I. De rijksontvanger Wensma sloeg zijn agenda dicht, veegde z'n pen af, schoof z'n bureaustoel achteruit. „Van Seltns....! Je kunt wel gaan; 't is zoo twaalf uur.... daar ligt de post...." De klerk in het vertrek naastaan liet zich van de hooge kruk glijden, trad naar de kast, terwijl hij al loopend zijn kantoorjasje uittrok en stond 'n minuut later met z'n stroohoed in de hand voor z'n patroon. „Slapjes geweest, meneer...." ,,'t Is de komkommertijd, van Selms.... mogen we uitrusten, krachten verzamelen voor 't najaar.... hé?" De ander lachte gedienstig, nam de brieven, groette en verliet het kantoor. Wensma trad op de brandkast toe, sloot haar, manipuleerde aan 't letterslot; dan zette hij z'n hoed op, nam de portefeuille onder z'n arm, trad het klerkenvertrek binnen en schreed naar 't raam. Hij keek naar buiten. Op straat was 't nog stil. Tegenover 't kantoor was de school; de gangdeur stond open, aan de kapstokken hingen de hoedjes en petten; door de ramen kon Wensma aan den wand de schoolplaten zien hangen, 'n stuk van 'n blinde kaart van Nederland en bovenop 'n gele kast 'n rij maten en gewichten, altijd keurig gerangschikt naar grootte; soms ook zag hij even 't hoofd van 'n onderwijzer of 5 'n langen stok, die plaatsen aanwees op die blinde kaart in Friesland, Groningen of Drente en in de buurt van den Helder, want zuidelijker ging zijn waarneming niet. Wensma zag op z'n horloge; Had hij zich nu vergist, toen hij van Selms liet gaan? 't Was toch op slag van twaalf, meende hij.... en nog speelde 't carillon niet en ook in de school was 't nog rustig. Wat een zonneschijn.... wat een zomer! Hij verlangde naar z'n huis, om te gaan koffiedrinken in de tent in den tuin. Die maaltijden waren nu zoo gezellig? John de student was thuis, Mies, die 'n beetje witjes en stilletjes was geweest de laatste maanden, fleurde nu met haar broer weer op en die blijheid der kinderen was goed voor Jeanne en hem; dat voelden ze allebei als 'n prettige koestering. Och ja, moeder en dochter, die waren zoo altijd samen en voelden mekaars kwaaltjes en hangerigheidjes mee, maar d'r was ook geen afleiding hier in Bergveld. Altijd dezelfde conversatie, en dezelfde menschen met hun kleingeestige geïntresseerdheid voor mekaars intimiteiten, waar ze niet mee te maken hadden. En die uitgeleefde gesprekken en gerekte avondjes.... En dan.... die ruzies.... die ruzies.... Enfin, voorloopig, zoolang John er was, bleven ze onder mekaar en dan hadden ze pleizier. Vanmiddag 'n mooie rijtoer maken met z'n vieren.... dat zou Miesje ook bevallen.... jawel, dan voelde ze nooit iets.... dan kon ze alles.... Enfin, daar deed hij 't ook om.... pleizier moest ze hebben.... je jeugd verkniezen en als 'n ouwe vrijster 6 verleppen voor Je twintig bent, dat was toch ook waarachtig al te gek.... dat zou verkeerd afloopen. Die jonge menschen tegenwoordig! Ha, ha.... hij zelf was bijna vijftig, maar hij voelde zich even jong als John. Trouwens, John aardde meer hem, was ook levenslustig. ... Mies je had de natuur van d'r moeder.... 'n beetje.... hm.... Buiten begon 't carillon te spelen, het deuntje voor 't heele uur; nu zou 't dadelijk twaalf slaan. Leuk wijsje.... jammer, dat 't zoo raar afgebroken en onsamenhangend tot je kwam.... maar vroolijk was 't met die stralende zomersche zon. En hij zong 't zachtjes mee, z'n stroohoed ouwbollig achter op z'n hoofd geplant. Hüph, mein Mdderl, géh* hüpf recht hoch, Hüph, mein Mdderl, recht hoch! Heate schlag ich der Welt ein Loch, Heute zeig ich, ich kann es ja noch! Hüph, mein Mdderl, hüpf recht hoch. Hüph und schreie hurrah! Heat' leb' ich und schweb' ich, Auch dauert's nicht ewig, Hüph, mein Mdderl.... hurrah!.... Boem! Dat was de eerste slag van twaalf: nu kon hij 't kantoor sluiten en 'n beetje gauw voortmaken, dan ontliep hij de schoolkinders nog. Wensma wierp nog haastig een blik in de beide vertrekken, nam z'n portefeuille onder den arm, sloot de kantoordeur, trad in de gang en stond even later op straat. Doch op 't zelfde oogenblik kwam 't lawaai al aanjoelen uit de schoolgang, voetgeslif, zoemende kinderstemmen, ingehouden nog onder de oogen van de onderwijzers, maar buiten dadelijk uitbarstend in krijschend geschreeuw en schallende uitbundigheid. „Jammer...." mompelde Wensma, en dan, half nijdig om de stoornis in z'n plezierige gedachtengang, keek hij demonstratief op z'n horloge en dan naar 't schoolhoofd, dat in de deuropening stond.. „Twaalf uur precies.... wat drommel, nu moest de les pas eindigen...." 't Schoolhoofd lichtte z'n zwartgazen hoed op; Wensma groette kort terug. „Hij zou d'r toch 's over spreken met 'n lid van de schoolcommissie.... Ho, jongen!.... kijk waar je loopt!" Die laatste uitval gold 'n leerling, die vreugdedronken tegen hem opbonsde en hem op z'n teenen trapte. Maar de kinderstroom, waar hij in was geraakt, vervloeide snel; nog even trok hij pijnlijk z'n oogen samen voor 't snerpend gefluit op 'n omgekeerde sleutel van een voorbijrennenden jongen met afzakkende kousen, die een locomotief voorstelde, dan kwam de rust weer vredig doordringen in de stille straat. De villa, waar Wensma woonde, lag even buiten Bergveld en dit was dan ook de reden, dat hij in 't plaatsje zelf een localiteit had moeten huren voor 't ontvangkantoor; erg comfortabel was 't niet, maar die dagelijksche gedwongen wandelingetjes deden hem toch heel goed, hielden de veerkracht er in, waren ook een prikkel om keurig te blijven op z'n toilet. Altijd in huis, van de ontbijtkamer direct in je kantoor, dat werkte de gemakzucht te veel in de hand, deed je neigen op pantoffels te blijven, maar 's over te slaan met scheren, je manchetten te vergeten.... En die dingen trokken je moreel ook naar beneê. Zoo'n uiterlijke gesoigneerdheid gaf je al dadelijk 'n houding, die je dan stram handhaafde tegenover 't publiek. En zoo steeg je ook in je eigen gevoel. Hij liep nu in de Breestraat, de deftige wijk van Bergveld, waar zoowat alle notabelen woonden, 't Stadhuis met z'n scheepjeswindvaan, en 't torenkoepeltje stak boven al de gevels uit. Daarnaast, dat lage breede huis met z'n omkettingde stoep, daar woonde Serrure, de burgemeester, goeie kennissen van de Wensma's. Daar tegenover, dat nieuwe huis in roode baksteen en veel geglim van spiegelruiten en koperen roedjes en deurknoppen en 'n glanzend porceleinen bord, dat was van Maartens, den bierbrouwer, en drie huizen verder, daar woonde Dr. Wille, precies naast den boekhandel van Simons. Wensma schreed over 't trottoir met z'n korte dribbelpassen, die hem altijd geaffaireerd deden schijnen, zelfs al wandelde hij met z'n vrouw en z'n kinderen. Toen hij 't huis van Serrure passeerde, werd er tegen 't raam getikt; hij zag op en groette met de hand. 't Was Charlotte, de vrouw van den burgemeester. Ze haalde de spagnolet over, deed 't raam open, riep hem. „Wensma!" „Bonjour...." Hij keerde 'n paar schreden terug. „Weet je 't al van de Vossepoel?" „Van de Vossepoel? Nee, wat?" ,,'t Is verhuurd." 9 „Och kom, aan wie?" Ze haalde haar schouders op. „Dat 's nog niet bekend, maar onze Marie d'r moeder moet 't heelemaal schoonmaken en met nog 'n werkvrouw.... en alles wordt nagezien en Smit moet*de tuin in orde brengen." „Allemachtig!" Wensma zag haar verbaasd aan. „Dat 's 'n nieuwtje hè?" Ze lachte voldaan. „Nou.... maar misschien komt mevrouw de Bienne zelf er weer in... ♦" „Kun je begrijpen.... die ziet Bergveld nooit meer terug, heeft ze zelf gezegd.... ze is op 't oogenblik in Cannes.... altijd sukkelend, hè ?" Ze lachte. „Maar Marie d'r moeder heeft opdracht van Heimei.... d'r rentmeester." Wensma knikte. „Jawel.... en weet je heelemaal niet wie.... ?" „Nee.... maar dat 's 'n kwestie van 'n paar dagen hè.... dan weet Karei het natuurlijk." „Natuurlijk!.... Jeanne zal opkijken van 't nieuws!" „Daarom.... Nieuwe overburen, hè?.... Ik denk, *k zal je even tikken...." „Ja, dank je voor de attentie, hoor! Alles wel?" „Perfect! Bij jullie ook.... ?" Hij knikte. „We gaan vanmiddag rijen." „Gezellig.... nu adieu, complimenten...." „Merci.... au revoir!" Hij lichtte z'n hoed en liep door. Mevrouw Serrure sloot 't raam. „Tjonge, de Vossepoel verhuurd...» dat had ook IQ In den achtertuin was de tent, waar ze tegenwoordig ontbeten en koffiedronken. Wensma dacht de tafel al gedekt te vinden en z'n vrouw wachtende voor 't koffieblad om hem dadelijk in te schenken als hij thuis kwam, doch tot z'n verbazing was de tent heelemaal verlaten en over de rieten tuintafel lag niet eens 'n dekservet. Hij wendde zich om naar 't huis en zag daar juist uit de keuken de meid komen met 'n dienbak, gevolgd door Jeanne met de broodtrommel en Mies met 'n stapel bordjes, en achter die drie aan verscheen John met een fruitschaal kersen. „Hallo!" riep Wensma, „waar zitten jullie? Waar om is de koffie niet klaar?" „Geen tijd gehad!" riep z'n vrouw al uit de verte. „De Vossepoel is verhuurd!" Dat viel hem tegen. Hij koesterde zoo graag het denkbeeld en geloofde 't ook van zichzelf, dat hij een leukerd was. Nu had hij juist 't plan gevormd aanvankelijk niks te zeggen als hij thuis kwam, om vervolgens, zoo langs z'n neus weg, ineens 't nieuwtje d'r uit te gooien. Die gezichten dan. Jeanne perplex.... Mies bij 't verschrikte af....! En nu wisten ze 't al! Dat maakte hem gemelijk. „Dat 's toch geen reden om te laat koffie te drinken.... je weet, dat ik er op gesteld ben om precies...." „Nou ja, Pa!" riep Mies, „maar we zijn wel drie uur in 't huis geweest." „In welk huis?" „In de Vossepoel." „Om wat te doen?" 13 Hij was nog nijdig, vroeg het met een stijgende verontwaardiging in z'n stem. „Och ja, man," suste Jeanne, die, geholpen door de meid en Mies, in 'n ommezien de koffietafel gearrangeerd had. „Dat was toevallig.... dat kwam zoo...." en ze deed 'n langdradig verhaal over de moeder van Marie van Charlotte, die geen rooie terpentijn had en de mahoniehouten trapleuning nu niet dorst te wrijven en meteen gevraagd had of Mevrouw niet 's even zou willen zeggen, hoe ze an moesten met die parketvloer en ook het hooge trapje wilden leenen, omdat ze met het hunne niet bij de bovenlijst van de porte-brisée konden en als ze dat nu vriendelijk vroegen, dan kon je dat toch niet zoo bruusk weigeren en daarom was ze even met Mies er heengegaan en toen.... 't Was nog niet uit, toen Wensma 't huis al inliep om z'n portefeuille weg te leggen en even z'n handen te wasschen voor hij aan tafel ging. Als hij weer terug kwam, zaten ze te wachten, zooals hij had voorgesteld en z'n stoel stond klaar en z'n koffie was ingeschonken. Maar ze begroetten hem nu natuurlijk niet meer. Hij viel midden in 't gesprek. „....en zeker 'n familie met veel kinderen," sprak Mies. „Ja, anders is 't dwaasheid!" riep Mevrouw uit. . „Allemachtig, nou nóg over de Vossepoel (" zei Wensma grimmig, terwijl hij ging zitten. D'r viel 'n stilte. „Heerlijk weer om te rijen/' sprak John. ,,'t Is haast te warm," antwoordde z'n vader ontevreden. „Druk gewerkt op kantoor, Pa?" vroeg Mies. ,Ja, kind...." 't Klonk op een toon van zachte berusting en die houding deed hem goed, was 'n geschikte overgang van gemelijkheid naar een zachtere stemming en in die laatste paste ook wel een vriendelijke belangstelling in wat z'n vrouw en Mies zoo inwendig bezighield. Hij sneed zorgvuldig een augurkje en een uitje in schijfjes op z'n boterham met roastbief, nam van 't zout en de peper en de mosterd, die Jeanne's hand hem zorgend toeschoof, vroeg dan langzaam: „En is 't al bekend, wie er komen?" Jeanne dronk ineens achter elkaar haar kopje leeg en haar stem schoot hoog en schel uit, of-ie vast had gezeten en nu plotseling los kwam. „Nee.... hoe vind je 't.... niemand weet de naam van die menschen.... ?" „Wist u 't al Pa?" vroeg Mies, Hij knikte. „Ja.... Charlotte, Mevrouw Serrure tikte me, toen 'k langs kwam." „Charlotte l" riep Jeanne, „o, die weet 't natuurlijk van Marie d'r moeder...." „Denk ik...." „En Charlotte wist ook geen naam?" „Nee.... maar 't moeten natuurlijk menschen zijn.... enfin.... die 't goed kunnen doen, hè. Zoo'n huis. Jeanne knikte. „Zeg maar 'n paleis. Mies en ik hebben meteen zoo 's even oppervlakkig rondgekeken, maar als je dat ziet! Die luxe! In de wijnkelder overal afdeelingen met porceleinen bordjes Bordeaux.... Bourgonje... .Champagne. ... Rijnwijnen.... Moezelwijnen...." „Zat er nog wijn in?" vroeg John. „Waar naar toe.... waar naar toe?" De geteisterde maakte 'n bokkensprong. „Naar Tonnie.... hu!" Tonnie in z'n stoeltje kraaide, smeet een houten kegel krachtig tegen Simon's hoofd. „Au....! bliksemsch kind!" „Oeje.... jée.... Simson heeft een vloek gezegd!" «Welnee, Liesje...." „Ja.... ja.... een vloek...." „Nee.... heusch...." „Ik heb 't ook gehoord!" riep Geertje, die aan een klein tafeltje breiles gaf aan de tweelingen. „Gevjoekt...." krompraatte een van die twee. „Allemaal verbeelding.... jullie droomen, kleine pukkels. ..." verzekerde de man. „Nee....!" krijschte Geertje, met 'n scherpe oogflikkering. „Hu, Simson.... hu!" riep Liesje. „Voor de laatste maal hoor!" zei 't paard. „Galop!" Op handen en knieën schuifelde 't rijdier snel en schokkerig over 't zeil; Liesje, half uitgelaten, half in angst om te vallen, werkte haar vingertjes tusschen z'n boord en z'n hals om zich vast te houden, smoorde hem bijkans. De jaspanden sloegen in de lucht, 't vest was omhoog geschokt, de breteleinden lagen strak getrokken over den rand uitprobbelend ondergoed. „Ho....! Nu is Simson op stal!.... Afstijgen mevrouw!" Liesje, als gehoorzaam kind, liet zich van den rug glijden, liep naar Tonnie, die alles wegsmeet wat op z'n stoelbord lag en daarbij hevig krijschte. '9 Meneer Simons, de boekhandelaar, die op deze wijze de kinderen Maartens vermaakte, stond op van den grond, sloeg 't stof uit z'n knieën, trok z'n jas van achter recht, z'n vest van voren, wierp 'n blik in den spiegel, zette z'n bril goed en wreef zich nog even 't hoofd, ter plaatse, waar 't projectiel van Tonnie was beland. Dan trad hij toe op de negenjarige Geertje, die ijverig breide voor de twee zusjes, welke in kleine rieten stoeltjes aandachtig op haar handen keken, maar nu opzagen naar hem. „Geef je ze les, Geert?" Ze boudeerde, trok haar mond samen, dan zei ze zacht, aldoor met haar hoofd draaiend, zonder op te zien: ,,'k Heb 't tóch gehoord...." „Maar kindje.... wat dan.... ?" ,,'n Vloek 't is wel.... en ik zal 't zeggen.... ik zeg 't lekker aan Ma...." Hij haalde, z'n schouders op. „Maar Tonnie deed me pijn...." Ze breide door. 1 „Hoeft u nog niet te vloeken.... ik zeg het tóch Hij nam z'n bril af, beademde de glazen, veegde ze helder met z'n zakdoek, knipte pijnlijk met z'n onbeschutte oogen, sprak dan zacht: „Klikken is niet mooi, Geertje...." Ze keek steeds op haar werk, breide hevig door. „Ik zeg het tóch.... kan me niks schelen...." Hij zette z'n bril weer op, wat omslachtig de stalen veeren achter z'n ooren hakend, dan strekte hij 'n hand uit om Geertje over 't hoofd te streelen. Maar ze week ineens op zij. „Nee.... nee.... ik zeg het tóch...." 20 „Wil ik witte drop voor je halen, Geert?" vleide hij. „Nee.... ik wil geen witte drop...." „En anders hou je er zoo van...." „Nee...." „Ja.... witte djop....!" riep Liesje, die Tonnie verliet op den klank dezer lekkernij, en meneer Simons' been omklemde. Een van de tweelingen gaf een schreeuw; de andere helft had wat onhandig met een breinaald gemanoeuvreerd en 't zusje in haar wang geprikt. 't Kindergehuil gierde ineens door 't hooge vertrek. Geertje, ouwelijk, moederachtig, suste de schreeuwster, zag onderhand aldoor naar Simons: „Stil maar me kindje.... ik zeg het lekker tóch. zoet maar.... zal Geertje 't afzoenen?.... 't Kan me niks schelen.... *k zal 't zeggen.... zoo, wees maar stil.... Sientje toute meid.... Klapjes geven!.... ik zeg 't lekker an Ma...." Op dat oogenblik ging de deur van de kinderkamer open; de meid trad binnen. „Meneer.... Mevrouw vraagt of u effen in de salon komt...." „Ja, Ploontje, ja.... ik kom," antwoordde de aangesprokene en als de meid weg was, weer tot Geertje met 'n licht bevende stem: „Toe nou Geert.... blijf je nou boos?.... Wil je geen drop.... ?" 't Kind bleef zwijgen. ,,'k Zal 't in *n mooi doosje doen...." Nu zag ze op. „Wat voor 'n doosje?" „Met 'n plaatje d'r op " „Voor mij ook!" riep Liesje. 21 Meteen vloog ze verschrikt op, wierp een theebladkleed over 't naaiwerk. De deur ging open en Diederik trad binnen. „Hè jongenl wat sluip je toch altijd ..,.1" riep ze uit. „Ik, Ma?" Hij zag verwonderd z'n ouders aan. „Waarom fluit je niet 's of zing je niet 's in de gang....' pruttelde ze na, terwijl ze nog bevend, 't kleed weer weg nam en in 't laadje van de machine zocht naar 't zwarte pakje met naalden. „Ik krijg net 'n brief uit Amsterdam," sprak Diederik tot z'n vader. „Van die firma?" Hij knikte. „En.... ?" De jongen schudde mistroostig z'n hoofd. „Ze zenden m'n stukken terug.... al voorzien." Charlotte wendde zich om. „Alweer mis?" „Ik kan 't niet helpen, Ma...." „Dat zeg ik ook niet.... maar 't is toch ellendig.... ik zou toch wel 's willen weten, hoe andere menschen 't toch altijd klaar spelen om hun kinderen mooie postjes te bezorgen...." ,Andere menschen...." sprak Serrure, die de kamer op en neer stapte.... „andere menschen hebben fortuin en relaties...." „Relaties!" riep Charlotte, „Je zwager is Kamerlid!" Serrure keek 'n oogenblik ernstig voor zich, dan sprak hij: „Kamerlid, maar hij maakt deel uit van 'n fractie, die er trotsch op is, dat ze nooit de „vriendjes" helpt....' 39 „Ga dan naar 'n richting, die haar „vriendjes" wel helpt!" Hij glimlachte. „Je bent bezig om m'n jas te keeren, hè?...." Maar dan zuchtend: ,,'t Spijt me, die Amsterdamsche firma, daar had ik zoo vast op gerekend.... enfin, jongen, de moed maar met verliezen, je bent eenentwintig.... je hebt je heele leven nog voor je...." „Je kon toch ook wel 's meer werk maken van die agenturen...." meende Charlotte, die weer doorging met haar arbeid. Diederik schudde mistroostig 't hoofd. „De menschen in Bergveld drinken geen wijn en sigaren willen ze niet van me koopen, dan benadeelen ze de winkeliers.... en ik kan toch niet blijven soebatten als 'n commis-voyageur!" „Ho ho.... beste jongen met trots kom je er nooit!" riep z'n moeder uit. „D'r wordt gebeld...." siste Serrure. „Wie?".... Opnieuw verborg ze haar naaiwerk onder 't theebladkleed. „De dokter," sprak Diederik, die tersluiks door het raam had gekeken. Mevrouw Serrure greep haastig een half afgewerkte tafellooper, die ze bezig was te borduren en zette zich daarmee op de canapé. Diederik verliet de kamer. „Wat komt die doen?" vroeg Charlotte zacht. Serrure haalde de schouders op. Even later trad de dokter binnen. „Kijk 's an!" riep Charlotte vroolijk, „daar heb je de dokter!" 30 „Bonjour Charlotte.... aan 't handwerken?" Hij trad op mevrouw Serrure toe, die hem haar pink toestak, wisselde dan 'n handdruk met den burgemeester. „Amice...." „Take a seat" sprak Serrure, 'n stoel bijschuivend. ,,'n Oogenblik.... want ik heb 't druk, veel zieken.... ik kom maar even vragen of we niet Vrijdag kunnen vergaderen in plaats van Zaterdag.... ik kan onmogelijk Zaterdag...." ,,'t Is nog niet gedecideerd, geloof ik...." antwoordde de burgemeester, z'n notitieboekje raadplegend. „Hè.... en de secretaris sprak ik zooeven en die dacht, dat 't al vaststond...." „Welnee...." antwoordde Serrure, „dan weet de secretaris er niets van.... maar in ieder geval, we zullen rekening houden met je verzoek.... zoo'n ijverig lid missen we niet graag...." „Daarom!" lachte de dokter en dan ineens tot Charlotte: „Nieuwe menschen op de Vossepoel hè?" Ze knikte. „Dat zegt men...." „Al iets van bekend.... ?" „Niets.... of Serrure moest iets weten?" „Ik?.... Nee, niets anders, dan dat het verhuurd is," sprak de burgemeester. „Weet jij iets?" vroeg Charlotte. „Alleen, dat 't familie is van mevrouw de Bienne," antwoordde de dokter. „Zoo.... ó.... ?" sprak ze, terwijl ze haar handwerk in de schoot liet vallen. De dokter knikte. „Ja.... vanmorgen zijn ze al in 't huis geweest, twee dames...," „Gut.... heb je ze gezien?" „Nee.... ik niet, maar ze hadden geen hoeden op, hoor ik...." „Watte?.... Geen hoeden?" „Nee.... zoo maar blootshoofds zijn ze per auto gekomen...." Serrure glimlachte. „Altijd even excentriek, de menschen uit die kringen, hè?...." De dokter stond alweer op. „Zoo'n haast?" vroeg Charlotte. „Ja.... ja...." knikte Wille, „hoor, 't speelt buiten al drie uur...." 't Wijsje van 't carillon klonk helder op over de stad. „Aardige melodie, hè?" sprak ze. „Alleraardigst.... zoo opwekkend...." antwoordde hij. „Mijn compliment Serrure voor je keus.... Boukje vond 't ook zoo leuk!" Serrure boog. „Bekend hè.... uit „Die keusche Susanne." „Als Lieschen noch klein war...." „Allemachtige aardige operette," De dokter knikte. „Een van de grappigste dingen, die 'k ooit heb gezien. ..." sprak hij, „Die Pomarel!.... ha hal" en hij lachte vroolijk op bij die herinnering. Dan trad hij op Charlotte toe, reikte haar de hand. „Adieu...." Ze hield die hand even vast. „Zeg dokter.... je hebt laatst gevraagd of ik geen kindermeid wist voor je zwager.... ?" „Ja.... en.... ?" vroeg hij. „Zóu Truida d'r boekhandelaar niet willen afstaan?" 3a De dokter lachte. „Oho .... die Charlotte.... die goeie Siem.... Simson zeggen de kinders, hè.... en dan moet-ie voor paard spelen.... och, och!...." „Ja met recht „och, och...." sprak Serrure. „Die man maakt zich tot de risée van heel Bergveld 1" riep Charlotte, „en Maartens is ook niet wijs...." „Zegt dat wèl," gaf de dokter toe. „Serrure zou er tenminste voor passen, denk ik, als ik mijn ouwe liefdes zoo exploiteerde...." sprak ze. „Dat vermag nog niet iedereen, kindlief!" riep de burgemeester schertsend, „Daar moet je Truida voor zijn," lachte de dokter. ,,'t Is repugnant...." riep Charlotte eensklaps. „Dat is het...." gaf de dokter toe. „Enfin, laat elk z'n „linge sale" maar „en familie" wasschen...." sprak Serrure. „Natuurlijk!.... Adieu Charlotte.... Amice.... derangeer je niet.... kom er wel uit...." En dokter Wille, gevolgd door Serrure, verliet de kamer. „Groeten aan Boukje!" riep Charlotte hem nog na. Boukje schreef een brief aan Truida, dat ze de meid niet kon missen, maar morgen zou laten informeer en. Dienzelfden avond om acht uur bracht de loopjongen van den boekwinkel een pakje bij Maartens. D'r waren doosjes in met witte drop voor Geert en Liesje en 'n briefje was er bij voor Truida, waarin Simons schreef, dat-ie Heimei eerst na vier uur heen en weer fietsen had gevonden en dat-ie nou in de zaak op ging passen, omdat de juffrouw moest gaan eten, dat Heimei hem den naam genoemd had, dat-ie die tot z'n grooten Baron Selderie. 33 3 dan 'n flinke kluit boter hè.... en 'n blik sardines, die héb ik gelukkig net in huis.... en fruit.... we hebben pruimen en druiven.... gunst.... en wou mevrouw niets meer, Pietje?" „Mevrouw heeft anders niets gezegd," antwoordde de meid. „Och.... uit bescheidenheid zeker.... anders, koffie en thee.... als de menschen 't maar zeien...." „Doet u er wat bij," adviseerde Mies. „Vind je?" vroeg Jeanne en dan knikkend: „Ja, je hebt gelijk.... gauw dan maar.... haal jij de eieren, Pietje....!" „Verbeeld je...." lachte Jeanne, toen de meid de kamer verlaten had. „Toen Pietje wachtte, kwam Mietje van Serrure met dezelfde boodschap.... dat 's nu toch overdreven.... Als je er zóó ver af woont...." „Net iets voor mevrouw Serrure...." zei Mies, „enfin ze vischte achter 't net, nu Pietje voor was. „Maar wil ik u nog 's wat anders vertellen?" en ze proestte het uit. De moeder zette groote oogen op. „Ploontje van mevrouw Maartens is er ook ingegaan...." „Nee....!" „Heusch.... ik keek of ik Pie niet terug zag komen en tegelijkertijd stapte Ploontje 't hek in, jawel hoor." „Och.... och.... Is die Truida nu mal?" riep Jeanne. „Dat wij dat nu doen als overburen en desnoods Charlotte, als.... e...." „Als burgemeestersvrouw...." „Precies.... dat is nog tot daar aan toe, maar Truida.... 't Wordt zoo bijna beleedigend voor mevrouw Riselski.... 't is toch geen bedeeling....! 38 Enfin...." „Ze heeft natuurlijk ook de kous op haar kop gekregen, net als Mietje...." „Dat 's dan maar goed ook.... zoo leeren ze manieTen," sprak Jeanne, „maar, wat ik zeggen wil, geef vooral van de „jour"-thee.... en after-dinner koffie, hè.... je begrijpt, die soort menschen zijn dat gewoon.. | „Truida!" Geen antwoord. „Truida!.... Verdikkeme, waar zit je toch?...." „Truida!".... „Joe-... .oe....!" klonk het uit de diepte. „Waar ben je?" „Hier....!" De heer Maartens deed op dit duidelijke antwoord alle deuren open, die in de gang uitkwamen, wond zich daarbij hevig op gaf een geweldigen snauw in de kinderkamer, waaruit een hevig gehuil en kabaal klonk en was ten slotte zoo gelukkig de kelderdeur te openen, waarna van uit de diepte z'n vrouws stem ineens meer nabij klonk en rustig, zelfs ietwat afgetrokken vroeg: „Als je me zoekt.... ik ben hier...." „Allemachtig, kom dan toch boven!".... Hoor je de kinders niet?". ♦.. „De kinders ja zeker.... ik kom van 't lawaai al uit de mouterij geloopen.... 't is of ze de boel afbreken.... Waar is Ploontje?" „Ook hier.... bij me...." „Maar wat weerga...." „Ssst.... stuur dan effen de loopjongen om Siem, dan kan die ze stil houen.... Kom 's af!" Hij aarzelde. 39 „Waarom?.... Nee, 'k heb geen tijd...." „Even maar...." Ze verscheen nu onder aan de keldertrap, gaf hem 'n wenk met de oogen. Hij mopperde iets, maar kwam dan toch omlaag, bleef beneden verwonderd staan. „Wat is dat allemaal?...." Op de roode steenen van den keldervloer was een ware uitstalling van levensmiddelen; Ploontje zat plat op den grond, was bezig in een groote karabies, voorzichtig in stroohulzen verpakte flesschen, die in een kring om haar heen stonden, op te stapelen. Truida zelf had 't voorsnijmes in de hand en was juist gereed gekomen met 't afsnijden van een geduchte portie ham en een even belangrijke hoeveelheid rookvleesch, terwijl er eenige flesschen ge„weck"te doperwten, tuinboonen en worteltjes naast een forsche kluit boter en een bord eieren, voor verzending, schenen gereed te staan. „Wat is dat allemaal.... wat moet dat?" „Ploontje...." sprak Truida, haar man opnieuw 'n wenk gevend, „ga even naar Geert en zeg, dat ze de heele week geen jam op haar boterham krijgt, als ze niet maakt, dat de kinders zoet zijn en loop dan even naar Siem.... naar meneer Simons bedoel ik.... en vraag of hij niet even zou kunnen komen helpen...." „Och laat die Siem nou toch...." begon Maartens. Doch Truida hield de rest van 't geen hij zeggen wou terug, met 'n handgebaar, wikkelde de ham en 't rookvleesch in vetvrij papier, terwijl Ploontje de keldertrap opruischte, maar zoodra de voetstappen van de meid boven verstorven waren, staakte ze eensklaps dien arbeid en sprak tot haar echtgenoot; 4° ,,'k Za" je zeggen.... 't is voor die familie.... Falderalski.... of.... e.... Ik heb laten vragen, of ik ze ook met 't een of 't ander plezier kon doen.... zoo in de verhuizing, dan zit je allicht te kijken met alles.... nou, en moet je begrijpen.... van Serrure was de meid d'r ook geweest, maar daar hebben ze zeker niks van willen hebben.... wat zal die Charlotte spinnen!.... afijn, maar mevrouw Marsalski, die deed zelf open.... en die liet zeggen.... wacht 's...." Truida liep naar de trap, riep omhoog: „Ploon.... bè-je d'r nog....!" „Ja.... mevrouw....!" Ze kwam blijkbaar net uit de kinderkamer, stond nu boven in de deuropening. „Wat zei mevrouw.... Dinges ook.... dat ze.... ?" „Als dat ze 't erg attent vond en heel gaarne van de.... presentatisatie zou profeteeren...." „Hoor je?" knikte Truida met 'n knipoogje naar haar man en dan omhoog: „Goed.... ga nou maar gauw.... aveceer 'n beetje...." „Ja mevrouw...." Ploontje trippelde haastig de gang door, trok de buitendeur toe, dat 't dreunde door 't gansche huis. „Zie je.... en ze liet zeggen...." vervolgde Truida, „dat ze graag wat eieren had en 'n stukje boter en wat gesneden ham, maar dat hoefde niet, zei ze, 't was maar als we soms toevallig.... en dan iets van sla of 'n andere groente.... 't kwam er niet op aan wat.... God, de menschen zijn tenminste niet veeleischend.... maar ik stuur natuurlijk maar wat goeds.... je begrijpt.... die soort van menschen.... 't is daar eiken dag groot diner.... ze weten niet beter...." Maartens knikte, 41 „Ja, dat 's goed.... vooral niet krenterig wezen; zouen we d'r zoo voor de aardigheid niet 'n vaatje dubbelprincesse bijdoen?".... Ze peinsde even. „Dat 's zoo reclame-achtig, hè?.... Net of je 't ergens om doet, hè?.... Zoo'n particuliere familie, dat 's toch geen klandisie, die spek snijdt...." „Nou ja.... maar enkel uit vriendschap, meen ik," antwoordde hij, lichtelijk ontevreden. „Dat 's wat anders.... dan moeten we dat er bij laten zeggen.... Stuurt dan maar met de kar...." „Wat zijn die flesschen?" vroeg hij met 'n vingerwijzing naar de stroohulzen. „Rooie wijn.... en port.... en 'n paar flesschen van die dure soort.... hoe heet-ie.... met die lange naam?" „Grand vin Chateau d'Arraine?" vroeg hij verbaasd. „Precies." „Bliksems.... daar heb ik maar twaalf flesschen meer van.... dat 's fijne piek....!" „Nou ja.... en hier 'n flesch Hennesy...." „Vroegen ze daar ook om?" vroeg hij verbaasd. Ze lachte. „Welnee.... dat 's maar 'n aardigheid van me.... 'n Surprise, hè?.... Vind je 't niet goed?" Hij haalde z'n schouders op. Ga je gooi maar.... we hoeven goddank niet op 'n flesch te zien....!" en dan ineens geamuseerd: „Zoo.... zoo.... hadden ze van Serrure ook gestuurd?.... Die zullen geen roomboter zenden.... ha hal...." Ze stemde schaterend in met z'n gelach, en 't klonk vreemd hol in 't keldergewelf. „Nou.... margarine van dertig cent!.... moet je dat luchtje ruiken, als je tegen vijven passeert!" 43 „Enfin.... ik ga hoor.... 't is druk in dc brouwerij... denk 's om de kinders...." , Ja.... ja.... Siem komt...." Ze begon weer in te pakken. Maartens klom fluitend de keldertrap omhoog. Charlotte was moe. Achter haar ooren brandden twee roode vlekken, 'n koude schittering was in haar oogen en haar smalle lippen waren bloedeloos, fel opeen geknepen, als ze even niet sprak. Serrure was geduldig. Hij stond voor de psyché en paste 't gekeerde costuum. 't Vest had-ie al aan: nog zonder knoopen was het en wonderlijke witte zigzagdraden hielden 't geheel in mekaar. Charlotte had 't over z'n borst en maag dicht gemaakt met spelden, die ze stak door de nieuwe knoopsgaten; 't klemde en kneep overal; onder de oksels, in de lenden; maar hij verzweeg het, omdat ze zich zoo ingespannen had om 't goed te krijgen en nu korzelig werd bij elke aanmerking. „Zoo.... hier wat losser.... zit 't zoo goed?" „Ja kind.... 't gaat wel," antwoordde hij zacht. „Nee.... 't gaat wel is onzin.... 't zit goed of 't zit niet goed.... laat me nou alsjeblieft geen nutteloos werk doen...." „Nee.... nee.... 't zit goed.... heel goed...." verzekerde hij, „ik dacht eerst.... hm.... kijk, ik kan er best in ademhalen...." en hij zuchtte even diep. „Dat weet ik wel.... dat 's eens, maar nooit meer!" sprak ze. 43 IV. De familie Riselski de Brune woonde nu al tien dagen op de Vossepoel, maar nog geen enkelen inwoner van Bergveld was het gelukt van de familie iemand anders te zien te krijgen, dan het hoofd van het gezin. Doch dit, de oude heer Riselski, was in dien korten tijd reeds een zeer bekende persoonlijkheid in het stadje geworden. Aristocratische verschijningen waren na den dood van Baron de Bienne in Bergveld niet meer inheemsen en daarom viel die van den heer Riselski thans bijzonder in 't oog. Waren de Riselski's van adel? Niemand wist daar nog een antwoord op te geven, maar de middenstanders en werkmenschen van Bergveld vonden 't zoo van zelf sprekend, dat de bewoner van de Vossepoel 'n baron moest zijn, dat dit adelijk praedicaat weldra algemeen aan den naam Riselski werd toegevoegd, terwijl die lastige Russisch- of Poolschachtige klank tegelijkertijd verbasterd werd tot het meer begrijpelijke Selderie. Baron Selderie! Dat klonk goed: er was iets huiselijks in dien klank. Sommigen zeiden, dat ze 't 'n flauwe mop vonden, 'n zoutelooze ui, maar die zoo spraken hadden ongelijk. Het was geen goedkoope geestigheid van bedenkelijk allooi, het was niets anders dan een uiting van de gemakzucht der lagere rangen, die ongaarne hun mond tot 't uitbraken van onbegrepen klanken plooien. Er was ook geen spot in de gezichten, als Baron Selderie passeerde en de petten en hoeden diep-af gingen; geen geveinsdheid in de eerbied van de ernstige hoofd- 48 buigingen der vrouwen en meisjes; integendeel, de naamsverbastering had den bewoner van de Vossepoel een snel wassende populariteit bezorgd. Een populariteit, waarvan hij de uitingen met minzaamheid aanvaardde. Baron Selderie mocht gezien worden. Hij was een kleine oude heer, die iets voorover liep en tot heden altijd wandelde met een grijze parasol boven z'n hoofd, in een colbert-costuum van grijs-geruite stof, waarbij hij een geel piqué vest droeg en een karmozijnkleurig dasje; de bovenstukken van zijn bruine laarzen met breeden teen waren bedekt door grijze slobkousen met paarlemoeren knoopjes, welke slobkousen precies dezelfde kleur hadden als zijn castoren handschoenen en zijn hooge hoed, welk laatste stuk bovendien opviel door den breeden zwarten band, die er om lag. Zijn gelaatskleur was bleekgeel, de oogen schenen wat lichtschuw, waren altijd half dichtgeknepen; voor 't rechter droeg hij een monocle aan een zichtbaar koordje; als hij sprak, schitterde een wel onderhouden kunstgebit tusschen zijn lippen; zijn hoofdhaar was lang en wit, zoo ook zijn snor en zijn scherp toegeknipte bakkebaarden, die afkwamen van zijn ingevallen wangen en wegstonden van de gladgeschoren kin. Een paar dagen na zijn aankomst in Bergveld was hij 's morgens naar het stadhuis gewandeld, waar hij heel vormelijk zijn opwachting had gemaakt bij Serrure, die hem dien eigen dag nog geïntroduceerd had op de sociëteit. Hij was daar maar kort gebleven, had een glas sherry gedronken; alle leden, voor zoover ze er waren — en sommigen waren er speciaal naar toegeloopen, toen Baron Selderie 49 4 ze hoorden, dat Baron Selderie er met den burgemeester was ingegaan — hadden zich laten voorstellen; de bewoner van de Vossepoel had met zachte stem en 'n ietwat buitenlandsch accent zich even met al de aanwezigen onderhouden en was daarna weer, een eindweegs begeleid door den burgemeester, naar huis gewandeld. ,,'n Charmante kerel en heelemaal niet trotsch," vertelde Maartens aan Truida, toen ze dien middag aan tafel zaten. Dien Zondagmiddag werd er ontvangen op de Vossepoel. In de koepelzaal met de prachtige plafondschilderingen van Jordaens en het goudleeren behangsel. Een zacht streelend licht viel door de hooge ramen naar binnen op het smyrna-tapijt en de vergulde empire meubels; in de kristallen kroon boven de ronde tafel vonkte het regenboogkleurig; een geur van rozen zweefde er. Mevrouw Riselski de Brune droeg een costuum van zwarte zijde; alleen een licht-lila ruche aan den hals brak de somberheid van die kleur. Daarboven stond haar wit gezicht, mager, scherp van lijnen; de wenkbrauwen koolzwart in zuivere bogen getrokken boven de fel brandende oogen. Heur haar was als witte zijde: hoog opgemaakt droeg ze het, sterk geonduleerd, uit de wrong stak een schildpadden diadeem omhoog, waarop juweelen fonkelden, als een gravinnekroontje. tiaar echtgenoot was thans gekleed in een lange zwarte jas met 'n ordelint in 't knoopsgat, een wit vest met 5° Daarachter rees een haag van bloeiende heesters. Zijn hoofd knikte zacht van innerlijke tevredenheid. De Vossepoel was aantrekkelijk; van kunstzin en fijnen smaak getuigden huis en hof. „Eveline...." sprak hij, zonder om te zien. „Wie komen er 't eerst?" „De overburen." Haar stem was heesch, maar verried nog een vroegere scherpte. „De Rijksontvanger?" „Ja...." „Gefortuneerd ?" „Burgerlijk.... twee kinderen, een zoon en een dochter...." „Hm.... er zijn er, die meer in de termen vallen...." „Dat meen ik ook.... om half vier meneer en mevrouw Maartens...." „De bierbrouwer?" ,Ja." „Dat is beter?" „Veel beter...." Hij floot zachtjes tusschen z'n tanden. „De boekhandelaar komt ook...." sprak ze even later. Hij wendde zich snel om, zag z'n vrouw aan. „Zoo.... dat is....?" Ze knikte. „Weet Sonja....?" Ze maakte 'n ongeduldig gebaar met de hand. Hij zweeg. „Serrure is niets...." vervolgde ze daarna zacht. Hij knikte. „Dat wist ik.... de dokter ook niet...." Ze stond op van haar stoel en 't ruischte zacht, toen 53 ze voortschreed naar de plaats, waar Riselski stond. Het licht uit het hooge raam viel op hun beider hoofden en sprankelde stralenkransen om de witte haren; groen-roode vuursterretjes dansten in het diadeem. „Geloof jij...." fluisterde ze, met haar gelaat vlak bij 't zijne, „dat in Bergveld ons geluk ligt?" Hij glimlachte. „Eveline.... je kent m'n antwoord op die vraag al Zoo lang.... overal, in Bergveld of elders.... waar Sonja is, ligt ons geluk ..