L462J Het Raadsel E&33 'Wé- 'S g™ SERIE VERMAKELIJKE, ONDERHOUDENDE EN POPULAIR=WETENSCHAPPELIJKE BOEKJES. Twaalf Gezelschapspelen met Kaarten, door C. Bend . . .- fyt^ii. 35 cents Uw toekomst uit getallen lezen, door Magda •&Ji?fJ$( fl -60 „ Goochelkunstjes met papier, door Dolf Kramers .... 60 „ Minne-Orakel, door Dorrie . . .-v* •'• ■ • ï ■ tig, •■■ W „ Droomen en Visioenen, door Thérè'se Mooy . .^j^^S^a" . - . . 60 „ Wat het gezicht zegt, door Magda ..... ■'**$$!'4-vfc 00 >< Wat een huisvrouw weten moet, door M. Kroesen Abink ..... 60 ,, Buikspreken, door Wim Thiange . . ...... y ...-. '.si-„-W Gezelschapsspelen voor Jong en Oud, door Truus dn Graud ... 60 „ Hypnotisme, door Stephan Martin . . . * . . . ^.sf^-. ... . 60 „ Billardtrucs, door Practicus . ^Ég^H^§p^^&H^. ; . 60 „ Silhouetten, (Handschaduwbeelden) van Pira ■' • • 75 „ De Salon-Artist, door Kees Manning , 75 „ Dansen en hoe het te doen, door Tine van Aalst . . ... 75 „ De Amateur-Boeienkoning, door Gordanius ^-", -~. 75 „ Goochelkunstjes voor ledereen, door Han de Lange,./I^sjsg-'JÏJ;-. 75 „ Nieuwe Kunstjes met Horloges, Ringen, Zakdoeken en Vlaggen, door Dik van Dongen > K.~ . ..i' ■ 75 „ Wonderen der Chemie, door Piet van der Sluys . > sfifz&g ■ ■ • 75 „ Goochelkunstjes voor Kamer en Tooueel, Cees de Rooy . . .. 75 „ Kunstjes en Puzzles met Vragen en Antwoorden, door Jan Vermeers 75 ,, Kunstjes met Kaarten en eenvoudige Hulpmiddelen, door Jo de Brie 75 „ Goochelen met geld, door Kees Lagooy ............ . ... 75 „ Wat de Hand zegt, door Magda- . | ..Vj^^^^^^^^g^^.'75 „ „Getapt Zijn", Etiquette voor Dames en Heeren, door J. van Mars 75 „ Wat de Kaarten zeggen, door Magda '.: ,- , . . . . 75 „ Gemeenschap met het Hiernamaals, door Wiiliam r. Stead .... 75 „ Uw Toekomst Weten?, door May Amend . . WS^Êi ■' 5 ••• • • 90 „ Kunstjes met kaarten zonder Hulpmiddelen, door Ji-m Adé . , . . 90 „ Eenvoudige.Goocheltoeren die leder doen kan, door Ben van Raait 90 „ Droomboek, door Chris de Lee . . rï*«Mi- A< • • ■:i$J" ■'■ • • ' 90 ,, Goochelen in de Huiskamer, door Han de Lange . . 90 ,, Nieuwe Kunstjes met Kaarten, door Chris de Veine 90 „ Graphologie (Handschriftkunde), door G. de Waart . 0fiMt ■ • 90 „ Droomlexicon, door Magda ........... r:> .-. -: • ■'■ : 90 „ Contract- en Royal Auction Bridge, door C. Bend . . f 1.50 Ieder werkje is voorzien van een pakkende in twee kleuren gedrukte olhslagteekening en zijn verkrijgbaar in eiken Boekhandel, aan alle stads-kio'sken en na ontvangst van post-wissel (of giro No. 70927) bij N.v. A. W. SEGBOER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 's-GRAVENHAGE. HET RAADSEL HET RAADSEL LEVENSSCHETS door HERMAN HEIJERMANS JR. n.v. A.W. SEGBOER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S GRAVENHAGE „Nonsens en nog eens nonsens!" viel de politie-inspecteur uit. „Sherlock Holmes is 't verzinsel van 'n grappenmaker, die met de eerste de beste onnoozele inbraak geen raad zou weten de ontzaggelijke, hahaba! de ontzettende leeperds van Scotland Yard, zijn door brave auteurs van detectiveverhalen uit de betaalde mouwen geschud, en van al de zoogenaamde historische verhalen van befaamde politiespionnen, die 'n beteren neus dan honderd speurhonden bezaten, blief ik ten minste niet dat, nee niet dat, meneer, te gelooven! 't Toeval en 'n gelukkige hand, 't boffen en je meest alledaagsche intelligentie helpen je soms — lang niet altijd! — en de rest, 't geheimzinnige gedoe van detectives, die lachend d'r mond houen en haast subiet snappen hoe de vork in den steel zit — is larie, meneer — lak, meneer — goed voor 'n sensatieromannetje, en niet voor de praktijk!... „Als ik die zaak met de schandaal- en lasterbrieven ontcijferd heb, en den naam van 'n uitgeslapen rot kreeg, dan was 't eenvoudig good luck. Tegenover dat eene affairetje staan 'r, eerlijk gebiecht, dozijnen, waarbij 'k net zoo'n ezel als iedereen was! Heeft u 'r nooit van gehoord? Waar heb je dan geplakt, meneer?... Elk kind zou 'k bijna zeggen... Enfin dan: 't was zóó: Op 'n morgen zit 'k me in m'n bureau — 'k had den dagdienst — zit 'k me bij rapporten van schoorsteenbrandjes, 'n ladelichterij, beschonken kerels en van 'n vechtpartij, te verkankeren — bureaudienst in 'n kleine stad bezorgt je de tering, meneer! — op 'n morgen geeuw 'k m'n kaken stuk. „Binnen!" roep ik. „Goeien morgen," zegt Henkelman van 't Stadhuis. Hij was ambtenaar op de Secretarie, en we ontmoetten mekander ex officio vrij dikwijls. Ik mocht hem niet, omdat-ie altijd grijnslachte — 'n zeldzaam onvoordeelig gezicht! Hij mij niet omdat 'k kort-aangebonden ben, en van geen gesprekken hou. 6 Hij had 'n zaakje, dat me in 't begin, bij eerste taxatie, matig interesseerde. Sinds twee maanden ontving z'n heele kring vrienden «n bekenden, hij-zelf en z'n vrouw, z'n schoonmoedei en z'n broer, onsmakelijke, gore, insinueerende brieven vol verdachtmakingen. Alsjeblief! 'n Vrij aanzienlijken stapel lei-ie op m'n bureau. De afzender of afzendster vermeed zorgvuldig 't gebruik van inkt of potlood. Hij of zij — vermoedelijk was 't 'n hij — sneed letters uit kranten, plakte die op, en op 't adres werd dezelfde sluwe methode herhaald. Mevrouw Henkelman kreeg 'r om den dag een bij 'r ontbijt. De intiemste familie-aangelegenheden werden met vage woorden aangeduid. Henkelman werd tegen z'n vrouw uitgespeeld — zijl tegen hem. De vrienden hoorden dat Henkelman 't hun vrouwen lastig maakte, dat-ie boter op z'n hoofd had, dat-ie z'n eigen vrouw meer dan eens had bedrogen, en dat omgekeerd mevrouw 'n liaison met een met initialen aangeduiden, door en door fatsoenlijk ingezetene voor 'r portie had. !k Bekeek 't soort papier van de brieven. Zijdjes uit 'n schoolschrift gescheurd. De flauwlijnen herkende je met 't bloote oog. Ook viel 't dadelijk op, dat de Stadskrant met z'n geligen druk voor de lettersoorten diende, dat de meeste epistels in ordinaire couverts staken en dat 't poststempel óf 's avonds na tienen, óf 's morgens bij de eerste lichting aan was gebracht. ,,'k Zou me 'r in uw plaats niet druk om maken, meneer Henkelman," adviseerde ik, „de pret zal 'r bij den afzender wel ééns afgaan!" ;jBji-, Hij keek me met z'n onaangenamen grijnslach vernietigend aan, zei dat-ie niet om advies, maar om hulp was