zij verfrischte zich na de reis en ging toen weer naar beneden, waar zij zich uitstrekte in een hoogen, oud-Engeischen fauteuil, op de vriendelijke uitnoodiging van haar tante: — En ga nu 's gemakkehjk zitten, kind. Begin je al wat te bekomen? — Ja, zei ze, uit de volheid van haar hart. Ik heb nooit geweten, hoe weldadig stilte kan zgn. Zij sloot even de oogen in een over-vermoeidheid, en haar tante sloeg haar met eenige bezorgdheid gade. Hoe moe, hoe door en door moe zag dat meisje er uit. Zoo... alsof zg een groot verdriet had gehad. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 51 Zou dat werkelijk zoo zijn ?... of was het kind alleen afgemat door het woelige Haagsche leven en de vergeefsche jacht naar het onbereikbare doel?... Hoe het zij, — zij was veranderd. Zij was ouder, veel ouder, en... gedempter geworden. Het stralend-overmoedige was van haar weg-gevallen... zij was niet mooier, neen, dat zeer zeker niet, — maar wèl aantrekkelijker. Als het niet zoo dwaas klonk, zou zij zeggen: haar gezicht had een menschelijker uitdrukking gekregen... Zij bereidde de thee; en Ernestine at van de smakelijke, eigen-gebakken koekjes, en zij dacht, terwijl zij de rustige atmosfeer al haar zenuwen voelde doordringen Het schijnt toch mogelijk te zijn, om zóó të leven, als hier wordt gedaan... Zij sprak maar weinig, vertelde in enkele woorden van het liefdadigheidsfeest, en dat dit haar zoo had vermoeid... en vond het aangenaam, dat haar tante praatte... veel en rustig praatte over allerlei dingen, die haar niets konden schelen... en die haar toch... belang inboezemden, omdat zij zoo behoorden bij dit milieu, en bij haar tante, en bij deze wonderbare, wonderbare stilte... Zij luisterde... en aldoor was er een vage angst in haar, dat haar tante den naam van „Remco" noemen zou in verband met haar. Maar dat gebeurde niet... Alsof het de gewoonste zaak ter wereld was, bracht haar tante ook de 52 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. van Eggermonde's in haar gesprek... en tot haar vreugde merkte Ernestine, dat zij er kalm bij bleef en geen emotie voelde van afschuw of toorn. En zij bedacht: ik hoef immers niet, als ik niet wil. Ik ben toch vrij... vrij, om hier voor altijd te blijven, met Mama, bij tante Adèle... vrij ben ik, nóg ben ik vrij... En zij hoorde... tot haar onuitsprekelijke verlichting, dat Remco vooruit niets had geweten van haar komst en dat de oudere dames hem daar, met fijngevoeligheid en tact, geheel onkundig van hadden gelaten. Bij toeval zou hij haar zien... en alle opzettelijkheid zou worden vermeden. — En Remco... is in die jaren volwassen geworden. Met z'n rentmeester voert hij 't heele beheer over 't landgoed. Kunira, — die is geëngageerd, zooals je weet, — en hij zullen 't aardig vinden, als ze hooren, dat je hier weer logeert. Ze houden wel van 's 'n beetje andere conversatie dan hier uit de streek... 0, als dat nu eens mogelijk was: dat zij niet hoefde te trouwen met Remco... dan was het hier voor haar toch wel... een veilig toevluchtsoord... II. Ehse Rovenius wachtte het bezoek van Ernest de Réval. Hij had haar een briefje geschreven en in het eerst was zij even verbaasd geweest, maar dadelijk daarop had zij gedacht: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 53 O, dat staat zeker in verband met dat liefdadigheidsfeest, waarvoor hij zoo geijverd heeft; de bijeen-gebrachte som is waarschijnlijk nog niet voldoende, en nu komt hij me vragen, of ik wat propaganda wil maken bij mijn meisjes op school. Later, toen zij haar briefje geschreven had, dat zij hem zou ontvangen, bedacht zij: Vreemd, dat Patricia Renck me daar dan niet over gesproken heeft, en zij belde Patricia even op. — Ik krijg daar 'n aanvrage van de Réval, om me te mogen bezoeken, weet jij ook soms of dat in verband kan staan met 't Koloniehuis voor arme kinderen? — Neen, hoezoo? — Wel, ik dacht, dat hij misschien op m'n propaganda hoopte bij de leerlingen op Lichtenvoorde. — 't Kan wezen, maar ik weet er niets van. Elise werd dus niet wijzer. En nu wachtte zij den jongen de Réval, dien zij wel eens enkele malen had ontmoet, maar nu toch al lang niet meer had gezien. Zij herinnerde zich een soirée bij mevrouw van Eernewoud, waarop zij nog met hem had gedanst *). Och, zij was veel ouder dan hij, maar het verschil was toen toch niet zóó hemelsbreed als nu, dacht zij met een beetje weemoed, toen zij hem zag binnen-komen. Toen had zij nog met hem kunnen dansen, en *) Zie De Man in 't Spel. 54 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. het had volstrekt, volstrekt niet bespottelijk gestaan : zij was slank en heel haar figuur had een jeugdige souplesse, en ook haar gezicht bezat nog iets van meisjesachtigheid. Nu was zij geheel verwelkt en vergrijsd... en hij, een knappe, jonge man in de kracht van zijn leven. Ook hij kreeg een soortgelijken indruk, toen hij haar ontwaarde. Wat was zij oud geworden in die betrekkelijk weinige jaren; hij had haar haast niet herkend. Zn' zag tot haar verbazing, hoe nerveus hg was, toen zij waren gezeten, en hoe hij met moeite zocht naar een inleiding voor zijn gesprek. Eindelijk begon hij: — Freule, ik kom hier voor 'n ernstige, heel ernstige zaak, en ik kom daarvoor uw liefderijke belangstelling inroepen. Zij wachtte, hem met een hoofdknik uitnoodigend om verder te gaan. — 't Betreft... Hij wachtte even... maar toen, vastberaden, ging hij voort: — 't Betreft Denise van Arckel. Denise van Arckel! Een zeer onaangename gewaarding begon Elise te bekruipen: Denise van Arckel stond in verband met de treurigste gebeurtenis uit haar leven, en hoe minder die naam in haar tegenwoordigheid werd genoemd, hoe liever het haar was. — U weet, hoe Denise indertijd... betrokken is geweest in... 'n zeer droevig geval... — Ja! riep Elise zeer snel en scherp, maar 60 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Ernest bewoog met een ongeduldigen zucht zijn hoofd. — Dat is niet te vergelijken. De dokter beging 'n dwaling, 'n vergissing, die hij als dokter niet mócht begaan. Niet alleen, dat hij de dood van dat kind op z'n geweten had, maar hij was voortaan als dokter onmogehjk geworden. — En als ik Denise was! riep Elise hartstochtelijk, dan zon ik niet gelukkig willen worden! Ik zou blij zijn, dat ik boeten kon, en geen straf te hard voor mij achten. En in plaats daarvan... ■■— Freule, zei Ernest, laat ik u in vredesnaam geen verkeerde indruk van Denise geven. Ze draagt haar boete, zooals ze die nu al zooveel jaren draagt. Ze heeft 't geluk niet durven aannemen, ze is, — zij de eenige van al de zes, — altijd alleen gebleven. Ze is verkeerd beoordeeld, ze is trotsch en koud genoemd, ze heeft de bijnaam van 't boek met zeven zegelen. Er was iets geheimzinnigs om haar, dat zich niet het; verklaren. Aan mij, — die ze eerst, en herhaaldelijk had afgewezen, — heeft ze eindelijk haar trieste bekentenis gedaan. Maar... ze heeft met de meeste nadruk verklaard, dat ze nooit haar belofte zal verbreken, en me gezegd, dat we moeten scheiden. Met haar noblesse is 'n ander gedrag niet te verwachten. Maar ik... kan niet berusten. Ik... wil niet berusten. Dx heb begrepen, dat Denise van haar belofte door iemand moet worden ontslagen. En de eenige, die dat doen kan, zou u wezen, freule. — Dx?! Dx zou dat doen! 64 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. middag, alleen. En wij volgden haar spoor... nu hier... dan daar... overal waar ze haar eigen schreden radeloos was ontvlucht. Zwart was het overal tusschen de boomen. Spookachtig waren de waaiende mantels van de agenten, en 't scherpe schijnsel van hun lantaarns deed me pijn, pijn aan m'n oogen. Maar op 't laatst zag ik dat niet meer. 'tWas me... of ik zelf Greta was, die daar dwaalde, dwaalde in wanhoop en nood. Ikzelf zocht daar een uitkomst, die nergens was. Ikzèlf... met die brand in m'n borst, met die woedende, kloppende pijn in m'n hoofd, ik liep daar rond als een verdwaasde... en voelde de wereld om me heen verzinken in 'n holle, donkere leegte. En toen... werd ik bij de arm gegrepen. Want toen was de hond niet meer verder gegaan, had stil gehouden bij de rand van de vijver. Bijna had ook ik me erin gestort... maar ze grepen me bij den arm, en hielden me vast. Waarom? De zachte, monotone stem, die in baar zachte eentonigheid een suggestie-vermogen had gehad, dat al zijn zenuwen en zijn heele ziel doordrong, zoodat het hem was geweest, als had hij het gansche tooneel met eigen oogen gezien... de stem, die hem een bijna ondragelijke foltering had opgelegd, waaraan hij toch niet ontkomen kon, zweeg. En Ernest zat met gebogen hoofd, zijn eene hand lag op zijn knie, de andere hing over de leuning van zijn stoel. En zóózeer was hij geabsorbeerd geweest in de hallucinatie, die voor 66 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. DX Constance had haar besluit genomen. Zélf zou zij Ernest gaan bedanken voor zgn Sint Nicolaas-cadeau. Na eindelooze overleggingen en terugschrikkingen en zalige voorstelhngen van hoe het zou zgn, als zij durfde... had zij zich ten slotte toegestaan, wat zij het liefste wilde: persoonlijk hem gaan bedanken. Het kon toch ook niet anders, wel? Zij moest immers eerst voorzichtig polsen, óf de bonbons van hem waren. Want als zij zich eens vergiste? Zij kon het er toch niet stellig voor houden, dat hij haar zoo had verrast? Zij zou zich dood schamen en hem nooit meer onder de oogen durven komen. Dus... zij mocht gaan. Dus... zou zij hem zien in zijn eigen omgeving, waarnaar zij al zoo lang en dringend had verlangd!... In een blijheid, als zij misschien in haar heele leven niet had gekend, stond zij voor haar spiegel. In vreugdevolle verstandhouding zagen haar eigen oogen haar aan: zij zag er uit, vond zij, als iemand, die een verrukkelijk geheim wel zou willen uitjubelen. En zij was volstrekt niet leelijk. O, neen! Goed kwam haar rank figuur tot zjjn recht in den langen tailleur-mantel van grgs laken met oplegsels van tres. De ruim-geplooide boord sloot 70 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 't Prinse Yinkenpark, 't oude Willemspark met de Sophia-laan, en dan in de nieuwere buurten: de Groot Hertoginnelaan, Laan Copes, Laan van Meerder voort, Regentesselaan, Yalkenboschlaan... — Ik vind altijd, dat Den Haag 'n stad is met 'n heel kleine binnen-kern en 'n reusachtige buiten-omgeving. Amsterdam is in dat opzicht veel meer 'n „echte" stad. Hij keek naar haar en zag den glans in haar oogen en de geanimeerdheid in haar heele gezicht, 'n Knappe vrouw, dacht hij. Vóór haar komst was hij eigenlijk absoluut down geweest, hij kon niets beginnen en had nergens lust in; haar bezoek gaf hem werkelijk wat nieuwe belangstelling; ten eerste mocht hij haar graag en ten tweede had de bestudeering van haar persoonlijkheid nog steeds zijn onverflauwde aandacht. Ook zij was feitelijk een „boek met zeven zegelen". Ook haar kende de wereld niet, zooals zij was. Maar hij zou haar eerlang leeren kennen, dat had hij zichzelf beloofd. Constance zag met vreugde, dat zgn trekken zich ontspanden, en om zijn lippen kwam weer de innemende glimlach, die haar van den beginne af zoozeer had gecaptiveerd. Zij praatte nog een poosje voort, en bet was Constance een blij besef, dat zij in staat was geweest hem wat op te wekken uit zijn blijkbare verslagenheid. Zoo graag had zij hem gevraagd, wat hem hinderde, — maar dat durfde zij toch niet. En ook, hoe zou zij in staat zgn, hem troost te geven? HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 71 Nu moest Constance het gesprek zien te brengen op Sint Nicolaas. Zij kon toch niet plompverloren vragen: Heb ik die mooie doos van u ? Zij moest eerst eenige dingen zeggen in 't algemeen. O, hoe prettig, hoe heerlijk, dat het zoo „gewoon" voor haar was, om hier te zijn. Dat had zij nooit durven hopen... — Wat is 't verrukkelijk weer, vindt u niet? En toch al na Sint Nicolaas... Je denkt er nooit bij, maar 't is ook nog geen winter, 't is herfst... eigenaardig dat Sint Nicolaas niet in de winter valt, maar in de herfst, 't is zoo echt 'n winterfeest. Ja, 'n feest, ging ze met een gelukkigen inval voort, voor mij tenminste is 't 'n werkelijk feest geweest. — Dat doet me genoegen, zei hij, en de zachte beminnelijkheid van zijn glimlach verrukte haar. — Ik heb zóóveel gekregen... en allerlei dingen, waar ik blij mee ben. Niemand heeft me vergeten. En vooral werd ik ook verrast door ... 'n prachtige doos met... Zg'n vriendelijke blik gaf haar moed om verder te gaan. — ... met bonbons van Royat. Zij bloosde donkerrood en durfde hem even niet aanzien. Maar toen zij het waagde en hem in de oogen blikte, wist zij, dat zij zich niet had vergist. En zg' sprong op en in een meisjesachtig élan omgreep zg' zg'n hand met beide de hare en riep: — O, wat aardig van u! U hebt er me zóóveel pleizier mee gedaan, ik dank u, ik dank u, dat u me zoo hebt verrast! 72 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. Hij glimlachte; haar spontaneïteit verheugde hem... o! wat een interessante vrouw was zij toch en hoe waardevol was haar kennismaking voor hem als schrijver. Hij voelde zijn geestelijke gedeprimeerdheid in haar gezelschap een beetje wijken... Vóór haar komst had zijn grootste levensbelang, zijn hefde, hem volledig beziggehouden en al zijn zielsaandacht geabsorbeerd; nu werd zijn tweede levensbelang, zijn werk, weer levendig in hem, en hij wist: het eenige wat mij eenigszins helpen kan in dezen moeilijksten tijd van mijn leven, is ingespannen arbeiden aan een studie, die mij interesseert. En hij had het geprobeerd, maar „gewoon" werken kon hjj niet; zijn fantasie lag dood, zijn intelhgentie werkte niet en zelfs zijn routine het hem in den steek. Maar nu voelde hij zijn geest, die loodzwaar werd neergedrukt, als 't ware weer wakker worden. Toen zij weg wilde gaan, noodde hij haar zoo hartelijk tot nog wat blijven, dat zij zich doorstroomd voelde van een warm geluk. — Ik zal thee maken en... ik heb heerlijke kaas-biscuits, geloof ik, ja, hier zijn ze; en hij zette een zilveren trommeltje bij haar neer. En Constance, die bij een ander uit vriendelijke gedienstigheid zou hebben gevraagd, of zij theezetten zou, het hem begaan. Er was voor haar iets onuitsprekelijk heerlijks in, hem zoo bezig te zien voor haar. Hij had de overgordijnen dicht-getrokken en hier en daar een schemerlamp opgeknipt. Het het boek met zeven zegelen. 73 groote vertrek lag du in zulk een fluweelig, kleurig half-duister, dat om deze intieme behagelijkheid haar een siddering van blijdschap doorliep. — Hoe mooi is hier dat halve, kleurige licht... — Dat komt door de lampekappen. Ik heb met opzet niet dezelfde kleuren gekozen, maar 't effect is toch toeval; als ik Xander Renck was, zou 't bestudeerd wezen en zou ik vooruit weten, welk resultaat ik zou bereiken, maar zoo knap aesthetisch ontwikkeld ben ik niet... ik moet maar afwachten, wat er van komt. — Ik hecht meer aan intuïtie dan aan beredeneerdheid! . Een snel en aardig antwoord. O, hij wist het wel, dat er veel meer „in haar zat", dan zrj zoo uiterhjk liet blijken. Zij moest maar méér zoo eens bg hem komen, hij zou haar langzamerhand wel aan het praten krijgen... Telkens zeide zij nog een hef woordje van erkentelijkheid over de bonbons en verwonderd vroeg hij zich af: is zij zóó weinig gewend? Dx verbeeld mij juist, dat zg een onstuimige jeugd heeft gehad en ik kan mij, dunkt me, daarin met vergissen ... — Hebt u altijd in Den Haag gewoond, freule i — Ja, altijd... behalve de reizen, die ik De reizen, die zij maakte... zou daar het geheim van haar leven... Maar alsof zij zgn gedachten geraden had, zei ze: — Met m'n ouders. 74 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Die toevoeging gaf hem nog meer te denken. Waarom zeide zij dat ?.... — Die reizen waren m'n eenige afwisseling. Ik heb altijd 'n heel stil en eentonig leven gehad ... Dus toch, zooals hij dacht: de reizen. Want die opzettelijkheid, om .te spreken over haar «stil en eentonig" leven, deed hem genoeg vermoeden ... Hij keek haar aan met intens aandachtigen blik, een blik, die zonder dat hij het zich bewust was, onafgewend en dringend haar geest gevangen hield. Zij voelde zich opgenomen worden in zijn belangstelling, zij ging óp, zij smolt weg in zgn wil... Een oogenblik was het waarin zij hem volkomen toebehoorde, waarin zij zich geestelijk geheel aan hem had overgegeven . .. Toen schrok haar virginale schuchterheid terug. Hoe keek zij hem aan! Het was haar, of al de smachting van haar hart, het wilde verlangen, het vertwijfelde heimwee, het smeeken om hefde, om hefde!... door den blik harer oogen aan hem was geopenbaard geworden. Haar ziel had zich in hulpelooze overgave aan hem toevertrouwd en bad hem, om haar te begrijpen ... En hij staarde haar aan en hij zag het, hoe haar oogen glanzend-hei geworden waren, hoe een fijne gloed het mat ivoor van haar gelaat kwam tinten... hoe haar mond, haar mooie, smartelijke mond een uitdrukking van teederzinnelijke schoonheid kreeg — een uitdrukking, 76 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. een droom vergaan, — en die zich daarvoor... schaamde. Zij zuchtte even... en keerde daardoor weer geheel tot de werkelijkheid terug. Het was niet gemakkelijk, een mensch te zijn, die rekening moest houden met conventies, met overgeleverde tradities en met haar eigen innerlijke terughoudendheid ... Zij keek naar hem, die, met de elbogen op de knieën en de handen losjes gevouwen, in het vuur zat te staren. Hoe heel anders zag hij er nu uit dan een moment geleden. Toen was het... of er op de wereld niets anders bestond dan zij... nu was hij weer terug-gevallen in zijn somberheid van vóór haar komst. En zij vergat zichzelve in haar deenuY om hem. Wat had hij ... wat had hij toch ... Zij durfde niets vragen. Zij durfde zijn vertrouwen niet uitlokken, als hij het haar zelf niet gaf. Zou zij hem kunnen helpen, als hij het deed? Zij zwegen beiden. En beiden, na die enkele minuten van stilte, voelden hoe sympathiek hun dat zwijgen was. Zij waren nu in de phase van vriendschap gekomen, waarop het niet noodig meer is, elkaar voortdurend „bezig te houden", en zij voelden zich aangenaam in deze vertrouwelijke intimiteit. Misschien, dacht hij, kan zij mij helpen en mij onttrekken aan mijn geestelijke gedruktheid. Want werken moet ik. Het is 't eenige, om aan mijzelf te ontkomen ... Hij voelde, hoe sterk de gebeurtenissen der HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 77 laatste dagen hem hadden aangepakt. Hg had Denise niet meer gezien en hij waagde het ook nog niet, haar opnieuw te bezoeken, want hg wilde haar niets zeggen van zgn yergeefsche bezoek aan freule Rovenius, en als hg nu ging, dan vreesde hij, zich te zullen verraden. En wat moest hij haar zeggen? Herhalen en herhalen: dat zjj nooit zouden scheiden, omdat zij bij elkander behoorden?... O! het was zoo vermoeiend en zenuw-uitputtend en bracht geen 1)3 En toch verlangde hij naar haar ... telkens en telkens sprong hij op, gereed om naar haar toe te snellen, omdat hij het niet langer mthouden kón. En dan weerhield hij zich weer, — omdat het nutteloos was. Omdat het hem maar opwond en ellendig maakte ... voor niets. Maar hij berustte niet. Nóóit zou hg berusten. Doch wat hij verder moest doen, hij wist het nog niet. , , „ En nu juist, toen hij zich zoo beroerd voelde, dat hij niet wist, waar hij het moest zoeken, was Constance gekomen en had hem afleiding gegeven en opnieuw belangstelling in zijn werk. Hg was haar dankbaar daarvoor. Zii sloeg hem gade, stil. Wat had hg dan, dat hem zoo droevig maakte?... Zou het tóch een liefdesgeschiedenis wezen... Zii ging de bijeenkomsten in het gezelschap na waarop zij hem samen had gezien met andere vrouwen. Zij wist niet... zg geloofde met... dat hij werk van iemand maakte. Denise en hg HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 79 Zijn studie, zijn interessante studie van haar, zou hem bijstaan in zijn worsteling met het lot. Als hij kon blijven werken, hard en ingespannen, dan zouden zijn zenuwen geen gelegenheid hebben, de baas over hem te worden, dan werd hij hen wel meester. En als hij zich wat béter voelde, wat geestelijk sterker, dan zou hij weer naar Denisó toe durven gaan. O, hij verlangde... verlangde... Constance knoopte haar mantel weer dicht over haar witte blouse en trok haar eenen handschoen aan. Ach, zoo gelukkig was zij hier gekomen, en nu . .. Maar toen zg opkeek, zag zij zijn oogen met de gewone warme belangstelling op haar gericht en hij zei... zei hij het werkehjk? werkelijk? — Kom je dan gauw weer eens terug? Toen glimlachte hij om dat „je", dat hem onwillekeurig was ontsnapt, en hij vroeg: — Is 't heel erg, als ik niet wacht, tot jij... tot u 't vraagt, en u voorstel om elkaar bij de naam te noemen, Constance? Wat zij geantwoord had, wist zij niet meer... alleen dat haar naam uit zgn mond haar mooier en welluidender dan iets wat zij in haar leven had gehoord, had geklonken. En zg hep buiten, bijna snikkende, verdwaasd van geluk. En zij dacht: Dus niet... niet Ernestine... maar ik... misschien ... ik ?... ACHTSTE HOOFDSTUK. I. 's Morgens ontwaakte Ernestine uit een droomloozen slaap, zoo rustig, als zij in geen weken genoten had. Zij legde zich achterover op het kussen. Het was absoluut donker in de kamer, omdat de blinden voor de vensters gesloten waren... Hoe laat zou het zgn? Zij stak een lucifer aan, om op haar horloge te kijken: negen uur! Van elf uur 's avonds tot negen uur 's morgens had zij in één stuk door geslapen, tien lange, heerlijke uren! En nog was zij moe... maar het was niet meer de lamgeslagen afgematheid der laatste dagen in Den Haag, die haar 's nachts deed neerliggen in haar bed, trillend en hijgend, sidderend, snakkend naar rust, zonder die voor langer dan een paar uren te kunnen vinden, waarna zij weer met een schok ontwaakte, het voorhoofd nat van zweet. En nu... nog was zij moe... maar het was een HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 81 zalige loomheid, die haar hield bevangen, die haar de leden welig uitstrekken deed en het hoofd in het kussen drukken in een algeheele overgegevenheid. O, die stilte hier, die wonderbare, weldadige stilte. Niets had haar slaap gestoord. Alle stadsgeluiden ontbraken hier in den omtrek, en ook in huis maakten de goed gedresseerde bedienden geen gerucht. Zij voelde zich als een zieke, die na lange, heete, benauwende koorts-visioenen, voor de eerste maal weer wakker wordt met een helder, niet-pijnlijk hoofd. O, die donkerte hier in haar morgenkamer en die stilte, die verrukkende stilte... Ja, het was hoog tijd, dat zij weg-gegaan was uit Den Haag. Zij zou misschien ongeneeslijk zenuwziek zijn geworden... of had zich zóó gedragen, dat zij langzamerhand de risée werd van haar kring ... dien zij vroeger met het recht van haar trotschen wil had beheerscht. Nu was zij hier en veihg, ver van de lasterpraatjes en intriges, de moeite en drukte, het wilde gejaag en T)eweeg eener groote stad. Het kón ... hier leven en tevreden zijn. Het kon... als ongetrouwde vrouw achter de wereld leven... en tevreden zijn. Zij zag het aan haar tante Adèle. Dit bestaan, dat zij vroeger zoo vaak onbarmhartig had bespot en „armelijk* genoemd, en waarvan zij zoo dikwijls had gedacht: dan liever dood!... dat leek haar nu zoo aantrekkelijk en intiem, zoo benijdenswaard, — ja, bijna ideaal. Het Boek met zeven Zegelen. II. 6 82 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Geen zorgen, geen angsten, geen vrees voor de opinie der menschen, geen herinneringen aan geleden teleurstellingen, aan gemaakte fiasco's, aan ondervonden échecs, geen pijnlijk naspeuren van rimpels en grijze haren, omdat men hier oud mócht worden en het hier geen schande meer was voor oude vrouw door te gaan... een leven zonder emotie, zonder pijn... onafhankehjk, veilig, vrij. Zij haalde diep adem. Dit geschuwde dorp, deze geminachte eenzaamheid, deze gehate stilte... zij leken haar nu de absolute levensvoorwaarden toe. Er werd geklopt. En na haar ja! kwam de oude meid binnen met een kopje thee en een kleine petroleum-lamp. — Goeden morgen, freule, wel geslapen? — Ja, heerlijk, Geert! Met haar langzame bewegingen ging de meid naar de ramen en opende de blinden, die zij samenklapte in de breede venster-sponningen; zij pookte de calorifère uit en opende en sloot de schuifjes, zoodat de ketel water, die er op stond, opeens zachtjes te zingen begon. Het was alles vredig, hef en welvertrouwd. De oude meid bracht de lamp buiten naar het tafeltje op het portaal, om haar daar uit te blazen ... geen walm in de kamer! en keerde terug, om Ernestine haar thee te brengen. Familiaar, met de ellebogen op de ronde heupen en de handen voor het middel gevouwen, bleef zij toezien, hoe Ernestine dronk en de brooze beschuitjes brak. — Ben je ziek geweest, freule? — Ja, Geert, 'n beetje. Kan je 't aan me zien ? HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 83 — Ja, freule, geducht. Je ben mager geworden en ouer. En zwarte randen om je oogen... nou, je mot hier maar goed rusten en eten, dan kom je wel weer bij. — We zullen 't hopen, Geert. Toen Ernestine beneden kwam en haar tante daar wachtende vond, zoo moederhjk-huiselijkgezelhg in haar wollen peignoir achter het ouderwetsche theeblad, toen ging zij naar haar toe en gaf haar een hartelijken zoen. — O, tante, wat heb ik heerlijk geslapen. En nu ga ik heerlijk ontbijten. De kleine ronde broodjes, door Geert gebakken, smaakten haar voortreffelijk, evenals de versche eieren, en tante's „beroemde" eigen-gemaakte abrikozen-gelei. En terwijl zij hier zoo zat in deze stille, goedgezinde omgeving, bevrijd van de vgandig-broeiende atmosfeer, die haar in Den Haag steeds scheen te omringen, kwam zij opeens tot een vast besluit. Zij zou met haar tante spreken en deze alles toevertrouwen en haar zeggen, dat zij geen huwelijk wilde aangaan met Remco van Eggermonde ... — Zij zaten samen in de kamer, door Ernestine vroeger altijd de „tapisserie" genoemd, omdat alle stoelen met tapisseriewerk waren bekleed, evenals ook de voetenbankjes en het vuurscherm. „Nooit had zij ergens zoo iets gezien," beweerde zij altijd; „gobelin is er kinderwerk bij," en zij sprak met quasi-bewondering over de vlijt van het vorige geslacht en over de reuzenbloemen, die iets leken op de Bayreuthsche wonderbloemen uit Kundry's 84 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. toovertuin ... Maar nu ... hoe eigenaardig kon een mensch toch veranderen... nu leek de „tapisserie" haar alles behalve leelijk; de door den tijd verkleurde bekleedsels waren prachtig van tint geworden, en overal rustte haar oog met behagen. Haar tante zat met een handwerk. Natuurlijk! wanneer rustten die vlijtige vingers ooit? Haar tante kende het luie, ledige zitten, niet... waarin de eenige bezigheid was... het rooken van een sigaret! Ernestine lag in een grooten leunstoel, de voeten in grijs suède met grijze linten toe-gestrikte huisschoentjes in zonderling contrast met het ouderwetsche rond-gebogen bankje, waarop zij leunden. Zij keek er even naar, gedachteloos; toen dwaalde haar blik weer weg naar de figuur harer tante, een knappe vrouw nog voor haar jaren; maar vooral trof Ernestine de harmonisch-blijmoedige uitdrukking van het vriendelijke gezicht. 0, hoe had zij ooit met deze vrouw kunnen spotten, haar belachelijk maken in allerlei kleinigheden, haar gesprekken nadoen, om anderen te amuseeren; hoe had zij al haar daden, haar manieren, haar woorden geridiculiseerd in den onuitstaanbaren overmoed harer jeugd. Zij kon het zich nu onmogelijk meer begrijpen, want in dit stille, tevreden leven vond zij nu eer iets aandoenlijks en ... bewonderenswaards ... En opeens zeide zij met een harer spontane élans: — 0! tante! ik wou dat ik in uw plaats was! Dat ik met u ruilen kon! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 85 Haar tante glimlachte, maar keek haar toch even met iets onderzoekends aan ... wat was dat meisje veranderd, och, och, wat was zij veranderd ... Had het leven haar zóó hard aangepakt? Arm kind . .. Bijna had zij gezegd: Nu, daar heb je .vroeger ook wel eens anders over gedacht... maar zij hield die woorden in. Waarom het meisje bewust te maken van wat haar verdriet zou doen, als zij het besefte ? ... Maar Ernestine ging zelve al voort: — Ja, dat verbaast u natuurlijk, want u herinnert u nog wel, hoe ik hier de vorige keeren als spotvogel kwam en letterlijk niets kon waardeeren ... Maar ... er is sinds die tijd zooveel gebeurd... ach, ik ben heelemaal anders geworden ... — Je zou 't misschien zoo'n beetje kunnen vergelijken, zei haar tante met een vriendelijkbegrijpenden blik en een fijn glimlachje, bij iemand, die over-verzadigd is van lekkernijen en nu, eerst de waarde van eenvoudig brood en boter leert apprecieeren. Maar Ernestine barstte uit met iets van haar oude hartstochtelijkheid: — Oververzadigd, ik?! Ja, als u bedoelt dat ik beu en moe ben van alles, dan hebt u gelijk! — Ach, Ernestine, zei haar tante, als iemand zoo vol-op als jij de wereldsche genoegens genoten heeft, dan komt er een tijd, dat je er genoeg van krijgt, dat kan bijna niet anders. — Ach, neen, dat is 't niet... 't is... 't is... Maar toen nam zij opeens haar besluit en zei: 86 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN, — Ik zal u alles zeggen, tante. Zooals ik me de laatste tijd in Den Haag heb gevoeld, zoo gruwelijk rampzalig, neen, dat wensch ik geen ander toe. D kent Mama. U weet hoe hard ze is, hoe onbarmhartig ze is, u weet, dat ze niet van haar kinderen houdt... — Zoo moet je dat niet uitdrukken, Ernestine, werkelijk niet. Je Mama... ja, laat ik nu maar ronduit met je spreken... nu dan, je Mama heeft 'n mariage de convenance gesloten met 'n man... van wie ze niet hield, is te veel gezegd, maar toch in elk geval iemand, die niet haar groote hefde was. Door haar heele huwelijk heen heeft zich dat gewroken. Ze had aldoor 'n soort van rancune... Tegen haar man ? Tegen haar kinderen? Tegen haar omstandigheden ? Tegen haar lot ?... enfin, ze heeft zich nooit recht gelukkig gevoeld. Toen ze haar man verloor... wel, toen probeerde ze haar dochters zoo gauw mogelijk goed bezorgd te weten... en als ze jou „hard" en „onbarmhartig" toeschijnt, Ernestine, dan komt dat, omdat ze in de laatste tijd met heele erge financieele moeilijkheden te kampen heeft, weet je daar niets van, heeft ze er niet met je over gesproken? — Jawel, bekende Ernestine onwillig, maar... — Je moet die moeilijkheden niet gering achten. Ik weet er alles van... en... wat ik je Mama heb geschreven over... 'n mogelijke verbintenis met Remco van Eggermonde, — je Mama schreef me, dat ze jou op de hoogte had gebracht, ofschoon ik 't veel béter, veel beter had gevonden, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 87 als ze 't niet had gedaan, Remco weet natuurlijk van niets en mevrouw van Eggermonde heb ik niet anders dan even, heel terloops, over jou gesproken — enfin, wat ik je Mama dan daarover heb geschreven, dat deed ik meer ter wille van haar dan van jon, Ernestine. — Goddank! zei Ernestine, uit den grond van haar hart. U weet niet, tante, hoe ik geleden heb onder 't besef, dat ik, ik, op deze wijze tot 'n huwelijk moest komen. Ik ben trotsch, ik ben eigengerechtig, ik „voel" me... en dan deze vernedering ! Maar, ach, ik heb zooveel doorgemaakt in de laatste tijd... ik was ten slotte zóó ver gekomen, dat ik zelfs die vernedering... aanvaardde. Haar tante schudde meewarig het hoofd. — U kunt 't zich niet voorstellen, tante. U hebt altijd veilig buiten de branding van 't leven geleefd. Maar iemand als ik, die... furore maakte in mijn kring, die algemeen gevierd werd en die alle hulde voelde als 'n recht, voor zóó iemand is het 't vreeselijkste wat er is, om ten slotte „te blijven zitten", om ... versmaad te worden. — Ik zou eer denken, dat je te difficile was geweest... — Neen, tante, zei Ernestine, met pijnhjke eerlijkheid. Er heeft zich voor mij nooit ,'n partij" voorgedaan, die aannemelijk was. En zelfs de jongelui, op wie ik verliefd was... die hebben me niet willen hebben. Opmerkzaam en ernstig had haar tante toegeluisterd. Haar medelijden met Ernestine vergrootte zich, en tegelijk trof haar de naïeveteit 92 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hij toch waarlijk niet is. Enfin, 't komt er niets op aan, Ernestine. Zijn moeder zag hem graag getrouwd en ook hijzelf ziet de noodzakelijkheid in: zijn tweede zuster trouwt binnenkort, zijn moeder verlangt ernaar zich terug te trekken op haar weduwgoed, dan zou hij alleen zijn op 't kasteel. Maar hij heeft keuze genoeg: de notaris van der Wielen heeft Jiwee heve aardige dochters, bij van Cuyck is Aline juist van haar Brusselsche kostschool thuis-gekomen, op Arckestein zijn verscheidene meisjes, dus dat zal zich wel schikken. — Gelukkig! zei Ernestine, met een klein beetje ironie. — Zijn moeder is nogal op „gelijkheid van stand" gesteld, maar hijzelf zal stellig niet in de eerste plaats op adel zien. — 'n Verstandig en „edel" principe, zei Ernestine, en weer twinkelde het spottende lichtje in haar oogen. Toen was het, alsof zij even luisterde naar den luchtiger klank in haar stem, en ze zei: — Tante, merkt u wel, hoeveel beter ik al ben dan gisteren? Heelemaal „de oude" zal ik wel nooit meer worden, daarvoor heeft 't leven me 'n beetje al te veel gekweld en geknauwd, maar m'n veerkracht en m'n levenslust ben ik toch niet heelemaal kwijt-geraakt. Weet u... ik wil nooit meer terug naar Den Haag. Ik wil hier blijven bij u en Mama. Is dat goed ? Mama zal blij zijn, haar zorgvolle leven te kunnen opgeven en wel wat aardiger tegen me worden, en ik zal verdraagzamer tegen haar zijn HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 93 en geen rancune houden, omdat ze me niet heel mooi heeft behandeld. U heeft me 'n inzicht gegeven in haar, dat me veel heeft verklaard. — Dat is verstandig en „edel", zei haar tante met zachte scherts. — O, 't wordt nog 'n idyllische toestand, glimlachte Ernestine. En zij begon uit te spinnen, hoe zij haar leven inrichten zou. Zij wou veel lezen, alles lezen, waarvoor zij in Den Haag nooit tijd had gehad. Zij zou lange wandelingen maken en de „kleine luyden" uit den omtrek bezoeken. Want, ziet u, tante, m'n plan is eigenlijk om % schrijfster te worden... ik heb dat opeens bedacht. — Zoo, waait je dat zóó maar aan? lachte haar tante. — Neen, u weet, 't zit in de familie. Ernest de Réval is „beroemd"... Tot haar verhchting bemerkte zij, dat zij dien naam uitspreken kon zonder een pijnlijk gevoel. Eigenaardig... maar Ernest behoorde zoo geheel bij haar Haagsche omgeving, en nu zij daarvan „het stof van zich had afgeschud", was het, of hij haar... onverschilliger werd. —... Hij schrijft mondaine Haagsche verhalen, die worden „verslonden". Nu zou ik hem in dat genre geen concurrentie willen aandoen, — gesteld al dat ik 't kon, — neen, ik wil „schetsen van het platteland" gaan schrijven... — 'n Goed idee, 'n heel goed idee, prees haar tante, die wel begreep, dat Ernestine een geregelde geestelijke bezigheid hebben moest, of zij 94 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hield het hier in deze stille, dorpsche, eentonige omgeving op den duur toch niet uit. En Ernestine praatte voort... zij zag haar heele leven al vóór zich... en zij zag ook, dat zij tevreden zou zijn. Toen... hoorden zij na een bel aan de deur een levendig gepraat, en de oude dienstmeid kwam aankondigen: — Freule, daar bennen die van Eggermonde. — Wel, dat is aardig, zei freule de Eéval, laat dadelijk binnen komen, Geert. — Nee, freule, dat willen ze niet, nou ze hooren, dat freule Ernestine hier is. Ze zijn op jacht en kwamen u 'n paar fazanten brengen. Maar „ze zien d'r zoo uit" zeggen ze, en ze willen niet binnen komen. Toen heb ik gezeid, dat ik u wel even in 't voorhuis zou roepen... — Goed, goed, maar we houden ze natuurlijk te koffiedrinken, Geert... Haal de Gasseler rib uit de kelder, en snijd de tong, die er nog van gisteren over is, in sneedjes, en denk om de goudreinetten en de druiven... — Laat freule 't alles maar aan mijn overlaten. Tante Adèle haastte zich naar het voorhuis, en Ernestine bleef alleen met zeer gemengde gewaarwordingen. Dus daar was „Remco". En hij zou blijven koffiedrinken met zijn zuster, dat werd dus direct een degelijke kennismaking. Zou tante deze ontmoeting in elkaar hebben gezet? dacht zij even met een vleug van haar oude wantrouwen, dat overal intriges en expresselijkheden vermoedde... Neen! haar tante was in dat opzicht HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 115 langer dan een paar weken „zoet" houden kon! Zij kwelden elkaar in plaats van elkander het leven lichter te maken. En als het zóó voort moest gaan', dan . . . Maar verder durfde hij, wilde hij niet denken. Hij vertelde Denise, hoe hij vorderde met zijn studie over Constance van Rechteren. Hij had haar meegedeeld, hoe hij Constance op Sint Nicolaas een kleine attentie had gezonden en hoe zij hem daarvoor persoonlijk was komen bedanken. Hoe hij haar had aangemoedigd om méér te komen en haar ook zelve bezocht en hoe de gesprekken met deze verstandige, gevoehge, vriendelijke vrouw hem een aangename ontspanning gaven. In het eerst was Denise Vol belangstelling op zijn verhalen ingegaan. Maar allengs... zij wist zelf niet waardoor en waarom... sloop er een ander gevoel in haar geïnteresseerdheid. In het eerst was het slechts een zeer, zeer lichte ontstemming, die zij ondervond: hè, begint hij nu al wéér over Constance! en trachtte zij, door over iets anders te spreken, hem van zijn onderwerp af te brengen. Maar dit lukte nooit, want in de meest volkomen argeloosheid praatte hij voort over wat hem zoozeer ter harte ging: zijn voorgenomen werk. — Luister je wel? — Ja, zeker... ik wou je maar even 'n kopje thee... — Laat dat nu, dat kan zoo meteen wel. En met de meest minutieuse uitgebreidheid gaf hij haar verslag van een gesprek, dat hij met Con- 116 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. stance had gehad, vertelde Denise gedetailleerd, hoe hij haar had ontmoet en met haar was gaan lunchen bij Royal op het Voorhout, hoe zij kreeft a la Dugléré gegeten hadden... en dat Constance geen Gorgonzola kende... en hoe zrj samen een wandeling hadden gemaakt door het Bosch, de beide Vijvers om: — prachtig zeg... je weet niet, hoe mooi 't er was. Doodstil... 