«;** Even later kwamen de Wensma's. Meneer, Jeanne en Mies met nieuwe glacé's. „Ik geloof heusch, dat we de eersten zijn, die u komen verwelkomen," sprak Jeanne, nadat allen gezeten waren, „maar als overburen hebben we daar ook wel het recht toe, vindt u niet?" Mevrouw Riselski boog. „Zeker.... zeker, mevrouw, en we hebben al op zoo'n prettige wijze mogen ondervinden, welke hulpvaardige overburen wij in u bezitten...." „In ons?" Jeanne veinsde even niet te begrijpen, maar dan lichtelijk kleurend, vervolgde ze: „O.... ik begrijp u.... maar dat is toch heusch niet de moeite waard om er over te spreken.... ik was erg blij u van dienst te kunnen zijn...." „Dit is uw eenige dochter?" vroeg mevrouw even later met een lief knikje naar Mies. „De eenige dochter" antwoordde Wensma, „maar we hebben nog een zoon.... die studeert in Leiden." „Maar hij is op 't oogenblik thuis," zei Mies. „C'est ca, met vacantie...." sprak de heer Riselski.. 53 begane vergissing, de Wensma's als onbetrokken derden, *t meest van harte. „Nee.... nee herhaalde Maartens nog erg hard, toen hij al gezeten was en 'n bobbelende vinger van 'n nieuwe glacé wat glad schoof. „Nee, nee.... zóó ver heb ik 't nog niet gebracht, ik ben maar 'n gewone bierbrouwer. ..." „Die moeten er ook zijn...." vergoelijkte Wensma. „Natuurlijk!" „Ik wist wel beter," sprak de heer Riselski, „ik heb al 't genoegen gehad met u kennis te maken; u is immers bestuurslid van de club.... ?" „Van de club?.... O, van de soos.... jawel.... zeker meneer...." antwoordde Maartens, „ik ben penningmeester." „Bevalt het u nog al goed in Bergveld, mevrouw?" vroeg Truida, die 'n beetje op 'n punt van haar stoel zat. Mevrouw Riselski antwoordde bevestigend; 'n erg landelijk en schilderachtig plaatsje scheen het haar toe en ze hoopte ook zoo vooral met enkele ingezetenen nog wat nader kennis te zullen maken; Sonja en zij en ook meneer hadden zoo'n behoefte aan wat intiem verkeer. „Was de jonge juffrouw niet liever in.... dinges gebleven, dan hierheen te komen?" vroeg Maartens, die met eenige verwondering naar Sonja had zitten kijken en bij zichzelf had overlegd, dat dit wezentje in Bergveld heelemaal niet thuis zou raken. Sonja glimlachte hem toe. ,,'t Is juist op mijn verzoek, dat Ma en Pa naar de Vossepoel zijn gekomen...." sprak ze. „Is 't waar?" riep Truida en dan ineens rechtaf tot mevrouw Riselski, alsof de vraag een logisch gevolg 57 was van Sonja's bewering: „O.... u is familie van mevrouw de Bienne, niet?" De binnenkomst van de Serrure deed het antwoord verloren gaan. Ze hadden op 't zelfde uur belet gevraagd als de familie Maartens. Wensma begon zich in 't gedrang te voelen, wisselde 'n blik met Jeanne om heen te gaan, maar ze knipte even met haar oogen: „nog 'n oogenblik." Charlotte en de burgemeester waren dra gezeten; de kring was nu te groot voor 'n algemeen gesprek, Sonja onderhield zich met Mies en mevrouw Wensma. De heeren sloten zich aan. Truida had 'n verhoogde kleur; ze had zuur geknikt tegen Charlotte, wilde voor deze heen mevrouw Riselski in beslag nemen, trachtte telkens te onderbreken. „O ja...." sprak Charlotte, „ik ken de Vossepoel goed.... we wonen hier al vijftien jaar en toen meneer de Bienne nog leefde, althans vroeger werden er nogal eens partijen gegeven." Mevrouw Riselski knikte. „Charmante menschen, allebei, vond u niet?" „Alleraardigste menschen," gaf Charlotte toe, „maar de laatste jaren toen meneer ziek was...." „O.... 't was familie van u.... ?" viel Truida in. „Toen kwam er natuurlijk niet meer van...." ging Charlotte iets luider voort. „Mevrouw heeft toen wel 'n ergen treurigen tijd doorgemaakt...." Mevrouw Riselski kneep kleintjes haar oogen, zei op 'n deelnemenden toon: „En ze is zoo levenslustig, die lieve Yvonne.... ze heeft zoo'n behoefte aan menschen om zich heen.... aan afleiding...." 58 „O.... is 't familie van u...."? herhaalde Truida nu weer. Mevrouw Riselski boog toestemmend, maar 't antwoord kwam van de andere zijde, uit den heerenhoek. „Zeker...." sprak de heer Riselski, „m'n vrouw's moeder was ook 'n de Bienne en ik heb Louis, hier.... nu wijlen Baron de Bienne, heel intiem gekend, toen ik attaché was in Petersburg...." „O.... is u in Rusland geweest?" vroeg Maartens. De heer Riselski knikte. „Jaren lang; mijn familie stamt feitelijk uit Polen; mijn overgrootvader is zelfs een ernstige pretendent geweest voor den Poolschen troon.... maar allerlei politieke intriges .... enfin...." en de heer Riselski gaf met 'n gebaar te kennen, dat hij zich met de pijnlijke herinneringen uit het verleden maar liever niet onledig hield. „Dan zou u nou hier niet zitten.... als dat was doorgegaan," sprak Maartens met veel ontzag. „Nee....." antwoordde mevrouw Riselski nu weer, „maar 't is de vraag of we er gelukkiger door zouden geworden zijn...." „Hier, de jonge juffrouw had 't wel gewild, wed ik!" riep Maartens. Sonja schudde krachtig 't hoofd. „O nee.... wat wij aan de verschillende hoven gezien hebben.... hé Papa....?" „Zeker, m'n kind.... het koningschap van tegenwoordig is een vergulde slavernij♦ ♦..** sprak de heer Riselski met 'n zucht. „U zoudt anders aan alle hoven een uitmuntend figuur maken, freule.... ook als Koningin...." sprak Wensma. Sonja lachte, zag verlegen naar haar vader. 59 ,,'t Is juist hierom...." sprak deze, „dat we Rusland verlaten hebben, Sonja was door Zijn Majesteit uitgenoodigd om dame du palais te zijn bij grootvorstin Nasjana.... en zoo'n keizerlijke uitnoodiging, dat behoef ik u niet te zeggen, is een bevel. Maar Sonja wilde niet, zij en grootvorstin Nasjana harmonieerden feitelijk in geen enkel opzicht.... altijd kibbelen als ze te zamen waren...." „Nou ja.... Nasjana was 'n kat...." pruilde Sonja. „En zeker iemand was bizonder meegaand en zacht," sprak de heer Riselski met vaderlijke scherts. „Daar komt bij," ging hij voort, „dat dergelijke hofwaardigheden gewoonlijk bekleed worden door den hoogen adel, die.... nu.... enfin.... die zich finantieel wat moeilijk bewegen en zoo door het honorarium hun revenuen wat zien stijgen." „En aangezien dit voor ons natuurlijk ook geen motief was", vervolgde hij op bescheiden toon, „bleef er niets anders over voor mij, dan een retraite.... ik vroeg buitenlandsch verlof aan, vertrok met vrouw en dochter uit Livadia, waar we toen 'n villa hadden, en ben sedert nooit meer over de Russische grenzen geweest." „Ja.... dat waren toestanden...."! knikte mevrouw Riselski, met haar oogen ten hemel. ,,'t Is wel zooals u zei.... vergulde slavernij," sprak Maartens. „Rusland is anders 'n eng land met al die jodenvervolgingen," meende Truida. „Och, daar zal de familie Riselski toch wel niet veel last van ondervonden hebben......" zei Charlotte bits. „Toch.... indirect...." verzekerde mevrouw Riselski „Mevrouw Maartens bedoelt natuurlijk ook meer de 60 geest, die uit die vervolgingen spreekt dan wel de feiten zelf...." „Natuurlijk...." gaf Truida toe, met 'n haatblik naar Charlotte. „Nee.... dan zijn de toestanden in Holland heel wat „gemüthlicher" vervolgde de vrouw des huizes.... „en de welwillendheid en hulpvaardigheid van de menschen hier" en ze boog met een intiem lachje van verstandhouding naar Truida, „doen ons voorloopig ook volstrekt niet naar Rusland terug verlangen." Truida genoot'van dit fijne bedankje voor al haar lekkernijen en om 't nog eens duidelijk te laten uitkomen tegenover Charlotte, vroeg ze, lachend: „Heeft 't gesmaakt?" Op die vraag viel ineens 'n stilte; er was strakke verwonderingsaandacht bij Charlotte, Jeanne en Mies, 'n verwachtingsvolle glimlach bij de vraagster, 'n stugge verstrakking bij mevrouw Riselski en Sonja. Maar meteen rees Wensma op om heen te gaan en zoo kwam ex geen oplossing door de beroering van 't afscheid. De Wensma's kruisten in de gang met meneer Simons; de deftige livreiknecht liet hen uit. „Begreep jij die vraag van Truida?" vroeg Jeanne, toen ze met z'n drieën naar huis liepen. „Ze vroeg: „Heeft het gesmaakt?" zei Mies. „Ja.... daarom.... en ik weet toch zeker, dat onze Pietje er 't eerste was,.... dan hadden ze toch niet noodig ook van Maartens iets te accepteeren...." „Och...." sprak Wensma, „het zijn hupsche beleefde menschen, die niet graag iemand voor 't hoofd stooten en Truida is met die soort dingen nogal dringerig en daarom zal mevrouw Riselski mogelijk...." 61 Jeanne knikte. „Dat kan.... dat kan.... maar...." ,,'t Is toch 'n beetje...." vond Mies. De Serrures gingen gauw weg na de Wensma's en pas 'n half uur later, 't liep al tegen half zes, vertrokken Maartens, Truida en Simons. Sonja het de laatste visite zelf uit en hield den livreiknecht, die toeschoot, met een hautain gebaar op 'n afstand. „O, ik hoop hartelijk, dat we elkander dikwijls zullen zien, lieve mevrouw," sprak ze tot Truida, wier hand ze even in de hare hield. „Heel graag...." lachte deze, licht blozend, „gut, als u lust hebt, komt u gerust bij ons oploopen.... als u van kinderen houdt...." „O, dol!" riep Sonja. „Natuurlijk.... U mot er op rekenen, wij wonen niet in 'n kasteel!" sprak Maartens. „Nou ja...." riep Truida, „daar gaat 't ook niet om.,. daar let de juffrouw.... de freule niet op, en we wonen toch in ieder geval veel sjieker dan de burgemeester...." Sonja lachte. „Ik kom heel.... heel gauw...." zei ze, „geen stijve, deftige visite.... familiaar oploopen!" „Goed.... ja best. ♦.. juist!" lachte Truida. Nog eens wisselden ze handdrukken. „Meneer Simons...." sprak Sonja, „u hoorde, wat Papa zei.... als u behoefte heeft aan wat discours.... ons huis staat altijd voor u open...." Simons boog, 'n soort mislukte hof buiging en hij wist geen antwoord terug te geven, lachte wat onnoozelig. 6a De Vossepoel lag in den schemer van den zomeravond, toen Diederik met glimmend gepoetste schoenen en een glanzend boord met schoone manchetten het hek doorging, de trappen naast het bordes beklom en aanbelde. De statige livreiknecht, die nu een rozerood gestreept katoenen buis droeg, deed open. „Goeien avond...." sprak Diederik, „is meneer thuis....?" De knecht boog, vroeg wat afgemeten: „Wie kan ik zeggen, dat er is?" en liet toe, dat hij op de vloermat kwam te staan, waarna de deur achter hem gesloten werd. In de gang was geen licht. Diederik gaf z'n kaartje. De knecht verdween er mee; Diederik hoorde hem ergens kloppen op een deur, dan werd het stil. Het bloed steeg naar z'n hoofd. „Daar had je 't al.... als z'n Pa en z'n Ma hem nu eens hier zagen staan op de mat.... als een colporteur, die antwoord kwam halen op 't briefje van den vorigen dag!.... Om dadelijk weggestuurd te worden door dien schoft van 'n knecht.... „Niet noodig.... meneer heeft geen tijd...." ellendig was dit.... onteerend.... Mama had goed praten,.... maar hij paste d'r voor.... dan maar naar de secretarie....!" In de verte piepte een deur. De knecht kwam terug, onduidelijk in het halve duister. „Wilt u zoo goed zijn me te volgen?" „O.... zeker.... heel graag...." Dat viel mee, hij werd tenminste ontvangen. De knecht opende 'n deur, liet hem voorgaan. Diederik trad in een ruime kamer, met glazen deuren 67 die toegang gaven tot den achtertuin en waarin de meubels nog duidelijk te onderscheiden waren in 't vale schemerlicht. Maar de knecht prevelde 'n pardon, stak twee pitten van de gaskroon aan; toen verzwakte ineens het licht van buiten en lag het gansche vertrek in warm gelen schijn. Diederik nam plaats op een aangeboden fauteuil. De knecht verliet de kamer. Zwak drong uit de verte 't geluid tot hem door van pianospel en een vrouwestem, die daarbij zong. Met wat een prachtige gobelins waren hier de wanden bespannen en wat een heerlijke vazen stonden er op dien schoorsteenmantel. Of dat Sèvres zou zijn? En die spiegel, gedragen door gouden engeltjes. Hoe natuurlijk waren die twee daar heel boven aan 't spelen.... die eene gleed uit.... viel naar beneden.... grappig.... kijk, tegen 't plafond waren ook schilderingen. Diederik rekte z'n hals uit en boog z'n hoofd terzijde van 't licht om beter te kunnen zien. Maar hij onderscheidde niets dan wat onduidelijke figuren in kleurige gewaden tegen 'n blauwen achtergrond. Wat duurde 't lang, voor er nu iemand kwam. Als meneer Riselski — hij glimlachte even, dacht aan den spotnaam Selderie — als Baron Selderie maar niet gestoord werd in 'n dutje na 't diner.... dan zou hij mogelijk uit z'n humeur zijn om de stoornis.... hem heel kort en uit de hoogte zeggen.... dat er niets noodig was.... dat de knecht zich vergist had door hem hier te laten.... Diederik beet zich op de lippen. 68 Die gedachte alleen al deed 't bloed naar z'n hoofd stijgen. Hoor.... nu klonk 't pianospel ineens veel duidelijker. ... nu weer zachter. Er was zeker 'n deur opengegaan. Hij luisterde, zette zich recht, keek naar de deur.... 'n Seconde later stond hij op en maakte 'n diepe buiging. Baron Selderie trad het vertrek in. Hij was gekleed in z'n bekend grijs colbertcostuum, het witte haar was keurig gefriseerd; over 't midden van z'n hoofd liep een breede roze scheiding, in den rechter-ooghoek was de monocle vastgeknepen; JJiederik's kaartje hield hij in de hand. „Meneer Serrure.... ?" sprak hij, het hoofd wat achterover werpend, terwijl hij Diederik niet onvriendelijk, maar blijkbaar lichtelijk verwonderd aanzag. „Om u te dienen, meneer.... ik ben de zoon van den burgemeester.... en...." „Ah.... toch...." onderbrak hem de heer Riselski, „ik dacht al.... die naam, maar ik wist niét, dat me¬ neer Serrure een zoon van uw leeftijd had.... 't is me aangenaam u te zien; neemt u plaats...." en 'n uitnoodigende handbeweging zette kracht bij dit verzoek. „Ik kom meneer Riselski.... ik ben zoo vrij...." begon Diederik, wat verward. De heer Riselski glimlachte, bracht het visitekaartje voor het oog met de monocle, liet deze naar beneden schieten, zag zijn bezoeker aan en sprak met 'n aanmoedigend knikje: „U komt om zaken te doen.... zeker.... dat begrijp ik.... en hoewel ik zelf nooit heel veel handelsgeest bezeten heb, kan ik het zeer goed waardeeren in andere menschen,.... laat u 's hooren!" 69 „Dat zal moeten blijken", antwoordde de ander, „en wanneer heb ik het?" „Ik schrijf vanavond nog, meneer.... 't is nu Woensdag.... in ieder geval heeft u voor Zondag alles in huis." „Best... voor Zondag... en... e... voor. hoeveel is dat nu bij elkaar.... de wijn afzonderlijk en de sigaren afzonderlijk.... want je moet niet denken, dat 't geld me op m'n rug groeit...." „Nee meneer...." lachte Diederik, die aan 't rekenen ging.... „de wijn, dat 's bij mekaar f 1170 en de sigaren, dat wordt f170.... alles franco huis inclusief accijns en emballage...." „Mooi...." sprak de heer Riselski, 'n portefeuille voor den dag halend, dat 's dus te zamen f 1340.... contant betalen zeker?" en hij deed het knipje van de portefeuille open. „Pardon.... pardon.... nee.... nee.... wat denkt u wel!" riep Diederik verschrikt uit, ,,'t is nu Augustus... er wordt in Februari gedisponeerd...." „Dan pas?.... Enfin, zooals je wilt.... ik wil 't anders met plezier...." Maar Diederik maakte 'n beleefd handgebaar. „'k Zou me doodschamen, meneer Riselski, als ik met iemand als u op zoo'n manier zaken moest doen...!" „Wat nu verder?" vroeg de bewoner van de Vossepoel, z'n portefeuille weer opbergend. Diederik glimlachte, zag hem vragend aan. „Heb je geen andere agenturen?" „Nee meneer...." „Zoo.... dan zijn de zaken dus afgehandeld.... Meneer Serrure, laat me dan 't genoegen 's hebben je voor te stellen aan m'n vrouw en m'n dochter....", en de heer Riselski stond op. 73 VI. „Drie jongens!" riep dokter Wille, toen hij de huiskamer binnenstapte. Er was al gedekt: de borden stonden koud glanzend te wachten op 't witte servet; de vier raffia matjes waren symetrisch geschikt om 'n vaasje met rozen; lichtvegen schampten op 't zilver, in de glazen en de karaf spiegelden kleintjes de ruiten van de serre. „Bouk, waar zit je!?" „Hier!" riep haar stem wat mat uit de achterkamer, „wat kom je laat.... 't is bijna half zeven!"' „Drie jongens!" herhaalde hij lachend. „Bij vrouw Schaver?" Hij knikte. „Drie!.... Wat zeg je daarvan ?"£ ,,'t Is zonde!".... „Ze is best.... en de jongens ook.... Prachtige namen. ... Sem, Cham en Japhet heeten ze.... Schraver is doleerend zooals je weet.... zoekt altijd in 't ouwe testament.... Laat maar gauw opdoen!".... „Dat 's bij mekaar negen kinderen hè?" zei ze hoofdschuddend, terwijl ze schelde. Hij knikte. „Die moesten in Frankrijk wonen.... Ha.... ha...!" Hij ging nu aan tafel zitten, tegenover haar. „En natuurlijk aan alles gebrek?" vroeg ze. „Natuurlijk.... we moeten 's praten...." Hij zweeg omdat de meid binnenkwam met de soepterrien. Ze zette hem zwijgend op een der raffia-matjes en vertrok. „Aha.... groentesoep!" sprak hij tevreden, terwijl 76 hij 't deksel er aftilde, aan welks binnenkant de damp in droppels gecondenseerd was, die nu ineenvloeide zoodat 'n straaltje aflekte op 't dekservet. Hij had er plezier in, even met den grooten lepel te roeren, dat de rijst en de balletjes en de stukjes vleesch en allerlei groen en oranje schijfjes wortel in 'n wilde troebele kolk dooreen joegen. Dan, terwijl hij opschepte, ging hij door op 't afgebroken gesprek. „We moeten maar 's zien, dat we wat bij mekaar krijgen.... 'n beetje philantropie...." Ze blies tegen haar eerste lepelvol. „Je bent anders bang om bij de menschen aan te komen...." sprak ze, „ik geloof, dat Charlotte al schrikt als ze me in de verte ziet.... en ik vraag toch niks voor mezelf...." „Ja.... Charlotte...." herhaalde hij wat minachtend, „die zou zelf wel bedeeld willen worden, geloof ik...." „O.... maar de anderen net zoo goed.... Bij Wensma ook.... De laatste keer keek Jeanne Mies 's even aan en toen zei ze: „O, Boukje heeft weer 'n beschermeling. ... Ja.... ja...." en dan dat lachje, weet-je! En weet je Wat Maartens zei, toen ik kwam voor dien zieken jongen?.... „Alweer.... ?" Op zoo'n toon.... Alweer? Alsof-ie zeggen wou.... Mensch, waar haal je de indiscretie vandaan!" De dokter glimlachte, drukte 'n paar balletjes fijn in z'n soep. „En wij kunnen toch zelf niet alles doen!" vervolgde Boukje. „Natuurlijk niet!" sprak hij haastig en dan ineens opziende, „d'r stond toch niets op de lei, ik heb vergeten te kijken." 77 „Nee.... niemand geweest, als baas Jasper met twaalf eieren en twee jonge hanen...." „Presentje?" „Ja.... aardig hè?" „Nou!...." „Je eet ze vanmiddag.... hij had ze gisteravond geslacht en heelemaal panklaar gemaakt." „'n Brave man!" lachte hij 't treft bijzonder, dat ik zoo rustig d'r van kan genieten; zouen we er niet 'n glas wijn bij drinken; ik heb dorst!" „Best...." Ze belde. „Weet je wat ik zou kunnen doen?" sprak Boukje toen de meid weer weg was. „Zeg het 's...." sprak hij, terwijl hij de flesch Rijnwijn ontkurkte. „Als ik 's naar de Vossepoel ging.... dat zijn misschien ook wel menschen, die graag wat geven.... en nu zoo'n drieling, dat 's wel 'n gelegenheid.. „Om je philantropische neigingen eens bot te vieren. ..." lachte hij.... „Prosit vrouw!" Ze deed hem bescheid. „Ik dank je lekker om zelf voor alles op te tornen.... wij doen al meer dan genoeg.... als de menschen 's wisten hoe slecht 't geld binnenkomt...." Hij knikte. „Dat vergeten ze...." sprak hij, 't gebraden boutje omdraaiend en aandachtig onderzoekend waar 't sappigste gedeelte was, voor hij er z'n grage tanden inzette. „Neem wat abrikozen-compote...." sprak ze, het schaaltje naar hem toeschuivend. „Ik zal 't bepaald 78 doen," ging ze voort.... „die menschen van de Vossepoel moeten voor vrouw Schaver maar 's over de brug komen; eieren, melk, kleeren.... ik neem alles aan.... Schenk me nog 's in, vent.... die wijn is lekker...." Hij knikte. „Ik moet er meer van hebben.... help 's onthouden als de reiziger komt.... 'n anker.... Verduiveld, die haantjes zijn deli....!" Z'n kin glom van 't kluiven. „Nou, 't zal me plezier doen, als 't je lukt," vervolgde hij» „Drie van die schreeuwertjes.... ik verzeker je, dan komt er wat kijken. „Zal ik ook om wijn vragen, of mag ze dat niet hebben?" vroeg Boukje, haar glas uitdrinkend. „Nóg niet.... maar over 'n poosje.... de menschen hechten er nog al aan.... maar melk en eieren en bouillon. ... en rijst, suiker.... God, je kunt.wel nagaan wat er noodig is.... Komt er nog dessert? Ze knikte. „Tutti-frutti.... ik kon nog kersen krijgen en mooie perziken om te koken.... „Uitstekend.... zal ik je nog 's inschenken?" Ze knikte. Hij had 't warm gekregen van 't eten, veegde z'n kin en mond hardhandig af aan z n servet, speelde wat met 't schijfje citroen in 't vingerglas, dat naast z'n bord stond. De meid nam af, zette klaar voor t dessert. „Vrouw Schaver heeft 'n drieling gekregen, Sientje," sprak Boukje. „Is 't waar, mevrouw!" De meid kleurde even, was dadelijk vol over 't geval. „Drie tegelijk.... dat 's wat te zeggen voor die menschen...." 79 Boukje knikte. „Dat zijn er negen bij mekaar.... en nauwelijks eten voor twee...." Sientje schudde 't hoofd, maar haar toon getuigde van meer meewarigheid voor Boukje dan voor vrouw Schraver, toen ze zei: „En daar kan mevrouw maar weer achter heentrekken. ... 't is wat te zeggen...." „Och, dat 's je plicht, hè kind," antwoordde Boukje berustend. Sientje knikte eerbiedig, zette de tutti-frutti op en verliet de kamer. „Ik vooral vèèl perziken...." sprak de dokter, z'n bord bijhoudend. Boukje trof het. Toen ze 'n uur later het hek van de Vossenpoel inging, zag ze mevrouw en Sonja terzijde van 't huis langs den vijver wandelen. Ze aarzelde 'n oogenblik of ze dadelijk op de dames toe zou stappen, dan wel, of ze eerst aan zou bellen en net doen of ze niemand zag. Maar Sonja had haar al in 't oog gekregen, riep uit de verte: „Mevrouw Wille.... hier!" Toen keerde Boukje zich quasi verwonderd om. Sonja liep haar tegemoet, greep haar beide handen. „Dat is 'n verrassing!" „Derangeer ik niet?" „Integendeel...." sprak mevrouw Riselski, die nu ook naderbij was getreden; „m'n man gaat na tafel altijd naar z'n studeerkamer een sigaar rooken en als 't weer 't eenigszins toelaat, wandelen Sonja en ik dan 80 in den tuin. Loopt u mee.... of gaat u liever naar : binnen?" „Nee.... ik loop heel graag met u mee, de tuin is zoo prachtig nu in dezen tijd...." „Zooals u wilt.... ja, de Bienne heeft dat allemaal goed onderhouden; Yvonne was trouwens ook dol op I bloemen, niet waar?" „Yvonne.... ?" vroeg Boukje aarzelend. „Mevrouw de Bienne," verklaarde Sonja. „O.... juist.... ja; ik wist niet, dat ze Yvonne heette I... .maar nu zal ik maar 's dadelijk met m'n boodschap of verzoek voor den dag komen, in de hoop, dat u 't niet kwalijk zult nemen," voegde ze er met 'n lachje bij. De drie dames waren langzaam opgewandeld naar het terras achter 't huis. „Laten we hier even gaan zitten...." sprak mevrouw I Riselski, „uw toon is zoo ernstig, dunkt me, dat we wel verplicht zijn 's even heel aandachtig te luisteren...." „Ik kom, mevrouw...." begon Boukje, toen ze alle drie op lage stoeltjes om een tuintafel gezeten waren, I „ik kom mevrouw, een beroep doen op uw liefdadigheid...." Sonja keek verrast op; er schitterde een vriendelijke I belangstelling uit haar mooie oogen; mevrouw Riselski I kneep de hare bijna dicht — 't licht straalde nog zoo fel in de klare open lucht — doch haar mond lachte. „Een vrouw hier in Bergveld, een patiënte van m'n man, is vandaag moeder geworden van drie jongens.... tegelijk...." „Och....!" riep Sonja meewarig. Mevrouw Riselski knikte. „Daar is in dat gezin behoefte aan alles.... ook aan I het hoognoodige: de man is daglooner.... oppassend, 81 : Baron Selderie. 6 maar arm.... buiten deze drie zijn er nog zes kinderen, waarvan de oudste ia jaar is.... u begrijpt den toestand." Boukje zweeg. „En....e...." sprak mevrouw Riselski zacht, „wat verlangt u....?" Boukje glimlachte. „Steun, mevrouw, materieële steun.... het is m'n bedoeling ook nog bij eenige andere notabelen aan te kloppen.... U zult me wel willen gelooven," vervolgde Ze, „als ik u zeg, dat ik dit werk meer bij de hand heb gehad. M'n man en ik zien veel ellende en we doen zelf, wat in ons vermogen is, maar we kunnen niet alles doen...." Mevrouw Riselski gaf niet dadelijk antwoord; 't leek wel of haar oogen geheel nu gesloten waren. Plotseling sprak Sonja als met een zucht van blijdschap, terwijl een lieve lach over haar gezicht straalde. . „Wat zal Papa 't heerlijk vinden, dat u daarvoor komt 1" Mevrouw Riselski had nu ineens weer de oogen geopend, zag haar dochter even aan en knikte dan toestemmend: „Juist iets voor hem...." sprak ze zacht, en dan tot Boukje: „Ik ben heel, heel blij, lieve mevrouw, dat u naar de Vossepoel gekomen is.... wij zelf komen zoo nooit in aanraking met die arme menschen, maar door u hoop ik, dat we dikwijls in staat zullen worden gesteld, om te geven, waar 't noodig is...." „Heerlijk!" sprak Boukje, „0, mevrouw, als u eens wist, welke antwoorden ik met verzoeken als deze soms krijg.... en van menschen, van wien u 't heelemaal niet zou verwachten....!" Mevrouw Riselski knikte. 8a „Onbaatzuchtigheid is een zeldzaam plantje, beste kind.... en 't valt niet te ontkennen, dat geluk en weelde 'n mensen wat egoïstisch maken hè?...." en ze greep Boukje's hand en drukte die. „U zei, dat u van ons nog naar andere menschen wilde gaan?" vroeg Sonja eensklaps. „Ja...." antwoordde Boukje, „bij enkelen...." „Waarom?" Boukje glimlachte. „Om de taak te verdeelen...." Sonja klapte in de handen. „Mama.... Mama.... ik heb 'n idee.... 'n subliem idee!" riep ze juichend en ze leek 'n kind ineens, nu ze opstond en het slanke teere lijfje opwierp in uitbundige vreugdesprongen. ,,'n Vermakelijk idée.... 'n vondst....!" Nu lachte 't gezicht van de oude mevrouw geheel en al. „Die Sonja....!" „Mevrouw Wille," sprak Sonja, terwijl ze vlak naast Boukje ging zitten en vertrouwelijk met twee handen een hand van Boukje vatte, „u wilt nog naar andere menschen gaan.... maar dat moet u niet doen.... niet doen.... Toe, belooft u me dat.... ?" Boukje lachte. „Maar...." begon ze aarzelend. Sonja legde een harer kleine handen op Boukje's mond. „Ssst!.... niet doen.... niet doen....! Wij zullen voor die vrouw met die drie kindertjes zorgen.... en zoovéél zal ze hebben.... zoovéél!!...." „Maar lieve kind, wat ben je dan van plan?" vroeg mevrouw Riselski, even met verstandhouding glimlachend tegen Boukje. 83 „Wat ik van plan ben?.... Wat ik wil?" riep Sonja tut.... ,,'n Fancy-fair.... daar! Een fancy-fair hier in den tuin van de Vossepoel!.... een avondfeest met giorno.... als.... als.... Ah!.... herinnert u zich de fancy-fair, die de hertog van Braganza organiseerde dien avond te Nizza?...." Mevrouw Riselski dacht na. „Toen jij met den Prins van Tarente dat gedicht declameerde van de Musset?" ,,'t Zelfde!.... Zooiets stel ik me voor!" juichte Sonja. „Toe, mevrouw Wille.... gaat u niet verder.... laat het aan mij over.... en helpt u bij de uitvoering.... ja, u moet helpen natuurlijk.... u met uw bekende liefdadigheidszin.... en veel.... vèèl geld moet er inkomen.... muziek moet er zijn.... en declamatie.... en 'n tombola.... en 'n champagne bar!.... O.... 't is zoo heerlijk om wèl te doen!" Boukje zag de oude mevrouw aan. „Ik vind 't idéé natuurlijk subliem, freule...." sprak ze, „maar.... ik weet niet of dergelijke spontane opwellingen ook dadelijk bijval vinden bij uw Mama en Papa.." „Sonja is onze eenigste dochter en ons eenigst kind," antwoordde mevrouw Riselski, „en ze is zoo verwend, dat haar wil voor haar ouders van lieverlede wet is geworden.... Maar al was dit niet het geval," vervolgde ze met 'n gebaar, Sonja, die protesteeren wou, 't zwijgen opleggend, „de Riselski's voeren in hun wapen een geopende beurs, 't symbool van offervaardigheid.... m'n man en ik staan in deze ook met volle overtuiging aan de zijde van Sonja!" Er was wel iets plechtigs in de wijze, waarop de oude dame die laatste woorden sprak, en ze lieten dan ook niet na, op Boukje grooten indruk te maken. 84 „Ik dank u dan voorioopig hartelijk!" sprak ze, „en ik zal dan geen verdere stappen doen en de zaak heelemaal overlaten aan uw beleid, freule...." „Zegt u toch Sonja....!" riep deze. Boukje kleurde lichtelijk. „Heel graag.... maar noem mij dan ook bij m'n naam!" „Natuurlijk!" riep Sonja uit. Boukje stond op. „Dan is m'n missie afgeloopen en zal ik u niet langer ophouden...." en ze drukte de hand van mevrouw Riselski. „Morgenochtend kom ik bij je om verder af te spreken !'* sprak Sonja. „We zullen je uitgeleide doen," zei de oude mevrouw, opstaande. „Lieve kind, ik noem je ook maar Boukje, hè?" „Dat vind ik uitstekend, mevrouw!" antwoordde ze. Er was iets bizonder veerkrachtigs in Boukje's stap, toen ze de Vossepoel verliet. Mevrouw Riselski en Sonja keerden terug naar den tuin; ze zwegen beiden tot ze bij den vijver waren gekomen. Daar bleef de oude dame eensklaps staan en zag Sonja in de oogen: ,,'n Fancy-fair?...." vroeg ze fluisterend en verwonderd, en 'n angstige onzekerheid klonk in haar stem. „Ja.... 'n fancy-fair!" antwoordde Sonja met een vreemden glimlach. Ze stak haar arm door dien harer moeder en geleidde haar naar 't huis. Ze gingen naar binnen. Een paarse schemer donkerde in den tuin, ver- 85 doezelde alle scherpe lijnen; de vogels zwegen vleermuizen fladderden trillend als snelle schaduwen door het halve duister;.... in de boomen ruischte het geheimzinnig.... een hond blafte ergens.... een haan kraaide.... vèr weg floot een trein.... Uit één der ramen van het groote huis klonk een schaterlach. VIL Charlotte was onrustig. Ze had James, de deftige huisknecht van de Vossepoel, met een briefje den winkel van Simons in zien gaan. Dat was niets; een der Riselskis, kon papier of inkt noodig hebben, maar James was blijven staan bij de deur, niet doorgeloopen naar de toonbak en Simons was daar blijkbaar achter vandaan gekomen en had met hem gesproken, erg druk en zenuwachtig en in 't lest had-ie de deur voor den knecht open gemaakt. Dat was noodig!.... Prachtig.... zou ze 's aan Boukje vertellen....! Konden ze samen 's lachen! Van den boekwinkel was James naar Maartens gegaan met 'n ander briefje, waar de naam opstond, want-ie had 't even vergeleken met 't porceleinen bord op de deur. Toen had ze ineens bedacht, dat 't invitaties moesten zijn. Na de visite-wisseling waren de Riselski's overal gevraagd op avondjes en overal hadden ze 't aangenomen. 86 Ze wilden dus wel. Charlotte had 't als 'n plicht gevoeld om onder de eerste te hooren, maar overwegingen van pecuniairen aard hadden haar een krijgslist ingegeven. Zoo'n avondje met taartjes en koekjes en sigaren en wijn.... dat loopt op. Toevallig, door praten over en weer, had ze gehoord, dat de Wensma's ze zouden vragen op dien Vrijdag. Toen, even over twaalven, had ze haar meid ook gestuurd. 't Was gelukt. De familie betuigde haar spijt, hadden reeds een invitatie aangenomen. ,,'t Geeft niet, 't geldt toch...." zei Charlotte tot Serrure, die niets wist van den toeleg. „Natuurlijk...." gaf hij toe, „we hebben nu de beleefdheid gedaan...." En nu liep James met invitatiebriefjes. Zou 't 'n groote afdoener zijn op de Vossepoel.... allen tegelijk! Dat zou toch.... En bovendien zij me Truida, daar paste ze voor.... Niet, dat ze 't niet aardig zou vinden.... 'n soireetje op de Vossepoel.... heel, heel graag zou ze er 's heengaan en nader kennis maken.... de menschen waren hupsch genoeg.... en meneer was 'n lieve oude man.... 'n echte gentleman, dat had-ie bewezen tegenover Diederik.... zoo aardig de ontvangst.... zoo royaal.... zoo echt ,,ruim".... en er ging ook 'n sympathieke stroom tusschen haar en mevrouw.... over en weer.... dat voelde ze wel.... Waar bleef die knecht zoo lang? Truida was in staat; om hem in de salon te laten. Ze lachtte, maar ineens verstierf die lach. Daar ging de deur bij Maartens weer open.... James 87 kwam naar buiten.... hm.... hm.... Truida hield zich goed.... de meid liet hem uit.... dat viel haar mee.... ze had gedacht, dat minstens Maartens zelf.... Zou hij nu naar den overkant stappen....? Naar hun....? Nee.... Ze ademde toch lichter op. Hij keerde terug.... had ook geen briefje meer.... Tactvol.... heel tactvol van de Riselski's.... Maartens samen met Simons.... soort bij soort.... Ja, die oude mevrouw kende haar wereld.... Ze boog zich opzij om den knecht na te zien. Hé.... wie passeerde hij daar.... ? Maar dat was Sonja.... Waar ging die heen in den morgen? Die knecht had zijn hoed wel mogen afnemen.... 't was wel eigen, maar toch.... Kijk, Sonja keek in bij Dr. Wille.... Wat nu?.... Ze bleef staan.... trommelde met haar vingers op de ruiten.... Al zoo intiem met Boukje? Tjonge.... tjonge.... die had zich daar zeker weer even ingedraaid met 'n mooi praatje en 'n liefdadigheidsgezicht. Die philantrophie van Boukje.... 1 Charité.... bien ordonnée....! Enfin, daar was in Bergveld niemand meer dupe van. Kijk, Boukje deed zelf open.... Wat 'n begroeting en 'n gelach.... intieme vriendinnen hoor.... I Charlotte was eigenlijk aan de wasch, in de achterkamer; de stapeltjes goed lagen op de stoelen, op de tafel.... overal. Ze was er maar even afgeloopen om 's naar buiten te zien. 88 Nu moest ze weer voortmaken; Mietje kon niet helpen, was 't fornuis aan 't poetsen, maar Charlotte wüde toch wel 's graag weten, hoelang Sonja bij Boukje.,.. Ze liep snel terug naar de achterkamer, greep 'n stapel servetten en handdoeken, keerde terug naar voren, wierp de hoop op den grond, nam 'n stoel, ging voor 't raam zitten, begon toen verder te rekken. Zoo.... nu kon ze voortmaken en uitkijken tegelijk. De stapel verminderde, 't Bezoek duurde lang.... Waar die twee 't over zouden hebben.... of zou Sonja bij den dokter zijn? Ze had hem nog niet zien uitrijden vandaag.... mogelijk wist Mietje.... Op 'n drafje liep ze de gang in, riep de meid, keerde dadelijk terug.... keek. Nee.... nog niemand.... Sonja was er nog. Uit de keuken riep de meid terug: „Roept u.... mevrouw.... ? Mevrou... .ouw?" Dat geschreeuw irriteerde haar. Ze rukte de kamerdeur open, ineens boos. „Mietje!" 't Klonk kort bevelend. O, nu kwam ze, vervelend spook, dat ze was! De meid, ontoonbaar met roetzwarte handen en 'n gezicht als 'n neger, in 'n oude katoenen japon, met 'n uitrafelende scheur van onder den arm tot aan d'r middel, keek schuw verbaasd om de deur. „Riep u?" Charlotte, in strakke aandacht steeds op den overkant, knikte. Maar ze kon d'r boosheid niet botvieren, nu ze 'n informatie wou hebben en haar stem klonk dan ook ineens zachter en prettig vertrouwelijk. 89 „Zeg Mie. ♦.." Ze wendde zich nu om, zag de meid aan. „Heb jij de dokter vandaag al uit zien rijden?" „De dokter?" De meid deed 'n paar stappen verder de kamer in. „Ja?" ,,'s Kijken...." Ze dacht na. „Ja.... ja, mevrouw, toen ik boven op de slaapkamer was, toen stond er *n tilbury voor z'n huis.... en daar is 't-ie ingestapt en weggerejen.... Weet u met wie.... wacht effen.... u kan hem ook.... die heerenboer...., daar gunder 'n end voorbij de Tol...." „Spronk?" „Precies.... Spronk.... de schapenboer, zeggen ze tegen 'm.... nou die z'n tilbury was 't...." „Toen jij op de slaapkamer was.... ?" „Ja...." „Dus 'n uurtje geleden zoowat...." „Dat zS wel.... 'n uur.... vijf kwartier.... maar ik weet 't zeker, want ik doch nog...." Ineens schokte Charlotte op. „D'r wordt gebeld...." fluisterde de meid.... Charlotte keek door 't raam. Sonja stond op de stoep. „God....!" Ze wierp 'n verbijsterenden blik op de zwarte meid.... op de ontredderde kamers.... de stapels waschgoed, die overal zwierven.... op haar ouwe verschoten ochtendjapon*... ze tastte naar haar hoofd.... waar nog ijzertjes en papillotten in zaten.... „Ruim weg....!" siste ze met 'n wanhoopsgreep in 't witte goed, dat ze wegpropte in 'n hangkast. „Me handen....!" fluisterde de meid ontzet. „Ruim weg!" gilde ze bijna. . 