gekomen, dat z'n toestand onhoudbaar werd, dat verschillende vrienden koeltjes begonnen te doen, en dat z'n vrouw na eiken nieuwen vuilen brief gewoon-ongenietbaar was. Norsch, onheusch, wat duivel: ik zou 'r me niets van aan hebben getrokken, probeerde 'k net 'm af te poeieren, toen de burgemeester, die zelden op 't bureau verscheen, ons gesprek stoorde. Aha, hij begreep 't al waarvoor Henkelman hier was gekomen! Ook hij had dien morgen 'n brief van 't zelfde gehalte naast z'n ontbijtbord gevonden, 'r Moest nu maar eens met energie achter heen gezeten worden, 't Ging 7 niet langer, 't Had z'n grenzen. Henkelman was als rechtschapen man volkomen gerechtigd de hulp van de politie in te roepen! Goed, ik nam de zaak in handen, zei als m'n .besliste opinie, en daarvoor hoefde je geen bijzonderen neus te hebben, dat brieven met zulke onsmakelijke détails uit den familiekring moesten komen, dat de een of andere intimus of de een of andere „bijzondere" vriendin de hand in 't spel moest hebben. Ik verdacht mevrouw zelf — of Henkelman in persoon — 'k weet niet waarom — 't was 'n idee fixe — 't was meer gebeurd... 'k Vroeg of 'r mogelijkheid was den huiselijken kring van dichtbij te „bestudeeren" — hij zei onmiddellijk met instemming, dat-ie vroeger, ja zelfs zoo lang niet geleden, collega Joris van de Secretarie op kamers had gehad, dat-ie 'r geen bezwaar in zag, mij voor 'n veertien dagen, als „commensaal" in huis te nemen. Of 't zou opleveren, betwijfelde-ie... Dien avond verscheen 'k met m'n koffer, 'k Werd aan mevrouw voorgesteld, die duidelijk het merken hoe onaangenaam ze de komedie met 'n beambte van de politie vond, kreeg 'n huissleutel en retireerde me naar m'n kamer. De meid bracht me 'n kop thee en 'n belegd boterhammetje^, en 'k maakte natuurlijk 'n praatje met 'r. De bekende, altijd handige manier! 't Was 'n fiksche, knappe Geldersche meid, gezond, met 'n prachtigen mond witte tanden, die 't erg gezellig scheen te vinden, dat ze wat aanspraak in huis had gekregen. „Wat is dat toch met die brieven?" vroeg 'k, met de deur in huis vallend. „God, weet u daar óók van?" zei ze vroolijk. „Ja, da's me 'n boel! En daar kommen ze nooit achter, omdaf ze wel ruiken hoe laat 't is!" „Hoe laat?" drong 'k onverschillig aan. „Is 'r dan 'n vermoeden?" „Nou, 'k praat me mond liever niet voorbij," meende ze, oolijk 'r oogen dichtknijpend. „Maar al ik hèm was, wist 'k wat me te doen stond! O, zoo!" „Zou mevrouw?" probeerde 'k uit te hooren, zonder me bloot te geven. „Ik zeg niks — ik denk alleen," antwoordde ze, de deur achter zich sluitend. 8 Om tien uur, m'n niet zeer moeilijk rol van commensaal zonder enthousiasme spelend, ging 'k 'n glas bier drinken, en had daarbij 't eenige genoegen, dat zelfs goeie bekenden me met m'n blauwen bril, m'n gebogen rug en m'n pruikje gladweg voorbijliepen. Om half twaalf stapte 'k naar de Hooigracht, waar Henkelman woonde, en gaf me de waarschijnlijk nuttelooze moeite de twee brievenbussen in'de buurt der woning, die beide om kwart over twaalf voor 't laatst gelicht moesten worden, als wijlen Alibaba te „merken". De opening van de eene bus besmeerde 'k met roode, die van de andere met blauwe waterverf — je echte gedoe van 'n dilettant-detective, van een die zich met quasi-gewichtigheidjes uitslooft. 'kWas natuurlijk of te vroeg of te laat, en als 'k 't bij' al de bussen van 't stadje toepaste, had 'k minstens vier dozijn tubes noodig! Maar toch, hier hielp 't door 'n theelepel intelligentie gesteunde toeval Mevrouw Henkelman kreeg den volgenden morgen 'n brief met gore toespelingen — en met 'n rood vlekje op 't couvert. De bus op den hoek van den bakker, tien stappen van 't huis, waar 'k „kamers" had. „Asjeblief!" zei Henkelman in presentie van z'n vrouw. „Is. 't niet bar?" Ik las, voelde voor 't eerst meelij met den ambtenaar van de Secretarie. De inhoud van de vier regels was schandelijk erotisch, 'r Stonden 'n expressies in, die 'k jullie bespaar! De afzender moest aan 'n zielsziekte lijden! Was Henkelman 't zelf, dan was-ie veroordeeld — was 't z'n bleeke, chagrynige vrouw, dan bleef 't 'n catastrophe. Verder hoefde 'k niet te zoeken. Geen van de huisvrienden — 'k had 'n lijstje met adressen gekregen — noch de schoonmoeder, noch de broer, hadden aanleiding, om juist naar die brievenbus te loopen. 't Was te zot, om te onderstellen, dat de dader 'n specialen omweg maakte, om den brief bij den bakker-op-denhoek kwijt te raken! Maar die spitsvondige opmerkingen hield 'k voor me. 'k Wachtte tot Henkelman naar de Secretarie ging, hield mevrouw 'n moment gezelschap. Ze maakte 'n verschuchterden indruk, uiterlijk onsympathiek, vrouwtje, dat in 'r kinderloos huwelijk heel wat afgehuild moest 9 hebben. Vroeger was ze waarschijnlijk knap geweest — nou was ze flets, hangerig, zuur. „Heeft u geen suppositie, mevrouw?" vroeg 'k, 't vies pamflet nog eens lezend eri geen beweging van 'r verwaarloozend. Ze schudde zwijgend 't hoofd. Ik keek naar 'r gesloten, kleine schrijf-nécessaire, die Te per se open zou maken, als ze ging wandelen. „Heeft meneer," zei ik 'r plotseling met 'n indiskreete vraag op 't lijf vallend, „nooit 'n liaison gehad?" Even leefde ze op, even keek ze me vinnig aan, toen antwoordde ze slap: „Dat weet Tc niet — en dat interesseert me nog minder!" „Dat getuigt niet van jaloezie..." merkte 'k glimlachend op. „Jaloezie! Jaloezie!" spotte ze. „Laat 'k liever boodschappen gaan doen. We eten visch vandaag." Tc Kreeg denzelfden indruk van de meid: dat zij of hij meer wisten, dat ze iets verborgen hielden. Achter de neergelaten zonnestores loerde 'k als 'n spin tot ze met 'r handtaschje de deur uitstapte — en geen seconde later belde ik de meid. Die liet zich eerst 'n lekker tijdje wachten, maakte pas 'r opwachting, toen 'k m'n vinger 'n minuut lang op den drukknop hield. „Jessus! Jessus, is 'r brand?" vroeg ze met 'n nijdig, maar gezond snuit binnenstuivend — 'k was ongetrouwd en geenszins voor 'n knappe deerne ongevoelig. „Geldersche dikkerd," zei 'k, en trachtte in 'r wang als 'n bellefleur te knijpen — zonder uitstel-van-executie kreeg 'k 'n tik! — „ik verga van de maagpijn! Toe, wees jij zoo vriendelijk, loop naar de apotheek en haal wat pepermuntolie, wil je?" „Dat ken nou erg moeilijk," wou ze weigeren, ,,'k ben bezig den zolder te dweilen..." 