LEERBOEK DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS DOOR J.W. PIK Tweede Deel ( ± 1300 — ± 1715) — Vierde herziene druk N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ W. E. J. TJEENK WILLINK» ZWOLLE Ing. f 2.90, geb. f 3.20 LEERBOEK DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS DOOR J.W. PIK Leeraar H. B. S. met vijfjarigen cursus te 's" alleen als zij als landsheeren in macht boven de andere vorsten uitstaken, konden z\j hun gezag als koning (keizer) doen gelden. Maar omgekeerd wilden de vorsten in het Duiteohej, Rijk hunne zelfstandigheid handhaven, en, thans bevreesd voor de plotselinge uitbreiding van de macht van 't Habsburgsche Huis, kozen zij na Rudolfs dood (1291) niet diens zoon, maar een onbeteekenden graaf (Adolf van Nassau) tot koning. Spoedig kwam deze — ook door zgn streven naar machts vergrooting — op gespannen voet met de keurvorsten, die Adolf afzetten en Albrecht, zoon van Rudolf, tot koning benoemden. In den beslissenden slag (bij Göllheini in 1298) tusschen Albrecht en Adolf sneuvelde de laatste. Albrecht Ivan Nu was Albrecht dus koning van het Duitsche Rijk (1298 Habsburg 1308). Ook hij trachtte zijne erflanden uit te breiden, eerst door 1298—1808. armexatie van Holland en Zeeland (waar het Hollandsche Huis was uitgestorven), daarna van Thüringen, vervolgens van Bohemen, maar in dat alles werd hij teleurgesteld. Albrecht werd in 1308 vermoord door een bloedverwant. Hendrik VII Wederom werd geen Habslmrger gekozen; de keuze viel anderv. Luxemburgmaal op den vorst van een klein landje, n.1. Hendrik VII van 1308—1818. ld bTvÏII, bijkaartje : Rijk van Ottokar. 3 Luxemburg. Hij bracht Bohemen en Moravië aan zijn huis: zijn zoon Joh'an huwde n.1. met eene afstammelinge van Ottokar II en hij beleende hem met genoemde landen. Hendrik VIT gevoelde zich weer aangetrokken tot Italië, waar hij door den dichter Dante, die van Hendrik herstel van orde en rust verwachtte, met geestdrift werd begroet, doch hij is daar gestorven, zonder er ooit veel. gezag te hebben uitgeoefend. De toestanden in Italië waren, ondanks den economischen bloei, Toestanden treurig door de talrijke politieke en sociale veeten: twisten tusschen de ln Italië, steden, die naar uitbreiding van macht streefden, en in de steden twisten tusschen de heerschende geslachten en de lagere volksklassen. De partijnamen Guelfen en Ghibellijnen bestonden nog altijd, maar die namen hadden hunne oude beteekenis verloren: de Guelfen zouden hunne staatkundige macht niet door den Paus, de Ghibellijnen niet door den Keizer willen zien beperken. Overal kwamen bannelingen voor: Dante had zijn Guelfische vaderstad Florence moeten ontvluchten. Al kreeg Hendiik VII de Lombardische kroon, het gelukte hem niet, de St. Pieterskerk te bereiken; op het Lateraan werd hij door 'spausen legaten (men denke aan de Babylonische ballingschap!) gekroond en zelfs het kroningsmaal werd nog gestoord door een aanval der Guelfen.' Voor den 3den keer probeerden de Habsburgers de konings- Frederik van kroon te krijgen. Wel verkreeg een zoon van Albrecht, n.1. Habsburg en Frederik de Schoane, drie stemmen, maar de overige vier Odewijk van vielen op Lodewijk van Beieren (uit het huis Wittclsbach). Wederom dus burgeroorlog — de eerste had aan zijne zijde den adel, de tweede de steden en de Zwitsers (zie blz. 6) —; wederom een beslissingsslag (n.1. bij Mühldorf aan de Inn) tusschen de beide tegenkoningen: Frederik werd verslagen. Wel verzoenden de beide vorsten zich met elkaar — gemeenschappelijk zouden zjj de regeering voeren — maar Lodewijk van Beieren bleef toch de eigenlijke heerscher en het zou tot het jaar 1438 duren, vóór de Habsburgers de Duitsche kroon weer aan hun geslacht zagen opgedragen. Lodewijks regeering is merkwaardig door een belangrijk be- Besluiten te sluit van de keurvorsten. Paus Johannes XXII verkondigde in Rense> 1338> 1323, dat een Roomsch koning de pauselijke erkenning noodig had en eischte daarom van Lodewijk de regeering neer te leggen. Toen deze dat niet deed, werd hij eerst door den Paus in den ban gedaan en vervolgens afgezet. Maar noch ban noch afzetting hadden thans meer eenige uitwerking", temeer omdat de Paus immers geheel onder Franschen invloed stond. Omgekeerd liet Lodewijk op een tocht naar Italië den Paus afzetten en een tegenpaus kiezen. Wel kwam het voor korten tijd tot veraoening, maar toen het bleek, dat de Fransche koning van den pauselijken invloed gebruik wilde maken, om Frankrijk te vergrooten ten koste van het Duitsche Rijk en de Paus Lodewijk en het Duitsche volk krenkte door de verklaring, dat de Keizer hoegenaamd geene rechten meer op Italië had, sloot Lodewijk in den „honderdjarigen oorlog" tusschen Frankrijk en Engeland een verbond met Engeland (1338) en namen de keurvorsten in hetzelfde jaar te Rense het belangrijke besluit, dat een dóór de keurvorsten gekozen koning terstond den keizerlijken titel en de keizerlijke rechten zou bezitten, dus ook zonder pauselijke bekrachtiging. Weer eene groote nederlaag voor de Kerk! Einde vanLod. Ook Lodewijk van Beieren schiep geene dynastie. Hij verbitv. Beieren, terde vele vorsten door zijne pogingen, om vóór alles erflanden voor zijn huis te verwerven (zooals Brandenburg, Tirol en Karinthië) en door zijne gemalin Margaretha in 1345 met Holland, Zeeland en Henegouwen te beleenen; hij verspeelde de volksgunst, toen hij zich weer in onderhandelingen met den paus begaf. De keurvorsten kozen zelfs een tegenkoning, Karei van Luxemburg; Lodewijk behield echter den steun der steden; wederom begon de burgeroorlog, tóen plotseling Lodewijk in 1347 stierf. Karei van Luxemburg werd nu keizer. Karei IV Met dezen Karei IV kwam het Luxemburgsche Huis 1847—1878. aan het bewind, dat met korte afbreking geregeerd heeft van 1347—1437* Ook van dit huis streefden de vorsten weer naar 1 De keizers van 1347—1437 zijn n.1.: Karei IV van Luxemburg 1347—1378. Wenzel van Luxemburg 1378—1400. Rupreoht van de Palts 1400—1410. Sigismund van Luxemburg 1410(11)—1437. 5 het bezit van erflanden: Karei wist b v. Brandenburg voor zijn geslacht te verkrijgen; zijn broer Wenzel huwde met Johanna, de erfdochter van Brabant en Limburg; zgn zoon Sigismund huwde later met Maria, dochter van Lodewijk den Groote van Hongarije'(zie hoofdstuk 65). Om Duitschland bekommerde Karei zich weinig; hij hield zich meer bezig met zijn geliefkoosd Boher; men, waar hij de rechtspraak door de invoering van een nieuw wetboek verbeterde, waar hij orde en rust mét kracht handhaafde en aan welks hoofdstad Praag hij, zelf een ontwikkeld vorst, eene universiteit schonk, de eerste van Duitschland. Karei is niet ten onrechte later wel genoemd: Bohemens vader en Duitschlands stiefvader. Toch is Kareis regeering voor Duitschland niet zonder betee-De gouden bul. kenis geweest: aan zijn naam toch is verbonden de gouden bul "56. van 1356 — zoo geheeten naar het gouden zegel — eene wet, die geen nieuwen rechtstoestand schiep, maar, behoudens kleine; wijzigingen, de bestaande gebruiken nauwkeurig vastlegde. De verkiezing van den keizer zou plaats vinden te Frankfort a/d Main, de kroning te Aken.-Als keurvorsten werden aangewezen: de aartsbisschoppen van Mainz, Trier en Keulen (de drie geestelijke); de koning van Bohemen, do hertog van. Saksen-Wittenberg, de Paltsgraaf aan den Rijn.en'de; markgraaf van Brandenburg (de vier wereldlijke).1 De keurstem was aan het land gebonden, de keurvorstendommen waren ondeelbaar en erfelijk volgens eerstgeboorterecht. Elke keurvorst werd voortaan min of meer souverein in zijne staten; zoo mochten> de onderdanen der keurvorsten niet meer van vonnissen bij den keizer in hooger beroep komen; in zooverre werd de verbrokkeling van Duitschland nog eens officieel bevestigd. De keurvorsten zouden jaarlijks op een vastgestelden tijd-met den Keizer samen-, komen tot bespreking van rijksaangelegenheden. Het keurvorstenoollege vormde voortaan eene aanzienlijke macht in den staat. 1 Uitdrukkelijk werd in den gouden bul dus ook de koning van Bohemen_ genoemd, van wien het nog twijfelachtig was, of hij tot het keurvorstencollege behoorde; zoo had in 1273 bij de verkiezing van Rudolf van Habsburg niet de koning van Bohemen, maar de hertog van Beieren één stem uitgebracht. 6 Ook in den gouden bul werd van bekrachtiging van de Duitsche keizerskeuze door den paus niet geen woord gerept. Wenasl Karei IV werd opgevolgd door zijn zoon Wenzel (1378—1400), 1378—1400. een van de slechtste Duitsche keizers. Hij werd een dronkaard, ruw en opvliegend, en de keurvorsten zijn eindelijk tot zijne afzetting overgegaan (1400). Ruprecht Wederom kozen zij niet een machtig vorst tot keizer, maar van de Palts Ruprecht van de Palts (1400—I4J0), die dan ook nooit gezag 1400-1410. heeft uitgeoefend. Opkomst van Heeft het Habsburgsche Huis, gelijk boven Ueek, Oostenrijk Zwitserland. en een paar Alpenlanden vermeesterd, daar staan enkele verliezen in Zwitserland tegenover. Zwitserland was verdeeld in eene menigte kleine gebieden: vrije steden, vrije plattelandsgemeenten, abdijen, bisdommen, heerlijkheden, enz. In het Zuiden staken de graven van Savoye, in het'Noorden de Habsburgers boven de anderen aan macht en bezittingen uit. De Habsburgers oefenden ook verschillende rechten uit in Uri, Schwyz en TJnterwalden, doch daarmede niet tevreden, trachtten zij landsheer over die streken te worden. De „woudstreken" wüden echter alleen keizer en rijk boven zich erkennen, wilden „reichsunmittelbar" zijn, zoo ongeveer als de vrije steden, en daarvoor sloten Uri. Schwyz en TJnterwalden in 1291 een verbond. Natuurhjk hechtte Adolf van Nassau, de tegenstander der Habsburgers, daaraan graag zijn zegel, en eveneens wérden de woudkantons begunstigd door Hendrik VII, die inderdaad verklaarde, dat zij onmiddellijk onder het gezag van Keizer en Rijk stonden en niet onder dat der Habsburgers. In den strijd tusschen Lodewijk van Beieren en Frederik van Habsburg kozen de kantons partij voor Lodewijk. Nu rukten de Oostenrflksche ridders (onder Leopold van Oostenrijk, Albrechts tweeden zoon, dus een broer van Frederik den Schoone) Zwitserland binnen, maar werden door de boeren verpletterend verslagen bij Morgarten in 1315. Daarmee was de onafhankelijkheid der woudkantons bezegeld.1 f H N°. 24 : De Eedgenooten in 1315. i Vergelijk | ^ £ ynl b 7 De sage verbindt het begin van Zwitserlands onafhankelijkheid ten onrechte aan de regeering van koning Albrecht. Onderzoekingen hebben bewezen, dat het bekende verhaal van het brutaal geweld van den Oostenrijkschen landvoogd Gessier, van den eed op den Rütli (door Walter Furst, Stauffacher, Melchtal en anderen), Van den boogschutter Wilhelm Teil tot het rijk der verdichting behoort. In den loop van de 14de eeuw sloten zich nog een vijftal kantons bij de drie woudkantons aan [n.1. Lucern, Zürich, Glarus, Zug en Bern.] Deze samen vormen het Eedgenootschap der 8 oude landen. In 1386 had het Eedgenootsohap een nieuwen aanval van de Oostenrijkers te verduren: wederom werden de ridders verslagen, thans bij Sempaoh; Leopold III van Oostenrijk sneuvelde er. Zoo zag dus de 14de eeuw de opkomst van een nieuwen staat, de republiek Zwitserland. Omtrent laatstgenoemden slag spreekt de sage van Arnold von Winkelried. De ridders stonden in eene verdedigende stelling, schild aan schild, waar de speren tusschen uitstaken. Toen riep Arnold von Winkelried: „BroederR, ik zal voor u een weg banen; zorgt voor mijne vrouw en kinderen." Daarop omvatte hij met beide armen zoovele van de speren, als hij kon, drukte zich die in de borst, en, daar de speerdragers hunne wapens niet loslieten, veroorzaakte het gewicht van het vallend lichaam eene bies in de vijandelijke linie. Nu drongen de Zwitsers de bres binnen en versloegen het leger. Nog een tweede aanval in 1388, in 't bijzonder .tegen Glarus gericht, werd bij N af els afgeslagen. HOOFDSTUK 61. De 100-jarige oorlog in de 14de eeuw. In 1337 breekt tusschen Frankrijk en Engeland een nieuwe krijg uit, die bekend staat onder den naam van honderdjarigen oorlog (1337—1453). Feitelijk is deze benaming onjuist; vooreerst toch is deze oorlog niet anders dan een vervolg van de lange rij oorlogen, al vroeger in de Middeleeuwen tusschen Frankrijk en Engeland gevoerd, en ten tweede: ook de nu volgende strijd 8 wordt herhaaldelijk afgebroken door vrede en wapenstilstand.1 Oorzaken van In Frankrijk stierf in 1328 de oudste linie van het huis Gapet den oorlog. uit; eene jongere linie, het huis Valois (1328—1589) kwam met Philips VI (1328—1350) aan de regeering. Maar ook de Engelsche koning Eduard III (1327-1377), door zijne moeder afstammende van de Capetingers, maakte aanspraken op den Franschen troon.2 Toch moet men in deze aanspraken niet de kiem van den oorlog zien. „Men heeft het willen voorstellen, alsof Eduard alleen uit dynastieke overwegingen den oorlog met Frankrijk heeft doorgedreven. Niets is onjuister dan dat. De oorlog van Frankrijk en Engeland was eene historische noodzakelijkheid: voor Frankrijk, omdat Engeland nog een groot gedeelte van Zuid-Frankrijk bezat, voor Engeland, omdat Frankrijk dreigde, Vlaanderen, mogelijk ook nog andere Nederland sche staten, in te lijven," wat het èn uit politieke overwegingen èn uit handelsoogpunt niet kon toelaten. De strijd in Met den 100-jarigen oorlog hangt een langdurige strijd in Schotland Schotland. samen. Toen hier tijdens de regeering van Eduard I het oude koningshuis was uitgestorven, wist de Engelsche koning het land voor een belangrijk deel in zjjn bezit te krijgen. Doch eene nationale partij wilde de onafhankehjkheid herstellen; aan haar hoofd stelde zioh eerst William Wallaoe, later Bobert Bruce, die Eduard II versloeg bij Bannockburn (1314) en zich tot zijn dood in 1329 als koning van Schotland wist te handhaven. Doch hij liet een slechts 8-jarig zoontje na: David II Bruce. Toen kwamen burgertwisten in Schotland, waarvan Eduard Hl gebruik maakte: lnj wist een anderen pretendent, Eduard Baliol, op den troon te plaatsen, doch als z^jn vazal. David ontkwam eohter naar Frankrijk en met steun van dit land gelukte het hem Schotland grootendeels te herwinnen (1342). Maar ten slotte kreeg de Engelsche koning wederom de overhand. Eduard III versloeg David bg Neville Cross en nam hem gevangen (1346). David werd later tegen een zware schatting losgelaten en als koning hersteld. Hij stierf in 1371 kinderloos en werd toen opgevolgd door zijn neef RobertlIStuart, wiens geslacht eens ook den Engelschen troon zou beklimmen. i Een belangrijk deel van den honderdjarigen oorlog wordt beschreven door den toenmaligen geschiedschrijver Eroissart (f 1410), die een geschiedenis van West-Eüropa van ± 1315— ± 1400 heeft geschreven. 11 Vgl. de geneab tabel N°. III. 9 Eduard zocht bondgenooten op het vasteland. VooreerstHoudlng van sloot keizer Lodewijk van Beieren zich een tijdlang bij hem Vlaanderen, aan. Niet alleen, doordat Lodewijk en Eduard beiden gehuwd waren met dochters van graaf Willem III van Holland, maar Lodewijk zoowel als Eduard stonden tegenover Frankrijk en den paus (zie blz. 3—4). Maar vooral vond Eduard bondgenooten in de Vlaanische steden, die immers voor hun hoofdbedrijf de wol uit Engeland moesten betrekken. De Vlaamsche graaf stond thans echter, evenals de adel, aan de zijde van den Franschen koning: zoodoende kwamen dus burgers en vorst tegenover elkaar te staan. Spoedig kwam de botsing. De graaf liet Engelsche kooplui in zijn land gevangen zetten; Eduard verbood nu "WStt'ttitvoer van wol naar Vlaanderen en den invoer van vreemde lakens. Groote agitatie door geheel Vlaanderen, waar werkeloosheid en armoede rondspookten. Gent gaf het sein tot tegenstand; rijken en armen, hoogpoorterij en wevers sloten zich aaneen en vertrouwden het bestuur toe aan eenige mannen, van wie Jacob van Ar te velde, een geboren volksleider, de hoofdpersoon werd. Deze begaf zich naar Engeland en verkreeg de opheffing van het verbod van woluitvoer. .Artevelde werd toen de groote man in Vlaanderen; de graaf vluchtte kort daarop naar Frankrijk. Nog altijd echter maakten vele Vlaamsche burgers bezwaar, het zwaard te trekken tegen den leenheer Philips VI. Pas nadat op aanraden van Artevelde Eduard III den titel van koning van Frankrijk, had aangenomen, besloten de Vlamingen tot hulp. In den grooten zeeslag bij Sluis in 1340 waren het de Vlaamsche -schepen, die de beslissing brachten ten gunste van Eduard. Vlaanderen werd nu een tijdlang zoo goed als onafhankehjk onder Jacob van Artevelde. Slechts enkele jaren echter kon deze zijne hooge positie handhaven. In Vlaanderen begon men voor de overheersching van Gent te vreezen; in Gent zelf had hij afgunstige vijanden. Hij werd van heerschzucht beschuldigd; het volk bleef nog hechten aan het oude gravenhuis; niettemin stelde Artevelde Voor, den oudsten zoon van Eduard III tot graaf te verheffen. In 1345 brak in Gent een oproer, geleid door het machtige gilde der wevers, dat de alleenheerschappij wilde, 10 tegen Artevelde uit, en hoe welsprekend hij zich ook van uit zijne woning verdedigde, hij werd door de volksmenigte vermoord1. Nog een paar jaar bleef Gent in verzet; in 1349 was de graaf er weer meester. Slag bij Crécy Nu Vlaanderen voor Eduard III niet meer eene operatiebasis 1346. kon zijn, wendde de Engelsche koning zich naar Noord-Frankrijk. Daar had hij het vooral aan zijne boogschutters te danken, dat hij den gewi'chtigen slag bij Crécy op een veel talrijker ridderleger won (1346). (In hetzelfde jaar versloeg hij Frankrijk's bondgenoot, den Schotschen koning, en nam hem gevangen, zie blz. 8., Calais mgeno-Daarna werd Calais, van zooveel belang voor eene veilige vermen. Wapen-binding met Engeland, belegerd en ingenomen; bij het beleg stilstand. deden 00k kanonnen als belegeringsgeschut dienst. De stad moest door de burgerij geheel ontruimd worden cn werd door Engelschen bevolkt (tot 1558 is Calais aan Engeland gebleven). Een wapenstilstand [1348—1355] maakte voor enkele jaren een einde aan den krijg. Toestand Philips VI stierf in 1350. Hij had het koninklijk domein nog in Frankrijk vergroot door de verwerving van Dauphinó, waarvan de kin± 1350. derlooze vorst bij een verdrag tegen een ruime uitkeenng de opvolging van 'skonings oudsten zoon erkende: deze werd zoodoende in 1349 de eerste dauphin van Frankrijk; het gebied werd n.1. het vaste erfdeel (apanage) van den kroonprins. Niettemin, de koninklijke macht was niet gerezen. Frankrijk zuchtte onder den krijg met Engeland ; het platteland had van de soldaten veel te lijden gehad; daarbij kwam nog eene groote pestziekte, de Zwarte of Blauwe Dood2 (misschien builenpest, 1347—'49), i Dat Artevelde's dood een gevolg was van zijne pogingen, den oudsten zoon van Eduard III tot graaf van Vlaanderen te doen erkennen, wordt door den Belgischen geschiedschrijver Pirenne ontkend; hij wnt zijn dood enkel aan zijn verzet tegen de uitsluitende heerschappij der wevers m Gent. Tüeze pestziekte werd door velen beschouwd als een bezoekmg Gods en zij meenden door boetedoening Godes'gunst te moeten herwmnen Ve e personen sloten zich aaneen tot geeselprocessies ; deze „f 1 a g e 11 a n t e n trokken van stad tot stad, en onderwierpen zich daarbij aan strenge, geeselmgen. AnIeren echter beschuldigden, geheel ten onrechte, de Joden he> dnnkwater te hebben vergiftigd en Jodenvervolgingen waren dan ook aan de orde van den dag. 11 die in geheel West Europa tal van offers eischte en eene der hoofd» oorzaken was voor het rusten der wapens. Om de zware oorlogskosten te dekken, waren, ondanks het zuinig beheer der financiën, de opbrengsten van 's konings domeinen niet voldoende; buitengewone inkomsten waren noodig, waarom de koning de Staten-Generaal bijeenriep, om nog meer gelden ter zijner beschik king te stellen. Tijdens Philips' regeering werd voor het eerst de gabelle, eene Vmtbelasting, geheven; bovendien moest de geestelijkheid tienden opbrengen. En toen onder de regeering van Philips' opvolger, Jan denoaling van de Goede, de wapenstilstand was afgeloopen en Frankrijk voor koninklijke 'tjaar 1356 een ernstigen aanval te duchten had, stonden de «*»**»• Staten-Generaal op aandrang van Marcel, prévót des marchands, d.i. burgemeester van Parijs, wel nieuwe geldsommen toe, maar onder voorwaarde, dat de inning en het beheer der nieuwe belastingen zou worden toevertrouwd aan ambtenaren, door de Staten-Generaal gekozen (1355). Hoe diep was dus 't koninklijk gezag gedaald! Nog bedenkelijker werd de toestand, toeri in 1356 't Franschesiag bij Manleger bij Maupert uis (in Zuid-Frankrijk) werd verslagen door den pertuis 1868. Zwarten Prins (den Prins van Wales, zoo geheeten naar zijne wapenrusting), en de koning met zijn jongsten zoon Philips gevangengenomen werd. Wel nam de dauphin Karei onder den titel „lieutenant-général du royauine" het bewind in handen,Woelingen in maar hij vond geene strikte gehoorzaamheid. De Staten-Generaal Frankrijk, eischten onder invloed van Marcel en van den leider der geestelijkheid [Eobert le Cocq, bisschop van Laon] meer rechten; zij bodén den dauphin de „Groote Ordonnantie" (Grande ordonnance) aan (1357Ï, waarin zij eischten, dat de belastingen door de États-Généraux moesten worden toegestaan en geheven en dat zij daarvoor zonder koninklijke oproeping drie keer in het jaar konden bijeenkomen. Maar de dauphin weigerde dat stuk aan te nemen. Doch de Staten-Generaal bleven vergaderen; Marcel en de zijnen hadden spoedig in Parijs meer invloed dan de dauphin. In 1358 drongen Marcel met meer dan 3000 partijgangers het paleis van den dauphin binnen; onder zijn oogen werden twee 12 van zijne vei^uwelingen vermoord. Maar nu verliet de dauphin Parijs en verklaarde de stad in staat van oproer. Torzelfdertijd begon een geweldige boerenopstand, de Jaoquerie (1358), verwekt door de ellende, waaronder de boeren gebukt gingen tengevolge van den oorlog, door de zware belastingen en door de hooge losgelden, die zij moesten opbrengen, om hunne krijgsgevangene heeren los te koopen. Marcel verbond zich thans met de hoofden der boeren. Maar de dauphin trad krachtig op.*De boeren werden uiteengejaagd en wel 20,000 door de „oontre-j aoquerie" gedood. Daarop sloeg Karei het beleg voor Parijs. Hongersnood en gebrek maakten de bevolking spoedig ontevreden; Marcel werd vermoord; Parijs opende voor Karei de poorten. Vrede v. Bré-, De oorlog werd inmiddels zwak gevoerd, en eindigde — ten ttgny 1360 nunate voorloopig — met den vrede van Brétigny (1360): Engeland kreeg uitbreiding van gebied in het Zuidwestelijk deel van Frankrijk en behield Calais1, de koning moest een groot losgeld betalen. Koning Jan keerde naar Frankrijk terug, doch een aantal aanzienlijke personen moesten als gijzelaar in Engeland verblijf houden, tot het losgeld geheel was afbetaald. De koning slaagde er echter niet in, het losgeld bijeen te krijgen, en toen de voornaamste gijzelaar, 's konings zoon, de hertog van Anjou, in strijd met zijn belofte zich aan de gijzeling onttrok, achtte koning Jan het zich aan zijn riddereer verplicht, naar Engeland terug te keeren, om de plaats van zijn zoon in te nemen. Hij stierf er in 1364. Bourgondtt. Kort vóór zijn dood volbracht hij nog eene onvoorzichtige daad; het opengevallen hertogdom Bourgondië trok hij niet aan de kroon, maar hij schonk het aan zijn jongsten zoon Philips den Stoute a (1363). In dat hertogdom toch zou een geslacht opgroeien, dat eenmaal de doodsvijand van den Franschen Koning zou worden. Karei V Jan de Goede werd opgevolgd door zijn zoon Karei V (1364— 1364—'80. 1380), een der verdienstelijkste koningen van Frankrijk. In de krijgszaken vond hij een trouw medestander in zijn connétable iH N». 24, grens in 1360; d. B. Villa: Eng. gebied na den vrede van Bretignv ! H. N°. 3, bijkaart en H. N°. 24, bijkaartje; de B. VIII c en XV f. 13 (d. i. opperbevelhebber) Bertrand du Guesclin, een geboren soldaat en veldheer. Nadat deze eerst Frankrijk bevrijd had van de plaag der ontslagen huursoldaten, die op schandelijke wijze in het land huis hielden, — een troonstrijd in Castilië gaf gelegenheid, ze uit het land te verwijderen — bestreed hij met groot succes de Engelschen. Karei V dacht er n.1. niet aan, in den vrede van Brétigny te berusten. Eerst zocht hij bondgenooten, en een groot voordeel in dit opzicht was voor hem het huwelijk, dat zijn broer Philips de Stoute sloot met de erfdochter van Vlaanderen. 1 Vlaanderen zou dus in den eersten tijd geen steunpunt voor de Engelschen worden. Reeds stonden op Spaanschen bodem Frankrijk en Engeland Hernieuwde tegenover elkaar. In den bovengenoemden troonstrijd kozenkrilS- FrankFrankrijk en Engeland ieder partij voor een der elkaar vijan-^ v°o«!»edelijke pretendenten en toen nu de bondgenoot van Frankrijk de Castiliaansche kroon verwierf, oordeelde Karei V den tijd gekomen, om den smaad van den vrede van Brétigny uit te wlsschen. Een voorwendsel voor den oorlog was spoedig gevonden. Enkele heeren in de door Frankrijk afgestane streken beklaagden zich over de Engelschen; Karei V, als leenheer, riep den Zwarten Prins, bestuurder van die gebieden, voor zich, om zijn gedrag te rechtvaardigen. Woedend antwoordde deze: „Ik zal gaan met den stormhoed op het hoofd en 60000 soldaten achter mij." Weldra begon de krijg (1369). Bertrand du Guesclin kreeg van den koning instructie, een geregelden veldslag te vermijden, doch stad voor stad, kasteel voor kasteel te nemen, en de Engelschen door marschen en contra-marschen uit te putten. Die taktiek trof doel. Bij tientallen vielen de steden en vestingen den Franschen in handen. Bovendien schiep Karei V eene marine, waarmede hij de Engelschen zelfs in hun eigen land verontrustte. Te midden, van dien tegenspoed stierf Eduard III (in 1377). Toen drie jaar later Karei V zoowel als Bertrand du Guesclin overleden, waren nog slechts de steden Bayonne en Bordeaux in 't Zuiden, Brest, Cherbourg en Calais in 't Noorden in Engelsche handen. 1 Zie de kaarten, genoemd in noot 2 op bis. 12. 14 Binnen- Al is Eduards regeering dus niet zoo roemrijk geëindigd als landsch be- zij begonnen is, toch bbjft hij een der belangrijkste Engelsche stuur van voraten uit de Middeleeuwen. Hij schiep een nationaal leger Eduard HI.^ Engelsclie boogschutters), aan 'twelk hij zijne groote overwinningen dankte, op Frankrijk en Schotland in de eerste helft van zijne regeering behaald. Hij bracht het land tot ongekenden bloei door het bevorderen van handel en nijverheid: „vader van den Engelschen handel" wordt hij wel genoemd. Terwijl tot nog toe de Engelsche wol naar Vlaanderen werd uitgevoerd, lokte Eduard door voordeelige aanbiedingen Vlaamsche handwerkslieden haar zijn land, zoodat thans in Engeland de wolindustrie en de lakenfabricage opkwamen. Tevens werd het Engelsche volk daardoor in staat gesteld, de vele gelden, voor den krijg met Frankrijk benoodigd, op te brengen. Het hof van Eduard III was één der schitterendste van Europa; 't was onder hem, dat de Orde van den Kouseband („Hony soit qui mal y pense") werd ingesteld. Engeland kreeg in Eduards dagen zijn eersten nationaleh schrijver en dichter, Chaucer, wel genoemd „de schepper van de Engelsche taal" en de vader van de Engelsche dichtkunst; beroemd zijn zijne CanWbury tales. Met het parlement stond Eduard III in de beste verstandhouding; hij zorgde er voor, dat het hem niet boven het hoofd groeide, maar bleef zijne rechten erkennen: hoevele malen heeft hij het parlement niet bijeengeroepen, om belastingen toe te staan. Toen de Paus achterstallige gelden opeischte, die anders sinds Jan zonder Land betaald werden, verklaarde het parlement, dat Jan zonder Land zonder toestemming der standen niet in de schatting had mogen bewilligen, cn sinds dien tijd (1366; zijn die gelden niet meer betaald. Onder Eduard werd in 1341 het parlement gesplitst in de twee deelen, waaruit het nog heden bestaat: House of Lords (Hoogerhuis), waarin hooge adel en bisschoppen zitting hebben, en House of Commons (Lagerhuis), samengesteld uit afgevaardigden van dc steden en den lagen adel. 15 Ook Eduards tegenstander, Karei V, valt te prijzen. Hij - had Binnen- een scherp verstand en wist vertrouwde dienaars te kiezen. Hij landscn .. stuur van verdient den bijnaam: „den Wijze" of „den Geleerde : hij stu- deerde veel en had op het kasteel het Louvre eene prachtige bibliotheek. Met hart en ziel wijdde kg zich aan de staatszaken. Frankrijk heeft veel aan hem te danken. Hij verdreef de Engelschen bijna geheel van Franschen bodem; hij zorgde voor eene nauwgezette administratie der financiën. Vaste belastingen werden ingevoerd, als de aides (een accijns op de dranken), de fouage (een schoorsteengeld), zoodat hij de Staten-Generaal niet meer noodig had. Ook de bloei van 't land, vooral van den handel, werd grooter dan hij in langen tijd was geweest. Het koningschap, twintig jaren te voren in zijne macht bedreigd, had met kracht de teugels van 't bewind weer in handen genomen. Onder de regeering van Karei V kwam het niet tot vrede met Voorloopige Engeland. Maar na zijn dood kwam er feitelijk een stilstand invrede 8esloten den oorlog door binnenlandsche moeilijkheden in Frankrijk en in Engeland en nog vóór bet einde der eeuw [n.1. in 1396] werd een vrede voor een bepaald aantal [28] jaren gesloten: de Engelsche koning Richard II huwde toen zelfs met eene dochter van den Franschen koning. Naar aanleiding van die binnenlandsche moeilijkheden zullen wn thans in een samenhangend geheel wijzen op de maatschappelijke woelingen in de 14de eeuw. HOOFDSTUK 62. Sociale woelingen in de 14de eeuw. Reeds eenige keeren hebben wij gehoord van een strijd tusschen Sociale woeburgers en boeren eener- en den adel anderzijds, of wil men eeneunSen ln de andere uitdrukking, tusschen het opkomende democratische14*6 eeuwen het heerschende aristocratische element. Vooral de 14de eeuw heeft die strijd aanschouwd. In geheel West-Europa heerschte in die eeuw eene gisting, die in den grond der zaak terug te voeren is tot de tegenstelling tusschen de beide genoemde elementen. 16 Sociale woe- De Hoeksche en Kabeljauwsche twisten in Holland, die tuslingen in deschen Lichtenbergers en Lokhorsten in Utrecht, tusschen Hekerens Nederlanden. en Bronkhorsten in Gelderland, tusschen Schieringers en Vetkoopers in Friesland, enz., dat alles is, tenminste gedeeltelijk, een strijd tusschen aristocratie en democratie. In Vlaanderen, waar de gilden zich al veel vroeger dan in Holland bewust waren van hunne kracht, herinneren wij aan den Gouden-Sporenslag en het optreden van Artevelde. In Duitsch- In Duitschland steunde in de 14de eeuw de eene tegenkoningland, meer op het democratische, de andere meer op het aristocratische element. Tijdens het zwakke bestuur van Wenzel (zie blz. 6) ontstond in het keizerrijk op het einde der 14de eeuw de „Stedenoorlog", een strijd tusschen de steden in West- en ZuidDuitschland en den roofzuchtigen adel. De Zwabische steden sloten den „Zwabischen stedenbond"; een paar jaar later vormde zich een bond van Rijnsche steden, die zich weldra met den Zwabischen vereenigde. Zoowel de Zwabische als de Rijnsche steden leden in 1388 de nederlaag. Wel konden de vorsten en ridders weinig tegen de ommuurde steden doen, maar de verwoestende krijg deed haar toch grooten afbreuk en zij namen daarom den door Wenzel afgekondigden landsvrede aan, waarbij alle stedenverbonden werden verboden. Al werden de steden dus geen aaneengesloten staatkundige macht, toch bleven zij de zetels van welvaart en van hooger geestebjk leven. In Zwitser- In Zwitserland wisten de boeren in de slagen bij Morgarten land. en Sempach hunne onafhankelijkheid te handhaven tegenover de Oostenrijksehe ridders (zie blz. 6—7). In Rome. In Rome trad ± 1350 een volksleider op, Cola di Rienzi. In die stad waren veeten tusschen de adellijke familie's, vooral tusschen deOrsini's en deColonna's, aan de orde van den dag. Rienzi wilde een einde aan die troebelen maken en optreden als de beschermer van armen en verdrukten. Hij herinnerde het Romeinsche volk aan het roemrijk verleden van Rome en spiegelde het een terugkeer van de oude, glorierijke tijden voor. 't Volk droeg hem eene onbeperkte macht op onder den titel van tribuun. Hij verbande den adel en hoopte nu van Rome de bloeiende hoofdstad 17 te maken van een nieuwen eenheidsstaat Italië. Een tijdlang ging alles goed, maar later stiet hij door zijne hooghartigheid de menigte van zich af en toen hij hooge belastingen uitschreef, wist de adel het volk tegen hem op te stoken; Rienzi werd vermoord en de adel werd weer machtig in Rome. In Frankrijk hebben we 't optreden van Marcel en van dem Frankrijk Jacquerie vermeld; op 't einde der 14de eeuw braken hier opnieuw ± 1350 tot woelingen uit, evenals in Vlaanderen, en ook in Engeland leidde ± 1860de democratische gisting tot eene uitbarsting. In Engeland werd Eduard III opgevolgd door zijn minder-john Wyeliï' jarigen kleinzoon Richard II (de Zwarte Prins was nog vóór De ^llards. Eduard gestorven). Het regentschap werd waargenomen door diens ooms, en in den tijd van dit regentschap ondervond Engeland beroeringen op godsdienstig en maatschappelijk gebied. John Wyclif (t 1384) was de prediker van eene godsdienstige beweging. Hij kwam op tegen de weelderige levenswijze van vele geestelijken, en wees op den eenvoud en de armoede der apostelen. Hij beweerde, dat een Christen geen bemiddelaar noodig had tusschen zich zeiven en God, en veroordeelde in dit verband absolutie en heiligenvereering. Vooral door die laatste stellingen was hij een ware ketter. Hij beriep zich ter verdediging zijner ideeën op den Bijbel, dien hij alleen als gezaghebbend erkende en in het Engelsen vertaalde. Een heele schaar leerlingen, de „arme priesters", verspreidden zijne denkbeelden, en zijne aanhangers, Lollards genoemd, namen sterk in aantal toe. Dat de Kerk zulke theorieën niet duldde, ligt voor de hand, maar 't beste bewijs ervoor, hoe krachtig Wyclif zich gevoelde, hoe hij door een groot deel van 't volk werd vereerd, is wel, dat men de hand niet aan hem durfde slaan, al moest hij zijn leerstoel aan de universiteit opgeven. Pas onder het huis Lancaster werden de Lollards herhaaldelijk vervolgd. De zaak van Wyclif werd geschaad door ernstige volksbewegingen, waardoor vele aanzienlijken, die haar eerst gunstig gezind waren, maar die beroeringen in verband brachten met Wyclif's optreden, zich van hem afwendden. Dat de lagere standen in Engeland ontevreden waren, was Sociale woe- waarkik hunne schuld niet. Ook in dit rijk verkeerde de boeren- ""f" in J . Engeland. 18 stand in de treurigste omstandigheden, wat deels te wijten was aan de hooge belastingen, deels aan den Zwarten Dood. En toen het parlement, waarin alleen de bezittende klassen vertegenwoordigd waren, drukkende besluiten nam tegen de vrije arbeiders — zoo wilde het maximum-loonen vaststellen, want de loonen waren door den Zwarten Dood, aan wien zoovele arbeiders ten offer waren gevallen,1 zeer gestegen, zoo wilde het den werkendeD stand weer binden aan den grond, waarop hij woonde door de bepaling, dat geen arbeider zijn geboortedorp mocht verlaten om werk te zoeken tegen hooger loon —, en er vervolgens, ter bestrijding der oorlogskosten een zwaar hoofdgeld werd geheven van alle bewoners van het rijk, ook van daglooner en handwerksman, toen kwamen de boeren onder de vurige woorden van een priester John Ball, die de maatschappelijke gelijkheid van alle menschen predikte, en de handwerkslieden onder leiding van den leidekker Wat Tyler in beweging. „Toen Adam spitte en Eva spon, Waar was toen wel de baron ? * werd er gezongen. De aanvallen richtten zich dan ook allereerst tegen den adel en de geestebjkheid, waarvan honderden leden werden gedood. Door de vermoording van Wat Tyler, door tegemoetkomende beloften van den koning, door het persoorihjk ingrijpen van Richard II, door 't krachtig optreden van 's konings leger werd de beweging echter spoedig onderdrukt (1382). Einde van het De vervulling van 's konings beloften bleef echter uit. Richard's huis Anjou. regeering staat trouwens over 't geheel slecht aangeschreven. Hg streefde naar absolute macht, zonder het volk door verstandige 1 Van de 3 a 4 millioen inwoners, die Engeland toen telde, moeten meer dan de helft omgekomen zijn. 2 When Adam delved and Eve span, Who was then a gentleman ? Dezelfde gedachte wordt ingedrukt door Jaeob van Maerlant in de vraag : Lieve Jacob, so berecht mi Of dat volc al comen si1 1 zjj Van den eersten Adame Twi1 es deen edel, dander vri 1 waarom Die derde eijghen man1 daarbi ? 1 lijfeigen 19 wetten voor zich te winnen, integendeel, hij werd een soort tiran. Spoedig ontstond verzet onder leiding van den door Richard verbannen Hendrik van Lancaster. Richard werd in 1399 gevangen genomen, door 't parlement afgezet en stierf kort ' daarna (vvaarscMjnlijk is hij op bevel van den nieuwen koning vermoord). In Engeland beklom het huis Lancaster (1399—1453) den troon met Hendrik IV (zie de geneal. tabel n°. V). In 't zelfde jaar leed op 't vasteland, in Vlaanderen en in opnieuw in Frankrijk, de democratie de nederlaag. Vlaanderen en Karei VI (1380-1422) Was bij den aanvang zijner regeering Frankrijk, nog slechts 12 jaar oud. Zijne ooms maakten zich van de regeering meester en waren alleen op eigen voordeel bedacht. Wederom ontstond eene volksbeweging, evenals in 1357/58; verlichting van lasten werd geëischt. Parijs was een tijdlang in volslagen oproer; in verschillende deelen van het platteland kwamen de boeren in beweging. Ook in Vlaanderen begon het weer te gisten en een nieuwe ernstige opstand brak er uit in 1379 door toedoen van de handwerkslieden, in 't bijzonder van die in de lakennijverheid; zij hadden na het herstel van het grafelijk gezag hun invloed op de regeering zeer zien verminderen en trachtten dezen te herwinnen. Wederom was Gent het middelpunt; overal zag men er het vereenigingsteeken, de witte kaproenen (mutsen of kappen). De leider werd Philips van Artevelde, zoon van Jacob van Artevelde. Maar de aanzienlijke burgers in de steden, bevreesd voor de handwerkslieden, en de boeren, bang voor de heerschzucht der steden, deden thans niet mee. Niettemin scheen het, dat de Vlaamsche volksbeweging het middelpunt zou worden van een groote omwenteling, die de feodale maatschappij in West-Europa bedreigde. De Fransche ridders maakten zich dan ook gereed, om allereerst in Vlaanderen de volksbeweging te stuiten. De slag bij Roosebeke (1382) besliste ten nadeele der burgers en boeren. Philips van Artevelde sneuvelde. Die slag vormt in vele opzichten een keerpunt: de overwinning van den adel liet niet na in geheel West-Europa indruk te maken. Frankrijk allereerst ondervond den terugslag, de regeering werd er weer geheel meester van het gezag. Parijs werd zwaar gestraft: 20 tal van verbeurdverklaringen en terdoodveroordeelingen vonden plaats. In Vlaanderen wist Philips de Stoute, hertog van Bourgondië, die gehuwd was met de Vlaamsche erfdochter Margaretha, door behendig gebruik te maken van oneenigheden tusschen verschillende gilden in Gent en door gematigd op te treden, eene verzoening met de stad te bewerkstelligen. Karei VI Ongelukkig was het voor Frankrijk, dat de jonge, veelbelovende krankzinnig. Karei VI onverwachts krankzinnig werd. Spoedig streden een paar partijen om het regentschap; een burgeroorlog brak kort na 1400 in 't land uit, en toen de strijd met Engeland weer begon, scheen het een oogenblik met de nationale onafhankelijkheid gedaan. Over die crisis in den honderdjarigen oorlog in het volgende hoofdstuk. HOOFDSTUK 63. De 100-jarige oorlog in de 15de eeuw (tot 1453). Bourguignons De twee voornaamste personen, die elkaar het regentschap en Armag- tijdens de krankzinnigheid van Karei VI betwistten, waren Jan nacs' zonder Vrees, de zoon van Philips den Stoute en Lodewijk van Orleans, broer van den krankzinnigen koning. In zekeren zin vindt men in den strijd tusschen de familie Orleans en de Bourgondiërs de tegenstelling tusschen adel en burgerij terug. Jan zonder Vrees toch was populair bij de gilden van Parijs; hij beloofde hun de teruggave van de privilegiën, hun na den slag • bij Bioosebeke ontnomen. De strijd tusschen beide families barstte in lichte laaie uit, toen, blijkbaar met medeweten van Jan zonder Vrees, de hertog van Orleans in 1407 werd vermoord. Een paar jaar later werd Bernard van Armagnac, wiens dochter met den oudsten zoon van den hertog van Orleans was gehuwd, het hoofd van de Orleanistisohe partij en jaren lang woedde de burgeroorlog tusschen Bourguignons en Armagnacs, waarin ten slotte Armagnac de invloedrijkste man werd — ook de koningin, Isabeau van Beieren, stond aan de zijde der Armagnacs —. Een vrede tusschen beide partijen kwam echter tot stand, 21 toen de Engelschen in 1415 hunne aanvallen hernieuwden. In Engeland regeerde toen Hendrik V, de 2de vorst uit het Azincourt huis Lancaster, die zijne positie wilde versterken door overwin- 1*15. ningen op het vasteland. De Franschen leden in 1415 eene geduchte nederlaag bij Azincourt: weer werd een ridderleger door geoefend voetvolk verslagen. Die nederlaag was tegelijk een echec voor de toen heerschende partij, n.1. de Armagnacs. Toch wisten deze zich te handhaven, tot door verraad Parijs in handen van Jan zonder Vrees kwam; Armagnac werd door het gepeupel vermoord. Jan zonder Vrees begon nu te onderhandelen met den dauphin Karei, zoon van Karei VI. Eene samenkomst werd afge-^ sproken op de Yonnebrug bij Montereau. Waarschijrdijk wilde Jan zonder Vrees zich hier meester maken van den dauphin en zoo zijn gezag bevestigen. Toen Jan echter in tegenwoordigheid van den De moord op dauohin verscheen, werd hij door diens dienaars vermoord (1419). ,an «o**» F , j Vrees en zijne Lodewijk van Orleans was gewroken. Deze moord was echter geyolgen een groote staatkundige misgreep. De zoon van Jan zonder Vrees, Philips de Goede, sloot zich bij de Engelschen aan; in 1420 werd een formeel verdrag gesloten te Troyes: een huwelijk werd vastgesteld tusschen Hendrik V en de dochter (Catharina) van Karei VI; de Engelsche Koning werd erkend als regent van Frankrijk en zou er bij den dood van Karei VI opvolgen. Koningin Isabeau sloot zich bij dat verdrag aan. Nog in 't zelfde jaar deed Hendrik V zijn intocht in Parijs en ook de Staten-Generaal hechtten hun zegel aan het verdrag. Hendrik V stierf echter reeds in 1422, en toen een paar maanden later Karei VI overleed, riep de wapenheraut uit: „De koning is dood. l^eve de Koning! God geve een lang leven aan Hendrik, bij de gratie Gods koning van Frankrijk en Engeland". Deze Hendrik VI, zoon van Hendrik V en de Fransche prinses, was echter nog maar 10 maanden oud. Een zijner ooms (de hertog van Bedford) voerde daarom voor hem het bewind in Frankrijk, de andere, Humphreyvan Glocester, in Engeland. Treurig was de positie van den dauphin Karei, die natuurlijkTreuri8e P°sl' ook den koningstitel van Frankrijk aannam. Zijn rijk omvatte slechts enkele provinciën ten Zuiden van de Loire in het berg- 22 aohtige Centrale Plateau. Karei VII (1422—'61) was ook niet de rechte man op de rechte plaats: hij was veel te besluiteloos. Gelukkig voor hem, werd de verhouding tusschen Engeland en Philips van Bourgondië een tijdlang betrekkelijk koel, tóen Glocester met Jacoba van Beieren huwde en dus de aangewezen verdediger was van Jacoba's erflanden, die.... door Philips werden begeerd. Glocester zag zich dan ook genoodzaakt naar Engeland terug te keeren, toen Philips dreigde het verbond te zullen verbreken. Van die tijdelijke verkoeling wist Karei VII echter geen gebruik te maken en in 1428 besloten de Engelschen een beslissenden stap te doen: zij sloegen het beleg voor Orleans, de stad, die de'Loire-vlakte beheerschte; viel zij in Engelsche handen, dan lag geheel Zuid-Erankrijk open voor de Engelsche troepen.1 Jeanne d'Arc. In dezen tijd heeft Frankrijk het vertrouwen in zich zelf herwonnen door het optreden van Jeanne Darc (d'Arc), een eenvoudig boerenmeisje, uit Domreiny geboortig. Domremy was getrouw aan dfe Armagnacs, een naburig dorpje op den tegenoverliggenden over van de Maas was voor de Bourguignons. Vandaar herhaalde strijd; dikwijls werden de landerijen verwoest, de huizen omvergehaald. Jeanne volgde met spanning de opeenvolgende gebeurtenissen; zij peinsde over het treurig lot van Frankrjjk; de ellende van het volk trof haar diep. Eindelijk kreeg zij visioenen; zij meende de gestalten te zien van engelen en heiligen, o. a. van den aartsengel Michael, die haar opriepen het vaderland te bevrijden. Toen zij er haar vader over sprak, riep deze uit, dat hij haar liever wilde verdrinken dan haar te laten gaan onder de ruwe krijgslieden. Ten einde raad wendde zij zich tot den bevelhebber van de naburige vesting [Vaucouleurs]. Ook deze wilde niets van hare zending weten, maar werd eindelijk door de rotsvaste overtuiging van Jeanne overwonnen: hij stelde haar in staat zich naar het kamp van den koning te begeven. Aan dezen verklaarde Jeanne, dat zij door God gezonden was om Orleans te ontzetten en den „dauphin" (Karei VII) ter kroning naar Reims ' Blad N°. 24: Grens in 1429; d. B. VIII: Eng.-Fransch gebied in 1429. 23 te voeren. Na glansrijk een kruisvuur van vragen te hebben doorstaan, haar door tal van geesterijken gedaan, die zich wilden vergewissen, of Jeanne misschien niet eene heks was, kreeg zij het bevel over eene afdeeling troepen. De eerste aanvallen op de Engelsche stellingen werden teruggeslagen; de bevelhebbers ontrieden eene nieuwe charge, maar Jeanne zette den strijd voort en behaalde eene overwinning. De Engelschen braken den volgenden dag 't beleg op. Het gerucht van dat ontzet weerklonk door geheel Frankrijk; de moed herleefde. En reeds een paar maanden later deed de koning zijn intocht in Reims. Wederom hadden de bevelhebbers het afgeraden rich dwars door het door vijanden bezette land te wagen, maar Jeanne zette door en weer bekroonde succes haar werk. De koriing werd gekloond; Jeanne had hare taak volbracht en wüde naar het ouderlijk huis terug, maar daartegen verzette de koning zich. Doch nu week het geluk van hare zijde; bij een aanval óp het belegerde Compiègne viel zij in handen der , Bourgondiërs, die haar aan de Engelschen verkoohten. De koning deed niets tot hare redding: als kettersche heks werd Jeanne te Rouen verbrand (1431). Later is de Maagd van Orleans zahg verklaard. Het werk, door Jeanne d'Arc begonnen, werd echter doorDe vrede van Karei VII voltooid: hij slaagde er in, de Engelschen te verdrij- AJ^j" g ven. De koning toonde eene geheel onverwachte energie; hij< 180 werd gesteund door flinke krijgslieden en geschikte raadslieden, vandaar wel zijn bijnaam: „le Bien-servi" („de Goedgediende"). Zijn eerste groote succes was de vrede met Bourgondië. Philips zag in, dat er voor hem geene verdere voordeden te behalen waren uit het Engelsche verbond; als koel berekenend staatsman besloot hij, een voor hem zoo voordeelig mogelijken vrede te Bluiten. Deze kwam in 1435 te Arras (Atrecht) tot stand; Philips kreeg bij zijne erflanden eenige streken in Noord-Frankrnk1 [en werd voor zijn persoon en voor zrjn geheele leven van alle leenhulde voor zijne Fransche leenen ontslagen]. Kort daarna (1436) werd Parijs den Engelschen ontrukt;' overal traden in de eerstvol- 1 H N°- 3; d. B. VMc en XV f. 24 gende jaren de Franschen offensief op en kromp het door de Engelschen bezette -gebied in. De Praguerie. 'Eea opstand van ontevreden aanzienlijke hertogen, bevreesd voor eene te groote koninklijke macht, en waaraan zelfs de dauphin deelnam, verhinderde een tijdlang de krachtige voortzetting van den krijg, maar zoodra deze „Praguerie" — zoo genoemd, omdat de beweging toenmaals, ten onrechte, met de woelingen in Bohemen werd vergeleken (zie blz. 29—30) — onderdrukt was, werden de Engelschen verder teruggedreven. Einde van den De laatste belangrijke slag, in 1453 [bij Castillon] geleverd, 100-jarieen werd door de Franschen gewonnen; de bekwame Engelsche aanoorlog. voerder Talbot sneuvelde er; in 'tzelfde jaar viel Bordeaux hun in handen. Met 't jaar 1453 rekent men den honderdjarigen oorlog geëindigd, hoewel er geen bepaalde vrede gesloten is. Alleen Calais en do Kanaal-eilanden behoorden toen nog aan Engeland. Engeland was ^hans een toonbeeld van de grootste verwarring; herhaaldelijk was er binnenlandsche strijd geweest tijdens den zwakken Hendrik VI; spoedig zou Engeland verscheurd worden door een burgeroorlog, n.1. den strijd tusschen de Roode en de Witte Roos (zie hoofdstuk 67, blz. 41). Frankrijk daarentegen kwam als een krachtige staat uit den krijg te voorschijn. (Zie hoofdstuk 68. blz. 44). Overzicht van Men merke op, hoe in den honderdjarigen oorlog èn in de 14de èn den 100-jari- ^ 15de eeuw op een tijd van voorspoed voor de Engelschen een gen oorlog. *'J<' van voorspoed voor de Franschen volgt. De slagen bij Sluis (1340), Crécy (1346) en Maupertuis (1356), en de vrede van Brétigny (1360) wijzen op den tijd van voorspoed voor de Engelschen, waarna de voorspoedige tijd van Karei V en Bertrand du Guesclin volgt. De slag bij Azincourt (1415), het verdrag van Troyes (1420), de uitroeping van Hendrik VI tot koning (1422), 't beleg van Orleans (1428) geven den tijd van voorspoed voor de Engelschen aan; het ontzet van Orleans (1429), de vrede van Arras (1435), de inneming van Parijs (1436), de slag bij Castillon (1453) en de inneming van Bordeaux (1453) den tijd van voorspoed voor de Franschen. 25 HOOFDSTUK 64. De Kerk in de 14de en de 1ste helft der 15de eeuw. Het kerkelijk schisma. De groote concilies. De Hussieten. Langen tijd hadden de pausen eene ware souvereiniteit uit-Daling van de geoefend over het Roomsch-Katholieke Europa: Gregorius VII, pauselijke Aloxander III, Innocentius III stelden zich boven de wereld- mac Hjke vorsten en hoe vaak moesten deze zich niet naar hen schikken. Maar in de tweede helft der 13de eeuw is duideHjk eene daling van 's pausen gezag merkbaar, en de gevangenneming van Bonifacius VIII was het begin van een verval, waarvan het pausdom zich nooit volkomen heeft hersteld. Trouwens, de vorming van enkele krachtige staten — allereerst denken wij aan Frankrijk — en het overwicht, dat de leeken in den staat kregen, konden moeilijk meer samengaan met eene pauselijke suprematie; in lateren tijd zetten ook zuiver katholieke staten en vorsten (b. v. Philips II) zich schrap tegen de pauselijke overheeraching. Gelijk wij reeds gezien hebben, vestigde paus Clemens V .zich De Babylonlte Avignon, en dit bleef de zetel van den Heiligen Stoel tot 1377. sehe balllngGedurende deze periode, de Babylonische ballingschap ge- ^J^_187T_ noemd, waren alle pausen van Fransche afkomst en stelden zg hunne financiëele en zedelijke macht in dienst van Frankrijk. Dat zulks het pauselijk gezag in aanzien deed verminderen, ligt voor de hand: men denke aan de besluiten van de keurvorsten te Rense. Nog erger werd de toestand in 1378. De toenmalige pausHet Schisma. [Gregorius XI], bevreesd, den Kerkdijken Staat te verliezen aan de naburige Italiaansche vorsten, besloot Avignon voor goed te verlaten (1377). Bij zijn dood — in 't volgend jaar — kozen de kardinalen onder de pressie van 'tRomeinsche volk een Italiaan tot paus (Urbanus VI), die in Rome ging wonen, doch nog in 't zelfde jaar werd door in hoofdzaak Fransche kardinalen een geesteüjke tot paus benoemd, die zijn verblijf vestigde in Avignon. Beide pausen spraken over elkaar den bati uit; bijna eene halve eeuw lang werd de Roomsche Kerk verscheurd door wat 26 men genoemd heeft het „Westersche Schisma/' Dit had ernstige gevolgen. De geloovigen wisten niet, wie de wettige paus was; de wettigheid van bisschoppen en abten werd betwist, al naar zij hunne macht aan den eenen of den anderen paus ontleenden. 1 [Ook de regeeringen verdeelden zich in aanhangers van Avignon en van Rome: Spanje en Frankrijk b.v. erkenden den paus van Avignon; Engeland en Duitschland dien van Rome.] Drie pausen Doch de verwarring zou nog grooter worden. De geheele tegelijkertijd. Westersche Christenheid wilde ten slotte het schisma zien beëindigd en in 1409 kwam daarvoor een groot concilie samen te Pi s a. Dit zette beide pausen af en koos vervolgens een nieuwen paus. Doch de beide andere pausen, die reeds van te voren de geldigheid van het concilie hadden betwist, weigerden zich aan de besluiten van 't concilie te onderwerpen en zoo kreeg men drte pausen. Verval der Ook in andere kringen der geestelijkheid waren de toestanden Kerk. verre van onberispelijk. B$| het pauselijk hof werd alles door de politiek beheerscht; de inkomsten * dienden slechts voor een klein deel voor kerkelijke doeleinden; vele bisschoppen gedroegen zich • meer als wereldlijke vorsten dan als geestelijke herders, en geheel ongeschikte personen, zooals de jongere zonen van aanzienlijke families, werden maar al te dikwijls tot bisschop aangewezen., hetzij om hun een goed heenkomen te bezorgen, hetzij opdat hunne familie veel invloed in het bisdom zou kunnen uitoefenen: 't bisdom Utrecht levert daar meer dan één voorbeeld van op. Klachten komen voor over de geestelijke rechtspraak, over het asylrecht, over de geheele of gedeeltelijke vrijstelling van geestelijken van accijnsen. In vele kloosters was de tucht verslapt en wij ontvangen van de schrijvers uit die dagen een 1 In 't bisdom Utrecht b.v. treden wel eens twee tegenbisschoppen op, waarvan de een wordt gesteund door den Italiaanschen, de ander door den Franschen paus. 2 Tot de pauselijke inkomsten behoorden o.a. : 1°. de 8 e r v i t i ë n, d.z. de gelden, die betaald werden door hooge geestelijken (aartsbisschoppen) wegens hun benoeming of de bekrachtiging ervan, en de annaten, geheven van lagere geestelijken; 2°. de census, door schatplichtige staten betaald; 3°. spoliëngelden, d. z. de nalatenschappen van bisschoppen, die zonder testament aan het pauselijk hof waren overleden. 27 weinig verkwikkelijk beeld van. het kloosterleven. De lagere priesters, de pastoors, waren dikwijls onwetend en stonden in zedelijk opzicht evenmin hoog. Kortom, de Kerk in haar geheel vertoonde een groot verval. Dit verval had twee bewegingen ten gevolge: aan den eaamB^^^11 kant ontstond eene reactie tegen dat verval, aan den anderen kant e verva stak do ketterij het hoofd weer op. De Karthuizcr monniken b.v. waren toonbeelden van plichtsbetrachting en godsvrucht. In Noord-Nederland legde Gerrit de Groote den grondslag tot de „Broederschap des Gemeenen Levens", waarvan een der beroemdste leden Thomas a Kenipis is, die het van innige vroomheid getuigende werkje „de Navolginge Christi" schreef, dat tot nederigheid, plichtsvervulling en zelfopoffering opwekt, l^rlingen van Gerrit de Groote stichtten het Windeshëimsche klooster, van hetwelk eveneens eene beweging uitging, om zoowel onder de leek en als onder de kloosterlingen het zedelijk peil te verhoogen. De prediker Johannes Brugman (1400—1473) werkte aan de hervorming der Franciscaner kloosters; ook Jan van Ruysbroeck, prior van het klooster te Groenendaal (in Brabant), die in geregelde briefwisseling met Gerrit de Groote stond, trok met kracht te velde tegen de gebreken der Kerk. Trouwens, algemeen werd de wensch, de Kerk „m hoofd en leden" te hervormen; het concilie van Pisa was daarvan reeds eene uiting. Maar aan den anderen kant zien wij de ketterij op grooterDei ketterij der tit i-i • -d _ • Hussieten, schaal. Wij herinneren aan het optreden van Wychf m bngelanu, wij moeten thans wijzen op de Hussietenbeweging in Bohemen. Johannes Hus, hoogleeraar te Praag, werd met do leerstellingen van Wyclif bekend door zijn vriend Hierouymus van Praag, die zelf in Oxford gestudeerd bad, en sloot zich geheel bij de ideeën van Wyclif aan. Evenals WycKf sprak Johannes Hus 't volk in de landstaal — hier het Tsjechisch —toe en predikte met warmte de noodzakelijkheid van eene hervorming der Kerk. Zijne denkbeelden maakten grooten opgang onder de Tsjechen, doch niet onder de Duitschers; zoodoende smolt met deze godsdienstige beweging eene nationale samen. 28 De Duitsche universiteit, te Praag kon zich met de denkbeelden van Hus niet vereenigen, en toen deze universiteit niet den paus wilde erkennen, door Wenzel gewenscht, gaf deze aan.de Bohemers drie en aan de andere naties (de Beierscke, de Saksische en de Poolsche) samen één stem bij ie beslissing over aangelegenheden omtrent de universiteit terwijl tot nog toe iedere natie één stem had gehad. Tal van Duitsche professoren en studenten verlieten daarop Praag en stichtten elders hoogescholen. Maar nu trad de Kerk tegen Hus op ; Hus werd La den ban gedaan, doch bij ging op den ingeslagen weg voort en tastte in een geschrift zelfs de pauselijke autoriteit aan. Nog nooit had de Katholieke kerk zoo'n ernstige crisis te doorstaan gehad: een schisma, eene stoutmoedige ketterij, en daarbij het algemeen verval. Concillie te Keizer Sigismund1 (1410/11—'37) — tevens koning van Constanz Hongarije —. wist eindelijk één der pausen [Johannes XXHI] 1414 1418.^ bewegen, een concilie bijeen te roepen te Constanz. Dit concilie zou zich dus met 3 vraagstukken moeten bemoeien, n.1. 1°. de causa unionis, de zaak van het herstel der eenheid in de Kerk door beëindiging van het schisma; 2°. de causa fidei, de zaak van de handhaving van het geloof tegen afwijkende denkbeelden; 3°. de causa reformationis, de zaak van de hervorming der Kerk: Om herstel van de eenheid te krijgen, verlangde het concilie, dat alle drie pausen afstand zouden doen, dus ook de paus, die 't concilie had bijeengeroepen. Deze verklaarde toen het concilie ontbonden. Nu bleef het concilie geen anderen uitweg over dan te verkondigen, dat het concilie zonder eigen toestemming niet ontbonden of verdaagd kon worden, dat het dus boven den paus stond en zijne besluiten door den paus niet voor onwettig konden Worden verklaard: waarlijk eene revolutionnaire theorie, die van de monarchale kerk eene parlementaire maakte. In die richting hadden zich reeds bekwame Parijsche godgeleerden, n.1. d'Ailly en Gerson uitgelaten; de universiteit van Parijs ijverde 1 Van hem verdient vermelding, dat hij Brandenburg in 1417 schonk aan Frederik van Hohenzollern, wiens huis eens tot zoo groote macht op zou klimmen. 29 zeer voor de hervorming in 't algemeen. Een der pausen had reeds vrijwillig afstand gedaan, de beide andere pausen werden afgezet en een nieuwe paus, Martinus V, werd gekozen (1417). De afgezette pausen trachtten nog eenigen tijd hunne positie te handhaven, maar na hun dood werd Martinus V door geheel West-Europa als paus erkend. Het schisma was geëindigd. In verband met het 2de punt — de causa fidei — is 't concilie Dood van Hus van Constanz bekend geworden door de zaak van Hus. Hus zelf 1415. heeft zich op een concilie beroepen, en, overtuigd van zijn goed recht en vertrouwende op een keizerlijk vrijgeleide, is hij naar Constanz gegaan. Moedig verdedigde hij zijne leerstellingen, zich daarbij steeds op den Bijbel beroepende, maar die leerstellingen moesten hem in 't oog der Kerk tot een ketter maken. Daarom werd Hus gevangengezet, door 't concilie ter dood veroordeeld en verbrand (1415), een lot, dat Hieronymus van Praag het volgend jaar trof. Sigismund kwam bij die gebeurtenissen niet tusschenbeide: het was Sigismund's bedoeling geweest, dat hij Bohemen van het verwijt van ketterij kon bevrijden en het tegendeel was juist gebleken. Zoo had het concilie zich dus sterk gekant tegen de ketterij; het had het schisma beëindigd, maar van de zoo noodige hervormingen kwam weinig of niets terecht en de ontevredenheid van de talrijke hervormingsgezinden bleef dus bestaan. In Bohemen was de verontwaardiging over den dood van06 Hussieten- Hus algemeen, en zij steeg nog, toen het concilie het gebruik 1436 van 't Avondmaal onder beiderlei vormen (beker en brood) verbood, waaraan de Bohemers sterk gehecht waren. De ontevredenheid kwam tot uitbarsting, toen Wenzel in 1419 stierf en Sigismund koning van Bohemen werd, dus de man, die aan Hus zijne verdere bescherming had onttrokken. De thans volgende Hussietenoorlog is niet alleen eene godsdienstige beweging, doch tevens eene sociale —- de heftige Hussieten wenschten eene geheele maatschappelijke ommekeer, een toestand van maatschappelijke en staatkundige gelijkheid — en eene nationale beweging (Czechen tegen Duitschers). Herhaaldelijk werden de keizerlijke legers verslagen en wel aanvankelijk door den bekwa- 30 uien en mvloedrijken bunden veldheer Ziska (f 1424), later door Procopius den Groote en Procopius den Kleine; men moest wel met de Hussieten gaan onderhandelen, nu men ze niet kon onderwerpen. Gelukkig voor Sigismund waren van den beginne af de Hussieten verdeeld: tegenover de gematigde Calixtijnen of Utraquisten (van oalix = beker; uterque = beide), die slechts de communie onder beiderlei vorm (beker en brood) wenschten, stonden de heftige Taborieten (naar hun vergaderplaats, den berg Tabor), die alle kerkelijke stellingen verwierpen, welke volgens hen niet letterhjk uit den Bijbel konden worden bewezen en tot het communisme neigden. Met de gematigden begon een in 1431 te Bazel bijeengeroepen concilie onderhandelingen, die uitliepen op een verdrag — de Bazeler of de Prager compactaten —, waarbij de Hussieten het kerkelijk gezag erkenden, maar waarbij het prediken in de landstaal en de leekenkelk werden toegestaan. Zoo werd dus een sekte, die niet geheel op den bodem der Kerk stond, toch als lid der Kerk aangemerkt. De gematigde Hussieten zelve hielpen daarna mee, om in een woesten burgeroorlog de Taborieten ten onder te brengen. In 1436 was de rust hersteld en werd Sigismund als koning erkend. Geen hervor- J)e n0g altijd onopgeloste hervormingskwestie werd onder mingen In aeoogerj gezien door 't concilie van Bazel. Maar spoedig werd K Znne werkkracht verlamd door twisten met den paus, Eugenius IV (1431—1447), den opvolger van Martinus V. 't Concilie toch tastte met zijne hervormingen het pauselijke gezag en de pauselijke inkomsten aan, en nu ontbond Eugenius IV het concilie en vereenigde in 1438 een ander te Ferrara, dat weldra naar Florence werd verplaatst. Vele geestelijken, te Bazel aanwezig, weigerden te gehoorzamen, zetten Eugenius IV af en kozen een nieuwen paus. Weer was een schisma ontstaan: zeven jaren waren er 2 pausen en 2 concilies. Eugenius wist zich te handhaven met steun van keizer Frederik In en werd opgevolgd door Nicolaas V. Het concilie van Ferrara-Florence, merkwaardig door de onderhandelingen met de door de Turken bedreigde Grieken (zie blz. 39), eindigde zijn zittingen in 1445, zonder hervormingen te hebben aangebracht. Het concilie van Bazel, dat ten slotte 31 maar zeer zwak meer bezocht was, verplaatste zich in 1448 naar Iyausanne, koos ook Nicolaas V en ging in 1449 uiteen. Zoo was wederom de eenheid in de Kerk hersteld, maar hervormingen waren niet tot stand gekomen en ook de pausen namen de hervorming niet ter hand. 't Gevolg was, dat er later een schisma ontstond, veel ernstiger dan de vorige, en dan niet van boven af, maar van onderen uit, n.1. de afscheiding dor Protestanten. Pas daarna besloot de Paus de Kerk te reorganiseeren; dat werd het werk van het concilie van Trente (zie hoofdstuk 84). HOOFDSTUK 65. De bloeitijd van het Hanzeverbond en van de Duitsche Orde in de 14de eeuw en hun verval in de 15de eeuw. Polen. Hongarije. In de 13de eeuw verduistert voor langen tijd de macht van het Duitsche Rijk. In de eerstvolgende eeuwen is het niet het Duitsche Rijk in zijn geheel, dat onze aandacht trekt, maar zijn voor ons van meer belang enkele bepaalde deelen in het rijk. In de 14de eeuw zijn het twee geheel verschillende lichamen, die den Duitschen naam hoog houden, n.1. 1°. het Hanzeverbond, 2°. de Duitsche Orde. Het Hanzeverbond omvatte niet alleen de meeste stedenBloei van het langs Oost- en Noordzee, maar ook verschillende plaatsen diep in Hanzever't binnenland.1 Het middelpunt was Lub eek. Deze stad was bond' door een kanaal (het Stecknitzkanaal) verbonden met de Elbe en zoo met de Noordzee; vandaar, dat de handelsweg van Noordnaar Oostzee niet liep om Kaap Skagen, waaromheen de weg veel langer was en voor de gebrekkige schepen zeer gevaarlijk, doch langs Hamburg en Lübeck. Belangrijke stapelplaatsen hadden de Duitsche kooplieden te Londen voor den Engelschen handel, te Bergen voor den Noordschen handel, te Brugge voor de handelswaren uit Frankrijk, het Rijngebied, de Middellandsche Zee en hierdoor ook van Oostersche waren, te Now- 1 H. N°. 24, waarop de Hanzesteden zijn aangegeven; d. B. VIII d. 32 gorod voor den Russischen handel en te Wisby op Gotland. Van den voormaligen bloei van Wisby getuigen nog heden de uitgebreide stadsmuren, veel te groot voor de tegenwoordige plaats en van den rijkdom der bewoners vertelt de sage: de huisdeuren waren van koper, de vrouwen sponnen met gouden spinnewielen en de varkens aten uit zilveren troggen. Een belangrijk handelsartikel was de haring, die op de kust van Schonen gevangen werd; in den nazomer stroomden daar duizenden naar de talrijke fitten, dat waren kleine nederzettingen, een soort nentdorpen met eigen organisatie en rechtsmacht, tot welker oprichting de Deensche koning toestemming had verleend. Ook in de bovengenoemde stapelplaatsen hadden de Duitsche kooplieden hun eigen rechtspraak en stonden zij onder eigen ambtenaren. In Londen heette die nederzetting de Staalhof. Gemeenschappebjke aangelegenheden werden op de hanzedageri besproken en de besluiten neergelegd in de hanzerecessen. Niettemin vormde de Bond geen staatkundig geheel: de Bond had geene bondskas, noch een bondsleger of eene bondsvloot; iedere stad ■—• voor zoover zij geen vrije rijksstad was — bleef behooren tot den staat, waarin zij lag. De leden konden ook ieder oogenblik uittreden. Maar in tijden van oorlog leverden de steden schepen en werd een leger aangeworven; zoo werd het Hanzeverbond in zijn geheel eene staatkundige macht en feitelijk de heerscher over de noordelijke zeeën. Dat ondervond vooral Denemarken. Koning Waldamar IV Atterdag veroverde Wisby (1361), wiens bloei sinds dien tijd verdwenen is en dreigde de Oostzee tot een Deensche zee te maken. Maar op initiatief van Lübeck werd een vloot uitgerust, die in 1368 Kopenhagen veroverde en bij den vrede van Straalsund (1370) kreeg de Hanze met alleen handelsvoordeelen, maar ook politieke rechten: zij kreeg enkele vestingen in pand, ja, moest bij de verkiezing van een Deensch koning geraadpleegd worden. Verval van het Op 't einde der 14de eeuw werd de toestand voor de Hanze echter Hanzever- vee| ongunstiger. 