90 Toen, in toomelooze haast vloog de meid naar de achterkamer, griste met haar glimmende potloodhanden in de stapels linnen, liet het verdwijnen in kasten, onder de canapé.... in de piano.... vluchtte dan de kamer uit.... de gang in.... met een nasleependen hoop onder beide armen een manshemd haakte met 'n slappe mouw aan de paraplu-stander.... bleef daar hangen.... Sonja belde ten tweeden male. Charlotte deed haar zelf open, met een grooten tuinhoed, die tot op haar ooren zakte, en een blijden glimlach van verrassing. De Wensma's waren ook gevraagd, en stonden gelijk met de familie Maartens en Simons op stoep, wat Jeanne vervelend vond, omdat 't entrée dan zoo roezemoezig was en den eersten indruk bedierf. Want tegenover Riselski de Brune's vond ze, was 't meer eigenaardig op z'n plaats de hoofsche vormen in acht te nemen, dan daar op te treden met 'n gemoedelijke, maar door en door burgerlijke familiariteit. Nu kwam er van die hoofschheid niets terecht. ^ Truida, die stijf stond van de zij en zich 'n taille had geregen, die haar 'n continueele congestie bezorgde, zag kans 't eerst de zaal in te stevenen en maakte in haar eigen twijfel of ze nu deftig moest doen of heel huiselijk, zulke wonderlijke buigingen, terwijl haar stem zoo raar oversloeg, dat 't er veel van had of ze 'n mislukte poging deed om komiek te zijn. Maar mevrouw Riselski onderving tactvol die onhandigheden en de deftige omgeving imponeerde als altijd Truida dermate, dat ze heel gauw stilletjes zat op 'n stoel en wat slikkend rondkeek. 9i Hetgeen niet wegnam, dat Jeanne's entree nu ook zonderling uitviel. Mies bood aan te helpen met theeschenken, wat Sonja gracelijk aanvaardde, en den knecht, die stram te wachten stond in z'n rooden rok met gouden knoopen en Zwart satijnen kuitbroek, dan ook met 'n wenk de kamer uitzond. ,,'t Is zoo veel vrijer," sprak ze tot Mies, „we hadden vroeger ook altijd bedienden, die de taal, waarin geconverseerd werd, niet verstonden, maar dat zou hier in Bergveld zoo lastig zijn, met 'n Engelschen knecht b.v..." „Hij zou geen boodschappen kunnen doen...." „Daarom.... wacht," vervolgde ze, „als u inschenkt, zal ik rondgeven.... Gebruiken de dames en heeren suiker en melk?" „Ja.... allemaal," sprak Mies, „ik ken de smaken hier wel zoo'n beetje...." De heer Simons zag om. „Ik geen melk, freule.... als 't u blieft.... of is 't er al in.... ? Dan heel graag!".... „U geen melk?" vroeg Sonja, hem schalks aanziende, terwijl ze *n vinger dreigend ophief. „Dat doet u om interessant te zijn!" „Nee, heusch niet.... ik.... werkelijk...." stamelde hij wat verward. „Ik zal u, tegen alle regelen der etiquette in 't eerst bedienen om ons vooral niet te vergissen...." sprak Sonja, op hem toetredend met 'n kopje. „Die Siem verzint juist altijd 'n truc om de room van de melk af te snoepen," lachte Maartens. „Is dat waar, meneer Simons?" vroeg Sonja, die nu voor hem stond en het kopje overreikend, hem vlak in de oogen keek. 93 „Nee.... freule.... heusch niet...." stamelde hij. Er trilde iets in z'n gezicht en z'n hand beefde, wanneer hij de thee van haar overnam. ,,'k Geloof 't ook niet," sprak Sonja met 'n klein vol lachje, terwijl ze terugging naar Mies. Even later werd 't gesprek algemeen. Meneer Riselski vertelde uit z'n diplomatieke loopbaan aan de verschillende ambassades; in Berlijn was hij ook geweest, had Bismarck goed gekend. ,,'n Kolossale kerel!" sprak Maartens met veel bewondering. „De historische figuur is grooter geworden dan de mensch zelf was...." merkte de heer Riselski op. „Om persoonlijke redenen kantte hij zich tegen den socialen en oeconomischen vooruitgang van Pruisen en ook overigens koesterde hij idealen, die in 't geheel niet meer in het tijdsgewricht pasten. Bismarck was 'n reus, maar tevens de reusachtige incarnatie van een ridicuul anachronisme,..." Maartens zweeg wat verbijsterd, begreep niet recht. „Ik heb toch nooit gehoord, dat-ie anarchist was...." sprak hij hoofdschuddend. De heer Riselski scheen die opmerking niet te hooren. „In de hofkringen was men aanvankelijk blind voor die dingen," ging bij voort, „ik herinner me, dat ik me tegenover den tegenwoordigen keizer in 'n intiem onderhoud eens op 'n dergelijke wijze over den Kanselier uitliet, 't Scheelde weinig," vervolgde hij glimlachend, „of ik werd op staanden voet de deur gewezen. Zijn Majesteit is, of was althans in die dagen verbazend expansief. Maar hoe dit zij, 't gebeurde niet. Veertien dagen later werd ik te dejeuneeren gevraagd 93 „als een bewijs, hoe in de diplomatie ook van jonge ambtenaren soms een invloed kan uitgaan, die van zooveel importance is voor de internationale staatkunde.,.." „Fürstin Bismarck was een allerliefste vrouw.... we waren destijds heel gelieëerd, sprak mevrouw Riselski, „ze heeft hier Sonja nog ten doop gehouden.... zoo aardig...." „Och...." riep Truida en allen stemden in met de bewondermgsstemming van dien uitroep en zagen Sonja aan. „Ik herinner me er niets van!...." sprak deze ondeugend. „Dat geloof ik wel!" grinnikte Simons. „Ja, ik heb ook altijd gehoord, dat het zoo'n prettig huishouden was, zoo burgerlijk gezellig en degelijk ouderwetsch...." sprak Jeanne. Mevrouw Riselski knikte. „O.... en de menschen deden zooveel goed," sprak ze met haar oogen ten hemel, terwijl ze haar hoofd schudde bij de herinnering aan mevrouw Bismarck's weldadigheid. „En Fürstin vond 't zoo heerlijk als je haar hielp.... als ze maar 'n tip van me zag, was het dadelijk: „Ach Sie, Kleine Frau Baronin.... Sie kommen gewisz mich zu helfen....!" en of ik dan wilde of niet, dan moest ik met haar mee op ziekenbezoek.... of kindervoeding .... of 'n weldadigheidsfeest.... of 'n fancy-fair ,,'n Fancy-fair!" riep Sonja, haar moeder eensklaps in de reden vallend. „Hebben de dames en heeren al van de plannen gehoord?" Nee, niemand van de aanwezigen wist nog iets. „Dan zal ik het 's vertellen," sprak Sonja, die, ter- 95 wijl ze voortging met spreken, toevallig den heer Simons bijna doorloopend aankeek, waardoor deze voortdurend met z'n hoofd zat te knikken. „Toevallig hoorde ik," zei Sonja, „dat hier niet ver van daan in een arbeidersgezin drie kindertjes zijn geboren...." Jeanne knikte. „Ja, bij vrouw Schraver!" „Drie tegelijk?" vroeg Truida, die 't nog niet wist. „Drie tegelijk.... drie jongens...." beaamde Sonja; „ik hoorde tevens, dat die menschen zeer arm zijn, en letterlijk aan alles behoefte hebben. Toen kwam Mama op het denkbeeld...." Mevrouw Riselski kuchte. „Pardon, lieve kind...." sprak ze zacht protesteerend. „Jawel Mama.... toen kwam u op het denkbeeld om iets voor die menschen te doen...." „Och ja, ik heb dadelijk al gedacht, dat mevrouw erg menschlievend was...." zei Truida met 'n knikje en vriendelijk toegeknepen oogen naar mevrouw Riselski. „En toen kwam ik op het idéé van 'n Fancy-fair." „Hè ja!...." riep Mies, die wat bleekjes in mekaar zat, maar zichtbaar opfleurde bij de gedachte aan zoo'n prettige afleiding. „Ik ben toen naar mevrouw Wille gegaan om nog eens wat meer van de menschen te weten te komen en die bevestigde ook, wat ik al gehoord had, dat het gezin een ondersteuning zeer van noode heeft. Mevrouw Wille heeft me meteen haar medewerking toegezegd...." „Haar medewerking....!" riep Truida met 'n lachje, „dat kost niet veel...." „Foei.... foei!" vermaande Jeanne. 96 Sonja zag verwonderd en blijkbaar niet recht begrijpend de twee dames aan, vervolgde dan: „En toen ben ik naar den burgemeester gegaan, om die en mevrouw een plaats in 't comité aan te bieden..,." Truida's gezicht betrok. „Als hoofd der gemeente...." verklaarde Wensma. „Natuurlijk...." antwoordde Sonja op 'n eigenaardigen toon, terwijl ze 'n knipoogje gaf aan Truida, die daardoor weer opmonterde. „Ik hoop," sprak Sonja, „dat al de dames en heeren hier me zullen steunen...." Er roezemoesde even iets van toestemmende klanken en allen bogen of knikten. „En u meneer Simons ?" vroeg Sonja. „O.... freule.... ik zeker...." stamelde de aangesprokene. „Jij kan in 'n tentje komen voor „Eerste hulp bij ongelukken!" riep Wensma. „Waar zal 't zijn?" vroeg Jeanne. „Hier.... op de Vossepoel...." antwoordde nu mevrouw Riselski. „Sonja en ik hebben het terrein eens verkend; 't leent zich heel goed voor *n tuinfeest...." „Nou, freule, u kunt rekenen op mijn steun en medewerking " sprak Maartens, „in ieder geval lever ik gratis vijf vaten dubbel princesse...." „Bravo!" riep Sonja. „Ik.... ik weet ook wat voor mij...." sprak Simons, die inwendig wrokte over z'n tentje met „Eerste hulp bij ongelukken." „En wat dan meneer Simons!" vroeg Sonja met stralende oogen. ,,'n Eau-de-cologne-fontein...." antwoordde hij. Sonja klapte in de handen en iedereen complimen- Baron Selderie. 97 7 Uit de middenroset van den koepel, die geheel verguld was, daalde de kroondrager recht omlaag; een kaarsenkroon van geel koper was het, zonder eenige versiering van kristal. Boven den hoogen schoorsteen van wit marmer rees een spiegel op tot aan de kroonlijst; in de twee andere wanden waren ingelijste, langwerpige paneelen, tuinen vogelmotieven met pauwen en fasanten van Hondecoeter; op den vloer lag een goudbruin tapijt. Twee speeltafeltjes stonden er klaar, met op de vier hoeken brandende waskaarsen met geelzijden lichtschermpjes. Vier stoelen met hooge ruggen stonden bij elk der tafeltjes gereed. Er hing een geur van 't oude palissanderhout en een zacht parfum van geelroode rozen, die voor den spiegel opstonden in een hooge kristallen vaas. Mevrouw Riselski plaatste de gasten. Mevrouw zelf was aan een tafeltje met Simons, Maartens en Jeanne, terwijl de heer Riselski speelde met Mies, Truida en Wensma. „En u freule?" vroeg Simons, toen allen gezeten waren. Mevrouw Riselski's wenkbrauwen fronsten zich even. „Sonja speelt niet," sprak ze op ontevreden toon. „Houd u niet van kaarten?" vroeg Maartens. Sonja schudde krachtig het hoofd. „Ik speel nooit kaart, ik hèb nooit gespeeld.... en ik zal nooit spelen...." sprak ze op beslisten toon, terwijl er iets schitterde in haar oogen. ,,'n Principe van m'n dochter...." merkte de heer Riselski wat schamper op. „Ja...." zei Sonja rustig, „ik stel er 'n eer in om m'n heele leven geen boer van een aas te kunnen onder- 99 scheiden.... Maar...." vervolgde ze vroolijk, „het hindert me volstrekt niet, als ik zie, dat het andere menschen amuseert.... ik zal onderwijl de honneurs waarnemen en 's toekijken...." „De fiches...." sprak haar vader opziende. „Ah.... de fiches...." antwoordde Sonja, naar het andere vertrek gaande, waar zij acht doosjes vandaan haalde en er bij elk der spelenden een neerzette. „Wat wordt er gespeeld?" vroeg Wensma, die uit gewoonte om te tellen z'n fichesdoos begon te inspecteeren. Meneer Riselski stelde bridge voor, doch daar de Bergvelders dit spel alleen bij name uit de Fransche tooneelstukken van de Illustration kenden, werd er goedgevonden, dat het quadrille zou zijn. „Ik wil bij gelegenheid graag bridge leeren," sprak Simons. „Dat zullen we onthouden," antwoordde mevrouw Riselski vriendelijk, „m'n man speelt het zoo graag...." „Twintig lange.... vier rondjes en drie vierkantjes... klopt dat?" vroeg Wensma. „Nee.... pardon!" riep mevrouw Riselski met een snellen blik op haar dochter.... „dan is uw doosje niet goed...." „Dat komt al van die verhuizing," sprak de gastheer glimlachend, terwijl hij uit zijn doosje dat van Wensma met één ronde en twee vierkante fiches completeerde. Er werd gegeven. Op 't zelfde oogenblik trad de knecht binnen met een groot blad ingeschonken glazen witten en rooden wijn. Hij presenteerde, sprak halfluid, terwijl hij de soorten aanduidde met z'n vrije linkerhand: zoo waagde veel; alleen Jeanne won aanvankelijk enkele fiches. Aan 't andere tafeltje klonk af en toe de harde stem van Maartens, die kwinkslagen maakte ten koste van Simons, maar deze scheen, zooals gewoonlijk, dermate in z'n spel op te gaan, dat hij alles verdroeg met z'n bijna stereotiepen glimlach. Hij was er aan gewend, dat ze den draak met hem staken, al hinderde 't hem thans 'n beetje meer.... om de tegenwoordigheid van Sonja. Doch Sonja pareerde telkens Maartens' aanvallen op den boekhandelaar, maakte den brouwer soms zelf belachelijk en als Simons dan dankbaar opzag, ontmoetten zijn oogen altijd dadelijk de hare, of ze z'n blik verwacht had. Dan beefden z'n handen. Ze liep aldoor heen en weer. Sonja, zette gebakschaaltjes naast de wijnglazen, presenteerde opnieuw de sneeuwballen, schoot toe met 'n doekje, toen iemand wijn morste, sprak dadelijk vroolijk mee, als 'n spel uit was en de strakke aandacht zich 'n oogenblik ontspande. Tijdens 't kaarten stond ze dan eens achter dezen, dan achter genen stoel; soms kwam er iets droomerigs in haar fijn gezichtje, of haar gedachten ver weg dreven van de werkelijkheid; vaak ook vestigden zich haar oogen met strakken blik op 't gelaat harer moeder of van haar vader, die dan altijd even half verstrooid opzagen en weer verder speelden. „D'r komen geen groote spellen...." sprak Maartens, die opnieuw gaf. „Nee, hier ook niet...." zei de heer Riselski. „Des te beter...." merkte Sonja op. Truida zag haar lachend aan. 102 „Och och, die freule heeft toch 'n hekelaan kaarten." „Nou maar " zei Simons aarzelend, terwijl hij z'n spel schikte, „ik geloof tot m'n spijt, dat ik nu wat heel moois heb...." en hij keek wat verlegen naar Sonja die achter hem kwam staan. „Ziet u wel?" sprak hij, z'n kaarten toonend. Ze glimlachte vriendelijk, sprak met zachte stem: „Vraagt u mij niets.... u weet...." „O ja.... pardon.... pardon...." herstelde hij verschrikt. „Is 't zóó mooi?" vroeg mevrouw Riselski. „Ja.... ik.... ik heb 'n vole, geloof ik...." sprak de heer Simons, wat onzeker. „Allemachtig!" riep Wensma van 't andere tafeltje. Sonja presenteerde rond met de soezen, ging dan even achter Simons staan. „Siem, weet wat je waagt!" dreigde Maartens schertsend. ,,'t Is om er bang van te worden.... 'n vole....!" lachte Jeanne, 'n klein beetje onrustig, haar kaarten verschikkend. „Hindert 't u niet als er iemand achter u staat, terwijl u speelt, meneer Simons?" vroeg mevrouw Riselski. Simons zag verschrikt op, keek over z'n schouder naar Sonja, die achter hem stond. Moeder en dochter zagen elkaar 'n oogenblik vlak in de oogen; er was iets wonderlijks in dien strakken blik, „In 't geheel niet integendeel...." verzekerde Simons. „Bovendien.... dit is onverliesbaar," lachte hij wat nerveuzig. Hij had harten troef gemaakt, had de zeven hoogste troeven in de hand en daarbij heer, vrouw en boer van ruiten. 103 Mevrouw Riselski zat voor, wierp de ruiten tien op. Sonja verliet onhoorbaar haar plaats achter Simons, ging naar *t andere tafeltje; ze keek boos en ontevreden, was blijkbaar gepiqueerd over de opmerking van haar moeder. Jeanne volgde in de ruiten, speelde bij met de zeven; Simons legde den boer. Op dat oogenblik uitte Maartens een kreet van verrassing. „Je zit er in!" schreeuwde hij eensklaps, luidruchtig 'n kaart op tafel werpend. Hij had renonce en nam den slag met zijn eenige troef. Er was ontsteltenis aan beide tafeltjes. „Maar meneer Simons!" riep mevrouw Riselski half verwijtend. Hij was geheel verslagen. „Dat.... dat was niet te voorzien...." stamelde hij, z'n kaarten openleggende. Wensma als enthousiast kaarter kwam er bij, meneer Riselski en ook Mies en Truida. Sonja had de kamer verlaten. „Hoe is 't mogelijk!" riep de eerste. „Wat 'n ongeloofelijke déveine!" SM „Hoe kwam u er eigenlijk toe ruiten aan te trekken?" vroeg Maartens geïnteresseerd en vol bewondering voor zoo'n doorzicht, terwijl hij zich tot de gastvrouw wendde. Zij scheen z'n vraag niet dadelijk te begrijpen, zag hem 'n oogenblik scherp aan; dan ineens ontspanden zich haar trekken; ze glimlachte, haalde haar schouders op. „Zonder eenige berekening, om u de waarheid te zeggen.... 't is louter toeval.... en 't spijt me genoeg... Zoo'n mooi spel....!" 104 Ze schudde 't hoofd. Simons lachte, wierp de kaarten door elkaar. „Alweer wat geleerd!...." riep hij, zich ferm houdend, „maar of m'n fichesdoos toereikend zal zijn.... 1" „Dan betaal je maar met doosjes pennen!" schertste Maartens. Simons paste bij in geld. De knecht kwam inschenken; in de andere kamer speelde Sonja zacht piano. „Wat is dat eigenaardig, dat uw dochter zoo fel gekant is tegen kaarten," fluisterde Jeanne tot mevrouw Riselski. „Meisjesgrillen...." antwoordde deze met 'n blik van verstandhouding. „Die dingen gaan wel over.... met de jaren." „Siem, op je succes!" toastte Wensma uit de verte. „Foei.... foei...." sprak de heer Riselski. Ze lachten allemaal en Simons ook deed vroolijk bescheid, wierp tersluiks 'n blik in de andere kamer, waaruit 't pianospel klonk. Dan werd er opnieuw gegeven. Aan beide tafeltjes bleef de gelijkmatigheid weer voortduren. Maar eensklaps ging Truida wat rechterop zitten, keek om, riep haar man. „Kijk 's effen als je kunt.... zou *k 't wagen?" Hij nam haar kaarten over, knikte glimlachend. „Ik zou 't doen...." „Ouverte?" „Natuurlijk...." „Sonja!.... riep mevrouw Riselski. Ze kwam dadelijk toegeloopen uit de andere kamer. „Presenteer nog eens...." Haar stem klonk wat kort en bevelend, en fluisterend i°5 voegde ze er bij: „Pianospelen hindert als je bij je spel moet zijn.... denk daar toch 's om." „O.... 't hindert mij in 't geheel niet...." zei Jeanne vriendelijk, die 't gehoord had. Sonja antwoordde niet. ging rond met de gebakjes, eerst aan 't tafeltje bij haar moeder, dan aan 't andere. Er was iets lusteloos en opvallend langzaams in haar bewegingen gekomen. Ze zette den schotel weg, bleef staan bij Mies, keek verstrooid op de kaarten, die Truida nu voor zich open legde op tafel. „Misère ouverte,.... harten troef 1" zei Truida. Er was 'n strakke aandacht bij alle vier de spelenden. Truida klemde de lippen opeen; Wensma trok rimpels in z'n voorhoofd van de combinaties, die hij vergeefs uitdacht; Mies spande zich zichtbaar in; alleen de heer Riselski was volmaakt onbewogen; z'n blik dwaalde telkens van z'n spel naar z'n dochter, die nu roerloos en zichtbaar verveeld stond te wachten op het einde. De heer Riselski nam telkens den slag over; er was iets wonderlijks grillig in z'n spel; een onmethodisch uitspelen, tegen alle regelen van 't gewone kaartspel in. Wensma zag telkens verwonderd op, werd soms half boos. Truida glimlachte, nog maar twee kaarten lagen er voor haar op 't groene laken: de klaver zeven en schoppen drie. De schoppen twee was er nog in, maar ook de tien. De heer Riselski maakte 'n gebaar van niet meer te weten wat hij doen moest. ,,'t Is gewonnen....", mompelde hij, met 'n goedkeurend knikje. 106 Sonja verliet de stoel van Mies en trad naar 't andere tafeltje. De heer Riselski speelde ruiten, Truida wierp haar klaver zeven weg. Wensma de schoppen tien, Mies nam de slag met een troef. Dan speelde deze haar laatste kaart uit: schoppen twee. Ineens lag hij op tafel voor Truida's oogen en ze zagen het alle vier tegelijk. Truida werd bloedrood. „Ja 'k ben weg *k zie het " fluisterde ze heesch. „Verloren?" vroeg Maartens met harde stem. „Ja ja...." Ze sprak wat moeilijk. „Verbeeld je op 'n schoppen drie...." „Goed gespeeld, Mies!" zei Wensma tevreden, terwijl hij z'n dochter toeknikte. „De groote spellen willen vanavond niet!" zei Jeanne. Truida had zich al hersteld van den schrik, schudde haar doosje leeg, maakte grapjes. De heer Riselski liet sigaren presenteeren; de knecht schonk opnieuw. Het was over twaalven, toen de gasten vertrokken. De knecht liet ze uit, stond strak in de gang bij de deur. Er was iets in z'n houding en z'n blik, dat Maartens noopte hem 'n fooi te geven. Dat scheen hij verwacht te hebben. Toen deed ook Wensma het. En Simons. 107 In de zaal blies mevrouw Riselski zelf de kaarsen uit op de speeltafeltjes. Sonja had 'n sigaret opgestoken, blies de rook in 'n fijn straaltje uit tusschen haar lippen en ging behagelijk liggen op de chaise longue. De heer Riselski knikte tevreden tegen een glas Bourgogne en dronk het in een teug leeg. James trad binnen. „Content?" vroeg hij, den heer en mevrouw Riselski aanziende. ,,'t Gaat wel.... 't gaat wel...." sprak Baron Selderie, wat bankbiljetten in z'n portefeuille stekend. „So do I...." zei de deftige knecht, 'n hand toonende, waarin hij drie guldens geknepen hield. Toen lachten al de bewoners van de Vossepoel te zamen. ^VIII. Saartje Dadels was niet mooi. Ik weet niet of schoonheid 'n deugd is; maar ze is 'n eigenschap, die voor 't individu meer waarde heeft dan alle deugden bij elkaar. Want terwijl deugden maar zelden gewaardeerd worden, is zulks met de schoonheid altijd het geval. Deze oorspronkelijke aphorismen waren geesteskinderen van Saartje Dadels zelve. En de waarheid ervan had zich aan haar opgedrongen in de vele pijnlijke harde momenten van haar veertigjarig leven. xo8 Ze was lang en mager, had groote beenige handen, en vingers met platte breede toppen. Ze droeg in den winkel altijd een grijs linnen schort met mouwen, afgezet met paarsche biesjes, hoog sluitend aan den hals; daar bovenuit kwam een opvallend hoog dubbel boord, waaruit een groen colletje keek en daar weer boven stond haar hoofd, 'n langwerpig hoofd, waarop 'n coiffure was aangebracht, die den indruk maakte of heur haren altijd te berge rezen van spijt of ergernis, 'n illusie, waartoe ook de uitdrukking van haar gezicht, zonder waarneembare wenkbrauwen, 'n lange beenige neus en 'n meestal open mond meewerkten, De heer Simons trad uit het kantoor, dat achter den winkel gelegen was. Hij zag er wat stoffig uit, had asch gemorst op de revers van z'n jasje en kwam nu haastig binnen met 'n boekje vlak voor z'n bijziende oogen. „Juffrouw Saartje.... hm.... ik wou 's vragen.... speelt u soms bridge?" Fel geprikkeld keek ze hem eensklaps aan. „Nee meneer.... nee meneer.... nee meneer.... ik speel geen bridge.... ik ken geen bridge.... ik heb geen tijd om bridge te spelen.... ik moet werken.... hier.... hier.... u kijkt nergens meer naar.... de menschen staan te springen.... de heele winkel verloopt. ... en u zit met boekjes over bridge en andere nonsens en ontwerpen van eau-de-cologne-fonteinen.... en mij laat u werken... ik ben overal goed voor... maar ik bedank er voor.... ik verdraag 't niet langer.... ik ga weg.... ik ga morgen weg.... of vandaag nog.... dadelijk.... geen minuut...." Ze zweeg, wankelde, een bezwijming nabij, naar een 109 flesch, nam klappertandend een hap valeriaan, goot bevend 'n scheut kamferspiritus op haar zakdoek, welke beide artikelen ze steeds in haar bereik had staan, snoof aan de zakdoek en viel toen neer op 'n stoel, om verder bij te komen. Simons stond er beteuterd van. Den heelen morgen had-ie zitten studeeren in 'n handleiding voor het bridge-spel, allerlei onbegrijpelijkheden zichzelf duidelijk gemaakt met 'n boek kaarten en drie blinden, en nu hij niettegenstaande dit hevige geblok toch nog voor onoplosbare raadselen bleef staan en daarom meerder licht wou opsteken bij Saartje, die 't spel mogelijk wel kende, overgoot die hem nu ineens met zoo'n stortvloed van verwijten. De heer Simons was een ongeluksvogel. Jaren geleden was hij smoorlijk verliefd geweest op Truida Maartens, die, wel te verstaan, toen nog niet getrouwd was. Maar z'n bleuheid, z'n totaal gemis aan zelfvertrouwen en de diep in z'n ziel gewortelde overtuiging, dat zijn uiterlijk voor iedere vrouw 'n beletsel was, om hem lief te hebben, hadden hem weerhouden om ooit tegen Truida van z'n liefde te spreken. Niet, dat ze 't daarom niet wist! Iedereen wist het, want Simons was iemand, die niet veinzen kon of comedie-spelen en zoo verried hij duizend maal aan de gansche wereld, wat hij nimmer aan één menschenkind durfde te openbaren. Tot op 'n goeien dag Truidatrouw de met Maartens. Eigenlijk was 't een opluchting voor Simons, want nu was 't meteen uitgemaakt, dat hij nooit.... nooit.... nooit aan Truida meer 'n declaratie hoefde te doen.... HO en de gedachte daaraan immers, had hem al ontelbare slapelooze nachten en onrustige dagen bezorgd. Nu wist hij 't zeker. 't Was uit.... finaal uit.... for everl Natuurlijk verdween door Truida's huwelijk niet zijn adoratie voor haar persoon; hij kende Maartens ook goed en zoo kwam Simons als eerzame huisvriend nu toch geregeld en heel dikwijls in Truida's nabijheid. Maar z'n liefde werd daarbij getransformeerd in 'n slaafsche genegenheid, die Truida gemakkelijk aanvaardde en waardoor ze „die goeie Siem" exploiteerde op 'n wijze, die veel stof gaf voor de kwaadsprekers en den boekhandelaar hopeloos belachelijk maakte. Hij deed boodschappen voor Truida, paste op de kinderen en Siem zou tot op dezen dag, ondanks z'n werkelijke brave inborst, 'n laagheid begaan, zoo hij hiermee een verwijtenden blik of 'n hard woord van Truida had kunnen voorkomen. De heer Simons had den best beklanten boekhandel van Bergveld en vond daarin 'n ruim bestaan. Dat die zaak floreerde, was echter in hoofdzaak te danken aan z'n winkeljuffrouw, die nu al vijftien jaren lang daar alles verrichtte wat er te doen viel. Toen Saartje er kwam was ze een leelijke jongejuffrouw van 25 en nu, na vijftien jaren, was ze 'n leelijke oude juffrouw van 40. Overigens was ze precies dezelfde gebleven. In Bergveld zeien ze, dat ze hoopte op Simons. Dit zeggen de menschen in zoo'n geval altijd. Maar zeker is er iets aandoenlijks in zoo'n hardnekkige hoop, als de eerste symptonen der verwezenlijking na vijftien jaren nog altijd op zich laten wachten. in Was Saartje Dadels inderdaad gecharmeerd op Simons?Dwaze vraag. Welke vrouw van 40 knikt van ja, als je naar zulke dingen informeert en welke vrouw van 40 zal 't spontaan mededeelen, zonder dat er naar gevraagd wordt? De eenige mensen, die 't weten kon, behalve zij zelf, was Simons, en die peinsde als hij naar Saartje keek, evenmin over liefde als wanneer hij 'n prospectus las van een nieuwe uitgave. Zoo bleef Saartje Dadels de sphynx van deze mysterie, even leelijk als de Egyptische en even ondoorgrondelijk. Maar één liefde bekende ze nochtans. Dat was haar liefde voor de zaak. En daarom maakte ze soms scènes en wrokte ze dagen lang, als Simons telkens naar Maartens liep, want juist op die uren was volgens haar, zijn tegenwoordigheid in 't belang der affaire altijd hoogst noodzakelijk geweest. Ging Simons wandelen, 'n straatje rond of naar de soos, dan marcheerde alles best, maar nauwelijks werd hij door Truida geroepen en draafde hij daarheen, of de moeilijkheden en bezwaren in den winkel verrezen ineens van alle kanten. „En ook daarom, daarom alleen,... omdat ze hem altijd op de moeilijkste oogenblikken uit z'n werk riep.... want 't kon d'r anders natuurlijk niks schelen....", verklaarde juffrouw Dadels, dat ze 'n hekel had aan die mevrouw Maartens. Simons was heel gevoelig voor die toewijding van z'n winkeljuffrouw en 't speet hem, dat 't altijd zoo geweldig ongelukkig trof, dat Saartje altijd ijzingwekkende stormloopen van klanten om inkt en postpapier en 113 pennen moest bezweren, zoodra bij z'n hielen had gelicht, om naar den bierbrouwer te gaan. En hij trachtte 't dan altijd weer goed te maken door heel vriendelijk te zijn en cadeautjes mee te brengen of mooie planten, of 'n kanarie, of 'n jonge poes, en deze offers aanvaardde ze dan trouwens ook gereedelijk, terwijl op z'n vriendelijke woorden over haar gezicht 'n zonnestraaltje trok, als 'n streep licht na 'n somberen dag over 'n natgeregend stoppelveld. Als contra-presentjes tappiseerde Saartje pantoffels voor hem, met 't symbool van geloof, hoop en liefde in brandend roode wol op 'n paarschen achtergrond; vier beurzen had ze voor hem gereed gemaakt, twee teacosy's een horlogeketting, tallooze dassen, journals, tafelloopers, spreihangers; onder elke lamp hing een luchtballonnetje van een electrische gloeilamp en alle kamerwanden hingen vol met handwerkartikelen, welker ondoelmatigheid even groot was als de vindingrijkheid om ze te verzinnen. Toen ze hem die pantoffels gaf, was hij heusch bijna ontroerd geweest van blijdschap; 't was op 'n middag; 's avonds ging hij theedrinken bij Maartens; als hij terugkwam was Saartje in tranen, ze had het zoo afschuwelijk druk gehad.... ze was zoo zenuwachtig; hij kalmeerde haar met broomkali, vertelde van de pret, die-ie gehad had bij mevrouw Maartens, deed de pantoffels aan om haar te pleizieren, stak 'n sigaar op voor z'n eigen genoegen, het die brandend vallen op 't roodwollen hartje, dat ganschelijk verzengde.... Maar hij zaghetniet,die goeie Siem;hij rookhetnieteens] Nu dezen morgen was de heer Simons met bijzondere opgewektheid op z'n wmkeljuffrouw toegetreden; er Baron Selderie» 113 8 was iets stralends in z'n oogopslag geweest, wat Saartje aanvankelijk niet verklaren kon. Hij was aan 't vertellen gegaan, ongewoon druk en levendig, over de soiree op de Vossepoel, over die aardige menschen, die deftige sjieke manieren, die royaliteit. ... over Sonja.... Sonja....! Ineenswashijroodgeworden,toenhijdiennaamnoemde. „Is dat dat meisje met dat rooie haar?" had juffrouw Dadels gevraagd met 'n strak gezicht. „Rood?.... Nee.... goud haar heeft ze.... 1" had hij uitgeroepen. „Goudrood, als.... als.... 'n wolkje bij zonsopgang....!" „Hè.... hoe poëtisch...." had ze gesmaald. Toen had-ie zich geschaamd over z'n enthousiasme. En hij was weer begonnen over 't kaarten te vertellen en de interessante ervaringen van meneer Riselski's diplomatieken loopbaan, maar telkens was-ie met 'n zijwegje toch weer ineens beland bij Sonja, en dat-ie bridge moest leeren om den ouden lieer te plezieren. „Baron Selderie...." had ze gespot met 'n ijskouden glimlach. „Enfin.... enfin.... maar 't waren heusch alleraardigste, allerhupste menschen.... En d'r zou 'n Fancyfair zijn.... en hij had 'n eau-de colognefontein be loof d en dat vonden ze allemaal zoo leuk en Sonja zei...!" Toen was Saartje ineens midden in 't verhaal naar de bergplaats geloopen en geweldig hard had ze met de deur geslagen. En toen was Simons in z'n kantoortje gaan zitten met de handleiding voor 't bridge-spel eh 'n boek kaarten en teekenpapier en 'n potlood voor 'n fonteinontwerp en daarna had-ie de juffrouw en z'n heelen boekhandel glad vergeten. "4 Nu stond hij, zooals gezegd, beteuterd tegenover haar. „Maar Saartje...." sprak hij zachtzinnig, „als 't zoo druk was, waarom me dan niet even geroepen....?" D'r heele lichaam schokte nog. „Nee...." hokte ze, „nee, ik zal werken tot ik er bij neerval.... dan heeft u uw doel bereikt.... maar klagen er over wil ik niet.... en om hulp roepen nog veel minder.... want 't schijnt, dat u m'n tegenwoordigheid niet velen kunt.... o, ik weet het wel.... ik weet het wel.... ik weet het al vijftien jaar...." snikte ze op. „Al vijftien jaar.... ?" herhaalde Simons verbijsterd. „Wat weet je al vijftien jaar?" Ze stopte haar geheele gezicht in haar zakdoek, en zei toen met 'n bibberende gesmoorde stem: „Och.... dat u me haat!" „Haat?.... Maar Saartje, ik denk er niet over!" riep Simons onthutst. „D'r zijn altijd zooveel menschen, die ik'n pleizier wil doen en dan vergeet ik wel 's m'n voor de hand liggende plicht.... dat 's waar, maar d'r rust ook 'n fatum op den winkel.... zoodra ik weg ben, wordt het druk.... en zooals nu.... nu ik er ben, zie je geen sterveling...." „Twijfelt u soms aan wat ik zeg.... denkt u, dat ik lieg?" kreet ze. „Heelemaal niet.... ik beklaag je.... en ik haat je volstrekt niet Saartje...." vervolgde hij, met 'n opwelling van vaderlijke vriendelijkheid, haar over 't hooge kapsel strijkend, dat graterig aanvoelde door de groote massa haarspelden en invisibles, die 't bij mekaar hielden, „ik hou zelfs veel van je...." Ineens zag ze op. "5 „Nu houdt u me ook nog voor de gek!" „Heusch niet...." „U haat me...." Hij zuchtte. God allemachtig, wat zanikt ze vanmorgen, ze had zeker migraine! „Nee.... nee.... nee.... heusch, geloof me nou..." sprak hij geduldig en dan ineens forscher: „Komaan, we gaan samen werken...." vervolgde hij. „Nee.... nee.... ik kan best alleen...." zei ze verteederd. Maar hij hield vol, begon mee te boeken en bestellingen in te pakken en prijsjes te plakken op nieuwe artikelen. Zoo werkten ze ijverig 'n half uur door, onder 'n zacht, vriendelijk gesprekje over de kanarie, die in 'n kooitje in den winkel hing, dat-ie zoo mooi zong, maar niet zoo mooi als 'n kanarie, die ze bij Saartje thuis hadden gehad, want als die zong, bleven alle menschen op straat staan en dat je zoo weinig had aan 'n kanarie, die niet zong en meer van die gelukkige opmerkingen, die nooit aanleiding geven tot verschil van meening. „Gaat u vanavond uit?" vroeg Saartje eindelijk, toen ze haar werk af had en nu schalksch nog wat van hem af griste, om dat óók te doen, waarop hij eerst zij: „Nee.... nee,... heusch niet...." en zij: „Och wel ja.... ik kan nog best....", waarna hij er met 'n glimlachende hoofdschudding in berustte. „Vanavond?.... Nee," sprak hij dan, „wou je uit?" „Ja.... als u 't goed vindt.... gut, zooveel geef ik er niet om.... ik kan wel gezellig bij u in den winkel blijven met 'n handwerkje.... en thee schenken.... ?" 116 Hij dacht even na, scheen sterk in de verleiding gebracht te worden door dit knusse vooruitzicht, maar eindigde toch met vol zelfverloochening te zeggen: „Nee, zeker niet ga gerust.... je gaat zeker naar de familie Hermans?" „Ja.... daar ben ik gevraagd tegen achten, dan kunt u rustig eten, hè.... en *n sigaartje rooken en nog 'n dutje doen...." Hij knikte. „Maar," herhaalde ze weer met sterken nadruk, terwijl ze hem met een lachje, dat hem wat vreemd aandeed, toeknikte, „maar als u liever hebt, dat ik blijf.... vind ik het ook héél goed hoor.... heusch, héél goed.... 1" „Nee nee....!" riep hij goedhartig. „Je moet beslist gaan.... veel te aardig voor je....!" Ineens keek ze strak. De meid van Maartens passeerde het winkelraam, trad binnen. „Complement van mevrouw en of ze d'r op rekenen mochten, dat u vanavond kwam als vierde man om te kaarten, want de gemeente-ontvanger heeft belet gevraagd." De meid zei 't rap, gewoon aan 't overbrengen van gelijkluidende boodschappen, waarop altijd dadelijk 'n toestemmend antwoord volgde, bleef de kruk van de deur in haar hand houden. Simons verzette z'n bril, keek het meisje wat verward aan. Saartje humde, 'n droog, zenuwachtig kuchje en 'n papier, dat ze in de hand hield, ritselde krakerig. „Je.... hm " begon Simons, heel moeilijk. „Je moet zeggen tegen mevrouw.... dat ik.... dat het 117 onmogelijk kan... .dat het me erg spijt... .of ze 't niet kwalijk willen nemen...." ..Kan u n i e t?" vroeg de meid met 'n verwondering in haar stem, die op 'n dreigement leek. „Nee.... ik.... Je moet zeggen, dat ik niet kan...." riep hij eensklaps met stemverheffing. De meid bleef staan, begreep niet, zag vragend naar Saartje. „Meneer is verhinderd, meisje.... begrijp je dat niet.. versta je geen Hollandsen?" barstte ze uit. „O ja.... 't is goed...." zei de meid, ineens kittelig om dien toon, „*k zal 't zeggen.... goeien morgen saam...." Ze vertrok. Simons zag bleek. Saartje beefde, maar 'n triomflach krulde haar lippen en 'n blos kwam op haar wangen. „Gaat u heusch liever niet?" vroeg ze zacht.^ „Nee.... zeker niet.... Wat bliksem is dat!" antwoordde hij eensklaps, terwijl hij eenige malen zichtbaar iets wegslikte. „Erg aardig...." sprak ze, heelemaal verteederd. „Niks te beteekenen...." riep bij bravourig, terwijl hij naar de kraan van de waterleiding ging en 's hartig dronk. „Ik sta toch niet onder de bevelen van mevrouw Maartens!" „Natuurlijk niet!" viel ze bij. „Maar als u graag gaat... ik geef er heusch niet om...." „Nee.... nee.... nee.... u gaat uit!" sprak hij ferm, „dan moeten ze bij Maartens maar omberen, in plaats van quadrille te spelen." Zerglimlachte en toen hij van achter de toonbank in 't kantoortje trad, hoorde hij haar zachtjes zingen: 118 't wijsje van 't carillon uit de Kuische Suzanne; maar ze had geen stem en ze zong valsch tegen de noten aan. „Saartje!...." riep Simons, toen ze daarna steeds neuriënd op de kanarie toetrad en 't beest wat lieve woordjes toevoegde, met een trilling in haar stem, die den schijn wekte of ze eigenlijk tot 'n ander schepsel waren gericht. „Ja?...." riep ze terug op 'n blijden toon. Hij kwam uit 't kantoortje met 'n stuk papier in z'n hand. „Kijk 's.... je moet je oordeel 's zeggen.... ik heb hier 'n ontwerp voor 'n eau-de-cologne-fontein...." Even trok ze met haar mond. Alweer die fancy-fair. „Toe.... ik hecht zoo aan je oordeel...." sprak hij, „je hebt zoo'n goeie smaak.... en ik ben over dit toch eigenlijk niet tevreden...." Hij legde 't vel papier op 't lessenaartje; ze kwam vlak naast hem staan en hun beider hoofden bogen zich er over. ,,'t Is heusch heel aardig.... heel origineel...." sprak ze; „hoe komt u ineens op de gedachte....?" Hij lachte gevleid. „Vindt je?" Ze knikte. „Hiervoor moeten zeker bloemen komen?" vroeg ze, terwijl ze met den vinger op de teekening wees. „Ja.... precies.... wat dacht je.... heliotrophe b.v.?...." „Dat 's zoo weinig schitterend.... neem lakgeraniums die doen 't zoo mooi tegen 't groen...." „Ja.... ja....!" riep hij uit, „Prachtig.... die bedoelde ik ook, maar ik was den naam vergeten en daar¬ na. om zette ik maar heliotrophe.... lakgeraniums.... ik zal 't er bij zetten.... hier.... om 't niet te vergeten. ..." en hij krabbelde met potlood de notitie er op. „En.... e.... de straal komt uit 'n bloeiende plant, zie je; wat nemen we daarvoor.... ? Dat gaat goed. begrijp je, door 't gat van den bloempot heen moet de buis...." „Gut ja.... hoe slim verzonnen!" riep ze bewonderend. „Maar welke bloem.... ?" „Die moet dus dan hier.... bovenop?" vroeg ze wijzend. Ineens rinkelde de winkelschel. Ze keken samen op en *n schok voer tegelijkertijd door beider lichaam. Sonja! Ze deinsden van elkaar af of ze van elastiek waren en per ongeluk hadden gebotst. „Freule!" zei Simons, haar 'n paar stappen tegemoet tredend met 'n buiging. Saartje had de lippen opeengeklemd, stond achter de toonbank, waar ze met haar beide groote handen op steunde en keek met afgewend gezicht 't raam uit. Sonja zag er allerliefst uit. Ze droeg een luchtig wit zomerpakje met 'n tuniek van 'n zilverig weefsel; op haar hoofd had ze een groote hoed van geel stroo, opgemaakt met 'n enkele aigrette; 't glanzende geel maakte heur kastanjebruin en 't fijne gezichtje stond daaronder als een camee. Ze stak dadelijk haar ongèganteerd handje uit en reikte dit den boekhandelaar. „Meneer Simons.... ik kom wat inkt bij u halen....! Hoe maakt u 't sedert gisteravond?" „Uitstekend.... dank u.... 