A L'QYS KJ tf'-Zélb A GËtó '"X ;W^A»i DEN HENGEL*^ H. ALOYSIUS, ROEM EN SIERAAD DER JEUGD, BID VOOR ONS. KRITIEKE JAREN ZES OEFENINGEN ter eere van den h. aloysius te geven als oefeningen voor de ZES ALOYSIUS-ZONDAGEN of als voorbereiding op een algemeene biecht en algemeene h. communie DOOR W. van den HENGEL RECTOR ST.-LUDGERUSKWEEKSCHOOL HILVERSUM ELECTR1SCHE DRUKKERIJ EN UITQEVERIJ VAN HET ST.-OREQORIUSHUIS, UTRECHT — 1925 IMPRIMATUR AMISFURTI C. HARTMAN d. 5 JUNII 1925 LIBR. CENS. VOORWOORD. Toen de Uitgever aandrong op een nieuwe oplaag van „De Aloysiuszondagen," meende ondergeteekende te moeten overgaan tot een geheel nieuwe uitgave, welke naar zijn oordeel meer in overeenstemming was met de behoeften van onze tegenwoordige jeugd. Uit deze gedachte is geboren dit boekje, dat gebruikt kan worden als oefening van zes achtereenvolgende dagen of avonden evenzeer als oefening van zes achtereenvolgende zondagen. Meer en meer wördt de noodzakelijkheid ingezien, om de jongens en meisjes van vijftien en zestien jaar eens in de gelegenheid te stellen door een goed voorbereide biecht hun geestelijke atmosfeer te zuiveren. De groote onzekerheid in die jaren is voor zeer velen de reden, waarom ze het met den ernst van geloof en zeden niet nauw nemen. Het spreekt van zelf dat daardoor veel goeds wordt tegengehouden en veel kwaads wordt ingeleid. Deze bladzijden bedoelen de leiders van patronaten en directeuren van congregaties een grondige bespreking van de voornaamste godsdienstige en zedelijke jeugdkwesties zoo gemakkelijk mogelijk te maken. W. v. D. H. Het ontstaan van de. Oefening der Zes Aloy si u szondagen. Deze oefening is afkomstig van P. Faccanoni. In 1736 gaf hij een boekje uit over deze devotie. Omdat de H. Aloysius in 1591 op een Donderdag gestorven was, verbreidde hij eerst de oefening van de zes Donderdagen. Het getal zes moest herinneren aan de zes jaren, die de heilige in 't klooster heeft doorgebracht. In 1740 gaf P. Faccanoni zijn werkje andermaal uit, maar de practijk had hem geleerd, dat het doelmatiger was deze devotie te binden aan den Zondag. Het behoud van de onscnuld, de verlichting bij de keuze van een levensstaat, de liefde tot Maria en tot Jezus in het H. Sacrament, Gods overvloedige zegen in de studie: ziedaar de kostbare vruchten dezer oefening. Men kan deze oefening doen op iederen tijd van het jaar. Zij die op zes achtereenvolgende Zondagen biechten en communiceeren en eenige vrome overwegingen doet of mondgebeden verrichten ter eere van den heiligen Aloysius, kan op de gewone voorwaarden telkens een vollen aflaat verdienen. Deze H. Communie kan volgens het decreet van de Congregatie der Aflaten van 6 Aug. 1870 ook op Zaterdag worden gedaan. De andere gebeden en overwegingen moeten op Zondag gebeuren. EERSTE ZONDAG. DE H. MAAGD MARIA, HET HUIS VAN GOD EN DE POORT DES HEMELS. \Ï7"E willen allen naar den hemel. Waar vinden vv wij den hemel? Welke is de deur, die toegang verleent naar den hemel ? Het korte antwoord op deze vragen is: „Maria." Maria is het heiligdom der Godheid. Wanneer Vader, Zoon en H. Geest ons zich zelf willen mededeelen, dan doen zij dit door Maria. De hemelsche Vader wilde zich in zijn aanbiddelijken Zoon mededeelen aan ons en Hij maakte zich zelf daarbij afhankelijk van het jawoord van Maria en de H. Geest stortte zijne liefde over de wereld uit door haar, die de poort des hemels wordt genoemd. De H. Kerk zingt daarom Maria deze schoone woorden toe: „Salve porta, ex qua mundo Lux est orta; wees gegroet, o deur, waaruit ons het Licht is opgegaan." Ge hebt 's avonds wel eens gewandeld langs een huis, waarvan de deur open stond: een heele breede lichtgolf stroomde over de stille straat en trok onwillekeurig uw volle belangstelling naar binnen. Stel u voor den zoon des huizes, die langen tijd afwezig geweest is en na een moeilijke reis eindelijk weer de ouderlijke woning nadert: hoe klopt zijn hart van aandoening, als hij in de verte met zijn gragen blik dien lichtstroom opvangt. Hij verhaast zijn schreden en heel zijn wezen juicht. Zoo juicht 10 de H. Kerk, zoo leert zij ons juichen bij het naderen van ons hemelsch tehuis, waarvan Maria de deur is, die ons de heerlijkheid Gods doorlaat: Salve porta: gegroet, o deur, waaruit ons het Licht is opgegaan! Nu wij onze overwegingen beginnen, willen wij derhalve ook beginnen met het begin. Zooals Maria het begin was van Jezus' sterfelijk leven op aarde, zoo is Maria nog het begin van Jezus' geheimzinnig leven in de zielen. Niemand werd ooit heilig tenzij door Maria. De heiligheid van den H. Aloyahis vond ook in Maria haar oorsprong: ook onze volmaaktheid bloeit op uit de ware devotie tot haar. 1. JEZUS DOOR MARIA. Wanneer we het leven van Gods lieve heiligen beschouwen, dan staan we verwonderd, hoe menschen in staat waren, om de volmaaktheid van Jezus in hun eigen doen en laten zoo getrouw te beleven. Wie met heilige menschen mag omgaan, voelt zich in hun nabijheid altoos aangenaam, alsof hij dicht bij Jezus is. Wie met een heilig mensch heeft gesproken, keert altoos beter terug dan hij gekomen is. Misschien hebt ge dat zelf al wel eens opgemerkt. Ieder heilig mensch herinnert aan Jezus. Hoe komt het, dat die heilige menschen zooveel overeenkomst vertoonen met Jezus? Hoe komt het, dat in hen Jezus als het ware voor ons verschijnt? Het antwoord geven we van zelf, als wij deze andere vraag beantwoorden: hoe komt het, dat 11 de aarde Jezus bezit? Het antwoord ligt in het derde geloofsartikel: „Die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de Maagd Maria." Wij danken Jezus Christus aan den H. Geest en aan Maria. Maria heeft ons Jezus gegeven, Dien zij ontvangen heeft van den H. Geest. En wie heeft in de heiligen Jezus doen leven? En wie zal in ons Jezus doen leven? Maria is het, die in ons Jezus zal doen leven door de genade des H. Geestes. Als wij daarom het leven van Gods lieve heiligen heel aandachtig en grondig overwegen, dan zullen wij altoos bemerken, dat zij een groote vereering hadden voor de H. Maagd Maria. Zeer opvallend is dit bij den H. Aloysius. Voor Jezus wilde Aloysius' heilige moeder haar lief kind opvoeden en daarom vertrouwde zij hem toe aan Maria. En Maria nam bezit van haar lieveling van zijn prilste levensjaren af. Zij bewaakte zijn eerste gedachten, zooals een moeder over de eerste bewuste blikken en de eerste bewuste klanken van haar kleine waakt. De eerste bewuste blik moet zijn gericht op moeder, de eerste lach is voor moeder, de eerste stamelende woorden moeten zijn een blijde begroeting van moeder! Aloysius' eerste gedachten moeten wezen „Jezus en Maria." En wat Maria voor Jezus had gewonnen, wilde Maria ook voor Jezus behouden. En Aloysius liet Maria's moederlijke hand niet meer los. Zijn liefde tot Jezus en zijn liefde tot Maria waren één: waar hij Maria vond, daar vond hij Jezus. Onmogelijk kon een kind zoo vertrouwelijk met zijn moeder wezen als Aloysius was met Maria. Van zijn zevende jaar reeds bad hij iederen dag de Getijden van Maria en de 12 rozenkrans was zijn kostbaar kleinood. Een beeltenis van Maria bracht den vromen knaap in verrukking en in Maria's heiligdommen was zijn tehuis. Reeds op jeugdigen leeftijd heiligde hij den Zaterdag door vasten en gebed. Aan Maria wijdt hij op negenjarigen leeftijd door gelofte zijn deugd en zijn maagdelijkheid. Voor Maria's beeltenis neergeknield ontvangt hij de zekerheid geroepen te zijn voor het kloosterleven' in de orde der Jezuïeten. Door Maria kwam hij tot Jezus en Jezus wilde hem blijvend aan zich verbinden door zijn H. Moeder Maria. 2. IN JEZUS EN MARIA ligt ook voor ons het geheim van alle volmaaktheid. „In Mij is alle hoop op leven en deugd... Ik ben de Moeder der schoone liefde." Als deze oefening (der Zes Zondagen) voor u waarlijk vruchten zal afwerpen, dan moet zij in u teweegbrengen naar het voorbeeld van den H. Aloysius een vermeerdering van uw godsvrucht tot Maria» Wellicht was uw vereering voor Maria tot heden iets heel bijkomstigs. Ge deedt wellicht als door het toeval geleid, dan eens een gebed tot Maria, dan eens een gebed tot Sint Jozef, dan eens een gebed tot den H. Aloysius, dan weer tot ik weet niet wat voor anderen heilige, om zoo aan ieder zijn gerechtigheid te geven en allen tot vriend te houden. Hoe meer we bidden tot de heiligen, hoe beter, maar vergeten we niet, dat de heiligen bij Jezus alleen gehoor verkrijgen door Maria en dat zij Jezus' mildheid slechts ondervinden door Maria's 13 hand. Daarom neemt in ons geestelijk leven de godsvrucht tot Maria een heel eigen plaats in. En hooger zal ons geestelijk leven opbloeien naarmate wij ons vaker en inniger met Jezus' H. Moeder en onze Moeder vereenigen. Hoe vereenigen wij ons met Jezus' H. Moeder? Op de eerste plaats door het geregelde gebed tot Maria. Geregeld bidden wij tot Maria, als wij bij al onze gebeden tot God ook even een minzamen blik van kinderlijke verstandhouding wisselen met Maria, de Dochter van God den Vader, de Moeder van God den Zoon; de Bruid van God den H. Geest. Dat doen wij immers altoos, daar wij het Onze Vader niet bidden zonder daaraan het Weesgegroet toe te voegen. Maar hoe oppervlakkig en hoe leeg is vaak dat mooie gebed! Dit zij dan ons voornemen voor deze week: elk Wees gegroet dat over onze lippen komt, zal waardig wezen om door Maria te worden aanhoord, zoo waardig als het eerste Weesgegroet van den aartsengel Gabriël en van den H. Geest zelf! Vervolgens willen wij deze week bij ons opstaan aanstonds voor onze legerstede neerknielen en langzaam en aandachtig driemaal het Weesgegroet bidden, om door Maria onze zuiverheid aan Jezus te wijden. Dan zullen we niet verzuimen deze week altoos 's morgens, '«middags en 's avonds de „Engel des Heeren" te bidden, ook op straat of op school, waar wij ons bevinden. Zoo het onmogelijk is, om dat te doen zichtbaar voor anderen, dan willen wij het doen voor ons zelf. En in het gezin willen wij anderen zonder menschelijk opzicht waarschuwen, dat de Angelus geluid wordt. Gelukkig de gezinnen, waar 's avonds 14 het Rozenhoedje wordt gebeden! Moge menig vereerder van den H. Aloysius den moed en de kracht vinden, om met goed gevolg de huisgenooten te brengen tot het gemeenschappelijke avondgebed en tot het gemeenschappelijk Rozenkransgebed! Bidden we om die kracht voor ons zelf en voor anderen! En 's avonds weer als 's morgens: voor Maria driemaal het Weesgegroet als nachtkus. De ware vereerder van Maria legt zich ook als de H. Aloysius gaarne een versterving op ter eere van zijn H. Moeder. Iedere versterving, Maria aangeboden, is haar meer aangenaam dan het geschenk, door de jongste van het gezin moeder in handen gelegd op den dag van haar verjaren. Geef aan Maria, uw Moeder, die heerlijke moederweelde: een kind, offerend zijn liefde aan de Moeder in den vorm van een versterving, steelt het hart van Maria en van Jezus. GEBED OM DOOR MARIA TOT JEZUS TE GERAKEN. Lieve Moeder, ik zou zoo gaarne bij Jezus zijn. Uw lieve Zoon was Uw geluk op aarde en is Uw geluk thans in den hemel. Om in den hemel te komen bij Jezus, moet ik met Jezus leven op aarde. Het leven zonder Jezus is een verschrikkelijke hel, het leven met Jezus is een zoet paradijs. Welnu, lieve Moeder, ik weet, dat Jezus gaarne bij mij is. Hij heeft het zelf gezegd, dat het Hem een genot was, om te wezen bij de kinderen der menschen. Gij zijt de deur des hemels; ontsluit dan voor Jezus en voor mij den hemel, opdat 15 Jezus wederom moge afdalen tot mij en ik met Jezus moge zijn. Als Jezus met mij is, dan wijkt de duivel terug en hebben de bekoringen geen vat op mij. Als Jezus met mij is, dan is het gebed geen last, maar een aangename bezigheid. Als Jezus met mij is, dan is niemand voor mij een voorwerp van afkeer. Jezus toch bemint dengene, dien ik zou willen haten en hoe zou ik een afkeer kunnen hebben van Jezus' broeders en zusters! Als Jezus met mij is, ben ik veilig in leven en in dood. Daarom dan, lieve Moeder, geef ik mijzelven aan U, want ik weet, dat Gij altoos met Jezus zijt, en dat Gij allen, die zich toewijden aan U, overdraagt in de armen van Jezus en legt aan zijn goddelijk Hart. O mijne Meesteres, o mijne Moeder! U wijd ik mij geheel toe, en om U een bewijs dier toewijding te geven, schenk ik U heden mijn oogen, mijn ooren, mijn mond, mijn hart, geheel mijzelf. Omdat ik dus nu aan U toebehoor, o goede Moeder, bewaar mij daarom en bescherm mij als uw goed en uw eigendom. Niet alleen mijzelf zou ik willen geven aan Jezus, maar ook alle jonge menschen en in het bijzonder de katholieke jeugd en heel in het bijzonder de katholieke jeugd van ons vaderland. Lieve Moeder, zij zijn allen uw kinderen en de broeders en zusters van uw Jezus. En er zijn er onder hen zooveel, die uit uw gezin wegloopen of zich aan den liefdedisch van onzen Jezus zoo heiligschennend misdragen. Lieve Moeder, breng hen allen weer thuis bij ons en doe hen de liefde en den vrede des harten hervinden in de vertrouwelijke omhelzingen van Jezus en U. Moeder, 16 Jezus lijdt zoozeer onder de ondankbaarheid dier ongelukkigen, tref hen met de liefdestralen, uitgaande van uw moederlijk Hart, opdat zij mogen vinden een meevoelend priesterhart, waarin zij hun zieleleed kunnen overstorten. Uit de hand van den priester wil Jezus de arme zondaars bij voorkeur overnemen. Van de priesterlijke lippen en uit het priesterlijk hart moet opstijgen altoos Gods lofzang. De priesterlijke mond brengt zegen en waarheid aan ons. Moeder, Koningin der priesters wilt Gij genoemd worden: bid dan uw lieven Zoon om priesters, die Zijn H. Naam willen verbreiden en Zijn glorie willen zingen en Zijn zielen willen opleiden naar Zijn H. Hart. Bid, lieve Moeder, voor alle priesters in ons vaderland, opdat zij meer en meer vervuld mogen worden van hun verheven roeping en bewaard mogen worden te midden van de zeer groote gevaren, waarin zij moeten werken, opdat zij allen geheiligd mogen worden in hun werk en Gij, o lieve Moeder, en Jezus, uw lieve Zoon en onze Broeder, in hun leven moogt worden verheerlijkt. Amen. GEBEDEN NA DE OEFENING VAN IEDEREN ZONDAG. Voor het verdienen van den vollen aflaat. VOORBEREIDEND GEBED. Almachtige eeuwige God! Ik vertrouw dat ik door uwe barmhartigheid ontslagen ben van alle zonden en van de straf der eeuwige verwerping. Tijdelijke straffen evenwel blijven mij bedreigen en daar mijne werken niet volstaan om deze te voldoen, neem ik mijn toevlucht tot de onuitputtelijke verdiensten van uw eeniggeboren Zoon, onzen Heer Jezus Christus en van de heiligen, om daarin een tegemoetkoming te vinden in mijn zwakheid erTftilpbehoevendheid. Ik verklaar mij bereid om te doen alles wat voor dit doel noodzakelijk is. Neem dan, o Vader der barmhartigheden, deze geringe gave aan in vereeniging met het Lijden en den Dood van uwen Zoon en maak imj deelachtig aan den vollen aflaat, ondanks mijn onwaardigheid. (Wanneer men den ajlaat wil verdienen voor de overledenen, wordt Meraan toegevoegd: Ik stel mij voor, dezen aflaat toe te passen op de zielen van het vagevuur, met name op de ziel van N. N.) TOT GOD DEN VADER VOOR DE VERHEFFING EN UITBREIDING VAN DE H. KERK. Gedenk, o eeuwige Vader, uwe vergadering, die Gij hebt bezeten van den beginne. Erken de 2 18 H. Kerk als de bruid van uw eeniggeboren Zoon, waarvoor Hij niet geaarzeld heeft zijn Bloed te storten. Ik smeek U, verheerlijk Haar met den luister van ware heiligheid, met den overvloed uwer genaden, met den steeds zich verbreedenden omvang van haar erfgebied, opdat zij in hare verschijning zich zulk een Bruidegom en zulk een losprijs waardig betoone. Zie allerwelwillendst neer op de kinderen van deze Moeder en voeg alle volkeren der aarde toe aan het getal harer kinderen, opdat allen U, den Vader almachtig en Hem, Dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus, tegelijk met den H. Geest, mogen erkennen met een levend geloof, mogen aanroepen met een lotsvast vertrouwen en mogen omvatten met een volmaakte liefde. Amen. Onze Vader en Wees gegroet. TOT GOD DEN ZOON VOOR DE UITROEIING DER KETTERIJEN. O, Jezus, waarachtig Licht, dat iederen mensch verlicht, die komt in deze wereld, ik bid U, geef door de onwaardeerbare kracht van uw Lijden en Dood, dat allen de duisternis van ketterij en dwaling mogen bannen en het licht uwer waarheid mogen omhelzen en het einddoel hunner verlangens in den waren schaapstal uwer Kerk mogen bereiken. O goede Herder, Die uw leven voor uwe schapen hebt gegeven, bescherm uw kudde, en verdedig haar tegen het geweld en de hinderlagen van hen, die in schaapskleederen komen, maar inwendig grijpende wolven zijn. Maak, dat allen den éénen Herder aanvaarden en den éénen schaap- 19 stal zoeken. Blijf bij ons, Heer, omdat Gij gezegd hebt: Zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der eeuwen. Toon dat uwe Kerk gebouwd is op de rots en dat de machten der hel niets tegen haar vermogen. Amen. Onze Vader en Wees gegroet. TOT GOD DEN H. GEEST VOOR DE EENHEID ONDER DE CHRISTEN VORSTEN. O H. Geest, Geest van liefde en vrede, Die zoovele en zoo talrijke volkeren in de eenheid des geloofs hebt samengebracht, verleen aan de christen vorsten en aan hun raadslieden denovervloed uwer genade, en voorkom in hen de bewegingen des harten met de vernieuwing uwer liefdegaven, opdat zij allen van af dit oogenblik mogen erkennen, dat zij gerekend moeten worden tot het getal van uwe uitverkorenen en dat zij zich hun naam van christen waardig hebben te betoonen. Maak, dat zij nooit, door wat voor begeerte ook, mogen worden verleid iets te beramen, wat in strijd is met uwe goddelijke glorie en met de eenheid der H. Kerk. Mogen zij veeleer met vereende krachten er naar streven, het visioen van den eeuwigen vrede en het hemelsdi Jerusalem tegemoet te gaan en het volk aan hunne zorgen toevertrouwd met zich daarheen op te leiden. Amen. Onze Vader en Wees gegroet. 20 VOOR Z. H. DEN PAUS. God, Herder en Bestuurder aller geloovigen, zie genadig neder op uwen dienaar N., dien Gij tot opperherder uwer Kerk hebt aangesteld, geef hem, bidden wij, met woord en voorbeeld degenen over wie hij gesteld is, voor te gaan, opdat hij tegelijk met de kudde, hem toevertrouwd, tot het eeuwig leven moge geraken. Door Christus onzen Heer. Amen. Onze Vader en Wees gegroet. Litanie van den H. Aloysius. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid één God, ontferm U onzer. H. Maria, koningin der engelen, bid voor ons. H. Maria, koningin der maagden, H. Aloysius, H. Aloysius, begunstigd door Gods zegeningen, H. Aloysius, vervuld van den H. Geest, H. Aloysius, waardige belijder van Christus, H. Aloysius, godvruchtige aanbidder van het Allerheiligste, 21 H. Aloysius, vurige vereerder van Maria, bid voor ons. H. Aloysius, edele verachter der wereldsche genoegens, H. Aloysius, voorbeeld van nederigheid, H. Aloysius, minnaar der armoede, H. Aloysius, volmaakt in gehoorzaamheid, H. Aloysius, uitmuntend door zuiverheid, H. Aloysius, machtig in den hemel, H. Aloysius, roem en sieraad der jeugd, H. Aloysius, voorbeeld en patroon der jeugd, H. Aloysius, navolger van het evangelisch leven, H. Aloysius, toonbeeld der maagden, H. Aloysius, trooster der bedroefden, H. Aloysius, zeker geneesmiddel der zwakken, H. Aloysius, sieraad der Sociëteit van Jezus, H. Aloysius, schitterend licht der Kerk, H. Aloysius, uitblinkend door vele wonderen, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. Bid voor ons, H. Aloysius. Opdat wij de beloften van Christus waardig worden. LAAT ONS BIDDEN. God, Uitdeeler van hemelsche gaven, die in den engelachtigen jongeling Aloysius een wonder- 22 bare onschuld van leven met gelijke boetvaardigheid vereenigd hebt, verleen ons door zijn verdiensten en gebeden, dat wij, die hem in zijn onschuld niet hebben nagevolgd, hem in' zijn boetvaardigheid mogen navolgen. Door Christus onzen Heer. Amen. Overgenomen uit „Naar God." TWEEDE ZONDAG. DE H. COMMUNIE EN HET INWENDIG LEVEN. DOOR Maria zullen wij Jezus vinden, en die Jezus vinden, vinden het leven! Want Jezus heeft gezegd, dat Hij is de verrijzenis en het leven en dat degene, die in Jezus leeft, niet sterven zal in eeuwigheid. Maar om met Maria Jezus te vinden, moeten wij als de H. Aloysius met Maria Jezus zoeken. Maria heeft nooit haar Jezus door een zonde bedroefd, maar Maria heeft wel eens enkele dagen de vertroosting van Jezus' zichtbare tegenwoordigheid gemist. En dan was zij bedroefd als nooit een moeder om haar kind bedroefd wezen kon, omdat nooit een moeder haar kind beminnen kan, als Maria haar Jezus beminde. Wij hebben wel door de zonde Jezus bedroefd; onze zonde dreef zelfs Jezus uit ons hart weg. En misschien is Jezus op 'toogenblik nog weg uit ons hart door onze schuld, zooals tallooze jonge menschen Jezus door hun schuld hebben verbannen. Mocht dan deze oefening en mocht dan ons vurig gebed vandaag eens één jeugdig hart weer voor Jezus openen. Wat zou dit een vertroosting wezen voor Jezus' H. Hart en voor die gelukkige ziel. 1. JEZUS IN DE ZIEL VAN EEN RECHTVAARDIGE. Waarom komt Jezus door de H. Communie in het hart van den rechtvaardige? Omdat de ziel van den rechtvaardige een tempel des H. Geestes 24 is en altoos waardiger tempel des H. Geestes moet worden. Wanneer de menschen met groote edelmoedigheid jaren en jaren hebben gespaard en geestrijke kunstenaars hebben geteekend en berekend en bekwame vakmenschen maanden en maanden hebben gearbeid, dan is eindelijk een indrukwekkend steenen gebouw klaar gekomen, dat als woning zal dienen voor Jezus Christus, onzen eucharistischen God. Maar alvorens de Heer bezit zal nemen van zijn huis, komt zijn gezant en bijzondere dienaar, de bisschop, het gebouw wijden en heiligen. Hij doopt het met wijwater beneden en boven en in het midden, buiten en binnen. Hij teekent den vloer en den ingang en de wanden met het teeken des heils. Geurige wierookwolken dragen zijn zinrijke gebeden door alle ruimte. Den troon van den grooten Koning, Die komen gaat, overgiet hij met heilige olie en bevestigt hij op het graf der martelaren. Eindelijk doet het hoogepriesterlijk machtwoord bij de consecratie Jezus wezenlijk en werkelijk neerdalen op de blanke wade. Verbum caro factum est et habitavit in nobis: het Woord is weer vleesch geworden in 's priesters handen en Het heeft zijn woning gevestigd onder ons. Hoe heilig het huis des Heeren ook zij, heiliger is de woning des H. Geestes in de menschelijke ziel. De mensch, door God zelf gebouwd naar zijn eigen beeld en gelijkenis, wordt gewijd en geheiligd tot woonplaats des H. Geestes door bemiddeling van den priester, die de wateren des doopsels uitgiet over hét kunstgewrocht van Gods wijsheid en almacht. Borst en rug worden ge- 25 zalfd met gewijde oliën. De Geest des Heeren daalt af in zijn tempel en voortaan zal Jesus Christus, de eeuwige Hoogepriester, zelf de hoogere heiliging van Gods stichting voltooien. Daarvoor heeft Hij in de stoffelijke steenen tempels zijn woning willen vestigen onder de menschen, om tot de menschelijke zieletempels onmiddellijk te kunnen toetreden. Zoo is de machtigste kathedraal ondergeschikt aan de ziel van den rechtvaardige, daar God niet in den rechtvaardige woont, om te kunnen naderen tot Jezus, tronend in het steenen gebouw, maar Jezus troont in het steenen gebouw, om te kunnen naderen tot Gods woning in de ziel. O diepte der rijkdommen, der wijsheid en wetenschap Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn uwe oordeelen en hoe onnaspeurlijk uwe wegen ! 2. JEZUS VOLTOOIT DE HEILIGING VAN ONZE ZIEL. Met welk doel dan treedt Jezus binnen bij den rechtvaardige? Door het H. Doopsel is onze zieletempel gewijd, maar zooals de Joden ieder jaar op Grooten Verzoendag het heiligdom op geheimzinnige wijze reinigden met offerbloed, zooals de steenen kerkgebouwen iederen Zondag vóór de Hoogmis weer opnieuw besproeid worden met het gewijde water, zoo dient de heilige woning onzer ziel telkens, ja onafgebroken weer gereinigd te worden van het instuivende stof der dagelijksche zonden, fouten en onvolmaaktheden. Als de H. Geest in onze zielen woont, dan vraagt Hij voor dezen dienst niemand minder dan Jezus Christus zelf. En opgeleid door den priester, doet Jezus 26 bij de H. Communie zijn intocht in ons hart, om de zuivering te voltrekken met zijn H. Offerbloed. De ziel, die Jezus in de vereischte gesteltenissen en stemmingen ontvangt, ondervindt als eerste uitwerking van Jezus' komst de reiniging van alle sporen van ongerechtigheid. Het spreekt evenwel van zelf, dat men de stofjes zijner ziel dan niet voor zich zelf en voor Jezus heimelijk moet trachten te verbergen en ze niet door een zondige gehechtheid aan zijn geweten moet laten vastkleven. Wie zich van een zonde, hoe klein op zich zelf ook, niet wil losmaken, maar ze bemint en koestert, wordt door geen duizend heilige Communiën gezuiverd: Jezus dwingt den vrijen wil des menschen niet. Wie evenwel edelmoedig en zonder voorbehoud zijn ziel ter reiniging aanbiedt, zal met één heilige Communie de reinheid van Gods engelen kunnen bereiken. Hoe leggen wij nu zonder voorbehoud onze heele ziel open voor Jezus? Als we zelf alle alle schuilhoeken van ons hart ontsluiten en alle stofjes aanvegen door een ernstig rekenschap van ons geweten. Ieder heeft zijn eigen gebreken. Wie traag is in het opstaan en slordig en ordeloos in zijn werk, weet wat voor stofjes hij kan aanvegen, als Jezus wederkeert in zijn ziel. Wie onverstorven is in zijn blikken en onvoorzichtig in zijn handelingen, weet, waarop hij den volgenden keer met leedwezen Jezus bij zijn komst attent zal maken. Wie bitter is in zijn oordeelen over anderen en zijn overheden met schampere woorden onhartelijk bejegent, vestige den blik van Jezus eens op die ongerechtigheden. Wie traag is in het volbrengen van zijn taak en de 27 kracht mist, om zijn liefhebberijen prijs te geven ter wille van zijn plicht, roepe bij zijn eerstvolgende Communie Jezus eens te hulp. Jezus komt in onze zielen evenwel niet alleen om haar te zuiveren van stofjes en vastgekleefd vuil, Hij komt ook, om dien tempel des H. Geestes te voltooien. We mogen als woning des H. Geestes nog zoo heilig wezen, onze natuur draagt in zich de sporen van bedorvenheid sinds Adams zonde. De eene meer, de andere minder, maar allen ondervinden wij de zwakheid des vleesches. Ieder heeft zijn eigen „zwak", zijn eigen hartstocht en 't is tegen dat „zwak," dat Jezus ons komt versterken, maar alweer op voorwaarde, dat wij dat zwak aan den goddelijken Geneesheer ter behandeling voorleggen. De hardnekkigste zielezwakheid wijkt onder de gestadige beïnvloeding van Jezus' liefdezon, schijnend in de H. Eucharistie. De dagelij ksche H. Communie doodt den wortel van het kwaad, als wij het door het dagelijksch onderzoek des gewetens en door de veelvuldige Biecht, van alle gehechtheid ontdaan, bloot leggen voor haar inwerking. We zouden ons vergissen, als wij ons voorstelden, dat we, om van onze hartstochten af te komen, maar werktuigelijk de H. Communie behoefden te ontvangen: neen, onderzoek en versterving en gebed in bond met elkaar verzekeren de overvloedige uitwerking van dit Liefdesacrament. De zon alleen doet de planten niet groeien: er zijn ook vochten en voedingsmiddelen en lucht noodig en vooral een zorgvuldige verpleging, waarbij alles, wat voor den groei gevorderd wordt, regelmatig wordt toegevoerd. 