1°. Noorwegen, Zweden en Denemarken kwamen '*011*' onder dezelfde vorstin te staan, eene krachtige vrouw, Margare- tha van Denemarken, (dochter van Waldamar IV), die bij 33 de Unie van Kalmar (1397) de drie staten bewoog tot het besluit, steeds denzelfden koning te kiezen en tegenover andere staten één lijn te trekken. „De oude politiek van heerschen en verdoelen, vroeger door het stedenverbond tegenover de onderling twistende noordsche vorsten gevolgd, was daarmede onbruikbaar geworden en de overmacht van de Uniekoningen deed zich weldra zeer gevoelen." Vooral werd de toestand in 't bijzonder voor Lübeck gevaarhjker, toen in 1460 de Deensche koning gekozen wérd tot graaf van Holstein en hertog van Slees wijk met de bepaling, dat deze landen „bliwen ewich tosamene ungedelt"; niet alleen raakte de Hanze nu een bondgenoot tegen Denemarken kwijt, maar door die personeele unie kwam Denemarken gevaarlijk dicht in de buurt van Lübeck. 2°. In het Oosten veroverde de Russische vorst Iwan III Nowgorod (1478), waarna de bloei van die plaats voorbij was. 3°. In het Westen heeft de Hanze geducht geleden onder concurrentie met de Hollandsche en Zeeuwsehe kooplieden. In den strijd, die daarover herhaaldelijk in de 15de eeuw werd gevoerd [vooral van 1438—1441] viel de overwirming den Nederlanders ten deel, „die, zeide men, op de Noordzee een bezem in de mars voerden, als een bewijs dat zij haar hadden schoongeveegd van vijanden." 4°. Daarbij kwam, dat het Hanzeverbond met zeerooverjj te kampen had1, terwijl 5°. twisten tusschen. de af deelingen van de Hanze niet uitbleven; vooral bestond een tegenstelling tusschen de Oostzeesteden („Oosterlingen") en de Noordzeesteden („Westerlingen"); de eersten trachtten de Westerlingen van den Oostzeehandel uit te sluiten; de laatsten trachtten in Engeland en in Vlaanderen voor zich alleen voordeelen te behalen. Ook in de steden waren vaak twisten tusschen de democratische gilden en de patricische heerschers. Bovendien (6°.) verliet de haring de kust van Schonen, en (7°.) 1 Zoo wordt omstreeks 1400 melding gemaakt van zeeroovers, die bekend stonden onder den naam Vietaliebroeders of Likedeelers. De eerste naam is waarschijnlijk afgeleid van de omstandigheid, dat zij eens het belegerde Stokholm van victalie (levensmiddelen) voorzagen; de 2de naam ziet er op, dat zij den buit gelijkelijk verdeelden. Pik, Algemeene Geschiedenis II, 4e dr.. .2 34 bracht do ontdekking van den zeeweg naar Indië en van Amerika, waardoor de wereldhandel zich verplaatste naar West-Europa, haar een knak toe. Eindelijk nog (8°.), toen op den duur de macht van de Duitsche landsheeren grooter werd, konden deze zelve beter zorg dragen voor orde en veiligheid. Is dus de 14de eeuw de bloeitijd van het Hanzeverbond, reeds in de 15de eeuw begint het verval, dat eindelijk leidt tot ontbinding van den bond. Bloeitijd van Evenals de Hanze,, kwam ook de Duitsche Orde in de 14de de Duitsche eeuw op het toppunt van macht. De omstreken van Danzig Orde. geraakten in haar bezit; de handel deed hare steden bloeien; rijke inkomsten trok zij vooral uit den handel in koren en in het barnsteen van Samland. De tijd van ± 1350, toen Winrich von Kniprode grootmeester was, is het hoogtepunt. De zetel van den grootmeester was het grootsche slot Mariënburg. Maar spoedig daarop kwam het verval. Tal van ridders waren met de verkregen resultaten tevreden en zagen van een verder energiek optreden af; de krijg werd ten slotte zelfs met huurlingen gevoerd. Ook de financieele toestand was slecht. Bovendien hadden alleen de ordeleden staatkundige rechten: de burgers b.v. hadden niets te zeggen. Dat verwekte ontevredenheid en verzwakte de kracht van den staat. Vereeniging Dat de ridders zooveel voorspoed hadden gehad, kwam ook, van Uttauendoordat de Heidensche Littauers bijna voortdurend- op voet met Polen. Qajiog 8tonden met hunne stamgenooten, de Roomsen-Katholieke Polen. Maar op 't einde der 14de eeuw huwde Jagello, de grootvorst van Littauen met de Poolsche koningin Hedwig en werd met zijn volk Roomsch-Katholiek. (Littauen bleef eerst nog min of meer zelfstandig, maar bij de unie van Lublin in 1589 kwam de volledige vereeniging der beide staten, met één rijksdag, tot stand.) Polenen Hon- De man, die Polen tot een belangrijken staat maakte, was Wlagarije In de dislaus I Lokietek (= de dwerg ± 1325), die te Krakau tot 14de eeuw. koning van Polen werd gekroond.1 Hjj werd opgevolgd door Kasimir IIIdenGrooteofden Boerenkoning, die veel voor de stoffelijke en geestelijke ontwikkeling van Polen heeft gedaan. Hij stichtte 1 Vgl. de genealogische tabel N°. VIL 35 de universiteit te Krakau. Op godsdienstig gebied was hij uiterst verdraagzaam; aan de Joden verleende hij zoovele vrijheden, dat zg in grooten getale naar Polen stroomden. Met hem stierf het huis der Piasten m 1370 uit, waarna Polen een kiesrijk werd. Totopvolger van Kasimir werd gekozen 4e zoon zijner zuster Lodewjjk de Groote, reeds koning van Hongarije. Deze beschouwde Polen meer als een aanhangsel van Hongarije en achtte het land er alleen goed voor, om gelden op te brengen ter bevordering van Hongarije's bloei. Orde en recht waren toen ver in Polen te zoeken. Na zijn dood koos Hongarije zijne oudste dochter (Maria) tot koningin, die met Sigismund van Luxemburg huwde. Daardoor werd Sigismund koning van Hongarije (1387—1437) en trad als zoodanig tegen de Turken op (zie blz. ?8). Zijn regeering is voor Hongarije nog hierdoor merkwaardig, dat in den Rijksdag naast de magnaten — de aanzienlijke edelen — en de voorname geestelijken, die samen den Magnatentafel vormden, lagere edelen en burgers zitting kregen, die den Stendentafel uitmaakten. De Polen kozen echter de jongste dochter. Hedwig, die met Jagello, grootvorst van Littauen, in 't huwelijk trad. Deze werd toen met zjjn volk Roomsch-Katholiek (1386); als Christenkoning draagt hij den naam Wladislaus II. Die gebeurtenis was ook voor de Duitsche Orde een feit van De orde vazal groote beteekenis Voortaan toch ontbrak haar niet alleen ieder van Poten, voorwendsel om Littauen te brandschatten, maar Littauen en Polen samen vormden een machtig rijk, wat de Duitsche Orde tot hare schade in de 15de eeuw ondervond. Evenals voor de Hanze werd dus de 15de eeuw voor de Duitsche Orde een tijd van verval: reeds in 1411 was de Orde genoopt, na eene groote nederlaag bij Tannenberg (1410) den nadeeligen (lsten) vrede van Thorn te sluiten en in 1466 moest zij bij den 2den vrede van Th orn het westelijk deel van 't Ordegebied, o.a. Danzig, aan Polen afstaan, wat Polen den weg naar zee baande, terwijl de rest, met Koningsbergen als hoofdstad, vazal van Polen werd. Herhaalde pogingen, om zich aan die vassaliteit te onttrekken, mislukten. Polen was thans een groote staat, maar door zijne slechte staats-Regeering in instellingen was het zwakker dan zijne oppervlakte zou doen ver- Poten, moeden. De boeren waren lijfeigenen \an den adel, Szlachta, waarvan de voornaamste leden den koning kozen en die steeds meer rechten kreeg ten koste van de koninklijke macht. Een vrije burgerstand, die den koning grooten steun tegen den adel 36 had kunnen verstrekken, zooals in West Europa, ontbrak. Lodewijk van Hongarije moest bij zijne verkiezing een stuk onderteekenen, waarbij de adel zoo goed als vrijgesteld werd van iedere belasting: het is de eerste der pacta conventa (verkiezingscapitulaties). Toen Jagello koning werd, kreeg de adel het récht, dat alleen zijne leden de ambten in de door hen bewoonde districten mochten bekleeden. De edelen alleen kozen afgevaardigden, „landboden," in den rijksdag (de overige bevolking was er dus niet in vertegenwoordigd), en zonder diens toestemming kon de koning geen wet uitvaardigen of belastingen heffen. Polen werd dus feitelijk een adelsrepubliek met een schijnkoning aan het hoofd. HOOFDSTUK 66. Het Turksche Rijk in de 14de en 15de eeuw. Opkomst van Het Oost Romeinsche Rijk was wel in 1261 hersteld, maar de het Turkschekj-aekt van net rijk wa8 verzwakt, 't Was er verre van, dat het ^ rijk zijn ouden omvang herkreeg: verschillende deelen van Epirus, Albanië en Griekenland waren onafhankelijk gebleven of stonden onder de heerschappij van vreemdelingen. Bovendien verminderde door de voorrechten der Genueezen de opbrengst der haventollen cjt schade van de schatkist en van de verdediging van 't rijk. In 'tNoL>rden werden vooral de Serven, in mindere mate de Boelgaren,- gevaarlijke vijanden, maar 't grootste gevaar zou het rijifc' uit het Oosten bedreigen, uit Azië. Daar vormde zich na de ontbmding van het groote Mongoolsche Rijk het Turksche Rijk, naar den eersten aanvoerder van beteekenis, Osman (± 1300), veelal het Osmaansche Rijk geheeten. Osman begon 't OostRomeinsche Rijk in Klein Azië aan te vallen; onder moord en plundering werden de meeste deelen ervan door hem bezet. Broessa werd onder zijn opvolger de hoofdstad. De eilandenwereld van de Sporaden werd echter met succes verdedigd door de Johanniters.diehunzetelop 'teiland Rhodus hadden gevestigd. 37 Omstreeks 1330 werd het Turksche leger ten zeerste versterktHet Turksche door de Janitsjaren (van Jeni-Tscheri = nieuwe troep). De leSeTTurken waren vooral een ruitervolk en daardoor minder gesclvltk voor een geregelden veldslag en nog minder voor belegeringen van steden; nu vormde de Turksche sultan uit gevangen Christenknapen, die tot den Islam waren overgegaan, een keurbende voetvolk; spoedig liep het aantal in de duizenden. Door de hooge soldij en andere voordeden aangelokt, sloten vele jonge Christenen zich er vrijwillig bij aan, maar bovendien werden alle v\jf jaar de flinkste jongens van de onderworpen Christenbevolking, die verachtelijk als rajah = kudde aangeduid werd, opgeëischt, om in dienst van den sultan te treden; de meesten hunner werden opgenomen onder de Janitsjaren, anderen onder de spahi's (de ruiters), enkele zeer begaafde hebben het echter tot een hooge betrekking in de ambtenaarswereld gebracht. De spahi's werden overigens gelioht uit de verschillende leenen. Het veroverde land kwam n.1. aan den sultan, die het splitste in leenen, waarvan de bezitters een aantal gewapende ruiters ter beschikking van den sultan moesten stellen. Daar de leenen niet erfelijk waren, is er nooit een leenadel ontstaan. Omstreeks het midden der 14de eeuw werd ook de macht derDe Osmanen Serven groot; hun koning Stephanus VII Doeschan stiohtteyestig6n "cn door de verovering van Albanië"en Macedonië een Groot-Servis«h n *"|r0D Rijk, en liet zich de Sioplje (Uuskuub) tot Czaar der Serven en Grieken kronen: 'tlag n.1. in zijne bedoeling het Oost-Romeinsche Rijk te vermeesteren. Zoo tusschen twee krachtige vijanden ingesloten, braken er nog bovendien troontwisten in het Griekscbe Rijk uit: zelfs riep een keizer de hulp in van .... de Osmanen. Maar daarmede had hij het Trojaansche paard binnengehaald: de Osmanen bleven in Europa gevestigd; Gallipoli werd in 1364 bezet, en in 1365 vestigde Moerad I zijne residentie te Adrianopel (reeds in 1361 veroverd). Hg liet tal van Turken hunne woonplaatsen opslaan op 't Balkan-Schiereiland, zoodat de Turken in de bezette landstreken de bevolking onder den duim konden houden. 38 Strijd tusschen Ook Servië werd door Moerad I krachtig aangetast. Dat werd Serven en een ernstige strijd, een strijd, die beslissen zou, wie, de Serven Turken. Qf ^ Turken, de heerschers over het Balkanschiereiland, de erfgenamen van 't Oost-Romeinsche Rijk zouden worden. Maar Servië was na den dood van Stephanus VII Doeschan (f 1355) verzwakt door binnenlandsche twisten, ontstaan door het streven der stamhoofden naar grootere zelfstandigheid. Moerad vermeesterde eerst zoo goed als geheel Boelgarije; daarna trok hij tegen de Serven op; de beslissende slag viel in 1389 bij Kossovo op het Merelveld; de Serven werden verslagen, wat vooral aan Bajazet en Moerads zoon Bajazet te danken was. Moerad werd tijdens of Sigismund v. direot na den glag door ^ servischen edelman vermoord; Bajazet Hongarije. wag zijn opvolger- Servië werd schatplichtig. Bovendien bezette Bajazet I, wegens zijne snelle overwinningen bijgenaamd Jilderim, d. i. de bliksem, in 't Zuiden van 't schiereiland verschillende deelen, als Thessalië, Albanië, Griekenland en in 't Noorden onderwierp bij de Bosniërs en de Walachen. Zoo was de kleine rest van het Byzantijnsche Rijk geheel door de Turksche macht ingesloten. Er moest hulp komen, zou ook die rest niet vallen. Die hulp kwam van Hongarije. Nu bijna 't geheele schiereiland onderworpen was, gevoelde Hongarije zich natuurlijk bedreigd. Zijn vorst Sigismund achtte het beter aan te vallen dan een eventueelen aanval der Turken af te wachten. Sigismund kreeg hulp uit 't Westen, zoo b.v, van Jan zonder Vrees. Bajazet begreep wat op het spel stond: met al zijne strijdkrachten trok • hij naar het Noorden en versloeg het Christenleger bij Nicopolis in 1396. Sigismund ontsnapte ternauwernood; Jan zonder Vrees werd gevangen genomen. Bajazet en Thans was Konstantinopel dus aan de beurt. Maar onverTImoer' wacht kwam er redding en wel uit Azië. Daar stond een nieuw Mongolen-aanvoerder op, Timoer (lenk) ± 1400. Onder het plegen van groote gruwelen — zoo liet hij in een Perzische stad 70,000 mensohen dooden en uit de afgehouwen hoofden een pyramide opstapelen:— vermeesterde hij groote deelen van Voor Azië, in 't bijzonder Perzië en voorts een deel van Indië, waar Delhi geplunderd werd; zijn rijk strekte zich uit van Voor Indië 39 tot in Klein Azië, van den Indischen Oceaan tot de Zwarte Zee.1 Samarkand was de hoofdstad. Zelfs het Rijk der Gouden Horde bracht hij een gevoeligen knak toe, waardoor hij medewerkte tot de latere bevrijding der Russen. In 't Westen grensde zijn rijk aan het Osmaansche. Eene botsing bleef niet uit: in 1402 kwam het te Angora tot een slag tusschen Bajazet en Timoer: de eerste werd verslagen en gevangen genomen en stierf in het volgend jaar. Die nederlaag verzwakte tijdelijk het Turksche Rijk. Doch ook maar tijdelijk; want na Timoer's dood (1405) spatte de door hem gevormde staat uiteen, konden de Osmanen zich dus opnieuw organiseeren en hunne aanvallen op het OostRomeinsche Rijk hervatten. ., Wederom werd Hongarije de kampioen voor de Christenheid, Hunyad. en in 't bijzonder zyn groote veldheer Johannes Hunyad, die herhaaldelijk de Turken versloeg en het door de Turken (en wel door Moerad II (1421—1451) belegerde Belgrado ontzette. Bovendien trachtte de Oost Romeinsche keizer hulp uit WestEuropa te krijgen en wendde zich daarvoor persoonbjk tot het concilie van Ferrara-Florenóe en den paus. Maar eerst werd onderhandeld over eene samensmelting van de Roomsen- en de Grieksch-Katholieke Kerk; de Grieken zouden o. a. den paus als hoofd moeten erkennen. Hiervan waren de Grieken echter niet gediend Bovendien was de staatkundige toestand in WestEuropa zoodanig, dat geene hulp te wachten was: Engeland en Frankrijk waren in den honderdjarigen krijg gewikkeld; Spanje was nog in strijd met de Mooren; Duitschland was machteloos; Italië verbrokkeld. Toch stelden zich nog vele Fransche en Duitsche ridders onder de vanen van Johannes Hunyad. Maar in 1444 werd Hunyad verslagen bij Varna en in 1448 opnieuw bij Kossovo. Van Hongarije had de Osmaansche macht voorloopig geen gevaar te duchten. En van 't Oost-Romeinsche R\jk was weinig meer dan Kon- Val van Konstantinopel overgebleven. Wel heerschte hier toen een uitnemend 'tantlnopel vorst, Constantijn XI, maar ook hij kon 't noodlot niet afweren. 1 Blad N°. 23, bijkaartje : de Mongolen; Grens van het rijk van Timoer, d. B. VII d. 40 In % voorjaar van 1453 begon sultan Mohammed II [1451- -'81] 't beleg van Konstantinopel. De verdediging werd uitstekend geleid, maar de bezetting der stad was veel te zwak; slechts 9000 man moesten een muur van vijf uren lengte bewaken. Toch werd het gevaar voor de stad pas groot, toen de sultan haar ook van de zeezijde kon aanvallen. De haven was door een keten versperd, die goed verdedigd werd; daarom besloo* de sultan over land zijne schepen in den Gouden Hoorn te brengen, wat over een zeven Kilometer langen, met vet besmeerden, houten weg geschiedde. Toen volgde de aanval, die ondanks den dapperen tegenstand met de vermeestering der stad eindigde. Ook Constantijn, die als een gewoon soldaat op het meest bedreigde punt : had meegestreden, was gesneuveld. De stad werd op deerlijke wijze geplunderd; duizenden inwoners werden vermoord of tot slaven gemaakt; vele Grieken vluchtten naar Italië. Konstantinopel werd de hoofdstad van het Turksche Rijk, de Hagia Sophia eene Mohammedaansche moskee. Het N.W. Van het Balkan-Schiereiland handhaafde Albanië nog eenigen Kustgebied yanjjjd (n i tot 1479) zyne onafhankebjkheid onder den nationalen het Balkan- hyd ^^der Castriota, door de Turken Skanderbeg (= sehlereiland. AJ|namder) genoemd. Aan Venetië bleef Dalmatië en in de buurt daarvan wist een kleine Slavische stam in het bergland Montenegro zijne zelfstandigheid te handhaven. Aanvallen op Na den val van Konstantinopel duurde het niet lang, of de Hongarije. Turken gingen over tot den aanval op Hongarije. In 1456 stond de Sultan voor de toenmaals Hongaarsche vesting Belgrado, maar een uit alle landen samengestroomd leger onder Hunyad ontzette de stad: voor 'teerst moesten de voor onverwinlijk gehouden Osmanen voor een Christelijk leger wijken. Ook verder werden zij in de 2de helft der löde eeuw nog tegengehouden door den zoon van Hunyad, n.1. Matthias Corvinus (f 1490), die door de Hongaren tot koning verheven werd en een staand leger schiep, dat door de tijdgenooten op meer dan 100.000 man werd geschat, doch in 't begin der 16de eeuw veroverden de Turken ook van Hongarije groote deelen. Weenen was de stad, die hun opmarsen zou stuiten (zie § 79, blz. 102). 41 AFDEELING XII. DE 2de HELFT DER 15de EEUW: EINDE DER MIDDELEEUWEN. HOOFDSTUK 67. Engeland tijdens den Rozenoorlog (1455—1485) en onder Hendrik VII (1485—1509). Het gezag van de Lancasters1 was door den ongelukkigenOorsprong afloop van den 100-jarigen oorlog er niet grooter op geworden. van den , „ n x l i Rozenoorlog Niet alleen het parlement, aan t welk de Lancasters hunne ver"j455_i4g6, heffing hadden te danken, behield veel invloed, maar ook de baronnen, in 't bijzonder de prinsen van den bloede, sloegen, gesteund door gewapende benden, een hoogen toon aan. Toen koning Hendrik VI aangetast werd door dezelfde kwaal als indertijd zijn grootvader Karei VI van Frankrijk, benoemde het parlement Richard van York tot protector. Spoedig bleek, dat hij, aangemoedigd door een aanzienkjk bloedverwant, den graaf van War wiek, naar de koningskroon streefde: hij "beweerde ook meer recht te hebben dan de Lancasters, omdat hij door zijne moeder afstamde van den tweeden zoon van Eduard III, terwijl de Lancasters nakomelingen waren van den derden zoon van dien vorst, 't Parlement gaf hem evenwel geen hoogeren titel dan protector. De Lancasters echter, geleid door Margaretha van Anjou, gemalin van Hendrik VI, kwamen tegen dat protectoraat in verzet, eerst in 1455, daarna wederom in 1460, en Richard werd in 1460 door Margaretha van Anjou bij lVgl. de geneal. tabel ïf0. V, 42 Wakefield verslagen, en sneuvelde. Zoo was de burgeroorlog — naar de onderscheidingsteekenen der Lancasters en Yorks de oorlog tusschen de Roode en de Witte Roos genoemd — in vollen gang. Gededtelijk is in dezen strijd de tegenstelling tus schen hoogen adel eenerzijds, steden en lagen adel anderzijds te herkennen; de steden n.1., allereerst Londen, wilden in 't belang van hun handel eene sterke regeering en meenden die te vinden in het huis York. De overwirming bij Wakefield wierp echter Margaretha weinig of geen vruchten in den schoot. De zoon van Richard, Eduard, versloeg n.1. nog in 't zelfde jaar twee keer de Lancasters, deed een zegevierenden intocht in Londen, liet zich door een aantal hem welgezinde lords tot koning uitroepen — waarbij wederom Warwick een hoofdrol speelde — en bevestigde zqn troon, door de Lancasters te verslaan bij Towton (1461). Margaretha, Hendrik VJ en hun zoontje vluchtten naar het vasteEduard IV land: Eduard bleef koning (Eduard IV 1461—83). De tegenvan York part^j uet het rdet aan pogingen ontbreken om Eduard weer van 1461—1488. den faroon te Btooten en vond daarin steun bij den koning van Frankrijk, Lodewijk XI, want Eduard IV was aan den kant van den Bourgondischen hertog Karei den Stoute. Bij een dergelijke poging werd Hendrik VI .in 1465 gevangengenomen. Onverwachts vond Margaretha bovendien steun bij haren vroegeren tegenstander, den graaf van Warwick. Deze „kingmaker" had venvacht eene groote rol te zullen spelen onder Eduard IV, die echter spoedig toonde, niet aan zijn leiband te willen loopen en zelfstandig te willen.regeeren. De teleurgestelde Warwick kwam in opstand en moest naar Frankrijk wijken, waar hij zich verzoende met Margaretha van Anjou. Thans werd eene expeditie tegen. Eduard IV uitgerust (1470) en in den beginne waren de Lancasters gelukkig: Hendrik VI werd uit den Tower bevrijd en zelfs een oogenblik weer koning. Maar spoedig kwam Eduard IV, gesteund door Karei den Stoute, weer in 't voordeel; Warwick sneuvelde in een gevecht en de beslissende slag bij Tewkesbury werd door Eduard gewonnen (1471). Hendrik VT werd gevangengenomen en stierf kort daarna (waarscrujnhjk is hij vermoord); zijn zoontje werd geworgd; Margaretha bleef nog een paar jaar 43 gevangen. Dat was het droevige einde van de Lancasters. Eduard IV wist zich tot zijn dood in 1483 op den troon te Richard III handhaven. Hij liet twee zoontjes na, waarvan de oudste koning 1483—'85. werd onder den naam Eduard V; diens oom, Richard van Glocester, werd protector. Spoedig wierp deze zich tot koning op; hij liet zijn beide neven vermoorden. Eene ware tirannenregeering volgde. Maar zijn rijk zou slechts twee jaar duren. Tegen hem kwam Hendrik Tudor in verzet, die van moederszijde verwant was met de Lancasters en door een huwelijk deEinde van den partij der Yorks aan zich bond. In den slag bij Bosworth (1485) Rozenoorlog. werd Richard III verslagen en gedood. Met den slag bij Bosworth eindigt de langdurige en bloedige „Rozenoorlog." Hendrik Tudor werd koning onder den naam Hendrik VII (1485—1509). Zijn huis heeft geregeerd van 1485—1603. Engeland had grooten afkeer gekregen van dé alom heer- Hendrik VII schende anarchie en snakte naar rust. Vooral de burgerij, rijkTudor± 1500. en machtig geworden door handel en industrie, steunde een koningschap, dat haar die noodzakelijke rust waarborgde. En ook van geestelijkheid en adel had Hendrik VII weinig te duchten. De Kerk had een groot deel van haren invloed ingeboet. Van ' den adel waren vele leden (wel de helft) in den burgeroorlog omgekomen. De baronnen waren grootendeels verdwenen, n.1. öf gesneuveld, öf door beulshanden om 't leven gekomen, want na iedere overwmning, 't zij van de Roode of van de Witte Roos, werden honderden gevangengenomen edelen gedood. En Hendrik VII was de geschikte vorst, om het koninklijke gezag te versterken. Hij ontnam den adel het recht, gewapende troepen op de been te houden. In het Hoogerhuis zaten naast 30 geestelijken, in den regel volgens zijn wil benoemd, slechts 18 adellijken; van het Hoogerhuis had hij dus heelemaal geen tegenstand te duchten. In de laatste 13 jaar van zijne regeering riep hij het parlement slechts één keer bijeen. Dat was ook mogelijk, doordat hij over vele inkomsten beschikte, hem door het parlement voor zijn leven toegestaan. Maar hij gebruikte zijne macht, om Engeland tot bloei te brengen; deandereTudorswerktenindenzelfdengeestendaarom werd het vrijwel absolute gezag van dit huis in Engeland geduld. 44 Wij moeten hier nog melding maken van twee huwelijken, die voor de toekomst van Engeland van gewicht zijn geweest: Hendriks zoon, de latere Hendrik VIII, huwde met Catharina van Arragon, dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië en Hendriks oudste dochter huwde met den koning van Schotland, waardoor de grondslag werd gelegd van eene toekomstige vereeniging van de Engelsche en Schotsche kroon in- één hand. (Vervolg geschiedenis Engeland: hoofdstuk 82;). HOOFDSTUK 68. Frankrijk In de 2de helft der 15de eeuw.1 ..„Versterking Frankrijk was als een krachtige, maar verarmde staat uit den vanhetkonink- lOQ-jarigen krijg te voorschijn gekomen. De langdurige krijg, lijk gezag door0p Frankrijks grondgebied gevoerd, had het land gedeeltelijk Karei Vit ^ een woestenij gemaakt; van een krachtig koninkhjk gezag werd orde, rust en welvaart verwacht, en zoo kon de vorst, wiens gezag met de overwinningen reeds was gerezen, vooral met steun van den derden stand zijn invloed steeds grooter maken. Vooreerst maakte Karei VII van de taille, d. i. een belasting op onroerende en roerende goederen, die vroeger tëlkens door de États-Généraux moest worden toegestaan, een vaste belasting, die telken jare geheven werd, en 2°. legde hij den grondslag voor een staand leger, wat in dien tijd den koning als een weldaad werd aangerekend, omdat de bevolking van de plaag der ontslagen huursoldaten (der compagnieën of kameraadschappen, zooals zij zich noemden, der vilders, zooals zij gescholden werden) werd bevrijd; gedeeltelijk nam hij deze dus in vasten dienst, gedeeltelijk raakte hij hen kwijt, toen keizer Frederik III den koning om hulp vroeg tegen de Zwitsers (zie blz. 60). Aan de aanzienlijke heeren ontnam de koning tevens het recht, eigenmachtig huursoldaten te houden; hun verzet werd onderdrukt (vgl. blz. 24). 1 Vgl. de geneal. tabel N°. III. 45 Het staande leger en de vaste belastingen gaven den koning de middelen in de hand, om alle klassen der natie in gehoorzaamheid te houden. De États-Généraux werden door den koning sinds 1439 niet meer bijeengeroepen. De koning wijdde al zijne zorgen aan het herstel van de welvaart van zijn rijk en krachtig werd hij daarbij gesteund door den rijken bankier en koopman Jacques Coeur, die den Franschen handel op de Levant grond» vestte en als minister van financiën de verwarde geldzaken in orde bracht. (Hij viel later in ongenade en werd verbannen). Al had Karei VII dus de geschokte koninklijke macht weer her- De Bourgonsteld en versterkt, toch waren er in Frankrijk nog tal van heeren,dlscne machtdie zich als souvereine vorsten beschouwden. Voor Lodewijk XI (1461—'83) was de taak weggelegd, de absolute macht van 't koningschap over 't geheele rijk uit te breiden. In 't bijzonder sloeg de hertog van Bretagne een hoogen toon aan, en nog meer de hertog van Bourgondië, die gerugsteund werd door zijne rijke Nederlandsche bezittingen.1 Reeds Philips de Stoute had door zijn huwelijk met de Vlaamsche erfdochter Vlaanderen, Mechelen, Franche-Comté en Artois gekregen, zijn kleinzoon Philips de Goede erfde Brabant, Limburg en Antwerpen, kreeg van Jacoba van Beieren Holland, Zeeland en Henegouwen (1433), kocht Namen en Luxemburg en had veel invloed in 't Sticht en in Luik, doordat de bisschoppelijke zetels bezet waren door bloedverwanten. Die vele rijkjes tot één staat te maken, een centraal bestuur in te richten, dat gehjkmatig over alle deelen werkte, dat was het streven van Philips van Bourgondië en zijne opvolgers. Daarvoor nam Philips „de Goede" verschillende maatregelen, als: de instelling van den Grooten Raad, de oprichting van de Orde van 't Gulden Vlies, het bijeenroepen van de Algemeene Staten, het intrekken van privilegiën. Nu de tallooze kleine oorlogen tusschen de staatjes eindigden, namen de Nederlanden sterk in bloei toe. Het hof der Bourgondiërs was een der schitterendste van Europa; de kunst bloeide heerlijk op: in dezen tijd leefden de gebroeders Hubert en Jan 1 Zie voor de uitbreiding van de Bour- ƒ H. N°. 3 en N°. 24, bijkaartje. gondische gebieden. 46 van Eyck. Al droeg Philips van Bourgondië den koningstitel niet, hij was een koning gelijk. Lodewijk XI Die voor Frankrijk zoo gevaarlijke macht te breken, was en Karei dehet levensdoel van Lodewijk XI.1 Als dauphin was hij meerstoute. malen in oppositie geweest tegen zijn vader en had hij zich zelfs genoodzaakt gezien, naar 't hof der Bourgondiërs te vluchten, zoodat men bij zijne troonsbeklimming algemeen dacht, dat zijne regeering gekenmerkt zou wordenl.door begunstiging van den hoogen adel in 't algemeen, van de Bourgondiërs in 't bijzonder. Maar zijn vader kende hem toen reeds, beter: „Mijn neef van Bourgondië onderhoudt aan zijn hof een vos, die eens zijn kippen zal veralinden", voorspelde deze, en hij had goed gezien: van den aanvang af bond Lodewijk den strijd aan met den adel. Deze sloot nu (1465) tegen den koning een verbond, de „Ligüe du bien public" (verbond van het openbaar welzijn) — door het volk als Ligue du mal public bestempeld — onder leiding van Karei van Bourgondië en Lodewijk moest na eene hem toegebrachte * nederlaag een nadeeligen vrede sluiten. Maar Lodewijk ging voort met in "t bijzonder tegen Karei den Stoute, die in 1467 zijn vader Philips van Bourgondië was opgevolgd, allerlei intrigues te smeden. Al dadelijk vond Karei de Stoute in het bisdom Luik den Franschen koning tegenover zich. Een neef van Philips den Goede was hier (in 1455) bisschop geworden. Toen deze zich weinig aan de bestaande volksrechten stoorde, braken herhaaldelijk opstanden uit, die door Lodewijk XI werden ondersteund. Maar Philips en vervolgens Karei de Stoute traden er krachtig op. Dinant werd zelfs verwoest en de stad Luik onderworpen (1467). Niettemin ging Lodewijk XI voort, met in Luik den tegenstand tegen de Bourgondiërs aan te wakkeren. Karei wilde daarom Lodewijk aanvallen, maar Lodewijk begaf zich naar Karei (te Péronne) om hem met mooie woorden te ontwapenen. Misschien zou hem dit ook gelukt zijn, maar juist in dien tijd kwam het bericht, dat in Luik weer een hevige opstand was uitgebroken, waaraan Lodewijk zeker niet vreemd was. Lodewijk mocht blij 1 Over de regeering van Lodewijk XI zjjn een hoofdbron de „mémoires" van de C om mines. 47 zjjn, dat de verwoede Karei hem met liet dooden, maar toch moest hij een smadelijken vrede sluiten — hij moest b.v. bezweren, dat het parlement van Parijs geenerlei rechtsbevoegdheid meer over Vlaanderen had — en Karei op zijn wraaktocht tegen Luik vergezellen (1468). Vreeselijk heeft de stad moeten boeten; stelselmatig werd zij bijna geheel door brand vernield. Tn Frankrijk teruggekeerd, schond Lodewijk echter direct het verdrag: door de Staten-Generaal liet hij zich van den eed op 't verdrag ontslaan. Na de vernedering van Luik begon Karei aan de uitwerking van zijne plannen, die beoogden, Bourgondië te vereenigen met de Nederlanden door aankoop of verovering der tusschenliggende landen; hij wist Oostenrijksehe goederen in den Elzas in pand te krijgen tot groote bekommernis der aldaar gelegen steden, die voor hare zelfstandigheid vreesden, en sloeg voorts het oog op Lotharingen. Al die landen zouden met zijne bezittingen vereenigd worden tot één koninkrijk:. Keizer Frederik III had er wel ooren naar, hem tot koning te kronen: Karei bood immers de hand van zijn eenig kind, Maria, aan 's keizers zoon Maximikaan aan. De kroning zou te Trier plaats vinden, maar men kon het niet eens worden over de voorwaarden; men wan trouwde elkaar; de pracht, die de Bourgondiër ten toon spreidde, wekte de afgunst op van den armen Duitschen adel en deed het wantrouwen van den keizer jegens den machtigen Karei nog toenemen; de waarschuwingen van Lodewijk deden het overige: t is bekend dat onverwachts de keizer Trier ontvluchtte (1473). Thans kostte het Lodewijk weinig moeite, eene groote coalitie tegen Karei te vereenigen: Lodewijk XI, de keizer, Zwitserland de steden in den Elzas, en nog andere streken sloten zich aaneen; en later voegde hertog René van Lotharingen zich daar nog bij. Het eerst richtte Karei zich tegen Frederik III. Hij sloeg het beleg voor Neuss, dat zich echter dapper verdedigde. Karei hief het beleg op, nadat met den keizer een wapenstilstand was tot stand gekomen. Ook Lodewijk XI sloot nu een vrede voor 9 jaren met Karei, smadelijk Zwitserland en Lotharingen in den steek latend. Eerst vermeesterde Karei Nancy, en daarna viel 48 hij de Zwitsers aan, maar bij werd verslagen, eerst bij Granson en later nog weer bij Murten. (Onjuist is de voorstelling, dat Karei de Zwitsersche onafhankelijkheid belaagde; integendeel, hij heeft den strijd met Zwitserland zoo lang mogebjk vermeden; de Zwitsers zelve hebben den strijd uitgelokt door invallen in Kareis gebied te doen). Na die beide nederlagen was de geestestoestand van Karei treurig; een groote moedeloosheid maakte zich van hem meester; hij was een waanzinnige gelijk. Hij werd uit zijne werkeloosheid opgeschrikt door het bericht, dat René zijn hertogdom had heroverd. Met een geheel onvoldoende krijgsmacht trok Karei nu Lotharingen binnen; bij Nancy werden zijne troepen gemakkelijk uiteengedreven (1477), en vond de Bourgondische hertog, die zich vol vertwijfeling met eenige getrouwen op den vijand wierp, den dood. Verovering v. Terstond maakte Lodewijk XI gebruik van de verwarring, Bourgondië. die na Kareis dood eenige jaren lang de Nederlanden teisterde; hij veroverde Bourgondië, en hoewel Maria, Kareis dochter, huwde met Maxnmliaan van Oostenrijk, Bourgondië bleef aan den Franschen koning (bij den vrede van Senlis 1493). Laatste Jaren Nu van de Bourgondiërs niets meer te vreezen was, werden van Lodewijkde vazallen gestraft, waarover Lodewijk zich te beklagen had XL gehad: tal van aanzienüjke edelen werden gevangengenomen en gedood. In sombere teruggetrokkenheid bracht Lodewijk XI de laatste jaren van zijn leven door op zijn kasteel Plessis-lesTours. Voortdurend was hij bevreesd, vermoord te zullen worden. Diepe grachten omringden de muren; bij alle toegangen stonden soldaten; voetangels lagen in de tuinen; lijken waren opgehangen aan naburige boomen, om ieder, die met minder goede bedoelingen het kasteel naderde, een heilzamen schrik in te boezemen. Zoo stierf bij, „de Fransche reuzenspin", vol wantrouwen, in 1483. Het regent- Toen Lodewijk stierf, was Bretagne slechts het eenige groote schap van FranBohe ]Ben> dat niet in 's konings handen was. Tijdens de Beaujeu minderjarigheid van zijn opvolger, Karei VIII (1483—1498), trachtten de États-Généraux nog eens de koninküjke macht te beperken, maar de bekwame regentes Anna de Beaujeu (een zuster van Karei) handhaafde de eens gevestigde koninklijke 49 macht ongerept. Een complot van edelen liep uit op een jammerlijke rnialiikking; de Franschen noemen haar „la guerre folie", de dwaze oorlog (1488). Bretagne was het middelpunt van het verzet geweest; de koningin wist nu de vaststelling van de bepaling te krijgen, dat de erfdochter van Bretagne, Anna, geen huwelijk mocht sluiten zonder toestemming der Kroon. En toen in 't zelfde jaar (1488) de hertog van Bretagne stierf, zette de regentes door, dat Anna van Bretagne huwde met den jongen Karei VIII, waardoor ook Bretagne aan de kroon kwam. Ook de opvolger van Karei VIII n.1. Lodewijk XII (1498—Lodewijk XII 1515, dus ± löGOj hield het koninküjk gezag hoog. Hij staat ± 15 ' bekend door zgne rechtvaardigheid, zijn uitnemend binnenlandsch bestuur; met volle recht droeg hij den bijnaam „le Père du Peuple" (den vader des volks). Zoo vormde Frankrijk op het einde der löde eeuw eene vrij Frankrijk op wel absolute monarchie. De groote leenen waren verdwenen ; einde der 15(16 66UW- de koning werd door 't geheele land gehoorzaamd. De herleefde studie van 'tRomeinsche recht, — dat immers den vorst als onbeperkt heerscher beschouwt (vgl. Dl. I, blz. 190) — begunstigde hier en elders 'tkoninkhjk absolutisme. De burgerjj bleef het koningschap getrouw; de adel werd meer en meer eeri hofadel, en door een concordaat, in 't begin der 16de eeuw met den paus gesloten, kreeg de koning feitebjk het recht, de hooge geestelijken te benoemen en werd ook de geestelijkheid aan den koning ondergeschikt. HOOFDSTUK 69. Italië op net einde der Middeleeuwen. Italië vertoont ook in de 14de en löde eeuw staatkundig eene Verbrokkeling groote verbrokkeling; die toestand blijft trouwens nog de geheele van Italië, nieuwe geschiedenis door voortduren; pas de 19de eeuw zag een eenheidsstaat Italië ontstaan. Het Noordelijk deel behoorde schijnbaar nog altijd tot het Duitsche rijk, maar ook de staatjes, die zich daar ontwikkeld hadden, waren feitekjk geheel zelfstan- 50 dig. Een enkele der Ttaliaansche staatjes kwam te staan onder de heerschappij van een naburig vorst; zoo hebben we reeds gezien, dat Sicilië zich stelde onder den koning van Arragon (dl. I blz. 282), andere bleven republieken, b.v. Venetië en Genua, weer in andere wist eene aanzienlijke familie tot vorstelijke waardigheid op te klimmen, zooals in Milaan eerst de Visconti, later de Sforza; in Florence de Medici; in' Modena de Este's, enz. Met uitzondering van de Medici dachten al die vorsten slechts oru hun eigenbelang en zij ontzagen zich niet, de laagste middelen, als sluipmoord, te gebruiken tot handhaving van hunne heerschappij. Met zulke vorsten als voorbeelden voor oogen, schreef Macchiavelli. Macchiavelli (± 1500) zijn beroemd werk: „de Vorst," waarin hij de politiek schetst van een heerscher, die ook voor de schandelijkste praktijken niet behoeft terug te deinzen om een krachtig gezag te grondvesten. Macchiavelli hoopte, dat één der Italiaansche vorsten zoo'n alleenheerschappij over geheel Italië zou stichten. Zoo predikte de „Macchiavellistische staatkunde" dus, dat aan de politiek iedere zedelijke grondslag mag ontbreken. Verschillende vorsten uit den Nieuwen. Tijd — doch evengoed reeds vóór Macchiavelli — hebben die politiek maar al te vaak in toepassing gebracht. Begin der oor- Dat oorlogen tusschen de verschillende staten niet uitbleven, logen om ligt Voor de hand. 't Is een tijd van troebelen voor Italië, de 14de Italië. en 25(je eeuw. Eene groote rol speelden daarbij de huurtroepen, die onder hunne condottieri (leiders, aanvoerders) bij menigte door Italië rondzwierven, soms op eigen hand krijg voerende, soms tegen soldij den een of anderen vorst steunende, terwijl ook wel een condottiere de heerschappij over een gebied voor zich zeiven trachtte te verwerven. Gevaarbjk voor de onafhankelijkheid werd de verbroldceling tegen het jaar 1500. Zoolang Frankrijk nog in den honderdjarigen oorlog was gewikkeld en de koning te strijden had tegen machtige vazallen, zoolang op 't Pyreneesche schiereiland de Mooren nog niet onderworpen waren, zoolang de Duitsche keizer over weinig erflanden beschikte, was er voor de Italianen geen gevaar te duchten, dat de naburige vorsten zich in hunne aangelegenheden zouden mengen. Maar Frankrijk 51 werd tegen 1500 eene krachtige monarchie; in Duitschland besteeg in 1438 het machtige Habsburgsche Huis, dat zoo goed als erfelijk werd, den troon; op 't Pyreneesche schiereiland werden de Mooren onderworpen (1492) en Arragon en Castilië door huwelijk tot 't korunkrijk Spanje vereenigd, en nu zouden de koningen van Spanj e en van Frankrijk en de Habsburgers het niet aan pogingen laten ontbreken, zich van verschillende deelen van Italië meester te maken. Zoo beginnen de oorlogen om Italië omstreeks 1500. Eigenaardig is het, dat in de 14de en 15de eeuw, die voor Italië een tijd van woeling en strijd waren, kunsten en wetenschappen er, vooral onder de bescherming van rijk geworden koopliedenfamilies, eene ongekende hoogte bereikten. In dit hoofdstuk zullen wij echter alleen nog een korten blik werpen op de poli tieke geschiedenis der belangrijkste staten. Milaan. De voornaamste staat in de Poviakte was Milaan,Milaan, dat niet alleen de stad Milaan, maar ook een belangrijk gebied om die stad omvatte. Hier werd in de 14de eeuw de familie Visconti, steunend op een huurleger, meester van het gezag. Op despotieke wijze hebben de Visconti over Milaan geheeraoht, maar toch waren zij ook beschermers van kunsten en wetenschappen: zoo vertoefde de dichter Petrarca dikwijls aan hun hot Van den Duitschen keizer Wenzel kregen zij den hertogehjken titel (1395). Na 't uitsterven van de mannelijke lijn van dit huis kreeg een condottiere, Frans Sforza, in 1450 er de macht in handen. Tegen 1500 reeds streden echter Spanje en Frankrijk om het bezit van het hertogdom (zie blz. 58); onder Karei V kwam het aan Spanje. Genua en Venetië. De .beide belangrijkste hardelsrepu-Genua en Veblieken waren Venetië en Genua. Venetië beheerschte ook een "^.^ ' deel der Poviakte en kuststreken en eilanden van het Balkan- gtaten schiereiland; gaandeweg verloor het hier landstreken aan Turkije, doch het won in 1489 Cyprus. Genua heeft op Pisa Corsica veroverd, dat tot in de 18de eeuw in zijn bezit bleef: toen werd het aan Frankrijk verkocht. Beide republieken bleven zelfstandige staten tot in den tijd der Fransche Revolutie. Venetië wist, veilig als het lag op dé eilandjes in de lagune, iedere overheer- 52 sching van zich te houden Beroemd werden zgn Rialtobrug en de St. Marcuskerk. Het groote belang, dat het bij de zee had, werd telken jare op zinnebeeldige wijze vertolkt, door het huwelijk van den doge met de Adriatisehe Zee: onder groote pracht voer deze op. het staatsschip (de Bucentauro) uit en wierp een gouden ring in zee; tot op het einde der Republiek was die dag de hoogste feestdag in Venetië. Genua stond in de 15de eeuw dikwijls onder heerschappij van Frankrjjk of van Milaan. Zoo werd het in 1528 tijdens den 2den oorlog tusschen Frans I en Karei V (zie § 79) door een Fransch leger veroverd, maar het herwon in hetzelfde jaar zijne zelfstandigheid, toen de Genueesche admiraal Andreas Doria, die eerst de Franschen had gesteund, zich aan de zijde van Karei V schaarde onder voorwaarde, dat Genua een vrije staat zou zijn. Concurrentie De groote concurrentie tusschen Genua en Venetië leidde tusschen Ge-herhaaldelijk tot strijd. Wij herinneren er aan, dat met behulp nuaen Vene-^^ yenetianen het Latijnsche 'Rijk werd gesticht, maar dat Genua, naijverig op de politieke en handelsvoordeelen, welke Venetië daarbij verwierf, met alle macht meewerkte aan het herstel van 't Oost-Romeinsche Rijk. Uit de herhaalde oorlogen tusschen de beide staten is Venetië ten slótte [na den Chioggiaoorlog 1377—1381, waarin de Venetiaansche admiraal Pisani den strijd ten nadeele der Genueezen besliste] als overwinnaar te voorschijn getreden. Achteruitang. Na 't optreden der Turken verloor Venetië niet alleen landstreken in 't Oosten; doch ook de handel op Azië verminderde. Maar hard gingen Venetië en Genua en ook de andere Italiaansche handelssteden achteruit, sinds door de ontdekking van den zeeweg naar Indië (1498) de Indische handel de West-Afrikaansche kust volgde en dus niet meer door delMiddellandsche Zee ging.1 Bestuur in Venetië en Genua zfln steeds republieken gebleven. Venetië Venetië. eene ari8tocratische republiek. De hoogste ambtenaar was de doge (van 't Latijnsche dux = hertog), maar zijne macht is geleidelijk zeer besnoeid, 't Voornaamste lichaam werd de Groote 1 Zoo waren ± 150Ó in Aleppo nog 40 Venetiaansche handelshuizen, en in 1605 was dat getal geslonken tot 5. 53 Raad, waarvan de leden uitsluitend gekozen werden uit de voornaamste farnüies, die in een register, het zoogenaamde „gouden boek", waren ingeschreven. Een belangrijk lichaam was ook de „Raad der Tienen", eene soort van staatkundige inquisitie, die nauwkeurig toezag op de handelingen van den doge en de ambtenaren en streng onderzoek deed naar alle pogingen om de staatsregeling omver te werpen: hare beraadslagingen waren in 't geheim; hare vonnissen werden snel uitgevoerd; velen versmachtten door haar toedoen in de onderaardsche kerkers of de „looden" kamers van het dogenpaleis; samenzweringen tegen de staatsregeling zijn steeds mislukt. Van deze is in 't bijzonder bekend die van den doge Marino Faliero, die met hulp van het lagere volk de aristocratie ten val wilde brengen, om zelf een absolute macht te krijgen. Maar het complot werd door den Raad der Tienen ontdekt en Faliero werd ondanks zijne 77 jaar op de hoofdtrap van het dogenpaleis onthoofd (1355). Florence. In Midden-Italië werd Florence de voornaamste Florence, staat. Oorspronkehjk geregeerd door de adellijke geslachten, kregen kort na 1300 de rijke burgers den meesten invloed; pogingen van de lagere volksklassen, om invloed op 't bestuur te krijgen, mislukten. Maar ook hier maakten de aanzienlijken misbruik van hunne macht, en zoo kon in de 15de eeuw met behulp van die lagere volksklassen de rijke baiurierefamilie de Medici er in slagen, eene zoo goed als onbeperkte heerschappij in Florence te krijgen, al bleef ook de Republiek bestaan. Zij stamden af Van een geneesheer of medicus: vandaar hun familienaam, terwijl hun wapen zes roode pillen in een gouden veld voerde. De Medicis waren de groote beschermers van kunsten en wetenschappen: Florence werd door hen een tijdlang het middelpunt van geleerdheid en kunst, ook met medewerking van rijke aanhangers, vooral van Pitti, wiens naam voortleeft in het door hem gebouwde paleis. Beroemd vooral zijn Cos(i)mo de Medici, bijgenaamd „Vader des Vaderlands" en zijn kleinzoon Lorenzo de Medici, „de Prachtlievende." Diens zoon (Pietro II) werd echter verdreven onder den indruk van de boetpredikaties van den strengen Dominicaan Savonarola, die ijverde 54 tegen de weelde en de losbandigheid, welke zich in Florence Ontwikkelden. Maar ook een Savonarola kon van het vroolijke Florence niet plotsebng eene ernstige, ja sombere stad maken, en toen hij eene belasting ging opleggen, was het spoedig met zijn rijk gedaan. Savonarola n.1. tastte ook de Kerk aan en gispte de weelderige levenswijze van de geestebjken; eindelijk waagde hij het den paus (Alexander VI) aan te vallen. Deze deed hem in den ban en thans duurde het niet lang, of de Morentijnen keerden zich tegen hem: Savonarola werd gevangengenomen en als ketter verbrand (1498). De Medicis keerden naar Florence terug en verkregen van Karei V zelfs den titel van hertog van Toskane. De Kerkelijke De Kerkelijke Staat. De Kerkelijke Staat strekte zich Staat. in min of meer Zuid-Noordehjke richting dwars door Italië uit, van de Tyrrheensche Zee tot de Adriatische Zee.1 Veeten tusschen de adellijke familie's — in Rome zelf tusschen de Colonha's en de Orsini's — waren er aan de orde van den dag; vooral in den tijd van de Babylonische ballingschap waren orde en rust ver te zoeken (over het optreden van Cola di Rienzi (± 1350), aie blz. 16—17). Ook nadat Rome weer de zetel van den paus was geworden, bleven de treurige toestanden in den Kerkelijken Staat voortduren. Vooral berucht werd paus Alexander VI Borgia (± 1500). Hinderlijk voor de ontwikkeling van den Kerkebjken Staat was het nepotisme der pausen: door aan familieleden de hooge ambten op te dragen en hun rjjke inkomsten te schenken, kregen dikwijls onwaardige personen den grootsteh invloed inden staat; zoo maakte zich tijdens Alexander VI Cesar Borgia berucht: hij ruimde met dolk en vergif tal van heeren uit den weg doch brak meteen de macht van de kleine dynastieën, die zich in den Kerkelijken Staat gevormd hadden, zoodat paus Julius II (1503—1513) zijn rijk opnieuw kon organiseeren: hij is wederoprichter van den Kerkelijke Staat. Napels. Napels. Over Napels regeerde sinds den val der Hohen staufen het huis Anjou. Na 't uitsterven van dit geslacht in 1 Tot den Kerkelijken Staat behoorde ook Avignon [sinds 1348; voorts Venaissin sinds 1274]. 55 1435 [met .Tohanna II] werd het een twistappel tusschen verschillende vorsten, in 't bijzonder tusschen die van Frankrijk en van Arragon (Spanje). Gewoonlijk regeerden er prinsen mt Arragon, maar een Franschgezindc partij bleef bestaan en bereikte soms haar doel, zoodat Spanje pas kort na 1500 (precies 1504) voorgoed meester was in Napels. Daar Spanje ook reeds Sicilië bezat en op Pisa 't eiland Sardinië had veroverd kon deze staat dus in de Nieuwe Geschiedenis ook aan de Middellandsche Zee eene belangrijke rol spelen. Savoye. Dit hertogdom lag ten Westen van Milaan; zjjneSavoye. vorsten hadden hunne heerschappij ook over Piëmont uitgebreid. Modena (onder de Este's) en Parma waren twee kleineModena en hertogdommen, ten Zuiden van de Po gelegen. HOOFDSTUK 70. Spanje op het einde der Middeleeuwen. Door de nederlaag der Mooren bij Tolosa in de Siërra Morena Langzame (1212) was weliswaar de heerschappij der Christenen over hetton,*driiving der Mooren. grootste deel van 't Pyreneesche schiereüand verzekerd, maar toch hielden de Mooren zich in hun koninkrijk Granada nos meer dan twee eeuwen staande. Dat had verschillende oorzaken 1°. De Christenen bleven verdeeld over eenige staatjes: Portugal, Navarre, Arragon en Castilië. 2°. Navarre kon door zijne ligging niet aan den krijg deelnemen; Portugal scheidde zich steeds meer van de overige deelen af (nog tegenwoordig is de verhouding tusschen 'tSpaansche en 't Portugeesche volk verre van vriendschappelijk); .Arragon wijdde meer en meer zijne aandacht aan de Middellandsche Zee: zoo verwierf het Sicilië (zie dl. I blz. 282), dat wel eerst aan een zijtak kwam, doch later [1409] aan den koninklijken tak in Arragon en maakte het zich meester van Sardinië. Castilië alleen was het dus, dat den strijd tegen de Mooren moest voortzetten.1 i Vergehjk H. N°. 24, d. B. VIII. 56 3°. In Castilië echter heerschten dikwijls troontwisten (vgl. blz. 13) en had de koning niet de vrije beschikking over al de krachten van het rijk: de trotsche adel, die juist door die twisten nog machtiger werd, was weinig geneigd zich voor 's konings wil te buigen; de geestelijkheid bezat tal van privilegiën en oefende grooten invloed uit; de steden waren gehecht aan hare f nero's (voorrechten); zij sloten, om zich tegen den adel te beschermen, die zich vaak aan straatrooverij schuldig maakte en de handelswegen onveilig maakte, hermandads, d. z. verbonden, die gewapende troepen, eveneens hermandads genoemd, op de been brachten. Ook in Arragon was de koninklijke macht zeer beperkt; daar was sinds het midden der 14de eeuw eene belangrijke persoonlijkheid de justicia mayor, een ambtenaar, voor zijn leven door den koning benoemd en slechts afzetbaar met toestemming der Cortez (de standen vertegen woordiging); hij moest de wetten handhaven ook tegenover den Koning; alle kwesties tusschen de standen en den koning en tusschen de standen onderling moest hjj m hoogste instantie beslissen. Bovendien hadden de standen Let recht, den koning af te zetten, als hij zonder beslissing van den justicia en van de standen tegen een lid van de Cortez optrad. De Cortez deelden in Arragon, evenals in Castilië, de wetgevende macht met den koning. Val van Qra- Geheel anders werden de toestanden op het Pyreneesche schiernada 1492. euanci op het einde der 15de eeuw. Toen regeerde in Arragon koning Ferdinand [1479—1516], in Castilië koningin Isabella [1474—1504]; door het huwelijk dezer „katholieke koningen" werd de vereeniging van Castilië en Arragon voorbereid. Allereerst vermelden wij, dat zij een einde aan 't koninkrijk Granada maakten; stad voor stad werd ingenomen; in 1492 viel de hoofdplaats, dapper verdedigd door zijn laatsten vorst, Boabdil. In hare vreugde over de ovenvinning schonk Isabella kort daarna aan Columbus gelegenheid zijn eersten ontdekkingstocht te doen. Werden in deze en andere krijgsverrichtingen Ferdinand en Isabella gesteund door hun kundigen veldheer Gonsalvo de Cordova, bij staatkundige kwesties was kardinaal Ximenez hunne rechterhand. De langdurige strijd tegen de ongeloovigen 57 had als gevolg: 1°. dat het Katholieke geloof zich diep in de harten der Spanjaarden vestigde; 2°. dat ook in de 16de eeuw de Spaansche krijgslieden voor de beste van Europa golden; 3°. dat bij het volk een sterke nationale trots werd opgewekt. Met groote volharding streefden Ferdinand en Isabella naar de on- v«^£ *r beperkte heerschappij over Castilië. Maatregelen daarvoor waren -^^p^. ln lo. De Cortez werden zoo weinig mogebjk bijeengeroepen. CastU!6# 2°. De adel werd aan den koning ondergeschikt gemaakt a. doordat Ferdinand zich liet benoemen tot hoofd van de drie Spaansche geestelijke ridderorden [Calatrava, San Jago de Compostella en Alcantara], die met hare rijke bezittingen in woelige tijden dikwijls een groote steun voor den adel waren geweest; b. door de slechting van alle kasteelen, die na de onderwerping der Mooren niet noodig bleken voor de verdediging van 'tland; c. door de machtige edelen uit 's konings Raad te vervangen door burgerlijke ambtenaren, door rechtsgeleerden; d. door rooverij, waaraan in 't bijzonder de adel zich schuldig maakte, streng te stralen: honderden roovers werden terechtgesteld. 30. De koning kreeg [door een concordaat van 1482] grooten invloed op de benoeming der hooge geestelijken en liet natuurlijk niet na, steeds hem getrouwe personen ter benoeming voor te dragen. Het dient echter erkend, dat de koning er zorg voor droeg, dat er bisschoppen benoemd werden, die waardig waren hun ambt te bekleeden. 40. Koninklijke ambtenaren bielden toezicht op het bestuur der steden; de heilige Hermandad werd een werktuig des konings en oefende niet alleen politietoezicht uit, maar sprak tevens recht, snel en streng. Zoo werd de onbeperkte macht gevestigd in Castilië. Arragon kon zich nog bijna eene eeuw lang in eene grootere mate van vrijheid verheugen: pas onder Philips II werd ook daar het absolutisme gegrondve-'. Nog één instelling van Ferdinand dient vermeld te worden : D*n SuP.*at°SChe de Spaansche Inquisitie, het eerst staande onder leiding van ", * den groot-inquisiteur Torquemada; zij richtte zich vooral tegen de Joden en Mooren, die tot het Christendom waren overgegaan, 58 maar — vaak ten onrechte — ervan \ordacht werden, hun oud geloof nog aan te hangen. Doch ook werd zij dikwijls gebruikt om tegenstanders onschadelijk te maken. Duizenden Joden en Mooren werden verbannen; bij tientallen werden zij als ketters op de auto's da fé verbrand. Ook op 't gebied van den godsdienst vestigden de katholieke koningen dus een eenheidsstaat; Philips II en Philips III volgden ook in dat opzicht geheel den weg, door Ferdinand en Isabella aangewezen. Buitenland- In zijne buitenlandsche politiek stelde Ferdinand zich schrap Tan^enï tegenover FrankrÖk. In Navarre heerschte eene Fransche familie; nand. Ferdinand bezette een deel van 'tland, dat sedert Spaansch is gebleven. Maar vooral vonden de Fransche koningen Karei VIII en Lodewijk XII in Italië Ferdinand tegenover zich. Karei VHI en Lodewijk XII trachtten in 't bijzonder Napels en Milaan te vermeesteren; maar na een zeer afwisselenden strijd met Ferdinand en met Italiaansche staten, die zich tot bonden aaneensloten tegenover de dreigende Fransche overheersching, moest Lodewijk XII kort vóór zijn dood (1515) afstand doen van alle aanspraken op Italië. Ferdinand daarentegen had kort na 1500 Napels vermeesterd. Spanje was zoodoende, ook door zijne bezittingen in Italië (Sicilië, Napels en ook Sardinië) een der belangrijkste staten geworden, niet alleenJaan^ de Middellandsche Zee, maar van geheel Europa; het zou dan ook in de 10de eeuw eene zeer gewichtige rol spelen. Enkele nadere bijzonderheden over de Italiaansche oorlogen van omstreeks 1500. In 1494 trok Karei VIII naar Italië, drong in 1495 in Napels door, veroverde dat land, maar moest uit Italië wijken, toen Milaan, Venetië, de Paus, Ferdinand van Arragon en keizer Maximiliaan zich tegen hem vereenigden. Zijn opvolger Lodewijk XII, wiens grootmoeder eene Visconti wae, maakte krachtens erfrecht aanspraak op Milaan, waar toen Lodewijk Mor o (d. i. de Zwarte), zoon van Frans Sforza, regeerde. Hg veroverde Milaan in 1499 en nam in 1500 Lodewjjk Moro gevangen. Daarna verbond hij zich met Ferdinand; Spanjaarden en Franschen bezetten Napels. Doch over dezen buit ontstond weldra een strijd, die ten nadeele der Franschen eindigde; Lodewijk XTT ontruimde Napels (1504), maar behield Milaan. 59 Enkele jaren later wilde Paus Julius II aan Venetië een groot deel van zijn gebied ontnemen. Ferdinand, Lodewijk XII en Maximiliaan sloten met hem daarvoor een verdeelingsverdrag: de ligue van Kamer ijk (1508). Vooral de Fransehen toonden zich voortvarend; hunne snelle veroveringen verontrustten Julius II en Ferdinand; scheidden zich, nadat Venetië aan hunne eischen — nl. afstand van een paar kustplaatsen — had toegegeven, van de ligue af, keerden zich tegen de Franschen en namen het juist bestreden Venetië in den bond op. Zoo kwam in 1511 de heilige ligue tot stand tusschen den Paus, Venetië, Ferdinand en Hendrik VIII van Engeland. Wel ontbond zich de Ligue na den dood van Julius II, maar de Franschen hadden Milaan ontruimd voor deZwitsersche troepen, die er de Sforza's herstelden (n.1. Maximibaan Sforza), maar deze bleven zoodoende onder invloed van die Zwitsers. Lodewijk XII moest van alle aanspraken op Italië afzien. Wij zullen later zien, dat zijn opvolger Frans I zich daar echter niet bis neerlegde (zie blz. 89). De belangrijke Spaansche erfenis kwam aan de dochter vanDe erfgenaFerdinand en Isabella, n.1. Johanna, die met Philips den men der Schoone, den zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria Ja^de" van Bourgondië was gehuwd. In verband met Isabella's dood (1504) vertrok Philips de Schoone in 1506 naar Castilië, om het bestuur over dat land op zich te nemen; zijne gemalin vertoonde n.1. vlagen van verstandsverbijstering en werd op den duur geheel krankzinnig. Reeds toen ontstond verbittering onder de Castilianen wegens bevoorrechting van Nederlandsche edelen. Philips stierf evenwel reeds in 1506 en liet twee zoons na: Karei en Ferdinand. De eerste — 't best bekend onder den naam Karei V — aanvaardde in 1515 het bestuur over de Nederlanden en FrancheComté en na den dood van Ferdinand in 1516 over Spanje. De wettige vorstin van Spanje was ook nu feiteüjk Johanna, maar deze bleef krankzinnig, zoodat Karei de regeering in handen had. HOOFDSTUK 71. De machtsverheffing van het Habsburgsche Huis. Het kasteel Habsburg stond aan de Aar in Zwitserland (zieOpkomst van dit deel, pag. 1); reeds vroeg had het huis ook bezittingen in '• Habsburgden Elzas. Onder Rudolf I van Habsburg werd de grondslag sche Hu,s' 60 gelegd van hare macht door de vermeestering van Oostenrijk, Krain en Stiermarken (zie pag. 2); in de 14de eeuw werden daaraan nog Karinthië, Tirol en Triëst toegevoegd, benevens streken aan den Boven-Donau en in de Midden-(Boven-)Rijnsche laagvlakte. Tegenover die aanzienlijke uitbreiding staat een betrekkelijk gering verlies, n.1. van den invloed in Zwitserland (zie pag. 6—7). Daarentegen kwam de keizerstitel weer in 't Habsburgsche Huis. In 1438 n.1., na den dood van Sigismund, werd Albrecht II van Habsburg (f 1439) tot keizer gekozen, en sinds behoort eeuwen lang die titel aan 't Habsburgsche Huis. Frederik III Albrecht II werd opgevolgd door zijn neef Frederik III 1440—1493. (1440—1493), die zich al heel weinig om de belangen van het Rijk en van het Duitsche volk heeft bekommerd: Polen versloeg de Duitsche Orde (zie blz. 35); de Deensche koning werd graaf van Holstein en hertog van Sleeswijk (zie blz. 33); geleidelijk vormde zich het machtige rijk der Bourgondische hertogen, waarvan de oorspronkelijk Duitsche deelen in steeds losseren samenhang met het Rijk kwamen (zie blz. 45). Hij dacht alleen aan de belangen van zijn huis; daarom ook viel hij nog eens de Zwitsers aan met huurtroepen uit Frankrijk (vgl. blz. 44); doch in den slag bij St. Jacob aan de Birs (1444) boden de Zwitsers zoo'n tegenstand, dat zij, hoewel zij er het onderspit delfden, hunne onafhankelijkheid handhaafden. Maximiliaan I Frederik III werd opgevolgd door zijn zoon Maximiliaan (van 1498—1519. Oostenrijk), die als 't ware met den eenen voet in de Middeleeuwen met den anderen in den Nieuwen Tijd staat. Zoo was hij nog een echte ridder, vol liefde voor tournooien, maar omgekeerd organiseerde hij het krijgsvolk der „Duitsche Landsknechten" (voetvolk, dat gewapend was met lans, zwaard en vuurroer). Veranderingen Als keizer heeft Maximiliaan I (1493—1519) pogingen aantal het gewend, in den hopeloos verwarden toestand van Duitschland Rijksbestuur. eenjge verhetering te brengen. Duitschland was feitelijk niet meer één rijk, maar een samenstel van grootere en kleinere staten, tusschen welke een nauwe band ontbrak. Aan de voortdurende onderlinge twisten trachtte Maximiliaan een eind te maken, door een eeuwigen landsvrede af te kondigen; na langdurige 61 onderhandelingen met de rijksstenden, die van geen vergrooting der keizerlijke macht wilden weten, werd voor het beslechten van geschillen het Rijkskamergericht als opperste gerechtsho' ingesteld; eindelijk werd het rijk in eenige kreitsen1 verdeeld waarvan de besturen den eeuwigen landsvrede moesten handhaven, de vonnissen van 't Rijkskamergericht uitvoeren en medewerken tot de inning der belastingen en de samenstelling van het leger. Toch hebben ook die maatregelen weinig of niet bijgedragen' tót het vestigen van een geordenden toestand. Indirect leidden die maatregelen tot meerdere zelfstahdigheid'De vrede van van het Eedgenootschap, dat zich in de 15de eeuw nog meer had Bazel 1499. uitgebreid. Toen n.1. in 1495 een rijksbelasting ingevoerd zou worden, „de gemeene penning", wilde Zwitserland daarvan niet weten en het krenkte kort daarop de Oostenrijksehe regeering, door Graubunderland in het Eedgenootschap op te nemen. Er brak een krijg met het rijk uit, doch deze eindigde met den vredö van Bazel (1499), waarbij Zwitserland feitelijk van het rijk werd losgerukt, ofschoon zulks pas in 1648 officieel werd erkend. Aan den keizerstitel ontleende het Oostenrijksehe of Habsburg- Uitbreiding sche Huis dus niet zijne macht en beteekenis, maar aan zijnevan de macht éigen landen. En plotseling, door een paar huwelijken, steeg r "uwe~ het toch reeds belangrijke Habsburgsche Huis tot ongekenden ken' luister. Maximiliaan n.1. huwde (vergelijk de genealogische tabel N°. I) met Maria van Bourgondië, de dochter van Karei den Stoute en dus de erfgename van de meeste Nederlandsche gewesten en van Franche-Comté. Hun zoon Philips de Schoone huwde met Johanna, de dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië. Zoodoende kreeg Karei V, 2 deDe Staten van zoon van Philips den Schoone en Johanna de volgende landen Karei V. onder zijn bewind: 8 1°. de Nederlanden en Franche-Comté; 1 H. N°. 26: „De Kreitsen"; d. B. X, achterzijde van het blad. 2 Als keizer van Duitschland is hij Karei V, als koning van Spanje Karei I, als heer der Nederlanden Karei EL * Zie voor de Habsburgsche landen l ?" ~ -r^' 62 2°. Spanje, de Italiaansche bezittingen van Spanje (Napels, Sicilië, Sardinië en later ook Milaan), benevens de Spaansche koloniën; 3°. de Oostenrijksehe landen, met welker bestuur spoedig (1521). zjjn broer Ferdinand belast werd. Bovendien kreeg Karei in 1519 den keizerstitel. Ferdinand. Genoemde Ferdinand huwde met Anna, dochter van Wladislaus II Jagello (± 1500) koning van Bohemen en van Hongarije — in dit laatste land was hij gekozen na den dood van Corvinus (zie blz. 40), — terwijl Ferclinand's zuster Maria huwde met Lodewijk (II), den zoon van Wladislaus. Daardoor werd de overgang van Hongarije en Bohemen aan het Habsburgsche voorbereid, en inderdaad werd Ferdinand in de 1ste helft van de 16de eeuw koning van die beide landen, waardoor wederom de macht van 't Habsburgsche Huis klom. Waarhjk, hoeveel overdrijving er ook in school, niet geheel ten onrechte voerde het Habsburgsche Huis het devies „A. E. 1. O. U.": „Alles Erdreich Ist österreich Unterthan" [of „Austriae Est Imperium Orbis Universi]. Frankrijk de In de eerste plaats gevoelde Frankrijk, bijna geheel door Habsvijand van fourgsche landen ingesloten, zich door die overmacht bedreigd; 'sch^Huis'8" vandaar' de buitenlandsche politiek van Fxankrijk als hoofddoel krijgt, de macht van 't Habsburgsche Huis te verzwakken, zoo mogelijk te knakken. Herhaaldelijk zullen wij in de Nieuwe Geschiedenis gelegenheid hebben, daarop te wijzen. 63 AFDEELING XIII. DE OVERGANG VAN DE MIDDELEEUWEN NAAR DE NIEUWE GESCHIEDENIS. INLEIDING. Omstreeks het jaar 1500 begint in de Algemeene Geschiedenis een nieuw tijdperk, de Nieuwe Geschiedenis. Om. streeks 1500, want evenmin als men voor het begin der Middeleeuwen een bepaald jaartal kan aangeven, evenmin kan men dat ook doen voor het einde van dat tijdvak. Wel laten sommigen de Nieuwe Geschiedenis beginnen met een bepaald jaar, b.v. 1453 — den val van Konstantinopel —, 1492 — de ontdekking van Amerika —, 1517 — het optreden van Luther —, maar feitelijk is dat toch onjuist: niet plotseling in een bepaald jaar zijn de toestanden zóó veranderd, dat men met dat jaar eene geheel nieuwe periode kan beginnen; pas door eene reeks gebeurtenissen hebben de toestanden zich zoodanig gewijzigd, dat men terecht van een nieuw tijdperk kan spreken. De feiten, die omstreeks 1600 geheel andere toestanden in 't leven roepen, kunnen we in een viertal rubrieken verdeelen, n.1.: 1°. Staatkundige veranderingen (zie Hoofdstuk 72). 2°. Veranderingen in den maatschappelijken toestand (zie Hoofdstuk 72,. 64 3°. Eene ontwikkeling van kunst, letteren en wetenschap Renaissance en Humanisme (zie Hoofdstuk 73), waarmede ten deele de Kerkhervorming in verband staat. 4°. Ontdekkingen, n.1.: a. van den zeeweg naar Indië, b. van Amerika (zie Hoofdstuk 74, 75, 76). HOOFDSTUK 72. De veranderingen in de staatkundige en de maatschappelijke toestanden. Groote veranderingen op staatkundig gebied doen zich in verschillende deelen van Europa voor omstreeks het jaar 1500. De Turken. 