't was een heel geani- lao meerd avondje.... bizonder prettig.... neemt u plaats...." en hij schoof 'n stoel toe. „Nee, dank u, ik ga niet zitten.... moet nog 'n paar boodschappen doen.... ik heb 't zoo druk!" lachte ze met 'n quasi moe gezicht. „Wat voor 'n fleschje wilt u?" „O.... 'n gewoon fleschje...." Ze wendde zich nu tot de winkeljuffrouw, „geeft u maar zoo iets...." Ze wees met haar handen. Saartje boog uiterst stijf. „Ik zal 't u dadelijk laten bezorgen, freule!" „Ja? Uitstekend.... heel graag.... Ja, meneer Simons en ik heb ook nog 'n boodschap voor u van Pa," lachte ze, zich weer tot hem wendend. „Zoo.... freule.... hi hi.... en wat is dat?" „U is zoo onvoorzichtig geweest om te zeggen, dat u bridge wilde leeren; Papa is dol op dat spel....!" „Ik ben al aan 't oefenen geweest!" riep Simons, 't boekje uit z'n binnenzak halend, ,,'n Handleiding.... ik ken 't al!" „Heusch?" riep ze verrast. „O, dat treft prachtig.... Ik moest dan vragen of u Papa 't genoegen wou doen vanavond uw eerste partijtje te komen maken.... ?" Simons kleurde. „O, freule.... dat 's heel beleefd.... graag.... heel graag. ♦.. dol graag.... hoe laat denkt u.... ?" „O.... zoo tegen acht uur, half negen.... dus ik mag aan Papa zeggen, dat u komt?" Ze zag hem aan met schitterende oogen. „Zonder mankeeren.... ik zal er zijn!" riep hij uit. „Perfect.... erg blij....!" Ze neeg met 'n vriendelijk lachje naar Saartje, reikte Simons opnieuw de hand; zei nog 'n paar aardige woordjes 121 Simons stapte buigend mee naar de deur. Dan was ze verdwenen. 'n Geur van roode klaverbloesem liet ze achter. Toen Simons zich omwendde, was hij even verbijsterd; z'n hart klopte; iets duizelingwekkends zwol in hem op. Ineens zag hij in 't krijtwitte gezicht van Saartje, dat hem aanstaarde met al de simptonen van een dadelijk losbarstende huilbui. „U gaat?" beefde ze. „Gaat....?" „Vanavond?...." Hij schrok; 't was waar.... hij had beloofd.... „Och, dat spijt me nu.... daar heb ik niet aan gedacht.... jij wou zoo graag.... ik was 't glad vergeten...." „Natuurlijk....!" kreet ze, met 'n stem die oversloeg van emotie. „Gut.... dat 's nou beroerd, Saartje.... dat 's nou... Maar...." vervolgde hij ineens wat vaster van toon, „maar je zei toch zelf.... dat je d'r zooveel niet om gaf.... om ook thuis te blijven.... je...." „Nee....! nee!" riep ze stampvoetend. „Jawel!...." sprak hij onthutst. „Je hebt nog aangeboden om hier te blijven en thee te schenken en 'n handwerkje te doen." Toen ineens barstte ze in snikken uit, snelde naar de deur van de bergplaats. „O.... o.... o...."huilde ze; „je hebt geen hart.... geen hart.... geen hart....!" Dan was ze verdwenen. Wel 'n minuut lang bleef Simons op die deur staren. 122 IX. „Wat zoo'n familie toch dadelijk'n verandering in 'n plaatsje kan brengen, hè?" zei Jeanne Wensma opgewekt tot haar dochter, wier kamer ze binnentrad. De moeder was al gekleed om uit te gaan, maar Mies zat in haar onderlijfje op 'n stoel en hechtte 'n haakje aan haar blouse. „Nog niet klaar?" vroeg ze dadelijk er op. „Dadelijk Ma.... Ja, 't zijn aardige menschen...." antwoordde ze dan op het eerste gezegde harer moeder. „En er ligt zoo iets beschaafds.... zoo iets high-lifeachtigs over alles, wat ze verzinnen...." Jeanne knikte, viel ook nog even neer op 'n stoel en speelde met haar parasol. „Ze zijn het niet anders gewoon, moet je denken.... maar 't is wel 'n dure manier van leven, zooals zij het aanpakken.... dat kaarten b.v..... 'n kwartje per fiche en om dan te zeggen.... dat we daar toch wel niet arm van zullen worden...." Mies lachte. „Ik ben er ook niet arm van geworden.... contrarie; *k heb f 3.50 gewonnen.... heerlijk! Ts Was juist door m'n kleedgeld heen en ik moet allicht wat nieuws hebben voor de fancy-fair...." „Ja.... ik heb ook twee gulden gewonnen," sprak haar moeder, „maar je Pa verloor er zes.... dus voor de familie sluit het toch nog met een nadeelig saldo!" „Nou ja.... die twee kwartjes...." „Maar Simons.... die verloor toch van belang, weet je!" riep Jeanne uit; „ik heb hem tweemaal 'n bankje van f 25 zien wisselen." „Mevrouw Maartens ook...." sprak Mies, „maar 123 zij en Siem waagden ook zulke groote spellen.... dat is gevaarlijk als 't zoo hoog gaat.... dan zit ik liever valsch tegen...." Jeanne schaterlachte. „Dat 's meer listig dan netjes.... maar gelijk heb je....! Kom ben je klaar?" vervolgde ze opstaande, ,,'t is bij drieën, we mogen de andere dames niet laten wachten...." Toen ze de woonkamer passeerden, riep de heer Wensma ze nog even binnen. Hij zat in de serre, was bezig met z'n postzegel-collectie. „Nou je weet 't.... als mevrouw Riselski d'r iets voor voelt...." „Ja.... ja.... zeker....!" sprak Jeanne; „ze zullen t aanbod in ieder geval apprecieeren.... daag!" „Adieu.... wacht, ik laat jullie uit." Hij stond op, bracht z'n vrouw en dochter, die nog al veel toilet gemaakt hadden, tot aan 't tuinhek, dat hij voor haar opende. „Complimenten!...." Dan keerde hij terug. Wensma had naam als phüatelist en z'n collectie was er eene, die al herhaaldelijk op binnen- en buitenlandsche exposities bekroond was geworden. En hij was dan ook trotsch op z'n kostbare verzameling, die, op kaarten gesorteerd, in rood marokijnen étui's was ondergebracht en steeds in haar geheel in 'n brandvrije kist werd bewaard. Toen ze over de fancy-fair spraken, den vorigen avond op de Vossepoel, en Maartens bier en Simons een eaude-cologne fontein beloofde en hij den laatste met dat denkbeeld voor den mal had gehouden, was 't Sonja geweest, die hem ondeugend had aangezien en met 124 nadruk tegen Simons gezegd had: „We zullen 's zien welk denkbeeld meneer Wensma zelf heeft." Dat had hem geprikkeld, maar door die prikkelstemming was hem geen enkel idéé in z'n hoofd gevaren om den anderen den loef af te steken. Tot hij. thuis zijnde, ineens op het denkbeeld kwam. De postzegels exposeeren! Jeanne betwijfelde wel of dit iets was, wat algemeen in den smaak zou vallen, maar de heer Wensma merkte op, dat het gebodene in ieder geval van een zeer ongemeen en exquis gehalte was en dat de menschen, die dit niet vermochten te waardeeren, geestelijk defect waren en toch zeker aan hun beter toegeruste medeschepselen het zeer bizondere genot niet zouden willen onthouden. En daarin gaf Jeanne haar man gelijk, zoodat ze beloofde in de vergadering er een voorstel van te zullen maken. Truida zag er tegen op om alleen in de vergadering te verschijnen, nu Charlotte er zeker ook zou wezen en daarom was ze al pm half drie naar Boukje gestapt. Of mevrouw meeging 1 Boukje hoorde haar zeker, want ze riep van boven van de trap, toen Truida met de meid sprak: „Ben jij 't Trui?" „Ja.... ga je mee?" „Nou al?" ,,'t Begint toch om kwart voor drie?" zei ze onnoozel. „Wel nee, mensen.... kwart over.... ik ben nog niet klaar.... kom maar hier zoolang!" Dat lukte dus prachtig, want bij Serrure hadden ze haar naar den dokter zien gaan en nu zou Charlotte natuurlijk niet om Boukje komen. 125 Boukje was op de slaapkamer en moest zich nog heelemaal kleeden. „Je mag ook naar de salon gaan, hoor!" sprak ze, toen Truida binnenkwam,,als 't je hier te rommelig is." „Niks rommelig," vond Truida, „en al was 't zoo, ik kijk toch niet rond.... dat 's m'n gewoonte niet as ik ergens ben.... gut, wat 'n mooie ouwerwetsche meubels hebben jullie hier....!" „Ga zitten...." sprak Boukje, 't haar, dat nog voor haar gezicht hing, met een hand wegstrijkend, terwijl ze met de andere 'n stoel bij 't raam schoof. „Precies zulke gordijnen hebben ze bij Jacob z'n ouwers ook.... hoe is 't gosmogelijk!" riep Truida, 'n slip ervan op haar hand bekijkend;'t is sterk goed, maar 't verschiet wel erg gauw, hè?" „Gaat nog al...." sprak Boukje, die voor haar kapspiegel zat en vocht met 'n wrong, die niet wou zitten, zooals hij moest. „O.... hebben julhe linoleum.... ?" vervolgde Truida. „ja, ze zeggen, dat 't frisscher is.... maar 't is slecht voor den vloer.... afijn, jullie wonen in 'n huurhuis.... Doe je die an?" vroeg ze plotseling op 'n japon wijzend, die wat slordig over 'n stoel was gelegd. Boukje zag op. „Die.... nee.... o, die ligt daar omdat ik er net iets aan veranderd had.... nee, 'k doe m'n blauwe aan.... Wat is die Sonja chic gekleed, hè?" „Nou.... 'n lief meisje...." Boukje knikte. „Zoo vriendelijk...." „Ja, geen idee van trots bij die menschen en ze zijn toch wel van hooge komaf...." „Natuurlijk," gaf Boukje toe. 126 ,,'k Ben benieuwd naar de plannen," zei Truida. „O, 't kan leuk worden...." sprak Boukje levendig, „Sonja en ik hebben er al honderd uit over gepraat." „Noem je d'r bij d'r naam?" vroeg Truida. „Ja...." „Zoo.... Ja, ze vertelde gisterenavond, dat ze d'r al I met jou over gepraat had, en met Charlotte, hè?". Boukje knikte en stond op van haar stoel, ging naar de kast om 'n japon te krijgen. - „Ruime kast.,,, makkelijk...." sprak Truida. „Kind, hangt daar je wintergoed ook.... bê je. niet bang voor I motten?" „Zijn hier niet...." beweerde Boukje, de kast haastig | dichtdoende en dan doorgaande op 't andere onderwerp: r„Ja, Charlotte als burgemeestersvrouw, hè?" Truida knikte. „Natuurlijk, die kunnen ze niet passeeren. Diederikje I mot er ook maar gaan staan met 'n sigarenzaakie en 'n proeflokaal, dan spinnen ze d'r nog zij bij.... Wat I ik zeggen wil, heb je Serrure zien loopen vanmorgen?" „Ja.... in 'n nieuw grijs pak...." Truida lachte. „Nieuw!.... Mocht-ie willen.... 't is gekeerd.... I Charlotte heeft 't zelf gekeerd op de machine.... ik | weet 't van hun meid, want die vertelde 't aan Ploon.... En 't zit 'm an z'n lijf.... je lacht je dood....!" en Truida gierde 't even uit. ,,'t Is zonde...." sprak Boukje, haar ceintuur vaster hakend, „zouen ze zoo krap zitten, dat ze dat moeten doen....?" „Ze hoeft tenminste geen air tegen me an te nemen," zei Truida vinnig, „want dan zal ik 's laten vragen om 't adres van meneer z'n kleermaker...." 137 „Willen we gaan?" vroeg Boukje, „ik ben 200 ver!" „O.... dat 's zeker de nachtschel, daar naast 't ledikant " sprak Truida, terwijl se naar de deur ging; „makkelijk.... 'n mooi patroon van die sprei...." Ze gingen de trap al af, toen ze nog opmerkte: „Zoo'n vachtje als jullie voor je bed hebben, ligt er bij ons ook." „Nu, ik ga.,.." sprak Charlotte tot haar man, die de courant las in de achterkamer, ,,'t Zal me 's benieuwen, wat het resultaat zal wezen." „Gekakeld zal er zeker worden!" plaagde hij, „allemaal dames....! Ga je Boukje niet halen.... ?" „O nee.... Truida is er al lang naar toe; je begrijpt, die verkeert in doodsangst om daar alleen te moeten verschijnen.... en 'n toilet heeft ze gemaakt.... nieuwe witte glacé's.... 't mensen maakt zich zóó belachelijk. ...!" „De Riselski's zijn er anders nogal gelieerd mee.... schijnt het." Ze haalde haar schouders op. „Och kom.... dat strooit Maartens zelf uit; je hebt toch menschenkennis genoeg, om in te zien, dat dat niet gaat.... trouwens, Sonja laat zich niet uit, maar ik kan toch wel merken, hoe ze ze vindt.... De menschen dringen zich op en op de Vossepoel zijn ze te beleefd om ze voor 't hoofd te stooten...." Hij knikte. „Zeker.... zoo is het.... Die Sonja is lief, hè?" „Erglief.... zoo zacht en vertrouwelijk...." Ze keek even voorzichtig om. „Ik geloof, dat Diederik vreeselijk épris van haar is...." Hij lachte. 128 „Et pour cause... . als ik jonger was!" „Flauw!.... Maar weet je, wat me opviel? Dat zij ook tot drie keer toe naar hem vroeg.... en hier, dat portret van hem.... dat nam ze telkens in haar handen.. .." „Zoo.... ?" sprak Serrure ernstig. „Diederik zou een vrouw uit duizenden hebben in dat geval...." „En gefortuneerd!...." zei Charlotte zacht. Serrure knikte. „Ja.... maar zoolang hij geen positie heeft, mag hij er niet aan denken. Dat zou onwaardig zijn. Niets erger voor 'n man, dan dat de buitenwereld hem met reden „le mari de sa femme" noemt." Charlotte trok 'n mond of ze zeggen wilde, dat ze die bezwaren van haar man nu niet zoo onoverkomelijk vond. „Als er werkelijk genegenheid is aan weerskanten...." „Nee, nee...." weerde hij af met 'n handgebaar; „eerst 'n positie...." „Nou.... dan maar op de secretarie.... als je fortuin hebt, is 't burgemeestersambt heel prettig...." „Ja.... dat 's mogelijk.... dan...." zuchtte Serrure; „maar in ieder geval .... we loopen erg op de dingen vooruit...." „Natuurlijk....!" lachte ze, „maar als moeder laat je je gedachten wel eens teugelloos door dwalen...." „Zeker.... en daar doe je ook geen kwaad mee...." Hij hief z'n gelaat op; ze drukte 'n kus op z'n wang. „Nu.... veel genoegen...." sprak hij, „en laat je niet op kosten jagen hoor!" „Die wenk is volmaakt overbodig tegenover mij!" lachte ze vroolijk. „Adieu!" De knecht van de Vossepoel geleidde de dames naar Baron Selderie. 129 9 de groote tuinkamer, hetzelfde vertrek, waar Diederik zijn mooie order van den heer Riselski ontvangen had. In een ovaal stonden daar een zevental causeuses geschaard, met kleine lage tafeltjes ervoor; op ieder tafeltje prijkte een vaas met heerlijk geurende rozen. Door de openstaande deuren drong de warme zomerlucht naar binnen; de neergelaten marquises temperden herouw eicht. Mevrouw en Sonja ontvingen. Er was iets zeer gemakkelijks en toch iets statigs in de wijze, waarop mevrouw zich met de verschillende dames een voor aen onderhield; Sonja, als 'n onbevangen kind, snapte en redeneerde meestal met drie tegelijk en haar vreemde, lage keellach trülerde telkens aanstekelijk tusschen de gesprekken door, 't Meest sloot ze zich aan bij Mies, stak vertrouwelijk haar arm door den hare en praatte zoo tegen de anderen. Truida en Charlotte bleven uit eikaars buurt, wat op ongedwongen wijze kon worden volgehouden. Truida dong meer dan een der anderen naar de vriendelijkheden van mevrouw Riselski, en toen ze zag hoe Sonja zoo gelieerd deed met Mies, maakte ze van 'n gunstig moment gebruik om met 'n „hè, lieve mevrouw?" haar arm door dien van de gastvrouw te steken. Mevrouw Riselski en Charlotte's blikken ontmoetten elkaar 'n oogenblik; om Charlotte's lippen plooide even 'n glimlach; ze wendde zich om. Dan knikte mevrouw Riselski de aanhankelijke Truida even met dichtgeknepen oogen toe, gaf 'n paar vriendelijke klapjes op de dikke, met wit glacé gegarneerde hand, aan welker pols een zware gouden keten rinkelde, maakte die hand zacht los van haar arm en zei met lichte stemverheffing: 130 „Dames.... mag ik u verzoeken plaats te nemen....!" 't Gebabbel verstomde en 'n oogenblik later hadden zich alle causeuses gevuld. „Dames...." sprak mevrouw Riselski daarna, terwijl ze rustig den kring rondzag, „zooals u allen weet, is de uitnoodiging, die u ontvangen hebt, om hier te komen, een uitvloeisel van het geopperde denkbeeld om een fancy-fair te organiseeren. „Een liefdadigheidsfeest derhalve, waarvan de recette ten goede zal komen aan vrouw Schraver en haar drie zoontjes, Sem, Cham en Japhet, waarvan echter tot m'n leedwezen, naar ik juist van mevrouw Wille hoor, de kleine Sem inmiddels overleden is." Deze mededeeling gaf ernstige beroering bij het auditorium. ,,'t Is zonde 1" riep Truida. „Ja.... erg jammer!" knikte Boukje, die 't nieuwtje kersversch van haar man had. „Er blijven er dan echter.... vervolgde mevrouw Riselski, „nog altijd twee over, Cham en Japhet, ongeacht de verdere leden van de familie, en in ieder geval heeft de hulpbehoevendheid van die menschen door 't overlijden van dat wichtje natuurlijk geen einde genomen." „Dat is het doel....; nu het middel. Een fancy-fair, in den vorm van een tuinfeest op de Vossepoel, die we tot dat einde gaarne beschikbaar stellen!" Truida vond, dat er bij die mededeeling geapplaudisseerd moest worden en sloeg haar handen op elkaar, doch daar tot geen der andere aanwezigen de noodzakelijkheid dezer demonstratie doordrong, bleef het bij dien eenen forschen klap, welke alleen ten gevolge 131 had, dat er snel verbaasde blikken op haar geworpen werden en «ij zelf met 'n hooge kleur iets mompelde van: ,,'k Dacht, dat er 'n beestje.." ,/n Wesp?" vroeg Sonja. „Nee.... nee.... 't is al weg.... ik...." stotterde Truida. Mevrouw Riselski vervolgde: „Nu komt het er maar op aan, dames, in de eerste plaats, om dit feest zóó te organiseeren, dat het aantrekkelijk is voor iedereen en in de tweede plaats, dat het opwekt tot de noodige offervaardigheid van klein en groot. „Ik ben gemachtigd, u, in verband met dit laatste al dadelijk mee te deelen, dat iemand, die onbekend wenscht te blijven, een netto-winst garandeert van duizend gulden en het eventueel ontbrekende aan die som tot dat bedrag zal aanvullen...." Een gefluister van bewonderende ingenomenheid ging rond in den kring. „Dat 's prachtig.... erg royaal van meneerl" riep Truida. „Pardon...." sprak mevrouw Riselski met 'n klein lachje; „ik heb geen naam genoemd en gesproken van iemand, die onbekend wenscht te blijven.. „Nou ja.... I" lachte Truida. En in dien lach stemden nu zachtjes allen mee, terwijl mevrouw Riselski dreigend haar vinger opstak tegen Truida. „Nu zullen we," vervolgde ze even later, „natuurlijk | moeten beginnen met een soort bestuur te formeeren, of althans een comité, dat zich met de hoofdleiding wil belasten en dat ik persoonlijk, om allerlei redenen," voegde ze er glimlachend bij, „graag uitsluitend uit 13a dames zou zien saamgesteld, terwijl we daarna een gedetailleerd plan voor de fancy-fair in elkaar kunnen zetten. „En hoe zouden de dames het nu vinden, als we onsI zelf, zooals we hier zitten, dan meteen maar eens installeerden als comité?" „Uitstekend," sprak Charlotte, en ook de andere I dames gaven blijk zich met dit voorstel te kunnen vereenigen. „En," voegde Charlotte er bij, „ik ben overtuigd ook namens de andere.... comitéleden te spreken, wanneer ik mevrouw Riselski verzoek het presidentschap van het bestuur te willen aanvaarden." „Ja.... ja....!" riepen Boukje en Jeanne, en Truida boog ook even het hoofd met op elkaar geknepen lippen I over dit voorstel van haar vijandin. Mevrouw Riselski neigde vriendelijk naar den ganschen kring. „Ik waardeer zeer de bedoeling," sprak ze, „maar ik I zag die gewichtige taak liever aan jonger handen toe| vertrouwd en als ik dan eens een voorstel mag doen, I is het dit: Uit het comité 'n bestuur saam te stellen I van drie leden en wel van de drie jongste leden, dat I zijn Boukje, Mies en Sonja, die evenwel," vervolgde ze onder gelach van Charlotte, Jeanne en Truida, „zich I zullen moeten gedragen naar de wenken, die de oudere dames zullen geven...." I „Laat mij dan maar secretaresse zijn!" riep Boukje I vroolijk; „ik ben me juist aan 't oefenen op 'n typewriter ... .en voor circulaires leen ik dan wel de cyclostyle van je man, hè?...." sprak ze tot Truida. „Nu, dan is de voornaamste functie bezet...." sprak I mevrouw Riselski tevreden, en dan met 'n wenk en 'n 133 knikje tot Sonja: „En jij dan zeker penningmeester hè? en Mies voorzitter?" Mies kleurde, haar oogen schitterden. „Maar kind!" lachte Jeanne. „wat zal je 'n verbeelding krijgen....!" „Presidente van de fancy-fair!" zei Charlotte plagend deftig. „Ik kan heelemaal geen redevoeringen houden/' sprak Mies, nog altijd blozend en 'n beetje angstig. Mevrouw Riselski knikte haar moederlijk toe en Sonja fluisterde haar in: ,,'t Zal wel gaan.... wees maar niet bang!" „Nemen de drie dames de benoeming aan?" vroeg mevrouw Riselski. Boukje, Sonja, en Mies knikten nu alle drie van ja. „Dan," sprak mevrouw Riselski met een grappig knipje van haar oogen in de richting van Mies, „dan dank ik de dames voor haar aandacht en draag het presidium bij dezen over aan mejuffrouw Wensma!" Een algemeen gelach ging op. De knecht trad op datzelfde oogenblik binnen en presenteerde champagne en muscadellen. „Zijn er ook dames, die liever thee hebben?" vroeg Sonja. Maar iedereen gaf de voorkeur aan het gebodene. „Ik drink op 't succes van de fancy-fair!" toastte Truida, haar glas hoog houdend. De drie jeugdige bestuursleden hadden de hoofden even bij elkaar gestoken. „Dames!" sprak Mies eensklaps met een bibberstem: „ik drink op de gezondheid van onze lieve gastvrouw en verzoek haar namens het Bestuur het Eerevoorzitterschap te willen aanvaarden!" 134 Nu applaudisseerde iedereen. „Bravo Mies!" riep Charlotte; ,,'n heel gelukkig debuut!" Mevrouw Riselski bedankte met een buiging voor de attentie en verklaarde aan het verzoek gaarne gevolg te willen geven. De knecht kwam de glazen opnieuw vol schenken. „Nu drink ik nog even op de gezondheid van Cham en Japhet!" riep Sonja, Een gejuich barstte los en daar de heerlijke Roederèr uit de wijde glazen erg gul en makkelijk dronk, was een derde vulling noodig na deze hartelijke toast op het restant van de drieling. Bij alle dames tegelijk ontwikkelde zich nu een buitengewone spraakzaamheid; Truida zei, dat ze zoo'n lust had om eens goed uit te lachen, maar hoewel niemand haar dit belette, gaf ze aan dien drang toch geen gcvolg' Boukje liet op advies van Sonja druiven duikelen in de champagne, waarna ze met belletjes beladen weer naar boven kwamen en terugduikelden. Maar mevrouw Riselski sprak weldra, half schertsend, half ernstig: „Als eerepresidente geef ik de presidente in overweging thans met de noodige energie op zakelijke besprekingen aan te dringen." „Ik open de vergadering!" riep Mies. „Ik ook....!" zei Truida grinnekend. „Ssst!" vermaande Charlotte, waarop Truida's oogen vuur schoten. „Ik open de vergadering!" herhaalde Mies en geef het woord aan de penningmeesteresse!" „Ik kan alvast mededeelen, dames," sprak Sonja, „dat x?5 tot heden toezegging is ingekomen van een eau-de-cologne-fontein door meneer Simons. den boekhandelaar. ..." Een glimlach trok over de gezichten van al de dames. „En van eenige vaten bier, waarvoor dan natuurlijk een buffet moet ingericht worden." „Daar zorgen wij ook wel voor!" riep Truida. „Prachtig....!" hernam Sonja, „en van een champagnebar, die ik zelf aanbied." „Bravo!" riep Jeanne en dan tot haar dochter: „Praeses, mag je moeder even 't woord?" „Mevrouw Wensma...." zei Mies plechtig. ,,'t Gaat zoo gauw.... ik kan 't niet bijhouden voor de notulen!" riep Boukje, die aanteekeningen zat te maken in 'n miniatuur-opschrijfboekje, dat aan haar horlogeketting bengelde en waarin een potloodje zat, dat niet afgaf. „Stenografeeren!" riep Charlotte. „Namens m'n man bied ik aan om op de fancy-fair zijn postzegelcollectie ten toon te stellen...." Mevrouw Riselski zag eensklaps op. „Postzegels?...." vroeg ze, als had ze 't niet recht verstaan. „Ja, mevrouw, m'n man heeft 'n heele beroemde collectie, die zeker 'n tienduizend gulden waard is...." sprak Jeanne. „C'est ca...." knikte mevrouw Riselski, „dat is de moeite waard." „En héél interessant en ongemeen!" riep Sonja met nadruk, terwijl ze haar moeder ontevreden aanzag, en dan rechtstreeks tot Jeanne: „En durft meneer het aan, die collectie buitenshuis te geven....?" 136 ..Buitenshuis!" herhaalde Jeanne lachend; „ze zijn. dan toch bij u.... in 'n tent of zoo.... en 's nachts kunnen ze weer in de étui's en 't brandvrije kistje, waar ze altijd in gaan; bovendien.... ze worden zoo dikwijls heelemaal in het buitenland geëxposeerd." „Maar.... sprak mevrouw Riselski, „we zullen dan natuurlijk één van de kamers er voor inrichten om ze ten toon te stellen....!" „O.... des te beter...." lachte Jeanne, „als u er plaats voor heeft...." „O pardon.... als er geen plaats voor is, wordt er plaats voor gemaakt," sprak mevrouw Riselski krachtig; „ik vind het een bijzonder aardig en oorspronkelijk denkbeeld en 't zal zeker een van de clou's zijn...." „Het voorstel wordt dus aangenomen?" vroeg Mies. „Of het....!" riep Sonja; „secretaris, heb je 't?" „Ja," zuchtte Boukje; „heeft een van de dames ook 'n mesje; dit potlood schrijft niet.... zoo'n stompe punt...." Charlotte begon zich wat gedrukt te gevoelen, nu zij de eenige was, die niets aanbood, maar ze dacht aan de laatste afspraak met Serrure en zweeg. „Dan zullen we natuurlijk een tentje met hengelspel om prijzen moeten hebben en taartjes en nog van allerlei, en ik vind 't beste, dat dit zooveel mogelijk in Bergveld wordt besteld en gekocht...." vervolgde Sonja. „Ja.... zeker...." knikte Jeanne. „Dat kunnen we verder aan 't bestuur overlaten, denk ik...." sprak mevrouw Riselski. „O ja...." sprak Boukje; „ik zal alles wel bestellen, dat doe ik juist graag.... zoo'n beetje beredderen en de baas spelen!" .Om vijf uur scheidde het comité. 137 De knecht had nog eens de glazen volgeschonken en de heer Riselski was de dames nog even komen begroeten. „Zorgt u ook vooral voor publiciteit in de bladen... ." sprak hij tot Boukje, „dat we ook wat publiek trekken uit den omtrek; groote, in 't oog vallende advertenties en aanplakbiljetten...." „Ja.... ja...." lachte deze; „m'n hemel.... het overstelpt me nu al!" Het comité en club was uitgelaten; de heer Riselski kuste van alle dames de vingertoppen. Dan verstierf buiten 't opgewonden gebabbel en 't vroolijke lachen. X. De heer Simons besteedde dien avond bizonder veel zorg aan zijn toilet. Aanvankelijk had hij bij een^zwart kamgaren jaquet en streepjes-pantalon een wit piqué vest aangetrokken en 't zichzelf verder moeilijk gemaakt met een hoog dubbel boord, waar hij na veel tobben een zwart satijnen zelfstrikker onder bevestigde, maar om de een of andere reden, welke hem zelf niet klaar voor den geest stond, vond hij plotseling deze uitrusting toch niet geschikt, om hierin op de Vossepoel te verschijnen. Daarom trok hij alle genoemde dingen weer uit en verwisselde ze tegen 'n bruin gestreept colbert, waarin hij er uitzag als 'n opgeschoten jongen met een ouwelijk hoofd; voorts paste, naar hij meende, bij dit toilet een laag boord en 'n slapgestreken gebloemd front met plooitjes, manchetten in 't zelfde dessin en bruine laarzen. Hij was er moe van geworden, en schoof met 'n zucht 't raam van z'n slaapkamer op, waarna hij de trap afging. In die zucht kwam echter ook wel 'n ietwat gedrukt gevoel tot uiting, omdat hij 't niet kon vermijden in dit costuum door den winkel de straat op te gaan. En in den winkel was Saartje. Saartje met verwijtende blikken, met 'n houding van 'n bloedend offerdier, met beeflippen van dreigende tranen als ze sprak. Simons floot om zich 'n houding te geven. Heel gewoon en opgewekt zou-ie heengaan, dat was 't beste; neuriën was nog beter dan fluiten, bedacht-ie plotseling. En zoo kwam hij den winkel in, moest nog even in 't kantoortje zijn voor z'n stroohoed. „Tralala.... tralala.... hm.... daar zat ze, met lijdende staaroogen naar buiten te kijken.... maar haar jukbeenderen trilden.... tralala.... traderalala.....! ,,'t Blijft goed weer, Saartje l" riep hij erg luidruchtig vroolijk, terwijl hij in 't kantoor ging. „Faldera.... troeloeloe...." Ze zei niets terug.... enfin.... Hij zette z'n matelot op, 'n beetje ouwbollig achter op z'n kruin, kwam neuriënd weer binnen. „Ik ga maar eens.... taratara.... ta boem!" Ineens was hij 't wijsje kwijt en toen viel er botweg een stilte, die hem onwillekeurig z'n hoed recht deed zetten. „Ik ga maar eens...." herhaalde hij wat schorrig. 139 „Goed...." antwoordde ze bijna onhoorbaar met afgewend gezicht. „Bè-je boos, Saartje?" vroeg hij lankmoedig, terwijl hij z'n hoed afnam. Er kwam geen antwoord. Ineens klonk er 'n snik. 't Geluid kneep hem pijnlijk in z'n hartstreek. Hij staarde 'n oogenblik zwijgend naar de bedroefde juffrouw, die nu haar gezicht met 'n zakdoek bedekte. Dan, resoluut, plantte hij z'n matelot plotseling recht op z'n hoofd. „Tja " Meer wist hij niet te zeggen. Toen was hij op straat. De avond begon te vallen; het was nog warm, want er kwam geen wind. De menschen zaten buiten voor de huizen; Simons groette overal, kende iedereen; hij passeerde ook de familie Hermans, die op de stoep zat thee te drinken. Een groote koekjestrommel stond op 't theeblad en één stoel was er opvallend leeg. 'n Gevoel van zelfverwijt klom in hem op. Daarin zou Saartje nu eigenlijk gezeten moeten hebben. Kijk, de meisjes stootten mevrouw aan, nu ze hem zagen komen; ze hadden 't er zeker over. 't Was toch ook beroerd.... beroerd.... Bij Maartens had-ie bedankt.... maar Sonja.... die.... Hij groette. Erg koel werd er teruggeknikt. „Enfin.... enfin.... hij zou 't wel goed maken.... maar dezen keer.... nu Sonja kwam.... zelf kwam.... dat zou te onbeleefd geweest zijn.... je moest toch rekening houden met de soort menschen ook.... weten 140 te apprecieeren, als iemand als Sonja zelf.... persoonlijk kwam vragen.... en de oude heer Riselski mocht-ie toch ook geen refus laten lijden... zeker, dat was 't eigenlijk.... Meneer Riselski was maar niet de eerste de beste.... zou hij 's uitleggen aan Saartje.... wat of Sonja...." Hij liep mijmerend door, was al gauw de straat uit, zag villa Mariette in de verte en dichterbij den toren van de Vossepoel met den koperen bol, die blonk in de dalende zon of 't echt goud was! Of-ie alleen zou zijn vanavond? Dan was er kans, dat-ie meer avonden alleen daar zou komen, als de heer Riselski zoo gesteld was op 'n partijtje bridge.... als Sonja nu ook maar binnen bleef... Sonja was erg vriendelijk tegen hem en lachte altijd even met haar mooie oogen, wanneer hij haar aanzag.... Of 't zou kunnen bestaan, dat 'n meisje als Sonja en 'n man als hij?.... Je zag soms zulke rare dingen op dat gebied.... maar 't was toch dwaasheid om zoo gauw al te hopen.... later.... later.... als ze mekaar door en door kenden.... dan sprak 't karakter ook 'n woordje mee.... en niet alleen 't uiterlijk.... Ofschoon.... dit colbert stond hem jong.... Saartje had het zelf gezegd toen-ie 't voor 't eerst aandeed.... „Nu is u net iemand van dertig!".... Dertig!.... En hij was vijftig.... Maar 't stond vlug en het maakte hem wat slanker.... enfin.... Hij had nu de woning der Riselski's bereikt en stapte 't hek in. Hij had juist drie van de vijf hardsteeneh trappen: naar 't bordes bestegen, toen de voordeur eensklaps openging en Sonja zingend naar buiten kwam. Ze was geheel in 't wit gekleed, was blootshoofds, 141 'n struisveeren boa lag om haar hals en Simons zag, dat ze goudleeren schoentjes aan had* Verrast bleef ze boven staan, „Ha.... meneer Simïns.... wou u juist bellen?" Hij stond te buigen met z'n hoed in z'n hand. „Freule.... ja, ik was juist op punt om.... de familie is welvarend?" „O ja, perfect.... dank u...." antwoordde ze. „Maar loopt u soms even mee den tuin in; papa is nog boven.... we hebben wat laat gedineerd...." „Heel graag.... heel graag, freule!" lachte hij. Ze trippelde nu vlug de trappen af en hij schreed naast haar om het huis naar den vijver. „Ik ga eigenlijk den tuin in...." sprak ze, „om nicotiana's te plukken.... die geuren vooral in den avond zoo heerlijk...." „U houdt veel van bloemen?" vroeg bij onderwijl met 'n zucht bedenkend, dat in romannetjes de gesprekken altijd zoo vloeiend en zoo vanzelf op 't gewenschte onderwerp komen, terwijl hij nu 'n gevoel had of-ie alleen maar ja en nee zou kunnen zeggen. „Vraagt u dat met 'n zucht?" lachte ze. „Nee.... nee...." stamelde hij wat onthutst, dat ze 't had opgemerkt, „dat ik zuchtte was maar toeval.... of.... althans, dat kan u niet interesseeren." „O ho!.... u weet nog niet wat mij interesseert!" riep ze vroolijk. „O, maar dit toch niet.... dit zeker niet...." hield hij vol. „U is vreeselijk geheimzinnig...." sprak ze, terwijl ze hem schalksch aanzag en dan ineens op 'n anderen toon: „Wehebben 'nlogé...." 143 „Och kom....?" Hij zag haar nieuwsgierig aan; was verwonderd, dat blijkbaar niemand in Bergveld dit nog wist. „Ja.... plotseling gekomen.... 'n neef van me," sprak ze, terwijl ze haar oogen even neersloeg. Een schok ging door z'n lichaam. Zou dit.... dit een inleiding van haar zijn om te zeggen, dat ze op 't punt stond om geëngageerd te raken? ,,'n Neef?...." herhaalde hij wat heesch. „Van uw leeftijd?'* „Nee, ouder.... U zult hem ontmoeten.... hij is onverwachts gekomen...." „O.... u wist niet, dat hij komen zou?" vroeg hij, even opademend. „Nee.... héélemaal niet!" riep ze uit, maar dan ineens met 'n half verlegen lachje.... „Of ... .e.... maar ik was toch niet zoo èrg verwonderd toen hij kwam.... weet u!" „Zoo.... niet?...." Dat was weer pijnlijk. Wat had ze nu eigenlijk voor met hem dit mede te deelen op zoo'n wijze? Of was het verbeelding van hem en 'n gevolg van zijn eigen vragen, dat ze hem zoo van streek trachtte te brengen? Ineens dacht hij, dat ze waarschijnlijk heelemaal onbewust was van zijn adoratie voor haar persoon en dat ze hem nu meenam in den tuin, juist omdat ze niet in de verste verte er aan dacht, dat hij misschien.... „Kijk.... daar ginds staan ze...." sprak Sonja wijzend, „net witte sterren nu in 't halve donker!.... Ik wil er 'n heele boel afplukken...." „Mag ik u helpen, freule?" vroeg hij onderdanig. „Zeg toch geen freule.... noem me Sonja....!" antwoordde ze, bijna bevelend. 143 Hij zweeg, stond even roerloos toe te kijken, hoe haar slank figuurtje zich nu boog over 't perk.... Plotseling wendde ze 't hoofd naar hem toe; in 't matbleeke gezichtje zagen haar vreemde goudglanzende oogen hem onderzoekend aan. „Help je niet?" „Ja.... ja...." Hij beefde ineens van aandoening. „Noem me Sonja.." Toen ze dat zei, had hij begrepen, dat ze 't bedoelde als 'n herinnering er aan, hoe groot 't verschil in leeftijd was tusschen hen beiden. Zoo iets van: „Ouwe man, noem me toch maar Sonja.... Je kan immers m'n grootvader wel zijn!" Maar nu.... nu bleek het toch heel anders te zijn bedoeld.... wel degelijk als 'n verlof harerzijds tot intiemer toenadering.... tot grooter intimiteit. Er zwol iets in z'n keel van blijde ontroering. Ze had ook „je" gezegd tegen hèm! Toen begon hij ook te plukken; de lange dunne stengels, waar de witte sterren op wiegelden, die vreemd zoet geurden. Maar hij bleef aan de andere zijde van 't perk, durfde niet bij haar te komen. De schemering viel nu snel, gaf 'n onwezenlijke kleur aan de dingen en de lijnen vervaagden. Alleen Sonja en de nicotiana's stonden scherp wit in dat diffuze licht. Ineens riep ze hem, weer op dienzelfden toon van bevel. „Kom hier.... anders pluk je dien kant heelemaal kaal...." Toen ging hij bij haar staan. ,,'t Is genoeg...." sprak ze, den bundel bloemen van hem overnemend. 144 Dan ineens met 'n wilden glans in haar oogen, duwde ze hem het gansche bouquet in z'n gezicht. „Ruik 's... . ruik 's....!" Hij deed half verschrikt 'n stap achteruit. Ze schaterlachte. 'n Oogenblik later liepen ze terug langs den vijver. „Even uitblazen...." sprak ze, toen ze de bank pas¬ seerden, die daar stond en ze nam er op plaats, begon te schikken aan de bloemen, brak stukken van te lange stengels en wierp die weg. Hij was blijven staan.... aarzelde; ze zag op.... lachte. Toen nam hij plaats aan 't andere einde van de bank... heel voorzichtig. Voor hem glansde de vijver in den zacht paarsch-rooden gloed van den avondhemel.... 'n zwaan dreef er op.... aan de overzijde rees het huis achter de boomen omhoog; tegen 'n bovenraam op 't dak weerkaatste 't avondrood. 'n Zachte ritseling ging door de boomen; de varens aan den oever wuifden even; toen rimpelde het water. Simons zag het als in 'n droom. „Bè-je bang voor me?" vroeg Sonja eensklaps met zachte stem. „Nee...." antwoordde hij, wat dichterbij schuivend; „waarom vraag je dat?" Ze wees lachend op de ruimte, die nog tusschen hen beiden was. Hij lachte ook, wat benepen, schoof weer wat nader en zweeg. „Ben je altijd zoo onderhoudend in gezelschap van dames?" vroeg ze plotseling. „Ik.... Sonja.... nee.... maar als ik m'n eigen Baron Selderie. 