28 3. HET GEHEIM VAN ALOYSIUS' HEILIGHEID ligt in zijn eucharistisch leven. Voor den H. Aloysius was de H. Eucharistie de groote „levenswerkelijkheid." Wat bedoelen we met dit ongewone woord? Voor de meeste menschen gaat de beteekenis van het leven op in zorgen voor het stoffelijke. Eten en drinken en kleeding en genot: ziedaar voor hen alles. Daarvoor spannen zij zich in, daarop is hun eerste gedachte gericht, daarmee droomen ze 's avonds weg. Als ze lezen, als ze schrijven, als ze spreken, dan zijn het de stoffelijke belangen, die hen bezig houden: dat is hun eenige „levenswerkelijkheid." Welnu: alle denken en streven van den H. Aloysius was gericht op het H. Sacrament des Altaars, 'tls bekend van hem, dat hij niet alleen uren en uren in onbewogen houding voor het aanbiddelijk Geheim onzer altaren geknield kon liggen, maar ook, dat. hij zijn geheele doen en laten op de H. Communie, instelde. De tijden waren toen nog niet rijp voor het decreet van paus Pius X, dat de dagelijksche H. Communie aan alle rechtvaardigen van goeden wil als voorbehoedmiddel tegen het kwaad en als geneesmiddel der ziel toestond. Zoo mocht zelfs een H. Aloysius als kloosterling nog maar eens in de week te Communie gaan. Maar op deze H. Communie leefde de heilige jongeling alle dagen van de week. De drie dagen volgend op den Communiedag waren gewijd aan de dankbare herinnering aan het groote voorrecht, de drie dagen, die den nieuwen Communiedag voorafgingen, gingen op in voorbereidende zuivering en in smachtend verlangen. En al zijn daden en 29 al zijn gebeden werden beheerscht door deze gedachte: „Jezus kwam in mij, Jezus komt in mij!" Geen gelegenheid liet hij onbenut, om bij zijn Vriend te wezen en een onweerstaanbare drang dreef hem iedere geopende kerkdeur binnen len waar de deuren gesloten waren, of de gehoorzaamheid hem een bezoek aan Jezus verbood, paar sloop zijn liefde toch voort naar het altaar, om bij alle bedrijvigheid in schietgebeden en ^verzuchtingen te rusten uij den Beminde. Zoo was het H. Sacrament voor den H. Aloysius de eenige perkelijkheid, waaraan al het andere ondergeschikt was. Het H. Sacrament was zijn lust en zijn leven. Daarmede bracht hij in verband zijn gebed, -zijn {overwegingen, zijn plichten en zijn geringe tekortkomingen in het verleden. In de schaduw van het tabernakel was voor hem verborgen het groote geheim des geloofs; daar straalde de bron van dat bovennatuurlijk licht, waarin hij al de dingen gezer wereld leerde beoordeelen in verband met de eeuwigheid: hij vroeg zich af, wat het te beteekenen had met betrekking tot God. Het jpltaar was de haard, vanwaar die warme liefdegloed uitging, die zijn reine ziel louterde van alle ongeregelde begeerlijkheid, zoodat een onreine gedachte in 't eind zelfs niet den minsten indruk op hem maakte. En zoo werd deze heerlijke ■eletempel met den dag door Jezus Christus zelf meer en meer waardig gemaakt, om den H. Geest tot een woning te strekken. De engelen in den hemel stralen heerlijkheid uit, omdat de H. Geest Zijn goddelijke schoonheid heeft uitgegoten over hun wezen. De H. Aloysius wordt ook om deze reden terecht als de engelachtige jongeling geprezen, 30 daar de glorie des H. Geestes als het ware door zijn maagdelijke verschijning heenlichtte. „O, hoe schoon is een kuisch geslacht met eere: onsterfelijk toch is zijn gedachtenis; want én bij God is het gewaardeerd én bij de menschen." (Wijsh. 4, 1.) En waar ligt het geheim van deze schoonheid door God in tijd en eeuwigheid gekroond met eere? „ Wat is zijn goed en zijn schoonheid, zoo niet de tarwe der uitverkorenen en de wijn die maagden kweekt." (Zach. 9, 17.) Het H. Sacrament moet ook voor ons wezen het middelpunt, waarom zich ons geheele leven beweegt. Wie jong is en de liefde Gods wil bewaren, moet leven op de H. Communie. En anders sterft het jonge leven zeker weg in zonde. Wie de Aloysiuszondagen houdt uit overtuiging, is zeker van goeden wil en daarom mag van zoo iemand verondersteld worden, dat hij gaarne de middelen zal aanvaarden, noodig, om zijn leven tot een eucharistisch, en daarmede tot een onschuldig leven te maken. Welnu dan: wil deze j week geen enkelen keer zonder zeer ernstige reden de H. Mis verzuimen en ga, zoo ge niet reeds j een dagelijksche communicant zijt, één keer meer dan ge gewoon zijt te Communie. Ga nooit een kerk voorbij, zonder althans met uw gedachte daar even binnen te treden en Jezus te groeten. En dan vooral ook: denkt 's avonds op uw bed even aan Jezus in het H. Sacrament, Die daar woont in het tabernakel als het hoofd van het j groote gezin. Overweeg deze voornemens wel en bidt u in deze voornemens in en wil. Die wil, bereikt alles, die wel zou willen, wil niet en bereikt dus niets. 31 GEBED OM EUCHARISTISCH TE LEVEN. Lieve Jesus, ik heb het begrepen, dat hier op aarde mijn leven dient te worden samengetrokken om Uw H. Sacrament als het leven van de engelen en heiligen in den hemel rondom God. Als ik opsta, dan moet mijn geest zich openen aanstonds tot U in een hartelijke toewijding. Als ik mijn gebed doe, dan dien ik eigenlijk in den geest mij te wenden naar Uw tabernakel. Als ik mijn dagtaak aanvaard, dan behoor ik die aan te nemen uit Uw hand. Gij toch zijt het, o Jezus, Die heel mijn leven richt en leidt en bestuurt. En ga ik 'savonds te rusten: aan U moet ik mijn laatsten nachtgroet brengen. Want Gij zijt mij liever dan vader en moeder en alles. Dat ik tot nu toe zoo weinig aan U gedacht heb: het spijt mij zeer. Het moet Uw liefdevol Hart pijn gedaan hebben, o Jezus, dat ik zoo nalatier en zoo onnarlentrpnH wezen kon. En al is mijn wil nu goed en al zou ik op het oogenblik werkelijk volgaarne leven in vereeniging met Uw H. Sacrament, ik ken mij zelf te goed, dan dat ik niet zo U weten, rlat vrnmp stemmingen onbestendig zijn. Daarom bid ik U, mijn lieve Moeder Maria, dat Gij, die toch niet voor niets geprezen en aangeroepen wordt als Onze Lieve Vrouw van het H. Sacrament, mij zult brengen iederen keer maar weer bij Uw Jezus en bij mijn Jezus. Ik wil opstaan met U, ik wil slapen gaan met U, ik wil communiceeren met U, opdat ik in Uw heilig gezelschap steeds moge vinden Jezus in het H. Sacrament. Lieve Moeder, door de H. Communie kwam 32 Uw Jezus heden in mijn hart. Daar is veel stof af te nemen, veel onreinheid weg te vegen, veel vervallende schoonheid te herstellen, veel ontbrekende luister aan te vullen. Ik ken mijn gebreken wel: lieve Moeder, wil Uw Jezus wijzen op deze zonden en fouten opdat Hij mij make tot een waardige woning voor God den H. Geest. Hoe moeilijk ook de jeugdige jaren mogen zijn, ik wil braaf leven: help mij daarbij, Moeder der schoone liefde, door mij te brengen en te houden in het gezelschap van Jezus en van U. H. Aloysius, die door uwe vurige liefde tot Jezus en Maria uw ziel zoo rein en onschuldig hebt kunnen bewaren, verkrijg ook mij de genade, dat ik voortaan leve als gij, engelachtig rein, door de gedurige vereeniging met Maria en met Jezus in het H. Sacrament. Amen. DERDE ZONDAG. DE GRUWEL DER VERWOESTING. I-JET was een ontzettende beleediging van den * 1 Allerhoogste, toen koning Antiochus in het heiligdom der Joden een afgodsbeeld plaatste en op het brandofferaltaar afgodische eeredienst werd gepleegd. De gewijde Schrijver huivert van die daad en spreekt van den gruwel der verwoesting. Met een slag was daarmede het heiligdom als het ware verwoest, 't was erger geworden dan een roovershol. Maar veel grievender beleediging wordt God aangedaan, als de Heilige zelf met duivelachtige onbeschaamdheid wordt opgenomen en geplaatst niet meer op de tinnen des tempels of op een hoogen berg, maar in de hel zelf, om daar de hoon van alle duivelen in ontvangst te nemen. We kunnen ons niet voorstellen, hoe zoo iets mogelijk is, maar sinds Jezus zich in Judas' armen neerliet, om van den ondankbaren Apostel den verraderlijken kus te aanvaarden, sinds het weerlooze Slachtoffer onzer ongerechtigheid zich overgaf aan soldaten en beulen ter beschimping en pijniging, zijn wij op alles bereid. En zulk een snoodheid wordt begaan tegen Jezus niet een enkele maal, maar duizend en duizend malen; niet door degenen, die Judas willen genoemd zijn, maar door de eigen vrienden des Heeren. De ziel toch van den zondaar geeft ons het meest volkomen beeld van de hel en de zondaar, die Jezus in zich opneemt, maakt Jezus tot spotkoning 3 34 en tot spotpriester van de duivelen in de hel zijns harten. Men heeft vaak het hart van den heiligschenner vergeleken met een graf vol vuilnis, waarin Jezus' H. Lichaam wordt neergelaten. Och, vuilnis is een betrekkelijk begrip. Wat wij vuilnis noemen, is schepping Gods en is ons straks in andere verbindingen aangeboden, voordeelig en aangenaam. Er is eigenlijk geen onreinheid dan de zonde, die niet is het maaksel Gods, maar het gebroed van den duivel. En een zondige ziel is de woning van satan en daarin laat de zondaar U neer, o Jezus, om ten spot te zijn voor de booze geesten! Dan was de leeuwenkuil voor Daniël een hemel! Gij treedt die ziel binnen, o Jezus, als Leeraar, Priester en Koning, om waarheid te brengen en wijding en wet en de logengeesten dagen U uit om te spreken en te zalven en te bevelen, maar Gij zwijgt, gebonden door uw grenzeloos geduld! Lieve Jezus, om de heiligheid van uw Persoon, wil U zeiven toch bewaren voor den gruwel onzer heiligschenners en tref ons allen met Uw genade, opdat wij vervuld mogen worden van heiligen afschuw voor dat kwaad. En mocht misschien een onzer in verblinding en zwakheid in zulk een toestand leven, och, wek hem dan op uit den doodslaap der zonde. H. Moeder Maria, ter liefde van Uw lieven Zoon, zegen de overweging, die wij gaan doen. H. Aloysius, die altijd met zoo groote nauwgezetheid de reinheid des gewetens betracht hebt en telkens bij uw biechten van zoo'n heilige vrees vervuld waart, och, verkrijg voor ons en voor geheel de katholieke jeugd in ons vaderland, dat wij ons onthouden van de ontheiliging van Jezus, uwe en onze liefde. 35 1. OORZAKEN EN AANLEIDINGEN. We noemden de ziel van den heiligschenner een hel, waarin Jezus wordt neergelaten. Van deze hel kan gezegd worden, wat de H. Alphonsus zegt van de verblijfplaats der verdoemden, dat van de honderd, die daarin neerdalen er negen en negentig zijn, die daar terecht kwamen om de onkuischheid en dat ook de honderdste er niet vrij van is. We mogen zeggen: zoo goed als alle heiligschennissen zijn begonnen met onkuischheid. Maar hoe komt men er toe, om deze zonde in de Biecht te verzwijgen? Daarvoor zijn zooveel aanleidingen te noemen, maar de naaste aanleiding ligt in den natuurlijken aanleg van het kind en in den gewonen ontwikkelingsgang van zijn geweten. Menigeen denkt op den volwassen leeftijd: had ik toch van den beginne eens het verstand en het doorzicht gehad, wat ik nu heb: ik had zeker een menigte domme dingen niet gedaan, die ik feitelijk gedaan heb. God heeft intusschen gewild, dat het verstand en het geweten eerst langzamerhand ontwikkelen. Dat is ook al voor een gedeelte gevolg van de erfzonde. We kunnen de kinderen onderscheiden in twee klassen: sommigen zijn van den beginne behept met een zinnelijk zenuwzwakken aanleg, anderen hebben van den beginne een gezond rustig zenuwgestel en hebben van nature een weerzin tegen alles, wat onrein en zinnelijk is. De zinnelijk aangelegde natuurtjes beginnen vaak op heel jeugdigen leeftijd al dingen te doen, die zij als volwassen menschen zouden veraf- 36 schuwen, maar het geweten spreekt nog niet krachtig genoeg en wilskracht is hun nog onbekend en daarom laten zij zich maar leiden door hun zinnelijke neiging, als het moederlijk of vaderlijk oog hen niet in bedwang houdt. En omdat vader en moeder hen ook al niet overal volgen kunnen met hun blik, hebben zij zich vaak al veel verkeerde gewoonten eigen gemaakt, alvorens het verstand en het geweten duidelijk spreken. Nu doet zich bij zulke kinderen vaak het verschijnsel voor, dat het geweten aanstonds de minste tekortkoming tegen den eerbied voor Gods H. Naam of tegen het vastengebod verwijt, maar omdat zij reeds zoolang zich vertrouwd gemaakt hebben met onreine gewoonten en ook omdat deze zulk een aantrekkelijkheid voor hen gekregen hebben, zal het geweten hen op dit punt volkomen in rust laten. Zij zullen wellicht het best van allen de vragen over het zesde gebod kennen en ook heel best weten wat die woorden beduiden, maar ze zullen er niet toe komen, om ze toe te passen op zich zelf. Zoo zullen ze zelfs zonden tegen het zesde gebod biechten, .maar die beleden zonden zullen voor hun geweten geen werkelijkheid weergeven uit hun eigen leven, maar veeleer wat woorden uit hun katechismusles. In hoeverre zulke kinderen verantwoordelijk zijn voor hetgeen zij doen, weet God alleen, maar een feit is het, dat zulke toestanden vaak vele jaren voortduren bij een veertiendaagsche Biecht en zeer veelvuldige Communie. Zijn deze Biechten en Communiën heiligschennend? God weet het, maar een feit is het in ieder geval, dat zulke toestanden de gewone inleiding zijn op zekere 37 en werkelijke heiligschennis. Men heeft van af zijn prille jeugd het allerheiligste zoo leeren verzoenen met het allerlaagste, dat men er geen gebrek meer inziet, om met een langzamerhand bewust geworden schuld op 't geweten te Communie te gaan. 