40 cent lm . MM LINI IN VIEI INEEI L-PINKHOF, B®RU¥YEII!UNWti.fe Wilhelm, de Banneling van Wieringen. DOOR LEYY GRÜNWALD EEN TOEKOMST FANTASIE IN 1952. vierde verbeterde en herziene druk. (AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN). Elbotrischk Deükkebij Egneb, Heldek - 1923. VOORWOORD VAN DEN SCHRIJVER BIJ DEN DERDEN DRUK. Vier maanden zijn voorbijgegaan, sedert de eerste oplage van dit werkje de pers verliet . . . een tweede uitgave volgde alras en nu is het mij vergund bij de voorspoedige geboorte der derde oplage, bij de verschijning van het nieuwe tienduizendtal exemplaren ee"h voorwoord ter inleiding te schrijven. "Wanneer een kindje geboren wordt, is het hart der ouders van vreugde vervuli Vol verwachting en trots volgen zij de eerste wankele schreden van hun spruit en wanneer dan de vrienden en kennissen zeggen: „Gut! wat een leuk kereltje is dat jochie van jullie", dan hebben die ouders niets meer te wenschen, dan zijn zij de koning te rijk. • Zoo is het ook met mij gesteld ten opzichte van mijn geesteskind. Ook ik heb vol verwachting mijn boekje nagestaard en met groote bezorgdheid de eerste schreden er van gevolgd. De sympathie die mij van zoovele couranten-critici gewerd, vervulde mij met vreugde, en waar nu, na slechts luttele maanden, het publiek om een derde oplage vraagt- mag ik, jong schrijver, niets meer wenschen, ben ik tevreden, meer dan tevreden, want ik gevoel, dat men mij begrepen heeft. Misschien is voor een enkele oppervlakkige lezer dit boekje te heterogeen, bevat het te veel onderwerpen. Hij die aandachtig leest, zal echter bemerken, dat er wel een „draad" doorloopt. Beschouw deze novelle als een revue in 1953, waarin verschillende vreeselijke gebeurtenissen, die wij allen doorleefd hebben en nog medemaken, weder aan ons oog voorbijgaan.... Ook bij een revue-voorstelling zijn de tooneelen los van elkaar en toch hoeveel kunnen wij daar soms uit leeren! Over de revue-vorm van mijn verhaal maak ik me niet bezorgd, want ik heb dezen vorm met opzet gekozen. Ik moet kunnen springen van den hak op den tak ... Meen niet o lezer, dat, al is deze novelle getiteld Wilhelm de Banneling van Wieringen, gij daarom in dit boekje een pro- of anti-Duitsche tendenz zult kunnen ontdekken... Wilhelm vormt zelfs de hoofdpersoon niet van mijn verhaal ... De hoofdpersoon is de Eeuwige, Oneindige Wereldrui m t e met hare trillioenen wereldbollen. En waar de criticus van een der Amsterdamsche Bladen naar aanleiding van deze novelle vraagt: Is het soms een pleidooi voor de ci-devant Hoogheid van Duitschland, daar antwoord ik met •de wedervraag: waar, in welke regel, in welk woord vindt gij o criticus iets, dat op een pleidooi voor een of andere wereldsche Hoogheid lijkt. Ik heb het niet kunnen vinden. Aan dwaze vorsten- ën menschenvergoding heb ik nooit mede gedaan, dat liet ik over aan - andere journalisten, die bij bezoeken van vreemde vorsten, Duitsche, Engelsche, Russische en Japansche altijd zoo verheffend den volke wisten kond_ te doen, welke mantel, welke veer op den hoed Hare Majesteit ën welk colbertjasje en streepjespantalon zijne Hoogheid 200 welwillend was te dragen. Deze kleeding-pleidooien waren allerdwaast, want nooit las ik van dezelfde journalisten, dat zij een arbeider aldus beschreven. Ik riep nooit hoera vo ir een koning, o criticus, maar zal ook nooit een vorst; •vertrappen, want een vorst is een gewoon mensch... wanneer een Tweede Kamerlid, een journalist of een zanikerig Amsterdamsch raadslid ooit op Wieringen in ballingschap raakt, zal ik, als ik daartoe geïnspireerd wordt, zeer zeker niet nalaten ook van deze niet-exvorstelijke personen een vovelle te schrijven. De criticus in het socialistische „Licht" die schrijft: „De vele fantasieën van den schrijver in dit deeltje verwerkt, komen samen in één kreet tegen den alles vernielenden en vernietigenden oorlog, die onze wereld tot op den huidigen dag teistert," begreep mij beter. Zoo ook de criticus van de „Heldersche Courant", die schreef: „... (het boekje is) een kreet om bevrijding, om verlossing uit het verwarrende leven van onze tegenwoordige maatschappij...", ook die begreep mij. Want als in ketenen geklonken, kromt zich de menschheid ... de diplomaten blijven redeloos, de volkeren radeloos, de elkaar opvretende menschheid is reddeloos. In deze novelle beweer ik alleen dat Wilhelm op Wieringen de idiote conventie, het ijdele vfertoon, van zich aftrapte en... een heel gewoon eenvoudig mensch werd, met menschelijke eigenschappen (hetgeen absoluut niets bijzonders is) en daaruit trek ik dan de conclusie dat iemand, die menschelijke eigenschappen bezit, onmogelijk DE OORZAAK kan zijn geweest dat Europa een hel, een slachtplaat», «en bloedbak werd. Want alleen een Nero, een monsterlijke wreedaard zou hiermede zijn zwarte ziel durven bezoedelen. De oer-oorzaak van de wereld-ellende is dieper te zoeken in: zucht naar macht — honger naar een brok land — dorst naar goud — «daardoor ontstaat de vijandschap onder de menschheid. — Niet één persoon, doch alle menschen lijden aan deze ziekte Alhoewel ik aanneem, dat er tegenwoordig niet velen meer zullen zgn, die niet weten wat de roode planeet Mars is, wil ik dit even kort uiteen zetten voor de enkele die dit niet geleerd heeft. De aarde waarop wij leven, is een groote bol, die in de wereldruimte zweeft. Zij ontvangt haar licht en warmte van de zon, waarom ze zich regelmatig beweegt. Vroeger dacht de menschheid, dat de aarde het voornaamste was van het heelal en dat er geen andere werelden waren. De wetenschap heeft echter onwederlegbaar aangetoond dat de aarde tal van broertjes en zusjes heeft, dat er nog "mlllioenen bollen zoo groot, of beter nog, oneindig veel grooter dan ouze aarde in de oneindige ruimte zweven. De groote telescopen op de bekende sterrenwachten in Duitschland, Engeland en Amerika toonde duidelijk aan, dat de lichte rustig stralende puntjes, de planeten, die 's avonds aan de hemel glansden, hollen waren als onze aarde... die evenals zij hun licht van de zon ontvingen. Door middel van deze groote verrekijkers kent men b.v. de oppervlakte van de maan beter dan die van de aarde; j% weet men tegenwoordig precies de hoogte van de maanbergen. 3 4 Eén bol had al verbazend veel overeenkomst met odzo aarde, men ontdekte er sneeuw, en daaruit was ontwijfelbaar af te leiden dat er ook een damkring aanwezig was, dus, dat het niet onmogelijk was dat er menschen als wij zonden leven. Bekende andere sterrekundigen beweerden zelfs, dat de gelijkmatige strepen, welke men op deze wereld waarnam groote kanalen waren, door de bewoners gegraven. Daar Mars veel ouder is dan onze aarde, stelde ik in mijn verhaal de Marsbewoners veel ontwikkelder voor, dan die van onze wereld en daarom laat ik ze optreden als opvoeders en leeraren van onze dwaze menschheid. Ik geloof nooit dat de menschheid zichzelve van den oorlogsgeesel zal kunnen bevrijden en daarom, het is natuurlijk louter fantasie, (doch zijn de verhalen van Jules Verne dit ook niet) schreef ik een toekomstverhaal in 1952 en stelde ik mij voor hoe het er met onze aarde en hare bevolking zou uitzien, als wij radio-verbinding hadden gekregen met Mars. Zoo men zich herinnert dachten eenige jaren geleden de geleerden in Amerika en Europa dat het vreemde geheimzinnige morse-telegram teeken S, dat op alle radio-stations werd opgevangen van de Rood» Planeet Mars afkomstig was, en beweerde men, dat de Marsbewoners met onze aarde in verbinding trachten te komen. Zoo heel dwaas is dus dit verhaal vol „dwaasheid1' niet, vooral als men in aanmerking neemt, dat men heden rustig in Amsterdam, den Haag of Helder in den huiskamer zittende, radio-concerten kan hooren, welke in Londen of Parijs worden gegeven. Deze reeks boekjes staan dan ook in het teeken van den toekomst. N. B. Bi heb gemeend eenige verklarende noten aan enkele bladzijden te moeten toevoegen, voor de meeste lezers overbodig, docht voor een enkele noodzakelijk. VOORWOORD BIJ DEN VIERDEN DRUK. Weder is 't November. Triesten herfstnevels over onze lage landen 5 jaar zijn voorbijgegaan sedert Wilhelm zijn voet op 't verlaten eiland zette. Juist heden Zaterdagmorgen, bij het opleggen van dé vierde druk komt het bericht dat hij naar zijn gezin is teruggekeerd. De geallieerden zullen bij onze regeering stappen doen om hem te verhinderen te midden der zijnen te vertoeven. Ik zou mij schamen Nederlander te zijn, als onze regeering aan het verzoek der gezanten gevolg zou geven. Wij zouden onze onafhankelijkheid als volk verliezen als wij op hun last Wilhelm een stroobreed in den weg leggen.. Deze ex-keizerzoon, die met zijn adjudant von Muldner een vijfjarige ballingschap dapper wist te doorworstelen, die zich op Wieringen door eenvoud het hart der bevolking wist te veroveren gun ik even als ieder ander mensch het geluk te midden van vrouw en kinderen te leven. De eerste vereischten voor een nieuw Europa is, dat gevoelen van Haat plaats maken voor menschenmin bij allen, zoowel bij Duitschersals Eranschen. Nov. 1923. LEVY GRUNWALD. WILHELM, DE BANNELING VAN WIERINGEN. EEN TOEKOMST FANTASIE IN HET JAAR 1952. HOOFDSTUK I. De Nieuwe Wereld. 