1°- De Turken nemen in 1453 Konstantinopel, waarmede het Oost-Romeinsche Rijk uit de rij der zelfstandige staten verdwijnt, en beginnen daarna hunne aanvallen op Hongarije, waarvan zij in 't begin der 16de eeuw groote deelen veroveren. De Turken vormen dus in de. Nieuwe Geschiedenis een element, waarmede in 't vervolg het overige Europa rekening moet houden. Onderwerping 2°. In Spanje worden de Mooren onderworpen (1492) en — ten der Mooren. minste voorloopig in Castilië — het absolutisme gegrondvest. De Spaansche koning kan voortaan beter zijne aandacht wijden aan de gebeurtenissen, die zich in andere deelen van Europa afspelen. Spanje's invloed is dan ook in 't begin der Nieuwe Geschiedenis van groote beteekenis.. Verheffing van 3°. De groote macht van het Habsburgsche huis (zie hoofd- 't Habsb.Huis.stuk 71). Rusland onaf- 4°. Rusland is twee eeuwen lang onderworpen geweest aan het hankelijk. Mongoolsche „Rijk der Gouden Horde" of dat van Kiptschak, maar Iwan III de Groote van Moskou bevrijdde het van de drukkende Mongoolsche overheersching (± 1475) en onderwierp de zelfstandige Russische vorstendommen als Nowgorod (zie Wz; 33). Hfl was gehuwd met een nicht van den laat sten Oost Romeinschen keizer en nam den tweekoppigen adelaar 65 van dat rijk in het Russische wapen op. In Moskou stichtte hij het czarenverblijf, het Kremlin. Al bleef Rusland voorloopig nog meer een Aziatische staat, die met het overige Europa weinig betrekkingen onderhield, toch werd in de löde eeuw (tijdens Iwan IV) door veroveringen in 't Oosten — Kazan, Astrakan, enz. —, de grondslag gelegd tot een machtig rijk. 5°. In tegenstelling met de Middeleeuwen, waarin iedere staatDiplomatle. meer op zich zelf staat, ontstaan er tusschen versohillende staten nauwe betrekkingen, en sluiten zij bonden met en tegen elkaar. Onderhandelingen over allerlei kwesties worden aan gezanteh of diplomaten opgedragen, zoodat voortaan naast den krijgsman de diplomaat eene zeer belangrijke taak vervult. Het algemeene volksbelang speelt bij die verdragen geen of een zeer ondergeschikte rol; dynastieke expansie-politiek:, zucht tot grootere macht van den vorst geven vaak den doorslag. Dat geldt b.v. van het streven der Fransche vorsten naar invloed in Italië (Milaan, Napels, zie blz. 58—59), wat noch uit economisch, noch uit militair oogpunt noodzakelijk was. 6°. In versohillende landen trachtten uc vorsten den leenstaatVerheffing der te veranderen in den modernen met behulp \an geschoolde monarchale ambtenaren bestuurden eenheidsstaat. Hoe in onderscheidene macntlanden de monarchale macht zich wist te verheffen boven en te laten gelden tegenover den feudalen adel, is ons reeds gebleken: men denke aan Ferdinand en Isabella, aan Lodewijk XI en Karei VIII van Frankrijk, aan Hendrik VII van Engeland, waarbij ook nog te noemen is Johan II van Portugal. Maar niet alleen de adel moest ondergeschikt zijn, ook de andere klassen der bevolking: de absolute monarchie zou worden ingevoerd. De studie van het Romeinsche recht, dat den vorst als onbeperkt heerscher beschouwt, werkte dit in de hand. Vele juristen uit de Romeinsche school (legisten) werden bekwame ambtenaren en ondersteunden den vorst in- *$jn streven naar absolutisme, terwijl het staande leger het andere machtsmiddel der absolute monarchie werd, om overal haar wil te doen eerbiedigen. Wat de maatschappelijke veranderingen aangaat, de adel Pik, Algemeene Geschiedenis II, 49 dr. 3 66 en de geestekjkheid, die ontegenzeggelijk vóór 1300 de beide belangrijkste standen vormen, zijn in de 14de en 15de eeuw meer en meer in aanzien en beteekenis gedaald, terwijl daarentegen de steden in invloed en macht zrjn toegenomen. Verval van Tot den achteruitgang of beter het verval van den adel werkten den adel. verschillende oorzaken samen: 1°. Door de voortdurende onderlinge veeten en de vele oorlogen, waaraan de adel deelnam, was het getal edelen sterk gedaald en daardoor tevens hun invloed. (Vergelijk b.v. den invloed van den Rozenoorlog in Engeland: blz. 43.) 2°. Vele edelen waren door hunne weelderige levenswijze en de kostbare tochten, die zij ondernamen, verarmd. 3°. Ook zedelijk stond de edelman niet meer zoo hoog als weleer; van ridderdeugd is vaak weinig te merken; 't beschermen van weduwen en weezen, de verdediging der Kerk liet de meeste ridders vrijwel koud. 4°. De uitvinding van het buskruit. Was de boogschutter reeds een gevaarlijk tegenstander van den ridder geweest, in nog slechtere conditie stond deze tegenover de vuurwapenen. De uitvinding van-het buskruit wordt — ten onrechte — dikwijls toegeschreven aan een monnik, Barthold Schwarz (± 1300); deze schijnt alleen de samenstelling van de toen reeds bestaande zeer gebrekkige vuurwapenen belangrijk te hebben verbeterd. Het buskruit toch was reeds aan de Chineezen, en door hunne handelsbetrekkingen met China aan de Arabieren bekend, terwijl West Europa het door de Kruistochten leerde kennen. Spoedig kwamen vuurwapenen, als kanonnen en haakbussen, in zwang, waarmede de ridders reeds op verren afstand te treffen waren en waarmede hunne burchten konden worden platgeschoten, 't Gevolg was, dat de krijg thans ook gemakkelijk door de stedelingen kon worden gevoerd, terwijl voorts in een strijd niet de persoonlijke dapperheid en geoefendheid, maar het aantal krijgslieden het meeste gewicht in den schaal legden. 5°. Vooral de huurlegers en de staande legers werkten tot het verval van den adel mee. Reeds omstreeks 1200 kwamen huurtroepen voor, die naar het hun betaalde „sold," soldeniers, 67 soldaten werden genoemd, en langzamerhand werd de krijg meer en meer met hen gevoerd. Van die te voet strijdende troepen zijn vooral bekend de Engelsche en de Italiaansche (vooral Genueesche) boogschutters en de o. a. met lange pieken gewapende Zwitsers en Duitsche landsknechten. De steden begunstigden dit: zij wilden liever eene som gelds betalen dan hare eigen burgers aan de gevaren van een krijg blootstellen. Verachillende vorsten, die bij een krijg niet langer van den goeden wil van hunne vazallen wenschtën af te hangen, huurden in tijden van gevaar soldaten of richtten staande legers op. Zoo deed Karei VII in Frankryk, Karei de Stoute ten onzent. Zoodoende verloor de adel den grondslag van zijn bestaan; hij toch vormde den militairen stand bjj uitnemendheid en de koning riep hem niet meer op ten krijg. Meer en meer werd de adel nu afhankelijk van den goeden wil van den vorst; vele edelen trachtten in de hofgunst te komen: de adel werd een hofadel. Sommigen trachtten zich te bekwamen voor een of ander ambt of voor de hooge regeeringscolleges; anderen werden officier in het huurleger van den vorst. De geestelijkheid was met het geheele verval der Kerk in be-De geestelijkteekenis gedaald. De levenswijze van vele geestelijken was vaak neId verUeï* ■ ■ . , , ..... , veel van haren weinig in overeenstemming met de waardigheid van hun rang invIoe(j en ambt. De kerkebjke tucht was verslapt, 't Gevolg van een en ander was, dat menigeen den eerbied en de achting, aan de geestelijkheid verschuldigd, verloor, waardoor de invloed van dezen stand sterk verminderde. . De steden daarentegen, in 't bijzonder in West-Europa, datBeteekenls der door de ontdekkingen het centrum van den wereldhandel werd, steden. Werden eene macht, waarmede steeds meer rekening moest worden gehouden. Daar heerschte rijkdom, door handel en nijverheid verworven; van de steden konden dè vorsten hooge geldsommen betrekken, waarom zij haren bloei zooveel mogelijk begunstigden. Door het vele goud en zilver, dat na de verovering van Mexico en Peru (zie hoofdstuk 76) in omloop kwam, gingen de prijzen der waren en tevens van de arbeidskracht, dus van de 68 werkloonen, enorm in de hoogte1 en nog meer dan vroeger trad naast de landaristocratie (den adel) een machtige stand van rijk geworden burgers op den voorgrond; bankiers, zooals de-Fuggers van Augsburg, werden mvloedrijke personen; zij waren het dikwijls, die aan de vorsten de middelen tot het voeren van den krijg verstrekten. De steden vormden voortaan in vele rijken het belangrijkste element. HOOFDSTUK 73. Renaissance en Humanisme. De weten- In wetenschappelijke ontwikkeling stond West-Europa in schap in de de Middeleeuwen over 't geheel op lagen trap. Er kunnen allerlei Middeleeuwen.gtaaitjes medegedeeld worden over de bijgeloovigheid en bekrompenheid der volksmenigte, 't Geloof aan heksen en spoken was nog algemeen verbreid. Maar ook bij de meer ontwikkelden stond het wetenschappelijk peil niet hoog. Wel verrezen in den loop der 13de en 14de eeuw in verschillende steden universiteiten, zoo b.v. te Parijs, waar vooral de studie der theologie bloeide, te Salerno, beroemd door zijne geneeskundige faculteit, te Bologna, vermaard door de rechtsgeleerdheid, in Duitschland, waar Praag de eerste universiteitsstad was, maar ook hier kon de wetenschap niet tot hooge ontwikkeling komen. Immers, eene wetenschap, zelfstandig naast de kerkleer, werd niet geduld, uit vrees dat • men dan tot kettersche denkbeelden kon komen. De Middeleeuwsche wetenschap, de „scholastiek" wilde de kerkelijke leerstukken verstandelijk bewijzen en verklaren (zie dl. I, blz. 296). Grieksche en Latijnsche schrijvers, zooals Aristoteles, werden wel bestudeerd, doch alleen om bij hen bevestiging te krijgen voor wat de Kerk leerde. De Renais- Tegen de scholastiek hadden zich reeds vroeg stemmen verhe- sance begint in Italië. 1 Omstreeks 1500 was de geldswaarde zes maal zoo groot als nu, omstreeks 1600 2y2 maak 69 ven Hznnnls van Ahplarrl in flft 19r1« ennwl rlnrli y.nnla.ncr da Katholieke kerk eene machtige positie in de wereld innam, was er weinig gevaar voor afwijkende denkbeelden. Maar geheel anders werd de toestand in de 14de en 15de eeuw. Wij hebben gezien, hoe de eerbied voor de Kerk en haar invloed in die eeuwen sterk daalden; men begon zijne aandacht te schenken aan de opvattingen van Romeinen en Grieken, die in strijd waren met het kerkelijk standpunt; er begon eene beweging, die de wetenschap om haar zelve wilde beoefenen, terwijl men tevens volledige vrijheid voor baar opeischte. Terwijl tot nog toe in de Middel» eeuwen de mensch iets beteekende als lid van een bepaalden kring, van een gilde, van de ridderschap, van een geestelijke orde, van de Kerk in 't bijzonder, openbaarde zich thans steeds krachtiger een gevoel van persoonlijke zelfstandigheid, en ontstond het streven, zijne geestelijke krachten in alle richtingen vrij te ontplooien. Ook in de kunst volgde men de voorbeelden der Ouden na en velen werden daardoor bezield tot het scheppen van grootsche kunstwerken. Men noemt die herleving van de studie der Oudheid de Renaissance of Wedergeboorte; voor zoover zij de literatuur en de wetenschap 'betreft, noemt men haai Humanisme; de schrijvers heeten Humanisten. De Renaissance begon in Italië, wat waarlijk geen wonder is. Het bijna gelijktijdige verval van keizerschap en pausdom verschafte aan Italië eene vrijheid, die onmiddellijk kunst en letteren ten goede kwam; in Italië hadden zich tal van staatjes ontwikkeld, waarin eene vrijheid op intellectueel gebied heerschte, die elders in Europa niet werd gekend; daar werd men door de historische monumenten voortdurend aan de Oudheid herinnerd; daar sprak men eene taal, nauw verwant aan het Latijn; daar'was men in de buurt van Griekenland; daar vonden geleerden en kunstenaars aanmoediging en bescherrning bij tal van aanzienlijke families of personen, bij de Medici's in Florence vooral, maar ook bij enkele pausen, als Nicolaas V (± 1450), Julius II en Leo X, zoon van Lorenzo de Medici; de eerste liet van alle kanten handschriften naar Rome voeren en is de grondlegger van de beroemde Vaticaansche bibliotheek. Dante, Petrarca en Boccacio. Giotto. Italiaansche schrijvers. 70 Een voorlooper van de beweging was Dante (± 1300), beroemd als schrijver van de Divina Commedia. Door zijne diepe vereering voor het Heilige Roomsche Rijk en zijn innig geloof stond hij nog geheel op Middeleeuwschen bodem. Het Toskaansche dialect, dat hij schreef, werd door hem de Italiaansche volkstaal, de literaire taal. De eerste, die zich echter ernstig verdiepte in de studie der Romeinsche Oudheid, was Petrarca (± 1350); ook hij bleef goed Katholiek, maar verzette zich tegen allen gewetensdwang, en eischte, dat men de wetenschap geheel vrij mocht beoefenen. Hij doorreisde Italië, Frankrijk, Duitschland, om in kloosters en bibliotheken oude manuscripten op te sporen, die hij kocht of copiëerde. Naast Petrarca moet Boccacio genoemd worden (± 1350), beroemd door zijn Decamerone (100 vertellingen), waarin zich het Italiaansche leven uit die dagen afspiegelt. [Op 't gebied van schilderkunst is Giotto (± 1300) een voorlooper] Vooral in de löde eeuw en de 1ste helft der 16de eeuw namen wetenschap en kunst in Italië eene hooge vlucht. Florence werd het middelpunt. Had men zich tot nog toe beperkt tot de studie der Romeinsche klassieken, onder den invloed van Grieksche geleerden, b.v. van Chrysoloras, sinds 1396 in Italië woonachtig, begon men meer en meer de Grieksche Oudheid te bestudeeren, de bron, waaruit ook de Romeinen zooveel hadden geput. Vooral geschiedde dit sinds den val van Konstantinopel (1453), toen vele Grieksche geleerden naar Italië vluchtten en Grieksche handschriften meebrachten. Verschillende meesterwerken werden in Italië in dezen tijd geschreven: Macchiavelli (f 1527] schreef „de Vorst" en de geschiedenis, van Florence; Guicciardini Cf 1540] eene geschiedenis van Italië in zijn tijd; Ariosto [f 1533] zijn „Razende Roland" in zoo'n levendigen stijl, dat men hem wel den Homerus van Italië noemt, Michel Angelo (f 1564] zijne gedichten.1 i Tas s o, bekend door zijn „Bevrijd Jeruzalem", een heldendicht, waarvan de stof ontleend is aan den eersten kruistocht, leefde in de 2de helft der 16de eeuw. 71 Ook de kunst nam eene hooge vlucht. De nog aanwezige oudeBloei van de bouwwerken werden nauwkeurig bestudeerd en de Gotiek werdkunst in Italië, verdrongen door den Renaissance-stijl; deze keerde terug tot de rondbogen van den Romaanschen stijl, doch gebruikte veel meer beeldhouwwerk. Onder de bouwmeesters zijn beroemd: Brunelleschi (f 1446) die den dom van Florence voltooide; Bramante [f 1514], die belast werd met 't ontwerp voor eene nieuwe St. Pieterskerk; zijn plan werd met enkele wijzigingen door Michel Angelo uitgevoerd. Doch véél meer nog dan kerkgebouwen verrezen schoone paleizen, b.v. het Palazzo Pitti. De beeldhouwkunst werd bevorderd door opgravingen; zoo werden in dien tijd de groep van Laocoon, de Venus van het Kapitool en de Apollo van het Belvédère teruggevonden. Beeldhouw- en schilderkunst behandelden thans ook niet meer enkel kerkelijke onderwerpen. De beroemdste beeldhouwer is Michel Angelo ([f 1564], wiens Mozes o. a. vermaard is. Maar tevens is hij een groot schilder, die b. v. de Sixtijnsche kapel met prachtige bijbelsche tafereelen versierde en het Laatste Oordeel schilderde. Hij vormt met Leonardo da Vinei [f 1518] en Raphaël [j" 1520] het beroemde drietal, dat ver boven de vele groote schilders van ± 1500 uitsteekt. Van Leonardo da Vici, evenals Miehei Angelo ingenieur, beeldhouwer, dichter, schilder, noemen we zijn Laatste Avondmaal en zijn Joconda; van Raphaël zijne prachtige Madonna's. Uit de vroeg-renaissance is vooral te noemen Fra Angelico [f 1455], een Dominicaner monnik, die o. a. het klooster San Marco met schoone fresco's versierde. Uit de 16de eeuw zijn ook nog te noemen de schilders Titiaan ff 1576] en Correggio [f 1534] en den beeldhouwer en bronswerker Benvenuto Cellini [f 1571]. In de 2de helft der 16de eeuw komt aan die heerlijke literaire Vereal van en artistieke ontwikkeling een einde. De overheerschende Spaan- *unst en wetenschap fn sche invloed en de zedelijke hervorming, die de Kerk ondergaat, beroofden de kunstenaars van hunne machtige beschermers. Voor meer dan drie eeuwen gaan de Italiaansche kunst en wetenschap een doodslaap in. 3 72 Bloei van de Dat de Renaissance niet tot Italië beperkt bleet, ligt voor kunst In ,je hand. Zij breidde zich uit over West-Europa; hier valt de West-Europa. bloeit.jd pas de eerste helft der 16de eeuw De rijte Vlaamsche, Bourgondische en Duitsche steden bevorderden de artistieke ontwikkeling. We noemen in de Nederlanden: de gebroeders Hubert en Jan van Eyck (15de eeuw), wier altaarstukken beroemd zijn en die de bereiding der olieverf verbeterden; Hans Memlinc, Quinten Metsijs, Lucas van Leyden [f 1533] ook beroemd als graveur en Jan van Schoorl [f 1562]; in Duitschland; Lucas Cranach senior [f 1553], Lucas Cranach junior [f 1586], Albrecht Dürer [f 1528], Hans Holbein senior [f 1524], Hans Holbein junior [f 1543], die een tijdlang aan het hof van Hendrik VIII vertoefde. En wat de bouwkunst betreft, naast kerken en kloosters verrezen schoone stadhuizen, gUdehunen en ook fraaie woningen voor de rijke burgers. Ook Frankrijk brengt in dezen tijd eenige bekende beeldhouwers en architecten voort; in de 16de eeuw begon er de bouw van de Tuilerieën (doortoe doen van Catharina de Medici) en van het Louvre. Het Huma- Van meer belang echter is in West-Europa het Humanisme nisme In geweest, daar het zoo sterk heeft bijgedragen tot de ondermijning \ West-Europa. yan ^ kerkleer en het kerkelijk gezag. Vele Duitsche en Nederlandsche humanisten konden zich niet vereenigen met de Kerk, zooals zij was, en met enkele dogma's, en hoewel de meesten hunner eene hervorming in de Kerk wenschten, hebben zij haar toen ter tijde door hunne scherpe aanvallen veel kwaad gedaan. De verbreiding van hunne denkbeelden werd bevorderd door de uitvinding van de boekdrukkunst (± 1445) — d. i. het drukken met losse gegoten metalen letters, die volkomen gebjk aan elkaar ajjn —. De oudste boeken dragen den naam van incunabelen of wiegedrukken. Allicht is de boekdrukkunst uitgevonden in Holland en dan mogekjK door Laurens Janszoon Coster van Haarlem, doch zij werd door Gutenberg te Mainz reeds omstreeks 1450 zeer vervolmaakt, en niet van Haarlem, doch van Mainz uit heeft de drukkunst zich in weinige tientallen jaren over Europa verbreid. Nu daalden de prijzen der boeken, zoodat 73 voortaan ook de derde stand gemakkelijk zijne kennis kon vergrooten. Ook werd het thans mogelijk couranten te laten verschijnen; te Venetië werden zij het eerst verkocht voor een muntstuk, geheeten gazeta; vandaar nog de naam gazette. — Enkele beroemde humanisten zijn: Wessel Gansfort [f 1489] van Groriingen, hoogleeraar te Heidelberg, door zijne vereerders „lux mundi", „het licht der wereld" genoemd. Hij stelde boven het kerkgezag 't gezag van den Bijbel; bij verkondigde, dat zonden niet door den priester, maar alleen door God konden vergeven worden. Om deze en dergelijke uitspraken is Gansfort wel genoemd: „de Reformator vóór de Reformatie." Toen men later Luther opmerkzaam maakte op de werken van Gansfort, zeide deze: „Indien ik ze eerder gelezen had, zouden rnijne vijanden kunnen meenen, dat Maarten alles uit Wessel had geput: zoozeer komt beider geest overeen." Rudolf Agricola, [f 1485], geboren te Baflo, ook een bestrijder van verschillende dogma's der Katholieke kerk, zooals van de leer der goede werken. Desiderius Erasmus van Rotterdam, de beroemdste van allen [gestorven te Bazel in 1536.] In zijn „Lof der Zotheid" en zijne „Samenspraken" hekelt hij de gebreken van zijn tijd in 't algemeen en van de Kerk in 't bijzonder. Hij bezorgde eene correcte uitgave van het Nieuwe Testament in de Grieksche taal en gaf daarbij een Latijnsche vertaling. Hij wilde echter geene scheuring, geene afscheiding, maar eene hervorming in de kerk. „Omdat hij een innerlijke herleving en zuivering der Kerk door haar zelve mogebjk achtte, maakte de wijze van optreden van Luther en de kerkhervorming zijne afkeuring gaande, bestreed bij zelfs hun doel en beginselen." Johannes Reuchlin [f 1522], de groote kenner van 't Hebreeuwsch en van 't Oude Testament. Thomas Morus [f 1535], in Engeland, de schrijver van „Utopia," waarin hij een ideaalstaat schildert, om de gebreken van staat en kerk in helder daglicht te stellen (vgl. ons woord „utopie"). Over de kerkhervorming, die, zooals boven is aangeduid, voor 74 een deel met het Humanisme in verband staat, spreken wij in een ander hoofdstuk, dat wij onder de Nieuwe Geschiedenis plaatsen. HOOFDSTUK 74. De ontdekking van den zeeweg naar Indië.1 De handels- Reeds in de Oudheid stonden de Oostersche volken, de Grieken wegen naar en de Romemen in levendige handelsbetrekkingen met Indië IndM' en China; in de Middeleeuwen bleven die handelsbetrekkingen bestaan2 en werden de Indische producten, zooals specerijen, zijde, fijne houtsoorten en paarlen naar de havens aan de oostkust van de Middellandsche zee gevoerd, vanwaar de Italianen ze kwamen halen.8 De Indische waren bereikten Europa in hoofdzaak langs drie wegen: lo. Van Indië over land naar de Oxus en verder naar de Kaspische zee, te water naar de Wolga, dan weer te land naar de Don en langs deze naar de Zwarte Zee (de havenstad Kaffa); 2°. van Indië naar de Perzische Golf, langs den Tigris naar Bagdad en vervolgens per karavaan, 'tzjj over Tebris naar de Zwarte Zee *Vgl. voor dit en de beide volgende hoofdstukken | &. B. XIV a. i De bekendheid met de binnenlanden van Azië en met China werd o. a. sterk vermeerderd door den tocht van den Vlaamsehen monnik Willem van Buysbroeck naar Karakoroem (± 1250), als gezant van Lodewijk IX, en vooral door den Venetiaanschen reiziger Maroo Polo. Deze trok met zijn vader en met nog een tweeden bloedverwant over Bagdad, de hoogvlakte van Pamir en door de Gobi naar China, om na een langdurig verbüjf in dat land over Sumatra, Ceylon en Voor-Indië naar Venetië terug te keeren. Zij waren 25 jaren (1271—1295) afwezig geweest. Marco Polo gaf eene uitvoerige reisbe schrijving in het licht en deelde de eerste bijzonderheden mee over Cipango (Japan). 8 H. N°. 23, bij kaartje rechts boven ; d. £. VIII d. 75 (Trapezunt) 'tzij over Aleppo of Damascus naar de Syrische kust; 3 '. van Indië naar de Roode Zee en van hier door Egypte naar Alexandnë. Alle drie wegen hadden hunne bezwaren: de beide eerst* waren te lang; 't vervoer per karavaan nam te veel tijd in beslag, en was ook gevaarlijk; bovendien werden de waren duur, omdat ze herhaaldelijk overgepakt moesten worden; de tusschenhandelaren verdienden ook heel wat. De 3de weg was wel gemakkelijker, maar de sultan van Egypte legde zulke hooge belastingen op de waren, dat ze weer veel te duur werden, in Alexandrië waren de specerijen driemaal zoo duur als in Indië. Daardoor reeds kwam men op het denkbeeld, een anderen weg naar Indië te zoeken. Toen de Turken dreigden, het handelsverkeer der Europeanen met 't Oosten te vernietigen, werd het een vereischte, den weg naar Indië geheel over zee te vinden. De eer, dien zeeweg naar Indië te hebben ontdekt, komt aan de Portugeezen toe. Het bruikbaar maken van het kompas voor de scheepvaart (reeds in de 14de eeuw — 't z\j al dan niet door Flavio Gioja uit Araalfi — maakte groote zeereizen mogelijk. Nadat de Portugeezen de Mooren uit hun land hadden verdre-Hendrik de ven, tastten zfl in geloofsijver de Mooren in .Afrika aan: ^eutaTochten langS werd in 1415 veroverd. Het Noordebjk deel der Afrikaansche de westkust kust werd hun zoodoende wat nauwkeuriger bekend. Vooral van Afrika, de Portugeesche prins Hendrik de Zeevaarder [f 1460] spoorde, al maakte hij zelf geen enkele reis mee, met kracht zijne landgenooten aan, ontdekkingen over zee te doen; hij richtte in zijne woonplaats Sagres een sterrewacht en een zeevaartschool op; hij is feitelijk de eerste, die op 't idéé kwam, om Afrika heen den zeeweg naar Indië te zoeken. Van de kustgesteldheid en het tropische klimaat had men niet 't minste denkbeeld: er liepen allerlei verhalen van eene verzengende hitte, van geweldige monsters, van stroomen vuur, van brijachtig water, waarin geen schip zich kon voortbewegen, enz. Maar toch waagde men zich geleidelijk verder: 'teiland Madeira werd bezet en vervolgens de Azoren. (De Canarische eilanden waren reeds vroeger door Castilië in bezit genomen.) De troostelooze en gevaarhjke 76 Saharakust hield de Portugeezen langen tijd tegen, maar eindelijk waagden zij zich om Kaap Bojador, waar de hevige branding zoo gevreesd werd, en bereikten zij de meer gezegende kusten van Opper-Guinea, terwijl zij tevens bezit namen van de KaapVerdisohe eilanden. Daar, bij Opper-Guinea, brachten de inboorlingen uit Soedan rijke producten als ivoor en goud naar de kust en met den levendigen handel op die landen — ook in slaven — was men voorloopig tevreden, zoodat men niet verder naar Johan II. 't Zuiden doordrong. Maar koning Johan II van Portugal Kaap de Goede(1481—'95^ vatte de denkbeelden van Hendrik den Zeevaarder Hoopi4^td8ktweer op. Geruchten van het bestaan van een Christenrijk op de Oostkust van Afrika, van waaruit de Mohammedanen in den rug aangetast zouden kunnen worden, wekten ook tot nieuwe ontdekkingen op, en inderdaad bereikte Bartholomeus Diaz in 1486 de Zuidspits van Afrika. Een hevige storm sloeg zijn schip uit den koers, een paar dagen later bemerkte Diaz het Afrikaansche land ten Noorden van zich. Stormkaap noemde hij de Zuidwestelijke punt van Afrika, maar toen hij in Portugal terug kwam riep Johan II uit: „Neen, wij zullen ze Kaap de Goede Hoop noemen, want thans is de zeeweg naar Indië zoo goed als gevonden." Johan II beleefde de ontdekking van dien weg niet meer; Emanuel de zijn zoon Emanuel de Groote (1495—1521) handelde echter Groote. Voor-jj, ^n geest verder, en in 1498 bereikte Vasco de Gama voor Indië bereikt't gerst om Afrika heen Voor-Indië. Hij was steeds de Zuiden Oost-Afrikaansche kust gevolgd1 tot dicht bij de linie [n.1. tot Melinda], vanwaar hij over de open zee Oostwaarts stevende, om in 1498 Calicoet te bereiken; een zeeman uit Goedsjerat diende hem daarbij als gids: tusschen Oost-Afrika en Voor-Indië bestond n.1. van ouds een levendig verkeer. Door tegenwerking van de Arabieren gelukte het hem echter niet, hier handelsbetrekNieuwe expe- kingen aan te knoopen. Eene tweede expeditie werd uitgerust dities. Braiill8on(jer bevel van Cabral. Deze week in Westelijke richting van ontdekt. dg vaarl^n &f. en bereikte het land, dat den naam Brazilië 1 Op Kerstdag kwam hij aan dat deel der oostkust, dat sinds dien tijd N a t a 1 h«et. 77 kreeg, en door Cabral voor Portugal in bezit werd genomen1 (1500). In Indië had Cabral echter evenmin succes als Vasco de Garaa. Er brak zelfs een strijd uit, waarin Cabral de stad Calicoet bombardeerde; onverrichterzake keerde hij daarna terug. Een derde tocht, wederom onder Vasco de Gama, leidde evenmin tot resultaten: de Portugeezen werden al te veel tegengewerkt Hoe Portugal door de Arabieren, die hun handel op Indië bedreigd zagen en ludi8 beeveneens door de Egyptenaren, die vreesden, dat de handel niet neersctttemeer over hun land zou gaan. De Portugeezen begrepen thans, dat zij, om vasten voet in Indië te krijgen, eene andere methode in toepassing moesten brengen. Als kleine staat kon Portugal ook onmogelijk het geheele Indische gebied beheerschen. 't Was den Portugeezen er echter in de eerste plaats om te doen, den handel op Indië in handen te hebben. Daarom trachtten zij de Indische wateren door eene vloot, en de voornaamste kustplaatsen en toegangswegen tot den Indischen Oceaan door forten te beheerschen. Het eerst handelde in dien geest d'Almeida [1505— 1509], die eene Indisch-Egyptische vloot in den Indischen Oceaan versloeg; vervolgens Albuquerque [1509—1515], die vroeger reeds Madagascar had ontdekt en het eiland Sokotra had veroverd en nu van Goa (door hem in 1510 veroverd) de hoofdvestiging der Portugeezen maakte. Ook vermeesterde hij Malakka, stapelplaats voor Achter-Indië, benevens Ormoesd aan de Perzische Golf. Zoo beheerschten de Portugeezen dus ook de straat van Malakka en hier langs drongen zij zelfs tot in de Molukken door, terwijl in China Macao eene Portugeesche nederzetting kreeg. Maar de steunpilaren van hunne macht bleven: Malakka, .Goa, Ormoesd en Sokotra. Wel werd dus geen groot Portugeesch koloniaal rijk gesticht, maar de Indische handel kwam uitsluitend in handen der Portugeezen, of beter, in handen dier Portugeezen, aan wie de koning daartoe vergunning gaf. 2 Want de Indische handel was een monopolie van de Portugeesche regeering. Lis- 1 Cabral is feitelijk niet de ontdekker van Brazilië ; een drietal maanden vóór Cabral was Pinzon reeds bij de Biaziliaansche kust aangekomen. 2 Vgl. het bijkaartje van H. N°. 25 : de handel na de ontdekking van den zeeweg naar Indië. 78 Verlegging vansabon werd nu de stapelplaats der Indische waren, vanwaar zij den hoofd- in 't bijzonder door de Nederlanders en ook door de Engelschen handelsweg. naar West- en Midden-Europa werden gebracht. Dat de NoordItaüaansche handelssteden — en tevens de Zuidduitsche — nu hard achteruit gingen, ligt voor de hand. De „Lusiade" De roemrijke daden der Portugeezen gaven aan den dichter van Camoëns.Camoëns zijn: „Llos Lusiados" (naar Lusitanië) in de pen, waarin hij de heldenfeiten van zijn volk bezingt en verheerlijkt. Verval van De bloeitijd van Portugal is echter van korten duur geweest. Portugal. De middelen van bestaan in Portugal zelf werden verwaarloosd. De harde behandeling der mboorlingen, aan wie zij bovendien het Katholieke geloof wilden opdringen, maakte hen in Indië zeer gehaat; toen Portugal door Philips II werd veroverd in 1580, werd het nog niet beter, zoodat de Engelschen en Nederlanders gelegenheid kregen zich van de rijke Indische gebieden meester te maken, 't Dient echter gezegd, dat ook zij op hunne beurt nooit op de belangen der mboorlingen hebben gelet; ook zij hadden slechts „de winste tot noordsterre ende de begeerhckheyt voor compas." HOOFDSTUK 75. De ontdekkingen der Spanjaarden : Columbus, Balboa, Magelhaes. De Cabot's. Columbus' Terwijl de Portugeezen den zeeweg ontdekten naar een gebied, denkbeelden. ^ ai 8in(js ou(je tijden met Europa in aanraking was geweest, werd in denzelfden tijd een werelddeel ontdekt, van welks bestaan de Europeanen zelfs geen vermoeden hadden. Wel waren omstreeks 't jaar 1000 reeds Noormannen in Noord-Amerika geweest, maar dit was niet nader bekend geworden. De naam Columbus (Spaansch: Columbo, Italiaansch: Colon) is voor altijd aan de ontdekking van het „Nieuwe Werelddeel" verbonden. Nooit heeft Columbus zelf echter geweten of zelfs vermoed, dat hij de 79 ontdekker was van een nieuw groot continent; hij meende, in) Indië aangekomen te zijn. Bij hem was n.1. het denkbeeld gerijpt,' om, gegeven de bolvormige gedaante der aarde, Indië te berei-' ken, door steeds Westwaarts te zeilen. Columbus is te Genua als zoon van een lakenwever geboren (1446). Aanvankelijk oefende hij het beroep van zijn valder uit en deed hij voor zijne zaken enkele zeereizen. Zijne reislust voerde hem op ruim 30-jarigen leeftijd naar het zeevarende Portugal, waar hij in Lissabon door het teekenen van zeekaarten een ruim 1 bestaan vond. Ook deed hij verschillende zeereizen, Zuidwaarts tot naar de kust van Guinea, Noordwaarts tot naar Engeland. Hij hoorde van schippers, dat op de kusten der Azoren wel eens vreemdsoortig riet en kunstig gesneden hout was komen aandrijven, eens zelfs de lijken van twee menschen, die blijkbaar tot een geheel onbekend ras behoorden. Westwaarts moest dus land liggen, meende Columbus, en dat land moest Indië zijn. Hij schatte echter den afstand van Spanje tot Indië in Westelijke richting ongeveer twee maal zoo klein dan hij werkelijk is. Hij werd in die meening versterkt door een geleerd Plorentijn, Toscanelli. (Men vergelijke de door Martin Behaim vervaardigde (eerste) aardglobe, die overeenstemt met de aanwijzingen van Toscanelli.)1 Columbus hoopte eerst op ondersteuning van Johan II van Verdrag van Portugal, doch hij werd afgewezen (1484). Mogelijk wilde menColumbus met zich niet inlaten met zoo'n onzekere onderneming, terwijl de, " , ° J ke koningen.' ■ zeeweg naar Indië langs Afrika's kust al voor een belangrijk deel bekend was, mogelijk ook vond men de eischen, door Columbus gesteld, te hoog. Nu wendde Columbus zich tot het Castiliaan- sche hof, maar ook bier vond hij een ongunstig onthaal, al verwierp men zijne denkbeelden niet: men was echter te zeer gewikkeld in den krijg met de Mooren. Doch toen Granada gevallen was (1492), schonk Isabella in de vreugde over de ovenvinning 1H. N°. 26; Kaart van Martin Behaim (1492); d. B. XIV a. Men lette er b.v. op, dat Cipango (Japan) geteekend is op de plaats, waar Mexico behoort te liggen. Columbus dacht, dat Cipango een eiland zou zijn, dat hem een rustpunt voor de overvaart zou bieden. 80 (en ook onder invloed van den kardinaal Nicolaas van Cusa) aan Columbus eenige ondersteuning. In de veronderstelling, dat«ijne onderneming zou slagen, werd er een formeel verdrag gesloten, waarbij o. a. werd vastgesteld, 1°. dat Columbus erfelijk onderkoning zou worden over alle landen en eilanden, die hij fliou ontdekken; 2°. dat hij en zijne nakomelingen *7i„ der inkomsten van de nieuw verworven gebieden zouden ontvangen en 3°. verheffing van hem en zijne .nakomelingen in den adelstand. De lste toeht Columbus kreeg drie scheepjes te zijner beschikking. Slechts 1492—'98. het grootste, waarop Columbus zelf, had een dek; de beide andere, onder bevel van de gebroeders Pinzon, waren open vaartuigen. Hjj zeilde van Palos uit, begaf zich eerst naar de Canarische eilanden en van hier stevende hij Westwaarts, het onbekende tegemoet. Den matrozen zonk spoedig de moed in de schoenen; zij vreesden een wissen ondergang tegemoet te snellen. De voortdurend waaiende Oostenwind deed bij hen de vraag rijzen, of zij wel ooit zouden kunnen terugkeeren. Maar Columbus bleef standvastig, monterde de lafhartigen op en toonde steeds vroolijkheid en zelfvertrouwen. Maar toen de eene dag na den anderen verstreek, zonder dat er een spoor van land te ontdekken was, ging de vertwijfeling zich weer van de matrozen meester maken. Wel is het nooit tot eene samenzwering tegen Columbus gekomen; evenmin is het waar, dat de matrozen Columbus wilden noodzaken terug te keeren, als zich binnen drie dagen geen land vertoonde, maar toch, de angst der zeelieden werd steeds grooter en alleen aan Columbus' standvastigheid was het te danken, dat de onderneming met succes werd bekroond. In den vroegen morgen van den 12den October 1492 werd land ontdekt: 'twas een van de Bahama-eilanden, door. Columbus San Salvador (= „Heilige Verlosser") genoemd, door de inlanders Guanahani (misschien het tegenwoordige Watling). In naam van den koning van Spanje nam Columbus plechtig bezit van 't land. De inboorlingen bleken zeer onontwikkeld te zijn: met allerlei schitterende voorwerpen, glaswerk, koralen, enz. waren zjj kinderlijk tevreden. Op den eersten tocht ontdekte Columbus nog Cuba en San Domingo of Haïti (door Columbus Espagnola - Klein Spanje genoemd, 81 welke naam gelatiniseerd werd tot Hispaniola). Daarop aanvaardde hij den terugtocht en kwam behouden in Spanje aan, waar hij op schitterende wijze gevierd werd. Op een 2den tocht [1493—'96] werd o. a. Jamaica ontdekt;De 2de, 3de en op een derden [1498—1500] Trinidad en de vastelandskust van4de tocht. OnZuid-Amerika, o. a. de mond van den Orinoco. Inmiddels dank iesens hadden zich vele Spanjaarden naar Cuba en San Domingo begeven, maar werden teleurgesteld in hunne verwachting, goud voor 't oprapen te hebben. Spoedig begonnen zij bij Ferdinand te klagen over 't beheer van Columbus, die trouwens als regent niet deugde en van hardheid en hebzucht niet geheel is vrij te pleiten. De koning zond een edelman, Bovadilla, mot uitgebreide volmacht als scheidsrechter naar het Westen; deze verklaarde de goederen van Columbus voor verbeurd en zond hem, in ketenen geklonken, naar Spanje (1500). Wel werd hier aan den grooten ontdekker door Ferdinand en Isabella genoegdoening geschonken, maar toch werd hij niet hersteld in zijne waardigheid van onderkoning. Tooh ondernam Columbus nog een vierden tocht [1502 —'04], waarop hij — natuurlijk tevergeefs — een doortocht zocht, en op snoode wijze behandeld werd door den nieuwen stadhouder. In Europa teruggekeerd, bereikte hem het bericht van den dood van Isabella, zijne beschermvrouw. Ferdinand trok de hand geheel van hem af, en wilde hem, ondanks het verdrag, niet weer tot onderkoning benoemen. Bovendien begon men op zijne verdiensten af te dingen; iedereen, beweerde men, had wel 't zelfde kunnen doen. (Vergelijk het oude Spaansche verhaal van het ei, dat men later op Columbus overdroeg.) Vergeten stierf de ondernemende man in 1506, steeds in 't geloof, Azië te hebben bereikt, van welke vergissing de namen Indianen en West-Indië nog getuigenis afleggen K Zelfs zijn naam werd niet aan het nieuweDe naam werelddeel geschonken. Het werd genoemd naar Amérigo Ves- Amerika, pücci, een man, die een aantal reizen naar Amerika gedaan heeft en in zijne brieven er eene uitvoerige beschrijving van heeft gegeven. Amerigo Vespucci bevond zich ook op de vloot, die een groot deel van de kust van Zuid en Midden-Amerika ontdekte, 1 Vgl. H. N°. 26; voorstelling van Amerika na de ontdekking. 82 door van benoorden den Amazonenruond noordwestwaarts te Ontdekking v.zeilen. We hebben reeds vermeld, hoe Cabral in 1500 in Brazilië Brazilië 1500.aankwam, dat feitelijk reeds door Pinzon was ontdekt. Ontdekking De zucht, het land van den „goudkoning" (El Dorado) te van den Groo-vinden, dreef de Spanjaarden van de eene ontdekking tot de ten Oceaan andere jn 1513 trok Balboa dwars door Midden-Amerika en 1513. • aanschouwde, zonder het zelf te vermoeden, den Grooten Oceaan, door hem Zuidzee genoemd, daar hij door den loop der kust de zee ten zuiden van zich zag liggen.1 Toen werdea pogingen gedaan, eene doorvaart naar die zee te vinden. Dat gelukte aan De reis van Ferdinand Magelhaes. In Spaanschen dienst voer hij langs Magelhaes en^ Zuid Arnerikaansche kust, zeilde door de naar hem genoemde ZIJne , Straat Magelhaes, en toen lag de Groote Oceaan voor hem; genooten 6 ' 6 1519 >22. na het passeeren van genoemde stormachtige straat trof hij een kalme zee aan; vandaar voor den Grooten Oceaan de naam Stille Oceaan (Mar Pacifico — Engelsen: Ocean pacific). Hij waagde het, haar over te steken. In ruim 100 dagen zag hij geen land. Op zoo'n lange reis was niet gerekend: de mondkost raakte op of bedierf. Om niet van honger te sterven, moesten de schepelingen zich met stukken runderleer vergenoegen. „Die stukken", zegt een der tochtgenooten in zijn reisverhaal, „waren door zon en wind zoo hard geworden, dat wij ze eerst een dag of vier, vijf in zeewater te weeken moesten leggen. Dan gingen wij ze braden." Muizen waren zoo'n gezochte spijs, dat men ze voor hoogen prijs elkaar trachtte af te koopen. Eindelijk werd een eilandengroep bereikt: de Ladronen of Dieven eilanden (Marianen), waar de schepelingen zich van de doorgestane ellende konden herstellen. Vervolgens bereikte men de Philippijnen, waar Magelhaes in een gevecht met de inboorlingen omkwam. Een klein deel zijner tochtgenooten (onder Elcano) kwam echter behouden in 't vaderland terug. De eerste reis om de aarde was volbracht (1519—'22., (De Philippijnen werden tijdens Philips II bezet en zijn ook naar dezen vorst genoemd.) 1 De nieuwe stad, aan het zuidelijk einde van het Panama-kanaal gesticht, heeft den naam Balboa gekregen, die aan den Noordelijken ingang Christobal. 83 Nog in de 15de eeuw waren er door de Cabot's (vader en zoon) Ontdekking pogingen gedaan, om China en Voor-Indië te bereiken langs van de eene Noordwestekjke doorvaart.1 Dat gaf aanleiding tot de ont-^*"®*^us* van dekking, eerst van Labrador (1497), daarna van New-Foundland, eindelijk van de geheele oostkust van Noord-Amerika van Straat Daviis tot in de buurt van Florida. Deze ontdekkingen leidden echter voorloopig niet tot bezetting van die kuststreken; de natuur schrikte de Spanjaarden af, die bovendien allereerst naar 't goudland zochten, dat volgens de door hen ingewonnen berichten zuidwaarts moest liggen, 't Waren daarom groote deelen van Zuid- en Midden-Amerika, benevens Mexico, die door de Spanjaarden werden bezet. Om elke mededinging van vreemden te weren, vaardigde de paus Verdrag van in 1493 een bul uit en sloten Ferdinand en Johan II van Portugal in Tordesillas 1494 een verdrag (nl. dat van Tordesillas), waarbij de aarde in twee 1494. halfronden werd gedeeld, en wel krachtens het verdrag volgens de meridiaan, 370 mijlen ten Westen der Azoren. Het ten Westen daarvan gelegen deel werd aan Spanje toegewezen, het andere aan Portugal. Bij de gebrekkige geographische kennis kon die lijn natuurlijk niet nauwkeurig vastgesteld worden, en eenig praktisch gevolg heeft het verdrag ook niet gehad: men nam eenvoudig de landen, naarmate zij ontdekt werden, in bezit. HOOFDSTUK 76. De verovering van Mexico en Peru. De gevolgen der ontdekkingen. De bewoners van Mexico (Azteken) stonden niet op dienMexico vóór de lagen trap van beschaving als de inboorlingen der West-Indische Spaansche eilanden, maar waren een vrij ontwikkeld volk. Zij dankten veroverinshunne beschaving aan de Maya-volken op de landengte. De staat werd bestuurd door een onbeperkt heerscher — keizer Montezuma —, naast wien de priesters en edelen grooten invloed 1 Zij waren landslieden van Columbus. De vader heette Giovanni Caboto ; deze vestigde zich in Engeland en de Engelschen veranderden den naam in Cabot. 84 hadden. Toch heerschte Montezuma niet naar willekeur: er was eene geregelde rechtspraak, er waren tal van wetten uitgevaardigd. De vruchtbare bodem werd zorgvuldig bebouwd. Tusschen de verschillende deelen van 't land werd een levendige handel gedreven; de producten werden in de vele/steden ter markt gebracht. Een geregelde postdienst was ingesteld. Kunst en wetenschap stonden op zekere hoogte; vooral de bouwkunst (paleizen en pyramidevormige tempels) wordt geroemd. Eene soort van letterschrift was bij de Mexicanen in gebruik. Hun godsdienst was uiterst bloedig; aan den krijgsgod fHuitzilopochtli] werden jaarlijks ongeveer 20000 menschen — meest krijgsgevangenen — geofferd. Dat dit volk met een staand leger zich toch ondergeschikt achtte aan den blanken man, had deze voor een deel te danken aan zijne paarden — die hier onbekend waren — en zijne vuurwapenen, waardoor de Mexicanen hem voor eene soort bovennatuurlijk wezen hielden, verovering Mexico (het rijk der Azteken) werd tusschen de jaren 1519 van Mexico en >£j (j^j. een stoutmoedig avonturier Ferdinand Cortez, bij1519 '21. gestaan door Indiaansche stammen, veroverd. De Spanjaarden voerden overal het Katholicisme in en vernietigden de oude beschaving: de oude tempels en paleizen verdwenen, 't geheele intellectueele en beschaafde deel der bevolking ging ten gronde, zooals de priesters en de edelen; slechts boeren, kleine kooplui en handswerkslieden bleven gespaard. De „conquistadore", wiens naam voor altijd aan de verovering van Mexico is verbonden, is Ferdinand Cortez. Hij was voor zoo'n zware taak berekend: zijne tegenwoordigheid van geest, zijne onverschrokkenheid, zjjn jjzeren wil wisten alle bezwaren ten slotte te boven te komen. 'tKwam hem ten goede, dat tot het keizerrijk een aantal vazalstaten behoorden, waarvan enkele slechts noode de heerschappij van Mexico duldden; zoo kreeg hij trouwe bondgenooten in de ïlascalanen. Bovendien heerschte in Mexico het oude volksgeloof, dat de Luchtgeest, na allerlei weldaden aan de menschen te hebben bewezen, naar het Oosten over zee was getrokken, en eens zou terugkeeren, om over Mexico te regeeren. Zouden, dachten de Mexicanen, en vooral Montezuma, die vreemdelingen misschien afstammelingen van dien Lucht- 85 geest zijn? Met een klein troepje avonturiers — nog geen 1000 man — trok Cortez Mexico binnen. Vervolgens rukte hij reohtstreeks op de hoofdstad Mexico aan. De stad was in een moer op eilandjes gebouwd; een paar dammen onderhielden de gemeenschap met den oever. Cortez trok de stad binnen, werd door Montezuma met grooten eerbied ontvangen, en kreeg te zijner beschikking een groot paleis, dat hij zorgvuldig versterkte. Korten tijd daarna maakte Cortez zich meester van den persoon des keizers en eischtc van hem den eed van trouw aan den Spaanschen koning. Toen de Spanjaarden uit bezorgdheid voor een overval van Mexicanen tijdens een godsdienstig feest een 600-tal edelen verraderlijk overvielen en vermoordden, volgde een algemeene opstand. Montezuma trachtte te bemiddelen, maar werd door een steen getroffen en stierf kort daarna. De woedende Mexicanen brachten Cortez zóó in 'tnauw, dat deze zich genoodzaakt zag, de stad in 't geheim te verlaten. In zekeren nacht trachtte hij met zijne soldaten over een der dammen te ontkomen, maar de Mexicanen, die iete dergelijks hadden vermoed, bestookten hen van alle kanten. Meer dan de helft der troepen werd gedood; geschut, kruit, paarden, alles ging verloren. Dat was de „droevige nacht" (noohe triste). Een groot leger Mexicanen wist Cortez-een paar dagen later op de vlucht te slaan, door den aanvoerder te dooden en zich van het rijksvaandel meester te maken. Aan de Oostkust versterkte Cortez zijne strijdmacht, keerde terug en veroverde de stad Mexico na een langdurig beleg en een hevigen strijd, waarin feitelijk huis voor huis moest worden bestormd en neergehaald. De laatste koning, Guatemozin, werd gevangengenomen en later gedood. Binnen enkele jaren volgde de onderwerping van geheel Mexico; later veroverde Cortez er het grootste deel van MiddenAmerika bij. Cortez was een tijdlang onderkoning van het veroverde gebied; later werd hem het burgerlijk bestuur ontnomen. Hij heeft nog verschillende expeditie's gedaan; zoo werd b.v. Californië door hem ontdekt. Vergeten stierf hij in 1547. Een tiental jaren, nadat Mexico door Cortez was bezet, ver-Pizarro. overden Frans Pizarro en Diego de Alm&gro den staat Peru. Pizarro, die 't grootste aandeel aan die verovering heeft, vormt met zijn heerschzuchtig, hebzuchtig karakter eene groote tegenstelling met den vromen en ridderlijken Cortez. IJverde Cortez voor de uitbreiding van het Christendom, Pizarro was het alleen om goud te doen. Karei V verleende hem vóór zijne expeditie den titel van onderkoning. Ook in Peru heerschten 86 Peru vóór de geordende toestanden. Een bloeiende landbouw, zelfs terrassenSpaansche cultuur, gesteund door 1 unstige waterleidingen, goed onderverovering, houden verkeerswegen, eene groote stad Cuzco met een prachtigen zonnetempel en fraaie paleizen getuigden van de ontwikkeling der bewoners» Aan 't hoofd van Peru stond de Inca (koning), die eene onbeperkte heerschappij voerde; hij heette van de zon, die de grootste vereering in Peru genoot, af te stammen. Met den naam Inca wordt ook de heerschende kaste aangeduid, waartoe al de bloedverwanten des Konings behoorden. De grond, de mijnen en ook de lama's waren staatseigendom (particulier grondeigendom bestond dus niet). De landerijen werden in drie deelen verdeeld: van 1/3 kwam de opbrengst aan de Inca-kaste, van 1li aan 't volk en van 1/3 aan de zonnetempels, 't Eigenlijke volk moest al die drie deelen bewerken, welke voor dat doel jaarhjks onder de huisgezinnen verdeeld werden. Ook moest het volk de wapenen, enz. voor den staat vervaardigen, en 't aandeel van ieder dorp daarvoor was van staatswege vastgesteld. De arbeidsplicht duurde tot het 50ste jaar. De verovering Gebruik makende van een burgeroorlog tusschen twee stief- van Peru broers (Huascar en Atahuallpa), waarvan de eerste door laatst1532 '33 ' genoemden was verslagen en gevangengenomen, hebben Pizarro en Almagro binnen een paar jaar 't land onderworpen. Pizarro noodigde Atahuallpa uit tot een samenkomst, doch toen deze aan de spits van zijne edelen in de Spaansche legerplaats verscheen, namen de Spanjaarden hem gevangen en dooden zijn gevolg. Later werd ook de koning gedood. Maar na de verovering kwamen de Pizarro's en de Almagro's met elkaar in twist; moord en doodslag heerschten in 'tland, tot de orde hersteld werd door een edelen priester, de la Gasca, wien Karei V het bestuur over de nieuwe bezitting had opgedragen. Evenals Mexico werd ook Peru een uitgangspunt voor verdere ontdekkingen. Zoo verdient vermelding de tocht van Orellana, die op een gebrekkig schip den gebeelen Amazonenstroom afvoer (1541). Bestuur der Namens den koning van Spanje werden de Amerikaansche Spaansche he-bezittingen bestuurd door gouverneurs of onderkoningen. Op ztttingen. de belangen der koloniën werd geen acht geslagen, enkel op die 87 van 't moederland. Producten, die het moederland opleverde, mochten in de koloniën niet gekweekt worden; de benoodigde fabrikaten moesten uit Spanje betrokken worden; de koloniën mochten slechts handel drijven met het moederland. Een grooten smokkelhandel dreven de Nederlanders, Engelschen en Franschen echter later op de Spaansch-Amerikaansche bezittingen. De bodem werd in stukken verdeeld — repartémiento's genoemd —i welke door den koning aan onderdanen werden geschonken, die daarmee tegelijk het recht verkregen, de Indianen, op die stukken gronds woonachtig, als hunne slaven te gebruiken, 't Leven dier Indianen op de plantages en vooral in de mijnen, was hard; duizenden bezweken er, geheele stammen stierven uit. Tevergeefs predikten Dominicaner monniken zachtheid en humane behandeling jegens de mboorlingen; ten slotte trad de priester Las Casas als beschermer der inboorlingen op, door te bepleiten, liever de sterke Negers uit Afrika als werkkrachten te gebruiken. Hieraan werd gevolg gegeven, maar dit gaf aanleiding tot een onmenschelijken slavenhandel. (Assientotractaten). Voor het welzijn van de Indianen hebben ook de Franciscanen en de Jezuïeten zich groote verdienste verworven. Voor Spanje heeft de kolonisatie in Amerika op den duur totNadeeiige genadeelige gevolgen geleid. Nu men zooveel goud en zilver en volgen voor andere producten — aangevoerd op de „zilvervloten" — uit "P*"!6' Amerika trok, werden de schatten in Spanje's bodem verwaarloosd; — pas in de 19de eeuw is hierin verandering gekomen —. De inkomsten uit Amerika maakten den Spaanschen koning nog meer onafhankelijk van de Cortez en bevorderden dus zijn streven naar absolutisme. De zucht naar avonturen, naar een spoedigen rijkdom dreef vele Spanjaarden hun land uit; de nijverheid en de landbouw in Spanje gingen zoodoende tanen, en Spanje werd in commercieel opzicht afhankelijk van andere volken. Vreemde kooplieden — Hollanders, Engelschen — voerden de waren in, die Spanje en de Spaansche koloniën noodig hadden, en haalden de koloniale producten weg: 't goud uit Amerika vloeide dus door Spanje in de zakken der vreemdelingen. Aanvankelijk was Sevilla, later Cadiz de eenige haven, van waar- 88 uit de handel op de koloniën mocht gedreven worden. Plantenen die- Hoewel de planten- en dierenwereld in Amerika bij de komst ren der Oudeder Europeanen veel minder huisdieren en kultuurplanten omvatte en der Nieuwedan in de 0ude Gereld, toch heeft deze verschillende belangrijke Wereld. J producten aan de Nieuwe Wereld te danken. We noemen de mais en den aardappel, de tabak, de cacao en de vanille, de kinine. Oneindig meer heeft de Oude Wereld echter in Amerika ingevoerd. De belangrijkste korensoorten — met uitzondering van mais —; peulvruchten, als erwten en boonen; alle ooftsoorten; specerijen, als kaneel en kruidnagel; suikerriet; de koffie, en verder tal van huisdieren, als 't paard, 't rund, 't varken, de hond en de kat, enz., dat alles was aan de Nieuwe Wereld onbekend. Beteekenis Gewichtig waren de ontdekkingen voor de wetenschap. De voor de bolvorm der aarde stond nu buiten allen twijfel vast; in verband we nsc ap. ja^^gn jg VOpr net teekenen van kaarten te noemen Mercator (lste helft der 16de eeuw), bekend door zijn Mercator's projectie. Nauwkeuriger werd men verder bekend met de inrichting van ons zonnestelsel. Had tot nog toe de meening gegolden, dat de aarde het middelpunt van 't heelal was, waaromheen de zon, de maan, de planeten en de vaste sterren zich bewogen (stelsel van Ptolemaeus ± 125 n. Chr.), spoedig kwam men tot het denkbeeld, dat de zon het middelpunt van ons zonnestelsel is, dat de aarde en de andere planeten zich om de zon bewegen, doch dat de maan zich om de aarde beweegt. De eerste, die deze meening verkondigde, was Copérnicus (f 1543). Galileï (f 1642) en Kepler (f 1631) hebben op dien grondslag voortgebouwd; de laatste heeft door zijne drie wetten het stelsel van Copérnicus gewijzigd. 89 NIEUWE GESCHIEDENIS. afdeeling xiv. DE TIJD DER REFORMATIE (± 1515— ± 1560).1 HOOFDSTUK 77. De eerste regeeringsjaren van Frans I en Karei V (1515—1521). In 1515 werd Frans I (1515—1547) koning van Frankrijk.De slag t>ij MaHij staat lekend als een ridderlijk, dapper vorst, als een bevor-rignano deraar van kunst en wetenschap. Als prozaschrijver maakte in zijn tijd naam Rabelais, die in een roman [„Gargantua et Pantagruel"] de gebreken van zijn tijd hekelde. Kort na zijne troonsbestijging hervatte Frans I de pogingen van Karei VIII en Lodewijk XII, die ten doel hadden, door 't vermeesteren van eenige deelen van Italië in dat land een blijvenden invloed te verkrijgen. Aanvankelijk had Frans I groot succes. Reeds in 1515 versloeg hij . in den slag bij Marignanode Zwitsers, die de kern vormden van het.leger van den hertog van Milaan (Maximiliaan Sf orza; zie blz. 59), bemachtigde Milaan en voerde den hertog ge vankelij k na ar Frankrij k. Frans liet zich op het slagveld tot ridder slaan door den ridder bij uitnemendheid, Bayard, „den ridder zonder vrees of blaam" ' (le chevalier sans peur et sans reproche). Paus Leo X, die ook partij tegen Frans had gekozen, zag zich genoodzaakt, zich met den koning te verzoenen; bij 'tconcordaat van 1516 kreeg deze het recht, de bisschoppen in Frankrijk te benoemen. Maximiliaan 1 Vergelijk vooi deze afdeeling in 't algemeen < ^ " jj 'jx^ 90 van Oostenrijk en Ferdinand de Katholieke legden zich bij het gebeurde neer. Maar de plannen van den Franschen koning reikten Veel verder: hij hoopte nog meer invloed in Italië te krijgen, b.v. door de verovering van Napels en Sicilië; hij hoopte Maximiliaan als keizer van Duitschland op te volgen. Koning van Frankrijk, keizer van Duitschland, invloedrijk in Italië, zou hij de eerste rol in de wereld spelen. Doch het duurde niet lang, of hij vond op zijn' weg een machtig tegenstander: Karei V. Eerste regee- Deze, de oudste zoon van Philips den Schoone en Johanna ringsjaren vanvan Castilië, aanvaardde in 1515 de regeering in de Nederlanden, in Karei V. deu beginne ondér leiding van Willem van Chièvres, heer van Croy: zijne aanvankelijk zwakke gezondheid belette hem, zich toen al met staatszaken bezig te houden. Chièvres bleef tot zijn dood [in 1521] zijn invloedrijkste raadsman. In 1516 werd Karei na den dood van Ferdinand koning van Spanje, waar de bekwame kardinaal Ximenez tijdens zijn afwezigheid het koninklijk gezag krachtig handhaafde. Toen eenige edelen hem vroegen, waaraan hij het recht ontleende, den afwezigen koning te vertegenwoordigen, wees hjj hun.... een artilleriepark. Zoodra Karei echter in Spanje verscheen, werd Ximenez ter zijde, geschoven als gevolg van de inblazingen van de Nederlandsche raadslieden. Mede onder invloed dier raadslieden stond Karei aanvankelijk op goeden voet met Frans I: Chièvres bekommerde zich niet om de Italiaansche zaken en werkte den Franschen koning in geen enkel opzicht tegen. Karei V wordt Maar anders werd de verhouding, toen na Maximiliaans dood keizer van in 1519 de kwestie kwam, wie keizer van Duitschland zou worden. Duitschland De keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, op wien de 1519 aandacht viel, wilde niet in aanmerking komen. Slechts twee ernstige candidaten bleven over, nl. Frans I en Karei V, waarvan de laatste dit vóór had, dat hij van Duitschen stam was. Bovendien waren de keurvorsten ook bezorgd voor hunne macht, indien de Fransche koning, feitelijk alleenheerscher in zijn land, boven hen kwam te staan. Ontzettend werd van beide kanten gekuipt en met geld gewerkt, om de stemmen der keurvorsten te winnen — de keurvorst van Mainz verkocht zijne stem vijf keer —; ten slotte werd tot groote teleurstelkng van Frans I, Karei gekozen. 91 Als keizer heeft deze echter nooit veel macht gehad: vóór zijne Verkiezingshuldiging moest hij eene verkiezingscapitulatie bezweren, waarin o. a. capitulatie, was vastgesteld, dat hij zonder toestemming van de keurvorsten geen bondgenootschap of vrede mocht sluiten, noch oorlog mocht verklaren. Om den invloed van vreemdelingen te weren, werd bepaald, dat de Duitsche taal in alle staatsstukken moest worden gebruikt en de staatsambten door Duitschers moesten worden bekleed, dat de Keizer geen vreemd krijgsvolk op Duitsohen bodem mocht houden noch den Rijksdag buiten het Rijk mocht samenroepen. De capitulatie verviel natuurlijk bij den afstand van Karei V, maar z\j werd bjj iedere troonwisseling min of meer gewijzigd door den opvolger bezworen, zoodat zij eene soort rijksgrondwet is geworden. Dat na deze verkiezing een strijd tusschen Frans I en Karei V Vijandige verniet zou uitblijven, ligt voor de hand. Frankrijk werd door de houding tusovermacht van 't Habsburgsche Huis bedreigd; het was immersS(*enFKarel ^v bijna geheel door Habsburgsch gebied ingesloten. Wederzijdsche grieven waren er genoeg: Karei V wilde Bourgondië terug, dat indertijd aan Maria van Bourgondië was ontnomen, en sloeg thans ook het oog op Milaan; bovendien wilde hij zich beVrijden van de leenroerigheid aangaande Kroon-Vlaanderen en Artois. Frans I hoopte Napels te vermeesteren, en wilde geheel Navarre terug voor de daar regeerende Fransche familie. Beide vorsten keken uit naar bondgenooten; Karei V vond steun bij Hendrik VIII van Engeland en bij paus Hadrianus VI, den opvolger van Leo X. Zoo stond dus een groote oorlog voor de deur. Na zijne verl iezing tot keizer vertrok Karei V direct uit SpanjeOpstand der naar Duitschland. Zijn vertrek werd het sein tot een grooten Communeros opstand in Castilië. Karei had in Castilië, evenals vroeger Philips de Schoone, de Nederlanders op onrechtvaardige wijze sterk begunstigd; zoo b.v. werd een neef van Chièvres, nog wel een kind van 12 jaar, aartsbisschop van Toledo. De edelen gevoelden zich achteruitgezet; de steden werden rumoerig, vooral wegens hooge belastingen. Eri toen Karei naar Duitschland vertrok, begrepen de Spanjaarden, dat hij voor hen nooit een nationaal koning zou worden. Juist te voren gaf Karei daarvan nog op ondubbelzinnige wijze 't bewijs, door weer aan een Nederlander, zijn 92 leermeester Adriaan Floriszoon van Utrecht — den lateren paus Hadrianus VI (f 1523) — 't bewind over Spanje op te dragen. De opstand, die thans nitbrak ■— gewoonlijk de opstand der communéros geheeten —, had aanvankelijk veel succes; de opstandelingen plaatsten de krankzinnige Johanna op den troon, onder bewering, dat zij niet de beschikking over hare geestvermogens had verloren, doch dat dit door hare heerschzuchtige bloedverwanten werd voorgewend. Maar spoedig ontstond tweedracht tusschen burgerij en adel; de laatste sloot zich spoedig weer bij 's konings zaak aan, en reeds na één overwinning — hg Villalar in 1521 — was Karei weer meester in Castilië, waar nu voorgoed de onbeperkte monarchie werd gevestigd. De aanvoerders, waarvan vooral Juan Padilla te noemen is, werden onthoofd. Karei was inmiddels naar Duitschland doorgereisd, waar hij in 1521 te Worms den Rijksdag bijeenriep die beroemd geworden is door de zaak van Luther. Vóór we den strijd tusschen Karei V en Frans I behandelen, zullen we daarom eerst spreken over 't optreden van Luther en over de Kerkhervorming. De persoon- Karei V is niet alleen de belangrijkste vorst uit de eerste helft der lijkheid van 16de eeuw wegens zijn „ontzaggelijk rijk, waarin de zon niet onder- Karei V. ging," maar tevens door zijne persoonlijkheid: hij had een scherp ver¬ stand, was zeer werkzaam en zoowel in staats- als krijgszaken bekwaam. Aan een tweetal onzer geschiedschrijvers is de volgende teekening ontleend: „Hij was van middelbare grootte en had eene bleeke gelaatskleur, maar een hoog en open voorhoofd. Uit zijn blauwe oogen spraken nadenken en melancholie, maar ook vorstentrots. Hij had de lange onderkin der Habsburgers. Hij groeide moeilijk en langzaam; eerst op veel lateren leeftijd dan andere jonge mannen bereikte hij zijn voliedigen wasdom. Steeds heeft hij echter te veel van het betrekkelijk zwakke lichaam gevergd. Als uitstekend ruiter wekte hij de bewondering op van de oudste soldaten. Schoon in latere jaren door de jicht gepijnigd, ontzag hij zich nooit de vermoeiendste marschen met zijn krijgsmakkers te deelen. Persoonlijken moed heeft hij meermalen ten toon gespreid. Nooit schrikte de arbeid hem af; de behandeling der regeeringszaken was hem de aangenaamste bezigheid. Hij beschikte over een groote mate van zelfbeheersching. Zelden wordt melding gemaakt van een uitbarsting van drift. Oude vriendschap bleef lang 93 in trouwe herinnering en bewezen diensten werden ook later gewaardeerd. Een trek van zachtheid is opgemerkt in zjjn karakter, een voorliefde voor bloemen en vogels en kleine kinderen. Zeer hard heeft hij zich echter betoond als hij zich in dienst achtte van het recht, dat geen verschooning behoorde te kennen; was een vonnis rechtvaardig, dan diende het ook uitgevoerd te worden. Zgn leermeester Adriaan Florisz van Utrecht heeft veel invloed op hem gehad; van hem mede had Karei die oprechte vroomheid, die zulk een sterk sprekende trek van zijn persoonlijkheid uitmaakte. Karei bezat in hooge mate de gave zich te acclimatiseeren in de landen, waar hij zich bevond. In de Nederlanden geboren en opgevoed, hechtte hij zich zeer aan zijn oude erflanden, wier bevolking hij door zijn welwillendheid en toeschietelijkheid, door te deelen in haar zeden en gewoonten, in haar vermaken vooral, door haar taal te spreken, geheel voor zich won. Was hij vroohjk en opgewekt in de Nederlanden, in Spanje was hjj ernstig «n deftig, roemzuchtig en trotsch, als een echte hidalgo, die tegen de Mooren had gevochten. Ook de Italianen nam hij in door zjjn geestigheid en welgemanierdheid. Alleen met de Duitschers kon hij zjjn geheele leven lang nooit recht overeenstemmen. HOOFDSTUK 78. Luther en de Hervorming tot 1521 (den Rijksdag van Worms). Wij hebben in hoofdstuk 64 over de daling van de machtoorzaken der ; der Kerk in de 14de en 15de eeuw gesproken, en er op gewezen, kerkhervordat de groote concilie's wel een einde hebben gemaakt aan het mlng| schisma, maar dat eene hervorming „in hoofd en leden" achterwege -bleef, hoewel de drang naar hervorming steeds grooter werd, vooral in Duitschland, waar de Kerk zich in hare ongunstigste gedaante vertoonde. 1°. Duitschland was al sinds eeuwen het land geweest, waaruit de Paus schattep gelds trok, terwijl die geldheffingen in Frankrijk en Engeland grootendeels waren verdwenen; 2°. De meeste geestelijke ambten werden verkocht, van de hoogste tot de laagste en zoo spoedig mogelijk trachtten de nieuw-benoemde dignitarissen van hunne onderdanen het geld terug te krijgen, dat zij voor het omkoopen der stemmen hadden uitgegeven, 't Gevolg daarvan was, dat „men zich eraan gewende, de zoo verkregen waardigheid niet te beschouwen als een opgelegde verplichting, die men naar eed en geweten moest nakomen, 94 maar als een middel, om geld te verdienen. Vandaar wanbestuur in de meeste geestelijke gebieden." 3°. Tal van geestelijken gaven zich aan groote weelde over en leidden een wereldsch leven; slechts een enkele was door zijn stichtelijk leven en zijne kennis waardig, als leider van zijne gemeente op te treden. 4°. Vele vorsten waren niet meer gediend van de geestebjke rechtspraak, terwijl men afschaffing van het asylrecht wenschte. 5°. Velen konden zich niet meer met sommige leerstukken der Kerk vereenigen, zooals verschillende Humanisten, van wie velen echter geen ander doel hadden dan eene hervorming in de Kerk te bewerken. Toen later eene afscheiding van de Kerk plaats vond, ging ook weieens een enkele vorst tot de nieuwe leer over, om zich meester te kunnen maken van de zoo rijke geestelijke goederen: ongeveer l/8 van den grond behoorde aan de Kerk. Geheel onjuist is de bewering, dat één persoon, n.1. Luther, de kerkhervorming heeft verwekt; Luther gaf enkel uiting aan wat duizenden met hem dachten en gevoelden; zijn optreden gaf den stoot tot de Hervorming, waarvan de oorzaken veel dieper liggen. Maarten Maarten Luther was in 1483 te Eisleben in Thüringen getufllM*boren. Zijne ouders hadden het in 't begin niet breed: zijn vader was een mijnwerker uit een boerengeslacht. Door noeste vlijt slaagde deze er echter in een zeker vermogen bijeen te garen, zoodat hij zijn zoon de universiteit te Erfurt kon laten bezoeken. Daar legde Luther zich naar zijns vaders wensch op rechtsgeleerde studiën toe. Maar spoedig trok de theologie hem meer aan. Misschien bracht de plotselinge dood van een vriend hem tot dieper nadenken; steeds hield hem de vraag vast, hoe een zondig menschenkind tot vrede kan komen met God. Een tijdlang hoopte hij rust te vinden in de stille cel van een Augustijner klooster; 't baatte niet. Ten slotte vond hij vrede bij de overtuiging, dat de mensch niet zalig kan worden door zijne goede werken, maar alleen door 't geloof aan de barmhartigheid Gods. In een van zijn latere geschriften vat hij die stelling samen in de woorden: „Niet goede werken maken den goeden, godvruchtigen man, maar een god- 95 vruchtig man verricht goede werken." Korten tijd daarna werd Luther hoogleeraar te Wittenberg, waar zijne geleerdheid, zijne welsprekendheid, zijne gloedvolle overtuiging tal van toehoorders trok. Ondanks enkele afwijkende denkbeelden bleef Luther een De kwestie trouw aanhanger van de Kerk. Maar onverwachts kwam eenevan den aflaat. botsing. Paus Leo X was een groot kunstvriend; aan zijn hof vertoefden dikwijls Raphaël en Michel Angelo. De bouw van de beroemde St. Pieterskerk werd onder hem met kracht voortgezet. Maar dat kostte schatten gelds, en om dat te verkrijgen, stond Leo X een aflaat toe aan allen, die na de vervulling der gewone voorwaarden o. a. rouwmoedige biecht, een bijdrage zouden schenken voor den bouw van de St. Pieterskerk. Vanouds was nl. een der leerstukken van de Kerl, dat zij o. a. na rouwmoedige biecht kwijtschelding kan schenken van de tijdelijke straffen, die nog na de vergiffenis der zonde moeten worden ondergaan, aan hen, die een voorgeschreven goed werk verrichten; die kwijtschelding der tijdelijke straffen heet aflaat. Dat goede werk kon b.v. bestaan in een geldgeschenk aan de armen, voor den bouw van een kerk, enz. Tijdens het verval der Kerk leek het echter vaak, of, wat de bijzaak moest blijven, de hoofdzaak was. Bij het prediken van dezen aflaat in Duitschland, o. a. door den monnik Tetzel, werd ook tot veler ergernis het misverstand „vergiffenis is te krijgen voor geld" in de hand gewerkt. De aartsbisschop van Mainz zou de helft van de opbrengst krijgen en wilde daarmee een schuld aan het Augsburgsche bankiershuis Fugger delgen; vandaar, dat agenten van dat huis deaflaatpredikers begeleidden en een deel van het bedr,ag inden; ook dat feit vestigde een verkeerden indruk. Tegen die aflaatprediking kwam Luther op, en hij maakte Eerste optrezich daarmede tot tolk van duizenden. Hij schreef — in het den van Latijn — 95 stellingen tegen die prediking en bevestigde die 'n",er 1517. aan de slotkerk te Wittenberg (1517), wat zooveel beteekende, dat hij ze tegen ieder wilde verdedigen. Luther bestreed hierin niet de leer van den aflaat zelve, maar kwam tegen het misbruik, dat er van gemaakt werd, op. Spoed'g waren de stellingen in 96 het Duitscli vertaald. Er verschenen tegengeschriften, vooral van de Dominicanen. Aan een afscheiding van de Kerk dacht Luther allerminst, al stond hij reeds toen in zijn geloofsovertuiging niet meer geheel op den. bodem der Kerk. Luther en Ca- In den beginne beschouwde de paus de kwestie als een onbejetanus. duidende monnikentwist, maar toen de aflaatprediking door Luthers optreden verslapte en de paus dus minder geld ontving, vatte hij de zaak wat ernstiger op. Hij zond naar Luther den kardinaal Cajetanus, die zich niet in discussiën met Luther wilde inlaten, maar alleen tot hem zeide: „Ik vraag u slechts 6 letters: „revoco" (= ik herroep). Luther weigerde; de kardinaal eischte van Frederik den Wijze, den keurvorst van Saksen, dat hij Luther naar Rome zou uitleveren of hem uit zijn rijk zou verbannen, maar de keurvorst bleef zijn hoogleeraar beschermen. Luther en Von In 1519 zond de paus zijn kamerheer Von Miltitz naar den Miltitz. IMjj-fceurvorst van Saksen, om hem over te halen zijne stem op Frans I uit te brengen en hem als bewijs van zijne hoogachting de gouden roos te overhandigen. Bij die gelegenheid hield Von Miltitz een gesprek met Luther. Von Miltitz gaf hem in vele opzichten gelijk en verklaarde, dat de paus de hervorming der Kerk ter hand zou nemen. Nu beloofde Luther, te zullen zwijgen, als zijne vijanden hem niet aanvielen. Maar nog in 't zelfde jaar werd Lutheren Eck.hij uit zijne afwachtende houding geroepen door Dr. Johannes 1519. Eek, een kundig katholiek theoloog. In een openbaar debat — de disputatie te Leipzig — bracht deze Luther tot de verklaring, dat hij het in enkele opzichten met Johannes Hus eens was. Natuurlijk merkte Eek daarna op, dat Hus' leerstellingen toch door een concilie waren veroordeeld, waarna Luther antwoordde, dat het concilie had gedwaald. Daarmede tastte Luther dus het gezag der Roomsche kerk aan: een goedgeloovig katholiek moest zich onderwerpen aan de besluiten van een concilie. Luther verklaarde, dat de Bijbel de eenige bron was, waaruit Melanchthon. men zijne geloofsovertuiging moest putten. Naast Luther nam aan de hoogeschool te Wittenberg spoedig eene hooge plaats in Philippus Melanchthon (Schwarzerd), een vriend en geestverwant van Luther, geleerd, maar bezadigd. 