't Is zelfs zeer goed mogelijk, dat kinderen in zulk een toestand bij tijden met veel godsvrucht communiceeren, om daarna onder den invloed van een oogenblikkelijke vrome stemming al hun zonde maar te vergeten. Aan zulk een toestand komt echter een eind. De naarheid van het kwaad dringt door de nevelen van het bewustzijn heen. Op een leeftijd van twaalf, dertien jaar, bij enkelen iets later, wordt het maar al te duidél^k dat zoo'n manier van leven niet strookt met het communiceeren. Nu komen zulke jeugdige personen op een driesprong te staan. Zij die in hun huiselijk leven weinig steun hebben voor het godsdienstige en die door de school en door de omgeving, waarin ze zijn opgegroeid, meer den onverschilligen dan den godsdienstigen kant zijn uitgedreven, zullen zich weinig bekommeren over de heiligheid van de sacramenten Biecht en Communie en in de eerste jaren nog maar wat voortknoeien, zoolang ze nog op het patronaat of in een andere roomsche vereeniging moeten wezen, om daarna^ als ze niet of weinig meer vragen naar ouderlijk en priesterlijk gezag, het roomsche leven zoo goed als geheel den rug toe te keeren. Anderen, die van huis uit in diep godsdienstige richting zijn opgevoed, zullen zich bij de bewustwording van hun verwarden zieletoestand, gaarne herstellen. Maar hoe zullen zij zich herstellen, als zij niet al het verledene met één slag opruimen door een 38 volstrekt goede algemeene Biecht. Hiermede is niet beweerd, dat al die vorige Biechten heiligschennissen zijn. Men mag zelfs veronderstellen, dat ze heel hun leven geen opzettelijke heiligschennis bedreven. Maar wanneer ze na al het voorafgaande op hun verleden terugzien, zullen zij zich terecht zeer onbevredigd gevoelen en in elk geval is het voor een grondige verbetering des levens meer dan wenschelijk, dat zij zich eens geheel en al uitspreken over hun geheele leven tegenover hun biechtvader. Daartoe zijn zij evenwel uit zich zelf niet in staat. Er wordt in een volwassen mensch buitengewoon veel rustige zelfkennis vereischt, om een verwarden zieletoestand te ontleden. Een kind van twaalf, dertien jaar, aan zich zelf overgelaten, speelt dat niet klaar en omdat het zijn onbeholpenheid in dit opzicht voelt en van den anderen kant toch ook de noodzakelijkheid inziet, van eens anders te biechten dan voorheen, noemt het in de volgende Biecht een of andere zonde, maar het is niet in staat om alles te zeggen, zooals het behoort. En dan komt al gauw de gedachte, dat Onze Lieve Heer er wel vrede mee zal nemen en de verwarring houdt aan. 't Is immers ook onmogelijk, om in zoo'n kort tijdsbestek een zondig leven van zooveel jaren uiteen te zetten. Er zitten zooveel menschen nog voor den biechtstoel en dus, denkt hij, vooruit maar! Maar met dat al blijft hij ten zeerste onvoldaan en wil in hem het godsdienstig en zedelijk leven niet vlotten. Hij blijft dezelfde en wordt eigenlijk voortdurend minder. Hiermede is de ontwikkelingsgang beschreven 39 van jongemenschen, die min of meer zinnelijk van aanleg zijn en hun getal is groot. Een weinig anders verloopt vaak de ontwikkelingsgang van die rustige en gemakkelijke naturen, waarvan men wel eens zegt, dat ze in Adam niet gezondigd hebben. Uit zich zelf komen ze niet op de gedachte om iets te doen, waartegen zich de natuurlijke schaamte reeds verzet. En blij en onbevangen springen ze het jonge leven in als een oogenweelde voor menschen en engelen. Maar de duivel kan die reinheid niet verdragen en hij vindt in den tegenwoordigen tijd handlangers genoeg, om de onschuld te verderven, waar hij ze vindt. En zulke onschuldige kinderen leeren op school van andere kinderen, ja, niet zelden van eigen huisgenooten de zonde kennen en bedrijven. En omdat het voor kinderen altoos een „eer" is door anderen en vooral door ouderen te worden aangehaald, is de weerstand gering en het kinderlijk geweten verzoent zich spoedig met de gedachte, dat die oudere vriend of huisgenoot wel weet wat mag en niet mag. Toch is het geweten niet gerust en het kind voelt, dat het deze zonde moet biechten. Maar hoe dat goed te zeggen? Wat zal de biechtvader wel denken? Misschien waagt het ongelukkige kind iets te zeggen, dat er in de verte op wijst. Maar de beteekenis is hoogst onvolledig. En het vroeger onschuldige kind verlaat den biechtstoel, maar het geweten is niet voldaan, 's Avonds huivert het kind voor de Communie, die als een schrikbeeld nadert en den volgenden morgen zou het wel ziek willen zijn, maar het moet te Communie en wat zouden de huisgenooten wel denken, als het niet ging. 40 Dan zit het aan de communiebank en de priester nadert en werktuigelijk werpt het het diep schuldige hoofdje achterover en ... het eet en drinkt zich zelf het oordeel. En alle levensblijheid is weg, de geheele week. Na een paar dagen moet het weer te Communie, 't Was immers gewoon twee, drie keer per week te communiceeren. Hij was misdienaar misschien en dus hij moet wel, zoo denkt hij. O, had hij toch nooit die zonde gekend! En andermaal en voor de derde en vierde maal herhaalt zich de gruwel der heiligschennis, maar telkens met minder wroeging. En eindelijk begint het kind te berusten in den onwaardigen toestand en vereenigt het de zonde met de Communie. Zoo gaat voor vele jonge menschen de jeugd geheel en al verloren, de volwassen leeitijd grootendeels en niet zelden de hemel daarenboven. Wie de diepte van het jeugdig hart kan peilen, vraagt niet meer naar de reden, waarom er op den leeftijd van achttien tot vijf en twintig jaren zoo ontzettend veel jonge menschen verloren gaan voor God en Kerk en voor zich zelf. Hoe kan men geregeld op voet van oorlog leven met God en nog iets blijven voelen voor God en Kerk! 2. DE WEG TER REDDING. 'tls meer dan waarschijnlijk, dat menigeen in het voorafgaande den eigen zieletoestand beschreven vindt. Zeer dikwijls is de openbaring van de zonde de aanleiding geweest tot een oprechte bekeering. Petrus droomde meer dan een uur voort in den doezel van verblinding, totdat het tweede kraaien van den haan hem herinnerde 41 aan het dreigende woord zijns Meesters en aan zijn zonde. Toen trof hem de blik van Jezus en hij smolt weg in tranen. Moge voor velen de openbaring der werkelijkheid in het voorafgaande punt wezen als het hanengekraai! Dan willen wij allen verder bidden, dat Jezus zijn minzaam oog zal willen richten op de ongelukkigen, die heimelijk naar inkeer verzuchten. Bidden en nogmaals bidden: daar ligt de reddingsplank voor dezulken. En omdat zeer dikwijls degenen, die het gebed het meest noodig hebben, er het minst aan denken om te bidden, daarom is het te hopen en te verwachten, dat allen, die deze Aloysiuszondagen doen, iederen dag van de nu volgende week eens bidden voor de jongelui, die in staat van heiligschennis leven. Wat zal Jezus in zulk een gebed geëerd zijn en hoe zullen alle hemelen weldra juichen over de bekeering van menigen zondaar! En hoe moeten wij bidden voor dat doel? In den geest van de H. Kerk, die ons als hooge patronesse voor de heilige deugd gegeven heeft de heilige en onbevlekte Maagd Maria en als patronen den H. Jozef en den H. Aloysius. Voor dat doel zijn de gebeden, die als besluit volgen op deze overweging, bijzonder aanbevolen. Overigens een ieder volge zijn eigen devotie. En hoe zullen dan degenen, die in het voorafgaande hun eigen beeld geteekend zagen, zich tot een levenshernieuwing voorbereiden? Het eerste en voornaamste en alles bezielende middel is alweer het gebed. Begin aanstonds te bidden en blijf bidden dezen avond, alvorens te gaan rusten en bid op bed bij uw ontwaken: 42 „Ontferm U onzer, o Heer, ontferm U onzer, o God wees ons zondaars genadig!" En voeg bij uw gebed een verzuchting tot Maria en Jozef, tot uw Engelbewaarder en dan vooral ook tot den H. Aloysius. Jesus, Maria, Jozef, ik geef U mijn hart en mijn ziel! O Maria zonder zonde ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot U nemen !... Doe ons Jozef zonder schuld heengaan door het leven en wil ons beschermend steeds veilige leiding geven.... Engel Gods, die mijn bewaarder zijt, aan wien ik door Gods goedheid ben toevertrouwd, verlicht mij, bewaar mij, geleid mij, bestuur mij H. Aloysius, bid voor mij. Dan stel u vast voor, om den eerstvolgenden Zaterdag of eerder alles in orde gemaakt te hebben door een oprechte en volledige Biecht, die een ware levenshernieuwing beteekent. Daarop moet gij u minstens een week voorbereiden, als ge tot heden altoos maar hoogst oppervlakkig gebiecht hebt. 'tls misschien best mogelijk om in tijd van vijf minuten klaar te zijn voor een volledige Biecht over een heel zondig leven, maar een Biecht, die een begin van een levensvernieuwing zal brengen, moet met veel zorg ingedacht, ingevoeld en Ingebeden zijn. Zulk een Biecht hebt ge te spreken, 't Is best mogelijk, dat gedurende de geheele week een zekere spanning door uw wezen huivert in het vooruitzicht van dat groote feit, maar dat is wel goed. Des te blij der vrede daalt in uw ziel neer, als straks het ontbindende woord van den priester wordt gesproken. Voordat ge naar den biechtstoel gaat, om daar uw zonden te belijden voor God en voor zijn plaatsbekleeder, moet ge, 's avonds voor Maria's 43 beeltenis neergeknield, eerst maar eens aan haar, uw lieve Moeder, uw ongerechtigheden belijden: Moeder zal niet boos zijn, o neen, verre vandaar! Zij zal haar lieven Zoon gunstig voor u stemmen en als ge dan met uw bezwaard gemoed tot Jezus gaat over eenige dagen, dan zullen heel van zelf al uw fouten met uw tranen van oprecht berouw overvloeien in zijn minzaam Hart en uw hart zal tot een hemeltje worden. Vervolgens moet ge er niet meer aan denken, om vóór die algemeene Biecht nog te Communie te gaan en als het derhalve voor u door omstandigheden zeer moeilijk is, om uw Biecht zoolang uit te stellen, ga dan spoedig uw biechtvader inlichten omtrent uw toestand. Dan moet ge, zoo het eenigszins mogelijk is, niet gaan biechten, als het heel erg druk is. Kies een tijd uit, waarop ge eens rustig met uw biechtvader kunt spreken. Ga liever niet met andere kameraads of huisgenooten biechten, maar heelemaal op eigen gelegenheid. Bij wie zult ge gaan biechten? In 'talgemeen bij dien biechtvader, met wien ge het best over zulke dingen zult kunnen spreken. Het is zeer raadzaam u uit te spreken tegenover een biechtvader, dien ge later ook nog weer kunt ontmoeten. Want er bestaat alle kans, dat ge later nog wel eens over een en ander zoudt willen spreken en dan zoudt ge weer vreemd tegenover een vreemde te staan komen. „Maar ik weet niet, hoe ik het moet aanleggen, om alles te vertellen." Maak u daarover niet bekommerd. Bid goed en veel en kom in den biechtstoel met een oprecht goeden wil en zeg 44 dan uw biechtvader. om te beginnen niets meer dan deze woorden: „'tis heelemaal mis met me en al wel... jaar, help mij alstublieft." Dan maakt uw biechtvader heel gemakkelijk alles in orde. Menigeen zal misschien zijn biechtvader reeds te voren bij een persoonlijk bezoek willen inlichien, om dan in den biechtstoel heel gauw klaar te kunnen wezen. Als de biechtvader daarmee genoegen neemt, dan kan dat zeer goed zijn. En als ge dan de volgende week na een langen tijd van groote onzekerheid en verwarring misschien uw eerste H. Communie doet, vergeet dan vooral in uw gebed niet die ongelukkige stumperds, die altoos nog maar voortleven in zoo'n deerniswaardigen toestand. 3. MET DEN H. ALOYSIUS DEN COMMUNIEDAG TEGEMOET. Gedurende deze geheele week dan is de H. Aloysius vooral ook uw patroon, uw voorspreker en toonbeeld. Deze heilige jongeling heeft zijn kleine fouten gevoeld als een zwaren last, die hem meer neerdrukte dan onze groote zondeschuld. Het berouw is een gave Gods. De ernst en de innigheid van het berouw is niet zoo zeer afhankelijk van de grootheid der zonde, die men bedreven heeft, als wel van de teederheid der liefde, waarmede God ons zegent. Vandaar dat het teere gemoed van den H. Aloysius wegsmolt in tranen bij de gedachte aan zijn kinderlijke onvolmaaktheden. Hij had als vier- of vijfjarige knaap eens een paar ruwe woorden gezegd, die hij van de 45 soldaten had vernomen. Ook had hij een klein weinig kruit weggenomen en God liet hem door zijn genade deze fouten in haar volle grofheid zien en het arme, neen, het gelukkige kind bezweek onder schuldbesef. En als hij eenige jaren later zijn eerste Biecht zal moeten spreken, dan kan hij, hoewel hij heel goed weet, dat hij daarmede geen groote zonde heeft gedaan, deze kleinigheden niet over de lippen krijgen. Andermaal zal hij zich op zijn Biecht voorbereiden. Vele dagen besteedt hij om al zijn stofjes bijeen te verzamelen. Hij bidt en boet en schreit zijn kinderlijk leedwezen uit over zijn groot-zondaarsleven, zooals hij meent, en als hij dan eindelijk weer in den biechtstoel is neergeknield, zinkt hij machteloos ineen. Een derde maal onderneemt hij den zwaren gang des boetvaardigen en hij sprengt zijn Biecht ten einde, om op te staan vol blijheid tot het leven der volmaaktheid. Een nieuwe mensch is hij geworden, die dra zich in staat voelt tot de meest heldhaftige deugd. De H. Aloysius weet dus ook wat biechten is. Zijn fouten en onvolmaaktheden lieten zich aanvoelen door Gods genade als gruwelen: geve de goede God bij de eerstvolgende Biecht ons even groot schuldbesef bij veel grootere schuld, opdat wij in onze volkomen bekeering den grondslag mogen leggen voor een leven van waarachtige