't bracht je zenuwen heelemaal tot rust, en zij is 'n persoonlgkheid, bij wie je zoo heerüjk zwijgen kan, als je niet tot praten bent gestemd... In de verte zag je 'n fijne grijze mist tusschen de boomen, en aan de kant, waar de zon al laag begon te staan, waren aan de hemel breede strepen oranje... Een onheimelijk gevoel begon Denise te bekruipen en vóór zij het wist, was haar ontsnapt: Je kon mij ook wel eens meenemen op zoo'n wandeling. En hij, dadehjk kribbig, vroeg ongeduldig: — Wil je dat dan? Dat wil je toch niet? Ik mag immers met meer dan éénmaal per week bij je komen, dat heb je toch zelf zoo ingesteld? — Ja, ja, gaf zij bedarend toe, 't leek me alleen maar zoo heerlijk, zoo'n wandeling... vertel nu maar verder. Maar zijn stemming was weer gebroken en zonder dat er woorden vielen, heerschte er toch disharmonie. Telkens als hjj er op zinspeelde, dat Constance noodig was voor zijn werk, voelde Denise zich sterk gehinderd. En toen hij eens zeide, dat 124 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. maar alleen op 't einde... dat ook voor mij alles gedaan zal maken. Zij staarde voor zich uit in het vage, en Patricia voelde een oneindig medelijden in zich opkomen. O, hoe kon zij Elise den besten raad geven, die ook deze geheel zou voldoen, — o, hoe kon zij Denise bijstaan in haar zwaren levensstrijd... Zij zag, dat zij Elise kwelde met haar betoogen, en toch voelde zij het als een soort van plicht, om het toch nog niet op te geven. Zij geloofde werkelijk, dat Ehse eenige bevrediging zou kunnen vinden in grootmoedigheid. Ook in haar werden de herinneringen wakker en ze vervulden haar met weemoed. In den tijd, dat dit drama zich afspeelde in het leven van Elise, doorstond zijzèlve een levenscrisis... die bijna de verbreking van haar gansche huwelijksgeluk had beteekend.1) Zij leefde terug in dien tijd. Toen zij waanzinnig-jaloersch was geweest, — geheel zonder reden! — op een vriendin van Xander, die hij nooit anders had beschouwd dan als een zuster, een heve zuster, — mevrouw Damaris... En hoe toen... Haar gedachten werden al helderder en helderder. Zij begon zich de gesprekken te herinneren, die zij met Ehse over de gebeurtenissen met Greta Poortershave had gehad; zij bracht zich feiten te binnen en combineerde deze... en allengs begon zij zich een gesprek met Ehse te herinneren, dat van groote beteekenis was geweest. *) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 127 gaan als ik, dan wordt hij hard, Patricia. Jjj kan je zoo'n gemoedstoestand niet voorstellen, jij wilt de menschen graag gelukkig zien, omdat jijzelf zoo gelukkig bent. Maar ik?... maar ik?... II. De dagen op het rustige Tenhorsting gingen voor Ernestine in stillen vrede voorbij. Zij voelde zich als een herstellende zieke, en met blijdschap bemerkte haar tante hoeveel goed het verblijf op Westerhesselen Ernestine deed. Haar oogen hadden niet meer die wijdgesperde pupillen en haar bhk was niet langer die van een opgejaagd, radeloos dier. Iets van de oude vroohjkheid begon weer in haar te ontluiketi; zij maakte grapjes met de oude Geert, had een lachje over voor een origineel gezegde van Johan, spotte weer een beetje met de magerheid van het oude paard... maar toch was er een groote verandering in haar gekomen: haar scherts was niet langer hoonend en scherp, vol onaardig sarcasme; integendeel, die wekte op tot meedoen door de geestigheid ervan. Ja, Ernestine was veranderd. Wat zij zoo wel eens had los-gelaten in vertrouwelijke oogenblikken had haar tante de overtuiging gegeven, dat het meisje het op 't laatst in Den Haag met gemakkelijk had gehad. Het leven had haar zoo geplet en geknauwd, dat zij murw en deemoedig geworden was. Deze was de Ernestine, die zij altijd had geweten in het overmoedige, hoog- 130 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zagen zij elkaar, hetzij dat Kunira op Tenhorsting kwam, hetzij dat Ernestine blijmoedig den halfuurschen tocht naar Eggermondè ondernam. — Weet u, tante, zei ze, ik herinnerde me Eggermonde natuurlijk nog wel, maar dat 't zoo mooi was, wist ik niet meer. Hebt u wel 's gelet op die prachtig uitgevoerde medaillon-portretten van de stichters van 't slot, boven de deuren die uitkomen in de trapzaal, en haut reliëf in 't stuc van de muren? En hebt u dat wondermooie kabinet in de voorzaal wel 's aandachtig bekeken? 'tls Italiaansch werk, zegt Kunira; en de schilderstukken op de paneelen zou je zóó kunnen inlijsten, en je hadt de beeldigste schilderijtjes. En hoe vindt u de houten kerkstoel, ook in de voorzaal? En hoe vindt u de wapen-bekers op 't groote dressoir? Kunira heeft 'n oud schrgfbureautje op haar kamer en we hebben samen naar geheime laadjes gezocht, en we hebben er drie gevonden,— neen, niet van die zoogenaamde geheime laadjes, die de rug van boeken voorstellen, en die je er natuurlijk altijd dadehjk uithaalt, omtëtt je verbaasd bent in 'n schrijfbureau boeken te zien staan... neen, echte, verborgen achter plankjes, die je er eerst uit moest trekken, en in één van die laadjes lagen... u denkt juweelen? of rollen goudgeld? belangrijke papieren? neen... 'n paar gedroogde bloemen, aandoenlijk, hè? En hoe mooi zijn de kleuren van de Louis XVI tapisseries in de groote salon, — tante daar kunnen wij met onze „tapisserie" niet tegen op! dat fijne gris perle van de achtergrond en 't bleekblauw HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 131 van de arabesken; o, ik houd zooveel van die gedempte kleuren; vroeger niet, heelemaal niet, eigenaardig, hè? Haar tante, die steeds aandachtig luisterde naar wat Ernestine zeide, en ook naar haar tóón van stem, werd telkens door verschillende kleine dingen getroffen: door baar voorliefde van thans voor „gedempte kleuren", och, haar eigen wezen was immers gedempt geworden, en paste in *t geheel niet meer bij de schelle futuristische „disharmonieën", die. zij vroeger met zoo'n hartstochtelijk vuur verdedigen kon. Dan haar goedig spotten met „onze tapisserie", wat vroeger een ironische blaam zou zijn geweest — en hoe lief klonk dat hartelijke „onze", waar zij vroeger natuurlijk geringschattend „uw tapisserie" had gezegd... Maar vooral, vooral viel het haar tante op, hoe graag Ernestine op Eggermonde vertoefde. Zij zeide niets, en wachtte zich wel, een enkele plagende toespeling te maken, maar in zichzelf dacht zij er het hare van. Ernestine had eens gezegd: — Weet u, tante, 't is me zoo'n namelooze verlichting, dat ik 't besluit genomen heb, niet met Remco te trouwen. Nu ik me vrij tegenover hem voel, kan ik hem en alles wat hem betreft, volkomen objectief bezien. Begrijpt u dat, tante? — Ja, o, ja zeker, had zij dadelijk toegegeven. — En ik weet stellig, dat ik hem nu veel aardiger vind, dan ik hem anders zou hebben gevonden. Ik kan nu in hem waardeeren, wat ik anders in hem zou bespottelijk maken, — expres 182 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. natuurlijk, want eigenlijk is er niet veel op hem aan te merken... — Eigenlijk niets, had zij glimlachend geantwoord. . — Goed, eigenlnk niets. En toch, en dat is 't wonderlijke: toch is hij niet vervelend. — Precies mijn idee. — Ik had verwacht, 'n onmogelijk wezen te zullen ontmoeten, n Soort pop in z'n moeders handen, die geen b zou durven zeggen als zij a verlangde. — Nee, had je dat gedacht? — Ja, en zoo is hij heelemaal niet, hij is zelfstandig en onafhankelijk en hij 'weet precies wat hij wil. Hij maakt ook heelemaal niet zoo'n jonge indruk, hij lijkt veel ouder dan hij is... — Ja, dat doet hij, had zij gezegd, en er bijna aan toegevoegd: als dat ook niet het geval was, had ik nooit op 'n huwelijk tusschen jullie beiden kunnen of willen zinspelen. — Maar, ging zij voort, dat komt, omdat z'n vader al eenige jaren dood is. Toen hij zestien of zeventien was, heeft z'n moeder hem van alle zaken op de hoogte gebracht; hij heeft zich haar vertrouwen volkomen waardig gemaakt en "heeft dadelijk 't gewicht van z'n taak begrepen. Vroeger... zou Ernestine hierop spotlachend geantwoord hebben. Och, och, hoe ideaal! 'n voorbeeld van 'n man! maar nu bleef zij peinzend voor zich uitstaren... ja, zij was wèl veranderd. Een ander maal zeide zij: 146 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Maar neen: hoe kwam zij aan zoo'n hartstochtelijken mond, hoe werden haar oogen zoo diep en vol van licht, als zij hem onverwacht zag, wanneer zij de passie niet kende? Het raadsel in haar hanteerde hem. Vaak trachtte hij haar vertrouwen uit te lokken door schijnbaar argelooze vragen, maar in dit opzicht bleef zij zeer gereserveerd en altijd op haar hoede. Hij bemerkte het heel goed, hoe zijn aandacht haar gelukkig maakte en het streelde hem, te weten, dat hij zooveel voor haar was. Een enkele maal besloop hem het denkbeeld: zou zij verhefd op mij zijn? maar met geweld weerde hij deze gedachte, want als dik zoo was, zou hij den omgang met haar onmiddellijk moeten afbreken en hij Icon dien niet ontberen, op het oogenblik tenminste nog niet. Want zij bedaarde de koorts, die in hem woelde; als een heve zuster verkalmde zij met haar teederheid de pijn, die hem door Denise onophoudelijk werd aangedaan. Zij stelde hem in staat te werken... en altijd hoopte hij nog, dat zij hem de stof zou geven voor zgn besten roman. Hij kwam en had bloemen voor haar meegebracht. En de manier, waarop zij een oogenblik haar gezicht in de koele blankheid der seringen hield, had hem ontroerd en hem een plotselinge aanvechting gegeven, zgn arm om haar heen, te slaan. Toen schrok hg met een zóó hevigen schrik, dat die hem eensklaps tot inkeer bracht en tot HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 147 volledig besef van hun verhouding. Wat hy voor haar voelde, was waardeering, dankbaarheid, een wanne, broederlijke sympathie, — maar geen liefde. En de beweging, die hij had willen maken, om haar in zijn armen te sluiten, was... met de schrijversgewoonte om al zijn gevoelens bewust te ontleden, analyseerde hij dit onmiddeUijk... niets geweest dan de mannelijke behoefte om troost te geven. Want zeer sterk had hij den indruk gekregen, dat zij troost, dat zij goedheid, dat zij genegenheid noodig had. De hunkering in haar oogen, de smachtende expressie van haar smartelijken mond kon hij niet misverstaan. Wanneer een man een vrouw troosten wil, dan weet hij nooit beter te doen dan haar in zijn armen te nemen, haar zachtjes tegen zich aan te houden, haar zelfs te kussen soms. Maar dat mocht hij met bij haar. Nooit bij haar, in wier blik hij vele malen een uitdrukking had gezien van... was het hefde?... Zijn besluit was genomen. Hij moest haar in zijn vertrouwen nemen. Hij moest haar zijn leven vertellen. En ... ... vertrouwen om vertrouwen eischen. Want als het waar was, wat hij vaak even vreesde, maar telkens snel had weg-gedacht, dan mocht hij met langer aarzelen, dan moest hij haar zijn verhouding tot Denise mededeelen, om een gevoel, dat nu waarschijnlijk nog maar heel hcht was, snel bij haar te doen verdwijnen. Hij moest haar zeggen, dat hij Denise liefhad... 148 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. Ja, maar óók, hoe ongelukkig, hoe diep ongelukkig hij door zgn hefde was ... Hij keek naar Constance, die tegenover hem zat bij den haard. Wat een hef gezicht had zij. Een gezicht om volkomen vertrouwen in te boezemen... Een lief, mooi gezicht. En de uitdrukking ervan was zoo rustdg-harmonisch. Een vrouw om een man heeh heel gelukkig te maken ... Waarom was zij toch nooit getrouwd? Wanneer hij haar zoo straks zijn biecht zou hebben afgelegd, dan zou hij het weten. Dan eindelijk, eindelijk zou zij hem verklaren haars levens geheim... „Een boek met zeven zegelen," — ook zij. En eigenlijk iedere vrouw. Want Denise, die hij nu zoo goed meende te kennen, het hem telkens weer andere kanten zien van haar Zijn. Welke vrouw sprak zich tegenover een man ooit volledig uit?... Zou Constance het kunnen?, t. Hij zocht naar een inleiding, hij kon toch maar met zoo a bout portant met zijn „bekentenis" komen... — Hoe staat het met je novelle: De schaduw van een droom? vroeg zij argeloos. Je hebt me voorgelezen tot waar Louise naar Parijs zal vertrekken. Heb je nog verder geschreven? — Neen, zei hij, ik was in de laatste dagen zoo weinig gedisponeerd. Ik kan niet werken, als ik niet in de stemming ben. — En waardoor was je niet in de stemming? Dat heb je in de laatste tijd veel, is 't niet? dat HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 149 je niet werken kan. Hoe komt dat toch? vroeg zij bezorgd. — Hoe dat komt... wil je dat weten, Constance ? — Ja, Ernest, antwoordde zg, ofschoon haar hart opeens met pijnlijke, harde slagen te hameren begon. Telkens en telkens weer was de gedachte aan Ernestine van Heyningen bij haar opgekomen, als zg zijn wenkbrauwen zoo somber zag gefronst, of als hij bij haar kwam met een verstrooiden blik en afwezige manieren, en eerst langzaam, onder den invloed van haar gezelschap weer tot zichzelven kwam. Maar aldoor ook had zij die invallende gedachte met kracht onderdrukt; mgn hemel, het kón toch niet: Ernestine, de wufte, de frivole, de flirt... en hij ... het waren zulke contrasten! Haar angstig jagende onrust brak zich baan. En zij vroeg, zonder eenig verband met het voorgaande: — Ernestine is zeker nog altijd in Westerhesselen? — Ernestine? vroeg hij, zóó ver weg met zgn gedachten, dat hg zich een seconde moest bezinnen. — O, ja, zei hg toen met een glimlach. En ze zal niet meer terugkomen ook. Ze blijft er voor goed. — Voor goed? — Ja, zei hij, nu je naar haar vraagt, kan ik 't je wel vertellen, 'n Dag of tien geleden heb ik 'n brief van haar gekregen om me te zeggen, dat ze geëngageerd is. 150 het boek met zeven zegelen. — Geëngageerd! — Ja, met Remco van Eggermonde. Wacht, hij zocht in zijn portefeuille, ik zal 'm je laten lezen. Constance nam den brief aan met vingers die beefden. En zij las: SBeste Ernest. Herinner je je nog, ik hoop dat je 't je herinnert, hoe ik eens bij je gekomen ben, om je als neef te raadplegen over 'n mogelijke verbintenis tusschen Remco van Eggermonde en mij? En hoe je me toen aangeraden hebt, naar Westen hesselen te gaan. En daarom ben jij de eerste, Ernest, aan wien ik vertel, dat ik verloofd ben met Remco. Jongen, als je wilt weten, wat geluk is, als je 't wilt zien, kom ons dan bezoeken. Ja, ons! Want we trouwen over twee maanden. O, Ernest, kom, ik vraag 't je dringend, kóm! Je zal verbaasd zijn, als je me ziet, ik ben zoo veranderd en verander eiken dag meer. Remco is goed, hij is alles wat ik verlang, hij maakt me gelukkig... Ik verlang niets meer op de wereld, dan hèm. Je Esti. Sprakeloos reikte Constance Ernest het schrijven weer over. En terwijl hij het in zijn portefeuille borg, zeide hij: — 't Doet je goed, hè, zoo iets te lezen, te HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN., 151 merken, dat er nog geluk op de wereld bestaat. — Ja, zei Constance, met een nerveus lachje, 't Is mooi van je, dat je haar haar geluk zoo gunt. — Mooi? vroeg hij, hoezoo? — Wel, zei ze verlegen, ik dacht wel eens, dat... dat jij... — Dat ik verhefd op Ernestine was? vroeg hij verbaasd. Nooit, — dat ben ik nooit van m'n leven geweest. Hoe kwam je daarbij, vroeg hij nog eens, verwonderd. — Je bent dikwijls zoo triest en stil en in je zelf gekeerd. — O! zei hij, dat heeft 'n andere reden... dat komt... omdat... Daar was het gezochte aanknoopingspunt. Nu kon hij spreken, en hij zou het ook. — Wil je 't weten, Constance? Mag ik je heelemaal in m'n vertrouwen nemen? — Ja... zeide zij zacht. En te veel door zijn eigen gedachten beheerscht, zag hij niet, hoe een donkere blos haar gelaat betoog. Wat zij verwacht had ... wat zij hoopte... in het flitssnelle moment waarin zij zijn verdere woorden wachtte? Zij wist het niet, want zij was eensklaps gestegen tot een duizelingwekkende hoogte, waar niets was dan hcht, verblindend hcht Maar dadelijk daarop stortte zij neder in het donker, het grondeloos donker. — ... Ik ben zoo dikwijls stil en triest en in mezelf gekeerd, zeg je. Als je alles van me hebt gehoord, dan zal je verbaasd zijn, dat ik nog 152 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. wel eens lachen kan. Aan jou, m'n liefste vriendin, wil ik alles vertellen. Aan jou, m'n liefste vriendin ... — Je kent Denise van Arckel. Ik heb jou bij haar 't eerst ontmoet. Je houdt van haar... Denise was het. Denise. — Je hebt Denise lang gekend. Je weet, dat ze jaren geleden verloofd was met Etienne Du Clarey en dat ze dat engagement heeft verbroken. Maar je weet misschien niet waarom. Hij staarde voor zich uit in het vuur, terwijl hij sprak. En hij vroeg haar iets, maar het was toch geen vraag, waarop hij een antwoord wenschte, want hij ging al weer voort. En het was goed, dat hij dit deed, want spreken, — neen, dat had zij niet gekund. — De zal 't je zeggen waarom. Aan jóu durf ik alles zeggen. Ik weet, dat dit geheim veilig bij jou zal zijn, 't geheim, waarom Denise zoo vaak is miskend en waarom ze 't boek met zeven zegelen werd genoemd. Als heel jong meisje had zij met nog vijf anderen 'n tennisclub. Die plaatsten met z'n allen eens 'n huwelijksadvertentie. Een leerares van hun school schreef er op en werd door hen een poos in briefwisseling gehouden. Ik vertel 't je maar in korte woorden. Toen de leerares er achter kwam, dat 't mets dan 'n grap was geweest, heeft ze zich verdronken. En Denise, de beste, de gevoehgste van allemaal, heeft toen, om boete te doen, haar verloving verbroken en de gelofte afgelegd, dat ze nooit zou trouwen. En die gelofte ... die gelofte ... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 158 Hij stokte even in bitterheid, maar verwachtte gelukkig toch niet, dat zij iets zeggen zou... want spreken... neen, dat had zij niet gekund. Zij kon zelfs niet eens haar handen drukken voor de oogen, voor de ooren, om niets meer te zien, niets meer te hooren, want zoo koud en doof waren haar handen geworden ... roerloos lagen ze in haar schoot. — ... houdt ons gescheiden. We zijn zoo ongelukkig geweest, zoo radeloos ongelukkig. Of: geweest? we zijn 't nog, we zijn 't elke dag méér! Hij stond op en hep met de handen in de zakken opgewonden de kamer op en neer. — We houden van elkaar. We zijn gek van liefde en verlangen naar elkaar. Maar die gelofte... die vreeselijke gelofte!... We hebben alles uitgedacht, we hebben alles geprobeerd... en eindelijk meenden we de oplossing van ons probleem te hebben gevonden. We zouden in vriendschap met elkander omgaan en elkaar ééns in de week zien. In 't eerst ging 't goed; we voelden ons beiden rustig en tevreden. Maar al heel gauw... welke geest is er in ons gevaren ? wat ons tegenwoordig bezielt, ik weet 't niet. Maar we verbitteren elkanders leven. We kwellen en hinderen elkaar, — voortdurend, — met alles. Ik voel me ellendig, en dubbel ellendig, omdat ik haar verdriet doe, elke keer, dat we elkander zien. Ze is zóó ongelukkig... dat m'n hart breekt bg 't aanzien ervan... — Denise ongelukkig?... Denise, van wie hij hield... 154 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Hoe 't gaan zal, ik weet 't niet. Hoe we verder moeten, ik weet 't niet... Enfin, je kent nu onze geschiedenis, Constance. Zij schrok. Hield hij op te spreken? En zou zij iets moeten zeggen, nu ? Zij kon niet... zij kon immers met... Maar hij ging al weer voort: — En laat ik je nu dit mogen zeggen, dat jij me zoo hebt geholpen, zoo helpt, Constance. Zonder 't te weten ben je me tot groote, groote steun geweest. Bij jou werd ik weer mezelf, bij jou kon ik me vrij uitspreken, zonder angst te worden misverstaan. En vooral... door jouw moreele aanmoediging, door je sympathie, door je belangstelling, ben ik in staat geweest te blijven werken. Constance kreeg hei besef, dat Ernest haar nu aankeek, en zij wist, dat zij iets moest doen. En zij glimlachte zwak... o, hoe ziek, hoe moe voelde zij zich... — Ja! zei hij met warme hartelijkheid, ik wéét niet, wat ik zonder jou had moeten beginnen. Aan jou dank ik het, dat ik me heb kunnen concentreeren op mijn werk. Een wee gevoel van physiek onwelzijn beving haar. Nu moest zij waarschijnlijk erkentelijk wezen, „dat zij zóóveel voor hem was geweest..." maar zij was niets anders dan gebroken en zielsbedroefd ... Ach, kon zij nu maar heen-gaan... kwam er maar iemand om haar te redden... maar neen, zij moest blijven en zich goed-houden, zich goed- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 155 houden! want niets mocht hij merken, niets van haar innerlijke verslagenheid... En hoe kon zij vluchten... hjj ging weer voort en wist het niet, hoe hij haar folterde, folterde.... — Van den beginne af, Constance. heb je me geboeid. Herinner je je, dat ik je voor de eerste maal zag in de tram... Zij hief de hand op in snel protest. 0, niet daarvan spreken nu, van die liefste, liefste herinnering. .. Maar niets werd haar bespaard. — Ik zag je, en dadelijk dacht ik: hoe interesssant. Vooral je mond, Constance, bewonderde ik... ik zag daarin je heele karakter; je mond is mooi en vol expressie, als de monden van Burne Jones' en Rossetti's vrouwen, en ik zocht 'n definitie ervoor, en die vond ik hierin: een smartelijk-sensueele mond... — O! steunde zij plotseling, en hij schrok van haar heftigheid, martel me niet zoo, m'n hééle leven ben ik ongelukkig geweest! Het volgende oogenblik zat bij bij haar en nam haar hand in de zijne. Meer de zin der woorden dan de klank van haar sidderende stem was tot hem doorgedrongen en bij al het medelijden, dat hij met haar had, voelde hg toch een kleinen triomf, dat hij zich niet had vergist; zij had een verleden en zij was op het punt hem haar bekentenis te doen... — Luister, zei hij met zgn overredendste vriendelijkheid, ik heb je mijn vertrouwen gegeven, geef jij mij 't jouwe... 156 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Wat wil je van mg! vroeg zij en rukte haar hand los uit de zijne, en nooit geloofde hij in oogen, die niet schreiden, een zoo onzegbare smart te hebben gezien. — Constance, zei hij, ik heb 't altijd vermoed, dat je een geheim met je omdroeg, 'n geheim, dat je leven verbitterde. Vertel 't me, geef me 't grootste bewijs van vriendschap: schenk me je vertrouwen. — 'n Geheim! zij rilde van afkeer en smart, en nóg drong hij aan: — Ja, ik weet 't, ik zie 't. De uitdrukking van je gezicht, als je je niet conventioneel beheerscht, zegt me, dat je niet zoo innerlijk onbewogen ben, als 't vaak wel schijnt. Beschouw me als je vriend, Constance: ik heb je 't mijne gegeven, geef mij nu ook jouw vertrouwen. — M'n vertrouwen! brak zij uit, en hij hoorde het, hoe haar stem beefde van bedwongen hartstocht, maar wat denk je dan van mij !... O! moet ik je m'n leven vertellen? m'n leven, dat geen leven is geweest, maar niets dan verlangen, verlangen, verlangen! Hij antwoordde niet; hij stoorde haar met geen beweging, met geen woord, — te goed begreep hij, dat zij nu verder spreken zou, dat het haar onmogelijk was, om zich nog te beheerschen, nu zij eenmaal begon. En zij sprak ook voort, de smart om haar leven overweldigde haar, en onstuimig stroomde van haar hppen de klacht, de klacht om haar leven... — O! steunde zij, is er wel ooit 'n vrouw zóó HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 157 ongelukkig geweest als ik, heeft ooit 'n vrouw zóó vergeefs verlangd! Nooit, nooit heeft 'n man in werkelijkheid om mij gegeven; wat daarvan de reden was, ik weet 't niet, want ik was toch niet leelijker of onaangenamer dan anderen, en ik, en ik, — o, god! ik heb altijd 'n gepassionneerd temperament gehad, — van mijn kinderjaren af heb ik altijd verlangd, gesmacht, dat iemand me hef hebben zou... ik was zelf altijd verliefd, de eene verliefdheid ging aldoor over in de andere, zonder dat de mannen 't ooit hebben vermoed, want ik was juist altijd schuw en koel en terug-getrokken, bang, altijd bang om me te verraden... En ik werd ouder... de jaren vlogen aan mij voorbij, zonder me iets te brengen, ook maar iets van geluk... Ik werd verliefd op de dokter van m'n moeder, verhefd op de pianoleeraar van een van m'n kennissen, op de postbode, op 'n voorbijganger... ik weet 't, ik weet 't niet meer... en tegelijk stootte ik de mannen al door m'n afwerende houding... 't was ook eigenlijk geen hefde, 't was m'n fantasie, die 'n uitweg moest vinden, mijn verbeelding speelde met mij 'n rusteloos spel... En niemand, niemand lette op mij, eenzelvig, ouder wordend meisje, dat voort-leefde, eenzaam, onopgemerkt... weg-gedoken in de schaduw van 't groote, werkelijke leven... En toen... Maar zij zweeg. Zij kon niet verder gaan. Zij barstte uit in doodsbedroefd en hulpeloos weenen. Moest zij hem ook dit nog bekennen, na haar HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 163 m'n zin gekregen," zeggen de kinderen. Ik heb m'n zin gekregen, Ernest. Hij greep haar handen en drukte zijn hppen er op. En met haar diepe stem zeide ze: — Je hebt me alles gegeven, wat ik van 't leven verlangde. En méér verlang ik niet. Meer wil ik niet verlangen. En dus... moeten we nu scheiden, Ernest. — Constance, neem met zoo overijld 'c>besluit; je begrijpt toch wel, dat... dat ik... Zij schudde het hoofd en aarzelde één oogenblik. — Kijk eens, zei ze, als alles zoo bleef, als 't tot dusverre was, en nu ik weet, dat jij Denise lief hebt... wat zou 't nu voor me worden, als ik je dikwijls zag? Ik zou opnieuw dat zielsbittere gevoel gaan krijgen van ontbering en van ongestild verlangen... en dat wil ik me besparen, en ook vooral... ik wil mezelf... jaloerschheid besparen, Ernest. De zachte ghmlach keerde terug op haar gezicht, en toen hij vroeg: . — Maar wat wil je, wat wou je dan, antwoordde zij: — Ik wil doen, wat ik al lang vaag vermoedde, dat ik eenmaal zou doen: directrice worden van 't Kinder-koloniehuis, wat ze me hebben gevraagd. En wil je me nu alleen laten, Ernest? Zij vroeg het met zooveel aandrang, met een zoo innig-smeekenden ernst, dat hij niet durfde weigeren. Hij stond op. Maar vóór hij ging, nam hij haar hoofd in zgn beide handen en kuste haar op voorhoofd, 164 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. oogen en mond, kuste haar in teederheid en eerbied vaarwel. En zij... nadat de deur zich achter hem gesloten had... Zij stond daar nog met haar opgeheven, verheerlijkt gezicht en zij dacht: Deze avond heeft alles goed-gemaakt, wat ik ooit heb geleden. Mijn diepste verlangen is vervuld ... Ik zou niets meer kunnen wenschen... Het hoogste geluk is m'n deel geweest. Ernest... m'n liefste... word zoo gelukkig, als je mij hebt gemaakt... ik dank je, ik dank je, ik dank je... TIENDE HOOFDSTUK. I. Dagen-lang bleef Ernest onder den indruk van dezen avond met Constance. Het was alles zoo heel anders gegaan dan hij had gedacht; en de bekentenis, die zij hem had gedaan, en alles wat daarop was gevolgd, had hem sterk aangegrepen. Constance, dacht hij, arme Constance... maar telkens als hij dat „arme" dacht, kreeg hij intens het gevoel: zij is niet arm, het is zooals zij heeft gezegd, zg is werkelijk gelukkig geworden. Hoe ver en vreemd blijft toch altijd voor den man het zieleleven der vrouw, dacht hij. Welke man zou zich tevreden stellen met Constance's schamele deel... En toch, hij kon haar niet beklagen. Nog altijd aanschouwde hij haar in zijn verbeelding, zooals zij daar stralend stond, toen het hem was geweest, als had hij het geluk-zelf in het aangezicht gezien. Ofschoon hij zich bekennen moest, dat zij gehjk had gehad en dat het eenige wat zij konden doen, scheiden was... toch voelde hij zich triest bij de gedachte, dat hij nu voortaan haar omgang missen zou, haar warme, zusterlijke hartelijkheid, haar sympathie, haar raad... en dat juist nu... nu Denise zoo weinig, niets voor hem was. 166 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. Yol van deze gedachten, begaf hij zich voor de gewone wekelijksche samenkomst naar Denise. Hij was verstrooid, toen hg haar begroette, verstrooid toen hij zich nederzette, en nauwelijks luisterde hij naar wat zij hem vertelde. Denise bespeurde zijn groote distractie, en hoewel zij meermalen had gemerkt, hoe prikkelbaar hij werd door dergelijke vragen, kon zij zich toch niet weerhouden, en vroeg: — Ben je aan 't werk, Ernest? — Aan 't werk? neen. — Heb je dan iets wat je hindert? — Me hindert? neen. — Je ziet er uit, alsof iets je heelemaal bezig houdt... — Dat is ook zoo, zei hij, dat is zoo... En toen, met een toegevendheid, die Denise in den laatsten tijd in 't geheel niet van hem was gewend, en die haar zeer verblijdde, ging hij voort: — Ik zal je vertellen, wat 't is. Je weet, hoe ik altijd vermoedde, dat Constance van Rechteren 'n „geschiedenis* had en dat ik me verbeeldde hoe haar leven 'n interessante psychologische studie voor me uitmaken zou? — Ja, en? vroeg Denise vol belangstelling. — Ik was bg haar, en... — Hééft ze je haar levensgeschiedenis verteld ? — Ja, en ik ben er nog diep onder de indruk van. Denise keek vóór zich met gebogen hoofd. Waarom zei hij dat nu ? „Ik ben er nog diep onder de indruk van". Is dat prettig voor een HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 167 vrouw, als haar... vriend zoo «diep onder de indruk" is van een andere vrouw?... — Je kan je dat leven niet voorstellen, Denise. Zij... als elke andere vrouw... heeft óók haar verlangen naar liefde gehad. Maar nooit is 't vervuld geworden. Nooit. Kan je je dat voorstellen ? En ik die dacht, dat ze 'n verleden had! Denise zweeg. — Arme, arme Constance... En kan jg 't begrijpen, dat nooit 'n man haar z'n hefde heeft verklaard? Ze is toch knap en ik heb zelden zoo'n innemende persoonlijkheid ontmoet. Denise zweeg. — Wat ik voelde, toen ze me sprak van haar ontbering, van haar worstelen om te leeren berusten, kan ik niet beschrijven. Dx dacht: wat 'n verborgen tragiek in sommige vrouwenlevens, wat 'n leed, dat nooit wordt vermoed. Ik was zóó diep getroffen, dat... — En vertelde ze dat allemaal aan jou ? klaagde ze dat verdriet aan jou ? vlamde Denise*" zóó plotseling op, dat hij ervan ontstelde. Welke vrouw doet dat! welke vrouw die zich respecteert! — Denise, zei hij streng, ik heb er Constance letterlijk toe gedwongen. Ik heb 't haar net zoo lang moeilijk gemaakt, tot ze me alles bekende. — En ik houd vol, riep Denise opgewonden, dat géén vrouw dat doet: haar intiemste leven prijs geven aan 'n man, zelfs al vraagt hij er om. 'n Werkelijk hoog-staande vrouw zwijgt en sluit zich nog te dichter op in zichzelf! — Denise! riep hij driftig wordend, onthoud, 168 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. dat ik geen enkel smadelijk woord over Constance duld! — Waarom niet? waarom met? hoonde zij. Als ik 't zoo voel, zal ik 't zeggen; 'n vrouw is krankzinnig, als ze zoo haar diepste gevoel aan 'n man openbaart, tenzij... — Tenzij? vroeg hij dreigend. — Tenzij, zei Denise met een korten, schrillen lach, tenzij die man haar z'n hefde beeft bekend. — Zeg niet zulke onzinnige dingen! verbood hij haar op een toon van bevel. — Of... ging zij voort, nog meer geprikkeld door zijn harden toon, wanneer de vrouw verhefd is op die man, en z'n medelijden wil opwekken, in de hoop, dat hij van haar zal gaan houden! — O! riep hij, zich afwendend, wat kan de eene vrouw wreed voor de andere zijn... Ik dacht, dat je Constance graag mocht... hoe kom je dan zoo onmeedoogend, zoo onrechtvaardig... — Vergis ik me dan soms ? vroeg zij eensklaps vol argwaan. Neen! ik vergis me niet! Dx zie aan je gezicht, dat je me iets verbergt, zeg 't, zeg 't, is Constance verliefd op jou, en heeft ze je daarom dat „ontroerende", „tragische" verhaal gedaan? — Ik spreek verder niet meer hierover, zei hij in beheerschte strakheid. — Je durft niet! Hg haalde de schouders op. — Dus ik heb gelijk! Je ontkent 't niet! Zij is verhefd op jou! En jij hebt je dat laten welgevallen, je hebt je niet van haar afgekeerd, je hebt niet gezegd, dat je gebonden bent... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 169 Maar, o, riep zij opeens hartstochtelijk, dat ben je ook immers niet, gebonden, — je bent vrij! en jij voelt je vrij! Zij sloeg de handen voor de oogen en barstte in tranen uit. Hij kreeg aanvechting om de deur uit te loopen en die hard achter zich dicht te slaan. Daar zat hij weer midden in een scène, in een scène, die hij haatte, die zijn zenuwen knoeide, en hem ook physiek totaal uitgeput liet. Hij nam zich voor, zich tot het uiterste in te houden en haar geen aanleiding te geven tot nog grooter toorn. Maar het was al te laat... In furiende woede stond zij eensklaps vóór hem en beet hem toe: — Zeg 't dan, zeg 't dan, durf 't dan te bekennen, dat je haar verkiest boven mij! Al lang heb ik 't gemerkt, dat er iets was; je bent heelemaal veranderd, je houdt niet meer van me, 't is uit, 't is uit tusschen ons! — Denise... je weet... wezijnovereengekomen... dat we 't woord liefde niet meer zouden noemen... — O, - zie je wel! riep zij onstuimig; 't is zooals ik dacht, je hebt genoeg van me, je wilt van me af, je houdt van haar; goed! ga dan naar haar! ga naar haar! O, — het werd onhoudbaar, onhoudbaar. Zij maakte het hem werkelijk te moeilijk. Haar houding, haar stem, haar blik... alles wekte zijn ,diepst verzet... En... wat de situatie nog pijnlijker maakte: op bedekte wijze zocht zij hem betuigingen van zijn liefde te ontlokken... om 170 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. hem grievende verwijten te doen, als hij soms even van zgn hefde sprak. — Denise, in godsnaam, wees niet zoo onredelijk. Je weet, hoe ongelukkig ik ben; maak me niet rampzalig! Het accent van zijn toon trof haar; één moment kwam zij tot inkeer. Maar toen ontwaakte haar achterdocht weer en deed haar vragen: — En... hoe heb je gereageerd op die bekentenis van haar leven? Hij keek haar aan, een. oogenblik volmaakt onbesloten wat hij antwoorden zou. Elk woord zou te veel zijn, elk woord verkeerd... — Antwoord! antwoord! riep zij en zij stampte van drift met den voet op den grond. Of heb ik er geen recht op, alles van je te weten! — Ik... -zei hij met inspanning, ik... had haar al van te voren verteld, dat ik jou hef had... Ik dacht, als ik haar m'n vertrouwen geef, zal zij mij 't hare geven. — En wat deed je, toen zij sprak van haar leven ? — Ik... ik heb getracht haar te troosten. — En hoe? en hoe? — O, god, Denise, plaag me niet langer. Laat 't nu genoeg zijn. — Genoeg zijn! hoonde zij, nu juist je bekentenis moet beginnen! en hij ontstelde van het wilde hcht in haar oogen... Dat waren geen normale oogen meer... dat waren de dreigenddonkere oogen van... een krankzinnige... Hij vatte haar bij de armen en smeekte: — Denise, kom tot je zelf. In 's hemelsnaam, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 171 laten we zóó niet voortgaan, 't Leidt tot de grootste onheilen... ik kan 't zoo niet meer uithouden... Maar zij rukte zich los: — Antwoord me, antwoord! eischte zij in woeste drift. — Ik waarschuw je, ga met zoo voort! — Maar spreek dan! Spreken zal je; je zal! — Denise! nog één enkel woord, en ik ga heen! En je ziet me nooit meer terug! Hij was opgerezen en stond tegenover haar, doodsbleek, met opgeheven gelaat. En toch opende zg de hppen nog, om haar bevel te herhalen... maar bij de eerste beweging, die hij maakte om heen te gaan, — stortte zij plotseling voor hem neer op den grond en omklemde zijn knieën en kreet in wanhoop uit: — Vergeef me! ik weet niet meer, wat ik zeg of doe... was ik maar dood, o, was ik maar dood... ik kan zoo niet verder leven... — Denise... arm kind... zei hij diep ontroerd, en hg hief haar op in zgn armen; je hebt gelijk, 't is te vreeselijk zoo. We vernielen elkaar... en uitkomst is er niet. Snikkende, snikkende lag zij in zijn armen. Zg kermde en steunde... en geen tranen had zg' genoeg, om haar ellende te uiten. En hij vond geen woorden. Hij drukte haar hoofd aan zg'n borst en ook bg' hem kwam de gedachte op: beter dood dan dit nameloos lijden... En toen zij eindelijk weer woorden vond en opnieuw wou beginnen met haar zelfbeschuldiging, zei hij met een diepen zucht: 172 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Zeg maar niets. Ik weet immers alles zelf. We martelen elkander uit liefde. We hebben geprobeerd de comedie van vriendschap te spelen... 'fc is alles vergeefsch. Laten we de waarheid'onder de oogen zien. Wij zijn elkanders ongeluk... wij, die eikaars geluk moesten wezen... — Maar wat wil je dan... klaagde zij. Hij haalde moedeloos de schouders op. — Wat ik wil? ik weet 't niet. Maar hij wist het wèl. Wat hij op dit oogenblik wilde, zou zijn, tot haar te zeggen: Wij, die niet samen mogen leven in hefde, laat ons in hefde samen sterven. Doch hij klemde zijn hppen opeen en sprak die woorden niet uit. In plaats daarvan zeide hjj: — Ik heb je hef... En zij kreunde: — Ik heb je hef... ik heb je zoo hef... II. Dx heb wel eens, dacht Ernestine, als kind een verhaal gelezen, dat heette: „Wonderbare lotswisseling." En zóó kan ook het verhaal van mijn leven heeten... Zij keek zich daarbij lachend in den spiegel aan. O, zij keek nu weer graag in den spiegel tegenwoordig! want... zij vond zichzelve mooi en frisch en bloeiend jong. Getrouwd! Zij was getrouwd ! En zij woonde op Eggermonde! Wonderbare lotswisseling. Nog maar enkele HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 173 maanden geleden beschouwde zij zich als het ongelukkigste wezen op aarde. Nu... jubelde zij den geheelen dag haar geluk uit... haar stralend, stralend geluk! Een donkere, booze droom waren de wintermaanden geweest ... waaruit ze nu was ontwaakt tot een nieuw en beter leven. Getrouwd. Zij was getrouwd. Uit eigen, vrijen wil. In voUe overtuiging. Uit werkelijke, innige liefde. 0, dat dit bestaanbaar was. Deze algeheele overgegevenheid, dit opgaan in elkaar, dit elkander alles toevertrouwen, dit werkelijk en volkomen één zijn van twee toch zoo verschillende persoonlijkheden... Zij zou vroeger hebben gelachen... zij had gelachen bij het denkbeeld, dat zij, de wereldwijze, de flirt, de geraffineerde, zou trouwen met een jongen, onschuldigen man, terwijl zij de oudere was. En toch... trtdh is dranger than fiction... toch was het mogelijk... toch was het gebeurd! Zij had eerlijk met haar tante gesproken, met wie zij, in vol vertrouwen, alles bepraatte, zelfs haar intiemste hartsaangelegenheden. En deze had gezegd: . — Zóó moet je het niet voorstellen, hefje. Remco en jij zijn in zekere zin contrasten, en ik meen altijd, dat dit eenigszins nóódig is voor 'n goede verbintenis, maar jij bent niet meer de flirt, de geraffineerde, die je vroeger was. Je bent veranderd, vergeet dat niet. De tijd van lijden, die je hebt doorgemaakt, heeft je, dat kan je gerust zeggen, gelouterd. En dan... is daar de 174 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. liefde die alle verschillen vereffent, die alles harmonisch tezamen brengt. Goeie, heve tante. Zij had gelijk. Zij was dezelfde niet meer. O! neen. Zij kwam zich nu voor als een woeste, ongetemde, ongebondene, die roekeloos door het leven stormde, totdat zij eindelijk... totdat zij eindelijk een vaste rustplaats vond. Neen, slecht was zij nooit geweest. Alleen maar wild en ondoordacht en egoïst en eigengerechtig. Niet dat het niet genoeg was, natuurlijk! Maar al deze eigenschappen waren niet zóó, of zij kon zich ervan verbeteren. En zij was anders geworden, omdat zij was heengegaan door haar vagevuur. En waar zij het meest om moest lachen, dat was om het denkbeeld, dat zij zich verbeeldde, zoo dikwijls verhefd te zijn geweest. Mijn hemel, wat beteekenden die bevliegingen bij de echte, hartstochtelijke verliefdheid, die zij voor Remco voelde i Dat was juist haar blijdschap èn haar trots; met alleen met haar verstand hield zij van hem, maar ook was zij dol en gloeiend op hem verhefd... en zóó moest het wezen in het huwelijk, had zij altijd geweten. En zelfs ook Ernest had zij niet liefgehad. Ook bij was voor haar niets anders geweest dan een cinematografische schim, die een oogenblik boeit, maar daarna weer voorbij is... èn vergeten. Hij was „baar laatste toevlucht", en daarom klampte zij zich met hardnekkigheid vast aan het denkbeeld van een huwelijk met hem. En hij was haar neef. En daarom had zij toen dien stap ge- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 175 * daan, wat zij nooit bij een ander zou hebben gewaagd of gewild, — om naar hem toe te gaan, en... Daar niet meer aan denken. Dat was voorbij. Voorbij! o, zalig woord! Nu werd zij eiken dag meer een «gewone vrouw". Al haar vroegere excessen en excentriciteiten waren niets anders geweest dan de caprices van een onbevredigden geest. Nu had zij innerlijke rust en vormde daardoor een aangenaam middelpunt in haar huis. En telkens verraste en verrukte het haar, eigenschappen in zich op te merken, die zg nooit had vermoed: zij was soms sentimenteel en vleiend aanhalig, zij bekende haar ongelijk, waar het noodig was, en gaf zonder terug te vragen. Haar -karakter verbeterde zich door haar hefde. Zy was gelukkig, — ziedaar de oplossing. Haar geluk maakte haar mild en zacht... en goed. Zg moest lachen, als Remco haar „de zon in hun huis" noemde, — en toch, sinds haar komst op Eggermonde was het groote huis niet eenzaam meer, niet hol, niet leeg, want met haar bruyante vroohjkheid vulde zg alle kamers en had zelfs nog wat over voor gangen en trappenhuis! Zij hief de armen omhoog in een gebaar van juichende kracht. O! het was goed, dat Eggermonde zoo'n groote uitgestrektheid was; zij had expansie noodig voor haar overbruisenden jubel. Het was in den middag. De lentezon stond in een hemel van het fijnste blauw en ijl als sluiers waasden daarover de witte wolken. Na de lunch was Remco weer het goed opgegaan en zg, leu- 176 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. nende op de balustrade van de bordes-trap, had hem schertsende woorden nageroepen, terwijl hij voortstapte over de brug. Hij zou nu wel eenige uren uitblijven en zij had besloten, Mama en tante Adèle, die onder het voorwendsel: een jong paar moet je met storen, veel te weinig kwamen, weer eens te gaan bezoeken. Juist wilde zij neurieënd haar hoed opzetten voor den spiegel, toen er werd geklopt. Een der dienstmeisjes kondigde aan: — Mevrouw, daar is bezoek, 'n Freule van Rechteren uit Den Haag zou u graag 'n oogenblik spreken. — Wie? vroeg zij verbaasd. Toen wist zij weer... Constance... Constance van Rechteren. Hoe kwam die hier terecht? In elk geval: zij was welkom I — Laat de freule in de blauwe salon. Zij snelde de breede eikenhouten trappen af en kwam op haar oude manier als een wervelwind de kamer binnen: — Constance! Constance! wat leuk, wat gezellig, dat je me 's opzoeken komt! En wat zij vroeger nooit gedaan had, zij viel Constance om den hals en kuste haar op beide wangen. Constance, verrast door deze warme ontvangst, drukte Ernestine's handen en zei met hartelijke stem: — Wat zie je er goed uit! Ik zal je zeggen... ik ben benoemd tot directrice van 't Koloniehuis Zonneschijn; je weet, waar we allemaal zooveel moeite voor hebben gedaan. Ik ben nu op weg daarheen... en ik kon de lust niet weerstaan, je even te komen opzoeken. Met 'n auto is 't niet HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 177 zoo'n groote „Abstecher*... je weet zeker, dat 't te Heeze gevestigd is. — Ja, maar ik wist niet, dat jij directrice was... dus ik krijg jou in de buurt, dat vind ik héérlijk, zeg! We moeten elkaar dikwijls zien! En datje nu bent gekomen, vind ik lief van je. Ik ben dol op zulke impromptu-bezoeken, en met de auto's gebeurt dat nog al eens. Terwijl Ernestine praatte, bleef Constance haar beschouwen. Zij zou Ernestine bijna niet hebben herkend. Was dit het lijdende meisje van den laatsten tijd uit Den Haag? Ja, lijdend was zij toen; zij zag er uit, alsof zij een onzegbare smart had te torsen, en nu... wat was zij mooi... en stralend... en jong! — Vertel me, vroeg Ernestine gretig, wat hebben ze in den Haag wel van m'n huwelijk gezegd? Hebben ze me beklaagd? hebben ze me benijd? Er wordt natuurlijk veel over gesproken? — O, ja... sommigen konden niet begrijpen, dat je zoo'n huwelijk deed... en anderen... — En anderen konden maar al te goed begrijpen, waarom ik zoo'n huwelijk deed, schaterde Ernestine. Maar beide categorieën weten er niets, niets van! Ik ben niet uit dépit getrouwd, „omdat ik niets anders krijgen kon," ik ben ook niet om Remco's „rijkdom" getrouwd, maar pur et simpte omdat ik van hem houd en 't gelukkige toeval 't wilde, dat hij óók verhefd werd op mij. Constance geloofde haar. Zij geloofde Ernestine onvoorwaardelijk. Hier was geen mariage de convenance gesloten, maar een huwehjk uit hefde. Het Boek met zeven Zegelen. II. 12 178 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Dus je bent gelukkig, Esti? — Ja, zei Ernestine uit de volheid van haar hart. Elke dag, ieder uur, iedere minuut voel ik 't, dat ik gelukkig ben. — Goddank, zei Constance, en zij wist zelve niet, waarom zij zich zoo volkomen in Ernestine's geluk verheugde. Was het... omdat zij zelve zoo stil-gelukkig was? — Maar... zei Ernestine, nu ernstiger wordend, ik heb, zooals de menschen 't uitdrukken: m'n geluk ook wèl verdiend. Dat wil zeggen: de laatste tijd in den Haag ben ik zoo diep ellendig geweest... — Dat zag ik je aan, zei Constance, en daarom verheugt 't me zoo, je nu zoo gelukkig te zien. — Ach, weet je, wat 't was, zei Ernestine vertrouwelijk. Dx... ja, ik was 'n heel gecompliceerd meisje, au fond niet kwaad, maar bedorven door wereldsch succes en door de omstandigheden, die m'n trots en m'n zelfzucht in de hand werkten. Dx kon niet ongetrouwd blijven... en... nooit werd me 'n serieus, 'n acceptabel aanzoek gedaan. Wij... waarom zou ik 't je niet vertellen — bij jou blijft alles veilig — wij leefden boven onze krachten. Mama stelde me 'n soort van ultimatum. ..: dan en dan moest ik getrouwd zijn, of... we zouden ons moeten terugtrekken hier op 'n klein landgoedje van m'n tante. Je begrijpt, wat dat vooruitzicht in die dagen voor me was. Dx werd er bijna krankzinnig van. Vooral omdat... — Vooral omdat? Ernestine lachte. — Vooral omdat ons ter oore was gekomen, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 179 dat Remco van Eggermonde 'n vrouw zocht. Nu, je kan begrijpen, wat 't voor mij, juist voor mij. 