97 „Wonderwel vulden beide mannen elkander aan: Melancbtbons geleerdheid gaf Luther menigmaal de snijdenste argumenten aan de hand; Luthers karaktervastheid wist Melanchthons schroomvalligheid te schragen." Luther zelf heeft op hun verschillend karakter gewezen: „Ik moet," zoo sclireef hij, „de stammen uitroeien, doornen en heggen wegruimen, de kuilen dempen, en ben de groote houtvester, die de baan moet breken en effenen. Maar Philippus gaat stil voort, bouwt en plant, zaait en kweekt met lust." Melanchthon stond als taalgeleerde hoog. Hij vertaalde het Nieuwe Testament uit het Grieksch. Een Grieksche spraakkunst van hem beleefde 28, een Latijnsche 32 uitgaven. Een heftig medekampioen vond Luther in den ridder Ulrich von Andere medeHutten, die in scherpe geschriften de Katholieke kerk aanviel. Hij standers, wordt beschouwd als één der medewerkers aan de „epistolae obscurorum virorum", eene serie brieven, waarin op heftige wijze tegen de geestelijkheid in 't algemeen, tegen de Dominicanen in 't bijzonder, te velde werd getrokken. De burcht van den rijksridder Frans van Sickingen werd een toevluchtsoord voor vervolgden. De Neurenbergsche schoenmaker en volksdichter Hans Sachs (t 1576) huldigde in zijne verzen „den ' Witténberger nachtegaal". De Paus, door Eek met Luther's denkbeelden bekend gemaakt, tuther ververoordeelde deze en maakte aan Luther bekend, dat, indien hij brandt den niet binnen zestig dagen zijne ideeën herriep, de ban over hembanbul 1620. zou worden uitgesproken. Luther, die blijkens zijne geschriften reeds steeds meer van de Katholieke kerk was afgeweken — zoo b.v. wilde hij het priesterschap slechts als een ambt opgevat zien: tusschen God en den mensch stond geen priester als bemiddelaar — sneed thans voorgoed den band met de Katholieke kerk door, door de bul, het kerkelijk wetboek en enkele geschriften zijner tegenstanders plechtig in het openbaar te verbranden (1520). Welke houding zou de nieuwe keizer — Karei V — tegenover Luther te die beweging aannemen? Karei V was een getrouw zoon derWorms 152i. Katholieke kerk. De Spaansche regeering drukte hij op het hart, de Inquisitie in alle opzichten te begunstigen en iedereen, die iets tot haar nadeel poogde te doen, streng te straffen. Van Karei was dus niet anders te verwachten, dan dat hij de Hervorming zooveel mogelijk zou tegenwerken. Bovendien was de Hervorming ook in strijd met Karel's algemeene staatkunde, nl. oen krachtig Pik, Algemeene Geschiedenis II, 4« dr. 4 98 monarchaal gezag in Duitschland te vestigen en zoo de eerste rol in Europa te spelen, ja, de heerschappij over dat werelddeel te verwerven. Karei dan daagde Luther onder keizerlijk vrijgeleide voor den Rijksdag, dien hij in 1521 te Worms hield; hier handhaafde Luther zijne denkbeelden: hij wilde alleen herroepen, als men hem uit de Heilige Schrift aantoonde, dat hij gedwaald had. Gedachtig aan 'tlot van Hus ontrieden tal van vrienden Luther, zich naar Worms te begeven, maar hij antwoordde o. a.: „Al stookte men een vuur van Worms naar Wittenberg, dat zich tot aan den hemel verhief, ik zou in naam van God er doorgaan. Er is hier geen sprake van, wat ik heb te vreezen of wat mij behaagt, het gaat hier om het Evangelie." Toen Luther voor den Rijksdag verscheen, vroeg de officiaal van den aartsbisschop van Trier hem, of hij de boeken, die voor hem op tafel lagen, als de zijne erkende en of hij de daarin vervatte meeningen wilde herroepen. Luther vroeg een dag uitstel, om zich te beraden, wat hem werd toegestaan. Den volgenden dag was er bij hem van aarzeling geen sprake meer. Hg verdeelde zijne >• ■ boeken in drie soorten: van die, welke noch door den Paus noch door iemand anders veroordeeld waren, behoefde hjj niets te herroepen; betreffende zijne polemische geschriften vroeg hij vergiffenis voor zoover hij den eerbied, aan tegenstanders verschuldigd, niet voldoende in 't oog had gehouden; wat eindelijk de derde soort aanging, waarin hij de grieven tegen Rome had geformuleerd, daarvan kan hij niets terugnemen. Toen hij nog verder sprak, viel de officiaal hem in de rede en vroeg een kort en bondig antwoord. Het was toen, dat Luther de vermaarde woorden uitsprak: „Tenzij ik door getuigenissen der Heilige Schrift of door duidelijke bewijzen overtuigd wordt — want ik verwerp het gezag van den paus en dat der conciliën, die dikwijls hebben gedwaald en elkander tegenspreken — kan en wil ik niets herroepen, daar het ongeraden en gevaarlijk is tegen zijn geweten te handelen, Hier. sta ik. Ik kan niet anders. God helpe mij ! Amen."1 Edict van Luther werd bevolen, Worms te verlaten; eene maand later, Worms. na de officieele sluiting van den Rijksdag, vaardigde Karei V tegen Luther het edict van Worms uit. Hij heeft dit vooraf in zijne woning aan eenige vorsten, die nog te Worms vertoefden, laten voorlezen, waarop Joachim aan Brandenburg verklaarde, dat het de meening van den Rijksdag weergaf. Bij dit edict van Worms werd de rijksban over Luther, „dezen duivel in menschenge- . i Volgens een andere opvatting zou Luther van de slotwoorden alleen: „God helpe mij, Amen" hebben gesproken. 99 daante" uitgesproken, welk lot ieder zou treffen, die hem beschermde of zijne boeken, waarvan de verbranding werd gelast, las of verspreidde. Luther was echter reeds in veiligheid. Frederiklui5. . hem onder den naam Jonker George eene veilige schuilplaats op den Wartburg, zoodat hij tegen aanslagen van vijanden was gevrijwaard. Daar op den Wartburg is Luther zijne beroemde bijbelvertaling begonnen, die op de Duitsche taal zoo'n grooten invloed heeft uitgeoefend. Karei V kon er echter niet aan denken, eene scherpe houding tegenover de Hervormden aan te nemen: de krijg, die met Frankrijk uitbrak, bond hem de handen. Nog jaren lang zouden de oorlogen met Frans I en de Turkenoorlogen hem noodzaken, van eene vervolging der Hervormden af te zien. Hij treedt pas met kracht tegen de Lutheranen op, als die buitenlandsche verwikkelingen zijn geëindigd, en deze zullen wij daarom thans het eerst bespreken. HOOFDSTUK 79. De oorlogen van Karei V tegen Frans I, de Turken en Algiers (1521—1544). Tusschen Frans I en Karei V zijn 4 oorlogen gevoerd tusschen 1ste oorlog de jaren 1521 en 1544. In den eersten oorlog (1521—'26), waarin 1621—'26. Karei als bondgenooten paus Leo X en Hendrik VLTI van Engeland had, die echter aan de krijgsverrichtingen feitelijk niet deelnamen, viel de beslissende slag bij Pavia in 1525; Frans I werd verpletterend verslagen en gevangengenomen, zoodat hij zijne moeder schreef: „Van alles is alleen mijne eer gehandhaafd, mijn leven gered."1 Frans I werd naar Madrid gebracht en daar kwam de vrede tot stand, die natuurlijk zeer ongunstig voor den Franschen koning was. Deze moest n.1. 1°. Milaan a en Bourgondië 1 De toutes choses ne m'est demeuré que 1'honneur et Ia vie que est saulve". 1 In Milaan plaatste Karei V nog wel weer een Sforza op den hertogelijken troon, maar toen deze in 1586 stierf, bezetten Kareis troepen het hertogdom. 100 afstaan; 2°. afstand doen van de leenheerschappij over KroonVlaanderen enArtois en van alle aanspraken op Napels. Karei van In den slag bij Pavia streed tegen Frans I de connétable Karei van Bourbon. Bourbon, die verraad jegens Frans pleegde, deels omdat hem naar zijn zin niet een voldoend aandeel in de krijgsondernemingen werd toegekend, deels omdat Frans I op aandrang van zijne moeder Louise pogingen deed, hem de goederen zijner overleden gemalin te ontnemen. Reeds in 1524 had hij een inval in Frankrijk gedaan, maar hij zag zich teleurgesteld in zijne verwachting, steun van een deel van Frankrijk te krijgen: de bevolking hield trouw aan den koning vast. Karei van Bourbon sneuvelde bij de bestorming van Rome in 1527. Verbond tegen Maar nauwelijks was Frans I in Frankrijk terug, of hij herriep Karei V. de vredesbepalingen, ofschoon hij zijne beide zoons in Spanje als gijzelaars had moeten achterlaten. De krijg werd dus hervat. In dezen tweeden oorlog (1527—'29) sloten echter Hendrik VIII en paus Clemens VII (1523—'34) uit het huis Medici, bevreesd voor al te groote macht van Karei V, zich bij Frans aan; zij sloten met nog enkele Italiaansche staatjes de heilige Ligue de Cognac; zelfs stelde Frankrijk zich in verbinding met den Turkschen sultan Soleiman II, die daarop een inval in Hongarije deed. 2de oorlog Snel traden Kareis legers op. Na in Milaan 's keizers gezag 1527—'29. te hebben gevestigd, trok het leger van Duitsche landsknechten plunderend naar Rome, bezette deze stad en hield daar op verschrikkelijke wijze huis. Zelfs de paus werd voor korten tijd gevangen gehouden. Plundering „Geen heilige plaats werd gespaard; kerken, basilieken, kloosters van Rome werden verwoest, de paleizen der vreemde gezanten, zoowel als die 1^27 der kardinalen geplunderd. De woeste soldatenschaar moordde en doodde tot haar het zwaard van vermoeidheid uit de handen viel. De Duitschers, meest Lutheranen, schepten een satanisch genot in de verwoesting van beelden en altaren; zjj vertrapten de hostie en wierpen de reliquieën op straat. Talloos waren de martelingen die onschuldige burgers hadden te ondergaan. Plundering en moord heerschten dagen lang in de Eeuwige Stad, later nog als gevolgen daarvan hongersnood en pest." Damesvrede 't Fransche leger, dat kort daarop naar Italië trok, stiet het van Kamerijkhoofd voor Napels en moest ten slotte, sterk geslonken door de 1529. pest, onverrichterzake terugkeeren. Geen wonder dat Frans I 101 wel vrede wilde sluiten, maar ook Karei V haakte naar vrede, vooreerst, omdat hij een inval der" Turken vreesde, en ten tweede, als vroom katholiek wilde hij wel graag zich weer met den paus verstaan. Zoowel met den paus (te Barcelona) als met Frans I kwam in 1529 de vrede tot stand; die met Frans I staat bekend onder den naam van paix des dames: „damesvrede" van Kamerijk, omdat bij de onderhandelingen de moeder van Frans (Louise van Savoye) en de tante van Karei V, Margaretha van Savoye, eene groote rol speelden. Frans I behield Bourgondië, maar moest afstand doen van alle aanspraken op Milaan en van de leenheerschappij over Kroon-Vlaanderen en Artois. De beide zoons van Frans I werden tegen een hoogen losprijs vrijgelaten. (Over Andreas Doria en Genua: zie blz. 52). Onder den indruk van een dreigenden aanval der Turken had Veroveringen Karei V vrede gesloten. De Turken hebben hunne macht sterkdoor de T' uitgebreid onder de sultans Selim I (1512—1520) en Soleiman II (1520—1566). Selim I, die den titel Khalief aannam, onderwierp Mesopotamië, Syrië en — in 1517 — Egypte. Egypte werd voortaan bestuurd door een Turkschèn stadhouder (Pascha), aan wien 24 Bey's der Mamelukkeh (vgl. dl. I, blz. 278), die ieder een provincie bestuurden, ondergeschikt waren: zij zouden een soort tegenwicht vormen tegen eventueele pogingen van een Pascha, om zich onafhankelijk te maken. Toen later het Turksche rijk achteruitging, kwamen die Beys meer op den voorgrond en op het einde der 18de eeuw waren zij de eigenlijke heerschers in het land. Soleiman II, die terecht den bijnaam „den Groote" draagt, tastte met kracht Zuid- en Midden-Europa aan. Hij veroverde eerst het belangrijke Belgrado (1521),daarnaRhodus, na eene roemvolle verdediging door de Johanniters, die nu van Karei V 't eiland Malta kregen (1522, Malteser ridders), en versloeg in 1526 bij Mohacz den zwager van Karei V, nl. Lodewijk II, koning van Hongarije en van Bohemen, die op de vlucht in een moeras verdronk. Van Hongarije bleef slechts eene smalle strook van de Adriatische Zee tot het koninkrijk Polen onafhankelijk; ook de hoofdstad Boeda-Pest viel den Turken in handen. 102 Ferdinand ko- Nu kwam de vraag, wie in Hongarije en Bohemen zou opvolgen, ning van Bo-jn >^ laatste land werd zonder veel bezwaren Ferdinand, de broer Hongarije Van ^ape^ gekozen; hij moest echter de privilegiën bevestigen en de verklaring afleggen, dat hij de kroon dankte aan de vrije keuze der Bohemers (Bohemen dus een kiesrijk). In Hongarije werd door eene partij Ferdinand gekozen — hij was gehuwd met Anna, de zuster van Lodewijk II —, maar de nationale partij wenschte een Hongaarsch edelman (Johan Zapolya) op den troon; na langen strijd sloot Zapolya in 1538 met Ferdinand een verdrag, krachtens 'twelk Zapolya het bestuur over het grootste deel van Hongarije—Zevenbergen behield, doch Ferdinand of zijn mannelijke nakomelingen hem na zijn dood zouden opvolgen, en zoo werd Ferdinand ten slotte ook koning van Hongarije. Beleg van Soleiman — door Zapolya als leenheer gehuldigd — had intusWeenen 1529.gcnen ^ne veroveringen voortgezet. In 1529 drong hij in de Oostenrijksehe landen door: Weenen werd belegerd, doch dank zij de hardnekkige verdediging moest de sultan tegen den winter terugtrekken. Kroning van Dat was een nieuwe triomf voor Karei V, die thans inderdaad Karei V 1580.eene machtige positie innam: de wijding daarvan als 't ware was zijne kroning [te Bologna] door den paus (1530) - de laatste kroning van een Duitsch keizer -—. Karei onderwierp nu, overeenkomstig zijne belofte aan den paus, Florence weer aan het gezag der Medicis, en verhief dat gebied tot het hertogdom Toskane (1531). (In de 2de helft der 16de eeuw kreeg de hertog van den paus den titel „groothertog", wat door keizer Maximiliaan II bevestigd werd.) 2de inval 1582. Reeds in dezen tijd wilde Karei met kracht tegen de Protestanten optreden (zie pag. 106), maar een tweede dreigende inval van de Turken in 1532 belette hem dat. In de buurt van Weenen verzamelde zich een leger, maar Soleiman, die tevergeefs de kleine vesting Güns drie weken had belegerd, waagde geen aanval en keerde terug. Toeht naar . Ook in de volgende jaren namen de buitenlandsche verwTkTunis 1585. telingen Karel's aandacht in beslag. In 1535 werd zijne hulp ingeroepen door den sultan van Tunis, die uit zijn land verdreven 103 was door den sultan van Algiers, Hakeddin Barbarossa. Volgaarne gaf Karei aan die roepstem gehoor; zoo'n tocht tegen de ongeloovigen was juist naar zijn hart. Bovendien benadeelde de sultan door zijn verwoestende rooftochten Spanje en Zuid-ltalië. In korten tijd was Tunis veroverd; 10000 Christenslaven werden bevrijd; Barbarossa's gebied werd tot Algiers beperkt. Kort daarop, in 1536, brak de derde oorlog uit tusschen Frans I 3de oorlog en Karei V. Na den dood van Fran3 Sforza in 1535 bezette 1536~'88, Karei V nl. Milaan ( zie blz. 99, 2de noot), maar Frans I poogde nu nogmaals Milaan te verkrijgen. Hij viel Italië binnen en had in korten tijd Savoye bezet, welks hertog met den keizer verbonden was. Karei V liet een inval in Provence doen en Marseille belegeren, maar moest onverrichterzake terugkeeren. Frans I verbond zich weer met Soleiman II, die Zuid-ltalië verwoestte en duizenden Christenen als slaven wegvoerde. Dat wekte de bezorgdheid op van paus Paulus IIT (1534—1549) en door zijn benriddeling werd de wapenstilstand van Nizza gesloten (1538), waarbij Savoye aan Frans I bleef. (Zie voor den-strijd met de Turken verder blz. 132). Tocht naar Een nieuwe strijd "met den Algierschen sultan, die ondanks zijne^^'**8 1641. nederlaag eene machtige positie aan de Middellandsche Zee bleef innemen, brak uit in 1541. Toen mislukte de aanval echter geheel en al, doordat een storm een groot deel der vloot vernietigde. Dadelijk maakte Frans I van deze nederlaag gebruik, om den4de oorlog krijg tegen Karei te hervatten, wederom in bondgenootschap 1542—'44. met den Turkschen sultan en tevens met Willem van Gulik en Kleef, aan wien Karei V de heerschappij over Gelder-Zutfen betwistte; Hendrik VIII was nu weer op de hand van den Habsburger. Nadat Karei eerst den hertog van Gulik-Kleef tot afstand van Gelder-Zutfen had gedwongen (bij 't verdrag van Venlo 1543), deden bij en Hendrik VIII van twee verschillende zijden een inval in Frankrijk en naderde Karei tot op twee dagmarschen afstand Parijs. Dat had den eindvrede van Crépy (1544), tusschen Karei en Frans gesloten, tengevolge; twee jaar later sloten Frankrijk en Engeland eveneens vrede. De voornaamste bepalingen van dien vrede van Crépy zijn: 104 1°. Milaan blijft aan Karei V, Bourgondië aan Frans I. 2°. Frans I doet afstand van zijne leenheerbjke rechten op Kroon-Vlaanderen en Artois en van alle aanspraken op Napels en Sicilië. HOOFDSTUK 80. De Hervormingsbeweging in Duitschland van 1521—1546. Zwingli en de Hervorming in Zwitserland. Gedurende de jaren dat Karei V al zijne aandacht moest schenken aan den strijd met Frans I en met de „ongeloovigen", kon de Hervorming zich ongestoord uitbreiden. Luthers optreden was door duizenden in den lande toegejuicht; bovendien won hij veleh voor zich, toen bleek, dat hij van revolutionnaire bewegingen afkeerig was. Luther in Dat bleek reeds in 1522. Toen nl. gingen de Hervormingsgezinden Wittenberg te Wittenberg onder invloed van Carlstadt en van Thomas Münzer 1522. — de laatste een der „Zwickauer profeten", die meenden, onmiddellijk van God openbaringen te ontvangen en veel doortastender dan Luther wilden optreden — tot allerlei buitensporige daden, als 't vernielen van beelden en altaren over. Luther verliet den Wartburg, om daartegen zijne machtige stem te verheffen en in korten tijd was de rust in Saksen, waar vooral de arme wevers in verzet waren gekomen, hersteld. Boerenopstand Een man van orde toonde hij zich in 1525, toen Duitschland 1626- geschokt werd door een Boerenopstand. De boeren werden na Luthers optreden beter bekend met den inhoud van 't Evangelie; zij lazen daarin b.v. van „kinderen van éénzelfden Vader", en verwachtten nu van de hervormingsbeweging een geheelen ommekeer in hun maatschappelijken toestand; zij meenden, dat de tijd tot opheffing van de lijfeigenschap, waarin zij voor 't grootste deel verkeerden, was aangebroken.1 Zij formuleerden hunne 1 Hoe slecht zij het hadden, blijkt b.v. uit het voorschrift van een Saksisch voist uit de 16de eeuw, „dat men de boeren 's Zondags niet met heerendiensten moest overladen, want ook het vee en de ossen liet men op feestdagen rusten." Ook vóór 1525 waren reeds boerenopstanden voorgekomen, zooals die van „den armen Koenraad" in den Elzas en van den „Bondsschoen" in Wurtemberg. 105 wenschen in de twaalf artikelen, waarin zij naast kerkelijke hervormingen, als de verkiezing der priesters door de gemeentenaren, maatschappelijke hervormingen verlangden, b. v. vrijheid van jacht en vischvangst, opheffing der lijfeigenschap, vaste regeling van heerendiensten en afschaffing van enkele tienden. In hunne verwachtingen teleurgesteld, kwamen zij in opstand; een verwoestende krijg brak uit: honderden kasteelen en dorpen werden verbrand. Ook Luther, die aan maatschappelijke hervormingen niet dacht en vreesde, den steun der gematigden te verliezen, predikte en schreef zeer scherp tegen de „roofzuchtige en moorddadige" boeren; Hervormden zoowel als Katholieken trokken ter hunner bestrijding op; in 1525 was de opstand geknakt door de nederlaag der boeren bij Frankenhausen. Thomas Münzer, een der hoofdleiders, werd terechtgesteld. De toestand der boeren werd nog treuriger dan voorheen; Verschillende vorsten waren inmiddels voor de Hereorming Uitbreiding gewonnen; wij noemen: keurvorst Johan van Saksen, in der Hervor1532 opgevolgd door zijn gehjkgezinden zoon Johan Frederik; mlllglandgraaf Philips den Grootmoedige van Hessen; de vorsten van Lüneburg, Anhalt, Mecklenburg en Oost-Friesland. Ook zegevierde de Hervorming in de meeste vrije rijkssteden, als Maagdenburg, Hamburg, Bremen, Lübeck, Straatsburg, Ulm, want juist bij den burgerstand vond zij grooten steun. De grootmeester der Duitsche Orde, Albrecht van Brandenburg, ging tot de nieuwe leer over en noemde zich voortaan hertog van Pruisen (1525) (de vassaliteit ten opzichte van Polen bleef natuurlijk bestaan). Overal werden in die gebieden dus biecht, mis en andere Katholieke gebruiken afgeschaft, werd het ccelibaat der geestelijken opgeheven en verdwenen de kloosters. Luther zelf verliet de Augustijnerorde en trad in 't huwelijk (met eene gewezen non Katharina van Bora). Karei V kon door zijne eerste twee oorlogen met Frans I (1521—'29) weinig tegen dat alles doen, ja, op den Rijksdag te Spiers in 1526 onderteekende Ferdinand een „Reichsabschied", krachtens hetwelk het den rijksstanden (d. z. vorsten en rijkssteden) vrij stond, zich in godsdienstzaken zoo te gedragen als ieder het tegenover God en den 106 Keizer verantwoorden kon, m. a. w. te doen, wat zij wilden. Besluiten te Maar na den vrede van Kamerijk werd op een nieuwen RijksSpiers 1529. dag ^e gpierB besloten: „waar men zich tot nog toe aan de besluiten van Worms gehouden heeft, moet dat ook in het vervolg geschieden. In de landen, waar men ervan is afgeweken, mogen geene verdere nieuwigheden worden ingevoerd." Door dit besluit zou de Hervorming tot stilstand zijn gebracht, waarom verschillende Luthersche vorsten er tegen protesteerden (vandaar de naam Protestanten), besiuiten te Na zijne verzoening met den paus in 1529 en 1530 wilde Karei Augsburg echter met kracht optreden tegen de Protestanten. Op den 1580. Rijksdag van Augsburg (1530) dienden de Hervormden hunne door Melanchthon opgestelde geloofsbelijdenis in (voortaan de Augsburgsche confessie genoemd), waarin zij trachtten aan te toonen, dat zij geen nieuwe kerk stichtten. Maar nadat de Lutheranen den Rijksdag hadden verlaten, werd het besluit genomen, 't edict van Worms te handhaven en vastgesteld, dat de gesaeculariseerde kerkelijke goederen moesten worden teruggegeven. Daarop steunende, begon 't Rijkskamergericht vervolgingen tegen Evangelische vorsten wegens die saecularisatie. Nu sloten de Protestantsche vorsten en steden echter een verbond, Schmalkal- 't Schmalkaldisch Verbond, tot wederkeerjge hulp. 't Scheen disch Ver- tot een grooten oorlog te komen, waarin de Keizer echter niet bond 1580. vagt op eDkele Katholieke vorsten kon rekenen, beduoht als zij waren voor eene te groote macht des keizers. Toen kwam het bericht van een dreigenden inval der Turken (zie blz. 102). Zonder hulp der Protestantsche vorsten kon de keizer weinig uitrichten; hij moest dus wel gematigd tegenover hen wezen. Zoo is de Godsdienst- godsdienstvrede van Neurenberg (1532) te verklaren: de vrede van processen voor 't Rijkskamergericht werden gestaakt; de LutheNeurenberg ranen zouden godsdienstvrijheid genieten in afwachting van de 1 " beslissing, door een concilie te nemen. Juist in dezen tijd werd het Protestantisme in Duitsland nog op eigenaardige wijze versterkt door gebeurtenissen in Zwitserland. 107 Een paar jaren na Luther (n.1. in 1519) trad Ulrich ZwingliDe Hervorin Zwitserland als hervormer op. Zwingli wilde veel verder gaan ml11* ln dan Luther: wilde deze aanvankelijk aan alles vasthouden, watZwitse.rland' niet door de Schrift was weerlegd, Zwingli wilde alles afschaffen, wlngU' wat niet uit de Sohrift te bewijzen was. Ook over de opvatting van de leer van het avondmaal waren zij het niet eens — Zwingli beschouwde het enkel als een herinneringsmaal, terwijl Luther de transsubstantiatie in vollen omvang aannam — en pogingen, om tot overeenstemming te geraken, mislukten (zoo b.v. op het godsdienstgesprek te Marburg in 1529). Niet alleen streed Zwingli tegen de Kerk, doch ook predikte hij heftig tegen het „Reislaufen", d. i. het verhuren, ja, verkoopen van de Zwitsersche jongelingen aan vreemde vorsten, wat ook tot verwildering van het volk leidde. Het eerst werd Zürich door hem gewonnen (1523), vervolgens Bern, Sint-Gallen en Bazel, waar Zwingli's geestverwant Oekolampadius werkte. Tegenover hen stelden zich de woudkantons, benevens Luzern en Zug. Zij kwamen ook tegenover Zwingli te staan, omdat hij aan Bern en Zürich meer invloed in het Eedgenootschap wilde geven, wat in overeenstemming was met de toenmalige beteekenis der kantons. Zwingli vond natuurlijk grooten tegenstand bij de leiders der gemeenten, die de jaargelden ontvingen en bij de aanvoerders der krijgsbenden, dus bij de oligarchie; hij moest vooral op de democratie steunen. Een strijd tusschen Protestanten en Katholieken bleef niet uit; in 1531 werden de Protestanten van Zürich, niet door die van Bern ondersteund, bij Kappel verslagen. Zwingli, die als veldprediker meegetrokken was, sneuvelde. Een vrede, spoedig daarop gesloten, stelde vast, dat aan ieder kanton werd overgelaten den godsdienst te erkennen, dien het wenschte. Zoo werd Zwitserland in eene Protestantsche en eene Katholieke helft gescheiden. Over 't geheel zijn de hoogvlakte-kantons Protestantsch geworden, de Alpenkantons Katholiek gebleven. Die nederlaag nu bij Kappel versterkte feitelijk het Duitsche Protestantisme. Vele Zuid-Duitsche steden nl., die meer de leer van Zwingli dan die van Luther waren toegedaan, sloten zich toen nauwer bij de Lutheranen aan. 108 Uitbreiding Na den godsdienstvrede van Neurenberg kon de Hervorming der Hervor- zich weer verder uitbreiden; geheel Noord-Duitschland ming. werd door haar gewonnen, en in 't Zuiden o.a. Wurtemberg. Hier was vroeger hertog Ulrich wegens zijn tiranniek optreden verdreven; de keizer had het bestuur opgedragen aan Ferdinand, en iedere hervormingsbeweging werd er tegengegaan. Het Oostenrijksehe bestuur was er echter zeer gehaat: Philips van Hessen trok in 1534 met een leger op, overwon den Oostenrijkschen stadhouder en herstelde hertog Ulrich, die weldra Wurtenberg voor de nieuwe leer won. In 1539 stierf de Katholieke hertog George van Saksen; zijn opvolger voerde terstond de nieuwe leer in. Ook in 1539 ging keurvorst Joachim II van Brandenburg tot de nieuwe leer over; deze hield zich echter buiten den Schmalkaldischen Bond en deed later ook niet mede aan den krijg tegen Karei V. Ook in de bisdommen drong de Hervorming door. De Wederdoo- Maar op één plaats verloor de Heivorming terrein, n.1. te V*TS te Munster. Daar wilden de lagere klassen veel verder gaan dan Munster. Luther: dus een soortgelijk verschijnsel als [wat in 1522 te Wittenberg plaats vond en] de Boerenopstand van 1525. Velen kwamen door het bestudeeren van den Bijbel tot allerlei van de maatschappelijke orde sterk afwijkende opvattingen, vooral de secte der Wederdoopers of Anabaptisten, die b.v. gemeenschap van goederen predikten. Zij wisten de heerschappij te verkrijgen in Munster. Na het sneuvelen van Jan Matthijsen tegen de bisschoppelijke troepen werd Jan Beukelszoon van Leiden er tot „koning van Sion" uitgeroepen; hij voerde er een waar schrikbewind, velen stierven er den dood door beulshanden. Katholieken en Protestanten vereenigden zich, om aan zijne wandaden — zoo gaven hij en zijne geloofsgenooten zich ook over aan veelwijverij — een einde te maken; in 1535 werd de bisschop weer meester in zijne stad, waar het Katholiek geloof werd hersteld. Jan van Leiden werd ter dood gebracht. Verdero uit- Ook in deze en de volgende jaren waren Karei nog steeds breiding der de handen gebonden: men denke aan den tocht naor Tunis (1535;, Hervorming. 109 den 3den oorlog met Frans I (1536—'38\ den strijd om GelderZutfen (1538 —'43), den tocht naar Algiers (1541;, den 4den oorlog met Frans I (1542—'44) (zie 't vorig hoofdstuk). Doch nadat de eindvrede van Crépy gesloten was, bereidde Karei zich voor tot den strijd met de Protestanten, 't Werd ook meer dan tijd. Reeds wilde de keurvorst van Keulen — Herman van Wied — tot de hervormde leer overgaan met behoud van zijne bisschoppelijke waardigheid — waardoor tevens van de 7 keurvorsten 4 Protestant zouden zijn —; Mainz maakte aanstalten met dat voorbeeld te volgen; 't scheen, dat het Katholicisme in Duitschland met ondergang werd bedreigd. Wel riep de paus — Paulus III — een concilie bijeen te Trente (1545), maar de Duitsche Protestanten erkenden het niet: 't was geen nationaal Duitsch concilie, en aan de besluiten, daar genomen, zouden zij zich dus niet onderwerpen. Karei rustte zich thans uit tot den openlijken krijg, die naast zijn godsdienstig, ook een staatkundig belang betrof: de vorstelijke zelfstandigheid toch was door het Protestantisme, en wel door het stichten van landskerken zeer versterkt: een overwinning van den Keizer beteekende tevens verzwakking der landsheerlijke, versterking van de centrale macht. Luther beleefde den strijd niet meer: hij stierf kort vóór 't uitbreken der vijandelijkheden in 1546. HOOFDSTUK 81. De strijd van Karei V tegen de Duitsche Protestanten (1546—'55). - ■ Hernieuwde krijg met Frankrijk (1552—1559). Karei V werd in zijn strijd tegen de Protestanten gesteundne Sehmalkaldoor de Katholieke vorsten, dus vooral door Zuid Duitschland, dische oorlog en natuurlijk ook door zijne Oostenrijksehe erflanden. Bovendien 1546—'47. wist hij naar zijne zijde over te halen den Lutherschen hertog Maurits van Saksen, die afgunstig was op zijn neef, keurvorst Johan Frederik van Saksen, waarvoor Karei hem uitbreiding 110 van grondgebied en den keurvorstelijken titel beloofde1. Toch was dit een bedenkelijk teeken: want de Protestanten zouden dus overwonnen worden met hulp van... een Protestant, aan wien Karei de Hervorming in zijne landen toestond. (Op drie hoofdpunten mocht n.1. geen verandering gebracht worden, n.1. de rechtvaardiging door het geloof, de leekenkelk en het huwelijk der geestelijken). Ook de Schmalkaldische Bond rustte zich ten strijde. Zijn veldheer [Sohartlin] wilde snel en krachtig tegen Karei optreden, maar zijne plannen werden niet goedgekeurd, waardoor de keizer gelegenheid kreeg, Spaansche, Italiaansche en Nederlandsche troepen [de laatste onder Maximiliaan van Buren] te verzamelen. De krachten stonden echter nog zoowat gelijk, toen onverwachts het bericht kwam van 't verraad van Maurits van Saksen, die zich tijdens de afwezigheid van Johan Frederik van Keur-Saksen meester maakte. Johan Frederik verliet met zijne troepen het leger; 't gure weer en geldgebrek deden 't geheele Protestantsche leger tegen den winter, uiteengaan. Al de Zuid-Duitsche steden, die de Heivorming waren toegedaan, onderwierpen zich, zoo ook de hertog van Wurtemberg, terwijl de Keulsche keurvorst afstand van zijne waardigheid moest doen; een Katholiek werd zijn opvolger. Inmiddels had Johan Frederik zijn land zonder veel moeite heroverd en zelfs een deel van Albertinisch Saksen vermeesterd. Maar zijn veel kleiner leger werd in het voorjaar van 1547 gemakkebjk door Alva bij Mühlberg verslagen; Johan Frederik werd gevangengenomen. Philips van Hessen werd door Karei op verraderlijke wijze gevangen gehouden; Bohemen en Silezië, waar de Hussietische geest weer was ontwaakt, werden gestraft: zoo b.v. werd aan de steden hare privilegiën, aan de standen het recht, om den koning te kiezen, ontnomen. Maurits ontving het keurvorstendom Saksen en den keurvorstelijken titel. (De zoons van Johan Frederik kregen echter een deel van het oude keurvorstendom Saksen terug, en daaruit zijn door herhaalde deelingen de Saksisch-Thüringsche staatjes ontstaan.) Wat zich 1 H. N°. 26, de bij kaartjes omtrent Saksen vóór en na 1547 ; d. B. IX : Saksen na 1547. 111 echter ook voor den Keizer boog, niet de stad Maagdenburg. Karei V stond op het toppunt van macht, 't Kostte hem weinig ne keizer op moeite, bij het verdrag van Augsburg de Nederlanden te ver- het toppunt eenigen tot den Bourgondischeh kreits en hunne verhouding van niaeht tot het Duitsche Rijk te regelen (1548). Toch kwam de keizer spoedig in eene moeilijke positie, 't Concilie, dat te Trente was bijeengekomen, stelde zich scherp tegenover de Hervorming: zoo werd b.v. het besluit genomen, dat het hiërarchische priesterschap eene goddelijke instelling was. 't Was voor den keizer niet doenlijk, alle Protestanten te dwingen weer Katholiek te worden; 't concilie van Trente verleende geene medewerking tot verzoening, en daarom poogde Karei zelf, door eene voorloopige regeling (interim) Protestanten en Katholieken te ver-interim, eenigen. Het Augsburgsche interim stond leekenkelk en priesterhuwelijk toe, doch hield overigens vast aan de grondstellingen der Roomsche Kerk. De Katholieken verwierpen echter de door Karei vastgestelde regeling; het interim, voor beide geloofsbelijdenissen opgesteld, werd nu alleen den Protestanten opgelegd en verloor daardoor zijn verzoenend karakter. Al stiet het interim op weinig verzet bij de Protestantsche vorsten, vele steden en predikers verklaarden het voor onaannemelijk. Vele predikanten moesten hun land ontwijken én gingen naar de Noordduitsche steden, vooral naar Maagdenburg. De ontevredenheid werd steeds grooter, vooral toen Karei voor den dag kwam met het plan, dat zijn zoon Philips hem in Duitschland zou opvolgen. Maurits van Saksen begon voor Karei Maagdenburg, dat in den rijksban was gedaan, te belegeren; met spanning werd de uitslag van hetxweede verbeleg afgewacht. Daar plotseling werd 's keizers positie onder- raad van mijnd door .. . Maurits van Saksen. Beducht voor eene te grooteMaurlts van S dat geleid ^erd door Gustaaf Enkson Wasa, een jong edelman, wiens vader op 't Stokholmer bloedbad was vermoord. Hij was als gijzelaar naar Denemarken gevoerd, doch ontvluchtte naar Lübeck, dat hem voorthielp naar Zweden. In 1523 werd Stokholm door hem bezet: de Deensche troepen ontruimden de stad, toen Christiaan II in Denemarken was afgezet. Gustaaf Wasa werd door den rijksdag [te Strengnaes] tot koning van Zweden uitgeroepen (1523); later werd de kroon erfelijk in zijn geslacht verklaard. Onder bemiddeling van Lübeck werd in 1524 officiéél vrede gesloten tusschen Denemarken en Zweden. TCrUesTDen1 ZO°^* **** aan8ed,lid' had Wam zBn succes voor een barken l523!dCeI te danken aan '* veraet' dat tezelfdertijd in Denemarken 'tegen Christiaan II ontstond. Daar streefde de koning naar absolute macht. De adel was machtig in Denemarken; Christiaan verkortte zijne voorrechten en begunstigde tegelijkertijd de boeren en de steden; landbouw, handel en nijverheid kwamen tot bloei, 't Was in den tijd van Christiaan II, dat Nederlandsche tuiniers zich op Amager vestigden, waar nog hunne nakomelingen woonachtig zijn. Om den invloed der geestelijkheid te knotten, bereidde bij Lutherschen predikanten eene goede ontvangst. Adel en geestelijkheid nu, ook hier gesteund door Lübeck, verwek- 119 ten tijdens den Zweedschen opstand een oproer in Denemarken; Christiaan vluchtte naar Karei V; ook Denemarken was voor hem verloren (1523). In zijn plaats werd zijn oom Frederik I, hertog van Sleeswijk-Holstein, tot koning verheven. Eene poging, zijn rijk te herwinnen leidde tot zijne levenslange gevangenschap (1532). Een nieuwe strijd ontbrandde in Denemarken, toen de tweede op- De Hervor- volger van Christiaan II, nl. Christiaan III (1534—1559) de ming in de regeering aanvaardde. Hij was een Lutheraan, en tegen hem Deensche verzette zich dus de Roomsch-Katholieke geestelijkheid, gesteund ,*nden ,nge" _ " , , voerd. door vele burgers en boeren, 't Was een democratische opstand: de Deensche stéden haakten naar bevrijding van de overheersching van den adel. Lübeck, de oude'Hanzestad, geleid door Jürgen Wullenweber, ondersteunde dien opstand in de hoop, het handelsoverwicht op de Oostzee terug te winnen. Maar Christiaan III bleef meester, en deze Luthersche vorst maakte terstond den Lutherschen godsdienst tot den heerschenden. Trouwens, velen waren reeds door prediking voor de nieuwe leer gewonnen. (De Kerk werd hier georganiseerd door Luthers vriend en ambtgenoot Bugenhagen). De geestelijkheid verloor hare staatkundige rechten; de kerkelijke goederen kwamen grootendeels aan . de kroon. De aristocratie had dus gezegevierd en de adel zou nog meer dan eene eeuw zijn grooten invloed behouden. Ook in Noorwegen, op de Faroër en op IJsland werd het Katholicisme zoo goed als geheel verdrongen door den Lutherschen godsdienst. In Zweden werd de Hervorming ingevoerd door GustaafDe HervorWasa. Door den burgeroorlog verkeerde 'tland in ellendigen mingin Zwe- toestand: bovendien was de boerenstand arm en waren de steden n nge" , voerd. van weinig belang. Om aan geld te komen, wilde Wasa de kerkelijke goederen verbeurdverklaren, temeer, daar de geestelijkheid aan den kant der Denen had gestaan en ook hier door prediking [o. a. van de gebroeders Olaf en Laurens Peterson] de Hervorming was doorgedrongen, 't Grootste deel der geestebjke goederen werd aan de kroon getrokken; ook de adel kreeg een deel, werd mede daardoor voor de Hervorming gewonnen, maar verkreeg ook eene invloedrijke positie, zoodat in de toekomst adel en koning om de eigenlijke heerschappij in 'tland zouden strijden. 120 (De kanselier Laurens Anderson vertaalde den Bijbel in het Zweedsch). Gustaaf Wasa maakte den Lutherschen godsdienst tot voorwaarde van troonopvolging. De bisschoppelijke inrichting werd hier in de Kerk echter behouden. Binnenlandse* De regeering van Gustaaf Wasa staat zeer gunstig aangebestuur vsn i_ o o © Gustaaf Wasa8" VeD" Handel en nijverheid, bosch- en mijnbouw werden sterk begunstigd. Hij legde de eerste houtzagerij aan voor het maken van scheepsbalken en planken. Zwedens bloeitijd begint onder zijn bewind. Om voor zijn volk de kostbare aanwerving van huursoldaten te sparen, schiep bij een nationaal leger, 't Was geen staand leger: de lieden bleven op hunne hofsteden of werden bij andere personen ingekwartierd, maar zij stonden geregeld onder militair toezicht. Ook is Wasa de schepper van een Zweedsche zeemacht, waarvoor hij Venetiaansche bouwmeesters naar «gn land riep. (Vervolg geschiedenis Zweden: hoofdstuk 90). 121 AFDEELING XV. DE TIJD DER CONTRA-REFORMATIE (± 1560—± 1610).1 A. WEST- EN ZUID-EUROPA IN DEN TIJD DER CONTRA-REFORMATIE. HOOFDSTUK 84. De herleving van het Katholicisme. Het Calvinisme. De eerste helft der zestiende eeuw wordt terecht de Hervor-De Hervormingstijd, de tijd der Reformatie genoemd. Enkele landen ming om- , , . i t •■ streeks 1560. waren nagenoeg geheel voor de meuwe leer gewonnen ol zij was er tenminste de staatsgodsdienst geworden, n.1. Zweden, Denemarken en Noorwegen, Schotland en Engeland. Duitschland en Zwitserland waren gesplitst in eene Protestantsche en eene Katholieke helft; in Frankrijk waren de Protestanten wel ver in.de minderheid, maar zij vormden toch eene partij, waarmee rekening diende gehouden te worden; zelfs in de Habsburgsche landen en in Italië, alsmede in Polen, telde de nieuwe leer talrijke aanhangers. 2 Maar in de 2de helft der zestiende eeuw komt de reactie. De Oorzaken der Roomsch-Katholieke kerk heft zich uit hare vernedering op; Contra-Rezij weet de hervormingsbeweging tot staan te brengen en vervol- rorma egens op vele plaatsen terrein te herwinnen. Daarom wordt de 1 Zie voor deze afdeeling in 't algemeen j ^ jrjj^' 2H. Jï°. 26; bijkaart] e : De Hervorming in ± 1550. 122 tweede helft der zestiende eeuw terecht het tijdperk der ContraReformatie of der Tegen-Hervorming genoemd. Dat de Katholieke kerk zulke resultaten bereikte, heeft zij — afgezien van de verdeeldheid onder de Protestanten — vooral te danken aan drie omstandigheden: 1°. aan eene hervorming in de Kerk zelve door het concilie van Trente; 2». aan de strijdkrachten, die het Katholicisme kreeg in het leger der Jezuïeten-orde; 3°. aan eene rij krachtige pausen. Concilie van Het concilie van Trente, voor het eerst bijeengeroepen 1545^68 ™ 1545' ™ meer dan eenS verdaaSd> en heef* zijne zittingen pas • gesloten in 1663. Spoedig bleek, dat het concilie — tegen den wensch van Karei V — geene verzoenende richting zou inslaan. Het bestond vooral uit Spaansche en Italiaansche prelaten; de Germaansche landen en frankrijk waren niet vertegenwoordigd. De leerstellingen der Katholieke kerk werden nauwkeurig vastgesteld, en veelal in afwijking van de Protestantsche meeningen: de Vulgata (eene oude Latijnsohe vertaling) werd als de eenige juiste bijbelvertaling aangemerkt; aan de kerkelijke overlevering (traditie) werd hetzelfde gezag toegekend als aan de Heilige Schrift; voor het zalig worden werd de kracht der goede werken behouden naast de rechtvaardiging door het geloof; bij het avondmaal zou alleen het brood aan de leeken worden uitgereikt; het hiërarchische priesterschap werd voor eene goddehjke instelling verklaard; de vereering van beelden en reliquieën werd staande gehouden; de aanroeping der Heiligen en de absolutie bleven gehandhaafd en voor de priesters het coelibaat. Vóór het concilie van Trente hebben pausen en legaten weieens Protestantsche meeningen erkend, en 't was dus geen wonder, dat eene menigte Katholieken begonnen te twijfelen en te dwalen. Thans wist ieder Katholiek weer precies, waar hij zich aan houden moest. Zoo is het concilie van Trente vooral van gewicht voor de vaststelling van de geloofsartikelen. Maar ook andere belangrijke besluiten werden genomen. De pauselijke macht werd gesteld boven die der concilies; de paus was Gods onnuddellijke stadhouder op aarde; aan den paus werd dus de hoogste macht in de Kerk toevertrouwd.1 Verder voerde het concilie eene strenge kerktucht door en prentte het den bisschoppen in, nauwkeurig op hunne geestelijken toe te zien. De vereeniging van meerdere bisdommen in één hand werd verboden. Van 't concilie van Trente dagteekent de zedelijke verheffing van de Katholieke kerk. De herleving van het Katholicisme is ook te merken aan de Kloosterorden, strengere vormen, die de oude kloosterorden aannamen, en aan het oprichten van nieuwe orden, van welke vooral de Jezuïetenorde moet worden genoemd. Onder de Franciscanen werd de orde der Capucijnen gesticht, die de geheele strengheid der oude orde weer wilde invoeren; aan ■ haar vooral is het te danken, dat de lagere klassen in Italië voor het Katholicisme bleven behouden. Belangrijk echter is de orde der T heat ij nen, bestaande uit priesters ,die de monnikengeloften hadden afgelegd. Zij bezochten de zieken, stonden de stervenden bjj en, wat in Italië in onbruik was geraakt, zij predikten weer, soms op de openbare straat. Nog meer deed van zioh spreken de orde der Heilige Drievuldigheid, door een jong edelman, Philippi di Neri, gesticht. Hij wordt wel de apostel van Rome genoemd; inderdaad heeft wellicht niemand zooveel als hfj bijgedragen tot de zedelijke verheffing van de bevolking van Rome. Uit deze orde is ontstaan de Congregatie van het Oratorium, die beroemd geworden is door het groot aantal geleerde en bekwame verdedigers van de Katholieke kerk, door uitnemende professoren en onverschrokken zendelingen. Gedeeltelijk door het beperkte doel, dat zij zich hebben gesteld, gedeeltelijk door het ontbreken van de middelen, konden deze orden, hoe merkwaardig ook als een sprekend bewijs van de herleving van het Katholicisme, niet veel doen, om het Protestantisme tot stilstand te brengen, laat staan terug te dringen. Die taak is door de Jezuïetenorde volbracht met steun van eenige Katholieke vorsten. De Jezuïeten-orde is gesticht door Ignatius van Lovola,De Jezuïeten¬ een Spanjaard van aanzienlijke huize en werd door den paus 0 in 1540 erkend. De krachtige organisatie van de orde berust op eene blinde gehoorzaamheid. De mindere moet zich willoos 1 Was het concilie oonsequent geweest,dan had het de pauselijke onfeilbaarheid moeten vaststellen. 124 overgeven aan zijn meerdere „als een lijk". Die gehoorzaamheid betoont de geheele orde aan de Katholieke kerk. „Als de kerk heeft vastgesteld, dat een ding, dat ons wit schijnt, zwart is, dan moeten wij onmiddellijk verklaren, dat het zwart is." De ordeleden verklaren, „alles te doen, wat hun de paus beveelt, ih ieder land te gaan, naar Turken, Heidenen, ketters, waarheen hij hen ook zenden wil, zonder tegenspraak, zonder belooning, onmiddellijk." Aan het hoofd der orde staat — afgezien van den paus — ' de generaal. De eerste generaal was natuurlijk Loyola; zijn tweede opvolger, Lainez, heeft de orde georganiseerd. Onder den generaal staan de „provincialen", belast met het toezicht op de Jezuïeten in eene kerkelijke provincie, en onder deze staan weer verschillende rangen zóó, dat er eene hiërarchische afdaling is. Slechts na een zwaren proeftijd wordt men in de orde opgenomen en slechts weinigen klimmen op tot de hooge rangen. De Jezuïeten hebben hun grooten invloed, behalve aan hunne krachtige organisatie, hieraan te danken dat zij zich niet in de kloosters terugtrokken, maar in hun priesterhjk ambt zich in verschillende opzichten aan de leeken wijdden. Als biechtvaders oefenden zij grooten invloed op de vorsten uit; hun onderwijs, georganiseerd door generaal Aquaviva (f 1615), was zoo beroemd, dat ook Protestantsche ouders hunne kinderen bij heh ter schole deden; zij traden als predikers en ziekenverplegers op; groote geleerden heeft de Jezuïeten-orde voortgebracht; als zendelingen, b.v. Xavérius, „de apostel van Indië", verspreidden zij de Katholieke leer in China en Amerika, in Indië en Afrika. In den tijd der Contra-Reformatie hebben zij menige streek, die voor de Katholieke kerk verloren scheen, voor haar teruggewonnen. Ignatius van De stichter der Jezuïetenorde, Ignatius van Loyola (f 1556) • Loyola. werd in dienst van Karei V bij het beleg van Pamplona aan den voet gewond (1521) en zoo slecht door den geneesheer behandeld, dat hij zijn leven lang kreupel bleef, waardoor de militaire loopbaan voor hem gesloten was. Tijdens zijne ziekte las hij vele he'bgenlevens, die zoo'n diepen indruk op hem maakten, dat hij „soldaat van Qod'; 125 wilde worden, zooals mj dat tot nog toe voor zijn koning was geweest. Eenigen tijd later vertoefde hij bjj de strenge monniken van het klooster Monserrat. „In dat klooster werd Loyola's godsdienstige neiging steeds vuriger. Hjj vastte voortdurend, geeselde zich soms driemaal per dag ten bloede toe, lag uren achtereen geknield te bidden, waakte de nachten door en geraakte zoo ten slotte in een toestand van koortsachtige opgewondenheid. Visioenen, waarin Christus en de Heilige Maagd zeiven zioh voor zijn geestesoog schenen te plaatsen, waarin ook de Duivel in de gedaante van een schitterende slang agn hersenen doorspookte, brachten hem in steeds sterker godsdienstige extase." Na een tocht naar het Heilige Land besloot hij, zich met hart en ziel op de studie der theologie toe te leggen. Inmiddels bleef hij prediken, vurig, geestdriftvol, en.. . wekte toen zelfs het wantrouwen der Spaansche Inquisitie op, die hem voor korten tijd gevangen zette. Wel werd hij weer vrijgelaten, maar op allerlei wijze gehinderd, — zoo werd hem het prediken verboden — verliet hij Spanje en vestigde zich te Parijs, waar hij aan de Katholieke hoogeschool, de Sorbonne, studeerde. Spoedig had hij een klein getal jongelieden tot zijne gevoelens overgehaald, o. a. Faber, Lainez en XaveriUs. In 1534 vereenigden zij zioh plechtig tot eene nieuwe orde, die spoedig het genootschap van Jezus werd genoemd. Het doel was, de Mohammedanen te bekeeren en de Christenen in het Heilige Land te steunen; mocht men dat doel niet bereiken, dan zou men zich ter beschikking van den paus stellen. De poging, van uit Venetië naar t Heilige Land te komen, mislukte door de Turkenoorlogen; predikend trokken de jonge mannen door Italië naar Rome, en in 1540 werd de nieuwe orde door den paus na eenige aarzeling erkend. Maar ook de pausen begrepen beter, wat zij aan hunne hooge Kardinaal waardigheid verschuldigd waren. Onder die pausen noemen wijCaraffa e^ de allereerst Paulus IV. Als kardinaal Caraffa was hij reeds nquIsIte* tijdens Paulus III de ziel van de nieuw opgerichte Inquisitie geweest. De oude pauselijke Inquisitie was in verval gekomen; in 1542 werd eene nieuwe pauselijke Inquisitie opgericht. Tot inquisiteurs werden zes kardinalen benoemd, die het gevaarlijke recht hadden, hunne macht aan andere personen over te drgen. Zeer streng traden Caraffa en de Inquisitie op; geheel Italië werd van Hervormden gezuiverd. Spoedig beval Caraffa, dat geen boek mocht worden uitgegeven — oud of nieuw — zonder voorafgaand verlof der Inquisitie; langzamerhand kreeg men zoo een index van verboden boeken. Ook de regeeringen 126 van Katholieke landen gingen geloöfsrechtbanken oprichten. Paulus IV Als paus (1555—'59) werd de strengheid van Paulus IV eerst 1565—1569. overheerscht door zijn haat tegen de Spanjaarden; in den krijg van Philips II met Frankrijk koos hij partij tegen den Spaanschen koning; zelfs deed hij toen aan sultan Soleiman II het voorstel, niet Hongarije, maar de beide Siciliën aan te tasten. Maar Alva handhaafde zich in Italië en dwong den paus tot vrede. Toen keerde Paulus IV tot strenge banen terug. Eene scherpe discipline werd ingevoerd; de kardinalen moesten weer prediken; hij gaf de Inquisitie het recht, ook door de pijnbank de medeplichtigheid van anderen te bewijzen. In de Nederlanden werd eene nieuwe bisschoppelijke indeeling ingevoerd, mede met het doel, daar beter de ketterij te kunnen bestrijden. Fus IV. Onder Pius IV (1559—1565) hield het concilie van Trente 1559—1565. zjjne iaatste zittingen; geholpen door zijn neef Karei Borromeo, aartsbisschop van Milaan, een man van voorbeeldige plichtsbetrachting en vroomheid, begon bij met de uitvoering van de besluiten dier kerkvergadering. Plus V. De strengere richting had een groot succes met de verkiezing 1565—1572. van piug y (1565—1572). Alle dagen hoorde hij de mis; in processies zag men hem barrevoets en blootshoofds meetrekken; de pastoors moesten bij hunne kerken blijven; in de kloosters werd de tucht hersteld. Wat er nog aan ketterij in Italië was overgebleven, verdween tijdens zijn bewind. Gregorius Ook bij paus Gregorius XIII (1572—1585) stond de bestrijXIII. ding van het Protestantisme op den voorgrond; onvermoeid 1572—1585. wag fl» ^ z»ne poging^ om Elisabeth in Ierland te bestoken. Bekend is verder zijne „Gregoriaansche tijdrekening" (1582). Sixtus V Maar beroemder dan al die pausen is Sixtus V (1585—1590), 1585—1590. jjig van een armen knaap tot deze hooge waardigheid was opgeklommen. De ouders van Sixtus V hadden het zoo armoedig, dat de jonge Felix varkens moest hoeden en zjjn vader geen geld had, om het schoolbezoek te bekostigen.. Een oom echter, die bij de Franciskanerorde was, betaalde het schoolgeld; de jongen kreeg een stuk brood mee en at dat tusschen de schooluren op bij eene bron, die hem water verstrekte. Steeds betoonde hij grooten jjver; nadat hjj in het Francis- 127 kanerklooster was gekomen, werkte lüj dikwijls bij de lamp, die voor . de hostie brandde. Direct na zijne verheffing tot paus begon hij den Kerkelijken Staat te zuiveren Van de roovers en bandieten, die overal het land onveilig maakten. Geen dag ging zonder terechtstelling voorbij; binnen één jaar was het misbruik uitgeroeid. Ook in 't bestuur van zijn gebied greep hij krachtig in. Hij bevorderde den landbouw, begon met de drooglegging der Pontijnsche moerassen en plantte moerbezieboomen aan, om de zijdeindustrie te ontwikkelen. Minder te prijzen zijn zijne financieele maatregelen; hij trachtte o. a. aan geld te komen door verkoop van ambten. Karakteristiek is ook de wijze, waarop Sixtus V met de oude bouwwerken in Rome handelde. Terwijl Leo X b.v. in heilige bewondering voor de bouwvallen van het oude Rome was, werden zij door Sixtus V verwoest of in dienst van het Christelijk geloof gesteld. Zoo werden b.v. op de zuilen van Trajanus en Antoninus de beelden van Petrus en Paulus geplaatst, en een kruis op oen der voor de St. Pieterskerk staande obelisken. Dat het Protestantisme in Sixtus V dus ook een heftig vijand vond, ligt voor de hand. Sixtus V is het, die den banvloek over de Protestantsche Elisabeth van Engeland uitsprak; hij droomde er zelfs van, het Turksche Rijk te veroveren en het Heilige Grai naar Italië over te brengen. Tevens waakte hij ervoor, dat de geestelijken menschen waren van strenge zeden en groote plichtsbetrachting. Eindelijk nog vermelden wij Clemens VIII (1592—1605),Clemens VIII die absolutie verleende aan Hendrik IV van Frankrijk na diens 1592 1605. overgang tot de Katholieke kerk (zie § 88). Zoo trok dus de Katholieke kerk hare strijdkrachten samen tegen het Protestantisme. Bij de Lutheranen, die met de verkregen resultaten tevreden waren, zou zij niet op veel tegenstand stooten. Dat zij nog niet meer resultaten behaalde dan geschied is, daarvan is de voornaamste oorzaak, dat zij op haar weg eene nieuwe Protestantsche secte ontmoette, die krachtig tegenstand zou bieden, n.1. het Calvinisme. 128 Calvijn en het Calvijn (Jean Chauvin) was in 1509 geboren op Pransch Calvinisme, grondgebied, n.1. te Noyon. Hij studeerde eerst in de rechten, maar ■werd spoedig een ijverig theoloog en kon het ten slotte niet meer vinden met de Katholieke leerstellingen. Door de Protestantenvervolgingen onder Frans I verdreven, begaf hij zich naar Bazel, waar hjj zijn hoofdwerk: „Onderricht in den Christelijken godsdienst" [Institutio regilionis Christianae] schreef. Daarin week hij zóó zeer van Luthers denkbeelden af, dat hij de stichter werd van eene nieuwe Protestantsche leer, naar hem het Calvinisme geheeten. Na eene reis naar Italië wilde hij over Zwitserland naar ZuidDuitschland terugkeeren en overnachtte toen te Genève, feitelijk een klein republiekje, dat zich onafhankelijk had gemaakt van den hertog van Savoye en zich bij het Eedgenootschap had aangesloten. Op aandrang van den Protestant Farel bleef hij in Genève wonen, werd er hoogleeraar in de theologie en predikte vurig zijne beginselen. Wel werd bij door de vroohjke, levenslustige stad verbannen, maar toen daarop burgertwisten in Genève uitbraken en de Roomsch-Katholieke kerk en tevens de Savooischgezinde partij er het hoofd weer opstak, meende men in Calvijn den eenigen man te vinden, geschikt en bekwaam, om de hervorming en de stedelijke vrijheid te handhaven. Calvijn gaf aan het verzoek tot terugkeer gehoor en was thans, al bekleedde hij geen enkel wereldhjk ambt, in vele opzichten de onbeperkte heerscher in Genève (1541—'64). 't Voornaamste lichaam werd de kerkeraad en hierin had Calvijn den grootsten invloed. Calvijns bekende leerling en opvolger was Beza. Calvijns leer week, zooals reeds gezegd, sterk van Luthers ideeën af. De grondslag van zijn stelsel is de leer der praedestinatie of voorbeschikking, d. w. z. 's menschen lot hiernamaals was door God onveranderlijk vastgesteld, zonder dat de mensch daaraan iets toe of af kan doen. Het avondmaal was voor hem alleen eene herinneringsplechtigheid. In het dagelijksch leven eischte Calvijn strengheid en eenvoud; tooneelspel en dans b.v. werden verboden. Zoo streng werd opgetreden, dat volgens berekening in vier jaar tijds van de burgers van Genève werd 129 gevangengenomen, 1/31 verbannen of terechtgesteld. Maar ook tegenover zich zeiven was Calvijn hard: hij eischte van zijn zwak lichaam groote inspanning; steeds toonde hij zich belangeloos en bleef hij een nederig leven leiden. Calvijn leeraarde ook, dat men zich verzetten mocht tegen den vorst, die den godsdienst aanrandde : de Nederlanders b.v. hebben die stelling in toepassing gebracht. Doordat Calvijn aan de kerkeraden grooten invloed wilde toegekend zien en dus de absolute macht van den vorst verwierp, was zijne leer tevens min of meer democratisch. Heftig was Calvijn tegen ieder, die niet zijn geloof aannam, getuige het feit, dat hij Michaël Serve(e)t, een Spaansch geneesheer, die zoowel van Calvijns als van de Katholieke leer afweek, liet gevangennemen en verbranden1 (1553). Na Calvijns dood werd Theodoor Beza de hoofdpersoon van de Calvinisten. 't Calvinisme heeft zich vooral verbreid over Frankrijk,„,«„.,„ , - y ' Uitbreiding over de Nederlanden — waar het den Lutherschen godsdiënstvan het terugdrong —, over Schotland, waar John Knox de vermaarde Calvinisme, prediker werd en in de Palts. Voorzoover de Hongaren van het Katholieke geloof afvielen, gingen zij grootendeels tot het Calvinisme over ; de stad Debreezin is thans het centrum der Hongaarsche Calvinisten. Ook in Engeland waren velen, die zich niet met de AngHcaansche kerk konden vereenigen, Calvinistisch (b.v. de graaf van Leicester, die later in de Nederlanden optreedt). Kolonisten brachten het Calvinisme naar Amerika. 't Calvinisme werd de groote vijand van het herleefde Katholi- Calvinisme cisme. „Overal, waar het Protestantisme zich door het zwaard tegenover moest vestigen, zooals in de Nederlanden, is het het Calvinisme K*tno,io,,me' geweest, dat den strijd gewonnen heeft". „Terwijl men soms den Lutheraan nog kon verdragen, bestond tusschen den Calvinist en den Jezuïet een haat, die geen van beiden ooit verborg en welks uitingen in de 16de eeuw de afschuwelijkste tooneelen 1 Serveet ontwikkelde zijne denkbeelden in een boek, dat alleen reeds door zgn titel „Restitutio Cristianismi" een tegenhanger wilde zijn van Calvijns hoofdwerk. Pik, Algemeene Qetchiedenis II, 48 dr. 5 130 hebben verwekt." De bloedige godsdienstoorlogen waren in aantocht. Daar het Lutheranisme zich in de tweede helft der zestiende eeuw buiten die oorlogen heeft gehouden, volgt daaruit, dat in den tijd der Contra-Reformatie, die strijd sdeh vooral in WestEuropa — in de Nederlanden, in frankrijkste Sohotland — zal afspelen. Pas in de 17de eeuw worden ook de Protestanten in Duitschland wakker geschud, en wordt het Du'tsche Rijk het middelpunt van den godsdienstkrijg (n.1. den 30-jarigen oorlog). HOOFDSTUK 85. Spanje onder Philips II (1555—1598) en Philips III (1598—1621). Bestrijdingder In de tweede helft der zestiende eeuw staat onder de vorsten, ketterij. die net Protestantisme bestrijden, Philips II vooraan. Als koning van Spanje, als heer der Nederlanden, als gebieder over groote koloniale bezittingen, als koning van Napels en Sicilië en hertog van Milaan had hij de beschikking over groote strijdkrachten en aanzienlijke inkomsten, zoodat het Protestantisme in hem een geducht vijand had. Met hart en ziel was Philips aan de Katholieke kerk gehecht; hij verafschuwde de ketterij, en achtte het zich eene heilige plicht, haar met alle kracht te bestrijden, te vernietigen. Hard, ja wreed toonde hij zich bij de vervolgingen der Protestanten. In den strijd tusschen Protestantisme en Katholicisme in den tijd der Tegen-Hervorming speelt Philips II eene hoofdrol, en daarom dienen wij zijn bewind het eerst te bespreken. Die bestrijding der ketterij ging tevens gepaard met pogingen, om overal in Europa den invloed van het Habsburgsche huis te vestigen: een Habsburgsch wereldrijk met den Katholieken godsdienst als den heerschenden zweefde hem voor den geest. Philips II en Toch moeten we niet denken, dat Philips een gehoorzaam de Paus. dienaar van den paus was. Slechts het geloof bond Philips aan 131 den pauselijken stoel, maar van ondergescniktheid aan den paus is geen sprake. Philips b.v. kon pauselijke bullen achterhouden; een geestelijke, die de koninklijke wetten niet nauwkeurig nakwam, werd door hem afgezet; bijna alle kerkelijke ambten werden door Philips weggeschonken. De besluiten van het concilie van Trente werden pas in 1565 in Spanje afgekondigd en dan nog onder voorbehoud, dat zij de koninklijke rechten niet mochten aantasten. Behalve de bestrijding der ketterij draagt Philips' regeering streven naar nog een anderen karaktertrek: n.1. het streven naar de invoering absolutisme van eene onbeperkte koninklijke macht in al zijne staten. De Spaansche denkbeelden van absolutisme had Philips als 't ware ingezogen; de wil van den vorst moest wet zijn. In Castilië en in zijne Italiaansche gebieden heerschte hij onbeperkt; in Arragon echter, dat zoo goed als onafhankelijk naast Castilië stond, hadden de Cortez en de Justitia Mayor nog eenige rechten; in de Nederlanden besnoeiden verschillende privilegiën de macht van den vorst. De rechten van Arragon werden door Philips in het laatste deel zijner regeering vernietigd; ook in de Nederlanden zou het absolutisme worden ingevoerd, wat — naast de onverbiddelijke vervolging der Calvinisten — de hoofdoorzaak was van den opstand tegen Spanje, waardoor Philips een deel zijner rijkste erflanden verloor. Philips II was op en top een Spanjaard, trotsch, deftig en afge- Eigenschappen meten. Aan het hof heerschte de strengste etiquette. Invloed-van pbu,Ps 11 rijke raadgevers heeft Philips gehad, zooals Alva, den prins van Eboli, Granvelle e. a., maar toch liet hij zijn oog overal over gaan. Al te zeer wijdde hij echter zijne aandacht aan klei-nigheden, zoodat, ondanks zijne verbazende werkzaamheid, vele staatszaken onafgedaan bleven. Voor een deel lag dit ook aan zijne besluiteloosheid en zijne vrees, overijlde beslissingen te zullen nemen. Hoe dikwijls kwam het voor, dat hij in schriftelijke gedachtenwisseling trad met personen, die in Madrid vertoefden, omdat hij oordeelde, dat hij bij eene mondelinge bespreking zich met voldoende zou kunnen beraden. Eene treurige episode uit het leven van Philips II vormt de doodDon Carlos. van zijn zoon Don Carlos. Deze prins had vele slechte eigenschappen: t 1568. 132 hij was van nature opvliegend, grillig en zeer onmatig in eten en drinken; een zware val op zjjn hoofd maakte zijn toestand nog minder. Soms scheen het, of hij waanzinnig was: zoo martelde hij eens 23 paarden dood. Toch wilde hij landvoogd over de Nederlanden worden en huwen met eene Oostenrijksehe aartshertogin. Philips weigerde, en mogelijk rijpte bij Don Carlos zelfs het plan, zijn vader te vermoorden. Ten slotte liet Philips hem opsluiten en spoedig daarna stierf de prins door overmatig gebruik van spijs en ijswater (1568). Dat Philips den dood van zjjn zoon op zijn geweten heeft — wat vroeger weieens beweerd werd —, mag niet worden gezegd. Vervolging Philips begon met de bestrijding van het Protestantisme in van Protestan-Spanje; meer dan eens werd een auto da fé gehouden; de nieuwe ten en Moris-jger wer(1 geheel uitgeroeid. In dezelfde lijn ligt zijne bestrijding 00 S' van de in Spanje wonende Mooren. Ongetwijfeld waren deze voor een deel in hun hart nog Mohammedaansch; uiterlijk onderscheidden zij zich echter alleen door hunne voorvaderlijke zeden en kleederdracht, terwijl de Arabische taal door hen gesproken werd. Philips verbood hun, die kleederdracht en zeden nog langer te volgen en stond hun het gebruik van de Arabische taal voor nög slechts 3 jaar toe. Vooral aan dien laatsten eisch kon onmogelijk worden voldaan. De Morisco's kwamen in opstand (1568—'71), maar hoe zij zich ook met den moed der wanhoop verdedigden, tegen het krijgstalent van 's konings halfbroer, Don Juah van Oostenrijk, waren zij niet opgewassen: de opstand werd door dezen bloedig onderdrukt; de overgebleven werden naar Noord-Spanje verplaatst, om hunne samenwerking te breken; Spanjaarden werden door de regeering naar de verlaten landstreken gebracht, maar deze dagdieven brachten de weleer zoo vruchtbare streken niet tot hernieuwden bloei. Spanje leed groote materieele schade door de bestrijding der Morisco's. Strijd tegen de Een strijd tegen de ongeloovige Turken was natuurlijk ook Turken. naar pj^iips' hart. De Turken ontwikkelden ook in de tweede helft der zestiende eeuw groote kracht. In 1561 werd Tripolis schatplichtig aan hen. In 1565 deden zij eene poging tot verovering van Malta, maar de ridders onder hun grootmeester La Valette wisten het eiland te behouden. De nieuwe haven- 133 stad werd naar La Valette genoemd. Onder het plegen van groote gruwelen — een der bevelhebbers, aan wien met de bezetting vrijen aftocht was beloofd, werd levend gevild — vermeesterden de Turken echter Cyprus op de Venetianen (1571). Nu echter voegde zich bij de Venetiaansche vloot eene Spaansche, benevens een paar pauselijke schepen; met die vereenigde macht behaalde Don Juan eene schitterende overwinning bij Lepanto (1571). Vérdere gevolgen had deze zegepraal echter niet: ook Cyprus bleef in handen der Turken en Tunis erkende in 1574 het oppergezag van den sultan. Heeft Philips op het Pyréneesche schiereiland de kerkelijke Verovering eenheid hersteld door de bestrijdmg van Protestanten en Mooren,van Portugal ook de staatkundige eenheid werd er door hem gegrondvest 1580. 1°. door de versterking van het koninklijk gezag in Arragon — wat boven reeds vermeld is —, 2°. door de verovering van Portugal, waar in 1580 de troon vacant was geworden. Emanuel de Groote was opgevolgd door zjjn zoon Johan III (1521—1557) en deze weer door zijn kleinzoon Sebastiaan, die kruistocht-idéalen koesterde, en in 1578 om 't leven kwam op een veldtocht tegen de Marokkanen, die het Portugeesche leger bij Alcassar versloegen. Toen werd de oude Kardinaal Hendrik, een broer van Johan III, koning, met wien het regeerende huis in Portugal uitstierf in 1580. Als kleinzoon van Emanuel den Groote had Philips ontegenzeggelijk de naaste aanspraken. Zonder veel tegenstand bezette Alva het land en werd Philips gehuldigd. Doch de verovering was van twijfelachtige waarde. Het grootste deel van het Portugeesche volk verborg zijn afkeer van de Spanjaarden niet (ook nog tegenwoordig is de stemming tusschen beide volken vijandig); een andere pretendent [Don Antonio] smeedde steeds nieuwe plannen, om aan Philips de kroon te ontrukken. Zoodoende moest Philips een talrijk leger in Portugal op de been houden en vele vestingen bouwen, wat heel wat geld kostte. Tot schade van Portugal konden de Nederlanders nu ook de Portugeesche k oloniën aantasten. 