145 10 stem hoor in jouw tegenwoordigheid.... dan is 't me net.... of *k 'n valsche schreeuw geef tusschen de heerlijkste muziek...." Hij hijgde even. „Hm.... hm.... niet kwaad...." spotte ze. „En.... e.... ben je van je leven al dikwijls in de gelegenheid geweest om op die manier concerten te verstoren?" Hij zag haar aan. begreep niet dadelijk. „Wat bedoel je?" Ze drukte haar gansche gezichtje in de bloemen, zoog begeerig den zoeten geur naar binnen. Ineens drong het tot hem door. „Of ik al dikwijls vrouwen ontmoette, die.... ?" Ze legde 't bouquet naast zich op de bank, schoof op hem toe, stak haar arm door den zijnen en leunde tegen hem aan. „Ik ben nieuwsgierig.... en ik wil alles van je weten... je moet me zeggen of je al veel hebt liefgehad...." „Sonja...." sprak hij verschrikt. „Ja.... ja.... ik wil het.... Hield je werkelijk zoo veel van Truida?" „Van Truida?" Het schokte in hem. „Hoe weet je.... ?" Ze lachte zachtjes, klemde haar arm vaster om den zijnen. „O domme.... domme Siem!" „Ik heb inderdaad veel van Truida gehouden," sprak hij ernstig. „En zij van jou?" Hij haalde z'n schouders op. „Dat weet ik niet," sprak hij en z'n stem beefde. Ze leunde nu met haar achterhoofd tegen z'n borst en lag zachtjes te lachen. 146 „Heb je 't dan nooit gevraagd?" „Nee...." „Waarom niet?" Hij aarzelde. „Omdat.... omdat ik niet durfde...." „C'est ca.... en toen?" „En toen?" „Ja.... wat verder....? Je moet alles vertellen!" sprak ze, 't bouquet weer opnemend en tegen haar gezichtje drukkend, zoodat de bloemen ook zijn gelaat beroerden. „Dit is alles.... de heele roman...." trachtte hij te schertsen. „Toen kwam Maartens.... en trouwde haar...." „Hm.... en je liefde....?" „M'n liefde?.... Wel, ik zeg je immers,£dat Maartens met haar trouwde.... toen was alles voorbij....," Ze zweeg even. „O.... dus, gesteld, dat je van mij houdt en ik trouw met 'n ander, dan is je liefde voor mij meteen gebluscht?" „Sonja...." sprak hij met 'n trilling in z'n stem, „laten we over die dingen zóó niet spreken...." „Waarom niet....?" „Omdat 't niet goed is.... iets te veronderstellen, dat mogelijk...." Hij zweeg even, slikte iets weg; dan vervolgde hij bijna fluisterend: „Ik heb altijd geloofd, dat ik Truida lief had, Sonja.... maar sedert enkele dagen geloof ik dat er nog 'n liefde is van hoogere orde...." „En die liefde heb je niet voor haar gevoeld....?" vroeg ze. „Nee...." fluisterde hij. 147 Ze had haar hoofd nu omgelegd op z'n schouder en toen hij terzijde keek, zag hij haar gelaat met die uitdagende, wonderlijk goud-glanzende oogen vlak bij 't zijne; heur haren beroerden zijn wang. „Sonja!" sidderde hij eensklaps. Maar ze kwam plotseling als met 'n schok overeind, sloeg hem speelsch met de bloemen in z'n gezicht, stond op en liep van hem vandaan. Even later keerde ze weer om, wachtte op hem. „Kom, we moeten naar binnen.... 't wordt kil hier en Papa en Mama wachten.... met onzen gast.... Bah! en nu ga je kaart spelen.... den ganschen avond turen op schoppen.... ruiten.... klaver.... harten, schaam je.... schaam je!" Hij had haar al ingehaald, moest vlug stappen om haar bij te houden; haar plotseling oprijzen had hem verbijsterd.... nu praatte haar stem zoo rad en koud, gansch die volle lage klank van zooeven was er uit verdwenen. En plotseling overviel hem weer z'n bleuheid, z'n bevangenheid, waaraan hij juist op 't punt was geweest, zich wellicht voor 't eerst van z'n leven te ontworstelen. „Och.... ik geef niet zoo heel veel om kaarten, maar als ik weet, dat ik er iemand 'n plezier mee doe...." Ze antwoordde niet meer. O God, wat was alles ineens verkild om hem heen. Ze joeg voort over de paden, met korte snelle passen, die hij niet bij kon houden en zoo, in ongelijken tred schokte hij mee. Door de achterdeur kwamen ze in 't huis. De heer en mevrouw Riselski waren met hun gast in den gouden zaal met de cariatiden. 148 Ze zaten in lage armstoelen om den breeden haard; de heeren stonden op toen Simons en Sonja binnen traden. De heer Riselski stelde zijn gast voor; Simons verstond niet recht den naam. die een uitheemsche klank had. Hij had zich gehaast eerst de gastvrouw te begroeten en drukte daarna de hand der beide heeren. Deze waren gekleed in smoking, wat Simons 'n oogenblik onaangenaam trof. met 't oog op z'n eigen kleeding, die meer berekend scheen op 'n strandwandeling. De gast was een rijzige man van onbepaalden leeftijd; hij had een gladgeschoren gezicht, koolzwarte wenkbrauwen en droeg 'n „so easy"-lorgnet met groote ronde glazen; zijn haar was in 't midden gescheiden, de witte streep liep door tot in z'n hals en verdeelde 't bovenstuk van z'n hoofd in twee groote glimmende helften. Hij liet veel van z'n tanden zien als hij lachte of sprak; z'n accent was 'n tikje Vlaamsch. Dadelijk begon hij te praten met Sonja, die naast hem ging zitten. De heer Riselski nam Simons in beslag; mevrouw begon thee te schenken. „Er was vanmiddag hier een zeer geanimeerde vergadering voor de fancy-fair, meneer Simons...." sprak de heer Riselski. „Ja.... en uw voorstel om een eau-de-colognefontein te geven.... vond bijzonder veel bijval...." voegde mevrouw er bij, terwijl ze Simons z'n kopje toereikte. De laatste roerde met 'n lepeltje in z'n thee en boog en knikte zoo'n beetje naar allebei tegelijk. „Wanneer zal 't feest plaats vinden?" vroeg hij. „Zondag hopen we klaar te zijn; 't is nu Woensdag, 149 dus met 'n beetje goeie wil en zonder tegenspoeden zal dat ook wel gaan." antwoordde mevrouw Riselski. „De freule zal *t ook volhandig hebben...." sprak Simons. die wat onrustig werd. nu hij zag. dat Sonja zachtjes zat te lachen en te praten met haar keurig gekleeden neef. Hij durfde toch geen „Sonja" zeggen in deze omgeving. Ze scheen zijn opmerking niet te hooren. „Natuurlijk...." sprak haar vader dan. in antwoord er op. „En dat is goed ook.... 'n jong meisje moet zich toeleggen op 't organiseer en van dergelijke dingen.... zoo leert ze ook arbeid waardeeren van anderen.... en 't vermeerdert tevens haar menschenkennis...." Simons knikte, wendde zich nu ineens tot den gast. viel plompweg met z'n vraag midden in 'n vertrouwelijk fluisteren tusschen hem en Sonja. „U is zeker nooit eerder in Bergveld geweest?" „Ah.... pardon.... ik?.... Nee, nee.... nooit. Nooit het plaisir gehad 1" sprak hij met 'n grijns. „Maar ik was toch eerder in Olland, over 'n jaar of vijf.... in La Haye en Bruxelles...." „Brussel ligt in België, Omer!" sprak mevrouw Riselski droogjes. „Ah ja.... naturelik.... naturelik...." lachte de neef. ,,'n Bêtise.... pardon!" „Omer is historicus...." sprak Sonja opstaande, terwijl ze de nicotiana's in 'n vaas schikte, „maar hij is met z'n studies nooit verder kunnen komen dan 1830 ....daar vandaan z'n abuis....." Simons lachte, voelde zich prettiger ineens, nu ze was opgestaan van de zijde van dien man. Omer zelf lachte ook. ' 150 „Ge moet haar niet gelooven, meneer.... ze is ondeugend, zulle...." „Ja.... ja...." knikte Simons, Sonja met z'n oogen volgend. „Lieve kind," sprak mevrouw Riselski, „het wordt zoo donker en daar James er niet is...." „Word ik uitgenoodigd om licht te maken!" sprak Sonja. „Of wil je de meid roepen?" vroeg mevrouw. Sonja schudde krachtig 't hoofd. ^Papa heeft juist tegen Simons zitten verkondigen, dat 't zoo goed is, als 'n jong meisje wat uitvoert, omdat ze zoodoende leert ook den arbeid van anderen te waardeeren, derhalve...." En meteen trok ze 'n stoel onder de kroon, sprong er op en trok de kroon omlaag. Simons en Omer schoten gelijktijdig toe. „Maar wij mogen toch helpen!" riep Simons. Ze stond daar heel slank en teer als 'n fijn beeldje van biscuit en zag lachend naar beneden. „Gratias!" sprak ze met haar hoofd neigend „geef me lucifers!" Simons was zoo gelukkig de eerste te zijn, reikte haar 't doosje toe. Sonja stak de kaarsen aan, een twintigtal; legde de luciferseindjes op 't aschbakje, dat Omer gedwee omhoog hield. „Sonja.... Sonja!" vermaande haar moeder. „O ze doen 't allebei even graag!" riep ze schaterlachend; „maar 't is al klaar.... Vang me!" juichte ze plotseling en op 't zelfde oogenblik sprong ze van den stoel in de armen van Simons, die bijna omviel van den schok. 151 Toch omvatte hij haar nog even, maar ze stond al, liep lachend van hem weg. Z'n dasje was losgeschoten, zakte omlaag tusschen z'n front en z'n vest, bleef daar juist nog even zichtbaar hangen, den heelen avond; hij merkte 't niet en niemand was er, die 't hem zei. Sonja stak ook de kaarsen aan op één der speeltafeltjes. „Het spel gaat beginnen!" zei ze daarna met 'n grappig pathos, terwijl ze 'n buiging maakte en de kamer verliet. „Wat spelen we, ma tante?" vroeg Omer. „Bridge...." antwoordde deze. „Nietwaar, meneer Simons, dat was toch ook uw bedoeling?" „Zonder twijfel, mevrouw...." antwoordde hij. „Maar meneer Simons is een nieuweling in 't spel.... dat wil zeggen, speciaal ten opzichte van Bridge," sprak de heer Riselski, terwijl allen plaats namen; „overigens is meneer zelfs 'n zeer fijne kaartspeler...." Simons glimlachte. „O.... zoo erg is dat niet...." sprak hij, wat verlegen om dit compliment; hij wilde expres niet zeggen, dat hij de regels van 't „bridge" reeds grondig bestudeerd had. „We zullen dus eerst een paar ronde's met open kaarten spelen," stelde mevrouw Riselski vriendelijk voor. „O.... dat is niet noodig.... als u niet al te streng voor me is, zal 't dadelijk wel 'n beetje gaan...." riep Simons uit met 'n gelukkig gezicht. „Natuurlijk, de finesses....!" „Ja, ja.... dat komt later!" sprak Omer, die waschte en daarna met groote vaardigheid de kaarten straalvormig naar vier zijden uit z'n hand liet schieten. 153 Simons keek er met verbazing naar; 't was of de man er mee tooverde, zoo vlug vlogen de kaarten door z'n vingers. En ineens trok het zijn aandacht, dat op een dier vingers van Omer iets was, wat hij niet verklaren kon.... iets donkers..... Maar zoo snel bewogen zich die handen, dat hij vergeefs er op staarde. ' Eerst toen ze tot rust waren gekomen, zag hij 't. Op het onderste lid van den wijsvinger was 'n wrat, waar rechtstandig zwarte haren uit opstaken, alsof daar 'n stukje dik pluche in de huid was gezet. „Dat kunt u merkwaardig vlug!" lachte Simons, z'n kaarten opnemend. „Het verraadt zelfs bedenkelijk veel oefening!" sprak de heer Riselski, met 'n lichten trek van spot om z'n mond. „De jongelui van tegenwoordig hebben tijd voor die dingen...." Omer gaf 'n knipoogje aan Simons, die ernstig keek. „Kom, kom," sprak mevrouw Riselski; „niemand moet 'n slaaf van z'n arbeid zijn, nietwaar, Omer?" Sonja kwam weer binnen. Simons hoorde haar achter zich; ze rinkelde met glazen, meende hij; ineens voelde hij haar hand op z'n schouder. „Wat drink je.... champagne of bourgonje?" . „Champagne.... heel graag...." antwoordde hij wat ontsteld. „En Omer.... jij?" vroeg ze, achteloos heengaande, bourgonje.... ma cóusine!" Aan haar ouders vroeg ze 't niet; ze kende blijkbaar hun verlangens. Voor Simons had 't 'n aparte bekoring door Sonja 153 zelf bediend te worden en hij vond 't 'n gelukkige coïncidentie, dat de deftige knecht absent was. Zooveel huiselijker was het nu, zoo zonder eenige statigheid, die hem toch altijd drukte. Doch hij kon niet lang denken over deze dingen, want het spel eischte zijn volle aandacht. De heer Riselski speelde rustig en welbewust; mevrouw soms even twijfelend, welke kaart ze trekken zou, met zichtbare nervositeit om het resultaat ervan; Omef was schijnbaar achteloos, smeet z'n kaarten weg met 'n gebaar of hij ze hoe gauwer hoe liever kwijt was; soms gleed even 'n trek van ongeduld over z'n gezicht, en verschoven z'n vingers ongedurig de kaarten, als Simons even na moest rekenen. 't Ging ook zoo vlug.... zoo vlug.... en hij moest zoo om alles tegelijk denken.... heel die theorie weer bij zichzelf repeteeren.... Toen de eerste ronde uit was, bemerkte hij pas, dat Sonja achter hem was gaan zitten. Hij glimlachte. 'n Glimlach van verluchting en verrassing. „Je speelt niet mee?" vroeg hij, nu in eens dapper tutoyeerend in 't volle gezelschap. Ze zag hem aan met booze oogen, maar 't was 'n boosheid, die haar nog liever maakte. „Nee.... dat weet je wel....Kijk daar....dat is 't resultaat van je zwijgende inspanning... geluk er mee!... Bah 1" En ze wees op de rijksdaalders, die Omer over tafel toeschoof. Simons had gewonnen en meteen bemerkte hij nu, dat er geen fichesdoozen waren. „Sonja er zijn grenzen...." sprak mevrouw Riselski vermanend. 154 „En leege glazen!" riep haar dochter, opvliegend van haar stoeltje achter Simons. „Leve het bottelierschap....." Even later schonk zij zijn glas weer vol en vulde ook de andere opnieuw. Simons genoot. Het spel interesseerde hem; hij won telkens en 't was niet het geld, dat in nette stapeltjes zette naast z'n cham" pagneglas, dat Sonja telkens weer vulde met 'n knikje en 'n aanmoedigend lachje, als hij weigerde met 'n hand^ gebaar, onder 't spelen door, 't was niet het geld, wat hem voldoening gaf, maar 't feit, dat hij zóó spoedig al een goede bridge-speler geworden scheen te zijn. „M'n winst van vanavond is voor de fancy-fair 1" riep hij op eenmaal overmoedig. „Nu keert het geluk!" sprak Sonja achter hem. „Fortuna wü niet gepaaid worden met mooie beloften...." „Weet je nog meer te voorspellen, nichtje?" vroeg Omer, die slag op slag verloren had. „Uit 't een volgt 't ander...." antwoordde ze. Toch was er vaak iets in 't spel, wat Simons niet recht begreep. Dikwijls verzon Hij een eenvoudige combinatie, die den anderen dan scheen te ontgaan; kleine slimmigheidjes van hem hadden bijna zonder uitzondering 't grootste succes, en herhaaldelijk constateerde hij schier pijnlijke vergissingen van den heer Riselski, die z'n beste kaarten op 't kritiekste moment meermalen achteloos vergooide. „O.... maar neemt u die terug.... dat is natuurlijk 'n abuis....!" had hij eens uitgeroepen. „Pardon!" had Omer toen kortaf gezegd, „die kaart is gespeeld...." 155 En Simons had gezien, dat mevrouw Riselski hem toen met haar meestal half dichtgeknepen oogen even scherp had aangekeken, doch dadelijk daarop weer zacht glimlachte. Nu ineens, na Sonja's profetie, scheen de kans echter gekeerd, en wel zoo volstrekt, dat de geldhoopjes naast z'n champagneglas versmolten als sneeuw in de zon, en hij bij de vierde ronde z'n portemonnaie al voor den dag moest halen. Ze lachten er allemaal om en Simons zelf 't hardst. Maar verwonderlijk was het. Nu ineens schenen allen zijn trucs en combinatietjes te doorzien en vooral de heer Riselski speelde met 'n veine, die aan 't wonderbaarlijke grensde. Zoodra 't spel even aan den gang was, scheen hij als bij intuïtie of anders door een voor Simons onbegrijpelijk fijne berekening precies te weten, welke kaarten de anderen in de hand hielden. De sterkste spellen werden op deze wijze waardeloos; met wiskundige zekerheid trok de heer Riselski altijd dadelijk Simons zwakste kleur aan. Hij werd er stil van, bepeinsde hoe 't mogelijk was, dat iemand, die zooeven nog zoo slecht speelde, nu plotseling zoo'n ongeëvenaard talent aan den dag wist te leggen. Simons' portemonnaie was weldra uitgeput en z'n portefeuille met bankpapier moest nu telkens te voorschijn komen. Sonja schonk geregeld de glazen opnieuw vol en bleef achter hem zitten. Ze had 'n waaier genomen, wuifde zich koelte toe en daarbij streek de geur, die opsteeg uit heur haren, hem telkens als 'n zwoel parfum langs het hoofd. 156 'n Vreemde zoete odeur was het, die hem telkens terug deed denken aan dat oogenblik buiten in den schemeravond.. .. op die bank aan den vijver.... toen ze tegen hem aanlag.... haar gezichtje vlak bij z'n lippen... Dan rilde hij soms even van 'n wonderlijke ontroering.... werd hij gansch droomerig.... vergat alles om zich heen.... gooide de kaarten werktuigelijk op.... zonder tedenken..... Toen er weer 'n bankbiljet van zestig gulden verdwenen was, besloot hij energiek te worden, nu goed op te passen, héél héél voorzichtig te spelen. Hij kreeg mooie kaarten, moest vragen, berekende zorgvuldig zijn kansen, vóór hij sprak. Nu dwong hij z'n aandacht tot het spel, zat scherp ingespannen te turen, memoreerde iedere kaart die viel. Hij waagde 'n truc om de anderen te verleiden in z'n kleur te spelen, overwoog het effect, dat dit zou maken. Doch de heer Riselski doorzag het weer onmiddellijk. Simons glimlachte zijns ondanks, schudde bewonderend 't hoofd. Zoo fijn als die meneer Riselski toch speelde....! Toch bleef z'n kans nog goed.... maar hij moest oppassen.... zich vooral niet bloot geven. Wat nu? Plotseling speelde mevrouw Riselski schoppen; hij schrok er van, schoof de kaart terug, die hij al gereed hield.... had zeker verwacht, dat ze door zou gaan in ruiten. Maar waarom deed zij dit? Lag hier 'n valstrik voor hem.... of was het 'n gril 157 van haar.... 'n onwillekeurige greep uit haar kaarten? Nu lag z'n gansche combinatie weer onderste boven... wat drommel, wie had dit nu ooit kunnen voorzien.... als hij nu niet erg oppaste, was hij warempel nog weg....! Hij fronste z'n wenkbrauwen, tuurde in z'n spel met strak gespannen aandacht. Het werd doodstil om hem heen.... En toen ineens kreeg hij 'n sensatie.... vaag, onzeker als 'n snel verglijdend visioen.... of de anderen onhoorbaar tot elkaar.... woorden zegden met de lippen en of ook naar Sonja.... achter hem.... die stille teekens gingen.... 't zachte suizen van haar waaier hoorde hij niet meer.... Hij zag op.... verwonderd.... Maar dadelijk ontgaf hij 't zich. De heer Riselski keek rustig voor zich uit, mevrouw tuurde in haar kaarten, onderdrukte 'n geeuw, Omer trommelde met z'n vingers op de tafel. Simons wendde zich om, keek naar Sonja. Ze zat droomerig voor zich uit te staren, maar ineens ving ze zijn blik op, verschool haar gezichtje half achter den waaier, zag hem aan met glinsterende oogen en.... lachte.... Toen sidderde Simons even, speelde 'n kaart uit en verloor. Als het een uur sloeg, stond hij eindelijk op, en dronk staande zijn laatste glas champagne leeg. Al het geld, wat hij bij zich had gehad, was hij kwijt geraakt en nog 'n groote tweehonderd gulden bleef hij schuldig, kon hij niet dadelijk betalen. 158 Hij had excuses gemaakt; de heer Riselski had gelachen en mevrouw had schertsend gezegd: „U wist van te voren ook niet, dat 't hier 'n soort Monte Carlo was! Ik schaam me heusch, dat we u zoo afgezet hebben !" Waarop de heer Riselski hem ghmlachend had toegevoegd: „Ik ben dagelijks bereid u revanche te geven 1" „Morgen morgen kom ik m'n schuld betalen!" had hij gestameld. „Dan maken we morgen weer 'n partijtje!" riep Omer verheugd, „dan ben ik er ook nog !" Simons gaf zich geen rekenschap van z'n verlies; hij wist op geen vijftig gulden hoeveel hij verloren had; de champagne was hem naar z'n hoofd gestegen; hij doorleefde alles als in 'n droom; voelde 't alleen heel duidelijk als 'n blije ontroering boven alles uit, dat Sonja bij hem was, achter hem had gezeten, zoo dicht, dat haar handen hem soms beroerden, den ganschen, ganschen avond en morgen Hij nam afscheid. Over en weer werd er vroolijk gelachen; joviaal klopte de heer Riselski hem op den schouder; mevrouw deed moederlijk. „Of hij wel 'n overjas had die avondlucht daar moest je altijd voorzichtig mee zijn en hier was 't warm " Omer wilde hem uitlaten. Maar Sonja wees hem terug met 'n trotsch gebaartje. „Ik heb onzen gast ontvangen ik zal hem ook uitgeleide doen." Ze ging hem voor. 159 In de vestibule was geen licht aan, maar de maan scheen door het raam boven de deur. Hij volgde haar zwijgend over den langen zachten looper, strekte 'n paar maal stil de handen uit om haar om het middel te grijpen maar hij durfde niet. Bij de deur gekomen, ontsloot ze die. Hij wilde haar de hand reiken, doch ze week terug achter de deur. In 't maanlicht, dat haar omglansde met 'n bleek zilveren gloed, zag hij haar oogen lachen. Hij deed weer 'n stap naar haar toe. Nog week ze terug. Dan ineens, met 'n gesmoorden kreet, sloot hij 't witte figuurtje wild in z'n armen, zocht met z'n mond haar lippen. „Sonja !" Dronken van liefde en duizelig van de champagne kwam hij thuis. XI. Het moge waar zijn, dat de natuur dikwijls in de contramine is met de gebeurtenissen van den dag, dat de zon schijnt op een begrafenis en het regent op 'n bruiloft, ditmaal, op den gedenkwaardigen datum van de Bergveldsche fancy-fair, het liefdadigheidsfeest bij uitnemendheid voor de hulpbehoevende drielingen van vrouw Schraver, nam ze met haar blijdsten glimlach deel aan de feestelijkheden, en zonnewarmte en helder licht ver- 160 spreidde ze met 'n mildheid, die 'n prachtig voorbeeld was voor allen, die, belust om wel te doen, het feestelijk getooide terrein betraden. Het bestuur van het comité had het druk gehad; 'n gezellige drukte, zooals Mies en Sonja en Boukje alle drie verklaarden, al beweerde Boukje ook tegenover den buitenwacht, dat op haar toch eigenlijk de heele boel rustte. Doch Boukje wilde zoo wel. Ze redderde graag en vond 't heel plezierig zoo'n beetje de baas te spelen. Mies deed eigenlijk niet veel meer dan ja knikken en Sonja bewonderen, die 'n organiseerend talent bleek te bezitten als weinigen. 't Was waar, Boukje had heel wat werk gehad, want zij, als secretaresse, had alle bestellingen moeten doen bij de verschillende leveranciers. Ze had opdrachten gegeven aan den timmerman voor de tenten en kiosken, aan den schilder voor 't zelfde aan den drukker voor programma's en reclame-biljetten, aan al de bladen, die in den omtrek verschenen, voor advertenties en opwekkende berichtjes van de redacties, reuzenbestellingen had ze gedaan bij den confiseur, in manufactuurwinkels, en last not least in galanteriewinkels, waar de prijzen gekocht werden voor de hengeltent en voor de tombola. Veel was er in Bergveld gekocht, zoo veel mogelijk, maar ook in de naastbijgelegen groote stad waren enkele zaken begunstigd geworden. De heer Riselski verrastte het comité nog met de genereuse toezegging, dat hij als hoofdprijs voor de tombola een gouden armband schonk, ter waarde van honderd gulden, en aan Boukje werd opgedragen, dadelijk Baron Selderie. 161 ii een zichtzending te vragen bij een bekenden goudsmid. En dezen morgen vóór achten was ze nog met een aangeteekend postpakket, wat ze toen juist ontvangen^ had, naar de Vossepoel gehold en daar hadden zij en Mies, die gehaald werd met de papilotten nog in d'r haar, en Sonja, op verzoek van den heer Riselski, een keus moeten doen uit de vijf, die het bevatte. En Sonja had, wat de anderen niet durfden, toen ondeugend lachend gewezen op den zwaarsten en duursten, die dan ook honderddertig gulden kostte, en de heer Riselski had vriendelijk geknikt en met 'n vaderlijk trekje aan Sonja's oor gezegd: „Fiat." Alle drie hadden ze hem toen even aangedaan. Boukje vroeg of ze de heele kostbare zending maar zoolang op de Vossepoel mocht laten, want dat ze 't zoo'n verantwoording vond met dieven of brand of zoo je zou altijd juist zien Natuurlijk vond meneer Riselski dat goed en toen was Boukje weer naar huis teruggedraafd en Mies ook en beiden hadden 't erg druk gehad over dien prachtigen hoofdprijs 'n beeld van 'n armband 'n echt vorstelijk geschenk van meneer Riselski als je die toch 's trok I Tot onder kerktijd toe waren ze nog aan 't werk in den tuin en klonken de hamerslagen in de Zondagmorgenstilte; en om 't hek van den tuin stonden zoowat al de Bergveldsche kinderen geschaard en gluurden, gluurden door de struiken en riepen: „Daar hê j'm baron Selderie l" als de heer Riselski met vriendelijke belangstelling af en toe de ronde deed. De hoofdingang was met vlaggen versierd: 'n reusachtige transparant was daar aangebracht met „Welkom" en „Mattheus VI, Vers 3", hetgeen de vele behou- 162 dende boeren uit den omtrek welgevallig met 't hoofd deed knikken en menigeen over 't bezwaar heen deed stappen,, dat de Zondagsheiliging met de feestelijkheid toch eigenlijk wel een beetje ontwijd werd. Doch het doel, het liefdadige doel het welzijn van die arme drielingetjes, heiligde al vanzelf het feest, zeiden zij en daartegen viel geen enkel steekhoudend argument aan te voeren. Dat de kleine Sem bezweken was, had het comité zooveel mogelijk geheim gehouden en waar mogelijk tegengesproken. Terecht was het zich bewust, dat het twee-derde deel van een drieling niet zoo suggestief werkt op de algemeene offervaardigheid als een compleet stel en zoo waren de leugentjes en ontkenningen op dat stuk dan ook geheel ten voordeele van den kleinen Cham en zijn broertje Japhet, die anders van 'n koue kermis zouden thuiskomen. „Hoe is 't nu ook weer?" vroeg de heer Wensma aan de koffie, ,/t Sluit om vijf uur?" „Ja," knikte Mies, die zich bijna verslikte van de haast; „om vijf uur is de eigenlijke fancy-fair afgeloo- Pen dan wordt 't pubhek weggedreven en dan heeft het comité reünie op het achterbordes.... leuk....l" „Wat 'n menschen zijn er uit de buurt gekomen!" riep John, die dezen Zondag nog speciaal bleef om de fancy-fair mee te maken, hoewel de college's feitelijk alweer begonnen waren. „Ik heb wel zestig rijtuigen en karretjes zien passeeren vanmorgen!" „Cham en Japhet worden mannen in bonis!" lachte Wensma. 163 „Nu, maar ik ga hoor," jaagde Mies, haar servet wegwerpend, zonder 't op te vouwen. „Ma, denk u er ook om uiterlijk half twee present. r | j Ué. „Ja, president ja!" nep Jeanne haar achterna en dan tot haar man: „Och, och, die Mies heeft wat aan haar hoofd !" ,/t Doet 'r goed " sprak John. „Ze heeft er m geen tijden zoo flink uitgezien " „Natuurlijk!" sprak Wensma; „afleiding en plezier dat's'n panacee !" . „Nou, maar ik krijg het ook over me, hoor! nep Jeanne, eveneens wat jagerig opvliegend, „want ik bedenk me daar, dat ik nog 'n knoopje moet zetten aan 'n handschoen " en ze verliet eveneens de kamer. Ze hoorden haar in den gang nog iets roepen tegen Mies, die al de voordeur uitging. „Wat 'n haast wat 'n haast!" lachte Wensma, 'n' beetje poseerend kalm in dat zenuwachtige gedoe, zijn courant openvouwend, maar dan meteen tot John: M2eg ik zal je je geld nu maar geven, want anders vergeet ik het morgenochtend nog en ik rijd om acht uur al naar den zitdag " „Graa, gPa...." antwoordde John. „Ja, want t wordt allicht laat vanavond en of ik dan morgen om acht uur al beneden ben „Daarom kijk 's hier " vervolgde de vader, Z'n portefeuille te voorschijn halend. „Kamerhuur voor twee maanden, dat 's honderd, zakgeld vijftig...... dat een beertje van je bij den boekhandelaar, vijftien te zamen honderd vijf en zestig hier heb je zeven bankjes van vijf en twintig kun je 'n tientje besteden op de fancy-fair als je wilt " 164 „Dank u, dank u wel, Pa " antwoordde John, „maar," vervolgde hij lachend, „of ik dat heele tientje zal offeren aan die kinderen van Noach, dat weet ik nog niet zeker " en hij vouwde de biljetten op en stak ze in z'n portefeuille. „Enfin, dat kun je doen zooals je wilt " sprak de heer Wensma. „Ik ben 's benieuwd of de postzegels veel publiek zullen trekken!" „In ieder geval 'n goed publiek de boeren zullen er niet veel van snappen " antwoordde John. Zijn vader knikte. „Ze zijn mooi geëxposeerd kolossaal veel ruimte in die kamer en ik heb meteen afgesproken, dat er niet meer dan tien menschen tegelijk in mogen, voor de controle weet je " „O ja dat is verstandig je kunt nooit weten " „Heel aardig van meneer Riselski," vervolgde de vader; „hij zal aan den knecht order geven, om gedurende den tijd der expositie doorloopend in de kamer aanwezig te blijven en toe te zien Ze waardeeren het blijkbaar op de Vossepoel wèl, dat moet ik zeggen...." „Aardige lui " knikte John. „Zulke breede opvattingen zoo joviaal en toch zoo nobel " Wensma stak 'n sigaar op. „Tja ras-aristocraten die soort sterft uit. | ,,'t Spijt me," sprak John opstaande, terwijl hij met 'n handgebaar den sigarenkoker van z'n vader afwees en 'n Muratti opstak, ,,'t spijt me, dat ik er nog niet geweest ben maar u weet, visites maken, dat 's voor mij " Wensma lachte, stond ook op. „Met Kerstmis je schade maar inhalen " 165 „Die Sonja is 'n mooi meisje, vind u niet?" vroeg John, naar de deur gaande. De heer Wensma zette z'n horloge gelijk met de pendule, scheen de vraag niet dadelijk te hooren maar even daarna sprak hij toch verstrooid: ,,'n Mooi meisje Sonja ? O die ja ja zeker heel knap meisje." Half twee precies zat 't heele comité in lichte zomertoiletten — de oude mevrouw Riselski alleen was in paars satijn — geschaard om een tafel op het terras achter 't huis; slechts Boukje ontbrak nog. „Waar is de secretaris?" vroeg Sonja. „Hier!" riep de stem van de ontbrekende op dat oogenblik, terwijl ze te voorschijn kwam uit den tuin en de trappen van 't bordes beklom. Ze was ook in 't wit en droeg een lijvig pak met allerhande bescheiden, die betrekking hadden op haar secretariaat. Ze wisselde handdrukken met de aanwezigen, ging zitten naast Sonja en fluisterde dan, terwijl ze zich voorover boog, opdat toch allen 't zouden verstaan. „Dames ik heb 'n erg sneu nieuwtje " „Sneu?" riep Jeanne. „God kind, hou het dan maar voor je tot na 't feest!" Boukje trok 'n gezicht. „Nee dat gaat niet Ik zal 't maar ineens zeggen de kleine Cham is ook overleden !" „Allemachtig....!" ontviel Charlotte. „Is-ie nou gek?" riep Truida. „Dat 's ook 'n drieling van den kouden grond!" zei Sonja half-boos. „Sssst!" deed Boukje. „Niemand weet het nog en x66 m'n man heeft aan vrouw Schraver gezegd, dat 't in d'r eigen belang was, als ze 't nog 'n beetje verzweeg voor de buren " „Ja maar dat is nou toch vervelend!" hield Truida vol, „maar ik heb 't meer gezien je kan op die drielingen nooit an ik weet van 'n zuster van m'n man z'n zwager " „Dames!" sprak mevrouw Riselski op dat oogenblik. „Het spijt ons natuurlijk allemaal, dat ook het tweede kindje bezweken is, maar me dunkt, dat dit feit, hoe treurig ook, u in 't geheel niet behoeft te weerhouden, om uw beste krachten te wijden aan het slagen van de fancy-fair. We hebben toch nog altijd de kleine Japhet. Laten we dan trachten dit kleine menschenkindje door stoffelijke welvaart datgene te vergoeden, wat hij in zijn verdere leven zal missen door het op zoo jeugdigen leeftijd heengaan van zijn twee lieve broertjes " Er trilde iets in de stem van mevrouw Riselski, toen ze die laatste gevoelige woorden zei en in de oogen van eenige comitéleden blonken dan ook tranen. Buiten op den weg werd het al woelig. De gemeente-politie stond in groot-tenue bij den ingang van de Vossepoel onder de transparant; marechaussees patroeljeerden sigaren rookend tusschen de menigte en lachten en schertsten met iedereen: naast 't bordes wees 'n handwijzer naar rechts, waar 'n tourniquet was geplaatst, thans de eenige toegang naar den tuin. Voor die tourniquet zat aan een tafeltje Diederik Serrure in 'n zwart pak met 'n wit vest; 'n roode roos in z'n knoopsgat; hij was belast met het innen der entrées a 10 ct. per persoon. 167 Het hek was nog gesloten. Diederik wachtte op 't sein. dat gegeven zou worden als het feest begon. „Pas op, dat ze niet te veel dringen zoo meteen!" sprak Diederik tot den veldwachter, terwijl hij 'n beetje ongerust de menschenmassa in oogenschouw nam, die stond te dringen buiten het hek, en waarin opgewonden naturen allerlei grappen lanceerden, die hij met 'n zuurzoet lachje beantwoordde. De reclame had wonderen gedaan; schitterende plakkaten waren mijlen ver in den omtrek aangeplakt. Het woord „Fancy-fair" alleen al oefende een magische kracht uit op iedereen, die niet wist, wat het beteekende en het gerucht dat de drielingen zelve met moeder en al voor een matig entrée te bezichtigen zouden zijn in één der broeikassen, had, om 'n oud gezegde te gebruiken, bijna alle vrouwen hun spinrokken doen verlaten. En dan muziek ! Maar behalve de boeren, waren ook de meeste notabelen van den omtrek wel present met auto's, equipages, Janplezier's en fietsen. Voor de Zwaan stond 'n rij uitgespannen rijtuigen, die tot voorbij de markt liep; voor de paarden was geen plaats in de stallen, die stonden met halve dozijnen tegelijk vastgebonden aan de lantaarnpalen en boomen; de herbergen waren al vol van elf uur af; in de brouwerij van Maartens was geen druppel bier meer over. Om twee uur zou 't beginnen. Hoor, daar begon 't carillon te spelen: „Als Lieschen noch klein war Und zierlich und fein war...." 168 Boem! Een schot dreunde uit den tuin van de Vossepoel. De deftige James in rooden rok en satijnen kuitbroek trad uit de voordeur naar buiten. Een gejuich steeg op uit de menigte, daverde over heel Bergveld. De veldwachter opende met breed gebaar het hek. Diederik zette zich schrap. De fancy-fair op de Vossepoel was begonnen. XII. Simons stond bij z'n eau-de-cologne-fontein. Het ding was, dank zij de aanwijzingen van Saartje en ingrijpende retouches van Sonja, werkelijk aardig geworden. Boven 'n pyramide van bloemen, stond een bronzen amphoor en uit het midden daarvan spoot een fijne stofstraal eau-de-cologne wel 'n meter hoog, sierlijk pluimvormig te voorschijn; De warmte deed het snel verdampen en zoo was de ontwerper met z'n fontein gehuld in 'n geurende wolk, die meters in den omtrek haar welriekendheid verraadde. > Voor 'n minimumprijs van 'n stuiver mocht ieder z'n zakdoek of z'n hand 'n oogenblik boven de amphoor houden en Simons constateerde weldra met voldoening, dat z'n uitvinding rendeerde. Doorloopend was hij omringd door boerinnen, die letterlijk drongen om ,,'n beetje reuk" op hun zakdoeken te krijgen en hun verhitte gezichten te verkoelen. 169 Simons had 'n groote beschuitbus bij zich staan met 'n gat in 't deksel, als van 'n spaarpot; daarin wierp hij al 't geld, dat binnenkwam, en telkens, in oogenblikken, dat niemand zich aan de fontein laafde, hief hij die bus omhoog, rammelde er triomfantelijk mee, om zoo de aandacht te trekken van Sonja. Sonja stond nd. niet ver daar vandaan in de champagnebar: 'n geestig verzonnen kiosk met 'n sierlijke minaret, vol rozenguirlandes. In 't wit, met 'n grooten zwarten hoed, gegarneerd met een enkele prachtige struisveer, waarvan de kop nog zwaar kroesde over den rand, trok ze in sterke mate de bewonderende aandacht van allen, die passeerden! Als Simons met z'n beschuitbus rammelde, hief ze vroolijk 'n champagneglas omhoog, met 'n gebaar of ze hem toedronk. Dan glinsterden z'n oogen achter z'n brilleglazen en hij lachte, lachte tegen de blijde wereld, die om hem joelde in de stralende zon. Zijn zon was Sonja! En 'n schooner wereld bestraalde ze voor hem als z'n geestesoog nog ooit had aanschouwd. Vier avonden aaneen was hij nu op de Vossepoel gekomen en had er bridge gespeeld met meneer en mevrouw Riselski en met Omer. De heer Riselski had hem gisteravond 'n compliment gemaakt en ook Omer had goedkeurend geknikt over z'n fijn spel. Hij zou *t wel leeren. Doch *t leergeld was hoog geweest Simons schakelde dat verlies echter uit z'n plezierige gedachtengang weg hij wist wel 't liep naar de duizend in die vier keer en 170 Maar als hij, door dit blijmoedig te offeren, het geluk deelachtig werd voor gansch z'n verdere leven dan was immers geen prijs te hoog! „Ze houdt van me ze houdt van me!" Dat jubelde in hem tot hij er bijna suf van werd en niets anders meer begreep of kon denken. Gisteravond op de bank aan den vijver had-ie 't gewaagd bijna schreiend van aandoening en 't was gegaan als in 'n boek in 'n mooi comediestuk „Sonja " had-ie bevend gezegd, „hou je ook van mij?" Ze had haar oogen neergeslagen, haar hoofdje tegen z'n borst gevleid en toen, heel zacht, had ze 't gefluisterd, bijna onhoorbaar: „Ja r „Gelukkig in de liefde, ongelukkig in 't spel!" wat was dat waar wat was dat toch treffend waar! Jammer, gisteravond had Omer afscheid genomen, was telegrafisch naar Parijs ontboden 't speet hem Zoo hij was zoo graag gebleven voor de fancyfair, charmante kerel, die Omer Simons' vrees voor rivaliteit was geheel verdwenen. James, de knecht, was ook weer terug, had-ie straks gezien. Ook jammer 't was zoo huiselijk als Sonja zelf bediende en rondribbelde. Hoe 't nu verder moest gaan met 't bridge spelen? Wie zou de vierde man zijn? Nog weer 's even kijken naar Sonja ze had 't ook druk Hij rammelde met de bus. Ze keek dadelijk op, toastte hem lachend toe. Truida bestuurde de hengeltent, waar ze de bezoe- 171 kers luidruchtig aanmoedigde tot deelname aan die sport. Doorloopend was daar ook 'n kijken en dringen en al maar riep ze: „Kom menschen, tracht 'n mooie visch te vangen voor de arme drielingen tien cent per kaart om twee maal te mogen!" 