't hoogmoedigste wicht, dat je je denken kan, moest zijn, om nu naar Westerhesselen te gaan. 't Zou precies wezen, of ik me „aanbood". Maar toen ik na de befaamde liefdadigheidsvoorstelling overspannen was geworden, moest ik wel gaan. O! ik kan me m'n gemoedstoestand nog zoo goed voorstellen. Die aankomst hier... Zij rilde. — Maar weet je, wat me toen opeens m'n „zielsrust" heeft terug-gegeven? — Neen? — 't Besluit, 't vaste, onwrikbare besluit, om niet met Remco te trouwen. Constance lachte. — Ja... en juist daardoor, begrijp je, heb ik Remco zoo volkomen objectief kunnen zien en begrepen hoe hij was, hoe goed hij was. — Ja, zei Constance, dat laat zich absoluut psychologisch verklaren. — En kan je ook begrijpen, vroeg Ernestine met een mooien blos, dat ik hem heb liefgekregen, omdat hij zoozeer m'n contrast is? — 't Omgekeerde komt dikwgls immers ook zoo voor, zei Constance, dat 'n Lebemann 'n onschuldig meisje lief-krijgt. — Juist, riep Ernestine, verheugd dat zij zoo goed begrepen werd. Daarom: 't is niet noodig 't tegen jou te zeggen, maar in mijn huwelijk is niets van berekening geweest, zelfs niet van overleg, 't Is alles spontaan en zoo heel natuurlijk Het Boek met zeven Zegelen. H. 12* 180 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. gegaan. Maar 't spreekt vanzelf, dat er in Den Haag allervreeselijkst over gebabbeld is. 't Is of ik 't hóóren kan: die Ernestine, hè, 'n handig schepsel, hoor, om zoo'n rijke jongen in te palmen. Nou, die weet ook, wat ze deed door naar Westerhesselen te gaan! Zeg... was't zoo niet ? En dat waren nog maar de hefelijkste dingen, nu, zeg 't maar? — Ik weet er niet veel van, glimlachte Constance. Ik ben in de laatste tijd bijna niet uitgeweest. Ik had 't zoo druk met inpakken dm te verhuizen, hè. Ik heb ook alleen schriftelijk van de kennissen afscheid genomen. — Dus je weet niet... je hebt niet toevallig gehoord... — Wat? vroeg Constance, tot haar verbazing eenige verwarring ziende op Ernestine's gezicht. — Hoe... Ernest de Réval 't bericht van m'n huwehjk heeft opgenomen? En bij deze plotselinge vraag zag Ernestine eenige verwarring op Constance's gezicht. Maar wat is zij mooi, dacht Ernestine. Tk heb eigenhjk nooit geweten, dat zij zóó mooi was, de stille, bescheiden Constance... en ook nooit geweten, dat zij... gelukkig was. Want zóó ziet zij er uit: volkomen harmonisch gelukkig. — Ik weet 't, zei Constance. Hij... heeft me je brief laten lezen. — En? vroeg Ernestine in zekere spanning, niet denkende aan de groote vertrouwelijkheid, die er wel tusschen Ernest en Constance moest bestaan, dat hij dit kon doen, omdat zij te zeer HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 189 velen. Een zoo belangrijke persoonlijkheid mocht zij toch niet in haar ongeluk medeslepen? Maar zg waren vast-geklonken aan elkaar. Hun levens waren onontwarbaar in elkander gegroeid. Het lot van den een was het lot van den ander. En toch... hoezeer zij ook snakte naar een einde aan dezen ondraaglijken toestand, en hoezeer een tezamen sterven haar de meest begeerlijke oplossing leek, toch... waren er twee redenen, die haar ervan weerhielden, om hem een voorstel in dien geest te doen. De eene reden was natuurlgk, dat zij niet de oorzaak wilde wezen van zijn dood. De andere... De andere reden lag dieper. En als zij zich geheel bewust werd van al haar drijfveeren, dan moest zg zichzelve bekennen, in de diepste diepte van haar ziel niet te willen sterven. Immers, door haar liefde was haar leven niet onbelangrijk meer. En de onverwoestbare levensdrang der jeugd deed zich ook gelden bg haar. Eigenlijk . .. neen, wilde zg niet dood. En als zij een andere oplossing zou kunnen vinden, dan ... zou zij die altiji verkiezen. Doch de eenige oplossing was... en zij wist het zeer goed: dat zij haar gelofte verzaakte. Haar gelofte verzaken! De gedachte, die zg eerst absoluut weigerde toegang te geven tot haar geest, kwam telkens en met hardnekkigheid terug en begon al vastere vormen aan te nemen. Waarom zóu je niet, vroeg de verleidelijke stem. Heb je nog niet genoeg geboet? Jij hebt HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 193 — De freule is bizonder zwak en heel naar na 'n moeilijke nacht; zij kan niemand ontvangen. — Mij zal ze wel ontvangen! — Toch niet, freule, niemand toelaten, heeft de dokter... — De freule verwacht mij! Zij liep het verblufte dienstmeisje voorbij naar boven. Zij kende de kamers van freule Rovenius; o, hoe zij ze kende! Zij woonde nog altijd in hetzelfde huis, waarheen zij eenmaal was gegaan, om aan freule Rovenius haar gelofte af te leggen. Die wreed genoeg was geweest, om het offer te aanvaarden van het kind... Die had gezegd: — Het is goed, Denise, dat je boete wilt doen. En die haar al die jaren had gehouden in de , ijzeren klem van haar boete. Die uit de verte had toegeschouwd, hoe zij eenzaam was en ellendig... zelve tevreden en welvoldaan... omdat zjj boette. Nu was het genoeg. Niet langer zou die vrouw haar leven verwoesten ... Zij was aan het eind van haar physieke en verstandelijke krachten, zij kon niet meer. In haar woelde nog slechts een gedachte: als ik maar niet te laat kom! Zg móet me nog m'n vrijheid hergeven... o, niet alleen ter wille van mij, maar om hèm, die me dierbaarder is dan mijn leven . . . Zg snelde de trappen op. Wist zij nog, wat zij deed, werd zij nog door haar rede beheerscht, toen zij de deur openstiet en de kamer binnentrad...? De woorden sidderden haar op de lippen: Freule, 194 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. ik ben hier gekomen, omdat u me van mijn gelofte moet ontslaan. U moet, verstaat u dat ? Vóór 't te laat is en u 't niet meer zou kunnen. Maar een seconde bleef zij als met lamheid geslagen staan. In plaats van het stugge gezicht, dat zij zoo goed kende, zag zij een door het lijden onherkenbaar vervallen gelaat, met een uitdrukking van milde goedheid in de oogen. En roerloos bleef zij staan. De woorden stokten haar in de keel. Zij stond daar maar, en keek... en keek... Toen hoorde zij een zwakke stem, die haar uit haar betoovering wekte: — Ben jij daar, Denise? Heb je gevoeld, hoe ik je geroepen heb, omdat ik niet meer kon schrijven? Kom hier, kind, ik heb je wat te zeggen. Denise naderde, als automatisch bewogen. Droomde zij ?... droomde zij ?... — Gisteren, zei de zwakke, telkens ademloos haperende stem, had ik je willen schrijven. Ik kon 't niet meer. Nu ben je zelf gekomen. Dat is goed. Zit hier bij me, Denise, en luister. Vóór ik heen ga, moet ik je zeggen, dat ik je van je gelofte, om nooit te trouwen, ontsla. Je bent vrij, Denise. Langzaam zakte Denise's hoofd omlaag, totdat het rustte op het bed. De overgang was te groot. Ze geloofde niet, dat het waarheid was. .. zij kon het niet gelooven Maar een lichte hand raakte even heur haar. — Heb je 't goed verstaan, Denise? Ik ontsla je van je gelofte. Je bent vrij. Vrij om te trouwen met Ernest de Réval. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 19 — Ze moet dan wel echt van Renck hebben gehouden... — Gelukkige Renck! spotte Ernestine, door zóóveel vrouwen te worden liefgehad... Ik ben benieuwd, hoe Patricia gekleed zal zijn, Renck heeft haar costuum natuurlijk voor haar ontworpen. En juist werd mevrouw Renck aangediend. En haar toilet was zóo bizonder, dat het wel door haar man, den aestheticus Renck, ontworpen moest zijn. Zij was gekleed in theekleurig satijn, gebrocheerd met dof goud en dof-bruine bloemen. Een tuniek van kalkwitte zijden tulle met dof-gouden franjes vormde daarmede een gelukkige combinatie: dat wit op het zachte, theekleurige fond. Nauwsluitende, met een driehoek op de handen vallende mouwen van theekleurig fluweel; en een zeer eigenaardig halssnoer van vierkante Algernnsche onyx-kralen en ronde kralen van dof goud-filigrain, aan een groven gouddraad geregen, en reikende tot de knie. Theekleurige zijden schoentjes, met een tegen de wreef opstaande lip, en geciseleerde gespen van oud goud. De glorie van Patricia's prachtig haar werd samengehouden door een buigzamen, dof-gouden band. — O, Denise, riep Ernestine, wat jammer dat je geen prijs hebt uitgeloofd. Ik geloof, neen, ik vréés, dat Patricia ervoor in aanmerking zou komen. Maar valt de eer niet aan Renck toe, Patricia? — Ja, bekende Patricia met een gelukkigen blik, alléén aan hem! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 25 bergen zich in wilde, onbegaanbare wouden, in 't dichtste loover van de boomen, — maar de jagers weten, dat er vrouwen zijn, die er prijs op stellen ze te bezitten, en ze maken er zich meester van! — Daarom, zei Marga, vind ik die campagnes om dieren met bont en dieren met veeren te beschermen, altijd zoo dwaas. Niet op zichzelf natuurlijk, als iemand te teerhartig is, om bont of veeren te dragen, dan accepteer en respecteer ik dat, maar omdat er daarbij nooit aan de menschen wordt gedacht, die toch hun leven wagen. Als daar de nadruk eens op gelegd werd, zou 't streven van de bestrijders misschien veel meer succes hebben! — Xander zegt altijd, zei Patricia, als hij hoort, dat je dit niet mag dragen, en dat niet: de schoonheid is 't hoofddoel van 't leven; zonder de schoonheid zou 't leven absoluut géén leven zijn... en alles wat meehelpt, om dat doel te bevorderen, moet worden getolereerd, 't doel heiligt hier eenvoudig de middelen. — Daarover zou je misschien nog wel wat kunnen redeneeren, zei Denise, met haar zachten glimlach, maar laten wij ons nu maar niet in ethische kwesties verdiepen, er zijn genoeg vrouwen, die daar belang in stellen, laten wij ons nu maar eens de weelde veroorloven, heelemaal onbevangen-egolst te zijn. — Hè, ja, zuchtte Jeantje, die er niets van hield, als er aan het gesprek zoo'n „hooge" vlucht werd gegeven, en verlangend was, naar 't geen Esti nog meer zou vertellen. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 31 — De vrouw/ Er werd gelachen, er werd geprotesteerd, er werd glimlachend ingestemd, — en Constance zei, in werkelijken ernst: — Ik zou liever de slavin van 'n man, dan de dienstbode van 'n vrouw willen zjjn. — Nu ja, nu ja, zei Denise, de vrouw is in veel opzichten de tegenstandster van de vrouw, maar misschien omdat ze in elke sexe-genoot 'n... mededingster ziet! — Heel aardig opgemerkt. Let maar eens op, hoe onbarmhartig, hoe vlijmend-scherp de eene vrouw over de andere oordeelen kan. En zelfs in haar lof steekt nog 'n angeltje van jaloezie of ironie... en als 'n vrouw van ganscher harte 'n andere prijst, wees er dan maar zeker van, dat die in geen enkel opzicht meer haar concurrente kan zijn! — 't Is niet noodig, zei Constance, om middelen te zoeken, die de vrouw tegen de man beschermen. Want uit 'n aangeboren instinct onderwerpt de vrouw zich tóch aan de opinie en 't inzicht van de man, in 'n zucht om hem steeds te behagen, en niet alleen uit angst, omdat ze 'n tiran in hem voelt. Zij wil met anders, dan zich aan hem onderwerpen. Het bleef even stil. Toen zei Denise: — Ik geloof, Constance, dat je daar 'n waarheid uitspreekt, die wel door alle vrouwen gevoéld, maar door heel weinigen erkend worden zal! En Esti verwonderde er zich in zichzelve over, dat deze uitspraak kwam van Constance, die, naar 32 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. het leek, nooit iets met mannen te maken had gehad, die niet getrouwd, zelfs nooit geëngageerd was geweest. En Esti, die nooit een dag kon laten voorbij gaan, zonder de een of andere intrige, of flirt, of afspraak, of correspondentie met een man, dacht in naïeve verwondering: hoe heeft zij dat uitgehouden!... — De man, zei Constance, beheerscht 't leven van de vrouw. Je kan 't natuurlijk ook omkeeren, en zeggen: de vrouw beheerscht 't leven van de man ... maar dat is toch op 'n heel andere wijze 't geval. De gedachten van 'n man zijn niet zoo uitsluitend van de vrouw vervuld, als de gedachten van 'n vrouw van de man. De monden openden zich in snel protest, onwillekeurig wilden allen zich verdedigen, uit trots, of wellicht uit gêne... maar een tweede opwelling verdrong de eerste, en men dacht: heeft zij niet eigenlijk gelijk? Het oogenblik was voor een dergelijke uiting zeer goed gekozen. Geen man was aanwezig, en het gezellig samen-zijn der elkander allen goedgezinde vrouwen lokte vanzelf tot vertrouwelijkheid èn oprechtheid uit. — Als je getrouwd bent, denk je vanzelf aan je man, meende Jeantje naïef. — En als je niet getrouwd bent, dan denk je eerst goed aan de man, zei Esti, in lachende eerlijkheid. — Neen! wierp Marga tegen, dan denk je aan de mannen, aan de mannen in 't algemeen, tenzij je natuurlijk 'n bepaald iemand op 't oog hebt. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 33 — Ik vind 't leuk, zei Esti, om 's 'n enkele keer heelemaal open en eerlijk met elkaar te praten, en onze intiemste gevoelens bloot te leggen. Nu ja: ik, jij, wij, wij allen zijn altijd vervuld van de man, — ik vind 't niets erg, 't ronduit te bekennen, — wij allemaal doen bijna alles wat we doen, om 't een of andere effect te bereiken bij de man... en eerst vond ik 't jammer, dat er vanmiddag geen jongelui zouden komen, om ons in al onze heerhj'kheid te bewonderen, — maar nu vind ik 't toch ook wel weer aardig, en zit er voor mij zelfs 'n zekere charme in, om 's zoo ruiterlijk en onomwonden samen te praten. — Jij zegt nu zoo, dat al onze gedachten altijd vervuld zijn van de man, zei Marga, en de mijne zijn dat, ziedaar! en de jouwe zijn dat ook, dat is genoeg bekend, onverbeterlijke flirt, die je bent, Esti! en Patricia en Jeantje zijn getrouwd, dus die denken deugdzaam aan één man, — maar Denise, ik ben er zeker van, denkt nooit aan 'n man, die is, ja, zoo koud als sneeuw en ijs... ze heeft niet voor mets de bijnaam 't boek met zeven zegelen... niemand weet, wat er in haar omgaat. Een steek ging door Denise's borst, zóó heftig werden een moment haar zenuwen getroffen, dat zij een seconde ademloos was van pijn. Toen zeide zij, maar niemand wist, welk een inspanning haar die eenvoudige woorden kostten: — Ik geloof niet, dat ik in dit opzicht abnormaal ben. Ik ben 'n heel gewoon meisje met heel Het Boek met zeven Zegelen. I. 3 42 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zij voelde zich vermoeid en bedroefd, en het alleen-zijn bezwaarde haar. Soms, een heel enkele maal, betreurde zij het wel, dat zij nooit eens een aanspraak, en dus wat afleiding had ; van een dame de compagnie had zij niets willen weten, en toch betrapte zij er zich wel eens op, als zij aan haar eenzame maaltijden zat, dat zij dacht: het is eenvoudig ondragelijk om altijd alleen te zijn, en het banaalste gezelschap is nog beter, dan dit eeuwige, benauwende zwijgen ... Zij was, boven op haar eigen kamer, neergezonken in een diepen stoel, en had de oogen gesloten. De middag, met zijn lange, luchtige en ernstige gesprekken ging weer aan haar geest voorbij; zij hervoelde de emotie, die het spreken van Esti over Ernest haar veroorzaakt had; zij dacht aan Ernestine's levendige manieren, aan haar schertsende opgewektheid, en zij benijdde haar... en zij benijdde Patricia, de volmaaktgélukkige, en Jeantje, die zich met een lauwe onverschilligheid schikte in het lot, door het toeval haar aangewezen; zij benijdde Marga, die met welverzekerde opgeruimdheid zich door het leven bewoog, en zij benijdde, ja! zg benijdde Constance, die het recht en de vrijheid had haar bestaan in te richten zooals zij verkoos; — o, Constance, die even, even een tipje had opgelicht van den sluier, waaronder zij haar levensverdriet verborg, toch benijdde zij haar, die niet dag en nacht werd gekweld door herinneringen, die nergens ter wereld waren te ontvluchten... En zij was nog zoo jong... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 48 Haar handen krampten zich in elkander... o! eenmaal zich te laten gaan, geen masker meer te dragen, en de wereld toe te schreeuwen: ik ben niet, zooals jullie me zien, ik ben niet rustig en innerlijk tevreden, ik ben rampzalig, rampzalig ... Zij richtte zich op. Kom, het was te dwaas, om zich zoo in zichzel ve te blij ven verdiepen; zij moest maar eens zien, wat de post had gebracht. Tusschen de gewone onverschillige brieven trof haar een groot, roomwit couvert; een huwelijksannonce begreep zij, en achteloos ontvouwde zij het oud-Hollandsche papier. Maar toen zij het las werden haar oogen wijd en wijder... de aankondiging viel uit haar hand... Etienne ging trouwen, hij verbrak den laatsten zwakken band, die nog hen beiden verbond: de band van het gezamenlijk berouw x). Etienne ging trouwen. Zij, die eenmaal zijn hoogst geluk was geweest, vergat hij, had hij vergeten. Ach ... Een bitter, bitter gevoel van verongelijkt, te kort gedaan zijn, beving haar. Het was, — vreemd! of zij opeens iets heel kostbaars verloren had, waarzonder zij niet kon leven. En toch, zij schreide niet. Was haar droefheid te zwaar, te diep voor tranen? Zij was zoo dof en gedrukt, alsof zg' geslagen was met een plotselinge smart, die haar hersenen versufte. Maar toen opeens dook zij uit de vreeselijke *) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 51 met een levensgeschiedenis, die zijn hoogste belangstelling van schrijver en van man opwekte. En hij overlegde al bij zichzelf, of hij haar niet aanspreken kon . .. beweren, dat hij haar meende te herkennen, wat dan tegelijk zijn aanhoudend haar aanzien zou verklaren ... toen zij opstond om de tram te verlaten. En op hetzelfde oogenblik, gehoor gevende aan een impuls, dien hij onmogelijk had kunnen bedwingen, stond hij op, en volgde haar. Zij ging met vluggen, elastischen pas, en daarover, en ook over haar slank en recht figuur verbaasde hij zich. Was zij dan misschien toch niet oud? bijvoorbeeld iemand, die veel verdriet had gehad, of door een ziekte te vroeg was vergrijsd ? Zij begon hem hoe ianger hoe meer te interesseeren, en toen de deur van een klein heerenhuis in de Laan van Meerdervoort zich achter haar had gesloten, noteerde hij met gretigheid den naam, dien hij op het deurplaatje zag: van Rechteren, en het huisnummer. En nauwelijks had de deur zich achter haar, Constance van Rechteren, gesloten, of zij snelde de trappen op naar haar kamer, en daar drukte zij de handen vast op het van zalige verbijstering stormend kloppende hart. 0, het wonder! het wonder! was het eindelijk in haar leven gekomen! Zij ontmoette in den spiegel haar van extase stralende oogen ... en zij keek... en zij vond zichzelve mooi... en zij hield niet op met zien, en haar lippen openden zich in een lach van 52 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. sidderend geluk... het wonder!... het wonder...! Neen, zij vergiste zich niet. Het was geen krankzinnige waan, waaraan zij in haar armelijke leven maar al te vaak en te graag had toegegeven; het was de waarheid, dat zij een jongen man op het eerste gezicht belangstelling had ingeboezemd, dat hij, op het onhoffelijke af naar haar was blijven staren... dat hij om haar de tram verlaten had, en haar was gevolgd... en dat hij voor de deur was blijven staan, om haar naam te zien... Zij klemde de ijskoude handen samen in een verdwaasde verbazing. Dat haar dit overkwam, haar, de eeuwig eenzame... de eeuwig-versmade... Zou thans, nu zij alle hoop al lang had opgegeven, en berustte in bitterheid en apathie, het wonder... het wonder komen? Zij ontdeed zich, met over-nerveuse vingers, die de kleedingstukken telkens ergens legden en verlegden, die de knoppen der hoedepennen niet konden vinden, en de drukknoopen der handschoenen niet los konden krijgen, van haar hoed, haar mantel, haar bont. Zij liep heen en weer door haar kamer, zij strekte de armen uit in een naar expansie zoekend gebaar... zij was overweldigd door een geluk, dat te groot voor haar krachten scheen... en de gewone werkelijkheid was zóo ver uit haar gedachten, dat zij hevig schrikte, toen er op de deur werd geklopt. — Ja, wie is daar? — Ik, freule, kwam verwonderd de stem van haar tweede meisje, ik wou u vragen, of ik kon opdoen ? 54 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. maar zoolang het duurde had zij zich in een toestand gevoeld, alsof zij droomde. De werkelijkheid viel van haar weg, het was haar, of zij in een leege, lichte ruimte zat, en haar bewustzijn vloeide eerst weer in haar terug, toen de conducteur haar halte afriep. Toen was zij haastig opgestaan... en met een brandenden schok ging het door haar heen: ook hij stond op, en... hij volgde haar. Zij had hem slechts even gezien, doch het was voldoende geweest, "om zijn beeld voor altijd duidelijk in haar hersenen te bewaren. Een gentleman, zorgvuldig, met verfijning gekleed; een regelmatig gezicht, met als sprekendst element daarin de oogen, de donkere, dringende, de suggestieve oogen... Opnieuw wekte een klop op de deur haar uit haar mijmering. Eenigszins verwezen keerde zij terug tot de hei-lichte kamer... en toen zij haar vol bord soep zag staan, brak zij voor de tweede maal uit in een luiden zenuwlach. — Hè, freule, zei het dienstmeisje, dat binnen was gekomen met de visch, — schildpadsoep met champignons, daar houdt u anders zoo véél van! — 't Is niets, Margrete, zei Constance, bewaar die soep voor. morgen aan de lunch voor mij. Ik zal nu 'n stukje tong eten, die ziet er heerlijk uit... en... breng de kalfsoestertjes en 't dessert maar niét. — Hè, freule, hoe dat zoo... zei het meisje, maar toen, ziende aan Constance's gezicht, dat zij geen reden had, om zich bezorgd te maken, vroeg zij met een oolijk lachje: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 55 — Was de thee bij freule van Arckel misschien zoo... — Ja! die was zóó copieus, dat ik nu in 't geheel geen eetlust heb, lachte Constance; maar nu ging zij toch aan tafel zitten, en zij dwong zich iets te eten, maar dankbaar was zij, toen zij na den maaltijd zich alleen bevond in den salon, waar slechts een der staande schemerlampen brandde. Zij zat in een der diepe, lage leunstoelen voor den lustig vlammenden baard, met haar hoofd tegen een zijden kussen, en terwijl haar blikken gedachteloos volgden het bewegelijke spel van het vuur, voelde zg zich zóó weltevreden gelukkig, dat zij overpeinsde, hoe zij, op dit oogenbhk, geen enkelen wensch meer zou weten... Langen tijd zat zij stil, het gebeurde van dien middag herhalend en herhalend in haar geest... niet moede het over en over te denken. Het was niet veel... het zou te weinig, veel te weinig zijn voor een ander, om déar zoo overstelpend blij mee te zijn, maar voor haar was het genoeg... voor haar was het... alles. Allengs bedaarde haar felle opgewondenheid. Haar lippen trilden niet meer zoo nerveus, en haar oogen hadden niet meer die wilde straling, die zijzelve voelde, en die het haar onmogelijk maakte ze te sluiten. Nu zonken, vermoeid, de leden neer, en rustiger mijmerde zij voort. En toen, met een glimlach van weemoed, bedacht zij zich, hóe vaak zij hier wel op deze zelfde wijze gezeten had, een opgevlamde illusie HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 57 jong meisje niet had geweten, maar eindelijk met bittere schaamte en smart ontdekte: zij had van nature een gepassionneerd temperament, dat haar van de eene verliefdheid in de andere deed overgaan. En, vreemd! uiterlijk was zij volkomen onaandoenlijk en kalm — veel te emotieloos... want de jongelui vonden haar koel en gereserveerd en mochten haar niet graag. Veel latèr, om haar geval te bestudeeren en te onderzoeken, had zij veel wetenschappelijke werken gelezen, en gemerkt, dat haar toestand een niet zoo ongewone was, dat er vrouwen waren met een even hartstochtelijke natuur als de hare, die juist door hun uiterlijke koude afstootend op de mannen werkten. Haar opgewonden verbeeldingen, haar wilde droomen, haar waanzinnige verlangens, — zij hield ze verborgen als een kwaad, en niemand, niemand kende haar ooit, zooals zij was. Alles, alles werkte mede om haar toestand te bestendigen. Haar ouders, laat getrouwd, voelden minder de vreugde dan den last van een kind. Zij waren beide stille, eenzelvige menschen, en hun opvoeding had eigenlijk daarin bestaan, dat zij door hun eeuwig verbieden allen jongen levenslust in haar doofden. Na den dood van haar vader bleef zij met haar moeder alleen; deze was ziekelijk geworden, en had nooit veel van uitgaan of bezoeken ontvangen gehouden, en zij, in het voortdurende gezelschap eener stilzwijgende, oudere vrouw, verdorde hoe langer hoe meer. 58 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En, wat erger was, symptomen van zenuwziekte deden zich bij haar voor. Verschillende kuren werden haar voorgeschreven, zij werd op reis en naar buiten gestuurd en zelfs bedreigde haar het gevaar der psycho-analyse. Haar moeder, — die het bijna niet langer met haar uithouden kon, — al had haar moeder het ook nooit gezegd, zij besefte het later zelve met diep verdriet, want het was geen leven met iemand, die over de minste kleinigheid zich irriteerde, of dagen-lang tobde, of uitbrak in onstilbare tranen, — haar moeder had veel heil van de psycho-analyse gehoord, en deze behandeling haar aangeraden. Zij was daarvoor toen verschillende boeken gaan lezen... en de methode met nauwkeurigheid en in volle oprechtheid op zichzelve toepassende, had zij ontdekt, wat haar zoo diep ongelukkig maakte, het ontberen van liefde. O! god zij dank, was zij ontsnapt aan het verschrikkelijk gevaar, dat ook een ander, een vreemde, haar vreesehjk geheim zou raden. Het was immers haar eenige levensbehoud, dat niemand het wist, hoe zij innerlijk verteerde van onbevredigd verlangen... Maar. sinds dien tijd had zij zichzelve aangevat met kracht en energie. In angst, altijd in angst, dat iemand haar waren toestand begrijpen zou, het zij zich niet meer op haar zenuwen gaan, maar gaf zich rekenschap van ieder woord en iedere daad. En allengs had zg' zich een levensmanier aangewend, die niet overeenstemde met HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 59 haar smartelijk bewogen innerlijk, maar die haar zacht, verdraagzaam, en zelfs opgeruimd in den omgang maakte. Maar haar heroïsche strijd was niet zonder sporen na te laten over haar heen-gegaan... al was zij ook nog niet bejaard, en al had haar gezicht nog jeugdige trekken behouden, — heur haar was grijs geworden. Haar moeder was gestorven, en zij bleef geheel eenzaam achter. Maar zij had getracht, zich met aan alle gezelschapsleven te onttrekken, zij „deed zoo goed mogelijk mee", en haar weinige kennissen bezocht en ontving zij geregeld. En het was haar een vaste, en haar zelfs lieve gewoonte geworden, om in de vele stille uren haar leven te overdenken. En zij schakelde aaneen alle kleine voorvallen, die zoo onbeduidend schenen, en toch zoo véél beteekenden... en die allen een phase waren op haar langen lijdensweg. Als volkomen onbewust kind van acht of negen jaren had zij al vleugen van verliefdheid gehad. Niet als zoodanig erkend natuurlijk... maar haar verbeelding werd toen reeds gekweld met dwangvoorstellingen, en haar slaap werd verontrust door drukke en heldere droomen. Zij herinnerde zich: Zij logeerde met hare ouders in een hotel, zij was toen negen jaar. Onder de veranda zat de kinderjuffrouw te handwerken, en zij speelde alleen in den tuin. Ergens in een prieel zaten eenige heeren te praten en te rooken, en, zooals 60 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zij zich duidelijk herinnerde: zij speelde voor hen. Zoo sierlijk mogelijk wierp en ving zij haar bal; zij sprong en hinkte, en liep hard heen en weer met haar hondje... tegelijk echter veel te verlegen om den indruk na te gaan, dien zij maakte. Zij hield er zich echter van overtuigd, dat zij haar opmerkten, en dachten: wat een aardig kind... en elkander attent maakten op haar... en 's avonds alleen in haar bedje verzon zij nog andere spelletjes, die zij in den tuin spelen kon... Eens had zij een krans van madeliefjes gemaakt, en dien aan haar kinderjuffrouw gebracht. Zij had namelijk een naald en draad genomen, alle bloempjes van de steeltjes ontdaan, ze telkens plat op elkaar gelegd, en er dan de naald doorheen gestoken. De kinderjuffrouw, die onder de veranda zat, had den krans onverschillig ter zijde gelegd, en er een paar aanduidingen bijgevoegd, hoe een krans eigenlijk moest worden gemaakt. Zij wist er zelf wel niet veel van, maar „in elk geval niet zóó". Zij ondertusschen stond in de kamer door de glazen deuren te kijken; zij zag niets, omdat het glas één zwarte spiegeling was, en zij zette haar handjes naast haar oogen, om beter te kijken... toen opeens werden de veranda-deuren opengeschoven, een paar handen tilden haar op, en iemand zette haar lachend weer neer. En terwijl zij begreep, dat er een mijnheer achter het glas had gestaan, en dat zij er daarom niet doorzien kon, en daar vroolijk om lachte, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 61 wendde hij zich tot de kinderjuffrouw met een schertsende vraag: — Wie heeft dat mooie kransje voor u gemaakt? Hoe toepasselijk: Wir winden dir den Jungfernkranz... — Ik... fluisterde zij... ik heb... die krans... En zij voelde zijn hand op haar hoofd, en zij hoorde zijn stem: — Mooi, heel mooi... en ook aardig van je, om dat voor die lieve juffrouw te doen... Weg was zij, den tuin al in gehold, met een vuurroode kleur van blijdschap en confusie. Het was een der heeren uit het prieel, hij had haar opgemerkt, hij had haar werk „mooi" genoemd, en vond het „aardig", dat zij den krans voor Juf had gemaakt! O! het was genoeg voor het kleine meisje, om zich in een zalig gedroom te verdiepen. Den heelen dag dacht zij aan „hem", — hij was haar „eerste liefde", ook al had zij hem na dien dag nooit meer gezien... Weer in een ander hótel was het een der kellners, om wien zij haar droomen spon: een lange, blonde, vriendelijke jongen, die haar de schoteltjes met bonbons bij het dessert aan de table d'höte toeschoof, en die eens, toen hij gezien had, dat zij de pitten van de rozijnen in een der potten met planten op tafel begroef, er den volgenden dag een takje rozijnen in had gestoken. Zij wist wel, dat hij het had gedaan, maar zij hield zich, alsof zij geloofde, dat het takje van haar pitten was gegroeid; omdat zij begreep, dat hij 62 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. dat prettiger zou vinden, voerde zij deze lieve kleine comedie voor hem op... En weer in een ander hotel, — haar ouders reisden eiken zomer, — hep zij eens met haar hondje door een overdekte poort, die twee hótel-deelen met elkander verbond. Daar stond een officier met iemand anders te praten, hij had een grooten hond bij zich, en haar hondje werd bang, en zij nam het op haar arm; maar toen zij langs den grooten hond kwam, begon deze te brommen. De officier zeide: — Hij doet niets, hoor, wees maar gerust... en die stem maakte, dat zij niet haastig doorliep, zooals rationeel zou zijn geweest... maar... haar hondje liet vallen, het laf prijsgevende... opdat de officier haar zou helpen het te vangen, en nog eens tot haar lachen en haar geruststellen zou... Ook hij, ofschoon zij hem nooit meer sprak, was langen tijd „de held harer droomen..." En eens wandelde zij met haar kinderjuffrouw door een bosch, dicht bij een kasteel. Zij hep te zingen; toen kwam er een rijtuig voorbij, en een heer met een baard stak zijn lachend gezicht door het portier, om naar haar te luisteren. En onmiddellijk, ofschoon zij volstrekt geen mooie stem had, zette zij nog meer verve en kracht bij aan haar gezang, zoodat het klonk door het bosch, en de mijnheer er nog lang van kon genieten. Zelfs toen hij reeds de ophaalbrug van het kasteel opreed, klonk hem nog in de ooren: In naam van Oranje, doe open de poort! De Watergeus staat voor den Briel. 