134 Mislukking Over Philips' ingrijpen in de gebeurtenissen die zich in Westvan Philip's Europa afspeelden, zullen we bij eene andere gelegenheid spreken. plannen in merken foeT a]]een op dat al zijne groote plannen gefaald West-Europa. J , „ , f i « i hebben: zoo werden de Noordelijke Nederlanden eene onafhankelijke Republiek, zoo bleef.de Protestantsche Elisabeth op den troon van Engeland, zoo liepen de gebeurtenissen in Frankrijk geheel tegen zijne wenschen af. Spanje zelf echter was, gedeeltelijk door de al te groote eischen, die Philips aan zijne landen stelde, uitgeput. Over dien achteruitgang van Spanje in de 2de helft der 16de eeuw wenschen we hier nog iets in het midden te brengen. Verval van Met landbouw, nijverheid en handel zag het er treurig uit. De Spanje. Spanjaard gevoelde zich en gevoelt zich nog niet tot een werkzaam leven aangetrokken. Het zwervende herdersleven, de geestelijke stand of de militaire loopbaan waren zijne idealen. Ieder Spanjaard gevoelde zich door werken onteerd; ieder wilde „hidalgo", edelman zijn. Traagheid en vroomheid brachten velen tot het kloosterleven. Eén millioen Spanjaarden leefde van den arbeid der overige 7 millioen. Een derde gedeelte van het jaar waren feestdagen. Zware belastingen drukten de bronnen van '/estaan. Hoe zou men handel kunnen drijven, zoo werd geklaagd in 1594, als men van 1000 dukaten kapitaal jaarlijks 300 dukaten belasting moet betalen en dus na ruim 3 jaar het kapitaal aan belastingen is verloren gegaan! De verdrijving der Morisco's bracht Spanje's welvaart een belangrijken knak toe. Zelfs het broodkoren moest uit den vreemde worden aangevoerd. De handel was in handen der vreemdelingen; 'tgoud uit Amerika vloeide dan ook slechts door Spanje (vgl. pag. 87). De wegen waren slecht. Ook de sterke afname van de bevolking wijst duidelijk op achteruitgang. Treurig was de financieele toestand. De legers verslonden schatten gelds. Toch kon Philips wegens wanbetaling niet vast op het leger rekenen: we herinneren alleen aan de Spaansche furie van 1576, en soortgelijke muiterijen kwamen herhaaldelijk voor. Ook de vloot kostte veel, maar, daar zij over alle werelddeelen verspreid was, en bij gebrek aan geld, aan arsenalen en aan manschappen slecht werd onderhouden en bediend, konden 135 zelfs op de Spaansche kusten de Algerijnsche en Tunesische zeeroovers hunne rooverijen plegen. 'tGeld voor de Armada was als het ware weggegooid. Voorts moet gewezen worden op de onkosten der hofhouding, op de jaargelden van geheime agenten, op de schatten, door Philips aan bouwwerken, zooals aan het Escuriaal, besteed, 't Aantal ambtenaren was veel te groot; het beheer der financiën slecht. En terwijl de uitgaven stegen, daalden de inkomsten: uit de rijke Nederlandsche gewesten b.v. werden geene gelden meer getrokken. Reeds in 1575 klaagt Philips: „de wanorde in de financiën is onherstelbaar; ik weet niet, waarvan ik morgen leven zal." En wat stonden hem toen nog tal van uitgaven voor de deur! Op allerlei wijze trachtte Philips aan geld te komen; adellijke titels b.v. werden verkocht, maar . . . adellijken waren vrijgesteld van belastingen, dus hoe slecht werkte dat voor de toekomst! Drukkende belastingen werden uitgeschreven; de tollen werden verhoogd; groote leeningen gesloten. Eens zag zich Philips zelfs verplicht, om deur voor deur eene vrijwillige gift te vragen, feitelijk dus een aalmoes. Maar toch kwam het bankroet, eerst in 1575, daarna nog eens in 1596. Dat hierdoor het vertrouwen in het Spaansche krediet geschokt werd, ligt voor de hand; de voornaamste sckuldeischers, zooals de Fuggers, verlangden dan ook voor zich het beheer van een deel der inkomsten. Zoo verkeerde Spanje in een toestand van verval, waaruit het zich nog niet heeft weten op te heffen. En al ligt dat voor een deel, zooals boven is aangeduid, aan den volksaard, toch draagt Philips' staatkunde er voor een aanzienlijk deel de verantwoordelijk voor. Ook de Zuidebjke Nederlanden liet Philips in deerniswekkendenAcWeruitSang toestand achter. Ook daar was de bevolking sterk verminderd. d6r Zuiael- Nsderl. Vele dorpen waren zoo goed als verlaten. De handelsbloei van Antwerpen was vernietigd; de nijverheid der Vlaamsche steden beteekende weinig meer èn bij gebrek aan grondstoffen èn bij 't ontbreken van afzetmarkten. De landerijen waren zóó verwaarloosd, dat velden en wegen van elkaar niet te onderscheiden waren. Ontzettend veel hadden stad en land van roovers en van de stroop- 136 tochten van soldaten te lijden. In den strengen winter van 1586/'87 ffiga**- heerschte zoo'n armoede en was er zoo'n schaarschte van levensmiddelen, dat burgers de mesthoopen omwoelden, om afval te verzamelen, waarmede zij hun honger konden stillen. En naast de materieele achteruitgang stond de geestelijke. Alleen de kunst, die door Albertus en Isabella zeer begunstigd werd, bloeide nog; omstreeks 1600 leefde de bekende schilder Rubens; zijn niet minder bekende leerling is de portretschilder Anthonie van Dijck. Spanje onder Onder Philips' zoon en opvolger Philips III werden de tpePhilips III. standen nog niet beter. De koning zelf was een onbekwaam vorst, die zich liefst overgaf aan tafelvreugde, jacht en kaartspel en de leiding der zaken overliet aan den hertog van Lerma. Maar deze, in plaats van 's lands zaken te behartigen, had geen ander doel voor oogen, dan in den kortst mogelijken tijd een zoo groot mogelijk vermogen te vergaren. „Den grootsten dief van Spanje" noemt hem daarom een spotdicht. Met de staatsfinanciën bleef het zoodoende diep-treurig gesteld. In 't voorjaar van 1608 hadden de ambtenaren in 18 maanden geen traktement gebeurd. Om aan geld te komen, waren de regeering de slechtste middelen goed genoeg: zij vervalschte de munt, maakte een nieuw bankroet, ja, verkocht vergiffenis voor misdrijven. 'tLand wemelde van roovers; de kuststreken werden onveilig gemaakt door Engelschen en Hollanders en door Barbarijsche zeeroovers: men denke o. a. aan den tocht van Heemskerk naar Gibraltar in 1607. Geen wonder, dat Spanje naar vrede verlangde.. In 1598 werd — nog tijdens Philips II — teVervins vrede met Frankrijk gesloten, in 1604 met Engeland en in 1609 met de opgestane Nederlandsche gewesten het twaalfjarig Bestand. En toch Verdrijving ±* ondanks dien nood — ging de regeering, gedreven door gods der Morisco's dienstig fanatisme, tot den noodlottigen stap over, de nijvere 160 ' Morisco's uit geheel Spanje te verdrijven: zij werden op schepen naar de Afrikaansche kusten gebracht, waar duizenden omkwamen. Zoo stiet Spanje ongeveer een half millioen zijner vlijtigste bewoners uit, waardoor wederom aan de toch al zoo geringe welvaart een nieuwe slag werd toegebracht. 137 HOOFDSTUK 86. Engeland onder koningin Elisabeth. Maria Stuart.1 In 1558 volgde Elisabeth hare halfzuster Maria op. Zij hadEigenschapeene treurige jeugd achter zich liggen; haar vader verstiet haar Pen van Ellen tijdens de regeering van Maria verkeerde zij in halve gevan- sabeiil' genschap. In hare jonge jaren had zij hard gestudeerd, zoodat zij bij hare troonsbestijging eene zeer ontwikkelde vrouw was. Hoewel ijdel in de hoogste mate, tuk op de kruiperigste vleierij, trotsch en heerschzuchtig, ^uinig tot gierig toe, werd zij door haar volk op de handen gedragen, doordat zij hare taak als kóningin hoog opvatte; men was overtuigd, dat zij zóóveel in haar vermogen was, de voorspoed van haar land bevorderde. Zij wijdde zich met ijver aan de staatszaken; hare ministers, van wie vooral genoemd moeten worden William Cecil (later lord Burleigh geheeten), Walsingham en in financieels zaken Gresham, gaven raad, maar zij besliste. Ook hare gunstelingen, eerst Leicester, later Essex hebben nooit invloed op de staatszaken gehad. Wel bleef zij de rechten van het parlement min of meer eerbiedigen, maar de eigerJijke regeering lag toch in handen van Elisabeth. In alle gewichtige zaken overlegde zij koel het voor en tegen, zoodat een harer raadgevers, Walsingham, haar eens verweet, „te veel te vertrouwen op de kansrekening en te weinig op God". Engeland beleefde tijdens hare regeering een tijdperk van Bloei van bloei. Handel en scheepvaart gingen hard vooruit. Nog vóór Engeland Elisabeth zeilden Engelsche zeevaarders om de Noordkaap en bereikten den Dwinamond, wat het begin werd van rechtstreeksche handelsbetrekkingen tusschen Engeland en Rusland, welks czaar Iwan de Verschrikkelijke (± 1550) de Engelschen uitstekend ontving; in 1554 werd de Moscovische Compagnie opgericht. Francis Drake deed een tocht om de aarde; hij en Cavendish plunderden Spaansch-Amerikaansche bezittingen. Sir Wal ter Raleigh stichtte de kolonie, naar de „maagdelijke" xYgl. de genealogische tabel YI, 138 koningin (Elisabeth is nooit gehuwd geweest) Virginië genoemd; wel ging zij weer te niet, maar spoedig werden nieuwe koloniën gesticht; Davis ontdekte de naar hem genoemde straat, toen hij een Noord westelijke doorvaart zocht, die ook Hudson trachtte te vinden (Hudson-baai en -straat, de rivier de Hudson!); Frobisher bereikte de naar hem genoemde baai, Hawkins veroverde eilanden in West-Indië; eene „Oost-Indische Compagnie" werd in 1600 opgericht en eene „Turksche maatschappij" voor den Levanthandel. Als gelegen op den weg naar Virginië bezetten de Engelschen in 1610 de Bermudas als steunpunt voor handel en marine. De nijverheid, vooral de lakenindustrie o. a. in Norwich, werd bevorderd door de vele Protestantsche vluchtelingen uit de Nederlanden en Frankrijk. Dit was van zooveel te meer beteekenis, omdat, toen de boerenstand langzamerhand vrij werd, de adel groote uitgestrektheden bouwland in weidegrond liet veranderen en waar vroeger velen een bestaan hadden, weidden thans groote kudden onder één herder. „De weiden verdreven de dorpen, de schapen verdreven de menschen", en deze trokken naar de steden, waar velen bij de nieuwe industrieën werk en brood vonden. De toenemende welvaart blijkt b.v. uit de doelmatiger inrichting der huizen, die voortaan meer van steen dan van hout of leem werden opgetrokken en waarin de vensters de luiken gingen vervangen. Ook de letterkunde bloeide: wij noemen alleen William Shakespeare (f 1616) den beroemden treur- en blijspeldichter ' en den Engelschen dichter Spenser. De wetenschap vond een kundig geleerde in Francis Bacon, baron van Verulam. De Anglicaan- Hoewel Elisabeth zich tot de Roomsch-Katholieke kerk voelde sche kerk. aangetrokken, drong het verleden haar naar den Protestantschen kant (vgl. pag. 117). De Anglicaansche of Episcopale kerk werd ingevoerd; Elisabeth werd haar hoofd (krachtens de „Act of Supremacy"). De leer, vastgesteld in eene geloofsbelijdenis van 39 artikelen, is in hoofdzaak Protestantsch, maar in haar uiterlijk is de Kerk min of meer Katholiek: de kleeding der geestelijkheid en het altaar bleven behouden, ook de bisschoppen werden gehandhaafd, maar bet huwelijk werd den geestelijken 139 toegestaan, de mis werd afgeschaft en bij den kerkdienst moest 't Engelsch, waarin ook de formuliergebeden en dankzeggingen zijn geschreven, gebruikt worden (the book of common-prayer) Vele Protestanten bleven echter tegen deze kerkinrichting. Dezv, dissenters of Non-Conformisten kan men verdeelen dn twee groepen, nl. Puriteinen en Presbyterianen. De eersten,puriteinen en onvervalschte aanhangers van Calvijn, wiens leer zij hadden Presbyteleeren kennen, toen zij onder Maria's regeering naar het vasteland rianenwaren gevlucht, wilden de Kerk zuiveren (pur = zuiver) van al wat aan het Katholicisme herinnerde, de Presbyterianen waren niet tegen de bisschoppelijke waardigheid, maar wilden, dat ook de leeken zitting zouden hebben in het kerkbestuur: iedere gemeente moest bestuurd worden door hare ouderlingen of presbyters. Deze dissenters werden even goed vervolgd als de onverzettelijke Katholieken, als zij onrust in het land brachten, want vóór alles wilde Elisabeth de binnenlandsche rust handhaven, anders toch kon Engeland niet welvarend eh machtig worden. Vooral het Katholieke Ierland had onder vervolgingen te lijden; Ierland duizenden H.A. lands werden daar aan Protestantsche Engelsche kolonisten geschonken. Een opstand onder den graaf van Tyrone (± 1600), gesteund door in Ierland gelande Spaansche troepen, werd onderdrukt. Ook in Schotland werd het Protestantisme en wel het CalvinismeHet calvinisingevoerd. De vurige prediker was hier John Knox. Hij en me in Schotandore Calvinistische predikers hadden vooral den steun van land Ingeden hoogen adel van het Schotsche laagland, die op de rijke voerdkerkelijke goederen aasde (de Keltische Hooglanden bleven Katholiek). Hoe de moeder van Maria Stuart, die tijdens het verblijf harer dochter in Prankrijk wegens haar huwelijk met den dauphin (later koning Frans II) als regentes in Schotland optrad, de Hervorming ook tegenwerkte, de beweging breidde zich steeds uit, en toen Elisabeth den troon beklom, sloten de Calvinisten een Covenant ter verdediging van Gods woord en kwam het onder leiding van den graaf van Murray tot een opstand, die spoedig geheel Schotland in handen der Calvinisten bracht. Tijdens den 140 opstand stierf de regentes; in afwachting van de komst van Maria Stuart nam Murray het regentschap op zich. Natuurlijk werd thans overal het Calvinisme ingevoerd; de kerkelijke goederen kwamen ook hier grootendeels aan den adel. Maria Stuart Onder die omstandigheden kwam de jonge Maria Stuart in in Schotland. Schotland aan. Ook zij was, als Elisabeth, eene begaafde vrouw, maar vroolijk, vriendekjk, medelijdend, gul. Met hare innemende manieren slaagde zij er spoedig in, door den adel als koningin te worden gevierd, ondanks haar Katholiek geloof. Stond zij door dat geloof reeds tegenover Elisabeth, eene meer ernstige zaak scheidde de beide vorstinnen: de Katholieken in Engeland nl. beschouwden Maria Stuart als de wettige koningin van Engeland en Elisabeth beschouwde haar dus als eene mededingster. In 1565 huwde Maria, ten spijt van Elisabeth, met haren Katholieken neef Darnley. Dat huwelijk werd echter zeer ongelukkig. Darnley was een ruw, heftig man, die zich vaak aan dronkenschap overgaf en de jacht als zijne geliefkoosde bezigheid beschouwde. Maria hield hem dan ook van de regeering verwijderd; zij overlegde vooral met den Italiaan Rizzio, haren secretaris, en evenals zjj, ijverende voor het Kathokeke geloof. Vele Protestantsche edelen gevoelden zich nu achteruitgezet, werden ook bevreesd voor de toekomst van het Protestantisme in Schotland, en, in overleg met Darnley, vermoordden zij Rizzio onverwachts, bijna onder de oogen der koningin. Maria was diep gegriefd. Zij wist echter haar gezag in Schotland te handhaven: een legertje, door de samenzweerders op de been gebracht, werd door haar verslagen en toen haar in 't zelfde jaar een troonopvolger werd geboren, was zij meer dan ooit meester van den toestand. Maar Darnley werd voortaan door haar verafschuwd, en, 't zij al dan niet met Maria's medeweten — zekerheid daarover bestaat niet — smeedden eenige edelen, met Bothwell.als aanvoerder, een complot tegen Darnley. Toen deze in een landhuis ziek lag, vloog dit op zekeren nacht in de lucht; 'tlijk van Darnley werd gevonden, maar duidelijk bleek, dat hij vooraf was vermoord. En nu deed Maria een zeer onvoorzichtigen stap. Hoewel de pubüeke opinie Bothwell als den moordenaar aanwees, trad zij 141 met hem in 't huwelijk, waardoor zij aan de bewering, dat zij medeplichtig was aan den moord, op haar echtgenoot gepleegd, nieuw voedsel gaf. Geheel' Schotland kwam nu tegen haar in opstand; Bothwell vluchtte het land uit, Maria werd gevangengenomen en moest afstand van den troon doen ten behoeve van haar zoontje Jacobus VI (1567). Zij wist echter te ontsnappenMaria Stuart en een nieuw legertje te formeeren, doch toen ook dit verslagen was, v*ucnt naar vluchtte zij naar Engeland en riep Elisabeth's gastvrijheid in 156g (1568). Elisabeth verkeerde nu in een moeilijke positie. Haar zonder meer naar Schotland terugvoeren, wilde zij niet; haar een leger geven tegen hare oproerige onderdanen of naar Frankrijk te Laten gaan, wilde zij evenmin, omdat zij dan voor haar gevaarlijk kon worden. Zoo kwam zij er toe, haar mededingster gevangen te houden: als voorwendsel diende, dat zij zich eerst moest zuiveren van de verdenking, die op haar rustte. Maria Stuart daarentegen verklaarde, als souvereine vorstin, aan God en niemand anders rekenschap verschuldigd te zijn van hare daden en eischte hare invrijheidstelling. Elisabeth had welhaast groot gevaar te duchten van hareMaria Stuart gevangene. Tal van complotten werden gesmeed met het doel,iu gevangenElisabeth te vermoorden en Maria Stuart op den Engelschen troon te plaatsen. Don Juan van Oostenrijk had de landvoogdij in de Nederlanden aanvaard, o.a. in de hoop, Maria uit hare gevangenschap te bevrijden, om als haar echtgenoot koning van Engeland te worden. Al die samenzweringen, waarin Philips II voor een deel de hand had, mislukten. Eindelijk, in 1586, werd [door Babington] een nieuwe samenzwering op touw gezet, waarin ook Maria was betrokken. Een verrader speelde den minister Walsingham echter alle brieven in handen. Walsingham liet de correspondentie rustig voortgaan, na eerst kennis van den inhoud te hebben genomen; ook Maria moedigde de samenzweerders aan, Elisabeth te dooden. Toen eindelijk Walsingham achter het geheele complot was gekomen, werden de samenspanners gevangengenomen en ter dood gebracht. Ook Maria werdMaria Stuart voor eene rechtbank gebracht en ter dood veroordeeld. Elisabeth onthoofd moest dat doodvonnis nog onderteekenen. Zij aarzelde, omdat 142 zij de verantwoordelijkheid ervan niet óp zich wilde laden. Wel teekende zij ten slotte, zonder echter in stellige bewoordingen het bevel tot terechtstelling te geven. Maar nu Elisabeth weifelde, tastten hare ministers door: Maria Stuart werd [in bet kasteel Fotheringhay) onthoofd. In Engeland heerschte groote vreugde, want, zoolang Maria leefde, was de veiligheid van den staat niet verzekerd. Elisabeth echter toonde zich bedroefd en toornig jegens hare raadslieden; haar secretaris werd zelfs in den Tower geworpen. Zoo trachtte zij aan de buitenwereld te beduiden, dat zij den dood van Maria Stuart niet had gewild. Reeds in het volgend jaar zou Elisabeth ondervinden, dat Philips II den dood van de Schotsche koningin niet ongewroken zou laten: de Armada werd uitgezonden (1588). HOOFDSTUK 87.1 De godsdienstoorlogen in Frankrijk tot 1588. De Hervor- In Frankrijk ondervond het Protestantisme veel tegenkanting ming tijdens bij de vorsten. Dat behoeft geene verwondering te wekken, Fians en wan^ VOOreerst hadden de koningen door het concordaat van Hendrik II. ' Bologna van 1516 veel invloed op de benoeming der Katholieke geestelijken, terwijl de Protestantsche kerkleeraars door de kerkelijke gemeenten zelve werden gekozen, en in de tweede plaats vreesden zij de republikeinsche ideeën van de Calvinistische leer. Niet het Lutheranisme, maar het Calvinisme is n.1. Frankrijk op den duur binnengedrongen. Hoewel de groote massa van het Fransche volk niets van de ketterij wilde weten, vond de Hervorming vooral onder de hoogere standen vele aanhangers; zoo werd Frans I een tijdlang van vervolgingen teruggehouden door zijne zuster Margaretha van Angoulême; ook zijne buitenlandsche politiek, die hem in betrekking bracht tot de Duitsche Protestanten, moest hem weieens weerhouden. Toch begon' nen onder Frans I de vervolgingen, waaronder vooral de Wal- 1 Vgl. bij de verdere geschiedenis van Frankrijk de genealogische tabel N°. IV 143 denzen te lijden hebben gehad en die onder zijn opvolger Hendrik II werden voortgezet. Zeer waarschijnlijk is de voornaamste reden, waarom Hendrik II in 1559 den vrede van Cateau-Cambresis met Philips II sloot, deze, dat beide vorsten zich dan beter konden wijden aan de bestrijding der ketterij. Zelfs werd een huwelijk beklonken tusschen Philips en Elisabeth, dochter van Hendrik II. Maar op het tournooi, ter gelegenheid van de huwelijksfeesten gehouden, werd Hendrik II bij ongeluk doodelijk gewond (1559). Hendrik II werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Frans IlDe Guises en (1559—1560), die gehuwd was met Maria Stuart, de dochter de Bourbons van den Schotsehen koning Jacobus V en Maria de Guise. Door njdens haar toedoen kreeg de' familie de Guise, met welke zij dus van moederszijde verwant was, grooten invloed. De beide voornaamste vertegenwoordigers van dit geslacht waren Frans de Guise, een uitstekend krijgsman, die zich o. a. onderscheiden had door de inneming van Calais, en zgn broer Karei, aartsbisschop van Reims en kardinaal, die de leiding der zaken geheel in handen kreeg. De vervolging der Protestanten — der Hugenoten, zooals zij in Frankrijk werden genoemd — werd door de Guises ernstig voortgezet. Een steun vonden deze echter bij verschillende adelbjke families, die jaloersch waren op den grooten invloed der Guises. Onder die families moeten vooral de Bourbons genoemd worden, wier belangrijkste vertegenwoordigersLode wij k, prins van Condé en zijn broer Antonie, koning van Navarre, waren. Rechtens kwam hun tijdens de minderjarigheid van Frans II het regentschap toe. De Bourbons nu stelden zich aan het hoofd der Hugenoten; vele ontevredenen sloten zich bij die partij aan, zoodat we onder de Hugenoten twee groepen kunnen onderscheiden, nl. 1°. hen, die door hun geloof tot die partij behoorden, zooals de admiraal de Coligny, 2°. hen, die vooral door politieke overwegingen, nl. verzet tegen de Guises, geleid werden. Er vormde zich eene samenzwering, die ten doel had, zich meester te maken van den persoon des konings en de regeering aan de Bourbons over te dragen. Maar de samenzwering werd verraden; de overrompeling van het slot te Am- 144 boise, waar het hof zich ophield, mislukte daardoor; de Girises handhaafden hunne machtige positie; ja, Lodewijk .van' Oondé werd gevangengenomen en ter dood veroordeeld. Reeds was de dag van zijne terechtstelling bepaald, toen Frans II onverwachts stierf (1560), waardoor de zaken eene geheel andere wending Houding van namen. Want zijn opvolger Karei IX — nog slechts 10 jaar Catharina de QU(j — kwam onder regentschap van zijne moeder Catharina de Medici, die aan niemands leiband, ook niet aan dien der Guises, wilde loopen. Wel was zij Katholiek, doch zij stond vrij onverschillig tegenover de verschillende geloofsrichtingen; bij haar gaven politieke overwegingen den doorslag; nu eens steubende op de eene dan weer op de andere partij, trachtte zij haar gezag te vestigen eh te handhaven. Thans was het voor haar zaak, om met steun der Bourbons de machtige positie der Girises te breken, en dat gelukte: Catharina zelve werd regentes, Condé werd op vrije voeten gesteld. Maar tevens begon thans eene andere behandebng der Hugenoten. Gematigheid werd het wachtwoord; zij koos als kanselier de 1'Höpital, wiens denkbeelden duidelijk blijken uit zijn gezegde: „Laten wij die woorden als Lutheraan, Hugenoot en Papist vermijden, en ons slechts Christenen noemen". Krachtens het tolerantie-edict van St. Germain of het Januari-ediot van 1562 werden de vervolgingen der Protestanten gestaakt en hunne godsdienstoefeningen buiten de steden toegelaten. De Guises en de Bourbons beiden werden cfoor Catharina geraadpleegd. Bloedbad van Maar ondanks die gematigdheid kwam de uitbarsting in 1562. Vassy tsea.pj.jyjg ,je Quig^ ontevreden over de sterke vermindering van zijn invloed en de vergrooting van dien van het Protestantisme, waarvan hij zoo'n heftig tegenstander was, trok in dat jaar met eene gewapende bende door het dorpje Vassy, waar de Hugenoten in eene schuur een godsdienstoefening hielden. Daar ontspon zioh toen een gevecht tusschen soldaten van Guise en de ongewapende Hugenoten: 60 Hugenoten werden gedood en 200 gekwetst. Dat werd het sein tot een burgeroorlog in 't geheele rijk: de eerste van de 8 godsdienstoorlogen, die Frankrijk ongeveer dertig 145 jaar lang hebben geteisterd. De eerste drie oorlogen werdenDe eerste drie gevoerd tusschen de jaren 1562 en '70. De meeste slagen werden godsdienstdoor de Protestanten verloren. Antonie van Navarre en Lodewijk "O'tosen. van Condé kwamen om het leven ; Frans de Guise werd in dien tijd vermoord. Frankrijk leed echter geducht onder die burgeroorlogen; de staatsfinanciën geraakten uitgeput; Catharina vreesde, dat de burgeroorlogen konden leiden tot onderwerping van Frankrijk aan den invloed van Philips II, wat tegen het nationaal belang was; ondanks de nederlagen bielden de Hugenoten zich staande onder admiraal dé Coligny; bovendien werd Karei IX afgunstig op zijn oudsten broer Hendrik, die de belangrijkste overwinningen had bevochten. Zoo werkten verschillende motieven samen tot het sluiten van een vrede, den vrede van St. Germain (1570), waarbij den Protestanten belangrijke concessiën werden gedaan. 1°. Zij kregen het recht van vrije uitoefening van hunnen gods- Vrede van dienst op het platteland en in twee steden per provincie (echter s*« Germain niet in het zeer Katholieke Parijs); 1670- 2°. Zij verkregen vier veiligheidsplaatsen (places de süreté), o.a. La Roebelle; 3°. Zij kregen toegang tot alle ambten. De 1ste godsdienstoorlog was van 1562—'63; Antonie van Navarre Nadere bijzonwerd in 1562 bij 't beleg van Rouen doodelijk gewond en stierf na dederheden over inneming der stad. Condé, die Parijs wilde verrassen, werd gevangen de eerste drie genomen; de Protestanten werden verslagen bij Dreux (1562), doch oorlogen. Frans de Guise werd vermoord (1563). De vrede werd te Amboise gesloten. Karei IX deed in 1564 met zijn moeder een reis door Frankrijk en ontmoette toen teBayonne zijne zuster Elisabeth, de gemalin van Philips II, begeleid door Alva. Er is toenmaals in het Protestantsche Europa gedacht aan de sluiting van een Katholiek verbond tot uitroeiing van het Protestantisme. Doch ten onrechte, want Catharina en Karei wilden daarvan niet weten uit vrees voor te grooten invloed van Spanje. Het optreden van Alva in de Nederlanden vervulde de Hugenoten met vrees. Condé poogde tevergeefs den Koning op te lichten en nu begon de 2de godsdienstoorlog: 1567—'68. De Protestanten werden verslagen bij St. Denis (1567); de vrede werd gesloten te Longjumeau. De 3de godsdienstoorlog was van 1568—'70. De Hugenoten werden 146 verslagen in 1569: 1°. bij Jarnac, waar Lodewijk van Condé werd gevangengenomen en vervolgens neergeschoten; 2°. bij Moncontour. De vrede werd gesloten te St. Germain. Het veldtochts- Nu de binnenlandsche rust i*e?steld was, kon Frankrijk zich plan van 1572weer wijden aan de buitenlandsche zaken. De anti-Habsburgsche in de Neder-en wej anti-Spaansche politiek kwam weer op den voorgrond. landen. Coligny werd een der voornaamste raadgevers van den koning. Juist in dezen tijd ging de prins van Oranje met nieuwe plannen om (die van 1568 waren mislukt), om de Nederlanden van de Spaansche overheersching te bevrijden, en hij hoopte daarbij op steun van Karei IX; Lodewijk van Nassau werd de onderhandelaar aan het Fransche hof. Vrede naar binnen, oorlog tegen Spanje scheen de leus te worden. De binnenlandsche vrede stond bezegeld te worden door een huwelijk van Margaretha van Valois, de dochter van Catharina de Medici, met Hendrik van Bourbon, koning van Navarre. Een groot veldtochtsplan werd vastgesteld: Lodewijk van Nassau zou een paar steden in Henegouwen verrassen en daarna ondersteund worden door een Fransch leger, de Prins zou van den Oostkant oprukken, de Watergeuzen zouden de eene of andere kustplaats bezetten. De uitvoering van dat plan zou plaats vinden in den zomer van 1572. Plotseling weerklonk de tijding van de inneming van Den Briel door de Watergeuzen, wien Elisabeth het verblijf in hare havens had ontzegd. Vbssingen en Enkhuizen kwamen daarna ook in opstand. Nu moest men wel sneller optreden. Lodewijk verraste Bergen, maar Alva sloot terstond de stad in; Oranje legerde zich ook in de buurt van Bergen en wachtte de Fransche hulp af. Hoe deerlijk werd hij teleurgesteld! Bartholo- Catharina de Medici zag het met leede oogen aan, dat de hoofden meusnacht of,jer Protestanten, vooral admiraal de Coligny, bij den koning Bloedbruiloft zooyeel ^yioed hadden. Een moordaanslag op de Coligny, waarin zij de hand had, mislukte. Nu echter wist Catharina den zwakken koning wijs te maken, dat de Hugenoten, die in groote getale in Parijs waren ter bijwoning van het huwelijk van Hendrik van Navarre, eene groote samenzwering tegen de Kathokeken op touw hadden gezet, waarop de koning in vage termen toe- 147 stemming tot een grooten moord gaf. Het Parijsche volk, sterk anti-Protestantsch, was daarvoor gemakkelijk te vinden. De moord begon in den nacht van 24 Augustus 1572 (St. Bartholomeusnacht). Geleid door Hendrik de Guise — den zoon van Frans — drongen de Katholieken de huizen der Protestanten binnen en doodden, wie zij ontmoetten. Een der bekendste slachtoffers was de Coligny. Hendrik van Navarre kon zijn leven slechts redden, door — tijdelijk — het Calvinisme af te zweren. Ook in andere steden werd het voorbeeld van Parijs gevolgd, 't Aantal slachtoffers wordt zeer verschillend opgegeven: 't getal 6 a 8000 voor geheel Frankrijk zal niet ver bezijden de waarheid zijn. Eene nieuwe burgeroorlog brak natuurlijk uit, maar daar4de burgerCatharina zich verstoken zag van de hulp van de gematigde oorlog Katholieken, moest zij bij de krachtige verdediging der Hugenoten 72 '78, reeds in 1573 vrede sluiten, waarbij de Protestanten bevestigd werden in de rechten, die zij in 1570 hadden verkregen. Na den dood van Karei IX, die vol wroeging over den gepleegdenHendrik III moord stierf, beklom zijn broer Hendrik III den troon, die *574—1589. daarvoor de Poolsohe kroon in den steek liet. Onder zijne regeering werden de godsdienstoorlogen meer dan eens hervat, maar, aangevoerd door den geestdriftvollen Hendrik van Navarre en gesteund door eene gematigde Katholieke partij, (de politieken genoemd) onder Frans van Alencon (of Anjou), den broer van Hendrik III, welke partij door een eerlijk te handhaven godsdienstvrede aan Frankrijk rust wilde schenken, kwamen de Hugenoten in nog gunstiger conditie dan bij den vrede van St. Germain en wel in 't bijzonder bij den vrede van Beaulieu van 1576. Dezelfde Anjou aanvaardde ook de hem aangeboden souvereiniteit over de Nederlanden, en ging zelfs met het plan om, een huwelijk met Elisabeth te sluiten. Frans van Alencon kreeg den naam Anjou naar een gouvernement, dat hem later ter beschikking werd gesteld bjj den vrede van Beaulieu of paix de Monsieur, onder bemiddeling van Alencon tot stand gekomen, welke vrede een eind maakte aan den vijfden godsdienstoorlog (1575—76). Bij dezen vrede kregen de Hugenoten 148 meer dan zij tot nog toe bereikt hadden: hij stond den Protestanten het recht van uitoefening van hun godsdienst toe in het geheelexjjk, uitgezonderd in Parijs en naaste omgeving, verleende hun toegang tot alle ambten, schonk hun een rij ^éihgheidsplaatsen, terwijl bij processen der Hugenoten in de parlementskamers evenveel Protestanten als Katholieken zitting zouden hebben. Het ontstaan Nog in 1576 vereenigden de heftige Katholieken zich tot een van den drie-groot verbond, de Ligue, met Hendrik de Guise aan 't hoofd. Hendriken- Een ernstige strijd bleef echter uit tot in 1584. Toen stierf Anjou oorog nl586.en ^ naaste troonopvolger was nu de Protestant Hendrik van Navarre. Tegen die opvolging verzette de Ligue zich heftig. Hendrik III verklaarde (bij het edict van Nemours), dat alle Calvinistische predikanten binnen één maand, alle overige Hugenoten binnen zes maanden Frankrijk moesten verlaten of Katholiek worden.. Dat edict werd het sein tot den laatsten of achtsten godsdienstoorlog, die in 1585 uitbrak en naar de hoofdpersonen Hendrik III, Hendrik de Guise en Hendrik van Navarre de drie-Hendriken-oorlog, wordt genoemd. Guise sloot een verbond met Philips II; deze beloofde geldelijken steun, waarvoor hij Kamerijk en het Fransche Navarre zou krijgen. Zoo mengde Philips II, die reeds de handen vol had met zijn strijd tegen de Nederlandsche opstandelingen, zich ook nog in de Fransche burgeroorlogen, terwijl hij bovendien door zijn aanslag op Engeland met dit rijk in oorlog geraakte Over de verwikkelingen, daaruit ontstaan, in een volgend hoofdstuk. HOOFDSTUK 88 De strijd tusschen Protestantisme en Katholicisme in WestEuropa tusschen 1588 en 1609. Elisabeth en De verhouding tusschen Elisabeth en Philips II was gewoonlijk Philips II. verre van vriendschappelijk. Hoewel een krijg langen tijd vermeden werd — Vooral de zuinige Elisabeth vreesde voor een oorlog, waarvan zij ook benadeeling van Engelands handel en nijverheid duchtte — deden zij elkaar reeds geruimen tijd afbreuk 149 of werkten zij elkaar tegen. Philips had de hand in de meeste moordaanslagen, op Elisabeth gepleegd; Elisabeth liet Drake en Cavendish begaan bij hun rooftocht naar do Spaansche koloniën, en steunde de Nederlandsche opstandekngen door de zending van Leicester. Philips steunde natuurlijk de Katholieke propaganda in Engeland; aan de universiteit te Douai werd een college opgericht, waar Engelschen tot priester werden opgeleid; de Paus richtte voor hetzelfde doel een seminarium in Rome op. Openlijk brak. de strijd echter pas uit in 1588. Reeds een paar jaar tevoren ging Philips II met het plan om, De Armada eene groote vloot (Armada = gewapende vloot) uit te rusten, 1588 om daarmede een aanval op Engeland te doen; het Spaansche leger in de Nederlanden zou de landing beproeven. Er werden inmiddels looze onderhandelingen met Elisabeth gevoerd, om hare aandacht af te leiden: onverwachts moest Engeland overvallen worden. Parma moest zich tot zijne groote ergernis gereed houden waardoor hij niet krachtig tegen de opstandelingen kon optreden. De kundige landvoogd had de onderneming als roekeloos sterk afgeraden; hij gaf Philips in overweging liever eerst de nog onafhankelijke gewesten te vermeesteren, die reeds in zulke benarde omstandigheden verkeerden. Immers, onafhankelijk waren nog slechts Holland, Zeeland, Utrecht en een deel van Friesland, maar zij waren omkneld door een kring van Spaansche vestingen — Groningen, Steenwijk, Coev orden, Deventer, Zutfen, Nnmegen, Grave, Den Bosch, Breda, Geertruidenberg (sinds 1589), Sluis —, zoodat binnen niet al te langen tijd de opstand onderdrukt scheen te kunnen worden. Toen Parma de onderneming, waarop Philips zoo zeer gesteld was, niet meer durfde ontraden, ondersteunde hij het plan van Santa-Cruz, den bekwaamsten der Spaansche admiraals, om eerst eene Noordzeehaven voor diepgaande schepen, en wel Vlissingen te bemachtigen, waarin de vloot bij storm eene schuilplaats kon vinden. Maar Parma's raadgevingen werden in den wind geslagen: Engeland moest terstond vallen, en dan zou de onderwerping der Noordelijke Nederlanden wel volgen. Elisabeth vermoedde niet, met wat voor plannen Philips omging, en ook de bul van paus Sixtus V, waarbij zij van den troon 150 vervallen verklaard werd en haar rijk aan Philips werd geschonken, deed haar nog niet uit hare zorgeloosheid opschrikken; nog in den zomer van 1588 dacht men in Engeland niet anders dan dat de geruchten over eene Armada weinig meer dan verzinsels waren. Maar spoedig zag men zich bedrogen. Tegen Augustus verscheen de „Onoverwinnelijke Vloot" (uit 130 oorlogsschepen bestaande) in het Kanaal, doch onder bevel van een onkundig admiraal Medina Sidonia (Santa-Cruz was kort te voren gestorven). Met bekwamen spoed werd echter eene vloot samengetrokken onder de kundige leiding van ervaren zeelieden als Howard en Drake, en met iederen dag werd zij sterker. Onder groote geestdrift werd in Engeland de strijd aanvaard. Toen Elisabeth van Londen de uitrusting en bemanning van 15 schepen vroeg, gaf de stad ten antwoord, dat zij er 30 zou leveren. Op korten afstand bleven de Engelschen de Armada volgen, die koers zette naar Calais, waar Medina Sidonia Parma hoopte aan te treffen. Maar Parma was nog lang niet gereed, en werd bovendien met zijne transportschepen door Hollandsche en Zeeuwsche schepen, gesteund door kleine Engelsche eskaders, te Duinkerken ingesloten gehouden. Het eerste belangrijke zeegevecht tusschen de Armada en de Engelsche vloot vond plaats bij Grevelingen; met hunne kleine schepen konden Howard en Drake echter veel sneller manoeuvreeren dan Medina Sidonia met zijne logge galjoenen: de Spaansche vloot trok in het zeegevecht aan het kortste eind, enkele harer grootste schepen werden bemachtigd of in den grond geboord. In stede van aangevallenen werden de Engelschen spoedig aanvallers, ja, vervolgers en toen nu bleek, dat Parma zich niet met.de Armada kon vereenigen, besloot de onbekwame Medina Sidonia, welke geduchte macht zijne vloot ook nu nog vormde, naar Spanje terug te keeren. Maar niet door het Nauw van Calais, dat door de Engelschen werd bewaakt, terwijl zulks hem ook door aanhoudenden tegenwind belet werd, maar om Engeland en Schotland heen. Onderweg werd de vloot echter door stormen beloopen. „De Spaansche schepen, noordwaarts om Schotland zeilend, werden, log, zwaargetakeld, topzwaar, hulpeloos als zij waren, uiteengeslagen, op 151 de kale rotsen der Hebriden, der Orkney's, der Faroër verbrijzeld, op de Iersche en Noorsche kusten geworpen te midden van eene onherbergzame natuur en eene roofgierige bevolking, die niets en niemand spaarde. Slechts een derde deel der groote vloot bereikte ontredderd en voorgoed onbruikbaar in October de Spaansche havens. Duizenden matrozen en soldaten kwamen om en een doffe droefheid heerschte op het gansche Spaansche Schiereiland, waar bijna geen enkele familie geen verlies te betreuren had". -4,-fef Werd Parma in 1588 door de Armada van belangrijke onderne-DoodvanHen- mingen afgehouden, ook in de volgende jaren kon hij zijne aandacht"1™ Guise niet aan de Nederlanden schenken, daar Philips hem beval, in de t t-i ••, ST i enHendriklII Fransche zaken in te grijpen. In Frankrijk nl. waren de toestan- ^ggg den inmiddels zeer veranderd. De Ligue en Hendrik de Guise sloegen een steeds hoogeren toon aan; steunende op het Parijsche volk, trotseerde Guise den koning in zijne hoofdstad; een nieuw stadsbestuur van 16 leden was geheel op zijn hand; duidelijk toonde hij naar de koningskroon te streven, en Hendrik III vreesde niet ten onrechte, dat Guise zou trachten, hem zelfs van den troon te stooten. Zoodoende kwam de koning tot het besluit, Guise te laten vermoorden, wat inderdaad in 1588 plaats vond. Maar daarmede had Hendrik III voor goed gebroken met de heftige Katholieke partij; hij sloot zich bij Hendrik van Navarre aan, doch reeds in 1589 trof hem de wraak over den gepleegden moord: een fanatiek monnik [Jacques Clément] maakte door een dolkstoot een einde aan zijn leven. Op zijn sterfbed erkende hij Hendrik van.Bourbon als opvolger (Hendrik IV 1589—1610, met wien het huis Bourbon den troon beklom). Hendrik IV werd slechts door eene betrekkelijk kleine minder- De laatste heid als koning erkend; de groote meerderheid in Frankrijkjaren van den duldde geen Protestantschen koning. Zoo bleef de strijd in Burgeroorlog ■Frankrijk voortduren, en Philips, die van deze omstandigheden partij wilde trekken, om zijne dochter Isabella op den Franschen troon te plaatsen, beval Parma, met zijn leger naar Frankrijk te trekken. Ook nu waarschuwde Parma den koning weer voor diens verreikende plannen. Hij wees er op, dat het leger lanp niet 152 talrijk genoeg was, om in Frankrijk krachtig op te treden en tevens de talrijke sterkten in de Nederlanden bezet te houden. Maar ook nu baatten geene waarschuwingen: als eerst Frankrijk maar onder zijn invloed was, zoo redeneerde Philips II, dan zou de onderwerping der Nederlanden gemakkelijk volgen. „Hoe groote belangen stonden thans in den Franschen burgeroorlog op het spel! Aan den uitslag hing het lot van kathohcisme en protestantisme. Raakte Frankrijk, op wat wijs dan ook, aan de staatkunde van Philips ondergeschikt, dan werd .het Spaansche katholicisme, met zijne inquisitie en auto's da fé, in Europa overheerschend. Kwam daarentegen de Hugenoot op den troon, dan werd hij, als vanzelf, het hoofd der protestanten, die reeds lang een algemeene unie zochten te vormen . . . Het lot van Europa was het dus, waarover in Frankrijk gestreden werd. Dit gevoelden allen, protestanten en katholieken. Onze Staten weten, te midden hunner eigene bezwaren, toch nog middelen te vinden, om Hendrik IV bij te staan. En Parma moet de Nederlanden tijdelijk laten varen, om de ligue te hulp te trekken." Parma kwam juist op tijd. Hendrik IV versloeg de Ligue, aan welks hoofd thans Guise's broeder Karei van Mayenne stond, in 1590 bij Ivry, en sloeg het beleg voor Parijs. Reeds heerschte daar bet nijpenste gebrek — van vermorzelde beenderen bakte men brood —, toen Parma kwam opdagen en Hendrik dwong, het beleg op te breken. In 't volgend jaar bleek nog duidelijker, hoe belangrijk de strijd in Frankrijk werd geacht. De paus zond een legertje, maar ook Elisabeth zond troepen en Duitsche Protestantsche hulpbenden kwamen opdagen. Ook toen toonde De plannen Parma, ondanks zijne lichaamskwalen, die hem in 1592 ten van Philips Hgra-ye sleepten, groote veldheerstalenten, maar tijdens zijne afweverijde . ^gj^jj jjj.eeg Maurits gelegenheid, door eene reeks van schitterende krijgsbedrijven den toestand voor de opstandelingen aanzienlijk te verbeteren. Had hij reeds in 1590 Breda, Crêvecoeur en Steenbergen vermeesterd, in 1591 volgden Zutfen, Deventer, Delfzijl, Hulst en Nijmegen, en in 1592 Steenwijk en Coevorden. Geertruidenberg (1593) en Groningen (1594) werden nog daaraan toegevoegd, zoodat de Nederlanden nu dus grooten- 153 deels door denzelfden kring van vestingen werden beschermd, van waaruit zij vroeger werden bedreigd.1 Hoe ver was Philips thans dus van de onderwerping der Nederlanden verwijderd! En terzelfdertijd verloor hij alle kans, om Frankrijk onder zijn invloed te krijgen. In 1593 riep de Ligue de Staten-Generaal bijeen, om een Katholiek tot koning te kiezen; de Spaansche gezant vestigde de aandacht op Isabella, dochter van Philips II, doch toen bleek, dat de stemming wel Katholiek, maar niet Spaansch was. Tevens begreep Hendrik IV, dat het voor zijn eigen belang en dè rust van Frankrijk gewenscht was, Katholiek te worden; trouwens, een warm aanhanger van het Calvinisme was hij nooit geweest. „Parijs was hem wel een mis waard," zooals hij zichuitgedrukt zou hebben. In 1593 ging hij tot de Roomsch-Katholieke kerk over; in het volgend jaar werd hij gekroond en opende Parijs voor hem de poorten. De paus schonk hem na eenige aarzeling absolutie (1595). Ook Karei van Mayenne onderwierp zich; Hendrik IV gaf hem het stadhouderschap over Isle de France. Ondanks zijn overgang tot het Katholicisme bleef Hendrik Drievoudig in zijne politiek aan de zijde der Protestanten staan. Dat toondeVeibond 1596. hij, door aan Philips den oorlog te verklaren (1595). Eene andere reden voor deze oorlogsverklaring is, dat hij aan alle Franschen, die nog in 't geheim met Spanje heulden, op het hart wou drukken, dat zij, door ook thans nog met Philips in betrekking te blijven staan, zich aan hoogverraad schuldig maakten. De drie staten, die thans met Philips in oorlog waren — Engeland, Frankrijk en de Nederlanden —, sloten in 1596 zelfs officieel een verbond, een feit vooral voor de opgestane gewesten van beteekenis, die nu voor het eerst als een souvereine staat werden erkend. Vele vruchten bracht dat bondgenootschap echter niet: andere Protestantsche staten sloten zich er niet bij aan, en de samenwerking tusschen de Bondgenooten onderling liet yeel te wenschen over. Reeds in 1598 onttrok Hendrik zich aan den krijg en sloot Vrede van met Philips den vrede van Vervins, waarbij in 't algemeenVervins 1598 1 H. N°. 4: de 2 bijkaartjes, aangevende den toestand in 1588 en 1598 ; d. B. XVI b, 3de kaartje. 154 de vrede van Cateau-Cambresis bevestigd werd. Het zoo geteisterde Frankrijk had waarlijk behoefte aan rust, maar toch toonde Hendrik zijn goeden wil, door de Nederlanden met rijke subsidies te blijven steunen. Philips H had dien vrede gesloten: 1°. om aan zijn zoon en opvolger, van wiens onbekwaamheid hij zioh bewust was, het rijk in vrede met Frankrijk na te laten; 2°. om de Nederlanden, die hij aan zijne dochter Isabella en haar gemaal Albertus van Oostenrijk afstond, tegen aanslagen van Frankrijk te beveiligen; 3°. dwong de nood in Spanje en in de Zuidelijke Nederlanden hem tot vrede. Afstand der Wat de tweede reden betreft, Philips deed nl. daarmede nog Nederlandeneene vergeefsche poging, om al de Nederlanden voor zijn huis te ^hertogen" S behouden. Hij hoopte, dat de opstandelingen eene regeering, 1598. ^e ^ Brussel zetelde, zouden erkennen, maar hij werd ook daarin teleurgesteld. Bovendien, de afscheiding van de Nederlanden van Spanje was meer schijn dan wezen. Wanneer een van beide echtgenooten stierf en het huwelijk was kinderloos, dan zouden de Nederlanden aan Spanje terugvallen; ook zouden Spaansche troepen de voornaamste Nederlandsche vestingen bezet houden. Vrede tus- T)e krijg tusschen Spanje en Engeland duurde nog voort tot schen Spanje na jen (jood van Elisabeth1; haar opvolger Jacobus I (de zoon en Eng. 1604. > f -s v Het 12-jarig van Maria Stuart) sloot reeds in 1604 vrede. Onderhandelingen Bestand ge- met de Nederlanden over een vrede leidden tot geen resultaat, maar sloten 1609. in 1609 werd een wapenstilstand — het 12-jarig Bestand — gesloten. * * De godsdien- Wanneer we omstreeks het jaar 1610 den godsdienstigen stige toestandtoestand in West- en Zuid-Europa overzien, dan verkrijgen we In W.- en ,jus ^e volgende uitkomsten: Zmstre°ks ^ ■^>yreneesc^le en het Apennijnsche Schiereiland heerscht 1610 uitsluitend de Roomsch-Katholieke kerk. 1 In haar laatste levensjaren was zjj diep getroffen door eene samenzwering van haar gunsteling Essex, die in 1601 onthoofd werd. ( H. N°. 4, de groene *Zie voor het grondgebied der Republiek in 1609 ) grenshjn. I d. b. 3de kaart van XVI 155 In Schotland en Engeland is de Protestantsche kerk de heerschende geworden; de Ieren bleven echter voor 't grootste deel Roomsch-Katholiek. In Frankrijk hebben de Hervormden eene gevestigde positie verkregen bij het edict van Nantes in 1598 (zie blz. 156), maar overal wordt de openbare uitoefening van hunnen godsdienst toch niet geduld en tegen een krachtig optreden 'van de regeering kan de kleine minderheid van Hugenoten met bestand zijn. (Vergelijk het optreden van Richelieu tegen de Hugenoten (§ 93) en de vervolgingen, waaraan zij onder Lodewijk XIV blootstonden (§ 99). In de Spaansche Nederlanden is het Protestantisme geheel vernietigd of uitgedreven; in de Noordelijke Nederlanden echter was de Protestantsche leer staatsgodsdienst geworden, al woonden er nog heel wat Katholieken.1 HOOFDSTUK 89. Het binnenlandsch bestuur van Hendrik IV. Na de burgeroorlogen heeft Hendrik IV onafgebroken gewerkt aan de vestiging van de koninklijke autoriteit, aan de bevrediging van Frankrijk, aan de verheffing van de welvaart van zijn rijk. Langzaam wist zich het koningschap weer te verheffen boven vestiging der alle andere machten. De Staten-Generaal werden niet meer koninklijke bijeengeroepen; de parlementen moesten dienen, om den vorst autoriteit, voor te lichten,' niet om hem te beperken in zijne macht. „Ik ben de koning, ik spreek tot U als meester, ik wil gehoorzaamd worden" verklaarde Hendrik. Vooral den hoogen adel, die tijdens de burgeroorlogen een groot deel zijner voormalige zelfstandigheid had herwonnen, kostte het moeite, zich voor het koningschap te 1 Ter verduidelijking mogen de volgende cijfers dienen : In Italië bedraagt het aantal Protestanten tegenwoordig ± 60000 ; in Spanje ± 7000 ; in Portugal ± 5000 ; in België ± 15000 ; in Frankrijk is 98 pCt. der bevolking Roomsch-Katholiek; in Engeland en Schotland is de schatting. 75 pCt. Protestant, 17 pCt. Katholiek. i 56 buigen en met kracht van wapenen moest Hendrik meer dan eens tegen hem optreden; de koninklijke autoriteit werd echter gehandhaafd. Richelieu kon later voortbouwen op de grondslagen, door Hendrik gelegd. Van de adellijken werd zelfs Hendriks oude wapenbroeder, de hertog van Biron, wegens een samenzwering onthoofd, en dat was voor velen een afschrikwekkend voorbeeld. Bevrediging Zijn streven naar binnenlandsche bevrediging blijkt duidelijk der Katho- ^ je houding, die hij tegenover Katholieken en Protestanten aannam. Overal, waar hij onderdrukt was, werd de Katholieke godsdienst hersteld; als schadeloosstelling mocht de geestelijkheid alle goederen terugnemen, die sinds 40 jaar verloren waren gegaan. Hendrik benoemde tot bisschoppen mannen van deugd en kennis. Met de Jezuïeten stond hij echter een tijdlang op gespannen voet; toen een jong fanatiek persoon, die een werktuig der Jezuïeten scheen te zijn, een moordaanslag op Hendrik IV deed, werden zij zelfs uit Frankrijk verbannen. Maar enkele jaren later stond Hendrik den Jezuïeten den terugkeer toe, doch o. a. onder voorwaarde, dat zij een specialen eed van trouw aap den koning aflegden. Bevrediging Ook de Protestanten, het rijkste en ontwikkeldste deel der oer Hugeno-j3evojjijng) vergat Hendrik niet, getuige het edict van Nantes n. ie vanQ59g\ Hoewel het edict velen Hugenoten niet ver genoeg ging, Nantes 1598. ' 6. eest» verzekerde het hun toch rechten, die in andere landen door de regeering aan andersdenkenden niet werden verleend. De voornaamste bepalingen waren n.1.: 1°. Overal mogen de Hugenoten hunnen godsdienst vrijelijk uitoefenen, behalve in Parijs en enkele andere — met naam genoemde — steden. 2°. In de parlementen kregen zij Chambres-mi-partie, d. w. z. rechtbanken, half uit Katholieken, half uit Protestanten samengesteld, Waarvoor de processen van Hugenoten werden gevoerd. 3°. Met 't oog op hun betrekkelijk gering aantal gaf Hendrik hun eenige places de sureté, o. a. La Rochelle. 4°. Om de drie jaar mochten zij eene groote vergadering houden, om hunne particuliere belangen te bespreken. Door die beide laatste bepalingen vormden de Hugenoten fei- 157 ' teJijk eene soort „staat in den staat"; de veiligheidsplaatsen waren haast kleine republieken. Richelieu is het geweest, die den Hugenoten die staatkundige voorrechten heeft ontnomen. Toen Hendrik als koning erkend was, waren de toestanden in Frankrijk verre van gunstig. Welk eene tegenstelling echter, als hij eenige jaren aan de regeering is geweest! De eerste dienst, dien de koning het volk bewees, was, het Bevordering te verlossen van de plaag der ontslagen huursoldaten. De dood- der veiligheid, straf, die hij op enkele leiders toepaste, boezemde een heilzamen schrik in. Onmiddelhjk na den vrede van Vervins verbood hij het dragen van vuurwapenen. Hendrik IV had het geluk, door bekwame en getrouwe dienaren-jorg voor de ter zijde te worden gestaan. Onder deze moet in de eerste plaatsfinanciën. genoemd worden de Hugenoot Maxiiniliaan van Béthune, hertog van Sully, die onschatbare diensten aan Frankrijk bewees door eene uitstekende administratie der financiën. Eene derde deel van de schulden werd gedelgd; ieder jaar na 16ü2 overtroffen de inkomsten de uitgaven; voortdurend werd er gespaard en dat geld besteed öf om schulden af te lossen, óf om domeinen terug te koopen, öf om eene oorlogskas te vormen. En toch kreeg Sully die resultaten niet door opschroeving der belastingen, integendeel, de taille werd verlaagd. Maar er werd nauwkeurig op het innen der belastingen toegekeken en zuinig met de opgebrachte geldsommen omgegaan. Vele sinecures werden opgeheven. Slechts één financieele maatregel heeft op den duur ongunstig gewerkt. Wanneer een magistraatspersoon jaarlijks eene zekere som gelds opbracht, mocht zijn zoon hem in zijn ambt opvolgen. Wel behield de koning zich het recht voor, om onwaardige ambtenaren af te zetten, maar toch gaf deze „Paulette" — zoo geheeten naar het lid van den Raad van financiën, Paulet, die haar had voorgesteld — later aanleiding tot grove misbruiken. De landbouw en de veeteelt werden door Sully als de tweeBevordering zuilen van den staat beschouwd en dus sterk bevorderd. De van den vermindering van de taille en de grootere veiligheid gaven den landbouwlandbouw gelegenheid zich weer te verheffen. Jacht in opkomend 158 of rijpend graan werd verboden. De koning' bewerkte, dat het • koren vrij door 't geheele rijk mocht worden gevoerd. Bevordering Maar vooral heeft de industrie aan Hendrik IV (daarbij voorder Industrie.ggijgj^ door Laffemas) veel te danken. Toen twee kooplieden uit Rouen eene fabriek wilden oprichten voor het weven van fijn linnen, kregen zij een aanzienlijk voorschot, en, om modellen te krijgen voor de figuren, die in dat linnen zouden worden gelegd, kreeg een tuinman van den koning jaarbjks eene som, om een tuin met zeldzame planten te onderhouden, wat de oorsprong werd van den „Jardin des Plantes". Ook de tapijtindustrie werd door Hendrik begunstigd (de gobelins dateeren van zijn tijd), verder de kristalnijverheid te Nevers, doch vooral gaf hij een krachtigen stoot tot de ontwikkeling der zijdeindustrie, waarvoor duizenden bij duizenden moerbezieboomen werden aangeplant. Bevordering Voor de bevordering van den binnenlandschen handel was van den auereerst noodig het herstel van wegen, bruggen en vaarten, handel. ^ jjjB^n t^nde Sully zich weer voortvarend. Ieder jaar werd meer dan een nüllioen livres voor 't onderhoud der wegen besteed; overal langs die wegen moesten boomen worden geplant. Het kanaal, dat Seine en Loire verbindt, werd gegraven. Ook de belangen van den buitenlandschen handel werden behartigd. Hendrik zag het groote voordeel van koloniën In. Eene OostIndische Compagnie werd opgericht; in Amerika drong Champlain door tot het naar hem genoemde meer en legde den grondslag tot Quebec. In Konstantinopel kregen de Fransche kooplui verschillende voorrechten, dank zij de goede verstandhoudmg tusschen Hendrik IV en den sultan als gevolg van hun beider anti-Habsburgsche politiek. Al kon „le bon roi Henri" zijn ideaal, dat ieder zijner onderdanen 's-Zondags een hoen in den pot zou hebben, niet bereiken, toch is Frankrijk onder zijne regeering hard vooruitgegaan; de wonden, door de burgeroorlogen geslagen, -werden geheeld. Hendrik IV In het laatst van zijne regeering vatte Hendrik zijne antivermoord Habsburgsche politiek weer krachtig op. Een successiestrijd — de Gulik-Kleefsche opvolgingsstrijd (zie blz. 166—167) — scheen tot een grooten Europeeschen oorlog te leiden, waarin hij partij 159 koos tegen de Habsburgers. Maar kort vóór hij te velde zou trekken, werd hij door een dweepziek Katholiek, Ravaillac, vermoord (1610). (Vervolg geschied. Frankrijk: hoofdstuk 93. blz. 179). B. MIDDEN-, NOORD- EN OOST-EUROPA IN DEN TIJD DER CONTRA-REFORMATIE. HOOFDSTUK 90. De Contra-Reformatie In Polen. Aanval van het Katholicisme op Zweden en Rusland. Meer ongemerkt, zonder die bloedige botsingen, die wij in West-Europa hebben leeren kennen, won het Katholicisme terrein in de andere deelen van Europa in den tijd der ContraReformatie. In Polen stierf in 1572 het huis der Jagellonen (naar Jagello) Contra-Rel. uit; het erfelijk koningschap werd toen afgeschaft: Polen werd Polen, een kiesrijk, waarin de adel den hoofdtoon bleef aangeven (vgl. blz. 35—36) en ook den konmg koos. In 1573 werd Hendrik van Anjou tot koning gekozen; hij vertrok bij den dood van zijn broer Karei IX naar Frankrijk om daar den troon te bestijgen (Hendrik III) y zijn opvolger was Stephanus Bathory en daarna kwam de Zweedsche prins Sigismund (1587—1632). Het Protestantisme had er groote vorderingen gemaakt, maar ook hier kwam de reactie,'vooral door toedoen van genoemden Sigismund, die, evenals zijn vader Johan III Katholiek was, hoewel zij een zoon en kleinzoon waren van Gustaaf Wasa. Toen werden de Protestanten zelfs vervolgd. Toch bleef de partij der dissidenten, uit Protestanten en Grieksch-Katholieken samengesteld, niet zonder beteekenis. In Polen was een groot deel van den adel tot het Protestantisme bekeerd; zelfs maakten Protestanten zich meester van verschillende bisschopszetels, 't Grootste deel van de boeren was echter Katholiek gebleven. Ook in Polen drongen de Jezuïeten binnen en maakten 160 propaganda voor hunne beginselen, dooh nog in 1573 werd door den Rijksdag besloten, dat niemand wegens zijn geloof vervolgd of beleedigd mocht worden. Maar onder koning Stephanus Bathory (± 1580) won het Katholicisme aan invloed. Er werden in eenige plaatsen Jezuïetenscholen opgericht, de nieuwe kalender werd zonder moeite ingevoerd, en, wat vooral van belang was, de koning schonk de bisdommen slechts aan Katholieken. De machtigste adellijke partij in het land ging tot het Katholicisme over en zij zette het door, dat na Stephanus' dood de Katholieke Zweedsche prins Sigismund III (1587—1632) tot koning werd gekozen. Polen werd het „Spanje van het Oosten". Weinig vorsten uit een zuiver Katholiek geslacht hebben zoo'n vurigen geloofsijver aan den dag gelegd als deze kleinzoon van Gustaaf Wasa. Tijdens zijn bewind werd het Protestantisme in Polen sterk teruggedrongen. Voor alle geestelijke en wereldlijke ambten (± 20000) werden uitsluitend Katholieken benoemd; de Protestanten werden buiten den Rijksdag gesloten; door allerlei voordeelen werd de adel tot het Katholicisme teruggebracht; al de hoofdkerken in de steden kregen de Katholieken weer in handen en spoedig ook de dorpskerken. Zoo ontstond binnen weinige jaren een groote ommekeer; een nuntius schrijft in 1598: „Voor korten tijd scheen het, alsof de ketterij het Katholicisme in Polen geheel ter zijde zou schuiven, maar thans draagt het Katholicisme het Protestantisme grafwaarts." Eindelijk kwam het tot eene vervolging : de kerken der Protestanten werden verwoest, hunne predikanten mishandeld, gedood. Geheel onderdrukt werd het Protestantisme echter nooit en ook de GriekschKatholieke kerk kon niet uitgeroeid worden. Sigismund III Van Polen uit deed het Katholicisme zelfs een aanval op Zween Zweden, don. Hier was Gustaaf Wasa opgevolgd door zijn oudsten zoon Erik XIV (1560—'68), een tiranniek vorst, die later krankzinnig werd; hij werd daarom van den troon vervallen verklaard en later in de gevangenis om 't leven gebracht. Vermelding verdient, dat onder' hem in 1561 Estland het Zweedsche gezag erkende; daarmee begon Zweden mede te dingen naar de heerschappij over de Oostzee (dominion maris Baltici). Zijn opvolger, Johan III (1568—1592) ging onder invloed van zijne gemalin, eene Katholieke Poolsche prinses, tot den Roomsch-Katholieken godsdienst over en liet zijn zoon Sigismund ook in die leer opvoeden. Johan III stierf in 1592. Daar men in Zweden wel de gevoelens van Sigismund kende, werd tijdens zijne afwezigheid op een concilie te Upsala de Augsburgsche confessie opnieuw gepro- 161 clameerd en werd er vastgesteld, dat de bisdommen alleen aan Lutheranen mochten worden geschonken. Tegen zijn zin bekrachtigde Sigismund die besluiten, maar om er onmiddellijk van af te wijken: Katholieken kregen ambten en waardigheden en op een viertal plaatsen werd de Katholieke godsdienst in 't openbaar uitgeoefend. Zoodra Sigismund echter -naar Polen teruggekeerd was, besloot een Rijksdag, bijeengeroepen door 's konings vertegenwoordiger, n.1. diens oom Karei, den Katholieken godsdienst overal af te schaffen, waar hij was ingevoerd, ja, om nieuwe aanslagen van den koning te voorkomen, werd vastgesteld, dat geene verordeningen van den koning geldig zouden zijn, vóór zij door den stadhouder en den Rijksdag waren bevestigd. Daardoor was Karei feitelijk reeds heer en meester. Sigismund besloot nu gewapenderhand naar Zweden te trekken, als 't ware om zijn erfrijk te veroveren. Maar ook Karei had zich uitgerust en de beslissende slag (bij Stangebro in 1598) viel ten gunste van den laatste uit. Sigismund scheepte zich naar Danzig in; de Rijksdag verklaarde hem en zijn geslacht voor vervallen van den troon, als hij zelf niet naar Zweden kwam, om het bestuur te aanvaarden of als hij zijn zoontje niet naar Zweden zond, om in de Luthersche leer te worden opgevoed. Daaraan werd geen gehoor gegeven en ten slotte werd Karei in 1604 plechtig tot erfelgk Karei IX koning van Zweden uitgeroepen( Karei IX 1604—'11). Iedere 1604—'11. koning moest voortaan Luthersch zijn en eene Luthersche gemalin nemen. De aanval van het Katholicisme op Zweden was mislukt. Ook op Rusland deed het Katholicisme een vergeefschenBurgerkrijg in aanval. Toen daar het huis Rurik was uitgestorven (1598), gaf Rusland1., zich een bedrieger uit voor een broer van den overleden vorst en kreeg met steun der Polen een deel van Rusland in zijne macht. Maar toen hij het Roomsch-Katholicisme in Rusland wilde invoeren, werd hij vermoord. Eenige jaren van binnenlandsche twisten volgden, waarin Sigismund III Rusland onder zijn invloed wilde krijgen, om het tevens voor de Roomsch-Katholieke kerk te winnen. Maar daartegen ontstond een nationaal en godsdienstig verzet: de Polen werden bij Moskou verslagen. Ten slotte koos Pjk, Algemeene Geschiedenis II, 4e dr. 6 162 Rusland een zoon van Russischen adellijken huize tot czaar, met wien het huis Romanbw den troon beklom (1613). De staatskerk bleef dus de Grieksch-Katholieke. (Vervolg gesch. Rusland: hoofdstuk 104). HOOFDSTUK 91. Duitschland in den tijd der Contra-Reformatie. Protestan- Toen Karei V afstand deed van de regeering, was het grootste tisme en Ka-deel van Duitschland voor de Hervorming gewonnen. Van de tholicisme mvoornaamste wereldlijke vorsten waren alleen die van Oostenrijk streeks 1560.^ ggj^^ Katholiek gebleven; in de Noord-Duitsche bisdommen drong de nieuwe leer steeds meer door. In 1558 werd */i0 van Duitschlands bevolking voor Protestant gehouden. Waar het Katholicisme zich nog staande hield, leidde het een kommervol bestaan. Van de beide naaste opvolgers van Karei V had het Katholicisme ook niet veel te verwachten. Ferdinand I (f 1564) was over 't geheel zeer gematigd en zijn opvolger Maximiliaan II (1564—'76) werd zelfs als een verkapte Protestant beschouwd; hij liet het aan de landdagen in zijne staten over, de godsdienstzaken te regelen. Onder hen maakte het Protestantisme dan ook nog vorderingen: ondanks het geestelijk voorbehoud kwamen vele bisdommen in het bezit van Protestanten : prinsen uit naburige Protestantsche vorstenhuizen werden er gekozen tot administratoren". Theologische twisten tusschen de Protestantent oneenigheid tusschen de Protestantsche vorsten, in 't bijzonder tusschen den Lutherschen keurvorst August van Saksen en den Calvinistischen Frederik Hl van de Palts, de weinige geestkracht, die in de 2de helft der 16de eeuw van de Protestantsche vorsten uitging, dat alles schonk aan het Katholicisme gelegenheid, terrein te herwinnen. Werkzaam- De Jezuïeten, in het bijzonder de Nijmegenaar Petrus Caniheid der sius, zijn het geweest, die, met steun van een enkelen vorst, Jezuïeten. voor >teerst eene reactie bewerkten. Ignatius stichtte te Rome het „Collegium Germanicum", waarin toekomstige predikers voor 163 Duitschland werden opgeleid. Zij begonnen hun' strijd tegen het Protestantisme aan de scholen en de universiteiten. Overal moedigden zij de aan hun oud geloof getrouw gebleven Katholieken aan, stand te houden en in hunne uitstekend ingerichte scholen wisten zij menig bekeerling te maken.* Maar toch bleek voortdurend, hoe zij daarbij den steun der Katholieke vorsten noodig hadden. Onder die Katholieke vorsten moet allereerst de hertog van WerkzaamBeieren genoemd worden. Deze eischte van al zijne ambte-neid van den naren den eed, dat zij 't zuivere Katholieke geloof omhelsden; neJ .6 ^an B616r6ïl wie weigerde werd ontslagen; de Lutheranen moesten hun have en goed verkoopen en 'tland ruimen. Een index van verboden boeken werd opgemaakt; de reliquieën werden wederom vereerd. Ook in het naburige Baden greep hij in. De minderjarige erfgenaam van dat land stond onder voogdij schap van den hertog van Beieren en werd natuurlijk in de Katholieke leer opgevoed. Reeds tijdens die minderjarigheid echter paste de Beiersche hertog op Baden dezelfde maatregelen toe als op zijn eigen land, zoodat het land binnen twee jaar tijds grootendeels Katholiek was geworden. 2 Ook enkele geestelijke vorsten toonden zich . ijverig, vooral de aartsbisschoppen van Trier en van Mainz. Ook ■ hier werden door verschillende middelen de Protestanten öf uitgedreven öf bewogen weer Katholiek te worden. Maar ernstiger aanvallen kreeg het Protestantisme te verduren De Contrana ongeveer 1580, en wel vooral op twee plaatsen, n.1. in deReIorma*'e m Oostenrijksehe landen en in Noordwest-Diiitschland. In Opper-116 0°st«nrijk- sehe landen fen Neder-Oostenrijk, in Krain en in Stiermarken telde het Protes- 1 Hunne eerste drie scholen stichtten zij te Keulen, Ingolstadt en Weenen_ en van uit die steden verbreidden zij hunne beginselen naar verschillende rich tingen : van uit Weenen over de Oostenrijksehe landen, Bohemen, Moravië Silezië en Hongarije, van uit Keulen over de landen aan den Rijn, van uit Ingolstadt over Beieren en Tirol. 8 Van de tegenwoordige Duitsche staten zijn thans de bewoners voor het meerendecl Protestant, maar juist met uitzondering van Beieren en Baden; daar is de verhouding aldus: Beieren : 28 % Prot., 71 % Kath. Baden : 37 % „ 61 % 164 tantisme vele aanhangers; op de landdagen, waar ook de godsdienstkwesties werden geregeld, hadden de Hervormden de overhand. Maar sinds ± 1580 kwam ook hier de reactie, wederom door het persoonlijk ingrijpen der vorsten. Keizer Rudolf II (1576—1612) bekommerde zich weinig om de belangen van het rijk; het liefst hield hij zich bezig met geleerde studiën, vooral met de beoefening van sterrenkunde — waarbij de geleerde Kepler hem ter zijde stond — maar toch vond het Katholicisme in hem een beschermer, doordat hij zijne Katholieke omgeving geheel de vrije hand liet. In het bijzonder echter was aartshertog Ferdinand van Stiermarken een verbitterd tegenstander van het Protestantisme. In Stiermarken b.v. mocht geen burger eene andere dan de Katholieke kerk bezoeken of zijne kinderen naar eene andere dan de Katholieke school zenden; de strengste middelen, als verbeurdverklaring van goederen, verbanning en tuchtiging werden toegepast; later werden de Protestantsche kerken omvergehaald, de predikanten verjaagd of gevangengezet, de bewoners genoodzaakt Katholiek te worden of het land te ruimen. Zelfs in Tirol, dat goed Katholiek was gebleven, werd nauwkeurig acht geslagen op alles, wat den godsdienst betrof. De bisschop van Salzburg volgde het voorbeeld van zijne buren na; ook hij gaf den Protestanten slechts de keuze tusschen uitwijking of overgang tot het Katholieke geloof. Hoe volledig het Katholicisme in genoemde streken hersteld is, blijkt het beste uit de tegenwoordige godsdienstige verhoudingen in de Oostenrijksehe landen; in geene ervan is het aantal Protestanten boven 3 % van de geheele bevolking, slechts in Karinthië ruim vijf procent1. Geen wonder, dat paus Sixtus V de Oostenrijk- i Nauwkeuriger de volgende verhouding (vóór den Wereldoorlog): Neder-Oostenrgk . . 