'k Gaf 'r 'n gulden, zei dat ze de rest mocht houen, als ze zich haastte, stond terwijl te krimpen van pijn — kreeg 't van 'r gedaan. Weer loerde 'k achter de stores, en zoo toen ze op z'n elf-endertigst 't bordesjes afliep, smeerde ik 'm naar de huiskamer. Natuurlijk was 't bureautje op slot. Geen van m'n sleutels paste. IO Maar met m'n zakmes lukte 't zoo te peuteren, dat 'k den val opwipte. Mis! In geen van de laadjes vond 'k 'n halfverbruikt schoolschrift, geen ordinaire couverts, geen schaar, geen fleschje gom, geen indices. Wel onder in 'n vak 'n paar brieven van recenten datum, die met „Liefste Gerda" begonnen — en niet van Henkelman waren, 'k Dacht 'r over ze mee naar m'n kamer te nemen, vond 't te gevaarlijk, besloot ze 'n volgenden keer te lezen. Wat in 'n goed vat lei — enzoovoort, niet waar? Gehaast, bang, geattrapeerd te worden, sloot 'k de nécessaire, wipte de trap naar m'n kamer op. De deur van de slaapkamer van meneer en mevrouw stond aan. Ik oriënteerde me. Niets te zien. 'k Liep de tweede trap op, om precies te weten hoe 't huis was, zag 'n zolder met blauwe droogstokken, keurig onderhouden en opgeruimd. Hé, prakkizeerde 'k: de Geldersche dikkerd zei, dat ze bezig was den zolder te dweilen, en 'r is geen emmer te zien. Heeft de schalk me voor den gek gehouden? Te Deed nog drie-, vier stappen, stiet de deur van de meidenkamer onder 't glooiend dak open, bukte me. Bij een van de pooten van 't ijzeren bed lag een letter. Een letter op gelig papier, 'k Trok de la van de waschtafèl open. Niets, 'k Sloeg voorzichtig 't dek van 't bed om. Niets. De mand was op slot met twee soliede hangsloten. Aan een van die sloten glimmerde wat. Toen 'k den beugel betastte kleefde 'r iets aan m'n vingers. Wel alle duivels, redeneerde 'k — 't ging in 'n vloek en 'n zucht — 'k dreef op m'n ooren om niet verrast te worden... — wel wat weerlicht, als dat geen gom is, laat 'k me villen! 'n Seconde later lei 'k kreunend op m'n bed, kreeg van 't stuk Geldersen welvaren 'n réprimande, dat 'k de sprei niet eerst af had genomen, en werd weer „mensch" na 't slikken van wat druppels op 'n lepeltjle suiker. Dien dag hield 'k me zoo stil als 'n muis. 'k At op m'n kamer — baars met kuit — om 'n moord voor te begaan, en bij de thee, die 'k beneden dronk, vroeg 'k Henkelman wanneer de eerste brieven, naar zijn schatting destijds waren gekomen. „Midden September," zei-ie. „Nee, je vergist je," zei mevrouw, „einde Augustus, kort nadat ik van Zandvoort terug ben gekomen." ,,Was u daar alleen?" vroeg ik. Ze knikte, 'r Man was drie 11 weken met Marie thuis gebleven. Marie had voor 'm gekookt en den boel geredderd. „En uitstekend," bevestigde Henkelman. 'k Vroeg met 'n dosis takt of de meid te vertrouwen was. „Ach!" lachte Henkelman — lachen dee^e altijd! — en-ie haalde z'n schouders op, of 't idee-dat-de-meid... te zot was om alleen te loopen. „Nee, dat is onzinnig," praatte ook mevrouw: „voor Marie steek 'k m'n hand in 't vuur..." ,.Als je 't mij vraagt," zei Henkelman, terwijl z'n vrouw even de kamer uit was: „zou 't me niemendal verbazen, dat je je brandt als je in de buurt van Joris zoekt!" „Joris?" zei 'k ongeloovig. „Joris," herhaalde hij fluisterend: „Joris van de Secretarie, die vóór u boven op de kamer gewoond heeft, en in wien m'n vrouw — maar dat blijft heilig onder ons, zoo'n beetje..." De volgende dagen verloor 'k tiendubbel 't beetje houvast, dat 'k meende verkregen te hebben. En de zaak werd zoo ruchtbaar, zoo besproken, dat 'r zelfs 'n berichtje in de Stadskrant verscheep waarbij met vermijding van den naam, die ieder kende, 't geheimzinnig geval-met-de-letterbrieven opgeld dee. 'k Verloor m'n houvast, omdat 'k ook in de kamer van mevrouw, en op 'n vloermat, en op' 'n tafelkleed lettertjes vond — was 't wonder, waar 'r zooveel van de smeerpijperij kwam, dat''r van de enveloppes loslieten? — 'k raakte m'n houvast kwijt, omdat de meid nóch 's avonds nóch 's morgens uitging en de brieven toch door de post werden bezorgd! 'k Begon voor de zaak warm te loopen. De billets-doux in de schrijf-nécessaire, die 'k natuurlijk las, waren van Joris, 'r Moest tusschen die twee iets bestaan hebben. Maar was 't niet totaal ondenkbaar, dat 'n zoo correcte kerel als de tweede ambtenaar van de secretarie zulke vunze epistels, zij 't uit wraak, naar Jan-en-alleman postte? 'k Liet 'n paar ondergeschikten de brievenbussen in de buurt bewaken, 'k zat elk verdacht ding als 'n poes, die muizen in de spiezen heeft, op de hielen — kreeg in 't huis van Henkelman geen vat! Den laatsten dag — veertien dagen hield 'k 't onder geen omstandigheden uit — stofte Marie m'n kamer, toen 'k van 'n loopje terugkeerde. 12 „Jessus," lachte ze: ,,'k zou me pruikie en me bril nou maar afleggen, meneer van de politie...! Is dat 'n toestand hier, hahaha!..." „Van de politie?... Hoe kom je daar op, dikkerdl" lachte ik weerom. „Nou, dat het meneer me al den éérsten dag gezeid en ik ben ook niet van gister! Wat 'n historie, om zoo de kat uit de boom te kijken!" Ze schaterde van pret — ik ook. Want terwijl ze zoo'n echt plezier om m'n afgenomen pruik en den goddank niet meer in m'n neus kervenden bril had, merkte 'k op den wijsvinger van 'r rechterhand iets op. De nagel was door 'n gelig stukje papier bedekt, de andere vingertoppen waren kleverig-tewart, zooals kinderen 't hebben, als ze met gom knoeien. Vijf minuten later liep 'k op m'n kousen over de zoldertrap de meidenkamer in. Nou Henkelman zoo delikaat overgekletst had, dat ik van de politie was, moest 'k 'r haring of kuit van hebben. En 'k hoefde de mand niet eens open te breken — tusschen 'r bed en 'r matras vond 'k 'n uitgezochte collectie „aangebroken" Stadskranten, 'n schaar, 'n halfbegonnen brief... Dien nacht bewaakten we 't huis. Om vier uur sloop de prachtvan-'n-Geldersche over 't trottoir, werd bij de brievenbus gearresteerd. Den brief probeerde ze in te slikken. Hielp 'r geen cent. De mand leverde 's morgens, voor dag en voor dauw, 't schoolschrift, de ordinaire couverts, 't potje gom! Ze bekende. Ze wa3 in de drie weken, dat mevrouw in Zandvoort was, smoor-verliefd op Henkelman geraakt, had geprobeerd de „menschen" van 'm te vervreemden en de vrouw 