64 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Sinds, dat romantisch oogenbhk deed zij bijna niets anders dan in den tuin in haar eentje croquet spelen. Zij had een tuinhoed van matstroo, met wollen bloemen bewerkt; zij vroeg aan Juf den binnen-rand met rood te voeren, en ofschoon het niet zoo hoorde, zij sloeg den rand aan den voorkant op, omdat haar gezichtje dan zoo aardig door het rood werd omlijst... En eens was zij met de kinderjuffrouw aan 't schaatsenrijden op verdronken land. Toen kwamen er twee aardige jongens naar haar toe, met korte jekkers en bonten mutsen. — Constance, willen wij eens samen? En blozend aanvaardde zij de hulp dier aardige jongens, die zij niet anders dan zeer oppervlakkig van aanzien kende, maar die zich nu den geheelen middag met haar occupeerden... en zij herinnerde zich, hoe zij thuis-gekomen, op het klep-tafeltje tusschen de ramen in de kinderkamer was geklommen, waarboven een spiegel hing, om eens te zien, hoe zij er toch wel uitzag, tegen wie de jongens zoo vriendelijk waren geweest... en toen de kinderjuffrouw toevallig binnen kwam, zei ze verlegen... — Wat heb ik 'n kleur, hè, Juf? Dat komt van 't schaatsen-rijden, dat ik zoo rood zie... — Te rood, was Jufs critische opmerking. Te rood, zag zij, te rood... maar dat zij te rood zag, dat kwam niet van het schaatsenrijden, dat kwam van haar vreugde... haar vreugde... En toch... van al haar zoete verwachtingen, haar mooie voorstellingen, haar stille hoop was HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 69 naam daar allen het hebben, maar niet geduld wordt in de rijen der vierders, en dat van al hetgene waar de anderen zoo ruimschoots van genieten, nooit, nooit iets krijgt... En toch... leerde zij haar zelfbegoochelingen niet af. Voortdurend spon zij nieuwe kleine romannetjes om haar eigen persoonlijkheid heen. En zij begreep, dat die telkens herleefde hoop het eigenlijk was die haar in het leven hield. Zij had eens ergens een prachtige definitie gelezen van hoop: Hoop is de pijler onder de levensbrug. Ja, de hoop was voor haar de pijler onder de levensbrug, en als deze haar ontviel, zou ook haar geheele bestaan ineen storten. En ook deze gedachte hield haar staande: ik ben toch niet zooveel minder dan al die anderen, aan wie wèl het geluk wordt gegund. En om zich heen zag zij vele door het lot begenadigden, die leelijker, onvriendelijker, armer waren dan zij. Waarom dan werd zij altijd overgeslagen? O, mysterie... mysterie... Het was telkens voor haar een hard gelag, wanneer zij de aankondiging van het huwelijk van een harer kennissen kreeg. Dan welde haar opnieuw het bittere: waarom ? naar de lippen, en had zij dagen-lang een harden strijd met zichzelve. En zij dacht wel eens: als ik maar afzien kon van mijn dwaze verwachtingen, zou ik dan geen rust kunnen vinden? Maar zij wist, dat die rust voor haar de dood beteekenen zou. Het zou voor haar een verstom- 70 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. ping van haar geest, een afsterving van haar gevoel beduiden, als zij niet meer kon hopen. Haar hjden, haar vaak duldeloos lijden was het toch tegelijkertijd, dat haar ophield, want zij dacht: zóo ellendig, zóo volkomen vergeefs kan toch niet mijn leven vergaan... er zal, ook voor mij ten slotte wel eens iets dagen... Zij vi >eg zich dikwijls af: hoe andere meisjes zich in haar omstandigheden zouden gedragen? Of die misschien op de een of andere wijze wisten te bereiken, wat voor haar onmogelijk scheen? Maar tegemoetkoming, opdringerigheid, — lag zóó van verre van haar natuur, dat zij de methoden van sommige andere vrouwen nooit en nimmer toepassen kon. In een wetenschappelijk boek over de psychologie der dieren, had zij gelezen, hoe er kleine diertjes waren, aan wie men voedsel voorhield achter een glazen plaat, en hoe die diertjes almaar, zonder ophouden, bleven tasten en happen naar het begeerde voedsel, zonder ooit te leeren, dat het absoluut en eeuwig onbereikbaar voor hen was. En zoo ging het ook met haar. Tusschen haar en het eigenlijke leven was als het ware een glazen wand geschoven, en zij kon grijpen, en zich de handen kneuzen aan het harde glas... het doel, waarnaar zij streefde, bleef onbereikbaar voor haar. En toch gaf zij het niet op, en toch bleef zij volharden in haar vergeefsche hoop... want de les, die het leven haar gaf... die les wilde zij immers niet leeren... Zij voelde, hoe langzaam-aan haar oogen zich HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 71 met tranen hadden gevuld, en hoe deze nu traag en zwaar langs haar wangen neer-druppelden. En verschrikt voer zij overeind: Tranen, nu, in dit moment? Nu er voor haar zoo alle, alle reden was, om blij en tevreden te zijn? En lachend sprong zij op en wischte zich stevig de vochtige sporen van de wangen. Zoo dikwijls peinsde zij over haar leven, en altijd eindigde haar mijmering in tranen. Maar nu! Hoog draaide zij alle electrische lampen aan, de piano zette zij open, want straks zou zij haar jubel uitvieren in een stroom van muziek... maar eerst wilde zij thee-drinken in feestelijke gezelligheid. En zij schelde om kokend water, en vroolijk voegde zij het dienstmeisje toe: — En breng de ananas met slagroom en de biscuits van 't dessert nu toch maar, wil je? Ik heb honger gekregen, heerlijke, echte honger! O, hoe goed had zij het eigenhjk in het leven. Onafhankelijk... volkomen vrij om haar bestaan in te richten naar haar eigen wil. Zoo dikwijls had zij bij zichzelve overlegd, of zij niet veel, veel beter deed, om een betrekking te zoeken, om het een of andere doel na te streven, waardoor haar dagen niet zoo verschrikkelijk leeg zouden zijn. Maar dan overlegde zij: later, later kan ik dat nog altijd doen, als alle hoop voor mij is vervlogen. En nu... o, hoe verheugde het haar, dat zij niet gebonden was door een betrekking. Dat zij nu vrij was, om te droomen heele uren, heele HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 75 worden op 't schoeisel van de kinderen: nou hadden ze al weer om 'n nieuw paar schoenen voor Mientje geschreven, dat ging toch niet an, zoo sleetsch als ze daar waren. „Me man zee ook al, je kan wel alleen voor de beenen van de kinderen werken." En, toppunt: Mientje had zelfs om 'n nieuw haarlint durven vragen: u weet wel, moes, zoo'n „hooge" strik... Nu, daar kwam niets van in, natuurlijk, en toen heb ik maar voor al de meisjes 'n doos van die gemaakte strikken, je kent ze wel, er heen gestuurd. — Wat ben je toch goed en hef, Constance. — Och, ik doe zulke dingen voor m'n eigen pleizier, heusch, zei Constance met een zachten blos, en Denise zag naar het knappe, tegenwoordig zoo jonge gezicht van Constance, en zij dacht, met een vaag gevoel van benijding; wat is het geheim, dat zij in het leven zoo rustig en zoo tevreden kan zijn? Constance's geheim?... het was de belangstelling van den jongen man voor haar, die nog steeds scheen voort te duren. In de eerste dagen had zij in een roes geleefd, — zij was volkomen blij met het voorval op dien gedenkwaardigen middag, en verwachtte niets, geen bezoek, geen brief, hoewel zij vaak in haar droomen allerlei dergelijke dingen fantaseerde in een verrukkend spel. Zij was voorloopig voldaan, met het weinige wat zij had verkregen, o, zóó voldaan, dat zij schroomde om méér te verlangen. Ach, veel had zjj niet noodig in het leven, met 82 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Clarey in hun kringen bekend was geworden, en hij Denise in 't geheel niet had zien veranderen, vermoedde hij tot zijn blijdschap, dat hij zich had vergist, en dat z\j niet langer treurde om haar jongen verloofde... O, Denise... Denise... zou dan eenmaal zjjn droom tot werkelijkheid kunnen worden ?... En naast haar, die hij hef had, zag hij, de andere vrouw, die zijn verbeelding van schrijver had opgewekt. Nu hij haar aanschouwde van zoo nabij, met het zorgvuldig gekapte grijzende haar om het gladde en blanke voorhoofd heen, met haar donkere en weemoedige oogen, en den vollen rooden mond, met de karakteristieke buiging der lippen, boeide zij zijn fantasie in nog sterkere mate, dan bij de vluchtige ontmoetingen op straat, en zijn voornemen werd al beslister, om deze vrouw te benutten tot een interessante psychologische studie. Het stond hoe langer hoe vaster bij hem, dat *zij was: een vrouw met een verleden... en dat hij zich van dat „verleden" meester moest maken, opdat deze kostbare stof voor een novelle of een roman hem niet zou ontgaan. Hoe eigenaardig was zij verbleekt bij zijn komst. Héél bleek was zij geworden, maar haar gezicht werd niet koud en dood, integendeel, het leek of een ivoren beeld van binnen xplotseling door een helle Vlam werd verlicht. En haar oogen, toen zij hem eindelijk aanzien durfde, — o, vreemde schroom voor een niet meer jonge vrouw, voor een „vrouw met een verleden"! — haar oogen HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 87 werven, en haar daarna altijd te blgven verdedigen, heeft door de eeuwen heen dat instinct om te veroveren zoo sterk in de man gemaakt. De man, de echte man, houdt van strijd en gevaar... hij houdt niet van een te gemakkelgke overwinning, van een victorie zonder... — Glorie! riep Esti, half boos, half geamuseerd, want het was haar tactiek niet, Ernest zóó sterk te provoceeren, dat hij een afkeer van haar kreeg; wèl wilde zg hem prikkelen, en een woordgevecht behoorde tot haar liefste gezelschapsgenoegens. De anderen waren rustig voortgegaan met hun besprekingen. Zij wisten allen wel, aan Esti „nooit veel te hebben", en gingen buiten haar om hun gang. Ook wisten zij wel, dat, als er één man aanwezig was, Esti dien voor zich-alleen als conversatie opeischte, en ook dit stond men haar onverschillig toe, als er geen andere vrouwen waren, behept met dezelfde dwingende verlangens. Dezen middag lieten allen haar het terrein vrij; en al keek Denise soms met een weemoedig-bengdenden blik naar het opgewekte paar, zg deed geen enkele poging om zich in hun gesprek te mengen. Te ernstig had zg het gemeend, had zij het moeten meenen, toen zij had gezegd: — Ik hoop, dat je gelukkig met hem zult worden, Esti. En soms wrong zich de wanhopige gedachte in haar op: o, laat het maar gauw zijn, laat de beslissing maar spoedig vallen... dan zal ik vrede krijgen misschien... 88 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Ernestine liet Ernest niet met rust. Zij was levendig, snel van begrip, vlug met het geven van reparties; zij miste alle beschroomdheid, en bleef een man nooit een antwoord schuldig. Algemeen werd zij „aardig" gevonden, en toch had zij nog geen huwelijk gedaan. Waarom niet? Ja, waarom! Waarschijnlijk omdat het bekend was, hoe zij rechts en links flirtte, hoe zij zelfs winkelbedienden en chauffeurs en electriciens niet beneden haar aandacht achtte, — ofschoon zij woedend beleedigd zou zijn, als iemand haar daarvan beschuldigde : — Maar begrijp je dan niet, dat 't 'n aalmoes is, wat ik aan die menschen geef, dat m'n goede hart me drijft, om vriendelijk tegen die lui te zijn? Zoodra 't 'n man betreft, wordt 'n vrouw altijd misverstaan: ik herinner me nog, dat ik 'n oude, ongetrouwde tante had, die alleen woonde; als ze 'n jongetje van haar kennissen zag voorbij komen, dan riep ze hem binnen, en gaf hem sinaasappels of chocola; als er 'n werkman 'n reparatie bij haar moest doen, Bet ze hem op de canapé zitten, en schonk hem een glas port, en je had eens moeten hooi en, hoe er over die onbeduidende vriendelijkheden gelasterd werd: ze was „gekkelijk", ze was dit en ze was dat... maar ik verdedigde haar altijd. Ze was immers even aardig tegen meisjes en vrouwen, dat lag in haar aard, ze uoos goedhartig, 'n lief en hartelijk mensch, maar dat wilden ze niet begrijpen, — en zoo is 't ook met mij, ik ben óók van nature vriendelijk, en als ik 'n grapje maak met 'n winkeljuffrouw, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 89 zoodat 't arme kind ook 's lachen kan, dan let niemand er op, — maar laat daar in plaats van N 'n meisje 's 'n man hebben gestaan? dan heb je de poppen aan 't dansen, dan „flirt ik met 'n winkelbediende, o foei!..." Bezie de dingen toch in 't ware licht, — heem de juiste verhoudingen in acht, — waarom helt 't naar iets verbodens over, als ik lach tegen 'n voorbijganger, en ziet niemand er iets in, als ik 'n praatje maak met m'n buurvrouw in de tram ? Belachelijk gewoon! — Ja, maar, Esti, had Denise wel eens gezegd, in de loop der eeuwen zijn er nu eenmaal vormen en conventies aangenomen, waaraan je je niet heelemaal kan onttrekken, zoolang je in de maatschappij leeft; — en wat algemeen vastgesteld is, en voor 't algemeene geldt, kan individueel wel eens niet toepasselijk zijn, dat spreekt vanzelf. — Dan moet de maatschappij maar veranderen, zei Esti radicaal, als er idiote instelhngen bestaan. En dan wordt 't tijd, dat wij vrouwen 's protesteeren, en toonen dat we vrij willen zijn, zoo vrij als de man! Meestal redeneerde men maar niet met Esti, die een groote welbespraaktheid bezat en altijd het laatste woord wilde hebben. — Jij had advocaat moeten worden, Esti. — Ik geloof wel, dat ik daar geschikt voor zou zijn. Ik vind gauw argumenten en rust niet, vóór ik m'n doel heb bereikt! Inderdaad dacht Denise: Esti zóu niet rusten, vóór zij haar doel had bereikt...: een huwehjk met Ernest. Zij was zoo vastbesloten; en met een 90 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. „neef" zou zij nog wel korter metten maken dan met een vreemde, hem desnoods zelf „vragen", als hij het haar niet deed. De vergadering hep ten einde; de dames maakten aanstalten om te vertrekken; en Esti was voornemens, om, als Ernest haar zijn geleide niet bood, hem eenvoudig te vragen: — Zeg, breng je me even thuis? toen hij, tot haar onuitsprekelijke verbazing en teleurstelling tegen zijn zuster zei: — Marga, neem jij Esti mee in je coupétje; ik zou haar graag thuis brengen, maar ik moet met onze „penningmeesteresse" nog 'n paar besprekingen treffen... Even ontstemd en verdrietig als Esti was, even verrast was Denise. Maar zij zeide niets, en wachtte op het antwoord van Esti, dat óók niet dadehjk kwam... Want wild woelden allerlei gewaarwordingen door Esti's hoofd: woede, ontgoocheling, drift, jaloezie... Bijna had zij toornig en hooghartig gezegd: — Bi heb niet op je gerekend, Ernest, 't zou me heelemaal met convenieeren, als je mee wou gaan, ik moet nog naar m'n naaister... of welke boodschap zij anders verzonnen zou hebben. En bijna had zij gezegd: — Wou je 'n apartje met Denise? 't Is je gegund, hoor, van harte! Kom, Marga, laten wij de tourterelles niet storen!... En bijna had zij gezegd: — Och, jongen, wou je me zoo „graag" naar HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN, 91 huis brengen? Dan spijt 't je zeker erg, dat je nog met de „penningmeesteresse" moet confereeren. Poor you!... En bijna... Maar zij zeide niets, niets, — door een innerlijke stem gewaarschuwd, dat zij beter deed, niet te hoonen, of te spotten, of zich gepikeerd te toonen... Zij overwon zich zelfs zóózeer, dat zij bij haar vluchtigen handdruk kon zeggen: — 'n Andere keer dan maar, Ernest! Tot ziens. Toen zij samen alleen waren achtergebleven, keek Ernest Denise glimlachend aan: — Heb je wel eens opgemerkt, hoe weinig er tot stand komt, en hoe lang 't duurt, éér dat weinige nog tot stand komt... als de vergadering gehouden wordt door meer dan twee of drie menschen? 't Is curieus... maar ieder heeft z'n eigen wil, of praat over andere dingen... Daarom: ik wou je voorstellen: laten wij met ons drieën, jij, freule van Rechteren en ik, alles bepalen en vaststellen. Mevrouw Renck vindt alles goed. En daarna pas halen we de anderen er bij. Accoord? — Ja, uitstekend; 't vermoeit mij ook altijd zoo, die noodelooze besprekingen en bijeenkomsten. Willen we dan 'n plan opmaken, nu? Zij spraken over niets dan over zakelijke dingen... en toch... en toch... het scheen aan beiden, of dit samenzijn een bizondere beteekenis had. Zij voelden, zonder te weten waardoor of het voor zichzelf te definieeren, een zachte charme uitgaan van dit rustige praten, het spoedig elkaar begrijpen, het prettige overeenstemmen... het elkaar aanzien, het wisselen van een glimlach... 92 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Maar rustig praatten zij vóórt, en stelden de verschillende werkzaamheden vast, en Ernest besprak met haar, waarvoor de secretarissen zich beschikbaar zouden houden. En hij vertelde aan Denise, dat hij van plan was, Constance op te zoeken... — Want, zei hij, ze interesseert me... haar uiterlijk heeft me, sinds 't eerste oogenblik, dat ik haar zag, — heel toevallig in 'n tram — gefrappeerd. Daarom deed 't me pleizier haar hier vanmiddag bij jou te herkennen. Heb je wel eens gelet op dat wonderlijke contrast van haar jong gezicht en haar grijze haren? Heb je wel eens gekeken naar haar mond, hoe smartelijk... — Ja, zei Denise. Ze heeft 'n smartelijke mond en smartelijke oogen... — Maar heb je wel 's gezien, hoe sensueelsmartelijk haar mond is?... Die mond geeft 't karakter aan van haar heele persoonlijkheid. Meestal doen dat bij 'n mensch de oogen. Toch zegt de mond ook veel. Je begrijpt, dat ik, als schrjjver, de typen, die ik ontmoet, bestudeer, en als ik iemand opmerk, die 'n beetje buiten 't gewone kader valt van alledaagschheid en banaliteit, dan ben ik blij, dat vat je. Freule van Rechteren, hoe beheerscht, ze ook doet en er uitziet, moet, dunkt me, 'n belangwekkend verleden achter zich hebben... — 't Is mogelijk, zei Denise. Maar ik heb er nooit iets van gehoord. Ik heb haar nooit anders gekend dan zoo als ze nu is: vriendelijk, gedienstig, ingetogen, 'n beetje eenzelvig, 'n beetje melancholisch ... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 93 — Maar de tragedie, die ik in haar leven vermoed, moet plaats gehad hebben vóór jouw tijd, glimlachte hij. Zij glimlachte óók, doch schudde 't hoofd: —Ik weet 't niet, hoor, mijn familie heeft haar familie heel lang gekend, maar ik heb nooit iets over haar... — Nu ja, 't hoeft niets openbaars te zijn geweest, 't drama kan zich wel in haar „hart" hebben afgespeeld; ik kan de gedachte niet van me af zetten, dat ze 'n interessante vrouw is, en 'n psychologische bestudeering overwaard. — Ik zal 't niet ontkennen. Ik weet alleen, dat ik veel van haar houd; geef haar maar wat aandacht, ze is 't niet gewend, en ze zal 't aardig vinden, vermoed ik... Hij keek haar aan, getroffen door haar harteüjken toon, en de oprechtheid, waarmee zij, als vrouw een andere vrouw wat mannehjke aandacht gunde... hoe zelden gebeurde dat in het leven, waar alle vrouwen rivalen waren, en instinctmatig concurreerden, ook al was de man in kwestie hun volkomen onverschillig. Wie van zijn kennissen zou zoo'n antwoord hebben gegeven als nu Denise... De meesten zouden hebben gelachen en een beetje smalend-ironisch hebben geschertst: — 'n Eigenaardige vlam! Geluk ermee, Ernest! Allicht slaag je bij haar... Of zij zouden hebben afgegeven op Constance's „onbelangrijkheid", en haar „vervelendheid* en haar „saaie conversatie", en nog honderd andere dingen meer, — maar Denise was vol- 94 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. komen natuurlijk, — een móóie persoonlijkheid... Misschien dat Denise iets van zijn gedachten raadde. Tenminste, het kwam met smart in haar op: 't Verbaast je, Ernest, dat ik, 'n vrouw, vriendelijk en lief kan spreken over 'n andere vrouw. Maar waarom zóu ik niet, waar ik zelve immers heelemaal buiten het leven sta... en geen enkele andere vrouw als mededingster kan zien... Maar de gloed in zijn blik werd zoo sprekendhel, dat opeens alle overdenkingen van haar wegvielen. Zij staarde in zijn oogen, als vastgehouden door een macht, waaraan het haar niet mogelijk was te ontkomen... en waaraan zij ook niet wilde ontkomen, omdat zij niet anders kon, dan er zich aan overgeven, zalig en zwak... Zij keken elkander aan, zelf wisten zij niet hoe lang. Doch aan Ernest werd het duidelijk in dit stille moment: ik houd van haar... En Denise voelde, in een siddering van verrukking en smart: hij houdt... hij houdt van me... III. Ernestine kwam thuis in een toestand van drift, die haar zich de handschoenen wild van de vingers deed scheuren. Den knop van haar hoedepen rukte Zij zinneloos van de speld, en toen die voor haar voeten rolde, verbrijzelde zij het onyx bijou onder haar feilen hak. De kamenier, wel gewend aan de gewelddadigheden der fröule, wanneer deze weer eens in een opgewonden humeur verkeerde, veegde in zwijgend HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 95 misprijzen het fijne gruis van het tapijt. En: — Daar! daar heb je dat lor óók! riep Esti woedend, en wierp de speld op het kamerblikje. Je kan die dingen niet aanraken, of de knop breekt er af. Waar zijn m'n schoentjes? Domoor! wat heb je nu weer gedaan... de zwart-zijden klaargezet? Ik had gezegd: de brocaten! — O! freule! u zei zelf vanmiddag, dat u... — Zwijg! dat weet ik heel goed! Denk je dat ik alles vergeet, zooals jij? Dat eeuwige tegenspreken maakt me gek! De kamenier deed er het zwijgen toe. Al lang had zij het opgegeven om met freule Ernestine logisch te redeneeren. Als die „een bui" had, was er met haar geen land te bezeilen. En al wat ze zei, maakte haar alleen nóg giftiger. — Moet uw haar ook over-gekapt, freule? — Mensch! ja! natuurlijk! ben je krankzinnig, om aldoor zulke zotte, nuttelooze vragen te doen? Ga ik uit dineeren, ja, of neen? Zwijgend legde de kamenier den kanten kapmantel om Ernestine's naakte schouders. En terwijl de kamenier de lange lokken kamde, en het onduleer-ijzer op het spiritus-stelletje zette, en de schildpadden kammen gereed legde, keek zij aldoor met een heimelijke voldoening naar het gezicht van de freule in den spiegel... O, zij gunde haar, en van ganscher harte, alle teleurstellingen, alle verdriet... Dat was me 'n tiran voor de booien... 'Week wel iets op die blankofficier op de film, van die slaven-plantage . .. Jee, als de freule weer 's gratis 'n schok in d'r HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 99 Mama zei het soms op haar quasi-goedhartige manier: — Je moet oppassen, dat je niet fanée raakt, kind... of: — Wat zie je er moe uit... die grauwe schaduwen om je oogen flatteeren je niet.... of: — Je krijgt zulke diepe lijnen langs je mond: ik waarschuw je maar. Jawel! jawel! ik waarschuw je maar! Al^of zig die „grauwe schaduwen" en „diepe lijne maar voor het commandeeren had ... O, die Mama ... die haar een soort van rancune scheen toe te dragen, omdat zij haar niet meehielp, gelijk de zusters... — Ja, die, zei Mama, met trots en erkentelijkheid, waren geëngageerd, 'n jaar nadat ze in de wereld waren gebracht. Hoeveel jaren ga jij nu al uit. 't Is bedroevend, 't Is vernederend bijna. Ik weet heusch niet, wat we er nog méér aan moeten doen. Ja, 't werd belachelijk op den duur. Wat moest zij, wat kon zij doen. Zij was te veel, te lang uitgegaan. De jongelui kenden haar te goed, zij was geen „verrassing" meer... De eenige, op wien zij nog hopen kon, was Ernest, haar neef... O, hoe zonderhng was 't, dat zij hem vroeger altijd als een soort van „laatste toevlucht" had beschouwd, hem kon zij, als zich niemand anders voordeed, nog altijd „nemen" ... en nu, en nu... nu hunkerde zij naar hem, nu was zij bij tijden dol op hem verliefd... en bespiedde met ziedenden argwaan al zijn toeschietelijkheden jegens anderen... En dat zij thans nog, zoo losjes-weg tegen 100 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Denise had gezegd: Goed, als jij niet van hém houdt, dan „neem" ik hem ... dat was mets dan de blague, de mooi-zich-voordoende schijn van haar humbug-ziel... Zij kende zichzelve wel, hoor! zn, wist ten volle, dat zij geen „echte" ziel bezat, ofschoon zij verrukkelijk „gevoel" kon veinzen... zij had veel, zij had alles geleerd in haar lange campagne-jaren!... Zij ging naar beneden, haar moeder wachtte in den salon, om met haar naar het diner te rrjden. Een zeer knappe, zeer waardige vrouw was haar moeder, zóó statig en imperieus, dat eens iemand van haar had gezegd: — 't Is niet te gelooven, dat die vrouw ooit kleine kinderen heeft gehad. Haar dochters behooren bij haar, maar beeft zij die niet volwassen geboren laten worden, heeft zij ooit met balies gespeeld? Nu, met haar babies gespeeld, had Mama eigenlijk nooit. Zij het ze kalmpjes over aan gehuurd personeel, en op hun achttiende jaar, na hun confirmatie, bracht zij ze in de wereld, en huwelijkte hen ten spoedigste uit. Alleen bleef „tot haar last..." De knappe, waardige vrouw met het mooie witte haar, waarin een enkele juweelen speld fonkelde, in het bleu ardoise toilet, keek op bij Ernestine's binnenkomen, met koelen, critischen blik. — Je ziet er toch goed uit... zeide zn, genadig, maar bedierf haar compliment door het „toch". HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 101 Ja, zij zag er toch wel goed uit, en niemand, die er de noodige aandacht aan wijdde. O, Mama moest noodig zoo iets zeggen, nu zij innerlijk beefde en trilde van onrust en toorn. Tegen Denise had zij gezegd: — Goed, dan neem ik hem... en juist in tegenwoordigheid van deze had hij haar zoo'n afschuwelijk affront aangedaan, en bij Denise was hij gebleven ... gebleven /... — Wat heb je je geparfumeerd, Ernestine. veel... veel te veel, dat is niet aangenaam meer. Zij haalde de schouders op, het niet noodig vindende een uitleg te geven; — Is de auto er nog niet ? — Johan zal wel waarschuwen. Ik wou je wat zeggen ... — Ja, Mama? — Dx heb 'n brief gekregen van tante Adèle. Ze schrijft me... Ernestine luisterde nauwelijks, maar een bijzondere expressie op haar moeder's gezicht waarschuwde haar, dat hetgeen tante Adèle schreef, iets bizonders was voor haar, en driftig viel zij uit: — Vertel u toch wat gauwer, Mama! — Ze schrijft me over de familie van Eggermonde. Die ken je, nietwaar? — Natuurlijk, als ik bij tante logeerde, was dat zoowat onze eenige omgang. — Dan weet je ook, dat er 'n zoon is... — 'n Zoon ? Er zijn die twee onmogelijke, achterlijke, plattelandsche dochters, de eene is nu 102 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. getrouwd met de burgemeester van Lexeloo. Maar 'n zoon ... o, ja, daar was zoo'n kind, dat daar rond-üep, 'n jongen, die op kostschool was, meen ik... Ja, ik ben er nu in geen jaren geweest, dat weet u. Ik vond 't daar op dat dorp al te ontzettend. ... •, — Die jongen is nu een-en-twintag jaar; de vader As verleden jaar gestorven, en de moeder... BénsHaps drong de èigenlijke beteekems van wat hier werd gezegd tot Ernestine door. En zij brak uit in een zóó krampachtigen lach, dat haar heele lichaam schokte. Zonder een woord te spreken, strekte mevrouw van Heyningen haar hand uit naar de electrische schel, met de bedoeling, den knecht naar de auto te vragen, zodals Ernestine begreep; snel maakte zij een gebaar van haar terug te houden ; en ademloos riep zg: " . ' — Neen, gaat u voort, gaat u voort, t ia te dol amusant. Toe, gaat u voort, Mama! Mevrouw van Heyningen zei: — Ik vind deze zaak niet om te lachen, Ernestine. De vind haar niet „dol-amusant", maar zéér serieus. Als ik er 'n oordeel over uitspreken moet, dan zou ik haar liever tragisch willen noemen. — God! Mama! wat is u onbarmhartig, wat is u wreed! Is 't mijn schuld, dat ik tot nu toe nog geen huwehjk heb gesloten? zei Ernestine, en beet zich heftig op de lippen. — Ik vrees, ja, dat 't jóuw schuld is, Ernestine, je bent 'n inexorabele flirt, en met zoo iemand trouwt men niet graag. Enfin. In 'n paar woorden 110 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. heerschte het egoïsme elke genegenheid. Haar vriendinnen ?... Marga, Patricia, Jeantje, Denise... och, wie gaf er werkelijk om haar ?... En Ernest... De „neem" hem, ik „neem" hem, dreunde het door haar hoofd... en zij kromp ineen, want haar eigen woorden werden haar tot een hoon. En in dezen tijd, nu al haar gevoelens naar het toppunt werden gedreven, scheen het haar, die reeds ontelbare malen verhefd was geweest, of Ernest de eenige was, dien zij ooit waarlijk had hefgehad. Zij wilde hem winnen, niet slechts om wereldsche bijkomstigheden, maar ter wille zijner persoonlijkheid. En, zonderling! het was of dit besef haar krachteloos maakte, haar wil verlamde. Zij kon niet meer wat zij wou, zij had geen beheersching over haar daden en woorden... en tegelijkertijd wist zij goed, dat zij niet slagen zou, als zij niet zelve de zaken verder hielp. 0! als haar „hart" nu geheel „vrij" was geweest, dan zou zij de Remco-kwestie misschien met haar gewone, gemakkelijke luchthartigheid hebben behandeld. Zij zou er mogelijk zelfs iets comisch' in hebben gevonden, dat zij, de wereldwijze vrouw, zich ging verbinden aan een onmondigen knaap. Maar nu was er voor haar... waren door haar liefde haar „betere gevoelens" ontwaakt?. .. nu was er voor haar iets onzegbaar stuitends in, dat zij zou moeten huichelen en veinzen, niets van haar eigenlijke natuur verraden, om dit minieme doel te bereiken: de vrouw te mogen worden van een onbeduidend man ... En zou zij het kunnen ? Dat was nog de vraag! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 111 Zij met haar ontoombaar temperament, haar oppervlakkige vlugsprekendheid, het spontane van haar woord en gebaar? O, bah! bah! hoe stond het haar tegen, hoe walgde het haar, om hef en zacht en onschuldig te schijnen, door valschheid, list en bedrog!... Ook daarom... om aan deze vreeselijke beproeving te ontkomen... ook daarom zou zij Ernest op haar knieën willen smeeken: neem me, neem me toch ... Maar terwijl zij deze gedachte dacht, krampte er een lach om haar lippen, die brak- in wild gesnik. Zij, die in trotsche zelf-inbeelding had gezegd: ik neem hem... zij moest nu denken: ik wil hem op mijn knieën smeeken: neem me, neem me toch!... Misschien, dacht zij in bittere vernedering, is dit toch de eenige oplossing, dat ik zelf... dat ik zelf tot hem ga. Nu deze gedachte in haar was gekomen, het zij haar niet meer los. De dagen vloden voorbij... en wachten kon zij niet, wilde zij zich niet de „kans" op Remco van Eggermonde zien ontgaan, en immers het was haar laatste kans, haar... allerlaatste kans!... Naar Ernest gaan. Den moed hebben, om vóór hem te treden, en hem haar liefde verklaren. Een vernedering? Waarom was dat een vernedering? Zij vond het eer een bewijs van heroïschen moed! En eiken volgenden dag maande zij zich aan: maak je plan, en ga... en eiken komenden nacht 112 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. moest zij zich weer haar lafheid verwijten, omdat zij de uren nutteloos had voorbij laten gaan, en niet, en niet had gedurfd ... Zij deed zichzelve allerlei manieren aan de hand. Zij moest luchtig naar hem toegaan, en de heele zaak behandelen als een grap. Zij moest hem schertsend zien te overreden, en er hem met allerlei geestige voorbeelden op wijzen, hoe goed zij in verschillende dingen overeenstemden... Zij moest spreken over hun vertrouwelijken omgang van neef en nicht, die het overbodig maakte, te hechten aan vorm-conventie, en die hun zoo heerlijk toestond vrij en open met elkander te spreken ... Zij moest... Haar plan stond nu vast. Zij zou gaan naar Ernest, en hem ten huwelijk vragen. Maar, hoe zg ooit de woorden over haar hppen krijgen zou, — dat wist zij niet... La een vertwijfelde opwinding zou zij tot hem gaan, en een belachelijke scène maken, — zij voorvoelde het. En toch, zij kon niet anders, zij moest, zij móest. En nu vandaag was de dag, dien zij voor haar daad had bepaald. Vandaag zou haar lot zijn beslist, zij hield het niet langer uit. •. Maar haar hart klopte zóo woest-onstuimig dat het haar bijna den adem benam... Vandaag ... vandaag... VIERDE HOOFDSTUK. t Verschillende malen was Ernestine reeds bij Ernest op zgn kamers geweest; soms alleen, soms ook met anderen, als hij een namiddag-thee had gegeven. Met haar nonchalante manieren was het voor haar iets heel gewoons, zelf even bij hem op te loopen, als zn een boek wou hebben, of als zij hem uitnoodigen moest voor de een of andere feestelijkheid. Zij gingen met elkander om als goede kameraden, — en dat, begreep Ernestine te laat, was misschien de oorzaak geweest, dat er van „liefde" tusschen hen zoo weinig sprake kon zijn. Ernest had haar nooit gezien als iemand, wier genegenheid hij moest winnen, omdat er van kindsaan immers een gemakkelijke familiariteit tusschen hen bestond. En wat hij dien middag bij Denise tegen haar had gezegd, maakte dezen tocht voor haar nog te moeilijker. Hij had gezegd: Wat een man zonder Het Boek met zeven Zegelen. I. 8 114 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. vragen wordt toegeworpen, dat acht hij niet, zelf wil hij strijden, wil hij veroveren. En nu... ging zij hem aanbieden... waarop hij waarschijnlijk in 't geheel geen prijs stelde zelfs... O! 't was de reinste krankzinnigheid! En toch, — zij zou het probeeren. Zij was het aan zichzelve verplicht, — en met blinde koppigheid hield zij vast aan haar plan, — dat immers haar eenige, eenige toevlucht was... Zij vermande zich telkens weer, als de moed haar dreigde te ontzinken, en dwong zich verder te gaan op den voorgenomen weg. Was het nu zoo erg, wat zij wilde doen? In vroeger tijd, — hemel, hoeveel eeuwen geleden! was het iets absurds, iets ongeoorloofds, iets tegennatuurlijks, als de man niet de eerste stappen deed. De vrouw moest wachten, dulden en lijden, en hever eenzaam verdorren, dan ook maar even toonen, dat zij een man „graag mocht". Welk een benepen, bespottelijke, kleingeestige opvatting, hoe werd daardoor al het natuurlijke, levendopbloeiende onderdrukt en vernield! Enfin. Zij was dan anders. Zy deed mee met den modernen tijd, ilie aan de vrouw dezelfde rechten toestaat als aan den man. Zij stoorde zich niet aan de oude, vermolmde traditie en ging haar eigen gang. En wat dat betreft... ook Ernest was niet bekrompen en ouderwetsch genoeg, om er aanstoot aan te nemen, dat zij het eerste tot hem kwam... wanneer hij van haar hield. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 115 Ah! maar daarop kwam het aan: hield hij, hield hij van haar?... Zij had zich gekleed in een eenvoudigen tailleur van beige laken, met daarbij een geheel zwarten hoed. Haar slanke, lange verschijning had door de lenige souplesse harer bewegingen altijd iets jongensachtigs, dat haar wel aardig stond, en wat de mannen ook wel aardig vinden om te zien, maar waar zij toch niet in eerste plaats verhefd op worden, — dit wist zij ook. Zij worden verhefd op vrouwelijke charme, en hoezeer haar féline gratie, — zij had het meermalen gemerkt, — ook sommigen bekoorde, er werd meer een opwinding der zinnen door gewekt, dan een blijvende verliefdheid. Ach, zij moest niet zoo denken. Het denken verzwakte haar daadkracht, en zij had al haar moed zoo noodig... O, arme, arme zij... voor wie geen dag voorbijging zonder een intrige, een afspraak, een correspondentie, een flirt, hoe vreesehjk zag zij op tegen deze daad, die zg zichzelve had opgelegd... Een beige tailleur bij haar aschblonde haar! Dat was weer een van haar ondoordachte dingen... zij had de kleur mooi gevonden en de naam lotus d'or had haar aangetrokken... en verder had zij, dom, niet gedacht... en een zwarten hoed... o! verfoeilijk zag zij er uit, zoo kleurloos en vervelend... en daarbij haar zonverbrand teint... Impulsief nam zij een rooden anjeher uit een vaas en stak dien aan. Goed, — was het nu. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 133 veranderd uiterlijk, maar nu bleef zij zóó vanmiddag, alsof zij móest acteeren voor een film als bijvoorbeeld: de leeuwenbruid. En xq schudde haar prachtige, golvende haarvacht, die alle meisjes haar heimelijk benijdden... en coquetteerde zóó ermee, dat Theo smeekte om een lok, en die verkreeg: hij wilde er het naamcijfer op zijn zakdoeken mee laten borduren, zeide hij... O, het waren heerlijke dagen. Tusschen de meisjes had een algemeene verzustering plaats; zij haalden elkander af, en brachten elkaar hef weer thuis; zij arrangeerden leuke theepartijtjes in de eene of andere gelegenheid, waar je niet goed alleen, maar wèl met een heele club komen kon; zg vergaten voor een wijl hun rancunes en jalouzies, want een voortreffelijke, nee, onverbeterlijke regie maakte, dat elk afzonderlijk en zoo voordeehg mogelijk tot haar recht komen kon... en wonder boven wonder, ieder was tevreden met de haar toebedeelde rol. Een zóódanig enthousiasme had allen bevangen, dat het niet anders kón, of de avond móest een succes worden! Een tooneelstukje, dans, tableaux, muzieknummers ... voor elck wat wils, en het programma werd natuurlijk veel te lang, maar dat kon nu niet anders, je kon die niet weglaten, en die niet... En gelukkig, degenen, die in 't geheel geen capaciteiten hadden, en zelfs niet bij de tableaux konden worden gebruikt, zouden dienst doen als programma-verkoopsters en bij de buffetten... en voelden zich in die functie toch heel gewichtig. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 149 synoniem moet zijn met oppervlakkig en frivool! Maar 't is nu eenmaal zoo: de doorsnee-Hollander is te zwaar, te log, te puriteinsch, om te houden van iets luchtigs en fijns, dat geen air van soliede degelijkheid heeft... En al die critici, die met u spotten en van uit de hoogte trachten u 'n beetje belachelijk te maken en quasi-goedig met u schertsen, zou ik wel willen toeroepen: Doe 't hem maar eens na! om zoo gracieus en zoo levendig. Zoo charmant en zoo boeiend te zijn! Dan ghmlachte bij en dacht: Ze hééft temperament, ik heb 't altijd gedacht. En wat staat 't haar goed, als ze driftig wordt. Gewoonlijk maakt ze 'n beetje 'n doffen, uitgewischten indruk... maar als haar oogen opleven in gloed en haar lippen trillen van met moeite bedwongen hartstocht, dan wordt ze bepaald mooi... En met opzet gaf hij haar telkens gelegenheid en aanleiding, om zich heftig te uiten, en allengs bemerkte hij, dat het starre, terughoudende, dat het meest op een instinctief soort van vrees geleek, van haar begon weg te wijken... Zij praatte met hem, zooals zij waarschijnlijk met niet veel anderen deed; hij, als psycholoog, bespeurde zeer goed, dat zij zich ging geven in haar gesprekken, en triomfantelijk dacht hij: ik hoef er niet aan te twijfelen: eerlang zal ze mij haar levensbekentenis doen!... Constance voelde, wanneer zij samen waren, in alles zijn aandacht, en het stemde haar zoo blij, zoo blij, dat zij in staat was, hem belang- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 155 costuum, met over den rug los-hangend, de prachtige, asch-blonde haren... en hij moest haar mooi vinden, en hij vond haar mooi, zij zag het in zijn oogen... en hij moest het hooren, dat zij, zóó als zij was, naar Theo's kleedkamer ging... dan werd hij... misschien... jaloersch... Werd hij jaloersch ? Hij zei tenminste op zoo'n strengen toon: Esti! dat een schok door haar leden ging; haastig trad zij tot vlak naar hem toe, en vroeg uitdagend: — Wat is er? wat wou je, Ernest? Nog nooit had hij haar zóó mooi gevonden, het was de waarheid... maar ook nog nooit zóó antipathiek... èn zóó... bemedelijdenswaardig... En om al deze gevoelens tezamen, zeide hij bruusker, dan hij had bedoeld of gewild: — Toe, Esti, stel je niet zoo aan! Zij lachte, en zoo bedriegelijk vroolijk was haar lach, dat die zijn antipathie nog versterkte. — Toe, Ernest, stel je niet zoo aan! En haastig haar arm hakende door dien van het meisje, dat haar had voorgesteld, om mee te gaan, snelde zij naar boven, de wenteltrap op. Doch boos kon Ernest niet meer zijn... want toen zij, nog even het hoofd naar hem omwendde, werd, wat een triomfantelijk gebaar moest beteekenen, een zóo armzalige glorie, omdat haar radelooze oogen zóó volkomen in tegenspraak waren met de bravoure van haar gedrag, dat hij even, sterk, de impulsie voelde: ik wou, dat ik haar kon helpen... Maar hij kon het niet, hij wist het wel. Want HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 157 zette Theo's jagershoedje kranig op haar jongenskrullebol: — 0, wat staat me dat goe-oed! Zoo neem ik er ook een, vast... stal een sigaret en stak die aan, ofschoon zij zeer goed wist, dat er in de kleedkamers niet mocht worden gerookt, neuriede een paar maten van: Laugh a little, lassie Loo... en riep: — Kom, Esti, ben je haast uitverteld? nu moeten we weer weg... keerde zich om, toen zij geen antwoord kreeg, en was hoogst verbaasd, Theo te zien, die met een glas water vóór Ernestine stond, wier lachen was overgegaan in hysterisch gesnik. — Hemel! wat mankeert je! ik dacht, dat je nog altijd zat te lachen! wat bezielt je! word je nu werkelijk krankzinnig? — Toe, Kitty, zei Theo ongeduldig, praat niet zoo idioot, ga liever wat zenuwdruppels halen, zooiets hebben jullie zeker wel beneden... — Heeft ze Bühnenfieber? gichelde Kitty vol spot en leedvermaak, zich weg-spoedende, om de zenuwdruppels te gaan halen, die er natuurlijk beneden waren, want je had altijd van die aanstellerige wichten, die bibberden en klappertandden, vóór ze op 't tooneel moesten, alsof 't iets anders dan een pretje was, een dolle grap! Maar dat Esti zoo zot zou zijn, dat had ze toch nooit gedacht! Nauwelijks was Kitty verdwenen, of Theo legde zgn arm om Esti heen en drukte haar hoofd aan zijn borst: 158 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Wat is er, lieveling, vroeg hij, over haar heen gebogen, fluisterend aan haar oor, waarom huil je zoo... wat is er... wat is er dan... Zijn zachte teederheid, zijn lieve woorden verweekten haar nog meer... Zij was een zenuwparoxysme nabij... doch toen zijn lippen zich drukten op haar voorhoofd, haar wangen, en zochten naar haar mond... weerde zn' hem af, en snikte: — Doe dat niet... doe dat niet... — Waarom niet, vroeg hij hartstochtelijk, ik heb je hef, je weet 't... liefste, liefste... wat kan ons de heele rommel schelen... laten we er van door gaan samen, wij tweeën slaan ons wel door de wereld... Een lachje brak door haar tranen heen. — Jongen... kind... zei ze zacht, je bent hef, heel hef... en je weet 't zelf niet, hoe je me troost... maar 't kan niet, nooit, omdat ik... — ... omdat ik, herhaalde hij, heftig en ademloos. Zij nam zijn hoofd in haar beide handen, en terwgl zij hem een innigen zoen gaf, zei ze: — ... omdat ik, helaas, niet genoeg van je houd... Zij stond op en zuchtte diep. En nu voelde zij zich toch wat beter dan zooeven; goeie Theo... o, het was weldadig te ondervinden, dat iemand van je hield... ook al was het maar Theo, de dolle, de oppervlakkige, die even snel vergat, als hij snel verliefd werd... Zij glimlachte en streek zich de losse haren 166 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. Maar... zei ze, en haar geluid werd plotseling rauw en scherp, ik heb neen gezegd! Mevrouw van Heyningen sprak geen woord. Zij zag, dat haar dochter een zenuw-crisis nabij was... en om alles, om alles ter wereld geen scène hier! Zij beheerschte zich dus, zelfs terwijl zij zag, hoe Ernestine naar Theo ging en hem bij de armen vatte: — Ga, Theo, sprak ze, ondanks... je hefde... kan je niets voor me doen... Je bent goed en hef voor me geweest... en ik dank je daarvoor... ach, 't spijt me, 't spijt me... dat 't niet anders kan zijn... Zij duwde hem zachtjes naar de deur, die zij achter hem sloot, en mevrouw van Heyningen had gezien, dat Ernestine even, licht, haar hoofd tegen den arm van den jongen man had gelegd. — En nu, Mama, zei Ernestine, kort en hard als oen bevel, wat komt u doen? Mevrouw van Heyningen keek haar dochter aan, zij klemde haar fijne hppen nog wat vaster opeen. — Mama! Zóó driftig stiet Ernestine dat woord er uit, dat mevrouw van Heyningen niet durfde aarzelen. Maar Ernestine was zoo vreeselijk opgewonden, dat... — Wat ik je te zeggen heb, kunnen we beter thuis behandelen... Ernestine had een korten lach. — Ik zal u niet aanvliegen, Mama, en geen zenuwtoeval krijgen; ga dus uw gang! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 169 Als in een visioen vloog haar leven aan haar voorbij, één bonte aaneenschakeling van drukke genoegens: haar eigen beeld gleed langs baar geest in de wervelende vlucht van den dans, in stormenden galop te paard, in de bevallige snelheid van het tennis-spel... en altijd blikkerden haar oogen in overhellen glans, en lachten haar roode hppen... Dat was het verleden. Voorbij, voorbij! De werkelijkheid was... zooals zij hier nu zat. Alleen met haar pijn. Wat kwam het er op aan? Wat kwam alles er op aan... Zij richtte zich op en keek haar moeder aan. En even schrikte mevrouw van Heyningen van dat gezicht. Hoe oud... hoe vervallen... zag Ernestine er uit. En hoe mat klonk haar stem, nu ze zei: — 't Is goed, Mama, zoo gauw mogelijk... zal ik Den Haag verlaten... en gaan... naar Westerhesselen... n. De loge grillée van den Schouwburg was voor het uitvoerend comité beschikbaar gehouden. Patricia Renck zat evenwel met haar man in hun eigen loge, waar haar, als Presidente, een mooie bouquet had gewacht. — Dat is goed voor Patricia, had Constance glimlachend gezegd, ik houd er meer van, 'n beetje „uit 't licht" te zitten. En wat is 't hier ge- 170 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zellig! Ik heb nooit geweten, dat die loge grillée eigenlijk 'n klein kamertje was! Op het tafeltje stond een vaas met bloemen, een aardige attentie van Ernest; en een geglaceerde zak bonbons, waar hij óók voor had gezorgd. Hij zat aan het einde der loge, bij de deur, vlak naast Constance, en Denise bereidde de thee... en Constance bemerkte het niet, dat hij, ofschoon hij vlak naast haar zat, aldoor keek naar Denise en haar bevallig beweeg. Maar Denise bespeurde het wèl, en het zoete, machteloos-makende gevoel verloomde haar weer. Zij zou nu wel opeens ergens alleen willen zijn, om haar oogen te sluiten en stilletjes weg te droomen in zacht gepeins... Doch de anderen vroegen haar aandacht en wilden telkens een antwoord van haar... en het was beter, dat zij haar bevangenheid van zich afschudde.. ■ want Ernest had weer die gevaarlijke teederheid in zijn oogen, die zij slechts bezweren kon door argelooze, natuurlijke scherts. Zij trachtte afleiding te vinden, door wat er op het tooneel gebeurde. Maar het stukje, dat op de repetities zooveel had gedaan, werd niets, door het totaal onvoldoende spel; het pubhek, niet geboeid, verveelde zich... en de drie, in de loge grillée, keken elkander aan: wat bezielde Theo? wat bezielde Ernestine... — Dat meisje is niet gelukkig, zei Constance, ik heb 't in de laatste tijd meer aan haar gemerkt; ze heeft iets, wat haar vreeselijk preoccupeert. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 171 En Denise dacht aan het gesprek, dat zij eens met Esti had gehad over Ernest. — Dan neem ik hem, had zij, in overmoedige bravoure gezegd... Van „nemen" scheen toch niet heel veel sprake te zijn... Maar o, hoe vreemd... hoewel dit haar een ongeëvenredigde vreugde gaf... maakte het haar tegelijk onzeker en angstig. Hoe veel beter... hoe véél beter zou het voor haar zijn geweest, als Ernest en Ernestine een paar... In de pauze werd de loge bezocht door tal van belangstellenden en kennissen. Toen hoorden zij ook de geruchten over Ernestine in de kleedkamer van Theo... en aanstonds nam Ernest haar partij; hij had haar zélf met Kitty naar boven zien gaan... en overigens, betoogde hij met klem, hij wist met de meest besliste zekerheid, dat er „niets was* tusschen die twee, omdat... Zou hij nog méér zeggen en Ernestine volkomen rehabiliteeren ? Neen, wat Ernestine hem had toevertrouwd dien middag over Remco van Eggermonde, mocht hij niet verraden... en bovendien, het zou ook wel niet noodig zijn, „men" zou er spoedig genoeg nader van hooren... Hij zweeg dus, na zijn „omdat"... en dat afbreken van zgn zin gaf velen de plotselinge gedachte, dat er misschien een engagement in aantocht was tusschen Ernestine en hem. Ook Denise dacht het één seconde. En de vlijmende pijn, die daarbij door haar borst schoot, was zóó hevig, dat zij radeloos dacht, hoe zal ik het overleven, als dat werkelijk zoo is? Maar het volgend moment wist zij al, dat het 174 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Hij had haar een complimentje gemaakt over haar toilet, en met werkelijke gemeendheid gezegd: — Wat kleedt u u toch goed... In dat gezegde had zij een prettige familiariteit gevoeld, ontstaan door het al meer en meer eigen worden met elkaar, en zij had gebloosd van voldoening. En toen hij zoo vlak naast haar zat, en hij toevallig een blik op haar handen sloeg, zei hij: — Uw mooie ring draagt u vanavond niet... — Neen, ik vond, dat 't blauw niet zoo goed harmonieerde met 't lila van m'n japon... Maar hoe verrukt was zij innerlijk, dat hij den ring aan haar vinger had opgemerkt, — en het onthouden, dat zij dien droeg. — 't Is 'n prachtige steen, ging h|j voort, en vooral 't antieke zetsel is zoo mooi... — Ja, zei ze, 't was de ring van m'n vader... en daarom draag ik 'm zoo graag... — Dat kan ik me begrijpen, zei hij, dat kan ik me begrijpen... en vreemd, zelfs bij de gewoonste, eenvoudigste dingen, die hij zei, had zijn stem zoo'n warmen, hartelijken klank. Zij zat stil te droomen, terwijl op het tooneel de nummers werden afgespeeld. Soms, met een golf van vreugde, sloeg het over haar heen: hij begint van me te houden... hij houdt van me... 0! het leek onmogelijk: hij, nog zoo jong, en zij met haar grijze haar... «n toch, het was niet onmogehjk, in de geschiedenis waren er honderden voorbeelden van, hoe er hefde was ontstaan tusschen een jonge man en een oudere vrouw, 6 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. bezig uit te rekenen, hoe ver zij kwam met haar opgespaarde geld en de vijf gulden, die zij van haar ouders kreeg „om de tafels te gaan zien*. Ook haar vader en moeder, die zoo rustig leefden, vonden het intieme, huiselijke feest van Sint Nicolaas juist naar hun smaak en maakten er zooveel mogehjk werk van. Zij verzonnen aardige veirassingen voor elkaar, maakten surprises, en al die toebereidselen ziende, raakte het kleine meisje 'in een staat van hooge opgewondenheid, die zelfs tot na den zesden December nog voortduurde. Sint Nicolaas was het lichtpunt, de groote gebeurtenis in haar kinderleven geweest; en uit een soort van piëteit bleef zij steeds dit feest in eere houden. Hoe goed herinnerde zij zich het nerveuse gevoel van vreugde, dat haar beving, als in de winkels de mooie, verlokkende uitstalhngen begonnen te komen, als de banketletters en de speculaas en de borstplaatjes verschenen; als thuis een verrukkelijke geheimzinnigheid ging heerschen, als haar moeder zich opsloot in haar kamer en haar vader zich in de zgne. Een enkele maal werd zij wel eens bij hen toegelaten, en zag dan, hoe haar moeder laken pantoffels borduurde, met haar bleeke, smalle vingers, waartegen de paarse zij, die zij noodig had voor de viooltjes, zoo mooi af kleurde... of hoe haar vader pakjes toe-lakte, en het roode lak goud-vlammend neer-droop, totdat haar vader met vaste, behendige hand er zg'n cachet op drukte. O, die heerlijke 12 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. natuurkjk had hij de does niet zelf ingepakt, haar uit een winkel laten sturen, maar hij had haar toch uitgezocht, en daarbij aan haar gedacht, o, was het mogelijk, kon zóó iets heerlijks bestaan ?... Zn' staarde voor zich uit, met wijde oogen, en lippen, geopend in een lach, als van een kind, — ik ben zoo blij... zuchtte zij. Nog nooit, nog nooit heb ik zóó iets beleefd... Zij zocht in haar verleden terug naar momenten, die het oogenblik van nu zouden kunnen evenaren... maar zij vond niets. Zelfs niet de witte roos, op haar waaier geschilderd door den jongen vriend harer jeugdige dagen, had haar zich zóó gebenedijd doen gevoelen. Ja, toen was zij óók gelukkig geweest, — maar met zoo als thans. Het jonge kind kon niet, zooals de oudere vrouw, het geluk waardeeren tot in zijn diepste kern. En... voor het jonge kind, voor wie de heele toekomst nog open stond, beteekende een dergehjke vreugde niet zoo veel als voor de oudere vrouw... die al met het leven dacht te hebben afgerekend, en die in doffe berusting haar dagen verdroeg. Deze verrassing, waarop zg nooit had durven rekenen, waarnaar het verlangen zelfs niet in haar heimelijkste gedachten was opgekomen, maakte haar verdwaasd van geluk. En dan... kwam er nog iets bij. Sinds de jaren, dat zij begrip kreeg van Sint Nicolaaspakjes, — als heel klein meisje had zij alleen op den zesden December een Sint Nicolaas-tafel gehad en het was haar een groote vreugde, toen zij HET BOEK MET ZEVBN ZEGELEN. 13 „oud" genoeg was, om 's avonds fmee de pakjes te mogen ontvangen, — sinds dien allereersten vijfden December, dat zij, popelend bij elke schel, met haar ouders aan de tafel zat, had zg een diep verborgen verlangen in zich gevoeld naar een cadeautje „van buiten", naar een verrassing, niet uit het huis, waarvan zij eigenlijk vooraf al wist, wat de inhoud van het pakje zou zijn... En later kreeg die hoop bewuster en vaster vormen, — tóen begon zij te wenschen naar een pakje, dat haar gestuurd zou worden door een jongeman... Met de kleinste Weinigheid zou zg toen „in de wolken" geweest zijn... Maar er was nooit iets van dien aard voor haar gekomen. Nóg wist zrj, hoe zij luisterde naar de bel. Nóg voelde zij de adembeklemmende verwachting, het oogenblik vóór het pakje werd binnen-gebracht... een warme kleur steeg haar naar het gezicht, haar mond werd droog... En dan weer het hopen op de volgende schel, en het heimelijk kijken naar de pendule... neen, het was nog niet te laat... pas negen uur... „Het" kon ... nog komen ... Maar zg' wachtte altijd vergeefs. Ja, er was eens een tijd, waarin zg vurig hoopte op een geschenk van een bepaald iemand, — dat waren de hardste jaren geweest. En dan, aan het einde van den avond, lag zg' wel eens stilletjes te huilen in bed, en kostte het haar de grootste moeite, om zich opgewekt te toonen en big' met wat zg wel gekregen had. 14 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. En ook was het gebeurd, dat zij niet dadelijk de herkomst van een pakje raden kon en zich verbeeldde... Ook die teleurstellingen waren bitter geweest Zij rekende uit: bijna vijfentwintig jaren had zij voor niets gehoopt. Denk eens! zoo'n tijd! Want ofschoon zij zich de dwaasheid en onvervulbaarheid van haar verlangen gestadig voorhield ... zij was toch eiken Sint Nicolaas-avond weer even dom geweest. Vijfentwintig jaren lang... Toen zij alleen met haar ziekelijke moeder achterbleef, had zij wel altijd — in het idee: het is misschien de laatste keer, — getracht den avond zoo vroohjk mogelijk te maken. Maar als zij op haar eigen kamer was, dan had zn' zich, op dien avond méér dan op andere, wel dikwijls heel triest en ellendig gevoeld. En nu ... en nu... na vijfenttmntig jaren was haar het wonder van deze blijdschap gegund. Zg vouwde de handen en het scheen haar toe, alsof zij Ernest uit de diepste diepte van haar hart en met al de volheid daarvan dankte, dankte voor dit geluk. Zij voelde zich, door deze simpele attentie begenadigd, — zoo gelukkig, als alleen de vrouwen kunnen begrijpen, die evenals zij door lange, lange jaren heen hebben gehongerd en ontbeerd. Wat moest zg doen met haar kostbaar geschenk? Zg lachte zich uit om haar wensch, het altijd en overal met zich mee te kunnen dragen. Om te beginnen zette zij de doos vlak voor zich neer, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 15 goed in het gezicht, terwijl zg' haar andere pakjes open-maakte. En... hoe eigenaardig... hoe vreemdtoevallig. .. in al die andere pakjes zaten dingen, die zg „al lang had verlangd", of die zij .juist noodig had", en elk ervan kwam haar vreugde verhoogen. Het was een heerlijke avond. Een avond, dien zg, hoe oud zg werd, nimmer vergeten zou, dien zij altijd met een devote dankbaarheid zou blg'ven herdenken, wat er ook mocht gebeuren. Deze vreugde... deze overweldigende, onuitsprekelijke vreugde, blééf toch haar eigen. Natuurlijk wist zij wel, dat zij niet de eenige was, die hg had uitverkoren om zijn gave te zenden. Dat zij waarscMjnlijk slechts .één uit velen" zou zg'n. Maar wat beteekende dat? Hg' had dan toch óok aan haar gedacht, ook aan haar. Hg' was de eenige in haar leven geweest, die zich verwaardigd had, ook aan haar te denken. Hij had haar dringend heimwee-verlangen vervuld. Hg', hij-alleen. En een blos steeg naar haar wangen bg de gedachte, hoe zg' hem moest bedanken. Hem bezoeken, — zg' had het nog nooit gedaan, hoe vaak hg haar ook vriendelg'k had uitgenoodigd, zg had het nog nooit durven doen, — maar in de gedachte alleen lag al een groote bekoring... Of het laten afhangen van het toeval, als zg' hem weer eens ontmoette? Zg' spraken elkander vaak, want de zaken van de liefdadigheidsvoorstelling waren nóg niet geheel afgewikkeld ... Zg was het met zichzelf nog niet eens. Zij 20 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. aandoenlijk was de beweging, waarmee zij met haar beide handen zijn arm omklemde. — Waarom ben je gekomen... je had niet moeten komen... Hij streelde heur haar, en legde zijn wang teeder tegen haar voorhoofd aan. Hij durfde dit wel, ondanks haar woorden, want hoe waren deze in tegenspraak met het lieve gebaar, waarmede zij zgn arm bleef vasthouden... — Ik moest komen, fluisterde hjj. Ik had met opzet deze avond gekozen, omdat... — Waarom? fluisterde zij terug. — Omdat ik hoopte, dat je mij dan wel iets zou willen geven, Denise... Zijn stem begon te trillen, terwijl hij er, zich inspannend om zijn emotie te bedwingen, bijvoegde: — 't Grootste geschenk van m'n leven. — Ach, liefste, zei ze, als ik kon... Spontaan was dat woord „liefste" haar ontsnapt, zij merkte het met, dat zij het had gezegd, — maar hij had het gehoord, en het deed zjjn hart kloppen van een felle, intense vreugd. En dan dat: als ik kon... — Als je wil, dan kan je! — Neqn, ik kan niet. Ik kan niet, ik mag niet willen... — Maar waarom dan niet? Watis er, dat 't je belet? — Vraag me dat niet, kermde zij plotseling uit, ik kan 't niet zeggen, ik kan er niet over spreken, ik zou sterven als ik 't deed. — Is 't zoo vreeselijk? vroeg hij, in verbaasde ontsteltenis. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 21 — Ja, zóó vreeselijk is 't, herhaalde zij met doffen nadruk. En als je van me houdt, Ernest^ dan vraag je niets meer... en laat me nu alleen. — Neen, Denise, zei hij met diepen ernst. Zóó ga ik niet. Zóó mag je me niet laten gaan. Ik moet nu alles weten. — Maar als ik 't je niet zeggen kant kreet zij in wild verweer. — Lievehng, zei hij, met een innige teederheid, waaraan het haar onmogelijk was weerstand te bieden, vertrouw me. Ik ben misschien de eenige, met wie je er over praten kan, omdat ik je 't naaste op de wereld sta. Maar mij moet je alles vertellen... omdat ik je mogelijk kan helpen. — Dat kan je niet, dat kan niemand, niemand! — Dat weet je niet. Probeer 't... Begrijp je dan niet, hoe gelukkig me je vertrouwen zal maken? — Gelukkig! riep zij, en nog nooit had hij dien schrülen, rauwen klank in haar stem gehoord. Als ik je alles vertelde, dan... zou je je met afschuw van me afwenden... en alles zou voor mij nóg verschrikkelijker zijn dan nu. — Maar als ik je verzeker, dat m'n gevoel voor jou niet veranderen kan? Zijn krachtag-bvertuigende toon gaf haar een oogenblik rust... toen zei ze moedeloos: — Dat denk ïe nu, Ernest. Maar als je weet... dat ik... dat ik de schuld ben van... Zij hield op. ^Zij strekte de handen afwerend naar hem uit. \ 22 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — O, laat 't me niet zeggen, dwing me niet, om 't te zeggen, 'tls te veel voor me, Ernest. — Hoe graag zou ik je sparen, zei hij met een zucht. Ik zou niets liever willen dan alle mogelijke leed verre van je houden. Maar een geheim, wat 't dan ook moge wezen, mag met tusschen ons staan, Denise. Ik heb je lief... en... ik weet, dat je ook houdt van mij. In de hefde bestaat er alleen vertrouwen. Tk zweer je, dat ik tegenover jou niet veranderen zal. Dat kan eenvoudig niet, want jou te verhezen zou beteekenen mijzelf te verhezen. Ik bid je, aarzel niet langer, onze heele toekomst hangt er van af. — Ja, herhaalde zij met doffe stem. Onze heele toekomst hangt er van af. Als ik gesproken heb, zijn we voor altijd gescheiden. Zgn onrust nam toe. Itij begreep niet wat het kon wezen, dat haar zoo ellendig maakte. Had zij wellicht indertijd een verhouding gehad met Etienne, en verbeeldde zij zich nu, „dat zij nooit meer mocht trouwen?*... Het denkbeeld smartte hem. Maar toch, hn' voelde diep: dat hij haar te hef had, om haar daarom op te geven. Hij wist: hij kon niet meer zonder haar leven... En hij zei: — Niets, Denise, kan ons voor altijd scheiden. Er is niets, dat jou van mij vervreemden kan. Wij hooren bij elkaar. Onze levens zijn ineengegroeid... en wat je ook zeggen mag, mijn hefde blijft onveranderlijk bestaan. Weifel nu niet langer, ik bid je. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 23 — Tk zal dan alles zeggen, zei ze, eindelijk besloten in een soort van gelaten wanhoop, luister, luister. Met geweld bedwong zij het trillen harer stem, en begon, hem niet aanziende, zeer zacht: — Ik was nog heel jong. 't Is lang geleden... Etienne en ik waren geëngageerd... — Ja, ja, dat weet ik. 'tls dus iets, wat in verband staat met Du Clarey? — Ja... neen... Er was... wij hadden... Ik was toen op Lichtenvoorde, je weet, die school... Maar zóó kwam zij er niet. Zij moest kalm en geregeld vertellen. En tot haar eigen verwondering bemerkte zjj opeens, dat zij dat kon. — We hadden toen 'n tennis-club met ons zessen. En we waren jong, hè, en vroolijk, en we haalden allerlei grappen uit. En eens kwamen we op 't idee, om in de courant 'n huwelijksadvertentie te plaatsen... We maakten de annonce samen op, en die was zóó gesteld, dat de vrouwen er wel móesten inloopen, zoo oprecht leek die en serieus. Er kwamen talloos veel antwoorden, en we hebben er ons mee geamuseerd, ja, zoo wreed waren we, we hebben gelachen, tot we niet meer konden, — enfin, we waren kinderen, en gaven ons geen rekenschap genoeg van wat we eigenlijk deden. En dit was ook alles niet zoo erg, meer onhebbelijk en ondoordacht dan slecht, al heten we die ongelukkige vrouwen ook op bepaalde plaatsen komen, om ze ,te bekijken" ... nog eens: we beseften niet, wat we deden. Maar toen... Onder de brieven was er éen, waarvan we 't • 24 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. handschrift herkenden: 't was van een van de leeraressen op Lichtenvoorde. En je begrijpt, dat wond ons op tot 'n acces van vroolijkheid; daar moesten we pleizier van hebben, dat was nog eens 'n grap, als nooit was beleefd, die moesten we voor den gek houden, neen, zóo iets dols konden we ons niet laten ontgaan... En we maakten samen brieven op, heel „echte", serieuse brieven, en 't arme mensch antwoordde, ze geloofde alles, woord voor woord; ze dacht, dat een werkelijke man belang in haar stelde, en ze begon hem al meer en meer haar vertrouwen te geven; en toch was ze zoo voorzichtig, ze gaf haar naam met op en durfde niets te wagen... Maar dat juist prikkelde ons: ze zou en ze moest er aan gelooven, en net zoo lang schreven we haar en overreedden we haar, tot ze eindelijk, eindelijk toestemde, om met „hem" een samenkomst te houden. i Later... later... heb ik gehoord, hoe het kwam, dat zij op die annonce schreef, 't Was 'n eenzame vrouw. Ze had nooit iets van geluk, van liefde gekend. Ze hunkerde naar „'n eigen haard", ze hunkerde er naar, „noodig en nuttig te wezen voor 'n ander". Maar ze zou toch nooit tot 'n annonce uit de courant haar toevlucht hebben genomen, als zij niet op 't punt had gestaan haar betrekking te verhezen, haar goede positie op Lichtenvoorde, 't Was 'n rustige, eenvoudige vrouw, niets gekkelijks of overspannens was er aan haar... maar deze samenloop van omstandigheden deed haar op de advertentie HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 25 schrijven. Ze wou aan 't bestuur van Lichtenvoorde toonen: 't komt er niet op aan, of ik onrechtvaardig ontslagen word, ik moest toch m'n ontslag nemen, want... ik ga trouwen. Ach/'t is alles zoo heel begrijpelijk, 't is alles zoo echt vrouwelijk... 't is alles zoo natuurlijk. Later.. . later... heb ik gehoord, hoe zij zich in deze dagen zoo rustig-gelukkig voelde, in haar al grooter wordende zekerheid. Ze veranderde, ze werd opgewekt... haar heele gezicht kreeg 'n andere uitdrukking ... en ze gaf meer om allerlei dingen, ze ging haar uiterlijk en haar toilet beter verzorgen... ze bloeide óp in 'n nieuwe jeugd... En wij, ondertusschen, wij schreven haar, met het verfijndste raffinement, dat je je maar denken kan; zes hoofden, allen gericht op het ééne doel... haar ergens op een bepaalde plaats te krijgen en haar dan... uit te lachen in haar gezicht. De stem van Denise was al zachter en dieper geworden en kreeg bij de laatste woorden een zóo tragischen klank, dat Ernest wou roepen: — Houd op, ga niet voort, ik begrijp nu alles al, spaar jezelf, m'n liefste, ik wil niet verder hooren... Maar Denise, geheel bevangen in het vreeselijk verleden, staarde voor zich uit als in een trance en merkte niet, dat hij de hand op haar arm legde, zij zag niet zn'n vriendelijke oogen, die haar smeekten niet verder te gaan, zij verstond zelfs niet zijn vraag: — Zwijg, zvrijg nu verder, Denise... 26 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zij ging voort; nu zij eenmaal begonnen was, werd het haar onmogelijk, zich nu niet volledig uit te spreken. Wat zg al zoo lang met zich had omgedragen als een loodzwaar geheim, moest zg uiten, het stortte zich uit haar als een onweerhoudbare stroom. Zg behoefde haar gedachten niet te verzamelen, niet naar haar woorden te zoeken... zg sprak, zg sprak voort, langzaam, gestadig, geleidelijk... en Ernest begreep, dat hij misschien beter deed, haar niet te stuiten, dat het haar wellicht een verlossing zou zijn, zich ééns in haar leven volkomen uit te spreken, en tegen iemand, die haar tot in de diepste diepte van zijn ziel sympathiek was gezind. — En eindelijk... bereikten we ons doel. Eindelgk stemde zij, de innerlijk virginaal-beschroomde, er in toe, om een samenkomst te hebben bg de Verhuell-bank in de Scheveningsche Boschjes. Hoe voelde zg zich?... 'n beetje angstig, 'n beetje nerveus, maar diep-in zoo blij ... zoo blij ... En ondertusschen zaten wij daar te wachten op de bank, een-en-al wilde opgewondenheid, een-en-al gierende lach... We konden niet meer. Telkens stootten we elkaar aan: daar is ze, daar is ze! om dan weer in elkaar te knakken van het lachen, als we ons hadden vergist... Maar toen... daar kwam ze werkelijk. Ik zag haar... Denise's oogen werden strak en groot, de pupillen verwgdden zich glanzend-zwart. Zij had het voorkomen van iemand, die een visioen aanschouwt, — en misschien zag zij ook wel in werkelijkheid het tooneel zich opnieuw afspelen, 36 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Duizend gedachten woelden in zijn hoofd, die hij nog niet vermocht tot klaarheid te brengen. Dat hij niet berusten wilde, dat wist hij. Dat hij eenmaal Denise zou winnen, dat stond bij hem vast. Maar hoe... daarover moest hij nog nadenken... Hij trok haar naar zich toe en kuste haar op het voorhoofd met oneindige teederheid. — Denise... fluisterde hij, begrijp je niet, dat 't onmogelijk voor ons is, om nu nog te scheiden? We moeten er iets op vinden. — Er is niets aan te doen... — Vertrouw op mij. Ik zal niet rusten, vóór ik iets gevonden hèb... Zn" keek hem aan met haar zachte, droevige oogen... en bij zag in haar blik haar volslagen hopeloosheid. Maar hij kuste ze dicht, die oogen... en toen hij haar wanhoop niet langer zag, werd hij sterker en moediger; hij knelde haar in zijn armen en zoende haar heftiger, inniger, op haar heele gezicht, haar mond... En zij het het toe, één zalig moment... toen richtte zij zich op, en smartelijk zei ze, en hield haar hand tegen zijn hppen: — Liefste, niet doen... 't is later maar zooveel te erger voor ons... — Kijk me aan! zei hij, en zie, dat ik vastbesloten ben. Wij blijven samen, Denise, ons heele verdere leven. Zij haalde moedeloos de schouders op. Maar hij herhaalde: — Ons heele verdere leven. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 87 Doch toen stond hij op. Hij wilde nu niets meer zeggen... hg moest eerst denken... denken. Hg drukte haar nog eens en nog eens aan zgn hart, bracht haar angstig: ach, laten we ons toch niet vleien met valsche hoop, tot zwijgen door zgn langen en vasten zoen... en het haar achter in een gevoel, alsof zij droomde, een wonderzoeten, verwachtingsvollen droom... Hij ging naar huis, zich haastende om alleen te zijn. Want, hij moest nadenken... nadenken over hun beider toekomst. Hij had met een zekerheid gesproken, alsof hij haar suggereeren wilde... en diep in zichzelf voelde hij ook die zekerheid. Maar hoe tot zijn doel te geraken? Het stond bij hem vast, dat Denise op de een of andere wgze van haar gelofte moest worden ontslagen. Maar wie kon dat doen? Etienne Du Clarey was haar niet voldoende... Maar... zij had freule Rovenius genoemd... Haar mededeelingen hadden hem een diepe pg'n gegeven, en hij had zielsmedehjden met haar gevoeld. En ook besefte hij, hoe moeilijk het wezen zou, om haar te winnen, haar, met haar intense gevoehgheid en haar loyauteit. Maar toch zou hij het niet opgeven, nooit, nooit! Zg moest de zijne worden. Zg hadden elkaar immers hef, zg hóórden bg elkaar... O, Denise! Denise! Het was, of hij haar door dit onderhoud nog veel inniger en krachtiger had lief-gekregen. Hij had haar ziel in volle schoonheid gezien... 44 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. weg: terug-gaan, terug-gaan! het was nog niet te laat! Maar verder ging zij en naderde het rijtuigje... hoe voorwereldlijk zag dit vehikel er uit voor haar, die aan auto's was gewend... Toon groette correct met de zweep, en Ernestine, instijgende, dacht: Als ik meesteresse ben op Eggermonde, dan geen koetsier met een baard. Tante Adèle vond dat „eerwaardig" staan voor een heerenkoetsier, zoo'n lange, vlottende, grijzende baard... maar zij hield er niet van; een knap, clean shaven gezicht op den bok gaf een Engelsch aanzien, dat zij beter waardeerde. Een schok van lachen ging door haar heen, tot haar ontsteltenis hoorde zij, dat zij werkelijk lachte, een harden, korten, onregelmatigen lach... en een angst vertrok haar gezicht... o, god, god, kon zij zich dan niet bedwingen? Dat had zij in den laatsten tijd aldoor, dat afgebroken, hijgende, onwelluidende lachen. Bij alles wat haar moeder zei, lachte zij op deze akehge wijze, en hoeveel moeite zij zich ook gaf, en hoe vaak haar moeder ook zei: — In 's hemelsnaam, Ernestine, plaag me niet langer door zoo te lachen, 't Heeft er iets van, alsof je me uitjouwt... zij kon zich niet beheerschen. En begon zij nu hier er ook al mee? Zij bad zóó gehoopt, dat de stilte haar tot rede zou brengen. Als ze maar eerst uit haar eigen omgeving weg was, had zij gedacht, uit haar huis, dat zg was gaan verafschuwen, haten. Maar nauwelijks hier, of... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 4:5 Nu kalm, vermaande zrj zich. Ik wil, dat je je inhoudt. Op het oogenblik is er niets wat je hindert, 't Rijtuig zit heel gemakkelijk, je leunt lekker in de kussens, en 't langzame drafje brengt je geest tot rust... Zij sloot de oogen... en opende ze weer... en sloot ze weer... en opende ze weer... en alles bleef aldoor hetzelfde... de stilte... het langzame drafje... het wijde, vlakke landschap, waarover een hchte sneeuw een luchtig wit waas had gespreid... Hetzelfde... hetzelfde... alles bleef hier eeuwig hetzelfde... [ . . .. Dat dit voor haar, die zooveel van afwisseung hield, die zelf geen enkelen dag gelijk was, die iagend zocht naar telkens iets anders, — een soort van geestelijken dood beteekende, besefte zrj zeer goed. En toch was haar heen-gaan uit Den Haag als een vlucht geweest... Geen huis... geen wagen... geen mensen... op den eindeloozen, smallen weg. Het water in de slooten aan weerszij stond vol verweerde planten, riet en lisch, en weerspiegelde in znn zwart oppervlak de grijze, egale hemel... Leegte... overal leegte... stilte... overal stdte. Een plotselinge kraaien-kras gaf het oude paard een knik in zijn rug en deed hem met een ruk het rrjtuigje sneller aanhalen... en Ernestine scheen daardoor te ontwaken uit een korten doezel. O, zij moest nu opletten, zg waren thans in den omtrek van Eggermonde, meende zij zich te herinneren... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 61 — Ik zweer u, freule, dat Denise niets weet van de stap, die ik nu neem. Ik heb er haar niets van gezegd... uit vrees dat ze me zou willen terughouden. Ik, na lange overwegingen, ben eindelijk op 't denkbeeld gekomen, om naar u toe te gaan, en u te vragen, ja te smeeken: Ontsla Denise van haar gelofte. — Nooit! nooit! kreet Elise. Nooit zal ik dat doen! Ik zal tenminste trouw blijven aan de nagedachtenis van m'n liefste, m'n liefste vriendin ! En opeens stortten stroomende tranen haar uit de oogen. — O, waarom maakt u alles weer wakker in me, klaagde zij. Er is geen dag, waarop ik Greta niet herdenk, maar m'n vreeselijke smart was rustiger geworden, overgegaan in 'n weemoed, die, hoe diep ook, toch wel te dragen was. En nu! en nu! nu zie ik alles weer vóór me, en herleef ik alles weer, van die verschrikkelijke, verschrikkelijke dagen... Greta, zeide ze dof, was alles, wat ik had. Met de hefde... had ik afgedaan. Familie bezat ik niet meer, m'n ouders waren gestorven. Ik was heel alleen op de wereld. Toen ontmoette ik haar, en we sloten vriendschap, 'n zoo innige vriendschap, dat we als zusters waren. Alles vertelden we aan elkaar, we kenden elkanders gevoelens en gedachten. En zoo vertelde ze me eens, dat, hoe rustig ze uiterlijk ook was, ze innerlijk wel degelijk 'n ontbering voelde, 'n gemis, omdat ze „de bestemming van de vrouw* niet had bereikt. Wij, zei ze, wij hebben nergens onze vaste plaats, 62 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. vandaag zijn we hier en morgen daar... we zgn niet noodig op de wereld... Maar ze berustte. Totdat... ze op Lichtenvoorde verdrongen werd door 'n ander, die door intriges, schijnt het, gedaan kreeg, in haar plaats leerares te worden... en toen... toen... — Freule, zei Ernest, ik bid u, maak u niet overstuur door dat alles weer op te halen. Bovendien... Denise heeft me de heele treurige geschiedenis verteld. En de manier, waarop ze over uw vriendin sprak, was zoo uiterst sympathiek, dat ik de heele vreeselijke situatie heb kunnen meevoelen. Alles, zooals u 't me nu ook zegt, heeft ze mij op dezelfde manier verteld. — Maar heeft ze u óok gezegd, vroeg Elise, en haar gezicht werd doodsbleek en strak als een tragisch masker, hoe ik haar ben gaan zoeken, toen ik vermoedde wat er was gebeurd ?*) — Is u haar... vroeg Ernest met ontzetting. — Ik ben gegaan naar 'n politiepost en nam 'n shawl mee, die Greta veel had gedragen. Ik zei aan de agenten, dat mijn vriendin niet was thuisgekomen, en wat ik vreesde. We gingen naar de Verheull-bank in de Scheveningsche Boschjes, waar... de samenkomst... was... bepaald geweest. En... toen we de Cremer-weg afliepen, toen was het opeens niet donker meer... en ik zag haar... ze ging voor me uit, zooals ik haar die middag het laatst had gezien. Zij stapte voort met haar veerkrachtige pas, er was *) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 63 iets in haar houding van blijde zekerheid... en toen, aan het eind van de weg, vóór ze de hoek zou omslaan, keek ze naar me om en wuifde me toe, juist zooals ze ook die middag had gedaan, toen ik haar... voor 't laatst had gezien. En ik wist: dat was haar vaarwel, haar vaarwel voor eeuwig. I Elise hield even op. Een paar doffe, droge snikken ontsnapten haar... en haar figuur, die zich eerst recht had opgericht, scheen ineen te zinken, en de oogen, wier violet verdonkerd was tot bgna zwart, sloten zich. En toch had Ernest niet de kracht, om haar te vragen, dat zn' verder zou zwijgen. Een koude huivering ging door hem heen bij haar aanblik, want het was hem geweest, of hij mèt haar de jonge vrouw had gezien, die meende het geluk tegemoet te gaan... en door het noodlot zoo ontzettend getroffen was. En vanzelf begon freule Kovenius weer te spreken. — Bij de Verhuell-bank nam een van de agenten de shawl. Hij wikkelde die strak om de snoet van de hond: zoek!... zoek!... beval hij. En onmiddellijk gaf de hond een richting aan. En wij volgden. Wij volgden. De agenten lichtten met hun lantaarns de donkere plekken in 't kreupelhout bij... Zij was er niet. Di wist het ook wel, dat zij daar niet zou zijn... De hond gaf de leiding. Hij doorkruiste de lanen in alle richtingen, kwam dikwijls op 't zelfde punt van uitgang terug. Zij... ze had daar rond-gedoold, die r HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 11 aan elk van ons gegeven is, onze eigen smaak te volgen, en uitsluitend te dragen wat met onze neiging en onze persoonlijkheid overeen komt. En toen had zij het denkbeeld geopperd, hoe eigenaardig en loonend het was, om kleuren te ontleenen aan de verschillende seizoenen. — Staan, zeide ze, in de lente niet bijvoorbeeld alle tinten van groen frisch en lief? Een mantel en rokje in zacht tweed in 't heldere, warm-tonige groen van de blaadjes van sleutelbloemen, en daarbij 'n blouse van dunne zij, in de kleur van de sleutelbloem zelf? Die kleuren harmonieeren uitmuntend, maar... 't komt natuurlijk op 'n zuiver-juiste keuze van de tinten aan. Of 'n toilet in de groen-grijze kleur der bladen van de narcis, met 'n witte blouse, in geel geborduurd ... Al de aanwezigen waren toen met enthousiasme verder gaan fantaseeren: voor avondkleeding in de lente 'n zachte witte, met groene takjes doorweven stof, met 'n écharpe van soupele licht-groene zij, en langs 't corsage lelietjes van dalen... wèl wat ingénue, maar zoo bekoorlijk als de lente zelf! En in den zomer kan men immers genoeg gegevens ontleenen aan de kleuren van rozen en anjelieren. Voor 's morgens staat 'n costuum van frisch, koel linnen in de tint der La Francerozen met een lange zijden écharpe van een wat dieper rose, heel aardig, met daarbij 'n groote stroohoed, gegarneerd met mooie rozen van heel licht tot diep rozerood... Of 'n groen-linnen tail- 12 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. leur met 'n blouse van heel licht rose of mauve znde, en 'n hoed van groen stroo, — op groen stroo, als 't groen maar geen koud metaalachtig blauwgroen is, komen bijna alle kleuren van bloemen prachtig uit: warme, rijk-getinte violieren, alle nuancen van lathyrus, zinnia's, ja, wat niet al! En dan, als het herfst begint te worden, en we naar wat meer warmte gaan verlangen, kiezen we ook wat „warmer" kleuren. Dan kunnen de tinten der herfstbladeren ons behulpzaam wezen, en die van de herfstelijke vruchten! of we nemen hei diepe blauw van den September-hemel, geen kil en staalachtig blauw, dat iemand doet huiveren, als hij er naar kijkt... En in den winter krijgen we zacht wit fluweel, en alle kleuren van bont... En zij waren al verder en verder aan het fantaseeren gegaan, en hadden gesproken van olijfgroen, ambergeel, of violet brocaat, met een randje sabelbont afgezet en over den exquisen rijkdom van oude kanten, die op soirée-toiletten eerst goed tot hun recht komen... en over... en over... totdat Denise op den ingenieusen inval kwam: — Het is nu herfst; ik zal 'n „herfst-kamer" inrichten, en daar 'n namiddag-thee geven. En dan creëeren wg elk voor ons zelf 'n herfst-toilet. Haar voorstel werd met geestdrift ontvangen, en allen, die aanwezig waren, namen het aan: Esti van Heyningen, Patricia Renck, Jeantje Bresson, Constance van Rechteren, Marga de Réval. Dus, met haarzelve mede, zouden zij met hun zessen zijn. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 13 En werkelijk, zij vond in den verwachten^uitslag van dit origineele idee, iets, wat haar een licht genoegen en een soort van voldoening gaf. Zij had ook immers niets anders meer dan de kleine aangenaamheden van 't leven, dacht zij met haar berustenden glimlach... maar, o! gelukkig, dat zij had geleerd daarvan „het meeste te maken" ... II. De „herfst-kamer" was een kleine half-rond in den tuin uitgebouwde zaal. En toen Denise binnenkwam, trof het haar, hoezeer het milieu in harmonie was met de herfstige omgeving buiten. De kamer zelf was geheel in bruine en gele tinten gehouden; de meubelen waren van oud satijnhout met vieil or satijn bekleed; en bizonder decoratief deden langs de wanden de oude, verdonkerde olieverf-schilderijen; hier en daar stonden vazen van oud-koper, gevuld met chrysanten in alle schakeeringen van bruin en geel, en zijden kussens: kastanjebruin of beukeblaren-brons of aster-paars, bedekten de stoelen, de sofa's, den vloer. Het was hier herfstig-behagelijk, dacht Denise, met een warm gevoel van tevredenheid. En straks zou de goud-roode thee wasemen en geuren in de kopjes van goud-en-bruin Satsuma-porcelein... Zij zag zichzelve in een der groote spiegels; een mooie, ranke jonge vrouw, in een heel sober, ongegarneerd toilet van Italiaansch brocaat, amber 20 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Denise vond, dat Patricia nog nooit zoo mooi was geweest als tegenwoordig. De vroeger zoo kalme strakheid van haar altijd rustig-gehouden trekken had plaats gemaakt voor een zachte openheid, die ieder verrukte en boeide. Er was thans iets zóó overgegeven-beminnelijks in haar, dat men zich onwillekeurig tot haar aangetrokken gevoelde. Dat deed het geluk... Ja, het geluk, dacht Patricia vaak, dat was het, wat haar zoo veranderd had. Na een moeilijk eerste huwelijksjaar, waarin haar egoïsme, haar trots en haar onmatig zelfgevoel bijna de vernietiging van hun huwelijk tengevolge hadden gehad, waarna zij tot inkeer was gekomen, tot inkeer en diep berouw... *) voelde zij het zelve wel, dat haar oude ik voor goed was afgestorven. En ook jaloerschheid kende zij niet meer. Het meest volmaakte vertrouwen, dat zij in Xander stelde, belette haar ook maar de lichtste schijn of schaduw van achterdocht. Te bitter had zij geleden, toen zij waande dat Xander aan mevrouw Damaris de voorkeur gaf boven haar, en te schrijnend had zij het geboet, dat zij zich zóó had vergist En nu... nu voelde zij zelfs een stil en zacht medelijden met mevrouw Damaris, want deze had, naar zij geloofde, Xander echt liefgehad. En nu was zij, na gescheiden te zijn van haar eersten echtgenoot, hertrouwd met een puissant rijken man... en gaf toe, vertelde men, aan elke caprice... arm vrouwtje. x) Zie: De Comedie der Liefde. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 21 Maar de altijd ietwat spotzuchtige stem van Ernestine stoorde haar in haar snelle overdenkingen. — Jg verrast de menschen altijd, Patricia. Eerst met je huwelijk: in plaats van de „voornaamste" persoon, die er bestaat, minstens 'n prins, neem je „maar" 'n kunstenaar. Dan ben je gelukkig in je huwelijk als de eerste de beste gewone vrouw. Je krijgt 'n kind, en je bent er blij mee. En dat kind van twee zulke „aesthetische" menschen is geen engeltje van Rafaël of 't een of andere modelkind, maar 'n dikke, blozende baas van 'n jongen. — 'n Heel gewoon kind... zei Patricia, en zij lachte, en de blik harer oogen en die lach waren zóo warm en diep, dat Denise naar haar keek met een gevoel van mééleven, dat te groot was voor benijding. Maar nog een andere had Patricia's volkomen geluk gezien. Constance van Recht er en, zoo juist binnen-gekomen, had de laatste woorden gehoord, en de situatie begrepen. En een pijn als een kramp schoot door haar borst, en het kostte haar de grootste moeite om zich te beheerschen. — O! Constance, zei Denise, en ging haar nieuwe gast tegemoet, — smaakvol als steeds, prees zij, en hoe bizonder! Constance droeg een toilet van sulferkleurige charmeuse, geïncrusteerd met lila fluweel en violen, met een lange écharpe van dezelfde kleur lila fluweel, en om den hals een solitaire van amethyst aan een dunnen ketting van goud. 22 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN, Zij was een ouder wordend meisje, met een knap en zacht gezicht, wier grijzend haar op eenvoudige, keurige wijze was gekapt. „Waarom verf jij je niet?" had Ernestine haar wel eens nonchalant gevraagd, je gezicht is heelemaal nog niet oud, — maar Constance had de schouders opgehaald, en het hoofd geschud in trieste berusting. En nu was zij weer hier, en deed, evenals de anderen „mee aan het leven", zooals zij het noemde, ofschoon het leven zich nooit om haar bekommerd had, en nooit baar vertwijfeld smeeken, haar... bedelen op het laatst, had verhoord... Maar zij was, natuurlijk, genoeg vrouw van de wereld, om zich in gezelschap te beheer schen, en zij praatte mee over Denise's aardig denkbeeld, dat zoo uitstekend slaagde, totdat Jeantje Bresson verscheen, nog altijd Jeantje, ook al was zij reeds mama van een baby, maar zij zag er ook nog steeds uit als een kind, met haar goudblonde haar en haar kristal-blauwe, onschuldige oogen. Zij droeg, — uitmuntend in overeenstemming met haar jonge persoonlijkheid, een losse jurk van zeeblauwe cachemire, aan de voorzijde, van de kleine uitsnijding tot aan den zoom, toe-gemaakt met gouden knoopen in den vorm van cherubkopjes met uitgespreide vleugeltjes. Om het middel een écharpe van bleek, houtkleurig chiffon-fluweel, gevoerd met een eigenaardige, ouderwetsche, blauw, groen en purper gestreepte zijde. Jeantje werd gefêteerd en becomplimenteerd, totdat zij van verlegenheid en satisfactie bloosde, en Denise vroeg, of zij met de thee nog 28 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — En toch, zei Marga, — je zou nu moeten toestemmen, dat de man dan de grootste vriend is, die de vrouw er op nahoudt, maar dat is heelemaal niet waar, de man is en blijft van de vrouw haar grootste... vijand! — Ik vind 't niet! protesteerde Esti met. een vroolijken schater. En ook sommige anderen hadden haastige tegenwerpingen. Maar Marga riep: — Stil! ik zal mijn stelling natuurlijk bewijzen, 't Is voor de man, en voor de man alleen, dat 'n vrouw zich de grootste pijnigingen oplegt; zij moet en zal naar de mode zijn, en wie schrijft ons de mode voor?... Niet de vrouw — de man! Wie „vindt" de nieuwe kleuren „uit", en decreteert ze in 't nieuwe seizoen voor blondines en brunettes tegelijk? Niet de vrouw — de man! Wie bouwt vandaag de vrouwelijke silhouet op deze wijze op, om haar morgen weer af te breken met al de perversiteit van een spottende geest? Niet de vrouw — de man! En iemand beweerde eens, dat, in zekere zin, de ingesnoerde tailles der vorige eeuw en 't „figuurlooze figuur" van tegenwoordig niets anders dan 'n eigenaardige manier is om uit te drukken, dat de vrouw de superioriteit van de man erkent. Niet de vrouw, maar de man eischte de „wespen-taille", de man bezong het middel, dat je met één hand omspannen kon, de slankheid van het figuur, en nog eens de slankheid, en wéér de slankheid, — nóóit roemden zij breede, flink gevormde heupen, is 't waar of niet? De magnifiek-ontwikkelde gestalte van de Yenus van Milo HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 29 behaagt de man in werkelijkheid niet, de doorsnee-man tenminste niet; en evenmin haar krachtige, breede nek, en haar volmaakte, maar groote voeten! Dikwijls schijnt 't of de ware schoonheid op de een of andere manier moet worden verborgen of misvormd, eer de man zijn goedkeuring hecht aan de verschijning van de vrouw. En zoo verslanken we gedwee onze vormen, en bespieden angstvallig 't minste teeken, of we wèl of niet in de smaak vallen van... de man! 