93 % Roomsch-Katholiek, 1,9 % Protestantsch. Opper-Oostenrijk. . 97,7 „ 2,2 „ „ Salzburg .... 99,4 „ „ 0,5 „ Stiermarken .... 99 % „ 0,8 „ „ Karinthië 94,8 „ „ 5,2 „ Krain 99,9 „ „ 0,1 „ Kustland 98,5 „ „ 0,3 „ Tirol met Vorarlberg 99,5 „ „ 0,4 „ „ 165 sche vorsten de krachtigste steunpilaren van de Kerk noemde. Ook in Noordwest-Duitschland behaalde het Katholicisme De Tegenher- overwinningen. Aartsbisschop van Keulen was omstreeks 1580 vorming In Gebhard Truchsesz, die tot het Protestantisme overgingN'W-D™ltsch" ... land. en in het huwelijk trad, maar geen afstand wilde doen van znn bisdom. Zoo iets werd echter door den keizer en de Kathobeken niet geduld, temeer, omdat de Protestanten de meerderheid in het keurvorstencollege zouden hebben, als hij zich handhaafde. Er ontstond een formeele oorlog, waarin Truchsesz, slecht ondersteund door de Protestantsche vorsten, spoedig de nederlaag leed; hij moest naar Nederlandsch grondgebied uitwijken (1584).. Een Beiersche prins, reeds bisschop van Luik en van Munster, werd aartsbisschop van Keulen en sterk bevorderde hij in zijne gebieden het Katholicisme. Overal in de Noordwest-Duitsche bisdommen kwamen strenge Katholieken aan het hoofd, zooals in Paderbom, in Osnabrück en in Bremen. Nergens traden de Protestantsche vorsten gezamenlijk krachtig op tegen dat voortdringen van het Katholicisme. In ieder territorium moest het volk zich zelf al helpen. Zoo kon de Katholieke partij ongestoord haren gang gaan. De vrije rijksstad Aken werd gedwongen, de Protestanten uit den Raad te verwijderen en het Kathobcisme tot den heerschenden godsdienst te maken (1598). Nog erger was, wat met de vrije rijksstad Donauwörth gebeurde. OverjjonauWörtn< deze stad met een kleine Katholieke gemeente werd wegens storing van eene processie de rijksban uitgesproken (1607) en Maximiliaan van Beieren lijfde haar bij zijn land in; natuurlijk werden terstond de Protestanten van Donauwörth bemoeilijkt. Doch thans begrepen de Protestantsche vorsten, dat het zoounie en Liga niet langer kon voortduren. Toen zij op den eerstvolgenden Rijksdag (1608 te Regensburg) hun' eisch, dat de godsdienstvrede van Augsburg hernieuwd en bevestigd zou worden, niet ingewilligd zagen — de Kathobeken verlangden de teruggave van alle sinds 1552 verbeurdverklaarde geestelijke goederen — verlieten bijna alle Protestantsche vorsten de vergadering en sloten de voornaamsten hunner eene Protestantsche Unie (van Ahausen) tot wederkeerige hulp bij een aanval (1608); aan 't 166 hoofd kwam de keurvorst van de Palts. Tegenover deze Unie sloten nu verschillende Katholieke vorsten in 1609 eene Katholieke Liga, met Maximiliaan van Beieren aan het hoofd. Zoo stonden Protestanten en Katholieken gewapenderhand tegenover elkaar; 't was nog maar eene kwestie van tijd, wanneer de strijd zou uitbreken. De Gulik- Het leek ernaar, dat dit reeds het volgend jaar zou gebeuren, Kleefsche suc-t,oen de opvolging in de opengevallen hertogdommen Gulik, cessie-oorlog.Klee^ Mark en Berg tot een krijg scheen te zullen leiden, waarin Protestanten en Katholieken tegenover elkaar stonden en Hendrik IV partij wilde trekken tegen de Katholieke Habsburgers. Door de vermoording van Hendrik IV bleef echter de groote oorlog uit. De erfenis werd ten slotte verdeeld tusschen de twee naaste erfgenamen, Brandenburg en Palts-Neuburg; aan Brandenburg kwamen Kleef en Mark. Nog was dus de groote godsdienstkrijg vermeden, doch 'twas te voorzien, dat eene betrekkelijk geringe aanleiding hem kon doen uitbreken. In 1609 stierf de hertog van Gulik, Kleef, Mark en Berg. De beide naaste erfgenamen waren de keurvorst van Brandenburg en de Paltsgraaf van Neuburg. Beiden bezetten samen de hertogdommen en regeerden er voorloopig gemeenschappelijk over in afwachting van eene nadere beslissing over beider aanspraken. Er waren n.1. nog meer personen, die aanspraak maakten op de erfenis, en nu verklaarde Rudolf II de landen eerst onder rijksbestuur te willen plaatsen, en liet hij reeds de vesting Gulik bezetten, 't Was niet onwaarschijnlijk, dat de keizer eenvoudig de landen voor zich zeiven zou behouden. De Staten. Generaal der Vereenigde Nederlanden, die geene Katholieke Habsburgsche macht aan de Oostgrenzen wilden, besloten nu Palte-Neuburg en Brandenburg te ondersteunen; ook de Unie besloot daartoe, benevens Hendrik IV van Frankrijk, terwijl daarentegen de keizer gesteund werd door de Liga, door Spanje en door de Aartshertogen. Geen der partij genooten was echter geneigd, zioh in een grooten oorlog te steken: de Unie en de Liga waren voor den strijd niet gereed, Spanje en de Vereenigde Nederlanden waren te uitgeput. Toch scheen het in 1610 tot een algemeenen krijg te komen; reeds was Hendrik IV gereed te velde te trekken, toen hij onverwachts in 1610 werd vermoord. Dat gaf aan de zaken eene geheel andere wending: de regentes. Maria de Medici, liet de plannen van Hendrik IV vallen; de groote oorlog bleef 167 uit. Maurits verdreef in vereeniging met troepen van de Unie de Oosten* rijksche bezetting uit de hertogdommen en bezette Gulik, maar men besloot, de regeling van de zaak verder aan de erfgenamen zelve over te laten. Een oogenblik scheen toch nog over de Gulik-Kleefsche erfenis de strijd tusschen Katholieken en Protestanten te zullen uitbreken. De beide erfgenamen kregen twist: de keurvorst van Brandenburg werd Calvinist, om zioh van den steun der Staten-Generaal te verzekeren, de Paltsgraaf van Neuburg Katholiek, om den steun van Spanje en de Liga te krijgen. Maurits en Spinola drongen met hunne legers de hertogdommen binnen, maar waar noch Spanje, noch de Nederlanden zich krachtig gevoelden, kwam het niet toteen treffen. Maurits bezette o. a. Emmerik en Rees en Spinola Wezel (1614). Spoedig werd het verdrag van Xanten gesloten, waarbij Kleef en Mark aan Brandenburg kwamen en Gulik en Berg aan Palts-Neubnrg. De genoemde vestingen bleven echter voorloopig bezet. 168 AFDEELING XVI. DE TIJD VAN ± 1610— ± 1666. HOOFDSTUK 92. De dertigjarige oorlog.1 Majesteltsbrief Het bewind van Rudolf II (1576—1612) staat zeer slecht en Verdrag aangeschreven. Het liefst wenschte hij zich ongestoord bezig 1609- te houden met zijne studiën en zijne verzamelingen; om het rijk en om zijne staten bekommerde hij zich weinig of niets. Ten slotte kwamen zijne eigen broers tegen hem in verzet en moest hij aan Matthias Hongarije en de Oostenrijksehe landen afstaan, zoodat hem slechts Bohemen bleef. Ook met de Bohemers scheen hij in striid te zullen komen, 't Aantal Katholieken was daar zeer gering en de Protestanten eischten in 1609 van Rudolf II waarborgen voor de vrije uitoefening van hunnen godsdienst. Slechts door den nood gedwongen gaf Rudolf II toe en toekende hij den beroemden Majesteitsbrief van 1609, waarbij aan alle Bohemers volkomen vrijheid van godsdienst werd toegekend. Bovendien kregen de stand der heeren (d. z. de voornaamste adellijken) en ridders, benevens de bewoners der koninklijke steden de bevoegdheid, kerken en scholen te bouwen. Voorts sloten de Protestantsche en de Katholieke stenden op den landdag een verdrag, dat aan de Protestantsche bewoners van de koninklijke goederen den bouw van kerken toestand. > H. N°. 26 ; d, B. IX d. 169 Over de uitdrukking „koninklijke goederen" kwam spoedig verschil van meening: de Protestanten beweerden, dat daartoe ook de geestebjke goederen moesten worden gerekend, de Katholieken ontkenden zulks. Rudolf zag zich — ondanks den Majesteitsbrief — genoodzaakt.Matthias en in 1611 afstand van Bohemen te doen ten gunste van Matthias, Bonemendie na Rudolfs dood ook tot keizer werd gekozen. (Matthias 1612—'19.' Onder hem werd de tegenstelling tusschen Unie en Liga, tusschen Protestanten en Katholieken steeds scherper. De uitbarsting kwam in Bohemen. Daar hadden de Protestanten te Braunau en te Klostergrab —. op geestelijke goederen — eene kerk gebouwd, maar, niet zonder voorkennis van den koning, werd de eerste gesloten en de tweede omvergehaald. De opgewondenheid in Bohemen was groot, en werd er niet geringer op, toen Matthias zijn neef Ferdinand, den vervolger der Protestanten in Stiermarken, als zijn opvolger aanwees. De Protestanten belegden eene soort landdag, maar op hunne protesten werd van 's konings zijde met dreigementen geantwoord. De verbitteringBegin van den nam meer en meer toe en richtte zich tegen de meest gehate vanopstand 1618. 's konings stadhouders, Slawata en Von Martinitz. Onder leiding van den graaf van Thurn ontstond tegen hen eene samenzwering; zij werden met hun' geheimschrijver [Fabrio'us] uit een ongeveer 30 Meter hoog venster van het slot te Praag gegooid. Als door een wonder ontkwamen de drie mannen aan den dood. Met die vijandige daad begon de Boheemsche opstand, en ook de dertigjarige oorlog. Want toen Matthias in l6l9 stierf, erkenden de Bohemers niet zijn opvolger Ferdinand IlDe „Winterden—'37) — Thurn deed zelfs een inval in Oostenrijk en drong koning." tot voor de poorten van Weenen door, waar de Keizer kloekmoedig stand hield, — maar zij kozen tot koning Frederik V, keurvorst van de Palts, schoonzoon van Jacobus I van Engeland en neef van Maurits. Het was te voorzien, dat Ferdinand zijne aanspraken met kracht van wapenen zou handhaven. Spoedig bleek, dat Frederik V, zelf een onbekwaam, weinig zelfstandig en ijdel persoon, van zijne beide hooge bloedverwanten geen steun zou ontvangen. Jacobus wenschte voor zijn 170 zoon Karei de hand eener Spaansche prinses en kon dus niet tegelijkertijd partij kiezen tegen het Habsburgsche Huis, en de Nederlanden werden nog geschokt door den burgerstrijd tusschen Contra-Remonstranten en Remonstranten. Als Calvinist kon Frederik V bovendien niet rekenen op den steun van al de Luthersche vorsten, van wie bovendien de voornaamste, als die van Saksen en Brandenburg, afgunstig waren op de vergrooting van zijne macht: deze beide landen hielden zich tot schade der Protestantsche zaak buiten den krijg. Gesteund door Spanje en door de liga onder Maxirrdliaan van Beieren was de keizer spoedig meester in Bohemen; Frederik V, de „Winterkoning", werd op den Witten Berg bij Praag in 1620 verslagen en vluchtte naar de Nederlanden. Een vreeselijk strafgericht werd over Bohemen ge- Bohemen gehouden. De privilegiën werden grootendeels opgestraft. heven — de majesteitsbrief werd door Ferdinand eigenhandig verscheurd —, zoodat Bohemen feitelijk een absolute monarchie werd i honderden personen — vooral Tsjechische edelen — werden terechtgesteld of verbannen en hunne goederen (wel 8/4 van 't land) werden verbeurverklaard. Tevens werd overal de Hervorming uitgeroeid, het Katholicisme doorgevoerd.1 Frederik V werd van zijn keurvorstendom vervallen verklaard. De Protestantsche Unie voerde niets uit. Slechts een drietal kleine Duitsohe De laatste vorsten, o. a. Christiaan van Brunswijk en Ernst van jaren van hetMansfeld traden als verdedigers van de Protestantsche zaak Boheemsch- 0p} maar werden herhaaldelijk dooi den veldheer van de Liga, Paltische fljd-jj yen^en [het laatst bij Stadtlohn in 1623]. Deze bezette Per ' ook de Palts, dat met den keurvorstelijken titel aan Maximiliaan van Beieren werd geschonken. De keizer en de Katholieke partij hadden gezegevierd in het eerste deel (1618—'25) van den dertig-jarigen oorlog, dat men het Boheemsch-Paltische tijdperk noemt. Het Deensche Noch het Protestantsche Engeland, noch het anti-Habsburgtijdperk sche Frankrijk kwam de Protestanten te hulp. In Engeland 1625—'29. 1 Vóór den Wereldoorlog telde Bohemen 96,1 % Kathol, tegen 2,2 % Protest. Moravië 95,3 „ „ „ 2,7 „ ,. 171 n.1. geraakte de koning in moeilijkheden met het parlement en brak eindebjk zelfs een burgeroorlog uit (zie § 94); in Frankrijk had de regeering, en in 't bijzonder de almachtige minister Riohelieu, met binnenlandschen tegenstand van verschillenden aard te kampen (zie § 93)! 't Was de Deensche koning Christiaan IV — als hertog van Holstein Duitsch rijksvorst —, die als verdediger van het Protestantisme optrad. Terzelfdertijd kreeg de keizer echter een uitnemend veldheer in Albrecht von Wald» stein, of, zooals hij gewoonlijk wordt genoemd, Wallenstein. Deze had zich als militair reeds een goeden naam verworven. Hij bezat groote goederen in Bohemen — vooral had hij van de verbeurdverklaringen van 1620 geprofiteerd —, die door den keizer tot het hertogdom Friedland vereenigd werden. (Vandaar, dat Wallenstein wel als „der Friedlander" wordt betiteld.) Wallenstein nu bood den keizer aan, een leger op de been te brengen, dat zich zelf zou onderhouden; het land, waardoorheen het leger trok, moest het noodige voor de troepen opbrengen: „de oorlog moest den oorlog voeden." Natuurlijk kreeg Wallenstein het opperbevel over dat leger. Niet ongaarne nam de keizer Wallensteins aanbod aan; maar al te zeer had hij zich van de Liga en van Maximiliaan van Beieren afhankebjk gevoeld. Wallenstein was een zeer bekwaam veldheer, die de bonte menigte huurtroepen tot een eenheidsleger wist te organiseeren, waarin hij een strenge tucht handhaafde. In vertrouwen op zijn bekwaamheid en verzekerd van grooten buit, snelde het uitschot van alle natiën toe, als WaUenstein de werftrom liet roeren. Weldra had hij een leger van 20000 man ónder zijn commando. De zaken namen ook nu weer voor den keizer 3en gunstigen loop. Ernst van Mansfeld, die, rekenende op den steun van Bethlen Gabor, vorst van Zevenburgen, naar het Oosten trok, werd bij Dessau door Wallenstein verslagen, Christiaan IV door Tilly bij Lutter (1626); beide generaals trokken daarop door Noord-Duitechland en bezetten zelfs Jutland. Slechts Straalsund bood — en met goed succes — energieken tegenstand. Wallenstein werd met gunstbewijzen overladen; hij werd benoemd tot groot-hertog van Mecklenburg (welks vorst zich tegen den keizer had verzet) 172 en tot admiraal der Oostzee. Slechts de vrees voor eene coalitie (van Denemarken, Zweden en Frankrijk) bewoog den keizer tot den vrede van Lübeck (1629): Christiaan IV kreeg al zjjne bezittingen terug, maar verplichtte zich van alle inmenging in Duitschland af te zien. Ook in het „Deensche tijdperk" hadden de keizer en het Katholicisme de overwmning behaald.1 Restitutie- . Thans waagde de keizer het zelfs — tegen den zin van Wallenedlet 1629. st«in _ een restitutie-edict af te kondigen, waarbij werd vastgesteld, dat alle kerkelijke goederen, die de Protestanten sinds 1552 in bezit hadden genomen, teruggegeven moesten worden en alle bisdommen, die sinds den godsdienstvrede van Augsburg door Protestanten bestuurd werden rn+.»" jw^ . land, t. w. Gustaaf Adolf, koriing van Zweden (1611—1632). Hij stond aan 't hoofd van een uitstekend georganiseerd leger, geene huurtroepen, maar een nationaal leger, goed gedisciplineerd en met vurigen ijver voor het Protestantisme bezield. De soldaten keken hoog tegen hun koning op, die steeds hunne vermoeienissen deelde en de eerste in den strijd was. Door hetinvoeren van lichtere musketten en kanonnen konden het leger in zijn geheel zoowel als de onderdeelen zich veel gemakkelijker bewegen. Niet alleen godsdienstige, ook politieke overwegingen speelden bij Gustaaf Adolf eene groote rol. Zweden bezat aan de , , j X'jïi J„ tkkl /^:U lonrkfrolrpil overiiggenae Kusten aer uoHbz.ee nwus u^iaiignjjv^ .«u™»v..v-, \ als Finland, Karelië (sinds 1617), Ingermannland (sinds 1617), Estbland (sinds 1561), lijfland. (Voor een gedeelte.waren zij door Gustaaf Adolf zelf vermeesterd op Rusland en op Polen, dat bij [ een wapenstilstand in 1629 lijfland moest afstaan). Gustaaf Adolf was dus mooi op weg, om van de Oostzee eene Zweedsche f binnenzee te maken. De sterke positie van den keizer stond zulks echter in den weg. Richelieu steunde den Zweedscben koning met subsidiën; de binnenlandsche woelingen verhinderden hem nog I altijd rechtstreeks in te grijpen. In den beginne vond Gustaaf Adolf weinig of geen steun van Maagdenburg de Noordduitsche Protestantsche vorsten, waartoe zeker vooral verwoest. I de vrees voor de keizerlijke macht meewerkte, terwijl Brandenburg bovendien bevreesd was voor de vestiging van de Zweden aan i den Zuidkant der Oostzee. Zij sloten met andere vorsten bij de I conventie van Leipzig een verbond van onzijdigheid. Daardoor had Gustaaf Adolf geene gelegenheid, het door Tüly belegerde ' Maagdenburg tijdig te ontzetten. Na eene krachtige verdediging, [die geleid werd door Falkenberg, een krijgsoverste in dienst van Gustaaf Adolf] werd de stad bestormd, ingenomen, geplunderd i en deels uitgemoord. Bovendien brak een geweldige brand uit, die 't grootste deel der stad in asch legde. (Dat laatste valt aan Tilly niet te wijten; 't schijnt, dat de bewoners zelve de stad in brand hebben gestoken, om den buit te vernielen.) 174 ■ Aansluiting Thans dwong Gustaaf Adolf Brandenburg tot aansluiting en van Branden-vervolgens dreef Tilly den keurvorst * an Saksen naar Zweedschen Dur8enSaksenkant, door te eischen, Saksen voor de keizerlijke troepen open te stellen. Slagen In 1631 werd Tilly bij Breitenfeld (nabij Leipzig) verslagen; bij Breitenfeld vervolgens bevrijdde Gustaaf Adolf de Rijn-Palts, bezette Frank1631 en aan^ort a^ Main.en Mainz en drong daarna in Beieren door, waar de Lech 1632.^,^ wederom verslagen werd, n.1. aan de Lech (1632) en kort daarop aan eene wonde stierf. Gustaaf Adolf deed zijn intocht in München. Inmiddels werd Praag door de Saksen bezet. De toestand werd voor den keizer kritiek en deze zag zich genoodzaakt, zich weer tot Wallenstein te wenden. Herstel van Na herhaalde smeekbeden gaf de Friedlander toe, maar op Wallensteln.voor den keizer zeer vernederende voorwaarden: 'tleger zou alleen aan Wallenstein gehoorzamen; hij alleen had de leiding van den krijg in handen; na afloop van den strijd zou hij een keurvorstendom krijgen. Spoedig was Praag door hem heroverd en waren de Saksen uit Bohemen verdreven. De beslissende Slag bijLutzenslag tusschen Wallenstein en Gustaaf Adolf vond plaats bij Liitzen 1632. (1632); de Zweden handhaafden zich op het slagveld — Wallenstein gaf het bevel tot den terugtocht — maar .... Gustaaf Adolf was gesneuveld.1 Dat was een onherstelbare slag voor de Protestanten. „Voor den roem van Gustaaf Adolf was zijn vroege dood echter een geluk. Van een redder zou hij waarschijnlijk een veroveraar zijn geworden en daardoor den luister, die thans zijn naam omstraalt, verduisterd hebben." Tijdens den krijg toch werd zijn begeerte, belangrijken blijvenden invloed in Duitschland te krijgen, steeds grooter. Zweden zet Hij werd opgevolgd door zijn zesjarig dochtertje Christina. den strijd De rijkskanselier Axel Oxenstierna zette echter Gustaafs voort- politiek voort en vond in Bernhard van Saksen-Weimar, Torstenson, Wrange!, Banèr en Hom voortreffelijke legeraanvoerders. Toch verslapte de Zweedsche krijgstucht. (In 1633 Aan Katholieke zijde vond de bevelhebber Pappenheim den dood 175 bracht Oxenstierna het verbond van Heilbronn tot stand: de Protestanten werden in vier kreitsen ingedeeld met een geregeld bestuur, aan 't hoofd waarvan de Zweedsche rijkskanselier werd geplaatst). Een paar jaren lang werd de oorlog met weinig kracht gevoerd, Vermoording doordat Wallenstein zich met onderhandelingen met 's keizers v8n Wailen- , ... . u i j stein 1634. vijanden inliet. Wat feitelijk zijne plannen waren, is met bekend; aan een eigenlijk verraad moet allicht niet gedacht worden; 't schijnt, dat hij aan 't hoofd der Protestanten den keizer wilde dwingen, van het restitutie-edict af te zien en het rijk den vrede terug te schenken; voor zich zeiven hoopte hij, naar 't schijnt, Bohemen te verkrijgen. Hoe het zij, in allen gevalle wilde hij zijn leger vereenigen met dat van Bernhard van Saksen-Weimar. Om zeker te zijn van zijne officieren, wilde hij hen (te Pilsen) een verklaring laten teekenen, waarbij zij hem onvoorwaardelijk gehoorzaamheid beloofden. Maar de meeste officieren en 't grootste deel der manschappen lieten hem in den steek; rn 1634 werd Wallenstein door den keizer afgezet en kort daarop door enkele officieren te Eger vermoord. Het plan tot vermoording van Wallenstein is uitgegaan van den kolonel der dragonders, Walter Butler; twee andere hoofdofficieren' Gordon en Leelie, besloten hem te steunen. Gordon gaf ter eere van Wallenstein een feestmaal, waaraan hij Wallensteins vertrouwelingen noodigde, die, terwijl het feest in vollen gang was, door eenige dragonders werden vermoord. Vervolgens begaven zij zich naar het huis van den burgemeester, waar Wallenstein zijn intrek had genomen. Op het gerucht van voetstappen stond Wallenstein, die zich reeds ter ruste had begeven, op, en terstond den toestand doorziende, besloot hij waardig te sterven; zwijgend strekte hij zijne armen uit en bood lrij den soldaten zijne weerlooze borst. Nu trad het keizerlijke leger weer krachtiger op, en nog in De slag bi] 1634 werden de Zweden geducht verslagen bij Nördlingen. Nördlingen Saksen sloot thans den vrede van Praag met Ferdinand II;1684 en zljne , . , , .. gevolgen. vele Protestantsche staten, als Brandenburg, sloten zich bij dien vrede aan. Den Protestanten werd godsdienstvrijheid gewaarborgd en de geseculariseerde geestelijke goederen mochten zij behouden. Saksen verwierf de Lausitz. 176 Inmenging Voor Duitschland was het wenschelijk geweet, den oorlog van RichelieuthariS te beëindigen, maar nu trad Richelieu openlijk op, om de omhoogstrevende macht van den keizer en het Habsburgsche Huis te kortwieken. Hij sloot een aanvallend en verdedigend verbond met de Nederlandsche Republiek en met Zweden. Wat veranderde zoodoende de dertigjarige oorlog van karakter! PffP® Was hij eerst een godsdienstkrijg geweest, in het Zweedsche tijdperk werd bij voor een deel een veroveringsoorlog, en thans, in en na 1635 werd de oorlog meer en meer een strijd van de Duitschers tegen de twee buiteniandsche mogendheden Zweden en Frankrijk, die slechts door enkele Evangelische stenden werden gesteund. Alle pogingen van den keizer, de Franschen en de Zweden te scheiden, mislukten. Bovendien kwam 's keizers bondgenoot, Spanje, spoedig in zeer ongunstige omstandigheden. Achteruigang Tijdens Philips IV (1621—1665) was Olivarez de leidende van Spanje. mmister. In den beginne deed hij pogingen, de toestanden in Spanje te' verbeteren, doch hij gaf het op, toen hem bleek, dat hij toch niet tegen den stroom kon oproeien. Ook van den koning zelf ging geene kracht uit; hij had een afkeer van alle inspanning. Eene onherstelbare nederlaag leed Spanje in 1639 bij Duins.1 Tot overmaat van ramp braken in Catalonië, waar het absolutisme zou worden gevestigd, en in Portugal opstanden uit (1640), die natuurlijk door Richelieu gesteund werden. Van 1647—'48 kwam daar nog een opstand van Napels [onder den visscher Masaniello] bij. 2 Portugal was tijdens de Spaansche overheersching hard achteruit gegaan: de Nederlanders maakten zich meester van de Portugeesche koloniën, de handel kwam in handen van vreemdelingen, drukkende belastingen waren opgelegd. Nog in 1640 verklaarde het zich onafhankelijk en riep het den hertog van Braganza tot koning uit. Wel werd nu Olivarez 1 't Is wel opmerkelijk dat de tijden van Philips Hl en Philips IV een bloeitijdperk waren voor de Spaansche letterkunde en kunst. Wij noemen : L o p e z de Ve g a (f 1632), schrijver van drama's, gedichten, novellen, etc, C e r v ant e s (f 1617), den schrijver van Don Quiohotte en de schilders Ribera (tl656), Velasquez (tl660) en M u r i 11 o (f 1682). 2 De bekende opera: „La Muette de Portioi" herinnert aan den Napelschen opstand. 177 vervangen door een anderen rrdnister, maar daarmede verbeterden de toestanden niet. Portugal bevocht zijne onafhankelijkheid (door Spanje in 1668 bij den vrede van Lissabon erkend). De opstand in Catalonië werd pas na vele jaren onderdrukt; langen tijd hielden Fransche troepen Catalonië bezet en zelfs hebben de Cataloniërs Lodewijk XIV onder den titel „graaf van Barcelona" als vorst erkend. In de Zuidelijke Nederlanden werd het Spaansche leger geducht verslagen door den prins van Condé in den slag bij Rocroy (1643). In Duitschland vielen de meeste slagen ten nadeele van den De laatste keizer uit 1 Christiaan IV van Denemarken, die de ZweedscheJa«>n van den overwmningen met leede oogen aanzag en daarom met het plan n)g' omging, Zweden aan te vallen, werd plotseling door Torst en son tot den nadeeligen vrede van Bromsebrö gedwongen (1645), waarbij Zweden viijdom van tol in de Sont en verschillende gebieden, o. a. het eiland Gotland kreeg. Ten slotte drong de Zweedsche generaal Wrangel in Bohemen door, zijn onderbevelhebber veroverde zelfs een deel van Praag, en juist toen Wrangel zelf den strijd naar Bohemen wilde overbrengen, kwam het bericht, dat de vrede geteekend was. Reeds sinds 1643 werden er onderhandelingen te Munsterwestfaalsche en Osnabrück gevoerd, en deze leidden in 1648 tot den West- vrede 1648. faalschen vrede. Alleen Frankrijk en Spanje zetten den strijd tegen elkaar voort (en wel tot 1659: den vrede der Pyreneeën; zie blz. 186). De voornaamste territoriale bepalingen waren: Territoriale Zweden kreeg Voor-Pommeren (ten Westen v. d. Oder) met bepalingen. Rügen en Stettin en van Achter-Pommeren eene strook langs den Oostkant van de Oder; verder de bisdommen Bremen en Verden, echter onder handhaving van de rechten en vrijheden der stad 1 B.v. in 1636 bjj Wittstook, waar de Zweedsche generaal Banèr (t 1641) overwon, in 1642 bij Leipzig of Breitenfeld, waar Torstenson, de op volger van Banèr, de overwinning behaalde, in 1644 bij Freiburg, waar Turenne de keizerlijken versloeg, in 1645 bij J a n k a u, waar Torstenson wederom de overwinnaar was. Bovendien veroverde Bernard van Saksen-Weimar in dienst der Franschen in 1638 den Elzas, dien hg graag voor zich zelveh had willen behouden, maar hjj stierf in 1639. 178 Bremen. Het beheerschte dus de monden van Oder. Elue en Wezer. Frankrijk kreeg 'tgrootste deel van den Elzas (Straatsburg echter niet.) Nederland en Zwitserland werden onafhankekjk verklaard. Keur Saksen kreeg de Lausitz (reeds in 1635 afgestaan.) Brandenburg verwierf Achter-Pommeren en eenige bisdommen, als Halberstadt, Minden en Maagdenburg (dit laatste na den dood van den bestuurder van dat bisdom.) De zoon van Frederik V van de Palts [Karei Lodewijk] kreeg de Rijn-Palts terug, met den keurvorstelijken titel, maar de hertog van Beieren behield de Opper-Palts, eveneens met de keurstem ('t getal keurvorsten werd thans dus acht.) Kerkelijke De belangrijkste kerkelijke bepalingen waren: bepalingen, jo, Alle kerkelijke goederen, die 1 Januari 1624 evangelisch waren, behoefden niet gerestitueerd te worden. 2°. Evenals bij den godsdienstvrede van Augsburg stelde de vorst den godsdienst in zijne staten vast, doch waar in 1624 vrije godsdienstoefening geduld werd, moest zulks in de toekomst gehandhaafd blijven. Bovendien mocht niemand om zijn geloof worden vervolgd en ieder andersdenkende mocht vrij het land verlaten. 3°. De bepalingen golden thans zoowel voor de Calvinisten als voor de Lutheranen. In verschillende staten stond de regeering aan andersdenkenden gewetensvrijheid, zelfs openbare godsdienstoefening toe. Verandering Ten slotte kwam er nog eene belangrijke wijziging in het rijks in het rtjksbe-bestuur. De vorsten kregen nl. het recht, om met buitenlandsche stuur. staten en ook onderling verdragen en verbonden te sluiten. Alleen werd daaraan de vage beperking toegevoegd: „mits niet tegen keizer en rijk gericht." Meer dan ooit was Duitschland dus sinds 1648 in een aantal zelfstandige staatjes verdeeld, een Duitsch Rijk bestond meer in naam dan in werkelijkheid. In de algemeene politiek telde 't Duitsche Rijk in zijn geheel dan ook niet meer mee. Toestanden in Duitschland had door den dertipjarigen oorlog ontzettend Duitschland.geleden. De landerijen waren verwoest; rooversbenden, uit 17Ö ontslagen huursoldaten bestaande, doorkruisten vele jaren hei land. Geheele landstreken waren ontvolkt door het moorden der soldaten, door hongersnood en pest. De bevolking was tot op de helft a 1/i geslonken, in Brandenburg b.v. met 2/B, in Wurtemburg van ± 470,000 op ± 140,000; in Beieren was 9/i0, in Bohemen, waar honderden dorpen waren verwoest, 3/4 van de bevolking verdwenen. Wolven en andere verscheurende dieren namen daarentegen sterk in aantal toe. De overgebleven bevolking was verwilderd; 't aantal misdaden was ontzettend groot. De geestelijke achteruitgang blijkt ook int het toenemen van het aantal heksenprocessen, terwijl deze juist in andere landen verminderden. Meer dan een eeuw zou het duren, vóór Duitschland de geleden ellende te boven was gekomen. Ook die treurige toestanden droegen in niet geringe mate bij tot de vermindering van Duitschlands aanzien en beteekenis. Wat was ooi het Habsburgsche Huis in aanzien en invloed Verzwakking gedaald sinds de dagen van Karei V! Spanje was krachteloos ;van het Habsde bloeiende Noordelijke Nederlanden waren onafhankekjkDUrSscneHnIs' geworden en de Oostenrijksehe Habsburger, machteloos als keizer, had moeite genoeg, om zijne erflanden tegen de Turken te verdedigen. De politiek van Frankrijk, de macht van het Habsburgsche Huis te breken, in allen gevalle te verzwakken, was met goede gevolgen bekroond. Niet het minst had daartoe bijgedragen de kundige Fransche minister Richelieu. Diens bewind lullen we thans wat nader bezien. HOOFDSTUK 93. Frankrijk van ± 1610— ± 1660. Richelieu en Mazarin.1 Hendrik IV werd opgevolgd door zijn zoontje Lodewijk Reactie. XIII (1610—'43), tijdens wiens minderjarigheid zijne moeder Maria de Medici als regentes optrad. Terstond volgde eene groote verandering in de binnen- en buitenlandsche politiek; 1 H. N°. 26; d.'B. IX e. 180 de regentes vermeed eiken strijd met het Habsburgsche Huis; onderhandelingen werden aangeknoopt over een huwelijk van Lodewijk XUI met Anna van Oostenrijk; de adel kreeg mooie inkomsten en eene machtige positie; de gelden uit de schatkist werden op onrustbarende wijze verslingerd; Sully nam dan ook zijn ontslag. Pas toen in 1624 Armand du Plessis, heer van Richelieu eerste minister werd, werd de poUtiek van Hendrik IV weer opgevat. Over de reactie in het binnenlandsch bestuur nog enkele bijzonderheden. Maria de Medici stond geheel onder invloed van hare boezemvriendin Eleonore Galigai, wier echtgenoot Concini zich voor staatsgelden het markiezaat d'Ancre kocht en den titel „maarschalk van Frankrijk" kreeg, hoewel hij nog nooit in een oorlog had meegestreden. Zoo werden de gelden uit de schatkist op onrustbarende wijze verslingerd; Sully nam dan ook zijn ontslag. Eene bijeenkomst der États-Généraux in 1614 voor 't nemen van hervormingsmaatregelen leverde geene resultaten; de 3 standen twistten voortdurend onderling en nog in 't zelfde jaar werden de États-Généraux ontbonden. d'Ancre heerschte onbeperkter dan ooit, maar onverwachts kwam zijn val. De jonge koning Lodewijk XIII, zijne heerschzucht moede, gaf verlof tot den moord op d'Ancre. Inderdaad werd deze vermoord (1617); Eleonore Galigai werd als toovenares verbrand en Maria de Medici van het hof verwijderd. Niet het minst was de koning tot die maatregelen overgehaald door zijn gunsteling de Luynes, die nu d'Ancre's plaats innam, én op zijne beurt een groot vermogen bijeenschraapte, zoodat men zeide, „dat het tappen maar steeds voortging, alleen was er eene andere kraan aangebraoht." Een aantal ontevreden edelen kozen thans echter de partij van Maria de Medici; een burgeroorlog scheen voor de deur te staan, toen door bemiddeling van Armand du Plessis, heer van Richelieu een vrede gesloten werd (verdrag van Angoulême 1619). De edelen onderwierpen zioh tegen straffeloosheid, Maria de Medici verzoende zich met haar zoon. Tot geluk stiert de Luynes onverwachts (1620). Een strijd met de Protestanten, die voor inkorting hunner rechten vreesden, eindigde met een vrede, waarbij het edict van Nantes in hoofdzaak bevestigd werd. En pas thans keerde Frankrijk terug in de banen, door Hendrik IV ingeslagen: inwendige rust, om Frankxijk's krachten te gebruiken tegen het Habsburgsche Huis. De man, die spoedig de ziel van die politiek werd, was de bovengenoemde Richelieu, die, in 1624 geroepen in het conseil du rel. er spoedig de eerste plaats innam. 181 Richelieu was dus sinds 1624 de leidende minister van Frank-PoUtta van i j„ ttqti Richelieu in Slijk. Naast den krachtagen Karainaai ^eruwijuu UD "6""- >talemeen honing Lodewijk XIII, die den Kardinaal niet genegen was, age maar zich voor diens geestelijk overwicht boog en overtuigd was, dat Richelieu handelde in 't belang van Frankrijk en van den koning. Een bekend medewerker van Richelieu was père Joseph (bijgenaamd Son Éminence grise). Richelieu's buitenlandsche [politiek was gericht op de verzwakking van het Habsburgsche Huis, en wij hebben bij den dertigjarigen oorlog gezien, hoe goed hem dat gelukte. In zijne binnenlandsche politiek baande hij den weg tot het absolute koningschap. Hierbij stiet bij op heftigen tegenstand van verschillende elementen, vooral van de edelen, maar verder van de Hugenoten en van het parlement. Het doel van Richelieu in zijn strijd mee de Hugenoten was, Onderwerping [ aan hen hunne poktieke voorrechten te ontnemen. La Rochelle *»r Hugeno[ was hunne voornaamste vesting, en na eene hardnekkige verdediging werd de stad ingenomen; om alle hulp te beletten — - Engeland b.v. steunde de Protestanten — werd de haven door een dam van de zee gescheiden en hongersnood dwong den burgemeester Guiton, de stad over te geven (1628). Bij het edict van Alais of Nimes (1629) stond Richelieu den Hugenoten echter geloofs¬ vrijheid toe, maar van hunne staatkundige voorrechten (b.v. van de places de süreté) moesten zij afstand doen. Ernstiger was de strijd tegen de edelen (noblesse d'epée)Strijd tegen die steun vonden bij den broer van den koning, Gaston van Orleans, bij de koningin Anna van Oostenrijk en bij Maria de Medici, die het Richelieu niet kon vergeven, dat hij haar gewillige dienaar niet was gebleven. Alle sterkten, die niet dienden tot beveiliging der rijksgrenzen, werden geslecht. Heftig trad Richelieu tegen de edelen op en reeds kort na zijne verheffing bleek, dat hij niets en niemand ontzag. Zoo b.v. verbood Richolieu het duel, dat maar al te veel onder de edelen in gebruik was, en toen met opzet een graaf onder de vensters van Richelieu ging duelleeren, werd hij met zijn secondant gevangengenomen en ter dood veroordeeld. De koning aarzelde, het doodvonnis te onderteekenen, maar Richelieu zei: „Het gaat er om, of uwe edicten 182 dan wel het duel het hoofd wordt afgesneden." Beide edellieden weiden inderdaad onthoofd. Vooral in 1630 scheen Richelieu's positie bedreigd. Tijdens eene ernstige ziekte van den koning wisten de beide koninginnen van hem eene vage belofte te krijgen, den kardinaal te ontslaan, en na zijn herstel gaf Maria de Medici hem de keuze tusschen „zijne moeder en een knecht." 't Scheen, dat Lodewijk XIII zijn eersten minister zou laten vallen, maar in een persoonlijk gesprek had deze spoedig het vertrouwen des konings herwonnen (Journéc des Dupes: 1630). Maria de Medici werd verbannen en heeft Frankrijk niet weer gezien. Nieuw verzet kwam echter reeds twee jaar later. Gaston van Orleans verbond zich met Henri de Montmorency, den gouverneur van Languedoc. Montmorency werd verslagen en gevangengenomen, en, hoewel hij tot den hoogsten adel behoorde en zeer populair was, werd hij onthoofd (1632). Herhaaldelijk werden na dien tijd nog samenzweringen tegen Richelieu gesmeed; de laatste was die van Cinq-Mars (1642), een gunsteling van den koning, die Richelieu's plaats wilde innemen maar zoo onvoorzichtig was, zich met de Spanjaarden in betrekking te stellen. Richelieu kreeg echter een afschrift van het gesloten verdrag in handen en nu werden Cinq-Mars en zijn vriend du Thou gearresteerd, ter dood veroordeeld en onthoofd. Intendanten. De macht vau de erfelijke adellijke gouverneurs der provinciën werd door Richelieu sterk verminderd, door een groot deel hunner macht over te dragen op intendanten, ambtenaren van burgerlijke afkomst, die met belangrijke rechterlijke, financiëele en zelfs militaire bevoegdheden werden bekleed, en, geheel van den koning afhankelijk, diens gewillige werktuigen waren. De Staten- Daar de Staten-Generaal door Richelieu nooit bijeengeroepen Generaal nooit^gjijejj ij waa eenige lichaam, dat zich tegen een absoluut bijeengeroepen.jion.ngscjiap verzetten, het Parlement van Parijs. Dit Optreden tegenlichaam was niet alleen de hoogste rechtbank, maar was ook het Parlement van Parijs. 1 De Staten-Generaal waren het laatst in 1614 bijeengeroepen (vgl. blz. 18U) en bet heeft tot 1789 geduurd, vóór de Fransche regeering hen opnieuw samenriep. 183 eene soort van regeeringslichaam geworden, dat langzamerhand het recht had' gekregen, de koniriklijke verordeningen in zijne registers in te schrijven, of, zooals men zei, te registreeren: 't was een soort van officieele afkondiging. Hij had daarbij de bevoegdheid gekregen, om vóór de registratie den Koning bezwaren tegen de verordening kenbaar te maken (droit de remontrance), maar wilde nu en dan daaraan nog het recht vastknoopen, de registratie van een edict te weigeren. Sinds Hendrik IV sloeg het Parlement een hoogen toon aan. De erfelijkheid van ambten (denk aan de paulette) had eene trotsche noblesse de robe (adel van de toga) gevormd, die ook door hare rijkdommen invloedrijk was, en van die noblesse de robe waren de parlementsleden de voornaamste personen. Maar Richelieu dwong het parlement steeds tot registratie en wist zoo den invloed van dat lichaam op regeeringszaken tot nul terug te brengen — zoo gebood de koning weieens de registratie in eene zitting, waarin hij zelf presideerde (lit de justice) —, terwijl hij het ook een deel der rechtspraak ontnam. Ook.aan den geestelijken en materieelen bloei van 'tlandAndere maatwijdde Richelieu zijne zorgen. Hij stichtte de „Académie regeIenfrancaise", allereerst met het doel, om door haar de Fransche taal te laten zuiveren; die taal moest de eerste plaats innemen en het gebruikelijke Latijn vervangen. Handel en scheepvaart werden bevorderd; Richelieu verbeterde de havens van Le Havre en Brest en trachtte de koloniën tot ontwikkeling te brengen. Een zwak punt in zijn regeeringsbeleid was het beheer der financiën. Ondanks de drukkende belastingen groeide de staatsschuld snel aan. Als opvol er van Richelieu in den Staatsraad benoemde Mazarin, de Lodewijk XIII den kardinaal Mazarin, een geslepen diplomaatimP°rtants en van Itakaansche afkomst, die door Richelieu in alle geheimen 0oDs"enrijk der binnen- en buitenlandsche staatkunde was ingewijd. Ook na den dood van Lodewijk XIII (f 1643) bleef bij de erkende leider van Frankrijk. Daar Lodewijk XITI van Tajne gemalin Anna van Oostenrijk, de aangeweze.i regentesse voorLodewijkXIV, eene verandering in politiek vreesde, had hij bij testamentaire 184 beschikking een regentschapsraad ingesteld, waarin bij meerderheid van stemmen zou worden beslist, terwijl Anna alleen met de opvoeding van haren zoon belast bleef. Anna liet evenwel door het Parlement van Parijs die beschikking voor nietig verklaren; zij alléén werd de regentes; Mazarin behield zij echter als haar raadsman. Thans dachten de edelen, vooral de vijanden van Richelieu, een belangrijke rol te zullen spelen; zij noemden zich reeds bij voorbaat les importants (de gewichtigen). Mazarin die hun nog in den weg stond, zou worden vermoord. Maar plotseling werden de „importants" door Anna van Oostenrijk naar hunne goederen verbannen; zij liet het geheele bestuur over ■ aan Mazarin, met wien zij zelfs een geheim huwebjk schijnt te hebben gesloten. De Fronde De oorlog tegen Spanje werd voortgezet en verslond schatten 1648—'53.gelds; voor zich zeiven had Mazarin ook veel geld noodig, en daar de ambtenaren bovendien een groot deel van de opgebrachte sommen achterhielden, werden er drukkende belastingen uitgeschreven. Dat verwekte groote ontevredenheid, en daarvan wilde het Parijsche Parlement gebruik maken, om zijne eigen macht te vergrooten. Hoewel het met de Engelsche volksvertegenwoordiging weinig meer dan den naam gemeen had, moedigde het optreden van het Engelsche parlement het toch aan. Het vond steun bij Parijs, waar de burgerij ontevreden was over de zware belastingen. De uitbarsting kwam in 1648, na het sluiten van den Westf aalschen vrede, 't Parlement stelde eene soort van constitutie op; zoo eischte het, dat geen belasting mocht worden geheven zonder eerst geregistreerd te zijn, dat de intendanten moesten worden teruggeroepen, dat niemand langer dan een etmaal mocht worden gevangengezet, zonder voor zijne wettige .rechters te worden gebracht. En toen de regeering een paar van haar invloedrijkste tegenstanders gevangen nam, kwam Parijs in oproer (jouree des barricades 1648). Voor den schijn gaf Anna toe, maar plotseling verliet zij met het hof Parijs en begaf zij zich naar St. Germain. Zij verzamelde troepen, aan welks hoofd de prins van Condé, de overwinnaar van Rocroy, werd geplaatst, 't Parlement kreeg echter den steun van alle ontevreden elementen, 185 in 't bijzonder van een deel van den adel. De opstand staat bekend onder den naam van de Fronde. Spoedig waren de parlementstroepen uiteengedreven, het parlement zag in, dat zijne wenschen lang niet samen vielen met die der edelen; binnen weinige weken kwam de vrede tusschen het parlement en Mazarin tot stand (1649). De fronde van het parlement was geëindigd. Maar de edelen hoopten nog steeds eene belangrijke positie te krijgen; in een groot deel van Frankrijk kwamen zij in opstand, en hun aanvoerder werd... de prins van Condé, die naar zijn zin niet genoeg beloond was voor de hulp, die hij aan het koningshuis had bewezen: hij hoopte zelfs den kardinaal te vervangen en werd daarom door Mazarin gevangengezet. Maar weer barstte de opstand met vernieuwde hevigheid uit: dat is de fronde der prinsen. Mazarin vluchtte uit Parijs weg en vestigde zich in Keulen, van waaruit hij de raadgever van de koningin bleef Ook op Mazarin's raad verklaarde Anna den 13jarigen Lodewijk XIV meerderjarig, waardoor Condé zich voorgoed van eén regentschap, waarop hij hoopte, verstoken zag. De Frondeurs ontzagen zich niet, zelfs een verbond te sluiten met den vijand, n.1. met Spanje: geen staatsbelang, slechts zelfzucht dreef hen. Maar de regentes kreeg een kundig veldheer in Turenne; Condé moest op Parijs terugtrekken en werd in de voorstad St. Antoine verslagen. Wel handhaafde hij zich nog in Parijs, maar zijn tiranniek optreden baarde spoedig verzet; Parijs gaf zich over en Condé vluchtte naar de Zuidelijke Nederlanden. Mazarin, die in 1652 reeds een tijdlang terug geweest was, keerde begin 1653 voorgoed naar Frankrijk terug. Nog in hetzelfde jaar legde de laatste stad, die in opstand was, n.1. Bordeaux, het hoofd in den schoot. Mazarin was nu machtiger dan ooit. Hij toonde zich zeerBewlnd van gematigd: hij vervolgde zijne voormalige tegenstanders, die hem Mazarin zelfs een paar keeren hadden genoopt, Frankrijk te verlaten, niet. Hij heerschte feitelijk onbeperkt: hij benoemde alle ambtenaren, hij gaf bevelen aan de veldheeren; de andere ministers waren weinig meer dan zijne schrijvers; de vreemde gezanten wierven om zijne gunst. Hij maakte van zijne hooge positie 186 echter in zooverre misbnuk, dat hij zijne eigen beurs goed verzorgde ten koste van de Fransche schatkist. Hij bekleedde zelf verschillende ambten om de financiëele voordeelen, eigende zich weieens sommen uit de staatskas toe, dreef soms met de gewichtigste ambten een schaamteloozen handel. Zijne nalatenschap bedroeg 40 a 50 millioen livres; zij kwam aan zijne nichten, die met aanzienbjke edelen in het huwelijk waren getreden; een van haar, gehuwd met den prins van Savoye-Carignan, werd de moeder van den later zoo beroemden veldheer Eugenius van Savoye. Overigens werd op waardige wijze de politiek van Richelieu voortgezet. De oorlog met Spanje kon na de Fronde weer beter doorgezet worden. Met Duitsche vorsten werd de Rijnbond gesloten tot wederzijdsche bescherming en tot verdediging van den Westfaalschen vrede; van Cromwell kreeg Mazarin steun öp voorwaarde, dat bij de verovering van Duinkerken deze stad aan Engeland zou komen, wat ook gebeurd is (in 1658). Met Spanje werd eindelijk in 1659 de vrede der Pyreneeën gesloten. De hoofdbepalingen waren: 1°. Frankrijk krijgt eene rij plaatsen aan de Noordgrens ten koste der Spaansche Nederlanden, en verder in hoofdzaak, wat Spanje nog ten Noorden der Pyreneeën bezat, zooals Rousillon. 2° Lodewijk XIV zal huwen met Maria Theresia, eene dochter van Philips IV. 3°. Condé mocht naar Frankrijk terugkeeren. Twee jaar na dezen vrede nl. in lW stierf Mazarin. (Vervolg gesch. Frankrijk: Hoofdstuk 97, blz 208) HOOFDSTUK 94. De regeering van Jacobus I (1603—'25) en Karei I (1625—'49) van Engeland. Jacobus I, de zoon van Maria Stuart, volgde zonder tegenkanting Ebsabeth op. Hij is dus de eerste vorst, die koning is èn van Schotland èn van Engeland, waardoor de samensmelting 187 van de beide deelen van Groot-Brlttannië werd voorbereid: ïvoorloopig bleef de vereeniging niet meer dan een personeele unie. Een van Jacobus' eerste regeeringsdaden was, vrede met Vrede met Spanje te sluiten (1604). Maar indien de Katholieken dachtensPanle 160*Idat hij, de zoon van Maria Stuart, hen zou begunstigen, werden [zij al spoedig teleurgesteld: vrijheid van godsdienstoefening [werd hun niet toegestaan. Hunne ontevredenheid uitte zich in eene samenzwering tegen koning en parlement: bij de opening Buskruit?zou men parlement en koning in de lucht laten springen. Ditverraad 1605. [buskruitverraad werd echter tijdig ontdekt (1605), en natuurlijk [werd toen nog strenger tegen de Katholieken opgetreden. [Van [de misdadigers is het bekendst geworden Guy Fawkes; Guy Fawkesdag te Londen]. ! Werd door dit gemeenschappelijke gevaar de band tusschen Twisten met [koning en parlement wat nauwer, spoedig werd de verhoudingnet parlement, ongunstig. Jacobus had een hoog idee van het koningschap; hij was innig overtuigd, dat een koning de plaatsvervanger van God op aarde was, dat hij alleen aan God verantwoording schuldig was voor zijne daden, en naast de kroon derhalve het volk of diens vertegenwoordiging, het parlement, geene rechten had (droit divin); hij beweerde, dat hij persoonlijk niet aan de wet ^gebonden was, zijne wil maakte de wet; „rex est lex". Maar Sgeheel zonder parlement te regeeren, was voor hem niet meer dan *een droombeeld, want zijne financiën stonden slecht, en voor buitengewone belastingen moest de volksvertegenwoordiging hare toestemming geven. Jacobus echter ging buiten het parlement om nieuwe belastingen heffen, en toen dit er tegen protesteerde, werd het ontbonden. Zeven jaar lang (1614—'21) regeerde hij zelfs zonder parlement. 1 Met Jacobus' ideeën strookte geheel de episcopale kerk, diejae. voorstanden koning als hoofd erkende. Maar er was eene breede schare der episcop. Protestanten in den lande, die zich met die kerk niet konden ke™vereenigen, en hun invloed won voortdurend veld. Op eene vergadering van godgeleerden sprak Jacobus onomwonden zijne gevoelens uit: „De Presbyteriaan kan zich evenmin met den koning verdragen als Satan met God, ledereen zou dan mijne daden 188 kunnen kritiseeren." En als axioma sprak de koning zijne geliefkoosde formule uit: „Geen bisschop, geen koning!" Zoo ontstaat dus reeds tijdens Jacobus eene oppositie van tweeërlei aard, eene staatkundige en eene religieuse. Beide zullen samensmelten en de botsing, die niet kan uitblijven, zal eindigen met de vercMjving van het koningschap. Buitenl. staat- Ook in zijne buitenlandsche politiek volgde Jacobus gewoonlijk kunde. me^ dèn weg, door het volk gewenscht. In den beginne sloot hij zich nog aan bij de Duitsche Protestanten: het huwebjk van zijne dochter Elisabeth met keurvorst Frederik V van de Palts legt daarvan getuigenis af. Maar in lateren tijd zocht hij aansluiting bij Spanje, om voor zijn zoon de hand eener Spaansche prinses te krijgen; vandaar, dat hij niet in de bres sprong voor genoemden schoonzoon Frederik V van de Palts; vandaar, dat hij zelfs de terechtstelling gelastte van Baleigh, omdat deze in ZuidAmerika met Spaansche troepen was slaags geweest. Ook tegenover ons land toonde hij zich niet krachtig; men denke er aan, dat Oldenbarnevelt de pandsteden inloste voor ruim 1/s der in rekening gebrachte gelden. Nieuwe twis- Toen het parlement in 1621 weer bijeenkwam, gaf dit uiting ten met het aan de volksverontwaardiging, maar Jacobus verkondigde, dat, parlement wat het parlement zijne „rechten" noemde, slechts privilegiën waren, die het te danken had aan de gunsten zijner voorvaderen. Het parlement echter verklaarde, dat het wel degebjk het recht van belasting en wetgeving had en de bevoegdheid, om in moeilijke gevallen raad te geven en bezwaren in te dienen. Woedend scheurde Jacobus het blad, waarop dat protest stond, uit de notulen der vergadering. Mislukking Wederom werd het parlement ontbonden en Jacobus ging van het voorfc met de onderhandelingen over het huwebjk. Spanje's Spaanse e minjster Qüvarez hield echter Jacobus en zijn rninister en gunhuweiijk. . _ . ,. . steling Buckingham zoolang aan den praat, tot m Umtsehlana de Protestanten waren verslagen: toen brak hij de onderhandelingen af. 't Gevolg was wel een oorlog tegen Spanje, maar hij werd zeer slap gevoerd en baatte den Duitschen Protestanten niet. 189 De opvolger van Jacobus I, nl. Karei T (1625—'49), had van Eigenschapde koninklijke waardigheid dezelfde opvatting als zijn vader, en P«n van al leidde hij een voorbeeldig leven en bezat hij vele goede hoedanig- Kare ' heden, toch moest hij daardoor wel met een groot deel van zijn volk in conflict komen. Eene zijner slechte eigenschappen was zijne trouweloosheid. Hij huwde met Henriëtte Maria, eene Katholieke Fransche strijd met het prinses, eene zuster van Lodewijk XHI, en behield als eersten parlement niinister den hertog van Buckingham, voorstander van een 1625— •• krachtig koninklijk gezag; door het eerste ergerde hij de Protestanten, door beide het parlement. Tot nog toe was het de gewoonte geweest, dat het parlement den koning voor zijn leven de opbrengst van in- en uitvoerrechten — tonnen- en pondengéld — ter beschikking stelde, maar nu gaf het parlement ze aan Karei voor slechts één jaar. Waren de koningen vóór Karei I door dat tonnen- en pondengéld vrijwel onafhankebjk geweest van het parlement, Karei zou dus veel meer van de goedgunstig- ~ heid van dit lichaam afhangen. Verontwaardigd ontbond de koning tot twee keer toe het parlement en hief tot veler ergernis toch die belastingen. Tevergeefs trachtte hij de ontevredenheid af te leiden, door de Hugenoten in Frankrijk in hun strijd tegen Richelieu te steunen: de Engelsche vloot toch richtte niets uit (1627). De verbittering steeg en Karei zag zich genoodzaakt, wederom een parlement bijeen te roepen. Dit 'stelde spoedig de „Petition of Rights" op, waarin onder meer werd verkon- petition ot digd: 1°. dat de koning buiten toestemming van het parlement Rights 1628. geene belastingen mocht heffen, 2°. dat niemand willekeurig mocht worden gevangengenomen en slechts terecht mocht staan voor zijn wettigen rechter, 't Parlement stelde hier dus geene nieuwe eischen, maar legde nog eens den nadruk op overoude rechten (vgl. b.v. de Magna Charta). Verder werd Buckingham door het parlement aangeklaagd, maar kort daarop door een Puriteinschen dweper, Felton, vermoord (1628). Karei echter, hoewel hij de Petition of Rights had onderteekend Ontbinding en dus tot wet verheven, veranderde niet van gedragslijn; het van 't parletonnen- en pondengéld werd geheven; wie weigerde, werd gevan-men* 'n 190 gengenomen; wie 's konings onbeperkt gezag verdedigde, bevorderd. Daarbij kwam de ergernis over den val van La Rochelle. Het parlement maakte zioh tot tolk der gevoelens van het meerendeel van het Engelsche volk; het verbloemde zijne ontevredenheid niet, waarom het andermaal ontbonden werd (1629). Maar nog vóór de sluiting verklaarde het na een krachtige rede van Jobn Eliot voor een vijand van het rijk ieder, die eene leer, afwijkende van de ware en rechtgeloovige kerk, wilde bevorderen of tot inning van de niet goedgekeurde belastingen medewerkte. Eliot Vrede met werd gevangengenomen en stierf in den Tower. Elf jaar lang Frankrijk en (1629—'40) heeft Karei zonder parlement geregeerd en noodzakeSPen^30629 kjkerwjjze moest hij nti wel zoo zuinig mogelijk met zijne inkomsten omgaan; daarom ook sloot hij zoowel met Frankrijk (in 1629) als met Spanje (in 1630) vrede en kon hij niet in den dertigjarigen oorlog ingrijpen. Strafford. In staatszaken werd de koning trouw ter zijde gestaan door Sir Thomas Wentworth, later graaf van Strafford, die van de oppositie naar 's konings zijde was overgegaan, en een voorvechter werd voor de onbeperkte konmklijke macht. Met talent heeft hij eenige jaren Ierland bestuurd. Politieke Om aan geld te komen, ging Karei voort met het heffen van oppositie, het tonnen- en pondengéld en werden allerlei oude lang vergeten rechten opgediept. Om één voorbeeld te noemen: naar oude feudale rechten moesten alle vazallen bij de kroning verschijnen, om den ridderslag te ontvangen; wie het vjerzuimd hadden, werden thans beboet. Ieder, die zich niet aan 's konings financieele maatregelen wilde onderwerpen, werd voor de Sterrenkamer1 gebracht, eene rechtbank, op welks samenstelling de koning grooten invloed had, zoodat veroordeelingen aan de orde van den dag waren. John Hamp- Al genoot Engeland ook een tijd van grootsn voorspoed — de den en het vrede toch kwam handel en nijverheid ten goede — de Engelschen scheepsgeld. 1 Dit gerechtshof was reeds door Hendrik Vil ingesteld, om te vonni-sen over alle misdrijven, tegen de majesteit van de Kroon gepleegd; het ontleende zijn naam aan de zittingzaal, die van een met sterren versierd plafond was voorzien. 19] bleven vasthouden aan hunne oude rechten: de politieke oppositie bleef bestaan. Dat bleek duidelijk in de jaren 1637 en '38. Karei wilde in 1637 eene vaste belasting invoeren, Jaet soheepsgeld. In vroegere tijden hadden de koningen ingevolge oude bepalingen de kustgraafschappen in tijden van oorlog en nood verplicht, schepen te leveren, zoo nog Elisabeth bij de komst van de Armada. Doch nu hief Karei een belasting, het scheepsgeld, terwijl er geen kwestie van oorlog was, en bovendien ook van de graafschappen in 't binnenland. Dat verwekte veel verzet. Aller oogen vestigden zich daarom op John Hampden, die ter wille van het principe zijn kleine aanslag — 20 shillings — weigerde te betalen en voor de rechtbank zijn goed recht verdedigde. Wel werd hij veroordeeld (1638), maar zijne verdediging vond weerklank in het gemoed van menigen Engelschman. Ook de kerkelijke oppositie werd meer en meer opgewekt. Kerkelijke opIn kerkelijke zaken zou 's konings wil eveneens wet zijn, en inpositie. Land. dat streven vond Karei een ijverig medewerker in den aartsbisschop van Canterbury, William Laud, die bovendien tot veler ergernis door wijzigingen in den eeredienst de Anglicaansche kerk steeds nader tót de Katholieke bracht. Heftig werden de Puriteinen vervolgd; de Hooge Commissie (eene rechtbank voor kerkelijke zaken) velde vonnis op vonnis; velen hebben toen eene nieuwe woonplaats gezocht en gevonden aan de overzijde van den ■ Oceaan, in Noord-Amerika. Ook in het streng Calvinistische Schotland zöu de Anglicaansche Opstand van kerk worden doorgevoerd, doch bier stiet Karei op grooten tegen- Schotland stand. In de kathedraal te Edinburgh ontstond groot tumult, toen een nieuw gebedenboek, welks inhoud tegenover de Puriteinsche beginselen stond, voor het eerst gebruikt zou worden. Stoelen werden naar den geestelijke geworpen; „steenigt hem!" werd er geschreeuwd. En al werd de menigte uit de kerk verdreven, spoedig daarop sloten een aantal Schotten een Covenant tot verdediging van den Calvinistischen godsdienst. Geheel Schotland verzette zich als één man; binnen korten tijd was eene aanzienlijke strijdmacht op de been, die zelfs de Engelsche grenzen 192 Korte Parle- overtrok. Thans zag Karei zich genoodzaakt het parlement ment 1640. Weer bijeen te roepen; hij hoopte, dat dit uit antipathie tegen de Schotten groote sojnmen te zijner beschikking zou stellen. Doch het parlement eischte allereerst herstel van grieven, waarom het na drie weken ontbonden werd: in de geschiedenis staat het daarom Bijeenroeping bekend onder den naam van het „korte Parlement." Maar daar van het Lange^g jjjijg ongelukkig hiep, riep Karei spoedig weer het parlement ^e™11* kiJ66111 het lan8e Parlement (1640—'53). John Hampden, Cromwell, Pym, [Henry Vane] waren enkele zeer bekende leden. Proces tegen Allereerst richtte het parlement zich tegen Strafford. Hij Strafford werd met Laud gevangengenomen en door het Lagerhuis bij het 1640 '41. "Hoogerhuis, waarvan hij lid was, wegens hoogverraad aangeklaagd. Onder de aandacht werd vooral op één punt gewicht gelegd, nl. dat Strafford bij de ontbinding Van het korte parlement den koning zou hebben aangeraden het Iersche leger naar Engeland te voeren, om het tegen de weerspannigen te gebruiken. Strafford zeide echter, dat hij slechts aangeraden had, de Iersche troepen tegen de Schotten te gebruiken. Van verraad kon men hem feitelijk niet beschuldigen, en zooveel te langer het proces duurde, zooveel te onzekerder werd het, dat de Lords het schuldig over hem zouden uitspreken. Nu werd Strafford door een bill of attainder, d. i. bij eene afzonderlijke „ónteeringswet" ter dood veroordeeld; ook hqt Hoogerhuis nam baar aan onder den invloed van dreigende volksbewegingen in Westminster, doch met zeer geringe meerderheid, terwijl/vele lords, die tegen den bill waren, uit vrees waren weggebleven. Welke houding zou de koning aannemen, die deze wet nog onderteekenen moest ? Karei had aan Strafford het leven gewaarborgd, maar schandelijk genoeg liet hij hem vallen. Wel vroeg de koning aan het Huis der Lords, of het voiinis niet in levenslange gevangenisstraf veranderd kon worden, maar aan 't slot van zijn brief schreef hij: „Wanneer mijn volk den dood bepaaldehjk wil, dan moet ik zeggen: „fiat justitia." En Karei onderteekende de wet, die Strafford ter dood veroordeelde. „Stelt op vorsten geen vertrouwen", waren Straffords woorden. In 1641 werd hij terechtgesteld (Laud onderging dat lot in 1645). 193 Niet alleen echter richtte men zich tegen den voornaamstenBesluiten van minister, doch ook tegen 's konings maatregelen. Zoo werd ernet parlement, vastgesteld, dat geene belastingen buiten het parlement om mochten worden geheven; de Sterrenkamer en de Hooge Commissie werden opgeheven; het parlement, dat thans vergaderde, mocht zonder eigen toestemming niet ontbonden worden. Al die wetten werden door den koning onderteekend, maar met het stellige denkbeeld, ze later weer in te trekken. In 1641 schenen de vooruitzichten voor den koning nog niet Koning en ongunstig. Op eene reis naar Schotland kwam hij aan de belang- parl*^24 " rijkste wenschen der Schotten tegemoet, waardoor de oppositie in dat land bedaarde; en hoewel een opstand in Ierland met het doel, den Katholieken godsdienst er tot den overheerschenden te maken, en waarbij duizenden Protestanten werden vermoord, de heftigsten in het Engelsche parlement prikkelde, toch kwam in dat parlement eene strooming ten gunste van den koning. Eene gematigde partij nl. wilde wel een dam opwerpen tegen het absolutisme, maar het parlement niet boven de Kroon plaatsen. Ongelukkig voor deze partij was Karei, die, naar 't scheen, zich bij haar wilde aansluiten, niet te vertrouwen. Dat bleek in 1642. Plotseling beschuldigde hij toen 5 leden van het Lagerhuis, o. a. Pyni en Hampden, van hoogverraad en persoonlijk wilde hij hen in het parlement gevangennemen. Bijtijds waren zij echter in de City gevlucht en Londen weigerde de uitlevèring, toen Karei dit verlangde. Scherper dan ooit stonden parlement en koning thans tegenover elkaar. Openlijk was de koning getrotseerd en nu besloot hij tot den krijg. Hij verliet, gevolgd door de meerderheid der Lords en een deel van 't Lagerhuis Londen, en de koningin begaf zich naar het vasteland, om de kroonjuweelen te verpanden. De vijf bovenbedoelde leden werden door de burgerij in triomf naar het parlement teruggebracht Dit ging voort, met steeds hoogere eischen te stellen; de strijd liep dan ook niet meer over het al of niet nakomen van eene wet, maar over de suprematie; de eischen van het parlement sloten feitelijk de vernietiging der koninklijke macht in. De koning antwoordde dan ook: „Wan- Pni, Algemeene Geschiedenis II, 4e dr. 7 194 neer ik dié eischen inwillig, dan zou men nog met ongedekten hoofde voor mij verschijnen, mij de hand kussen en mij den titel „Majesteit" geven, ik zou mij kunnen verheugen aan den aanblik van scepter en kroon, maar wat de werkehjke macht betreft, zoo zou ik slechts het schaduwbeeld van een koning zijn." Nu De burgeroor-besloot het parlement een leger op de been te brengen, waarvan log breekt uithet commando werd toevertrouwd aan den graaf van Essex. 1642. T)e koning, die zijn hoofdkwartier te York had gevestigd, waar vele leden van 'tHooger- en enkele van het Lagerhuis zich bij hem hadden aangesloten, besloot van zijn kant tot de oude ceremonie, die zinnebeeldig het begin van den krijg beduidde: op 't vrije veld werd de koninklijke standaard ontrold. Een heraut las de proclamatie voor, waarbij ieder getrouw onderdaan werd opgeroepen hulp te verleenen tot onderdrukking van den opstand van den graaf van Essex. De burgeroorlog begon. De eerste jaren De beide eerste jaren liepen ongelukkig voor het parlement af; van den krijg.herhaaldelijk werden de parlementstroepen, de Roundheads (= rondhoofden, zoo geheeten naar den snit van het haar) verslagen door de Cavaliers (de aanhangers van den koning), die over 't geheel vaardig waren in het voeren van de wapenen; de eene stad na de andere viel den koning in handen. Hampden sneuvelde, Pym stierf op het ziekbed. Maar daarna keerde de kans. Vooreerst verbond het Engelsche parlement zich met 't Schotsche — nog het werk van Pym —: 't Engelsche parlement onderteekende het Covenant. Doch vooral één man was het, die eene groote verandering in de krijgvoering bracht, nl. de krachtige Olivier Cromwell. Ciomwell. Cromwell was in 1599 geboren. Zijn vader was een landedelman; bij diens dood kreeg de nog slechts 17-jarige Cromwell het bestuur over de landgoederen, die hij op flinke wijze beheerde. Hij behoorde tot de seote der Puriteinen en leidde een voorbeeldig huiselijk leven. Algemeen geacht, werd hij in 1629 in het parlement gekozen. Toen reeds trok hij de aandacht. Een royalist gaf de volgende beschrijving van hem: „Een boersch voorkomen zijn kleeding scheen door een kleermaker op het platteland gemaakt. Zijn linnen was niet helder, zijn halskraag ouderwetsch. zijn hoed zonder boordsel; zijn degen als vastgeplakt aan de dij, zijn gelaat rood en dik, de stem scherp en wanluidend — maar wat hjj sprak was vol gloed en leven. De ge- 195 statte was middelmatig van lengte, maar forsch en goed geëvenredigd; hij had een mannelijk voorkomen, een levendig oog en een strengen blik." Men verhaalt, dat toen reeds Hampden, aan wien gevraagd werd, wie die boer toch was, tot antwoord zou hebben gegeven: „als 't ooit tot een openlijken strijd met den koning komt, wordt deze boer de grootste man van Engeland." Toen de burgeroorlog uitbrak, was Cromwell één der eersten, Independenten die het zwaard opnam, en weldra behoorde hij tot de heftigste en ^ns~ bestrijders van den koning, n.1. tot de Independenten. Zoowel ^' anen. in staatkundig als in godsdienstig opzioht stonden deze tegenover de Presbyterianen. Uitgaande van het bijbelwooid: „Waar twee of drie in mijn naam te zamen zijn, zal ik met hen wezen", wilden zij geheel zelfstandige kerkelijke bijeenkomsten, waar ieder, die zich geroepen voelde, als prediker kon optreden. Van bisschoppen of presbyters of eene synode wilden zij niet weten. Van theologische twisten waren zij afkeerig, maar toch werden zij door een vurig geloof bezield De meerderheid van het parlement behoorde echter tot de onverdraagzame Presbyterianen Ook een politiek beginsel scheidde beide partijen Essex b.v. wilde den strijd met den- koning niet op leven en dood voeren. Een zijner paitijgenooten heeft men hooren zeggen^ „Als wij den koning 99 keer verslaan, zullen hij en zijne nakomelingen nog steeds koning blijven, maar wanneer hij ons één keer verslaat, worden wjj opgehangen en onze kinderen zijn verloren." Cromwell echter moet gezegd hebben, dat hij in 't gewoel van den strijd even goed zijn pistool op den koning als op ieder ander zou richten. Hij keurde dan ook de slappe krijgvoering tegen den koning De krijg van af en wierf heden uit den boerenstand aan, die niet streden om l644— loon, maar voor wat zij beschouwden als de eere Gods; als heiligen kwamen zij zich voor, als zij onder psalmgezang ten strijde trokken. Met deze „ironsides", „ijzeren armen" bracht Cromwell in den slag bij Marstonmoor (1644) de beslissing: de koning werd verslagen. Toen Essex in 't zelfde jaar eene nederlaag leed en vervangen werd door Fairfax, bleef Cromwell op diens uitdrukkelijk verlangen de bevelhebber der ruiterij en hij was feitelijk de ziel van 't leger. Aan hem wederom was de overwinning bij Naseby (1645) te danken. Hier viel Cromwell 's Konings cor- 196 respondentie in handen, waaruit duidelijk bleek, dat Karei de Ieren had aangezet, een inval in Engeland te doen. De koninklijke troepen werden uiteengejaagd, en, ten einde raad, vluchtte Karei naar de Schotten, die hem, daar hij het Covenant niet wilde onderteekenen, voor eene groote som gelds [400,000 Pound Sterling] aan het Engelsche Parlement uitleverden (1646). Cromwell en Zoo was dus het koningschap geknakt maar nu kwamen het de koning. Presbyteriaansche parlement en het Independentsche leger tegenover elkaar te staan, en 't was te voorzien, wie op den duur de overhand zou krijgen. Spoedig maakte Cromwell zich meester van den persoon des konings. Cromwell zeil wilde echter den koning niet doen vallen; hij achtte een koningschap eene bistosche noodzakelijkheid voor Engeland. Hij knoopte dan ook met Karei onderhandelingen aan over diens herstel onder bepaalde voorwaarden. Maar deze verbeurde al gauw weer alle vertrouwen, toen hij tegen zijn woord plotseling naar Wight ontvluchtte, en, gesteund door een deel van 't Engelsche volk, dat eene soldatenheerschappij vreesde, den burgerkrijg opnieuw begon; bovendien viel aan Cromwell een schrijven in handen, waaruit duidelijk bleek, wat het lot van Cromwell en de zijnen zou zijn als de koning op den troon hersteld was: „niet het lint van den Kouseband, maar een touw van hennep en vlas op het schavot." Ook de Presbyteriaansohe Schotten namen het thans voor den koning op. Doch spoedig hadden Faiifax en Cromwell alle verzet gebroken; de Schotten werden teruggeslagen [bij Preston in 1648], en toen vervolgens het Parlement Cromweïl/s eischen, n.1. den koning te laten terechtstellen en zijn eigen ontbinding uit te spreken van de hand wees, volgde eene „zuivering" van het Parlement: Rompparle- kolonel Pride verscheen met zijne soldaten in het Lagerhuis en ment 1648.