3 November van het jaar 1952 ... Tik-tak-tik-tak... De pendule op de zwarte schoorsteenmantel, die wij vele jaren geleden in ons jong huishoudinkje gekocht hadden, tikt voort monotoon eentonig... Ze tikt nog precies als op den dag, toen ik als jeugdig echtgenoot de huiskamer binnentrad en met lichte bigde oogen door mijn jonge vrouw toegelachen werd, zij tikt nog precies als op den grauwen morgen in Februari, toen zwakke geluidjes de geboorte van mijn dochtertje meldden ; want de tijdmeter is gevoelloos en onaandoenlijk voor vreugde en droefheid, voor ramp en voorspoed... Tik-tak-tik-tak... Haar wijzers cirkelden, toen de wereld in barensweeën lag en de kronen der vorsten over de straat rolden ... Maar dit is nu lang, heel lang geleden... Als een grauwe somberte ligt ver in het nevelig verleden de barbaarsohe tijd, dat Europa één bloedplas was, dat krijgsgeschreeuw over de velden rumoerde, dat de vrije, groote, eeuwige zee in helsche mijaenboeien geketend was Acht-en-dertig jaren zijn nu verloopen sedert de brand* bom, in den Balkan geworpen, ons werelddeel tot een puinhoop gemaakt heeft... Tik-tak-tik-tak... alles is veranderd, alleen... het tikken der pendule niet... Van een jonge man ben ik een grijsaard geworden, die nog slechts een korte poos op deze planeet zal vertoeven... Tik-taktik-tak ... Het leven joeg mij voort in den maalstroom, 6 in den strijd om het bestaan, een strijd die wreed, woest: en meedoogenloos was. ... Yele jaren zijn in de eeuwigheid verdwenen ... uit een aarde met bloed en tranen gedrenkt, is inmiddels een nieuwe wereld ontstaan, een wereld van Vrede, vriendelijkheid, verdraagzaamheid en recht... Van de bergen langs den Rijn klinkt thans in den herfst weer het juichende lied der druivenzamelaars, over de groene, grazige weiden in Noord-Erankrijk troepen deszomers weer groote kudden en in zijn industriegebied behameren en beslaan welvarende arbeiders vredige landbouwmachines . . . werktuigen des vredes. De groote kanonnenfabrieken der wereld, zij zijn er niet meer. Door het luchtruim over juichende landen, over de groote oneindige, eens geboeide, doch nu heerlijk vrije zeeën, zweven als blanke, groote vogels tallooze vliegtuigen, die zonder tol en invoerrechten, de voortbrengselen der wereld vervoeren van Afrika naar Rusland, van de Wolga naar de Missisippi . . . voedende en verheugende ieder schepsel. Tik-tak-tik-tak ... De tijd is voortgesneld. Wij schrijven November 1952... Mijn vrouw en ik, oude menscben nu, zitten in onze kamer, hier is alles nog als in 1922... want daarin alleen ben ik niet met den tijd mede gecirkeld ... Ik kon niet scheiden van mijn ouderwetsch ameublement, van mijn trouwe pendule, .van mijn kolenhaard, want het interieur van ons huis was mij altijd lief. De avond is kómen duisteren over de stad. Buiten is het guur en koud; een fijne sneeuw bepoeiert een eenzamen wandelaar, die ons huisje voorbijgaat. De herinnering aan lang vervlogen tijden wordt weer fel in mij wakker . . . Tik-tak-tik-tak . . . Eloep !... de buitendeur wordt opengeworpen, kinderstemmen klinken in den gang... luidruchtig daartusscben dringt de vermanende stem van een jonge vrouw: — Voeten vegen, jongens, flink jullui voeten vegen, anders staat grootmoeder straks opstorm!... Het zijn onze kinderen en kleinkinderen die het oude nest komen, bezoeken... Met dcor het winterweer gezond rood gekleurde wangen rent de troep de kamer binnen... Met hunne besneeuwde 7 kleeren aan het lijf loopen zij juichend op ons toe en verstikken .ons bijna in hun wilde omhelzingen. — Dag grootvader.dag grootmoeder, roepen zij door elkaar Zie zoo, daar zijn wij weer eens onverwachts van Amsterdam naar jullie in den Helder komen overwaaien, spreekt mijn dochter, ons eveneens een hartelijke begroetingskus gevende. Het is toch maar makkelijk tegenwoordig vervolgt zij, hare mantel afdoende en naast ons komende zitten:, in een-en-tachtig seconden, nog geen twee minuten, reis je van Amsterdam naar den He der. — Het woord overwaaien is nu ook letterlgk waar Clara, zeg ik ernstig. .. Sedert 1922 heeft de techniek reuzen- vordenngen gemaaKi, in die dagen waa er een boemeltrein die drie lange uren over dit traject voortsjofcte, brj ieder klein nest en gehucht bleef de locomotief, tot ergernis van alle reizigers, puffend en hijgend als een amechtig oud mannetje staan en nu daal je heel eenvoudig in de ondergrondsche tunnel op het Damrak te Amsterdam af en gaat in een Inziens dienstdoende beambte laat 81 keer een eleetriscne raoiummolen draaien, iedere keer dat het rad wentelt . . . vliegt het zeilschuitje door een electrische windgolf voortgedreven één kilometer verder... iedere seconde draait het rad en zoo zit je na 81 seconden in het Heldersche ondergrondsche station vlak bij het vroegere „spooibosschie". — Wat koddig, grootvader, moet dat vroeger bij u geweest zijn, zegt mijn naamgenoot, de 16-jarige gymnasiast Leon, een lange opgeschoten jongen, wien de baard in de keel steekt. — Koddig jongen, koddig, herneem ik verwonderd, wat vond je voor koddigs aan dien tijd ? In 81 seconden wordt Je door de tunnel van Amsterdam naar Den Helder, ingericht zeil wagentje zitten. De 8 — Nu, ik bedoel alleen maar dat het zoo'n koddigmoppig gezicht moet geweest zijn, de treinen toen als slakken te zien voortkruipen. Hoep-floep! Het gaat tegenwoordig zoo vlug als een orkaan, zoo ben je hier, zoo zit je op de top der Mount Ever est. — Je hebt gelijk, Leon, herneem ik, de wereld die vroeger, in 1922 een hel was, is nu beter, mooier en bewoonbaarder dan voorheen, maar dat geluk is niet gekomen door het snellere verkeer, en koddig of moppig, zooals je spottend opmerkte, was onze tijd vroeger niet, want jij, die nu werkelijk een vrij mensch bent, jij, die niet meer in moordende en branden-stichtende legers ingelijfd kunt worden, jij die nu van alle rijke zegeningen en voortbrengselen der aarde kunt genieten, jij hebt dit te danken aan de menschen, die toen gearbeid en geleden hebben, die gestorven of beter, vermoord zijn ; dit dank je aan hun, die in dien moppigen tijd de slagvelden van Europa met hun bloed drenkten. Zij, de dooden met hun bleek gelaat en gesloten oogen, zij die vertrapt en verpletterd onder de hoeven der cavalerie-paarden hun jonge veelbelovende bloeiende levens offerden; zij waren oorzaak dat de oogen der menschheid eindelijk geopend werden, zij toonden, hoe dierlijk ej dwaas het was dat menschen elkaar afslachtten in den bloei hunner jaren ... Rrring rring... Hallo! Esn stem, die uit een hoek der kamer komt, waar het draadlooze telefoontoestel *) bevestigd is, onderbreekt plots mijn woorden. — Bob, het is Bob moeder, zeg ik verheugd. Hij is aan het radio-toestel. — Precies geraden, ik sta nu juist in Scheveningen, maar ik hoop over 153 seconden per ondergrondsche in den Helder te komen. Ik ben hier op „De draadlooze Centrale" die op de wandelpier is gebouwd, en luister met aandacht naar de oude koeien, die jullie *uit de sloot haalde; het was weer precies als voor 30 jaar, toen vader nog de kranten met beschrijvingen over den oorlog en den "Wieringer kroonprins vol pende, en ons zijn geesteskinderen, voor ze ter perse gingen, voorlas. Hoep, floep, ik kom direct bij jullie ook om het ouder wetsche kolen- *) Het draadlooze telefoontoestel dat in 1922 nog maar betrekkelijk weinig in gebruik was, ontbrak 30 jaar later in geen enkele woning. 9 baardje zitten, en dan moet vader weer eens verlellen van onde tijden... Nou saluut! Weg was de stem. — Ja vertellen, vertellen, voorlezen grootvader; verhaal ons uit dien ouden, somberen tijd, roepen mijne kleinkinderen luidruchtig. Ik gevoel mij overrompeld ... Tik-tak-tik-tak ... gaat de pendule ... — Stil een oogenblikje, jongens, ik zal mijne handschriften uit die dagen te voorschijn halen; dan kan ik direct, als oom Bob komt, beginnen te vertellen... Langzaam, in gepeins verzonken, begeef ik mij naar mijn ouderwetsch schrijfbureau en open de lade... Een klein vroolijk nieuwsgierig snuitje van Fransje, mijn jongste kleinkind, de kleine, dikke ronde Fransje, gluurt tusschen mijne verspreide papieren. Plotseling roept zij uit: — Eè, Opa, wat kunt u toch jokken, u zegt, dat n nooit rookt en daar tusschen die twee portretten ligt een sigaret!... Tik-tak-tik-tak. — Die sigaret en portretten zijn 34 jaar oud meid, zeg ik ernstig, en die vertegenwoordigen voor mij een historisch feit... als jullui stil bent, zal ik de geschiedenis er van verhalen. Tik-tak ... Tik-tak ... Terug !... Cirkel terug, wijzers mijner pendule, voer mij weer voor korte poos naar een hel van woeste haat! Terug... 34 jaar terug!... naar de meedoogenlooze wereld, naar Europa, de slachtplaats, de bloedbak, het centrum van volkerenmoord. HOOFDSTUK II. Klif' De Aarde in draadlooze verbinding met planeet Mars. — Het was, zoo jullui op de school geleerd hebt, aldus begon ik mijn verhaal, in November 1918, dat het laatste kanonschot over de slachtvelden van West-Europa dreunde. Het Duitsche leger was toen tot over de grenzen van Pruisen teruggeworpen. De oorlog was met deze débacle, naar men meende, voor eeuwig van de wereld verdwenen en ... de menschheid organiseerde vredesconferentie op vredesconferentie, waarin de diplomaten van... overwinnaars en neutralen zi'ting hadden ... De verslagen vijand werd 10 -van dien diplomaten verbroederingbond meestal uitgesloten. j^Het was natuurlijk een groote stommiteit van de volkeren, om de vrede door de diplomaten te doen binnen halen, want juist immers waren het bijna altijd de diplomaten geweest, die de oorlogen hadden ontketend. Door alle eeuwen heen waren juist zij het geweest, die om een stuk land, en bestaande uit een hoopje smerige klei, millioenen menschen koel, wreed berekenend en vaak misrekenend, in het verderf gestort hadden. Zoo jullie dan ook weet, leden alle pogingen en al hun vredescongressen schipbreuk, en was het eerst in 1930 dat Europa en de wereld volledig tot rust kwamen ; dat was op het grootsche wereldschokkende moment, toen men op het draadlooze station van den Eifeltoren te Parijs, plotseling met planeet Mars in verbinding kwam. Het staat mij nog voor den geest als den dag van gisteren, hoe de krantenjongens* van het „Juttertje", als waanzinnigen door de Breewaterstraat liepen en schreeuwden: „Koopt en leest de „Heldersche Courant''. Verbinding met Mars I" Men dacht eerst dat het een mop was van mij, omdat ik, die toen in den manui acturenhandel was, eens een advertentie in de courant had gezet, dat onze zaak zelfs heerenkleeding aan den koning van Mars leverde, doch dit keer was het geen mop, maar de zuivere, machtige waarheid. Met vette letters vermeldde het courantenbericht, dat in den nacht van 12 November 1930, men werkelijk in directe draadlooze verbinding gekomen was met de geheimzinnige roode planeet, *) met de vreamde wereldbol, die zoo vredig stil *) Een planeet is een wereldbol gelijk onze aarde er een is, door de enorme afstand schijnen zij echter even klein als de sterren. Vele zijn Inderdaad grooter dan de aarde, b.v.: Jupiter, Saturnus. De EHeltoren te Pariji ptotieling la verbinding met Planeet Man. 11 aan den avondhemel stond en de boodschap, die de draadlooze van de Eifeltoren aan de wereld bracht, was een der vreemdste en meest ontroerende, die ooit door de aether*) de menschheid bereikte. Zij luidde: Ultimatum: — Wij, bewoners van de*planeet, welke gij op aarde Mars noemt; — Wij, die een beschavingsperiode achter ons hebben van 300.000 aardsche jaren; — Aanschouwende hoe gij, mieren-menschen met uwe mieren-koningen en diplomaten op het punt staat elkaar Weer, evenals in 1914, te vernietigen en te vermoorden door een nieuwe afgrijselijke wereldoorlog te ontketenen, die de planeet Aarde in een dorre woestenij zal veranderen, een woestenij, waarin slechts enkele menschelijke hyena's op prooi belust, zullen overblijven, om op de lijken der geslachtofferde menschheid te azen; ,— Wij, bewoners van Mars, die nu reeds gedurende 16 jaren op uwe aardbol waar liefdeloosheid en zelfzucht heerscht, neerzien; — Wij, die nu nog iedere dag het smartelijk gekreun, hartverscheurend gekerm en stervensgereutel hooren, dat opstijgt van de met bloed doordrenkte slag- en slachtvelden. — Wij wenschen niet langer dat onsmakelijke, ontaarde mensch-onteerende bedrijf te aanschouwen, en eischen in ons ultimatum dit slagersbedrijf direct te beëindigen, door onvoorwaardelijk de volgende maatregelen uit te voeren: le. Onmiddellijk zullen de diplomatie en legers der geheele wereld zonder uitzondering van een enkel land, afgeschaft worden; 2e. De kanonnen en zwaarden der geheele wereld móeten tot vredeswerktuigen omgesmeed worden; 3a. Wij verbieden voortaan aan iedereen zijn evenmensch, hetzij in de staat of buiten deszelfs grenzen, te molesteeren, te beleedigen of te verwonden; — Wij geven den aardbewoners verder in overweging, alle godsdienst-twisten te beëindigen, want die twisten •) Aether = hoogst ijle stof die het gansche heelal vult; het is .«en soort wereldgas, dat alles: zon, maan, planeten enz. omgeeft. Volgens berekening van Enler is aether 39 millioen maal zoo ijl en 1278 nual zoo veerkrachtig als de dampkringslucht. 12 zijn een gruwel in het oog van den Schepper van alles. — Wee u, gij aardbewoners! aldus luidde het berieht in duidelijke morse teekens, wee n! want gij zijt gelijk losbandige kinderen, die tot wandaden zijt vervallen t Alleen strenge ouderlijke tucht kan u van den ondergang redden ! ' * — Wij, die gij Marsbewoners noemt, zijn vanaf heden door Hoogere Machten tot opvoeders over u aangesteld ! — Wij eischen: Voldoe aan ons ultimatum, dan zal de aarde van een sombere duisternis tot lachend licht geluk ontwaken, dan zult gij kiezen het Leven en kunt gij in vrede en vriendschap met ons Marsbewoneis leven, en op onzen steun rekenen! — Doch weigert gij ons te gehoorzamen, dan hebt gij de Dood verkozen, want dan zullen wij via de wonderbare z.g. radiotunnels, welke wij op Mars hebben, een vreemd onheilbrengend gas naar uwe aarde doen afvoeren, een gas dat gij niet kent, doch welks uitwerking vreeselijk is, een gas, dat uwe dampkring zal vergiftigen, er het zuurstof aan zal ontrekken, zoodat van de Zuid- tot de Noordpool geen menschèlijk leven mogelijk zal zijn, de geheele menschheid moet dan sterven ... — Zoo luidde het ultimatum, dat de Marsbewoners de menschheid der Aaide toezond. Dn, aldus vervolgde ik mijn verhaal, diep ontroerd door de herinnering aan dat groote beslissende uur, waarvoor de wereld gestaan had, jullui weet het: De menschheid koos het Leven, het machtige, mooie, door Qod gegeven Leven ! Als een kreet van verrukking daverde het over de geheele wereldbol. O, het was een aandoenlijk aangrijpend gezicht, te zien, hoe geheel vreemde moeders elkaar op straat, weenend van vreugde om den hals vielen, omdat nu hunne zonen hun niet meer ontnomen konden worden, dat zij voortaan niet meer als kanonnenvleefch met uit elkaar gespatte hersens, vertrapt en veipletterd door cavaleriepaarden op de slagvelden zouden liggen zieltogen. Ik zag mannen, kerels als boomen, die hunne aandoening niet konden bedwingen. De geheele wereld leefde in één groote vreugderoes en een volmaakte blijdschap. Overal verbroederden de menschen zich. 13 THAAGÖChE De katholieke en protestante kerken, de bedehuizen der Joden, de moskeeën der Mohammedanen, alle waren tot berstens toe overvuld met een groote menigte die devoot tot den Eeuwige, Machtigen Schepper van millioenen Werelden opzag. Alleen op de büste vredesconferentie na die van Versailles, waar de kopstukken der diplomatie aanwezig waren, weigerde men aan de juistheid van dit bericht te gelooven. — Wat zag je daarvan zag riep een Haegs diplomaatje, wat een idealisme, hoe kunnen de menschen zoo stom zijn om zoo'n bericht te gelooven ? Het lijkt waréchtig wel een April-mop; nee heur, wij moeten ons staand leger behouden, anders valt de Spitsbergensche mijnkolonie ons morgen den dag aan zag, en je weet met hoeveel moeite Karnebeek die concessie in 1222 van de Noorsche regeering verkreeg. Ons geheele hof, 72 man sterk, was toen in galagewaad in Noorwegen en liep gevaar bij die ijzige Noordpool verkouden te worden! En dan zouden nu al die opofferingen voor niets geweest zijn! Nee heur! Geen haar op mijn hoofd dat aan ontwapening denkt! Vous avez raison! You are right! Je hebt gelijk! Wij willen geen ontwapening! schreeuwden bijna alle diplomaten in hun diverse talen... Wie de vrede wil, bereide zich ten oorlog! Hoep-floep!... de hoep-floep-tijd, de tijd van bliksemsnel handelen en gebeuren was voor onze planeet aarde ingeluid, want nauwelijks hadden zich bijna al die diplo- DIPLOMAATJL Zat het gelaat der diplomaten rot met Mofae-teleeramteefceaa. 14 maten tegen entwapening uitgesproken, of een eigenaardig getik, een geluid dat veel op het werken van een telegraaftoestel geleek, klonk geheimzinnig door de ruimte en toen de afgevaardigden ter 80ste Vredes-oonferentie in de groote spiegelzaal van Versailles vereen igd, op wilden staan om hun telegrammen te verzenden grijnsde door de spiegel een vreemd, schrikwekkend gelaat hun aan. Doodelijk verschrikt herkenden zij hun eigen gezicht, dooh ... het zat vol vreemde strepen en punten ... Een onmacht nabij, met knikkende knieën vielen de diplomaten van alle landen als bezwijmd in hunne goudvergulde praatstoelen ... De pokken ! De pokken hebben ons aangetast gilde het Haagsche diplomaat je vertwijfeld. Help! help !... "Wij zijn geteekenden ! HOOFDSTUK III. De pokdalige diplomaten van Versailles. — Niet de pokken, mijne heeren hebben nw gelaat geschonden, klonk plotseling rustig een stem. Het was een jeugdig marconist, een leerling van de wereldbekende Heldersche Radioschool, die aldaar voor de New-York Herald depêches verzond, bij was het, die kalm deze woorden sprak en zich tot de vertwijfelde diplomaten wendende, vervolgde hij: — Mijne heeren, nw gelaat is niet door een aardsche ziekte aangetast; geen pokken hebben die plekken op uw voorhoofd veroorzaakt... Wat op uw gezicht staat zjjn... de indrukken van Morse-teekens... *) telegramschrift, dat door de marconisten van Mars op nw voorhoofd gedrukt is. Er staat op uw hoofd in telegramteekens duidelijk te lezen: *) Morse-teekens zijn de teekens waarin de telegrafist zijn telegrammen toegezonden krijgt: het zijn strepen en punten. 15 hetgeen beteekent: — Wij Marsbewoners verklaren, dat de diplomaten der wereld altijd garnalenhersenen hadden en dat dit partijtje, zetelende op de 80ste Vredes-conferentie van Versailles anno 1930 de grootste idioten zijn, die op de planeet Aarde ooit rondgeloopen hebben. *) — En deze teekens op uw gelaat, mijne heeren, vervolgde de marconist onheilspellend, zullen zoolang op uw voorhoofd blijven staan, totdat gij in de parlementen uwer landen op het spreekgestoelte znlt staan en met stenstorstem uitroept: „Wij diplomaten der 80ste Vredesconferentie van Versailles zullen ons aan het ultimatum van Mars onderwerpen en bevelen onmiddellijke ontwapening der wereld ! — Vreeselijk zag! Groote grutjes! Ik gae als het weerlicht voor ontwapening spreken in de Tweede Kamer in den Haeg, roept het jeugdige diplomaatje, dat eerst zoo vol vuur met het oog óp Spitsbergen voor het behoud van staande legers gesproken had en weeklagend vervolgt hij: — Shokking, ik kan onmogelijk met zoo'n morsig, morse-geteekend gezicht bij mijn aanstaande komen, alles duif ik, dapper ben ik genoeg, iedereen weet welk een held ik ben, dit bewijzen mijn talrijke ridderorden, doch met zoo'n fiselomie bij freule van Schönenstein tot Nuffenberg te komen, 't zou haar dood zijn. Ik wed dat ze zoo gauw als ik in d'r vizier kwam zou zeggen: Maar zag Henri, hoe durf je zag, kerel je bent heelemaal mottig, •*) Een telegrafist zal zeer zeker kunnen beoordeelen dat het telegram niet verminkt is vertaald. 