't Is dan ook buitengewoon inspannend en vermoeiend om steeds voor de man 'n aantrekkelijke vrouw te zijn! Want 't instinct van de man is voor verandering: 't nieuwste, — zij 't ook nog zoo veel slechter, is toch altijd nog beter dan 't oude. De man, — in West-Europa tenminste, kan niet zoo nu en dan eens 'n andere vrouw nemen, — waartoe z'n natuur en z'n rede hem vaak geneigd maken, — maar hij kan de vrouw, die nu eenmaal de zijne is, tenminste telkens onder nieuwe aspecten zien, en daarom dwingt hij haar, zich steeds weer anders aan hem voor te doen. De vrouw, die verleden jaar vrg gezet was, wordt dit jaar opeens van een verwonderlijke slankte. Was heur haar goudblond? Een kleine moeite, om het nu weer eens kastanjebruin te doen zijn. Was het golvend en krullend uit de natuur? Vandaag sluit het in sluike, gladde bandeaux om de kleine oortjes heen. Ze heeft haar rouge weg-geworpen, want alleen naturelle wordt dit jaar gebruikt. Haar middel draagt zij weer eens ver onder haar 30 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. heupen. Inderdaad, zij is op de meest tooverachtige wijze 'n andere vrouw geworden, — bijna 'n volkomen nieuwe! 'n Yrouw, die uiterlijk steeds aan zichzelf gelijk blijft, en toch altijd dezelfde liefde van haar man verlangt, die vrouw moet daar tegenover de meest verschillende geestelijke qualiteiten stellen. Ze moet niet alleen amusant zijn, maar telkens opnieuw verrassen; als ze 's Maandags huilt, moet ze niet vergeten vooral Dinsdags te lachen. Na de wittebroodsweken moet ze nóóit tweemaal op dezelfde manier: Ik heb je hef! tot hem zeggen. Ze moet de meest uiteenloopende literatuur lezen, en niet bang zijn over alles 'n meening uit te spreken, ook al raakt die kant noch wal. Want de man staat dadelijk klaar, om haar beter te onderrichten, niets doet hij liever, en als hij de vrouw weer eens zijn „meerderheid" heeft bewezen, is hij glanzend in zijn humeur! Maar nooit moet zij aan de man vertellen, hoe zij in werkelijkheid precies over hem denkt, dat geheim moet ze zoo zorgvuldig bewaren, als... — Als de Karthuizerbroeders 't geheim van hun wereld-beroemde Chartreuse, lachte Esti. — Je hebt heel aardig gesproken, zei Constance van Rechteren, en er is natuurlijk ook wel veel waars in wat je hebt gezegd. De man is de vijand van de vrouw, zeg je, en haar tiran. In zeker opzicht is dat zoo. Maar toch geloof ik, dat de vrouw 'n nog veel erger vijand heeft, en dat is ... — Dat is? 34 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. gewone sentimenten en qualiteiten. Ik ben geen uitzondering, werkelijk niet... En terwijl zg sprak, dachten sommigen aan de indertijd verbroken verloving van Denise met Etienne Du Clarey, — zou dat de reden wezen, dat zij nooit meer had willen trouwen, of... — O, zei Marga, ik kan me natuurlijk best voorstellen, dat Denise zich telkens afvraagt, is 't op mvj gemunt, of op m'n fortuin, en dat ze daarom altijd 'n beetje op haar hoede is... Hoe voelt 't eigenlijk, Denise, als je je geen enkele wensch behoeft te ontzeggen, omdat je vermogen zóó kolossaal is, dat er gemakkelijk 'n provincie voor kan worden gekocht? Denise glimlachte en haalde de schouders op. — Er is wel 'n tijd geweest, dat de eeuwig dezelfde mondaine feestelijkheden, de recepties, de bals, de diners, zelfs de flirtations me ondragelijk toeschenen... Zij hield even op, overdenkende, of het wel haar geld was geweest, dat haar belette zich met overgegeven, meisjesachtig genoegen aan het wereldsche leven te wijden?.... Maar haar aarzeling werd niet opgemerkt, en zij ging voort: — Toen ben ik veel gaan reizen, zooals jullie weet, ik heb eindelooze tochten op zee gemaakt, 'n seizoen in Londen en in Parijs bjjgewoond... maar alles verveelde en vermoeide me gauw. En daarna kwam m'n voorliefde voor sport. Verschillende takken van sport heb ik beoefend... 'n pooslang was boogschieten m'n passie, en elke HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 85 morgen deed ik m'n vijfhonderd schoten... maar eindelijk kon ik 't niet meer beter, en toen had ik wéér 'n genoegen minder... Eens bracht ik *n heele zomer in Frankrijk door, en beoefende daar de sport met 'n ware hartstocht. Je kon me zien tennis-spelen op de courts van Nizza, ik speelde golf op de links van Deauville, ik deed mee te paard aan de ralhes van Biarritz en Pau, in het Parijsche Bois ontmoette je me, gezeten op de bok van 'n mailcoach en vier moeilijke paarden mennende; te Dinard wedstreefde ik met de beste zwemsters van 't strand, en overal, langs alle wegen bestuurde ik m'n 40 H.P. met ongelooflijke koelbloedigheid. En toen: — O, hebben jullie nooit van Denise's beroemde record-dag gehoord? vroeg Marga. — Neen, zei Jeantje nieuwsgierig, wat was dat? Denise vertelde: — 's Morgens, in de open Seine, zwom ik twaalfhonderd meter; daarna bracht ik zelf met m'n mailcoach m'n invités naar 't golf-terrein; na 'n partij van vijfenveertig holes, keerde ik naar Parijs terug in m'n dog-cart. 'n Uur in m'n roeiboot, 'n uur tennis, en honderd kilometer in m'n auto. Om zeven uur, gekapt, gekleed, zat ik aan 't hoofd van 't diner, dat te mijner eere gegeven werd, en de verdere avond bracht ik in de schouwburg door... — En altijd glimlachte ze, riep Marga, en zonder 'n spoor te toonen van vermoeienis, na de ontzettende krachtsinspanning, die ze van zichzelf had gevergd! 36 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Maar toen, zei Denise, kon ik ook niet meer. Ik ging naar Holland terug, en sinds ben ik daar gebleven, en zoo rustig en eenvoudig als jullie me allen kennen .. . — Als je dat zoo hoort, dan vraag je je toch af, of rijkdom wel geluk aanbrengt, zei Esti. — De oude vraag, — en dikwijls wordt er je verteld, dat rijken ook hun zorgen hebben, en hun ziektes, en hun verdriet; maar aangezien de armen daar zeer zeker evenmin voor gespaard worden, verkies ik 't maar, om zorgen te hebben met geld, zei Marga. Eene was er, aan wie het laatste deel van het gesprek vrijwel onopgemerkt voorbij was gegaan: Constance van Rechteren. Dat Marga zoo straks haar naam met had genoemd, uit „Meschheid" waarschijnlijk, had haar zoo diep vernederd en gekwetst, dat zij eenige oogenblikken noodig had, om weer tot zichzelve te komen. Zg, de hopeloos oud-geworden vrouw, die altijd achter het leven had aangeloopen, snakkend, hunkerend naar een kleine gave ... zij werd eenvoudig uitgeschakeld, want Marga telde haar niet mee... en nooit had zij zóó bitter het bewijs gekregen van haar verfehltes Leben . .. Wat moest zg nu doen? Geen acht slaan op Marga's „tact", al had die haar ook nog zoo gehinderd? of heel eenvoudig het gesprek voortzetten, en zich houden, als had zij in 't geheel niet gemerkt, dat zg door Marga werd «overgeslagen" ? Het doorpraten der anderen had haar eenigs- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 37 zins haar kalmte hergeven. Ja, zij zou zich in het gesprek blijven mengen, en niet doen of zij wel wist, dat zvj over dit onderwerp niet meespreken kon... En ze zei: — Je beweerde daar zooeven, Marga, dat de gedachten van alle vrouwen vervuld zijn van „de man*. En ik geloof, dat je gelijk hebt. Maar ook geloof ik, dat je daar niet steeds iets „gekkelijks" achter behoeft te zoeken. Waarom wordt 't toch altijd als iets bespottelijks, bijna iets schandelijks beschouwd, als 'n vrouw denkt aan de man? 't Is zoo iets eenvoudigs, en natuurlijks, zoo iets vanzelf-sprekends... 't gaat immers met de man precies 't zelfde omtrent de vrouw ? Waarom altijd tweeërlei moraal toe te passen, en de vrouw te verbieden, wat toegestaan wordt aan elke- man ? En zijn veel ongetrouwde en oudere vrouwen, die in huis zijn bij 'n mannelijk familielid, en voor hem zorgen, en daarmee volkomen tevreden zijn. Die niets anders wenschen dan dat simpele bestaan. Wat is daar voor leelijks en afkeurenswaardigs in? Ik voor mij, ik vind 't eer iets aandoenlijks... De anderen wisten niet dadelijk wat te antwoorden, nu het gesprek een eenigszins ernstige wending nam. Zoo lang er met gekheid kon worden gereageerd, was iedereen dadelijk klaar, maar elk der aanwezigen schroomde, zooals gewoonlijk in gezelschap, een gevoeliger toon aan te slaan. 38 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. En dan, — het bleef altijd moeilijk, om met Constance, juist met Constance, een zoo precair onderwerp te behandelen. Alle anderen waren nog jong, de toekomst stond voor hen open; maar bij Constance kreeg je altijd den indruk, dat zij met het leven had afgedaan, — en dat zij daarin berustte. Deed zij dat niet? Had zij tóch haar heimelijk leed, haar heimelijk verlangen ?... Enkelen keken naar haar met nieuwsgierigheid of verwondering; Patricia voelde het milde medelijden, dat een vrouw van goed karakter voor een minder bevoorrechte ondervindt... maar Denise was het, of de koele sympathie, die zij Constance tot dusver had toegedragen, eensklaps veranderde in een warme genegenheid. — Ja, zei ze, met haar zachte en toch diepe, klankrijke stem, daar is iets aandoenlijks in, en wij allen, zooals we hier zitten, met ons zooveel rijker leven, met onze honderden belangen, wij kunnen ons dat niet begrijpen, dat iemand met zóó weinig tevreden kan zijn. Wij zouden dat ontbering noemen, en zij, de armen, zij noemen het bezit. Ik bewonder ze uit de grond van m'n hart. Constance, getroffen door Denise's serieusheid, keek haar aan, en het was, of zij nog nooit vóór dezen, den zwaren, geresigneerden weemoed in die jonge oogen had gezien. Tot dusverre had zij Denise beschouwd als een der vele oppervlakkige kennissen, die haar in haar ziel eigenlijk onverschillig heten; thans, nu het meisje zoo fijngevoelig haar bij de anderen telde, en haar niet buiten HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 39 sloot, zooals Marga had gedaan, nu sloop er een gevoel voor Denise in haar hart, dat op vriendschap en erkentelijkheid leek. En haar gewone zelfbeheerschte terughouding verliet haar voor een moment. En met wat meer vuur, dan zij gewoonlijk sprak, ging zg voort: ^ — 't Geluk van de vrouw ligt bg de man... evengoed als 't geluk van de man ligt bij de vrouw, 't Eene is 'n even onomstootelijke waarheid als 't andere. Vrouwen, die dat geluk niet hebben gevonden, ontkennen 't vaak uit trots. Maar waarom? De liefde is 'n natuurwet, waaraan 't vanzelf spreekt, dat je je onderwerpt. Ik vind 't geen vernedering om te bekennen: in de liefde ligt 't geluk voor de vrouw, even goed als voor de man! Als de verteller van sprookjes twee menschen, die lang gekweld werden door allerlei zorgen en verdriet, met 'n gelukzalig lot beloonen wil voor al hun geduld en hun moed, en hij hun 'n geluk toedenkt, véél grooter dan hun rampspoed is geweest, eindigt hij z'n verbaal altijd op deze wijze: Ze leefden gelukkig door hun liefde, en kregen vele kinderen. Want: de fantasie-rgkste schrgver kan in zijn verste verbeelding niets vinden, wat daarboven uitreikt; en de meest veeleischende, de meest verwende lezer vindt óok niets, wat daarboven gaat, en is met dit slot tevreden. Want niemand kan zich een volkomener en zuiverder zegen voorstellen dan: 40 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zij leefden gelukkig door hun liefde, en kregen vele kinderen. In deze woorden ligt 't paradijs, in deze woorden is de apotheose van de vrouw besloten... TWEEDE HOOFDSTUK. I. De middag was oogenschjjnhjk zoo rustig verloopen, maar had toch ontroeringen in Denise gewekt, waartoe zij zich, misschien niet meer in staat had geacht. De woorden van Constance waren op haar toegekomen met een kracht, die de diepste emoties harer ziel opnieuw hadden doen ontwaken. En de oude, oude pijn, die zij overwonnen waande, kwelde haar opnieuw: zij voelde een leegte om zich heen, die haar deed huiveren, een heimwee kwelde haar, dat haar zuchtend de oogen deed sluiten in een diepe moedeloosheid. Zou zij dan nooit de kracht verkrijgen, om sterk en moedig haar eenzame toekomst onder de oogen te zien? Zou zij dan bhjven snakken en hongeren tot het eind van haar dagen? En was zelfs het ouder worden, — zij had het nu opeens met angst aan Constance gezien, — geen waarborg voor rustiger worden, geen beveiliging tegen dat altijd knagende, klagende leed: het leed van ontbering, het leed van gemis?... 50 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. dachte, en de tweede, die daar bliksemsnel op volgde: zou dat geen onderwerp zn,n?! Hij keek nog eens... en weer... en al aandachtiger keek hij naar haar, tot hij het zelf voelde, dat hij indiscreet begon te worden, maar hij kon het niet helpen, nog nooit van zijn heele leven had hij zóó'n gezicht gezien. Bij den eersten aanbhk leek zij jong, ja, zelfs bloeiend jong en frisch, — maar... heur haar was grijs. En om dat vreemd en boeiend contrast kon hij maar niet ophouden haar te beschouwen. Want op ziehzelf was haar gelaat ook al interessant ... interessant om de vage staring der donkere oogen, die hem na den eenen vluchtigen blik niet meer hadden aangekeken, zich zelfs voortdurend van hem hielden afgewend, waarschijnlijk omdat zijn impertinent fixeeren haar hinderlijk was, — maar vooral om haar mond, een mooie, sterke mond, met volle, warm-roode hppen, — een mond, zooals hij zich dien herinnerde van de vrouwen op de schilderijen der Praerafaëlieten: Burne Jones of Morris of Dante Gabriël Rossetti... een sensueele mond, maar ook een smartelijke mond: een sensueel-smartelijke mond. Hij was blij de qualificatie voor dien mond te hebben gevonden. Want van zijn novelle zou de „heldin" een vrouw zijn, als degene die nu naast hem zat: een jong-oude vrouw, met een sensueelsmartelijken mond. Hij werd hoe langer hoe opgewondener. „Het schoone raadsel: vrouw" daar vlak in zijn nabijheid, prikkelde hem. Dat moest een vrouw zjjn HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 58 Eten! zij moest eten! zij leefde nog in het gewone, dagelijksche leven... en het contrast van de realiteit met de verrukkingen harer verbeelding was zóó groot, dat zij in een zenuwschaterlach uitbrak. — Ik kom, hoor! riep zij over-vroohjk tot het meisje, ik kom! Doch toen zij in haar gezellige eetkamer zat, vóór aan de straat, en zij gedachteloos zich soep opschepte uit het snoezige kleine terrientje van oud-Saksisch porcelein, en den eersten lepel aan den mond wilde brengen, legde zij dien weer neer in het bord, stond op, en schoof de overgordijnen weg van een der ramen. Zij tuurde in de donkere laan, met zóó'n intensiteit in haar herinnering verdiept, dat zij het besef van haar onmiddellijke omgeving geheel verloor. Was het mogelijk... was het mogelijk, dat zij, zij de aandacht had getrokken van een jongen man, en niet slechts vluchtig, maar langdurig, en in zóó hooge mate, dat hij zelfs om haar de tram was uitgestapt, en haar had gevolgd naar haar huis?? Och, het was wel meer gebeurd, dat de blik van een man even op haar rustte, zij scheen nu eenmaal een nogal in 't oog vallende persoonlijkheid te zijn. Maar zoodra de jongeman in kwestie dan haar grijze haar bespeurde, wendden zijn oogen zich weer onverschillig terzij. Maar deze jonge man... hij had natuurlijk haar grijze haar gezien, en toch, en toch... Zijn staren was op het impertinente af geweest, 56 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. nalevend in eindeloos gepeins. En hoe daar altijd... teleurstelling op was gevolgd. Stil! daar nu niet aan denken! Opgaan in het oogenblik, zonder reflectie, zonder bedenking, en vooral zonder vrees. Zij wilde niets hopen, niets verlangen, niets verwachten, alleen blij zijn, diepin big, omdat haar, de voorbij-gegane, haar de door het leven vergetene... dit wonder, dit wonder gebeurde... Want was het geen wonder? Dat zg niet leelijk was, wist zg wel, maar zij was nu toch oud, — passée... en hij een jonge man van bepaald niet ouder dan dertig. En zijn aandacht bad haar zóo diep getroffen, als maar weinig voorvallen in haar leven hadden gedaan. Zij peinsde over haar leven. Als eënig kind van laat-getrouwde ouders, had zij een stille eentonige jeugd gehad. Zij had zelf een schuwe, terug-getrokken natuur, en vond weinig aansluiting bij vriendinnetjes. Haar eenige uitspanning was lezen, altijd lezen, en daar er geen toezicht werd gehouden op haar lectuur, las zij boeken, die haar wijs maakten, verre boven haar leeftijd. Zg dacht veel over het gelezene na, maakte haar eigen conclusies, begreep veel door een vroegrijpe %ituïtie... en begon te droomen, zichzelf het middelpunt makend van allerlei romantische avonturen. Haar verbeelding ging werken, en niet alleen thuis, maar ook op school, en eigenlijk altijddoor, leefde zij in haar fantasieën. En wat zij als kind natuurlijk niet wist, en ook later als heel HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 65 nooit iets gekomen. Nóóit had de veelbelovende aanvang zich voltrokken tot een gaaf geheel. Op al haar illusies waren steeds teleurstellingen gevolgd. Waarom?... waarom?... Waarom bleef haar altijd ontzegd, wat voor elke vrouw de normale lotsvervulling leek? Was het de schuld der omstandigheden ? Was het haar eigen schuld? Zij wist het niet. Zij wist niet, wat de oorzaak was, waardoor haar immer bleef ontzegd, wat iedere andere vrouw scheen toe te komen als een recht. Waarom zij eenzaam blijven moest, haar heele leven... Was het haar eigen schuld? Was zij te onhandig, te onwennig misschien, om het geluk te aanvaarden als het zich haar bood, en het zij het zich, dom, weer ontglippen? Zij was toch wel eens het hof gemaakt, maar tot een liefdesverklaring, een huwelijksaanzoek was het nimmer gekomen. Hield zij dat zelve tegen, onbewust? Of rustte er een fatum op haar, waarvoor zij zich bukken moest? Zij herinnerde zich, hoe een jonge man vues op haar scheen te hebben; het was een cadet van de K. M. A. en iedereen verwachtte hun engagement, zoodra hjj officier was geworden. Zij werd er al mee geplaagd, en zij leefde in een blijde spanning... totdat hij, luitenant geworden, een andere ten huwelijk vroeg. Waarom? waarom? Waren hier invloeden in het spel, die zij niet Het Boek met zeven Zegelen. I. 5 66 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. kende, en niet vermijden kon? Van zijn moeder bijvoorbeeld, die een betere partij voor haar zoon verlangde dan het stille, niet rijke meisje? Mysterie, mysterie... Een andermaal herinnerde zij zich, dat zg' bg' familie te Apeldoorn logeerende, daar een knappen, heven jongen had ontmoet, die verhefd op haar was geworden. Zij kon daar niet aan twg'felen. en zg'zelve? stormend, hartstochtelijk hield zij van hem... Den avond vóór haar vertrek vroeg hij haar waaier, om er iets als souvenir op te teekenen. Den volgenden dag was hij aan den trein, en gaf haar den waaier, dien zg, gejaagd door het afscheid, niet in zijn aanwezigheid bekeek; en het laatste wat zij zag, bij het weg-rgden van den trein, was hem, die zwaaide met zgn hoed, zoolang hij haar nog kon zien. Toen zij den waaier bekeek, zag zij met diepe ontroering, dat hij er een witte roos op had geschilderd, met het onderschrift Dein Bild. En toen... wat gebeurde er na deze fijne en gracieuse declaratie? Niets... niets was er gebeurd. Maar... zij had hem ook nooit bedankt, hem nooit een aardig briefje geschreven, om te toonen, dat zij zijn gevoelens beantwoordde; zij had eenvoudig niets meer van zich laten hooren. Waarom met? Waarom niet? Was het een soort van virginale beschroomdheid, was het een diep-innerlgke trots, die zich niet prg's-geven wil, alvorens het definitieve woord door den man is gesproken... Zg' wist het niet, — HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 67 maar ook deze lieve droom was vergaan, als zoovele anderen, als alle. Zn, Werd langzaam ouder en ouder. En de zelfbegoochelingen duurden voort, maar werden al onwerkelijker en gier. Nu eens was zij verliefd op den muziek-leeraar van een harer nichtjes, dan weer op een postbode, of een conducteur, of op een vluchtigen voorbijganger desnoods... en langen tijd had zij voor den dokt :r harer moeder een dwepende vereering gevoed. Het was een hoogst rechtschapen eu trouwhartig, maar uiterlijk niet altijd vriendelijk man, die wel eens gepreoccupeerd was door zijn drukke praktijk, en haar dan, — zg het hem altijd uit, — bg het weg-gaan vergat een hand te geven, v Dan kwam zij bg haar moeder met een toornighartstochtelgke klacht, en herhaalde en herhaalde: — Ik laat hem vooreerst niet meer uit; morgen niet! en overmorgen niet! totdat zij eindelijk merkte, hoezeer zg haar moeder irriteerde en vermoeide, en mokkend zweeg. In die dagen, toen zij geheel was ingenomen door de verzorging harer moeder, het zij zich 's morgens maar een kop thee en een broodje boven brengen, en eens verraste de dokter haar bij dit frugaal ontbijt. Het hinderde haar onuitsprekelijk, — o! zou hij gelooven, dat het altijd zoo onordehjk bij hen toeging? En den volgenden morgen gaf zg order, in de eetkamer een keurig ontbijt klaar te zetten, met een kanten kleed over het damast, het theezilver en het wit-en-gouden Empire-servies. 68 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En toen zij den dokter uit-liet, stond de deur van de eetkamer wijd open, zoodat hg de keuriggedekte tafel kon zien... Doch toen zij eindelijk begreep, dat al die dingen voortkwamen uit een ziekelijke neiging voor den dokter, die nooit iets van haar steeds van hem vervuld zijn had gemerkt, was ook weer die vlaag voorbij. Maar voor hèm een ander. Haar verbeelding liet haar geen rust. Onophoudehjk werd zg gekweld door dwangvoorstellingen, vlamde hoog een hoop in haar op... om haar na eenige dagen ontgoocheld en koud weer achter te laten. O, het smachten, het smachten naar iets van geluk... het vertwijfelde heimwee... met nooit een uitzicht op bhjvende vreugde... Haar hjden was vaak ondragelijk geweest; er ging soms geen dag voorbij, dat zg" niet stikte in haar snikken, en haar handen wrong, en zich de hppen te bloeden beet... En dan... kon plotseling een kleinigheid haar weer doen öpveeren, haar weer optrekken uit haar diepe, diepe verslagenheid... o, niets dan een kleinigheid maar: een belangstellend woord van een man, een lachje, een blik... zooiets kon haar eensklaps opvoeren tot in de hoogste hemelen der verwachting... totdat, heel gauw, opnieuw de betoovering brak. Zoo leefde zij voort, zoo zwoegde zij door haar leven voort... en in kalme oogenblikken vergeleek zg' zichzelve wel eens bij een arm, behoeftig kind, dat hunkerend aanloopt achter een feesteIijken stoet... en alles ziet, hoe mooi en aange- DERDE HOOFDSTUK. I. — Hoe vind je die bevlieging van Esti van Heyningen en Marga de Réval, vroeg Constance van Rechteren glimlachend aan Denise van Arckel, die zij bezocht om over het „plan" van Ernestine en Marga te spreken. Ook Denise glimlachte, in goedige toegeeflijkheid, en even, doch heel licht speelde er een trekje van weemoedigen spot om haar lippen, omdat zij daar met Constance als twee bedaagde dames de „bevlieging" der jonge meisjes bekeek. Maar zij herstelde zich dadelijk, en zei: — Heb je er wel eens op gelet? in 't tusschenseizoen, als de eigenlijke feestelijkheden voorbij zijn, of nog moeten beginnen, krijgen we allerlei „liefdadigheids"-voorstellingen en fancy fairs en bazars en exposities... want de jongemeisjes en jongelui kunnen nog geen afscheid nemen van hun gezellige bijeenkomsten, dus vóór de sport en de zomer-genoegelijkheden beginnen, 74 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. verzinnen ze weer wat anders, en zoo is 't ook in de herfst. — Ik moet altijd lachen, zei Constance, als ik dat enthousiasme zie voor „philantropie*. Ik geloof, dat, behalve natuurlijk voor 't comité, voor de meeste deelnemers de liefdadigheid maar bijzaak is. Ze denken over de inrichting van hun tentje, over de toiletten, die ze zullen dragen, over de rol, die ze spelen... en over degenen, die ze zullen ontmoeten, en met wie ze 'n poos dagelijks zullen omgaan. — Ik denk altijd maar, zei Denise, dat, al is 't dan ook ondanks de deelnemers, degenen voor wie dat alles wordt gedaan, er toch wèl bij varen, en daarom doe ik altijd maar weer mee. — Ik ook, zei Constance; nu, 't doel is me ditmaal heel sympathiek: 'n vast kolonie-huis voor behoeftige kinderen. Ik bezoek wel 's enkele arme menschen... dat gaat zoo vanzelf, hè, als je 's hoort van 'n geval... praatte zij er haastig over heen... enfin, maar dan zie je, hoe noodig 't is, dat sommige kinderen er 's 'n tijdje heelemaal uitkomen. — Jij hebt op jouw kosten menig kind naar buiten gestuurd, zei Denise warm, ja, ik weet 't wel, ook al spreek je er nooit over. Constance maakte een afwerend gebaar met de hand, en vlug vertelde ze verder: — Maar 't is grappig, hoe die ouders daar soms op reageeren. Ik heb eens 'n moeder bg me gehad, die vroeg, of er „daar", — in 't vacantie-oord dan, — niet wat beter gelet kon 80 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. zou zij alleen wonen? of met bloedverwanten? was' zij onderwijzeres, of vervulde zij een andere betrekking, of vegeteerde zij maar voort in een dof, eentonig bestaan van oud-geworden meisje... of... was zij „een vrouw met een verleden* ?... Toen hij zijn zuster Marga toevallig den naam van Constance van Rechteren had hooren noemen, die mede zitting zou nemen in een comité voor een liefdadigheidsvoorstelling, was zijn attentie heftig gewekt. Hij had zijn zuster eenige onopvallende vragen gedaan, en was alles te weten gekomen, wat hij wilde weten: Zij was het eenig kind van stil-levende ouders, na den dood van haar vader had zij altijd met haar moeder samen gewoond; nu was zij alleen in het huis aan de Laan van Meerdervoort met een paar dienstboden, en leefde haar onbelangrijk bestaantje in soberen eenvoud; zij had niet zeer veel kennissen, en ging weinig uit. En dit was alles. Zoo weinig, zoo onmogehjk weinig, dat hij haar absoluut niet tot het onderwerp van een novelle kon maken. En toch kon hij de gedachte niet van zich afzetten, dat zij wel degehjk een interessante vrouw moest zijn. Zijn belangstelling in haar was niet verminderd, integendeel, hij wenschte meer dan ooit een persoonlijke kennismaking... en als vanzelf werd hem daartoe de gelegenheid geboden, doordat hij werd verzocht mèt haar zitting te nemen in hetzelfde comité. Blij wist dus, dat hij haar eerlang ontmoeten zou, en was zeer gespannen om den indruk te HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. 81 weten, dien hij van haar krijgen zou bij een nadere kennismaking. Het verraste hem zeer, haar thans reeds aanwezig te zien... en haar bevangenheid, als van een heel jong, ingénue meisje vermaakte hem aan den eenen kant, en vond hij aan den anderen een beetje aandoenlijk. Ook zij herkende hem dus. Ook zij had hem niet vergeten. En om haar wat tot zichzelve te laten komen, richtte hij niet dadelijk het woord tot haar, maar sprak tactvol eerst eenige minuten met Denise. Onwillekeurig vergeleek hij de beide vrouwen. Beiden hadden in hun uiterlijk, in de expressie hunner oogen iets onzegbaar droefgeestigs, hun gebaren waren niet geëlanceerd-spontaan, maar mat en stil, en de manier, waarop zij spraken had iets geresigneerds, als van menschen, die volkomen met het leven hebben afgedaan... Denise, de mooie, gevoelige jonge vrouw, had in haar leven een groot verdriet gehad, hij wist het. Haar engagement met Etienne du Clarey was indertijd verbroken, — waarom? er werd veel over gepraat, en men noemde verschillende redenen. Hij had altijd gedacht, dat Denise uit de een of andere jeugd-caprice haar verloving had afgemaakt, en... daar later altijd spijt van had gehad. En hij die van haar was gaan houden, al inniger en dieper, hij beidde geduldig zijn dag, wanneer de tijd aan Denise zijn goed werk zou hebben gedaan, en zij over haar smart zou zijn heen-gekomen. Maar sinds het aanstaande huwelijk van Du Het Boek met zeven Zegelen. I. 6 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 83 ook hadden dien kristal-klaren glans, alsof zij van binnen-uit werden verhcht... Hij moest haar nader leeren kennen, dat stond vast. En deze liefdadigheidsvoorstelling bood hem, — wonderlijk toeval! — de ongezochte gelegenheid om met haar in relatie te komen. Denise sloeg hem gade, terwijl hij Constance uitleggingen gaf... en het was haar een zachte vreugde hem zoo stil te kunnen beschouw '4a. Hoe hoffelijk was hij, welk een buitengewoor^vriendelijken aard bezat hij, om zich zoo met Constance te occupeeren, die gewoonlijk door de jongelui, — het was treurig maar waar, — zoo'n beetje als quantité nêgligeable behandeld werd... Zij vonden het alle drie een prettigen middag, totdat ook andere deelnemers kwamen, Marga en Esti en Patricia Renck; en Constance, verlangende om alleen te zijn met haar gedachten, opstond om heen te gaan. Toen... en nooit zou zij dat moment vergeten, want het was een der hoogtepunten van haar bestaan, bleef hij, even haar hand vast-houden, en vroeg haar, op de hem eigen beminnelijke wijze: — Mag ik, als u 't goed vindt, eens bij u komen, freule, om ons beider taak te bespreken van eerste en tweede secretaris? En wanneer schikt u dat dan het best? De grond scheen te golven onder haar voeten... zij vond geen woorden, en staarde hem aan, haast in hulpeloozen angst over zóóveel geluk... en hij noemde een dag en uur, en zij stemde toe, en vluchtte van hem weg, in doodehjke schaamte 84 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. en vrees, dat hij haar bevangenheid en haar ontroering zou zien. Zij liep naar haar huis, in een bgna bewusteloosheid den langen weg afleggende, zonder er iets van te merken. Want in haar hoofd herhaalde en herhaalde zich aldoor de sidderende vraag: Begint hij van mij te houden?... houdt hij van mij... ? II. De vergadering werd, na Constance's vertrek, nog met geanimeerdheid voort-gezet. Het verwonderde Ernest even, dat Constance's heengaan zoo weinig werd bespeurd en gevoeld... als water, dat na het voorbij-gaan van een schip, vanzelve weer samenvloeit. Voor hem was Constance, na Denise, werkelijk de belangrijkste figuur, en het verbaasde hem, dat niemand haar als zoodanig zag. Het kwam misschien omdat allen zoozeer ingenomen waren door hun eigen persoonlijkheden, en allen het een of andere zeer speciale doel hadden in het leVen. Dat Esü een „doel" had, en wel een zeer bepaald, daaraan behoefde hij niet te twijfelen. Zij flirtte met hem op een in 't oog vallende wijze, en toonde zich aan hem beurtelings uitdagend en boudeerend, nu schalks, dan vleiend hef... en... hij vond haar aardig, zooals hij het ook aardig vond, bizonder aardig zelfs, om te kijken naar een speelsche poes... maar ondanks dat hij zelf doorging voor een flirt, en hij dit verrukke- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 85 lijke spel bedreven had, sinds zijn eerste dans- en tennis-club, onderscheidde hij toch zeer goed schijn van wezen, en wist hij stellig, dat hij nooit een dier meisjes, met wie hij zoo gezellig flirten kon, tot vrouw nemen zou. Zoo flirtte hij dus lustig met Esti, die nu eens meende terrein gewonnen te hebben, en dan weer geloofde nog niets gevorderd te zijn, en die door dat wisselend spel in een zeer opgewonden toestand geraakte. — Zeg, Ernest, zeg 't eens rond-uit, hoe vindt jij vrouwen, die, zooals men 't noemt „avances" maken ? — Die vind ik hoogst beminnelijk en interessant, Esti... — Ja?! — In... romans. Niet in 't werkelijke leven. Daar zijn ze ongenietbaar, — ook 'n beetje... belachelijk... èn ziehg. — O, wat kan jij de dingen crü zeggen. En je meent er niets van. Je stelt je maar aan. Want elke man, elke man, hoor, is ijdel genoeg, om gestreeld te worden door de belangstelling van 'n vrouw. — Dat is natuurlijk! Ofschoon 't niet juist ijdelheid behoeft te wezen. Integendeel: ik zou zeggen, dat, als 'n man zoo blij is. met de belangstelling van 'n vrouw, dat wjjst op... bescheidenheid. — Maar waarom is 'n vrouw, die haar voorkeur voor 'n man verraadt, belachelijk èn ziehg? vlamde Esti op met dreigende donkere oogen. Is 't niet bespotteüjk, dat de man voor zich alleen op- 86 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. eischt, wat 't recht moest wezen van ieder mensch! Is 't zielig als 'n vrouw verliefd raakt en van haar liefde blijk geeft? En waarom is dat dan niet 't geval bij de man ? Absurd, Ernest! En ik had jou te veel gezond verstand en sentiment toegedacht, en ik meende, dat jij te... ontwikkeld was en te artistiek, om zóó conventioneel-bekrompen, zóó ouderwetsch te zijn! — Q mventie is hier de kwestie niet, Esti, je moet me goed begrijpen. Ik bedoel niet, dat 'n vrouw zich zou „vernederen" of „verlagen", zooals ze dat vroeger noemden, als ze 't eerst van haar liefde bhjk geeft, omdat 't met virginaal zou zijn, en al die onzin meer. Neen! maar de man houdt er niet van, als de vrouw avances maakt, omdat hij, — in 't algemeen gesproken natuurlijk! — niet houdt van wat hij te gemakkelijk verkrijgt, hij acht dat niet, 't is hem in elk geval véél onverschilliger dan wat hij veroverd heeft met moeite en onrust en strijd. Zóó is nu eenmaal de aard van de man, — ik spreek in 't algemeen! — en daarom vindt hij 't niet prettig 'n vrouw avances te zien maken. Ze komt dan op zvjn gebied... — Waarop ze even goed past als hij; dat heeft de vrouw in de laatste honderd jaren wel bewezen, dat ze overal en in alles naast de man kan staan! — Nu ja, nu praat je over uiterlijke toestanden, ik heb 't over de innerlijke psychologie van de man. Sinds de oertijd heeft de man gevochten om 't bezit van de vrouw... zooals dat nu nog overal in de dierenwereld 't geval is, en de noodzakelijkheid om haar door een harde kamp te ver- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 105 weg van de witte tanden, en het algemeene oordeel der gasten was over haar: 'n Allergezelligst element in gezelschap, 'n onbetaalbaar humeur, 'n heerlijk zieltje-zonder-zorg, die Ernestine... IV. t Hoeveel Ernestine ook durfde en waagde, hoe „brutaal* zij soms kon wezen, en met een stalen voorhoofd de meest ongehoorde dingen doen, — wat zij nü voornemens was, dat maakte haar hart zoo woest-onstuimig aan 't kloppen, dat het haar bijna den adem benam. Zij wilde Ernest ten huwelijk gaan vragen. De dagen, vóór zij haar plan had gevormd, waren vreeselijk voor haar geweest. Zij had door haar kamer heen en weer geloopen, en had dan opeens weer order gegeven, om haar paard te zadelen, en was heel alleen, in heeren-costuum, uitgereden, in een wilden rit door de duinen: een snakkende behoefte had zij, om door beweging te trachten haar innerlijke onrust te verdrijven. Maar haar gejaagdheid bleef. Zij kon niet slapen 's nachts, aan de maaltijden verscheen zij aUeen voor den vorm... en eindelijk begreep zij: ik moet iets doen, ik moet zelf iets doen... of ik word krankzinnig, als ik lijdelijk afwachten moet. Lijdelijk afwachten ... dat had tóch nooit in haar natuur gelegen. Altijd had zij van haar leven iets weten te maken, en al was zij niet gelukkig geworden, zij had zich toch geamuseerd. En alle 106 HET BOEK MET ZEVEN-ZEGELEN. dolle dingen, die krj had gedaan, verontschuldigde zij steeds met een lachend: 't was maar gekheid, hoor! En door die luchtige bekentenis werd haar alles gemakkelijk vergeven. Maar nu werd het ernst... bittere, bittere ernst, — een ernst, waarvoor zij terug-deinsde in sidderende vrees. Niet voor de daad zelve, neen! Zij had moed genoeg! Maar voor een mogehjk onvervuld bljjven van haar wensch... Want dan? Wat moest zij dan ? ... Zij klemde de tanden vast op elkaar, — en dan opeens brak zij weer uit in een wilden, hoonenden lach: dan kon zij immers nog altijd doen, wat haar moeder haar zoo liefderijk had aangeraden, en... trouwen... met... Remco van Eggermonde! Haar moeder had met haar een zeer ernstig onderhoud gehad. En haar bevolen kalm toe te luisteren, en haar niet in de rede te vallen, vóór zij had uitgesproken. — Je weet, — maar je geeft er je niet genoeg rekenschap van, dat we ver boven ons vermogen leven. Ik heb 't je honderd maal met nadruk gezegd, maar je blijft je gedragen, alsof je 'n milhonnairsdochter was. Je blijft paardreden ... op jouw instigatie hebben we ons 'n maand-auto aangeschaft, je kleedt je exorbitant... alles om 'n goed figuur in de wereld te maken, en mogelijke aanbidders niet af te schrikken. Ik kon dat billijken, en heb je ook steeds toegegeven, want niets maakt slechter indruk op de jongelui, dan HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 107 wanneer ze zien, dat 'n familie zich verminderen moet... Maar in de laatste tijd heeft ons fortuin zulke klappen gekregen, dat 't beangstigend wordt. Ik heb 't geduld tot 't uiterste... in de hoop, dat 't met jou eindelijk tot 'n resultaat komen zou. Maar als dat nu toch niet gebeurt, Ernestine... — Wat dan, Mama ? had zij gevraagd met een kalmte, die haar moeder verbaasde... doch zelve voelde zij, hoe doodsbleek zij was. — Dan ... zullen we onze levenswijze moeten veranderen. Zooals de zaken nu staan, moet ik toch, zelfs al trouwde je dadelijk, jaren lang bescheiden en uiterst zuinig leven, om de achterstand weer in te halen. Als 't nog langer duurde... dan zou me zelfs dat misschien niet meer mogelijk zijn. — En dus... stelt u mij 'n ultimatum ? — Wat kan je de dingen toch zonderling uitdrukken. Dx stel 'n uitzicht voor je open, waarvoor menig meisje dankbaar zou zijn. En toen brak even haar zelfbedwang, en had zij geroepen met een trillend-nerveuse stem: — Dankbaar! ik ... moet dankbaar wezen, om te mogen trouwen met 'n kind... met wie ik geen enkele overeenkomst kan hebben, geën sympathie, geen aanraking in geestelijke zin ... ik moet dankbaar wezen, om me te mogen begraven ergens achter de wereld, waar niets, niets anders is, dan verveling, verveling, verveling... O, begrijpt u dan niet, dat 't 'n complete zelfmoord zou zijn! — Nogmaals: je drukt je zonderling uit, Ernes- 108 DÈT BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. tine. 