't huis uit te jagen. Of 'r iets tusschen den ambtenaar en haar voor was gevallen, laat 'k in 't midden... Met de rechtbank maakte ze nie_t kennis. In voorarrest werd ze door psychiaters geobserveerd en 'n paar weken later naar 'n gesticht getransporteerd. Ik kreeg 'n pluimpje van den burgemeester — maar... had de Geldersche mij niet eerder door dan ik haar?... Toeval heeren — toeval en... boffen!" SCHADUWSPEL Markus Pluns, van alle markten thuis, scharrelend bohémien vanaf z'n prilste jeugd — commis-voyageur, trapéze-werker, voltigeur, diamantslijper, koopman-in-vongeregelde-goederen, bootwerker, komediant en advertentiecolporteur — alles was-ie geweest en de zonderlingste baantjes had-ie bedreven — Pluns was in de dagen, waarvan 'k spreek, tot over z'n enorm-groote, bijba misvormde ooren op z'n eigen vrouw verkikkerd en doorleefde daarenboven — ook 't geluk pleegt niet zelden in duplo te komen — 'n periode van besliste welvaart. Ringen, horlogeketting en dasspeld (lang uitstedig geweest) be-glommen z'n felblauw, in struische lijnen geplooid confectiekostuum en bij 't betalen van z'n koffiehuisconsumptie doorgrabbelde-ie en grand seigneur 'n opperst vestzakje met gouden en zilveren specie. 'n Weduwe van dikke dertig had zich in den scherp-bleeken zigeunerskop van Markus verliefd — in z'n glanzend-zwart krulhaar, z'n dik-zwarte wenkbrauwen, z'n blauw'-gesausde, immer consciëntieus geschoren wangen, z'n dunne, energieke lippen «4 en in de clownerie van z'n smalvingerige, lenige, verrassend-rappe handen. Er zijn lieden, wier lichamen voor zwaarlijvige, stramgespierde en voor alles correcte menschen bovenaardsche wonderen verrichten — tijd- en lotgenooten, die hun ruggegraat vouwen en kneeden als pas-door-oliede stopverf en 'r welwillend bij glimlachen als hun hielen de achterzij van hun hoofd betasten. Welnu, ieder der vingers van Markus Pluns bezat de technischvolmaakte begaafdheid van zulk een slangenmensch in actie. Z'n pink had zonderling-voltigeerende kootjes, z'n middenvinger boog zoodanig achterwaarts, dat de nagel de huid van den pols raakte, z'n wijsvinger sloeg — veroorlooft mij de expressie: dubbeler dan 'n tong bij 't zesde grocje. Dit nóch de misvormd-* heid der ooren zou de weduwe van dikke dertig (met 'n mollig pensioen uit de eerste echtelijke verbintenis) tot den staat van teedere harmonie, die men verliefdheid heet, gebracht hebben, als i6 Pluns geen grappenmaker eerste-klasse ware geweest en als 't spel van z'n handen, ooren enz. 'm niet iederen avond 'n zeer fatsoenlijke bete broods had ingebracht. Op 't affiche en op de programmas van de Variétés stond Markus Pluns' naam met middelsoort vette letters gedrukt. Hij was door den natuurlijken aanleg van z'n handen 'n ongemeen-geroutineerd Schaduw-kunstenaar en omdat zelfs die profeten in 't eigen land minder geëerd worden, juichte men hem toe als Professor O'K i n 1 e y, de gerenommeerde „Schattenkünstler" uit Australië. En waarlijk wat Pluns in het duister van het tooneel met een wit doek en een sterkprojecteerende lamp bereikte, grensde aan 't ongelooflijke. Rustig gebogen achter den reflector, met vermijding van alle trucjes, liet hij door 't simpel spel van z'n vingers de vreemdsoortigste dieren op het scherm leven en bewegen, 'n Kromgehouden duim, 'n geknakte pink, de samenwerking van wijs-, midden-, ring-vinger wierpen schaduwen, die aan zwanen, honden, tijgers, jakhalzen, olifanten, eenden en wat al niet meer deden denken. En als het dieren-epos uitgeput was, gaf-ie kluchten en dramas, waarbij het publiek bulkte van 't lachen. Niet één verbeterde 'm deze vertooningen. Hij had handen zoo verbluffendlenig, zoo los van de vleeschelijke materie, dat 'm iedere schaduwboetseering en iedere schaduwparodie gelukte^Hoe hij op 't idee van 't schaduwspel gekomen was? Hij wist 't zelf niet. Morgen zou-ie misschien weer 'n grooten „uitverkoop wegens waterschade" houen of 'n agentuur in comestibles waarnemen. Vandaag was-ie met hart en ziel in z'n vak en vuur-en-vlam verknocht aan de weduwe, die 'm getrouwelijk na z'n nummer afhaalde, om met 'm in 't Artisten-restaurant te „soupeeren". Bleek, rosharig, ongewoon-gezet, gekleed in japonnen, wier opzichtigheid tot zelfs in cafés de aandacht trokken, sjokte ze van plaats naar plaats met 'm mee en wanneer de abele spelen van z'n vingers, achterhoofd en splendiede ooren de force majeure van 't stilliggen, zonder fortuinlijk contract, doorstonden, bewoog zij zich met gratieuze toewijding naar Postkantoor of Bureau de change, om haar deel tot de zoete huwelijksgemeenschap bij te dragen. Het was — om niet in overdrijving te vervallen — in de eerste maanden alles pais en vree. De moppen, die hij voor de zoo- 17 veelste maal in haar presentie vertelde, behielden de frischheid van 't nieuwe. Ze lachte als anderen lachten om pointes die ze kon droomen. Ze knikte prettig wanneer-ie 'n avontuur uit de dagen van trapéze, voltige of tooneel — de andere verzweeg-ie verstandjglijk — met zwier en statie van woorden opdiepte. Ze bleef een van z'n geduldigste, kameraadschappelijkste luisteraars tot de eerste andere schaduwen over de lieve eensgezindheid zweemden. Langzaam — wel te verstaan van haar zijde — zijn goedige natuur-uit-een^stuk schipperde geen moment — dreef een vertroebelend schuim op de eertijds limpiede klaarheid van hun schijnbaar onverwelkbaar geluk. Hij was niet meer dat voor haar. Geen dichter is langer dan 'n verreljaar inderdaad dichter in de oogen van z'n vrouw — geen componist is componist aan de ontbijttafel — geen schilder boeit op den duur de schoone ziel van z'n wettige huisvrouw met penseel en palet — geen dominee preekt de overzij-rhnpels bij 'n huiselijk intermezzo weg — geen bouwmeester is bouwheer als hij te laat z'n entree bij afgestane visch en aardappels maakt. Dit is 'n wet van aller eeuwen eeuwigheid. De vrouw ziet den man en nooit den kunstenaar. En mevrouw Pluns, geboren Kloof, deze gezonde fataliteit ondergaande, werd eerst onverschillig voor de schaduwprestaties van Markus, toen voor 't diepste wezen van z'n man-zijn. Hij had, naar mijn meening, geen directe aanleiding gegeven. Hij droeg z'n blauwe cheviot als vroeger, was geschoren als vroeger, vertelde grappen als vroeger, behaalde