1 Jeanne verkocht bier in een Chineesche pagode; n knecht van Maartens hielp bij 't aansteken van een nieuw fust en spoelde glazen. Charlotte verkocht bloemen zat aan een tafeltje onder 'n reusachtige parasol. Mies hielp mevrouw Riselski bij de tombola. De prachtige hoofdprijs, in z'n wit pluche étui tentoongesteld, trok bijna evenveel koopers als kijkers en ook daar stroomde het geld naar binnen. James hield 'n wakend oog over de postzegelcollectie, waar Boukje de entrée's inde. Wensma was voortdurend zelf tegenwoordig, wees de enkele philatelisten op de zeldzaamheden. De heer Riselski, in z'n bekende grijze uitrusting wandelde door den tuin, was dan hier, dan daar; allerlei notabelen uit de buurt lieten zich aan hem voorstellen en iedereen sprak weldra over de eenvoudige beminnelijkheid van den ouden aristocraat.? De naam „Selderie" werd niet dan fluisterend genoemd en men week breed opzij om den bewoner van de Vossepoel ruim pad te laten. Zoo bewoog zich de héér Riselski de Brune op de fancy-fair als een welwillend vorst te midden zijner onderdanen. """John Wensma had met 't oog op z'n spoedig vertrek 17a er voor bedankt om 'n werkzaam aandeel in 't liefdadigheidsfeest te hebben en hij kon dit te gevoegelijker doen, omdat z'n beide ouders en Mies zich al zooveel moeite er voor gaven. Achteraf had-ie er nochtans wat berouw over gehad, omdat hij 't wel aardig zou gevonden hebben eens nader kennis te maken met Sonja, die hij een paar keer ontmoet had, als ze Mies iets kwam vragen. John meende, dat hij door z'n student-zijn een belangwekkend persoon was in de oogen van ieder jong meisje en om die belangwekkendheid voor vandaag nog eenigen luister bij te zetten, had hij zich met bijzondere zorg gekleed, geschoren, geschoeid en gekapt, terwijl hij in *n boutonniere 'n la France had gestoken en deze had vastgehaakt ter plaatse, waar gelukkiger menschen het gekleurde lintje hunner ridderorde plegen te dragen. Hij groette bij den ingang Diederik Serrure op den beschermenden toon van iemand, die zich de meerdere voelt, en kuierde met 'n sigaret tusschen z'n lippen den fraaien tuin in. Tien pop offeren voor de kinderen Noach'sl Hij moest er om lachen! Dat begreep z'n vader natuurlijk ook wel Iets moest hij doen 'n paar gulden besteden 'n riks hoogstens, dan had-ie z'n „Schuldigkeit" meer dan voldoende gedaan. Verduiveld, wat was het vol en wat 'n vreemde gezichten; 't leek wel of de heele provincie hierheen was gestroomd Wie stond daar in die hengeltent? Aha, mevrouw Maartens zou-ie maar langs loopen en den anderen kant uitkijken „Hei John..*.... John I" O God, ze had hem gezien. 173 Hij wendde zich om en lachte, trad het tentje in, boog. „Mevrouw Maartens !" „John je moet toch zeker ook hengelen prachtige prijzen sigarenkokers portemonnaies pijpjes één dubbeltje voor twee keer 1" „Hier. visch jij maar 's voor me!" sprak John, twee kaartjes koopend en die aan 'n paar kleine jongens gevend, die stonden te kijken. „Geen tijd " vervolgde hij tot Truida, „ik zoek Mies, moet ze even spreken " „In de tombola bij mevrouw Riselski!" riep ze, alweer druk met andere bezoekers; ze zag vuurrood van de inspanning en drukte. John liep door, werd aangeklampt door 'n paar meisjes, die bloemen verkochten voor mevrouw Serrure, onder de parasol. Hij wees op z'n knoopsgat. „Ben al voorzien, dames!" „O meneer, dat 's geen bezwaar!" riep één van de twee. „Weest u dan maar zoo galant ons ieder er een aan te bieden!" „Dat accepteeren we heel graag!" voegde de ander er bij, op haar blouse wijzend, die volgestoken was met bloemen, op deze wijze verkregen. John kon er niet af en betaalde twee kwartjes, liep door, telde in stilte op, dat dit al zeventig cent was in de gauwigheid, kon-ie in Leiden op de kroeg twee middagen voor borrelen enfin Verder zou hij nu energiek alles afslaan, dan hield-ie nog een goeie daalder over om bij Sonja 'n redelijk figuur te maken dat was tenminste nog 's aardig 'n verduiveld knappe meid hij zou 's kijken, of-ie die niet 'n beetje imponeeren kon. • Waar of die zou zijn ? In 'n champagne-bar had 174 Mies gezegd, geloofde hij. Champagne hm 'n duur artikel. „Panje" kon-ie niet veel doen met 'n daalder enfin hij zou wel 's zien Ineens zag hij de kiosk met rozen-guirlandes, waar Sonja in troonde. Hij stond wat van den grooten wandelweg af. Op dit oogenblik was 't er stil. Hè, wat gebeurde daar ginder daar stond Simons... aha bij z'n eau.-de-cologne-fontein wat deed-ie nou? Rammelen met 'n bus naar Sonja haha.... zoo'n ouwe snoeper 1 Keek die ook nog naar de mooie meisjes ? Als z'n lieve Truida dat zag, was-ie ver- kouen maar Sonja wenkte terug met 'n glas Coquet ding, dat ze was Bliksemsch nog an toe, wat zag ze d'r hef uit een en al gratie die oogen van d'r, met 'n goudglans daar werd je gewoon stil van als ze je daar mee aankeek John streek z'n snor op en trad op de kiosk toe. „Aha! meneer Wensma had geen tijd en is toch hier!" riep Sonja dadelijk. Hij nam z'n hoed af en boog. „Ik had nog juist 'n uurtje disponibel, freule " ,,'n Uurtje om weldadig te zijn maar dat is meer dan voldoende, meneer Wensma! En ik stel het bijzonder op prijs, dat u m'n champagne eens komt proeven, of was 't uw bedoeling, dat we samen eens zouden drinken op de gezondheid van Sem, Cham en Japhet ? Ach ja u schudt van neen, maar u- bedoelt ja natuurlijk !" babbelde ze snel met haar eigenaardig kirrend lachje, terwijl ze hem schalksch aanzag en handig twee glazen vulde. „Als u eerst 'n slokje neemt van mijn glas!" sprak John met 'n poging om heel driest te zijn, maar on- 175 danks dit sterk blozend, „zal ik ze beide betalen " ^Cn-er Wensma' mets 231 aangenamer S« f0053""- even **** liPPen zettend aan het glas, dat ze hem daarna toereikte, „en ik vind het denkbeeld zoo galant, dat ik u voorstel ad fundum te drinProsit! riep ze uit, vlug haar eigen glas leegstortend op den grond. s "*=g „Prosit!" lachte John, leegdrinkend. „Het spreekt vanzelf, dat u me nog eenmaal bescheid ™vervolgde ze, snel twee andere glazen vullend. „Als aanstaand medicus stelt u meer dan 'n gewoon belang in een drieling " e 'tfn^""^ l^1" verbete"te hii, inmiddels t aangeboden tweede glas ietwat aarzelend accepteerend, ,-l'\Ut1f. .°'des te beter Dan schrijft u natuurlijk n dissertatie over de legitieme portie van den laatetgf?tea dnéhnSl°P het succes daarvan. Prosit en ad fundum meneer Wensma!" Hij dronk, lachte; zij herhaalde de eerste manoeuvre. John stak z n hand in z'n zak en zocht naar wat los geld, maar dan bedacht hij zich, dat 't beter stond tegenover bonja om papier te wisselen. Hij haalde z'n portefeuille te voorschijn, haalde er 'n bankbiljet van vijfentwintig gulden uit, en reikte 't naar over. „Dank u wel, dat 's juist gepast!" sprak ze vlug; „mag * u n clunoise presenteeren, die krijgt u gratis!" vervolgde ze, dadelijk er op, hem 'n schaaltje geconfijte1 vruchten voorhoudend, wuujw John was 'n oogenblik de kluts kwijt; z'n kostbaar papiertje was met bliksemsnelheid voor z'n oogen verdwenen en Sonja behandelde de zaak met zoo'n natuurlijke kalmte, dat hij den moed niet had te protesteeren. 176 „Aha freule lachte hij, doch 'n beetje schaapachtig, „u verstaat de kunst u is meer op 'n fancyfair geweest !" en hij beet in 'n chinoise. Ze deed of ze die opmerking niet hoorde, vroeg met heusche belangstelling in haar toon: „Gaat u vandaag weg?" „Nee eerlijk gezegd, morgen pas," bekende hij, „ik ben speciaal gebleven om de fancy-fair nog bij te kunnen wonen. Mama en Mies en ook Papa waren er zoo druk over " „Erg aardig maar nu, achteraf heeft u zeker spijt ?" vroeg ze, hem uitdagend aanziende met 'n jolige schittering in haar oogen. „Contrarie " loog hij dapper en dan met warmte, „ik had nooit gedacht, dat weldoen zóó genotvol kon zijn, freule I" Haar gezichtje werd ineens ernstiger; ze sloeg haar oogen neer, de lange roode wimpers trilden even. John glimlachte, draaide z'n knevel op, wilde nog iets anders zeggen. Op 't zelfde oogenblik zag hij 'n schaduw naast zich. 'n Lange, magere meneer was, zonder dat hij 't hoorde naderbij gekomen, groette beleefd, verzocht om 'n glas champagne, terwijl hij met 'n buiging 'n gouden tientje neerlegde voor Sonja. John kende hem wel; 't was de burgemeester van 'n naburig dorp; hij lichtte vluchtig z'n hoed, boog voor Sonja, die met den nieuw-aangekomene dadelijk 'n gesprek begon en complimentjes in ontvangst nam over de smaakvolle organisatie, en verliet de kiosk. Vervloekte pech, dat die kerel daar nou juist tusschen- kwam haha ze sloeg haar oogen toch neer, toen hij haar zoo vurig had aangezien dat wist-ie wel Baron Selderie. 177 12 daar kon geen een Vföüw tegen had-ie meer opgemerkt 't was ook verduiveld ad rem gezegd van 'm gelukkige inval „Ik had nooit gedacht, dat weldoen zóó genotvol kon zijn, freule!" en dan die intonatie weet je deksels, dat pakte O, die oogen, die oogen dat waren nauwelijks menschenoogen zulke oogen moesten de engelen hebben maar zonder die goudglans die je zoo wonderlijk huiverig maakte Hoe zei Oscar Wilde dat ook „Each of us has Heaven and Heil in him " die lach in haar oogen, dat was het hemelsche, maar die goudglans die goudglans Jasses daar zat die vervelende Siem moest toch maar even naar hem toe gaan „ Dag meneer Simons!" sprak hij, op de fontein toestappend, „gaan de zaken naar uw zin?" „Uitstekend John uitstekend warm hè?" en de aangesprokene veegde z'n glimmend gezicht met z'n zakdoek af. ,,'t Ruikt hier anders goed !" sprak John meteen kijkend naar Sonja's kiosk, waar die andere kerel nog altijd stond. „Dat zal wel waar zijn geen lust om eens wat op je zakdoek te doen ?" „Nee merci merci " antwoordde John, 'n kwartje deponeerend als bijdrage, „ik hou niet van eau-de-cologne is me te conventioneel en te ziekenkamerachtig goed, als je beroerd bent I Hij groette, liep door, volgde nu even de menschenstroom langs de tombola, dwaalde dan 'n zijpad af naar den vijver. Maar altijd draaide hij in 'n cirkeltje om die champagnekiosk 178 De magische kracht van Sonja's oogen die hem magnetiseerden ? Nou ja, enfin hij kon er nog 's heen ze zat er voor...... was-ie nou verliefd? Ha ha nee zoo gauw had-ie 't niet te pakken die twee glazen panje hadden hem 'n beetje gemonteerd wist-ie wel kon-ie niet tegen dat versuperlatiefde dadelijk alles hij zou 's rond loopen d'r voor langs op 'n afstand, om te zien of ze hem opmerkte Hij liep om den vijver heen, bedacht ineens dat hij te snel ging voor iemand, die slentert, kuierde dan weer langs 't begin de vischtent van mevrouw Maartens de parasol met mevrouw Serrure hm...... nou links. Kijk, d'r stond weer niemand Keek ze ? Nee ja toch, ze keek ze lachte! Hij groette. Dadelijk berouwde 't hem. Stommerd om zich zoo aan te stellen en ze had 't niet eens gezien of toch? Ineens resoluut stapte hij weer op de champagne-bar af. Ze stond net afgewend, keek naar Simons, die weer rammelde met z'n bus, maakte 'n beweging van: „Tjonge tjonge wat 'n geld!" Toen John al vlak bij was, keek ze pas in zijn richting, maakte 'n korte beweging van verrassing, zag hem vlak in de oogen. Hij groette weer, 'n tikje links nu, wist niet goed opnieuw te beginnen. „Freule ik " Ineens hoorde hij haar stem weer o, die stem als violenklank consordine „Meneer Wensma nog eens o, ik mag niet *79 zeggen, dat ik het verwacht had maar gehoopt dat wel " „Gehoopt?" Er trilde iets in z'n stem. Ze had 'n glas champagne ingeschonken, bood het hem aan. „Op de oude conditie!" sprak hij wat heesch. Ze zag hem snel aan, de goudglans lichtte weer in haar oogen, dan nipte ze even 'n teugje uit 't glas. „Gehoopt ?" herhaalde hij dan, het glas overnemend, terwijl z'n hand even de hare beroerde, die 't kristallen blaadje vasthield „Voor de kinderen Noach's?" Ze antwoordde niet dadelijk, maar haar zwijgen ontroerde hem. „Natuurlijk waarom anders?" vroeg ze dan. Hij sloeg z'n oogen neer. „Ik kom met terwille van die kinderen Noach's " sprak hij dan zacht. „Dus u komt terwille van mij ?" vroeg ze rustig. „Ja " De lach en de overmoed waren uit z'n gezicht; er was iets smeekends in z'n houding en iets angstigs tevens. „U u hypnotiseert me, freule u betoovert me " hijgde hij. „Het is de champagne !" „Het zijn uw oogen " Ineens dronk hij z'n glas leeg plaatste het voor haar. „Nog meer champagne, freule nog meer !" En tegelijkertijd z'n portefeuille openend, wierp hij 'n tweede bankbiljet op de toonbank. Even daarna dronk hij, dronk hij gulzig 'n boordevol 180 glas van den bruisenden wijn in 'n enkele teug leeg. „Freule Riselski " sprak hij dan en z'n stem beefde, „ik heb de aanraking van uw lippen met het glas gekocht en zoo een zoen van u ingedronken laat me u ook 'n kus mogen geven één enkele kus " Z'n oogen schoten vlammen. „Meneer Wensma " antwoordde ze zacht. „Op 'n fancy-fair is alles geoorloofd ook dit maar " „Ik heb u beleedigd ?" vroeg hij angstig. „Nee " ze glimlachte, „maar mijn kus was 'n liefdadigheidskus voor de kinderen Noach's terwijl ik vrees, dat de uwe " „Nee nee ik zweer het de mijne zal 't ook zijn hier hier ik offer er voor zeg me hoeveel hoeveel ?" en hij greep zenuwachtig in het bundeltje bankbiljetten, dat nog in z'n portefeuille restte. Ze zag hem doordringend aan, hief haar wijsvinger op. „Dus u zweert plechtig dat uw kus het zuivere symbool zal zijn van den Christelijken Charitas?" „Ik zweer I" riep hij uit, „voor vijfentwintig gulden! en hij wierp opnieuw 'n bankbiljet op het blad en stak twee vingers van zijn linkerhand demonstratief omhoog. Van de eau-de cologne-fontein klonk 't gerammel van de beschuitbus. „Meneer Wensma, uit zuiver philantropische overwegingen zal ik dan het deurtje hierachter op 'n kier openen en u m'n wang toesteken maar het moet snel en zonder opzien te baren gebeuren " „Ja ja " lachte hij blij. Ze bergde de twee bankbiljetten weg; gaf hem 'n wenk. 181 „Kom dan " fluisterde ze zacht. Hij staarde haar 'n oogenblik aan. alsof hij 't niet gelooven kon wat ze bedoelde met die woorden Dan bijna werktuigelijk liep hij om de kiosk heen zag 'n deur, die voorzichtig week de kier werd grooter Sonja's gezichtje Haar oogen lachten. Ze had haar boventanden gebeten in de onderlip, als 'n stout kind, dat stilletjes geniet van iets, wat verboden is. Snel trad hij nader, drukte z'n gloeiende lippen op haar wang, strekte z'n hand uit om de kier wijder te maken, maar ze duwde hem terug. 'n Seconde later keek hij tegen de dichte deur. Hij snelde naar den voorkant. Nog eens nog één maal!",, smeekte hij. „Hier, hier m'n offer !" en alweer verdween er 'n bankbiljet uit z'n portefeuille. Het spelletje herhaalde zich; weer drukte hij z'n lippen op haar wang; weer was ze verdwenen in 'n ondeelbaar oogenblik; weer kwam hij naar voren. Uit de verte rammelde Simons opnieuw met de beschuitbus. „Freule " stamelde John, „ik heb nog vijfenzeventig gulden die bied ik voor nog één kus een laatste maar op uw lippen drie seconden lang een bankbiljet voor elke seconde " Ze boog zich voorover, keek in den tuin. Het volk stroomde naar de tombola, waar de verloting Zou beginnen; niemand kwam meer in de richting van de champagnebar. „Uw liefdadigheidszin begint bedenkelijke afmetingen aan te nemen " sprak ze. 182 „Ik zweer dat het dat is en niets anders!" riep hij uit. „Drie seconden " sprak ze zacht en dan met 'n zucht, „helaas de Christelijke Charitas eischt ook zijn martelaren " Hij legde met bevende handen z'n laatste biljetten voor haar neer; ze keek er naar, zag hem dan aan; 'n vreemde glimlach trok om haar lippen. Vijf tellens later, verscholen achter de deur, sloot hij haar in z'n armen en kuste hij haar op den mond. „Sonja Sonja " beefde hij, „ik heb je hef ik heb je hef " „John " fluisterde ze. Dan ineens duwde ze hem weg, trad ijlings naar binnen, sloot het deurtje. Toen hij weer aan de voorzijde kwam, scheen ze ontdaan en zenuwachtig. „Het was dwaas het was 'n domheid ga nu heen ga nu heen " sprak ze angstig. „Sonja " fluisterde hij bevend, „je hebt me toch verstaan wat ik je zei ?" „Ga heen ik smeek het je het trekt de aandacht je verraadt jezelf en mij " „Ik ik zal je schrijven ik zal je schrijven " „Ja ja.... goed.... goed.... ga nu.... ga nu....!" Het duizelde hem. Hij doorliep de paden weer, waar hij straks ook geweest was, maar hij herkende ze niet twee, driemaal kwam hij terug op dezelfde punten Sonja God! God! Nog branden z'n lippen van haar kussen John had ze gezegd John......! - Hij liep tegen iemand op week verschrikt opzij 183 dan kwam hij midden in den menschenstroom, die hem meevoerde langs *t hek de straat op Sonja had zich voorover gebogen, over de toonbak, toen John haar verliet ze volgde hem met haar oogen zag hem doelloos dwalen als 'n versufte hem eindelijk verdwijnen in de menigte. Dan lachte ze zachtjes, haar vreemde kirrende lach, schonk 'n glas boordevol met champagne, wendde zich naar de richting van de eau-de-cologne-fontein, schaterde het eensklaps uit, hief het glas hoog en dronk het in één teug leeg. De beschuitbus maakte vreugdesprongen. XIII. Om vijf uur begon de Vossepoel leeg te stroomen. De tentjes werden gesloten; het fanfare-corps stelde zich op; zette 'n opwekkende marsch in en op de tonen daarvan, half hossend soms, en meezingend, trokken de bezoekers in breeden drom met de muziek door den tuin de straat op. De maréchaussées door den heer Riselski persoonlijk naar Sonja's kiosk geleid, waar ze ieder twee glazen champagne kregen, deden nog even de ronde in den tuin, verdreven met zachten dwang de enkele achterblijvers, die moeilijk scheiden konden, maakten 'n paar oude juffrouwen wakker, die op 'n achteraf bankje in slaap waren gevallen en eer het klokje van kwart-over had geklonken, had de laatste bezoeker den tuin verlaten. 184 Het was van den heer Riselski zeker al zeer menschlievend en opofferend geweest om zijn tuin voor *n fancyfair als deze beschikbaar te stellen. Hij zag er nu, na afloop van 't feest uit, of 'n escadron huzaren hem in vollen ren in alle richtingen had doorkruist. De net afgestoken randjes der gazons waren afgetrapt; om bloemen uit de perken te bemachtigen, waren heele takken losgescheurd en planten ontworteld, 'n ginnegappende juffrouw was languit in 'n perk gevallen met stamfuchsia's; toen 't mensch opstond, was er 'n onherstelbare bres in; vijf mooie stammen waren reddeloos geknakt; 'n trotsche musa treurde met 'n gebroken kop; overal zwierven vettige papieren en doppen van olienootjes; vijf tuinstoelen hadden hun rug gebroken, de leuning van 'n bank was spoorloos verdwenen, maar 'n karabies met vier leege bierfleschjes was er op achtergelaten. Doch de heer Riselski glimlachte geruststellend, toen hem dit vandalisme gerapporteerd werd en maakte 'n afwerende beweging met de hand. ,,'t Is niets 't is niets," suste hij: „er zijn nog fuchsia-boomen en musa's en tuinmeubels genoeg in de wereld en met wat extra hulp is de tuin in twee of drie dagen weer op streek." „Altijd even breed van opvatting; die man verloochent zich nooit " sprak Serrure zacht tot Wensma, toen ze met de comité-dames langzaam naar 't bordes schreden, waarheen de heer Riselski allen had uitgenoodigd. „Bon sang ne peut mentir!" fluisterde de ontvanger terug. Het terras lag nu in de schaduw; het was er heerlijk koel. Mevrouw Riselski had een reusachtige bowl in ge- 185 reedheid laten brengen van „Joharinisberger" en „Roederer" met ananas en aardbeien. James presenteerde ze in groote glazen, kwam ook met gebakjes en later met havanna's. Allemaal waren ze present, de comité-leden met hun echtgenooten, Mies. Sonja en Diederik. „Ik mis uw zoon/' sprak mevrouw Serrure tot Jeanne. „John heeft geen werkzaam aandeel genomen in de fancy-fair die hoort hier niet " antwoordde deze. „O foei dat is toch geen reden!" lachte mevrouw Riselski, „maar ik heb hem niet gezien ook vanmiddag r „Ja, hij is toch geweest!" riep Truida, die met 'n half oor luisterde. „Wie?" vroeg Simons. „John." „O ja die is bij mij geweest en bij jou ook hè, Sonja?" vervolgde hij. „Meneer Wensma junior?" vroeg deze. „Ah ja, ik geloof 't wel 't staat me voor, dat ik hem gezien heb maar 't liep zoo druk zoo druk !" De ontvanger lachte bij zichzelf. John zou zich wel 'n beetje op den achtergrond hebben gehouden hij wilde z'n heele tientje niet offeren voor de kinderen Noach's had-ie gezegd! „A propos sprak de heer Riselski, „wie heeft de gouden armband getrokken?" Op die vraag begonnen de dames bijna allemaal zachtjes te lachen en ze zagen elkaar aan met verlegen gezichten. „Ik!" sprak Sonja. „Jij? " herhaalde haar vader. „Dat is toch scherts?" :86 „Nee Pa diepe ernst kijk maar!" en ze hield haar arm op, waaraan het gouden sieraad reeds prijkte: „O foei, nee dat is niet goed dat is niet goed!" riep de heer Riselski verdrietig en dan tot mevrouw: „Eveline, hoe heb je dat kunnen tolereeren? " „Ik kan 't heusch niet helpen hoor?" antwoordde mevrouw Riselski. „Nee meneer?" lachte Mies, „we hadden nog drie lootjes over en om ons daar af te helpen, heeft mevrouw die zelf gekocht, en Sonja en Boukje en mij er ieder een gegeven en toen trok Sonja op het hare den hoofdprijs !" „Dat geeft niets!" riep Truida, „eerlijk is eerlijk en 't is beter, dat-ie aan Sonja d'r pols hangt, dan dat een of andere boerin d'r mee pronken gaat " „Nee " riep de heer Wensma uit, „daar zou ik in uw geval ook geen gewetenswroeging over hebben " „De kansen waren voor ieder gelijk!" sprak Simons. „Wel ja, natuurlijk!" riep ook Boukje. „Wie van de dames is er jaloersch op?" vroeg Sonja, haar pols hooghoudend. Toen riepen ze allemaal: „Ik ik ik!" „Zal ik hem dan in stukjes knippen?" vroeg Sonja. „De philantropie is niet van de lucht af!" schertste Serrure. „Dames en heeren!" sprak de heer Riselski op dat oogenblik, terwijl hij z'n glas hoog hield. Het werd dadelijk stil. „Dames en heeren; ik voel me gedrongen u allen en in 't bizonder de dames-comité-leden en het daaruit gekritalliseerde bestuur, mijn hartelijken dank te betuigen en hulde te brengen voor hun steun en mede- 187 werking, zonder welke de Fancy-fair misschien een denkbeeld, maar nimmer een feit zou zijn geworden. Ik hoop van harte en twijfel er geenszins aan, dat een overweldigend finantieel succes de kroon op uw aller arbeid zal zetten. Dames en heeren, veroorloof mij dit glas te ledigen op uw aller gezondheid, geluk en voorspoed 1" Ze klonken allen met den nobelen gastheer. ,Er was iets gedistingeerd mondains in dit samenzijn op het ruime terras, in de schaduw van de oude adellijke huizinge, met het uitzicht op den prachtigen tuin en den vijver met zwanen. En de lichte toiletten der dames, met haar groote hoeden, vol wuivende pleureuses, de zomersche uitrusting ook der heeren; de statige James in z'n rooden rok en satijnen kuitbroek daartusschen, de geurige bowl met de edelste wijnen, dat alles bracht een stemming, zoo zonnig, zoo vreugdevol, zoo zorgeloos met 'n pittig bijsmaakje van wuftheid, dat blijdschap glom in aller oogen en 'n gulle schaterlach opsteeg bij den kleinsten kwinkslag. „Hoeveel zouden we wel hebben opgehaald?" vroeg Mies. „Ik heb m'n bus tweemaal moeten leegmaken," riep Simons. ,,'t Is toch wel behoorlijk opgeborgen?" vroeg mevrouw Riselski. „Ik heb het persoonlijk in veiligheid gebracht," stelde de heer Riselski gerust. „Jij zal wat te tellen hebben, Sonja!" riep Truida. „Nou nu begint m'n functie pas!" antwoordde deze. „En dè mijne!" zei Boukje. „Want ik heb aan alle 188 leveranciers gezegd, dat de rekeningen uiterlijk morgenvroeg bij me moesten ingeleverd zijn anders kunnen we nog niet zien, hoe groot 't batig saldo is " „D'r zal heel wat afgaan " meende Charlotte, „want de menschen hier kunnen perfect rekenen I" „Och zoo werkt het goed in meer dan een richting," sprak de heer Riselski. „Mogen m'n postzegels hier vannacht nog blijven?" vroeg Wensma. „Natuurlijk!" antwoordde mevrouw, „ze liggen niemand in den weg." „Ik wil ze ook graag nog 's rustig bekijken!" sprak de heer Riselski. „Ik heb er jaren geleden ook veel aan gedaan; toen ik als jong diplomaat in Londen kwam werd daar verteld, dat het bezit van een goede collectie een introductie was bij den toenmaligen Prins van Wales " „Ja!" riep Wensma, „die had 'n prachtverzameling!" „En zoo ben ik er mee begonnen maar," vervolgde hij lachend, „ik heb toch nooit bemerkt, dat een postzegelalbum een passe-partout was tot de vertrekken van Zijn Hoogheid Evenwel, en dat wilde ik alleen maar zeggen, op die wijze heb ik er smaak in gekregen " ,,'t Is een onuitputtelijke bron van genoegen!" sprak Wensma. „Nee, ik hou meer van ansichten!" riep Truida. Het werd langzaam aan tijd om op te stappen. Serrure stond echter nog even op met 't glas in de hand en hield in 'n toast 'n éloge op den heer Riselski. „Geachte heer Riselski de Brune," sprak hij aan 't slot, „zooeven heeft u gesproken over Engeland. Ziet, wij allen zijn Hollanders en we begeeren niets anders te 189 zijn. Maar één zaak hebben de Engelschen voor, waarom ik hen thans benijd. „In Engeland immers kan de gemeenteraad van een stad zijn voortreffelijkste inwoners benoemen tot Eereburger! „Welnu, ik aarzel geen oogenblik, of wat ik thans ga zeggen, vindt weerklank in de harten van al de aanwezigen en van honderden, neen duizenden in de ge-, meente! „Indien ook wij in Engeland leefden, zou de bevolking van deze stad met donderenden jubel u uitroepen tot: Eereburger der gemeente Bergveld!" Een storm van bijvalsbetuigingen brak los; mevrouw Riselski veegde even met haar kanten zakdoek langs haar oogen; ook Sonja's gezichtje werd heel ernstig. Men dronk den heer Riselski toe. „Waar is je glas?" vroeg Sonja, toen Simons vergeefs naar 't zijne zocht en als ze 't niet vonden: „James, 'n ander glas voor meneer!" James schoot toe, presenteerde Simons opnieuw. Deze strekte z'n hand uit, maar ineens scheen het, dat hij schrok. Hij keek James aan, die onbewogen als altijd met zekeren tred zich verwijderde dan zag hij Sonja aan met 'n vreemden, ontstelden blik Maar ze zag het niet, praatte met Diederik...... toen moest hij meedrinken ze dronken allemaal. Even later werd er afscheid genomen. In groepjes schreden de gasten huiswaarts. ,,'n Verbazende aardige middag!" sprak Jeanne. „Charmante menschen!" zei Wensma, behagelijk 190 aan z'n eindje havanna trekkend, „die bowl was deli en sigaren, dat meneer Riselski rookt !" „Ik vond 't ook dol!" riep Mies, „die oude mevrouw Riselski is toch zoo'n snoezig oud mensen och gut en zij had ook zoo 't land, dat Sonja dien armband trok.... ik had zoo met haar te doen, toen meneer dat zoo streng afkeurde! " „Och, dat was ook overdreven!" sprak haar moeder. „Recht is recht " „Dat vind ik ook," zei Wensma, „de prijs is trouwens gegeven om de meerdere attractie en aan dat doel heeft ze beantwoord Maar ik voel er iets voor zeker zeker iemand met beginselen als Riselski dat doet even onaangenaam aan, als je eigen dochter dan " en de ontvanger philosofeerde al wandelend aangenaam voort in 'n havanna rookwolkje. ,,'k Heb John niet gezien " zei Mies. „Nee hij schijnt maar even geweest te zijn " sprak haar moeder. Wensma lachte. Hij begreep er alles van! Simons was met de anderen opgewandeld tot aan z'n huis, sprak wat verward en onsamenhangend, vergat bijna om afscheid te nemen. „Ik geloof, dat-ie tipsy is," zei Boukje. In den winkel was 't doodstil met den Zondagmiddag; de jalouzieën waren neergelaten. Hij deed de deur op slot, zag om zich heen, of hij ongerust was over iets, lichtte 'n slip van 't door Saartje gewerkte tafelkleed in 't kantoortje op, om te zien of er niemand onder zat; keek achter de toonbank, stootte 191 z'n hoofd tegen 'n uitstekende punt ervan, liep dan de trap op naar boven. Daar gooide hij z'n jas uit, deed z'n knellend boord af, zuchtte hardop: „Gott-gotte-got hoe kan dat? " Hij ging zitten in z'n club-fauteuil met z'n hoofd tegen 'n gehaakte antimacassar van Saartje, staarde tien minuten aldoor voor zich uit, ging dan naar de waschtafel, waarachter 'n wit kleed voor de spatten tegen 't behang was gespannen, met in blauwe lettertjes tusschen veel madeliefjes „Guten Morgen!"; plenste water in de kom, dompelde z'n hoofd er in, snoof nieste proestte droogde zich af viel met 'n rookend hoofd weer terug in z'n stoel en staarde opnieuw met iets radeloos in z'n blik op het vloerkleed. Had-ie 't gedroomd? Was 't 'n visioen geweest ? 'n Klein deliriummetje van de champagnebowl ? Nee nee nee bij was nuchter hij had zich niet vergist hij kon zich niet vergissen maar hoe kon dit dan bestaan ? Hij werd er gek van als-ie d'r over ging denken en toch en toch Toen Sonja James riep om 'n nieuw glas voor hem en de knecht bij hem kwam en presenteerde toen toen had-ie ineens ineens gezien, dat dat op 't onderste lid van James' wijsvinger 'n wrat zat 'n wrat, waar rechtstandig zwarte haren uit opstaken, alsof daar 'n stukje dik pluche in de huid was gezet...! Als Boukje en haar man thuis waren gekomen en aan tafel zaten, zei de dokter eensklaps, terwijl 'n ondeugend lachje om z'n mond trok: „Zeg Bouk ik wou de feestvreugde niet storen zoo meteen, maar e " 19a Hij zag haar aan. „Nee I" riep ze. „Ja " lachte hij. terwijl hij haar en daarna zichzelf 'n glas wijn inschonk; „d'r is niks an te doen stuipen de kleine Japhet is tot z'n twee broederen verzameld 1" net was ongeveer tien uur, men avona, toen i ruiaa, die met haar man op de stoep van hun huis wat van de avondkoelte zaten te genieten, hem eensklaps aanstootte en zachtjes zei: „Wie komen daar an?" Maartens, die zat te soezen en te genieten van 'n lange gouwenaar, schrok op, keek in de aangeduide richting. „Dat 's dat 's meneer Riselski en Sonja " fluisterde hij verbaasd. 't Was al stil in de straat; de meeste families, die plachten buiten te zitten, waren al naar binnen; alleen in de verte bij Hermans was nog de gloed van 't roode schemerlampje. De twee late wandelaars waren al nabij gekomen. „Goeien avond!" riep Truida hartelijk, terwijl ze opstond en Sonja en haar vader 'n paar schreden tegemoet ging. „Hoe later op den avond, hoe schooner, gasten dat 's nu 's echt waar!" „Zeer vleiend!" lachte de heer Riselski. „Maar om eerlijk te zijn, moeten we toch bekennen, dat 't niet in onze bedoeling ligt nog 'n visite te maken " „O maar u komt toch even bij ons zitten 't is zulk heerlijk weer!" sprak Maartens, met z'n pijp in z'n hand eveneens van de stoep stappend. ,,'n Minuut," zei Sonja, „als 't Pa niet te koud is ik zit erg graag buiten " Baron Selderie. 193 13 „O nee daarom niet," sprak haar vader; „van te koud is geen sprake, ik ben alleen maar bang om te derangeeren " „Daarvan is geen kwestie; we gaan nooit voor twaalf uur naar bed!" verzekerde Maartens. „Wat drinkt u, 'n glas goed belegen bier of 'n lekker glaasje Rijnwijn 'k heb Liebfraumlich van drie en halve gulden de flesch.." „Och doet u toch heusch heusch geen moeite," bezwoer de heer Riselski, terwijl hij en Sonja plaats namen. ,/t Is heelemaal geen moeite 't mocht wat 'k ga d'r zelf effen om sigaren meebrengen ook !" zei Maartens, de daad bij 't woord voegend. „Nu spijt het me werkelijk dat ik uw invitatie heb aangenomen," sprak de heer Riselski tot Truida; „ik veroorzaak uw man zoo'n moeite! " Truida lachte hartelijk, greep Sonja's hand tusschen de hare. „Och wat, meneer laat 'm maar 's zorgen dat 's gezond voor hem anders wordt-ie veel te dik van 't goeie leven wat jij, Sonja?" „Ik zeg niks!" lachte deze, „wat zit je hier knus dat missen wij toch Pa, zoo 's avonds " „D'r moet altijd iets te wenschen over blijven, lieve kind; 'n mensch, die nergens naar verlangt, verveelt zich Toe," vervolgde hij tot Sonja, toen Maartens beladen met flesschen, glazen en sigaren weer verscheen, „help meneer 's gauw " Sonja schoot toe, Truida protesteerde, maar te laat, Sonja had zich al van alles meester gemaakt en duwde Truida met 'n grappig gebaartje telkens terug. „Nee nee daar heb je niets mee te maken, nietwaar, meneer Maartens nu ben ik de baas hier.... 194 Mevrouw Maartens, wat drinkt u? Meneer Riselski presenteert u meneer Maartens 's 'n sigaar " Ze lachten er alle vier om, Maartens 't luidruchtigst, zich half verslikkend door rook uit z'n gouwenaar. Ze dronken op verzoek van den laatsten allemaal „Liebfraumilch" van drie en 'n halve gulden de flesch; van 't bier was-ie niet zeker, verklaarde hij, 'n flesch houdend tegen 't licht van 'n afgestreken lucifer; „met die hitte en die stomme meid had ze veel te warm gezet 't was 'n donders werk met die schepsels " „Ik moest nog 'n brief naar de post gebracht hebben en had James al geroepen," vertelde Sonja, „toen Pa ineens zei, dat hij hem zelf zou brengen; nou toen zeg ik: „*k Ga mee!" „Ja," sprak de heer Riselski, „of't van de besognes met de fancy-fair kwam ik weet 't niet, maar ik voelde bepaald behoefte om wat frissche lucht te happen en het doet me goed heel goed hier voortreffelijke wijn, meneer Maartens.... prachtig bouquet!" „Mevrouw is toch wel?" vroeg Truida. „O ja maar Mama was toch wat moe, die is al om half tien naar bed gegaan," antwoordde Sonja. „Och 't was ook wèl erg druk en dan op haar leeftijd moet je rekenen " sprak Truida. „Woont hier 'n bankier?" vroeg de heer Riselski even later aan Maartens, terwijl hij zorgvuldig 'n sigaar aanstak en met z'n hand het geurige rookwolkje naar zich toewuifde. „Nee antwoordde de aangesprokene, „die zijn we niet rijk wel zoo'n soort scharrelaar, 'n stuk commissionair in effecten, half kassiertje, doet in assuranties, afijn zoo'n Manusje van alles, maar dat *s toch niks voor u " 195 „Nee sprak de heer Riselski, „dat vrees ik dan ook." „Had u zaken te doen?" „Dat zoo zeer niet maar ik denk er juist aan, dat *t morgen de eerste is en dan heeft m'n vrouw enfin," vervolgde hij na 'n lichte aarzeling op eenvoudigen toon, „m'n vrouw heeft zoo eenige families, die ze finantieel wat steunt en die ze gewoon is op den eersten van de maand 'n paar bankbiljetjes te sturen, en daar heeft ze natuurlijk klein papier voor noodig, postwissels zijn zoo weinig discreet in die gevallen, nietwaar " Maartens knikte. „O juist en u heeft geen klein papier?" „Nee precies. Maar enfin dan moeten de menschen maar wat wachten dezen keer " vervolgde hij. „Ik denk er anders altijd om, maar nu met de fancyfair is 't me eerlijk gezegd geheel ontschoten " „Kun jij meneer niet helpen aan klein papier?" vroeg Truida aan haar man. „Misschien wel," sprak deze nadenkend. „Ja ik geloof, dat ik nogal wat heb natuurlijk, als 't erg veel moet zijn " „Kind, hoeveel stuurt Mama zoowat?" vroeg de heer Riselski. „Na den dood van die arme gravin e u weet wel " antwoordde Sonja zacht, „is 't maar 'n goeie twee mille meer, geloof ik " „En stuurt uw Ma dat iedere maand?" vroeg Truida bewonderend. „Jonge, jonge de liefdadigheid is toch de wereld nog niet uit, hoor! " „Ja," knikte ook Maartens, „als de socialen 's wisten, wat de rijke menschen zoo jaarlijks aan die dingen uitgeven !" 196 De heer Riselski zuchtte even. „En je geeft toch nooit genoeg...." sprak hij op zachten toon. „Niet alleen volgens 't oordeel der menschen," vervolgde hij wat luider, „maar ook naar m'n eigen inzicht; enfin," voegde hij er berustend achter, „het leven stelt ook aan ons z'n eischen!" „Nou, maar in uw geval zou 'k daar geen hinder van hebben hoor! Twee duizend gulden in de maand allemachtig nog an toe!" riep Truida uit. „Ik zal 's kijken of ik u helpen kan!" sprak Maartens opstaande. „Is 't heusch niet te veel gevergd?" vroeg de heer Riselski, blijkbaar bezet met die groote vriendelijkheid. „Kan u begrijpen!" lachte de bierbrouwer, terwijl hij 't huis inging. ,,'t Is heel vriendelijk van uw man," sprak de heer Riselski tot Truida, „en ik zou 't natuurlijk niet aanvaarden, als 't niet was terwille van die arme menschen. U begrijpt zelf wel, daar wordt op gerekend het wordt in 't laatst niet meer beschouwd als 'n extraatje, 'n ongedacht fortuintje nee, daar worden schulden op gemaakt 't is akelig om het te zeggen, maar 't is zoo en de leveranciers weten dat ook zoo half en half en op den eersten, uiterlijk op den tweeden verschijnen ze met hun vorderingen " Truida knikte. „Natuurlijk meneer ik weet er alles van zoo bennen we allemaal dat moeten wij ook doen doen als de kippen d'r bij, anders krijg je niks God, maar Maartens doet 't graag hoor, 'n kleine moeite... als-ie 't tenminste heeft " en meteen stond ze op om de glazen nog 's vol te schenken. 