16 schaem je je zoo te vertoonen, nee hoor, ik heb wel veel van je gebonden, ik ben altijd smoorlijk op je geweest, maar toen had je een. ander fijn zacht velletje over je snoetje. Met zoo'n pokdalige kop wil ik je niet meer hebben. En zoo geschiedde het, dat holder de bolder de 80ste Conferentie van Versailles een onverwacht einde nam en de diplomaten der geheele wereld naar de parlementen van hnnne landen snelden om van de vreeselijke morsige morse-teekens bevrijd te worden. Doch helaas, het Hollandsche diplomaatje was gedoemd eeuwig met zijn Morsepokkengezicht te blijven rondloopen. Want, toen hij in den Haag aankwam, bleek, dat het Hollandsche volk zoo verstandig was geweest, het heele Parlement uit elkaar te jagen. Men was beu van partijtwisten en politieke haarkloverijen geworden. Het Hollandsche volk voer wel bij die' maatregel, want vrede en rust daalde op de lage landen aan zee: doch voor het Haagsche diplomaatje was het een vreeselijke slag, want nu kon hij niet meer in de 2de Kamer met stenstorstem roepen: „Ik, afgezant der diplomaten op het 80ste vredescongres te Versailles, beveel de algemeene ontwapening! Arme jongen, nu kon hij aan de door Mars gestelde voorwaarde niet voldoen, want hij vond de deur der praterige 2de Kamer potnicht, voorgoed gesloten ... En, wat erger was ... ook het hartje van freule Schöaenstein tot Nuffenberg bleef nu hermetisch dicht voor zijn liefde; zij wilde niets meer van hem weten ... Nee heur, Henri, ik heb al een ander; ga jij maar naar de getatoeëerde Papoea's zeide zij koel-wreed, daar hoor je thuis, want voor een freule van Schönenstein tot Nuffenberg zou je een mesalliance zijn, je zoudt mij maar oompromitteeren... Wat moet ik met zoo'n pokdalig kereltje beginnen ! Ik zon me dood geneere! En Henri, het diplomaatje verdween ... Zijne liefde was versmaad. Nooit... heeft men hem nadien terug gezien ... Arme jongen! Arm slachtoffer van zijn diplomaten beroep! Maar de menschheid was veel ervaring rijker geworden en had ingezien, dat de machtige Schepper van hemelen aarde, Hij die millioenen zonnestelsels en triljoenen planeten 17 geschapen had, niet slechts alleen de aarde bevolkt had met ons, kleine üietige menschjes, maar dat ook op andere werelden wezens waren, die niet alleen gelijkwaardig aan menschen waren, doch daar in verstand ver boven stonden, en de menschen der wereld leerden bescheidenheid. Ieder in zijn geloof dankten en prezen zij de Schepper van alles. Zij begrepen nu, dat ieder geloof goed was, iedere godsdienst een kern van waarheid bevatte en de menschheid gevoelde hare nietigheid in het heelal. Zij, met bun menschelijke lichamen, die slechts voertuigen waren met van Q-od gegeven reine ziel, zij wierpen alle rjdelheid, dwaasheid en hoogmoed van zich, zij begrepen nu, dat hunne lichamen gevormd waren van hetzelfde vleesch en bloed, als het lichaam van een dier, dat zij slechts waren als een voorbijgaande schaduw, als een verdwijnende wolk, als een droom, doch zij gevoelden ook, dat in hunne zielen iets was, dat naar hooger en grooter dan menschelijkheid streefde. Nooit echter mogen wij vergeten, dat deze meerdere volmaaktheid der wereld, die wij thans in 1963 mogen aanschouwen, wij grootendeels danken aan de intelligente, hoog beschaafde wezens die daar ver van ons, op die geheimzinnige Roode Planeet *) door de aether drijven ... Zij zijn de leeraren der menschheid geweest. — Hé opa, u kunt wel aardig vertellen zeide de neuswijze Fransje vleiend, maar we hebben nog steeds niets gehoord over die sigaret en over dat portret, die, zoo u aan het begin van uw verhaal zeide, een historische beteekenis voor u hadden. — Daarover morgenavond Fransje, hernam ik, wij zullen het er voor heden hierbij laten en veel liever eens naar een mooi muzieknummer luisteren. Zeg Bob, zet jij de schakelaar van de draadlooze eens in op de afstemming van het radio-station van Krada, de hoofdstad van Codiana, dat op den equator van Planeet Mars ligt. Daar geeft hedenavond voor ons geheele zonnestelsel **) *)"Boode Planeet = Planeet Mars. Deze is van de overige planeten duidelijk te onderscheiden omdat ze een rood licht afstraalt. **) Ons zonnestelsel bestaat nit de Zon, waaromheen de aarde en tal van andere planeten: Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus enz. zich bewegen. 18 de beroemde Marsbewoonster en zangeres Arcadia een concert. Als de kinderen liever willen spelen en met elkaar blij ven babbelen, dan kunnen ze evengoed rustig bun gang gaan, want wij zullen de Loud-Speaker op het toestel plaatsen, zoodat het geluid tienvoudig versterkt doorkomt, en dan kunnen wij haar schoone stem hier met onze draadlooze bewonderen. Morgenavond vertel ik dan verder... en zoo geschiedde het anno 1952 dat wij, in ons ouderwetsch, gezellig kamertje in vredige rust om een vriendelijk brandende haardje zaten en de schoone, onuitsprekelijk verheven liederen van planeet Mars op meer dan zestig millioen K.M. van ons verwijderd, konden beluisteren. Bob, Clara en de kinderen zouden 4 dagen bij ons logeeren blijven. Of wij oudjes dit knus vonden! Het gaf zoo'n gezellige, prettige drukte en het loopen en draven door de gang van onze kleinkinderen deed ons weer terug denken aan den tijd, dat Bob en Klaartje zelve nog van die echte Heldersche juttert jes waren... woelig en druk. De kinderen vonden het bovendien erg interesant om in zoo'n onderwetsch gemeubeld huis, stijl 1923, eens eenige dagen door te brengen; vooral het kolenhaardje bekeken zij met dezelfde oogen zooals ik in mijn jonge jaren moet gekeken hebben naar een antieke schouw met blokken. Ik meen zelfs, dat onze kachel een unicum in Nederland was, want iedereen had tegenwoordig op zijn buffet een kleine flacon, een soort eau de cologne flesohje staan, bevattende 6en eigenaardige vloeistof die de Marsbewoners in onze dampkring hadden gebraoht, om daarmede den aardbewoners een bink van hun sympathie te geven. Het was ons geschonken, omdat de bevelen van Mars inzake ontwapening zoo correct en vlug waren nagekomen. Inplaats van onheil, verspreidden* zij 'over onze aardbol tal van zegeningen, door onze geleerden en ingenieurs vele dingen te leeren waarover zij voorheen in onwetendheid waren. Daar was b.v. de vloeistof waar ik zooeven over vertelde. In de bitterste koude, behoefde men slechts even het stopje van het flaconnetje open te draaien en een heerlijke, weldoende warmte bleef uren in de huiskamer hangen ... Geen kolendamp •.. geen cokesherrie ... geen brandstoffendistributie vergalde meer het leven der huis- 19 vrouwen. Hunne etenspannen werden op 't vuur niet meer zwart geblakerd, en daardoor behoefden ze niet meer als vroeger uren lang met een nijdig gezicht te schuren en te poetsen met Sirax, want met deze zonderlinge vloeistof werd zelf het eten onmiddellijk heerlijk gaar gekookt. Mopperende huisvrouwen behoorden daardoor tot het verleden. Geen wonder dus, dat al mijn medeburgers in 1952 hunne kachels op den zolder hadden gedeponeerd; ik eehter vond het knetterend haardvuur een gezellige herinnering aan lang vervlogen dagen, het huiselijk geluk ... was vroeger altijd nog het meest ideëele geweest, dat de ijdele, krankzinnige wereld geboden had en dat geluk had ik zoo vaak doorleefd bij mijn oude trouwe kolenhaard... ik had er mijn kinderen sprookjes bij verteld... neen, daarvan wilde ik mij niet ontdoen en het was dan ook zijn vriendelijk roode schijnsel, dat ons belichtte den volgenden avond, toen ik mijn afgebroken verhaal vervolgde... HOOFDSTUK IV. De sigaret en het portret vaa des Kroonprins. —i Zoo jullie ongetwijfeld gemerkt zult hebben aldus ving ik mijn verhaal aan, ben ik gisteravond van mijn oorspronkelijk plan afgeweken om jullui de historie van de sigaret en portret te vertellen. De geweldige Mars-gebeurtenis, de groote ommekeer in ons wereldleven deed mij ongemerkt afdwalen. Ik zal dus nu mijn verzuim herstellen: Het is vandaag op den dag af 34 jaar geleden, het was November 1918 toen uit het Beigenland een rij grijze met stof en klei bedekte automobielen in razende vaart onze grens naderden. Het was de Duitsche keizer met zijn gevolg, die een toevlucht in ons land zochten en ook vonden. Eenige uren later had ook zijn zoon, ex-kroonprins Wilhelm, zijn voet op Hollandsch grondgebied gezet. Holland was van oudsher een gastvrij land geweest en het asylrecht was bij ons altijd heilig. Hoewel de meeningen der Hollanders verdeeld waren, wenschte de regeering en dat m.i. zeer terecht, niet aan de uitleveringseisch der 20 overwinnaars gevolg te geven, en wees déze den keizer en kroonprins een vaste verblijfplaats in Holland aan. Zoo jullui uit de geschiedenis weet, kreeg de kroonprins als woonplaats Oosterland op Wieringen. Ik herinner mij die gebeurtenis nog heel goed. Het was voor ons land een nare tijd. De gevreesde Spaansche griep maaide toen met zijn zeis meedoogenloos tal van jonge menschen weg en zij, dte niet vielen hadden groote financieele zorgen, want een groote malaise in zaken en op economisch gebied begon zijn intrede te doen. Zoo joiJie weten, was ik in dien tijd in het manufacturen- en heerenkleedingbedrijf werkzaam, en liet ik mij in die dagen, al zeg ik het zelf, de kaas niet van mijn brood eten. Als er ook maar iets verdiend kon worden was ik er als de kippen bij. Nauwelijks was de kroonprins dan ook op Wieringen, of reeds den volgenden dag stuurde ik hem een staal blauw marineduffel met een begeleidend schrijven waarin ik meedeelde, dat ik hem zoo'n jas voor een spotkoopje wilde leveren en bij mijn bezoek op Wieringen (ik kwam dien tijd zeer veel op het eiland) hem met andere monsters zou bezoeken. Warempel hoor, ik had beet! Den volgenden dag, komt daar met de post een brief met een keizerskroontje er op, dat ik, als de kroonprins iets noodig had, op zijn klandizie kon rekenen. Nu dacht ik, je moet het ijzer smeden, terwijl het heet is en hoewel ik in een koning, prins of keizer absoluut niets anders zag, dan een mensch gelijk wij allemaal znn, begaf ik mij, toch wel wat nieuwsgierig naar mijn keizerlijke Wieringer klant in spé. Vooraf had ik hem een gedrukte circulaire, mijn komst aankondigende, toegezonden... — Een mooi rijk land was dat Wieringen, waar de regeering van 1918 de kroonprins naar toe verbannen had, viel L9on, de praatgrage gymnasiast mij pardoes in de rede. — Noe dat was het om den drommel niet,bet was lang geen eldorado, vervolgde ik, want het vasteland, de rijke provincie Wieringen van heden, van 1952, is niet hetzelfde als het eiland van 1922, de naam alleen, die is hetzelfde gebleven doch een eiland is het, zpo je weet, niet meer, want: Eenige Hollandsche ingenieurs, door draadlooze Marsberichten daarin onderwezen, wisten in 3 maanden tijd door Uit? z\jn wit houten bemodderde klompen staken gelige stroosprieten. 