successen als vroeger. Er leek niets veranderd. Alleen kon ze 'm niet meer uitstaan. Z'n kleine gewoontetjes hinderden haar. Z'n moppen konden 'r zoo irriteeren dat ze 'm in de rede viel met 't beleefd verzoek z'n flauwiteiten te staken tot zij 'r niet bij was — of dat ze, lang voor-ie 'r aan toe was, de pointe met 'n opzettelijk verraad bedierf. En omdatie ten slotte, bang voor 'r gezicht-van-„man-hou-eindelijk-is-op", geïntimideerd door 'r oogen-terechtwijzingen en voor 'r snerpende interrupties, niet meer in gezelschap dorst loskomen, werd-ie met den groei der maanden in haar nabijheid saai en dufjeszwijgend. De levendige, opgewekte moppentapper Markus Pluns lei 't af. Zelfs met z'n ringen, horloge-ketting en onbeleende dasspeld leek-ie 'n ruïne. Mocht-ie alleen 'n glas bier drinken dan 18 ratelde-ie zenuw-.vroolijk door en aan de tafel waar-ie mee aanzat lachten de vrienden om de zotte invallen en altijd-nieuwe Witzen. Dan kon-ie gratis-voorstellingen met de clownsvingers geven en met 'n snuivend genoegen de explicaties, van de allerlaatste ontdekkingen op 't gebied van schaduw en slagschaduw lanceeren. Liep je bij zoo'n buitenissige gelegenheid met 'm mee op, dan kon-ie plots in de stilte der nachtstraten stil staan en met den glimlach van 'n wijsgeerig kenner naar 'n verlicht gordijnraam kijken. „Let op," sprak-ie dan, heelemaal in z'n vak: „let is goed op! Twee-hoog kamt 'n vrouw 'r haar... Typisch, hè? Hoe je kan zien dat 't zoo dun is als de weerlicht... Kijk, nou maakt ze vlechies en houdt ze de haarspelden in 'r mond... Nou leit ze bandjes om de punten... Hahaha!... 't Is 'n mirakel hoe je menschen an d'r schaduwen leert kennen .. I Of hij wees naar 'n venster waar 'n schaduwvrouw in 'n stoel gebukt zat en 'n schaduwman met uitploffende kontoeren heen en weer liep, om met rukken stil te staan en met zwaaiende armen iets te betoogen. „Ruzie..." lachte Markus droogjes: „ze heeft op 'm gewacht en huilt... Hij verdedigt zich en zegt grofheden. Zijn de menschen niet stapel? Hahaha...! Ik kon waarachtig schaduw-detective worden..." Of hij bekeek met haast vochtige oogen 't doen van 'n schoenmaker, gebogen over den schaduwplas van 'n tafel en 't gebaar van de vrouw, die schaduwkoffie uit 'n schaduwtuit in 'n schaduwkom schonk. „Je leert 'r van," zei-ie babbelgraag: „je ziet hoe je met je hoofd, je manchetten, je handen mot werken... M'n beste etende poesen en blaffende honden heb 'k 's nachts in de straten bij neergelaten gordijnen gecopieerd... 't Kan nooit missen..." Op een der „vrije avonden" — in den laatsten tijd had de exweduwe 'm meer dan eens alleen naar 't Artisten-restaurant laten trekken — wandelde 'k met Markus Pluns op naar z'n woning. Omdat zij zich niet lekker voelde, had-ie geen oog van de klok afgehouden, en al om half een was-ie 'r vandoor gegaan. 3i In 'n uithoek, de aanstoot gevende voeten onder de rokken vermoffeld, zat groomoe te spinnen van kwaadheid. „Waar is Fie?" „Weet ik dat?" ' God, moeder, 't heb je toch zóó gevraagd 'n oogie op 'r te houen!..." Angstig zocht ze 't plantsoen af — de schrik sloeg 'r om 't hart — nergens zag ze 't kind — nergens... Ze liep op 'n draf de straat en de zijstraten in — ze vroeg — ze keek met tranen in de oogen — ze sprak 'n politieagent aan — ze jachtte als 'n zottin heen en weer, en toen ze eindelijk met loodzware beenen groomoe de straat over liet steken, om die tenminste kwijt te zijn — zat Fie, huilend, op 't bordesje te wachten. „Kwajie ,meid!'V schold moeder driftig, en uit vreugde dat ze gevonden was, gaf ze 'r 'n draai om de ooren: „mag jij van je grootmoeder wegloopen?... Hè?... Hè?" „Ik ben niet weggeloopen!" snikte Fie: „groomoe was niet meer op 'r bank... 'k Heb overal rondgekeken...!" Maar toen ze met moe alleen was, vertelde ze van 't schandaal, hoe groomoe te koop en te huur had gezeten, en hoe zij zich verstopt had, voor de vriendinnetjes en de menschen... Nooit, nooit, nooit speelde ze meer op 't plein! In deze serie zullen o. a. verschijnen: Dodinette-De Complimenten van Henk / Voetje -Zalig dagje buiten - Carnegie / Pour tant d'amour -Eerste Kus-Het Geschenk / Angstig geheim achter het bed-Het Wonderhok - Sprookje van 't lichtende hart / Van Liefde en tanden - Eerste Geschenk I/U / Open brief aan een dief-Zomernacht-Fata morgana WILT GIJ ONTSPANNING? LEES DAN EENS ONZE GEÏLL. NOVELLEN-SERIE VAN „AVONTUUR EN MYSTERIE" Prijs f 0.35 De Gestolen Gouvernante door Seton Cross Het geheim v. d. Vergift=Ring door Hargreaves Een Gevaarlijke Onderneming door Ralph Sterling Een Verkochte en betaalde vrouw door Ceril Hougston Het Geheim v. h. Woonschip door Bruce James De Spion door Beatrice Graham Het Gestolen Diamanten Halssnoer door FI. Hodgkinson Een Gevaarlijk Reisje door Vere Campbell Valsch Beschuldigd door Everett Green Gered uit de handen van een koppelaarster door Frank Everton Gewetenswroeging door Frances Brown Zijne Geheime Vrouw De 95 cents Spannende Roman=Serie E. Phillips Oppenheim, De Hand der Tragedie E." Phillips Oppenheim, Het Geheim van Bernard Brown - Guy Boothby, Een Wanhoopsdaad Guy Boothby, Het Egyptische Monster Hawley Smart, Valsche Kaarten Hawley Smart, De Fatale 13 Negens WILT U FILM-ACTEUR (ACTRICE) WORDEN? Een hoogst interessant werkje, niet alleen voor hen die voornemens hebben voor de film te willen werken maar ook voor iedereen die wel eens weten wil hoe dat filmen eigentlijk gebeurt. Prijs f 1.25 ★ MODERN-BANDIETISME Hoe ze Berooven, hoe ze Moorden door VILLIOD Intern. DETECTIVE Geautoriseerde vertaling van Jhr. R. H. G. Nahuys Een buitengewoon werk waarin de psychologie van den misdadiger wordt geanalyseerd. Tevens doet de schrijver een weldaad met zijn werk omdat hij ons den weg wijst hoe men aan het schrikbewind der misdaad kan ontkomen. Prijs f 1.90 Bovenstaande uitgaven zijn in een schitterende k!euren=omslag uitgevoerd Alom verkrijgbaar N. V. A. W. SEQBOER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ HAAG Heyermans' Camera Levens-schetsen door Herman Heyermans Jr. (S. Falkland) . Juweeltjes van Literatuur die men telkens zal herlezen en inleven. Het zijn korte diepergaande meesterstukjes zooals wij er in onze literatuur niet veel kunnen aanwijzen. Prijs per deeltje f 0.25 Dodinette Het Raadsel Pour tant d'Amour Angstig geheim achter het bed Van Liefde en tanden Open Brief aan een Dief Voetje Intiem Diner Hoog Bezoek Vrede-stichter Muziek en magere lapjes Kiekjes uit een stil straatje Dubbel Graf Ieder deeltje staat op zich zelf. ★ Alom verkrijgbaar N. V. A. W. Segboer's Uitgevers=Maatschappij Haag 19 „Ze is nog op," praatte-ie zoo toen we den straathoek gepasseerd waren: „en ze is in 'r sas... Des te beter!" Allemachtig — hoe zie je dat op dien afstand?" „Omdat," lei hij uit: „...omdat ze de drie lampen van de gaskroon brandt... Dan heeft ze — honderd tegen een — nog voor me gedekt... En wacht ze me met 'n kliekje... Ik ken 'r manieren..." 