197 Even daarna kwam Maartens al terug. ,,'k Zal d'r 'n heel eind komen, hoor !" riep hij op blijden toon, 'n bundel bankbiljetten omhoog stekend „Tien van zestig, tien van veertig, drie van honderd en de rest van vijf-en-twintig en tien zou dat goed Zijn?" „Uitstekend I" sprak de heer Riselski, „u bewijst me werkelijk of liever gezegd aan m'n vrouw 'n heele groote dienst; wacht, ik zal u even twee van duizend in de plaats geven m'n bankier heeft de lastige gewoonte altijd groot geld te sturen soms erg onaangenaam " en de heer Riselski stak de hand in z'n rechter borstzak. „Hè " sprak hij verbaasd, opnieuw daarin voelend en daarna in den linkerzak „Kind, ik heb m'n portefeuille toch bij me gestoken?" vroeg hij met 'n tikje ongerustheid in z'n stem aan Sonja. „*k Weet niet, Pa " antwoordde deze. „Heb u hem met in uw zak ?" „Nee " antwoordde hij, opnieuw zoekend, „dat begrijp ik niet ik meen toch zeker te weten " „In uw zijzak ?" sprak Sonja. De heer Riselski voelde ook daarin. „In m'n zijzak daarin heb ik nooit Ineens schaterde Sonja 't uit. „O vadertje ik weet 'tl U heeft van pak verwisseld voor *t diner !" De heer Riselski sloeg zich tegen 't voorhoofd. „Nom de nom! Dat 's de ouderdom; ik begin suf te worden. Nu zit m'n portefeuille in m'n smoking, die ik James heb gegeven om af te borstelen 't Is zoo 't is zoo ik weet het nu zeker je hebt gelijk. Enfin meneer Maartens, dan maak ik u wel zeer m'n excuses, 198 maar dan kunnen we geen zaken doen Is heb geen geld bij me." „Maar dat geeft immers niks!" riep Maartens uit, „dat geld krijg ik toch wel wat 's dat nu?" „Nee nee nee " sprak de heer Riselski, „dat wil ik niet 't is m'n eigen domme schuld !" „Maar meneer Riselski dat 's nou toch te flauw om alleen te loopen!" herhaalde Maartens. „U zult er toch niet mee vandoor gaan!" schaterde Truida. „Pardon in geldzaken kun je nooit te accuraat zijn " sprak de heer Riselski ernstig. „Nou, nog mooier!" zei Maartens, en dan het bundeltje bankpapier in Sonja's schoot leggend. „Alsjeblieft, jongejuffrouw, wil u dat voor mij aan je Pa geven ik vertik het om er weer mee terug naar de brandkast te sjouwen." Sonja en Truida lachten samen. „Pa wat moet ik nu doen?" vroeg de eerste. De heer Riselski schudde z'n hoofd. „We maken hier groote verplichtingen, lieve kind," sprak hij, het bankpapier van haar overnemend en in z'n zak stekend, „maar ik zal me wreken, meneer Maartens!" voegde hij met 'n schertsend dreigement er achter. ,,'n Kwaje man, die Pa van je, hè?" lachte Truida tot Sonja, terwijl ze het glas van den heer Riselski nog eens vulde. „Badinage a part ik vind het zéér vriendelijk van u 't is heel beleefd heel beleefd " sprak de heer Riselski. „Als we d'r nou asjeblieft maar niet meer over praten!" riep Maartens luidruchtig. „Steekt u 'n versche sigaar op?" 199 „Dat graag maar " en de heer Riselski zag op z'n horloge, scheen te schrikken ,,'t is bij elven, we moeten naar huis hoor dat nachtbraken zijn we niet gewoon!" Hij stond op en de anderen volgden z'n voorbeeld. „Wel te rusten!" sprak Sonja tot Truida, „morgen 'n drukke dag voor 't comité!" „Althans voor jou en Boukje alsjeblieft! Vergaderen bij Mies, hè om twee uur." „Ja om twee uur precies!" ,,'k Zal er zijn hoor jij mag wel 'n kruier nemen voor 't geld!" 't Carillon begon te spelen. „Kom kind kom !" riep meneer Riselski, die al afscheid had genomen, „elf uur !" Sonja schaterlachte, zong ineens mee: ,JIeute schlag ich der Wélt ein Loch! )tHeute zeig ich, ich kann es ja noch!" De heer Riselski trok haar mee. „Daag wel te rusten!" riep ze, wuifde met de hand, stak haar arm door dien van haar vader en wandelde met hem naar huis. Truida en Maartens keken hen na. Het was 'n stille, zwoele avond geworden; de maan scheen helder op deze zijde van de straat; de lantaarns brandden niet; in de meeste huizen was het licht al gedoofd. „Bij Hermans zijn ze nu ook naar bed," sprak Truida, dien kant opziende. „Ik zie 't lampje niet meer branden." Nog zagen ze Sonja en haar vader loopen. 200 In de verte boven de boomen uit stak scherp zilverig belicht het torentje van de Vossepoel omhoog. „Je zou den heelen nacht wel buiten kunnen blijven," sprak Truida, terwijl ze naar binnen ging, met glazen en flesschen in de hand. Maartens lachte, klapte de voordeur toe. Het dreunde in de stille straat. XIV. „Wat loopt dat toch op, wat loopt dat toch op!" sprak Boukje, die den volgenden morgen in de woonkamer zat te werken voor haar secretarisbaantje, tot haar man, die juist was gekomen, en ze wees op een stapel rekeningen, die ze gesorteerd en nagerekend had en vervolgens netjes geboekt in 'n speciaal daarvoor aangeschaft schoolschrift. „De leveranciers zijn met hun rekeningen anders wel op tijd, dat laat niets te wenschen over!" vervolgde ze lachend. „Dat kun je begrijpen!" antwoordde hij, „geld bij de visch, dat 's 'n conditie, die ze maar zelden bedingen kunnen hoeveel is 't wel te zamen?" „Bijna negen honderd gulden!" sprak Boukje en daar komt dan nog bij de gouden armband van meneer Riselski!" „Nu ja, maar die wordt afzonderlijk betaald!" zei de dokter. „Natuurlijk, of de ontvangsten worden met dat be- 201 drag vermeerderd, dat komt op 't zelfde neer Wat die menschen anders bang zijn. Die goudsmid schrijft nu al wacht, waar is die brief o, hier: Geachte Mevrouw. Aangenaam zal het ons zijn spoedig te vernemen of u uit de gezonden armbanden een keus heeft gedaan, terwijl wij u beleefd om omgaande terugzending verzoeken van de exemplaren, wélke u niet behouden wilt. Hoogachtend, Uw dw. dar. GOEDHALS & Co., juweliers. Dr. Wille glimlachte. „Ze zullen zeker van z'n leven wel 's treurige ervaringen hebben opgedaan enfin, je kunt ze spoedig gerust stellen " „Natuurlijk Grappig, dat die heele berg rekeningen allemaal op mijn naam staan Mevrouw B. Wille—Verhulst dat had eigenlijk moeten zijn „Aan de secretaresse van het Fancy-fair-comité" hè?" Hij haalde z'n schouders op. „Dat zou nogal omslachtig geweest zijn bovendien, dat comité is maar 'n vluchtig onderonsje dan had je ook zeker geen gouden armbanden op zicht gekregen, want dan hadden ze natuurlijk geen verhaal op je, ingeval van nood " Ze zag hem aan. „En nu ben ik persoonlijk verantwoordelijk?" 202 „Natuurlijk schrik je daarvan?" „Dat niet maar ik heb daar toch nooit over gedacht!" „Och, dat 's ook volmaakt overbodig onder fatsoendelijke menschen, hè? Hoeveel is de bruto recette?" „*k Weet niet," sprak ze, weer doorschrijvend, „ik dacht eigenlijk, dat Sonja hier vanmorgen nog zou komen, maar ik heb 't zeker verkeerd begrepen 't was ook zoo'n soesah gisteren!" „Uitnemend geslaagd!" sprak hij. „Dat zeker jammer, dat er niets meer over is van den oorspronkelijken drieling!" Hij lachte. „Wat ga je er nü mee doen?" Ze haalde haar schouders op. „Om twee uur is 't vergadering bij Wensma, dan wordt de winst- en verhesrekening nagezien en vastgesteld en dan zal ik het comité tevens voorzichtig op de hoogte brengen met het treurige ongeval van Japhet..." voegde ze er bij. „Menschen genoeg in Bergveld, die wat gebruiken kunnen!" sprak hij. „Ik ga nog even naar m'n studeerkamer dadelijk zeker koffiedrinken, hè?" ,Ja " Ze knikte, boog zich weer over het schrift; werkte hard door; 't moest af. Om kwart voor twee stapte ze met al haar paperassen 't huis uit. 't Was 'n beetje winderig geworden en overal op straat draaide kleine stofhoosjes, die ook strootjes en papieren in wilde dwarreling mee omhoog voerden. Boukje keek 's om of ze Charlotte of Truida ook al 203 zag, maar niemand verscheen er nog en daarom stapte ze dan nu maar ineens ferm door tegen den wind in, met één hand haar hoed vasthoudend. Ze zou even bij Sonja aanwippen, vragen of die al weg was Toch maar goed, dat mevrouw de Bienne niet meer op de Vossepoel woonde daar had nu niemand iets aan en de Riselski's, dat waren aardige menschen dat vond nu letterlijk iedereen en zooveel tact Mevrouw onderhield zich even goed met Truida, die toch wel de burgerlijkste van allen was, als met Charlotte Enfin, Charlotte voerde ook altijd 'n echte „struggle for highlife" en zoo geweldig hoog was ze nu toch ook niet in haar wapens althans vergeleken met de Riselski's mooie naam, Riselski de Brune Poolsche adel had je met veel in Holland Toch eigenlijk onhebbelijk om daar Selderie van te maken enfin, ze meenden 't niet hatelijk, die dat zeien ' Ze was bij 't hek van de Vossepoel gekomen. Daarboven prijkte nog het bord met Welkom en Matth. VI. Vers 3. Ze moest er onder door, liep de trappen op en belde. Meteen keek ze even opzij in de ramen rechts, omdat Sonja daar dikwijls zat en nogal eens lachend tikte als ze aanbelde. Boukje glimlachte al bij voorbaat in die richting maar er verscheen nu toch niemand. 't Duurde lang voor ze opendeden; anders was James altijd zoo vlug. Of was de bel niet overgegaan? Nog maar 's. Zoo nu ging zij dan toch zéker over Hu, wat begon die wind op te steken zou er onweer komen? 204 De oude boomen voor 't huis bogen en kraakten en groene bladeren stoven er af. Dat ze nu toch niet opendeden o wacht Ineens bedacht ze, dat de heele familie mogelijk in den tuin zou zijn en James er bij, om 's te kijken, wat er nu eigenlijk vernield was, want dat was bar geweest! En die honkvaste keukenmeid vertikte 't natuurlijk om voor James naar de bel te loopen dat zou wel zoo'n typisch oud portret zijn koppig en veeleis chend Enfin, ze zou dan maar doorgaan; Sonja was misschien al bij Wensma. Ze liep de stoep weer af en ging verder den weg op naar Villa Mariette. „Aha, daar is de secretaris!" riep Mies, die alleen in de achterkamer was, toen Boukje binnentrad. „Goeie middag!" sprak deze, haar de hand gevend. „Gut, ben ik nog de eerste ? Ik dacht, dat Sonja er wel zou zijn " „Bè-je d'r niet even aan geweest?" vroeg Mies. „Jawel maar ik heb tweemaal vergeefs gebeld ik denk, dat ze allemaal achter in den tuin waren en *k vond 't wel 'n beetje vrijpostig om daar zoo maar in te loopen." Mies knikte. „Ze zal wel zoo komen " „Ja je Ma is toch wel?" „Dankje ja maar onder ons gezegd, daar is 'n scène geweest met John 'k weet niet waarover maar die jongen doet zoo onmogelijk net of-ie ineens niet terug wil naar Leiden " „Zoo ? Misschien wat overwerkt...,..?" 205 Mies haalde haar schouders op. „*k Weet niet of iets van schulden enfin hij moet het zelf maar uitvechten Pa was zoo kwaad !" „Natuurlijk waar is-ie nou?" „Op z'n kamer geloof ik maar zeg maar niks tegen de anderen " „Wel nee zoo'n huiselijk scènetje komt overal wel 's voor, hè? O daar is je Ma!" vervolgde ze vroolijk, terwijl ze opstond en Jeanne, die juist de kamer binnenkwam, begroette. „Dag Boukje!" wat 'n wind, hè?" sprak deze, wat onnatuurlijk luidruchtig in haar pogen om mets van haar geschokte zenuwen te laten merken. „Bar m'n hoed woei haast af " ,,'n Staartje van onweer, denk ik!" zei Mies. „Dat kan wel " sprak de moeder. „Vertel 's gauw, hoeveel hebben we verdiend gisteren?" „Sonja moet nog komen, Ma!" zei Mies. „Ik heb alleen de schulden bij me!" lachte Boukje, op haar papieren wijzend. „Ah, daar is Truida!" riep Jeanne, „nu zullen we gauw voltallig zijn !" en ze drukte de nieuw-aan- gekomene de hand. Truida zag bijna purper en blies van de warmte. „Pfff daar staat 'n wind ik ben doodop van dat endje dag Miesje, kind Bouk Sonja d'r nog niet?.... pfff.... ik zet m'n hoed af als ik mag.... Charlotte is ook in aantocht maar ik ben doorge- loopen je weet, we hebben iets met mekaar gehad.... jammer, die kwesties enfin mijn schuld is 't niet zoo hè, dat ding van m'n hoofd dat lucht op 't is lekker koel hier zoo, hè.... ik zit!...." 206 De bel ging. „Daar zal Charlotte zijn!" zei Boukje, „nou jullie zaten mekaar wel op de hielen, hoor!" Truida lachte, kwam 'n beetje bij, nu ze zat. „Wacht *s," sprak Mies, die stoelen om de tafel zette.... „hier moet Sonja zitten, naast mij en dan daar mevrouw Riselski " „De heeren komen niet vandaag, hè?" vroeg Truida. „Nee " antwoordde Jeanne, „Wensma is trouwens al naar kantoor!" „We kunnen best zonder," sprak Boukje. Toen kwam ook Charlotte binnen. „Dag dames!...... ik kom 'n tikje te laat, maar ik moest smjboonen inmaken, dat 's 'n excuus, hè?" „Natuurlijk!" zei Jeanne, „en bovendien 't is nog maar kwart over twee!" „Kwart over?" riep Mies. „Heere m'n tijd, waar blijft de Vossepoel dan; Sonja is anders altijd zoo prompt " „Maar wacht even " sprak haar moeder; „ze zullen dadelijk wel verschijnen." „Veel beren, secretaris?" vroeg Jeanne. „Nou! " Boukje hield de papieren omhoog. „*k Zou 't niet graag moeten betalen! " „Sonja zal 't toch wel begrepen hebben?" vroeg Mies. weer op de klok kijkend. „Ja, dat weet ik zeker," sprak Truida; „zij en haar Pa waren gisteravond nog tot elf uur bij ons en toen hebben we er nog over gesproken." „Gisteravond?" vroeg Boukje. Truida knikte, alsof ze 't 'n heel alledaagsch geval vond. „Ja ze hebben bij ons op de stoep 'n glaasje wijn 207 zitten drinken. Gut, toch zoo'n aardige man, die meneer Riselski, hè?" „Was mevrouw d'r niet bij?" vroeg Jeanne. „Nee " antwoordde Truida, prat er op, dat ze zoo alles wist. „Nee, mevrouw was moe 'n beetje vroeg naar bed gegaan." ,,'t Was voor hun ook wel 'n erge hurrie-dagl" sprak Charlotte. „Nou en of" stemde Mies mee in. „Ik kon 't op 't laatst ook wel aan mevrouw merken, dat ze moe werd " „Gut zoo meteen is ze nog ziek!" riep Jeanne. „Weet jij er niks van?" vroeg ze, Boukje aanziende. „M'n man is niet gehaald," antwoordde deze, „maar hij is uit, mogelijk hebben ze hem aangeroepen, toen hij langs reed hij heeft hier verderop 'n ergen patiënt." 't Sloeg half drie. Mies stond op, ging naar de serre en keek opzij den weg op. „Niks te zien " sprak ze mistroostig. „Stuur Pietje maar even!" zei Jeanne; „mogelijk is 't 'n verkeerd a propos." Even later knarsten Pietje's voetstappen snel voorbij de ramen, over de kiezels. „Ja, dames ik zou voor de afwisseling thee kunnen zetten, maar 't is nog wèl erg vroeg, hè?" „Och " sprak Truida, „binnen vijf minuten hebben we Sonja met d'r leuke bereddering hier en dan zitten we allemaal midden in de actie " „Dat is zoo " sprak Boukje. Er viel 'n stilte. Truida speelde met haar vingers piano op tafel, siste zacht 'n wijsje. 208 „D'r gaat 'n dominee voorbij," lachte Mies. „Toch altijd vervelend, dat wachten," sprak Jeanne. „Och, we zitten hier goed!" zei Charlotte glimlachend. ,,'n Mensch kan soms in dingen komen, waar-ie niks an kan doen, hè?" merkte Truida op. Mies liep weer naar de serre. „Komt Pietje nog niet terug?" vroeg Jeanne. „Nog niet " „Gaat ze nog trouwen?" vroeg Boukje. Jeanne knikte. „Met Mei " „Daar komt ze terug 1" riep Mies uit de serre. „Hè meid, schiet dan toch wat op die heeft nooit haast l" „Geduld is zulk een schoone zaak!" citeerde Boukje. Mies kwam uit de serre en deed de kamerdeur open. 'n Oogenblik later kwam de meid aanhijgen. „En ?" vroeg Mies, in de deuropening staande. Al de dames keken en luisterden met aandacht. „Ik heb driemaal gebeld, juffrouw hard gebeld.... maar ze doen niet open !" „Nog niet?" riep Boukje. „Nee, mevrouw ze benne bepaald uit, de mense, want de derde keer hê 'k zoo geluid daar mot 'n doofstomme nog van verschrikken foei, is^dat loope!" Ze verdween, Mies deed de deur dicht. „Nou begrijp ik er niks meer van!" riep Jeanne. „Och, maar daar moet iets zijn " zei Charlotte. „Iets zijn ja, maar wat is er dan?" vroeg Boukje. „Daar heb je ze!" schreeuwde Mies. Er was hard gebeld aan de voordeur. „Nou, dat 's ook wat ! riep Truida. Baron Selderie. 209 14 „Ik zal zelf even open doen!" lachte Mies, op 'n drafje de gang inhollend. Weer luisterden alle dames. „De knecht " zei Truida. „Nee dat 's m'n man!" riep Boukje verwonderd en als deze, voorafgegaan door Mies, in z'n leeren motorjasje binnenstapte: „Gut, Piet, wat kom jij doen?" „Dames! " groette dr. Wille, z'n pet afnemend, „excuseer me, dat ik de vergadering stoor, maar ik kom even mededeelen, dat u niet hoeft te wachten op de familie Riselski......" „Zie je wel, toch ziek!" riep Jeanne. „Komen ze niet?" vroeg Boukje. ..Nee " antwoordde de dokter. ..ik zee tiier. rlar ze ziek zijn, maar ze zijn uit gisteravond laat per auto vertrokken !" „Gisteravond?" vroeg Charlotte, en „toen waren ze bij Maartens!" De verbazing was algemeen. „Ik kom het expres even zeggen, want ik wist van Boukje, dat Sonja en haar moeder verwacht werden I „Maar maar van wie weet jij het dan?" riep Truida. „Ik was zooeven bij Schuurman, je weet wel, dat cafétje 'n drie kwartier den weg op, nou en daar vertelden ze, dat gisteravond even voorbij hun huis een auto door 'n mankement 'n kwartier had stilgestaan " „Maar op de Vossepoel hebben ze geen auto!" riep Mies. Dr. Wille haalde z'n schouders op. ,,'t Zal 'n huurauto geweest zijn, maar Schuurman is er heengegaan, om te vragen of-ie helpen kon met 210 iets en toen zag-ie, dat meneer en mevrouw Riselski en Sonja d'r inzaten en nog 'n vrouw en 'n meneer of 'n man " „De meid zeker en James " sprak Jeanne. „En boven op de auto stonden wel vier groote koffers, zei Schuurman." Voor de tweede maal viel er 'n stilte en allen zagen elkaar aan. „Wat beteekent dat nu?" vroeg Truida wat schorrig. „Misschien *n telegram gekregen " veronderstelde Jeanne. „'t Telegraafkantoor sluit 's Zondags om twee uur," sprak de dokter. „Hoe laat zei Schuurman, dat dat was?" vroeg Truida. „'t Was even voor twaalven " antwoordde hij. „Maar, lieve God!" riep Truida uit; „met 't slaan van "elf zijn ze weggegaan van ons en mevrouw was al naar bed dan hadden ze toch wel gezegd " Ze zweeg ineens. „Zouden ze soms, juist omdat het telegraafkantoor gesloten was, per auto zijn gehaald naar een ziek familielid b.v. ?" vroeg Jeanne. „Ja ja dat kan dat zal 't zij n!" riep Truida, met merkbare blijdschap en opluchting in haar stem. „Maar waarom nemen ze die meid en dien knecht dan mee?" vroeg Charlotte* „God ja, dat 's waar!" riep Jeanne onthutst. „En die koffers ?" sprak Boukje zacht. „Die koffers " herhaalde Truida met bevende stem „God die koffers " „Nou ja die koffers wat zou dat?" sprak Jeanne, „als je op reis gaat, neem je altijd 'n koffer mee " 211 „Nee nee f antwoordde Truida zenuwachtig, „maar zooveel koffers die die ze gingen van ons weg om elf uur en ze waren bij Schuurman kwart voor twaalven dan hebben ze om half twaalf weg moeten rijden hoe kunnen ze dan in dien tijd vier koffers pakken ?" „God ja " sprak dokter Wille getroffen, „daar heb je gelijk in die moeten dan van te voren klaar hebben gestaan " „En ze hebben nergens nergens van gesproken?" vroeg Boukje. Truida schudde ontkennend 't hoofd. „Nee van niks alleen, dat mevrouw vandaag... afijn | Ze zweeg ineens, stond dan haastig op. „Ik ga naar huis dadelijk I" fluisterde ze heesch. „Waarom ? Truida, waarom wil je weg?" riep Jeanne verschrikt. Ook de anderen waren zenuwachtig opgevlogen, keken allemaal naar Truida. „Omdat omdat ik geloof, dat er misschien iets niet deugt " antwoordde Truida met gesmoorde stem. „Maar dat kan toch niet de familie Riselski kom toch !" riep dokter Wille. „Meneer Riselski heeft gisteravond tweeduizend gulden van m'n man gekregen " sprak Truida, recht voor zich uitstarend. „Wat?" gilde Jeanne onzet. „Ja ja tweeduizend gulden Mevrouw moest klein bankpapier hebben om vandaag aan arme menschen te sturen en en meneer aia Riselski had toevallig z'n portefeuille vergeten, waar 't groote papier inzat " ,,Allemachtig I" kreet Charlotte, ineens doodsbleek wordend. „Truida is 't waarachtig? " vroeg Jeanne met bevende stem. Boukje zag haar man aan met groote verschrikte oogen; haar hand woelde zenuwachtig door den stapel rekeningen. „God, Ma Pa z'n postzegels I" beefde Mies.f „De postzegels !" herhaalde Jeanne toonloos en dan ineens, bijna gillend: „Naar de Vossepoel ik wil er heen ik wil er heen " „Ma Ma 1" riep Mies. Maar Jeanne snelde blootshoofds de kamer uit, den tuin in, den weg op en allen volgden haar. „Wat geeft het, wat geeft het " trachtte de dokter te sussen, terwijl hij met de anderen Jeanne achterna draafde. ,,'t Is niet denkbaar 't kan niet!" riep Boukje. Allemaal te zamen hepen ze 't hek in van^de Vossepoel. Jeanne was de stoep al opgeloopen, belde weer, al harder, tot 't 'n noodklok leek! Dan ineens wendde ze zich om. „Naar 't achterhuis " Toen hepen ze met z'n allen den tuin in langs den vijver en de fancy-fair-tentjes en de ontredderde perken en de vette papieren en de oh'enootjesschillen en zoo kwamen ze op 't groote bordes met de tafels en stoelen, waar ze gisterenmiddag gezeten hadden en gelachen en gekheid gemaakt en waar ze champagnebowl dronken 213 Jeanne was vooruit gesneld naar 'n deur, morrelde aan de kruk. Haar arm viel slap neer. „Gesloten " mompelde ze. „Daar in die kamer waren de postzegels " „Kijk door 't raam......" fluisterde ze tot Mies, „zie je ze nog?" Mies keek, drukte haar hoofd tegen de ruiten, schutte 't'licht af met haar hand. Dan wendde ze zich om begon te schreien. „Weg?" vroég dokter Wille ontzet. „Misschien misschien zijn ze opgeborgen !" snikte Mies. Langzaam, sprakeloos, schreden ze met z'n allen de trappen van 't bordes weer af. ,,'t Kan niet 't kan niet " fluisterde Charlotte, die aan de wijn- en sigarenleverantie van Diederik dacht. „Die rekeningen op mijn naam en de armbanden " sprak Boukje zacht tot haar man. Ze hepen weer om den vijver, kwamen, bij 't hek gingen door onder de transparanten met de opschriften. „Welkom!" las Jeanne met 'n lachje, dat op 'n snik leek. „M a 11 h e u s VI vers 3 " zei Truida. „Wat is dat?" vroeg Charlotte, die doodsbleek zag. „De heb het gisteren nog opgezocht," antwoordde Truida, haar ruzie vergetend, met bevende stem. Maar als gij aalmoes doet, zoo laat uwe linker niet weten wat uwe regter doet. 214 BESLUIT. Das ist das Loos, das grosze Menschenloos Das al was gut und schön und grosz. Das nimmt ein schlechtes Ende. Zoo ging het ook met de familie Riselski de Brune, de nazaten van dat oud-adehjk geslacht, dat bijna op den troon van Polen had gezeten. Met even groote geheimzinnigheid als ze gekomen waren, hadden ze Bergveld ook weer verlaten, „nagestaard," zooals de term luidt, „door een weemoedige schaar van trouwe vrinden." Wie was Riselski de Brune, wie was Eveline, wie was Sonja, wie was James, wie was Omer, wie was de onzichtbare keukenmeid? Het is niet aan mij al die netelige vragen te beantwoorden. Wie 't weten wil, sla het Politieblad op van zekeren datum en zoeke in de alphabetische lijst onder de B. Daar is o.m. sprake van een zekeren Piet de Bruin, zich noemende Baron Pierre Riselski de Brune, gewezen oberkellner, die zich schuldig gemaakt heeft aan onderscheidene oplichtingen. Hij heeft een mannelijke en drie vrouwelijke medeplichtigen en met deze heeft hij vermoedelijk korten tijd geleden de wijk genomen naar Zuid-Amerika. Op zijn aanhouding is een premie gesteld van f 500. „Jawel, houdt hem maar an! pak 'm maar!" schreeuwde Maartens, toen hij dat berichtje las. „Dat schoelje die schavuit die gauwdief die " 215 „Ssst," zei Truida, „schreeuw niet zoo ze zouen op straat nog denken, dat je 't tegen mij had.| Toen zweeg-ie. Buiten speelde 't carillon en de laatste strophen klonken met vertroostende levensblijheid over Bergveld. Heut leb' and schweb' ich Auch dauert's nicht ewig. Hüpf'.... mein Maderl.... hurrahI Voorjaar 191a. 316 - KONINKLIJKE BIBLIOTHFFK 1110 9672 BARON SELDERIE niemand verwacht.. <. zoo'n reuzenhuis in Bergveld... daar zou Jeanne van opzien. Jammer, dat-ie niet wist, wie er irt kwam. In ieder geval menschen, die *t allemachtig goed doen kunnen, 'n Bof voor mevrouw de Bienne. Hoeveel huur zou ze wel vragen?" Hij was nu de straat ten einde. Rechts, 'n minuut of vijf verderop, lag zijn eigen villa „Marietta," naar Mies genoemd, en links, daar verhief zich massaal de grijze kasteelachtige huizing „de Vossepoel," ten deele verscholen achter 't zware struikgewas en de oude boomen van den voortuin. „De Vossepoel" was de woonsteê geweest van vele geslachten der baronnen de Bienne van Vossepoel. Maar twee jaar geleden was de laatste baron de Bienne kinderloos gestorven en z'n weduwe, die volgens de orthodoxe boeren van Bergveld een „veuls te wereldsche vrouw" was en dan ook* heelemaal uit 't kader van de de Bienne's viel, had Bergveld voorgoed vaarwel gezegd en was als elegante weduwe gaan treuren in alle mondaine badplaatsen, die te vinden zijn, van Scheveningen en Ostende tot de Riviera toe. Sedert was 't huis verlaten; wel stonden de meubels er nog in, maar de luiken altijd gesloten als op den sterfdag van den baron, de tuin verwilderde, het mooie gesmeede hek was roestig geworden, de oude klok in de fries, met het wapen der de Biennes, stond stil. Toen Wensma passeerde, zag hij, dat van de benedenkamers de luiken voor de ramen al waren weggenomen en dat die ramen openstonden. ,,'t Is meenens," mompelde hij. Hij verhaastte z'n tred en even later kraakten onder z'n voeten de kiezels van 't tuinpad, dat naar z'n eigen woning voerde. II „Welnee jongen, zoo mal is mevrouw de Bienne ook niet.... maar 'n pracht van 'n keuken, hè Mies, met een lift naar de eetzaal.... en 'n koper.... ze mogen wel 'n meid afzonderlijk hebben om dat te poetsen.... en 'n ruimte overal.... maar vuil!.... En die suite nog heelemaal gemeubeld bijna, alles Louis XVI, 'n pracht van 'n bonheur, maar daar stond niks in." „Jawel Ma.... in de laadjes lagen nog wat zilveren bibelots...." zei Mies. „O ja, wat prullen.... en dan de eetzaal, alles in eikenhout, gebeeldhouwd, net 'n koor van 'n kerk en prachtig blauw overal.... je snapt niet, dat Mevrouw 't zoo wil verhuren...." „Mevrouw de Bienne zal wel weten, aan wie ze 't verhuurt...." merkte Wensma op, „mogelijk is 't wel familie...." „Dat denk ik ook wel...." ging Jeanne voort. „John, geef je Pa de kersen eens aan.... Mies, schoone bordjes .... nou en dan is er nog 'n boudoir heelemaal in rococco, 'n beelderig schrijfbureautje.... verbeeld je in de laadjes vonden we nog al de condolance-kaartjes en brieven van meneers overlijden.... wat 'n idee om die te bewaren. ... daar heeft niemand toch mee te maken...." Wensma knikte. „Vooral met brieven...." „Daarom.... gut, daar was nu wel niks bij.... allemaal gewone condoleance-brieven van kennissen, d'r stond niets bizonders in, maar 't had toch net zoo goed kunnen zijn...." „Hè!" riep John, „daar heb je dokter Wille," en hij wees in den tuin op een meneer in een leeren motorjasje met een omhoog geschoven stofbril op z'n voorhoofd, die op de tent afstapte. 15 „Bonjour!" riep Wensma al uit de verte. „We mankeeren niks hoor!" „Weet ik wel!" riep de aangekomene, die in de tent trad en handdrukken wisselde. „Nee, 'k ga niet zitten, kom maar even vragen of jullie al weten, dat de Vossepoel verhuurd is." „Praten er net over!" zei Wensma. „Aan wie?" vroeg de dokter. „Dat weet nog niemand," sprak Jeanne. „Dat moeten potdorie lui zijn, die 't doen kunnen." „Dat zeggen wij ook al...." riep Wensma uit, „misschien is 't familie...." „Familie?.... O, van de de Bienne's.... zoo.... och zoo.... nou ik ben benieuwd...." „Eet wat kersen mee, dokter...." zei Jeanne. „Nee, nee.... ik moet nog koffiedrinken. Boukje wacht...." ,,'n Kopje koffie dan.... ?" „Nee heusch niet.... heusch niet.... God, ik wist niet wat 'k zag, de luiken van de ramen!" „Boukje zal d'r ook van ophooren...." „Nou...." „Adieu hoor.... smakelijk eten verder!" „Bonjour dokter....!" Ze riepen hem de groeten na, toen hij haastig den tuin weer verliet. „Die is ook niet nieuwsgierig!" lachte Jeanne. „Hoopt op 'n nieuwe klant 'n jong echtpaar," schertste Wensma. „Toe.... toe...." vermaande de moeder met 'n snellen blik op de kinderen. „Hè, wat zijn die kersen lekker...." „D'r wordt gebeld...." sprak John. B ■ „De slager zeker...." dacht Mies. „Nee, die is al geweest...." merkte haar moeder op, met gespitste ooren. Even later kwam de meid uit 't achterhuis. ,,'n Briefje...." zei Mies spiedend. „Van mevrouw Maartens, mevrouw en of Ploontje even op antwoord mag wachten.... d'r is een potloodje bij en 'n briefje voor 't antwoord zit er in, moest ik zeggen...." „Goed kind, geef maar hier.... neem je kersen meteen mee.... de juffrouw zal dadelijk 't antwoord brengen hoor!" sprak Jeanne, het epistel openbrekend en lezend. De meid vertrok met haar kersen. „Wat schrijft ze Ma?" zei Mies. ,,'n Invitatie?" vroeg Wensma. „God behoede ons Voor 'n avondje," sprak John. Mevrouw Wensma glimlachte. „Stel je voor...." „Lieve Jeanne.... Weet je al, dat de Vossepoel verhuurd is? Het is 'n feit, dat 't zoo is, maar mogelijk hoorde je man van Charlotte, die hem zooeven tikte, wie er in komen. Ik zou 't zélf wel aan Charlotte kunnen vragen, maar je weet, dat we iets hebben met elkaar. Krabbel 't antwoord even terug. Een zoen van je Truida Maartens. „De menschen lijken wel gek...." sprak Wensma. „Wat ter wereld doet het er nu toe, of ze 't 'n dag vroeger of later weet wie d'r in komen, die menschen zullen hier waarschijnlijk nog lang genoeg wonen...." „Stil nou 's even," verzocht Jeanne, die 't antwoord Baron Selderie. 17 3 opstelde, „want je moet met de Maartensen altijd vreeselijk op je woorden passen.... 's kijken.... nee.... 't potlood kraste hevig 'n stuk zin uit.... „zoo.... en dan lezend: Beste Truidat . Ook wij weten niets meer. Vermoedelijk is net familie van Mevrouw de Bienne. Veel liefs van je Jeanne. „Zoo.... Mies, hier; geef 't even aan Ploontje." „Ta, Ma...." . _ , , Mies verliet de tent met het briefje; John stond op en Wensma volgde 't voorbeeld van z'n zoon, presenteerde dezen 'n sigaar. Maar ... e...." sprak bij dan, terwijl hij opstak, „je'schrijft: vermoedelijk familie van de de Biennes?" „Ja, dat zei jij." „Ikke?" ,,Dat heb ik begrepen van je.... . Wensma haalde hoog z'n schouders op en trok zijn alleronbegrijpelijkste gezicht. „Enfin, 't geeft niet...." sprak Jeanne. „O nee "gaf hij toe. Toen verlieten vader en zoon rookend de tent. II. „Hu, Simson.... hu!" ; De kleine voeten trapten onbarmhartig en t zweepje striemde met felle slagen. x8 „Is 't goed?" vroeg hij, in haastigen drang om weg te gaan. • „Eerst geven.... en dan 28*k 's zien. „Voor mij ook!" riep Liesje weer. De tweelingen begonnen te vechten, Tonnie krijschhuilde doordringend omdat-ie niks meer had weg te gooien. „Ja ja goed.... goed ** riep meneer Si- mons op 'n toon van verluchting, „dadelijk hè.... als ik weg mag van je Ma...." Dan verliet hij de kamer. De salon van de familie Maartens was een ruim vierkant vertrek en herbergde volgens 't algemeene gerucht het duurste salon-ameublement van heel Bergveld: het had volgens Boukje Wille, die 'n goede memorie had voor prijzen, vijfduizend gulden gekost; meneer Simons vertelde altijd eerbiedig, dat 't nog veel duurder was en dat de bekleeding van twee centimeter dikke zijden pluche was, Jeanne Wensma wou er niets meer van zeggen, dan dat ze 't voor 't geld toch niet oogelijk vond en Charlotte Serrure, die 't alleen maar kende van 't passeeren, als de ramen toevallig open stonden, meende, dat ze 't ergens op een uitverkoop geprijsd had gezien, maar ze wist niet meer waar. - Hoe dit zij, 't was in alle geval 'n ameublement, dat veel stof tot discours had gegeven. Op dit oogenblik, d.w.z. op het oogenblik, dat de heer Simons in 't salon kwam, waar Truida Maartens en dokter Wille met Boukje te zamen waren, zat het heele ameublement in de wit met geel gestreepte hoezen; de kroon boven de tafel hing in een zak en de schilder rijen aan den wand waren eveneens gehuld in katoenen aa overtrekken; 't zelfde lot deelden de dure overgordijnen, die opgebonden, 'n meter boven den vloer bengelden en over den vloer zelf was een linnen kleed gespreid, om het Smyrna tapijt tegen vuile voeten, stof en verschieten te beschermen. „Daar is-ie," sprak Truida, toen Simons binnentrad. „O...." zei de laatste met 'n beetje teleurstelling in z'n stem, toen hij den dokter en z'n vrouw gewaar werd, want de boodschap van de meid had hij begrepen, dat Truida alleen in de kamer was. Hij ging nu naar Boukje toe en drukte haar de hand. „Bonjour," zei de dokter. „Siem, weet jij iets van de nieuwe menschen van de Vossepoel?" vroeg Truida. „Vossepoel?.... Nee.... Is die verhuurd?" „Wel ja.... meneer Simons!" lachte Boukje, „weet u£kt niet eens?" „Ik.... kik.... nee...." stamelde de man, hulpeloos de vrouw des huizes aanziende. „Maar Siem!" zei deze, „ik liet je juist roepen omdat ik dacht, dat jij er alles van zou weten!" „Het spijt me erg.... heel erg...." verzekerde hij. „Ik weet alleen, dat 't familie is van mevrouw de Bienne," vervolgde Truida tot den dokter. „Ja.... dat hebben wij ook gehoord," sprak Boukje. „Weten ze bij Serrure niks meer?" vroeg Simons. „O nee...." sprak Truida, die 't briefje van Jeanne Wensma al ontvangen had en dienaangaande dus zeker was. „Als die wat wisten, zouden ze 't bovendien al lang uitgebazuind hebben; verbeeld je, vanmorgen tikte Charlotte Wensma.... en ze deed zoo aanminnig.... je werd d'r akelig van.... natuurlijk 'n verzonnen snertboodschapje...." 23 „Ja.... zoo is ze," knikte de dokter. „Ze is altijd erg vrij met heeren," merkte Boukje op, „Als je dat maar weet," bevestigde Truida en dan tot Simons: „Gut, Siem, zie jij geen kans er eens achter te komen, wie de huurders zijn?" „Ik?.... Bij wie?" „Ja.... God.... dat moet je zelf uitvinden in zoo'n geval l" riep Truida. „Daar moet je 'n bepaalde flair voor hebben.... 'n echte speurneus...." sprak de dokter. ,,'n Speurneus?" De heer Simons scheen te twijfelen of hij zoo'n orgaan bezat, maar bij wilde toonen van goeden wille te zijn. „Ik zal er op uitgaan, Truida...." „Ja?.... Erg lief van je.... De moeder van Marie van Serrure maakt 't schoon...." „Heimei, de rentmeester weet natuurlijk alles," sprak Boukje. „Maar die woont hier niet...." zei Simons. „Nou ja, dat 's 'n uurtje fietsen, naar Veldhuizen...." riep Truida. „Je hebt de wind mee...." verzekerde de dokter. „Nou goed, ik zal gaan.... ik zal dadelijk gaan," sprak Simons, die zich al omwendde. „Nee.... ho.... Siem, luister 's.... als je 't weet, aan niemand zeggen hoor.... dan aan mij," beval Truida en dan tot Boukje „en dan wip ik wel even bij je aan!" „Goed...." De heer Simons verliet haastig de salon. ,,Die goeie Siem," zei Truida. „Altijd even gedienstig hè?" sprak Boukje. ,,'t Zal misschien'welT'n prettige aanwinst zijn voor de conversatie.... die nieuwe Vossepoelers," veron- 24 derstelde Truida, „maar je zal 's zien, hoe Charlotte ze weer dadelijk naloopt...." „Natuurlijk...." gaf de dokter toe. „Gaan jullie even zitten...." sprak de vrouw des huizes, ,,'t is wel gek, zoo op die hoezen...." „O, dat geeft niet...." riepTBoukje, „als we maar zitten." Ze namen nu alle drie plaats. „Weet je wat ik nu toch eigenlijk schande vind?" vroeg Truida. „Nou?" „Dat wijsje op 't carillon met vol uur...." „Hè!" riep Boukje, „waarom.... wat is dat dan voor 'n liedje?" „Weet je dat niet?" vroeg Truida met groote verbazing „en jij?" Ze wendde zich nu tot den dokter. „Ja...." antwoordde deze, ,,'t is wel 'n beetje.... hè ?' De bruine oogen van Boukje draaiden met groote snelheid van Truida naar haar man en omgekeerd. „Wat dan.... wat is dat dan?" „Dat 's heelemaal geen net liedje...." sprak Truida, „ik weet 't zeker.... me man heeft 't zelf in Berlijn in een theater gehoord, 't is uit 'n erge losse operette... en als je de woorden kende.... nou!.... maar ik vind, dat ze in den gemeenteraad Serrure dat toch eens aan z'n verstand moesten brengen.... hij kan wel *s Zondags met 'n uitgestreken gezicht naar de kerk loopen, maar als-ie kans ziet, knijpt-ie de kat in donker.... Als fatsoendelijke vrouw moest je eigenlijk 'n kleur krijgen, telkens als 't vol uur speelt...." „Dat 's verschrikkelijk!" riep Boukje uit, „zijn die woorden niet ergens te krijgen?" 25 „Je man kent ze misschien wel...." dacht Truida. „Ja, ik als medicus...." sprak deze, met 'n vaag handgebaar. „Natuurlijk, dan moet je alles kennen.... O, kijk daar is Jacob!" D heer Maartens trad binnen in 'n vlekkerige linnen jas, want hij kwam juist uit de brouwerij. „O, pardon.... 'k wist niet dat er visite was. Kan geen handen geven, net in volle actie hè.... Wat zeg je wel van de Vossepoel?" „We kwamen juist hier om 's te hooren of jullie soms al...." sprak Boukje. „Nou, ik hoor net van den knecht, die d'r met de bierkar langs kwam, dat er vanmorgen twee dames in waren gegaan, 'n ouwe en 'n jonge!" „God!" riep Truida „en zijn ze d'r nog in?" „Dat weet ik niet, 't was voor twaalven en ze liepen zoo maar blootshoofds...." „Blootshoofds!" sprak Boukje. „Wat 'n idee, als je voor 't eerst in 'n nieuw huis komt om dan zonder hoed..." „Hoe eeuwig jammer, dat we Siem al hebben weggestuurd naar Heimei!" zuchtte Truida, „we hadden best 'n boodschap kunnen verzinnen, om te vragen of we de familie soms met iets van dienst konden zijn." „Maar hoe zouen die hier gekomen zijn?" vroeg Boukje. „O, per auto of per rijtuig!" riep de dokter. „Wil ik mijn meid even sturen? vroeg Boukje. „Gut ja!" riep Truida. „Ik ga dadelijk!" sprak de doktersvrouw en zoodra ik wat weet, kom ik bij je an!" „Goed...." „Ik moet nog 'n paar patiënten bezoeken," zei de dokter, die z'n vrouw volgde. 