deugd. ACTE VAN EERHERSTEL. L LiÜve Jezus' in het Sezelschap van Uw heilige Moeder en aan de zijde van Uw vurigen vereerder, 46 den H. Aloysius kom ik tot U, hier in Uw H. Sacrament verborgen, om U hulde en eerhertéei te brengen voor de vele beleedigingen, die Gij in Uw Liefdegeheim hebt ontvangen en altoos nog maar blijft ontvangen van mij en van de ondankbare wereld. Uw heilige Moeder, de Moeder van alle rechtvaardigen en de toevlucht der zondaren, zal mijne gevoelens vertolken en daarom ben ik zeker, dat Gij, goede Jezus, ze met voldoening zult aanvaarden. Welnu dan, lieve Jezus, met groote spijt in het hart beken ik hier voor U, dat ik in mijn leven zeer dikwijls de heiligheid van Uw Sacrament miskend heb. ik wist het zoo goed, dat oneerbiedigheid en heiligschennis voor U zoo onaangenaam, zoo beleedigend en zoo grievend zijn. En toch aan hoeveel tekortkomingen ben ik niet schuldig! Gij alleen weet hoeveel anderen in mijn verkeerd voorbeeld daarenboven geërgerd zijn geworden, hoevelen door mijne zonden zelfs tot heiligschennis zijn gekomen. En vervolgens hoeveel duizenden gaan over de geheele wereld iederen dag maar voort met U binnen te leiden in hun zondig hart, om U daar over te leveren aan de laagste beleedigingen der hel. Moge Uw goddelijk Hart te midden van al die verguizingen den troost ondervinden, dat er toch nog enkele harten kloppen van waarachtige liefde en oprecht berouw. Wat wilt Gij van mij, lieve Jezus: ik zal U gaarne geven alles wat ik heb en alles wat ik ben, om zoo goed te maken wat ik zelf en wat anderen hebben misdreven. Ik hoor U, o lieve Jezus, onder het hoongelach der heiligschenners in stilte zuchten: ik vraag niet uw leven, maar 47 ik vraag uw gebed, uw woord en uw voorbeeld. Welnu dan, lieve Jezus, ik bid U: bekeer de heiligschenners. Als er vreugde heerscht in den hemel om de bekeering van een zondaar, die boetvaardigheid doet, dan moet er vreugde ook heerschen in Uw goddelijk Hart, als het niet meer gegriefd wordt door een zondaar, die tot bekeering kwam en die voortaan een ijveraar zal wezen voor de heiligheid van Uw Sacrament. Door mijn voorbeeld wil ik ook anderen stichten, zooals ik zelf het voorbeeld van anderen tot eigen stichting zal benutten. Ik zal mij gedurende deze geheele week op een heel bijzondere wijze toeleggen op kleine acten van eerherstel, waarmede ik in al mijn werken maar vooral ook in mijn schietgebeden tot U zal naderen. Daartoe wil ik mij iederen morgen bij mijn morgengebed opwekken, daarover wil ik mij iederen avond onderzoeken, om dan met liefdeverzuchtingen op de lippen weg te sluimeren in den nacht. Toon mij dan, o Jezus, Uw lijdend gelaat, want wie eenmaal Uw droeven blik heeft aanschouwd, ontkomt nimmermeer aan de bekoring van Uw liefde en van Uw smart. Lieve Moeder Maria, hoe is het toch mogelijk, dat Gij nog kunt beminnen degenen, die Uw lieven Zoon zoo grieven en hoonen? Ik weet het: dat hebt Gij van Uw Jezus zelf geleerd, Die terwijl Hij aan het kruis werd genageld, nog kon bidden voor zijn kwaadaardigste vervolgers: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!" Neen, wie Jezus heiligschennend ontvangen, weten niet wat zij doen. Anders deden zij het zeker niet. Want wie weet, wie Jezus is, 48 kan Jezus niet haten en hoonen. Bid dan lieve Moeder, dat deze week velen mogen komen tot het besef van dit groote kwaad, opdat Uw lieve Jezus den volgenden Zondag vele heiligschenners minder en vele rouwmoedige tollenaars meer aan zijn liefdedisch moge ontvangen tot groote vreugde van de engelen in den hemel en tot Uw eigen moederlijke voldoening. H. Aloysius, uw liefde voor Jezus in het H. Sacrament is niet verminderd, nadat Gij Hem in volle heerlijkheid in den hemel zijt gaan aanschouwen. Doordat Gij door de H. Kerk als patroon voor de jeugd zijt uitgeroepen, zijt Gij tevens als wachter geplaatst voor Jezus' tabernakel. Van niemand toch'heeft Jezus zooveel te hopen en te vreezen als van de jeugd. Waarschuw dan door uw hemelsche ingevingen allen die met een onrein geweten zouden willen opgaan tot de tafel des Heeren. Gij, die tijdens uw leven de meest verbitterde vijanden tot elkander hebt kunnen brengen en wederom met de hechte banden van liefde hebt v'ereenigd, Gij kunt ook door uw gebed de zondaars tot boetvaardigen maken en de heiligschenners tot vrome vereerders van Jezus' H. Sacrament. Welnu dan, breng de volgende week de katholieke jeugd in ons vaderland in grooten getale bijeen aan Jezus' liefdedisch, opdat wij allen met een rein gemoed mogen nuttigen en smaken het Brood der Engelen en den Wijn, die maagden teelt. VIERDE ZONDAG. HET BEHOUD VAN DE KATHOLIEKE JEUGD. r\NZE Lieve Heer heeft ons in zijn heiligen de ^ bewijzen Zijner zorgzame leiding willen geven: in Zijn heiligen daalt Hij zelf tot de menschen af. Iedere heilige heeft een eigen levensgedachte, die hij niet zelf heeft opgezet, maar die hem zelf als het ware aangrijpt ondanks hem zeiven. Dat is de geheimzinnige genadewerking des H. Geestes, Die zich aan een ieder mededeelt zooals Hij wil. Een wondere werking Gods trilde ook door Aloysius' gemoed. De bescheiden jongeling, die vóór en boven alles het gebed beminde en de eenzaamheid met God, werd met een onweerstaanbare kracht getrokken naar de jeugd. Daardoor heeft hij zich ook laten bepalen bij de keuze van een levensstaat. Priester wilde hij worden, kloosterling wilde hij worden, Jezuïet wilde hij worden, om zich te kunnen wijden met heel zijn ziel en al zijn krachten aan het heil van de jeugd. De jeugd aan Jezus! Dat was de lievelingsgedachte van den beminnelijken jongeling. Waar hem eenigszins de gelegenheid werd geboden, daar verzamelde hij de jeugd om zich heen, om ze te bezielen voor Jezus. Zijn kort aardsche bestaan gaf hem niet de gelegenheid, om zich te toonen in zijn volle kracht: God zou hem na zijn dood meer toevertrouwen, dan hij tijdens zijn leven in zijn belangstelling had kunnen omvatten: heel de katholieke jeugd werd hem door de H. Kerk ter bescherming gegeven, 'tls 4 50 nu twee honderd jaar geleden, sinds Paus Benedictus XIII (21 Juni 1725) hem als Patroon voor de katholieke jeugd heeft aangewezen en de Hemel alleen weet, hoevelen aan zijn machtige bescherming hun behoud te danken hebben. Bevelen wij hem dezen Zondag op een bijzondere wijze ons zelf en de geheele katholieke jeugd van ons vaderland aan. De Heer behoude haar en beziele haar met frisch godsdienstig leven, make haar gelukkig en blij in dit aardsche leven en levere haar niet over aan den wil harer tallooze vijanden. Die bidt en werkt voor de jeugd, bidt en werkt voor Kerk en Vaderland. 1. WAT ONS DOET VREEZEN VOOR DE TOEKOMST. De jeugd wordt meer bedreigd dan ooit en zelf ziet ze het angstwekkende van den toestand niet in: ze kan niet vergelijken met het verleden, daar het verleden buiten haar gezichtskring ligt. Beste jongelui, we willen een poging wagen, om u het moeilijke en het gevaarlijke van uw toestand te doen inzien en te doen invoelen, om bij den noodigen goeden wil uwerzijds u het besef bij te brengen van de verplichtingen, waaraan u zich moet onderwerpen, om zelf behouden te blijven en te kunnen medewerken tot het behoud van anderen. Waardoor wordt de jeugd bedreigd? Och, in 't algemeen door dezelfde machten, waardoor de menschheid altoos werd bedreigd: alles, wat is In de wereld, is begeerlijkheid des vleesches, begeerlijkheid der oogen en hoovaardij 51 ; des levens. (1 Jo. 2,16). Dat hebt ge al zoo vaak gehoord, dat kunt ge wel droomen: zingenot en hebzucht en hoovaardigheid voeren de menschen ten verderve. Maar nu moet ge niet denken, dat die gevaren altoos in dezelfde mate aanwezig waren. Bij lange niet! Een driftig mensch is soms gevaarlijk voor zich zelf en zijn omgeving. Als hij maar niets anders tot zijn beschikking heeft dan zijn eigen iyuisten, dan is het gevaar niet zoo heel groot. Hij wordt gevaarlijker, als men hem een eind hout in handen geeft; hij wordt nog gevaarlijker, als men hem een mes ter beschikking stelt; kan hij evenwel een revolver bemachtigen, dan is hij een voortdurende ernstige bedreiging voor zijn ;geheele omgeving. Welnu: zoo zijn ook de inwendige vijanden, die ieder met zich omdraagt, de hartstochten n.L, meer of minder gevaarlijk, naar gelang hun meer of minder geschikte middelen ter beschikking staan, om zich uit te leven en uit te woeden. Ge kunt u de wereld al niet meer voorstellen zonder fietsen, zonder autobussen, zonder voetbal, zonder bioscopen, zonder dien overvloed van boeken en tijdschriften en illustraties op ieder gebied, zonder die tallooze ontspanningsgelegenheden, die ons overal worden aangeboden. Al die hulpmiddelen kunnen goed of verkeerd gebruikt worden, zooals ook de vroegere meer eenvoudige landelijke en huiselijke voldoeningen een goede en verkeerde strekking konden hebben. Maar dit voelt ge aanstonds in: wanneer men verkeerd wil, dan kan men met de tegenwoordige middelen veel meer ten verderve werken dan met de 52 vroegere. De uitvindingen zijn zegenrijk, als zij slechts in dienst treden van de deugd, maar wee de menschheid, als de hartstocht er beslag op legt! Dan grijpt het kwaad om zich heen als een alles om zich heen verwoestende lawine. En dat is juist de reden, waarom men bezorgd moet zijn, of men wil of niet. De menschheid, had vroeger slechts haar vuisten tot haar beschikking om kwaad te doen en zwaait thans, met dezelfde hartstochten behept, met revolvers en bommen. De tegenwoordige uitvindingen zouden in de handen van jong en oud slechts dan veilig wezen, wanneer ze hun driften hadden afgelegd of althans beter beheerschten, maar dat is heelemaal niet het geval, integendeel: de meerdere hulpmiddelen, om zich uit te leven, hebben hen hartstochtelijker en dus gevaarlijker gemaakt dan ooit. ! Een driftig mensch is met een revolver gevaarlijker dan met een stok. Nu zou dat gevaar nog min of meer kunnen worden beheerscht door de verbetering van het politietoezicht en door de waakzaamheid van het publiek zelf. Daardoor zou zoo'n hartstochtelijk mensch meer van zelf tot een intooming van zijn driften genoodzaakt zijn. Welnu; deze remmen werkten vroeger veel beter dan tegenwoordig, terwijl de gevaren uitteraard veel geringer waren. De ouders, die van nature het eerst zijn aangewezen, om de kinderen door hun gezag en waakzaamheid voor uitspattingen te bewaren, hebben zeer veel van hun gezag ingeboet. Als de hartstocht van de kinderen niet van den beginne aan de banden der redelijk- 53 heid is vastgelegd, dan zijn de kinderen reeds op veertien-vijftienjarigen leeftijd als jonge paarden, wier teugel aan den voerman is ontvallen. En de omgeving heeft in 't geheel geen invloed meer ten goede: de omgeving is zoo bedorven, dat men eigenlijk niet meer van publiek fatsoen kan spreken. Wanneer men zich vijf en twintig jaren geleden in het publiek vertoonde als thans een groot gedeelte der vrouwen, dan werd men niet alleen door de eerzame lieden gemeden, maar ook door het volk van de straat gesteenigd. En zelfs de onmiddellijke omgeving in huis is voor de jeugdgeen schutse meer, daar het heiligdom van het gezin is ontwijd. De kinderen zijn vaak voor de kinderen reeds in jeugdige jaren door de schuld van de ouders een ergernis en de blik van een ouderen broer of zuster heeft vaak geen invloed ten goede meer, omdat de zonde van de jongeren vaak haar oorsprong vindt in de ergernis der ouderen. Van nature begrepen en eerbiedigden de ouderen weleer de zware verplichting, om voor de jongeren vele dingen te bedekken met den veiligen sluier der heimelijkheid, omdat de jeugdige zielekrachten nog niet opgewassen waren tegen het gevaar eener ontijdige wetenschap. Tegenwoordig heeft de zonde den weg gevonden tot de kinderlijke verbeelding en tot het kinderlijk hart door de verderfelijke opvoeding, die jeugdige personen elkander geven op school en werkplaats. Eens huiverde men terecht voor het gevaar, dat men jongemenschen van twintig jaar moest toevertrouwen aan het kazerneleven, waar rijp en groen, gaaf en rot bijeen geworpen werden. Tegenwoordig pakt men nog jeugdiger menschen 54 met nog gevaarlijker „wetenschap" in godsdienstlooze vakscholen en onderwijsinrichtingen, waar men op dertien- veertienjarigen leeftijd aan elkaar meer „leert", dan ouderen voorheen wisten. Vroeger voelde een jongmensch zijn waarde bepaald naar hetgeen hij was in het gezin en in het huiselijk bedrijf, tegenwoordig wordt zijn waarde maar al te vaak afgemeten naar hetgeen hij is op de speelplaats en op het sportterrein. Wat ons dan doet vreezen voor de toekomst? De veel grootere gevaren van de meer ongetemde hartstochten bij veel geringer invloed van intoomende machten. 