'k Leerde van 'm. Nou we dichterbij kwamen herkende je de kooi met den kanarie en den leunstoel met 'n hoed met veeren. Hij had zich niet vergist. Door 't wit rolgordijn èn door de tullen overgordijnen zag je den schijn van drie ballons, 't Was 'n kamer met twee vensters, een hoog. „Dan tot morgen," wenschte ik 'm goeden nacht. „Tot morgen," zei-ie z'n zakken voor den huissleutel doorzoekend — maar ineens bleef-ie onbewegelijk. „Hé!" sprak-ie in vèrwonderingstoon. „Wat is 'r?... Heb je je sleutel verloren?" „Nee..." antwoordde-ie onzeker en omdat z'n volste attentie bij de verlichte ramen was, keek je mee omhoog. Langs de geluwe franje boven de kozijnlijst, over de ragfijne tinten der tullen bloemen van de overgordijnen, de omtrekken van kooi en stoel verwazend, zwol de schaduw van 'n hoofd. Het was 'n ver-af profiel, 'n schijnbaar immense schedel. „Laat 'r niet langer wachten! Adieu!" zei ik voor de tweede maal afscheid nemend. „Adieu!" zei Markus Pluns met 'n intonatie, 'n 'k-iweet-niet-wat in z'n stem, die m'n nieuwsgierigheid prikkelde. En trouwens als-ie dat „Adieu!" minder opmerkelijk gezegd had, zou 'k toch (en niet zonder grijns: chassez la nature, elle revient au galop!) gekeken hebben. Het schaduwhoofd, dichter naar 't venster gekomen, scherper van kontoer, massiever, werkelijker, was geenszins 't silhouet van 'n vrouw, kón onder geen omstandigheden dat van 'n vrouw zijln, omdat 't haar zeer waarneembaar gemilimeterd was, tenzij zich 'n kale knikker tusschen kroon en gordijn bewoog. En om de laatste aarzeling weg te slaan grepen de lippen van 't ronde schaduwhoofdje 't mondstuk van 'n positieve pijp. 20 „Je heb visite," analyseerde ik voor de vuist. „Dat schijnt zoo," zei Markus met 'n ingehoudenheid van stem, of-ie ruzie met me had en me niet langer te woord bliefde te staan. „Adieu!" „Adieu!..." Hij stak den sleutel in 't slot — ik schildwachtte. Bij 't dichtklappen der huisdeur werd 't een-hoog plotseling levendig. De schaduwman met 't kaal of kortgeknipt hoofdje bukte naar 'n kamerhoek — 'n hoed dopte neer op 'n knikker — 'n vrouwehand tastte snel naar de kraantjes der kroon — 't werd paisibel donker en... weer even later vroolijk licht. Markus, herkenbaar aan den gemarkeerden zigeunerskop, zigzagde voorbij de lamp, driftig van de eene zij naar de andere en z'n schaduwarm raasde met 'n drift dat de diagnose van 'n kleine woordenwisseling niet geheel en al onjuist leek. Grijnzend stapte je voort. De wijsgeer der schaduwen, de man die derden achter neergelaten gordijnen pleegde te bestudeeren, had eenig meeningsverschil in den laten nacht en miste het zelfbedwang z'n onthutste gebaren aan gene zijde van 't verradend lamplicht te produceeren. Den volgenden dag, bijna ongezond-vroeg, zocht Markus me op. Z'n bleek gezicht leek bleeker dan anders door 'n baard van 'n dag en 'n zeer ellendigen nacht. „Ik kom je iets in vertrouwen vragen," zei-ie bedrukt: „Ik ben gek óf m'n vrouw... Herinner je je 't afscheidnemen van vannacht? Hè? Wat?..." „Zeker," zei 'k voorzichtig. „Heb je?" drong hij nerveus aan: „heb je niet opgelet toen we buiten stonden, en terwijl ik m'n sleutel zocht — dat 'r 'n mannehoofd...? Met 'n sigaar...?" „Daar durf 'k geen eed op doen..." ontweek 'k met takt. Dx meng me niet graag in geschillen van man en vrouw. Je raakt 'r je oudste en beste vrienden door kwijt. Vroeg of laat verzoenen ze zich toch, de hij en de zij — en word je 't kind van de rekening... „Maar je heb toch drie pitten zien branden!" viel hij onstuimig uit...: „dat kun je toch meegetuigen?" 21 „Ja, dat moet wel zoo geweest zijn..." gaf ik aarzelend toe. „... GoedJ" zei hij driftig: „dus in dat opzicht ben 'k niet gek!... Ik kom vannacht in de kamer... Ik vloek in 't donker... Ik strijk 'n lucifer af — niemand... Ik ruk de slaapkamerdeur open en m'n' vrouw, die juist de kaars opgestoken heeft, zegt: „gut, ik ging juist naar bed... 'k Draai nog geen seconde geleden 't gas uit... — Ik informeer wie nog zoo laat op bezoek was. Ze vraagt of 'k niet goed bij m'n hoofd ben. Ik kijk onder de tafel, onder 't bed — niemendal... 'k Sla 'n idioot figuur — wat duivel, hebben we 'n mannehoofd met 'n sigaar gezien, ja of nee?" „Misschien heb je je in 't raam vergist," merkte ik op: „je heb je toch zelf overtuigd! Wat informeer je dan nog?" Avonden en avonden bleef Markus Pluns na de voorstelling weg. Hij was van de vlakte verdwenen. Eerst na 'n week verscheen-ie weer in 't Artisten-Restaurant met z'n vrouw en met 'n welverzorgd jongmensch, dat in koffie dee. „Mag ik je voorstellen?" zei hij: „onze buurman van twee-hoog, meneer Van Heumen..." We aten gezamenlijk de voortreffelijke goulasch en 't welbereid bier. We babbelden tot bij tweeën. Ik liep mee op. We hielden 't midden van de straat, vier menschen met vier aangroeiende en weer heenvluchtende schaduwen. De vrouw van Markus praatte en lachte met het jongmensch. Het jongmensch vertelde moppen. Zij schaterde. Hij beweerde niets of 't sloeg bij haar in. Markus naast me liet mij praten. Hij antwoordde niet. Telkens weer keek-ie naar 't asfalt met 't spel der schaduwen. Je zou er op gezworen hebben dat de hand van de vrouw die van 't jongemensch vasthield. Maar als je langzamer liep zag je dat je je gloeiend vergiste. Voor de deur scheidde je van elkaar. 't Jongmensch nam beleefd z'n hoed af. Hij had 'n rond hoofd en was keurig gemilimeterd. En 'n oogenblik later zag je een-hoog drie pitten branden en drie schaduwen bewegen. m KLEIN VERRAAD „Zal je goed op 'r passen, Fie? En niet later as twaalf uur thuis?" „Gut moe, dat heb-ie al driemaal gezeid!" „Nou, nou, eet me niet op! En zal jij 'n oogie op haar houen, moeder?... Of-ie 'n oogie op Fie zal houen, moeder?" Dat kon ze nog wel 'n paar maal roepen! Moeder had vandaag 'r specialen dag: je keel schreeuwde je bij 'r uit... En traineeren als ze dee! 