1 Maartens en Truida liepen mee de gang in, lieten ze uit, Truida kwam ver op de stoep, met 'n snellen blik op 't huis van de schuine overburen, riep dan nog erg lacherig Boukje allerlei vriendelijkheidjes na; dan trad ze terug in de gang en sloot de voordeur. Ziezoo.... dat hadden ze bij Serrure weer 's lekker gezien, hoe intiem dokter Wille en Boukje bij hun inen uitliepen. „Toch 'n sterke machine," sprak burgemeester Serrure, die toekeek. „Sterk genoeg...." antwoordde Charlotte wat hijgend, „maar 't is zwaar werk.... dat goed is zoo dik.... telkens, denk ik.... m'n naald breekt." Wat ze van haar naaimachine eischte was ook veel. Het grijze zomerpak van Serrure keerde ze; 't was Zoo verschoten in twee zomers met felle zonnehitte; Diederik was te lang geworden voor de afleggers van Z'n vader en als je 't liet verven, kromp het zoo, dat niemand 't meer aan kon. Toen had ze de voering 's losgetornd en aan Serrure den binnenkant laten zien van de stof. „Dat is ineens heel ander goed...." had-ie gezegd, ,,'n heel ander dessin...." Zoo was ze op 't idee gekomen om 't te keeren. Als proef, 'n Nieuw pak kostte toch gauw 'n tachtig gulden en als ze dat kon uitzuinigen met 'n beetje hard machinen.... Maar 't moest onzichtbaar zijn voor iedereen. Wel was ze geschrokken, toen ze zag, waarmee de schouders van zoo'n colbert door de kleermakers worden opgevuld: grof linnen en leerachtige stukken papier en donker paarsche watten. *7 Maar ze had 't zorgvuldig in haar memorie geprent en 't uitgeteekend ook, om 't weer precies zoo te krijgen als 't gezeten had. Met de pantelon was ze begonnen, dat scheen 't eenvoudigste. Langzaam schokkend schoof de dikke naald onder het nikkelen voetje. ,,'t Wil haast niet...." zuchtte ze, terwijl ze, even met haar zakdoek zich 't voorhoofd afveegde, waar 't op parelde van de felle inspanning. „Geloof jij, dat ze me zien kunnen van de straat?" vroeg ze even later. Hij wendde zich om naar de ramen. „Welnee.... en bovendien...." „Nou ja...." mompelde ze, met inspanning voortwerkend. Onder den zwaren druk van haar beide voeten schoknaaide de machine voort; maar telkens sloeg 't vliegwiel door, onder de te gladde riem, dan ratelde het even hard, tot 'n volgend oogenblik de naaivoet weer zwikte en stroef langzaam met klikkende geluidjes het werk weer wat opschoot, de klos garen langzaam draaide om z'n spil, „Boukje en Wille kwamen zooeven van den brouwer...." sprak hij. „O.... natuurlijk ingeroepen door Truida...." sprak ze, zonder op te zien. „De „kindermeid" zit er ook weer, den godganschelijken dag.... die laat z'n winkel ook maar over aan de juffrouw." Serrure haalde z'n schouders op. „Moet hij zelf weten hé? En als je 't mij vraagt, ik geloof, dat de juffrouw het minstens zoo goed...." „Krak!.... daar breekt m'n naald," sprak Charlotte. 28 spijt op den terugweg was vergeten, maar dat er in alle geval iets inkwam van „elski" en „une." „Heb je ooit zoo'n stommeling gezien?" snauwde Truida, terwijl ze 't epistel in stukken scheurde. III. Het geheugen van den heer Simons bleek nog niet het slechtste te zijn, want de man bezat, want precies drie dagen na de gebeurtenissen in het vorige hoofdstuk beschreven, wisten alle inwoners van Bergveld, dat de naam van de nieuwe menschen, die de Vossepoel hadden betrokken, was: Riselski de Brune. De uitheemsche klank gaf wel aanleiding tot eenige verbastering zoo hier en daar, maar dit lot deelen ook de eenvoudigste geslachtsnamen met hun meest gecompliceerde broeders. Wat de Bergvelders nog meer te weten kwamen, was, dat de familie bestond uit een meneer en een mevrouw en een dochter, dat ze als dienstboden hadden meegebracht een oude meid en 'n knecht en dat ze per huurrijtuig van Veldhuizen waren gekomen, een bizonderheid, die zoowel Jeanne Wensma als Charlotte Serrure deed opmerken, dat het dan blijkbaar degelijke menschen waren, ouderwetsch eenvoudig en wars van pralerij en poenerig vertoon. Truida verheelde niet tegenover Boukje, dat dit haar tegenviel; Mevrouw de Bienne hield toch altijd eigen rijtuig. „Noblesse voltige," zei ze en Boukje, wier mondhoeken bij dien zinspreuk even trilden, zei, dat ze dat ook vond. Wat niet weg nam, dat Boukje, toen ze later bij Jeanne was, geheel neigde naar de meening van de Wensma's 34 en de Serrures en het huurrijtuig ook 'n bewijs vond voor den deftigen eenvoud van de aristocratische Riselski de Brune's. De nieuwe familie was Donderdagavond om acht uur gekomen. Op den morgen van den Vrijdag, die daarop volgde, speelde het carillon juist het bekende wijsje voor de klok negen zou slaan, toen Pietje van Wensma werd binnengescheld. Wensma was naar 't kantoor, John zat in den koepel te lezen en Jeanne en haar dochter waschten 't ontbijt om. „Pietje," sprak Jeanne, „doe je witte schort voor, kind en ga dan eens even naar de Vossepoel en vraag namens mij.... namens mevrouw Wensma van villa Mariette moet je zeggen.... of we de familie ook met iets van dienst kunnen zijn, met boter.... of eieren.... of zoo. Enfin, zeg maar, dat onze keuken en kelder heelemaal tot mevrouw's dispositie zijn...." „Je kunt werkelijk zoo heel moeilijk zitten, de eerste dagen van zoo'n verhuizing," vervolgde ze tot Mies, toen de meid, die even bedenkelijk had gekeken bij 't slot van de opdracht, vertrokken was.... „ik heb het zelf ook zoo dikwijls erg gewaardeerd, als we op 'n andere plaats kwamen." „O, zeker...." gaf Mies toe „en ze zullen in ieder geval de attentie wel op prijs stellen.... ik ben anders benieuwd, wat ze terug zullen laten zeggen." Haar moeder knikte. „Zie zoo...." sprak ze even later, toen 't omwaschwerk geëindigd was, „breng jij 't bakje naar de keuken, dan zal ik wachten tot Pietje terug is en dan ga ik me kleeden...." 35 Mies verliet de kamer, 't omwaschteiltje voorachtig tusschen beide handen geklemd, liep de gang ten einde trad de keuken in en plaatste het daar op de rechtbank. Dan deed ze de keukendeur, die in den tuin uitkwam, open en trad naar buiten. Langs den zijkant van 't huis stond een rij hoog opgeschoten heesters, die doorliep tot aan het hek aan den straatweg en nu een ondoorzichtige haag vormden naar de zijde van de stad. Maar 's winters, als de bladeren gevallen waren, kon je daar een heel eind in de Breestraat zien, tot aan 't huis van den burgemeester toe en schuin tegenover hen was dan ook de Vossepoel altijd heelemaal zichtbaar. Nu belemmerden de bladeren alle uitzicht. Mies deed eenige schreden naar voren, zag dan om naar John, die met z'n rug naar haar toe in den koepel zat te lezen, duwde dan eensklaps wat takken opzij en drong in 't houtgewas. 'n Zwerm muggen joeg ze op, 'n paar vogels vlogen verschrikt uit de struiken. Zoo.... nu stond ze voor de heg.... kon er net even over kijken.... op den weg zien.... tot 't hek van de Vossepoel en daarachter.... even 't geglim der ramen van 't huis.... Boven alles uit verrees de spits van 't torentje met de glimmende gouden bal. Of Pietje daarginds nog zou zijn? Ze bleef zoo lang weg. Kijk..,. daar kwam net 'n andere meid aan.... wie was dat.... ? O, ze herkende ze.... 't was Ploontje van mevrouw Maartens.... die kwam zeker weer met 'n briefje voor haar Ma.... die mevrouw Maartens was altijd wat 36 bang, dat de vriendschap met hun ook zou verflauwen, nu ze al kwestie had met de Serrures... f „Heere.... wat zou dat.... ?" Ze zag Ploontje ineens verdwijnen in 't hek van de Vossepoel. „Nee maar.... dat zou ze aan d'r Ma vertellen!" Ze drong weer naar 't tuinpad, liep op 'n drafje 't huis weer door de keuken in. Dadelijk hoorde ze stemmen in de woonkamer en toen ze daar binnentrad zag ze, dat Pietje al terug was. „Wel?" vroeg ze met 'n blik op haar moeder en op Pietje tegelijk. „Heel aardig.... ze aanvaarden het heel gracieus," sprak Jeanne, „er is nog geen leverancier geweest en mevrouw had niets voor de koffie .... wat noemde je ook weer op, Pietje?" „Boter, mevrouw," antwoordde Pietje, „en eieren en Sardientjes, maar dat hoefde niet, zei mevrouw, en 'n beetje melk en wat fruit." Mies lachte verheugd. „Wie deed je open?" „Mevrouw zelf...." „Och, dat prouveert ook zoo voor de menschen," sprak Jeanne, „ze geven zich blijkbaar heelemaal geen airs, dat mag ik graag.... ik stel me mevrouw Riselski zoo voor als 'n beschaafde, vooruitstrevende vrouw met degelijke principes en prettig onafhankelijke manieren. ... Maar laten we 't nu gauw bij elkaar zoeken, hè?" „Hoeveel eieren, Ma.... ?" „Ja.... wat denk je?" aarzelde Jeanne, maar dan ineens resoluut: „Laten we er twaalf sturen, ze zijn met vier menschen en dan de bedienden.... de werkvrouw. ... en mogelijk willen ze ommelet maken.... en 37 „Als 't nu redelijk zit.... ik bedoel, als ik er nu een nieuw pak aan heb, is dat toch wel 'n voldoening voor je...." Ze antwoordde niet, voelde wel z'n goedhartige poging om iets vriendelijks te zeggen, maar peilde de mislukking van haar arbeid daardoor des te zekerder. „Enfin.... als je 't niet an kan, smijt je 't maar weg..." en dan ineens uitbarstend „maar ik kan me dan toch niet begrijpen, hoe 't mogelijk is, dat alles nu ineens trekt en zou gekrompen zijn.... 't is precies gekeerd.... 't scheelt geen kwart centimeter.... 't kan niet.... ik zeg je, dat 't niet kan!...." Hij zweeg, haalde zachtjes adem, terwijl ze nog trief elde aan z'n rug. Door z'n zwijgen verviel ze nu in 'n geslagen houding, haar stem werd ineens zachter, 'n lichte glimlach vol heroïke leedverzwijging verplooide wrang haar mond. „Nu 't colbert, Anton.... je moet maar geduld met me hebben.... ik probeer op deze manier te bezuinigen.... maar misschien heb ik m'n krachten overschat.... 't is heusch heel.... heel zwaar werk...." Hij stak gewillig z'n hemdsmouw in de half aangehechte arm van 't colbert. „Zoo.... wacht.... nee.... prik ik je met die speld ?" „Nee kind...." „O.... goed.... zoo, nu zit 't.... 's kijken." Hij keek ook, in den grooten spiegel voor hem. 't Was 'n wonderlijk buisje geworden met raar bollende revers en 'n kraag, die met 'n vreemden wrong om z'n hals lag. Hij gaf zich niet dadelijk rekenschap, wat er eigenlijk zoo verkeerd aan was, kreeg alleen de sensatie van 'n armetierig kleedingstuk, dat nergens paste. 44 Charlotte trok aan de ingespeelde mouw, die sterk pofte aan den schouder, ze streek de rimpels en plooien weg, stak overal spelden. „Zoo.... til je arm nu eens op." Hij deed het.... maakte ineens 'n schichtige beweging van pijn, verbeet het, zei dan zacht: „Nee.... nee.... dat 's niet goed.... daar prikt iets.." „O, die speld in de oksel.... gut, dat spijt me...." ,,'t Is niets.... 't is niets...." zuchtte hij. „Maar zóó_erg kan die je toch niet geprikt hebben zei ze nu weer ineens scherper, met doorkomende gemelijkheid. Hij zweeg. Ze peuterde wat aan de mouw, trok hem op, z'n pols stak beenig er onderuit. Hij zag het, maar durfde niets te zeggen . „Beweeg je arm nu nog 's." Houterig als 'n mannequin, inwendig vreezend voor nieuwe prikken, maakte hij 'n paar bewegingen, voelde 'n pijnlijke snoering onder z'n arm. ,,'n Tikje te nauw.... zou 'k zeggen." „Nou ja.... 'n tikje .... zoo precies moet je 't nu niet nemen.... dat rekt wel in 't dragen...." viel ze uit en dan meer tevreden, „van achter zit 't heusch goed,... laten ze me dat maar 's nadoen." Hij was blij over dien toon, trok z'n pols wat in, dat ze de kortheid van de mouw maar niet zou merken. „Zeker.... zeker.... wat 'n aardig dessin is het toch, hè....?" Van beneden klonk de stem van de meid. „Is u bóven mevrouw." Charlotte liep naar de deur. „Ja.... bè-je al terug?.... Ik kom zoo!" en dan tot 45 Serrure: „Nou, dank je hoor.... dan weet ik het wel.... nu hoef ik je niet meer te plagen.... wacht nee.... ik zal je wel helpen." Hij liet zich uitkleeden, voelde met 'n verluchting de kwelling om z'n bovenlijf wijken, en die verluchting uitte zich dadelijk in opgeruimden scherts. Hij pakte haar beet en gaf haar 'n kus. „Knappe kleermaker 1" Ze lachte nu weer. ,,'t Zal me benieuwen, welke boodschap Mietje terug brengt van de Vossepoel," sprak ze. „O ja.... je hebt laten vragen, of ze soms iets noodig hadden, hè?" „Ja.... och ze zitten misschien erg lastig.... met 'n pan of zoo.... of wat boter.... in zoo'n verhuizing heb je vaak behoefte aan alles." Hij had zich inmiddels weer aangekleed. ,,'k Ga met je mee naar beneden." In de woonkamer stond Mietje te wachten. „Wel?' vroeg Charlotte, „wat zei mevrouw Riselski...."? „Ze vond 't heel attent en ze wou heel graag van de vriendelijke aanbieding gebruik maken," antwoordde de meid met vreemd accent het keurige antwoord letterlijk herhalend. „Mooi.... en wat wou mevrouw hebben?" „O.... 'n heeleboel, mevrouw, eieren.... en boter en jam.... maar dat hoefde met, zei ze.... en koffie en thee.... en of meneer soms 'n paar sigaren had voor meneer, want die waren nog niet uitgepakt." „Allemachtig!" sprak Serrure, z'n vrouw aanziende, die even sprakeloos bleef. „Wat?...." herhaalde ze dan. „Eieren, boter, jam, 46 koffie, thee, sigaren..., ze denken toch niet, dat je van 'n kruidenier komt.... heb je gezegd complement van den burgemeester.... van mevrouw Serrure?" „Ja zeker, mevrouw." Serrure gaf z'n vrouw 'n wenk. „Och, als ze er nu behoefte aan hebben...." „Mais une pareille indiscrétion...." begon ze verontwaardigd. Hij weerde 't af. „Laat Mietje 't maar gauw brengen...." „Eieren, boter, jam, koffie, thee, sigaren," herhaalde Charlotte weer,paf van verontwaardiging. „Stel je voor.. I" Mietje lachte. „Enfin.... we hebben 't aangeboden, dus we zullen 't sturen.... hoe groot is de familie?" „Drie personen," sprak Serrure. „Nou, Mie.... haal dan maar vier eieren, dat 's één toe, we zullen royaal zijn.... en dan.... e.... drie ons boter.... huishoudboter hoor!.... jam geef ik niet.... twee lood koffie.... en vier schepjes thee... wat 'n onbescheidenheid....! Hoe is 't mogelijk!...." Mietje liep de kamer uit. „Och," sprak Serrure, „je moet rekenen, zulke menschen zien op niets... ze kennen de waarde niet van de dingen..." „Nou, maar ik ken de waarde dan wèl!" antwoordde ze hevig; „'k had 't moeten voorzien.... dat 's ook eens, maar nooit weer J" „Ik zal sigaren krijgen...." sprak hij, „die meneer rookt zeker veel, dus tien, dat 's genoeg, vind je niet?" „Genoeg? Veel te veel! En je geeft niet die goeie hoor. Van zes cent.... dat 's best voor hen!" Charlotte liep haastig de kamer uit. Serrure glimlachte. 47 gouden Zeeuwsche knoppen; zijn sneeuwwit haar was gefriseerd: een reseda-parfum steeg er uit op. De deur van de zaal werd geopend en de livreiknecht trad binnen; er was iets statigs ook in deze verschijning: de Engelsch geschoren bakkebaarden schenen met een liniaal getrokken op 't gladde, stuursche gezicht; z'n blauw buis sloot met groote vergulde knoopen, waarin een wapen gegraveerd was. Hij wendde zich tot de vrouw des huizes. „Ik heb 't nog vergeten te vragen. Wordt er gepresenteerd?" Ze glimlachte. „Natuurlijk niet.... een eerste visite." „O ja.... u heeft gelijk En.. e.... namen afroepen ?" „Nee...." sprak nu de heer Riselski snel, „dat 's volmaakt overbodig." De knecht knikte, ging terug naar de deur. „James!".... riep mevrouw hem terug. „Zeg aan Sonja, dat ze toch wat voortmaakt.... 't loopt naar drieën." De knecht haalde z'n schouders op. „Die komt toch niet, voor ze d'r zin in heeft...." „Waarschuw toch maar.... verzoek het haar vriendelijk. ..." drong mevrouw aan. „Ja.... ja.... natuurlijk. Heel vriendelijk....!" Hij lachte even spottend, verliet dan onhoorbaar 't vertrek. De heer Riselski was naar 't raam gegaan, keek naar buiten in den tuin en naar de trossen bleek-paarsche glycinen, die als druiven het venster omrankten. De blauwe vijver lag roerloos gezonken in 't groene gazon; witte lotusbloemen waren opengegaan in stralende blankheid tusschen de breedronde blaren. 5i „dat is ook een lichtzijde in het studentenleven, die lange vacanties.... ik herinner me dat van vroeger...." „Heeft u ook in Leiden gestudeerd?" vroeg Wensma» „Nee, nee, in Génève," was 't antwoord, „dat was destijds een eisch als je in de diplomatie ging.... Génève of Narbonne...." „O, met 't oog op de taal zeker...." meende Wensma. „Juist 1 „Ik heb ook 'n dochter," deelde mevrouw mede; „ze zal dadelijk wel binnen komen, maar de jongelui van tegenwoordig hebben zulke vrijzinnige begrippen.... achten zich niet gebonden aan regels van étiquette.... en verschijnen wanneer het hun goeddunkt...." „Och," vergoelijkte Jeanne, „ze hebben dan ook zooveel andere dingen aan hun hoofd....." „Ja, lieve mevrouw," mengde de heer Riselski zich in 't gesprek, „maar wat meer gebondenheid in de zeden van 't opkomend geslacht zou ik toch zeer waardeeren; ik sta volstrekt geen bekrompen conservatisme voor.... we moeten allemaal mee met de geest van den tijd, al gaat het voor ons oude menschen wel eens wat té snel. Maar de beginselen van het wordende geslacht wortelen op een bodem van geestelijke anarchie. Orde moet er zijn.... gezag om die orde te handhaven.... en 't geloof aan dat gezag moet wezen het onaantastbaar dogma van de gansche maatschappij. Anarchisme is een teruggang naar de chaos 1" Op dat oogenblik ging de deur van de zaal onhoorbaar open en trad een jong meisje het vertrek in. Ze was klein en slank. Over een onderkleed van champagnekleurig fluweel droeg ze 'n tunica van vieux rose zijde, schuin over de borst lag een zwaar geborduurde tak van lila clema 54 tis; de hals was mager, doch buigzaam, en droeg gracieus het hoofd. Ze zag matbleek en had groote grijze oogen, waar vaak een violette schijn in glansde; de lange wimpers waren rood, zooals ook het welige hoofdhaar; terzijde van de porceleinen oortjes wiegelde een enkel rossig krulletje; de wenkbrauwen waren als die harer moeder in zuiveren boog boven de oogen, doch hier waren ze niet zwart; ze schenen van goudkleurige zijde. De lippen waren dun en de mond groot, doch er was 'n plooüng in die lippen, die deze grootheid deed vergeten, 'n zinnelijke, soms zacht-spottende plooüng; de kleine witte tanden waren als elpenbeen. „M'n dochter Sonja," sprak mevrouw Riselski. Het jonge meisje boog, trad dan op de visite toe en was weldra op ongedwongen wijze met Jeanne en Mies aan 't babbelen. Of ze niet bang was voor de stilte en het altijd ietwat saaie leven op 'n plaatsje als Bergveld, vroeg Jeanne. Ze schudde krachtig 't hoofd. „We zijn nu bijna twee jaar achtereen van de eene badplaats naar de andere getrokken, van Cannes naar Pau, van Pau naar Interlaken van Interlaken naar Evian; 't heele voorjaar waren we in Monte Carlo.... en altijd datzelfde mondaine gedoe.... altijd dezelfde dagverdeeling. ... en 't hopeloos uncomfortabele hotelleven. .. ik snak naar een landelijke, rustige omgeving... met prettige huiselijke kennissen...." „En denkt u niet, dat u daar spoedig ook genoeg van zult hebben, freule?" vroeg Wensma, die 't gesprek met den ouden heer eensklaps liet varen, omdat 't eigenaardig lage keelgeluid en 't interessante kopje van Sonja hem onweerstaanbaar aantrokken. Een guitig lachje trok om haar mond. 55 „Ik weet het niet.... misschien zijn de menschen hier erg ongenaakbaar en exclusief.... maar als ze zooveel belang in mij stellen als ik in hen, zal 't wel gaan...." „O, daarvoor behoeft u niet bang te zijn" antwoordde Wensma met een galante buiging. Jeanne zag hem vluchtig van terzijde aan. „Uw kantoor is zeker in de stad?" vroeg Sonja, „want ik zie u dagelijks een keer of vier voorbij komen met een portefeuille onder uw arm." Hij knikte glimlachend. „Ja freule.... in de stad konden we geen huis vinden, daarom heb ik villa Mariette gebouwd, hier tegenover. ..." „Villa Mariette...." herhaalde ze en dan zich tot Mies wendend, „naar u.... ?" Mies knikte. Op dat oogenblik traden Truida en haar man de zaal binnen. Maartens, wat verbouwereerd door den deftigen lakei, had z'n wandelstok bij zich gehouden, besefte deze vergissing, toen hij al in de zaal was en 't ding hem hinderde in z'n bewegingen, zette hem daarom gauw tegen een laag stoeltje bij de deur, waarlangs hij afgleed en met een doffen slag op 't tapijt viel. De begroeting was allerminzaamst. „Mevrouw Serrure...." lispelde de vrouw des huizes. „Nee........ Maartens...." zei Truida confuus. „O pardon.... pardon ik dacht, dat meneer hier.... de burgemeester was." Er werd gelachen om 't abuis aan alle zijden en in allerlei nuances. De Maartensen deden 't wat pijnlijk, de Riselski's ingetogen, nog met kleine verontschuldiging over de 56 Toen vertrokken ze en de zware voordeur van de Vossepoel viel zacht in 't slot. Iln de koepelzaal viel het ^zonlicht nog steeds door de hooge ramen op het kleurige tapijt. De heer Riselski en mevrouw stonden bij elkaar en spraken fluisterend, toen Sonja weder binnentrad. „Ze zijn weg...." sprak ze. „Papa geef me 'n sigaret... ik ben heesch gepraat...." De oude heer schoot dadelijk toe, presenteerde z'n dochter, gaf haar vuur. Ze ging op de canapé zitten, trok er 'n stoel bij, plaatste haar kleine voeten hoog op de sporten, omvatte haar knieën en zag lachend naar haar ouders. Meteen trad James binnen. „Afgeloopen?" vroeg hij kort. IMevrouw Riselski keek op de pendule. „Zonder twijfel.... 't is kwart voor zes...." „En.... ?" vroeg de livreiknecht met een blik eerst op de oude menschen en dan op Sonja. „En.... Sonja.... ?" vroeg mevrouw Riselski. Haar dochter kneep katachtig de mooie vreemde oogen 'n paar maal dicht, trok aan haar sigaret, hapte I een dikke blauwe rookkronkel uit haar grooten mond, I dompelde haar hoofd daarin, dat 't slangig krulde om I heur haar en porceleinen oortjes en sprak dan met een wonderlijken lagen keelklank „Ca ira...." 63 V. „En ik vind, dat je gaan moet...." herhaalde Charlotte. Ze zaten nog aan tafel, zij, Serrure en Diederik. De laatste keek met 'n stuursch gezicht op z'n bord en draaide even met z'n schouders als 'n boudeerend kind. „Die sollicitaties van je naar prachtige betrekkingen loopen allemaal op niets uit," ging ze voort, „je bént een en twintig, vergeet dat niet.... d'r komt niets van je terecht, als je die malle trotsch niet van je afgooit.... toon dan tenminste in hetgeen je nog uitvoert een klein beetje goede wil!" „Mama heeft gelijk jongen...." sprak nu Serrure, terwijl hij een beboterd beschuitje met kaas belegde en die broze versnapering in nette reepjes trachtte te snijden, wat hem niet gelukte en ook nooit 'n sterveling gelukken zal. „Mama heeft gelijk.... er is in handeldrijven nu eenmaal iets, wat ons menschen uit andere kringen moeite kost te overwinnen, maar je hebt zelf die agenturen gewild.... bijt nu eens door een zure appel heen en tracht wat te verkoopen.... de menschen zullen naar jou niet toe komen...." „Och Papa.... 't geeft toch niets, 't geeft toch niets.." riep Diederik met een wanhopig gebaar, „ik heb het immers al geprobeerd bij den dokter...." „Nou ja.... de dokter...." viel Charlotte in, „dat is nu ook de laatste bij wie je succes zou hebben. Boukje blijft dood op een cent!...." „Maar behalve bij den dokter," ging haar zoon voort. „Ik heb tot vervelens toe offertes gemaakt bij den ontvanger en bij Simons en bij Maartens en zelfs bij burger- 64 menschen.... en wat was het resultaat.... een kistje sigaren van acht cent bij Wensma en drie flesschen wijnazijn bij Maartens en ik ben overtuigd, dat ze 't namen om van me af te zijn en dat de ontvanger die sigaren laat oprooken door z'n klerken, want zelf is hij bij Hajenius...." Er viel even 'n stilte. „Bij burgermenschen zooals bij Maartens hoef je ook niet te gaan, dat eischt niemand van je...." vervolgde Charlotte even later, „maar nu bij de familie Riselski is 't heel iets anders. Die komen pas uit 't buitenland, hebben natuurlijk nog geen vasten wijnhandelaar hier, zijn gefortuneerd.... als je 'n greintje handelsgeest bezat, was je er al lang geweest. God weet of je nu al -niet achter 't net vischt en je concurrenten met prachtorders in hun zak de Vossepoel al lang verlaten hebben...." „Zoo'n klein gezin.... wat zouen die consumeeren" pruttelde Diederik weer tegen. „Nee jongen, dat 's kinderachtig...." sprak z'n vader nu, „je kunt er ieder geval van op aan, dat ze aan tafel en misschien ook aan den lunch en wellicht 's avonds geregeld wijn drinken en tusschen den middag allicht port of sherry en bovendien.... ze zien graag menschen, zullen wel partijtjes geven of mogelijk diners en dan gaat er in zulke huishoudens heel wat...." „Zeker.... natuurlijk...." viel Charlotte haar man bij- I fe'-l „En 't hoeven nu toch ook geen okshoofden te zijn, die je slijt...." ging Serrure voort, „al is 't maar 'n anke en 'n vijfhonderd sigaren.... is je dag al goed...." „Vindt u 't dan niet ellendig als uw zoon op de Vossepoel om de klandisie komt bedelen?" vroeg Diederik nu, z'n vader met gefronste wenkbrauwen aanziende. 65 Baron Selderie. 5 Serrure sloeg z'n oogen neer en knipte 'n kruimel van z'n gekeerd colbertje, waarvan de kraag wonderlijk hoog tegen z'n nek opstond. „We hebben geen fortuin genoeg om dat ellendig te mogen vindensprak hij even later wat heesch. „Gekheid!" riep Charlotte. „Die begrippen van stand en veroordeelen hooren thuis in een tijd, die achter ons ligt.... en jij Diederik bent nu oud genoeg om de misère te kennen van een gedwongen stand ophouden boven je krachten.... bovendien, meneer Riselski is juist de man, die energie en durf om aan te pakken in jonge menschen zal waardeeren.... als jij maar weet op te treden en er niet zoo lammelendig bijstaat...." „Ik sta er niet lammelendig bij...." sprak haar zoon verontwaardigd. „Des te beter.... maar ik zeg je nu kort en goed, dat je gaat hoor! Anders moet je maar gaan lummelen op de secretarie; dan heb je halve idioten voor collega's, maar dan voer je tenminste wat uit. Je moest je schamen.... een en twintig.... en te vadsig en te lui en te...." Een handgebaar en 'n wenk van Serrure maakte een einde aan het standje. „Diederik zal gaan...." sprak hij op zachten, maar beslisten toon. „Tegen acht uur zul je wel gelegen komen, je vraagt natuurlijk alleen meneer te spreken en pousseert meteen je kaartje, waar je agenturen op vermeld staan...." „Ik.... ik vind 't ellendig...." mokte Diederik. „Ik vind heel iets anders ellendig...." sprak zijn moeder en dan wat zachter: ,,'t zal je wel meevallen jongen.... borstel je wat af en doe 'n schoon boord aan...." 66 't Viel Diederik mee. „Ik had gedacht," begon hij, „dat u misschien wijn of sigaren noodig zoudt hebben.... u is pas van *t buitenland gekomen, dacht ik.... en daarom ben ik zoo vrij geweest.... maar eens.... om u eens offertes te doen...." en hij haalde tegelijkertijd 'n paar prijscouranten uit z'n zak. „Voor wijnen vertegenwoordig ik de firma De Munck & Cie., uit Brussel.... 'n zeer gerenomeerd huis.... en voor sigaren de firma Marchand & Zoon in Rotterdam, importeurs van havanna's, die een filiaal hebben op Havana zelf." De heer Riselski knikte en glimlachte. „Dat belooft heel wat.... geef me je prijscourant maar 's hier. ♦.. heb je zelf verstand van wijn?" Diederik glimlachte. „Nou meneer.... e.... niet zoo bizonder...." „Bravo!.... Het doet me plezier, dat je daar zoo rond voor uitkomt!".... sprak de heer Riselski in de prijscourant bladerend.... „Hm.... nu de zaken hè.... zoo erg veel kan ik niet gebruiken.... maar.... 's kijken. ... noteer maar...." „Heel graag meneer," sprak Diederik, haastig 'n opschrijfboekje met 'n potlood uit z'n zak halende. „Eerst 'n gewoon tafelwijntje.... ik drink meestal Cantemerle.... waar staat die.... o hier.... f 90 per anker, dat 's goed,.... Twee anker.... en dan als witte wijn.... Chateau Yquem.... één anker.... komt zooveel niet voor.... f 130.... dan Bourgogne Romanée... is die goed?" „Uitstekend mijnheer.... 'n prachtige wijn!" haastte Diederik zich te zeggen. „Flink zoo.... twee anker ad f150.... die ken je dus wèl ...♦?" voegde hij er bij met 'n fijn lachje. 70 Diederik's hart zwol van vreugde.... wat zouen ze thuis wel zeggen van dit succes.... en nog bladerde de heer Riselski verder.... wat zocht hij? „Nee...." sprak hij eindelijk, „Duitsche wijnen drink ik niet.... enfin.... een anker Johannisberger Cabinet, dat 's altijd makkelijk.... schrijft u 't maar op prijs.... faio.... dat 's altijd duur hè?.... Mooi en dan 50 flesschen Champagne Roederer.... dat 's f350.... daar!.... Meer neem ik voorloopig niet" en de heer Riselski wierp de prijscourant over de tafel terug naar Diederik en drukte de monocle weer op z'n plaats. „Ik dank u wel zeer.... meneer!" sprak Diederik, wiens handen beefden van opwinding, „zoo'n prachtige order...." De heer Riselski knikte. „En je sigaren?.... Kijk, die vergeet-ie nog.... koopman. ...! koopman!" en hij hief schertsend vermanend de vinger op. „Nee.... pardon.... pardon...." lachte Diederik nu, „maar ik wilde niet onbescheiden zijn.... u nog meer lastig te vallen...." ,,'t Is me niet lastig.... contrarie.... anders moet ik er om schrijven....!" antwoordde de heer Riselski, „maar weet je wat.... dat laat ik nu 's aan jouw smaak over.... wee je gebeente als ik stinkstokken te rooken krijg! " Diederik lachte van zenuwachtige blijdschap 't in eens schaterend uit. „Stuur me...." vervolgde de heer Riselski, „500 havanna's.... en dan 500 gewone dagelijksche sigaren van 'n cent of vijftien.... twintig.... licht hè?" „Heel graag meneer.... u zult tevreden zijn...." verzekerde Diederik, de bestelling noteerend. 71 Diederik, wat verward, maar verheugd tevens, met 'n lichte beving door al z'n leden, volgde z'n voorbeeld. „O heel graag.... bijzonder graag, méneer.... 't is heel vriendelijk...." „Dan zal ik u 's voor gaan...." sprak de heer Riselski. Sonja stond bij de geopende vleugel, toen de beide heeren binnentraden en mevrouw Riselski zat te borduren aan een klein tafeltje, Diederik boog wat links bij de voorstelling, maar zoowel mevrouw als Sonja waren dadelijk zoo vriendelijk tegen hem, dat hij zich weldra meer op z'n gemak begon te voelen. Ze praatten eerst wat over Bergveld, mevrouw informeerde naar enkele families, die ze nog niet kende, en Diederik, gewoon aan de critische qualificaties van z'n moeder, gaf de inlichtingen op hare wijze en dit amuseerde mevrouw Riselski en Sonja zeer. Telkens klonk de vroolijke lach van de laatste door de kamer. Diederik, eerst wat schuw voor haar exotische schoonheid, moest weldra aldoor naar haar kijken en dan glansde er soms iets in haar oogen, wat hem deed ontroeren. „Doet u aan muziek?" vroeg ze ineens. ,,'n Beetje.... 'n heel klein beetje piano...." aarzelde hij, „maar ik zing wel eens, als Mama me accompagneert." „Zingen I" riep Sonja, in de handen klappend, „dan moet u nu ook zingen.... dadelijk!" „Maar Sonja!" sprak mevrouw afkeurend. „Nietwaar.... u w i 11 zingen?" vroeg ze, hem aanziende. Hij lachte even verlegen. 73 „Als u 't beveelt.... maar, m'n stem beteekent niet veel...." Ze zat al voor den vleugel. „Maar u moet dan ook zingen!" sprak hij dapper. „Flink zoo...." sprak mevrouw, „zoo mag ik het hooren. Sonja lachte. „Ik zal beginnen...." sprak ze. „Komt u bij me staan om de bladen om te slaan...." Op 't zelfde oogenblik begon ze. Een Wonderlijk melodieus preludium ruischte uit 't instrument.... ineens zette haar stem in.... een lage zacht vibreerende stem.... die Diederik deed huiveren. Hij wist niet wat ze zong.... verstond geen woordden.... maar hij voelde haar nabijheid.... rook de geur van melatti, die opsteeg uit heur haren.... een ontroering rilde in hem.... hij voelde z'n handen beven.... God.... God.... waar was hij.... wat.... Ineens wendde ze haar hoofd om.... hij zag een goudglans lichten-in haar oogen. Ze lachte.... wees al zingend op 't blad.... dat hij om moest slaan.... Als ontwakend.... zoo schichtig.... deed hij, wat ze verlangde. Nu steeg de melodie.... de stem klonk tot een ontroerend fluitgeluid.... 't accompagnement werd zachter.... een laatste kristallen toon beefde stervend uit.... „Dat.... dat was verrukkelijk....!" stamelde hij. Ze sprong lachend op van de kruk. „Nu u!".... riep ze. „Nee.... nee.... dat zou heiligschennis zijn!" sprak hij met trillende stem. „Sonja is een dwingster.... Niet doen, meneer Serrure!" sprak mevrouw. 74 „Is u boos op me, als ik het niet doe?" vroeg hij Sonja aanziende. Ze zag hem lang in de oogen, hief dan dreigend 'n vinger op. ""'„Voor vanavond is u gedispenseerd.... maar den volgenden keer.... 1" Op dat oogenblik trad de knecht binnen met een blad met ingeschonken glazen en presenteerde. „Meneer Serrure.... u is een kenner...." sprak de heer Riselski.... „ik heb hier nog 'n uitstekend oud merk „Grand vin Chateau d'Arraine...." zeg me daar uw oordeel 's overl...." Het was bijna middernacht toen Diederik opgewonden thuis kwam. „Wel....?" vroeg Charlotte, die met 'n hoop verstelwerk voor zich, ijverig zat te naaien, terwijl de heer Serrure opzag van zijn courant. Diederik vloog z'n moeder om haar hals. „O Mama.... u heeft gelijk gehad.... als ik dat had moeten misloopen.... een prachtorder.... een prachtorder van over de duizend gulden.... en meneer en mevrouw.... allebei even vriendelijk en aardig.... en die Sonja.... die Sonja....!" 75 in Potsdam en genoot ik de hooge eer met Z.M. alleen aan tafel te zitten. En toen bekende hij me onder vier oogen, dat mijn opinie over Bismarck hem tot nadenken had gebracht; 't resultaat van die overwegingen was. dat hij mijn zienswijze volkomen deelde en.... wat niemand toen nog vermoedde.... 't voornemen bij hem had postgevat den Kanselier, zoo gauw de gelegenheid gunstig was, tot 't neerleggen van zijn ambt te nopen. Precies 'n week daarna werden de historische woorden gesproken. In een opgewonden gesprek, tijdens een wandelrit, vroeg de Kanselier: „So I am in your way, Sir?" De Keizer keek Bismarck vlak in 't gezicht,... hij heeft 't me zelf verteld.... zag hem diep in de oogen en antwoordde: „Yesl".... „Ja, die laatste woorden zijn bekend geraakt," sprak Wensma, nadat op dit verhaal van den heer Riselski een korte stilte was gevallen. Deze laatste knikte. „Bismarck heeft 't niet voor zich kunnen houden en er zelf ruchtbaarheid aan gegeven...." sprak hij. „Maar feitelijk is u dan de directe oorzaak geweest van de breuk tusschen Wilhelm II en den ijzeren Kanselier," vervolgde Wensma. „Zonder twijfel," antwoordde de heer Riselski, „en ik heb daar nooit berouw over gevoeld.... niet dat ik het mij als 'n verdienste aanreken, de Pruisische Regeering uit 'n impasse te hebben geholpen, waarin ze zonder twijfel ten onder was gegaan.... maar ik haalde het alleen 's aan...." ging hij op bescheiden toon voort, 94 teerde den boekhandelaar over z'n origineelen inval. „Maar echte Keulsche hoor.... Siem!" plaagde de ontvanger. Simons kleurde; Sonja troostte hem. „Laat we maar 's wachten welk denkbeeld meneer Wensma zelf aan de hand doet...." sprak ze met 'n ondeugend lachje.... „nietwaar, meneer Simons?" Hij glimlachte, nam z'n bril af, poetste de glazen op. De knecht trad binnen en nam het theegoed weg.... „Hebben de heeren en dames plezier om 'n partijtje te maken?" vroeg mevrouw Riselski even later, toen het algemeen discours wat aan 't verflauwen dreigde te gaan en er afgesproken was, dat Sonja een bijeenkomst zou uitschrijven op de Vossepoel, ten einde de Fancy-fair te regelen. „Heel graag...." sprak Maartens, „wat mij betreft, en hier onze waarde boekhandelaar, meneer Riselski... | dat 's bepaald 'n matador...." „Heusch.... kaart u graag?" vroeg Sonja, Simons aanziende. „Ja, freule.... dat is zoo.... ik speel heel graag kaart." „Fi donc...." sprak ze teleurgesteld. „U niet?" vroeg Wensma. Ze trok even met haar mond, keek dan glimlachend en tersluiks naar haar moeder, knikte van nee en stond op. De knecht opende de vleugeldeuren van het aangrenzende vertrek. Het was een vierkante kamer met een koepelvormige zoldering, welke aan de vier hoeken gesteund werd door wit marmeren kariatiden met opgeheven handen. De wanden waren bekleed met goudleer, de hooge lambriseering was van gebeeldhouwd palissander. 98 „Chateau Yquem.... Johannesberger Kabinet.... Bourgogne Romanée...." Er was een lichte glimlach op het gezicht van Maartens. Hij mocht 't wel.... die luxe.... zou hij voortaan ook doen.... verduiveld sjieke methode! Truida geneerde zich 'n beetje, toen ze bedacht hoe ze met 't zenden van 'n paar fijne flesschen die menschen had willen verrassen en.... overbluffen! Als je zoo'n kelder had! Even later presenteerde Sonja zelf sneeuwballen. Het is zeker in Bergveld ook geen gewoonte om hoog te spelen," sprak de heer Riselski, voor hij zijn kaarten opnam. „O, nee...." riep Jeanne haastig. „Dat is ook *n fatale gewoonte...." zei mevrouw Riselski; „wij houden er niet van...." „Dan stel ik voor 'n kwartje 't fiche...." sprak de gastheer, „daar kunnen we zeker geen fortuinen bij verliezen...." voegde hij er achter, terwijl hij Jeanne glimlachend aanzag. Deze glimlachte nu onwillekeurig terug en eer zé iets kon zeggen, klonk Truida's stem: „Wel ja.... daar zullen we niet arm van worden!" „En anders spelen we maar op de pof!" riep Maartens luidruchtig. „Mevrouw Wensma zit voor...." sprak mevrouw Riselski, en daarmee was het debat over dit onderwerp eensklaps gesloten. Er werd aanvankelijk weinig gesproken; alleen als er 'n spel uit was, praatte Wensma, die graag critiseerde, wat na; de heer Riselski zei dan weinig terug, beaamde meestal de critiek; 't spelverloop was eentonig, niemand IOZ