2. WAAR LIGT ALLEEN DE HOOP OP BEHOUD? We mogen niet vergeten, dat, wanneer de jeugd behouden wil blijven voor de toekomst, zij moet worden toegerust met meer hulpmiddelen en met meer zedelijke kracht, dan juist voor de tegenwoordige tijdsomstandigheden noodzakelijk is. Opvoeden is de toekomst voorzien en daar het behoud van deugd en godsdienstzin met den dag moeilijker wordt, mag men zich in zijn jonge jaren niet tevreden stellen met hetgeen voor vandaag toereikend is. Hoogst waarschijnlijk dient de verklaring, waarom de jonge mannen en vrouwen van heden zoo veelvuldig afvallen van het geloof en goede zeden, juist daarin gezocht te worden, dat in hun jeugd hun ouders en opvoeders zich tevreden stelden met hetgeen voor veertig, vijftig jaren, toen ze zelf nog jong waren, genoeg was. De H. Kerk bood ons door alle tijden heen dezelfde genade- 55 middelen aan. Deze zullen ook tot het eind der tijden blijven bestaan in de heilige sacramenten en het gebed. Maar de wijze, waarop zij van die middelen gebruik laat maken, is in verschillende tijden verschillend. Is het niet merkwaardig, dat in de laatste honderd jaren de veelvuldigheid van de H. Communie zoozeer is toegenomen ? En deze toename geschiedde hee* geleidelijk, totdat plotseling twintig jaren geleden Paus Pius X een geweldigen ommekeer teweeg bracht door zijn decreten over de dagelijksche en vervroegde H. Communie. We konden daarin de bovennatuurlijke leiding der Voorzienigheid Gods erkennen, die de nooden voorkomt meer dan zij die nooden volgt, 't Is niet voorbarig te beweren, dat deze beide decreten een voorspelling inhielden van zeer groote gevaren voor iederen leeftijd, maar vooral voor de jeugd. En wie zou durven beweren, dat deze dreigende voorspelling niet op een angstwekkende wijze in vervulling gaat. Vroeger was het mogelijk een groot heilige te worden, terwijl men iedere week niet meer dan eens te Communie ging. De H. Aloysius is daarvan het sprekend voorbeeld. Wie zich evenwel in den tegenwoordigen tijd in dezelfde omstandigheden daarmee tevreden zou stellen, zou onmogelijk in dien staat de volmaaktheid kunnen bereiken. Vroeger was in de wereld een jongmensch, dat maandelijks te Communie ging, een voorbeeld. Tegenwoordig wordt daarvoor heel wat meer gevorderd. Wanneer we in 't algemeen kunnen zeggen, dat het eerste middel: de H. Sacramenten, veelvuldiger wordt aangewend, dan moeten we toch betwijfelen, of het tweede middel: het gebed, tegenwoordig 56 zoo goed tot zijn recht komt als voorheen. In ieder geval is op een schrikbarende wijze achteruit gegaan de voor het roomsche gezinsleven zoo allernoodzakelijkste levensvoorwaarde: het gezamenlijke familiegebed na den maaltijd 's avonds. En zeer velen van u, die deze oefening meemaken, ontdekken van die goede gewoonten zelfs in hun eigen familiekring geen spoor meer. 's Avonds en 's morgens bidden: wel, dat doet immers ieder voor zich zelf! Het avondgebed gezamenlijk? Dat gaat immers niet: de eene is zóó laat thuis en de andere zóó laat! Och, men vindt over het algemeen wel een tijd, waarop allen gezamenlijk aan den disch zijn, waarom zou men dan geen tijd kunnen vinden, waarop allen gezamenlijk een behoorlijk gedeelte van het Rozenhoedje, de Litanie van de H. Maagd en een opdracht aan het H. Hart kunnen bidden? De reden, waarom dit allernoodzakelijkste gebruik in verval is geraakt, moet behalve in 't gebrek aan godsdienstigen ijver ook gezocht worden in 't gebrek aan huiselijk leven in de jaren, die het huwelijk voorafgaan. Is men op een andei, dan leeft men het goede gezinsleven niet mee en men verleert de goede gewoonten. En als ze dan later, zelf vader en moeder geworden, deze goede gewoonte weer in eere zouden willen herstellen, dan vinden ze tegen zich de verwondering en den weerzin van hun eigen kinderen, die zich zelf in elkanders gezelschap nog nooit achter een stoel op den grond geknield gezien hebben en zich in die houding belachelijk vinden. De verbetering moet hier uitgaan van de kinderen zelf, die door hun zachten aandrang de heimelijke wenschen van hun ouders voorkomen. Mocht eens 57 ieder, die deze Aloysiuszondagen houdt, gedurende deze week zijn beste krachten aanspannen, om het gebruik van het gemeenschappelijk avondgebed na den laatsten gemeenschappelijken maaltijd weer ingevoerd te krijgen: wat een voortreffelijke weldaad zou hij daarmede aan de eigen familieleden bewezen hebben. 't Zijn dus altoos dezelfde middelen: de H.H. Sacramenten en het gebed, maar in vaak gewijzigde toepassing, overeenkomstig de wijziging van de gevaren, die moeten worden voorkomen of bestreden. Een van de grootste gevaren, welke wij in het eerste punt hebben aangewezen, is wel het feit, dat de jonge zoowel als de oude menschen, veel meer dan voorheen, „gemeenschapsmenschen" zijn geworden. Vroeger was na de lagere school de kazerne de eerste gelegenheid, waarbij de eenling „gemeenschapsmensen" werd. Er is een spreekwoord: „gemeenschap maakt gemeen". En dat spreekwoord, dat vroeger en thans nog, op een huiveringwekkende wijze belicht werd en wordt door het voorbeeld van het soldaten- en matrozenleven, vindt thans zijn bevestiging overvloedig in het gemeenschappelijk leven op werkplaatsen, ateliers, scholen voor uitgebreid en middelbaar onderwijs, vakscholen zoowel voor jongens als voor meisjes. De natuur, die de kinderen gegeven heeft aan de ouders, totdat zij zich zelf kunnen zijn, is op een schromelijke wijze ontredderd door de tegenwoordige verhoudingen, die hen aan het huiselijk verkeer onttrekken en overleveren aan elkanders onevenwichtigheid en natuurlijke ongebondenheid. Dat moet noodzakelijk uitloopen op een maat- 58 schappelijk kwaad. Elke maatschappelijke veronachtzaming van de natuur wordt zichzelf tot straf: Maar we hebben nu eenmaal het feit te aanvaarden, dat tegenwoordig de kinderen en de jongemenschen, tegen alle natuur in, hoofdzakelijk elkander moeten opvoeden. Maar dan volgt er ook uit, dat het behoud van de toekomst alleen gewaarborgd is bij de versterking van den bovennatuurlijken gemeenschapszin. Wat wil dat zeggen? De jongemenschen moeten, veel meer dan ze dat op heden zijn, elkanders bewaarengelen zijn. Ze zijn thans al te vaak voor elkander echte kwade geesten. En die kwade geesten scholen maar al te vaak samen tot een korps, dat de goedwillende elementen zoo totaal beheerscht en de waardeering van zedelijk goed en kwaad volstrekt op den kop zet. Wanneer de natuur niet meer in staat is de nadeelige bestanddeelen af te scheiden, dan is het lichaam levensgevaarlijk ziek. Wanneer de gemeenschap van jonge menschen rottende elementen uit haar midden niet meer verwijdert, dan is zij een poel van bederf. Men beschouwt hen als laf, die zich kwijten van een eersten plicht, door het vijfde gebod opgelegd: het voorkomen van ergernis door desnoods zijn overheden te waarschuwen voor de ergerlijke taal van een der onderhoorigen, en de oogendienaars, die uit menschelijk opzicht hun plicht verzaken en met weerzin vaak meegrinniken en hun kameraden in ieder geval straffeloos hun verderfelijk en duivelachtig werk laten voortzetten, wanen zich flink en heldhaftig in hun lafheid. Inderdaad: de gemeenschap maakt gemeen. 59 Welnu: het redmiddel voor de jeugd ligt daar, waar het gevaar haar bedreigt: de gemeenschap moet herboren worden door de gemeenschap, de jeugd moet worden hernieuwd door de jeugd. Die kwaadaardige, alle leven bevriezende korpsgeest, waardoor menige inrichting van onderwijs, waardoor menige klas wordt beheerscht, moet plaats maken voor een bovennatuurlijken gemeenschapszin, waardoor de tien of twintig betere elementen samenspannen en in onderling verband samenwerken, om niet onder dien doodenden invloed te geraken en wankelende zwakkelingen te redden of te behouden. Daarom kan daar, waar de jeugd uit het gezinsverband gerukt wordt of weldra gerukt zal worden, niet genoeg worden aangeprezen iedere vorm van godsdienstig gemeenschapsleven als Patronaat en Congregatie en „Voor eer en deugd" en „Eucharistische Kruistocht" en „Altaarwacht". Zelfs de katholieke sportclubs kunnen hier uitstekende diensten bewijzen op voorwaarde, dat vóór alles het behoud en de ontwikkeling van de geestelijke en zedelijke krachten doel zij en de ontspanning en de lichamelijke ontwikkeling aan het eerste en voornaamste ondergeschikt blijve. Anders wordt een katholieke vlag op een onkatholieke lading om haar bedriegelijk vertoon een nog grooter gevaar. Het roomsche insigne is een voortdurende belijdenis van het roomsche beginsel en van zedelijke overtuiging en houdt de gelijkgezinden in het Sodoma van onzen tegenwoordigen tijd bijeen en op de been. Maar willen deze mooie instellingen' blijvende voordeden afwerpen voor het doel: het behoud van de jeugd en het behoud van 60 de toekomst, dan moeten zij één zijn niet alleen in hun vergaderlokaal en in hun optochten en door hun insigne, maar op de eerste plaats in hun apostolische overtuiging en in hun gebed. Alle leden moeten wel weten, dat zij daarom samen zijn, opdat zij elkander zouden steunen door hun voorbeeld en vooral door hun gebed. Over het behoud van de jeugd en van de toekomst wordt veel vergaderd en gesproken, maar vooral door de eerstbelanghebbenden te weinig gebeden en geleden. Geen bijeenkomst dientte worden beëindigd zonder een innig overtuigd gebed voor het doel, dat men voorstaat. En dat doel dient men te gedenken bij iedere H. Communie. Dan zal de roomsche jeugdorganisatie niet te ver afblijven van haar bestemming: de omzetting van den heldenschen gemeenschapszin tot waarachtig roomsche solidariteit. GEBED VOOR HET BEHOUD VAN DE KATHOLIEKE JEUGD. H. Aloysius: uit de heerlijke bestemming alleen, waartoe God u heeft geroepen, om in den hemel de patroon der jeugd te zijn, blijkt reeds overvloedig, waarop gedurende geheel uw leven al uw belangstelling was gericht. God de H. Geest heeft immers tijdens uw leven uw verheven taak in den hemel voorbereid. Daarom voelen wij ons ook zoo vertrouwd met U, daar wij met dezelfde bedoelingen bijeen zijn. Ook wij willen met het behoud van onze eigen deugd het behoud van geheel de katholieke jeugd voor Jezus en de H.Kerk. Om die reden komen wij thans voor uw beeltenis te zamen, om te bidden, dat Gij ons door Maria, 61 onze gemeenschappelijke Moeder, bij Jezus zult Verkrijgen de genade, dat wij zelf zeer ernstig mogen streven naar reinheid in onze gedachten, woorden en werken. Verkrijg ons die zdf.-tandigheid, die ons in staat stelt het goede voor ons zelf en voor onze omgeving te willen en te bereiken, ook waar wij ons moeten blootstellen aan het gevaar, om door anderen bespot en zelfs veracht te worden. Wij willen met de genade Gods de kwaadaardige overheersching van minderwaardigen uit onze omgeving breken door trouw aan elkander in het goede en door oprechte bovennatuurlijke belangstelling voor het zielenheil van anderen. Bid voor ons, groote Heilige, om deze kracht, opdat wij aldus voor elkander geen ergernis, maar genade moge zijn. Wij bidden vervolgens — en wij besluiten voor dat doel heel vaak te bidden — voor het behoud van heel de roomsche jeugd. Bewaar allen in ongerepte reinheid en waren godsdienstigen ijver, opdat zij meer en meer de genaden mogen waardeeren van hun heerlijk heilig roomsch geloof. Amen. VIJFDE ZONDAG. HET MERG DER MENSCHHEID. T\E kuischheid is een merkwaardige kracht, die *-J eenling, gezin en maatschappij geestelijk en lichamelijk bewaart. Kuischheid toch is de deugd, die ons bekwaam maakt en geneigd, om ons te onthouden van alle ongeoorloofde voldoeningen des vleesches, die de lichamelijke wezens naar de zeden der engelen doet leven. Het is ons niet mogelijk, om ons een voorstelling te vormen van een louter geestelijk bestaan, zooals het bestaan der engelen is. Wanneer wij ons evenwel wagen aan zoo'n voorstelling, dan rijst voor onze verbeelding altoos de voorstelling van de rein-doorzichtige verschijning van Jezus' zuivere Moeder of van den maagdelijken jongeling Aloysius. Er is voor den H. Aloysius groote eere in gelegen dat men ten allen tijde iederen braven jongen, wien de onschuldige vroomheid de frissche oogen uitstraalt, een H. Aloysius zal noemen, om dezelfde reden, waarom men iedere reine maagd een Madonna prijst. 1. PRIJZENSWAARDIG EN NAVOLGENSWAARDIG. De H. Aloysius heeft inderdaad zich door de genade Gods deze eer waardig betoond. „Een engel in het vleesch" wordt hij genoemd: hij was het in werkelijkheid, een echt wonder in de zedelijke orde; een wonder, dat de aandacht van hemel 63 en aarde op zich trekt: welgevallig bij God en bij de menschen. Het geheim van Aloysius' maagdelijke reinheid vindt zijn verklaring in zijn zuivere liefde, die opvlamde in smachtend gebed en de laatste resten van de natuur verteerde in heldhaftige versterving. Als van de maagdelijke deugd van den H. Aloysius gesproken wordt, dan wordt gewoonlijlc in herinnering gebracht het feit, dat hij reeds als knaap van negen jaren de gelofte van zuiverheid aflegde, dat hij zich reeds op jeugdigen leeftijd, onthield van de beschouwing zijner naaste verwanten, dat hij op straat en in gezelschappen steeds met de diepste ingetogenheid zijn blikken neersloeg en dergelijke prijzenswaardige, maar niet altoos even navolgenswaardige bijzonderheden meer. Met voorlief de wordt dan ook verhaald, dat hij zelfs geen bekoring meer ondervond tot onreinheid. Bij het lezen van dergelijke feiten wordt de bekoring groot in eens het stichtelijke levensboek van den grooten jeugdheilige dicht te slaan: hoe kan zoo iemand nu voor ons een toonbeeld wezen, als hij niet eens de innerlijke moeilijkheden kent, waaraan wij onderhevig zijn en als hij zich onder de menschen beweegt op een manier, die aan ieder jongmensch in de wereld ten hoogste kwalijk zou worden genomen. Met een bijzondere voorliefde willen wij op deze beide vooroordeelen tegen Aloysius' deugd ingaan, omdat de beantwoording van deze moeilijkheden de gelegenheid biedt, om te laten uitkomen, wat de beoefening van de heilige deugd van zuiverheid van ons vordert. Er is geen enkele deugd, waarvan de beoefe- 64 niet wordt ingegeven en geleid door de liefde Gods. Zoo de liefde Gods niet de drijfveer en de drijfkracht is van de deugd, is alle deugd weinig meer dan vertoon. „De liefde is geduldig, is goedertieren; zij is niet Ijverzuchtig; zij is niet trotsch, zij is niet eerzuchtig; zij zoekt het hare niet; zij wordt niet kwaad, zij denkt geen kwaad, zij verheugt zich niet over ongerechtigheid. Zij verdraagt alles, zij gelooft alles, zij hoopt alles, zij verduurt alles." Zoo ook is alleen de liefde Gods waarlijk kuisch. Onthoud dit eens goed: zoolang wij bij de beoefening-van een of andere deugd ons bewust zijn van onze deugdzame akte, ontbreek! ons nog de deugd, waarvan wij een akte stellen. Die bij het stellen van een akte van bescheidenheid en nederigheid zijn eigen nederigheid behagelijk aanvoelt, mist nog de nederigheid. Die bij een ontvangen beleediging zijn ziel in lijdzaamheid bezit en zich zelf een voorbeeld van geduld weet, mist de deugd van geduld. Het kind, dat zich zelf heel erg gehoorzaam vindt, mist den geest van gehoorzaamheid. De jongemensch, die zich verbazend gedienstig voelt tegenover zijn medemensch, als hij hem den weg wijst of van zijn lasten afhelpt, mist de ware voorkomendheid. Alle ware bovennatuurlijke deugd verdwijnt voor het bewustzijn, als ze bezield wordt door de zuivere liefde Gods en iedere deugd wordt volkomen in deze liefde. Dit is ook het geval met de kuischheid. Men stelt zich soms voor, dat hij, die veel bewuste inspanning en moeite zich geeft, om een bekoring te overwinnen, daardoor sterke deugd verraadt. 