^^ go Presbyteriaansche leden. (Pride's purgation). De rest, „het Rompparlement" (1648—'53) was een werktuig in de handen der Independenten. Het besloot, den koning een Karei I ter proces aan te doen: door eene buitengewone rechtbank, waarvan dood gebraehtCromwell één der leden was, werd de koning als „verrader en 1649* vijand van den Staat" ter dood veroordeeld, en in begin 1649 werd Karei I onthoofd. 197 HOOFDSTUK 95. Cromwell en de Engelsche Republiek (1649—1660). Na den dood van Karei I werd Engeland eene republiek. HetMoeilijkheden Hoogerhuis werd afgeschaft; het Lagerhuis ('t Rompparlement), voor de thans de eenige volksvertegenwoordiging, kreeg het hoogste republiek, gezag in handen, terwijl de uitvoerende macht werd opgedragen aan een Raad van State; een der leden daarvan was Milton die door zijn gedicht „Het verloren Paradijs" zich een onsterfehjken naam heeft verworven en de terechtstelling des konings in een vlugschrift verdedigde. Overal echter ontmoette de nieuwe republiek tegenstand en verzet: het Presbyteriaansche Schotland, vreezende, onder het thans door Puriteinen beheerschte Engeland te geraken, erkende den zoon van den .koning-martelaar", nl. Karei II, als koning, nadat hij beloofd had, geene verandering in de Kerk te zullen brengen; ook werd hij erkend door de Nederlandsche Republiek, al voegde zij er voorzichtigheidshalve niet de uitdrukking „van Groot-Brittannië" aan toe; Ierland kwam in opstand; Katholieke en Protestantsche royalisten gingen er hand aan hand; in Engeland was nog eene sterke koningsgezinde partij. Uit al de haar bedreigende gevaren is de republiek gered ■ door Cromwell. Hij begaf zich naar Ierland, veroverde Drogheda, Ierland ; het voornaamste middelpunt van den opstand, en liet er de geheele onderworpen, bezetting vermoorden; het kostte daarna aan een paar andere bevelhebbers weinig moeite meer, 't eiland tot rust te brengen. \ Zwaar werd Ierland gestraft. De krijgsgevangenen en vele vrouj wen en kinderen werden naar Jamaica gevoerd, om op de suikerplantages als slaven hunne laatste levensdagen te slijten; anderen werden van een groot deel hunner bezittingen beroofd, die aan Engelsche kolonisten werden geschonken; van groote gebieden werd de bevolking naar andere deelen van 'teiland verplaatst; de Roomsch-Katholieke godsdienst mocht door het bijna uit( sluitend Katholieke volk niet in 't openbaar beleden worden. 198 Schotland In 1650 kwam Schotland aan de beurt. Twee keer werd het onderworpen. gch0tsche leger verslagen (bij Dunbar 1650 en bij Worcester in 1651). De laatste slag, waarbij Karei II zelf tegenwoordig was, bracht de beslissing: Karei II ontkwam na een avontuurlijken tocht ternauwernood naar het vasteland. Acte van Na- Na deze binnenlandsche moeilijkheden ontstond eene buitenvigatie 1651.ian(jsche, nl. een oorlog met de Nederlandsche Republiek. De hoofdoorzaak was handelsnaijver. Eerst was van Engeland het voorstel gekomen tot een nauw bondgenootschap, maaide Staten, terecht vreezende, dat de Repubhek daarin de ondergeschikte rol zou spelen en bovendien wel wetende, dat de Nederlandsche bevolking een afkeer had van de „koningsmoorders", sloegen dat af. Kort daarop — in 1651 — vaardigde het Parlement de Acte van Navigatie uit, die bepaalde: 1°. dat Europeesche waren alleen mochten worden ingevoerd met Engelsche schepen of met schepen van de landen, die de waren voortbrachten; 2°. dat de producten uit vreemde werelddeelen alleen in Engelsche schepen, voor minstens de helft met Engelsen bootsvolk bemand, mochten worden aangevoerd; 3°. dat alle vreemde vaartuigen van de kustvaart uitgesloten zouden zijn. Wel sloeg die acte op de schepen van alle vreemde natie's, maar zij trof toch in 't bijzonder de Nederlanders met hunne groote vrachtvaart en visscherij : ook van visch n.1. werd uitxlrukkehjk vermeld, dat die alleen in Engelsche schepen mocht worden uit- en ingevoerd. Al leidde die wet eerst tot een handelscrisis in Engeland, dat gebrek kreeg aan verschillende artikelen, op den duur had zij voor dat land de gunstigste gevolgen: de Engelschen waren nu gedwongen zelf schepen uit te rusten; hun handel ging zich sneller ontwikkelen. (De acte van Navigatie is pas in 1849 opgeheven). Oorlog met Allerlei omstandigheden kwamen het bestaande conflict verNederlandscherpen (de ontsnappmg van personen, die een Engelschen gezant hadden vermoord). Met de ontmoeting van Tromp en Blake bij Dover was de krijg, dien Cromwell zeer zeker had willen vermijden, feitelijk reeds begonnen. Het verloop ervan was zeer ongunstig 199 voor de Nederlanders. De slag tusschen Portland en het Nauw van Calais1 in begin 1653 bracht wel geene beslissing, maar Blake beheerschte toch de zee, en in den slag bij Ter Heide van 't zelfde jaar, waarin Tromp sneuvelde, leden de Nederlanders de nederlaag. Dat de vrede toch nog betrekkebjk gemakkelijk ■ [tot stand kwam, was voor een deel te danken aan eene verandering, fdiè in Engeland had plaats gevonden. De verhouding tusschen Cromwell en het Rompparlement was strijd van Ier niet beter op geworden; het parlement probeerde de positie Cromwell met van Cromwell te ondermijnen, door het leger te ontbinden, en ™ Rompbevorderde daarentegen de ontwikkeling van de'vloot. De over- 'ar men * winningen ter zee hadden als gevolg, dat het een steeds hoogejren toon aansloeg, zoodat Cromwell eindelijk besloot, door te [tasten: hij joeg met zijne soldaten het parlement uiteen (1653). Een nieuwe Raad van State, met Cromwell als voorzitter, liet nu een nieuw parlement bijeenkomen, waarvan de leden zorgvuldig waren uitgekozen. 'tWas daardoor slechts een schijn Het Barebonevan een parlement; men kan het eene conventie noemen, parlement, d. i. eene vergadering, die uit zich zelve bijeenkomt en niet door eene wettige regeering wordt bijeengeroepen. Maar dit parleiment, naar één der leden Barebone-parlement genoemd, [bleek geheel ongeschikt te zijn als regeeringslichaam; het wilde [de bestaande maatschappelijke toestanden geheel omverwerpen; Lsommige leden huldigden communistische begrippen, andere toonden zich vijanden van alle beschaving, kunst en wetenschap. Doch Cromwell wilde de staatkundige omwenteling niet laten volgen door eene maatschappelijke; ook dit parlement werd* ontbonden, en nu werd door den Raad van State en de hoofdofficieren (vooral generaal Lambert) aan Cromwell de uitvoerende macht opgedragen onder den titel van Lord-Protector (1653). Cromwell Engeland werd thans — al ontbrak de koninklijke titel — eene Lord-Protecsoort van constitutioneele monarchie, want naast den Protector *°r werd een unie-parlement (voor Engeland. Schotland en Ierland) , „ , , , . f E N°. 5, bijkaartje: Omgeving der 1 vel. voor deze en andere zeeslagen I „ , ,. , 6 6 J Republiek. in de 2de helft der 17de eeuw: j d. B. XVII a en XVII c. 200 geplaatst, dat bij vrije stemming werd gekozen, en zonder wiens toejstennnmg geene wet kon worden afgekondigd noch belastingen Nieuwe ont-konden worden geheven. Spoedig echter toonde dit parlement, binding van waarin vele vijanden van Cromwell zitting hadden, zich weer•t parlement. Spaxa)jgt ZOodat de Protector zich genoodzaakt zag, het te ontbinden (1655). Militair despo- Zoo was Cromwell op hetzelfde punt gekomen als indertijd tisme in jacobus I en Karei I: ontbindmg van het parlement, om zijn Engeland. ^ fe kunnen doorzetten. Steunende op het leger, heerschte hij feitelijk onbeperkt; in Engeland grondvestte hij een militair despotisme: 'tland werd zelfs een tijdlang in een aantal districten verdeeld met een militairen gouverneur (generaalmajoor) aan 't hoofd, die er groote bevoegdheden had, o. a. de hoogste rechterhjke macht. De kosten daarvan werden gedekt, door V van het inkomen der koningsgezinden te heffen. De vrijheid van drukpers werd beperkt; belastingen werden uitgeschreven enkel krachtens besluit van den Raad van State, d. w. z. Bewind van feitelijk van Cromwell. Hard was Cromwells bestuur; nooit Cromwell. nggft juj ^ch de genegenheid van 't Engelsche volk kunnen verwerven. Vele samenzweringen zijn tegen hem gesmeed; nooit gevoelde hij zich veilig (onder zijne kleeren droeg hij steeds een pantser, een lijfwacht moest hem op zijne reizen begeleiden en telkens verwisselde hij van slaapkamer), doch tevens werd Cromwell door tijdgenoot en nakornelmg bewonderd. Heilzame wetten heeft hij uitgevaardigd- hij verkondigde de geloofsvrijheid, zelfs voor de Joden, maar vooral, hij maakte, dat Engelands naam -Weer geëerbiedigd werd in 't buitenland. De Nederlanders moesten den voor hen nadeeligen vrede van Westminster sluiten (1654); de hertog van Savoye staakte op Cromwells bevel de vervolging der Waldenzen; de Turksche sultan Het Christenslaven vrijf Algiers werd wegens zijne rooverijen gebombardeerd; met Mazarin sloot Cromwell een verbond tegen Spanje (1655); Jamaica werd veroverd (1655), Duinkerken eene Engelsche stad (1658). Nieuwe eon- De oorlog met Spanje vereischte zooveel geld, dat Cromwell stitutie 1657.wederom een Parlement liet kiezen. Maar wel één vierde der gekozenen werd geweerd, omdat Cromwell van hen te veel verzet 201 verwachtte. Het nieuwe parlement wilde echter, dat aan het militair despotisme een einde kwam en het protectoraat wetfcg geregeld werd. Inderdaad hief Cromwell het militaire bestuur op en ontsloeg hij de generaal-majoors. Daarna bood het Parlement Cromwell den koningstitel aan (1657) en ontwierp eene constitutie, waarbij naast koning en Lagerhuis opnieuw een Hoogerhuis werd ingesteld. Maar de tegenzin van 't leger bewerkte, dat Cromwell den koningstitel afsloeg Evenwel bleef de genoemde constitutie feitelijk gehandhaafd, alleen met dit verschil, dat Cromwell den titel Protector behield in plaats dat hij dien van koning kreeg. Want ook kreeg hij het recht, een opvolger aan te wijzen. Die opvolger werd in 1658 zijn zoon Richard, die echter aeDe Restaueigenschappen miste, om parlement en leger in bedwang te hou- ratie 166°' den. Hij was een zwak en onbeduidend man, zonder militaire bekwaamheden. Het leger eischte een nieuwen opperbevelhebber; het Parlement wilde daarvan niet weten, maar werd nu op aandrang van het leger door Richard ontbonden. Maar toen bij merkte, dat hij zelf een geheel ondergeschikte rol zou spelen en de officieren feitelijk de lakens zouden uitdeelen, deed hij in 1659 afstand. Voortdurend ontstonden twisten tusschen de officieren en het parlement; voor korten tijd keerde door toedoen van het leger nog weer het oude Rompparlement terug, om later weer naar huis gestuurd te worden; de ontevredenheid over het nnlitaire despotisme werd steeds grooter, en dat leidde ten slotte tot de Restauratie der Stuarts. De man die daarbij de hoofdrol speelde, was generaal Monk, de bevelhebber van het Schotsche leger, die, hoewel geen royalist, in een herstel van het oude huis het eenige middel zag, om het land de rust terug te geven. Hij trok met zijn leger op Londen aan; Fairfax sloot zich bij hem aan; de troepen van generaal Lambert, die zelf gevangen genomen werd, liepen gedeeltelijk over. Een nieuw parlement (wederom een Conventie) werd gekozen, waarvan de meerderheid gematigd royalistisch was en dit noodigde Karei II uit, naar Engeland . terug te keeren. Karei II beloofde bij de declaratie van Breda — uitgevaardigd in bet 11de jaar van zijne regeering, zooals het 202 heette —, gewetensvrijheid en algemeene amnestie met geene andere uitzonderingen en beperkingen dan die het Parlement zelf wensohte; in 1660 deed hij zijn intocht in Londen. (Vervolg gesch. Engeland: Hoofdstuk 100, blz. 226) HOOFDSTUK 96. Brandenburg-Pruisen onder den „Grooten Keurvorst." De Noordsche oorlog (1655—1660). Brandenburg Brandenburg behoort sinds 1417 aan de Hohenzollern, en Pruisen eene familie, uit Zwaben afkomstig, waar de fraai gerestaureerde vereenigd burcht verheft op de hellingen van de Zwabische Jura. (In 1618 die streken behooren tegenwoordig nog Hohenzollern-Sigmaringen en HohenzoUem-Hechingen aan Pruisen). In de eerste helft der zestiende eeuw ging de keurvorst van Brandenburg over tot het Protestantisme. Belangrijker werd deze staat pas door de vereeniging met Pruisen. In het Duitsche Ordegebied regeerde in het begin der 16de eeuw de Hohenzoller Albrecht van Brandenburg, die in 1525 tot het Lutheranisme overging en erfelijk hertog van Pruisen werd, maar steeds de suzereiniteit van Polen moest blijven erkennen (zie blz. 105). De geestelijke goederen werden geseculariseerd; de ridders, die het Katholicisme getrouw bleven, moesten uitwijken.' Met Albrechts zoon stierf reeds in 1618 de familie Hohenzollern in Pruisen uit, en nu werd Johan Sigismund van Brandenburg de erfgenaam. Zoo waren Pruisen en Brandenburg onder denzelfden vorst vereenigd, maar natuurlijk bleef de keurvorst voor Pruisen vazal van Polen. Gulik-Kleef- Dat Brandenburg aanspraak maakte op de Gulik-Kleefsche sche erfenis, erfenis en daarvan Kleef en Mark (en Ravensberg) kreeg, hebben wij reeds vermeld (zie blz. 166—167). Brandenburg Tijdens den 30-jarigen oorlog had Brandenburg heel wat te tijdens den lijden. Pruisen was een tijdlang het hoofdtooneel van den^strijd 30-jarigen tusschen Zweden en Polen; Brandenburgjwerd eerstjgeplunderd 00rlog" door Mansfeld, daarna door den Deenschen koning, vervolgens 203 door Tilly. De komst van Gustaaf Adolf gaf verademing; de keurvorst sloot zich na lange aarzeling bij de Zweden aan, doch toen bij in 1635 vrede met den keizer sloot, werd zijn land door de Zweedsche troepen geteisterd. Ook de pest maakte vele slachtoffers. Wel verloor Brandenburg-Pruisen geen grondgebied, maar toen Frederik Willem I in 1640 aan het bewind kwam, zag het land er treurig uit. Met kracht heeft deze er echter naar gestreefd, zijne gebieden tot bloei te brengen, en zooveel heeft Brandenburg aan hem te danken, dat nog nooit iemand hem den naam „den Grooten Keurvorst" heeft betwist. Hij had te Leiden gestudeerd en zijne militaire opleiding van BinnenFrederik Hendrik ontvangen, met wiens dochter Louise Henriëtte landsch belui gehuwd was. Spoedig toonde hij groote administratieve**^va"TKm J 6 . , .denk Willem I talenten. De landbouw bereikte een ongekenden bloei, ook met hulp van Nederlandsche kolonisten; de nijverheid werd bevorderd door vele Fransche réfugiés. Aan hem herinnert het FriedrichWilhelmskanaal. Zelfs heeft hij pogingen gedaan om Brandenburg tot een kolonialen staat te maken: op de Goudkust werd eene nederzetting gegrondvest (in de 18de eeuw aan onze Republiek verkocht). Het was de voormalige Middelburgsche koopman Benjamin Raule, die bij die kolonisatieplannen als adviseur een belangrijke rol speelde. Zonder dat de belastingen drukkender werden, wist hij zijne inkomsten te verviervoudigen. In al de deelen van zijn rijk vestigde hij zijn gezag; de centralisatie van zijn land heeft hij krachtig in de hand gewerkt. Zijne macht werd feitebjk onbeperkt. Hij regeerde het land met behulp van geschoolde ambtenaren. In den dertigjarigen oorlog wist hij zijne neutraliteit door deVerwervingen oprichting van een klein staand leger te handhaven, en bij den vredeDii den vrede , , . . , t, ju- van Munster. van Munster verwierf hij een deel van Achter-Pommeren, de bisdommen Minder en Halberstadt, benevens het recht van opvolging in het bisdom Maagdenburg (vgl. blz. 178). Frederik Willem had gehoopt geheel Pommeren te verkrijgen, maar tot zijne groote teleurstelling kwam 't grootste deel van Pommeren, ook de geheele Odermond, aan Zweden. Hij nam zich echter direct voor, geheel Pommeren aan zgne landen toe te voegen; wij zullen later zien, 204 dat hij geslaagd zou zijn, als Lodewijk XIV hem dat niet had belet. Staatkunde Zoo regeerde de Groote Keurvorst dus over een rijk, dat uit vele der Honen- verspreide grootere en kleinere stukken bestond. Daardoor was de zollern. politiek van de Hohenzollern er als 't ware van zeiven op gericht, de verspreide gebieden tot één geheel te vereenigen; daarvoor en ook tel afwering van de buitenlandsche vijanden moesten zij de beschikking hebben over een flinke krijgsmacht; daarom behield de Groote Keurvorst ook na den Westfaalschen vrede een klein staand leger. Belangrijk vooral werd voor hem de Noordsche oorlog (1655— 1660), die hem de gelegenheid schonk, zich van de suzereiniteit van Polen te ontslaan. Zweden. Zweden was tijdens den 30 jarigen oorlog zeer in aanzien gestegen. Met behulp van Nederlanders werd het land tot meerdere ontwikkeling gebracht. Lodewijk de Geer en Elias Trip ontgonnen de Zweedsche bergwerken; de eerste wordt de „Zweedsche Krupp" .genoemd wegens de door hem aangebrachte verbeteringen in het gieten van 't geschut, waarvan Zweden de hoofdleverancier werd. Ook de handel ontwikkelde zich, vooral over Gotenburg, waar eens een Nederlander burgemeester was. Christina van In 1654 deed Christina, de dochter van Gustaaf Adolf, Zweden, afstand van den troon. Zij was eene zeer ontwikkelde vrouw. die gaarne geleerden om zich zag (Descartes, Hugo de Groot, e a.), zich in het boersche Zweden niet op hare plaats gevoelde en bovendien neigde tot het Katholicisme, tot welken godsdienst zij eindelijk — na haren afstand — ook is overgegaan. Aanleiding tot Zij werd opgevolgd door haren neef Karei X Gustaaf uit den Noord- net palts-Tweebruggen. Spoedig was deze in een strijd sehen oorlog. met polen gewud£eld. De voornaamste oorzaak daarvan was de veroveringszucht van den Zweedschen koning, die van de Oostzee, waaraan Zweden reeds zoovele landstreken had liggen, eene Zweedsche binnenzee wilde maken; Polen zou daarom zijne kuststreek, o. a. Danzig, moeten afstaan. Eene bijkomende omstandigheid was, dat Karei X Gustaaf door den Poolschen Koning (Johan II Casimir 1648—1688) niet erkend werd, want deze maakte zelf aanspraak op den Zweedschen troon krachtens 9B 205 zijne afstamming van Sigismund (vgl. blz. 161): in zooverre kan men weer van een Zweedscb-Poolschen Successie-oorlog spreken. De oorlog begon voor Polen op een zeer ongelukkig tijdstip.Noordsche De Kozakken, hoewel min of meer zelfstandig onder hunne oorlog eigen aanvoerders of hetmans hadden tot nog toe de heerschappij 1665—1660. van Polen erkend, maar de Poolsche adel wilde hen geheel onderwerpen en hun het Katholieke geloof opdringen; 't gevolg was, dat zij, gesteund door Rusland, in opstand kwamen en zich onder de bescherming van den Czaar plaatsten. Daardoor kwam Polen in oorlog met Rusland (welke krijg tot 1667 voortduurde) en tezelfdertijd kwam de aanval van Karei X, die weldra het grootste deel van Polen had bezet. Nu sloot de Groote Keurvorst zich bij Zweden aan en verkreeg daarom van Karei X Pruisen als onafhankelijk hertogdom. Maar Polen kreeg thans hulp van den Duitschen keizer en van de Republiek: de laatste zond een vloot onder Wassenaar-Obdam, die Danzig, het middelpunt van onzen korenhandel ontzette (1656), waarop die stad bij het verdrag van Elbing, tusschen de Republiek en Zweden gesloten, onzijdig werd verklaard. Daarmede was volgens het oordeel van De Witt voldoende .bereikt. Maar Amsterdam en onze gezant Van Beuningen hebben een krachtiger optreden doorgezet. Amsterdam hield de ratificatie van het tractaat van Elbing tegen en Van Beuningen zette Denemarken tegen Zweden op. In 1657 verklaarde Denemarken aan Zweden den oorlog, doch in een oogwenk na een snellen tocht door Noord-Duitschland, Holstein en Sleeswijk en over de bevroren Kleine en Groote Belt — stond Karei X met zijne troepen voor Kopenhagen, en dwong Frederik III tot een zeer nadeeligen vrede (den vrede van Roeskilde). Zijne afwezigheid gaf echter aan Polen gelegenheid, zich opnieuw uit te rusten, en nu maakte de keurvorst snel frontverandering: hij sloot zich bij Polen aan, mits dit hem van de sozereiniteit over Pruisen ontsloeg. Dit gebeurde bij 'tverdragvanWehlau (1657). Karei wilde nu wel weer naar Polen trekken, maar vreesde dan nieuw verzet van Denemarken, dat door Van Beuningen opgestookt werd, om zich niet aan het vredesverdrag te 1 206 houden. Daarom wilde hij dit land eerst nog dieper vernederen ; hij verbrak den vrede van Roeskilde, en sloot Kopenhagen van de land- en zeezijde in. Gesteund door de burgerij, verdedigde Frederik III de stad op uitnemende wijze, en spoedig kwam hulp opdagen. Vooral op aandrang van Amsterdam, dat door eene Zweedsche heerschappij zijn handel op de Oostzee bedreigd gevoelde, besloten de Staten-Generaal tusschenbeide te komen; ook de Witt maakte thans geen zwarigheden meer om Denemarken te hulp te komen; de Zweedsche vloot werd door WassenaarObdam in de Sont (bij 'tfort Kronenburg! verslagen (1658). De Zweden braken 't beleg van Kopenhagen op. De oorlog scheen tot Europeesche verwikkelingen aanleiding te zullen geven. Denemarken was verbonden met Spanje's bondgenoot, den Keizer, en daarom waren Engeland en Frankrijk niet ongenegen. Karei X te helpen. Aan de eene zijde stonden dus Zweden, Engeland, Frankrijk en ook Portug.il, waarmede de Republiek in strijd was over Brazilië, aan de andere zijde Polen, Denemarken, de Republiek, Spanje de Keizer en thans ook Brandenburg. Mazarin kon evenwel niet ingrijpen èn door zijn strijd met Spanje èn bij gebreke aan eene vloot, en Engeland niet door de binnenlandsche moeilijkheden na den dood van Cromwell. Tusschen Nederland, Frankrijk en Engeland werd in 1659 het Haagsch concert gesloten, waarbij op behaalde voorwaarden — overeenkomende met die van den vrede van RoeskUde — de vrede, tusschen Denemarken en Zweden werd vastgesteld. Woorloopig zou niemand daadwerkelijk tusschenbeide komen, maar mocht de vrede niet tot stand komen, dan zou teder vrij zijn, zoo te handelen, als hij wilde. Karei X sloeg de vredes-yöorwaarden af en nu trad de Nederlandsche Republiek wederom met de v/apenen tegen Zweden op. De Ruyter landde in 1659 op het eiland Fünen en veroverde, ook met hulp van Brandenburgsche en Keizerlijke troepen Nijborg op de Zweden. Toch gaf Karei X den strijd niet op, maar onverwachts, in 1660 stierf hij. Zijn minderjarig zoontje — Karei XI — kwam onder eén regentschapsraad; de Zweedsche Rijksraad, zoo berucht geworden door hare veilheid, trok de regeering aan zich. Vredes van De vrede kwam nu zooveel te gemakkelijker tot stand. In Oliva en 1660 werd met Polen de vrede van Oliva gesloten: —de Kopenhasen-Poolsche Koning deed afstand van zijne aanspraken op den Zweedschen troon —, en in 't zelfde jaar volgde met Denemarken 207 de vrede van Kopenhagen, waarbij de Deensche bezittingen aan de overzijde van de Sont — o. a. Schonen — aan Zweden werden afgestaan. Denemarken bleef echter de Sondtol heffen. Do strijd met de Zweden had nog een eigenaardig gevolg voorAbsolutlsme Denemarken. De machtige adel had zich slecht gehouden; met In Denesteun van burgerij en geestelijkheid verklaarde nu de Rijksdag ma n de kroon voor erfelijk (1660), terwijl men de regeling der regeering aan den koning overliet, die zijne macht voor onbeperkt verklaarde (1661). Denemarken werd dus eene erfelijke absolute monarchie. 208 AFDEELING XVII.1 DE EEUW VAN LODEWIJK XIV (± 1660—± 1715)." A. KLIMMENDE MACHT VAN LODEWIJK XIV (tot ± 1688). HOOFDSTUK 97. . De eerste regeeringsjaren van Lodewijk XIV. (Binnenlandsch bestuur.) Versterking Toen Lodewijk XIV in 1661 zelf het bewind aanvaardde van het waren in Frankrijk alle vijanden van het absolutisme overwonnen. ' De Staten-Generaal werden nooit bijeengeroepen; de Protestanten 'vormden geen gevaar meer, sinds Richelieu aan hen hunne politieke voorrechten had ontnomen; de Katholieke geestelijkheid was den koning getrouw, ja, gehoorzaamde dezen meer dan den paus; de oppositie van den adel was geknakt. Lodewijk XIV heeft dat absolutisme npg versterkt: de adel werd een slaafsche hofadel, afhankelijk als hij was van 's konings gunstbewijzen; een toon van vleien, van onderwerping, van aanbidding zelfs werd van wege den adel tegenover den monarch gebruikelijk; de parlementen bleven slechts gerechtshoven; de gouverneurs der provinciën, wier waardigheid erfelijk was, behielden slechts een schijn van gezag: de intendanten kregen daar haast alles te zeggen, mengden zich zoowel in rechterlijke als in financieele en militaire zaken, en, daar zij ten allen tijde 1 Vgl, voor deze afdeeling 1 H. N°. 27 en N°. 5, bflk. : Omgeving der Rep. in 't algemeen: \ d. B. Xa en Xb, XVIJa en XVIIe. 209 konden worden afgezet, werden zij blinde werktuigen van de \absolute monarchie/Hunne mededeelingen hielden de regeering bp de hoogte van alles, wat in de provinciën gebeurde. Tijdens de regeering van Lodewijk XHI en gedurende de Zelfbestuur Jeugd van Lodewijk XIV waren het feitelijk twee ministers ge- van weest — Richelieu en Mazarin —, die de onbeperkte macht1* ew" uitoefenden. Zou die toestand onder den nieuwen vorst bestendigd blijven? Iedereen verwachtte dat, maar spoedig bleek, dat Lodewijk XIV zich niet tevreden wilde stellen met de roï, door zijn vader gespeeld. Zoolang Mazarin leefde, liet hij de leiding der zaken aan dien kundigen bewindsman over, maar na diens dood (1661) wilde Lodewijk regeeren zonder een oppermachtig minister naast of boven zich. „Ik zal zelf mijn eersten minister zijn", sprak hij tot den kanselier, terwijl hij hem tegelijk gebood, niets te regelen of te onderteekenen zonder zijne goedkeuring. De ministers moesten zijne dienaren zijn. Fouquet, surintendant ( = minister) van financiën, die allerlei nusbruiken, waardoor bij zelf een groot fortuin had verzameld, liet voortbestaan, hoopte de plaats van Mazarin in te nemen, maar krenkte daardoor 's Konings trots: plotseling in 1661 werd hij gevangengenomen en tot zijn dood toe bleef hij in een citadel opgesloten. Lodewijk XIV had een hoog denkbeeld van de koninklijke Het goddelijk waardigheid; hij beschouwde haar van God verkregen en gevoelde recht der zich alleen jegens God verantwoordelijk. In een geschrift, door k°nmSenden kanselredenaar Bossuet als leerboek voor den dauphin vervaardigd, heet het o. a.: „God stelt de koningen als zijne ministers aan, en regeert door hen over de volken. Tegen den koning zich verzetten staat dus gelijk met Gods heiligen naam aan te randen." Zonder tegenspraak moest ieder onderdaan gehoorzamen. Lodewijk eischte voor zich de vrije beschikking over den persoon en de goederen van zijne onderdanen: de lettres de cachet kwamen in zwang, waardoor iemand alleen bij besluit van den koning kon worden gevangengezet, terwijl deze tevens de belastingen naar willekeur regelde. Van de personen, die wederrechtelijk gevangengezet zjjn, heeft eene zekere vermaardheid gekregen „de man met het ijzeren — inderdaad 210 fluweelen — masker". Langen tijd heeft men niet geweten, welk geheimzinnig personnage dat was; 't is gebleken, dat het de graaf Mattioli moet zijn, een Italiaan, die wegens verraad op bevel van Lodewijk is opgelicht en opgesloten. Tegenover dien eisch van absolute gehoorzaamheid van wege zijne onderdanen stond echter, dat Lodewijk zich verplicht gevoelde, te werken tot welzijn van 't volk. 't Moet inderdaad tot zijn eer gezegd worden, dat hij gedurende zijne geheele regeering zich, zelfs in tijden van ziekte, iederen dag eenige uren aan de staatszaken wijdde. En al was hij geen genie, hij bezat een gezond oordeel, nam van alles kennis en nam gemakkelijk de denkbeelden van anderen over. Etiquette. Als vertegenwoordiger van God op aarde eischte Lodewijk eene ongekende vereering en aanbidding. Hij was het middelpunt van Frankrijk. De uitdrukkingen: tot heil van den „staat", in 't belang van den „staat" b.v. mochten niet gebezigd worden; • 't woord „staat" moept worden vervangen door „koning". Al heeft Lodewijk het woord „1'état, c'est moi" — ik ben de staat — mogelijk nooit gebruikt, toch geeft die uitdrukking zijne opvattingen op karakteristieke wijze weer. Strenge straffen werden gesteld op beleediging van den persoon van den „zonnekoning", den „roi-soleil"; de vleierij grensde aan het ongelooflijke. Wat beschouwde men het b.v. als een geluk, den koning het waschwater te mogen aameiken of een kleedingstuk te mogen vasthouden! Wat een angst, in ongenade te vallen! De geheele verdeeling van den dag was tot in kleinigheden geregeld en de strengste etiquette heerschte aan het hof. „Tot zijne koninklijke plichten rekende Lodewijk niet alleen het geregeld afdoen der staatszaken, maar ook het nakomen van die plechtigheden, die hij voor den glans en den luister van het koningschap onmisbaar achtte. Met evenveel waardigheid als eene zitting van den nunisterraad presideerde hij een feestmaal; de regeling van een hoffeest werd door hem even ernstig en nauwgezet overwogen als de artikelen van een vredesverdrag of de bouw van een oorlogsschip". Toen men den lateren koning van Pruisen, Frederik II, al die ceremonieën uitlegde, verklaarde deze, dat, indien hij koning van 211 Frarüirijk was geweest, hij terstond een tweeden koning zou benoemd hebben, om voor hem de etiquette waar te nemen. Slechts zelden kwam Lodewijk te Parijs. Vooreerst was aan Versailles. die stad de herinnering aan de vlucht in den opstand der Fronde Verbonden, maar vooral, in die plaats zou de groote menigte volks zijne majesteit te veel in den schaduw stellen. Lodewijk wilde tronen in eene residentie, waar de geheele omgeving — hof, dienaren, arbeiders — onmiddellijk ten dienste van het koningschap stond. Daarvoor werd het kleine boschslot Versailles, hoewel in eene ongezonde en woeste streek gelegen, omgebouwd door den bouwmeester Mansart tot een grootsch paleis, terwijl de omstreken door Le Nötre herschapen werden in een prachtig park met trotsche waterwerken. Versailles werd de residentie, waar de „zonnekoning" in vollen luister troonde. De groote schaduwzijde was, dat de hofhouding schatten gelds kostte — zoo werd voor een deftigen maaltijd wel 300,000 lires besteed — terwijl Lodewijk bovendien op zedelijk gebied een zeer slecht voorbeeld gaf. Al was voor Lodewijk het regeeren een genot, al moest schijnbaar Ministers, alles van hem uitgaan, toch bezat hij te weinig talenten — zoowel militaire als administratieve — en eischte het geheele regeeringsstelsel te veel inspanning dan dat de koning alleen alles op zijne schouders kon nemen. Gelukkig voor hem, had hij — ten minste in de eerste helft zijner regeering — verschillende bekwame dienaren, door Lodewijk zeiven, die hunne kundigheden wel opmerkte, tot hooge posten geroepen. In de eerste plaats noemen wij minister Colbert (f 1683). Hoewel zijn karakter tegenwoordig niet hoog colbert en het is aangeschreven (hebzuchtig en valsch en kruiperig wordt hij mereantigenoemd), kan men hem toch als den „goeden geest" van Lode- Usme. wijk XIV beschouwen. Ondanks de groote uitgaven voor de oorlogen; de hofhouding, de bouwwerken, gelukte het hem langen tijd, het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten te bewaren, zonder nieuwe drukkende belastingen in te voeren. (Een gerechtshof vorderde 110 millioen belastingen op, die door belastingpachters en ontvangers ten koste van den staat waren achtergehouden; adellijke titels, in de laatste 30 jaar verkregen, werden 212 vernietigd (de adel nl. behoefde geene belastingen op te brengen). Zijn principe was, de rijken zwaarder te belasten ten bate van de armen. Daarom ook verminderde hij de directe belastingen, b.v. de taille, waarvan zoovelen waren vrijgesteld, en verhoogde hij de indirecte belastingen, die door alle verbruikers werden betaald. Frankrijk volgde onder Colbert in scherpe mate het stelsel van handelspolitiek, dat bekend staat, onder den naam van het mercantilisme en ten doel had, voor het land eene gunstige handelsbalans te scheppen, d. w. z. de waarde der uitgevoerde goederen moest die van de ingevoerde overtreffen, zoodat het buitenland ter vereffening edele metalen moest zenden; het geld werd door velen toen ter tijde n.1. beschouwd, zoo niet als de eenige, dan toch als de voornaamste rijkdom van een land. Bij Colbert stond echter daarnaast op den voorgrond, om door een streng protectionistisch stelsel verschillende takken van industrie in Frankrijk te vestigen of tot ontwikkeling te brengen. Groote invoerrechten werden daarom gelegd op buitenlandsche fabrikaten, doch grondstoffen konden vrij worden ingevoerd; de uitvoer van grondstoffen werd echter tegengegaan en de uitvoer van inlandsche fabrikaten aangemoedigd, b.v. door uitvoerpremiën. Onder Colbert werd dit stelsel zoo radicaal doorgevoerd, dat men naar hem van het colbertisme spreekt. Van staatswege werden modelfabrieken opgericht en uitgebreide voorschriften gegeven omtrent de wijze, waarop de fabrikant zijne producten moest vervaardigen. Zoo werd Colbert dus de groote bevorderaar van de Fransche industrie. Vreemdelingen werden door voordeolige aanbiedingen gelokt: Hollanders leerden den Franschen de lakenweverij. Zweden en Duitschers de bewerking van ijzer, Venetianen de glasindustrie; kantwerksters kwamen uit Engeland en uit Venetië; de zijdefabrieken van Lyon werden wereldberoemd. Tegenover dat alles staat echter, dat de landbouw gedrukt werd. Om n.1. de inlandscho nijverheid tegen de buitenlandsche gemakkebjk te doen concurreeren achtte Colbert goedkoope werkkrachten voor de nijverheid noodig; daarom moesten de arbeidsloonen en dus ook de broodprijzen laag zijn, waarom de uitvoer van graan verboden of hoog belast werd. De lage graanprijzen 213 brachten de boeren tot armoede. Ook de handel werd door Colbert bevorderd. Vele wegen werden aangelegd, kanalen gegraven, b.v. 't Canal du Midi. Om nieuwe afzetmarkten te scheppen en gemakkebjk grondstoffen te bekomen, werd de kolonisatie begunstigd, zoo b.v. werd van Canada uit Louisiana bezet; in Voor-Indië werd de eerste Fransche kolonie gesticht te Pondicherry en langs den Senegal drongen de Franschen dieper in Afrika door. Nog op een geheel ander gebied is Colbert werkzaam geweest; Vloot, hij schiep eene flinke oorlogsvloot. Voor een deel bestond zij uit galeien, voortgestuwd door galeislaven, die tot hunne zware straf waren veroordeeld om eene of andere misdaad of van vreemde heerschers werden gekocht, b.v. van den sultan van Turkije. Eene bjst van alle matrozen en visschers werd opgemaakt en bijgehouden; zij konden in oorlogstijd op de vloot geroepen worden, maar genoten daarvoor verschillende voordeden. Bekende vlootvoogden zijn d'Estrées, Duquesne en Tourville. De tweede minister, dien wij noemen, is Louvois (f 1691)louvoïs en het een hard, gewelddadig man, maar een uitstekend adniinistrateur. leger. Hij organiseerde het leger, dat in slechten toestand verkeerde. Het kwaad van de passe-volants (personen, die door de kapiteins alleen op inspectiedag werden gehuurd, om hunne regimenten voltallig te doen schijnen) werd geweerd; de passe-volant werd gebrandmerkt en bij herhaling van het bedrog werd hem de neus afgesneden; de benoeming van de officieren beneden den rang van kapitein kwam aan den koning; de verpleging van 't leger (intendance) werd door Louvois uitstekend geregeld. Naast Veldheeren. het lontmusket werd het vuursteengeweer ingevoerd, dat door Vauban van de bajonet werd voorzien. Zoo werd het Fransche leger het beste van Europa, en bekwame veldheeren als Condé, Turenne, Luxembourg, (Catinat, Vendöme, Villars), hebben er de schitterendste overwinningen mee behaald. Voor oud-gedienden werd het Hotel des Invalides gesticht. Vauban is de schepper van de Fransche genie en was tevens Vaubar een bekwaam vestingbouwkundige; meer dan 50 plaatsen omringde hij met sterke vestingwerken, vooral aan de Noordgrens, 214 waar van den Atlantischen Oceaan tot den Rijn eene driedubbele rij van verdedigingswerken werd aangelegd. De versterkingen van Toulon en Brest werden voltooid. In het belegeren van steden toonde hij zich een meester (tegenover onzen Menno van Coehoorn). Lyonne. Een kundig minister van Buitenlandsche Zaken vond Lode¬ wijk in Lyonne, die echter reeds in 1671 stierf. Letterkunde. Niet alleen op bekwame staatslieden en veldheeren kon Lodewijk XIV wijzen, ook kunst en wetenschap bloeiden, vooral de letterkunde, die toen haar gouden tijdperk beleefde. Wij noemen de treurspeldichters Corneille (f 1684) (ook reeds onder Lodewijk XIII) en Racine (f 1699), den blijspeldichter Molière (f 1693), den dichter en verteller La Fohtaine (j- 1695), den dichter Boileau (f 1711), die in dikwijls weerzinwekkende ■vleitaal 'skonings daden bezong, den kanselredenaar Bossuet Bevordering (f 1704) en Fénélon (f 1711) (den schrijver van Télémaque = van kunst en Odysseus' zoon). Ook Pascal, de beroemde natuurkundige, leefde wetenschap. m ^en tjj^ van Lodewijk XIV. Prachtige paleizen werden gebouwd, fraaie tuinen aangelegd (le Nötre.) Lodewijk aanvaardde het beschermheerschap over de Académie fran9aise; in vereeniging met Colbert stichtte hij de „Académie des Sciences" (voor de natuurwetenschappen en de wiskunde), eene academie voor schilderkunst en eene voor bouwkunst. Poussin (f 1665), Lorrain (f 1682) en Lebrun (f 1690; zijn beroemde Franschè schilders. Christiaan Huygens vertoefde langen tijd in Parijs, waar hij een jaargeld van de Fransche regeering kreeg, 't Doel van Lodewijk bij al de weldaden, die hij aan geleerden en dichters bewees, was echter weer gedeeltelijk, dat die mannen hem en zijn bewind zouden verheerlijken. Invloed op In het overige Europa werd met bewondering naar het Fransche Europa. hof en Frankrijk opgezien, en alles werd zoo goed mogelijk nageaapt, vooral door de kleine Duitsche vorsten, die echter voor hunne legertjes, hunne hoogwaardigheidsbekleeders en hunne lustsloten veel te veel van de draagkracht hunner onderdanen moesten eischen. De Fransche taal werd de taal der diplomatie; in hoogere standen werd over 't algemeen Fransch gesproken. 215 De Fransche mode, Parijsche stoffen, enz. waren gezocht; voor den goeden smaak en toon moest men een tijdlang in Parijs verkeeren. HOOFDSTUK 98. De buitenlandsche politiek van Lodewijk XIV tot den vrede van Nijmegen (tot 1678 a 79.) Voor een heerschzuchtig vorst als Lodewijk XIV was de alge-Staatkundige meene staatkundige toestand bij een aanvang zijner regeering toestand omzeer gunstig. Spanje verkeerde in treurige omstandigheden; streeks 166°het was „een gebroken riet". De schatkist was uitgeput; handel, nijverheid en landbouw kwijnden; Hollandsche en Engelsche kooplieden dreven den handel met de koloniën. Bovendien had Spanje nog altijd te strijden met Portugal, welks onafhankelijkheid het pas in 1668 erkende. Voorts kwam in 1665 in Spanje Karei D aan de regeering, wiens zwakheid en onbeduidendheid duidelijk hieruit blijkt, dat hij op vierjarigen leeftijd nog niet alleen kon loopen en slechts enkele woorden stamelend kon uitbrengen. Zweden, Denemarken en Polen waren door den Noordschen oorlog uitgeput; de beide eerstgenoemde landen bleven elkaar vijandig gezind: wie den een tot vriend had, had den ander tot vijand, 't Duitsche Rijk was machteloos, ja, het kon ternauwernood den naam van rijk dragen: 't was „een skelet, waarvan de deelen niet door zenuwen maar door ijzerdraden zonder natuurlijke beweging bijeengèhouden werden". Verschillende kleine Duitsche staatjes, vooral aan den Rijn, ontvingen subsidies van Lodewijk XIV. Den keizer (Leopold I 1658—1705), die als heer der Oostenrijksehe landen, koning van Bohemen en koning van Hongarije — voor zoover dit laatste tenminste niet in 't bezit van den sultan van Turkije was — vrij wat gewicht in de schaal kón leggen, waren de handen gebonden door herhaalden strijd met de Turken en ernstige Hongaarsche opstanden. Brandenburg, dat onder Frederik Willem I, den „grooten keurvorst", krachtig omhoogstreefde, was nog te onbe- 216 duidend. Italië was verdeeld; de Turksche sultan dikwijls de bondgenoot van den Franschen koning. Zoo bleven er slechts twee staten over, die tegenover Frankrijk wat beteekenden, nl. Engeland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Maar in Engeland regeerde Karei H, die gedurende bijna zijne geheele regeering Lodewijk, van wien hij rijke subsidies ontving, ter wille was en in 1662 zelfs Duinkerken aan Frankrijk verkocht. En dat de Nederlandsche Republiek alléén tegen Frankrijk zou optreden, kon toch waarbjk niet verwacht worden; Johan de Witt trachtte integendeel met dat land op goeden voet te komen en te blijven, en sloot met Lodewijk XIV in 1662 een verbond. De devolutie- Lodewijl wilde de grenzen van zijn rijk naar den Noord- en krijg Oostkant afronden; hij ook streefde naar het ideaal, dat zoo1667—'68. velen Franschen staatslieden vóór en na hem voor den geest zweefde, nl. Frankrijk zijne zoogenaamde „natuurlijke grenzen" te schenken; d. z. Rijn, Jura, Alpen. Dit kon niet anders geschieden dan ten koste van de Zuidelijke Nederlanden (aan den Noordkant) en van Franche-Comté en verschillende deelen van Duitschland (aan den Oostkant). Het eerst richtte hij zijne blikken op de Zuidelijke Nederlanden, waarop hij aanspraken maakte op grond van een erfrecht (devolutierecht), dat in sommige deelen der Spaansche Nederlanden heerschte. Ter toelichting daarvan het volgende. Toen Maria Theresia huwde met Lodewijk XIV, had zij weliswaar afstand moeten doen van alle rechten op de Spaansche landen maar Spanje had beloofd, een grooten bruidschat te betalen, en bij den vrede der Pyreneeën was uitdrukkelijk bepaald, dat de afstand niet geldig zou zijn, als de bruidschat niet uitgekeerd werd, en daartoe was Spanje met zijne berooide financiën nooit in staat. Zoo beschouwde Lodewijk dien afstand door zijne, gemalin dus voor vervallen, en nu beriep hij zich na den dood van Philips IV op het devolutierecht, om een schijn van recht op de Spaansche Nederlanden te krijgen. Dat devolutierecht was een erfrecht, dat in sommige deelen van de Zuidelijke Nederlanden heerschte, en stelde vast, dat de goederen tijdens een eerste huwelijk verworven, alleen aan de kinderen uit dat eerste huwelijk mochten komen. Nu waren de Zuidelijke Nederlanden aan Spanje teruggevallen na den dood van Albertus van Oostenrijk, en wel aan Philips IV tijdens diens eerste huwelijk, waaruit Maria The- 217 tesia, de gemalin van Lodewijk XIV, was geboren. (Vgl. het onderstaande stamtaf eitje.) Philips II t 1598 Philips ITI t 1621. Isabella O Albertus v. Oostenrijk t 1621, doeh na Philips III Philips IV t 1665. Uit 1ste huwelijk Uit 2de huwelijk Maria Theresia O Karei II t 1700. Lodewijk XIV. Op grond van het devolutiereoht beweerde Lodewijk, dat de Zuidelijke Nederlanden hem toekwamen na den dood van Philips IV, waarbij hij echter over 't hoofd zag, dat het devolutierecht nooit een algemeen Spaansch opvolgingsrecht was geweest. Spanje wees Lodewijks aanspraken van de hand, maar toen deed hij — in 1667 — een inval in de Zuidelijke Nederlanden en bezette een groot deel ervan. De Nederlandsche Republiek was nog gewikkeld in den tweeden Engelschen zeeoorlog en kon dus voorloopig niet anders dan lijdelijk toezien. Maar nog in 1667 werd tusschen de beide zeemogendheden de vrede van Breda gesloten; de openbare meening in Engeland keerde zich tegen Lodewijk XIV, zoodat Karei II zich genoodzaakt zag eene vijanddige houding jegens Frankrijk aan te nemen. Hij hoopte zijn populariteit, die door den oorlog met de Republiek een knak gekregen had, te herwinnen, maar gevoelde overigens niet veel voor die staatkunde. Spoedig was nu — vooral door toedoen van den Engelschen gezant William Temple en niet van De Witt. die enkel diplomatiek wilde bemiddelen — de Triple Alliantie gesloten tusschen de Republiek, Engeland en Zweden. (In Zweden was de Rijksraad, die na den dood van Karei X Gustaaf oppermachtig was, door rijke subsidiën gewonnen), 't Doel van dat verbond was, tusschen Frankrijk en Spanje op gematigde voorwaarden een vrede tot stand te brengen, en 't eerste land daartoe desnoods gewapenderhand te dwingen. Lodewijk, die zich nog niet krachtig genoeg gevoelde voor den grooten krijg, gaf toe: bij den vrede van Aken (1668) stelde hij zich tevreden met een aantal reeds veroverde vestingen.1 i H. N°. 27, op bijkaartje : Zuid-Nederland: Steden, in 1668 aan Frankrijk afgestaan. 218 De Holland- Groot was echter zijne verbolgenheid op De Witt en de Repuanmz^ Wd trachtte De Witt weer met Frankrijk op goeden voet te komen, maar dat gelukte hem niet; Lodewijks besluit stond vast: de Nederlandsche Republiek moest vernietigd, in allen gevalle vernederd worden. Terwijl Louvois het leger op uitnemende wijze organiseerde, was de Fransche diplomatie ijverig in de weer, niet alleen de Triple Alliantie te doen ontbinden, maar ook andere eventueele bonden met de Republiek te verhinderen. De ontbinding der Triple Alliantie kostte weinig moeite: noch Karei II, noch de Zweedsche Rijksraad waren betrouwbare bondgenooten. Met Karei II sloot Lodewijk in 1670 het verdrag van D over, waarbij eerstgenoemde zich verbond gemeenschappebjk met den Franschen koning de Nederlanden te beoorlogen tegen een subsidie van 3 millioen francs per jaar; de Zweedsche Rijksraad werd door groote sommen overgehaald tot een verbond met Frankrijk. Vele Duitsche vorsten werden door rijke geldaanbiedingen voor Frankrijk gewonnen; Keulen en Munster waren bereid, den oorlog te verklaren; de keizer beloofde onzijdig te blijven. En wat kon De Witt daar tegenover stellen? Wel eene goede vloot, maar een leger en vestingwerken, die in den ellendigsten toestand verkeerden en een bondgenootschap met. .. het zwakke Spanje, Wij zullen hier de gebeurtenissen van 1672 niet uitvoerig verhalen1; we herinneren o a. aan den inval in de Republiek, aan de beteekenis van de Hollandsche Waterlinie, aan den val der De Witten en de verheffing van Willem III, dien vurigen bestrijder van Lodewijk XIV. De coalitie- Scheen in den zomer van 1672 de Republiek inderdaad ten oorlog ondergang gedoemd, reeds in 1673 werd de toestand veel gunstiger: 1673 '78 * 1°- door de overwinning bij Kijkduin, 2° door een bondgenootschap met keizer Leopold I, die gegriefd was èn door de ploteelinge bezetting van enkele Duitsche steden, èn omdat Lodewijk een Hongaarschen opstand ondersteunde; 3°. door de samentrekking van een Nederlandsch-Spaansch-Keizerhjk leger aan den Rijnkant en de verovering van Bonn, wat de ontruiming van de Republiek ,y j 1 H., bijkaartje „1672" op Blad N°. 5. \ d. £., een bij kaartje bij XVII a. 210 tengevolge had; Luxembourg toch vreesde, dat zijne verbinding met de Fransche grenzen afgesneden zou worden. Nog gunstiger verliep 't jaar 1674: Karei II werd door het parlement tot vrede gedwongen (den 2den vrede van Westminster); ook Keulen en Munster sloten vrede. Daarentegen had de Groote Keurvorst aan Frankrijk den oorlog verklaard en sloot ook Denemarken zich bij de coalitie aan. Zweden hield echter getrouw aan Frankrijk vast. Toch streed Lodewijk over 't geheel niet ongelukkig. In de Zuidelijke Nederlanden was Willem Hl veelal niet tegen de Fransche veldheeren opgewassen. Wel schreven ten aanzien van den slag bij Senef f e (1674) beide partijen zich de overwinning toe, doch in den slag bij Montcassel (1677) leed Willem III denederlaag, en, albelette hij den vijand, groote voordeden van zjjne overwinningen te plukken toch kreeg Frankrijk heel wat plaatsen in de ZuidelijkeNederlanden in zijn bezit. Aan de Oostgrens veroverde Lodewijk XIV Franche-Comté (1674) en begon Turenne op bevel van Louvois met de verwoesting van de Palts, maar Turenne sneuvelde [in 1675 bij Sassbach]. In de Middellandsche Zee werd eene Nederlandsche vloot verslagen, nadat eerst een slag onbeslist was gebleven en daarna De Ruyter eene overwinning had behaald, maar zoodanig gewond werd, dat hij aan de gevolgen overleed (1676). Alleen tegenover de Zweden was men gelukkiger: de Groote Keurvorst sloeg hen terug bij Fehrbellin (1675), Brandenburgsche en Deensche troepen bezetten verschillende deelen van de Zweedsche bezittingen in Duitschland en Cornelis Tromp versloeg aan 't hoofd der Deensche vloot herhaaldebjk de Zweedsche vloten. Over 't geheel genomen echter was de krijg ten gunste van Frankrijk verloopen. Eene van de voornaamste oorzaken daarvan was, dat de samenwerking tusschen de Bondgenooten veel te wenschen overliet: ieder streefde te veel zijne eigen doeleinden na. Zoo b.v. drong Brandenburg aan op het zenden van eene vloot naar de Oostzee, terwijl de Staten tevergeefs naar Brandenburgsche troepen voor 't leger in België uitzagen. „De Keurvorst voerde den oorlog tegen Zweden alsof er geen oorlog tegen Frankrijk was, de Staten deden juist het omgekeerde." 220 De vrede van Na den ongelukkigen slag bij Montcassel scheen het, dat Karei II WIS?11 on(*er ^en drang der publieke opinie zich aan de zijde der Bondgenooten zou. scharen: Willem III huwde met diens oudste nicht Maria (1677), Karei sloot zelfs een verbond met Nederland, maar ... in 't geheim sloot hij tegen verhoogde subsidies een verdrag met Lodewijk XIV. Willem III wenschte den strijd voort te zetten, in allen gevalle niet buiten de Bondgenooten om vrede sluiten, maar toen Lodewijk XIV, om de coalitie te verbreken, de Nederlandsche Republiek zeer gunstige vredesvoorwaarden aanbood, kon hij tegen de vredesbeweging niet oproeien. „Den eindeloozen krijg moede, begeerde men steeds vuriger den vrede, zelfs al zou men dien zonder de bondgenooten moeten sluiten; de zware, bijna ondragelijke oorlogskosten, de nederlagen te land in de Spaansche Nederlanden, de verliezen ter zee, de onmogelijkheid om bij den algemeenen oorlogstoestand handel en industrie te verheffen uit de diepte, waarin zij gedurende de beide eerste jaren waren gezonken, deed algemeen naar vrede verlangen en het was vooral Amsterdam, dat op dien algemeenen vrede aandrong. Waartoe verder gestreden voor bondgenooten, die zich geen inspanning getroostten, die 't nooit met elkander eens waren en uit eigenbelang een strijd voortzetten, die alleen door Nederlandsch geld gaande werd gehouden ?" In 1678 dan werd de vrede van Nijmegen gesloten, waarbij de Nederlanders zelfs het nog door dé Franschen bezette Maastricht terugkregen, en gunstiger handelsbepalingen verwierven. Groote woede echter onder de Bondgenooten, die beweerden, voor de Republiek in de bres te zijn gesprongen, maar vergaten, Algemeene ,ja^ zjj toch ook allereerst hunne eigen belangen hadden in 't oog vrede 1679. geva^.i ^jj waren nu echter als 't ware met handen en voeten aan Lodewijk gebonden: Spanje moest Franche-Comté en enkele 1 Zelfs wordt door een geschiedschrijver betoogd, dat Brandenburg bezig was, tot een afzonderlijken vrede met Lodewijk XIV te, komen en daarbij zoo ver ging, met aan hem zijne steun te beloven bij een eventueele keizerskeuze. 1 Zie voor Frankrijks gebieds- ( H. N°. 5, bijkaart: Omgeving der Rep uitbreiding tijdens Lodewijk XIvJ en N°. 6 of 27, bijkaart: Zuid-Nederland I d. B. X, voorzijde van het blad. 221 Zuid Nederlandsche steden afstaan2; het Duitsche Rijk verloor eveneens enkele gebieden; de Groote Keurvorst en Denemarken werden gedwongen [respectievelijk bij de vrede's van St. Germainen-Laye en van Fontainebleau, beide in 1679], de meeste landstreken, die zij op Zweden hadden veroverd, aan dit land terug te geven, 't Ligt voor de hand, dat het aan de Republiek of beter, aan Willem III, de grootste moeite moest kosten, eene nieuwe coalitie tegen Lodewijk XIV tot stand te brengen. HOOFDSTUK 99. De buitenlandsche politiek van Lodewijk XIV van 1680—1688. Vervolging der Hugenoten. Na den vrede van Nijmegen stond Lodewijk XIV op het top- Willem III punt van macht. Hij werd gevreesd en gevleid door geheel tegenover Europa; zijn volk noemde hem „den Groote". De staatkundigeLodew^k toestanden waren nog heel wat gunstiger voor hem dan toen hij zijn aanval op de Zuidelijke Nederlanden begon In het verdeelde Duitschland en Italië verzette zich niemand tegen hem. De Groote Keurvorst sloot een verbond met Frankrijk; de Keizer werd door Hongaarsche opstanden en door de Turken bezig gehouden; Spanje was machteloos; de veile Zweedsche Rijksraad gehoorzaamde aan Lodewijk XTV. Bovendien bleef Karei II van Engeland door subsidies steeds op Lodewijks hand en streefde eene machtige partij in Holland met Amsterdam aan het hoofd er voortdurend naar, met Frankrijk op vredelievenden, vr.HödV schappelijken voet te bbjven, tot groote ergernis van Willem DL Want deze bekwame Oranje had zich tot levenstaak gesteld, Europa voor Frankrijke heerschzucht te beveiligen, het van de Fransche overheersching te redden; hij achtte zich van God geroepen, om de staatkundige en de godsdienstige vrijheid van Europa te verdedigen. „De grondslag, waarop zijne politiek berustte, was de overtui ging dat Frankrijk naar „een generale monarchie met een generale religie ' streefde, en daaraan gansch Europa en in de eerste plaats 222 de Vereenigde Nederlanden ondergeschikt zocht te maken.'' Veroveringszucht en gewetensdwang, dat waren — vooral na den Nijmeegschen vrede — de beide hoofdkenmerken van Lodewijks regeeringsstelsel, maar overal ontmoette de Fransche koning op zijn weg den grooten Oranje, die vast besloten was den strijd te strijden voor vrijheid en godsdienst tot den kaatsten ademtocht toe. De vier artl- Lodewijk's heersohzuoht en gewetensdwang kwamen niet alleen uit tekelen. Het genover deHugenoten(zieblz.224—225) doch,ookmzijnehouding tegen Jansenisme. °ver den Paus en de Jansenisten. Hij wikkelde zich na den Nijmeegschen vrede in een hevigen strijd met den paus over de rechten der „GaUicaansche kerk": op een nationaal concilie het hij vier artikelen aannemen — de Gallicaansche declaratie, opgesteld door Bossuet: 1682 — waarin o. a. de wereldlijke macht voor onafhankelijk van de geestelijke werd verklaard, en de stelling werd uitgesproken, dat in geloofsvragen de beslissing van den paus kon worden verbeterd, zoolang de Kerk hare goedkeuring niet had gegeven. In zijne latere regeeringsjaren werden Lodewijk en het hof steeds strenger-geloovig; en nu trok Lodewijk niet alleen die 4 artikelen weer in (1692), maar werkte met den paus samen tegen hen, die niet in alle opzichten met de Katholieke kerk meegingen. Zoo steunde hij de Jezuïeten in hun strjjd tegen de Jansenisten. Deze heeten naar Jansenius, aartsbisschop van Yperen, die een werk geschreven had, dat door den paus veroordeeld was op grond, dat het onrechtzinnige stellingen over de genadeleer bevatte. De geestverwanten van Jansenius beweerden echter, dat die stellingen niet in het boek van Jansenius werden aangetroffen. Een der bekendste verdedigers van het Jansenisme was Pascal; hij viel in zijne . Lettres a un provinciai' op scherpe wijze de Jezuïeten aan, die echter het veld behielden en ook een groot deel der 18de eeuw het hof bleven beheerschen. Veroveringen Voorloopïg stond Willem LU machteloos tegenover Lodewijk in vollen vrede.XIV, tegengewerkt als hij werd dóór de Amsterdamsche regenten, zwak als hij was zonder den steun van krachtige bondgenooten. Zoo kon Lodewijk in de eerste jaren na den vrede van Nijmegen zijne veroveringszucht bot vieren. In vollen vrede annexeerde hij belangrijke landstreken aan zijne Oost- en Noordgrenzen. Bij den vrede van Munster en bij de verdragen, na dien tijd gesloten (in 1659, 1668 en 1678), waren verschillende gebieden aan Frankrijk afgestaan; Lodewijk nu beweerde recht te hebben op alles, 223 wat sinds oude tijden daarvan in leenverband afhankelijk was geweest. Doch in plaats van eene onpartijdige commissie over zijne aanspraken te laten beslissen, droeg Lodewijk de beslissing op aan .... drie Fransche gerechtshoven (te Metz, Besancon en Bieisach). Bij een ervan, het parlement van Metz, werd eene speciale commissie met het onderzoek belast: wegens hare werkzaamheid werd zij met den naam Chambre de réunion betiteW* Die rechtbanken en die chambre de réunion beslisten nl., dat o. a. de geheele Elzas, een deel van Wurtemberg en van Palts-Tweebruggen aan Frankrijk toekwamen, en Lodewijk nam direct bezit van die streken. De vorsten, die zoodoende benadeeld werden, wendden zioh tot keizer, en rijk, maar Lodewijk ging met zijne gewelddadigheden voort, getuige de bezetting van de belangrijke vestingen Straatsburg en Casale Q681). Ook bezette hij tot ergernis van Willem DII het prinsdom Oranje (1682). Karei XI van Zweden, aan wien Palts-Tweebruggen behoorde,Karei XI van keerde zich thans ook tegen Lodewijk XIV. Hij brak in Zweden Zweden, met steun van burgerij en boeren den grooten invloed van den veilen Rijksraad, dus van den hoogen adel, en verkreeg in zijn rijk eene vrijwel onbeperkte macht (1682), zoodat hij naar eigen goeddunken zijne houding tegenover hét buitenland kon vast stellen. Maar Engeland bleef neutraal; op Brandenburg, nog altijd De wapenstilverbitterd over het gebeurde in 1678 en '79, viel ook niet te stand van rekenen; Denemarken — uit antagonisme tegen Zweden — sloot ^Wisburg, zich zelfs bij Lodewijk aan; de Duitsche keizer kon zijne aandacht niet bepalen tot het Westen, want een nieuwe ernstige krijg met de Turken was uitgebroken; zelfs Weenen werd belegerd, en zweefde een tijdlang ernstig in gevaar (1683). Lodewijk maakte daarvan weer gebruik en drong de Zuidelijke Nederlanden binnen. Spanje verklaarde nu den oorlog aan Frankrijk; het kreeg echter van niemand steun en Lodewijk nam Luxemburg in (1684). Spanje en het Duitsche Rijk moesten zich wel bij 't gebeurde neerleggen: bij den 20-jarigen wapenstilstand van Regensburg (1684) werd Lodewijk in het veroverde bevestigd. Ook elders het Lodewijk zijne macht gelden. Wegens den bouw Genua. 224 van galeien voor Spanje liet hij Genua bombardeeren (1684) en dwong hij den doge, persoonlijk naar Versailles te komen, om verontschuldigingen aan te bieden. Bewerkte Lodewijks staatkunde dus geene nauwere aaneensluiting tegenover den Franschen koning, deze werd verkregen, toen Lodewijk het edict van Nantes ophief en het Protestantisme zich door hem bedreigd gevoelde. Vervolgingen Lodewijk wenschte van zijn rijk een naar alle zijden afgerond *r eenheidsgebied te vormen, waarin slechts plaats was voor: „une Hugenoten. uQe ^ rQ. ^n gej,00fs wet( één koning). Naast de politieke eenheid moest eene godsdienstige eenheid tot stand worden gebracht: het Protestantisme, dat in Frankrijk nog ruim 1 millioen aanhangers telde, moest verdwijnen. Reeds van het eerste jaar zijner regeering af toonde hij zich een vijand der Hugenoten, maar vooral na den vrede van Nijmegen werd de strijd tegen de Protestanten ter hand genomen. Niet lang na dien vrede verscheen een koninklijk besluit, waarbij ieder met verbanning werd bedreigd, die tot den Calvinistischen godsdienst overging, terwijl daarentegen jongens van 14 en meisjes van 12 jaar zonder toestemming der ouders Katholiek mochten worden; in 1681 werd die leeftijdsgrens zelfs tot 9 en 7 jaar verminderd. Eene „bekeeringskas" werd opgericht, maar daarmede won men slechts bekeerlingen uit het schuim der Protestanten. Enkele personen uit 's konings naaste omgeving dreven hem op dien weg voort, zooals Bossuet, Louvois, de biechtvader Père la Chaise en vooral Madame de Maintenon, die, oorspronkelijk belast met de opvoeding van een paar kinderen van Lodewijk XTV, spoedig zoo'n invloed op den koning kreeg, dat hij na den dood zijner gemalin in 't geheim met haar huwde. De godsdienstoefeningen der Protestanten werden tegengewerkt of belet; hunne kerken werden gesloten; ambten mochten zij niet bekleeden, noch verschillende bedrijven uitoefenen, en toen dat alles niet baatte, begon het stelsel der dragonnades: soldaten werden bij de verstokte Protestanten ingekwartierd, en iedere mishandeling tegenover hunne gastheeren was hun geoorloofd. Geheele dorpen bekeerden zich reeds op de nadering der soldaten. Maar ook 225 verlieten duizenden en nogmaals duizenden het land, zoodatophefflng van ten slotte de koning de uitwijking verbood. Eindelijk, toen men '* Mto* van , , . ,1 ï Nantes 1685. dacht, dat het aantal Protestanten tot een zeer klem getal geslonken was, registreerde het parlement het besluit, waarbij het edict van Nantes werd opgeheven (1685), en in de plaats daarvan kwamen eene rij vervolgingsmaatregelen: alle kerken werden verwoest, de predikanten verbannen, alle godsdienstoefeningen — ook in particuliere huizen — verboden; ook werd de uitwijking op straffe van plaatsing op de galeien opnieuw verboden, maar toch wisten nogmaals duizenden de grenzen te bereiken. In Zwitserland, de Republiek, Brandenburg en in andere staten vonden deze réfugiés eene welkome ontvangst. Al werd Lodewijk door de Katholieke geestelijkheid geprezen als de nieuwe Constantijn de Groote en Karei de Groote, voor Frankrijk had die vervolging dér Protestanten zeer nadeelige gevolgen. De Protestanten waren nijvere landbouwers en handwerkslieden; de voornaamste industrieelen in Frankrijk waren Protestant; van „rijk als een Protestant" werd gesproken. Frankrijk leed dus groote materieele schade door het vertrek van die duizenden werkzame mannen, die bovendien met zich meenamen „schatten van heldenmoed, standvastigheid en zelfopoffering." Ook in de naburige landen trad Lodewijk tegen de Protestanten op. Vervolging dér In de dalen van de Cottische en de Zee-Alpen woonden eenige dui- Waldenzen. zenden Waldenzen, getrouw aan hun voorvaderlijk geloof en aan hun landsheer, den hertog van Savoye. Deze werd door Lodewijk tot eene vervolging gedwongen: de Fransche koning dreigde bij nalatigheid zjjne eigen troepen tegen de Waldenzen te laten optreden. „Zoo moest de hertog wel gehoorzamen. Met vereende krachten werd ten slotte het bloedige werk volbracht, zoodat eerlang de Fransche veldheer zijn meester berichten kon: „Het land is verwoest, er zijn noch menschen, noch beesten meer; de hertog heeft 8000 gevangenen in handen, die ik hoop, dat ook niet levend ontkomen zullen : het gansche ras moet uitgeroeid." De hertog, minder hardvochtig dan zijn bondgenoot, eindigde met wat er van die gevangenen na een half jaar van mishandeling nog in leven was — de helft ongeveer van het oorsproökelijk getal — uit te leveren aan de Berners, die hun een goed heenkomen bezorgden, gedeeltelijk ook naar onze vrije gewesten." Pik, Algemeene Geschiedenis II, 4e dl'. & 226 Verbond van 't Geheele Protestantsche Europa was hevig verontwaardigd A1686UK °Ver ^ euveldaden- Bovendien beklom in 1685 in Engeland Jacobus II, een overtuigd Katholiek, den troon. De Protestantsche vorsten gevoelden zich in hun geloof bedreigd, en wat Lodewijks staatkunde niet bad kunnen bewerken, werd verkregen door zijne onverdraagzaamheid en vervolgzucht: de Protestanten sloten zich nauw aaneen. De keurvorst van Brandenburg toonde toenadering en sloot al gauw een nieuw verbond met de Republiek, waar Amsterdam zich met den Stadhouder verzoende. Willem III, die jarenlang tevergeefs voor de vorming eener nieuwe coalitie had gewerkt, zag in 1686 zijn doel bereikt: de Keizer, — thans niet meer zoo onmiddellijk door de Turken bedreigd, sinds zij in 1683 onder de muren van Weenen waren verslagen (zie § 103 blz. 2471—Brandenburg, Spanje, Zweden, Savoye en vele kleine Duitsche vorsten sloten het verbond van Augsburg: dus ook Katholieke vorsten, die vreesden voor Frankrijks veroveringszucht. De Republiek trad niet officieel tot dat verbond toe, maar iedereen wist, dat zijn kapitein-generaal er de ziel van was 'tls waar, dit verbond heeft weinig uitgewerkt, maar er was een grondslag gelegd, waarop voortgebouwd kon worden. De Keulsche Lodewijk echter, steunende op de aanhankelijkheid van den Engelsehen koning, ging voort met in andere landen zijn wil door te zetten. Toen de aartsbisschoppehjke zetel van Keulen vacant was, wilde hij daar met kracht van wapenen een gunsteling op den stoel plaatsen, ook tegen 's Pausen wensch. Wegens de Keulsche geschillen verklaarde hij zelfs den oorlog aan den Keizer en den Paus; de Fransche troepen rukten 'tDuitsche Rijk binnen (ri.1. de Palts): een nieuwe krijg was begonnen. Ommekeer in Geheel Europa verkeerde in onrust. Wie zou den heerschzuchtige Engeland. 0p zjjn weg stuiten, waar de koning van den machtigsten Protestantschen staat — Jacobus II van Engeland — aan zijne zijde stond? Maar plotseling veranderde de toestand: Jacobus II werd verdreven; Willem III en zijne gemalin werden koning en koningin van Engeland en deze staat werd dus van een vriend een vijand van Lodewijk XIV. Die omwenteling dienen wij thans dus het eerst te bespreken. 