'n Huwelijk met 'n van Eggermonde wordt door de hoogsten in den lande geambieerd. De van Eggermonde's zijn nobel en fijngevoelig; en hun rijkdom veroorlooft hun alle wereldsche comfort en alle aangename dingen, 't Kasteel is afgelegen, maar met de auto's bestaan er tegenwoordig geen afstanden meer. Als je met wat tact te werk gaat, kan je je leven zoo prettig inrichten als je zelf maar wil. — En gelooft u... zij voelde zich opeens zoo uitgeput, als had zij een langen, harden strijd... verloren, — dat er eenige kans bestaat, dat Remco mij zal willen hebben, mij, in alles z'n contrast? — O, ja, zei haar moeder met overtuiging. Dat komt in orde. Als jij ten minste wilt, en niet zelf weer alles bederft. Je moet de dingen stil hun gang laten gaan; mevrouw van Eggermonde en tante Adèle zijn sinds hun jongemeisjestijd vriendinnen geweest, 'n raad, door tante Adèle gegeven, zal mevrouw onvoorwaardelijk opvolgen. — 'Geef me bedenktijd, Mama, steunde zij. Dx kan niet, ik kan niet zoo dadelijk beslissen. — Goed, goed, stemde haar moeder onmiddellijk toe, ik geef je 'n maand. 'n Maand'. Zij voelde zich soms als iemand, die op een rechterlijk vonnis wacht. Over een maand zou de uitspraak zijn. En hoe zou die luiden? Vrijheid voor haar, en het heerlijkste leven aan de zijde van den man, dien zij zelve had uitverkoren, — of levenslange gevangenschap in een oord, waar HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 123 — Houd je van haar ?... O, neen, dat niet, dat nooit... hem niet zelve op de gedachte brengen, die... misschien... nog niet bij hem was opgekomen... — ... 'n prachtig idee, de voorstelling te geven in de Schouwburg, 't Uitvoerend comité zal nog heel wat werk hebben, hemel, 't is geen kleinigheid. Jij speelt mee, hè, in... — Ik? — Ja, lachte hij. Is dat de afspraak niet? — Ik... ik weet niet... — Wat doe je verstrooid, lachte hij door. Maar toen werd hij attent op haar ontdaan gezicht, zoo strak, zoo bleek met de starre oogen, waarin de pupil zwart en groot was verwijd... en opeens met vriendelijke belangstelling, vroeg hij: — Is er wat, Esti, heb je wat? Zijn hartelijke toon, het vleiend klinkende „Esti* verweekte haar eensklaps tot schreiens toe... de snikken drongen zich met onhoudbaar geweld naar haar keel... nog één seconde... en zij zou zich aan zijn hals hebben geworpen, en er nokkend hebben uitgebracht...: — Ik ben zoo diep ongelukkig... help me... help jij me.... Maar hij sprak alweer: — Als ik iets voor je doen kan, zeg 't me dan, zeg 't me dan gerust, we zijn vrienden, dat weet je. Koos hij onbewust, of met opzet dat woord? Vrienden... vrienden... duidelijker had hij het niet kunnen zeggen, dat hij geen liefde voor 124 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. haar koesterde... O, maar zij was sterk... niets zou hij aan haar merken; haar aandrang tot schreien was weer verdwenen, haar trots kwam haar te hulp. Zij richtte zich, waar zij tot dusverre slap ineen-gezonken had gezeten, rechter-op in haar stoel. Zij wist opeens, wat haar stond te doen. Hem haar „liefde verklaren," hem „smeeken haar te trouwen," behoefde zij niet. Er was wel een andere weg, om ingelicht te worden omtrent zijn gevoelens voor haar... alsof zij die niet al kende... al kende... Doch zij beheerschte zich. Nu kwam het er op aan, kalm te zijn en welberaden, en goed haar woorden te kiezen... — Ja, zei ze, er is iets, Ernest, en daarom kwam ik hier. Ik wou zoo graag eens met je spreken, ik heb memand, niemand, aan wie ik me kan toevertrouwen, bij wie ik eens raad vragen kan. Mama... je kent Mama... O, ja, hij kende de koele, practische vrouw, die alle dingen alleen vanuit een wereldsch oogpunt bezag, en tusschen wie en haar kinderen nooit iets was geweest van warme vertrouwelijkheid... of van innig begrip... — Mama draagt me een rancune toe, omdat ik niet trouw, omdat ik al niet lang ben getrouwd. Met haar andere dochters lukte dat, nadat ze één, twee jaar in de wereld waren geweest... ik zal me niet vernederen je te zeggen, hoe lang ik al ben uitgegaan... je weet 't trouwens wel, voegde zij er met een schouderophaling bij. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 125 Enfin... 't is Mama's dagelijksch verdriet, dat er maar geei} pretendent komt opdagen... want je begrijpt: de eerste de beste zou 'k nemen! Zóó onbeschrijfelijk bitter klonk haar stem, zóó geheel anders dan hij van haar gewend was, dat hij onwillekeurig zei: — Maar, Esti! — Ja, ging ze voort op denzelfden toon, ik moet immers wel?... 't Huwelijk is voor mij de eenige toekomst. Wat • moet ik anders ? M'n eigen „brood verdienen" kan ik natuurlijk niet, omdat ik geenerlei capaciteiten bezit, en Mama er natuurlijk niet aan gedacht heeft, me voor iets anders op te leiden, dan voor 't huwelijk. En 't geeft weinig, of men me daarom zou willen uitschelden, en me „'n lantaarn-ornament" noemen „voor de eerst-komende revolutie..." we dienen de zaken onder de oogen te zien, en te erkennen: ik ben niet voor 'n „betrekking" geschikt. — Maar, Esti, zou dat dan... ik dacht... — Jij dacht, dat we rijk waren. En dat denkt iedereen. Dat moet iedereen blijven denken, anders verminderen m'n huwelijkskansen enorm. Ondanks haarzelve, overmande haar opnieuw de bitterheid, en Ernest begon, wat hij nooit voor haar had gehad, — wat vroeger absurd zou zg'n geweest om met haar in verband te brengen, — een diep medelijden met haar te krijgen. Maar het was of Ernestine iets van zijn gewaarwording begreep. En een wrange lach vertrok haar mond: 126 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Als je me niet beter kende, als je niet wist, hoe luchtig en gemakkelijk ik me door 't leven sla, dan zou je medelijden met me krijgen, Ernest. Enfin. Ik heb nog niet uitverteld. Wat ik je gezegd heb over ons fortuin, dat is strikt entre nous. Maar dat hoef ik jou natuurlijk niet te zeggen. Ik vertel 't alleen, om je mijn positie goed te doen begrijpen. Elke dag trotseer ik de wrok van Mama, die niets liever wil, dan samen gaan wonen met tante Adèle, en die zich door mij gekluisterd ziet aan 't voor ons veel te dure Haagsche leven. Er dreigt 'n catastrophe, als ik niet heel gauw trouw... — Maar, Esti, zei Ernest, die de situatie zeer pijnlijk begon te vinden: waarom vertelde zij hem dit alles, aan hem, een jongmensch... als 't niet was, om... — jij, zoo gevierd, zoo door aanbidders omringd, jij hebt, dunkt me, toch maar te kiezen. — Ik! barstte Ernestine uit, en een schrille lach verstikte haar verdere woorden. Ik? en zij lachte zóo schokkend en krampachtig, dat zij met afgrijzen dacht: krijg ik een zenuwtoeval, hier, bij hem?... en opeens bedaarde. — Ik heb ook te kiezen, Ernest, zei ze, nu zeer kalm, dat is 't juist, en daarover kom ik je spreken. Mij staat 'n huwelijksaanzoek te wachten ... van... van... — Van wie? vroeg hij geïnteresseerd. Zij aarzelde een moment, om den naam uit te spreken, maar toen, te trotsch, om hem te laten blijken, dat zij weifelde, zeide ze: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. * 127 — Van Remco van Eggermonde. — Wie is dat? vroeg hij verbaasd. Ik ken geen Remco van Eggermonde... wel 'n Godert en 'n Philip... — Dat zijn neven van hem. Remco is de eigenaar van 't kasteel Eggermonde te Westerhesselen. — O!... zoo!... dus dat is dan 'n prachtige partij! — Ja! lachte zij opnieuw, en een hoonende bitterheid klonk door in haar lach. 'n Prachtige partij, dat is 't! Hij is rijk, puissant rijk, en van 'n heel goed geslacht... wat kan ik meer verlangen... ik, Ernestine, die dankbaar moet zg'n voor deze uitkomst, die immers mets anders... Hij werd onrustig door haar opgewondenheid, en wilde haar graag wat kalmer stemmen, en hg zocht naar woorden, maar wist werkelijk niet... Uit zichzelve werd zij ook thans weer bedaard: — Zeker, 't is 'n prachtige partij. Men kan zoo'n aanzoek niet afslaan, dat besef ik zelf. Maar... zal ik, 't mondaine Haagsche meisje, 't uithouden in de eenzaamheid van de Drentsche hei?... — O, dat valt mee, trachtte hg' haar gerust te stellen. Ik ken Eggermonde zelf niet, maar 't moet 'n magnifiek landgoed «ijn, met 'n uitgestrekte jacht; je kan er veel paardrijden, en 'n golf-terrein laten aanleggen en 'n tennisbaan... in de zomer neem je veel logé's, in de herfst krijg je de jachtpartijen, — in de winter ga je met de auto naar Assen... of waarheen je wil... 130 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En dus ging zij nu naar Westerhesselen. En dus zou zij mevrouw van Eggermonde worden. En dus zou zij zich gaan begraven in de Drentsche eenzaamheid. En dus... was nu haar leven voorbij. II. De voorbereidingen voor het liefdadigheidsfeest waren in vollen gang. Het voor-seizoen werd prachtig ingezet, en daar alle deelnemers — en het waren er zoo wat! — hun kennissen animeerden, beloofde dat een vollen schouwburg en een schitterend batig saldo voor het goede doel. Een tooneelstukje zou worden opgevoerd: Vonken onder de asch, waarin Ernestine de rol van de jonge vrouw zou vervullen. Even had zij gebeefd van angst, dat Ernest den jongen man zou willen spelen, maar aanstonds had hij zich verontschuldigd: hrj had het veel te druk met de besognes, aan zn> secretarisschap verbonden. Och, als hij gewild had! Maar hij wilde natuurlek niet; tuj vond het gezelliger te „vergaderen" met Denise... zou zij, zoo'n expert in liefdezaken, dat niet hebben gemerkt? Enfin, het „deed" haar niets meer, zij was over alles heen. Zij had nu nog maar één verlangen: yóor zij zich ging „begraven" op de Drentsche heide, een zoo glorieus mogelijk einde te beleven van haar jongemeisjesbestaan. Dat doel jaagde zij na met al haar energie. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 139 ook weer met haar stille vreugde gedaan. Zij mocht het niet toestaan, dat hij zich meer en meer aan haar hechtte... en zij aan hem... en dus... was het haar plicht... om hem... op een afstand te houden... Maar het was moeilgk, en het kostte haar veel. Ach, het was zoo weinig, waarmee zij tevreden was... zijn enkele nabijheid en een vertrouwelijk gesprek. Zij vond het zoo prettig, als hij haar van zijn leven vertelde, van het werk, dat hij onderhanden had... van zijn verwachtingen en zijn hoop; zij hield er zoo van, als hij haar raad vroeg bij zg'n arbeid: was deze oplossing der intrige van zijn novelle wel natuurlijk? dééd een vrouw in dergelgke omstandigheden zoo? was het psychologisch juist?... en zij spande zich dan in, om zich volkomen in de situatie in te denken... en zij vond er iets streelends in, dat zy in staat was, hem bij te staan; en zij genóót, als hij haar zijn werk voorlas, alvorens het naar de pers te sturen, en zg' gaf hem haar critische opmerkingen, die hij „waardevol" noemde... Maar ook hier dreigde weer het gevaar... het gevaar, dat als een noodlot haar vervolgde, overal waar zij ging of stond. En als zg' zich even gelukkig begon te voelen, dan... moest zg' weer afstand doen. En zij zocht allerlei voorwendsels, om met meer alleen met hem te zijn. O! hoe wenschte zij, dat er een vriendschap tusschen hen ontstond, die aan haar heele leven kleur en karak- 140 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. ter zou geven, — en die, zij voelde het, haar volkomen tevreden zou laten. Maar... als het liefde werd, dan, onherroepelijk, moesten zij... scheiden... En daarom, in angst, dat hun thans zoo lieve verhouding zou worden verbroken, zocht zij uitvluchten, wanneer hij na de vergadering nog wou blijven, of als hij haar een bezoek brengen wou. De eiken dag wat inniger wordende teederheid, die zij zag in zijn oogen, die zij voelde in zijn handdruk» verschrikte haar met een verrukkende vrees. Ja, toch was er geluk in haar angst, een geluk, waarvoor zij schromend weg-sidderde, en dat zg niettegenstaande al haar verstandsoverwegingen zoo liefhad en in haar gedachten koesterde als haar kostbaarsten schat. En hij? In 't begin had hij, niet wantrouwend, haar uitvluchten goed opgenomen. Een beetje lichtelijk teleurgesteld was hij dan heen-gegaan, en zeide te hopen op een anderen keer. Maar allengs, als telkens die „andere keer" opnieuw een teleurstelling bracht, werd hij opmerkzamer, hij verwonderde zich over haar blijkbaren onwil, om hem alleen te woord te staan, en eens vroeg hg, zonder omwegen: — Doe je dat expres, Denise? — Wat? zei ze, maar onmiddellijk begonnen al haar zenuwen op vreemde wgze te trillen en voelde zg hoe een vlammend rood snel haar wangen betoog en weer zonk. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 145 hij de afspraak niet vergeten ?... maar hij had het toch zélf gezegd! Zij stond achter de dichte vitrages van de eetkamer in de Laan te kijken. En nooit, zoolang zij leefde, zou zij dat verrukkend moment vergeten ... toen zij hem zag aankomen, precies op het vastgestelde uur. Zij ging terug naar den salon... nog even had zij tijd, om het hevige kloppen van haar hart, dat met bijna pijnlijke schokken opsloeg naar haar keel, te doen bedaren... Zij keek rond... was alles in orde ?... Ja... Hij kwam binnen, met de hem eigen losse gemakkelijkheid, waarmede hij dadelijk haar kwellende verlegenheid bezwoer. Hij prees de gezelligheid van haar ruime suite, zei een paar woorden over muziek, toen hij haar piano zag open-staan... en opeens waren zij in een luchtig, prettig gesprek gewikkeld... Zij praatte onbevangen, en zij mérkte het niet, hoe geïnteresseerd hij haar gadesloeg... nog steeds verbaasd over de wondere combinatie van haar jeugdig voorkomen en haar grijze haar. Gedecideerd, dit meisje... deze vrouw... moest een „verleden" hebben; het kon eenvoudig niet, dat de mannen haar onverschillig waren voorbij gegaan; er was in haar jeugd iets met haar gebeurd, wat een diepen indruk op haar geheele leven had nagelaten... en hij fantaseerde, hoe zij misschien een hefdesverhouding had gehad met een ouderen man, die misbruik had gemaakt van haar onervarenheid... of dat zij een diepe teleurstelling had ondervonden, waaronder zij Het Boek met zeven Zegelen. I. 10 146, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. steeds nog gebukt ging... En hij moest er om lachen, dat zij er niets van vermoedde, hoe hij haar zat te bestudeeren, hoe hij achter elk lachje, eiken blik, ieder gebaar van haar een beteekenis zocht... Hij kwam weinig van haar leven te weten. Zij was daaromtrent zeer gesloten en vertelde niets anders, dan dat zij altijd met haar ouders heel stil had geleefd. Maar hij gaf den moed niet op. Deze kennismaking was immers maar een eerste begin. Bij zulk een in-zich-zelf-gekeerde natuur moest men geduld hebben. Nu, hij had geduld. Want hij wilde niets bruusk forceer en, het zou hem een groote voldoening zijn, als zij zélve te eeniger tijd er toe kwam, hem in haar vertrouwen te nemen. En voorloopig vond hij toch, dat de ontmoeting met haar hem winst had gebracht. Hij trof in haar een lieve, beminnelijke persoonlijkheid aan, voor wie hij spoedig een vriendelijke broederlijke genegenheid ging voelen. Zij was eenvoudig, natuurlijk en in de hoogste mate sympathiek; zij had een mild en rechtvaardig oordeel over anderen ; zij was verstandig, had een groote belezenheid en een goed geheugen; zij was muzikaal en speelde piano met begrip en gevoel... zij kon rustig praten èn ... rustig luisteren, en zij bezat een zachte, kinderlijke opgeruimdheid, die hem dikwijls lichtelijk ontroerde. Hun omgang werd spoedig van een aangename vertrouwelijkheid, en Constance, tot haar eigen HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 147 verwondering, wende er aan, zijn komst niet langer als het grootste evenement te beschouwen, dat haar in haar leven kon overkomen. Op onverwachte oogenblikken, als haar werd aangekondigd: — Freule, daar is meneer de Réval, Voelde zij niet meer, als in die eerste, onvergetelijke dagen, een verbijstering, die al haar leden verstijfde. Opgewekt hep zij haastig naar beneden en sprak met hem, onbevangen en naief, als met een ouden, goeden bekende. En zelfs, als zij hem ontmoette in de stad, en hij haar op zijn hoffelijke wijze uitnoodigde: — Hebt u tijd? Laten we dan ergens gezellig gaan theedrinken... dan nam zij deze uitnoodiging op natuurlijke wijze aan... en als zij tegenover hem zat in de thee-zaal, waar iedereen hen samen kon zien, dan zeide zij tegen zichzelve: — 't Beteekent niets, zoo is hij tegen alle anderen ook, ik weet 't wel... maar dat hij ook zoo is tegen mij, dat maakt me gek van geluk. En 's avonds zat zij uren lang stil te droomen en herdacht tot in de kleinste finesses elk woord, dat hij had gezegd... en zóó genoot zij het zoo betrekkelijk-geringe als het thee-drinken met hem, met één, maar wel twintig keer. O, zg, met haar levensondervinding, zij was niet dwaas genoeg, om zich in te beelden, dat hij iets om haar gaf! dat hij werkelijk iets voor haar voelen ging! al drong zich, ondanks haarzelve^ dikwijls de sidderende illusie aan haar op, dat hij... wél van haar hield... Maar dadelijk, en met kracht, onderdrukte zij die opwelling weer, VIJFDE HOOFDSTUK. I Op het tooneel van den Schouwburg stonden verschillende deelnemers aan de liefdadigheidsvoorstelling door de gaatjes van het scherm te gluren en elkaar het beste plaatsje te betwisten. Ernestine, in een rood-zijden kimono, — die haar eigenlijk in 't geheel niet stond, vonden de meisjes, want daarvoor was ze te lang en te mager, — die haar zeer pikant en verleidelijk maakte, meenden de jongelui, omdat de dunne, vlijzame stof, die zij dicht om zich heen trok, zoo voortreffelijk haar soupele, katachtige gratie deed uitkomen, — Ernestine, in een rood-zijden kimono, — hoe durfde zij zoo te loopen! wie dééd dat nu, vraag ik je... — en wie was niet jaloersch op haar, omdat zij het durfde ? wie der andere meisjes had óók niet graag dien provocanten inval gehad? — Ernestine, in een roodzijden kimono, week niet van haar post en vertelde opgewonden, dat de zaal vól stroomde, volll, zeg, HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 153 onmogelijk volll... weten jullie, dat de Burgemeester ook zal komen? en m'n oom van Heyningen, lid van de Baad van State heb ik óók geprest, en die weer z'n vriend, de Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland... en 'n paar Ministers komen, en... — ... en heb je de Koningin en de Prins niet geïnviteerd? was een zoet-hatelijke vraag. Ernestine ging voort met haar opmerkingen, zij hoorde nooit iets, wat zij niet wilde hooren... en de anderen werden volledig op de hoogte gebracht, wie er plaats namen in de loges en stalles. Want Ernestine, door haar vele „campagne-jaren" kende iedereen, — en iedereen kende Ernestine! wat minder mooi was, als 't van iemand moest worden gezegd, oordeelden de meisjes. De regisseur trachtte eenige orde te krijgen onder de „uitgelaten bende". — Dames! heeren! alstublieft allen van het tooneel! De muziek-lessenaars moeten worden geplaatst... pas op, pas op toch, de vleugel... Ik kan hier nu niemand meer velen, hoor! Naar jullie kleedkamers, marsch! — Theo! Theo! speel 's 'n shimmy, toe! — Kitty! Lizz, kom! we gaan dansen, zeg! jij met mij... Theo, die leuke wijs: Laugh a little, lassie Loo... Het warme brouhaha van een geheel gevulde zaal drong zoemend door tot op het tooneel. Een weltevreden voldoening over dit uitstekende begin electriseerde allen; zij plaagden elkaar, duwden elkaar weg, hepen elkander na en schaterden het 156 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. de eenige manier, waarop hij haar werkelijk van dienst kon zijn... was voor hem buitengesloten. Hij moest haar heur gang maar laten gaan. Zij wilde toch niet anders... En met een] schouderophaling verliet hij het tooneel. Zij wilde niet anders? Ik wou, dat ik dood was, dacht Esti. Ik wou, dat ik zóó iets krankzinnigs durfde te doen, dat ik daarna eenvoudig niet verder kon leven... Maar aan zoo'n al te compromittante daad, die haar voortaan in het gezelschapsleven „onmogelijk" zou maken, haperde toch altijd iets. Zooals ook thans, nu zij een ander meenam naar Theo's kleedkamer, in plaats van alleen te gaan... O, god, zij was laf, onnoemelijk, erbarmelijk laf... zij durfde, zij durfde nóóit... — Ja ? riep Theo's stem verbaasd, op haar klop. — Ik ben 't, Theo, Ernestine! — En ik ben 't, Theo, Kitty! — O! riep Theo's lachende stem, en hij opende de deur, en daar stond hij in zijn dressing gown, en Ernestine stikte van 't lachen, en riep: — A sight for the Gods to see! en binnen viel zij op een der rieten stoelen neer en lachte zóó, dat Theo verbaasd aan Kitty vroeg: — Wat heeft ze? — Die? o, die is aldoor niet goed wijs, tegenwoordig, zei Kitty nonchalant, en snuffelde nieuwsgierig rond... wierp een blik in zijn openstaande suit case... rook aan een flesch op de toilettafel: — Wat is dat voor 'n lotion ? O, Indian Hay... hè, die geur ken ik niet... wel lekker, zeg... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 161 je, dat er bij de beschilderde programma's al 'n kleine duizend pop is gemaakt ?! Je moet Illi zien, zeg... ze gaat* gewoon de loges langs met haar blad met sandwiches, zou jij 't durven ? Ik wel, ik durf alles, hoor, zeg, weet je niet meer, op die kermesse d'été van de Utrechtsche studentenfeesten, toen we achter ons hoorden zeggen: die Haagsche meisjes durven alles te doen... Ik stikte gewoon van 't lachen, en Willy riep nog brutaal toe: Et je m'en fais gloire!! Zeg, van wie heb je die bloemen... O, Arnold zond me vanavond 'n tak orchideeën, heb je ooit zulke mooie gezien ? — 't Is aan hoor, met Arnold en jou ... ik kreeg gisteren 'n bouquet Parma-viooltjes, en ik weet niet eens van wie... Nou zeg, dat zou je niet weten! — Nee, waarachtig, ik weet 't niet... Nou, dan zijn ze van Martin, reken dat maar!... Met1 pleizier, ik wil ze wel van Martin hebben ... Van die jongen, die ... Wat weet je van hem? O ... ik mets, maar ze zeggen ... Och, kletserjj, vertel 't toch niet verder... Hemel!... phoe! nou is ze op d'r teentjes getrapt, omdat ik wat durf zeggen van d'r lieve Martin, en ik zeg 't nog niet eens zelf, als ik jok, dan jok ik in commissie ... 0! zeg! kinderen, ik heb me daareven doodgelachen... je weet voor 't tweede tableau gebruiken ze van die antieke speren... nu, Emilie staat vlak bij een van de „krijgers", en daar valt de ijzeren punt van z'n speer net op haar hoofd, zeg, net midden op haar hoofd, ik dacht, dat ik 'n ongeluk kreeg van 't lachen ... ik kon eenvoudig niet meer... Nee, Het Boek met zeven Zegelen. J. 11. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 163 en de programma's deden elkaar de meest fantastische verhalen ... het was een vlinderluchtig gewemel van lichte, sierlijke toiletjes... geroep, gelach klonk en weerklonk in de holle ruimten, luid weerkaatsend tegen de kale wanden... en zijbeiden zaten hier, stil en vereenzaamd, als buiten-gesloten, als niet erbij-behoor end ... — We hebben 't leelijk afgelegd, Theo, had je dat gedacht? — Nee, zeker had ik dat niet gedacht Maar kon 't anders... we waren beiden... te veel... onder de indruk... — 't Was mijn schuld. Ik ben zoo nerveus, zoo onbeheerscht in de laatste tijd, — neem me die huilscène van straks maar niet kwalijk, Theo. — Ik jou iets kwalijk nemen! Ik wou, dat ik je helpen kon. Ach, ik begrijp alles. Alles van je omstandigheden, Esti, en van je innerlijke gevoelens... Je hebt 't niet gemakkelijk in 't leven... maar je houdt je dapper, je doet je vroolijk voor... net als ik. Ik óók heb m'n beroerde stemmingen, m'n sombere buien, maar wat geeft 't, of je die aan de wereld laat zien? Ze sluiten je aanstonds buiten, als je niet langer 'n amusant element bent, — dat zie je nu... ze laten ons dadelijk alleen zitten, links liggen na 'n paar woorden van scherts en spot en quasimedelijden over onze „landerigheid'', ons „dópit", ons „idioot slecht spel*, nadat 't op de repetities zoo formidabel, zoo „reuze" was gegaan... Och, Esti, 't is toch zoo jammer... dat je niet genoeg van me houdt... 168 HET BOEK HET ZEVEN ZEGELEN. — Er blijft je nu maar één ding over, Ernestine. Om zou gauw mogelijk Den Haag te verlaten... Ernestine viel neer op een stoel, steunde haar armen op de toilettafel en nam haar hoofd in haar handen. Weg-gaan hier uit Den Haag. Zij was het immers van plan. Zij had haar besluit genomen? Ja, zij zou naar Westerhesselen gaan... maar... nadat zij aan haar Haagsche leven een glorieus einde had gegeven... zóó had zij het gewild. En van dezen avond had zij alles verwacht. Zij zou gevierd worden als de koningin van het feest, zij zou triomfen behalen, waaraan zij later nog met blijdschap en trots terugdenken kon... zij zou het stralende middelpunt wezen van een enthousiasten kring... deze avond... deze laatste avond zou een glanspunt blijven in haar bestaan... en haar heele leven zou zij dankbaar zijn voor deze herinnering. En hoe was het geworden? Eén bittere, lange ontgoocheling... Noch op het tooneel, noch in de zaal, noch achter de schermen had zij geschitterd. Een droevige figuur was zij... zoo erbarmelijk en klein zat zij hier... zij voelde zich gebroken, verslagen... En daar... vlakbij... zat haar moeder en wachtte als een rechter op haar beslissing. Och! wat kwam het er ten slotte op aan. Met kracht werd zij voort-gedreven in een richting, die haar angst en . afkeer aanjoeg... doch zij moest wel voort. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 9 Elk jaar opnieuw had zij tegenwoordig met een beetje weemoed tot zichzelve gezegd: wie moet ik eigenlijk wat geven? en ieder keer was zij weer ten hoogste verbaasd geweest, dat er zoo velen waren, aan wie zij iets geven kon! Drukke dagen doorleefde Constance van boodschappen doen en uitzoeken,en pakjes maken... maar al dit werk was haar lief en gaf haar een groote satisfactie. Haar dienstboden werden bedacht en haar verschillende protégés, maar haar allerliefste zorgen waren een Sint Nicolaastafel aan te richten voor de arme kinderen die zij kende. Met een werkelijk moederlijke teederheid zoent zij alles voor de verschülende kinderen uit e» arrangeerde het zoo aardig mogelijk en genoot een voldoening, als bjjna door niets anders werd geëvenaard, als zij de geëmerveilleerde gezichtjes der verrukte kinderen zag. En nu was alles klaar. En zij had niemand vergeten... — Nu ga ik maar naar boven, Margreet, en m'n eigen pakjes uitpakken, zei ze vroohjk. En juist werd er weer gebeld. — Dat zal de dienstman wezen... — Neen, freule, nóg 'n pakje voor u. — Geef maar hier, Margreet, dan neem ik 't mee naar boven... Hé, van wie kan dat zijn, ik had, dacht ik, van iedereen al alles gehad... Constance ging naar boven, naar haar eigen gezelhge zitkamer, waar zij 's winters-avonds meestal zat. De vulkachel brandde goed, het 10 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. electrische licht was aan, en op de tafel lag de verzameling pakjes, die voor haar waren gebracht. Naar gelang zij inkwamen, had zij ze bekeken, en van allen de herkomst geraden. Van haar tantes uit Utrecht... van Denise... van verschillende min of meer goede kennissen... van kinderen, die iets voor haar hadden gemaakt, wat zij, hoe onbeholpen het soms ook mocht zgn, altijd, met de grootste trouw bewaarde... ja, van alle pakjes wist zij vrijwel, wie ze haar gezonden had, maar dit... maar dit?... In haar handen voelde zij een eigenaardige trilling, alsof zij urist, dat dit geschenk iets heel buitengewoons beteekende ... en ook haar hart klopte zoo wild, met schokkende, onregelmatige slagen ... o ... als het eens... Zij hield het pakje op haar schoot, bang om het te openen, en dan te zien, dat zij zich in haar diepste hoop vergiste, omdat zij raden kon, wie het had gestuurd... Maar opeens, met driftige vingers ontknoopte zij het koord, schoof het er af, toen het niet gauw genoeg ging, vouwde snel de papieren open... een doos, een groote doos bonbons van Royat. Een gloeiende blos bedekte haar geheele gezicht, warm voelde zij het bloed stroomen tot in haar slapen en hals ... Geen twijfel meer: het cadeau was van hem. Zjj sloot de oogen, overweldigd van geluk. Het was... bijna te veel... Van hem, van hem. Zij glimlachte, en dikke tranen gleden langs haar wangen: wat deed zij HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 11 nu? huilen? terwijl zij zoo waanzinnig blij was, zoo waanzinnig blij? Zij hief de doos in haar handen en bracht hem aan haar lippen ... een traan spatte op het lint, en toen zij dien haastig weg-wischte, bleef er een licht vlekje achter. O! nooit zou zij dat kleine plekje kunnen zien, of zij zou hèrgenieten, het geluk van dit verrukkend moment. Nog nooit in haar leven was zij zóó gelukkig geweest. . Zij herinnerde zich ... ja, welk woord herinnerde zg zich niet, dat zij eens met hem had gesproken?... hoe zg gepraat hadden over verschillende soorten bonbons, en dat toen ook die van Royat waren genoemd. — Ik ken die zoo goed, zei hij, omdat Marga ze altijd kreeg van de tante, naar wie zij was genoemd. De «bonbons van Royat" zijn bij ons in de familie zoo'n beetje traditie geworden. Van hem dus, van hem. Hij had aan haar gedacht, aan haar. Met vriendelijke zorg had hij iets voor haar uitgezocht en het haar als verrassing gezonden. O, als hij wist... hoe overstelpend zalig hg haar had gemaakt, — dan was hij wèl beloond voor zijn heve, zgn lieve daad... Zij bekeek de doos. Een langwerpig-achthoekige vorm, met breed goudband omlegd. Op het deksel een aquarel van Madame de Sévignó en Lodewijk den Veertiende, en een van lichter in donkerder nuanceerend oud-rood lint lag in een sierlijken strik wijd-uit. Zij streelde het lint, dat hij, misschien, bjj het inpakken had aangeraakt, of neen, 16 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. moest er nog eens eenige keeren ever denken, eenige zalige keeren... Nu voelde zg slechts haar geluk... haar niet te peilen, niet te eindigen geluk. n. Zouden er, dacht Denise, op dezen avond, van Sint Nicolaas, wel meer vrouwen zijn, die zoo triest alleen zitten, en zoo droefgeestig gestemd zijn als ik? Op dergelijke dagen, herinneringsdagen, voelde zij haar eenzaamheid erger dan ooit. Zij had de liefste souvenirs eraan, en onwillekeurig pijnigde zij zichzelve met vragen: o, weet je nog wel, toen... toen Tjen, — zoo werd Etienne door zijn goede bekenden genoemd, naar een verkleinnaampje, dat hij zichzelf als kind had gegeven, — je dat beeldige reukstel zond... en later dien prachtigen waaier van oude kant, gemonteerd op parelmoer... en herinner je je nog wel dien vroolijken avond, en dien. En nu... Het was niet te gelooven, dat iemand zoo alleen kon zijn. Zij had gezorgd voor al haar vrienden en voor degenen, die met haar in dienst- of liefdadigheidsbetrekking stonden. Zij had zich oververmoeid in de laatste dagen, in de hoop, dat het haar afleiding geven zou... maar de inspanning, die zg van haar zenuwen vergde, maakte haar absoluut afgemat en ellendig. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 17 Zou er wel één andere vrouw zg'n, zóó alleen ? Zij had veel gekregen, conventioneele geschenken, die men, haar gaf, omdat zij niet kon worden overgeslagen... maar geen enkel cadeau was er, waarin zij iets van hart voelde, alleen misschien dat van Constance, die ter herinnering aan haar „herfst-kamer" een mooi kussen voor haar had geborduurd in „herfst-kleuren*. Was deze avond maar weer om, zuchtte zij. Na het laatste onderhoud met Ernest had zij niets meer van hem gehoord, ofschoon zij het... heimelijk... wél had gehoopt. Dag na dag, ja, uur na uur... had zij gewacht, geluisterd naar de post... maar niets, maar niets. Hoezeer zij zich ook voorhield, dat het heel natuurlijk was, — zij had hem toch afgewezen, — en vooral... het was immers beter, veel beter, — ontbrak haar toch de kracht, om rustig-gelijkmatig te zijn. Zij voelde het wel... al deze zenuwspanningen waren te veel voor haar. Een enkele maal, in diep-melancholische oogenbhkken, bespeurde zij duidelijk, hoe een zenuwziekte haar bedreigde... en daarvan wilde zij zichzelve toch redden. Vaag ging het door haar hoofd: ik moet weggaan hier. Ik had het al veel eerder moeten doen. Niet meer gaan reizen... o, neen, maar ergens op de wereld een stil plekje zoeken, waar ik tenminste uiterlijke rust vinden kan. Zij snakte naar rust. Naar de weldaad van een emotieloos leven. O, rust... rust... Hier zat zij nu, alleen. De rijke-arme vrouw. Het Boek met zeven Zegelen. II. 2 18 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. In haar warme, weelderige kamer, omringd door alle mogelijke comfort, en toch niet, geen enkel moment, gelukkig. En zij dacht: zou ik mij nu beter voelen, als ik hard werken moest voor nüjn brood? Och, die formule: wie werkt heeft geen tijd om aan verdriet te denken, daarover haalde zij de schouders op. Wie te overmatig werkt, put immers zijn zenuwen uit, en maakt zich daardoor nog veel ontvankelijker voor verdriet. Neen, wie diep-in leed, zooals zij, en wie aan niemand over zijn lijden spreken kon, die deed maar het beste, zich terug te trekken, en zich te verbergen op een eenzame plek, als een dier, dat gewond is. Weg-gaan van hier. Het was het eenige, — en zij wist, dat zij er spoedig toe zou besluiten. Er werd gescheld. Maar zij lette er niet op; het was al meer gebeurd, en telkens had de knecht het een of andere pakje binnen gebracht, dat zij vermoeid en lusteloos had geopend. Nu werd er weer gescheld... De knecht klopte: — Ja! riep zij, en nam een boek, dat zjj gekregen had, ter hand om zich een houding te geven. — Freule, daar is meneer de Réval... — Wie?! Maar voor zij in haar doodelijken schrik nog een ander woord had kunnen vinden, hoorde zij reeds zijn stem: HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 19 — Ik ben 't, Denise... en had de knecht de deur achter hem gesloten. Hij zag haar zitten, zoo triest en eenzaam, temidden van haar cadeaux... nooit geloofde hij een navranter tegenstelling te hebben gezien, dan deze luxueuse omgeving en het donkere, verlaten figuurtje, dat hem aanbhkte met oogen, vol hulpeloozen angst. Zij stond op, en sprak geen woord, en keek hem niet meer aan, maar wendde het hoofd terzij, en strekte haar armen afwerend naar hem uit in een zoo onbeschrijfelijk roerend gebaar, dat hij zich niet langer weerhouden kon. Hij trad snel op haar toe, en trok haar in zijn armen... en hij voelde het in een siddering van geluk, hoe haar strakke tegenstand zich ontspande in een overgave als van een kind. Zij het het toe, dat hij haar liefderijk koesterde in zijn armen... omdat zij niet anders kon. Haar hoofd zonk op zijn schouder... en in een acces van radeloos geluk brak zij in tranen uit. Hij voerde haar zachtjes naar een divan mee, en bleef haar in zijn armen houden, en liet haar tegen zich aan leunen, en suste haar met lieve, teedere woorden. Met innig medelijden voelde hij', hoe baar geheele lichaam schokte van het hartstochtelijk schreien, maar hij was dankbaar voor die tranen, dankbaar, dat zij weende bij hem. En allengs bedaarde haar snikken. En toen... beschaamd omdat zij zich zoo had laten gaan... drukte zij nog vaster haar hoofd aan zijn schouder. En eindelijk zuchtte zij, en hoe HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 27 dat haar in de eerste dagen onophoudelijk, tot krankzinnig wordens toe, had gekweld. — Zg kwam. Tk had haar nooit mooi gevonden ... maar toen was zij mooi. Haar gezicht was stralend van 'n zachte, serene kalmte... en in heel haar houding werd 'n blijde, geruste zekerheid uitgedrukt. Zij had iets onbeschrgflgklieftalligs... iets bijna meisjesachtig bekoorlgkschuchters over zich... en zg kwam nader... in vol vertrouwen. En toen opeens... In plaats van de man, die zg verwachtte, zag zij een bank vol lachende, joelende kinderen. In 't eerst begreep zg volstrekt niets, dacht aan een storend toeval... toen herkende zij ons, meisjes, als haar leerlingen ... en ... zij begreep ... Eerst wilde zij niet... begrgpen. Zij strekte de armen afwerend uit... Maar zg moest... zij moest wel begrijpen. En toen... zag ik haar gezicht veranderen, — zoo vreesehjk, zoo ijzingwekkend veranderen, dat 't me maanden-lang bij dag en nacht heeft vervolgd, 't Was 'n gezicht van iemand... die plotseling ... zoo ondragelijk ... gefolterd ... wordt... dat 't boven menschelijke krachten gaat. En ze zei... met 'n klanklooze, hortende stem: — Hebben jullie... jullie me hier laten komen ?... Waren die brieven... al die brieven... valsch?... We zeiden iets van: 'n aardigheid... 'n grap... Maar zg hoorde 't niet... bhnd en zinneloos vluchtte zij van ons weg... en toen ik haar na wou gaan, zag ik haar al niet meer. 28 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Denise verborg haar hoofd in haar armen. En Ernest, vergaand van medelijden met haar, trok haar naar zich toe, liefderijk in zijn omhelzing. En doodelijk uitgeput, met een zucht van uiterste moeheid, zonk zij tegen hem aan. — Stil, stil nu verder, zei hij heel zacht. Je hoeft niets meer te zeggen, ik begrn'p 't immers. Zij... ze heeft zich ... — Ja, zei Denise, zij heeft zich... verdronken. Maar' zg richtte zich weder op, en toen hij iets zeide van jeugdige onbezonnenheid... niet gedacht hebben bij wat zij deden... zei ze, en zij voelde het, of deze bekentenis een deel was van haar boete: — Ik moet nog verder gaan, luister nog even, want nu komt eigenlijk pas wat ik je wilde zeggen: — Wij allen, we voelden ons heel onbehagelijk, toen ze weg was. Maar de meesten praatten er 'n beetje ruw overheen: Nou ja, nou ja, ze had toch nie£ op die advertentie hoeven te schrijven, dan had ze 't maar met moeten doen... 't kan toch altijd 'n grap wezen, zooiets! 't Is haar eigen schuld, dat ze er in is geloopen. Nou ja, we meenden toch niets kwaads, we wouen ons alleen maar amuseeren, 's lachen... ze zal wel weer bedaren. Maar ik had geen rust. Ik voelde me ellendig. Ik had 'n vreeselijke spijt, dat we dat heele plan hadden bedacht en uitgevoerd en 't met haar zóó lang volgehouden, dat ze wel moest gelooven, dat 't ernst was. Ik had geen rust. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 29 En na 't diner ging ik naar haar toe, — om haar vergeving te vragen. Alleen... want geen van de anderen had met me mee willen gaan. Ze vonden me gek, dwaas, en rieden 't me af. Maar ik ging toch. Ik werd er als 't ware toe gedreven. Maar aan haar huis zei me 't dienstmeisje, — en ik voel nóg de schok van verterende angst die door al m'n leden schoot, — dat de juffrouw niet thuis was komen eten. Toen begon ik al iets te vermoeden ... En boven aan de trap hoorde ik 'n stem; 't was die van freule Rovenius, — de beste vriendin van haar, en ook leerares op Lichtenvoorde, die was komen hooren, hoe de samenkomst was afgeloopen: — Wat is er, Denise ? en ik, totaal onbeheerscht, ik riep: — 0, freule, freule, weet ü niet, waar de juffrouw is? — Kind, zei ze, wat zie je bleek, je beeft... kom even mee naar boven, dan kan je me zeggen, wat er is. Maar boven op de kamer kon ik me niet meer inhouden en barstte plotseling in tranen uit. Wat ik dacht... wat ik voelde... 't was zóó iets verschrikkelijks, dat ik 't niet kan beschrijven. — Wat is er, vroeg freule Rovenius verschrikt, waarom huil je zoo! En ik stamelde, dat ik zoo ongerust was, zoo vreesehjk ongerust. — Maar waarom? vroeg freule Rovenius, zrj begreep natuurlijk nog niets. 38 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En... in zijn gevoel-van-man had hij de sterke voldoening te weten, dat zij hem eenmaal volkomen ongerept zou toebehooren. Hoe lief hij haar ook had... zóó hef, dat hij haar heel een verleden zou kunnen vergeven, toch verheugde het hem diep, dat zij nog nooit de hefde volledig had gekend. vrf "id... dat hij, ondanks alles, de absolute zekerh". 