22 afsluiting en kunstmatige verdamping van het water de geheele Zuiderzee te doen uitdrogen, en waar nu golvende groene, grazige weiden zijn, daar spoelden, toen de kroonprins nog op Wieringen woonde, een grauwe, ruwe zee, waar nu de welvarende, moderne stad van meer dan 100.000 inwoners, Nieuw- Oosterland genaamd, zich uitstrekt, daar, waar nu de hoofdstad is van de vruchtbare Zuiderzee-polder, daar lag toen, temidden van wat kleine huisjes en boerderijen, in de nabijheid van een verweerd steenen kerkje en een verlaten begraafplaats, het huisje dat de eens zoo machtige aangebeden en verafgode kroonprins bewoonde... Ik had echter nooit aan vorsten-afgodendienst mede gedaan; altijd beschouwde ik een prins, koning of keizer als een gewoon mensch, met zijn deugden en ondeugden. Zonder de minste ontroering zag ik altijd de staatshoofden der verschillende landen in hunne galarijtuigen voorbij rijden... Als een godheid werden zij vereerd en toegejuicht door een dwaze, duizendkoppige menigte, die den volgenden dag hun weer zou verguizen tot in 't oneindige, om dan als woeste duivels, onbarmhartig, dood en verderf voor die gisteren nog. zoo vereerde vorsten te eischen. Zoo verging het bijna allen en zoo was het ook met Wilhelm van Wieringen gegaan. Hij, eens verheerlijkt als aanstaande heerscher over een machtig volk, was nu beoordeeld en veroordeeld door de geheele wereld en, laat ik eerlijk Keggen, ook door mij, als de man die Earopa in ellende gestort had... de man van de „ftöhlichen Krieg". Op den eenzaam verlaten, met karrensporen diep doorploegden slikweg, die naar het in sombere mist gehulde Oosterland leidde, ontmoette ik dan den man, over wien in dien tijd de geheele menschen- en krantenwereld praatte en schreef. Langzaam, met een grooten hond naast zich, naderde hij mij door den mistigen nevel. Dit was dus de man die men verantwoordelijk stelde voor de zuchten en kreten, de jammerklachten en het droef geween welke van den aardbodem waren opgestegen. Die man daar voor mij, was dus de incarnatie, de verpersoonlijking van het verfoeilijke 23 Duitsche militaire stelsel. Hij was het das, die koel-wreed millioenen men schenkin deren den dood zon hebben ingezonden, menschenkinderen in smartvolle weeën gebaard, door teer liefhebbende moeders? Steeds meer naderde de man mij en, impulsief als ik altijd geweest ben, wilde ik hem met een verwensching in het hart voorbijgaan, wilde ik, het eenvoudig koopmannetje, dien barbaar, als was hij dan ook een zoon van een keizer, negeeren ... doch de landweg was smal en zeer beslikt ... nog slechts luttele schreden kon ik doen... toen stonden wij tegenover elkaar, beide menschen in Gods vrije natuur. En ik, taxateur, koopman en journalist, zag den man, die eens zoo machtig geweest was, en taxeerde zijn uiterlijk direct. Een sjofele, ruigharige, zeeduffelsche visschersjas hing hem zonder eenige coupe om het lijf; aan den voeten droeg hg ruwe houten witte klompen, waaruit spichtig gele stroohalmen staken en waaromheen grauwe modderbrij spette, die zwaar en dik, in drassige klonten op den weg lag. Een oude bruine vilthoed bedekte zijn hoofd. — Guten Tag, zeide hij met vriendelijk gelaat mij toeknikkend en toen trachtte ik bliksemsnel ook zijn ziel te taxeeren, zoover een mensch van stof geschapen, tenminste kan lezen in het Eeuwige, Oneindige Licht van zijn medemensen. En de spiegels zijner ziel, de oogen van den exkroonprins, verrieden mij dat zijn hart niet zoo verdorven was, als men het geschilderd had, zij vertelden mij, dat hij geen wreedaard was, geen Nero en op dat moment wist ik, dat hij niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor den chaos in Europa... Mijn taak als taxateur had ik nu volbracht. In mijn tweede kwaliteit, die van koopman, begon ik nu zijn ... balans te maken ... Daar voor mij in het ruige visscherspak, geheel gekleed als Wieringer visscherman, stond een mensch, een doodgewoon mensch, die vele jaren een gevangene was geweest, een gevangene van Sleur, Conventie en Vertoon. Zijne gevangenbewaarders, de Etiquette en Diplomatie, waren altijd wreed en onbarmhartig voor hem geweest. Ieder bevel hoe dwaas dat ook was, moest hij als een machine, als een harlekijn uitvoeren. Vanaf zijn prille jeugd, zelfs toen hij nog als een hulpbe- 24 loos schepsel ter nederlag, was hij omringd geweest door vleiers en mooipraters. Niettegenstaande millioenen menschen aan hem onderworpen waren en gehoorzaamden, had hij toch minder recht op een eigen geestesontplooiïng dan de zoon van een "Wieringer visscher. Vroeger, op hofpartgen bad hü moeten lachen en vroolijk zijn, als hij het van weedom had kunnen uitgillen; en een andere maal moest hij een would-be officieel, deftig, ceremonieel gezicht trekken, als in zijn jongensziel uitgelatenheid en vreugde was ... en naar mijn beste weten taxeerde ik nu op dien slikweg het Ego, de werkelijke IK, die in de ziel van dezen mensch leefde, en ik zag, dat dit nooit behagen kon geschept hebben in dwaze hof vertooningen, nóch in wreede, woeste oorlogen door diplomatie ontketend . . . . Wilhelm was niet beter, maar ook geen haar slechter dan andere menschen. De man, in ruige visschersjas, was door zijn noodlot, of beter misschien, door zijn geluksgesternte op een eenzaam eiland onder stoere, eerlijke visschers geworpen, onder zeelieden, die étiquette, diplomatie noch hoftaal kenden of eischten. Hier had deze ex-hoerscher al het conventioneele, al het dwaas antiek hof-vertoon van zich af getrapt, hij had zich als een vlinder uit een cocon los gnmaakt, zich ontdaan van zijn prinselijke waardigheid, een waardigheid ... die als goud verblind had, doch .. . slechts waardeloos klatergoud geweest' was! Zooals hij daar voor mij stond, was hij niet de man van de strakstrjve militaire groet, ik kon mij niet indenken, dat hij ooit een parade-pas verheffend, een uniform met ijdele, nietszeggende medailles behangen, als het schoonste ter wereld beschouwd had En toen woog ik de twee Wilhelm's in een weegschaal. In de eene schaal wierp ik een kroonprins in glanzende, verblindende uniform, een erfprins met rinkelend zwaard en sporen, een vorstenzoon zwaar van onzinnige ordeteekenen, een keizerskind bedolven onder millioenen onverdiende lauwerkransen en eereteekenen. In de andere schaal wierp ik alleen de armzalige Wieringer Wilhelm in het armoedige ruige visecherspak met klompen aan de voeten, een man door millioenen gehaat en veracht en... 25 met een krachtigen slag sloeg de schaal over, waarop... Wieringer Wilhelm lag... toen dnrfde ik voor den eenvoudigen Wilhelm op het eiland meer te bieden dan voor den opgesmukten kroonprins uit de paleizen van Berlijn ... toen wist ik het als zeker, dat niet koningen en keizers oorzaak zijn van alle wereld-ellende... want een koning en een keizer is even klein en even groot als zijn onderdanen, hij heeft dezelfde menschelijk-dwaze eigenschappen als zij: in niets is hij hnn meerdere in niets hun mindere... doch Wilhelm in het visscherspak was verhevener, dan Wilhelm de kroonprins, en ik begreep, dat zij, die hem toen verguisden, even dwaas waren als zij, die hem eens als een god vereerden. Les ex t Je mes se touchent. HOOFDSTUK V. De twee Wieringer jongetjes. Toen wij daar zoo tegenover elkaar stonden en ik gemerkt had, dat hij een mensch was als ieder ander, dacht ik, terwijl de koopman in mij wakker werd, nu kon ik wel eens over de leverantie van een nieuwe duffelsche jas van wal steken. Toen hij dus vriendelijk gezegd had : „Guten Tag", zeide ik ook Guten Tag, en vlak voor hem gaande staan vervolgde ik, natuurlijk in het Duitsch: alles goed en wel is dat Guten Tag, maar ik vind het niets leuk van u, dat u geen jas bij mij gekocht hebt en ik wees op het leelijke, ruigharige, oude visschersjasje, dat aan zijn lichaam bungelde. Hoe kunt u nu in hemelsnaam zoo'n leelijk ding koopen, terwijl u mij schriftelijk de klandizie beloofd hebt ? Stom verwonderd staart Wilhelm mij aan : — Aber, ich weisz wirklich nicht, dass ich Innen so etwas versprochen habe. (Ik weet werkelijk niet u zoo iets beloofd te hebben). Met wien heb ik de eer ? — De eer is geheel aan mij, antwoordde ik vlug. Mijn naam is Green wood uit den Helder. Ik maakte u vorige week offerte in duffel voor een winterjas, de burgemeester, de vice-admiraal, de minister en alle Hollanders koopen, als ze zoo'n ding noodig hebben, dat bij mij. Wij zijn het 26 «enigst adres ervoor in Holland, loog ik brutaalweg met een stalen gezicht! Wij hebben een dnffelfabriek! — Aha, jetzt weet ik het, zeide Wilhelm, sie sind Herr Greenwood, nnd sie haben mir eine Probe gescbickt (en u heeft mij een staaltje