65 Die bij 't schermen veel beweging maakt, is de zwakste en de onhandigste partij. En die in den strijd voor de reinheid het best de inwendige en uitwendige rust bewaart bezit deze deugd in haar hoogste volmaaktheid. Een reine ziel glijdt over de zinnenprikkelende voorstellingen heen, zoodat ze als het ware ziende niet ziet en hoorende niet verstaat. Op zijn hoogst kunnen deze voorstellingen voor haar worden tot een kwelling, tot een beproeving, die haar uiterlijk aandoet, maar waaraan zij zelve niet vastkleeft. En om dat te bereiken oefende zij zich in de volmaakte liefde, die alleen God aanhangt en hetgeen met God in betrekking staat. Daar ligt het geheim van Aloysius' reinheid en als hij niet meer onderhevig was aan de bekoringen, waaronder wij gedrukt gaan, dan was dit juist een belooning voor zijn heldhaftige liefde. Wanneer wij dan van den H. Aloysius lezen, dat hij aan het hof van Madrid, waar zeer zeker voor de zinnen prikkelende voldoening in overvloed te vangen was, als de jongelingen door den vuuroven ongerept voortwandelde door den brand der zinnelijkheid heen, dan hebben wij hooge waardeering voor zijn in Gods verslonden liefde, die zich voor de omgeving als ongeëvenaarde kuischheid uitleefde. We zeggen dus niet: de liefde kon in Aloysius' ziel gemakkelijk toenemen, omdat hij geen strijd ontwaarde in zijn binnenste. Juist het omgekeerde was het geval: omdat de liefde in Aloysius' ziel zoo hoog oplaaide, daarom waagde de natuur geen ernstig gemeenden aanval en werd iedere beraamde aanval te voren reeds verijdeld. Gods engel vergezelde de jongelingen in de 5 66 vuuroven en geen haar van hun hoofd werd verschroeid door de vlammen. God zelf vergezelde den H. Aloysius en vergezelt iederen kuischen jongeling en de liefde Gods maakt hem onontvankelijk voor den gloed der hartstochten. 2. MAAGD EN MOEDER. Om haar maagdelijke deugd werd Maria gezegend j met het hoogste moederschap. Datzelfde kan gezegd worden van de heilige deugd: de kuischheid is de moeder van het volste, blijdste, krachtigste leven. Merkwaardig is de wederzijdsche inwerking van de goddelijke liefde en de heilige deugd op elkander. Het vuur verteert de brandstof en de , brandstof voedt het vuur. De liefde vervluchtigt de zinnelijkheid en de bedorven natuur der menschen biedt aan de liefde de gelegenheid tot verhoogde werkzaamheid. Beste Jongelui, waar ligt het geheim van uw zedelijke kracht? Geloof me: alleen in ware vroomheid. Men houdt de menschen voor de verschrikkelijke, weerzinwekkende gevolgen van de onkuische zonden, maar weinigen zullen daar- i door tot kuischheid gebracht worden. De drift der begeerlijkheid bedwelmt het verstand: de vrees voor lichamelijke ontzenuwing kan evenals de vrees voor de hel den wil hoogstens tijdelijk weerhouden van een noodlottig zedelijke buitensporigheid, maar de vrees kweekt geen deugd. Deugd bloeit op alleen uit liefde, uit echte vroomheid, die zich vermeit in den vertrouwelijken omgang met God. Men zal u warm maken voor weten- I 67 schap, voor kunst, maar de verstandelijke ontwikkeling zal evenmin als de hooggeprezen schoonheidscultuur de rustig-blijde vastberadenheid schenken, die den wil vastzet in de richting van het goede. Als de Apostelen angstig de toekomst tegemoet zien, die hun veel strijd zal brengen en wreede vervolging, dan stelt hen Jezus gerust met de belofte: „Ik zal met u zijn tot het einde der tijden." Als wij met waren vromen zin Jezus aan onze zijde houden, dan zijn wij in alle moeilijkheden veilig. Let wei: wij moeten Jezus vasthouden: 't is niet genoeg, dat Jezus van zijn kant ons zoekt en ons vergezelt, wij moeten van onzen kant Jezus zoeken en Jezus vergezellen. Zelfs de dagelijksche H. Communie, die zich beperkt tot het toelaten van Jezus, zal niet in staat zijn ons te bewaren in de deugd. Het naderen van Jezus tot ons moet door ons beantwoord worden met het hartelijk ontvangen, het gretig opnemen van Jezus in de woning der ziel. En deze gastvrijheid brengt mee het voortdurend vertrouwelijk verkeer met den Beminde: dit vertrouwelijk verkeer kan overvloedig aanvuHen de om de omstandigheden noodzakelijke beperking der werkelijke Communiën: de veelheid uwer Communiën kan evenwel niet aanvullen het schuldige tekort aan hartelijke vertrouwelijkheid. De H. Aloysius mocht maar eens per week communiceeren en de Zondags ontstoken liefdevlam ging de geheele week niet uit. Onafgebroken was bq bezig met Jezus, Dien hij ontvangen had, met Jezus, Dien hij ontvangen ging. Zoo had hij geen tijd en geen belangstelling voor het minderwaardige, waarvan zijn omgeving vol was. 68 De kuischheid gedijt alleen in de warme luchten der diep ingetogen liefde tot God, maar tegelijkertijd voedt ze den bodem des geloofs en de atmosfeer der liefde. Een kuische ziel houdt zich gaarne bezig met hoogere dingen. De reine vreugde van het huiselijk geluk wordt het beste gesmaakt en gewaardeerd door hem of haar, die walgt van het zinnelijk vertoon op straat of in de ontspannings-gelegenheden. Een maagdelijk gemoed voelt voor alles wat maagdelijk is; voor Maria, voor de H. Kerk, voor Jezus Christus en zijn heiligen, voor de missiën, voor het religieuze leven, voor de katholieke actie. Niet alleen het hoogere, het bovennatuurlijke is verwant aan een reine ziel: ook alles, wat in de natuurlijke orde waarlijk goed en schoon is, ontmoet de meeste belangstelling bij het onschuldig gemoed. Een kuische blik ziet vrij en blij op naar ouders en overheden, de onbenevelde geest dringt gemakkelijk door in de meest ingewikkelde vraagstukken en werpt zich met lust op alle ernstig werk. Plichtsbesef en toewijding en verantwoordelijkheidsgevoel gaan in het gevolg van de zuiverheid des harten. Alle werken van naastenliefde vinden hun dankbaarsten voedingsbodem in de maagdelijke onschuld: de maagdelijke bruid van Christus, de H. Kerk, is het meest vruchtbaar in hen, die de kuischheid beleven in hun stand, hetzij in een voorbeeldig christelijk huwelijk, hetzij in het klooster, en dit is het merkwaardigste, dat de maagdelijke staat van priesters en kloosterlingen feitelijk het meeste bijbrengt tot de reinheid van het huwelijk. De maagdelijke Aloysius, die volgens de verwachtingen der wereld, als kloosterling 69 zijn naam verloren zou zien gaan, heeft meer naam aan zijn geslacht gegeven dan alle andere leden van die adellijke familie en de kinderlooze heeft duizenden kinderen gekweekt voor den hemel, die anders wellicht voor God en voor zich zelf verloren zouden zijn. De grootste weldoener van het gezin en van de maatschappij is niet hij, die de nuttigste machines uitdenkt en het geneesmiddel tegen den dood, maar hij die aan de wereld de kuischheid hergeeft. Bidden wij voor ons zelf en bidden wij voor anderen, voor de jeugd vooral, opdat allen zuiver mogen zijn van harte en zoo mogen deelachtig worden aan het voorrecht God te zien. Bidden wij tevens, dat allen veel meer mogen waardeeren God te zien door het geloof en Hem aan te hangen door nimmer onderbroken edelmoedige liefde, opdat zij daardoor in staat bevonden mogen worden zuiver te zijn van harte. GEBED TOT DEN H. ALOYSIUS OM DE ZUIVERHEID TE BEWAREN. H. Aloysius, met engelachtige deugd gesierd, ik, uw onwaardige vereerder, wijd u op geheel bijzondere wijze de reinheid van mijn ziel en mijn lichaam toe. Ik bezweer u bij uw engelachtige reinheid, wil mij Jezus Christus, het vlekkelooze Lam, en zijn allerheiligste Moeder, de Maagd der maagden, aanbevelen, en mij voor iedere zware zonde bewaren. Duld niet, dat ik in eenige zonde van onreinheid valle, maar wanneer gij mij in bekoring of in gevaar van zonde ziet, verwijder dan uit mijn hart alle onreine gedachten en neigingen; 70 verlevendig dan weer in mij de gedachte aan de eeuwigheid en aan Jezus, den Gekruiste, en prent het gevoel der heilige vreeze Gods diep in mijn ziel. Ontvlam in mij het vuur der goddelijke liefde en maak, dat ik u navolgend op aarde, verdiene God in den hemel met u te genieten. Amen. (100 dag. afl. P. Pius VII6 Maart 1802.) Glorierijke H. Aloysius, die door de Kerk, om uw zoo reinen levenswandel hier op aarde met den titel van engelachtigen jongeling zijt vereerd, ik nader heden met al de aandacht van mijn ziel en van mijn hart en ik wijd u mij toe onverdeeld. O volmaakt toonbeeld, gij, mijn goede en machtige beschermer, hoezeer heb ik u noodig! De wereld en de duivel zetten mij na; ik onderga den gloed der hartstochten en maar al te zeer erken ik de zwakheid en de onstandvastigheid van mijn leeftijd. Wie zal mij beschermen, als gij het niet doet, engelreine heilige, gij, de roem en het sieraad, de liefde en de stutse der jeugd? Tot u derhalve neem ik uit geheel mijn ziel mijn toevlucht, van ganscher harte vertrouw ik en wijd ik mij toe aan u. Het is mijn plan, ik neem mij voor en beloof, heel bijzonder aan u mijn belangstelling te geven, u te verheerlijken om al uw verheven deugden, voornamelijk om uw engelachtige reinheid; ik wil uw voorbeeld navolgen, de devotie tot u onder mijn kameraden bevorderen en tot aan mijn laatsten ademtocht wil ik u aanroepen en prijzen uw heiligen en liefelijken naam. Ja, ik wijd u mijn ziel, mijn zinnen, mijn hart mijn heele bestaan. O lieve H> Aloysius, nu behoor ik u derhalve geheel en al toe en ik wil u toebehooren voor altoos. Welaan, bescherm mq dan, verdedig mq, 71 bewaar mij als uw eigendom» opdat de devotie tot u mij helpe, Jezus en Maria trouwer te dienen, hen inniger te vereeren en eens met u mijn God in den hemel te aanschouwen en te prijzen in alle eeuwigheid. Amen. (200 dag. afl. P. Leo XIII12 Juni 1894.) n ZESDE ZONDAG. OP DEN DRIESPRONG DES LEVENS. HET is- merkwaardig, dat van Jezus' stille leven te Nazareth door de H. Schrift geen enkel feit vermeld wordt tenzij dat eene, dat voorviel op zijn twaalfjarigen leeftijd, toen Hij overeenkomstig den Wil van zijn hemelschen Vader zijn ouders verliet en in den tempel met de schriftgeleerden zich onderhield. „Wist gij niet, dat Ik moest wezen in de dingen, die van mijn Vader zijn?" zoo merkte Hij op, toen Jozef en Maria verklaring vroegen van Zijn doen. De geestelijke schrijvers brengen dit voorval en dit antwoord geregeld in verband met de gewichtige levensvraag, waarvoor de jonge menschen in die jaren gesteld worden. Welke zijn „de dingen van den Vader?" Deze vraag is allergewichtigst voor den betrokken persoon zelf, voor Kerk en Maatschappij, voor de eer van God. Deze vraag is van den eenen kant zeer ingewikkeld en van den anderen kant ook weer uiterst gemakkelijk op te lossen, daar de oplossing eigenlijk minder door ons zelf dan wel door God wordt gegeven, zoo wij de oplossing waarlijk aan God overlaten. 1. EEN GEWICHTIG EN INGEWIKKELD VRAAGSTUK. God heeft van eeuwigheid voor de geheele menschheid en voor iederen mensch een bepaald 73 doel vastgesteld en voor de geheele menschheid en voor iederen mensch een bepaalden weg uitgestippeld, om tot dat doel te geraken. Nu weten we, dat de bereiking van dat doel voor een zeer groot gedeelte afhangt van de richting, die men in den beginne neemt. Wat al ellende heeft de eerste misstap over het geheele menschdom gebracht! God laat zich door den mensch niet dwingen en zelfs kan Hij het kwaad, dat de menschen bedrijven, ten goede keeren. Maar dat beteekent niet, dat Hij dat deen moet. De zonde van Adam wordt zelfs door de H. Kerk genoemd een „gelukkige schuld," omdat zij voor God aanleiding was ons zulk een Verlosser te zenden. Maar het ligt voor de hand, dat de zonde en de vrijwillige veronachtzaming van Gods liefdevolle leidingen uitloopen op haar natuurlijk einde: het gemis van de bestemming, die God voor ons heeft bepaald. Welnu: de keuze van den levensstaat is het begin van het einde; een goede keuze verzekert het goede einde en een verkeerde keuze brengt den goeden uitslag zeer ernstig in gevaar. Over het algemeen zal men niet kunnen volhouden, dat men op zich zelf zonde doet met zijn roeping niet te volgen. Maar men verwerpt daardoor een door God aangeboden genade en die de genade Gods veronachtzaamt, sluit zich daardoor de mildheid Gods af. Daarenboven: die door een onverantwoordelijke keuze zich werpt in levensomstandigheden, welke niet berekend zijn op de door God voor hem bestemde genaden, heeft het aan zich zelf te wijten, zoo hij later „beproefd wordt boven zijn krachten." Die bestemd zou 74 zijn door God voor het kloosterleven en die fat het klooster dus een heilige zou kunnen worden, zou zijn eeuwig heil en zeker zijn hoogere volmaaktheid in gevaar kunnen brengen, door zich niet overeenkomstig Gods H. Wil te werpen in de wereld, waar Gods genaden hem niet zoo overvloedig zullen ten deel vallen. Die door God bestemd is, om in het huwelijk te treden met een bepaald persoon, moet zich niet door minderwaardige overwegingen laten leiden, om zijn keuze te laten vallen op een ander, want het is mogelijk, dat het karakter van dien anderen persoon andere genadekracht opeischt, dan die welke voor hem bestemd was. 