'r Kwam geen end an. Half de trap af, had ze 'r ouwe parasol met de stukkende baleinen, die ze niet thuis wou laten — of 'r zóó'n zon was! — vergeten — toen stuurde ze Fie werom om 'r bril van de waschtafel te halen — en eindelijk, eindelijk, strompel-hinkte ze aan den onwilligen arm van de kleindochter over de stoep naar 't plein, waar ze bij droog weer op een der banken naast de bloemperkjes op 'r verhaal probeerde te komen. Op 'r verhaal. Sinds 'n maand of drie, na 't ongeval was en bleef 't zoo-zoo. Met menschen op leeftijd kwam 't altijd onverwacht. Ze waren piender en bij-de-hander als jongelui, tot ze door 'n onvoorzichtigheid, 'n niet uitkijken, 'n in gedachten loopen, 'n ongeluk kregen en door dat ongeluk 'n knauw, waar ze niet meer bovenop kwammen... Net zoo met moeder. Drie en zeventig kwieke jaren, om te benijjen — en ineens 'n val, 'n schreeuw, 'n gil om door den grond te zakken — 'n opstand bij de boven- en de benejenburen — en ze3 weken lang 'n dokter over den vloer, om 't in gips gezet gebroken been te verzorgen. Bij 't afstappen van de zes treedjes naar de buitendeur, was ze uitgéglejen, of had 'n duizeling gekregen — en jawel! Op die leeftijd, zei de dokter, kon je nooit weten, vooral niet, omdat 't hart van de ouwe juffrouw 'n gebrek scheen te hebben... Zij en 'r man, en Fie niet minst, hadden grootmoeder vertroeteld, verzorgd, 't 'r aan niets laten ontbreken, en voorzoover de middelen 't permiteerden, voor 26 kleine verrassingen en aardigheden gezorgd. Maar of 't de schrik na den val was, de gevolgen van 't hardhandig zetten van 't been, waarbij grootmoeder krijschte, dat de menschen op straat stil stonden — öf dat de ouwe dag ineene te voorschijn kwam —: 't werd na de lamme historie, waaraan niemand schuld had, 'n tobben, 'n gezeur, 'n gejammer, 'n ellende zonder eind. 't Vrouwtje, dat 'r heele bestaan zoo fiksch ter been was geweest, dat zonder vermoeienis uren kon loopen, op Fie's laatsten jaardag nog in 'n patertje-langs-den-jkant mee had gesprongen en vroolijker dan de kinderen zelf 't hei-'t-was-in-de-Mei gezongen, verdroeg de kwelling van 't schrijnend gipsverband en 't onbewegelijk aan 'r stoel gebonden zijn niet — ze dee verschrikkelijk kleinzeerig, huilde, sprak over 'r dood, maakte kribbig-hatelijke opmerkingen, wekte ze midden in den nacht voor 'n pijntje, omdat ze zich verbeelde, dat ze koorts had, of omdat 'r hart zoo raar klopte. Dat verdroeg je in 't begin met geduld en lijdzaamheid, omdat je zielsmeelij met 't mensch had — je keek door de vingers en gaf toe.' Maar op den duur kropten je zenuwen, lei je 't tegen 't geklaag zonder reden en tegen 'n prikkelbaarheid zonder grens, wanhopig af. Of de dokter glimlachend-geruststellend zei, dat 'r niet 't geringste gevaar bij was, dat 't been zeldzaam goed in orde kwam, dat ze alleen in 't vervolg geen polka meer zou dansen — en of zij en 'r man 'r 'n eed op deeën, dat iedereen met 'n gebroken been — op die jaren — nog weken en maanden 'n gezwollen voet hield, dat die vanzelf dunner werd, dat ze zich niet ongerust hoefde te maken en God mocht danken, dat 't zoo uitstekend af was geloopen —: grootmoeder bleef zuur, chagrijnig, onhebbelijk ontevreden, en werd bij 'r gehink door 't huis, 'r gedrens en geïrriteerdheid over 'n peuleschil, 'n lastpost, waarmee je geen land wist te bezeilen. Ze bemoeide zich met niks meer. Ze jaste geen aardappel, stak geen hand an 'r slaapkamer uit, stopte de kousen en sokken, die ze vroeger onder haar beheer had gehad, zoo opzettelijk slordig, dat je de rijgsteken weer uit kon trekken, hangelde zoo vérvelend met boeken, die ze niet las en met kranten, die 'r niet interesseerden, in 'r stoel bij 't raam, dat ze je met 'r iesegrimmig humeur anstak en je heele huishouden bedierf. Ze dacht enkel an 'r gezwollen voot, weigerde tegen 't advies 27 van den dokter in, 'n loopje te doen, strompelde van 'r bed naar 'r s/toel en van 'r stoel naar 'r bed. Fie, waarmee ze vroeger dol was geweest, 'r eenig kleinkind, kon ze niet meer luchten. Elke beweging van 't meisje hinderde 'r, 't praten, 't loopen, 't dartelen, 't spelen. Als 't huishouden zich niet aan baar nukken en buien bliefde te onderwerpen, sloot ze zich in 'r kamer op, kopte, dee als 'n nijdas, kroop in 'r bed. Ze had uren dat ze in 'r eentje zat te huilen en bad. Ze sprak telkens over 'r man-zaliger-nagedachtenis, die al twintig jaar dood was. Ze gaf je op de gewoonste vragen 'n glad-afwezig antwoord, leek kindsch. Eerst in de laatste weken, nu ze 'n wandeling zonder stok aandurfde, en nu 't zachte voorjaar mensch en beest tot andere stemming dwong, had ze zich laten bepraten, om niet langer thuis te hokken en 't zonnetje op te zoeken. Helpen dee 't niet. Ze zat op 'n bank in 't groen, klaagde over hitte of over kou, verveelde zich, kniesde, 't Was 'n opluchting, als ze 's avonds 'r voetbad met zout water genomen had, en van den vloer was. Dan miste je 't gezicht, dat je 't beetje vreugde vergalde, kwam je zélf weer op dreef. Vandaag hinkte ze met Fie naar 't plein, naar 't ouwe plekje. Bij de eenige straat, die ze over moest steken, keek Fie voor 'r uit, of 'r geen rijtuigen en trams aankwamen, want 't passeeren van dat „gevaarlijk" punt ging met 'n stakkerig slakkepasje. Wanneer 't kind 't niet voor de dreigementen van vader en de booze oogen van moeder had gedaan, zou ze voor 't sleurig gedrentel naast 't moeilijks jokkend, met 'r dikken voet sleepend vrouwtje, gretig bedankt hebben. Niet alleen dat ze vroeger als 'n losgelaten vogel naar de kennisjes en vriendinnetjes op 't plein vloog, en daar geen „kwartier" voor noodig had — ze geneerde zich gloeiend en met kinderlijke buitensporigheid voor 't doen van 'r grootmoeder. Die zag 'r uit, dat je je schaamde. Iedereen keek 'r na. Aan 'r gezonden linkervoet droeg ze 'n gewone laars — aan den opgezetten rechter 'n trijpen pantoffel van vader, die moeder, omdat-ze toch nog te klein was, heel handig, maar jakkes-zooleelijk, met 'n schaar op de wreef in tweeën