gestuurd). — Nicht nur allein eine Probe, sondern auch eine Drucksache. (Niet alleen een staal, doch ook een gedrukte circulaire dat ik u zou komen bezoeken). Ik had minstens verwacht u thuis te treffen, opdat wij daar gezamenlijk Die ver van hun kinderen verwoed streden om een brok smerige kiel. een jas zouden kunnen uitzoeken, vervolgde ik snel. — Aber, ich habe ein sehr schönes Kleid von einem Fischer gekauft, ist es nicht wundeibar, nicht reizend? (Maar ik heb een mooie jas van een visscher gekocht, is ie niet prachtig ?) — Reizend ? aber u moet mij niet kwalijk nemeB maar u ziet er met die jekker ontoonbaar uit, een schandaal voor een ex-kroonprins! Om je dood te geneeren! Ik loog weder ten deele tenminste: want als koopman 27 vond ik, dat hij er schandalig nitzag en wel een nieuwe jas noodig had; als mensch vond ik die oudevisschersjas, zooals ik jullui reeds vertelde, de mooiste kleeding, die ooit een prins bedekt had; in mijn oog was ze eleganter dan de galaocstumes, die hij gedragen had, als bij ging over de parketvloeren van het paleis te Potsdam. — Nu, ik vind het een mooie jas, zeide de ex-kroonprins, vol trots het oude harige kleedingstuk beturend en betastend, er war auch sehr billig — het was een reuzen koopje. — — Wat kost bij u een duffelsche jas ? — 90 Hollandische Gulden, antwoordde ik zakelijk. — Sie haben recht, hernam hij, das ist nicht so schrecklich viel Geld — dat is niet zoo erg duur — aber,. ik heb mij nu voor de koude en griep met deze jas voldoende beschut, voel eens, hoe lekker warm ze is! Wunderbar ï Ik betastte de stof en vond, dat hij geen ongelijk had. — Alles ist so veiflnchte teuer — alles is zoo ellendig duur — vervolgde de kroonprins zuchtend. — Nu, ik heb altijd spotkoopjes, merkte ik op, als u wat noodig hebt, houd ik mfj aanbevolen. — Natuurlijk, op mijn klandizie kunt u rekenen. Wilt u rooken ? vervolgde bij, mij een sigaret aanbiedend. — Ik rook niet, antwoordde ik, doch als historisch feit wil ik die sigaret wel bewaren. Het was een doodgewoon sigaretje met een keizerlijk kroontje er op, dezelfde, die Fransje gisteren tusschen de twee portretten in mijn schrijfbureau opmerkte en weet jullui, waarom ik die sigaret bewaard heb? Niet omdat de gever er van was een keizerlijke prins, zoo dwaas was ik niet, doch omdat ik op hetzelfde moment bemerkte, dat ik hem als mensch juist getaxeerd had; want duidelijk zag ik toen, dat hij niet de man kon zijn, die de oorzaak was van Europa's ellende. Want [luister! Terwijl hij mij de sigaret overreikte, naderden twee kleine Wieringer jongetjes, ze waren bepaald in de modder van den weg aan het bakkeleien geweest, hun haar, hun gezicht, handen, alles was met modder besmeurd. Toen zag ik plotseling over het gelaat van denman (die vroeger altijd conventioneel moest lachen en wiens onderdanen gehunkerd hadden naar zoo'n niets beteekenende machinale vriendelijkheid) een blijde, gelukkige uitdrukking 28 komen, een glimlach verscheen over zijn trekken, het was -een lach, die ik als nit zijn ziel zag komen, een lach, die trekt over het gelaat van een vader, ais hij zijn kinderen aanschouwt. Hij bukte zich voorover en sprak vriendelijk met de jongens, terwijl hij hun over de hoofdjes streek. Hij deed het niet, om zich populair te maken, want hij vermoedde in mij geen journalist, hij dacht, dat ik was, •een klein, eenvoudig marskramertje, en wist niet, daT ik ooit over hem zou schrijven; met een blik van vreugde, vermengd met weemoed, tuurde hij de kinderen na. Toen wist ik, dat hij, de balling, dacht aan zijne eigen kinderen, en groote deernis met hem welde op in mijn hart; het was dezelfde medelijden, dat ik gevoeld heb met alle slachtoffers van den wereldoorlog, met Fransche, Doitsche, Turksche, Australische en Amerikaansche mannen, die ver van hunne kinderen verwijderd, gestreden hebben, om een brok smerige klei en alleen in den droom de hunnen konden aanschouwen ... om bij het ontwaken wreed ontgoocheld zich voor lang, misschien voor eeuwig, gescheiden te weten van ben, die hun ziel beminde... Geheel ontdaan van zijne keizerlijke waardigheid stond daar een balling... een mensch. En ik, die geen politieke overtuiging bezat, mijne kinderen, die altijd alleen het mooie uit het communisme, zionisme, socialisme, liberalisme en tal van andere ismen haalde en het leelrjke partij getwist aan mijne tijdgenooten overliet, ik begreep, dat men over dezen man niet moest oordeelen als politicus. Hij was, gelijk ieder ander mensch, een slachtoffer der omstandigheden; ware Lenin, Trotsky, "Troelstra, Clcmenceau, gij of ik in het paleis te Berlijn geboren, dan zouden wij precies geweest zijn als Wilhelm te Potsdam, dan zouden wij verheerlijkt zijn geworden door de dwaze menigte. Want niet de vorsten, maar zij, de menschen, met hun slavenzielen, die koningen en keizers, gewone stervelingen, op een sierlijk met goud bedekt leemen voetstuk plaatsen, zij zelve zijn de oorzaak geweest, dat de wereld zoo wreed geteisterd werd. Keizers en koningen, zij keken alleen, vol hoogmoed en ijdelheid naar de goudbedekking Van den troon, zij vergaten dat het voetstuk broos was en van leem... tot de volksgunst, zooals altijd in de geschiedenis is gebeurd, zich keerde, 29 de troon in elkaar stortte en de drager van den troon, miskend en overdreven gehaat, als balling moest rondzwerven. Nogmaals ik verdedig "Wilhelm op Wieringen niet, hiji was echter niet meer schuldig dan ieder ander mensch op deze wereld. Hij meende, dat wat hij deed, goed en rechtvaardig was, (al was het dat niet) gelijk een communist, socialist of anti-revolutionair, die hun ideeën verkondigen, ook niet te laken zijn, omdat ook zij meenen, het welzijn der wereld te bevorderen. Het is de schuld der volkeren, en der diplomatie, dat de vorsten niet beter den polsslag van onzen democratischen tijd hebben verstaan. Zij hebben mede den oorlog ontketend, niet alleen de vorsten. Wee de vorsten! spontaan, uit de volheid mijns harten riep ik dit krachtig door het woonvertrek, waar al mijn huisgenooten in spanning mijn verhaal, dat van zoovele jaren terug dateerde, aanhoorden. HOOFDSTUK VI. De gouden Vorstenkool. — Maar ik geloof, dat u nu toch wel een beetje teveel de schuld van de vorsten afschuift, vader, zeide Klaartje, interrumpeerend. Het is nu, in dezen gelukkigen tijd niet meer noodig, vervolgde zij, om oorlog te voeren, dankzij het ultimatum van Mars, maar toch. hadden vroeger uitsluitend de vorsten de beslissing over vrede of oorlog, geheel 'vrijuit gingen zij dus niet. Dit moge officieel juist geweest zijn, officieus werd de meening van den vorst niet geteld. Zij, in hun trotsche paleizen, waren als gevangenen in een gouden kooi. — Een gouden kooi! Hoe gek klinkt dat, zeide Leon. Wat een idioot woord voor het vroegere paleis van den keizer, het nu zoo schitterende Berlijnsche wereldmuseum. — Ja, nu in 1952 is het paleis te Berlijn een grootsch museum, waarin prachtige reproducties van beroemde kunstenaars, die op de planeten leven, zijn tentoongesteld. Nu is het geen gouden kooi meer, wanneer je nu door de zalen loopt, aanschouw je in het klein tal van wetens- 30 waardige zaken, die de wereld in 30 jaren verbeterd en vermoeid hebben. Je raakt b.v. in verrukking over het miniatuur van de zonnestraal-spuit die, zoo je weet, op iedere breedtegraad der aarde is opgesteld en die, ats de regen ergens te overvloedig valt, door een druk op een electrische geleiding over zeker gedeelte van de breedtegraad zonnewarmte verspreidt, zoodat de landman nooit misgewas meer kan oogsten. Nu is het Paleis een Tempel der Kunst geworden, en als zoodanig is het schitterend, doch toen ik vele jaren geleden, in 1922, eens te Berlijn kwam en daar een bezoek bracht, maakte het paleis op mij den indruk van een geweldige kooi, waarin de cipier Volksgunst de vorsten gevangen hield. En wanneer ik dan nu, oud en grijs geworden, in deze kamer bij jullie zit, en ik hoor het ouderwetsche snelle rikketikken- der glinsterende breinaalden van jullie grootmoeder, die hierin oak niet met haar tijd is meegegaan ... — Ho, ho, man, roept mijn vrouw, wat draaf je door, hoor eens, ik heb vroeger met mijn eigen handen de kousjes van Bob gebreid en de kleertjes van Klaartje genaaid ; dacht je nu, dat ik, die voor kleine Lientje een paar handschoentjes zit te breien, mij ook al zou bedienen van de zelfwerkende breinaald, die vanuit de Centrale der Heldersche Electrische Breischool wordt bediend ? Vertel wat je wil, maar laat mij er buiten ... — Kom nou moeder, zeide ik sussend, ik maakte maar een grapje hoor, je weet, dat ik zelf ia dat opzicht te veel naar den ouden tijd hang; ik wilde alleen maar zeggen, dat het rikketikken van je breinaalden in onze ouderwetsche huiskamer altijd, een stemming schiep, die nooit kon heerschen in èen vorstenkooi... want als een kooi, als een zwaar massief blok lag toen het 'paleis in den somberen April-regendag. Het was geen vorstelijk verblnf meer. Dd keizer en zijn hofhouding schitterden en glansden niet meer in Berlijn. Niemand hield mij tegen toen ik het paleis over de kleine steentjes naderde. Wel stond er nog een zwart-wit gestreept schildwacht-huisje, doch de stramme grenadier was nergens meer te vinden. Voor een paar mark ,kon iedereen nu het slot bezichtigen en een bonte menigte verdringt zich dan ook, zonder etiquette, door 31 de lange rij zalen. De vieze, bloote voeten van havelooze, ongekamde paupers sliffen naast de in elegante schoentjes gestoken voeten van de demi-mondaine. Het was verboden op de stoelen en tronen der vorsten te zitten, maar voor ons, Nederlanders, zijn verboden vruchten zoet, en dus zette ik mij meermalen op een stoeltje, waarop ik kon