1 bezat, dat Denise en hij toch zouden trouwen. Hoe kon het?... want hg kende haar genoeg, om te weten, welk een onwrikbare vastheid van karakter zij bezat. Nooit zou zij uit zichzelve haar gelofte verbreken. Geen enkele redeneering, geen enkel argument zou vat op haar hebben... zij zeide het immers: ik zou niet gelukkig durven zgn... Goed, edelmoedig kind... om in een opwelling van berouw een gelofte te doen, waarvan zij toen, in haar jeugd, de draagkracht niet begreep. De verbreking van haar engagement beteekende alles voor haar, en het verdere: ik zal nooit trouwen, leek haar daarna licht. En dat, juist dat was het zwaarste. Alle, alle deelnemers aan het geval waren getrouwd... alleen zij, de zachtste, de beste van allen, moest blijvend boeten. Hoe eigenaardig ging het toe in het leven. Met hun zessen waren zg geweest, en geen der vjjf anderen, ofschoon misschien wel even ontsteld, had zich de zaak erg aangetrokken. Zij-alleen, de gevoehgste, de liefste, zij had den heldhaftigen moed gehad, om, nadat zij den om- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 59 — Mijnheer de Réval, zei Elise met bevende stem, als u 't liefste wat u ter wereld bezat, ontnomen werd door de domme, moedwillige onbedachtzaamheid van... ondeugende kinderen, dan zou u wel anders spreken. Geen opzet? Geen voorbedachten rade? Wat doet het er toe! Kunt u ontkennen, dat die „kinderen" laaghartig waren ? wreed en pervers? Dat ze „pret" wouen hebben met 'n advertentie, dat is nog tot daaraan toe, maar de correspondentie zoo lang voort te zetten: denkt u eens, zóó lang voort te zetten, is dat te verontschuldigen met „jeugdige onbedachtzaamheid", is dat goed te praten, meneer de Réval? — Ik kan hier alleen op antwoorden, wat ik zooeven al zei: dat ze met hun zessen waren, en dat de een de ander opwond en aan de gang maakte. U, die dagelijks met jonge menschen verkeert, u weet, hoe die zich dikwijls schamen, om zich gevoelig te toonen, ze doen zich veel harder voor dan ze zijn, uit 'n soort van bravoure... en als de een iets „niet zoo erg vindt", dan durft de ander niet zeggen van wél. 't Is verkeerd, en 't moest niet zoo zijn, — maar ik blijf er bij: van opzet is geen sprake, alleen van 'n noodlottige samenloop van omstandigheden. — Ik herinner me eens 'n geval te hebben gehoord van 'n dokter, die bij ongeluk aan 'n kind 'n te groote dosis vergif had gegeven. Natuurlijk ook zonder opzet, zonder eenigerlei kwade bedoeling. Die dokter heeft 't geval niet willen overleven... en... zelfs de apotheker, die dan toch volkomen onschuldig was, ook die heeft zelfmoord gepleegd. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 65 hem werd opgeroepen, dat hij zich met eenige verwondering terug-vond in de kamer. Het was hem geweest, als had hij in een angstigen, helschen droom dienzelfden tocht mee-gemaakt. Geen woord kon hij spreken. Hij was als verlamd. En Elise, ook geheel bevangen in haar herinnering, kwam terug tot de werkelijkheid met een diepen zucht. En even bleven zij beiden stil. Toen zei Elise: — Nu u dit alles weet, meneer de Réval... zult u er nu nog op aandringen, dat ik Denise van haar belofte ontsla. Neen, nietwaar. U weet, dat zou 't bovenmenschelijke van mij zijn gevergd. Hij voelde het. Voelde in dit moment zóó sterk, dat het 't bovenmenschelijke van haar zou zgn gevergd, om Denise van haar gelofte te ontslaan ... dat hij opstond zonder verder een woord. En altijd nog zonder te spreken, boog hij diep voor haar, — en verliet de kamer. En toen hij weg was, sloeg Ehse de hand aan het voorhoofd, en nu kwamen weer de tranen, de wilde, onstilbare tranen. O, dacht zij, waarom heeft hij dat alles weer in me wakker gemaakt. Waarom heeft hij me gedwongen, dat alles te vertellen... ik was rustiger geworden, ik had me geresigneerd. Nu voel ik alles weer zoo pijnlijk en fel... en zij drukte sterk de hand op haar borst, waar een scherpe steek, die haar den adem benam, ópschoot naar haar schouder, en zij nokte en snikte: ach, Greta, Greta, m'n arme... m'n heve, m'n heve, m'n arme... Het Boek met zeven Zegelen. II. 5 68 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. en knipte het electrische licht voor haar op. En zoo hartelijk klonk zgn vriendelijke stem: — Dat vind ik aardig van u, freule Constance. Welkom hier! En toch zag hij er triest en gepreoccupeerd uit, zij merkte het dadehjk, toen zij binnen kwam. — Ik stoor toch niet? vroeg zij zacht. Was u aan 't werk? — Ja, zoo'n beetje... maar 't wou niet vlotten. Nee, u stoort me heelemaal niet, integendeel. Wat afleiding is me hoogst aangenaam. Gaat u zitten, gaat u zitten. Hij noodigde haar in een fauteuil bij het vuur, en nam zelf op het haardbankje plaats. En terwijl hij een oogenblik voor zich uitstaarde, had zijn gezicht een zoo onuitsprekelijk droefgeestige expressie, dat zij dacht: wat zou hij hebben: een desillusie met zijn werk... liefdesverdriet?... Maar hij was zoo gevierd en gehefd als schrijver, dat aan desillusie met zijn werk niet kon worden gedacht. En aan liefdes verdriet?! Hij? liefdesverdriet? dat was immers de onmogelijkheid zelve... wie zou niet ten toppunt van geluk worden gevoerd, als hij haar zijn hefde gaf... Vreemd, nu zg hier zoo zat en hg 't in het geheel niet ongewoon scheen te vinden... nu voelde zij zich niet zoo bevangen, als zij had gevreesd. Hij nam haar bezoek met zoo'n natuurlijkheid op, dat het haar onmogelijk was, erg verlegen te zijn, ofschoon zij zich realiseerde, hoe het de eerste maal was in haar lange leven, dat zij een „garconnière" bezocht. Eigenaardig HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 69 dat dit, wat voor andere vrouwen zoo weinig beteekende, voor haar zoo iets heel bizonders was! Maar zijn rustige houding maakte haar zelve rustig en zij durfde zelfs rond te kijken; groot was zijn kamer, met drie ramen, bij éen waarvan zijn scbrgftafel stond... mooie meubelen, Queen Anne, overtrokken met groen gestreept peluche; een groote electrische kroon en hier en daar schemerlampen, een piano, een tafel vol tijdschriften en boeken, en langs de wanden gebeeldhouwde boekenkasten. — Wat is uw kamer gezellig en mooi. — Vindt u, dat doet me pleizier. Ik voor mij houd eigenlijk niet zooveel van de Queen-Annstgl, mg dunken de stoelen bijvoorbeeld niet mooi geproportionneerd, 't onderstel lijkt me te'massief, te zwaar, voor de rug. Maar 't waren stoelen uit m'n ouderlijk huis en die doe je niet weg, hè. Marga wou ze niet hebben, ze heeft trouwens ook zooveel mogelijk meubelen meegenomen; ze woont ook en pension, zooals u weet. De menschen vragen wel eens, waarom we niet samen zijn gaan wonen, maar dat kon ik niet: u begrijpt, als schrijver moet ik vrij zgn en kan niet gebonden wezen door 't gezelschapsleven. Daarom ben ik expres gaan wonen ver van 't centrum in deze buiten-buurt. — Maar 't is hier mooi, zei Constance, en zoo ruim en gezond... Den Haag is trouwens heelemaal zoo'n prachtige stad: waar vind je ergens zoo'n combinatie van verrukkelijke parken en lanen. Zorgvhet, 't van Stolkpark, de Boschjes, 88 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. van den laatsten zin... er sprak zoo iets kinderlijk hulpeloos' uit de woorden: — En zelfs de jongelui, op wie ik verhefd was, die hebben me niet willen hebben... — Enfin. U kunt begrijpen, dat ik, hoe langer 't duurde, en m'n huwelijkskansen verminderden, er niet gelukkiger op wérd. Op 't laatst heeft Mama me eenvoudig 'n ultimatum gesteld: binnen 'n maand moest ik geëngageerd zijn, of... ik ging naar Westerhesselen, om Remco van Eggermonde te trouwen. Tante, — wat ik in die dagen heb gevoeld... ik kan u niet alles zeggen... en al zei ik 't u, dan zou u me overdreven vinden en 't bijna niet kunnen gelooven, — maar ik was haast tot wanhoop gebracht. Natuurlijk slaagde ik er niet in, binnen die maand geëngageerd te raken. Maar ik dacht: goed, ik zal naar Westerhesselen gaan. Maar vóór die tijd zal ik nog m'n grootste triomf vieren, zoodat ik tenminste 'n goede herinnering meenemen kan. Ach, 't is allemaal zoo triest afgeloopen, tante. Door allerlei omstandigheden voelde ik me overnerveus en moe, en... 't succes, dat ik met m'n prestatie op 'n liefdadigheidsfeest dacht te behalen, was nihil. Nu, ja, ik zal u niet vermoeien met alle bizonderheden... hoe, en door welke redenen Mama me heeft geprest, om hierheen te gaan... Mama heeft niet mooi tegen me gehandeld, ze speelde omstandigheden tegen me uit, om me te dwingen... zooals 'n moeder dat niet doet tegen haar kind. Enfin... u hebt me de oorzaak opge- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 89 geven, waarom Mama niet van haar kinderen houdt. Goed dat u 't hebt gedaan, nu kan ik tenminste iets zachter over haar oordeeleu. Hoe 't zij, ik voelde me aan alle kanten benard en beklemd... maar die laatste dagen, vóór ik vertrok, zijn 'n hel voor me geweest. Waarschijnlijk ook voor Mama... Ze vreesde, dat ik zenuwziek worden zou... en daar is groote kans. op geweest. M'n gaan hierheen was als 'n benauwde droom. M'n aankomst hier maakte die droom nog benauwder. De rit naar Tenhorsting zal ik niet gauw vergeten. O, die stilte, die leegte overal. Die oppressante, doodende stilte... die leegte, die leegte... En toen opeens kwam er 'n gedachte in me op. Als 'n verlossing. Als 'n bevrijding. Deze: Dat, als ik niet wou, ik niet hóefde te trouwen met van Eggermonde. En toen... werd ik innerlijk rustiger. Ik ging de dingen anders zien. En toen ik hier aankwam, tante, bij u... en u me zoo hartelijk ontving, toen... was 't me net, of ik thuis was gekomen. Een korte snik ontsnapte haar. Het volgende oogenblik voelde zij haar hoofd tusschen twee goede, zachte handen genomen, een paar trouwe, hartelijke oogen zagen haar aan, en een stem vol warme vriendelijkheid, zei: — Kind, al die dingen, die ons dikwijls zoo vreeselijk en onoverkomelijk lijken, blijken later zoo vaak maar futiele kleinigheden te zijn geweest. Ik weet wel, je kan je, op 't oogenblik zelf, daar 90 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. heel ongelukkig door voelen... maar alles wordt vereffend en verzacht door de tijd. 't Hangt er bovendien zooveel van af, of je .stuur* hebt in jezelf. Ernestine zuchtte en glimlachte en legde even haar hoofd tegen haar tante aan in een kinderlijk gebaar. En zij dacht: ik heb vaak in m'n leven gespot met die „hoog-geroemde" moederliefde en beweerd, dat je er in 't leven best buiten kan, maar dat is zoo met; er zijn oogenblikken in 't leven, waarin niets je gaat boven de teederheid van 'n moeder. Want al was haar tante zelve nooit moeder geweest, de goede moederlijke teederheid was haar eigen, en Ernestine keek haar aan met vochtige, zachte oogen. En haar tante dacht: wat zit er veel in dat meisje, veel meer dan zij zelve weet. Ik hield wel van haar, maar ik waardeerde haar vroeger toch meer om haar geestigheid en haar spontane manieren, hoe dikwijls ze ook onbedacht kwetsen kon... maar het verdriet, dat zij nog nooit had gekend, of opzettelijk zorgeloos weg-gelachen, heeft haar innerlijke natuur wakker geschokt. Ernestine is niet alleen ad rem, vlug van geest, frivool, charmant, — zij heeft ook een dieper gevoel, dat langzamerhand baar onaangename qualiteiten zal overheerschen. Als de scherpe kanten wat zijn afgesleten, wordt dit meisje een beminnelijke vrouw. — Gelooft u niet, zei Ernestine, dat „jeugd" eigenlijk synoniem is met „opstand"... Als je HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 91 jong ben, dan wil je niet berusten, dan denk je: 't moet buigen of barsten... maar als je ouder wordt... — Zooals jij zeker, schertste haar tante, opzettelijk verzwijgende, dat juist vaak met den naderenden ouderdom de opstand komt... omdat de jeugd nog altijd hoop hebben kan, maar de ouderdom de verwachting mist... Zij glimlachte een beetje weemoedig en liefkoosde het meisjeshoofd aan haar borst... och, zn' vond het heerlijk, dat Ernestine om troost bij haar kwam, zij gaf graag haar genegenheid, ook al had zij het zelve nooit aan man of eigen kind kunnen doen. — Dus, tante, als ik niet wil, dan hoef ik niet te trouwen met „Remco?" vroeg Ernestine, en een glimpje van haar oude spotzucht twinkelde in haar oogen. — Welnee, kind! dat-spreekt toch vanzelf! Ik schreef 't alleen aan je Mama, om haar eventueel 'n troostend vooruitzicht te geven. Je Mama heeft deze zaak misschien 'n beetje geforceerd. Maar 't is niets, je bent nu hier en we zullen je zenuwen wel weer wat opknappen, hoor. Remco is 'n heve jongen, en ik houd veel van hem, en als julhe trouwden, zou ik 't heel aangenaam hebben gevonden, maar a Vimpossible nul n'est tenu. Hij is natuurlijk 'n groot contrast met wat jij kent aan jongelui en wat je van hen verwacht. — En hij is jonger dan ik. — Dat zou geen bezwaar zijn, als jij hem niet zoo ver vooruit was in wereld-wijsheid. Nu zou je hem misschien wel eens onnoozel kunnen vinden, wat HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 99 En dat alles voor de liefdadigheid, dacht Kunira. Zij meende zich te herinneren, dat Ernestine vroeger niet eens weten mocht, hoe haar zuster en zij zieke pachtersvrouwen en kinderen gingen bezoeken, omdat zij den scherpen spot van het meisje vreesden... Zonder het te weten of te willen keek Ernestine veel Remco aan. Het kostte haar moeite om aldoor te realiseeren, dat hij nog maa ' soo jong was, hij had zoo iets gedecideerds over zich, en aan alles kon men merken, dat hij het beheer voerde over een groote bezitting en daarvan de volle verantwoordelijkheid droeg. In elk? opzicht sprak hij met kennis van zaken; en zijn blijkbaar veel oudere aanstaande zwager behandelde hem geheel op voet van gelijkheid; zijn zuster richtte zich telkens met vragen tot hem, en hij had een beslistheid over aden, die baar in Den i Haag bij een zoo jongen man in een spotlach had doen uitbarsten; maar bij Remco was dat een onmogelijkheid, want niets van pose of pedanterie was er in zijn houding, en wat haar vooral in hem aantrok was de rust, die uit zijn geheele wezen sprak. En dan weer dacht zij: je bent toch nog wel jong, heel jong... als hij haar aankeek met zijn open, helderen blik, die oogen... zulke oogen had zij in Den Haag nog maar alleen bij kinderen gezien, niet eens meer bij gymnasiasten of leerlingen van de H. B. S. Die oogen hadden iets kristal-klaars, en hun franke blik gaf en wekte vertrouwen. Volkomen gezond van zenuwen leek hjj en ... volkomen onbedorven. 100 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. Zij dacht: Wanneer ik mij nu nog onder den beklemmenden druk voelde van met hem te moeten trouwen, dan zou mijn weerzin, mijn wrok mij beletten hem objectief te bezien. Ik zou allerlei hinderlijke en belachelijke dingen in hem opmerken, en hem zonder reden om zgn optreden „onuitstaanbaar" vinden. En nog vóór wij goed en wel waren getrouwd, zou ik hem misschien al hebben... gehaat. Nu kan ik hem waardeeren. En nu ook kan ik me ronduit bekennen, dat ik nooit met hem zou kunnen trouwen. Deze heel-jonge man is immers in alles mijn contrast.. Ik de wereld-wijze, hij de onschuld-zelf. Ik vol achtergedachten en intriges en subtihteiten, — hij rustig en rechtdoor-zee... ik vol halfheid en ongeduur, hij uitéén-stuk en sterk. En het was haar een namelooze verlichting, dat zij haar besluit had genomen. Geen onrust meer, geen strijd. Het zou alles goed met haar worden. Langs haar heen gingen de opgewekte stemmen en zg luisterde, met een gevoel van... verteedering bijna, alsof zij toeschouwde bij het spel van kinderen, waaraan zij weliswaar zelve niet meer deelnemen kon, omdat zij hun fantasie en hun geestdrift was ontgroeid, — maar waarin zij toch een van diep-uit komende belangstelling voelde. Ook Kunira zag zij anders dan vroeger. Neen, dat meisje was met veranderd, zij was nog altijd HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 101 even frisch en rond-uit; zij had nog de ietwat naïeve meisjesachtigheid, waarom zij haar vroeger zoo onduldbaar gevonden en haar zoo vaak bespot, ja, gehoond had. Het sarcastische: begrijp je dat niet, of het geringschattende: o, maar jij bent ook nog maar zoo'n kind! of: bij julhe is nu eenmaal alles anders dan bij ons, met sterken nadruk op ons, alsof daar alleen het goede en juiste lag... was niet van de lucht toen. Verdraagzaam was zij nu, — of neen, verdraagzaam ? Wat viel er te verdragen van deze natuurlijke, eenvoudige menschen? Die gedachte was weer een gevolg van haar hoogmoed, haar onuitstaanbaren, eigengerechtigden trots, die haar zooveel vijanden had gemaakt... en terecht! Neen, zachter was zij geworden en zuiverder van inzicht; en door het verdriet dat zij had gehad, verloor haar levensbeschouwing de eenzijdigheid. Vroeger bestond er voor haar geen ander mogelijk leven dan het Haagsche, het wisselende, woehge, kleurrijke, enerveerende, naar bevrediging zoekende en onbevredigd latende leven ... nü erkende zij, dat er ook mogelijkheid van bestaan was „achter de wereld", in een vergeten eenzaamheid en ... dat men daar zelfs gelukkig kon zijn. — 't Is goed weer vandaag voor de jacht? vroeg haar tante.- — Door 't ruwe weer van de laatste dagen waren de vogels erg ril op de poot en, zei Remco, en, verklarend tot Ernestine: ril, dat is schuw. — Vanmiddag gaan we nog even 't bosch in, 104 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. n. Toen Ernest birmen-kwam, zag hij Denise's oogen vol van teederheid, maar ook vol van verwijt. — Ach, jongen ... dat moest je niet doen, je maakt 't immers alleen maar zooveel te zwaarder voor ons. — Denise, zei hij, waarom zonden we ons moedwillig nog ongelukkiger maken dan we al zijn? Ik heb in de dagen, dat ik je niet zag, ernstig, ernstig nagedacht... — Ik ook, zei ze zacht. Maar hij, te veel ingenomen door wat hij wilde zeggen, hoorde het niet. Hij ging voort: — Kom 's bij me zitten, liefste? Zij aarzelde. Alles in haar ziel verlangde naar hem ... vele, vele malen had zij zich een onderhoud met hem voorgesteld, waarin hij haar in zijn armen zou nemen, waarin zij haar hoofd op zgn schouder zou vlijen en zij bij elkander zouden zitten, zwijgend, in-zahg van niets meer weten... Doch nu hij kwam... voelde zij, hoe onmogelijk het was, om stil bij elkaar te zitten. Zij zag het in zijn blik, hoe de onrust hem doorwoelde... en zijzelf... smachtte zij dan niet zelf naar zijn zoen ? Zij schudde langzaam het hoofd. Toen, uit angst, dat hij bij baar komen zou, en haar terughouding juist datgene uitlokken zou, wat zij wilde vermijden, gaf zij toe en nam op een stoel bij hem plaats. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 105 Hij strekte zijn hand uit, om de hare te vatten, maar hij deed het niet; hij wilde haar niet verschrikken, en... hefkoozingen waren ook geen heel goede inleiding voor wat hij haar wilde zeggen. Na zn'n vergeefsch gesprek met freule Rovenius, waarvan hij de herinnering maar niet kwijtraken kon, had Ernest zich zóó verslagen gevoeld als iemand die geen toekomst meer voor zich ziet. En het was alleen de gedachte aan zijn werk, die hem had opgehouden. Nu hij weer plannen had voor een nieuwen arbeid, nu de psychologische studie, die hij van Constance van Rechteren wilde maken, weer zijn volle belangstelling had, voelde hij, zich kalmer en welberadener worden. De wilde opstand in zijn hersenen was bedaard, hij kon nu weer rustiger denken en overleggen met zich zelf. En hij was tot de conclusie gekomen: Scheiden van haar, zooals Denise wil, is een onmogelijkheid. Twee menschen, die zóózeer bij elkaar behooren, kunnen niet elkaar voor goed ontberen. Er moet iets op gevonden worden, dat wij elkander blijven zien... En hij zei: — Denise... sinds je zoo volstrekt weigert, om van mij... mijn eigen... eigen hefste... te zijn... Maar dat was wreed. Zij behoefde hem niet zoo aan te zien met haar diepe, bedroefde oogen, om dat voor zichzelf te weten. Haastig ging hij voort: — Stil, stil, ik weet 't, je kan niet anders. En... hoe vreeselijk me je besluit ook doet lijden, 106 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. ik kan toch eigenlijk óók niet anders dan je bewonderen om je kracht... — M'n kracht, zuchtte zij, en sloeg de oogen neer. En zij dacht: die kracht... is in m'n zwakheid gelegen, omdat ik 't geluk niet durf grgpen... ik durf eenvoudig niet.'.. Weer hernam hg zich, want ook dat was wreed, om van haar „kracht" te spreken, waar hij had moeten zeggen: je nobele standvastigheid... Maar grootere appreciatie te belijden dan voor kracht, hij kon het zichzelven niet afvergen. En opeens keek zg hem aan. Hoe triest was het glimlachje om haar lippen. — Je zou... begon zij, bang hem te kwetsen... je zou iets zoeken, je zou er iets op vinden, dat... dat wij... Maar 't is je niet gelukt ? natuurlijk niet... Uiterst pijnlijk getroffen, klemde hij zijn eene hand tot een vuist. Hij kon haar niet, neen, hij zou haar nooit zgn bezoek aan freule Rovenius bekennen... — Denise, zei hg*: dit heb ik er op gevonden. Dat we met elkaar omgaan als vrienden. Verrast keek zij op. — Als vrienden! herhaalde zg, en het was of er een rust streek over baar moede, afgemartelde ziel. — Ja, zei hij. Wij beiden beseffen nu wel, dat 't onmogelijk is... ik mag toch ook voor jou wel spreken?... elkaar nooit meer te zien. Zij boog het hoofd. Hij moest eens weten, dat zg* het wèl moge- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 107 lijk had geacht. Dat zij na lange nachtwaken en een strijd van dagen, besloten had om heen te gaan, het land te verlaten voor goed. Een anderen uitweg wilde zij niet volgen. Te goed wist zij, dat haar eigen dood ook de zijne beteekenen zou... en al zou haar bestaan voor haarzelf ook niets meer waard zijn, zg zóu den moed hebben, om verder te leven, terwille van hem. Een enkele kleine hoop had haar opgehouden: dat Ernest iets vinden zou, een middel, waardoor zg tezamen konden blijven... maar naarmate de dagen verliepen, en haar wachten door niets werd vervuld, verloor zg haar illusie en werd het besluit door haar vast-gesteld: Zij zou vertrekken. En nu opeens was hij weer gekomen en had alle vastheid in haar verweekt en deed haar weifelen, waar zij zoo sterk meende te zijn. En daarom, al waren haar oogen ook vol verwijt geweest bg zijn komst, ze waren ook vol teederheid... — Ernest, zei ze, met trillende stem, je weet, je had me gezegd te bhjven vertrouwen, omdat het onbestaanbaar was, dat wij zouden scheiden. Ik wist, dat er geen mogehjkheid was, om 'n verbintenis tusschen ons te bewerkstelligen. En daarom... — Daarom? vroeg hij, en strekte beide armen naar haar uit, als om haar te beveiligen tegen zichzelve. Maar dadelijk liet hij ze weer vallen, want van hefkoozingen mocht tusschen hen geen sprake meer zijn. 108 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Daarom had ik besloten, weg te gaan uit 't land... — Als je dat gedaan had! viel 'hij onstuimig uit, dan had ik je gezocht overal, overal, en dan was er 'n catastrophe gevolgd! Zij geloofde hem. Maar aan een zoo verschrikkelijk resultaat van haar daad had zij niet gedacht. O, zij was blij, dat zij haar voornemen nog niet ten uitvoer had gebracht. Zij was nóg blijer, doordat hij er zóó op had gereageerd... én het gaf haar voor de eerste maal een glimp van geluk, dat hij haar dit voorstel van vriendschap had gedaan. — Als dat kon... zei ze, dat we vrienden waren, dan... zou ik niets meer in 't leven wenschen. — 't Kan... als wij beiden 't willen. Natuurlijk is de hefde tusschen man en vrouw 't nog volmaaktere, 't eenig volmaakte, maar de vriendschap kan toch ook iets heel moois wezen, Denise. Weet je wel dat Paul Verlaine heeft gezegd: L'amitié, — mais entre homme et femme elle est divine? — Ik kan je niet zeggen, zei Denise, welk een rust me dat denkbeeld geeft. Want, o, liefste, zei ze, en keek hem vol in de oogen, en opeens barstte zij uit: — Ik kan je immers met missen! Zijn zelfbeheersching brak. Hij trok haar nu toch in zijn armen, en kuste haar, kuste haar met hartstocht, heftig en lang, totdat hij haar opeens los-het met een nerveusen lach. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 109 — Zóó moeten we niet beginnen! zei hij. En zij, verschrikt: — 't Is mijn schuld, ik heb je liefste genoemd! Hij beet zich op de lippen, om zich te bedwingen, haar wéér naar zich toe te halen, en zei: — Ja! liefste, — hoe vleiend-heerlijk 't me ook klinkt, — dat mag niet meer tusschen ons. — Maar wat zou dat! riep zij, we houden zóóveel over! We kunnen elkaar geregeld zien, jij vertelt me van je werk, en ik mag je spreken over alles wat mij betreft... en nadat ik gevreesd had, je voor altijd te zullen verhezen, lijkt me dat 'n hemel, Ernest. Hij zag haar in de vochtige oogen en dacht: Mij lijkt 't geen hemel... je steeds zoo dicht bg me te zien en je nooit te mogen aanraken... Maar 't is de eenige manier, waarop je me toestaan zult, je zoo nu en dan te zien. En ik... ook ik... ik kan je niet missen, liefste!... LH. Wat Denise had gehoopt, waarvoor Ernest had gevreesd: het ging goed met hun vriendschappelijken omgang. Tezamen hadden zij het geregeld, hoe zij elkander zouden zien, en één avond per week vastgesteld. Toen hij eerst, teleurgesteld, had uitgeroepen: Tk had élke avond gedacht! had zij met een ghmlachje van innige verteedering gezegd: — Neen, Ernest, dat niet. Zóóveel mogen we met wagen. 110 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. En later was hem gebleken, hoe uitstekend van fijne intuïtie deze door haar gemaakte bepaling was geweest. Nu zij elkander slechts eenmaal per week zagen, hadden zij elkaar zooveel te vertellen van de afgeloopen dagen, elkaar zooveel te vragen en toe te vertrouwen, dat er geen oogenbhk een zwoele stilte tusschen hen dreigen kwam. En na de zware worsteling, die zij beiden hadden doorgemaakt, waren zij dankbaar voor deze oogenblikken van ontspanning en rust. Ernest moest dikwijls denken aan Madame de StaêTs Delphine. Ook in dezen roman, zooals in hun leven, bestond een onoverkomelijke hinderpaal voor de hefde der beide hoofdpersonen, Delphine en Léonce. En ook dezen hadden getracht hun bestaan te regelen door middel van vriendschap. Maar zij kwamen eiken avond tezamen, en dat had hem, Ernest, juist altijd een marteling geleken. En toen hij zich dit opeens bezon, kreeg hij het' sterke besef, hoe juist en goed Denise hun verhouding had ingesteld, en hoe verkeerd zijn wil van „eiken avond" was. Zij ontving hem altijd met denzelfden glans op het heve gezicht en den zelfden warmen handdruk. Hjj had zijn „eigen" plaats in haar kamer, en terwijl zij de thee schonk, begonnen zij al te praten, want wonder, zooveel als er in een week gebeurde! Ze onthielden ook alles van elkaar en ondervroegen elkaar naar de onbeduidendste gebeurtenissen, en daar zij wisten, dat de ander alles van den een interesseerde, ver- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 111 telden zij ook zelfs het kleinste voorval met animo, herhaalden gesprekken, die zij met anderen hadden gehad, lazen brieven voor... en de uren waren om, vóór zij het wisten, en dikwijls dachten zg na het afscheid nemen: Het is een heerlijke avond geweest. Over hun innerlijke gevoelens spraken zij niet. Zij vermeden instinctmatig zelfs de lichtste toespeling daarop, en zoo verstoorden zij elkanders rust dan ook niet. Zij waren voor het oogenblik tevreden met dezen toestand, dien zij beiden als de eenig mogelijke accepteerden... en voelden zich dankbaar, dat het lot hun dit rustige samenzijn tenminste gunde. Elkaar te zien, elkanders stem te hooren, elkanders leven mede te leven ...dat was geluk. Niet het bovenmenschelnke, het alomvattende van een vereeniging in hefde, maar een rustig geluk, dat blijmoedig stemde en vredig. — Ik heb er zoo dikwijls over nagedacht, zei zij eens, hoe het komt, dat er in de wereld zoo weinig geluk is. En ik geloof, dat 't hierdoor komt: de meeste menschen stellen zich 'n bepaald ding voor en noemen dat geluk. Alles wat daarbuiten valt, alles wat dat niet is, telt niet mee. 'n Man bijvoorbeeld wenscht rijkdom; hij wordt evenwel nooit rijk, maar heeft 'n lieve vrouw en gezonde kinderen, 'n Vrouw verlangt naar liefde; die vindt zij niet; maar zij wordt beroemd op de een of andere manier, maar zij zucht: o, liefde, liefde... en blijft zich ongelukkig voelen. Als de menschen zich eens géén bepaalde voor- HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 117 Constance hem misschien zou inspireeren tot zijn besten roman, barstte zij eensklaps uit: — Zij! zal gij dat doen! Hij schrok van haar heftigheid, maar zei toen: — Daarover moest jij je toch ook verheugen! Zij zweeg mokkend stil en trachtte toen het gesprek op iets anders te brengen, waarin zij maar matig slaagde. Een ander maal, toen hij gesproken had over een „weldadig-rustigen" avond, bjj Constance doorgebracht, zei ze: — Als zij zich maar niets gaat inbeelden! — Gaat inbeelden? wat bedoel je? — Je begrijpt me heel goed! — Kind, ben je nu krankzinnig? — Dx... steunde zij plotseling, en brak in snikken uit, ik ben ... jaloersch op Constance!... Het werd weer een scène. Zij kwelden en griefden elkaar voor de zooveelste maal en verweten elkaar van alles, en ten slotte sloten zij natuurlijk weer vrede. Maar beiden voelden, hoe de eenige natuurlijke verzoening na een twist als deze, een... omhelzing zou zijn geweest... NEGENDE HOOFDSTUK. L — Ik kom je maar weer 's opzoeken, zei Patricia Renck tot Elise Rovenius; ik vind je zoo down in de laatste tijd en in plaats, dat je veel bij óns komt, zien we je bijna niet. — Och, zei Elise, ik voel me niet erg goed, weet je, en als ik geen school heb, dan rust ik maar. Bezorgd keek Patricia naar het bleeke, smalle, verwelkte- gezicht, waarin de oogen zoo smartelijk donker stonden, als alleen in haar uren van groote bewogenheid. — Ben je onder dokters handen? vroeg Patricia. — Och... neen... 't is 't gewone, hè, ik weet wat ik heb; m'n hart is met in orde. En ik heb m'n druppels... — Maar néém je ze ook? — Ruik maar, zei Ehse met een flauw glimlachje, en hield Patricia een glas melk voor, waaraan deze den geur van bittere amandelen HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 119 bespeurde. Maar tegelijk dacht Elise: 't nemen van die druppels is me tot 'n gewoonte geworden ... maar waarom doe ik 't eigenlijk? hecht ik dan zoo aan 't leven? Lusteloos en vermoeid lag zij in de kussens van haar grooten stoel. Neen, eigenhjk sleepte zij haar bestaan maar voort van leegen dag tot leegen dag ... niemand zou haar missen, als ... en zij zelve bezat immers niets, waarvan het haar smarten zou afstand te doen ... Alleen de vriendschap met Patricia... en die, hoeveel zij ook van elkander warén gaan houden, was toch uit den aard der zaak veel oppervlakkiger, o, lang zóó innig niet, als haar vroegere vriendschap met Greta ... Aandachtig sloeg Patricia Elise gade. Het kon wel zijn, dat Elise zich hchamelijk niet wel gevoelde; zij zag er afgemat en lijdend uit en haar lippen hadden die vreemde, blauwachtige kleur, welke Patricia altijd zoo verontrustte. Maar Patricia kon het denkbeeld niet van zich afzetten, dat ook iets geestelijks haar kwelde. Zij had haar steeds gedempt en weemoedig berustend gekend, maar thans lag er zulk een trek van smart om haar lippen en de grijze, tot violet versomberde oogen zagen haar aan met een zoo groote hopeloosheid, dat Patricia niet langer aarzelde. Zij nam Ehse's hand in de hare, die kleine, koude hand met haar tint van mat ivoor, waan door zichtbaar het net der blauwe aderen hep, en zij zeide met al haar hartelijkheid : 120 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. — Er is iets, Elise, wat je hindert. Xander en ik hebben 't beiden gemerkt. Je bent tegenwoordig heel anders dan we van je gewend zijn. Je komt haast nooit en als je nog komt, wil je dadelijk weer weg. Je praat niet rustig en gezellig en je ziet er triest en ongelukkig uit. Wat is er, Elise? , Kom, zeg 't me maar. Zij streelde even met haar hand langs Elise's wang en deze liefkoozing, die zoo door en door gemeend was bij de meer terughoudende dan spontaan zich gevende Patricia, deed Elise's geslotenheid breken; zij barstte uit: — Ja, goed, ik wil spreken! 'tls ook beter, dan alles alleen maar altijd in jezelf op te bergen. Ach, ik voel me in deze laatste tijd weer zoo ellendig, zoo ellendig... 'tKomt... er is iets gebeurd, dat al de herinneringen aan Greta's dood weer wakker in me heeft gemaakt en ik kan er niet van los-komen. — Maar wat is er dan gebeurd? — Ik zal 't je vertellen. Zij haalde diep adem. — Je weet alles van toen. Ik hoef dat dus niet allemaal op te halen. Je weet, nietwaar? dat Denise van Arckel 'n gelofte heeft afgelegd, om nooit te trouwen... als boete voor 't geen ze had misdaan. En nu... — En nu? vroeg Patricia vol belangstelling, reeds eenigszins begrijpend. — Zij is van iemand gaan houden en hij, de jonge man, is bij me... HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 121 — Ernest de Réval? — Ja, die is 't. Hij is bg me geweest en heeft me gevraagd... Weet je, wat hij me gevraagd heeft, Patricia? — Neen, zei Patricia, maar zij vermoedde — Hij heeft me gevraagd, Denise van haar gelofte te ontslaan. — En? vroeg Patricia in spanning. — Ik... heb dat... geweigerd. — Geweigerd? vroeg Patricia teleurgesteld. O! Elise! — Wat had je dan verwacht? vroeg Ehse opgewonden. Vergeet je, waar zij de oorzaak van is geweest? — Neen, zei Patricia langzaam, dat vergeet ik met. Maar Greta... arme Greta... heeft maar 'n kort, 'n heel kort lijden gehad, 't Lijden van Denise, dat misschien nóg intenser is, omdat 't zoowel ontbering als berouw bevat, duurt nu al zoolang, al jaren. Moet 't haar heele leven duren, Elise? Wil je dat werkelijk? Besef je, wat dat beteekent? — Ja! riep Ehse hartstochtelijk. Ik weet, wat 'n heel leven van lijden beteekent. Ik lijd m'n heele leven en er is geen uitkomst, nergens uitkomst voor mij. 0! zei ze met een diepen zucht, ik dacht, dat ik had leeren berusten. Maar dat bezoek heeft alles, alles van die dagen weer levendig in me opgewekt. De heele dag zie ik Greta voor me, zooals ik haar 't laatst heb bijgewoond. En dan stel ik me voor, hoe ze op- 122 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. eens de lachende kinderen zag, — en ik voel de schok, die ze kreeg... — Dat moet je niet doen, zei Patricia met haar zachtste, liefderijkste stem. Geloof me, wat Greta heeft ondervonden, is verschrikkelijk geweest, maar 't heeft met lang geduurd. En Denise... — Doe me één pleizier, en ga niet pleiten voor Denise! riep Elise onstuimig. Hoe kan je 't doen! Dat begrijp ik niet! Hoe zij het kon doen? Omdat zij zelve zoo gelukkig was, zoo mooi en volkomen gelukkig. En omdat zij een drang in zich had, om alle lijden, dat zij zag, zooveel mogehjk te verzachten. Vroeger... o, vroeger! Toen was zij in kalme, koele, hooghartige onverschilligheid aan alle smart voorbij-gegaan. Zij dacht eenvoudig nooit aan het ongeluk van anderen. Nu... was het anders. Nu... kón zij niet werkeloos blijven, indien de mogelijkheid bestond, dat zij ergens kon helpen. — Waarom niet? vroeg zij met haar zachtste innemendheid. Ik ken Denise, ik weet, dat ze goed is, diep-in goed. Jaren geleden, in jonge onbezonnenheid, heeft ze 's meegedaan aan iets, dat de droevigste gevolgen heeft gehad, — en vrijwillig heeft ze de boete van alle anderen op zich genomen... — Al die dingen, viel Elise ongeduldig in, heb ik al honderden malen gehoord, van Denise's ouders, van de Réval... wat kan 't me schelen ? Omdat de andere schuldigen ongestraft blijven, moet zij daarom óók vrij-uit gaan? Daar zie ik ' t recht niet van in! HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 123 — Neen, zei Patricia. Maar omdat ze werkelijk geboet heep. Ze heeft oneindig geleden. Denk je er 's even in, Elise. Ze heeft"liaar engagement verbroken, terwijl ze, ik weet 't zeker, heel, heel veel van die jongen hield. En telkens als er 'n gevoel van genegenheid voor iemand in haar begon op te komen, moest ze maar zien, hoe ze die neiging te boven kwam. En nu eindelijk haar eigenlijke hefde is ontwaakt... — Zwijg nu maar verder, Patricia, verzocht Elise koppig. Maar Patricia zweeg niet. — En nog 'n tweede persoon is er, die je voor altijd ongelukkig maakt en die tenminste volkomen onschuldig is: Ernest de Réval. — Hijzèlf, riep Elise onstuimig, is overtuigd geworden, dat hij z'n vraag aan mij niet mocht herhalen! Patricia keek Ehse aan en schudde het hoofd. — Lief schepsel, zei zé; lief, arm schepsel, hoe kan je zoo hard blijven, terwh'1 je er niets van meent. Als je vrede vond in je besluit, — dan zou ik misschien berusten. Maar ik zie, dat je verteerd wordt van onrust... — Niet om die twee, zei Elise dof, maar omdat alles weer in me is opgewekt, alle herinneringen zijn opgestaan, en ik leef die verschrikkelijke dagen over en over... — Tk geloof, zei Patricia hartelijk, dat je je heel anders voelen zou, als je kon vergeven. — Ach, neen, ik vind nergens rust meer, zei Elise in stille, gelaten wanhoop. Ik wacht nu nog 126 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. vriendin te wreken, had zij iedereen verweten schuldig te zijn, ook de directie van Lichtenvoorde en zelfs Xander Renck, die, naar zij meende, de plannen van mevrouw Damaris-had begunstigd... — Wat zou dat! riep zij. Goed! Ik geef dat toe! Ik hèb 't gezegd! Laat mevrouw Damaris óók schuld hebben aan 't gebeurde, zij 't ook volkomen onbewust; wat doet dat er toe! Als de advertentie niet in de courant had gestaan, dan had Greta er niet op kunnen schrijven! En vergeet je die heele correspondentie, die met de grootste en schandelijkste huichelarij wekenlang voortgezet is? Patricia zweeg een oogenblik. Wat kon zij nu nog zeggen ? Zij- vreesde, dat Denise's zaak hopeloos stond... Toch vond zij nog iets: — Maar zou je, vroeg zij, nu alles al zóó lang geleden is en een der schuldigen, Denise, zoo werkelijk en ernstig heeft geboet, — geen genade voor recht kunnen laten gelden, Elise? — Vraag me dat niet! kreunde Elise en sloeg de handen voor het gezicht; maak m'n strijd niet nog zwaarder, ik heb 't al zoo moeilijk, ik weet niet, waar ik 't zoeken moet, ik ben zoo moe, zoo moe van alles, ik ben zoo diep ongelukkig! Patricia begreep, dat zij niet meer aandringen mócht. Elk verder woord zou Elise maar martelen, en een goed resultaat voor Denise werd toch niet bereikt... — Patricia, zei Elise, je hebt me straks hard genoemd. Maar als iemand door zóó'n hel is ge- 128 HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. , hartige meisje, van deze Ernestine hield zij met een zich-gevende, moederlijke liefde, terwijl zij zich vroeger nooit heelemaal uiten dorst, uit vrees voor een spottenden lach om haar „sentimentaliteit," haar „overdrevenheid," haar „ouderwetsche tendresse..." O, de verhouding tusschen Ernestine en haar was zoo prettig nu. Zij bepraatten alle voorkomende dagelijksche dingen, en maakten samen wandelingen, of brachten bezoeken, en gingen boodschappen doen in de primitieve winkeltjes van Oosterhesselen, waar Ernestine „schatten" ontdekte, want alles wat een 'n beetje „buitenissig" model had, noemde zij antiek; en zij schwarmde voor trommeltjes van zwart met gouden sterretjes, met uitgesneden was-klosjes, — wat zijn dat voor dingen, tante? o, om het garen gfad te maken? eenig, zeg! — met vierkante koperen kandelaars, met oude beeldjes, kinderen met een grooten papaver voorstellend; ja, zelfs met stoven en melkkannetjes en ijzeren poken, dweepte zij. — O, tante, wat heeft de „beschaving" toch 'n onheil aangericht. Die heeft namelijk de mode „in de mode" gebracht. Dus weg met al die heve oude dingen en ze vervangen door geesteloos fabriekswerk. Neen, ik ga hier nooit meer vandaan, tante. Hier is nog natuuuuur. Dit „natuur" haalde zij lang uit op haar vroegere manier; maar thans was het duidelijk, dat zij echt meende, wat zij zeide, en alleen maar een beetje lachte met haar eigen gevoel. HET BOEK MET ZEVEN ZEGELEN. 129 Het was Ernestine, of de uiterste gespannenheid harer zenuwen eiken dag wat meer van haar afliet. Zij sliep eiken nacht uitstekend, zij at met gezonden eetlust, zij kon uren wandelen, zonder vermoeid te raken, en als zij bij haar tante zat in haar gezellige omgeving, dan dacht zij wel eens: Hoe kan iemand, zooals ik heb gedaan, toch een droom najagen en dat voor geluk houden, zoo'n leege, ijdele droom. Hier is het echte leven, geen schijn-bestaan, dat telkens en telkens weer teleurstelt en bedriegt... Zij werd verrast te merken, dat zij dikwijls neuriede, als zij de trappen afsnelde om uit te gaan, of als zij na het ontbijt buiten voeder ging strooien voor de vogels. En zelfs gaf zij toe aan haar tante's verlangen om wat voor haar tê spelen op de oude piano, waarvan zij vroeger altijd zei, dat die „stellig meegekomen was in de «rke Noachs," omdat bijna alle snaren metalig dóórklonken. Zij voelde, dat zij weer de oude werd; neen, nooit werd zij weer de oude, zij was, zooals zij het uitdrukte „een verbeterde editie" geworden van zichzelf. Haar tante, met den haar eigen verstandigen tact en vooral haar steeds grooter wordende hefde voor Ernestine, sloeg het meisje stilletjes gade en verheugde er zich in, dat er tusschen Eggermonde en haar een druk verkeer begon plaats te vinden, — en diep in zichzelf koesterde zij een heimelijke hoop. Ernestine scheen een soort van vriendschap met Kunira gesloten te hebben. Bijna dageljjks Het Boek met zeven Zegelen. II. 9