227 HOOFDSTUK 100. De regeering van Karei II (1660—*85) en Jacobus II (1685—'88) van Engeland. De Roemrijke Omwenteling. Het karakter van Karei II1 staat terecht niet hoog aangeschre-Eigenschappen ven. Wel stelde de koning belang in kunst en wetenschap (zoovan Karel IL werd onder zijne' bescherming de Royal Society gesticht, waarvan Newton een der leden was), maar het ontbrak hem ten eenenmale aan plichtsgevoel; 't koningschap werd door hem beschouwd als een middel, om zijn levensgenot te verhoogen. Hij was in hooge mate lichtzinnig en losbandig. Toen b.v. de Hollandsche vloot de oorlogsschepen verbrandde, die voor Chatham lagen, gaf de koning een groot feest en joeg hij met zijne hofdames eene motvlinder na. Veel geld werd verspild en vaak aan onwaardige gunstelingen geschonken. Door rijke subsidies van Lodewijk XIV stond hij echter dikwijls wat onafhankelijker tegenover het parlement,- dat hem slechts een vast inkomen had toegestaan, maar tevens was hij daardoor gedurende bijna zijne geheele regeering een slaafsch bondgenoot en volgeling van den Franschen koning, aan wien hij reeds in 1662 Duinkerken verkocht. Bovendien gevoelde hij groote sympathie voor het Katholicisme, en hoewel hij pas op zijn sterfbed zich openlijk Katholiek toonde, bleven voor het Engelsche volk zijne godsdienstige gevoelens toch niet verborgen, wat aan het parlement aanleiding gaf, wetten tegen de Katholieken gericht, door te voeren. Naast het streven naar absolutisme is ongetwijfeld de godsdienstkwestie de hoofdoorzaak van den val van het huis Stuart in 1688. Het in hoofdzaak Presbyteriaansche Parlement, dat Karei IIBesluIten van had teruggeroepen, trof anders verschillende maatregelen, waardoor, naar het hoopte, een goede verhouding tusschen koning en Parlement zou gehandhaafd blijven en eene nieuwe revolutie voorkomen worden. Bij een „bill of indemnity" werd algeheele 1 Vgl. voor het huis Stuart de geneal. tabel N°. VI. 228 vergiffenis geschonken, behalve aan degenen, die op een of andere wijze hadden bijgedragen tot den dood van Karei I: dertien „koningsmoorders" werden ter dood gebracht en het lijk van <8wmwell o a. werd opgegraven en aan de galg gehangen. (Drie „moordenaars" werden door de Nederlandsche Republiek uitgeleverd). Verder werd bepaald, dat de goederen van de kroon, der royalisten en van de kerk, die tijdens de revolutie verbeurd verklaard waren, moesten worden teruggegeven. De Sterrenkamer en de Hooge Commissie werden opgeheven, het scheepsgeld afgeschaft. Alleen bet Parlement kreeg het recht, belastingen uit te schrijven en voor zijn geheele leven kreeg de Koning een vast inkomen. Herstel der Het parlement werd in 1660 ontbonden; de royalisten namen Anglicaansebeweer ,je verkiezingen deel en nu kwam het zoogenaamde 6,J Cavalier-parlement (1661—1679) bijeen, waarin slechts een Vervolging r x der 50-tal Presbyterianen zitting hadden: de groote meerderheid Puriteinen, bestond uit ware koningsgezinden, die echter tevens met hart en ziel aan de Anglicaansche kerk gehecht waren. De bisschoppelijke organisatie, tijdens de Republiek opgeheven, werd weer ingevoerd en de Anglicaansche kerk dus hersteld; ongeveer 2000 Puriteinsche predikanten, die zich daarmee niet konden vereenigen, werden ontslagen en van hunne inkomsten beroofd, waardoor zij met hunne huisgezinnen aan de armoede werden prijsgegeven, en een paar jaar later bepaalde eene wet (de Conventicle-act van 1664) dat alle godsdienstige samenkomsten' van meer dan vijf personen verboden waren, indien er niet het Anglicaansche gebedenboek werd gebruikt. Eindelijk nog bepaalde de Five-Mile-act, dat de afgezette predikanten zich niet binnen vijf mijl van hunne vroegere woonplaats mochten vestigen. Ook in Schotland werd de episcopale kerk doorgevoerd. Ongetwijfeld "was de Conventicle-act niet naar 's konings zin, daar zij ook de Katholieken trof, doch Karei legde zich er bij neer. 2de oorlog De oorlogsverklaring aan Nederland in 1665 was geheel naar met Nederlandaen wensch van het Engelsche volk, dat den geduchten en ge- 1 65—67. üaten concurrent wilde vernederen; ongehoorde geldsommen stond het parlement voor den krijg toe. De Nederlandsche 229 Republiek had zich voor dezen oorlog echter beter uitgerust dan voor den lsten Engelschen oorlog. Wel leed de Nederlandsche vloot in 1665 bij Lowestoff de nederlaag, maar in 1666 werd Engeland door zware tegenspoeden getroffen: de vierdaagsche zeeslag werd verloren; eene pestziekte, gevolgd door een hongersnood, maakte duizenden slachtoffers, en tot overmaat van ramp brak eeen verschrikkelijke brand in Londen uit. (Bij den wederopbouw verrees o. a. de St. Paulskerk.) Ook de Republiek leed echter geducht onder den zwaren krijg; van beide zijden begon men tegen een nieuwen strijd op te zién, vooral ook om de financieele moeibjkheden, waarin men geraakte. Een vredescongres kwam samen te Breda. De onderhandelingen waren nog sleepend, toen De Witt opgeschrikt werd door het bericht, dat Lodewijk XIV in de Zuidelijke Nederlanden was gevallen; hij begreep, dat een vrede met Engeland zoo spoedig mogelijk moest worden verkregen. Door een schitterend krijgsbedrijf wilde hij Engeland toonen, dat de Republiek nog lang niet uitgeput was: de beroemde tocht naar Chatham vond plaats, en onder den indruk daarvan werd in 1667 de vrede te Breda geteekend. Weldra sloot Engeland zich zelfs bij Nederland aan, om Lodewijk TripleXIV in zijne heerschzuchtige plannen tegen te werken: hetAUiantie 1668 Engelsche volk werd verontrust door de veroveringen van de machtige Katholieke mogendheid. Over de Triple-Alliantie en den vrede van Aken is reeds gesproken (zie blz. 217). Kort na deze gebeurtenissen begaf Karei zich echter op batten, Verdrag van waarop het Engelsche volk hem niet wenschte te volgen. Hij Do*61 167benoemde een ministerie, dat hem steunde in zijn streven naar absolute macht1. In 1670 sloot hij met Lodewijk XIV het geheim verdrag van Dover (zie blz. 218), waarmede alleen twee ministers (Arlington en Clifford) bekend waren Den anderen ministers was een schijntractaat voorgelegd, waarin alléén gesproken werd van een verbond tegen de Republiek zonder hjeer. 1 Dit ministerie heet in de geschiedenis het C a b a 1-m inisterie naar de voorletters van de namen der 5 voornaamste ministers: Clifford, AshleyCooper (later graaf van Shaftesbury), Buckingham, Arlington en Lauderdale. 230 Het parlement was van alles onkundig gelaten en stond subsidies toe voor de versterking van de vloot in de meening, dat zulks diénde tot handhaving der Triple Alliantie, dus tegen Frankrijk. Daarna werd het Parlement verdaagd en had de regeering de handen vrij. Tolerantie- Sinds dit verdrag van Dover bleef Karei H voor rijke subsidiën edict 1672.de trouwe bondgenoot van Lodewijk XIV; slechts politieke overwegingen leidden er toe, dat hij zich reeds toen nog niet openlijk voor het Katholicisme verklaarde. Toch vaardigde rdj twee jaar later (1672) eigenmachtig een tolerantie-edict (Declaration of Indulgence) uit, waarbij de strafbepalingen tegen alle met-Anglicanen (dus ook tegen Katholieken) werden opgeheven. Test-Act 1673. Maar in den loop van den krijg met Holland bleek spoedig, dat deze zulke groote financieele offers eischte, dat de koning wel het parlement moest bijeenroepen voor het toestaan van nieuwe gelden. Allereerst richtte dit parlement zich tegen het tolerantie-edict: door de Test-act (test = toets) werd vastgesteld, dat een ambtenaar of iemand, die een imlitairen rang bekleedde, tenminste één keer in 'tjaar het avondmaal volgens Anglicaanschen ritus moest gebruiken en eene verklaring moest onderteekenen tegen de leer der trans-substantiatie van de Katholieke kerk. Tal van personen namen daarop ontslag; zelfs de broer van den koning, de hertog van York, legde zijne waardigheid van admiraal neer. Een der rfiinisters — de graaf van Sbaftesbury —, die nu zag, welk groot aantal Katholieken in staatsdienst waren, trad uit het ministerie en werd een der heftigste leden van de oppositie: terwijl hij nog kort te voren de Nederlandsche Republiek had willen vernietigen, wenschte hij thans in het belang van den Protestantschen godsdienst een spoedigen vrede. Houding Subsidies werden niet toegestaan; Karei zag zich integendeel tijdens den door. het parlement genoopt vrede met de Nederlanden te sluiten verderen krijg.^1674j Zeifg de j^jg tegen lyaukrijk werd ten slotte geëischt: om de gemoederen te bedaren, keurde Karei een huwelijk tusschen Willem III en Maria, de oudste dochter van den hertog van York, 231 goed (1677) en stelde hij een Engelsch leger ter beschikking van Oranje. Wij hebben reeds gezien, hoe hij echter terzèlfdertijd weer een geheim verdrag met Lodewijk sloot (zie blz. 220). In het jaar 1678 verspreidde zich op de aantijgingen van Oates, Parliameneen man, die niet al te gunstig bekend stond, het — geheel*ary"''es*"ac* valsche — gerucht van eene groote Katholieke samenzwering 1*79. (het Popish Plot) die ten doel zou hebben, Karei te vermoorden en te vervangen door zijn Katholieken broer Jacobus, terwijl met steun van een Fransch leger dc Roomschen het Protestantisme zouden uitroeien, 't Volk geloofde die leugens en verkeerde in grooten angst. „Geen papisme" (No-Popery) werd dé wapenkreet; wel 2000 Katholieken werden gevangen genomen en velen hunner later ter dood gebracht. Zoo was dus eene sterke anti-Katholieke strooming ontstaan, met het gevolg, dat de Test-act door de Parliamentary Test-act werd uitgebreid tot de parlementsleden : geen Katholiek mocht zitting hebben in het Parlement. Alleen voor den Katholieken hertog van York werd een© uitzondering gemaakt. Te midden van die opwinding ontbond de Koning het Cavalier- Habeasparlement, en in het nieuwe parlement weerspiegelde zich duidelijk "O'P"*-80' de anti-Katholieke beweging. Shaftesbury en Temple o.a. werden ministers. Van dit parlement is afkomstig de beroemde Habeas-corpns-act, volgens welke niemand mag worden gevangengenomen zonder een met redenen omkleed schriftelijk bevel van den rechter : aan gevangennemingen, uitsluitend op 's konings bevel, werd dus een einde gemaakt. Bovendien moet de gevangene binnen een bepaalden tijd voor de rechtbank worden gebracht en mag hij niet naar eene gevangenis buiten zijn graafschap worden gevoerd. Toen het Lagerhuis echter (bij de Exclusion-bill 1679) alle Laatste regeeKatholieken van de troonopvolging uitsloot — dus ook 's koningsrings]aren van broeder — werd het door Karei, die hiérvan niets wilde 'weten, ontbonden, terwijl Shaftesbury kort daarna zijn ontslag kreeg (1679). Maar ook het nieuw gekozen Lagerhuis sloot de Kathobe- ; ken van de troonopvolging uit, waarop ook dat ontbonden werd door Karei II, die géén nieuw parlement weer bijeen riep. Een omplot van 1681 (het Ryehouse Plot), dat ten doel had Karei 232 en zijn broer te vermoorden, schonk aan Karei de gelegenheid, tegenstanders (n.1. de Whigs, zie beneden) hevig te vervolgen. Nauwer dan ooit sloot hij zich thans bij Lodewijk XIV aan, van wien hij (krachtens een verdrag van 1681) wederom groote geldsommen kreeg, die met de gewone belastingen ruimschoots de uitgaven dekten, mits er geen oorlog werd gevoerd. Zoo was Karei II in zijn laatste regeeringsjaren minder dan ooit geneigd, Willem III in diens anti-Fransche politiek te steunen. Whigs en Over de kwestie van de uitsluiting der Katholieke verwanten Tories. van ^e troonopvolging vormden zich twee partijen: Whigs en Tories. De eersten beweerden, dat, als de wet door den koning werd geschonden, het volk het recht van tegenstand had ; de Tories eischten van de onderdanen bjdebjke gehoorzaamheid. Daar de Tories echter tevens warme aanhangers van de Anglicaansche kerk waren, zijn zij ten slotte toch van den Katholieken Jacobus II afgevallen. Jacobus Hen Deze Jacobus II volgde in 1685 zonder tegenkanting zijn de hertog vanhroer Qp j^en nad n0g g0e(je verwachtingen van den nieuwen Monmou . vorst) temeer, omdat hij bij zijne troonbestijging beloofde geene veranderingen in te voeren, noch in de regeering, noch ten opzichte van den godsdienst. Toen dan ook de hertog van Monmouth — een natuurbjke zoon van Karei II — in 1685 eene poging deed, om zich meester te maken van de kroon, vond hij ondanks zijne populariteit te weinig aanhangers, om de zege te kunnen behalen : hij werd verslagen, gevangengenomen en kort daarop ter dood gebracht : het parlement zelf had het doodvonnis uitgesproken. Hetzelfde lot onderging de hertog van Argyle, die een opstand in Schotland had bewerkt. Nu volgden echter hevige vervolgingen tegen ieder, die met Monmouth in betrekking had gestaan: 330 personen werden ter dood gebracht, 800 tot deportatie veroordeeld, talloozen gegeeseld en gevangengezet. Vooral de opperrechter Jef f reys maakte zich bij die vervolgingen gehaat. Bevordering Spoedig toonde Jacobus II, dat bij streefde 1°. naar absoluvan het tisme ; 2°. naar overheersching van het Kathohcisme. Met 't oog Katholicisme. ^ het eerste versterjite hij het leger, waarvoor hij weer de geldsommen van Lodewijk XIV kreeg, terwijl hij zooveel mogelijk 233 Katholieke officieren benoemde. Dit laatste., benevens de benoeming van Katholieke ambtenaren, was geheel in strijd met de Test-act, maar Jacobus had zich door het Hooggerechtshof, waarvan hij zelf de hem ter wille zijnde leden had benoemd, het recht van dispensatie laten toekennen van alle strafwetten tegen dissenters. Hij zond een gezant naar 's pausen hof ; hij trachtte door gunstbewijzen personen tot den Katholieken godsdienst over te halen ; hij vergunde de uitoefening van dien godsdienst in particuliere kapellen; hij nam een Jezuïet als biechtvader en stelde in de plaats van Anglicaansche predikanten Katholieke geestelijken aan. De Jezuïeten openden eene school in Londen ; men zag weer priesters en monniken, zelfs in ambtsgewaad. Hij werd tot dat alles echter niet gebracht door ware verdraagzaamheid, integendeel, hij juichte b.v. het optreden van Lodewijk XIV tegen de Hugenoten toe. Dat hij door die handelingen echter in strijd kwam mee zijne Protestantsche Engelsche en Schotsche onderdanen, ligt voor de hand. De Tqries.zoowel als de Whigs wendden zich van hem af. Wel trachtte Jacobus de Protestantsche dissenters op zijne Tolerantiezijde te krijgen door de uitvoering van alle wetten tegen de dis- edict 1687. senters te schorsen (Indulgentieacte of tolerantie-edict van 1687), maar de koning had door zijn streven haar ccne overheersching van het Katholicisme hun vertrouwen verbeurd; zij begrepen zeer goed, dat Jacobus dat besluit niet uitvaardigde ter wille van hen, maar van de Katholieken. In het voorjaar van 1688 bleek duidelijk, tot welke bedenkelijkeHet proces der hoogte de ontevredenheid was geklommen. Jacobus kondigde7 bisschoppen toen de Indulgentieacte opnieuw af en beval den Anglicaanschen 1688. geestelijken, dat edict van den kansel af te lezen. De aartsbisschop van Canterbury en zes andere bisschoppen weigerden en verzochten den Koning, hen niet te dwingen tot iets, dat tegen hun geweten streed; zij werden gevangengezet, maar .... door de jury vrijgesproken. In spanning was dat proces in Engeland gevolgd en met het grootste gejuich werd die uitspraak begroet. Dat de ontevredenheid in Engeland nog niet tot uitbarsting wasGeboorle van gekomen, had Jacobus voornamelijk hieraan te danken, dat hijeen Prins van opgevolgd zóu worden door zijne oudste dochter Maria, die innig Wa'0'- 234 aan het Protestantisme was gehecht. Maar in 1688 werd den koning uit zijn 2de huwelijk, met Maria van Modena, een zoon geboren — ten onrechte meende men, dat het een ondergeschoven kind was —, die natuurlijk in de denkbeelden van zijn vader zou worden opgevoed, zoodat de anti-Protestantsche regeering bestendigd zou worden. Dat verwekte groote beroering : 't scheen, dat Engeland stond aan den vooravond van eene revolutie. De,.Roemrijke 't Was in dezen tijd, dat enkele aanzienlijke heeren uit Engeland, Omwentellrjg"overtuigd van te handelen in den geest van het grootste deel van 1688- het Engelsche volk, zich tot Willem Til wendden met de uitnoodi ging, met eene voldoende macht naar Engeland over te steken, om 't Protestantsche volk tegen de Roomsch-Katholieke regeering te beschermen. En Willem DU, die het groote belang van een ommekeer in Engeland èn voor het Protestantisme èn voor het staatkundig evenwicht in Europa natuurlijk wel begreep, gaf aan de . roepstem gehoor. Hij achtte zich daartoe gerechtigd en verplicht. „Een uitbarsting van het volksmisnoegen in Engeland kon niet uitblijven. Wat zou daaruit voortkomen, indien de beweging niet van den aanvang af geleid werd? Of de zegepraal der koninklijke macht over het oproer en dan verzwaring van het juk, dat nu reeds ondragelijk scheen; öf de ondergang van het koningschap en daardoor een tweede republiek. Beide uitkomsten noodlottig voor de groote beginselen van vrijheid en orde in Europa, noodlottig bovenal voor de Vereenigde Nederlanden en voor Hun Hoogheden (Willem en Maria) persoonlijk." „Niet om een kroon te rooven is Willem III naar Engeland overgestoken, maar om Europa van de overheersching van Frankrijk, Engeland van de herstelling van het Katholicisme of den burgeroorlog te redden." Van Amsterdam ondervond Willem III geeno tegenkanting; de Staten-Generaal stelden leger en vloot ter zijner beschikking, 't Voorwendsel tot het samentrekken eener troepenmacht was do bezetting van het keurvorstendom Keulen door een Fransch leger (vgl. blz. 226). Lodewijk XIV kreeg echter argwaan, waarschuwde Jacobus II, maar was zelf zoo onvoorzichtig, aan Spanje en den keizer den oorlog te verklaren en zijne troepen naar den Rijn-Palts te sturen, zoodat de Republiek voorloopig van een 235 aanval zou verschoond blijven en dus met gerustheid zijn eigen leger grootendeels zag inschepen naar Engeland. De onderneming liep voorspoedig af. Willem landde teTorbay,1 Jacobus zag zich spoedig door iedereen verlaten, zelfs het leger met zijn bevelhebber James Churohill (den lateren hertog van Marlborough) liep over. Jacobus vluchtte, werd onderweg gevangengenomen, maar ontkwam opnieuw, en wel naar Frankrijk, waar hij welwillend door Lodewijk XIV werd ontvangen. Een wettige regeering bestond thans in Engeland niet. Daarom Willem en kwamen de Lords op eigen gezag bijeen en zij riepen allen op, die™"1* koning sinds 1660 zitting in het parlement hadden gehad. Die vergade- en jggg"6'11 ring erkende Willem als regent en liet door de stemgerechtigde burgers eene Conventie kiezen, die den nieuwen regeeringsvorm moest vaststellen. Zij verklaarde in verband met Jacobus' vlucht de troon vacant en nu ging het om de kwestie, of Maria alleen dan wel Maria en Willem beiden den koninklijken titel zouden krijgen. Maria wilde uitdrukkelijk het laatste en zoo werden inderdaad in 1689 zoowel Willem als Maria gekroond. Deze „Roemrijke Revolutie", zooals de Engelschen haar noe-Declaration of men, ging voor Engeland gepaard met eene belangrijke wijziging Rights 1689. in den regeeringsvorm. Willem III en Maria moesten nl. vóór hunne verheffing de beroemde Declaration of Rights erken» nen, weldra als Bill of Rights onder de staatswetten opgenomen en waarvan de hoofdbepalingen zijn-: 1°. De koning mag zonder goedkeuring van het Parlement geene belastingen heffen, noch in vredestijd een leger op de been houden. 2°. De koning mag de uitvoering van wetten niet schorsen of er dispensatie van verleenen. 3°. Ieder parlementslid heeft volledige vrijheid van spreken in. 't Parlement. 4°. Ieder Engelschman heeft het recht van petitie (d. i het récht, om verzoekschriften in tc dienen*. lH. N°. 5: Omgeving der Republiek; d. B. XVIJ c. 236 5°. De rechters zijn onafzetbaar (waardoor dus de gerechtshoven onafhankelijk van de regeering werden). 6°. Het parlement moet dikwijls bijeenkomen. Wij voegen hier terstond aan toe, dat de triennial-bill van 1694 den duur van het parlement op drie jaar stel de en periodieke verkiezingen voorschreef. Ook werd de troonopvolging in dezen bill geregeld : de Katholieke Stuarts werden uitgesloten; stierven Willem en Maria kinderloos, dan zou Anna, de jongere zuster van Maria opvolgen. Engeland Al wordt in den Bill of Rights niet gerept van ministerieele eene consti- verantwoordelijkheid, toch vormt Engeland sinds 1689 min of tutioneel-par- meer eene constutioneel-parlementaire monarchie. Willem nam, emen re eerst in 1694 — op aamaden van Bunderland — zijne monarchie. c * " nunisters uit die partij welke in het Lagerhuis de meerderneid had, en ernstige botsingen, zooals tijdens de Stuarts, ja, zelfs tijdens Cromwell waren voorgekomen, werden daardoor vermeden, 't Ligt voor de hand, dat de vorst echter zoodoende zijne persoonlijke sympathieën en antipathieën moest onderdrukkenOnderwerping Zonder veel moeite vestigde Willem Hl zijn gezag in Schotland, van Schotland.Te Edinburgh kwam eene conventie bijeen, die Maria en Willem tot koningin en koning uitriep. Alleen de Hooglanders weigerden uit antipathie tegen de Laaglanders, Willem te erkennen, en in dat Noord-Schotsche bergland was nog een paar jaar lang verzet; berucht is hierbij geworden de op last van Willem's vertegenwoordiger gepleegde moord van Glencoe : het verraderlijk vermoorden van een groot aantal leden van de clan der Macdor nalds te Glencoe, die niet tijdig den eed van trouw aan Willem hadden afgelegd. Onderwerping Van ernstiger aard was het verzet in Ierland, 'tls waarlijk van Ierland, geen wonder, dat de Katholieke Ieren zich stelden aan de zijde van den verdreven vorst; met hulp van Fransche troepen deed Jacobus een inval in Ierland, maar in den slag aan de Boyne (1690), door Willem persoonbjk geleid, werd hij verslagen. Jacobus vluchtte opnieuw naar Frankrijk. Marlborough voltooide de onderwerping van 't eiland; tal van verbeurdverklaringen volgden ; Ierland kwam in deerniswaardigen toestand ; zwaarder dan ooit werden de Ieren onderdrukt. 287 Onder de regeering van Willem III ging Engeland daaren-Willem III en tegen in bloei en welvaart vooruit; vooral moet de- oprichting Engeland, van de Engelsche Bank, die belangrijke credietiiistelling, worden genoemd. De Protestantsche dissenters kregen bij de Toleration-act vrijheid van godsdienst. Bemind is de Prins echter nooit in Engeland geweest. Met het parlement kon hij het niet altijd goed vinden en Willem heeft meer dan eens aan afstand gedacht; zoo b.v., toen het Willem na den vrede van Rijswijk dwong, bijna het geheele leger af te danken. Het Engelsche volk is hem steeds vreemd gebleven; aan Holland bleef zijn hart hangen. Doch ook zijne persoonlijke gevoelens onderdrukte hij ter wille van het doel, dat hij zich gesteld had. Thans toch kon hij met te grooter kracht zijn aartsvijand be-Groot Verbond strijden ; beter dan ooit was hij nu in de gelegenheid Europa van Weenen voor de Fransche overheersching te redden. Engeland verklaarde 1690aan Lodewijk, die Jacobus als koning bleef erkennen, den oorlog en sloot zich aan bij de coalitie. Het „Groot Verbond van Weenen" (1690) vereenigde de zeemogendheden met den Keizer, Spanje, Savoye en verschillende Duitsche vorsten tegen Lodewijk XIV. B. DALENDE MACHT VAN LODEWIJK XIV. HOOFDSTUK 101. De negenjarige oorlog (1688—'97). In 1688 begon dus de derde krijg tegen Lodewijk XIV, naar zijn duur bekend onder den naam van negenjarigen oorlog (1688—'97). Gevoegebjk kan men hem in twee tijdperken verdoelen met 1693 als deelpunt. Tot dat jaar is Lodewijk XIV in staat den bondgenooten flink het hoofd te bieden, en wordt de krijg met kracht gevoerd; na dien tijd worden er geen ernstige gevechten meer geleverd. Lodewijk begon den krijg met de stelselmatige verwoesting verwoesting van de Palts. Op barbaarsche wijze werd bier huis gehouden,van de Palts, om aan de Oostgrens van Frankrijk eene streek te scheppen, waar geen vijandelijk leger kon optreden en den doortocht voor 238 een inval in Frankrijk te bemoeilijken; de belangrijkste slagen werden dan ook weer in de Zuidelijke Nederlanden geleverd, „Van het Haardtgebergte tot de Nahe gingen steden en dorpen.^njnbergen en boomgaarden in vlammen op; te Mannheim moesten de inwoners zelve hunne vestingwerken en gebouwen verwoesten. Worms werd met uitzondering van de domkerk in eene uitgebrande ruïne veranderd, en te Spiers verjoegen de Fransehen de burgerij, staken de geplunderde stad en den.ouden eerwaardigen dom in brand en spotten met het gebeente der oude keizers. De gescheurde toren van het kasteel te Heidelberg is nog heden een stille getuige van de barbaarschheid, waarmede de bevelen der regeering werden uitgevoerd," De krijg van Vooral 't jaar 1690 was ongelukkig voor de bondgenooten': 1690-^-'98. in Italië werden zij verslagen [door Catinat], in de Zuidelijke Nederlanden door Luxembourg bij Fleurus, en tér zee leed de Nederlandsch-Engelsche vloot de nederlaag bij Beachy-Head of K. Bevesier. Alleen de onderwerping van Ierland (slag aan de Boyne) stond daar tegenover. Al werd nu ook de Fransche vloot [onder Tourville] in 1692 beslissend verslagen in de baai La-Hógue, — waardoor voor Jacobus H de kans voorgoed verkeken was, zijn troon door een inval in zijn voormalig rijk te herwinnen — Luxembourg versloeg in datzelfde jaar Willem III bij Steenkerken en in 1693 bij Neerwinden, [terwijl Catinat opnieuw in Italië eene overwinning behaalde]. Vrede van Na 1693 werd de krijg zeer slap gevoerd: zoowel de bondgenooten Rijswijk 1697.ajs Frankrijk geraakten uitgeput; eene beslissende nederlaag van eene der beide partijen was niet te verachten, en bovendien, de Spaansche erfopvolgingskwestie lag in het verschiet, en daarom wilde Lodewijk zijne krachten sparen. Na den afval van Savoye (1696), dat Casale terugkreeg, werd in 1697 de vrede van' Rijswijk gesloten. De voornaamste bepalingen waren : 1°. Lodewijk XIV erkende Willem III als koning van Engeland en gaf hem het veroverde prinsdom Oranje terug. 2°. Frankrijk gaf de meeste steden, die het in de Zuidelijke Nederlanden veroverd had, terug, o. a. Luxemburg, 3°. Lotharingen, indertijd door Fransche troepen bezet, kwam weer aan zijn hertog. 239 Was deze vrede nu juist niet gunstig voor Lodewijk XIV, Nederlagen der ook Frankrijks aloude bondgenoot Turkije leed in dezen tijd eene Turken, geduchte neerlaag, nl. bij Zenta (1697), welke gevolgd werd door der. voor Turkije zoo nadeeligen vrede van Carlowitz (1699). (Vergelijk hoofdstuk 103). HOOFDSTUK 102. De Spaansche Successie-oorlog (1701—1714). De vrede van Rijswijk is terecht weinig meer dan een wapen-jje spaansche stilstand genoemd: de Spaansche erfopvolgingskwestie brachterfopvolgingsspoedig een nieuwen grooten krijg. De dood van den zwakken kwestie, kinderloozen Spaanschen koning Karei II kon elk oogenblik verwacht worden, en de groote vraag was, wie zijne uitgestrekte landen zou erven Er waren als naaste bloedverwanten drie pretendenten 1, nl.-: De Spaansche Successie-oorlog. Philips III I Anna, gehuwd met Lode- Philips IV wijk XIII 1610—'43 1621—1665 i : * , Lodewijk XIV O Maria Theresia Karei II Margaretha Theresia, 1643 (1661)—1715 ■ 1665—1700 gehuwd met Leopold I van Oostenrijk 1657—1705 Lodewijk, dauphin f 1711 -- Maria Antonia o Jozef I (Karei VI) —Keurvorst Maximiliaan 17Ö5—'11 1711—'40 Emanuel v. Beieren Lodewijk Philips v. Anjou | Wk. v. Bourg. f 1712 (Philips V, koning Jozef Ferdinand Maria Theresia | van Spanje.) t 1699. 1740—'80. fdewijk XV 1715—'74. Zooals tut bovenstaande tabel blijkt, waren de Bourbons de naaste erfgenamen, doch zoowel Anna, de dochter van Philips lil, als Maria Theresia, de dochter van Philips IV, hadden afstand gedaan van haar erfrecht. Lodewijk XIV beriep zich echter betreffende zijne gemalin op het feit, dat de bruidsschat niet was uitbetaald (vgl. blz. 216). De gemalin van Leopold I had echter nooit een belofte van afstand gedaan ; haar kleinzoon Jozef Ferdinand en hare zoons konden dus stellig aanspraak op de opvolging maken. 240 lo. Lodewijk XIV; 2°. Leopold I; 3°. Jozef Ferdinand, de keurprins van Beieren. Eerste verdee- Lodewijk XIV en Willem III nu stelden in 1798 een verdee lingsverdrag Hngsverdrag vast, waarbij aan Karei Milaan en aan den dauphin 1798. Napels en Sicilië zouden komen ; al de andere landen zouden aan Jozef Ferdinand ten deel vallen. Dat verdrag ging van het/juiste standpunt uit, dat het voor de handhaving van het Europeesch evenwicht het beste was, dat 't voornaamste deel van de erfenis niet aan de Bourbons of aan de Habsburgers zou vallen, maar aan een derden persoon, die niet veel macht bezat 't Spaansche volk en de Spaansche koning, met wier gevoelens bij het verdrag in 't geheel geene rekening was gehouden, wilden natuurlijk de eenheid van het rijk behouden, en Karei II verklaarde Jozef Ferdinand tot zijn universeelen erfgenaam. Maar onverwachts, in 1099, stierf de keurprins, en nu bleven alleen de Bourbon en de Habsburger als pretententen over. 2de verdee- Nieuwe onderhandelingen tusschen de zeemogendheden en lingsverdrag Frankrijk leidden tot een 2de verdeelingsverdrag (in 1700), 1700. waarbij aan den dauphin de Italiaansche bezittingen (Napels, Sicilië en Milaan, 't latste te ruilen tegen Lotharingen) werden toegewezen, en de rest aan Karei zou komen. De keizer wilde dat verdrag niet goedkeuren ; in Madrid kuipten de Oostenrijksehe en Fransche gezanten tegen elkaar en, daar Spanje de rijkseenTestament vanheid bleef wenschen, toekende Karei LI ten slotte een testament, Karei II. waarin Philips, de zoon van den dauphin (dus een kleinzoon van Lodewijk XIV) tot universeelen erfgenaam werd benoemd. Kort daarop stierf Karei II, en nu kwam Lodewijk XIV voor de vraag te staan, of hij zich aan het tweede verdeelingsverdrag dan wel aan het testament zou houden. Na eenige aarzeling aanvaardde hij het testament, en dat sloot natuurlijk oorlog met den keizer in, die juist de handen vrij had, doordat hij met Turkije den vrede van Carlowitz had gesloten. De groote kwestie was nu echter, of deze door de zeemogendheden — Engeland en Nederland — zou worden gesteund. In geen van beide landen was de stemming oorlogzuchtig; alleen Willem Hl was van oordeel, dat een 241 krijg niet vermeden kon worden. Zoowel Engeland als de Nederlanden erkenden dan ook Philips als koning van Spanje (Philips V1700—1746). Lodewijk heeft het voor een groot deel aatt zich zeiven te wijten, Het Haagsen dat er zich eene groote coalitie tegen hem vormde. Vooreerstverbond 1701. werden de Zuidelijke Nederlanden door Fransche troepen bezet, en 2°. verklaarde het Parijsche parlement uitxfnikkelijk, dat Philips V aanspraak bleef houden op de Fransche kroon. Uit beide omstandigheden bleek duidelijk, dat Lodewijk XIV feitelijk Frankrijk en Spanje als één geheel ging beschouwen, dat, zooals eene Fransche courant schreef, er nu geen Pyreneeën meer waren. Zulks zou aan Frankrijk een te groot overwicht geven. Verder gevoelden Engeland en de Nederlanden zich in hunne handelsbelangen op Spanje en de Spaansche koloniën bedreigd, en ten slotte was Lodewijk zoo onvoorzichtig, bij den dood van Jacobus II (1701) diens zoon — gewoonlijk Jacobus III genoemd — als koning te erkennen; daarmee verbrak hij dus den vrede van Rijswijk en waarmerkte hij Wülem's regeering wederom als onrechtmatig. Dat verwekte de grootste verontwaardiging in Engeland ; bovendien wilde men de Katholieke Stuarts niet terug, en in 1701 werd bij de Act of Settlement bepaald, dat bij kinderloos overlijden van Anna, de jongere zuster van Maria, die in 1695 kinderloos gestorven was, de bloedverwanten in Hannover zouden opvolgen (deze stamden af van eene dochter van den „Wmterkoning" en diens Engelsche gemalin).1 Engeland -en de Republiek besloten thans tot den krijg. De keizer had inmiddels bondgenooten in Duitschland gekregen, nl. Hannover en Pruisen—Brandenburg. Hannover had hij — reeds in 1692 — tot keurvorstendom verheven op voorwaarde van steun in oorlogstijd, en Pruisen verhief hij thans tot een koninkrijk eveneens tegen belofte van steun in den successieoorlog. De toenmalige hertog-keurvorst Frederik III, de opvolger van den Grooten Keurvorst, werd dus de eerste koning in Pruisen, en noemde zioh voortaan Frederik I. Tusschen den keizer en zijne bondgenooten eenerzijds, Engeland 1 Vgl. de geneal. tabel N°. VI. 242 én de Republiek anderzijds, werd onder invloed van Willem III het Haagsch Verbond gesloten (1710); ook Savoye en Portugal sloten zich later nog bij dit verbond aan. Frankrijk kon tegenover die bondgenooten slechts wijzen op de zwakke hulp van Beteren en een deel van Spanje. Het drieman- Willem III zelf zou echter niet als hoofdleider mogen optreden : schap. hij stierf in 1702. In Engeland werd hij opgevolgd door zijn schoonzuster Anna; in de Republiek begon het 2de stadhouderlooze tijdperk. De ziel van den krijg werden de Engelsche veldheer Marlborough, de keizerlijke opperbevelhebber Eugenius van Savoye, en de Nederlandsche diplomaat Heinsius (het driemanschap van den Spaanschen successie-oorlog). Frankrijk had slechts minder bekwame bevelhebbers; de beste waren nog Catinat en Villars. De opstand Bovendien werd Frankrijk geteisterd door den opstand der der CamisardsCamisards (i703—'04*, d. i. een opstand van Protestanten, die in de afgelegen dalen der Cevennes woonden en nooit met rust waren gelaten. Het waren meest herders en boeren; de naam is ontleend aan hun camise of blauwe kiel. De leider was een gewezen bakkersknecht, Jean Cavalier. Een vreeselijke krijg woedde daar ; stelselmatig werden de dorpen verwoest, maar de opstandelingen hielden vol. Eindelijk gelukte het aan den veldheer Villars, door streng tegen de weerspannigen op 'te treden, maar edelmoedig tegen hen die de wapenen neerlegden, aan den opstand een einde te maken. Niettemin bleven de vervolgingen nog voortduren. De krijg tot Tot 1704 wist Lodewijk zich nog vrij goed staande te houden ; en met 1708.de Pransch-Beiersche troepen deden zelfs een inval in Tirol en veroverden Innsbruck. Maar dan volgde de eene nederlaag op de andere. Gibraltar werd in 1704 door eene Engelsch-Nederlandsche vloot genomen. Maar van veel meer belang was de slag bij Hochstadt en Blenheim (1704); de Fransch-Beiersche troepen [onder Tallard] leden de nederlaag ; de Franschen moesten over den Rijn terugwijken. Door den slag bij Turijn (1706) moesten zij Italië ontruimen. In de Zuidelijke Nederlanden wonnen de Bondgenooten in 1706 den slag bij Ramillies [op Villeroi], 2"l3 met het gevolg, dat zij de Zuidelijke Nederlanden grootendeels konden bezetten en in 1708 dien bij Oudenaarden [op Vendöme] Alleen in Spanje was de Fransche partij gelukkiger. Wel was Philips V in 1706 uit Madrid verdreven, doch weldra slaagde hij erin, zijne hoofdstad te heroveren en Karei, die persooidijk in Spanje was verschenen, naar Barcelona en omstreken terug te drijven. Lodewijk XIV, wiens land uitgeput geraakte, en waar na den Vergeefsche kouden winter van 1708 op 1709 hongersnood heerschte, begon vredesondervredesonderhandelingen aan te knoopen met Heinsius. Deze handelingen, scheidde zich echter niet van de Bondgenooten af, ook al in de hoop op het verwerven van aanzienlijke voordeelen in België, dat toen als veroverd gebied door een Engelsch-Nederlandsche commissie werd bestuurde al de mogendheden legden gezamenlijk hunne voorwaarden over. Deze waren echter van dien aard, dat Lodewijk weigerde ze aan te nemen1; hij deed een beroep op de Slag bij Malvaderlandsliefde van zijn volk; onder ongekende geestdrift werdPla°.uet 1709. een nieuw leger op de been gebracht, maar het bestond meerendeels uit jonge, ongeoefende mannen, en na een hevigen strijd werd ook dit leger [onder Villars] in 1709 bij Malplaquet tot den terugtocht gedwongen, al geschiedde deze dan ook in goede orde. Ten einde raad knoopte Lodewijk opnieuw onderhandelingen onderhandeaan. De besprekingen werden te Geertruidenberg in 1710lingen te Geergehouden, en hier verzwaarden de Bondgenooten nog hunne truidenberg eischen. 't Was hun niet voldoende, dat Lodewijk gelden be- ^ schikbaar wilde stellen ter ondersteuning van de troepen, die Philips V uit Spanje zouden verdrijven, neen, men eischte van hem, dat hij zelf zijn kleinzoon uit Spanje zou verjagen, waarop Lodewijk vol verontwaardiging moet hebben uitgeroepen: „Als ik dan toch oorlog moet voeren, bestrijd ik liever mijne vijanden dan mijne kinderen" en de Polignac voegde den afgevaardigden der 1 Zoo werd van bem verlangd: 1°. erkenning van Karei III als koning van Spanje ; 2°. afstand van New-Foundland aan Engeland ; 3°. afstand van Straatsburg aan het Duitsche Rijk; 4°. toestemming tot de oprichting van eene tegen Frankrijk gerichte barrière in de Zuidelijke Nederlanden. 244 coalitie schamper toe, dat zij het overwinnen blijkbaar nog niet gewoon waren. Ommekeer Zoo werd de krijg dus hervat. Lodewijks toestand scheen 1711. vrijwel hopeloos, toen er een paar gebeurtenissen plaats grepen, die hem uit zijne hachelijke positie redden, nl. 1°. eene toenadering van Engeland; 2°. de opvolging van Karei als heer der Oostenrijksehe landen en keizer van Duitschland. In Engeland begon onder invloed van de zware oorlogslasten ongeveer 1710 eene groote neiging tot den vrede te komen, die ook door koningin Anna (1702—'14) werd gewenscht. Anna toch, die haar Roomsch-Katholieken broer „Jacobus III" graag * als haar opvolger zag uitgeroepen, had daarvoor vrede met Frankrijk noodig. Het Whigministerie waarop Marlborough vooral steunde, werd nu vervangen door het vredelievende Toryministerie, onder Bolingbroke, nadat in 1710 de verkiezingen aan de Tories eene groote meerderheid hadden gegeven. Belangrijker dan dit was echter het tweede feit, dat wij boven noemden. Leopold I was in 1705 opgevolgd door zijn oudsten zoon Jozef I; deze had geene mannelijke nakomelingen, waarom hij bij zijn dood in 1711 door zijn broer Karei werd opgevolgd (Karei VI). Maar evenmin als men in 1701 eene vereenigde FranschSpaansche monarchie had geduld, evenmin wilde men thans de vereeniging van de Spaansche en de Oostenrijksehe landen in één hand. Afval van Engeland werd het eerst afvallig; het sloot een voorloopig Engeland, verdrag met Frankrijk, riep Marlborough terug en gaf den nieuwen Engelschen bevelhebber instructie, zich van vijandelijkheden te onthouden. De Staatsche troepen leden nu eene nederlaag, nl. bij Denain en Eugenius kon weinig of niets uitrichten. Vredes te Niet lang duurde het, of te Utrecht was tusschen de meeste Utrecht 1718 Rastadt e 'sta*en de v^e geteekend (1713); de keizer zette den oorlog Baden 1714. no8 v°ort, doch toen Villars o. a. Spiers veroverde en tot Coblenz doordrong, moest hij ook wel tot vrede besluiten; met hem en het Duitsche Rijk kwamen de vrede van Rastadt en die van Baden (in Zwitserland) tot stand (1714). Tusschen Oostenrijk en Spanje werd geen officieele vrede gesloten. 245 De voornaamste bepalingen der vredes waren : 1° Philips V kreeg Spanje en de Spaansche koloniën, maar zag af van alle aanspraken op Frankrijk, dus de kronen van Frankrijk en van Spanje zouden gescheiden blijven. 2° De Keizer (Karei VI) kreeg Napels, Milaan, Sardinië en de Zindelijke Nederlanden (voortaan Oostenrijksehe Nederlanden geheeten). 3°. Savoye (Amadeus II) kreeg Sicilië als koninkrijk. 4°. Frankrijk erkende de bij de Act of Settlement vastgestelde opvolging en stond aan Engeland af: de landen om de Hudsónsbaai, New-Founland en Nienw-Sohotland.1 5°. Engeland behield bovendien Gibraltar en verkreeg bij een assiento (= pachtcontract) het recht, gedurende 30 jaar jaarlijks 4800 negerslaven in de Spaansche koloniën in te voeren en jaarlijks één schip te bevrachten met goederen voor die koloniën. 6°. De Nederlandsche Republiek kreeg een deel van Opper-Gelder, o. a. Venlo. 7°. Pruisen kreeg een deel van Opper-Gelder. In 1715 werden de vredes gevolgd door het Barrière-trac- Barrièretaat, waarbij de Nederlandsche Republiek het recht kreegtraetaat 1715. garnizoenen in eene rij Ztiid-Nederiandsche steden, o. a. Namen, Doornik en Yperen, te leggen- 2 Het doel daarvan was, 1°. eene barrière tegen Frankrijk op te richten en 2°. om de zeemogendheden >—< ook Engeland garandeerde het traetaat — te interesseeren bij de vijandelijke verhouding tusschen Frankrijk en Oostenrijk 1 H. n°. 27, bijkaartje : Noord-Amerika in 1713 ;d. B. X f, hoofdkchiti 2Vgl. H. N°. 6, hoofdkaart; d. B. XVII b. 246 C. DE OOSTENRIJKSCHE MONARCHIE EN TURKIJE IN DEN TIJD VAN LODEWIJK XIV. HOOFDSTUK 103. De Turkenoorlogen en de Hongaarsche opstanden tot den vrede van Passarowitz (1718). In de hoofdstukken over de veroveringsoorlogen van Lodewijk- XXV hebben wij er meer dan eens op gewezen, dat Oostenrijk steeds partij trok tegen den Franschen koning, maar door de Turkenoorlogen en opstanden in Hongarije verhinderd werd, l aich krachtig in het Westen te laten gelden.Den strijd van Oosten¬ rijk in het Oosten zullen wij thans in een samenhangend geheel bespreken. Leopold I Als opvolger van Ferdinand LH .werd Leopold I (1658—1705) 1658—1706. gekozen. Onder den invloed van Mazarin werd hem bij zijne verkiezing tot keizer van Duitschland als voorwaarde gesteld, den vrede van Munster te handhaven en in den strijd tusschen Frankrijk en Spanje onzijdig te blijven. Ook moest hij den door Mazarin opgerichten Rijnbond (zie blz. 186) erkennen. Leopold I wordt ons beschreven als een weinig doortastend vorst, die zeer onder den invloed van de Jezuïeten stond. Letteh we alleen op zijne Westersche politiek, dan maakt hij inderdaad tegenover Lodewijk XIV een pover figuur: 't Duitsche Rijk toch verloor den geheelen Elzas, zelfs Straatsburg. Tegenover de Turken vormt Leopolds bewind echter eene glansperiode. Slag bi] Reeds in 1664 behaalden de Oostenrijksehe wapenen een schitt klooster terend succes : de Turken werden door Montecuculi bij het kloos1664 *er ^°tkard- aan de Raab verslagen. Spoedig daarop werd een vrede gesloten, omdat men in Oostenrijk meer gewicht hechtte aan de uitroeiing van het Protestantisme in de HabsEerste en burgsche deelen van Hongarije. Dit, gepaard gaande met kren: tweede op- king Van verschillende rechten èn het heffen van zware belastingen, stand der on-verwekte eindelijk in dat land een grooten opstand (1670). 't Ge1670 en 1678 ^u'ECe ^en keizer, den opstand te onderdrukken ; de aanvoerders stierven op het schavot, de sabel regeerde in Hongarije ; men begon 247 het 'Protestantisme uit te roeien. Maar dat slechte bestuur deed een nieuwen opstand uitbreken onder leiding van Tököli ■ (1678). Deze opstand vond steun bij de Turken, die weer in overleg met Lodewijk XIV handelden. Wel stelde de keizer door toegeeflijkheid een groot deel der Hongaren tevreden, maar Tököli bleef De Turken in opstand en sloot zich aan bij de Turken, die onder leiding vanv00r Weenen den krachtigen, maar hebzuchtigen groot-vizier Kara Moestafa 1683. Hongarije weer binnentrokken, en in 1683 het beleg sloegen voor Weenen. Dapper werd Weenen door zijn gouverneur Starhemberg verdedigd ; alle aanvallen werden afgeslagen. Toch werd de positie van Weenen hachelijk, totdat eindelijk de legers van keizer en rijk [onder Karei V van Lotharingen] vereenigd met een Poolsch leger onder zijn dapperen vorst Johan (III) Sobieski, de Turken onder de muren van Weenen versloegen. Kara Moestafa werd op bevel van den sultan terechtgesteld. Nu werden de Oostenrijkers van verdedigers aanvallers: Nederlagen verschillende Hongaarsche steden werden veroverd, als Gran, der Turken. Waitzen, Boeda-Pest (1686), en daarop werden de Turken nog eens bij Mohacz verslagen (1687). De Venetianen veroverden terzelf dertijd Morea op de Turken, 't Gebeurde toen, dat een Venetiaansche bom het kruitmagazijn ontstak, dat de Turken onder het Parthenon hadden ingericht, met het gevolg, dat aan dien zoo goed bewaarden tempel onherstelbare schade werd toegebracht (1687). De Hongaarsche opstand werd natuurlijk ook gedempt. Tököli Hongarije een vluchtte naar Turkije, tal van edelen werden onthoofd bij het erfrijk 1687. bloedgericht van Eperiès en in 1687 verklaarde de Rijksdag de kroon voor erfelijk in het Habsburgsche Huis (tot nog toe was Hongarije een kiesrijk geweest). Tijdens den negenjarigen oorlog moest Leopold weer groote aan-Slag bij Salandacht aan het Westen schenken ; toch werd den Turken opnieuw kenem 1691. door Lodewijk van Baden eene belangrijke nederlaag toegebracht, n.1. bij Salankenem in 1691. En zoodra Leopold in 1697 door den vrede van Rijswijk de handen vrij kreeg, werd de krijg met Slag bi] hernieuwde kracht tegen de Turken gevoerd, en bij Zenta werden 2e11*8 1697. zij door Eugenius van Savoye — oorspronkelijk in Irankrijk 248 opgevoed, maar later in Oostenrijkschen dienst overgegaan — Vrede van verpletterend verslagen. Dit had den beroemden vrede van Csrlowïta Carlowitz tengevolge (1699), die o. a. bepaalde : Oostenrijk behoudt bijna geheel Hongarije, Zevenburgen, Slavonië en Kroatië. Rusland — dat onder Peter den Groote ook aan den krijg had deelgenomen —, behoudt Azow (in 1696 veroverd). Ook Polen en Venetië verkregen uitbreiding van grondgebied : Venetië kreeg Morea (dat . echter in 1715 weer aan de Turken verloren ging).. Derde Thans kwam echter weer het streven naar absolutisme voor Hongaarsche en ,^ gevolg was wederom een Hongaarsche opstand, die uitbrak (in 1703) onder leiding van Frans Rakoczy, toen Leopold door den Spaanschen successie-oorlog zijne aandacht weer tot het Westen moest bepalen. Gelukkig, dat Leopolds opvolger, Jozef I (1705—'11), een beleidvol, gematigd man was. Hij trachtte zich met de gematigde partij onder de opstandelingen te verstaan, wat hem zooveel te gemakkelijker viel, omdat deze het afkeurde, dat de Rijksdag 't Habsburgsche Huis voor vervallen van den troon verklaarde. In 1711 kwam de verzoening tot stand. De rechten van den Rijksdag werden hersteld; de adel behield daarin zijne groote macht; alle religies werden geduld. Hongarije bleef een afzonderlijk koninkrijk, door eene perspneele unie met Oostenrijk verbonden; ook Zevenburgen behield eene eigen constitutie. Nieuwe Jozefs opvolger, Karei VI (1711—'40), had spoedig weer met Tur enoorog. de jurken strijden, en een waarlijk schitterende krijg werd tegen hen gevoerd. Eugenius van Savoye versloeg hen bij Peterwardein (1716) en bij Belgrado (1717). Door nieuwe gevaren uit het Westen — nl. de bezetting van Sardinië door Spanje (zie deel Hl § 107) — kon Oostenrijk zijne veroveringen niet voortVrede van zetten. Toch kreeg Karei VI bij den vrede van Passarowitz Passarowltz mig) het Banaat, de vesting Belgrado, een deel van Servië en 1718. J, . ... van Walacrüje. In een later hoofdstuk (zie deel III § 107, blz. 15—16) zullen we echter zien, dat deze veroveringen in de laatste jaren van Kareis bewind weer verloren gaan. 249 D. DE OPKOMST VAN RUSLAND; HET VERVAL VAN ZWEDEN. HOOFDSTUK 104. De hervormingen van Peter den Groote. Rusland speelt tot ongeveer 1700 eene weinig belangrijke i.oi in de geschiedenis, en wij hebben het rijk dan ook slechts den enkelen keer terloops vermeld. Wij herinneren aan de stichting van Rusland door de Noormannen in 862 (zie deel I, blz. 232), de bekeering der Russen tot het Christendom (zie deel I, blz. 232) en verder aan de overheersching van de Mongolen (deel I, blz. 279 en dit deel, blz. 64—65) In de 16de eeuw is de belangrijkste vorst — nog altijd uit het j.wan iv huis Rurik — Iwan IV de Verschrikkelijke (1533—1584) ± 1550. misschien beter: de „Ontzagwekkende"), die voor het eerst den titel van Czaar aannam. Onder zijne regeering werden de chanaten Kasan en Astrakan onderworpen, waardoor de Wolga eene Russische rivier werd, en begon de verovering van Siberië — door den Kozak Jermak — welks rijkdom aan pelsdieren de Russen lokte.1 Dat de Engelschen in zijn tijd den mond van de Dwina bereikten, hebben wij vroeger reeds vermeld (zie blz. 137). Hij werkte de heerschappij van de adellijken (Bojaren) zooveel mogebjk tegen, bracht velen hunner onder gruwelijke martelingen ter dood, en om zich van het bojarenleger onafhankehjk te maken, richtte hij een staand leger op, de lijfwacht der strelitzen (= schutters). Na het uitsterven van het huis Rurik ontstond er eenige jaren Het huls lang een strijd over de opvolging (zie blz 161—162), totdat in Romanow. 1613 het huis Romanow den troon beklom. Onder de beide eerste vorsten uit dit huis1 werd de politiek van Iwan IV voortgezet ; de Bojaren werden vernederd, met West-Europa werden betrekkingen aangeknoopt. 1 De zeeotter in de Bering-zee voerde hen zelfs naar Aljaska in Noord-Amerika, dat tot 1867 in Russisch bezit bleef: toen n.1. heeft Rusland het aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika verkocht. 1 Micbaël (1613—1645) en Alexéi (1645—1676. 250 Met Zweden en Polen is herhaaldelijk krijg gevoerd; Polen stond o. a. Kiew af, maar de Zweden behielden hunne Oostzeeprovincièn, en daardoor was Rusland feitelijk van het Westen afgesloten. De man, die Rusland den toegang tot het Westen en de Westersche beschaving opende, was Peter de Groote. De jeugd van Sinds 1682 stond Peter, met zijn ouderen onnoozelen halfbroer Peter den lwan onder regentschap van hunne halfzuster Sophia. Peter leefde in dien tijd op een landgoed [Preobradschenskoi] in de buurt van Moskou, waar hij zich bekwaamde onder leiding van verschillende vreemdelingen, vooral van den Zwitser Lefort, die hem met de Westersche beschaving op de hoogte bracht en den Schot Gordon, die hem op militair gebied ontwikkelde, terwijl een Hollander, Carsten Brandt, hem een groote voorliefde voor het zeewezen inboezemde. Op verschillende practische kundigheden légde hij zich toe ; vooral de scheepvaart en de krijgskunde trokken hem aan. Hij vormde uit vrienden en gewezen soldaten een legertje, dat flink geschoold werd, en dat hem uitstekend te stade kwam, toen Sophia trachtte, hem op zij te sohuiven, om zelf keizerin te worden. De 17-jarige Peter maakte met geweld een einde aan haar regentschap en nam het bewind in handen (1689). Sophia bleef haar leven lang in een klooster; Iwan, de oudere broer van Peter, behield tot zijn dood den titel van czaar. Doeleinden Peter I heeft van zijne troonsbestijging af steeds als doel voor Groote den°ogen geüouden» ziJn gebied uit te breiden tot de Zwarte Zee en de Oostzee; de Witte Zee toch is eén groot deel van 't jaar door 't ijs gesloten en is ook te afgelegen. Die politiek sloot natuurlijk strijd met de Zweden en met de Turken in, en daarvoor moest hij het leger hervormen en eene vloot scheppen. Ook wilde hij eene reeks hervormingen in Rusland invoeren, en om dat alles ging hij persoonlijk de toestanden in West-Europa bestudeeren. Reis naar Nadat hij in 1696 den Turken Azow had ontnomen (zie blz. West-Europa 248) en een opstand der Strelitzen bloedig had gestraft, reisde hij 1697/98 • ' • m een gezantschap door Noord-Duitschland naar Holland. Te Zaandam vertoefde hij slechts een week (Czaar-Peterhuisje); van veel meer belang was zijn verblijf op de. Admiraliteitswerf te Amsterdam, waar hij de marine bestudeerde — hij koos ook de 251 kleuren der Nederlandsche vlag voor de Russische—; vervolgens ging hij naar Engeland, waar hij zijne kennis van hét zeewezen uitbreidde. Zijne terugreis leidde door Oostenrijk, waar hij het krijgswezen bestudeerde, en van hier wilde hij naar Venetië vertrekken, toen hem het bericht bereikte, dat de Strelitzen, aangezet door de Oud-Russische partij, die van geene nieuwigheden wilde weten, wederom in opstand waren gekomen en Sophia op den troon wilden herstellen. Nu reisde hij terstond naar Rusland, opstand der waar hij bij zijne terugkomst den opstand echter reeds onderdrukt Strelitzen. vond. Vreeselijk was het lot der opstandelingen; honderden werden gegeeseld en naar Siberië verbannen, honderden onthoofd, en Peter ontzag zich niet, eigenhandig enkelen der schuldigen te dooden. De lijfwacht der Strelitzen werd ontbonden. Van de hervormingen, die Peter de Groote in Rusland aanbracht, zullen wij eerst de staatkundige bespreken. Peter heeft van Rusland voor goed eene absolute monarchie Staatkundige gemaakt. De Bojaren werden geheel aan 't gezag van den czaarherrormingen. onderworpen. Tot nog toe werden de keizerlijke besluiten goedgekeurd door een Raad van Bojaren, maar Peter hief dien Raad op, en stelde er den Senaat voor in de plaats, die geheel van den czaar afhankelijk was, en hem in alles, wat wetgeving en bestuur betrof, ter zijde stond. Ook de geestelijkheid werd aan Peters gezag onderworpen: na den dood van den patriarch werd geen nieuw hoofd van de Grieksch-Katholieke Kerk benoemd, maar in zijne plaats kwam de Heilige Synode, wier leden door den czaar werden benoemd. Toch is het onjuist, den czaar keizer en paus tegelijk te noemen, „daar de staat alleen de leiding van de kerk als geheel in handen heeft, doch zich niet bemoeit met het inwendige leven van de kerk en hare leerstellingen." Maar op de benoeming der geestelijken kon de czaar grooten invloed uitoefenen, en door hen werd zijn gezag over het volk weer versterkt.Bovendien behield Peter de reeds door Iwan IV ingestelde Geheime Kanselarij, eene soort van staatsinquisitie, die zeer gevreesd was. De toestand der boeren werd eer slechter dan beter. Zij waren Lijfeigenschap de lijfeigenen van de adellijken, die de rechtspraak over hen verkregen, en het recht, „hen niet alleen met den grond te verkoopen, 252 maar hen ook tot eiken huis- en fabrieksarbeid te gebruiken." Zoo heerschte Peter onbeperkt over zijn volk; de Bojaren kromden zich voor den czaar, die met al de luimen van een despoot heerschte, en zich b.v. niet ontzag, zijn machtigsten ministers en gouverneurs met den knoet slagen toe te dienen, maar ten opzichte van den adel waren de boeren slaven geüjk. Heivormingen Onbeperkt gebieder over Rusland, wilde Peter eene geheele in zeden en wijziging brengen in de zeden en gewoonten van zijn volk. Deze hei^ormingen moet men echter niet te hoog aanslaan. Zelfs een man als Peter de Groote kon niet plotseling van een half-Aziatischen staat een West-Europeeschen maken; daarvoor was hij zelf nog te veel barbaar; in woesten toorn kon hij ontsteken, vooral, wanneer hij te veel brandewijn had gedronken, wat maar al te dikwijls gebeurde. De Europeesche kleederdracht en baardgroei werden ingevoerd ; alleen de boeren, geestelijken en Aziaten waren van het verbod, een langen baard te dragen, vrijgesteld; ieder ander moest eene „haardbelasting" betalen of den baard laten wegnemen. Zoo wilde Peter ook het Fransche salonleven in Rusland brengen, maar de adellijken, en Peter vooraan, gingen, zonder zich aan de tegenwoordigheid der vrouwen te storen, voort met rooken, spelen en drinken. Waarlijk, de WestEuropeesche beschaving drong nog niet onder het volk door; 't was niet meer dan een'vernisje, dat den Barbaar bedekte. Bevordering Van meer beteekenis is echter, wat Peter deed voor de ontwikvan den bloeikeiijjg Van handel en nijverheid, landbouw en veeteelt. Bekwame van ™usland.vreem(je2|ngen wer(Jen door voordeelige aanbiedingen naar Rusland gelokt, en omgekeerd zond hij jonge Russen naar WestEuropa, om met de Westersche kundigheden bekend te worden. De fabrieksnijverheid van Rusland dagteekent uit den tijd van czaar Peter, die fabrieken van staatswege liet bouwen en particulieren tot dè stichting van fabrieken aanmoedigde door privileges en door voorschotten. Kanalen werden gegraven, b.v. ter verbinding van Wolga en Newa; uit Silezië werden schapen ingevoerd, om den veestapel te veredelen; verschillende gewassen, als de moerbezieboom en de wijnstok, werden aangeplant. 253 Ook aan de geestelijke ontwikkeling wijdde Peter zijne zorgen. Geestelijke Eene Academie van Wetenschappen werd gesticht; boegen werden ontwikkeling, in het Russisch vertaald en (Irukkerijen opgericht. Den ontdekkingsreiziger Bering zond hij naar Oost-Azië ter verkenning der kuststreken, en geleerden moesten de talen der Aziatische Mongolen gaan bestudeeren. Dat zoovele nieuwigheden de conservatieven in Rusland, de De Oud-RusOud-Russische partij, verontrustte, ligt voor. de hand. Ook s,sene partij Peters zoon Al ex éi behoorde tot haar, en meer dan eens kwam en ^kxél. het tot heftige tooneelen tusschen vader en zoon. Alexéi en keizerin Eudoxia stelden zich aan 't hoofd van eene samenzwering; zij werd ontdekt, Alexéi vluchtte naar Oostenrijk, maar na zijne uitlevering werd hij gevangengezet en door eene rechtbank ter dood veroordeeld. Twee dagen later stierf hij in de gevangenis (1718) waarschijnlijk tengevolge van de martelingen, die hij op de pijnbank te verduren had gehad. Keizerin Eudoxia werd in het openbaar gegeeseld. Zoo zette Peter onverbiddelijk zijne wenschen door. Bij al Stichting van die nieuwigheden echter nog Moskou, in het hart van Rusland, St. Petersburg als hoofdstad te behouden, ging bezwaarlijk; de hoofdstad moest 1703. dichter bij West-Europa liggen. Zij werd te midden van den strijd met Zweden aan den moerassigen mond van de Newa gesticht (1703^; duizenden boeren werden geprest, aan het graven der grachten en den bouw der wallen mee te werken ; bij gebrek aan schoppen en kruiwagens moesten zij de aarde in hunne voorschoten aandragen, en in één maand tijds waren de grachten en wallen gereed. Dat de stad gunstig ligt, kan niet gezegd worden : de Newa treedt herhaaldelijk buiten hare oevers, de ondergrond van de stad is graniet, waardoor de bovengrond moerassig is en de meeste huizen op palen gebouw moeten worden ; ook de haven is te ondiep, en bovendien maanden lang door 't ijs gesloten. Maar St. Petersburg werd door Peter den Groote bestemd tot de hoofdstad, de residentiestand, de zetel der regeering en daaraan vooral dankte het zijn bloei. Peter de Groote stierf in 1725. Een paar jaren vóór zijn doodOpvolglng van [nl. in 1722] had hij. als wet uitgevaardigd, dat elke czaar den Ca*harina I. 254 waardigste als opvolger kon aanwijzen. Onder den invloed vooral van Peters voornaamsten minister, Mentsjikow, werd de gemalin van Peter, nl. Catharina (I), hoewel van geringe afkomst, zijne opvolgster. Is Peters regeering dus zeer merkwaardig door zijne binnenlandsche hervormingen, nog merkwaardiger is zij door de schitterende resultaten, die hij in de buitenlandsche politiek behaalde : de Oostzeeprovinciën werden door hem op de Zweden veroverd. Dat gebeurde in den grooten Noordschen oorlog, dien wij thans dienen te bespreken. HOOFDSTUK 105. De Noordsche oorlog (1700—1721). Karei XII In' 1697 werd Karei XI opgevolgd door zijn zoon Karei XII, 1697—1718. een flink, dapper krijgsman, wars van alle weelde. Hij had als 't ware een hartstocht voor schitterende wapenfeiten opgevat; zijn krachtig gestel doorstond alle bezwaren, aan een veldtocht verbonden en toch voerde hij dezelfde levenswijze als een soldaat: dikwijls diende een bos hooi hem als nachtleger. Maar Karei XII was een slecht diplomaat; van de overwirmingen wist hij geene partij te trekken, en eigenzinnig, onbesuisd en halsstarrig als hij was, wilde hij niet naar beteren raad van anderen luisteren. Daardoor is zijne regeering voor Zweden nopdlottig geworden : Zweden verloor onder hem zijne positie als groote mogendheid; Rusland nam zijne plaats in. De Noordsche Toen Karei aan de regeering kwam, was hij nog slechts 15 oorlog tot jaar. Van zijn jeugdigen leeftijd wilden de koning van Denemar1706> ken [Frederik IV], de koning van Polen August II, de Sterke, en czaar Peter gebruik maken : in 1699 sloten zij een verbond tegen Zweden. August II was oorspronkelijk alleen keurvorst van Saksen en behoorde toen tot de Luthersche Kerk. Hij werd in 1697 tot opvolger van Johan Sobieski gekozen en ter wille van de Poolsche kroon werd hij Katholiek. Hij was een prachtlievep.d 255 en verkwistend vorst; zijne verkwistingen hadden echter' zware belastingen in Saksen ten gevolge. Hij hoopte thans voor Polen een deel der Zweedsche OostzeeprovinöiSn- te bemachtigen, waarop ook Rusland vlaste ; Denemarken hoopte de bezittingen, in 1660 verloren, terug te krijgen en Sleeswijk te veroveren, dat aan een zwager van Karei XII behoorde. Aan de totstandkoming van die coalitie had groot aandeel de Lijflandsche edelman Patkoel, die heftig gekant was tegen de Zweedsche overheersching. Van drie zijden kwam de aanval: August II viel in Lijfland en bedreigde Riga, de Russen bezetten Esthland en belegerden Narwa, de Denen vielen in Sleeswijk-Holstein. Maar wat ontwikkelde Karei XII eene energie! Terstond sloeg hij het beleg voor Kopenhagen, en zijne komst verwekte zoo'n schrik, dat de Deensche koning vrede sloot en schadeloosstelling beloofde (vrede van Travendal 1700); daarna keerde Karei zich tegen Peter en versloeg bij Narwa het vijf keer sterkere, maar slecht uitgeruste Russische leger (1700).1 Die gemakkelijke overwinning deed hem de kracht van Rusland onderschatten : in plaats van Peter nieuwe nederlagen toe te brengen, waardoor deze tot een nadeeUgen vrede kon gedwongen worden, wendde hij zich terstond naar Polen en gaf daardoor aan Peter gelegenheid, zich te herstellen. Ook het Poolsch-Saksische leger werd verslagen [bij de Duna 1701] en in 't volgend jaar deed Karei zijn intocht in Warschau. Nog twee keer werd August verslagen, die nu de wijk moest nemen naar Saksen. Eene Poolsche rijksdag verklaarde hem vervallen van den troon, en koos een inlandsen edelman, Stanislaus Leszinski, woiwode (stadhouder) van Posen, tot koning (1703). Eene Saksische partij bleef echter in 't land bestaan, en het zou van het krijgsgeluk van de Zweedsche wapenen afhangen, of de nieuwe Poolsche koning zich zou kunnen handhaven. Maar nu deed Karei een onvoorzichtigen stap. Zwedens belang lag in de Oostzeeprovinciën; toch trok hij van Polen naar Saksen, om ook daar August II te vervolgen, en hier dwong hij hem tot een nadeeligen vrede (van Altranstadt 1706): August moest 1 Zie vóór Kareis tochten ■ d. B. X a. . 256 • afzien van de Poolsche kroon en zijn verbond met Peter I verbreken. Nog een jaar lang teerde het Zweedsche leger op Saksen. Al dien tijd echter was Peter I vrij spel gelaten, en deze was er de man niet naar om daarvan geen gebruik te maken: hij maakte zich van den mond van de Newa meester en stichtte er St. Petersburg (1703; vgl. blz. 253). Pultawa 1709. Terwijl Karei XII in Saksen vertoefde, vreesden de leden van het Haagsen. Verbond, dat hij het oude verbond van Zweden met Frankrijk hernieuwen zou. Marlborough zelf begaf zich naar Altranstadt, om dat zoo mogelij k te verhinderen. Karei Xn dacht er echter niet aan, zioh in de West-Europeesche zaken te mengen, en besloot, Rusland eindelijk weer aan te tasten. Maar wederom richtte hij zioh niet naar de Oostzeeprovincië»» doch nu trok hij tegen Moskou op. Weldra liet hij zich echter door den hoofdman der Kozakken, Mazeppa, tot een tocht naar de Oekraine overhalen. Deze Mazeppa wenschte zich aan de vassaliteit van Rusland te onttrekken. Peter de Groote voorkwam echter diens plannen: een Russisch leger overviel hem in de Oekraine. Ten einde raad erkende Mazeppa nu Karei XII als opperheer, maar de Kozakken, die onafhankelijk wilden worden, en niet slechts van heer verwisselen, vielen thans van hem af, zoodat hij slechts met eene kleine bende in Kareis legerplaats aankwam. In plaats van ijlings terug te trekken, overwinterde Karei in Rusland; vreeselijk hebben zijne troepen in den strengen winter, die ook Frankrijk zoo teisterde (zie blz. 243) geleden, en de gevolgen bleven -niet uit: in 1709 versloeg Peter de Groote zijn tegenstander bij Pultawa. Karei vluchtte met ± 2000 man naar Turkije. Nu hervatten de koning van Denemarken en August II van Saksen den krijg ; de laatste viel Polen binnen, waaruit Stanislaus Leszinski zonder veel moeite verdreven werd. Turkije tegen Karei had inmiddels Turkije tot een oorlog tegen Rusland Rusland, overgehaald, en voor korten tijd kwam Peter in benarde omstandigheden ; hij werd met zijn leger omsingeld en was den ondergang nabij. Tot zijn geluk begon het onder de Christenen in 't Noorden van 't Balkan-schiereiland te gisten, en meer daaraan dan aan de omkooping van den grootvizier door Peters gemalin Catharina 257 had Peter een betrekkekjk gunstigen vrede te danken : slechts Azow moest hij aan de Turken afstaan (1711 bij den vrede van de Proeth). Karei XII bleef echter op Turksch grondgebied, en gedroeg Karei ln zich daar spoedig zoo onhandelbaar, dat de sultan hem gebood Turkije, te vertrekken, en toen Karei daaraan geen gehoor gaf, werd zijne legerplaats (bij. Bender) bestormd en hij zelf in halve gevangenschap gehouden. Eindelijk, op het bericht, dat de Zweden een nieuwen rijksbestuurder wilden kiezen, verliet hij Turkije, en kwam hij na een rit van 14 dagen te Straalsund aan (1714), dat door zijne vijanden belegerd werd. Toen deze stad zich in het volgend jaar De Noordsche moest overgeven, ontsnapte Karei naar Zweden, 't Getal zijner oorlog van vijanden was inmiddels weer vermeerderd. Ook Hannover (Engeland) en Pruisen waren reeds den strijd tegen Karei begonnen, nu zij door den vrede van Utrecht de handen vrij hadden gekregen. Zoo stond Karei tegenover Rusland, Denemarken, Polen-Saksen, Pruisen en Hannover-(Engeland). Rusland had de Oostzee-provinciën reeds bezet, Pruisen Voor-Pommeren, terwijl Hannover op Bremen en Verden aanspraak maakte. Tevergeefs trachtte de Zweedsche minister Von Görtz het George I van EngelandHannover lastig te maken, door een inval van Jacobus Hl te ondersteunen: de pretendent moest zich naar 't vasteland terugtrekken. Daarentegen hadden zijne pogingen, om Peter I van het verbond af te trekken, in 1718 alle kans van slagen : er was reeds vastgesteld — te Aland —, dat Peter I de öostzeeprovinciën zou krijgen en Karei XII als vergoeding Noorwegen, dat aan Denemarken ontnomen zou worden. Karei sloeg het beleg voor de Noorsche stad Frederikshald, maar daar werd hij onverwachts in de loopgraven doodelijk getroffen (1718). Karei XII had geene nakomelingen, en de Zweedsche Rijks-Veranderingen raad koos zijne jongste zuster, Ulrike Eleonore, en haar echt-ia Zweden in genoot, den hertog van Hessen-Kassei, tot koningin eh koning, *718. maar natuurlijk tegen belangrijke concessies : de Rijksraad en de adel werden weer almachtig. Ook in de buitenlandsche politiek volgde een geheele ommekeer. Von Görtz, die voor de aan- PlK, Algemeens Geschiedenis II, 4e dr. 9 258 spraken van den hertog van Holstein-Gottorp was opgetreden, wiens moeder de oudste zuster van Karei XII was, en die den adel geldelijk had laten bloeden, werd gevangengenomen en, schandelijk genoeg, terechtgesteld; de onderhandelingen met Peter I werden afgebroken, terwijl men met Denemarken,Hannover en Pruisen tot vrede trachtte te komen, door aan hunne eischen te voldoen. De vrede's, Bij de vrede's (o. a. met Pruisen te Stokholm in 1720) kreeg «. a. van Ny-pp^ggn tegen geldelijke schadevergoeding den geheelen Odermond s** * in zijn bezit (slechts een deel van Voor-Pommeren bleef aanZweden), kwamen Bremen en Verden aan Hannover en gaf Denemarken zijne veroveringen voor eene geldsom terug. Spoedig bleek, hoe dwaas men gehandeld had. Want wel hield Zweden nu alleen Rusland als vijand, maar het was lang niet tegen dien staat opgewassen, zoodat het in 1721 den vrede van Nystadt moest sluiten, waarbij voor eene geringe geldsom de Oostzeeprovinciën — Lijfland, Esthland, Ingermannland en een deel van Karelië — aan Rusland werden afgestaan1. De senaat verleende aan Peter na dezen vrede de titels van „den Groote" en „Vader des Vaderlands". 1 H. N°. 27 : Het Russische Rijk hij den dood van Peter den Groote. GENEALOGISCHE TABELLEN. I. Het Habsburgsche (Oostenrijksehe) Huis en het Habsburgsch-Lotharingsche Huis in Duitschland en in Oostenrijk tot en met Karei VI. 260 II. De Habsburgers in Spanje. Bourbon in Spanje. Aanvang van het Huis 261 III. De laatste vorsten uit het Huis Capet. Het Huis Valois in de Middeleeuwen. 262 263 IV. De laatste vorsten uit t huis Valois. De Fransche Bourbons tot en met Lodewijk XV. V. De Huizen Normandië, Anjou (Plantagenet), Lancaster en York. 264 VI. De Huizen Tudor en Stuart. De aanvang van het Huis Hannover. 265 Huis Stuart 1603—1649 1660—1714 (met afbreking onder Willem III) VII. Koningen van Polen en van Hongarije. 266