vermoeden, dat de keizer ook 'gezeten had. Kinderachtig? Neen, want ik deed het heusch niet, omdat ik het zoo heerlijk vond, nu op dien stoel te zitten, waar Wilhelm II gezeten zou hebben, doch alleen, om nu eeas te ondervinden, of zoo'n troon nu werkelijk iets bijzonders was, of dat het volk er een aureool boven vlocht. Ea op mijn woord vaa eer, ik kan jallie verzekeren, dat er niets verheffends of veredelends van uitging, dat een doodgewone rieten keukenstoel aangenamer en prettiger zat dan zoo'n keizerlijk of prinselijk stoeltje, en ik taxeerde toen, dat een keizer zonder troon grooter was dan in het bezit van deze. Alle kamers klaterden van verguldsel, echt zilver en goud. Mooie schildergen, groote vazen, zilveren kandelabres en kronen, gobelins, fijne glaswerken, ouderwetsche kleederdrachten, alles ging mijn oog in hersenvermoeiende opeenvolging voorbij. Ik wil eerlijk bekennen, dat anderen vaak mooi vonden, wat ik als leelijk beoordeelde, dus hier geldt: chacun son goüt, iedereen zijn smaak, doch ik blijf er bij, ik voud alles wat ik zag, zeer leelijk en niet lieflijk om te aanschouwen. Neen, die ridderzaal, die troonzaal met Korintische pilaren, dat trouwbaldekijn, dat Perzisch tapijt, en die zilveren stoelen, er was geen lieflijkheid, niets huiselijks, niets verheffends aan .... En toerr vond ik, dat Wilhelm op Wieringen in zijn eenvoudige, eerlijke, natuur-ware omgeving als uit een kooi bevrijd was, dat de Wieringer kroonprins, toen hij de stemmen van het lieflijk, levende, lage land beluisteren kon, meer moest genieten, dan toen hij de harde, doode schtjnmooie voorwerpen van de ridderzaal om zich heen zag. Ik weet het, jullie zullen zeggen: 17 hebt geen smaak. Ik herhaal: chacuu son goüt. Ik verkoos altijd het groene, landelijke tapijt boven een Smyrnasch kleed. Het getjilp van den leeuwerik in de oneindige zonbestraalde hemelkoepel was mij liever, dan de geschoolde stem der 32 opzichtig gekleede, gepoederde hofzangeres in de door duizenden electrische lampen verlichte hof concertzaal. Leeuwerik en zangeres beiden hebben' een goddelijke gave, doch de een zingt ongeschoold uit natuurdrang, de ander is actrice, kunstonares, zij heeft vooraf haar stem en houding bestudeerd. Succes, bewondering en eerzucht van gekroonde en ongekroonde hoofden was haar hoofddoel. In de vrije natuur zou de zangeres den leeuwerik misschien overtreffen ... geln'k in de vrge natuur van Wieringen, Wilhelm de vorsten overtrof, omdat hij had afgetrapt het klatergoud, de sleur... De kleine pastorie, op den slikweg bij Oosterland, was poëtischer dan het zware prozaïsche grauwe paleis in Berlijn. Maar nu is het voor heden mooi geweest, hoor jongens,, zeide ik, en naar het gouden theeservies wijzend klaagde ik schertsend : Een mooie boel is 't hier; den geheelen avond laat jullie mij, oude man, praten, maar geen van allen denkt eraan om zoo'n zwalker als je grootvader eens een lekker bakje thee te schenken; in de stads-theetoren is toch genoeg zou ik meenen. *) — Foei, foei, u moet niet zoo mopperen, vader, zegt Klaartje, hier hebt u een lekker „bakkie" zooals ze dat in den ouden tijd noemden, maar „de bakkies" van 1922 zgn het niet meer, dat waren kommetjes, die om de haverklapkapot konden vallen en breken en deze sierlijke gouden kom is onverslijtbaar. — M'n zorg, zeide ik iets geïrriteerd, of een kopje van steen of goud is, daar ligt niets aan gelegen, als hetgeen er in zit, maar goed is. Er is een oude Joodsche spreuk die heet: Al tistakel bekankan ello bema sje jesj boh s zie niet op de kruik, maar wat er in is. Of op zijn oudHollandsen : je keek iemand wel voor zijn kop, maar iniet in zijn krop, m.a.w.: Menige leelijke vrouw of man hadden vaak een edele geest, terwijl vele mooie toetjes en snoetje» inwendig niet deugden. *) In 1952 hadden de steden centrale theeleidingen, zoodat men slechts de leiding behoefde open te draaien en de htferhjkste Ceylonthee vloeide even overvloedig als in 1922 het duinwater. Zoo had men ook stads-groentesoep- en stads-snert- of erwtensoepleidingen; men draaide de kranen slechts open en de geurigste, voedzaamste: spijzen vloeiden in de etenspannen. 33 Van binnen moet je kijken, zeide de oude Hollandsche circusdirecteur Blanus met lachend gelaat, wellicht bedoelde hij twee dingen: „binnen in zijn tent en binnen in zijn hart". Want misschien was hij net als de kroonprins, moest hij lachen, terwijl zijn hart weende. — U hebt gelijk, grootvader, begon Leon gewichtig, thee in een steenen kom of bak zal vroeger evengoed gesmaakt hebben, als nu in een gouden kopje, maar ongeluk heeft het gouden vaatwerk de nieuwe wereld toch niet gebracht. De ellendige zucht naar goud, die het vroegere menschdom beheerschte, kent onze nieuwe wereld niet meer. — Ik begrijp, wat je bedoelt, Leon, hernam ik zeer ernstig; uit dat oogpunt is het zelfs gelukkig, dat tegenwoordig alle menschen gouden vaatwerk hebben, want het goud was de oer-oorzaak van alle twisten. De goudstandaard was de mammon, waarvoor de papierstandaard zich diep boog. Hij die goud bezat, had de macht! Voor hem kroop ieder in het stof. Niet alleen de verkeerde diplomatie, doch ook het gele metaal, heeft veel slachtoffers op zijn geweten. Het was goud, waarvoor men vroeger moordde, doodde, brandstichtte, getuigen omkocht; het was dit wreede metaal, dat gevangenissen en krankzinnigengestichten bevolkt heeft; «n zijne groote macht ontleende het alleen daaraan, omdat het goud een zeldzaam voorkomende delfstof was, door ieder begeerd. Het bleef heerschen over de wereld en klonk ieder als een slaaf in de boeien, totdat zij, onze Meesters, de hooge wijze bevolking op de Roode Planeet Mtrs, zich met ons ging bemoeien en die ons leerde, dat het een heel klein kunstje was goud te maken, kilo's goud voor iedereen, en toen, toen verloor die ellendige mammon zijn waarde en macht... Geheele straten werden met gouden straatsteenen geplaveid en niemand nam de moeite om zoo'n steen mede naar huis te nemen ... omdat hij niets als last en moeite van het meesjouwen had, want de goudwaarde was nihil. Niemand begeerde het meer, omdat ieder zooveel goud kon krijgen als hij wilde. Met tooverslag was de wereld veranderd. De steenfabrieken van Reguut in Maastricht ondergingen al zeer zeker een kolossale verandering, want de kopjes en schoteltjes, de eetserviesen en alle huishou- 34 delijke artikelen werden voortaan uitsluitend van goud vervaardigd, hetgeen tengevolge had, dat de aanzienlijken daardoor niet meer de minderbedeelden de oogen uitsteken konden. Het getwisl en gekijf tusschen mevrouw en dienstbode over bet breken van een kopje, kon nu natuurlijk ook niet meer voorkomen, zoodat daardoor ook in de huishoudingB een ware, zalige, ongekende rust kwam, en de van twisten en strijden vermoeide wereld weer op adem kon komen. — Maar nu is het mooi geweest hoor, ik ben doodaf van het praten en daarom jongens, naar de koets en maffen jullie maar lekker. Morgen moet ik even met de vliegmachine naar Edinburgh in Schotland, maar ik hoop om 4 uur weer thuis te zijn en dan zal ik jullie van de kroonprins van Wieringen en van de geheimzinnige Roode Planeet Mars verder vertellen. HOOFDSTUK VII. De keizerlijke hoefsmid. Den volgenden avond heeft het heele troepje zich weer knusjes om het kolen haardje geschaard. — Gister heb ik jullui vertéld, aldus begon ik, lekker lui in mijn makkelijke club fauteuil liggende, waarom ik, die nooit vereerder van kroontjes ben geweest, de sigaret met het kroontje tot op den dag van heden zorgvuldig bewaard heb. Toen ik de ontroering bemerkt had, die de twee morsige Wieringer jongetjes bij den ex-kroonprins hadden opgewekt, staakte ik direkt mijn koopmans-smoesjes. Wij liepen naast elkaar voort over den weg, die drassig was en vol slijk, waarin zijne klompen zwaar vastzogen. Eerst zeide hij niet veel, diep in zijn grove winterjas weggedoken, liep hij een poos zwijgzaam voort. cToen sprak hij over de vreeselijke griep, die zooveel slachtoffers wegmaaide, over de eenzaamheid en het stille zijner omgeving. Een zware koude nevel kwam plots uit de zee opzetten en ijsde over onze kleeding en handeD. — Ik ben niet erg goed in orde, zeide hij mat, anders 35 had ik misschien voor een dag naar Amerongen gegaan ... aanstonds krijgt mij ook nog de griep te pakken. Toen dacht ik er aan, hoe hij eens te Berlijn omringd was geweest door bezorgde lijfartsan, hoe daar zijn lichaam, een lichaam als van ieder ander mensch, als een kostbaar relequie verzorgd en vertroeteld werd, hoe bij het minste kuchje, dat hij hoestte, bulletins omtrent zijn gezondheid werden uitgegeven, onderteekend door de voornaamste doctoren van zijn land, en dan vergeleek ik die dwaze overdreven bezorgdheid voor zijn gezondheid, met de onverschilligheid, waarmede men in de groote steden tal van paupers liet crepeeren, hoe daar tal van kinderen, mannen en vrouwen leefden, wier lichamen van dezelfde stoffen waren opgebouwd en gevormd, als dat van keizersen koningen, doch die ellendig in de hoeken hunner krotten, door slechts enkele vodden bfdekt, jammerlijk moesten omkomen door gebrek aan verzorging, licht en lucht. Dat deze toestanden bestonden, mijne kinderen, toestanden die jullui, levende in deze gezegende wereld van 1952 niet kennen, was niet de schuld van de vorsten, aan bun kan men het niet wijten, zij wisten van de krotwoningen, overvuld met hongerende bewoners en stervende kinderenniéts af, zij kenden riet den harden droeven strijd om bet bestaan, de strijd, die meedoogenloos was, die de éene mensch den ander deed haten, fel en wreed. Neen ! het waren alweer de volkeren, die er oorzaak van waren, devolkeren, die in hun dwaasheid rangen en standen formeerden, kasten schiepen, die zoo ontzettend belachelijk waren; de stratenmaker achtte zich voornamer dan de putjesschepper, de grossier voelde zich van hoogeren stand dan de winkelier, de leeraar meende voornamer te zijn dan de onderwijzer. Op vereenigingen en bijeen komsten ging ieder angstvallig zijn kringetje zoeken. Die een rang lager was, werd met minachting geweerd. De ware broeder-schap onder de menschen ontbrak. Van onderaf formeerde men verschil tusschen de menschen. "Wellicht was het noodzakelijk voor de evolutie, de groei der wereld,, wellicht ook, was het de beschikking der meDschheid. Nu is alles ten goede veranderd, nu behooren dergelike wantoestanden tot bet verleden. Geen bloedige revolutieheeft deze nieuwe ideaal-verheven toestand geschapen,. 