't Is altoos een roekeloos bestaan den H. Wil van God te willen dwingen in de bedding van zijn eigen voorkeur. Wij hebben Gods H. Wil te zoeken en te volgen en God is niet aan zich zelf verplicht om onze luimen te erkennen en te zegenen. Gewichtig is het vraagstuk der roeping niet alleen om het belang, dat aan de goede oplossing daarvan verbonden is voor ons zelf, maar vooral ook om het belang, dat de geheele gemeenschap heeft bij het brengen van „den juisten man op de juiste plaats." Hoe ontzettend veel edele krachten worden door onverstandige stappen in de jeugd niet onttrokken aan het groote werk: de uitbreiding van het Rijk Gods op aarde. Een ongelukkig huwelijk legt den grondslag van een ongelukkig geslacht, dat in lengte van jaren en eeuwen woekert aan het natuurlijk en bovennatuurlijk belang der menschheid en duizenden en nogmaals duizenden tot ergernis verstrekt. En volgens Gods bedoelingen had dit huwelijk 75 moeten strekken tot zegen van talloozen! God eischte van het Joodsche geslacht één van de twaalf stammen op voor zijn dienst en verder van elk gezin den eerstgeboren zoon. Zouden we hierin niet met eenigen goeden wil een vingerwijzing mogen zien van de „persoonlijke" belasting, die God aan ieder gezin oplegt: één kind des huizes gemiddeld voor het groote werk Gods? In ieder geval zouden dan geen duizend millioen menschen meer dolen in de duisternissen van het heidendom en geen honderd millioenen meer in de schaduwen der dwaling. Beseften toch allen de groote verantwoordelijkheid en het gewicht van een goede keuze, zooals ze het begrijpen zullen en beseffen op den laatsten oordeelsdag, als voor ieder zal duidelijk worden de maatschappelijke waarde van zijn werken. Dan zal de vloek der tallooze verdoemden als een verpletterende last drukken op de hoofden der voorouders, die hun ontzettende verantwoordelijkheid niet hebben willen begrijpen en verbintenissen hebben aangegaan, waarover de duivel alleen zijn zegen kan uitspreken. Gewichtig is dit vraagstuk en ingewikkeld ook. 't Schijnt niet gemakkelijk, om op vijftien-, zestienjarigen leeftijd een levensvraag op te lossen, waarvoor grijze wijsheid terugschrikt. „Quis puer iste erit: wat moet er van dat jongmensen worden!" 't Geldt een beslissing, welke zeer ver vooruit loopt op de jaren, waarin ze genomen wordt, terwijl lichamelijke en geestelijke aanleg in de verste verte nog niet berekend zijn op de beleving van de roeping, waarvoor men zijn beslissing neemt Er spreken in 't jeugdig hart zooveel overwegingen 76 mee, die de betrouwbaarheid van het oordeel nadeelig beïnvloeden en toch waant de jeugd zich uitsluitend geleid en geprikkeld door de waarheid en goedheid harer idealen. Ouders en omgeving laten zich daarbij gelden, en niet altoos met wijsheid en voorzichtigheid. Men laat bij die keuze al te zeer meetellen factoren als geld en positie, die beter bescheiden op den achtergrond bleven. Kortom: 't lijkt een onmogelijkheid met zekerheid in zijn keuze het rechte doel te treffen, zooals Gods Voorzienigheid dit voor ons gedacht heeft. Maar wat voor de menschen niet wel mogelijk is, is mogelijk voor God en hoe meer we aan God de vrijheid geven, om dit vraagstuk, door Hem zelf ter beantwoording voorgelegd, op te lossen, des te veiliger wij zijn. 2. EEN GEMAKKELIJKE EN VEILIGE OPLOSSING. God houdt er van, om als van zelf sprekende waarheid op de lippen der kinderen te leggen de wijsheid, die de diepzinnigste geleerden tevergeefs in hun onderzoekingen en bespiegelingen trachten te achterhalen. De kinderen voelen van zelf aan, wat goed is en wat kwaad en de wijsgeeren redetwisten tot in het oneindige, als zij gesteld worden voor het probleem: „Wat is goed, wat is kwaad?" God waakt over zijn schepselen, zoo zij zich zonder angst vertrouwen op zijn Wijsheid en Goedheid. De redelooze wezens zijn veilig onder Zijn hoede en eenling en soort leven op de geheimzinnige leiding van het instinct, waardoor zij, zonder verstand te hebben, toch ver- 77 standig handelen. Eeuwen reeds zijn de grootste geesten bezig zich te verdiepen in de verstandige Wêfkingen van de verstandelooze wezens en zij moeten erkennen nauwelijks bij het begin van hun ontdekkingen te staan, 't Is alsof God denkt en berekent in deze dieren zonder gedachte en berekening. Veel wonderbaarder nog werkt God in zijn redelijke schepselen. Menigmaal heeft het onbevangen verstand der kinderen de diepzinnige wijsheid der geleerden beschaamd. Maar het meest openbaart zich de geheimzinnige bovennatuurlijke Wijsheid Gods in die eenvoudigen en zuiveren van harte, die naar Christus' eigen woord God zien en in God weten en verstaan, wat door menschelijke redeneering niet met zekerheid is te achterhalen. Aan dezulken deelt God de H. Geest op bijzondere wijze mede zijn gave van raad — een gave, van buitengewoon groot belang voor degenen, die staan voor de keuze van een levensstaat. Wat verstaan we in 't algemeen door de gaven des H. Geestes? Door een gave des H. Geestes verstaan we het vermogen, om als het ware instinctmatig in het bovennatuurlijke te handelen volgens Gods H. Wil, zonder dien H. Wil te beredeneeren. Stellen we ons voor een jongmensen, dat neiging bij zich zeiven ontwaart, om missionaris te worden. Hij voelt er voor, maar hij weet niet, of hij zich zeiven wellicht niet misleidt. De twijfelaar komt raad vragen bij een „zakenmensch". „Da's een vraag, die maar niet zoo een, twee, drie, is op te lossen," zal hij zeggen. „Je bent nog jong, en je kunt later nog zoo gemakkelijk spijt hebben 78 van een beslissing, die je in onbezonnen overmoed genomen hebt. Doe, wat ik in zaken ook zou aanbevelen. Wanneer ik in Indië een onderneming zal beginnen, dan stel ik me te voren goed op de hoogte van den toestand ter plaatse. Ik zend daarheen vertrouwde menschen of liever: ik ga er zelf heen, en wanneer de levensvatbaarheid van zulk een onderneming me overtuigend is gebleken, dan beproef ik mijn geluk en begin. Doe zelf ook aldus en ga eens een paar maanden naar Midden-Afrika en ga eens een tijdje bij een gastvrijen neger logeeren en neem de toestanden eens op. Wanneer het je dan bevalt, keer dan terug en begin dan je studiën op een of ander seminarie. Zoo doet ge verstandig. Men moet te voren poolshoogte nemen, om geen onverantwoordelijke daad te stellen." Erg verstandig, vindt ge niet? Schijn bedriegt. Een roeping is geen handelsonderneming. Een roeping is veel ingewikkelder en tegelijk veel eenvoudiger. Een roeping wordt niet berekend door het overleggende verstand. Een roeping wordt min of meer bewust geleid door God zelf. Zooals God bouwt in de kunstvaardigheid van het vinkje, zoo werkt en wijst God op bovennatuurlijke wijze in de beslissing van onze brave jongens en meisjes, die de keuze van hun levensstaat aan Hem hebben overgelaten. Zijn gave van raad zal de richting bepalen, zijn gave van sterkte zal de moeilijkheden overwinnen. Daar lag ook het geheim van Aloysius' overtuiging, dat hij voor het priesterschap en voor het religieuze leven geroepen was. Daar vond hij ook de kracht, om de geweldige moeilijkheden, 79 die hem door lijn vader in den weg gelegd werden, te overwinnen. Toen de heilige vijftien jaar oud was, was ook voor hem de tijd gekomen, zijn keuze te bepalen. Religieus worden en priester, dat stond eigenlijk reeds bij hem vast. Maar in welke orde zou hij intreden. Het feest van MariaHemelvaart van 'tjaar 1583 was nabij en hij bereidde zich door buitengewone oefeningen van godsvrucht tot de H. Communie van dien dag voor. Gedurende de dankzegging knielde hij voor een miraculeus beeld van de Koningin des hemels neer en smeekte haar met allen aandrang des harten, door haar voorspraak ssijn verstand te verlichten omtrent den H. Wil Gods. En hij deed zijn keuze voor de Sociëteit Jezus en hij bleef bij zijn keuze en liet geen enkelen twijfel meer over tot zijn gemoed. Hij had gebeden en deugdzaam geleefd. Geen belemmering had hij gesteld aan de inwerking Gods en dus was hij gerust in zijn vertrouwen op God, Die zijn kinderen voorlicht en leidt op zijne wegen. Maria, de Moeder van Goeden Raad, had hem voorgelicht met hare voorlichting; Maria, de Vrouwe van Altijddurenden Bijstand zou hem steunen en sterken met de gave van sterkte in de jaren, die komen zouden. Geweldig was het verzet, het gramstorig verzet van zijn vader Don Ferdinand, die zich niet verzoenen kon met de gedachte, dat hij in zijn zoon Aloysius niet den voortzetter van het roemruchtig geslacht der Gonzaga's zou mogen zien. Gebed en geduld waren het antwoord van den door bovennatuurlijke kracht onverzettelijken zoon. Als bedreigingen niet hielpen, dan moesten beloften hem paaien. Maar tegen de kracht Gods 80 is niets bestand. Twee jaren lang moet hij dragen de lasten van de vaderlijke verontwaardiging en onwil: hij wist dat hij zou overwinnen, want zijn zaak was de zaak van God. Geen oogenblik werd bij die moeilijkheden zijn innerlijke vrede verstoord: Maria was zijn licht en zijn sterkte. Waar Aloysius zijn licht vond en zijn sterkte, daar vinden altoos onze jongelui, wat ze noodig hebben om te beslissen overeenkomstig Gods H. Wil. Bid daarom door al uw jonge jaren heen, zonder een dag over te slaan, en leeft volgens Gods H. Wil — en ge zult bereiken den staat, dien God voor u bestemd heeft. Dat is zoo'n heerlijke geruststelling. Die dezen wenk naar best vermogen heeft opgevolgd en die vooral Maria, de Moeder van Goeden Raad de beslissing in handen geeft,kan in de toekomst altoos de overtuiging met zich meedragen, dat zijn lot in hare handen blijft. Of hem blijde of droeve dagen wachten, dit weet hij: God is met hem en aan zijn zijde staat zijn Moeder, die „met haar altijddurenden bijstand" hem niet verlaat. GEBED TOT DEN H. ALOYSIUS OM ZIJN ROEPING TE KENNEN EN TE VOLGEN. H. Aloysius, door Maria hebt gij in de allergodvruchtigste levensvraag van uw roeping voorlichting en kracht ontvangen van den Hemel: kniel, bidden wij, met ons voor Haar neer, die door de H. Kerk geprezen wordt als de Moeder van Goeden Raad en de Lieve Vrouwe van Altijddurenden Bijstand, opdat ook wij door Haar mogen 81 weten en bereiken, wat God in zijn alwijze en en algoede Voorzienigheid voor ons in het leven heeft weggelegd. Groote heilige, bid voor ons om den goeden wil niets anders te begeeren, dan wat God ons heeft toegedacht. Verkrijg ons door uw bemiddeling geen wenschen te koesteren, die uitgaan boven ons vermogen en boven onzen stand. Verwerf ons de bescheidenheid, welke zich voegt naar Gods H. Wil en niet naar de inzichten eener ijdele wereld. Zuiver orts geweten, opdat wij in het wegen van de redenen, die ons bepalen bij onze keuze alle ongeregelde eigenliefde terzijde zetten en met u alleen mogen vragen: „wat beteekent dit in verband met de eeuwigheid?" Verzeker mij dat rustige vertrouwen, waardoor ook gij onwrikbaar vast stond, in uw roeping, ondanks de hevigste moeilijkheden, welke u in den weg gelegd werden. Vermeerder in mij het geloof en het vertrouwen op Jezus en Maria, waardoor gij bergen hebt kunnen verzetten, opdat alleen in mij vervuld moge worden de eenig aanbiddelijke Wil van God, onzen eeuwigen Vader. Amen. INHOUD. BLDZ. Voorwoord 5 Het ontstaan van de oefening der Zes Aloysius- zondagen 7 EERSTE ZONDAG 9 De H. Maagd Maria, het Huis van God en de Poort des Hemelt. 1. Jezus door Maria 10 2. In Jezus en Maria 12 Gebed om door Maria tot Jezus te geraken. 14 Gebeden na de oefening van iederen Zondag. Voorbereidend gebed. 17 Tot God den Vader voor de verheffing en uitbreiding van de H. Kerk 17 Tot God den Zoon voor de uitroeiing der ketterijen 18 Tot God den H. Geest voor de eenheid onder de Christen vorsten ....... 19 Voor Z. H. den Paus 20 Litanie van den H. Aloysius 20 TWEEDE ZONDAG . . . . 4.., . 23 De H. Communie en het Inwendig leven. 1. Jezus in de ziel van een rechtvaardige . . 23 2. Jezus voltooit de heiliging van onze ziel . 25 3. Het geheim van Aloysius' heiligheid . . 28 Gebed om eucharistisch te leven ... 31 DERDE ZONDAG ....... 33 De gruwel der verwoesting. 1. Oorzaken en aanleidingen . . . . 35 2. De weg ter redding ! 40 3. Met den H. Aloysius den communiedag tegemoet. . . . ' . . . . 44 Akte van eerherstel . 45 VIERDE ZONDAG 49 Het behoud van de katholieke jeugd. 83 BLDZ. 1. Wat ons doet vreezen voor de toekomst . 50 2. Waar ligt alleen de hoop op behoud . . 54 Gebed voor het behoud van de katholieke jeugd 60 VIJFDE ZONDAG ....... 62 Het merg der menschheid. % Prijzenswaardig en Navolgenswaardig . - 62 2. Maagd en Moeder 66 Gebed tot den H. Aloysius om de zuiverheid te bewaren 69 ZESDE ZONDAG 72 Op den driesprong des levens. 1. Een gewichtig en ingewikkeld vraagstuk . 72 2. Een gemakkelijke en veilige oplossing . . 76 Gebed tot den H. Aloysius om zijn roeping te kennen en te volgen . . . . . 80