geknipt had, om meer ruimte voor de watten, die groomoe met geweld in 'r kous stopte, te maken. De groote menschen begrepen, dat 'r iets met den voet gebeurd was — de kinderen, de straatjongens keken, ginne- 28 gapten, grinnekten, als groomoe naast de dienstmeisjes en de kinderwagens in 't zonnetje zat te brajen, en je onder den hoepel van 'i bovenrok de laars met de uitstekende lipjes en de gescheurde mannepanto&el zag. Dat vond Fie schrikkelijk. Groomoe was héélemaal zoo mal gekleed. Vroeger, terwijl ze op 't plein speelde — groomoe kwam 'r niet — die had boodschappen in de stad — had ze 't nooit zoo opgelet — nu keurigjes, met 'n witte, zomersche jurk en 'n stroohoed met bloemen, ergerde ze zich over 't vrouwtje met de verschoten lintenmuts, den ouwerwetschen mantel, de groote parasol en den pantoffelvoet. Zoo als ze de straat over was, maakte ze zich weg, liet ze groomoe alleen naar de bank scharrelen, liep ze om 't plantsoen heen naar de kameraadjes, waarmee ze knikkerde, balde en krijgertje speelde. Als moe zelf naar 't plein kwam, schoot ze gelukkig op 'r toe — maar groomoe gezelschap houden k o n ze niet, Jakkes, nee!... Dat was zóó naar, zóó akelig, zóó afschuwelijk... De zon kwijnde achter 'n druilwolk, en groomoe stak met 'n wrang-ontevreden gezicht 'r parasol op. Ze had voor 'n half uur 'n tweede koppie thee willen hebben — en 'r was niemeer geweest — ze had omgeroerd en omgeroerd, tot den bojem leeggeslurpt en geen korrel suiker geproefd — nou zat ze weer met 'r ongelukkigen voet, an 'r kinderen, die 'r d'r graf inkeken, overgeleverd ... Grommerig schoof ze den bril met 't zwart montuur over 'r neus, vouwde de ochtendkrant open, keek over den papierrand naar ,'t gewiegel der grassprietjes langs 't geraniumbed. Naast 'r giegelden kindermeiden, die met mekaar kletsten en de zuigelingen door 't getrap van 'r voeten in slaap klutsten. Zag de ouwe, half-gare juffrouw 'r as 'n vogelverschrjkster uit! De bril hing op de harige stopels van 'r neus — uit 'r ooren spalkten watten-propjes — 'r hoed piekte scheef — 'r knieën wipten 'r rokken op — 'r kous wringelde naar de gespleten pantoffel — en dat alles, dat kemiek allegaartje, school onder 'n parasol, waarvan een balein los had gelaten, terwijl je naar zon kon fluiten... Je móst 'r d'r tusschen nemen, of je wou of niet, hahaha!... Dat las nou al 'n kwartier over 'r krant, die ze ondersteboven hield, en over 'r bril heen... Je bestierf 't van lachen... Zoo'n verschijnsel!... Zoo'n toestand! ... 29 'r Begonnen voorbijgangers stil te staan, 'r Waren 'r, die 't hoofd schudden, die 't den jongen meiden kwalijk namen, dat ze 'n vrouw, die niet goed bij 'r hoofd scheen, zoo baldadig trakteerden — de meesten, wijven en kerels, dienstboden en passanten, maar vooral de spelende kinderen, hadden 'n pret, 'n plezier, dat ze 'r bij proestten en schaterden. Onder 'r verweerde parasol, nu zachtjes an ingedut, de menschen toe-knikkebollend, of ze telkens ja zei, de krant slap-uit op 'r schoot, den bril in deining aan de ooren met de watten propjes, leunde groomoe, met 'n snauwlip, of ze nog in 'r slaap ruzie zochtachterover, en aan de spits van 'r parasol bungelde 'n brok papier met de door 'n deugniet uit 'n advertentie gescheurde letters: Onmiddellijk te koop of te huur... Dat, met den dikken voet in de manspantoffel, de afstroopende kous en de vrouwelaars, gaf 'n relletje, n' oploop, waarbij haast al de banken in den steek werden gelaten. Ook Fie en 'r vriendinnetjes, die aan 'n ongeluk dachten, holden 'r heen, drongen de mensehen voorbij. „Tjee, kijk 's wat 'n gèk schepsel!" snaterde Toos, en met 'n over 'r pret struikelende stem, gierend van 't lachen, las ze hardop: „onmiddellijk te koop of te huurl" „Te koop of te huur, hahaha!" gilde Stans. „Te koop of te huur!" schaterde Nellie. Angstig-bleek keek Fie toe. Ze had „groomoe!" willen roepen, durfde niet. Ze had den aandrang op 't slapend vrouwtje toe te schieten, 'r< 't smerig vod van de parasol weg te rukken, doch bewoog zich niet. Ze dacht: ik zal naar huis loopen, en moe waarschuwen — ze kwam niet van 'r plek. Ze keek, keek met groote, verschrikte oogen naar 't knikkend hoofd, den scheefhangenden hoed, 't ontzettend papier. „Tjee, tjee!" zei Toos, schurkend van plezier Fie's arm pakkend: „da's 'n gekke, hoor!... As je met die alleen ben, steekt ze je dood!... Dat doene de gekke... „Ik ken bij ons 'n vrouw," praatte Stans en 'r gezichtje vertrok 30 in benepen meelij: „die op alles bóé! zeit, as je 'r wat vraagt, en die rauwe aardappels eet..." „Gossie, gossie!" lachte Nellie: „met één toffel en één schoen! Nou hoor! Je zou 'r 'n cent geven... Ze kakelden, snapten, hielden geen oog van 't menschje onder de parasol af, vonden 't werachies jammer, dat 'n goedige slagersknecht zich met 't geval bemoeide, en de onnoozele juffrouw wekte. Toen-ie 'r parasol afnam, die met moeite dichtklepte, ging 'r 'ti hoera op. ) „Zal 'k je thuis brengen, moeder?" vroeg-ie, zich dicht over 'r buigend. „Thuis brengen? Waarvoor? Wat mót je!" kwam groomoe, gestoord in 'r tukje, ongemakkelijk los. „Waar woon je?" vroeg-ie nog eens. Suffig-verwonderd, licht-schuw, keek groomoe de om 'r opdringende menschen aan — vijandig beet ze van zich af. „Gaat je niet an, kerel!", zei ze vinnig, en 'r kleindochter oplettend riep ze: „Fie!... Fietje!..." Met 'n opgolving van angst, in verstikkende verlegenheid, school 't meisje achter de ruggen. Toos an de hand meetrekkend, praatte ze nerveus: „... Toe nou, Toos!... Wat hebben we d'r an!... Laten we nou verder spelen!" De bal vloog weer van meisjeshand naar meisjeshand, ver uit de buurt van 't verloopend relletje. Groomoe, nijdig opgestaan, hinkte de perkjes om, 'r kleinkind zoekend. Ze had 'r zeker, sekuur, om 'n eed op te doen, gezien. Bij 't standbeeld had je 't witte jurkje, den hoed met bloemen. „Fie!... Fietje!... Fie-ie-ie-ie!" Toen, plotseling, zei 't kind: „wat wil dat vreemde mensch toch!..'. Gaan jullie mee?... 'k Wor bang van d'r..." ' En met proest-gilletjes, de strompelende vogelverschrikster met de parasol en de manspantoffel uitjouwend, stoven de vier 1 plein af, 'n zijlstraat in. Bij eenen, ongerust — anders waren ze klokslag twaalf binnen, om koffie te drinken — liep moeder de banken langs.