36 ■doch het is zoo geworden, omdat de mensch zijn goddelijke ziel ten volle kon ontplooien, omdat de beletselen voor -een edele maatschappij in 1930, door het ultimatum van Mars, wegvielen. Toen werden en konden aile menschen gelijk zijn, omdat toen alle volkeren niet alleen ontwapenden, doch de geheele menschheid zich verbroederde. Tevoren was dit onmogelijk geweest. Ik kan mg zelfs heel goed voorstéllen dat de regeeringen van ieder land afzonderlijk, altijd huiverig waren, hunne legers af te schaffen, want als vampyrs stonden direct de groote rijken klaar, weerlooze landen uit te zuigen en op te slorpen. Slechts toen allen het geluk hebben gegrepen, kwam het... de enkeling alleen kon geen nieuwe maatschappij vormen. Nu zijn er geen landen meer die elkaar bestrijden, nu bestaat Europa, Azië en Afrika uit één groote republiek: de Vereenigde Staten van de Blanke, Gele en Zwarte Menschen. Nu verdeelt geen religie, geen ras, geen huidskleur meer de menschheid. — Ik ben weer afgedwaald, kinderen, vervolgde ik; dit schijnt een chronisch gebrek van mij, zoo heb ik het over den kroonprins, dan over planeet Mars, dan weer over Wieringen ik vlieg van den hak op den tak. Ik kan er niets aan doen, als een revue passeert het verleden mijn blik, beschouwen jullui dus mijn verhaal als de opvoering ■van een revue getiteld : „Hoe planeet Aarde huilt en lacht". Later heb ik Wilhelm nog eenige malen gesproken; in Berlijn was zooiets een unicum, op Wieringen zag niemand er wat bijzonders in, Wilhelm zeer zeker niet. Vaak had ik ook gelegenheid, zijne handelingen gade -te slaan. Hij liep de woningen van aile eilanders, zonder onderscheid, binnen. Fluitende en neuriënde als een overmoedige H.B.S.'er trad hij de kamer in, stak zijne lange beenen onder tafel en begon een praatje met de bewoners. Vooral bij O mis, een ouden, stoeren licht wachter aan de ha ven bij den Haukes, kon men hem dikwijls vinden, dan zat hij daar in de propere, doch zeer eenvoudige huiskamer bij een burgerlijk bruin petroliestelletje, waarop •een koffiekan stond te pruttelen. De eenvoudige, ongeletterde, oude vrouw Omis, die echter een ziel had, ?oo fier en edel en trotsch, dat menige hofdame haar had kunnen 37 benijden, schonk hem dan een bakkie koffie, met melk en suiker. Uren lang bleef Wilhelm daar dan zitten, zwijgzaam turende over de wijde, zilveren Zuiderzee, en dan gebeurde het menigmaal, dat de kleine Grietje van den smid op zijn' knie klom, en als het kindje lachte en big was, dan kon Wilhelm soms zoo vreemd stil voor zich heen staren, dan aaide zachtkens zijn hand over het hoofd van het kleine madje *) en was hij met zijn gedachte ver weg... bij zijn eigen kinderen, zoo wreed van hem, den balling, verwijderd ... In 't begin- noemde Wilhelm de oude vrouw van Omis mevrouw, doch toen hij zag dat haar, eenvoudige visschersvrouw, dit onaangenaam was, vroeg hij, zal ik dan maar Mutter tegen u zeggen? In het gezin van Omis kon men geen kwaad van hem hooren. Men droeg hem op de handen, altijd was hij gentelmanlike ... In tal van woningen hingen portretten van de bewoners die Wilhelm uitgeteekend had: 't Is krek Geit as ie bij de fake *) staat, 't is 'm krek Hoogheid, zeiden ze als 't naar hun zin was; maar o wee! wanneer de ongelukkige keizerlijke teekenaar eens iets minder goed had afgeleverd, dan durfden ze gerust te zeggen : 't liekt heelegaar niks niemendal! Dit zouden ze in de gouden kooi "te Berlijn nooit tegen hem durven zeggen, daar was het leelijkste dat hij deed, nog mooi. Doch de eilanders zagen in hem geen kroonprins meer, maar beschouwden hem als ware hij geboren Wieringer, en dit aanpassingsvermogen heb ik altijd in hem bewonderd. Menigmaal kwam de rijksveldwachter Admiraal, die zoo'n beetje groot-aalmoezenier van den kroonprins was, de woningen der armen binnen, ee dan overhandigde hij daar een geel briefje, of een groen, een briefje dat nu in onze gezegende maatschappij gelukkig geen waarde meer heeft, omdat het geld nu overbodig is geworden. Hoe dwaas jullie het nu ook moge vinden, in dien tijd, in 1923 had zoo'n geel en groen vodje de waarde van 25 of 40 gulden, en menig arm, hulpbehoevend gezin, werd op deze maaier door Wilhelm gesteund, op een delicate, geen aanstoot *) madje = in Wieringsch dialect: klein meisje. *) fnke = fuiken. 38 gevende manier. Het versterkte mij in mijn vermoeden, dat fk Wilhelm juist getaxeerd had. Vaak speelde hij ook voetbal met de Wieringer jongens. Met zijn lange beenen zag men hem dan over het voetbalveld hollen. Een heel enkele keer gebeurde het, dat hij in bet vuur van zijn spel struikelde en een Salte mortale maakte, doch als echt sportman sprong hij direct lenig op en ging weer enthousiast tot den aanval over. Deze aanval was weliswaar geheel onbloedig, maar toch klonken de oprecht gemeende juichkreten van de sportieve Wieriugers, en schalde de voetbalkreet: Hup, hup, vooruit Hoogheid! over het veld. — Ben je niet wies (wijs) met jullie Hoogheid zei een Wieringer jongen, in sport benne we allemaal geliek, en met een stenstorstem schreeuwde hij: .Hup, hup... Wullum .. . hup, hup ... hou den bal teuge !... Of de kroonprins het gehoord heeft, weet ik niet, doch ik geloof vast en zeker, dat hij er toch niet beleedigd om zou aijn geweest. Want een kwaad hart had hij niet. Eens, het was een stormachtige dag, kwam ik den Wieringer postlooper tegen. lederen dag moest hij tweemaal den langen vermoeienden slikweg haar Hyppolitushoef afleggen. • Deze vertelde mij dat, terwijl hij met zijn fiets vol zware postpakketten tegen den wind optornde, de kroonprins op zijn motor voorbijreed en hem ziende wurmen, direct stopte, afstapte en hem door een lang touw aan zijn stoomfiets wilde voort trekken. Verbeeld je als zoo iets op Unter de Linden te Berlijn had plaats gehad, de kroonprins van Dnitschland op een stoomfiets en daar achter aan een touw een dorpspostbode op armelijk rijwiel; ik geloof beslist, dat de groot-kamerheer en de heele hofhouding 't op d'r zenuwen zouden gekregen hebben, en allemaal tegelijk van d'r stokkie zouden zijn gevallen. Een Zaiderzee vol hofmandruppels en valeriaan zou noodig geweest zijn, om huu weer bij te brengen... Doch hier op Wieringen, was geen hofhouding... die bad hem verlaten, alleen eenige getrouwen, waaronder zijn adjudant baron Von Muldner een eereplaats inneemt, omringden hem hier, deelden vrijwillig zijn lot. Green groteske militaire parades, geen wapenschouwingen over keurtroepen kon Wilhelm op 't eiland bijwonen. Hij beoefende nu het 39 vreedzaam bedrijf van hoefsmid in de nederige smeder ij van zijn vriend Luit. Met de mou*en hoog opgestroopt stond hij hoefijzers smedende voor het heete vonken spattende vuur... Nog veel, heel veel heb ik over de vreemde wereldmaatschappij van dien tijd van 1922 te vertellen, en zal dit ook zeer zeker doen. Voor heden breek ik echter af. Morgenavond ga ik verder. Doch niet alleen oyer den kroonprins zal ik dan vertellen, want hij was een nietig mensch als wij allen ... niets meer en niets minder. Oaze geheele planeet in de eeuwige, oneindige ruimte van het heelal, is zij daarin niet als een vliegend stofje? Wat is dan een mensch, hetzij hij voddenraper of kroonprins, èen 2e Kamerlid of een dwaas is? Wat zijn wij, wat beteekenen onze daden?... Wat is ons leven? Wat onze deugd?... Wat onze rechtvaardigheid ? ... Zijn wij niet als mieren krioelende over een zandhoopje ? Meonen wg niet dat de geheele schepping .ons toebehoort, terwijl wij minder zijn dan niets !... De groote mannen, die duizende jaren geleden leefden, ■zij zijn heengegaan, niemand spréékt meer over hen ... maar de eeuwige oneindige aether... de oneindigheid met zijn trillioenen werelden draait eeuwig, onvergankelijk door het onbegrensde heelal. NASCHRIFT. 5 November 1952. De kinderen hebben mij goedénnacht gekust, ook mijne vrouw heeft hare legerstede opgezocht en ik zit weer alleen in het ouderwetsche kamertje... Tik-tak — Tiktak gaat de pendule . . . Tik-tak. Ik richt mg . . . een weinig stram reeds, op, en ga voor het venster staan. De hemel is met duizenden en miriaden sterren bedekt. Zij fonkelen- en tintelen aan het nachtelijk uitspansel... en schitteren als diamanten. < l$tX Een klein, rood, rustig bolletje glimt en glanst daar wonderlijk tusschen ... Mars, planeet Mars ... stamel ik 40 ontroerd... O, gij Groote Meesters, die daar troont, gij leeraren der menschen wereld... Hoe schoon en volmaakt nioet nw leven ... uwe maatschappij zijn ... Meer dan 60 000 000 mijlen scheiden ons, doch mijn hart gaat naar u uit!... Welk menschelijk oog zal ooit uw groote wonderen aanschouwen ... uw geheimen doorgronden ? Weinig kon ik vermoeden, hoe spoedig ik op deze vreemde, roode, wonderbare planeet, die zooveel wonderlijks voor de aarde gewroeht had, zou komen en mij met eigen oogen van de boog verheven levensbeschouwing harer bewoners zou overtuigen, doch hierover in het volgende deel.